Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reprod uctie. Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht. Toestemming voor reproductie dient men schriftelij k aan te vragen. This fibn is supplied hy the KITLV only on condition that neither it nor part of it is flirther reproduced without first obtaining the perlnission of tlle KITLV which reserves the right to I1lake a charge for sllcll reproduction. If the Inaterial fillned is itself in copyright, the perlnission of the owners of that copyright will also he required for such reproduction. Application for pennission to reprodllce should he made in writing, giving details of the proposed reprodllction. SIGNATUUR M C OVORM: SHELF NUMBER MICROFORM: MMETA 1233 "KASSIAN" EN ANDERE VERHALEN KASSIA N" " EN ANDERE VERHALEN DOOR A. H. VAN DER FEEN (P. DE SINCLAIR) N.V. A. W. BRUNA Be ZOON'S UITGEVERS-MIJ. MC:\IXXX - UTRECHT I< SSIAN! Karel Revius voelde het stage ronzebonken van den trein wat pijnlijk in het achterhoofd; de bekleede wand van de coupé met zijn strak bollende capitonneering bood geen verkwikkend rustpunt; zoo bIc f hij, wat ineengezakt maar overeind zitten, keek met halfgesloten oogen door het raa mpje van het porti er. Daar ijlde het nachtelijk buiten geruischloos in vage vormen voorbij, soms plots doorstreept door felle slierten licht van lantaarns in dorpen of stations; een enk I eenzaam huis met het donkere deurvlak tusschen twee verl :chte ramen, draaide weg .,Is een wonderlijk triest gelaat; heel ver hing dreigend boven den einder een rosse gloed als van een feIlen brand. Revius bepeinsde, dat dit wellicht Parijs zou zijn. Non, tegenover hem, scheen te slapen . Ze zag bleek; hij had op haar verzoek de halve kap van de lamp, boven in het rijtuig, neergetrokken; door het blauwe gaas verzeefde het schijnse l tot en valen schemer en in die onklare deemstering lichtte het gezichtje met de gesloten oogen chier verontrustend wit en teertjes. 't Is waar, ze was óp van al de feestelijkheden, die hun hu wf'lijksdag vooraf waren gegaan en dan vandaag met de cmofes van de trOll\ plechtigheid zelf. Och, och, wat huilde ze toch! AI dadelijk die uitbarsting, nog in de trouwzaal. toen h1ar moeder als eerste haar gelukwenschte en later aan het collation bij dien toast van haar oom John en dan bij 't afscheid .. . 6 7 KASSIAN KASSIAN Bij het onopgemerkt voorbijgaan van een troepje gasten had hij met een lichtelijk ironisch medelijden hooren zeggen: "Dat élrme bruidje heeft het maar moeilijk." 't Had hem toch wel wat wrevelig gemaakt, nu ja ... bruidstranen, dat hoorde er eenmaal bij en dan cen eenige dochter, die voor goed hct oudcriijk huis verlaat ... Maar zoo'n wanhopig gesnik en zoo langdurig ... ! Natuurlijk, de buitenstaanders hadden er om gegnuifd en gegrinnikt te zijnen koste. Enfin, maar niet meer aan dcnkcn, dat was nu voorbij en nu was Non zijn vrouw, .. Mcvrouw Revius-Woudenberg. Hij glimlachte even. Toch spijtig, dat ze nu zoo bleek en behuild er uit zag; 't maakte haar leuke kindersnoctje triest. Gek, zijn heele leven had hij tegen zoo'n huwelijksreis als hij nu maakte, aangekeken als de gelukzaligste ervaring, die eCII man kan beschoren worden; nog afgeschciden van de lijfelijke in bezitneming van het meisje, dat je liefhebt. Maar juist het reizen op zichzelf, het aldoor samen zijn, vrij. on bespied, onbezorgd. knus met zijn beidjes in de koesterendè weelde van een luxe-coupé wegijlen in den f1uweelen na.:ht naar een vreugdeland ... Hij zuchtte even. Zoo was het toch niet heelemaal. dat zag hij nu wel in; troIIwens, al die feestjes en pretjes voor je huwelijksdag vergden ook te veel van je uithoudingsvermogen; dat voelde hij zelf ook; zijn hoofd bonsde. Ja. Non sliep nu blijkbaar; geen oogenblik verried een trilling van haar wimpers, dat ze wakker was. en ze ademde ook zoo rust ig. in slaap met haar hoofdje tegen zijn borst ... zijn vrouw was ze nu toch, zijn vrouwtje, met een sterken kl em toon op dat "tje" . .. dat grijze reispak stond haar allerliefst en die hoed ... waar was die? ... 0, boven in 't net had ze hem gelegd op haar manteltje. Hij glimlachte, toen hij bedacht, dat dit nu de eerste kl ee ren van haar waren, die hij betalen zou; 't ontroerde hem even. Och, mevrouw Woudenberg ... Mama, ... hm, daar moest "ij nog wat aan wennen ... die was heusch kiesch genoeg, maar ze kwam er ruiterlijk voor uit, dat het haar niet convenieërde Non een uitzet te geven, zooals het behoorde ... nu ja, ,dat sprak toch ook immers vanzelf, een officiersweduwe zonder fortuin ... hij had haar dadelijk gerustgesteld en alles, wat Non's uitzet betrof voor zijn rekening genomen en ook de instuif en het diner met de getuigen en het collation vandaag; Non mocht niet het gevoel krijgen, dat alles op een koopje ging. Non was er wel erkentelijk VOOr geweest, "tc ontroerd om er over te spreken", had haar moeder hem gezegd ... Non uitte zich niet zoo gemakkelijk, dat had hij al eens meer meenen op tI.' merken ... heel anders dan haar moeder . .. ! Hij glimlachte. D ·e kinderlijke uitgelaten blijdschap van mevrouw Woudenberg, toen hij ineens die veereIl boa voor haar kocht, welke ze in zijn tegenwoordigheid zoo bewonderd had... tóch wel aardig ... Tja, Mama Woudenberg ... grappig zooals het kon loopen. Hij herinnerde zich, hoe Huisveld hem altijd plaagde met die "Indische weduwe", toen hij cr pas aan huis kwam. En zoo gek was het niet. Mama zag er nog heel goed uit en ze was ook maar een paar jaar ouder dan hij ... drie en vijftig werd ze ... cn nu was hij per slot van rekening nog met de dochter getrouwd en Non was twee en twintig. Vijftig en twee en twintig! Des te beter. dan kwam ze wellicht tot kalmte. Hij zo u nu anders toch wel zin hebben om haar eens wakker te maken en in zijn armen te dodeinen. misschien viel ze dan wel 8 KASSIAN KASSIAN Huisveld had heusch heel ernstig het hoofd geschud. toen hij van de stoute onderneming hoor,Zooals ti wilt. , ." sprak ze zacht. .. Dan ... e .. . wenscll ik 11 wel te rusten." "Wel te rusten, juffrouw." Ze ging. maar toen zc d kamerdeur al op ndeed, riep hij haar plot nog terug. ..Juffrouw, >.!tI "Wat blieft u?" Ze bleef bij de deur staan, zag hem aan. "Juffrouw, ik wou liever ... niet. , . " begon hij wat bedremmeld, doch dan eensklaps haastig : "Ik slaap vannacht op de logeerkamer. " "Op de logeerkamer?" Heel ev n was cr verwond ring in haar blik, doch dan boog ze, als plots begrijpend, het hoofd, wendde zich snel om . Goed meneer. , ." fluisterde ze. Hij bIe f ecnige oogenblikkcn peinzend staren naar de deu~: die juffrouw Woltcrs achter zich had gesloten; dan keek hIJ rond in de suite. 42 KAS IA KAS IA N De feestelijke verlichting kon nu wel wat uetemperd worden; hij ging naar de serre, knipte daar en ook in de achterkamer h~t licht uit. Toen hij terugtrad in de voorkamer zag hij daar voor 't eerst een taart op een schotel op tafel staan, een plat rond ding met een roze bovenvlak, \i aarop in witte uikerletters was gegoten: " Hartelijk lVelkom thuis". Hij alimlachte nu toch even zonder veel bitterheid; natuurlijk ook een attentie van <.Ie juffrouwen de meiden ... enfin, daar kon hij morgen nog wel iets van zeggen ... hartelijk wa het z k r . . . en w I een beetje zielig voor hen, dat al die dingen zoo ... och, li ve deugd n daar lagen nog een hoop brieven en kaartjes ook en een pakje ... Hij bekeek vluchtig de "dressen .. blijJroaar altemaal nagekomen felicitaties ... zou hij later wel eens lez~n ... Hij trok het touwtje van het pakje stuk, wikk Ide en doosje uit het papier. Jn rOze watten lagen daarin een paar zilveren gembervorkjes ... enkaartje er bij ... De heer en mevrouw van Heuckelt!Il-ldserda. Mei hartelijke gelllkwenscl!en, stond cr onder geschreven. Hij haalde zijn schouders op ... nooit van gehoord ... zeker kennis en van Non ... Plotselin c1 begon hij hardop te lachen. Oroote h meI, wat een oer-belachelijk geval W:lS l)(~t toch ook eiacnlijk . .. zoo krom ... zoo idioot krom... en zoo onuit, prekelijk ellendig tev ns ... ! Hij smeet het doosje terug op taf I. Een oogenbJik later zich daar ook niet aan onttrekken zou, al ' ik haar dien eersten nacht nog maar ... " "Oàö ... !" zei Iluisvc ld langgerekt en met opgewekte verbazjng. "Maar amice, neem me niet kwalijk, dan ben je toch wel Iegelijk heel onbesuisd te werk gegaan!" Revius clllldcl h t hoofd. "Nee .. . waarachtig niet! Zóó .. . bedank ik er voor." Huisveld haalde zijn schouders op. " Tja dan spring je eer terug op het standpunt, dat je toch niet verdedigen kunt. Dailr 1110et je af. Wat blik. em i' dat; je bent nog een boffer! Jij, op jouw leeftijd met dl' vijf kruisjes aehter de rug, vindt me daar goddorie nog een jong, mooi en begaafd kind, dat jou hebben wil for b tIer allli \Vorse! Wat verbeeld je je \ el? Je bent vijftig, man! Kijk e in tien spiegel of als je dat nic{ tlmlt. kijk dan naar mij, naar mijn kalen kop, mijn valsch gebit, de ganzepootje naast mijn oogen, mijn Vl'rkalkte ader n en mijn buik! Dacht je soms, dat jij en ik nog beantwoorden aan de Romeo-illusies van onze Julia's? Kom, kom, kom! Drink cs!" Maar Rcvius tlronk niet en keek boo . "Dat geef ik volstrekt maar niet zoo dadelijk toc," sprak hij dan . "Ik ben waarachtiC'Y niet verwend in dat opzicht, dat weet je ook wel. maar Marietj was toch wanhopig, toen ik afsch id van haar nam ... " Huisvcld lachte wat pottend. " e, daar ho f je niet om te lachen", sprak J~evius, ,.het i en feit. Als je er bij was geweest, toen ik de laatste keer . . ." "Kom, schei nou maar uit!" viel Huisveld wat ongeduldig in. "Je wanhopige 1arielje hceft zi h allang gctroo ·t!" "nat lieg je!" Huisveld schudde zeer gcdecideertl h t hoofd. "Zoo ... met wic dan?" vrOt: Reviu. ongeloovig. 51 "Met Van der Mijden! " , Die ouwe vuilik!" kreet Revius ontzet. . . Huisveld lachte, maakte een beweging met dUim en vlilger. "Nou ja .... geld .. . !" sprak Revius. ,,'t Is misselijk! " ,C' st Ie rnétier!" zei Hui veld v rgoelijkend. "Maar in ieder oe val bewij t h t, dat Marietjes affecties minder naar den ~eLoon uitgaan dan naar zijn portemollnaie, zootlat ik in jouw aeval de motieven voor haar wanhoop bij h t afscheid maar op een laaer plan zou zoek 11, dan j tot du verre <.leed . . ." R v7us antwoordde niet keek peinzend en wrev~lig voor zich lIit en ook Huisveld zweeg geruimen tijd, blie rookkringetje , die maar traag vervloe iden in de stille kameratmosfccr. " ee Revius, jongen," sprak de laatste eindelijk, "ik kan me veroj sen, maar ik krijCl heel sterk den indruk, dat je een domllle streek IJ bl uitgehaald," <:11 al Rcvius h 'Ill aanzag, 111 t i ts afwezigs in zijn blik, of die opm rking niet tot hem doordrong: Oeain J'e dat zeI! ook niet te voelen?" " l:> Doch R vius antwoordde nog niet dadelijk; hij zette een cll boog op den rand van de fauteuil, steunde zijn hoofd in zijn hand, staardc cClligc oogenblikken in den ledigen haard en sprak dan eindelijk, de stcm hall oesl1loord in die hand: "Er is nog iets anders ... " Huisvcld fronste zijn wenkbrauwen. "lets anders? ... Wat bedoel je?" Ik "eloof , dat er een derde in't p I is," prak Revius nu, "b terwijl hij het hoofd wendde 'n Huisveld plotseling met iets angstigs in zijn blik aanzag. ,,zoo ... ?" sprak deze wat onthutst. "Heeft ze je dat ook gezegd?" "Ze he ft het niet ontkend." "Dus je hebt het haar gevraagd?" Revius knikte. "En toen gaf ze aeen antwoord," sprak hij zacht. 52 "Dat 's gekker,. ," zei Huisveld en zijn gezicht betrok. Revius bleef hem aanzien n opnieuw was er die angst in zijn blik, toen hij vroeg: "Dus jij vindt dàt toch ook een onoverkomelijk belet cl 0111 .•. ?" Zijn stem f1uisterd~ heeseh. Huisveld's oogen zagen Reviu even doordringend aan, n den ganschen avond was cr in zijn blik nog niet zoo'n diepe ernst geweest. "Heb je eenig vermoeden?" vroeg hij eindelijk. Revius sohudde ontkennend het hoofd. "Och .. ." sprak hij dan en zijn stem be fde, "misschien heh ik het Ine toch ook maar verbeeld . .. " en al Huisveld op die mogelijkheid niet inging: "Want, .. dan zou ik er toch allicht vroeger ook \V I eens iel van gemerkt hebben.,. Geloof je ook niet?" En als Huisveld nóg niet dadelijk antwoordde, drong hij aan: ,Zeg .. . geloof je ook niet?" Huisvel zIJn tw ede glas, terwijl hij zijn blik in vreemd starende aandacht vestigde op het aftippen van zijn sigarettenpeukje in de aschbak ... "ik had zoo gedacht ... 't zal maar 't beste zijn ... en 't veili cYste ... dat je ... dinges . ... dat je met mij mee naar huis gaat ... " Zijn stem was 'n beetje onvast en daar ze niet dadelijk antwoordde, durfde hij ook niet opkijk n, speelde maar zoo'n beetje met een afgebrande lucif r. ,,0, U woont zeker op kamers?" Ze vroeg het met een gemoedsrust, die hem even verbijsterde. ,,) a . .. hoe zoo?" Hij keek haar wat s huwaan. "Z ggen ze dan niks" "Hoe ... wie . ... wat bedoel je?" vroeg hij onthutst. "Nou, zoo maar ... " Hij hoestte, dronk zijn glas leeg. Voelde ze nu toch zelf, dat de situatie dan wat krom werd? Of was het anders? schrok ze er meer VOor terug op de wijze van kleine kinderen, die aarzelen ergens binnen t gaan, als ze niet zeker weten, dat het mag? "Je begrijpt toch ik ben baas op mijn eigen kamers," sprak hij dan, hoog en waard'ig. MUNTERS' NOBELE POGING 119 Ze had aandacht voor haar grokje, duwde met het lepeltje op den citroenschijf. Ze zaten nu nog maar alleen in de leege zaal, waarin kelners stoelen begonnen te verplaatsen en lichten uitdraaiden, 't liep n1ar mirjdernacht. Ineens na dien laatsten slok voelde Munters ûch melankoliek worden; hij had dat wel meer na het gebruik van veel sterke dranken; tot huilens toe ging dat soms en met een plots wegvlieden van alle lijfelijke begeerte keek hij nu naar het figuurtje tegenover hem. Een onnoozel argeloos buitenkind, -dat in vol naïf vertrouwen hem zoo maar aanhing, hem, den bruten wellusteling, den cynicus, die al maar plannen draaide om haar onschuld in gevaar te brengen. God, God, wat een ellende zou hij storten in het leven van zoo'n kind! Durieu had gelijk ... Durieu had altijd gelijk! En dat nette eenvoudige gezin in den Helder, die moeder, die vader, die broertjes en zusjes ... ! Hij zag Lientje daar morgenochtend al bij hem thuis, gebroken, onteerd, als een hoopje menschelijke lIende de trap afstrompelen ... de straat op ... de angst ... de gevolgen .. . de schande ... de zelfmoord. Ineens kwam de huilende ellende volop hem aanstormen, de tranen 'Sprongen in zijn oogen, hij slikte, knikte Lientje in zenuwachtige bemoediging toe, met een leed, een berouw, dat ze niet beseffen kon. Haar teruglachen was even vertrouwensvol en onschuldig als tevoren, leek bijna op overmoeod; nu ja, dat kon ook wel, twe wijngrokjes .... Hij snoot zijn neus. ,,'n Oogenblikjl!," zei hij dan; hij trad haastig naar de leestafel, nam het adresboek en zocht het Tehuis voor vrouwen op; dan, staande, rekende hij af met den kelner. "Nou kindjelief ... " 120 1\>\UNTERS' NOBELE POGING Zijn vaderlijke toon was nu in volmaakte harmonie met zijn temperament en hij bedacht, dat Durieu zeker goedkeurend zou hebben geknikt, hadde hij dit aanschouwd. JIj a meneer." Z sprong op, haakte haar bontje dicht, keek even in den spiegel, had nog een lachje en een knikje voor den kelner' dan gingen ze. Buiten stak ze nu dad lijk haar arm door den zijnen; ze liepen door de mist over het verlaten trottoir. "Is 't ver weg?" "Nee, 'n minuut of vijf. Moe?" "Moe? W Inee, waarvan ... ? 'k Heb slaap." Nog even voelde hij iets als een zielkundige wankeling, maar een vreemdsoortige energie zette dit om in een sentimenteel medelijden. "Je hebt geeneens nachtgoed bij je, hé?" zei hij beklagend . "Is dat erg?" lacht ze. ,,0 nee ... " "Vind U dat leuker?" "Ik? . " Wel nee ... wel nee ... " weerde hij haastig af en hij dacht aan den Heiligen Antonius die ook eens bijna gestruik Id wa door een wonderlijk soort engel. Edoch de kille mistwind, die hem nu tegenwoei uit de zijstraat. welke ze insloegen, gaf hem weerstand en geestkracht en hij mecnde nu wel zeker te wetcn dat het dit was, \\-at men kuische ridderlijkh id noemde; een moderne graalridder voelde hij zich. Op nummer drie n z stig moest h t T huis vOOr vrouwen zijn, h t veilige asyl vOOr bedreigde maagden; zijn oogen gingen speurend langs de gev Is in de ombcre steil-naargeestige straat, waar lIeen ordentelijke lieden woonden, die al een uur t~ b d Jagen. "Wat 'n dooie gri bus!" zei Lientje, tegen hem aanhuiverend . "Heele nette straat," verzekerde hij. MUNTERS' ' aBELE POGI G 121 Ze lachte, rilde nog een leukjes. "Wat 'n tiep is U toch," zei ze dan. ,,'n Tiep?" verschrok hij. "Nou ... " Opnieuw, in een aanhalig rillinkje, drukte ze haaT arm stijf tegen den zijnen. Meteen waren ze er, een hoog somber huis met den naam op een houten bord naast de deuT, waaTboven een zwak ganglicht schemerde. "Is 't hier?" vroeg ze. "Ja, me kind. Kijk maar; zul je 't best hebben." Hij wees op het bord. Lientje las; ze liet zijn arm los, een trek van grenzelooze verbazing trok over ha:u gezichtje; ze hi f het hoofd, half in ontsteltenis, zag hem aan el! dan, plots, lOet een stem, die rauw klon k in een valsch grille lach, krijschte ze: "Gosallerne .... dooie diender! ... " Ze rende weg en nóg kaatste het geluid van haar stem, toen de deur van het Thuis opcnging en Munters beteuterd staarde in de oogen van een strakbleek_ vrouwehoofd, dat uit de achterdochtig nauwe deursplect keek en hem toevoegde: "Wat had U?" ZEEVLAM In de koele hall van het hötel zonk plotseling het opjoelend ge luid der schertsende jonge stemmen. Door de openstaande deur kwam de broeder b innen met Van Weezel de Grave. De jonge meisjes deden wat schuw voor het tweetal. Van Weezei de Grave was patiënt: lange schrale man van half de vijftig, donker en somber als een uitgedoofde Svengali, de groote neus beenig vermagerd onder de holle melankoliekbruine oogen, die meestal door een groene strandbril bedekt waren; immer keurig gekleed; overdag in een ruig zachtgrij s sportcolbert met lichteren flanellen pantalon en witte strandehoenen, iets fattigs in zijn keurige dassen en het uitgetipte zakdoekje; op het smalle hoofd de fijne vilten hoed met neergeslagen rand; aan tafel en de zeldzame keeren, dat hij keek naar het dansen, altijd in een onberispelijke smoking; de handen lang en smal met opvallend, aan een der vingers, een groote zegelring, die te wijd scheen. De broeder leek er plomp en onbeschaafd bij met zijn pootige ineengedrongen gestalte, zijn korte athletennek, het bruinrood verbrandde platte gezicht met de ronde lichtblauwe oogen en het witblonde fijne haar, dat kroesde als dat van een neger; hij droeg altijd h tz lfde blauwe pak van een dikke stugge stof als matrozengoed en was immer blootshoofds. Soms bleef Van Wezel een paar dagen onzichtbaar en zag men alleen den broeder wat slenteren, altijd in de buurt van het hotel, maar dan, ook weer dagen achtereen, verschenen beiden in de eetzaal bij de lunch en het diner, waarbij echter steeds een kamerschut zoo geplaatst werd, dat van Wee zei onzichtbaar bleef voor de andere gasten. 126 ZEEVLAM ZEEVLAM Niemand in het hötel had kennis met hem gemaakt, nochtans was hij steeds uiterst correct in zijn gedragingen en bizonder hoffelijk tegen al wat vrouw was. Buiten, op het strand, in de bosschen en in het dorp liep hij soms alleen te wandelen, met den broeder op enkele passen achter hem aan, maar een andere keer ging de broeder naast hem en hij was ook wel gezien, met den hoed diep in de oogen getrokken, terwijl de broeder hem een arm gaf. "Dat vervelende uitgeklee ... " "Als U zich niet uitkleedt, rust U niet volkomen." "Nou ja, dat praat je de dokter na." Hij wendde zich boos om. De broeder zweeg, zette de kalfsleeren necessaire, waarin de initalen v. W. d. G. gebrand waren onder een kroontje, op tafel, opende die, haalde er een nikkelen stopflesch uit, die een poeder bevatte, waarvan hij een lepelvol in een glas deed en dat dan half vol schonk met water. "Als u uw colbert uitdoet, zal ik het wat afborstelen," sprak hij dan, terwijl hij het glas op het nachttafeltje naast het bed plaatste. ,,0 .. toch dwingen met een omwegje, hé?" De wat heesche stem snauwde met scherpe smalin-g; door de holle bruine oogen van Van Weezei, die zich weer had omgewend, ging een woedeflikkering. ,,'t Is toch immers beter, als U wat gaat liggen," sprak de broeder kalm. Hij kende dat, berustte er gemakkelijk in uit beroepsgewoonte; in de wel steeds zeldzamer wordende goede oogenblikken van Van Wezel, prikkelde hij dezen; dan scheen Van Weezei, anders zoo dociel en kleinmoedig, hem te haten, werd redeloos onaangenaam , met nijdige schimpscheuten en minachtende boudeering. In dat laatste zocht hij ook nu weer zijn kracht; met een snokkend gebaar trok hij het colbert uit, smeet het op een stoel in den anderen hoek der kamer, dan waarin de broeder zich bevond. Maar deze sloot de necessaire, stak den sleutel in zijn zak en trad dan kalm naar den stoel waarop de jas gesmeten was; hij nam ze in de hand. "Wou U de ramen open houden, terwijl U rust?" De jongelui, die in de hall bijeen waren, bogen op Van Weezel's groet, den lach van de scherts nog in de oogen, een trekje van benauwende vroolijkheid wat zenuwachtig om de monden in snel-schichtige wisseling der blikken van verstandhouding. In de gevallen stilte, die wat pijnlijk was, ging van Weezei de trap op, gevolgd door den broeder en betrad even later zijn slaapkamer. Daar tonden de ramen wij<.l open; de gestreepte marquisen bolden in de doortrekkende tocht. De 'broeder sloot de deur; van Weezei zette zijn groene bril af, trad naar een der ramen en keek een wijle zwijgend naar de vlakke blauwe zee onder de zomerlucht. Ik heb niets geen behoefte om te rusten" sprak hij dan, zich " omwendend, op wreveligen toon, terwijl een misnoegde trek grauwe rimpels trok bov n den grooten neus en de oogen versmalde. De lichtblauwe oogen van den broeder bleven rond en onbewogen. " t Is toch maar beter, dat U wat gaat liggen," antwoordde hij met een hard noordelijk accent. ,.We h bben nogal wijd "gewandeld." "Niet verder dan anders. ' "Dan toch even ver." 127 128 ZEEVLAM Hij moest de vraag nog eens herhalen, voor de ander, die zich nu toch verder ontkleedde, snauwde: "Ja, natuurlijk! .... Die burgermansangsten van jou voor frissche lucht!" De broeder trad m t h t colbert in de kamer naastaan, waar hij zelf sliep en waarvan de tusschendeur altijd open bleef. Toen hij na eenige oogenblikken met het uitgeklopte en afgeborstelde jasje terugkwam, lag van Wee zeI al in bed; zooals meestal, op zijn rug, maar nu, ondanks zijn begrijpelijke klaar wakker zijn, met dichtgeknepen oogen; in h t mat-blauwe licht, dat door de marquisen zeefde, scheen de kop met de sçherpe trekken een gipsen dooclcnmasker. De broeder, in rustig stil bewegen, hing het colbert over een toel, ordende de in booze haast uitgetrokken en neergesmeten kleeren wat, zette dan de houten sch Iknop, die met een stopcontact op het nummerbord van het portaal was ingeschakeld, op het nachttafeltje binnen het bereik van Van Weezel's hand. Dan k ek hij even naar den scherpen kop, waarin de oogleden door de geforceerde dichtknijping telkens trilden met een fijne verrimpeling van de gelaatshuid rondom. "Zult u aan uw drank denken?" Hij verwachtte nauwelijks antwoord op zoo'n eenmaal gestelde vraag, herhaalde daarom dadelijk, wat nadrukkelijker met iets zingend in zijn toon. "Denkt u om uw drank?" "Zanik niet asjeblieft en laat me slapen." "Goed. Dus u denkt er om, zoodra u wat gerust heef!." Hij liet niet af, maar er kwam geen antwoord meer; door de hel blauwe oogen schoot. even een gliml:lch; hij schudde het hoofd. Doch dan met krachtig scherpe stemverheffing, waarin tegelijk een bevel en een dreiging klonk: "U denkt er om, hoor!" 129 ZEEVLAM . . " Ja... Ja .... ]a ... " Er was verongelijkte berusting en een uitgeputte óp-heid in de wegzuchtende bevestiging. Toen verli~t de broeder zacht de kamer. Zood ra hij den broeder weg vermoedde en het zachte kraken van een kastdeur in de kamer naastaan bern dienaangaande zekerheid gaf, opende Van Weezei de oogen en lag een wijle ~ til in luisterende staring. Maar ineens sloot hij ze weer, meer nog dan hij het hoorde, voelde hij den ander plots spiedend staan in de deuropening ... Een oogenblik, dan slopen zachte schreden weg, een deur piepte heel stilletjes open, werd gesloten; Van Weezei wendde luistercnd het hoofd naar de eigen kamerdeur; daar achter was een ritseling. Schier geluidloos werd van buiten den sleutel omgedraaid in het tuk geoliede slot, de deurkruk veerde even op. Van WeezeI wierp het lichte dek af, kwam overeind, een glimlach trok verachtelijk om zijn dunne lippen. Hij doorleefde weer een van die steeds zeldzamer wordende oogenblikken waarin hij zijn bestaan weer normaal bewust was en waarin met een toch wel klaar ziekte-inzicht, zijn leven lem toescheen een beklemmend-angstige droom te zijn met korte ontwakeningen, waarin de angst slechts bleef als een vagc, toch wat drukkende herinnering, physiek voelbaar als een ronde plaat boven in zijn hersenen, maar waarin hij toch ook opademde in een vreemde wellust van verlichting. Maar dan haatte hij fel den broeder, vond hem ondragelijk burgerlijk, hideus en ridikuul met zijn onbeschaafden geroosterden kop, zijn slecht zittende kleeren, zijn onuitstaanbaar accent, cn zijn aanmatigende stem, waarin de voelbaar vooropgezette kalmeeringstoon een nuance bracht, die hem in zijn helder buien temeer prikkelde, wijl hij toch wist, dat hij aan diezelfde Kassian. 9 130 ZEEVLA, \ stem gehoorzaamde, bang en willoos, in zijn pt!rioden van depressie. En in oogenblikken zooals deze, waarin hij den broeder voelde als een overbodigheid, als een beschamend en meelijwekkend attribuut bij eiken stap, dien hij buit n zette, peinsde hij staag op plannen om zich van dien man te ontdoen, zich vrij te maken van diens drukkende bevoogding, om weer eens, al was het maar een enkelen dag, vrij te schrijden door de wereld, zonder die aanwijzende begeleiding, die hem toescheen een sombere dubbele schaduw van zijn eigen gestalte te zijn. Hij luisterde nog eens, maar het bleef stil en hij wist nu, dat de broeder naar beneden gegaan was en daar de courant las of een brief schreef of keek naar het tennissen op de baan, die bij het hótel behoorde. Het hötel lag op een duin tegenover het badstrand, vanwaar een lachen en joelen van kinderstemmen met het zwakke golfruischen zwak doorklonk in de slaapkamer. Van Weezei stond op, trok zijn pyjama uit, en begon zich weer aan te kleeden, zacht en stil, maar al haastiger in den stijgenden drang naar de lokkende vrijheid. Toen hij klaar was en zijn hoed had opgezet, bukte hij zich onàer de marquise uit het raam en keek naar beneden. Voor het huis was een mulle zandstrook met schaarsche helm beplant en daarachter lag de weg gezonken, di naar de duinf'n voerde. Rondom uit den gevel staken de halve bollen der marquisen voor de openstaande ramen; hij bespiedde ze, maar nergens vertoonde zich iemand. Zijn kamer lag op de eerste verdieping en hij keek juist op de breed ere marquise van de eetzaal daaronder. Indien hij naar beneden wilde, was er -maar één middel .. de sprong in de diepte, over die marquise heen. De grond daaronder was mul duinzand en de hoogte leek ook ZEEVLAM 131 geen bezwaar; vroeger, op ski's had hij wel diepere sprongen gedaan, maar hier had je bij 't neerkomen niet de overgang in een elastische glij ding ... Doch zijn verlangen wies en de tijd drong; ... als dadelijk de broeder kwam kijken ... 1 Ineens stond hij rechtop in de vensterbank, hield zich van boven vast aan de spagnoletsponning, zijn voeten dribbelden wat in aarzeling. Maar als een opkomend gevoel van duizeligheid hem een oogenblik deed wankelen, zette hij zich krachtig af, sprong ... Zijn ntg schuurde langs den rand der marquise, dan zag hij den grond, voelde den schok, die uit zijn hielen pijnlijk door zijn lichaam schoot en opbonsde tegen zijn hersenpan. Toen lag hij achterover met h t dadelijke bewustzijn, dat het gelukt was. Hij krabbelde haastig op, greep zijn hoed, keek schuw achter zich. In de eetzaal stonden de witgedekte tafeltj s nog kaal; diep achterin was de glimmering van het buffet met f1esschen en spiegels en kleurtjes van bloemen in vaasjes; maar er was niemand. In drie, vier, wijde, haastige stappen was hij over den rand en afgezakt op den hollen duinweg. Hij g)jmla~hte vergenoegd; de pijnlijke dreunschok in zijn hoofd verdoofde snel. Verduiveld, dat was een stukje geweest! ... toch nogal aardig voor iemand, die geen oogenblik alleen gelaten mag worde~, ... gekheid! ... nu ja, bij buien ... maar niet aan denken ... nee nee - .. vooral dààr niet aan denken ... als er iets was, dat zOo'n aanval opwekte ... dan was het juist het denken er aan ... gauw weg . .. denken aan iets anders ... aan de zee maar .. _ ja. ja . . . aan de zee ... maar wat van de zee? ... Zooals het er vroeger was ... de gelukkige tijd ... de tijd, die nu gelukkig 132 ZEEVLAM leek, tenminste. . . want toen besefte je 't geluk niet ... . jammer . .. geluk was ook maar een betrekkelijk begrip .. . een vergelijking. .. 't bestond niet zonder de tegenstelling... en die tegenstelling ... nee, nee, dat ging weer in de verkeerde richting ... oppassen .... hallo! ... iets zonnigs, iets leutigs .. . de bruiloft van Ti"eke en John ... ha, ha ... de nafuif buiten huis .. " nur für Herren .. . goeie god, wat 'n pret ... wat 'n ongeloofelijke lol hadden ze toen toch ge ... maar later ... ja, dat was toen wel die keer geweest, dat hij ... nou ja .. , nou ja ... niet telkens afdalen in die poel van ongerechtigheden ... iets anders ... gauw maar ... gauw ... iets jubelends ... god nog toe . .. iets jubelend ... waar kon hij nu zoo gauw iets jubelends ... ? Ineens begon hij sneller te loopen, te draven m t iets in zijn oogen of hij iets dreig~nds ontvluchtte. Ho ... nee ... wat bonsde zijn hart .. . nou ja, niks ongewoon als je half de vijftig bent... vroeger met cri ketten. " tien runs en dan nog fit genoeg voor dadelijk op en hard gebowlde bal een slag in de bou ndary ... 0, zoo ... en dat zou hij nog wel kunnen ... met een beetje training ... gek, zooeven tOCh weer dat bedonderde symptoom ... wel allemachtig ... daar begon hij weer ... nee, potverdikkie... hij wou er niet onder . . . nonsens ... zooals hij nu toch liep ... en die gedurfde sprong uit het raam... ha, ha... wat zong die leuke pisang ook weer in de Keusche Suzanna: . . .f/ellte Sc/I lag ich der Welt ein Loch Heute zeig' iclz, ic/I kann es ja nochl zoo ... ieh kann es ja nochl ... De weg, die vrij steil naar boven voerde" hield plotseling op, vervaagde in de wilde vegetatie van helm, duindoorn en waltroo. Hier wilde hij wezen, in de vrije eenzame natuur met zon 0, ZEEVLAM ~n 133 duinen en lucht en zee en niets anders ... geen menschen ... vooral geen menschen .. . menschen zijn herinneringen ... en daaromheen. .. nou ja... trouwens je zag hier nooit menschen ... om de bordjes met Verboden Toegang ... ! Hij glimlachte. Die had hij zijn heele leven overal en altijd genegeerd ... en ' t was hem goed bekomen ... natuurlijk .. , men verbiedt geen toegang naar het niet begeerenswaardig .... HIj stond nu even stil, keek achter zich: het dorp lag er in een waas van volle zomerzon ... kleurige daken in groene eikenboschjes ... waar wa nu zijn hOt I? ... 0 ja, daar met al die marquisen ... toch 'n goeie mop .. . waar of die broeder zou zitten? ... Misschien wel aan 't flirten in de keuken ... Komiek, als die strakjes heel zacht kwam kijken met zijn geoliede sleutel .... Hij liep weer door. Heerlijk was het hier ... 'n beetje warm ... maar ' t rook zoo ... zoo bitter-kruidic:r ... 'n geur van warme wijn ... 0, dat waren de braamstruiken .. en ditte misschien ... Hij trok in 't voorbijgaan een blad af, verwreef het tusschen zijn vingers, rook er aan. Hé ... 'n zeepluchtje uit zijn jeugd ... gek was dat ... ineens zag hij de badkamer thuis ... en 't bleeke stuursche gezicht van Mademoiselle, die hem afsponsde ... dan likte hij wel aan die spons ... 'n beetje griezelig wel. .. maar toch zoet . .. en dit geurtje ... ja precies zoo ... Hè ... wat kon je hier diep ademhalen ... je ribben kraakten ervan ... dat was ander werk dan dat verdomde rusten ... rusten ... rusten ... dat lag die vervloekte dokters in hun mond bestorven ... nonsens ... ru t roest ... enfin dat was in dit verband nu niet heelemaal ... want ... schei uit ... verdomme! . . . Ha ... die hooge top daar aan den zeekant ... die trok hem aan ... zijn heele leven had hij altijd naar de toppen gestreefd ... 134 ZEEVLAM daarom zat hij nu zoo in de put ... nee, nee . .. vooruit, naar boven . .. daar kon je neerzien uit de hoogte, . .. op de zee, op het land, op de menschen, op de heele wereld, op alles ... alles .. . alles ... gauw maar ... gauw maar ... ! Hij zette zijn hoed wat naar achter, beende ha~stig en moeizaam in wat koortsig jagend, maar vastgebeten willen, door het mulle zand en halt sissend half fluitend deunde hij het wijsje uit de operette. Het witte zand verschoof saamklontend tot een gemakkelijken zetel; Van Weezel's voeten rustten er als tegen een trede en in zijn rug was de duintop. Met een gevoel van blijheid om h~t bereiken, keek hij om zich heen. In de diepte was het wijde gele strand: daarachter had, nu met de Laagste eb, de vlakke zee zich ver teruggetrokken; heel zacht in een glisterend TUischen als van fijne scherven, dreef de uitgeleefde branding zijn lage watervouwen over den schoongewasschen schelprand. . Een school sterntjes stond er roerloos op dunne streePJespooten, de lijfjes in de zon waren witter dan het .trage golfschuim; een groote kokmeeuw dreef er boven met stille vlerken, scheen zwart tegen het licht. 't Was alles blauwen wazig opaal; de zee en de lucht vl'r vloeid en zondf'r horizon in een blauw violette diepte, die geen eindcr had, in een diaphane uitholling zonder grenzen, in transparante oneindigh id, die wat duizelig maakte als ecn grondelooze diepte. Als kleine roode en witte vlekje waren op het gele stral1l1vlak ook een paar mcnschen, onduidelijke figuurtjes, kinderen wellicht, die nel vergingen in de richting van de vogels; toen steeg ineens de witte wolk van sterntjes geluidloos .~~, glansde als zilver bij een gelijke zwenking der smettelooze hJfJes. ZEEVLAM 135 Het staren in dien gigantischen lens van vervluch tigd kris tal vermoeide Van WeezeI onbewust en met gesloten oogen wend de hij het hoofd. Toen hij ze weer opende, keek hij in het land. 't Werd nu drukkend, van de zee blies geen koelte, een stille lauwe wind kwam als een warme adem van het eiland; de grijsblauwe lucht ko pelde daar wolk nloo , mct in de diepte violette trillingen, die hier verdwenen en ginder weer ontstonden als kookten telkens dikk re stroomen in de lucht, die vervolgen diaphaan vergleden. In den schuinen zonnestand lag het eiland tot in de diepste verten scherp geteekend. Van Weezel's oogen dronken begeerig de rust dier transparante klaarten. Op den karteJigen duinrand van de Westkust zag hij de roode daken der schaarsche zomerhuizen; ergens daar, héél ver weg ketste een venster het zonlicht als een gouden ster; op de akkers, tusschen het blond der stilaan rijpende tarwe, was het diep smaragd van het vlas en de laaiende bleek-violette vlammen der velden bloeiend maanzaad. Van WeczeI zag de kronk Iwegen, die voerden naar al dat zomerlijk blije, de wonderschoone bloei, die de weelderigste rijpheid naderde, en wist zichzelf weer een wijle op die wegen; zijn voeten gingen in herinnering langs de slooten, waarin vroolijke kikkers kwaakten, waarop kleurige enden dreven en waar sierlijke reigers hun vratige jacht op buit verheimelijkten in een philosophisch peinzend staren; hij ging er langs zoet geurende hagen van meidoorn, de egelantieren en het wilgenroosje bloeiden er in overdadige weelde als op mooie prentjes in dierbare kinderboeken; de hagewinden boden er hun zoete bekers ~n als fijne groene wijngaarden strengelden zich de heggeranken; door zijn vingers speelden, in het gaan, de teere kandelabers van het bloeiend gras. ZEEVL At 136 137 ZEEVLAM Dichtbij, dadelijk achter den duinrand waren de bosschen; de boomkruinen stonden aaneen tot een ruig en stil heuvelland van alderhande groenen; en zweefden groote vogels boven en een ijlende vlucht musschen sloeg er kwetterend in weg; uit het groen stak de windvaan van het oude kasteel; in die windvaan brandde een zonnester. Van WeezeI wist, diep onder dat groen, de koel donkere boschpaden met maar schaarsch de gouden rond et jes er op van het zonlicht, dat de kruin en zeefd n; in de bosschen stonden achter de zwarte zuil n d r boomstammen <.Ie schuine bundels stofgoud; in groen bemoste lanen dart lden konijntjes en tusschen de geurige bramen en h t ruige groenbruine varenblad ritselden de merels met hun driftige pootjes; verderop, in de schaduw der fijnnaaldige moerascypressen dreven in den blauwen vijver de stille vlammen der goudvisschen; roze en witte waterlelies geurden er sprookjes en alom was de broeiende gonzing van bijen en hommels. Langs die paden was hij gegaan, lang, lang geleden, toen de dingen der liefde voor hem nog een zoet vermoeden waren en zijn hart bonsde in ontroering, zoo van verre h t witte kleedje van het wachtende meisje tusschen de stammen eh merde. Vlak bij hem, in de wijde duinpan was htSint Jacobskruiskruid ... goud, goud, goud in duizenden sterren; het blond der duinen was er omheen, het kleurige land cr achter, en de blauwe hemel er boven. Hij wist het, om dat goud hadden roode vlindertjes gedarteld, kleine danseresjes in gazen rokjes, stil en zedig in haar bruine manteltjes, zoo ze rustten, maar lokkend in robijnen wulpschheid zoodra ze het goud vermoedden in de groene knoppeIl. Nu waren uit het broed van haar begeerige welIust de getijgerde rupsen gekomen, bij honderden, bij duizenden; wriemelende tro sen, knoedels, kluwen, die zogen in de levenssappen en vraten aan het goud. Ineens zag Van WeezeI dat al de gouden sterren heel zacht bewogen, ze sidderden bijna onzichtbaar, maar altijd door, in de stille aanvreting dier duizenden muilen en een gouden ster, vlak bij, stralend als een zonnige herinnering, knakte plotseling langzaam om en ging sterven. Van Wee zeI hoestte even, wendde den blik af en ging verzitten; om zijn oogen trokken rimpels. Hij keek somber naar de zee. Daar was de paarsblauwe transparantheid van het eindelooze ineens melkwit vertroebeld' een witte hooge bank schoof ondoorzichtig aan over het vlakke stille water; plotselinO', als e 11 ijlbode, dreef een nevelwolk haastig van het water naar het strand, klom op tegen de duinen, vervaagde de kontoeren der prietige helmstruiken. Zeevlam! Een huivering doorrilde Van WeezeI. Hij wendde den blik weer naar de andere zijde, daar lag nog het bloeiende land in bezonde kleuren. Maar een grootere nevelwolk maakte zich los en verderop no ~ een ... en nog een ... ijle Iichtelooze vlammen. Als grauw witte sluiers zweefden ze aan over h t strand, stegen op langs de duinen ... Toen begon het licht van de zon te dooven en een vaalheid leed over het land en verdofte alle kleuren; een dikke nevel bleef hangen in de boomkruinen ; de zon vocht, schoot met vuurstralen de sluiers in flarden maar altijd blies de zee weer nieuwe toe in dichte verstikkende drommen. Toen stierf h t zonlicht in een tra bele grauw-witte ween ing. Van Weezei rilde; de kille sluier legden zich over hem, er blies iets ijskoud in zijn hals, in zijn mouwen; rondom verdween de wereld, de zee, de lucht, de duinen, het oud. .. alleen bleef hij in een vaalwitten, vaag begrensden koker, die nauwer werd ... st~eds nauwer. 138 ZEEVLAM Ineens, in de dreiging dier weeë omklemming; vloog hij op. God! .. . daar was ze weer ... de angst ... de angst ... ze omcirkelde de schijf boven in zijn hersens, die drukte .. . drukte ... Zijn voet gleed weg in het weeke zand, hij viel, kreunde, stond weer op, wilde vluchten ... maar hij was richtingloos ... overal waren de weeke witte wanden ... de kilte, die pijn deed .. Hij rende, met een schreeuw, doelloos, uitzinnig ... dan viel hij opnieuw ... in de gouden bloemen ... zijn krampende hand verkneep een kluwen rupsenlijven tot een brij ... hij gilde ... ! Toen ineens, dook uit den mist de breede gestalte van den broeder, de blauwe oogen fel speurend in het ontstelde roode gezicht; met een vloek schoot hij toe. Van Weezei huilde, in snikken schokte zijn lijf: uit de bolle bruine oogen rolden dikke tranen, de weeke mond was verwrongen in een smartgrijns. Zoo lag hij, terwijl de rupsen van de robijnen vlindertjes begeerig vraten en zogen aan wat er restte van het eenmaal zonnige gouden leven, en strekte hulpeloos de armen uit. BROEDERS Aan de klein halte stapten maar weinig r izigers uit. Een spoorwegarbeider sprong haasti uit ecn derde klaswagen, zwaaide den zak met gereedschap ov r zijn schouder en liep achter den trein om de lijn op; een paaT boerevrouwen volgen treuzelig en voorzIchtig, bang voor dc goeie kleeren en onhandig door de vele pakjes. Een remmer sloeg dreunend de deur van dit compartiment dicht, keek dan naar voren, of de trein al doorreed. Maar voor een geopende eerste klas coupé stond nog de conducteur, hielp hvee oude heeren uitstijg n, wat noodeloo gedi nstig met het geven van annsteuntje en waarschuwingen. "Pas u op... Denk om die tree, meneer... geef mij U'i paraplu maar ... " De twee oude heeren waren beiden in het zwart gekleed; ze droegen hooge hoeden met rouwranden, zwart garen handschoenen en wit katoenen dasjes; behalve hun paraplu's hadden ze geen bagage. Zoodra ze naa t elkaar op het begrinte perronnetje stonden, sloeg de conducteur de coupédeur dicht, boog nog salueerend voor de twee passagiers, riep meer bevelend dan vragend tot den haltechef "Vertrekken !?" en liep dan op een drafje naar voren. Piepschokkend zette het treintje zich in beweging, gleed weg. De beide heeren lazen gelijktijdig den naam der halte op het houten wachthuisje: Zeleveld; de haltechef, een man met een roode pet als ondersch iding te ken, trad op hen toe, nam de kaartjes in. "We zouen het hem kunnen vragen," sprak de kleinste, die wat gebogen liep en sterk op zijn paraplu steunde. 143 BROEDERS BROEDERS Oe ander knikte, vroeg dan met een wat krakerige stem, die den oud-militair verried. "Vertel me es... zouen we hier een rijtuig kunnen krijgen?" De haItechef keek bedenkelijk. "Nou meneer ... " Hij trok een gezicht. "Een stalhouder is hier zeker niet," veronderstelde nu de kle,inste heer. De haltechef schudde 't hoofd. ,,Maar als ik vragen mag, waar motten de heeren naar toe?" "Naar het dorp, naar ... e ... Zeleveld," antwoordde de grootste met zijn paraplu op 't naambord wijzend. ,,0, maar dat is haast de moeite niet, 't is nog geen kwartier loopen. , . hier rechtuit, 'n goeie straatweg ... " "Nou ja, de moeite ... de moeite ... ," viel de kleinste heer wat gemelijk uit. "Ik loop heel moeilijk ... " ,,0 ... is 't dat," zei de chef nu, wat onverschillig. "Tja, ik kan voor u naar Assen om een rijtuig telegrafeeren, maar dat duurt misschien twee uur voor 't hi~r is." Er viel een stilte. Rondom lag het landschap in stille eenzaamheid; de akkers waren leeggehaald, wat kraaien zwierden er boven; ver weg was het rood van een paar daken; links en rechts strekten zich de glimmende railsstreepen tot in een nevelig verschiet; op een zijlijn stond een bemodderde goederenwagen tegen de buffers van een veelading gedrukt. "Ja ... e ... wat wil je?" vroeg de grootste heer. "Ja ... dan maar loopen .. , in Godsnaam ... ", antwoordde de kleinste. "Hier 't hek uit heeren ... en dan al maar rechtuit," wees de haItechef nog. Ze lichten beiden even de hooge hoeden en gingen. "Wat of dat voor deftigheid is?" sprak de haltechef tot een lijnwachter, die in de deuropening van 't kantoortje had staan oekijken. "Ze motten uit begraven," antwoordde deze; ,:t zal femilie wezen van dien heer, die bij de weduwe van Jan Meeters inwoont. Die is dood." "Die ouwe met die wittte baard?" De lijnwachter knikte. "Zoo, zoo," sprak de haltech f nad nkcml, "jél, dat kan, die mot van fijne komaf geweest zijn, dat heit de brievengaarder me es vert ld. Hoe heette-die ook? Holten of zoo wat." "Fijne komaf, dat kan ... ", grinnikte de lijnwachter, "maar hijzelf ... " ,;Hij lustte ze nog al, hè?" "Hij zoop ze met emmers, man. En dat was hij toch ook ... dat geval met die dochter van Piet Degens." ,,0 ... bliksem ... dat 's waar!" antwoordde de haltechef en dan, terwij l hij naar binnenging, "afijn, hij is mortibus." 142 Zoo wandelden de heeren Eduard en Victor van Holtenaar, de eerste oud-rechter, de tweede oud-kolonel der cavalerie, op dezen vroegen Novemberdag langzaam de abeelenlaan af, die naar het afgelegen dorpje Zeleveld voerde, waar hun broeder Thomas een paar dagen tevoren was overleden. Het was tien uur in den morgen; een fijne grijze nevel hing zilverig boven de verlaten weiden en de donker paarse akkers; de lucht was bleekblauw, doch de lage zon scheen nog wel koesterend; de witte abeelenstammen glansden vochtig in dat licht; de meeste boomen hielden hun bladeren nog vast, al was het groen ook rossig en geel verkleurd. Doch langs de bermen was het gevallen blad toch in rulle dichte lagen ope 11 gewaaid. "Zie jij iets van een torentje?" vroeg Eduard, de kleinste, die vergeefs poogde in de verte iets van het dorp te ontdekken. 144 145 BROEDERS BROEDERS " Het is mistig .. .", antwoordde Victor, "maar die chef zei, 'n kwartier." "jawel ... ", zuchtte de ander, "voor jonge beenen ... " "Och . .. e ... , doe maar op je gemak aan; we hebben den tijd." Eduard bleef staan, trok een handschoell uit, knoopte wat langzaam omsla<:htig zijn overjas open, tastte in zijn rokvest naar zijn .horloge, hield het, kippig, vlak voor zijn oogen. "Tien uur . .. ", sprak hij dan. "Nou .. .", zei Victor, geduldig wachtend, "dan hebben we nog een uur, voor de begrafenis." Het met zorg gekapte zilverwitte haar der beide broeder glansde onder de dofzwarte randen der cylinderhoeden; Victor had den zijne wat achteruit gezet; zijn bruin verwel!rde gelaatskleur, de wat nijdige stekende oogen onder de donkere borstelige wenkbrauwen en de kort geknipte als afgebeten witte snor gaven het gezicht iets bijzonder ongemakkt!lijks, dat sterk contrasteerde met het uiterlijk van zijn tengeren broeder, die zijn oogen aldoor kippig dichtkneep en wiens roze gelaat omlijst werd door zijïg witte bakkebaarden, die uitliepen in vlossige fijne punten, terwijl ze "Meneer ... !" herhaalde ze nog verachtelijk. Eduard op nde nog even de lade, stak het couv rt met de foto's in zijn rokzak, nam ook de foto uit de lijst en stak die eveneens bij zich. "lk geloof niet, dat we hier v rder nog iet te doen hebben," sprak hij dan tot Victor. Eenige oogenblikken later stond er een sjees voor. Juffrouw Meeters hielp de heeren in hun jassen; ze was opgewonden van zenuwachtige blijdschap; Eduard had haar gezegd, dat ze de heele nalatenschap mocht behouden. Ze putte zich uit in gedienstigh den, steunde en stuwde hem en Victor zorgzaam bij 't instijgen ten aanschouwe van een belangstelJenden kring buren, praatte nog naar 't rijtuig: Zeker, z ker, de heeren konden er vast opaan, ze zou gaan kijken of de steen behoorlijk werd geplaatst op 't graf ... en dan zou ze 't subiet schrijven. En als de heeren nog iets wenschtcn. ze hadden 't maar voor 't zeggen. "Goeie reis en wel thuis heeren ... Piet, zul je de heeren helpen bij 't uitstappen ... denk er om hoor ... dag heeren ... nog vrindelijk bedankt . .. " De sjees was wel heel nauw, maar de broeders loosden gelijktlijk een zucht van verlichting, toen het voertuig zich in beweging stelde. De koetsier, een boerenjongen, legde er flink de zweep over en de wielen ratelden weldra lustig over den klinkerweg. "Zoo is 't toch beter, hè?" sprak Victor, terwijl hij glimlachend naar zijn broer keek, die even als hij zijn hoed vasthield, welke dreigde door 't s-chokken van zijn hoofd te vallen. Eduard lachte terug. 158 BROEDERS In een eerste klas coupé, behagelijk geleund tegen de fluweel en kussens, staken ze beiden een sigaar op. Ze hadd en hun jassen uitgedaan en hun hoeden afgezet. "Godallemachtig, dat was een corvée, hoor!" verzuchtte Victor "Wat ben ik blij, dat dát achter den rug is." "Vijf uur thuis, goeie aansluiting," sprak Eduard "ik moet nog even op de Witte zijn, ga je mee?" "Goed." Eduard tastte naar het couvert met de foto's en de enkele, die in het lijstje gezeten had, begon ze in stukjes te scheuren, al kleiner en kleiner. Victor zag glimlachend toe. "Wat doe je?" Eduard antwoordde niet dadelijk, hij stond op, liet het portierraampj e zakken. "De laatste dienst, die we aan zijn nagedachtenis kunnen bewijzen," sprak hij op ernstigen toon. Dan greep hij de snippers, wierp ze 't venster uit. Ze stoven weg in een woeste dwarreling. MARK FABER ALS CYRANO "Kinderen, vergok nou niet jullie heele gage I" Mark Faber vermaande op zijn half spottend-vaderlijken toon, met het lage, wat volle timbre, het echt Fransche goguenarde, naar hij beweerde en wat hij Coquelin zou hebben afgesnoept. Hij leunde in den hoek van den knetterend rammelenden derdeklaswagen, de handen in de zakken van de eenmaal opulente bontjas. Boven den geweldigen grauwbleeken kop met de felle ronde Punchoogen en de puisterige kokkert van een neus - men zei van hem, dat hij de eenige Cyrano-vertolker was, die zich niet hoefde te grimeeren - stond scheef op den puntigen schedel een roode Turksche fez, zijn reiskalotje op de wintertournée, waarmee hij ook placht te paradeeren op de perrons van kleine stations, bijaldien de trein een paar minuten moest wachten; dan drentelde hij daar wat op en neer, in rustig voorname negeering der verbaasde opmerkzaamheid rondom; uit den hoek van zijn soms dreigenden mond hing dan evenals nu, de groote meerschuimen doorrooker, die hem het praten nooit belette en in wat zwaar zwierige élégance gingen dan zijn groote voeten onder de blank-witte slobkousen, tot op 't allerlaatste oog enblik, in een vaandelachtige spreiding van zijn losse bontjas, zijn groot lichaam weer in de coupé steeg; dan liet hij het raampje zakken, bukte zich er uit, s)oot de grendel, richtte zich op en terwijl hij dan h t raampje weer opheesch, gleed zijn blik in voorname onverschilligheid langs de gapende koppen der buitenlui, wier gesperde oogen hem den stillen triomf gaven, die zijn dikke lippen even verplooiden tot een tevreden glimlach. Kassian. 11 162 MARK FAnER ALS CYRANO MARK FABER AL S CVRANO 't Was koud buiten en in den wagen. Hagelbuien ruizelden bijwijlen tegen de doortochtende raampj es; de wagen hing achter in den trein en de stoom siste maar slapjes en ver afgekoeld onder de ijzeren vloerplaat van het compartiment door. Mark Faber trapppelde er op met zijn voeten, die stilaan verkilden; de vier anderen zaten te kaarten; Louis Determan, de eerste jonge rol van het troepje, ook al in de veertig met zijn onuitroeibare illusie om nog eens de Hamiet te spelen, met geen enkele kans evenwel op een goed engagement door zijn hopelooze brauwstem en zijn sterk wassende zwaarlijvi heid; toch nog vief en druk in zijn praten en bewegen met altijd dien sllel schichtig-speurenden blik rondom, wanneer hij meende iets goeds gezegd te hebben; in zijn gladde pastoorsfacie stond de even gekromde neus tusschen de diepliggcnde donk re oogen, die t Ikens gclijktijdig toeknepen, een tic, die hij op de planken ook al niet meer baas kon en vaak de lachlust wekte van het publiek. Zijn hoofd zat nu tot over de ooren in den opgezetten grijzen bontkraag van zijn beige jekker; de lichtgrijze deukhoed met neergeslagen rand dekte zijn sterk dunnend zwart krulhaar. Over hem zat Koos Polman, en védette altijd dadelijk onder Mark Faber als Carla POIOIlCS, de ingénue van het troepje, tengcr vrouwtje van even in de dertig. In 't fijne vogclprofiel, zwaar wit gepoederd, stond in nerveuze glanzingen het ziel volle grijze oog Ol t de gcstompeerde wimpers, even w(;emoedig boven den in een wrang-spottend lachje vaak vertrokken mond, waarbij een kuiltje vil!! in de zachtgewelfde wang. Ze droeg op de weelde van heur goudblonde haar een beverbont mutsje met een slapleeren bol, bestikt met helkleurige figuren; wát kleumend zat ze weggedoken in een wijden reismantel mct bizarre schotsche ruiten; om haar slanke bloote hals had ze Mark Faber's groene muffler geslagen; ze droeg ragdunne vleeschkleurige kousen en lage goudleeren schoentjes, die ze, om warmte te zoeken, op Louis Determan's beslobkousde voeten had geplaatst. Naast haar zat ouwe Sam Schalk, die al driemaal volslagen berooid van Indische tournées was teruggekeerd, de laatste keer, naar men zeide, met een ongeneeslijke leverziekte; er was altijd een beverigheid in zijn jichtige handen, hij was kl ein en nietig van gestalte; de makaber verbeende schedel en de gele gerimpelde gelaatshuid met de diep-holle oogen maakten den kop grotesk als een ivoren chineesche bibelot. Zijn haar was weg, maar hij droeg een bruin pruikje en daarop stond een grijze fantasiehoed met een breeden platten rand en van een model, dat niemand anders droeg en welken hoed hij beweerde op zijn laatste thuisreis gekocht te hebben van een Arabier in Port-Said. Zijn schonkig lijfje wa omhuld door een lange grijze ulster, die om h t middel sloot met een breeden band en over de borst met zwarte brandenbourgs. "Sam of het Geraamte van den Kozak," had Louis al eens gcspot n Mark Faber zei paradoxaal dat hij Sam voor alle rollen kon gebruiken, wijl hij er voor geenen deugde. Tegenover Sam zat Mien Vergauw, de moederlijke Mien, de actrice, die al sedert jaren geen illusies meer had en met evenveel toewijding voor een grinnikenden neger speelde in een klucht als voor de moeder-overste in het laatste bedrijf van Cyrano, mits het maar wat gcld opbracht. Ze zoog den g(;heclen winter door op aspirientjes, had op reis steeds watjes in de ooren; ze was altijd heeseh, vaak \'erkouen, ze had een scherpe, holle hoest en een trouwhartig hondengezicht van groezelig perkament met zware in elkaar gegroeide wenkbrauwen. In al de zakken van haar grauwen wijden mantel zat een breiwerk; altijd, tot in 't souffleurshok toe, breide ze, kousjes, want jes, broekjes in alle kleuren en maten voor haar kleinkinders. 163 164 i\'IARK FARER AI.S CYRA '0 Met z'n vijven deden ze de /ubileum's Tournée Mark Faber, in coöperatie op de basis van veertig procent voor Mark en zestig voor hen met een door Mark gegarandeerd séjour van minstens een riks. Ze speelden alleen de Cyrano, Mark Faber's glansrol in zijn goeien tijd, dien niemand zich meer herinnerde, doch waarvart hij zelf de vergeelde krantenuitknipsels altijd in zijn borstzak had. De aanplakbiljetten vermeldden glorieuselijk Cyrano de Bergerac, tV ercldbcroemde Heldentragedie in vijf bedrijven van Edmond Rosland, maar in waarheid gaf het troepje slechts eenige uit elkaar getrokken fragmenten, waarbij Mark Faber met veel bravour de titelrol vervuldc, Louis Determan eerst voor de Valver!, later voor Clzristian en De Guiche speelde, Sam Raguenau, Carbon de Cas!el-jaloux en Ie Bret voor zijn rekening nam, Koos alleen Roxane was en Mien zoowel Lise en de Duenna, als het Bllffetmeisje en de Moeder-oversle uitbeeldde. Ze hadden het langwerpige valies van Mark tusschen zich tn op zijn kant gezet en gebruikten het morsige bovenvlak als speeltafel bij het pandoeren. "Sam alweer 'n vijfkaart met stuk en ik krijg geen kaart in me fikken. Nee, 'k schei d'r uit ... zoo is 't gel:n spelen!" had Louis nijdig geroepen, terwijl hij plots zijn kaarten had neergegooid. Waarop Mark's vermaning had geklonken: ,,1nder twee lange, grauw verweerde daken, Ol t en groote rechthoekige binnenplaat' er tu schen, waar daags altijd pompslinge rs piepten, waschgoed wapperde aan drooglijnen, waar bloemen kwijnden in zanderige perkjes, schrale kippen droefgeestig kakelden en vrouwestemmen telkens kijvend of schreeuwp ratend opklonken. Dat waren de ambtswoningen der kommiezen en wakers; nog meer huisjes stonden er, een grootere wonin a met een verveloozen vlaggestok van den ch f-verificateur, het schooltje, met het huisje van het hoofd, een paar groen geverfde woonI·eeten van tijdelijke waterstaatbeambten; verderop, na een wonderlijk weidsch postkantoortje van h I roode baksteen met geel verglaasde banden, wat simpele winkeltjes, een bakker, en slager, een h rbergje, de kleine pastorie, het torenlooze lage kerkgebouwtje, het huisje ven d n v Idwachter, nog een paar andere keeten, van den opzichter van de betonning en een paar seinwachters; die stonden er allen zoo wonderlijk, of ze eenmaal opgenomen door een windhoos, gekraakt neerge- 204 OERRIT ZWART GERR IT ZWART smakt waren, kris kras in ordelooze scheeve verdwazing; met tussch en hen in veelal groote vakken duinzand, troosteloos schraal, wel k zand vaak in ruizelende hoosjes tegen het verw eerde glas der raampjes werd gejaagd. De steegjes en wegjes hadden nergens eenig plaveisel; het weggeworpen huisvuil verdroogde er op of rotte er weg, al naar gelang de zeeadem heet schroeide in zomersche dagen of klammig in killen mist bleef hangen, dagen en dagen over dit stille uithoekje aan de kust. L andin~aarts, op het verlengde der pieren, waren de lage groene dijken langs de rivier, met het vlakke verre polderland aan de overzijde; rechts, naar zee toe, stond de seininrichting als een reusachtig telraam met weggeraakte balletjes; peervormige en ronde manden werden daar overdag telkens aan touwen opgeheschen of neergehaald; vlak grauwe lucht opstaan; de zee rondom was één kolking ran vuilgrocne golvcn, doorvlckt met paarsbruine veegen; tot \'cr achter dc branding kuifd en daar de schuimkoppen tusschcnin, telkens wit oplicht nd en wcer doovend. ,,'t Is nogal ruw buitcn ... " meende Verhoef. "Volop van ebben mencer, en dan ecn straffe wcstewind cr "tegen op ... dan lijkt dat gauw wat ... " antwoordde Zwart n dan naar de lucht kijkend met zijn jagendc grauwe wolken. "Anders b st zeilsweertje ... " Ze naderden nu het dorp en daar, door de beschuttint)' van <> den hoogcn duinrand slonk de windkracht evcn tot een lichte koelte, om dan weer plots met vlagen hevig uit t schi t~n, maar nu verraderlijk van opzij. "Die beroerde wind hier ... I" schold Verhoef nij ig, als hij bij een haastig grijpen naar zijn hoed, zich zelf tegcn het hoofd stompte. "Dat went wel meneer ... I" troostte Zwart, "maar ze Iingers van uitgeknipt gekleurd papier, die aan de lamp en overal elders bengelden en waar papieren rozen in vervlochten waren, terwijl hij nu ook zag, dat Zwart zoo'n roos met een dik laurierkersblad in zijn knoopsgat droeg, terwijl Maria een heel tuiltje van die dingen in haar corsage had gestoken; alleen de oude juffrouw droeg er geen, vonû zichzelf blijkbaar zoo al mooi genoeg. "En wat zal meneer gebruiken?" vroeg Zwart's moeder dan. "Een glaasje port à port of een bittertje of een schilletje ... of limonade ... " besloot ze aarzelend. Verhoef, die zag, dat de portflesch toch was aangebroken, verkoos het eerste. "Heusch maar een klein betje .... ik kan er niet zoo erg goed ... " Maar ze schonk toch een groot wijnglas boordevol. Maria presenteerde een groote donkere sigaar met een rooden-goud bandje cr om en Zwart haalde moeizaam uit de niet dadelijk gevonden zijzak van zijn colbert, een doosje lucifers, gaf een vlammetje. "Dat 's natuurlijk allemaal 't werk van je VrollW, Zwart," zei Verhoef, toen ze zaten en hij hem, zijn vrouwen zijn moeder had toegedronken. 238 GERRIT ZWART "ja meneer," antwoorde Zwart glund~rend . "Die verstaat de "kunst, hé?" "Och" zei Maria: "Bij ons in Beige, wij doen dat altijd "azeu . . . surtout met een kroonjaar, lijk vandaag ... veertig "wordt mijnen baas ... niewors?" en haar oogen kleintjes dichtknijp nd, legde ze haar hand op zijn knie. Zwart greep die, hield hem even omsloten. "En ziet ze d'r zelf ook niet mooi uit, meneer?" vroeg hij dan met een naïve trots. "Dat zal wel waar zijn," gaf Verhoef haastig toe. Maria toonde haar groote gave tanden, haar oogen draaiden wat lokkend. " et 't deksel van zoo'n doos l11et dat zoele tuig d'r in," zei Zwart, nog in bewondering. "Maar dan zou ze eigenlijk een "waaier motten vasthouen of een kakketoe." "Ge zijt zot, gij mee ou kakketoe," schold Maria, hem schertsend om de ooren slaande. "Nee verdomd ... " hield Zwart lachend vol. "Is 't niet waar, moeder? Die doozen Illet dat Turkish Dclight d'r in, die ik wel "voor je meebracht, tocn ik nog op de koopvaardij voer, duinen was een zandweg, die voerde naar het di hth;j gelegen grootere dorp, met enkele zijpaadj s naar de hoogere duinen verder op; ook lag daar rechts in h t land het vierkant om haagde kerkhofje. Verho f stond een oogenblik in beraad of hij dien weg op zou loopen, maar het geZ\voeg uoor het mulle zand trok hem niet aan; h t was er eenzaam; een enkele figuurtjes liep daar in de verte, en vrouw of een meisje in een korten rooden mantel, mooi levendig kleurvlekje te midden van al dat blond en grijs; hij moest even aan een scharlaken spinnetje denken dat vlug kriebelt over een zandhoopje. Rechtuit begon hij dan tegen het duin op te klauteren aan welks voet de laatste dorpshuisjes lagen. Boven gekomen boeide hem dad lijk h t uitzicht op de zee; de brandingsgolv n zonk n in lange witte schuimranden bruisend op het blonde strand; odaarachter was de sterk bewogen watermassa tot aan ee n vreemd nabijen horizon, waar grijsblauwe nevels als vale sluiers op de golven hingen; ook over de zee ijlden de wolkschaduwen als sneldrijvende bruinviolette plekken; daaromheen sprank Iden overal zilveren schuimkoppen boven smaragden golven. Links schenen nu dichtbij de pieren met de hooge li htopstanden aan het eind; Even voor de kommiezenwoning stond een groepje vrouwen: ze praatten druk, maar zwegen plots op zijn nad ring, wendden de hoofden naar hem toe in half verlegen-nieuwsgierigen aandacht. ~ ~ GERRIT ZWART 265 Verhoef zag juffrouw Scheffer er bij; hij wiJde eerst doorloopen, maar zich eensklaps bedenkend, wenkte hij haar met een hoofdgebaar. Ze trad dadelijk op hem toe; de ande ren keken zwijgend. "Juffrouw Scheffer," sprak Verhoef. " Is Dinge mans ziek?" De oogen groot in verbazing, zag ze hem een oogenblik sprakeloos aan. "Ziek? . .. Dingemans?" zei ze dan. "Weet u 't dan nog ni~t, meneerT' Verhoef voelde zijn hart in zijn keel bonzen. "Nee ... wat bedoelt u?" "Ze weten niet, waar hij is, meneer ... " antwoorde ze dan, terwijl de andere vrouwen nu ook schoorvoetend naderbij kwamen. ,Ze ben aan 't dreggen . .. ze denken, dat-ie . .. " "Zoo ... ?" Hij voelde iets als een verluchting, poogde nu toch ontstelde verbazing in zijn toon te leggen. De andere vrouwen stonden in een halven kring om hem heen, k ken hem aan. "Wist u 't nog niet?" vroeg er weer een. Hij schudde ontkennend het hoofd. "Ik \\list wel, dat hij vannacht niet op dienst geweest was," sprak hij dan, "maar niet, dat ... e ... " "Hij is vannacht om twee uur bij ons achteruit weggegaan, "meneer ... met zijn fiets ... " zei juffrouw Scheffer nu. "Maar niet naar de wacht .. ." merkte er een op. "Nou ja ... " Ze keken elkaar half verschrikt aan met toch een glimlach van begrijpen, wierpen tersluiks een verlegen bli k op Verhoef. ,Zoo. .. dat zou verschrikkelijk zijn . . ." sprak deze, de toespeling negeerend. "Enfin, 't beste nog maar hopen . .." besloot hij vaag "Moge .. ." GERRIT ZWART 266 GERRIT ZWART Hij lichtte even zijn hoed en liep door, voelde 't nakijken achter hem als iets hinderlijks. Bij het betreden van Zwart's woning trof hem de stilte daarbinnen als meer beklemmend aezicht in de kleine ambtenaarskolonie was geworden tot een gewoonheid van alledag, toen doofde ook ras de belangstelling voor het dramatische geval, dat geweest was en slechts schaars werd dit gebeuren nog een onderwerp van gesprek. Verhoef's woning was eindelijk gereed gekomen; hij had zijn kamer bij Zwart verlaten. Op ecn morgen vertelde Scheffer hem, dat Zwart hen dien nacht had opgeklopt, de oude juffrouw Zwart was plotseling ernstig ziek geworden. Juffrouw Scheffer had er bij gewaakt tot Zwart terug was met den dokter, dien hij van het nabijgelegen groote dorp ijlings had gehaald. 's Middags ging Verhoef er even heen. Zoodra hij in 't gangetje trad, deed Zwart dadelijk de deur van Verhoef's vroegere kamer open, legde een vinger op zijn mond. 284 285 GERRIT ZWART GERRIT ZWART "Ze slaapt ... " gebaarde zijn lippen; dan liet hij Verhoet in de keuken. Het was een eerste milde lentedag, toen Verhoef met den oonkere n stoet naar het kerkhof ging. De groote figuur van Zwart, als eerste achter de baar, stak boven al de anderen uit; hij droeg hetzelfde bruine pak, dat hij aan had op zijn laatsten jaardag, nu met een krippen rouwband om den arm; op zijn groot, witblond hoofd stond een zwarte stijve fantasiehoed, die hem te klein was. Hij liep alleen, wat sjokkend en gebogen in den tragen gang door 't mulle zand; familie was er niet, maar in een lange rij van mannen en vrouwen volgde ieder, die kon. Om het kerkhof wa een sprenkeling van groen in de hagen; daar binnen buit Idcn al donkerroode trosjes uit de ribesknoppen, van de stalende zonnetjes der hazelaarskatjes wolkte een fijn stofgoud; witte en paarse croclisjes lachten op het graf je van een kind; een merel vluchtte roepend weg. De versch gedolven groeve was naast het graf van Dingemans, \\aar het opgestorte zand nog mI lag; dc bloemkrans van het mei je was verworden tot een bmin ding van trieste onoogelijkheid en lag scheef verwaaid er naast. De dragers zwenkten over het nauwe pad en zetten de baar zacht neer. Zwart, nu blootshoofds, het hoofd gebogen, de hand voor den mond, stond even stil in onzekerheid van 't verd r gebe uren; dan, op ecn wenk van ecn der dragers, li p hij naar de andere zijde; zijn voeten traden op den dorren krans; hij merkte het niet. Toen bukte Scheffer zich en legde het ding terug op het graf. De domine was er; klein bleek heertje in glanzingen van hagelwit linnen en zwart laken; hij sprak wat galmend troostende woorden van hoop en geloof. Zwart staarde op dc kist in de diepte, de groote hand steeds VOOr den mond, het hoofd gebogen; het gansche stoere lijf moe ineengezakt. "Wat zegt de dokter?" vroeg deze. Zwart keek hem somber aan. ,,'t Hart, meneer . .. " en dan he!.'1 zacht, met een zucht, terwijl hij h t hoofd schudde: ,,'t Is niet goed ... " "Heeft ze pijn?" vroeg Verhoef. "Nee ... dat goddank niet," antwoordd~ Zwart. ,Heb je hulp?" Hij knikte. "De buren ben allemaal even gewillig meneer... brave "menschen ... juffrouw Scheffer en van Ouderom z'n vrouw "en van de Vries ... ze willen allemaal waken. Och, maar ik "blijf d'r maar liever zelf bij . .. 't zal misschien zoo lang niet "meer .... " Zijn stem brak ineens af; hij slikte een paar maal. "Maar met me dienst, meneer ... ?" vroeg hij dan, na een oogenblik. "Je blijft natuurlijk zoo lang weg, als 't noodig is, Zwart," sprak Verhoet. "Dankje meneer." Dan ging Verhoef heen. Twee dagen later hoot'de hij, dat Zwart's moeder was gestorven. . Er waarde een stilte voor de huisjes en een stilt op de groote blllnenplaats of all s fluisterde en op kousenvoeten sloop, al de dagen, dat het lijk van Zwart's moeder nog boven aarde stond; er was een strakheid van deernis op de gezichten en zoo kinderen in argeloosheid luidruchtig speelden, werden ze haastig verboden: "Sssst ... toch ... de oude juffrouw Zwart is dood." 286 OERRIT ZWART Toen de domine zweeg en de doodgraver hem de spade reikte voor het opstorten van wat aarde, schrok hij op als uit een diep gepeins; dan, plots begrijpend, schudde hij, kort afwijzend, het hoofd, deed een stap achteruit naar den uitersten rand der groeve, keek nog eens omlaag, de harde blauwe oogen wijd aesperd; zijn kaken trilden, zijn lippen klemden zich vast op elkaar. Dan, eensklaps sloeg hij de oogen op, wierp een korten angstig norsehen blik op de aanwezigen, wendde zich bruusk om, zette den stijven hoed met een klap op zijn hoofd en ging heen, met groote stappen. De anderen volgden in bedremmel.de ontroering. Op den middag van dienzelfden dag, zat Verhoef op zijn bureau, toen hij eensklaps Zwart voor de glazen deur zag komen, welke deze met moeite en hevige rammelingen aan