J.HUIZINGA BRIEF I ELI II 192 19 ' VEEN TJEENK WILLINK UTRECHT/ANTWERPEN 1990 Redactie Leon Haussen W.E. Krul Anton van der Lem • Dez·e uitgave is tot stand gekomen onder auspicien van de Stichting ter Bevordering van de Beoefening van de Cultuurgeschiedenis in Nederland Dit deel is tot stand gekomen met steun van het Prins Bernhard Fonds eo de Stichting Praemium Erasmianum Copyright© Erven J. Huizinga Vormgeving Koos van der Bijl ISBN 90 204 1991 9 n/1990/0108/379 CIP WOORD VOORAF Dertig jaren omvatte het eerste deel van de briefwisseling van Johan Huizinga. Negen jaren van correspondentie zijn voldoende om.dit tweede deel te vullen. Herfsttij der middeleeuwen verschijnt in de meeste van de moderne talen en door dit boek verwerft zijn schrijver een internationale reputatie. Huizinga's officiele functies groeien in aantal en gewicht, uitnodigingen tot het houden van voordrachten in binnen- en buitenland bereiken hem van vele kanten. Hoofdzaak blijft echter het hoogleraarschap in de algemene geschiedenis te Leiden, in dir deel culminerend in 1932-1933, het jaar van het rectoraat. Daarnaast wordt het redacteurschap van De Gids voortgezet, een functie door Huizinga bekleed tot 1 januari 1933. Het lidmaatschap van de afdeling Letterkunde van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen vindt op II november 1929 zijn bekroning door de benoeming tot voorzitter van de afdeling. In de loop van de jaren twintig zocht Huizinga naar een nieuw onderwerp van studie. Het zou, opgezet als tegenhanger van zijn Herfstti.i der middeleeuwen, een boek moeten worden over de opkomst van de middeleeuwse beschaving: een groot werk over de culturele bloei in de twaalfde eeuw. Hij slaagde er echter niet in deze monografie te realiseren. Wel schreefHuizinga drie detailstudies over twaalfde-eeuwse denkers, door hem als 'praegothieke geesten' aangeduid: Alanus de Insulis (1932), Johannes van Salisbury (1933), en Abaelard (1935). Zijn in een brief aan Jolles uitgesproken wens: 'men moest eigenlijk geabonneerd zijn op zes levens tegelijk' (zie Andre Jolles aan Huizinga, 6 november 1927), verraadt mogelijk iets van een gevoel van teleurstelling over veel dar onvoltooid bleef. In 1925 overleed Huizinga's vriend Jan Veth. Aanvankelijk was her de bedoeling aan hem een levensschets te wijden in de gebruikelijke vorm van een herdenking in de Koninklijke Akademie. Dit voornemen maakte plaats voor het plan een biografie van Veth te schrijven. Steunend op de correspondentie van Veth en met medewerking van diens weduwe bracht Huizinga in tamelijk korte tijd een levensbeeld tot stand dat tegelijkertijd een terugblik op zijn eigen ontwikkeling was: de Beweging van Tachtig, de bloeitijd van De Kroniek ende teloorgang van de idealen in de jaren van De Nieuwe Gids. Was de publikatie van zijn Tien studien (1926) een poging om tot een eerste overzicht van zijn verspreide artikelen te komen, de verschijning van Huizinga's Cultuurhistorische verkenningen (1929) was, in de woorden van Wiardi Beckman, werkelijk een gebeurtenis. In her bijzonder lokten de opstellen 'Over een definitie van het begrip geschiedenis' en 'De taak der cultuurgeschiedenis' lof en kritiek uit, bijvoorbeeld bij Jan Romein, wiens kritische bewondering voor Huizinga al uit het eerste deel van de correspondentie bekend is. Nieuwe correspondenten in dit deel zijn onder anderen Martinus Nijhoff en Menno ter Braak, wier brieven aan Huizinga helaas voor het grootste deel niet bewaard zijn gebleven. Het valt op dat Huizinga voor zijn doen opmerkelijk uitvoerig op hun kritiek reageerde. 5 Van april toten met juni 1926 bezocht Huizinga de Verenigde Staten van Amerika op uitnodiging van het 'Laura S pelman Rockefeller Memorial'. Samen met vertegenwoordigers van de sociale wetenschappen uit andere Europese landen maakte hij een rondreis langs Amerikaanse universiteiten en andere wetenschappelijke instellingen. Deze studietocht leverde enkele nieuwe vrienden op: de Pools-Britse antropoloog Bronislaw Malinowski en de ltaliaanse econoom en latere president Luigi Einaudi zouden ook na de rondreis met Huizinga in contact blijven staan. De persoonlijke indrukken die Huizinga in de Verenigde Staten opdeed, legde hij vast in een dagboek. Ook publiceerde hij ze gedeeltelijk in zijn tweede boek over dit onderwerp: Ame• rika levend en denkend (1927). Een volgende grote reis vond plaats van eind december 1930 tot en met maart 1931 naar Nederlands-Indie, op uitnodiging van de 'Bond van Kunstkringen'. De reis door het Suezkanaal naar het Verre Oosten moet een bijzondere bekoring hebben gehad voor de historicus die als sanskritist en kenner van ook het Arabisch was begonnen. Na de vermoeiende lezingentournee door heel Java heen en cultuurhistorische uitstapjes onder leiding van de archeoloog P.V. van Stein Callenfels - met wie eveneens het contact aan zou blijven - volgde nog een bezoek aan Huizinga's dochter Elisabeth, destijds woonachtig in Hongkong. · :De studiereis naar Amerika, de lezingentournee door Nederlands-Indie, gasttolleges in maart en april 1930 aan de Sorbonne, voordrachten in Duitsland, Zwitserland en Italie, daarnaast vriendschappelijke bezoeken aan Andre Jolles in Leipzig, aan het echtpaar Allen in Oxford, het zijn allemaal dri.ikke activiteiten die Huizinga, mogelijk zijns ondanks, uit zijn studeerkamer haalden. Naast het aanvaarden van invitaties om lezingen te houden en naast de openbare en particuliere discussies met zijn critici en zijn mede-redacteuren van De Gids toont de correspondentie ook een levendig intellectueel verkeer bij Huizinga thuis, zowel in Leiden als op het buiten Toornvliet. De kerkhistoricus Walther Köhler en de medievist Gilson bezochten Huizinga in Leiden; op Toornvliet werden zowel vrienden als wetenschappelijke relaties öntvangen: het echtpaar Roland Holst logeerde er, het echtpaar Einaudi en de Duitse historicus Johannes Haller, maar ook Van Stein Callenfels, liefhebber van een Duitse dronk, kwam er aan zijn trekken. Een hoogtepunt van het gezelschapsleven op Toornvliet vormde het Gidsdiner van 18 september 1927 (zie afbeelding p. 120). De vriendschap met Andre Jolles, met het echtpaar Roland Holst, Cornelis van Vollenhoven en enkele anderen, kon voor Huizinga niet goedmaken wat ook in dit deel op de achtergrond voelbaar blijft en soms met droefenis uitgesproken wordt: het gemis van zijn overleden echtgenote. Een bijzonder aspect van deze uitgave vormt de relatie van Huizinga tot zijn volwassen wordende kinderen. Na het behalen van het gymnasiumdiploma begon zijn zoon Jakob een studie aan Yale University, waarvoor Huizinga persoonlijk de mogelijkheden had onderzocht. Na enkele maanden van studie gaf Jakob - in Amerika al gauw Jim genoemd - er de voorkeur aan door het land te 6 trekken en met los werk aan de kost te komen. Zijn studie hervatte hij na een jaar. De brieven die hij tijdens deze periode van zijn vader ontving tonen ons Huizinga als bezorgde familievader, die bereid is - ook financieel - zijn zoon de nodige ruimte te geven, maar die ook niet schroomt zijn afkeuring uit te spreken en waar nodig vermanend zijn vinger te heffen. Hoe veel sterker dit laatste nog voor zoon Leonhard gold, is niet meer uit te maken. In 1967 heeft Leonhard Huizinga de correspondentie die tussen hem en zijn vader was gewisseld en die zieh op dat moment in het Letterkundig Museum te 's-Gravenhage bevond, teruggevraagd en naar alle waarschijnlijkheid vernietigd. De 'romanticus' Leonhard reisde na het behalen van zijn kandidaatsbul rechten door het Nabije Oosten, beproefde zijn geluk in Marokko en vervolgens als planter op Java. In 1930 keerde hij, inmiddels gehuwd, met vrouw en dochter naar Europa terug en woonde vervolgens met zijn gezin afwisselend in Leiden en het Oostenrijkse Brand. Huizinga's oudste dochter Elisabeth volgde in 1927 haar man naar Hongkong, maar kwam in 1932 met haar dochtertje onverwacht aan de Witte Singel terug. Deze lotgevallen van Huizinga's kinderen dienen in het achterhoofd gehouden te worden telkens wanneer Richard Roland Holst - ook in dit deel de meest vertrouwde correspondent - de vraag stelt hoe het staat met de kinderen en kleinkinderen en of de berichten uit 'Oost en West' wel goed zijn. De herhaalde verzekering van de kinderloze Holst dat Huizinga's kinderen ·. door hun reiservaringen en werkzaamheden zoveel v66rhadden op hun minder mobiele leeftijdgenoten, moet als een geruststelling zijn bedoeld voor de ernstig bezorgde vader. Ook Huizinga's bekentenis uit zijn laatste jaren, 'dat de verhouding tot mijn kinderen met het ouder worden van hen en van mij niets van wat zij vroeger geweest is, verliest, en wel steeds nog nieuwe kanten krijgt, die haar dieper en inniger maken', verraadt iets van de zorgen die hij in de voorafgaande jaren gehad moet hebben. Het belang voor Huizinga van de vriendschap met Richard Roland Holst en zijn vrouw Henriette wordt weer bevestigd in februari 1933. Huizinga zal dan op de dies natalis van de Leidse universiteit zijn bekende rectorale oratie uitspreken, Over de grenzen van speien ernst in de cultuur, later uitgewerkt tot zijn Homo ludens (1938). De rector magnificus bad het recht tot het uitnodigen van twee personen om aan te zitten aan het diner van de leden van de academische senaat, dat na afloop plaats vond. Het is veeibetekend dat Huizinga's voorkeur bij deze officiele en universitaire gelegenheid uitging naar zijn vrienden Roland Holst. Hoe groot en zelfwegcijferend - zelfs met gevaar van schade voor de eigen reputatie - Huizinga's waardering en vriendschap voor Andre Joiles waren, komt in dit deel opnieuw treffend tot uiting. Hoogtepunt van Huizinga's inspanning om voor Jolles een hoogleraarschap in Nederland te verwerven, vormden zijn bemoeienissen in de vacature-Six voor kunstgeschiedenis en archeologie aan de Universiteit van Amsterdam. Gesprekken, brieven, ingezonden stukken, verzoeken aan anderen om de kandidatuur van Jolles te ondersteunen: geen inspanning was Huizinga te veel. Verontwaardiging en teleurstelling streden om de voorrang zowel bij Joiies als Huizinga, toen het 7 ' ook ditmaal niet lukte. Hoe vaak Huizinga zieh moeite gegeven heeft om voor Jolles een academische werkkring in Nederland te vinden, is niet met zekerheid vast te stellen. Deze ultieme poging, een zaak die sleepte van eind r926 tot begin 1928, is uitvoerig in de noten gedocumenteerd. Geleidelijk werden de contacten met Andre Jolles minder. Eind oktober 1931 houdt Jolles op uitnodiging van het Utrechts studentencorps nog een drietal lezingen voor de studenten van de rijksuniversiteiten; blijkens de kranteverslagen was het succes groot. In r932 is Jolles een van de vier auteurs die op uitnodiging een ontwerp indienen voor een lustrumspel ter viering van het driehonderdjarig bestaan van de Amsterdamse universiteit. Jolles' ontwerp wordt bekroond en uitgekozen voor opvoering, maar uit motieven van zuinigheid besluit het corps na een voorbereidingsperiode van een half jaar tot her opvoeren van een minder duur plan. Financiele verwikkelingen doen de bitterheid en het isolement van J olles ten opzichte van 'Holland' toenemen, hoezeer Huizinga ook pogingen in het werk stelde om althans het persoonlijk contact niet te veronachtzamen. In mei r933 was Jolles lid van de NSDAP geworden. Het einde van de vriendschap is in de correspondentie slechts terloops, in het voorbijgaan te volgen. Indien ergens, dan wreekt zieh vooral hier het feit dat de brieven van Huizinga aan Richard Roland Holst niet bewaard gebleven zijn. Want het was aan hem dat Huizinga verslag deed van het laatste onderhoud dat hij met Andre J olles had, op het Centraal Station te Amsterdam in de herfst van 1933. Deel III van de Briejwisseling zal geen brieven van Andre Jolles meer bevatten. In Huizinga's postuum gepubliceerde herinneringen, geschreven in r942, lezen we: 'Meer dan vijf en dertig jaar heeft die vriendschap een groote plaats in mijn leven ingenomen, totdat zij op 9 October 1933 met een woord werd afgebroken, niet door mij. Ik zou over mijn vriendschap met Andre }olles een heel boek kunnen schrijven, zoo vol bloeiende herinnering zit dienaangaande mijn geest, en ondanks alles, ook mijn hart' (V.W. 1, 30). Mede door de breuk met Andre }olles moet 1933 als een dramatisch jaar voor Huizinga beschouwd worden. Zoals vermeid was Huizinga in 19321933 rector magnificus. Op 2 januari 1933 kon hij Johannes Haller meedelen dat het ambt hem weinig moeilijkheden bezorgde, maar toen het jaar om was moest Huizinga dezelfde Duitse historicus meedelen dat zijn rectoraat niet gelukkig was geweest. Het jaar 1933 begon met de herdenking aan de Leidse universiteit - op Huizinga's initiatief - van het viertle eeuwfeest van de geboorte van prins Willem van Oranje, stichter van de staat en de universiteit beide. De hogeschool mocht de voltallige koninklijke familie binnen haar muren verwelkomen ende herdenkingsrede door Colenbrander op 8 januari vond allerwegen instemming. Toen echter een week later P. Geyl en P .N. van Eyck onthulden dat Colenbranders levensbeschrijving van Oranje in het aan deze gewijde nummer van De Gids zozeer op het werk van Henri Pirenne leunde dat van plagiaat gesproken moest worden, was de verbijstering groot. Hoewel Huizinga aan· de particulier secretaris van de koningin liet weten dat Colenbranders vrienden aan een boos opzet niet geloofden, is de door Martinus Nijhoff overgele- 8 verde reactie (zie J.D. van der Waals aan Huizinga, 16 januari 1933, n. 3) veelzeggend genoeg en principieel in feite de enig juiste. Op grond van de hoge ethische eisen die Huizinga stelde aan persoonlijke en wetenschappelijke integriteit, moet het plagiaat van Colenbrander een grote onthutsing voor hem zijn geweest. Dat de vriendschap in de navolgende jaren sterk is bekoeld, blijkt uit een mededeling van Huizinga zelf aan Colenbrander tien jaar later: 'Het spijt mij dikwijls, dat in de laatste jaren onze paden elkaar niet zoo geregeld meer hebben gekruist als tusschen mijn komst in Leiden en 1932'. In april 1933 zorgde een tweede affaire voor beroering. Tijdens een internationale studentenconferentie aan de Leidse universiteit kreeg Huizinga te maken met uitingen van het Duitse nationaal-socialisme. Als rector magnificus en tevens erevoorzitter van de conferentie kwam Huizinga ter ore dat de leider van de Duitse delegatie, Johannes von Leers, de schrijver zou zijn van . een antisemitische broehure. Nadat Von Leers zijn auteurschap inderdaad erkend had, werd hem door Huizinga verzocht niet langer van de gastvrijheid van de universiteit gebruik te maken. De Duitse delegatie verliet daarop de conferentie die daardoor een dag eerder afliep dan was voorzien. Het principiele standpunt van Huizinga oogstte. vrijwel algemeen bijval, maar had in twee opziehten een opmerkelijke nasleep. Voorafgaande aan zijn onderhoud met Von Leers had Huizinga zieh weliswaar vergewist van de steun van het college van assessoren - met de rector het bestuur van de aeademisehe senaat vormend - dat zieh vierkant achter Huizinga's standpunt had gesteld. Maar pas na afloop van het incident liehtte Huizinga het eollege van curatoren en de minister van Buitenlandse Zaken in. Curatoren gaven daarop als hun mening te kennen dat Huizinga zijn bevoegdheden had overschreden en dat hem in deze geen beslissing buiten de curatoren om was toegestaan. Dit meningsversehil hangt nauw samen met Huizinga's opvattingen aangaande het ambt van reetor magnificus en de taakverdeling tussen deze en het bestuur van de senaat enerzijds ende curatoren anderzijds. Naar Huizinga's mening dienden de euratoren zieh te bepalen tot de zorg voor het materiele welzijn van de academie. Deze kwestie leidde tot een korte maar vinnige briefwisseling waarin de standpunten niet nader tot elkaar kwamen. Opmerkelijk is. dat curatoren nergens een woord van waardering uitspraken voor de prineipiele juistheid van Huizinga's optreden tegen Von Leers, maar de kwestie slechts beoordeelden op het punt van de proeedurele regels. Ben tweede gevolg had het optreden tegen Von Leers voor de publieatie van Huizinga's lezing over Bourgondie, op 28 januari 1933 aan de Berlijnse universiteit gehouden, in de Historische Zeitschrift. Huizinga's artikel was al gedrukt en de redactie zag zieh genoodzaakt een verklaring op te nemen aan het eind van de tijdschriftaflevering, dat het artikel niet gepubliceerd zou zijn wanneer de redactie op de hoogte was geweest van de interventie van Huizinga tegen Von Leers. Van deze kwestie werd zelfs gewag gemaakt in de Parijse Le Temps en de Neue Zürcher Zeitung; het Tijdschrift voor geschiedenis publieeerde een tegenverklaring en zegde het abonnement van de Historische 9 Zeitschrift op. Huizinga's opmerking 'lk heb thans ook genoeg van de Historische Zeitschrift. Het is. misselijk', spreekt voor zieh (aan Geyl, 12 juli 1933). Was de vriendschap met Colenbrander bekoeld en aan de vriendschap met Jolles een einde gekomen, in hetzelfde jaar 1933 ontvielen Huizinga door de dood zijn vrienden P.S. Allen en Cornelis van Vollenhoven. In de oorlogsjaren zal de herinnering aan hen meer dan eens aanleiding zijn tot een weemoedige terugblik. Het echtpaar Allen beschouwde Huizinga als 'de edelste mensen die ik ooit heb ontmoet' en over Van Vollenhoven in 1944: 'wat missen wij hem nog dagelijks'. De betekenis die de figuur van Van Vollenhoven voor Huizinga heeft gehad, zal wel blijven behoren tot die onachterhaalbare aspecten waarmee we ons in de bestudering van Huizinga's leven en werk moeten verzoenen. 10 DANKBETUIGING ' Evenals voor het eerste deel van Huizinga's briefwisseling is de redactie voor dit deel dank verschuldigd aan de Stichting ter Bevordering van de Beoefening van de Cultuurgeschiedenis in Nederland en het Prins Bernhard Fonds. Omdat het aantal gevonden en uit te geven brieven veel groter is geworden dan zieh in eerste instantie liet vermoeden, bleek een aanvullend subsidie noodzakelijk om de voortzetting van deze uitgave te garanderen. De redactieleden en de Stichting Cultuurgeschiedenis spreken hun erkentelijkheid uit jegens de Stichting Praemium Erasmianum voor haar bereidheid de continuering financieel mogelijk te maken. Prof.dr. A.E. Cohen, prof.dr. E.H. Kossmann en prof.dr. M.E.H.N. Mout zijn wij opnieuw zeer erkentelijk voor hun kritiek op transcriptie en annotatie. Onze hartelijke dank geldt tevens dr. J.J. Boer, die eveneens het gehele manuscript van zijn kritisch commentaar voorzag. De recfactie stelt het zeer op prijs dat H.K.H. prinses Juliana haar toestemming heeft willen geven tot publikatie van twee brieven van haar aan Huizinga. Onze dank gaat voorts uit naar de Paul Sacher Stiftung te Bazel, in het bijzonder naar dr. N. Röthlin, voor het ter beschikking stellen van de brieven van Huizinga aan Kaegi. Behalve aan de reeds in deel I genoemde bezitters van brieven van of aan Huizinga en degenen door wier bemiddeling de redactie nieuwe brieven ontvangen heeft, spreken wij onze dank uit aan: het Bundesarchiv Koblenz (corr. Haller), het Etnomusicologisch Instituut 'Jaap Kunst' (U.v.A., corr. Jaap Kunst), Karl-Heinz Fix (Leimen, corr. Köhler), het Gemeentearchief te Amsterdam (archief curatoren U.v.A., corr. Delprat), het Generallandesarchiv Karlsruhe (corr. Köhler), de Faculteit der Letteren U.v.A. (faculteitsarchief), de Hervormde Gemeente te Gouda (corr. Beelaerts van Blokland), de Fondazione Einaudi (Turijn, corr. Luigi Einaudi), het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (Amsterdam, corr. Wibaut), mw. H. Laman Trip-Van Andringa de Kempenaer (Velp, corr. Van Andringa de Kempenaer), drs. E. Naaijkens (Amsterdam, corr. Luigi Einaudi), Editions Payot (Parijs, corr. Payot), drs. C.G. Roelofsen (Utrecht, corr. Oudendijk), Yale University Library (corr. B. Malinowski), J.S. Wijne (Utrecht, corr. H.B. Wiardi Beckman). Onze herhaalde dank geldt drs. S.A.J. van Faassen en Christie Hak van het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage en eveneens prof.dr. P.F.J. Obbema, conservator westerse handschriften van de universiteitsbibliotheek te Leiden voor hun ook bij de totstandkoming van dit deel getoonde bereidwillige medewerking. Voor hun hulp bij het vertalen van fragmenten uit vreemde talen geldt onze erkentelijkheid opnieuw prof.dr. Chr.L. Heesakkers (Grieks en Latijn) en bovendien drs. F. Janssen (Russisch), dr. P. Schoonheim (Arabisch) en dr. M. Sparreboom (Sanskrit). II • S. S ...... 2'/. '.: ..'.4.. o.c>:. .. " '.L. • q ........._ .r..V- --• ' 4 c • /.z • . /V<:, - •;: .,,,c:.. g c: R ..,• • • ~c • D ;:,... ;;, ,:f Q ..?": p / q < • c: . • • ?J..t • < .-z ... 0 Q • S) ,;,-.,_ - C> ' - C2 I < .A,J'./ct A • ~ c> <: C?La ,,c, , • 4 p a .. «:> J Q o-, . •- -- • A .,!"':;.;;_,,._,c,D.,,..,44...JS>:L•·-- < ... - ,I • 0 .,. ) ,, -~"' 0 :, ,=:z:::.,q~----.-,J ,. • >""" s::, •• •e C>.,.0 0 ........ o Q / 2:_.,. • ( c,C: r- q A /V- ~ ,1::-a ~ A,._...._.,_2:_ e • ..e-o C?, • .>'.;I_, • ·'" p • > „ r 0c q Q • l Oo c...- [ 570] Henriette Roland Holst 1 (Bloemendaal) aan Johan Huizinga* [midden jaren twintig] Beste Han, Ik dank je wel voor je hartelijke briefvan eergisteren, waar ik heel blij mee was. Alles wat je daarin zegt, kan ik volkomen aanvaarden en er enkel bijvoegen '''t is true 't is pity, and it is pity it is true'' .2 Je eerste briefje ontstemde mij wel een beetje, ofschoon ik toch direkt de vriendschap die uit de sponta· ne reaktie bleek, waardeerde. Maar wat je daarin zei, dat je het zoo bedroevend vind dat ik mij ''met deze dingen bemoei'', - dat kan ik juist niet aan· vaarden. Wel, wat je nu zegt, dat alles wat ik doe je verkeerd lijkt. Maar niet het minderwaardige van het bemoeien op zieh zelj. Want ''deze dingen'' zijn per slot dingen die ons allen ten nauwste aangaan, - en wanneer een mensch het in zijn hart en zijn geweten voelt, dat hij gedrongen is er zieh mee te be· moeien, dan moeten zijn vrienden het aanvaarden, al vinden zij de richting verkeerd. En je opmerking over het gebruik van het woord ''schepper en geschapene'' leek mij ook wat taalkundige vitterij. Ik geef toe dat een andere formuleering beter ware geweest, maar je weet toch, hoop ik, dat ik niets ''godslasterlijk'' bedoelde; en hebt je zelfnooit gesproken of geschreven over de 'scheppingskracht' van den mensch? Ik kan het bijna niet gelooven, want het woord is haast niet te vervangen. Ik vind het natuurlijk goed om, nu jij dat bepaald schijnt te wenschen, voort te gaan met elk gesprek over maatschappelijke dingen te vermijden, zooals we het al vele jaren hebben gedaan. Maar het spijt mij toch, dat het moet, vooral omdat ik zelfhet gevoel had, dat wij juist in den laatsten tijd in den grond der zaak niet verder van elkaar waren afgeraakt, maar dichter bij elkaar gekomen; niet door een verandering in jou maar in mij zelf. Ik stuurde je mijn krantje ook niet uit ''bekeeringsijver'' of iets dergelijks, maar omdat ik mij veel rostiger en zuiverder in mijn eigen wezen ben gaan voelen in den laatsten tijd. En wat ''het oude en het nieuwe'' betreft, - zoo geloof ik, dat die begrippen op het oogenblik erg aan 't wankelen geraakt zijn en dat het in de volgende tientallen jaren noodig zal zijn, hun inhoud nauwkeurig te onderzoeken. Misschien blijkt wat wij nu het nieuwe noemen, erg veel van het oude te bevatten! Hartelijke groeten Jet * I. 2. Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. Henrii!tte Roland Holst-van der Schalk, zie Briefwisseling I [rr6]. Shakespeare, Hamlet II, 2. 13 [ 57r l Richard Roland Holst1 aan Johan Huizinga* 9 januari r925 Beste Han. Graag kom ik Woensdag, maar Jet kan helaas niet, ik vertel je wel hoe dat zit. Ik zal gauw na de receptie bij je thuis kamen opdat wij eens eindelijk el· kaar rostig kunnen spreken. Ik hoop dien dag aan te kamen met den trein 2 van r.r5, dat zal toch wel vroeg genoeg zijn voor de oratie, maar 't zal er wel vol zijn. 't Is toch zeker in den aula van de universiteit. Ik weet absoluut niet waar hij is maar dat vind ik wel uit. Ga je ook naar de receptie? Je bent naar je schrijft ''heel boos'' op de Meester 3 over die stukjes van hem. Hij is een echte kunst-politicus in de slechtste beteekenis van 't woord, ik vermijdde gesprekken met je over dit onderwerp, maar als ik je alles vertelde wat ik wist, dan zou 't je niet verbazen, dat ik mijn neus voor hem op· trek, om niet te zeggen hem mijn rug toe draai. De vrienden van de Beweging gaan Verwey in den Haag een diner aanbieden, 4 zij vroegen Jet en mij ook, maar wij zijn niet erg diner-achtig, en bedankten dus, bovendien onder de vrienden van de Beweging rekenen wij ons. niet, noch hebben ans daar ooit onder gerekend. 't Was nu zoo aardig die erkenning, maar waarom moet dit er nu weer bij. Zijn jullie nog op Torenvliedt geweest, ik denk 't wel. Dat presidentschap van die Leidsche commissie5 geeft je zeker veel te doen. Is Dre6 weer beter, en wanneer komt hij. Tot gauw, hartelijk gegroet ook door Jet Rik * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. R.N. Roland Holst, zie Briefwisseling ![115]. 2, Albert Verwey (zie Briefwisseling I [139]), Van Jacques Perk tot nu (Santpoort 1925), inaugurele rede uitgesproken. te Leiden op woensdag 14 januari 1925. 3. Johan de Meester sr., zie Briefwisseling I [179]. 4. Oud-medewerkers van Verwey's De Beweging, 'Algemeen maandschrift voor letteren, kunst, wetenschap en staatkunde' (1905-1919), baden hem op de dag van de inaugurele rede in 'Huize Voorhout' te 's-Gravenhage een diner aan. 5. J. Huizinga, L. Knappert, W. de Sitter red., Kort verhaal van de plechtige viering van het driehonderdvijftigjarig bestaan der Leidsehe universiteit op maandag 9 f ebruari r925 (Leiden 1925); L. Knappert (1863-1943), hoogleraar theologie 1902-1933. 6. Andre Jolles, zie Briefwisseling I [17] . • 14 ' [ 572] Andre Jolles (Ascona) aan Johan Huizinga (Leiden)* 2 februari 1925 Beste vriend van het voorjaar kom ik niet naar Holland. Het is alles veel te triest en te lammenadig - ik heb geen lust door Leiden te loopen met het gevoel dat Verwey staat te oreeren op een plek, waar ik zelf beter en nuttiger dingen had kunnen zeggen. Zijn inauguratierede 1 kreeg ik toegestuurd, en toen ik haar - waarlijk sine ira et studio - had doorgelezen, kreeg ik het gevoel, dat de boosheid, die mij bezielt, van een beter soort was dan ik vaak had gedacht. Er is met dit programma, met die vage en onzuivere manier van denken, met die theorietjes, die altijd in hetzelfde kringetje rondkruipen niets te beginnen. Jemand, die beweert, dat hij en zijn kornuiten ''niet wenschten de geschiedenis van poezie en proza in de eerste plaats behandeld te zien, maar v66r alles poezie en proza zelt'' - en die dan op de kleinzieligste wijze zelf ''historisch'' is, in zoover hij niets anders kent of wil kennen dan zijn eigen poezie en zijn eigen proza ... Zoo iei:nand kan onmogelijk een gunstigen invloed uitoefenen op zijn tijd en zijn land. Daar ligt de knoop. Ik ben er langzamerhand achter gekomen, dat mijn hartstochtelijke wensch een leerstoel in Holland te hebben, niet enkel op heimwee berust. Of liever, dat dit heimwee van een dieper soort is. Ik ben geen geleerde in den zin, dat ik aan de wetenschap zelf genoeg heb. Ook in dit opzicht loopen onze levens in zekeren zin evenwijdig en wat je mij voor eenigen tijd over je verhouding tot problemen en tot nieuwe boeken, die je al of niet zoudt kunnen schrijven hebt meegedeeld, heb ik volkomen begrepen. Werken - ? Ja, werken is goed voor de ziel. Maar wanneer werken een opiaat wordt, dat andere begeerten verdooft, heeft het een gevaarlijke en een ijdele kant. Ik moet met de dingen, die ik allengs duidelijker voor mij zie, iets kunnen beginnen - het is niet voldoende, dat ik ze zoo nu en dan met min of meer nadruk uitspreek. 2.11.25 Ziedaar het begin van een brief, dat al weer een aantal dagen - of weken - op mijn schrijftafel ligt. Wat helpt het er over te pratenl Ik moet een nieuwen weg vinden en er mij op de een of andere manier doorheen slaan. Maar op het oogenblik ben ik de kluts kwijt. Ik kom altijd weer op hetzelfde punt. Daar heb je het boek van Jet Holst. 2 Vergun mij het gegeven paard - waarvoor ik je zeer bedank - even in de bek te kijken - Wat een mengelmoes van bona voluntas en onmogelijke methode. Wat te denken van een boek met wetenschappelijke pretenties, waarin dit zinnetje voorkomt: '' ... met den treurzang door het koor gezongen in Aeschylus' Agamemnoon en wel in het tooneel volgend op datgene, waarin Orestes den koning doodt enz. '' 3 Daar is Rik, die Alladin en Saladin verwart en dit in zijn boek niet eens verbetert, een klein kind bij. 4 Ben lapsus calami? Ik zou er een twintigtal van dien aard kunnen noemen. En toch is er natuurlijk veel goeds in. Wat zou het een fraaie taak zijn lie15 den als Jet eens te verklaren, hoe men dat wat zij zoeken ongeveer zou kunnen bereiken. In artikelen? Dat gaat niet. Ik schrijfniet heel vlot - en bovendien is schrijven voor mij meer en meer een middel geworden met bepaalde dingeni die vaag in mijn hersens liggen, klaar te komen. Wat ik goed weet kan ik eigenlijk niet schrijven - maar wel zeggen. Een artikel is voor mij een gedurende het schrijven beangstigende, maar als resultaat bevredigende worsteling met een probleem. Ik moet daarnaast gelegenheid hebben, dat, waarover geen strijd meer heerscht, paedagogisch aan te wenden. En Nederland is nog altijd het land, dat die paedagogie zou kunnen gebruiken. Genoeg. Mijn definitie van het ''Tragische'', wanneer ik in mijn college aan de grieksche tragedie kom, is dit: ''tragisch is, wanneer wat zijn moet, niet zijn kan; of wanneer wat niet zijn kan, zijn moet''. De Grieken hebben hiervoor een beeld: het net der Ate. In dit net ben ik gevangen. * Ik ga voor een week of wat naar Olga Fröbe5 (Villa Gabriela, Ascona, Schweiz, Tessin). Schrijf mij daar eens heen. Hartelijke groeten aan de heele familie van je vriend A.J. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Albert Verwey, Van Jacques Perk tot nu. 2. Henriette Roland Holst-van der Schalk, De voorwaarden tot hernieuwing der dramatische kunst (Rotterdam 1924). 3. Aldaar p. 49. Orestes, zoon van koning Agamemnon en Klytaemnestra. Klytaemnestra en haar geliefde Aegisthus brachten Agamemnon om het leven; Orestes wreekte zijn vader door zijn moeder en haar minnaar te doden. 4. R.N. Roland Holst, Over kunst en kunstenaars (Amsterdam 1923), 204. 5. Olga Fröbe-Kapteyn, zie Briejwisseling I [500]. [ 573] Andre }olles aan Johan Huizinga* [voor II maart 1925] 1 Beste vriend ik was van plan volgende week met Grittli2 nog een beetje in Italie te gaan wandelen. Maar ik aarzel. Niet dat mijn afkeer, op het oogenblik naar Holland te komen, verminderd is - maar nu ik je laatste brief over lees, is er even iets in, dat mij aan het weifelen brengt. Hollanders zijn een eigenaardig afgesloten menschenslag. Zij leven hun eigen leven en laten anderen niet graag in het tuintje van hun binnenste komen. Maar er zijn toch misschien oogenblikken, dat zij andere menschen noodig hebben, ofhet althans prettig vinden, wanneer er iemand in de buurt is. Wanneer er voor jou zoo'n ''oogenblik'' is, en wanneer ik zoo ''iemand'' ben - dan zijn mijn bezwaren geenszins van dien aarcl, dat ik een oogenblik zou aarzelen naar Leiden te reizen. 16 Indien dit zoo is stuur dan na ontvangst van dezen brief even een telegram, dat spaart pour-parlers en wat dies meer zij en maakt, dat ik mijn plannen kan veranderen. Indien niet, werp het kattenbelletje in de prullenmand en laat ons van wat anders praten. Met hartelijke groeten je vriend A.J. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. r. Verg. Andre Jolles aan Huizinga, 11 maart r925. 2. Jolles' tweede echtgenote, Grittli J olles-Boecklen (*1895). [ 574] Andre Jolles (Bologna) aan Johan Huizinga (Leiden)* 11 maart 1925 Beste vriend ik ben weer aan het ronddwalen - voorloopig alleen; maar vandaag verwacht ik hier Grittli. Voor het geval dat wij elkaar misloopen aan het station, of dat zij met een anderen trein komt, hebben wij een afspraakje ''om vier uur op de plek, waar Erasmus stond toen Julius voorbij kwam'' 1 - mij dunkt, dat is een bewijs, dat mijn omgeving goed-vaderlandsch en goed humanistisch is. Voor een paar jaar, toen wij ook eens hier waren, hebben wij die plek zoo gedoopt. Wanneer de menschen met behulp van een roede stroomend water onder de aarde zoeken, waarom zouden zij niet met behulp van een phantastisch historisch reukorgaan historische stroomen zoeken en vinden. Eergisteren stond ik onder Asinelli en Carisenda; 2 zag de wolken voorbij trekken; en werd even duizelig als Dante geweest is en als een paar honderd beroemde en een paar duizend onberoemde lieden geweest zijn, die na Dante het kunstje probeerden. Vanitas - maar het blijft een eigenaardig gevoel op zoo'n plekje te staan. Langzamerhand wordt het tijd, dat ik een nieuwen Baedeker over het noorpwest hoekje van Italie schrijf. Dit keer bezocht ik Gattinara, Novara, Vercelli en Casale - maakte kennis met het aartshertogdom Montferrat. Behalve de dom van Casale, die werkelijk tot de tien mooiste christelijke kerken hoort, die ik ken - was er niet zoo heel veel te zien - en ook de wandeling door de vlakte was niet veel zaaks. Een vochtige buurt, waar rijst groeit; het kon Hollandsch zijn maar heeft geen hollandsche kleuren - ich dacht aan den Schoolmeester ''die te Buiksloot moest wezen, /Ik bedoel te Cura~ao'' - 3 Daarna ben ik nog even naar Piacenza afgezakt - waarvan ik bizonder veel houd. En toen naar Bologna - Overmorgen, wanneer Grittli uitgerust is, gaan wij probeeren zuidelijk van Modena over de Apennijnen te komen - richting Lucca. Maar er ligt nog heel veel sneeuw. Misschien lukt het. Behalve Grittli verwacht ik half en half den sanskritist Porzig4 met zijn vrouw. Eigenlijk moest je toch ook eens een kloek besluit nemen en zoo'n tocht meemaken ... van her najaar? Maar nu de zaken - voor ik uit Ascona wegreisde zond ik Colenbrander5 het eerste artikel over den Griekschen roman, 6 en verzocht hem de proeven aan jou te laten zenden. Zou je het nog eens willen doen? Je haalt er misschien een paar Germanismen uit - zooals uit Erens. 7 Ook andere stommigheden: Colenbrander liet voor eenigen tijd het Jollesiaansch compromittante hypothenusa staan in een artikel, waar ik het o.a. over fouten tegen het Grieksch had. 8 Het artikel zelf zal je misschien interesseeren; er komt iets in voor over het begrip ''renaissance'', waarover ik gaarne je meening zou hooren. Maar stuur geen brieven naar Italie, waar alles verloren gaat - liever naar Ascona, waar ik begin April weer terugkom. Naar je artikel over Saint Joan9 ben ik buitengewoon benieuwd/nieuwsgie· rig. 10 Het zou kunnen zijn, dat ik er gebruik van maakte voor iets over het ''memorabile'' (resp. memorabilium) dat ik op mijn hart heb - de onmoge· lijkheid een historische gebeurtenis anders dan in een ''letterkundigen vorm'' weer te geven; en: welke mogelijkheid bezitten wij uit een letterkun· digen vorm zoo iets als een ''historische werkelijkheid'' te herkennen? En nu bedankt voor je hartelijk briefJe. Groet Elsje 11 ende anderen je vriend A.J. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. r. Op II november 1506 woonde Erasmus de intocht bij van paus Julius II in vol krijgsornaat in Bologna, nadat de paus de stad had veroverd. 2. Twee scheef staande torens te Bologna; verg. Dante, Divi'na Commedia, ''Inferno'' 31, 136-138: 'Qual pare a riguardar Ja Carisenda/ Sotto il chinato, quando un nuvol vada;/ Sopr' essa siehe ella incontro penda:', 'Zoals 't lijkt wanneer men naar de Carisenda kijkt/ Onder de overhelling, en een wolk gaat voorbij/ Over haar, zodat zij U tegemoet schijnt te hellen:' 3. Gerrit van de Linde Jzn. (='De Schoolmeester'), uit het gedieht ''De Schipbreuk'': 'En ik had in mijn jeugd een kleinzoon, die in April te/ Buiksloot moest wezen: - ik verspreek mij, ik meen te Cura9au,/ Ben eiland dat je misschien te Buiksloot niet vinden zou. - ' 4. Walter Porzig (1895-1961), Duits taalkundige, leerling en vriend van Andre Jolles; privaat-docent te Leipzig 1922-1925, hoogleraar te Bern 1925-1935, Jena 1935-1941, Straatsburg 1941-1945 en Mainz 1951-1961. 5. H.Th. Colenbrander, zie Briefwisseling ![40]. 6. Andre Jolles, ''Een oude roman'', De Gids 89 (1925) II, 377-393. 7·. Andre Jolles, ''!rifouillard'', n.a.v. Frans Erens, Litteraire overwegingen (Maastricht 1924), De Gi'ds 89 (1925) 1, 264-267. Frans Erens (1857-1935), schrijver. · 8. Andre Jolles, ''Metriek'', n.a.v. Balthazar Verhagen, Prosodie der voordrachtskunst (Groningen 1924), De Gids 88 (1924) IV, 279-288. 9. J. Huizinga, ''Bernard Shaw's heilige'', De Gids 89 (1925) II, 110-120, 220-232, 419431 (V.W. III, 530-562). 10. Beide laatste woorden met een accolade boven elkaar. 11. Huizinga's dochter Elisabeth, zie Briefwisseling I [34]. [ 575] Johan Huizinga (Leiden) aan A.J. Barnouw 1* 31 maart 1925 W aarde Collega, Ik sluit daar juist Uw 'Vondel' op blz. 216, nahet van het begin afmet de grootste belangstelling te hebben gelezen. Zoo dikwijls ik Uw verslagen over Uw werkzaamheid te lezen krijg, bewonder ik de frissche, levendige, waardige wijze waarop gij Uw moeilijke taak daarginds vervult. Maar in dit boekje hebt gij m.i. alle verdiensten van Uw dagelijkschen arbeid nog verre overtroffen. De fijn psychologische wijze, waarop gij Uw Amerikaansche publiek zoekt te treffen, de volkomen harmonie van Uw levensverhaal; de wijze waarop gij Vondel in Amsterdam zet en rondom hem Amsterdam doet leven, de gelukkige karakteriseering van V. als vertegenwoordiger der barok, zonder dat gij met dat woord druk doet als Brom, 2 en niet het minst, Uw aardige proeven van vertaling, - dat alles wekt mijn hoogste bewondering. Als er ooit kans is, dat de Amerikanen zieh zullen interesseeren voor een dichter, dien zij niet kunnen lezen, dan zal het door Uw boek zijn. Dus, van harte geluk gewenscht met dit werk, en oprecht dank voor Uw geschenk! Dezer ob ich nach Erlangen kommen kann. Ich habe eine Wanderung am Rhein und Main mit deutschen Freunden vor und muss sie erst in Frankfurt treffen, bevor sich mein Plan festlegen lässt. Darf ich hoffen, dass Sie mich, auch wenn ich Sie nicht sehen sollte, und trotz dieses unverzeihlich langen Briefes in nicht allzuschlechter Erinne· rung behalten? Ich möchte Ihnen noch einmal ftlr die Güte, mit der Sie meine Arbeit · überwacht haben, von Herzen danken. Sollte ich Ihnen je einen Dienst erweisen dürfen, so stehe ich Ihnen zur Verfügung. In besonderer Hochachtung bleibe ich Ihr sehr ergebener W. Kaegi * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Verg. Werner Kaegi, ''Vorbemerkung zur deutschen Ausgabe'': 'Salomon Hess hat der Erasmusverehrung seines Jahrhunderts durch seine zwei in Zürich erschiene· nen Bände 1790 noch einmal Ausdruck verliehen[ ... ]. Seither ist meines Wissens in Deutschland ein einziger und letzter Versuch einer Gesamtbiographie (durch Adolf· Müller, Hamburg 1828) vor genau hundert Jahren gemacht worden'. 2. Uitweiding over de verhouding Erasmus-Ulrich von Hutten en over de mogelijk· heid dat Erasmus aan galstenen leed in plaats van aan nierstenen . • [ 607] Richard Roland Holst [Zundert] aan Johan Huizinga* 25 september 1925 Beste Han, Het spijt mij erg dat 't net zoo treft dat wij elkaar niet te spreken kunnen krijgen, voor je vertrek naar Duitschland. Gisteren kwam ik terug en ik kon niet via Leiden reizen, nu kan ik niet weg, want Bierens de Haan 1 komt; en dan ben jij weg daarna. Ik schreef nu aan den Heer Colenbrander om hem te vragen of ik hem I Oct. - ik moet dan in den Haag zijn - kan opzoeken, en Jany vroeg ik dien dag met mij te eten. Ik loop met een papiertje in mijn zak waarop ik neerkrabbel alle vragen die ik te stellen heb, en die ik hen stellen zal, maar waar ik jou nu maar niet mede lastig val. Voor mij blijft de vraag wat ik aanbrengen kan, ik bedoel wie door mij tot • schrijven zouden kunnen worden gebracht, en op wier bijdragen de redactie prijs zou kunnen stellen. De oogst is gering. Daar wordt wel verschrikkelijk veel geschreven over plastische kunst, maar wat is er weinig, bedroevend weinig dat de moeite waard is. Dan blijft nog bovendien den vorm waarin ik eventueel die enkelen tot schrijven zou moeten opwekken, toch zeker niet als een uitnoodiging die tot plaatsen bindt. Daar zou ik al beginnen - maar ik doe 't niet, want dan werd 't een brief van ik weet niet hoeveel zijdjes, en voor jou een besogne om daar op te ant· woorden. 't Is beter om 't te bespreken, - nu maar met den Hr. C. nu jij ge· vlogen bent. Van Jany kreeg ik een hartelijken brief. Ik schreefhem dat wanneer ik tot 49 de overtuiging kwam, dat ik iets kon doen, 't feit dat de Meester in de redactie zit voor mij geen bezwaar zo~ zijn. Als je alleen. k?n ~~°:enwerken met menschen die je oprecht sympath1ek waren, dan kon Je t b1JltJe er wel verder bij neerleggen. . . Ik dacht er eerst over alles maar te laten rusten tot Je terug waart, maar 1k vind dat ik dat toch niet tegenover de andere Redactieleden kan doen. 't Is al te precieuserig om zooiets weken te laten traineeren, vindt je ook niet? Hartelijk gegroet t.t. R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. . . . P. Bierens de Haan (1869-1941), psychiater te Utrecht, voorz1tte~ van een n1euw.: 'Nationale Commissie tot Stichting van gebrandschilderde ramen bezocht de Buissche Heide van 26 tot 28 september. 10 den Dom'; h1J [ 608) A.J.L. van Beeck Calkoen 1 (Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Weten· schappen, 's-Gravenhage) aan Johan Huizinga* 30 september 1925 Hooggeleerde Heer, Voor de toezending van den brief aan Uw vriend in zake de vacature· Winkler ben ik erkentelijk. Ik kan nu een misverstand wegnemen, dat met betrekking tot deze vacature en de benoeming van Prof. Bouman als hoog· leeraar te Utrecht bij U blijkt te bestaan en daardoor legende-vorming (waarvan U geen vriend zijt) helpen voorkomen. Niet redenen buiten de belangen der Utrechtsche Universiteit gelegen, hebben tot de benoeming van Prof. Bouman geleid. Niemand kan zeggen, dat deze benoeming niet in het belang is dezer uni• • vers1te1t. Niemand zegt dit ook. Het eenige wat men ertegen aanvoert is, dat nu aan geen der Rijksuniversi· teiten een hoogleeraar in de psychiatrie is, die de hersenpathologie ofhersenanatomie in het centrum zijner wetenschappelijke beschouwing plaatst. Aan alle drie de Rijksuniversiteiten is nu de psychologische richting aan het woord (te Leiden de Freudiaansche, te Groningen de experimenteel-psychologische en thans te Utrecht de phaenomenologische). Alleen Prof. Brouwer2 te Amsterdam vertegenwoordigt nog de oudere her· sen·anatomische richting. Toch is de hersen·anatomie hiermede niet te Utrecht van het tooneel verdwenen - zonder hersen-anatomie is er natuurlijk geen beoefening van de psychiatrie mogelijk. De hersen-anatornie was evenwel bij Prof. W. het centrum van zijn wetenschappelijk standpunt, bij den nieuwen hoogleeraar is de psychologische richting aan het woord. Daarom is het te verwachten, dat de nieuwe hoogleeraar meer zal samen· 50 werken met Roels 3 en zijn experimenteele psychologie dan met de biologen. Dat samenwerking met de medische faculteit te zeer op den achter4 grond zal komen, schijnt mij een onbewezen bewering. Prof. Magnus, met wien ik de zaak besprak voor de benoeming, heeft dit argument niet aangevoerd. De redenen, welke tot de benoeming van Prof. Bouman hebben geleid, noemt U een ''publiek geheim''. Hoezeer ik ook door relaties met verschillende kringen van een en ander op de hoogte ben, het is mij volslagen onbekend welk publiek geheim U hier bedoelt. Doordat ik met vacantie was, kon ik Uw briefniet eerder beantwoorden. Met vriendelijke groeten en Hoogachting Uw dw. A. van Beeck Calkoen * Origineel: Leiden, UB. 1. A.J.L. van Beeck Calkoen (1874-1949), chef Hoger Onderwijs aan het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. 2. B. Brouwer (1881-1941), sedert 1923 hoogleraar in de neurologie aan de Universiteit van Amsterdam. 3. F.J.M.A. Roels (1887-1962), psycholoog, assistent van C. Winkler te Utrecht 19151918, lector resp. docent experimentele psychologie te Utrecht (1918-1922) en Tilburg (R.K. Leergangen, 1917-1925), sedert 1922 hoogleraar in de empirische en toegepaste psychologie te Utrecht. 4. Rudolf Magnus (1873-1927), Duits pharmacoloog, sedert 1908 hoogleraar te Utrecht. [ 609] Richard Roland Holst [Zundert] aan Johan Huizinga (Leiden)* 3 oktober 1925 Beste Han Aan jou en aan Jany - dit beloofde ik Colenbrander na ons prettig gesprek - zou ik mijn decisie melden. Op wat ik alles met Colenbrander besprak zal ik nu maar niet nog eens schriftelijk terugkomen, want wij zullen elkaar ook wel hoop ik spoedig eens spreken, ik zal daar ten minste al mijn best voor doen. Ik neem de benoeming graag aan, in de hoop dat jullie wat aan mij zult hebben, en in de verwachting dat de opvattingen die mij nu eenmaal het liefst zijn, er mede gebaat zullen zijn, dat een tijdschrift als ''de Gids'' voor deze opvattingen geregelder open zal staan. Daar zijn natuurlijk bij overwegingen ook, 't feit dat wij elkaar geregelder zullen zien en een nieuwen band rijker worden, dat vind ik natuurlijk erg prettig, en dat ik met Jany in een samenwerkend verband kom, dat heeft voor mij, als kinderlooze oom een niet precies te omschrijven bekoring. Laten wij er dus maar 't beste van hopen, lichtvaardig heb ik de benoeming niet aangenomen dat is zeker. Hadt je ook dit prachtig weer op reis, wat zal 't dan dubbel heerlijk zijn ge51 weest. Ik schrijf haastig want zoo dadelijk ~omt Pollo?es 1 uit Parijs hier, maar v66r zijn komst wilde ik deze twee br1even, aan JOU en aan J any ge· schreven hebben. Hartelijk gegroet t.t. R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. . 1. Jean Albert Pollones (1882-1972), schilder en tekenaar, leerl1ng van o.a. Jan Veth, vele jaren werkzaam te Parijs. [ 610] Johan Huizinga (Leiden) aan C. Moes* 5 oktober 1925 Waarde Moes, Vermoedende dat Gij dezer dagen wel weer thuis zoudt komen, had ik U juist deze week willen schrijven, om U te vragen of ik a.s. Maandag eens met U zou kunnen spreken. Wat thans echter overbodig zal worden. De heftige reactie van Uw schoonmoeder op de mededeeling van ons besluit in zake de aanvulling der Gidsredactie heeft mij groot verdriet ge· daan. Hoewel ik begreep dat het haar even pijnlijk zou aandoen, en daar· om had verzocht, haar er terstond op te mogen voorbereiden, sprak het voor mij evenals voor ons anderen zoo vanzelf, dat hier het persoonlijke van het zakelijke moest en kon worden gescheiden, dat ik ook na Uw moe· der's eerste antwoord nog geen uiting van zoo bitteren aard had verwacht. Had ik het wel gedaan, dan zou ik ondanks mijn overtuiging dat hier niets onpieus werd verriebt, getracht hebben, het besluit tegen te houden. Gij weet, dat wij allen R.H. (die intusschen aangenomen heeft) grif ongelijk gaven. Men zou hier van den ''Fluch der bösen Tat'' 1 kunnen spreken, helaas. Het gevoel dat ook gij en Ila vindt dat ik hierin niet vrij van blaam ben, is voor mij dubbel onaangenaam, omdat ik juist in dezelfde i,-1.,,r v_t, . . fA.,r '71-i Uii-vWü, ·-~ '-.j I v ;\. . . ~ . ~ 1 - c..:.., t ' • ~ ~ 1.?' • 1 ~ rr ... -, • •• ,.., i u ' ~ . \ ~ • ~ }; Q,, - ' • Jfrv;,, (A., ~ 'vwi,.,. . . i \ l- r (I e..,,, ~r h., ' . "0 ' . ''' ' . .... ' ..., • ·• ' '•' ' De onderste drie ramen zijn iets grooter (hooger) dan alle ramen daarboven. Wie zou ik nu kunnen nemen ter rechter en ter linker zijde van Gijsbrecht. 't Liefst personen uit de politieke of krijgskundige geschiedenis v. Amsterdam van de XIV, XV ofXVI eeuw. (Dus niet Coornhert, Spiegel of andere kunstenaars.)4 Dank je wel voor je raad. Ik begin nu 's avonds aan dat A'damsche raam, eerst te zoeken op kleine schaal. Overdag werk ik hard aan de Evangelisten. Je hebt 't zeker erg druk dat wij zoo nooit iets hooren, in dat opzicht wordt 't leven wel ongezelliger doordat wij 't allen zooveel volhandiger krijgen, en er al minder tijd over blijft om te ''gezelsen'' en te boemelen. Maken de kinderen 't goed? Ik zag dat Cees al weg is, 5 en wat zult jij ook al weg zijn voordat wij 't weten. Ga je van R'dam uit dan kom ik je nawuiven. Over de benoeming nog niets verder. Ik ben gecharmeerd van Visser. Gisteren kon ik hem goed nieuws melden, de A'd.tmsche autoriteiten (dit is nog erg geheim) zijn van een roerende bereidwilligheid. Ik denk dat 't vooral de politieke crisis is die maakt dat alles langzaam gaat. Enfin ik heb geen haast. Hartelijk gegroet allen van ons. t.t. Rik * ' Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. P.J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche volk (8 dln. Leiden 1892-1907; her· drukken in 4 dln. ). 2. Uitspanning op de Zuiderheide bij Laren. 3. Gebrandschilderd raam voor het trappenhuis in het Amsterdamse stadhuis, gerea· liseerd in 1930. 4. Verg. Richard Roland Holst aan Huizinga, 24 januari 1926 (niet opgenomen): 'Dat is een prachtidee en mij een verademing, want tegen zo'n paar historische klazen zag ik erg op, en de koopman en de visscher openen allerlei kleurige en levendige mogelijkheden. Dank je wel voor je raad, die voor mij natuurlijk ook dat v66r heeft, dat ik weet historisch ook juist te zijn'. Uiteindelijk werden uitgevoerd: koophandel, rechtspraak, vrouwelijke zorg, de zorg van de monniken voor zieken en onderwijs, vissers, dijkenbouwers en stadsmilitie. 5. Van 1924 tot 1927 was C. van Vollenhoven 'presiding commissioner' van de Claims Commission United States and Mexico. In verband daarmee bezocht hij ver· scheidene malen de Verenigde Staten. [ 624] Johan Huizinga (Leiden) aan J. Six1* 23 januari 19262 Hooggeachte Collega, Hedenavond was de heer P. Visser, de chefvan K. en W. hier. Hij vertel· 3 de mij van zijn bemoeiingen, om als opvolger van Der Kinderen Roland Holst te doen benoemen, waarvan ik natuurlijk ook wel wist. Hij had goeden moed, maar zou om de sterke actie, die door den inspecteur De Groot ten bate van Huib Luns4 gevoerd wordt (een zeer ongewenscht candidaat naar het schijnt) het bijzonder nuttig achten indien de Minister nog eens in den loop van deze week van gezaghebbende zijde krachtig op de wenschelijkheid van Roland Holst's benoeming gewezen werd. Ik heb terstond aan U gedacht als dengene, wiens woord thans de allerbeste uitwerking zou kunnen hebben. En daarom vraag ik U ronduit: zoudt U niet bereid zijn, door een briefje aan den Minister deze zaak, naar ik meen het belang der Academie, te bevorderen? Ben stukje in een dagblad zou natuurlijk ook kunnen, maar een rechtstree~sch persoonlijk briefJe, zal in dezen krachtiger en sneller werken. Bij gelegenheid hoor ik wel of U er toe bereid zijt geweest. U zult mijn vraag, hoop ik, niet onbescheiden vinden. Gisteren kwam mr. Schretlen5 mij vertellen, dat hij van het werk voor het Corpus Sigillorum6 had afgezien. Jammer; wat nu? Met vriendelijken groet. · Steeds gaarne de Uwe, J. Huizinga * Origineel: Amsterdam, J. Six. r. J. Six, zie Bn'efwisseling 1 [32]. 2. Abusievelijk gedateerd: 1925. 3. Derkinderen was op 2 november 1925 overleden. 4. Hubert Marie (Huib) Luns (1881-1942), schilder, tekenaar en auteur van populariserende kunstboeken, sedert 1923 directeur van het Rijksinstituut voor Tekenleraren te Amsterdam en vanaf1931 hoogleraar handtekenen en geschiedenis van de schilderen beeldhouwkunst aan de Technische Hogeschool te Delft. 5. M.J.A.M. Schretlen (1890-1972), van opleiding jurist, was door zijn fortuin in staat als ambteloos lietbebber kunst te verzamelen, had zieh kennelijk in eerste instantie bereid verklaard een begin te maken met de uitgave als in n. 6 bedoeld. 6. Een door de Koninklijke Akademie van Wetenschappen ingestelde commissie tot inventarisatie en beschrijving van zegels in Nederlands bezit, resulterend in: H. Brugmans, K. Heeringa ed., Corpus Sigillorum Neerlandicorum (3 dln. 's-Gravenhage 1937-1940). [ 625] Richard Roland Holst aan Johan Huizinga (Leiden)* [na 27 januari 1926] 1 Beste Han. Neen, ik laat mij niet dringen in de hoek waar zij beklemd zitten die de wetenschap anti-artistiek vinden. Zelfs de groothandel, de industrie en de haute finance ontzeg ik niet de artistieke verbeelding, laat staan de wetenschap. Maar vanwaar jou agressiefheid op dit punt - 't trof mij ook in de felheid van je opinie over dat stuk voor de Gids over van Looy's proza. 2 Je wilt mij dringen in een even vijandige houding regen de wetenschap als die jij regen de kunst inneemt, - wel te verstaan niet regen de kunst in 't algemeen, dat zeker niet, maar tegen de kunst die niet heel precies naar je smaak is. Ik hoop dat wij op 't Gids diner naast elkaar zitten om gezellig te krieuwen. Hart. gegr. ik moet naar stad dag t. t. R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Op het origineel is in andere hand geschreven: '17 oktober 1925?'. De brief is waarschijnlijk te dateren na Huizinga's in noot 2 genoemde commentaar. 2. V!· Kramer, ''.Het P~?za van J ac. van L~oy", De Gids 90 (1926) II, 379-399. Terwijl de dichter Mart1nus N11hoff (1894-1953), l1terair redacteur van De Gids 1926-1933 en 66 1941-1946 zeer stellig voor plaatsing was, verklaarde Huizinga in zijn commentaar van 27 januari 1926 'dat ik tegen dit stuk ben, daar ik het zwak acht van gedachte en van compositie, afstootend van litteraire kwaliteit. Kortom slecht'. (Origineel: Leiden, UB, Gidsarchief). [ 626] Andre }olles (Leipzig) aan Johan Huizinga (Leiden)* I februari 1926 Beste vriend Het zwijgend aanbod dat in je brief ligt, tot de orde van den dag over te gaan, apprecieer ik ten volle. Ik zou wel lust hebben er op in te gaan - maar ik weet niet of ik het kan. Er blijft veel, wat mij dunkt had moeten worden uitgesproken. Maar ik wanhoop er aan dit schriftelijk te doen. Schrijven verleidt tot litteraire polemiek, en zoozeer ik geloof op dit gebied nog altijd mijn man te staan, zoo weinig lust heb ik in onze correspondentie van die kunst gebruik te maken. Je vorige brief heeft in den tijd dat ik er over nadacht in mijn binnenste vrij wat oproer te weeg gebracht. Ik was bereid toe te geven, dat ik - schoon onbewust - in casu 1 verkeerd gehandeld had. Ik handel vaak verkeerd - ik merk dat daaraan, dat mijn handelingen gevolgen hebben, die naar mijn berekening buiten het bereik der mogelijkheid lagen. Er moet daar dus ergens een breuk of een barst zijn. Tant pis. Maar dat was het ergste 2 niet. Veel pijnlijker was mij die rare lijn Delfzijl-Vaalst. Inderdaad. Ik leef oostelijk van die lijn. Wat voor jou ''schoonschijnende en in den grond vage theorie'' was - bleef ook na veel nadenken voor mij stevig geloof; ''bolsjewis· tische apokalyptiek'' kon ik met een goed geweten vertalen met: openbaring van iets, wat in een niet al te verre toekomst ligt. Ik ben geen propheet en geen evangelist - misschien heb ik mij heel siecht uitgedrukt. Godbetert maar moeten wij nu keuvelend over koetjes en kalfjes maar voortsukkelen met die lijn tusschen ons? Draait je laatste briefniet weer om dezelfde spil? Ja, die hollandsche letterkunde na 'So is jammerlijk en de houding van snuiters als Marsman (NB etymologisch niet verwant met Mars, maar een soort Schwundstufe van maars) is nog veel beroerder. Maar zou het een sikkepitje helpen, wanneer zij mooie versjes of mooie stukkies schreven? Neen! - zoo staat de vraag niet; is dat schunnige geschrijf iets anders dan een symptoom van schunnig leven in een gesjochten tijd? Ik heb die Amerikanen ook gelezen - Sinclair (a propos ik vond Arrow3 Jack London, 4 Sherwood Anderson 5 etc. smith haast nog beter dan Babbitt), Alles voor mijn part slechte boeken - maar er zit fut en beweging in. Ze hangen met honderd draden aan het verleden, ze hadden net zoo goed niet ge· schreven kunnen worden, maar je voelt, dat er iets aan den gang is. Haast het meest in de allerslechtsten, in J. London c.s.! Ken je The Call of the Wild6 en Burning Daylight? 7 Die kerels zijn ook geen zuivere vertegenwoordigers van de toekomst. Allesbehalve. Ze teren van gevoelens, die in Walt Whitman al veel beter zijn gegeven. Maar met hun amerikaansch speculatie- ve auteursneuzen ruiken ze iets dat op komst is, en met hun handige pennen (verkeerd! alles getikte kopij, je hoort er het ratelen van de machine in) ma· ken zij er gebruik van. 't Is gek - Babbitt staat ver beneden Bouvard et Pecu· chet, en toch is Flaubert voorloopig heelemaal dood en zit er in Sinclair een sprankje leven. Wat helpt het, ofik dit alles weet, en dat ik zou kunnen leeren het beter te zeggen. Daar loopt de lijn D-V. lk zit aan den eenen kant met mijn theorieen. Toegegeven: vaag. Maar ik blijf erbij, zij zitten vast aan iets zekers. Jij zit aan den anderen kant met iets, wat je conservatisme noemt, dat wel naar reactie zweemt, maar waarin toch ook wel iets zekers ligt. Zullen wij elkaar kushandjes geven? ''Ah, mon ami, nous sommes dans tout ceci deux pauvres augures, et maintenant nous ne pouvons nous regarder sans pleurer'' .8 Zou het helpen, wanneer ik op den stoel van Verwey - of op een anderen holland· sehen stoel zat? Ik zou mij dan ten minste op een stukje grond bevinden, waar ik thuis hoor. Maar toch ... Ik ben oud en moe en heb soms heel veel lust er maar stilletjes van door te gaan - met de voorzienigheid zou ik het er op wagen. Is Derkinderen gestorven? Ik weet niets van het dierbaar vaderland. Gegroet zeer zeker: je vriend A.J. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Inzake Leonhard Huizinga. 2. Verg. J. Huizinga, Nederland's geestesmerk (Leiden 1935), 31: 'Over Delfzijl en Vaals loopt de grens tusschen West· en Middel-Europa' (V.W. VII, 311-312). 3· ~arry Sinclair Lewis (1885-1951), Amerikaans schrijver, Babbitt (1922), Arrowsm1th (1925). 4· Jack London (1876-1916), Amerikaans schrijver. S· Sherwood Anderson (1876-1941), Amerikaans schrijver. 6. Novelle uit 1903 van Jack London. 7· No~elle van Jac~ London uit 1910, evenals The ca// of the wild spelend in Alaska. 8. Vanant op de uitspraak van Cato, overgeleverd door Cicero, De Divinatione II, 24: 'Twee auguren kunnen elkaar niet aankijken zonder te lachen'. [ 627] Richard Roland Holst (Bloemendaal) aan Johan Huizinga (Leiden)* ro februari 1926 Beste Ran . . ~ire.~t na ontvangst van je brieflas ik het krantenverslag der rectorale ora· 2 t1e, WIJ hadden dat verslag expres apart gehouden maar ik houd mij aanbe· volen voor de lezing van de rede zelf. Ik had nooit gedacht dat die paar zinnen van mij, tot wrijfpaal zouden wor· den voor ~en streng wetenschappelijk betoog.3 Voor zoover 't in de krant staat, zou ik zeg~~n, dat ik direct bereid ben de meening van je vriend de Sitter t~ onderschr11ven. Van de astronomie veel te weten en nochtans de ont· roermg over het wonder van den sterrenhemel te ondergaan, wie zou dat niet 68 hooger achten en gelukkiger prijzen dan het hebben van de ontroering al· leen? Maar als je vriend de Sitter een zoo bevoorrecht man is, en daar twijfel ik geen oogenblik aan, dan wil dat nog niet zeggen dat alle astronomen zoo be· voorrecht zijn. Als ik denk aan de kunsthistorici bijvoorbeeld - deze paralel is niet te gewaagd, en bovendien weet ik van deze materie iets meer dan van astronomie, dat een gesloten boek voor mij is - dan weet ik maar al te goed, hoe daar onder de vrachtauto's van de wetenschap het wonder ter ziele gere· den wordt. Wij waren 't geheel eens dat 't een dwaasheid was van Verwey om van de Verbeelding te spreken als iets dat alleen den kunstenaar eigen is. Wat zou de wetenschap waard zijn zonder die inspireerende verbeelding. Het gezegde door de boomen het bosch niet meer te zien, is een gezegde dat ik niet uitgevonden heb, en er zal wel rede voor geweest zijn het zoo te stel· len. Maar als je door al te zeer het bosch te zien tegen de boomen aanloopt, dan loop je ongetwijfeld builen op. Met den sterrenhemel, het is waar loop je dat gevaar niet. Maar ik denk dat de Heer de Sitter toch ook wel astrono· men zal kennen, die hij geneigd zou zijn eens uit bramen zoeken te zenden. Dus laat hij niet al te breed zijn vleugels uitslaan om er de wetenschap onder te beveiligen ... en laat hij mij eens mede nemen naar de sterrenwacht, dat zou ik de mooiste satisfactie vinden. Wij hebben 't ook erg druk, ik hoop (D.V.) de cartons van de Evangelisten einde volgende week klaar te krijgen, ik heb dan die 30 m - juist in twee maanden, ondanks de interrupties klaar gekregen. Maar dan nog al 't glas! De benoeming zal wel afkomen verwacht ik, nu Rutgers4 naar ik hoor blijft. De heele zaak is in een zeer ver stadium, dank zij de groote bereidwillig· heid van 't stadsbestuur. Laatst was ik met den Heer Visser bij Wibaut, 5 die alles zoo snel en op zulk uiterst voor den staat voordeelige wijze regelde, dat de Heer V. eindigde met te zeggen, dat B. en W. handelden z66 als de staat 't niet aan hen verdiend bad. Ik heb met den stadsarchitect6 al alles besproken, de projecten zijn al een heel einde, en ik verwacht dat de volgende week, na nog een samenkomst met de collega's die heele kwestie geregeld zal zijn. De Heer Visser adviseerde mij die verbouwingszaak7 in afwachting maar in orde te maken. Dat zou hij toch nooit geadviseerd hebben, wanneer de zaak niet vrij wel vast stond. Daar is alleen nog een onderdeel te regelen in zake 't salaris van van Moerkerken, 8 maar daarover hoop ik Zaterdag den Heer Visser te gaan spreken. Ik moet dan echter direct door naar A' dam, ware dit niet zoo dan kwam ik eerst in Leiden aanleggen. Wij zullen elkaar dus wel niet zien v66r de Gidsvergadering. Misschien kunnen wij dan een afspraak maken. Ik moet binnenkort ook naar de Buissche Heide om over het omleggen van den weg te spreken, die zal nu over de weien komen zoodat wij de passage niet meer vlak voor onze neus hebben. Ik denk dat ik 't zoo regel dat ik weg ben als die benoeming afkomt, om journalistieke bezoeken te ontloopen. Ik kreeg uit een zin die den Heer Visser zieh liet ontvallen den indruk dat de ; minister ook niet denkt over Luns. Hij scheen gezegd te hebben, ''voor een benoeming tot burgemeester van A'dam solliciteer je niet, en hiervoor ook niet''. Ik heb een tijd lang onder den tweestrijd in mij geleden, maar nu ben ik er over heen, meer door overtuiging dan door enthousiasme. Jany parlevinkt al weer weken in Parijs, maar hij kamt voor de redactievergadering over ... of hij een retour neemt weet ik niet. Ik geloof dat hij zieh een beetje geneert, hij laat absoluut niets hooren. Hartelijke groeten van ons voor jullie allen t.t. Rik * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. W. de Sitter (zie Briefwisseling ![147]), De eenheid der wetenschap. Rede (Groningen 1926), tevens in Jaarboek der Rijksuniversiteit te Leiden 1926 (Leiden 1926), 94-114. 2. "Dies natalis Leidsche Hoogeschool. Prof.dr. W. de Sitter over: de Eenheid der Wetenschap'', NRC, 8 februari 1926. 3. Verg. W. de Sitter, De eenheid der wetenschap (Leiden 1926) 113-114: 'De leek, vooral de kunstenaar of de beoefenaar der geesteswetenschappen, maakt zieh dikwijls een verkeerde voorstelling van de gedachtenwereld van de man der natuurwetenschap. [... ] Ik denk hierbij [... ] aan oordeelen als het volgende, dat ik citeer uit het werk van een onzer allergrootste prosateurs, overigens een kostbaar kleinood van de volmaaktste zuiverheid. ''De sterrenhemel is monumentaal'', zoo overpeinst de Bramenzoeker, ''behalve voor den astronoom, die er te veel van wil weten en met zijn kijker mikt om de onmetelijke afstanden tusschen planeet en planeet in cijfers te vangen. Knap is het wat hij doet, maar het wonder gaat voor hem verloren, het strak en gesloten wonder met de fonkelende kleine kleurverschillen dat ons hart duizelig maakt''. [... ] Doch het is inbeelding van den niet wetende als hij denkt dat door het weten het wonder zou verloren gaan. Het is mijn overtuiging dat het geestelijk genot dat het weten schenkt, het zelfs gedeeltelijk begrip van wat die kleurverschillen, die fonkelende lichtgradaties, en nog zooveel anders dat de leek niet eens kent ofniet opmerkt, beteekenen [...] het is mijn overtuiging dat dit genot van hooger orde is dan de aesthetische en mystieke vervoering die het hart van den kunstenaar duizelig maakt'. 4. Victor Henri Rutgers (1877-1945), jurist en politicus, minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in het eerste kabinet Colijn (1925-1926). 5. F.M. Wibaut (1859-1936), socialistisch politicus, wethouder van Amsterdam, 19141919 belast met volkshuisvesting, 1919-1931 (behoudens twee korte onderbrekingen) met financien en kunstzaken. 6. A.R. Hulshoff (1880-1958), bouwkundig ingenieur, stadsarchitect van Amsterdam 1915-1945. 7. Uitbreiding en interne verbouwing van de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten op initiatief van Roland Holst. . 8. P.H. van Moerkerken (1877-1951), letterkundige en schrijver, sedert 1921 buitengewoon hoogleraar iconografie aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam, waar hij in 1926 tot gewoon hoogleraar werd benoemd. [ 628] Richard Roland Holst (Zundert) aan Johan Huizinga (Leiden)* I maart 1926 Beste Han. Toen ik laatst bij Colenbrander haastig van je afscheid nam, volgde een week dat ik mij maar op halve kracht voelde, waarschijnlijk een beetje griepigheid en moeheid ook, vandaar dat ik nog niets liet hooren hoewel het . ' mijn stellig plan was te schrijven. Maar nu kan ik je van hier schrijven, stel je voor ik zit op de waranda de zon schijnt of't einde April was. Ik geniet onbeschrijflijk van weer hier te zijn. Ik reisde gisterenavond naar Roosendaal, sliep daar en ging vanmorgen heel vroeg te voet hier heen, er was nog mist, maar toen ik in de buurt van de B.H. kwam, begon de zon door te komen. Wat toch een heerlijkheid 't terugkomen hier, met niets bij je dan een rücksack die klaarblijkelijk veel lichter geladen was dan mijn hart. En dan de verwelkoming van de hondjes, die je handen belikken met een vuur en een ijver of je een blik was waarin leverpastei heeft gezeten. Maar waarom ik je schrijven wilde was hierom, om je te zeggen dat ik die rede van de Sitter heel intressant vond en zoo mooi als muziek die je niet begrijpt maar die je toch meevoert en ontroert. Op een allergracieuste wijze gebruikt hij den bramenzoeker als een springplank om daarna iets te betoogen, - laat ik dit nog eens tegen je herhalen - dat ik onderschrijf. De twee personen in 't Gesprek bij 't Houtvuur 1 zijn een persoon. Hebben wij niet allen die twee kanten in ons, de begeerte om 't moderne leven te ontvluchten, en de onmogelijkheid om dit te doen, de onmogelijkheid ook om 't duurzaam te wenschen. Daarnet dacht ik nog, wat wensch ik anders dan met een paar lieve ruige hondjes langs mooie modderwegen te wandelen, te vergeten en ver•• geten te z1Jn. Maar vanavond ga ik een brief aan den architect van de gemeente A'dam schrijven over de laatste projecten voor den Academie-verbouw. Wanneer ik de gespletenheid dezer gevoelens neerschreef, dan zou ik door twee partijen naar 't schavot kunnen worden gesleept. Richtingsrijkheid maakt een plastisch kunstwerk boeiender, en 't leven is er niet armer door omdat wij 't heil dwalend naderen. Hier is 't land van dwalen, van dwalen ook in de overdrachtelijke beteekenis ... en dat boekje schreef ik hier. Hartelijk gegr. t.t. Rik * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Zie Briefwisseling I [316], n. 1; herdrukt in: R.N. Roland Holst, Overpeinzingen van een bramenzoeker. . [ 629] Johan Huizinga (Leiden) aan L. Brummel 1* 23 maart 1926 Amice, Ik heb Uw brief met aandacht gelezen, en geloof, Uw overwegingen goed te begrijpen. De ondervinding, dat men bij het M.O. niet veel om een doctorstitel geeft, is niet bemoedigend, maar helaas geheel in den geest des tijds. Buiten het onderwijs zie ik geen andere mogelijkheden dan bibliotheek en archief. Omtrent de kansen om daar in te komen, weet ik eigenlijk niets. Voor een bibliotheekloopbaan zou ik U zeer geschikt achten. In zooverre 71 hier geschiktheid spoedig erkend wordt, zoudt gij, dunkt mij, eenmaal geplaatst, goede kansen hebben. In verband met Uw brief rees bij mij de gedachte, die tot nu toe niet opkwam, omdat ik U spoedig bij het onderwijs geplaatst zag, of gij misschien iets zoudt voelen voor zulk een Rockefeller Fellowship, waarvoor ik aan te bevelen heb. 2 Deze zijn berekend voor een oftwee jaar studie in de Vereenigde Staten, of eventueel ook gedeeltelijk elders. Het onderwerp moet liggen op het gebied der sociale wetenschappen, waaronder ook de geschiedenis wordt gerekend. Het stipendium bedraagt $ 1800 per jaar, en vrije overtocht. Een prachtige gelegenheid derhalve, om een heelen tijd zuiver wetenschappelijk werkzaam te zijn. Maar ... geeft het een waarborg dat men dan ook daamä een wetenschappelijken post vindt? Helaas niet. Tenzij Molhuysen, 3 wanneer gij Uw onderwerp eenigszins in bepaalde lijn koost, U toezeggingen wilde doen. Het spreekt vanzelt; dat ik over deze gelegenheden niet zoo maar te beschikken heb. Ik moet in Amerika zelf nog vernemen, in hoeverre de nadruk wordt gelegd op 'social science'. Mijn aanvankelijke indruk was, dat dit zeer ruim geinterpreteerd wordt. Wilt ge er meer van weten, kom dan a.s. Vrijdag 81/2 's avonds erover spreken. Ook afgescheiden hiervan is het toch vrij nutteloos, over de beslissing die ge nemen wilt, enkel schriftelijk gedachten te wisselen. Met vr. groet, Uw dw. J. Huizinga • * Origineel: 's-Gravenhage, KB. 1. L. Brummel, zie Briefwisseling I [421]. 2. Huizinga had een benoeming aanvaard tot 'fellow' van het Laura Spelman Rockefeller Memorial te New York, een filantropische stichting op het gebied van de sociale wetenschappen. Op uitnodiging van het Memorial maakte Huizinga samen met 'fellows' uit andere Europese landen van april tot juni 1926 een rondreis door de Verenigde Staten, waarbij de aandacht lag op de inrichting van de studie van de sociale wetenschappen aan Amerikaanse universiteiten en andere wetenschappelijke instellingen. In 1929 werd de stichting opgeheven en haar taak overgenomen door de afdeling 'social sciences' van de eigenlijke Rockefeller Foundation en door het 'Spelman Fund ofNew York' op het gebied van de 'public administration'. Mogelijk is bij deze splitsing een einde gekomen aan Huizinga's adviseurschap; hierover zijn geen gegevens in de archieven van de Rockefeller Foundation teruggevonden. 3· P.C. Molhuysen (1870-1944), 1897-1913 conservator handschriftenafdeling UB Leiden; 1913-1921 bibliothecaris Vredespaleis; sedert 1921 bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek. [ 630] Andre }olles (Wabern/Bern) aan Johan Huizinga (Leiden)* 24 maart 1926 • Beste vriend - ben je al op reis? Ik heb den briet; waarin je mij den datum van je vertrek schreeft niet bij mij - en het is mij soms, of ik van de heele wereld niets meer 72 weet. - Op het oogenblik logeeren wij bij Porzig's en ik kom weer een beetje op mijn verhaal - gelukkig, want mijn deP[essies hadden in den laatsten tijd in Leipzig zoo toegenomen, dat alleen de zeer sterk gevoelde twijfel aan mijn normaalzijn, mij de overtuiging kon geven, dat ik nog niet volkomen abnormaal was. Dat was ook een van de redenen, waarom uit een aantal kladjes geen brief groeide. De taak die je mij had opgegeven: te verklaren, waarom ik ''aan een heil dat op komst is'' geloof, hoe ik mij dat voorstel, en waarom het aan velen het recht geeft met tradities te breken - was in de dagen, die achter mij liggen te moeilijk. Intusschen uitstel is geen afstel. Je hebt zeer zeker het recht die verklaring van mij te eischen en ik zal, langzaam voortpeuterend er ook wel eens toe komen hierover het een en ander samen te vatten. Intusschen wou ik het begin van mijn vacantie liever aan wandelingen en aan een stukje voor de Gids besteden - want ik had ook een zeer kwaad geweten tegenover Colenbrander. Dat stukje krijg je - wanneer je nog niet op weg naar America bent - hierbij: met vriendelijk verzoek het van de vele Germanismes, die ik er in vermoed, maar niet pakken kan, te willen reinigen.1 Er staat geloof ik, het een en ander in, dat je niet zonder vermaak zult lezen - maar dat misschien voor je mederedacteuren niet zoo aangenaam is. Tant pis. . Ik werk hier nog een paar dagen met Porzig aan een paar syntaktische dingen, die wij in Leipzig al samen begonnen hadden en ga dan nog een week of wat naar Italie. En jij - ik ben buitengewoon benieuwd, wat voor indrukken je in America zult opdoen. Dat zal wel te veel zijn, om er over te schrijven, misschien kom ik van het najaar weer eens naar Holland om er mij van te laten vertellen. In ieder geval: goede reis, Sint Geertens minne en Sint Jans geleide In oude vriendschap je A.J. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Andre Jolles, ''Kunsthistorische methoden'', n.a.v. J. Prinsen J.Lz, De roman in de I8e eeuw in West-Europa (Groningen/Den Haag 1925), De Gids 90 (1926) II, 277-286. [ 631] 1* J ohan Huizinga (Leiden) aan Mea Mees-Verwey 26 maart 1926 Waarde Mea, Ge plaatst mij voor een moeilijke beslissing. Ik heb Uw hoofdstuk met aandacht gelezen. 2 Ik vind het beter dan Uw inleiding. Toch voldoet het mij maar weinig. Als proeve van beschrijving eener jeugdgeschiedenis vind ik het van qualiteit zwak. De lange citaten, uit Waarmond etc., de kinderbriefjes, de versjes, het protocol van overlijden, p. 211- , het curriculum van Van Wijk jr., de geschiedenis van den voetzoeker, het is toch alles wel wat heel onbelangrijk; en als dit alles er uit ging, bleef er niet veel over. 73 Nu heb ik mij de geheele vraag van Uw dissertatie nog eens voorgelegd, en kom tot de volgende overwegingen. Ge hebt indertijd mij als promotor gewenscht, hoewel Uw onderwerp ver buiten mijn terrein lag, omdat ge er niet veel voor voeldet, onder prof. Kalff te promoveeren. Die aanleiding is nu vervallen, 3 enge hebt in Uw Vader den man, die bij uitstek is aangewezen, om over dit litterair-historische onderwerp als leider en beoordeelaar te staan. De redenen die thans nog zouden gelden, om mij als promotor te doen fungeeren, zouden al zeer bijzondere moeten zijn. Uw wensch, dat ik het zou zijn, en het vertrouwen.dat daaruit spreekt, stel ik op hoogen prijs, en toch geloofik, dat het beter is, dat ik het niet ben. Alleen een werkelijk hartelijke eensgezindheid ten opzichte van beoordeeling en behandeling zou in de gegeven omstandigheden mijn promotorschap nog kunnen rechtvaardigen, en ge weet het wel, die voorwaarde is niet vervuld. Wij verschillen te veel in opvatting en eischen, dan dat of gij of ik van deze samenwerking voldoening zouden beleven. En daarom is mijn conclusie, dat ik verkeerd zou doen met deze taak, die buiten mijn eigenlijk terrein ligt, op mij te nemen, en dat de in elk opzicht aangewezen weg is, dat ge U ermee tot Uw Vader wendt. Zie in dit besluit van mij geen gebrek aan welwillendheid; het berust op een zuiver afwegen van wat mij voor U en voor de zaak zelve wenschelijk en natuurlijk schijnt. Gingen wij op den tot nu toe bewandelden weg voort, dan zou ik immers toch weer moeten beginnen, met zeer sterke verandering van het gebodene te eischen. En daarom: neem genoegen met deze beslissing, en vind er baat bij; het is werkelijk beter. Met vriendelijke groeten, Steeds Uw dw. J. Huizinga * Origineel: Amsterdam, UB. Mea Verwey, zie Briefwisseling l [331). Het eerste hoofdstuk van het proefschrift van Mea Verwey over Johannes van Vloten; zie Briefwisseling l [331], n. 3. 3· Gerrit Kalffsr,, hoogleraar Nederlandse letterkunde te Leiden was op 31 augus· tus 1923 overleden, verg. Briefwisseling I [502), n. 3. ' I. 2. [ 632] Rich~rd Roland Holst [Bloemendaal] aan Johan Huizinga (Middelburg)* 7 apr1l 1926 Beste Han Ik had i~ e~ tele~ram naar Southampton willen zenden, maar ik verwacht v~st dat dit br1efje Je nog op Torenvliedt bereiken zal, wanneer je tenminste niet eerder weg bent gegaan dan je plan was . . Wij hope.n dat je .'t echt ~eerlijk zult hebben, zoodat 't niet alleen een prett1ge ~ac~t1e voor Je zal z1Jn, maar ook een verrijking innerlijk. 't Zal best voor Je Z!Jn zoo eens echt uit te zijn en niet voor te kort, want je leven is zoo 74 vol plichten dat 't je toekomt om daar eens voor een tijdje van bevrijd te worden. Als de berichten van thuis nu maar steeds goed zijn, en jij zelf ook al dien tijd ''fit'' blijft, dan kan 't wat de Amerikanen noemen ''a good time'' voor je worden. Wat treffen jullie 't op Torenvliedt, wat een prachtig lentebegin. De paaschdagen waren hier anders allernaarst, drommen en drommen auto's, fietsen en menschen grijs van stof, en behangen met verlepte narcissen. Maar ik ben weinig buiten 't hek geweest. Over de Academie weet ik niets naders. Visser schrijft mij dat de minister een volle week naar Heerlen is geweest, 1 en van Vrijdags tot Maandags daar ook altijd is. Zoodat hij hem zelfnog weinig zag. Ik denk dat de katholieken hem echter wel zullen vinden, en monseigneur2 zegt Six zal zieh in dit geval . ook wel niet onbetuigd laten. 3 Als 't een particulier geval was, had ik vast al laten weten alsdat meneer naar een andere dienst had uitgekeken, en ergens anders al was klaargekomen. Nu Han 't beste. Heb 't heerlijk en laat van tijd tot tijd eens wat hooren. Hartelijk metallen gegr. t.t. Rik * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. M.A.M. Waszink (1881-1943), burgemeester van Heerlen 1913-1926; minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen 1926-1929; vanwege zijn haardracht door Richard Roland Holst 'kuifman' genoemd. 2. L.J.A.H. Schrijnen (1861-1932), bisschop van Roermond. 3. Om de kandidatuur van Huib Luns te bepleiten inzake het directeurschap van de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten. [ 633] Johan Huizinga (a.b. R.M.S. Berengaria) aan zijn zoon Jakob Huizinga* 13 april 1926 Beste Jakob, Ik zal maar eens een briefbeginnen, om die in New York te posten. Wanneer dat zal zijn, weet ik nog niet; waarschijnlijk wel wat later dan te verwachten, want sedert gisteren leven we in een storm vlak van voren. Ik was eerst verbaasd, dat dit reuzengevaarte van 919 voet lang op de golven ging dansen, wel heel statig, maar toch geducht. Gelukkig heb ik niet de minste last van zeeziekte en gebruik met smaak de maaltijden. Als je kalm in de leeskamer of de lounge of de eetzaal zit, zou je vergeten dat je niet in een groot eersterangshotel zat, als het schudden en kraken er je niet aan herinnerden. De trilling van de machines is maar heel gering, en ik slaap dan ook best. In mijn hut voel ik mij nu zeer thuis; de douche die warm en koud gebruikt kan worden, is aangenaam, en de hut is zoo goed geventileerd, dat hij zelfs met dichte patrijspoort frisch blijft. Eerst had ik dat ding vlak achter mijn hoofd opengezet, maar daardoor heb ik 't een beetje in mijn keel gekregen; niet erg gelukkig. 75 Alles van eten is uitstekend, een goede oefening in het kiezen van menu's uit de rijkvoorziene lijsten waar je maar uitzoeken moet. Ik zorg mij te beperken. Het eenige waar ik het nu niet bijzonder mee getroffen heb, is het tafelgezelschap, eenige zeer goedaardige bij ons zou je zeggen: burgerlieden, maar dat gaat van hen zoo niet op. Mijn overbuurman heeft ontzettende tafelma· nieren. Met het verstaan van hun Amerikaansch heb ik nog veel last, en ik vind het heel best, dat ze maar weinig zeggen. Her publiek is bijna uitsluitend Amerikaansch, tenzij er wat Engelsehen en Canadeezen onder loopen. Heel veel distinctie verraden ze niet. Ik schreef op een briefkaart over het weggaan van Southampton; dat was buitengewoon mooi. Om drie uur 's middags lagen we op de reede of haven van Cherbourg, die ingesloten ligt in een kringvormig stel pieren met vijf of zes forten erop. Daar kwamen nog een 400 passagiers en een eindeloos getal koffers en postzakken aan boord. Om zes uur Zaterdagavond vertrokken we weer, en sedert dien tijd heb ik niets dan twee kleine stoombootjes gezien. 1 Zondag aan de lunch kreeg ik een draadloos telegram van Mijnheer Kees van de Volendam, dat ik terstond kon beantwoorden. Je wilt deze brief, waar geen geheimen in staan, wel aan allen die er belang in stellen, d.w.z. de huisgenooten en Leonhard, laten lezen. Ben volgende maal riebt ik mij eens tot een ander. Ik stuurde een briefkaart uit Londen en uit Cherbourg. Eerst vanmorgen kwam ik erachter, dat ieder dag het een uur vroeger wordt; eerst dacht ik dat mijn horloge mal geworden was. Ik neem maar aan, dat Elsje weer naar Zwitserland terug is. Heel veel groeten aan allen! V. 16.rv. 's morgens half 12. Daar juist varen we voorbij het lichtschip Nantucket. * Origineel: Familie Huizinga. I. Cornelis van Vollenhoven. [ 634] Johan Huizinga (a.b. R.M.S. Berengaria) aan Anna Veth-Dirks* 13 april 1926 Beste Anna, Ik lees het boekje van Conrad, 1 dat je me voor de reis gaf: alles over de zee en schepen, hoewel niet over die drijvende paleizen als dit; het is fijn en mooi, beter dan zijn romans. En telkens komt mij dan de gedachte, hoe verleden jaar, geen jaar geleden nog, Jan diezelfde woorden op zijn ziekbed las, en ditzelfde boekje in zijn handen hield, hij die nog zoo van het leven kon genieteni die alles zoo in zieh op kon nemen. De bladzijden die hij aanteekende waren ook de plaatsen die mij het meest troffen. Wat is het leven toch ontzaglijk wonderlijk, en dikwijls droevig. Sedert gisteren varen we tegen een harde westerstorm op; ik ben vandaag meest binnen, omdat ik wat kou gevat heb en de wind mij daardoor niet aangenaam aandoet. Maar 't heeft niets te beteekenen. Ik ben heel benieuwd naar de dingen die mij wachten. · Als ik eenigszins in de gelegenheid ben, zoek ik Joost op. 2 Hartelijke groeten! J.H. * Origineel: Amsterdam, Rijksprentenkabinet. 1. Joseph Conrad (1857-1924), Pools-Britse schrijver; bedoeld is waarschijnlijk zijn autobiografische schets The mirror of the sea (1906). 2. Blijkens Huizinga aan Anna Veth·Dirks, 8 april 1926 (niet opgenomen), had zij hem verzocht 'eens goed op Joost's welstand te letten'. [ 635] Johan Huizinga (a.b. R.M.S. Berengaria) aan Elisabeth Huizinga* r4 april 1926 Lieve Elsje, Ik neem aan, dat je zeker weer in Lausanne terug bent tegen dat dit briefje je bereiken kan. Het zou wel wat voor jou zijn, om in dit drijvende hotel mee over de Oceaan te varen. 't Is werkelijk heel aangenaam; het eenige wat mij ontbreekt is gezelschap waar ik iets aan heb. Mijn tafelburen zijn een paar heel willekeurige Amerikaansche meneeren, of nauwelijks meneeren, de een althans eet als een orang oetan, ze zijn goedaardig, af en toe wisselen we een woordje; wat zij zeggen kan ik met mijn bekende onontvankelijkheid voor het gesproken woord meestal niet verstaan, en dan stem ik maar glimlachend toe. Gisteren en eergisteren was het stormachtig. Van zeeziekte had ik niet in het minst last; toch voelde ik mij niet prettig doordat ik het in de keel had gekregen door een onvoorzichtig boven mijn hoofd opengelaten patrijspoort. Nu lijkt het wel weer over te willen gaan zonder het gebruikelijke slotbedrijf, speiend in de neus. Het publiek is overwegend Amerikaansch, zeer gevarieerd in distinctie, de heeren in plus fours en geruite kousen, de dames in bontmantels en roode lippen. De eetzaal, de lounge en de wintertuin met balzaal zijn werkelijk groote zalen, waar je je zonder het deinen van de boot aan wal zoudt wanen. Als ik binnen ben, zit ik meestal, zooals nu, in de heel rustige en smaakvolle lees- en schrijfkamer. Alles van maaltijden is voortreffelijk; altijd uitzoeken uit rijk voorziene lijsten, een heel goede oefening in het samenstellen van menu's. Er wordt bijna niet anders dan gewoon water gedronken, 1 dat valt mij bijzonder op. De muziek is niet erg up to date, erg makke stukjes, Mascagni2 etc. Ik ga altijd vroeg naar bed, omdat ik dan niets meer te doen heb. Ik slaap heel goed, maar doordat ieder dag de klok 50 minuten teruggezet wordt) moet ik oneindig lang in bed blijven, om niet alte vroeg aan het ontbijt te komen. , 77 Door het ruwe weer zal het wel Zaterdag worden, eer we aankomen. Het telegram dat ik dan denk te sturen, zal je misschien nog wel in Leiden hooren. 't Schijnt in New York nog koud te zijn, zoodat het goed is, dat ik een paar dikkere pakken bij mij heb. Ik ben benieuwd, waar en wanneer ik jou eerste briefweer krijg. Heb het maar goedl V. * Origineel: Familie Huizinga. 1.. Van I januari 1920 tot januari 1933 gold in de Verenigde Staten een absoluut alco· holverbod. 2. Pietro Mascagni (1863-1945), Italiaans componist. • [ 636] Johan Huizinga (New York) aan Hermanna Margaretha Huizinga* r8 april 1926 Lieve Retha, Laat ik je hier op Zondagmorgen eens verslag doen van mijn eerste dag in New York. Gistermorgen vroeg voeren we de Hudson op, iets minder breed dan de Schelde bij Vlissingen, zelfs veel minder breed. Je komt dan voorbij al die reuzenhooge huizen, dat is een mooi en indrukwekkend gezicht. De landing was een ongeloofelijke drukte. Al die duizend menschen die tegelijk ontscheept werden. Gelukkig was alles van paspoorten en zoo al aan boord afgehandeld, alleen de douane wachtte dus nog. Maar dat was geen gekheid. In een geweldige loods moest je wachten, elk bij zijn letter, ik dus bij de H., totdat onder die letter je bagage bijeen was. Dat duurde een heele tijd, eer ik rnijn drie koffertjes onder honderden andere bij elkaar gescharreld had (toch was het alles heel goed geregeld) en toen moest ik in een lange file staan, om een douane-ambtenaar te krijgen. Terwijl ik daar geduldig stond te wachten, zag ik opeens mijn hut-steward die een jong meneertje mij aanwees. Dat was Mr. Frank B. Stubbs 1 van het Rockefeller Memorial, die mij kwam afhalen. Bijzonder prettig om zoo opeens vriendelijk verwelkomd te worden, na een week zoo goed als alleen te zijn geweest. En nog prettiger was het, dat hij het telegram in de zak bad, dat thuis alles wel was! Ik bad van uit de loods al getelegrafeerd, eer ik het kreeg, dat heb jullie zeker gekregen. Toen we eindelijk de loods uitgingen, kwam daar nog iemand: Prof. Barnouw, die je je wel berinnert. Buitengewoon aardig van bem; hij bad wel 2 uur moeten wachten. Mr. Stubbs bracht mij toen hier onder dak. Dat is een societeit van de oudstudenten van Yale University. Het heeft alle gemakken van een groot hotel. Ik heb er een heerlijk rustige kamer met badkamer op de 9e verdieping. De eetzaal is op de 2oste; dat is hier de hoogste. Het is veel rustiger dan een hotel; er is van alles: een zwembad, een kapperswinkel en bovenal een leeszaal, (waar ik nu zit), die je een heele bibliotheek kunt noemen. Ik heb zoo straks de kasten eens nagegaan, wat er zoo allemaal staat. Daarna heb ik geprobeerd een Zondagsnummer van een krant te verteren. Verteren is onmogelijk. Zoo'n nummer is een roo groote bladzijden. Het is niet gemakkelijk er het voornaamste nieuws uit te halen, want het staat vol moordgeschiedenissen, roovers en dergelijke feiten. Maar 't gekke is, dat ze al die dingen zoo pak· kend beschrijven, dat je ze onwillekeurig begint te lezen. Tot dat je de krant weglegt met een gevoel van een rijstenbrijberg. Merkwaardig is ook dat de prenten, een apart supplement zoo groot als drie of vier Prins'en, 2 zooveel beter uitgevoerd zijn dan die afschuwelijke misdruk in onze bladen. Een ervan had zelfs heel goede gekleurde prenten. Maar nu de stad zelf. Na hier te hebben geluncht met Mr. Stubbs, Prof. B. en nog een tweede jong meneertje van het Memorial, werd ik verder voor gisteren en vandaag aan de vriendelijke zorgen van prof. B. overgelaten. Die heeft mij toen alleraardigst wat wegwijs trachten te maken. Hoe je de sub· way moet gebruiken (de ondergrondsche spoor) en dergelijke dingen. 's Avonds heb ik met hem een echt Amerikaansche klucht gezien, waarvan ik al de 'slang'-aardigheden wel niet begreep, maar die toch heel vermakelijk was. 's Middags wandelden we een eind door de stad. Die is overweldigend en verbijsterend, maar hij heeft niets van het mooie van Londen. Er was in het geheel geen atmosfeer, te meer daar het hier nog erg koud en schraal is. Als je 's avonds over Broadway komt, waar al de veelkleurige lichtreclames zijn, weet je eigenlijk niet, of je zult gaan lachen of huilen, en of je zeggen zult: heel leelijk of toch eigenlijk heel mooi. Ik zal mijn oordeel nog maar wat opschorten, maar ik vrees dat het uitloopt op leelijk. Die twee Amerikaansche heeren zijn erg aardig en hulpvaardig, en dezen kan ik gelukkig heel gemakkelijk verstaan. Nu, ziedaar eenig nieuws, ik hoop hier binnenkort ook wel eens iets van jullie te krijgen. Laat de brieflezen aan allen die er belang in stellen, en heel veel groeten aan allen! De volgende brief wordt voor Leonhard. V. • * Origineel: Familie Huizinga. I. Frank B. Stubbs, in 1926 als 'controller' in dienst bij de Laura Spelman Rockefel· ler Memorial, waar geen nadere gegevens gevonden zijn. 2. De Prins der gei1lustreerde bladen, v~l gelezen en bekeken weekblad (sedert 1901). [ 637] Johan Huizinga (New York) aan Leonhard Huizinga* 20 april 1926 Beste Leonhard, Ik begin hier al aardig thuis te raken, en ben niet vervaard voor de ontzaglijke drukte. In de subway kan het een barbaarsch dringen zijn om benauwd te worden, als de kantoren uitgaan, maar aan de andere kant is het publiek weer erg ordelijk en loopt alles op rolletjes. Zondag heb ik met prof. Barnouw een wandeling gemaakt langs de over- 79 kant van de Hudsonriver. 't Is daar terstond rotsachtig en beboscht, de rotswand staat zoo recht langs de rivier, dat het daar The Palisades heet. De steenformatie is mooi, en het gezicht op de stad aan de overkant groot en sterk, maar het heeft alles iets hards en droogs; het tegendeel van alles wat romantisch aandoet. 22. April. Ik moest de brief 2 dagen laten liggen eergisteren om mij haastig te gaan kleeden voor het afscheidsdiner aan jhr. de Graeff, 1 waarvoor ik een invitatie had. Dat was natuurlijk heel interessant. Hij is iemand om mee voor den dag te kamen, in alle opzichten. Het gezelschap was deels hollandsch deels amerikaansch. W el sympathiek deden de glazen water voor ieder bordje aan, zooals hier overal; ik zag nog niet drinken. Maar ze bedierven dat weer, door tegen dat de speeches begonnen, iedereen een klein glaasje halfvol bruin troebel vocht te schenken, dat Florio heette op de flesschen. Waarschijnlijk om het bijgeloof, dat het ongunstig is, iemands gezondheid in water te drinken. Het was afschuwelijk: braakwijn, zei Barnouw, die naast mij zat. Misschien was het bedoeld, om het opkomend geslacht in den waan te brengen: zoo smaakte nu wijn, gelukkig dus dat wij daar afzijn! Ik heb de laatste dagen heel veel menschen gesproken, en dingen gezien. Teveel orn alles op te sommen; ik houd een dagboek dat later voor iedereen te lez·en is. Wat rnij het meest verbaast, is, wat Colenbrander rnij al vertelde, dat je uithoudingsvermogen hier zoo veel grooter is. Ik word niet moe, heb rnijn geestelijke vern1ogens bijzonder gemakkelijk tot mijn beschikking, slaap kort en vrij licht, maar behoorlijk, heb in 't geheel geen last van rnijn anders gewone reisefieber, en word door de overdonderende stad niet overweldigd. Het is een zeldzaam contrast van geweldig en irnponeerend, soms heel mooi, de skyscrapers, en vaak afstootend leelijk en oninteressant. De menschen zijn zonder uitzondering vriendelijk, gemakkelijk, goed· lachsch en eenvoudig. Voor ons Hollanders heel goed mee op te schieten. Gisteren zag ik met een jonge Hollander die hier aan een college doceert, het International House, een Rockefeller-cadeautje, waar 500 jonge mannen en vrouwen uit de heele wereld samen wonen. Buitengewoon interessant! ik vertel er later wel rneer van. Toen ik gisteravond thuis kwam waren de eerste brieven van Retha en juffr. K. er. Heel verblijd. Vandaag de bundel opgezonden correspondentie. Mijn adres blijft hier. Maandag begint mijn tocht Zuid: Princeton, Phila· delphia, Baltimore, Washington, N. Carolina. Tot c. 10 Mei, dan weer een paar dagen hier. Ik heb er echt pleizier in. Ik zend deze briefmaar W.S. 32, dan lijkt het mij zekerder, dat je hem ook daar laat lezen! Hoe was het op Bromel?2 H.gr. V * Origineel: Familie Huizinga. 1. Jhr. A.C.D. de Graeff(1872-1957), 1895-1918 in Indische bestuursdienst; 1919-1922 gezant te Tokio; 1922-1926 gezant te Washington; 1926-1931 gouverneur-generaal van Nederlands-Indie. 2. Onopgehelderd. 80 [ 638] Werner Kaegi (Bazel) aan Johan Huizinga* 20 april 1926 Verehrtester Herr Professor. Nachdem ich die letzten Wochen in Florenz und Ferrara zugebracht habe, möchte ich diese Ferientage nicht vorbeigehen lassen, ohne Ihnen, verehrtester Herr Professor, meine Grüsse zu schicken und Ihnen zu sagen, dass es oft ein stiller Gedanke an Sie und Ihre Arbeit ist, der mich bestärkt und meine historischen Phantasien mir vor dem Bewusstsein der Gegenwart als nicht ganz ruchlos erscheinen lässt. Aber ich habe längst einen Auftrag an Sie auszurichten. Ich darf Sie im Namen der Studentenschaft Basel fragen, ob Sie eventuell geneigt wären, im kommenden Sommer oder im Wintersemester 1926/27 zu den Basler Studenten zu sprechen. Der Vortragsausschuss der Studentenorganisation hat die Aufgabe, Dozenten von ausländischen ·Universitäten zu Vorträgen einzuladen und verfolgt das Ziel, die Studenten mit fremden Gelehrten bekannt zu machen und zugleich den Gedanken der europäischen Respublica Eruditorum auf diese Weise zu fordern. Für die nächste Zeit haben Charles Gide, 1 Ernst Bertram,2 M. Scheler, 3 Ed. Spranger, 4 Curtius - Heidelberg, 5 Jaspers, 6 Paul Boncourt7 Vorträge versprochen. Mein Freund Mast, 8 der Vorsitzende des Vortragsausschusses ist durch die Lektüre des ''Herbst des Mittelalters'' auf den Gedanken gekommen, sich an Sie zu wenden, und um Ihnen nicht einen Vortrag in Basel allein vorschlagen zu müssen, hat er bereits mit den entsprechenden Studentenorganisationen in Freiburg im Breisgau, in Zürich und in Bern verhandelt. Die Zürcher und Freiburger sind begeistert auf den Gedanken eingegangen und würden sich freuen, wenn Sie ihnen die Ehre eines Vortrags geben würden. Von Bern ist noch keine Antwort da. [.•. ]9 Die Wahl des Themas möchten wir Ihnen ganz überlassen. Natürlich würden uns Dinge wie burgundische Kultur, die Sie ja so viel besser kennen, als irgend jemand bei uns, besonders interessieren. Vielleicht haben Sie Lust, uns zu zeigen, welche Kulturmöglichkeiten unsre biederen Vorväter bei Murten und Grandson in Stücke geschlagen haben. Wir sind gewöhnt, die burgundische Medaille nur von der einen Seite anzusehen. Sicher würde aber auch Ihr Erlanger Vortrag oder ein ähnlich gestelltes Thema für uns Schweizer von grossem Interesse sein. Über unser kulturelles Verhältnis zum deutschen Reich schweigt man in der Gegenwart etwas zu beharrlich. Doch ich hoffe vor allem, dass Sie unsern Gedanken nicht als eine allzu starke Zumutung empfinden. Ich kann Sie versichern, dass sich auch manche der Basler Professoren freuen würden, Sie hier zu hören. Dass mir persönlich ein Vortrag von Ihnen eine der schönsten Erwartungen für den kommenden Winter bedeuten würde, brauche ich Ihnen nicht zu sagen. 8I Verzeihen Sie die Länge meines Briefs und empfangen Sie den Ausdruck meiner besonderen Verehrung. Ihr ergebener Werner Kaegi * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. .. . 1, Charles Gide (is47•19 32), Frans econoom, h~ogleraar t~ Pa~l)S sedert 1898. . Ernst Bertram (i884.195 7), Duits dichteren l1teratuurh1stor1cus, hoogleraar Du1t· 2 se taal· en letterkunde te Keulen. . . . Max Seheier (1874-1928), Duits filosoof, hoogleraar soc1olog1e te Keulen en 3 Frankfurt. L · · 0 , Ber. Eduard Spranger (1882-1963), ?~its filosoof, hoogleraar te e1pz1g 1911-192 4 lijn 1920-1933 en vanaf 1945 te Tübingen: . . . . Ernst Robert Curtius (1886-1956), Dmts !1teratuurh1stor1cus, hoogleraar te Mar5 burg, Heidelberg en sedert 1929 te Bonn. . . . 6. Karl Jaspers (1883-1969), Duits filosoof, hoogleraar psych1atr1e te Heidelberg 19161921 filosofie te Heidelberg 1921-1937 en 1945-1948 en vanaf1948 te Bazel. 7. J~seph Paul-Boncour (1873-1972), Frans socialistisch politicus. . . 8. Hans Mast (1902-1964), promoveerde in 1933 te Bazel tot doctor 1n de filolog1e; nadien docent in het middelbaar onderwijs te Winterthur. 9. Bijzonderheden over de financiele vergoeding. [ 639] · Johan Huizinga (Philadelphia) aan Hermanna Margaretha Huizinga* 27 april 1926 Lieve Retha, Zooals je ziet heeft deze brief een nummertje. 1 Dat is om later in mijn dag· boek2 te worden gevoegd, dan hoef ik het geen tweemaal te schrijven. Bewaar hem dus en geefmij hem later terug. - Ik wou je namelijk vertellen van de mooie tocht die we Zondag gemaakt hebben. We gingen, nl. prof. Bar· nouw, een meneer Boissevain,3 een amer. prof. Fife4 en ik 's morgens anderhalf uur per treio noordelijk, daarna over een brug de Hudson over, en aao de W. kaot begon de wandeling. Over de Bear Mountain. Heel veel plaatsen hebbeo daar oog hollandsche namen: Donderberg enz. Die wandeling was geen gekheid. De Amerikaneo stijgen en dalen veel sneller dan de Duitsche wandelaars, ook de dames die meest in korte broek loopen. Stokken gebruiken ze niet. En de paden of trails, met witte plaatjes en steenhoopjes of caims aangegeven, zijn veel ruwer en steeniger dan wij ze in Schwarzwald gewoon waren. De bergen zijn minder hoog dan die van Schw., maar woester eo oog eeozamer. Geen huis op de heele tocht. Het bosch is er maar schraal, omdat vroeger de groote bosschen maar zijn vernield zonder voor onderhoud te zorgen; dat geeft aan het geheel iets triests en verwaarloosds. Maar de rotsvo1men zijn erg mooi; telkens loop je over glooiende rotsvlakken, die net als ruggeo zijn. Alles was nog bruin en grijs, want hier is het dit jaar ~ heel late ~ente; nog vandaag is het hier, bij heerlijke zon, en prachtig bloeiende forsythia (net groote brem), magnolia en prunus, toch nog al koud, en overal is de verwarming nog aan. De vergezichten waren prachtig, telkens 82 zag je ver weg de Hudson, die hier en daar heel breed is. Toch ontbreekt er aan het geheel iets, waardoor het mij veel minder trof dan de duitsche bergen; ik weet niet wat het is, 't is niet alleen de doffere kleur. Het was een vermoeiende tocht, maar ik was erg blij hem gedaan te hebben, want nu eerst heb ik een indruk van de natuur hier, en dat zegt mij toch meer dan de steden met al hun rumoer. Maandagmorgen ging ik uit New York naar Princeton. Toevallig wou prof. Barnouw er dien dag ook heen, om zijn beide zoons op te zoeken, die daar studeeren. Zoodoende had ik gelegenheid, ook eens iets van het Amerikaansche studentenleven te zien. Princeton is maar een dorpje, alles is eigenlijk de universiteit, die erg in den trant van Oxford is gebouwd. 't Was een heel contrast met N. York. 's Avonds woonde ik er een deel van een repetitie in costuum van het studententooneel bij. En vanmorgen vertrok ik van Princeton naar Philadelphia. Dat is een stad van 2 millioen inwoners, maar toch lang niet zoo geweldig als N. York, dat er 6 of 7 heeft, ook wat de hoogte van de huizen, de breedte der straten en het drukke verkeer betreft, niet zoo overweldigend. Aan het station stond prof. Lingelbach, 5 even genoegelijk als wij hem zagen. Hij bracht mij hier in deze club, en toen terstond naar de universiteit, waar hij college moest geven aan 375 studenten. Voorafwerd ik verzocht, hen toe te spreken, een paar minuten maar. Dat was een heele verrassing voor mij, maar ik stak maar van wal en het ging wel. Het engelsch spreken en ook het verstaan gaat natuurlijk steeds gemakkelijker. Later sprak ik verschillende professoren en had met prof. L. een heel aardige lunch in een gezellig soort club, met een stuk of8 andere heeren. Dat was aardig, want nu zag ik ze zoo onder elkaar. De menschen die ik hier spreek, zijn zonder uitzondering genoegelijk, eenvoudig en gemakkelijk, en ze kijken allemaal vroolijk. Vervolgens reed prof. L. mij in zijn oakland de stad uit. We haalden eerst mevr. L. 6 op, die les geeft aan een 2e universiteit, toen de oudste zoon L., die les geeft aan een groote en prachtig ingerichte jongensschool. Rondom Phil. is het heel bekoorlijk land, zoo in den Engelsehen trant, met glooiende grasvelden, veel boomen en tal van grootere en kleinere landhuizen. W e reden naar het groote meisjescollege Bryn Mawr; ook al op zijn Oxfordsch gebouwd en prachtig gelegen, heel rostig en met verre uitzichten. Daar is de dochter L. student; zij keek al even opgewekt, en leek een bijzonder aardig meisje. Zij maken de indruk van een echt prettig gezin. Toen ik je portretje liet zien, vroeg prof. L., of hij er een hebben mocht. Stuur mij dus eens een afdruk. Tegen 6 uur zetten ze mij hier weer af, want ik logeer of eet niet bij hen; dat doe je hier zoo niet; dat schikt de menschen niet. Misschien ga ik vanavond met hem nog naar een concert; hij zou mij nog opbellen. Nu nog even een paar mededeelingen. Bedank juffr. Kr. voor haar lange brief; ik zal haar en Jakob spoedig ook weer schrijven. De beslissing over de looper vind ik heel goed. Daar is prof. L. om mij te halen! Heel veel groeten! V * Origineel: Familie Huizinga. . H · 1 · r. De bladzijde is genummerd: 11; de overige teruggevonden br1even van u1z nga uit de Verenigde Staten hebben echter geen nummers. .. 6 Gedurende zijn reis door de Verenigde Staten hield Huizinga een dagboe_k b1J, . l 2 p~gina's vaak in telegramstijl (origineel: Familie Huizinga); fragmenten h1eru1t 1n Leonha;d Huizinga, Herinneringen aan mijn vader ('s-Gravenhage 1963). • Charles Hercules Boissevain (1893-1946), arts van Nederlandse geb~orte, se~ert 3 1923 in de Verenigde Staten werkzaam, in 1930 tot Amerikaan genatur~l1seerd; s;nds 1924 'visiting research professor' aan Colorado College, Colorado ~pr1ngs en d1r~cteur van het laboratori11m van de Colorado Foundation for Research 1n !uber~ulos.1s. 4. Robert Herndon Fife (1872-1958), hoogleraar Duits aan Columb1a Un1vers1ty 1920-1946. 5. William Ezra Lingelbach (1871-1962), Amerik~ans historicus, hoogleraar Europe· se geschiedenis aan de University of Penn~ylvan1a 19~8-.1946. 6. Anna Lingelbach·Lane; de genoemde k1nderen: W1ll1am Ezra en Anna. [ 640] Johan H11izinga (Washington) aan Heleen Krayenhoff* 29 april 1926 Beste Heleen, Het is niet gemakkelijk den tijd voor schrijven te vinden, want de waar ik de eeregast was. De andere ee· regast was Edw. Bok. 1 Hij viel mij zeer mee, deed volstrekt niet ijdel of druk, al sprak hij veel over zichzelf. Ik sprak af, om op den terugweg uit het Z. naar N.York weer opnieuw in Phil. aan te gaan, waar Bok mij dan een van zijn 3 buitenverblijven zal laten zien. Hij heeft er een voor den winter in Florida, voor den zomer in Maine, en een bij Phil. Vanmorgen reisde ik naar Baltimore, waar ik spoedig met mijn bezoeken gereed was. Die Amerikaansche steden zijn soms hinderlijk leelijk, vooral Baltimore; het landschap is uit den trein soms wel bekoorlijk, veel glooiingen en boomen, en vooral de breede rivieren en baaien zijn mooi. Om half 5 ('t is hier heel lastig met de zomertijd; de treinen gebruiken hem • • ~et, en ~omm1ge staten ook niet, zoodat je licht in de war komt) ben ik hier m Washington aangekomen, om er een dag of vijf stil te zijn. Washington maakt terstond een v~el beter indruk (veel heb ik er nog niet van gezien), veel groen, groote ple1nen en een zekere harmonie. Ik logeer al weer in zoo'n club, wat heel rostig is. De menschen zijn erg gemakkelijk met kennis maken. Aan tafel zat ik naast een van de hoofd-lui van Yale-University; ik had hem eerst voor een heel eenvoudig ingenieurtje gehouden. Ze hebben iets vriendelijks en opgewekts. In de club vertoeft ook een Noor, die hier voor het Memorial reist, Dr. 2 Worn Mueller: Kristensen 3 zal hem zeker kennen. De Engelsehe conversatie en ook het verstaan gaan mij met den dag gemakkelijker af. Dat is op zieh zelf al een voordeel van deze reis. Ik voel mij zeer gezond en prettig, slaap heel behoorlijk, en vervolg mijn weg met lust. Zeer bedankt voor de foto's. Nu is Jakob aan de beurt, zoodra ik weer tijd vind; ook Märle4 krijgt eens weer iets. Hartelijke groeten aan allen; 't is vervelend dat ik nu maar zoo ongeregeld iets hooren zal. H. * • Origineel: Familie Huizinga. 1. Edward W. Bok, zie Briefwisseling I [341]. 2. Jacob Stegersen Worm-Müller (1884-1963), Noors econoom en historicus, hoogleraar te Christiania (Oslo) sedert 1918. 3. W.B. Kristensen, zie Briefwisseling I [163]. 4. Märle Huizinga (zie Briefwisseling I [126]), dochter van Huizinga's broer Jakob, verbleef in verband met haar schoolopleiding bij haar oom in Leiden. [ 641] Johan Huizinga (Washington) aan Cornelis van Vollenhoven* r mei 1926 B.C. Nu zal ik je eens bewijzen, hoe krachtdadig je geest. zieh in dit werelddeel blijft manifesteeren. I. Vanmorgen kreeg ik, samen met goede berichten van huis, je briefvan 17 April, wel bedankt. 2. Ik logeer alweer schuin tegenover het weidsch verblijf, waar jou blazoen uithangt, nl. in de Cosmos Club, rustig en eenvoudig. 3. Jameson 1 zingt je lof. Hij is de beschaafdste van alle Amerikanen (meest heel aardige en beschaafde) die ik nog ontmoet heb. Wat een beminnelijk man! Hij kon wel een Hollander zijn, met dat rostige dat hij heeft. Aan wien doet hij toch denken? Niet Sam Muller, 2 maar wie dan wel? Hij gafmij gisteren zijn heelen middag: lunch, daarna bezichtiging van Lincoln Memorial, Pan American Union, Capitool c.a. met brokje zitting in Huis, Supreme Court, en Senaat. Tafl: 3 waardig met zijn kegelspel van justices, maar in de twee huizen een bier-en-biljart-toon. Ik voel mij nu schuldig tegenover Braat, 4 Kosters 5 ende Gijselaar, 6 die ik nog nooit in actie heb gezien. Maar ter zake: 4. vanmiddag neem ik het Bulletin van de Pan American Union op, dat toevallig voor mij ligt. Voorin een groote prent van heeren die op 16 Februari j.l. een lunch aten. En wie staat er in de eerste rij? Prof. S. van Vollenhoven, Commissioner on the part of the U .S. !7 - En ik dacht nog wel, dat je onpartijdig was! Wat valt mij dat tegen. Vanmiddag ben ik naar Mt Vernon gegaan, heen per tram, terug per boot. Ik was geroerd en verheven. Wat is dat mooi, en hoe sober en waardig! En het geurde er zoo verrukkelijk. De vroolijke kudden American citizens deden eigenlijk heel weinig kwaad, vooral als ze bestanden uit vader, moeder en 4 kinderen beneden de acht jaar. Mijn algemeene bevindingen hier? Ik voel mij hier heel prettig en werk met lust mijn program af. De menschen zijn bijzonder geschikt en tegemoetkomend. Ik hoor veel wat de moeite waard is. Toch is mijn werk een staaltje van dat met veel omslag bereiken van een gering resultaat, dat ik hier meer meen op te merken. Maar daarover later wel eens. Ze laten mij 's avonds nog al met rust, zoodat ik na het eten rustig brieven kan schrijven, en mijn dagboek bijhouden. Voor 't eerst van mijn leven dat ik zoo iets doe. Hartelijke groeten! t.t. H. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. John Franklin Jameson (1859-1937), Amerikaans historicus, o.a. directeur van het 'Department of historical research' van de Carnegie Institution te Washington 19051928, 'managing editor' van de American Historical Review 1895-1901, 1905-1928, voorzitter van de commissie van de Dictionary of American Biography. 2. S. Muller Fzn., zie Briefwisseling I [48). 3. William Howard Taft (1857-1930), Amerikaans politicus, republikeins presidentskandid.aat 1908-1913, nadien hoogleraar rechten aan Yale University, tenslotte president van het Opperste Gerechtshof1921-1930. 4. Arend Braat (1874-1947), landbouwer en lid van de Tweede Karner voor de Plattelandersbond 1919-1933. 5. Jan Kosters (1874-1951), rechtsgeleerde, sedert 1916 lid van de Hoge Raad, vanaf 1933 als vice-voorzitter. 6. Nicolaas Charles de Gijselaar (1865-1937), burgemeester van Leiden 1910-1927 en lid van de Eerste Karner. 7. Verg. Richard Roland Holst aan Huizinga, 22 januari 1926. [ 642] Johan Huizinga (Washington) aan Hermanna Margaretha Huizinga* 3 mei1926 Lieve Retha, Daar straks kreeg ik je briefvan 22 April, waar ik heel blij mee was. Schrijf maar gerust zooals het je in den zin komt; of het als los zand aan elkaar hangt, kan niet schelen; ik vind het prettig, alles wat je interesseert, te hoo~en. Leer de poes, om mij met eerbied te behandelen, dan mag hij af en toe 1n de groote stoe! liggen, als ik werk. Dat je wilt gaan roeien vind ik best. Het mag, zoodra je naar het oordeel van bevoegde personen groot genoeg bent. Ik vind het ook goed, dat Märle en jij naar het kamp gaan. Voorzoover het al _va~ te voren geregeld moet worden, moet je het maar doen. Als onze voet~s ie_t_s_later_begint, is het voor mij des te gemakkelijker. Maar die mag er niet b11 1nschieten! 86 Ben uurtje geleden heb ik voor een troepje studenten en professoren gesproken. 't Ging nogal heel goed; ik sprak vrij, en keek maar af en toe op mijn papiertje met aanteekeningen. En er was een levendige discussie, waarbij ik ook nog al de woorden vond om van mij afte spreken. 't Was wel aardig. lk moest de brief afbreken en zie nu dat ik dit tweemaal vertel. 1 Ik weet niet meer, of ik aan Jakob of aan Elsje schreef over mijn bezoek aan Mount Vernon, het landhuis van George Washington, een uur per electr. tram buiten de stad. Het is zoowat het nationale heiligdom van de Amerikanen, en ik was er van bekoord en getroffen. Het is heel eenvoudig; veel kleine kamers, alle gemeubileerd in de r8e eeuwsche trant, veelal de meubels zelf die Wash. gebruikte. Ik moest telkens aan Toorenvliedt den• ken. 't Is alles heel eenvoudig en echt landelijk. 't Ligt prachtig op heuvelig terrein boven langs de breede rivier Pot6mac. Veel bloeiende boomen die heerlijk geurden, vogels die zongen; mijn hart ging open. Op een grasveld lag een schildpadje, knusjes ingetrokken in zijn schaal. Laatst op de wandeling bij de Hudson vonden we een helderrood, bijna doorzichtig salamandertje. En in de stadsparken hier zijn grijze tamme eekhorens. Van Mount Vernon ging ik per stoomboot over de rivier terug. Ik heb hier heel rostige dagen. Behalve Dr. Franklin Jameson, die op Walcheren gewandeld heeft, die bijzonder aardig voor mij was, spreek ik niet heel veel menschen hier. Dat is te zeggen: vanmiddag sprak ik voor de studenten van een soort academie hier, heel genoegelijk onder ons, een 20 menschen maar. Ik las het niet op, maar sprak met wat notities bij de hand, en het ging tot mijn vreugde nogal heel vlot en gemakkelijk, ook het antwoorden, toen ze achterna, met mij gingen debatteeren. Nu vertrek ik morgenavond naar North Carolina, heelemaal in het Zuiden, zoek het maar op. Dat wordt mijn eerste reis in den slaapwagen, ik ben benieuwd hoe mij dat zal bevallen. Wil je juffr. Krayenhoff bedanken voor haar briet? Waarschijnlijk schrijf ik haar vanavond nog, en sluit hem hierbij in. Ik hoop ook eens iets van de jongens te hooren: ik kreeg nog niets van hen. 't Was hier gisteren en vandaag al vrij warm; nu heeft het wat geregend en is het opeens veel koeler geworden. Sterke afwisseling van temperatuur schijnt er hier bij te hooren. W at ik mis is vooral, dat ik enkel maar professoren en studenten spreek, en niet ook eens in een Amerikaansch gezin kom. Maar dat zal mij misschien ook nog wel eens geheuren. Heel veel hartelijke groeten. Hier is het teekentje: V * 1. Origineel: Familie Huizinga. Deze zin in de kantlijn toegevoegd. [ 643] Johan Huizinga (Washington) aan Heleen Krayenhoff* 3 mei 1926 Beste Heleen, Hartelijk dank dat je me zoo trouw van alles op de hoogte houdt. Vanmiddag kreeg ik je brief van 22 April. Laat mij eerst maar even antwoorden op hetgeen daarin voorkomt. Ik ben blij dat Elsje Retha in de jurken gezet heeft, en benieuwd ze te zien. Nog meer benieuwd natuurlijk naar de buste. 1 De auto van de Kleyn's is schitterend: het zal hun beiden heel goed staan. 2 Je beslissing voor de hulde aan Dr. Van Iterson3 vind ik natuurlijk best; doe zulke zaken maar naar goedvinden. Die tocht naar Geneve bad ik ook moeten meemaken, als ik er geweest was; 't is voor een historische commissie,4 waarin ik ook benoemd ben, zooals ik juist hier bericht kreeg. De invallen van Leonhard's vrienden vind ik kostelijk: ik hoop, dat ze het maar gerust doen, tenminste als het jou niet te veel last geeft. Schafmaar een opvolgster van het Bepje aan. De talrijke pianojongetjes worden, dunkt mij, wat machtig, wees maar niet te goedig met het aannemen. Mijn verblijfin Washington spoedt nuten einde. Ik heb 't er erg rostig gehad; van invitaties niet veel sprake: te weinig zelfs naar mijn zin. Mijn taak hier brengt mee, dat ik hier vrij onopgemerkt passeer; heel anders dan wanneer ik als lecturing professor gekomen was. In de meeste opzichten is mij dat betrekkelijk incognito zeer welkom, maar soms is het een beetje saai. Mijn grootste bezwaar is, dat ik tot nu toe niets van het Amerikaansche huiselijk leven zie, en niets dan proffen spreek. Daar kan men ook teveel van krijgen. Sedert vanmorgen ben ik, na een bezoek aan den pedicure, of zooals'hij hier heet: chir6podist, mij bewust geworden, hoeveel last ik de laatste weken van een paar eksteroogen gehad heb; 't is bepaald een verlichting. Mijn algemeene indrukken van Amerika worden nu langzamerhand verward. Ze komen in het stadium van tegenstrijdigheid, dat ik er zelf niet klaar in zie, en het gevoel heb, van Amerika niet veel meer te begrijpen. Ik ontmoet veel geschikte, actieve, levendige menschen, die wat willen en wat doen. Toch overweegt mijn indruk: ik zou hier niet graag willen wonen, en telkens kamt de twijfel op, ofhet alles wel zoo belangrijk is, wat hen hier vervult. Maar ik voel toch vooral, dat ik geen oordeel kan vellen, omdat ik niet diep genoeg in de menschen kan doordringen. Hierbij laat ik het voorloopig. Hartelijke groeten! H. * Origineel: Familie Huizinga. Een borstbeeld van Hermanna Margaretha Huizinga, vervaardigd door Ludwig Oswald Wenkebach (1895-1962), schilder en beeldhouwer; sedert 1936 tevens hoogleraar aan de Technische Hogeschool te Delft. 2. De aankoop van een auto door Elisabeth Huizinga. I. 88 3. C.J.A. van Iterson (*1876), keel-, neus- en oorarts te Leiden, waarschijnlijk gehuldigd t.g.v. zijn vijftigste verjaardag op 13 mei 1926. 4. Het 'Comite international des sciences historiques'. [ 644] Richard Roland Holst (Bloemendaal) aan Johan Huizinga (Chicago)* 10 mei 1926 Beste Han. 't Was gezellig je briefkaart te ontvangen en daaruit te zien dat je echt geniet van deze reis. W at zal 't je dan een goed doen, om er zoo eens lang met vacantie, - al is 't dan een drukke vacantie uit te zijn. Ik krabbel je dit briefje onder 't werk door. Ik ben aan 't laatste paneel bezig voor den Dom (dat is te zeggen voor 't grisailleeren). Ik heb dan nog een paar stukken over te maken en veel na te zien, maar over 14 dagen kan ik toch zeggen dat 't afis. Dus over de voorbereidingen voor 't plaatsen kunnen wij nu gaan spreken. Ik heb al maar door gewerkt, en daar 't mede liep, heb ik met toenemende intensiteit en vreugde gewerkt. Ik heb nu een bijna onbedwingbaar verlangen 't geheel voltooid te zien. Ik heb anders voor 14 > ·: : : '~}~i.:. .,., ··-: .-:'· ,._,,_" .,-, . ,, ' .: ' ··:1:~I:t· ::';\:, ·· ,', .-• ,. _, ,. t/;·;_:; :'. : ';\: :it;· ' " ·;.:t}f.\'. •v,• ."'.?::· ,'.· •'•,s, -,, ,•' ..... :s .. :'(;':, : c,: :;-,:.::- "'' '.", .. :.:.}.:'.;.."(;'' '::::..::·:'.:,'-' : :1r:?::::::,;::1:~;::}:r:::Ii ':':t?~1 ,~ ,;:; '" ·;t •• • ·* I. Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 'Leid ons niet in bekoring'. [ 793 ] Roland Holst [Bloemendaal] aan Johan H u1z1nga (L e1 en)* · · 'd Richard 9 oktober 1928 (poststempel) B.H. . Is Colenbrander misschien in 't buitenland? Ik vroeg hem al een tijd geleden of er een decisie genomen was of de Gidsvergadering 3 of ro Nov. zou zijn. Ik moet 't wel weten met 't oog op de gasten die anders wanneer ik ze.~e laat vraag vast niet vrij zijn. Ik vroeg dat aan C. en nog meer, maar kr1Jg geen antwoord. Vandaag begon de Academie weer, dus ik trek weer in 't gareel, maar 't klemt nergens. Hebt je steeds goede berichten gekregen uit alle werelddeelen. Ik heb de inaugureele rede van H. 1 bijgewoond, - wat miste ik Dre! Het was precies het soort vakcretinisme waar je naar van wordt, en 't duurde een half uur langer dan de toegestane drie kwartier. Het leek mij of ik er al van v66r mijn geboorte af zat. Hartelijk gegroet ook door Jet t.t. R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. r. F.W. Hudig, Frederik Hendrik ende kunst van zijn t1;ä. Rede (Amsterdam 1928), inaugurele rede bij de aanvaarding van het ambt van buitengewoon hoogleraar in de kunstgeschiedenis der middeleeuwen en van de nieuwere tijd. [ 794] Richard Roland Holst aan J ohan Huizinga (Leiden)* 4 november 1928 Beste Han Naar aanleiding van je vraag nog even dit. Ik doe alles om te voorkomen dat er eenige aandacht aan mijn 6oste verjaardag wordt geschonken. Maar over de pers heb ik niets te zeggen. Het zou nutteloos zijn hen iets te vragen, want die heeren doen toch wat zij willen. Voor jou hoop ik dat ze je niets vragen, maar zoover ga ik niet dat ik mijn vriend~n zou willen vragen om als het lien gevraagd wordt iets over mij te schrijven, dat te weigeren. Het gevolg zou zijn dat zij dan tenslotte bij halve ofkwart vrienden ofbij vijanden terecht kwamen. Kon je, gesteld dat 't je gevraagd wordt, door te weigeren alle geschrijf voorkomen, dan zou ik zeggen, weiger. Maar dat kan toch niet. En dan heb ik liever dat jij 't doet dan een ander. D~ impasse waarin je tegenwoordig met je 6oste verjaardag komt is echt een unpasse. Maar tenslotte ben ik ook tegenover de Academie verplicht om 't voordeel niet alleen aan mijn tegenstanders te laten, want menschen als 1 Plasschaert c.s. zullen zieh deze gelegenheid vast niet laten ontgaan. Maar misschien vraagt niemand je. 2 Ik heb gisteren erg genoten van de hartelijke en echt goede sfeer. Ik gevoelde mij daardoor, zonder dat iemand 't wist, jarig en door vrienden omgeven. Hartelijk gegroet t.t. Rik * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Albert Plasschaert, zie Briefwisseling I [57]. 2. J. Huizinga, ''Prof. R.N. Roland Holst, 1868 - 4 december - 1928'', NRC, 4 december 1928 (:1. W. VI, 509-510); idem, ''R.N. Roland Holst zestig jaar'', De Telegraaf, 4 december 1928 0/.W. VI, 510-511); idem, ''R.N. Roland Holst'', De Groene Amsterdammer, 8 december 1928 (:l.W. VI, 510-511). [ 795] Richard Roland Holst (Villa Fabia, Juan les Pins, Alpes Maritimes) aan Johan Huizinga (Leiden)* 12 december 1928 Beste Han, De berg ben ik een eind opgeklommen en zit hier warm in de zon, te midden van de olijven, de zee een eind onder mij. De zee die na een orkaan vannacht, die anderhalf uur duurde, vol drift van golven is die zieh te pletter loopen tegen de kademuur, en de voorbijvliegende auto's met schuim volgooit. Ik had je al eerder willen schrijven, maar ik wachtte het Gr. Weekblad dat mij vanmorgen pas bereikte. Voor je stuk ben ik je echt dankbaar, ik zou je er onder alle omstandigheden dankbaar voor zijn, maar nu nog z66veel meer. Zoo'n kroonjaar is toch geen grapje, en al voel je je flink je beseft toch dat je over den drempel van den ouderdom bent, en dat wat komt zuiver toegift is en je er niet te veel van moogt vetwachten, je maakt dus toch den balans in gedachte op, en als je niet alle zelfkritiek verloren hebt, zie je toch heel wat gaten, vergissingen en tekort komingen, waarvan er velen niet meer te redresseeren zijn helaas. Wanneer dan pakken post je worden nagezonden en stapels telegrammen kamen, dan is 't het vreemde dat die je bijna allen eerder triest maken, zooveel wat je wordt toegevoegd, hoe goed bedoeld ook, voel je als onwaar, overdreven en er naast, en wanneer je veertig telegrammen achter elkaar leest met niets anders dan ''hartelijk gelukgewenscht'', dan is 't of je hart van armoede leegloopt. Maar dit alles is wanneer je maar uit de voeten bent, en niet in levende lijve behoeft te reageeren op al die tralala, best te overkomen. Je schift 't, je pakt 't in pakjes bijeen en gaat wandelen. Maar jou stuk is 't eenige waar ik dankbaar voor ben, zoo onoverdreven is 243 't, zoo echt, en wanneer 't openbare leven zoo was als 't zieh in jou stuk uit, dan zoudt je ook nooit voor een uitbarsting er van op den loop gaan. Maar daar zijn de tijden niet naar. Ondertusschen is 't heerlijk dat 't in het beperkte mogelijk blijft, en wat in 't beperkte mogelijk is, moet op den duur toch ook weer mogelijk worden in het leven, tenminste zoo lijkt 't zoolang je nog vertrouwen hebt. Wij zitten hier erg naar onzen zin, in een eenvoudig goed pension vlak aan zee, ver van de herrie ver van Cannes en ver van Nice, de zee vlak voor onze deur en een prachtigen tuin om ons. Er zijn een paar aardige amerikanen, en een aardige Schotsche familie, en een jong Belgisch vrouwtje die goed Engelsch spreekt en de vrolijkheid er in houdt. Jet geniet ook erg, de rust doet haar goed, zij werkt rustig door aan 't Tolstor artikel 1 en wij wandelen veel. Wij hebben echt zomersche dagen gehad, maar eergisteren ging 't mis, maar 't lijkt zieh nu na dien stor1n weer te herstellen. Een gezegend land is 't hier, zullen wij als wij oud worden niet 's winters hier heen gaan, 't is toch iets om halfDec. in de zon op je knie een briefje aan een vriend te kunnen schrijven met veel dankbaarheid. Hartelijk gegroet t.t. R. Toe schrijf mij eens 't adres van Dre. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Verg. Henriette Roland Holst, ''Tolstoi, de grote worstelaar om Waarheid'', Bevrijding. Maandblad gewijd aan de vernieuwing van het socialisme I (1928) september, IVV. [ 796] Johan Huizinga (Leiden) aan Jaap Kunst* 16 december 1928 Waarde Heer Kunst, Ik heb U, geloofik, nog niet eens bedankt voor Uw overdruk uit Oedaya, 1 en intusschen belast met de zorg voor mijn brieven aan Leonhard, en hoor van al de vriendelijke gastvrijheid, die U hem, en eerst ook al aan Elsje, geschonken hebt. Ik ben er heel blij om, dat L. aan U en de Uwen in Bandoeng zulk een prettig verkeer heeft. Zijn laatste brieven, dezer dagen ontvangen, waren heel opgewekt. Loopt het nu met het onderzoek van de Javaansche muziek geheel vast? Het laatste wat ik ervan hoorde, was dat de Indische regeering die praktische bezweringsformule tegen lastige spoken toepaste, waar de Nederlandsche ook wel graag mee werkt: als er van particuliere zijde evenveel gedaan wordt ... Met het resultaat dat er van beide zijden inderdaad evenveel, d.w.z. niets gedaan wordt. Maar ge zijt de eenige niet, die beleven moet, hoe onze cultuur den weg opgaat van een oneindige middelbaarheid, waar het bijzondere geen plaats heeft en geen belangstelling ofbegrip vindt. Hier begonnen wij een tijdje geleden een actie voor uitbreiding der moderne philologie aan de U niversitei- 244 ten. 2 Het vond niet den geringsten weerklank, en de middelbare taalheeren zelf zeggen: och neen, maar liever niet. Maar misschien hebt ge reden, om blijder gestemd te zijn. Niet dat ik dat in het algemeen niet zou zijn, maar ik heb het gemakkelijk; als ik de openbare zaak aan mijn laars wil lappen, vind ik aan mijn studeertafel duizend paadjes, waar geen departement, of kamer of ander weekdierlijk organisme iets mee te maken heeft. En ook het collegegeven doe ik nog altijd met pleizier. Deze brief evenwel begint te lijken op een autobiografie, als hoedanig hij volstrekt niet was bedoeld. Ik besluit hem dus met een vriendelijken groet aan U beiden, Steeds de Uwe J. Huizinga * Origineel: Amsterdam, Etnomusicologisch Instituut 'Jaap Kunst'. 1. J. Kunst, ''Ben en ander over den Vorstenlandschen gämelan'', Oedaya 5 (1928) 130-137. 2. Verg. J. Huizinga, ''Belachelijke achterstand'', De Gids 92 (1928) IV, 259-267, waaruit: 'Wat men wil, of behoort te willen, (... ) is het volgende. Oprichting, ten spoedigste, van rijkswege, aan elk der beide rijks-universiteiten Leiden en Utrecht, van een behoorlijk voorziene afdeeling voor de Romaansche, de Engelsehe en de Hoogduitsche taal- en letterkunde' (V.W. VIII, 393-400); G.W. Kernkamp bepleitte hetzelfde in De Groene Amsterdammer van 27 oktober 1928. [ 797] Henriette Roland Holst (Juan !es Pins) aan Johan Huizinga* 17 december [1928] Beste Han, Ik wou je toch ook zelf even komen zeggen, hoeveel pleizier je mij gedaan hebt met je stukje over Rik in de Groene. En niet alleen mij, maar ik geloof wel al zijn vrienden, van den jubilaris zelf nog afgezien. Het was dunkt mij juist dat, wat gezegd moest worden en wat niemand behalve jij heeft gezegd, althans lang niet zoo doordacht en doorvoeld. Wat een goed idee is het van Rik geweest, om tijdig uit het gedrang te gaan en hier wat rust te nemen. W e hebben het hier heel gezellig; het pension is aardig, eenvoudig maar verzorgd, en tusschen de gasten onderling heerscht een prettige toon. Het is wel eens grappig, om een paar weken omgang te hebben met doorsnee-Amerikanen en Schotten uit de middelklasse. Vooral de Schot, Mr. Sharp, met een vrouw van duitsche afkomst en een zielig zwak jongetje, is heel aardig, - humoristischen bepaald sympathiek. Ende Amerikaansche dokter, met opzichtig gekleede vrouw en dochter en mooie auto, is zoo goedig en vriendelijk dat ieder hem ook graag mag lijden. De groote heerlijkheid hier is de zee, die altijd even boeiend is en altijd weer anders en die zoo heel anders zingt en zucht en murmelt (en soms brult als een boos dier) dan bij ons. Ook is er een strandje, waar de snoezigste kindertjes in een kort baadje gymnastiek doen en met mooi weer eveneens vele, 245 niet-snoezige, volwassenen, onder leiding van eenige ''professeurs'', prachtige gespierde bruinverbrande kerels. - Het land is zeker vroeger ook heel mooi geweest en geheel bedekt met dennenbosschen, - nu erg bedorven. Wij wenschen je een genoegelijke vakantie. V66r Oude Jaar denken wij weer thuis te zijn. Heel veel hartelijks van ons beide je Jet * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. [ 798] Henriette Roland Holst (Juan les Pins) aan Johan Huizinga* 25 december [1928] Beste Han, Ik heb 't er best voor over, om voor een jaartje te oud aangezien te worden, om zoo'n lieve hartelijke briefte krijgen, als ik voor een paar dagen van je kreeg. Ik weet maar al te goed hoeveel elementen van zwakheid en aarzeling ik ook in mij heb, maar het is wel heerlijk om te ervaren dat het pogen om dapper te leven door de enkelen, die je het meest hoogacht en tevens, aan wien je je in warme vriendschap verbonden voelt, wordt opgemerkt en gewaardeerd. Nu, ik had een kostelijke verjaardag; zoo rustig en gezellig en dan die heerlijke zon; we maakten een tochtje naar le Trayaz in de Esterel; zoo heel anders is dat weer dan hier, wilder en grootscher, en ongelooflijk sterk van kleur, roodbruine rotsen, de blauwe zin, 1 en zacht-groene pijnboomen. Eigenlijk is het veel echter dan hier, waar ze die eigenwijze palmboomen gebracht hebben, die er toch eigenlijk niet hooren; het is toch geen subtropisch landen daarom is het niet echt. Wat hier ook prachtig is, dat zijn de oude stadjes, vroegere vestingen, op steile heuvels; we zagen er twee van; het doet denken aan primitieve schilderijen en lijkt een volkomen andere wereld dan 't gedoe aan de kust. Al die mondainiteit is maar een K.M. breed - gelukkig; en daarachter is het mooie bergland met boeren en geiten en heuvels en wijnbergen. Morgen gaan we in twee of drie etappes terug; wenschen jullie prettige dagen, ik hoop dat je goede berichten van de kinderen krijgt. Met veel liefs je Jet * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Bedoeld zal zijn: zee. [ 799] Johan Huizinga (Leiden) aan J.A. Sandfort* 4 januari 1929 Zeer Geachte Heer, Voor het geschenk, 1 dat ik hier bij thuiskomst vond, zeg ik U welgemeend dank. Ik voel er mij een weinig bezwaard onder, daar ik aan den wensch, waarvan Uw brief gewaagt, niet zal kunnen voldoen. Ik wil het U eerlijk be· kennen: ik ben voor het genre van fantazie, waartoe het boek behoort, weinig toegankelijk. Ik erken het gaarne als een gebrek in mijn litteraire waardeering, maar het is niet anders: Rabelais kan ik, met mate, genieten, maar toch eigenlijk ook meer als verschijnsel van een tijd dan als litteratuur. 2 Intusschen hoop en verwacht ik, dat velen anders zullen denken, en dat U van het werk, aan Brauch Cabell3 besteed, - en met hoeveel zorg en kennis, verraadt elke bladzijde! - veel voldoening zult hebben. Met nogmaals herhaalden dank, Hoogachtend, Uw dw. J. Huizinga * Origineel: Amsterdam, UB. 1. J.A. Sandfort, vertaling van James Brauch Cabell, Jurgen. Ben historie van gerechtigheid (Laren z. j. ). 2. Verg. Fran~ois Rabelais, Gargantua en Pantagruel, vertaald door J.A. Sandfort (Laren 1931). 3. James Brauch Cabell (1879-1958), Amerikaans schrijver, auteur van een achttiendelige kroniek van een imaginair middeleeuws koninkrijk Poictesme; de bekendste van deze romans, Jurgen. A comedy of justice (1919) baarde veel opzien als kritiek op het eigentijdse Amerika. [ 800] Prinses Juliana1 (Paleis Het Loo) aan Johan Huizinga* 16 januari 1929 · Hooggeachte Professor, Hierbij zend ik U mijn opstel. 2 Ik was aanvankelijk vergeten dat U het een week v66r den 23sten wilde hebben, en ik ben er dus te laat aan begonnenen kreeg het ook pas nu af, het spijt mij zeer U zoo lang te hebben laten wach· ten. Ik had het nog wel eens mogen nazien, wat gedachte en stijl betreft, maar haast mij nu het U te sturen. Ik hoop niet te veel historische enormiteiten gezegd te hebben, en al te subjectief geweest te zijn. Met gevoelens van de meeste hoogachting Juliana van Oranje N.M. * Origineel: Nootdorp, J. de Meijere. I. Juliana der Nederlanden (*1909), prinses van Oranje-Nassau·Mecklenburg, stu· deerde van oktober 1927 tot januari 1930 aan de Leidse universiteit, waar voor haar een speciaal programma was samengesteld; Huizinga was voorzitter van het dispuut· gezelschap dat ten huize van de prinses, villa 't Waerle te Katwijk, bijeenkwam. 247 De leden van het dispuut, onder wie, behalve de prinses, Lily Quarles van Ufford, M. Vaillant, Marguerite Michelin en Clara de Brauw, hadden t?t, taak een opstel te schrijven over 'Deugden en gebreken van de Nederlandsche nat1e . 2. [ 801] Johan Huizinga (Leiden) aan Martinus Nijhoff* • • 23 1anuar1 1929 Waarde Nijhoff, • Je vriendelijk intermediair zou mij geneigd maken tot toestemm1ng, wan· neer niet op een vraag om een interview mijn antwoord van te voren vaststond: tot geen prijs! Ik beschouw een vraaggesprek als de gevaarlijkste hin· derlaag, waarin een mensch vallen kan. Voor de vereerende bedoelingen van den Heer 's Gr.P. 1 blijf ik erkentelijk. Maar nu het dwaze: terzelfder tijd dat ik dit afwijs, zet Van Kampen (mag ik aannemen) voor De Gids van Februari een stuk van mij, 2 dat veel van een vraaggesprek heeft niet alleen, maar dat, hoewel niet op de punten die je aan· roert, je toch hier en daar als een weerklank van onze briefwisseling van een jaar geleden zal aandoen. Het is de inlossing der belofte in zake Louis Bertrand.3 Je zult het aan je zelfopgedragen vinden, 4 en ik hoop, dat dat je niet zal verdrieten. Ik heb dat vraaggesprek veiligheidshalve met mij zelf ge· voerd, door mij te verdubbelen. De boekjes van L.B. zend ik je terug, zoodra de revisie van het artikel mij gepasseerd heeft. In de hoop, je 9 Februari te zien bij Jany, Steeds t.t. J. Huizinga * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. G.H. 's-Gravesande Pannekoek (1882-1965), journalist en letterkundige, tweede man op de kunstredactie van Het Vaderland tot 1947; publiceerde in de jaren twintig en dertig vraaggesprekken met auteurs in Den Gulden Winckel. 2. J. Huizinga, ''Kleine samenspraak over de thema's der Romantiek'', De Gids 93 (1929) I, 245-256 (V.W. IV, 381-391). 3. Louis ('Aloysius') Bertrand (1807-1841), Frans schrijver, auteur van Gaspard de Ja nuit. De ''Kleine samenspraak'' (zie n. 2) is geinspireerd door de persoon en het werk van Bertrand. 4. 'Aan Mr. M. Nijhoff' (niet vermeid in V.W.). [ 802] Andre Jolles aan Johan Huizinga* 16 februari 1929 Beste vriend inderdaad, dat was, wat mijn schoolmeester bij het dictee ''punt, lange rust'' plagte noemen: Mea culpa - Maar ik wist, dat je een drukke korrespondentie hebt; ik dacht, dat je aan een groot werk bezig waart. En eigenlijk was ik van plan, alles, wat naar schrijven lijkt, op te geven. Ontwerp voor een teekening: A.J. hangt zijn potlood aan de wilgen. Van teekeningen gesproken: de relmuis (mus rellax Huz.) was zeer fraai. Ik maak je opmerkzaam op: palaemon pestifex, de pestgarnaal, waardoor heele families de pest in krijgen, en op bos culculiens, het kulrund, dat dreigt Europa te verslinden. In een andere serie komen de snotvink, de snap· haan ende drolbaars. Overigens gaat het mij beroerd. Wat men zoo ''leven'' noemt, heeft voor mij nauwelijks eenige waarde, en het eenige gedeelte van mijn bestaan, dat mij aantrekkelijk schijnt, is het deel, dat ik slapend doorbreng. Ondankbaar!! Men praat van gezondheid, van kindern wien het goed gaat, van betrekkelijk weinig finantieele zorgen ... etc. etc. Maar om dat alles te kunnen apprecieeren moet men innerlijk rostigeren beter in evenwicht zijn dan ik. Voor mijn boeken vind ik geen uitgever - en de boeken zelf vind ik niet goed genoeg; mijn !essen vervelen mij; mijn wetenschap verzuurt. Ik ben gederacineerd, gederailleerd, gedetrempeerd en zwem in een baaierd van ontevredenheid. Over veertien dagen ga ik voor eenige maanden naar Griekenland. Eerst met Grittli ende familie Porzig om weer eens een beetje op de hoogte te komen; daarna als ''Führer'' van een dertigtal duitsche schoolvosse11, die hun archeologie van een archeoloog en van mij ''kultuurgeschiedenis'' opgedischt krijgen. Ook dat schijnt benijdenswaardig - maar het heeft zijn charme voor mij verloren. 1 Je stukje over Romantiek ... Wacht even ... Romantiek Waar hij satan en zijn degen Vol vertrouwde In paleizen en in stegen Leven bouwde; Pluimen op zijn kop, Een schubbenpantser om zijn berooiden hansop, Daar dwaalt hij nu langs vervelende wegen. Waar, terwijl godinnen kropen In zijn bed, Hij de straat is opgeloopen Met een slet; En van ganscher harte Zijn karolientje liever zoende dan Astarte, Zit hij nu alleen en telt zijn knoopen. Waar hij uilen, waar hij leeuwen, Of Apachen Door de nachten hoorde schreeuwen Zonder lachen Maar met strak gezicht Een ballade met veertien rijmen heeft gedieht, Verrekt hij nu zijn kaken van het geeuwen. 249 Waar met keizers in spelonken Aan 't ontbijt Hij zijn whiskey heeft gedronken (Black and white), Spuugt hij nu vol ijver Sombere kringetjes in 't water van den vijver, Snuift den geU:r van oude wilgenstronken. enz. Je stukje over Romantiek heb ik met genoegen gelezen. Ik herkende in den mijnheer van het potkacheltje iets van mij zelf, iets van jou - maar er was nog een x, die ik niet oplossen kon. Thema's schijnt mij intusschen voor die dingen niet het juiste woord; op pag. 251 spreek je van motieven ... 2 Ik heb 3 over dit soort van verschijnselen in het boek, dat niemand hebben wil, van een anderen kant uit gesproken - misschien stuur ik je het MS eens, je zult er veel in vinden, wat je gebruiken kunt. Maar dat daargelaten - wij' kunnen om een neutraal woord te kiezen, voorloopig van ''hieroglyphen'' spreken. Je wilt nu bewijzen dat die hieroglyphen van de Oudheid tot het Barok an· ders van aard zijn dan die van de Romantiek. Daar ben ik het tot op zekere hoogte mee eens. Maar je zegt, dat in de groote stijlen hun ''functie'' ligt in het ''/ormuleeren van de grondgedachte(n), die den ganschen stijl bepaalt (bepalen). '' 4 Tegen het woord formuleeren heb ik bezwaar. Zij objectiveeren. D. w.z. door de hieroglyphen wordt van uit de grondgedachten maar naast de grondgedachten een wereld van eigenmachtige en onaantastbare vormen met eigen bestaan geschapen. Geschiedt dat nu in de hieroglyphen van de Romantiek niet meer? Mij dunkt van wel. Hun ''functie'' - ik zou dit woord door ''taak'' willen vervan· gen - blijft altijd nog het scheppen van een vormwereld met eigen bestaan. Maar hun aard is daardoor veranderd, dat zij niet meer als vorm de grondgedachten eigenmachtig en onaantastbaar vertegenwoordigen - maar dat wat tusschen de grondgedachten ligt. Wat zij objectiveeren is niet meer de substantie, maar het adject der grondgedachten. Hun wezen is van substantief, adjec· tief geworden. Daardoor kunnen wij den ''ontleedbaren zin van het stijlverschijnsel'' wel indirekt maar niet meer direkt uit hen erkennen. De romanti· sche hieroglyphe is als het ware een bahuvrihi5 bij een verzwegen substantief. Ik herhaal: de hieroglyphe objectiveert zoowel in de groote stijlen als in de romantiek - het onderscheid bestaat daarin, dat zij iets anders objectiveert. Misschien meen je dit op pag. 250, wanneer je zegt: ''De blik kwam terecht tusschen de grenzen der oude begrippen'' - enz. 6 Dan zijn wij het eens. Maar het schijnt mij dat dan je geestig woordenboekje van romantische hieroglyphen ietwat zinrijker of diepzinniger zou moeten gegroepeerd worden en wel zoo, dat men uit de adjectieven de substantieven moest herkennen. Wat dit verplaatsen van het zwaartepunt van substantie naar adject beteekent - of het met een afnemen van het begrip ''bouwkundig beginsel'' samenhangt ... Later - voor vandaag genoeg! Grittli groet hartelijk je A.J. 250 * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. J. Huizinga, ''Kleine samenspraak over de thema's der Romantiek''. 2. J. Huizinga, Cultuurhistorische verkenningen 184: 'In zekeren zin weten de sterken, als Scott en Victor Hugo, de motieven nog te verwerken, te doen opgaan in het bouwsel van hun geest. De zwakkeren blijven bevangen in het uitdrukken der motieven zelf' (Y.W. IV, 387; n.b. Jolles verwijst naar de paginering in De Gids). 3. Andre Jolles, Einfache Formen. 4. De passage luidt in De Gids 93 (1929) I, 248: 'In de oude groote stijlen van kunst en gedachte hadden de verschillende thema's, waarin zieh het gezicht der tijden op de wereld condenseert, hun functie ·in het f ormuleeren van de grondgedachte, die den ganschen stijl bepaalt'. In de boekuitgave herschreefHuizinga de zin als volgt: 'In de groote oude stijlen van leven, kunst en gedachte dient elk dezer thema's steeds weer als bevestiging, als uitspraak van de grondgedachte, waarin de gansche stijl rust' Cu/tuurhistorische verkenningen, 180 (V.W. IV, 384). 5. Bahuvrrhi is in het Sanskrit de aanduiding van een categorie samenstellingen; letterlijk 'veelrijstige', d. w.z. het adjectief veel ('bahu') is met het substantief rijst ('vrihi') tot een al dan niet zelfstandig gebruikt nieuw adjectief geworden. 6. J. Huizinga, Cultuurhistorische verkenningen 182: 'De blik kwam terecht tusschen de grenzen der oude begrippen, in een sfeer, waar de dingen zieh bewogen in het neglige eener aangename onsamenhangendheid' (V. W. IV, 385). [ 803] Johan Huizinga (Leiden) aan P.S. en H.M. Allen* 19 februari 1929 Dear Friends, What a delightful and fine book you sent me, 1 I am proud to be included in the number of those who receive it from your hands, The writer's streng and simple English brings you the time very near. I congratulate you upon achieving this intermediary task in the midst of your opus immensum. And cordial thanks for your present! 2 We are very unhappy for the loss of our fine old town-hall. lt was the gern ofthe town, and one ofthe most important historical buildings ofthe coun· try. lt is a disaster. Of course nothing can as yet be decided as to whether it is possible, and if so, advisable, to rebuild. 3 First of all this cruel winter must have ceased, and it seems to·night rather as if we were to have another cold-wave. Sincerely yours, J. Huizinga * Origineel: Oxford, Bodleian Library. r. P.S. Allen en H.M. Allen red., Letters of Richard Fox, 1486-1527 (Oxford 1929). Richard Fox(e) (1448-1528), Engels bisschop en staatsman, minister onder Hendrik VII en stichter van Corpus Christi College, Oxford, 1515-1516. 2. Op 12 februari 1929 was het Leidse stadhuis door brand verwoest. 3. Het stadhuis zou gesloopt en herbouwd worden; de zwaar beschadigde voorgevel werd echter gerestaureerd . • 251 \ [ 804] . * Johan Huizinga (Leiden) aan J.B. van Andr1nga de Kempenaer 21 februari 1929 Waarde Vrienden, Het is mij een vreugde en een behoefte, U op het heuglijk feest, dat ge overmorgen viert, 1 mijn gelukwenschen aan te bieden. De voortdurende ~erbintenis tusschen Uw huis en het mijne is op meer dan een oude betrekking gegrond. De wijze, waarop gij beiden door Uw kiesche zorgen voor.~etgeen mij zoo liefen onvergetelijk blijft, 2 aan het voornaamste deel _van m11n ~even verbonden blijft, is voor mij misschien het sterkst gevoelde 10 onze vr1endschappelijke relatie, maar daarom niet het eenige. . Van harte verheug ik mij in Uw gelukkige viering, te midden van Uw kin· deren, en, ik weet her, met vele, vele vrienden! 3 Ik hoop dat Uw huis een plaatsje heeft voor den wijzen oosterling, dien ik U uit Amsterdam liet toezenden. Met nogmaals herhaalde, hartelijke gelukwenschen, ook bestemd voor Uw kinderen, Steeds Uw, J. Huizinga * Origineel: Velp, Mw. H. Laman Trip-Van Andringa de Kempenaer. r. Het vijfentwintigjarig huwelijk van het echtpaar Van Andringa de Kempenaer. 2. Bij zijn vertrek uit Groningen had Huizinga het echtpaar verzocht toe te willen zien op de verzorging van het graf van zijn echtgenote op begraafplaats •Eshof te Ha· ren (Gr.). 3. Een hauten Boeddha·beeld, van ca. 30 cm. hoog. [ 805] Johan Huizinga (Leiden) aan RudolfStadelmann 1* 7 maart 1929 Sehr geehrter Herr Doctor, Noch bevor ich die Lektüre Ihres reichen Buches2 auch nur habe anfangen können, will ich Ihnen ein Wort des aufrichtigen Dankes für Ihr schönes und verehrendes Geschenk senden. Nur Ihre Vorbemerkung las ich eben. 3 Ich bin darauf gefasst, meine Ansichten aus der Zeit, als ich das Buch, wel· ches Sie nennen, schrieb (1917, 1918) in mancher Hinsicht korrigiert zu fin· den, so wie ich überhaupt dieselben nicht ohne Weiteres aufrechterhalten möchte. Soweit aber Ihre methodischen Forderungen auch im Folgenden noch auf die Mangel meines Werkes hinziehen, bitte ich doch, Eines bemerken zu dürfen. Mit ''ästhetischem Nachfühlen'' 4 würde ich doch meine Arbeitsweise ungenügend gekennzeichnet erachten. Ich habe, wie der Unterti· tel es sagt, Formen des Lebens und des Gedankens herauszuarbeiten versucht. Kann man das auch nicht ''begriffliche Analyse'' im strengsten Sinne nennen, damit ist doch der wissenschaftliche Wert meines Verfahrens nicht ganz geleugnet. Aber vielleicht meinen Sie es auch nicht gar so schlimm mit mir. Jedenfalls verspreche ich mir von der Lektüre grosse Freude und mannigfache Belehrung, und hoffe nach Beendung derselben darauf zurückzukommen. Es ist übrigens merkwürdig, wie Ihre Vorbemerkung sich berührt mit einigen kulturhistorischen Forderungen, welche ich Ende 1926 als Vortrag in Zürich zum Besten gab, und gerade jetzt für eine Abhandlung ausarbeite. Ich bin seitdem ich das Buch schrieb, strenger geworden, und nähere mich Ihrem Standpunkte sehr enge. Aber nur ''Stilgeschichte und Geistesgeschichte''? Das scheint mir doch noch der Entsagung zuviel. In vorzüglicher Hochachtung, und mit wiederholtem Danke, J. Huizinga * Origineel: Koblenz, Bundesarchiv. 1. Rudolf Stadelmann (1892-1949), Duits historicus, privaat-docent te Freiburg i.B. 1929-1936, hoogleraar nieuwere geschiedenis te Giessen 1936-1937 en Tübingen (sedert 1938). 2. Rudolf Stadelmann, Vom Geist des ausgehenden Mittelalters (Halle 1929). 3. Rudolf Stadelmann, ''Vorbemerkung'', vi: 'Die Studien zu der vorliegenden Untersuchung wurden unternommen mit der Absicht ein Gesamtbild der spätmittelalterlichen Kultur zu zeichnen, nicht in der Breite, sondern in der Tiefe, aber in der vollen Mannigfaltigkeit ihrer Erscheinungen. Diese Absicht musste fallen gelassen werden in dem Augenblick, wie Huizingas Werk ''Herbst des Mittelalters'' dem Verfasser zu Gesicht kam. Denn Plan und Aufbau dieser schönen Darstellung berührte sich zu sehr mit den eigenen Entwürfen, die bis ins Wort hinein von einer . ähnlichen Gesamtanschauung getragen waren. Zugleich aber zeigte diese Ausführung die charakteristische Schwäche einer solchen Paraphrase und die Problematik einer gegenwärtigen Kulturgeschichtschreibung überhaupt, soweit sie über blosses Referat oder subjektive Hymnen hinauskommen will'. 4. Rud<>lf Stadelmann, ''Vorbemerkung'', vi: 'Von unserer Massstablosigkeit her, die in jedem Moment eine andere psychologische Einstellung liefert, ist es nötig, durch ein schärferes Durchdenken der historischen Zusammenhänge diese Einheit bewusst herauszubekommen. Dieses Verlangen nach Klarheit drängt aus dem ästhetischen Nachfühlen und Umschreiben zu einer begriffiichen Analyse und Verarbei· tung. Das bedeutet aber, dem Material und der Methode nach, eine Verengung der Kulturgeschichte zu Stilgeschichte und Geistesgeschichte'. [ 806) Andre Jolles aan Johan Huizinga* 20 maart 1929 Beste vriend terug in Leipzig. Gistern ben ik met Grittli die op reis een infectie kreeg thuis gekomen. Het is gelukkig niet gevaarlijk, maar vermoedelijk langdurig. Je ziet het loopt ons niet mee. Wat er nu verder gebeurt, weet ik nog niet. Het hangt er alles van af, welk verloop de ziekte neemt. Misschien reis ik weer naar Griekenland om mijn schoolmeesters den weg te wijzen; 1 misschien blijf ik hier. Maar ik wou je dit in ieder geval even schrijven: ten deele omdat mijn gedachten, sedert mijn kort bezoek in Holland weer zeer met onze vriendschap bezig zijn; ten deele ook omdat ik mijn hart eens even moet Juchten. 253 Het schijnt mij alles volmaakt onzinnig - in de laatste vier weken ben ik nu van Leipzig naar Leiden, van Leiden naar Leipzig, van Leipzig over Brindisi naar Athene en van Athene over Belgrad en Buda-Pest weer naar Leipzig terug gejaagd. De wandelende Jood ende Vliegende Hollander zijn daartegen kinderspel. Wat moet dat? Je Demiurg2 lag op mij te wachten - hij verhoogde het gevoel dat ik bezig ben een gekken boozen droom te droomen. Hij lijkt een beetje op Ibsen misschien ook op de familie Demidov3 wier portretten ik niet ken. Maar ik dacht bij mij zelf, toen ik hem aankeek, ofhet voor mij niet tijd werd uit dit rare bestaan mijn demissie te nemen. Mijn stukje over Vincent van Gogh4 kwam voor ik wegging niet klaar. Om mijn geheugen war op te frisschen zocht ik eenige data en vond dat de geschiedenis van zijn ''roem'' nog merkwaardiger was dan zij in ons gesprek scheen. Misschien heb ik nu tijd het even op te schrijven. De mensch moet toch wär doen. In de coupe schoren mij nog eenige andere onderwerpen voor korte stukjes te binnen. Te Bari, waar ik een dag heb uitgerust, peinsde ik over een artikeltje over Sint Niklaas. 5 Ofik het schrijven zal? Voorloopig ben ik een ''hijgend hert''. 6 Hartelijke groeten je A.J. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Verg. Andre Jolles aan Huizinga, 16 februari 1929. 2. Een door Huizinga gemaakte tekening. 3. Rijke Russische faniilie uit de achttiende eeuw; begunstigers van geleerden en kunstenaars. 4. Er is geen anikel van Jolles over Van Gogh in De Gids verscherien. 5· ~nd;e Jolles, ''In het stadje van Sint Nicolaas'', De Gids 93 (1929) II, 225-238; het artikel 1s opgedragen 'aan Genrud en Walther Porzig'. Ver~. Andre Jolles. aan Huizinga, 13 februari 1922 (Briefwisseling 1 [387], n. 3); Het h1Jgend hen der Jacht ontkomen, schreeuwt niet sterker naar 't genot' naar Ps. 42:2, Jolles mogelijk eerder bekend uit Hildebrand, Camera Obscura (''De familie Kegge. Een hoofdstuk waarmee ... '') dan uit de oorspronkelijke psalmberijming. ?· [ 807) Andre }olles aan Johan Huizinga* I april 1929 Beste vriend morgen dus maar weer naar Griekenland! De heeren wilden mij niet missen en betalen mijn reis. Fiat! ;1'uss~hen de drup?eltjes door - conferenties etc. schreef ik dit stukje. 1 Misschien troost het ~e ove~ de kultuurgeschiedenis van Brugman2 en andere snoeshanen. Her een1~e mtddel o.1.11 iets tegen Janie Panie Slanie, Nijhoff: Pom en Slom te doen ts zelfvan t1Jd tot tijd iets te leveren, waar mee wij elkaar genoegen doen. Exempli causa: je stuk over romantiek. 1;Iet gaat .gelukkig Grittli heel veel beter - maar ik ben toch ietwat melancoltek, dat ik er nu alleen op uit moet. 254 Als titel van mijn boekje zou ik ''Einfache Formen'' willen kiezen - misschien als ondertitel: ''morphologische Studien über Legende, Sage, Mythos, Rätsel, Sprichwort, Kasus, Memorabile und Witz'' - is het niet te lang en te geleerd? 3 Er zal nog heel wat aan te verbeteren zijn - wees onbeschroomd in je kritiek. Als er maar weer eenige kans is, dat het op een fatsoendelijke manier gedrukt wordt, krijg ik weer lust er aan te werken. Heel hartelijke groeten je A.J. * Origineel: Leiden, UB. 1. Andre J olles, ''In het stad je van Sint Nicolaas''. 2. H. Brugmans, Schets eener beschavingsgeschiedenis van Nederland (Haarlem 1928). 3. Verg. Andre Jolles aan Huizinga, 16 februari 1929, n. 4. [ 808] Richard Roland Holst [Bloemendaal] aan Johan Huizinga* r4 april r929 Beste Han. Dat is erg vervelend voor je dat Fräulein v .F .1 weggaat, terwijl 't nog maar om twee jaren te doen is, en alles naar wensch ging. Ik hoop dat je gelukkig bent bij het vinden van een plaatsvervangster. Kon ik er maar een voor je bakken, - dan zorgde ik voor een ideaal engel. Ik ben vandaag toevallig alleen thuis, de Zondagen ga ik al meer en meer waardeeren, - dat ik zoo uren kan zwijgen dat vooral is een weelde. Ik ben zeer geintresseerd in een boek van den duitscher Remarque, 2 het handelt over de oorlog. Je hoorde er zeker al van het heet 'im Westen nichts Neues'. Het is zeer eenvoudig geschreven, maar gruwelijk raak en treffend; hard en fel, maar soms, zonder eenige sentimentaliteit, voel je, hoe de harten van al die jonge menschen leegbloedden, onder de harde noodwendigheid. Wil je 't eens lezen? Ik hoop erg dat wij elkaar eens gauw zien en wat rostiger zien. Wanneer ik dit zoo schrijf dan zie ik niet precies hoe, maar als wij beide naar de eerste goede gelegenheid blijven uit zien, dan komt 't wel. Hartelijk gegr. t.t. R. • * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. I. Nahet vertrek van Heleen Krayenhoff op 1 oktober 1927 berustte de zorg voor het huishouden bij de Oostenrijkse Fräulein von Fabris. 2. Erich Maria Remarque (1898-1970), Duits schrijver van o.a. de anti-militaristische oorlogsroman Im Westen nichts Neues (Berlijn 1929). 255 [ 809] Werner Kaegi (Parijs) aan Johan Huizinga* 8 mei 1929 Verehrtester Herr Professor, Nachdem ich seit bald zwei Monaten diesen freilich etwas kalten.Pariser Frühling geniesse, habe ich die letzten Tage dazu benützt, mit der Überset· 1 zung der geplanten ''Gesammelten Aufsät~e'' • einen Anfang zu. m~che.n. Darf ich nun' bevor ich tiefer hineingehe, Sie einmal fragen, ob Sie f'ur die.. se neue Arbeit und besonders in Bezug auf die Ubersetzungsart bestimmte Wünsche haben. Ich wäre Ihnen für eine Kritik meiner bisherigen Art und für Richtlinien, die Ihrer Auffassung allenfalls besser entsprechen, sehr verbunden. Von Kritiken des Erasmus habe ich noch nicht viel mehr gesehen. Schwa· be will erst abwarten, bis alle beisammen sind, bevor er sie mir schickt. Ich würde darum dem Grundsatz treu bleiben, die stilistische Abweichung von der holländischen Form nicht unnötig zu verstärken, sondern den engen Anschluss solange zu bewahren, als der Text im Deutschen geläufig lesbar bleibt. Ich glaube sogar, dass auch ftir den deutschen Leser der Reiz einer solchen Übersetzung gerade darin liegen kann, dass etwas vom holländischen Original manchmal durchschimmert. Bei der nahen Verwandtschaft der beiden Sprachen gibt das sicher keinen organischen Fehler, sondern sehr oft eine formale Vertiefung deutscher Wendungen. Eine stilistische Norm wie im Französischen gibt es ja im Deutschen nicht. Was sich von Zeit zu Zeit als besonders lebendigen, neuen Sprachstil ausgibt, erweist sich gewöhnlich als von sehr kurzer Lebensdauer. Ich glaube, dass gerade der Sinn des reichen deutschen Sprach-patrimoniums darin liegt, jeweils dem Gegenstand und der schreibenden Person ein möglichst eigenes Kleid zu liefern. Eine gelinde batavisierende Variation dürfte also neben den vielen anderen durchaus ihr Recht haben. Vielleicht interessiert Sie, dass vor ein paar Wochen das letzte Handexemplar Burckhardts zur Kultur der Renaissance in Ravenna glücklich aufgefunden worden ist. Das italienische Unterrichtsministerium hat sich sehr tä· tig für diese Sache eingesetzt. Grosse Überraschungen wird es kaum enthalten, aber philologisch hat es einen Reiz, nun diese letzte Revision Burckhardts unserm Text2 zu Grunde legen zu können. Wäre die Zeit vor meiner Abreise aus Basel nicht so knapp geworden, ich hätte Ihnen einen Plan Jacob Burckhardts zu einem Werk über Karl den Kühnen abgeschrieben, den ich im Nachlass fand. Burckhardt wollte ihn freilich nicht selbst ausführen, empfahl ihn aber dem jungen Bernhard Kugler3 als eines der schönen Themata, ''die rittlings auf der Grenzscheide zwischen Mittelalter und neueren Zeit liegen.'' Es sind etwa 3 enggeschriebene Quartseiten. Ich werde sie wohl im Lauf des Jahres in der Basler Zeitschrift abdrucken lassen 11nd Ihnen dann schicken können. 4 Darf ich noch fragen, wann etwa ich die weiteren Manuskripte (Dante Aufgaben der Kulturgesch. u.s.w.), erwarten darf. Wenn Ihnen aber ein; . 256 Festlegung unangenehm ist, so kann ich abwarten. Ich hoffe bis etwa Ende Juni hier zu bleiben. Mit vielen Grüssen Ihr sehr ergebener Werner Kaegi * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1, J. Huizinga, Wege der Kulturgeschichte (München 1930); een selectie van door Kaegi vertaalde opstellen uit Tien studien en Cultuurhistorische verkenningen, aangevuld met verspreid versehenen artikelen. 2. Jacob Burckhardt, Gesamtausgabe. Fünfter Band. Die Kultur der Renaissance in Italien, herausgegeben von Werner Kaegi (Stuttgart/Berlin/Leipzig 1930). 3. Bernhard Kugler (1837-1898), vanaf 1867 buitengewoon en vanaf 1874 gewoon hoogleraar geschiedenis te Tübingen; er is geen zelfstandige Studie van hem over Kare! de Stoute in druk versehenen. 4. Werner Kaegi, ''Ein Plan Jacob Burckhardts zu einem Werk über Karl den Kühnen", Basler Zeitschrift für Geschichte und Altertumskunde 30 (1931) 393-398. [ 810] Richard Roland Holst [Bloemendaal] aan Johan Huizinga (Leiden)* 10 mei 1929 Beste Han. Bijna had ik je opgescheld om je stem weer eens te hooren, maar 't is dan zoo ongezellig als 't niet lukt, en bijna een beetje overdreven, te meer daar ik niets bijzonders te vertellen heb, alleen dat ik hoop dat wij elkaar spoedig eens zien. Dat zal vrees ik niet op de Gids bijeenkomst zijn, want ik denk dat ik naar de Buissche Heide ga, wacht ik tot na de Gids vergadering dan zou ik er maar twee dagen stil kunnen zijn en anders vier. Het spijt mij wel dat 't zoo treft, maar als 't weer zacht en mooi blijft dan offer ik jullie gezelschap toch op voor 't gezelschap van konijnen en eekhoorns, ook omdat vier >." .•!,: ' '.:.\,j·:'.... '.·.. .:.·.:' •,, ''·,(:<':' . • ',·,', '·'".'i,:c,//" ."' .. ,, ,;·:; {. ,. ·" . /{,:;.·:::\·.ij ,: . : '')j,;,'/'' !{.,;;;·,/ !: .,./'·'. .·.,-.· " ): .;. }Ji1izir1ga doo1· J.A.J. Bcirge geportrettee,·d ,1ls zezien verschillencle J1istor·ische .f:igztre1i, al!e1i voor·zier1 var1 !1et beeld,nerk vari zvandelgroep 'De Beer1tjes '. .De teker1irtger1 sier·clert de rr1er1ztkaa1·t bij de diesvierirtg op 8 februari r933. r. Rector· rr1agni/'icus 2. Verl,e11r1er 3. Eras1r111s 4. PJ1ilips cle Goede 5. Uncle S'a1r1 6. Rer1aissar1ce-figui11· 7. Jlc/1ttiende-eei1zuer • gevens niet ingewikkelder te maken; dan nodig en ze tot hun wezenlike betekenis te herleiden. Ligt in het woord ''gospel'' (god-spell) niet de verbinding van het goddelike met het kinderlike; zoals wij die bij het spel beleven? Het spe! ''boeit'' niet alleen; het betoovert. Daarvan getuigt ten overvloede het paradoxale (de paradox is het filosofies spel bij uitstek) pleidooi, door de geestesacrobaat Bolland gehouden voor woordspelingen, 3 waarmee de rede toch, om hem te antwoorden, in zijn tegendeel verkeerde. Zestiendeeeuwse Religionsgespräche beantwoorden aan hedendaagse debatavonden tussen Dageraad en Middaghoogte of aan de, op bl. 18 vermelde en in Viollet-le-Duc's Histoire d'une cathedrale et d'un hötel de ville4 zo geestig geillustreerde, gedachtewisseling tussen een paar bouwmeesters coram populo. 5 De dialectiek, die zieh binnen een enkel hoofd afspeelt, is trouwens - zelfs voor Thomas van Aquino en niet uitsluitend voor Socrates - het spel der spelen, waarbij de denkende geest zieh zelf de spoel toegooit; om het gedachteweefsel met heen en weer gaande redenering te voltooien. En de mystiek bereikt deze zieledans weer langs andere weg: noemde Sint Franciscus zieh niet joculator Dei?6 Gaat er door Christus' antwoorden aan de Schriftgeleerden; die Hem willen vangen; geen glimlach van humor (heilige humor is een motief, dat geen monopolie is van de door Goethe als ''humoristischer Heilige'' getypeerde Sint Filip Neri). 7 Goethe's liefde voor de Napelse marionettentheaters vertoont weer de samenhang van klassieke kunst met populair spel. · Een voorbehoud, misschien in andere vorm al door U bepaald, zou ik willen maken. Het spel houdt op spel te zijn; zo gauw het bewust wordt. Ligt daarin ook niet de verklaring voor het evenmin naieve als sublieme van het geconstrueerde filmmechanisme? Vandaar dat U (bl. 23) in de ceremoniele 18e eeuw speelse bestanddelen ziet; die voor de tijdgenoot belachelijk ernstig gemeend waren en ons daarom juist zoveel aan spel herinneren. Iets dergelijks meen ik omgekeerd waar te nemen in het histories gezichtsbedrog, waarmee ons geslacht Moliere en Bredero tragies opvat, terwijl hun werk indertijd echt bli,jspel is geweest. Mag ik het in stichtelike taal uitdrukken, dan blijkt achteraf de ijdelheid van ieder streven, dat, zoals de psalmen (blijkbaar Uw Luthertekst inspirerend) het zeggen, door God in de hemel belachen wordt. 8 Ik veroorloofmij enkele bladzijden drukproefte sturen uit een boek ''Herleving van de kerkelike kunst'' , 9 waar het, tussen Tl1ijm 10 en Broere 11 hartstochtelik (en daarom weer spelenderwijs meteen!) uitgevochten, thema van ''kunst is spel'' aangestipt wordt. Kon ik het fijne bundeltje rijmraadsels terugvinden, dat een ernstig filosoof als Franz Brentano 12 in onze dagen publiceerde, dan zou ik het graag aanbieden als moderne pendant van wat Karolingen bedachten. De wetenschap is een jacht naar de waarheid, maar in het jagen ligt de gezonde en ook weer gevaarlike prikkel van het spel. Dank en groet! Gerard Brom * Origineel: Leiden, UB. I. J. Huizinga, Over de grenzen van speien ernst in de cultuur. 2. Gerardus van der Leeuw, Wegen en grenzen. Studie over de verhouding van religie e11 kunst (Amsterdam 1932); Gerardus van der Leeuw (1890-1950), theoloog, hoogleraar 412 godsdienstgeschiedenis en -fenomenologie te Groningen 1918-1950· minister van On' derwijs, Kunsten en Wetenschappen 1945-1946. 3. G.J.P.J. Holland (1854-1922), filosoof, hoogleraar te Leiden 1896-1922· propageerde de filosofie van Hegel in Nederland. ' 4. E.-E. Viollet-le-Duc (zie Briejwisseling /[72]), Histoire d'un h6tel de ville et d'une cathedrale [Cluny] (Parijs 1878). 5. 'In tegenwoordigheid van het volk'. 6. 'Grappenmaker Gods'. 7. Philippus Neri (1515-1595), Italiaans dominicaner monnik, een der voorvechters van de contrareformatie. 8. Ps. 2:4, 'Die in den hemel woont zal lachen; de Heere zal hen bespotten'. 9. Gerard Brom, Herleving van de kerkelike kunst in Katholiek Nederland (Leiden 1933). . 10. J.A. Alberdingk Thijm, zie Briejwisseling I [502]. II. Cornelius Broere (1803-1860), rooms-katholiek geestelijke en emancipator, oprichter van het maandblad De Katholiek, hoogleraar kerkgeschiedenis aan het grootseminarie W armond sedert 1851. 12. Franz Brentano, (1838-1917), Duits filosoof en psycholoog, hoogleraar te Würzburg en Wenen (sedert 1874); tot priester gewijd in 1864, trad in 1873 uit de katholie2 ke kerk; Franz Brentano, Aenigmatias. Neue Rätsel (München 1909), eerste uitgave onder pseudoniem: Neue Rätsel von Aenigmatias (Wenen 1879). [ 973] E.J. Dijksterhuis 1 (Oisterwijk) aan Johan Huizinga* 9 februari 1933 Hooggeachte heer Huizinga, Ik dank u van harte voor de toezending van uw Dies-rede. Ik ben blij, het stuk te bezitten, want ik ben nog nooit zoo sterk onder den indruk van een academische redevoering geweest, als dat gisteren het geval was. Het zal steeds een genot voor me zijn, haar, zooals vanavond, te herlezen, vooral nu ik de herinnering bezit aan de wijze, waarop ze werd uitgesproken. De keeren, dat ik u nu het woord heb hooren voeren, ben ik telkens sterk bekoord geweest door den zachten humor, die de ernstige stemming van uw betoog telkens weer doorbreekt en die haar toch zoo volkomen onaangetast laat; gisteren pakte mij nog in het bijzonder de wijze, waarop u voor het indrukwekkende slot van uw rede de juiste accenten wist te vinden. Met de meeste hoogachting steeds · uw dw. E.J. Dijksterhuis * Origineel: Leiden, UB. 1. Eduard Jan Dijksterhuis (1892-1965), wetenschapshistoricus, docent wis- en natuurkunde in het middelbaar onderwijs tot 1953, vervolgens buitengewoon hoogleraar in de geschiedenis van deze vakken te Utrecht, in 1955 eveneens te Leiden, in 1960 gewoon hoogleraar te Utrecht; volgde op 1 januari 1941 Colenbrander op als redacteur-secretaris van De Gids. 413 [ 974] Henri Pirenne (Ukkel) aan Johan Huizinga* II februari I933 Mon eher collegue et ami, Je vous remercie tres cordialement de l'envoi de l'avis ecrit par MM. Brugmans, Gosses et Kernkamp dans la triste affaire qui l'a insuscite. Comme vous, je ne puis expliquer ce qui est arrive que par un affaiblissement pathologique des facultes de Colenbrander ä la suite sans doute d'un surmenage prolonge. 11 y a la pire aberration ä laquelle j'avais refuse de croire au debut. Mais il a bien fallu le rendre ä l'evidence. Il va de soi que je n'en ai jamais voulu ä notre pauvre collegue. Je me borne ä le plaindre du fond du coeur. Croyez, eher collegue et ami, a tous mes sentiments les meilleurs et les plus devoues H. Pirenne J'ai lu avec un bien vif interet votre discours rectoral I sur le jeu et le serieux (ce mot ne coincide pas exactement avec ernst) dans la civilisation. 11 m'a rappele, mais dans un horizon bien plus !arge, l'article dejä ancien de Bücher2 sur le jeu, source du travail. Y a-t-il un rapport entre l'age d'une civilisation et la place que le jeu y occupe? Et jusqu'ä quel point le jeu est-il conscient? En quoi, par exemple, un speculateur au bourse se diflerencie-t-il d'un joueur de Monte Carlo, ou un champion de tennis d'un aviateur? Voilä bien des questions. Elles montrent du moins combien votre lecture est suggestive. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. I. ·J. Huizinga, Over de grenzen van speien ernst in de cultuur. 2. Karl Bücher (1847-1930), Duits socioloog en econoom, hoogleraar te Dorpat, Bazel, Karlsruhe en Leipzig; Arbeit und Rhythmus (Leipzig 1896), in de eerste druk nog een brochure, in latere edities sterk uitgebreid. [ 975] Richard Roland Holst aan Johan Huizinga* II februari I933 Beste Ran Nu krijg je toch een ''nogmaals'' briefje zooals jij dat noemt. Ik heb je rede voortreffelijk gevonden, en ik verheug mij deze nu nog eens rustig te kunnen herlezen. Intressant en zeer oorspronkelijk. Ik vond je kleinkinderen snoezig, en 't diner 1 vond ik erg aardig om eens bij te wonen, en om dit alles eens van dicht bij te zien. Alleen tegen den Heer 2 Ronkel heb ik bezwaren, een hooggeleerde nazaat van Kakadorus 3 die bo· ven zijn stand leeft. Wij hopen dat Retha ons morgen spoedig zal vinden. 't Is een heele zitting van 4 tot Io.I5! Maandag voor 't eerst Redactievergadering met Colenbrander. Toch heb ik hoop dat 't mede zal vallen. Ik zie er echter wel wat tegen op. Hartelijk gegroet, - kom je heusch eens gauw. t.t. Rik * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. I. Aan het senaatsdiner op 8 februari, dat waarschijnlijk plaatsvond in 'Maison Bruyns', Rapenburg 8, 'speciaal huis voor feesten, promoties, diners, recepties'. 2. Ph.~. van Ron~e; (1870-1954), .h~ogleraar Male!s ~e Leiden 1917-1940; vertegenwoord1ger van Hu1z1nga s faculte1t 1n de eetcomm1ss1e van de senaat, die kennelijk het woord heeft gevoerd. 3. Kakadorus of kokadorus, in het algemeen benaming voor kwakzalver, in het bijzonder een Amsterdamse marktkoopmati. die als 'professor' of 'meester Kokadorus' zijn waren aan de man bracht. [ 976] Johan Huizinga (Leiden) aan Gerard Brom* 12 februari 1933 • W aarde Collega, Mijn dies-oratie bezorgt mij de voldoening van allerlei welkome weerklank, in de eerste plaats die van Uw zijde. Veel dank, zoowel voor Uw geschreven als voor Uw gedrukte aanvullingen! Ik hoop er mijn voordeel mee te doen, als ik ooit het onderwerp opnieuw ter hand mocht nemen. Achter Luther's teksten, het komt herhaaldelijk bij hem voor, zit zoowel Plato als de Psalmist, weet ik nu al. Van harte stem ik in met Uw opmerking aangaande het gezichtsbedrog in zake Moliere en Bredero! In een publicatie, die binnenkort verschijnt, heb ik het over lieden, die Jan Steen en Adriaen Brouwer eerst kunnen genieten, door ze ''in dostojewskische Sentimente umzuinterpretieren'' (het betreft een duitsch geschrift). 1 Met vriendelijke groeten; Gaarne Uw dw. J. Huizinga * Origineel: Nijmegen, KDC. 1. J. Huizinga, Holländische Kultur des siebzehnten Jahrhunderts 45: 'Uns Modernen mag es bisweilen vorkommen, als ob uns der Gegenstand eines Jan Steen, eines Adriaen Brouwer, eigentlich im Weg stünde, um die Schönheit ihrer Schöpfungen zu geniessen. Wir möchten dieses Element der derben Satire oder des Schwankes vergessen. Es gibt Ästheten, die es fertigbringen, das Sujet in :Qostojewskische Sentimente umzuinterpretieren, um es geniessen zu können'; verg. J. Huizinga, Nederland'~ beschaving in de zeventiende eeuw (Haarlem 1941) 133: 'De tijd ligt gelukkig al weer achter ons, dat sommige literaten bereid waren, ons achter iederen Breughel, Jan Steen of Adriaan Brouwer de tragiek van Dostojewski te onthullen' (V.W. II, 482). 977 H. Th. Colenbrander aan ohan H uizinga * 18 februari 193 3 Beste Han Hierbij het advies van Kernkamp, dat ik terug verzoek, en dat ik besloten ben te volgen. Wil dus aan Visser mededeelen dat ik er de voorkeur aan geef, niet als regeeringsafgevaardigde in aanmerking te komen. Deze mededeeling lijkt mij op zichzelf voldoende; het heele geval kan buiten de Akademievergadering blijven. Van de twee door de · ademie genoemden is er nog maar een beschikbaar. Laat deze alleen benoemd worden; het heele ding is een schertsfunctie, zouden de studenten zeggen; men lachte er te Oslo mee dat Nederland er vier ofvijfbenoemd had; Posthumus kan het alleen best af. H. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 978 ohan Huizinga Leiden aan G.W. Kernkamp* 20 februari 1933 Amice, . C. heeft mij, onder toezending van Uw briefje, bericht, dat hij Uw advies wil volgen en verzoekt mij, aan Visser te berichten, dat hij er de voorkeur aan geeft, niet als regeeringsafgevaardigde in aanmerking te komen. Nu ik tot mijn vreugde hoor, dat ge, zoo nog niet geheel de oude, toch weer op weg van herstel zijt, meen ik, niet langer te mogen wachten met U het een en ander mee te deelen aangaande mijn opvatting van het heele geval, aangezien die op belangrijke punten van de Uwe afwijkt. Mijn instemming met het rapport, waarvan ik U getuigde, is aanzienlijk getemperd door de wijze, waarop C. op de publicatie reageert, of liever niet reageert. aar daarover zoo meteen nader. C. heeft mij verweten, dat ik in de behandeling van zijn geval in vriendschappelijkheid ben te kort geschoten. Al degenen, die mij daarbij met hun raad hebben terzijde gestaan, meenen, dat C. daarin dwaalt. Ik moet het oordeel aan anderen overlaten. Wanneer ik in het nu volgende U schijn, harder te oordeelen, dan U noodig schijnt, moet ik mij op mijn geweten beroepen. Naar mijn meening had C., zoodra hij tot de erkenning van het objectieve feit genoopt was geworden, de consequentie moeten aanvaarden, dat hij, geheel afgescheiden van de vraag van zedelijke schuld, door het feit zelf voorloopig ongeschikt was geworden, zieh als vertegenwoordiger der Nederlandsche wetenschap te gedragen. Toen het Senaatsbestuur aan Curatoren als commissie U en Gosses en Brugmans aanbeval, heeft het daarmee bedoeld, C. de genadigste rechters te bezorgen, die hij zou nen vinden, en die hem zooveel mogeli;"k zouden sauveeren. Dat hebt ge gedaan, en daarover hebben we ons verheugd. De passus over zijn verdiensten was ons allen uit het hart gegrepen. Aan de opportuniteit en de mate van gerechtvaardigdheid van U w berisping der aanvallers hebben sommigen terstond getwijfeld. Het hoofddeel van het rapport evenwel, Uw onverbloemde afkeuring van het plagiaat, heeft hier slechts een qualificatie gevonden: vernietigend. Zoo heeft C. het geenszins opgevat blijkbaar; hij gedraagt zieh alleen, en met stuitende vrijmoedigheid, naar de bijkomstige uitspraken van het rapport. Ik wil hier niet C. in Uw oogen bezwaren. ij zijn het er hier over eens, en het. is mij van psychiatrische zijde volmondig bevestigd, dat men hier te doen heeft met een ziekelijke verzwakking ·van zijn onderscheidingsvermogen, die tragisch is in de hoogste mate, en waaruit ook zijn volslagen onvataad, te baarheid voor de erkenning van de beteekenis van het gepleegde verklaren valt. Maar nu hij weigert, eenige consequentie die voor hem ongu11stig is, te aanvaarden, maakt hij het ons onmogelijk, hem in alles te ontzien. Het is daarom gelukkig, dat hij zieh althans in deze estie van de regeeringsafvaardiging terugtrekt. Want ik wil U dit zeggen: als de Akademie in Maart over deze zaak had moeten beslissen en handhaving van zijn aanbeveling als regeeringsafgevaardigde besloten bad, zou ik voor mij zonder aarzeling de consequentie hebben aanvaard, mij als voorzitter en als lid der Akademie terug te tre en. Ik hoop nog steeds, over dit alles nog eens rustig met U te nnen praten. Voorloopig is daar nu geen haast bij. Hartelijk verder herstel gewenscht! t.t. . Huizinga * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. · 979 Richard Roland Holst aan ohan Huizinga* 23 februari 1933 Beste Han 1 Vandaag am op mijn spreekuur de Heer Bakker, restaurateur, helper 2 en ''hernieuwer'' van de Staalmeesters. van S. Degener, Ik kende hem al uit de verbalen. ''Ben zenuwzieke'' zegt men, of 't gewenscht is doeken als de Staalmeesters aan zenuwzieken ter restauratie te geven, waag ik niet te beoordeelen op weg om zenuwziek te worden is hij allicht maar s pathiek is hij in zeker opzicht ook, en lang niet zonder geest. Ik heb hem gezegd dat ik den tijd miste om in dat wespennest te grijpen,. maar ik heb gezegd, ''wendt u tot Prof. H., die voorzitter is van de muse11111commissie''. Ofhij zal komen weet ik niet, maar mocht hij 't doen, laat hem dan eens rostig gaan. Hij bood mij aan direct mede te gaan naar het Rijks useum, dan zou hij mij laten zien welke narigheden hij bad moeten uithalen op bevel van S.D. Hij vertelde ook dat de oro's vuil uit Rusland waren gekomen, 3 dat alles wat er aan gebeurd was op bevel van S.D. was geschied. De man is nu zeker door het onrecht geprikkeld, maar dat neemt niet weg dat hij bij mij 't gevoel versterkt heeft dat er in 't museum dingen gebeuren die niet toelaatbaar zijn. Ik herlees je mooie boek over Jan Piet, 4 ook als documentatie is 't erg intressant. In lang hoorde ik niets van je. Hartelijke groeten ook van Jet t. t. R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. r. P.N. Bakker (*1882), restaurator schilderijen in het Rijksmuseum te Amsterdam 1909-1930, had in januari 1933 in De Telegraaf de 'restauratie' aangeklaagd van de Staalmeesters, in welk artikel werd gesuggereerd dat Bakker op last van museumdirecteur Schmidt Degener het schilderij te drastisch had moeten restaureren. Het Rijksmuseum zag zieh daarop genoodzaakt te verklaren dat het schilderij in 1929 slechts was verdoekt en van de buitenste, vuile waslaag was ontdaan. Bakker, in 1924 officieel berispt wegens roken in het atelier en in 1930 betrapt op het restaureren van schilderijen onder werktijd voor particulieren, werd in het laatste jaar op eigen verzoek vervroegd gepensioneerd; zijn actie was hem naar alle schijn ingegeven door een tekort aan erkenning. 2. F. Schmidt Degener. 3. Verg. Richard Roland Holst aan Huizinga, 19 september 1931, n.6. 4. J. Huizinga, Leven en werk van Jan Veth. [ 980] Richard Roland Holst aan Johan Huizinga* [na 23 februari 1933] Beste Han. Je uitlating over Colenbrander trof mij te meer daar ik zeer onlangs hoorde zeggen dat C. morphiomaan was. Geloof jij dat? Als leek zoudt je zeggen 't klopt, want bij die lijders vallen immers onverwacht ook zedelijke remmen weg? 't Is droevig. Ik hoop, - al hoap jij 't niet, - dat die restaurateur 1 tach bij je komt, ondanks iets in zijn optreden dat je gereserveerd tegen hem doet zijn, geloof ik toch in den man, en mijn argwaan tegen wat er in 't museum gebeurt is erzeker sterk door toegenomen. Dat S.D. niet competent is am kostbare aankaopen te doen, staat bij mij al lang vast. Jet is nog steeds niet geheel fit en nag erg heesch. Straks kamen Kik en Ila bij ons kaffiedrinken. Erg gezellig. Is er geen kans dat je eens hier komt, kunt je niet eens hier kamen eten na de K.Ac.? 2 Graet Cees vooral oak zeer van ons als je hem ziet, wij hopen dat hij eens spoedig komt, zoaals hij beloofde. Ik heb 't akelig druk gehad, maar over een week hoop ik door de accumulatie heen te zijn. Wat zal 't je vreemd zijn dat 't huis met al haar jonge goedje leeg loopt. Tot spoedig hoop ik. Hartelijk gegr. R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. I. 2. ' P.N. Bakker. Cornelis van Vollenhoven. [ 981] Werner Jaeger 1 (Berlijn) aan Johan Huizinga* 28 februari 1933 Hochgeehrter Herr Kollege, Haben Sie vielen Dank für die gütige Zusendung Ihrer Abhandlung über das Spiel in der Kultur. Diese Linie habe ich immer mit Vorliebe verfolgt. Platon, der einer der Schöpfer des europäischen Kulturbegriffes ist, lehrt Leges YII 803 B-C und sonst, dass die menschlichen Dinge des grossen Ernstes nicht wert sind. 2 Nur Gott ist wahren Ernstes wert, der Mensch ist sein Spielzeug, und daher ist des menschen Leben am besten, wenn er es als möglichst vollkommenes und schönes Spiel auffasst und lebt. [... ]3 4 Wir erinnern uns mit Vergnügen an Ihren Besuch in Berlin und hoffen auf seine Wiederholung, besonders dankbar sind meine Frau und ich Ihnen für die Stunde, die Sie uns geschenkt haben. Mit herzlichem Gruss Ihr aufrichtig ergebener Werner J aeger * Origineel: Leiden, UB. 1. Werner Wilhelm Jaeger (1888-1961), Duits klassiek filoloog, hoogleraar te Bazel 1913-1915, Kiel 1915-1921, Berlijn 1921-1936 en Chicago 1936-1939. 2. Verg. J. Huizinga, Homo ludens (Haarlem 1938) 308, 'Alles is spei. Het lijkt goedkoope beeldspraak, louter een anmacht van den geest. Doch het is de wijsheid, waar· toe Plato gekomen was, toen hij den mensch een speeltuig der goden noemde' (V.W. V, 245, met wijziging). 3. Uitnodiging om een bijdrage voor J aegers tijdschrift Die Antike (1925-1936) te schrijven, waaraan Huizinga geen gevolg heeft gegeven. 4. Zie Huizinga aan Malinowski, 16 november 1932, n. 5. [ 982] 1 Pieter Geyl (Londen) aan Johan Huizinga * 1 maart 1933 W aarde Collega, Ik ben, sedert ons gesprek op 19 Februari, niet minder verheugd geworden om de gulheid waarmee gij instemdet dat onze persoonlijke verhouding door deze droevige zaak niet geleden had en in het bizonder om uw betuiging dat gij respect voor mijn houding hadt en dat, waar gij het niet in allen deele met mij eens waart, zulks aan dat respect niets afdeed. Maar ik moet toch, iets nadrukkelijker dan ik het mondeling misschien deed, uiting geven aan een an· der gevoelen, namelijk van spijt dat uw persoonlijke houding (waarin mij ook trof de instemming die gij op zooveel punten van mijn kritiek op het rapport deed blijken) zoo weinig in overeenstemming is met wat uit de Universiteit naar buiten uitgaat. Wij weten nog steeds niet of Curatoren met hun overnemen van het rapport inderdaad bedoelden onze handelwijze als ''zeer afkeurenswaardig'' te bestempelen. 2 Maar wat mij vooral dringt u te schrijven is het verbijsterend berieht in de pers omtrent de betuiging van vertrouwen door tachtig studenten uit de literaire faculteit openlijk tot Prof. Colenbrander gericht. 3 Ik betoogde in ons gesprek, dat het rapport, al mocht het ook in de oogen van volwaardige intellectueelen zooals gij en Prof. van Eysinga (die beiden dat woord tot mij gebruiktet) voor Colenbrander ''vernietigend'' zijn, door de verontsehuldigingen die het zoekt voor hem en door de tegenaanval op ons bij afwezigheid van eenige onbewimpelde afkeuring van de schuldig bevondene, op de studenten verwarrend werken moest. Gij spraakt mij van ''de mensehelijke faetor''. Uit Holland wordt ons gesehreven dat het adres van vertrouwen in werkelijkheid niets anders is dan een uiting van medelijden. Ik heb alle waardeering voor de gevoelens van bezorgdheid welke de drie vrienden zoowel als van edelmoedigheid welke de studenten bewogen hebben. Het feit blijft echter dat dit alles gaat ten koste van de eerbied voor de integriteit van ons wetenschappelijk werken. Is het niet de eerste taak van de universiteit om die eerbied bij de haar toevertrouwde jeugd aan te kweeken? en wanneer zieh een eonfliet voordoet tusschen die eerbied en subjectieve persoonlijke of groepsinzichten, te leeren dat wetenschappelijke eerlijkheid voorgaat? Ik zal de laatste zijn om er de studenten hard om te vallen; mijns inziens ligt de schuld bij de drie hoogleeraren en bij de autoriteiten der Leidsche Universiteit die hun verantwoordelijkheid door een zoo kennelijk ontwijkend en partijdig rapport gedekt hebben geacht. Veel van de jongelui die hun handteekening onder het stuk geplaatst hebben, zullen zieh, durf ik hopen, tot de jaren des onderscheids gekomen met eenige ontsteltenis herinneren, dat zij het misdrijfvan plagiaat, geconstateerd door drie bevriende vakgenooten van de schuldige, zoo licht telden, en dat zij openlijk verklaarden dat men het werk van een ander sehrijver voor het zijne uitgeven kan en toch als mensch en als man van wetenschap alle vertrouwen verdienen en van ''bewuste misleiding'' zonder kwestie vrij te pleiten zijn. Voor het oogenblik is dit intusschen een ontsporing in persoonlijke en plaatselijke loyaliteit, welke de naam de Universiteit, die mij zoo goed als u ter harte gaat, bij het nadenkende publiek moet schaden. Ik vind mij bevestigd in de opvatting die ik u reeds meedeelde: ''Wij hebben de Universiteit de gelegenheid gegeven zieh te zuiveren, en zij heeft die gelegenheid slechts ten halve gebruikt''. In het licht van deze beschamende gebeurtenis wil ik nog iets zeggen over mijn voordracht op 10 Maart. Van Eyek zal II Maart te Amsterdam spreken in de Aula en onder voorzitterschap van de Rector Magnificus. 4 Het contrast van mijn hagepreek zal alweer de indruk vestigen, alsof te Leiden de houding tegenover een plagiaris en zijn ontmaskeraar voornamelijk bepaald wordt door de omstandigheid dat de eerste er een professoraat bekleedt. Het moet rnij van het hart, dat dit door u in uw publieke kwaliteit gesteund ostracisme mee voor de begripsverwarring onder de studenten verantwoordelijk 420 is. Zoowel gij als Prof. van Eysinga spraakt van de mogelijkheid van ''incidenten''. Gij zult wel willen gelooven, dat de kwaadwillige of slecht ingelichte lasterpraatjes die te Leiden onder dekking van het rapport tegen mij rondgaan, mij persoonlijk onverschillig laten en dat ik ''incidenten'' zal beschouwen met de verachting die zij verdienen. Er zou echter opnieuw een solidariteitsverklaring met de plagiaris in opgesloten liggen, waardoor de eer van de Universiteit nog meer in het gedrang zou komen. Ik hecht eraan u hierop vantevoren te wijzen. Een opmerking nog wil ik hieraan toevoegen. Het speet mij dat gij in ons gesprek van Eyck in tegenstelling met mijzelf motieven van persoonlijke vijandschap toeschreeft, 5 al naamt gij tot mijn genoegen mijn verzekering dat gij hem daarmee onrecht deedt, grif aan. Ik heb achterna bedacht dat ik u daarbij op een omstandigheid bad kunnen wijzen, die u overigens uit ons gesprek op II Januari bekend kon zijn, nl. dat ik naar Holland was gekomen zonder afspraak met mijn mede-onderteekenaar tot onmiddellijk publiceeren; daarom kon ik mij immers bereid verklaren om mij door u een practische oplossing die uitstel vereischte te laten aanduiden. Van Eyck heeft mijn besluit goedgekeurd, maar daarom blijft het niet minder waar dat het mijn besluit was. Dat onmiddellijke publiceeren nu is door de commissie ''zeer afkeurenswaardig'' genoemd, een oordeel dat alle grond mist, en dat gij, die wist hoezeer ik het ten volle voor mijn rekening nam en die mij toch verzekerdet dat gij bij mij aan eenigerlei persoonlijke beweegredenen niet dacht, ook niet deelt, al blijft gij het besluit ''betreuren''. Toch speelt dat onmiddellijk publiceeren vermoedelijk door het hoofd van allen die zieh van Eyck voorstellen als de man die er op uit was zijn persoonlijke vijand (als hoedanig hij C. trouwens niet beschouwt) eindelijk ten val te brengen. Uit de juiste toedracht volgt vanzelfhoe bizonder onbillijk die gedachtengang is. Intusschen blijf ik als steeds na vr. groeten, Uwdw, P. Geyl * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. r. Deze briefbevat in notitie het niet teruggevonden antwoord van Huizinga: 'Ook ik niet voldaan, maar op andere gronden. Univ. heeft haar plicht gedaan. Ant. v. Cur. reeds onderweg. Sympathiebetuiging der stud. ook door mij betreurd, maar kon noch wilde die tegenhouden. Gij verwart ten aanzien van 9 Mrt geval C. met bezwaren reeds langte voren bestaande tegen 'W. v. Nassaudag' enz.' 2. Verg. Curatoren aan H.Th. Colenbrander, 9 februari 1933: 'Zooals door U reeds is medegedeeld in de pers zijt Gij zelfvan meening een ''onverklaarbare'' fout te hebben begaan. Ook het rapport der door ons benoemde commissie staat - geiet op uw wetenschappelijk verleden en uw wetenschappelijke positie - op dat standpunt. Inhoud en strekking van het rapport aanvaardende, verklaren wij als Curatoren van de Leidsche Universiteit het voorgevallene te betreuren' (Doorslag: Leiden, UB, Senaatsarchief). 3. Op r6 februari 1933 bood een groep studenten uit de Faculteit der Letteren van de Leidse universiteit aan Colenbrander een verklaring aan, waarin zij hun vertrouwen in hem uitspraken. 4. P.N. van Eyck, ''Het Wilhelmus als lied van de revolutie'', verg. P.N. van Eyck, "Het Wilhelmus'' in: P. Geyl red., Wilhelmus van Nassouwe (Middelburg 1933) 225-270. ' 421 5. P.N. van Eyck werd verweten tegen Colenbrander gehandeld te hebben uit animositeit over zijn ontslag als poezie-medewerker van De Gids in 1925; verg. Andre Jolles aan Huizinga, 13 juni 1925, n. 7. [ 983 ] Walter Porzig (Wabern/Bern) aan Johan Huizinga* I maart 1933 Sehr verehrter Herr Kollege! Herzlichsten Dank für die liebenswürdige Übersendung Ihrer wirklich aufregenden Rektoratsrede! Im vorigen Sommer las ich im Seminar den Kratylos. 1 Die Studenten begegneten darin zum ersten Mal Platon (man sollte das notieren für die künftige Kulturgeschichte des 20. Jahrhunderts), und ich hatte ihnen die platonische Ironie klar zu machen. Den Schweizern ging es schwer ein - vielleicht waren meine pädagogischen Fähigkeiten nicht gerade vom ersten Rang aber ein sehr gescheiter Mensch begriff es überhaupt nicht - und das war ein Amerikaner. Er protestierte energisch dagegen, dass eine ernste Sache Spiel sein könnte. Hat dieser Amerikaner eine Bedeutung für Amerika? Dass Platon bei Ihnen nicht vorkommt, begreife ich natürlich sehr gut. Ich habe mir aber doch erlaubt, ihn zwischen den Zeilen zu lesen. Das eigentliche Wort für das Kindspiel ist im Griechischen übrigens a6upco, ä.6upµa. ist das Spielzeug. Aber das Spiel als kultureller Wertfaktor ist natürlich ä:yrov. Diese Leute verteilen ja Preise nach der Schlacht bei Salamis! (Diesen ''Streit mit Waffen'' lassen Sie wohl gelten? p. 11). 2 Weil Sie nun aus der arabischen Bedeutungsverzweigung schliessen, dass ''spielen'' von Musikinstrumenten überall selbständig zu Stande gekommen sei, so regt sich mein Widerspruchsgeist und fragt: Kann die abendländische Verwendung von ''spielen'' in dieser Bedeutung nicht Lehnübersetzung gerade aus dem Arabischen _sein? Die ''Laute'' ist ja auch arabisches Lehnwort. Und man ''spielt'' die Laute, ''schlägt'' die Harfe, ''bläst'' die Trompete. Problematisch ist eigentlich unser Weltbild. Wie kommen wir dazu, und was bedeutet es, dass wir Kinderspiel und Glücksspiel und Lautenspiel unter einen Hut bringen und dem ''Ernst'' gegenüber stellen? Sind wir sehr ernsthaft oder sehr ironisch? Mit freundlichen Grüssen Ihr W. Porzig * Origineel: Leiden, UB. I. Dialoog van Plato waarin de opvattingen over taal en werkelijkheid van de wijsgeer Kratylos op een ironische manier worden weerlegd. 2. J. Huizinga, Over de grenzen van speien ernst in de cultuur 11, 'Het zou een ontmoedigende bevinding zijn, als wij niet wisten, dat niet alle strijd die met de wapenen is' (V.W. V, 10)• • 422 [ 984] Arno Duch (Gräfelfing/München) aan Johan Huizinga* 4 maart 1933 Hochverehrter Herr Professor, nehmen Sie meinen herzlichsten Dank für die freundliche Zusendung Ihrer Rektoratsrede. Gerade in ihrer Selbstbeschränkung auf einen schmalen grünen Pfad durch reiches Gartenland eröffnen sich so viele genussreiche Seitenwege und Ausblicke, dass man sich stundenlang damit beschäftigt. Auch ich sehe den wesentlichsten Faktor des Spieles als eines gesellschaftlichen Bandes darin, dass es als Ernst auftritt. Aufklärung und Liberalismus haben diese ''unvernünftigen'' Sphären als zwecklosen faulen Zauber hingestellt und aus dem öffentlichen Leben zu verbannen gesucht - die Folge ist, dass heute in Deutschland ein Heisshunger danach besteht, den sich der deutsche Faschismus sehr zu Nutz gemacht hat. Die deutsche Demokratie kannte nur den Gehrock, sie hat Symbol und politisches Schauspiel weggelassen, ein Grund für ihren Mangel an Volkstümlichkeit - jetzt stürzt man sich auf die ''circenses''. Jener demokratische Gedanke, dass es besser sei das Geld für Notdürftige auszugeben statt für politische Feste etc. ist sozial(-politisch), und doch, gerade sozial(-psychologisch) gesehen, falsch, so paradox es klingt. Der Gemeinschaftssymbolismus des Faschismus - Fahne, Abzeichen, Gruss - wird als Befreiung aus der Dumpfheit empfunden - er ist doch nichts anderes als ein Austrieb des Spielbereiches. - Hier ist Ihr Vortrag überaus zeitgemäss. Zu Seite 9: play - jeu - spel: Die Inkongruenz der ''gleichen'' Wortbedeutung besteht mindestens in demselben Masse auch innerhalb der Sprachen selbst. Ich meine nicht etwa die Verschiedenheit der Definitionen für gehobene Begriffe, sondern den Vorstellungsbereich im allgemeinen Sprachgebrauch - Worte sind nur wie Becher, deren Füllung oft recht verschieden bei den einzelnen Geistern ist - der consensus über die Bedeutung ist meist Fiktion, es gibt nur Näherungswerte. Der Bereich des Wortes ''Spiel'' z.B. wird auch innerhalb des Deutschen ganz verschieden umgrenzt. Zu S. 27 a. 7: Beispiel hat mit Spiel ursprünglich nichts zu tun, mhd. ''btspel'' gehört zu germanisch Spell = Erzählung und ist eine Art Contrafaktur zu ''parabola''. Dieses ''spei!'' steckt auch im engl. gospel = Gotteserzählung. Ob ''Spiel'' etymologisch etwa mit ''spei!'' verwandt ist, weiss ich nicht, ich glaube nicht. 1 Meinen Brief über Alanus haben Sie wohl bekommen? Ich habe die Zeit über meist an meinen Weltchroniken gearbeitet und werde voraussichtlich mit einem Teil davon im Sommer bei Lehmann promovieren, 2 da es in Deutschland anscheinend unmöglich ist, ohne dergleichen eine wissenschaftliche Stellung zu finden, und ich muss mich dann umsehen, wo ich 3 unterkommen kann - mein alter Lehrer und väterlicher Freund Brandi in Göttingen hat mir doch einige tröstliche Hoffnung gemacht - in einen Verlag als Angestellter möchte ich nicht wieder gehen - die Diskrepanz von Geld und Geist ist doch zu schneidend. Wie geht es dem ''Herbst''? Sind Sie zufrieden mit dem neuen Verleger? Mit den schönsten Grüssen und in treuer Gesinnung bleibe ich Ihr dankbar ergebener Arno Duch 4 * Origineel: Leiden, UB. 1. Niet opgenomen. 2. Paul Lehmann, zie Briefwisseling I [371]; de promotie heeft niet plaatsgevonden; wel verscheen: Arno Duch, ''Das Geschichtswerk Hermanns von Reichenau in seiner Überlieferung'' in: Hans Oesch, Berno und He1·mann von Reichenau als Musiktheoretiker (Bern 1961) 184-203, een plaatsbepaling van de kroniek van deze elfdeeeuwse geleerde te midden van contemporaine wereldgeschiedenissen. 3. Karl Brandi, zie Briefwisseling I [261]. 4. Arno Duch had zijn betrekking bij uitgeverij Drei Masken Verlag opgegeven; de derde druk van Herbst des Mittelalters verscheen nog bij Drei Masken Verlag in 1931, de viertle bij uitgeverij Kröner te Stuttgart in 1938. [ 985] Pieter Geyl (Londen) aan Johan Huizinga* 6 maart 1933 Waarde Collega, Toen ik u schreef, hadden wij de briefvan Curatoren 1 nog niet ontvangen • 2 en wist ik nog niet, dat mijn lezing in het Klein Audrn. zou plaats hebben. In het bezit van die twee feiten zou ik anders of niet geschreven hebben. Ik wil u nog doen opmerken dat ik het verband met de zaak C. en de ''inopportuniteit'' in verband met vroegere viering niet verwarde, maar dat wat ik over mijn ''hagepreek'' schreef, gebaseerd was op ons gesprek, waarin gijzelfmijn heele optreden in verband met die zaak ongelukkig achteten mij (heel vriendschappelijk) zeidet dat Curatoren toch niet zouden kunnen vergeten dat ik hun net een van hun meest geziene hoogleeraren gekost had. Het doet mij genoegen dat wij, zooals gij schrijft, snel terrein winnen. Ofschoon ik sommige zaken anders blijfwaardeeren dan gij, onderschat ik toch werkelijk uw moeilijkheden niet en ik kan u verzekeren dat ik er niet aan denk te beweren dat gij uw plicht niet gedaan zoudt hebben. Het spijt mij dat gij verhinderd zijt mijn voordracht bij te wonen. Met vr. groeten, Uw P. Geyl * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Mogelijk een antwoord op de open briefvan Van Eyck en Geyl aan Curatoren van 15 februari 1933, zie Pieter Geyl aan Huizinga, 4 februari 1933, n. 5. 2. Zie Pieter Geyl aan Huizinga, 4 februari 1933, n. 4. 424 [ 986] N.N. (Leiden) aan Johan Huizinga* 8 maart 1933 Het pijnlijke ''geval Colenbrander'' is in ieder's gedachte, wanneer ook niet op ieder's tong. Zal het in Leiden door de sluier der vergetelheid gedekt worden? Het ziet er zoo naar uit, maar het is niet te hopen! Dat de studenten in groote getale openlijk de zijde van den Heer Colenbrander kozen, lijkt mij een slag in 't aangezicht van de collega's. Dat de Gids-Redactie zieh gewaarborgd gevoelt voor de toekomst, is haar zaak. 1 Dat dit geval tijdens Uw rectoraat plaats vond is uiterst onaangenaam en onverkwikkelijk voor U, maar zoudt U geen weg weten om dan ook tijdens Uw rectoraat de Leidsche Universiteit, die als oudste, eerste, en beste in Nederland staat aangeschreven van een blaam te zuiveren? ... Een weg weten om te voorkomen dat haar leden in het buitenland zouden kunnen ervaren met een medelijdend gebaar of een ''überlegene sneer'' te worden bejegend over z66veel onwetenschappelijke clementie? Ik zend U dezen anoniem, opdat het U gemakkelijk zij het geschrevene in de prullemand te laten glijden, maar het moest me toch van het hart. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. I. Verg. De Gids 97 (1933) I, 355, 'Verklaring. De ondergeteekenden hebben het aan Curatoren der Leidsche Universiteit uitgebrachte en sindsdien openbaar gemaakt verslag overwogen. Zij sluiten zieh bij de hierin neergelegde conclusies aan. Zij hebben tevens overwogen, wat hunzelven te doen stond en zijn hierbij v66r alles rnet de hun toevertrouwde belangen van het tijdschrift te rade gegaan. Zij hebben tegenover den door hun mede-redacteur, in de eerst plaats jegens De Gids, beganen misslag zijn kwart·eeuw van ongebroken toewijding en noeste diensten aan het tijdschrift in de weegschaal gelegd. Ten slotte hebben zij zijn verdiensten en gaven, die waarborgen bieden en ook voor de toekomst vertrouwen wekken, het zwaarst bevonden. D. van Blom, A. Roland Holst, R.N. Roland Holst, D. Crena de Iongh, M. Nijhoff, J .D. van der Waals Jr.'. [ 987] A.J. Barnouw (New York) aan Johan Huizinga* I2 maart 1933 Amice, Van harte dank voor de toezending van de mooie rede op den Dies Natalis gehouden. Over het spel als cultuurelement in de Amerikaansche samenleving zou een boeiende studie zijn te schrijven. De journalist spreekt over zijn beroep als ''the newspaper game''. De politicus die, schoon van huis uit eerlijk, moet meevaren in het schuitje der corruptie, zal tot zijn verontschuldiging aanvoeren dat hij ''had to play the game''. ''Be a good sport'' is de phrase waarmee de douanebeambte wordt gesoebat om een overtreding van de Prohibition Law door de vingers te zien. Ge kunt goed illustratie materiaal vinden in Fred L. Allen's ''Only Yesterday'', 1 een boeiende geschiedenis der Amerikaansche samenleving van na den Oorlog. Ik heb zeer genoten van de lectuur van Uw voordracht en er veel uit geleerd. [••• ]2 Met vriendelijke groeten, t.t. A.J. Barnouw P.S. Ik heb dit jaar twintig studenten voor Nederlandsch, meer dan ooit te voren. * Origineel: Leiden, UB. r. Frederick Lewis Allen, Only yesterday: an informal history of the nineteen-twenties (New York 1931). 2. Verzoek om financiele steun voor een student. [ 988] Enno Littmann (Tübingen) aan Johan Huizinga* 16 maart 1933 Hochverehrter Herr Kollege: •• Durch die freundliche Ubersendung Ihrer Rektoratsrede haben Sie mir eine sehr grosse Freude gemacht. Lassen Sie mich Ihnen daftlr meinen herzlichen Dank aussprechen! Sie können sich denken, dass ich Ihre Rede mit dem lebhaftestem Interesse gelesen habe. Sie regen, wie immer, Ihre Leser und Hörer zu tiefem Nachdenken an. Zu den Liederwettkämpfen, die im Mittelalter bei uns so beliebt waren, möchte ich noch bemerken, dass ich sie im Orient noch heute beobachtet habe. Einige von ihnen, aus Syrien und aus Abessinien, habe ich auch veröffentlicht. Die ''Tenzonen'' sind heute bei Türken und Arabern noch sehr beliebt; da gibt es Wettstreiten zwischen ''Telegraph u. Telephon'', zwischen ''Ehemann u. Junggeselle'', zwischen ''Schuhmacher u. Schullehrer'' u.s.w. Am 28. Januar war ich in Berlin abends in der Deutschen Gesellschaft. Am 29. erzählte mir Lüders, 1 dass Sie auch dort gewesen seien. Wie schade, dass wir nichts von einander wussten; ich hätte Sie so gern gesprochen! Das ''Holländisch'' Ihrer Rede ist für mich die schönste Musik. Dass meine niederdeutsche Heimatsprache2 in ihrer niederländischen Form sich so wundervoll entwickelt hat, ist mir eine grosse persönliche Freude. Als Drucksache schicke ich Ihnen zwei Vorträge von mir, die Sie vielleicht • • 1nteress1eren. Mit freundlichen Grüssen Ihr sehr ergebener E. tittmann * Origineel: Leiden, UB. 1. Heinrich Lüders (1869-1943), indoloog, hoogleraar te Berlijn 1909-1935. 2. Littmann was afkomstig uit Oldenburg. [ 989] Johan Huizinga (Leiden) aan Menno ter Braak* r7 maart 1933 • Waarde N eef, Mijn broer 1 vertelt mij, dat ge de kennismaking van vele jaren geleden eens weer wilt komen aanknopen. Wees verzekerd, dat ik U met genoegen verwachten zal. Ik heb in de volgende week de avonden van 24 en 25 nog open, in de daarop volgende die van 30, 3r en I. 2 Doe maar eens een voorstel, als ge wilt. Gaarne Uw dw. J. Huizinga * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Jakob Huizinga, met wie Menno ter Braak op vriendschappelijke voet stond. 2. Het bezoek vond plaats op 31 maart. [ 990] Hajo Holborn 1 (Berlijn) aan Johan Huizinga (Leiden}* 25 maart 1933 Sehr verehrter Herr Professor, Gestern sandte ich an den Verlag Teubner die zweite Korrektur Ihres Vortrags 2 mit dem Imprimatur versehen zurück. Dem Verlag liegt sehr an einer beschleunigten Fertigstellung des Heftes, da ein anderes, das mit Ihrem gleichzeitig erscheinen soll, bereits ausgedruckt worden ist. Ich habe mir deshalb auch erlaubt, eine Änderung in dem Wortlaut Ihres Vortrags auf eigene Verantwortung vorzunehmen, die mir bei der heutigen Situation in Deutschland unabweisbar scheint. In dem Satze ... ''da war es der Leidener Astronom, mein alter Freund de Sitter, welcher seine englischen Freunde zuerst (mit Einsteins Werk und Person} 3 in Berührung gebracht und damit die Wiederaufnahme der wissenschaftlichen Beziehungen zwischen den beiden grossen Völkern ganz bedeutend gefördert hat.'' habe ich die eingeklammerten Worte ersetzt durch ''mit deutschen Gelehrten''. 4 Professor Einstein hat durch seine jüngsten Äusserungen zur politischen Lage nicht nur seinen Gegnern Anlass zu schweren Angriffen gegen die Ernsthaftigkeit seines Eintretens für Deutschland gegeben, sondern es auch seinen Bewunderern und Freunden in Deutschland schwer gemacht, für ihn einzutreten. Ich glaubte annehmen zu dürfen, dass im Rahmen Ihres Vortrags die Bezugnahme auf Einstein inhaltlich nicht so gewichtig ist, als dass sich um ihretwillen eine Gefährdung der Wirkung Ihres Vortrags verantworten liesse. Ich hoffte deshalb Ihr Einverständnis zu dem Eingriff in Ihren Text voraussetzen zu dürfen. Mit den besten Empfehlungen Ihr aufrichtig Ergebener Holborn * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Hajo Holborn (1902-1969), Duits historicus, promoveerde in 1924 bij Meinecke, doceerde sedert 1931 aan de Deutsche Hochschule für Politik te Berlijn, emigreerde in 1934 naar de Verenigde Staten, waar hij na enkele gastdocentschappen in 1938 werd benoemd tot hoogleraar Duitse geschiedenis aan Yale University. 2. J. Huizinga, Die Mittlerstellung der Niederlande. 3. Albert Einstein (1879-1955), theoretisch natuurkundige, Nobelprijswinnaar natuurkunde 1921, vestigde zieh in 1933 in de Verenigde Staten, waar hij Amerikaans staatsburger werd. In 1920 was hij benoemd tot bijzonder hoogleraar in de natuurkunde te Leiden vanwege het Leids Universiteitsfonds. 4. J. Huizinga, Die Mittlerstellung 20 (V.W. II, 302). [ 991] Werner Kaegi (Oetwil am See) aan Johan Huizinga* 25 maart 1933 Verehrter und lieber Herr Professor, Schon seit ein paar Wochen bin ich Ihnen den herzlichsten Dank schuldig für Ihre Rektoratsrede, nun kam neulich noch das Büchlein über die Holländ. Kultur des 17. Jhdts. 1 dazu, um meine Schuld zu verdoppeln, um mir aber auch inhaltlich genau das zu bringen, was ich längst gern von Ihnen gewusst hätte. Da ich gerade Lust hatte, meine Arbeit zu unterbrechen, schrieb ich eine Anzeige für die Neue Zürcher Zeitung, beginnend mit dem Alanus, zu dem die Rede über Spiel und Ernst eine Art erweiterter Kommentar scheint. Ich hoffe Ihnen damit nichts Unerfreuliches anzutun. Ich selbst war derart beglückt, mich wieder für einige Stunden etwas zu batavisieren, dass mir die kleine Arbeit eine wahre Erholung war. Seit dem deutschen Umschwung fühlen wir uns hier derart in die Enge gepresst, wie es während des Krieges kaum schlimmer war, - sodass man derartige tiefere Atemzüge, wie Sie Ihre Schriftehen boten, sehr nötig hat. Ich erlebe zum ersten Mal ein grosses politisches Ereignis, dass mir gänzlich wider den Strich geht und bei dem ein ganzer Porzellanschrank von Illusionen zerbricht. Ich hatte zum mindesten erwartet, dass man sich wehren würde. Aber dass eine Welt über Nacht ins Moor versinkt, von der man angenommen hatte, sie stehe wenn nicht auf Felsen, so doch auf tragfähigem •• Grund, ist eine fatale Uberraschung. Ich bin zu lange nicht mehr in Deutschland gewesen. Mein Michelet ist einigermassen gediehen in den letzten Monaten. Ich habe im Augenblick mit seiner Mittelaltervorstellung zu tun und finde zur allgemeinen Orientierung nichts Befriedigendes, denn das kleine Büchlein von Schmalenbach von 1926 (das Mittelalter, sein Begriff und W esen)2 ist allzu begrifflich und lässt Frankreich fast unberührt. Ich spüre erst jetzt, wie gut ichs hatte mit der Renaissance dank Ihrem Aufsatz, ohne den ich zu nichts gekommen wäre. Mit dem Ausdruck des herzlichsten Dankes und vielen Grüssen bleibe ich Ihr immer ergebener Werner Kaegi P .S. Meine Anzeige werde ich Ihnen natürlich schicken, sobald sie gedruckt ist. Wenn Sie deutsche Druckbogen zu korrigieren haben, schicken Sie sie mir doch bitte. Ich mache das mit Vergnügen und ohne viel Zeitverlust. In der ''Holländ. Kultur'' hatte es eine Anzahl kleiner Versehen, die ich Ihnen für die 2. Auflage dann gerne melden werde. Sie sind aber alle unbedeutend, soviel ich sehe. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. I. J. Huizinga, Holländische Kultur; zie Richard Roland Holst aan Huizinga, 24 maart 1932. 2. Hermann Schmalenbach, Das Mittelalter. Sein Begriff und Wesen (Leipzig 1926). [ 992] Walther Köhler (Heidelberg) aan Johan Huizinga* 26 maart 1933 Sehr verehrter Herr Kollege! Ich stehe schwer in Ihrer Schuld und Sie werden sich gewiss gewundert haben, dass ich auf Ihre verschiedenen freundlichen Zusendungen hin gar nichts von mir hören liess. Aber ich hoffe, Sie werden sich auch die Ursache meines langen Stillschweigens gedacht haben: ich bin durch den grösseren Wirkungskreis 1 ganz bedeutend mehr in Anspruch genommen und finde zu privaten Korrespondenzen kaum mehr Zeit. Bitte, nehmen Sie meine Entschuldigung freundlich auf. Es ist bewunderenswert, wie Sie immer wieder neue Gebiete in Angriff nehmen und fruchtbringend bearbeiten. Ganz besonders hat mich die Abhandlung über Alanus ab Insulis interessiert; auf diesem Gebiete weiss in der Regel der protestantische Kirchenhistoriker nicht allzu viel und nimmt dankbar jede Belehrung entgegen. Die Rektoratsrede ist ausserordentlich fein. Ist Ihr Rektorat jetzt zu Ende, oder dauert es bei Ihnen wie in Zürich auch zwei Jahre? Normalerweise hätte ich hier jetzt auch Rektor werden sollen, habe aber von vorneherein wegen meines schlechten Gehöres darauf •• verzichtet. In diesen unruhigen Zeiten wäre das nicht gegangen. Ubrigens sind die Dinge nicht so unruhig wie es wohl im Ausland scheinen könnte. Von kriegerischer Stimmung ist gar keine Rede; ich freue mich aber, dass wir endlich eine einheitliche Regierung haben; wir müssen nun abwarten, was geleistet wird. Wenn Deutschland unter Hitler das erreicht, was Italien unter Mussolini erreichte, so können wir nur froh sein. Und nicht nur wir. Denn wenn ein Land in die Höhe kommt, reisst es die anderen Länder alle mit. Ich hoffe nur, dass Holland die handelspolitischen Wirkungen der neuen Regierung bei uns nicht allzu stark spüren wird. Unsere Landwirtschaft liegt am Boden und bedarf, soweit ich sehe, hoher Schutzzölle. Gleichzeitig sende ich Ihnen ein von mir nach langer Arbeit fertig gestelltes Buch, 2 für das ich mir Ihr Interesse erbitte. Es greift zwar stark in's Kirchenrecht, möchte aber insofern auch den Profanhistoriker interessieren als 429 eine für die gesamte Entwicklung des Calvinismus wichtige Erscheinung, nämlich das Genfer Consistoire, auf seine Wurzel zurückgeflihrt wird. Ich bin eben dabei, Material für den zweiten Band zu sammeln. Hoffentlich geht es Ihnen und den verehrten Ihrigen gut. Jetzt kommt 3 wieder die Zeit, wo ich vor vier Jahren mit meiner Tochter in Holland war. Wir beide haben das in schönster Erinnerung und denken noch besonders gerne an den hübschen Abend bei Ihnen. Was ist wohl aus Ihrem jüngeren Fräulein Tochter geworden? Sie sass damals so eifrig über ihren Büchern. Meine Tochter hat sich mit einem Norweger verlobt und wird demnächst f'lir längere Zeit nach Oslo gehen. Ende April gehe ich zum Jubiläum der Universität nach Zürich4 und hoffe, dort Professor Eekhof 5 zu sehen. Sollten Sie noch Rektor sein, so sind Sie gewiss auch da, was doppelt schön wäre. Meine Frau end meine Tochter grüssen Sie mit mir aufs Herzlichste; wir würden uns sehr freuen, Sie bald einmal wieder hier zu sehen. Ihr ergebener W. Köhler * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Het hoogleraarschap te Heidelberg na dat te Zürich. 2. Walther Köhler, Zürcher Ehegericht und Genfer Konsistorium (2 dln. Leipzig 19321942). 3. Zie Huizinga aan Werner Kaegi, 14 mei 1929. 4. De viering van het eerste eeuwfeest van de universiteit van Zürich. 5. Albert Eekhof (1884-1933), sedert 1914 buitengewoon hoogleraar te Leiden in de geschiedenis van het gereformeerd protestantisme, in 1924 uitgebreid tot de geschiedenis van het Christendom. [ 993] Johan Huizinga (Leiden) aan Walther Köhler* 28 maart 1933 Sehr verehrter Herr Kollege! Wahrscheinlich ist Ihnen schon bekannt, dass wir gestern Eekhof zur Ruhe gebracht haben; eine Lungenentzündung nach einer Grippe hat ihn in etwa 10 Tagen hinweggerafft, nur erst 48 Jahre war er alt; übrigens war er in den letzten Jahren nicht mehr der junge, frische Mann mit dem Lockenkopf, wie Sie ihn gekannt haben; er scheint auch abgesehen von seiner letzten Krankheit doch nicht ganz gesund mehr gewesen zu sein. Für Ihr schönes Buch danke ich von Herzen; es interessiert mich umsomehr, als ich diesen ganzen Winter Reformationsgeschichte gelesen habe, und dabei natürlich oft an Sie und Ihre Schriften denken musste, insbesondere anlässlich des Marburger Religionsgesprächs. 1 Sie fragen nach meinen Kindern. Die Jüngste ist rioch zu Hause, und studiert englisch, hat sich aber neulich mit einem Freunde ihrer Brüder verlobt. 2 Leider ist die Ehe meiner ältesten Tochter diesen Monat geschieden worden. Das ist auch der Grund, weshalb ich die Vertretung der Universität in Zürich lieber dem Prorektor überlassen habe, 3 weil die Eltern meines Schwiegersohnes dort wohnen; damals als ich Sie in Zürich besuchte, waren die jungen Leute gerade verlobt; vor zwei Jahren war ich mit der jüngsten Tochter bei ihnen in Hongkong. Unser Rektorat währt von September bis September; die Rede fallt in die Mitte, auf die Jahresfeier. Ich hab es übernehmen müssen, weil mein Vorgänger gleich nach seinem Antritt krank wurde, und bald danach starb. Was soll man zu dem Gang der Welt sagen! An Kriegsgefahr denkt hier niemand. Eine feste Hand gegen Umsturz wünschen auch hier viele. Ein Historiker weiss, dass man den Dingen Zeit lassen muss; was sind die vierzehn Jahre seit Ende des Krieges in der Entwicklung einer so komplizierten Welt wie die unsrige? Mit meinen besten Grüssen, auch an die Ihrigen, im besten Andenken an Sie alle, Ihr ergebener J. Huizinga • * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. I. Zie Huizinga aan Walther Köhler, 29 november 1929. 2. Cornelis Adrianus de Meyere (1908-1976), student in de rechten, sedert 1941 werkzaam als advocaat, sedert 1948 functies bij de rechterlijke macht, als laatste raadsheer en vice-president van de Hage Raad. 3. De Leidse universiteit werd vertegenwoordigd door de prorector L. van Itallie. [ 994] Richard Roland Holst (Beatenberg) 1 aan J ohan Huizinga (Leiden)* I I april 1933 (poststempel) B.H. Wij hebben goed gekozen, 't is hier heerlijk, nog geen gast te zien, de groote Hotels stijfdicht, maar vol op zon en zomersche warmte en dan de heerlijke lucht van t200 M. hoogte. Ik hoor dat 't in Holland ook zacht is, 't zou prettig zijn wanneer jullie 't op Torenvliedt goed troffen. Groet wie er thuis zijn hartelijk van ons, dag t.t. Rik * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. Prentbriefkaart van de Eiger, Mönchen Jungfrau te Beatenberg. Doorgestuurd naar Middelburg. I. Berner Oberland, Zwitserland. ' 431 [ 995 l Johan Huizinga (Leiden) aan de Minister van Buitenlandse Zaken 1* 12 april 1933 Excellentie, Namens het Bestuur van den Academischen Senaat der Rijksuniversiteit te Leiden heb ik de eer, het volgende tot Uwe kennis te brengen. Van 7 tot 12 dezer vergaderde in het Academiegebouw alhier eene Conferentie van Engelsehe, Duitsche en Fransche gedelegeerden der International Student Service,2 ter bespreking van vraagstukken rakende de verhouding van den student tot staat en maatschappij. De bijeenkomst werd door den rector magnificus, tevens eerevoorzitter der conferentie, geopend. Gisteren kwam aan het Senaatsbestuur3 ter oore, dat de leider der Duitsche delegatie, Dr. J. van Leers, 4 de schrijver zou zijn van een brochure getiteld ''Forderung der Stunde: Juden 'raus'', 5 herdrukt in Maart I933, waarin een passage voorkomt over den zoogenaamden ''ritueelen moord'' op Christenkinderen, met een conclusie, die een ondubbelzinnige aansporing bevat, om aan dit oude volksgeloof als een dreigend gevaar ook voor het heden geloof te schenken, en er zieh voor in acht te nemen. Het Senaatsbestuur heeft het voor de eer der Universiteit zijn plicht geacht, zieh te vergewissen, of Dr. van Leers inderdaad deze zinsneden had gepubliceerd, en hem verzocht, rector en secretaris in te lichten. Dr. van Leers heeft daarop, met een voorbehoud zonder beteekenis, ten volle erkend het bovenvermelde te hebben geschreven. Daarop heeft de rector, met het voorbehoud, door Dr. van Leers gemaakt, hem den afschuw ende verachting van den Academischen Senaat over zoodanige uitingen te kennen gegeven, en hem verzocht, van de gastvrijheid, welke de U niversiteit hem had verleend, niet verder gebruik te maken. Dr. van Leers heeft aan dezen wenk gehoor gegeven, hetgeen er toe geleid heeft, dat de Duitsche delegatie heeft verklaard, aan de conferentie niet langer te kunnen deelnemen, zoodat deze kort voor het voorgenomen einde van haar besprekingen is uiteengegaan. Van het onderhoud tusschen den rector en Dr. van Leers is door ons een protocol6 opgemaakt, dat desgewenscht ter beschikking van Uwe Excellentie is, terwijl over het ter zake ter conferentie verhandelde Prof. Van Wijk7 ongetwijfeld gaarne bereid zal worden gevonden, alle gewenschte inlichtingen te verstrekken. 8 De rector magnificus * Doorslag: Leiden, UB, Senaatsarchief; minuut: Leiden, Academisch Historisch Museum. 1. F. Beelaerts van Blokland (1872-1956), minister van Buitenlandse Zaken 1927-20 april 1933; nadien was premier Ruys de Beerenbrouck waarnemend minister tot 26 • • me11933. 2. In 1920 was de 'World Student Christian Federation' opgericht ter leniging van de nood onder studenten ten gevolge van de Berste Wereldoorlog. Hiervan splitste zieh in 1925 de 'International Student Service' af, die tot dot> 1 bad de bevordering van 432 sociaal werk en internationale contacten tussen studenten op basis van politieke neutraliteit. 3. Het senaatsbestuur (het college van rector en assessoren): J. Huizinga, L. van Itallie, P.C.T. van der Hoeven en W.B. Kristensen, plaatsvervangend assessor D. van Biom, de secretaris N.J. Krom ende prosecretaris van de senaat. Her kwam bijeen in de senaatskamer op II april om de houding te bepalen ten opzichte van het navolgende geval, waarvan voor het eerst melding werd gemaakt in: ''Proef op de som. Bij het bezoek van Dr. van Leers'', Vooruit, ro april 1933. Wie het senaatsbestuur heeft inge· licht is onbekend. 4. Johann von Leers (1902-1965), Duits jurist, propagandist van het nationaal-socia· lisme, o.a. verbanden aan het ministerie van Buitenlandse Zaken en van Propaganda; sedert 1933 beheerder van de afdeling buitenland van de Deutsche Hochschule für Politik en sedert 1936 hoogleraar rechts-, economische en politieke geschiedenis te Jena; verbleefna de oorlog in Argentinie en Egypte. 5. Dr. v. Leers, Forderung der Stunde: Juden raus! ([Berlijn 1928, 21933]). 6. 'Op II April 1933 te vijfuur verscheen op verzoek van den Rector, Dr. Van Leers voor dezen enden Secretaris in de Senaatskamer. De Rector gafhem de band, stelde hem voor aan den Secretaris, verzocht hem plaats te nemen, en zeide hem ongeveer het volgende: ''Wij zullen den Senaat verslag hebben te doen aangaande een mededeeling, die ons ter oore kwam, als zoude U de schrijver zijn van een brochure, geti· teld ''I<'orderung der Stunde, Juden 'raus'', versehenen lvlaart 1933, waarin een passage, die den z.g. ritueelen moord op christenkinderen als geloofwaardig feit en nog voortdurend gevaar voorstelt, en besluit met de woorden: ''Mütter, sorgt dafür dasz die jüdische Gefahr ftir eure armen Kinder aus dem Lande kommt!'' Dr. Van Leers erkent, de brochure te hebben geschreven, maar noemt het een ouder geschrift. Hij geeft toe, dat het in Maart 1933 herdrukt is. Hij erkent de waarschijnlijkheid, dat de bedoelde passage zijn eigen woorden beheizen en geen citaat zijn. Als, onder laatst genoemd voorbehoud, vaststaat, dat Dr. Van Leers voor de bedoelde uitingen aan· sprakelijk is, 1) geeft de rector, overeenkomstig voor dit geval met assessoren vooraf bepaalde gedragslijn, doch eveneens onder het gemaakte voorbehoud, hem den diepen afschuw en verachting van den Senaat voor dusdanige uitingen te kennen, ver· klaart, dat de Senaat zieh verdere maatregelen voorbehoudt, en verzoekt hem, van de gastvrijheid, welke de Universiteit hem heeft verleend, niet verder gebruik te maken." Dr. Van Leers was over deze mededeeling blijkbaar zeer ontdaan. Hij merkte eerst op: ''Weer de Rector wel, dat deze opvattingen door den Rijkskanselier en vele hoog· geplaatste personen in Duitschland gedeeld worden?'' De Rector antwoordde, dat dit hier niets ter zake doet. Dr. Van Leers beroept zieh op de jarenlange stemming van haar, in Duitschland gekweekt door de gebeurtenissen na den oorlog, op het verlies van honderden vrienden en broeders, in de troebelen van dien tijd. De Rector merkt op, dat ook dit hem in geenen deele kan verontschuldigen, en zegt in het verder verloop van het gesprek, als Dr. Van Leers voortgaat zijn uiting te verontschuldigen: ''U hebt toch een geweten?'' Dr. Van Leers doet alle moeite den Rector alsnog van zijn uitspraak terug te brengen, o.a. door te verzekeren, dat hij ende zijnen juist aan de verstandhouding met Nederland bijzondere waarde hechten, waarop de Rector opmerkt, dat hij roch in de laatste dagen wel bemerkt zal hebben, welk een diepe kloof op dit oogenblik tusschen WestEuropa en Duitschland gaapt. ''Die trachten wij met alle krachten te overbruggen'', zegt Dr. Van Leers. In dit verband wijst de Rector er hem nog op, hoezeer de sympa· thie die Duitschland in de laatste tien jaren bij velen had teruggewonnen, door de gebeurtenissen van de laatste weken overal weer verloren is gegaan. Tenslotte verklaarde de Rector, dat het hem doelloos en voor beide partijen pijnlijk scheen, het onderhoud verder te rekken, en besloot met de woorden: ''Het doet rnij hevig leed, maar ik kan U ten afscheid niet de hand reiken. U kunt gaan'', waarop Dr. v .L. heenging. Het geheele gesprek werd van de zijde des Rectors gevoerd in een toon van diepe 433 verontwaardiging, ernstig leedwezen en verwijt, niet vertoornd of onvriendelijk. Het kwam aan Rector en Secretaris voor, dat de stemming van Dr. v.L. het best kan worden gekenschetst als volgt: toen hij bemerkte, dat zijn poging om met het beroep op den rijkskanselier te overbluffen, geen gevolg had, verviel hij in schrik en teleurstelling, waaraan naar de indruk dezerzijds, schuldbesef niet vreemd was. Hij bewaarde de goede vormen. 1 ) Uit de inmiddels ingekomen brochure, waar de passage op pag. 18 en 19 voorkomt, blijkt onmiddellijk, dat van eenig citaat met betrekking tot de geincrimineerde woorden geen sprake is' (Afschrift: Leiden, UB, Senaatsarchief). 7. Als hoofd van de Nederlandse delegatie. 8. In het senaatsarchief zijn geen reacties van de zijde van het Ministerie van Buitenlandse Zaken teruggevonden; verg. Huizinga's verslag van de gebeurtenissen aan Fritz Sax!, 31 oktober 1935. [ 996] W.J.M. van Eysinga (Leiden) aan Johan Huizinga* 13 april 1933 Amice, Vanmorgen belde de president-curator 1 mij op met de vraag ofhij mij dadelijk even kon spreken over de bewuste kwestie. 2 Wij hebben toen na eenige minnten een onderhoud gehad, waarbij mij bleek, dit gaat even voorop, dat hij toen nog niet in het bezit was van het afschrift van Uwen brief aan den Minister van Buitenlandsche Zaken. Ik kan de gedachte niet van mij afschuiven, dat hier weder eene slofheid in de administratie in het spel is. Gij hebt gisterenmiddag meen ik om I uur den brief geteekend en gisterenmiddag had dus de briefin handen van Curatoren moeten zijn. De waarheid is, dat Mr. Idenburg 3 hem vanmorgen om 10 uur kreeg en toen dadelijk aan den Burgemeester terhand heeft gesteld. Het bovenstaande verklaart ook het volgende, wat de Burgemeester mij mededeelde. Vanmorgen had hij bezoek gehad van Prof. Lessing(?), 4 die ook bij de duitsche studenten was en die hem over het eind van de bijeenkomst gesproken had, einde dat hij zeer betreurde, terwijl hij alles deed om de zaak uit de couranten te houden. Een feit is ook, dat ik tot nu toe noch in de Rotterdammer noch in het Leidsch Dagblad iets gezien heb, maar het Handelsblad5 schijnt iets gehad te hebben. De Burgemeester, die niets van de zaak afwist dan wat gij hem eergisterenavond op het diner gezegd hadt, hield zieh uit den aard der zaak op de vlakte, maar kreeg toch te hooren van den Heer Lessing, dat de zaak waarschijnlijk zonder nadere gevolgen zoude kunnen afloopen wanneer de rector magnificus zijne verontschuldigingen zoude aanbieden. - De Burgemeester was ook eenigszins getroffen hierdoor, dat, terwijl Curatoren de gastvrijheid in de lokalen van de Universiteit hadden verleend, de rector den duitschen dr. v.L. had in overweging gegeven van die gastvrijheid niet langer gebruik te maken, waarop ik slechts heb gezegd, dat het mij voorkwam, dat het hier niet zoozeer ging om eene vraag van het ter beschikking stellen van lokalen, maar ook om eene vraag van de eer van de Universiteit; dat gij snel hadt moeten handelen en dat het Uwe bedoeling 434 ook was om den president-curator van alles op de hoogte te houden, terwijl gij bovendien eenen bijzonderen titel hadt om U met deze zaak te bemoeien als eere-voorzitter van het congres. Ik heb den Burgemeester natuurlijk aangehoord en heb toen mijne persoonlijke meening daartegenover gesteld. Van duitschen kant heeft men eene dubbele indelicatesse begaan; in de eerste plaats door aan het hoofd van de duitsche studenten eenen ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken te plaatsen, die veel met de propaganda te doen heeft. Dat is niet het kader, waarin dergelijke bijeenkomsten worden gehouden. Het propagandakarakter lag, naar ik van studenten gehoord heb, er dik bovenop en het zoude mij niet verwonderen, dat daarmede ook in verband staan berichten in de duitsche pers van den buitengewoon gunstigen indruk, dien de jeugdige Hitlerianen hier in nederlandsche studentenkringen hebben gemaakt. Dit is de eerste indelicatesse om het karakter der bijeenkomst geheel te veranderen, terwijl het hier geldt eene zuivere studentenbijeenkomst. - De tweede indelicatesse, die m.i. door de Duitschers begaan is, is om als ambtenaar van Buitenlandsche Zaken iemand te nemen, van wien men kon weten, dat hij zieh nog onlangs op zoo ignobele manier had uitgelaten over ritueele joodsche moorden op Christenkindertjes. De mentaliteit van Nederland kennende, is het in hooge mate incorrect om zoo'n persoon te sturen. Ik liet hierbij ook uitkomen, dat de man tegenover U bad toegegeven aan die ritueele moorden eigenlijk niet te gelooven, maar dat nu eenmaal in de duitsche moeilijkheden van het moment ze niet gemist konden worden. Dat hadt gij mij er immers van gezegd. Als mijne meening heb ik gezegd, dat het mij voorkwam, dat van nederlandschen kant, hetzij van den kant van de Universiteit hetzij van den kant der Regeering, er op deze twee indelicatessen de nadruk moet worden gelegd, wanneer althans de zaak wordt voorgebracht, en dat er m.i. geen sprake kan zijn van verontschuldigingen door den rector magnificus aan te bieden; dat men eerder verontschuldigingen van de duitsche regeering kan vragen, wanneer die het zoude noodig vinden op de zaak terug te komen, voor de onhebbelijke wijze waarop zij menschen in Nederland gastvrijheid laat genieren, van wie zij moet weren, dat men hier te lande slechts afschuw kan hebben. Ik heb her onaangename van het geval geenszins onderschat en ook te kennen gegeven, dat het misschien gelukkiger ware geweest wanneer de onrhulling over het personnage 24 uren later had plaats gehad! Ook heb ik gezegd, dar her mij niet zoude verwonderen, dar, wanneer werkelijk de zaak bij den duitschen gezant uit Berlijn zoude worden aangebracht, de Heer von Zech6 zoude trachten Berlijn ervan te overtuigen, dat zij verstandig doen deze zaak niet voor te brengen; want als zij voorgebracht wordt, dan kan moeilijk het propaganda-ambtenaar-karakter van het hoofd der delegatie, althans van een vooraanstaand persoon der delegatie, geloochend worden en dan moet bovendien bloot komen zijne ignobele uitlating over de ritueele moorden. Ik denk, dat men dat in Duitschland toch ook zal begrijpen en dat daar ook misschien mede verband houdt de welwillende houding van Prof. Lessing om de zaak uit de pers te houden! 435 De Burgemeester wilde, wat volkomen begrijpelijk is, alvorens zijn oordeel te vestigen geheel op de hoogte zijn, ook gaarne de brochure gelezen hebben, terwijl de Heer Lessing hem had gevraagd, of de rector die heele brochure wel had gelezen, want dat men die passage niet uit haar verband mocht rukken, waarop ik heb opgemerkt, dat er zekere passages zijn, die op zichzelf z66 ignobel zijn, dat zij moeilijk door een ander deel van een geschrift kunnen worden goedgemaakt. Ik hoop, dat gij het schotschrift inmiddels onder oogen hebt gehad, al zoude ik U in de Paaschvacantie betere lectuur toewenschen. Toen ons gesprek zoowat afgeloopen was, kwam Idenburg binnen met Uwen briefl Wij zijn toen naar Idenburg's kamer gegaan, hebben de zaak daar nogmaals doorgesproken, waarbij ik nogmaals mijn zeer persoonlijk standpunt heb uiteengezet, den Burgemeester verzoekende niet te vergeten, dat hij mij geheel privatim had geraadpleegd. Nu ik geen universitair orgaan meer ben, 7 moet mijn naam natuurlijk niet genoemd worden in deze zaak; dat zoude tot allerlei verkeerde consequenties kunnen leiden. Wil dit eenigszins onsamenhangende epistel verontschuldigen, maar ik heb geenen tijd om eenen behoorlijken briefte schrijven, daar ik straks naar eene vergadering moet, waarvoor ik nog het een en ander te doen heb, terwijl ik daarna den trein naar Gelderland hoop te pakken. Met hartelijke groeten, Als steeds, t.t., V. Eysinga * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. A. van de Sande Bakhuyzen, die zowel president-curator van de universiteit als burgemeester van Leiden was (verg. G.W. Kernkamp aan Huizinga, 30 januari 1933). 2. De 'affaire Von Leers'. 3. Petrus Johannes ldenburg (1898-1989), secretaris van het college van curatoren sedert 1928. 4. Niet geidentificeerd. 5. Er is over het incident op of voor deze darum in het Algemeen Handelsblad geen melding gemaakt. 6. Julius Graf von Zech-Burkersroda (1885-1945), Duits gezant te 's-Gravenhage 1928-1940. 7. Sedert 1931 was Van Eysinga geen hoogleraar meer, maar lid van het Permanent Hof van Internationale Justitie te 's-Gravenhage; zie Briefwisseling I [133]. [ 997] D. van Blom (Leiden) aan Johan Huizinga* r5 april 1933 Amice, Van hier geen nieuws. Een en ander, dat ik per telefoon van Van Wijk vernam, had deze, zeide hij, jou ook reeds meegedeeld, telefonisch, v6ör je vertrek. Naar aanleiding van je pas ontvangen briefje 1 dit. ''Houd naar behoefte 436 Krom en assessoren op de hoogte'' vat ik letterlijk op als een imperativus, in dezen zin, dat ik wacht tot mij die ''behoefte'' blijkt, wat tot heden niet het geval was. Van Eysinga's optreden waardeer ik zeer, niet het minst zijn krachtig ad• v1es. Dat curatoren van zijn intermediair - van hun kant gevraagd - gebruik maken om den rector een boodschap te doen toekomen, ontmoet bij mij meer ver- dan bewondering. Dat gij er niet aan denkt, verontschuldiging aan te bieden, juich ik van harte toe; evenzoo, dat gij ''zoo noodig'' de verantwoordelijkheid geheel persoonlijk op U wilt nemen. lk hoop intusschen van harte, dat dit ''zoo noodig'' niet in vervulling zal gaan. Het college van R. en A. 2 stond achter U en behoort in deze houding te volharden, jegens curatoren zoowel als jegens de senaat. Ik persoonlijk was ditmaal als plv. assessor, dus stem-hebbend, aanwezig en ben voornemens, zoo noodig niet onder stoelen ofbanken te steken, hoe mijn stem luidde. Mij trof in de N .R.Ct. van gisterochtend, dat Sir John Simon3 de uitdrukking ''diepen afschuw'' in het parlement bezigde over de Joden-vervolging in Duitschland in het algemeen. Hoe te meer is zij van pas op de zinsneden in dr. Von Leers' pamflet (waaruit ook v. Blankestein in de Groene van heden citeerde). 4 Mijn aanvankelijke indruk van de houding der Duitschers is, dat zij stilzwijgend voorloopig begeeren om binnenskamers een succes te bereiken, dat zij later zoo noodig buitenskamers kunnen uitbuiten, maar dat zij beseffen, binnenskamers moeilijk te zullen bereiken, zoo aanstonds het geval in zijn bizonderheden ruchtbaar wordt. Is deze indruk juist, dan is er alles aan gelegen, dit succes binnenskamers te verijdelen. Is deze indruk onjuist (t.w. zouden de Duitschers ook daarna willen blijven zwijgen), ook dan is er reden te over, dat succes hun te onthouden; zij hebben immers niets anders verdiend dan een wansucces. Ook gij zult van Van Wijk hebben gehoord, dat de engelsche en nederlandsche delegaties critisch stonden tegenover d~ houding van de rector, anders dan de Franschen. In studentenkringen liepen geruchten, dat die critische houding in kranten-stukken tot uiting zou komen. Tot nu kwam er niets, zulks in overeenstemming met wat (volgens Van Wijk) de congres-/eiding uitdrukkelijk begeerde. Ten slotte nog dit: gij zult, vertrouw ik, tot het geheel persoonlijk op U nemen van de verantwoordelijkheid niet overgaan, alvorens andermaal met assessoren te hebben vergaderd; thans immers is de toestand deze, dat het college U dekt; enkel het college zelf kan in deze positie verandering brengen, dat het die zou begeeren, kan ik mij niet voorstellen. Nog een vraag: geldt het strikt vertrouwelijke, mij opgelegd inzake de rol van Van Eysinga, al dan niet jegens assessoren en Krom? Met hartel. groeten t.t. D. van Blom 437 * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Niet teruggevonden. 2. Rector en assessoren (het senaatsbestuur). 3. John rst Viscount Sin1on (1873-1954), Brits politicus, minister van Buitenlandse Zaken 1931-1935; N.N., ''Het debat in het Lagerhuis'', NRC, 14 april 1933. 4. M. van Blankenstein, ''Gevaren en aspecten in Duitschland'', De Groene Amsterdammer, 15 april 1933. [ 998] D. van Blom (Leiden) aan Johan Huizinga* 18 april 1933 Amice, In dank je briefJe 1 ontvangen. Inzake v.V. 2 heden geen nieuws; Van Eysinga houdt mij op de hoogte, als er iets nieuws te melden valt, zoo gister de wat betere nacht (hetzelfde bericht, dat jij van Wensinck kreegt); als er ooit mocht worden gesproken van bange zorg, dan hier! ''Volk'' 3 en zijn kopkranten4 hadden vanochtend bericht over rede Von Leers Zaterdagavond in Berlijn: zijn conflict met den L. rector ''was ont· staan door een anti-semit. uitdrukking in een verkiezingsbrochure voor binnenlandsch Duitsch gebruik en in ieder geval op aanstoking van J oodsche gruwelhetzers'', van wie reeds 2000 in A'dam moeten zijn. Het conflict te L. zou ''natuurlijk'' diplomatieke gevolgen hebben ''die vanzelfsprekend genoegdoening voor Duitschland moeten brengen. Ben dergelijke behandeling wegens politieke werkzaamheden van iemand in eigen land maakt natuurlijk iedere samenwerking met het buitenland onmogelijk''. Verder wat Leiden betreft, in die rede enkel dit: ''het is verbazingwekkend te zien, hoeveel ha· kenkruisen in de tafels van de aula van de universiteit in het voorname, stille stadje Leiden staan geschreven''. Duitschers hechten aan inscripties en zijn meesters in streng gelocaliseerd inductief onderzoek. Zelfs moet er een monografie bestaan over ''die In· schriften auf den Aborten im Schwarzwald''! Het verheugt me, dat je Donderdag weer thuis komt. Ik zelf zal denkelijk alleen de vlg. week Maandag en Dinsdag 's ochtends en 's middags uit de stad zijn. Vale t.t. D. van Biom * Origineel: Leiden, Academisch Historisch Museum. Niet teruggevonden. 2. Sedert begin april was Cornelis van Vollenhoven ernstig ziek; hij leed aan longtrombose. 3. N.N., ''Dr. Von Leerspakt weer uit. Meneer eischt voldoening voor zijn conflict met den Leidschen rector. Tweeduizend ''hetzers'' in Amsterdam'', Het Volk. Dagblad voor de Arbeiderspartij, 18 april 1933. 4. Verscheidene grote steden in het westen hadden hun eigen editie van Het Volk; zo verscheen de Haagse editie onder de titel De Vooruit. l. [ 999] Sylvain Levy 1 (Parijs) aan Johan Huizinga* 21 april 1933 Mon eher collegue, J'apprends par !es journaux l'acte si noble que vous avez accompli ä Ia reunion universitaire de Leyde. Dans !es heures tristes que nous vivons, Ia sympathie des belles ämes est le plus puissant reconfort; il empeche de desesperer de l'humanite. Et c'est pour moi personnellement une satisfaction morale de plus que cet incident se soit passe ä Leyde, ce cerveau de la Hollande, auquel me rattachent tant de liens d'affection. Veuillez agreer mes felicitations avec mes souvenirs les plus cordiaux. Sylvain Levy * Origineel: Leiden, Academisch Historisch Museum. I. Sylvain Levy (r863-r935), Frans sanskritist, buitenlands lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen sedert r4 april 1930; zijn Le theiitre indien (Parijs 1890) werd veelvuldig door Huizinga gebruikt in diens dissertatie De vidO.saka in het Indisch toneel (Groningen 1897). [ 1000] Henri Hauser (Parijs) aan Johan Huizinga* 22 april 1933 Mon eher collegue La lettre est partie ä son adresse. 1 Helas! nous aussi nous sommes accables de demandes auxquelles nous ne pouvons pas satisfaire, car dejä !es positions se rarefient pour !es Franc;:ais eux-memes. C'est vraiment une chose tres triste que cet exode des intellectuels. On se croirait revenu aux temps de Philippe II. Je sais combien vous avez du faire preuve d'energie ä la conference de l'Entr'aide universitaire. C'etait vraiment une singuliere idee que de choisir votre universite, qui a toujours ete un asile de la pensee, pour y tenter une pareille manoeuvre. Par contre vous avez du apprendre que nous allions ouvrir, en octobre prochain, un Institut franc;:ais en Hollande. 2 Pour une raison de commodite, on a choisi comme siege Amsterdam, mais comme Leyde attirera surtout les orientalistes, les physiciens et d'autres, votre ministre M. Loudon nous a fait esperer que nos pensionnaires obtiendraient des conditions de faveur pour le parcours Amsterdam-Leyde. J'ai eu le plaisir de passer quelques jours en Suisse avec votre compatriote M. Posthumus. J'ai un peu les m~mes apprehensions que vous au sujet de l'entreprise de M. Rohden, 3 ä laquelle je me suis associe en partie parce que vous en etiez vous-meme. Je crois pouvoir dire que M. Rohden lui-meme, que j'ai vu pendant son sejour ä Paris, appartient ä la categorie des Allemands avec qui l'on 439 peut vivre. Je me demande par ailleurs si, apres le dollar, le mark ne va pas flechir, ce qui diminuerait sensiblement les avantages materiels promis aux collaborateurs. Jamais on n'a eu davantage le sentiment de vivre dans l'incer• ta1n. Veuillez croire, mon eher collegue, ä mes sentiments bien devoues Henri Hauser * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. r. Onduidelijk welke kwestie precies bedoeld is inzake de ondersteuning van (een) Duitse emigrant(en). 2. In navolging van de bestaande Franse instituten in Madrid en Rome werd er ook in Amsterdam een 'Maison Descartes' gevestigd. 3. Peter Richard Rohden (1891-1942), Duits historicus, privaat-docent te Berlijn; Hauser en Huizinga waren door hem uitgenodigd een bijdrage te leveren tot een wereldgeschiedenis waaraan schrijvers van verschillende nationaliteiten zouden meewerken. Uiteindelijk werd het toch een geheel Duitse aangelegenheid: Karl Brandi, Helmut Göring e.a., Knaurs Weltgeschichte. Von der Urzeit bis zur Gegenwart. K.A. von Müller, P.R. Rohden red. (Berlijn 1935). [ IOOI] Johan Huizinga (Leiden) aan Werner Kaegi* 2 3 april 1933 Lieber Herr Doctor, Ich habe Ihren Brief vom 25. III. noch unbeantwortet gelassen, weil ich neugierig aussah nach der Anzeige, welche Sie mir freundlichst ankündigten. Sie ist also wohl noch nicht erschienen? Bei der bevorstehenden Feier der Universität Zürich hätte ich als Rektor vielleicht Gelegenheit gefunden, Sie zu besuchen, was mir recht angenehm gewesen wäre, aber ich habe wegen Familienumständen vorgezogen, an meiner Statt den Prorektor gehen zu lassen. Die heutige Lage lässt, wie Sie denken können, auch uns hier nicht unberührt. Als Rektor habe ich neulich, im Namen des Senatsausschusses, ftir die Ehre der Universität, gegen einen deutschen Kongressdelegierten einschreiten müssen, der in einem Pamphlet die deutschen Mütter für die Gefahr des Ritualmordes gewarnt hatte! in einer ganz niederträchtigen Form. Ich muss hoffen, dass dieser Fall mir die Beziehungen zu meinen vielen deutschen Freunden nicht stören wird; man weiss ja nicht, wie verdreht sie es zu hören bekommen; oder besser gesagt, ich weiss es jetzt schon einigermassen. Wenn es aber so sein muss, so werde ich auch das ruhig hinnehmen. Das kleine Buch über ''Holl. Kultur'' wurde sprachlich verbessert von einer deutschen Dr., 1 die aber eine holländische Mutter hat, und offenbar doch noch nicht fein genug auf Batavismen reagiert hat. Von Ihrem freundlichen Anerbieten werde ich gegebenenfalls recht gerne Gebrauch machen. Für einen Dr. P.R. Rohden habe ich 'Spätmittelalter', 64 Seiten, ftir eine Weltgeschichte übernommen. Es muss vor I. August fertig sein, und macht mir viel Mühe; mein Deutsch wird vom Herausgeber verbessert, damit 440 brauche ich also Sie nicht zu bemühen.· Ich schreibe mit einigem Verdacht, dass die Ausgabe, für welche mehrere ausländische Mitarbeiter gewählt waren, überhaupt nicht zu Stande kommt. 2 Es wird mich zu jeder Zeit freuen, mal wieder von Ihnen und Ihrer Arbeit zu hören. Mit herzlichen Grüssen, Ihr sehr ergebener J. Huizinga * Origineel: Bazel, Paul Sacher Stiftung. I. Niet geidentificeerd. 2. Huizinga's bijdrage bevatte bij voltooiing honderd bladzijden machineschrift met als hoofdstuktitels: 1. Das ausgehende 13. Jahrhundert als Abschluss und Vollendung; 2. Die Kirche und die Staaten im Anfang des r4. Jahrhunderts; 3. Krisen und Verwirrungen; 4. Das Wachstum des Staates; 5. Wirtschaftsleben; 6. Die Zeitwende um 1400. Soziale Verschiebungen; 7. Die Konzilien und die Konsolidierung der Staaten im 15. Jahrhundert; 8. Weltbild und Geistesformen des Spätmittelalters. De tekst bleef ongepubliceerd (UB Leiden, Huizinga-archief, nr. 92); verg. Henri Hauser aan Huizinga, 22 april 1933, n. 3. [ 1002] Johan Huizinga (Leiden) aan Albert Verwey* 25 april 1933 • Waarde Verwey, 1 Ik voel niet veel voor een verklaring, als ge bedoelt. Het zal enkel stijven in de verdwazing. Mocht men in Duitschland werkelijk tot zulk een boekenverbranding overgaan, dan zou het zieh daarmee zoo hopeloos belachelijk maken, dat het gezond en ontnuchterend werken zal. Men moet hopen, dat zoo iets doorgaat. 2 Als ge wilt, mondeling nader, b.v. bij de promotie Vrijdag. 3 Met vr. groeten de Uwe J. Huizinga * Origineel: Amsterdam, Verwey Archief. I. Een gemeenschappelijke verklaring tegen op banden ziinde boekverbrandingen in Duitsland. 2. De eerste grote boekverbrandingen vonden plaats op 10 mei 1933 op de Opernplatz in Berlijn en in andere Duitse steden, op aanstichten van de nationaal-socialisten ende 'Deutsche Studentenschaft'. 3. De promotie op 28 april 1933: Adr. Wisse, De Commercie-Compagnie te Midde/burg van haar oprichting tot het jaar r754 (Utrecht 1933). 44r [ 1003] Werner Kaegi (Oetwil am See) aan Johan Huizinga* 26 april 1933 Lieber und verehrter Herr Professor, gestern bekam ich Ihre Zeilen, für die ich vielmals danke, und heute das neue Heft der Histor. Zschr. - Ihren Aufsatz' habe ich erst durchgeflogen, aber die Situation dank der redaktionellen Bemerkung am Schluss leider auch erfasst. 2 Man lebt wieder in Kriegszeiten, nur dass der Hexenhammer des Nationalismus inzwischen gehörig ausgebaut worden ist. Ich möchte Sie nun folgendes fragen: Im Laufe der nächsten Woche erscheint in der Neuen Zürcher Zeitung meine Anzeige von 1. Alanus, 2. Spel en ernst ... 3. Holländ. Kultur. Es ist ein grösserer Artikel, der bisher liegen geblieben ist, weil die Redaktion noch einen andern Aufsatz zu bringen hatte, den ich Ihnen beilege. (''Eng· land und die Antike'' .)3 Die Überschrift wird lauten: ''Batavisches. Von Ley· •• 4 den und drei Schriften J. Huizingas'' und der Aufsatz beginnt mit der Aus· serung B.A. Niebuhrs über die Universität Leyden: ''Es gibt ausser Italien und Griechenland für den Philologen keinen heiligeren Ort als den Saal der Universität zu Leyden ... " (Röm. Gesch. Erstausg. I 170 Anm.) Dann folgen einige Bemerkungen über die Rolle des holländ. Gelehrten im 17. Jh. und in der Gegenwart. Es wäre also schönste Gelegenheit geboten, mit ein paar Worten auf den augenblicklichen Zwischenfall zu sprechen zu kommen. Freilich wäre die angezeigte Form wohl diejenige einer kleinen Notiz, welche in derselben Zeitungsnummer oder ein paar Tage darauf erscheinen könnte. 5 Darin könnte man den Vorfall mitteilen und zugleich die ''amtliche'' deutsche Be· richterstattung ergänzen oder berichtigen. Da die Zürcher Zeitung wohl das in Deutschland am meisten gelesene ausländische Blatt deutscher Sprache ist, und da sie bisher keine Schwierigkeiten in Deutschland gehabt hat, wäre damit eine gute Gelegenheit geboten, Ihren Freunden in Deutschland den wahren Sachverhalt mitzuteilen. Nun die Frage: würden Sie selbst eine Notiz redigieren oder wollen Sie mir Material dafür mitteilen? Ich weiss vom Einzelnen nichts, habe auch die Nachricht wohl übersehen, tatsächlich ist sie aber auch hier durch die Presse gegangen, in welcher Form, werde ich in den nächsten Tagen erfahren. Die Redaktion der NZZ hat sich auf meine Anfrage hin bereit erklärt eine Notiz im eben angedeuteten Sinn aufzuneh· men. Ich warte also blass auf Ihre Nachricht. Vor allem schiene es mir wich· tig klarzustellen, dass Sie nicht als Privatmann, sondern als Funktionär der Universität gehandelt haben. Mir ist es zuweilen erbärmlich zu Mute und der Gedanke, dass Jacob Burckhardt das alles vorausgesehen hat, tröstet mich wenig. Meine stärksten und meisten Beziehungen gingen nach Deutschland. Ich habe eigentlich mein ganzes Studium ausserhalb der Schweiz, und zum grossen Teil in Deutschland verbracht. Vor etwa vierzehn Tagen war ich ein paar Tage in Basel mit Prof. Werner 442 Weisbach6 aus Berlin zusammen, der aus Sizilien kam, nach Berlin zurück~ kehrte und natürlich abgesetzt ist. Ein Spaziergang auf die römischen Rui7 nen von Augusta Rauracorum war mehr als symbolisch. Kaum war ich wieder hier, wurde ich eingeladen, Prof. Ernst Cassirer8 in Luzern zu besuchen. Derselbe Fall, nur viel trauriger, da seine nächsten Verwandten durch Tod und schwere Krankheit im Zusammenhang mit den Ereignissen des Monats betroffen waren. Dabei sind wir Schweizer noch gezwungen, uns gegen die Flüchtlinge zu wehren, da wir ohnehin mehr als genug Fremde im Land haben und unsre wenigen öffentlichen Stellen nicht diesen Einwanderern überlassen können, so sehr sie unsern Universitäten Ehre machen könnten. Ihrer Mühe, das Spätmittelalter auf 64 Seiten zu behandeln, werden Sie nun wohl enthoben sein. Ich hoffe, die Entlastung trage trotzdem zu Ihrem übrigen Wohlbefinden bei. Seien Sie noch einmal aufs herzlichste bedankt fur Ihren Brief. Ich bleibe mit vielen Grüssen in Verehrung Ihr ergebener Werner Kaegi * Origineel: 's·Gravenhage, NLMD. 1. J. Huizinga, Burgund. 2. Historische Zeitschrift 148 (1933) 228, 'Erklärung. Der Aufsatz des Herrn Prof.Dr. Huizinga, derzeitigen Rektors der Universität Leyden, war wie fast das ganze übrige Heft bereits ausgedruckt, als die Redaktion der H.Z. die amtliche Mitteilung von dem durch ihn veranlassten Vorfall in der Leydener Universität erhielt. Die Redaktion erklärt, dass sie den Aufsatz nicht zum Abdruck gebracht haben würde, wenn sie von diesem Vorfall rechtzeitig Kenntnis gehabt hätte. Die Schriftleitung'. · 3. Werner Kaegi, ''England und die Antike'', Neue Zürcher Zeitung, 4 april 1933. 4. Werner Kaegi, ''Batavisches. Von Leyden und drei Schriften Johan Huizingas'', Neue Zürcher Zeitung, 12 mei 1933. 5. In de rubriek 'Kleine Chronik' verscheen: W.Kg., ''Zwischenfall an der Universität Leyden'', Neue Zürcher Zeitung, 18 mei 1933: 'Das neueste Heft der Historischen Zeitschrift bringt einen Aufsatz J. Huizingas, ''Burgund, Eine Krise des romanischgermanischen Verhältnisses'', wozu die Redaktion am Schluss des Heftes erklärt, dass sie diesen Beitrag nicht zum Abdruck gebracht haben würde, wenn sie von der amtlichen Mitteilung über den Vorfall in der Leydener Universität rechtzeitig Kenntnis gehabt hätte. Wie der Verfasser dieser Zeilen durch Erkundigung an der zuständigen Stelle in Leyden erfährt, handelt es sich dabei um folgendes. Während eines internationalen Studentenkongresses, der im Leydener Universitätsgebäude unter dem Ehrenvorsitz des derzeitigen Rektors J. Huizinga vom 7. bis r2. April tagte, sah sich der Senatsausschuss veranlasst, den Führer der deutschen Delegation, Dr. J. van Leers, um Aufschluss zu ersuchen über einen von diesem in seiner Broschüre ''Forderung der Stunde. Juden raus!'' publizierten Passus (neugedruckt im März 1933, Verlag P. Hochmuth, Berlin), in welchem (Seite 18 und I9) der sogenannte Ritualmord an Christenkindern als eine glaubwürdige Tatsache und als eine stets drohende Gefahr dargestellt und in Fettdruck beigefugt wird: ''Mütter, sorgt dafür, dass die jüdische Gefahr für eure armen Kinder aus dem Lande kommt!'' Im Verlaufe der Besprechungen zwischen Dr. J. van Leers einerseits und Rektor und Schreiber der U niversität anderseits ergab sich, dass van Leers den genannten Passus nicht nur nicht belegen konnte, sondern ihn selbst nicht glaubte und ihn mit der aufgeregten Atmosphäre in Deutschland zu entschuldigen suchte. Der Rektor gab ihm darauf zu verstehen, dass der akademische Senat derartige Äusserungen verachte und nicht entschuldigen könne, und er ersuchte ihn, von der Gastfreiheit der Universität nicht länger Gebrauch zu machen. Der Senatsausschuss fühlte sich zu diesem Schritt verpflichtet, 443 da ihm obliegt, die Ehre der Universität zu wahren. Es handelt sich lediglich um den genannten Passus, und Huizinga handelte als Funktionär der Universität. Der Vorfall hatte zur Folge, dass der Kongress einen Tag vor dem festgesetzten Termin auseinanderging'. 6. Werner Weisbach (1873-1953), Duits kunsthistoricus, buitengewoon hoogleraar te Berlijn vanaf 1921; in 1933 uit zijn ambt ontzet, in 1935 gedwongen Berlijn te verlaten, vestigde hij zieh als ambteloos geleerde te Bazel. 7. Augst, bij Bazel. 8. Ernst Cassirer (1874-1945), Duits filosoof, hoogleraar te Hamburg 1919-1933, Oxford 1933-1935, Göteborg 1935-1941, Yale University 1941-1944, Columbia University 1944-1945. l 1004] Johan Huizinga (Leiden) aan Werner Kaegi* 28 april 1933 Lieber Herr Doctor, Ihr Brief hat mich ganz besonders erfreut; ich antworte sofort. Zuerst herzlichen Dank für 'England und die Antike'. Sie haben da in vier halben Spalten ein kleines Juwel geschaffen, das ich das Ideal einer Zeitungsbesprechung nennen möchte; gleich der erste Absatz hat den Wert eines ganzen Buches, und es ist eine Freude, in Ihnen die echte und weise Bildung das Wort fuhren zu hören. Ihre Bemerkungen interessieren mich umsomehr, 1 weil ich selbst den Band zur Besprechung bekam. Dazu finde ich nun wahrscheinlich früher Zeit, als ich gedacht hatte. Unter vielem Seufzen war das ''Spätmittelalter'' in erster Fassung flir dreiviertel fertig; ich hatte doch einige Freude daran bekommen, und meinte es in noch einigen Wochen abzuschliessen, als mich gesternabend Ihr Brief überraschte, und mich veranlasst, heute morgen nicht daran weiterzuarbeiten, sondern an Sie zu schreiben. An einem Wochentag in den Morgenstunden einen Brief zu schreiben statt zu arbeiten ist flir mich eine unerhörte Seltenheit. Von der redaktionellen Bemerkung am Schluss meines Artikels in der HZ erfahre ich nämlich erst aus Ihrem Briefe. Das Heft ist hier noch nicht angekommen, weder bei mir noch in der Bibliothek. Ich kann also noch nicht le· sen, was da gesagt wird, aber vermuten allerdings, wohl eine Art Anathema! - Ihr zu erwartendes Artikel über meine drei Schriften und Ihr Vorschlag, mir die Gelegenheit zu einer richtigen Darstellung des Zwischenfalls zu eröffnen, sind mir in diesen Umständen besonders lieb. Bis jetzt hat unsere Universität sich jeder bezüglichen Publizierung enthalten, es ist uns nicht um Propaganda zu tun. Ich hatte aber gerade wegen Nachfrage aus deut· sehen Kreisen beiliegendes Bericht2 aufgestellt, nicht zur Veröffentlichung sondern zur freien Mitteilung und Weitergebung. Weil ich nun die Notiz in der HZ noch nicht kenne, wäre es mir am liebsten, wenn Sie fur die Neue Zürcher Zeitung die betreffenden Zeilen aufstellen wollten. Sie finden in meinem Bericht das Material dazu. Selbstverständlich werden Sie vieles weglassen, u.a. über die Ausflüchte des dr. v.L. - Ich streiche rot an was m.E. jedenfalls erwähnt werden sollte. Darf ich es also Ihnen überlassen, es 444 . zu fassen wie Sie es erwünscht erachten, und zu entscheiden, ob es gleichzeitig mit Ihrem Artikel oder etwas später erscheinen soll? Meinen herzlichsten Dank brauche ich kaum ausdrücklich zu betonen. Sie senden mir wohl von beiden ein Exemplar? Die Schwierigkeit, dass wir den Flüchtlingen keine Stellen bieten können, besteht auch hier. Wo steht die Prophezeiung Burckhardts, welche Sie meinen? Mit herzlichen Grüssen, Stets Ihr ergebener J. Huizinga * Origineel: Bazel, Paul Sacher Stiftung. r. J. Huizinga, n.a.v. England und die Antike. Vorträge der Bibliothek Warburg, her· ausgegeben von Fritz Saxl, IX: Vorträge 1930-1931 (Leipzig 1932), Museum 41 (1933/ 34) kol. 7-8 (niet in V.W.). 2. Niet teruggevonden. [ 1005] College van curatoren (Rijksuniversiteit Leiden) aan de rector magnificus Johan Huizinga* 28 april 1933 Uit een afschrift van een schrijven door U gericht tot den Minister van Buitenlandsche Zaken, dd. 12 April jl., no 570, ons toegezonden door den Prosecretaris van den Senaat onzer Universiteit bij missive van denzelfden datum, kregen wij kennis van het feit, dat U gemeend heeft Dr. J. von Leers, leider van de Duitsche delegatie op de conferentie van de International Student Service, voor welke bijeenkomst wij gastvrijheid in het Academiegebouw hadden verleend door het beschikbaar stellen van eenige localiteiten, te moeten verzoeken van de verleende gastvrijheid niet verder gebruik te maken. Wij zullen het waardeeren nader van U te mogen vernemen, wat U aanleiding heeft gegeven tegen een deelnemer aan een besloten bijeenkomst, die met goedvinden van ons College in het Universiteitsgebouw werd gehouden, zonder ons erin te kennen, op te treden, gelijk door U geschiedde. Wij kunnen niet verhelen, dat ook de wijze, waarop wij van deze zaak bericht ontvingen, ons heeft bevreemd. Curatoren der Rijksuniversiteit te Leiden A. v.d. S. Bakhuyzen Voorzitter P .J. Idenburg Secretaris * Origineel: Leiden, UB, Senaatsarchief. 445 [ 1006] Johan Huizinga (Leiden) aan Werner Kaegi* 3 mei 1933 Lieber Herr Doctor, Endlich erhalte ich soeben die Historische Zeitschrift, mit der Erklärung, die aber anders ist als ich erwartet hatte. Ich lese vieles heraus was nicht darauf hinweist, dass meine historischen Freunde in Deutschland mich verleugnen wollen. Ich habe nun gleich Dr. Rohden, dem Herausgeber dieser Weltgeschichte, geschrieben, und mich bereit erklärt, falls der Verlag in den gegebenen Umständen meinen Beitrag nicht veröffentlichen kann, den Vertrag rückgängig werden zu lassen. Es scheint mir, dass ich Meinecke1 und anderen keinen Dienst tun würde, wenn ich ihnen jetzt über den Zwischenfall schriebe, um ihnen den richtigen Sachverhalt mitzuteilen. In 'Le Temps' 2 hat darüber eine ziemlich genaue Mitteilung gestanden. - Ich wurde durch einen Besuch aufgehalten, und es wird spät. Mit den besten Grüssen, Ihr ergebener J. Huizinga * Origineel: Bazel, Paul Sacher Stiftung. r. Friedrich Meinecke, zie Briejwisseling I [3r2]. 2. N.N., "Lettre des Pays-Bas. L'incident allemand ä la conference de Leyde'', Le Temps, 20 april r933. [ 1007] Richard Roland Holst aan Johan Huizinga* • 3 me11933 Beste Han. Zoo is Cees dus begraven op een wijze die bij zijn wezen pastte en waar hij, hetgeen zeker ook bij hem pastte, den precies juisten vorm voor koos. 1 Voor zeer velen is zijn weggaan een verarming, het is niet te zeggen voor hoevelen en het verlies is vermoedelijk voor ieder anders, omdat hij ofschoon altijd zieh zelfblijvend, toch de kleur reflecteerde van hem met wien hij was. Wij hebben allen het gevoel dat er met hem iets uit ons leven weggevallen is dat eenig en onvervangbaar en met niets te vergelijken is. Je bent wel erg in je vriendschap getroffen beste Han, eerst door de teleurstelling die Colenbrander je bezorgde en nu z66veel dieper nog door den dood van Cees die je van allen het naast stond. Hoeveel eenzamer zult je je er door gevoelen. Ik hoop dat wij elkaar eens spoedig zien. Maandag heb ik Gidsredactie waar ik in lang niet was (en niet lang meer zal komen). Hartelijk gegroet R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. I. Cornelis van Vollenhoven was na een kort ziekbed op 29 april 1933 overleden; op 2 mei werd hij tegen de avond begraven bij het 'Groene Kerkje' te Oegstgeest, slechts in aanwezigheid van de naaste vrienden; verg. het volgende rondschrijven: 'Leiden, r mei 1933. L.S. Bij dezen vervul ik den treurigen plicht U mede te deelen, dat prof.mr. C. van Vollenhoven op 29 April is overleden. Omtrent uur en plaats van begraven zal ter voldoening van den uitdrukkelijken wensch van den overledene geen mededeeling gedaan worden. Dringend wordt verzocht dienaangaande ook geen navraag te doen. Colleges, examens enz. gaan door als gewoonlijk. De Rector Magnificus' (Afschrift: Leiden, UB, Senaatsarchief). [ 1008] Werner Kaegi (Oetwil am See) aan Johan Huizinga* • 7 me11933 Lieber und verehrter Herr Professor, leider ist bis heute weder mein Aufsatz, noch meine Notiz erschienen; von der letztern lege ich Ihnen einen Durchschlag 1 bei; ich schrieb so sachlich wie nur möglich, um wenn möglich niemand in Harnisch zu bringen; denn dies läge ja zweifellos nicht in Ihrem Sinn. Der Zufall wollte es, dass ich, gerade als Ihr Bericht eintraf, einen der herrschenden Partei sehr nahestehenden jungen Deutschen hier zu Besuch hatte, jenen Dr. Steding, von dem ich Ihnen schrieb, und der nächstens bei Ihnen auftauchen wird. Er erbat sich Ihren Durchschlag zur Kopie und will ihn - er ist jetzt wieder in Genf - an seine in Berlin ''regierenden'' Freunde schicken. Er schreibt mir heute: ''Leers muss, wenn die Sachlage so ist, wie H. sie darstellt, unschädlich gemacht w.erden. Das ''3. Reich'' ist auf solche Leute nicht angewiesen.'' Sehen wir, was dabei herauskommt. Da Sie Ihren Bericht für die private Verbreitung hergestellt hatten, glaubte ich ihn schon mitteilen zu dürfen. Von meiner Notiz in der NZZ lege ich einen Durchschlag bei. Ich glaube übrigens den eigentlichen Kirchenvater des dritten Reiches in Hegel sehen zu müssen. Wenn man ein paar Seiten in seiner Rechtsphilosophie2 liest und noch Ihren Aufsatz über Burgund im Ohr hat, so wirkt der Kontrast geradezu provozierend und man empfindet es beinah als Symbol, dass gerade Ihnen diese leidige Geschichte passieren musste. Und dass Sie Ihren Aufsatz auf den Namen Burckhardts gestimmt haben, 3 schafft ja auch die direkte historische Beziehung zu Hegel und seinem Widerpart. Wenn in der Schweiz gewisse Bewegungen gross werden, die eine Parallele zu den Deutschen darstellen, und deren relatives Recht ich in manchen Punkten anerkennen muss, so sehe ich doch gerade an Ihrem Aufsatz wieder, dass für Holland wohl so gut als für die Schweiz die Annahme der fascistischen Systeme geradezu eine Gefährdung der staatlichen Existenz bedeuten müsste, was für Deutschland natürlich nicht zutrifft, auch wenn dort allerdings schon genug aussenpolitischer Porzellan zerschlagen worden ist. Ich danke Ihnen auch für Ihren letzten, kürzeren Brief. Auch ich habe den Eindruck, dass die HZ in einer Zwangslage gehandelt hat; umso eher besteht eine Aussicht auf Wirkung unsrer Aufklärung. Aber natürlich ist auch 447 das Gegenteil möglich; denn da bisher in Deutschland kaum irgend jemand ernstlichen Widerstand geleistet hat, steht der Weg zu einer völligen Radika· lisierung der Revolution wohl offen. Ich hoffe, Ihnen bald die Kopien aus der NZZ schicken zu können und bleibe in herzlicher Verehrung Ihr Werner Kaegi * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. r. Niet teruggevonden. 2. G.W.F. Hegel, Grundlinien der Philosophie des Rechts (1821). 3. J. Huizinga, ''Burgund'', opent met de raadgeving van Burckhardt aan zijn leer· ling Bernhard Kugler een studie te wijden aan Kare! de Staute (V.W. II, 238); verg. Werner Kaegi aan Huizinga, 8 mei 1929. [ 1009] Werner Kaegi (Oetwil am See) aan Johan Huizinga* • 9me11933 Lieber und verehrter Herr Professor, eben erhalte ich auf dem Weg, den Sie kennen, 1 von Berlin die Nachricht, ''alle Delegationen hätten sich auf die Seite der deutschen Delegation gestellt'' und die Auflösung des Kongresses sei eine ''einmütige'' Protestaktion gewesen. Ich gebe Ihnen die Darstellung weiter, damit ich in meiner Notiz, die erst in einigen Tagen erscheint, eventuell noch eine Bemerkung einfügen kann, wenn Sie das für nötig halten, auch damit ich meinen Bekannten in Genf informieren kann. Die Regie in Berlin scheint jedenfalls auch in diesem wie in den meisten Fällen gut gehandhabt zu werden. Ich bedaure sehr, die Gelegenheit nicht benützt zu haben, in Zürich Herrn Prof. de Italy2 (schreibt er sich so?) zu sprechen. Bekannte wollten mich mit ihm bekannt machen; es war dann aber aus Zeitgründen nicht mehr möglich. Mit den besten Grüssen bleibe ich Ihr ergebener Werner Kaegi * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Waarschijnlijk is weer bedoeld via Chr. Steding. 2. L. van Itallie, zie Huizinga aan Walther Köhler, 28 maart 1933, n. 3. [ IOIO] Johan Huizinga (Leiden) aan Werner Kaegi* • 10 me11933 Lieber Herr Doctor, Vielen Dank für Ihre beiden Briefe! Die Nachricht aus B. 1 ist, wie Sie schon wohl gedacht haben, eine Lüge. Ihr Bekannter soll nur nachfragen beim Sekretär der I.S.S. Dr. R. Kotschnig, 13 rue Calvin, Genf. Ich kann auch sehr leicht Erklärungen von den französischen, englischen und holländischen Leitern der Konferenz bekommen, die alle ganz anders lauten werden! Vorläufig unterlasse ich letzteres, aber es kann zu jeder Zeit geschehen. Nach dem Inzident hat man von B. aus versucht, dr. v.L. zu rehabilitieren, indem man ihn als Vertreter zur Assemblee der I.S.S. schicken wollte. Darauf hat die I.S.S. ihn als solchen· abgelehnt; es sind dann keine Deutschen nach der Assemblee gekommen. Inzwischen ist Dr. Kotschnig nach B. gereist, um dem dortigen Bureau der I.S.S. mitzuteilen, dass das? I.S.S. eine Hilfsaktion zugunsten der Verfolgten beginnen wird. In B. war man sehr begierig, die Beziehungen zum I.S.S. unversehrt zu halten. 2 Ich bin Ihnen äusserst dankbar für die Mittlerrolle, welcher Sie in dieser Angelegenheit sich unterziehen wollen. Herrn Dr. S. 3 werde ich, wenn er wirklich ''auftaucht'' mit grossem Vergnügen erwarten. Ende des Monats bis Pfingsten werde ich in Frankreich sein. 4 · - · •• Uber alles andere was Sie schreiben, ein anderes Mal. Ich habe vor 12 Tagen einen meiner besten Freunde verloren, der zugleich einer der allerbedeutendsten Geister Hollands war, meinen Kollegen C. van Vollenhoven, Jurist und viel mehr als das. Haben die Schweizer Zeitungen etwas über ihn gesagt? Ich schicke Ihnen bald einen kurzen Nekrolog, der noch erscheinen muss. 5 Mit herzlichen Grüssen Ihr J. Huizinga * Origineel: Bazel, Paul Sacher Stiftung. 1. Berlijn. 2. In 1934 vond er opnieuw een conferentie plaats, in Ettal bij Oberammergau. 3. Steding. . 4. Als rector magnificus woonde Huizinga samen met J.A.J. Barge de verlate viering bij van het vijfhonderdjarig bestaan van de universiteit van Poitiers. 5. J. Huizinga, ''Mr. C. van Vollenhoven'', De Volkenbond. Maandelijksch t~'dschrift voor internationale vraagstukken 8 (1932/33) 229-231 (V. W. VI, 496-498); later door Kaegi vertaald en opgenomen in: J. Huizinga, Mein Weg zur Geschichte (Bazel 1947) 132-136. [ 101!] De rector magnificus Johan Huizinga (Rijksuniversiteit Leiden) aan het College van curatoren* • II me11933 Ter beantwoording van Uw schrijven no. 47 K.A., dd. 28 April 1933, en in aansluiting aan een gesprek, dat ik I Mei j.l. mocht hebben met den Voorzitter van Uw College, heb ik de eer het volgende op te merken. Het Senaatsbestuur, namens hetwelk de Rector in het onderhavige geval handelde, meent, dat er een scherp onderscheid dient te worden gemaakt tusschen het beschikken over de academische localiteiten en het verleenen van de gastvrijheid der Universiteit. Het eerste is te beschouwen als een uit449 • vloeisel van het beheer over het materiaal, dat aan Curatoren is opgedragen, - de gastvrijheid der Universiteit daarentegen is een begrip van ethischen inhoud, waarvan de toepassing geheel binnen de competentie van den Rector valt, overeenkomstig den aard en de beteekenis van diens waardigheid, zonder dat daartoe de medewerking of goedkeuring van Curatoren wordt vereischt. Het feit, dat de Rector, als eerevoorzitter der Conferentie, deze in de Senaatskamer had geopend, accentueerde in dezen zijn positie als gastheer. Het Senaatsbestuur heeft voorts gemeend, met den stap tegenover Dr. Van Leers de eer ende waardigheid der Universiteit te dienen. Ook dit is een taak, waartoe de Rector al ofniet met medewerking van Assessoren, zieh volkomen bevoegd moet achten. De motieven, die tot het inderdaad krasse op· treden hebben geleid, heb ik U in het afschrift van mijn schrijven no. 570, dd. r2 April, en vervolgens mondeling aan den President, ook door overlegging van de geincrimineerde brochure, reeds medegedeeld. Tot uitvoeriger toelichting blijf ik te allen tijde bereid. Ik geef toe, dat aan de opportuniteit van mijn optreden twijfel mogelijk is. Een Universiteit evenwel, - en van welke zou het eer gelden dan van de Leidsche? "'", heeft ten opzichte van kwesties van eer en waardigheid andere maatstaven aan te !eggen dan een Regeering. Ook in gevallen, waar deze laatste zieh wellicht door redenen van staatsbelang of diplomatieke zede zou laten weerhouden, behoudt de Universiteit niet alleen het recht, maar ook de plicht, om voor waarheid en ge· rechtigheid naar haar beste weten op te komen. Onverminderd het bovenstaande erken ik gaarne, wel te kunnen begrijpen, dat Curatoren, uitgaande van hun ter beschikking stellen van de verga· derzaal, in het gebeurde een tekortdoen aan hun zeggenschap hebben kun· nen zien, en eveneens, dat het feit, dat een en ander juist voorviel v66r mijn moeilijk uit te stellen vertrek uit Leiden, aan de volledigheid, waarmee ik anders Curatoren terstond zou hebben ingelicht, ietwat te kort heeft gedaan. Ik veroorloofmij, aangezien het gerezen verschil van opvatting zijn grond heeft in de niet geheel duidelijke begrenzing tusschen het gezag van Curatoren en dat van den Rector, afzonderlijk in een brief aan den Voorzitter eenige algemene beschouwingen dienaangaande ter overweging aan te bieden. (w.g. J. Huizinga) Rector Magnificus * Doorslag, Leiden, UB, Senaatsarchief. [ IOI2] De rector magnificus Johan Huizinga (Rijksuniversiteit Leiden) aan de pre· sident-curator A. van de Sande Bakhuysen* • 11me11933 Hooggeachte Heer Voorzitter, In het gesprek, dat ik op r Mei j.1. met U mocht voeren, 1 heb ik Uwe op· merking, dat de grenzen tusschen het gezag van Curatoren en van den Rec450 tor Magnificus niet gemakkelijk scherp te bepalen zijn, niet alleen volkomen beaamd, maar eraan toegevoegd, dat misschien juist deze vage begrensdheid als een gelukkige omstandigheid voor het welzijn der Universiteit moet wor· den aangemerkt. Immers, bij een goede verstandhouding tusschen de beide autoriteiten moet daardoor de samenwerking bevorderd worden, en het belang der Universiteit meer tot zijn recht komen. Wij verbeugen ons erin, dat het College van Curatoren tot zulke samenwerking voortdurend geneigd en bereid blijkt, en waardeeren met groote erkentelijkheid de buitengewone zorg, die Curatoren aan de belangen der Universiteit voortdurend wijden, een zorg, waarvan wij in de volmaking der administratieve organisatie, de behartiging der huisvesting en bewerktuiging en nog op velerlei ander gebied dagelijks de vruchten plukken. Het op den voorgrond treden van de werkzaamheid van het Curatorium door de uitbreiding en ingewikkeldheid der universitaire verhoudingen gebiedend geeischt, kan evenwel het gevaar met zieh brengen, dat daarbij de functie van het Senaatsbestuur meer op den achtergrond geraakt dan wenschelijk of gepast zou zijn. Niet dat wij ons in dat opzicht over de houding van Curatoren te onswaart zouden hebben te beklagen, verre vandaar. Het gevaar ligt hierin, dat allengs de academische publieke opinie en daarmede ook de Regeering het gezag van Curatoren te zeer zou kunnen gaan opvatten als een algemeene voogdij over de Universiteit, den Senaat incluis. Het komt niet in ons op, te meenen, dat de bevoegdheid van Curatoren, naast eenig toezicht en de voordracht tot benoemingen, zieh zou beperken tot materieel beheer. De wet zelve draagt immers aan het College de behartiging van veel wijder strekkende belangen op. Het recht van toezicht evenwel op de handelingen van den academischen Senaat of zijn bestuur, vindt zijn natuurlijke begrenzing in de bewoordingen van art. 107, die het in werking doen treden in gevallen van plichtverzuim en wangedrag. Met name meen ik, dat in alle zaken waar de Universiteit optreedt als geestelijk lichaam, door haar orgaan den Rector Magnificus, het gezag van dezen moet worden beschouwd als geenszins onderworpen aan dat van Curatoren. De Rector Magnificus blijkt het representatieve hoofd der Universiteit; hij spreekt namens haar bij officieele gelegenheden, en vertegenwoor· digt haar als zoodanig. Zaken, die de eer en waardigheid der Universiteit betreffen, zijn bij uitstek zijn domein. Ik weet wel, dat deze opvatting van het ambt door de letter der hoogeronderwijswet niet ten volle wordt uitgedrukt. De wet kent den Rector Magnificus enkel als voorzitter van den Senaat. Het is echter voor niemand een geheim, dat onze universitaire wetgeving van 1815 af zieh altijd heeft gekenmerkt door een buitengewoon gemis aan erkenning of begrip van het element traditie, dat aan het leven eener Universiteit onverbrekelijk verbonden is. Gelukkig wordt dat leven niet uitsluitend beheerscht door de letter der wet. De waardigheid van den Rector wordt mede bepaald door de zeer oude en internationale traditien aan dien titel verbonden. Wilde men het ambt inderdaad tot het voorzitterschap van den Senaat beperken, dan zou het geen zin hebben, ja belachelijk zijn, den ouden weidschen titel te behouden (gelijk 451 het van weinig historischen zin heeft getuigd, toen men dien titel klakkeloos over alle vakhoogescholen uitbreidde). Het is wellicht in dit verband niet misplaatst, te herinneren aan het vrijwel vergeten feit, dat de voorrang van Curatoren v66r en boven den Rector Magnificus eerst dateert van het Organiek Besluit van 1815, nauwkeuriger gezegd eerst van de interpretatie daarvan gegeven bij Koninklijk Besluit van 18 September 1817. Aan onze oude U niversiteiten ging de Rector v66r Curatoren en presideerde hij den Senatus amplissimus. Art. 233 van het Besluit van 1815 bepaalde: ''Bij akademische plegtigheden of vergaderingen, heeft het kollegie van curatoren den eersten rang''. De Senaten van Leiden, Groningen en Utrecht meenden (naar aanleiding van een te Groningen dienaangaande gerezen conflict) dat dit de kwestie van het praesidium in den Senatus amplissimus nog onuitgemaakt liet, totdat de Koning ten gunste van Curatoren besliste. Nog in 1824 schreefReuvens, 2 ''dat het terugzetten van den Rector achter de Curatoren ... schoon voor den oppervlakkigen beschouwer eene kleinigheid, en zelfs een noodzakelijk gevolg van de geheele tegenwoordige inrigting (hij bedoelt de monarchale staatsinrichting), echter op den geest der administratie (hij bedoelt het staatsbestuur) nadeelig moet werken.'' 1} Het is niet mijn bedoeling, mij met dit gevoelen van honderd jaar geleden in alle deelen te vereenigen, maar enkel om, ook door verwijzing naar historische traditien, een niet geheel onnoodig accentueeren van de waardigheid van den Rector in de oogen van het academische publiek aan te bevelen. In de hoop, dat Gij mijne beschouwingen ook aan het College ter overwe· ging zult willen voorleggen heb ik de eer mij te noemen Uwdw. (w.g. J. Huizinga) Rector Magnificus 1) Bedenkingen over de vraag, of de vacantien der Hoogescholen in de noordelijke provincien der Nederlanden al ofniet te lang zijn, blz. 29. * Doorslag: Leiden, UB, Senaatsarchief. 1. Hierbij zegde Huizinga de president-curator tevens het protocol van het voorval toe, dat op 16 mei door de prosecretaris van de senaat aan het college van curatoren werd verzonden; het protocol: Huizinga aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken, 12 april 1933, n. 3. 2. C.J.C. Reuvens (1793-1835), oudheidkundige, hoogleraar in de klassieke talen te Harderwijk 1816-1818 en sedert 1818 in de archeologie te Leiden. [ 1013] Richard Roland Holst aan Johan Huizinga* • 14 me11933 Beste Han Allereerst dit: zoudt je mij het genoegen willen doen 10 Juni mede aan te zitten op 't Gidsdinertje in Hotel de Hout te Haarlem. 't Is toch 't laatste partijtje waar ik gastheer zal zijn. 1 Ik hoop dat je kunt en wilt. 452 Dan dit: ik heb enorm veel genoegen gehad in je kwalificatie van de vrouwtjes van Vermeer. 2 Ik las A 0 3 artikel in de N.Rott.Ct. 4 Ik vind 't even juist als origineel gezien, 't is wonder dat zij nu pas zoo gezien worden. Al· leen 't melkmeisje 5 mag je niet verdenken. Gisteren was ik ook nog even in Noordwijk. 6 Daar was dicht onder Noordwijk iets dat desnoods in aanmerking zou kunnen komen, al hoop ik toch wel iets beters te vinden. Maar Jet's hart trekt wel een beetje naar haar geboortedorp, echter heelemaal niet z66 dat 't een punt is. Ik zag gisteren iets dat de Hoeve heet, te bevragen bij Huurman Heerengr. 12 Leiden. Wanneer ik over Leiden terug was gegaan had ik hem wel getelephoneerd. Maar 't is toch beter wanneer je eerlijk kunt zeggen, ik telefoneer voor een ander. Daarom als 't je niet lastig is vraag dan eens of er centraal verwarming in is en koud en warm water, en wat 't zou kosten. Daar is heelemaal geen haast bij. Welbedankt bij voorbaat. Daarjuist komt de afgehaalde post met je bijzonder mooi stuk over Cees7 dat ik direct las. Jet zal er ook blijde mede zijn. Dank je wel. Hartelijk gegroet ook Elsje t.t. Rik * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Richard Roland Holst zou bij deze gelegenheid meedelen dat hij zijn redacteurschap wilde neerleggen. · 2. J. Huizinga, Holländische Kultur des siebzehnten Jahrhunderts 48: 'Das sind ja auch eigentlich keine Bürger-, Kaufmanns- oder Patrizierfrauen, diese Wesen in gelben, blauen, grünen Kasacks, die sich mit Perlen schmücken oder einen Brief bekommen oder ein Musikinstrument spielen. Sie scheinen einer unbekannten, fast verklärten demi-monde anzugehören. Mein Freund, Professor Jolles, hält sie für Figuren aus den Komödien des Terenz' (verg. V.W. II, 486-487). 3. Anderendaags (?). 4. Menno ter Braak, n.a.v. J. Huizinga, Holländische Kultur (Jena 1933), NRG, 13 • me11933. 5. Johannes Vermeer, 'Het melkmeisje' in het Rijksmuseum. 6. Voor het zoeken van een nieuwe woning. 7. J. Huizinga, ''Mr. C. van Vollenhoven''. [ 1014 ] B. de Jonge 1 (Zutphen) aan Johan Huizinga* • 15 me11933 Hooggeachte Heer Huizinga, Vriendelijk zeg ik U dank voor de toezending van de aflevering van den Volkenbond met Uw stukje over Kees. 2 Ik ben zoo diep bedroefd over zijn overlijden, en toch gevoel ik dat de volle beteekenis daarvan eerst na mijn herstel tot mij zal doordringen. Ben zieke is te veel met zieh zelfbehebt. Uwe opmerkingen zijn treffend juist. Een aantal ervan sprangen mij als verrassingen in de oogen: dingen die ik wel altijd gevoeld of geweten had, maar zonder ze te formuleeren. 453 - " Boven alles staat voor mij in de herinnering aan Kees zijne trouwe en wegschenkende vriendschap. Zelfs zijn schitterendste hoedanigheden doen daarvoor onder; en met alle recht begint Uw artikel met daar op te wijzen, daar Gij zelf zulk een groot aandeel in die vriendschap hebt gehad. Wat mij verwondert in de vele loftuitingen, die men leest, is dat niemand aan Kees schijnt te denken als kunstenaar. En toch had hij groote artistieke gaven. De laatste maal dat mij dit trofwas bij het lezen van het slot van zijn artikel in de Gids van Januari. De parallel tusschen den Haagen Delft en het praalgraf en den Steen. 3 Ik gebruik de gelegenheid om U ook nog zeer te danken voor Uw telephoon op den avond van zijn dood. Het is een ellendig verlies. Geloof mij met vriendelijke groeten Hoogachtend Uw dw. dr. B. de Jonge * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Jhr. Bonifacius de Jonge (1874-1933), advocaat te Zutphen, vriend van Cornelis van Vollenhoven. 2. J. Huizinga, ''Mr. C. van Vollenhoven''. 3. C. van Vollenhoven, ''Opgang van 's Prinsen lot, en neerwaartsche gang'', De Gids 97 (1933) I, 131-135, waarvan het slot luidde: 'Wie 's prinsen voorspoed en onspoed wil meevoelen wende zieh van de stad van het succes ['s-Gravenhage], naar het stadje der dagen van beproeving [Delft]; het stadje, in welks nieuwekerk, tegenover en als in wederwoord op het praalgraf, die stille zerk ligt met het stil getuigenis: Resurrectionem expectat Guilelmus Primus Pater Patriae [Willem de Berste, vader des vaderlands, verwacht de verrijzenis]'. [ 1015] Werner Kaegi (Oetwil am See) aan Johan Huizinga* • 17 me11933 Lieber und verehrter Herr Professor, ich schicke Ihnen endlich eine Kopie meines Aufsatzes ''Batavisches'' . 1 Die Notiz über den Zwischenfall 2 ist - sie liegt seit mehr als zehn Tagen bei der Redaktion - bis heute nicht erschienen, ich fürchte aus politischen Gründen. Die N.Z.Z. ist uns allen zuweilen unerträglich vorsichtig. Im vorliegenden Fall wäre es für mich beschämend, denn ich hatte mit aller erfindlichen Sachlichkeit berichtet, jede Spitze vermieden - aber dennoch. Sollte die Notiz noch erscheinen, so folgt sie postwendend nach. Ihre Mitteilungen über den Standpunkt der andern Delegationen habe ich inzwischen nach Genf weitergegeben. Ich vermutete natürlich diesen Sachverhalt, bin Ihnen aber dankbar für die Darstellung. Besondern Dank schulde ich Ihnen für den Nachruf auf Prof. Vollenhoven, den ich nur dem Namen nach und durch das Medium anderer Bücher kannte als der seinen. Leider kann ich Ihnen heute nur diese paar Zeilen schreiben. Mein Vater 454 ' ist plötzlich so schwer erkrankt, dass wenig Hoffnung bleibt. Wahrscheinlich wird mein Leben hier binnen kurzem ein Ende haben. Mit vielen Grüssen bleibe ich Ihr Werner Kaegi * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. r. Zie Werner Kaegi aan Huizinga, 26 april 1933, n. 4. 2. Ibidem, n. 5. [ 1016 ] Richard Roland Holst [Bloemendaal] aan Johan Huizinga* 17 mei 1933 (poststempel) Beste Han. Het spijt mij erg maar ik begrijp 't toch wel dat je liever niet komt. Wat een prijs voor dat huisl Niet een haar denkt er bij ons over. Intus· sehen welbedankt voor de moeite. Van Retha's succes las ik en zag ik, ik zag het blijde kiekje van de ploeg met den beker . 1 Wensch er haar wel geluk mede. Hart. gegr. ' R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. r. Foto in NRC, 15 mei 1933, met onderschrift: 'De Jeden van de Leidsche damesstu· dentenvereeniging de Vliet [... ]. De Leidsche studenten hebben Zaterdag de roeisters van de universiteit van Edinburgh geslagen, zooals wij reeds hebben gemeld. Men ziet hier de Nederlandsche ploeg met den beker, uitgeloofd voor het beste stijlroeien'. [ 1017] Johan Huizinga (Leiden) aan Werner Kaegi* • 21me11933 Lieber Herr Doctor, Der Schluss Ihres Briefes vom 17. hat mir herzlich leid getan, und die Tat· 1 sache, dass die Anschrift Ihrer Sendung vom 19. nicht von Ihrer Hand war, lässt nichts gutes ahnen. Was Sie mir schreiben, lässt wenig Raum flir Er· mutigungen, das Beste zu hoffen. Sollte dieser schmerzliche Verlust Sie wirklich treffen, so kann ich Ihnen nur all dasjenige wünschen, was Sie selbst nötig wissen, und, wenn ich Sie recht kenne, auch besitzen. Schreiben Sie mir bitte, wenn Sie dazu Mut und Kraft haben, wie alles sich heraus· stellt. 2 Inzwischen besten Dank fti.r die beiden Artikel aus der N Es freut mich, dass auch der Bericht über den Zwischenfall doch noch in die Öffent· lichkeit gelangt ist. Ich hoffe aufrichtig, dass Herr Dr. Sterling mich wirklich einmal aufsucht; ich möchte gerne mal mit einem anständigen Ver· .z.z. 455 treter des Systems reden können. Man hat bisweilen den Eindruck: eine Re3 volution, die gleich mit der Hefe, mit den Hebert und Chaumette, anfängt. Sie werden aber jetzt Ihre Gedanken bei anderen Sachen haben, und ich will nicht weiter plaudern. Später sollen Sie mir noch einmal näher schreiben, wie Sie es mit Hegel als Kirchenvater der neuen Tyrannei gemeint haben. Mit einem herzlichen Handdruck, Ihr J. Huizinga * Origineel: Bazel, Paul Sacher Stiftung. Niet teruggevonden. 2. Verg. Werner Kaegi aan Huizinga, 26 april 1933, n. 4 en 5. 3. Pierre Gaspard Chaumette (1763-1794) en Jacques Hebert (1757-1794), leiders van de extreem-linkse, populistische en egalitaristische stroming in de Franse Revolutie; tijdens de fase van de 'Terreur' beiden zelf terechtgesteld. 1. [ 1018] Johannes Haller (Stuttgart) aan Johan Huizinga (Leiden)* • 21me11933 Verehrter Herr Kollege, Die Unruhe der Zeit, lange sich hinschleppendes Unwolsein und trotzdem lastende Arbeiten haben mich nicht eher zum Genuss Ihrer letzten schönen Aufsätze kommen lassen. Herzlichen Dank! Die ''Holländ. Kultur'' habe ich eben erst gelesen, sie hat mir mit ihrer wunderbaren Klarheit der Gedanken und reichen, treffenden Sprache in stiller Ruhe über eine peinlich schwere Stunde hinweggeholfen. Dafür noch besonderen Dank. Auf Sie muss man wirklich das Wort anwenden, das mir der längst verstorbene Theologe Franz Overbeck 1 einmal sagte: ''Der Meister reduziert''. Sie reduzieren auch die verwickeltesten Erscheinungen so auf die einfachste Formel, dass sie klar und natürlich werden. Mit verehrungsvollem Gruss Ihr stets ergebener Haller * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. Franz Overbeck (1837-1905), hoogleraar in de exegese van het Nieuwe Testament en de oudere kerkgeschiedenis te Bazel 1871-1897. I. [ 1019] Johan Huizinga (Leiden) aan B. Malinowski* 23 mei 1933 My dear Malinowski, I should be delighted to accept your very kind invitation to stay with you during my visit to London, 1 but I have already made arrangements in order to see as much as I can of my son Jim during those days, by staying next doors to his lodging in Half Moon street, in a hotel he recommended me. But I hope to come and see all of you as many as there are. As to travelling back together we can make that out after your plan and mine have been fixed. I intend to cross to England 23/24, my going back will depend on the question whether I can take Tuesday 27 for seeing my friends Allen in Oxford. Any way I hope you will find means to stay with me at Leiden either before or after your visit to Brussels. Now as to the Academy. You have to thank your election2 to your own merits. There was question of it a year before. Being no anthropologist I refrained from taking a leading part in your candidature, though signing it with some others. Steinmetz is not a member. But we have quite a lot of men who appreciate you, Snouck Hurgronje, Van Ossenbruggen3 among them. I think you might say 'Member of the Royal Academy of Sciences of the Netherlands'. The official style is: K. Akademie van Wetenschappen te = at Amsterdam, but as this suggests a purely local corporation, 1 prefer 'of the Netherlands' for international use. Give my kind regards please to Mrs. Malinowski, and believe me Yours ever J. Huizinga * Origineel: New Haven, Yale University. 1. Als rector magnificus vertegenwoordigde Huizinga de Leidse universiteit bij de feestelijkheden ter gelegenheid van de eerste'steenlegging voor het nieuwe centrale gebouw van de universiteit te Londen, 24-26 juni 1933; in een briefvan Malinowski van 20 mei 1933 had deze Huizinga uitgenodigd bij hem te logeren. 2. Op 10 april 1933 was Malinowski gekozen tot buitenlands lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen; in bovenvermelde briefhad hij gevraagd ofhij Huizinga als initiatiefnemer hiervoor dank verschuldigd was. 3. F.D.E. van Ossenbruggen (1869-1950), jurist, raadsheer 1924-1927 en president 1927-1929 van het hooggerechtshof in Nederlands-Indie; sedert 1916 correspondent, sedert 1929 lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. [ 1020] Werner Kaegi (Oetwil am See) aan Johan Huizinga* 26 mei 1933 Lieber und verehrter Herr Professor, Ihre freundlichen Worte vom 21. Mai waren mir eine starke Ermutigung; ich danke Ihnen und kann berichten, dass das Schlimmste, das zu befürch- 457 • ten stand, bis heute nicht eingetreten ist, dass aber die Situation sehr ernst bleibt und vorläufig sich nicht entschieden hat. Es tut mir Leid, dass ich Sie noch einmal mit der Angelegenheit von Leers bemühen muss. Der Kürze halber lege ich Ihnen die beiden Schreiben bei, die ich eben bekomme. 1 Sie können so am besten urteilen, was zu tun ist. Die N .z.z. würde nach meinem Dafürhalten wohl die Erklärung van Leers' zusammen mit einer Äusserung von Ihrer Seite, eventuell im politischen Teil (des Raumes wegen) abdrucken. Da nun allem Anschein nach die Angelegenheit in die Sphäre der deutsch-niederländischen Beziehungen eingreift, können Sie allein wissen oder erfahren, was weiter zu tun ist. Mit besten Grüssen Ihr herzlich ergebener Werner Kaegi PS. Den Brief van Leers muss ich natürlich an die NZZ zurückschicken. Sie können sich aber ruhig eine Woche Zeit lassen. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Niet teruggevonden. [ 1021 ] Johan Huizinga (Leiden) aan Johannes Haller* • 29 me11933 Verehrter Herr Kollege, Über Ihre Karte vom 21. habe ich mich ganz besonders gefreut, nicht nur weil Sie Ihr Lob über meine kleine Schrift gerade in eine Form gossen, die mir besonders angenehm war, sondern auch, und noch mehr, weil man in der letzten Zeit von seinen deutschen Freunden so wenig hört, und mir das Zeichen Ihrer Freundschaft wertvoll und wichtig war. Mein Rektoratsjahr geht seinem Ende entgegen; bald kommen die Ferien, und Mitte September kann ich es niederlegen. Es war nicht glücklich. Drei meiner Kollegen, 1 alle jünger als ich, sind uns durch den Tod entrissen, darunter zuletzt ein meiner allerbesten Freunde, der Jurist Van Vollenhoven, dessen ganz unerwarteten Verlust wir kaum verschmerzen können; er war einer der Ruhmestitel der Universität, und eine ganz erhabene Person. Auch sonst hat mir das Amt manchen Verdruss gebracht. Morgen reise ich auf einige Tage nach Poitiers, zu den Universitätsfesten. Das verspricht also eine angenehme Abwechslung. Von einem Besuch in Stuttgart wird wohl nicht bald die Rede sein. Mögen Ihnen dieser Sommer Gesundheit, Arbeit und Sorge günstig sein! Mit herzlichem Grusse, Ihr sehr ergebener J. Huizinga * 1. Origineel: Koblenz, Bundesarchiv. J.H. Zaayer, Albert Eekhof en Cornelis van Vollenhoven. [ 1022] Johan Huizinga (Leiden) aan Werner Kaegi* 29 mei 1933 Lieber Herr Doctor, Haben Sie besten Dank für Ihre Bemühung in der Sache der N.Z.Z. Sie bekommen in ein oder zwei Tagen meine offizielle Antwort, und die Briefe zurück. Wir werden nur den letzten Punkt, den Herr v. L. erwähnt, nl. die Mittei· lung der niederl. Regierung, richtigstellen; es gab nämlich keine solche, im übrigen aber auf Auseinandersetzung mit v. L. verzichten. Man hat ihm tatsächlich die Frage, ob er an den Ritualmord glaube, nicht fürmlich gestellt; dennoch bleibt alles was ich Ihnen mitteilte, vollkommen richtig, und seine Behauptung, er glaube daran, eine neue Lüge. Ich habe keine Lust, darüber Details zu erzählen. Dass ich die offizielle Antwort 1 nicht gleich mitsende, hat seinen Grund darin, dass ich diese, um Missverständnissen vorzubeugen, dem Kurato· rium und dem Auswärtigen Amt im Haag vorlege. Morgen reise ich nach Poitiers für die Universitätsfeste, und will am Samstag 3 Juni zurückkommen. Der Sekretär der Universität2 schickt Ihnen den Brief. Mit der Krankheit Ihres Herrn Vaters wünsche ich Ihnen alles mögliche Gute. Mit herzlichem Grusse, Ihr J. Huizinga ' * 1. 2. Origineel: Bazel, Paul Sacher Stiftung. Zie Werner Kaegi aan Huizinga, 12 juni 1933, n. P.J. Idenburg. 1. [ 1023 ] Henri See1 (Rennes) aan Johan Huizinga* · 5 juni 1933 Monsieur et eher collegue, Les journaux franc;:ais ont relate l'''incident'' de Leyde et la part, si digne d'eloge, que vous y avez prise, mais un peu sommairement. Depuis, j'ai eu connaissance de la note, vraiment scandaleuse, dont la redaction de l' Historische Zeitschrift a fait suivre l'article qu'elle avait insere. Toutes les personnes qui reverent la liberte de la pensee doivent etre de coeur avec vous. Desirant contribuer a montrer jusqu'a quel degre d'aberration peut aller le ''racisme'', je serais heureux d'avoir quelques details sur ce qui s'est passe a Leyde. Je vous serais bien reconnaissant des renseignements que vous pourrez me faire parvenir, sans que cela vous cause la moindre perte de temps. 459 Agreez, monsieur et eher collegue, l'assurance de tous mes sentiments de haute consideration et de sympathie. Henri See Professeur honoraire al'Universite * Origineel: Leiden, Academisch Historisch Museum. I. Henri See (1864-1936), Frans historicus, hoogleraar te Rennes 1893-1920. [ 1024] College van curatoren (Rijksuniversiteit Leiden) aan de rector magnificus Johan Huizinga* 6 juni 1933 Met veel belangstelling namen wij kennis van Uw nevensgemeld schrijven betreffende het geval Van Leers. Voor de door U gegeven uiteenzetting zeggen wij U bij dezen dank. Uwe beschouwing omtrent het begrip ''gastvrijheid der Universiteit'' waarvan de toepassing geheel binnen de competentie van den Rector zou vallen, zonder dat daartoe de medewerking of goedkeuring van Curatoren wordt vereischt, kunnen wij geenszins deelen. Ook overigens heeft Uw uiteenzetting ons niet overtuigd van de juistheid van Uw standpunt. Hoewel wij meenen, dat er geen aanleiding bestaat over den inhoud van Uw brief nader van gedachten te wisselen, meenen wij toch te moeten uitspreken, dat wij Uwe handelwijze ten dezen niet juist achten. Curatoren der Rijksuniversiteit te Leiden A. van de S. Bakhuyzen Voorzitter P .J. Idenburg Secretaris * Origineel: Leiden, UB, Senaatsarchief. [ 1025] De rector magnificus Johan Huizinga (Rijksuniversiteit Leiden) aan het College van curatoren* 6 juni 1933 Ik heb de eer, Uw College de ontvangst te berichten van bovenvermeld schrijven. Ik merk op, dat het geene redenen aanvoert, om mij mijne opvattingen aangaande ons punt van geschil te doen wijzigen. Ook voor mij bestaat derhalve tot verdere gedachtenwisseling daarover geene aanleiding. De Rector Magnificus J. Huizinga * Doorslag: Leiden, UB, Senaatsarchief. [ 1026 ] Richard Roland Holst aan Johan Huizinga* II juni 1933 Beste Han. Jou kom ik lastig vallen met een vraag, voor een deel omdat de beantwoording jou naar ik vermoed, geen kopzorgen zal geven, doch ook omdat ik op die manier weer eens hoor hoe je 't maakt en hoe de kinderen en kleinkinde· ren het maken. Gisteren was de Gidsredactie mijn gast, ik heb toen meteen medegedeeld dat ik hen met Januari a.s. ging verlaten. Ik heb 't gevoel dat ik schoon schip maak, als wij nu maa.r ons huis kwijt kunnen dan zit er wel iets erg aardigs in, nog eens op nieuw te beginnen. Maar daar zit nog veel herrie aan vast. Nu de vraag. Een jong schilder moet naar Belgi!\ met de opdracht om däär, hetzij de copie te maken van een schilderij of portret dat op historische gron· den voor ons land van belang is, of om een bestaand gegeven af te beelden, waar voor l-Iolland bijzondere historische herinneringen aan verbonden zijn. Aan het Gidsdiner lag ik de aanwezigen deze vraag voor. Colenbrander zei: het wassen beeld van Karel V in Brugge. De ober fluisterde: Quatre Bras. Geen van de twee antwoorden kan mij enthousiast maken. Ik verwed er mijn krullen om dat jij wat weet. Zouden wij elkaar niet meer zien v66r dat je op de Buissche Heide komt. I-Iartelijke groeten voor jou en voor wie bij je zijn, van ons t.t. Rik * Origineel: 's·Gravenhage, NLMD. [ 1027] Johan Huizinga (Leiden) aan H.Th. Colenbrander* • • 13 JUnl 1933 B.H., Ik wil er graag eens over peinzen, maar het is niet zoo eenvoudig. Uitpak· ken tegen hedendaagsche Duitsche manieren is gemakkelijk genoeg, maar het antisemitisme als cultuurverschijnsel is iets anders! Intusschen zal ik, als 1 welkom zijn, eraan denken, als mij iets invalt. 2 'stemmetjes' Vr.gr. t.t. I-I. * Origineel: l,eiden, UB, Gidsarchief. 1. De Gids·t'Ubriek 'Stemmen uit de redactie'. 2. Er verscheen geen bijdrage van Huizinga over dit onderwerp in De Gids; verg. J.J. von Schmid, ''Antisemitisme als cultuurverschijnsel'', De Gids 97 (I93,3) IV, 201-225 • • [ 1028] H.M. Allen (Oxford) aan Johan Huizinga* • • 13 JUnl 1933 Dear Professor Huizinga You will have learnt from my card ofyesterday that my husband is ill; how ill I could not write on a card. He has been in bed with saepticaemia following influenza since February 4th. I still hope he will recover, but the doctors are very grave. lt would have been such a pleasure to us both to see you on June 23rd had all been well, but now the future is all uncertain to us; but I believe in the goodness of God for this world and the next. With love to Elizabeth and Retha yours always sincerely Helen Mary Allen * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. [ 1029] Werner Kaegi (Oetwil am See) aan Johan Huizinga* 1 13 juni 1933 Lieber Herr Professor, verzeihen Sie meinen späten Bericht über den weiteren Ablauf des frommen Streites. Zunächst hat die NZZ wie ich Ihnen ankündigte am 7. des Mts. die beiden Notizen kommentarlos abgedruckt, 2 um jede Fortsetzung der Polemik zu verhindern. Damit waren nun aber die Zürcher Juden nicht zufrieden. Sie haben vielmehr erstens als Kultgemeinde in einem Brief an die Redaktion, zweitens in persönlicher Abordnung an den mir befreundeten Redaktor3 gefordert, die NZZ · müsse deutlicher Stellung beziehen, die kommentarlose Wiedergabe sei eine Beleidigung ihrer Gemeinschaft. Darauf hat mein Freund ihnen den Gefallen getan, im gestrigen Abendblatt die Notiz ''Nochmals .. .'' zu bringen, 4 welche nun das wirkliche Ende bedeuten dürfte. v. Leers kann wohl · auch so zufrieden sein, denn seine Kriegsziele scheint er inzwischen rooo/oig erreicht zu haben. Wie ich aus einer sehr zuverlässigen Quelle aus Berlin gestern erfuhr, ist er inzwischen in den Lehrkörper der Hochschule für Politik und in den Vorstand des PEN-Klubs befördert worden. Tableau! Mit der grössten Freude habe ich inzwischen den mir zugesandten Aufsatz über die '' Mittlerstellung Hollands ... " 5 gelesen und gleich meinem Freund Fritz Ernst,6 von dem ich Ihnen wohl schrieb, weitergeschickt. Er ist auf diesen Herbst eingeladen, in einer Reihe holländischer Städte im Kreise einer ''schweizerisch-holländischen Vereinigung'' zu sprechen. Ich freute mich besonders über Ihre Kritik des Begriffs ''Mitteleuropa'', der meines Erachtens in der heutigen Bedeutung bloss eine friedliche Markierung des Kriegsbegriffes ''Mittelmächte'' bedeutet. Ich glaube nicht, dass ohne diesen aktuellen Hintergrund ''Mitteleuropa'' ein so geläufiger Ausdruck geworden wäre, den übrigens in der Schweiz bezeichnenderweise niemand braucht. Er klingt uns entsetzlich falsch in die Ohren. In den übrigen Lauf der Welt sucht man sich in Geduld zu fügen. Meinem Vater geht es anhaltend besser. Eine völlige Wiederherstellung erscheint wenigstens als Möglichkeit. Ich bleibe mit vielem Dank für all Ihre Freundlichkeit Ihr ergebener Werner Kaegi * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Abusievelijk gedateerd - blijkens de datum van het in noot 4 genoemde krallteartikel: 12 juni 1933. 2. Neue Zürcher Zeitung, 7 juni 1933: 'Zum Zwischenfall an der Universität Leyden. Dr. van Leers bittet uns um die Aufnahme folgender Notiz: ''Bei der Besprechung zwischen dem Rektor der Universität Leyden, Professor Huizinga, und Herren Dr. Johann v. Leers, ist letzterer, wie er uns mitteilt, überhaupt nicht gefragt worden, ob er an die Wahrheit der von ihm aufgestel~ten Behauptung des Vorkommens jüdischer Ritualmorde glaube und ob er diese Überzeugung belegen könne. Dr. v. Leers teilt uns mit, dass er selbstverständlich nicht nur an die Wahrheit dieser Behauptung fest glaube, sondern auch im Besitz gerichtlicher Urteile, wissenschaftlicher Gutachten und Tatsachen sei, aus denen das Vorkommen solcher Fälle unzweifelhaft sich ergäbe. Er teilt ferner mit, dass von seiten der deutschen Regierung wegen des gänzlich unbegründeten Vorgehens des Rektors der Leydener Universität wegen einer in Deutschland geschriebenen Broschüre auf diplomatischem Wege bei der niederländischen Regierung Einspruch erhoben sei, und die kg!. niederländische Regierung Herrn Professor Huizinga mitgeteilt habe, dass sie sein Verhalten nicht billige.'' Hierzu erfahren wir aus Leyden: ''Anlässlich der Notiz des Herrn Dr. v. Leers, dessen neue Schrift ''Juden sehen dich an'' ihn inzwischen auch einem weiteren Publikum bekannt gemacht haben mag, ist nur zum letzten Passus zu bemerken, dass Herr Dr. v. Leers seine Auskunftgeber falsch verstanden haben muss: eine Mitteilung der kg!. niederländischen Regierung an das Rektorat oder an Professor Huizinga persönlich hat nicht stattgefunden. Im übrigen wünscht man dieserseits auf jede Auseinandersetzung mit Herrn Dr. v. Leers zu verzichten''.' 3. Hans Barth (1904-1965), redacteur van de Neue Zürcher Zeitung 1929-1946, nadien hoogleraar filosofie te Zürich. 4. Neue Zürcher Zeitung, 12 juni 1933: 'Nochmals ''Zwischenfall an der Universität Leyden''. Wir haben in Nr. 1030 kommentarlos eine Erklärung von Dr. von Leers auf· genommen, wonach Dr. von Leers vom Ritualmord als von ''wissenschaftlichen Tatsachen'' spricht. Wir glaubten, die Erklärung charakterisiere sich selbst und bedürfe nicht der redaktionellen Distanzierung, die übrigens bereits in Nr. 899 vorgenommen wurde. Nach der Meldung aus Holland hat Dr. von Leers seine Ausführungen mit der aufgeregten Atmosphäre in Deutschland entschuldigt. Aus Deutschland widerruft er diese Entschuldigung: die widersprechenden Aussagen richten die Sache selbst'. 5. J. Huizinga, Die Mittlerstellung der Niederlande. 6. Fritz Ernst (1889-1958), doceerde Duits en geschiedenis in het middelbaar onderwijs en sedert 1947 zowel aan de Eidgenössische Technische Hochschule als aan de universiteit te Zürich. [ 1030) Johan Huizinga (Leiden) aan Pieter Geyl* 14 juni 1933 Waarde Collega, Ik blijf van meening> dat .de Akademie niet een forum mag zijn voor wetenschappelijke betoogen met een politieke pointe, 1 vooral niet> wanneer die zieh keert regen een medelid, in casu ons buitenlandsch lid Pirenne. De Akademie is een lichaam, dat het cultiveeren van zijn internationale betrekkin· gen tot een zijner wettelijk omschreven doeleinden heeft (Reglement, art. 3g); dit vereischt, ook waar een medelid dwaalt, courtoisie en matiging, in het bijzonder als die dwaling juist op nationaal gebied ligt. Met Uw brief kan ik mij afgezien van het bovenstaande, in hoofdzaak vereenigen. Ik verheug mij over de verwijdering van Uw slotzin. Toch kamt het mij voor, dat ge twee dingen vergeet: I. dat er bij U in het algemeen een zekere neiging bestaat, U van krasse termen te bedienen. 2. dat onder wetenschappelijke lieden, welke qualificatie U toch aan de bestreden heeren wel niet zult willen ontzeggen, een betoog des te sterker werking heeft, naarmate het in hoffelijker termen is vervat en bedenkelijke conclusies aan den lezer overlaat. In het onderhavige geval vind ik het waarlijk noch onbegrijpelijk noch erg, dat Pirenne, zijn groote werk schrijvende, 2 dit detail niet heeft gecontroleerd. Daarom klinken mij nog altijd eigenlijk al Uw adjectieven een tikje te luid. Ik sluit hierbij een lijstje in van plaatsen, waar een kleine verzachting of weglating naar het oordeel van het Bestuur der afdeeling gepast zou zijn. Wij zullen het daar, hoop ik, gemakkelijk over eens worden. Inmiddels wil ik U nog eens verzekeren, dat ik Uw betoog zelf met groote belangstelling en waardeering voor Uw geslaagde kritiek heb gehoord en herlezen. Met vriendelijke groeten, de Uwe J. Huizinga * Origineel: Utrecht, UB. I. P. Geyl, Ben historische legende. Het Zuid-Neder/andsch tarief vatt 2r december 1680 (Amsterdam r933); Mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, afdeeling Letterkunde deel 76, serie B, no. 4; voorgedragen door Geyl als buitenlands correspondent van de Akademie in de vergadering van I2 ju.ni 1933. De kritiek van Geyl behelsde de interpretatie van genoemd tarief inzake het heffen van in- en uit· voerrechten in de Zuidelijke Nederlanden. Door enkele Belgische geschiedschrijvers, onder wie Pirenne, was dit voor de industrie in Vlnanderen nadelige tractaat als het werk beschouwd van Nederlandse kooplieden. Geyl toonde aan dat het tarief was verkregen door de Brabantse steden, met name Antwerpen en dat deze 'legende' was ontstaan door het ongecontroleerd overnemen van de onvolledige voorstelling van zaken in M. Huisman, La Belgique commerciale sous l'empereur Charles VI. La compag· nie d'Ostende (Brussel/Parijs r902). 2. Henri Pirenne, Histoire de Be/gique (Brussel 1920) V, 36 . • [ 1031] Henri See (Rennes) aan Johan Huizinga* 15 juni 1933 Monsieur et eher collegue, Mes bien vifs remerciements pour votre tres aimable et tres interessante 1 lettre, et aussi pour la coupure du Temps, que je me rappelle avoir lue sur le moment, mais un peu distraitement. Tout cet incident m'apparait maintenant tres clairement. Tous nos confreres, tous les esprits libres, sans distinction de croyances ou de nationalites, ne peuvent que vous feliciter hautement de votre attitude. D'autre part, il est vraiment triste qu'un homme d'une certaine culture, comme ce M. Van Leers, puisse encore parler de ''sacrifices rituels''. Votre hypothese, en ce qui concerne la note de !'Historische Zeitschrift, me parait fort plausible. Ce serait, pour la redaction de la revue, une circonstance attenuante. Et on peut voir la une nouvelle manifestation de la terrible tyrannie qui pese sur l' Allemagne. C'est une cruelle deception pour ceux d'entre nous qui s'employaient au rapprochement franco-allemand et au progres des idees humanitaires. C'est navrant de voir un grand pays comme l'Allemagne soumis a une pareille regression. Esperons que cela ne durera pas trop longtemps. Mais malheureusement il est difficile aujourd'hui de se debarrasser des dictatures, quand on les a laisse s'implanter. Je suis tres heureux, mon eher collegue, de cette occasion qui s'est presentee pour moi d'entrer en relations avec vous, dont j'apprecie hautement les ecrits. Je m'interesse beaucoup aussi a l'histoire et aux choses de Hollande. Croyez a tous mes sentiments de bien vive sympathie, Henri See * Origineel: Leiden, Academisch Historisch Museum. 1. Niet teruggevonden. [ 1032 ] Pieter Geyl aan Johan Huizinga* 17 juni 1933 W aarde Collega, Ik heb uw aanwijzingen nauwkeurig gevolgd, behalve dat ik, om niet een heel verband te ontwrichten, de zin onderaan blz. 24 1 niet geheel weggelaten maar verzacht heb. Uw beschouwing omtrent wat overeen te brengen is met het doel der Academie maakt ook objectief wel eenige indruk op mij. U w opvattingen omtrent ''kras, dik, luid'' (alles ook nogal sterke woorden) deel ik niet, en ook uw meening dat men in wetenschappelijke discussie niet slechts ''hoffelijk'' moet blijven, maar ''bedenkelijke conclusies aan den lezer overlaten'', is vooral wat dat laatste betreft niet de mijne. In dit bizondere geval, voorzoover het Pirenne betreft, verklaart u nalatig· heid ten opzichte van een detail noch onbegrijpelijk noch erg te vinden. Op zichzelf genomen inderdaad. Maar juist daarom verwees ik naar mijn bespreking van P .'s deel VI2 en verzocht u die eens te lezen of te herlezen. Ik geef daarin (in een indertijd zoowel door Colenbrander namens De Gids als door Van Dillen3 namens het Tijdschrift voor Geschiedenis geweigerd, maar in mijn Groot-Nederl. Gedachte 114 opgenomen artikel nog vermeerderd) een heele reeks gevallen die elk op zichzelf genomen vergeeflijk mogen zijn, maar die tezamen en in onderling verband gesteld mij tot het inzicht hebben gebracht dat Pirenne een hoogst onbetrouwbaar schrijver is. Zoolang men mijn kritiek niet weerlegd heeft, acht ik mij gerechtigd dat oordeel onbewim· peld uit te spreken en zoolang onze Noord-Nederlanders volharden in hun blinde bewondering voor Pirenne, zal ik het ook nuttig en noodig vinden dat bij alle gepaste gelegenheden te doen. Tot nader order schrijf ik dus ook uw oordeel over mijn zucht tot al te groote scherpheid toe aan het feit dat u mijn werk niet voldoende kent. Ik herinner mij uit uw lezingen voor Amerikaansche studenten - nu al weer eenige jaren gelden - een opmerking over ''a little controversy pro and con'' die een paar historici opgezet hadden. 5 Ik heb van het kritisch en polemisch werk waarmee ik v6or tien, twaalf [jaar] begonnen ben, een ietwat grootere voorstelling. Voor mij gaat het om een heel systeem, in wezen politiek, en dat de historische visie bij ons en in Belgie verwrongen en belemmerd heeft. Ik voel dat als een strijd van afmetingen, en ik beken u dat hij in mijn eigen bewustzijn mijn leven verheft. Dat ik van tijd tot tijd eenige verontwaardiging doe blijken, heb ik noodig voor mijn eigen gemoedsrust en acht ik bovendien gewenscht om hen die in de conventioneele voorstelling vastzitten, op te schrikken. Ik zou mij over de enkele krachtige woorden die ik hier en daar gebruikt heb pas schamen als mij hun onjuistheid aangetoond werd. Ik ben er mij van bewust dat ik ze altijd zorgvuldig gewikt en gewogen heb en kan ze tegenover mijn eigen historisch inzicht volledig verantwoorden. Ik houd polemiek niet voor de hoogste vorm van geschiedschrijving en ik ben eer geneigd er u om te benijden dat gij het zonder stellen kunt. Ik voor mij heb er behoefte aan het terrein, waarop ik toch naar de mate van mijn gaven wel bouwen wil, eerst van de verwarrende rommel van valsche constructie te zuiveren; en ik houd dat toch voor een goed werk. U zult in deze ontboezemingen het bewijs wel willen zien dat uw briet; al acht ik hem niet geheel billijk, mij aangenaam aandoet. Als ik ook door die ontboezemingen zelf uit de in het vaderland gebruikelijke toon gevallen mocht zijn, dan mag ik als verklarende omstandigheid misschien aan het isolement van mijn lange ballingschap 6 herinneren. Met vriendelijke groeten, gaarneuw P. Geyl * Afschrift: Utrecht, UB. I. Bedoeld is kennelijk van het manuscript; niet uit te maken van welke zinsnede sprake is. 2. _Henri P_iren~e, Histoire d~ Belgique VI (~russel 1926), over de Franse tijd, het Vere?1g~ Ko~1nkr1Jk ende Belgische Revolu!1e; ~- Geyl, ''Belgicistische geschiedschrijv1ng , B1;dragen voor vader/andsche gesch1eden1s en oudheidkunde (6de reeks) 5 (r927) 161-193. 3. J.G. van Dillen (1883-1969), economisch historicus, sinds 1920 redactie-secretaris van het T1jdschr1ft voor geschiedenis, onderdirecteur van het Bureau voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatien 1920-1933, sedert 1943 lector, sedert 1949 hoogleraar economische en sociale geschiedenis te Utrecht. 4. P. G~yl, De Groot~Neder/andsche gedachte (Antwerpen 1930) II, hoofdstuk vier (de bespreking genoemd 10 n. 2) en hoofdstuk zes, ''Belgicistische geschiedschrijving en Klein-Nederlandsche kritiek''. • 5. J. Huizinga, ''How Holland became a nation", in: Lectures on Holland delivered in the University of Leyden during the first Netherlands week for American students July 7r.2, r924 (Leiden 1924) 1-18, 15: 'Are we to look at the separation ofNetherland on one side and the Flemish-speaking parts ofBelgium on the other, as the inevitable result of deep-lying differences of character, or as an unfortunate accident tobe deplored? Some historical scholars here, of late years, have started a little controversy pro and con' ~.W. II, 280). 6. Geyls jaren in Londen, zie Briefwisseling I [319], n. 2. [ 1033] Henri See (Rennes) aan Johan Huizinga* 18 juni 1933 Monsieur et eher collegue, Je vous remercie vivement pour l'envoi de cette nouvelle note de la Neue Zürcher Zeitung. 1 C'est une nouvelle preuve de la bonne foi de ce monsieur, comme d'ailleurs de son esprit critique! 11 n'y a pas adiscuter avec lui, comme vous le remarquez si justement. Ce qui est triste, c'est de voir un grand pays civilise, comme 1' Allemagne, livre pour le moment ade pareils gens. Croyez a tous mes sentiments de bien vive sympathie, Henri See * Origineel: Leiden, Academisch Historisch Museum. 1. Zie Werner Kaegi aan Huizinga, 12 juni 1933, n. 2 en 4. [ 1034] Johan Huizinga (Leiden) aan H.M. Allen* 19 juni 1933 Dear Mrs. Allen, Vogel was here some moments ago and told me the very sad news ofyour husband's, our very dear friend's, decease. 1 To think he has left us is extremely painful to me. Though our meetings were so few and far between the feeling of a strong and perfect friendship was always present to me, and now I feel to have lost as much as ifwe had seen each other every day. I know the remembrance of so many happy years with him and so much work done together will make you strong to bear it. And you will get such an amount ofsympathy from all parts ofthe world. For he was loved and admired by every one who knew him. Yours always sincerely J. Huizinga * Origineel: Oxford, Bodleian Library. 1. P.S. Allen was op 16 juni 1933 overleden. [ 1035) 1 Johan Huizinga (Leiden) aan W. Kienast (Berlijn)* 19 juni 1933 Sehr geehrter Herr Doctor, Ich glaube zurzeit die Zwangslage darin die Schriftleitung der Historischen Zeitschrift die Erklärung auf S. 228, Heft 1, Bd. 148 aufnahm, ri~~tig verstanden zu haben. Deshalb habe ich mich damals und bis jetzt jeder Ausserung dazu enthalten, weil ich gemeint habe, damit der Redaktion nur Verdriesslichkeiten zu bereiten. Jetzt aber bin ich erstaunt, aus einem Briefe, den Sie 12. Juni an Herrn Prof. Geyl in London schrieben,2 und welchen dieser mir zur Lektüre zuschickt, zu erfahren, was für eine Darstellung Sie zuversichtlich als '' den wahren Sachverhalt'' des Vorfalles bezeichnen zu dürfen glauben! Falls es Sie interessiert, besser unterrichtet zu werden, finden Sie mich dazu bereit. Vorläufig sei nur bemerkt, dass das Wort Barbarei gar nicht gebraucht worden ist. Auch sonst gibt kaum ein einziger Satz dieser Darstellung die Begebenheit richtig wieder. Das Rektorat bleibt nach wie vor überzeugt, dass die Ehre der Universität ihm das Einschreiten gegen Herrn dr. von Leers gebot. In vorzüglicher Hochachtung, J. Huizinga * Minuut en afschrift: Leiden, Academisch Historisch Museum. r. Walther Kienast (1896-1985), Duits historicus, sedert 1933 privaatdocent te Berlijn, redactiesecretaris van de Historische Zeitschrift; hoogleraar te Graz 1939-1945 en Frankfurt a.M. 1960-1962. 2. Geyl had op 8 juni 1933 zijn medewerking aan de Historische Zeitschrift opgezegd en de redactie laten weten dat zij met haar verklaring over Huizinga, 'sich unter den vulgärsten Wahn des Tages gebeugt und damit das Vertrauen in den wissenschaftlichen Charakter der Zeitschrift erschüttert habe'. Hierop antwoordde Kienast op 1:2 juni 1933: 'Ich habe nach diesem Satz vielmehr den Eindruck, dass Sie über den wahren Sachverhalt ungenügend unterrichtet sind[ ... ]. Das Heft, welches den Aufsatz von H. enthielt war zum grössten Teil bereits ausgedruckt, als die Nachricht von dem Vorfall in Leyden durch alle Zeitungen ging. Auf Grund einer amtlichen Mitteilung haben wir folgende Darstellung der Sachlage erhalten: Zu dem internationalen Studentenkongress in Leyden war auch eine deutsche Dele· gation unter Führung des Herrn von Leers erschienen: Herr v.L. wurde plötzlich zu Rektor Prof. H. gebeten, der ihm erklärte, ein aus Berlin geflüchteter Jude, namens Goldschmidt habe ihm mitgeteilt, dass sich in den Schriften des Herrn v. L. Stellen aus~~sprochener antisemitischer Tendenz befänden. H. stellte Herrn v.L. über diese Ausserung zur Rede. Er gebrauchte dabei den Ausdruck 'Deutschland fiele in den Zustand der Barbarei zurück' und ersuchte den Herrn v .L. von der Gastfreundschaft der Universität Leiden keinen weiteren Gebrauch zu machen. Die deutsche Delegation stellte sich geschlossen hinter Herrn v .L. und kehrte am nächsten Tage noch einmal auf die Konferenz zurück, auf der eine Vollversammlung stattfand. Die deutsche Delegation erklärte, dass sie unter diesen Umständen zu einer weiteren Mitarbeit nicht in der Lage sei. In der Debatte trat u.a. der holländische Delegierte filr L. und gegen H. auf. Danach reiste die deutsche Delegation geschlossen ab. Die Redaktion trat mit leitenden amtlichen Stellen in Verbindung und erhielt die Mitteilung, dass man dort den Vorfall als ausserordentlich schwerwiegend betrachte, Die kurze Erklärung, welche die Redaktion in die Zeitschrift aufnahm, war das mindeste, wozu sie sich verstehen musste, da man wohl am liebsten gesehen hätte, wenn wir den Aufsatz noch in letzter Stunde ganz fortgelassen hätten; zudem war zu die· sem Zeitpunkt noch gar nicht zu übersehen, welche eventuellen Folgen sich noch aus dem Vorfall ergeben würden. Ich glaube, dass in Anbetracht der Lage, in der sich die Redaktion befand, Herr Prof. Huizinga verständig genug sein wird, um die Notwendigkeit dieser Erklärung zu verstehen. Sie ist zudem so abgefasst, dass meiner Ansicht nach jede persönliche Kränkung H.s vermieden ist. Schliesslich muss man •• auch objektiv sagen, dass das Vorgehen H.s einen Ubergriffgegen die deutsche Delegation darstellte, denn was Herr v.L. früher einmal geschrieben hat, geht Herrn H. einfach nichts an und stellt einen unerlaubten Eingriff in innere deutsche Verhältnisse dar'. Doorslag door P. Geyl: Utrecht, UB; Leiden, Academisch Historisch Museum. De briefvan Geyl gepubliceerd in De Scheide, 11 juni 1933. [ 1036 ] Johan Huizinga (Leiden) aan Pieter Geyl* • • 2! JUlll 1933 W aarde Collega, Houd mij ten goede, dat ik U maar kort antwoord: ik word v6or mijn ver· trek naar Engeland 1 opeens nog overstelpt met rectorale werkzaamheden. Dank voor Uw tegemoet komen aan de wenschen van het Bestuur der Akademie. Eveneens voor de inzage van Uw correspondentie met de H.Z., die hierbij teruggaat, en die mij omtrent de houding van het tijdschrift belangrijk minder optimistisch heeft gemaakt, zooals U kan blijken uit een af· schrift, 2 dat ik mede insluit. Over ons principieel verschil van opvattingen liever bij gelegenheid nog eens mondeling. Met vriendelijke groeten, de Uwe J. Huizinga * Origineel: Utrecht, UB. 1. Zie Huizinga aan B. Malinowski, 23 mei 1933, n. 1. 2. Huizinga aan W. Kienast, 19 juni 1933. [ 1037 ] Johan Huizinga (Leiden) aan Paul Mantoux 1 (Parijs)* 2 [juni 1933] Monsieur et eher collegue, Le journal hollandais De Telegraaf3 publie la traduction hollandaise d'un compte-rendu de la clöture de la conference de l'Entr'aide universitaire a Leyde, de la main de M. van Leers, qui a paru dans une revue du nom de ''Schwarzburg'', 4 numero de juin. Comme la plus grande partie de ce comp· te-rendu a rapport a des choses de la Conference, et comme le t.exte allemand m'est inaccessible, je l'ai traduit en fran~ais aussi literalement que possible. • La teneur du rapport de M. van Leers me semble en contraste assez vif avec les sentiments dont vous avez bien voulu me faire part apres l'incident en question. Je vous serais sincerement oblige de bien vouloir me faire connattre les observations auxquelles ce texte vous donne lieu et de m'autoriser ä en publier dans le journal susdit ce que bon vous semblera. J'adresse une lettre identique ä Messieurs Guillebaud, 5 Kotschnig et Baak. 6 Veuillez croire, Monsieur et eher collegue, ä l'assurance de mes sentiments de haute estime (w.g. J. Huizinga) Recteur de l'Universite de Leyde idem (mutatis mutandis) 2. le Professeur C.M. Guillebaud, Cambridge; 3. Monsieur W.M. Kotschnig, Geneve; 4. Monsieur J.C. Baak, Amsterdam. * Minuut: Leiden, Academisch Historisch Museum. r. Paul Mantoux (1877-1956), Frans historicus, o.a. hoofd van de politieke afdeling van het secretariaat van de Volkenbond te Geneve 1920-1927, doceerde aan het door hem in 1927 opgerichte 'Institut universitaire des hautes etudes internationales' te Geneve; voorzitter van de Franse studentendelegatie op de conferentie van de 'International Student Service'. 2. Het in n. 3 genoemde artikel in De Telegraaf van 29 juni 1933 bevat de antwoorden van Mantoux e.a. op deze briefvan Huizinga, zodat deze ruim voor 29 juni 1933 verzonden moet zijn. 3. N.N., "Het incident met Dr. Von Leers - Wat is er in Leiden gebeurd'', De Telegraaf, 29 juni 1933; voorzien van een korte toelichting bevat dit de weergave van het incident door Von Leers, gevolgd door een repliek namens rector en secretaris door N.J. Krom. 4. J. von Leers, ''Tagung des Weltstudentenwerks in Leiden'', Die Schwarzburg. Hochschulmonatschrift 15 (1933) nr. 6, 190-191: ''Aufzeichnung vom 16. 4. 1933. Bei der am 7. April dieses Jahres begonnenen Tagung des Weltstudentenwerks waren ausser den niede.rländischen Gastgebern eine französische Delegation, geführt von Herrn Prof. Mantoux, eine englische Delegation, geführt von Herrn Prof. Gillibaud, Oxford, und eine deutsche Delegation, geführt von mir, anwesend. Die vorgesehene Aussprache hatte zum Thema: ''Jugend und Staat'', sowie eine Behandlung der europäischen Revisionsfragen. Es war zu erwarten, dass von Anfang an die Umgestaltung in Deutschland im Mittelpunkt des Interesses stehen würde. Es war mir und meinen Kameraden möglich, nachdem zuerst eine stark antideutsche Stimmung infolge der Greuelhetze vorherrschte, von Tag zu Tag Boden zu gewinnen und ein immer grösseres Verständnis für die deutsche Lage zu erwecken. Dies ging so weit, dass der sehr sachliche Professor Gillibaud eine ganz ausgezeichnete Darstellung des Judenproblems in Deutschland gab, die ausdrücklich den hohen idealistischen Inhalt der nationalen Revolution anerkannte. Selbst bei den Franzosen konnte doch ein weitgehendes Verstehen des wirklichen Geistes des neuen Deutschlands erreicht werden, wenn sie auch von ihrer krankhaften Sucht nach ''Sicherheit'' nicht zu heilen waren. Immerhin ergab sich von Tag zu Tag eine grössere freundschaftliche Annäherung. Dies wurde plötzlich gestört durch eine Handlung des Rektors der Leidener U niversität, Prof. Huizinga, der am Dienstag, dem 11. 4., nachmittags mich zu sich bat. Er empfing mich in Anwesenheit seines Sekretärs im Senatszimmer, legte mir einen " Zettel mit einer niederländischen Ubersetzung von aus dem Zusammenhang gerissenen Sätzen aus einer von mir in den deutschen Wahlkämpfen veröffentlichten Broschüre: ''Gebot der Stunde: Juden raus!'', vor, die sich mit der Frage des Ritualmordes beschäftigten. Ohne überhaupt auf den Kern der Frage einzugehen, erklärte mir Prof. Huizinga seine Empörung und Missachtung und erklärte, mir das Gastrecht der Universität entziehen zu müssen. Er äusserte dabei, das ''zwischen dem Westen 470 und Mitteleuropa eine Kluft bestehe, die nicht mehr überbrückt werden könne''. Auf diesen deutschfeindlichen Affront beschloss die deutsche Delegation sofort dass längeres Verbleiben in Leiden damit unmöglich geworden sei. Auf der am Abe;d anstehenden Tagung wurde eine zwischen mir, dem Führer der niederländischen Delegation, Herrn Landgerichtsrat Baak, und den übrigen Delegationsführern vereinbarte, rein sachliche Darstellung des Falles in wenigen Worten gegeben. Darauf erhob ich mich, dankte den niederländischen Gastgebern, erklärte, dass der deutschen Delegation es nunmehr praktisch unmöglich sei, an der Sitzung länger teilzunehmen und stellte den Antrag, die Konferenz zu schliessen, wobei ich zugleich die Mitglieder der anderen Delegationen einlud, die nächste Sitzung in Deutschland abzuhalten. Dieser Antrag fand stürmischen Beifall, die Sitzung wurde sogleich geschlossen. Nach Schluss stieg der erste Chargierte des Leidener Studentenkorps, de Blijk, auf einen Tisch und erklärte in einer kurzen Ansprache, dass, wenn einer niederländischen Delegation dies zustossen würde, sie genau wie wir handeln und sofort abreisen würde. Der niederländische Delegationsführer Baak bat ihn darauf, seine Rede abzubrechen. Die anderen Delegationen waren offen empört über das Verhalten des Rektors, das nicht nur zu einer Störung und voreiligen Beendigung der Konferenz geführt hatte, sondern darüber hinaus einen unerträglichen Präzedenzfall darstellt, denn auf diese Weise kann es jedem radikalen Politiker jedes Landes praktisch unmöglich gemacht werden, an internationalen Kongressen teilzunehmen. Wie ich später erfuhr, haben mehrere Juden, sowohl aus Amsterdam, wie der jüdische Buchhändler Ginsburg in Leiden, sich an den Rektor gewandt. Da die deutsche Presse die Angelegenheit bereits aufgenommen hat, da ich selbst ausserdem, als ich am Ostersonnabend zur ''Stimme des Tages'' im Berliner Rundfunk sprach und über die T11gung Bericht gab, wobei diese Angelegenheit zum mindesten gestreift wurde, da schliesslich die fragliche Broschüre in einem Parteiverlag der N.S.D.A.P. herausgekommen und durch die S.A. verkauft ist, können wir es nicht auf sich beruhen lassen. Eine glatte Genugtuung des Rektors ist unter diesen Umständen unbedingt nötig und müsste, schon um weitere Diskriminierung führender Nationalsozialisten ein für allemal unmöglich zu machen, gefordert werden. Dr. von Leers, Leiter des Hauptamtes für Grenz- und Aussenpolitik der D.St.'. 5. Claude William Guillebaud (1890-1971), Engels econoom, doceerde in verschill~nde functies aan Cambridge University, voorzitter van de Engelse studentendelegat1e. 6. J.C. Baak (1897-1945), jurist, lid van de Nederlandse studentendelegatie. [ 1038] Pieter Geyl (Londen) aan Johan Huizinga* 23juni1933 Waarde Collega, 1 Ingesloten nogmaals een brief van Kienast, - die ditmaal ~~ grenzen va~ het verbazingwekkende overschrijdt. Ook doorslag van m11n antwoord. Mag ik beide terug ontvangen? Ik voeg er nog een uitknipsel 3 bij, waaruit gij zien zult dat ik tracht mezelf · onder verschillende omstandigheden gelijk te blijven. Met vr. gr. wg. P. Geyl * Afschrift: Utrecht, UB, . , . R h Kienast aan P. Geyl, 20 juni 1933, waaru~t: Sie ?aben vollkommen ec t, 1• wenn Sie annahmen, dass der Redaktion über die Schriften des Herrn von Leers w. 471 nichts näheres bekannt war. Von der Schrift ''Juden raus'' kenne ich nur den Titel aus dem Strassenverkauf, wusste auch bisher nicht, dass sie von Herrn v.L. herrührt. Ebenso wenig war es mir bekannt, dass er die Ritualmord-Märchen für seine Propaganda ausgeschlachtet hat und nehme als sicher an, dass die beiden Herren Herausgeber darüber ebenso wenig unterrichtet waren wie ich. Ihr Urteil über die Verbreitung solcher Lügen als ''Misdadige ophitsing'' teile ich durchaus. Ich muss aber feststellen, dass meines Erachtens das Vorgehen von Herrn Prof. H. auch jetzt noch nicht zu rechtfertigen ist. Nehmen Sie bitte an, einer der franz. oder engl. Teilnehmer des Kongresses hätte sich in der Lügenpropaganda gegen Deutschland hervorgetan, Gewinnung von Fett aus Soldatenleichen, Abhackung von Kinderhänden und was es sonst schöne Dinge gibt. Glauben Sie, dass Herr Prof. H. auch diesen Delegierten von der Konferenz verwischen hätte? Vix et ne vix quidem credo [ik geloof het niet ofnauwelijks]. Herr v.L., über dessen Person ich hier nicht zu urteilen habe, •• sprach in Leyden im Namen Deutschlands. Ich will dabei auf die törichte Ausserung ''Deutschland fiele in Barbarei zurück'' gar nicht eingehen. Durch solche Ritualmord-Lügen, mag man sie nun närrisch oder verbrecherisch schelten, fällt Deutschland nicht in Barbarei. Wenn sich heute ganz Europa in der Gefahr der Barbareibefindet, so verdanken wir das dem Verbrechen von Versailles. Ich kann Ihnen ruhig einräumen, dass in ruhigen Zeiten die Schriftleitung von dem ganzen Vorfall keine Notiz genommen und sich darauf beschränkt hätte, wenn sie das Vorgehen Prof. H.s bei gründlicher Prüfung nicht billigen konnte, ihn künftig· hin nicht mehr um Beiträge zu bitten. Ein solches Stillschweigen war in Zeiten wie den heutigen ganz unmöglich. Das geschah nicht aus Furcht vor irgendwelchen äusseren Eingriffen, sondern die Schriftleitung setzte sich, besonders wenn der Vorfall in Leyden zu Weiterungen geführt hätte, dem Vorwurf eines Mangels an nationaler Selbstachtung aus. In welche Lage wären wir geraten, wenn die Vorfälle in Leyden zu einem allgemeinen Entrüstungssturm in der deutschen Presse geführt hätten und gleichzeitig die führende historische Fachzeitschrift ein Heft mit einem Aufsatz von H. eröffnet hätte? Ich bin überzeugt, dass man im Ausland im umgekehrten Falle ebenso gehandelt, wenn nicht noch eine schärfere Antwort gefunden hätte. Berücksichtigen Sie doch bitte, dass in Deutschland heute eine Umwälzung vor sich geht, die das Gesicht unseres Volkes nicht weniger verändert als die Revolution Cromwells das Gesicht des englischen oder die von 1789 das des französischen verändert hat. Aus diesem Grunde hat auch die Schriftleitung mit einer obersten Staatsbehörde Fühlung genommen und von ihr die notwendigen Informationen bezogen. Es handelt sich also, sehr verehrter Herr Professor, nicht um die Wahrung der ''geistigen Unabhängigkeit'' sondern der nationalen Würde. Ob die nationale Würde nicht durch die Ritualmordpropaganda des Herrn v.L. in schlimmerer Weise verletzt wurde, is eine Sache fti.r sich und steht hier nicht zur Erörterung. Ich möchte Ihnen zum Schluss noch zum Ausdruck bringen, wie sehr ich, ebenso wie die beiden Herausgeber bedauere, dass gerade Herr Prof. H. der Urheber dieses Zwischenfalles ist. Wir kennen ihn als würdigen ruhigdenkenden Mann. Ich schätze in ihm einen ausgezeichneten, vielfach zu neuen Fragestellungen vordringenden Gelehrten, dessen Schriften, da sie sich mit meinem eigenen Arbeitsgebiet berühren, mir wohl vertraut sind. Der tiefste Grund für .den Vorfall in Leyden sowohl wie für die Beurteilung unserer Stellungnahme liegt, glaube ich darin, dass Sie wie Herr Prof. H. und der grösste Teil des Auslandes überhaupt noch keine wirkliche Vorstellung von der Umwandlung in Deutschland, der Tiefe des Umsturzes und den Zielen der neuen Entwicklung haben'. Doorslag afschrift door P. Geyl: Leiden, Academisch Historisch Museum. 2. P. Geyl aan W. Kienast, 23 juni 1933, waaruit: 'Het ging erom, schrijft gij, de na· tionale waardigheid te beschermen, en gij laat er op volgen: 'Ob die nationale Würde nicht durch die Ritualmordpropaganda dess Herrn von L. in schlimmerer Weise ver· letzt wurde, ist eine Sache fti.r sich und steht hier nicht zur Erörterung'. Mijns inziens legt gij zelf daar de zwakheid van Uw positie bloot. 472 Gij spreekt ook van ''nationale Selbstachtung''> een woord dat tegenwoordig in Duitschland opgeld doet. Hoe gij aan zelfrespect kunt winnen door U blindelings aan te sluiten bij al wat door de nieuwe machthebbers in Uw naam gedaan wordt, is mij een raadsel. Maar zelfrespect is ten slotte iets volmaakt subjectiefs, dat door de wetten van uw eigen psychologie bepaald wordt. Ik kan u slechts verzekeren, dat gij de achting van anderen niet verkrijgen zult (ofliever, dat gij ze verspelen zult, want gij had ze), als gij U de vertegenwoordiging door een misdadig ophitser (gij geeft het toe!) laat welgevallen. Prof. Huizinga zendt mij afschrift van een briefwaarin hij U voorstelt U de onjuist· heid van Uw lezing van het gebeurde aan te toonen. Maar uit Uw jongste schrijven aan mij moet ik afleiden dat de vraag naar juistheid of onjuistheid U volmaakt onver· schillig laten zal. Uw lezing is immers die ''einer obersten Staatsbehörde''. Uw nationale waardigheid gebiedt U er U zonder kritiek naar te gedragen. Maar Uw weten· schappelijke waardigheid? Dat gij niet inziet dat die twee slechts in harmonie bestaan kunnen, is voor mij een bedroevend bewijs, van de verwarring die zelfs in de beste Duitsche geesten op dit oogenblik heerscht. Geloofmij, Hoogachtend Uw dw. w.g. P.Geyl P.S. Enkele voor de band liggende opmerkingen die ik eerst achter wege had willen laten, voeg ik hier toch nog aan toe. Gij schrijft (en het is een argument dat door Duitschers tegenwoordig veel gebruikt wordt), dat wij buitenlanders niet begrijpen wat er bij U gebeurt. Zijt gij er zoo zeker van, dat gij het zelfjuist verstaat? Wij hebben in ieder geval het voordeel dat wij inge· licht worden over velerlei wat bij U de censuur onderdrukt, niet slechts kritiek maar ook feiten. Bovendien - het ware begrip schijnt toch werkelijk niet aan alle Duit· schers geopenbaard te zijn: de eene groep na de andere, links en rechts, wordt tenminste krachtdadig onderdrukt; moeten wij gehoorzaam aannemen dat de machtigste partij (de voor het oogenblik machtigste partij) het ieder keer bij het rechte eind heeft? Maar bovendien, het soort overspannen nationalisme dat thans bij U opgeld doet, is werkelijk niet zoo moeilijk te begrijpen. Het is een oude kennis en waarlijk geen met wiens weder opduiken Duitschland of de wereld geluk te wenschen is. Gij weet dat ik nationalist ben, - maar er zijn zaken die ik hooger stel dan nationalis· me. Gij weet ook dat ik geen Franschgezinde ben en gij zult mij niet voor een bewonderaar van het verdrag van Versailles houden. Toch gaat het niet aan om te schrijven, zooals gij doet, alsof de wereldgeschiedenis met ''de misdaad van Versailles'' begint. Ook daarvoor bestaan verklaringen. En in ieder geval is het een vreemde vertooning (en voor een vriend van Duitschland geen verkwikkelijke) als men thans Duitschers het onrecht van Versailles aan Duitschers wreken ziet en tevens alle sympathie van landen als Engeland en Nederland verspelen'. Doorslag: Utrecht, UB; Leiden, Aca· demisch Historisch Museum. 3. Vermoedelijk: P. Geyl, ''Waar de scheidingslijn wel loopt'', Vlaande~en. Weekblad tot verspreiding der Vlaamsch-nationale gedachte, IS juli 1933; ingezonden brief als reactie op: ''Prof. Geyl als Neo-Belgicist'', Vlaanderen, 24 juni 1933. [ 1039] Johan Huizinga (Lenden) aan Pieter Geyl* 26juni1933 Waarde Collega, Ik haast mij, U te berichten, dat ik den brief van Kienast niet in het couvert heb aangetroffen. Maar Uw antwoord is in ieder geval uitstekend, en ze- 473 1 ker beter lectuur dan het stuk zelf. Ook het Vlaamsche stuk las ik met belangstelling, in het bijzonder het citaat. Hierbij alles terug, Met vr. groeten de Uwe J. Huizinga * Origineel: Utrecht, UB. I. P. Geyl, ''Waar de scheidingslijn wel loopt''. [ 1040] Paul Mantoux (Parijs) aan Johan Huizinga* 26 juni 1933 Monsieur le Recteur, Je reponds d'autant plus volontiers ä la question posee par la lettre que vous me faites l'honneur de m'adresser, qu'entre les faits connus de moi et la maniere dont ils sont presentes dans le rapport de M. Von Leers, il y a beaucoup de diflerence. Tout d'abord, malgre l'incontestable habilete avec laquelle M. Von Leers s'est efforce de nous donner ce qu'il appelle ''une idee plus saine de la nouvelle Allemagne'', et malgre le desir sincere des etudiants fran9ais de faire de leur mieux pour comprendre sans parti-pris l'etat d'esprit de la jeunesse allemande en un temps de bouleversement materiel et moral, nos objections contre les sophismes du national-socialisme et contre la brutalite de ses methodes ne se sont nullement attenuees au cours de la discussion. La forme courtoise de cette discussion a permis le maintien de bonnes relations entre membres des deux groupes, mais l'opposition des idees est restee entiere. Sur l'incident provoque par la communication qui vous a ete faite, le 11 avril, d'un passage de la brochure intitulee Gebot der Stunde: Juden 'raus, la relation de M. Von Leers est de nature ä creer une impression tout ä fait erronee. Ce n'est pas sur sa proposition que la conference a ete ajournee. Vers l'heure du diner, !es chefs des groupes fran~ais et britannique avaient ete informes de l'incident par M. Kotschnig, secretaire-general de l'Entre'aide Universitaire Internationale. Apres le diner, une reunion a eu lieu chez un professeur de l'U niversite: y assistaient M. Kotschnig et son adjoint, M. Pobereszki, 1 Mr. Guillebaud, M. Baak et moi-meme, accompagne d'un des membres du groupe francais, M. Jean Thomas. Nous avons eu connaissance du texte incrimine et de votre conversation avec M. Von Leers. Notre sentiment unanime a ete que votre indignation etait pleinement justifiee. D'autre part, notre devoir etait, dans l'interet comme dans l'esprit de l'Entr'aide Internationale, de tout faire pour eviter qu'un incident individuel eut pour consequence de rendre difficiles, dans l'avenir, de nouvelles reunions avec les etudiants allemands. Nous savions que la delegation allemande se solidarisait avec son chef. C'est pourquoi nous avons decide 1° de proclamer immediatement la clöture de la conference, qui devait, en principe, durer un jour de plus. Nous evi474 tions ainsi que fut posee la question d'une seance qui n'aurait pu etre tenue le lendemain, qu'en l'absence des Allemands; 2° de faire connaitre atous Ie: membres de la conference ce qui s'etait passe, afin que chacun fü.t en etat de comprendre votre attitude et les raisons de la conclusion a laquelle nous etions arrives nous-memes quant al'interruption de nos travaux. Nous avons examine s'il ne conviendrait pas de lire publiquement, apres le b~ef coromunique sur lequel nous nous etions mis d'accord, les lignes dans lesquelles M. Von Leers avait rappele et renouvele !'abominable accusation, tant de fois refutee, du meurtre rituel. Nous etions arrives, apres discussion, ala conclusion qu'il fallait le faire, afin de ne laisser dans l'esprit des membres de la Conference aucun doute sur l'origine et l'explication de l'incident. Notre double decision prise, nous en avons fait part aM. Von Leers. 11 n'a eleve aucune objection contre la redaction de notre communique et a reconnu sans detour l'authenticite du texte qui vous avait ete transmis. Mais il nous a dit que, si ce texte etait lu en seance pleniere, il se sentirait oblige de repliquer. Nous lui avons repondu que nous voulions ecarter toute discussion, tant pour empecher que vous fussiez mis en compte que pour menager nos relations futures avec les etudiants allemands: nous avons consenti a ne lire que notre communique sommaire, mais en nous reservant le droit d'annoncer, aussitöt apres cette lecture, que les groupes se reuniraient separement, et seraient informes en detail de tout ce qui s'etait passe. Ce programme a etc suivi exactement. Lorsque, apres les quelques mots prononces par M. Von Leers, M. De Blieck2 a fait entendre sa protestation, j 'ai dit que, si un debat s' engageait contrairement a notre desir forme!, nous serions obliges de lire immediatement le texte qui avait donne lieu al'incident. L'intervention de M. Baak a tout arrete: nous nous sommes alors separes, et j'ai fair connaitre a mon groupe tous les faits dont j'etais informe. La delegation a ete unanime a approuver ma conduite et celle de mes collegues, et s'est pleinement associee a notre appreciation de votre attitude. Je suis heureux de vous renouveler a cette occasion l'expression de mon sentiment personnel, et je reste, avec la plus profonde estime, votre tres sin· cerement devoue, Paul Mantoux * Origineel: Leiden, Academisch Historisch Museum. r. Pobereszki, adjunct algemeen secretaris van de I.S.S. 2. J. de Blieck (*1907), jurist, als voormalig praeses collegii van het Leids studentencorps lid van de Nederlandse studenter1delegatie, had na de sluiting van de conferentie verklaard dat een Nederlandse delegatie, wanneer haar iets dergelijks was overkomen, op dezelfde wijze zou handelen. Nadat ?,ii eenmaal volledig~an het gebeurde ~p de hoogte was gesteld, betreurde De Blieck ZIJn woo~den, maa~ z1Jn ?ptr.eden wer~ 1n de door Von Leers verbreide versie van het voorval• 1n pro-Du1tse z1n u1tgelegd: der • • holländische Delegierte', verg. Huizinga aan W. K1enast, 19 Juni 1933, n. 2. • 475 [ 1041] F. Meinecke en A. Brackmann 1 (Historische Zeitschrift, Berlijn) aan Johan Huizinga* • • 27 JUnl 1933 Sehr geehrter Herr Kollege! Herr Dr. Kienast, von dessen Korrespondenz mit Herrn Professor Geyl wir erst nachträglich Kenntnis erhielten, hat uns Ihr an ihn gerichtetes Schreiben vom 19.d. Mts. mitgeteilt. Wir entnehmen daraus, dass Sie die Darstellung des Leydener Vorfalls, wie sie uns auf unser Befragen von amtlicher Stelle gegeben wurde, nicht für richtig halten. Für unsere Haltung musste in einer Frage, die das Gebiet der nationalen Ehre und Würde berührte, selbstverständlich diejenige Darstellung des Sachverhalts massgebend sein, die wir von amtlicher Seite empfingen. Dass wir grade Ihnen gegenüber, und nachdem wir selbst Sie um Ihren Aufsatz gebeten hatten, zu einem solchen Schritt genötigt waren, empfanden wir mit besonderem Bedauern. Angesichts der Befürchtungen, die in dem an Dr. Kienast gerichteten Schreiben des Herrn Professor Geyl zum Ausdruck kommen, dürfen wir auf die Zukunft verweisen, dass wir die natürlichen Pflichten, die wir als Deutsche zu erfüllen haben, auch ferner mit der Wahrung der reinen Wissenschaft vereinigen werden. In grösster Ergebenheit Meinecke Brackmann * Origineel: Leiden, Academisch Historisch Museum. I. Albert Brackmann (1871-1952), Duits historicus, sedert 1922 hoogleraar te Berlijn, sedert 1929 directeur van de 'Preussische Staatsarchive', in 1935 tot zijn pensionering in 1936 nog belast met de leiding van het 'Reichsarchiv' . • [ 1042] Johan Huizinga aan de Historische Zeitschrift (p.a. A. Brackmann, Berlijn)* 30 juni 1933 Sehr geehrte Schriftleitung, Ihr Schreiben vom 27.d.Mts. bestätigt mich in meiner Ansicht, dass ich die Haltung der Historischen Zeitschrift richtig verstanden habe. Deswegen will ich Sie mit einer protokollmässigen Darstellung des Zwischenfalles nicht belästigen. Nur auf die formelle Seite des Konfliktes möchte ich mit einem Worte eingehen. Ein angesehener Jurist-Diplomat versicherte mir damals, seiner Meinung nach liege auch in dieser Hinsicht das Unrecht durchaus auf deutscher Seite. 1 Man müsse ernstlich beanstanden, dass zu einer Konferenz wie diejenige der I.S.S. eine Regierung den Delegierten beschickt, und für diesen, wenn ihm etwas passiert, hinterher diplomatische Geltung beansprucht. Ganz abgesehen davon hat eine Universität, deren Wesen die Freiheit ist, in Sachen ihrer Ehre und Würde andere Masstäbe anzulegen als diejenige welche den Verkehr der Staaten regeln. Ihr sehr ergebener, 0, Huizinga) Rector-Magnificus * Minuut en doorslag: Leiden, Academisch Historisch Museum. I. Verg. W.J.M. van Eysinga aan Huizinga, 13 april 1933. [ 1043] Henriette Roland Holst (Bloemendaal) aan Johan Huizinga* 8 juli (1933?] Beste Han, Ik ben erg blij met je hartelijke brief, en in mijn schik met je lof over mijn boekje, 1 dat spreekt. Ik heb het me.t liefde en aandacht geschreven, en natuurlijk beheerschte ik het onderwerp, maar je weet natuurlijk zelf nooit heelemaal zeker, of het je gelukt is, in zoo'n geschriftje het licht te doen overvloeien, waarin je schrijvend, menschen en dingen zag. Wat vervelend dat Retha een beetje ziek is; door dat ze wat vermoeid was, heeft de infektie zeker vat op haar kunnen krijgen. Ze moet het nu maar goed uitvieren. Ik hoop dat het ook met Paula2 los zal loopen; het troepje uit Brandt3 zal wel erg moe zijn aangekomen na een warme reis, en 't heerlijk vinden in je koele vertrekken te bekomen. Wij stellen je voor, om Vri1äag hier te komen eten, dan begint Riks vakantie, om vier uur sluit hij de zaak en we vinden je komst een feestelijke inzet van de vakantie. Schikt het je niet, dan zijn wij a.s. Zondag ook vrij. 06k kan het wel Donderdag. Wat een zwaar jaar hebben Rik en jij in jullie werk gehad, door zeer verschillende oorzaken wel is waar, maar voor beide zwaar om doorheen te komen. Gelukkig is hij er nu bijna doorheen, de laatste weken brachten nog een paar vervelende incidenten. Verbeeld je, dat geheel onverwacht ons vriendinnetje Elsie Watteville v.d. Loeff is overgekomen en nu twee dagen bij ons logeert. Zij is haast niet veranderd - heeft nog al de vroegere bekoringen. Na die 8 jaar is 't, ofzij gisteren bij ons was. Nu nog een verzoek: zou ik dezen zomer van je mogen leenen: Kees' Drie treden van het volkenrecht, en, opnieuw, zijn Droit de paix; 4 ik heb ze noodig voor de voorbereiding van een voordracht. Misschien vindt je het 't makkelijkst, ze mee te brengen. Met veel hartelijke groeten ook voor de kinderen, en goede wenschen voor de zieken, die hoop ik, al herstellenden zijn, je Jet * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. I. Henri!tte Roland Holst, Herman Gorter (Amsterdam 1933). 2. Paola Huizinga-Kestner, echtgenote van Leonhard Huizinga. 3. Brand (Oostenrijk), waar Leonhard Huizinga en zijn gezin regelmatig verbleven. 477 4. Cornelis van Vollenhoven, De drie treden van het volkenrecht ('s-Gravenhage 1918) en Du droit du paix ('s-Gravenhage 1932). [ 1044] Pieter Geyl (Lenden) aan Johan Huizinga* II juli 1933 Waarde Collega, Uit de ingesloten brief van Kienast 1 leid ik af, dat er nog verdere corres· pondentie tusschen u en hem plaats gehad heeft, ofschoon in de brief van Meinecke en Brackmann aan u maar van een brief sprake is. Ik zou het op prijs stellen als ik uw tweede brief, indien gij er een geschreven hebt, zien mocht. De houding van M. en Br. is precies wat ik aan Kienast reeds voorspeld had. De lankmoedigheid die de heeren tegenover mij aan den dag !eggen, is het eenige wat mij verbaast. Met vr. groeten, de Uwe, P. Geyl * Origineel: Leiden, Academisch Historisch Museum. r. W. Kienast aan P. Geyl, 8 juli 1933, waarin de discussie werd gesloten onder verwijzing naar de directe correspondentie tussen Huizinga ende beide redacteuren van de Historische Zeitschrift. Doorslag door P. Geyl: Utrecht, UB; Leiden, Academisch Historisch Museum. [ 1045] Johan Huizinga (Leiden) aan Pieter Geyl* 12 juli 1933 Waarde Collega, De chronologie van Dr. Kienast is onnauwkeurig; ik schreef geen andere brieven dan ingesloten A 1 en C; 2 het ''inzwischen'' is dus niet juist. Van C liet ik terstond een doorslag voor U bestemd maken, maar verzuimde die te zenden. A en B3 ontvang ik gaarne van U terug. Ik heb thans ook genoeg van de Historische Zeitschrift. Het is misselijk. Met vriendelijke groeten, de Uwe J. Huizinga * Origineel: Utrecht, UB. 1. Huizinga aan W. Kienast, 19 juni 1933. 2. Huizinga aan de Historische Zeitschrift (p.a. Brackmann), 30 juni 1933. 3. F. Meinecke en A. Brackmann aan Huizinga, 27 juni 1933. [ 1046] l'aul Mantoux (Hendaye, Basses·Pyrenees) aan Johan Huizinga* 22 juli 1933 Monsieur le Recteur, Je vous remercie de votre communication et suis heureux de voir que les lecteurs du Telegraaf ont maintenant quelques elements d'appreciation serieux; j'espere qu'ils seront aussi informes du temoignage de Mr. Guillebaud.1 Je m'empresse de vous renvoyer la lettre de celui·ci, ainsi que Ja coupure du journal. II n'est pas surprenant que votre attitude si justifiee vis avis de Von Leers ait emu !es hitleriens. Toute leur propagande repose sur des falsifications de l'histoire. En particulier, l'usage qu'ils font de ce faux notoire qu'on appelle ''les Protocoles des Sages de Sion'' 2 pour accuser tous les juifs de conspirations tenebreuses et subversives, est un bel exemple du eh bien? Ik ben toch blij dat ik wegga, menschen van ons gehalte moeten toch niet dineeren met menus die aldus beginnen, meloen> oesters, caviaar, dat gaat toch niet, 't is toch ook niet behoorlijk om in een dik uur voor f 10 per persoon te eten. 't Is er alles naast, hinderlijk naast. Behalve v. Blom wil eigenlijk iedereen er uit als hij de kans krijgt. (Van Crena weet ik 't niet). Vrijdag zijn wij weer in Bloemendaal. Hart. gegr. allen t.t. R. • * 1. Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. Colenbrander. [ 1054] Johan Huizinga (Leiden) aan Th.J.G. Locher* 20 september 1933 Waarde Locher, Dank voor Uw woord van instemming. 1 Helaas schijnt de Ministerjuist den kant op te willen, waar ik voor waarschuwde. Van Uw Russische studien2 wist ik nog niet. Mij dunkt, er zou op te letten zijn, in hoeverre de slavophilie al vooruitliep op moderne rassentheorieen, en in het algemeen op haar verhouding tot het geoutreerde nationalisme van tegenwoordig. Was men in dien tijd nog fatsoenlijker en waarheidslievender, of lijkt het maar zoo? Mocht ik tot het verleenen van het subsidie iets kunnen bijdragen, dan zal Prof. Van Wijk het mij wel zeggen. Met vriendelijke groeten, ook aan Mevr. Locher, Gaarne Uw dw. J. Huizinga * Origineel: Leiden, Mw. Locher-Hibma. r. Inzake Von Leers-kwestie. 2. Locher volgde colleges Russisch bij N. van Wijk. [ 1055] Lucien Febvre 1 (Parijs) aan Johan Huizinga* 2 oktober 1933 Monsieur et eher Collegue, .Vous connaissez certainement les Anna/es que j'ai fonde il y a 5 ans et que je dirige avec Marc Bloch2 depuis ce temps lä. Vous savez qu'elles ont pris la place que ne tenait plus, pour beaucoup de raisons, le Vierteljahrsschrift J. Sozial u. Wirtschaftsgesch., devenu une revue ä peu pres exclusivement allemande. Vous savez aussi qu'elles entendent le mot ''social'' qui figure sur leur titre, d'un fa~on le plus large et le plus vaste. Au moment oü nous etablissons le programme de la nouvelle annee, il nous serait tres agreable de pouvoir donner de vous une etude large et precise comme celles que vous avez l'habitude d'ecrire. Sur la fin du Moyen Age; sur la societe d'Erasme; sur l'ancienne societe hollandaise - ou sur tout autre sujet qu'il vous plairait, n'auriez vous rien ä nous offrir? Nous serions heure11x de publier en France quelque chose d'un historien dont nous estimons infiniment l'originalite et le talent. Vous serez bien aimable de nous donner un petit mp• de reponse sans trop tarder; je souhaite tres vivement qu'il soit favorable et je vous prie de croire, Monsieur et eher collegue, a mes sentiments de haute estime et de bien etre devouement, Lucien Febvre Professeur d'Histoire de la Civilisation Moderne au College de France * Origineel: 's-Gravenhage, KB. 1. Lucien Febvre (1878-1956), Frans historicus, hoogleraar te Straatsburg 1919-1933, nadien aan het College de France; met Marc Bloch oprichter en redacteur van het tijdschrift Anna/es d'histoire economique et sociale (1929), later genaamd Anna/es. Economies Societes Civilisations. 2. Marc Bloch (1886-1944), Frans historicus, lector middeleeuwse geschiedenis te Straatsburg 1919-1936, nadien hoogleraar economische geschiedenis aan de Sorbonne; in 1944 als verzetsman gefusilleerd. [ 1056] Lucien Febvre aan Johan Huizinga* [na 2 oktober 1933) Mon eher Collegue, Mais non! vous etes trop modeste, et vous assignez aux Anna/es un but trop restreint! 11 y a toute sorte de choses excellentes de vous qui sont faites pour les Anna/es! Tous les chapitres de votre Declin du Moyen-Age auraient pu y paraitre les uns apres les autres. Tout ce qui noue un lien entre /'art et l'economie, entre la pensee et la structure sociale, entre la psychologie collective et /es etats sociaux rentre dans nos preoccupations. De l'economie pure, nous en avons; des historiens economistes, au sens etroit du mot, nous en avons: mais des hommes capables comme vous de nouer, avec talent, un lien entre art, moeurs, etat social, pensees collectives ou individuelles, il n'y en a pas des masses; et c'est par cela que personnellement, je tiens beaucoup votre collaboration. Jene fais pas une Revue pour y enfouir des articles. Je fais une Revue pour elargir de jeunes esprits, et les tirer de leur specialite precisement les montrer qu'il y a autre chose. Reflechissez et vous trouverez certainement dans vos cartons - ou dans votre esprit, le pendant d'un de vos beaux chapitres du Declin: ''L'apre saveur de la vie'' ... ''La conception hierarchique de la Societe'' ... ''Les formes de la pensee reflectees dans la vie pratique'' ... ''L'art et la vie'' ... ''Le verbe et l'image'' ... Tout cela, bon pour les Anna/es! Tout cela ou leur equivalentl Tout cela qui est de meilleur Huyzinga et dont nous avons bien envie! - Donc, je ne renonce pas. Je vous veux collaborateur ä notre oeuvre d'education et d'elargissement intellectuel. Pardonnez moi cette insistance. Nous ne manquons pas d'articles, certes. Mais d'hommes ä l'esprit large, nous n'en aurons jamais assez. Bien ä vous, mon eher collegue, Lucien Febvre a * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. [ ro57 ] Richard Roland Holst aan Johan Huizinga* 12 oktober 1933 Beste Han. Je brief over Dre vind ik ongelooflijk. Het verloop van deze geheele ont· moeting onbegrijpelijk! Wat bezielde hem, om je eerst op te wekken om hem te ontmoeten en dan na afloop van die ontmoeting, te breken? 1 Hij is een zonderling bevracht schip dat is zeker. · Na onze jongensjaren ben ik nooit zoo erg op hem gesteld geweest. Ik had altijd 't gevoel alsof er een glazen wand tusschen ons was. Dat hij Nazi geworden is dat bevreemdt mij niet, hij heeft niet zoo maar een Nerokop voor niets. Wanneer wij het nog mochten beleven dat hij Mussert2 een handje kwam helpen, geloofmij maar dat wij over den kling gejaagd zouden worden. Wanneer je mij later de details vertelt dan zal ik het verloop beter begrijpen, maar het is toch naar voor je om zoo iets te ondervinden. Daar zijn wij te oud voor. Telkens moet ik denken ''hoe moet 't er bij Dre van binnen uitzien, dat hij z66 doen kan?'' Jet is nog niet geheel boven Jan maar wel langzaam op weg van beter worden. Hartelijke groeten voor jullie t.t. R. Hadt je 't aardig in Parijs?3 * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Andre Jolles, bekeerd tot het nationaal-socialisme, had aan de vriendschap met Huizinga een einde gemaakt. Verg. J. Huizinga, M1jn weg tot de historie (Haarlem 1947) 36, 'Meer dan vijfen dertig jaar heeft die vriendschap e"en groote plaats in mijn leven ingenomen, totdat zij op 9 October 1933 met een woord werd afgebroken, niet · door mij' (V.W. 1, 30); verg. Leonhard Huizinga, Herinneringen aan mijn vader ('sGravenhage 1963) 163-164, 'Hij bracht Jolles weg naar de trein naar Duitsland. Ik herinner mij zijn verslag van het afscheid met pijnlijke duidelijkheid. Ondanks alles was het niet vader die een levenslange vriendschap verbrak. [... ] Het was geen oorlogsverklaring aan zijn oude en zo dikwijls ontrouwe vriend, toen hij staande bij de trein zei: 'Dan Andre, valt er tussen ons eigenlijk niets meer te zeggen.' [... ] Ik weet niet meer wat vader nog gehoopt heeft op dat moment, maar ik herinner mij zijn volslagen ontreddering toen hij thuis kwam: 'En toen zei Andre: Nee, inderdaad, niets meer. En hij stapte in de trein en keek niet eens meer om'.' 2. Anton Adriaan Mussert (1894-1946), politicus, een der oprichters en voorman van de Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland. 3. Op een conferentie (16-18 oktober 1933) van het 'Institut International de Cooperation Intellectuelle', een instelling van de Volkenbond waarvan Huizinga het Nederlandse lid was; verg. J. Huizinga, ''Discours sur l'avenir de l'esprit europeen'', Troi- sieme entretien organise par le Comite permanent des Lettres en des Arts de la Societe des Nations, Octobre 1933 (Parijs 1933) 53-63 (V.W. VII, 261-268). [ 1058 ] N.B. Tenhaeff1 aan Johan Huizinga* 18 oktober 1933 Hooggeachte professor, U wijte het niet aan bemoeizucht, als ik mij meng in zaken, die mij persoonlijk niets aangaan. Maar ik heb te Warschau het genoegen gehad, Professor A. Brackmann te ontmoeten en vond zoo, ongezocht, de gelegenheid over het voorlaatste nummer van de Historische Zeitschrift te spreken. Bij dat gesprek kreeg ik scherp den indruk, dat, als U, over en weer, elkaars standpunt zoudt begrijpen, wel een zeer duidelijk meeningsverschil, maar geen persoonlijke ontstemming zou blijven bestaan. In ieder geval was ont· stemming bij den Heer Brackmann niet aanwezig. Voor den Duitscher ligt de zaak zoo, dat Dr. von Leers was Führer van de Duitsche studentendelegatie en, als zoodanig door de Duitsche Regeering erkend, beschouwd moet worden als een vertegenwoordiger van Duitsch· land. Antecedenten doen dan alleen in zooverre ter zake, dat zij ter beoordee· ling staan van wie afvaardigt. Zoo zal men, nu ook, in Duitschland handelen • met Sovjet-delegaties. Alleen hun gedragingen ter plaatse zijn ''massgebend'' voor eventueele maatregelen. Uw standpunt is duidelijk, uit Uw rectoraatsrede. 2 Antecedenten doen wel ter zake, want de Universiteit heeft na te gaan ofhaar eer en haar plicht niet in het gedrang komen. Uit mijn gesprek met den Heer Brackmann bleek mij, dat voor zijn gevoel de persoon van Dr. von Leers, die hem en de Redactie geheel onbekend is, buiten de zaak staat. Maar, aldus professor Brackmann, waarom zouden wij niet, over en weer, kunnen begrijpen, dat wij ieder, - U van Uw kant, de Redactie van de Hist. Zschft. van haar kant -, eenvoudig deden, wat wij na rijp beraad als eerlijke en ernstige menschen doen moesten, ook wanneer wij, over en weer, vast houden aan het eigen standpunt en het andere stand· punt niet kunnen deelen? Ik dacht, dat ik er goed aan zou doen, U dit over te brengen. En ik geloof, dat ik dit niet verkeerd zie. De Redactie van de Hist. Zeitschrift vond de bot· sing met U des te meer onaangenaam, omdat zij (ik citeer weer letterlijk) uw . ''Gelehrtenpersönlichkeit verehrt'', Op de details van ons gesprek behoef ik, dunkt mij, niet in te gaan. Ik vermeld alleen, dat ik het gesprek over U niet begonnen ben. Ik lokte dus ook niet 'n paar verzoeningsgezinde woorden uit. Maar ik ben blij, dat ik uit den toonaard van ons gesprek mocht afleiden, dat het zijn nut kon hebben, U er dit weinige van te zeggen. En nogmaals, zelfs als deze brief volmaakt nutteloos mocht blijken, geen 0 • bemoeizucht dreef mij. Gaarne Uw dw. Tenhaeff * Origineel: Leiden, Academisch Historisch Museum. r. N.B. Tenhaeff(1885-1943), historicus, sedert 1912 werkzaam in het middelbaar onderwijs, 1929-1939 rector van het Vrijzinnig Christelijk Lyceum te 's-Gravenhage, 1929-1933 privaatdocent te Leiden in de hulpwetenschappen van de geschiedenis, in 1938 benoemd tot hoogleraar algemene geschiedenis te Amsterdam. 2. Rede van de rector magnificus bij de overdracht van het rectoraat aan D. van Biom op 18 september 1933, Jaarboek der rijksuniversiteit te Leiden 1933 (Leiden 1933) 191-211 (V. W. VIII, 409-414, gedeeltelijk), 200: 'In ongewild verband met de zoo even genoemde conferentie van het I.S.S. heeft de rector, in overleg met het senaatsbestuur, op 11 April aan een vreemdeling, die schuldig stond aan een openbare en recente uiting van misdadige strekking, verzocht, van de gastvrijheid der universiteit niet verder gebruik te maken. Een Universiteit moet, om haar roeping in vrijheid getrouw te blijven, haar plicht en haar eer naar eigen maatstaven bepalen, en zal zieh bij wijlen handelend optreden voorgeschreven vinden, dat enkel dient tot verdediging van den gewijden geestelijken grond waarop zij staat' (niet in V.W.). [ 1059] Johan Huizinga (Leiden) aan B. Malinowski* 27 oktober 1933 My dear Malinowski, This morning I came across a review of Hofstra's book 1 in my paper, N. Rotterdamsche Courant. As I read the book with great attention and much pleasure, 1 venture to say that this review is as stupid as it is badly written. 1 hope my suspicions about the person of the reviewer are not true. lt occurred to me you might perhaps care to give the Dutch public a better idea of the value ofHofstra's work. This summer when I had read it, I felt inclined to review it myself, but after all I am no ethnologist and thought I had better not. In case you would write an article of say 5 or 6 pages in print, and send it to me, I could translate it and offer it to our monthly ''De Gids''. lt was especially the theoretical part which struck me as being very sound. lf you find difficulty in reading this cutting, ask Jim. He just wrote me about his frame of mind, and how very grateful he is to you for the advice (a Mentor's advice I may well call it) you gave him. lt is very interesting and touching to me to see him develop and struggle into ... what the unknown future will allow him to be. Yours ever, J. Huizinga * Origineel: New Haven, Yale University. 1. N.N., n.a.v. Sjoerd Hofstra, Differenzierungserscheinungen in einigen afrikanischen Gruppen (Amsterdam 1933), NRC, 27 oktober 1933; Sjoerd Hofstra (1898-1983), hoogleraar sociologie aan de Gemeenteuniversiteit te Amsterdam 1948-1968. [ 1060] B. Malinowski (Londen) aan Johan Huizinga (Leiden)* 30 oktober 1933 My dear Huizinga, lt was very kind indeed ofyou to write to me and forward me the cutting from the Courante. You seem to underestimate my present knowledge of Durch, as l think there is not a single word in it which I do not understand. I should be delighted to write an article for De Gids. 1 You speak about five or six pages of print. l shall look up a number of the paper and calculate the number of words. l shall probably send you the article already in Dutch and shall be grateful if you correct my style. lt is a very great pleasure for me to see Jim from time to time, and I hope he will be a regular guest at my house. I hope he will show me also some of his work. He seems to me an exceptionally gifted young man with great ambitions and a very wide outlook, and it is a real pleasure to have his confidence. Yours ever, * 1. Minuut: New Haven, Yale University. Er is geen artikel van Malinowski in De Gids versehenen. [ 1061] Werner Kaegi (Oetwil am See) aan Johan Huizinga* 12 november 1933 Lieber und verehrter Herr Professor, ich bin gestern abend endlich dazugekommen, mit der wünschbaren Musse Ihren Aufsatz über Johannes von Salisbury zu lesen und bewundere von neuem, wie Sie aus scheinbar völlig konventionellen Nebensachen ein Bild zu gestalten vermögen, dass man es vor sich sieht wie eine Steinfigur auf einem Sarkophag. Sie verfügen da über eine Art Zauberschlüssel. Ich frage mich nach der ersten Verwunderung über Ihre Arbeiten immer wieder, ob sich so etwas wohl lernen lässt, und wie. Johannes Sarisberiensis war mir bis gestern wirklich nur ein Name xrlit ein paar theoretischen Sätzen wie demjenigen über den Tyrannenmord behängt. Nun werde ich ihn nie wieder vergessen. Ich bin ihm gleichsam begegnet. Was will der Historiker mehr als diese Wirkung? Vorgestern habe ich eine Arbeit ''Michelet und Deutschland'' 1 von etwa 2 100 Seiten mit einem Habilitationsgesuch der Basler Fakultät eingereicht. Ich war kürzlich wieder für zwei Wochen in Basel. Allem Anschein nach wird es gut gehen. Aber man weiss nie, was dazwischenkommt. Im günstigsten Fall habe ich die Entscheidung im Januar. Wer hätte gedacht, dass eine so umfassende Genugtuung so rasch in der Historischen Zeitschrift erschiene?3 Es ist beinah zum Lachen. Jedenfalls gratuliere ich von Herzen für diese glatte Beilegung der Differenz. Ich hoffe, dass auch die übrigen Beziehungen wieder allmählich alle ins Geleise kommen. Hat der Drei Masken Verlag Sie wenigstens davon benachrichtigt, dass er die ''Wege der Kulturgeschichte'' für 4.50 M auf den Ramsch gibt? So hörte ich von einem Freund in Leipzig und ein Basler Buchhändler bestätigte .es. Vielleicht macht der Aufsatz der Histor. Zschr. beim Verlag etwas Eindruck. Wie es wohl Herrn Duch geht? Ich hätte beinah Lust, den Joh. v. S. zu übersetzen, zum Zeitvertreib, denn bis zur Entscheidung des Habilit. Gesuchs kann ich eine grössere Arbeit kaum unternehmen. Man nimmt das Colloquium sehr ernst, ich muss wahrhaftig repetieren wie auf ein Doktorexamen und tue es mit der Weltgeschichte von Ludo Moritz Hartmann. 4 Wissen Sie etwas Besseres? · Mit erneutem Dank für den Sarisberiensis und den besten Grüssen bleibe ich Ihr ergebener Werner Kaegi * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Werner Kaegi, Michelet und Deutschland (Bazel 1936). 2. Inlevering van het 'Habilitationsschrift' en de goedkeuring ervan door de faculteit verleende Kaegi het recht om aan de universiteit te doceren (1934) en beroepen te worden tot hoogleraar. Dat gebeurde in 1935 toen hij benoemd werd tot hoogleraar in de geschiedenis van de middeleeuwen en de nieuwere tijd, met de nadruk op de cultuurgeschiedenis. 3. Met deze 'Genugtuung' wordt niet gedoeld op een verontschuldiging van de zijde van de redactie, maar op de uitvoerige aandacht voor Huizinga's werk in: Richard Koebner, ''Zur Begriffsbildung der Kulturgeschichte. 1. Kulturform und Kulturbewegung (Jan Huizinga und Jacob Burkhardt)'', n.a. v. Wege der Kulturgeschichte, Tien studien, Herbst des Mittelalters (zweite, verbesserte Auflage), Historische Zeitschrift 149 (1934) 10-34; verg. II n. 1: 'Die folgenden Betrachtungen, die im wesentlichen Ende r93r abgeschlossen waren, können die grundsätzlichen Erörterungen, auf die es ihnen ankommt, nur an die vorstehend bezeichneten Schriften anknüpfen [ ... ]; die Absicht ein Bild von H.'s Schaffen zu geben, muss ihnen schon darum fernliegen, weil dieses Schaffen noch in reicher Entfaltung fortschreitet'. 4. Ludo Moritz Hartmann (red.), Weltgeschichte in gemeinverständlicher Darste,llung (3 dln. Gotha 1919-1920). [ 1062] Richard Roland Holst aan Johan Huizinga* 26 november 1933 Beste Han. Door Van Blom hebt je zeker gehoord over den loop der Gidszaken. Per slot gaan wij er nu met zijn vijven uit en blijft van Blom alleen met Colenbrander.1 Van Blom verwijt de meerderheid dat zij de consequenties van haar daad niet aandurft. Ik kan niet aannemen dat van Blom's goede hart alleen bij consequent handelen vrede heeft. Ik ben liever inconsequent en laat Colenbrander het secretarishonorarium, waar hij klaarblijkelijk niet buiten kan en waar hij het behoud van, boven zijn eer stelt. Het is een droevig einde van de catastrophe. Vijf ratten verlaten 't schip 490 waar de kapitein op blijft, niet uit zedelijken moed maar uit eigen belang. Ik had zonder preciese blootlegging van mijn redenen de redactie willen verlaten, het heeft nu gewild dat ik Colenbrander toch de waarheid heb moeten zeggen, die klaarblijkelijk van hem afglijdt, want hij gaat onmiddelijk over tot een blafferig offensief met verwijten aan anderen, zonder te beseffen dat hem de sterkste verwijten treffen. Ofhet van Blom en Colenbrander onder de gegeven omstandigheden gemakkelijk zal vallen nieuwe redacteuren te vinden, dat weet ik nog zoo vast niet. Ik kwam gisterenavond terug uit Antwerpen waar ik Vrijdag en Zaterdag voor een besloten gezelschap kunstenaars in het zaaltje van het instituut Belpaire2 sprak. Heel aardig. De oudere broer Gommers (de boer naast ons in de B H) is gisteren ook gestorven 48 jaar oud, kanker. De twee broers stierven binnen de 7 maanden. Is bij jullie alles goed? Hartelijk gegroet t.t. R. * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Nadat Richard Roland Holst al in juli had medegedeeld de Gids-redactie te willen verlaten, werd zijn voorbeeld nu gevolgd door A. Roland Holst, Martinus Nijhoff, D. Crena de Iongh en J.D. van der Waals. 2. Het 'Belpaire-instituut', een modelschool voor meisjes opgericht door Maria E. Belpaire (1853-1948), voorvechtster van de Vlaamse emancipatie. · [ 1063] Johan Huizinga (Leiden) aan Henri Pirenne* 30 november 1933 Mon eher ami, · Vous me feriez un grand plaisir en me donnant une information sur la question que voici. Une de mes eleves me dit qu' elle voudrait choisir comme 1 sujet de sa these la personne de Pieter Bladelyn. Elle me dit ne pas avoir trouve des monographies recentes, ou d'articles parus sur ce sujet. Je lui ai dit: il faudra tout d'abord se renseigner sur la nature et la quantite des mate· riaux qui pourront servir atraiter le sujet. Comme jene m'occupe guere plus du XVe siecle, je ne me sens pas du tout au courant, et je vous serais beau· coup oblige de bien vouloir me donner votre avis. A quelles personnes et a quels lieux Mlle Barendrecht2 devra-t-elle s'adresser pour se rendre compte de la possibilite d'une monographie sur Bladelyn? Je regrette que mon chemin depuis beaucoup d'annees n'a jamais mene a Bruxelles. J'espere que vous et les vötres se portent bien et je vous prie de croire toujours a mes sentiments d'arqitie et de devouement. J. Huizinga * Origineel: Brussel, Archives Universite Libre. · 1. Pieter Bladelijn (omstreeks 1410-1472), bekleedde onder hertog Philips de Goede van Bourgondie de hoogste functies op het gebied van de financien; zelf zeer rijk ge· 491 worden stichtte hij het stadje Middelburg in Oost-Vlaanderen en liet hij zieh afbeel· den op een drieluik van Rogier van der Weyden. 2. Deze dissertatie is niet tot stand gekomen; Sietske Barendrecht (1906-1984), na haar studie geschiedenis werkzaam in het bibliotheek· en museumwezen, promoveerde in 1965 op Franfots van Aerssen, diplomaat aan het Franse hof (1598-1613) (Leiden 1965). [ 1064] Henri Pirenne aan Johan Huizinga* 1 [na 30 november 1933] Je suis tres heureux que ce bon Bladelin m'ait donne l'occasion de vous ecrire. Je continue suivre de loin vos travaux si pleins d'idees et de suggestions qui font penser. Votre belle attitude l'egard de la brutalite hitlerienne a ete digne d'eux. L'Historische Zeitschrift vous a exclu honoris causa et nous avons tous applaudi ici la riposte si meritee de la Tijdschrift voor Geschiedenis. 2 Jusqu'ou !es aberrations du racisme entraineront-elles ces malheureux allemands? Qui donc a dit: Der Weg der Menschheit geht von Humanität, durch Nationalität, zur Bestialität?3 Je serais tres heureux si votre chemin vous conduirait un de ces jours par Bruxelles et dans cet espoir je vous serre la main avec les sentiments !es plus sinceres en fidele et cordiale amitie H. Pirenne a a a * Origineel: 's-Gravenhage, NLMD. 1. Antwoord op voorgaande; waarschijnlijk heeft de briefuit twee velletjes bestaan, waarvan het eerste - met datum, aanhef en antwoord op de vraag - door Huizinga aan zijn promovenda is gegeven. 2. Tijdschrift voor geschiedenis 48 (1933) 336, 'Verklaring. De bejegening, welke prof. J. Huizinga van de zijde der Historische Zeitschrift heeft ondervonden, heeft in ons land terecht verontwaardiging gewekt. Bovendien bereiken ons betrouwbare berichten, waaruit blijkt, dat in verband met de ''Gleichschaltung'' ook aan verdienstelijke Duitse geleerden de verdere medewerking aan het genoemde tijdschrift wordt geweigerd. Hieruit volgt, dat de Historische Zeitschrift den grondslag der wetenschappelijke objectiviteit heeft prijs gegeven. Een en ander heeft onze redactie aanleiding gegeven om - evenals prof. P. Geyl reeds heeft gedaan - de relaties met de Historische Zeitschrift afte breken en ons abonnement op dit tijdschrift op te zeggen'. 3. Franz Grillparzer (1791-1872), Oostenrijks dichter, in zijn gedieht 'Der Leopoldsritter' (1849): 'Der Weg der neuern Bildung geht/ Von Humanität/ Durch Nationalität/ Zur Bestialität'. [ 1065] Johan Huizinga (Leiden) aan J .K. Oudendijk 1 (Huis ter Heide)* 10 december 1933 Geachte Mej. Oudendijk, Uw nieuwe titel schijnt mij zeer goed; hij is duidelijk, zakelijk en bescheiden, alleen zou het wenschelijk zijn er de tijdgrenzen van Uw studie in op te nemen. 492 Wat het ontwerp inleiding betreft, het is heel goed dat U Spitzer2 en Jolles kent en van hun methode toepast wat voor U bruikbaar is, maar de litteratuurwetenschappelijke theorie moet toch in Uw werk op den achtergrond gehouden worden. Vergeet niet de sociologisch-politieke condities in het oog te vatten: voor welk publiek spreekt men, van welken aard zijn de kwesties, van welke herkomst en ontwikkeling zijn de sprekers? enz. De proef van bruikbaarheid ligt nog altijd in de uitwerking. Met belangstelling zie ik het eerste gedeelte daarvan tegemoet. Met vriendelijke groeten, Uw dw. J. Huizinga * Origineel: Leiden, UB. 1. Johanna Katharina Oudendijk (1906-1987), historica, promoveerde bij Huizinga op 1 oktober 1937 op Ben cultuurhistorische vergelijking tusschen de Fransche en de Engelsehe parlementaire redevoering (Utrecht 1937); sedert 1954 verbanden aan het Volkenrechtelijk Instituut van de Rijksuniversiteit Utrecht. 2. Leo Spitzer (1887-1960), Oostenrijks romanist en taalkundige; hoogleraar te Bonn, Marburg en Keulen, in 1933 te Istanbul en sedert 1936 te Baltimore. [ ro66] Fritz Saxl 1 (Bibliothek Warburg, Londen) aan Johan Huizinga (Leiden)* 26 december 1933 Sehr verehrter Herr Huizinga, Sie hatten die grosse Güte, sich vor einigen Monaten für das Schicksal der Bibliothek Warburg zu interessieren und ich werde die Stunden, die ich mit Ihnen darüber verhandeln durfte, nicht vergessen und bleibe Ihnen dafur zu aufrichtigem Dank verpflichtet. 2 Inzwischen hat sich die Situation geklärt. Durch Hilfe englischer Freunde •• ist in diesen Tagen unsere Ubersiedlung nach London erfolgt, wo wir vom technischen Standpunkt aus sehr gute Unterkunft bekommen haben. Ich brauche nicht zu sagen, wie sehr ich mich freuen würde, wenn Sie Ihr Weg bald nach London führte und hoffe, dass die geographische Nähe nun auch bald zu einer wissenschaftlichen Zttsammenarbeit führen wird. Sie wissen, wie sehr ich es begrüsst hätte, wenn die äusseren Umstände es ermöglicht hätten, dass die Bibliothek nach Leiden gekommen wäre. Darf ich Ihnen bei dieser Gelegenheit noch sehr herzlich für die Hilfe danken, die Sie uns durch die Anzeige der Schriften von Warburg3 geleistet haben. In alter Verehrung Ihr * Doorslag: Londen, Warburg Institute. I. Fritz Sax] (1890-1948), directeur van de Bibliothek Warburg te Hamburg 19291933, hoogleraar te Hamburg 1927-1933; directeur van het Warburg Institute te Lon· den sinds 1933 en hoogleraar in de geschiedenis van de klassieke traditie te Londen sinds 1945. 493 Sax! had Huizinga te Leiden bezocht en met hem gebouwen aldaar bekeken met het oog op een eventuele verhuizing van de Bibliothek Warburg naar Leiden. 3. J. Huizinga, ''Een cultuurwetenschappelijk laboratorium'', n.a.v. A. Warburg, Gesammelte Schriften (2 dln. Leipzig 1932), De Gids 97 (1933) III, 363-367 (V.W. IV, 556-560). Aby Warburg (1866-1929), Duits cultuurhistoricus, wiens particuliere bibliotheek uitgroeide tot een centrum voor de beoefening van de geschiedenis van kunst en cultuur: de 'Kulturwissenschaftliche Bibliothek Warburg' te Hamburg, die om politieke redenen in 1933 verhuisde naar Londen (Warburg Institute) . 2. • 494 CORRESPONDENTENLIJST (de cursief gedrukte briefnummers zijn brieven van Huizinga) Allen, P .S. 657, 803, 864, 865, 949 Allen, H.M. 1028, 1034, 1047, 1050, 1052 Andringa de Kempenaer, J.B. van 804 Anrooy, Peter van 950 Auerbach, Erich 938 Baas Becking, L.G.M. 934 Barnouw, A.J. 575, 663, 987 Beeck Calkoen, A.J.L. van 608 Beelaerts van Blokland, W .A. 848 Blom, D. van 964, 997, 998 Braak, Menno ter 778, 989 Brom, Gerard 611, 701, 862, 939, 942, 972, 976 Brummel, L. 629 Buitenlandse Zaken, minister van 995 Colenbrander, H.Th. 977, 1027 Delprat, C.C. 706 Delprat-Veth, S. 598 Drei Masken Verlag 824 Duch, Arno 984 Duparc, F.J. 776 Dijksterhuis, E.J. 973 Einaudi, Luigi 666, 671 Eysinga, W.J.M. van 945, 996 Febvre, Lucien 1055, 1056 Geen, F.M.L. van 963 Geers, G.J. 753 Geyl, Pieter 866, 868, 961, 967, 968, 982, 985, 1030, 1032, 1036, 1038, 1039, 1044, 1045 Gilson, Etienne 960 Haller, Johannes 722, 819, 820, 905, 919, 943, 959, 1018, 1021 Hanotaux, Gabriel 619, 620, 717, 850, 852, 922, 935 Hauser, Henri 1000 Historische Zeitschrift 1042 Holborn, Hajo 990 Huizinga, Elisabeth 635, 659, 661 Huizinga, Hermanna Margaretha 636, 639, 642, 650, 654 Huizinga, Jakob (broer) 851 Huizinga, Jakob Herman (zoon) 633, 646, 650, 652, 653, 676, 682, 705, 708, 709 Huizinga, kinderen 648, 655 495 Huizinga, Leonhard 637 Huizinga, Märle 649 Jaeger, Werner 981 Jameson, J.F. 7,0'4 }olles, Andre 572, 573, 574, 578, 579, 582, 591, 600, 601, 612, 618, 626, 630, 662, 668, 681, 691, 696, 698, 703, 715, 719, 725, 727, 733, 740, 745, 749, 759, 761, 767, 771, 777, 792, 802, 806, 807, 814, 817, 825, 826, 860, 867, 895, 911, 912, 914, 915, 917, 923, 931, 957, 958 Jolles-Boecklen, Grittli 770 Jonge, B. de 1014 Juliana, prinses 800, 1051 Kaegi, Werner 594, 606, 638, 675, 684, 688, 689, 690, 693, 743, 764, 772, 773,mn9,~~783,~~791,809,~~~~827,b~829, 830, 831, 832, 833, 841, 845, 846, 847, 857, 899, 927, 929, 936, 944, 946, • 991, 1001, 1003, 1004, 1006, 1008, 1009, 1010, 1015, 1017, 1020, 1022, 1029, 1061 Kalf, Jan 686, 748, 751, 756, 765, 766, 768, 769, 840 Kalff jr., Gerrit 822 Kampinga, Herman 954 Kernkamp, G.W. 965, 978 Kienast, W. 1035 Köhler, Walther 834, 871, 992, 993 Krayenhoffvan de Leur, Heleen 640, 643, 645, 648, 656 Kunst, Jaap 580, 583, 730, 796, 855, 891, 1048 Leiden, Curatoren van de Rijksuniversiteit te 966, 1005, 1011, 1024, 1025 Levi, Sylvain 999 Littmann, Enno 988 Locher, Th.J.G. 1054 Malinowski, B. 685, 760, 787, 811, 898, 902, 903, 910, 951, 952, 1019, 1059, 1060 Mantoux, Paul 1037, 1040, 1046 Mees-Verwey, Mea 631 Meester-Obreen, A.H. de 889 Meinecke, F. en A. Brackmann 1041 Meyer Ranneft, J.W. 886, 890, 926, 932 Moes, C. 610 . Muller, J.W. 672 N.N. 986 Nijhoff, Martinus 735, 737, 739, 744, 754, 801, 937 Oudendijk, J.K. 1065 Payot, Gustave 907, 928 Pirenne, Henri 974, 1063, 1064 Porzig, Walter 752, 983 Roland Holst, A. 731, 732, 838, 854, 861, 863 Roland Holst, Henriette 570, 587, 599, 670, 673, 674, 679, 763, 797, 798, 823, 836, 839, 856, 869, 875, 904, 924, 953, 1043 Roland Holst, Richard 571, 576, 577, 581, 584, 587, 590, 596, 599, 603, 607, 609, 613, 614, 616, 622, 623, 625, 627, 628, 632, 644, 658, 664, 665, 669, 678, 679, 683, 687, 692, 699, 700, 702, 707, 720, 723, 729, 734, 742, 746, 762, 785, 793, 794, 795, 808, 810, 837, 842, 844, 858, 870, 872, 875, 879, 880, 887, 892, 893, 900, 906, 908, 909, 916, 918, 920, 921, 925, 933, 941, 947, 953, 969, 975, 979, 980, 994, 1007, 1013, 1016, 1026, 1049, 1053, 1057, 1062 Romein, Jan 617, 721, 724, 736, 738, 755, 757, 758, 774, 782, 788, 789, 930, 955 Sande Bakhuyzen, A. van de 1012 Sandfort, J .A. 697, 799 Sax!, Fritz 1066 See, Henri 1023, 1031, 1033 Seilliere, Ernest 859 Six, J. 624 Stadelmann, Rudolf 805 Suys, Jef 885, 888, 894, 896 Tenhaeff, N.B. 1058 Tjeenk Willink, H.D. 592, 667, 677, 815, 816, 843 Valkenburg, C.T. van 604, 853 Verwey, Albert 940, 1002 Veth, Jan 585, 586 Veth-Dirks, Anna 588, 593, 595, 597, 602, 605, 615, 634, 660, 680, 694, 695, 710, 711, 712, 713, 714, 716, 718, 726, 728, 741, 813 Visser, P. 970 Vollenhoven, Cornelis van 589, 621, 641, 647, 651, 790, 835, 849, 873, 874, 876, 877, 878, 881, 882, 883, 884, 897, 901 Vollgraff, C.W. 750 Waals jr., J.D. van der 962 Wiardi Beckman, H.B. 913, 948, 956 Wibaut, F.M. 747 Wilhelmina, koningin 971 • 497 BRONVERMELDING ILLUSTRATIES Academisch Historisch Museum, Leiden: p. 410, 411 Familie Huizinga: p. 120, 324, 375, 376 M.V. de Meijere, Leiden: p. 156 Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, 's -Gravenhage: p. 346 Universiteitsmuseum, Groningen: p. 58, 169, 241