Wie klaagt over‘ vermeende miskenning, vrage zich af hoe weinig hij anderen waardeert.

De reus Antaeus putte onophoudelijk nieuwe krachten uit de aanraking van de aarde. Z00 ontleent Nederland steeds frissche krachten aan de aanraking met het water: steeds nieuwen moed om de zeeën te bezeilen, steeds scherper

vernuft om de rivieren te leiden en. . . .. steeds warmer‘ @„/'‚/V Q/Wütet „„„ ‚_ 44' ‚/„‚„„‚Ä4_Î'

liefde om de lijdenden te helpen.

[en % WCÏÌPÂC ‚eí/ Watet Á/ M444

Zaáen

«uá/í/û/éaä/e,

i’/ %‚4„ % Á/ Watee 44/44 Äíw/ ijzád 74/ e/ez/aé ,/ WQ/Îeï /€64’1 4444/

U meraz/ ÁM fiflVí/‘Ü

/

íâ/áz/p-prp-pp/Äyyxx/o/í 1/»

9962/ äij é macÄ/y en JZÎMÄ a4? eawe/ Äae/{erz 5120 ara/aal {Ëam/ mezeÄ/fexij en 44424450

c/mz wel’, te 5/7 arzeeâzaábij meezderén/eedfl a yî/ / / Í 6/000 we/ Ááíeede/K c/éâfil/á/Efl e/ä weed/a 44e” fee/j ec/eear 0a ‚een aan (4? Áee/eÄ/%;/.aIzáa//en‚ enen Mare/Äwzm (É/ j (Äed ara/Ä en arme/d ?fi, wee‘: ra eÏ/‚e:

Hooge waat’ren in den lande Maakten menigwerf te schande Ook den felsten diehtergloed. Zangen hoor ik die ’t vergoeden, Waar Homeer de watervloeden In zijn verzen klaat’ren doet:

(DC Ëvfmò ÄaíÄam näaa KEÄaIJnì Bëfiptàs XÈLÌJIJ îi/IJIT’ Ôrwptvcij, 37a Àafipórarov xéu 3301p Zsî/g . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . n31) ÊÉ re mívrsg ‚uèv 7rora‚u0ì IJÀÚÙOUIJL jôêovreg, vroÀÄâg Êê KÀLTÜQ 761’ ‘awormjyovat Xapá3paL‚ ‚Es‘ gäÄa tòpgínupênv yayáÄa arsváxouac fiêovaar éË òpëwv ë7rì Kàp, pruÚ-Ùsc 36' ‘ra îípy’ àvâpówwy.

j

d/a Ja %a„eJÄeË/‚' e/a wee/éà/‚á/ %í%e/ 05242 am jeáaw, aan fi/a/Ëué’, áz/a wew i eemz. ‚ey/ ‚,7‘ „e; naam jmá é/m/ á‘ Wad ‘een ec/aam/ je/MÁ/‚z, ÁA MÄ/ ere «me. e „ze/á „e e/„err aay/w/ „ex „ma. waar

a4? 4/242 yj/gr/ e/P/ áíeríen aan e/eaz reu/zeez- (í/áyî/ mzeÁ Ja eÁnen/eíz '

Veel namen, eens door iedereen genoemd, zijn reeds vergeten. Niemand kent ze meer. De tijd gaf and’re weêr.’ Maar menig naam leeft voort 00k na den dood van hem, die eens hem need’rig droeg op aard, en blijft nog lang bewaard. Wel hem, wiens naam als God hem tot zich roept, Een teed’re klank voor velen wordt bevonden. Hij heeft zijn 10011 gevonden!

________....—-— / Walen 3%‘). 8.

«i. ‚Î/Ë

Uit het water is Nederland opgekomen.

Door het water is Nederland rijk geworden.

l Door het water heeft Nederland geleerd zich zelf te besturen.

Door het water heeft Nederland zijne onafhankelijkheid behouden.

Moge het bondgenootschap ‘tusschen Nederland en het water eeuwig duren. Moge Nederland in. geen enkel opzicht Gods water over Goals akker laten loopen. j

Mijn naamfl... wel waarom niet‘? '\

O, mocht ik, als eertijds, door mijn zang iets kunnen bijdragen tot leniging van den nood; ’t ware licht iets beters dan dit klank- en kleurlooze wit op zwart.

Al zei ik Y- en Aemstelkant Vaarwel, voor ’tHilversu1nsche zand, Toch ben ik, in den geest‘

o Aemstel! op uw feest.

et/î/ìíjâmfl

\

Ik kan dien heel mijn leren,

Daar ben ik zeker van,

p v Tot bezer doel nooit geven. A forse de jâerzser à eetíe fêíe, Ïaí perdu aujourd/Luí la íêíe;

Maís je was promets paar demazär,

Quelgues Zzjgnes de ma maar.

g/fiî

DIEN ’r WATER DEERT

Lezer! Zend mij s. v. p. Een Gulden, enkel- of meer- voud, en ik bezorg Amsterdam in 1881 een ìîjîïgíaímììm} (älfièïâîläfíïìîë Sijfiflísîäïìlïîi).

Jeeáá

/í_.__

EER AAÍV DE DAMES

Haar steun verzekert de overwinning.

De mensch, heer der schepping, is geroepen de natuur te beheerschen, en buitensporigheden van deze te beletten. Heeft hij di_t verzuimd, zoo beijvere hij zich althans om de wonden, door de natuur geslagen, te heelen. '

Water is Neerlands oudste vriend en trouwe bondgenoot. Water is Neerlands nooit rustende vijand. J.

Waakt dan Nederlanders! en zorgt dat de gelegenheid niet verloren laat gaan de goede gaven van dien vriend te ontvangen; dan zult gij zeker dien vijand met vrucht kunnen weerstaan.

/' 7/1/ 04/04] 1/"6444

DIE ‚T WATER KEERT,

DE STAATSPRUDENTIE; á

äânelbetn het ÍÍÌIPIÍJBÏJBn —í)vt is alles ijnelijem,

PREDIKER 1 Vers 2.

BIJ WATERSNOOD

GEEN errr TE GROOT! ‚S VOLKS INTERVÊNTÌE- Laat men te laat de Overlaten laten, dan laat men op ons, tenzij onveîlaten, om met gelaten gelaat ons te laat

te laten laten.

/

Een Zaatdunkende.