J.HUIZINGA BRIEF ISSELI III 19 VEEN 19 TJEENK WILLINK UTRECHT/ANTWERPEN 1991 Redactie Leon Hanssen W.E. Krul Anton van der Lern Deze uitgave is tot stand gekomen onder auspicien van de Stichting ter Bevordering van de Beoefening van de Cultuurgeschiedenis in Nederland Dit deel is tot stand gekomen met steun van het Prins Bernhard Fonds en de Stichting Praemium Erasmianum Copyright © Erven J. Huizinga Vormgeving Koos van der Bijl ISBN 90 204 2036 4 n/1991/0108/ 400 CIP WOORD VOORAF Nahet enerverende jaar 1933, waarmee het tweede deel van de Briefwisseling besloot, kwam voor Huizinga in de direct daarop volgende periode het accent te liggen op het wetenschappelijk werk. De vele internationale contacten, zowel in de correspondentie als in het persoonlijk verkeer, bleven daarbij gehandhaafd en breidden zieh nog uit. Naast lezingen in Italie, Zwitserland en Oostenrijk hield Huizinga in 1934 vier voordrachten over de aard van de geschiedwetenschap voor de zomeruniversiteit in het Spaanse Santander. Zij versehenen zoals vrijwel alle kleinere werken van Huizinga in De Gids, waaraan hij, hoewel geen redacteur meer, gedurende deze jaren onverminderd zijn medewerking bleef verlenen. Uiteindelijk publiceerde hij een bewerking van deze voordrachten in boekvorm: De wetenschap der geschiedenis (Haarlem 1937). Het internationale aanzien dat Huizinga genoot, blijkt onder meer uit zijn lidmaatschap van de 'Commission Internationale de Cooperation Intellectuelle'. Uit deze Volkenbondscommissie, waarvan de leden op persoonlijke titel werden benoemd en niet als vertegenwoordiger van hun land, kwam later het gelijknamige instituut voort, dat als voorloper van de Unesco kan worden beschouwd. Huizinga woonde de jaarlijkse vergaderingen bij te Boedapest (1936), Parijs (1937) en Geneve (1938). In dit forum, waarin onder andere gediscussieerd werd over de toekomst van de Europese geest, diende ook Huizinga zijn plaats te bepalen. Hoe hij zijn eigen land waardeerde, wat hij als de positieve en negatieve eigenschappen van de Nederlanders beschouwde, zette Huizinga in 1934 uiteen in zijn Nederland's geestesmerk. Dit opstel, dat als brochure verscheidene herdrukken beleefde, kwam tegemoet aan de nationale gevoelens die in dezelfde tijd door koningin Wilhelmina werden omschreven met de woorden: 'wij willen onszelf zijn en blijven'. In de discussie in de Volkenbondcommissie nam Huizinga stelling tegen de Franse schrijver Julien Benda, die voor een verregaand internationalisme . had gepleit, met het Frans als voertaal. Huizinga verdedigde de nationale staten - in het bijzonder de kleine! - en vroeg om waardering van het eigen karakter van elk land afzonderlijk. Veel belangrijker dan een onverkort internationalisme achtte Huizinga de eis dat de mogendheden zieh in hun politiek lieten leiden door ethische principes: eerlijkheid, goede trouw en eerbiediging van het recht van andere staten. Hij wenste een einde gemaakt te zien aan de overtuiging dat de moraal ondergeschikt mocht worden gemaakt aan het belang van een volk (lees: Duitsland) of aan het belang van een klasse (lees: de Sovjetunie). Positiefbesloot hij zijn op ruime schaal verspreide Lettre aM. Julien Benda (1934): 'De koorts zal wijken. De grote dwalingen zijn altijd voorbijgegaan'. Het verlaten van een ethisch uitgangspunt meende Huizinga niet alleen in de politiek waar te nemen, maar ook op andere terreinen van de samenleving. Aan zijn bezorgdheid gaf hij uitdrukking in zijn lezing, op 8 maart 5 1935 te Brussel gehouden: 'Crisis der cultuur'. Nog in hetzelfde jaar werkte hij deze lezing uit tot In de schaduwen van morgen. Ben diagnose van het geestelijk lij"den van onzen tijd (Haarlem 1935). Ten grondslag aan wat hij als het cultuurverval van zijn tijd beschouwde, lag volgens Huizinga de verzaking van de ethische, esthetische en cognitieve normen die de politiek, de kunsten en de wetenschap tot dan toe hadden gekenmerkt. Zijn vriendin Henriette Roland Holst voorspelde dat het boek een echte 'schlager' zou worden en het succes was inderdaad eclatant: in twee jaar tijd versehenen zes drukken en bij Huizinga's leven werd het in negen talen vertaald. Het boek heeft Huizinga een tweede faam bezorgd, namelijk die van cultuurcriticus naast zijn beroemdheid als cultuurhistoricus. Ondanks zijn nadrukkelijke verzekering in het voorbericht dat hij zichzelf beschouwde als een optimist, werd Huizinga's naam als cultuurcriticus voortaan - met meer of minder recht - in een adem genoemd met die van cultuurpessimisten als Ortega y Gasset en Oswald Spengler. Zowel met Spengler als met Ortega heeft Huizinga persoonlijk kennis gemaakt en zij hebben te Leiden voordrachten gehouden; met Ortega y Gasset heeft Huizinga bovendien enkele brieven gewisseld, die alle in dit deel zijn gepubliceerd, al verraden ze ook niets van een inhoudelijke discussie. Een hoogst interessante gedachtenwisseling vinden we wel terug in de correspondentie tussen Huizinga en zijn achterneef Menno ter Braak. De houding van de veel jongere Ter Braak - zij scheelden bijna dertig jaar - jegens zijn hooggeleerde familielid vertoont een opmerkelijke curve: van grote bewondering (voor Herfsttij), via gehele verwerping (van Nederland's geestesmerk en de Schaduwen) tot een kritische herwaardering in zijn krantebespreking van Homo ludens, welke recensie Huizinga tot een uitvoerige reactie verleidde. De scherpe ofschoon altijd respectvolle argumentatie over en weer, de uitvoerigheid waarmee beiden hun standpunt verdedigden, maken de brieven tussen deze twee schrijvers met hun zo geheel verschillende reputatie en meningen tot een van de hoogtepunten in dit deel. Daarnaast is Huizinga's waardering voor het werk van de dichters Martinus Nijhoff en A. Roland Holst - dit in tegenstelling tot eerdere afwijzingen - een weerlegging van de clichematige voorstelling dat voor de Leidse hoogleraar het literaire werk van tijdgenoten had afgedaan. Het belangrijkste werk, tot stand gekomen in de periode van dit deel van de Briefwisseling, is Huizinga's Homo ludens. Proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur (Haarlem 1938). Met recht mag dit boek beschouwd worden als zijn hoofdwerk na of naast Herfsttij der middeleeuwen uit 1919. Evenals Herfsttij is Homo ludens in ongeveer twintig talen versehenen, wat Huizinga tot een van Nederlands meest vertaalde auteurs maakt. De ondertitel gaf verscheidene malen aanleiding tot misverstand. Steeds weer beklemtoonde Huizinga dat het hem niet ging om het spelelement in de cultuur, maar van de cultuur: cultuur als spel. Tot deze opvatting omtrent het ontstaan van cultuur was Huizinga al in het begin van de eeuw gekomen. Feitelijk is Homo ludens de uitwerking van het thema van Huizinga's rectorale rede van 8 februari 1933: Over de grenzen van spe! en ernst in de cultuur. Het 6 zou ruim vijf jaar duren voor het boek geheel voltooid was. Zo schreef Huizinga aan Pieter Geyl op 18 januari 1935: 'Ik ben bezig, met zorg allen beschikbaren tijd te besparen voor het uitwerken van een omvangrijke studie, die mij nog veel arbeid zal kosten, en waar ik eindelijk mee afrekenen wil' ([1115]). Begin 1937 sprak Huizinga voor het Warburg Institute te Londen over 'The play element of culture' [1245A]. In januari 1938 moest hij Werner Kaegi nog melden dat het schrijven van het boek zoveel meer tijd kostte dan was voorzien, maar in de herfst van 1938 verscheen het eindelijk. Het boek was geen cultuurgeschiedenis, geen cultuurkritiek, maar dat beide tezamen en meer: het gafHuizinga een plaats als cultuurfilosoof. Eveneens in 1938 publiceerde hij Der Mensch und die Kultur, de tekst van een lezing die Huizinga in het voorjaar van 1938 te Wenen zou geven, maar die door de 'Anschluss' van Oostenrijk bij Hitler-Duitsland geen doorgang vond. Afzonderlijk uitgegeven werd ook Huizinga's rede voor de A VRO-radio op 19 november 1939: Neutraliteit en vrijheid, waarheid en beschaving (Haarlem 1939). Onder de indruk van de gebeurtenissen in Midden-Europa publiceerde Huizinga enkele maanden later zijn Patriotisme en nationalisme in de Europeesche geschiedenis tot het einde der 19e eeuw (Haarlem 1940), de tekst van drie voordrachten, gehouden te Leiden in februari 1940. Nog in april 1940 verscheen in The Fortnightly, als een epiloog bij de Engelse vertaling van de Schaduwen, Huizinga's artikel ''Conditions for a recovery of civilization''. Het waren alle uit bezorgdheid voortvloeiende variaties op hetzelfde thema: hoe ons de noden van onze tijd bewust te worden en hoe iets er tegen te doen? 'Intellect moet veilig zijn' - zo luidt een van Huizinga's losse notities in zijn omvangrijke schriftelijke nalatenschap. Het moet vooral het criterium zijn geweest van zieh niet te willen vastleggen op een, gemakkelijk mis te verstaan, standpunt op een terrein dat eigenlijk het zijne niet was, waardoor hij zieh ervan weerhield lid te worden van het 'Comite van Waakzaamheid van anti-nationaal-socialistische intellectueelen'. Tegenover Menno ter Braak, als secretaris van dit Comite, wilde Huizinga op 12 september 1936 [1228] nog wel een keer zijn denkbeelden uiteenzetten over de contemporaine situatie, maar tot een lidmaatschap was hij niet bereid. Na de Duitse inval veranderde zijn houding in deze niet. Concrete actie lag niet op zijn weg. Waarschuwen in geschrifte, het blijven herinneren aan ethische principes bleef zijn uitgangspunt, zoals bijvoorbeeld in zijn Hoe bepaalt de geschiedenis het heden? Ben niet gehouden rede (Haarlem 1946). Deze toespraak tot de Civitas Academica bleef onuitgesproken door de sluiting van de Leidse universiteit in november 1940. Een uitnodiging van de Amerikaanse geschiedschrijver van Nederlandse afkomst Hendrik Willem van Loon om naar de Verenigde Staten te komen, wees Huizinga onder dankzegging van de hand: 'Afgezien van de vraag, ofer gelegenheid zou zijn, om te komen, mijn plaats blijft hier: in mijn land en in mijn ambt, wat ook de komende tijden mogen brengen' [1420]. In het eerste jaar van de bezetting verscheen er een groot aantal historische werken, met name over de Tachtigjarige Oorlog en de Gouden Eeuw, waarin de Neder- 7 landers herinnerd werden aan hun roemrijk verleden. Huizinga leverde zijn bijdrage aan deze morele ondersteuning' met het klassiek geworden Nederland's beschaving in de zeventiende eeuw. Ben schets (Haarlem 1941). In Huizinga's beschrijving van ons bloeitijdperk vond Henriette Roland Holst vooral treffend: 'het zoo goed als geheel ontbreken van schaduwen in het bee!d,' wat je van die beschaving ontwerpt. Het interesseert mij, of dat min of meer opzettelijk is, omdat je vindt dat die schaduwkant van weinig belang is naast de vele en groote lichtzijden, - of van zelf in het werk gekomen is' ([1450]). Een directe zinspeling op het actuele tijdsgebeuren was Huizinga's opmerking over de positie van de joden in Nederland in de zeventiende eeuw: 'Men vervolgde hen niet, en sloot hen niet afvan het overige volk' (11, 454). Het protest van hoogleraren en studenten tegen de verwijdering van de joodse docenten aan de Leidse universiteit bracht de Duitse bezetter ertoe de universiteit te sluiten. Een volgende stap was het ontslag van R. Kranenburg, hoogleraar staats- en administratief recht, die in zijn nieuwe handboek op dit gebied te weinig aandacht zou hebben geschonken aan de bepalingen van de bezetter. Deze maatregel leidde tot een collectieve actie van 58 hoogleraren, die vrijwillig hun taak neerlegden. Huizinga nam zijn ontslag op 29 april 1942 [1461]. Op 7 augustus 1942 werd Huizinga gearresteerd en met acht andere Leidse hoogleraren als 'civiel geinterneerde' overgebracht naar het als gijzelaarskamp ingerichte klein-seminarie 'Beekvliet' te St. Michielsgestel. Hoewel zijn gezondheidstoestand siecht was, heeft Huizinga toch bijna drie maanden in 'Gestel' gevangen gezeten. Direct na Huizinga's arrestatie heeft de jurist W.J.M. van Eysinga, voormalig hoogleraar te Leiden en raadsheer in het Permanente Hof van Internationale Justitie, zieh veel moeite gegeven om instanties en particulieren in binnen- en buitenland voor het lot van Huizinga te interesseren. Van Eysinga drong er op aan om verzoeken tot vrijlating of protesten tegen Huizinga's gijzelaarschap te zenden aan de rijkscommissaris Seyss-Inquart te 's-Gravenhage of rechtstreeks naar Berlijn. Of deze interventies ook effect hebben gesorteerd en zo ja, wiens voorspraak daadwerkelijk heeft geleid tot Huizinga's vrijlating, is tot op heden niet duidelijk (verg. [1495]). Mogelijk heeft een beroerte waardoor Huizinga in het kamp getroffen was, bij de bezetter de vrees doen toenemen dat Huizinga in het kamp zou overlijden. Bind oktober 1942 werd Huizinga uit de gijzeling ontslagen op voorwaarde dat hij zieh zou vestigen in de provincie Gelderland ofOverijssel. Zijn collega R.P. Cleveringa, hoogleraar rechtsgeleerdheid te Leiden, degene die als eerste zijn stem tegen de anti-joodse maatregelen had verheven, bood Huizinga daarop zijn buitenhuis aan in het dorp De Steeg, ten oosten van Arnhem. Hier vestigde Huizinga zieh in november 1942, samen met zijn tweede echtgenote Auguste Schölvinck en hun dochtertje Laura. Het was een wel zeer bijzondere wending in Huizinga's leven toen hij, na reeds in 1914 weduwnaar te zijn geworden, in 1937 voor de buitenwereld geheel onverwacht opnieuw in het huwelijk trad. Op r mei 1937 kwam Auguste Schölvinck, dochter uit een Amsterdamse koopmansfamilie, bij Huizinga in 8 dienst als hoofd van de huishouding en voor enkele secretariele werkzaamheden. Huizinga's correspondentie aan haar springt spoedig over van 'Geachte mejuffrouw Schölvinck' naar 'Waarde Guste' en nog veel hartelijker aanspreekvormen, waaruit blijkt dat hij weldra een diepe genegenheid voor haar opvatte. Auguste Schölvinck, achtentwintig jaar oud en rooms-katholiek, werd door hem ten huwelijk gevraagd. Huizinga's verblijf in Parijs, juli 1937, voor de vergaderingen van de Volkenbondscommissie voor intellectuele samenwerking, bood haar de rust en de gelegenheid om over het aanzoek na te denken. De brieven die Huizinga vanuit Parijs schreef, en die hier alle zijn gepubliceerd, zijn zeker een verrassing. De afstandelijke hoogleraar slaat jegens zijn beoogde bruid al de akkoorden aan van een gloeiende minnaar. Niet alleen het verschil in leeftijd en godsdienst, maar ook de financiele positie van Auguste Schölvinck nahet overlijden van Huizinga - dit gelet op de rechten van Huizinga's kinderen - baarden haar ouders zorgen. Op hun verzoek stemde Auguste Schölvinck in met een bezinningsperiode tijdens een familievakantie te Baden-Baden. Dit intermezzo veranderde niets aan haar eenmaal ingenomen standpunt en op 4 oktober 1937 kon het huwelijk in familiekring worden voltrokken. Zowel uit de tijd voor het huwelijk als uit de maanden in St. Michielsgestel zijn alle brieven bewaard gebleven die Huizinga en zijn tweede echtgenote gewisseld hebben. Van Huizinga zijn alle brieven opgenomen die hij Auguste Schölvinck geschreven heeft tot aan de verplichte scheidingsperiode, toen zij in Baden-Baden verbleef. Gedurende deze weken schreven beiden wel brieven in dagboekvorm, dit met de bedoeling ze elkaar na het weerzien te laten lezen; deze zijn hier niet opgenomen. Wat betreft de periode daarna, is het selectiecriterium van de mededelingswaarde bepalend geweest. Hetzelfde geldt ook voor de brieven uit het gijzelaarskamp St. Michielsgestel: als voorbeeld is een brief van Auguste Huizinga-Schölvinck gepubliceerd; uit de vrijwel dagelijkse brieven van Huizinga aan haar is een keuze gemaakt. De hartelijkheid en intimiteit die uit de brieven aan zijn vrouw spreken, doen eens te meer het verlies betreuren van de correspondentie van Huizinga met zijn eerste echtgenote. Het beeld van Huizinga als de gereserveerde en wereldvreemde geleerde, wordt door deze brieven in zekere mate gecorrigeerd. Hoe geestig, onderhoudend en vol hartelijke belangstelling hij in familiekring en onder vrienden kon zijn, maken ons juist deze brieven aan Auguste Schölvinck duidelijk. Hetzelfde geldt voor de twee brieven aan Henriette Roland Holst die aan vernietiging zijn ontkomen ([1408) en [1426)). Richard Roland Holst is ook in dit deel van de Briefwisseling de trouwste correspondent en zijn overlijden op 31 december 1938 betekende voor Huizinga een 'onheelbare verwonding' [1437). De twee overgeleverde brieven doen ons beseffen hoe belangrijk de inhoud van de op last van Henriette Roland Holst vernietigde correspondentie geweest moet zijn. Dit geldt evenzeer voor de brieven aan Andre Jolles. Na de breuk tussen Jolles en Huizinga in 1933 (zie Briefwisseling II, 8) is er geen direct contact tussen beiden meer geweest. Op 10 december 1944 schreef Huizinga hoe vaak zijn gedachten nog 9 steeds uitgingen naar de vriend van weleer, 'mij ontvallen, helaas niet door den dood' [1571]. In vergelijking met beide voorgaande delen Briefwisseling, waarin de brieven van en aan Huizinga elkaar in evenwicht hielden, overheersen in dit deel de brieven door Huizinga geschreven. Bovendien zijn in een aanhangsel enkele brieven opgenomen van Huizinga, die pas na de verschijning van beide eerste delen teruggevonden zijn. Uit de oorlogsjaren, met name uit De Steeg, zijn nauwelijks brieven aan Huizinga bewaard gebleven. Waarschijnlijk zijn deze spoedig na ontvangst vernietigd. De ballingschap in De Steeg is voor het nieuwe gezin een relatief gelukkige periode geweest. Huizinga behoefde er de vernielingen in het westen niet waar te nemen en ook de voedselsituatie was er veel beter dan in de grote steden. In menige brief uit de eerste oorlogsjaren weerklinkt de opmerking: 'het gaat ons zoo goed als de omstandigheden toelaten'. Na de geboorte van zijn dochtertje Laura Maria op 4 november 1941 wordt deze zin vervangen door het opgewekter en nog veel frequenter: 'Onze Laura is onze dagelijksche vreugde'. Na de afkondiging van de spoorwegstaking en de slag bij Arnhem worden de contacten met vrienden en familieleden spaarzamer, de eenzaamheid dientengevolge groter . .Het laatste werk van grotere omvang dat Huizinga schreef en waarvan hij wist dat het tot na de bevrijding zou moeten wachten op publikatie, was zijn: Geschonden wereld. Ben beschouwing over de kansen op herstel van onze beschaving (Haarlem 1945). De pessimistische visie die Huizinga in dit boek neerlegde, kenmerkte niet zijn persoonlijke houding met het oog op de toekomst. Hij overlegde schriftelijk en soms mondeling met collega-hoogleraren over de inrichting en de taak van de universiteit en over de Koninklijke Akademie na de bevrijding. Sterk was zijn verlangen naar de vrede, - zelfs met het hoogst uitzonderlijke 'God geve het' [1565] - maar niet naar de vrede van het eigen levenseinde: in december 1944 is er sprake van enig hardnekkig hoesten, maar het werd door hem weggewoven als van geen betekenis. Nog op 14 januari 1945 is de toon in een brief aan Barge opgewekt en vol ondernemingslust: 'Mij zelf in het bijzonder gaat het zeer bepaald veel beter dan een jaar geleden, toen ik je op 8 Februari deed schrikken. Ik loop veel beter, sta en beweeg mij gemakkelijker, en heb overigens niets te klagen' [1578]. Zijn laatste brief, 24 januari 1945, handelt over een eventuele proclamatie, na de bevrijding uit te vaardigen door de Leidse hogeschool. Na een kort ziekbed, buiten bewustzijn, is Huizinga in de vroege ochtend van r februari 1945 overleden. Door de bijzondere omstandigheden kon geen van zijn kinderen aanwezig zijn bij de bijzetting in een grafkelder te Rheden. Op 27 februari 1946 werd Huizinga herbegraven op het kerkhof bij het Groene Kerkje te Oegstgeest, in het grafbij zijn jong gestorven zoon Dirk. 10 DANKBETUIGING - Bij de voltooiing van deze uitgave herhaalt de redactie graag haar dank aan de familie Huizinga voor de bereidwillige medewerking. Onze erkentelijkheid geldt hier vooral Huizinga's jongste dochter, mw. Laura M. ConleyHuizinga, voor het ter beschikking stellen van de vele brieven die haar ouders gewisseld hebben en voor haar toestemming tot publikatie. Deze uitgave zou niet tot stand zijn gekomen zonder de voortgezette ondersteuning van de 'Stichting ter Bevordering van de Beoefening van de Cultuurgeschiedenis in Nederland', de 'Stichting Praemium Erasmianum' en het 'Prins Bernhard Fonds', waarvoor onze hartelijke dank. Dr. J.J. Boer, Prof.Dr. A.E. Cohen, Prof.Dr. E.H. Kossmann en Prof.Dr. M.E.H.N. Mout hebben door hun kritisch lezen van brieven en annotatie wederom de redactie in haar werkzaamheden kunnen bijstaan. Voor hun hulp bij het vertalen uit het Spaans danken wij Prof.Dr. H.L.M. Hermans en Dr. Hendrik Henrichs. Naast de particulieren en instanties die in beide voorgaande delen genoemd zijn, spreekt de redactie graag haar erkentelijkheid uit jegens: Prof.Dr. Y. Arieli (Jeruzalem, corr. Koebner), Prof.Dr. H. Baudet (corr. Baudet), mw. P.W.M. Bokhorst-Groenhart (Kaapstad, corr. Bokhorst), het C.J. Burckhardt Kuratorium (Vinzel, Zwitserland, corr. Burckhardt), Cornell University (Ithaca, N.Y., corr. Van Loon), de Deutsche Bibliothek (Frankfurt a.M., corr. Gürster), Diederichs Verlag (Jena, corr. Diederichs), mw. M.W.J. Foeken-Muller (Milsbeek, corr. Foeken), de Fundaci6n Ortega y Gasset (Madrid, corr. J. Ortega y Gasset), het Gemeentearchief te Rotterdam (corr. Kossmann), mw. Dr. M. Gijswijt-Hofstra (Amsterdam, corr. Hofstra), mw. E. Hengeveld-Soeters (Arnhem, corr. Hengeveld-Soeters), het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (Amsterdam, Vrije Universiteit, corr. Höweler), the Houghton Library, Harvard University (corr. Gannett en Sarton), het Istituto Italiano di Studi Germanici (Rome, corr. Gabetti), mw. H. ten Cate-Cleveringa ('s-Gravenhage, corr. Cleveringa), mw. Dr. Florence Koorn (Gemeentearchief Haarlem, corr. Sterck-Proot), mw. N.J. van Lier-Meurs (Wageningen, corr. Van Lier), de Nederlands-Zuidafrikaanse Vereniging (Amsterdam, corr. Beelaerts van Blokland), het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie ('s-Gravenhage, corr. Van Gelder), het Rijksmuseum Vincent van Gogh (Amsterdam, corr. Van Gogh-Bonger), mw. O.J. Samkalden-Meijers (Amsterdam, corr. Meijers), de Schweizerische Landesbibliothek (Bern, corr. Reynold), Mr. J. Soons ('s-Gravenhage, corr. Mea Verwey), Dr. F. Stern (Tel Aviv, corr. Koebner), M.F.W. Teding van Berkhout (Meppel, N.G. Teding van Berkhout), het Universitätsarchiv te Leipzig (corr. Windisch), de Universiteitsbibliotheek te Groningen (corr. Van der Leeuw), het Warburg Institute (Londen, corr. Bingen Saxl), Wim Zaal (Muiden, corr. Cuypers) ende Zentralbibliothek Zürich (corr. Atlantis Verlag). II ,, .J'.s- < '<.:> #:.4't'. 1( e.,.. , , .e::::;. ,,<' q ~.. c, - ie:..-r-._ __ ' ' -- • ,. -· ' >- ,, .. _,.. . .....,. aP ? ,.. .- • --...« r- < , /.:CZ • ''J.1' • Sl ' 1 , ~<-',n:n ... •d er ' • ?.a e • , •• ... "_, = , & III <'.' • G'. ' • ... < , e :c< < :;., • ,z ~~~ • C) , ct........,. • ..,.., ... ,, v <'.< < • Yq ,,,.,, c ,:::, q„ ,:; \ &< ,q • &- • •• • :>•.,-A -~ • c< + ... ,E • ;.. ,. . e • • Cl , . -, • 7 z:P ....-( • /'= ~ Per S2 ., • • • • r <'. /· ,?'<'. •• = • , 1 • , .e-,:,.... ... • p r - ~ • - _. ' J -= C:q < • t,- e -- / • , • . -- ,..... ,,. et - < ~ ,................ ,. __ •,,...._ ? ..-aE , • ,.,. ae - • ;, • • o< <"': ' n Q s • ' e. "' • S7 ,. > •• • . •<~·.,..,-'C?..._~,.._.,. J 1 0 ... --J -- ..._ ..,.. ....._. , • O."~/.,.,_.:_s:z._.-......_,_.__J_~---,,., ; ··•'-'---.. ~"'! p • ~ - < s, , • )( O(~·-.$A~- • ... " - ., , • Ga.(.., - (,,:$} A • , ~ ~ Z.c:,c R, • • S7 S? • R:t •,:;; 5 (n ...-(,:, 12 f2 c, s?:'n Q ,, / ?-t.r....-...........;.._,. ~·-.... ..... ,:;.,- ,...•'-•qot,_.2:~;..szs.~S>sa,,,1.___.;:..__ • ~~ o ( s cz:::o <'. e A .. --.,...._,. .<,:;,.,-,.......••. ..-,....."',-,,"'..,,e,.;.._. • • A n c. _. o ca::o..-"~--'---~ .<,:;,-:,~ - • :t--·--...-;;• 4 .. .?:~- a ..... ,:: ',e Crz - G?rz r?/7, 0 < ,. 7' .,,0 ,Z::- J ,_.,.__·_ao::a.-<,C:;. _ __ ? •, .. . e • • f? .. ~ Q ... • 4 ,. • • 0 • , • ' 2 • ., - • ') Huizinga aan Menno ter Braak, 6 december 1935 (kaart, voor- en achterkant). [ 1067] Walther Köhler 1 (Heidelberg) aan Johan Huizinga* 8 januari 1934 Sehr verehrter Herr Kollege! " Haben Sie recht herzlichen Dank für Ihren gütigen Brief2 vom 13. Dez. vergangenen Jahres! Es freute mich ausserordentlich, dass Sie die kleine Lutherschrift3 so freundlich aufgenommen haben; mir kam es darauf an, zu zeigen, wo die Probleme liegen; die zu erkennen, scheint mir für den Histori· ker immer das Wichtigste, ich weiss, dass Sie da derselben Ansicht sind. Nicht die facta sondern das, was dahinter steht, ist das Wertvollste. 4 Es war mir von höchstem Interesse, die Würdigung Ihrer Arbeit in der HZ zu lesen; ich hatte den Eindruck, es sollte das eine Art Satisfaction für Sie sein 5 nach der Bemerkung am Schluss des vorletzten Heftes, die ich aufs Tiefste bedauerte und von der ich mir nicht denken kann, dass sie von Meinecke stammte. Soweit ich urteilen kann, ist der Verfasser im Wesentlichen Ihrer Arbeit gerecht geworden, ich hätte nur gerne irgendwie Erasmus hereingebracht gesehen, und zwar als typical figure, die er mehr oder minder für uns Historiker ist, sofern wir unter der Macht historischer Relativität stehen. Die stille Schwermut, die über Ihrer Arbeit liegt, ist doch ganz sicher durch persönliche Lebenserfahrung bedingt; ich komme immer mehr dazu, diesen ganz persönlichen Faktoren den allergrössten Einfluss auf Denkweise und Charakter zuzuschreiben. Wäre Erasmus ein robuster Bauer gewesen wie Luther, er wäre nie ''Erasmus'' geworden, oder wenn ich an mir selbst exemplifizieren darf, die Hemmung durch die Schwerhörigkeit treibt rein naturhaft zum Erasmischen Standpunkt des Beobachters. Das führte zu der Frage nach der Bedingtheit der Geistesstruktur durch den Körper, die ich als sehr stark anzunehmen geneigt bin. Hoffentlich findet sich bald Gelegenheit, über diese Fragen - ich habe noch manche andere geschichtsphilosophischer Art - mit Ihnen mündlich zu reden, ich hoffe sehr, in diesem Jahre wieder nach Holland zu kommen, vielleicht um die Pfingstzeit. [... ]6 Bei uns in der Familie geht es soweit gut. Wir grüssen Sie alle herzlichst und wünschen Ihnen und den verehrten Ihrigen Liebes und Gutes für das neue Jahr. Für die Wissenschaft sind die Zeiten trübe, Mars regiert die Stunde, aber Sie haben Recht: die ecclesia pressa7 war sachlich die reifste, mit der Wissenschaft ist es ähnlich. In herzlichem Gedenken Ihr W. Köhler * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Walther Köhler, zie Briejwisseling I [569]. 2. Niet teruggevonden. 3. Walther Köhler, Luther und das Luthertum in ihrer weltgeschichtlichen Auswirkung (Leipzig 1933). 4. Richard Koebner, ''Zur Begriffsbildung der Kulturgeschichte'', zie Briefwisseling II [1061] n. 3. 13 5. ''Erklärung'', Historische Zeitschrift 148 (1933) 228; zie Briefwisseling II [1003], n. 2. 6. Vraag naar de onkosten die een theoloog voor een studieverblijf in Leiden zou moeten maken. 7. 'De verdrukte kerk'. [ 1068] 1 Johan Huizinga (Leiden) aan Lucien Febvre * • • 9 Januar1 1934 Monsieur et eher collegue, Je comprends tres bien qu'aucun des deux sujets 2 que je vous proposais ne vous convient parfaitement pour les Annales, et apres taut je prefere reserver le deuxieme pour une autre forme de publication que celle d'une revue. Cependant ä present je n'en ai pas d'autres, et comme je ne m'occupe guere plus du genre d'etudes qui rentrerait dans le cadre des Annales, il est acraindre que ma collaboration - que je desire vivement - ne se fasse attendre. Si pourtant je trouve quelque chose qui pourrait etre utile je ne manquerai pas ~~l'~r. · Veuillez croire, Monsieur et eher collegue, a mes sentiments de sympathie et de devouement J. Huizinga * • Origineel: Leiden, UB (voordien: archiefLucien Febvre). 1. Lucien Febvre, zie Briejwisseling II [1055]. 2. De brief waarin Huizinga zijn twee onderwerpen voorstelde is niet teruggevonden, evenmin het antwoord van Lucien Febvre hierop. [ 1069] Johan Huizinga (Leiden) aan Th.J.G. Locher 1* • • 13 1anuar11934 Waarde Locher, In de eerste plaats beterschap gewenscht! Eenige weken geleden, nauwkeuriger gezegd omstreeks Kerstmis, vroeg Romein2 mij, of ik voor de bedoelde taak3 iemand zou kunnen aanbevelen. Ik schreefhem: ''Locher zou dit kunnen, als hij tijd vindt, zieh er in te werken''. De kwestie blijft dus, wat v6or moet gaan: Uw russische plannen4 of dit. Dat hangt ook af van de verwachtingen, die wij van Romein's onderneming in haar geheel mogen hebben. Ik heb zijn brief niet bewaard, en weet er niet meer de bijzonderheden van. Maar hij heeft die natuurlijk ook U meegedeeld, en ge zult dus kunnen beoordeelen, of ge U in goed gezelschap bevindt, en of de heele opzet er naar uitziet, dat het werk wat opgang zal maken. Om Uw naam als historicus te bevestigen zou ik in het algemeen publicatie in tijdschriften nuttiger achten dan zulk een medewerking aan een verzamelwerk. Aan den anderen karit brengt dit laatste Uw productie onder meer oogen. 14 Het is zeker van gewicht U niet al te uitsluitend als specialiteit in slavische geschiedenis te doen kennen. Het blijft een moeilijke beslissing. Ik geloof, dat ik in Uw geval de reis naar Praag c.a. zou laten voorgaan, en aan Romein zou schrijven: kan het wachten tot zomer 1935, dan met genoegen. Blijkt het daarop af te stuiten, dan moest ge er, dunkt mij, naar streven, binnen niet al te langen tijd eens met een leesbare en tegelijk wetenschappelijke monografie of artikel te komen, over een onderwerp, dat wijde belangstelling kan vinden. Ziedaar wat ik erover weet te zeggen. Met vriendelijke groeten aan U beiden, Uw dw. J. Huizinga * Origineel: Leiden, F.H. Locher-Hibma. 1. Th.J.G. Locher, zie Briefwisseling II [913]. 2. Jan Romein, zie Briefwisseling 1 [212]. 3. Het schrijven van een hoofdstuk in: Jan Romein, De Lage Landen bij de zee. Gei1lustreerde geschiedenis van het Nederlandsche volk van Duinkerken tot Deljzijl (Utrecht 1934); het mede door Annie Romein-Verschoor geschreven boek bevatte bijdragen van P.J. Bouman, 0. Noordenbos, R. van Roosbroeck en H. Vos, maar niet van Th.J.G. Locher. 4. Locher volgde colleges Russisch bij N. van Wijk; welke 'plannen' hij had is niet duidelijk. [ 1070] 1 Johan Huizinga (Leiden) aan Gerrit Kalffjr. (Bussum)* 16 januari 1934 Zeer Geachte Heer Kalff, Met belangstelling las ik Uw artikel, 2 dat op een hachelijk terrein bakens uitzet en diepten peilt. De moeilijkheid blijft, zooals ge zelf voortdurend waarschuwt, de onzekere graad van exactheid der aangelegde maatstaven. Met vr. dank en groeten, Uw dw. J. Huizinga * Origineel: Amsterdam, UB. I. Gerrit Kalff jr., zie Briefwisseling I [167]. 2. Gerrit Kalff jr ., ''De collectief-cultureele gevolgen van het clericale coelibaat'', Menschen maatschappij. Tweemaandelijks tijdschrift voor anthropologie, psychologie etc. 10 (1934) 9-28. [ 1071] Leonhard Huizinga (Brand, Oostenrijk) aan Johan Huizinga* 18 januari 1934 B.V. Uit je vriendelijk schrijven, in casu van der Lubbe, 1 en uit de mondeling door Heleentje2 overgebrachte boodschap, dat ik gek ben, maak ik met ge15 noegen op, dat wij zoowel over van der Lubbe, als over de typische eigenaardigheden van de familie Huizinga, de zelfde meening hebben. Het door jou geciteerde adagium, dat voor zoover ik weet, luidt: ''nulla poena sirre lege praevia poenali'', is, als ik mij niet zeer vergis, zelfs van den Duitscher Anselm von Feuerbach afkomstig, 3 en ook ik heb dat, met pijnlijke verbazing, door zijn landgenooten geschonden gezien. Maar dat heeft de Nederlandsche regeering blijkbaar niet, en dat is haar groote fout! Zij had een zeer scherp protest in moeten dienen, betreffende het feit, dat een Nederlandsch onderdaan, in een staat die zieh cultuurstaat noemt, ter dood wordt veroor-. deeld, met terzijdezetting van dit door alle cultuurstaten aangenomen principe; maar zij had niet beleefd en vriendelijk om genade moeten vragen, voor een communistisch psychopaat! 4 W at M ussert betreft, zou ik dan toch wel eens willen weten, of je de belachelijke gronden gelezen hebt, die de regeering voor haar verbod 5 opgeeft; · en hoe je vindt, dat deze loyale jongetjes hun koningin niet mogen dienen, terwijl de roode heeren, met hun laffe politiek van hetzen in de kranten, en dan zeggen, dat zij het niet revolutionair bedoelen, die koningin, die zij niet eens wenschen, wel mogen dienen. Is Nederland een koninkrijk of niet? Wie heeft schuld aan de zeven provincien?6 (ik durfhet niet eens met hoofdletters schrijven). Wie bewerkte, dat een gedeelte van de Amsterdamsche politie , weigerde deel te nemen aan het defile voor de koningin? 7 Wie stuurde Amsterdamsche werkeloozen naar den Haag om de koningin, na de opening van de staten-generaal (weer geen hoofdlettersl) uit te gaan jouwen? Wie zendt de Internationale per draadeloze de wereld in, en schimpt op het Wilhelmus? Dat vinden jouw ''weldenkenden'' allemaal goed, omderwille van het vrije woord en de beroemde menschenrechten, zoolang dat vrije woord maar niet voor Mussert geldt, en die menschenrechten alleen op de S.D.A.P. toegepast worden! Straks lacht de heele wereld weer om ons, als een paar misleide bruine en blanke dwazen, er weer met een oorlogsschip van door gaan, maar dan hebben wij tijd genoeg om de roode heeren te veroordeelen, die dan weer in de kamer zullen juichen, ofzullen zeggen, dat het zoo erg niet bedoeld was! Wat betreft ''Mussert na den maaltijd'', deze woordspeling is wel geestig, maar niet juist m.i. De conjunctuur, die in Nederland nog wel geweldig naar beneden zal gaan, is geheel in het voordeel van Mussert, en ik vrees dat de maaltijd in Holland nog beginnen moet. Ik hoop, dat er bij die maaltijd, de noodige roode heeren gemalen zullen worden! Ik ben geen nazi. Ik raak hier herhaaldelijk in woede, als ik het gebral van de Duitsche heeren, door de radio moet aan hooren, maar ik huiver, als ik denk aan de blinde gematigdheid van de ''weldenkende'' koningstrouwe Hollander. Voor de laatste keer, moet er nog een oorlogsschip gekaapt worden, voor wij inzien dat Holland een koninkrijk is?! • plp Leonhard P .S. Heleentje kwam hier behouden aan, en ziet er best uit. Fransje8 heeft vandaag gespuugd en ligt welgemoed in bed. Zij werd, nadat ik haar het Kerstverhaal verteld had aangetroffen, terwijl zij woedend haar pop afran16 selde. Gevraagd wat zij daar deed, verklaarde zij: - Maria slaat het Kerstkindje! Het heeft plasje in de broek gedaan! Veel groeten van allen. L. * Origineel: Familie Huizinga. 1. Marinus van der Lubbe (1910-1934), Nederlands communist, waarschijnlijk aan· stichter van de brand in de Rijksdag te Berlijn op 27 februari 1933. 2. Heleen Krayenhoff, zie Briefwisseling I [423]. 3. Paul Johann Anselm Feuerbach (1775-1833), Duits strafrechtgeleerde, Lehrbuch des gemeinen in Deutschland gültigen peinlichen Rechts (Giessen 1801) par. 20: 'nulla poena sine lege praevia poenali', 'geen strafzonder voorafgaande wet'. 4. Daags na de brand werd door de Duitse regering bij decreet de doodstraf gezet op daden van hoogverraad en brandstichting, op 29 maart werd met een speciale wet hieraan terugwerkende kracht verleend. Daarop overhandigde het Nederlandse gezantschap aan het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken een nota (8 april), waarin de regering verklaarde deze wet te beschouwen als een 'Specialgesetz das anscheinend insbesondere gegen van der Lubbe gerichtet ist'. Op 23 december werd het doodvonnis uitgesproken, waarop de Nederlandse regering op 3 januari 1934 tot president Von Hindenburg een gratieverzoek richtte. Nadat alle verzoeken waren afgewezen werd Van der Lubbe op 10 januari 1934 in Leipzig met de guillotine onthoofd. 5. Op 30 december 1933 had de regering de NSB verboden verklaard voor ambtenaren omdat deze partij haar doelen niet langs legale weg zou trachten te verwezenlijken. 6. De kruiser 'De Zeven Provincien', waarvan Indonesische en Nederlandse opvarenden zieh op 4 februari 1933 bij Sumatra meester hadden gemaakt na verlaging van hun soldij; de muiters werden op 10 februari tot overgave gedwongen door middel van een vliegtuigbom, die 23 mensen het leven kostte en 20 gewonden veroorzaakte. 7. Op 9 september 1933, bij de huldiging van de koningin in het Olympisch Stadion te Amsterdam, ter gelegenheid van haar vijfendertigjarig regeringsjubileum. 8. Franziska Margaretha Huizinga, zie Briefwisseling II [856]. [ 1072] Richard Roland Holst [Bloemendaal] aan Johan Huizinga* • • 21 ianuar1 1934 Beste Han, In lang hoorden wij niets van elkaar. Ik heb 't steeds erg druk gehad, eerst alles opruimen op de Akademie, 1 en nu mijn nieuwe atelier inrichten, dat een half uur hier vandaan ligt, want 't is de oude Raadzaal van 't voormalig Overveensche stadhuis. Ik ben blij dat ik 't gekregen heb, want wat ik hier verder voor dit doel zag, was niets. Ik hoop Woensdag klaar te zijn. Ik kan mij kinderlijk verbeugen op die lange rustige werkdagen en het teruggetrokken en ongestoorde leven. Hoe gaat 't bij jullie. Retha terug en goed? Stuurt eens een berichtje over allen. Voordat je naar Rome 2 gaat behoef je toch niet op reis? Je zult 't toch ook wel minder druk hebben nu je 't rectoraat niet hebt. Of is er toch nog veel werk aan den winkel. Scharten schreef mij a pro· pos van de Gidsredactie. 3 De geprocedeerde is dus geeindigd als voorzitter van de rechtbank? Wij zijn goed. Hartelijk gegr. allen t.t. Rik 17 * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. Prentbriefkaart van een fresco in het pauselijk paleis te Avignon. 1. Roland Holst had om ontslag verzocht als directeur van de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten om zieh geheel te kunnen wijden aan de vervaardiging van zijn tweede raam voor de Dom in Utrecht. 2. J. Huizinga, ''La formazione del tipo culturale olandese'', Studi Germanici 13 (1935) 22-38 (V.W. II, 508-523), lezing gehouden in april 1934 te Rome voor het Isti· tuto di Studi Germanici; op 4 april sprak Huizinga eveneens te Rome in het Nederlandsch Historisch Instituut over 'De opkomst van het moderne geestelijke verkeer' (niet gepubliceerd). 3. Nadat in november 1933 Martinus Nijhoff, A. Roland Holst, D. Crena de Iongh en J.D. van der Waals als redacteur van De Gids hadden bedankt (verg. Briefwisseling II [1062]), stelde Colenbrander een nieuwe redactie samen, die op 17 december compleet was. Nieuwe Jeden waren J.W.F. Werumeus Buning (1891-1958), schrijver en criticus van De Telegraaf; B.M. Telders (1903-1945), hoogleraar volkenrecht te Leiden 1931-1941; E.J. Dijksterhuis; J.H. Plantenga (1891-1942), architect, directeur van de Academie voor Beeldende Kunsten te 's-Gravenhage, en de schrijver Anton van Duinkerken (1903-1968). [ 1073] Richard Roland Holst [Bloemendaal] aan Johan Huizinga* 29 januari 1934 Beste Han. Welbedankt voor je overdruk, 1 ik heb met groote bewondering je uiteenzetting gelezen. Het is alsof je door een verrekijker kijkt, wat een massa en een toon was, krijgt oneindige gevarieerdheid van vorm, het ver-af wordt dicht-bij. Ik vind het verrassend en bewonderenswaardig dat de geest zooveel ver ziender kan zijn dan het normale oog, het verontrust mij echter ook, 't verstoort iets van de harmonische eenheid waar binnen wij, min of meer onnoozel leven. Maar ik gevoel z66 veel voor dit soort onnoozelheid, ondanks haar beperkingen, - is dit traagheid van geest? Daar zal in de geschiedenis, zelfs in de meest recente, wel altijd veel recht te zetten blijven. Een Haagsche dame die laatst je naam hoorde, viel uit, ''o dat is die professor die zoo leelijk plagiaat heeft gepleegd''. Arme Han, op je grafsteen zal nog komen te staan Hij was groot en beroemd, hoe hij dat lapte Vraag 't Pirenne van wien hij alles gapte .. Ik geniet van de stille ongestoorde werkdagen. Gisteren zette ik een raam open, 't sloeg elfuur, ik dacht: nu begint mijn spreekuur. Er kwam echter alleen een woudduif die mij heel vertrouwelijk vertelde dat hij zoo verliefd was. Hartelijke groeten voor jullie allen je Rik * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. J. Huizinga, [Toespraak na de onthulling van het Lorentz-monument te Leiden op 3 november 1933], Leidsch Universiteits-blad 3 (1933/34), 17 november 1933; herdrukt in: Nederlandsch tiJäschrift voor natuurkunde 1 (1934) 41-44 (V.W. VI, 492-494). r8 [ 1074] Johan Huizinga (Leiden) aan Werner Kaegi* 14 februari 1934 Lieber Herr Dr., Herzlichen Dank für Ihre Bemühungen, 1 und zugleich beste Wünsche zur venia legendi! 2 Das geht aber nicht leicht, eine solche zu bekommen, wie es scheint! Ich habe gleich Herrn Fueter3 geschrieben, und muss es auf den 20. März halten. Mai ginge überhaupt nicht, und später wäre jedenfalls schwierig. Die kleinere Zuhörerschaft ist natürlich schade, aber es kommt mir vor allem darauf an, dass es eine verstehende ist. Mit einem ermässigten Honorar bin ich ganz zufrieden. Das wird also für mich dies Jahr ein ganz internationaler Betrieb: im Frühjahr Schweiz, Oesterreich und Italien, und im Sommer vielleicht Spanien, wozu ich vor zwei Tagen eine Einladung erhielt. 4 Und das für einen, der eigentlich am liebsten zu Hause sitzt! Es wäre aber kleinlich, sich auf all diese Fahrten nicht zu freuen, und das tue ich auch von Herzen, insbesondere auf das Wiedersehen alter Freunde. Ich schreibe Ihnen noch genau, wenn ich in Zürich einzutreffen gedenke. Mit den besten Grüssen, Ihr stets ergebener, J. Huizinga * Origineel: Bazel, Paul Sacher Stiftung. 1. Verg. Huizinga aan Werner Kaegi, 29 januari 1934 (niet opgenomen) waaruit: 'Am 22. März habe ich in Wien einen Vortrag zu halten, ftlr den Kulturbund. Ich wählte das Thema meiner Rektoratsrede, Ihnen bekannt, also Das Spielelement in der Kultur. Schon eher gedachte ich, über die Schweiz dahin zu reisen, und wo möglich Sie zu begrüssen. Jetzt fiel mir plötzlich ein, dass vielleicht ftir dieses echt burckhardtsche Thema auch in Basel, oder auch Zürich, Interesse zu finden wäre. Es wäre mir um so lieber, weil ich gegen die Qualität meiner Wiener Zuhörerschaft einen leisen Verdacht habe, und mir der Gegenstand sehr am Herzen liegt'; het antwoord van Kaegi is niet teruggevonden. 2. 'toelating als docent'; bedoeld is Kaegis verzoek als zodanig aan de universiteit van Bazel toegelaten te worden; zie Briefwisseling II [1061] n. 2. 3. Eduard Fueter (1908-1970), wetenschapshistoricus, chef-redacteur van de Schweizerische Hochschul-Zeitung te Zürich; organiseerde in Zürich de lezing van Huizinga. 4. J. Huizinga, Sobre el estado actual de la ciencia hist6rica. Cuatro conferencias (Madrid 1934); vier voordrachten, gehouden aan de internationale zomeruniversiteit te Santander op 23-27 juli 1934; in Nederlandse bewerking: ''Vier voordrachten over den huidigen stand der geschiedeniswetenschap'', De Gids 98 (1934) IV, 119-134, 233248; 99 (1935) 1, 66-83, 158-173, voorzien van aantekeningen waarin Huizinga zijn standpunten verdedigt tegen Menno ter Braak, P.N. van Eyck en Jan Romein, die stelling hadden genomen tegen Cultuurhistorische verkenningen; met weglating van de reacties tegen zijn critici opgenomen in: J. Huizinga, De wetenschap der geschiedenis (Haarlem 1937) (V.W. VII, 104-173). 19 [ 1075] 1 Johan Huizinga (Leiden) aan Richard Koebner * 4 maart 1934 Sehr geehrter Herr Kollege, Ich habe mit unserem Sekretär Prof. Paul Scholten2 in Amsterdam darüber gesprochen, ob es möglich wäre, Ihre Schrift ''Vom Begriff des Historischen Ganzen'' 3 in die Abhandlungen unserer Akademie der Wissenschaften aufzunehmen. Leider wird es nicht gehen. Die Akademie sieht sich in ihren Mitteln so beschränkt, dass sie sogar schon angenommene Abhandlungen wieder den Verfassern zur Verfügung stellen musste. Unter diesen Umständen kann sie keine neuen Verpflichtungen übernehmen ohne ganz überwiegende Gründe besonderer Art. Ich muss Ihnen deshalb das Manuskript (separat, eingeschrieben) wieder zugehen lassen, zu meinem lebhaften Bedauern. Ich habe in Ihrer Schrift besonders die tiefe Durchdachtheit und die strenge Begriffsbestimmung bewundert, und dabei mich lebhaft gefreut über die Verbindung von Theorie und praktischer Anwendung, welche, wie Sie zurecht sagen, in methodologischen Arbeiten zur Geschichte so oft vermisst wird. In Ihnen ist fortwährend der Historiker, der zugleich Philosoph ist, am Worte. Fragen Sie mich, ob Sie mich überzeugt haben, so muss ich einen ziemlich starken Vorbehalt machen. Es scheint mir, dass ich einerseits den subjektiven, andererseits den objektiven Charakter des geschichtlichen Erkennens mehr betonen müsste. Sie sehen ein objektives Ganzes der Geschichte als ideelles Postulat; ich habe mich (Wege der Kulturgesch. S. 82) dagegen ausgesprochen. Zugleich aber glaube ich an eine ganz selbstlose, nicht auf eine aktuelle Gegenwart bezogene Vertiefung in die Geschichte; Sie nicht. Ihr § 3 des ersten Teils ist ganz fest gebaut und sehr treffend; dennoch regen sich bei mir Widersprüche, die ich nicht zum Schweigen bringe. ''Keine Geschichtsauffassung, die sich in einen nationalen Rahmen stellt, hat eine Gemeinschaft von Nationen als Ausgangspunkt. Immer ist die eigne Nation der Gipfelpunkt der Geschichte.'' S. 57/58. 4 - Aber sie braucht sich ja nicht in den nationalen Rahmen zu stellen, und sogar wo sie das tut, wird der Historiker einer kleinen Nation nicht daran denken, diese Gipfelpunkt der Geschichte zu erachten. Zu Ihren Seiten 56 und 59 muss ich gestehen, dass gerade ein gewisser Abschied von der Welt und der Gegenwart mich der historischen Vertiefung in irgendein Vergangenes am zugänglichsten macht. Vergessen Sie nicht zuviel den starken ästhetischen Bestand des historischen Erkenntnisprozesses? Ihre S. 70 scheint mir einer Auslieferung des Wahrheitsgehaltes der Geschichte an die Tagesmeinung bedenklich nahe zu kommen. Ich möchte fur die Geschichte ein höheres Recht der Entscheidung beanspruchen, als Sie ihr lassen wollen. Es fragt sich: könnte man nicht statt Parteiung blass von Gegensätzen reden, und brauchen diese Gegensätze immer die aktuellen Streitfragen einer 20 gegebenen Lage zu sein? Werden sie nicht vielmehr vom Historiker in die Frage hineingestellt? Sind andererseits gerade Parteiungen nicht oft rein sinnlos und zwecklos, nur Leidenschaft und Gewalt, und können sie als solche cardo der Geschichte sein? Kann Ihre Auffassung standhalten vor der Anerkennung absoluter Massstäbe der Wahrheit, des Rechtes, des Guten und Bösen? Vielleicht tue ich Ihren Gedanken unrecht. Die Lektüre Ihrer Schrift ist keine leichte, und ich ftlhle mich in philosophicis immer nur in sehr beschränktem Masse aufnahmefahig. Wie das auch sei, ich habe aus Ihren Auseinandersetzungen viel gelernt, daftlr ich Ihnen herzlich danke. Ich denke noch mit Vergnügen an den Tag zurück, den Sie hier verbrachten. Sie lassen mich seinerzeit wohl wissen, wie es sich mit Ihrer zukünftigen Arbeit entschieden hat? Mit meinen besten Grüssen, Ihr ergebener J. Huizinga * Origineel: Jeruzalem, Hebreeuwse universiteit. Eerder gepubliceerd in: Richard Koebner, Geschichte, Geschichtsbewusstsein und Zeitwende. Frank Stern red. (Gerlin· gen 1990) 292-293. 1. Richard Koebner (1885-1958), Duits joods historicus, privaat-docent en buitengewoon hoogleraar middeleeuwse geschiedenis te Breslau 1920-1933, emigreerde in 1934 naar Palestina, hoogleraar nieuwere geschiedenis aan de Hebreeuwse universiteit te Jeruzalem 1934-1955; verg. Briefwisseling II [1061], n. 3 en Huizinga aan Richard Koebner, 14 januari 1925 en 23 november 1933 (Briefwisseling III, appendix). 2. Paul Scholten (1875-1946), jurist, sedert 1907 hoogleraar burgerlijk recht aan de Universiteit van Amsterdam, secretaris van de afdeling Letterkunde van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen 1930-1942. 3. Richard Koebner, ''Vom Begriff des historischen Ganzen'', verscheen pas in: idem, Geschichte, Geschichtsbewusstsein und Zeitwende (Gerlingen 1990) 49-128. 4. De bladzijden verwijzen naar de paginering van het manuscript. [ 1076] Richard Roland Holst [Bloemendaal] aan Johan Huizinga* [op ofna 3 april 1934] Beste Han. Ben je al terug of zoudt je nog bij Mussolini ''gezelsen''? Na je opgewekt briefkaartje uit San Gemignano hoorden wij niets meer. Hebt je 't prettig gehad. Naar je verbalen ben ik zeer benieuwd. Wanneer zal ik ze hooren, dat is de vraag. Wij hopen al heel gauw naar de Buissche Heide te gaan. Jet is erg vermoeid vind ik en tot rust komt zij niet voordat zij daar is. Zij is omgeven van menschen die zeggen alles voor haar over te hebben, maar voorloopig niets dan bovenmatig veel van haar eischen. Ons ''Blesje'' is gestorven 1 hij was al 12 1/2 dus hij heeft een mooien leeftijd gehaald maar wij missen hem heel erg, Jet mist hem ook nog veel meer dan vorige honden, want hij was zoo volkomen haar kameraadje overdag. Maken de kinderen 't goed, 't was zeker erg gezellig zoo met J acob2 samen uit te zijn, voor hem zal 't ook later een heerlijke herinnering blijven. 21 Viel 't milieu in Rome je voor je lezingen mede? Blijf je voorloopig thuis en heeft het werk zieh erg opgehoopt? Laat eens wat hooren. Hartelijk gegroet. Rik * Origineel: 's·Gravenhage, NLMD. I. Richard Roland Holst in het 'Boek van de Buissche Heide': 'Blesje stierfte Bloemendaal in den nacht van 3 April'. 2. Huizinga's zoon 'Jim', die zijn vader op de reis naar Italie vergezelde. [ 10771 Johan Huizinga (Leiden) aan Jan Romein* 19 mei 1934 Waarde Romein, . Vrij\iagavond zou de eenige tijd zijn, waarop ik U in de volgende week zou kunnen verwachten. Ik geef U echter in overweging, dat bezoek nog uit te ' stel!en,.Over de vervulling der bedoelde vacature 1 is nog niets bepaald, en ik acht .het de vraag, of de positie blijft wat zij was. Den 26sten gaat het bestuur er over spreken, en het departement zal er ook in gekend moeten worden. Ik noteer Uw naam op een groeiende lijst van gadingmakenden, en zal U beric;hten, indien er aanleiding komt) te solliciteeren. Ik acht het niet onmogelijk, dat de betrekking tot een ondergeschikte gereduceerd zal moeten worden. Dit laatste in vertrouwen. · Met vriendelijke groeten Gaarne Uw dw. J, Huizinga ' ' * Origineel: Amsterdam, IISG. I, Onduidelijk welke vacature bedoeld is, [ 10781 Richard Roland Holst (Zundert) aan Johan Huizinga* [21 mei I934] 1 Beste Han. . . Wanneer je dezen briefkrijgt zult je vermoedelijk door Retha al weten dat zij gisteren hier was met haar vriendin juffr. Mees. 2 Jet en ik kwamen uit Achtmaal en liepen na te denken over een gesprek dat wij juist gehad hadden toen Retha op ons afsprong, roepend ''u herkent mij niet''. Zoo erg was 't niet, maar je staat toch een moment perplex. Ik was even bang voor Jet die nog wel wat zwak, dan plotseling schuw kan worden, maar dat viel mede. Na vrolijke verbalen gegeven te hebben in ruil voor boterhammen, gingen de twee moderne vrouwen in hun mooie auto terug of beter gezegd naar . 22 . ' Middelburg. Retha ziet er patent uit, met nog een pietsje nagloed van de Alpen. Zij is echt een vitaal jong mensch, vlot en open voor 't leven. De teekeningetjes 3 die je mij toezendt getuigen - hoe kan dat ook anders van 't zelfde ''sprüdelnde''. 't Is zeker een bijzondere prestatie veertig teekeningen te maken in zoowat 5 minnten per teekening, maar deze soort gaven leven door de vaart op! Vaart hebben ze noodig, zooals een improvisator·applaus noodig heeft tusschentijds. Jet heeft 't zijn hier zeker al veel goed gedaan, zij rust wat meer en zij wordt niet lastig gevallen dat is al veel, zij werkt echter niet minder. Wij zitten den eenen avond op de waranda en den volgenden avond bij een houtvuur. Daar zit geen vastheid in. Maar wij vinden 't toch heerlijk hier te zijn. Als mijn zwager en belle soeur 4 komen dan gaan wij laat ik zeggen 25 Juni naar Bll terug. 5 Hartelijk gegroet en 't beste met Paola. t.t. Rik * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. De brief is gedateerd: '2de Pinksterdag-avond'. 2. Lotte Mees (*1913), clubgenote van Retha, studeerde psychologie te Leiden; later gehuwd met Huizinga's promovendus, de diplomaat H.N. Boon (1911-1991). 3. Mogelijk sneltekeningetjes van Retha Huizinga, die evenals haar vader talent voor sneltekenen had. 4. W.C.Th. van der Schalk en M.M. van der Schalk-Mauroy, zie Briefwisseling II [581]. 5. Paola Huizinga-Kestner, echtgenote van Leonhard Huizinga. 1. [ 1079] C.R. de Klerk 1 (Dagblad De Tijd, Amsterdam) aan Johan Huizinga* 22 mei 1934 Hooggeachte Professor Huizinga, Natuurlijk heeft U met ondergeteekende gemeen een afkeer van krauten- · papier, en ik kan me Uw verveelden glimlach voorstellen als U thuiskomend van een missietocht in partibus infidelium van het weleer beschaafder Europa z66veel van dat papier (ook van De Tijd) op U wachten vindt. Te meer waardeer ik Uw vriendelijke woorden naar aanleiding mijner zendingen. Toch zou ik U willen voorstellen: beantwoord ze alleen met nu en dan een overdrukje. Die zijn altijd buitengewoon welkom; ze zijn een verademing, als men dagelijks in het luidruchtig gezelschap is van een stel Gemeenschapsjongeren, 2 van wie Asselbergs (v. Duinkerken) wellicht de begaafdste, zeker de onbeschaafdste is. Ik preek hier met Huizinga-teksten, en niet zonder vrucht. Die zgn. jongeren hebben op hun drie en dertigste jaar ongeveer niets van U gelezen; ze hebben een neiging om dergelijk werk a priori te veroordeelen, tot ze werkelijk aan het lezen raken en ... bekeeren. Verleden week kwam v. Duinkerken binnenloopen met al Uw boeken op een paar na: hij had ze tweedehands kunnen koopen. Ik schrijf U dit, niet om U gelukkig te maken, maar om U te verzekeren, dat U vat heeft op dit geslacht zoodra het 23 luistert. De barbaries onder dit slag poeten en prozatoren is anders ongelooflijk groot. Ik moet echter bekennen, dat ik goed en vroolijk met die jongelui kan opschieten; ze hebben ook veel aardigs. Bovendien bezorgt het Oeteldonksch humorisme van Asselbergs (barok van barok!) zijn omgeving geregeld leverschuddingen. Alleen zou ik U vriendelijk willen vragen, mij wel te schrijven, als U mij betrapt op een of andere cultuurhistorische ketterij. Ik herlees Uw allerbelangrijkste 1650-1750 beschouwingen: 3 reeds vroeger zond U mij daarvan een overdruk. Zij wekken door hun suggestieve beschrijving van velerlei status nascendi bij mij telkens de vraag: waar blijft het blijvende? Zoo verbaas ik mij over geesten als Van der Leeuw, 4 dominee Boissevain, 5 Prof. Bakhuizen v.d. Brink6 e.a., dat zij nooit Grotius noemen, terwijl zij met hun Oxford-occupaties als in zijn stappen treden, waarschijnlijk zonder hem ooit gelezen te hebben. Ik nam de proef met een van hen en zond hem ter lezing mijn brochure De Grootste der Great Hollanders, 7 met een voorwoord van v. Vollenhoven.8 Hij reageerde op intelligente wijze en stand verbaasd over Grotius' ... moderniteit. Ook polste ik soms naar invloed van Uw ''Herfsttij'', omdat zij anders dan Grotius niet achter de Middeleeuwen om naar de Christelijke Oudheid grijpen, maar naar de, m.i. door hen onhistorisch geziene, mediaevale Kerk. Ik moet echter gelooven aan veel onbewusten en in· directen invloed, dien leidende geesten op tijdgenoot en nageslacht uitoefenen, en peins: waar blijft het blijvende? En h6e werkt het d66r? Als U ooit over deze Hervormde Contrareformatie schrijft, houd ik mij aanbevolen voor een drukje. Natuurlijk is De Tijd beschikbaar, als U krantenpapier daarvoor zoekt. Inmiddels ga ik door met zendingen, waarin Uw naam genoemd is. Zonder verlegenheid kan ik dat alleen, wanneer U mij niet antwoordt, tenzij ter vermaning. Met onderscheiding en vriendelijken groet, Uw C.R. de Klerk * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Cornelis R. de Klerk (1873-1953), letterkundige, redacteur van verscheidene katholieke bladen, o.a. De Tijd 1931-1934; medebezorger van de uitgave van De werken van Vandel (10 dln. Amsterdam 1927-1937). De brieven van Huizinga aan De Klerk zijn niet teruggevonden; verg. M.V. [Maria Viola, De Klerks echtgenote], Ben en ander over C.R. de Klerk (z.pl.z.j.): 'C.R. de Klerk schreef in zijn eigen rubriek ''Tijd en tij'' actueele beschouwingen, o.a. over Erasmus, Grotius, Augustinus, Canisius, Vondel, Goethe, Spinoza, Gustaaf Adolf, Stadhouder Willem III enz. Prof. J. Huizinga, die er vele las, oordeelde in b.rieven (28-IV-'33) en (9-V-'34): ''Uw opvatting aangaande het begin der Contrareformatie strookt geheel met die, welke ik dit jaar in een college over de Hervorming bij herhaling mijn hoorders voorhield''. ''Daar juist las ik Uw laatste T1jd-bijdragen: zij laten mij nooit zonder leering; Uw gave, de wezenlijke punten te belichten, treft mij steeds opnieuw'''. 2. De Gemeenschap, katholiek literair en cultureel maandblad (1925-1941), waarvan Anton van Duinkerken sedert 1929 redacteur was. 3. J. Huizinga, Natuurbeeld en historiebeeld in de achttiende eeuw (Groningen 1933) (V.W. IV, 341-359). 4. Gerardus van der Leeuw (1890-1950), protestants theoloog en godsdiensthistoricus, sedert 1918 hoogleraar godsdienstgeschiedenis en -fenomenologie te Groningen. 5. Wilhelm Theodor Boissevain (1880-1945), hervormd predikant te Leiden 1918-1944. 6. Jan Nicolaas Bakhuizen van den Brink (1896-1987), aanvankelijk predikant, hoogleraar kerkgeschiedenis te Leiden 1934-1943, 1945-1966. 7. C.R. de Klerk, Degrootste der "Great Hol/anders'': Hugo de Groot (Amsterdam r930). 8. Cornelis van Vollenhoven, zie Briefwisseling I [133]. [ 1080] Johan Huizinga (Leiden) aan Paul Citroen 1* • 27 me11934 Sehr geehrter Herr Citroen, Haben Sie vielen Dank für Ihr kleines Buch. 2 Ich habe es mit Aufmerksamkeit durchgelesen. Der gelassene Ton, die leise Selbstironie und die noch sozusagen abwartende Haltung berühren mich sympathisch. Mit meinem besten Dank flir Ihr weiteres Kunstschaffen. Ihr ergebener J. Huizinga * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Paul Citroen (1896-1983), schilder, graficus en kunstpedagoog, geboren in Berlijn en sedert 1927 in Nederland werkzaam; docent aan de Academie voor Beeldende Kunsten te 's-Gravenhage. 2. Paul Citroen, Material. Notizen eines Malers 1933 (Amsterdam [1934]). [ 1081] Johan Huizinga (Leiden) aan Hubert Cuypers jr. 1* • • 10 JUnl 1934 Zeer Geachte Heer Cuypers, Met genoegen beantwoord ik Uw vragen. 2 Door een groote slordigheid van den voorzitter der conferentie werd van mijn voordracht te Zeist 3 verslag gegeven in den vorm van de 12 stellingen, waarin ik op verzoek der studenten mijn betoog had geresumeerd. 4 Het spreekt vanzelf, dat ze zoo niet begrijpelijk zijn. Ik ben nu juist bezig, die voordracht voor publicatie uit te werken en uit te breiden. Zij zal in het najaar verschijnen. Er werd mij namelijk juist in denzelfden tijd als door de studenten ook nog van andere zijde een vertoog over Nederlandsche volkseenheid gevraagd; ik vind nog geen vrijheid, U met den aard der publicatie bekend te maken, daar ik niet weet, in hoeverre dat met de wenschen dergenen, die het mij vroegen, strookt. 5 De door U aangehaalde uiting van J. Haller (in zijn 'Tausend Jahre Deutsch-franz. Beziehungen', 6 als ik mij niet vergis) zou ik zonder voorbehoud willen onderschrijven, mits men er natuurlijk niet in leest, dat het verschil tusschen Romaansch en Germaansch bij de 'ontwikkeling' van de door de Karolingische verdeelingen bepaalde rijken geen rol zou hebben gespeeld. Met belangstelling zie ik Uw kritiek op de z.g. Dietsche beweging7 tegemoet. Hoogachtend, Uw dw. J. Huizinga 25 * Origineel: Muiden, Wim Zaal. 1. Hubert Cuypers jr. (1873-1960), koordirigent en componist. 2. Niet teruggevonden. 3. Op 9 en 10 mei 1934 werd te Zeist een studentenconferentie gehouden op initiatief van de Vrijzinnig Christelijke Studenten Bond over het thema volkseenheid, waar o.a. Huizinga en P. Geyl het woord voerden. 4. N.N., "Volkseenheid. Het studentencongres te Zeist'', NRC, II mei 1934, waaruit: 'Woensdagavond sprak prof.dr. J. Huizinga over Nederland's Geestesmerk. I. Er zijn geestelijke kenmerken aan te wijzen, die het Nederlandsche volk als geheel samenhouden en het van andere volken onderscheiden. 2. het begrip ''het Nederlandsche volk'' kan niet volkomen exact worden bepaald. 3. In den historischen groei van het Nederlandsche volk weegt het lotgeval zwaarder dan de waarneembare grondfac· toren. 4. de scheuring in Noord en Zuid was het resultaat van wisselvalligheden en omstandigheden. 5. Eerst in het kader van den Nederlandschen staat heeft het Neder· landsche volk zijn aard en zijn wezen ontplooid. 6. Het Nederlandsche volk is in al zijn deelen burgerlijk en vrijheidlievend, burgerlijk echter bezien in zijn vroegere beteekenis. 7. Het mag zieh als nationale deugden toekennen: a. een relatief sterke waarheidsbehoefte; b. een relatiefhooge mate van ontzag voor het recht van anderen. 8. Her kenmerkt zieh door een relatief geringe vatbaarheid voor illusie en rhetoriek. 9. Het lijdt in relatief geringe mate aan nationale zelfverheerlijking en zelfverheffing. 10. De kracht van het Nederlandsche volk in de wereld ligt in zijn open staan voor het vreemde, met behoud van eigen aard. 11. Alle Nederlanders van goede wille wenschen orde, rechtsontzag en billijkheid. 12. Allen erkennen en wenschen gezag'. 5. J. Huizinga, ''Nederland's geestesmerk'', in: Gedenkboek van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, ter gelegenheid van haar I50-jarig bestaan (r784-r934) (Amsterdam 1934) 1-26; zelfstandig versehenen: Leiden 1935, Leiden 21935 (herzien) en deze tweede editie herdrukt: Leiden 1946 (V.W. VII, 279-312). 6. Johannes Haller (zie B1·iefwisseling II [722]), Tausend Jahre deutsch1ranzösischer Beziehungen (Stuttgart/Berlijn 1930). 7. Hub. Cuypers jr, Aug. Cuypers, Critiek der Dietsche beweging (Oisterwijk 1935). [ 1082] Johannes Haller (Stuttgart) aan Johan Huizinga* • • 24 JUnl 1934 Verehrter Herr Kollege, Sie werden in den nächsten Tagen ein Buch erhalten, das ich soeben habe erscheinen lassen, den ersten Band einer auf 3 Bände berechneten Geschichte des Papsttums. 1 Nehmen Sie ihn freundlich auf, und wenn Sie ihn lesen, denken Sie meiner, wie ich, als ich ihn schrieb, so oft an Sie habe denken müssen, ob ich wol vor Ihrem Urteil bestehen könne. Denn dass ich auf Ihr Urteil mehr gebe als auf das irgend einer Lebenden, bitte ich mir zu glauben. Ihr letzter Brief! enthielt leider manches Trauriges, und auch ich kann nicht nur Gutes melden. An häuslichem Kummer hat es auch mir nicht gefehlt, dazu gesellte sich recht drückende körperliche Krankheit. Das hat sich beides gebessert, ich fühle mich persönlich sogar woler als seit langer Zeit, wenn auch das Alter mich immer wieder mahnt, den Lebensradius kürzer zu nehmen, als ich - noch immer - wünschte. Das Dritte freilich, worüber Sie klagten, lastet unverändert und mit immer peinlicherem Druck auch auf mir und uns allen, die wir glaubten, eine Morgenröte neuer besserer Zeiten zu 26 begrüssen, und nun uns bescheiden müssen, einzusehen, dass vieles, recht vieles doch ganz anders ist, als wir meinten und hofften. Mit welchen Empfindungen Sie die Entwicklungen unserer Zeit verfolgen, kann ich Ihnen lebhaft nachfühlen. Auch ich habe täglich damit zu kämpfen, dass wir all dem entsagen müssen, was uns einst als hoher Ideal unantastbar und unbezweifelt war. Ich sage mir freilich, dass es anders garnicht sein kann, da wir nicht eine gelegentliche Erschütterung erleben, sondern den Zusammenbruch einer ganzen Bildung, nicht eine Episode, sondern eine Epoche, den Abschluss einer Kulturperiode. Vielleicht ist das leichter hinzunehmen, wenn man, wie es mir längst ging, über das völlige Versagen der vorausgehenden, nun endenden Zeit mit allen ihren Hervorbringungen sich keinen Zweifeln hingegeben hat. Aber schmerzlich und wehmütig bleibt der Abschied doch, auch wenn man sich die Hoffnung nicht rauben lässt, dass das Neue, das jetzt unter schweren Wehen aus dem Schosse der Zeit geboren wird, einmal besser sein wird als sein Vorgänger zuletzt war. So klammere ich mich an den Trost, den Goethe predigt: dass wir das ewige 'Stirb und W erde' 3 des Menschendaseins glauben müssen, wollen wir nicht trübe Gäste auf der schönen Erde sein. Es ist im Grunde nichts anderes als selbstverleugnendes und selbstvergessenes Aufgehen in der Entwicklung aller Dinge, Welt und Menschheit, und im gläubigen Sichunterwerfen unter den Willen des Schicksals. 4 Sehr gefreut hat es mich, dass Sie meinen jungen Neffen in Zürich kennen gelernt haben, wie er mir voll Begeisterung schrieb. Er ist ein hochbegabter, nur bisher noch etwas zu vielseitig interessierter Junge, der erst jetzt allmählich seinen Weg zu finden scheint. Ich habe ihn sehr gern. Hoffentlich hat er von der Begegnung mit Ihnen recht zu profitieren gewusst. Mit dem Wunsch, dass die Zeit Ihnen Besseres gebracht haben und weiterhin bringen möge, als Sie leider zuletzt melden konnten, grüsse ich Sie auch von meiner Frau - recht herzlich und bleibe in aufrichtiger Verehrung Ihr ergebener Haller * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Johannes Haller, Das Papsttum. Idee und Wirklichkeit. In 3 Bde. I. Die Grundlagen (Stuttgart 1934); de uitgave zou uiteindelijk vijf delen omvatten. 2. Huizinga aan Johannes Haller, 29 mei 1933 (zie Briefwisseling II [1021]). 3. J.W. von Goethe, Westöstlicher Divan, Buch des Sängers, 'Und solang' du das nicht hast,/ Dieses: Stirb und Werde!/ Bist du nur ein trüber Gast/ Auf der dunklen Erde'. 4. Niet gei'dentificeerd. [ 1083 ] Henriette Roland Holst (Zundert) aan Johan Huizinga* 24 juni [1934] Beste Han, Met mijn nog wat stijve vingers, kom ik je hartelijk bedanken voor je brief. Hij heeft mij zeer ontroerd met een blijde ontroering. Wij zijn nooit geheel 27 zeker over de waarde van ons werk, wij dichters, omdat het wezenlijke ervan ons wordt ingegeven en buiten de kontrole omgaat van onze redelijke vermogens, al hebben die toch ook weer aan ieder gedieht aandeel. Wanneer nu iemand als jij, die tot zoo scherp kontroleeren in staat is, overtuigd is dat dit kleine boekje 1 zooveel hooge poezie bevat, dan word ik er stil van, en oneindig dankbaar gestemd, dat ik dit macht bereiken. Dus nog eens hartelijk dank, dat je je zoo in mijn werk verdiepte, en mij zoo uitvoerig schreef. Het gaat ons goed. Vandaag vertrekt Maddie Huvers, de doctoranda in de letteren, die mij 2 1/2 week met alles hielp, 2 met intelligentie en nooit falende zachtheid en vriendelijkheid. Ik kon haar ook het werk dikteeren, waaraan ik bezig ben (een levensbeschrijving van Rosa Luxemburg, geen vie romanceel).3 Zij paste zieh ook bijzonder goed bij ons aan. Ik kan nu vrij wel alles zelf doen, maar natuurlijk zijn de band en de pols nog stijf en pijnlijk. Ik merk wel, dat ik maar heel kort achter elkaar moet schrijven, anders wordt de pols als een plank. Toch is 't verwonderlijk gauw genezen; 't was gisteren 3 weken. Wij verwachten dagelijks het doodsbericht van Cateau W orp 4 en hopen dat zij niet lang meer te lijden heeft. Hartelijke groeten, ook van Rik, je Jet * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. I. Henri!!tte Roland Holst, Tusschen tijd en eeuwigheid (Rotterdam 1934). Op 2 juni bad Henriette Roland Holst bij een val haar pols gebroken; zij was daarna verzorgd door Truida Broos-Nijboer en door Maddie M. Huvers. 3. Henri!!tte Roland Holst, Rosa Luxemburg, haar Zeven en werken (Rotterdam 1935). 4. Cateau Worp-Roland Holst (1857-1934), oudste zuster van Richard Roland Holst, echtgenote van de neerlandicus J.A. Worp, overleden op 28 oktober 1934. 2. [ 1084] Johan Huizinga (Leiden) aan A.W. Byvanck (Leiden) 1* 9 juli 1934 ,· Amice, Wanneer ge het winterprogram voorbereidt voor de Wetenschappelijke Voordrachten, denk dan eens aan den Duitschen musicoloog en muziek-ethnograaf Prof. Curt Sachs, 2 voorheen hoogleeraar in Berlijn en directeur van de instrumentenverzameling, nu slachtoffer der rasvervolging, en in Parijs. Mij werd gezegd, dat hij lezingen in ons land zeer zou wenschen. Hij moet een buitengewoon veelzijdige en levendige geest zijn. Ik kan desgewenscht nadere bijzonderheden omtrent hem verschaffen. Ik wensch U een aangenamen zomerl t.t. J. Huizinga * Origineel: Leiden, UB. r. A.W. Byvanck (zie Briefwisseling I [382]), voorzitter van de 'Leidsche vereeniging voor wetenschappelijke voordrachten'. 2. Curt Sachs, zie Briefwisse/ing II [1048]. 28 [ 1085] Johan Huizinga (Leiden) aan Johannes Haller* 10 juli 1934 Verehrter und lieber Herr Kollege, Ich will mit einer Antwort nicht warten, bis ich den stattlichen Band, der mich vor einigen Tagen erreichte, gelesen habe. Ich nehme ihn im August nach dem Orte mit, den Sie kennen, 1 und der seinen oasenhaften Charakter, auch für mich, immer mehr bewährt. Vorher geht aber eine Reise nach Spanien, die ich nächste Woche antreten werde, um in der Sommer-Universität in Santander vier Vorlesungen über Geschichtswissenschaft zu halten. Den meinigen und mir geht es eigentlich recht gut. Inmitten des staunenden Entsetzens, mit dem ich die heutige Welt- und Kulturlage immerfort betrachten muss, ist es mir immer eine Freude und eine hoffnungsvolle Beruhigung, wenn ich sehe, wie das jüngere Geschlecht, individuell und persönlich, doch nichts von rechter Anlage und Bildungsfähigkeit verloren hat. Es ist ein Reiz des Alters, den ich nur seit den letzten Jahren kenne, seine Kinder kräftiger, mutiger, gewandter als sich selbst zu sehen, und mit ihrem Urteil zu rechnen. Ich meine aber gar nicht bloss den eigenen Nachwuchs, auch die Schüler, und gelegentlich gemachte Bekanntschaften wie die Ihres Neffen in Zürich. Welch ein verheissungsvoller junger Mensch! ich habe einen lebhaften Eindruck von ihm behalten. Diese Jugend, die nach uns kommt wird doch die Welt nicht verderben lassen. Aber die Kräfte des Bösen, in tausend Formen, sind entsetzlich gross, und gerade die Vollkommenheit der technischen Organisation unserer Kultur macht sie so schwer niederzuringen. Wo aber wird das Neue, das auch Sie hoffen, geboren? das wirklich schöne, wahre, gerechte und erhabene. Man spürt es nicht, man sieht es noch nicht Kerne und Gemeinden bilden, und fragt sich: muss denn erst diese ganze Kultur zu grunde gehen, bevor es sich erheben kann? So bald ich Ihr Buch gelesen habe, schreibe ich Ihnen wieder. Dass Sie auf mein Urteil so grosses Gewicht legen, rührt mich ganz besonders. Es freut mich, dass Sie zu einer schöpferischen Leistung wie dieser die vollen Kräfte haben. Möge der Sommer Ihnen ftir die Fortsetzung der Arbeit wieder neue zuführen. Mit herzlichem Danke und Gtuss, auch an Ihre Frau, in aufrichtiger Verehrung, Ihr ergebener J. Huizinga * Origineel: Koblenz, Bundesarchiv. 1. Toornvliet. 29 [ 1086] 1 Johan Huizinga (Leiden) aan H.M. Allen-Allen (Oxford) * 15 juli 1934 • Dear Mrs. Allen, The new volume2 bears a new quality which the former ones lacked, in being a monument both to your husband and to Erasmus. When I now Iook up to the stately row of volumes completed it almost seems to me as if the importance of giving Erasmus is superseded by the importance of giving us Allen. The one will keep the other living, for many centuries to come. The world will probably continue to think ofErasmus as the greater man. Those who were so fortunate to know Allen, if they had to choose between them, will think of Allen as the higher soul, which means a great deal, for Erasmus had a right to both of these qualifications. May the time be given you to achieve the whole work, and may the task keep up your strength, till you can make Simeon's words your own. 3 With my heartfelt thanks for your precious gift, Yours sincerely, J. Huizinga * Origineel: Oxford, Bodleian Library. I. H.M. Allen-Allen, zie Briefwisseling 1 [397]. 2. Opus epistolarum Des. Erasmi Roterodami VIII. P.S. Allen en H.M. Allen red. {Oxford 1934); met levensbeschrijvin.g van P .S. Allen door H. W. Garrod. 3. Lukas 2, 29: 'Nu laat Gij, Heere! Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord'. [ 1087] Richard Roland Holst (Zundert) aan Johan Huizinga (Middelburg)* 26 juli 1934 (poststempel) B.H. Overal heb ik vruchteloos navraag naar je gedaan tot bij de Holl. a111bassade in Madrid toe, maar 't onderzoek heeft tot niets geleid. Misschien zoo bedacht ik mij in eens, ben je rustig op Torenvliedt in slaap gevallen. Laat dit kaartje je dan eens wakker maken. Hart. gegr. R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD; doorgestuurd naar Leiden. [ 1088] Jan de Vries 1 (Leiden) aan Johan Huizinga* 17 augustus 1934 Amice, Ik ben je zeer dankbaar voor de toezending van je Lettre a M. Julien Benda,2 want daardoor had ik de gelegenheid je uitmuntend betoog te lezen. Het was stellig een welkome aanleiding voor je, om je denkbeelden uiteen te zet· ten, al moet ik erkennen, dat je den heer Benda veel eer hebt aangedaan door met hem de degens te kruisen. Ik vind een dergelijk internationalisme verfoeilijk en zijn voorstel betreffende het Fransch als toekomstige wereldtaal eenvoudig belachelijk. Op gevaar af va.n antisemiet te schijnen - maar ik meen, dat dit tegenover jou stellig niet groot zal zijnl - moet mij toch de op· merking van het hart, dat een dergelijk anationaal gevoel toch wel typisch Joodsch is en een dergelijke geesteshouding voor de Duitschers werken moet als een roode lap op een stier! Behoeft men het bestaan van naties te verdedigen, al geschiedt het dan op de meesterlijke wijze, waarmede je het begrip der justice royale in het geding brengt? Is niet de natie als historisch gegeven van zoo ontzaglijke draagwijd· te, als dit in de laatste eeuwen gebleken is, in zichzelf gerecbtvaardigd genoeg? En behoeft zij dus verdediging tegen her platte rat.ionalisme van Ben· da? Veroorloof mij een opmerking naar aanleiding van wat je op blz. 45 zegt. Daar spreek je van de vredelievendbeid der Skandi.naviscbe volken. Ja> is zij niet veeleer het bewijs van hun zwakte? Wat zou een strijd dier Lilliputters in het huldige Europa belachelijk zijnl Maar desondanks zijn er diepe regen· stellingen, die onder andere omsrandigheden oorlog zouden bereekenen, nu echter slechts een uitweg vinden in wisseling van nota's eo krantenpolemie· ken. Wij hebben het pas beleefd met de kwestie van Eirik Raudesland, 3 hoc fel de volken tegenover elkaar stonden en de toon der krantenartikelen was in die dagen allesbebalve matsch. Doet Denemarken zoo gewillig afsta.nd van IJsland, 4 omdat het zoo vredelievend is geworden, of moet het zicl1, zij het ook met bloedend hart, in het onvermijdelijke schikken? Het agressieve na· tionalisme, dat wij beleven, dunkt mij een ernstige waarschuwing, dat men niet ongestraft de nationale krachten kan ondergraven. Had de 19de eeuw niet zoo hartstochtelijk het internationalisme beleden, misschien stond de wereld er nu beter voor. Intusschen, neem deze opmerkingen voor wat ze bedoelen te zijn, een bewijs, met hoeveel belangstelling ik je opstel gelezen heb. Met hartelijke groeten t.t. J. de Vries * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Jan P.M.L. de Vries, zie Briefwisseling II [777). 2. J. Huizinga, ''Lettre ä M. Julien Benda'', in: Troisien,e volume de correspondance (sur /'esprit, /'ethique et la guerre) de /'Institut international de Cooplration intc/lectuelle de la Societe des Nations (Parijs 1934) 27-51 (V. W. VII, 269-278). Julien Benda (1867· 1956), Frans schrijver en filosoof, keerde zieh tegen anti-rationalistische stromingen in zijn tijd en pleitte voor een internationaal samengaan met het Frans als voertaal. Evenals Huizinga was hij lid van de 'Commission Internationale de Coop~ration In· tellectuelle' (C.I.C.I.), een Volkenbondscommissie waarvan de ledcn op pcrsoonlijke titel en niet als vertegenwoordigers van hun land werden benoemd. Uit deze commissie kwam het 'Institut International de Coop~ration Intellectuelle' (I.I.C.I.) voort, eveneens een Volkenbondsorganisatie, die als voorloper van de UNESCO ka.n wor· den beschouwd. 3. Erik Raudesland: Groenland, waar in 981 de Noor Erik de Rode landde. In 1931 31 en 1932 betwistte Noorwegen na steenkoolvondsten de Deense soevereiniteit over twee gebieden aan de oostkust van Groenland, maar werd door het Haagse Hof van Internationale Justitie op 5 april 1933 in het ongelijk gesteld. 4. IJ sland, Deens sedert 1814, was sedert 1918 nog slechts in personele unie met Denemarken verbonden en zou tijdens de Tweede Wereldoorlog onafhankelijk worden. [ 1089] Richard Roland Holst (Bloemendaal) aan Johan Huizinga* 19 augustus 1934 • Beste Han. Morgen gaan Jet en ik weer terug naar de Buissche Heide. De toestand van Ina is heel bevredigend, zij is Woensdag jl geopereerd, 1 een zware operatie, maar alles gaat boven verwachting goed er is ook absoluut niets verontrustend gevonden, 't heeft dus zuiver een gynacologisch karakter. Zij is heel zwak nog, 't is natuurlijk vreemd en naar, iemand die anders zoo gezond is zoo neergeveld te zien, maar zij zelf zegt, 't is net of ik een erge maag-darmcatarrh heb gehad. Wij zijn om haar een week naar hier gekomen, maar zooals alles zieh laat aanzien, is er geen reden om langer te blijven. Of J opie de Stoppelaar nog geopereerd zal moeten worden is nog niet vast uitgemaakt, in ieder geval zou die operatie veel eenvoudiger zijn en lichter. 't Is erg prettig dat je reis zoo goed verloopen is al ging iemand met Kees' 2 spullen op den loop. Ik wist niet dat jullie ook nog naar Marokko zijn geweest. Hemeltje wat heb jij de laatste jaren veel gereisd, ik voel mij als een Koog-aan-Zaaner beurtschipper in vergelijk tot je globe trotting. Wij hopen tot eind Septr te blijven ik zou 't de goede en oude traditie met voeten treden vinden, wanneer je er dit jaar niet zoudt komen. Dat mag niet. Hartelijk gegroet van ans t. t. R. Met mijn zuster Worp gaat 't siecht, zij - en ook wij voor haar - snakken naar het einde. Mijn zuster Burgers 3 gaat vooruit. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. In een (niet opgenomen) brief van 9 augustus deelde Richard Roland Holst mee dat Ina Santhagens en J ohanna de Stoppelaar beiden een gynaecologische operatie moesten ondergaan, reden waarom hij en Henriette Roland Holst naar Bloemendaal terugkeerden. 2. C.A. de Meijere (zie Briefwisseling II [993]), aanstaande echtgenoot van Retha Huizinga. 3. Sabine Burgers-Roland Holst (1859-1944), tweede zuster van Richard Roland Holst. [ 1090] Henriette Roland Holst (Zundert) aan Johan Huizinga* 22 augustus [1934] Beste Han, Zeer bedankt voor de overdruk van je brief aan Julien Benda. Ik heb die direkt, met groote belangstelling en veel instemming gelezen, en ik bewonder je, dat je in zulk sierlijk fransch dien heer Benda, die zeker uitstekende intenties heeft, maar blijkbaar nogal eenige enormiteiten gezegd heeft, met vaderlijke zachtzinnigheid tot meer redelijke inzichten zoekt terug te brengen. Ben grappig idee, nu maar meteen de vaderlanden heelemaal te willen afschaffen, en weinig fransch-van-geest om zoo door te draven. Wij vinden het jammer, dat je dit najaar niet op de B. Hei zult komen. Je bent zoo'n trouwe komparant, en ik had mij verheugd op je verhalen over Spanje. - De zomer wordt voor ons beheerscht door de eindelooze agitaties over zieke familieleden en vriendinnen. Gelukkig blijven de berichten van Ina goed, ''maar'', zegt de chirurg heel kalm, ''als er geen trombose komt, zal mevrouw, enz.'' Het blijft dus agitatie, tot zij weer op de been is. Het is mij een raadsel hoe Rik toch zoo veel en zoo goed heeft kunnen werken, gelukkig maar dat hij het kan. Onze hartelijke groeten, ook aan je kinderen Jet · * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. [ 1091] · Johan Huizinga (Middelburg) aan Gerard Knuvelder 1* 31 augustus 1934 Weledelgeb. Heer, Met belangstelling heb ik Uw studie gelezen, die zoo doorloopend met mijn werk rekening houdt. 2 Overtuigd hebt U mij niet. Alles wat U van blz. 48 af3 over den mythus zegt, versterkt mijn opvatting, dat wij in hetgeen men daarmee tegenwoordig, op voetspoor van Duitsche spraakgewoonten, bedoelt, inderdaad te doen hebben met een door en door vervalscht, dikwijls bewust vervalscht product van cultuurverwildering, dat bij de goe gemeente, die men er mee winnen wil, wel degelijk voor historie tracht door te gaan. Bij Uw daaraan voorafgaande opmerkingen heb ik nog enkele kantteeke• n1ngen. blz. 34-2. 'De Gids' is nooit mijn tijdschrift geweest in den zin, dat alles wat er in kwam, mijn meeningen vertegenwoordigde. 4 Ook had ik eind 1932 de redactie reeds verlaten. blz. 34. De rol der wetenschap in onze cultuur wordt door U ten zeerste onderschat. Ook de meest onontwikkelde leeft heden ten dage geestelijk en lichamelijk in en uit wetenschap. Ik noemde haar niet ''de wetensvorm'', maar ''de intellectueele wetensvorm'' van onzen tijd. 5 33 blz. 36. De historische zekerheid is naar mijn meening zelden of nooit absolute, laat ons liever zeggen, mathematische zekerheid. Haar karakter is dat van evidentie. 6 7 blz. 36. Heb ik zelf het woord ''geschokt'' gebruikt? Ik herinner mij het niet. Die geheele voorstelling, alsof ik plotseling zou hebben ingezien: zoo is het toch eigenlijk niet, is een verzinse! van Menno ter Braak. Voor mijn eigen bewustzijn is mijn geestelijke ontwikkeling van het begin der eeuw en nog eerder afvolkomen geleidelijk en zonder principieele ommekeer. blz. 39. De geschiedenis als ''middel'' te beschouwen schijnt mij een ge8 zichtspunt van zeer bedenkelijke consequentie. De ''onvruchtbare vakman'' staat veel nader tot den philosoof, den dichteren den mysticus dan Uw mythensmeder, die eigenlijk mank gaat aan overschatting van eigen cultuur en inzicht en belangrijkheid. U ziet, de lectuur van Uw interessant boekje werpt allerlei nieuwe geschilpunten op. Ik dank U voor de toezending. Hoogachtend · Uw dw. J. Huizinga 9 P.S. Hiernevens mijn jongste publicatie als uv-c{6oatc; * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Gerardus P.M. Knuvelder (1902-1982), literatuurhistoricus en publicist, leraar Nederlands 1923-1952 eo directeur van het St. Joriscollege te Eindhoven; medewerker van het katholieke culturele maandblad Roeping 1922-1944. 2. Gerard Knuvelder, Historie en mythe (z.pl.z.j.), 'niet in de handel', waarin de schrijver polemiseert tegen Huizinga's Cultuurhistorische verkenningen. 3. 'Tweede hoofdstuk: het goed recht der mythe. Diversiteit van historie eo mythe'. 4. Gerard Knuvelder, Historie en mythe, 34, n. 2: 'in Huizinga's tijdschrift - De Gids, Julie 1933'. 5. Gerard Knuvelder, Historie en mythe, 34: 'Neen, neen! is de lezer naar aanleiding van de laatste stelling geneigd te roepen: niet van de moderne beschaving is de kritiese wetenschap de wetensvorm, rnaar van een zeer kleine, zeer geschoolde groep der intellectuele upper ten, van de wetenschapslieden, al begeeft ook sommiger kritiese zin zieh op het ogenblik dat zij met hun onwelgevallige verschijnselen in aanraking komen'. 6. Gerard Knuvelder, Historie en mythe, 36; 'gij belijdt - als ik - dat onze mogelikheid tot historiese zekerheid vrij gering is'. 7. Gerard Knuvelder, Historie en mythe, 36: 'gij waart geschokt toen gij de relativiteit uwer historiese waarde moest constateren, rnoest constateren dat gij rnythologie bedreeft, al kleeddet gij uw snood verraad aan onze krities-wetenschappelike geest in de fraaie kleedij uwer sierlike termen die ik zozeer bewonder'. 8. Gerard Knuvelder, Historie en mythe, 39; 'Voor wie het onderzoek naar het verleden, met zeker resultaat nog wel, uitsluitend doel is, kan eigenlik alleen het materiaalonde~oek in aanmerking komen. Maar wie de geschiedenis als middel beschouwt, en dus niet als de onvruchtbare vakman tegenover het verleden staat, voor hem is dit stadium als vanzelfsprekend gegeven, te overschrijden'. 9. 'antidosis' of'tegengift'; bedoeld is: J. Huizinga, ''Lettre ä M. Julien Benda''. 34 [ 1092] Werner Kaegi (Oetwil am See) aan Johan Huizinga* 31 augustus 1934 Lieber und verehrter Herr Professor, Ihre Lettre a M. J. Benda bescherte mir eine exquisite Stunde der Ruhe und Klarheit mitten in dem Umzug aus dem alten Haus, das meine Eltern 50 Jahre bewohnten. Meinen herzlichen Dank. An meiner völligen Zustimmung werden Sie kaum zweifeln, nachdem ich Michelet soviel Zeit gewidmet habe. 1 Sein Programm ist Ihren Gedanken sicher verwandt gewesen. Übrigens habe ich mich in den letzten Tagen ausgiebig mit Ihnen unter2 halten dürfen, indem ich den Johannes von Salisbury übersetzte, den ich während des Semesters liegen lassen musste. Im Augenblick ist das Manuskript beim Kopisten. In einigen Tagen geht es an Herrn Dr. Steiner von der Corona, 3 der dann entscheiden wird, ob er den Johannes v. S. wählt oder das ''Natur- u Geschichtsbild im XVIII. Jh.'' 4 Nach der Unterhaltung mit ihm berichte ich Ihnen und schicke Ihnen auch das Manuskript meiner Übersetzung wenn ich darf. Schönsten Dank für die Karte aus Madrid! 5 Mein Semester in Basel ist gut verlaufen. Neun Zuhörer, was für den Anfang viel ist. Im Winter soll ich XVI. Jahrhundert lesen, allgemein europäisch. Wir sind in der grössten Ver6 legenheit mit der Besetzung der beiden freien Professuren (Nach Dürr ist auch Bächtold7 gestorben). Ich selbst komme kaum in Betracht und f"ühle mich auch noch zu grün, zu wenig vorbereitet und im Grunde überhaupt nicht zum Ordinarius berufen. Nun steht zu fürchten, dass irgendeine georgianische Grandeloquenz nun das Basler Katheder besteigen wird, was uns schon aus schweizerischen Gründen keine frohe Aussicht bedeutet. Es könnte z. B. Kantorowicz8 sein. Die Georgianer haben in Basel einen merkwürdig guten Boden, via Altphilologie und Nietzsche. Nun beende ich den im alten Haus begonnen Brief im neuen. Gestern sah ich Dr. Steiner von der Corona, gab ihm das Ms. zur Ansicht. Er hat eine Vorliebe für Ihr ''Natur- und Historiebild'' ... , wird sich aber erst nach Lektüre des deutschen Johannes v. S. entscheiden, worauf ich Ihnen wieder berichten und das Ms. schicken werde. Sollte die Corona den J. v. S. ablehnen, so wird es sicher anderswo unterkommen. Mit den herzlichsten Wünschen für ein genussreiches und ruhiges Ferienende, das Sie wohl nach den Anstrengungen des Jahres in dem stillen Toornvliedt verleben, bleibe ich stets Ihr Werner Kaegi * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Verg. Werner Kaegi, Michelet und Deutschland (Bazel 1936). 2. J. Huizinga, ''Ein prägotischer Geist: Johannes von Salisbury'', in: idem, Parerga. Werner Kaegi red. (Bazel 1945) 33-61. 3. Corona. Zweimonatsschrift. Hrsg. von Martin Bodmer und Herbert Steiner (München 1930-1943); Herbert Steiner (1892-1966), Duits letterkundige. 4. J. Huizinga, ''Naturbild und Geschichtsbild im 18. Jahrhundert", Corona 5 (1935) 536-562; ook in: idem, Parerga. Werner Kaegi red. (Bazel 1945) 147-174. 35 5. Niet teruggevonden. . . . 6. Emil Dürr (1883-1934), hoogleraar middeleeuwse en n1euwe gesch1eden1s te Bazel, met bijzondere aandacht voor de Zwitserse geschiedenis, 1918-1934. 7. Hermann Bächtold (1882-1934), hoogleraar middeleeuwse en nieuwe geschiedenis te Bazel 1916-1934. 8. Ernst H. Kantorowicz (1895-1963), Duits historicus uit de kring rond Stefan George, hoogleraar middeleeuwse en nieuwe geschiedenis te Fra~kfurt 1930-1934, emigreerde in 1938 via Oxford naar de Verenigde Staten, waar h1J doceerde te Berkeley sedert 1939 en Princeton sedert 1951. [ 1093] . Walther Köhler (Heidelberg) aan Johan Huizinga* 3 september 1934 • Sehr verehrter Herr Kollege! Bei der Rückkehr von einer Studienreise fand ich Ihre freundliche Zusendung vor, 1 Ich habe sie sofort gelesen und mich an ihrem Inhalte sehr erfreut. Ganz abgesehen von der Schönheit und Eleganz, mit der Sie die mir um dieser Formenschönheit besonders werte französische Sprache handhaben, stimme ich dem Inhalte freudig zu. So geht es nicht, wie Herr Benda es will. Ich bin ganz Ihrer Meinung, dass die internationalen Beziehungen und der internationale wissenschaftliche Austausch, an dem ich unbedingt festhalte, das Nationale nicht ganz aufsaugen können und auch nicht dürfen. Es gilt auch hier die rechte Balance zu finden. Aber balancieren ist schwer und erfordert einen ungeheuer feinen Sinn für Takt, der den Meisten fehlt. Meine Lebensphilosophie kommt immer mehr auf ein •• Balancieren heraus, und ich glaube mich da in Ubereinstimmung mit Ihnen zu befmden. Auf andere Weise ist es m.E. unmöglich, den verschiedenartigsten Anforderungen des Lebens gerecht zu werden. Der grosse ''Duce'' auf diesem Gebiete war und ist der von Ihnen und mir in gleicher Weise verehrte Erasmus von Rotterdam. Aber das hat dann auch wieder seine Schwächen: der Balancierer wirft das Rad der Geschichte nicht herum, sondern nur der Einseitige. Darin liegt für mich eine der tiefsten Tragiken der Geschichte. Gerne würde ich mit Ihnen wieder einmal mündlich diese Probleme be· sprechen. Leider hat sich mein Plan, Pfingsten dieses Jahres nach Holland zu kommen, zerschlagen, da Professor Kühler, 2 den ich sprechen musste, erkrankt und verreist war, aber ich hoffe auf nächstes Jahr. Vor kurzem war Professor Bruno Becker 3 aus Amsterdam bei uns und erzählte von Ihnen. Frau Professor Eekhof4 berichtete uns von Ihrer Reise nach Spanien. Mir liegt gerade in der Gegenwart sehr daran, den internationalen Charakter der Wissenschaft zu wahren, und ich bin darum ganz besonders dankbar, mit Ihnen in Verbindung bleiben zu können. Meine Frau, meine Tochter und ich grüssen Sie auf's herzlichste. Ihr ergebener W. Köhler * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. J. Huizinga, ''Lettre il M. Julien Benda''. 2. Wilhelmus Johannes Kühler (1874-1946), doopsgezind predikant 1897-1912, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam in de geschiedenis van het Christendom na Karel de Grate 1912-1946 en tegelijkertijd hoogleraar aan het Doopsgezind Semina· • r1um. 3. Bruno Becker (1885-1968), historicus van Russische afkomst, bijzonder hoogleraar Oosteuropese cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam 1929-1945, hoogleraar Russisch 1945-1955. 4. Gezina Eekhof-Bos (1883-1955), weduwe van Albert Eekhof. 1. [ 1094] Emil Lucka 1 (Brussel) aan Johan Huizinga (Leiden)* 5 september 1934 Hoch verehrter Herr Professor! Die kleine Schrift,2 die Sie so gütig waren, mir zuzusenden, ist mit einiger Verspätung zu mir gekommen. Ich bin Ihnen von Herzen dankbar dafür, nicht nur für die Gabe sondern noch mehr für Ihre Stellung und Ihr gewichtiges Wort. Sie haben nach meinem Bedenken das Problem von der rechten Seite gesehen und angefasst, und gegen den unfruchtbaren Intellektualismus das wirklich Lebendige, das nun einmal zeugend ist, betont. Man kann nicht klarer und einfacher die Wahrheit verkunden und ich werde viel Gewinn von Ihren Gedanken haben. Dank! Wie gut ist der Gegensatz von Nationalismus und Nationalität! In Verehrung Ihr ganz ergebener Emil Lucka * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Emil Lucka (Lucca) (1877-1941), Oostenrijks schrijver van o.a. biografieen van zijn jeugdvriend Otto Weininger, Dostojevski en Michelangelo. 2. J. Huizinga, ''Lettre il M. Julien Benda''. [ 1095] Jan Kalf 1 ('s-Gravenhage) aan Johan Huizinga* 7 september 1934 Amice, De oproeping voor de Akademie herinnert mij eraan, dat ik je nog niet dankte voor je open brief aan Julien Benda, dien ik toch met zoo veel instemming en zoo groote bewondering heb gelezen. Het programma voor een boek - en wat 'n rijp en wijs boek - in z66 weinig blaadjes, en z66 eloquent gezegd. Ik heb mij afgevraagd of ikzelf, als monumentenmaniaque misschien over de grens van het redelijk ''nationalisme'' sta. Maar ik bevind - bewijs voor je standpunt - dat de grondige kennis van de eigenlandsche dingen, mij opener heeft gemaakt, warmer en warmer in bewondering voor de kunst van 37 andere landen. Wat je van de taal zegt kan ik ook zoo geheel meevoelen en beamen. Zoo zou ik wel kunnen doorpraten. Maar of ik aan de zeven hoofdzonden de moderne psychologie zou geven? 2 Misschien als jij ze interpreteert, maar niet volgens den Roomschen catechismus! Nogeens: dank! en hartelijke groeten van t.t. Jan Kalf * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. r. Jan Kalf, zie Briefwisseling I {5]. 2. Verg. J. Huizinga, ''Lettre ä M. Julien Benda'', 30: 'la seule categorie des sept peches capitaux, comme directive de la vie et du jugement, vaut taute la psychologie moderne' (V.W. VII, 270). [ 1096] Johannes Haller (Stuttgart) aan Johan Huizinga* 9 september 1934 Lieber und verehrter Herr Kollege, Ihr schöner Brief vom 24. August 1 hat mir eine Freude gemacht, wie kein anderer. Von einem Historiker wie Sie so sehr verstanden und anerkannt zu werden, macht mich stolz, und ich lege Ihren Brief zu meinen Ehrenurkunden. Ja, Ihr Beifall ist mir von um so grösserem Wert, weil ich erwarten muss, von denen, die sich ftir Vertreter der ''Fachwissenschaft'' halten, abgelehnt zu werden. Das würde mich nicht wundern. Dass eine so wolverteidigte Festung auf den ersten Angriff hin kapituliere, kann niemand erwarten, und ein Angriff gegen die Art der Geschichtsschreibung, die bei uns ftir zünftig gilt, ist mein Buch. Nicht nur, dass ich in vielen Einzelheiten dem herkömmlichen Urteil widerspreche - das würde man mir verzeihen; auch nicht, dass ich gewagt habe, einen Gedanken, auf den andere nicht gekommen sind, zum Grundton der Darstellung zu machen - auch das ginge vielleicht noch an. Aber meine ganze Art der Fragestellung, ja, ich möchte sagen, meine historiographische Konfession steht ausserhalb der Zunft, ich bin also ein Ketzer im vollen Sinn des Wortes, und einen solchen muss die Zunft verurteilen und, wenn sie kann, vernichten. Dass sie es versuchen wird, darauf bin und war ich, wie schon gesagt, von Anfang an gefasst. Wie viel es unter solchen Umständen bedeutet, von einem Fachgenossen Ihres Gewichts anerkannt zu sein, werden Sie sich kaum vorstellen können. Hier handelt es sich ja nicht darum, ob man in Einzelfragen wie ''Petrus in Rom'' oder der karolingischen Schenkung Recht hat, sondern um das, was man als Geschichtschreiber will und erstrebt. Ist eine Darstellung als Ganzes etwas wert, wirkt sie für sich selbst überzeugend, anschaulich, wahr, so mögen Irrtümer ihr nachgewiesen werden, sie wird doch ihren Nutzen haben. Und wenn ein Richter wie Sie meinem Buch dieses Placet erteilt, fühle ich mich gerechtfertigt. Im Stillen hatte ich wol darauf gehoffi:, weil ich bei allem, was Sie geschrieben, stets das Gefühl einer verwandten Tonart hatte und habe. Dass Sie aber es so nachdrücklich und warm aussprechen, erfreut und stärkt mich im Innersten. [... ]2 Starken Eindruck macht mir Ihre Ablehnung des ''Heroismus als Prinzip''. Sie kommt mir so überraschend, dass ich Zeit brauche, mich mit ihr auseinanderzusetzen. Vielleicht tue ich es einmal in einem Aufsatz. Zu einem andern Aufsatz hätten Sie mich beinahe veranlasst durch das, was Sie zum Schutz der ''Sondernationalitäten'' geschrieben haben. Für diese Zusendung bin ich Ihnen besonders dankbar. Ich war fast entschlossen, einige Bemerkungen, zu denen Sie mich angeregt hatten, zu einem Aufsatz auszuarbeiten. Da hat mir aber ein Bekannter, dem ich den Ihren zu lesen gab, diesen entführt, und bis ich ihn zurückerobere, wird Zeit vergangen und der Stimulus verflogen sein. In vielem stimme ich Ihnen zu, möchte aber zwei Dinge zu bedenken geben. Die Schattenseiten - ''puerilite, orgueil, mensonge'', wenn ich mich recht erinnere3 - sind doch keine Eigentümlichkeit des Nationalismus. Sie haften jeder Ideenbewegung an, sobald sie die Massen ergreift. Ich finde sie bei 1789, bei der englischen Revolution, auch bei der Reformation und den Anfangen der Kirche, nicht zu vergessen die Kreuzzü•• ge. Uber den Wert der Bewegung ist also mit der Verurteilung ihrer Begleit· erscheinungen nichts gesagt. Dann aber: als Historiker fühle ich mich gedrungen, den Nationalismus vor allem zu erklären. Mir erscheint er als die Folge davon, dass der Staat eine Sache der Massen wird. Eine Oberschicht kann international und weltbürgerlich sein, die Menge muss national sein, weil sie nur die eigene Sprache kennt. Darum führte die ''Freiheit'' von 1789 zum Nationalismus, weil sie dazu zwang, die Massen durch Wort und Rede zu leiten. Schliesslich erscheint mir die Gerechtigkeit zu fordern, dass man nicht vergesse, welches Volk den Nationalismus ''erfunden'' hat, nämlich die Franzosen, die mit ihm auch heute noch alle andern übertreffen. Beweis dessen Ihr Gegner, der in aller Naivetät verlangt, sämtliche Völker Europas sollten auf ihre Nationalität verzichten zu Gunsten Frankreichs. Denn darauf läuft doch sein Vorschlag hinaus, das Französische zur einzigen Kultursprache zu erklären. Um Ihre spanische Reise beneide ich Sie. Mir fehlen allerdings in meinem Erinnerungsbuch noch wichtigere Länder, vor allem England. Aber das Land Karls V en Philipps II müsste ich eigentlich auch kennen. Dafür ist es nun leider zu spät. Dagegen hege ich in einem heimlichen Winkel meines Herzens die Hoffnung, die Niederlande noch einmal wiederzusehen. Vielleicht bietet sich dazu im Spätherbst eine Gelegenheit. Da soll ich beim Jubiläum eines Geschichtsvereins in Münster einen Vortrag halten, 4 und Münster liegt an der Grenze der Niederlande. Aber freilich - wer kann sagen, wer wagt nur zu vermuten, wie es dann aussehen, ob man noch leben und ob das Überschreiten einer Grenze noch möglich sein wird! So leben Sie denn wol und lassen Sie sich nochmals herzlich danken für das gütige Verständnis und die freundliche Anerkennung, die Sie mir entgegenbringen. 39 Stets in aufrichtiger Verehrung ergeben der Ihre Haller * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. r. Niet teruggevonden. 2. Bijzonderheden betreffende Johannes Haller, Das Papsttum. 3. Verg. J. Huizinga, ''Lettre ä M. Julien Benda'', 31: 'La civilisation moderne est remplie par trois faiblesses eternelles de l'ame humaine, que je veux nommer: puerilite, superstition et insincerite' 0/.W. VII, 271). 4. Zie Johannes Haller aan Huizinga, ro februari 1935, n. r. [ 1097] Richard Roland Holst [Zundert] aan Johan Huizinga* 17 september 1934 Beste Han. Nu zit je al weer een heel tijdje in Leiden en deze prachtige indian summer gaat toch een beetje je professoraal neusje voorbij. 't Is wel prachtig hier, maar de droogte, de angst voor branden ook de angst dat de watervoorraad ons zal begeven, maakt 't toch een beetje penibel. Wij hopen r Oct. weer in Bloemendaal terug te zijn, misschien gaan wij nog voor twee dagen als slot van onze werkperiode hier, naar Brugge, vooral ook om 't Gezellehuis te zien. Met Ina gaat 't heel goed, zij en Jopie de Stoppelaar zijn nu aan 't nakuren in Apeldoorn, zij zijn wel allebei heel erg zwak, maar dat zal wel spoedig bijkomen. Ina heeft van de zware operatie werkelijk een minimum last gehad. Hoe is 't met alle kinderen en kleinkinderen, schrijf je dat ook eens. Ik hoop dat je toch een pietsje gewetenswroeging hebt over je niet komen hier. Ik wilde je nog iets vragen. Portretten voor de Senaatskamer van aftredende professoren, worden die door de de universiteit bekostigd, of is 't een geschenk van den scheidenden prof aan de universiteit. Ofhoe zit 't? Moeten 't altijd geschilderde portretten zijn? Je gaat zeker Zaterdag naar 't Huldigingsdiner van Karel Thym, 1 f 12 per couvert maar vergeet niet met aperitif. 't Is wel een droevig slot van je leven om in Carlton te eindigen ... met een aperitif. Hartelijk gegr. ook door Jet Rik * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. r. Ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag op 22 september 1934 werd Lodewijk van Deyssel gehuldigd, o.a. met een diner in hotel Carlton te Amsterdam. [ 1098] Pieter Geyl (Londen) aan Johan Huizinga* 22 september 1934 Waarde Collega, Ik moet u nog dank zeggen voor de toezending van uw brief aan Benda. Ik heb hem hoofdzakelijk met warme instemming gelezen, maar nu ik er Benda's Trahison des clercs 1 eens bij gehaald heb, voel ik toch dat ik van hem te ver sta dan dat ik hem op uw toon zou hebben kunnen toespreken. Uw reserve zou de mijne moeten zijn, maar ik zou ze met zooveel nadruk maken, dat ze de sympathie zou overstemmen. De volstrekte ontkenning van de nationale structuur van ons cultuurleven is niet noodig om tot een verwerping van de vergoddelijking der natie te komen. Ik verfoei met u de gedachte dat nationalisme de hoogste waarden zou vertegenwoordigen, dat recht e11 waarheid ondergeschikt zouden zijn aan het belang van een groep. Maar als men tracht weg te cijferen zooals Benda doet, dat de mensch zijn geestelijk leven niet anders dan in zekere vormen leiden kan, waarvan de nationale verbizondering een van de meest onontkoombare is, en bij normale aanvaarding een van de sterkst steunende, dan komt men tot zulke absurditeiten als de raad aan anderen om het Fransch (toevallig Benda's eigen taal!) voor cultureele doeleinden te gebruiken. (Een absurditeit mij hier heel wel bekend, alleen vindt men het hier vanzelfsprekend dat iedereen Engelsch zou schrijven ... ) Benda's beschouwingswijze treft mij als in de grond onhistorisch. Hij wil van de gesehiedenis af, zij heeft voor hem geen beteekenis; een standpunt! ofschoon niet het uwe noch het mijne. Maar om van de geschiedenis afte komen, springt hij toch wel willekeurig met haar om. Er zijn in onze tijd zekere exeessen, zekere enormiteiten, die hem van andere eeuwen onderscheiden. Voorzoover ik zien kan, spruiten ze vrijwel alle voort uit de technische uitvindingen die de massa in een zooveel nauwer relatie tot de staat gebracht hebben; Benda geeft dat heel aardig aan. Maar als hij bewijzen wil dat het heele eomplex van gevoelens en opvattingen dat het moderne nationalisme samenstelt een moderne uitvinding is, van de realistische philosophen die ons allen in her verderf geleid zouden hebben, dan maakt hij er roch maar wat van. Te beweren dat het Frankrijk v. d. Rev. en v. h. Keizerrijk zieh nooit tegen de andere volken uit naam van zijn taal en letterkunde verheven hebben zou, is veel en veel te absoluut gesproken. De Franschen voelden zieh terdege de dragers van een hoogere beschaving. De anderen moesten zieh tegen hun nivelleerende expansie verzetten door zieh aan wat hun eigen was vast te klemmen. Hoe kan men dat alles wegredeneeren? Dat Lod. XIV in de Elzas het Duitsch met rust liet, is juist; maar in Duinkerken, Kassel, Ieperen bande hij het Nederl. aanstonds gestrengelijk uit de rechtszaal (dat had Ben2 da ook in Brunot, die hij aanhaalt, kunnen vinden). Dat de Franschen v. d. 17e en r8e eeuw bij hun veroveringen zieh niet van historische pretenties of tendenties bewust waren, is er wel zoo naast als iets maar zijn kan. De eer41 bied voor het precedent ofvoor de wijsheid ende rechten der voorvaderen dagteekent werkelijk niet van gisteren (Blz. 31, 32, 33 v.d. Trahison des clercs). De philosophische erkenning van de historische beschouwingswijze is, dunkt mij, een groote winst v. h. denken der late 18e en vroege 19e eeuw. Dat eenvoudig te willen wegwerpen vind ik een roekeloos bedrijf, daarin ligt het remedie voor de nooden van onze eeuw zeker niet. Daarom kan ik Benda, hoeveel treffend rake dingen hij ook zegt, niet zoo waardeeren. Vergeef mij deze lange brief, zie er een bewijs in van de belangstelling waarmee ik de uwe aan Benda gelezen heb, en geloofmij steeds gaarne, Uw P. Geyl * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. r. Julien Benda, La trahison des clercs (Parijs 1927). 2. Ferdinand Bmnot (1860-1938), Frans taalkundige; Histoire de la langue franfaise des origines 1900 (10 dln. Parijs 1901-1943). a [ 1099] Johan Huizinga (Leiden) aan H.A. Höweler 1* I oktober 1934 Zeer Geachte Heer Höweler, Dank voor Uw bericht. Ik heb er niets tegen, dat het stuk in de geheele pers verschijnt. 2 Alleen wil ik het te voren aan den heer Marchant 3 sturen, met wien ik in Juli een (door hem begonnen) gemoedelijk onderhoud over de kwestie had. Vandaar mijn verzoek om twee exemplaren tijdig vooruit te ontvangen. Hebt U mijn briefbij de lezing op zijn juistheid beproefd? Ik weet niet zeker ofmijn term ''ministerieele beschikking'' 4 de juiste was; ook zou ik mij in de regels der spelling-Marchant vergist kunnen hebben. W ees zoo goed, op een en an der nog eens te letten en zoo noodig mij te verwittigen. In afwachting van het getikte exemplaar, Hoogachtend Uw dw. J. Huizinga * Origineel: Amsterdam, VU, HDC. 1. Hendrik Arnold Höweler (1899-1976), neerlandicus, werkzaam in het middelbaar onderwijs, sedert 1933 conrector en sedert 1935 rector van het Gereformeerd Gymnasium te Amsterdam; secretaris van het 'Comite voor eenheid in de schrijfwijze van 't Nederlandsch' 1933-1934, dat in maart 1934 aan de Nederlandse en Belgische regering een 'Compromisvoorstel inzake de regeling der schrijfwijze van het Nederlandsch' aanbood, De Nederlandse regering besloot echter tot een ingrijpender herziening, die bekend kwam te staan als de spelling-Marchant. In de volgende jaren bleef een 'Nationale vereeniging voor orde en eenheid in de schrijftaal', met Höweler als secretaris, zieh tegen deze regeling verzetten. 2. J. Huizinga, ''Open briefaan den heer H.A. Höweler te Hilversum'', NRC en De Telegraaf, 19 oktober 1934 (V.W. VIII, 546-548). 42 3. Hendrik Pieter Marchant (1869-1956), politicus, mede-oprichter van de Vrijzinnig Democratische Bond, voerde als minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen 1933-1935 een vereenvoudigde spelling door, die naar hem genoemd werd. 4. J. Huizinga, ''Open brief aan den heer H.A. Höweler'': 'Gaan ministerraad en groote dagbladen 6m, dan zal het pleit ten gunste van de ministerieele beschikking beslecht zijn' (V.W. VIII, 547). [ 1100] Johan Huizinga (Leiden) aan J. Ortega y Gasset 1* 9 oktober 1934 Querido sefior: He leido la prueba 2 y la he reexpedido al mismo dia. Le agradezco muchisimo la amabilidad de revisar todo el texto con tanto esmero. Veo muy claro que todas sus correcciones son una gran mejoria. Si le parece util introducir mas alteraciones le dejo a V d y le quedare agradecido. Reciba sefior la expresi6n de mi cordialidad, J. Huizinga * Origineel: Madrid, Fundacion Ortega y Gasset. [Vertaling uit het Spaans:] Geachte heer, Ik heb de drukproef gelezen en heb hem dezelfde dag teruggezonden. Ik dank U zeer dat U zo vriendelijk was de gehele tekst met zoveel zorg te herzien. Het is mij duidelijk dat al Uw correcties een grote verbetering zijn. Als het U nuttig schijnt meer wijzigingen aan te brengen, ga dan gerust Uw gang, ik zal U er dankbaar voor •• ZlJil. Met de meeste hoogachting, J. Huizinga 1. Jose Ortega y Gasset (1883-1955), Spaans cultuurfilosoof; La rebelion de las masas (Madrid 1930). 2. De Spaanse vertaling van J. Huizinga, ''Lettre il M. Julien Benda'', Tierra Firme I (1935) 55-69. [ 1101] Johan Huizinga (Leiden) aan Menno ter Braak* 17 oktober 1934 Waarde Menno, lk zie werkelijk geen kans, Uw vragen 1 te beantwoorden, vooreerst omdat ik geen schrijvers ofboeken weet, waarvan ik hetzij 1° of2° zou kunnen getuigen, vervolgens omdat de termen ''stelselmatig over- of onderschat worden'' mij te vaag schijnt om tot basis van een enquete te strekken. Met vr. groeten, Uw J. Huizinga * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. I. Ben enquete, die namens Ter Braak als redacteur van het Het Vaderland in oktober 1934 aan een aantal schrijvers werd voorgelegd: '1. Zijn er volgens Uw inzicht in 43 de Nederlandsche literatuur schrijvers of boeken ten aanzien waarvan gij rneent_ te mogen constateeren dat zij stelselrnatig overschat worden? 2. Zijn er _volgens Uw 1~~ zieht in de Nederlandsche literatuur schrijvers of boeken, ten aanz1en waarvan g1J meent te mogen constateeren dat zij stelselmatig onderschat worden?' [ 1102] Henriette Roland Holst (Bloemendaal) aan Johan Huizinga (Leiden)* 20 oktober [1934] (poststempel) Beste Han, Ik wil je nog even bedanken voor Alanis. 1 Ofschoon ik onder het lezen wel eens 't gevoel had van een aap in den Bijbel, heb ik toch aan sommige stukken heusch wat gehad. Gisteren las ik met belangstelling je amusante brief over het spellingvraagstuk ... 2 en 't leek mij dat je wel gelijk had; maar vandaag was Kalffvan 't A'sche Lyceum3 bij me, en hij zei dat het toch voor de kinderen zooveel beter zou zijn, als 't nu maar gebeurde ... Het verlies van de levendigheid van het taalbeeld lijkt mij het sterkste van je argumenten. Hartelijk gegroet van ons. Jet * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. I. J. Huizinga, Über die Verknüpft,ng des Poetischen mit dem Theologischen bei Alanus de Insu/is (Amsterdam r932). 2. Zie Huizinga aan H.A. Höweler, r oktober 1934, n. 2. 3. Na zijn studie doceerde Gerrit Kalff jr. Nederlands aan het Amsterdamsch Lyceum. [ 1103] Johan Huizinga (Leiden) aan J.F.M. Sterck 1* 21 oktober 1934 Zeer Geachte Heer Sterck, Uw Amsterdamsche humanisten2 verplaatsen ons in een milieu, dat des te interessanter is, omdat wij er zoo gaarne veel meer van zouden weten, van het uiterlijk der stad, van het leven van al die families, die hier achter hun sierlijk latijn toch eenigermate voor ons schuil gaan. Wat een curieus stuk echte en verfijnde beschaving in het toen toch nog zeer afgelegen Amsterdam! En wat een banden met de wereld rondom: Erasmus, Denemarken, Portugal! Zou Uw Petrus Comes Vulpipaludanus 3 van blz. 83 niet die Pieter de Graeffkunnen zijn, die volgens NNBW II kol. 501 regel 13 v6or 1547 gestorven is. Wat dan in Vulpipaludanus te zien? Het Vosje, v.d. Aa, Aardrk. Wdb. XI. 872, de Vossepolder, ibid. 888? Ik kan niet uitmaken, of er eenige grond zou zijn, de familie De Graeff daarmee in verband te brengen. Mijn hartelijken dank voor dezen bundel, die mij bijna tegelijk bereikt met de Lectures and wayfaring sketches van onzen betreurden Allen.4 44 Wilt U mijn groet overbrengen aan Mevrouw Sterck?5 Steeds gaarne Uw J. Huizinga * Origineel: Rotterdam, Gemeentebibliotheek. 1. Johannes Franciscus Maria Sterck (1859-1941), letterkundige, kenner o.a. van de geschiedenis van Amsterdam en van het leven en werk van Vondel. 2. J.F.M. Sterck, Onder Amsterdamsche humanisten. Hun opkomst en b/oei in de I6e eeuwsche stad (Hilversum 1934). 3. Leerling van de Latijnse school aan de Oude Zijde; verg. J.F.M. Sterck, Onder Amsterdamsche humanisten 84: 'GraafVulpipaludanus zou een vertaling kunnen zijn van Vosmeer ofVossenbroek'. 4. P.S. Allen, Erasmus. Lectures and wayfaring sketches (Oxford 1934). 5. Johanna Maria Sterck-Proot. [ 1104] Richard Roland Holst [Bloemendaal] aan Johan Huizinga* 16 november 1934 Beste Han. Je hebt niet meer gepiept, ook jou Zondagen zijn zeker volgeloopen, zoodat je plan om ons nog in Nov. te vragen, misliep. Wij hebben er eerst nog een beetje rekening mede gehouden, maar nu is 't hopeloos, a.s. Zondag en Zondag over een week zijn wij bezet. Wat doe je met Kerstmis, blijven jullie in Leiden of gaan jullie naar Torenvliedt. Misschien is het mogelijk dat dan je plan doorgaat, als wij er tijdig aan denken om een vasten afspraak te maken. Hoe zijn de kinderen en de kleinkinderen, alles goed en opgewekt? Je weet zeker dat Bine, 1 op weg naar A'dam om een paar weken te gaan boemelen, in Leiden op de Sterrewacht 2 veel zieken heeft gevonden, zoodat zij nu daar is om mede te helpen. Ik vind dat Jet wel baat heeft van de adviezen van Dr. de Kleyn, zij volgt ze goed op, zij spaart zieh werkelijk en neemt meer rust en neemt ook werkelijk de medicijnen. Ik vind haar nog al te gauw vermoeid en zij blijft te lang moe zoodra er maar even iets bijzonders is, maar zij slaapt rostiger en beter, dat is al heel veel. Wij leven daardoor zoo stil als op de Buissche Heide, wij zien weinig menschen als de lange werkdag voorbij is. Ik zag dat je ontslag gekregen hebt als voorzitter van de Museum commissie, 3 wie zal je opvolgen? Ik las dat zij alle ambtenaren hun pensioen gaan geven direct de maand volgend op hun 65e verjaardag. Dus nu behoef je niet meer te ''dubben'' of je tot je 7oste aan moet blijven of niet, want dat zal toch ook wel voor de hoogleeraren geldend zijn? Je weet ieker dat mijn oudste zuster een kleine drie weken geleden gestorven is, gelukkig dat haar lijden voorbij is, 't was te zwaar. Hebt je 't erg druk met colleges of zijn er veel extra bemoeienissen die je drukte geven? Ik zegen 't iederen dag dat ik naar mijn atelier kan gaan en mij 45 kan opsluiten en alle aandacht op mijn werk kan concentreeren. Wat een weldaad zoo'n reeks zwijgzame dagen. Laat eens wat hooren. Hart. gegr. t.t. R. * Origineel: 's·Gravenhage, NLMD. r. Bine de Sitter. · · · k B 2. Bij haar broer Willem de Sitter, vriend van Huizinga, die ernst1g z1e was. ov1;~dien leden een zoon en een kleindochter van De Sitter aan tuberculose, waaraan z1Jn kleindochter Ragni de Sitter (1927-1934) op 16 novembe.r ove'.lee~. . 3. De 'Rijkscommissie van advies inzake d~ musea', z1e Brzefwzsseltng 1 [393) n. r, waarvan Huizinga tot oktober 1934 de voorz1tter was. [ 11051 Richard Roland Holst (Bloemendaal] aan Johan Huizinga (Leiden)* 18 november 1934 B.H. Wat een verdriet bij de de Sitters. Erg droevig, 't is te hopen dat 't met de andere patienten spoedig goed zal gaan. Wij noteeren graag 9 Dec. voor ons gaan naar Leiden, dan zullen er vast nog verjaardag kliekjes zijn, hopen wij. Hartelijk gegr. dank voor overdruk. t.t. R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. Prentbriefkaart van de westgevel van het klooster Ter Apel. [ 1106] Richard Roland Holst (Bloemendaal] aan Johan Huizinga* 21 november 1934 Beste Han. Hard is 't ook voor jou in zoo korten tijd na elkaar, twee intieme vrienden te verliezen. 1 Een somber gemis, waar je steeds aan herinnerd zult worden omdat jullie toch min of meer in een verband werkten en tot een milieu behoorden. Het is erg naar voor je. Wij lazen ook dat je schoonzuster2 gestorven is, ook haar sterven zal, al is 't dan op een andere wijze, je toch beroeren. 't Is vreeselijk om te denken hoe zwaar het verdriet in eens de de Sitter's trof. 't Is als een catastrophe! Zien wij je wellicht na de crematie nog, ofzult je je niet van de anderen kunnen los maken? Hart. gegr. t.t. Rik * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Cornelis van Vollenhoven, overleden op 29 april 1933 en Willem de Sitter, overleden op 20 november 1934. 2. Louise Amelia Schorer-van Hoytema overleed op 19 november 1934. [ 1107] Julien Benda aan Johan Huizinga* 3 december 1934 Cher Monsieur Huizinga, Combien je suis en retard avec vous et que de reproches je m'adresse! Mon excuse est d'abord de tres nombreux deplacements, mais surtout l'espoir que j'avais - que j'ai toujours - de vous repondre publiquement. 1 Toutefois, deborde de travail et ne voyant pas encore pour tout de suite la possibilite de cette reponse, jene veux pas attendre davantage pour vous dire combien je suis sensible ä l'attention si bienveillante dont vous avez accueilli mon ouvrage et combien je vous en remercie. Vos critiques me paraissent, en somme, se ramener ä une seule. Vous me reprochez de ne pas tenir campte des circonstances, des faiblesses humaines, de ne point en un mot me placer dans le relatif. Mais ma position est precisement de ne pas accepter le relatif, d'aucune defaillance et precher la perfection totale et inhumaine (divine) comme un absolu vers lequel on doit tendre sans evidemment pouvoir jamais l'atteindre, a aussi sa valeur. En somme, question de division du travail. Viendrez-vous prochainement ä Paris? Dois-je attendre une seance de Cooperation pour avoir le plaisir de vous revoir? Laissez-moi esperer que non et que, si vous veniez bientöt sous nos climats, vous voudriez bien m' en informer, et soyez assure, en attendant ce jour, de mon meilleur souvenir et, encore une fois, de ma vive reconnaissance. Julien Benda * I. Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. Niet versehenen. [ 1108 ] Richard Roland Holst [Bloemendaal] aan Johan Huizinga* 5 december 1934 Beste Ran. • Ja zeker, wij komen heel graag Zondag 1 en verheugen ons er op dat wij Elsje, Mary en naar wij hopen ook Retha en haar vriend zullen zien. Maar reken niet vroeger op ons dan 5 uur, want wij hebben loges van Zaterdag op Zondag. Je rede bij de crematie van de Sitter gehouden, vonden wij bijzonder mooi en treffend. Het bijschrift dat je voor de almanak bij zijn portret maakte zal wel van dezelfde geaardheid zijn. 2 Het zal daarom een goed bezit wezen. Tot gauw Hart. gegr. t. t. R. * I. Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. Ter viering van Huizinga's verjaardag. 47 2. J. Huizinga, ''In memoriam W. de Sitter", in: Almanak van het Leidsch Studenten- corps voor 1935 (Leiden 1934) 103-104 (V.W. VI, 499-500). , [ 11091 Henriette Roland Holst (Bloemendaal) aan Johan Huizinga* 10 december [1934] Beste Han, Ik verdiepte rnij gisterenavond in den trein meteen z66 in je ''Geestesmerk'', 1 dat Rik mij in Haarlem bijna uit den wagen moest sleuren. Ik heb het nuten einde gelezen en wil niet wachten, met je te zeggen dat ik het een erg mooi stuk werk vind, ondanks de overrijken inhoud toch betrekkelijk licht van vorm. Het moet zeker zoo gauw mogelijk als een klein boekje verschijnen, om zijn werkte kunnen doen in wijderen kring ... L'Europe tragique is van Gonzagues de Reynold. 2 Ken je den schrijver en denk je dat het de moeite waard is, het te bestellen? Wij vonden het gisteren een bijzonder prettigen avond. Veel hartelijke groeten voor de kinderen speciaal nog dank aan Reta, dat zij mij zoo keurig verzorgde. Jet * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. r. Zie Huizinga aan Hubert Cuypers jr ., 10 juni 1934, n. 4. 2. Gonzague de Reynold (1880-1970), franstalig Zwitsers schrijver en historicus, hoogleraar Franste Bern 1915-1932, hoogleraar cultuurgeschiedenis te Fribourg 19351950; L 'Europe tragique (Parijs 1934). [ 1110 1 Johan Huizinga (Leiden) aan Martinus Nijhoff* 23 december 1934 Waarde Nijhoff, Alleen de Zondag, en niet elke, geeft mij de ongespannenheid, die ik noodig heb, om verzen te lezen, behalve als ze direct met mijn werk te maken hebben. Nu heb ik je bundel in eens geheel door kunnen lezen. 1 Ik meen je voor .de zeer op prijs gestelde toezending niet beter te kunnen danken dan door een poging, om mijn reactie erop te formuleeren. Ik lees niet veel hedendaagsche poezie, en val ik er eens in, dan verzucht ik dikwijls: altijd hetzelfde. Dat is met jou verzerr niet het geval. Wat mij het eerst treft, is iets bijzonder persoonlijks, en een nieuwe toon. De qualificaties dringen zieh op: eenvoudig, direct, jeugdig (ik zou jongensachtig zeggen, als daarin niet een lichte negatie lag). Weldadig concreet van thema; levendig zonder bont te zijn, het r}'thme in een soort neglige dat vertrouwen wekt, niets van een voetstuk. Er is ook een algemeene trek in, dien ik echt-nederlandsch zou willen noemen. Toch ook weer vol van de geheimenis, zonder welke geen dichtkunst leven kan. Treffendste voorbeelden, naast Het Veer, dat wij al kenden: de • Bijen, de Brug van Bommel, het Florentijnsche jongensportret. Misschien is De Soldaat en de Zee het meest geschikt om aan te duiden, waarom ik, ondanks hemelsbreede onderscheiden, aan W alt Whitman moet denken. Dit als overgang op het volgende. Contact met al het omringende, menschen en dingen, in een vorm, die geen ander uitdrukkingsmiddel kan geven, is dat niet een van de voornaamste doeleinden van alle poezie? En daarom: zeggen van het onzegbare, het woord ende gedachte losrukken uit den bodem van het logische, waar beide groeien, om ze te laten dienen voor de vormgeving aan het a-logische. Is dit bij benadering juist, dan volgt, dat de dichter zeer veel bedekt moet laten, want om het te ont-dekken zou hij logisch moeten worden. Er moet dus in alle poezie een deel zijn, wat alleen de dichter begrijpen kan, of misschien ook hij niet. Vrage: laat de moderne dichter dit deel niet veelal te groot? Wat doet de lezer met De Schrijver, blz. 38/39? 3 Zookomik op Awater. Het is ongewoon pakkend, meesleepend, raak van visie en bondige uitdrukking met een enkel woord. Men zou het z66 in een reeks van teekeningen kunnen overbrengen. Die trein aan het slot is een meesterstuk. Het lichtspel van de opeenvolgende assonantiereeksen, eindigend op de schrille U is ook zeer treffend. Is het nog iets meer dan een buitengewoon levendige droom, zooals men ze werkelijk droomt? Hoe dit zij, het gedieht heeft m.i. hooge qualiteiten. Wat liggen de Gids-vergaderingen al weer ver achter ons! Ze waren meestal eigenlijk aardiger dan de afleveringen, die er te vuur stonden. Men zou eens een dissertatie moeten schrijven over de Vloek op het Nederlandsche beschavingsleven. Er is iets mis, en altijd geweest. Er is geen milieu van menschen, waarin dat leven wordt opgevoerd. Ik stuur je, zoodra ik nieuwe exemplaren krijg, een kort geschrift, 2 dat over andere zijden van dat leven handelt, Met de groeten van het tijdsgewricht, Steeds Uw J. Huizinga * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Martinus Nijhoff, Nieuwe gedichten (Amsterdam 1934). 2. J. Huizinga, ''Nederland's geestesmerk''. 3. In de tweede druk van Nieuwe gedichten (Amsterdam 1937) verving Nijhoff ''De schrijver'' door een ander sonnet onder dezelfde titel, met de beginregels: 'Op deze plek heeft een gedieht gestaan. / 't Beviel me niet. Toen ik het op wou knappen, / toen bleef er, toen mijn pen begon te schrappen, / per slot van rekening geen woord van staan.' In latere drukken werd dit gedieht op zijn beurt vervangen door het sonnet ''Impasse''. [ !III ] Johan Huizinga (Leiden) aan Pieter Geyl* 26 december 1934 W aarde Collega, De Kerstvacantie geeft mij eindelijk gelegenheid, mij met Uw tweede 49 deel 1 bezig te houden, zooals ik U beloofde. Dat bezig houden, d.w.z. de aandachtige lectuur van verschillende hoofdstukken en het doorzien van het geheel, was mij een groot genoegen. Laat mij trachten, in eenige bijzonderheden te treden. Zooals U wel bekend is, loopen onze meeningen over den feitelijken inhoud van het groote scheuringsproces, dat den Nederlandschen stam verdeelde, niet ver uiteen. Het verschil van standpunt treedt eerst in, waar de practische consequenties worden getrokken. Wij kunnen dat hier laten rusten. Volkomen terecht hebt ge m.i. de mogelijkheid der hereeniging voor de 17e eeuw in het middelpunt van Uw behandeling van dien tijd geplaatst. Dat het Zuiden daardoor zooveel meer aandeel krijgt in het verhaal, kan, zelfs voor iemand, die alleen de geschiedenis van de Republiek als zoodanig zou wenschen te kennen, niet anders dan voordeel en verrijking heeten. Ik heb geen gevallen opgemerkt, waar ge maatstaven aanlegt, die voor dien tijd niet geldig waren. Ik vind merkwaardige bijzonderheden, b.v. p. 149, en nergens aanleiding, om tegen Uw voorstelling verzet aan te teekenen. Met bijzondere instemming las ik, alles wat het afwegen der verdiensten der partijen en richtingen betreft: Uw streng oordeel over de politiek van Frederik Hendrik (in een college in 1908/9 heb ik, met minder grondige kennis van zaken, al in denzelfden geest gesproken), Uw rechtvaardiging of althans erkenning van het staatsgezinde, het patricische, het Amsterdamsche standpunt, Uw verdediging van den vrede van Nijmegen enz. Overal schijnt mij Uw beoordeeling billijk en onvooringenomen, met veelzijdig begrijpen der omstandigheden. De vorm, waarin ge de politieke en diplomatieke gebeurtenissen weet mee te deelen, vind ik bijzonder geslaagd. Men leest het gemakkelijk, en krijgt een duidelijk beeld, en ge vermijdt volkomen de alledaagsche populariteit, die het in gemeenzame wendingen of het verderfelijke ''en bagatelle'' behandelen zoekt. Met verrassing las ik Uw hoofdstukken over maatschappij en beschaving, Uw m.i. rake qualificeering van het kerkelijke, de even pittige als bondige · voorstelling van kunst en litteratuur, vol levendige en uitstekend gezegde wendingen, b.v. pag. 711, 714, 717. Slotsom: een ding spijt mij, nl. dat de serie U bond aan dezen omvang, en U onderwierp aan die nare concessie aan het analfabetisme (ten pleiziere van den uitgever) om de noten verborgen achteraan te plaatsen. Uw elastische trant had best een wat zwaardere belading met details en namen verdragen. Ook wensch ik U voor een volgende uitgave beter uitgevoerde kaartjes! Tenslotte nog een paar opgemerkte kleinigheden. Op blz. 585 brengt ge Uw lezer in verwarring, door van de Kasselrij van Oudenburg te spreken, waarbij hij aan Oudenburg bij Oostende zal denken, dat geen kasselrij was, en niet zal begrijpen, dat ''Oudenburg van Gent'', zooals het citaat heeft, de kasselrij rondom Gent zelf beteekent. De Vlaamsche schrijvers spreken, meen ik, voor het laatste meestal van den Oudsburg. Op blz. 606 en vg. loopt ge m.i. wat te haastig over de jaren 1684 tot '88 heen, waardoor de wapenstilstand van Regensburg, 1684, onvermeld blijft, evenzoo Lodewijk's 50 aandrang, om dezen in een vrede om te zetten, en op blz. 615 niet geheel juist gesproken wordt van een oorlogsverklaring aan den Keizer, terwijl het in· derdaad een verklaring was, dat de Wapenstilstand verbroken was, zonder dat Lodewijk daarmee oorlog bedoelde. Op blz. 207 vlg. blijft onaangeroerd de vraag in hoeverre 1648 de definitieve losmaking van het Duitsche Rijk in· hield. Zooals U weet, zeggen de verdragen daaromtrent niets. Met de beste wenschen van het seizoen, Steeds de Uwe J. Huizinga * Origineel: Utrecht, UB. 1. P. Geyl, Geschiedenis van de Nederlandsche stam (3 dln., onvoltooid, Amsterdam 1930-1937) II (r934); verg. Huizinga aan Pieter Geyl, 30 oktober 1934 (niet opgenomen), waaruit: 'Ik zal het lezen zoodra ik tijd vind, wat nog niet terstond zal zijn. Daar kom ik dus nog op terug'. [ 1112] Pieter Geyl (Londen) aan Johan Huizinga* 29 december 1934 W aarde Collega, Hartelijk dank voor uw uitvoerige en gulle brief. Hij heeft mij zeer veel genoegen gedaan. Gij zult misschien glimlachen als ik zeg dat hij mij gelukkige oogenblikken heeft bezorgd, en toch is dat niet meer dan de waarheid. Het heeft mij aan waardeering (en ik zou zelfs sterker woorden kunnen gebruiken) voor mijn werk niet ontbroken, ook de vakhistorici zijn over 't geheel welwillend geweest, en toch heb ik nog altijd het gevoel dat de reputatie van het boek nog doordringen moet, dat zij op weerstanden stuit. Ik verklaar dat ten deele uit bijkomstige omstandigheden als het verschijnen in de WB-serie, 1 hetgeen zijn bezwaren heeft, en mijn overzeesch bestaan; maar ool~ uit de opzet en mijn strijdbare houding als ''Groot-Nederlander''. 2 Dat heeft veel vooroordeel tegen mij en mijn werk in het leven geroepen, dat ik wel al grootendeels overwonnen heb, maar nog niet geheel. Juist uit de besprekingen van oudere vakgenooten is mij dat nu bij het 2de deel weer gebleken. Brugmans heeft bijvoorbeeld in de N.R. C. 3 na veel vriendelijke lof gewaagd van ''de zwakke compositie'', er is ''immers'' geen eenheid meer te beschrijven. ''Het is eigenaardig dat Prof. Geyl dat heeft voorbijgezien." (!!) En J apikse in het Hbl. 4 heeft wel ''veel bewondering'', zegt zelfs over de stam-gedachte het tegenovergestelde van Brugmans ofschoon hij ook daar weer andere reserves maakt, maar spreekt dan toch maar even van mijn ''heerlijk generaliseeren of overdrijven'': dat is dan vooral de Orangist die Frederik Hendrik en Willem II in bescherming meent te moeten nemen; het vermakelijke, of ergerlijke, is dat hij ''een sterk voorbeeld'' van mijn wildheid gevende zelf de plank volkomen mis slaat en een plaats aanhaalt die ik met tal van bewijzen (indertijd al in mijn Oranje en Stuart-studies en de Oranjes en Antwerpen in Engl. Hist. Review, Gids, Tijdschr. voor Gesch. 51 aangevoerd) staven kan. Ik ben zeker genoeg van mijn zaak om aan de holheid van al zulke kritiek geen oogenblik te twijfelen, en toch is het me een buitengewone voldoening van u op die punten zoo volledige instemming te ontvangen. Ietwat anders staat het nog met mijn hoofdstukken over beschaving en maatschappij. Daar krijg ik van alle kanten niets dan lof over, maar daar wachtte ik juist uw oordeel met eenige trepidatie af. Een werk als dit laat de schrijver onvermijdelijk in menig opzicht onbevredigd. Ik zucht vaak onder de last die ik nu al ruim zeven jaar geleden op me genomen heb en die ik nog minstens vijf zal moeten torsen. De gedurige worsteling met plaatsruimte (u hebt dat heel juist opgemerkt) is vermoeiend. Maar bovendien, men geeft een beeld, men heeft een conceptie en verwezenlijkt er wel iets van; maar hoe willekeurig is het vaak, hoe moet men soms lukraak kiezen, aldoor onverbiddelijk schrappen en verwerpen, telkens heenglijden over ingewikkeldheden, ook in eigen onkunde of oppervlakkige kennis berusten omdat men voort moet en anders nooit klaar komen zou! Dar is eilende die onafscheidelijk zijn moet van werk op deze schaal, maar juist daarom heb ik soms zoo'n heimwee naar ander werk; me verdiepen in een korte periode, in een bepaald en overzichtelijk probleem, er alles van te weten komen en er iets over schrijven waar betweterige bedillers het niet zoo gemakkelijk mee zullen hebben! Het is jammer dat u mijn Nederl. Stam niet ergens bespreekt. Is er geen kans dat u daar alsnog toe komt? Met vriendelijke groeten en beste wenschen voor 1935, gaarne de Uwe P. Geyl * Minuut: Utrecht, UB. r. Serie van uitgeverij Wereldbibliotheek te Amsterdam. 2. Onder zijn conceptie van de 'Nederlandsche stam' verstond Geyl allen die met de Nederlandstalige cultuur verbonden waren, waarmee hij de grenzen van een nationale 'klein-Nederlandse' geschiedschrijving trachtte te doorbreken. 3. N.N., ''De geschiedenis van den Nederlandschen stam'', NRC, 13 augustus 1934. 4. N. Japikse, zie Briefwisseling 1 [63}; N.J., ''Geschiedenis van den Nederlandschen Stam'', Algemeen Handelsblad, 4 december 1934. [ 1113 ] Johan Huizinga (Leiden) aan J. Ortega y Gasset* 2 januari 1935 Pregiatissimo Signore, Ho letto immediatamente i Suoi piccoli saggi 1 tutti e quanti con immenso piacere e persistente eonsenso. Mi dispiace ehe un saggio mio recente ed attuale sul carattere del popolo olandese, 2 ehe tratta parecchie questioni discusse da Lei in un senso analogo, esiste soltanto in olandese. In luogo suo Le invio qualehe cosa in ispagnuolo (in parte IV mi appoggio anche alla Sua autoritä). 3 52 Ho finito or ora la lettura di ''Jahre der Entscheidung'' di Spengler4 con sentimenti congeneri ai Suoi! Con sincera gratitudine Suo dev.mo J. Huizinga * Origineel: Madrid, Fundaci6n Ortega y Gasset. [Vertaling uit het Italiaans:] Zeer geachte heer, Ik heb Uw kleine essays meteen gelezen, alle met zeer veel genoegen en voortdurende instemming. Het spijt me dat een recent en actueel essay van mij over het karakter van het Nederlandse volk, handelend over een aantal kwesties die door U op overeenkomstige wijze aan de orde zijn gesteld, uitsluitend in het Nederlands bestaat. In plaats daarvan zend ik U iets in het Spaans (in deel IV steun ik ook op Uw gezag). Ik heb onlangs het lezen voltooid van ''Jahre der Entscheidung'' van Spengler met gevoelens overeenstemmend met de Uwe! Met oprechte dankbaarheid Uw toegewijde J. Huizinga 1. J. Ortega y Gasset, Ideas y creencias (Madrid 1934). 2. J. Huizinga, Nederland's geestesmerk. 3. J. Huizinga, Sobre el estado actual de la ciencia hist6rica. Cuatro conferencias. 4. Oswald Spengler, Jahre der Entscheidung. Deutschland und die weltgeschichtliche Entwicklung (Miinchen 1933). [ 1114] Johan Huizinga (Leiden) aan Jan Kalf* 15 januari 1935 Amice, Een candidatuur Degener 1 is tegen mij ook al wel eens geopperd door Van Eysinga. Ik heb mij er destijds tegen verzet, omdat ik meende, dat D. in zijn hart eigenlijk voor alles, wat zieh wetenschap noemde, verachting koesterde, en daarom niet in de Akademie hoorde. Daargelaten, in hoeverre die meening juist mocht heeten, heeft een uitvoerig gesprek, dat ik eenige maanden geleden met D. had, mijn appreciatie van zijn intellectueele figuur wel zeer te zijnen gunste gewijzigd, zoodat ik niet alleen een candidatuur niet zou ontraden, maar zoo noodig bereid zou zijn, die te steunen. Ik heb daarom gisteren terstond, uit jou naam, Brugmans en Eysinga er voor geworven; beiden zijn bereid. Mij dunkt, jij moet de aanbeveling opmaken en aan hen ter beoordeeling zenden, om haar daarna v66r 20 Februari bij het bureau in te dienen. Wanneer je mij er ook onder wilt hebben, ben ik, gelijk gezegd, bereid. Er worden veel candidaten gesteld, de vacatures zijn niet 2 maar 3 (Vissering2 wordt in Maart 70). Spoedige beterschap, en veel groeten, t. t. J. H uizinga * Origineel: Leiden, UB. 1. De kandidaatstelling van F. Schmidt Degener (zie Briefwisseling 1 [238]) voor het lidmaatschap van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. 53 2. G. Vissering (1865-1937), bankier, president van De Nederlandsche Bank 19121931. [ III5 ] Johan Huizinga (Leiden) aan Pieter Geyl* 18 januari 1935 W aarde Collega, De vraag aan het slot van Uw briefheb ik nog niet beantwoord, nu ik van 'De Telegraaf een verzoek van dien aard ontvang. Ik heb moeten antwoorden, dat het mij, wegens volstrekt gebrek aan tijd, niet mogelijk was, de bespreking op mij te nemen. Deze afwijzing wil ik U persoonlijk nog wat nader toelichten. Ik zou, om Uw tweede deel naar den eisch te bespreken, moeten beginnen met het thans geheel en grondig te lezen, bij voorkeur onder vergelijking met andere recente geschriften. Tevens zou ik het in verband moeten beschouwen met het voorafgaande eerste deel, en dus ook daarvan meer kennis moeten nemen, dan ik tot dusver deed. De gelegenheid tot dit alles ontbreekt mij. Ik ben bezig, met zorg allen beschikbaren tijd te besparen voor het uitwerken van een omvangrijke studie, 1 die mij nog veel arbeid zal kosten, en waar ik eindelijk mee afrekenen wil. Onvermijdelijke storingen kamen daar toch nog ieder oogenblik tusschen, afgezien van den tijd, dien ik aan de colleges moet besteden. Nog juist is er een nieuw stapeltje ter afdoening op mijn schrijftafel versehenen. Ge zult mij daarom ten goede houden, dat ik mijn getuigenis aangaande de waarde van Uw werk tot particuliere mededeeling beperk, en de openbare recensie overlaat aan anderen, op wier weg het meer ligt dan op den mijnen. Komt ge binnenkort nog eens in Holland, dan houd ik mij voor een herhaling van Uw bezoek aanbevolen. Met vriendelijke groeten, Gaarne de Uwe .· J. Huizinga * Origineel: Utrecht, UB. I. J. Huizinga, Homo ludens. Proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur (Haarlem 1938). [ 1116] Julien Benda (Parijs) aan Johan Huizinga* 23 januari 1935 Cher Monsieur Huizinga, Je vous demandais dans ma derniere lettre si j'aurais le plaisir de vous voir aParis bientöt. C'est peut-etre moi qui aurai celui de vous voir en Hollande le premier. Je dois aller faire des conferences en Belgique fin octobre - debut 54 de novembre 1935, et viens vous demander s'il ne vous semblerait pas possible que j'en fisse quelques-unes en Hollande, comme il m'arriva en 1930. Un de mes principaux attraits, si cela vous semblait possible, serait d'aller vous saluer et de nous entretenir des sujets qui nous retiennent. J'ai deux sujets (entre d'autres) ii proposer aux organisateurs: 1 °. La Crise de la Verite (Etude sur le pragmatisme) 2". La Crise de la Democratie en France. Croyez, eher Monsieur Huizinga, a mes remerciements anticipes pour la suite que vous voudriez donner ii mon projet, et soyez assure de mon meilleur souvenir comme de ma consideration la plus distinguee Julien Benda * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. [ 1117] Richard Roland Holst [Bloemendaal] aan Johan Huizinga* 24 januari 1935 Beste Han. Ben dissertatie die ik zoo juist van den zoon van Van Blom 1 kreeg, brengt mij meteen tot het schrijven van een briefJe. Ik ben onder ons gezegd niet erg wegwijs onder Blomsspruiten, ik herinner mij een erg aardig stevig heerschap die voor ons uit zwom toen wij bij Keetje Serrurier2 een Gidsvergadering hielden, hij is immers getrouwd en hij is immers ook de jonge man die bij een mevrouw van Heeckeren een zaal gedecoreerd heeft. Maar die studeerde (of was klaar) voor Indisch ambtenaar. 3 Is de schrijver van deze dissertatie een andere spruit? Vermoedelijk wel. 4 Zij zijn allen zoo opgegroeid in je hof5 dat je mij wel precies zult kunnen inlichten. Die dissertaties worden tegenwoordig luxe boeken, war je noemt ''rijk geillustreerd''. 6 Hebt je 't erg druk. Maken de kinderen en kleinkinderen het goed en wat is er verder voor nieuws uit je verte? Wij leven hier min of meer een hofjesleven. Jet houdt zieh zoet aan de voorschriften der medici, zij gaat vroeg naar bed, werkt heusch niet, eet meer en wij zien zoo goed als niemand. 't Is natuurlijk nu wel saai dat ik van 9 tot zes iederen dag weg ben, 7 maar daar valt niets aan te doen. Als alles goed blijft gaan dan hopen wij toch weer vroeg naar de B.H. te gaan, en daar is dit bezwaar opgeheven. Onder ons gezegd en gebleven, strikt dus tusschen ons, wil ik je wel zeggen dat ik mij over Jet's herstel geen al te groote illusies maak. De dokter heeft mij laatst nog eens gezegd dar met zorg en wijsheid er niets fataals te duchten is, maar dat zij zieh zal moeten wennen aan zeer veel beperkingen en dat die beperkingen blijvend zullen moeten zijn. Antwoordt hier maar niet op. Het heeft geen zin haar nu te verontrusten. Een rijke natuur als zij vindt toch wel haar diepere bevrediging, al moet 't dan zijn op een andere 55 wijze dan voorheen. Dus ik hoor wel eens spoedig wat van je. Hartelijk allen gegr. t.t. Rik * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. r. Jan Rombout van Biom (1907-r987), tweede zoon van Durk van Biom, promoveerde op 31 januari 1935 bij N.J. Kram op een proefschrift over een boeddhistische tempelten zuidoosten van Prambanan: Tjandi Sadjiwan (Leiden/Amsterdam z.j. (1935]). 2. Cornelia Serrurier (1879-1962), privaatdocente nieuwere Franse letterkunde te Leiden 1914-1934, secretaresse Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde 19211924, publiceerde o.a. Pierre Bayle en Ho/lande (Lausanne 1912), Descartes, leeren leven ('s-Gravenhage 1939). 3. J.R. van Biom had in zijn studententijd decors geschilderd en met zijn vrouw gereageerd op een advertentie van de baronesse Van Heeckeren, die de panelen in de eetzaal van haar kasteeltje bij De Steeg van schilderingen wilde voorzien. Een jaar na zijn promotie werd hij bestuursambtenaar in Nederlands-Indie. 4. Het vermoeden is niet juist; de oudste zoon van Durk van Biom, J.G. van Biom (r903-r985), was mijnbouwkundig ingenieur. 5. De zonen Van Biom waren bevriend met de zonen Huizinga. 6. De dissertatie van J.R. van Biom was voorzien van foto's en door zijn vrouw gemaakte tekeningen. 7. In verband met zijn werkzaamheden aan het nieuwe Domraam. [ 1118] H.D. Tjeenk Willink (Haarlem) aan Johan Huizinga (Leiden)* • • 25 1anuar11935 Amice, Inderdaad had ik gaarne Herfsttij der Middeleeuwen1 tot een prijs op de markt gebracht die nagenoeg onder ieders bereik viel. Indien echter een honorarium van f. 3000.- verlangd wordt, is dat niet mogelijk. Ik heb nu een calculatie gemaakt om het boek voor J. 5.90 gebonden in den handel te brengen bij eenzelfde oplage. Hoewel de risico voor mij na· tuurlijk veel zwaarder is omdat ik gemakkelijker de oplaag tegen f. 4.90 dan tegen J. 5.90 verkoop en het tempo van den verkoop trager is, zou ik U dan f. 3000.- honorarium kunnen aanbieden, doch in twee termijnen van f. 1500.- bij verschijning en f. 1500.- na verkoop van 2500 exemplaren. Mocht ge liever een som in eens ontvangen dan stel ik voor een bedrag van f. 2500.- hiervoor te bepalen. Ik ben voor mijzelf overtuigd dat dit een zeer royaal aanbod is en ook overeenkomt met de vroeger betaalde honoraria. Er dient in aanmerking te wor· den genomen dat ik thans het boek tegen precies de helft van den prijs van vroeger aanbied, dat juist door de plaats die het boek zeer terecht zieh verworven heeft, een groot aantal belangstellenden het werk reeds bezit, en dat de koopkracht van het publiek sinds de verschijning van den derden druk danig is teruggegaan en zieh nog niet heeft hersteld. Mag ik het er voor houden dat ge met mij accoord gaat? Als ge het wenscht kom ik gaarne even naar Leiden, om een en ander nader toe te lichten. Met vriendelijken groet, t.t. TjW 56 * Origineel: Leiden, UB. 4 1. J. Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (Haarlem 1935), herziene druk. [ 1119 ] Johan Huizinga (Leiden) aan Pieter Geyl (Londen)* 5 februari 1935 Onder de malligheden, waaraan ons vaderland rijk is„ is de nieuwe Bilderdijk-vereering zeker een der onnoozelste, met name op dir terrein„ zoodat Uw stuk een nuttige daad mag heeten. 1 Met vr. groet, de Uwe J. Huizinga * Origineel: Utrecht, UB. 1. Pieter Geyl, ''Bilderdijk als geschiedschrijver'', Groot-Nederland 33 (1935) 1, 187204, waaruit: 'Er bestaat sedert enige tijd een georganiseerde Bilderdijk-verheerlijking. Onder leiding van zijn ijverige voorzitter August Heyting werkt het BilderdijkGenootschap aan het 'eerherstel' van de zo lang 'door het liberalisme verguisde' grote'. [ 1120] Johannes Haller (Stuttgart) aan Johan Huizinga* 10 februari 1935 Verehrter Herr Kollege„ Bitte, nehmen Sie das beiliegende Heft freundlich auf! 1 Es ist ein kleines Echo von Gedanken, die zum Teil von Ihnen ausgegangen sind. Schade„ dass Sie in Münster nicht dabei sein konnten! Gern hätte ich aus der Stelle, die jetzt fast wie ein wolwollendes Lob sich ausnimmt„ 2 eine persönliche Huldigung gemacht„ an der die Zuhörerschaft, etwa 600 Personen„ ohne Zweifel mit Wärme sich beteiligt hätte. Ihre Meinung über das heutige Deutschland hätte sich dabei vielleicht ein wenig verbessert„ wenn Sie sich hatten überzeugen können, dass auch heute noch der Spruch 3. Regum 19„ 18 richtig ist. 3 Für Ihren reizenden Aufsatz über Middelburg„ Domburg und Umgegend haben Sie vielen Dank! 4 Ich habe ihn sogleich und mit wachen, schönsten Erinnerungen gelesen und finde Ihre Resultate völlig einleuchtend. Es ist eben immer und überall das gleiche Bild: die bürgerliche Ordnung des Mittelalters erwächst aus dem Zusammenwirken von Kreuz und Schwert. Seien Sie herzlich gegrüsst und gedenken Sie freundlich Ihrer aufrichtig und verehrungsvoll ergebener Haller * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD . •• l. Johannes Haller, Uber die Aufgaben des Historikers (Tübingen 1935), 'Vortrag, gehalten im Historischen Verein zu Münster i.W. am 15. November 1934'. 57 2. Johannes Haller, Über die Aufgaben, 27: 'Ein geistvoller Historiker, unter den lebenden der geistvollste, Johan Huizinga, hat von der Geschichte als Wissenschaft gesagt, sie sei die Form, in der eine Kultur sich von der Vergangenheit Rechenschaft gebe. Wenn das richtig ist - und ich wüsste nicht, wie man das Wesen der Geschichte besser bestimmen könnte - so ist nichts natürlicher, als dass mit dem Wechsel der Epochen die Abrechnung mit der Vergangenheit von neuem beginnt und ein anderes Ergebnis zeitigt'. 3. r Kon. 19, 18: 'Ook heb Ik in Israel doen overblijven zeven duizend, alle knieen, die zieh niet gebogen hebben voor Baäl, en allen mond, die hem niet gekust heeft'. 4. J. Huizinga, Burgen kerspel in Walcheren (Amsterdam 1935), Mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, afdeeling Letterkunde, deel 80, serie B (V.W. I, 526-553) . • [ 1121 ] Johan Huizinga (Leiden) aan Johannes Haller* 14 februari 1935 Verehrter Herr Kollege, Eine leichte Erkältung, die mich heute morgen zu anstrengender Arbeit weniger aufgelegt machte, gab mir gleich Gelegenheit, Ihren schönen Vortrag in voller Ruhe und Aufmerksamkeit zu lesen. Prof. Wätjen 1 hatte mir damals schon einen Zeitungsausschnitt geschickt, um so mehr freute mich jetzt die Lektüre des vollständigen Textes. Ich wäre furchtbar gern in Münster dabei gewesen, nicht um die Huldigung, welche Sie mir zugedacht hatten, in Empfang zu nehmen, sondern um Sie zu hören und wieder zu sprechen. Leider war es ganz unmöglich. Ihre klare und woltätig einfache Auseinandersetzung habe ich sehr genossen. Es ist merkwürdig, wie man über diese Fragen ungefähr das gleiche Urteil in ganz verschiedene Form fassen kann. Ganz besonders hat mich Ihre Distinktion: die Frage subjektiv, die Antwort kaum, getroffen. 2 Noch neulich hatte ich mich über diese Fragen aufsneue zu äussern, und ich erlaube mir, Ihnen den Schluss dieser Vorträge zuzusenden, 3 damit Sie sehen, wie weitgehend wir über den Grundsatz einig sind. Leider kann ich Ihnen nur diesen Teil schicken, von den vorhergehenden habe ich nur ein Exemplar; Separatabzüge nehme ich selten mehr. Vielleicht interessiert Sie auch meine Polemik mit den holländischen Kritikern literarischer Gesinnung. 4 Hoffentlich führen unsere Wege uns doch noch einmal wieder zusammen. Ob es bald sein wird? ich habe vorläufig keine Reiseabsichten. Seien Sie herzlich gegrüsst und glauben Sie meiner unveränderlichen Verehrung und Ergebenheit. J. Huizinga * Origineel: Koblenz, Bundesarchiv. Hermann Wätjen (1876-1944), Duits historicus, hoogleraar nieuwe geschiedenis te Münster 1923-1942 . 2. Johannes Haller, Uber die Aufgaben, 28-29: 'Es ist ein Unterschied zwischen Frage und Antwort. Dass die Fragestellung nur subjektiv sein kann, versteht sich von selbst, denn wer fragt nach anderem, als was er wissen will und noch nicht weiss? [... ] I. .. 58 Etwas anderes ist es mit der Antwort. Wer für sie das Recht der Subjektivität in Anspruch nimmt, der treibt Spott mit der Wissenschaft'. 3. J. Huizinga, ''Vier voordrachten over den huidigen stand der geschiedeniswetenschap''. 4. Menno ter Braak, P.N. van Eyck en Jan Romein; verg. Huizinga aan Werner Kaegi, 14 februari 1934, n. 4. [ 1122] Henriette Roland Holst (Bloemendaal) aan Johan Huizinga* 27 februari 1935 Beste Han, Wel bedankt voor je brief. Ieder kritisch oordeel over een werk van mij kan, komend van jou, niet anders dan leerzaam voor mij zijn en zal altijd goed worden overwogen. Wel is het waar, dat dit boek 1 op zekere tegenstanden in je stuitte, maar dat het die niet wist te overwinnen kan heel goed terug te voeren zijn op een zekere tweeslachtigheid in het gevoel, waarmee ik mij in R. Luxemburg verdiepte. Ik geef toe, dat dit een element van zwakte is, maar ook toch weer betrekkelijk van kracht, vergeleken bij een totaal onkritische bewondering b.v. Hierover zou nog veel te zeggen zijn. Intusschen heb ik nu ook je opstel over de historische idee2 gelezen en mij verheugd over de eenheid van filosofische levensopvatting, die ik van uit verschillende uitgangspunten uit groeiende zie tusschen een kleine schaar. Rik bolwerkt het heusch om voor Mies een aardig eere-geschenk bijeen te krijgen. 3 Wij zijn nu al op f 350 en er moeten nog antwoorden inkomen. Als het meevalt wilde hij haar met het geld, namens de kontribuanten een mooi boekwerk zenden, b.v. de portretten van Holbein. Het zou aardig zijn, zoo dit kon, en er toch genoeg overbleef om een aardige vakantiereis voor man en vrouw mogelijk te maken. Ik kan mij je zoo moeilijk voorstellen als kluizenaar, doordat ik je altijd zoo als familievader zie thuis. Hartelijk gegroet Jet * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. I. Henriette Roland Holst, Rosa Luxemburg. 2. J. Huizinga, ''De historische idee'', De Gids 99 (1935) 1, 66-83; de derde van de vier voordrachten gehouden in Santander (V.W. VII, 134-150). 3. De schilderes Mies Elout-Drabbe kreeg een geldbedrag bij haar vijftigste verjaardag om haar in staat te stellen met haar echtgenoot een vakantiereis te maken . • 59 [ 1123] Max Huber 1 (Zürich) aan Johan Huizinga* 28 februari 1935 Hochgeehrter Herr College, Sie haben die grosse Freundlichkeit gehabt, mir Ihre so gedankenreiche, mich fesselnde Schrift ''Nederland's Geestesmerk'' zuzusenden. Dass Sie dabei meiner kleinen, so viel weniger tief dringenden kleinen Schrift Erwähnung tun wollten, 2 hat mich sehr erfreut; darf ich doch daraus entnehmen, dass sie einem Forscher von Ihrer Bedeutung einiges Interesse geboten hat. Ihr ''Nederland's Geestesmerk'' enthält in äusserster Concentration Vieles und Wesentliches zum soziologisch-psychologischen Verständnis der Politik. Wie wertvoll sind Ihre Hinweise auf den Wandel der Begriffe und dessen politische Auswirkungen! Aber für den, der sich für Ihr Land mehr interessiert als für andere fremde Länder wie ich, ist Ihre Schrift von doppeltem Interesse. Auch die Vergleiche, die sich mit der Schweiz aufdrängen, haben mir zu denken gegeben. Wie einheitlicher ist Ihr Land als das meinige und welche Festung ist Ihre Sprache! Sehr einleuchtend ist mir auch was Sie von dem ''bürgerlichen'' Charakter des nieder!. Staates sagen. Die Tugend, die Sie mit Recht für Ihr Volk vindizieren, das Fehlen von Selbstüberhebung, eignet auch Ihnen - fast zu sehr. Mir als Aussenstehendem kommt das niederländische Staatswesen trotz der bürgerlichen Fac;:ade, recht imposant vor. Als ich in der Miangas 3 Sache mich etwas mit der Ostind. Compagnie befasste, hat mir das Nebeneinander der tadellosen ''bürgerlichen'' Organisation, die mir da sichtbar wurde, und des Gigantischen der Dimensionen einen tiefen Eindruck gemacht. Als Ausländer darf ich das letztere betonen, das Sie aus eben der genannten niederländischen Tugend kaum andeuten. Ihr hochachtungsvoll und dankbar ergebener Max Huber * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. Max Huber (1874-1960), Zwitsers jurist, hoogleraar te Zürich, president van het lnternationaal Gerechtshof te 's-Gravenhage, president van het Internationale Rode Kruis 1928-1945. 2. Niet in J. Huizinga, ''Nederland's geestesmerk'', maar kennelijk in de niet teruggevonden brief: Max Huber, Vom Wesen und Sinn des Schweizer Staates (Zürich 1934). 3. Een der noordelijke eilanden van de Indonesische archipel, ten zuiden van het Filippijnse Mindanao; nadat het eiland bij het Verdrag van Parijs in 1898 tussen de Verenigde Staten en Spanje tot de Filippijnen was gerekend, kwam het in 1906 tot Amerikaanse aanspraken op de soevereiniteit van dit eiland. In januari 1925 werd het geschil voorgelegd aan het Permanente Hof van Internationale Justitie, dat Max Huber met de arbitrage belastte. Op 4 april 1928 oordeelde Huber dat het eiland vanouds onder de Nederlandse soevereiniteit viel en geen deel had mogen uitmaken van het genoemde verdrag. I. 60 [ 1124 ] Richard Roland Holst [Bloemendaal] aan Johan Huizinga* 3 maart 1935 Beste Han. Het plannetje voor Mies Elout is toch gelukt. Morgen (dat is de dag) krijgt zij een mooi boek en een cheque groot f 400, namens enkele vrienden. Toe schrijfmij eens (na Woensdag) hoe Spengler is geweest en welken in1 druk je van hem persoonlijk kreeg. Wanneer ik 's avonds niet liever thuis bleef zou ik zeker om een introductie gevraagd hebben, ofschoon hij, naar ik hoor, als spreker niet bijzonder is. Ik zou 't erg aardig vinden je indruk te hooren. Hier is alles 't zelfde, Jet na een migraineweek wat zwakker, maar die migraine is nu over gelukkig. Hartelijk gegr. t. t. R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. r. Oswald Spengler sprak op 6 maart 1935 in het groot auditorium van de Leidse universiteit over 'het ontstaan van de zeevaart en zijn invloed op de wereldgeschiedenis'. [ 1125 ] Johan Huizinga (Leiden) aan Hubert Cuypers jr.* 4 maart 1935 Zeer Geachte Heer Cuypers, Vriendelijk dank voor Uw bespreking. 1 Uw instemming verheugde mij te meer, waar gij op belangrijke punten het niet met mij eens zijt. Met ''macht in zieh zelf is een kwaad'' zit het toch nog een beetje anders. Ik draag dat adagium met mij om sedert 1906, toen ik Burckhardt's Weltgeschichtliche Betrachtungen las, die het zegt: ''Die Macht an sich ist böse''. 2 Burckhardt nu was, zooals U weet, allerminst een 'liberaal'. Ik heb het altijd zoo verstaan: macht is een kwaad, wanneer zij niet geheiligd wordt door een aspiratie, die boven den machtswil en de machtshandeling uitgaat. Dat is toch ook niet 'liberaal'. Mijn vriend Barge gaf mij in gesprek precies dezelfde kritiek als U: macht op zieh zelfis indifferent. Is het soms, dat voor beiden het begrip uit S. Thomas komt? In ieder geval geef ik toe, dat de uitspraak, zooals ik haar neerschreef, misverstand kan wekken. Maar zou toch niet Augustinus' waardeering van 'dominatio' mij goeddeels te hulp komen? Voor Uw opstellen over Mythe en Historie 3 houd ik mij aanbevolen. Wie en wat is toch de heer Knuvelder? 4 Met beleefden groet, Gaarne Uw dw. J. Huizinga 61 * Origineel: Muiden, Wim Zaal. 1. Criton ( = Hubert Cuypers jr.], '''Nederlands Geestesmerk' van Prof. Huizinga", Aristo 5 (1935) 102-105. 2. Jacob Burckhardt, Weltgeschichtliche Betrachtungen (1905), Kap. II, Par. 1 ''Der Staat'': 'Und nun zeigt es sich[ ... ] dass die Macht an sich böse ist'. 3. Criton, ''Historie en mythe'', Aristo 5 (1935) 249-251. 4. Verg.: Cr., ''En ecoutant Gerard Knuvelder'', Aristo 5 (1935) 106-108. [ 1126] Werner Kaegi aan Johan Huizinga* 9 maart 1935 Verehrter und lieber Herr Professor, ich bin Ihnen längst Antwort und Dank schuldig für Ihre Nachrichten und besonders für den Abschnitt aus den ''Vier Voordrachten'' und den Aufsatz ''Burg en Kerspel ... " Aber das Semester hatte mich etwas in die Enge getrieben in den letzten Wochen. Nun ist heute der erste Ferientag. Ich habe eben mir einen Vorgeschmack des Sommers am Meer zu verschaffen gesucht, indem ich Ihre Untersuchung über die Siedlungsgeschichte von Walcheren las, mit grösstem Genuss. Sie wissen wie dankbar ich für derartige Belehrung und Bereicherung meiner bescheidenen Kenntnisse der niederländischen Vergangenheit bin. Die ''vier Voordrachten'' muss ich mir für einen nächsten Tag aufheben. Von Herrn Schwabe habe ich inzwischen ein Exemplar ''Erasmus'' bekommen, einige Korrekturvorschläge eingetragen, und es an Sie abgehen lassen. Ich legte eine kleine Studie von E. Major 1 bei, die Ihnen vielleicht fehlt, und die ftlr meine Änderungen im Anhang die Grundlagen bietet. Zugleich las ich in den letzten Tagen alle Rezensionen durch, die Schwabe bekommen hat. Es ist eine grosse Zahl, Änderungsvorschläge enthalten indessen nur zwei von ihnen: diejenige von Walter Köhler in der NZZ, (von denen ich nur zwei wirklich berechtigt und annehmbar finde) und diejenige von E. Major, die sich auf den Anhang beziehen. Von der ''Corona'' habe ich nichts weiter zu hören bekommen. Es geht bei ihr alles langsam. Aber ''Naturbild und Geschichtsbild'' ist fest ftlr den Druck in Aussicht genommen. Noch etwas zum ''Erasmus''. Die Einftlgung der Ikonographie von H.A. Schmid scheint sowohl Herrn Schwabe als mir wenig erwünscht. Sie wird also Ihrem Wunsch gemäss wegbleiben. Übrigens hat Paul Ganz in der Revue de l'art vom Januar 1935 über ''les portraits d'Erasme de Rotterdam'' geschrieben. 2 Und nun noch eine kleine vorläufige Frage: die Historische Gesellschaft Basels plant zusammen mit der Universität eine Erasmus-Gedenkfeier, voraussichtlich auf Ende Oktober 1936. Sie soll in der Hauptsache bestehen aus einer Feier in der Martinskirche - das Münster scheint zu gross -, bei der im Zentrum eine Rede stehen soll. In der Kommission, die die Feier und eine Festschrift vorbereiten soll, ist nun neben Wölffiin 3 und Walther Köh62 ler auch Ihr Name genannt worden, als derjenige, der berufen wäre, jene Rede4 zu halten, natürlich als Gast der Universität. Da Wölffiin, so wie ich ihn kenne, falls man ihn überhaupt fragt, aller Wahrscheinlichkeit nach ablehnen wird, scheint es mir sehr wahrscheinlich, dass man Sie in absehbarer Zeit mit einer derartigen Einladung bemühen wird. Darf ich Sie fragen, ob Sie zum Vornherein grosse Bedenken hätten? Mir natürlich wäre es eine ungemeine Freude, wenn Sie sich gegebenenfalls positiv entschliessen könnten. Meine Mitteilung ist eine ganz vorläufige, persönliche, zu Ihrer und meiner Information. Was unsre Festschrift betrifft, so hätte ich mich am meisten gefreut, wenn die Historische Gesellschaft sich hätte entschliessen können, eine Textausgabe der Colloquia zu veranlassen. Aber daraus wird nichts und ich werde wohl selbst dran glauben und wenigstens einen Beitrag liefern müssen, als dessen Gegenstand ich mir etwa den ''Nachruhm des Erasmus'' vorgestellt habe, eventuell enger gefasst: Erasmus im 18. Jahrhundert. 5 Nun bitte ich noch einmal um Verzeihung fti.r die Verspätung dieses Briefs und bleibe mit den besten Grüssen stets Ihr Werner Kaegi P.S. Ich muss Ihnen einen Gruss von Prof. Willy Andreas 6 aus Heidelberg ausrichten. Er reiste gestern hier durch und ich war zwei Stunden mit ihm zusammen. Ich weiss nicht ob er Sie persönlich kennt. Er scheint innig zu wünschen, Sie möchten sich zu seinem Buch über Deutschland zur Zeit der 7 Vorreformation äussern und bat mich geradezu, Sie darum zu bitten, ''denn ein Mann wie ich muss nun vom Ausland her gestützt werden.'' Ich gebe den Wunsch somit weiter. Natürlich würde auch ich gerne wissen, wie Sie von jenem Werk denken. Mir scheint die Leistung mehr virtuos als bedeutend. So sehr ich sie immer wieder bewundere, so rasch verkehrt sich die Bewunderung jedesmal in Missbehagen über den Mangel an eigentlicher, tieferer Gestaltung. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Emil Major (1879-1947), conservator van het Historisches Museum te Bazel, 19271945. 2. Paul Ganz (1872-1954), hoogleraar kunstgeschiedenis te Bazel sedert 1908; ''Les portraits d'Erasme de Rotterdam'', Revue de l'art ancien et moderne 67 (1935) 1-24. 3. Heinrich Wölffiin (1864-1945), Zwitsers kunsthistoricus, leerling en opvolger van Jacob Burckhardt in Bazel (1893), nadien hoogleraar te Berlijn, München 1912-1924 en Zürich. 4. J. Huizinga, ''Erasmus-Gedenkrede'', in: idem, Parerga. Werner Kaegi red. (Amsterdam/Bazel 1945) 65-84; uitgesproken in de Münster te Bazel op 24 oktober 1936 (V.W. VI, 204-219). 5. Werner Kaegi, ''Erasmus im 18. Jahrhundert'', in: Gedenkschrift zum 400. Todestage des Erasmus von Rotterdam {Bazel 1936) 205-227. 6. Willy Andreas (1884-1967), hoogleraar nieuwere geschiedenis te Heidelberg 19231946. 7. Willy Andreas, Deutschland vor der Reformation. Eine Zeitenwende (Stuttgart 1932); niet door Huizinga besproken. - [ Il27] Johan Huizinga (Leiden) aan Menno ter Braak* 12 maart 1935 Waarde Menno, Het treft zoo, dat wij het nu eens wederkeerig eens zijn, want ik stemde met vreugde in met je stukje over Spengler 1 ik kreeg het al van Breitnerlaan 16, 2 dat ik meer dan een boutade acht! Het is niet onmogelijk, dat ik smartelijk geglimlacht heb. Toch was het aanhooren geen kwelling, eer het aanzien van een akrobaat in een circus. Over mijn bedankspeechje plaagde mijn geweten mij een beetje: of ik aan de noodzakelijke beleefdheid niet meer geofferd bad dan Moloch's neusgaten vroegen. Maar de man was in het gesprek aardiger dan zijn ideeen, en dat stemde mij vriendelijk. In Brussel3 bad ik bet genoegen, je zuster4 even te ontmoeten; zij was bij de voordracht. Het verslag 5 krijg ik zeker nog van je? Met vr. groeten, t.t. J. Huizinga * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. I. Menno ter Braak, ''Oswald Spengler spreekt'', Het Vaderland, 7 maart 1935, waaruit: 'Ik zag prof. Huizinga, die Spengler tot slot en besluit zoo hoffelijk dankte en hem daarbij bijna als van zelfsprekend voor Leiden monopoliseerde, meermalen smartelijk glimlachen. Deze avond moet voor hem een kwelling geweest zijn; want of het Spengler te doen is om ''het sobere deel der kenbare waarheid'' (zooals prof. Huizinga het in de ''Gids'' van Februari genoemd heeft) mag ernstig in twijfel worden getrokken, als men hem al doceerend per schip en te paard van de eene cultuur naar de andere ziet vliegen en met een ''wahrscheinlich'' alles van zieh afschudden, waarvoor de echte historicus veertig jaar lang dubbend en wegend halt houdt'. 2. Te 's-Gravenhage, adres van zijn broer Jakob Huizinga. 3. Op 8 maart hield Huizinga in Brussel een rede over de 'Crisis der cultuur'; hij werkte deze later uit tot In de schaduwen van morgen. Ben diagnose van het geestelijk l1jden van onzen tijd (Haarlem 1935) (verg. V.W. VII, 313). 4. Geertruida ter Braak (1909-1980), sedert oktober 1933 secretaresse van de Belgische schrijver Maurice Roelants (1895-1966). 5. N.N. ('Van onzen correspondent'), ''Prof.Dr J. Huizinga te Brussel. Crisis der cultuur'', Het Vaderland, II maart 1935. [ 1128] Johan Huizinga (Leiden) aan Jan Kalf* 13 maart 1935 Amice, Ook ik ben voor de candidatuur D. geporteerd geworden door een gesprek met bem. Tevoren vreesde ik, dat hij toch eigenlijk wat vreemd stond tegenover 'wetenschap'. Ook ik heb liever met 'geesten' dan met 'geleerden' te doen (wel foei, Ronkel en Giffen allebei, en hoe uitstekend de oude Snouck!), 1 maar ... wij zijn geen Academie fran~aise, en dragen 'wetenschap- pen' in onzen naam. De kwestie is, zooals je zelf Maandag zei, ofin de gegeven omstandigheden een keuze niet te zeer een demonstratie zou schijnen. Dat de Akademie zieh zou 'overschatten', door een bepaalden candidaat niet te kiezen, kan niet je bedoeling zijn. Slotsom: ook ik blijfvan meening, dat wij de zaak aan haar beloop moeten laten. Ik zal mijn naam dus niet terugnemen, noch anderen daartoe aanspo· ren. 2 Elias' 3 6ordeel deel je me zeker wel eens mee? Vr. groeten, t.t. J. Huizinga * Origineel: Leiden, UB. Ph.S. van Ronkel, A.E. van Giffen en Chr. Snouck Hurgronje, zie resp. Briefwisseling II [975], I [479], I [399]. 2. Verg. Huizinga aan Jan Kalf, 12 maart 1935 (niet opgenomen), waaruit: 'Dat Degener een bok schiet, mag men hem vergeven, maar dit verweer is toch wel wat dun'; niet duidelijk welk voorval Huizinga opnieuw aan de geschiktheid van Degener voor het lidmaatschap van de Akademie deed twijfelen. 3. Johan E. Elias (1875-1959), ambteloos historicus, lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen sedert 1927. 1. [ 1129] Johan Huizinga (Leiden) aan Werner Kaegi* 15 maart 1935 Lieber Herr Kaegi, Das Exemplar des 'Erasmus' ist noch nicht eingetroffen, ich will aber nicht länger warten mit der Beantwortung Ihres Briefes. Zuerst um Ihnen zu danken ftlr die Mühe, welche Sie sich ftlr die saubere Herstellung der neuen Auflage meines Buches schon gegeben haben. Es freut mich, dass Herr Schwabe nicht auf die Einftlgung der Ikonographie besteht. Sodann möchte ich gleich Ihre vorläufige und persönliche Frage beantworten. In Basel bei einer Zentenarfeier des Erasmus die Rede' halten zu dürfen, das ist eine Ehre, welche ein Niederländer, auch wenn er möchte, nicht abschlagen dürfte! Also falls die Einladung auf mich fiele, könnte die Korn· mission von vornherein von meiner freudigen Annahme versichert sein. 'Erasmus im 18. Jahrhundert' scheint mir ein überaus glückliches Thema, das sich zu einer weit greifenden Darstellung eignet. Die Frage namens W. Andreas hat etwas peinliches. Erstens weil ich das Buch noch imrner nicht gelesen habe, dann aber, weil mir die ganze Figur W.A., bei dem ich in 1930 in Heidelberg zu Gast war, nicht besonders sym· pathisch ist; aus kleineren Sachen von ihm bekam ich immer einen Eindruck des Unbefriedigenden, den ich mir selbst nicht genau analysieren kann. Schliesslich würde absoluter Zeitmangel mich doch ftlr absehbare Zeit von einer so zeitraubenden Arbeit als die eingehende Besprehung des Buches ab· halten. Soweit W .A. von Ihnen positiven Bescheid erwartet, könnten Sie mich mit letzterem Argument entschuldigen. Ich schreibe Ihnen wieder, wenn ich das Druckexemplar erhalten habe und abfertigen kann. An welchem Meer zwischen W eissem und Schwarzem denken Sie den Sommer zu verbringen? Gelb und Rot kommt ja wohl kaum in Betracht. Mit besten Grüssen, Ihr J. Huizinga * Origineel: Bazel, Paul Sacher Stiftung. 1. J. Huizinga, ''Erasmus-Gedenkrede''. [ 1130] Werner Kaegi aan Johan Huizinga* 16 maart 1935 Lieber und verehrter Herr Professor, ich muss sehr um Entschuldigung bitten: erst heute ist es mir möglich gewesen, das Erasmusexemplar zu verpacken, das ich vor einer Woche ankündigte: ein Grippe-Rückfall hat mich daran verhindert. Und nun kommt auch Ihr Brief mit der freudigen Nachricht von Ihrer eventuellen Bereitschaft. Sie ist mir sehr wertvoll, da schon im Lauf der nächsten Woche eine weitere Besprechung stattfindet. Ich bin froh, gelegentlich, falls es überhaupt nötig ist, Prof. W.A. 1 Ihre Entschuldigung ausrichten zu können. Auch ich frage mich immer wieder, wo das Unbefriedigende seiner Schreibart liegt. Ich glaube im Grunde ist seine Art doch eine chaotische Stoffsammlung, die blass infolge seiner persönlichen Veranlagung nicht zu einem bibliographischen Handbuch, sondern zu einem geschmackvoll gestickten Teppich fuhrt, einem Teppich von monumentalen Massen, aber bearbeitet mit de11 dekorativen Formen der kleinen Handarbeit. Dabei ist mir das anscheinend sehr kräftige seiner Erscheinung und seines Wesens immer wieder eine Frage. Es ist nicht blosse Geste, sondern hat - wie bei vielen Deutschen - durch das Kriegserlebnis sehr Festes bekommen: Selbstverteidigung, aber dahinter steckt blass die Person und das nackte Leben, keine geistige Macht. Wenn ich von den vier vorgeschlagenen Meeren ftir die Ferien wählen könnte, so müsste es wohl im Augenblick das gelbe sein. Denn der ''Traum in der roten Kammer'', den ich in der Übersetzung des Köselverlags (F. Kuhn)2 lese, hat meine chinesischen Passionen wieder einmal hoch aufschlagen lassen. Ich bleibe mit den herzlichsten Grüssen und vielem Dank ftir die rasche und gute Antwort Ihr W. Kaegi * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Willy Andreas. 2. Hong-lou meng ('De droom van de rode kamer'), roman toegeschreven aan Ts'ao Chan (18de eeuw); Franz Kuhn (1889-1961), Zwitsers sinoloog en vertaler. 66 [ 1131 ] Richard Roland Holst [Bloemendaal] aan Johan Huizinga* 17 maart 1935 Beste Han. Al een week lang ligt er een enveloppe, beschreven met je adres in mijn schrijfmap. Telkens kwam er wat tusschen om je te bedanken voor je intressanten brief, over Spengler's speech te Leiden. Ik sluit hierbij in wat je neef Menno TB in 't Vaderland heeft geschreven, 1 misschien las je 't al, 't lijkt mij dat zijn meening althans in dit geval, met jou oordeel klopt. Ik had 't toch graag willen hooren, want ik ben mij bewust dat ik zeer veel te danken heb, aan sommige passages uit zijn ''Untergang''. Maar desondanks neem ik toch aan dat jou oordeel juist is. Wij hadden Vermeylen2 hier, hij heeft twee keer over Breughel gesproken in de aula der Universiteit voor de studenten en voor de R. Akademie. Ik ben er beide keeren geweest. Onlangs hoorde ik hem te Haarlem over Rembrandt. Hij is wel echt een bezield spreker, wat hij zegt was nu niet altijd een openbaring, maar de wijze waarop hij het zegt, was steeds doordat 't zoo echt van binnen-uit kwam, in hooge mate boeiend. Alleen vind ik die projectie beelden, die van landschapschetsen uit Breughel schetsboek, machines maken van 6 m 2 hinderlijk. Wanneer Breughel voor zulke afmetingen had geteekend, dan had hij zeker geheel anders gevormd. Hij dronk den eersten dag bij ons koffie, hij is ook erg gezellig zoo als huisdier, zoo eenvoudig en guitig. Den volgenden dag kreeg hij een lunch dat was ook vrolijk en ongedwongen. Hij vertelde mij dat hij jou nog in Brussel gesproken had, je speech is daar een groot succes geweest, dat is prettig voor je. Hij vertelde mij dat Colenbrander er eens gesproken had en dat de menschen op de viertle rij hem al niet meer verstaan konden. Ik kan mij begrijpen dat je de P .E.N .hulde3 ontvlucht zijt. Ongetraind is een mensch tegen zulke beproevingen niet bestand. Maar er wordt druk in die lijn getraind, dat zult je wel gemerkt hebben. Over Jet kan ik je niet veel nieuws schrijven. Ik zie weinig vera11dering in den toestand. Zij blijft zwak en spoedig vermoeid, zij blijft ook rustig en opgewekt, maar zij heeft wel allerlei klachten en voor 't eerst in haar leven duwt ze,die niet terug, maar maakt zij ze zieh scherp bewust. Wanneer je maar zekerheid had dat de doctoren eerlijk de waarheid uitspraken dan zou 't gemakkelijker zijn, maar het optimisme van den geneesheer, kan mij niet volkomen overtuigen noch geruststellen. De tijd voor de B. Heide nadert, al is hij toch nog zeker zeven weken van ons af, soms heb ik wel hoop dat zij daar op zal halen. Door dit alles gevoel ik mij persoonlijk wel opgesloten tusschen deze zorgen en de zorgen voor mijn werk. Daarnaast is niet veel dat begrijp je wel. Hoe zijn de kinderen en kleinkinderen en hoe ben je zelf. Hebt je 't erg druk of alleen met het geregelde werk? 4 Is de opvolging van Verwey al in een verder stadium. Ik sprak mijn opvolger (voor de afdeeling) Campendonk. 5 Hij is niets duitsch, hij spreekt heel aardig Hollandsch met een Vlaamsch accent. Ik kreeg een aardigen indruk van hem. Hij is onlangs hertrouwd met een snoezig jong Vlaamsch vrouwtje, 6 zeker wel 20 jaar jonger dan hij. Zien wij je nog weer eens, dat zou erg prettig zijn, maar daar bezoeken wel gegroepeerd moeten worden vooraf, hoop ik dat je ons tijdig kunt waarschu· wen. Hoe is 't met de bouwplannen? Nu goeden nacht, hartelijk met de kinderen gegroet door ons t.t. R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Menno ter Braak, ''Oswald Spengler spreekt''. 2. August Vermeylen (1872-1945), Belgisch schrijver en kunsthistoricus, een derbe· langrijkste voorvechters van de Vlaamse emancipatie, met name in het tijdschrift Van nu en straks; hoogleraar te Brussel 1901-1923 en te Gent 1923-1940. 3. Mogelijk had bij de P.E.N. het voornemen bestaan Huizinga te huldigen na diens lezing te Brussel en was dit eerbetoon door Huizinga afgewezen. 4. Bij K.B. van 16 april 1935 was Albert Verwey op eigen verzoek met ingang van 16 september ontslag verleend als hoogleraar Nederlandse letterkunde; tot zijn opvolger zou P.N. van Eyck benoemd worden. 5. Heinrich Campendonk (1889-1957), Duits schilder, graficus en glazenier, hoogleraar aan Kunstgewerbeschule te Essen 1923-1926, hoogleraar monumentale schilderkunst aan de Staatliche Kunstakademie te Düsseldorf, waar hij in 1933 als 'entarteter Künstler' werd ontslagen. Week uit naar Belgie en werd in 1935 benoemd tot hoogle· raar monumentale kunst aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam. 6. Edith van Leckwijck (*1899), Belgisch schilderes, getrouwd met Campendonck in 1935. [ 1132] Johan Huizinga (Leiden) aan Menno ter Braak* 1 april 1935 Waarde Menno, Dank voor je gelukwenschen, 1 ook aan je vrouw2 en namens mijn kinderen. Nu je vraag. Ik zou graag aan je uitnoodiging gehoor geven, maar het gaat niet. De tijd om iets te prepareeren ontbreekt mij volkomen. Ik worstel om de dingen af te doen die ik onderhanden heb. Na Retha's trouwen ga ik een korten tijd buitenslands. Bovendien heb ik op het oogenblik over het onder· werp in kwestie eigenlijk niets bepaalds op mijn hart, en ik zou de Societeit3 niet willen tracteeren op een min of meer rhetorische ontboezeming. Om kort te gaan, ik durf er mij niet mee belasten. Dank voor ontvangen en te wachten stuk over Romein. 4 Maar het eerste ontlokt mij toch een klein protest. Je laat mij de populaire geschiedenis ver· oordeelen. Dat heb ik nooit gedaan. Enkel de 'opgesierde', zooals ik het genoemd heb. 5 Het essentieele verschil tusschen die twee moet je toch duidelijk zijn! Ten tweede: je bestrijdt mij met Stephan Zweig. 6 Ik heb hem niet gelezen en nooit genoemd. Als zijn historische verbeelding inderdaad niet 'opgesierd' is, wat ik op je gezag wil aannemen, welnu dan zal ik hem als 68 echt historicus beschouwen. En nu dus het halve jaar 'treves'. Met vriendelijke groeten, Uw J. Huizinga * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Met het huwelijk van Huizinga's jongste dochter Hermanna Margaretha; zij trouwde op 18 april 1935. 2. Antje ter Braak-Faber (*1905). 3. De 'Societeit voor Cultureele Samenwerking' te 's-Gravenhage. 4. Menno ter Braak, ''Populaire geschiedenis'', n.a.v. Jan Romein, De tage landen bij de zee (Utrecht 1934), Het Vaderland, 25 en 31 maart 1935. 5. 'Het is de opgesierde verbeelding, die ik in een werk, dat zieh aanbiedt als geschiedvoorstelling, niet verdraag. Dit is een half aesthetisch, half ethisch bezwaar, en het laatste is het voornaamste. Ik meende duidelijk genoeg te hebben gezegd, dat het de waarheidsbehoefte was, waarop het aankwam' (V.W. VII, 167). 6. Stefan Zweig (1881-1942), Oostenrijks schrijver van o.m. werken in het genre van de 'vie romancee'. [ 1133] Johan Huizinga (Leiden) aan G. Gabetti 1* 2 april 1935 Lieber Herr Kollege Gabetti, Zeitmangel veranlasst mich, Ihnen heute deutsch zu schreiben, weil das Italienische mir doch immer sehr viel mehr Mühe macht. Besten Dank also 2 ftir die 25 + 1 Exemplare der Studi Germanici, die ich erhalten habe. Die 3 Zeitschrift sieht gut aus, Ihre einleitenden W orte sind mir sehr sympathisch, und ich bin doppelt stolz, dass ein Stück über mich und von mir Ihre neue Zeitschrift eröffnet. Der Aufsatz von C. Antoni4 ist gut und feinsinnig, wenn er mir auch Ansichten zuschreibt, die ich nicht als die meinigen anerkennen möchte. Es ist mir aber ganz klar, dass ich selbst einigermassen Anlass dazu gebe, weil ich immer in Antinomien denke, und eigentlich überhaupt keine fixierte philosophische Meinungen habe. Hoffentlich erscheint jetzt auch bald der italienische Herbst des Mittelalters. 5 Hier geht alles wie sonst. Wenn Sie mal wieder nach Holland kommen, werden Sie in meinem Haus einiges verändert finden. Meine jüngste Tochter heiratet über zwei Wochen: ich schicke Ihnen hierneben die Annonce. 6 Ich lasse mir ein kleineres Haus bauen am Aussenrande der Stadt, wo ich anfangs des nächsten Jahres einzuziehen hoffe. Mit den besten Wünschen bleibe ich Ihr sehr ergebener J. Huizinga * Origineel: Rome, Archief Istituto Italiano di Studi Germanici. 1. Giuseppe Gabetti (1886-1948), Italiaans literatuurhistoricus, sedert 1915 hoogleraar Duits te Genua, sedert 1919 te Rome, leidde sedert 1932 het Istituto di Studi Ger• • man1c1. 2. J. Huizinga, ''La formazione del tipo culturale olandese'', Studi Germanici 1 (1935) 22-38 (V.W. II, 508-523). 3. G. Gabetti, ''Presentazione'', Studi Germanici l (1935) 1-4. 4. Carlo Antoni (1896-1959), Italiaans filosoof en historicus, hoogleraar Duitse letterkunde te Padua, sedert 1946 hoogleraar geschiedfilosofie te Rome; ''Problemi e metodi delta moderna storiografia: Johan Huizinga'', Studi Germanici 1 (1935) 521. 5. J. Huizinga, Autunno de/ medioevo (Florence 1940), versehenen bij uitgeverij Sansoni, vertaald door de in Italie woonachtige Nederlander Bernardo Jasink. 6. Huizinga liet een huis bouwen in een villawijk grenzend aan de Leidse Hout; Van Slingelandtlaan 4. [ 1134] Johan Huizinga (Leiden) aan Menno ter Braak* 16 april 1935 Waarde Menno, Met genoegen neem ik zitting in een comite, om Ortega uit te noodigen. Ik heb hem in Madrid leeren kennen, 1 en als ik zijn adres in Parijs weet, zal ik hoogstwaarschijnlijk in de gelegenheid zijn, hem daar te gaan spreken, want ik denk er den 23sten of 24sten even te zijn, en omstreeks I Mei nog even terug te komen, na een karte reis in Frankrijk. Macht je me het adres kunnen opgeven, dan bij voorbaat dank. Met vr. groeten, je J. Huizinga * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Huizinga had Ortega ontmoet tijdens een bezoek aan Madrid in juli 1934. [ 1135] Johan Huizinga (Leiden) aan 20 april 1935 J.W. Meyer Ranneft* Waarde Heer Meyer Ranneft, Uw briefvan 12 Maart verheugde mij zeer, en met belangstelling zag ik uit naar het rapport, 1 dat eenigen tijd later mij bereikte. De bruidsdagen van mijn dochter lieten niet veel gelegenheid tot rustig lezen, maar nu heb ik toch de lectuur kunnen voltooien. Het stuk heeft mij zeer geinteresseerd. Het geeft een levendig en duidelijk beeld van de ongehoorde moeilijkheden, die aan een onderhandeling als deze verbanden zijn geweest, en opnieuw zullen zijn, als die hervat wordt. De tegenpartij, de moeilijkheid van de situatie op zieh zelf, de enorme belangen erbij betrokken, het onvoldoend contact en mechanisme van het onderhandelend orgaan, gebrek aan medewerking van de betrokkenen, het een is al ontmoedigender dan het ander, en ik bewonder allen, die er het hoofd aan hebben kunnen bieden. U moet dunkt mij langzamerhand zeer aan een rustig verlof toe zijn, na zooveel jaren ingespannen arbeid op de hoogste en verantwoordelijkste plaatsen, en met den ernst en de toewijding, die ik van U ken. Het is mij, zoo dikwijls ik aan Indie denk, een vreugde en geruststel- 70 ling U op die plaats te weten, en ik geloof, dat hier talloozen hetzelfde gevoelen, wat U moge steunen in de zwaarheid van Uw last. lk zelf heb dikwijls het gevoel, dat ik het wat mijn werk betreft te gemakkelijk heb in de wereld. Ben rustig professoraat, zonder de zware zorgen van den medicus met zijn kliniek en laboratorium, of de vele examens van den jurist. Korte werkuren, zooals mijn geestelijk gestel nu eenmaal meebrengt. En een bijzonder vrije keus van onderwerpen en, tot nu toe, gemakkelijke hand tot het vormen van wat ik meen te vinden ofte begrijpen. Ik hoop over niet al te langen tijd U hier in het land te zien. Is het zoover, geefmij dan eens het genoegen van een rustig bezoek. Het zal dan wel zijn in het nieuwe huis aan den rand van Leiden, dat ik ga bouwen, nu al mijn kinderen mijn huis verlaten. Met vriendelijke groeten, Steeds Uw J. Huizinga * Origineel: 's-Gravenhage, ARA. 1. Van 1933 tot 1936 was Meyer Ranneft vice-president van de Raad van Indie; hij was tevens voorzitter van de tussen juli en december 1934 in Batavia gevoerde be· sprekingen over de handelsbetrekkingen tussen Nederlands-Indie en Japan. Huizinga kreeg het verslag van deze moeizaam verlopen conferentie ter inzage. [ 1136] Johan Huizinga (Leiden) aan Menno ter Braak ('s-Gravenhage)* 4 mei 1935 W.M. Ortega y Gasset was niet te Parijs; men meende te weten, dat hij er spoedig zou komen. 1 Met vr. groeten de Uwe J.H. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Ortega y Gasset zou in het voorjaar van 1936 naar Nederland komen; verg. Huizinga aan J. Ortega y Gasset, 2 april 1936. [ 1137] Johan Huizinga (Leiden) aan Menno ter Braak* • 9 me11935 Waarde Menno, Ik heb je artikel 1 met aandacht gelezen, maar vind het zeer onduidelijk. De gemotiveerdheid van je 'figuren' de intellectueel en de schoolmeester wordt mij evenmin helder als de beteekenis, die je aan den term instinct hecht. Je mededeeling, dat ik mij onder de erasmiaansche voorbeelden mee begrepen 71 mag achten, 2 geeft mij opnieuw het vermoeden, dat je mijn wezen en denkwijze volstrekt verkeerd begrijpt. Ik blijfmij afvragen, of de stelselmatige ontkenning van alle objectieve en positieve waarden toch niet een al te goedkoop middel is, om dat 'überlegen' standpunt in te nemen, waarop je je pleegt te verschansen. Menno, Menno, je bent zoo'n geschikte jongen, vol humor en zelfkritiek, en niet verwaand, ondanks het hooge woord dat je voert. Ik zou zoo graag nog eens met je praten, niet als de eene publicist tot den anderen, maar als de veel oudere bloedverwant, die in je zoo goed de eigenschappen herkent, die hem gemeenzaam zijn, doordat hij ze kent als trekken van het geslacht, waartoe wij beiden behooren. Ik zou je dan heel precies mijn meening willen zeggen over de schrifturen, die ik van je ken, met de conclusie: ontwaak toch uit deze overjarige adolescentie, die je belet, je ware talenten te ontplooien. Met hartelijke gevoelens, je J. Huizinga * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Menno ter Braak, ''Het instinct der intellectueelen'', Forum 4 (1935) 410-426. 2. Huizinga wordt in het artikel niet met name genoemd; deze 'mededeeling' kennelijk in de (niet teruggevonden) briefvan Ter Braak. [ 1138 ] Henriette Roland Holst (Bloemendaal) aan Johan Huizinga* II mei [1935] Beste Han, Het is mij een erge opluchting dat je mijn tafelrede voor de jaarvergadering der L.M.v.L. overneemt. 1 Dank je well Natuurlijk had ik vroeger moeten waarschuwen, maar even natuurlijk, gezien de aard van het beestje, hoopte ik, dat ik het wel zou halen. Het onderwerp beviel mij zeer en ik werkte er telkens wat aan. Maar een week of drie geleden werd ik weer minder goed, het vertrek van Sofie (dat ik moest doorzetten) en het inwijden van een nieuwe hulp in de mysteries der huishouding waren een te groote inspanning voor mij. Ik begreep toen wel, dat ik over een maand evenmin in staat zal zijn, een uur lang te oreeren, als de Mont Blanc te beklimmen. Ik ben nog redeloos, onbegrijpelijk zwak. Maar nu een vroolijker geluid! Gisteren waren wij in Utrecht bij mijn twee medici, en beide konstateerden verbetering. Ik moet echter nog meer, en strenger, rusten, als ik er bovenop wil komen. De B. Hei geeft daartoe beter gelegenheid dan hier, waar het leven toch aldoor roezig is. Wij hopen te gaan omstreeks den 2oste, precies wanneer hangt nog samen met de verzending van Rik zijn glas per vrachtauto uit Zundert, en van dergelijke dingen. Hij schoot nog goed op maar heeft nu nog allerlei besognes. Wij waren laatst een uurtje bij Mendes da Costa, 2 om zijn nieuw Heyermans borstbeeld te zien, dat erg goed geslaagd is. Wonderlijk als je bedenkt dat Mendes H. nooit gezien heeft. Hij sprak ook zoo open en eenvoudig met ' 72 ons over zijn vriend Van der Valk, 3 dienet gestorven was. Zien wij je nog hier voor ons vertrek? Anders D.V. in de B.H. Dag Ran, je Jet * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. I. J. Huizinga, ''Abaelard'', Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde r934-I935(Leiden 1935) 66-82; voordracht, gehouden in de jaarvergadering van de Maatschappij op 12 juni 1935 (V.W. IV, 104-122). 2. J. Mendes da Costa, zie Briefwisseling I [158). 3. Maurits Willem van der Valk (1857-1935), graficus, schilder en schrijver; publiceerde o.a. in De Kroniek. [ 1139] Richard Roland Holst [Bloemendaal] aan Johan Huizinga* • 24 me11935 Beste Han. Morgen hopen wij te vertrekken, gelukkig dat 't weer alle ijzigheid heeft verloren, gelukkig ook, dat wij niet eerder gingen. Ik ben benieuwd wat de zomer ons zal brengen en vooral hoe ofJet 'top de B.H. zal vinden, nu zij in tegenstelling tot alle tientallen vorige jaren, maar werken en wandelen mag met muizenporties. De doktoren zijn tevreden, de bloeddruk is, wanneer zij rustig leeft, normaal, zij is ongetwijfeld over 't algemeen veerkrachtiger, maar 't blijft nog alles labiel, iets te veel, een slechte nacht en op slag is dan de toestand stukken minder. Toch zie ik 't alles wel hoopvoller in dan een paar maanden geleden. Dank je wel voor je brief. Ik schreef ook niet, 't is steeds erg druk en erg gebonden geweest. Ofschoon ik hoop regelmatig hard over te kunnen werken, verheug ik mij toch ook wel erg op de groote rust die nu eenmaal het wezen van de B.H. is. Ja ik vind ook dat 't voor Albert 1 alles erg mooi is verloopen, die periode van tien jaar is ten slotte toch een waardige bekroning van zijn leven geweest en tevens een verrijking van de universiteit. 't Is ook gelukkig dat hij nog zoo frisch en flink is, in staat om zieh in de nu weer nieuwe situatie geheel te schikken en voor te gaan. 't Is zeker erg gezellig Han dat jonge vrolijke paar zoo dicht bij. Nu dat mag je ook wel hebben. Nu mag je dit jaar niet verzuimen om op de B.H. te komen, veel loges komen er vast en zeker niet, maar de enkele abonnes, waaronder jij gerekend wordt, moeten zeker komen. Hartelijk gegroet t.t. R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. De huldiging van Albert Verwey bij zijn afscheid als hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde te Leiden. 73 [ 1140] Johan Huizinga (Leiden) aan Menno ter Braak* • 31me11935 Waarde Menno, De volgende week zou ik Vrijdag ofZaterdag kunnen, de daarop volgende Donderdag 13 ofVrijdag 14. Kies dus een avond, en bericht het mij, dan zal het mij verheugen je te zien. 1 Wij zijn verder dan ooit van een elkaar verstaan af; bij ieder woord van je interpretatie van mijn standpunt zet ik een: neen, zoo is het niet, zoo doe of denk ik niet. Maar daarom niet getreurd. Tot ziens en vriendelijke groeten! J.H. * 1. Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. Het bezoek van Ter Braak vond plaats op 14 juni 1935. [ 1141] Johan Huizinga (Leiden) aan Menno ter Braak ('s-Gravenhage)* 20 juni 1935 W aarde Menno, Veel dank voor je boek. 1 Ik zal het geheel lezen, niet alleen dat eene hoofdstuk,2 maar het kan wel Augustus worden, eer ik er toe kom, want voorloopig moet ik al mijn aandacht reserveeren voor het werk waarmee ik bezig ben. Met vriendelijke groeten, Steeds t.t. J. Huizinga * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Menno ter Braak, Politicus zonder partij (Rotterdam 1933). 2. Hoofdstuk 4, ''Een zonde tegen de heilige geest". [ 1142] Werner Kaegi (Binningen/Bazel) aan Johan Huizinga* 28 juni 1935 Lieber und verehrter Herr Professor, ich bin Ihnen ein paar Zeilen schuldig, nicht nur um Ihnen den Abgang der Korrekturbogen ''Geschichtsbild und Naturbild'' anzuzeigen, sondern auch um Ihnen zwei weitere Ereignisse zu melden: erstens meine Ernennung zum Inhaber des weltgeschichtlichen Lehrstuhls in Basel und zweitens meine Verlobung mit Frau Prof. Adrienne Dürr-von Speyr, 1 der jungen Witwe meines vor anderthalb Jahren verunglückten Lehrers Emil Dürr. Zu beidem wäre vieles zu erzählen. Ich muss mich heute auf die blasse 74 Mitteilung beschränken. Dass mir die rasch gekommene Aufgabe eines Basler Ordinariats nicht nur Empfindungen der Freude weckt, sondern zuweilen auch einigen Kummer macht, werden Sie verstehen. Aber ich konnte mich als einziger vorgeschlagener Schweizer der Wahl nicht entziehen; und meine Gesundheit hat im Laufe des letzten Jahres eine so deutliche Stärkung erfahren, dass ich zu hoffen wage, ich könne im neuen Amt wenn nicht mit Auszeichnung so doch mit Anstand bestehen. Eine besondere Freude ist mir der Gedanke, dass ich Sie bei Ihrer nächsten Schweizerreise vielleicht in meiner eigener künftigen Wohnung beim Münster am Rhein werde empfangen dürfen. Ich bleibe inzwischen mit vielen Grüssen Ihr alter, dankbar ergebener Werner Kaegi * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. Adrienne von Speyr (1902-1967), publiceerde onder deze naam vele religieuze geschriften. I. [ 1143 ] Johan Huizinga (Leiden) aan Gerard Brom* • • 301un11935 W aarde Collega, Gisteren ontving ik Uw statig boekdeel. 1 Reeds een vluchtige blik erin is genoeg om te zien, welk een stuk levensgeschiedenis onzer zeventiende eeuw daar in zit. Ik hoop spoedig gelegenheid te vinden, mij er dieper in te begeven. Maar ik wil niet wachten, U mijn hartelijken dank te bieden en U van dit werk al de voldoening te wenschen, die het geven kan! Met vriendelijken groet, de Uwe J. Huizinga * Origineel: Nijmegen, KDC. r. Gerard Brom, Vondels geloof (Amsterdam 1935). • [ 1144] Johan Huizinga (Leiden) aan Werner Kaegi* 3ojuni1935 Lieber Freund und Kollege, Das ist aber eine gute, eine doppelte gute Nachricht, die Sie mir bringen! Meine herzlichen Glückwünsche, auch an Ihre Braut! Sie treten wohl im Herbst das Amt an! Beim Münster am Rhein zu wohnen muss fur einen Historiker inspirierend wirken. Ich hoffe herzlich, Sie dort einmal besuchen zu können, und die Bekanntschaft Ihrer Frau machen zu können. 1 Schwabe schrieb mir im Mai über die neue Auflage meines Erasmus, aber 75 liess weiter nichts von sich hören. Ich bin mit verschiedenen Sachen beschäftigt, einiges davon wird vielleicht seinerzeit auch d~;1tsch erscheinen. 2 Sie werden jetzt selbstverständlich nie wieder Zeit zu Ubersetzungsarbeit haben, und einem Basler Ordinarius könnte man das ja auch nicht anmuten! Das ist also für mich ein Schatten, aber einer der mich nicht im geringsten hindert, mich über Ihr Glück herzlich zu freuen! Mit vielen Grüssen Ihr J. Huizinga P.S. Ich schrieb gestern nieder, 3 dass Burckhardt weder in seiner Darstellung des Renaissancemenschen noch in seinen Weltgeschichtlichen Betrachtungen sich der Bezeichnung ''heroYsch'' bedient. Ist das Ihrer Erinnerung (nichts nachsuchen bitte!) nach richtig? * Origineel: Bazel, Paul Sacher Stiftung. r. Brief niet teruggevonden. 2. J. Huizinga, In de schaduwen van morgen; vertaald door Werner Kaegi: Im Schat· ten von morgen. Eine Diagnose des kulturellen Leidens unserer Zeit (Bern/Leipzig 1935). 3. J. Huizinga, In de schaduwen van morgen, 144-145: 'Jacob Burckhardt, die de ontoereikendheden van zijn eeuw dieper zag en scherper afwees dan iemand anders, heeft merkwaardigerwijs bij zijn conceptie van den renaissancemensch de termen heroischen heroisme niet gebruikt' (V.W. VII, 388). [ 1145 ] Johan Huizinga (Leiden) aan Werner Kaegi* II juli 1935 Lieber Freund und Kollege, Am 9. März schrieben Sie mir von einer entfernten Möglichkeit dass man mich als Redner bei der Erasmusfeier in Basel einladen würde. 1 Jetzt läge mir etwas daran, zu wissen ob von dieser Möglichkeit noch die Rede ist. Ich habe nämlich in der Zwischenzeit eine Rede in Rotterdam aus gleichem Anlass auf mich genommen, einen Beitrag für die Basler Historische und Antiquarische Gesellschaft zu ihrer Gedenkschrift versprochen, und noch eine oder zwei Reden hier in Holland abgeschlagen. Heute bekomme ich wieder eine Einladung von der Genfer Gesellschaft für deut· sehe Kunst und Literatur, Vorstand Prof. G. Bohnenblust. 2 Ich bin geneigt, abzulehnen. Wüsste ich, dass aus Basel etwas wird, so würde ich Genf ganz bestimmt ablehnen. Lässt sich darüber schon etwas näheres sa· gen? Ist Ihnen übrigens diese Genfer Gesellschaft bekannt, und was ist Ihre Meinung davon? Ich habe ein kleines Buch fertig: ''Zwischen Gestern und Morgen, Eine Diagnose des geistigen Leidens unserer Zeit'', etwa 200 Seiten. Ich habe Diederichs in Jena versprochen, es ihm zur Herausgabe anzubieten, bin aber ziemlich sicher, dass er es jetzt in Deutschland nicht herausgeben könnte, und werde mich dann an einen Schweizer Verlag wenden. Für jede Antwort auf meine erste Frage werde ich dankbar sein, auch wenn es nur eine vorläufige ist. Mit besten Grüssen Ihr J. Huizinga * Origineel: Bazel, Paul Sacher Stiftung. 1. J. Huizinga, ''Erasmus-Gedenkrede''. 2. Gottfried Bohnenblust (1883~1960), dichter, componist, hoogleraar Duitse letterkunde te Geneve en Lausanne sedert 1921. [ rr46] Werner Kaegi (Binningen/Bazel) aan Johan Huizinga* 13 juli 1935 Sehr verehrter und lieber Herr Professor, empfangen Sie meinen herzlichen Dank fti.r Ihre freundlichen Glückwünsche vom 30. VI. und für Ihren eben eintreffenden Brief vom 11. VII. Um gleich die Frage wegen der Erasmusfeier vorwegzunehmen, so habe ich mich telephonisch mit Prof. E. Ris 1 und zugleich auch mit Prof. Felix Staehelin verständigt, d.h. mit dem Präsidenten der Rist. u. antiqu. Gesellschaft und mit dem Dekan unsrer Fakultät (die Erasmusfeier wird von Rist. Gesellschaft und Universität zusammen veranstaltet). Beide Herren sagten mir, •• dass durchaus Ubereinstimmung bestehe, Sie als Redner bei der Feier einzuladen, dass aber im Augenblick eine Sitzung der massgebenden Kommission wegen der Ferien nicht einberufen und deshalb ein bindender Beschluss nicht gefasst werden könne. Ich glaube, dass Sie sich auf diese positive Auskunft verlassen können. Ich freue mich zu hören, dass Sie sich auch bereit gefunden haben, an unsrer Festschrift mitzuwirken. Das ist ein Grund mehr, an der kommenden Einladung nicht im geringsten zu zweifeln. Die Gesellschaft fti.r Deutsche Kunst und Literatur in Genf hat einen recht guten Namen, Herrn Prof. Bohnenblust kenne ich von Kindsbeinen an als geistvollen, wenn auch zuweilen etwas querköpfigen Gelehrten, innerhalb Genfs steht er etwas einsam und hat darum die genannte Gesellschaft geschaffen, die zur Zeit, da Deutschland noch Völkerbundmitglied war, eine besondere Bedeutung hatte. Natürlich würden wir uns freuen, wenn Sie nur in Basel sprechen würden. Ich muss Ihnen aber doch mitteilen, dass das Honorar, das man Ihnen anbieten wird, wahrscheinlich sehr bescheiden sein muss, vielleicht über die Reisekosten überhaupt nicht hinausgehen kann. Natürlich werden Sie hier Gast der Universität sein, der Zeitpunkt der Feier ist übrigens auf den Oktober (Anfang) 1936 festgelegt. Ich hätte Ihnen dieser Tage ohnehin schreiben müssen, da ich kürzlich in einem Brief des Callwey-Verlages, München von Dr. Rinn 2 folgendermassen gefragt wurde: ''Ich weiss nicht ob Sie sich entsinnen, dass ich seinerzeit den von Ihnen übersetzten Erasmus Huizingas sehr ausfti.hrlich besprochen habe. Ich vermute, dass Sie mit Ruizinga noch in enger Verbindung stehen und möchte Sie deshalb fragen, ob man nicht von ihm einmal ein grösseres 77 Buch haben könnte.'' Die Frage klingt etwas naiv, aber ich muss sie Ihnen 3 weitergeben; den Callwey-Verlag kenne ich durch Carl J. Burckhardt und seinen Richelieu. Nun freue ich mich sehr zu hören, dass ein Buch von Ihnen bereits unterwegs ist. Wenn Deutschland versagt, wird hoffentlich Schwabe oder sonst ein Schweizer einspringen. Man wird sich freuen von Ihnen gerade über dieses Thema etwas zu hören. Dass Sie es selbstverständlich finden, dass ich nie wieder Zeit zu Übersetzungen haben werde, klingt für mich schmerzlich und ich glaube auch nicht daran. Aber ftlr den Augenblick bin ich allerdings etwas gefangen. Wenn Sie aber etwas haben, das nicht sehr eilt, so wäre ich glücklich, ein paar Ferienwochen für eine solche Arbeit verwenden zu können. Die nahe Berührung mit Ihrem Denken, die mir das Übersetzen gewährt, war mir immer eine grosse Erfrischung und Bereicherung. Ich möchte nicht gerne völlig verzichten. Sie fragen noch nach dem Gebrauch des Wortes ''heroisch'' bei Burckhardt. Es war mir selbst schon aufgefallen, dass er es so gut wie gar nicht braucht. Dass es überhaupt nicht vorkomme, möchte ich nicht behaupten. Jedenfalls erinnere ich mich an keine Stelle. Verzeihen Sie die Länge dieses Briefes. Ich bleibe mit den besten Grüssen Ihr herzlich ergebener Werner Kaegi * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Eduard His (1886-1948), hoogleraar rechtsgeleerdheid, voorzitter van de 'Historische und antiquarische Gesellschaft zu Basel'. 2. Heinrich Rinn (*1895), Duits uitgever, werkzaam bij uitgeverij Georg Callwey; bespreking niet teruggevonden. 3. Carl Jacob Burckhardt (1891-1974), Zwitsers historicus en diplomaat, ~oogleraar te Zürich sedert 1929 en te Geneve sedert 1932 aan het Institut des Hautes Etudes Internationales, met een onderbreking als Volkenbondcommissaris te Danzig 1937-1939; president van het Internationale Rode Kruis 1945-1949; Richelieu (3 dln. München 1935-1967), versehenen bij uitgeverij Georg Callwey. [ 1147] Richard Roland Holst [Zundert] aan Johan Huizinga* 28 juli 1935 Beste Ran. Ik neem aan dat jullie op Torenvliedt zijn en ik heb mij er in verheugd dat jullie er mooi weer hebben. Wij zegenen den regen die hier vannacht gekomen is, 't is nog veel en veel te weinig voor den grond ende bosschen, maar 't is een verademing, wij leden onder 't woestijnachtig karakter van alles de laatste dagen. Bovendien werd de watervoorraad beangstigend klein, zoodat wij al de edele deelen waschten in een moeselwijn en de onedele ik bedoel de iets minder edele deelen in een goedkoop Geuze Lambiekje. Maar nu is er weer water zooals dat bij vegetariers past. Jet kreeg een peetekind, daar Truida Broos • een dochtertje kreeg dat na haar genoemd werd. 1 't Is er alles bijzonder goed en vlor gegaan. Jet wil 't nu gaan zien (over een dag ofr2). Dat is een heel besluit, want zoo'n reis is in zekeren zin een krachtproef. Maar laat zij 't maar eens doen en probeeren, dan weet zij hoe ver zij kan gaan. Zij ziet er veel en veel beter uit, dat zal je frappeeren. Wanneer kom je nu precies, en hoe kom je, welke vervoermiddelen kan ik · je ter beschikking stellen, kruiwagen, sportwagen, karretje met paard of auto zeg 't maar. Hartelijke groeten voor allen t.t. R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Henriette Broos, geboren op 13 juli 1935. [ 1148] Johan Huizinga (Middelburg) aan Menno ter Braak* r augustus 1935 Waarde Menno. Ik heb Uw boek1 gelezen, en wil trachten, U mijn indruk ervan mee te deelen, in het bijzonder van het viertle hoofdstuk, 2 waarover ge mijn oordeel hebt gevraagd. Ik las het boek met stijgende aandacht en belangstelling. De eerste twee hoofdstukken zeiden mij niet veel. Bij her derde3 drong tot mij door, dat Uw boek, ofschoon inspannend, toch voortreffelijk geschreven is, dat ge over een rijk en fijn instrument beschikt, dat alles niet alleen vernuftig, maar verrassend fijn en scherp is uitgedrukt, met telkens verheugende flitsen van den humor, dien ik met U als een der onmisbaarste zaken waardeer. Toch las ik dat derde hoofdstuk meer als toeschouwer die pleizier heeft in de vertooning, zonder veel moeite te doen, mij rekenschap te geven, of ik Uw Freud en Uw Nietzsche zou aanvaarden. Eerst bij her viertle bepaalde ik met direct deelnemen mijn positie. Om met de hoofdzaak te beginnen: Uw betoog regen den geest loopt, meen ik, al op blz. 172 spaak. Want daar spreekt al dat grondig niet-begrijpen van het totaal-verscheiden-zijn van geest en stof, waarover ik her mondeling al met U bad. Her eenvoudige 'nu-eenmaal-iets-anders', dar men iemand met redeneering niet duidelijk maken kan. Zier ge dan niet, dat reeds, waar ge zegt ''spraakklanken met beteekenis'' p. 211, in dat woord ''beteekenis'' reeds de erkenning van den geest ligt opgesloten? Dar heeft J.B. Watson,4 de behaviorist begrepen, toen hij consequent, maar helaas absurd, ook den 'zin' van 'meaning' loochende, (dus 'zin' erkende). War 'bereekenis' inhoudr, kan het boekje van Freyer U leeren, dat ik U leende. 5 Uw misverstand blijkt uit het dooreenhaspelen van Geest = Wezen, en geest = functie en haar resultaat. Den Geest kan men loochenen, als men wil, maar den geest niet. Ik laat in het midden Uw amalgameering, op het etymologisch verband, met begrippen als geestig en geestelijk, die ge zelf als rhetorische truc zult erkennen. Zelfs de nu prijsgegeven psychogenetische leer p. 177: 79 uit het verschijnsel adem, droombeeld, schaduw ontstaat het begrip geest, behelst als men het goed doordenkt het bewijs van den geest. Nu weet ik wel, dat ge op mijn argumenten nog heel wat terug hebt. Ook daar hadden wij het al over. Ik gaf U bij ons gesprek6 al toe, dat men met woorden en begrippen geen werkelijkheid benadert. Het zijn alles gebrekkige aanduidingen en beelden. Maar wij hebben niet anders, om de wereld in te verstaan, ook gij zelf niet. Bij Uw gebruik van het woord grammatica (evenzoo de behavioristen) p. 211, 218 b.v. moet ik denken aan een kind, dat zijn speelgoed stuk maakt, en als het stuk is, gaat huilen en schoppen. De woorden 'uitgeblazen bijzaken' p. 211, maar ge kunt evengoed Uw oog of Uw bloedsomloop smaden. Ge zijt als iemand met een bord soep (deze wereld) voor zieh en een lepel daarbij, die zegt: ik wil niet met de lepel eten, ik doop mijn vingers in de soep, en lik ze af. Maar als niemand kijkt, eet hij toch met de lepel. Ge leeft voortdurend van het voedsel dat ge wegsmijt: van de rede, van het weten, ja zelfs van de moraal. - Quasi canis rediens ad vomitum ... (vomitus naar Uw begrip!)7 Uw geheele verloochening van het weten, Uw omkeering van 'hooger' en 'lager', Uw 'immoralisme' blijf ik, houd het mij ten goede, goedkoop vinden, met hoeveel talent ge haar voordraagt. Maar een woord erover. P. 202: ''de wetenschap was voor mij enz. '', en alles wat volgt tot p. 214. 8 - Ik zag bij het lezen v66r mij enkele jongere physici en biologen, die ik ken en hoogschat, en ik zag tegenover Uw verachting de matelooze verachting, in een glimlach geuit, waarmee zij de Uwe zouden beantwoorden, en ik zag U daarin omkrullen als een dor blaadje en wegwaaien. Ge zult opnieuw antwoorden: 'ja, ik weet dat alles wel, maar ik speel immers maar, als ik het woord hanteer .. .' Goed, maar dan speelt ge valsch, want wie aan het spei meedoet (enge moet meedoen) moet zieh aan de regels houden. Zookomik op een belangrijk punt: Uw 'houding'. Ge geeft zelfvoortdurend toe, dat dit voor U het voornaamste is, en daarvan getuigt Uw heele boek. Toch ligt, schijnt het mij, juist daar Uw fundamenteele zwakheid en aangrijpbaarste punt. Ge zijt en blijft de gepreoccupeerde, die slechts andere gepreoccupeerden ziet. Al Uw aanval is afweer. Ge blijft altijd hangen in het prikkeldraad van psychologische reacties en persoonlijke verhoudingen, en geeft U nooit over aan de dingen zelf, want zelfs Uw terugkeer in het dier is maar van halver harte. Vandaar Uw herleiding van alles tot 'belangen', vandaar al dat wantrouwen, al die achterdocht, die U op de zwakste punten van Uw boek, waar ge tot scheiden en tonguitsteken vervalt, overleveren aan die sluipendste van alle hoofdzonden, invidia9 genaamd. Met Uw fundamenteel polemische houding, die naar mijn meening Uw zwakheid en Uw vloek is, verbindt zieh wat ik Uw methode wil noemen. Terwijl ge een buitengewoon openhartige en zeer zeker moedige confessie geeft, zijt ge er toch voortdu· rend op uit, U zelf te dekken. Achter de loopgraaf, waaruit ge schiet, hebt ge er altijd nog een, om U in terug te trekken. Ge houdt Uw argument altijd zoo, dat ge het, zoo noodig, nog een slag kunt omdraaien. Ge beweegt U in halve retractaties van het pas betoogde, overal reserves en zekeringen. Om 80 kort te gaan, ik zou de 'behoedzaamheid', die U in mij zoo karakteristiek schijnt, in U zelf kunnen terugvinden. P. 159: ''De Waarheid kan mij niet meer schelen''. Uw heele theorie leidt U midden in het kamp van de existentiephilosofie en de aanbidding van her 'bestaan' met verheerlijking van het geweld en van Blut & Boden. Uw vriend-vijand-these als zuiver menschelijke fun~eering van alle cultuur-verhoudingen overtroeft en overtreft verre die van Hitler's kroon-jurist Carl 10 Schmitt, die haar alleen toepassen wil op het politische. Wat heeft U weerhouden, een vurig nazi te worden? Lach nu eens even ... Ik ga eindigen. In Uw laatste hoofdstuk vind ik veel belangrijks over genie en humor, dat mij zeer aantrekt, maar ge hebt te lang aan mijn hersens geschud, en ik verslap in aandacht ... Moet ik een eindindruk formuleeren? Het zou deze moeten zijn. Hier ligt, in een vaak meesterlijk, soms schitterend betoog, toch een talent verspild. Hier ligt een wereld versmaad, die van waarheid, schoonheid, weten en goedheid, een cultuur prijsgegeven. Hier legt een Franciscus zijn kleeren af, om bij den Verloren Zoon in de kost te gaan in het varkenskot. ''Wat sprak het varken? - Nitsjewo'' .11 - Wat verder? - Hieruit wordt niets geboren, zelfs geen schoone dwalingen. Men zal zijn leven in hooger wijsheid en schoonheid doorbrengen in de geschiedenis van Zierikzee of met aquarellen van koeien aan een plas, dan als adept van deze leer. 0 dandy, die in modernen vorm Uw spieen afreageert, geef ons andere dingen. Ik weet nu, dat gij het kunt. Als ik dingen zei, die U in het vleesch snijden, vergeef het mij. Het is mij niet om polemiek, maar om de liefde tot deze wereld te doen. Ik zou U dit alles niet geschreven hebben, als Uw boek U mij niet veel nader had gebracht. In het najaar stuur ik U mijn boek, 12 waarin ik alle standpunten verdedig, die ge achter U liet: waarheid, weten, moraal. Slijp vast Uw tanden maar. Uw J. Huizinga * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Menno ter Braak, Politicus zonder partij. 2. ''Een zonde tegen de heilige geest''. 3. ''Nietzsche contra Freud''. 4. J.B. Watson (1878-1958), Amerikaans psycholoog en grondlegger van het behaviorisme. Huizinga las van hem Behaviorism (New York 1925) en citeerde daaruit: 'Meaning is an historical word borrowed from philosophy and introspective psychology'. Verg. Amerika levend en denkend (Haarlem 1926), 83 (V.W. V, 447), waar hij Watson een 'psychologisch terrorisme' verwijt. 5. Vermoedelijk: Hans Freyer (zie Briefwisseling II [767]), Theorie des objektiven Geistes. Einleitung in die Kulturphilosophie (Leipzig/Berlijn 1923). 6. Op 14 juni r935. 7. Spreuken 26,11: 'Gelijk een hond tot zijn uitspuwsel wederkeert, alzo herneemt de zot zijn dwaasheid'. 8. Verg. Politicus zonder parti;~ 202: 'Ik ben zoozeer van de wetenschap als bedrijf vervreemd, dat ik mij bijna niet meer kan voorstellen, hoe ik zelf eens meegestapeld heb, weliswaar zonder veel illusies (de wetenschap was voor mij nooit veel meer dan een mengsel van sport en wonderlijk misplaatste verantwoordelijkheid), maar toch juist met zooveel illusie, dat ik in het opbouwen van een sluitend systeem van bijzaken, behagen kon scheppen'. ' 81 9. 'Afgunst'. 10. Carl Schmitt (1888-1985), Duits staatsrechtsgeleerde, hoogleraar te Berlijn 19331945; ontwikkelde in Der Begriff des Politischen (Berlijn 1932) een politieke vriendvijand-leer. II. Russisch: 'Het betekent niets'. 12. J. Huizinga, In de schaduwen van morgen. [ 1149] Menno ter Braak ('s-Gravenhage) aan Johan Huizinga* 2 augustus 1935 Waarde neef Johan Met Uw uitvoerige en duidelijke reactie op mijn ''Politicus'' hebt U mij meer pleizier gedaan dan U bij benadering hebt kunnen vermoeden. Het stemde mij werkelijk niet aangenaam, dat U volstrekt weigerde mij ''au serieux te nemen''; niet omdat ik van het woord serieus afhankelijk ben, maar omdat ik meende te mogen verwachten, dat mijn levensbeschouwing toch wel een uiteenzetting van principieelen aard waard was. Deze brief is voor mij het bewijs, dat U mij na het lezen van den ''Politicus'' wel au serieux . neemt; hoe scherp Uw afwijzing ook moge zijn (ik had niet anders verwacht!), een schrijven van een dergelijke lengte is een voor mij volkomen ''rehabilitatie''. Ik stel dat op hoogen prijs en neem U wel allerminst kwalijk, dat U tracht mij ''in het vleesch te snijden''. De rehabilitatie steekt juist in het feit, dat U zulks onderneemt. Uw betoog is een poging, mij op innerlijke tegenstrijdigheid te betrappen. (''spraakklanken met beteekenis'' is inderdaad een innerlijke tegenstrijdigheid, ik heb dat in het boek ook zelf erkend.) Die innerlijke tegenstrijdigheid nu geef ik U bij voorbaat toe. Jemand, die de ''grammatica'' verloochent en haar desondanks als cultuurmensch den godganschelijken dag gebruikt, beweegt zieh in deze paradox of ''eenheid van tegendeelen''. Omdat hij alle consequenties van het logisch betoog trekt en zieh desondanks met zijn eigen logica niet wil vereenzelvigen, is hij voor den wel ''grammatischen'', wel zieh met de eigen logica vereenzelvigenden mensch een paradoxale fi.guur, een spe/er. Ook de polemische houding vloeit daaruit voort; ook die schijnt den ''grammatischen'' mensch een preoccupatie, een niet-tot-rust-willen-komen, kortom een hinderlijke en kinderlijke negativiteit, die zichzelf tracht te bestendigen door steeds maar meer tegenstanders af te slachten. Dat achter deze paradox (die ik geheel zou willen afscheiden van den paradox ä la Chesterton), 1 achter dit spel, achter deze polemiek een (zelfs tamelijk humorlooze!) ernst zou kunnen steken ... dat zal de ''grammatische'' mensch nooit toegeven, omdat hij zijn ernst (dien ik geen oogenblik in twijfel trek, wanneer daarvoor geen reden is) in woorden heeft belegd. U gelooft niet in mijn ernst, omdat U die niet in de ''grammaticale'' functie ziet vertegenwoordigd, omdat mijn laatste woord in grammaticis een ''ode'' aan den humor is; voor U is in laatste instantie dit boek ''verspild talent''. Volgens mij vergist U zieh daarin: als ik mijn talent hier verspild heb, dan is het om los te geraken van 82 de waardenleer, die ik als een belangenleer in ''geestelijke'' vertaling heb ervaren. De verspilling is voor mij noodig geweest voor deze groote schoonmaak in mijzelf, en daarom geef ik U de ''goedkoopheid'' daarvan ook niet toe. Als ik mij mijn voorbereiding van dit boek herinner, die niet zoo kort heeft geduurd, dan ben ik mij van geen haastigen uitverkoop tegen ''boksprijzen''2 bewust. (''ben bewust'', weer een paradox van iemand, die tegen den ''geest'' ingaat). Trouwens, juist dit wordt in Uw brief niet nader gemotiveerd. Waarom is mijn omkeering van ''hooger'' en ''lager'' en mijn ''immoralisme'' goedkoop? Omdat het voorshands nog niet klopt met mijn strijdpositie tegen het nationaal-socialisme? Ik bestrijd toch het nationaal-socialisme niet, om een restauratie te bewerkstelligen van een waardenleer der humanisten, die ik niet meer kan aanvaarden? En bovendien, het nationaalsocialisme is volgens mij volstrekt niet een ''Umwertung aller Werte''; het werkt met ''volksgemeenschap'', rasen bloed, d.w.z. met een zwaar-Geestelijke romantiek, die alleen een corruptie der oude waarden beteekent. U legt sterk den nadruk op de negativiteit van mijn betoog, terwijl het toch ook mogelijk is, de weliswaar niet met banden vol door het raam gesmeten, maar toch zeker aanwezige positiviteit te bespreken. Die positiviteit is inderdaad niet op de hierarchie van den Geest gefundeerd, maar op een aan Pascal verwante levenservaring, die op pag. 257 (door Pascal) volgens mij prachtig wordt geformuleerd. 3 Dat citaat moest, dunkt mij, toch ook duidelijk kunnen maken, waarom ik tot U in een ''ambivalente'' relatie sta, want het vat de menschelijke waardigheid samen met een woord, dat ik voorloopig afdoend acht: ''honnetete''. ''Il faut qu'on n'en puisse dire ni: ''11 est mathematicien'' (ou historien, M.t.B.), ni ''predicateur'', ni ''eloquent'', mais ''il est honnete homme''. Cette qualite universelle me plaft seul. '' Deze ''honnetete'' nu,. die dwars de ''geestelijke'' onderscheidingen van het humanisme doorsnijdt, vind ik overal in Uw geschriften, ook waar zij mij, zooals ''Nederlands Geestesmerk'', absoluut vreemd zijn. Daarom deel ik Uw afkeer van het valsche heroisme; maar ik verzet mij, als daaruit te voorschijn komt een apologie van de satisfactie, van het behoud. Mijn ontmaskering van den Geest dient dan ook slechts om den ''honnete homme'' mogelijk te maken. Daarom heb ik ook met nadruk geschreven, dat mijn betoog geen aanval is op den geest! (p. 211) Ik betoog slechts (en ik weiger dat goedkoop te noemen, omdat het met mz;'n diepsten ernst correspondeert), dat onder de dekmantel van het woord Geest een hierarchie is opgebouwd, die ik doorzie als de hier• archie van belangen, maar met de pretentie van objectiviteit en superioriteit. (Haar biologische waarde ontken ik niet!) Mijn ''honnete homme'' is geen krachtpatser, geen corrupte humanist, alias nationaal-socialist, maar een ''rooilijn'' (p. 258). Het zal blijken, dat zijn tactiek in zeer veel opzichten overeenkomt met die van den humanist, wanneer het tegen de dikke heroen a la Goering gaat! Maar de kracht, die hij voor dien strijd noodig heeft, kan hij niet meer putten uit de humanistische ideologie; hij kan slechts mensch zijn door de spitsvondige laatste privilegien van prof. Buytendijk4 ronduit te versmaden. U zult mij volkomen terecht kunnen tegenwerpen, dat deze positiviteit in het boek niet is uitgewerkt. Dat geef ik volkomen toe. ''Pol. z. Partij '' eischt een toepassing van de individueel verworven grondslagen op de maatschappelijke situatie; de ''hierarchie van het avontuur'', waarmee ik den lezer naar huis stuur, is een dooddoener. Maar toen ik dit boek tot in het voorlaatste hoofdstuk geschreven had, voelde ik, dat ik voor de toepassing op de maatschappij nog niet klaar was. Ik ben daar nog lang niet mee klaar, het kan misschien nog jaren duren, eer ik het noodzakelijke vervolg heb geschreven; maar als ik voor den tijd van rijpheid niet overreden of gegast word, hoop ik dat vervolg toch eens te kunnen schrijven. Alle waarden, die ik voor mij individueel heb ''omgekeerd'', moet ik nu langzamerhand gaan toetsen aan de resultaten van de sociologie (waar ik nu ook midden in zit). Inmiddels heb ik in ''Forum'' (dat dezer dagen verschijnt) een artikeltje geschreven over Gide's ''Pages de Journal'' en Uw ''Geestesmerk''; 5 ik zal het U na verschijning toezenden. Het zal U ongetwijfeld weer polemisch lijken, maar ik hoop, dat U tusschen de regels door toch zult kunnen lezen wat ik boven over de ''honnetete'' ten berde bracht. Uw broeder Jacob, dien ik onlangs de proef liet lezen, meende, dat er tusschen U en mij sprake was van ''een bijna physieke aversie'', Ik ben van het tegendeel overtuigd; als er van aversie gesproken kan worden, dan is die juist niet physiek, maar ''geestelijk''. Als U mij nog deze ongeoorloofde paradox toestaat: ik ben het bijna altijd ''geestelijk'' met U oneens en ''physiek'' met U eens. Met nogmaals zeer hartelijken dank voor Uw gedocumenteerde critiek, steeds gaarne Uw Menno ter Braak In de toepassing van mijn ''waardeleer'' op de maatschappelijke verhoudingen moet ik in de eerste plaats problemen behandelen als de functie van de z.g. elite (door Ortega y Gasset b.v. voor mijn gevoel zeer onbevredigend opgelost), de rol van de intellectueelen zonder ''geestelijke'' hierarchische basis, de arbeidsverdeeling, de relaties tusschen de bestaande ''kasten'' en de superioriteit berustend op prestatie etc. etc. Het zou dus zeer wel mogelijk kunnen zijn, dat ik bij de poging dat alles te beheerschen toch weer zou verdrinken zooals de archivaris van het provinciale archief. Maar dan met een andere illusie! Het kardinale probleem wordt dus voor mij, welke biologische en sociologische functie de hierarchie van de Geest vervult en vervuld heeft. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. G.K. Chesterton (1874-1936), Engels auteur van onder andere essays en de Pater Brown-verhalen; voor de 'paradox ä la Chesterton': Menno ter Braak, ''Tweeerlei paradoxen'', Het Vaderland, 17 maart 1935. 2. 'Beneden de marktprijs'. 3. Het citaat uit Pascal, Pensees: nr. 40 in de editie van Chevalier (Pascal, Oeuvres completes, Pleiade, Parijs 1954, 1098) en nr. 35 in de editie van Brunschvicg, die Ter Braak gebruikte. 4. F.J.J. Buytendijk (1887-1974), hoogleraar fysiologie en histologie te Groningen 1925-1946, sedert 1946 hoogleraar psychologie te Utrecht en Nijmegen. 5. Menno ter Braak, ''De kaarten en het spei'', Forum 4 (1935) 822-824. [ 1150] Johan Huizinga (Leiden) aan Werner Kaegi* 8 augustus 1935 Lieber Freund und Kollege, Haben Sie vielmals Dank für Ihre schnellen und genauen Nachrichten über den Gotthelf-Verlag und für Ihren Rat in bezug auf die Korrekturbogen, dem ich folgen werde. An erster Stelle aber erhalten Sie selbst ein Exemplar. Es war mir eine lebhafte Freude zu lesen was Sie darüber schrieben. Ich hätte es nicht gewagt, die Möglichkeit einer Übersetzung von Ihrer Hand anzunehmen, was mir ja ausserordentlich lieb wäre. 1 Jedenfalls schicke ich Ihnen sogleich die einzelnen Bogen. Falls Sie es nicht selbst übernehmen •• können, könnten Sie vielleicht einen Ubersetzer empfehlen. Carl Burckhardt versprach mir seinen Richelieu, sobald auch der zweite Band fertig vorläge. Ich würde auch ohnehin jetzt nicht die Zeit finden, mich darin zu vertiefen. Persönlich hat C.B. auf mich einen sehr starken und sympathischen Eindruck gemacht. Eine vornehme Figur; diese ruhige, feste und klare Art seines Gesprächs, dazu noch das Stattliche und Kräftige •• des Ausseren. Man könnte fast sagen: ein Mann nach dem Herzen seines 2 grossen Verwandten! Nochmals Dank und herzliche Grüsse, welche ich bitte auch Ihrer Braut anzubieten. Stets Ihr J. Huizinga * Origineel: Bazel, Paul Sacher Stiftung. r. Verg. Huizinga aan Werner Kaegi, 22 augustus 1935 (niet opgenomen), waaruit: 'Das ist ja herrlich, dass Sie selbst übersetzen und daran Ihre kostbare Zeit geben!'. 2. Verg. Werner Kaegi aan Huizinga, 8 augustus 1935 (niet opgenomen), waaruit: 'Ich wäre sehr gespannt gelegentlich zu hören, was Sie von Carl Burckhardts Richelieu denken. Ich schätze den Verfasser vielleicht noch höher als seine Bücher. Er scheint mir jedenfalls ein sehr seltener Mensch'. [ 1151 ] Menno ter Braak ('s-Gravenhage) aan Johan Huizinga* 8 augustus 1935 Waarde neef J ohan Met gelijke post zend ik U het in mijn vorige briefvermelde nummer van ''Forum'' .1 Ik wil het echter niet wegsturen zonder een kleine commentaar. Bij het overlezen van het bewuste stukje 2 treft mij n.l. zelf de scherpe toon, dien ik heb aangeslagen, en die voornamelijk, schijnt het mij, uit twee dingen voortkomt. Prima: het wordt den lezer niet voldoende duidelijk, dat ik met den term ''naYeveteit'' hier iets positiefs, iets hoog gewaardeerds bedoel, dat ik mijzelf dus gaarne een naYeveling zou willen noemen tegenover alle mogelijke ''helden''. Het staat er wel, dat ik het zoo bedoel, maar niet scherp genoeg geformuleerd. Secundo:. ik s~?reef het stukje na ons gesprek ~n. voor Uw brief. Door dien briefvoel 1k 1n1J ook tot U nader gekomen, terw1Jl 1k na het gesprek toch het gevoel had, dat ik (met sympathie, met hoogacl1ting, maar toch!) tegenover een vreemde was komen te .staan. Het. st1.1~je. is d~s gesteld met een persoonlijk gevoel van genegenhe1d voor G1de, dien 1k onlangs op het schrijverscongres4 te Parijs leerde kennen, en zonder persoonlijke relatie tot U. Aangezien de toon U ongetwijfeld zal hindere11, moge dit ter toelichting dienen. Verder moet ik natuurlijk de strekking van mijn betoog blijven handhaven. Ik kan het ''Geestesmerk'' niet zonder gevoelens van groote teleurstelling naast de viertle druk van het ''Herfsttij'' leggen. Maar de oppositie an sich zult U mij wel ten goede houden. Over den toon zou ik echter geen misverstand wenschen, na het begrip, waarmee U mij in Uw brief tegemoet kwam. M. vr. gr. gaarne Uw Menno ter Braak Het stuk van Romein 5 zal, dunkt mij, ook Uw belangstelling l1ebben. Mij heeft her zeer geboeid. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. r. Forum 4 (1935) 8 (augustus). 2. M.t.B., "De kaarten en het spei'', ibidem 882-824, waaruit: 'Men vergelijke de Pages de Journal van Gide en Nederlands Geestesmerk van Huizinga. NaYef zijn zij beide, anti-heroYsch eveneens (in den zin van: gericht tegen de phraseologie van de dikke helden ä Ja Goering); maar de kardinale vraag is, waarvoor naYveteit en a11ti-l1er0Ysn1e moeten dienen. Bij Huizinga nu dienen zij om den man, die zicl1 in hart en nieren bur· ger, d.i. bourgeois voelt, een motief te verschaffen zijn conservatisme en afkeer van de rumoerende "zwak gewortelden in het maatschappelijk leven '' Cttltureel te rechtvaardigen; bij Gide daarentegen dienen zij om den geboren bourgeois te verJos· sen van de obsessie, die zijn privilege Jangzamerhand voor hem geworden is'. 3. Andre Gide (1869-1951), Frans schrijver; Nobelprijs voor letterkunde 1947. 4. Het 'Congres international des ecrivains pour Ja defense de la culture', Parijs 2126 juni 1935. 5. J. Romein, "De dialektiek van de vooruitgang. Bijdrage tot het ontwikkelings- en ondergangsbegrip in de geschiedenis'', Forum 4 (1935) 752-777, 828-855. [ 1152 ] Julien Benda (Vaux sur Mer, Charente Inferieure) aan Johan rluizinga* 10 augustus 1935 Cher Monsieur Huizinga, Des que j'aurai vos epreuves je les ferai parvenir a la N.R.F.,1 avec - je n'ai pas besoin de vous le dire - l'invitation Ja plus pressante a leur faire le meilleur accueil. Mais la tache ne serait-elle pas grandement facilitee si nous pourrio~s to~t de suite remettre a la N.R.F. une traduction frani;:aise, que vous fer1ez faire de votre initiative? (1) Vos titres de chapitres, vous vous en doutez, sont particulierement at· 86 trayants pour l'auteur de la Trahison des Clercs. Je suis particulierement assoiffe de lire: ''Abus de la science'', 2 une des theses que j'ai le plus souvent soutenue etant qu'un des maux de ce temps est d'introduire des pretentions scientifiques en des domaines qui ne sont au fond que ressortissants ä la foi. Je me permets ä ce sujet de vous envoyer deux articles que j'ai publies dans les Nouvelles litteraires (2). 3 Mais ils ne font que dire une fois de plus des choses que j'ai dejä dites maintes fois dans des livres auxquels vous avez bien voulu accorder votre bienveillante attention. Croyez, eher monsieur Huizinga, au plaisir que j'ai de pouvoir vous rendre service et ä l'assurance de mes sentiments distingues et devoues Julien Benda 1. J'envoie tout de suite votre table des matieres ä un des principaux lecteurs de la N.R.F. 2. Je vous prierais de me les retourner quand vous en aurez pris connaissance, car je ne les ai pas en double. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. Nouvelle Revue Franfaise; bedoeld is een Franse vertaling van In de schaduwen van morgen, rnaar deze verscheen buiten het genoernde tijdschrift om: J. Huizinga, Incertitudes. Essai de diagnostic du mal dont souffre notre temps (Parijs 1939). 2. ''Misbruikte wetenschap'', In de schaduwen van morgen, hoofdstuk negen. 3. Er versehenen van Julien Benda verscheidene artikelen over dit onderwerp in Les nouvelles litteraires; onduidelijk welke twee hier bedoeld zijn. I. [ 1153] Richard Roland Holst [Zundert] aan Johan Huizinga (Leiden)* 10 augustus 1935 B.H. Het is erg vervelend dat je reis zoo in Breda werd afgebroken. Ofschoon ik zelfs geen aandeel heb in die autoonderneming, voel ik mij toch als gastheer eenigszins gekrenkt door 't geval en bied je mijn Brabantsche excuses aan. Wij zijn zeer teleurgesteld over 't weer, 't zag er uit, 36 uren lang, of de regen zou komen, maar niets er van, geen druppel viel en meneer Weer loopt weer geendimancheerd langs heeren wegen en is best over zichzelf tevreden en vindt klaarblijkelijk even als je neef MTB dat hij 't voortreffelijk doet. Ik keek 't boek 1 gisteren een kwartier in, 't is niets voor mij, van wat een nare en steriele substantie is 't gemaakt. Ik vrees dat nu wij toch weggaan wij maar in Bll 't sein zullen afwachten dat er hier weer water is. Hartelijk gegr. t.t. R. P .S. Het reservoir is onderzocht, de voorraad valt mede, dus vertrek van hier niet noodig. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. I. Menno ter Braak, Politicus zonder partij. [ 1154] Richard Roland Holst [Zundert] aan Johan Huizinga* 19 augustus 1935 Beste Han. Je zult denken dat ik heel wat bijzonders te schrijven heb, maar dat is mis, ik beantwoord alleen je gezelligen brief terwijl ik op den rand van de slaap balanceer. Zondag hadden wij ook wat regen maar niet veel, zoo'n opgewekt bakvischachtig buitje, waar geen vaart of drift in zat. De bloemen zeiden dat 't wel lekker was, en 't regenreservoir zei dat 't er niet vet van worden zou. Maar verleden Maandagnacht, toen wij weg waren, schijnt 't hier pootig geregend te hebben. De heele B.H. was er door opgeleefd en alles kon weer rustig slapen. 1 Jet is niet alte vermoeid geworden van de tocht naar Utrecht al heeft zij er wel drie dagen lang wat wankeler door gevoeld. Ina bracht haar terug en Van der Hoeven heeft hen van Utrecht naar hier gereden. De autotocht vond Jet evenals alle lieve hondjes, erg gezellig. Ina bleef hier tot vanmorgen en heeft ons daadkrachtig en allerliefst geholpen door den dag van gisteren, die anders wat zwaar zou zijn geworden, daar mijn zwager en bellesoeur hier van 12 tot 8 waren. Too much ofa good thing, Jet Terbraakt met moed doch met weinig lust, zij zal je over de resultaten van 't medicament later inlichten. Wat een aardig gelukje om zoo'n vertaler 2 te vinden die alles v66r heeft. Erg prettig voor je. 't Weer is hier nu ook onvergelijkelijk mooi, de sereniteit van 't najaar met nog niets van de melancholie er van. Jammer toch dat wij al Novemberhazen zijn die op het sluiten van den jachttijd azen zooals wij op 't paradijs. Wij pasten toch eenmaal ook zoo lief in deze late Augustussfeer. Je ziet beste Han ik raak mijn evenwicht kwijt. Hartelijk door ons gegroet je R. * 1. 2. Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. Om haar petekind Henriette Broos op te zoeken. Onduidelijk welke vertaling hier bedoeld is. [ 1155] Henriette Roland Holst (Zundert) aan Johan Huizinga* 22 augustus [1935] Beste Han, Hierbij stµur ik je het boek van Menno ter Braak terug. Zooals Rik je al schreef trok het mij weinig aan en boeide mij in 't geheel niet. Ik vond het ronduit gezegd vervelend, veel te lang voor den inhoud en erg weinig overtuigend. Wel niet geheel zonder ''geest'' en juridische scherpzinnigheid, maar 88 roch eigelijk het werk van een zeer egocentrische babbelkous. Somtijds deed het mij denken aan Multatuli's Ideeen, die ik ook nooit heb kunnen lezen, hoezeer ik in mijn jeugd dweepte met Max Havelaar. Er zijn dunkt mij, tal van analogien tusschen de ''Ideeen'' en dit boekje aan te wijzen, wat de positie van beide schrijvers betreft. Misschien zou Douwes Dekker zelfs zieh als een familielid van M. ter Braak ontpoppen, als men in den eersten door een chemische procedure de romantiek isoleeren en hem die aftappen kon. Maar dan is die oude romanticus en ijdeltuit toch een mensch van een heel ander kaliber dan jou neef. Ik denk niet, dat die veel sporen in de Nederlandsche literatuur zal achterlaten. Maar ik zou natuurlijk nog een paar boeken van hem moeten kennen, om te kunnen oordeelen (wat ik eigelijk toch al deed!). Vandaag ligt de Buissche Hei weer op apegapen, en van wat je de edele elegische schoonheid der latere Augustusdagen noemt, is niets overgebleven. Kregen we ook maar zo'n wolkbreuk, als den Haag heeft gehad. In Utrecht was ik nog even bij den keelenz. specialist. Mijn gehoor is wat snel afgenomen het laatste halfjaar, en ik wou weten of dat zoo maar door moest gaan. Ik kreeg van Dr. de Klein de verheugende mededeeling dat de verslapping der stembanden zieh zoo goed als hersteld heeft. Dat geeft weer moed voor den algemeenen toestand. Hartelijke groeten, ook van Rik. je Jet * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. [ 1156 ] Richard Roland Holst [Zundert] aan Johan Huizinga* 24 augustus 1935 Beste Han. De vraag die ik je stel is een beetje dilettanterig, maar dit kan mij niet weerhouden. Ik wilde graag iets meer weten over de zeer bijzondere geestesgesteldheid waar de kathedraal van Chartres, bij wijze van spreken, de verstoffelijking van is. Ik ,, . . • ':~.- """'•. "' ·.'·,···,·· .. ..,,... ·.·,-c"- ....". ',".. '•,•:, :;,>:: -,. • ',,,. ,,_._ • ". .... :.:·./. ''-':' <·:.:· ···,: .... ·.::" · ... , ... ,,_, ,o,' •••• : •. , ..... •••••• ••• •• ',,, _ ·. t ::'. . . ·_:·,•.· .• ._.,".;:. •·.., ·._·. ,' ..,· .<": . ', :,,::. • ., ....... .·..... :·, ·-·····.. , ... " " ,', : ,; -, •_-.·.•.-.,·.-._· •••_.·.',_. :, •. Ci\> :-:·::.;:· .,.. :.:,/.' "'-" "•" ·:,;,.," ..,.. ..,...• " .. , ·:;-\;:_)t4', '. -"' ,,,,',:,•,,;• ;;,:;;,';: . . '" ........ .. .............,.·,•,:,;,.. "• .. •.. ·:_._,_,_-,,_::_,,_ _ c·-'-'_;-: , , .. :::.'..---, ·'.:C::!· . • ·_," :·~: '.";-, : :': :·:·: ' " :.:-.,::::·)·,-.: .\,::,:;iir i:\\ .,; ···>.t:." -.-_·_--'......:?/_,_.;_;_.:_·_,:,:_;;-_. """ :'/ .·,... ....... .,_,,. ·:::::::.:"'"'",'''?.'.'· ·-·,;·· ·.... ,.·:~,,:-;-.... ,.. ··1·:::·.,::,...:.;: -- · · ,.. . , .... <)::" ;-· ... ', .. ,' .... :·.:·. . . ':' ·,; •• ,,..... ,' :.:· ,:;;: ;;: .:. ·:; ' . ,' :,:, !;;· i . ..,,, ., : .' . ','h ,_. '' "·,.·-~.. . .. .. ··;~\:,:· •",.,,:._ '.-.-•• · ,"' ' ··.:.::.::'. .< ..·.. ,.... ..:,· ,. ·;"; .,- '•.'(:,:,,.~~. · , .,.-.. :· .... _,,.:,:::10,\' ' . '.',"" ':,;.;:,?}:::.::,): ··:.::).( '' ', ...->.'/,, i(:!:l!I! }JW;r::::· De wanddecoraties van Richard Roland Holst in de grote zittingszaal in het voormalige gebouw der Hoge Raad. Van links naar rechts: Napoleon, Mozes, de symbolen van de gerechtigheid, Solon en Justinianus. Daaronder de spreuk van Hugo de Groot. afgebroken naar mate her inzetten vordert. Al de verrassingen die 't kan geven komen 's nachts als spookverschijningen op mij af. Ik vind Jet wel goed maar niet veel beter, want haar zwakte blijft toch onverminderd. Maar zij kan er wel veel beter uit zien. Ik schreef eergisteren aan Jacob. Ik heb 't erg druk met veel besognes, van ongestoord werken is niet veel sprake. Heerlijk dat 't voorjaar er eindelijk is en een lief gezicht trekt. Ik hoor terwijl ik dit schrijf de nachtegaal. Hartelijk gegr. t.t. R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Jan Carel Elias baron van Lynden (1887-1946), directeur-generaal van de Rijksgebouwendienst. 2. Gustav Cornelis Bremer (1880-1949), tot 1935 Rijksbouwmeester, chef bureau nieuwbouw van de Rijksgebouwendienst. 3. Het inmiddels voor de uitbreiding van de Tweede Karner afgebroken gebouw aan het Plein te 's-Gravenhage. 4. Voor de inrichting van de 2aal waren gerenommeerde sierkunstenaars aangetrokken; zo werd de verlichting ontworpen door de firma Gispen. 5. Zes Nederlandse rechtsgeleerden werden uitgebeeld door, met uitzondering van de Belg Termote, Nederlandse beeldhouwers: Cornelis van Bijnkershoek (1673-1743) door Albert Termote (*1887), Hugo de Groot door Johan Polet (1894-1971), Ulricus Huber (1636-1694) door F.J. van Hall (1899-1945), Joan Melchior Kemper (1776-1824) door Oswald Wenckebach, Simon van Leeuwen (1626-1682) door Hilde Krop, Johannes Voet (1647-1713) door Mari Andriessen (1897-1979); de beelden staan thans bij de achteringang aan de Kazernestraat van het nieuwe gebouw van de Hoge Raad. 6. Cornelis van Vollenhoven. 7. Roland Holst ontwierp de beeltenissen van vier wetgevers die voor de mensheid van belang zijn geweest, van links naar rechts: Napoleon (in keizersgewaad), Mozes (met staf), Solon en Justinianus (met Corpus Iuris); de figuren werden door anderen gegraveerd in donkergroen marmer, beide keizers rijk versierd met bladgoud, Mozes met weinig bladgoud en Solon geheel zonder. Bij de atbraak van het gebouw van de Hoge Raad werd de wanddecoratie ontmanteld en vonden de vier wetgevers een plaats in het nieuwe gebouw van de Tweede Karner. · 8. Het plaatsen van het door Richard Roland Holst vervaardigde glas-in-loodraam in het Noordertransept van de Dom te Utrecht, voorstellende Mozes, Elia, Aäron en David (zie Briefwisseling I [481), n. 1). [ 1209] J. Ortega y Gasset (Parijs) aan Johan Huizinga* 28 april 1936 Muy Sr. mio y de toda mi consideraci6n! Agradeci vivisimamente su generosa carta que me traia tan amable saludo y la afectuosa invitaci6n de morar en su casa. Por mala fortuna, al dia siguiente de verme aqui el Sr. Kamp 1 cai enfermo y, en rigor, esta es la hora en que sigo sin reconquistar plenamente la salud. Mas no quiero, de ninguna manera, dejar incumplido mi compromiso de dar estas conferencias aunque sea en pesimas condiciones fisicas y morales. Esta perturbaci6n es, a la vez, causa de que no me sea posible aceptar su inestimable invitaci6n. Un enfermo no es bueno en ninguna parte. Espero que haya visto usted ya algun ejemplar de su libro ''Entre las sombras del mafiana''. Ha debido salir en estos dias, durante mi ausencia, e ignoro que efecto haya producido en mi pais. De usted atentamente amigo J ose Ortega y Gasset * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. [Vertaling uit het Spaans:] Zeer gewaardeerde en hooggeaehte heer, Zeer veel dank voor uw vriendelijke briefwaarin u mij uw groeten overbraeht en waarin u zieh zo aardig betoonde mij uit te nodigen voor een verblijf te uwen huize. Maar helaas, daags na de ontmoeting die ik macht hebben met de heer Kamp werd ik ziek, en in feite ben ik nog steeds niet geheel en al hersteld van mijn ziekte. Maar onder geen beding zou ik de afspraak met u om die lezingen te houden willen taten schieten, ook al is het dan onder beroerde geestelijke en lichamelijke condities. Deze vervelende omstandigheid is er tevens de oorzaak van dat ik onmogelijk uw allervriendelijkste uitnodiging kan aceepteren. Ben zieke voelt zieh nu eenmaal nergens thuis. Ik hoop dat u inmiddels al een exemplaar van uw boek ''Entre las sombras del manana'' hebt gezien. Het moet een dezer dagen, tijdens mijn afwezigheid, zijn uitgekomen en ik weet dan ook niet hoe in mijn land de reacties zijn geweest. Uw toegenegen vriend, Jose Ortega y Gasset I. J.J. Kamp (*1905), assuradeur te Rotterdam, nodigde uit persoonlijk enthousiasme Ortega uit tot het houden van voordrachten in Nederland. [ 1210] Richard Roland Holst [Bloemendaal] aan Johan Huizinga* II mei 1936 Beste Ran. Tien minuten v66r dat je briefkwam, schreefik op een blocnote ''Ran'' als teeken dat ik je wilde schrijven. Daarna kwam je brief. Het spijt mij ook erg dat je niet bij de overdracht van 't raam zult zijn, niet 1 dat ik zoo'n dag zoo feest'lijk vind, ik zou liever b.v. met je in Boedapest boemelen, maar als 't dan toch geheuren moet dan mis je enkelen toch niet graag om deze operatietafel. Het raam zit er nu in maar ik zag 't nog niet, - wel een stukje er van. Maar nu nog iets anders. Wij denken ± 29 Mei naar Brabant te gaan. Jet laat je zeggen dat zij heelemaal niet van plan is om daar heen te gaan v66r dat zij bij jou is geweest en je huis heeft gezien. Deze week kan niet, want zij gaat voor een dag ofvier naar Mevr. Sasse,2 omdat zij allerlei dingen afmoet doen in stad en zij niet heen en weer gaat reizen, omdat 't te vermoeiend voor haar is. Zoudt jij nu eens willen opgeven welke dagen je tusschen 17 en 29 vast niet kunt, dan trachten wij nog een afspraak te maken om bij je te eten. Hartelijk gegroet t.t. Rik Wij hoorden dat Ortega y G. erg onverstaanbaar fransch sprak3 en hij daardoor niet te volgen was. Dat is zeker wat overdreven? * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. I. Huizinga nam deel aan de vergadering van de Commission Internationale de Cooperation Intellectuelle te Boedapest, 8-12 juni 1936. 2. Griet Sasse-Middelhoven (1868-1940), vriendin van Henriette Roland Holst te Ams~erda1;1,, weduwe van de arts Johan Sasse Az. (1862-1915). 3. Z1e Hu1z1nga aan J. Ortega y Gasset, 2 april 1936, n. 1. [ 1211] Richard Roland Holst aan Johan Huizinga* 19 mei [1936] Beste Han. Jet moet Dinsdag 26 Mei bij Dr. Roessingh 1 zijn. Wij spraken af dat zij 2 dan 't Domraam zou zien ik vraag er enkele anderen bij (in geheim) • De Domkerk wordt dan tijdelijk gesloten. Wij zullen elkaar treffen dien middag om 2.15 in den gang van de kosterij Domplein 2. Kunt je dan wellicht komen, dat zou erg prettig zijn? Ik schrijf 't je daar3 om maar gauw. Tot Zondag. Hart. gegr. t.t. R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Marius Johan Roessingh (1890-1955), internist te Utrecht. 2. Driemaal onderstreept. 3. Op zondag 24 mei zou het echtpaar Roland Holst voor het eerst een bezoek bren· gen aan Huizinga in zijn nieuwe huis. [ 1212] J. Ortega y Gasset aan Johan Huizinga* 23 mei 1936 Ilustre amigo: Quiero ante todo enviarle un saludo al tornar a mi pais desde Holanda donde he recibido tan amable hospitalidad de usted. Hable con el Sr. Maury Director Literario de la casa editorial Stock, con· forme que enviase usted edici6n inglesa de su nuevo libro ''Entre las sombras del mafiana'' para que tuviese de el conocimiento. Sus sefias son: Mr. Maury - Directeur de la Fondation Suedoise - Cite Universitaire - 9 Boulevard Jourdain. Envie a usted dias pasados dos ejemplares de la edici6n separada de mi art· iculo en el volumen ''History & Philosophy''. Si necesitase alguno mas le ruego que me lo diga para enviärselo inmediatamente. Le saluda con toda devoci6n J ose Ortega y Gasset * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 133 [Vertaling uit het Spaans:] Zeer gewaardeerde vriend, Voor alles wil ik U, bij terugkeer naar mijn land vanuit Nederland, waar ik macht genieten van de door U geboden gastvrijheid, een hartelijke groet overbrengen. Ik sprak met de heer Maury, literair directeur van Uitgeverij Stock, die het op prijs stelde wanneer U hem, te zijner informatie, de Engelstalige editie van Uw nieuwe boek, In de schaduwen van morgen toestuurde. Zijn adres is: Mr. Maury, Directeur de la Fondation Suedoise, Cite Universitaire, 9 Boulevard Jourdain. Enige dagen geleden stuurde ik U twee exemplaren van de afzonderlijke editie van mijn artikel in het boekdeel "History & Philosophy''. Macht U nog enige exemplaren nodig hebben dan verzoek ik U mij dat te laten weten, zodat ik ze U kan laten toesturen. U groetend, met alle hoogachting, Jose Ortega y Gasset [ 1213] Jakob Huizinga (Londen) aan zijn vader Johan Huizinga* 29 mei [1936] B.V. Hierbij een onbenullig reviewtje in de trant van ''toen zei die dit en toen zei die dat'' . 1 Laat ik van deze gelegenheid gebruik maken om voorzoover noodig en mogelijk je nog niet beantwoorde brieven af te doen. Ik zie nu dat het er maar een is en wel die met je reactie op mijn mismoedig betoog van eenige tijd geleden. Het geestespaardje maar eens voor een tijd op stal zetten is ongetwijfeld een goed idee. Wat je verder zegt is een prachtig voorbeeld van de labiliteit van overtuigingen en principes. ''Hang why and wherefore, stop thinking'' schrijft de auteur van de Schaduwen! Als ik dat eens in de krant zette. Beschouw dit niet als een verwijt. Zoo is het niet bedoeld. Wat je over het huwelijk zegt, ja, daar ben ik het nog immer maar heel ten deele mee eens. ''Want in de grond is het stiebten van een gezin nog essentieeler dan cogitatio and revelatio''. Nooit en te nimmer! Waar haal je dat vandaan? Ik ben het geheel met je eens dat iemand die trouwt en een gezin sticht daardoor een verantwoordelijkheid op zieh neemt die misschien grootere proeven aan zijn moreel stelt dan wanneer hij niet trouwt. Maar dat is m.i. dan ook alles. Dat het feit van procreatie zelf eenige ethische of plichtswaarde heeft krijg je er bij mij niet in. ''Het hebben van een vrouw en kinderen, met een huis en werk, is de levensvervulling bij uitnemendheid''. Al· weer, nooit en te nimmer! Dat een gezin en het normale gezinsleven een mensch misschien beter in staat stelt zijn werk goed te doen wil ik aanne· men. Maar dat het hebben van zoo'n gezin ''essentieeler taak'' is dan het werk zelf, niet. Dat lijkt mij een Umkehrung aller Werte. 2 Maar dit is per slot van rekening maar theoretisch gepraat. Ja, ik weet wel dat trouwen een goed idee zou zijn. Maar toch pas ik er nog voor al was het alleen maar omdat zooals in het verleden ook in het heden, en ik hoop nog voor eenige tijd in de toekomst, een passende candidaat in geen velden ofwegen te bekennen is. No, thank you, 1'11 take my time and plenty of it, though of course anything might happen. 134 De tocht op de Queen Mary 3 was wel aardig. Alleenword ik eigenlijk vreeselijk blase van al dat soort grapjes. Ik ontmoette een zeer sympathieke Poolsche collega, 4 goed vriend van Malinowski waar ik mee optrok. Van de reis door Zuid Engeland heb je al in de krant gelezen dus daar hoef ik je niets meer van te verteilen. Het is hinderlijk dat de HH. redacteuren wanneer ze eens een enkele keer iets in de tekst weglaten en veranderen, het altijd zoo bizonder stom doen, als de keukenmeiden die nog geen fatsoenlijke brief kunnen schrijven. Overigens gebeurt het gelukkig maar zelden. Von Balluseck5 die ik ook op de Queen Mary sprak prees mijn werk en sprak weer zijn spijt uit dat ik niet voor het Hbl. werkte. Dat is goed met het 6 oog op de komende onderhandelingen met Nijgh. Want ik wacht nu niet meer dan op zijn hoogst 2 maanden voor ik vraag dat hij mij op een gelijk sa· larispeil zet met de andere grootestadscorrespondenten. Als mijn werk op hetzelfde peil staat zie ik niet in waarom mijn salaris dat ook niet zou doen. Jeugdige leeftijd en ongetrouwd zijn heeft daar m.i. geen pest mee te maken. Groeten J. * Origineel: Londen, J.H. Huizinga. 1. Onopgehelderd. 2. Op Huizinga's niet teruggevonden antwoord reageerde Jakob Huizi11ga in een briefvan 7 juni [1936] (niet opgenomen), waaruit: 'Je counter argument op 1uijn be· toog tegen de gehuwde staat, dat er niets meer te denken valt als de menschen die van denken houden zieh niet voortplanten is geheel onwederlegbaar. Ik had l1et niet van die kant bekeken. Het is akelig maar waar. Op het andere punt blijven wij van mee· ning ofliever gezegd van geaardheid verschillen. Het why and wherefore in teleologi· sehen zin dan altijd schijnt juist voor mij steeds belangrijker te worden als levens· rechtlijn ofbasis bij gebreke waarvan men zieh naar mijn gevoel laat leven'. 3. Een tochtje voor pers en genodigden met deze nieuwe Engelse oceaanstomer over het Kanaal; korte tijd later zou de Queen Mary een pogi11g wagen 'het blauwe lint', de prijs voor de snelste overtocht van de Atlantische Oceaan, te behalen. 4. Francis Bauer Czarnomski, Engels journalist van Poolse afkomst. 5. D.J. von Balluseck (1895-1976), journalist en diplomaat, correspondent 1918-1928 en hoofdredacteur 1928-1941, 1945-1949 van het Alge1neen Handelsblad; nadien in di· plomatieke dienst. 6. H. Nijgh (1873-1948), directeur van de NRC 1908-1940. [ 1214 ] Pieter Geyl aan Johan Huizinga* 31 mei 1936 Amice, Gij zult mij, hoop ik, niet al te zwaar op de hand vinden, als ik even terugkom op ons middenin afgebroken gesprek van gisteren. 1 Het zou mij niet on· verschillig zijn, als gij mij ''onbillijk'' jegens Kernkamp bleef achten, maar een herinnering aan de chronologie van het gebeurde zal voldoende zijn, ver· trouw ik, om u de zaak anders te doen inzien. Volgens u zou ik tot Kernkamp's koel briefkaartje aanleiding gegeven hebben door de koelheid van mijn oratie. 2 Maar dat briefkaartje behoort tot een 135 later stadium. Voor mijn oratie was ik erger dan koel behandeld door Kernkamp, toen ik hem, vlak v6or mijn benoeming, bezocht om inlichtingen in te winnen; hij gaf mij die inlichtingen volledig genoeg, naderhand zelfs schriftelijk, maar ontving mij zo ''op een afstand'', dat het wel leek ofik hem ernstige reden tot gegriefdheid gegeven had; het briefkaartje van twee maanden later was enkel in diezelfde stijl. Daartusschen lag dan mijn oratie, waarbij (steeds diezelfde houding) Kernkamp ook niet aanwezig was. Meent gij werkelijk dat ik daarin meer en warmer over hem bad moeten spreken? Ik geloof niet dat lege plichtplegingen bij zulke gelegenheden ergens goed voor zijn. Ik heb in mijn toespraken niet meer willen zeggen dan ik verantwoorden kon. Ik wist dat Kernkamp mij niet tot zijn opvolger gewenst had; 3 inderdaad kwam ik een geschiedopvatting verkondigen die niet de zijne was; ik was bovendien door hem met opzettelijke, krenkende koelheid ontvangen. Dat alles maakte het vrijwel onmogelijk veel te zeggen; door een vriendelijke toespeling op zijn docentschap meende ik te kunnen doen blijken dat mijnerzijds geen onwil om iets vriendelijks te zeggen bestond. - Ik wist ook dat de faculteit mij niet gewild had; ik heb dus ook in mijn toespraak tot haar een zekere terughouding in acht genomen.4 Mijn oratie kwam dus overeen met de realiteit der verhoudingen. Ik kon in het openbaar geen dingen zeggen die de ingewijden zouden doen meesmuilen. Daarentegen ben ik mijn nieuwe collega's, en ook mijn voorganger, zonder ook maar het geringste gevoel van wrok en met de beste bedoelingen van vriendschappelijke samenwerking en omgang in de toekomst tegemoetgetreden. Indien dat bij mijn collega's wederkerige gevoelens ontmoet heeft, maar bij mijn voorganger niet, ligt de schuld zeker niet bij mij. Met vr. groeten, steeds de uwe w.g. P. Geyl * Minuut: Utrecht, UB. 1. Onduidelijk bij welke gelegenheid Huizinga en Geyl elkaar spraken. 2. P. Geyl, Vaderlandse gemeenschap in historisch perspectief (Santpoort 1936), rede uitgesproken bij de aanvaarding van het hoogleraarsambt aan de rijksuniversiteit te Utrecht op 17 februari 1936; zieh niet tot Kernkamp zelf richtend sprak Geyl over deze slechts de woorden: 'Dames en heren studenten, ik weet dat ik hier een man op· volg, die veel voor u geweest is' (23). 3. Kernkamp had graag I.J. Brugmans (zie Briefwisseling II [882]) als zijn opvolger • gez1en. 4. De faculteit plaatste op 15 mei 1935 N .B. Tenhaeff als eerste op de voordracht. Verg. P. Geyl, Vaderlandsche gemeenschap 23: 'Mijne heren professoren, in het bizonder gij die de Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte vormt, ik kom tot u na een lang verblijf in den vreemde, en terwijl het mij onuitsprekelijk verheugt in een kring van landgenoten werkzaam te mogen zijn, gedenk ik met dankbaarheid de vriendsc.:hap die ik van rnijn Londense ambtgenoten heb ondervonden. Reeds hebt gij mij veel voorkomendheid bewezen. Vergun mij dat ik, onbekende als ik in het persoonlijk leven voor de rneesten uwer geweest ben, mij in uw welgezindheid aanbeveel'. [ 1215] Johan Huizinga (Leiden) aan Paul Citroen* 4juni1936 Zeer Geachte Heer Citroen, Ik waardeer Uw wensch, 1 doch zal niet in staat zijn, U tot de uitvoering van Uw voornemen gelegenheid te geven. Ik moet namelijk overmorgen buitenslands gaan, en zal na terugkeer nog eenige malen afwezig moeten zijn, telkens afgewisseld door korte verblijven thuis, gedurende welke ik te veel werk opgehoopt zal vinden, om tijd tot poseeren te hebben. Ik moet mij er daarom toe bepalen, U voor Uwe bedoeling mijn dank uit te spreken. Hoogachtend, Uw dw. J. Huizinga * I. Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. De wens tot het vervaardigen van een portret van Huizinga. [ 1216] Johan Huizinga (Leiden) aan Johannes Haller* 29 juli 1936 Verehrter Herr Kollege, Ich fühle mich beschämt, dass ich Ihnen seit so langer Zeit nichts von mir hören liess. Der Winter war ganz in Anspruch genommen durch allerhand Beschäftigungen. Zuerst meine Umsiedlung nach dem schönen neuen Hause am Rande der Stadt, beim neuen Stadtwald, 1 mit weiter Aussicht über ein grosses Spielfeld. Die Lage ist so ruhig, wie man nur wünschen kann, und ich geniesse noch täglich von der Harmonie der neuen Umgebung. Sie sollten mich hier mal besuchen, wenn das möglich ist. Dann gab mir mein Buch 'Im Schatten von morgen' viel zu tun, mit den •• verschiedenen Ubersetzungen, und mit Korrespondenz verschiedener Art. Inzwischen nahte die Erasmus-feier mit den unausweichlichen Pflichten, welche sie mir auferlegte. Zwei Proben meiner Arbeit schicke ich Ihnen. Zwei andere folgen später noch, nachdem ich zum Schluss Ende Oktober die Gedenkrede in Basel gehalten haben werde. Bei alledem hat sich die breite Reihe der Bücher, welche ich noch nicht habe lesen können, immer erweitert, und leider ist auch Ihr Nikolaus I und Pseudoisidor noch dabei. 2 Ich hoffe nun endlich für den kommenden Winter Zeit reserviert zu haben für die Ausarbeitung einer Arbeit über das Spielelement der Kultur, davon ich bisher nur eine Skizze gab in meiner Rektoratsrede von 1933. Seit Anfang Juni bin ich über Budapest, London und Genf herumgefahren, alles wegen ämtlicher oder jedenfalls offizieller Tätigkeiten. Erst jetzt folgt ein kurzer Aufenthalt aufToorenvliedt, und noch einige Wochen ruhiger Arbeit. Sie sehen also, dass ich doch einige Entschuldigung für mein Versäumnis beibringen kann. 137 Wie geht es Ihnen und Ihrer Familie? Sind Sie schon wieder mit neuen Abschnitten Ihrer Papsttumsgeschichte beschäftigt? Als Sie mir im Winter schrieben, rührten Sie einen Punkt an, über den man sich eigentlich mündlich unterhalten müsste, nl. meine Auffassung des Staates, die Sie nicht teilen konnten. Ich weiss natürlich, dass mit demjenigen was ich zu bemerken fand, nicht alles gesagt ist. Aber das muss vorläufig dahingestellt bleiben. Es ist Schade, dass man • sich im Gebrauch seiner Zeit und in der Freiheit seiner Bewegungen mit dem Alter eher eingeengt als befreit fühlt. Es wird mich freuen, wieder von Ihnen zu hören, hoffentlich Gutes. Mit herzlichen Grüssen, Stets Ihr J. H uizinga * Origineel: Koblenz, Bundesarchiv. I. De Leidse Hout. 2. Johannes Haller, Nikolaus I. und Pseudoisidor (Stuttgart 1936). [ 1217] Johan Huizinga (Middelburg) aan Werner Kaegi* 9 augustus 1936 Lieber Freund, Ich schliesse eben den 'kleinen Michelet', 1 der aber viel grösser ist als sein äusseres Format angibt. Ich wünsche Ihnen zu dieser Publikation herzlich Glück. Sie haben nicht nur die echte Grösse, Würde und das Genie Michelet's in sehr anziehender Form sprechen lassen, aber zugleich damit ein höchst aktuelles Buch geliefert. Wie wichtig und auch wie beschämend für unsere Zeit, hier in Ihrer einfachen und doch fesselnden Darstellung zu lesen, wie viel höher in diesem geschmähten 19en Jahrhundert die wahre Bildung stand als heute! Und wie erfreulich, und nützlich für unsere Zeit, zu erfahren, dass auch heute noch über nationale Gegensätze sich reden lässt in einer so teilnahmevollen und doch ganz überparteiischen Weise, wie Sie es getan haben!. Sie haben nicht blass Michelet ein kleines aber schönes Monument gesetzt, sondern auch der Welt von heute eine beredte Mahnung an bessere Zeiten gegeben. Wie erstaunlich weit und tief hat doch dieser Michelet die Geschichte verstanden! Wie viel historische Weisheit ist bei ihm noch auf jeder Seite zu finden! Wie viel hat er eigentlich schon gewusst, was man später erst 'entdecken' sollte! Und diese edle, hohe Würde und Gerechtigkeit des Urteils in Liebe! Es scheint mir immer, als ob die Schwäche Michelet's beruht in seiner blitzartigen, fast spasmodischen Form der Äusserung, ein Lyrismus wie von einem Chor der Tragödie. Er ist der absolute Gegenpol Rankes. Haben wir späteren, auf der germanischen Seite wenigstens, eigentlich recht gehabt, dass wir viel länger Ranke 'zijn blijven lezen' (hier muss es wegen des 'blijven' auf holländisch) als Michelet? Ranke war viel genauer, er hatte immer Recht, von seinem Standpunkte, während Michelet voll grossartiger Irrtümer ist. Und doch ... Sie sehen, wie Ihr Buch mich anregt, also, nochmals herzlich Dank! Morgen steht Toorenvliedt wieder leer. Der kurze Aufenthalt war besonders angenehm, obwohl das Wetter erst jetzt gut werden will. Herzliche Grüsse, Ihr J. Huizinga * Origineel: Bazel, Paul Sacher Stiftung. 1. Werner Kaegi, Michelet und Deutschland (Bazel 1936); verg. Werner Kaegi aan Huizinga, 4 juli 1936 (niet opgenomen), waaruit: 'Ich bin etwas unglücklich, einen so kleinen Ausschnitt von dem, was ich wollte, fertiggebracht zu haben. Es ist nun eigentlich ein Zufallsprodukt und enthält von dem, was mir an Michelet das wichtigste s~~eint, fast gar nichts'. In de begelei~ende bri:f van 25 j~li 1936 (niet opgenomen) b1J het gezonden boek beschreef Kaeg1 het als een van v1Jf hoofdstukken: 'Die vier anderen bleiben nun wohl meine persönliche Phantasie'. [ 1218] Johan Huizinga (Leiden) aan Gonzague de Reynold 1* 13 augustus 1936 Cher Collegue, La lecture de votre remarquable volume2 m'a donne ce que vous avez voulu exprimer, c'est ä dire une notion plus claire et plus exacte de ce que la Suisse est et veut etre. J'y ai appris beaucoup et j'y ai senti cette atmosphere d'un pays etranger que j'aime beaucoup. Bien merci donc de votre aimable envoi, et au revoir des que le sort le permettra. Quand vous ecrivez ä Geneve, veuillez me rappeler au souvenir des Burckhardt. 3 Croyez, eher collegue, ä mes sentiments cordialement devoues. J. Huizinga * Origineel: Bern, Schweizerische Landesbibliothek. 1. Gonzague de Reynold, zie Henriette Roland Holst aan Huizinga, 10 december 1934; evenals Huizinga was hij lid van de Commission Internationale de Cooperation Intellectuelle. 2. Gonzague de Reynold, La democratie et la Suisse, essai d'une philosophie de notre histoire nationale (Bern 1929). 3. C.J. Burckhardt, Reynolds schoonzoon. [ 1219] Werner Kaegi aan Johan Huizinga* 22 augustus 1936 Lieber Herr Professor, Ich bin Ihnen seit langem Antwort und Dank schuldig für verschiedene Briefe. Um mit dem ersten zu beginnen: Sie werden selbst inzwischen Be139 • richt 1 bekommen haben von dem Lesezirkel Hattingen in Zürich. Ich telephonierte sofort nach Empfang Ihres Briefes Ihren Bescheid. Was dann Ihre nachträglichen Korrekturen zum Festschriftbeitrag betrifft, so ist der fragliche Satz vollkommen richtig, die Zitierform ''mein Erasmus'' usw. ist durchaus gebräuchlich, Walther Köhler z. B. zitiert immer so. Ich selbst würde sie wohl lieber vermeiden. Ich habe eben gebeten, mir Ihre Bogen noch einmal zu schicken, damit ich sehe, was vorher dastand wohl Ihr Name? - und die alte Form gegebenenfalls wieder einsetzen kann. Der Druck ist nah in einiger Ferne. Man hat also alle Zeit. Inzwischen habe ich auch die Rotterdamer Reden bekommen, zu meiner Freude. Und nun vor allem vielen Dank für Ihre freundlichen Zeilen zum Miche· let. Sie haben mit Ihren gütigen Worten viel Balsam gespendet. Besonders in· teressant war mir, was Sie an Allgemeinem über Michelet sagten. Ranke wird mir immer mehr zum Problem. Bevor man die Bedeutung Burckhardts fassen kann, müsste sein Verhältnis zu Ranke untersucht und scharf gefasst sein. Gerhard Ritter ist einigermassen ungehalten über Michelet, weil er sich nicht stärker von Ranke habe beeindrucken lassen. ''Wie sehr haftet alles an der Oberfläche, was ihn von deutscher Wissenschaft berührt hat!'' schreibt er. ''Welcher Abgrund liegt zwischen seiner poetisch-litterarischen Darstel· lungsweise und der Rankeschen Darstellungsform!'' 2 Hinter dem ''poetischliterarisch'' scheint mir freilich etwas mehr zu stecken. Es ist wohl eine ganz andere Auffassung vom Verhältnis des einzelnen Menschen zu den Vorgängen. Während bei Ranke der Einzelne, sofern er nicht Staatsmann ist (und auch dann noch), sich fast völlig den allgemeinen Vorgängen einfügt, steht er bei Michelet viel freier, innerlich fester da. Ist nicht die Verwandtschaft zwischen Hegel und Ranke, von Michelet aus gesehen, eine sehr grosse? Ich seufze über meinem Winterkolleg. Mitte September möchten wir nach Italien fahren. Ich bleibe mit vielen Grüssen Ihr herzlich ergebener W. Kaegi * Origineel: 's·Gravenhage, NLMD. I. Niet teruggevonden. 2. Gerhard Ritter aan Werner Kaegi, 20 augustus 1936 (origineel: Bazel, Paul Sacher Stiftung). [ 1220] Richard Roland Holst (Zundert) aan Johan Huizinga* 23 augustus 1936 Beste Han. Ja ik ben allang weer terug, na ons gezamenlijk vertrek van hier. Ik ben maar een paar " - • , --,.....c -4' <• p • , C) .J _.,,o t;:?e, n • c •• = " <'. °" ~ ...... , e "dC •• Q a -""" .,,< • z, r,;)t - C2 •• i:;a < • • , • • p Q • .. Q ·-- ........ • • • > .... - ,I ,.. 5' •' q c -~ , C><" A.a n - / • • ? c !"®•i,J)·~~·-...... •••·,-,\IJ·_.,(~i·• Gedicht door Huizinga in mei r937 geschreven voor en op de kamst van Auguste Schölvinck. ... -.,, • • • • •' • ;" >< • • ' <>: , , ,-(" ,.,. ' - -z .•,. •,..,-,......___, '2A • . .,.., -- -• • -- - "' q Q ~ ., ., ....... , y ,... c, ,,.c. • • - ~ c, (>!' 4' ' ~ -? • ... •• •> c e .'~-c • 2::'n ' < c,< .,.., z, • - = .,.. 0,1 c?r::r .V- 0 Q z ~ c::, .c: ...... • • -2 c:, o_..... <2 • •c ~ d Zn ( q Cl <:>::: ':!' • ... c 0 - 1 C2 C) Cl • - Q ,.. 4.-, • • ..,... ' /a O..,A] • ...,.., ..... '. 2 q • -h'~o--·-·- A • e>(c,, • ?-t < e ~ .. A .:.:?{.-: • .., z, ,:;.. J 'o - .......... :J. (" ' ,- < ... ... .., • a. c:, z' ..... 6e1'\t:l:1 tti tic t1akker1 1111 l1ct tcrr,15 t1ctit~11 tipccrl!l ltx:h 111ur.1r tllcie· 1 r11c11 l(Ckrcp.,·11, c:.I>. is r111ar l1t1i11 tirn lcc11t tc \•it~rcr1, t:rt kc1rr1t ccr~t fttt'lri:ct1· (ll.".hterid t htti~. Nti dtt!l ecl11: tl,i~t, allcrlicfilt \tfClttwtjc. + l)r1g111ccl; t)1111c11 c:·r· (t!Si\), r.. ,\i. c:t11tlc,~··lltllllll>(,I t. ltclccn Kr,1,1:11f111ft: 2 S1crll1,1r111C' .J. S1:hc1l\•1tll'k·Krr1l (1908,1111\11), c<:hlJ\c11111c \'illl ( :1,n~f.it11 &\.;\\ S,ttlll· \'ill1:k ( IR\,llr· lf},J l), \"Cr IC).lC flV,t'(l{lrtl i~cr, l1r1ic f \' i!II :\ll)i:11\lC. 3. <:i,rr1c ll11ktrt1,1. [ t3<»2 } Ji1t1ar1 llt111i111ta (I .c1tici1) 4 11\l~ll'llll'• t~J'.\7 l .icli\1c, llcr l,1,:t11:n1lt ;tf'li:hcitl .1t111 Atlf~tl'lft: Si:l11,t,•111tk. J1,istt:rt:r1: iii (,\r11,tt:rtl,1rt1J" ir1 j1: 'lt:t1,1111~c Jl,1k1c, 111cf 1c 1111t~!c f,~C· !ltr,1lc11tl 1:11 \1lij, ltt:t \\·,1, .1llt:~ z1t,1 l1~·li1 c11 }!1:"t11,1kki·li1k. ·1·11111" l~lll}~ ik (1\'cr cftl!l!IV,t: k,1r1rcr1 tlc11kcr1, c11 ct:i,1r \\•tl 1k 1c 11,1 1111,! 11\·tt .., r1t11,·c1t. \X't: 1,11:hric kl1t111cn 11111111:t~ l1'>11 llct l1ccrli1k t1r1l1t:\',.11t}:c11 trt rct:1111111 11\1:r ;1llc li111J\<:lt t'r;11cr1. i!ic Jt'. \\'cl v.·t:ct, c1111,)k wcl t1'1:\l,11:i11 l1rl11, tt1,1;1r 111111t tt'.r,11\t· Y,tM1t{lcl11kl1c1~! ~!ccfl ttiij ir1, je.: 1111it t'l'.11'1 iti:cl tl111tlrl11lt. !c• 11·1:.~:r11 !lt. }'.,I 11it \'l.111 l\1/CC tlitl}!Cfl, \!IC je Zt:11' zci . .S1:Xtlt'.clc Vt:r·l,ltll!,1.711'• kt'.fl ik ll!CI, 1ri f('. ().;:ll k1ntl, 1n j111.1 it1ivcrt: 111.1,1~:,lclijkr1c:1tl Vlcci 1t: 111c1 1,11,t1 ltt·t·l 11rc1'1c',, ,,1;,11 Jt~ tl,1ur111cc ln:·tl1}t·l1. J11 lit'flJ t:t:r1 hl1~ic11t.l, \li,lftll t•11 ir111i}.\ \\'t'lt'tl, 111t•t !irll1ft•l1t• ;1;111 liclilc, t:r1 1,lic 1,(\(1 ktl!l~t:rt kt1111. 1~11 11t1 it· lt:11'' 111:li.lt: r·1·11111.1;1l l1t~l,1 ai:111111ir11 ~:t:· \'t:11 (,1i111 11111 1!, ;1;111 111ii!!} 1111 \'1:1~1l1rik1 tt'. 1111!1. tlr 11;111111rl11kc ,.,,1l111.1ki11~\ \',111 tlic l1cf1.li:: 1tit·1 r11i·t.·r, 1.lii;- Jt: \V,11:!11. Z11111~ l1t·i }.\11i·ll, 1.:111:1·\\·111.1111·11 11.1111i1tl11k. "!'1}t"tl t1,11lt IC f(t:!11k !1ltctl JC l'f ;!,lt! ltl("\"1lt~1\llt•: l'II \l,1;1111111 i•, llllfll l11•!\lt• llil~ :i:iir1 t.li11ttc11, l11x11{cf'. Z1K1 1•, 111:t, irrt :i:1l11 1l111c:1 l1t·1 1.1j11, \'II 11.11 l•r1·11f'.f 111ii 1111 11· .111,li·r1· i,:i:· zci11lc:, 111'rt11.1w· 1111:1 ,lc \"t'.r· l:111v.c11!i ,la.irv,111. t)r11 tl(lk tl,111 11t1~: t1,11·r1111r11!'>1.:t1 lc l1li1\'cr1. r1111t1 1111, 1111\V<·lijk 113 gedragen worden door een zoo groote liefde, dat die wanverhouding er als iets onbeteekenends in verzinkt. Ik geloof, dat jij, op wie dat aankomt, ook dat zult kunnen, en dat hetgeen ik hier schreef, je niet zal terneerslaan of drukken. Maar ik vond het noodig liefste, om het toch nog eens heel duidelijk te hebben uitgesproken. En nu kus ik je... Ik heb op de kaart gekeken: B.B. 2 ligt al aardig in de bergen, daar zal zeker te wandelen zijn. Als je er eens een paar dagen op uit wilde, zou je (met een zusje, ofmet meneer .... ~~ I ) eens met een treintje een eind zuidwaarts kun- nen gaan, en dan een stuk van den eersten Höhenweg wandelen, b.v. over de Hornisgrinde naar Murmelsee en vandaar naar Allerheiligen, zooals ik twaalfjaar geleden met Retha de tour begon. 3 Mij viel in: zou het zin hebben, als je in B.B. nog een paar rijlessen nam, bij voorkeur in een Wanderer, en dan vandaaruit opnieuw je examen, hetzij in Amsterdam ofhier, aanvroeg? De eene orchidee is nog uitgekomen, maar de rest hangt slap en treurt omdat je weg bent. Maar de geie roosjes zeggen: och wat, niks te klagen, en staan moedig en frisch als het lieve kind zelf. In het pak dat ik gisteren aanhad, vond ik in een vestjeszak een sixpence. Dat wijst zeker op Zuid-Engeland. 4 Als je dezen brief soms nog beantwoordt, dan niet meer te middernacht naar het station, hoor! Het hindert immers nu niets, of ik hem een post later krijg en bovendien, jij moet vanavond vroeg naar je bedje om morgen vroeg bij de hand te zijn, en je welverdiende en langverlangde vacantie te beginnen! Nu begint dus het groote zwijgen. Ik kan er nog altijd niet bedroefd over doen. 0 ja, een ding nog. Natuurlijk hoor ik terstond, wanneer je terug bent. Het is onnoodig, het mij van te voren te schrijven. Op een goeden dag vind ik een briefje, ofkrijg een telefoontje: ik ben weer in Amsterdam, en ... Liefste, mijn handen om je hoofdje ... * Origineel: Darien CT (USA), L.M. Conley-Huizinga. r. Doorgehaald: 'die'. 2. Baden-Baden. 3. Zie Briefwisseling II [595], [597]. 4, De voorgenomen huwelijksreis van Huizinga en Auguste Schölvinck naar Engeland. [ 1303] Johan Huizinga (Leiden) aan F. Schmidt Degener* 8 augustus 1937 Waarde Degener, 1 Ik heb Uw stuk gelezen, en tracht er enkele indrukken van weer te geven. Ge he?t hier een rijkdom van fantazie en van scherpe visie uitgestort, die verbaz1ng en bewondering wekt. Tevens een groote diepte van gedachte 214 vind ik er in; er wordt voortdurend psychologisch zeer diep gepeild. Geen van de verwijten, waartegen ge U in de voorrede vrijwaart, kornt bij mij op. Ge hebt niet alleen het volle recht, Uw gegeven zoo te behandelen, rnaar het werk is door die volkomen vrijheid, waarvan ge gebruik hebt gemaakt, vol van levendigheid en gelukkige vondsten geworden. Mijn bezwaren liggen op heel ander terrein, ik zou het bijna noernen op het technisch-litteraire. Ge hebt mijns inziens Uw voorstelling te zeer met motieven overladen, haar te bont, te rijk, te fel gemaakt. En dat verdraagt, schijnt het mij, de dramatische vorm niet. Uw overrijk fantazie-materiaal is, naar mijn oordeel, eigenlijk meer stofvoor een roman. Terloops denk ik aan Salammbö2 en aan Pierre Louys, 3 maar dat doet er niet toe. In den jagenden, voort-ijlenden gang van het drama komt al die weelde van edelsteenen en bonte weefsels (ik bedoel dit enkel figuurlijk, niet de kleeding-motieven zelf) niet tot haar recht. Het is misschien een ouderwetsch en nuchter standpunt, maar ik blijf toch geneigd, aan een dramatische productie de toets aan te leggen: zou zij speelbaar zijn? En dat kan ik van Uw drarna toch niet recht ge· looven. Tachtig percent van Uw overrijk werk zou beneden den drempel der waarneming blijven. Vind in deze opmerkingen rnijn groote belangstelling en waardeering voor een geschenk uit vriendenhand, waarvoor ik tracht te danken met een vriendenwoord, d.w.z. niet met een goedkoop compliment, maar rnet een poging tot zuiver oordeel. Het ietwat plompe spreekwoord van het paard, dat men niet in den bek ziet, heeft zijn grenzen van geldigheid. Ik ben ervan overtuigd, dat in dezen een kritisch afgewogen, doch niet minder hartelijke dank, U liever is. Met mijn beste groeten, Steeds t.t. J. Huizinga * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. F. Schmidt Degener, De poort van Ishtar (Amsterdam 1937); in de herdruk (Amsterdam 1947) ter gelegenheid van de opvoering van het stuk door het Amsterdams Studentencorps als lustrumspel, werd deze briefvan Huizinga afgedrukt. 2. Gustave Flaubert, Sa/ammbß (Parijs 1862). 3. Pierre Louys (1870-1925), Frans schrijver. [ 1304] Richard Roland Holst (Zundert) aan Johan Huizinga* rr augustus 1937 Beste Han Ik was steeds van plan je te schrijven, maar de dagen worden door de droevige omstandigheden volkomen tot pulver gemaakt. De toestand van Jet is in de laatste drie weken heel erg achteruitgegaan, vliegend, zoowel geestelijk als lichamelijk. Het eenige lichtpunt is dat 't geheel buiten haar omgaat, dus van lijden is 215 geen sprake. Geestelijk is zij als een kind van 5 jaar, zij is snoezig liefen zacht, roerend en hartbrekend, maar zij is vaak niet bepaald absent, maar er geheel naast; 't is alles ontzettend droevig en wanhopig. Piet en Henk v.d. Hoeven 1 bemoeien zieh er mede, Henk was er daarnet weer. Hij begrijpt 't niet, nu er ook nog hooge koorts 's avonds bij is gekomen, denl~t hij aan een soort autointoxicatie. Prognose durft hij niet uitspreken. Hij zegt daar kan in eens een fatale inzinking komen, maar 't is ook mogelijk dat zij weer uit deze kuil komt om geleidelijker zooals zij reeds deed, achteruit te gaan. Griet Sasse is hier dat is een groote steun. Onze juffrouw is uitmuntend en doet wat zij kan en doet 't met veel tact, maar zij ziet 't einde van haar krachten. Dus daar komt een verpleegster bij en een nachtwaakster. Tot nu toe deed ik dit, maar dat kunt je ook niet lang uithouden wanneer je overdag ook helpen moet. Je ziet dus beste Han dat 't echt volop narigheid hier is. Ik zou er natuurlijk nog veel meer over kunnen schrijven maar ik moet al zoo veel schrijven. Spreek over dit alles maar niet ofzoo min mogelijk, want al zal 't toch wel bekend worden, hoe later hoe beter. Anders krijg ik maar allerlei schriftelijke vragen ofbezoeken, en voor geen van tweeen is er tijd. Het was alles al lang moeilijk, maar nu is 't am wanhopig onder te worden. Maar zij is roerend liefen zacht van een onreeele zachtheid. Hartelijk gegr. t.t. R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Pieter C.T. van der Hoeven (1870-1953), hoogleraar verloskunde en leer der vrouwenziekten te Leiden 1903-1940 en zijn broer Henri van der Hoeven (1879-1956), zenuwarts te Utrecht. [ 1305 ] F. Schmidt Degener (Amsterdam) aan Johan Huizinga* 14 augustus 1937 Waarde Vriend Huizinga, Van harte bedankt enz. Bovenal ben ik dankbaar voor het formuleeren van Uw bezwaren aangaande een mogelijke realisatie op het tooneel. De speelbaarheid is natuurlijk de ware toetssteen voor alles wat voor de planken is gedacht, hetgeen niet wegneemt dat juist het beste van de theaterliteratuur meer wordt gelezen dan gespeeld. Dit hybridisch karakter, dat tooneelvorm a priori reeds heeft, zat mij dan ook geducht dwars. De kwestie soberheid of niet nam de proporties aan van het to be or not to be. Dat ik ten slotte niet ben teruggeschrikt voor een Wörterschwall hangt samen met mijn ervaringen als toeschouwer. Wat kunnen wij werkelijk volgen bij een opvoering, zelfs al bevinden wij ons in de bevoorrechte positie van een die de tekst bijna uit zijn hoofd kent? De algemeene samenhang ja maar de dialoog en de details? En ook al begrijpen wij het, wordt ons maar even de tijd gelaten over 216 het begrepene na te denl{en? De tooneelspeler die een woordenmassa tot zijn dispositie krijgt met een zeker rythme, een duidelijke climax, is gelukkiger dan een die karte zinnetjes als in het vroege genre van Maeterlinck ofin Wildes Salome krijgt uit te spreken. Mijn bewondering voor Marlowe 1 spoorde mij aan in het opzicht van woordmassa's vooral niet te voorzichtig te zijn. Het is natuurlijk een te groote durf een menschenleven als van Holofernes met zijn driften, zijn aspiraties, zijn herinneringen in een akte op de planken te brengen. Wat zou er van blijven hangen? Niet veel meer dan de houding en intonatie van den tooneelspeler. Correspondeeren deze volkomen met den tekst dan is het niet zoo erg dat de begrijpelijkheid van het woord in de tweede plaats komt. Bij alle Shakespeare opvoeringen, die ik in de laatste jaren in Engeland zag, en die waarlijk voortreffelijk zijn, trof het mij dat het gespeelde drama zoo geheel een ander object werd dan het gelezene. De substantie van een lange tirade, die men thuis kan lezen en overdenken, is op het tooneel~ vooral bij het tegenwoordige Engelsehe snelle tempo, niet meer dan een houding of een beweging van een oogenblik. Uit het bovenstaande moge blijken dat een opvoering voor mij een in ieder geval onberekenbaar experiment is. etc. D * Doorslag: 's-Gravenhage, NLMD. r. Christopher Marlowe (1564-1593), Engels toneelschrijver. [ 1306 ] Richard Roland Holst [Zundert] aan Johan Huizinga* 23 augustus 1937 Beste Han. De data heb ik niet vast in mijn hoofd, het leven is hier eentonig, ik weet dus niet zeker ofje nog op Toornvliedt bent ofniet. Was 't er gezellig en waren alle kinderen er? Krijg je goede berichten van Guste en komt zij ook al spoedig terug naar Holland. Ik ben ook verlangend te hooren of alle moeilijkheden van den baan zijn en jullie geluksplannen met volle zeilen door kunnen stevenen. Hoe hartelijk hoop ik dat. Het proces van verzwakking van Jet neemt steeds toe, zij komt zoo goed als niet meer buiten een paar stapjes tusschen de verpleegster en mij in. Haar geestelijke zwakte neemt ook steeds toe, zij probeert te schrijven maar 't resultaat is droevig. Zij blijft zieh van haar toestand onbewust en is wel heel veel eischend, maar zacht en vriendelijk. Het is alles erg droevig, maar het feit dat wij hier zijn in de aparte sfeer van de Buissche Heide en de geest waar in de zorgen voor Jet gedrenkt zijn, geeft aan het geheel, hoe droevig het ook is, een sfeer, ik zal niet zeggen van geluk, want dat zou onjuist zijn, maar van een harmonie in mineur die het hart toch verrijkt. 217 Maar ofschoon zij heelemaal niet lijdt is 't toch te hopen dat de beproevingen niet al te zwaar voor haar worden. Hartelijk gegroet t. t. R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. [ 1307] Richard Roland Holst (Zundert) aan Johan Huizinga* 1 [na 25 augustus 1937] Beste Han. Dank voor je brief. Nieuws van hier is er niet. Wel vind ik dat Jet iederen dag zwakker wordt. Het is alles onzegbaar droevig, deze maand is zeer zwaar geweest, maar ik zou haar voor geen andere maand in mijn leven willen ruilen! Als het onafwendbare toch moet komen, laat 't dan nog hier zijn, in deze stilte. Dezen briefkreeg ik van v. Rees. 2 Ik heb hem gezegd dat ik hem er niet op kon antwoorden, maar ook dat als Ortega vertelde dat je hertrouwd was, hij zijn Spaansche neus voorbijkakelde. Ik las hier met weerzin een boekje van Ortega over het gezichtspunt in de kunst. 3 Wat een kwek! Heere beware me. De scherpzinnigheid op 't dwaalspoor. Potverju dan is Spengler toch heel wat anders als hij 't over plastische kunst heeft. Wanneer ik niet vervuld was met andere gevoelen ging ik hem met vreugde te lijf. Hart. gegr. R. * Origineel: Darien CT (USA), L.M. Conley-Huizinga. 1. Ongedateerd, gesehreven op aehterzijde van de in n. 2 genoemde brief. 2. R. van Rees aan Richard Roland Holst, 25 augustus 1937, waaruit: 'Mijn sehoonzoon Piek vroeg mij een dezer dagen of ik bericht had gekregen van Prof. Huizinga's huwelijk. U begrijpt hoezeer mijn vrouw en ik daarvan opkeken. Mevrouw Mees-van Stolk, met wie de Pieks zeer bevriend zijn, vertelde hem dat zij Prof. Ortega y Gasset had gesproken en van dezen had vernomen dat Prof. Huizinga onlangs was getrouwd met een jong meisje; het speet Prof. Ortega erg dat hij aldus, tijdens zijn verblijf in Holland het contaet met zijn vriend Huyzinga moest missen. Nu zijn vele dingen in deze wereld mogelijk. Ongetwijfeld is onze vriend Huizinga een buitengewoon mensch, en wanneer zoo iemand buitengewone dingen doet dan behoeft men zieh daarom niet te verbazen. Is het berieht van Prof. Ortega juist dan zullen wij ons hartelijk moeten verheugen. Maar zoolang die juistheid ons niet nader is gebleken kunnen mijn vrouw en ik geen oogenblik daaraan gelooven. Wij willen hetgeen wij voorloopig als een praatje besehouwen zelfs niet verder geven, wi j spreken er met niemand over en weten niet beter te doen dan ons te wenden tot U, Huizinga's intieme vriend, en U vriendelijk te vragen aan onze onzekerheid een eind te maken. Naar wij van U hoorden bij Uw laatste bezoek aan ons, was H. te Parijs, dus zouden wij zeggen: ongetrouwd; aan den anderen kant kan men moeilijk denken dat Ortega zieh vergist. Of heeft hij ''en voyage'' als mariage gehoord?' 3. Jose Ortega y Gasset, Het gezichtspunt in de kunsten ('s-Gravenhage 1937). 218 [ 1308] Johan Huizinga (Leiden) aan Auguste Schölvinck [Amsterdam]* 28 augustus 1937 Allerliefste schat, Welkom weer thuis! Hier heb je war lectuur voor den Zondag. 1 Her is heel vervelend om te lezen, want er staat wel twintig maal hetzelfde in! Het zou zijn nut kunnen hebben, als je terstond even de laatste bladzijde las, die een dwaas geval vertelt, dar je zoo spoedig mogelijk weten moet. 2 Mijn liefste, als het kan, bel mij dan vanavond nog even op. Ik zal van 9.15 af in de studeerkamer zitten. Heb il~ om half elf nog niets gehoord, dan reken ik, dar je geen gelegenheid hebt gehad. Wanneer zie ik je? Heleentje komt hier vandaag logeeren, tot morgen, maar zij eet in den Haag. Hou-je nog net zooveel van mij? ik van jou meer dan ooit. Straks als jij in de trein stapt, gaat deze op de bus, en dan heb je hem vanavond nog met de avondpost. En kom nu bij me, en wees van mij! H. - ---~ ··---·· =.......... -·- * Origineel: Darien CT (USA), L.M. Conley-Huizinga. I. Huizinga en Auguste Schölvinck hadden afgesproken gedurende vier weken geen direct contact te onderhouden; beiden schreven gedurende deze periode wel brieven in dagboekvorm, met de bedoeling die elkaar na hun weerzien te laten lezen; verg. Huizinga aan Auguste Schölvinck, 31 juli 1937. 2. Richard Roland Holst aan Huizinga, na 25 augustus 1937, n. 2. [ 1309] Richard Roland Holst [Zundert] aan Johan Huizinga* [eind augustus 1937] B.H. Zooeven je briefje. Je moet 't vooral niet onaardig vinden maar ik kan nu geen bezoeken aan, zelfs niet van jou. Straks kamt de verpleegster. Ik vind 219 Jet vreeselijk zwak, zij wil toch werken. Dat is hartbrek~nd want 't is een chaos waar niemand uit kan wijs worden, geschreven 1n een onleesbaar schrift. Piet v.d.H. was hier, hij zei dat de gezichtsstoornis door de hersens kwam. Henk v.d.H. had gezegd, 't is te hopen dat 't einde gauw komt. Ik had mij de laatste jaren wel eens ingedacht in wat stond te gebeuren, maar hoe onmetelijk veel zwaarder is de werkelijkheid. Hart. gegr. R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. [ 1310] Johan Huizinga (Leiden) aan Auguste Schölvinck [Amsterdam]* 2 september 1937 9 v.m. Mijn groote, innige, sterke, dappere, vroolijke liefste, Aan 't werk gaan, goed en weil maar als je brief eenmaal heel aandachtig woord voor woord ingedronken is (de post kwam eerst na 't ontbijt), dan moet hij eerst n6g eens heelemaal aandachtig gelezen worden, en dan m6et er tenminste alvast begonnen worden aan een briefje terug. Jou heerlijke, uitstroomende brief, als een bergstroompje in de zon, en je koele handen aan mijn gezicht, ik stamel maar wat ... ik kan niets meer zeggen, zoo vervuld ben ik van jou en van het geluk, dat je me geeft ... Ik zal eerst maar braaf een beetje gaan werken, en vanavond verder schrijven. 5.45 Zooeven vertrok je broer, 1 wij praatten samen een uur. Maar eerst even je expresse: alles wat ik hier boven zette, was nog veel waarder, dan ik vanmoigen wist; jij zoudt 6m mij van mij afstand willen doen? lief groot hart, ik ben zoo trotsch op jou en op jou liefde, in mijn binnenste, want daarvan hoort niemand iets. Ik omvat je knieen en dank je, en ben nog nader tot je dan tevoren. Overigens is dat argument van die reputatie zoo absurd dat je broer dat zelf blijkbaar ook al ingezien had; hij sprak er met geen woord van, dus ik ook niet. Toen ik tegen jou zei: het tegendeel is waar, bedoelde ik dit. Als het iets schelen kon wat de wereld er van zei, dan (onlogische zin,) zou dit juist andersom zijn; de wereld zou zeggen: kijk, die prof. H. is toch blijkbaar niet zoo'n kamergeleerde, hij durft het leven nog aan! Dat ziet de wereld graag, en terecht. En jou zeg ik erbij, (maar dat moet je niet verder verteilen, want dan zouden ze zeggen: zie je wel, hij is al heelemaal gek): als de keuze voor mij stond tusschen mijn zoogenaamde reputatie en jou, dan koos ik jou. Maar dat van die reputatie is allemaal maar onzin. Ik vond je broer veel aardiger dan ik verwacht had; ik kon natuurlijk over allerlei dingen met hem veel beter praten dan met je ouders, en meen hem wel te hebben overtuigd 1. van de buitengewone ernst van het geval en 2. van de stelligheid, dat wij beiden hierin ons geluk vinden, voor hoe groot 220 aantal jaren dan ook. Natuurlijk gaf hij zijn bezwaren niet prijs, maar het was toch nuttig, er met iemand van je familie eens zooveel diepgaander over te hebben gepraat. Barge was alleraardigst. Hij wenschte mij na mijn eerste woorden terstond met groote hartelijkheid geluk, en toen ik zelf ervan sprak, hoe goed wij zelf alle bezwaren kenden, deed hij daar volstrekt niet somber over; het was volmaakt duidelijk, dat hij er zieh echt en vriendschappelijk over verheugde. En hij zei ook terstond met een vroolijke glimlach, dat hij al gauw wel eens aan zoo iets had gedacht, toen hij gezien had, hoe ik met je ingenomen was. Inmiddels heb ik de concepten van den notaris al, en zal zien, of ik vanavond nog Meyers thuis tref. Ik vergat nog, dat ook Heering, 2 de ernstige theoloog, en Van der Hoeve de medicus, 3 er uiterst sympathiek tegenover standen. Allen legde ik voorloopig nog strenge geheimhouding op. 8.20 n.m. Meyers heeft terstond een aantal amendementen aangebracht. Ik schrijf morgen zijn notities netjes over, en zend dan alles aan je Vader, die het na kennisneming weer aan je broer kan toezenden. Daar straks dit briefJe van Bine de Sitter. Arm Schattekopje, dat nu nog al de moeilijkheden door moet, als haar zus4 je in Breda het hoort, en de heele andere familiel Ik zal nooit lief genoeg voor haar kunnen zijn, d.w.z. voor het Schattekopje! Wat zal het een rust zijn, eerst al, wanneer het eenmaal bekend is, en dan als we op reis zijn, en dan als we weer terug zijn ... 't Was vanmiddag toch een dom gevoel, een mooie auto op stal te hebben, en toch per trein naar den Haag te moeten. Wacht maar, over een tijdje ... 0 zaligheid, al de gewone dingen van het bestaan dan ... Wanneer zie ik je weer? Leg je lief hoofdje regen mijn schouder, en sluit je oogen ... P.S. Teeken van levenskracht: vanmiddag aan het Station komende liep ik zoo maar de houten trap bij twee treden tegelijk op. Dat had ik nog nooit gedaan. P.S. 2. Punt van regeling voor studie van kinderen. 5 Natuurlijk een studieverzekering aan te gaan, maar dat heeft den tijd nog! * Origineel: Darien CT (USA), L.M. Conley-Huizinga. 1. Carl J.G.M. Schölvinck (1896-1959), advocaat en procureur, oudste broer van Auguste Schölvinck. 2. G.J. Heering, zie Briefwisseling II [701]. 3. Jan van der Hoeve, hoogleraar oogheelkunde. 4. Maria A.G. Schölvinck (1902-1979), zuster van Auguste Schölvinck, echtgenote van Louis van Mierlo (1894-1965), bankier te Breda. 5. De kinderen die eventueel uit het huwelijk geboren zouden worden. 221 [ 1311] Richard Roland Holst [Zundert] aan Johan Huizinga* 6 september 1937 Beste Han. Wij bevinden ons nu wel aan de twee polen van het leven. Het is heerlijk dat de hemel boven jullie wolkeloos is en het komende vol belofte en geluk. Ik denk er vaak met vreugde aan als een mooi en goed ding van het leven. Het spijt mij erg dat de reis van pool tot pool zoo ver is en ik zoo weinig reislustig ben. In een gewoon geval was ik vast naar jullie geluk kamen kijken. Hier is de toestand werkelijk hartverscheurend. Jet is vrijwel invalide en zij is ook vrijwel kindsch. Niemand die dit langzaam maar gestadig verval niet uur en dag bijwoont, kan zieh van de ellende een idee maken. Ik moet even op en neer naar Bll om dingen te regelen voor 't geval dat wij terug moeten. Dan moet 't huis däär anders bewoond worden. Wij moeten er op voorbereid zijn, in mijn hart hoop ik dat 't toch onvermijdelijke zieh maar hier zal voltrekken, maar V.d.H. zegt '''t kan heel lang duren''. Zie hier de berichten van mijn pool, maar geniet n1aar van je wolkelooze hemel. Hart. gegr. R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. [ 1312] Johan Huizinga (Paleis Het Loo) aan Auguste Schölvinck [Amsterdam]* 7 september 1937 Liefste, Ik kan de verzoeking niet weerstaan, je van hier een eenvoudig woordje te schrijven. Maar kort, want ik moet mij gaan kleeden; ik ben zoo juist aangekomen, het is half zeven. Het wordt een klein gezelschap, de Prins en de Prinses zijn er ook, hoor ik. Wat zouden ze wel zeggen, als ze wisten, aan wie ik schreef? Nu in de houding! Dag, klein schat! H. * Origineel: Darien CT (USA), L.M. Conley-Huizinga. Briefpapier Paleis Het Loo. 222 [ 1313 ] Johan Huizinga (Leiden) aan Auguste Schölvinck [Amsterdam]* 8 september 1937 1.30 n.m. Liefste schattekopje, Vandaag niet schrijven? Het plezierigste van den dag overslaan? Kun-je begrijpen! Nee, hoor, terstond begin ik het verslag van mijn tocht. Maar eerst druk ik je nog even in mijn armen en sluit je hoofd tegen mij aan, om al de zachte schattigheden van je brief. Het lijkt nu ontzettend lang geleden, dat we bij elkaar waren. Ik kan nu langzamerhand nauwelijks meer zonder je. Maar flink zijn! Om ruim vier uur verscheen de Cadillac met twee grijze lieden met rood en goud om hun pet, en reed mij in gestrekten draf, d.w.z. aanzienlijk snel, naar het Loo, waar we precies om halfzeven aankwamen. In een der zijvleugels, gelijkvloers met uitzicht op het park, keurige zitkamer, slaapkamer en badkamer, met uitstekend bad, maar daarnaast een gewone kom en kan op de wasch tafel. In de zitkamer lag zulk keurig schrijfgerei, dat de pen vanzelf in de inktpot stapte, en naar Singei 42 schreef. 1 Toen de lakei mijn koffertje uitpakte, schaamde ik mij wel wat over de oude sloffen en het al een keer aangehadde rok-overhemd. Maar hij zei er niets van. Het Loo is een alleraangenaamst paleis, mooie, niet te groote en niet te hooge zalen; je voelt je er echt prettig. Het bleek terstond, dat ik volstrekt niet zooals ik gedacht had, een invaller was. Behalve eenige dames en heeren van de hofhouding waren er als gasten van buiten alleen de burgemeester van Apeldoorn met vrouw, freule van Sytzama, 2 die vroeger met de Prinses in Katwijk was, en een officier, dien ik er ook eerder al wel ontmoet bad. En ik was het, die tusschen de Koningin en de Prinses zat. Een ronde tafel met een twaalf of veertien personen, en verderop in de zaal nog een bijtafel. De Koningin droeg helder groen, de Prinses licht groen (zij of satijn, dunkt mij, het stond haar erg goed). De Prins en alle andere heeren behalve de officier van buitenaf waren in rok zonder decoraties. Er was geen muziek. Ik heb de Koningin nog nooit zoo genoegelijk, opgewekt en vriendelijk gezien. Het was heelemaal niet stijf. De Prinses heeft met behoud van haar beminnelijke natuurlijkheid en hartelijke vriendelijkheid iets fijns en teers gekregen, wat zij vroeger niet had. Zij is werkelijk zeer veranderd, veel knapper geworden, maar ook veel bleeker; zij zag er wat ''interessant'' uit. De Prins beviel mij evengoed of nog beter dan op de lunch; hij heeft iets innemends. In de loop van den maaltijd zei de Prinses: straks vertoont mijn man filmpjes van de Piet Hein3 etc.-, maar dat is nog al vervelend, wilt U niet wat snelteekenen? Ik zei, dat ik dat in geen jaren meer bij de hand gehad had, maar het was haar ernst, dus ik zei natuurlijk, dat ik dan graag mijn krachten beproeven zou. Nu, de filmpjes waren inderdaad niet veel zaaks, 's Prinsen talenten liggen blijkbaar niet in die richting. En toen verscheen het zwarte bord, dat blijkbaar al achter de deur klaarstond, met de stukjes krijt, de spons en de doek, en ik teekende wat malligheden; heel mooi werden ze niet, maar het heeft al223 tijd wel succes. 4 Daarna nog thee, totdat HM en de Prinses zieh terugtrokken, ook Prins verdween, men dronk met de heeren nog een whisky soda, ging om half twaalf of wat later naar bed, en sliep niet al te best. Maar daar kan ik tegenwoordig heel goed tegen. Ruim half zeven weer op, aangenaam hollandsch ontbijt in de zitkamer, en om kwart voor acht reed de auto mij naar den Haag. Maar ik dacht: wacht eens even ... we moesten toch over Leiden, we hadden wat speling, dus even aan op Slingelandtlaan 4: koffertje binnengezet, post gegrepen ha, de p. en o.! 5 Zoodra mijn loodssignalen aan de grijze lieden niet meer noodig waren, je brief gelezen, v6or de Haagsche schouw begonnen, toen even: he, is daar de Deyl al? en toen ik hem uit had, 6 waren we opeens bij het Viaduct! - De rest is van geen belang: Colijn geschikt, een boodschapje gedaan, en met Van Wijk per gele tram terug, precies half een weer thuis, alles op de minuut, van Dinsdagmiddag tot W oens· dagmiddag. Erg aardig dus het geheel, zooals je ziet. 7 Ik geloofnu toch haast, dat ik het de Prinses wel moet schrijven. Nu nog even antwoord op je vragen: ik voor mij zou eerlijk gezegd ook meer voelen voor Lieve mevr. H., 8 maar ik vrees dat het haar hevig zou kren· ken. Zij komen eerst Vrijdag weer thuis uit Oisterwijk, we kunnen er dus nog wel even over praten, als je wilt. - Stijlloos, om het onder konjakje (dat staat zoo goed) te vertellen? 9 Och waarom zou het stijlloos zijn? Wat mij betreft, als Vrijdag de dispensatie 10 er werkelijk is (mijn hart klopt er nog een beetje over) beschouw ik onze bruidstijd als begonnen, en ga mijn briefjes schrijven. Ik begrijp wel dat je Ouders er wat tegenaan hangen, maar laten ze nu ook eindelijk de knoop doorhakken, geheuren moet het toch. Goed, ik ga Vrijdag 14.08 van hier. Maar ik kan nauwelijks zoo lang meer wachten; alleen de onvergelijkelijke vreugde over jou houdt mij nog staande. De levens· geesten voeren aan een stuk door rondedansen uit in mijn hart (van die kleine dwaze levensgeestjes, zie je ze?) en zingen juichende koor· en beurtzangen. O jij lief, liefkind, wees weer bij me! H. Heel veel groeten van de v. Valkenburg's en deze brief van Marika Vollgraff.11 * Origineel: Darien CT (USA), L.M. Conley-Huizinga. r. Het ouderlijk adres van Auguste Schölvinck in Amsterdam. 2. J.L. baronesse van Sytzama (*1899), hofdame. 3. Het zeewaardig plezierjacht, prinses Juliana en prins Bernhard bij hun huwelijk aangeboden als nationaal geschenk. ~· yerg. Leon?ar~ Huizing~, Herinneringen.~an mijn vader ('s-Gravenhage 1963) 75: M11n vader, die z11n grote seances wel degel1Jk placht voor te bereiden en nu door dit yor~telijk verzoe~.ove'.vallen werd, protesteerde zwakjes. 'Koninklijke Hoogheid, dat 1s n!et zo ma~e)11k u1t ~e m~uw te schudden ... Men komt in deze '""'"'1 Huizinga en zijn echtgenote gaan aan boord van het vliegtuig dat hen naar Zuid-Engeland zal brengen op huwelijksreis, 4 oktober r937. De foto verscheen op de voorpagina van De Telegraaf, een dag later. doorkomen, en je hebt alles zoo prachtig gedaan, zoo sterk en zacht en zuiver en vast. Nu kom je tegen die schouder rusten, waar je de rust zoo graag vindt, en nu zullen wij samen probeeren, om onze levens tot een te maken; we zullen het samen zoo goed hebben, als de omstandigheden wat gunstig zijn. Wat zal het heerlijk zijn, je altijd zoo dicht bij me te hebben, en een beetje liefvoor je te zijn. Er zullen nog allerlei nieuwe situaties komen, van menschen ontmoeten en bezigheden, maar de hoofdzaak zal toch zijn het gewone dagelijksche leven hier in het stille, zonnige huis. Liefste, help onthouden, dat je morgen je pas terug krijgt. We zullen pastoor Nolet's 1 raad volgen, en niet gaan jachten en sjouwen van de eene plaats naar de ander. Nu, je hebt te veel te doen, om lange brieven te lezen. Straks kus ik je lieve oogen. H. * Origineel: Darien CT (USA), L.M. Conley-Huizinga. 1. Het burgerlijk huwelijk werd gesloten te Leiden, waarna de kerkelijke inzegening plaatsvond in Amsterdam, door pastoor W. Nolet (1885-1965) in 'De Papegaai', aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal. Vervolgens was er een 'dejeuner dinatoire' ten huize van de familie Schölvinck en 's middags vertrok het echtpaar met het vliegtuig op huwelijksreis naar Zuid-Engeland. [ 1323] Richard Roland Holst aan Johan Huizinga* 17 oktober 1937 Beste Han Welkom samen thuis en bedankt voor de briefkaart. 't Is heerlijk dat jullie 't zoo mooi getroffen hebben, ik kan mij begrijpen dat 't New Forest in dit seizoen ongeloof'lijk mooi zal zijn. Nu gaat het gewone leven weer voor jullie door, schijnbaar, maar met een gouden inslag en daar komt 't op aan. Wij zijn hier nu Io