ting met 2 pikol Z. A. per bouw, dan zoude men uit deze cijfers kunnen vermoeden, dat er voor deze bemesting niet voldoende phosphorzuur in den grond aanwezig was. Het is ook wel mogelijk, dat de mindere productie van het met 6 pik. Z. A. per bouw bemeste riet aan een te kort aan phosphorzuur te danken is. Bij kali en phosphorzuur heb ik van de totale opname niet afgetrokken de hoeveelheid, die in de wortels aanwezig is, hoewel deze in gemakkelijk opneembaren vorm voor den volgenden oogst achterblijft. Deze hoeveelheid is namelijk slechts gering en be draagt per bouw : Kali. Phosphorzuur. Onbemest <'>,(> K.G. 1,1 K.G. 2 pik. Z.A. 9,8 » 3,9 i 4 pik. Z.A. 8,0 » 4,7 » ö » Z.A. 9,5 » 2,5 » dus maar een klein deel van de opgenomen kwantiteit. Ik wensch er hier duidelijk op te wijzen, dat ik, zooals reeds in den titel van het stuk wordt gezegd, dit onderzoek slechts als een voorloopig wensen te beschouwen. Tijdens het onderzoek kwa men nu en d;in moeilijkhrden voor, die de uitkomsten minder zeker maakten en een volgende keer vermeden moeten worden. Vooral de monsterneming was niet gemakkelijk en aan te kleine monsters zijn waarschijnlijk de onregelmatigheden te wijten, die men hier en daar kan waarnemen. Daar we echter van de opgedane ondervinding reeds bij de laatste analyses profiteeren konden, zullen de eindcijfers wel niet ver van de waarheid af zijn. De stikstofbepalingen zijn hier nauwkeurig tot op 0,001% van het versclie materiaal; de kali en phosphorzuurbepalingen tot op minder dan 0,01% *) Voor een gemakkelijker overzicht laat ik hier eenige analyse reeksen volgen van rietbladen. - stengels,- wortels en - bibit op verschillenden leeftijd, benevens een overzicht van de gewichts verhouding van de verschillende deelen eener netplant gedurende de verschillende vegetatieperioden. *) Van bevoegde zijde werd ons de opmerking gemankt, dnt by verbranding van liet kie 'elzuurr! ke materiaal waarnhijnlijk pho<nhorioor 7ouiln vervluchtigen en zoodoende een ge dekte dezer stof aan het onderzoek ontsnappen. Bij de 16 laatste sttffen, diu ik ech'er °P deze wijze onderzocht, vond 'k bij elke 2 controle-analyses een maximum verschil van OMS'/, v»n het droge, dus van 0,00<J" „ van het vereche materiaal, terwijl de gemiddelde font "'et mier dau 0,006 respectieve o,ool*/ a bedroeg. I»e asch bevatte alkaliearl>onaten. Analyses van rietbladen (Vehsch materiaal). 1000 J.D. Kobus. Voorloopig onderzoek omtrent do samenstelling van riet op verschillenden leeftijd en de opname vim stikstof, phosphorzuur en kali bij verschillen !o bemesting. J.I). ICobus. Voorloopig onderzoek omtrent de samenstelling van riet op terschillenden leeftijd en de opuame van stikstof, phosphorzuur en kali tij verschillendo bemesting. 1001 *) Tot en met 14 weken ood, is het pehn-le lovi roorf'fckfpidei lic di r ylai l als blad gere- 1 ktnd; eernt Jaarna »eidin bttugtU m llidm uizoi dtilj,k ondeizocht. Analyses van rietbladen (versch materiaal). Analyses Tan rietbladen (droog matekiaal). 1002 j. D. Kobus Voorloopig onderzoek omtrent de samenstelling van riet op versohillenden leeftyd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali bij verschillende bemesting. i. I). Kobus. Voorloop!* ond.rzoek omtrent de samenstelliog van riet op verschillenden leeftijd en d* opname van stikstof, phosphorzuur en kali bg verschillende bemesting. 1003 Analyses van rielbladen (droog materiaal). J. I). Kobua. Voorio.ip : g onderz.ek omtrent de samenstelling van riet op veraoliillenden leeftgd en de opname van atik-t'f, phosptiorzuur en kali bjj verschillende bemesting. 1005 1004 J.D. Kobus. Voorloopig onderzoek omtnnt de samenstelling van riet op verschillenden leeftjjd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali bij verschillende bemesting. Analyses Tan Rietstengels droog materiaal). 3. D. Kobu?. Voorloopig onierzoek omtrent de samenstelling Tan riet np verschillenden leeftjjd en de opname van stiïstof, phosphorzuur en kali bjj Tersonlllende bemesting. 1007 1006 J.D. Kobus. Voclonpig onderziek omtrent de sanen«telllngr van riet op verschillenden leeftjjd en de opname van st katof, phosphorzuur en kali bij verschillende bemesting. Analyses van Hietstengels (droos materiaal). Analyses van Rietwortels (verscii materiaal). 1008 |g J.l>. Kobus. Voirloopig on leriojlc omi-enl 1" saraansteüin;; van riet up versohillenden leeftjj 1 en de opname van stikstof, pboiphorzuur en ka'.i bij verschillende bemesting. .7. D. Kobus. Voorlooplg onderzoek omtrent de samenstelling van riet op vei-achillenrleTi lei'fujM en de opname van stikstof, phoiphorzuur eu kali bij vfrschilleti'ie bemesting. 1009 Analyses van rietwortel» ( Dr oog materiaal). Gewicht op rer- Sc «illenden leeftijd. 1010 J. D. Kobns. Voorlooplg onWzoek omtrent de siraensteinng- van Het op verschillenden leeftijd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali bij verschillende bemesting'. J. D. Kobus. Voorloopig onderzoek omtrent de samenstelling van riet op versohillenden lieftij 1 en de opna ne van s;ifcitOf', pti upliorauur ea kali bij veraohillende bemesting. 1011 Gewicht op ver Sc h«llenden leeftijd. I) Tot den leeftjjd van 17 weken werden stengel» en bladen gezamenlijk geoogst. 1012 J.L). Kobus. Voorlnopig onderzoek omtrent de samenstelling van rist op verschillenden leeftjjd en de opname van sik.->tof, phosphorziiur en kali bij velschillend" bemesting. 3. D. Kobus. Voorloopig onde.zoek omtient de samenstelling van rl4op verschillenden leeftijd en de opname van stikstof, phnsuuoi zuur en kali bij verschillende bemesting. 1013 ring bestaat, zouden reeds veel meer fabrieken de campagne ge .opend hebben, wanneer de bodem niet zoodanig uitgedroogd was, dat de bietenoogst zoo goed als onmogelijk is. In Frankrijk laat de zoo gewen?chte regen nog steeds op zich wachten, we] vielen er enkele kleine regenbuien, doch deze waion onvoldoende om den toestand van de merk baar te verbeteren. Men verwacht een kleine opbrengst, doch van zeer goede kwaliteit. In enkele streken van Rusland is de toestand bepaald ongun stig te noemen; eerst leden de bieten door groote vochtigheid, nu door aanhoudende droogte. Nederland en België hadden eveneens warm en droog weer. De oogst is begonnen, doch gaat zeer langzaam vooruit, daar de grond nog zeer hard is. De biet is vrij achterlijk in gewicht. Koloniën. De betichten uit Louisiana luiden gunstig, de stand van het riet is veel verbeterd en in alle opzichten kan op een bevredigenden oogst gerekend worden. Cuba. Over het algemeen is men van meening, dat het nog geruimen tijd zal duren voor en aleer landbouw en industrie, en in het bijzonder de rietbouw en de suikerproductie, zich wederom tot een eenigszins belangiijke hoogte zullen omwikkeld hebben. De aanstaande Cubaoogst wordt op 300000 ton geschat. Barbados werd dooi 1 een storm zeer zwaar geteisierd. ITet te veld staande riet en enkele suikerfabrieken hebben groote schade geleden. Noerabaiiv, 29 October. Na ons laatste bericht steeg suiker 11/14 tot f ö v 8, waartogen het een en ander werd afgedaan, teiwijl heden f 0,75 is betaald, tot welken prijs ook een kleinigheid werd gegund. Er zijn thans nog onverkocht ± 150000 pikols, die hooger worden gehouden. Suikerverkoop«Mi oogst 18ï)8, tot en met 24 October, voor zooverre die bekend zijn geworden : 8,0(.50r0 pikol totaal vorige lijst ± 100U0 » Sedatie rest f 6'/ 2 No. 11—14 SUOO » Watoetoelis 6 6 / 8 » » 5000 » Hadas » » » süoi) i Bantool 6'/2 »12 en hooger Transp. 8,0fa000(Tpikol. Statistiek, Oogst- en Slarktberioliten, enz 1015 Transport 8,090000 pikol. 2500 ». Tand jongt irto f 01/;O 1 /; No. 12 en hooger 9000 » Tjokro » » » ± 14000 » Rendeng res< ,7 » 15 + 10000 i Sewoegaloer » » b » ± 10000 i Soedhono b öV« » 11—14 2500 » Tandjongtirtu » el 2 en hooger 10000 > Rlimbing 6 5 / 8 » 11 —14 :i()00 i Djapannan 6 8 / s » » 20000 » Kalibagor » »12 en hooger 200.0 • Poerwokerto » » » 5000 ii Prambonan O » » 5000 »" Kedaton Pleret » » b 4000 » Sedajoe » » * ■fc 11000 b Prambonan rest • - » + 0000 » Kedaton Pleret » » » » 5000 » Tangoelangin » » 11 —14 5000 » Watoetoelis » » » ± 10000 o Waroe rest » » » ± 10000 i Klatjie » i »12 en hooger ± 150 CO » Kalibagor b » » * ± 10000 b Poerwokerto » » » » 5000 » Tandjongtirto i » o ± 20010 » Semengko, Rabat rest » » 11—14 ± 10000 » Tangoelangin > » i » ± 5000 » Radas s » b » 10000 » Plosso » » » 5000 • Rlimbing • » b 10000 b Doekoewrini;ii) o'/u » » ± 18000 » Btran rest » 6 S /» »12 en hooger ± 7000 » Maron » ö'/ 2 » 11 —14 5000 » Pohdjedjer 6s/ 4 • i 15000 » Kemanglen 6'/a » » ± 5000 o Pohdjedjer- res< () 3 /< » b ± £000 » Gedaren b 6 5 / s »12 en hooger 10000 b Tjebonoan » i » 5000 * Rlimbing • » 11 —14 5000 » Plosso i) » i Totaal 8,420000 pikol. Statistiek, Oonst- en Marktberichten, enü 1016 veranderingen, bestaande uit zeer fijne en korte roode streej jes, die uit de wortels in den stengel overgaan en zich daarin sterk vertakken. Wij weten reeds uit de geschiedt nis der andere rit izekicn. dat waar zulke roode strepen gezien worden, het liet door een e ziekte der vaatbundels is aangetast. Dit is het geval bij de sereh en nu ook bij de dongkellanziekte. Bij het mikroskopisch onderzoek blijkt het, dat de inhoud der zeef vaten van de bovengenoemde roode vaatbundels afgestorven en rood gekleurd is; de vaten zijn soms geheel, soms mettusschen ruimten, gevuld met een geel- of roodachtige gom, terwijl ten s'ot te vele parenchymcellen, vooral die, welke dichtbij de vaatbundels gelegen zijn, kleine eerst lichtgele, later bruin wordendeen eindelijk bijna violet-zwarte korreltjes bevatten . Zeer leerrijk is eene beschouwing der roode strepen met het bloote oog. Wij zien daarbij, dat zij uitsluitend uit de wortels voortkomen en wel veelal niet uit alle wortels, die op dezelfde hoogte ontspringen, maar gewoonlijk, zijn alben de wortels aan een der zijden aangetast, terwijl die aan den anderen kant gezond zijn gebleven. Dientengevolge is ook niet de gebeele kucop r< od gestreept maar alleen aan ééne zijde. Afgaande op mijne talrijke waarnemingen is in ongeveer 50% der gevallen de verdeeling fier zieke plekken onsymmetrisch en is dus het beworielde ondereinde van den stengel slechts aan ééne zijde rood gekleurd. Langzamerhand breidt de ziekte zich naar boven uit, daar de aan de hooger gelegen knoopen gelegen wortels ook ziek worden. Is de aantasting zeer sterk dan bemerken wij hier en daar roode of roodachtig zwarte strepen, die door de geheele geledii;g luopen, maar in elk geval zijn die onregelmatig verdeeld. De kenmerken in oudere stadiën. Terwijl in het beginstadium de dongkellanziekte door de rood gekleurde vaatbundels, die uit de wortels voortkomen en in den dongkellan eindigen en zich daar vertakken zeer gemakkelijk herkend kan worden, zoo woidt de zaak in een ouder stadium moeielijker ten gevolge van de veelvuldig voorko mende secundaire verschijnselen en door intredende ontbinding. De bladeren verwelken en worden zeer spoedig geel, waarbij zij vroegtijdig afsterven. Is de ziekte over groote uiigestrektheden verbreid, dan is de geelbleeke kleur, die zulke tuinen vert< onen, zeer kenmerkend Op dit stadium volgt weldra en des te sneller Dr. M. Racitonki. Over de cïonkkelltnziekte 1018 naarmate het weder en de grond droger zijn. hetgeheele afsterven van het aangetaste riet. Op de overlangsche doorsnede van het ondereinde van het gestorven riet is echter het oorspronkelijke beeld der dongkellan ziekte 1104 steeds te zien, hoewel het dikwijls onduidelijk is gewor den door bijkomende, secundaire verschijnselen. Naar gelang dat het riet uitdroogt, wordt het inwendige van het riet wit enspnns achtig, door de onderste geledingezi kunnen alle mogelijke organis men, die het riet aantasten, gemakkelijk binnendringen en hun vernielingswerk aanvangen. Zeer dikwijls is het parencbym der geledingen tusschen de meer kleurlooze knoopen rood gekleurd (even als op uc figuur van Wakker ') die een doorgesneden door de Marasmiuszickte aangetasten rietstok voorstelt). Verder dringen de hyphen van verschillende schimmels in het riet binnen, of treden er bacteriën in op, zoowel in de intercellu laire ruimten als in de parenchymcellen en vullen die even als bij de door mij bacteiïosis genoemde ziekte met eene geleiachtige zoögloea. Enkele malen treedt er ook eene bijzondere schimmel op, welke alle zuivere cellulose 1 plost en alleen de hout geworden en de met gom gevulde ce'wanden overlaat. In het kort genomen wisselt het ziektebeeld in latere stadiën zeer af, maar bij eene nauwkeurige beschouwing zijn de primaire ziekteverschijnselen altijd nog wel te vinden, waarbij men in het oog moet houden, dat de roodachtige kleur allengs donkeider wordt en ook de gekleurde korreltjes in het parencbym steeds donkerder worden, zoodat er dikwijls tu«schen de roodgekleurde vaatbundels bijna zwarte strepen parenchym te zien zijn. 1). W»kkïr en West. De ziekten Tan bet suikerriet, PI. V Zetel der ziekte Uit het bovenstaande valt of te leiden, dat in den beginne alleen die vaatbundels ziek worden d. i. eene roode kleur aanne men, die uit de onderste wortels voortkomen en eerst later die uit de hooger ingeplante wortels komen. Men kan gemak kelijk zien, dat de ziekte der vaatbundels niet haar oorsprong in den dongkellan heeft, maar zich uit de vroeger ziek geworden vaatbundels der wortels in die van den stengel voortplant. Inderdaad toont een nauwgezet onderzoek der wortels aan, dat de ziekte der vaatbundels van het uiteinde van den wortel naar den stengel toe voortschrijdt; in enkele gevallen zijn zelfs Dr. M. Rneiborßki. Over de donpknlhmziekt» 1019 slechts de valen en de zecfdeelen van de cene helft van een zeil den wortel ziek, terwijl de andere helft gezond blijft. Bij ver scheidene wortels bereikt de ziekle der vaatbnndels den stengel niet, zoo lat deze, ten minste op die plekken, van de ziekte ver schoond blijft. De verspreiding der ziekte Behalve in de residenlie Cheribon, die ik in het hegin van den afgeloopen maaltijd bezocht, heb ik in alle residentiën op Java, waar zich suikerondernemingen bevinden, de dongkellanziekte aangetroffen, en wel alleen in de vlakte en niet in de hooger gelegen bibittuinsn. De ziekte is even goed verbreid in Tegal als in Soerabau, Pasoeroean en Bezoeki. Wanneer evenwel sommige ondernemingen er meT van te lijden hebben dan andere, dan is de oorzaak daarvan alleen aan secundaire omstandigheden toe te schrijven. Goed gevoed suikerriet, dat op vruchtbaren grond groeit, verdraagt de ziekte beter dan riet, dat op armen grond gebrek lijdt. Evenzeer lijdt aangetast riet opeen vochtigen grond groeiend onder overigens gelijke omstandigheden minder dan net, dat op dro >g gehouden grond staat. Zoo zal dan ook in een jaar met een drogen West- en Oost moesson als in 1897 de dongkellanziekte het riet eerder doen ster ven dan in een jaar zooals 1898, waarin veel meer en veel gere gelder regen is gevallen. De soort van bibit schijnt geen invloed te hebben op de aan tasting door dongkellanziekte. Zij was even zeer te vinden in turnen, die met bergbibit waren geplant, als die uit generatie bibit warei voortgekomen, ja zelfs constateerde ik die ziekte in zaai riet, dat dooi' Kobus r-an het proefstation te Pasoeroean was gekweekt. Daarentegen zijn ongetwijfeld vele rietsoorten meer vatbaar v »or de dongkellanziekte din andere, hetgeen ik zeer duidelijk kon waarnemen in den prachtigen proeftuin van den Heer Moquette te Kremboong. waar vlak naast zwaar door de dongkellanziekte aan getaste var<ëceiteri geheel mde exempliren van andere riet soorten groeiden. Van de veel aangeplante rietsoorten, waarin ik de dongkellan ziekte zag optreden, noem ik het Cheribon, Muntok, Manilla, Loethers- en Fidsjiriet. Het is niet mogelijk op de vraag of de dongkellanziekte eerst in de laitste jaren op Java is opgetreden of dat zij zich reeds 1020 Dr. M. Raoibofsü. Over de doDfkellanziekte vroeger vertoond heeft een op bewijzen gesteund antwoord te ge ven, maar de waarschijnlijkheid, in overeenstemming met het ge voelen van vele ervaren suikcrrietplanters p'eit er voor, dat die ziekte reeds geruimen tijd geleden heerschte, zonder in natte jaren of in vochtige streken bijzonder merkbare schade aan te richten. ÜVBK SEKEHACHTIGË ZIEKTEVERSCHIJNSELEN. door Dr. M. BACIHOIISKI De hieronder volgende mededeeling vermeldt proefnemingen, die niet volledig afgewerkt zijn, maar daar ik Kagok verlaat, wil ik ze voor mijn vertrek publiceeren, omdat zij eenig licht ver spreiden over het tot nog toe geheimzinnige vraagstuk der sereh ziekte van het suikerriet. Men km alle ziekten van het suikerriet, voor zoover zij niet door dieren veroorzaakt worden, in twee groepen verdeelen al naar gelang de ziekte in het parencbym of in de vaten zetelt. Karakteristieke vertegenwoordigers der eerste groep zijn: rood snot, ananasziekte, de ziekten veroorzaakt door Schizophyllum, Trametes, Sacchiromyces of door eene bacteriën- soort. In deze ge io3m Ie gevallen de parasieten tu-schen de suikerrijke cellen van het parenchym of in die cellen zelf, vernielen die en brengen dientengevolge allerl- i verkleuringen van het paren chym teweeg. Dfze roode, gele, bruine en zelfs zwaite verkleu ringen komen in deze gevallen nooit in den vorm van strepen voor, miar de geleding is voor een kleiner of grooter gedeelte door op wolken gelijkende vlekken gekleurd. Deze ziekten zijn ziekten van het parenchym. Bij de sereh, dongkellan- en zeefvatenziekte is het ziekie beeld geheel anders. Daar blijft in den beginne het parenchym, dus het suikerhoudende weefsel, kleurloos, maar tegen dien kleur loozen achtergrond zien wij roode, gele of bijna zwarte strepen afsteken, die een teeken zijn van eene ziekte der vaatbundels. Al deze genoemde ziekten der vaatbundels van het suikerriet hibben ongelukkigerwijze dit gemeen, dat wij niets zekers van haar ontstaan en hare oorzaak afweten. Het is nog niemand gelukt zulke ziekteverschijnselen kunst matig te doen ontstaan en het is evenzeer nog niemand gelukt in de zieke plaatsen een parasiet te vinden, welke de ziekte t?weeg brengt. Dr. M. Raciborsld. Over de dongkellanziekte 1021 De dongkellanziekte onderscheidt zich daardoor van de an dere ziekten der vaatbundels, dat wij met zekerheid weten, dat de z'ekte uit de wortels afkomstig is en niet heviger optreedt in de knoopen dan in do geledingen. Daarentegen zijn de andere hierbij hehoorende ziekten ril. de sereh, de zeefvatenziekte en eene straks nader te beschrijven bibitziekte daardoor zeer gekenmerkt, dat er veel meer vaat bundels in de knoopen ziek zijn dan in de geledingen; het geen zoover kan gaan. dat de geledingen bijna geheel gezond blijven, terwijl de knoopen vol met gele en roode strepen zijn. Dit verschijnsel is zoo karakteristiek, dat het door Went als het kenteeken van de serehziekte is aangenomen. Tot goed begrip der zaak vermeld ik hier, hetgeen ieder planter aan elk stuk riet zelf zal kunnen zien, dat de leden van het riet uit drie scherp van elkander onderscheiden verdiepingen bestaan nl. uit de geleding, de krommingszone en de knoop. In de geledingen loopen de vaatbundels evenwijdig en recht door zonder zich te vertakken, hunne scheedebevat (tenminste in volwassen leden) geen zetmeel en tusschcu hen in bevindt zich .een suikert ijk uit groote cellen bestaand weefsel. Bij het bianentreden van een vaatbundel in eene hooger gele gen knoop vormt hij eerst twee zijtakken en daarna wordt er op tamelijk ingewikkelde wijze een nest van vaatbundels gevormd, waaruit wederom de groote vaatbundels, die de hoogere geleding doorloopen, ontstaan, die eerst eene kleine kromming hebben maar daarna weer aan elkander evenwijdig blijven. Het gedeelte van liet riet, waar de vaatbundels de beioelde boogvormige kromming vertoonen is uit meer dan één oogpunt zeer merkwaardig. De scheede der vaatbundels bevat daar, zooals men onder den mikros ko >p met behulp van jodium duidelijk zien kan, lange zetmeel korrels, terwijl de cellen van het parenchym zeer teer, klem en onvolwassen zijn. Dit is de krommingszone die 1 — 3 m.M. hoog is en wier cellen lang in een jeugdigen toestand blijven, waarin zij nog ver der «.roeien kunnen en zich eerst dan strekken, wanneer de rietstok waartoe zij behooren, omvalt. In dit geval groeien de cellen der krommingszone aan die zijde van den stok, die naar den grond toegekeerd is uit, hetgeen zoo vei gaat, dat zij vele malen hunne vroegere grootte bereiken en daardoor wordt het topeinde van het riet weer opgericht. Dr. M. Kaelliorskt. Over sereliacljtige ziekteverschijnselen 1022 Omdat deze krommingszone uit mechanisch zwakke, onvolwas sen cellen bestaat, zoo is zij zeer aan schadelijke invloeden van buiten af onderhevig, zooals het beste op de kweekbeddingen waar te nemen is. Tengevolge van verschillende invloeden kan de krommings zoue gedood worden, hare cellen krimpen ii en er ontstaat aan de oppervlakte een donkerkleurige, ringvormige verdieping, die 1 m.M. diep kan worden, in welk geval men zonder veel moeite zulke bibits of rietstekken tusschen de vingers kan afbreken. Daarbij breekt het riet bij de krommingszone af en vertoont eene gladde breukvlakte. Wanneer wij eene bibit onderzoeken, die dit verschijnsel vertoont, dan zien wij er dan eens eene der gewone ziekten van het parenchym aan, doch ook soms weer is het paren chym niet aangetast, maar zijn wel de vaatbundels rood ge kleurd en dat wel in het bijzonder in de knoopen en tusschen de krommingszone en de geleding. De gelijkenis tusschen het hier bedoelde verschijnsel met sereh of met zeefvatenziekte is zoo sterk, dat men in de eerste plaats niets anders denkt of de bibit is door een dezer genoemde ziekten aangetast, maar heihaaldelijk zag ik, dat zelfs gezonde bergbibit door deze serehachtioe ziekte aangetast kan worden en dat dit dan ook werkelijk in de tuinen het geval is. De planters zijn van meening. dat eene onvoldoende ben-indeling in de niet geheel uitgezuurde tuinen, die uit kweek beddingen geplant zijn, deze ziekte in de hand werkt. Hij d?ze ziekte zien wij dus eene serehachtige aantasting der bibit en wij ontmoeten daarbij tegelijkertijd alle moeielijkheden, die gemaakt hebben, dat de sereh tot heden toe alle onderzoekin gen trotseeren kon Het onderzoek toont eene vol ledige overeenkomst met het mikroskopisch ziektebeeld der sereh en hier evenmin als daar zijn in de aangetaste plaatsen mikro organismen te vinden. Bij dm tegen .voordigen stand der onderzoekingen over de serehziekte is het in de eerste plaats noodig op de volgende vra gen een afdoend antwoord te geven : Is de oorzaak der ziekte in het riet gelegen, zoodat het door de eene of and-are omstandigheid zonder invloeien van buiten af serehziek kan worden, of is die oorzaak niet in de predispositie van bet riet maar in invloeden van buiten af te zoeken ? Met het tweede gedeelte van mijne vraag hedoel ik het vil- 1023 Dr. M. Raciboiski. Over serehachtige zitkteTerschijnselen gende. Daar het tot nog toe aan niemand is mogen gelukken in de zieke plekken van het door sereh aangetaste riet een parasiet te vinden, zoo is daarmede de mogelijkheid nog niet buitengeslo ten, dat de ziekte toch door een parasiet veroorzaakt wordt, die zich ver van de zieke plaats ophoudt en van daaruit het riet vergiftigt. Het is zeer goed mogelijk, dat deze de eene of andere vergiftige stof afscheidt, die diffundeeren kan en door de vaaibundels naar het levende riet wordt getransporteerd en daar de als sereh be kende ziekteverschijnselen teweegbrengt. Dat deze hypothese niet zonder verder onderzoek als ongegrond mag verworpen worden, kunnen de resultaten der dierlijke pathologie ons voldoende lee ren en ik ben ook overtuigd, dat Soltwedel reeds iets dergelijks voor den geest moet gezweefd hebben. Er bevinden zich evenwel in de rottende b bits of wortels zoovele schimmels en andere organismen, dat het een zeer wijdloo pig onderzoek zou worden na te gaan, wie van die honderde soor ten eventueel de serehziekte zou veroorzaken. Zulk een onderzoek zou maanden tijds vereischen, zonder dat men van te voreneetiige zekerheid heeft op den goeden weg te zijn. Om die reden heb ik de zaak omgekeerd en beproefd op eene andere wijze, die veel minder tijd kost, deze vraag op te lossen, fk onderzocht namelijk of het mogelijk is door de inwerking van de eene of andere diffundeerbare en in het riet opneembare si of ziekteverschijnselen te doen ontstaan, die de anatomische kenmer ken der serehziekte bezitten. L)e proeven werden in dier voege genomen, dat ik gezonde bsrgbibit van '2—4 voet lengte, waarvan eerst geconstateerd was, dat zij niet doar sereh was aangetast, met haar ondereinde in op lossingen van verschillende vergiften biacht, wier oppervlakte om verdamping te voorkomen met een laagje paraffmum liquidum bedekt werd. Al naar gelang der verkregen uitkomsten kan ik mijne talrijke proeven in drie groe en verdeelen, die wel is waar niet scherp van elkander onderscheiden maar door geleidelijke overgangen met elkaar verbonden zijn. 1. Zeer vele der aangewende stoffen, waaronder vertegenwoor digers van alle pharmacognostisch in aanmerking komende groepen van lichamen voorkwamen, werden door het riet opgezogen en doodden den geheoien stok zonder eenige voor sereh kenmerkende teekens te veroorzaken. 1024 r>r. M. Rac'borïki. Over atrehochtigo zlekteverßobJ'rielen 2. Vele andere aangewende stoffen werden door het riet opgezogen en veroorzaken den dood der onderste deelen daar van. Op eene zekere hoogte echter worden de vaten evenals de in tercellulaire ruimten met gom verstopt en het bovenste gedeelte van het riet blijft gezond. 3. Eenige der gebruikte zelfstandigheden worden opgezogen zonder dat zij het riet onmiddellijk dooden, maar in alle knoopen bemerkt men de typische kenmerken der zeefvatenziekte, der bo ven beschreven bibitziekte en van de sereh. De oogen blijven nog gezond, hoewel hun kiemkracht vermindert doch niet verdwijnt. Men kan het best de anatomische kenteekenen der serehziekte en de daaraan verwante kwalen te voorschijn roepen door mid del van looizuur. Na inwerking van eene oplossing van '/», 1, 1 1 /» of '2 % kan men na verloop van' 2 tot 5 dagen de gezondste bergbibit noodzaken de anatomische serehverschijnselen te vertoonen. Riet stokken, welke op deze wijze behandeld waren, gaven een ziekte beeld, dat niet te onderscheiden was van dat van door de zeefvaten ziekte of door de boven aangehaalde bibitziekte aangetaste stukken. Reeds is een kort verblijf in de oplossing voldoende om na eenige dagen de verschijnselen te zien optreden. Het ziektebeeld wordt door andera stoffen, b. v. 1% pyrogal lol, onregelmatig gevormd en in deze vooiloopige mededeeling is het niet de plaats daarover uitvoerig uit te weiden; maar ik kan hier nu reeds vermelden, dat het mii niet gelukt is eene dergelijke ziekte te doen ontstaan door kopervitriool of bouillie bordelaise, waartegenover weer staat, dat deze beide stoffen evenmin de ziekte kunnen tegengaan of verhinderen. Door deze proeven, die ik iederen planter kan aanraden tot eigen leering te herhalen, is ten slotte bewezen geworden. 1. Fene serehachtige ziekte der vaatbundels van het riet wordt door invloeden van buiten veroorzaakt, De eigenlijke oorzaak der ziekte is niet in de rietplant zelve gelegen maar daarbuiten, zoodat alle theoriën over de degeneratie van het Cheribonriet vervallen. 1 2. Het bewijs is geleverd, dat er om serehachtige ziektever schijnselen in een knoop van het riet te doen ontstaan geen mikroorganisme noodig is, dat in die knoop zelve zetelt. Het ver gift der serehziekte kan zich zeer goed in zeer korten tijd door vele geledingen heen verplaatsen, wanneer het slechts aan de basis van het riet aanwezig is. Dr, it. Rao'iboraki. Over serehaehtigo z'ektaverachijnsolen 1025 Veel meer ge volgt rek kin pen kan men al niet uit deze proef nemingen afleiden, daartoe zijn nog veel meer proeven noodig, wier inrichting en opvolging ieder deskundige duidelijk zal zijn. Ik kan hier evenwel reeds vermelden, dat het mij op gelijke wijze is mogen gelukken bij jong riet eene ziekte der vaatbundels te verwekken, die in de natuur ook niet zeldzaam is en die den dood of de ziekte der jonge plantjes ten gevolge heeft. Het is zeer duidelijk, dat zulk eene proet bij volwassen riet eene typische zeef vatenziekte zal opleveren. lets anders is het met de typische z. g. bouquetsereh, wanl waar bij de zeefvatenziekte het riet snel verdroogt en sterft, daar vertoonen de serehbossen slechts een maanden durend kwijnen. IV uitdrukking „functio laesa" of gestoorde functie is den medicus woed bekend en wordt gebruikt voor de kenteekenen van iedere ontsteking. Wanneer nu iemand mij eens vroeg hem een goed voorbeeld te geven van zulk eene functio laesa in het plan tenrijk, dan zou ik hem niets beters kunnen aanwijzen dan juist de bouquetsereh. Alles gaat de plant slecht en niets goed. De ge ledingen zijn kort, de bladeren klein, de bladscheeden vallen niet af, de wortels komen op verkeerde plaatsen tot ontwikkeling; kortom de plant vertoont een algemeen kwijnen. Men zou kunnen vermoeden, dat een vergift der vaatbundels, dat zoo het in grootere hoeveelheden bij het oude riet gekomen was de zeefvatenziekte en daardoor den dood zou hebben veroorzaakt, hier in een vroeger stadium van groeien in kleine hoeveelheid aangebracht slechts een slepende ziekte heeft teweeggebracht. Dit kan evenwel noch door de theorie, noch door waarnemingen, maar alleen door proeven worden uitgemaakt. Mijne proeven leerden mij, dat verschillende stoffen, waaron der b. v. looizuur, eene anatomisch met sereh en zijne verwanten overeenkomstige ziekte kunnen veroorzaken, maar daarmede is nog volstrekt niet uitgemaakt, welke stoffen nu juist hetzelfde gevolg in de Javasche riettuinen tengevolge hebben. Nieuwe reek sen van proeven zullen moeten uitmaken of werkelijk mikro-orga nismen de vergiften afscheiden en zoo ja, welke zij zijn, of zij binnen of buiten het riet voorkomen, en of zij in de wortels, stengels of bladeren gezocht moeten worden. Kagok, 10 October 1898. 1026 Dr. M. Kaciborski. Over serehftclilige ziekteverse)'jjnsflen Dk productie van het vorige jaar werd door ons berekend op 9,492994 pikol. De fabriek, welke dit jaar niet werkte, maakte toen 30500 pikol. Nemen wij zooals altijd gedaan is aan, dat de 38 fabrieken, die geen gegevens verstrekten evenveel meer maaklen dan de anderen, dan moeten wij volgens de tabel, den oogst van 1898 schatten op 9,709838—6000 ') 7.9W9W X W»»-«W> + GOOO = 11,521018 pikol (711511 ton) dus 2,028024 pikol of 125'253 ton meer dan het vorige jaar. Uit de ontvangen inlichtingen kunnen wij eveneens de totale oppervlakle berekenen, welke voor oogst 1899 met riet beplant is. Door 143 fabrieken werden hieromtrent gegevens verstrekt. De totale oppervlakte in 1898 berekenden wij (Archief 1898, blz. 388) op 110072 bouws (78538 H. A.) bruto of 98690 (70035 H. A.)netto. We kunnen derhalve de totale beplante oppervlakte voor 1899 schatten op : 96673 ———— X 110672 = 115263 bouws (81796 H. A.) bruto of 92730 85681 ——— X 98690 = 102968 bouws (73071 H. A.) netto. 1) Oogst van Krebet in U9B. 2) , , lveboemen In 1397 1028 W. C. üio'.ünff. Schattin» dor Javasuikerproiluctie over 1898 en der beplante oppervlakte voor campagne 1899. Hiervan dient nog afgetrokken de aanplant van: Poegoe, Pa mottan, Soekoredjo en Soemberdadie, die in 1899 niet meer werken en we komen dan op een totaal van : 113583 bouws = 80604 11. A. bruto. 101472 » = 72009 H. A. netto, dus eene toename van ruim 4%. W.C. Dlekhoff. Sohatting fier Jarasuikerproductie over 1896 en der beklante oppervlakte voor campagne 1899. 1029 Si ') eene roode te maken voor luchtledig van 59 tot 76 c. M. Dit is lastig voor het aflezen, vooral, wanneer men dit een Javaanschen koker moet leeren, en ware het beter de temperatuur schaal te veranderen. De verdeeling van de Brixschaal Si deugt niet voor onze stropen en het is beter, dat de chemist zelf die schaalverdeeling maakt naar het gemiddelde van vele bepalingen. Niet alleen toch is de bouw van het vacuüm en de plaats, waar de thermometer is aangebracht, dus de hoogte van de sap zuil, maar veel meer de samenstelling van de stropen van invloed op de aanwijging van het instrument. Hieruit volgt, dat, wanneer men l de en 2 do afloopstroop te koken heeft, welke veel in zuiverheid verschillen, men ook twee ver deelingen moet aanbrengen, links en rechts op de schaal S 2. Het is niet noodig voor de constructie van de schaalverdeeling het watergehalte van de stropen te bepalen, doch is de Brixbepa ling voldoende, mits natuurlijk altijd op dezelfde wijze uitgevoerd. Deze zullen niet alleen beter onder elkaar overeenkomen, maar men moet toch het punt, waartoe men de stropen wil indikken door empirie bepalen. Men kan niet berekenen tot welk watergehalte men een bepaalde stroop moet indampen om het maximum ren dement te verkrijgen, daar dit afhankelijk is van de soort suiker, die men practisch wenscht te verkrijgen, van de grootte der kristallisoirs etc. Men doet dus het beste door een ervaren koker een kooksel te laten maken, bepaalt daarvan de Brix in het laboratorium en kookt verder met het toestel op deze dichtheid. Het is waar, dat door de invoering van de kristallisatie in beweging het stroopkoken voor ons veel van zijn belangrijkheid verloren heeft, toch zullen de meeste fabrieken dan nog één stroop te koken hebben en het is gemakkelijk, wanneer men dit aan een Javaan kan overlaten met de zekerheid, dat alle kooksels gelijk zullen uitvallen. Dit is mogelijk met behulp van den brasmoscoop, vooral omdat men in dat geval steeds stropen heeft van bijna gelijke zuiverheid, waarvan alleen nog zaksuiker gemaakt wordt. Oorspronkelijk meende Cühin zijn toestel te kunnen gebruiken voor het koken op grein, waarbij iemand naar de dichtheid van de de kristallen omgevende stroop en de hoeveelheid tjing wetende, *) Archief 1898 blz. 889 Metlodeelingcn uit en voor de praktijk 1031 die ieder keer bijgetrokken moet worden, naar een gegeven voor beeld steeds gelijkmatige kooksels moest maken. Het bleek hem echter spoedig, dat de hoeveelheid grein ook invloed had op de aanwijzing van het instrument. Ik nam hier ook proeven, om te zien othet instrument bruik baar was voor hoofdsuikerkooksels, door telkens vóór het bij trekken van tjing, luchtledig en temperatuur te noteeren, een groot monster uit de proefkraan direct bij de waargenomen tempel atuur in een thermostaat te filtreeren en van den afloop de Brix te bepalen. Ik stuitte echter op het bezwaar, dat twee op ver schillende plaatsen en op verschillende wijze (de eene recht, de andere schuin) aangebrachte thermometers niet goed aanwezen, door dat de masse-cuite zich er omheen vastzette. Zoo steeg het kwik in de thermometers niet boven 66° C, terwijl de temperatuur toch direct na het vallen 72 a 73 °C. bedroeg. Voor diegenen, die deze proeven wenschen te herhalen, geef ik de bijgaande schaalverdeeling, waarin men dus de schalen van den brasmoscoop heeft, waaraan alleen de beweegbare Brixschaal ontbreekt. Deze maakt men ook van een strook papier, waarop men een streep als nulpunt aanneemt. Een eenvoudige en goede kwik vaouümmeter maakt men uit een rechte glazen buis van ± 3 c.M. diameter inwendig en 80 c.M. hoog, geplaatst in een met kwik gevuld fleschje. Achter de buis maakt men een verdeelingsschaal in c.M. Het fleschje is door een dubbel doorboorde kurk gesloten, de tweede doorboring sluit men losjes met watten om het indringen van stof te voorkomen. Het boveneinde der glazen buis staat door een dikke caout choucbuis en verder door een van koper in verbinding, of direct met het bovendeel van het vacuüm, of indirect eerst met een Woulfsche flesch met tweeopeningeu boven en een beneden. Deze flesch is echter niet absoluut noodzakelijk, daar ik er hier nooit sporen van water of sap in gevonden heb. De thermometer, welke men eerst controleeren moet, brengt men aan ter hoogte van de proefkraan; misschien kan men goede aanwijzingen verkrijgen door een koperen, aan het ondereinde ge sloten buis te nemen, welke tot midden in het vacuüm reikt.deze gedeeltelijk met olie te vullen en hierin een langen kwikthermome ter te steken. Ketegan, 3 October 1898. L. Cohen. 1032 MeJedeeliiigen uit en yoor de praktijk WATERMETER Door tasschenkomst van den heer Waller, Direkteur van het Bureau voor economische stoomproductie te Delft, ontving deze onderneming een watermeter ter beproeving. Dit schijnbaar inge wikkelde, doch bij nadere beschouwing eenvoudige toestel, wint het mijns inziens in eenvoud en nauwkeurigheid van de tot nu toe bestaande vochtmeettoestellen. Het geheele mechanisme is zicht baar en de werking bestaat in het automatisch beurtelings vullen en aflaten van twee bakken B en C, elk van 500 L. inhoud, uiteen kleiner reservoir A naar een grooteren verzamelbak D, terwijl iedere aflaat van 1000 L., dus van 2 op elkaar volgende meetbakken, overgebracht wordt op een gewonen slagenteller aan het tandrad a bevestigd. Het toestel werd in werking gebracht, eerst voor ketel voedings water, later voor tjing. Voor het eerste is het zeer aan te bevelen, terwijl het voor sap minder goede eigenschappen bezit: le. het overwicht gevormd door het uitstroomen van vocht uit B door cinF is constant en bedraagt 4 1 , , 2 K. G. en maakt de meting foutief. (Dit overwicht trekt den hefboom K naar beneden en brengt den overslag te weeg). De bakken B en C zijn zoo gemaakt, dat het volumen vocht hierin aanwezig vermeerderd met het volumen van het overwicht in den emmer F of E juist 500 L. uitmaakt. Stelt men nu het toestel in werking voor een fabrikatiesap met een S. G. van 1,06331, dus voor een vloeistof dichter dan water (S. G. = 1), dan wordt op elke 500 L. eene fout gemaakt 4,5 van 4,50— ' = 0,'268 c.M 3 ., die te weinig afgelaten zijn. Nemen we aan, dat in een campagne het fabrikatiesap boven genoemde constante dichtheid bezit en er 45,000000 L. fabrikatie sap gewonnen worden, dan wordt er te weinig verkregen 45000 X 536 c M 3. = -24120 L. of 0,05%; naar mate echter de densiteit van het sap op gegeven momenten stijgt, zal de fout, die gemaakt wordt, vergrooten. Bij het meten van tjing zal dus de grootste fout gemaakt worden. Mededeelingen uit en voor de praktijk 1033 le. heeft er bij uitstrooming van sappen uit den trechter G in den bak B of C veel meer schuimvorming plaats en bevinden zich in het sap veel meer luchtdeelen dan in water, hetgeen dus aan het aangegeven volumen van 500 L. ook afbreuk doet. Mciledepüngfn uit en voor de praktijk 1034 Je. is het toestel inwendig slecht schoon te maken en schoon te houden, hetgeen voornamelijk aanleiding geelt tot verzuring; de houten bestanddeelen, n.l. de beide flotteurs in de bakken B en C aanwezig, dragen daartoe veel bij. (De beide flotteurs zijn op de schets niet aanwezig ter voorkoming van onduidelijkhedi; zij werken elk door een hefboom op een klep in de afvoerpijp 11 van het bovenste reservoir A om daarmede den aflaat naar den trechter G op het moment van overslag naar den anderen mectbak gedeel telijk te sluiten). In de buis K bevindt zich kwik, dat de plotselinge doorslag naar de andere zijde te weeg brengt. Skntanan lor, 30 Oet. 1898. Deerns. DIVERSE MEDEDEELINGEN Bekend is het dat de nitrificatio, en in 't algemeen de ontle ding der organische stofien door micro-organismen, zich minder krachtig uit in zware gronden, bestaande uit fijne deeltjes, dan in dichte gronden, met een meer korrelige samenstelling. Dit verschillend gedrag wordt gewoonlijk toegeschreven aan de omstandigheid, dat de lucht in de lichtere gronden beter kan in dringen eo deze hierdoor van meer zuurstof kunnen worden voor zien dan de compacte gronden. SchIOESINO toont nu aan, dat in vele gevallen dit niet geweten moet worden aan onvoldoende aan wezigheid van lucht in de zware gronden, maar aan watergebrek, alhoewel deze gronden hetzelfde of een hoogpr watergehalte bezit ten dan de meer lichte gronden, waar dezelfde ontledings-proces sen in hunne volle werkzaamheid zijn. In een grond, waar het water niet in overmaat voorhanden is, daar zal onder gewone omstandigheden het water niet de ruimten vullen tusschen de vaste deeltjes, doch het ligt als een dunne laag ovei' de kleinste grondpartikeltjes. De verschillende lagen vormen dan met elkaar een net. Voor een zelfde watergehalte in den bodem, zal de dikte van het watcrlaagje afnemen met de fijnheid van degronddeeltjes, om dat met de fijnheid het totaal oppervlak van deze deeltjes vergroot wordt. Mededeeltogen aU en foor de praktijk 1035 Hoe dunner het laagje water, des te hardnekkiger zal het door den bodem worden vastgehouden. ') In een reeks van proeven heeft de schrijver het verband aan getoond tusschen zand- en kleiachtige gronden en hunne waterge halten met betrekking tot het nitrificatie-proces. Door kunstmatige menging van zand en klei werden de klei achtige gronden nagebootst. Bij elk mengsel werden dezelfde hoeveelheden kalk, water en ammoniumsulraat gevoegd. Een deel van het water was in aanraking gebracht met tuin aarde, om er de lagere organismen in te brengen. In elke serie van proeven werd de hoeveelheid water gewij zigd. Duur van elke proefneming' 2 a 3 maanden. Gevonden werd, dat een kleine in een kleiachtigen grond het nitrificatieprores zeer sterk bevorderde. Hieruit blijkt, dat, zal het nitrificatieproces in werkzaamheid hetzelfde zijn bij zand- en kleigronden, het watergehalte in de laatste hooger moet zijn dan in de eerste gronden. Teijsmannia, 1898, blz. 284. De directe bepaling van het watergehalte van suikers is zeer tijdroovend en door de onbestendige en gemakkelijk ontleedbare verbindingen, welke daarin kunnen voorkomen, 7eer onzeker. Daarom gaat men wel eens uit van de bepaling van het spec. gewicht van een 10 of 20 %-ige oplossing. Men bepaalt ui. de densiteit bij 15,5 °C. van een oplossing, welke 10 Gr. per 100 c.M 3 . bevat en deelt het gevonden spec. gewicht na aftrek van dat van water (1000) door 0,386; dit laatste getal is de gemiddelde toename van het spec. gewicht van een 10 %-ige oplossing voor elk percent saccharose van de onderzochte suiker. Bij zuivere sui kers geeft deze methode vrij goede resultaten, daar de invloed der zouten, welke daarin in geringe hoeveelheid voorhanden zijn, gerust verwaarloosd kan worden. Hoewel de factor 0,386 voor de suiker bijna juist is, de invloed, welke de zouten op het spec. gewicht uitoefenen, slaat hiermede niet in evenredigheid. Het is dus noodzakelijk om bij suikers, die meer dan eenige tienden % asch bevatten een correc tie aan te brengen. ') Deze voorstelling komt ref. alleszins plausibel voor, doch Je chemische affiniteit tusschen het water en de crorddeeltjes zal ook wel in aanmerking genomen dienen te worden, liet onderscheid tusschen !os- en chemisch-gebonden wator kan men eeuigszuis willekeurig netten. 1036 Diverse niededeelingen Heron (Journal of Federated Institutes of Brewing. 189(5 11, 450) loste de asch van verschillende suikers op en vond, dat de toename in spec. gewicht voor elk Gram asch opgelost in 100 c. M 3. water 0,08 bedroeg. Hij sloeg daarom voor, om van het oor spronkelijke spec. gewicht 0,8 maal de asch af te trekken en de rest door 0,380 te deelen. Hierbij de procenten asch gevoegd, geeft de hoeveelheid vaste stoffen, dus na aftrek van dit getal van 100 de hoeveelheid water in procenten. Daar deze methode evenmin altijd juiste resultaten geeft, werd zij door Thorne en Jeffers aan een controle onderworpen. Verschillende werkwijzen werden beproefd en ten laatste met de navolgende methode vrij goed overeenstemmende resultaten ver kregen . In een dunne glazen buis van 15 m.M. diam. en 85 lengte, aan het eene einde gesloten, wordt een strook filtreerpapier gebracht van ongeveer 60 m. M. breed, die men van te voren om een dunne glazen staaf gewonden heeft. Het papier moet zoo opgerold zijn, dat het gemakkelijk in de buis glijdt. Deze buis wordt in een groo tere buis geplaatst, ongeveer'2o m.M. wijd en 150 lang, zoodanig, dat de binnenhuis den bodem van de buitenste buis niet aanraakt. De wijde buis moet dienst doen als verwarmingskamer. Een aan en afvoerpijp e worden luchtdicht met de buitenste buis verbon den, waardoor het mogelijk wordt een of ander gas door het ge hecle toestel te laten stroomen. Het apparaat wordt in den damp van kokende methylaleohol geplaatst, waardoor de tempera tuur van de kleine binnenhuis tot 65 a 70° C. stijgt. Een stoom-of wa terbad bleek geen juiste resultaten te geven, daar de hierdoor verkre gen temperatuur te hoog was. Noch ineen luchtstroom, noch in een op de gewone wijze verkregen vacuüm werden overeenstemmende resultaten verkregen. Door de lucht met een indifferent gas te verdringen en daarna het toestel te evacueeren werden betere uit komsten verkregen, doch deze methode voldeed niet geheel. Door voortdurend een stroom koolzuur door de buis te leiden, werden echter goede resultaten verkregen. Het koolzuur werd eerst door sterk zwavelzuur van alle vocht bevrijd, terwijl door een vacuüm pomp de druk op 50—80 m.M. gehouden werd. Het buisje met de papierstrook wordt in het toestel verwarmd, totdat constant gewicht verkregen is. Ongeveer 1 —1,5 Gr. van de te onderzoeken suiker worden voorzichtig boven op de papierstrook gebracht, snel afgewogen en 1037 Diverse mededeelingeß daarna ± 3 c.M 3 . kokend water op de suiker gedruppeld, waardoor ?ij oplost en de oplossing zich over het filtreerpapier ver spreidt. Men moet hierbij zorg dragen, dat er zich gcon vloeistof op den bodem verzamelt of de wanden van het buisje nat worden. Ook is het noodig oen zeer kleine hoeveelheid ammoniak toe te voegen om mogelijk voorhanden zuur te neutraliseeren, dat het verkrijgen van een juiste uitkomst door ontleding van suiker zou kunnen verhinderen. Het buisje wordt daarop weer in de groote buis geplaatst en bil tusschenpoozen gewogen, totdat constant ge wicht verkregen is, hetgeen na o—lo uren plaats heeft. Voor het toetreden van lucht moet zorgvuldig gewaakt worden. De verschillende proeven, welke op deze wijze genomen werden stemden met elkander goed overeen, afwijkingen van meer dan 0,'2 % kwamen niet voor: het bleek ook, dat de boven beschreven manier om het watergehalte te berekenen goede resultaten geeft, indien men een verandering aanbrengt. Men brengt nl. niet het ware aschgehalte in rekening, doch het gewicht van de zwavelzure asch vermenigvuldigd met IP/20. Men krijgt dan voor de berekening van het watergehalte uit gaande van de densiteit van de oplossing en het aschgehalte de navolgende formule: Waarin D de densiteit van de oplossing (het gewicht van 1 c.M 8 . vloeistof) on C het gewicht dor zwavelzure asch, vermenig vuldigd mot 19/20. Sugar Cane 1898, blz. 423. Het is in vele opzichten van belang zich een duidelijke voor stelling te kunnen maken van de grootte der verschillen, welke in de suikeranalyses kunnen voorkomen, daar afgezien van de abstracte zijde dezer vraag, binnen welke grenzen de tot nu tot gevolgde methoden van onderzoek juiste resultaten kunnen geven, d.w.z. in hoeverre er overeenstemming in de analysen van twee scheikundigen kan bestaan, is het van bijzonder gewicht bij het opmaken der technische balans, te weten in hoeverre de cijfers, welke als grondslag daartoe dienen, aanspraak op nauwkeurigheid maken.*) In de hierbijgevoegde tabellen worden door A Gröoer de *) Zie ook voordracht vun den beer Akeidiir Hei». (Handelingen ren lift 2de Congres), 1038 Diverse mededeeltngen verschillen opgegeven, welke gedurende de laatste drie campagnes bij het onderzoek van eerste product voor een raffinaderij bestemd, geconstateerd werden en wel uitgedrukt in procenten van het totale aantal analysen. Alle analysen zijn afkomstig van handelslaboratoria, die vol gens de aangenomen uniforme onderzoekingsmethoden te werk gaan. Daar de getalreeksen der verschillende jaren niet veel van el kander afwijken, kan aangenomen worden, dat zij een juist beeld van de verschillen geven. Men ziet uit de tabellen, dat de meeste overeenstemming bestaat bij de bepaling van het aschgehalte, 94% van de analysen stemmen binnen de grenzen van 0 — 0,05% overeen. Hierop volgt de waterbepaling, waarvan 92% der resultaten slechts 0—0,15 verschillen, dus een gemiddeld verschil van minder dan 0,1% aantoonen. De grootste verschillen komen bij de polarisatie voor, daar 91% 0—0,50% van elkaar afwijken, overeenkomende met een gemiddeld verschil van — 0,15'%. Campagne Verschillen 1895,96 189(3 97 1897/98 Gemid. Polarisatie 0,00 8 11 12 10 0,05 17 19 30 2-1 0,10 16 '25 '21 '21 0,15 11 15 14 13 o,*) 14 14 7 11 0,v5 9 6 7 7 0,30 10 5 0 7 0,35 4 '2 '2 3 0,40 5 '2 1 3 0,45 3 1 — '2 0,50 1 — — I daarboven 2_ — — — 100 100 100 100 Waterbepaling 0,00—0,05 56 59 59 58 0,06—0,10 '26 22 22 '23 0,11—0,15 11 11 11 11 0,10-0,20 6 6 4 5 daarboven 1 2 __4 3 100 100 100 10U Diverge me<led«elingen 1039 Campagne Aschbepaling 1895% 1806/97 1897/98 Gemid. 0,00-0,05 95 93 93 94 0,06-0,10 - — 1 — 100 100 100 100 O. U. Zeitschr. f. Z. u. L. 1898, blz. 335. Van de hand van den heer Koorders ontleenen wij aan Teijs mannia het navolgende: Hoe moeilijk het vaak is, om van aan ieder bekende voorwer pen een nauwkeurig omschreven definitie Ie geven, blijkt weder, wanneer men tracht ie delinieeren wat onkruid is. Ik zal mij dan ook niet aan diepzinnige beschouwingen over de beteekenis van dit woord wagen, maar het voor ieder lezer als bekend veronder stellen wat ~onkruid" is. Toch mag ik niet nalaten er op te wijzen, dat een en dezelfde plant al naar de plaats waar zij voorkomt, nu eens tot onkruid gerekend wordt, dan weer tot de nuttige gewassen. Verder moet ik er hier opmerkzaam op maken, dat wij onwil lekeurig geneigd zijn om aan dat woord een uitsluitend Europeesche beteekenis te hechten. In Europa rekent men zoo goed als zonder uitzondering tot onkruid slechts kruidachtige, niet-klimmende, met bladgroen voorziene gewassen, in de tropen daarentegen moet er een veel ruimere beteekenis aan gehecht worden, omdat zonder twijfel ook een aantal boomsoorten en vele klimplanten en heesters hiertoe gerekend mogen worden. Evenals in Europa belmoren ook op Java, die gewassen, waarmede men in de praktijk het meest te strijden heeft en voor welker bestrijding op elke landbouwonder neming duizenden guldens 's jaars uitgegeven moeten worden, tot de krui ien en heesters. Wanneer men een onderzoek instelt naar de families en geslachten, waartoe die ~onkruiden" in en buiten Indië (o. a. in Europa en Amerika) behooren, dan blijkt al dadelijk, dat de meeste onkruidsoorten niet alleen over de ge heele wereld tot dezelfde families en zelfs tot dezellde of verwante geslachten behooren, maar ook merkt men er zeer vele species onder op, die, al komen zij ook niet in en buiten de tropen voor, toch een buitengewoon groot verspreidingsgebied hebben. Dit laatste nu is gemakkelijk te begrijpen, wanneer men bedenkt, dat juist daarom een of andere plant tot de lasiige onkruiden gerekend wordt, omdat zij zich zoo gemakkelijk en snel voortplant. Die eigenschap van gemakkelijke en snelle voortplanting, ge paard met andero eigenschappen, als groote groeisnelheid, weerstands- 1040 Diverse mededeelitigen vermogen tegen nadeelige klimatische invloeden, tegen beschadiging door dieren en menschen, enz. maakt een plant een lastig onkruid. De bekende spreekwoorden „het groeit als onkruid" en „onkruid vergaat niet" geven deze twee hoofdeigenschappen zeer juist weer. Stelt men nu een vergelijkend onderzoek in naar de verschil lende wijze van voortplanting der onkruiden, dan vindt men niet alleen, dat juist de meest lastige zich zeer gemakkelijk ensneldonr zaad voortplanten, maar ook dat de groote moeilijkheid om hen uit te roeien of te bestrijden, vooral gelegen is in krachtige middelen van ongeslachtelijke voortplanting, zooals door wortelstokken, wor teluitslag, enz. Wanneer men het vraagstuk van de bestrijding uit een praktisch oozpunt beschouwt, dan blijkt juist de kennis dezer ongeslachtelijke voortplanting van het gro< tste belang. De uitbrei ding van onkruid tegen te gtan door afsnijding van de planten, voordat deze rijpe zaden voortgebracht hebben, is een zoo eenvoudig in de praktijk toegepast middel, dat daarvoor geen andere studie der plant noodig is, dan waarnemingen omtrent het tijdstip, waarop bloemen en vruchten voortgebracht worden. Geheel anders is dit echter met de kennis der ongeslachtelijke voortplanting en der middelen van het onkruid om aan droogte, zon, schaduw enz. weerstand te b'eden. Want daarvoor is niet zelden metholisch voortgezette studie noodig. Dat voor de praktijk een in deze richting geleide wetenschappelijke en tegelijk praktische studie van de in Neclerlanisch-lndië groeiende onkruiden van groot gewicht geacht moet worden, zal wel ieder toegeven. Immers hoe nauwkeuriger men bekend is met de levensvoor waarden van de onkruidsoorten, hoe beter men in staat zal zijn om hen te bestrijden, en evenals bij de bestrijding van andere plagen uit dieren- en plintenrijk, zal bij deze, die aan land- en tuinbouw zulke groote schade toebrengt, ook wetenschappelijk onderzoek aan een praktisch onderzoek gepaard moeten gaan. Vóór alles is het natuurlijk noodig om te weten, hoe de lastigste Indische onkruiden heeten en daarbij is de nauwkeurige vaststelling van de inlandsche namen in de verschillende streken van den archipel met de daaraan beintwoordende wetenschappelijke namen iet<, dat het uitgangspunt en de basis van het onderzoek zal moeten vormen. Is eenmaal orde gebracht in den chaos van inlandsche namen der lastigste onkruiden, en heeft men door determinatie van te verzamelen herbariumspecimina eenmaal de synonymie Diverse mededeelingen 1041 daarvan leeren kannen, dan kan men met het tweede gedeelte van het onderzoek aanvangen. De aanleiding tot het schrijven van het bovenstaande vond ik in een interessante recente publicatie van een Landbouw Proef staiion in Kansas. Die publicatie is getiteld: ~Vegetative propagation of perennial weeds bij Hitchhocr and Clothier*' (Bulletin No. 76. Febr. 18W8; F.f h report on Kansas-weeds; Experiment Station of the Kansas State Agricultural College. Manhattan). In deze voor iederen niet-bota'iist duidelijk geschreven ver handeling zijn de resultaten vermeld van de onderzoekingen der schrijvers over de onderaar ische deelen, over de ongeslachtelijke voortplanting van de overjarige onkruiden. In het kort worden de volgende resultaten medegedeeld. De overjarige kruiden kunnen in twee groepen verdeeld wor den, in zulke, d e zich ongeslachtelijk kunnen voortplanten en zulke, die dit niet kunnen. De eerste groep kan weder verdeeld worden in soorten, die zich voortplanten door den stengel en in zulke, die dit door wor teluitslag doen. Achtereenvolgens worden nu de onkruiden van Kansas behan deld en daarbij steeds met den inlandschen en wetenschappelijker) naam genoemd, terwijl een groot aantal even eenvoudige als dui delijke platen de verschillende ongeslachtelijke voortplantingswijzen toelichten. Door kruipende wortels planten zich o. a. voort een of meer van de volgende geslachten: Convolvulus, Asclepias, Rumex, Apocy num, Rhus, Ambrosia, Cnicus. Een of meer soorten van de volgende geslachten planten zich voort door kruipende stengels, hetzij bov;n (alleen Symphoricaspus), hetzij (al de volgende) onder den grond. (In het laatste geval spreekt men zooals bekend is van een wortelstok): Rhus, Hosa, Sambucus, Solidago, Helianthus, Convolvulus. Cyperus, Urtica, Poly gonum. Van deze zijnde wortels knolvormig gezwollen, bij Helianthus en Cyperus. Later hoop ik op dit onderwerp speciaal voor onkruiden van Java terug te komen. Teysmannia, 1898. blz. 209. 1042 Dlveise mededeelingen Ontwerp tot herziening der grondhunr-ordoiraantie. Nadat de heeren H. J. W. van Lawick v. Pabst, hoofdinspec teur voor de suiker- en rijstcultuur, het landelijk stelsel en wat daarmee in verband staat, en D, F. W. van Rees, laatstelijk secretaris van het gouvernement, een rondreis hadden gemaakt over Java om de residenten, de bevolking en de Europe 3 sche belanghebben den te hooren over de tegen de grondhuur-ordonnantie van 26 Nov. 1895 (Stbl. No. 247) gerezen bezwaren, dienden zij, tot her ziening dier ordonnantie, een voorontwerp in, dat ter fine van advies werd medegedeeld aan hoofden van gewesten, kamers van koophandel en andere bevoegde lichamen of particulieren. Rekening houdende met de hierop verkregen adviezen, is nu een gewijzigd ontwerp ingediend tot herziening der ordonnantie van met intrekking tevens van de bij Staatsblad 1898 No. 195 voorloopig gegevene aanvulling van art. 12, b. dier verordening. Een tweede onderwerp is hieraan toegevoegd, houdende be palingen tot bescherming van de oeconomische belangen der in landsche bevolking in de cultuurcentra op Java en Madura, met het vorige natuurlijk wel verband houdende, maar zich verder uitstrekkende dan de voorschriften voor huur en verhuur. Gewijzigd ontwerp tot herziening dkr Grondhi urordon nantie in Staatsblad 1895. Dat hij, het noodig achtende de ingevolge artikel 5 van het Ko ninklijk besluit van 20 Juli 1870, no. 15 (Indisch Staatsblad No. 118) gestelde regelen, volgens welke verhuring van grond door inlanders aan niet-inlanders kan geschieden, eenige wijziging en aanvulling te doen ondergaan. Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 62 van het regle ment op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goed gevonden en verstaan : Eerstelijk: In te trekken de ordonnantiën van 26 November 1895 (Staatsblad no. 2i7) en 21 Juni 1898 (Staatsblad No. 195). Ten tweede : Te bepalen, dat inlanders hun krachtens de vierde bepaling der wet van 9 April 1870 (Indisch Staatsblad no. 55) in eigendom verkregen, zoomede hun in erfelijk individueel gebruik, als deelgenooten in de gemeente-gronden, dan wel als ambtsveld bezeten gronden, met uitzondering van die, welke op hoog gezag of vrijwillig met kuffieboomen zijn bep'ant, aan niet inlanders kunnen verhuren, met inachtneming van de volgende regelen : Diverse merledeellngen 1043 Artikel 1 1. De akten der huurovereenkomsten worden verleden ten overstaan van een controleur bij het Binnenlandsch Bestuur, dan wel van een bij dien diensttak werkzaam gesteld ambtenaar voor den burgerlijken dienst, ieder, voor zoover de verhuurde grond gelegen is binnen zijn ambtsgebied of binnen het ressort van den ambtenaar, aan wien hij is toegevoegd. In spoedvereischende gevallen is het hoofd van plaatselijk bestuur bevoegd andere landsdienaren schriftelijk en met ver melding van ieders ressort met het verlijden dier akten Ie belasten. 2. Na het verlijden der akten kan van de overeenkomsten alleen op verzoek van beide partijen worden teruggekomen. 3. Behoudens het bepaalde in de vorige alinea, hebben de overeenkomsten nochtans geen rechtsgevolgen, zoolang zij niet door het hoofd van plaatselijk bestuur zijn bekrachtigd. 4. De Gouverneur-Generaal stelt de modellen vast voor de akten der overeenkomsten en geeft overigens de noodige voor schriften tot uitvoering van de voorafgaande bepalingen. Artikel 2. 1. Voor de verhuring van sawahgrond in communaal bezit met periodieke verdeeling of met vaste aandeden, die niet voor altijd zijn aangewezen, wordt de instemming vereischt van twee derde gedeelte der gezamenlijke deelgerechtigden in den tot de dessa (c.q. het gehucht) behoorende sawahgrond. 2. Ingeval bij het verlijden der acten, bedoeld in artikel 1, niet minstens het twee derde gedeelte der gezamenlijke deelge rechtigden met de verharing heeft ingestemd, noch ter zake bezwaar is gemaakt door minstens het één derde gedeelte dier deelgerech tigden, wordt aan dc*e gedurende één maand gelegenheid gegeven om bij dengene, te wiens overstaan de akte der huurovereenkomst is verleden, dan wel bij het districts- of onderdistrictshoofd, bin nen wiens ambtsgebied de grond gelegen is, tegen de overeenkomst in verzet te komen. 3. Is die termijn onbenut verstreken, dan wordt de in de eerste alinea bedoelde instemming geacht verkregen te zijn. Artikel 3. I, De maximum huurtijd bedraagt: 1044 Diverse mecledeelingen a. twintig achtereenvolgende jaren voor grond, krachtens de vierde bepaling der wet van ü April 1870 (Indisch Ütaatblad No. 55) in eigendom verkregen; b. twaalf achtereenvolgende jaren voor grond in erfelijk individueel gebruik, dan wel in communaal bezit met vaste aandeelen, eens voor altijd aangewezen; c. vijf achtereenvolgende jaren voor grond in communaal bezit met periodieke verdeeling of met vaste aandeelen, die niet voor altijd zijn aangewezen; d. één jaar of één oogstjaar voorde ambtsvelden der dessabestuur ders, met dien verstaande dat, zoolang de verhuurder de recht hebbende op den grond blijft, de overeenkomst, met toestem ming van het hoofd van plaatselijk bestuur, telkens ten hoog ste voor een gelijk tijdvak mag worden verlengd. i 2. Met afwijking van het bepaalde in de vorige alinea, kunnen gronden, benoodigd voor het aanleggen van railbanen, wegen of waterleidingen, worden gehuuid voor ten hoogste twintig achtereen volgende jaien. Artikei, 4 1. In de huurovereenkomst mogen niet worden opgenomen: o. liet beding van wederinhuur of van verlenging der huur, na verloop der in nrtikel 3 vastgestelde termijnen; b. bedingen, welke het bebouwen van grond gedurende den huur lermijn ot het leveren van gewassen beoogen. Het bepaalde sub b is niet toepasselijk op huurovereenkom sten betreffende gronden, bestemd voor <ie teelt van tabak. ■2. Gjen overeenkomst mig worden gesloten vóór de intrede van de vijftiende maand, voorafgaande aan het kalenderjaar, waarin met de grondbewerking of, ingeval de grond niet voor beplanting is bestemd, met het gebruik daarvan een aanvang wordt gemaakt. 8. De vooruitbetaling van huurschat mag niet meer bedragen dan de huursom over één jaar (c. q. oogstjaar) en niet plaats heb ben vóór het in de vorige alinea aangegeven tijdstip. Van het in strijd met deze bepaling vooruitbetaalde is geen terugvordering toegelaten. A.RTIKEL 5. Bij één acte kan meer dan één huurovereenkomst met denzelfden huurder worden geconstateerd, mist de verhuurde grunden alle !>iv*Tfle rmvlodeolingon 1045 van gelijken aard zijn en in dezelfde dessa liggen en de overeen komsten voor denzelfden huurtermijn zijn aangegaan. Artikel 6. 1. Het hoofd van plaatselijk bestuur der afdeeling, waarin de verhuurde grond gelegen is, verleent of weigert de bekrachtiging der huurovereenkomst, met inachtneming van hetgeen daaromtrent door den Gouverneur-Generaal zal wolden bepaald. ü. Ingeval de bekrachtiging geweigerd is, kan de huurder, mits binnen veertien dagen, door tu-schenkomst van het hoofd van plaat selijk bestuur, van die beschikking in hooger beroep komen bij het hoofd van gewestelijk bestuur. Artikel 7. De bekrachtiging wordt geweigerd: a. wanneer de acte niet is opgemaakt in den voorgeschreven vorm, zoomede wanneer de overeenkomst niet voldoet aan de voorschriften dezer ordonnantie, dan wel bedingen bevat, welke in strijd zijn met andere wettelijke verordeningen; b. wanneer niet is gebleken, dat de verhuurder de rechthebben de is op den grond, noch vergunning van den rechthebbende had om namens dezen den grond te verhuren, zoomede wan neer de verhuurder om andere redenen het recht miste om over den grond te beschikken; c. wanneer gebleken is, dat de verhuurder onder den invloed van dwang, bedrog of dwaling in de verhuring heeft toegestemd; d. wanneer, naar schatting, meer dan één derde gedeelte der tot het gebied eener dessa (c. q. van een gehucht) behoorende sawahvelien gedurende den Westmoesson aan den rijxlbnuw der inlandsche bevolking onttrokken zou worden en daarvan benadeeling wordt geducht van haar irrigatie- of andere belangen. Artikel 8. 1. De huurder treedt door de bekrachtiging der huurovereen komst van rechtswege in het hezit van den grond op den datum van ingang der huur, in de akte vermeld. 2. Op dien datum wordt de verhuurder gerekend den grond aan den huurder te hebben geleverd en deze dien grond in bezit te hebben genomen. 3. Op den in de akte bepaalden datum, waarop de huur ein digt, treedt de verhuurder vau rechtswege weder in het bezit van Diverse mededelingen 1046 dm gronl, tezelfder tijd geacht wordt door den huurder aan den grondbezitter te zijn teruggeleverd. A.RTIKEL 9 De huurder is verplicht: a. om, ingeval hij ambtsvelden gebuurd heeft, aan hen, die in de rechten van den verhuurder mochten zijn getreden, voor het tijdelijk gemis van beschikking over het verhuurde ambts veld een schadeloosstelling te betalen, berekend naar den duur van dat tijdelijk gemU en het bedrag van de bij de overeen komst bedongen huursom; b. de op den gehuurden grond voorkomende grensteekenen ten genoegen van het hoofd van plaatselijk bestuurin goeden staat te hm lm, zullen le, bij niet voldoening aan deze verplichting, door genoemd bestuurshoofd, op kosten van den huurder, in de herstelling en het onderhoud van bedoelde grensteekenen kunnen worden voorzien; c. alle zoowel voorziene als onvoorziene toevallen te dragen, tenzij bij de huurovereenkomst uitdrukkelijk het tegendeel is bedongen. Artikel 10. De verplichting tot het betalen der belastingen en tot het doen van diensten, ter zake van den grond verschuldigd, blijft rusten op hen, die naar plaatselijk gebruik daarvoor aansprakelijk zijn. Artikel 11. Niet-inlan lers, die grond, als bedoeld onder ten tweede van deze ordonnantie, beplanten of op andere wijze gebruiken of doen ge bruiken zonder een op den voet ordonnantie bekrachtigde huorovereenkomst, worden gestraft meteen boete van f 50 (vijftig gulden) tot f 100 (een honderd gulden). Artikel 12. 1. Behoudens de hiervoren vermelde afwijkingen, worden de in deze ordonnantie bedoelde huurovereenkomsten door de bepalingen van liet Burgerlijk Wetboek van Nederlandsch-Indië. 2. De huurders en verhuurders worden geacht met betrekking tot die huurovereenkomsten domicilie te hebben gekozen ten kantore van het h >ofd van plaatselijk bestuur der afdeeling, waarin de verhuurde grond gelegen is. Olversf raededeelingen 1047 Artikel 13. Onder inlanders worden in deze ordonnantie niet verstaan de met hen gelijkgestelde personen. Artikel 14. 1. Deze ordonnantie is, behoudens het bepaalde bij het 2de lid van artikel 27 van het reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-lndië alleen van toepassing op Java en Madoera. 2. Van de toepassing zijn echter uitgesloten: a. gronden, deel uitmakende van in particulier eigendom afge stane landerijen; b. woonerven, gelegen op de hoofdplaatsen van gewesten en afdee lingdnenop andere door bet hoofd van gewe*telijk bestuur aan te wijzen plaatsen, welke te beschouwen zijn als centra van hanlel of nijverheid ; c. gronden, ben>oligd voor het ten uitvoer leggen van mijnbouw kundige opsporingen of van een c< ncessie tot 'nijnontginning. 3. De Gouverneur Generaal is bevoegd andere dan de in de vorige alinea genoemde gronden van de toepassing dezer ordonnantie uit te sluiten. Overgangsbepaling De voorafgaande bepalingen beletten de bekrachtiging niet van de akten der huurovereenkomsten, welke, vóór de inwerkingtreding dezer ordonnantie aangegaan, voldoen aan de voorschriften in de ordonnantiën van 2(5 November 1895 (Staatsblad No. 247) en 21 Juni 1894 (Staatsblad No. 195). Ten derde: Deze ordonnantie treedt in werking op 1 Juli 1899. Toelichting beiioorende hij het gewijzigd ontwehp tot hebzirning der grondhuur-ordonnantie. Eerstelijk. De, in afwachting van aniere met betrekking tot de inlandsche grondverhuringen te treffen voorzieningen, onlangs vastgestelde ordonnantie in Staatsblad 1898, No. 195, houdende aanvulling van artikel 12 sub b der grondhuur.irdonnantie, zal t. z. t. uit den aard der zaak tegelijk met deze laatste verordening behooren te worden ingetrokken. Ten tweede. In den aanhef van Ten tweede zijn samengevoegd artikelen 1 en de eerste alinea van artikel 5 van het Vóór-ontwerp, omdat de 1048 DiveiMe medudealingan daarin vervatte bepalingen alleen uitdrukken, welke gronden wèl en welke niet door inlanders aan niet-inlanders mogen worden verhuurd, en dus eigenlijk niet behooren tot de regeling van de wijze, waarop de verhuringen moeten geschieden, en van de res trictiën, waaraan zij onderworpen zijn. Artikel 1. Dit artikel wijkt af van het bepaalde in artikel '2 V . O. Het verlijden der huurakten ten overstaan van commissiën van lands dienaren heelt plaats gemaakt voor het verlijden ten overstaan van een der bij de ordonnantie aangewezen ambtenaren van het Bin nenlandsch Hestuur, waardoor het doel, het «even van authenti citeit aan de akten, even goed bereikt en veel administratieve omslag vermeden wordt. De aan de eerste bepaling toegevoegde alinea, waaraan het hoofd van plaatselijk bestuur de bevoegdheid kan ontleenen om andere ambtenaren, ilus ook inlanische, met het verlijden der akten te belasten, is wenschelijk gebleken, ten einde dat bestuuishoofd, luidens § 1 der Voorschriften tot uitvoering der ordonnantie de aansprakelijke persoon voor de geregelde en vlugge afdoening der huurakten, in de gelegenheid te stellen om in de bepaalde spoed eischende gevallen dadelijk handelend op te treden, zonder stoornis te brengen in de vaak te 'voren reeds geregelde werkzaamheden van den controleur of aspirant-controleur. Voorts isin dit en v.z.n . in de overige artikelen van de ontwor pen ordonnantie niet meer van ~registratie," maar van „bekrach tiging" gesproken, omdat zoodoende de bedoeling beter zal zijn uitgedrukt. Het woord „registratie", toch doet denken aan inboeking in een register, terwijl dat woord in de bestaande regeling de betee kenis heeft van sanctie, goedkeuring, bekrachtiging door de overheid. Niet de inschrijving in een register, gemeenlijk het werk van een ondergeschikt bureau-ambtenaar of beambte, maakt de overi gens aan de eischen voldoende huurovereenkomsten rechtsgeldig, maar wel de bekrachtiging door de daartoe uitdrukkelijk bevoegd verklaarde autoriteit, van welke bekrachtiging op de daarvoor bij de uitvoerings-voorschiiften aangegeven wijze moet worden blijk gegeven. Dat die voorschriften, als gevolg van de evenvermelde afwij kingen van het Vóór-ontwerp, verschillende wijzigingen moesten ondergaan, spreekt van zelf. Diverse medecJeelingen 1049 Die wijzigingen vereischen eebter geen toelichting. Alleen zij met betrekking tot de modelhuurakte ter loops aangeteekend, dat voor dat model de notarieele vorm gekozen is, niet omdat dit onvermijdelijk was, maar uitsluitend met het doel om de notarieele werkzaamheid van den met het verlijden der akten belasten ambtenaar onmiddellijk in het oog te doen vallen. Artikel 2. Voor het woord „gemeente" in het eerste lid van dit artikel (vergl. artikel 3 V. O.) is in de plaats gesteld ~de dessa (c. q. het gehucht)" om te doen uitkomen, dat in de streken, waar men gehuchten heeft, die een zelfstandig bestaan hebben, in dien zin dat de sawahgronden alleen onder de deelgerechtigden binnen het gehucht verdeeld worden, volstaan kan worden met de instemming van het ] l 2 gedeelte dier deelgerechtigden '). Door deze aanvulling zal in sommige streken de omslag, welke een onvermijdelijk gevolg is van de toepassing van het in dit artikel nedergelegde, om bekende redenen, onmisbare beginsel, verminderd kunnen worden 2 ). De redactie van de tweede alinea is gewijzigd ter verduide lijking harer bedoeling en om de bepaling in overeenstemming te brengen met de nieuwe lezing van het eerste lid van artikel 1. ') Vergl. ook de eerste nootop bl. 7 van de Toelichting, behoorende bij het Vóór-nnlwerp. *) Dut die omsla/ door practUche, administratieve maut<eg-len tot een minimum kan worden teruggebracht, behoeft te dezer plaatse niet te worden toegelicht. Artikel 3. De tweede alinea van artikel 4 V. O. kwam te beperkt voor en is vervangen door de bepaling, dat de in het eerste lid genoemde gronden voor ten hoogste twintig achtereenvolgende jaren mogen worden verhuurd, doch alleen ingeval zij bestemd zijn voor het aanleggen van railbanen, wegen of waterleidingen. Deze bepaling—men bedenke, dat voor gemelde doeleinde in den regel niet dan betrekkelijk smalle strooken grond benoodigd zijn — kan zoowel aan de nijverheid als aan,de inlandsche bevolking ten goede komen. Aan de nijverheid, omdat zij daardoor gedurende geruimen tijd verzekerd zal zijn van de beschikking over den grond, waarop permanente werken als hooger bedoeld worden aangelegd, aan de bevolking, wijl de bepaling er vermoedelijk toe leiden zal, dat de ondernemers, meer dan thans het geval is, railbanen of eigen af- 1050 Diverse medcdeelinpen voerwogen voor hun product zullen aanleggen en dus minder ge bruik zullen maken van de bestaande dessawegen, waarvan het onderhoud en de herstelling geheel of grootendeels ten laste komt van den inlander. De gewijzigde bepalingsprecktniet van djatihout-stapelplaatsen (zie bl. 4 van de Toelichting, behoorende bij het Vóór-ontwerp), omdat het bij nader inzien niet noodig is geoordeeld ter zake iets bijzonders voor te schrijven. Dat voor eene dergelijke stapelplaats op een ingehuurd ambls veld een huurtermijn van één jaar onvoldoende is, moge waar zijn, de noodzakelijl heid is Miet gebleken om voor dit doeleinde juist ambtsvelden in de huren, terwijl de korste maximum-huurtermijn voor alle andere gronden vijfjaren bedraagt. Artikel 4. De wijzigingen in de redactie van dit artikel (vergl. ar ikel 5 V. O.) hebben slechts de strekking om de bedoeling der bepa lingen beter tot haar recht te doen komen. Artikel 5. Dit artikel wijkt in zoover af van artikel 7 V. O. '), dat het vrijheid laat om verschillende huurcontracten betreffende gronden in dezelfde dessa in één akte samen te vatten, mits de overeen komsten voor denzelfden huurtermijn zijn aangegaan en de gronden van gelijken aard zijn, d. w. z. denzelfden cultuurtoestand hebben. Bijgevolg zullen wel overeenkomsten tot inhuring van erfelijk individueel en communaal bezeten gronden of ambtsvelden bij één akte kunnen worden geconstateerd, maar niet wanneer een ge deelte uit tegallans of erven bestaat. De gestelde beperkingen zijn noodig gebleken in verband rnet de administratie der grondhuur-regeling der registers en opmaking der jaarstatistieken), welke anders op bedenkelijke wijze door de samenvoeging van contracten van verschillenden duur en betrekking hebbende op gronden van verschillenden aard zou worden gecompliceerd. 1) Artikel 6 V. O. is niet overgenomen, omdat het slechts voorsohiiften bevat omtrent de iniich'ing d>r huurakten en dus in de ordonnantie zonler bezwaar kan woiden weggelaten, waar bjj de samenstelling van de gewijzigde model-akte en d>n daurbjj staat reeds met ile aan gemeld artikel ten grondslag liggende overwegingen is rekening gehouden. Diverse mededelingen. 1051 Artikel G Behoudens een kleine redactie-verandering, conform artikel 8 V.O, Artikel 7 De bepalingen sub b en c van artikel 9 V. O. zijn, in navol ging van de reeds hooger genoemde ordonnantie in Staatsblad 1898 No. 195, samengetrokken tot één bepaling. Overigens zijn de voorschriften sub d en e (thans sub c en d) anders geredigeerd, zonder dat daarmede nochtans wijziging is gebracht in de strekking dier voorschriften. Artikel 8 t/m 10 In deze artikelen is, met uitzondering van het laatste, slechts eenige redactie-wijziging aangebracht. Artikel 14. Pe bepaling sub c in het tweede lid van artikel 16 V. O. is overgebracht naar de voorschriften tot uitvoering der ordonnantie, in verband met de bij de derde alinea van het nieuwe artikel 14 aan den Gouverneur-Generaal toegekende bevoegdheid, welke de gelegenheid opent om bij eenvoudigen maatregel van inwendig bestuur ook andere dan de genoemde gronden van de toepassing der ordonnantie uit te sluiten, waar dit noodzakelijk mocht zijn gebleken en zonder gevaar voor de werking der verordening ge schieden kan. Voormelde bepaling sub cis echter vervangen door een voorschrift, krachtens hetwelk de houder eener vergunning tot het doen van mijnbouwkundipe opsporingen of van een concessie tot mijnontginning de door hem benoodigde gronden in gebruik zal kunnen nemen zonder onderworpen te zijn aan de beperkende bepalingen in de ordonnantie. Deze aanvulling houdt verband met de rechten, die de houder aan zijn vergunning of conce-sie, ingevolge de bestaande en de te verwachten nieuwe mijnwetgeving, kan ontleenen. Overgangsbepaling. Deze bepaling is noodig, omdat anders de huurakten van alle, bij de in werkingtreding der ordonnantie nog niet bekrachtigde overeenkomsten in den nieuwan vorm zouden moeten worden overgebracht. 1052 Diverse mjdeileelingon Concept-voorschriften tot uitvoering der ontworpen nieuwe regelen betreffende de inlandsche grondverhuring. §1. Het hoofd van plaatselijk bestuur regelt voor zooveel noodig de werkzaamheden der in het eerste lid van artikel 1 der ordon nantie 1599 (Staatsblad No ) bedoelde ambte naren, opdat de gewenschte uniformiteit bij de behandeling der h'uurakten gewaarborgd zij, en is in algemeenen zin verantwoorde lijk voor de richtige en vlugge uitvoering der aan hen opgedra gen functiën. § '1. 1. Die ambtenaren houden, binnen twee maanden nadat hun door de ondernemers de vereischte opgaven zijn verstrekt omtrent de door hen begeerde gronden, zitting op zoodanige plaatsen als het meest wenschelijk wordt geoordeeld om de werkzaamheden op de spoedigste en minst omslachtige wijze te doen afloopen. Overschrijding van voormelden termijn is alleen geoorloofd in het belang vanden dienst, met vergunning van het hoofd van plaat selijk bestuur. 2. Bedoelde ambtenaren stellen, onder vermelding van plaats, dag en uur, zoowel de huurders als de betrokken verhuurders in de gelegenheid om bij het verlijden der huurakten tegenwoordig Ie zijn en zorgen tevens zoo noorlig (vergelijk artikel 2 der grond huur-ordonnantie) voor de mededeeling van een en ander ook aan de overige ingezetenen van de dessi's, waarin de verhuurde gronden gelegen zijn. 3. Verzuimt de huurder te aangeduider plaatse te verschijnen of zich aldaar door een bij authentiek of onderhandsch geschrilt behoorlijk gemachtigd persoon te doen vertegenwoordigen, dan worden de in alinea 1 bedoelde opgaven beschouwd als nirt te zijn gedaan. § 3. 1. De huurakte en bijbehoorende staten moeten in de Neder - lansche—voor niet-Europeescbe huurders desverkiezende in de Ma leische—taal in duplo worden opgemaakt overeenkomstig de aan dit besluit gehechte modellen A of B '). \) Model B is de vertaline in liet Mal<isch van model A. en zal later worden vervaar digd, nalat de vorm van de huuakte model A. detinitief zal zijn vastgest' ld. Ook zal naiier overwogen moet' n worden of het onvermjjdelj k zal zjjn een afzonderlijk mortel vast te stellen vo«r de akten der overeenkombten betreffende de inhurmg van gronden, voor de teelt vnn tabak. Diverse mededeelingen 1053 k 2. Bij het verlijden der akten zal de inhoud der overeen komsten den verhuurders in de landtaal duidelijk worden voorge houden en zullen hun tevens de noodige inlichtingen worden gege ven omtrent de voornaamste voor hen van belang zijnde gevolgen der verhuring. 3. De onierteekening der huurakten geschiedt door den huur der of diens gemachtigde en, namens de verhuurders, door den ambtenaar te wiens overstaan de akte is verleden, zoomede door de daarbij als getuigen gefungeerd hebbende dessabestuurdets. De bij de huurakten behoorende staten worden op het achterblad door dezelfde personen, met uitzondering der getuigen, geteer er d. § 4. 1. Na de in § 3 vermelde handelingen, houdt de uit die pa ragraaf voortvloeiende notariële functie van den daarbij bedoel den ambtenaar op en treedt zijn bestuurswerkzaamheid op den voorgrond, met het doel om ie onderzoeken of geen der in artiki 1 7 der grondhuurordonnantie vermelde redenen aanwezig is, op grond waarvan tot weigering der bekrachtiging van de overeenkomst zou moeten worden geadviseerd. 2. Het staat dien ambtenaar volkomen vrij om aan partijenen anderen de vragen te doen, welke hij wenschelijk mocht oordeelen, en de nodige onderzoekingen in te stellen of te doen instellen, niet alleen om de meest mogelijke zekerheid te verkrijgen, dat tegen de bekrachtiging der huurovereenkomsten geen bezwaar bestaat, toaar ook om, in verband met c. q. in bet licht getreden ongewensebte toestanden of in verkeerden zin werkende invloeden, binnen zijn ambtelijke bevoegdheid bevelen te geven of maatregelen te nemen, dan wel het hoofd van plaat-el ijk bestuur in de gelegen beid te stellen nadere administratieve of wettelijke voorzieningen te tref fen of in overweging te geven. §5. 1. Meent de ambtenaar, te wiens overstaan de akte is ver leden, geen bezwaar to moeten maken tegen de bekrachtiging der daarbij geconstateerde overeenkomsten, dan geeft hij daarvan blijk op het achterblad van de beide exemplaren der akte, door onder teekening van de aldaar gestelde formule: „Geen bezwaar tegen de bekrachtiging," en zorgt hij voorts voor de onverwijlde aan bieding der stukken aan het boofd van plaatselijk bestuur. Diverse mededeslingen 1054 2. Mochten bij hem echter bilenkingen zijn gerezen tegen de bekrachtiging, hetzij van alle, hetzij van een gedeelte der overeen komsten, dan brengt hij aan voornoemd bestuurshoofd met den meesten spoel schriftelijk verslag uit van zijn bevindingen, onder overlegging wederom van de huurakten. § 6. 1. Bij zijn beslissing omtrent het al of niet verleenen der bekrachtiging, houdt het hoofd van plaatselijk bestuur rekening met de hem te dier zake door het hoofd van gewestelijk bestuur c. q. gegeven instructiën. 2. Hij verleent of weigert de bekrachtiging binnen één maand na de ontvangst der in gevolge § 5 hem toegezonden huurakten. 3. Zoo noodig kan hij vooraf nog een nader onderzoek instel len, mits daardoor de in de voorafgiande alinea gestelde termijn niet worde overschreden. §7. 1. Van zija beslissing houdt het hoofd van plaatselijk bestuur aanteekening op het achterblad van de beide exemplaren derhuur akten, door nauwkeurge invulling en onderteekening van de daar toe aldaar gestelde verklaringen. 2. Hij doet het voor den huurder bestemde exemplaar der akten met den meesten spoed am dezen toekomen. 3. Het andere exemplaar wordt door hem aangehouden en blijft, als minuut der voor hoigerbïdoelde p <rsonen verleden akten ; in zijn archief berusten, waar het gevoegd wordt bij het register, vermeld in de volgende paragraaf'. i. Van de weigering der bekrachtiging doet het hoofd van plaatselijk bestuur ten spoedigste kennis geven aan de betrokken verhuurders. §8- 1. De huurovereenkomsten worden, met uitzondering van die, welke niet voor bekrachtiging vatbaar zijn geoordeeld, ter stond ingeschreven in telken jare op nieuw districtsgevijs aan te leggen registers, ingericht overeenkomstig het aan dit besluit gehecht model I. 2. Van de inschrijving wordt aan het hoofd der akten en op het voorblad der bij die akten behoorende staten blijk gegeven, Diverse mededeellngen 1055 door vermelding in letters, ter aangegeven plaatse, van het volg nummer, hetwelk in het register aan die akten is gegeven. 3. De inschrijving geschiedt door nauwgezette invulling der kolommen van het register, met dien verstande dat voor grondcom plexen, door meer dan één persoon verhuurd, in het register niet de namen van alle verhuurders behoeven te worden overgeno.nen, doch volstaan kan worden met de invulling van den naam van dengenc, die in den bij de huurakte behoorenden staat voor die complexen het eerst is genoemd. 4. Het eerste en het laatste blad van de registers moeten gekantteekeni en alle overige bladen genommerd en gewaarmerkt worden door het hoofd van gewestelijk bestuur, en voor zooveel betreft de registers, met welker bijhouding de Resident als ho'fd van plaatselijk bestuur is belast, door den Voorzitter van den Landraad, ter hoofdplaats van het gewest. 5. Doorhalingen, wijzigingen of aanvullingen in de regi c ters worden door het betrokken bestuurshoofd gewaarmerkt, terwijl die registers met de meeste zorgen netheid moeten worden bijgehouden. 6. De registers en de bijbehoorrnde, ten kantore van het plaatselijk bestuurshoofd aangehouden huurakten, bedoeld bij de derde alinea van § 7, kunnen, nadat alle daarin vermelde overeen komsten geëxpireerd zijn, worden vernietigd. §9. Het hoofd van plaatselijk bestuur is bevoegd aan belangheb benden op hun verzoek inzage te verleenen van de in de voor gaande paragraaf bedoelde registers en bijbehoorende huurakten. § 10. 1. Het hoofd van plaatselijk bestuur is verplicht om de door zijn tusschenkomtt in te dienen verzoeken om herziening van door hem in afwijzenden zin genomen beslissingen onverwijld, vergezeld van zijn consideratiën en advies en van de beide exemplaren der betrekkelijke huurakte, door te zenden aan het hoofd van gewes telijk bestuur. 2. Dat bestuurshoofd beslist is hooger beroep binnen één maand na de ontvangst der stukken, zoo noodig nadat een nader plaatselijk onderzoek ter zake is ingesteld, en geeft van zijn be slissing blijk op het uchterblad van de beide exemplaren der huurakte. 1056 Diverse mededeelingen 3. Wordt de beslissing van het hoofd van plaatselijk bestuur geheel of ten deele vernietigd, dan zal op de beide exemplaren der huurakte de aanteekening omtrent de weigering der bekrach tiging worden doorgehaald of gewijzigd. De waarmerking, door genoemd bestuurshoofd, van evenbe doelde doorhaling of wijziging geldt als de nadere bekrachtiging van de aanvankelijk daarvoor niet vatbaar geoordeelde overeen komsten, welke wederom in het bij S 8 bedoeld register worden ingeschreven, waarna het voor den huurder bestemde exemplaar der huurakte aan dezen wordt teruggezonden. § 11 1. Ifet hoofd van plaatselijk bestuur is verplicht in een door hem aan te leggen register, ingericht overeenkomstig het aan dit besluit gehecht model 11, op verzoek van den verhuurder aantee kening te houden van diens verlangen om wegens wanbetaling de betrekkelijke overeenkomst als ontbonden te beschouwen, doch eerst nadat de huurder in gebreke is gebleven om, binnen een hem daartoe schriftelijk te stellen termijn, ten genoegen van dim ambtenaar het bewijs te leveren, dat hij het verschuldigde aan den verhuurder heeft voldaan. 2. In dat register wordt tevens door dat bestuurshoofd aan teekening gehouden van de krachtens artikel 3 der grondhuur ordonnantie door hem toegestane verlengingen van huurovereen komsten betreffende ambtsvelden van dessabestuurders, van welke verlengingen tevens wordt blijk gegeven op bet achterblad van de beide, exemplaren der huurakte, ter plaatse daarvoor bestemd. 3. Het hoofd van plaatselijk bestuur is voorts mede gehou den om, ten verzoeke van partijen, te beslissen omtrent prens geschillen, welke eventueel ten aanzien van de verhuurde gronden ttisschen de partijen mochten rijzen. § 1? I. Uitvoering gevende aan het bepaalde bij de derde alinea van artikel 14 der grondhuur-ordonnantie, zullen van de toepassing dier verordening mede zijn uitgesloten : voor het aanleggen van kiembedden ten behoeve van de suiker cultuur onverwachts benoodigde stukjes gronden, met dien ver stande, dat de gezamenlijke uitgestrektheid voor dezelfde onderne ming niet meer map; bedragen dan vijf botiws van 500 vierkante Diverse medeJeelingen 1057 Rijnlandsche roeden en de grond niet langer dan zes maanden bij den ondernemer in gebruik mag blijven, en onder voorbehoud dat aan de gebruikneming steeds voorafga schriftelijke kennisgeving aan het hoofd van plaatselijk bestuur. 2. Voorstellen tot verdere uitvoering van gemelde wetsbepa ling, hetzij in algemeenen zin, hetzij beperkt tot een of meer af deelingen of gewesten, behooren vergezeld te gaan van een duide lijke aantooning van den plaatselijken toestand en van de noodza kelijkheid van den voorgedragen maatregel. Ontwerp-ordounautie tot bescherming van de 000-ononiische be langen van de Inlandsche bevolking in de cnltuurcentra op Java en Madnra. Dat hij, het noodzakelijk achtende, door nadere voorzieningen de oecon >mische belangen te beschermen van de inlandsche be volking op Java en Madoera, waar die belangen benadeeld kunnen worden door het uitbreiden van bestaande of bet in werking brengen en drijven van nieuwe lan ibouw-ondernemingen, welke geheel of gedeeltelijk berusten op den grondslag van overeenkomsten met de bevolking; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Jndië, goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Met afwijking in zoover van het bepaalde bij de resolutie van 3 Februari 1836 No. 11 (Staatsblad No. 10) en van de ordonnantie van 29 Maart 18(36 (Staatsblad No. 27) en met in trekking van de ordonnantie van 9 April 1894 (Staatsblad No. 87), te bepalen : Artikel 1 1. Voor het oprichten, in werking brengen en drijven van ondernemingen vc or de bereiding van suiker en indigo, welke geheel of gedeeltelijk berusten op den grondslag van overeenkom sten met de inlandsche bevolking tot inhuur van gronden of tot opkoop van gewassen, wordt een vergunning vereischt van den Gouverneur-Generaal. 2. Gelijke vergunning wordt vereischt voor het weder in werking brengen en drijven van suiker- of indigo-ondernemingen, welker exploitatie, ter beoordeeling van den Gouverneur-Generaal, geacht wordt definitief te zijn gestaakt. Diverse me.ledeelingeu 1058 Artikel 2 I. Voor elk. der bij de in werking treding dezer ordonnantie in exploitatie zijnde ondernemingen, als bedoeld in artikel 1, be paalt de Gouverneur-Generaal het maximum der uitgestrektheid van den jaarhjkscben bruto-aanplant, van suikerriet- of indigo gewas, welk maximum berekend wordt naar de uitgestrektheid van den grootsten aanplant, dien de onderneming heeft gehad in de drie laatste kalenderjaren, voorafgaande aan het jaar waarin deze verordening wordt vastgesteld. 2. Tot overschrijding van dat maximum wordt een vergun ning vereischt van den Gouverneur-Generaal, welke geweigerd kan worden, indien de voor de inlandsche bevolking nog beschik bare hoeveelheid grond en water die overschrijding niet toelaat. 3. Ondernemingen, welke op het in alinea 1 gemeld tijdstip uitsluiten I door opkoop verkregen suikerriet- of indigo-gewas verwerkten, mogen niet tot een eigen aanplant dier gewassen op gehuurde gronden overgaan zonder vergunning van den Gouverneur- Generaal, waarbij tevens een maximum voor den jaarlij kschen brutoaanplant wordt vastgesteld. 4. De Gouverneur-Generaal regelt de uitvoering der voren staande bepalingen en geeft overigens, met inachtneming zooveel mogelijk van den in alinea 1 vermelden regel, de noodige voor schriften tot toepassing van dien regel op ondernemingen, welker exploitatie bij of na de in werking treding dezer ordonnantie met die van één of meer naburige ondernemingen vereenigd dan wel tijdelijk gestaakt mocht zijn. Artikel H Aan de vergunningen, bedoeld in de artikelen 1 en 2, kunnen zoodanige beperkende voorwaarden worden verbonden als de Gou verneur-Generaal geraden oordeelt. Artikel 4. 1. De vergunning, vereischt krachtens artikel 1, kan bij een met redenen omkleed besluit door den Gouverneur-Generaal worden ingetrokken, wanneer te zijner beoordeeling: a. niet, binnen één jaar na de dagteekening der vergunning, een ernstig begin met de uitvoering is gemaakt; b. niet, binnen den in de vergunning bepaalden termijn, de onderneming in exploitatie is gebracht; Divow mededee'iingrii 1059 c. niet, of niet voldoende een of meer der volwaarden worden nageleefd, waaronder vergunning is verleend; cl. de exploitatie definitief gestaakt is. '2. Het bepaalde in de vorige alinea sub Ia — cgeldt mede voor de vergunningen, bedoeld in artikel 2. !S. De in de eerste alinea gestelde termijnen kunnen, op ver zoek van den ondernemer, door den Gouverneur-Generaal wor den verlengd. ArtTiKKi. 5 De Gouverneur-Generaal is bevoegd: in liet belang van de irrigatie ten behoeve van den landbouw der inlandsche bevolking, terreinen of streken aan te wijzen, die voor de suiker- of indigo-industrie dan wel voor eenigen anderen tak van landbouwnijverheid gesloten zullen zijn : de bepalingen dezer ordonnantie geheel of gedeeltelijk, hetzij voor een of meer gewesten, hetzij voor een gedeelte van ten gewest, toepasselijk te verklaren op andere dan de in aitikel 1 bedoelde landbouwondernemingen, die voor 'naar bedrijf de beschikking behoeven over bouwgronden van de inlandsche bevolking. Ahtikki. 0 1 . De ondernemer of bebcerder, die de voorwaaiden, waaron der hem de in artikel 1 of 2 bedoelde vergunning is verleend, niet naleeft, dan wel met het bepaalde bij of krachtens deze or donnantie in strijd handelt of doet handelen, wordt, onverminderd de eventueele toepassing van het bepaalde sub c der eerste alinea van artikel 4, gestraft met een geldboete van f 100 (één honderd gulden) tot f 1000 (één duizend gulden). 2. Indien de onderneming in werking is gebracht of de ex ploitatie na de definitieve staking is hervat, zonder de voorgeschre ven vergunning, of op een andere plaats dan in de vergunning is aangegeven, dan wel is voortgezet nadat de vergunning is inge trokken, wordt de ondernemer of beheerder gestraft met een geld boete van füo (vijltig gulden) tot f 500 (vijl honderd gulden) voor eiken dag, dien de ongeoorloofde werking, hervatting of voortzetting heeft geduurd. 3. üe onderneming wordt, voorde toepassing van bet bepaalde bij de vorige alinea, geacht in werking of in exploitatie te zijn gebracht, zoodra met de bewerking der te baar behoeve gebuurde 1060 Diverse medeileelingen gronden, dan wel, wat betreft ondernemingen, welke geen eigen geteeld gewas zullen verwerken, met de bereiding van het product een aanvang is gemaakt. Artikel 7 1. De aan den beheerder der onderneming ondergeschikte beambten en bedienden oi' andere in zijn dienst gebezigde perso nen, welke de overtredingen plegen of doen plegen, bedoeld in de eerste alinea van het vorige artikel, worden gestraft met een geldboete van f 50 (vijftig galden) tot f 100 (één honderd gulden), of, indien zij Europeanen of met deze gelijkgestelden zijn, met gevangenis van één dag tot acht dagen en, indien zij inlanders of met deze gelijkgestelden zijn, met ten arbeidstelling aan de pu blieke werken voor den kost zonder loon voor den tijd van acht dagen tot een maand. '2. Zij zijn niet strafbaar indien bewezen wordt, dat deover treling een gevolg is geweest van een door den beheerder der onderneming gegeven last. A 111 IK KI. 8 Alle ondernemers, in deze ordonnantie bedoeld, worden geacht, met betrekking tot de toepassing der voorafgaande bepalingen, voor zich en hun erfgenamen en rechtverkrijgenden, woonplaats te hebben gekozen ten kantore van het hoofd van het gewest, waarin de onderneming is of wordt gevestigd. Artikel '.>. 1. Deze ordonnantie is alleen van toepassing op Java en Madura. 2. Van die toepassing zijn echter uitgesloten: «. de landbouwondernemingen, gevestigd in de Residentiën Soerakarta en Djocjakarta en op de aan particulieren in eigendom afgestane landerijen, voor zooveel zij niet, voor de bereiding van suiker of indigo, overeenkomsten aangaan tot inhuur van buiten die gewesten en buiten de grenzen dier landerijen gelegen gronden of tot levering van daarop geteeld suikerriet- of' indigo gewas, in welk geval dit onderdeel van het bedrijf dier onderne mingen a.'s een op zichzelf staande onderneming aan de bepalingen dezer ordonnantie onderworpen is ; h. aan inlanders of vreemde Oosterlingen toebohoorende Diverse medi deellngen 1061 ondernemingen voor de bereiding van suiker of indigo, welke pp zoo kleine schaal gedreven worden, dat zij, ter beoordeeling van het hoofd van gewestelijk bestuur, niet met de in artikel 1 en 2 dezer ordonnantie bedoelde ondernemingen op één lijn kunnen worden gesteld. Overgangsbepaling Door de bepalingen dezer ordonnantie wordt geen inbreuk gemaakt op rechten, bij de in werking treding dezer verordening verkregen door inhuur van gronden krachtens de ordonnantie van 26 November 1895 (Staatsblad No. 247). Ten tweede: Deze ordonnantie treedt in werking op den d;ig barer afkondiging. Concept-voorschriften tot uitvoering der ordonnantie tot be scherming van de oeconomische belangen der inlandsclie bevolking in de cultunrcentra op Java en Madnra. § 1 1. De schriftelijk tot den Gouverneur-Seneraal te richten aan vraag ter verkrijging eener vergunning, als bedoeld in artikel 1 der ordonnantie van .... 1899 (Staatsblad N° ), moet bevatten: a. een aanduiding, zoo nauwkeurig mogelijk, van de plaats, waar men de onderneming wenscht te vestigen of weder in wer king te brengen, zoomede, wat indigo-ondernemingen betreft van de plaatsen, waar men de fermenteer- of klopbakken wensclit te bouwen of weder in gebruik te stellen; b. een opgave van den aan de onderneming te geven omvang, ingeval geheel of gedeeltelijk eigen geteeld suikerriet- of indigo gewas zal worden verwerkt; c. een duidelijke omschrijving van het gewenschte arbeidsveld; d. een volledige vermelding van de wijze, waarop de aanvra ger in zijn behoefte aan irrigatie- en fabriekswater meent te kun nen voorzien. 2. De aanvraag wordt, tegen gedagteekend bewijs van ontvangst, ingediend door tusschenkomst van het hoofd van het gewest, waarin het emplacement der beoogde onderneming gelegen is. Door dit bestuurshoofd wordt zij ten spoedigste bekend ge- DiTerß» mededeellngsn 1062 maakt in de Java'sche Courant en op kosten van den aanvrager, in een op Java verschijnend dagblad. 3. Het hoofd van gewestelijk bestuur doet ten spoedigste on derzoeken of niet aanwezig zijn een of meer der redenen, welke, ingevolge de resolutie van 3 Februari 1836, No. 11 (Staatsblad No. 10), zouden moeten leiden tot weigering van de gevraagde ver gunning— in welk geval de stukken met een voorstel tot afwijzing aanstondsden Gouverneur-Generaal worden aangeboden — en voorts of de oeconomische belangen der inlandsche bevolking zich niet verzetten tegen het verleenen der vergunning. Bij dat onderzoek wordt rekening gehouden met eventueel door derden tegen de aanvraag ingebrachte bezwaren. 4. De uitslag van het onderzoek en de c. q. ingebrachte bezwa ren worden door genoemd bestuurshoofd, onder mededeeling van zijn advies, ook in verband met het bepaalde bij voornoemde re solutie, door tusschenkomst van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur ter kennis gebracht van den Gouverneur-Generaal. Deze kan daarop bedoeld bestuurshoofd opdragen den aan vrager op de ingebrachte bezwaren te hooren, ten einde dezen de gelegenheid te geven desgewenscht zijn aanvraag te wijzigen, of wel een nader onderzoek bevelen door daartoe door hem aan te wijzen deskundigen. De kosten van laatstbedoeld onderzoek komen alsdan ten laste van den aanvrager, die daartoe de*gevorderd vooraf, ter nader'- verrekening, een door den Gouverneur-Generaal te bepalen bedrag in 's Lands kas zal storten. 5. De weigering der verdunning wordt, met vermelding van redenen, in de Java'sche Courant bekend gemaakt. § 2 1. Het bij de eerste alinea van artikel 2 van voornoemde ordonnantie bedoeld maximum der uitgestrektheid van den jaar lijkschen bruto-aanplant van suikerriet- of indigo-gewas, wordt gesteld op het tot het naastvolgend veelvoud van vijf-en-twintig afgerond cijfer der uitgestrektheid, in bouws van 500 vierkante Rijnlandsche roeden, van den grootsten jaarlijkschen bruto-aan plant, dien de onderneming heeft gehad in de laatste drie aan het jaar vai de inwerkingtreding dier ordonnantie voorafgaande kalenderjaren. 2. Voor de ondernemingen, in werking gebracht krachtens een Diverse mededeelingerj 1063 op den voel van de ordonnantie van U April 1391 (Staatsblad No. 87) verleende vergunning, blijven van kracht <le voorwaarden, waaronder de exploitatie is toegestaan. § 3 1. Verzoeken ter erlanging eener vergunning, als voorgeschre ven in de tweede en derde alinea van artikel 2der in § 1 vermelde ordonnantie, worden, tegen gedagteekend bewijs van ontvangst, schriftelijk ingediend door tusschenkomst van het hoofd van liet gewest, waarin het emplacement der onderneming gelegen is. 2. U[> die verzoeken en de naar aanleiding daarvan in te stellen onderzoekingen zijn m. m. van toepassing de voorschriften in de alinea's 1, 3 en 4 van £ >■ § 4. 1. Indien, bij de inwerkingtreding der ordonnantie,de exploi tatie eener onderneming vcreenigd is met die van één of meer naburige ondernomingen, worden die ondernemingen, voor detoe passing van het bepaalde bij de eerste alinea van $ 2, te zamen, als één onderneming beschouwd met vaststelling van een gezamen lijk maximum voor de vereenigde exploitatie. 2. Heeft de vereeniging plaats na de inwerkingtreding der verordening, zoo geldt de som van de maxima der betrokken onder nemingen als maximum voor da vereenigde exploitatie. 3. Wanneer de exploitatie ophoudt vereenigd te zijn, wordt in het eerste geval, op daartoe strekkend verzoeken overeenkomstig den wensch van belanghebbenden, door den Gouverneur-Generaal, binnen de grenzen van het vroeger gezamenlijk maximum,aan elk der betrokken ondernemingen een eigen maximum toegekend. In het geval van alinea 2 herkrijgt elke onderneming haar vroeger maximum, tenzij daaromtrent door belanghebbenden, onder nadere goedkeuring van den Gouverneur-Generaal, andere onder linge schikkingen zijn getroffen. 5 1. Is, op het in de eerste alinea der vorige paragraaf aange d lid tijdstip, de exploitatie eener onderneming tijdelijk gestaakt, zonder dat die staking het gevolg is eener vereenigde exploitatie dan wordt haar een voorwaardelijk maximum toegekend, hetwelk, op gelijke wijze als in de eerste alinea van § 2 is voorgeschreven, 1064 Diverse me<l*tlrcliiigp|i wofdt berekend zoo mogelijk over het laatste driejarig tijdvak harer exploitatie, of anders over zoovele jaren minder, als de on derneming laatstelijk achtereenvolgend in werking is geweest. 2. In geval de tijdelijke staking plaats heeft na genoemd tijd stip, blijft het voor de onderneming vastgesteld maximum voor den jaarlijkschen bruto-aanplant voorloopig van kracht. 3. Indien echter niet, blijkens schriftelijke meledeeling van den beheerder, binnen den tijd van vijf kalenderjaren — het jaar van de inwerkingtreding der meergenoemde ordonnantie in het eerste geval, dat van het begin der tijdelijke staking in het tweede geval inbegrepen —de exploitatie ten genoegen van den Gouver neur-Generaal is hervat, vervalt in beide gevallen het maximum der onderneming en wordt deze aangemerkt als definitief te zijn gestaakt. §6 1. Vóór 1809 worden door do hoefden van gewestelijk bestuur omtrent elke in hun gewest voorkomende onderneming,als bedoeld in de eerste alinea van artikel 1 der ordonnantie, en verschillig of de exploitatie daarvan op het tijdstip van dein werkingtredingdier verordening al dan niet was gestaakt, met de grootste zorgvuldig heid en in overleg, zoo mogelijk, met de beheerders dier onder nemingen, de gegevens verzameld, welke, ingevolge het bepaalde bij de 5& 2, 4 en 5, noodig zijn tot vaststelling van het maximum cijfer van den jairlijkschen bruto-aanplant. Vergezeld van een ter zake dienend, uitgewerkt advies om trent elke onderneming, worden die gegevens onverwijld den Gouverneur-Geneiaal aangeboden. 2. De op gmnd dier gegevens billijk geachte maxima worden vóór hun vaststelling, in de Java'sche Courant bekend gemaakt, waarna de belanghebbenden binnen één maand na den datum dier bekendmaking schriftelijk hun bezwaren kunnen indienen tegen het voor hun onderneming aangegeven cijfer. Toelichting, behoorende bij de ontworpen bepalingeu tot bescher ming van de oeconomische belangen der inlandsche be volking inde cnltuurccntra op Java en Madoera. Artikel \. De ontworpen bepalingen treden in de plaats van de, bij wijze van voorloopigen maatregel, vastgestelde ordonnantie in Staatsblad Lllvorse mededteliogen 1065 1894, No. 87. maar geen verder, wijl zij ook voor het oprichten, in werking brengen en drijven van mdiV/o-onderneiningen de ver gunningen van den Gouverneur-Generaal vereischen, welke thans slechts voor het in werking brengen van suiker-on lernemingen is voorgeschreven, en overigens den fabrieksaanplant van de bestaande suiker- en indigo-ondernemingen onder de controle brengen van de overheid. Dat in verband met die wijdere strekking de ontwerp-ordon nantie met de daarbij behooren Ie concept-voorschriften tot uitvoe ring der verordening menige afwijking moesten bevatten van de bestaande regeling, spreekt van zelf. Op twee afwijkingen dient aanstonds de aandacht gevestigd. In de eerste plaats is inde concept-ordonnantie alleen opgeno men, wat wettelijke voorziening vereischten is al het overige over gebracht naar de uitvoerings-voorscbriften, die, waar dit noodig mocht blijken, bij gewonen maatregel van inwendig bestuur kunnen worden aangevuld ot gewijzigd. In de tweede plaats zullen voor de vestiging van nieuwe suiker en indigo-ondernemingen niet meer, gelijk onder vigueur der be staande regeling het geval is, twee vergunningen noodig zijn, de een voor het oprichten der onderneming, ingevolge de resolutie in Staatsblad 1836, No. 10, af te geven door het hoofd van gewestelijk bestuur, de andere tot het in werking brengen daarvan, te verleenen loor den Gouverneur-Generaal. Met één vergunning voor oprichting en in werking brenging scheen volstaan te kunnen worden. Nochtans is het, krachtens de gemelde resolutie, vereischte onder zoek gehandhaafd, doch zal dit een onderdeel uitmaken van de ge heele opname, met dien verstande, dat de gevraagde vergunning al dadelijk zal kunnen worden geweigerd, wanneer uiteen hygiënisch of politioneel oogpunt of in het algemeen met het oog op de in gemelde resolutie bedoelde locale belangen, tegen de oprichting aanstonds ovrwegeni bezwaar is gerezen. (Zie § 1 sub 3 der con cept-voorschriften) . Het eerste lid van artikel l komt, behoudens toepassing der bepaling op indigo-ondernemingen en verduidelijking van de re dactie, geheel overeen met artikel 1 van de ordonnantie van 1894. Dat ook de ondernemingen, die geen eigen geteeld suikerriet of indigo-gewas zullen verwerken, onder de werking der bepaling ni»erse unedFdeelingen 1066 vallen, is niets nieuws, vermits rle bestaande regeling dien eisrh reeds stelt, al spreekt dit niet duidelijk uit de redactie van haar eerste artikel. De toepassing der bepaling op nieuw op te richten indigo ondernemingen verklaart zich zelf, wanneer men in het oog houdt dat, waar de wetgever het in het algemeenen belang noodig beeft geoordeeld de bevoegdheid in het leven te roepen om het in werking brengen van nieuwe suikerfabrieken te verhinderen, in»eval daarvan voor de iiilundsche bevolking nadeelige gevolgen geducht worden '), gelijke bevoegdheid ook behoort te bestaan met opzicht tot indigo-fabrieken, die even lang, vaak nog langer dan de andere, de beschikking over de gronden der bevolking en over bevloeiings water behoeven, en voor het overige geheel dezelfde invloeden kunnen uitoefenen in streken, waar de oeconomische toestand der bevolking het in werking brengen van nieuwe suiker-ondernemin gen ongeraden doet achten '). Het tweede lid van artikel 1 eischt voor het weder in werking brengen en drijven van suiker- en indigo-ondernemingen, welker exploitatie, ter beoordeeling van den Gouverneur-Generaal, geacht wordt definitief te zijn gestaakt, een gelijke vergunning als voor nieuw op te rirhten ondernemingen van dien aard. Ook daaraan ligt geen nieuw beginsel ten grondslag, vermits toch, gelijk door de Regeering is aangenomen, de „bewoordingen „van artikel 1 der ordonnantie in Staatblad 1894, No. 87, geen an „dere uitlegging toelaten dan dat die verordening toepasselijk is „op alle daarbij omschreven suikerondernemingen, die op 11 April „1894 3 ) nog niet in werking waren gebracht, terwijl evenzeer ~een vergunning op den voet van evenbedoeld artikel 1 vereischt ..wordt voor het nieuw in werking brengen van dergelijke suiker ondernemingen, welker exploitatie — ouversehillig of daartoe ~overeenkomstig de oude of nieuwe bepalingen vergunning werd „verleend — gestaakt is, wanneer uit de omstandigheden, door de „Regee-ing te beoordeelen, is op temaken, dat die staking definitief „was, zoodat de onderneming als zoodanig heeft opgehouden te „bestaan *)". 1). Zie Je considerans van de ordonnantie in Staatsblad 1894, Ho. 87. 2). Van de t.jepasselijk-verklaring van artikel 1 op suikerbibit-ondememingen is voor loopig afgezien. 3). Datum van in werkingtrediug der ordonnantie in Staatsblad 189 4, No. 87. 4). Circulaire van den Algemeenen Secretaris van 23 Mei 1896, No. 1080. DWerie mpdedeelingen 1067 liet is duidelijk, dat het weinig rationeel zon wezen aan een eenmaal verleende vergunning eeuwigdurende kracht toe te kennen, ook nadat de ingevolge die vergunning in werking gebrachte onder neming heelt opgehouden te bestaan, zoodat een gansche streek wellicht verstoken zou moeten blijven van de voordeden, welke uit de vestiging van nieuwe landbouw-ondernemingen zouden kunnen voortvloeien. En dit motief geldt uit den aard der zaak evenzeer voor de ondernemingen, welke in 1894 reeds in werking waren en liter definitief gestaakt zijn of zullen worden. Van welk criterium de beslissing van den Gouverneur-Generaal afhankelijk zal wezen, dat een onderneming,.definitief gestaakt" is '), kan moeilijk in een wetsformule worden omschreven, zonder den Landvoogd bloot te stellen aan het gevaar grootc onbillijkheden te moeten begaan. Uie beslissing zal door de in elk bijzonder geval zirb voordoende omstandigheden moeten worden beheerscht; dat daarbij met omzichtigheid zal worden te werk gegaan en niet op losse gronden zal worden aangenomen, dat een onderne ming, waaraan groots geldelijke en andere belangen verbonden zijn, definitief isgestaakt en bijgevolg als zoodanig heeftopgehouden te bestaan, behoeft, waar de zaak in handen is van den Gouver neur-Generaal, nauwelijks te worden opgemerkt. Artikel 2 Uit artikel vordert uitvoeriger bespreking. Ue ordonnantie in Staatsblad 189'*, No. 87, beoogt de bescher ming van de belangen der inlandsclie bevolking, voor zoover deze door de vestiging van suiker-ondernemingen zonden kunnen worden gesebaad; bescherming, niet slechts van baar irrigatie-belang, zooals door sommigen wel eens is beweerd, doch van haar oeeono misebe belangen in meer algemeenen zin. Ual dit doel niet bereikt zou kunnen worden, enkel door het in werking brengen van nieuwe suiker-ondernemingen afhankelijk te stellen van het verleenen cener daartoe strekkende vergunning van den Gouverneur-Generaal, stond van den aanvang reeds vast; de ordonnantie van 1894 was dan ook slechts een voorloopige, bestemd om t. z. t. door een definitieve, meer omvattende rege ling te werden vervangen. 1) Over tijfi'/ijf.c atuking wordt afzonderlijk gehandeld 1068 Diverse mededecllngeta Daargelaten, dat het voor alles noodzakelijk bleek de ten aan zien van de vestiging vin nieuwe suiker-on iernemingen gestelde beperking toe te passen op indigo-ondernemingen, ligt het voor do band. dat het nut der verordening in de practijk grootendecls ver loren zou gaan, warneer menhet oog alleen gevestigd bleef houden op nieuwe en de voortdurende uitbreiding van bet arbeidsveld der bestaande ondernemingen, die vooral in de laatste jaren een voor de belangen der bevolking in sommige stieken bedenkelijke migirg openbaren tot vergrooting harer aannlantingen. ongestoord toeliet. De bepalingen van een grens, een maximum voorden aanplant der bestaande suiker- en indigo-ondernemingen, is derhalve alleen op dien K'ond reeds een onmisbaar complement van de ordonnan tie van 1894. Maar evenzeer is zij dit voor de regeling der inlandsche grond verhuringen in Staatsblad 1893, No. 247, welke nimmer ten volle bevredigend zal kunnen werken in die streken, waar de voortdu rende, met de nog beschikbare hoeveelheid grond en water niet geè'venred'gde uitbreiding der labrieks-aanplantingcn een zeer on gewensehten c mcurrentie-strijd tusschen naburige ondernemingen heft doen ontbranden, welke ongetwijfeld leiden moet tot voor de ondernemers soms niet te vermijden, door den wetgever niet altijd langs directen weg te bestrijden, ontduiking of verkrachting van de, zoowel in het belang der fabrikanten als in dat der bevolking, uitgevaardigde grondhuur-regelen. liet vaststellen van een maximum als boogeibedoeld mag dus beschouwd wordm als een onmiddellijk uitvloeisel, een onmisbare aanvulling van een reeds bestaande wetgeving, die zich ten doel stelt der inlanlsche bevolking zooveel doenlijk te vrijwaren voor de niet tot bevordei ing van haar belang strekkende gevolgen eener ongebreidelde concurrentie tusschen de ondernemers onderling, voortgesproten uit de onbelemmerde uitbreiding van een nijverheid, welke voor haar bedrijf de beschikking behoeft over een gedeelte van het irrigatie-water en van den bouwgrond der bevolking, zonder daarop eenig ander recht te kunnen doen gelden of zelfs te kunnen verkrijgen dan een, van den wil van de inlandsche rechthebbenden afhankelijk, tijdelijk recht van gebruik. Intusschen is niet aan de aandacht ontgaan, dat, ook met de zooeven besproken aanvullingen, het beoogde doel niet overal ten volle zou zijn te bereiken. Immers, niet alleen door aanplant op van de bevolking ge- Diverse mededeelingen 1069 huurd; gronden, maar ook, hier en daar zelfs uitsluitend ofschoon op beperkte schaal, door opkoop van door haar zelve op eigen gronden geteeld gewas, verkrijgen de suikerondernemingen de voor haar exploitatie jaarlijks benoodigde hoeveelheid riet. Door alleen den eigen aanplant aan zekere grens te binden, kan dus vcor die ondernemingen aan het streven naai' voortdurende uitbreiding van haar arbeidsveld geen paal en perk worden gesteld. Ook de bepaling van een maximum voor den jaarlijkschen op koop, of juister, voor eigen aanplant en opkoop te zamen, waar de tweede meestal met den eersten samengaat, is daarom een punt van langdurige overweging geweest. Bezwaren van allerlei aard hebben echter voorloopig van dat denkbeeld doen afzien. Vooreerst toch is het niet te ontkennen, dat dezelfde urgentie, welke voor beperking van den eigen aanplant der suiker-onder nemingen bestaat, geenszins te constateer, n valt voor de rietaan plantingen der bevolking, waarvan het gewas aan die ondernemingen wordt geleverd, zelfs niet, indien die aanplantingen door verstrek king yan voorschotten als anderszins contractueel aan de onder nemingen verbonden zijn. Waar het persoonlijk overwicht van den suikerfabrikant op zijn omgeving, de aanspraken, die hij aan zijn grondhuur-contracten meent te mogen ontleenen, en andere van hem uitgaande invloeden, met betrekking tot door hem gehuurde grimden, vooral wat betreft de beschikking over irrigatie-water, geheel bijzondere toestanden in het leven kunnen roepen, verkeert de inlandsche rietplanter in dat opzicht in geen a idere positie dan overige landbouwers der dessa. Uitbreiding van de laatstbedoelde aanplantingen levert dus niet hetzelfde gevaar voor behandeling van de oeconomische belan gen der inlandsche bevolking op, en voor de beperking dier uitbreiding zou bijgevolg niet Ie ratio kunnen gelden, welke ten aanzien der fabrieksaanplantingen wettelijke tusschenkomst onver mijdelijk moet doen achten. Afgescheiden daarvan zou het stellen eener grens als boven bedoeld noodwendig tot eonsequentiën moeten leiden van zoo in grijpenden aard, dat de wetgever niet dan in de uiterste noodzaak zich op dit terrein zou mogen begeven. De voornaamste daarvan zou wel zijn de noodzikelijkheid der invoering eener concente of licentie regeling voor leveringen aan de ondernemingen, zonder welken maatregel handhaving der ge- 1070 Diverse m-deleelin^en stelde gren? een onmogelijkheid zou blijken. En de invoering van zoodanig stelsel — waarbij natuurlijk niet voor elk vervoer een afzonderlijke vergunning te vorderen en te verstrekken ware—zou even noodzakelijk weder aan den inlandschen rieihandel den eisch stellen, voortaan uitsluitend overeenkomsten omtrent te veld staand gewas aan te gaan; de eenige wijze van verkoop trouwens, welke de beperking van het areaal der ondernemingen tot een zeker aan tal bouws zelf' aangeplant of door opkoop verkregen riet, tot haar recht zou kunnen doen komen. Op deze en andere gronden, waarover hier niet nader behoeft te worden uitgeweid, is het raadzaam geoordeeld bet denkbeeld, om de door inlauders voor eigen rekening of risico aangelegde aanplantingen van suikerriet of indigogewas onder de controle van het bestuur te brengen, te laten rusten, totdat de practijk de urgentie van dien maatregel nader in bet licht mocht stellen. Naar welken maatstaf in het algemeen het maximum van den jaarlijkschen bruto-aanplant der bij de inwerking treding der or donnantie in exploitatie zijnde suiker- en indigo-ondernemingen zal worden vastgesteld, vindt men in de eerste alinea van artikel 2 in principe bepaald. Het spreekt echter van zelf, dat de toepassing van bedoeld be ginsel geen wijziging mag brengen in bet maximum voor den jaar lijkschen aanplant, hetwelk, sedert de in werkingtreding der or donnantie in Staatsblad 1894, No. 87, aan de op den voet dier ver ordening tot stand gekomen suikerondernemingen bij de daarvoor vereischte vergunning in elk bijzonder geval is toegekend. Vandaar de uitzondering, ten gunste dezer ondernemingen, in de tweede alinea van ij 2 der uitvoerings-voorschriften gemaakt. Het tweede lid van artikel 2 der ontwerp-ordonnantie geeft te kennen, dat het geenszins in de bedoeling ligt in geen geval over schrijding van het vastgestelde maximum toe te laten Laten de nog beschikbare hoeveelheden giond en water het toe, dan kan, op verzoek van den belanghebbenden ondernemer, het gestelde maximum-eijfer door den Gouverneur-Generaal wor den verlnogd. Vordert de tweede alinea voor de overschrijding van het maximum een voorafgaande vergunning van den Landvoogd, de derde alinea eischt mede zoodanige vergunning voor het aan- Diverse me.ledeelingen 1071 leggen vin een eigen aanplant door ondernemingen, welke bij de inwerkingtreding der ordonnantie niet anders dan opgekocht gewas verwerkten eu waarvoor dus geen maximum, als be loeld in de eerste alinea, werd vastgesteld. Heide gevallen zijn als het ware analoog aan die in artikel 1; voor de behandeling der daarmede verband houdende aanvragen gelden dan ook. luidens S 3 der voorschriften, m.m. dezelfde rege len als ten opzichte van verzoeken om vestiging xan nieuwe on dernemingen gegeven zijn in 1, waarin men in gewijzigden vorm en vollediger omschreven terugvindt hetgeen bepaald is bij de artikelen 2, 3 en 4 der ordonnantie in Staatsblad 1894, N°- 87. Ten slotte nog een enkel woord over de vierde alinea van ar tikel 2en de daarmede verba'id houdende uitvoeringsvoorschrif ten, handelende in hoofdzaak over de te volgen gedragslijn ten aanzien van tijdelijk, in tegenstelling met delinitief gestaakte on dernemingen. üefinitieuii staking is in de eerste plaats een toestand, welke door den stiat der gebouwen, de slooping der fabrieksinstallatk' enz, in vele gevallen onmiddellijk aan het licht zal treden, bepaal delijk in die gevallen, waarin men kan zeggen, dat de onderneming heeft opgehouden te bestaan". Naast dezen toestand, die uit den aard der zaak zoowel bij als na de in werkingtreding der ontworpen ordonnantie zal kunnen voorko men, doet zich echter het geval voor, dat een onderneming onder den invloed der tijdsomstandigheden, door gebrek aan bedrijfskapi taal e. d., zich genoodzaakt ziet tijdelijk haar operatiën te staken. In een dergelijk geval zal, blijkens $ 5 der voorschriften, het voor de onderneming vastgestelde maximum nog gedurende vijf jaren van kracht blijvei. Is de exploitatie echter niet binnen dien tijd ten genoegen van den Gouverneur-Generaal hervat, zoo wordt voorondersteld, dat van verdere exploitatie is aigezien, een stand punt niet alleen alleszins te billijken doch zelfs noodzakelijk, omdat het,althans in streken met meerdere ondernemingen, wel te verwach ten is, dat in een tijdsverloop van zoovele jaren anderen zich lang zamerhand van het arbeidsvel 1 der stilstaande fabriek zullen hebben verzekerd, zoodat het twijfelachtig is of voor die onderneming daar na nog plaats is overgebleven. Ook dan wordide onderiiemig derhalve aangemerkt als delinitief gestaakt, een geval dus, zou men kunnen zeggen, van definitieve sta king door wetsaanduiding. Uehalve door een der nor/aken als zooeven vermeld, kan echter 1072 Diverse meiledeelingen tijdelijke staking eener onderneniirig, althans die van haar exploitatie als zelfstand'ge onderneming, het uitvloeisel zijn van veieeniging dier exploitatie met die van één of meer naburige fabrieken, als gevolg eener tijdelijke of definitieve overdracht. Doet zoodanig geval zich voor, dan zal als algemeene regel moe ten gelden, dat de som der maxima voorde aanplantingen van elk der ondernemingen, maximum wordt voorde vereenigde exploitatie. Dit beginsel is echter natuurlijk niet toepasselijk, wanneer de heeft plaats gehad reeds voor de invoering der ordon nantie. De meest practische oplossing schijnt dan de vereenigde fabrieken v.>or de bepaling van de aan den aanplant te stellen jjrens als één onderneming te beschouwen en daaraan een gezamen lijk maximum toe te kennen. Beide oplossingen zijn opgenomen in §4 der voorschriften, tevens het antwoord bevattende op de vraag, hoe ten aanzien der maxima voor vereenigde exploitatie te handelen bij latere scheiding der betrokken ondernemingen. Aktikkl 3. Dit artikel is, behoudens uitbreiding der daarin voorkomende bepaling tot de vergunnmgen als bedoeld in het tweede en derde lid van artikel 2, gelijkluidend met het eerste lid van artikel 4 der verordening in Staatsblad 1894, No. 87, waarvan de tweede alinea is overgenomen in § 1 sub 5 der uitvoerings-voorscbxiften. Artikfx 4. Artikel 4 treedt, opmeer afdoende wijze echteren met wijdere strekking, in de plaats van artikel 6 van gemelde ordonnantie, hetwelk alleen bij niet behoorlijke naleving der aan de vergunning tot in werking brenging eener suikeronderneming verbonden be perkende voorwaarden of bepalingen, den ondernemer met tijde lijke of definitieve staking zijner onderneming bedreigt. Artikel 5. Eenige nadere beschouwing vereischt artikel 5, bepaaldelijk bet eerste lid daarvan. Daarbij wordt aan den Gouverneur-Generaal de bevoegdheid verleend om, in het belang van de irrigatie ten behoeve van den landbouw der inlandtehe bevolking, terreinen of streken aan te wijzen, welke voor de suiker- of indigo-industrie dan wel voor eenigen anderen tak van landbouwnijverheid gesloten zullen zijn. Diverse mededeelingen 1073 Het beho'.'lt geen betong, dat niet clan bij gebleken urgentie voorstellen tot toepassing van een dergelijken maatregel door de Ilegeering in overweging zonden worden genomen. Ook ligt hat voor de hand, dit die urgentie slechts bij uitzon dering zal kunnen bestaan, daar streken, waar irrigatiewater zoo sehaarsch is, dit zij in het belang van den inlandsehen landbouw voor de suiker-of indigo-industrie gesloten zouden moeten worden, zeker door de p irticulhre nijverheid niet bij vonkeur tot baar arbeidsveld zullen worden gekozen. Toci lij it het geen t wij fel, du de bepaling overwegend nut kan hebben, waar de coacurrentie-strijd of andere oorzaken de ondernemers niettemin dwingen hun toevlucht tot dergelijke streken te nemen en het bestuur met de thans ten dienste staande mid delen niet bij miehte is de daaraan verbonden bezwaren voor de bevolking te ondervangen. Voorts zou de G >uvemsur-Ge ïeraal van de hem toegedachte bevoegdheid gebruik kunnen maken om, door het trekken van een demarcat'e-lijn rondom sommige bergtoppen, den aanleg van suikerbibit-aanplantingen te beletten nabij bronnen van rivieren, welke plaats vaak bij voorkeur daarvoor wordt gebezigd, tot groot verlies niet zelden va i bevloeiingswater voor de bouwgronden der vlakte. Artikel ö t'm 8 D ;ze artikelen vereischen geen bespreking Artikel 9 Van h;t 1 latste artikel der concept-verordening, behelst het' eerste lid een restrictie, welke eveneens stilzwijgend kan worden voorbijgegaan. Daarentegen komt het niet onnoodig voor bij de bepalingen der tweede alinea een oogenblik stil te staan. Dat de landbouw-ondernemingen in de Vorstenlanden en die op in particulier eigen lom afgestane landerijen van de toepassing der ordonnantie in het algemeen uitgesloten zouden moeten blijven, is duidelijk. Zoodra en voor zoover echter deze ondernemingen op het binnen de werking der ordonnantie vallend gebied de bedrijven gaan uitoefenen, welke daar aan de contróle-maatregelen dier ver ordening onderworpen zijn, bestaat er natuurlijk voor haar geen 1074 Diverse m'irlcdeelingfen reden meer om ongehinderd te doen, wat aan anderen belet of slechts voorwaardelijk veroorloofd wordt. Daarin voorziet het tweede lid van artikel 9. In de twee Ie plaats bepaalt die alinea, dat van de toepassing der ordonnantie uitgesloten zullen zijn aan inlanders of vreemde Oosterlingen toebehoorende suiker- of indigo-ondernemingen van zóó weinig beteekenenden aard, dat zij bezwaarlijk op één lijn zijn te stellen met die, bedoeld in de artikelen 1 en 2. Het spreekt toch van zelf, dat voor dergelijke kleine ondernemingen de ratio der ordonnantie niet kan gelden, daargelaten nog, dat een goede toepassing, ook op die klassen van bedrijven, administratief wellicht met groote moeilijkheden gepaard zou gaan. Algemeene regels, welke kleine ondernemingen hier worden bedoeld, zijn niet te geven. Zij zouden of voor bepaalde streken allicht te ver gaan en daardoor aan het doel der ordonnantie af breuk doen, bf elders niet ver genoeg reiken en daardoor bedoelde administratieve bezwaren tot op zekere hoogte laten bestaan. Beter scheen het daarom, de beslissing hieromtrent over te laten aan de hoofden van gewestelijk bestuur, die dan met den plaatselijken toestand te rade kunnen gaan. Locomotief 25, 26, 27 en 28 October. In Finland zijn op het oogenblik twee suikerraffinaderijen in werking, een te Abo, dertig jaren geleden opgericht en een te Toeloe, die reeds sedert 1819 bestaat. De belasting op den invoer van vreemde suikers bedraagt f 25 per 100 K. G. ruwsuiker van 17 kleur of daar beneden en f 30 per 101) K. G. raffinade of ruwsuiker van lichter tint. Sedert l Juni 1897 is een verlaagd tarief voor de suiker uit Rusland afkomstig ingevoerd, waardoor alle ruwsuiker met f 18 belast wordt en de raffinade met ƒ 24. Tengevolge van deze verla ging van invoerrechten, verwerken de twee Finlandsche raffina derijen uitsluitend Russische suikers. In 1897 werden 12209 ton ruwsuiker ingevoerd, waarvan '2500 ton uit rietsuiker (2000 ton van Java en 500 ton van St. Croix) en de rest uit Russische suiker bestond. Buitendien werden 8900 ton raffinade ingevoerd, waarvan 600 ton uit Rusland en de rest uit Duitschland afkomstig waren. De raffinaderij te Toaloe heeft gedurende het afgeloopen jaar 1075 Diverse raededeellngen 7100 ton ruwsuiker verwerkt; dit jaar zal zij 9000 ton raffineeren. De raffinaderij te Abo rekent dit jaar 8000 tun te kunnen verwerken. Met het oprichten van een derde suikerraflinaderij te Wasa is men sedert eenigen tijd begonnen, in Januari 1899 wordt zij in werking gesteld. De capaciteit zal 60l)0 ton bedragen. Verder worden nog twee raffinaderijen te Helsingfors gebouwd, die uitsluitend suiker in den vorm van samengeperste blokjes zul len afleveren. Reeds sedert eenige jaren worden in Finland proeven genomen met de cultuur van beetwortelen. Men verkrijgt per hectare 20000—40000 K. G. beetwortelen, waarvan bet gemiddelde suiker gehalte 13,7 % bedraagt. Naar aanleiding van deze gunstige resultaten heeft men besloten een ruwsuikerfabriek in de nabijheid van Abo op te richten, die in 1899 zal werken. Men denkt gedurende de eerste campagne 10000 ton bieten te kunnen verwerken en deze hoeveelheid in de volgende jaren geleidelijk op te voeren. Sucrerie Beige iB'->B, blz. 543. Het suikerriet io Tehnatitepec (Mexico), geplant op de hellingen bij de golf van dien naam, munt uit door buitengewone afmetingen en wordt aldaar tot tienden snit toe aangehouden; ploegen noch bevloeien is noodzakelijk. Nadat het land goed schoon gemaakt is, worden stukken riet van 8 duim lengte in gaten geplant, die met een houweel in schuine richting in den bodem gemaakt zijn, met een afstand t'issehende rijen van 6 voeten meteen ruimte tusschen de gaten van 5 voet. Het schoonmaken, het planten en het bewerken komt op niet mear te staan dan $ 45 per acre (f 135 per H. A., 1 Mex.s = f 1,20). Het riet is binnen 10 maanden tot oogsten geschikt. Per acre ( 0,405 H. A.) wordt van 30—35 ton riet verkregen, die '20—25 ton sap leveren met een suikergehalte van 15—16 %. Slechts ü % suiker wordt met de aldaar in zwang zijnde me thode gewonnen, het rendement zou echter door het gebruik van betere machineriën zoo verhoogd kunnen worden, dat 3 ton geraf fineerde suiker per acre zouden te winnen zijn. Een rietstoel weegt hier ongeveer 27 K.G., waaruit 22,7 Liter sap en 2,25 K.G. mus covado kunnen verkregen worden. Het is een welbekend feit, dat te Sucbilapan en omstreken uit vier rietstokken 4,5 Liter sap gewonnen wordt De kosten van bewerking, snijloon, vermalen en de verdere fabrikatie bedraagt 3 Diverse mededeelingen 1076 ets. voor elk pond witte suiker of /' 540 per II.A. De witte suiker wordt op de markten van Minatitlan en Tehuantapec met 9 ets. per 0,45 K. G. betaald. Bij hetgeen met de suiker gewonnen wordt komt nog het pro ductief maken van het nevenproduct, de melasse, waaruit rum(aguai - diente) bereid wordt. Aan melasse wordt 11,'25 K.G. op 45 Iv.G. suiker verkregen. Voor het distilleeren van 90 Liter rum (I barrel) bedragen de kosten bij continue distillatie ƒ1,20. Voor het stoken van 20 barrels rum zijn benoodigd 4 man gedurende 12 uren en een opzichter. De eersten genieten een betaling van f 0,75, de opzichter van f 3 tot f ö. De benoodigde brandstof komt te staan op f 6 tot f 8,40 en andere diverse onkosten bedragen f 2,40 — f 4,80. De prijs der rum is loco/ - 9,60 — f 12 per barrel en in de meeste steden van den isthmus wordt 55—60 ets. per 4,54 Liter betaald. Sugar cane 1898, blz. WO. maaxdelijk.sch overzicht van regen waarnemingen van het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java. September 1898. Direr-ie mededeellngen 1077 Kegon-waarnemingen, September 1898 Diverse mededeelingen 1078 Gedurende de jaren 1896 en 1897 werd door Egypte aan sui ker uitgeroerd: 1897 1890 naar K. G. K. G. Amerika 46,151737 40,271X60 België 50544 50514 Duitschland 56000 — Engeland 7,708138 14,83332 H Eng. Oost-Azië 2,271677 05159 Frankrijk 739050 2,452437 Tunis — 85126 Griekenland 9813 6519 Italië 1,970212 2,091908 .Massaua 22215 4295 Oost-Azië 58367 5363 Oostenrijk-Hongarije 1700 — Perzië 99450 301620 Turkije 4,577969 5,795096 Zweden 126361 85925 Andere landen 252964 — Totaal 64,096197 66,052175 Prager Zuckermarkt 1898, blz. 068. Daar tegenwoordig van vele zijden beproefd wordt een overzicht te geven van den vermoedelij ken aanstaanden toestand der suiker markt, zoo wordt hier een poging gewaagd om met alie voorbehoud eenige gegevens te geven omtrent de wereldsuikerproductie. Vooreerst moet de eindvoorraad der alloopen campagne bij bena dering bepaald worden, waarvoor de wereldvoorraad van 1 Juli als uitgangspunt gekozen wordt. De zichtbare voorraden bedroegen in de jaren: 1897 1896 1895 1894 189:5 1892 Duizend ton. 1 Juni 2241 2021 2282 1573 1198 1579 1 Sept. 1268 1305 1551 697 613 689 Afname 973 ~7Ï6~~ 876 585 ~890 De grootste vermindering van den voorraad van Juni —Sept. bedroeg dus rond 1 millioen ton. In aanmerking nemende, dat thans de vermindering van af Febr. 751282 ton, tegen 869072 gedurende het vorige jaar, dus rond 100000 ton minder bedragen heeft, de afname tot 1 Sept. deze hoeveelheid meer zal bedragen 1080 Statistiek, uo.'st- *'n marktberichten, eni en du* op IIOOÜOÜ tun kan gesteld worden, dan komt men tot de volgende cijfers: Voorraad 1 Juni 1898 2,158000 ton Afname 1,100000 » Voorraad 1 Sept. 1,058000 ton. Wat de wereldsuikerproductie van de aanstaande campagne aangaat, deze kan vooiloopig op dezelfde hoeveelheid geschat wor den als die van de afgeloopen campagne, daar een mogelijk plus van bietsuiker waarschijn lijk door een minus aan koloniaal-suiker zal worden opgeheven. De consumptie zal tevens ook 200000 ton grooter zijn en dit in aanmerking nemende, komt men tot de volgende resultaten: 1898/99 1897,98 1896/97 1895/96 Voorraad 1 Sept. 1058 1208 1305 1551 Productie 7227 7227 7210 0818 Totaal 8285 8495 8515 8309 Voorraad 1 Sep. 048 1058 1208 1305 Verbruik 7637 7437 7247 7004 Uit deze gegevens kan men opmaken, dat de aanstaande cam pagne onder gunstige omstandigheden kan aanxangen. Prager Zuckermarkt 1898, blz. 505. Zichtbare voorraden op 1 September. 1898 1897 1896 Tonnen. Oostenrijk-Hong. 158501» 182200 583600 Triest 4400 7100 13000 Duitschland 156000 109600 124500 Hamburg 118800 44100 142600 Frankrijk 165600 223400 254400 Nederland 17700 44700 22100 België 54500 30700 37300 Engeland 101600 09500 158700 Op weg n/ Europa 10700 18300 8400 te zamen in Europa 788400 7-29600 944600 Ver. Staten van N. A. 239000 489700 -283500 Cuba, 6 hoofdhavens 660u0 8000 49000 Op weg nj Amerika 21900 9100 5100 Totaal 1,115300 1,230400 1,282200 Wiener Wochenschrift iS9B, blz. 582, Statistiek, oogst- en marktbeiiohten, enz 1081 Kuropa, 12 October. Duitschland. De weersgesteldheid was zeer onbestendig en had geheel het voorkomen als of er een belang rijke verandering te verwachten was. De temperatuur daalde be langiijk, het werd mistig en regenachtig, de lucht was voortdurend bewolkt, doch niettegenstaande dit alles viel er toch zeer weinig regen. De hemel klaarde spoedig daarna weer geheel op, zoodat thans het mooiste herfstweer heerscht. De gevallen regen heeft den bodem echter los gemaakt, hetgeen zeer ten goede komt aan de werkzaam heden voor het binnenhalen van den oogst. Üp de bieten zelf heeft het weer slechts een geringen invloed gehad, de gevallen regen was geheel onvoldoende om een merkbare gewichtsvermeerdering ten gevolge te hebben, daarentegen belette het koele weer, dat de vochtigheid een nieuwe bladontwikkeling kon te voorschijn roepen, hetgeen met een verlies aan suiker ge paard zoude gaan. De kwaliteit der beiten is over het algemeen goed, beter zelfs Marktbericht der flandelsvereeniging te Batavia, No. 19. Totaal .Java-Suikkrafschepingen van 1 Juli tot 31 Aug. 18!>8, naar alle havens. (tonnen van 1000 k.g.) Statistiek, ooffst- en marktberichten, enz 1082 dan verleden jaar, >ie opbrengst per H. A. blijft echter gering. Vele fabrieken hebben de campagne reeds geopend. Oostenrijk. Na eenige regenbuien, die in enkele streken vielen, werd het tamelijk koel en droog.'s nachts wasret zelfs zeer koud. Met het rooien der bieten worden hier en daar veel moeilijkhe den ondervonden, door de hardheid van den bodem. Meer dan de helft der suikerfabrieksn zijn reeds in werking. Tiet blijkt dat de bieten arm aan sap zijn. In Frankrijk viel eveneens een weinig regen. Door de geringe vochtigheid van den bodem zijn de bieten niet veel vooruit gegaan. Over de kwaliteit is men in 't algemeen tevreden, hoewel de productie geringer zal zijn dan verleden jaar. Tegen het einde van September viel er in Rusland een weinig regen, onvoldoende echter ( m de zoo zeer uitgedroogde gronden vol doende vochtte verschaffen. Het suikergehalte der bieten is zeer hoog. Nederland en België hadden warme dagen en koude nachten. Sedert eenigen tijd is de hemel zwaar bewolkt ; men verwacht spoedig de zoo lang begeerde regen . De bodem is geheel uitgedroogd en zoo hard, dat de bieten slechts met groote moeite gerooid kunnen worden. Het suikergehalte der wortels is buitengewoon hoog; algemeen wordt een suikergehalte van 16,5 — 17,5 geconstateerd. tip 't oogenblik zijn nog zeer weinig fabrieken in werking, in het begin der volgende week zullen echter de meeste fabrieken de campagne openen. De navraag naar snijdsels is dit jaar buitengewoon groot, daar er door de langdurige droogte gebrek aan veevoeder is. Koloniën. In Louisiana heerste koel, regenachtig weer, afgewis seld door zware winden, hetgeen minder gunstig op het riet inwerkte. Gedurende de laatste 14 dagen viel er op Trinidad veel meer regen dan in de twee voorafgaande weken. Aan suiker werd ver scheept 4H340 ton, tegen 48899 ton in het voorgaande jaar. Demerara. Over het algemeen was het weer hier zeer droog, slechts op enkele plaatsen vielen een paar regenbuien, die voor het riet zeer welkom waren. Afgevoerd werd 59450 ton tegen 46Ö41 ton in 1897. Brazilië. De regenval gedurende de maand Augustus was zeer gering, de toestand van het riet is echter eenigszins verbeterd. De taxatie van den a. s. oogst is beneden dien van verleden jaar. Op Mauritius vielen in den laatsten tijd flinke regenbuien, die het begin der campagne wel een weinig vertraagd hebben. Spoedig Statistiek, oogst- en raarktbftrichten, enz 1083 zullen echter alle fabrieken iti werking zijn. De oog<t wordt ge schat op 150000 ton. In Queensland, waar het riet veel door wamt e en droogte te lijden had. is de weersgesteldheid aanmerkelijk verbeterd; ook voor het jonge riet was het weer veel te droog. Men gelooft wel, dat de taxatie van 150000 ton suiker zal bereikt worden. Van Cuba wordt bericht, dat van de a. s. campagne geen belangrijke vermeerdering van productie verwacht wordt. De sui kervoorraad op Cuba is tot 30000 ton gedaald. Volgens nadere berichten moeten de eilanden St. Vincent, St. Lucia en Barbados ontzaglijk veel door den jongsten storm geleden hebbfn.- Noerabaia, 12 November. Nadat tot f 6,87'/j nog het een en ander was afgedaan rees de pi ijs van 11/14 tot fl, — waartoe het restant in den Oosthoek werd opgeruimd. In open markt zijn thans ruim 8,800000 pikolsverkocht, voegt men daarbij het product van de aan suikerkoopers I ehoorende en geconsigneerde fabrieken, dan zal de Java-oogst het quantum van 10,000000 pikols krandjangsuiker zeer nabij komen. Suikerverkoopen, oogst 1M)8, tot en met 7 November, voor zooverre die bekend zijn geworden. 8,420000 pikol totaal vorige lijst. + 5000 » Tandjong tirto rest f 0 5 / 8 No. 12enhooger ± 12000 » Doekoewringin b ö'/j b 11 —14 ± -23000 » Kemanglen » » » » ± 7500 » Porrong » 6 » » + 15000 o Paijangan » 05/»O 5 /» » » ± 10000 » Kepatian b 63 /4 » » ± 51000 » Klampok b ö 5 /s » » ± 13000 » Gonsalves » » » » ± 3-2000 » Alkmaar » 0 7 's » » 5000 » Ngoro » t) 3 U » » ± 33000 » Kalimatie b 6V B » » ± 10000 » Ketangoengan West » » » ± 12000 b Blimbing rest » » » + 401)0 » Djapannan » &U » » ± 8000 b Kawisredjo » » » » ± 15000 b Tjebongan » 7 > DJ en hooger Totaal 8,075500 pikol. statistiek, oogst- en marktberichten, enz 1084 eene of andere reden afgevallen zijn onder teruglating van het perifeere gedeelte van het secretieschild. Een korstvorming vindt slechts dan plaats, wanneer zich een paar generaties der luizen achtereen kunnen ontwikkelen. De nakomelingen zijn dan reeds na de tweede of derde generatie zoo talrijk, dat zij de geheele oppervlakte der geledingen bedekken. De jonge zuigen zich ook op de plaatsen vast— en zij schijnen dit zelfs bij voorkeur te doen —die reeds door luizen bedekt zijn. Met tertijd vallen de rietbladeren af, of de bladscheeden verwijderen zich een weinig van de stengels, er waait stof en vuil tegen de luizen aan en bovendien ontwikkelen zich schimmels op de zoete uitwerpselen, in het kort, de schilden der luizen verliezen lang zamerhand hun melkwitte kleur, zij worden aschgrauw tot zwart en de daarmede bedekte stengels zien er dan lang niet meer zoo schoon uit als het in fig. 1 afgebeelde stuk. De schade, door Chionaspis midiunensis veroorzaakt, is bij het oude riet zeker gering. De door mij onderzochte aangetaste stokken waren zeer goed gegroeid en vertoonden op het oog geen verschil met de in de buurt staande onaangetaste. lets anders zou het zijn, indien de luis op groote schaal op het jonge riet optrad, dat voor hel voortdurende onttrekken van sap, d. w. z. voor een storing in de voeding veel gevoeliger is, dan het ouie en dat zonder twijfel door een slechten groei van de beschadiging zou doen blijken. Voor zoover mij bekendis, werd Chionaspis madiunensis evenwel in den jongen aanplant nog niet als schadelijk insect opgemerkt. '2. De eieren Over de eieren (fig. 5) valt niet veel te zeegen. Vergeleken bij die van Chionaspis sacchari-folii (fig. 10) zijn zij langer bij een zelfde dikte. De gemiddelde afmetingen zijn: lengte O/iö m.M. breedle 0,10 m.M; evenwel vindt men ook exemplaren, die in hun afmetingen niet veel verschillen met die der eieren van Chionaspis sacchari-folii. 3. De larven. De pas uitgekomen larven gelijken zeer veel op die van Chio naspis sacchari-folii, doch de sprieten en pooten zijn minder lan>i dan bij deze soort. De dijen der pooten steken niet buiten de zijranden van het lichaam uit en zijn overigens evenzoo gebouwd als bij de genoemde soort *). De sprieten gelijken het meest op *) Zie: I'lantenlulieu II en Ut, pi. 1 fig. 12 Dr. L. Zehntner. t)e planttnluizen vau liet suikerriet op Java 1086 die van Chionaspis depressa *); maar de haren zijn veel minder stevig dan bij deze soort en het vierde lid draagt er slechts één, terwijl men er op het eerste lid 2 waarneemt (fig. 6). Verder zijn de geledingen 3 en 4 slanker dan bij Ch. depressa en het derde lid is een weinig langer dan het tweede, terwijl bij de ge noemde soort het derde lid korter is dan het tweede. Het pygidium (fig. 7) vertoont geen duidelijke verschillen met dat der meerge noemde soorten. *) Zie: riantenlui/.m 11 en 111, pi. Il fi?. 31 4. Het volwassen insect a. Wijfje. Wanneer de vrouwelijke luizen niet op elkaar lig gen, dan zijn de secretieschilden, die een melkwitte kleur hebben, in den regel bijna cirkelvormig (fig. 1 bij b\ fig. 2) en omge ven het lichtgele tweede chitineschild tot aan diens voorrand. Slechts het eerste chitineschild steekt voor de helft over den rand van het secretieschild uit. Liggen de luizen echter op elkaar of vertoonen de rietstokken oneffenheden, b.v. de zeer dikwijls voor komende gallen der stengelmijten, dan nemen de secretieschilden een min of meer onregelmatigen vorm aan, omdat de luizen ze niet altijd ever de oneffenheden been, maar dikwijls om deze heen spmnen. De schilden zijn dan op verscheidene plaatsen van den rand onregelmatig gegolfd. (Men vergelijke ook bij Ch. sacchari folii, de figuur op blz. 15). Ook zijn zij dan meestal een weinig meer lang dan breed, steviger, minder groot, maar hooger ge welfd dun wanneer zij op een gladde onderlaag liggen. De nor maal gevormde secretieschilden hebben ';i — 3,5 m. M. mid dellijn. De luizen zelf zijn lichtgeel; naarmate zich de eieren ontwik kelen, waarmede het lichiam ten slotte bijna geheel gevuld is, verkrijgen zij een oranje-achtige tint (fig. 3). Over den vorm valt op te merken, dat de cephalothorax (c) meer breed is dan lang. Hij heeft ongeveer een vijfhoekigen omtrek en de oogen (o) zijn nog duidelijk waar te nemen. De metathorax (m) is smaller dan de cephalothorax en evenals de drie abdominaalsegmenten (1, 2, 3) ter weerszijden min of meer driehoekig verwijd (gelobd). Het tweede achterlijfssegment draagt op den top der driehoekige verbreediag 5—6 haren, het derde segment 11—12 haren. Het pygidium (fig. 3 pen fig 't) is aan den top tamelijk breed t( e- 1087 Dr. Ij. Zehntner. De plaateiiluizen van het suikerriet op Java gerond, de zij randen aan de basis een weinig convex en van ongeveer 12 haren voorzien; naar den top toe zijn op iedere zijde van de mediane insnijding vier haren ingehecht; tusschen deze haren i> de rand gekerfd. De laterale groepen van wasporièn zijn lang en smal; de bovenste zijn een weinig naar builen, de benedenste naar binnen gebogen en elk dezer groepen bevat 30—35 poriën, terwijl de mediane uit ongeveer 15 poriën samengesteld is. Na het eierenleggen trekt zich de luis slechts weinig te zamen; het achterlij! is dan veel minder gelobd. Lengte van het lichaam vóór het eierenleggen ongeveer 1,8 m. M. Lengte van het lichaam na het eierenleggen ongeveer 1,4 m. M. b. Mannetje. De mannelijke schilden gelijken veel op die van Ch. depressa, omdat zij evenals bij deze soort met gekrulde, wol achtige, witte wasdraden bezet zijn. Deze draden bevinden zich echter voornamelijk op het voorste gedeelte van het secretieschild en op het chitineschild, terwijl zij bij Ch. depressa allecu op het secre tieschild te vinien zijn. De lengte der mannelijke schilden bedraagt 1,1 m. M. Het mannelijke insect zelf is grooter en slanker dan bij Ch. sacchari-folii, verschilt overigens echter weinig van deze soort. Het laatste lid der sprieten (fig. 8) is slanker, naar den top toe minder plotseling versmald, de top zelf niet S-vormig gebogen, aan het uiteinde een weinig verbreed en de terminaalborstel zonder duidelijke knopvormige verdikking aan de punt. De overige haren van het lid zijn langer dan bij Ch. sacchari-folii en er bevinden er zich 5, terwijl er bij de genoemde soort slechts 4 kunnen gecon stateerd worden. De tarsen (fig. 9) zijn even lang als de schoenen en hebben ccir driehoekiger» omtrek (bij Ch. sacchari-folii fleschvormig). Het haar op de onderkant van het klauwtje is stevig en aan de punt niet knopvormig verdikt; de twee op de bovenzijde in gehechte zijn zeer fijn, veel korter dan het klauwtje en aan de punt knopvormig verdikt. Lengte van de schilden . . . . 1,10 m.M. Lengte van het lichaam met het anaaluitsteeksel, . 0,90 m.M. Lengte van het lichaam zonder het anaaluitsteeksel 0,69 m.M. Lengte van het anaaluitsteeksel 0,'2l m.M. Lengte der sprieten 0,58 m.M. Lengte van den vleugel 0,70 m.M. Breedte van het lichaam ter hoogte der vleugels . . 0,17 m.M. 1088 Dr. L. Zehotner. l'o |>laßttnlulz6a van Int suikerriet »>p Java 5. Natuurlukk vijanden Van de natuurlijke vijanden is mij tot nu toe slechts één sluipwespensöort bekend geworden. Deze sluipwespjes tasten alleen de vrouwelijke luizen aan en'wel heb ik in elke luis telkens maat één wespje gevonden, terwijl men bij Ch. sacehari-folii I—3 para sieten op elke aangetaste luis vindt. De aangetaste luizen worden niet geheel opgegeten zooals bij Ch. sacchari-folii door de larven van Aphelinus simplex geschiedt, maar slechts uitgehold en hare huid schrompeld bij het verdrogen niet, maar wordt stevig en behoudt den vorm der luizen geheel. Het is niet moeilijk, zulke verdroogde huidjes te vinden; is er het wespje al uitgekomen, dan vertoon en zij op de rugzijde een rond gat; in het tegenoverge-telde geval kan men de wespenlarve of de pop door de huid der luizen heen zien schem ren. De parasiet behoort tot de familie Aphelinae en is een nog onbeschreven soort van het geslacht F'hyscus Iloward, waarvan tot nu toe slechts één soort is bekend geworden. Ik laat hier een korte beschrijving van het wespje volgen. PIIYSCUS FLAVIDUS n. Sp Wijfje. De grondkleur van het insect is lichtgeel (fig. II), de thorax en het scutellum zijn ter weerszijden zwartachtig, de achterlijfsringen op den rug met een dwarse, zwartachtige streep, die op de eerste 2 of- 3 ringen in het midden dikwijls af gebroken is; de oogen zijn zwart, de hijoogen karmijnrood ; het derde en de twee laatste geledingen der sprieten zwart. De vleugels zijn kleurloos, de legboor is barnsteenkleurig. De hop is kort, breeder dan de thorax en op de voorzijde een weinig concaaf. De bovenzijde is tusschen de oogen met zeer fijne haartjes bezet en hetzelfde is het geval met de samengestelde oogen. Deze haartjes zijn echter slechts bij eene sterke vergrooting te zien. De binnenranden der oogen loopen evenwijdig; de enkel voudige oogen liggen in de achterste helft van den kop en in de hoeken van een breeden driehoek; de achterste bijoogen zijn bijna dubbel zoo ver van elkander verwijderd als van den binnenrand der samengestelde oogen. Het pronotum en bet mesoscutam zijn met zeer fijne, korte haartjes bezet; het eerste draagt buitendien ter weerszijden nog een groot, stijf haar en twee dergelijke haren ziet men op den achterrand van het mesoscutum. De parapsidae en de axillae zijn zeer klein, de laatste elk met een stijf haar. Het mesosculellum vertoont niet de 1089 Dr. h. Zohntixr. l)p plinit nluizon van het suikerriet op Java fijne haartjes, die men op het mesoscutum ziet; daarentegen vindt men er 6 groote, stijve baren, waarvan vier op de schijf en twee dicht bij den achterrand ingeplant zijn. Het achterlijf is eivormig, naar het achtereinde toe tamelijk spits toeloopende; de legboor steekt naar achteren buiten het lichaam uit (fig. 11 en 12). Langs den achterrand zijn de abdo minaalringen op den rug van enkele haren voorzien. Ook de scheede van den legboor is met haartjes bezet (fig. 12, s). De sprieten zijn uit 7 leden samengesteld en naar den top toe zeer weinig verdikt (fig. 13). De geledingen 2, 4 en 5 zijn onderling even langen een weinig korter dan het derde, dat even lang is als het zesde. Het zevende lid loopt naar den top spits toe en is iets langer dan het voorafgaande lid. Alle geledingen zijn tamelijk sterk behaard en de leden 3—7 met enkele, verheven,overlangsche lijstjes. De poolen zijn onderling ongeveer even sterk gebouwd. De tarsus van het eerste paar pooten is langer, die der andere pooten korter dan de scheen en het eerste tarsaallid is bij alle ongeveer even lang als de.Jwee volgende geledingen. De scheen der voor pooten is van een lange, san het einde in tweeën gesplitste spoor voorzien en het eerste tarsaallid draagt op den S-vormig gebogen onderrand een reeks van lange, stijve haren (fig. 14), die te za men met de spoor een soort van poetstoestel vormen. De vleugels steken naar achteren zeer weinig en bij indivi duen met een eenigszins opgezet achterlijf in het geheel niet bui'.en dit lastste uit. De voorvleugels zijn naar den top toe niet sterk verbreed en met uitzondering van het gedeelte achter de submarginaalader met korte haartjes bezet (lig. 15). De marginaal ader is ongeveer even lang als de submarginaalader; deze is gebroken (fig. 15) en van 10 stijve haren voorzien. Het stigma is kort, aan het einde een weinig verdikt (fig. 10). Mannetje. Het eenige mannetje, dat ik verzameld heb, onder scheidt zich van de wijfjes, behalve door zijn kleinere statuur vooral door de sprieten, die gelijkmatig donkerbruin en uit 8 leden samengesteld zijn. De leden 3—B zijn onderling ongeveer even lang, het tweede korter dan de volgende; alle geledingen zijn met korte haartjes bezet. In het algemeen zijn de sprieten iets stevi ger gebouwd dan bij het wijfje. Lengte van het lichaam van het wijfje 1 m.M., van het mannetje 0,80 m.M' Lengte van den voorvleugel van het wijfje 0,80 m.M., van het mannetje 0,70 m.M- Lengte der sprieten van het wijfje . . . 0,58 m. M., van het mannetje 0,56 m.M- 1090 Dr. L. Zehntner. De plantenluizcn van bei suikerriet op Java VI. Chionaspis tegalensis n. sp. De schildluis, die ik thans wensch te beschrijven is, voor zoover ik heb kunnen nagaan, tot nu toe slechts in de residentie Tegal waar genomen. In haar optreden gelijkt zij zeer veel op Chionaspis ma diunensis, zoodat men slechts door een nauwkeurig mikroskopisch on lerzoek met zekerheid kan uitmaken, met welke van beide men te doen heelt. Ook Ch. tegalensis tast de rietstokken aan en komt gewoonlijk in zulke hoeveelheden voor, dat de luizen de geledingen plaatselijk met een dikke, witte of grijze korst bedek ken. Zitten de bladeren nog aan de rietstokken, dan vindt men de luizen voornamelijk vlak beneden de knoopen en dikwijls ook in gering aantal op het onderste gedeelte der bladscheeden; bh" ontbladerde stengels bedekken zij de geledingen min of meer ge lijkmatig. Te oordeelen mar een in de verzameling rietvijanden van het Proefstation West-Java bewaard door schildluizen aangetast stuk riet in spiritus, is Ch. tegalensis reeds vroeger op Tegal opgetreden, naar het schijnt echter, zonder ooit een groote uit breiding verkregen en zonder veel schade gedaan te hebben. Het is mogelijk, dat Oh. tegalensis identiek is met de „Weisse Rohrschildlaus" van Kküger *). Dit kan echter slechts door een nauwkeurige vergelijking van de door Krüger verzamelde luis met de hier beschreven uitgemaakt worden, hetgeen mij thans niet mogelijk is. 1. De eieren. De eieren verschillen zoo goed als niet van die der vooraf gaande soort; zij zijn een weinig langer en dikker dan bij Ch. madiunensis en meten gemiddeld 0,27 m.M. in de lengte en 0,11 m.M. in de dikte. Onmiddellijk nadat zij gelegd zijn, hebben zij een roodachtig gele, later meer een grijsgele kleur. 2. De larven. De pas uit de eieren gekomen larven zijn bleekgeel, bijna doorzichtig en ongeveer o,'-i0 m.M. lang, zij zijn nauwelijks van die van Ch. madiunensis te onderscheiden. Alleen de sprieten le veren eenige weinig belangrijke, maar constante verschillen op. Het tweede lid is namelijk merkbaar langer dan het derde en *) Zie: Belichte ler Yersuclisstaiiin far Zuckerrohr in West-Java, Uett 11, bMz. 246 1091 Dr. L. Zehntner. De plantenluizen van het suikerriet op Java dubbel zoo lang als het vierde (fig. 18). liet vijfde lid is een vijfde deel langer en in het algemeen slanker dan bij Ch.madiunen sis en langer d;in de overige geledingen te zamen; de borstel aan de punt is bijna zoo lang als de geleding zelf. De dijen der pon ten steken een weinig buiten den rand van het lichaam uit. 3. Het volwassen insect. a. Wijfje. Wanneer zich de vrouwelijke luizen ongestoord kunnen ontwikkelen, d. w. z. wanneer zij niet dicht bij- ol op elkaar liggen, dan verkrijgen de secretie-childen een tamelijk af geplatten en verbreeden vorm; soms zijn zij bijna cirkelvormig, meestal echter meer breed dan lang en op het punt, waar >le chitineschilden liggen, een weinig concaaf. In deze gevallen zijn de secretieschilden nier-of boonvormig (fig. 17, a) en hebben een breedte van 3—3,25 m. M. bij een lengte van slechts 2,5 m.M. Liggen de luizen op elkaar, dan verkrijgen de schilden een onre gelmitigen vorm, zij zijn veel minder breed, maar hooger gewelfd (fig 17, b), dikwijls hebben zij den vorm van een halven bol. lli»t komt ook voor, dat de secretieschilden slechts in het voorste gedeelte op de onderlaag liggen, terwijl het achterste gedeelte geheel vrij is; dan is ook de onderzijde der schilden gewelfd en het geheel neemt den vorm van een dikke lens aan. Dit zijn echter uitzonderingen. Het insect zelf is eerst lichtgeel of honiggeel, bijna doorzichtig; naarmate zich de eieren ontwikkelen worden zij vleeschkleurig. Het pygidium behoudt echter de lichtgele kleur. De vorm der luis verschilt tamelijk sterk met dien van Ch.madiunensis. Ch. tegalensis is peervormig (fig. 10), de cephalothorax minder hoekig (Ver gel. fig. 3 en 10), het lichaam achter den cephalothorax niet plotseling versmald, de achterlijfsringen veel minder sterk gelobd, het tweede ter weerszijden met 3 —5, het derde met B—l 2 haren bezet; de zijranden van het pygidium zijn recht en de punt van het pygidium is daarom meer hoekig en niet zoo breed toegerond als bij Ch. madiuuensis. De groepen van wasporiën (lig. 20) zijn veel breeder en meer afgerond dan bij de even genoemde soort en bevatten over het algemeen meer poriën: de mediane groep bestaat uit ongeveer 25, terwijl van de bovenste laterale er elk 40—50, van de benedenste laterale elk 30—35 bevat. Andere kleine ver schillen zijn bij een vergelijking der figuren 4 en 20 te constateeren. De lengte der vrouwelijke luis bedraagt vóór het eieren leggen 1,25—1,7 m M. l)r. Ij. Zelmtner. Do plantanlauen van het suikerrl't op Juv.i 1092 b. Mannetje. Het mannetje onderscheidt zich van alle tot nu toe beschreven Chionaspissoorten van het riet doordat de vleugels geheel en al ontbreken. De secreiieschilden zijn een weinig breeder en kor er, niet met gekrulde, wolachtige draden bedeki; zulke draden vindt men echter wel op het voorste gedeelte van het chitjneschild. Het lichaam is een weinig plomper dan hij de gevleugelde soorten en geel-oranje van kleur. De bijooijeii ontbreken; de sprieten zijn korter en dikker dan bij de gevleugelde soorten en slechts uit 7 geledingen samengesteld. De geledingen 1 en '2 zijn kort en dik en meer breed dan lang; de overige geledingen zijn meer lang dan breed, onderling ongeveer even lang, doch het derde en zesde iets langer dan de overige. De geledingen 3 en 4 zijn aan de basis en aan de punt versmald, du geledingen 5 en ü slechts aan de basis, terwijl het laatste lid naar den top toe spits toeloopt. Het eerste lil is onbehaard, het tweede draagt een enkel haar op zijn binnenrand, terwijl de overige geledingen van 4 —5 lange, stijve haren voorzien zijn. Van het anaaluitsteeksel valt te vermelden, dat het eveneens in tweeën gesplitst is en dat het dorsale gedeelte breeder maar korter is dan het ventrale. Bij Ch. depressa is het dorsale gedeelte langer dan het ventrale. (zie: Plantenluizen II en 111, pi. II tig. 34). De poolen zijn korter en plomper dan bij de gevleugelde soorten; de dijen, schoenen en tarsen zijn onderling ongeveer even lang. alle drie met een driehoekigen ontrek. De dijen en de tarsen zijn aan de bisis het breedst, terwijl de scheenen aan het distale uiteinde het breedst zijn. De dijen zijn onbehaard, terwijl de scheenen slechts in hunne distale helft met weinige (5 —0) haren bezet zijn. De tarsen zijn in het geheel van o—B stijve haren voorzien, waarvan er 4 of 5 kamvurmig op de ventraalzijdo inge plant zijn. Het op de on terzijde van het klauwtje ingehechte haar steekt buiten dit laatste uit en is san de punt knopvormig verdikt; de op de bovenzijde ingehechte, aan de toppen eveneens knop vormig verdikte haren zijn korter dan het klauwtje. Lengte van de mannelijke schilden 0,80 —0,85 m M. Lengte van het lichaam met het anaaluitsteeksel . . 0,05—0,75 m.M. Lengte van het lichaam zonder het anaaluitsteeksel . 0,45—0,50 ni M. Lengte van het anaaluitsteeksel 0,20—0,95 m M. Lengte der sprieten 0,19—0,'21 m.M. Breedte van het lichaam terhoogte vanden mesothorax 0,15 —0,17 m.M. 1093 Dr. \i. Zshntner. Du planteolulzei van het suikerriet op Java ah Chionaspis spec. V In Juni 1898 vond ik inden variëteitenluin van het Proefstation West-Java een aantal rietstokken, die door eene schildluis van het geslacht Chionaspis waren aangetast. De bedoelde stokken zagen er juist zoo uit als de door Chionaspis tegalensis aangetaste en ik meende in den beginne, met deze soort te doen te hebben. Het bleek mij echter dadelijk, dat het Chionaspis tegalensis niet kon zijn (o. a. omdat de mannetjes gevleugeld zijn), maar dat de luis veel meer overeenkomst met Chionapis madiunensis vertoonde. Van deze soort wederom kan zij reeds bij een oppervlakkig onderzoek onderscheiden worden door hare kleur en hare kleinere afmetingen; buitendien bestaan er nog anatomische verschillen, die evenwel slechts bij een nauwkeurige vergelijking onder den microscoop kunnen geconstateerd worden. In September werd deze schildluis ook in een fabriekstuin waargenomen en wel had zij er geheele plekken aangetast, zoodat er de stokken geheel wit uitzagen. Op de plaatsen, waar zich vrouwelijke luizen vastgezogen hadden, vertoonden de rietstokken paarsbruine vlekken, die zich rondom de witte secretieschilden uitstrekten, voornamelijk in de lengte richting van den rietstok. Hevig aangetaste stokken blijven in groei ten achter, zijn in de bovenste helft opvallend dun en zien er wegens de bedoelde verkleuringen als pokdalig uit. Dergelijke veikleuringen, die ook op roode rietstokken zeer duidelijk waar te nemen zijn, heb ik bij de twee voorafgaande schildluizen niet opgemerkt, daarentegen wel bij de Glongongluis (Aspidioius sacchari-caulis, zie Archief 1897 pi. VIII lig. 1), waar de stengels op de aangetaste plaatsen bruin worden. 1. De eieren. De eieren zijn gemiddeld 0,'21 m. M. lang en 0,09 m.M. breed. Zij zijn vleesch- of amethystkleurig, en daardoor onderscheiden zij zich van die der andere Chionaspissoorten van het riet, terwijl zij aan de eieren van Aspidiotus sacehar.-caulis doen herinneren (vergel Archief 1897 pi. VIII Hg. 7). Wat de afmetingen betreft komen zij overeen met de eieren van Chionaspis sacchari-fulii en Ch. depressa. 1094 Dr. I-, Zehntner. De pla ntenluizen van het suikerriet op Java 2. DE I ARVEN De larven hebben kort na het uitkomen uit de eieren dezelfde kleur als deze; de oogen echter zijn zwart, de sprieten gelijken veel op die van Chionaspis madiunensis, met dit verschil, dat het vierde lid van twee har<m voorzien is, terwijl de genoemde soort er slechts één bezit. De haren van let vijfde lid zijn iets langer dan bij Ch. madiunensis— zij bereiken de punt van het lid— en de geledingen 3 en 4 zijn voorbij het midden van een dwarse, lijnvormige insnoering voorzien, waardoor de geledingen een voor komen verkrijgen, als of zij in tweeën verdeeld waren, zoo dat men bij een oppervlakkige beschouwing zou kunnen meenen, dat de sprieten uit 7 in plaats van uit 5 leden zijn samengesteld. Deze insnoering is bij de verwante soorten niet zoo diep en daar om minder in het oog vallend. Nadat de larven zich vastgezogen hebben, verkrijgen zij eene geelachtige kleur, die bij de mannelijke larven reeds na de eerste vervelling in roodoranje verandert. De vrouwelijke larven behou den de gele kleur totdat het secretieschild gevormd is. Zij zijn dan zwavelgeel, langs de randen halfdoorzichtig, en het lichaam is tamelijk sterk platgedrukt. 3. Het volwassen insect Wijfje: De volwassen wijfjes zijn vleesch- of amethystkleurig en deze kleur wordt veroorzaakt door de door de huid doorschemerende eieren, waarmede het lichaam geheel gevuld is. Zoodra, of zelfs voordat namelijk de luizen het secretieschild gevormd h.sbben, beginnen de eieren te rijpen en men ziet dan, dat eerst in de voorste helft van het lichaam enkele roodachtige vlekjes optreden, die op de lichtgele grondkleur van het insect duidelijk uitkomen. Deze vlokjes worden hoe langer hoe talrijker, zij vertoonen zich langza merhand ook op het achterste gedeelte van het lichaam en ten slotte is de gele kleur geheel door de roodachtige verdrongen. Met het rijpen der eieren gaat een dikker worden van het lichaam gepaard. Wat den vorm der volwassen wijfjes aangaat, zoo komt deze het meest overeen met die van Chionaspis madiunensis, vooral zoo lang de luizen nog geen of slechts weinig eieren gelegd hebben. De cephalothorax is breeder dan het achterlijf, en de metatborax en de drie achterlijfssegmenten zijn ter weerszijden gelobd, doch minder sterk dan bij de genoemde soort. De lobben van het 2 de achterlijfssegment zijn van B—ll haren voorzien, die van het derde 1095 Dr. L. Zehatner. De plamenlnizen vim het suikerriet op .Iftv» van 12 of 13, terwijl er bij Ch. madiunensis op het 2 de slechts 5—G te vinden zijn. De gtoepen wasporiën bestaan ongeveer uit evenveel poriën als bij de laatstgenoemde soort, doch vertoonen het verschil, dat de laterale groepen minder langgerekt zijn dan bij deze en meer op die van Chionaspis depressa gelijken. De schilden der vrouwelijke individuen zijn ongeveer cirkelvor mig, dus evenbreed alslangen hebben een middellijn van 2—'2,5 itül. Zij zijn in jongen toestand zuiver wit; later worden zij meer asch grauw. Niet zelden zijn de schilden meer breed dan lang en dan omgeven zij de chitineschilden meestal geheel en al. Mannetje: De mannetjes on ierscheiden zich van die van Ch. madiunensis door de kleinere afmeting, door de betrekkelijk steviger pooten en door het laatste lid der sprieten, dat van slechts 4 haren voorzien is (bij Ch. madiunensis zijn er 5), behalve de apicale borstel, liet versmal ie apicale gedeelte van dit lid is minder lang dan bij Ch. madiunensis en het versmalt zich naar de punt toe, terwijl men bij de meergenoemde soort juist het tegen overgestelde waarneemt. De schilden der mannetjes zijn 1 m.M. lang. Op het voorste gedeelte ziet men enkele gekrulde wasdraden; overigens zijn de secretieschilden naakt. Bij de individuen echter, die ik op een af gesneden, langzamerhand verdrogend stuk riet observeerde, werden deze draden mettertijd zeer talrijk, zoodat de plekken, waarde man netjes dicht bijéén lagen, een wit, wolachtig voorkomen hadden. Ten slotte wensch ik nog eenige afmetingen te geven en voeg er ter vergelijking die van de na verwante Ch. madiunensrs bij. Chion. V. Ch. madiun. Lengte der eieren 0,21 mM. . 0,25 mM Breedte » » 0,09 » . . . 0,10 s Lengte der pas uitgekomen larve . . 0,25 «... 0,30 » Middellijn der schilden der wijfjes. . 2—2,25 » . 3 —3,f> i Lengte der volwassen wijfjes vóór het eieren leggen. . . 1,1 —1,25 «... 1,8 » na, » » «... 0,9 » . . .1,8 » Lengte der schilden der mannetjes. I » . . . 1,1 » Lengte van het volkomen mannelijke insect 0,02 «... 0,9 » Lengte van het anaaluitsteeksel der mannetjes 0,17 » . . . 0,21 » Lengte der sprieten » » o,'iü «... 0,58 » Lengte der vleugels » » 0,52 ». . . 0,70 » 1096 Dr. L. Zehntner. Dj plantenlaUen van het suikerriet op Jnva i. De bestrijding Voor zoover een bestrijding der bier beschreven drie sehild luizen ooit, noodig mocht blijken, moet die geschieden door het afvvrijven der aangetaste stokken met een lap met kalkmelk of met petroleumemulsie. liet eenvoudige bespuiten met insecten doodcude vloeistoffen zal minder afdoende zijn, daar de luizen door hun schilden hiertegen beschermd zijn. Verder verdient het aanbeveling, van de aangetaste stokken alsmede van de in de buurt daarvan gegroeide planten geen bibit te nemen, omdat de luizen hoogstwaarschijnlijk door de bibits van den ouden aanplant naar den jongen worden overge bracht. Verklaring van plaat XIV. Figuren I—9. Chionaspis madiunensis n. sp. Fig. 1. Een door de luizen aangetast stuk Cheriborriet. Na tuurlijke grootte. Hij a naast- en op elkaar liggende vrouwelijke luizen; bij b meer afzonderlijk liggende vrouwelijke luizen; bij c dicht bij el kaar liggende mannelijke luizen; bij d een ('laats, waar een vrou welijke luis vastgezogen was. Fig. 1 2. Een vrouwelijke luis met de schilden. Vergrooting 'J. Fig. 3. Een vrouwelijke luis zender de schilden, van de rug zijde gezien. Vergrooting 35. c. de cephalothorax met de enkelvoudige oogen o; mde metathorax; /. % o de drie achterlijlssegtnenWi; p liet pygi dium . Fig. 4. Het pygidium der vrouwelijke luis. Vèrgrooting 85. Fig. 5. Drie eieren. Vergrooting 70. Fig. t 5. Linker spriet der pas uitgekomen larve, van beneden gezien. Vergrooting 610. Fig. 7. Pygidium der pas uitgekomen larve. Vergooting 300. a. de anus. De overige ronde openingen zijn wasporiën. Fig. 8. Het laatste lid der minnelijke spriet. Vèrgrooting 360. Fig. 9. Linker tarsus van het derde paar pooten van het mannetje. Vergrooting 360. Fig. 10. Ivoren van Chionaspis sacchari-folii; voor de vergelij king met fig. 5. Vergrooting 70. Dr. L. Zehnlner. De ptant-nluiava 'an hel suikerriet op Java 1097 Figuren 11—16. Piiyscus ilavidus n. sp. Sluipwespje, dit in het wijfje van Chiunaspis madiunensis parasiteert. Fig. il. Het vrouwelijke insect. Vergrooting 22. Fig. 12. Met achterlijf van het vrouwelijke insect, van ter zijde gezien. Vergroot ing 70. b de legboor; s de scheede, waarin de legboor in rust ligt. Het achterlijf zoowel als de legboor is in eenigszin.s uitgerekten toe stand geteekend. Fig. 13. Een spriet van het vrouwelijke wespje. Vergrooting 140. Fig. 14. Poot van het eerste paar. Vergrooting 140. Fig. 15. Het basale gedeelte van den voorvleugel met de sub costaalader. Vergrooting 140. Fig. 16. Het stigma der vleugels. Vergrooting 140. Figuren 17—20. Chionaspis tegalensis n. sp. Fig. 17. Verschillende vormen der vrouwelijke luizen met de schilden. Vergrooting 4. (i een luis met normaal gevormd secretieschilcl; b op elkaar liggende luizen met onregelmatige schilden. Fig. 18. Rechter spriet der pas uitgekomen larve, van boven gezien. Voor de vergelijking met lig. 6. Vergrooting 610. Fig. 19. De vrouwelijke luis zonder schilden, van de buikzij de gezien. Vergrooting 35. s de twee paren ademhalingsopeningen. Fig. 20. Het pygidium der vrouwelijke luis, voor de verge lijking met fig. 4. Vergrooting 85. REFERATEN. A. MITSCHERLICH. BEURTHEILUNG DER PHYSIKAUSCHEN EIGENSCHAF TEN DES ACKERBODENS MIT HILFE SEINER BENETZÜNGSWaRMK. Dissertatie. Kiel 18W8. Telkens weer zijn pogingen aangewend om de verschillende grondsoorten te klassiiiceeren en is daarvoor nu eens de aard van den grond (klei, zand, humus), dan weer de plantengroei, zoowel van cultuurplanten als van onkruid, dan weer het gehalte aan plantenvoedingsmiddelen enz. als maatstal aangenomen. Bij een zoo Dr, Ij Zehntuer. De pluntenluizen van het suikerriet op Java 1098 gecompliceerd iets als bouwgrond is, bleek echter (enkele speciale gevallen daargelaten) geen der metho ten steekhoudend en zoo zal ook de door den schrijver voorgestelde werkwijze wel niet al gemeen geldig blijken. Hem komt echter de verdienste toe een factor te hebben doen kennen, die in verband met andere reeds vroeger gebruikelijke, onze kennis van den aard van den grond zeker zal vermeerderen. MiTSCHKHLicu bepaalde namelijk de hoeveelheid warmte, die vrij komt, wanneer de geheel droge aarde met water in aanraking wordt gebracht. Hij redeneerde zoo, dat de physische eigenschap pen van den -grond, afhankelijk zijn van physische krachten; deze laatste kunnen in caloriën worden uitgedrukt en nu trachtte hij het aantal caloriën te bepalen, dat vrijkomt bij bevochtiging van boven zwavelzuur in het luchtledig gedroogden grond. Het toestel, dat hiervoor gebruikt werd, was een verbeterde BuNSEN'sche ijscalorimeter. Inderdaad vond hij op die wijze voor- verschillende gronden resultaten, die eenigermate, maar niet geheel parallel gaan met het watergehalte der luchtdroge gronden, zooals blijkt uit het volgende lijstje. Warmte Warmte Watergehalte Gebruikt materiaal. ontwikkeld ontwikkeld vanden door 100 Gr. door 100 cc. luchtdrogen grond. grond. grond. Veengrond m 2226 cal. g U 56 cal. 10 12,73% Humusrijke zandgrond 8 315 » 8 321 » 8 1,89 » Humeuse zandgrond 5 159 » 5 187 » 4 1,08 » Zand l 38 » 1 54- o 1 0,35 » Zandgrond 2 79 » 2 111 o 2 0,57 « Leemachtige zandgrond 3 110 » 3 145 o 3 0,78 » Zandachtig leem 7 237 » 7 280 » 7 1,95 » Leem 6 170 o 6 'i 53 o 6 1,34 s Klei 1 112 » i 105 • 5 1,26 » Zeer zware klei 9 1498 » 10, 1932 » » 11,91 » Men ziet, dat de volgorde van het hoogste naar het laagste cijfer in de drie kolommen nagenoeg hetzelfde is, al wijkt de ver houding van de cijfers voor een zelfde stof vrij veel van elkaar af. Vergeleken met de officieele (voor de belasting) klassilïcatie der gronden, waarvoor in Duitschland de grond in vijf soorten onderscheiden worlt, von l Mirscurcuuuu, dat zijn calorimetrische Referaten 1099 methode geheel dezelfde volgorde der grondsoorten gat als de officieele taxateurs opgegeven hadden.' Voer ons van belang is het enorme onderscheid in warmte ontwikkeling, dat de laatste grondsoort vertoont vergeleken met alle andere (veengrond uitgezonderd). Deze laatste grondsoort toch is de zeer zware klei, dieopjava o. a. in Pasoeroean, Soerabaia, Sidhoardjo, Ngandjoek enz. wordt aangetroffen en waarvan door mij een monster aan de universiteit te Kiel was achtergelaten. Waar deze grond vergeleken met de Europeesche klei, ruim tien maal meer ealoriën ontwikkeld, en dus zoo enorm afwijkt, spreekt het van zelt, dat de eisenen, die Europeesche grondsoorten stellen, o. a. aan bewerking, bemesting enz , niet zonder meer kunnen worden overgebracht op onze grondsoorten op Java. Telkens vindt men dergelijke verschillen, wanneer onze gron den met Europeesche vergeleken worden. Zoo deelde ik vroeger mede, dat men met de slib methode bij onze klei 40% niet be zinkende deeltjes vindt, bij Europeesche slechts ± 5% en vond ik onlangs, dat van onze zware klei 83% oplost bij successievelijk ko ken met zoutzuur en kali, een cijfer, dat bij Europeesche klei in de verste verte niet bereikt wordt. Alle bemestingsrecepten, zooals die o. a. in den laats ten lijd in Duitschland voor tropische cultures gegeven worden, zijn dus van nul en geener waarde, zoolang zij niet op de plaats zelf aan de praktijk getoetst zijn. Kouus. MEDEDEELINGEN UIT EN VOOR DE PRAKTIJK BUITKN VERANTWOORDELIJKHEID DER REDACTIE. VACUUMPAN MET ROEKWERKTUIG. Kalhipaten ontving van de firma Gebrs. Stork & Co. eene kookpan met roerwerktuig, welke op den l» l « n Juli van deze cam pagne in werking gesteld werd. Deze pan werd uitsluitend voor eerste stroop gebruikt, en het was ons, dank zij de betere circulatie, mogelijk ouder te koken. Referaten 1100 De stroop werd gedeeltelijk in 3 Bocktrommels en gedeeltelijk in de bakken neergelaten, daar de capaciteit der 3 trommels niet voldoende was voor al de eerste stroop. De stroop werd 3 X 24 uur in de trommels geroerd. Deze zelfde werkwijze werd het vorige jaar eveneens toegepast, en bestaat dus het eenige verschil in de behandeling der stroop van dit jaar bij die van het vorige jaar, in het koken met de nieuwe pan. De maaltijd duurde van 1 Mei tot 12 üctober met een tus schenpoos van 12 dagen. Onderstaande tabel toont genoeg het groote voordeel aan der betere circulatie, en stel ik mij thans voor in de volgende cam- 1101 Mededeelingen uit en vonr de praktijk pagne na voldoende Bocktrommels te hebben, de gemiddelde zuiver heid der afloopstroop van de centrifuges zeker op 40 te brengen. Kadhipaten, 25 October 1898. W. G. de Voogt. DIVERSE MEDEDEELINGEN' F. Sachs zegt over de internationale conterentie voor de af schaffing der suikerpremiën het navolgende. De Belgische regeering heeft uitnoodigingen gericht tot Duitsch land, Oostenrijk-Hongarije, Frankrijk, Nederland, Engeland, Rusland, Denemarken e. a. tot bijwoning van de internationale conferentie, die den 7 den Juni te Brussel bij elkander gekomen is en waarvan het doel als volgt werd aangegeven: „Onderzoek van het vraagstuk der afschaffing van de uitvoer premiën op suiker en wat daarmede in verband staat". De premiën, directe of indirecte, in de verschillende suiker produceerende landen, kunnen verdeeld worden in twee klassen, n.l. a. Directe uitvoer premiën, zooals men ze aantreft in Duitsch land, Oostenrijk, Frankrijk, Nederland en de Argentijnsche Republiek; b. premiën voortspruitende uit verhoogde invoerrechten gehe ven, hetzij door tusschenkomst der regeering, hetzij door eene onderlinge overeenkomst der fabrikanten, zooals in Oostenrijk- Hongarije, de Amerikaansche suikert rust: c. premiën, voortvloeiende uit de ontvangst der aecijnsrechtcn, zooals in Frankrijk en België enz. indirecte premiën, voortvloeien de uit gedeeltelijke vermindering van productiekosten b. v. door rijzing der melasseprijzen tengevolge van verhoogde invoerrechten, zooals in Frankrijk, den waarborg van een minimum rente, zooals in Brazilië, het agio op het goud in vele overzeesebe staten Uit een practisch oogpunt beschouwd, is het een volslagen onmogelijkheid, eene afscheiding te maken tusschen de verschillende vormen, waaronder de premiën verleend worden. In alle landen beoogen zij hetzelfde doel; de productie en den uitvoer van suiker mogelijk te maken ondanks de concurrentie dezer industrie in andere landen, eveneens door premiën beschermd. Gewoonlijk worden de premiën betaald uit de ontvangsten, afkomstig uit den accijns en de verhoogde invoerrechten. Deze over- 1102 Mciledeelingen uit on voor do praktijk treffen gewoonlijk het bedrag der premiën, zoodat teizelfder tijd de schatkist nog eene aardige bron van inkomsten beeft. Daar de wetten ten doel hadden de suikerindustrie door het toekennen van premiën te bevoordeelen, werden zij natuurlijk in den beginne door de fabrikanten met genoegen ontvangen. Maar de voordeden daaruit voortspruitende, waren niet van langen duur. De concurreerende landen verhoogden spoedig op hunne beurt naar verhouding de door hen toegestane premiën en natuurlijk ook den accijns, waaruit de premiën betaald moesten worden. Daaruit ontstonden dubbele zwarigheden. I'. Tengevolge van de verhoogde rechten, steeg de prijs van de consumptiesuiker en het verbruik verminderde. 2 e . De premiën, welker werkelijke waarde gewoonlijk overschat werd, voerden tot eene buitengewoon groote productie, die de be hoeften der wereldconsumptie aanmerkelijk overtrof. Deze beide omstandigheden badden telkens eene daling dei suikerprijzen tengevolge, die dikwijls zelfs het bedrag der premiën evenaarde. De gebrachte offers ten gunste der suikerindustrie door de verbruikers gedaan, hadden dus dikwijls de omgekeerde uitwer king en misten hun doel. Maar van den anderen kant had het afschaffen der premiën in een enkel suikerproduceerend land den totalen ondergang der industrie binnen zijne grenzen tengevolge, daar deze machteloos was in den strijd met de concurreerende landen, die hunne premiën bleven handhaven (b.v. Engeland). De afschaffing der premiën is slechts mogelijk door eene inter nationale overeenkomst. Verschillende regeeringen, waaronder Duitschland en Melgië, hebben daarom het denkbeeld geopperd, de betrokken landen tot eene bijeenkomst uit te noodigen, ten doel hebbende de algeheele afschaffing der suikerpremiën in alle suikerproduceerende landen. Bestaat er hoop, dat de internationale conferentie haar doel zal bereiken? Wij kannen het tot onzen spijt niet gelooven. De wijze, waar op de vraag gesteld is, toont reeds aan, dat de ontwerpers van de conferentie ernstige moeilijkheden voorzien hebben. In de uitnodigingsbrieven aan de verschillende regeeringen gericht, wordt er slechts van uitvoerpremiën gesproken en wordt er slechts in vage termen gewag gemaakt van „de punten, daar mede in verband staande." Diverse mededeelingen 1103 Zooals wij echter reeds boven opmerkten, is het uit een prak tisch oogpunt beschouwd onmogelijk onderscheid te maken tusschen directe uitvoerpremiën en indirecte premiën, iets waarmede men in 1888 te Londen geen rekening wilde houden en de mislukking van de Londensche conferentie tengevolge had. Niemand zal derhalve gelooven, dat het der conferentie geluk ken zal, zoo maar in eens in alle landen de directe of indirecte premiën af te schallen. De ontwerpers der conferentie hebben er weinig aan gedacht, dat zij hunne oproeping beperkt hebben tot een klein aantal, de eenige Europeesche Staten, die suiker uitvoeren en Engeland. Er is zelfs geen sprake van landen, die rietsuiker pruduceen n en uitvoeren, hoewel in vele de suikerindustrie kunstmatige voor deelen geniet. En de rietsuiker, welke in verschillende landen zeer goedkoop geproduceerd kan worden, zelfs zonder premiën, is zektr geen te versmaden tegenstander. Wij moeten toestemmen, dat het in allen gevalle een groote schrede voorwaarts zou zijn, indien de landen, die aan de conferentie deelnemen er toe konden besluiten, hunne premiën te laten varen, onder welken vorm dan ook. Doch we mogen ons vooral van de inzichten van Frank) ijk geene illusies maken. De heer Méline neeft dikwijls de formeele verklaring afgelegd, die niet toelaat te gelooven, dat hij zonder eenig voorbehoud de afschaffing zijner hooge premiën zal onderteekenen, die naar hij beweert, noodig zijn voor zijne industrie, daar deze anders in slech tere condities zou verkeeren dan de Duitsche en de Oostenrijksche. Evenmin gelooven wij, dat de Russische regeering er in zal toestemmen, hare premiën af te schaffen, daar deze gegrond zijn op verhoogde invoerrechten en onmisbaar schijnen voor het bestaan der suikerindustrie daar te lande. De inzichten van Oostenrijk zijn nog niet bekend, maar het is waarschijnlijk, dat het onder den invloed zijner suikerfabrikanten, die bang zijn voor de Duitsche concurrentie, hevig gekant zal zijn tegen het afschaffen der premiën. Het Duitsche rijksbestuur daarentegen heeft bij hertaling bevestigd, dat het met de afschaffing der premiën instemde, onder voorwaarde, dat de concurreerende landen dit eveneens deden, doch het heeft zich nog niet uitgesproken omtrent het vraag- Diverse mpdedeelingcn 1104 stuk der overponden, die eveneens tot het uitkeeren van premiën kunnen leiden. Kan men onder deze omstandighe den alleen in België tot afschaffing der premiën overgaan, zonder daardoor de bietencultuur en met haar elke andere industrie den genadeslag te geven. Wij zien deze weldadige cul tuur reeds sedert een paar jaren aanmerkelijk verminderen, enkel om lat de premiën niet zooals in de concurreerende landen ver hoogd zijn. Wij zijn er van verzekerd, dat de Minister van Financiën in geen geval er toe te bewegen zal zijn, de Belgische suikerindustrie aan die van concurreerende landen op te offeren. De kans van slagen voor de conferentie staat dus zeer zwak, om niet te zeggen hopeloos, tenzij Kngeland er toe mocht besluiten, even als de Vereenigde Staten, de door premiën beschermde suiker met differentieele rechten te belasten, een maatregel, die tot nu toe onwaarschijnlijk is: Kngeland heeft er zelfs niet veel belang bij, de afschaffing van alle premiën te eischen, zooals nader uit het volgende zal blijken. Kan het doel door de conferentie beoogd, niet op andere wijze bereikt worden? Ten einde de crisis, die tegenwoordig de suikerindustrie bedreigt, te doen eindigen, ten minste eenigszins te verzachlen door verhooging der premiën, is het niet noodig, in eens alle premiën in alle landen af te schaffen. Het zijn echter niet de premiën zelf, die deze crisis veroorza ken, maar veeleer de verbreking van het evenwicht tusschen pro ductie en verbruik, de enorme voorraden op de wereldmarkt, die de prijzen drukken en dientengevolge de crisis veroorzaken. Maar om het verbroken evenwicht te herstellen en de voor raden te verminderen bestaan er twee middelen n.l. le. De vermindering of de algeheele afschaffing der rechten op de suiker. 2e. De beperking van de productie. Het eerste middel is verreweg het beste. De bietencultuur is een der voordeeligste voor alle landen; daarom is het wenschelijk, dat deze cultuur, in plaats van te ver minderen, zich in de toekomst nog meer uitbreide. De vermindering, of liever de afschaffing der rechten op de suiker is een uitstekend middel om daartoe te geraken. Want ten gevolge daarvan zal er eene vermindering van den suikerprijs 1105 Diverse mededeelinged ontstaan, die eene toename van het suikerverbruik te weeg brengt. Op deze wijze zal het mogelijk zijn de cultuur der suikerbieten uit t« breiden. Ongelukkigerwijze zijn vele regeeringen tegen deze oplossing gekant, wijl het haar te moeilijk toeschijnt, zich op andere wijze deinkomsten te verschaffen, die zij thans uit de rechten op de suiker trekken. Naar onze meening houden deze regeeringen geen genoegzame rekening met de verliezen, die het gevolg zijn van het hellen van zoodanige rechten en hoewel niet zoozeer in het oogvallend, toch werkelijk bestaan. Wil aen daarenboven de suikerindustrie treffen, dan is het verre van logisch vooraf rechten te heffen op de productie; oordeel kundiger zou het zijn, als basis te nemen de winsten der fabrikatie Het is wellicht ook niet zoo onmogelijk als beweerd wordt, som mige nadeelige onkosten te verminderen, zonderde welvaart van het land te benadeelen; wij achten het echter verkieslijk de oplossing van deze vraag aan elk der betrokken landen zelf over te laten. Wat er ook van zij, indien een land meent noch de afschaf fing der premiën, noch de afschaffing op vermindering der rechten te kunnen aannemen, blijlt hem nog een ander middel over om tot een gezondeien toestand te geraken: n. 1. de beperking der productie. Verschillende landen, zooals Duitschland en Rusland hebben het beginsel van beperking in hunne suikerwetgeving reeds in gevoerd. De redactie der wetten, daarop betrekking hebbende, is evenwel niet zeer gelukkig, want zij noodzaakt indirect de suiker fabrikanten om het contingent, dat hun is toegekend, met het oog op de toekomst, te overschrijden, in weerwil van de schade, die zij zoodoende zichzelven en de gemeenschap berokkenen. Het zou echter niet moeilijk zijn, dezen stand van zaken te verbeteren. Het zou voldoende zijn de voorwaarde te stellen, dat de fabri kant, die zijn contingent overschrijdt, geene premie geniet voor de gemaakte overponden, maar dat met deze overponden ook in de toekomst geen rekening wordt gehouden. Deze afdoende maatregel heeft men niet genomen enkel om den aanbouw van nieuwe fabrieken niet Ie belemmeren en de uit breiding van kleine fabrieken niet tegen te gaan. De beide stelsels, die wij boven uit elkander gezet hebben, 1106 Diverse meledeelingen zouden daarenboven door alle fabrikanten van alle landen met genoegen ontvangen worden. Wij gelooven niet, dat de regeering van een enkel rijk zou weigeren, mede te werken om een gezon den toestand der suikerindustrie in 't leven te roepen, indien de ooncurreerende landen een der boven aangegeven maatregelen wilden toepassen. Wanneer de conferentie te Brussel dezen weg opgaat, zou zij een onbeschrijflijk grooten dienst aan de suikerfabrikatie kunnen bewijzen. Wanneer dit doel bereikt zal zijn, zal het gemakkelijker gaan om langzamerhand tot vermindering en algeheele afschaffing der onnoodige suikerpremiën te komen. Wij willen aan het slot enkele bijzonderheden geven omtrent de wijzigingen in de suikerwetgeving in de verschillende landen, om met eenigen goeden wil het gewenschte doel te bereiken, niet twijfelende of de regeeringen der betrokken landen, zullen in staat zijn, de middelen, die wij aan de hand doen, door andere te ver vangen, die in het belang van 't algemeen en van hun eigen zullen strekken. België De Belgische regeering heeft reeds meermalen verklaard, van plan te zijn de rechten op de suiker tot 16 francs te verlagen en later heelemaal af te schaffen Deze vermindering der rechten tot 15 francs heeft terzelfder tijd eene beperking van de suikerpremiën tengevolge, want het is niet waarschijnlijk dat deze de bronnen kunnen overschrijden, waaruit zij voortspruiten. Het is moeilijk te voorzien, of hetbinnenlandsch verbruik, voort spruitende uit de vermindering van den accijns, aanzienlijk zal zijn. Indien dit zoo ware, wat vooral in de eerste jaren twijfelachtig is, of indien de regeeringen der concurreerende landen eveneens veranderingen invoeren om den toestand te verbeteren, kunnen de suikerfabrikanten ook eene vermindering der premiën aannemen. In elk geval kan men van den goeden wil der Belgische regee ring on der Belgische suikerfabrikanten verzekerd zijn. ÜÜITSCIILAND. Volgens de wet van 27 Mei 1890 wordt het contingent van iedere suikerfabriek berekend uit de productie van de drie laatste campagnes, uitgezonderd van dat jaar waarin het cijfer het laagst was. Diverse mededeolïngcD 1107 Voor de fabrieken, welker productie de 4 millioen K. G. niet te boven gaat, neemt men als basis de hoogste productie aan, doch minder dan 4 millioen K. G. Uitvoerpremiën worden niet betaald voor gemaakte overpon den. Hieruit volgt, dat eene fabriek, die haar contingent over schrijdt, geen premie ontvangt voor de gemaakte overponlen, maar kan rekenen op hooger contingent voor de volgende jaren, tot schade van die fabrieken, welke hun contingent niet hebben uit gebreid. Er is dus een prikkel, die den fabrikant aanspoort zijn con tingent te overschiijden en dus ook het algemeene contin gent. Dit blijkt uit de volgende tabel: l'ampagne. algemeen contingent. werkelijke productie. 18U6—97 1,700000 ton 1,821200 ton 1897—98 1,756499 » ' 1,850000 » 1898—99 1,803252 » Er bestaan verschillende middelen om dezen toestand van zaken te verbetren. Men kon b. v. bepalen, dat iedere fabriek haar contingent van het vorige jaar zou behouden. Alleen, het exedent van het totale contingent zou tusschen de verschillende fabrieken, die haar contingent hebben overschreden en tusschen de nieuw-gebouwde fabrieken kunnen verdeeld worden in zoo danige verhouding als de regeer ing billijk acht. Onder deze voorwaarden zullen de fabrikanten minder gene gen zijn hun contingent te overschrijden, daar zij steeds een gelij ke som aan premiën ontvangen. Dit zou een voordeel voor iedereen zijn. Wij twijfelen er niet aan, of Duitschland is wel genegen zijn premiën te verminderen, zelfs geheel af te schaffen, indien de concurreerende landen de hunne verminderen of afschaffen of maatregelen toezeggen, zooals die door ons boven werden aange wezen. De Duitsche regeering zal naar onze meening ook wel toestemmen in eene vermindering van de rechten op de consump tie en niet gekant zijn tegen eene verlaging van de invoerrechten, om de mogelijkheid uit te sluiten er eene indirecte premie van te maken. Alles samen genomen, zijn wij overtuigd, dat op den goeden wil van de Duitsche regeering, evenals op dien van de Belgische kan gerekend worden. Diverse niededeelingrji 1108 00STENRI.IK-IIONGARI.IK. De tegenwoordige Oostenrijksch-llongaarsche wetgeving bevat reeds eene beperking in den zin, dat de som der directe premiën het cijfer 9 raillioen niet kan overschrijden. Een nieuw ingediend wetsontwerp gaat nog verder door te bedingen, dat de terugbetaling der te veel genoten gelden moet geschieden door de fabrieken naarmate zij meer hebben uitgevoerd. Dizo maatregel is rationeel, want juist deze fabrieVen d. i. de groote, zijn het, die oorzaak zijn van overproductie door ver werking van te veel grondstof. Ongelukkigerwijze bevat het nieuwe wetsontwerp ook een voorstel tot verhooging der rechten, maar we horen, datde regee ring hiervan zal willen afzien wegens de groote voordeelen, die eene internationale overeenkomst kan opleveren. Men moet be grijpen, dat de toename van het binnenlandsch verbruik -voor elk land eene eerste vereischte is en vooral voor Oostenrijk, waar het verbruik nog zeer gering is. De Oosteniijksche re^eeringmoest er eveneens toe overgaan de invoerrechten op de ingevoerde suiker te verminderen, zoodat zij de rechten op het verbruik slechts zeer matig te boven gingen, voldoende om de inlandsche markt te be schermen. Wij gelooven dat de Oostenrijksche suikerfabrikanten zich niet tegen eene vermindering der directe premiën zullen verzetten, onder voorwaarde, dat er gelijktijdig eene vermindering van rech ten plaats hehbe en de andere landen eveneens in dien geest handelen. Frankrijk De Fransche suikerfabrikanten zijn over 't algemeen niet zeer geneigd zelfs een klein gedeelte hunner premiën prijs te geven. Men kan echter niet ontkennen, dat de tegenwoordige toestand van de Fransche wetgeving abnormaal is en op den duur zoo niet blijven kan. Vooreerst is een onmiddellijk gevolg van dien toestand eene overproductie en tengevolge daarvan eene vermindering van de staatsinkomsten, te meer daar de consumptie, beperkt door hooge accijnsrechten, reeds gedurende vele jaren stationair gebleven is. Geen enkele Fransche regeering zal zich op den duur aan de noodzakelijkheid kunnen onttrekken, de suiker goedkooper te doen worden. De laatste suikerwet is genomen als represaille-maatregel tegen Diverse me<letleeli»gen 1109 Duitschland en zoodra Duitschland zijne premiën verlaagt, kan Frankrijk niet achterblijven. De regeering heeft daarenboven be loofd, de afschaffing harer uitvoerpremiè'n door te voeren. Zeker zal zij er niet toe besluiten om terzelfder tijd hare productie premiën af te schallen, maar zij zal zich door den vooruitgang der I'abrikatie zelf genoopt zien, deze te verminderen. Tegelijkertij i is eene vermindering van accijns dan noodzake lijk, zoowel in het belang der verbruikers als in dat der fabrikanten, die tegenover Je onzekerheid der toekomst, in de eerste plaats hunne zorgen motten wijden aan de inlandsche markt. De vermin dering der staatsinkomsten, voortspruitende uit de verlaging der rechten, zal zelfs niet aanzienlijk zijn, vergeleken bij de gewisse vermeerdering der consumptie. Thans heeft men reeds de rechten verminderd op de suiker, die gebezigd wordt bij de wijnfabrikatie. Men kan de rechten op de suiker verminderen, of beter, geheel afschaffen, wanneer deze tot andere doeleinden gebruikt wordt, b.v. voor confituren zooals in België en bij gebruik voor het leger. Wij meenen dat de Fransche regeering en de fabrikanten deze vragen in ernstige overweging moeten nemen en er zooveel mo gelijk gevolg aan zullen geven. Het zou van hunnen kant blijk geven van groote kortzichtigheid, indien zij niet medewerkten tot verbetering van een toestand, die hun, zoowel als hunne concur renten groote voordeden zou bezorgen. Mocht de Fransche regeering, tegen onze verwachting in, weigeren, uit vrees voor een ontoereikend budget, de rechten te verminderen, dan zou zij, als uiterste, nog beperking der productie hunnen invoeren, door vermindering der premiën, hoewel zulks een minder verstandige maatregel zou zijn. Rusland De Russische suikerwet bevat eveneens het beginsel van beperking der productie ten bate der consumptie, want zij kent geen enkele premie aan uitgevoerde suiker toe en daar in 't alge meen de pro iuctie en het vervoer van suiker te duur worden om onder deze voorwaarden den uitvoer met voordeel te doen geschie den, zal het voldoende zijn de wet eene kleine wijziging te doen ondergaan, om iedereen te vreden te stellen en de wereldmarkt eenigszins te ontlasten. DWerae mededeelingen 1110 Te dien einde kon men, in plaats van de hoeveelheid consump tiesuiker op 1 millioen K.G. te beperken, bepalen, dat elke fabriek zooveel consumptiesuiker kon vervaardigen als het voorafgaande jaar. De ontbrekende hoeveelheid consumptiesuiker zou kunnen geleverd worden door de nieuwe fabrieken, eerst tot een hoeveel heid van 1 millioen K.G., het overige gedeelte in verhouding tot de gemaakte overponden. De Russische fabrikanten zouden dan niet meer gedwongen zijn, om op deze manier met verlies een groot gedeelte hunner productie van de hand te doen, wijl zij dan ecne gelijke som aan premiën voor eene kleinere productie ontvangen. Tegelijk zou de Russische regeering er voordeel bij hebben den accijns en de transportkosten te verminderen, ten einde de vermeerdering van het suikerverbruik, dat reeds aardig toeneemt, te bevorderen. De regeering kon, zooals dit thans ook geschiedt, de fabri kanten de verplichting opleggen, een genoegzame hoeveelheid sui ker in voorraad te houden, om ten allen tijde in de stijgende be hoeften te voorzien. Op deze wijze zal de uitvoer niet totaal ophouden, maar zich beperken tot die fabrieken, die in staat zijn tengevolge harer gun stige ligging zelfs zonder premie uit te voeren. Daar tengevolge der internationale overeenkomst de prijzen der suiker op de wereldmarkt zullen rijzen, zou de uitvoer, voor zoover deze plaats heeft, met meer voordeel kunnen geschieden. Engeland. Met recht stelt Engeland veel belang in den uitslag der con ferentie. Om twee redenen is het tegen het premiënstelselgekant: le. De Engelsche koloniën en vooral de Antillen hebben veel te lijden van de concurrentie der door premiën beschermde suikers uit Europa. '2e. De Engelsche raffinadeurs gaan gebukt onder de concur rentie van de door premiën beschermde geraffineerde suiker uit Europa. De vrees omtrent het eerste punt heeft geen reden van bestaan, daar de suiker der Antillen goeden aftrek vindt in de Vereenigde Staten, waarvan de suiker uit Europa is buitengesloten wegens de supplementaire invoerrechten, gelijkstaande met premiën. Dezelfde maatregel zal binnenkort genomen worden door Canada. Diverse medciloelio^en 1111 Wanneer men de premiën in Duitschland en andere landen afschaft, zullen de supplementaire invoerrechten in de Vereenigde Staten verdwijnen en de suiker der Antillen zal op de Amerikaansche markt weer een geduchte mededinger krijgen. Wat het tweede punt betrelt, we kunnen niet ontkennen, dat Engeland daarin gelijk heeft Immers, de groote afwijking tusschen de premiën door de verschillende landen, n. 1. door Oostenrijk en Duitschland, verleend aan uitgevoerde geraffineerde en ruwe suiker, doet de Engelsche raffinaderijen zeer veel nadeel. Engeland is dus gerechtigd te vragen, dat geraffineerde suiker overal binnen zekere grenzen matig beschermd dient te worden zooals in België en Nederland. Om te slagen zou Engeland alleenlijk de ernstige noodzakelijk heid dienen te overwegen, eventueel met gelijke invoerrechten te belasten, alle gerallineerde suiker afkomstig uit landen, die met dit voorstel niet wilden medegaan. In dit geval zou het zelfs niet rens noodig zijn, toevlucht tot dezen maatregel te nemen, daar de betrokken landen zonder twij fel zullen zwichten. De suikerfabrikanten dezer landen kunnen dezen maatregel niet anders dan toejuichen, daar men hunne premie ongemoeid laat, deze zelfs vermeerdert. En de raffinadeurs zouden niet al te onverzettelijk moeten blij ven. Tengevolge der hooge premiën, die zij thans in sommige lan den genieten, zouden zij in de toekomst de fabrikatie van geraf fineerd in de bietsuikerfabrieken uitlokken. Een lagere premie zal hun helpen, hun voorrecht met meer zekerheid te handhaven. Men zal niet ophouden geraffineerde suiker in Engeland in te voeren, de Engelsche raffinaderijen kunnen zich, bij gelijke kans, beter staande houden. Andere lakden Het dunkt ons onnoodig, over de andere suiker-produceerende landen van Europa te spreken (Nederland, Zweden, Denemarken, Spanje, Rumenië enz.) aangezien hun uitvoer zeer gering i». Het is duidelijk, dat zij eveneens belang hebben bij de verbetering van de suikermarkt. Maar wij meenen de aand-cht te moeten vestigen op de anti economische maatregelen, die de Italiaansche regeering sinds eeni- Oiverse mtï.ludeolmgen 1112 gen tijd neemt, door de ingevoerde suiker met zeer hooge invoer rechten te belasten. Deze maatregel is zeer nadeelig voor de Italiaansche schatkist, wegens vermindering der rechten tenge volge van de vermindering der consumptie en wellicht ook door den smokkelhandel. Het ware te hopen, dat de Italiaansche regeering dit anti-eco nomisch stelsel spoedig liet varen. Al deze maatregelen hebben ten dojl de crisis, die de suiker industrie in gansch Europa doorworstelt, te verzwak kon en wellicht te doen verdwijnen. Zulk een oplossing achten wij verkieslijker en vooral veel prac tischer dan eene radicale oplossing, die in schijn wel eenvoudiger is, naar minder rekening houdt met de behoeften van elk land. Het is ons niet onbekend, dat tegen onze voorstellen eveneens bezwaren kunnen rijzen, maar deze zijn met eenigen goeden wil niet onoverkomelijk. Vooral is het noodig, dat alle landen te goeder trouw en oprecht handelen en er niet meer gesproken worde van ~oorlog-premiën" en andere holle gezegden. Integendeel, het zou wenschelijk zijn, dat de internationale conferentie eene blijvende instelling werd, die in het heden zoowel als in de toekomst alle bezwaren zou uit den weg ruimen. Bladen voor suikerbietenteelt 1808, bh 01. In de aflevering van 11 Augustus 11. van het Engelsche week blad ~Truth" komt onder den titel „de waarheid betreffende de suikerkwestie" het navolgende artikel voor, dat zich in sterke bewoordingen tegen ChaMberlain uitlaat en ook opkomt tegen diens uitlating over het heffen van inkomende rechten op geprimeerde suiker, waarom het artikel voornamelijk voor ons van eenig belang is. „Zelden werd er meer onzin gesproken of geschreven als door hen die zich geroepen achtten een pleidooi te leveren voor onze tusschenkomst tot de wederopheffing van de suikerindustrie in onze West-Indische bezittingen. Zorgvuldig heeft men getracht de gedachte ingang te doen vinden, dat deze eilanden en de aangren zende kolonie Demerara even geschikt zijn voor de suikerrietcul tuur als eenig ander land ter wereld en dat het bloeiende koloniën waren totdat eenige Europeesche mogendheden in oneerlijke con currentie traden door de bietsuiker met premies Ie begunstigen. DWerae mtdt declingen 1113 In werkelijkheid echter duurde de bloei der West-Indische eilanden door hunne suikerindustrie slechts zoo lang, als door de planters van slavenarbeid gebruik kon worden gemaakt. Met de afschaffing der slavernij verdween ook de welvaart Eigenaren van suiker ondernemingen gingen echter voort met het cultiveeren van suikerriet. Zij waren gewoonlijk niet zelf op de onderneming en toen de voordeelen die zij van hunne West-Indische fabrieken trokken zeer klein of nihil werden, moesten zij er toe overgaan hypotheken op hunne bezittingen te nemen. Slechts zelden werden uitgaven voor nieuwe machineriën gedaan: deze gevallen waren meer uitzondering dan regel. In den laatsten tijd is de toestand der suikerindustrie verer gerd, niet alleen tengevolge van de groote hoeveelheid bietsuiker die aan de markt kwam, maar ook door de enorme toename der rietsuikerproductie in andere landen. De beetwortekuikerindustrie gaf het voorbeeld tot verlaging van den kostprijs d"or eene betere en goedkoopere werkwijze. Dit had noodzakelijk tengevolge dat ook de rietsuikerindustrie haren kostprijs moest verminderen. In 1883 bedroegen de productiekosten van 1 ton suiker in West- Indië £ 16. 1 s. 7 d.; nu is de gemiddelde kostprijs £ 9, terwijl die overal elders lager is. Wat de wereld door deze reductie van den kostprijs gewonnen heeft, zal ik door cijfers duidelijk maken. De wereld-consumptie bedraagt nu 7,000000 ton per jaar. Het uit winnen van £ 7 per ton maakt dus totaal £ 49 millioen per jaar. De jaarlijksche invoer in Engeland is 1,500000 ton: ons deel in de besparing van £ 49 millioen bedraagt dus £ 10,500000.') Aldus, zonder de intelligentie der bietsuikerfabrikanten, zou de wereld of £ -19 millioen per jaar meer voor suiker moeten betalen, of het met aanmerkelijk minder suiker moeten doen, dan nu wordt ver bruikt. L'e uitvoerpremie op suiker in Duitschland bedraagt 30s. per ton. Men wil ons nu doen gelooven, dat tengevolge dier premiede rietsuiker van de markt wordt verdreven. Hoe zijn echter de cijfers? In 1882 was de productie van beetwortelsuiker 1,783200 tons, aan rietsuiker '2,016084 tons; in 1896 waren deze producties 3,709284 tons bietsuiker en 4,95Ö0C0 rietsuiker. Niettegenstaande de premie op bietsuiker nam de rietsuikerproductie dus bijna *) Tegen deze becijfering valt nog al een en ander te zeggen, dooli de bedoeling vim den schrijver schijnt te zijn om te doen uitkomen, dat de rietsuikerindustrie hare ontwikkeling te danken heelt aan de beetwortelsuiker-culluur. (Vert.) Diverse mededeelingen 1114 3,000000 tons gedurende genoemd tijdpeik toe. Maar terwijl de totale rietsuikerproductic in die mate toenam, nam zij in West- Indië en Demerara 70000 tons af. Wat bewijzen deze cijfers ? Dat rietsuiker tegen bietsuiker concurreeren kan, maar dat de West-Indische rietsuiker het èn tegen riet- èn tegen biet-suiker aflegt. Herhaaldelijk is verklaard, dat de verminderde productie in West-Indië aan gebrek aan kapitaal is te wijten. In het algemeen werd evenwel voor de rietsuikercultuur ruimschoots kapitaal be schikbaar gesteld. Dat er geen kapitaal voor West-Indië te vinden is, moet daar in gezocht worden, dat kapitalisten, met 't oog op klimaat, grond en bewerking, hun geld met meer voordeel in de suikerindustrie in andere landen konden beleggen. Op Java, waarde bodem vulkanisch en de bewerking buitengewoon goedkoop is, wordt de rietsuiker a £ 0 per ton gemaakt. *) Op de Sandwichs-eilanden levert een acre grond twee maal meer suiker op dan in West-Indië. Ik, voor mij, geloof dat rietsuiker, uitgezonderd daar waar zij onder buitengewoon gunstige omstandigheden geproduceerd kan worden, nooit in staat zal zijn op Europeesche markten togen biet suiker te concurreeren. De premies niet medegereknid, kost bietsui ker in Hamburg £ 9. 6 s. 3d. per ton f. o. b.; terwijl rietsuiker in West-Indië f. o. b. op £ 9 komt te staan. Het verschil in vracht tusschen de uitvoer van d'e twee plaatsen is ten voordeele van de bietsuiker. Geregeld om de twee a drie jaar is de kostprijs van de bietsuiker verlaagd en men kan gereedelijk aannemen, dat dit zoo voort zal gaan. Nemen wij het verleden als richtsnoer voor de toekomst, dan zal men dus in staat zijn elk jaar op voor deeliger condities suiker te produceeren. In zijn laatste redevoering over zijne op West-Indië betrek king hebbende voorstellen, zinspeelde de heer Chamberlain er in bedekte termen op, dat, zoo de Europeesche mogendheden door gaan premies te verleenen, het Vereenigde Koninkrijk, volgens de bepalingen van den Vrij-Handel, het recht heeft inkomende rechten op gep imeerde suiker te heffen. Ik betwijfel ech ter of Brigiit of Cobdex zich met dezen nieuwen Vrij-Handel *) T.it narieht van den schrijver maj lütr wel worden aangevoerd dat een prix de revieot van j£ 6 per ton of db f 4,50 per pikol eerder uitzondering dan regel op Java is. Kr zijn hier helaas nog genoeg fabrieken, waar de prix de revient niet lager is dan in West-Indië n. 1. j£ 9 per ton of f 6,67 per pikol. 1115 Divers mededeelingen /ouden hebben vereenigd, en zelfs ui ware dit het geval, dan nog zou de toepassing ervan op deze suikerkwestie meer in ons nadeel dan voordeel zijn. De tegenwoordige import van suiker in liet Ver eenigde Koningrijk bedraagt 1,500000 ton per jaar. West-Indië levert '255000 ton per jaar. Nemen wij aan, dat de te heffen inkomende rechten het equivalent zouden zijn van de Duitsche premie, dus 30 s. per ton en dat door die belasting de prijs van de suiker met dit bedrag verhoogd wordt, dan zou het navolgende daaruit vo irtvloeien. Wij zouden £2,250000 per jaar meer betalen alleen om West-Indie £ 382000 winst te laten behalen, hoewel — en dit maakt het geval nog dwazer — West-Indië niettegenstaande die 30 s. per ton meer, niet in staat is suiker met winst te produceeren. Er is veel gesproken over de nadeelige uitwerking der suiker premie op onze suiker-raffinaderijen. Hier volgen enkele cijfers: in 1884 werden er volgens de Board of trade 842770 ton geraf fineerd, in 1894, 623552 ton, in verloop van 10 jaar dus 210218 ton minder. Daarentegen werden in 1882 geïmporteerd 1,130000 ton tegen 1,526000 ton in 1896; tegenover de reductie van 219218 ton geraffineerde suiker staat dus een toename van 396000 ton geïmporteerde suiker. Deze toename is het gevolg van de jamindustrie en suikerbakkerij van wier producten tegenwoordig groote hoeveelheien geëxporteerd worden. De slotsom is dus dat den werkman meer werk verschaft wordt en de werkgever grooter winsten maakt. Toch moeten we daarom niet meenen, dat het verhoogen van den suikerprijs voor den Engelsehen ver bruiker den Engelschen werkman meer werk geven zal, want het resultaat zou juist het tegenovergestelde zijn. De heer Ciiamuerlain stelt nu voor, in afwachting van het ver dere verloop van de onderhandelingen, centrale fabrieken op Bar bados en twee andere eilanden op te richten; volgens hem zouden eenige financiers gereed zijn deze fabrieken voor een som van £ 750000 te bouwen, wanneer hun hiervoor gedurende lOjaar een rente van 3 % gegarandeerd wordt. Wanneer die finauciers niet reeds in Hanwell zijn, raad ik hunne familie-betrekkingen aan ze onder curateele te stellen, want welk verstandig mensch zal zich in zoo'n onzinnige speculatie wagen? Barbados is het centrum van de suiker industrie in West-Indië. Het doel van de eigenaren der daar gele gen plantages is de negers te dwingen voor een zeer laag loon te werken. Alle belasting moet door hen betaald worden en wordt Divers*; mededeel In gen 1116 hun slechts een klein stuk grond toegestaan voor een huis en tuintje, waarvoor zij een enorme huurprijs—ongeveer £ 4 oer acre, terwijl grond in Barbados nog geen pound per acre waard is—moeten betalen. Daarbij worden alle levensmiddelen ol' op de plantages zelf verbouwd, of tegen hooge inkomende rechten uit de Vereenig de Staten geïmporteerd. Veel verschil het gebruik van slaven zooals vroeger en de tegenwoordige dwangmethode s er mijns inziens niet: toch heeft deze werkwijze het verval van de suikerindustrie niet kunnen verhinderen. Indertijd zijn er reeds centrale fabrieken opgericht op Mauritus en St. Lucia, maar in beide gevallen is 't gebleken, dat zij geen levensvatbaarheid had den. In het rapport, door eenige regeeringspersonen uitgebracht, noemden deze het „de minste kostbare wijze om de verplichtingen van 't Gouvernement na te komen". Deze „verplichtingen" betee kenen, voor zoover ik na kan gaan, dat de Britsche belastingschul dige, om de eene of andere geheimzinnige reden verplicht is geld weg te werpen aan dure pogingen om de West-Indische suikerin dustrie op te heffen, ter wille van eenige verlóopen, afwezige land eigenaren en voor hen een staat van zaken te laten voortduren, waardoor de neger gedwongen wordt voor hen te werken. Nu vraagt de heer Chamberlain ons niet alleen geld te ver spillen aan suikerfabrieken maar ook het jaarlijksch te kort der verschillende eilanden aan te vullen. Deze „verplichting" zal, vol gens hem, nog verscheidene jaren nagekomen moeten worden ! Uit dank voor de hun verleende hulp zouden de edanden zich dan geheel onder Engelsche Regeering stellen. In Dominica is ech ter een groot deel der bevolking tegen dit plan; zij wetpn zeer goed, dat zij niet zullen profiteeren van plannen gesmeed tusschen het ministerie van koloniën en eigenaren van suikerplantages. Wat deze eilanden waarlijk noodig hebben zijn, strenge wets bepalingen, die de snikerplanters dwingen de gronden der plantages te verkoopen voor' wat zij waard zijn Laten de negers zelf ook wat grond bezitten. Tot nog toe werden zij feitelijk als slaven beschouwd, als slaven voor de suikerindustrie ten voordeele der planters. Het is wel opmerkelijk dat Jamaica, waarde inboorlingen zelf grond migei bezitten en waar andere industriën in de plaats van de suikercultuur getreden zijn, wel bloeien. Uit het aan de Regeerings-Com missie overgelegde bewijs en uit enkele gezegden van de zelf, maak ik trouwens op, dat de sui kerindustrie in West-lndië, over het algemeen nooit succes hebben Dircrie mededeelingen 1117 zal en dat door haar met ons geld te ondersteunen, de eilanden ver hinderd worden het voorbeeld van Jamaica te volgen. De eigenaren van suikerondernemingen vereenigen zich tot een bedevaart tot het inroepen van staatshulp. Het tegenwoordige Gouvernement is, zooals de ondervinding leert, de meening toegedaan dat landeige naren op allerlei wijze bevoordeeld moeten worden. Ook Cham berliin sluit zich daarbij aan en beijvert zich in die richting als de radicaal die Tory is geworden. Zijn tegenwoordig doel schijnt te zijn om zich door grondbezitters als hun beschermengel te doen beschouwen. Indien hij hun werkelijk eenigen gunst ten onzen koste zou behoeven te betoonen, clan zou ik er eerder voor zijn om ons geld te besteden aan grondbezitters in ons eigen land,dan aan deze opvolgers en vertegenwoordigers van de West-Indische slavenhandelaren. Hierdoor zou ten minste ons geld in het land blij ven. De West-Indische suikerplanters betoonen zich niet dankbaar voor hetgeen ten hunnen behoeve gedaan wordt, want volgens een telegram van den Times-correspondent te Kingston, waren zij diep teleurgesteld over de begunstigingen van Ciiamrerlain. Wat hadden zij dan wel verwacht? Om deze heeren te bevredigen, zou het noodig zijn om den Engelschen verbruiker te noodzaken suiker te koopen, tot een prijs die zij bevredigend zouden achten; voorts om hen te helpen met den wederinvoer der slavernij en om hen tegen lage rente geld te verschaffen ten einde in staat te worden gesteld de hypotheken af te lossen en zich van nieuwe machineriè'n te voorzien. Doch waarom zouden wij eerder hun industrie dan eenige andere tak van nijverheid moeten subsidieeren. De grondbezitters in onze eigen Oostelijke provincies vinden dat zij ook niet meer met voordeel graan kunnen verbouwen, evenals de West-Indische grondbezitters dit zeggen van het suikerriet. Waarom de een boven den ander bevoordeelen ? Ik voor mij ben echter het principe toegedaan om elke industrie voor zich zelf te lalen zorgen, zonder eene inmenging van staatwege om kapitalisten te hulp te komen, wanneer zij vinden dat hunne winsten zijn opgehouden. In de suikerfabriekslaboratoria en overal waar men zich met het onderzoek van beetwortel- of rietsappen bezig houdt, heeft men met het inconveniënt te kampen, dat de sappen, die onder zwaren druk gewonnen worden, sterk luchthoudend zijn. Deze Diverse ïneJeileelingcn 1118 lucht ontwijkt zeer buigzaam uit het sap en maakt een nauw keurige densiteitsbepaling slechts na geruimen tijd mogelijk. Tijd is een duur artikel in onze laboratoria, ik maak daarom attent op een toestel, dat door Dr. Brumme te Loebejün geconstrueerd werd, bij de firma Dr. Peters en Rost te Berlijn verkrijgbaar is, en dient om het sap binnen korten tijd geheel vrij van lucht te maken Het hiernevens afgebeelde toestel bestaat uit een glazen cylinder van ongeveer '2 L. inhoud en is op een ijzeren statief bevestigd. De boven ste glazen kraan is ingeslepen en door spiraal veeren en klemmen met het apparaat verbonden. De onderste kraan is vast aan den cylinder be vestigd. De bovenste tweewegsch kraan staat in verbinding met twee pijpjes, waarvan het verticale met een der luchtpompen der fabriek ver bonden wordt. Het horizontale pijpje dient voor het inlaten van lucht resp. de vloeistof waarmede het toestel gereinigd wordt. De onderste kraan wordt voor het optrekken van het sap gebruikt nadat het toestel lucht ledig is gemaakt. De verdere behandeling is zonder meer begrijpelijk. Is het sap uit de onder de glazen kraan geplaatste schaal of kan langzaam in den cy linder gezogen, dan zijn 5 minuten voldoende om door het vacuüm, waarin het, sap zich bevindt, de lucht uit het sap te verwijderen. Zoodra het sap een donkere kleur heeft aan genomen wordt de verbinding met de luchtpomp gesloten, dio met de buitenlucht geopend en daarop het sap in het glas, waarin de bepaling van de densiteit zal plaats hebben, afgelaten. Het toestel benevens een kleine luchtpomp worden door ge noemde firma voor f 18 geleverd. I'iveisi' mededeelingen 1119 De volgende circulaire werd dezer dagen verspreid: L. S. In verband met een door ons opgevat plan, een scheikundig jaarboekje uit te geven, waarin o.a. zullen voorkomen de namen, betrekkingen en adressen der Nederlandsche scheikundigen, zoo wel hier te lande als in den vreemde, nemen wij bij deze de vrij heid U beleefd te verzoeken het bijgaande biljet na invulling zoo spoedig mogelijk aan een van ons te willen terugzenden. Hoogachtend, Dr. W. P. Jobissen, Scheikundige, 214 Oosfzeedjjk, Rotterdam B. A. van K.KTEL, Apotheker-Bacteriolocg. 56 Brouwersgracht, Amsten/am. 11. C. Prinsen Geerligs, Scheikundige, Directeur van het Proefstation voor Suikerriet op West-Java. Kayok-Tegal. ür. L. Th. Reicher, Scheikundige-botanicus bij den Gemeentelijken Gezondheidsdienst. Groenburgwal, Amsterdam. J. Ruttën, Technoloog, Scheikundige bj de Gemeen telijke Gasfabrieken, 44 Haarlemmerstraat, Amsterdam. Lezers van het Archief, die hiertoe in de termen vallen en die tot heden geen oproeping hebben ontvangen, worden vriendelijk verzocht aan een der ondergetcekenden van bovenstaande circulaire hunne namen, met opgave van woonplaats, ambt of beroep zoo spoedig mogelijk in te zenden. Gedurende de laatste campagne werd in de suikerfabriek ~Rodah" van de Dairah Sanieh gebruik gemaakt van een nieuwe methode voor het uitloogen Tan de ampas. Deze methode is zeer eenvoudig en komt in het kort op het volgende neer. De ampas wordt van den molen aangevoerd door middel van een carrier en in speciaal daarvoor geconstrueerde waggons geladen. De waggons loopen op rails en bestaan uit een bak op wielen, op den bodem voorzien van een zeefplaat en een ontlastklep; elke vvaggon kan 90 H. L. ampas bevatten. 1 H. L. in elkander ge drukte ampas weegt ongeveer '20 K.G.; de totale inhoud van eiken waggon bedraagt dus ongeveer t B /< ton 1120 Diverse mededeelingen Uit een bak, welke boven de waggons geplaatst is, wordt kokend water op de ampas in den eersten waggon neergelaten eu na onge veer 7 minuten daarmede in aanraking te zijn geweest, wordt de vl' eistof in een bak, die zich onder den waggon bevindt, afgelaten. Dit zelfde water wordt opgepompt in een anderen bak, welke op dezelfde hoogte en in een lijn met den warmwaterbak geplaatst is, wordt daar opnieuw verwarmd en in een volgenden met ampas ge vulden waggon afgetapt. Na 7 minuten wordt dit water neergelaten, weer opgepompt in een volgenden bak én opnieuw op dezelfde wijze voor het uitloogen van een volgenden waggon ampas gebruikt. De opetatie wordt negen keer herhaald, waarbij het water van bak tot bak gaat in de richting van het kookhuis. Hetzelfde water gaat dus door de ampas van 0 waggons en wan neer het den negenden waggon verlaat, is de oorspronkelijke hoe veelheid van 5 ton tot een derde van die hoeveelheid verminderd, een densiteit aantoonende van 4 Bé. De op deze wijze verkregen vloeistof wordt naar het sapzui veringsstation gevoerd, terwijl de ampas door een molen uitge perst wordt om als brandstof te kunnen dienen. Sugar cane 1898, blz. 241. Over de beteekenis van de Sandwiclis-eilanden, die thans een deel der Ver. Staten uitmaken, zegt Wm. P. Willett, van de suikerfirma Willett & Gray, het navolgende: De annexatie van genoemde eilanden zal geen invloed van eenig belang op de suikermarkt uitoefenen. De ruwsuiker van Hawaii is tegenwoordig in Amerika reeds tolvrij en raffinaderijen bestaan er niet. Van het raffineeren van suiker is voorloopig ook geen sprake, daar alles wat hiertoe benoodigd is uit de Ver. Staten geïmporteerd moet worden. De suikerproductie bedroeg het laatste jaar 225000 ton en grooter zal zij om geldige redenen wel niet,worden. Tegenwoordig zijn de werkloonen op de Sandwichs-eilanden zeer billijk en wel door den invoer van koelies. Onder de nieuwe omstandigheden is contract-arbeid uitgesloten; de productiekosten zullen dus wel hoo ger worden, doch dit kan door beter beheer worden gecompen seerd. Het grootste bezwaar ligt echter in de op deze eilanden voorhanden moeilijkheden voor de riet cultuur; de droogte van den bodem en het gebrek aan water. De grootste posten in de 1121 hiverse mededeeliniren uitgiiven zijn irrigatieonkosten. Trots het voordeel, dat voor den invoer der suiker geen rechten betaald wordt, zijn de finan cieele voordeelen slechts gering en daar de annexatie der eilanden door de Ver. Staten een verhooujing van de productiekosten betee kent, zal do suikercultuur op de Sandwichs-eilanden voor de kapi talisten voorloopig nog minder aantrekkelijk worden. Op de bietsuikerindustrie in Galif'ornië zal de inlijving zeer zeker een nadeelingen invloed hebben, doch dit zal zich pas na eenigen lijd doen gevoelen. Daarbij komt dat de suiker van die eilanden slechts een beperkte markt heeft. Van de aldaar gepro duceerde 225000 ton vinden slechts ongeveer 50000 K. G. aan de kusten der Stille Zee aftrek; alle overige suiker moet in het Oosten een markt vinden en hoe grooter de afstand is des te hooger worden de transportkosten, totdat ten slotte het voordeel van den vrijen invoer bijna geheel verdwijnt. De vracht naar San Francisco gedraagt ƒ0,0375 per 0,45 K. G. en door de vracht van hier naar het Oosten, worden de kosten met f 0,0125 verhoogd. In tegenstelling met de Sandwichs-eilanden biedt Cuba ideale toestanden aan voor de suikerrietcultuur, daar de bodem vruchtbaar en lijk aan water is, zoodat een kunstmatige bevloeiing niet noo dig is. Stellen kapitalisten hun kapitaal voor de rietsuikerindustrie beschikbaar, dan is het niet twijfelachtig, aan welke van de twee eilanden de voorkeur zal gegeven worden. De chef van een firma, welke op Hawaii rietsuikerplantages bezit, heeft aan het bovenstaande de navolgende bijzonderheden toegevoegd : Het gebrek aan water is een der hinderpalen voor een groote uitbreiding van de rietcultuur op de Sandwichs-eilanden. Hierbij komt nog de onzekerheid van den politieken toestand, waardoor tot nu toe de Amerikaansche kapitalisten afgeschrikt worden. Groote kapitalen zijn echter noodig om de suikerindustrie op deze eilanden te doen bloeien. Slechts in één landstreek is een kunst matige bevloeiing onnoodig, nl. het district Hilo, waar gewoon lijk een jaarlijksche regenval van 5000 m.M. geconstateerd wordt. Maar zelfs dit omvangrijke district medegerekend is op deze eilan dengroep geen grond genoeg voorhanden, die zich voor de riet cultuur leent, om haar de bijzondere beteekenis van een „suiker land" te kunnen geven. Het oprichten van raffinaderijen zou evenmin verbetering aanbrengen, daar aan de kust der Stille Zee reeds twee suikerraffinaderijen bestaan en een in Britseh-Columbia. 1122 Diverse me Ie leelingen Deze laatste levert met behulp van goedkoope kolen en andere gunstige omstandigheden de suiker veel goedkooper dan dit op llawaii mogelijk zoude zijn Wiener Wochenschrift 1898, bh. 439. Volgens een voorloopige mededeeling van Fr. PourÉ werd in de suikerfabriek Kralup-Lobec in den wachtbak van de vacua een seleiachtige massa gevonden. De temperatuur van het diksap in de kisten bedroeg en hierin werd reeds een geringe hoeveel heid van deze geleiachtige stof aangetroffen; in den wachtbak nam zij snel in volumen toe en vormde een I—2 c.M. dikke huid. Bij het verwarmen van het sap voor het fiitreeren door de Wellblech filters bij 62 —75° C. hield de vorming der geleiaehtige massa op, begon echter weer dadelijk, zoodra de verwarming gedurende eenige uren nagelaten werd. Deze stof werd eerst gedurende de twee laatste campagnes waargenomen en wel tijdens de tweede helft van den oogst, Op het eerste gezicht deed deze gelei aan die van den Leuconostoc mesenterio'ides denken, onder den microscoop vertoonde zich ech ter een ander beeld, daar de gelei uit dunne ineengevlochten staaf jes (benevens kokken en gistcellen) bleek te bestaan. Omdat dit organisme bij een betrekkelijk hooge temperatuur groeit, werd voor het verkrijgen van reinculturen de gelei bij 70° C. op een voedings bo iem van gelatine-agar geënt. De ontwikkeling was zeer weelderig en veroorzaakte de vorming van een dikke witgrauwe huid, welke dicht bezaaid was met kleine druppels. Bij gewone temperatuur was de groei veel langzamer, zoowel op agar als op gelatine, veel sneller daarentegen op een vloeibare suikerhoudende voedingsstof bij hoogere temperatuur. De alcalische reactie der voedingsstoffen gaat bij de cultuur van de microbe spoedig in een zure over. Zij vertoont zich in den vorm vao slanke staafjes, welke kettingvormig aan elkander hangen, zich bewegen en zeer gemakkelijk sporen vormen. Opmerkelijk is haar snelle groei bij de optimum tempera tuur en haar weerstandsvermogen tegenover hoogere temparaturen. Deze microbe schijnt over het algemeen zeer verspreid te zijn en wordt waarschijnlijk met den grond, die aan de bieten kleeft, in de fabrikatie ingevoerd . Zeitschr. f. Z. i„ Böhmen 1898 bh. 34i. Diverse mededeelingeo 1123 In het Egyptii-che staatsblad wordt medegedeeld, dat de Daira Sanieh verkocht is aan een combinatie van Engelsehe, Fransche en Egyptische kapitalisten. De koopsom, die tot 1905 in termijnen betaald wordt, bedraagt f 77,17H000. Van de verkregen netto winsten wordt een derde aan de Egyptische regeering uitgekeeid. Deutsche Zuckerindustrie 1898, bh. 1068. Bij gelegenheid vandegroote Duitsche herfstmanoeuvres, welke verleden jaar gehouden werden, heeft de stafarts Dr. Leitenstorfek interessante en hoogst belangrijke proeven g-nomen met voeding; van de troepen met suiker, waarvan de uitkomsten ihans gepu bliceerd zijn. Deze proeven moesten het verschil in weerstands vermogen en volharding van met suiker gevoede lieden en van contróleman?chappen, welke op de gewone wijze g-voed werden, duidelijk maken en tevens moest vastgesteld worden of de suiker voor de soldaten bij beginnende uitputting door vermoeienis een snel en duidelijk werkend versterkend middel is. Uit eenige compagniën werden 10 man voor de suikervoeding en 10 man voor de controle uitgekozen ; voor de eerste kwamen arme en zwak gebouwde mannen in aanmerking. In het begin werden 7 stukjes klontjessuiker toegediend en deze hoeveelheid langzamerhand vermeerderd. De resultaten waren als volgt: Ten eerste steeg het lichaamsgewicht van de met suiker ge voede manschappen gedurende de oefeningen meer dan van de contro lemanschappen; dit feit is des te belangrijker, omdat zooals reeds gezegd is, mannen gekozen waren, die een zwakken lichaamsbouw bezaten en geen geld van huis ontvingen. Verder bleek, dat door het genot van suiker het gevoel van honger langen tijd onderdrukt en op marsch voor langen tijd snel gestild wordt. Eveneens had den zij minder van dorst te lijden dan de anderen, en het was vol doende om op marsch eenige stukjes suiker te eten, om daardoor den dorst geruimen tijd te stillen. Na het gebruik van suiker waren de manschappen ook frischer dan te voren en kondon het langer volhouden Gedurende de proeven werd geen tegenzin voor suiker waargenomen. Vooral belangrijk is nog, dat door het gebruik van suiker de dreigende uitputting door warmte en vermoeienis op marsch, waarop dikwijls de dood volgt, snel kon voorkomen worden. Prnger Zuckermarkt 1898, bh 560. 1124 Diverse mededeelingen Maandelijksch Overzicht der Regenwaarnemingen van het Algemeen Syndicaat van Suikerkaisrikanten op Java. October 1898. STATISTIEK, OOGST- EN MARKTBERICHTEN, ENZ. Statistiek van den Suikerinvoer in Spanje gedurende de 6 eerste maanden van de jaren 1896, 1897, 1898. 1896 1897 1898 Cuba 8,705897 3,942774 317-/38 K. G. Porto-rico 9,553677 14,583928 4,179469 » i Philippijnsche eilanden 2,279455 1,286432 287019 » » Canarische eilanden 563023 621606 326703 » » Frankrijk 1744 3208 1413 » » Andere landen 17123 5465 5896 » » Totaal 21,120919 20,443413 5,117738 K. G. Sucrerie indigène el colouiale 1898, bh. 166. Diverse ïneilcleelingen 1125 DfJITSCIILAND, STATISTIEK. (in tonnen). Wiener Wochenschrift tB9B, bt. 525. Statistiek, Oogst- en marktberichten, inz. 1126 OOSTENBIJK-HONGA KLIK, STATISTIEK . (in Tonnen). Wiener Woehenschrift 1898, blz. 525. Statistiek, Oi>gst- on marktberichten, enz 1127 Frankrijk, statistiek. (in IÜOO K. G.) Wiener Wochenschrift 1898, blz, 525. 1128 Statistiek, Oojjst- en marktberichten, enz Suikerproductie van Rusland. Bulletin Russe de Statistique. Prager Zuckermarkt 1898, blz. 622. Statistiek, Ougst- un marktberichten, enz 1129 Van Gnadelonpe werden van af I Januari tot einde Juni 1898 uitgevoerd : K. G. Liters Suiker. Melasse. lllium, Taiïa naar Frankrijk 34,755561 1,409039 » de Fransche koloniën C 6754 28904 » andere landen 590 — 1398 Totaal 34,822905 12,544735 1,439941 Sucrerie indigène el coloniale 1898, blz. 303. Marktbericht der Handelsvereenigiuy (e Batavia No. 21- Totaal Java-Suikerafsciikpingen van 1 Juli tot 30 September 1898, naar ai.le havens. (tonnen van 1000 k.g.) 2) Zeilschepen. 3) Stoomsciiepen. Statistiek, Oogst- en raarktberiohten, enz 1130 Aan het „Special Report on the Beet Sugar Industry in the United States, Washington 1898," ontleenen wij de navolgende gegevens over de resultaten der bietsuikerfabrieken in N.-Amerika gedurende de campagne 1897—1898. Europa, 20 October. Duitsehland. Het mooie herfstweer was slechts van korten duur, spoedig volgde daarop een daling der temperatuur, hetgeen aan een snel naderenden winter deed den ken, te meer daar er ook veel sneeuw viel. Nergens had men op een zoo plotseling invallende koude gerekend, zoodat de bieten veel geleden hebben. In sommige stre ken daalde de thermometer 's nachts tot 7° beneden het vriespunt, waardoor het rooien dtr bieten uit den bevroren grond gedurende eenige dagen onmogelijk was. In het begin der laatste week begon de temperatuur weer te stijgen en thans heerscht er weer een zomersene warmte, nu en dan afgewisseld door (linke regenbuien. Deze verhooginu; van temperatuur was vooral voor de bevroren bieten zeer nadeelig; worden deze nu niet spoedig verwerkt dan gaan zij tot verrotting over. Oostenrijk had zeer veranderlijk weer,regenachtige en schoone herfstdagen wisselden elkander af. Daar waar weinig regen viel werd het rooien der bieten met spoed voortgezet; algemeen wordt een achteruitgang van het suikergehalte geconstateerd. Frankrijk. De regens, die gedurende de laatste dagen vielen, Statistiek, Oiigat- en marktboriohten, en» 1131 tiebb'ii den harden bodem doorweekt, zoodat thans het rooien der bieten zonder veel moeilijkheden plaats heeft. Men rekent ongeveer 0,5 — 0,6% suiker meer te imken dan verleden jaar; dit zal het minus aan bietengewicht eenigszins dekken. Rusland. De bietaanplantingen hebben door het plotselingin vallen der vorst enorm veel geleden. Volgens berichten moet een derde der aanpl intingen zoo goed als verloren zijn, hetgeen echter nog een nadere bevestiging noodig heeft. Nederland en België had ien eveneens regenachtig weer. liet transport van de bieten naar de fabrieken ondervindt veel ver traging, liet rooien kan echter zonder moeilijkheden doorgaan. Koloniën. Louisiana had gedurende den laatsten tijd het ge wenschte koele, droge weer, zoodat het riet nu snel tot rijpheid kan komen. Op Cuba zelf schat men de a. s. productie op 350000 ton. Willett & Gray meenen echter, dat op 400000 ton gerekend moet orden. In Ddmerara vielen gedurende de laatste dagen flinke regen buien; het riet staat dan ook reeds veel beter. Op Mauritius is de maaltijd in vollen gang. iSocrabaia, 26 November. Nieuwe oogst. De markt opende 22 dezer tot f 7, waartoe in den Oosthoek 400000 en inden Westhoek ± 300000 pikols werden afgedaan. Suikervorkoopen, oogst 1898 tot en met 17 November, voor zooverre die bekend zijn geworden. 8,075500 pikol totaal vorige lijst. 21000 » Djombing en Tjoekir f 7 3 / 8 No. 15—17 ± 5000 » Ngoro rest 7 » 11—14 ± 10000 » Kaliwoengoe » » » 12enhooger + 12000 » Sewoegaloer s » » » » ± 0000 » » » VU o 15 + 50000 » Djombang, Pandaün, Tjoekir 7 » II —U ± 27500 s Kemantren rest 7'/ 8 >, 15—17 ± 19000 » Tirto » > » i Totaal~B,B3BÖÖÖ" pikol. Btatlstiek, Oogst- en marktberichten, enü 1132 Deze grond bevatte veel colloidale klei (ruim 80% lost op bij koken met zoutzuur en kaliloog); het was dus te vreezen, dat wan neer de bakken met aarde gevuld waren en daarna water werd gegeven, alles uit elkaar zou werken. Eerst werd dus met een der dwarswegen een proef genomen. De verbrokkelde aarde in stukjes ter grootte ongeveer van walnoten, werd er 3—4 ri.M. hoog ingebracht, goed aangestampt en nat gemaakt; hierop werd eene tweede dergelijke laag aangestampt, en bevochtigd enz , totdat de geheele ruimte met aarde gevuld was. Den volgenden dag ble ken de steendikke buitenmuren duidelijk uitgebogen. Om dit lij het vullen der bakken te vermijden, werd alles zoowel binnen .r. D. Kobus. BemestiDgßproeien ïd cultuorbakken 1134 als buiten gelijktijdig even hoog gevuld, aangestampt en nat gemaakt. Daar de druk op de muren nu van alle zijden even groot was, werden ze niet beschadigd; de aarde, die natuurlijk bij het nat maken toch uitzette, kon zich dus alleen naar boven verplaat sen; soms bedroeg deze rijzing 4 c.M , dus meer dan 10%. De aarde in de bakken moest gelijk zijn, er weid dus telkens een hoop van ruim 00 krandjangs aarde goed gemengd, in elk der bakken één krandjang uitgestort en dit zoolang herhaald, tot onge veer een voet aarde in de bakken was; daarna "werd zoo gelijkmatig mogelijk aangestampt en 30 gewichtsprocenten water bijgegoten. Zoodoende werden er in eiken bak successievelijk 51 krandjar gs bene dengrond, 3i krandjangs rniddengrond en 21 -f- 13 krandjangs bovengrond gebracht (13 voor de g< eloetans om later aan te aarden) of totaal 3280 K. G. aarde en 084 L. water, terwijl kort voor het planten nog 60 L, water extiyi gegeven werd om het verdampte te compenseeren. Het cijfer van 30% water, dat werd verkregen door in het laboratorium de droge, uitgezuurde aarde met water bijeen te gieten, totdat het eene plastische eenigszins natte massa werd, bleek ook gevonden te worden voor het vochtgehalte van een zuil aarde in den proeftuin, genomen van boven af tot op het grondwater (80 c.M.), toen het in Maart 1. 1. een paar dagen niet gere gend had. Grond- en vochtgehalte waren dus in alle bakken zoo gelijk mogelijk; ook debibit werd zoo gelijk mogelijk genomen, alles eerste bibit van 3 oogen en allen van dezelfde grootte. De uiteinden werden zorgvuldig geteerd (mengsel van één teer, drie petroleum), de stekken zelf een uur in I U% kopersulfaatoploss'mg geweckt en er toen op 29 Sept. in eiken bak 4 geplant, precies even ver uit de hoeken en zoodanig, dat de afstand der stekken in de bakken gelijk bleef, onverschillig of er een muur tusschenbeide was of niet. De stekken kwamen zeer goed op en 8 dagen na het planten bleken allen gekiemd. Als eerste reeks proeven kwam mij het meest gewenscht voor cenc vergelijking van verschillende stikstofhoudende meststoffen met elkaar en zooals uit het schetsje blijkt, werden dan ook telkens 0 vakken met verschillende hoeveelheden boengkil, chilisalpeter en zwavelzure ammonia bemest. J. I>. Kobui. BemestiogsproevAn in cultuurbakkcn 1135 De bemesting had in drie keeren plaats en wel naar het vol gende schema. 2G. stikstof. 4G. stikstof. 6G. stikstof. 19 October 112 15 November 1 1 2 28 December 0 2 2 Eigenaardig was de sterke uitstoeling der planten; terwijl op 2 November van 720 oogen er Gi7 gekiemd bleken, bedroeg de uitstoeling successievelijk. op 2 November 047 » 13 » 1241 i 27 9 1889 » 11 December 2206 i 8 Januari 1911 » 21 » 1520 (jonge spruiten niet meegeteld) » 5 l'ebruari 1439 » » » 16 Maart 1322 » » b 8 Juni 1328 » » In het begin dus eene zeer sterke toename der uitspruitsels, tot een maximum van 2206 op 11 December, ongeveer 11 weken na het planten (ruim 9 stengelljes per bibit), later eene voort durende afname, gedeeltelijk veroorzaakt door het uitsnijden van hoorders, maar grootendeels door het zonder zichtbare oorzaak afsterven der jonge spruitjes, waarbij op eene overlangsche door snede, de jongste nog niet ontplooide bladen boven het groeipunt bruin gekleurd waren. Het maakte den indruk, alsof de plant zelf het overgioote aantal uitloopers, dat hier en daar 20 per bibit bedroeg, supprimeerde om de overblijvenden beter te kunnen voeden, liet riet groeide buitengewoon voorspoedig, zoo zelfs, dat administrateurs, die den langzamen groei op onzen zwaren klei grond kenden, de planten op 3 maanden taxeerden, toen ze lVg maand oud waren en op 10 maand, toen ze den leeftijd van s'/2 maand bereikt hadden. Het schijnt namelijk, dat de extra uitzuring, die de grond ondergaan had van zeer gunstigen invloed op de vruchtbaarheid geweest is, zelfs in die mate, dat het riet op de onbemestc vakken even goed groeide als op de bemeste. Tot begin Juni groeide het riet flink door, maar daar toen bij een paar vakken een enkele stengeltop begon te verdrogen, werd al het riet van ö—lo Juni geoogst. 1136 J. IJ. Kobus. BemestiDgspioevun in cultuurbakkeu Plant voor plant werden stengels (geheel uitgegraven) en bladeren met stengelloppen afzonderlijk gewogen. De bladeren der 24 gelijk bemeste planten werden in een hakmachine fijngesneden en hiervan een goed gemiddeld monster genomen, dat verder gedroogd, gemalen en geanalyseerd werd, ter wijl de stengels in de lengte gevierendeeld werden, 3 U voor onderzoek van het sap gebruikt en >/< verder evenals de bladen werd be handeld en na fijn gemalen te zijn, werd onderzocht op stikstof phosphorzuur, kali, asch en vocht. De resultaten dezer onderzoekingen laat ik hier in een paar tabellen volgen: Pro- Pro ductie ductie Winbare Winbare per per Sapsamenstelling. suiker suiker bouw H.A. Quo- per per inpik, in K.G. Brix. Suiker, tiënt.2S-B bouw. 11. A. Onbemest 1403 122104 19,24 10,32% 84,82 13,40 150,4 pik. 13089 K.G. I*g*l 2 G.p.plant 1345 117056 18,(32 15,58 » 83,67 12,54 134,9 ï 11740 » !?§ 4» » » 1377 11 98 il 18,29 14,82» 81,03 11,35 125,0» 10879 t f a ? '6» • » 1517 132020 17,70 14,58» 82,37 11,40 139,1 » 12100 » || N ( 2 » » » 1428 124280 18,65 15,51» 83,16 42,37 141,3» 12297 » || | 4» » d 1555 135333 18,41 15,17» 82,40 11,93 148,4» 12915 » f* * '6» » » 1520 132809 17,71 14,62» 82,55 14,53 1*0,8» 12'254 » If-g./ 2 » » » 1508 131242 18,13 11,80» 81,90 11,59 139,8» 12107 » 1111 4» » » 1441 12541118,10 14,78» 81,3911,40131,4» 11430 » I*? ' !6» » , 1471 128022 18,45 14,80» 80,22 11,15 131,2» 11418 » Men ziet dus, dat de bemesting van zeer weinig invloed ge wesst is op de rietpruductic. Nu eens produceert het zwaarst bemeste vak het meeste riet, dan het minst bemeste; enkele der bemeste vakken brachten zelfs minder op dan de onbemeste. Zeer duidelijk ziet men daarentegen den invloed der mest op de sapsamenstelling. Het onbemeste riet heeft het zuiverste sap met verreweg de meeste winbare suiker zoodat hiervan niettegen staande de geringere productie, de meeste suiker per bouw geoogst werd. J. D. Kobns. Bemcslingsproevdi in cultuurbakkcn 1137 Analyses der ondeu' Pochte stengelmonsters 1139 J. n. Kolm?. Bfiracsünjsproeypn in cultuiirbakkcn 1138 J. D. Kobus. BemestingsproeveE in ouliuarbakkeii Analyses der ondeB' Zochte bladmonsters, J. D. Kohns. Benifstingsproevon in culiuurbakken 1141 1140 J. D. Kobus. tiemestiogsproeven in cultuurbakken Bij elk der drie meststoffen heeft verder het minst bemeste riet de meeste winbare suiker. In hoeverre de grootere suikerpro ductie der met zwavelzure ammonia bemeste vakken boven die, welke met chilisalpeter en boengkil bemest zijn een toeval is, moeten volgende proeven uitmaken. Gemiddeld produceeren: onbemest ino,4 pikol per bouw vakken met zwavelzure amm. 143,5 » » » » » chilisalpeter 134,1 » » » » » boengkil 133,0 » » » Wel is bekend, dat ammoniastikstoi veel vaster door den grond gebonden wordt dan nitraatstikstof en uit de hier verkregen resul taten schijnt te blijken, dat de ontledingsproducten der boengki in dit opzicht met deze laatste overeenkomen. Eenigermate bevestigd wordt deze veronderstelling door de stikstofanalyse van stengels en bladen. Uit de medegedeelde cijfers blijkt namelijk, dat de stikstofop name per plant bedraagt. onbemest 5,950 G. bemest met zwav. amm. 6,037 » » » chilisalpeter 6,244 » » » boengkil 6,591 » De afname in winbare suiker per bouw, gaat dus gepaard met eene vermeerderde opname van stikstof in de plant. Hoewel de sappen niet bovenmatig s'echt zijn en de suikerpro ductie per bouw niet veel te wenschen overlaat, is toch de zuiver heid van het sap niet zoo hoog, als wij dat hier van de zware kleigronden gewend zijn. Mogelijk had een langere vegetatieperiode hierin eene verbetering gebracht, maar het komt mij waarschijn lijker voor, dat de groote hoeveelheid disponibele stikstof dit toch zoude belet hebben. Een dergelijk resultaat werd door mij indertijd ineen proeftuin op Tjoekir geconstateerd (Archief 1896, blz. 115), waai op buitengewoon vruchtbaren grond, eene stikstofbemesting alleen ten gevolge had, dat de sappen slechter werden en dus de suikerproductie minder. Hoe interessant zulke uitkomsten ook zijn mogen, zoo werd toch het beoogde doel, vergelijking van de bemestingswaarde van zwavelzure ammonia, chilisalpeter en boengkil niet bereikt. De proef werd evenwel in dezelfde bakken met dezelfde aarde herhaald, om te trachten gegevens te verkrijgen omtrent de nawerking der drie verschillende meststoffen. 1142 .). D. Kolius. Bemestingapioevcn in eultuurbakken Bovendien werd mar aanleiding van de zeer groote uitstoeling eene proef in het groot genomen, waarbij de bibit eveneens in sterk uitgezuurden bovengrond geplant werd en inderdaad is nu, 2',/g maand na het planten, de uitstoeling hier minstens dubbel zoo groot als bij de contröleproef. Daar op onzen zwaren kleigrond in den regel de uitstoeling zeer gering is en gemiddeld nog geen 40000 stengels per bouw bedraagt, is hierdoor misschien eene aanwijzing gegeven om het rietproduct op dien zwaren grond te vermeerderen. MEÜEDEELÏNGEN UIT EN VOOR DE PRAKTIJK BUITEN VERANTWOORDELIJKHEID DER REDACTIE. DUPL I E K De Heer Winter eindigt zijn repliek tegen mijne contrölebere kening op blz. 610 van het Archief met de opmerking, „dat een deel der Ja va-suikerindustrie voor eene methode, dieper se de werkwijze der naaste toekomst is, niets dan wantrouwen en voor diegenen, die er zich voor hebben gespannen, niets dan tegenwerking, kwaad spreken en afbreken over heeft gehad. Het toont, dat de jaloersche en onverstandige elementen nog niet zijn uitgestorven, maar het zal de schitterende overwinning der kristallisatie in beweging in den nieuwsten vorm niet tegenhouden." Ik wensen zoo nadrukkelijk mogelijk te eonstateeren, dat ik zelf een groot voorstander van die werkwijze ben, wat trouwens gelukkig voor mij is met het oog op het feit, dat ik sinds drie jaren werkzaam ben op fabrieken, die kristallisatie in bewe ging toepassen. Wat de kritiek betreft, die Dr. Winter op mijne berekening uitoefent, daarmede kan ik mij niet vereenigen. Eerstens wordt door hem beweerd, dat mijne berekenings wijze niet juist is, omdat de verhouding van Brix tot vaste stof en van pol. tot saccharose in verschillende producten eene andere is, terwijl hij later in zijn repliek dezelfde wijze van berekenen gebruikt Toch geloof ik, dat de door mij gevolgde methode juist is en wel op grond van het volgende: .!. D. Kobus. Bemesting*|irourm in oaltaurbakken 1143 Sappen, stropen, suikers enz. bestaan uit een aantal verschil lende stoffen, die ieder afzonderlijk invloed uitoefenen op Brixwe ger en polarimeter. Zulk een mengsel zal in zijn geheel eene werking op de aanwijzing dier beide instrumenten vertoonen = de som der producten van de hoeveelheden van ieder zijner samen stellende deelen met een factor, die voor ieder der afzonderlijke stoffen de specifieke werking op Rr. en pol. aangeeft. Zulk een willekeurig mengsel kan gescheiden worden in twee andere, die ieder de stoffen, waaruit het eerste mengsel bestaat, weer in een willekeurige anlere verhouding bevatten. De totale Brix en pol. van ieder der mengsels is weer gelijk aan de som der reeds genoemde producten. De som der gecombineerde werkingen op Gr. en pol. van ieder der beide deelen, waarin wij het oorspronkelijke mengsel gescheiden hebben = de gecombi neerde werking op Br. en pol. van het onverdeelde mengsel. Wanneer derhalve de genoemde factoren op zich zelve constant blijven, moet mijne berekeningswijze juist zijn, al verschillen die factoren onderling nog zoo veel en al wisselt de verhouding, waarin de verschillende stoffen in de mengsels voorkomen, nog zoo sterk. Deze voorwaarde nu is bij eene bewerking als het scheiden van masse-cuite in stroop en suiker zeer zeker vervuld. Even zeker blijven sommige dier factoren bij de verwerking van ruw sap tot masse-cuite niet constant. Ik heb daarom bij de scheiding van ruwsap in schoonsap en kottoran mijne berekeningswijze niet toegepast, maar afgaande op mijn eigen zevenjarige ondervinding als fabricatieschef, op de bona fide resultaten van anderen en op de gegevens van den Heer Prin sen Gekri.igs opliet Congres te Djocja aangenomen, dat zoowel aan schijnbare vaste stof als aan schijnbare suiker 4% verloren gaat. Dat het werkelijke suikerverlies veel kleiner is, daarmede heb ben wij hier niet te maken. Nu Dr. Winter slechts 2,8 % schijnbare verliezen aanneemt, gepaard met eene belangrijke vermeerdering in zuiverheid moet hij natuurlijk tot andere resultaten komen. Bovendien was de muscovado droger en polariseerde lager dan ik in mijne berekening aannam. Dit laatste heb ik in Dr. Winter's mededeeling over het hoofd gezien, natuurlijk geheel ter goeder trouw. Maar zells bij deze gewijzigde factoren blijft m. i. een vrij belangrijke fout in de opgaven over, al is die veel kleiner dan ik vroeger berekende. Mededeelingen uit en voor de prakljjk 1144 Verder geloof ik niet, dat de berekening van Dr. Winter juist is, waar hij de totale hoeveelheid filtervuil, verminderd met water, suiker en toegevoegde kalk als geëlimineerde niet-suiker in reke ning brengt. Het is toch bekend, dat de kottoran voor een vrij groot deel bestaat uit fijn zand, klei en ampasdceitjes, die op de Brixweging in het bezonken sap geen invloed uitoefenen. Bij een paar proeven, waar het filtervuil met kokend verdund zoutzuur, kokend water, kokende verdunde natronloog en weer ko kend water uitgeloogd werd, bleef 15,8 resp. 18 % van het gewichtder kottoran terug. Daar een gedeelte der rietvezel door kokende zuren en alcaliè'n aangetast wordt, zullen we niet ver mistasten, wanneer we minsten 20 % kottoran niet tot de geëlimineerde niet-suiker rekenen. Ik moet dus bij mijne opvatting blijven, dat de gepubliceerde opgaven niet kunnen dienen om te bewijzen, dat de voordeelen der te Bogoh-kidoel gevolge weikwijze, zoo groot zijn als door Dr. Winter wordt berekend. Tanggarang, 7 Juli 18!»8. N. G. Hoogvliet. Hoewel door den Heer Hoogvliet geen argumenten in zijn dupliek worden gebracht, die niet reeds door den Heer Winter beantwoord zijn, meenden wij hem in staat te moeten stellen, op den slotzin van Dr. W.'s repliek te antwoorden. Red. NOG lETS O\EK I)E RESULTATEN VAN BOUOH-KIDOEL EN POHDJEDJER. Dr. Winter eindigt zijn antwoord aan den Heer Hoogvliet, die de resultaten, met kristallisatie in beweging te I'ogoh-kidoel en Pohdjedjer verkregen, in het Archief van 15 Juni 1898 aan een kritiek onderwerpt, met den volgenden zin : „Het is een merkwaardig verschijnsel, dat oen deel der Java ,.suikerindustrie voor eene werkwijze, die per se de werkwijze der „naaste toekomst is, niets dan wantrouwen en voor diegenen, die „er zich hebben voorgespannen niets dan tegenwerking, kwaad spreken en afbreken over heeft gehad. Het toont, dat de jaloer „sche en onverstandige elementen nog niet zijn uitgestorven, maar „het zal de schitterende overwinning der kristallisatie in beweging „in den nieuwsten vorm niet terughouden." Deze uitlating geeft mij aanleiding tot het hierondervolgende 1145 Mededeeliugeu uit eu voor de praktijk geschrijf, op het gevaar af' door Winter ook tot die jaloersehe en onverstandige elementen gerekend te worden, die voor de beginners niets anders overhebben dan kwaidspreken, tegenwerking elc. Ik voel mij te meer gedrongen om een en ander aangaande de verkregen resultoten van kristallisatie in beweging te zeggen, omdat mij herhaaldelijk gebleken is. dat wat ik overdit procédé gezegd heb in de Vergadering van het Departement van het Alg. Synd. te Sidho-Ardjo dd. 23 Januari 1898 door velen verkeerd is begrepen en uitgelegd in den zin, alsof ik de voordeden, die deze werkwijze aanbiedt te gering schatte. Behalve dat, prikkelt mij de aangehaalde zin van Winter en gevoel ik daarom behoefte eens duidelijk te zeggen, wat ik over dat onderwerp te zeggen heb. Voorop gesteld zij, dat 't geenszins in mijn bedoeling ligt, met het ondervolgende, wien dan ook, onaangenaam te zijn, maar dat het motief, waarom ik mij met een strijd over deze zaak inlaat, uitsluitend een gevolg is van verschillende voorstellingen en me dedeelingen, die over de waarde van het procédé zijn gedaan, die mij geheel onjuist voorkomen, en ten gevolge van die onjuistheid misschien aanleiding zijn het procédé van kristallisatie in be weging niet zoo spoedig zijn weg te doen vinden, als zulks voor het belang der Java-suikerindustrie wel wenschelijk zou zijn. Het is volkomen waar, als Winter zegt, mee- of tegenwer king, voor- of tegen, »oed of kwaad spreken,—het zal de schitte ren Ie overwinning der kristallisatie in beweging niet tegenhouden. Ik ga met die uitspraak geheel samen; ongetwijfeld is deze werkwijze de grootste verbetering, die in de laatste 15 jaren op het gebied van suikerfabricatio heeft plaats gehad. Het is een procédé, dat geen aanprijzing noodig heeft, omdat overal, waar het goed wordt toegepast, het voor zichzelf spreekt, zoo duidelijk, zoo verstaanbaar, dat alleen zij, die persoonlijk nooit iets met de practische leiding van het fabrikaat te maken hebben gehal aan hare beteekenis zouden kunnen twijfelen. Dat heeft Winter als practisch man direct gezien en zijn aan vankelijk belangeloos pogen, om op Java deze nieuwe werk wijze te doen kennen en ingang te doen vinden, gaf zeer zeker een krachtige succesvolle stoot in een richting, die wij allen binnen eenige jaren zullen zijn ingeslagen. liet is een feit, waaraan niets valt te verkleinen, dat de snelle en algemeene toepassing van dit procédé hoofdzakelijk een tfedtdtellnfcen uil en voor tlt praktijk 1146 gevolg is vun het volle vertrouwen in de resultaten door Winter gepubliceerd, die door zijn naam ons een waarborg was, dat de groote uitgaven aan een dergelijke installatie verbonden, hunne rente zouden opbrengen. Van dit laatste ben ik overtuigd, maar ik protesteer tegon alle winstbecijferingen zooals die van Rogoh-kidoel en Pohdjedjer, die niet met de waarheid overeen kunnen komen, tenzij in jaren, toen het procédé aldaar nog niet werd toegepast, op ongehoorde wijze met het fabricaat is gesold en geknoeid. En dit laatste is ook niet aannemelijk als men de gepubliceerde cijfers aan een analyse onderwerpt. Ook protesteer ik tegen de uiting van Winter als hij Hoogvliet of anderen beschuldigt van jaloesie en meer leelijke dingen, indien men dergelijke publicaties, die met zijn naam zijn geteekend, aan een kritiek onderwerpt, zoolang zoo'n kritiek voldoet aan strikte zakelijkheid en vreemd is van alle persoonlijkheden. Het staat aan Winter vrij zulk een kritiek te beantwoor den of niet, maar het gaat niet aan zich te ontlasten van de verantwoordelijkheid bij het opstellen van becijferingen, die der gelijke winsten tot uitkomsten geven, door de mededeeling er niet aan te denken een strijd over fabricatiecijfers te beginnen, die niet door ZEd. persoonlijk zijn opgenomen. De cijfers verdienen vertrouwen of ze verdienen 't niet. Ver keeren ze in het laatste geval, dan zijn ze voor berekeningen, die tot zulke verdragende uitkomsten leiden, absoluut onbruikbaar, want met onjuiste cijfers bewijst men alles. Omgekeerd is de conclusie gerechtvaardigd, dat wanneer een deskundig, bekwaam man van gegevens gebruik maakt, over wel ker betrouwbaarheid hij in staat is controle uit te oefenen, men billijkerwijze mag aannemen,— door het ieit, dit hij ze gebruikt—, dat de gegevens betrouwbaar zijn. Wanneer nu iemand er U op wijst, dat die cijfers, zooals die daar staan, onjuist moeten zijn, dan is het aan Winter om de bewijskracht van dergelijke kritiek te ontzenuwen, maar niet om daarover boos te worden en te zeggen, dat dusdanige opmerkingen geen antwoord behoeven. Op dergelijke kritiek is een antwoord noodzakelijk, omdat de conclusie, aangaande de te behalen winst, waartoe Winter gekomen is, anderen, die het procédé hebben ingevoerd, in ongelegenheid kunnen breigen, doordat hunne lastgevers met recht zouden kun- 1147 Meileileulingcn uit eu voor do praktijk nen vragen, waai' de f 40000 gebleven zijn, die door invoering van koeltroggen meer moeten zijn verdiend. Maar — zal Winter zeggen — ik heb nooit beweerd, dat elke fabriek, die tot de werkwijze met koeltroggen overgaat, dat be drag zal winnen; indien ik de aan mij overgelegde cijfers opstel, zooals ik gedaan heb, dan volgt daaruit, dat er ƒ 40000 meer gewonnen moet zijn. Dit alles is volkomen juist, maar zoo heeft niemand het be grepen. De publicatie over de resultaten van Bogoh-kidoel en Pohdjedjer zooals zij gegeven zijn, zonder controle van de ver strekte gegevens, zonder eenig commentair, vol met onwaarschijn lijkheden wat betreft de cijfers, en een gedachtengang voor het vergelijk gebezigd, die gebaseerd is op onjuiste praemissen, deze me dedeeling kan geen aanspraak maken, om bij eventueele overwe gingen voor de toepassing van kristal)isatie in beweging als argu ment in het voordeel van deze werkwijze te dienen. Het is Winter gelukt—wat in Europa nog niet het geval is— met de toepassing van koeltroggen de masse-cuite door één werk wijze te scheiden in suiker en stroop, waarvan een verder opkoken niet meer loont en ofschoon het nog niet zoo geheel zeker is, dat afloopstropen van een bepaalde zuiverheid, die voor een fabriek A niet meer loonend zijn, om tot kooksels in te dikken, dit bij een fabriek B, bij een gelijke zuiverheid, ook niet meer zijn, zoo is het verkregen resultaat toch zoo merkwaardig, dat het met vette letters geboekstaafd dient te worden in de deelen van ons „Archief". Later als velen onzer met gelijke uitkomsten hun produkt afwerken, zal een ieder gaarne hulde brengen aan Winter, die door rationeele toepassing van een bekend procédé, ons van al die vieze, langdurige bewerkingen in de stroopgoedangs heeft verlost. Ik zou niet gaarne aan die hulde iets te kort willen doen, daarom heb ik lang geaarz ld, alvorens dit stuk het „Archief" ter plaatsing aan te bieden, maar als een der oprichters van het „Archief" en als lid van de redactie-commissie, zou ik mij be zwaard gevoelen, geen protest te hebben aangeteekend tegen over dreven voorstellingen van te behalen winsten, wanneer ik ver meen te kunnen aantoonen, dat de grond, waarop het gebouw is opgetrokken, als bouwgrond niet deugt. Tevens wil ik een lans breken voor het goed recht, dat een ieder heeft om de publicaties in het Archief verschenen aan een Mededeelirgen uit ©n voor de praktijk 1148 kritiek te onderwerpen zoo lang die kritiek zakelijk blijft en vrij van persoonlijke insinuaties. Laten wij nu de cijfers in „Archief" 1898, pag. 24 medege deeld, eens nader onderzoeken. Volgens deze opgaven bedroeg in 1896 voor Bogoh-kidoel de totale hoeveelheid W. S. volgens de nieuwe formule 603U5 pikols. In het „Archief" 1897, pag. 1081 deelt Winter mede, hetgeen met mijne ervaring overeenkomt, dat bij matig goede sappen 110% van de W. S. kan gemaakt worden op fabrieken, welke zonder kri stallisatie in beweging werken. Dit resultaat kan ik eveneens uit gegevens over 10 jaren van Brangkal bevestigen. Bogoh-kidoel had dus, zonder kristallisatie in beweging wer kende, in 1896 6J395 pikols kunnen maken; produceerde echter niet meer dan 56719 pikols, d.i. 3586 pikols te weinig, een bedrag voorstellende van ± f 21516. Het totaal suikerprovenu in 1896 had dus kunnen zijn f 339267 -f /' 21516 = ƒ 360783 ' of per 1000 pikols W. S. ƒ 5983. Buitendien werd in 1897 15917 piks. No. 15 verkocht tegen ƒ 0,50 meer dan muscovado, een prijsverschil dat niet evenredig is aan de intrinsieke waarde van deze suikers. Van 15917 pikols No. 15, polariseerende 98,3 zou gemaakt 15917 X 98,3 kunnen worden — = 16300 muscovado, een gelds- Ju waarde voorstellende van ƒ97800 terwijl f 103460 ontvangen is. Het verschil van ƒ 5660 ontstond alleen als gevolg van een gunstige levering ten voordeele van 1897. Het suikerprovenu a ƒ440210 verminderd met ƒ 5660 geeft ƒ 131550 of per 1000 W. S. ƒ6109. Het verschil per 1000 W. S. in 1897 met 1896 bedraagt dus f 6109 — ƒ5983 = f 126. Het geldelijk voordeel zou dus niet meer bedragen dan I£6 X 71 = ƒ8910: terwijl bij eene gelijke productie dit voordeel slechts ƒ 126 X f 00 = ƒ 7560 zou zijn. Uit de medegedeelde cijfers van Pohdjedjer kan berekend worden hoeveel suiker in de resteerende melasse moet zijn achtergebleven. Passen wij die berekening eerst toe op de oude werkwijze en gaan daarbij uit van de stelling, dat de totale in de primaire masse-cuite aanwezige suiker gelijk is aan de suiker verkregen in de diverse produkten + de suiker in de melasse. M' dedeeliugen uit en voor de praktjjk 1149 Stellen wij de cijfers op voor de oude werkwijze dan verkrijgt men: 1(300 pikols masse-cuite a 63 % rendement, geelt: 630 » muscovado »96 pol. = 60i,8 saccharose. 117 » S.S. »91 » = 106,4 » 29 » S.S. »91 » = 26,3 » 30 » Z.S. b 74 b = 22,2 » 80i pikols suiker = 759,7 saccharose. Verder werd achtereenvolgens door indikking verdampt Ie indikking 37 2e id. 21 3e id. 16 Totaal verdampt water 74 Van de 1000 pk?, masse-cuite werd verkregen aan suiker 806 pks., terwijl 74 pks. water uit de re.*teerende stroop verdampt werden. Hieruit volgt dat aan melasse overbleef 1000— (806 -j- 74) = 120 pikols. Aangenomen, dat de masse-cuite van Pohdjedjer 85° polariseerde en wetende, dat volgens de cijfers hierboven 760pks. saccharose in vorm van diverse suikers uit die masse-cuite verkregen is, zoo moet het verschil van 850 — 760 = 90 pks. saccharose in de melasse, die niet meer bedraagt dan 120 pik. zijn overgegaan. Bedoelde melasse zou dan + 75 % suiker moeten bevatten. Volgens de nieuwe werkwijze stijgt het rendement tot 82,6 en werd per 100 pks. masse-cuite verkregen: 826 pks. muscovado a 96 pol. = 792,9 saccbaros*'. 31,4 b Z.S. è74 » = 23,8 » 857,4 pik. suiker = 816,7 saccharose. De totale indamping bedroeg 17 pks. dus resteerde aan me lasse 1C0«) — (857,4 + 17) = 125,6 pikols. De saccharose in deze 1-25,6 pks. melasse aanwezig moet 850 — 816,7= 33,3 pikols bedragen en zou die melasse dus ± 2fi% suiker bevatten. Behalve deze on waarschijn lij ke resultaten is een rendement van 63 % voor muscovado zeer laag. Zonder eenig bijkomend apparaat had Pohdjedjer met hare mooie sappen, alleen door een beter deskundig toezicht op de kokcrij, 67 — 69% rendement 1150 Mededeelingon uil on roof de praktyk kunnen behalen; en zonder koeltroggen, maar alleen met intrekken van stroop is dit op te voeren tot 80% en meer. Dit laatste vooral spreekt zeer sterk tegen de mogelijkheid van een winstbecijfering als door Winter over Bogoh-kidoel en Potidjedjer is opgesteld. Men kan zonder koeltrogapparaten, alleen door het bijtrekken van stroop, een totaal rendement behalen, dat niet zoo heel veel minder is dan die werkwijze met toepassing van koeltroggpn. Tndien men dus alleen werkte met intrekken van stroop zonder koeltroggen zou, al naar gelang het rendement, een winst behaald worden, die Winter voor het maximum rendement voor Bogoh-kidoel en Pohdjedjer op f 40000 becijfert. Indien dit werkelijk zoo ware dan zou de praetijk, die voor al datgene wat met geldverdienen in verband staat, een zeer fijnen neus heeft, zulks al reeds lang hebben gevoeld, Verbeeld U een onderneming, die volgens de oude werkwijze werkende absoluut geen winst maakt, daarna overgaat zonder aanschaffing van koeltroggen tot intrekken van stroop en op een maal winstgevend wordt, met vrij aanzienlijke bedragen, is het niet om van te watertanden voor smachtende aandeelhouders van kwijnende maatschappijen. Uit het bovenstaande blijkt, dat de door Winter gepubliceerde cijfers van Bogoh-kidoel en Pohdjedjer niet bruikbaar zijn ter beant woording van de vraag, of door toepassing van kristallisatie in bewe ging het totaal rendement per 100 riet of per 100 hoofdkooksel toe neemt. Wat ik hieromtrent reeds gezegd heb in de Departements vergadering te Sidho-Ardjo 23 Januari 1898, wil ik nog eens hier herhalen. Ik merkte in die vergadering op ~dat indien door kristallisatie in beweging meer totaal rendement wordt gemaakt, dit voorname lijk moet blijken di.or een vermindering van de overblijvende on verwerkbare melasse. Ik achtte het belangrijk dat de suikerverliezen dooi' de onverw melasse nauwkeurig worden bepaald Uit gegevens van 10 jaar te Brangkal verzameld is gebleken, dat per 100 riet aan onverwerkbare stioop verkregen wordt ± 1,5. Wanneer nu tengevolge van kristallisatie in beweging het rendement op riet gewicht met 0,75 % zou stijgen, dan zou aan onverwerkbare stroop niet meer gemaakt worden dan 1,5 — 0,75 = 0,75%. De mogelijk heid van een dergelijke uitkomst meende ik te moeten ontkennen. „Maai 1 ", zei ik toen verder, ik geloof dat ik mij niet voldoende 1151 Mededeelingeu uit en voor de praktijk duidelijk heb uitgedrukt, want, al blijkt ook nog zoo duidelijk uit de resultaten van de groote praktijk (en ik wil daar geenszins aan twijfelen) dat het rendement aan suiker op 100 riet over het algemeen toeneemt bij den overgang tot kristallisatie in bewe ging, daarmede is volstrekt nog niet bewezen, dat de toename oen uitsluitend gevolg is van die nieuwe werkwijze. „Het is hier een cardinaal punt, waar ik de aandacht op ves tig, aangezien bij de opstelling van de voor- en nadeelen eener dure installat ; e van koeltroggen, deze meerdere verkregen suiker een bate zou voorstellen, waardoor het in de meeste gevallen ge makkelijk zou zijn een beslissing te nemen. „Van de mechanische voordeden is een ieder voldoende overtuigd. Aangaande de voordeelen verkregen door meerder rendement, is niets zekers bekend; ik meen, versta mij wel, bekend in dien zin, dat men met zekerheid kan bewijzen, dat een fabriek, waar een goede, rationeele controle en werkwijze be staat, zoo of zooveel tiende procenten meer suiker zal maken van haar riet, waaneer zij overgaat tot kristallisatie in beweging. „Ik ga zelfs verder en vermeen, dat indien men deze proef juist kan nemen, het zou blijken, dat deze rendementsvermeer dering zeer luttel is. Wel is waar is door Prinsen Geerligs aangetoond, dat bij de stroopverwerking 3,83 der met het sap ingevoerde saccharose verloren gaat (schijnbaar), maar ik zie geen enkele oorzaak van beteekenis, waardoor die verliezen bij kristallisatie in beweging aan zienlijk zouden verminderen. Buitendien gaat Winter in beide gevallen van de veronder stelling uit, dat een fabriek, die zonder kristallisatie in beweging werkt, altijd hare seconds verkoopt. Daar valt op aan te merken, dat op zeer vele fabrieken, dit in het geheel niet geschiedt en men eenvoudig de seconds door opsmelting in H. S. omzet. Van meer waardige suikers kan dus eigenlijk niet de rede zijn; — degeheele kwestie komt neer op de vraag: hoeveel bedragen de kosten aan ar beidsloon -f- chemisch en mechanisch verlies, om de met gewone werk wijze verkregen minderwaardigein meerwaardige suiker om te zetten. Laat ik dus nog eens mijn standpunt juist releveeren: 1. Ik acht kristallisatie in beweging een procédé, dat een zeer groote stap voorwaarts is in de technologie van het fabri kaat, en ik ben overtuigd, dat binnen een betrekkelijk kort tijdsverloop iedere fabriek daarmede geïnstalleerd zal zijn. Mededeelingen uit en voor de praktjjk 1152 2. Het is nog onbewezen, of deze werkwijze ook een grooter totaal rendement van beteekenis geeft dan het gewone af werken der vulmassa. 3. Voorloopig moeten de groote voordeden gevonden worden in: a. in de gunstigste gevallen, een direkte vervaardiging van slechts één product H. S., in minder gunstige gevallen, van H.S. en Z. S; b. zindelijkheid der werkwijze; c. afschaffen van S.S. centrifuges; d. groote besparing van koelieloon, zoowel bij het fabriceeren van H.S. als bij den arbeid in de stroopgoedangs; e. vermindering der ruimte S.S. goedangs: f. brandstofbesparing: g. rentebesparing. Brangkal, Juli 1898. S. A. Arendsen Hein. BIBITDESINFECTIE. Ter aanvulling van het opstel van den heer Prinsen Geerligs in het Archief van 15 October over desinfectie van bibit, acht ik het niet zonder nut mijn ondervinding op dat gebied kenbaar te maken, om H. H. collega's te vrijwaren voor de onvoldoende resultaten, welke ik destijds bij het gebruik van bouillie bordelaise bereikte. En meer speciaal wenschte ik aan te toonen, dat, wanneer de bibit in het snijveld niet reeds behoorlijk ontsmet is, de aan wending van bouillie bordelaise in den planttuin of in de kaploods (veelal op fabrieksterrein opgericht) bepaald onvoldoende is. Ik ontving in 1895 topbibit van Probolinggo en hoewel ik er herhaalde malen op aandrong, dat die bibit direct op het snijveld gedesinfecteerd zou worden, kon ik dat van mijn leverancier niet gedaan krijgen. Er werden allerlei bezwaren geopperd, waarvan de vermelding hier geen waarde heeft. Daar het mij voorkwam, dat het beter was halve maatregelen te nemen dan in het geheel geene, liet ik de bibit aan het station van afzending teren, om althans de mogelijkheid buiten te sluiten, dat de besmetting in de waggons der S. S. plaats had, die door het transport van ananas zieke bibit zonder twijfel veel sporen van die schimmel bevatten. Toen de bibit hier aankwam en op de fabriek gekapt werd, waren de snijvlakten, op het oog althans, vrij van zwartrotschimmel (microscopisch werd het echter niet onderzocht); een enkele, die roodgekleurde snijvlakten vertoonde, werd nog verder afgekapt 1153 Medodeelingeu uit en voor do praktijk tot de snijvlakte wit was; of indien de bibit reels te ver was aan getast, werd ze weggeworpen. Onmiddellijk na het kappen werden de bibits in kleine open krandjangs geworpen en deze gedoopt in een groot vat met bouillie bordelaise. Twee dagen daarna vertocnde de bibit, voor zoover ze reeds getransporteerd en nog nibt uitgeplant was,in den planttuin een geheel zwarte snijvlakte en de reeds uitgeplante bibits kwamen slecht op en bleken alle door zwartrot aangetast te zijn. Ik meende daaruit te mogen concludeeren, dat de schimmel reeds ver in do bibit was ingedrongen, toen de snijvlakten ontsmet wer den met bouillie bordelaise, of dat opnieuw besmetting van buiten plaats had op de nieuw gevormde snijvlakte ondanks de aanwen ding van het ontsmettingsmiddel. Eigenaardig mag het zeker heeten, dat een gedeelte van dezelf de partij bibit, die ongekapt en o?*gedesinfecteerd naar de plant tuinen gezonden werd, een zéér bevredigende opkomst had, hoewel hier en daar toch verschijnselen van zwartrot voorkwarren. Ik meen dit te mogen toeschrijven aan de omstandigheid, dat ik in den planttuin niet meer bibit kapte dan dienzelfden dag opgeplant kon worden, waardoor dus de snijvlakten minder lang blootgesteld waren aan infectie van buiten, üe ondervinding toch heeft mij geleerd, dat van één partij bibit de stekken No. 1, (ik meen niet de ongekleurde topstekken, die integendeel in den regel h t zwaarst zijn aangetast en door hun minder resistent weefsel dan ook voor een schimmel een bij uitstek gunstige voedings bodem opleveren, maar de daarop volgende geledingen), het minst van de schimmel te lijden hebben; ik schrijf dit hieraan toe, dat de bibit No. 1 het snelst opkomt en de grootste kiemkracht heeii; bij de bibits No. 2, 3, 4 neemt gewoonlijk de ziekte regelmatig in hevigheid toe en bet oog is in zijn groeipunt aangetast, alvorens het tijd heeft gehad om te ontkiemen. Want, is eenmaal een plant ontkiemd en heeft ze een begin gemaakt met blad- en wortelvorming, dan heb ik voor zoover ik kan nagaan, nog nooit een plant verloren aan ananasziekte. Het is na dien tijd steeds mijn streven geweest zooveel moge lijk geïsoleerd te kappen; centrale kaploodscn, zoowel op fabrieks terrein als in de verschillende tuinafdeelingen, heb ik afgeschaft en in eiken planttuin wordt afzonderlijk gekapt, zorgdragende dat er 's avonds geen restanten gekapte bibit overblijven. Bovendien remdem ik de bibit, die ik van ananasziekte verdenk, niet, om 1154 BlededeeÜDgen uit en voor de praktijk te voorkomen dat de eventueel aanwezige schimmel een goede vochtige voedingsbodem vinde. Dit jaar werd de mij gezonden bibit in de sorteerloods door den afzender op lengte gekapt en gedoopt in bouillie bordelaise. Zonder verdere desinfectie werd de bibit hier uitgeplant en gaf, wat op komst aangaat, zeer goede resultaten, hot wel enkele gevallen van ananasziekte niet uitbleven en dus bewezen,dat deziekte oorspron kelijk wel aanwezig, m haar voortschrijding beteugeld was gewor den door de aanwending (onmiddellijk na het snijden) van bouillie bordelaise. Daar de ontsmetting met bouillie bordelaise niet kostbaar is en vlug kan geschielen, zal er bij H. H. bibitleveranciers zeker geen bezwaar bestaan tpgen de aanwending er van, wanneer wij, af nemers, die als voorwaarde van levering stellen, en wij zullen ens zoodoende voorzeker in vele gevallen voor belangrijke schade kunnen behoeden. Sempalwadar, 15 Nov. 1898. .1. F. W. van Vloten. DIVERSE MEDEDEELINGEN, Bij het. vijftigjarig jubileum van Keizer Frans Josepii heeft de Oesterreichiseh Ungarische Verein für Zuckerinduslrie und Landwirtschaft eene som van mim 200000 florijnen besteed voor een nieuw proefstation, dat geheel volgens de laatste eischcn is ingericht met eene eleetrische installatie voor verlichting, verwar ming, het in beweging brengen van motoren, het verrichten van diverse chemische onderzoekingen, enz. De resultaten door het proefstation gedurende de laatste jaren onder de leiding van den Heer Fr. Strohmer verkregen, werden door de Oostenrijksche suikerindustrie zoo geapprecieerd, dat eenstemmig besloten werd het te kleine laboratorium te vervangen door ccn beter. In zijn verslag over 1897 schrijft de Nederlandsche vice-consul te Yokohama o. a. het volgende. Hij den steeds toenemenden afzet van verschillende artikelen iu Japan is zeker wel speciaal de aandacht te vestigen op den van jaar tot jaar stijgenden invoer van suiker, die zeer zeker ook van 1155 Medadeelingen uit voor do praktijk belang zal kunnen worden voor onze suikerindustrie zoowel in het moederland als in cnze Aziatische bezittingen. De eigen productie van suiker in Japan dateert van den laat ste n tijd en de opbrengst is gering; de zuidelijke eilanden zijn wel is waar niet ongunstig voor de suikercultuur gelegen, maar niet tegenstaande rijkssubsidièn schijnen toch de landbouwers zich liever aan den meer resultaten gevenden rijstbouw te wijden. Op het noordelijke eiland Jesso zou de bietbouw zeer wel gedreven kunnen worden: de uitkomsten zijn tot nu toe, ofschoon de regeering steun verleende, Eiet gunstig geweest en de maatschappij, die met dat doel vóór een piar jaren was opgericht, heeft moeten iiquideeren. Japan is dus voor zijn verbruik geheel en al tot den invoer beperkt. De invoer van bruine en witte (geraffineerde) suiker bedroeg in pikols sedert 1868. Bruine Witte Te zamen 1868 170612 54989 225601 1870 527-271 88924 616195 1875 623266 114701 707967 1880 559078 120865 679943 1885 011571 414094 1,025965 1890 835277 824978 1,659555 1891 721802 894233 1,616035 1892 816669 1,083245 1,899914 1893 959672 1,091928 2,051600 1894 1,138067 1,093434 2,231501 1895 1,118770 1,295487 2,414257 1896 918088 1,340795 2,258083 1897 1,327704 2,075454 3,403158 De waarde van de hoeveelheden wordt met opzet niet ver meld, daar zoowel de zeer afwisselende suikerprijzen als de vroeger zeer schommelende Japansche yen een geheel verkeerd beeld van het eigenlijke belang van den suikerinvoer zouden geven. Tevens moet er rekening mede worden gehouden, dat sedert Formosa Japansch is geworden, de invoer van dat land niet meer in de statistieken vermeld wordt. In een tijdsverloop van 29 jaren is dus, daarvan atgezien, de suikerinvoer met 1512% toegenomen. De bruine suiker komt voornamelijk uit Formosa, Zuid-China, de Philippijnen en inde laatste tijden in vrij belangrijke hoeveelheden 1156 Direr*e medede-liniren uit Nederlandsen-Indië. De invoer van deze soorl nam in een dertig tal jaren 780 % toe. Voor Nederlandsche suikerfabrikanten is het vooral van belang te zien of Nederland aan den invoer van witte suiker (geraffineerd) deel zou kunnen nemen, vooral met het oog op de enorme ver meerdering van den invoer van deze soort suiker in Japan sedert 1868. In 1897 alleen nam de invoer 35 % toe. Sedert 1890 is de invoer van witte suiker belangrijker dan van bruine en blijft se dert die positie handhaven. De invoeren van suiker verdeelden zich als volgt over ver schillende havens. Aanvoeren van bruine suiker in 1897. Pikol Yen Jokohama 908786,84 3,222484 Kobé 194425,41 927209 Osaka 52030,16 214640 Nagasaki 78518,52 396140 Andere havens 8865,37 41980 1,242626,30 4,809453 Aanvoeren van witte suiker in 1897. Pikol Yen Jokohama 972475,29 7,367108 Kobé 745639,58 5,700603 Osaka 28269,63 172879 Nagasaki 207765,82 1,678627 Hakadate 1,35 13 Andere havens 9094,30 70407 1,903245,97 14^989637 De eerste rubriek is van groot belang voor Nederlandsch-Indië en de tweede voor Nederland. De in het verslag over 1896 vermelde Japan Sugar Refining Co. te Osaka is aan het einde van het afgeloopen jaar in werking getreden en zijn door haar directie partijen suiker uit Java be trokken voor de raffinage. Men deelde mij in November van het afgeloopen jaar mede, dat eene importfirma te Kobé een contract met de raffinaderij had aangegaan voor de levering van 20000 pikols Javasuiker. Hoeveel of' daarvan nog in 18d7 is ingevoerd geworden, is mij on- 1157 Diverse mededeelingen bekend, de statistieken van het afgeloopen jaar vermelden toch Nederlandsen- Indië als herkomstland niet. Sedert Januari dezes jaars kan dit echter beter worden nage gaan. De statistiek over de maand Januari wijst ten minste een import van 2782 pikols suiker aan met 148Ö2 yen waarde uit Nederlandsch-Indië, de Februari-statistiek vermeld reeds een cijfer van 4179 pikols met '22517 yen waarde. De sedert verschenen maandelijksche opgaven vermelden het volgende: Maart 1898 '22672 pikols 154058 yen April » 385 » 1733 » Wij zijn dus wat Nederlandsch-Indië betreft op den goeden weg en zooals wel uit het dezerzijdsch bericht over de suikerin dustrie van Formosa zal bemerkt zijn, behoeft men zich in de eerste toekomst voor eene concurrentie van Formosa nog n ; et beangst te maken, daar geregelde toestanden op dat eiland, dat dreigt een Atjeh voor Japan te worden, nog wel jaren zullen uitblijven. Ook voor eene mogelijke concurrentie der Sandwichs- eilanden behoeft men zich niet ongerust te maken, al zijn deze eilanden nu nog niet geannexeerd, de sugar-trust zal er wel voor zorgen, dat zij binnen het bereik van Amerika blijven. Eene alhier met zeer ge ring kapitaal opgerichte suikerraffinaderij ~The Imperial Sugar Refining Company (Teikoku Sato Kabushiki Kaisha) heeft de installatie niet eens kunnen voltooien en heeft moeten liqui deeren. Wat den invoer van geraffineerde of witte suiker betreft, zoo is het meest werkwaardige, dat in de invoeren opvalt, de enorme vooruitgang van den import van Duitschland. Reeds meer dan % der invoeien van geraffineerde suiker stamt uit dat land. Is het nu waar, dat ?lleen de export-premie den invoer mogelijk maakt, dan is het onbegrijpelijk dat andere landen, die in even hooge mate een bedekte of directe export-premie hebben, zooals Frankrijk en Oostenrijk, geen deel hebben aan den invoer. Beide hebben directe stoomvaartlijnen naar Japan en zijn in andere overzeesche landen de concurrenten van Duitschland. Onmogelijk is het evenwel niet, dat er onder de invoeren uit Duitschland eenige Oostenrijksche (Boheemschc) suiker schuilt, wegens den goedkoope ren weg naar de Noord-Duitsche zeehavens dan naar Triest, maar van veel belang is de Oostenrijksche suikerhandel met Japan niet, ten minste, dat werd mij door het Oostenrijksch-Hongaarsch consulaat alhier verzekerd. Diverse mededeelingen 1158 Zou het nu voor ons, die sedert jaren in de Vereenigde Staten en in Groot-Britannië met de Duitsche, Oostenrijksche en Fransche suikers schijnen te kunnen concurreeren, zoo geheel on mogelijk zijn hier een afzet voor onze geraffineerde suikers Ie vinden .' Men zou zeggen van neen, maar onze raffinadeurs zullen het hebben te onderzoeken of hier niet een veld van afzet zal kunnen gevonden worden. Men moet nieuwe markten zoeken als men oude verliest. Het La Platagebied, vroeger voor onzen suikerafzet zoo belang rijk, dekt zich thans uit eigen productie geheel, het is dus wel de moeite waard het met een land als Japan met 42 millioen in woners te probeereh, maar men moet het niet bij eerste pogingen laten. De toeneming van verbruik heeft het laatste woord nog niet gezegd en de consumptie per hoofd is nog niet groot. Daarenboven is het invoerrecht op 10 % vastgelegd, dus voor allen gelijk, en is de Japanner op het oogenblik in zulk een gelukkigen toestand, dat hij dit zoo krachtige voedingsmiddel tegen een geringen prijs zich kan verschaffen, veel goedkooper dan menigeen in Kuropa. Eene mogelijkheid is echter niet uitgesloten en Japan heeft tot zulk een maatregel het volle recht, dat — bij den minder gun stigen financieelen toestand en in het oog houdende, hoeveel millioenen de meeste Kuropeesche staten uit een suikeraccijns slaan, —de regeering er toe overgaat een verbruiksbelasting op de suiker te heffen. Elke zoowel vreemde als Japansche (Formosa) zoude aan dien accijns onderworpen zijn. Mij dunkt zulk een matige accijns zou bij de groote bevolking een enorm bedrag aan den Japanschen staat afwerpen, zelfs al stelde men het veel minder hoog dan in Nederland. Bij offertes zal men het beste doen, den prijs f. o. b. in een der groote verschepingshavens aan te geven, daar op die wijze het best eene vergelijking met andere nl. Duitsche suikers te maken is. Het consulaat is gaarne bereid te trachten suikerraffinadeurs en exporteurs met importhuizen alhier in verbinding te bren gen, het moe; hun echter met die pogingen ernst zijn en alles dient zoo nauwkeurig en goedkoop mogelijk uitgerekend te worden. Javabode, 12 Sept. 1898. 1159 Diverse medeileelinjeii L. Rivikre is op het denkbeeld gekomen kalk of welke andere verbinding ook, die in slaat is een zuiverende stof te leveren, in contact met de Ie zuiveren sappen te brengen en zoodoende deze base óf andere verbinding in status nascendi te doen inwerken. De kalk b. v. kan verkregen worden door zwavelcalcium of cal eiumcarbied te gebruiken en Ie nevenproducten zullen dan naar gelang van den aard van de gebruikte verbinding verschillend zijn. Caleiumcarbied geeft in aanraking met water slechts twee ontledingsproducten: de kalk in status nascendi en als nevenproduct acetyleen, dat gebruikt kan worden tot verwarming, verlich ting of tot het verkrijgen van koolzuur. Deze geheel nieuwe toepassing van het caleiumcarbied voor het bereiden van de benoodigde kalk voor de zuivering van sui kersappen, levert dus niet alleen'deze kalk, maar geeft te gelijker tijd tevens als bijproduct een verbinding, die de vereischte hoe veelheid koolzuur kan leveren voor de carbonatatie, zoodat het gebruik van een kalkoven overbodig wordt. Zuivert men de sippen door kalk, welke in status nascendi uit zwavelcalcium verkregen wordt, dan verkrijgt men zwavelwater stof, welk gas men naar gelang het zich ontwikkelt in een oven verbranlt en zoodoende zwaveligzuur verkrijgt, dat men op vangt. Zooals boven gezegd is, kunnen ook andere basen dan kalk, zooals baryt, strontiaan en magnesia gebruikt worden, die zich bij contact mst het water van het sap, uit de koolstof- en zwavel verbindingen van de correspondeerende metalen afscheiden. Deze bisen vormen met de suiker oplosbare en onoplosbaie verbin dingen, waarvan de laatste practischer zijn, daar hierdoor de zuivering der sappen vergemakkelijkt wordt. Het is voldoende het neergeslagen saccharaat met water uit te wasschenen daarna door koolzuur te ontleden, waardoor het verdampen van het grootste gedeelte van het water onnoodig wordt. De zuiveringsmethode met kalk in status nascendi zou dan als volgt zijn. Het ruwe sap wordt ingesloten recipiënten opgevangen, waarin het in aanraking wordt gebracht met caleiumcarbied. Deze vaten kunnen zoowel voor de scheiding als voor de saturatie dienst doen. Ze zijn van boven voorzien met een rijpleiding voor het ontwijken van het acetyleen en eveneens een voor het in over- 1160 Divi'rse ïneJeileelinffen maat voorhanden koolzuur. Onder op den bodem bevindt zich een barboteur, waardoor naar gelang van behoefte het aeetyleen of het koolzuur wordt aangevoerd. De reactie heeft direct bij aanraking van het sap met het carbied plaats en loopt spoe dig af. Het vrij geworden aeetyleen kan ook gebruikt worden om het nog niet ontlede calciumcarbied met de reeds in het sap gespensu deerde kalk te vermengen en voor dit doel laat men dit gas de vloeistof doorstroomen voordat het door een afzonderlijke leiding gaat, die in verbinding staat met den gashouder bestemd voor de verlichting van de fabriek. Voor de beschreven operatie kunnen ook de gewone scheidings en saturatiebakken gebruikt worden, mits zij goed gesloten zijn. Men brengt er dan een inrichting aan, waardoor het mogelijk wordt het aeetyleen op te vangen. Na de scheiding van het sap en na de ontwikkeling van aeety leen, gaat men over tot de koolzuursaturatie, door in de gescheiden sappen koolzuur toe te voeren van een of andere herkomst. Het verdient de voorkeur koolzuur te gebruiken verkregen door lucht over een uitgestrekte laag roodgloeiende kolen te laten strijken en het gevormde kooloxyde naar gelang het ontstaat in een oven te verbranden. Het uitstroomen van het koolzuur is onder deze om standigheden gemakkelijker te regelen en zijn samenstelling blijft constant, hetgeen bij het gas uit den kalkoven onmogelijk te bereiken is. Gedurende de saturatie met koolzuur wordt de temperatuur langzamerhand verhoogd, totdat de eiwitstoffen coaguleeren en dan op de gewone wijze doorgewerkt. Sucrcrie indbjène el coloniale 1898, ld:. 5/I'. Door D. Sidersky is een nieuwe methode gevonden voor de bepaling van invertsuiker en wel om langs colorimetrischen weg een snel en juist resultaat te verkrijgen. Met een pipet neemt men 2 maal '24,6 c.M 3 . van de oplossing, overeenkomende met 4 Gr. suiker (voor den Franschen sacehari meter), die men in 2 kolfjes van 100 c.M 3 . overbrengt en waarbij men 5 c.M 3 . getitreerdeFehling'sche oplossing voegt. De inhoud van een der kolfjes laat mm nauwkeurig gedurende 3 minuten koken, Diverse niededeelingeo 1161 voegt er daarna dadelijk 50 c.M 3 . koud gedistilleerd water bij, schudt goed om en koelt den inhoud in koud water zoo spoedig mogelijk af. Ondertusschen doet men in het andere kolfje dezelfde hoeveelheid suikeroplossing en proefvoeht doch zonder te koken en koelt zoo noodig af tot de inhoud der beide kolfjes dezelfde temperatuur heeft. Daaina vult men met water tot 100 c.M». en filtreert de beide oplossingen. Het eene kolfje bevat dus een ge deeltelijk gereduceerde koperoplossing, terwijl het andere de toe gevoegde normale hoeveelheid bevat. Het is nu voldoende om met een goeden colorimeter de kleur der beide vloeistoffen te verge lijken, om daaruit de hoeveelheid opgelost koper, welke na het koken overgebleven is, te kunnen bepalen. Deze methode, die zeer juiste uitkomsten geeft met weinig ge kleurde suikers is minder juist met donker gekleurde producten. In het laatste geval voegt men bij de twee te vergelijken vloei stoffen 100% ammonia, waardoor zij een donkerblauwe kleur krijgen; of wel na toevoeging van azijnzuur tot duidelijk zure reactie, eenige druppels ferrocyaankalium en een voldoende hoe veelheid water om de vloeistof tot het dubbele van het oorspron kelijke volumen te verdunnen. Dan vergelijkt men de beide blauwe of roode oplossingen met den colorimeter en noteert de gevonden hoogten der vloeistolkobmmen, die in omgekeerde evenredigheid staan met betrekking tot hun gehalte aan koper. Zij a de hoogte van de kolom der gereduceerde vloeistof en b, die van de niet gereduceerde; zij b kleiner dan a en komen 5 c.M 3 . proefvoeht overeen met 25 m.Gr. glucose, dan heeit men x:'25 = 'u : a, hieruit volgt x = 0,025 — restant koper na re ° a l ductie. De hoeveelheid gereduceerd koper is dus c 0,025(1 — — ) in i Gr. suiker, uitgedrukt in glucose; de invertsuiker in 100 Gr. van de onderzochte suiker 0,625 (I ). a Om de berekeningen te vergemakkelijken neemt men een rond cijfer voor de kolom der zwakst gekleurde vloeistof en verandert de hoogte der niet gereduceerde vloeistofkolom zoolang, tot zij juist dezelfde tint vertooi.t. Bij het bepalen van den titer der koperoplossing gaat men op dezelfde wijze te werk, door 4 Gr. raffinade op te lossen en hier bij een bepaalde hoeveelheid invertsuiker te voegen, b. v. 10— k 20 1162 Diverse mededeellngen m. Gr. en 5 c.M 3 . Fehling's proefvoeht. Deze hoeveelheden worden twee keeren genomen ; de eene vloeistof kookt men gedurende 3 minuten, terwijl men de andere koud laat. Men vult aan tot 100 c.M 3 . en past de colorimetrische methode toe zoo'als die beschreven is. Door het vergelijken der kleur wordt de hoeveelheid koper aangegeven, die door eene bepaald gewicht aan glucose geredu ceerd is. Gaat men op deze wijze te werk, dan worden alle voorwaarden vervuld, welke de regelmatigheid der reductie ten opzichte van bet gewicht aan glucose waarborgen. Wordt het colorimetrisch onderzoek met een goed instrument uitgevoerd dan kunnen juiste resultaten verwacht Morden. Buil. de l'assoc. d. Chimistes 1898, bh. 1134. Als bewijs tot welk een hoog punt van suikerrijkdom men gekomen is, door de aandacht op „zaadkeuze" bij voortduring ge vestigd te houden, nemen wij uit de Nieuwe Rott. Courant het navolgende over. liet blijkt, dat de meer dan 500 analyses,in de Gastelsche beet wortelsuikerfabrieken verricht, weder niet onbelangrijke resultaten hebben opgeleverd; het betrof thans niet meer proef-onderzoe kingen, maar het gehalte der werkelijke geleverde partijen bieten van 17 September tot 3 Octoher. Slechts een vijftal monsters bleef berieden het in sommige voorgestelde contracten als basis van weigering aangenomen gehalte van 12 pet. en daaronder drie, welke nog geen 10 pet. suiker be vatten (9,3—8,4—7,4 pet.) alle afkomstig uit Zeeland. Daarnaast kwamen een dozijn monsters van 17 pet. en daar boven, waaronder uit Walzoorde eene paitij met 18 pet., uit Din teloord zelfs eer.e met 19,1 pet. suiker, waarschijnlijk het hoogste cijfer, dat hier te lande nog bereikt werd en waardoor het ver moeden gewettigd wordt, dat het hoogste punt van sirkerrijkdum nog niet bereikt is. Wel bestond deze laatste parlij doneer geno men uit wortelen van klein gewicht (gemiddeld 254 Gram), maar ook een monster uit dezelfde gemeente Dinteloord (Noord-Brabant) afkomstig, met nog geen 12 pet. (11,9) bevatte slechts wortelen van 2(0 Gram dooreen genomen, en de meeste andere zeer lage cijfers betroffen wortelen, die ook gemiddeld nog peen Kilo wogen. Diverse mededeellngen. 1163 Daartegenover springen in het oog de bijzonder zware worte len uit enkele streken van Zeeland, met een gemiddeld gewicht van 2 tot 4Kilo en hooger, endie toch bijna zonder onderscheid een meer dan voldoende hoeveelheid suiker bevatten. Het zijn alle zendin gen, onderzocht op 29 September en wel van Zonnemaire wortelen, wegende gemiddeld 2444 Gram met 14,2 pet. suiker. Bruinisse wortelen van 3787 Gram met 16pct. suiker. Haamstede 4250 Gram met 15,1 pet., Stavenisse 2300 Gram met 15,9 pet., en Brouwers haven wortelen van 2290 Gram met 15,3 pet. suiker. Zonder al te nauwkeurige becijfering schijnt men voorshands een gemiddeld gewicht van pi. m. £00 Gram te mogen aannemen met een sui kerrijkdom van pi. m. 15 pet. Nieuive Rotterdamsche Courant 1 Xov . 1898. Door het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java werd aan de leden de navolgende circulaire verzonden. Aan de Leden van het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java Volgens telegrafisch bericht van de Association internationale de Statistique sucrière" te Brussel wordt de suikerproductie in Europa gedurende de campagne 1898,99 thans definitief als volgt geraamd Schatting. Productie. Verschil 1898/99 1897/98 1896/97 niet 18&7/98 Duitschlan :1 1,663000 ton 1,837104 ton I*B2looo ton — 174104 ton Oostenr.-Hong. 994000 » 821694 » 930000 » + 172306 > Frankrijk 764000 » 773150 s 700100 * — 9150 » Rusland 742000 » 719950 i 700000 » + 22050 » België 203000 » 234000 » 280000 » — 31000 » Nederland 152000 » 125658 » 162000 » + 26342 » Zweden 67000 » 88000 • i — 21000 » Andere landen 80000 » 90000 » i 17 ' i000 B _ 1(1000 > 4,665000 ton 4,689556 ton 4,765000 ton — 24556 ton Di»erse mededeelincen 1164 Regen-waarnemingen, October 1898 Diverse raededeeÜDgcn 1165 Marktbericht der Handelsvereeingiiig te Batavia, N<>. 23. Europa, 12 November. Duitschland. De eerste dagen van de voorgaande week waren vochtig en warm, een geheele omkeering dus na de ingevallen koude, Hier en daar viel iegen. Onder den invloed van deze weersgesteldheid gaat het bietenrooien ongestoord door, zoodat het oogsten wel spoedig zal zijn afgeloopen. Minder voordeelig was het weer voor de bieten zelf, klachten over achter uitgang worden bijna overal gehoord en wanneer niet spoedig koel weer invalt, dan is het niet onwaarschijnlijk, dat het plus aan Totaal Java-Suikebafschepingen van 1 Juli tot 31 Oct. 1898, NAAR ALLE HAVENS. (TONNEN VAN 1000 K. G.). a> 3) Stoomschepen • 1167 Statistiek, en uiarkiberich'en, enz rendement, in vergelijking met het vorige jaar, in een minus verandert. Oostenrijk. Hier heerschte zoowat dezellde weersgesteldheid als in Duitschiand. Ook hier was een nadeelige inwerking van warmte en vocht op de nog te veld staande bieten waar ie nemen. Ver mindering in qualiteit van 2— 'ó % schijnt niet zelden voor te komen. Ook in Frankrijk was het warm en vochtig, men verwacht een korte campagne. In Rusland was het in den laatsten tijd droog en blijken de nadeelen, welke de vorst veroorzaakt heeft, niet zoo groot te zijn als men aanvankelijk meende; de vooruitzichten zijn echter lang niet meer zoo gunstig als bij het begin van de campagne. Nederland en België hadden mooi weer voor den veldarbeid, voor de bieten was het minder gunstig; de schade hierdoor gele den zal wel niet veel beteekenen daar de campagne spoedig geëindigd zal zijn. Koloniën. De laatste berichten van Cuba melden, dat een belang rijk grootere werkzaamheid in de rietaanplantingen is waar te nemen. Er worden plannen gemaakt tot en vergroo ting van de door de opstandelingen verwoeste fabrieken A:.n machineriën werd in Amerika voor 1,500000 dol. besteld. Op Barbabos heerscht buitengewoon warm weer, de schade door den orkaan veroorzaakt wordt op 10% geschat. Porto-Rico is sedert den 16 den Oct. onder Amerikaansche heer schappij gekomen. In Louisiana heerschte einde October een voor dien tijd bui tengewone koude. De berichten omtrent de qualiteit van het tot nu verwerkte riet zijn niet zeer bevredigend. Demerara had warm weer, dat voor het oogsten uitstekend van pas kwam; voor den jongen aanplant zouden eenige regenbuien zeer welkom zijn. Soerabaia, 10 December. Na ons laatste bericht was de stem ming gedurendeeenige dagen iets flauwer en werd niets afgedaan. Gisteren opende de markt op nieuw tot f 7,— voor No. 11/14, waartoe ruim 500000 pikols hier en ongeveer 200000 pikols in den Westhoek werden gegund. Voor No. 15/17 suiker is geen vraag. 1168 Stnti-tiek, oorM- en marktberichten, enz Suikerverkoopeii, ooj?st 1899 tot en met 29 November, voor zooverre die bekend zijn geworden. 10000 pikols Kanigoro f 7 No. 11 —14 10000 » Seloredjo » » » 10000 ■ Sedatie » » » 10000 » Gending » » » 10000 » Pradjekan » a » 10000 » Tjandie s i » 10000 » Randoe goenting » »12 en hooger 10000 » Wonosarii' » » » 15000 » Petjangaan » » » 40000 i) Tangoelangin b » 11 —14 30000 » Mingiran » » » 30000 » Kwarassan » » » 20000 » Kentjong » » » 20000 » Sroenie t i o 15000 » Soemobito /> » » 15000 i Pohdjedjer > » » 20000 » Porrong » » » 20000 » Pajangan t » t 10000 ï Tjandie » » >, 10000 » Bantoel » •12 en hooger 5000 b Bendokrep » » b 10000 t Waroe • » 11—14 10000 » Gesiekan b bl2 en hooger 5000 » Kalitandjong » » » 10000 » Besito i > i 10000 i Langsee » i » 20000 ? Loevvoenggadja » » 11 —14 10000 ■> Majong, Djatipiring t> »12 en hooger 15000 » Sragie » • 11—14 20000 i Pangka » » » 10000 i Goedo » » 10000 » Ngandjoek » » » 10000 » Meritjan n » » 10000 n Red j o sar ie b b » 10000 > Seboroh * » » 10000 b Trangkil • » » 10003 b Klaling » » » Transp. 510000 pikols. 1169 Statistisk, uc n 'st- 60 murktbari'jhtün ent Transp. 510000 pikol f 1 No. 11— 14 10000 » Remboen » » » 50000 » Sindanglaut » » » 10000 » Balapoelang » o » 10000 » Pagongan » » » 5000 • Adiwerna » » o 5000 » Djatibarang » » » 5000 o Karangsoewoeng » i » 5000 » Adiwerna » » » 5000 » Djatibarang » » c 5000 » Karangsoewoeng » » » 10000 » Ngempit » » » 10000 i Winongan » » » 10000 » Kandangdjatie » » » 00000 » Ament o » » 15000 ») Tjebongan » » 12enhooger. '10000 i Sempalwadak >■■ » 11 —14 10000 d Bangab » » 12enhooger, 20000 » Tjomal » » , 10000 » Gedaren » » » Totaal 775000 pikol 1170 Bt»ut'«k, i-u marktberichten, enz Kobus J. D. '23, 49, 529, 625, 657, 721, 901, 1100, 1133 Kolk F. J. J. van der . . . 43 Koorders 10 40 Koydl Th 263 Krüger Dr. W. . . . 208, 395 Kuhn Prof. Dr. .1. . . .533 Kuyt Arn. C 332 L. Labberton D. van Hinloopen 541 Laurent ...... 90 Lawes 360 Laxa O 548, 953 Lehmann, K. B 328 Leitenstorfer Dr 1124 Levasseur L 904 I.ippmann Dr. Ed. O. von . 131 M. Mallinckrodt 89 Marchal 90 Mayer Prof. Dr. A. . . . 946 Maxwell Prof. W. . 3bl, 427, 520 Meulemans C. . . 859, 864 Mittelstaedt 0 126 Moquette J. P 289 Morpurgo 891 Mueller, Baron Fred. von. . 566 Muller Dr 898 N. Nanninga Dr. . . . 538, 654 Naus H 38 Nouhuijs Th. van .... 808 O. Ostwald 4 Oxnard F 518 P. Pellet H. . 329, 361, 587, 841 Perrin. Ch 712 Potter F. J 193 Poupé Fr 1123 K. Raciborski. Dr. M. 241, 395, 481, 486,491, 493, 585,849, 1017, 1021 Raoot J 268 Ranson 638 Rivière L 1159 Romburgh Dr 701 Rouffaer E. J 930 Rumpler, Dr. A 551 S. Sachs. . . . 214, 695, 1102 Schloesing 1035 Schneidewind 208 Shiirey Ed. C 360 Shulze E 361 Sidersky D 1161 Sjollema Dr. B. . . . . 420 Staverman K. J .... 116 Stein S 954 Stoklasa Dr. .1 865 T. Tate E 519 Tatlock 715 Thorne 1037 U. Urbain Ed 133 Y. Vleuten L. C. van . . . . 658 Vloten, J. F. W. van . . 1155 Voogt W. G. de . . . .1102 Vries Prof. Dr. Hugo de . .811 Blz. Blz. 1172 Xnamregistnr W. Waard W. de 89 Weisberg J 126 717 Wieier A 20 Wilhelmy 4 Winogradsky S 124 Winter Dr. H. 32, 416, 567, 577 619, 810 Wollny E 215, 509 Z. Zehntner Dr. L. 97, 337, 345, 587, 014, 673, 793, 1085 Zopf Prof 331 INDEX A. Abnormale netplanten . . 302 Afschaffing van uitvoerrechten 46 Afsterven van jonge riet planten door eene gistsoort 481 AtVerven van riet in het hegin van denOostmoesson 654 Ahornsuiker 818 Alcaliën. Inwerking van—op de verschillende suikersoor ten 316 Alcaliteit. Vermindering van 3-29 Alinit 865 Amerika. Beetwortelsuikerin dustrie in 274,518,553 1131 Amerika. Suikerverbruik. . 523 Amide. liet voornaamste — van het riet 360 Ammoniak. Reagens op . 669 Ammoniakstikstof. Assimila tie van 90 Ampas. Controle van de wer king van imbibitiewater op 409 Ampasmonsters. Uonservee ren van 808 Angola. Rietsuikerindustrie. 161 Apogonia destructor . . . 345 Argentijnsche Rep. Rietsui kerindustrie in de . . . 174 Asch van Egyptische rietsui kermelasse 682 Aschgehalte in sippen. Bepa ling van het •. . . . 891 Asparagine 361 Assimilatie van ammoniak re-p. salpeterstikstof . . 90 Assimilatie van vrije stikstof door microben . 124, 873 Australië, Beetwortclsuikerin dustrie in 230 B. Bacteriën in sap . . . .1123 Bacteriën in suikerriet . . 491 Bandoni»boorder .... 679 Bankariet 55 Barbados. Rietsuikerindustrie 169 Beenderenmeel 533 Beetwortelen riet. Strijd tus schen 516 Beetwortelsuiker producee rende landen van Europa. 519 Beetwortelsuikerfabrieken in Amerika 518 Blz. 1173 Naamregister Blz. Blz. Blz. Beetwortelsuikerfabriek. Nieuwe . . -272 » in Spanje . 954 s Vierverlaten. 503 Beetwortelsuikerindustrie in Amerika . 274, 518, 553, 1131 Beetwortelsuikerindustrie in Australië . 230 » in Zweden . 46 Beetwortelsuikerstatistiek — Duitsche 281 Bemesting. Groene . . . 456 » met kali . . 961 » Overdreven . 461 » met padistroo. 961 j> met phosphorz. 961 » » stikstof . 961 » Verschillende 961,1139, 1141 Bemestingsproevenincultuur bakken 1133 Bemestingswaarde van kaliasch 946 Beplante oppervlakte 1899 . 1027 Bergbibittuinen, Waarne mingen in 582 Bestanddeelen van het suiker riet 241 Bestrijding der plantaardige en dierlijke parasieten en vijanden der suikerbieten 116 Bewaren van melasse . . . 864 Bewerken der velden met elec trische beweegkracht . . 273 Bibit. Desinfectie van . . 925 Bibit. Preanger .... 809 Bibitdesinfectie . . . .1153 Bibittuinen. Waarnemingen in berg- 582 Bietsuikerproductie 140, 233, 280, 333, 478, 525, 570,572, 718,90« 957, 1079, 1066 Bijtende kalken eenigeharer verbindingen .... 246 Biologische studiën over alinit 865 Bloeien. Invloed van het — van riet op de suikerpro ductie 463 Bocktrommels 23 Boengkilbemesting . 1139, 1141 Bog 'h-kidoel en Pnhdjedjer. Nog iets over de resulta ten van 1145 Bolivia. Rietsuikerindustrie in 173 Bondol 110 Boorder. Paarsroode. . . 673 » Bandong . . . 679 Boordereieren 39 Boorders 472 Boot dersyndicaat .... 91 Borer saccharellus . . . 472 Botrytis spec 349 » tenella .... 350 Bracon. spec 800 Brandewijnmonopolie. . . 903 Brasmoscoop. . . . 889, 1030 Brazilië Rietsuikerindustrie in 174 Britsch-Indië. Rietsuikerin dustrie in . . . .146 » Honduras. Rietsuiker industiie in . 173 C. Calciumcarbied. Nieuwe toe passing van .... 1160 Blï. 1174 Index Blz. Canada. Invoerrechten op sui ker in 665 Canarische eilanden. Rietsui kerindustrie op de . . . 162 Chalcis spec 804 Cheribnnriet. . . . 625, 765 Chilisalpeter. Bepaling der perchloraten in. . . . 226 Chilisalpeter. Bemesting met 113), 1141 Chilisalpeter.Gehalte aan per chloraat van 461 China. Afzet van suiker in. 368 China. Rieisuikerindustiie in. 149 Chionaspismadiunensisn. sp. 1085 » n. sp. 1091 » spec. V. . . . 1094 Chunnee 625, 773 Closterocerus tricinctus . . 799 Clostridiüm Pasteurianum . 124 Cochin-China. Rietsuikerin dustrie in 156 Concept voorschriften tot uit voering der ontworpen nieuwe regele a betref lende de inlandsche grondver huring 1053 Concept voorschriften tot uit voering der ordonnantie tot bescherming van de oeconomische belangen der inlandsche bevolking in de cultuurcentra op Ja va en Madura 1062 Congres. Tweede. . . 222, 369 » voor toegepaste schei kunde 89, 266 Conserveeren van planten deelen 811 Conserveeren van am pas monsters 808 Controle. Wederzijdsche—op de fabrikatie .... 260 Controle eener contrölebere kening. Ter .... 615 Contruleberekening op de nieuwste resultaten van rendementsvermeerdering 495 Controleberekening voor het verwerkte riet. . . . 580 Cosmopteryx pallifasciella . 793 Crit'ek op de theorie van Wakker 395 Cuba.Rietsuikerindustrie 165, 282 » Suikerstatistiek. . . 383 » Toestand in. . . . 711 Cultuurplanten. Productie vermogen van .... 214 D. Daïrah Sanieh 1124 Demerara. Rietsuikerindus strie 171 Demerara. Suikeruitvoer van 286 Denitnficatie bij gebruik van verschen stalmest . . . 208 Derostenus albipes . . . 800 Desinfectie van bibit. 925, 1153 Dextraangistina;. Invloed der op het rietsap en de fabri katieproducten .... 919 Diatraea striatalis. . . . 472 » saccharellis . . . 473 Diffusie in Egypte . . 560, 824 Dongkellanzitkte . . . 70, 1017 Droge stof tn riet. . . . 962 Duitsch-suikersyndicaat . . 224 Duitsche beetwortelsuiker statistiek 281 Blz. Blz. 1175 Index Duitsohe landbouwproefsta tions 701 Duitschland, Suikerstatistiek van 431, 1126 Duitschland. Suikerverbruik in 232 Dunkerbeckoven .... 76 Dupliek 1143 E. Ecuador. Rietsuikerindustiie in 173 Egypte. Afgeloopen campa gne in 715 Egypte. Rietsuikerindustrie in 157 » Invoer van geraffi neerde suiker .... 958 Egypte. Uitvoer van . . . 1080 Egyptische rietsuikermelasse. Asch van 682 Electrische beweegkracht. Be werken der velden met . 273 Engeland. Proefnemingen in 471 Engelscbe bezittingen. Sui kerproductie der . . . 286 Europa. Suikerproductie van 46 F. Fabrikatie. Wederzijdsche controle op de . . . 260 Fehling'sche oplossing met glycerine 807 Fidjieriet. ... 53, 724, 749 Fidjieriet. Generatiezaad planten van .... 54 Finland. Suikerinvoer in . 286 a Suikerraffinaderijen in 1075 Fledermuizen-guano . . . 225 Formosa. Rietsuikerindustrie 151 Frankrijk. Suikerinvoer in . 279 » Suikerproductie van 47, 334 » Statistiek 619, 1128 Fransche koloniën. Suiker uit de \ 907 Galtose 322 Generatie-zaadplant No. 100. 760 G deiachtige massa in het sap. 1123 Generatiezaadplanten. . 58, 64 Generatiezaadriet. . . . 833 Gewicht van fabrikatiesapin pikols. Tabel voor het 857 Gistsoort in suikerriet . . 481 Glucose. Inwerking van neu trale zouten op—bij hoo ge temperatuur. . .14 Glucosebepaling .... 218 Glutose 324 Gl.vcocol 362 Goeng- en Koemisik-rivieren. 500 Gomafscheiding 21 Groene bemesting. . 456, 684 Grond. Physische eigenschap pen v/d 1098 Grondhuur ordonnantie. Ont werp tot herz'ening der. 1043 Grondverhuring. Concept voor schiften tot uitvoering der ontworpen nieuwe regelen betreffende de inlandsche. . . . 1053 Guadeloupe Rietsuikerindus trie op. . .• . 168 » Uitvoer van . . 1130 Guano. Fledermuizen . . 225 Guatamela. Rietsuikerin dustrie in 173 Blz. Blz. G. Index 1176 H. Haïti Riet suikerindustrie op 15*2 Hawaii. Suikerlabiikatie 0 p 427,520 Ileteronychus spec . . . 337 Honduras. Rietsuikerindus trie op Britsch. . . . 173 Hongkong. Rietsuikerindu strie op 152 Humusvorming .... 509 I. Imbibitiewater op ampas. Controle van de werking van 41)9 Insecten. Herkomst van vreem de 517 Intercellulaire ruimten. Ver stopping der 21 Internationale conferentie voor de afschaffing der suikerpremiën .... 1102 Inversie van suiker door het gebruik van zwaveiigzuur 133 Inversie van suiker door neu trale zouten in tegenwoor digheid van glucose . . 3 Inversieconstante .... 5 lnvertsuiker. Bepaling vai; . 1161 Invoer van geraflineerde sui ker in Canada. . . . 665 Invoer van geraffineerde sui ker in Egypte. . . . 95g Inwerking van neutrale zou ten op glucose bij hooge temperatuur .... 14 Italië. Suikerindustrie in . 944 J. Jamaica. Riet suikerindu strie op 107 Japan, Rietsuikerindustrie in 150, 898, 1155 Japan. Suikerimport in. . 660 Java. Beplante oppervlakte van 385 Java. Rietsuikerindustrie op 153 » truikerafschepingen 141, 524, 569, 620, 907, 958, 1082,1130, 1067 » Suikerindustrie. Stand en vooruitzichten der. 193 » Suikerproductie van 1895, '96 en' 97 376 > » van 1898 1027 Java. Suikerrietcultuur op . 878 Jodometrische suikerbepaling 328 K. Kali. Opname van —door riet 961 Kaliasch. Bemestingswaarde van 946 Kalk Bijtende — en eenige harer verbindingen. . . 246 Kalk (droge) of kalkmelk . 557 Kalkoven Bijdrage tot de kennis van den . . . .111 Kalkoven installatie. De kool zuurpomp in verbinding met de 685 Kentjong-kever .... 337 Kersten-o ven 76 Klaren van suikerbevattende vloeistoffen 263 Koloniën. Suikerexport van enkele 285 Kooktoestellen. Verbetering aan 37 Koolzuurpomp. De — in ver ban....g met de kalkoven installntie 685 Blz. 1177 Index Blz. Kopersulfaat Verontreinigd 19, 538 Koperzouten. Invloed van — op den plantengroei . . 373 Koude sapzuiveiing . . . 268 Kristalgehalte van vulmassa's. Snelle en juiste bepaling van het £87 Kristallisatie in beweging 111 23 Kristallisatie in beweging. Re sultaten verkregen met 539 Kruising van Cheiibonriet met de Eng. Indische varië teit Ohunnee .... 625 L. Lakkase 241 Lakkol 241 Leeward islands. Rietsuiker industrie op de . . . 170 Leptomine 242 Loethersriet 638 Lood. Verwijdering van — uit geklaarde oj lossingen 214 Loodazijn. Invloed van—op de polarisatie van stropen 913 Louisiana. Suikerstatistiek van 62i Luctt en schuim in sap in genomen. Ruimte door . 863 M. Madagascar. Rietsuikerindu strie op 226 Madera Rietsuikerindustr.op 162 Madras. Rietziekte in . . 900 Manjar 97 id. djamboel. . . . 100 il. kajoe lüo id. kembang .... 100 id. paddie .... 100 Manillariet. Wit .... 752 Manillariet. Zwart. . . . 756 Martinique. Rietsuikerindus strie op 168 Masicera spec 354 Mauritius. Proefstation op . 611 id. Rietsuikerindustrie 159 id. Suikeruitvoer van 94, 285, 620 Melasse. Bewaren van . . . 864 Menie. Goedkoope. . . . 332 Mexico. Rietsuikerindustrie in 164 Microben. Assimilatie van vrije stikstof door. . . 124 Middelen tot bestrijding van vijanden der suikerbieten 116 Mineerlarven van liet suiker riet op Java. De . . . 793 Mond- en klauwzeer . . . sil Molensap. Gehalte van riet aan sap van de samenstel ling van het eerste . . 464 Monsternemen in proeftuinen 841 » » rietvelden . 847 t uit karren . . 854 » » schuiten . 856 Monstreuse netplanten . . 302 Munia maja L 110 » nisoria. Temm. . . 110 N. Natal Rietsuikerindustrie in 16 1, 223 Nicaragua id. . . 173 Nieuw Zuid Wales id. . .178 Nitrificatie 1035 0. Oecnnomische belangen van de inl. bevolking in de cultuur centra op Java en Madura Blz. 1178 Index Blz. Ontwerp-ordnnnantie tot be scherming der 1058 Onkruid 1040 Ontwerp- rdonnantie tot be scherning van de oecono mische belangen van de inl.bevolkingin decultuur centra op Java en Madura 1058 Ontwerp tot herzienir g der grondhitur-ordonnantie. . 10i3 Oost-Afiika. Suikerriet in. '228 Oostenrijk-Hongarije. Sui kerstatistiek 11-27 Oppervlakte De met suiker riet beplante — van Java 385 Opervlakte. Mot biet beplante 566 Orginische stoffen in den bodem. Ontleding van. . 509 Overdreven bemesting. . . 461 Oxydase '241 P. Paarsroode boorder .... 673 Paraguay Groote suikerfa briek in 714 Paraguay. Rietsuikerindustriein 176 Padistroo. Remesting met . 961 Parijs. Wereldtentoonstelling te 372 Peking 110 Peptonen in beetwortelsap . 551 Perchloraten. Bepaling der— in chilisalpeter 226 Perchloraatgehalte van chili salpeter 461 Persvuil. Uitzoeten van. . . 423 Peru.Rietsuikerindustrie in 173,903 Perzië. Rietsuikerindustrie in. 157 Philippijnen id. op de 152, Pnosphorzuur. Opname van — door riet 961 Phosphorzuurbemesting . . 53 Physcus flavidus n. sp. . . 1089 Plantendeelen. Conserveeren van 811 Plantenluizen. De — van het suikerriet op Java. . . . 1085 Plantenvijanden. Nieuwe middelen tegen 469 Ploceus manjar. Horsf. . . 97 » atri.ula, Hodgs . . 100 » hyp'>xanthus. Daud. 101 Pleurotropis thoracica . . 803 Polarisatie. Invloed van lood azijn op de — van stropen 913 Polarisatieverliezen bij het verdampen en verkoken van sappen 931 Portorico. Rietsuikerindus trie op 166 Preangerbibit 809 Preanger-riet l e . Gen. ge streept 50 Procédé Ranson 638 Produetievermogen van cul tuurplanten .... 214 Proefstation op Mauritius . 611 Proefstation. Nieuw . . . 1155 Proefstations. Uuitsche land bouw 701 Proeftuin. Rapport over den 49 Pioeftu nen. Munsternemen in 841 Pseudo-fructose 326 » tagatose 319 Puri 776 Pyralis saccharalis .... 473 Q Queensland. Afgeloopen cam pagne in ...... 713 Blz. lmles 1179 Rlz. Queensland. Rietsuikerindu strie in 176 Queensland. Suikerproductie van 234 K. Kaffinose. Groote hoeveelhe den—in de verschillen de fabrieksproducten. . 130 Rail. Derde—tus>chen Djocja en Solo ....... 372 Rapport over den proeftuin 49 » over de stookproe ven te Tjoekir .... 76 Rapport van Prof. Maxwell . 520 Reag ns op ammoniak . . 069 Rendement van pas gekookte stroop te bepalen . . . 467 Rendementsvermeerdering. Controle op de resultaten van 495 Réunion. Rietsuikerindu strie op 160 Riet op verschillenden leeftijd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali bij verschillende bemesting 961 Riet. Contröleberekeningvan het verwerkte .... 580 Riet. Stand van het—op Java 470 Riet. Variatie van .... 43 Rietgeledingen. Vormen der 304 Rietgewicht op verschillen den leef ijd 1010 Rietsuikerindustrie in de ver schillende productielanden De toestand der . . . 115 Rietsuikeriiidustrie in Angola. 161 » » de Ar gentijnsche Republiek. . 174 Rietsuikerindustrie op Barbados 169 » in Bolivia. 173 » » Brazilië 174 » » Britsch- Indië. 146 » op Britsch- Hon luras 173 » » deCana rische eilanden 162 » in China. 1 49 d » Cochin- China, 156 j op St.Croix. 171 » op Cuba. 165 » in Demerara 171 » op San Do mingo. 167 » in Ecuador 173 » » Egypte. 157 » op de Fidsjie eilanden 178 » i> Formosa 151 » » Guade loupe. 168 » in Guatema la. . 173 » op Haïti. 167 » i Hong kong. 152 » in Japan. 150 » op Jamaica 167 » » Java. 153 » » de Lee ward is lands. 170 n 8 Madera 162 » » Marti nique. 168 1180 Index Blz. Blz. Rietsuikerindustrie op Mauritius 159 i in Mexico. . . 164 t> » Natal . 161, 223 » » Nicara gua . . . 173 » » Paraguay. . 170 » » Peru , . .173 » » Ferzië. . . 157 i op de Philippij nen 152, 2'28 » » Portorico. . 166 » in Queensland . 176 » op Réunion . . 160 » » de Sandwichs eilanden . 178 » in Siarn . . . 156 » b Spanje. . . 145 » » de Straits . 156 x op Suriname . 171 » » Trinidad . .170 » in Uraguay . .176 » in Venezuela . 173 b in N. Z. Walles 178 » op de Windward islands . . .171 Rietsuikermelasse. Asch van Egyptische 682 Rietsuikeruitvoei-140, '233, '280,333, 478, 525,570, 7 1 8, 906,957, 1079, 1166 Rietvelden. Monsternemer) in 847 Rietziekte in Madras . . . 900 Rietziekten 391, 445 Rivieren Goeng-en Koemisik 500 Roerwerktuig. Vacuiïmpan met 1100 Roet. Hoeveelheid—die met de rookgassen verloren gaat 138 Rookgassen. Monsternameen analyse van 927 Rookwolken uit de schoor steenen 715 Rusland. Statistiek van . . 334 8 Saecharine 553, 946 Saccharo-ref'ractometer . . 898 Saccharotnyces apiculatus. . 4KI t soort. Schadelijke 331 Salpeterstikstof'. Assimilatie van 90 Samenstelling van riet op verschillenden leeftijd en de opname van stikstof phosphorzuur en kali bij verschillende bemesting. Voorloopig onderzoek om trent de 961 Samenstelling van rietbibit . 963 » » rietbladen 1001 » „ rietstengels 1007 » » rietwortels. 963, 1009 San Domingo. Rietsuikerin dustrie op ...... 167 Sandwichs-eilanden. Betee ken s der 1121 Sandwichs-eilanden. Inlijving der 904 Sandwichs-eilanden. Rietsui kerindustrie der .... 178 Sandwichs-eilanden Suiker productie der . . . 526, 711 Sap. Lucht en schuim in. . 863 Sappen. Vrij zuur in ruwe . 219 Sapzuivering 32 Sapzuivering. Koude. . . . 268 Blz. 1181 loilex Blz. Sapzuivering en ontkleuring. Nieuw procédé tot . . . 712 Schatting der beplante op pervlakte 1899 . . . 1027 Schatting der Javasuikerpro ductie 1027 Schatting der suikerproductie in Europa . . . 1014, 1104 Schimmels op suikerriet 486, 491, 849 Schizophyllum-schimmel op suikerriet 486 Schoorsteentrekmeter . . 927 Schuimgisting . . . 548, 953 Selectie van suikerriet 721, 865 Serehachtige ziekteverschijn selen 1021 Serehziekte. Over de oorzaak der 395 Sesamia nonagrioides . 472, 674 Schotborer 586 Siam. Rietsuikerindustrie in 156 Sorghumsuiker 818 Spanje. Beetwortelsuikerin dustrie in 954 Spanje,. Beetwortelsuikerin dustrie in 954 Spanje. Rietsuikerindustrie . 145 » Suikerinvoer in . . 1125 Sprinkhanen 609 St. Croix. Rietsuikerindu strie op 171 Staatsspoorwegen 46, 138, 277 374 420 Stalmest. Conserveeren van 420 Stal mest. Gebruik van verschen 208 S'ikstof. Assimilatie vrije —door microben . . . 124 Stikstofopname door het riet 961 Stookproeven te Tjoekir . . 76 Stoomketel. Zwavel in een . 657 Straks. Rietsuikerindustrie in de 156 Stroop Hoeveelheid—die nog tasseben de kristallen van oversmeltsuiker aanwezig is 467 Stropen. Invloed van loodazijn op de polarisatie van. . 913 Studies over suikerriet . . 841 Sublimaat. Het gebruik van — voor het conserveeren van ampasmonsters .... 808 Sugar Trust 276 Su ker. Inversie van—door neutrale zouten in tegen woordigheid van glucose 3 Suiker. Voeding der troepen 1124 Suiker. Voedingsequivalent van 822 Suiker als voedingsmiddel . 892 Suikeraccijns 555 Suikeranalyses. Verschillen bij 1038 Suikerbepaling Jodometrische 328 Suikerconferentie 067, 1102 Suikerexport van enkele Ko loniën 285 Suikerfabrikatie. Vergiltige stoffen bij de . . . . 954 Suikerimport in Japan . 066, 1155 Suikerindustrie op Cuba . 282 )■> in lialië . 944 » in Japan . 898 ï op de Philip pijnen . . . ... . 228 Suikeiinvoer in Finland. . 286 » » Frankrijk . 279 » > Spanje . . 1125 Blz. 1182 Index Blz. Suikermarkt. A.s, toestand der 1080 Suikerpremies '208, 429, 695 827 1102 Suikerproductieder Engelsche bezittingen 286 Suikerproductie van Europa 46 » » Europa Schatting der . . 1014, 1164 Suikerproductie van Frankr: 47 » » Rusland 1129 » Invloed van httblnei en van riet op de 463 Suikerproductie van Java . 1895 '96 en '97 376 » van Queensland 234 » der Sandwichs * eilanden . . . 526 » vande Ver.Staten 141 » der verschillen de residenties 433 » der Wereld . . 476 Suikerquaestiein West-lndië 1113 Suikerriet. De met—beplante oppervlakte van Java . 385 Suikerriet. Eenige beste nd deelen van het .... 241 Suikerriet. Het voornaamste amide v/h . . . . . . 360 Suikerriet. Selectie van . . 721 Suikerriet uit zaad. . , . 290 Suikerrietcuituur op Java . 878 » » Mada gascar Suikerrietcuituur in Oost- Afrika 228 Suikerrijkdom door zaad keuze 1163 Suikersoorten.lnwerking van alcaliën op de verschillende 316 Suikerstatistiek van Cuba . 383 » van Duitschland 431 ■» » Frankrijk 619 » » Louisiana 621 Suikersyndicaat. Duitsch 224 Suikeruitvoer van Demerara 286 » » Egypte 958 » » Java 140, 233 280, 333, 478,525, 570, 718, 906 957, 1079, 1130, 1167 Suikeruitvoer van Mauritius. 94 '285, 620 Suiker verbruik in Amerika 523 » » Duitschland 232 » in de verschillende landen 670 Suikervoorraad 476. 719, 1081 Suriname. Rietsuikerindu strie op , 171 Survival of the fittest. . . 186 T. Tabel voor het gewicht van labcikatiesap in pikols . 857 Tagatose 319 Talose. . 323 Tamarindezaden. Beweerde nadeelige werking van—op suikersappen 465 Tehuantepec. Suikerriet in. 1076 Tergenriet. Ziek .... 491 Toelichting, behoorende bij de ontworpen bepalingen tot bescherming van deoecono mische belangen der in lantlsche bevolking in de cultuurcentra op Java en Madura 1065 Blz. Blz. 1183 Index Toestand der rietsuikerin dustrie inde verschillende productielanden . . . 145 Toestel om sap vrij van lucht te maken 1119 Trametes pusilla .... 849 Trinidad. Rietsuikerindustrie op 170 Tyrosinase 241 Tyrosine 241 U. Uitloogen van ampas. . . 1120 Uitstoeling van riet . . . 1136 Uitvoerrechten. Afschaffing van 46, 207 Uitvoerrechten op suiker. . 470 Uraguay. Rietsuikerindustrie in 176 V. Vaatbundels. Verstopping der 21 Vacuüm pan met roerwerktuig 1100 Variatie van riet .... 43 Valsch grein. Verwijderen en vermijden van .... 416 Variëteiten 58 Venezuela. Rietsuikerindu strie in 173 Verbetering aan kooktoestel len 37 Verbruik en productie van suiker 571 Verdampen van sappen. Po larisatieverlieztn bij het 931 Verdamptoestellen bereke ning van het verwarmend oppervlak van .... 058 Vereenigde Stat en. Rietsuiker industrie in de . . 162, 813 Vereenigde Siaten.Ruwsuiker productie van de . . . 141 Vergiltige stoifen bij de sui kerfabrikatie 954 Verhouding van het schijn bare tot het werkelijke zuiverheidsquotiënt. . 126, 466 Verkurking 21 Verkoken van sappen. Pola risatieverliezpn bij het . 931 Verontreinigd kopersulfaat . 19 Verschillen bij suikeranalyses 1038 Verstopping der intercellu laire ruimten 21 Verwarmend oppervlak Be rekening van het . . . 658 Vezelstofbei aling .... 653 Voeding der troepen met suiker 1124 Voedinosequivalent van sui ker 8'22 Voorbemesting 991 Voorbemesting. Is—aanbe velenswaardig ..... 5'29 Voorraadsuiker . 476, 719, 1081 Voorwoord 1 Vraag I ....,:. 658 Vulmafsa's. Snelle en juiste bepaling van het kristal gehalte van 587 W. Watergehalte van suikers. Bepaling v,h . . . . 1036 Watermeter 1033 o o Wawalan. Verdere waarne mingen omtrent den . 345 Wereldsuikerproductie . . 476 Wereldtentoonstelling te Pa rijs 372 Blz. Rlz. Index 1184 West-Indië. Suikerkwestie in 1113 Wevervogels in het suiker riet op Java .... 97 Windward islands. Rietsui kerindustrie op de . . 171 Y. Yearbook of the United States Department of Agricul ture 1896 45 Z. Zaad bieten. Teruggaan van . 717 Zaadkeuze.Suikerrijkdom door 1163 Zaad planten 1896 .... 69 Zaadplanten. Generatie . 58, 64 Zaadplanten der kruising van Cheribonriet met de Eng. Indische variëteit Chunnee 625 Zaadriet 289 Zaadriet. Generatie . . . 833 Zaadvastheid 301 Zaksuiker. Vervoer per staats spoor van .... 374, 420 Zouthoudenden bodem. Groei van riet op 493 Z uthoudenden grond. Over riet op — gegroeid. . . . 577 Zuur. Vrij —in ruwe sappen 219 Zuivering van suikersappen 267 Zuiverheidsquotiënt. Verhou ding van het schijnbare tot het werkelijke . . . 126 Zwavel in een stoomketel . . 657 Zwaveligzuur. Inversie van suiker door het gebruik van 133 Zweden. Beetwortelsuikerin dustrie in 46, 569 1185 Index Blz. Blz. Letterlijke vertalingen. H. rÉLLET. Studies over suikerriet .... BJI Referaten. Dr. G. Brufins. Das Ransonverfahren in einer Deut schen Rohzuckerlabrik .... 638 E Dupont. Le procédé Ranson a Ia sucrerie de Crépy en Laonnois 638 Prof. Dr. .1. König. Ein neues verfahren zur Bestirnmung der Rohfaser in den Fütter und Nali rungsmitteln 653 A Mitscherlich. Beurtheilungder physikalischenEigen schaften des Ackerbodens mit Hilfe seiner Benetzungswarme 1098 G. Ranson*. Verfahren zur Entfarbung von Zu ckersaft durch oxydalions und reduc tionsmittel 638 t b Epuration et décoloration des jus sucrés par la poudre de zinc, de magnesium, d'aluminium en présence des alcdis: chaux putasse. . . . 638 Kededeelingen uit on voor de praktijk. L. COHEN. liet gebruik van sublimaat voor liet c'inserveeren van ampasmonsters . 808 » » De brasmoscoop van J. Cürin in In dische riet suikerfabriek en . . . 1030 Deerns. Watermeter 1035 11. tl. Prinsen Geérligs.-O ver het voorkomen van zwavel in een stoomketel 057 o » ft ) A.seh van Egyptische rietsuikerme lasse 682 » 8 » >) Groene bemesting met orok-orok . 684 » t » » Desinfect'e van bibit 925 K. van Gelder. Contröleberekening voor het ver werkte riet 580 S. A. A.RENDSEN Hein. Nog iets over de resultaten Tan Bogoh-kidoel en Polidjedjcr . . . 1145 N. C. Hoogvliet. Dupliek 1143 Blz, 1 uil >U l 2 G. 0. Ki.orT'K.MJi hg. liet bewaren vnn mela-se om te dienen als intrekslroop bij aanvang der volgende campngne .... 804 •I. I>. Kobi'S. Hot afsterven van riet in het begin van den Oostmoesson 654 C. Meulemans. Tabel voor het gewicht van liet fabrikatiesap in pikola .... 857 » » Bepaling der ruimte door lucht en schuim in sap ingenomen . . . 863 Tn. van Nouiiuys. Fehlings'che oplossing met glycerine 807 Dr. M. Raciborski. Waarnemingen in . 582 W. G. ik Voogt. Vacuümpan met roerwerktuig . . 1100 E. ,]. Roitfafb. Monstemame en analyse van rook gassen, zoomede iets over een schoor steen-trekmeter 927 J. F. W. van Vloten. Bibitdesinfeetie 1153 Dr. H. Winter. Ter controle eener controle-bereke ning 015 » » » Preanger-bibit 809 Dr. L. Zehntner. Shotborer 580 Vraagbord. 058, 811. Diverse mededeel ingen. 587, 058, 085, 813, 865, 931. 1014, 1035, 1102, 1155. ltoekbeoordceling. 01 't. Kegen waarnemingen. 790, 791, 904, 905, 955, 950, 1077, 1078, 1-125, 1105. Statistiek. 619, 670, 718, 900, 957, 1079, 1125, 1106. Oogst- en Marktberichten. 022, 071, 719, 791, 828, 908, 959, 1014, 1082, 1131, IH7. 3 hi.,,-..] Rlz. Zwavelzuur (S 0 3 ) 13,78 % Phosphorzuur (P 8 Oj) 8,11 » Kali (K 2 O) 51,07 » Natron (Na 2 O) 1,33 » 104.26 % af zuurstof voor chloor 3,74 » 100,52 Over de anorganische bestanddeelen van rietsap is door Dr. J. G. Kramers als mededceling No. 49 van liet Proef station Oost- Java in 1803 eenc studie gepubliceerd, waarin analyses voorkomen van meer dan 00 soorten rietsap v,m verschillende ondernemingen in den Oosthoek. Ten einde bovenstaande cijfers met deze resultaten te kunnen vergelijken, heb ik ze omgerekend op milligrammen per 100 Gr. sap. Het was helaas niet mogelijk ze op 100 c. M B . sap om te rekenen, zooals Dr. Kramers dit heeft gedaan, maar het verschil beteekent niets voor de conclusies die ik zal trekken. In onderstaande tabel zijn opgegeven de hoogste gehalten aan bestanddeelen door KRAMERS gevonden, daarnaast de laagste en in de derde kolom de gemiddelden van meer dan 60 soorten sap, allen in milligrammen per 100 c.M*. sap, terwijl in de laatste kolom vermeld zijn de gehalten van het fabrikatiesap van Assem bagoes en wel iu in.Gr. per 100 Gr. sap. max. min. gcm. As.bag Kiczelzuur Si o,> NO 2 32 35,1 Uzeroxyde en aluinaarde rca O 3 + Al» 0; 3 Kalk Ca O 33 1 9 8,5 Magnesia Mg O 55 0,2 8 17,6 Chloor Cl 57 3 17 124,0 Zwavelzuur S 0 8 00 4 32 102,8 Phosphorzuur P 2 0 5 71 6 40 C 0,5 Kali K 3 O 228 42 129 381,0 Natron Na 2 O 118 1 21 9,9 313 777^" af zuurstof voor chloor 4 27,9 309 749,9 Wij zien dus dat in het sap van Asscinbagocs meer dan dubbel zooveel anorganische bestanddeelen voorkomen als gemiddeld op andere fabrieken. 578 Dr. 11. Winter. Over riet op MUthoudenden grond gegroeid In het bijzon ler overtreft liet gehalte aan chloor, zwavelzuur en kali verre het maximum van de door Kramers onderzochte sappen, terwijl het kali- en zwavelzuurgehalte driemaal en het chloorgehalte zevenmaal zoo groot is als het gemiddelde op andere fabrieken. Het lijdt dus geen twijfel of het riet heeft door het zoutrïjke irrigatie-water een bijzonder zoutrijk sap verkregen. Ten einde na te gaan, of door de defecatie eenc wezenlijke hoeveel hei 1 (lozer minerale bestanddeelen wordt verwijderd, werd gelijktijdig met het fabrikatiesap een monster daarbij behoorend dunsapaanmij gezonden en op dezelfde wijze onderzocht. Ik geef de analyse-resul taten bier direct als m.Gr. in 100 Gr. dunsap en herhaal ter ver gelijking daar naasl de cijfers voor fabrikatiesap. m.Gr. inlOOGr. ni. Gr. in 100 Gr. • dunsap fab. sap Kiezelzuur Si 0.. 29,4 35,1 Uzeroxyde en aluinaarde I-VjO:; ; Ak-0 :( 31,0 38,4 Kalk Ca O '29,4 8,5 Magnesia Mg O 18,'2 47,6 Chloor C! 116,2 124,0 Zwavelzuur S Os 93,8 102,8 Phosphorzuur !'•_. Os — 60,5 A.lcaliën NazO + KaO 302,0 390,9 620,6 777,8 af zuurstof voor chloor 26,1 27,9 594,5 719,9 Wij zien dus, dat zooals te verwachten was, door de defecatie alle phosphorzuur (als driebasisch phosphorzure kalk) en een klein gedeelte van het zwavelzuur (als gips) verwijderd is, terwijl tevens (door opper vlak attractie) eeoige alcalizouten muf het defecatie-vuil zijn neergeslagen; toch blijft bet gehalte aan minerale bestand deelen abnormaal hoog. Het noodzakelijke gevolg van dezen toestand is natuurlijk, dat de zouten zich in de stropen ophoopen en als melassevormers een gedeelte van de suiker niet winbaar maken. Monsters stroop van Assembagoes badden dan ook de volgende aschgchalten: l' siroop 9,66% asch 2e j 12,64 » » 3e » 12,99 » » Dr. 11. Winter, Over riet op louthoudenden grond gegroeid 579 terwijl Prinsen Geekugs ') het aschgehalte der Laatste stroop van 17 fabrieken als gemiddeld 6,61% heeft gevonden. Nog duidelijker wordt het verschil, wanneer mendeasch <>p 100 deelen polariseorende suiker omrekent, dan verkrijgt men voor de 17 fabrieken, waarvan Prinsen Geerligs de melasse onderzocht, gemid deld 21,46 terwijl het voor Assembagoes berekende cijfer wordt bij: 1« stroop 22,05 % 2e » 32,00 > 3" > 43,00 » Uit dit onderzoek blijkt dus duidelijk, dat de noodlottige invloed van het rivierwater zich ook in de samenstelling der sappen doet gevoelen en zelfs op de fabrieksresultaten een belangrijken invloed uitoefent. MEDEDEELINGEN UIT EN VOOR DE PRAKTIJK. BUITEN YEBASTWOOBDELI.JKIIEID «EB BEDACTIE. CONTROLEREREKENING VOOR HET VERWERKTE RIET Nadat nu reeds herhaaldelijk aangetoond is, dat door het suikergehalte van het voorperssap met een bepaalden factor te 85 vermenigvuldigen ( 0 n de meeste fabrieken —— , maar in allen IUO geval gemakkelijk te bepalen) het suikergehalte van het verwerkte riet kan gevonden worden, is een der grootste bezwaren tegen ecne rationeele berekening van het riet vervallen. Er blijft nu echter de moeilijkheid over om betrouwbare cijfers voor het cellulosegehalte van riet en ampas te vinden, indien b v. gebruik wordt gemaakt van de formules uit „Methode der fahiicatie controlc*', cijfers, die nog afgezien van de groote onzekerheid, die de uitkomsten der analyse opleveren, wat betreft de aard der bepaalde stof (Archief, Jaarg. 1897, Berichte Versuchsstation W. Java II) slechts dan, ook maar eenigszins juist te bepalen zijn, indien een groot aantal monsters onderzocht wordt. Ik heb nu eene formule gevonden ter berekening van het ver werkte riet, waarin deze cijfers niet voorkomen; heb daarvoor echter gebruik moeten maken, van de hoeveelheid pikols gemeten imbibitiewater. Nu is het wel waar, dat de meeste watermeters op den duur niet voldoen, maar de fout in de aanwijzing van het *) Proefstation Wcst-Java: De melassevormendo bcstunddeelcn etc. van Dorp, Semarang 1892. Dr. 11. Winter. Over riet op zouthoudendon grond gegroeid 580 gemetenc hierdoor ontstaan, is gemakkelijk te verbeteren, door in voorkomende gevallen een berleidingsfactorte gebruiken. Hiervoor is slechts noodig om nu en dan na te gaan, hoeveel de gemeten hoe veelheid water verschilt met de aangewezene, door b. v, tweesap meetkisten vol te laten loopen, echter zorgdragende, dat het water gemeten wordt onder dezelfde omstandigheden als gedurende het verloopen tijdperk. Wijst b. v. de imbibitierneter dan '2015 L. aan en bedraagt de inhoud vaneen kist b.v. 2000 L. dan is de ge -2000 vonden hoeveelheid imbibitiewater met te vermenigvuldigen. Om nu tot de gewensehte cijfers te geraken maken wij gebruik van de volgende formules, waarin: X ss gewicht riet Y = gewicht natte ampas I = gewicht gemeten imbibitiewater = 800 pikol F = gewicht gemengd sap = 5000 pikol S = suikergehalte voorperssap =16 f =. factor tot berekening suikergehalte v/h. riet uit het voorperssap = 0,85 Si = suikergehalte ampas = 6,00 S 2 =~ suikergehalte fabrikatie«ap = 13,6 X—F+ Y — I Sf X = S 2 F + Si Y Y = X - F + I (b) Sf X = S 2 F + S, X — S, (F— l) X = S, F - Si (F - 1) M Sf — S' W 01 door gebruik te maken van bovenstaande cijfers X = 13,0 X 5000-6 (5000-800) . 0,85 X 16-0 = 5G32 (a) Y = 5632 - 5000 + 800 = 1432 (b) 13 6 Ingevoerde sacchanse in riet 5032 X ——— — 705,92 100 ' b » » fabrikatiesap 5000 X 13,6 = 680,— Verloren » » ampas 1432 X 6 = 85,02 » » 1 > r/100 R. sa 1,17 Suikerwinningscoëff. = 88,79 Indien nu het ccllulosegehalte van het riet bepaald wordt, '' "1 is het ccllulosegehalte van de ampas bekend uit de formule: Mededeelingen uit en voor dé praktijk 581 (' \ Oi =— — waarin C = ccll. riet i Ci = cell. ampas. De persing en verdunning zijn op de gewone wij ze te berekenen uil, Brix voorperssap en fabrikatiesap. Tjeweng, Djombang, 21 Mei 1898. K. van Gelder. / WAARNEMINGEN IN BERGMBITTUINEN. In de maanden Maart en Mei bezocht ik bergbibittuinen in verschillende gedeelten der residentiën Batavia, Cheribon en Prean ger en merkte daar liet volgende op : 1. Sereh en deze nog wel in zeer hevige male constateerde ik gedurende eene te zamèn met Dr. Valeton ondernomen excur sie in een door inlanders aangelegde aanplanting in den omtrek van het binnen een der afgesloten kringen gelegen Batoetoelis. Deze aanplant was door de serehziekte zoodanig verwoest, zooals men dat uu nog slechts bij hooge uitzondering in de maal riettuinen in de vlakte kan aantreffen. IK> worteleinden der sten gels waren gewoonlijk geheel verdroogd en gedecomponeerd; op de knoopen zag ik door den gehcelen stok heen tot boven toe roodge kleurde vaatbundels, die zich ook in grooten getale in de onderste geledingen vertoonden. De genoemde aanplant was ten tijde van ons bezoek reeds gedeeltelijk gesneden, maar het werkvolk had de planten, die liet ergst van de ziekte te lijden hadden gehad, als ongeschikt voor den verkoop laten staan. In nog slaande bibittuinen kon men hier en daar groote slokken zien, die geheel door de serèh uitge storven waren. In liet Westen der Preangcr kon ik reeds van uit den spoor wagen cen aantal zeer slecht staande inlandsche bibittuinen zien en naar aanleiding van het aantreffen van typische serdhverschijnselen bij Batoetoelis bezocht ik later nog eenige met zeer ziekelijk uit ziend riet beplante bibittuinen van hadji's bij Soekaboemi. Hoewel het uiterlijk voorkomen van dat i iet zeer aan dal van serehziek riet herinnerde en het er over het algemeen zeer zwak en krach teloos uitzag, kon ik daarin geen serehziekte vinden. Het blijkt dus, dat uf de sereh daar nog in het geheel niet is doorgedrongen of in zoo geringe mate, dat ikzeopmijn korte reis niel bemerkt heb. Mededeelt ogen uit en voor de praktljli 582 Ook in het Oosten der Preanger heb ik geen sereh kunnen vinden. Daar nu zonder cenigen twijfel de sereh binnen het gebied der afgesloten kringen is binnengedrongen, moet men rekening houden met de mogelijkheid van ccnc verspreiding der ziekte, in het bij zonder in de lager gelegene en slecht behandelde bibittuinen. Om die reien is in het eigenbelang der suikerfabrikanten eene goede controle en veel voorzichtigheid bij de voor den bibithandel bestemde tuinen zeer aan te raden. Deze voorzichtigheid kan men dan ook tot andere zaken dan alleen tot sereh uitstrekken. Zoo zag ik eene voor de verzending gereed staande lading ongedesinfecteerde hibit, waarvan vele door schimmels, o. a. die van de ananasziekte, welke van de snee vlakte uit in het riet waren gekomen, aangetast waren. Het spreekt wel van zelf, dat op deze wijze aangetaste bibits, vooral nadat zij ui de infectie nog eene langdurige reis moeten maken, den kooper Reene gunstige resultaten kunnen opleveren Verder zag ik ook in de Preanger op verschillende plaatsen jonge netplanten, tengevolge van verrotting der bibits afsterven. 2. Wat andere rietziekten beti'eft, trof ik die niet veelvuldig aan; zoo kou ik niettegenstaande, dat ik er speciaal naar zocht, in de Preanger geen rood snot of eenige daarop gelijkende ziekte vinden. Hier en daar, vooral in de hoogst gelegen tuinen zag ik alleen staande, door brand aangetaste planten. Ik kan dan ook niet nalaten degenen, wien liet aangaap dringend aan te raden deze zoo vroeg mogelijk weg te nemen en te verbranden, daar er anders veel gevaar bestaat, dat door de omringende rietstokken, die dicht met brandsporen bestoven zijn, deze ziekte naar het laagland wordt overgebracht. Rond rot komt allerwege voor en even veelvuldig schijnt het minder schadelijke, doch een op rood i'ot gelijkend ziektebeeld opleverende zuur rot op te treden. 3. Van de bladziekten zijn de dooi' Cercospora Köpkei en '-'• Saechari veroorzaakte bladvlekkenziekte zeer verbreid, daar entegen vond ik in de Preanger niet de in de iets lager liggende streken van Tegal, Cheribon en Bmjoemas zooveel voorkomende r Oesl der bladeren. Jn goed beheerde bibitaanplantingen wordt gewconlijk aan de zoogenaamde „grootmoederluinen", dat zijn de tuinen, die na de vermenigvuldiging over een jaar hibit voor de maalriettuinen 583 MededeeiiDgCD uit du voor de praktijk moeten leveren, de meest mogelijke zorg besteed. Gewoonlijk laat men zulke grootmocdortuinen zonder bemesting en verwijdert de daardoor beter in liet oog vallende zwakke of zieke planten Door eene op deze wijze toegepasteen voortgezette selectie der gezonde planten is men er dan ook inderdaad op Java in geslaagd weelderig groeiende gezonde en groote suikerproducties opleverende aan plantingen van Cheribonriet te verkrijgen. Evenwel ondervond ik op mijne tochten door de bibittuinen liet gebrek, dat die selectie van het plant materiaal der grootmoe dertuinen uitsluitend in die eene richting uitgeoefend wordt van gezonde bibit te krijgen. Naar het mij voorkomt zou het even goed de taak der bibitplantcrs en in het bijzonder der groote bibitonderne mingen moeten worden, zonder de bovenbedoelde teeltkeus te verlaten, deze ook uit te strekken in eene andere evenzeer voor de suikerindustrie zeer belangrijke richting. Ik bedoel, dat. men even goed als men de zwakke en zieke plan ten verwijdert, men dat zelfde moet doen met die planten, die slechts weinig product opleveren om uitsluitend de meest productieve voor de verdere voortplanting te gebruiken. Na de ondervinding en de resultaten, die de planters en tuiniers in Europa en Amerika verkregen hebben met de toepassing der selectie op tal van andere planten, valt het niet te betwijfelen, dat ook bij het zoo dankbare Cheribonriet doelmatige en eenigc jaren voortgezette maatregelen een financieel succes zullen hebben. Verschillende planters, met welke ik deze zaak besprak, had den bezwaren tegen de mogelijkheid van zulk een teeltkeus, welke bezwaren ik evenwel voor niet voldoende gegrond houd om ten minste niet eens den ree is elders zoo vaak bewandelden weg der systema tische teeltkeus te beproeven. Zoo hoorde ik bijvoorbeeld dikwijls opmerken, dat het suiker gehalte en de rietproductie afhankelijk zijn van de kwaliteit van den bodem, van de bemesting of van de grondbewerking en bij af wijking dezer factoren binnen zeer ruime grenzen varieeren. Natuur lijk kan deze variabiliteit door geen e selectie opgeheven worden, maar terwijl een zwak assimileerende stok Cheribonriet naar gelang der omstandigheden b.v. van 50 —200 Gr. winbare suiker oplevert, zou een sterk assimileerende stok van diezelfde variëteit onder die zelfde omstandigheden misschien van 00—225 Gram kunnen geven of in ieder bijzonder geval iets meer dan de eerstgenoemde. Ook heb ik het dikwijls in twijfel hooren trokken of' bet moge- Mededeelingen uit Ml voor do praktijk. 584 lijk is door uitsluitend vegetatieve (ongeslachtelijke) voortplan ting stabiele variëteiten te verkrijgen. Dit is in zeer vele gevallen gelukt en wel evengoed met de laagste planten (bacteriën en schim mels) als bij de hoog georganiseerde bloemen en vruchtboomen. Dat evenzeer bij riet de op vegetatieven weg verkregen nakomelin gen de eigenschappen der moederplant erven, is genoegzaam be wezen door Went en Prinsen Geerligs, Wakker, Moquette, Kobus en anderen. Verder toonde Konus aan de hand der resultaten van een zeer omvangrijk materiaal (van andere rietsoortcn) aan, dat onder dezelfde omstandigheden suikerriet in staat is stokken met een verschillend suikergehalte te produceeren. Wat ditlaatsle aan gaat, zoo kan men a priori niet weten of de eerstvolgende geslach ten van nakomelingen van zulke pas in cultuur gebrachte vormen ook stabiel zullen blijven, maar de tot dusverre opgedane onder vinding spreekt wel daarvoor en in ieder geval zal de selectie er krachtig toe bijdragen zulke vormen stabiel te maken. Ten slotte werd ook nog de vrees uitgesproken, dateene reeds 7.00 suikerrijke variëteit als het Cheribonriet niet vooreene verdere verhooging van suikergehalte vatbaar zou zijn. Ik weet geen enkelen grond op te noemen, op kracht waarvan het niet mogelijk zou zijn het arbeidsvermogen van het Cheribonriet nog te verhoogen en deze variëteit niet vatbaar zou zijn voor grootere ontwikkeling. Hoe dit ook zij, in ieder geval kan deze vraag eerst na goed geleide proefnemingen door den practischen planter worden uitgemaakt. Ik wil hier de vraag niet verder ter sprake brengen hoe in de praktijk zulk eene selectie zal behooren te geschieden. De in richting daarvan zal dan ook behooren te verschillen al naar gelang van omstandigheden (bibittuinen in de vlakte of in het gebergte) of naar gelang van de eigenschap, die men in het riet wenscht te ontwikkelen (gioote rietproductie, hoog suikergehalte, hooge zui verheid, vroeg of laat rijpen, enz.). In ieder geval hebben, sedert de schitterende rfsultaten, die door de beide Vilmorins verkregen werden, de Furopeesche zaadbietenkweekers in dit opzicht zoovele practische ondervinding opgedaan en gepubliceerd, dat het werk, dat ik mij voorstel, dat hier verricht moet worden, er zeer door vergemakkelijkt wordt. Bovendien zullen de proefstations ongetwijfeld gaarne bereid zijn iederen crnstigen proefnemer met raad en daad ter zijde te staan. Kagok, 5 Juni 1898. Dr. M. Raciborski. Mededeelingen uit en voor de prrtktijk 585 SHOTBOKEK Onlangs constateerde ik in een riettuin het tamelijk sterke optreden van Xyleborus perforans Wollaston, den in West-Indië zoo gevreesden „Shotborer". In geheele planlrijen was bijna geen stok zonder de boorgaten van het kevertje te vit.den, doch de aanval beperkte zich, voor zoover ik het voorloopig kon uitmaken, tot ontijdig doodgaand en tot sterk door spechten aangetast riet. De directe schade, die de kevertjes veroorzaken, is op zich zelf gering en in het bedoelde geval kan er van schade in het geheel geen sprake zijn, omdat het aangetaste riet toch waardeloos was. Wat ons echter moet verontrusten is de wetenschap, dat de Shotborer in West-Indië in tien beginne eveneens slechts dood en ziekelijk riet aantastte en nu, nadat zich de kevertjes sterk ver menigvuldigd hebben, ook het gezonde riet teisteren. De voor naamste door hen aaageriohte schade wordt daardoor veroorzaakt, dat zij door het maken van boorgaten het binnendringen van allerlei schimmels in de rietstokken in de hand werken. Deze kwestie nu is in den laatsten tijd ook op Java van groote actuali teit geworden —ik herinner alleen aan het zich neer en meer uit breidende en hoe langer hoc schadelijker wordende Roodsnot, de Ananasziekte enz. —en liet komt mij daarom wenschelijk voor, belanghebbenden op het gevaar opmerkzaam te maken, dat onze industrie van de zijde van den Shotborer dreigt. Om een sterke vermenigvuldiging, die bij het veelvuldig ontijdig afsterven van riet te verwachten staat, te voorkomen, verdient het de meeste aanbeveling al liet dnode en doodgaande riet zoo spoedig mogelijk al te snijden en te verbranden. Ook zorge men er in het algemeen voor, dat er geen riet, waar ook, lang blijft liggen. Op de plaatsen, waar bibit gekapt wordt, verwijdere men den afval zoo spot; lig mogelijk en verbrande hem. Ook is de boorderbestrij ding tevens een goei middel tut bestrijding van den Shotborer. Ten gevolge van een hevigen boorderaanval namelijk sterven ook vele rietstokken ontijdig af en gaan in een toestand van verdroging en verweering over, die aan de torretjes bijzonder schijnt te behagen. De aanwezigheid van den Shotborer verraadt zich door kleine hoeveelheden van fijn, lichtgeel tot roodachtig geel boormeel, dat op den grond rondom de aangetaste stokken ligt. Hij een nauw keuriger onderzoek vindt men dcrec'ijk boormeel ook op de knoo pen en op de geledingen der stengels, vooral in het onderste gedeelte en verwijdert men dat boormeel, dan ziet men kleine 586 Mededeelingen uit on voor de praktijk cirkelvormige gaatjes van ongeveer 1 m.M. middellijn, waar de kevertjes zijn binnengedrongen. Opent men de boorgangen, dan kan men er alle stadiën van den rietvijand vinden. In een boorgang van '2—;> C.M. lengte telde ik b. v. HO—.o eieren, alle op een hoopje liggend, 15 larven van verschillenden leeftijd, 0 poppen, waarvan I kort voor het uitkomen van het vol komen insect en 7 kevertjes. Deze gelijken zeer veel op de beken de ~boeboek" van de bamboe, zijn echter iels slanker. De lengte der wijfjes bedraagt, 2,25 — 2,5 m.M.; de mannetjes zijn kleiner en hebben geen achtervleugels. De eieren zijn ovaal, grijs, 0,0 m.M. lang en 0,3 m.M. breed. De pas uitgekomen larven hebben een lengte van 0,8 m.M. De larven zijn van bijtende, niet van zuigen de mond werktuigen voorzien. Toch heb ik nog niet kunnen uit maken, of zij in staat zijn te boren. Kagok, 7 Juni 1898. Zehntneb. DIVKHSE MEDEDEELIJNGEN Snelle en juiste bepaling van het kristalgehalte Tan vnlinassa's door II. Pellet. (Door do ~Sociélé technique et chimique de sucrerie de Bel gique" met den eersten pi ijs bekroond.) Voor het bepalen van liet k ris i algehal te der vulmassa's bestaan oen groot aantal methoden. Men kan deze in drie groepen verdeden: 1. De directe methoden. Daaronder verstaat men die, volgeLS welke men de hoeveel hoi 1 kri tallen direct bepaalt, door ze met een dekvloeistof van de aanhangende moederloog te scheiden. 2. De indirecte methoden zijn die, waarbij men de verkregen afloopsiroop mei «Ie oorspronkelijke vulmassa vergelijkt, of bij de vul massa zuren of alcaliën voegt van bekenden titer en dan in de afloopstroop de voorhanien alcaliteit of aciditeit bepaalt, waaruit men het kr'stalgehalte der oorspronkelijke masse-cuite berekenen kan. 3. De samengestelde methoden berusten daarop, dat men de vulmassa met klaarsel of een dusdanige vloeistof vermengt; tot berekening van het resultaat heeft men noodig te weten: de directe polarisatie van bet product en van de afloopstroop, soms ook nog bet wa'ergehalte van led verkregen product. Mededeelingen uit en voor de praktijk 587 Dt; directe methoden zijn: 1. De methode van Payen. 2. » ■» » Dumas. 3. » » » scheibler. 4. b » » Casamajor. 5. » oudere methode van Pellet. ö. » nieuwere methode van Pki.i.ii'. De indirecte methoden : 1. De methode van Schneider. 2. B )) » Dl'l'ONT. Deze beide berusten opliet vergelijken van de zuiverheid of van het suikergehalte van de vulmassa en van de afloopstroop. 3. De nieuwe methode van Pellet. 4. De methode van Vervins ; berust op de verhouding der alcaüteit van vulmassa en afloopstroop. 5. De methode van Cottrait. G. » » i Sidebsky; berust op de verhouding van het aschgehalte van vulmassa en afloop. 7. Een geheel nieuwe methode van Tourneuu, die de kleur der vulmassa- en afloopstroop-oplossing met elkander vergelijkt. Tot de samengestelde methoden behooren: 1. De methode van Vivien (dekken en wegen van de vochtige suiker). 2. De methode van Karcz (dekken met glycerine en polarisatie der glycerine). :S. De methode van Perepletchiko'W (wijziging van 2., dekken met glycerine, polarisatie der afgedraaide suiker en van den afloop). 4. De methode van Pellei (centrifugeeren vereenigd met de methode van Cottrait). 1. De Directe Methoden. /. Methode van Payen . Een Liter 88%-ige alcohol wordt met 50 c.M 1 . 7—B %-ig azijnzuur vermengd en hierin 50 Gr. witte poedersuiker opgelost. De oplossing is dan bij 15°—20° met suiker verzadigd, men doet echter goed, nog esnige suikerkristallen bij te voegen en onopgelost te laten. Voor het gebruik decanteert of filtreert men de oplossing. Dj te onderzoeken ruwsuiker wordt goed gemengd en hiervan nauwkeurig 10 Gr. afgewogen. Men doet deze hoeveelheid in een buis van ± 15 m.M. middellijn en 30 c.M. lengte, voegt 10 c.M 8 . absolute alcohol toe om het vocht in de suiker te verwijderen, Diverse mededeellngen 588 schudt, Laat bezinken en giet af. Dun voegt men bq de suiker in de buis 50 e.M ;i . van de hierboven genoemde vloeistof, schudt, laat bezinken en deeanteert, men herhaalt dit nogmaals en neemt bij deu derden keer alcohol v.m 96 —98 y c , die de met suiker verzadigde oplossing verdringt. De kristallen worden daarna gedroogd en gewogen. Door oplossing der verkregen suiker in 60 %-igen alcohol gaat men na of zij zuiver is. Blijft er iets achter dan filtreert men en brengt dit in rekening. 2. Methode van Dumas. Men vermengt een Liter 85 %-ige alcohol met 8 %-ig, met suiker verzadigd azijnzuur. Deze oplossing wijst bij 15° 74 alcohol graden aan. Men schudt 50 Gr. der te onderzoeken suiker met 100 c.M 3 . van deze oplossing, filtreert en neemt de densiteit in alcoholgraden op. Volgens Dumas staat dan de ver es .lering in alcoholmeter graden in een bepaalde verhouding tot het kristalgehalte dpr oorspronkelijke suiker. .'!. Methode van Scheibier. Deze methode heeft veel overeenkomst met die van Payen, Sceieibler heeft echter eenige wijzigingen aangebracht. Zooals men ziet, zijn deze methoden alleen geschiktvoorruw suikers, die betrekkelijk weinig water bevatten. Wij zullen ons daarmede dus niet langer ophouden. 4. Methode van Casamajor. In plaats van gewone alcohol neemt men methylalcohol van 83,5° en brengt deze door verzadiging met suiker op 77,1". Men weegt 19,8 Gr. ruwsuiker af,behandelt die met 50 c.M 8 . van deze oplossing en bepaalt de alcoholmetergraden van het filtraatbij 15°. Iïet gehalte der suiker a;.n kristallen wordt berekend volgens de lon nu Ie: x = (100 — 77,1) + A. Ook deze methode is even als die van Payen, Scheibler en Dumas meer voor de bepaling van het kristalgehalte in ruwsuikers geschikt, voor welk doel zij ook berekend is. Voor vulmassa's, in het bijzonder voor die, verkregen door bijtrekken van afloopsfroop, is zij niet bruikbaar. 5. Oudere methode van I'ellet. 50 Gr. van de te onderzoeken vulmassa worden in een porse leinen schul m)t -25 of 50 c. M 3. van een met suiker verzadigde Diverse mecledeelingen 589 alcoholarme dekvloeistof vermengd. Men brengt het mengsel op een metaalzeefje, dat vooraf gewogen en up een trechter geplaatst is. Achtereenvolgens brengt men opde vulmassa nieuwe dekvloeistof fen, die steeds rijker aan alcohol zijn, in het geheel ongeveer ze ven. De laatste bestaat uit 95%-ige nietsuiker verzadigde alcohol Ten slotte wascht men met zuiveren alcohol van l X>% na, zoo noodig met acther en droogt in de droogstoof. Men weegt daarna en verkrijgt het directe gewicht der kristallen, welke men verder onderzoeken kan. Men kan zeven nemen met mazen van verschillende grootte en verkrijgt zoodoende verschillende resultaten.Gewoonlijk neemt men echter hetzelfde gaas, dat in de centrifuges der fabriek gebruikt wordt, de verkregen resultaten zijn dan meer overeenkomstig het fabrieksbedrijf. De uitvoering van een onderzoek duurt hoogstens een uur. Men kan bij deze methode, even als VivlEN aangeeft, de filtratie door het gebruik van een lucht pomp bespoedigen. 6. De nieuwe methode van Pellet. Deze wordt later uitvoerig beschreven. U J. De indirecte methoden Methoden, welke berusten op de vergelijking van de zuiverheid der vulmassa en die van de afloopstroop : I. Methode van 11. Schneider. Kent men de samenstelling van een vulmassa. en van de af loopstroop de verhouding van nietsuiker tot suiker, of van water tot suiker, dan is liet gemakkelijk de hoeveelheid der in de stroop opgeloste suiker te berekenen. Deze hoeveelheid is gelijk , n .^ wanneer S en nS suiker en nietsuiker in 100 doelen droge stof van de afloopstroop, NS de nietsuiker in 100 doelen vulmassa betcekent. I leeft men b. V. een vulmassa met 87% suiker, 8% nietsuiker en 5% water en geeft deze bij het centrifugeeren een afloopstroop van 73 zuiverheid, d. i. op 100 deelen droge stof u 27 deden niet suiker en 7:5 doelen suiker, dan verkrijgt men, wanneer men deze waarden in de opgegeven formule overbrengt, de hoeveelheid der opgeloste d. w. z. als stroop in de vulmassa voorhanden suiker Dit getal geeft de hoeveelheid suiker aan, die met het water Diverse mododeelingen 590 en de tüetsuiker der vulmassa liet vloeibare gedeelte dezer laatste, de afloopstroop, vormt. De hoeveelheid gekristalliseerde suiker is dus 87—21,63 = 05..37 op 100 dce'cn vulmassa. Tor vereenvoudiging der berekening hebben Schneider en Drost nog bijzondere tabellen samengesteld. ~ ; . De nieuwe indirecte methode van Pellel. Deze wordt later met de and sre PKLucr'sche methode behandeld. •'!. Methode van Dupont. Deze berust op de vergelijking tusschen het suikergehalte der vulmassa en dat van de afloops roop. Men verw.rmt een willekeurige hoeveelheid, or.gevecr 500 Gr. der te onderzoeken vulmassa tot 85° en brengt deze in oen kleine laboratorium-centrifuge volgens het systeem Souhdat, waarvan men het gaas met een flanellen lap bedekt. Men centrifugeert en vangt de stroop zooveel als mogelijk is op. Van te voren heeft men hel suikergehalte der vulmassa nauw keurig bepaald. Op dezelfde wijze gaat men het suikergehalte van den afloop na en heeft dan de gegevens tot het berekenen van de in de vulmassa aanwezige hoeveelheid kristallen. liet suikergehalte der vulmassa zij b. v. 84,5, dat der afloop stroop 60,0. De gekristalliseerde suiker vindt men dan volgens de formule: 84,5 - 00,6 X = 100 - 60,6 = °' 6066 dus op 100 dcelen vulmassa 60,66. De vulmassa bevat dus: kristallen 60,66 suikeroplossing 39,34 100,00 Deze methode kan ook bij gewone temperatuur op vulmassa's toegepast worden, zonder dat de massa vooraf verwarmd wordt. De hoofdzaak is dat men een voldoende hoeveelheid vulmassa in bewerking neemt en deze zoo lang mogelijk centrifugeert, om zoo doende in verhouding tot de totale hoeveelheid vulmassa liet grootst 'ongelijke quantum afloop te verkrijgen. f t. Methode van Vervins. Men bepaalt de alcaliteit der vulmassa en van de afloopstroop. Men rekent juist zoo, als of mende aschgctallen tot grondslag neemt. Tot vergelijking werden drie monsters masse-cuite met stroop gemengd, van deze mengsels werd een gedeelte bewaard ter ondcr- 1 [verse mededeelingen 591 zoek en de rest na voorafgaand verwarmen onder druk gefiltreerd. A I! C vulmassa afloop vulmassa afloop vulmassa afloop Suiker % 79,68 58,07 85,17 64,90 86,90 64,80 Asch % 2,914 5,446 2,820 6,403 2,221 5,325 Alealiteit % 0,H3 0,235 0/95 0.224 0,091 0,225 Men berekent hieruit op 100 dcclcn vulmassa een boeveelheid gekristalliseerde suiker van: A B C (79,08 — 58,97)100 ült de su,ker 50 - 4 57 ' 7 °-- 7 Uit ,1e asch (5>4i6 ~ ? U) W ° «V 55,9 58,3 5,44 b Uit de alealiteit i^ 5 ~ 41 f> 10 ° 51,9 57,5 50,5 Theoretisch moeten de drie methoden dezelfde, resultaten geven. In plaats van te centrifugeeren kan men de vulmassa ook on der druk filtreeren. Men gebruikt hiervoor een zuigflesch, waarop door middel van een caoutchouc kurk een trechter van ongeveer 200 c.M 3 . geplaats is. De flesch wordt door een slang met de waterstraalluchtpomp, of' gedurende de campagne met een der luchtpompen in de fabriek verbonden. De trechter bevat een klein stuk glad filtreer papier, dat op een ronde, aan den rand conisch naar boven omgebogen draadzeef rust. Om een groote hoeveelheid afloop te verkrijgen, kan men drie of vier monsters gelijktijdig in een gemeenschappelijk vat affiltreercn. Bij de bepaling der alealiteit van de vulmassa moet men juist zoo te werk gaan als bij het titreeren van den afloop. Men ver dunt de stof met dezelfde hoeveelheid water, verhit de oplossing, zoodat zij bij het einde der bepaling juist kookten gebruikt lak moespapier. Voor de titratie neemt men een zeer zwak zuur(b. v. 1 c.M3.= 0,001 Ca O). 5. Methode van Sidersky. Men bepaalt eerst het aschgehalte der vulmassa. Dan verhit men een hoeveelheid tot 55° a 60°, om haar dunvloeibaar te maken en giet alles door een metaalzcef. Poenige druppels van den afloop vangt men in een afgewogen platina schaaltje op, weegt en maakt hiervan een aschbepaling. 592 Diverse mecledeelingon De hoeveelheid kristallen berekent men b. v. als volgt: la 100 Gr. vulmassa gevonden 3,14 asch » b » afloopstroop » 9,24 » De hoeveelheid X der als stroop in de vulmassa aanwezige suiker, berekent men volgens de vergelijking: X: 100 = 100 X 3,14 : 0,24 .lus 31100 Er was dus in deze vulmassa 100 — 3:5,08 = 66,02 % kristal voorhanden. Men mag de vulmassa niet zoo sterk verhitten dat er kiistallen oplossen. 6. Methode van Cottrait. <>|) een weegschaal, die nog op een décigram dom slaat, weegt inen in een bekerglas 100 Gr. der te onderzoeken vulmassa af, daarop in het zeilde glas KM) (ir. van een oplossing van alcohol en azijnzuur, die met suiker verzadigd is. Mei een spatel roert nien de massa goed dooreen, tot de kristallen van de aanhangende stroop bevrijd zijn eo zich in tamelijk zuiveren toestand op den bodem afzetten. Daarop giet men de massa op een metaalzeef, waarvan de mazen zoo klein zijn, dat alleen bet valschc grein er doorgaat, vangt de afloopstnnp op en weegt haar op dezelfde weegschaal. Intusschen bepaalt men op de gewone manier de alca liteit van de vulmassa, eveneens de aciditeil dër azijnzuur-alcohol oplossing en ten slotte de aciditeil van den verkregen afloop. Men gebruikt hiervoor normaal kaliloog en lakmoespapier. Voorbeeld: De vulmassa woog 100 Gr. » azijnzuur-alcoholoplossing 100 » Totale aciditeit der dekvloeistof als Ca O berekend 2,070 » Alcaliteit der vulmassa 0,052 » Opgevangen af'loopstroop 72,5 » Totale aciditeil 'lei 72.5 Gr. stroop 1,115 » De totale aciditeit van het. mengsel bedroeg dus 2,070 —0,052 (alcaliteit der vulmassa) := '2,018 Ca O. Men kan dus de vergelijking opstellen : 1,115 : 72,5 _ 2,01 S : X waaruit X = 131,2 Dlvorai medtdeelingen 593 Het totale gewicht der in 100 Gr. onderzochte vulrnassa voor handen hoeveelheid kiistallen is dus 200—181,2 = 65,8 Gr. De azijnzuur-alcoholoplossing wordt bereid door 50 %-igc alcohol met suiker te verzadigen, haar steeds door een overmaat van suiker verzadigd te houden en met de noodige hoeveelheid azijnzuur te vermengen. Is de vulrnassa zeer onzuiver dan neemt men iets zwakkeren a'cohol. daar d'>or sterkeren met suiker verzadigden alcohol de onzuivere k istallen moeilijker afgewasschen worden. 7. Mrlhode van Tnndeur. Deze methode is gedurende de campagne 1896/97 in de sui kerfabriek Meaux toegepast geworden en heeft ook practisehe re sultaten üeh>d, vooral bij het on lerzoek der vulrnassa gedurende het werken met de sudmaischen. De methode is in 't kort als volgt: Men weegt of meet 50 Gr. of 50 c.\l 3 . der vulrnassa en van de afloopstroop af en lost dit in - j5O c.M 3 . gedistilleerd water op. Men vergelijkt nu de kleur der oplossingen met den colorimeter van Duboscq of Laurent en berekent uit de klcursverhouding het ge halte der vulrnassa aan kristallen. 3. Samengestelde methoden. 1. Methode Vivien. De te onderzoeken massc-cuite wordt verdund met een verza digde oplossing van zuivere suiker, die dus ± 2 deelen suiker op 1 deel water bevat, en de massa in den trechter E van het hiernevens afgebeelde apparaat gebracht. In den trechter, die door mddel van een goed sluitende kurk op de flesch F bevestigd is, bevindt zich een fijne me taalzeef. De flesch staat in ver binding met een kwikdrukregulator B en deze met een lucht pomp. Men regelt de snelheid van het filtreeren daardoor, dat men de buis A meer of minder diep in het kwikzilver plaatst. Diverse mededeolin<;en 594 Is het apparaat in werking en vloeit de afloopstroop af, dan giet men voortdurend zooveel dekvloeistof bij, dat de suiker daar mede steeds bedekt blijft, totdat de suiker van onder tot boven Nv 't is. Eerst dan zuigt men de stroop geheel af. Do kristallen brengt men van uit den trechter in een gewogen porseleinen schaal, die men daarna wederom weegt. Men verkrijgt zoodoende het gewicht van de vochtige kristallen met de daaraan langende stroop. Hiervan weegt men nu, na zorgvuldig dooreenmengen, 10 Gr. iif en droogt die tot constant gewicht. Het gewichtsverlies is het Watergehalte der aan de kristallen klevende stroop. Berekening: Nemen wij aan, dat wij 200 Gr. vulmassa afge wogen hadden en daaruit verkregpn: Vochtige kristallen 176,5 Gr. Watergehalte van 10 Gr. id. 0,560 » 0 560 V 176 5 Dan was in de kristallen aanwezig —' — l — = 9,884 water. 176 5 - 9 SB4 100 Gr. der onderzochte masse-cuite bevatten dus — == 83,308 Gr. suiker in kristalvorm. 2. Methode van Karcz. Men weegt in een porseleinen schaal 30—50 Gr. suiker of vulmassa af, in een glazen schaal dezelfde hoeveelheid watervrije glycerine. Nu giet men den inhoud der eerste schaal in de tweede en roert met een glazen staaf goed door. Men doet goed de schaal io een chloorcalcium-exsiccator te plaatsen en van tijd tot tijd te roeren. Hierbij kan men reeds spoedig een oordeel vormen omtrent do afwaschbaarheid der suiker, in zooverre, dat bij gemakkelijk af te wasschen suikers, deze operatie spoedig afgeloopen is. Gedurende het afwasschen draagt men zoi'g dat de kristallen niet saiuenhech tc|i, opdat elk kristal met de glycerine in aanraking komt. Is de stroop, welke aan de kristallen kleeft, door de glycerine °Pgelost, dan brengt men de massa in een trechter, die van onderen '"net een droge prop watten los gesloten en van een deksel met ( ' !,| i daarin geplaatste chloorcalciumbuis voorzien is. De stroop wordt door middel van een luchtpomp afgezogen. Van de afloop stroop weegt men het normaal gewicht af, voegt een weinig lood az'ijn toe, vult aan tot 100 c.M 3 ., filtreert en polariseert. Het aldus verkregen suikergehalte der stroop, van de polarisatie der Diverse mededeellngen 595 oorspronkelijke vulmassa afgetrokken, geeft de hoeveelheid der in liet onderzochte product aanwezige gekristalliseerde suiker. Er werd b. v. een ruwsuiker met de volgende samenstelling, volgens bovenstaande methode behandeld. Suiker (polarisatie) 1)5,00 Water 1,68 Asch 1,23 ürg. niet suiker 1,49 100,00 Rendement 89,45 *) Na de behandeling met glycerine bevatte deze 0,75 suiker. De hoe veelheid der in de ruwsuiker in kristalvoim vooi banden suiker was : 95,60 —6,75 = 88,85, dus bevatte de ruwsuiker 11,15 % stroop. Deze methode kan ook op vulmassa's toegepast worden, men moet alleen zorg «Iragen, dat de glycerine geen water aantrekt. Water vrije glycerine lost slechts 0,05 % suiker op. De berekening van het resultaat schijnt echter niet geheel juist te zijn. Dr. ,1. Holauck merkt op, dat bij gebruik van n Gr. glycerine en n Gr. ruwsuiker, die in 100 deelen P Gr. suiker bevatten, van welke wederom x deelen als stroop aan de kristallen kleven, bet mengsel van deze stroop en glycerine niet '2n weegt, doch wel : 200 — P + x n z — Gr. 100 Wanneer dus het normaal-gewicht glycerine na de proef een polarisatie van p heeft, dan bevat het mengsel '200 — P + x p n- V — 100 A 100 n x suiker, hetgeen gelijk ——-— zijn moet van de hoeveelheid der in n Gr. van de ruwsuiker in stroopvorm voorhanden suiker. Wij hebben dus x "200 — P+x p " 100 100~ _X 100 200 — P waaruit x = — X P 100 — p gelijk aan de hoeveelheid kristalsuiker in 100 Gr. aanwezig. De bovenstaande berekening moei dus als volgt gewijzigd worden: Karcz had berekend, dat 95,60 —6,75=88,85 zuivere kristallen ) I'olariSiUie min 6X de ase'n (Bed.) Diverse meilcdeolingen 596 en 11,15 stroop voorhanden waren. Nu is echter x niot = <-.7r> doch 7,55 of 0,8 meer, en do hier onderzochte suiker bevatte dus in werkelijkheid slechts 88,03% zuivere kristallen. 3. De dom- F. Perepletchikotu gewijzigde methode van Karcz. Mm vermengt het enkele of dubbele normaal-gewicht van de te onderzoeken masse-cuite met een kleine hoeveelheid zuivere. watervrije glycerine, brengt bet mengsel in een scbeitrechter (met kraan en glazen step), waarvan de onderste opening met watten of glaswol los gesloten is en vvascht nu met glycerine zoo lang uit lot de afloopende stroop geheel kleurloos en de kristallen geheel wit geworden zijn. De bovenste trechteropening wordt gedurende bet wasschen met een kurk, welke van een chloorcalciunibuis voorzien is gesloten, opdat de glycerine geen vocht aantrekken zal. Is het wasschen afgeloopen, dan sluit men de onderste kraan en giet in den trechter een weinig water, waarin de kristallen oplossen. De oplossing laat men in een 100 of '200 c. M 3. kolf loopen, Wascht met water goed na en polariseert. De siceharimetergraden geven dan direct het kristalgehalte der vulmassa in procenten aan. Wil men nog de totale polarisatie der vulmassa weten, dan verzamelt men de gebruikte glycerine in een 100 of 200 c. M 3. kolf, klaart met een weinig loodazijn, vult aan tot de streep, schudt door, filtreert en polariseert. De som der beide polarisaties moet dan het suikergehalte der massc-cuite voorstellen. Volgens den uitvinder dezer methode beeft men voor het geheele onderzoek slechts oen half uur noodig en de verkregen resultaten zijn op l 2 of 3 tienden na juist. Om watervrije glycerine te verkrijgen, moet men haar hij 150° verhitten en dan in een goed sluitende ilesch bewaren. Geconcentreerde, doch nog een weinig water bevattende gly cerine km men eveneens gebruiken, men moet dan echter daarin de oplosbaarheid der suiker bepalen en deze in rekening brengen. De volgende tabel geeft een overzicht van de verkregen resul taten met de verschillende methoden: Methode. Hoeveelheid kristal Duur van het in 100 vulmassa. onderzoek. 1. 2. '• Wasschen met klaarsel 71,6 62,— 45 min. 2 - Methode Pellet 00,8 60,7 60 9 3. Wasschen met glycerine 70, — 00,8 00 » niverso mfxloclei'llngen 597 4. Methode Düpont 71,1 61,6 45 5. » Sidersky 71,— 61,5 150 6. » Karcz 70,- 60,6 60 7. » Perepletchikow 70,1 61,3 30 Werkelijke hocveellieid kristal 70,4 01.1 4. Methode van Pellet. Centrifugeeren vereenigd met de methode van Cottrait. Zal lutcr beschreven worden. Voor- en nadeelen der tot nu toe behandelde methoden. Zooals wij gezien hebben, zijn de methoden van Scheibler, Payen, Dumas en Casamajor slechts op ruwsuiker en heel zuivere, waterarme vulmassa's toe te passen. Bij onzuivere producten wor den verschillende organische en anorganische stoffen door den al cohol neergeslagen, die de massa vettig en het onderzoek onmoge lijk maken. De methode van Schneider met de tabellen van Drost is daarentegen slechts voor raffinaderij-v ui massa's te gebruiken. De methode van Düpont, van Sidersky en van anderen hebben het nadeel, dat de vu'lmassa tot 85° resp. tot 55°— 60° verwarmd moet worden; de invloed der temperatuur op den sudmaischenarbeid is reeds lang bekend. Verwarmt men een vulmassatotBs° of slechts tot 55° of 60, dan wordt een gedeelte der suiker weder opgelost. vooral die, welke in den vorm van fijn grein voorhanden is. Men weet, volgens de onderzoekingen van Herzfeld en anderen, dat met de temperatuur de oplosbaarheid van suiker in water toeneemt. Sidersky zegt wel, dat men zóó moet verwarmen, dat er geen suiker oplost, maar hij geeft niet aan hoe men dit duen moet. De methode van Sidersky vereischt wel geen buitengewone toebereidselen, maar twee of driemaal meer tijd dan de overige. Verder lijdt zij aan het gebrek, dat het onderzoek van een betrek kelijk geringe hoeveelheid afloopstroop voor de berekening van het resultaat gebruikt wordt. Met de methode van Düpont (centrifu geeren) verkrijgt men een veel beter doorsnee-monster. Wij zullen zien, hoe zeu* het eindresultaat juist van dezen factor afhangt. Een ander nadeel van de methode Düpont ligt in de nood zakelijkheid van het bezit eener laboratorium-centrifuge, en ook daarin, dat tijdroovende bepalingen gemaakt moeten worden: zulke onderzoekingen hebben dan alleen waarde, wanneer zij snel uitge voerd kunnen worden. Met de methode van Sidersky kent men pas de resultaten wanneer de vulmassa reeds lang gecentrifugeerd is. 598 Diverse mededeelingon Het is ook moeilijker dan men gewoonlijk denkt om een goed doorsneemonster van de vulmassa te verkrijgen, dat voor een aschbepaling moet dienen. Men vindt in de aschbepalingen van een en hetzelfde monster soms afwijkingen van ü,lü tot 0,15, welke niet door fouten in de analyse, doch alleen door de onge lijkmatigheid van de onderzochte stof veroorzaakt worden. Ook hebben zoowel de indirecte, als eenige andere methoden het nadeel, dat van de hoeveelheid verkregen kristallen later niets meer overblijft en men deze dus niet verder kan onderzoeken, zeven, enz. om het kookproces nader te bestudeeren. Verder is het verkeerd, dat bij alle methoden niet bij dezelfde temperatuur gewerkt wordt als in het fabrieksbedrijf. Ook is het tot nu toe nog niet beproefd, behalve de hoeveel heid kristallen ook de hoeveelheid valsch grein, die bij liet cen trifugeeren door het gaas gaat, te bepalen. Het is zeker, dat het, met bepaalde indirecte methoden, waar bij door flanel gecentrifugeerd wordt, mogelijk is, bij voldoend zuivere vulmassa en dunvloeibare of tot 85° verwarmde stroop, goede resultaten te verkrijgen. Zij beantwoorden echter niet aan het doel, zooals door proeven bewezen werd, wanneer de afloop stroop onzuiver is en een hooge viscositeit bezit, bij de gewone temperatuur waarbij gecentrifugeerd wordt. On al deze redenen heeft Pbixet beproefd, een nieuwe me thode samen te stellen, die het mogelijk maakt: 1. De hoeveelheid kristallen, welke men bij het centrifugeeren in het fabrieksbedrijf in werkelijkheid verkrijgt, direct te bepalen. '2. De hoeveelheid fijn grein (valsch grein) indirect quanti tatief vast te stellen. 3. Bij dezelfde temperatuur als in het fabrieksbedrijf te werken. 4. Droge en witte suiker te verkrijgen, zoodat men de gewon nen kristallen door zeven in verschillende kristalgroottc kan scheiden. 5. Het geheele onderzoek in 10—15 minuten te verrichten. Directe, indirecte en samengestelde methode van Pei.let. De directe methode van Pellet. Men gebruikt hierbij, even als bij de meihode van Dupont de kleine SoußDAT'sche laboratoriumcentrifuge, verder de verschillende, aan alcoholgehalte toenemende en met suiker verzad'gde dekvloei stoffsn en ten slotte zuivere alcohol van 9V — 96°. De gang van zaken is als volgt: Diverse mededeelingen 599 I. Men weegt in een porseleinen schaal of in iets anders 200 of beter 300 Gr. van een goed doorsnee-monster der vul massa af, en wel bij een temperatuur die aiet hooger is dan die, waarop de vul massa was afgekoeld. 1 2. Men voegl 300 — 500 c.M 8 . van een bij dezelfde tempera tuur verzadigde suikeroplossing toe. ;>. Men roert alles goed dooreen, totdat de kristallen van de stroop bevrijd schijnen, hetgeen slechts eenige minuten vereischt. 4. Daarop brengt men het mengsel in de kleine centrifuge, welke hetzelfde gaas als de fabriekscentrifuges moet bevatten, en spoelt de schaal met de dekvloeistof af. 5. Men centrifugeert en vangt de afloopstroop op. Aan de kristallen in de trommel kleeft nog een weinig stro p, die echter reeds veel zuiverder is dan de oorspronkelijke moederstroop. 6. Men giet langzaam in de draaiende centrifuge 50 c.M B van een 25 %-ige met suiker verzadigde alcoholische oplossing en wel zoo, dat de vloeistof de suiker goei raakt. 7. Nogmaals wordt met 50 c.M 3 . alcoholische suikeroplossing, welke meer alcohol bevat dan de vorige (50 %), gedekt en daarop met een vierde met suiker verzadigde vloeistof, met een alcohol gehalte van 75 %. S. Ten slotte gebruikt men nog gewone 90 %-in L ' mc 't suiker verzadigde alcohol en daarna een weinig 95 — 90 %-\'jo alcohol zonder suiker. '.). liet dekken duurt slechts eenigi genblikken en heeft achter eikand j r plaats. Nu neemt men de trommel uit de centri fuge en weegt, na aftrek der tarra verkrijgt men het gewicht der in -201) of' 300 Gr. vulmassa aanwezige kristallen. Deze hoeveelheid komt overeen met die. welke in het fabrieksbedrijf kan verkr worden, d. w. z. zonder fijn grein, dat mei de afloopstroop en de dekvloeistoffen door led gaas gegaan is. 10. De suiker bevat nog sporen vocht. Uit vele proeven bleek, dal dit, resp. de hoeveelheid achtergebleven alcohol 0,5 — 0.3 op 100 suiker bedroeg. Heeft men dus een vulmassa met 50 % suiker, dan moet van het verkregen rendement uit 100 (ir. vulmassa 0,2 afgetrokken worden, wat voor practische doeleinden voldoende nauwkeurig is. Men kan het watergehalte ook door drogen van 5 Gr. in de droogstoof bij 100"—105° bepalen, hetgeen weinig tijd vereischt. De verschillende dekvloeistoffen moeten de volgende samen stelling hebhen: 600 Diverse mededeelingen No. I. Een gewone verzadigde suikeroplossing. » '2. ] U alcohol en :; i water. > .. ~,,,, ~ met suiker » .5. ' 2 alcohol en '/2 water. » /. • i i i , ( , verzadigd. » 4.-4 alcohol en l U water. ) ° » 5. !)o—9-2 %-ige, met suiker verzadigde alcohol. » (i. zuivere alcohol van 95—9(1". Dj eerste 5 oplossingen zijn met suiker verzadigd, alleen de 93—9ö%-ige alcohol niet. Deze laatste komt slechts korten tijd in aanraking met de suiker, zoodat van oplossing geen sprake kan zijn, trouwens de oplosbaarheid van suiker in 9ö—96 %-ige alco hol is uiterst gering. De in de trommel terugblijvende kristallen laat men aan de lucht drogen, of wel men verwarmt ze een weinig, waarbij men echter door omroeren er voor zorgt, dat de kristallen niet samen hakken. Deze kunnen dan gezeefd en zoo noodig verder onderzochl worden. Op deze wijze verkreeg men hij twee onderzoekingen de vol gende cijfers: 1. 2. Gewicht der onderzochte vul massa 300 300 » trommel met suiker 1,385 1,392 » » 1,243 1,243 » vochtige suiker 142 149 Vocht in 100 deelen suiker 0,60 0,50 Drug' suiker in 100 deelen vulmassa 47,05 49,35 Indirecte methode. Met deze methode werden de hierboven verkregen resultaten bevestigd. liet is voldoende de vulmassa zonder haar te verwarmen te centrifugeeren en de afloopende stroop op te vangen, ülïen cen trifugeert zou lang mogelijk om de grootst mogelijke hoeveelheid stroop te verkrijgen. Een goed doorsnee-nionster daarvan wordt geanalyseerd, de droge stof, het suikergehalte en de zuiverheid bepaald. De oorspronkelijke masse-cuite wordt op dezelfde wijze onder zocht en daarmede heeft men de noodige cijfers om het kristalgehal te te berekenen, volgens de eenvoudige formule van Dupont of volgens de, het watergehalte in aanmerking nemende formule van SCHNEIUEK. Nemen wij als voorbeeld weder onze beide vulmassa's van daar even. DiverSfl mi'ileilßolingen 601 1. 2. Graden Brix 92,9 94,0 Suiker 79,4 79,9 Zuiverheid 85,5 85,0 De afloopstroop gaf: Graden Brix 86,1 87,2 Suiker 60,8 59,5 Zuiverheid 70,0 68,2 Volgens de formule van Dupont berekend, krijgt men: 79,4—60,8 nini voor vulmassa 1. -77^ — = 0,474 100—b0,8 dat is op 103 deelen vulmassa 47,4 deelen kristallen in plaats van 47,05 volgens de directe methode. Dit verschil wordt daardoor verklaard, dat bij de verdunning met dekstroop het fijne grein gemakkelijker door het gaas gaat dan bij het gewone centrifugeeren. Men krijgt dus volgens de laatste manier minier suiker in den afloop. Voor vulmassa 2 heeft men: 7q u_so 5 ■ r ' , ' = 0,496, dus 49,6 in plaats van 49,35 met 100 —D 9,5 de directe methode. Rekent men met de zuiverheidsquotiënten dan gebruikt men de volgende formule: P = zuiverheid der vulmassa p = » i) aflcopstroop x = hoeveelheid kristallen P— x p 100 — x 100 voor vulmassa 1 is P = 85,5 p = 70,0 dus 85,5 — x 70,6 100 — x 100 ' waaruit x = 50,7 kristalgehalte in 100 deelen droge stof. Daar de vulmassa slechts 92,9 droge stof bevatte, wordt dit cijfer 47,1, in plaats van 47,05 met de directe methode verkregen. Voor de vulmassa 2 wordt de berekening: 85 (jB ( <2 v 94 = 49,0 in stede van 49,35 door de directe bc -100—68,2 paling gevonden. De DuPONT'sche formule is dus eenvoudiger en bespaart een 602 Diverse meilcdeelingen. berekening. Niettegenstaande is het goed steeds de zuiverheid van do valmassa te bepalen, daar deze toch van veel belang is. Het op deze wijze bepaalde kristalgehalte der vulmassa geeft «e in de fabrikatie te winnen hoeveelheid suiker aan. Het is intusschen van veel belang te weten, of door het centri fugeeren kristallen in de afloopstroop geraken en hoe groot deze hoeveelheid is, opdat men de vorming van valsch grein zooveel mogelijk voorkome e;i daarmede de werkelijke zuiverheid van de kristal vrije alloopstroop te weten komt. Om een alloopstroop te verkrijgen, die vrij of ten minste bijna ?rij van valsch grein is, gaat men als volgt te Merk. De vulmassa doet men op een katoenen doek. Deze moet volkomen zuiver en goed droog zijn. Men maakt hiervan een pak, dat men onder een kleine handpers legt. Men moet er op letten, dat de temperatuur van de pers enz. juist die der oorspronkelijke masse-cuite is. Men perst nu de vulmassa met steeds toenemenden druk uit en vangt de afloopstroop op, die wij persailoop noemen zullen. Men heeft hiervoor 10—30 minuten noodig. naar gelang van de temperatuur en der viscositeit van de alloopstroop. Deze wordt nu geanalyseerd en het kristalgehalte uit de verkregen cij fers berekend. Nemen wij weer onze vulmassa's, dan verkrijgen wij voor dezen persafloop : 1. 2. Graden Brix 84,08 83,90 Suiker 52,00 52.80 Zuiverheid 02,50 02,93 Kristalgehalte volgens de polarisatie 56,50 57,40 Dij het centrifugeeren verkregen 47/i0 49,00 Dus grein door het gaas gegaan 9,1 7,8 Op 100 K. O. der door centrifugeeren ver kregen suiker 16,1 13,5 In werkelijkheid is de afloopstroop steeds minder zuiver, daar de d ; chte kristallaag tegen het centrifugegaas als een filter werkt. Z'Vials gezegd is moet men steeds bij dezelfde temperatuur de vulmassa centrifugeeren of uitpersen, als die waarbij in wer kelijkheid de suiker afgedraaid zal worden. De moederstroop is namelijk steeds tot een bepaalden graad licht oververzadigd. Verder kan de moederstroop hij een tempe ratuur van 35° —40" meer suiker oplossen dan bij 15° —20°. Om Diverse mededeellngen 603 deze reden heeft een geringe vorming van fijn grein plaats, wan neer de temperatuur daalt en de massa dooreen gemengd wordt. Dit maakt het duidelijk, waarom oen afloopstroop, verkregen bij warm centrifugeeren, die een zuiverheid had van 70 en slechts sporen valsch grein bevatte, nadat zij slechts gedurende enkele minuten afgekoeld was, een quotiënt van 63 aangaf, zoodat het den schijn had, alsof de afloopstroop bij het warm centrifugeeren valsch grein inhield. Eveneens is liet noodzakelijk, zoo lang mogelijk te centrifu geeren, daar het een feit is, dat het fijne grein in de eerste pe riode van liet centrifugeeren in verhouding het meest verwijderd wordt en dat de latere afloopstropen een lagere zuiverheid hebben. Di' volgende; cijfers kunnen als bewijs dienen: eerste afloop tweede afloop Graden Brix 86,3 85,9 Suiker 58,2 :>(>.', Zuiverheid 67,4 66,7 Asch 0,07 9,0 Zooals verder uitvoerig medegedeeld zal worden, werd de methode voor de bepaling van liet fijne grein ondertusschen gewij zigd, door het laatste door middel van een fijne, in de centrifuge aangebrachte zeef,.op te vangen. Samkngestei.dk methode van Pellet. Pelf.et vereenigde zijn directe methode met de indirecte methode van Cottrait en verkreeg op deze wijze zeer snel nauw keurige resultaten, die onderling kunnen gecontroleerd winden. Ook worden hierbij zuivere suikerkristallcn verkregen. Bij deze methode gebruikt men in plaats van de reeds ge il ii'in 1c alcoholhoudende dekvloeistoffen de alcoholische azijnzuur oplossing van Cottrait, die slechts een weinig minder alcohol bevat. Men weegt 300 Gr. van de te onderzoeken vulmassa af en voegt een gelijk gewicht azijnzuur-alcohol-dekvloeistof toe. Men roert goed door en centrifugeert. In plaats van gewoon kopergaas moet men een zeef van email of iets dergelijks gebruiken. In 100 Gr. der stroop bepaalt men de aciditeit en rekent zooals reeds bij de COTTRAiT'sche methode is aangegeven. Nemen wij b.v. hetzelfde geval als vroeger: 604 Divers» mededcelingén AJcallteit der vulmassa (Ca O) in 100 Gr. 0,052 Aciditeit der dekvloeistof 2,070 Aoiditeit van liet mengsel 2,018 300 Gr. der vulmassa bevatten dus '2,018 X 3 = 6,054Ca0. In. 100 Gr. der afloopstroop werd een aciditeil gevonden van |,536 CaÓ Uit de vergelijking 6,034 : 1,536 = x : 100 vindt men vuur de 600 Gr. van het mengsel de hoeveelheid af loopstroop x = 394. Er waren dus 000 — 394 = 206 Gr. kris tallen aanwezig of in 100 Gr. der vulmassa 68,7%. Ten slotte wascht men met de dek vloeistoffen de in de centri fuge achtergebleven suiker uit, zooals in de directe methode van I'kl '•et beschreven is en verkrijgt dan de gekristalliseerde suiker in zuiveren toestand. Proeven met kunstmatige vu.massa's. Hierbij deden zich verschillende moeilijkheden voor: Hoewel een kunstmatige uit kristallen en melasse bereide masse-cuite reeds veel verschilt met een werkelijke vulmassa, zoo kunnen bovendien de resultaten nog daardoor geïnfluenceerd wor den, dat bij gebruik van een te weinig geconcentreerde melasse, deze te laag, bij een oververzadigde melasse te hoog kunnen uit vallen. Daarom kunnen meerdere bepalingen met dezelfde kunst matige vulmassa verschillende resultaten geven, zonder dat deze Verschillen aan de methode ten laste mogen gelegd worden. Bereiding der kunstmatige vulmassa's. Het bleek beter te zijn, voor elke proef de benoodigde hoe veelheid kristallen en melasse te vermengen, dan een grootcr voor e en aantal onderzoekingen voldoende boeveelheid kunstmatige masse-cuite in eens te bereiden. Men kan een voldoend geconcen treerde melasse samenstellen, door bij een normale melasse van ongeveer 44 % suikergehalte een hoeveelheid suikerkristallen toe te voegen, de oplossing te verwarmen en weder te laten afkoelen. Een op deze wijze bereide melasse-oplossing is echter een weinig oververzadigd en scheidt bij lang staan wederom kristallen af, die dan bij de proeven met de toegevoegde kristallen achterblijven en liet gewicht hiervan vermeerderen. Zulk een oplossing moet dus Spoedig nadat zij gemaakt is gebruikt worden. 605 Diverse meJcdeulingen Tot liet verkrijgen van een verzadigde melasse-oplossing bleek de volgende manier de beste te zijn. In de te gebruiken melasse werd eerst het suiker- en bet wa tergehalte bepaald en werd b. v. gevonden suiker= 44,5, water = 44,5 26,2%. De verhouding van suiker tot water = 1.69. ZO, _ Nu lost volgens de tabel van Herzkeld 1 deel water bij 20° 2,04 deelen suiker op. Wil men dus de verzadigde oplossing verkrijgen, dan moet men een bepaalde hoeveelheid suiker toevoegen, die men als volgt berekent: Om de in 100 Gr. melasse aanwezige 26,2 Gr. water met sui ker te verzadigen, heeft met 26,2X2,04 = 53,44 Gr. suiker noodig. Er zijn reeds 44,5 Gr. suiker in de melasse opgelost, dus moeten er nog 53,44 — 44,5= 8,94 Gr. suiker op 100 melasse toegevoegd worden. Wil men dus uit 2 K.G. van deze melasse een verzadigde oplossing maken, dan verwarmt men deze met 200 Gr. kristalsui ker om een zwak oververzadigde oplossing te verkrijgen; tot verza diging zijn slechts 178,8 Gr. noodig. Naar gelang der zuiverheid van de melasse scheidt zich deze geringe overtollige hoeveelheid suiker na korter of langer tijd af, in elk geval heeft dit geen invloed op de onderzoekingen, zelfs niet op die, welke men eenige dagen na de bereiding der melasse doet. Door zeven van gewoon „granulated" werd zoogenaamde „Korn zucker No. 3" verkregen, een suiker uit groote regelmatige kris tallen bestaande, die volkomen vrij was van fijn grein, en een tweede soort suiker, die fijn-korreliger was doch ook geen fijn grein bevatte, dat door het centrifugegaas heen zou kunnen gaan. Om de berekening te vergemakkelijken werd de vnlmassa zoo te zamen gesteld, dat zij steeds 50% kristallen bevatte en werden dus 150 Gr. kristallen en 150 Gr. melasse-oplossing in een geëmail leerd vat van ongeveer 3/4 Liter inhoud afgewogen. De inhoud werd zoo goed mogelijk dooreen gemengd, om een homogene massa te verkrijgen en in de centrifuge gebracht, gecentrifugeerd en met de reeds genoemde dek vloeistoffen uitgewasschen. Resultaat met grofgreinige suiker Er werd 150 Gr. (als droge suiker gerekend; gewone „Korn zucker" bevat 0,10—0,20% vocht) met 150 Gr. verzadigde melasse oplossing vermengd, na toevoeging van 250 C.M 3 , van de dek vloeistof 1 goed doorgeroerd en het mengsel gecentrifugeerd. Diverse modedoelingen 606 Daarna werd volgens de rij af met 50 c.M 3 . der dek vloeistoffen gedekt. Men verkreeg : lste proef: suiker in kristallen 149 vocht daarin aanwezig 4,5 dus droge kristallen 147,5 rekent men dit getal op 100 Gr. vulmassa om, dan verkrijgt men 49,2 in plaats van de werkelijke aanwezige 50 %. Bij het herhalen der proef werd verkregen : 2de proef 49,8 % kristallen 3de proef 50,3 % » Resultaten met fijngreinige suiker. 4de proef: trommel met vochtige suiker 1,167 K.G. » alleen 1,015 » vochtige suiker 0,152 » Deze bevatte 1,1% dus 1,1 X 152 = 1,67 water dus droge suiker 1ü0,33 Gr. Op 100 Gr. der kunstmatige vulmassa verkrijgt men dus 50,11 Gr. in plaats van 50. sde proef: trommel met vochtige suiker 1,168 KG. » alleen 1,015 » gewicht vochtige suiker 0,153 » Deze bevatte 1,5 %, dus totaal 1,5 X = 2,3 water dus droge suiker 150,7 Gr. Zelfs wanneer men het ongunstige resultaat van proef 1 niet buitensluit, heeft men toch nog gemiddeld 49,9 Gr. kristallen van de 50 teruggevonden. Invloed van het gaas op het rendement aan kristallen. Bij de voorgaande onderzoekingen was de laboratorium centrifuge van hetzelfde gaas voorzien als in de fabriek gebruikt werd. Gewoonlijk heeft dit gaas een maaswijdte No. 60 of 65. Door filtratie onder druk of centrifugeeren der vulmassa door e en in de centrifuge tegen het gaas uitgespreiden doek, verkrijgt 'uen een stroop, die volkomen vrij van kristallen is. Men kan op deze wijze, door eenmaal door het gewone gaas, en ten tweede m ale door een katoenen doek te centrifugeeren, het gehalte der v ulmassa aan lijn grein bepalen. De vraag was nu, of men het fijne grein ook niet door middel Diverse mededeeliogen 607 van een zeef zou kunnen terughouden. Voor dii doel werden eenige grammen fijn grein verzameld, die door het gaas No. 60 en 65 hoen gegaan waren, door ze volgens de beschreven methode met de 0 verschillen ie dekvloeistoffen te behandelen, daarna te dropen en te zeven. Hierbij bleek, dat dit fijne grein slechts voor een gering gedeelte op gaas No. 80 en 100 achterbleef en de grootste hoeveelheid nog gemakkelijk door gaas No. 100 heenging. Gaas No. '200 hield het fijne grein echter volkomen terug. Wil men dus de hoeveelheid lijn grein in een vulmassa bepa len, dan centrifugeert men eerst door gewoon centrifuge, zooals in de fabriek gebruikt wordt en bepaalt de verkregen hoe veelheid kristallen op de bekende manier. Dan brengt men de stroop opnieuw in <1c Sourdat's , sntrifuge, nadat men gaas No. 200 daarin aangebracht heeft en centrifugeert langzaam af, giet de stroop nog 2 of 3 malen terug, wascht het fijne grein met de bekende alcoholische vloeistoffen, droogt en weegt. Verder werden ook nog twee katoenen doeken, zooals voor de filtratie gebruikt worden, in de centrifuge gelegd en wel een van grof en een van fijn weefsel. Op deze wijze werd het kristalgehalte van een en dezelfde vulmassa bepaald. Hierbij bleek, dat bij vol doende omwentelingssnelheid der centrifuge het gebruik van doek tot dezelfde resultaten voert als wanneer men gaas neemt, liet gebruik van gaas is echter gemakkelijker. Bij bepalingen door middel van doeken moei, men natuurlijk door een voorproef de hoeveelheid vloeistof bepalen, welke dooi het weefsel wordt teruggehouden. Bij deze bepalingen komt het dikwijls voor. dat er kristallen, trots het fijne gaas en den fijn geweven doek, in de afloopstroop geraken, doordat deze door de afloopstroop aan den bovensten of ondersten rand van het gaas of van den doek medegcsleurd wor den. Het verdient daarom aanbeveling niet te snel te centrifugee ren, opdat de stroop alleen door de kristallen en niet er boven of beneden door hot gaas gaat. Slechts op deze wijze verkrijgt men een kristalvrijcn afloop. Zooals uit het voorgaande blijkt, is hel voor de bepaling van het practische rendement onvoorwaardelijk noodig. in de laboratorium-centrifuge hetzelfde gaas te gebruiken als in de fabriekscentrifuges. Verder is voor een absoluut nauwkeurige bepaling van het fijne, grein zelfs gaas No. 200 nog te groot van mazen. daar een hoewel gering gedeelte van het fijne grein ook nog hier doorheen kan gaan. Voor practische doeleinden is het echter vol- Diverse raedodeelinjen 608 doende hei meer handige gaas in plaats van een doek te ge- bruiken. Het zou van veel belang zijn proeven te nemen om te bepalen, welk gaas het meest geschikt voor de centrifuges is, door namelijk <le weerstand, die liet gaas aan de middelpunt vliedende kracht biedt, de omwentelingssnelheid enz. in aanmerking te nemen. Op deze wijze is het misschien mogelijk het practisch rendement aan eerste product nog te verhoogen, daar bij het werken met sndmaischen veel fijn grein ontstaat, dat door de afloop stro op medegevoerd wordt en de zuiverheid daarvan verhoogt. K.RISTAI.BEPALING IN NA PRODUCT- VULMASSA'S . Men gaat juist zoo te werk als met de vulmassa's van eerste product. Daar de relatieve hoeveelheid kristallen echter slechts zeer gering is, is het noodig een grootere hoeveelheid te onderzoeken, iti'üen mogelijk minstens 500 Gr. Verder moet er bijzonder acht op geslagen worden, dat aan het maken van het doorsnee-monster de grootste zorg gewijd wordt. Dit wordt des te moeilijker hoe minder kristallen de vul massa bevat, liet is het doelmatigst twee of drie bepalingen te doen en naar gelang der resultaten het gemiddelde te nemen of het onderzoek te herhalen. Verder is het bij naproduct-vulmassa's zelden mogelijk zui ver witte kristallen te verkrijgen, meestal hebben zij een min of meer gele tint. Het maken van het gemiddelde monster. Is het op zich zelf reeds moeilijk een goed gemiddeld monster van een vul massa te maken, dit wordt daardoor nog moeilijker, doordat in een vulmassa de kristallen steeds naar beneden zinken e n de stroop bovenop drijft. Vooral is dit het geval met vulmassa's welke slechts i 5—55% kristallen bevatten. Het verdie ït aanbeveling om gedurende het vallen van het kooksel voortdurend monsters te nemen en deze later met elkan der te vermengen. De volgende cijfers toonen aan, hoe de verschillende monsters gedurende het vallen van een kooksel genomen, in samenstelling van elkander kunnen afwijken. 12 3 4 gemiddeld Graden Brix 04,7 92,' i 01,1 92,8 92,70 Suiker 75,0 76,4 75,4 78,0 76,30 609 Divoisf 1 mededeellogen 1 2 3 4 gemiddeld Zuiverheid 82,4 82,8 82,7 84,0 83,0 Asch 4,92 5,04 5,01 — Berekent men het kristalgehalte van een vulmassa uit de uitkomsten van een onderzoek, zoo ziet men welke valsche resul taten men verkrijgt, wanneer het. onderzochte monster geen goed gemiddelde van het kooksel voorstelt. Neemt men de monsters, wanneer de vulmassa uit de sud maische komt, dan is het gevaar voor het verkrijgen van een slecht monster minder groot, duur de vulmassa in de sudmaische goed doorgeroerd is ; zuoals uit de volgende cijfers blijkt. Begn van Gedurende Einde van het vallen het vallen het vallen Graden Br ix 92,63 92,86 93,1 i Suiker 79,60 79,40 79,40 Zuiverheid 85,70 85,50 85.20 Niettegenstaande de verschillen hier niet zoo groot zijn, is het toch beter veel monsters te nemen en tot een enkel te ver mengen. Het zeven der suikekkristallen. Om de kooksels beter te kunnen beoordeelen heeft Pellet voorgeslagen cen bepaalde hoeveelheid der verkregen kristallen te zeven en de hoeveelheid der door de zeven met verschillende maaswijdte teruggehouden kristallen te bepalen. Pellet gebruikt hiervoor de volgende zeefnummers: 6, 8, 14, 20, 30, 40, 50, 65 en 80. Men plaatst de zeven opelkander, de zeef met de grootste openingen bovenaan. De zeef No. 6 wordt met een deksel gesloten, terwijl de onderste zeef op een bus rust, die het geheel afsluit. Men kan ook nog de zeven No. 90, 100, 120 en 160 toevoegen, om het fijne grein nog meer uitgebreid te onderzoeken. Voor de praktijk zijn echter de zeven No. 14 — 80 vol doende. Men weegt 100 Gr. van de kristallen af en brengt die op de bovenste zeef, sluit het deksel en schudt langen tijd. Dan neemt men de zeven uit elkaar en zeeft den inhoud van elke zeef op een vel papier verder af. De op de verschillende zeven terugblijvende kristallen worden dan nauwkeurig gewogen. Bij het onderzoek van zes verschillende vulmassa's, werden op deze wijze de volgende uitkomsten verkregen : ftiverjo mededeeliUjjcn 610 1. 2. 3. 4. 5, 6. Zeef No. 6 0,0 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0 8 0,9 0,0 3,5 1,7 1,0 0,0 14 29,0 35,7 07.1 74,0 08,0 20,0 20 i 6,6 i 2,8 21,3 17,7 23,0 33.0 30 22,2 19,* 7,0 6,6 8,0 38,0 'iO 1,3 1.2 5,0 50 — 2,0 65 — -.- — 1,0 80 — — 1,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100.0 ~1 00,0 Het bereiden der dekvloeistoitkn. Voor ilc verzadigde suikeroplossing neemt men b. v. 2 Liter water en 4.5 K..G. fijn gemalen raffinade. Men schudt de suiker hi het verwarmde water, roert om tot alles opgelost is en laat a Ik oei en. Deze oplossing wordt oplossing No. 1 genoemd. Na eenigen tijd staan, scheiden zich suikerkristallen af. Voor liet horenden der oplossing 2 voegt men bij 50 —60e.M ;; . alcohol van 00% 250 c.M 3 . van oplossing 1. De oplossingen 3,4, 5 verkrijgt men door liet mengen van 150, 200 en 250 c.M B . alcohol van 90% met 150, 75 en 5 c.M 3 . van oplossing 1. De oplossing No. 6 bestaat uit zuiverenalcohol van 05° of 96". De eerste alcoholische afloopstropen kan men bewaren en öogmaals gebruiken, de laatste vloeistof kan slechts eenmaal ge bezigd worden. Gelbe Hefte 1898. blz. 241. Aan het Proefstation op Mauritins worden de proeven niet '"'l uitzaaien van riet steeds voortgezet en het is wel belangrijk aan te stippen, dal de heer BonAme, directeur van deze inrichting, zich gedwongen voelt te wijzen op de algemeen gekoesterde ver wachting van ieder, die direct of' indirect bij deze proefnemingen betrokken is — de botanisten en deskundigen uitgezonderd — dat '•e eerste proeven met zaadriet het ideale riet zouden voortbrengen, '"et een groote productie, een hoog suikergehalte, volkomen bestand tegen de wisselvalligheden van het klimaat en tegen den aanval y an vijandelijke insecten en ziekten. Diterse mededeellngGn 611 Daar al deze wenschen niel op eens verwezenlijkt zijn, wordt dadelijk de conclusie getrokken, dat riet uit zaad afkomstig niet beter is dan elk ander. De heer BONaME rechtvaardigt de voortzetting van de proeven door de verzekering, dat het nauwlijks mogelijk is de belangrijkheid en de voordeelen, welke door het systematisch uitzaaien van riet verkregen kunnen worden, te overschatten. Hij voert als een onbetwistbaar feit aan, dat gedurende een groot aantal jaren nieuwe rietvariëteiten op Mauritius ingevoerd zijn, welke min of meer goede resultaten en opvolgende goede oogsten gegeven hebben en die langzamerhand achteruitgingen, tot dat ten slotte de soort door de planters niet meer werd aange plant. (Hier zij oppemerkt, dat dit zelfde verschijnsel waargenomen wordt, niet alleen bij suikerriet in bijna alle streken waar riet groeit, doch ook min of meer bij alle andere cultnurgew.issen). De oorzaken zijn veel minder duidelijk dan het feit zelf en de verklaringen, welke hiervoor somtijds gegeven worden, geven aan leiding tot belangrijke discussies; de oorzaken zijn waarschijnlijk zeer samengesteld en moeilijk juist te determineeren, maar het feit is onloochenbaar en daarmede moet rekening gehouden worden. Op het oogenblik sterven de oude variëteiten uit en moet naar nieuwe gezocht worden, die op hun beurt den planters gedurende een zeker aantal jaren van nut zullen zijn. Door het uitzaaien kunnen een of meer variëteiten met de gewenschtc eigenschappen ontstaan en dit is een reden om de proeven voort te zetten. Het eerstp waarop wij echter kunnen rekenen is, dat uit een groot aantal zaadplanten een of twee variëteiten verkregen worden, die zich onderscheiden door eenige goede eigenschappen, hetzij dat zij afkomstig zijn van eene oude variëteit of van eene, welke zelf uit zaad ontwikkeld is. De heer BONaME wijst er op, dat riet bij de productie van kiembaar zaad zich zeer verschillend gedraagt en voegt er bij, dat rietpluimen verkregen van verschillende plaatsen, zonder bijzon dere voorzorgen meestal bevredigende resultaten geven en dat de klimatologische invloeden, zoo het schijnt, een bijzonderen invloed uitoefenen op de vruchtbaarheid of het rijpen van het zaad. Gedurende het jaar 1896 werd een stuk grond, huiten het proefstation gelegen, ter beschikking van den directeur gesteld, waardoor het mogelijk was proeven te nemen ter vergelijking met de resultaten vroeger te Reduit verkregen. Diverse mededeclingcn 612 He gomziekte heerschte in vee] geringer mate dan in 1895 e n ia enkele streken, waar de cultuur van het bamboeriet geheel verlaten was, wordt met den aanplant daarvan weder een aan vang gemaakt. Oe ziekte, hoewel thans van een minder kwaad aardig karakter, is niet geheel verdwenen en tast niet alleen de genoemde variëteit doch ook andere rietsoorten aan. De wijze waarop de ziekte optreedt is zeer onbestendig, van sommige stukken grond, waarop het riet zwaar was aangetast, leideen volgend jaar een goeden tweeden snit vorkregen, waarin de ziekte niet scheen voor te komen. Het is waar, dat liet bam boe) iet bij het begin der campagne gesneden werd en dat de planters buitengewoon ongeduldig waren om het spoedig te ver balen, omdat zij bevreesd waren voor een teruukeer der ziekte, die in hevigheid toeneemt naar gelang de snij tijd verstrijkt, zoo als zij in vroeger jaren ondervonden hadden. Lic variëteiten van het proefstation waren in 1896 op onge veer dezelfde grondsoort geplant als die, welke gewoonlijk voor de i'ietcultuur gebruikt wordt. Het aantal variëteiten, waarmede de proeven genomen werden, was grooter dan vroeger, eenige daar van waren afkomstig van Kew, twee vanTrinidad, twee van Java enz. Zooals gewoonlijk werden vele groote tabellen van de sap analyses gepubliceerd, waaraan korte aanteekeningen van den heer BoNasiE toegevoegd waren, maar daar hij geen poging doet °m ook maar een kleine beknopte opsomming der verkregen re sultaten te geven en daar de tegenstrijdige uitkomsten zoo tal rVJk zijn, zijn wij niet in staat de werkelijke aanwinst voor de Wetenschap naar waarde te schatten en komen wij tot de conclu- S| e, dat de tijd nog niet aangebroken is. om iets bepaalds hierover te kunnen zeggen. De twee feiten, welke ons treffen, zijn de buitengewone vari atie waargenomen bij het zaadriet en de blijkbaar zeer zorgvul dige en scherpe waarnemingen van al de verschijnselen welke Zich voordoen. f>c proeven en onderzoekingen, welke aan dit proefstation " lf g woerd worden, behoeven in geen geval onder te doen voor die welke in dezelfde richting op Java, in Demerara, op Barbados, ln Queensland en Louisiana genomen worden. Sugar cane 1898 b!:. 144. Diverse mededeelingeri 613 Maandelijksch overzicht van de Regenwaarnemingen van het Algemeen Syndicaat van Süikebfabrikanten op Java. Mei 18'J8. BOEKBEOORDEELING. Door het Proefstation West-Ja va te Kagok-Tegal is een boekje uitgegeven getiteld: Methode der Boorderbestrijding. Vademecum tèn behoeve van tuinopzieners door Dr. L. Zefixtner. Met genoegen maakten wij met dit werkje kennis. Door het kleine tormaat en den stevigen omslag is het bijzonder geschikt om in den zak gedragen te worden. Al wat betrekking heeft op de bestrijding der hoorders en reeds in de jaargangen van het Archief werd gepu bliceerd, is hier in een beknopten vorm opgenomen, benevens twee tabellen, een ter determineering der eieren en een om de boordersoortcn, volgens de wijze van beschadiging van het riet, te bestemmen. 614 Diverse mede deel ingen Hoewel de tekst slechts 21 bladzijden beslaat, komt daarin toch alles voor wat noodig is te weten om de bestrijding met succes toe te passen. Eenige blanco bladzijden geven tevens ge legenheid tot notities. Wij spreken den wensch uit, dat dit kleine boekje liet zijne mag bijdragen om de zoo noodigc boorderbestrijding meer en meer algemeen te doen worden. Dickiioff. MEDEDEELINGEN UIT EN VOOR DE PRAKTIJK. BUITEN VERANTWOORDELIJKHEID DER REDACTIE. TER CONTROLE EENER CONTRóLEREREKENING Op pagina 495 van dezen jaargang tracht de Heer Hoogvliet de resultaten van Bogoh kidoel af te breken door eene critiek op de gepubliceerde cijfers en poogt den lezers te suggereeren, dat aangezien (volgens ZEd.) de cijfers niet kloppen, ook de waarde der resultaten vervalt. Ik zou er niet aan denken een strijd over fabrikatiecijfers, ''ie niet dooi' mij zijn opgenomen, te beginnen. De wijze echter waarop door deze suggestie een goede zaak aan verkeerde beoor deeling wordt blootgesteld, dwingt mij, van het stuk notitie te nemen. Ik maak er dus in de eerste plaats op attent, dat door de critiek niet wordt weggecijferd, dat op Bogoh kidoel muscovado e n melasse in één operatie is gemaakt en dat dit resultaat blijft ' j estaan, al was het sap nog zoo verkeerd gemeten en al volgde z elts uit juistere berekeningen, dan die van den heer H., dat de af loopstroop theoretisch anders moest zijn, dan werkelijk gevonden. Alvorens op de berekeningen nader in te gaan moet ik eerst eenige punten behandelen, welke als basis daarvoor dienen, maar die onjuist zijn. De heer 11. zegt op pag. 49ü: ~lk heb voor deze berekening Brix — vaste stof en Pol. -= saccharose genomen en wel zoowel in het sap als in de producten en de afloopstr,oop, waar door de fout (Brix is n. 1. niet = vaste stof, noch Pol. = sac charose) geëlimineerd wordt." Zoo juist de in parenthese staande woorden zijn, zoo onjuist is de door mij cursief aangehaalde bewering. De fout zou alleen geëlimineerd worden, indien de invloed, welke de Brix van de ware vaste stof en de polarisatie van het Diverse mededeelinsjnn 615 saccharosegehalte doet afwijken, in alle producten dezelfde was. Dit is echter niet het geval. In stropen wijkt de Brix wegen 3 het zoutge halte veel meer af van de vaste stol' dan in liet dunsap; in het fabrikatiesap wordt de Brix weger door de slijmerige stoffen geheel anders géinllnenceerd dan in het dun- of' diksap. Kvenzoo is dit bij de polarisatie. Worde deze in het rnolensap voornamelijk door dextrose verhoogd, bij ingetreden inversie in vulmassa en stropen wordt ze door linksdraaiende glucose verlaagd en kan bij alkalisch werken weer rechtsdraaiende of nagenoeg inactieve glucose uit oorspronkelijk linksdraaiende invertsuiker worden gevormd. De veronderstelling dus, dat men met cijfers uit een fabriek. die allen met fouten zijn behebt, een diepzinnige berekening en nog wel contróleberekening mag maken, omdat de noodzakelijke fouten elkander zouden opheffen of compenseeren is onjuist, zoo als iedereen zal toegeven, die van suikerscheikunde op de hoogte is. De contróleberekening op fabriekscijfers loopt in den regel op de kunst uit, de rapporten of de balans kloppend te maken Deze kunst heb ik mijne chemisten niet geloeid en ik ben altijd blij, als de cijfers, die ik te controleeren heb, niet te mooi kloppen. Dit neemt niet weg, dat dit binnen zekere grenzen wel het geval mag zijn en zal ik verder beneden aantoonen, dat ook de cijfers van Bogoh kidoel aan een billijken eisch in deze richting voldoen. Een tweede punt, waarover ik kort moet uitwijden, is liet ver lies tot en met de vulmassa. De Heeren Prinsen Geerligs en Carp nemen dit op grond van in West-Java opgedane ondervinding op 4 % aan. Ik zal dit re sultaat voor W.-J. niet betwijfelen, maar kan verzekeren, dat de verliezen op goed werkende fabrieken in üost-.lava in de laatste jaren niet zoo hoog zijn. Ter illustratie geef ik hieronder het ver lies in % van de ingevoerde saccharose tot en met vulmassa van 4 fabrieken, waarvan ik weet, dat meet- en weegtoestellen voor sap en vulmassa in orde waren. 1895 1890 1897 Pand jie '2,01 2,23 2,39 Tandjong sar ie 1,46 1,95 2,27 Ngelom 2,45 3,12 2,55 Soekoredjo 2,64 2,70 2,80 liet gemiddelde van deze twaalf cijfers is 2,39% dus belangrijk lager dan 4 %. 616 MedeJeelingen uit en voor de priiktijl; Ik ga er thans toe over de controleberekening van den (leer "' mijnerzijds aan eene controle te onderwerpen. De heer H. heeft, gedreven door den wensen de cijfers van "Ogoh kidoel onvertrouwbaar te vinden, 5 mogelijkheden bedacht, Waarom ze onjuist zonden kunnen zijn. Daarbij gaat hij zoover onder No. 1 een punt. aan te halen, dat hij zelf eenige regels verder a ' s „niet aannemelijk" karakteriseert. Ik kan dus daarover heenstappen. De tweede mogelijkheid, dat de reinheid der resultecrende afloopstroop nog veel geringer geweest is, dan volgens opgave, wordt door eene uitvoerige bere kening toegelicht, die echter eenige fouten bevat en ik zal ze daarom hier zonder die fouten verhalen. De lieer H. verpeet van de ingevoerde Brix en suiker, die moet worden verantwoord, af te trekken het bedrag dat als kotto 'an de fabriek verlaat. Aangezien in de kottoran de verhouding V£ W Brix tot suiker geheel afwijkt van die in eenig ander product, elimineert deze fout zich niet zelf en is dit van veel invloed op ne t eindresultaat. Verder neemt hij, wat wel is waai' minder betee kent, maar toch onjuist is, de Urix van muscovado aan te zijn 99. ken reeks proeven vroeger door mij met absoluut zuivere gecon troleerde Brixwegers genomen, toonde mij, dat wanneer de Brix graden van gewone droge muscovado naar de verdunningsmethode * !5, dus evenals bij vulmassa en naproducten worden opgeno ">im, men 99,7 vindt en niet 99°. De zouten hebben natuurlijk een anderen invloed op het spec. Bew. der oplossing dan de suiker, vandaar de schijnbaar onjuiste uitkomst. Verder neemt de heer 11. aan, dat de muscovado 96,5 heeft gepolariseerd terwijl in mijne publicatie duidelijk staat 95,96, of r ond 96. Eindelijk is het veilies te hoog aangenomen. Tot aan de tjing fu e gemeten werd, werd op Bogoh kidoel een verlies van 1,4% van ingevoerde saccharosc geconstateerd. Aangezien de tjing alleen 1 keer wordt ingedampt en in één operatie muscovado en melasse Wordt verkregen, kan zooals reeds door bevoegde beoordeelaars, °ok in dit tijdschrift, is uitgemaakt, het verlies door omzetting met groot zijn. Ik neem aan, dat het even groot is als dat van s ap tot tjing nl. 1,4% en stel het totale verlies dus op '2,8%. Herhalen wij nu met inachtneming der fouten de controlebere kening van punt 2, dan wordt deze als volgt: 617 Mededeelingcn uit en voor de praktijk Kottoran 5976 pik. met 50% droge stol' en 9,5% suiker = 2988 pik. droge stof waarvan afgaan 300 » in het sap toegevoegde kalk, dus '2688 pik. schijnbare Brix en 568 i suiker = 0,72% v. d. ingev. saccharose. Ingevoerd dus 93957 pik. Brx. en 77343 pik. suiker waarvan af '2688 » » » 568 » » rest 91269 pik. Brx. en 70775 pik. suiker Uitgevoerd in muscovado: 99,7 Brix en 96 suiker 55957 pik. Brix en 53810 pik. suiker lI. S. = 100 Brix en 98° 15917 » » » 15599 » » 71874 » » » 69479 > » verliezen 2,8—0,72=2,08% =1954 » » » 1609 s> > 73828 » , » 71088 i » ingevoerd 91269 » » » 76775 » » dus in rnelas-e 17441 » » » 5657 » » wat voor de melasse eene zuiverheid van 32,6 geeft of slechts 3.4 min der, dan door directe analyse gevonden. Dit resultaat wordt door mij en zeker ook door ieder, die weet, aan welke onvermijdelijke fouten de analyse van lage stropen onderhevig is, als normaal en zeer bevredigend beschouwd. De onjuiste resultaten van den heer 11. zijn alleen aan de foutieve berekening te wijten. De derde mogelijkheid, welke volgens den heer H.de cijfers van Bogoh kidoel onjuist zoude kunnen maken, is dat de hoeveelheid in het sap ingevoerde saccharose te laag is opgegeven en wel zou dit 5,41% zijn. De persing van Bogoh kidoel is 77.5% uitgedrukt in ie molensap. Wanneer de fout der meting 5,41 % was, dan zou de persing 4,2% booger worden dan gevonden is, of 81,7%. De imbibitie was wegens slecht sap of om andere redenen slechts zelden in werking en bedroeg gemiddeld over den geheelen maaltijd slechts 3%. Het zou absurd zijn aan te riemen, dat met deze imbibitie eene persing van 81,7% uitgedrukt in Ie molen sap mogelijk was. Ten 4e zou het reinheidsquotiënt van het sap wel honger ge weest zijn dan gevonden nl. 88,4 in plaats van 82,3. Aange zien de polarimeter van Bogoh kidoel herhaaldelijk door mij werd 618 Mededelingen uit on voor de praktijk Reeontroleerd en goed bevonden on uitsluitend in mijn laboratoiium gecontroleerde Brixwegers wer len gebruikt, mort ik ook deze veronderstelling als onjuist van de hand wijzen. De laatste beschuldiging eindelijk-, dat er ten 5° gewerkt zou zijn met sappen van eene geheel ~abnormale geaardheid", is te v aag, om er op in te gaan. Met zulke veronderstellingen kan men alles bewijzen wat men wil en ze vervalt ook al door het boven ge leverd bewijs, dat de cijfers zoo slecht niet kloppen, wanneer men ze maar juist gebruikt. Hoe de heer H. er toe komt te beweren, dal ~normale sappen" gedurende het fabrikaat niet onbelangrijk in polarisatie afnemen, is mij een raadsel. Dit komt alleen bij s lecht weiken en sterke verzuring voor. Bij normale werkwijze neemt de polarisatie en daarmede bet reinheidsquotiènt tot aan de V| ilmassa steeds toe en is aldaar booger dan in het sap. Hiermede heb ik aangetoond, dat de opgave van de resultaten van Bogob kidoel niets abnormaals bevatten en ik herhaal nog eens, dat zelfs al ware dit zoo, de resultaten daardoor niets ver kleind zouden worden, zooals de heer H. den lezer aan het slot van zijn artikel tracht te insinueeren. Het is een merkwaardig verschijnsel, dat een deel der Java-suiker 'odustrie voor eene werkwijze, die per se de werkwijze der naaste toekomst is, niets dan wantrouwen en voor diegenen, die er zich hebben voorgespannen, niets dan tegenwerking, kwaadspreken en afbreken over heeft gehad. Het toont, dat üe jaloersche en on verstandige elementen nog niet zijn uitgestorven, maar bet zal de schitterende overwinning der kristallisatie in beweging in den Qieuwsten vorm niet tegenhouden. Soerabaia, '23 Juni 1898. Dr. 11. Winter. STATISTIEK, OOGST-EN MARKTBERICHTEN, ENZ- Frankrijk-Snikerstatistiek. 1897 98 1896/97 1895/91) Aantal fabrieken 344 358 IJSG Verwerkte bieten 6,401088 0,757800 5,39(5434 ton Prod. uitgedrukt in raffinade 705952 646641 575306 » Rend. in % raff. 11,02 9,50 1d.06 Wiener Wochenschrift 1898, hl:. 162. Hededeellngen uit en roer «Ie pniktijk 619 Totaal Java*Suikerafschepingen van 1 Juli 1897 tot 31 Mei 1898, naak alle havens (tonnen van 1000 k.g.) ') Voor zooverre de eindbestemming tot op heden Ie kunnen worden nagegaan, a ) Meiopgave nog niet ontvangen. ') Met inbegrip van Pik. 134333 — 8297 ton zakduiker. Suikeruitvoer van Mauritius (Port Louis). Naai' 1893 1896 Eng. Ind. 48631 ton 56654 ton Australië 13270 25024 Ceilon 1838Ü '25075 Kaap de Goede Hoop 16828 23Ü69 Ver. Staten 9861 13031 Nieuw-Zeel a ml — 3371 Hongkong 1408 2055 Delagoa baai 218 1320 EngÖand 6888 1182 Andere landen 1955 1335 Totaal 117439 ton 153616 ton Sucrerie indigène el colonlale 1898, blz. 432. Statistiek, oogst- en marktberichten, ent 620 Statistiek der rietsuikerfabrieken in Lonisinnn. Stati-tlc'-, oogst- en marktberichten, enz 621 Europa, 28 Mei 1898. Duitschland. In den loop dor laatste week werd het weder aanmerkelijk beter. De weêrsgestelheid was gedurende den laatsten tijd zeer ongunstig voor de bietaanplan tingen. Door de koude bleet' de ontwikkeling der bieten achterlijk. terwijl het niet mogelijk was de natte velden een eerste bewerking te geven en het wieden van het onkruid, dat zich onder deze omstandigheden weelderig ontwikkelt, achterwege moest blijven. Ook in Oostenrijk is men met alles nog zeer ten achteren, hoewel de weersgesteldheid hier aanmerkelijk beter is dan in Duitschland. De bieten ontwikkelen zich goed, doch de natte grond maakt elke bewerking onmogelijk. In Frankrijk viel in den laatsten tijd veel regen en daalde de temperatuur belangrijk, zoodat van vooruitgang in den groei weinig te bespeuren is. In Rusland heerselite een betrekkelijk zeer hooge temparatuur, de bieten ontwikkelen zich dan ook buitengewoon goed. In som mige streken wordt door een snuitkever (Cleonus punctiventris) veel schade aangericht. België en Nederland hadden zeer ongunstig weer. In Neder land moet op sommige velden voor de tweede keer gezaaid worden. Koloniën. Cuba, steeds meer en meer wint de overtuiging veld. dat dit eiland gedurende langen tijd een zeer ondergeschikte plaats in de rij der suikerproduceerenie landen zal innemen. In Louisiana werd het gaandeweg warmer, er vult echter te weinig regen, waaraan veel behoefte is. Op Barbados heerscht felle droogte, men vreest voor een ua deeligen invloed op het riet. Demerara heeft zeer gunstig weer voor de ontwikkeling van het riet. Soerabaia, 28 Jnni. Sedert laatste bericht liepen prijzen terug en kwamen enkele afdoeningen tot stand tot /' 7, — en /' 7' * voor 15/17 en f 6 3 / 4 —6?/ 8 voor 11/14.— Huidige waaide /'6 a ., No 11 14 f 7—7'/ 8 No. 15/17. 622 Statistiek, oogst- en enz Suikerverkoopeu, Oogst 189 S, tot en met 20 Juni, voor zoo verre die bekend zijn geworden. 4,621000 Pikol totaal vorige lijst. ± 12000 ») Triagan rest f 6»/< No. 12 en hooger 5000 > Pohdjedjer 7 11-14 5000 » Besito » 12 en hooger ± 10000 t Tjandi rest » 11 14 10000 » Klampoh » » 10000 » Petjangaan » 12 en hooger 15000 » Goedo 73/ 8 15-17 15000 » Redjosari » » 25000 » Tjokro 7 12 en hooger 10000 » Assembagoea 7uv.a.b.15—17 10000 « Kabat 7i,' 4 » 10000 » Soekodono 7','s » 15000 » Perning 7 11—14 15000 » Pesanti'en » » 10000 » Ngandjoek » » 10000 » Meritjan » » 10000 » Trangkil » » 10000 » Klaling » » 10000 » Balapoelang » » 10000 » Pagongan » » 10000 » Adiwerna » » 50000 » Sindanglaut 6 7 /s » ± . 40000 » id. rest j , ! , ,* _ !of 7 i/s 15—17 10000 » Menang 7 11—14 5000 » Bangah 7»/« '15 ± 20000 » Karanganjar rest B*/ 8 sup. ƒB. No. 20 ± 35000 » Poerwodadic 7 11 — 14 10000 » Peterongan » » 20000 » Langsee O'/s 12 en hooger 10000 » Ngandjoek 7 11—14 10000 » .Meritjaa » » IOOüO » Redjosarie » » 10000 » Goedo » » 10000 » Trangkil » » 10000 » Pangongan » » T ransp. 5,108000 pikol. Statistiek, oogst- on marktberichten, enz 623 Transp. 5,108000 pikol. 10000 » Balapoelang /' 7 Nu. 11 —14 10000 » Remboen * » 5000 » Pohdjedjer i> » ± 19000 » Peterongan rest » » + 10000 » Soekodono rest] . „.. ._ ._ ( ui 7 8 s 15 —17 30000 » Tjomal 7 12 en hooger ± 1200!) » Bangah rest » » 10000 » Bendok ro |. » « 5000 » Kartasoera » » 15000 » Tjoekir 7»/« 15 15000 » Dj om bang » » 20000 » Wonopringo | **"}* 30000 i Kemantran » » ± 30000 » Klidang rest 7'/4 » 20000 » Soeravvinungoen » » ± 15000 » Wonopringgo ?vs/ » » 5000 » Nangkaan t o 12500 » Tiindjongtirto 7 12 en hoogci ÖOOO » Tjcbongan » » 15000 » Bantool » » 6000 » Tjebongan » » 10000 > Phaeton 7>,' 4 15-17 ICOOO » Oloan ■ i 10000 » Kabat » » 10000 » Kandangdjatie » » ± 35000 » de Maas rest » » 4000 » Modjopaugoeng 7' ( 16 I 7 11—14 20000 8 Ketangoengan West ' _« ._ ,_ ° D l 7 ö / 8 lo—l7 20000 b Tirto b » 10000 » Malang.Ljiwan B'As sup f 8 No. 20 5000 » Barongan 7'/a 15 Totaal 5,545500 pikols. 624 SUtlitlek, oogtt- i'ii marktberichten, enz Een overzicht dier kenmerken en der analyses, benevenseenïge andere gegevens laat ik hieronder volgen. 3. D. Kubus. Dj zaadplanten der kruising van Cheribonriet mot ile'Engelarh- Imlische variëteit Chuir 627 626 J. D. Kobua. De zaadplnnten der kruising ™n de EngoUfih' Indische variëteit Chun' ee. 628 3. D. Kobus. De zaadplanten der kruising vnn Cheribonriot met de ËrigeUcti Indische variëteit Chunnee. 629 ,T. I>. Kubus. De zaadplaoten der krulßlng van Cheribonriet met <le En Indische Tarlëteil Chnnnee. 631 ,T. D. Kobw. Do Za.dpl.nten der knliinf van Cberlbonriet «ut de ■•(**. In.lisclic v.rtëteil Chunnee. 630 J. D. Kobus. Do zaadplantet) der kruising van Clieribonriet met de Engelsch lodisobe variëteit Chunnee. J. D. Kobus. De wwdplanten il.-r kruising van Cheribonriet met de Engelscli- Indische vai-U-uit Cnnnaee. 632 633 .1. O. Kolms. De zaadplant-n der kruising van Cheribonriet mot de Engelsoh- Indische variëtell Chunnce. De eerste kolommen geven tot weinig opmerkingen aanleiding; voor den vorm der geledingen heb ik de indeeliog van Moquette aangenomen (Archief 1898, blz. 304); onder winbare suiker wordt verstaan ('2 S — B) X 0,85 of de winbare suiker van het voorpers sap (oude formule) vermenigvuldigd met den door Prinsen Geerligs aangegeven factor om de winbare suiker in het riet te berekenen, lit dit cijfer en het gewicht der netplanten werd de suikerpro ductie per plant berekend, die in de voorlaatste kolom te vinden is, terwijl ten slotte de keuze der variëteiten, welke uitgeplant werden, afhankelijk werd gesteld van deze uitkomst en de zuiver heid van het sap en wel in dier voege, dat het product van nel zuiverheidsquotiënt en de winbare suiker per plant grooter dan 100 moest zijn. Zoodoende werden nog 71 planten uitgescheiden en van slechts 75 de bibit uitgcplant. Enkele dezer waren buitengewoon krachtig ontwikkeld; som migen bereikten eene lengte van G Meter tot aan den top der bladeren; ééne plant ('2l) woog met bladen en al 40 K. G., na het afkappen van lange bibits bleven nog 28 K. G. stengels over. Het suikergehalte, hoewel bij verscheiden planten zeer bevredi gend, was toch niet zoo hoog als ik verwacht had met het oog op de sapzuiverheid der beide ouders; het varieerde tusschen 8 en 19%, terwijl do Brix van 11 tot '21 afwisselde. Toch was de samenstelling viij wat beter, dan die van de zaadplanten van Fidsjiriet, welke hier twee jaar geleden op het proefstation geoogst werden (Archief 1896, blz. 1035). 634 ,1. D. Knbu9. De zaa'lplarjti'ii der krulslug van Cheribonriet mot. \\e Engelsch- Indische variëteit Chuonee. J. ü. Kobus. De zaadphinicn der kruising van Cherlbonriet oiet de Engelsch ladlscba variëteit Cliunnee. 635 Bij een gelijk aantal onderzochte zaailingen verschilde bet ge middelde suikergehalte l°/ c , het gemiddelde Brixcijfer 0,4 %, de gemiddelde zuiverheid 4,5%, de gemiddelde winbare suiker 1,6%. De volgende grafische voorstellingen *) geven een duidelijk overzicht over de Brix en suikergehalten der beide reeksen zaadplanten. Te vergeefs trachtte ik een verband te vinden tusschen gemak kelijk te eonstateeren uitwendige kenmerken en de waarde der plant als suikerproducent; hoe de groepen ook gevormd werden, telkens kwamen, zoowel in de ecne als in de andere, planten voor met hooge suikerproductie en geheel onbruikbare. Wel was nu en dan eens een voordeel te bespeuren voor de ecne groep, vergeleken met de andere (zoo werden b.v. van de planten met steil opstaande lil.uien 51 verworpen, 44 uitgeplant, dus 4'ó' •>%; van de planten met overhangende bladen 22 verworpen, '28 uitgeplant, dus 50%), maai de verschillen waren zoo weinig beteekenend, dat ze bij een kleine toename van het aantal onderzochte planten, gemakkelijk zouden kunnen verdwijnen. *) Zie hiervoor: Mededeelingen v/h, Proefstation Oost-Java No. 41, '>lz. 21,22. Archief 189 G, blz. 210. 1897, blz. 850. 636 3. ü. Kobus. Da laadplanten dor kruising yao Cherlbonrlet mot de En Indische variëteil Chunnee. Oihlci' anderen weiden van planten mei cilindrische geledingen 48 uitgeplant, 45 verworpen; van planten met klosvormige geledingen 17 uitgeplant, 15 verworpen en van die met tonvoroiige leden 5 uitgeplant. 5 niet. Daarentegen was het opvallend, dat do planten met kegelvormige leden bijna allen tot de minder goede soorten behoordeo (6 van de 7) en de drie planten met zigzag geplaatste leden allen slecht waren. Van de planten met liet beste sap, waren er zes met een zuiver- J. D. Kobus. De zaadptanten iler kruising Tan Cheribonriet. met de Êngelsoh- Indißotao rar.Steil Chunoee, 637 heidsquotiënt boven 90, hiervan waren er drie met cilindri?che, drie met tonvormige leden, terwijl van de 10 planten, die meer dan '2 K..G. winbare suiker bevatten, er 12 waren met cilindrische leden. Voor zeer booge suikerproducties schijnt dus deze vorm de meest geschikte. lk ~n l hieronder no g volgen, eenige cijfers betrekking heb bende op aadplanten van Loethersriet; er waren er aanvankelyk het slechte sap. LOETHEKS- RIET REFERATEN. G. Ranson. Vebfahren v.vh Entf&rbung van Zuckersaft nußcii Oxydaticns ünd Repuctionsmittel. Zeitschr. liir die Rübenzucker industrie 1897, 1086. EPURATION ET DÉCOLORATION DES JUS STORES I'AR I.A PODDHE DE ZINC, DE MAGNESIUM, D'ALUMINIUM EN PRÉSENOE DES AI.CAI.IS: CIIAI \. potasse. Journ. des fabricants de sucre 1898, No. 7 par M. Ranson. Le procédé Ranson a la sucrerie de Crépy- en Laonnois par F. Düpont. Bulletin de I'association des chimistes 1897/98, 56i. Le procédé Ranson. Journ. des fabricants de sucre 1898, No. 1. Das Raxsonverfahrf.n in einer Deutsciien Rohzuckerfabrik von Du. ü. Rri'iins. Deutsche Zuckerindustrie 1898, 220. De vertaling van het Duitsche patent van het Ranson-procédé '"''''De Uitsproken uitvinding betreft de klaringen ontkleuring van suikersap en bestaat daarin, dat men daaraan eerst een oxv datie- en dan een reductiemiddel toevoegt of omge keert. I talbei de gevallen is het de taak van het middel waarmede men bjM kleurende of troebel makende verontreinigen, van dende sap zoodanig te veranderen, dat zij hetzij gepm,p „f in oasvorm ontwijken. Het doel, dat men dan met de toevoeg ng vin het tweede hulpmiddel beeft, is nadeelige werkingen die het eerst aangewende middel op de suiker zou kunnen mtoefenen, te "^teide 11 'reagentia zijn bij de besproken methode zoodanig «ko'ien dat zij bij toepassing van nauwkeurig afgewogen hoevee- Kden ge-menV het sap verlaten, daar de in de tweede plaats aan het san toegevoegde stof, de eerste weder neers aat_ Zoo is het bijvoorbeeld bij de bier voorgestelde klanngsm thode door oxydatiemiddelen, als barium- of watcrstolsuperoxyde mde akti j k a an te raden .neer dezer chemicaliën aan te wenden, j. D. koW. De Z a ail „.ant,„ der kruist»* van ChenWiet m.t de É Dg .Uoh- Indiaotae variëteil Chunnee. 639 638 i . D. Kobug. De zaadplanton der kruis'ng-'van'Cheribonriet met do Engelgcb.- Indiscbe variëteit Chunneo. dan nu juist noodig is voor de oxydatie der verontreinigingen. Daardoor blijft er eene overmaat van het oxydatiemiddel in het sap, welks zuurstof na de ontleding der onzuiverheden ook de suiker aan zou tasten en in zuringzuur en dergelijke oxydatiepro ducten veranderen. Volgens de hier beschreven uitvinding maakt men deze overmaat van zuurstof door middel van een reduceerende stof onschadelijk. Men houde wel in het oog, dat volgens de on dervinding de schadelijke inwerking op suiker niet tegelijkertijd met de ontkleuring, maar eerst later, soms zelfs eerst bij de op de ontkleuring volgende bewerkingen, optreedt. AJs reductiemid leien zijn vooral de zouten van het h}'drozwa veligzuur (H 2 S 2 Oi) ') en daaronder het barium-, aluminium en zinkzout zeer werkzaam gebleken. liet toegevoegde reductiemiddel heeft evenwel niet alleen ten doel de overmaat zuurstof weg te nemen, maar oefent ook door ontlelino; van verontreinigingen van het suikerhoudende sap ook eene eigen ontkleurende en zuiveren ie werking uit en completeert en ondersteunt dus die der zuurstof. Het is uit dien hoofde mogelijk en, gelijk de proeven geleerd hebben, zelfs aan te bevelen het procédé in dier voege om te keeren, dat men eerst het reductiemiddel aanwendt. In dit geval is een overmaat van dit middel slecht te vermij den, integendeel zelfs aan te raden. Wanneer deze overmaat echter in de sappen blijft, heeft men weer het nadeel, dat deze aan het daarvan te verkrijgen product een slechten smaak mededeelt of dit verontreinigt, om welke reden eene toevoeging van een oxydatie middel die overmaat weer onschadelijk kan maken. Ook kan het bij de eerst beschrevene werkwijze van voordeel zijn van het na het oxydatiemiddel toegepaste reductiemiddel eene overmaat te geven; in welk geval men die later door juist afgepaste hoeveelheden oxydatiemiddel weer kan wegnemen. Het volgende voorbeeld diene tot toelichting. Veronderstellen wij, dat als ontkleurings- en klaarmiddel ba riumsuperoxyde gekozen is en dat deze stof in zoo klein mogelijke hoeveelheid (0,1 — 1%) is toegepast. Nu wordt het suikerhoudende sap zoolang diarmede geroerd totdat de kleurende bestanddeelen geoxydeerd zijn. Een deel van het bariumsuperoxyde wordt hier door in bariumsaccharaat omgezet, waardoor zuurstof vrij komt. Met behulp van natriumsulfaat precipiteert men nu alle baryt *) Dit zal wel H, S, O, of H, 80, moeten zijn. (Ref.) lieferaten 640 volledig als bariumsulfaat en de equivalente hoeveelheid bijtende natron kunt vrij, die aan liet suikerhoudende sap do vereischte alkaliniteit mededeelt. Was men genoodzaakt geweest veel bariumsuperoxyde te moeten gebruiken, dan zou men ter precipitatie diarvan veel na triumsulfaat moeten aanwenden en dus veel te alkalische sappen krijgen. In zulk een geval leidt men eerst koolzuur in het sap. waardoor men een deel der baryt precipiteert en scheidt dan de rest van dj baryt met natriumsulfaat af. In beide goyallen krijgt men dus eene natronhoudende, zwak alkalische vloeistof. Hierbij brengt mende door cene voorproef nauwkeurig bepaalde bei ligde hoeveelheid aluminium- of zinkhydrosulfiet, zoudat ten slotte alle overmaat zuurstof gebonden is en het sap neutraal of zwik alkalisch reageert. Na afloop der reductie voegt men barytmelk (.' Ref.) toe, tot alkalische reactie, waardoor barium sulfaat of sulfiet evenals aluminium- of zinkhydroxyd neerslaat en natron in oplossing blijft. *) Het neerslag wordt afgefiltreerd, waarbij men de filtratie bevorderen kan door toevoeging van eene of andere indifferente slof (zooals kaoline, klei of talk), die hel neerslag zwaarder en beter filtreerbaar maken. Wanneer men wil kan men de barytmelk ook door kalkmelk vervangen. Heeft men veel baryt toegepast en is de bijgevoegde hoe vealheid bydrosulfiet niet voldoende om alle baryt te precipiteeren, dan voege men ook nog een of ander sulfaat toe, neemt men daartoe een sulfaat van eene oplosbare base, b. v. natriumsulfaat, dan gaat deze base in de oplossing over en verhoogt het 'alkaligehalte van het sap. Is dit niet gewenscht, dan past men liever het sul fait eener onoplosbare base toe b. v. aluminiumsulfaat. Men heeft het op deze wijze in zijne macht, het alkaligehalte van het suikerhoudende sap door toevoeging van het eene of het andere sulfaat of van een mengsel daarvan naar behoefte te regelen en verkrijgt ten slotte eene suikeroplossing, welke gcene der voor de klaring gebruikte reagentia meer bevat, noch baryt, noch zwavel, noch aluinaarde, noch zink. Ook kan men deze methode in dier voege wijzigen, dat men het bydrosulfiet in het sap zelve doet ontstaan, doordat men daar in gasvormig zwaveligzuur leidt en dat door zinkstof of eenig ander metaal reduceert. Behalve dit Duitsche patent vinden wij in het Journal des *) Zou die natron geen zink of aluinaarde in oplossing houden ? (Ref.) Referaten 641 fabricants de sucre 1898, No. 7 nog eenc geheel andere methode van dcnzelfden uitvinder, waarbij echter ook zwaveligzuur en zink worden gebruikt, maar nu in eene alkalische vloeistof. Het chemisme wordt daar ook geheel anders voorgesteld, maar gelukkig is het resultaat hetzelfde en misschien nog beter. De vertaling daarvan volgt hier: Ifct doel van de aanvrage van het patent van uitvinding van den Heer Ra.nson is hem het uitsluitende eigendomsrecht te ver zekeren van eene methode van zuivering en ontkleuring van sui kersappen, stropen en meiassen door middel van poedervormig zink, magnesium, aluminium of welk ander metaal dezer zeilde groep ook, in tegenwoordigheid van alkaliën, kalk, potasch, baryt enz. onder de hier ondervolgende omstandigheden. Mijn procédé, zegt de uitvinder, is gegrond op de volgende algemecne reactie: zink evenals ieder ander metaal van dezelfde groep vormt in tegenwoordigheid van alkalische stoffen, zooals potasch, soda, kalk en baryt onder bepaalde omstandigheden een zinkaat dier basen en waterstof. Het zinkaat vereenigt zich met de organische stoffen uit het sap tot onoplosbare verbindingen en beeft dus zuiverende eigen schappen. De waterstof in statu nascendi ontkleurt de kleurstoffen, zoodat er door dit procédé in de vloeistof zelve twee reactieven ontstaan, waarvan het eene zuiverend het andere ontkleurend werkt. De formule dezer reactie is, als wij zink en kali nemen, de volgende: Zn + 2KOJI = Ki Zn 0a + 11-.. In de praktijk gaat Ranson als volgt te werk. l!ij het begin der eerste of der tweede carbonatatie won ll er bij het sap de benoodigde hoeveelheid zinkstof gevoegd, die van de omstandigheden afhankelijk is. Dit zinkstof, dat door zijn lagen prijs bij voorkeur aangewend wordt, vormt bij de temperatuur van het sap met de cianwezige kalk een zinkverbinding, terwijl er waterstof vrij komt. Behalve dat er daardoor zoowel zuivering als ontkleuring verkregen worden, blijven er steeds reducecrende stoffen in de vloeistof (welke? Ref.), waardoor gedurende de concentratie de vorming van gekleurde oxydaticproducten, die anders zouden ontstaan, belet wordt. De carbonatatie en de overige bewerkingen blijven zooals gewoonlijk. Referaten 642 In plaats van niet geconcentreerde sappen op de aangegeven wijze te behandelen, kan deze methode ook toegepast worden op diksap, afloopstropen, melasse enz.; er moeten dan in de werkwijze ecnige veranderingen worden aangebracht, maar het principe blijft hetzelfde. De overmaat van alkali, kalk of baryt, wordt weggenomen dooi- koolzuur of zwaveligzmir of door een of andere stof. die daarmede onoplosbare verbindingen vormt. Deze beide beschrijvingen zijn zeer verward en omslachtig en ook niet vrij van grove onwaarschijnlijkheden, waarop wij later zullen terugkomen na eerst gezien te hebben hoe dit procédé in de praktijk wordt toegepast. In het Bulletin de I'association des chimistes 1898, 5G4 vin den wij de volgende beschrijving van Dcpont van de weikwijze in de suikerfabriek Crépy- en-Laonnois, waar men het procédé Ran son op het diksap en een deel der eerste stroop toepast. Het diksap, dat met eene densiteit van '20 —25° Beaumé en eene alkaliniteit van 0,80 Gr. Ca ü per Liter den quadruple-effet verlaat, wordt gezwaveld tot dat het neutraal reageert op phenol phtaleïne, waarnamen het filtreert. Hierdoor worden behalve zwa veligzure kalk nog een aantal onzuiverheden verwijderd, die zich gedurende de verdamping hebben afgezet. Vervolgens koelt men liet diksap af en zwavelt het opnieuw in twee cilindrische bak ken van 45 11. L. inhoud, die van een roerwerktuig zijn voorzien. Men zwavelt zoolang totdat het diksap ongeveer 1 gram zwa veligzunranhydrid (S OJ per liter bevat, waartoe in den regel een half uur noodig is. Dit gehalte wordt op de bekende wijze bepaald met 'l ia normaal jodiumoplossing met stijfsel als in dicator. Wanneer het diksap den vereischton graad van aciditeit heeft bereikt, brengt men er het zinkstof in en wel 1 K. G. per 45 11. L., men roert om. gedurende 20 a 30 minuten, om de reactie te doen afioopen, verhit tot 70 a 75° C. en filtreert weder. Door de toevoeging van het zinkstof ontstaat er in do vloei stof hydrozwaveligzuur en zwaveligzuur zink; het eerstgenoemde zuur is een krachtig reductiemiddel, dat veel intensiever werkt dan liet zwaveligzuur. Dit oxydeert zich wel is waar ook tot zwa velzuur, maar deze reactie gaat, vooral in verdunde oplossing uiterst langzaam, tengevolge waarvan de ontklcuring der sappen gedurende den loop der fabricatie slechts zwak is. Referaten 643 Hot hydrozwaveligzuur daarentegen is zeer vatbaar voor oxydatië en is daarom in vrijen toestanJ bijna niet bestaanbaar, doordat het zich terstond oxydeert tot zwaveligzuur, hypozwa vëligzuur enz. en daardoor een krachtig reductiemiddel voor or ganische stoffen is. De daardoor verkregen ontkleuring is dan ook veel sterker dan die, welke door ecm zelfde hoeveelheid zwaveligzuur kan worden teweeggebracht. Het op deze wijze behandelde diksap is neutraal ol zeer zwak zuur en van ecne zeer geringe viscositeit, waardoor het zich uiterst gemakkelijk in het vacuüm laat verkoken (10 uren voor een kooksel van 200 H.L.) en de daaruit verkregen suiker heeft ecne merkwaardig witte kleur. Het zooeven beschreven procédé zou men het vereenvoudigde procédé Rvnson kunnen noemen, daar er geen waterstofsuperoxyde in hot diksap wordt gebruikt doch alleen in de afloopstrbop, zooala wij hieronder zullen zien. Men past gewoonlijk het waterstof superoxyde toe ten einde de sulficten, die altij idoor aanleiding zou den geven tot verdere omzettingen, die het product hygroscopiscb zouden maken of er een o Daan genamen smaak aan medcdeelcn, in de zeer stabile sulfaten om te zetten. Wanneer men echter witte suiker voor de consumptie maakt, of suiker, die men zelf terstond raffineert, dan is deze oxydatië der sulfieten overbodig, omdat zij daarin in zoo geringe hoeveelheden voorkomen, dat hunne aanwezigheid niet schaadt. Maakt men daar entegen ruwsuiker, die misschien langen tijd opgeslagen wordt, dan is eene oxydatië der sulfieten zeer op hare plaats. De afloopstroop van het eerste product wordt wederom ge bruikt om bij een volgend hoofdkookscl te worden bijgetrokken. Daartoe kookt men een gewoon kooksel van gezuiverd diksap en vult daarmede de pan tot een vierde of een derde, waarna men met de afloopstroop van het eerste product het kooksel afwerkt. De daarvan verkregen masse-cuite geeft bij het centrifugeeren goede witte suiker No. 3, terwijl de nu verkregen afloopstroop met bai v( wordt bedeeld toteene alkaliniteit van 1,5 Gram (als Caü berekend) per Liter. Nu zwavelt men de stroop tot eene aciditeit van 0,5 Gr. SO2 per Liter, voegt zinkstof toe en roert weer om, waarop men haar tot 85° 0. verhit en filtreert. Nu doet men daarbij waterstofsuperoxyde ( a 5 volumen zuurstof) ten einde de lagere zwavelzuurstof-verbindingen te oxydeeren, filtreert weer, kookt de stroop op draad en brengt de gekookte stroop naar de kristallisoirs. Referaten 644 Nu doet zich do vraag voor of er bij deze werkwijze geen suiker aan ge'ast wordt. De heer Düpont zegt somtijds glucose in de op deze wijze verkregen producten te hebben aangetoond, evenwel niet altijd, zoodat hij tot de conclusie komt, dat dit bij goed werken niet het go val behoelt te zijn. In het Journ. des fabricants de sucre 1893, No. 1 vinden wij eene beschrijving van dezelfde werkwijze in de met eene suiker fabriek verbonden raffinaderij te Beaumont(Pas de Calais). Daaraan ontleenen wij het volgende: Deze raffinaderij produceert per dag 5000 K. (i. suiker in ta bletten uit de ru «suiker der zelf ie fabriek, die volgens het alkali sche procédé Ranson gezuiverd wordt. Deze zuivering geschiedt in houten met roerwerktuigen voor ziene kuipen, die ieder '2ÜUO K.G. suiker tegelijk kunnen opnemen. De helft der opgesmolten suiker bestaat uit de ruwsuiker No. .'5 ') der suikerfabriek, terwijl de andere helft bevat is in de dek stroop der tabletten van het eerste product en in de tabletten 2 e product, die wel algecentrifugeerd, maar niet gedekt zijn en dik wijls eene donkere kleur vertooneu. Al deze suikers en suikerhou dende vloeistoffen worden bij eene temperatuur van 40 a 50° C. opgelost en alkalisch gemaakt met behulp van soda en niet van baryt, zoo als Uw-ns oorspronkelijk voorschrijft. Vervolgens voegt men waterstofsuperoxyde toe in eene hoeveelheid van 1 Liter op IUO K.G. suiker of-0 Liter per kuip, benevens 100 Gr. per Liter of 2 K.G. per kuip aan fijn beenzwart. Dit laatste heeft alleen ten doel de ontleding van het waterstofsuperoxyde te verhaasten en daardoor de vrij komende zuurstof in do gelegenheid te stellen een deel der kleurende stoffen te ontleden. Te Beaumont bereidt men het waterstofsuperoxyde zelf in houten met roer werktuigen voorziene kuipen, waarin men barium superoxyde met zuren ontleedt. Kerst brengt men daarin 7EO liter Water, d it zwak zuur gemaakt is met 250 e.M'. zoutzuur, vervol gens voegt men 1 Liter phosphorzuur uit den handel toe, daarna 50 K.G. bariumsuperoxyde, roert om en giet ten slotte bij liet mengsel kleine hoeveelheden zwavelzuur, totdat daarvan eene ge ringe overmiat verkregen is, die men weer met baryt neutraliseert. Om bel product te kunnen conserveeren mengt men dat weer met 1 Liter phosphorzuur, laat bezinken en tapt af. ) Volgens M»umi-m 1 Fabrlei. tinii ili- BUCre II 422 afkorting in Frankrijk gebruikelijk voor onze No. 23, dus teer superieure suiker (Kef.) Ueferaton 645 Wanneer deze vloeistof goed bereid is, dan bevat zij svolumina zuurstof, en deze wordt op de reeds boven beschreven wijze voor de zuivering aangewend. Nadat de suikeroplossing met de aangegeven ingrediënten ver mengd is, roert men haar nog gedurende 1 a I'/, uur om, voegt zwaveligzuur in oplossing toe, totdat er oene aciditeit van 0,15 Gr. SO.j per Liter verkregen is en voegt op elke 100 K..G. suiker 12,5 tot 15 Gram zinkstof toe of 230 — 3JO Gr. per ketel. Men roert weer ge luren Ie ean kwartier of een half uur, neutraliseert met barytwater, oxydeert de lagere zwavelzuurstofverbindingen voorzichtig met door eene voorproef nauwkeurig bepaalde hoeveel heid watorstofsuperoxyde, verhit tot 75 — BU°U. filtreert door een schoonsapfdtcr en kookt het klaarsel in het vacuüm. Dit procédé schijnt zeer veel tijd te vereischen en bovendien ingewikkeld en kostbaar te zijn. Men moet echter niet vergeten, dat daardoor de filtratie over heenzwart vervalt, die nog ingewik kelder is, veel handen vereibcht, vol ongewenschte verrassingen is en ons alleen daarom dragelijk toeschijnt, omdat wij er op den langen duur aan gewend zijn geraakt. Op de vraag of dit alkalische procédé Uan.som nu geheel de.plaats der beenzwartfiltratie zou kun nen vervullen, kon evenwel de correspondent van het Journal des fabr. de sucre zelfs na het bezoek der raffinaderij te Beaumont nog geen voldoend antwoord geven, vooral omdat het niet doen lijk is bij een enkel bezoek bij zulk eene ingewikkelde werkwijze een goed overzicht over de geheele fabricatie te verkrijgen. Wat eebter wel duidelijk in het oog valt is de groote ontkleuring dooi'dit pro cédé verkregen, terwijl de kwaliteit der masse-cuiie er ook door schijnt te worden verbeterd. Hoewel te Beaumont de installatie voor de tabletten vrij gebrekkig is, slaagt men er toch in een vrij goed product af te leveren. Niettegenstaande het groote gevaar van inversie bij zulke zuivere kooksels is men er, naar men zegt, te Beaumont in geslaafd elke vorming van invertsuikcr te vermijden, en inderdaad drogen de tabletten, zelfs die, welke van 3— 4% water bevatten, zeer snel in de droogkamer. Nu kan wel 'n waar de geraffineerde suiker niet op ('ene lijn gesteld worden met de goede Duitsche merken, maar ook met liet oog op de kleine installatie kan men er zeer tevreden mede zijn. Naar men zegt bevatten de tabletten in het geheel geen zink. De fabricatiekosten bedragen 15 centimes per 100 K. G. suiker Referaten 646 alleen voor de chemicaliën op een totalen raffinageprijs van 2,138 frs. per 100 K.G. (zonder inbegrip van rente en afschrijving) op elke 100 K.G. geraffineerd. Wordt er in deze twee fabrieken nog niet de helft der in het Duitsche patent opgenoemde chemicaliën en manipulatiën toe gepast, nog eenvoudiger gaat het in «Ie Duitsche fabriek Löbejün, waarvan Bruhns in de Deutsche Zuckerindustrie 1898, '220 de volgende beschrijving geeft: De te Löbejün gevolgde werkwijze wijkt in zooverre van het oorspronkelijk door Ranson gegeven voorschrift af, dat zij eene belingrijke vereenvoudiging heeft ondergaan. R.yn'sont wilde namelijk na de ontleding der kleurende stoffen door het in het sap zelve gevormde en dus in statu nascendi wer ken ie hydrozwaveligzuur de overmaat daarvan benevens het zwaveligzuur door waterstofsuperoxyde in zwavelzuur omzetten en dit met baryt wegnemen, «laar hij vreesde.dat genoemde zuren bij lang bewaren der suiker daaraan eene onaangenamen geur zouden mededeelen, terwijl de hygroscopiciteit der zouten dezer zuren eene achteruitgang van het gehalte der afgeleverde suiker zou kunnen veroorzaken. De natuur is evenwel den uitvinder ter hulp gekomen, daar het reeds in de bovengenoain Ie Fransche fabrieken bleek, dat ge durende het koken in het vacuüm een groot gedeelte van het zwa veligzuur tegelijk met andere vluchtige (organische) zuren uit het diksap, die door het zwaveligzuur in vrijheid zijn gesteld, ontwijken. Daar 1 oor levert zelfs het met een zure reactie in het vacuüm getrokken diksap eene neutrale masse-cuite op. D jordat dus de masse-cuite zoo weinig zwaveligzuur meer bevat en dit zuur zelfs ia het gecentrifugeerde eerste product ge heel ontbrak, was het volstrekt niet noodig het nog eens met water stofiuperoxyde te oxydeeren. Hierdoor vervalt net minder dan de helft van het oorspron kelijk zeer ingewikkelde procédé zonder bet minste nadeeligc ge volg voor het eindresultaat, maar met vermijding van een aan zienlijk deel der koiten van de aangewende chemicaliën. Zoowel de Fransche fabrieken als de fabriek Löbejün werken daarom uit sluiten l met zwaveligzuur en zink en niet met waterstoisuperoxyde en baryt. Wel is waar paste de fabriek Crépy- en- Laonnois deze chemicaliën nog toe bij de zuivering der afloopstroop, maar Dr. Brumme van Löbejün laat ook dit, als overbodig, achterwege en ver- Referaten. 647 werkt zijne afloopsiropen geheel als gewoonlijk zonder eenige verdere zuivering, üezc tweede vereenvoudiging is ten volle gerechtvaar digd door de lichte kleur en de voortreffelijke kristalliseer baarheid der oaproducten, die als bewezen mag worden beschouwd. Ziehier hoe te Löbeji'in het procédé Ranson wordt toegepast. De diffusie, sapzuivering en verdamping tot diksap blijven geheel onveranderd, muir men zorgt aan het einde der tweede earbonatatie eene alkaliteit van 0,04—0,06 te behouden en het diksap met eene densiteit van 40—45" Brix al te laten. Dit wordt nu met koolzuur en tegelijkertijd met zwaveligzuur uit een zwa veloven gesatureerd, totdat het eene op phenolphtaleïne neutrale reactie vertoont en daarna door middel van filters van de afge scheiden carbonaten en sulfieten bevrijd. Deze filtratie mag men voor eene vernieuwde toevoeging van zwaveligzuur niet achterwege laten, daar anders het neerslag weer voor het grootste gedeelte zou oplossen en een te zeer aschhoudende suiker geven zou. liet gefiltreerde diksap gaat nu in een koel vat, waarvoor een gewone bak met koelslang dienst kun doen, en wordt daarin tot eene temperatuur van 45—50° C. teruggebracht. Nu gaat het naar twee houten kuipen, ieder 8 M :! . inhoudende, die meer hoog dan breed zijn, met houten deksels gesloten kunnen worden en van een roerwerktuig zijn voorzien, dat het later toegevoegde zinkpoe der zwevend moet houden. Het is nu juist niet noodig als mate riaal voor die kuipen hout te nemen, omdat het zwaveligzuur in die sterke verdunning en in tegenwoordigheid van het meer elec tropositieve zink (waarvan steeds een deel onopgelo-t blijft) de ijzeren bakken niet aantast. Het diksap wordt inde kuipen, die afwisselend gevuld en gele digd worden, gezwaveld met gecomprimeerd zwaveligzuur totdat het een gehalte van 1 tot 1, 5 Gr vrij zuur per Liter bevat, welk cijfer door titratie met jodium wordt bepaald. Tegelijkertijd brengt men onder voortdurend roeren 50 Gr. zinkpoeder per H.L. in de kuip, ol' in het geheel 1,5 K. G. per vulling. Deze hoeveelheden, die grooter zijn dan die, welke te Crépy- en-Laonnois aangewend werden, waar men 1 Gr. zuur en '25 —30 Gr. zink nam, brengen het voordeel mede, dat de operatie veel sneller (in 12 —15 minu ten) is afgeloopen. Daarna verwarmt men het diksap tot 75° C. en filtreert het dooi' Daneckfilters, zulke filters kunnen een week en nog langer loopen zonder vol te raken, daar zij alleen dienen om het onopge^ 648 Referaten loste zink tegen te houden, dal dan ook bij het schoon maken der ülters verzameld en weer op nieuw in het diksap kan gebracht worden. Door deze operatie worden minstens 75% der kleurende bestanddeelen gebleekt, want een viermaal dik kei e laag van liet behandelde diksap is nog iets lichter dan hetzelfde diksap vóór de behandeling. Het gefiltreerde diksap komt nu in het vacuüm, waar het Ij iven aangehaalde verschijnsel zich voordoet, nl. dat de vluchtige zuren met den waterdamp mede ontwijken en er eene vulmassa met zeer geringe aciditcit of zelfs met eene gebeele neutrale reactie overblijft, die in zeer geconcentreerden toestand (5 —ü % water) in Schutzenbachsche kisten afgelaten en na 18 uren gecentrifu geerd wordt. Deze vervluchtiging der zuren is natuurlijk van groot be lang voor de vermijding der inversie en daardoor kan men het als een onomstootelijk feit aanmerken, dat er van dit gevaar, waarvoor onze deskundigen het meest bevreesd waren, in het geheel geen sprake behoeft te zijn. liet resultaat bij het centrifugeeren van het eerste product verkregen is zeer merkwaardig. Uij den gewonen gang der centri fuges werd uit de volgens Ranson behandelde masse-cuite suiker van 97,0 —97,8% polarisatie met 9i% rendement ') verkiegen, teiwijl er op dezelfde manier vroeger suiker van slechts 92% rendement ontstond. Dit wijst op eene vermindering van viscositeit tier aan hangende stroop, waarover evenwel nog geene onderzoekingen ver richt zijn. Het was zelfs geheel onmogelijk om door het verkorten der ouloopsduur der centrifuges lager polariscerende suiker te ver kij gen, die een lager rendement had en daarom moet men deze eigenschap eigenlijk als een nadeel van dit piocédé beschou wen, daar de handel bij voorkeur suiker met een rei.dement van 88 koopt. Ik kan niet nalaten hier te vermelden, dat de fabriek Löbejün ook nog de methode van Loeblich, nl. het bijtrekken van afloop stroop bij het hoofdkooksel toepast en er dus regelmatig 3'/»% al- Loopstroop bij de vulmassa van het eerste product mede verwerkt werd. De de kwaliteit tier suikerverminderendc werking van deze werkwijze, die, wanneer Ranson's procédé niet gevolgd wordt, zeer •| I>;i( i-s het cjjfer verkregen ilnor j Xde usoli en '2 — 5 Xde glucose van de polarisatie "l te trekken (Bef.) Referaten 649 merkbaar is en voornamelijk den arbeid dor raffinadeurs van jaar tot jaar moeilijker maakt, is bier, hoewel zij ongetwijfeld wel in geringe mate zal optieden, zoo gering, dat zij gerust veiwaarloosd kan worden. Dit wordt o. a. ook bevestigd door de te Ciépy op gedane ondervinding, waar men uit eene vulmassa, bestaande uit 66% eerste stroop en :H% zuiver diksap, door centrifugeeren zon der dekken een suiker met 97,5% polarisatie en zeer lichte kleur eti na eene geringe dekking met af ge werkten slnoin eene prachtige suiker van liet Fransche No. 3 kon verkrijgen. Gelijk van zelf spreekt is de kwestie van de kwaliteitsveimin dering van suiker door het terugbrengen der afloopstroop bij hel eerste product ook bij het procédé Ranson van veel belangvoorden rafi'inadeur, daar hot geval zich kan voordoen, dat de suiker zoo slecht wordt, dat zij niet direct tot raffinaderij-vulmassa kan ver werkt worden. Eene met een proefvacuüm door den Heer Bbtjmme genomen proef gaf evenwel een gunstig antwoord op deze vraag ; de weer opgeloste en alleen door een filterdoek gefiltreerde ruwe suiker leverde eene zeer lichtkleurige vulmassa op. die in eene centrifuge zelfs zonder te dekken geheel wit kon gedraaid wolden. Over de naproducten en de melasse kan men nog geen oordeel volion, maar de op draad gekookte eerste stroop begon bij afkoe ling in een blik van 4 Liter inhoud reeds na '2 uren te kristalli seeren, terwijl volgens vroegere ondervinding de op den ouden weg verkregen stroopkooksels in zulke vaten wel 10 en meer uren vereischten alvorens te bepinnen grein ai' te zetten. Do kleur was ongeveer de helft of een derde zoo donker als van de gewone naproductvulmassa en bij liet centrifugeeren in een laboratorium centrifuge leverde eene hoeveelheid eerste stroopkooksel, dat '2 dagen lang in een blik van 4 Liter had staan afkoelen een rendement van 35% stroopsuiker met eene polarisatie van 92% op. Later kan men van de fabriek nauwkeuriger cijfers aan de praktijk ontleend, verwachten. Het zink hoopt zich natuurlijk in de melasse op en de aan wezigheid dezer stof blijft een punt, waarover ongetwijfeld nog veel zal te zeggen zijn. Voorloopig heeft men geconstateerd, dat het door middel van baryt gemakkelijk kan geprecipiteerd worden. De hoofdsuiker van de fabriek Löbejiin bleek bij onderzoek nagenoeg vrij van zink, terwijl de daaruit verkregen raffinade geheel vrij was van dit metaal. Dezein de litteratuur opgeteskende mededeelihgen hebben na- fteferaten 650 tuurlijk allerwegede aandacht getrokken der suikerchemici en tech nici en talrijk zijn nu reeds de gevolgtrekkingen, die daaruit zoowel ten gunste als ten nadeele van dit procédé zijn gemaakt. Daar deze echter niet op proefnemingen of onderzoekingen, maar op bespie gelingen berusten, is liet niet noodig daarbij lang stil te staan. Uit de door de fabrieken verstrekte gegevens maak ik op, dat het oorspronkelijke procédé Uanson nergens gevolgd wordt en zeer terecht ook. In het Duitsche patent stelt de uitvinder zich voor de suiker gappen te behandelen met waterstofsuperoxyde, waardoor allerlei verontreinigingen worden aangetast en zelfs gebleekt, terwijl hij er blijkbaar op rekent, dat de suiker onaangeroerd zal blijven. N T u is het tot nog toe gebleken, dat de zwakke oxydeermiddelen suikersappen eerder donker kleuren dan bleeken, terwijl de sterke oxydantia als salpeterzuur, chloor enz. wel bleeken, maar ook suiker geheel ontleden. Waterstofsuperoxyde is ook voltrekt niet onscha delijk voor suiker, maar tast liet ook in vrij verdunde oplossing spoedig aan. Ik geloof dan ook, dat deze behandeling alleen maar in bel patent voorkomt om de zaak ingewikkeld te maken en als zeer moeilijk en nieuw voor te stellen, daar blijkbaar in de prak tijk alleen zink en zwaveligzuur reeds voldoende zijn en de andere G stoffen als biriumsuperoxyde, natriumsulfaat, koolzuur, kaolinc of zijne plaatsvervangers, barytmelk en aluminiumsulfaat alleen maar genoem i zijn om zooveel mogelijk stoffen in het patent samen te vatten. Ook is de gedachtengang van dit patent eenigszins vreemd: eerst wordt het sap met oxy doormiddelen behandeld en moet daar door worden gebleekt, daarna bedeelt men het met sterke reductie middelen en in plaats, dat daardoor de kleur terugkomt, hetgeen men verwachten zou, heeft er weer eene kleursvermindering plaats. Daar de oxydatie in de praktijk vervalt, blijft alleen de wer king der reduceerende middelen over nl. van het zink en het zwaveligzuur. Nu geloof ik niet, dat zinkzouten zeer veel orga nische stoften zullen neerslaan, gelijk het Fransche patent belooft, daar tot nog toe de toevoeging van chlooi zink bij de defecatie, die soms aanbevolen wordt, hoogstens een zeer middelmatig suc ces had. Wat echter wel helpen kan is vooreerst de zeer sterk reduceerende, ontkleurende eigenschap van het door de werking van zink op zwaveligzuur ontstane hydrozwavelig zuur on verder de werking, die reeds lang van het zwavelig- 651 Referaten zuur bekend is, nl van de viscositeit der sappen te verminderen en dus de kristallisecrbaarhcid der suiker te verhoogen. Het is dus een feit, dat men door middel van deze reagentia suiker van veel licliter kleur kan krijgen dan voorheen en vooral ook lichtereen beter gekristalliseerde en dus gemakkelijker centri fugeerbare stroopsuiker, maar het is de vraag of' dit bij den tegenwoordigen stand van zaken voor onze toestanden voor deelig is. De handel wil uitsluitend suiker No. 11 —13 polariseerend 90 —■'.'/%. No. 15 —10 is moeieiijk verkoopbaar en de witte consump tie suiker geniet zulk een beperkt afzetgebied, dat de minste ver meerdering van bet aantal fabrieken, die deze kwaliteit bereiden, tot overproductie voert. Om die reden is bet ten minste voor de hier heerschende toestanden niet raadzaam juist moeite te doen om lichtkleurige suiker te maken. Verder is hel nog niet gebleken hoe die suiker zich bij het bewaren gedraagt en of de door liet hydrozwaveligsuur gereiuceerde kleurstoffen niet weder duur de zuurstof der lucht geregenereerd worden en aan de witte suiker weer een tint mededeelen, even als dit bij het bewaren van met zwaveligzuur gebleekte suiker is opgemerkt. Tea slotte moet men ook niet uit het oog verliezen, dat zink verbindingen zeer vergiftig zijn en dat het zeer gevaarlijk is om hoofd- en stroopsuiker in liet verkeer te brengen, die met behulp van zink bereid en tot directe consumptie bestemd is. Misschien kan men met uitstekend toezicht in Europa verhinderen, dat er zinkhoudende suiker in den handel wordt gebracht, maai' hier. waar hat toezicht in de fabrieken door de zorgeloosheid dev inlan ders zoo bemoeielijkt wordt, is het goed dit punt niet uit bet oog te verliezen. In ieder geval blijft het zink in de stropen en meiassen achter, waardoor deze zoowel voor de als voor de directe consumptie ongeschikt worden, terwijl men, als men de stroop in eeie kleine waterleiding laat loopen, daarin jaarlijks voor eene productie van 00000 pik. suiker tegen 00 (ir. zink per pikol niet minder dan 3000 K.(i. zink brengt, die waarschijnlijk ook niet on schadelijk zijn. Kagok, 10 Juni '98. 11. C. Prinsen Geerugs. 652 Referaten Ein neües Vebfahben /rit Bestimmung der Rohfaser in den Futter- iJNn Nahrungsmitteln von Prof.J. König: Chemiker Zeitung 1898, Repertorium blz. 27. De volgens de Hennebergsche methode (behandelender planten stoffen met 1,25 procentig zwavelzuur en 1,25 proc. kaliloog) uit gevoerde ruwvezelbepalingen leveren steeds te hooge resultaten, daar tot 40% der in de planten voorhanden pentosanen met de cellulose onopgelost blijven, en dus als cellulose berekend worden Door gebruik te maken van zwavelzuurhoudende glycerine is het schrijver gelukt goed overeenstemmende ruwvezelbepalingen te verkrijgen. De uitvoering is als volgt: 3 Gr. van de luchtdroge stof worden in eene porceleinen schaal van 500 niet 200 (ir. glycerine (van 1,3 s. g.), waarin 4 Gr. geconc. zwavelzuur zijn opgelost, vermengd en in een autoclaaf bij 3 atmosfeeren druk, d. i. bij \'M" een uur lang verwarmd. Dan laat men den inhoud der schaal tot 100° afkoelen, verdunt met '200 a 250 c.M 8 . kokend water en zuigt nog beet af door een asbe?tfilter, dat zich bevindt op eene zeefplaat met zeer groote openingen. De rest op bet filter wordt eerst met 3—loo c.M 3 . kokend wa ter, dan niet 50 c.M s . warmen, circa 93% alkohol en eindelijk met wannen actber-alkobol zoolang gewasschen, dat bet filtraat kleur loos is. Hel filter met den inbond wordt nu in eene platinascbaal ge bracht, tot constant gewicht gedroogd en na bet wegen verascht Uit bet verschil der gewichten vóór en na bet gloeien wordt het gehalte aan ruwvezel berekend. Schrijver gebruikt bij de ruwvezelbepaling een toestel met 4 boven elkaar geplaatste ringen, waarop de porceleinen schalen worden gezet, zoodat met een autoclaaf van 25 c.M hoogte (inwendig) bij 20 c.M. breedte (inwendig) gelijktijdig i bepalingen kunnen worden gedaan. De bovenste schaal moet worden gesloten wegens bet van het leksel afdruipende water. In plaats van eene zeefplaat kunnen ook Goochsche kroezen worden gebruikt mits ze groot genoeg zijn (circa 90 c.M 3 .). De filtratie gaat hier wel is waar langzamer, doch hierbij ver valt bet quantitaticve overbrengen van filter met inhoud in de platinaschaal. Referaten 653 Is geen autoclaaf voorhanden, dan kan de ruw vezelbepaling ook zoo worden uitgevoerd, dat de stof met de zwavelzuur bevat tende glycerine in een 600 c.M 8 . kolf van Scott's glas een uur lang bij opgaande koelhuis op 131 —133» wordt verwarmd (bij deze tempe ratuur kookt het glycerinc-mengsel). Uc kurk, waarmede de kolf ge sloten is, is dubbel doorboord, in de ene opening steekt een thermo meter, in de andere een glazen buisje, dat niet den afkoeler slechts los is verbonden. Deze losse verbinding hoeft ten dool de kolf gemak kelijk te kunnen omschudden. Volgens deze glycerine-zwavelzuur methode blijven van de pen tosanen van voedingsmiddelen en veevoeder hoogstens 6,62 % en van de stikstofhoudende verbindingen 0,1 —ü,i % onopgelost. Nanninga . MEDEÜEELINGEN UIT EN VOOR DE PRAKTIJK BUITEN VERANTWOORDELIJKHEID DEK REDACTIE HET AFSTERVEN VAN RIET IN HET BEGIN VAN DEN OOSTMOESSON. Kort geleden publiceerde Raciborski (Archief 1898, blz. 391) eene lijst van oorzaken, welke het afsterven van het riet kunnen te weeg brengen. Ook aan het proefstation Oost-Java werd dit verschijnsel met aandacht gevolgd, zij het ook gedeeltelijk in cene andere richting. Van de door R. genoemde ziekten, welke het riet kunnen dooden, werden tot nu door mij in Oost-Java gevonden: Schizopbyllum (Diplodia?), de zeefvatenziekte (seroh?) in Manilla riet en hoogst waarschijnlijk Tylenchen. Dit laatste kon niet meer met zekerheid geconstateerd worden, daar dit na het ophouden der regens zeer moeilijk wordt. Reeds in 1888, toen in onzen eersten proeftuin bijna geen rietwortel zonder deze parasieten te vinden was en ze in Januari en Februari ook zonder eenige moeite aan getoond konden worden, ondervonden wij dezelfde moeilijkheid. Zooals bekend, stelde ik onlangs de hypothese op, dat concen tratie van het grondwater eventueel de oorzaak van het afsterven zoude kunnen zijn; sedert werden in deze richting een aantal on derzoekingen gedaan, welke bewezen, dat dit in vele gevallen niet de oorzaak is. Evenwel werd eens eene concentratie aangetroffen, zoo hoog, dat die zonder twijfel eene rol moét spelen bij het gere- Referaten 654 gelde jaarlijksche afsterven van het riet op «lic grondsoort. Hier bevatte namelijk het grondwater 1260 m.G. vaste stof en 188 m.6. chloor per liter. Het in Jen bodem tusschen 1 en 2 voet aanwe zige water bevatte 3385 m.G. vaste stof en 372 m.G. chloor, het water in den bovengrond 10085 in G. vaste stof en 1210 m G. chloor per Liter. De gron Imonsters werden in den tuin dadelijk in goed slui tende blikken gedaan, waaruit geen water kon verdampen en naar het proefstation gezonden. De hiervoor genoemde cijfers hebben dus betrekking op den vochtigeo grond, zooals ze in den tuin aanwe zig was. Er blijkt dus, dat onder den invloed der verdamping dooi' de de concentratie der bodemvloeistof in de hoogere grondlagen zeer hoog kan worden. Zooals ik reeds zeide is dit echter eene uitzondering. Gedurende de maanden Maart en April viel er te Pasoeroean bij na geen regen en tegen liet eind der laatste maand, was er in den proeftuin veel riet, waarvan de jonge bladen abnormaal verdroogden. Bij Manillariet bleek dit door serehachtige verschijnselen ver oorzaakt, bij Cheribonriet gedeeltelijk door topboorders en in zeer sterke mate door toprot. Nu namen we evenwel dit jaar een eigen aardig verschijnsel waar. Van I—'2o Mei viel 277 m.M. regen, waardoor het riet weer groeide en zelfs de meeste der stokken, waarvan alle bladen reeds verdroogd waren, groeiden door en vormden een nieuwe groene bladkroon. Eerst nu bleek, hoe algemeen de planten door toprot aangetast waren, daar zeker bij 75 % der stengels, de bladen de eigenaardige beschadigingen vertoonden, welke aan dit verschijnsel eigen zijn en vroeger aan Thrips toegeschreven werden. De toestan den afgebeeld op Plaat V en VI blz. 702, Archief 1895 waren bij honderden te vinden. Zonder die regens zoude tengevolge van dit toprot, een groot deel van onzen proeftuin reeds in het begin van Mei geheel ver droogd zijn. Niet onwaarschijnlijk is het, dat ditzelfde verschijn sel ook het vorige jaar eenbelangrijk aandeel in het afsterven van het riet heeft gehad. Verder is er nog een oorzaak, aan welke men m. i. meer aandacht moet wijden dan tot nu gedaan werd. Ik bedoel namelijk de wijzen van grondbewerking en van planten. Klachten over afsterven van riet kwamen het vorige jaar het meest uit de residenties Probolingo en Hezoekie, waar verreweg de meste grond met den Europeeschen ploeg bewerkt wordt en er dus 655 Mededeelingen uit en voor ile praktijk cjue vrij diepe laag losse grond ontstaat, waarin zich een grool gedeelte der rietwortels ontwikkelt. Deze laag droogt ia den Oostrmesson sterker uit, terwijl de watertoevoer van beneden in den minder samenhangenden bovengrond slechts langzaam plaats heeft. Hij grond volgens het llevnosostelsel bewerkt, dringen de wortels veel meer in don vochtigeo ondergrond. Waaneer dos cene lange, droge periode intreedt, dan zal waar schijnlijk het riet in Hevnosoluinen het langst groen blijven. Dit bleekt o a. het vorige jaar op Bijeman, waar de ploegtuinen gemid deld + 560 pikol riet opbrachten, tengevolge van het verdrogen en de Reynosotuinen, waar dit in mindere mate plaats had. ongeveer 800 pikol. Ook gombengen en planten in de losse aarde kan betzelfde gevolg hebben. In onzen proeftuin werden 21 vakken afwisselend voor het planten al of niet gegombengd. In het laatste geval werden de plantgculcn voor het planten losgewerkt (kebroek). De stand van het riet was op D9ide gedeelten nagenoeg gelijk, het aantal stokken geheel en al hetzelfle. Op het oogcnblik zijn in het gegombengde stuk, waar de bibits in losse aarde geplant zijn 2Ü76 en in het andere deel 961 dooden. (') Mogelijk, dat ook deze oorzaak op enkele fabrieken medegewerkt heeft. Dal de wortelontwikkeling van zeer veel invloed is op bet af sterven van het riet, blijkt uit het feit, dat ik nu reed; van cen paar fabrieken bericht kreeg, dat het onbemeste gedeelte van hun proeftuinen eerder afstierf dan het andere. In vroegere jaren was dit op het proefstation eveneens het geval. Uit eenige onlangs verrichte waarnemingen bleek, dat het wortel gewicht van 8 maaods oude netplanten tegen eind Mei bij onbe meste planten gemiddeld 570 Gr. bedroeg, bij bemeste daarentegen 780 G. of bijna 4')% meer. Het ligt dus wel voor de hand verband te zoeken tusschen het verdrogen en de mindere wortelontwikke liiii en daar deze door stikstofbemesting toeneemt, zoude hierin eene aanwijzing kunnen gevonden worden om op gronden, waar men voor afsterven bevreesd is, proeven te nemen met sterke stikstof bemesting. Vermoedelijk is het zeer vroege invallen van den drogen moesson het vorige jaar de voornaamste reden geweest, dat op *\ Sedert bleek de opbrengst van bet gegombengde stuk 700 pikol. van het niet gegombengde daarentegen BÜÜ pikol. Modcdeellngeu uit on roor do praktjjk 656 zoovele fabrieken bet riet op gröoter schaal dnn anders af stierf. Overal waai" om de eene of andere reden, hetzij de dooi' Raciborski genoemde rietziekten, hetzij de zooeven door mij ver melde oorzaken of eventueel nog andere, de watertoevoer aan het riet gebrekkig was, verdroogde het riet dientengevolge. Van daar ook de onzekerheid, waarin men aanvankelijk verkeerde, toen onder de meest verschillende omstandigheden, hetzelfde resultaat (afsterven van het riet) werd bekomen. Nu wij al een vrij groot aantal oor zaken hebben leeren kennen, die dit verschijnsel te weeg brengen, zal het waarschijnlijk in het vervolg niet meer zoo moeilijk zijn. in elk speciaal geval een heter inzicht te bekomen. Pasoeroean, Juni 1898. Kobus. OVER HET VOORKOMEN VAN ZWAVEL IN EEN STOOMKETEL Dezer dagen analyseerde ik een afzetsel uit een stoomketel, dat door den sterken geur van zwaveldioxyde, dien het verspreidde, de aandacht had getrokken. Het bestond uit dunne, lichtgele korsten, die een weinig voch tig waren, naar zwaveligzuur roken en niet gemakkelijk lot poeder waren te wrijven. Na het gedroogd te hebben, kon bet beter gepul veriseerd worden, waarbij zoowel door den reuk als door de ken merken Je electrischc eigenschappen de aanwezigheid van vrije zwa vel werd vermoed. Bij extractie met zwavelkoolstof bleek dan ook het gedroogde afzetsel niet minder dan 41,5% zwavel te bevat ten, terwijl de rest bestond uit koolzure kalk, zwavelcalcium en kiezel zuur. Daar men in de fabriek, waar dit afzetsel is gevonden zwave ligzuur in de defecatie toepast, zoo is hoogst waarschijnlijk dit zuur bij de verdamping van het sap in het eondensatiewater van de stoom ruimte van het tweede lichaam van den triple-effet terechtgekomen en zoodoende met het ketelvoedingswater inden ketel. Hetzij daar of reeds in de stoomruimte van den triple-efiel is dan het zwaveligzuur in contact met metallisch ijzer gereduceerd tot hydrozwaveligzuur. dit langzamerhand onder zwavelafscheiding werd ontleed. De af gescheiden fijne zwavel vermengt zich met andere ketelsteenvor tnende declen en zet zich te zamen af. De temperatuur inden ketel blijft betrekkelijk laag, zoodat die zwavel de ketelwanden niet zal Mededeellngen uit en vonr da praktjjk 657 aantasten, overigens is de hoeveelheid zwaveligzuur ook niet bijzon der groot, waardoor de aantasting door dat zuur eveneens in ge wone omstandigheden niet van veel belang zal zijn. Ik heb dan ook alleen ter wille der curiositeit dit feit vermeld. Kagok, $0 Juni Jb'.hS. 11. 0. Prinsen (leereigs. VRAAGBORD. Vraag I Bestaat er eene, niet al te omslachtige wijze om rietbladeren bladschedcn, stengels enz. die een of ander ziektebeeld vertoonen, zooals bijvoorbeeld een pas door oogvlekkenziekte aangetast blad, een worteldoorsnede van dongkellanziek riet e.d.m. in hunne na tuurlijke kleur en toestand te prepareeren en te conservecren. Hoedanig moet dat gesebieden en kan die methode op alle zieke rietplant-deelen worden toegepast? Het doel dezer vragen is om de mogelijkheid te beoordcelen van het aanleggen eener blijvende collectie preparaten naar aan leiding van het jongst verschenen werk van J. 11. Wakker en F. A. F. C. Went. L C. van Vleuten. s. I'. de Maas, Bezoekie. DIVERSE MEDEDEELÏNGEN. Aan een studie van Dr. Claassen over de berekening Tan het verwarmend oppervlak van verdamptoostellen ontleenen wij het na volgende : Hoewel een nauwkeurige berekening van de grootte van het verwarmend oppervlak vaneen verdamptoestel slechts onder in acht name van de voor elke fabriek verschillende omstandigheden kan geschieden, zoo kunnen toch algemeene regels, die men daarbij volgen moet, vast gesteld worden. Het hoofdvereischte van een verdamptoestel is, dat het onder alle omstandigheden het sap tot op de verlangde densiteit indampt, zelfs wanneer er onregelmatigheden in het fabrieksbedrijf plaats vinden. Zulke onregelmatigheden, die zooals van zelf spreekt, ook met de zeer verschillende eischen, welke men aan het verdamp- Mcdtdi'cüngcn uil in venr de praktijk 658 toestel stolt, samengaan, kunnen in de praktijk niet vermeden wor den, gedeeltelijk worden zij zelfs door de eigenaardigheden der fabrikatie veroorzaakt, zooals b. v. door het zeer afwisselende gebruik van brüdendamp, gedurende de verschillende stadiën van hot vorkoken van het diksap tot vulmassa. Vorder is de saptoevoer in de fabriek nooit geheel constant; nu eens wordt hij onregelma tig door oen stilstand in den aanvoer van snijdsels, dan weer heeft de saturatie snol of langzaam plaats, of de filterpersen loopen minder goed, in 't kort, er hebben dikwijls sapophoopiogen plaats, waar voor geen voldoen Ie bergruimte zoude zijn, wanneer de verdamping juist voldoende voor de gemiddelde hoeveelheid sap berekend was. De lichamen van het verdamptoestel moeten daarom zoo gekozen worden, dat zij niet alleen bij de voorgenomen sapdamponttrekking uit het eerste lichaam voor het verwarmen en verkeken voldoende zijn, doch ook, dat zij al het geproduceerde sap verdampen, wanneer al deze damponttrekkingen geheel of gedeeltelijk ophouden. Bui tendien moet het voor de gemiddelde hoeveelheid sap berekende verwarmend oppervlak grooter genomen worden: 1. voor het tij dol ijk geforceerde bedrijf, waarvoor een toeslag van ongeveer 10% voor alle lichamen kan aangenomen wordenen '2. voor de vermin dering iler warmtetransmissie van het verwarmend oppervlak door de incrustatie. Daar deze afzetting meestal in de laatste lichamen van het verdamptoestel plaats heeft, zoo is de toeslag ook alleen voor deze lichamen noodig. Tot het bepalen dor grootte van dezen toeslag hebben wij geen juist punt van uitgang, daar de mate van in crustatie zeer afwisselend is, niet alleen in de verschillende fabrieken, doch ook in dezelfde fabriek gedurende verschillende campagnes, ja zelfs tijdons dezelfde campagne. Wanneer de apparaten eiken Zon dag chemisch ofmechanisch gereinigd worden, zooals in alle duitsche l'ali ieken mogelijk is, dan is oen toeslag van 10 — 20%, alleen bij het verwarmend oppervlak dor laatste lichamen, voldoende. Terwijl een vermeerderde saptoevoer een vergrooting van het verwarmend oppervlak in alle lichamen vereischt, is een vermeer derd onttrokken van brüdendamp voor het verwarmen en koken, op dat lichaam van invloed, waaruit het onttrekken plaat beeft, on natuurlijk ook op het lichaam dat daaraan vooraf gaat. In hot algemeen treft deze onregelmatige sapdamponttrekking slechts het eerste lichaam. Voor dit lichaam is het echter noodig het verwar mend oppervlak voor het grootst mogelijk sapdampverbrüik te be rekenen, het is voldoende, wanneer bij het voor de gemiddelde 659 Diverse mededoelingen damponttrekking berekende verwarmend oppervlak, een verhooging der temperatuur van den stoom, welke voor de verwarming ge bruikt wordt, mogelijk is. Deze verhooging der temperatuur komt alleen onder zulke omstandigheden geheel of bijna geheel aan dit eerste lichaam ten goede, zoodat het temperatuurverschil geheel overeenkomstig de verhooging der stoomtemperatuur verhoogd wordt. Daar echter de capaciteit van een verdamptoestel, binnen de in aanmerking komende grenzen, ongeveer proportioneel met het temperatuurver schil toeneemt en dit in normale gevallen zelden 6 — 8° overschrijdt, zoo is een verhooging der stoomtemperatuur van 2— 3 U (overeen komende met een toename der spanning van den afgewerkten stoom der machines van ongeveer 0,2 Atm.) voldoende om de capaciteit van dit lichaam met '/* — \'.i te verhoogen. Deze ver hooging is volkomen toereikend om de grootste onregelmatigheden inhetsapdampverbruik der kook- en verwarmingsstations te dekken. Een verdampapparaat met meer dan een lichaam is volstrekt geen toestel, dat volgens een vast plan werkt. Integendeel, liet voegt z : ch snel en gemakkelijk naar elke verandering in de ver damp verhoudingen en ontwikkelt onder de verschillende voorko mende omstandigheden steeds de maximum werking. De grootste onbestendigheid vertoonen de temperatuurverschillen der afzon derlijke lichamen en deze veranderlijkheid en de daarmede samen hangende verandering van de grootte der transmissiecoëffiënten bepalen juist de capaciteit van het verdampapparaat. Alle berekeningen der verwarmende oppervlakken kunnen slechts op een bepaalden toestand der verdamping betrekking hebben, zij verliezen echter niet aan waarde, wanneer later in de praktijk eenigszins andere toestanden optreden. Het groote aanpassingsvermo gen der verdamptoestellen vereffent dan juist wat door theoretische beschouwingen niet nagegaan kon worden, daar men vooruit niet alle omstandigheden kan overzien. Na deze algemeen e beschouwingen wordt door Claassex als voorbeeld de navolgende berekening van verwarmde oppervlakken gegeven: Voor een fabriek, die 50'JOOO K.(i. bieten per dag zal verwer ken, moet een verdampapparaat geconstrueerd worden, dat het dunsap van 42 op 60° Br. indikt en den sapdamp voor het verwar men der diffusie-, der ruw-, dun- en diksappen en voor het ver koken van het diksap en stroop leveren moet. Diverse mededeeliogen 660 De normale druk van den afgewerkten stoom der machines zal 0,5 Atm. overdruk bedragen (temperatuur 112°) en kan zonder nadeel voor het bedrijf tot 0,7 Atm. (temperatuur 113,8°) verhoogd worden. Het normale luchtledig wordt op 58 e.M. aangenomen, waarbij de brüdendamp een temperatuur heelt van 6'i°. Het nor male temperatuursverschil bedraagt dus 11-2—04=48°, waarvan 5 —0° door de verhooging vai het kookpunt van het sap verloren gaan, zoodat een nuttig verschil van 42—43° overblijft. De transmissiecoëffiënten voor geelkoper hebben, zooils reeds vroeger door Claassen werd aangetoond, geen constante grootte. Als gemiddeld kan echter bet volgende aangenomen worden: Transmissiecoëffiënt voor het l c lichaam 50 VV. E. » » » '± » 40 —45 » » » » » 3 ( . » 25 —30 » » » » » 4 fl » 12—15 » » Zullen deze cijfers bruikbaar zijn, dan moet het verdamptocstel goed zijn geconstrueerd, de verdamping met een laag sapuiveau plaats bobben en voor een goede werking der brüdenpompengezorgd worden. Door de diffusie van 100 K.G. bieten worden verkregen 1-25 K.G. dunsap. Om deze in te dampen van 12-60° Br. moeten daarvan 10J K.G. (80%) per 100 K.G. bieten in het verdamp toestel verdampt worden. Verder moet het apparaat de benoodigde stoom (sapdamp) vooi het verwarmen en het verkoken leveren. Het zou hier te ver voeren de berekening van de hiervoor vereischte hoeveelheid stoom uitvoerig te verklaren, gom eg /ij bet de eind resul laten op te geven. Per 100 K.G. bieten worden verbruikt: a) uit het eerste lichaam: Voor de diffusie 8.0 K.G. » » verwarming van het 2e saturatiesap 4,0 » » » » » » » dunsap 2,0 » » » » » » » diksap 2,0 » » » het verkeken » » » 12,0 » » » » » » de stroop 1,0 » » Totaal 29,0 K.G. b) uit het tweede lichaam: voor de verwarming van het ruwsap 7,0 K.G » » » » » l'' saturatiesap 4,0 » » Totaal 11,0 K.G. bij welke cijfers bet, warmteverlies door uitstraling in aanmerking is genomen. Diverse mf-deileelingen 661 Uit het sap van .000000 K.G. bieten moeten in 24 uren 500000 K.Ci. water verdampt worden, in een minuut op 347 K.G. bieten 347 K.G. water. Op 347 K.G. bieten moet verder de sapdamp geleverd worden voor verwarmen en verkoken. uit bel l e lichaam '29% der bieten 101 K.G. per min uut » » 2 f » 11% » » 38 » » » Is de in het 4° lichaam te verdampen hoeveelheid water per minuut x, dan wordt verdampt : in het 3 e eveneens x, in het 2« x + 38 en in het 1 e lichaam x + 38 + 101, daar liet voorafgaande lichaam steeds zooveel sap damp afgeven moet als het volgende gebruikt en voor de voor warmers en vacuümpannen ontnomen wordt. Daar de som der geheele verdamping in de minuut 347 K.G. bedraagt, is x uit de volgende vergelijking te berekenen : x + x + (x + 38) + (x + 38 + 101) = 347. x = 42,5. 1)3 voor de berekening van het verwarmend oppervlak bcnoo digde getallen en de eindresultaten zijn in het volgende staatje opgenomen. .Met het zoo berekende verwarmend oppervlak kan men echter niet al het sap verdampen, wanneer er niet gekookt wordt of wan neer de verwarming tijdelijk minder sapdamp verbruikt fcr moet Diverse mededeellngefl 662 daarom nog een tweede berekening ge naakt worden, waarbij zeer weinig sapdamp voor andere doeleinden aan liet verdamptoestel ontnomen wordt: b. V, uit het 1° lichaam alleen de damp voor de diffusie en voor de verwarming der dunsappen 15 K. G. per 160 K. G. bieten, en uit het 2« lichaam 8 K. G. voor bet verwarmen van het ruwsap. Per minuut bedragen de respectieve hoeveelheden sapdamp voor 347 K. G. bieten uit het l 9 lichaam 51 K. G., uit het tweede 28 en x berekent men uit de vergelijking x -)- x -f (x -f 28) + (x + 28 + 51) = 347 x = 60 De tabel voor de berekening van het verwarmend oppervlak wordt dan als volgt: De practische juiste grootte van liet verwarmend oppervlak is dus het voor elk lichaam in de beide tabellen opgegeven grootste getal n. Rn . 1« :$5O M*. ,*> 205 M, 2 . & 160 UK , 4 e 170 M*. Dat het eerste Hebaam, datdoor de onregelmatige papdampont trekking het werkt, ook in de ongunstigste gevallen Diverse medodeelingen 663 een voldoend verwarmend oppervlak bezit, is gemakkelijk te bewijzen. Wanneer het ontnemen van sapdamp voor het verwannen tijdelijk met 1 25 3 / 0 verhoogd wordt, dus ongeveer '20 K.G. per 100 K.G. bieten bedraagt en terzelfder tijd een kooksel begonnen wordt, waarvoor gedurende het verkoken tot op het oogenblik van greinvorming, op 100 K.G. bieten, in plaats van li> KA'-, het ge middelde sapdamp verbruik, 36 K.G. verbruikt worden, dan bedraagt de hoeveelheid sapdamp, welke uit 1 op dat oogenblik voor het verkoken en verwarmen onttrokken wordt 19i K.G. per minuut, behalve ongeveer 70 K.G. sapdamp voor het tweede lichaam. Er moeten dus in het geheel 264 K.G. damp in het eerste lichaam ontwikkeld worden of per M- en per minuut 0,75 K.G. Deze komen overeen met een warmtetransmissie van 400 \V. E., welke bij een coëfficiënt van 50 een warmtevei'sehil van 8° verlangen, in plaats van de vroegere 6°. De afgewerkte stoom der machines behoeft dus slechts een meerdere spanning van 0,1 atm. te bereiken, om het mogelijk te maken, dat het eerste lichaam aan den buitengewoneneisch, welke gesteld wordt, kan voldoen. Daar echter de spanning van den ai gewerkten stoom volgens hetgeen wij aangenomen hebben met (),'2 atm. verhoogd kan worden, zoo is het duidelijk, dat het berekende verwarmend oppervlak in alle lichamen voor alle in het normale bedrijf voorkomende onregelmatigheden voldoende is. Wil men in plaats van een gewone, een 4-effct met een sap koker (voorwarmer) opstellen, een combinatie, die, bij dezoo grooto eischen aan het verdampstation gesteld voor het verwarmen en verkoken, steeds aan te bevelen is, dan moet de berekening op de zelfde wijze geschieden. De voorwarmer, die met lage-druk- of met gereduceerden ketelstoom verwarmd wordt, schakelt men het best zoo in het sys teem, dat hij zijn sapdamp in de afgewerkte stoomleiding, dus met een spanning van 0,5 —0,7 atm. ontlast. De voorwarmer geeft dan na aftrek van den afgewerkten stoom der machines, de ontbrekende stoom voor het verdamptoeste'; deze ontbrekende hoeveelheidstooni kan bij een economische werking der machines vrij belangrijk zijn. Voor de berekening van het verwarmend oppervlak van den voorwarmer neemt men een transmissiecoëfficiënt van 60 en een normaal temperatuurs ver schil van 5o aan. Volgens vroegere proeven van Claassen geven gewone machines ongeveer 30 K.G. afge- Diverse mededeeHngvii 664 werkte stoom per 100 K.G. bieten of per minuut in ons voorbeeld, 104 K.G. De in den voorwarmer verdampte hoeveelheid sap iti aanmerking nemende, heeft het eerste lichaam in dit systeem on geveer 165 K.G. damp noodig, zoodat ongeveer 00 KG. sapdamp per minuut in den voorwarmer ontwikkeld moeten worden. Per M-. verdampt men bij een temperatuurverschil van 5° 0,56 K.G. water, zoodat voor den voorwarmer ecu verwarmend oppervlak van = rond 110 M 2 berekend wordt, hetgeen met dm gewonen toeslag 120 M-. bedraagt. üp de aangegeven wijze kan men met gebruikmaking der opgegeven cijfers elke gewenschte verdampinstallatie berekenen. Begrijpelijkerwijze moet men bij alle berekeningen de grootste hoeveelheid biet, welke men wenscht te verwerken, als grondslag nemen. Moet b.v. een fabriek in normale omstandigheden 700000 K.G. bieten verwerken, hetgeen echter later tot 900000 K.G. verhoogd zal worden, dan moet de berekening ook direct van 9000000 K.G. uitgaan. Bij het vergrooten of verbouwen van bestaande fabrieken met behoud van de oude vcrdamptoestellen worden de omstandigheden natuurlijk ingewikkelder, de hierboven gevolgde wijze van bere kening kan echter ook hierbij goede diensten bewijzen. Gelbe Hefte 1898, blz. 370. Van af 1 Augustus a. s. zullen de invoerrechten op suiker in Canada bedraden : a) geraffineerde suiker: 1,08 doll. per 100 pond (f 2,70 per 45 K. G.) voor suiker van niet meer dan 88% polarisatie; voor elk procent meer 11/,l 1 /, doll. cent (f 0,038) per 0,45 K. 6. li) ruwsuiker niet boven No. 16 Hollandschestandaard f 1 per 45 K. (1. voor suikei' niet boven 75 polariseerende; voor elk pro cent meer l'/« doll. cent per 45 K. G. c) alle suiker, welke uit Eng. West-Indië in Canada geïmpor teerd wordt, geniet een korting van 25% op de hierboven opge geven accijnzen. Als behoorende tot Britsch West-Indië worden gerekend: Ba hamas, de Turkoa eilanden, de eilanden onder en boven den wind, Barbados, Trinidad, Britsch-Guyana (Demarara) en Tobago. Diverse mededeellngèn 665 Volgens de Canadeesche statistiek had de totale suikerinvoer in 1897 een waarde van 6,254439 doll. De grootste invoer hadden: Diiitse.hland met Doll. 2,390239 Ver. Staten 850263 Cuba en Portorico 841165 Java 659286 België 510940 Eng. West-Indië 423333 Oostenrijk 281273 Willett & Gray knoopen hieraan de volgende beschouwingen vast: De suikerin voeren in Canada van uit Cuba. Java, Brazilië, de Philippijnsche eilanden en in bet algemeen van alle rietsuikcrpro düceerende landen, die niet tot Eng. West-Indië behooren zullen verminieren, zoodra dit nieuwe tarief in werking treedt, terwijl de invoeren van uit Eng. West-Indië zullen stijgen, doch het is zeer waarschijnlijk, dat deze laatste hoeveelheden niet. in ,ver bouding grooter zullen worden, veeleer zal de invoer van bietsui ker toenemen. Onder de oude invoerwet werd van geraffineerde (kristal suiker 1 doll. cent en van ruwsuiker 0,5 cent per pond geheven, van 107,5 pond ruwsuiker van 90", die noodig zijn om 100 pond kristalsuiker te bereiden, bedroeg het recht 0,5375 cent per pond, zoodat voor de raffinadeureneen beschermend recht van (1 —0,5375) = 0,4025 cent per pond bestond. Onder de nieuwe wet bedraagt het invoerrecht op kristalsui ker 1,26 doll. cent per pond en op ruwsuiker (90") 0.71 '/, cent per pond. zoodat per 107,5 pond ruwsuiker 0,7686 cent per pond moet betaald worden, waardoor een beschermend recht van (1,26 — 0,7080) = o,'t9li cent per pond ontstaat, liet verschil is zeer klein en zal wel g;en vermindering van den invoer van vreemde kristalsuiker ten gevolge hebben. Deutsclie Zwkerindustrie 1898 hlz. 606. Een bericht van den Franschcn comulte Yokohama maakt op merkzaam op den snellen vooruitgang vanden suikerimport in .Japan. De juiste cijfers zijn door de Japansche douane nog niet gepu bliceerd, volgens de pers echter zijn in het jaar 1897 in 't geheel 5,100000 kisten suiker met een waarde van '23 millioen yen ingc- Dtverse mededeelingen 666 voerd, terwijl dit in 1898 en 1805 respectievelijk 17 en 13 millioen yen bedroeg. Rekent men de koers van de yen tegen f' 1,25, dan had de in voer van 1895 eea waarde van f 16,250000, die van 1890 een win f 21,250000, terwijl de invoer van 1897 een waarde van f =28,750000 vertegen woordigde. Deze belangrijke toename van den import wordt toegeschreven aan het streven van de Japansche importeurs, om een zoo groot mogelijke hoeveelheid suiker op te hoopen met het oog op de af kondiging van de verhooging van invoerrecht, die in Juli 1898 zal plaats hebben. In Japan worden voornamelijk twee soorten suiker geïmpor teerd: witte, hoofdzakelijk uit Europa afkomstig, en zoogenaamde gele suiker uit de Oost-Aziatische productielanden. Uit de stati stiek der accijnzen blijkt, dat de gele suiker voornamelijk uit China en van de Philippijnsche eilanden afkomstig is; Hongkong komt pas in de derde plaats in aanmerking. De witte europeesche suiker daarentegen werd tot voor eenige jaren uitsluitend over Hongkong ingevoerd, totdat in 1895 de Duitsehe exporteurs met de Japansche consumenten directe verbindingen aanknoopten, om zich van de monopoliseerende bemiddeling van Hongkong te be vrijden. Deze pogingen hadden een goeden uitslag; reeds in bet jaar 1895 bedroeg de hoeveelheid suiker, welke uit Duitschland direct naar Japan vervoerd werd 80000 pikol en steeg in het jaar 1896 tot '235009 pikol. Het is aan geen twijfel onderhevig', dal Duitschland bij den invoer van 1897 de eerste plaats inneemt. Duilsclie Zuckerindustrie '1898, blz. 503, In St. Bernard I'arish (Louisiana) zijn 5000 acres grond (2000 11. A.) voor f 500000 aan de hmgelsche Kenilworth- Maatschappij verkocht, met het doel suikerriet te verbouwen. Met den aanbouw van ecu suikerfabriek wordt binnen kort begonnen. Deutxche Zuckerindustrie 1898, blz. 644. Volgens telegraphisch bericht is de suikerconierentie afgeloopen zonder eenig resultaat te hebben opgeleverd en is voor onbepaalden lijd uitgesteld. Aan de Belgische regeering werden de verdere onderhande lingen opgedragen. 667 Diverse mpdeiWlingeu Regen-waarnemingen, Mei 1898. Diverse mededeelingeri 668 In de Argentynsche Republiek en ia vele andere streken berok kenen de sprinkhanen soms zulk een schade aan den oogst, dat allo moeite gedaan wordt om aan de uitbreiding van deze schade lijke insecten paal en perk te stellen. Van alle middelen, welke tot de verdelging werden toegepast, bleek alleen het vergiftigen met arsenicum wei keiijk goede resul taten te geven. Ili'l veruit wordt als volgt bereid en aangewend: Bij 18 Liter kokend water wordt 0,45 K.G. bijtende soda gevoegd. Zoodra dit opgelost is, wordt 0,45 K.G. arsenigzuur in de vloeistof gedaan, waarop bet mengsel goed doorgeroerd wordt; men moet echter zorg dragen de dampen niet in te ademen. Daar dit preparaat zeer vergiftig is, moet het goed achter slot bewaard worden. Voor het gebruik neemt men van deze vloeistof 1 Liter en vermengt die met 8 Liter warm of koud water, waarna men er nog 9 K.G. bruine suiker bijvoegt. Nog beter is het 1 Liter van het vergif met 10 L. keukenstroop te vermengen. Ma'isstengcls, gras enz. worden in de vloeistof gedoopt en Langs wegen en op velden gestrooid; alle planten waarvan men weet, dat zij door sprinkhanen bezocht worden, kan men ook mei de vloeistof besproeien. Aangelokt door den reuk van de stroop of' de suiker komen de sprinkhanen van heinde en ver om van'de zoete stof te eten, waarna zij sterven. De lijken worden door andere sprinkhanen verorberd en binnen eenige dagen is de grond als met doode sprinkhanen bezaaid. De grootste voorzorgen moeten echter bij de toepassing van dit middel in acht worden genomen. Sugar journal 1808 blz. 89 Door RIEGLEB wordt eennieuw reaerens aanbevolen op ammo niak, ammoniakzouten en alle organische stikstofverbindingen, die met sterke basen ammoniak leveren. Hij gebruikt hiervoor p-diazonitraniline. 10 c. M 3. van de te onderzoeken vloeistof worden met 10—15 druppels van het reagens vermengd, goed doorgeschud en daarna een 10 %-ige bijtende so daoplossing, druppel voor druppel, toegevoegd; na eiken druppel wacht men eenige oogenblikken. Is ammoniak voorhanden dan vormen zich roodachtige wolken in de vloeistof; door schudden kleurt zij zich geel, rood-geel of rood, naar gelang der hoeveel- 669 Diverse mededeeliogen heid aanwezige ammoniak. Voegt men een overmaat van zwavel zuur toe, dan ontkleurt zich de vloeistof en na goed schudden, verzamelen zich op de oppervlakte kleine gele naaldjes. Deze ver binding lost gemakkelijk in alcohol op en door bij deze oplossing eenige druppels caustic-soda te voegen, verkrijgt men een sterk in >d-violette verkleuring. Dit reagens is zeer gevoelig en zeer karakteristiek vour am moniak; het kan gebruikt worden voor het aantoonen van stikstof in alle verbindingen, die niet sterke basen ammoniak leveren. Alle albu mina ten kleuren zich met dit reagens en sodasterk rood, eveneens de alcalo'iden, wanneer de ammoniak vrij wordt. Om het reagens te bereiden verwarmt men 1 Gr. paranitra niline ') met 20 c.M s . gedistilleerd water en 2 e.M 3 . zoutzuur, totdat alles opgelost is; men voegt onder goed roeren 110 c.M 8 . water toe, laat afkoelen, waarna men 20 c.M s . van een natron nitraatonlossing van 2,5% in de vloeistof giet en goed doorroert. Na verloop van tijd wordt het reagens troebel, doch is na filtratie wederom bi uikbaar. Buil. de l' Ass. des Chimisles 1808, blz. 871. STATISTIEK, OOGST- EN MARKTBERICHTEN ENZ. Suikerrerbruik in de verschillende landen per hoofd in K. (1. Bevolking Consumptie per hoofd 1897 1896,'97 1895/96 1894/95 1893/94 Duitschland 53,250000 11,91 14,08 12,15 12,12 Oostenrijk 44,901000 8,26 8,91 8,99 7,52 Frankrijk 38,520000 14,90 12,86 13,89 12,61 Rqsland 108,159000 5,36 4,59 4,98 5,02 Nederland 4,859000 11,58 11,64 14,20 11,59 België 6,410000 10,47 10,28 10,21 9,86 Denemarken 2,321000 21,59 21,21 20,00 19,49 Zweden en Noorwegen 6,901000 15,06 13,64 11,32 11,26 Italië 31,290000 2.77 2,72 3,02 3,21 Rumenië 5,500000 3,23 3,02 1,83 1,85 Spanje 17,500000 4,28 4,93 6,21 5,06 *) C 6 H 4 (H O,) H 11, Bed.) Diverse mededéelingen 670 Portugal en Madera 5,102000 6,20 5,80 5,80 5,94 Engeland 39,014000 39,05 39,71 39,05 38,40 Bulgarije 3,311000 3,01 2,28 4,86 3,21 Griekenland 2,230000 2,70 2,07 2,84 3,31 Servië 2,314000 2,10 1,95 1,82 1,93 Turkije 23,982000 3,27 3,55 3,47 3,27 Zwitserland 2,980000 21,49 20,20 19,19 Totaal Europa 397,205000 10,95 11,03 11,18 10,55 N. Amerika 72,288000 29,50 27,88 28,10 29,24 Totaal 469,493000 13,81 13.13 13,70 13,34 F. O. Lic hl 1898 Ao. O Europa, 8 Juni 1898. Dwtschland. Het weer was sedert het laatste bericht zeer onbestendig, de temperatuur blijft laag, zoodat de ontwikkeling der bieten, die thans warmte noodig hebben, zeer achterlijk is, alleen in Posen en een gedeelte van Silezië is do stand der bieten goed. Met de eerste bewerking der velden is men thans druk bezig. In Oostenrijk liet de weersgesteldheid, met het oog op de bieten cultuur, ook veel te wenschen over. De bewerkingen worden door regen dikwijls onderbroken. De groei der bieten blijft door do koude achterlijk; warmteen zonneschijn zijn dringend noodig om hierin een eenigszins gunstige verandering te brengen. In Frankrijk viel een merkbare verbetering waar te nemen ; het weer is thans droog en de bewerkingen worden vlug uitgevoerd. Voor de ontwikkeling der bieten blijft het echter te koud. Rusland had zeer veranderlijk weer, warmte, koude en regen wisselden elkander af. De stand der niet door snuitkevers bescha digde velden is bevredigend; in sommige streken richten deze scha delijke insecten ware verwoestingen aan, groote uitgestrektheden zijn ocheel vernield. Nederland en België konden evenmin op gunstig weer roemen. In den laatsten tijd viel er veel regen, zoodat ook daar niet veel vooruitgang in de ontwikkeling der bieten te bespeuren is. Koloniën. In Louisiana heeft het riet nog steeds te lijdendoor gebrek aan regen. 671 Statistiek, on marktberichten, enz Volgens de laatste berichten zij il op Cuba nog 26 centraalfa brieken in werking. Uit Brazilië luiden de berichten omtrent den stand van het riet tamelijk ongunstig, zoodat de oogst wel zal tegenvallen. üp Trinidad blijft de weersgesteldheid droog; het verwelken van den oogst zal spoedig afgeloopen zijn. De uitvoer der Philippijnsche eikinden bedroeg tra 20 April ongeveer 41361 ton suiker. Na dien tijd, daar de oorlog op 21 April uitbrak, zal wel niet veel meer uitgevoerd zijn. Zeer gunstig luiden de berichten van Queensland, waarvan de productie waarschijnlijk de taxatie van 130000 ton zal over schrijden. Soerabaia 12 Juli. Sedert ons laatste bericht liepen prijzen nog eenigszins verder terug en werden eenige kleine partijtjes, meerendeels levering van fabrieken, die hetgeen ze verkoeld luid den, hadden afgevoerd, tot / 0 ! ,4 en daarna f ü s ; 8 algedaan. De algemeenc opinie is echter, dat de toestand van de markt ~gezond" is en dat zij die wachten kunnen, beter doen het vooi loopig nog wat aan te zien. Suikerverkoopen, Oogst 1898, tot en met 3 Juli, voor zooverre die bekend zijn geworden. 5,545500 Pikol totaal vorige lijst. 10000 i Adiwerna f 0»U No. Il—l 4 10000 » Djatibarang » » » 10000 » Karangsoewoeng » » » 10000 » Djatiewangie 7»/ 8 » 15—17 5000 » Djatie (i's » 11—14 15000 » Olean 7 » 15—17 15000 » Phaeton » » » 10000 i Bandjardawa 6a , » 11—14 5000 » Padokan 7,/' a » 15 5000 » Kemantran 7 » 15—17 10000 » Djatie 0 ; < » 11—14 10000 » Majong » » » 10000 » Sragie 0 5 ,s » » Totaal 5,670500 Pikol. 672 Statistiek, iiogat-en marktberichten, eni naar de verspreiding van Sesamianonagrioides zou worden ingesteld. Behalve op Java en op Banka is het insekt nog waargenomen in Zuid-Frankrijk, in Spanje, Portugal, Noord-Afrika en Madeira. Op het laatstgenoemde eiland komt Sesamia in 2 — 3 generaties op maïs voor en berokkent af en toe veel schade. *) Aan een in 1897 don- den Heer E. Bordage gepubliceerd artikeltje **) ontleen ik, dat Sesamia nonagrioides verder waargenomen is op de eilanden Celebes, Réunion, Mauritius en Midagascar, dal het insekt in Algiers behalve riet en ma'is ook sorghum aantast en dat het op Réunion en Mau ritius een der ergste rietvijanden is. Volgens Bordage zou Sesamia nonagrioides uit Java op de laatstgenoemde eilanden geïmpor teerd zijn. *) Zie; Dr. E. Hofmash, I>i,' Solunetterlinge Buropss, 8. Aul'l. blz. 108. **) E. Boboase: Sur deux Lepidopterea nubtbles h la canne a suere aux tles Maioareig-nes, Coniptea Rendus <le I'Académie des seiences de Paris, 20 Deeember 1897. blz. 1109; vertaald in Arcbief 1898 blz. 472. /. Wijze t'cut, beschadiging. Brengt uien pas uitgekomen rupsjes van Sesamia aonagrioides op jonge riet- ot' maïsspruitjes, dan vreten zij dikwijls eerst kleine gaten in de jonge, nog opgerolde bladeren, boren zich dan io of tusschen de bladscheeden in, vreten vervolgens de bladkokers in dwarse richting geheel af, om ten slotte recht naar beneden dieper en dieper in de spruiten te dringen, waarbij meestal het groeipunt vernield wordt. Ten gevolge dezer vrctcrij. die de meeste over eenkomst met de door Chilo infuscatellus veroorzaakte beschadiging vertoont, verdrogen natuurlijk de bladkokers (poepoes), waardoor dan ook de aanwezigheid der hoorders verraden wordt, liet komt ook voor, dat zich de rupsen van achter de bladscheeden direct in de stengeltjes horen, om daarna hun vernielingswerk in een opstij genden boorgang voort te zetten. In zulke gevallen gelijkt de be schadiging op die, welke Grapholitha schistaceana teweeg brengt. In riet vond ik bijna altijd slechts één rups in elke spruit, terwijl men er in maïs meestal 15 of 4 bijeen vindt. De ïnaïs stcngels worden dan dikwijls geheel en op eene zeer onregel matige, op de vreterij van Diatraea striatalis gelijkende, wijze afgevreten, terwijl dunne stengeitjes af en toe aan de punt van het van wortels voorziene stuk uitgehold worden. Hij mijne kweekproeven viel het mij op, dat de op riet over gebrachte rupsjes zich veel langzamer ontwikkelden dan die, welke 674 Dr. L. Zehntner. Lewnswjjae en bestrijding der hoorders ik up maïs bracht; vele der eersten stierven, nadat zij een weinig voedsel tot zich genomen hadden. Dit verschijnsel, gevoegd bij hel, 'cit, dat Sesamia nonagrioides op Java tot nog toe slechts op maïs gevonden werd, wijst, er op, dat het insekt eigenlijk op maïs te huis behoort en dat het zich nog niet geheel aan bet nieuwe voedsel, liet riet, gewend heeft"). Hoe eerder men dus den strijd tegen den nieuwen rietvijand begint, des te gemakkelijker zal de bestrijding zijn. *) Om dezelfde reden komt bet mij dan nok zeer onwaarschijnlijk voor, dat Sesamia vim »»t naai- Kóimion en Mauritius zou overgebracht zijn. '2. De Eieren De eieren heb ik in het vold nog niet kunnen vinden. Daarentegen liccft Kobus ze in gevangenschap van vlinders verkregen, die ik uit rupsen in fll ais opgekweekt had. Deze eieren lagen afzonderlijk of'ten getale van '2—B zonder eenebepaalde rang schikking aan elkaar geplakt op den bodem der kooi, waarin de vlinders gevangen gehouden werden. Zij hebben den vorm van tamelijk dikke, cilindrische schijfjes, wier zijvlakken duidelijk ge ribt zijn. Deze ribbetjes loopen verticaal en zetten zich ook op de grondvlakken der schijfjes voort (fig. I, d). Kort nadat de eieren gelegd zijn, hebben zij, van de structuur der eischaal afgezien, volko men den vorm van Goudsche Kaasjes (fig. 1, a); later verliezen zij dikwijls den regelmatig cilindrischen vorm (fig. 1, b). De kleur der eieren is geelachtig wit; hunne middellijn be draagt 0,65 m.M., de hoogte 0,3 —0,4 m.M. De eitoestand duurt 5— G dagen. Over het aantal der door éen wijfje gelegde eieren kan niets bepaalds gezegd worden. In de bedoelde kooi bevonden er zich ongeveer 90 stuks (die echter van verscheidene wijfjes afkomstig kunnen zijn). Daar de eieren noch door vilt bedekt, noch op eene bepaalde wijze gerangschikt worden, mag men veronderstellen, dat zij "i de vrije natuur niet in hoopjes, maar afzonderlijk gelegd worden. Het verzamelen der eieren zal dus vermoedelijk niet als bestrijdings middel in aanmerking komen. 3. De Rupsen. De pas uitgekomen rupsjes (fig. 2) zijn ongeveer 2 m.M. * n g. Hare grondklcur is licht roodachtig geel, de kop, het hals- l)u. L. Zeantner. Levenswijze en bestrijding dei doordors 675 schild, 'Ie anaalklep en de borstpooten zijn zwart; midden op den rug, beginnende op hot derde thóracaalsegment, looj)t eene vleeschkleurige streep, die niets anders is dan het doorschemerende rugvat. De lichaamsringen zijn zeer duidelijk behaard en wel zijn het 2e en 3e thoraxsegment op den rug van eene dwarse reeks van 8 haren voorzien, terwijl de achterlijfssegmenten ter weerszij den van de vleeschroode streep drie haren dragen, waarvan 2 in de voorste en lin de achterste helft van ieder segment. De adem halingsopeningen zijn niet in het oog vallend. De rupsjes vervellen eerst drie keer in tusschenruimten van ongeveer 4 dagen. Na de eerste vervelling zijn zij 3,5, na de tweede vervelling B—lo8 —10 en na de derde 12 — '20 m.M. lang. Nadetweede vervelling vertooncn zij op de hoogte der stigmata, die nu donkerbruin geworden zijn, eene donkere lijn, terwijl de rug ter weerszijden een weinig paarsrood is. Op de middellijn van den rug schemeren de ingewanden nog eenigszins door en wel met een vuil geelachtige kleur. Een rupsje van ongeveer 13 m.M. lengte vertoonde na de derde vervelling op den derden thoraxring en op de drie eerste achterlijfssegmenten een brnin vlekje vlak boven de ademhalingsopeningen, welke vlekjes slechts bij uitzondering schijnen voor te komen. Over de volgende vcrvellingen kan ik niets niet zekerheid me dedeelen. Zooveel staat echter vast, dat de rupsen in den verras send korten tijd van drie weken volwassen zijn en dan eene lengte van 25 — 30 m.M. hebben. De grondkleur der volwassen rupsen is geelwit; de rug echter is meestal duidelijk paarsrood en men ziet bijna alleen deze kleur, wanneer uien de rups van boven beschouwt (fig. 3). De paarsroode kleur is dikwijls zeer zwak en in spiritus verdwijnt zij langzamerhand geheel. Zij strekt zich ter weerszijden tot vlak boven het baar, dat boven elke ademshalingsopening ingeplant is, uit (fig. 5) en is daar min of meer scherp begrensd. De ademhalingsopenin gen zijn, vergeleken met die der andere hoorder soorten, zeer groot en teekenen zich door bare zwaï te kleur op de lichte grondkleur zeer duidelijk af (fig. 5 8 ). Zij zijn omgeven door vier haren, waarvan er een boven, een beneden, een achter en een vóór de opening ingeplant is. Deze baren zijn, evenals die op den rug, zeer klein; bij sommige rupsen kan men zelfs met de loupc niets meer dan de plaats, waai' zij zich bevinden moesten, waarnemen. Alleen op den kop, het hals schild en de twee of diie laatste achterlijfssegmenten zijn zij nog Du. L. Zehntoor. Levenswijze en bestrijding 1 dor boonlci'a 676 duidelijk waarneembaar (fig. 3 en 4). De haartjes zijn niet, zooais dit bij Diatraea striatalis en bij Chilo infuscatellns het geval is, op chitine schildjes ingehecht. De kop is geelbruin, de gevorkte lijn geelachtig wit. Ter weers zijden van den kop bemerkt men een aantal kleine, bruinroode wratachtige verhevenheden (fig. 4), die echter dikwijls zeer ondui delijk zijn. liet halsschild en de anaalklep zijn licht barnsteen kleurig (fig. 3), het eerste met een paar sterke gechitiniseetde plaatsen, die zich met donkerder kleur voordoen, (fig. 4). De buikpooten zijn langer dan bij de andere hoorders en aan den top slechts op den binnenrand van bruine, stijve, haakjesvor mige doorntjes voorzien. In figuur 5 worden deze doorritjes voor gesteld, zooais zij bij doorvallend licht gezien worden. De Verpopping Wanneer de rupsen volwassen zijn, dan verpoppen zij zich bf in den bonigang, na een horizontale uitgang door de bladscheeden heen gemaakt te hebben, bf tusschen de bladeren van de verdroogde poepoes, na deze bladeren toteene soort van cocon samengesponnen te hebben. De pop is donker geelbruin (fig. 6), de achterrand der achter lijf'sringeu roodbruin, de kop, thorax en dikwijls ook de laatste ach lijfsring met een fijn, blauwachtig wit stof bedekt, dat zelfs in spiritus nog een weinig zichtbaar blijft. De achterlijfsringen zijn op denrug met fijne, cirkelvormige putjes bedekt, die op het eerste gedeelte der ringen zeer dicht bijeen liggen, maar naar den achter rand toe allengs minder talrijk worden (fig. 7). Rij eenc zwakke Vergróoting hebben de bedoelde lichaamsringen op den rug een frjn gekorreld voorkomen (fig. 6). Het achtereinde der pop is van twee paar korte, ietwat gekromde doorntjes voorzien. Het kop- en de thoraxhulsels zijn fijn lederachtig gerimpeld. De lengte der Pop is bij het minnetje 13—17 m.M., bij het wijfje 18—20 m.M.; de POptoestand duurde bij 2 mannetjes 9dagen, bij 3 wijfjes ü — 11 dagen. 5. De Vlinders. Het lichaam, de pooten, sprieten en tasters zijn grauwgcel,.het achterlijf bij schuine verlichting niet een zwakken zilverglans;de °°gen zijn zwart. De voorvleugels hebben eene licht stroogele Pft. L. Zehntner. Levenswijze en bestrijding der hoorders 677 grondkleur; tusschen ile aderen zijn zij, vooral naar den top toe, min of meer roodachtig bruin (fig. 9 — 11) en deze kleur zet zich meestal in den vorm van een langgerekten, zeer spitsen driehoek langs de mediaanader tot aan de basis van den vleugel voort (zie b. v. fig. 9 en 10). Ter weerszijden van dezen driehoek komt altijd de lichte grondkleur der vleugels te voorschijn. Be schouwt men de voorvleugels met de loupe, dan ziet men, dat zij niet weinig talrijke, donkerbruine schubben bezaaid zijn. Deze schubben nu liggen op bepaalde plaatsen groepsgewijze bij elkaar en doen zich dan aan het bloote oog als zwarte stippels voor. De ligging dezer stippels, die overigens ook ontbreken kunnen, varieert tamelijk sterk. Gewoonlijk vindt men er echter 1 of 2 op de ader Ib,1 b , en één in de distale helft der ader G (fig. 9). Tusschen deze laatste en de distale stippel der ader l b komen dan niet zelden nog 2 of 3 op een kleinen boog liggende stippels voor 3 zooals b. v. in figuur 11 is afgebeeld. De apicaalrand der voorvleugels is afwisselend donkerbruin en lichtgeel gekleurd; de onderzijde is bijna gelijkmatig grauvvgeel, langs den costaalrand evenwel lichtgeel; de franjes zijn aan de basis wit, aan den top een weinig grijsbruin. De achtervleugels zijn vuilwit met lichtbruine aderen. Het mannetje onderscheidt zich van het wijfje behalve door de in den regel ietwat kleinere grootte nog door het smallere, niet spilvormige, aan het achtereinde van een kleinen kwast voorziene achterlijf en door de kort en dik gekamde sprieten (fig. 11). Lengte van het lichaam v. h. wijfje 15 m.M; van het mannetje 12m.M. Vlucht van het wijfje 32 m.M; van het mannetje 20 m.M. 6. Recapitulatie In het kort samengevat, kan men de ontwikkeling van Sesam ia nonagrioides in de volgende tijdvakken vcnlcclen: Ontwikkeling in het ei 5 — 0 dagen. Rupstoestand 20—22 dagen. Poptoestand 9—ll dagen. Totaal 3i—39 dagen. Voor de geheele ontwikkeling eener generatie zijn er dus slechts s—ü weken aoodig, of twee weken minder dan voorde andere riet- 678 Cr. L. Zehntner. Levenswijze en bestrijding il e r boordera hoorders. Deze vlugge ontwikkeling is een reden te meer. om den Paarsrooden Boorder in het oog te houden. 7. De Bestrijding Over de bestrijding valt niet veel te zeggen. Zij moet juist zoo gebeuren als voor Chüo en Grapholitha, d. w. z. de aangetaste spruiten moeten onder den grond uitgesneden worden en wel alvorens de afgevreten bladkokers geheel verdroogd zijn. Daar Sesamia nonagrioides ook op maïs voorkomt, moet de bestrijding ook en vooral bij deze cultuur plaats vinden. Het beste is, de aangetaste maïsplantjes uit te trekken en te vernietigen. De inlanders zullen dit echter uit eigen initiatief niet doen, tenzij men hen aan het verstand brengt, dat de aangetaste plantjes mees tal toch geen vrucht dragen en indien men voor het te verrichten werk eene kleine vergoeding betaalt. VI. De ISsiiHlougboonler. In aansluiting aan de beschrijving van Sesamia nonagrioides wensch ik nog liet een en ander over den Bandongböorder mede te deelen. Wegens gebrek aan materiaal heb ik de levensgeschie denis dezer boordersooit tot nu toe niet kunnen nagaan en ik zal mij in het volgende er toe beperken aan de hand van een paar figuren een vergelijkende beschrijving van de rups en de pop te geven. Voor deze vergelijking leent zich de Paarsroode Boorder hel best, daar slechts deze aanleiding zou kunnen geven tot verwarring met den Bandongböorder. Zooals ik reeds vroeger zei '), werd de Bandongböorder voor hei eerst op de fabriek Brangkal waargenomen, en wel horende in bibits, die van Bandong afkomstig waren. Het is dus best mo gelijk, dat het insekt ook sedert dien tijd met Preangerbibit in de fabrieksaanplantingen is ingevoerd en er bestaat kans. dat dit hi de toekomst meer zal gebeuren "). Reeds met het oog hierop zul len dus de hier volgende mededeelingen, hoewel onvolledig, van eenige waarde zijn. omdat zij het mogelijk zullen maken, de nieuwe boor dersoort te herkennen en haar optreden te signaleeren. Voor even tueele berichten dienaangaande, zoomede voor inzending van le 'end materiaal, dat mij in staat zou stellen, meer licht over den nieuwen rietvijand te verspreiden, houd ik mij dan ook ten zeerste aanbevolen. ) Archief 1897 blz. 488. *) Onluuüs werd de rupa Inderdaad wederom in Preangerbibit gevonden en wel op eene fabriek in J tga i, t)r.. L. Zelintner. LeTenswjjie en be»trjj<ting der boorders 679 1. De Rupsen De volwassen rupsen gelijken bij den eersten r oogopslag veel op die van Sesamia nonagrioides, omdat zij, van boven beschouwd eveneens eene min of meer duidelijke paarsroode kleur hebben. Toch is deze kleur bij den Bandongboorder midden op den rug lichter en tengevolge der doorschemerende ingewanden met een geelachtigen tint (fig. 12); op de zijden strekt zich de paarsroode kleur tot beneden de ademhalingsopeningen uit (fig. 13), terwijl zij bij Sesamia nonagrioides reeds boven deze openingen ophoudt (fig. 5). De buikzijde der rups is vuil geel; de buikpooten, vooral die van het laatste paar, zijn minder lang dan bij Sesamia en op den geheelen omvang der uiteinden met korte, bruine, haakjesvormige doorntjes bezet. De aderahalingsopeniogen zijn even groot als bij Sesamia, maar geelachtig en met een roodbruinen rand (fig. 13); zij vallen daarom veel minder in het oog dan bij de genoemde soort. Wat de haren betreft, zoo bevinden er zich: 1 boven en 2 beneden elke ademhalingsopening. Op den rug zijn de haren, die gemakkelijk over het hoofd gezien kunnen worden, gerangschikt als bij Sesamia. De kop is donker geelbruin, ter weerszijden van de gevorkte lijn met een V-vormige, barnstcenklcurige vlek en een stijf haar op den medianen tak dezer vlek (fig. 12); de gevorkte lijn zelf is donkerbruin. Het halsschüd is in de voorste helft donker barnstcenkleurig; de voorrand en de middellijn evenwel zijn lichtgeel; de achterste helft is geel, maar bezet met talrijke, in dwarse rijen gerangschikte schubvormige, roodbruine verhevenheden, die naar achteren toe al lengs fijner worden (fig. 12). Voornamelijk deze sculptuur, maar ook de vcrdeeling der paarsroode kleur en de kleur der ademha lingsopeningen zijn de kenmerken, waardoor de Bandongboorder ook met het bloote oog van Sesamia onderscheiden kan worden. Lengte der volwassen rups 35 m.M. De Pop. De pop is bruin, op de hoogte der twee eerste achterlijfsriogen een weinig ingesnoerd (fig. 14), op den s«n en G en ring een weinig verbreed, het achtereinde naar beneden gebogen. De thorax is, van de diep uitgedrukte grenslijn der afzonderlijke segmenten afgezien, glad en glanzend en niet met het blauwachtig witte stof bedekt, dat men bij de pop van Sesamia vindt, liet kophulsel steekt tusschen de sprieten en de oogen in den vormvaneen driehoek uit (fig. 15»), 680 Pil. h. Zehntnor, Levenswijze ed bestrijding dör hoonlprs wat bij Sesamia (fig. 8) niet het geval is. De achterlijfsringen zijn op den rug van twee rijen van scherpe tandjes voorzien, waarvan de eene langs den achterrand.de andere langs den voorrandverloopt,(fig. 14). Op den eersten ring onbreken deze tandjes evenwel, terwijl er op den tweeden slechts de voorste rij voorhanden is. De laatste, conisch toeloopende ring draagt aan de basis eene dubbel S-vormig ge bogeo rij scherpe tandjes, terwijl de rest op den nelieelen omvang nut talrijke, korte doorntjes bezet is. De lengte der pop bedraagt 22 m.M. De eieren, de vlinder, alsmede de jonge stadiën der rupsen zijn mij nog onbekend. De bestrijding zou vooral in de bibittuinen moeten plaats vin den, om den nieuwen boorder zoo mogelijk uit te roeien, alvorens Inj voor goed naar de fabrieksaanplantingen is overgebracht. Op de fabrieken dienen de bibits goed uitgezocht en die, welke boor gangen vertoonen, afgekeurd te worden. Verklaring van Piaat Xll Figuren 1 — 11 Sesamia nonagrioides Lel. Fig. 1. Eieren, zooals zij in gevangenschap gelegd zijn. Ver grooting 22. a en b van ter zijde gezien; c een rijp ei van boven gezien, met het doorschemerende jonge rupsje, zooals het zich in spiritus voordoet; d een ei, schuin van boven gezien. Fig. 2. Rupsje, pas na het uitkomen: van de rugzijde gezien. Vergrooting '22. Fig. 3. De volwassen rups, van boven gezien. Vergrooting 2. Fig. 4. Kop en de twee eerste thoraxsegmenten der volwasse rups, van hoven gezien. Vergrooting ö. Fitf. 5. Twee achterlijf'ssegmenten cener volwassen rups, van terzijde gezien. Vergrooting 5. De pijl wijst naar den kop der rups. g ademhalingsopeningen, (stigmata). Fig. 6. De pop, van de rugzijde gezien. Vergrooting 2. Fig. 7. De 5 ,1 e en 6 de achterlijfsring der pop, van de rugzijde gezien. Vergrooting 4. Fig. 8. De voorste helft der pop, van terzijde gezien, Vergrooting 4. t)r. Xj. Zehntner. LeveilflwjjzG en bestrijding «lor hoorders 681 5 Fig. i>. De vrouwelijke vlinder. Vergrooting — —. 4 Fig. 10. » » » , van terzijde gezien, Vergrooting 5 TT"'' Fig. 11. De mannelijke vlinder. Vei'grooting - . o ■< c 4 Figuren 12 —■ 15. De Bandongboorder. Fig. 12. Kop en thoraxsegmenten der volwassen rups. Ter ver gelijking met fig. 4. Vergrooting 0. Fig. 13 Twee achterlijfssegmenten cener volwassen rups, van terzijde gezien. Ter vergelijking met fig. 5. Vergrooting 6. De pijl wijst naar den kop der rups. Fig. 14. De pop, van de rugzijde gezien. Vergrooting 2. Fig. 15. Het voorste gedeelte der pop, van terzijde gezien. Ter vergelijking met figuur 8. Vergrooting 4. MEDEÜEELINGEN UIT EN VOOR DE PRAKTIJK. BUITEN VERANTWOORDELIJKHEID DER REDACTIE. ASCH TAN EGYPTISCHE RIETSUIKERMELABSE De Heer Pellet zond mij een monster asch van melasse eener Egyptische rietsuikerfabriek. Dit monster vertegenwoordigt een gemiddelde van de asch van melasse van 80 millioen K. G. riet, hetgeen daar zeer goed te verkrijgen is, daar men de melasse in een speciaal daartoe ingerichten oven als brandstof gebruikt en dus alle asch der melasse zonder eenige verontreiniging kan verzamelen. De analyse daarvan was als volgt: Koolzure kali 31,88% J Zwavelzure kali 4,(H » f oplosbaar ) 11 i (lij °/ Gliloorkalium '23,85 » 1 in water Koolzure natron 5,23 » | Koolzure kalk 5,15 » Phosphorzure kalk 0,05 » oplosbaar Koolzure magnesia 2,32 » i„ 1038 » l.lzeroxyde en aluinaarde 1,33 » zoutzuur Kiezelzuur 0,93 » Kool 4,50 » ' onoplosbaar _ /and 4,16 »j in zoutzuur ' V " * Water 15,90 » 15.90 » 100,— % 100,— % 682 t)r. li, Zelintner. I.cvonswjjzi- Bk ontrading der boorden Wal niij in deze amlyse onmiddellijk opviel, was liet ringe gehalti aan kalk dat deze aseh bezit, vergeleken hij de op Java onderzochte melassenasschen: gelijk uit onderstaande tabel volgt: Van de 17 asschen, die hier, uit op Java verkregen meiassen, zijn opgenoemd, zijn de eerste 14 van defecaticfabrieken afkom stig en de laatste drie van fabrieken, die met carbonatatie wer ken. No 10 is van eene fabriek, die naar ik weet, in het jaar, dat die asschen onderzocht zijn, veel kalk bij het rietsap voegde. Daar de grond van Java niet bijzonder kalkhoudcnd is en ook het rietsap zelve, volgens verschillende analyses niet veel kalk bevat, zoo moeten die gioote hoeveelheden dezer stof wel onder de bewerking in de sappen en stropen zijn gekomen. Het blijkt dus, dat men zoowel in Egypte als in West-Indië en in de Straits minder kalk bij de defecatie en verdere bewer kingen gebruikt dan op Java en het zou wel de moeite waard zijn hier ook eens na te gaan, welke resultaten men zoo krijgen, wan neer men nog wat minder kalk neemt, natuurlijk zal men dan geen helder bezinkende sappen krijgen, maar daar het helderste sap gedurende de verdamping toch weer troebel wordt, is dit na deel niet zoo bijzonder groot. Ka.iok. 16 Juni 1898. 11. C. Prinsen Geerlius. Mededeeltngen uit en voor ile praktijk 683 GROENE BEMESTING MET OHOK-OUOK. In Archief 1597. 1076 wordt door den Heer Bouricil'S de groene met orök-orófc (Crotillaria laburnifolia) aan bevolen, daar deze plint veel blad produceert en dus veel stik stof oplevert. Nu is het echter niet de vraag of deze planl veel stikstof bevat, maar of het deze aan de atmospheer of aan den bodem onttrekt, daar men alleen in het eerstgenoemde geval van winst kan spreken. Onttrekt de plant daarentegen de stikstof aan den bodem, dan is de aanplant daarvan eer nadeclig 'te noe men, omdat dan de stikstof, die in den grond blijkbaar in assimi leerbaren vorm voorhanden was, in de plant wordt vastgelegd en pas later na het enderwerken weer in assimileerbaren vorm moet overgaan, hetgeen steeds met verlies gepaard gaat. Op gelijke wijs als dit in dit Archief 18 l| 8, 456 is beschreven zaaide de in elk van 4 potten, die ieder MO K.G. gemengden zand en kleigrond bevatten, 4 orok-orok planten. In het begin groeiden deze zeer langzaam, waar later veel beter, gelijk uit de in de onderstaande tabel der gewichten aan planten blijkt. Hoewel de grand genomen was van eene plaats, waar veel orok-orok planten groeiden, was de hoeveelheid wortelknolletjes, die zich aan de wortels der proefplanten bevonden, zeer gering, het geen overigens ook met alle in het wild groeiende exemplaien, die ik onderzocht, het geval was, zoodat men a priori al geene booge gedachten van het stikstofassimileeremb vermogen van dit gewas kan krijgen. Van tijd tot tijd werd er eene plant onderzocht met dezen uitslag: (De oorspronkelijke grond had 0,0784% stikstof en 13,92% water bevat.) 684 IteAedeettagen uit en voor <le praktgk Ken orok-orok plant van 4 maanden oud woog 120 Umin, waarvan er 30 op den houtigen stengel en de rest op bladeren, bloemen en vruchten kwamen. Deze 90 Gram bevatten 19,'2% dro ge stof en 0,87 % stikstof, zoodat werkelijk het stikstofgebalte dezer plant vrij hoog is. Ook van andere zijden *) werd dit hooge gehalte bevestigd, maar uit de tabel zien wij, dat de werkelijke winst niet zoo bijzonder groot is. In het begin, toen de plant zeer weinig groeide, bleef het stikstofgehalte van den grond hetzelfde, later nam het toe, zoo dat daar stikstof is gewonnen, die echter bij den daaropvolgende!! zeer sterken groei der plant, daar weer uit werd weggenomen, zoodat, wanneer men veel blad heeft juist de stikstofwinst; gering is geworden. (Kr waren verscheidene bladeren afgevallen, zaden weggesprongen enz.). Uit dit onderzoek blijkt het, dat hoewel de orok-orok veel blad produceert en het voordeel heeft ook op zeer drogen grond te willen blijven groeien, zij, wat het vermogen om stikstof te assimileeren aangaat, achterstaat bij grondnotcn of kedelee. Kagok, 46 Juni 1898. 11. C. Prinsen Geerljgs. *) Zie o. a. Archief 1895, blz. 92G. 1897, blz. 1087 DIVERSE MEDEDEELINGEN- Tot het voornaamste machinale gedeelte van eene suikerfabriek behoort ontegenzeggelijk de koolzuurpomp in verbinding met de kalkoveninstallatie. Des te opvallender is het feit, dat juist aan deze doelen van de inrichting veelal niet na te komen e ; schcn gesteld worden; een bewijs, dat men in het algemeen niet juist weet, welke hoeveelheid gas aan den kalkoven bij een bepaalde kalkproiuctie onttrokken kan worden, m. a. w. hoe groot, na afkoeling in den wasscher, het gasvolumen is, dat door den gascylinder van de koolzuurpomp verplaatst moet worden. In het navolgende wordt door L. HOFFMANN beproefd de per 100 K. G. kalk, door den zuiger van den gascylinder te doorloo pen nuttige ruimte onder bepaalde omstandigheden te bepalen, om 685 Mededeolingeo uit en vuur <le prakiijk daarna tut ccn bespreking van de afmetingen vanden kal koven ove] te gaan. Tot beter begrip dor berekeningen volgen hier eerst (-enige verklaringen. 1. 100 gewichtsdeelen zuivere koolzure kalk worden bij rood gloeihitte ontleed in 50 gew. deelen kalk (Ca O) en 44 gew. doelen koolzuur (G 0 2 ). 2. De kalksteen, welke voor do suikerfabrikatie geschikt is, bevat ongcvcei' 95% koolzure kalk. vermengd met kleiner of grooter hoeveelheden klei en koolzure magnesia. Houdt men dus alleen rekenschap met het gehalte aan koolzure kalk, dan bevatten 100 gew. deelen kalksteen 53,2 gew. deden kalk en 41,8 gew. doelen koolzuur. 3. Tot het verkrijgen van 100 gew. deelen kalk zijn dus 187,08 of rond 188 gew. deelen kalksteen met 05 % kool/., kalk benoodigd, welke bij het branden -J—l s= rond 78,6 gew. deelen kool -100 ° zuur vrijlaten. \. 1 11. L. kalksteen, geschud en in een tot branden geschilden vorm gebracht, weegt 105—110 K. G. 5. Goede cokes bevat 92 % koolstof, 3 % bygroscopisch water en 5 % asch. I K. G. koolslof ontwikkelt hij volkomen verbranding tot koolzuur 8080 W. E ; lot kooloxyde 2i73 \Y. E. 0. 100 gew. doelen atmosferische lucht bevatten 23,58 gew. deelen zuurstof on 76,42 gew. deelen stikstof. 7. 27,27 gew. deelen koolstof hebben noodig 72,73 gew. doelen zuurstof voor de vorming van koolzuur; 42,86 gew. deelen koolstof verbruiken 57,14 gew. deelen zuurstof tot vorming van kooloxyde. 8. Bij een druk van 760 m.M. kwik en bij 0"C. wegen: 1 Liter droge lucht ■ 1,2933 G. 1 » middelmatig vochtige id. 1,2874 » 1 » stikstof 1,2562 » '1 » kooloxydegas 1,2509 » 1 » koolzuurgas 1,9774 » 9. Daar onder normale omstandigheden do temperatuur in de zuigpyp der koolzuurpomp tusschen pomp en wasschor ongeveer 30° C. bedraagt,*) de spanning echter overeenkomt met een druk van 600 m.M. kwik, weegt 1 L. der sub 8 opgenoemde gassen, voor de intrede in den gascylinder: *) Hier in do tropen is du temperatuur vrij wat hoogor uu bedraagt ongeveer óü "C. Diverse modcdeellngen 686 1 203 -7 I L lucht = . '■ r-. 0,92 G. (1 + 0,003665 X 30) -~ \ 'J 562 1 L. stikstof = . =0,8935 O. 700 (1 + 0,003665 X 30) -— I 1,. kooloxydegas = 0,89 G. 1 L koolzuurgas = 1,4065 G. Als brandstof wordt hier cokes genomen, die in de meeste sui kerfabrieken boven alle andere brandstoffen verkozen wordt. Al heeft de verbranding der cokes op afzonderlijke roosters of in afwisselende lagen met kalksteen in de ovenschacht plaats, steeds zal zich, zij bet ook een klein gedeelte daarvan aan de inwerking van de zuurstof der lucht onttrekken, waardoor een min of meer volkomen verbranding tot koolzuur plaats heeft, zoodat op grond van ver schillende nauwkeurige onderzoekingen kan worden aangenomen, 09 X 92 dat [% cokes onverbrand blijft, dus slechts ——— —= 91,08 of rond 91 K.G. koolstof op 100 K.G. cokes, in koolzuur en kooloxyde wor den omgezet. Wordt nu verder op grond van praktische proeven aangeno men, dat van deze 91 K.G. koolstof 78 K.G. tot koolzuur en 13K.G. tot kooloxyde geoxydcerd worden, dan geelt de verbranding van 1 K. G. cokes: 0,78 + 7 4 7^7 Ü ' 78 = 2,86 K. G. koolzuur. en 0,13 + ~~aoL * 13 = 0,8083 K.G. kooloxyde. waarvoor noodig zijn 2,08 + 0,1733=2/2533 K. G. zuurstof. Daar 100 gew. deelen lucht gemiddeld 23,58 gew. deelen zuur stof en 70,42 gew. deelen stikstof bevatten, zoo zijn voor de ver panding van IK. G. cokes theoretisch noodig: ' ' * 100 = •» - -J,50 ®»556 K. G. lucht. Om echter de verbranding op de bovengenoemde wijze te doen Plaats hebben, dus een zoo innig mogelijke vermenging met de verbrandingsgassen te verkrijgen, moet feitelijk eene hoeveelheid lu tht toegevoerd worden, die minstens 1,5 maal de theoretische 687 Diverse mededeelingen hoeveelheid bedraagt, zoo lat het gas verkregen door de verbranding van 1 K. G. cokes bestaat uit: 2,80 K. G. koolzuur. 0,303 » » kooloxyde. 7,303 b » stikstof. 4,778 » » lucht. dus ceti gewicht heeft van 15,24-1- K.G. Wor.it dit gasmengsel op de in de zuigpijp van de koolzuur pomp heerschende temperatuur gebracht, dan neemt dit eene ruimte in van: r 2,86 , 0,303 7,303 4,778 -, [ mokt + w+ "w" ] im = u "'* *.- Uit praktische proeven is gebleken, dat \ K. G. kalksteen tot ontleding in kalk en koolzuur 400 W. E. noodig heeft. Daar volgens hetgeen sub 5 gezegd is 1 K. G. cokes onder de voor handen omstandigheden een verbrandingswaarde van 0,78 X 8080 -f 0,13 X 2473 — 800 X hyg. water = 0,78 X 8080 + 0,13 X 2473 — 800 X 0,003 = 6GOO W. E. bezit, zoo kunnen the -0600 oretisch met 1 K. G. cokes ——— = 16,;> K.G. kalksteen gebrand 400 worden. Met de kalkovens, die thans in gebruik zijn, worden in wer kelijkheid met 1 K. G. cokes slechts 9 — 12 K. G. kalksteen, dus gemiddeld ongeveer 10,5 K. G. kalksteen gebrand, of met 10.5 X 100 1 K. G. cokes : —— = 5,585 K. G. kalk verkregen en 18b per 100 K. G. geproduceerde kalk 17,9 K. G. of rond 18 K . G. cokes verbruikt. Daar nu 188 K.G. kalksteen met een gehalte van 95% koolz, kalk 100 K. G. kalk en 78.0 K. G, koolzuur leveren, zoo geven 100 78.6 X 1000 K. G. cokes —- —— = 55884 L. koolzuur bii 30° C. en een 1,4065 druk van 600 m.M. Neemt men ten slotte in aanmerking, dat zich in den wasscher onder een druk van 600 m. M. bij een temperatuur van 30 °C. per 100 K. (I. kalk ongeveer 140 L lucht en waterdamp ontwikkelen (die lucht wordt door het water aangevoerd), dan bedraagt het totale per 600 K. G kalk door de pomp te verplaatsen gasvolumen; a. 15740 X 17,9 = 281746 L. verbrandingsproducten der cokes. b 55884 L. koolzuur van de ontleding der koolzure kalk. 688 Diverse mededoeliogen c. 140 L. lucht en water Jam p uit dun wasscher, dus totaal 887770 Liter. t2,5(3 X 10Ü0 V 17,9 Dit gasmengsel bevat dus . ~,., +55884 = 1,4()b5 100 y 92282 92282 L. of = '21,32 volumenprocenten koolzuur. Voor de bepaling van de afmetingen van de koolzuurpomp moet eerstens in acht genomen worden, of de geheele behoefte aan kalk door den eigen kal koven gedekt wordt en het zich daarbij ontwikkelende gasmengsel door de koolzuurpomp alleen afge gezogen wordt, of dat zij slechts die hoeveelheid koolzuur, welke voor de saturatie benoodigd is verschaffen moet, en voor het ver krijgen van de volle kalkproductie een afzonderlijke oven gestookt wordt, resp. kalk bijgekocht moet worden. De capaciteit der koolzuurpompen van oude constructie, welke met kleppen of met schuiven werken, bedraagt ongeveer 70 %, bij nieuwere systemen met een kleine schadelijke ruimte 85 % en daarboven, zoodat men gemiddeld 78 — 80 % kan aannemen. In het eerste geval zou dus de door den zuiger van den gas cylinder te doorloopcn nuttige ruimte per 100 K. G. gcprodu -1537770 ceerde kalk ------—= rond 430000 Liter bedragen. 0,79 Worden dus bij het verwerken van b. v 500000 K.G. bieten per dag, 2.75 % van het bietgewicht = 13750 K.G. kalk gebruikt, dan zal de nuttige ruimte, welke door den gascylinder per minuut doorloopen moet worden, 13750 430000 éMnM . ,_., x^7^- 410ÜÜL - ~ed^Cll- - verder voor de doorsnede van de zuigerstang b.v. het 0.015 gedeelte van de doorsnede van den gascylinder aangenomen, dan wordt de doorsnede van den gascylinder bij eene snelheid van 80—80 Meter, dus gemiddeld 83 M. per minuut: 41000 X_l,ols_ = 5o )13 d . M 2. 83 X 10 dus een diameter van 800 m.M. Geeft men aan deze pomp een slaglengte van 950 m.M., dan zou het aantal omwentelingen (elke omwenteling 2 X de slaglengte) (n) per minuut bedragen 2 X 0,95 n = 83 waaruit n = ongeveer 44. In het tweede geval, wanneer de koolzuurpomp alleen het voor de saturatie vereischte gasmengsel met een gehalte van 27,32% 1> ï rerte nredodeelingeii 689 koolzuur leveren moet en het kalkverbruik hij ecu verwerking van SUOOOO K. G. bieten per dag op 13750 K. G. (2,75%) berekend wordt, dan zijn voor de verbinding biervan tot koolzure kalk 44 13750-—— = 10803,5 K.G. koolzuur van 0° C. en een druk van 700 uu m.M. benoodigd, die bij 30° C. cnOOOm.M. druk per minuutmei 10803,5 X 1000 ,„, T . —— ■ — = 1)334 L. overeenkomen. 1,4065 X 24 X 60 Brengt men bierbij een verlies aan saturatiegas van 'iO'/o in rekening, dan moet de koolzuurpomp in dit geval per minuut 5334 X 1,20 X 100 n , 0 0., 7 - , — = rond 23270 L. 27,32 leveren, zoodat de door den zuiger van den gaseylinder te doorloo pen nuttige ruimte, bij een levering van 79% met in achtnanie van de zuioerstangdoorsnede 23275X1.015 =30|)00Ly| , i|a^ Wordt bier de zuigersnelheid per minuut wederom op 83 M. gesteld, dan moet de doorsnede van den gaseylinder 36.W8 d.M.. 83 X 10 en dus de diameter daarvan'6Bo m.M (ol' rond 700 m.M.) bediagen. Geelt men aan den cylinder een slaglengte van BPO m.M. dan moet bet aantal omwentelingen per minuut 2 X 0,85 n = 83 n = 49 zijn. De in de suikerfabrieken meest gebruikelijke kalkovens zijnde zoogenaamde scbaehtovens met ronde doorsnede, welke met vuur vast materiaal bekleed zijn, en waarvan het bovenste, boven de brandzone gelegen gedeelte, de schacht, om het hangen blijven van den kalksteen te verhinderen, tot aan de monding conisch verloopt, terwijl het onderste gedeelte, of eylindriseh of eveneens conisch gebouwd is. Als brandruhnte kan alleen de schacht beschouwd worden, terwijl het gedeelte dat daaronder ligt, in werkelijkheid slechts een afkoelingsruimte is. Wordt de brandruimte, dus de schacht, voor de verlangde kalkproductie te groot gekozen, dan ontstaat er, wan neer de voor de ontleding van den kalksteen benoodigde temperatuur (circa 1200° C.) voortdurend ontwikkeld wordt, een overproductie van kalk, die gewoonlijk zeer ongewenscht is, daar de regelmatige 690 Dircrse mcdedeelingon verkoop van deze overtollige kalk, zij het ook tegen den kostprijs, in de meeste gevallen niet gemakkelijk is. Wordt daarentegen de brandruimtete klein berekend, dan wordt de gewenschte hoeveelheid in het geheel niet, of slechts door een bovenmatig forceeren van den ovoa verkregen, waaraan steeds een onevenredig hooger brand stofverbruik en sterke schommelingen in het koolzuurgehalte van het saturatiegas verbonden zijn. Is echter de ter beschikking staande kalk ste>k kleihoudend, dan ontstaan bij zulk een geforceerde werking zeer ongewenschte storingen, daar in dit geval, bij de hooge temperatuur, welke in de brandruimte heerscht. een vorming van kiezelzure kalk en een samenslakken van de kalk, die dan niet meer in water bluscht, plaats heeft en zooals men zegt doodgebrand is. Het is daarom voor een regelmatig fabrieksbedrijf van veel belang, dat de grootte der schacht van den kalkovcn in evenredigheid staat met den duur van het branden van den kalksteen om de genoemde nadeelen te vermijden. Is de brandtijd van den te gebruiken kalksteen niet bekend, dan is het raadzaam voor de berekening van de afmetingen der schacht een bran Itijd van '20 uren aan te riemen. Wordt dan een maximial kalkverbruik van 3% van het biet gewicht aangenomen, dan verkrijgt men bij een dagelijkschc verwerking van 500 ton bieten een inhoud voor de schacht van 500000X0,02,Xig8X_2Q_ m H L _ 2 . 2 M 3 105 X 100 X 24 Het branden van den kalksteen wordt door aanwezigheid van waterdamp, waarin bet koolzuur diffundeeren kan, zeer verlicht, Waarom dan ook versch gebroken steenen spoediger branden, dan die, welke langen tijd gelegen hebben. Uit de opgave van het gewicht van een Hectoliter kalksteen stukken, die de voor het branden gewenschte grootte bezitten, volgt, dat de stukken een bepaald volumen niet te boven mogen gaan en het uitstorten daarvan in de schacht van den kalkoven zooveel mogelijk zonder groote hoeveelheden gruis geschieden moet, daar een te dicht op elkander liggen der kalksteenstukken de werking der kool/.uurpomp verzwakt, bijgevolg den doorgang van het gas door een ondoelmatige vulling van den oven zoodanig beletten kan, dat hierdoor de kalkoven min of meer in zijn werking te kort schiet. Kalksteenstukken zoo groot als twee flinke vuisten zijn v 'uor het branden de geschiktste. Diverse mededeellngen 691 Het vuurvaste materiaal, waarmede de kalkovenschacht be kleed wordt, mag geen groote hoeveelheden vrij kiezelzuur, zand, bevatten, daar wanneer de kalksteen kleihoudend is, dubbelsilicaten gevormd worden, die afvloeien, waardoor de ovenwanden snol be schadigen. Om deze nadeelige inwerking zooveel mogelijk te voorkomen, is het raadzaam om voor de met kalksteen in aanraking komende wan den vuurvaste steenen te kiezen van zoo groot mogelijke afmetingen b. v. van 20 — 30 c.M., opdat er zoo weinig mogelijk voegen ontstaan, en alleen vormsteenen te gebruiken, die goed op elkan der passen, waardoor de vopgen tusschen de steenen zeer smal worden. Als moitel mag alleen van vuurvast materiaal met chamotte-gruis vermengd, gebruik gemaakt worden. De monding der ovenschacht moet zocdanig gemaakt worden, dat cene gelijkmatige vulling mei en zonder aanhoudenden toegang der lucht kan plaats hebben, en het gaskanaal moet zoo aange bracht zijn, dat de gassen, die zich in de schacht ontwikkelen, zich vrij kunnen bewegen en de openingen, waardoor liet gas wegge zogen wordt, niet door het aangevoerde materiaal verstopt kunnen worden, daar elke vernauwing van de afvoeropeningen de capaci teit van de koolznurpomp en van den oven vermindert en door een verhoogd luchtledig in de zuigleiding van de pomp bet water uit den wasseher mcdegcsleurd kan worden. De diameter van de monding der ovenschacht mag niet minder dan '/*, en wanneer de verbranding van de brandstof in de schacht zelf plaats heeft, moet zij minstens -I 3 van de grootste diameter der brandruimte bedragen. Wordt de hovendiameter kleiner genomen, dan ondervinden de gassen in de bovenste lagen van de ontledingszone een te grootfn weerstand, waardoor de capaciteit van den oven vermindert, en ten tweede wordt bij het verbranden \an de brandstof in de schacht zelf. de verdeeling van de brandstof in de brandruimte zoo onvoor deelig, dat bet onmogelijk is een gelijkmatig gebrand product te verkrijgen. Om de warmte der gas en, welke door de boven de brandzone gelegen kalkstecnlagen strijken, zooveel mogelijk te benutten, is het noodig de brandruimte of schacht een zoo groot mogelijke nuttige hoogte te geven, die volgens de ondervinding ongeveer met den 3,4 — 4 voudigen diameter van de schacht in de brandruimte overeenkomt. uiterst' mededeeliogen 692 Wordt de g.ootste diameier in de bran Iruimte = D genoemd, verder de middellijn der schacht bij de monding D = 0,6 Ü en de nuttige hoogte der schacht 3,0 D, dan wordt de inhoud der schacht 1,8 D 3 zoodat voor een oven van 22 Ms., waar-in de brandstof in de schacht verbrand wordt, en die voor een verwer king van 500000 K. G. bieten voldoende is 3 22 f» =1/ 77"= 2,3 M.; D = 0,0 X 2,3 = 1,4 M. en de nuttige hoogte H. = 2,3 X 3,6 = 8,3 M. hedraagt. De in de suikerfabrieken in gebruikt zijnde kalkovens worden verdeeld in : a. Ovens, waarbij de brandstof' in twee of meer voor de oven schicht gepla itste vuurhaarden op gewone of op traproosters ver brand wordt. b. Ovens, waarbij de brandstof met den te branden kalksteen door de mon iing direct in de ovenschacht gestort en daar ver brand wordt Tot de laatste oven;, waa'aan thans de vo trkeur gegeven wordt, behooren de wegens hun eenvoudige bouwwijze gezochte Pelgische ovens en de weinig gewaardeerde, dure doch uitstekende DtETz'sche ovens. Temperatuur der Jcalkovengassen. De productie van 100 K. G. kalk, overeenkomende met 188 K. G kalksteen, vereischt een hoeveelheid warmte van 188X400 = 73200 W. E., terwijl het benoodigde gewicht aan cokes voor het verkrijgen van deze hoeveelheid, zooals wij gezien hebben, 17,9 K.G. bedraagt en een nuttige warmte van 17,9X6600=118140 W. E. ontwikkelt. Gxan van deze warmte ongeveer 15 % door uitstraling van den oven verloren, dan word m nog (1—0,015) 118140—75200 = 41168 VV E. door de ontwijkende gassen aangevoerd. Daar bij de verbranding van 1 K.G. cokes 15,244 K.G. gas, dus van 17,9 K.G. 273 K.G. gas ontstaan, zoo bedraagt het totale per lUO K.G. kalk af te voeren gasgewicht, wanneer wij het met den kalksteen in den oven gebrachte en aldaar ver dampte water op 0,7 % van het kalksteengewicht aannemen 273 -f 78,0 + 1,3 = 353 K . G . Nemen wij verder aan, dat de specif. warmte van het uit den °ven stroomende gasmengsel bij constanten druk 0,24 bedraagt, Diverse meiiedeelingen 693 dan moet wanneer t de temperatuur d arvan in graden C. voorstelt, 41108 353 X 0,24 Xt = 41168 zijn, dus tz= ~~ — 485» C. bedragen. ooó X 0,24 Doorsnede der zidgpijp van den halkoven. Weegt een Liter van het uit den oven af te voeren gas hij 0° C. en 700 m.M. druk ongeveer 1,4 Gr. dan weegt 1 L. bijeen temperatuur van 485°C.ea hij de in de zuigleiding beersebende spanning van 000 m.M. - ?60 = 0,4377 G. ( 1+0,003065X485) -^- Dus bedraagt het gewicht van het per 100 K. G. kalk uit den oven stroomende gasmengsel 353000 G. en beeft een volumen van = rond 806500 1,. 0,4377 Voor een kalkoven, die bij een maximale productie van 3% kalk op biet berekend, voor een verwerking van 500000 K. G. bieten per dag voldoende moet zijn, zal dus het uit don oven stroomende gasvolumen bij 485° C. en een spanning van 000 m.M., per seconde 15000 806500 —- X ~. ™ = 1400 L. bedragen. 100 A 24XöOX 00 Wordt verder voor de snelheid van het gasmengsel in de lei ding 8 M. per seconde aangenomen, dan moet de gemeenschappe lijke doorsnede van de zuigleiding tusschen oven en wasseber 1400 = 17,5 d.M». of de diameter 472 m.M. bedragen. Met het oog op de vermindering der doorsnede door het af zetten van roet moet de diameter op 480 m. M. gebracht worden. Om het door de koolzuurpomp te verplaatsen gasvolumen, en daardoor de afmetingen van den gascylinder, zooveel mogelijk te verminderen en ook om den schadelijken invloed der heete gassen op het te satureeren sap te voorkomen, wordt in de zuigleiding der koolzuurpomp een toestel ingeschakeld, waarin de gassen door innige aanraking met koud water afgekoeld en de uit den oven medegevoerde aschdeeltjes uitgewasschen worden. Men noemt deze toestellen wasschera en onderseheidl: 694 Diverse mededeelingen 1. Batterij-wasschers. 2. Waterval-wasschers (cataract - wasschers). 3. Kolom- wasschers. Van de beide laatste constructie?, die volgens het princij e van den tegenstroom zijn ingericht, is de kolom-wasseher zeer gevoelig voor schommelingen in het luchtledig en daarom weinig in gebruik. Doelmatiger is het om een waterval-wasscber en een lichaam van een batterij-wasscher aan elkander te koppelen, zoodat de gas; en eerst den eersten voor liet afscheiden der asch en daarna den tweeden wasscher ter afkoeling doorstroomen. De wasschers zijn voorzien van overlooppijpen. waardoor het injectiewater van zelf wegvloeit. Om het opstoppen van water en een vloeien daarvan in don gascylinder te voorkomen, moeien de vaten even als decondensors der verdamptoestellen zoo hoog boven den waterspiegel opgesteld worden, dat de waterhoogte, tusschen den vastgestelden waterstand in het vat en den waterspiegel, met het luchtledig, dat de kool ziiurpomp in het vat veroorzaakt, overeenkomt. Bedraagt de spanning inde zuigpijp der koolzuurpomp, tusschen pomp en wasscher, 600 m. M. dan moet het verschil dor waterspiegels in den eersten wasscher minstens — X 10 M., dus 2,1 M. en met het oog op /OÜ een tijdelijk grooter luchtleding 2,5 — 3 M. bedragen. Gelbe He fte 1808 blz. 450. Aan een verhandeling van den beer Fr. Sacits over de suiker premies en den economischen toestand in de verschillende suiker produceerende landen, onileenen wij het navolgende, betrekking heb bende op de suikerpremies, welke in de verschillende Europeesebe landen betaald worden. Ihtilscldand. Sedert de afschaffing van do belasting op de bieten, wordt door de regeering aan de fabrikanten een directe uitvoerpremie betaald, die van 1893 —00 bedroeg: f 0,76 per 100 K.G. ruwsuiker o 0,98 » » » » kristalsuiker » 1,10 » » » » raffinade Op 1 Augs 1816 werd deze premie verhoogd lot: f 1,18 per 100 K.G. ruwsuiker (minstens9o%polar.) » 1,77 » » » » kristalsuiker » 2,11 » o »/> raffinade 695 Diverse mededeelingen De nieuwe wet had tevens ten doel de suikerproductie in Duitsch land te beperken, maar de genomen maatrpgelen bleken niet aan de verwachting te beantwoorden, daar zij den fabrikanten noodzaakten hun contingent te overschrijden. De belasting op de suiker, bestemd voor de consumptie, bedraagt fl2 per 100 1C.6. terwijl liet invoerrecht van vreemde suikers op f 24 gesteld is. De Duitsche fabrikanten doen sinds eenigen tijd moeite om een synücaat te vormen, dat ten doel heeft het belangrijke prijsver schil tusschen exporten onsumptiesiükcr te exploiteeren, door de prijs van de consurnptiemiker te verhoogen en zich zoodoende een belangrijke winst te verzekeren. Tot nu toe zijn die pogingen wel is waar niet geslaagd, maar het is zeer waarschijnlijk, dat zij ten laatste zullen gelukken. Oostenrijk betaalt eveneens een uitvoerpremie en wel: f 1,51 per 100 K. G. ruwsuiker pol. 88—93" » 1,63 » » » i » » 93—99,5 » 2,32 » » » » raffinade Het totale bedrag der uitvoerpremies was vroeger op een maxi mum van f 5,000000 gesteld, thans bereikt het maximum 9 millioen . De witte voor de consumptie bestemde suiker is belast met f 13,20 per 100 K. G., terwijl aan invoerrecht voor vreemde suiker f 18, — per 100 K. G. ruwe suiker en f 24 voor dezelfde hoeveel heid raffinade betaald wordt. De fabrikanten en raffinadeurs hebben eenigen tijd geleden een syndicaat gevormd, dat van dit prijsverschil partij trekt door de prijs der consumptiesuiker te verhoogen; hetgeen met een nieuwe indirecte premie overeenkomt. Het bedrag van deze nieuwe premie is niet nauwkeurig bekend. Het Journal des fabricants de sucre van 30 Maart schat deze premie op 2 1 2 Maart 1898 ongeveer als volgt: 100 K. G. pilé transit, franco Triest f 13,50 Consumptiebelasting » 13, — Totaal. . f 26,50 De verkoopprijs bedraagt » 35,25 Totale premie. . f R,75 waarvan f 2,30 de verbruikspremie voorstelt en f 0,45 de pre mie uitmaakt van het syndicaat, die onder de fabrikanten en raf finadeurs verdeeld wordt. 696 Diverse medeiloelingrn In Frankrijk wordt do suikerindustrie door het gouvernement bijzonder beschermd. De bieten worden voor dat zij naar de snij machines gaan door het gouvernement gewogen en wordt daarbij een rendement aan genomen van 7,75 K.G. geraffineerde suiker per 100 K.G. beet wortelen. Deze hoeveelheid suiker wordt met een recht van ƒ28,80 per 100 K.G. belast. Van liet meerdere rendement aan suiker tot en met 10'/$ %, wordt de helft van de belasting betaald, dus / 14.40 per 100 K.(l , waaruit dus een premie van f 14,40 voortspruit. Indien het ren dement meer bedraagt dan 10'/,% wordt dit meerdere mot 3 / 4 van het recht bezwaard of f 21,00; zoodat de premie alsdan slechts ƒ7,20 per 100 K. G. bedraagt. Opdat het ontsuikeren van de melasse het rendement aan suiker niet bovenmate zou doen stijgen, heeft het Fransche gou vernement een eigenaardige regeling Betroffen. Zij staat n. m. aan den suikerfabrikant een premie toe van li% van liet gewietit der geproduceerde melasse (met een suikergehalte van minstens op voorwaarde, dat deze melasse niet ontsuikerd, doch aan de branderijen zal verkocht worden. Sedert het afgeloopen jaar ontvangen de Fransche suiker fabrikanten ouk een directe premie voor den uitvoer, deze bedraagt: Voor 100 K. G. ruwsuiker (titrage 05 a 98 p. c.")voor 1000 f 1,68 » » » » kristal suiker (pol. minder dan 09,75) s 100° » 1,92 » » i) » raffinade (kandij) » 2,16 De premie, die zij dus gedurende de campagne 1897—98 ont vangen, is als volgt te berekenen: Volgens de Sucrerie indigène bedroeg het gemiddelde rende ment per 100 K. G. bieten 11,10 K. G. raffinade. Voor 1000 K. G. bieten vinden wij dus: 77,50 K.G. suiker (aangenomen door hetgouvernement) premie 0, 105,09» » — 77,50 K.G. = 27,50 K.G. a f 14,40 * f 3,90 111,00 » i — 105,— » » = 6 » » » » 7,20 » » 0,43 Totaal voor 111 K.G. suiker f 4,39 of per 100 K.G. witte suiker premie f 3.95 Plus de uitvoerpremie » 1,92 Totaal premie v/ 100 K.G. kristalsuiker f 5,87 Behalve deze liooge premie genieten de Fransche suikerprodu centen nog andere voordeelen. Diverse mededeellngen 697 De vreemde m. lassen met een suikergehalte van 50% zijn on derworpen aan een invoerrecht van f 7,'20 per 100 K.G. Deze lioogc belasting doet de prijs der Fransche melasse stijgen, zoodal hierdoor een nieuwe indirecte premie geboren wordt. Bovendien wordt ean „déchet de distance" toegestaan van f 0,06 por 100 K.G. op de suiker, welke uit de Fransche havens aan de Noordzee of aan 'net Kanaal mar de havens aan de Middellandsche Zee of aan don Atlantischen Oceaan worden uitgevoerd. Ten slotte zijn do vreemde suikers met een invoerrecht b - last van f 4,32 voor 100 K. G. ruwsuiker uit Europa. o 4,80 — /- 7.08 voor 100 K.G. ïaffinade » » 13,68 — » 13,82 ■ 100 »» kandij » De auikerwetgeving in Rusland is zeer interessant. Al de in llu land geproduceerde suiker wordt door staatsamb tenaren gewogen en aan oen verbruiksbelasting van f 13,08 per 100 K. G. onderworpen. De suiker voor den uitvoer bestemd, wordt niet dom' deze belasting getroffen, doch geniet ook peen enkele directe premie. De invoer van buitcnlandsehe suiker is in Rusland onmogelijk gemaakt door de buitengewoon hooge invoerrechten. Deze bedragen: f 35,10 per 100 K. G. ruwsuiker » 40,89 » » » » raffinade Om zich een premie te verschaffen hebben de Russische suiker fabrikanten in 1880 een syndicaat gevormd met het doel al de suiker, die niet geconsumeerd werd, te exporteeren en zoodoende de suikerprijzen in het land te doen stijgen. Dit systeem heeft geheel aan de verwachtingen beantwoord; enkele fabrieken echter hadden geweigerd om deel uit te maken van het syndicaat, zij genoten dus de voordeelen, doch deelden niet in de lasten. Dit slechte voorbeeld vond spoedig navolging, zoodat vele fabrieken, die reeds lid waren van het syndicaat, zich terug trokken, en toen een daarvan door het syndicaat gerechterlijk vervolgd werd, wi'dede Raad van Justitie geen rechtsingang verlee nea, omdat het wettelijke van zulke verbintenissen ontkend werd. Onder zulke omstandigheden werd het bestaan van het syndi caat onmogelijk en wendde men zich tot de regecring met het verzoek om een syndicaat van regeeringswegc samen te stellen. flct gouvernement stemde toe en wijzigde verschillende bepa lingen (wet van 28 Nov. 1895). 698 Diverse mededeelingen leder jaar wordt door de regeering de hoeveelheid suiker be paald, welke voor de consumptie bestemd is. Elke fabriek, is ge rechtigd jaarlijks GOOOO puds of bijna een millioen K. G. suiker vuur het binnenlandsch verbruik te leveren. De ontbrekende suiker voor de consumptie wordt geleverd door de fabrieken, waarvan de productie meer bedraagt dan 1 millioen K. 6., in verhouding van bun meerdere productie. Ken and r gedeelte van de productie (ongeveer 4% van bet surplus) moet in de suikerfahricken opgeslagen worden, om voor de consumptie verkocht te worden wanneer de prijs der suiker, in de omgeving van Kiew, gedurende twee opvolgende weken, meer bedraagt dan 4,G0 roebel per pud of f 35,90 per 100 K.G. Het daarna nog overblijvende gedeelte moet uitgevoerd wor den en mag alleen bij betaling van dubbele rechten (f 27,3ö in plaats van /' 1:1,08) voor de consumptie afgeleverd worden. De prijs der suiker blijft in de omstreken van Kiew reeds sedert lang op ongeveer f 35,90 de 100 K.G. (/" 22,32 na aftrek dor rechten) en gaat dit cijfer zelfs te boven. Buitendien kan het recht om suiker te ruilen, welke voor den uitvoer bestemd was, tegen suiker, welke voor de consumptie moest dienen, verkocht worden voor / 11,73 de 100 K.G. De premie, welke de Russische suikerfabrikanten, wier pro ductie 1 millioen K.G. suiker niet te boven gaat, genieten, bedraagt dus f 11,73. Voor de andere fabrieken is de premie geringer, in verhou ding van de productie, om tot f 7,20 — f 7,68 als minimum voor de grootste fabrieken te dalen. De Russische suikerwet is, zooals men ziet, zeer vernuftig sa mengesteld, men zou zeggen erg vaderlijk. Niet alleen verzekert zij den suikerfabrikanten een belangrijke indirecte premie, maar zij behoedt ben ook voor de noodlottige gevolgen, die het opdrijven van de suikerprijzen voor hen zoude kunnen hebben. Het is duidelijk, dat indien het gouvernement de maximum prijs van de suiker niet limiteerde, het opdrijven der suiker prijzen een vermindering der consumptie zou tengevolge hebben en hieruit een teniet gaan van het premiesysteem zou voort vloeien. Het eenige gebrek in het l'ussische systeem bestaat daarin, dat hot geen grenzen voor de suikerproductie vaststelt. Diverse meóVileelin'en 699 De suikerwet in Nedeii i,nd is sedert verleden jaar hoogst een voudig geworden. Het gouvernement staat een premie toe, die op liet oogenblik f 2,50 per 100 K. (I. s» leer bedraagt, met een maximum van t itaal ƒ2,500000. Deze premie wordt langzamerhand verlaagd, om in liet jaar 1905—190 b' tot f 1,30, met een maximum van f 1 ,700000, te dalen. Daarna blijft zij constant. De raffinaderijen ontvangen een afzonderlijke (aanvulling*) premie, welke thans / 0,35 per 100 K. G. bedraagt (maximum /• 5OOJO0) om in 1905 te dalen tot f 0/20 (maximum f 250000). De suikerpremie in Zweden, wordt als volgt berekend: De invoerrechten op vreemde suikers bedragen f '22 per 190 K. G. raffinade en f 15,75 per 100 K. G. ruwsuiker. In de fabrieken wordt de belasting berekend volgens het ge wicht aan bieten, terwijl een rendement wordt aangenomen van 10"> % ruwsuiker bij een belasting van f 7,90 per 100 K. G. Het rendement bedroeg in 1898—1897 11,95%. Dus werd een premie betaald op 1000 K. G. bieten, van: 105 K. G. belast met ƒ7,90 f 8,30 14,5 » » meerdere productie a f 12,87 » 1,86 Totaal. f 10,16 Deze premie moest echter verlaagd worden door de onder linge concurrentie der suikerfabrieken on zou zelfs moeten ver vallen, wanneer de productie de comsumptie overtreft. Dit nu heeft bijii i plaats en daar het gouvernement de exportatie niet aanimedigt, zijn de fabrikanten genoodzaakt de productie te ver minderen» De invoerrechten in Noorwegen bedragen f 13,50 per 100 K.G. In Spin je worden de vreemde suikers belast met een invoer recht van /' 2i en de suiker afkomstig van de Spaanscbe kolo niën met f 10. Van de Spaansche suikers wordt slechts aan accijns f 10 ge vorderd, terwijl een suikerrendement aangenomen wordt van 5 % van het bietgewicht en zelfs nog minder, indien de fabrieken een contract met de regeering sluiten. Door de enorme invoerrechten waarmede Italië de buitenland sche suikers treft (/ 47,50 per 100 IC.G. geraffineerd en f 42,25 Diverse mededeellngen 700 lier 100 K..G. ruwsuiker) is liet moaelijk een krachtige bescher ming aan de suikerindustrie te vcrleenen; niettegenstaande alle pogingen, maakt deze volstrekt geen vorderingen. In Rumenié wtirdt de vreemde suiker belast met een leeht van / 16,80 per 100 K.G. geraffineerd en ƒl2 voor 100 K. G. rnwsuiker. (Plus een recht op de consumptie, waaraan alle suikers onderworpen zijn en dat f 7,'20 per 100 K.G. bedraagt). De fabrieken, welke in dit land opgericht worden, zullengedu rende 15 jaren (tot 1914) een premie ontvangen van f 7.08 per 100 K. G. geproduceerde suiker, ook wordt voor liet vervoer \an sui ker een verlaging van het spoorwegtarief toegestaan. In Bulgarije worden dezelfde voordeden als in Rumenië toe gekend. Engeland is het eenige land in Europa waar op den invoer van buitenlandsche suiker geen rechten worden geheven. Sucrerie Beige, No. 10 Ma. lil Teijsmannia nemen we een opstel omtrent liet doel oude werking der Duitschc Landbouw- Proefstations over van de hand van den lieer van RoMBDBGH. In de zitting der Deutschen chemischen Gesellschalt te Perlijn van S Februari van het vorige jaar heeft Prof. Makrckeb, de Directeur van het welbekende Landbouw-Proefstation tè Hallo een voordracht gehouden over de vorderingen der agricultuur chemie, terwijl in het door de Regeering der Vereenigde Staten van Noord- Amerika uitgegeven Experiment Station Record kort geleden door denzelfden een overzicht gepubliceerd werd van hetgeen door de Duitsche Proefstations gedaan is en van wat zij zich voorstellen nog te ondernemen. In dit overzicht vindt men tal van feiten en beschouwingen, die reeds in de voordracht medegedeeld werden. Nu ook in ladië het proefstationswezen meer Uitbreiding ver krijgt, is het ongetwijfeld van belang kennis te nemen van hetgeen 'oen elders op dit gebied verricht heeft en daar Duitschland daar op in de voorste rij staat, stel ik mij voor in het volgende een en ander uit Makuckëk's aangehaalde opstellen mede te deelen, waarbij dan gelegenheid zal zijn enkele korte opmerkingen, op toestanden bier te lande betrekking hebbende, in te lasichen. Dlverx mrdedeellDgen 701 Over de werking der Rijkslandbouwproefstations in Nederland beeft Dr. van Dij lekt vroeger in dit tijdschrift reeds uitvoerig bericht (Dl. VII. b\z. 144) Daardoor kan bet den lezer bekend zijn, dat die inrichtingen meer het karakter van controle-stations dragen; hier te lande heelt men dezulke nog niet. De eerste Duitsche proefstations zijn oorspronkelijk niet door den Staat opgericht, maar werden metbesebeiden middelen gesticht door Lindbouw-Vereenigingen, die daardoor hoopten de zaak van den landbouw in zijn verschillende phasen te bevorderen. Een groote stoot aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke agricultuur is door Liebig gegeven. Zijn leer vond spoedig onder de landbouwers uitgebreide toepassing, zij het dan ook niet altijd met het verwachte resultaat. Juist de dikwijls voorkomende teleur stellingen, wel verre van het geloof aan Liebig's theorie aan het wankelen te brengen, deden de beboette ontstaan aan een inrich ting waar de omstandigheden, onder welke die theorie tot een zekere uitkomst moet l"iden, bepaald konden worden. De proefstations waren de inrichtingen, die men wenschte en waarvan men niet de oplossing van dagelijks voorkomend praktische vragen, maar wetenschappelijk onderzoek en verklaring van de grondslagen van den landbouw verlangde. De karige middelen, die de vereenigingen en ook particulieren slechts ter beschikking konden stellen, waren echter niet voldoende en eerst nadat de Staat en de Provinciale Regccringen, doordron gen van het belang der Proefstations voor den Landbouw, de koorden der beurs losmaakten, konden de stations hun werk met kracht ter hand nemen. Aanvankelijk liepen de voornaamste onderzoekin gen over gronden en minerale meststoffen. Maar al spoedig wer den daaraan studies over voedingsstoffen en dierlijke voeding toe gevoegd. Een deel van de verwachtingen der praktische landbouwers kon niet dadelijk door de Proefstations vervuld worden, omdat men een nieuw, nog geheel braak liggend terrein van onderzoek had te ontginnen en eerst verschillende, langdurige proefnemingen moest doen. die niet altijd direct in 't belang van den boer waren. Zoo was het, om slechts een voorbeeld te noemen, niet doenlijk om uit het resultaat eener grondanalyse direct af te leiden, welke mest een grond noodig had, omdat men geen gegevens had over den vorm waarin de bestanddeelcn voorkwamen en over de eischen, die verschillende planten stellen. Sinds is door de onderzoekingen 702 Dlrerte mededeellngen van Sachs, Knop, Nobbe, Hellriegel e. a. op dit gebied voel licht ontstoken. Maar behalve wetenschappelijk werk, dat aanvankelijk het voor naamste doel van de meeste Proefstations was, moest, zooalsnno dig bleek, ook het onderzoek van door den landbouw gebruikte grondstoffen—mest, voederstoffen, zaden —(er hand genomen worden. Uit geschiedde tegen een bepaald tarief. De inkomsten daaruit voortvloeiende waren een niet onwelkome bijdrage voor de Proef stations, waaruit weer onkosten voor wetenschappelijke onderzoekin gen bestreden konden worden. In den laatsten tijd beeft zich hiertegen echter cco reactie geopenbaard, daar men meende, dat de Proefstations daardoor niet onafhankelijk waren, maar te veel de handelaars naar de oogen moesten zien, ook omdat deze dikwijls groote subsidies gaven voor het doen van proeven met bepaalde meststoffen. Door verhooging van de bijdragen der Rijks- en Pro vinciale regeeringen zijn zij echter onafhankelijk geworden. De Proefstations zijn in verschillende richting werkzaam. In de eerste plaats als Controle-stations. In het eerste tijdperk van den handel in kunstmeststoffen sloegen de mesthandelaars hun Waren in depots op, waaruit de boeren hetgeen zij noodig hadden betrokken. Pc handelaars sloten dan. tegen betaling, een contract met de Proefstations, waardoor cen gemachtigde daarvan ten allen tijde in die depots toegang had, om monsters te nemen voor ana lyses, terwijl de koopers het recht hadden gratis een analyse van bet gekochte te doen verrichten aan de stations. Door het vertiou wen, dat de boeren echter hadden in de voortdurende controle op den voorraad, verzuimden zij al spoedig monsters ter analysecrïng in te zenden en hiervan maakten minder nauwgezette handelaars al even spoedig gebruik. De Controle derdepots geraakte daardoor in discrediet. Nu bestaan er contracten met fabrikanten en hande laars, waarbij de koopers eveneens het recht hebben op kosteloos onderzoek van bet gekochte, terwijl de contractanten een vastge sMde som voor elke analyse betalen, welke som juist voldoende is om de kosten der analyse tedekken. Hierdoor zijn de proefstations onafhankelijk van de fabrikanten en handelaren. Het groote voordeel van dit stelsel is, dat juist de konper van kleine partijen, voor wion anders de kosten eener analyse te zwaar ZQUden drukken, tegen bedrog of vergissingen beschermd wordt en dat de handel in kunstmeststoffen np een solide basis berust. Pij den v erkoop wordt het gehalte aan water-oplosbaar, citraat-oplosbaar. Diverse mededeelingen 703 en totaal phosphorzuur, aan stikstof in den vorm van oitraat cti anmoniak, en van kali, kalk of andere bestanddeelen gegarandeerd. Speciale gemengde meststoffen onder den veelbelovenden naam van graan-mest, bietenmest enz, die vroeger in Duitscbland algemeen waren, zijn er nu onbekend. Onder de leiding van de Proefstations heeft de Duitscbe landbouwer het standpunt bereikt, dat Wij zelf'zijn gemengde meststoffen bn-eidt uit de afzonderlijke bestanddeelen. Dit is zegt Maercker, de rationecle methode, want toepassing van een samengestelde meststof, die bijv. het phosphor zuur bevat aangegeven voor graan,zou eenvoudig een .verspilling van dit bestanddeel zijn als men ze op phosphorzuur rij ken grond gebruikte, echter aan een armen grond er te weinig van geven. Voor den Indischen landbouw zoude bet ongetwijfeld van groot voordeel zijn indien de planters zich tot hetzelfde standpunt had den opgewerkt en zelve de vermenging der benoodigde meststoffen ter hand namen. Ook zouden zij, door de inestbestanddeeleti in den meest mogelijk geconcentreerden vorm aan te schaffen, in vele gevallen aanzienlijke besparing op vracht hebben. Om zich een denkbeeld te vormen van de uitbreiding, die de bemoeienis van Proefstaiions in de laatste jaren heeft gekregen, mag het voldoende zijn te weten, dat het aantal onderzoekingen in Duitschland, dat in 1892 ruim 97 duizend bedroeg, in 1894 reeds tot meer dan 170 duizend gestegen was. Een derde daarvan ongeveer had betrekking op meststoffen. Men zal denken, dat hierdoor in Duitschland het uitvaardigen van een wet tegen de vervalsching van mest- en voederstoffen, evenals dit in België, Frankrijk, Engeland en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika geschiedde, onnoodig ware, maar dit is geenszins het geval. Bij de verbazende uitbreiding, die de handel in deze stoffen gekregen heeft, wordt onder de tegenwoordige omstandigheden slechts een zeker deel gecontroleerd en daarom zou een wet, die den land bouwer tegen bedrog beschermde, bij den tegenwoordigen gedrukten toestand van den landbouw zeer gewenscht zijn. De uitbreiding van controle zal een scheiding van het weten schappelijke werk noodig maken, zooals reeds in verschillende Proef stations zooals te Göttingen, Malle en Moeckern geschiedde doorliet maken van afdeelingen. Men zou afzonderlijke controlestations kun nen oprichten, maar hunne verbinding met wetenschappelijke Land bouwproefstations geeft zoovele voordeden, niet het minst voor het assistenten-personeel, dat deze de voorkeur verdient. Diverse mededeelingen 704 De controle van kunstmeststoffen zal ook hier te lande, bij bel toenemend gebruik ervan, zoowel in het belang der soliede bandelaren en fabrikanten als in dat dei- planter?, meer en meer rioodig worden. Minder, ofwel in liet geheel niet, zal dit het ge val zijn met voederstofl'en, daarentegen zou zaad-contróle, die meer eigenaardig op het gebied van den botanist thuis behoort, zij bet dan ook op bescheiden schaal, voor sommige cultures wel gewenscht mogen heeten. In Duitschland vindt men zoowel onafhankelijke zaad controle stations (in Tharand, Kiel en Breslau) als onafhan kelijke botanische afdeelingen aan Proefstations, bijv. in Ilalle en Moeekern. De zaad-contróle heeft daar een groote vlucht genon en, evenals het onderzoek van zuivelproducten, dat we echter met stilzwijgen kunnen voorbij gaan, al zou ook biereen onderzoek van de melk, die wij gebruiken, dikwijls genoeg vervalschingen aan het licht brengen. Een andere, uitermate gewichtige taak rust verder op de Proef stations. Door hun analytisch werk moeten zij voor den landbouwer den toestand van zijn grond bepalen, zooveel betreft de voedings stoffen, die er in bevat zijn en de bemesting, die er voor noodig is. De onderzoekingen op het gebied der kennis van den grond en der bemestingsleer, die uitermate ingewikkeld zijn, hebben nog niet in alle opzichten tot geheel bevredigende resultaten gevoerd. Wel leerde men inzien, dat de chemische analyse alleen, machte loos is; zij moet gepaard gaan met onderzoekingen naar de me chanische en physische eigenschappen van den grond. Dikwijls echter, vooral wanneer men in de gelegenheid is vele analyses van gronden uit een zelfde streek met elkaar te vergelijken geeft de chemische analyse over verschillende punten wel licht. Humus- en stikstofgchaltc, de verhouding waarin deze beide voorkomen, alsmede gehalte aan zoogenaamde colloïdale silicaten, schijnen factoren te zijn, die vooral voor sommige cultures hier te lande van groot belang geacht mogen worden. Natuurlijk is de chemische analyse bepaald noodzakelijk om een eventueel ge brek aan een bepaalde voedingsstof aan te toonen. Het vinden van grootere hoeveelheden zulk eener stof is daarentegen geen waarborg, dat een bepaald gewas aan die stof geen gebrek zal bebben, omdat de vorm waarin zij voorkomt een overwegenden invloed heeft. Hit geldt bij voorbeeld voor stikstof en phosphorzuur. Over 705 Diverse mudcdeclingcn de beschikbare hoeveelheid kalk en kali licht de analyse ons daar entegen behoorlijk in. Verder hebben vegetatiepróeven voor de be meotingsleer belangrijke gegevens verstrekt en van verschillende planten heeft men daardoor de productie, voor zooverre deze van de mestbchoefte van den grond afhankelijk is, in zijn macht. Een gevolg daarvan is geweest, dat de beoordeeling van de waarde van een grond een geheel andere is geworden; men heelt geleerd aan gronden, die vroeger voor een bepaalde cultuur onge schikt waren, groote oogsten te onttrekken. Men ziet uit deze korte schets hoeveel er eers gedaan moest, worden voor dat de Proefstations in staat geacht konden wolden den landbouw voor te lichten op dit gebied. fn den laatsten tijd is het vraagstuk van de kalkbehoefte van den grond in üuitschland op den voorgrond getreden. Kalk toch is niet alleen van belang als plantenvoedsel, maar oefent tevens een machtigen invloed uit op de physische gesteldheid van den grond en op de chemische omzettingen, die er in plaats vinden. Zoo toonde bijv. een kalibcmesting veel gunstiger resultaten op zandige en op zware gronden, als men ze vooraf liet gaan dooi' een kalk- of' mergelbcmcsting. De vermeerdering van onze kennis van den invloed der kalk op den grond is een der belangrijkste onderwerpen op het werk programma der Proefstations. Voor de kennis van het kalkg°halte heeft, zooals reeds werd opgemerkt, de chemische grondanalyse groote beteekeriis. Talrijke bepalingen van kalk zijn reeds uitgevoerd en waai de gronden uit een bepaalde streek aan dat bestanddeel arm bleken, werd naar kalk- of mergellagen gezocht om in dat gebrek te voorzien. Voor andere doeleinden worden zelden grondanalyses gevraagd, want aan stikstof bijv. weet men, dat bijna alle gronden in Duitsch land gebrek hebben, zoodat het gebruik van stikstolhoudende meststoffen daar te lande zeer algemeen is. Phosphorzuur gebruiken de boeren eveneens in groote hoeveelheid, en waarschijnlijk worden daarvoor jaarlijks aanzienlijke sommen verspild. Een belangrijk vraagstuk, dat nog zijn oplossing wacht, is het daarom een be trouwbare methode te vinden, waardoor wij de behoefte van een grond aan phosphorzuur met zekerheid kunnen leeren kennen. In Europa is er bovendien voor de Proefstations nog een ander rijk veld van arbeid. Het betreft de rationeele voeling van het Diverse mededeeliogeo 706 vee, bel meest rentabel maken van den mest en liet bevorderen van 't gebruik van kunstmest. In 1895 bedroeg het verbruik van kalizouten 180 milioen K. G. maar men heeft berekend, dat indien liet gebruikt werd op alle gronden, die er behoefte aan hebben, jaarlijks 765 millioen K. G. noodig zouden zijn. Verder kunnen de Proefstations nuttig zijn bij de invoering van soorten van landbouwgewassen, die bijzonder voor het klimaat on den grond geschikt zijn. De boer is in dit opzicht zeer conser vatief, maar zou indien de Proefstations het vraagstuk behoorlijk bestudeerd hadden, wel tot de cultuur ervan overgaan. De toenemende schade door ziekten, dieren en ook door de industrie aan de planten toegebracht, geeft nog tot een anderen tak van arbeid der Proefstations meer en meer aanleiding. Weid in het voorgaande meer de praktische zijde van de werking der Proefstations beschouwd, nu moeten wij nog even een blik werpen op de wetenschappelijke onderzoekingen, die reeds van haar uitgingen en haar nog wachten. Door water en zand cultures van verschillende onderzoekers kennen wij in 't algemeen de verschillende elementen van het plantenvocdsel en de verhou ding waarin zij gebruikt moeten worden, maar wij zijn er nog ver van af te weten, welke rol door elk dezer in het huishouden der plant gespeeld wordt. Hoc de kalk en de magnesia zich bij den groei der plant ge dragen is nog niet volkomen vastgesteld. Kalium schijnt in sommige gevallen door natrium vervangen te kunnen worden in de plant; het verdere onderzoek zal moeten leeren in hoeverre dit op het verbruik van ruwe stassfurter kaliumzouten, die ook natrium zouten bevatten van invloed kan zijn. De klassieke onderzoekingen van Heli.biegel over de stikstof voeling der leguminosen zijn in dit tijdschrift reeds zoo herhaalde lijk besproken, dat het wel niet noodig mag heeten er op terug te komen. Toch zijn er nog genoeg vragen, die zich er aan vastknoopen, op te lossen. Zoo bijv. welke leguminose in een bepaalden grond het 'ijkelijkst stikstof verzamelt; verder is er over de toepassing en de werking van het „Nitragin", het door Nobbe ingevoerde praeparaat, Wet behulp waarvan men den grond of het zaaizaad met bepaal de bacteriën inent, nog veel te onderzoeken. Niet alleen voor gronden in Europa, maar ook voor vele \_)\\ erse mededeelïngen 707 gronden ia de tropen is de stikstoftocvoer dour middel van le guminosen van het grootste belang. Een zaak waarop in den laatsten tijd de aaudaeht gevestigd werd en die veel pennen in beweging bracht, is de wijze van verzamelen en bewaring van stalmest. Bij de tegenwoordig gevolgde methoden schijnen er groote verliezen aan stikstof plaats te vin den, die door Maekcker voor Duitschland alleen op 500 millioen K.G. 's jaars geschat worden. liet behoeft wel geen betoog, dat reeds veel gewonnen zou zijn, indien men slechts een deel dier verliezen kon voorkomen. Niet alleen door vervluchtiging van ammoniak, maar ook door ontwij ken van vrije stikstof, ten gevolge van de werking van micro organismen, wordt de stalmest armer. Hier kun .en bactcriologon helpen en daarom moeten deze naast den chemicus hunne krachten aan dit onderwerp wijden, zooals trouwens reeds geschiedt. Er bestaat gegronde hoop, dat weldra middelen gevonden zullen wor den, om den achteruitgang van den mest in stikstofgehalte tegen te gaan. Door potproeven in Halle uitgevoerd werd aangetoond, dat de uitwerking van stalmest niet altijd in verhouding stond tot het stikstofgehalte ervan. De werking van nitrificeerende organismen komt hierbij in 't spel. Vele Duitsche Proefstations nemen maatregelen o. a. door den bouw van geschikte kassen om in deze richting door te werken. Door vegetatieproeven in potten zijn tal van vraagstukken op bemesting betrekking bobbende, in korteren tijd opgdost of hunne oplossing nabij gebracht. Het Thomasphosplmat zou zonder deze niet zoo spoedig zijn weg gevonden hebben. Natuurlijk zijn veld proeven daardoor niet overbodig. Integendeel, om de resultaten der potproeven op groote schaal voor de praktijk tocpasseliJK te maken zijn zij —en dat zullen zij wel altijd blijven — onvermijdelijk. Het behoeft wel geen betoug, dat dit voor meerjarige gewas sen, waar potproeven bijna onoverwinnelijke bezwaren opleveren, in veel sterker mate geldt. Om de mesibchoefte van een grond te bepalen bewijzen potproeven eveneens groote d'ensten en op groote schaal wordt in die richting te Halle gewerkt in het belang van de boeren in Saksen. Naait planten voeding staat ook de veevoeding op het pro gramma der Duitsche Proefstations. Natuurlijk is in den loop van den tijd ook hier arbeidsverdee- Diverse meiledeelingeu 708 ling noodzakelijk geworden. Zoo heeft men afzonderlijke inrich tingen voor de landbouw-industrit'n, zooals voor de fabricage van suiker, alkohol, zetmeel, bier enz. Deze houden zich niet alleen met het technische gedeelte, maar ook met de studie der cultuur en productie van de benoo digde grondstoffen bezig. Een proefstation voor aardappelen, fierst en hop wijdt zich aan het bepalen van de waarde van nieuwe variëteiten. Elk jaar worden uitvoerige proeven genomen en de ongeschikte soorten onmiddellijk geëlimineerd. De wetenschappelijke resultaten der onderzoekingen van de Proefstations moeten natuurlijk aan de praktijk ten goede komen, en de gevolgtrekkingen, die men er uit maken kan, aan haar getoetst worden. Ook deze taak viel aan die inrichtingen ten deel en van een praktisch standpunt beschouwd is zij thans haast even belangrijk als het wetenschappelijk onderzoek. Zoolang de toestand van den landbouw in Dnitschland goed was, viel het niet moeilijk praktische landbouwers te vinden, die tot het nemen van proeven wildon medewerken, maar in den tegenwoordigen gedrukten toestand kan men niet verwachten, dat een enkele een eenigszins aanzienlijk offer voor het algemeen zal brengen. Vroeger zelfs is het Maercker niet moeilijk gevallen om in één district, voor veldproeven, jaarlijks een som van meer dan 60,000 gulden beschikbaar te krijgen, die door de landbouwers gaarne bijeengebracht werden. Nu voeren tal van proefstations veldproeven zelve uit en voor die stations, welke zich met de studie van de vraagstukken der plan tenvoeding bezig houden, zijn zij noodzakelijk. Zelfs zal het noodig zijn om verder te gaan en het voorbeeld van de Vereenigde Staten te volgen en proef-hoeven op te richten. Na zijn reis door de Vereenigde Staten in 1893 heeft Makrcker zulk een hoeve bij het proefstation Ilalle gekregen, en nu gaat hij met het plan om er nog twee te vestigen en wel, daar de eerste op een humus ;ichtisj,en leemgrond ligt, op zand- en op zvvaren kleigrond. Deze hoeven kunnen als 't ware een schakel tusschen weten schap en praktijk vormen en den landbouwers noodelooze uitgaven besparen. In Britsch-Tndië be-taat eveneens een soort van proef hoeve en ik geloof dat inrichtingen van dien aard, meer het karak ter dragende van proefvelden, ook hier te lande, vooral voor den 'nlandschen landbouwer, veel nut zouden kunnen stichten. Voor beelden tredeken. De Duitsche landbouwer — en mischien geldthet- Diverso moclwle«lingen 709 zalfde wc' eenigerraate van den Europeeseben planter in Indië— is eenigszins wantrouwend. Bij al het respect, dat hij voor een we tenschappelijke instelling heeft, beschouwt hij "ze toch met een zeker wantrouwen en voedt eenigen twijfel aan de toepasselijkheid van hare resultaten op zijn bedrijf. Doet hij echter een proef op zijn eigen velden en krijgt hij daarmede gunstige resultaten, dan zijn hij en zijn buren overtuigd. Daarom is het zoo wenschelijk, dat de directeur van een proef station voeling met de praktijk houdt. Hij moet in de gelegenheid zijn er op uit te gaan en zich op de hoogte te stellen van de noden en behoeften van den landbouw. Tot middelen om bij de landbouwers belangstelling te wekken behooren in Europa dan nog verder lezingen en wandelleeraars. Zooals reeds werd opgemerkt is een verdeel ing van arbeid in Duitschland noodzakelijk geworden en verschillende proefstation*, geleid door de omstandigheden ol door de bijzondere neigingen hunner directeuren, hebben zich verschillende doeleinden tot taak gesteld. Sommige grootere instellingen, met ruime hulpmiddelen, zijn in staat in verschillende richtingen werkzaam te zijn. Samenvattende heeft men dus: 1. Contrólestations. a. voor het onderzoek van mest en voedingsstoffen. b. voor zaadcontróle. 2. Proefstations die zich in 't bijzonder wijden aan planten voe ding, bemestingsvraagstukken en gronden. 3. ld. voor diervoeding. 4. ld. voor melk en zuivel. 5. ld. voor landbouwindustriën. 6. ld. voor planten-bescherming. In 1888 hebben zich de Duitsche Proefstations vereenigd en het ~Verband landwirtschaftlicher Versuchs-Stationen im Dentschen Reiche" opgericht, dat sinds in verschillende richting nuttig werkzaam is geweest. Teijsmannia 1898, blz. iOO. De verschillende berichten, welke van handelshuizen over den toestand in Cuba ontvangen werden, zijn niet zoo bemoedigend als die van verleden jaar. In het begin van November beproefden verschillende voorname handelshuizen, in de meening, dat de toe- Diverse medeJeeling'efl 710 stand zou verbeteren, de afgebroken relatic's weder aan te knoo pen en tevens om nop; uitstaande gelden te innen. Een dezer firma's deelt mede, dat haar vertegenwoordiger reeds binnen drie weken de overtuiging had opgedaan, dat hiervoor neg minder kans bestond dan in liet afgeloopen jaar. Een groote machinefabriek, die in de meening verke rdc, datde Cubaoogst dit jaar driemaal grooter zou zijn dan bet voorgaande jaar, zond eveneens een vertegenwooidiger uit om te beproeven nieuwe contracten af te sluiten. Tengevolge van de verwoesting van verschillende suiketfabrieken, v\as er veel vraag naar nieuwe machineriën, doch van de 15 eigenaren van suikerplantages, waar mede hij onderhandelde, konden slechts 2 een termijn van betaling vaststellen, waarvoor zij (i maanden tijds vet langden. Drie groote handelaren in ijzerwerken hebben reeds gedurende langer dan een jaar geen orders ontvangen, terwijl op het geheele eiland geen handelshuis gevonden wordt, dal een bestelling van eenige beteekenis doet. Alleen bij het begin dei' campagne was er groote vraag naar stooinpijpen, vlampijpen en ander materiaal, in Febrinri was de navraag reeds beduidend verminderd. Verleden jaar werd door betrouwbare personen de Cubaoogst op 300000 ton geschat, doch de stand van zaken is thans zoo, dat men eraan twijfelt of de productie wel 200000 ton zal bedragen, hoewel enkele van meening zijn, dut de taxatie wel behaald zal wor den. Een reden voor dezen kleinen oogst moet gezocht worden in bet gebrtk aan vee, aan werkkrachten, enz. Ook hebben verscheiden groote plantages van de insurgenten te lijden, omdat zij geweigerd bobben de bevelen van het bestuur der opstandelingen op te volgen. De mooiste oogsten worden tot nog toe in de provincies Santa Clara en Matanzas verkregen. Eenigen tijd geleden heeft een vertegenwoordiger van Ameri kaansebe kapitalisten met grondbezitters over den verkoop van landerijen onderhandeld, volgens latere berichten met goeden uitslag. Louisiana Planter 1808, bh. 173. Het suikerriet werd omstreeks 1828 op de Saudwiclis-eilanden en van den eersten uitvoer, die eenige honderden ton nen suiker bedroeg, wordt pas in het jaar 1841 melding gemaakt. Van af dat oogenblik ging de suikerproductie steeds vooruit en '" bet jaar 1875 onderging zij een beslissende verbetering door liet verdrag tusschen don Koning van deze eilanden en de regee- Dfverse mededeelingeti 711 ring van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Dit verdrag verzekerde aan de suiker van de genoemde eilanden den vrijen in voer in liet gebied der Ver. Staten en hpeft tot de snelle ont wikkeling der suikerindustrie veel bijgedragen. De uitvoer van suiker, die van 1867 tot 1876 gemiddeld 15000 ton bedroeg, steeg van 1876 — 1880 op 86000 ton en bedroeg van 1887 tot 1890 gemid deld 124000 ton; de campagne van 1895 —96 alleen toonde reeds een vermeerdering van 53% niet de voorgaande aan. Het rietverbouwen wordt door de hoogte boven den zeespiegel beperkt, op een hoogte van 450 Meter gedijt het niet meer, hoe wel enkele soorten hierop een uitzondering maken. 12 tot 13 jaren geleden werd een suikerrendement van 7,3 —7,4% verkregen, waarmede men toen reeds tevreden was. Thans ver kiijgt men zonder moeite 9,2 —9,3% en dit cijfer schijnt ook mei volmaakter machineriën nauwlijks te overschrijden te zijn. l)c suikerproductie der eilanden (flavvaii, Maui en Oahu) bedroeg: in 1890,91 140174 ton 1891,92 122279 1892/93 152621 1893/94 106432 1894,95 149627 1895,9 c 225828 1896,97 248555 1897/98 (schatting) 248567 Men heeft ook beproefd beetwortelen op de eilanden aan te planten; zij groeien goed, doch de suikerproductie daarvan was nul, zoodat zij alleen als veevoeder te gebruiken waren. Deutsche Zuckerindustrie 1808, blz. ',13. Door Cli. Perrin is patent genomen op een procédé tot ontkleu rin? en zuivering van suikersappen door middel van zinkhydrocar bonaat. Wanneer men een oplossing van zinksulfaat met een oplossing van koolzure natron vermengt, ontstaat er een neerslag van zinkhydrocarbonaat. *) Perkin nu heeft ontdekt dat, wanneer men bij een vloeistof,die organisebe of kleurende stoffen bevat, een hoeveelheid zinkhydro- *) Het op deze wijze verkregen neerslag is een bagitoh oarbinaat van afwisselende samenstel ling, liet is des te waierhoudender en des te basisehor, hoe meer water aanwezig en hoe uooger de temperatuur der vloeistof is. (Red.) 712 Diverse mededeelingen carbonaat voegt en goed doorroert, deze verbinding genoemde stof fen opneemt, waardoor zij onoplosbaar in water worden, terwijl zij in een alcalische oplossing van koolzure natron oplosbaar blijven. Dit procédé kan op sappen, stropen enz. op de volgende twee manieren toegepast worden. I. Dooi' het zinkhydroearbonaat, verkregen op de hierboven aan gegeven wijze met de sappen te vermengen en gedurende eenige mi nuten goed door te roeren, waarna dit mengsel door een filter, on verschillig van welke constructie, gefiltreerd wordt. Dezinkveibin ding, die de organische en kleurende stoffen insluit, blijft op het fil ter achter, terwijl het sap zuiver en helder afloopt, liet neerslag Wordt om de achterblijvende suiker uit te loogen met warm of lauw water uitgezoet. 11. Het zinkbydroearbonaat niet het vloeistofn.engsel, waarin het zich gevormd heeft, laat men in een filterpers loopen. Zoodra de kamers met het carbonaat gevuld zijn, sluit men den toevoer daarvan af en zoet met warm water uit, totdat het afzoetwater geen zwavelzure- of koolzure natron meer bevat. Thans kan met het filtreeren van het sap begonnen worden, zoodra men bemerkt, dat de vloeistof niet meer helder afloopt, sluit men den saptoevoer en zoet verder uit . Het zinkbydroearbonaat wordt met een warme oplossing van koolzure natron en daarna met warm water uitgewasschen, waar na de filterpers weder tot gebruik gereed is. Sucrerie indigène et coloniale 1898, blz. AGö. De afgeloopen campagne in Qaeenslaml toont weder een voor uitgang aan, wat de uitbreiding der met riet beplante oppervlakte e n de totale suikerproductie betreft. Het gemiddelde rendement Per H. A. is echter iets lager geweest. Geoogst werden '20(556 11. A.. welke 102386 ton suiker op brachten of 33-28 11. A. en H7Bl ton meer dan het vorige jaar. Gemdleld werd 3,80 ton tegen 3,90 ton in 1895—96 per 11. A. verkregen. Om met de bietsuiker te kunnen concurreeren wordt alle moei te gedaan om den kostprijs der suiker te verlagen. Met goed ge- VlJ lg wordt bezuiniging op de fabrieken toegepast, de methoden der suikerbereiding laten echter nog veel te wenschen over, hoewel het voordcel van betere bewerking, bemesting, bevloeiing enz. hoe langer hoe meer ingezien wordt. 713 Diverse mededeelingeii 'let aantal der in werking zijnde fabrieken wordt steeds min der, kleine ondernemingen kunnen niet meer concurreeren en zijn genoolzaakt liet bedrijf te staken; nieuwe eentraalfabrieken worden echter aangebouwd. De vooruitzichten voor het campagnejaar 1897 —93 zijn niet bijzonier gunstig, daar bet riet in het Zuiden der kolonie veel door vorst g.deden heeft. Men schat de met riet beplante oppervlakte, die verwerkt zal worden op 3''892 11. A., die gemiddeld ongeveer 3,13 ton suiker zullen opleveren, hetgean een totale productie zou zijn van 97003 ton. De volgende tabel geeft een algemeen overzicht van de resul taten der beide laatste jaren: 1890—97 1895-96 Aanplant 11. A. 37340 33953 Vermalen » » '20050 23328 Kr werd gewonnen: Suiker ton 102380 87005 Melasse » 14092 9932 Rum Liter 400725 482103 Invoer v. rum » 121972 110792 Uitvoer » » 102422 100598 Invoer v. suiker ton — 42 Uitvoer » » 75018 03605 Ondernemingen in werking 80 91 Spiritus branderijen 5 0 Da distillatie van rum schijnt niet zeer loonend te zijn en gaat niet vooruit. De inspecte. ir der branderijen meldt in zijn jaarbe richt, dat van de in het jaar 1890 verkregen 13,002000 Liter melasse ongeveer 2,270000 Liters afgedistilleerd werden en de rest on benut bleef. De suikeruitvoer van 75048 ton vertegenwoordigde een waarde van f 10,630704 en gingen bijna ui tl uitend naar de andere Brit sche Australische koloniën. /). Haad.-Arch. Februari 1898. Een groote suikerfabriek, die den naam zal dragen: „Empresa Azucarcra del Paraguay" wordt door een rnaitschappij met een kapitaal van f 1,(580000 in de onmiddellijke nabijheid van de spoorwegbrug over de rivier Febicuary in Paraguay gebouwd. 714 Divei'se mede leelingeii Men rekent, bij een duur der campagne van 6 maanden, op een jaarlijksche productie van 1380 ton, een hoeveelheid die bestemd is den op rond 1151 ton geschatten jaarlijkschen invoer (uit Frank i'ijk en Oostenrijk) onnoodig te maken. Hel benoodigde riet zal geleverd worden door de velden, die aan den spoorweg gelegen zijn. Vrager Zuckermarkt 1898, hl:. 79. Da suikerproductie der atgeloopen campagne in Egypte heeft niet an de verwachtingen beantwoord; voor een groot gedeelte is dit te wijten aan de slechte weersgesteldheid gedurende de maanden December en Januari, daar het verscheidene nachten vroor, waardoor het riet beschadigd werd; een abnormaliteit, die d<' oudste inwoners zich niet herinneren beleefd te hebben. Op 30 December en '2ü Januari werd in de nabijheid van Ka'iro een temperatuur van —2° geconstateerd. De export van Egyptische ruwsuikcr bedroeg van 1 Jan. tot 31 December 1897 1,458365 caotar = 92918 ton, een waarde ver tegenwoordigende van G 34518 Egyptische ponden = f 7,899750, «lus 07895 K. G. minder dan verleden jaar (1896). De invoer aan geraffineerd in alle soorten beliep gedurende hetzelfde tijdsverloop 2,899300 K. G., dus 927900 K. G. meer •lan in 1896. Deutsche Zucker industrie IX9B. hl:. 470. Men is in 't algemeen geneigd te gelooven, dat de rookwolken, die uit de schoorsteenen der fabrieken ontsnappen, een belangrijke hoeveelheid brandstof medevoeren. Reeds vroeger zijn door SciiF.ußK.n- Kksnkr pogingen gedaan om aan te toonen, dat men zich een overdreven voorstelling van de verloren hoeveelheid brandstof haakte en Tatlock heeft deze meening door talrijke proeven be vestigd. Hij bepaalde eerst door chemische analyse de quantitatieve en lualitatieve samenstelling der brandstoffen en vond voor de steen kolen, waarmede de proeven genomen weiden, de volgende samen stelling: 715 ÜiyeiSc meledeelingefl Gas, teer enz. 37,03 Koolstof 40,97 Zwavel 0,40 Asch '2,72 Water 9,28 Berekent men volgens deze gegevens de warmte, welke door deze steenkolen bij de verbranding ontwikkeld wordt, dan blijkt het, dat de vluchtige bestanddeelen, zooals gas, teer enz. slechts 15% van de totale caloriën leveren, terwijl de koolstof 83 levert. De steenkolen echter, die in de industriën als brandstol ge bruikt Worden bevatten geen 37% vluchtige stoffen, zoodat. hun aandeel in de wanntcproduetie minder bedraagt dan 15%. Bij het tweede gedeelte van het onderzoek werden de gissen evenals het roet, afkomstig van do verbranding der steenkolen. met de meeste zorg verzameld, en onderzocht. Hierbij werden de volgende resultaten verkregen: Opgevangen gas Dikke zwarte rook Weinig zichtbare in volumen % rook, in volumen % Koolzuur 5 3,5 Kooloxyde — — Koolwaterstoffen sporen — Stikstof 79,9 79,0 Zuurstof 15,1 10,(5 Vaste producten (roet) Koolstofverbindingen 0.715 Gr. per M.3. Minerale stoffen 0,478 » » » De verbranding van l ton steenkolen levert gewoonlijk '20320 M 3. gas met een gehalte van gemiddeld 5 volumen procenten kool zuur, bij gewone temperatuur en druk gemeten. Deze bevatten dus 26320X0,715=18800 Gr. koolstofverbindingen en 26320 X 0,478 = 12600 Gr. minerale stoffen, dus slechts 18,8 + 12,6 = 31,4 K.G. per ton. Men ziet hieruit, dat het verlies aan caloriën dooi' den rook in verhouding tot de caloriën van de brandstof ongeveer 0,74% bedraagt, dus onbeteekenend is. Uit het oogpunt van besparing geven de rook- of roetvangers dus geen voordeel, doch zooals de Deutsche Chcmiker Zeitung terecht opmerkt, geven toestellen zooveel andere voordeelen, dat bet te wenschen ware, dat zij overal gebruikt werden. Bullet. de l'Assoe. des Chimistes t*9B, blz. 877. 716 Diverse mededeelingeil Te Honolulu (Sandwichs-eilanden) zal een groote suiker raffinaderij opgericht worden. Deutsche Zuckerindustrie 1898, blz. 325. liet teruggaan van zaadbieten, een vraagstuk, dat indirect ook wel van belang is voor de rietcultuur, n.m. daar waar liet geldt de voortplanting van riet door zaad, werd voor do beetwortelcultuur door Prof. Westebmeuer aan een serie proeven onderworpen. Onderde vele moeilijkheden, waarmede de goeie cultuur van zaïd nieten te kampen heeft, wordt dikwijls opgenoemd hetvereischtede zaadplanten ver van alle minderwaardige exemplaren te kweeken. Door den wind zou namelijk de mogelijkheid bestaan, dat het stuifmeel van deze laatste soorten op de rijke variëteiten overgebracht werd, waardoor de kwaliteit van het zaad achteruit zou gaan. Indien dit waar is, dan zou voorzeker de zaadbietcultuur zoo ver mogelijk van alle andere soorten moeten plaats hebben, om alle onge wenschte kruisingen te voorkomen en om de zuiverheid van het sap te behouden. Zaadbietcultuur in de nabijheid van andere velden zou dan onmogelijk zijn, daar dan te veel gelegenheid tot opname van vreetid stuifmeel bestaat. Prof Westermeijeb heelt in deze richting eenige proeven genomen, waardoor de boven vermelde vrees geens zins bewaarheid wordt. Er werden namelijk zeven partijen zaad bieten met een suikergehalte van 1K,2 tot 19 pet. in 2 deelen ver deeld. De eerste zeven gedeelten werden afzonderlijk uitgeplant, zoodat vermenging me' vreemd stuifmeel onmogelijk was. De tweede zeven gedeelten werden tusschen andere uitgeplant, die ongeveer 5 pet. lager in suikergehalte waren. Van elk van deze ge deelten werd het zaad afzonderlijk verzameld en bewaard, en in het voorjaar van '97 onder dezelfde omstandigheden uitgezaaid. Na den oogst werden de beide partijen zoo zorgvuldig moge lijk onderzocht. Hierbij bleek, dat het gemiddelde suikergehalte van de afzondei lijk uitgeplante bieten 16,55 pet., terwijl het sui kergehalte van de bieten, waarvan de moederplanten tusschen min derwaardige planten gestaan hadden, 16,61 pet. bedroeg. Zonder uit deze proeven nu direct al een eindoordeel te wil len trekken, gelooft prof. Westermeijer toch niet, dat de nabijheid v an mindere soorten een zoodanigen invloed op de zaadbieten heeft als wel beweerd wordt; in elk geval zijn meerdere proeven m deze richting zeer gewenscht. Indische Mercuur 1898, blz. 373. Diverse mciledeclinjjeri 717 Zichtbare voorraad van suiker, Mei 1898. 1898 1897 1896 Engeland 28 Mei BUOOO 93737 123372 ton. Frankrijk 1 » 404279 475328 384743 » Duitscbhnd 1 » 769213 668224 737947 » Hamburg 25 » 100000 67700 191C00 » Oostenrijk 1 » 411711 464320 434846 » Triest 28 » 12800 16500 29400 » België 15 » 86808 78355 52136 » Nederland 15 > 76713 81289 70025 » Zeilend n. Europa 21 » 23451 11023 12880 » Totaal in Europa 2,024975 1,956476 2,036349 ton. Ver. Staten 25 Mei 341000 596290 232820 » Cuba » » 85000 27641 62897 » Zeil. n. N. Am. 24 » 22857 5017 24569 » Totaal in Amerika 448857 628951 320286 ton. Totaal-generaal 2,473832 2.585430 2,356635 » Prager Zuckermarkt 1898, blz. 4i?i. Europa, 22 Juni. Duitschland. Eindelijk schijnt dan toch het znmerweder zijn intrede gedaan te hebben. Wel vielen er in som mige streken eenigc regenbuien, terwijl in andere door warmte en wind de bodem sterk uitdroogde, doch de weersgesteldheid is gedurende de laatste 2 weken veel gunstiger voor den plantengroei te noemen. De stand der bieten is over bet algemeen nog achterlijk, door gunstig woei- kan hierin echter nog veel verbetering verwacht worden. In sommige hoog gelegen streken, waar door het plotse linge invallen van warmte de bovengrond sterk uitdroogt, zouden cenige regenbuitjes zeer welkom zijn. In Oostenrijk had het weder, hoewel het zeer afwisselend was, toch een goeden invloed op de bietontwikkeliog, zij blijft echter nog steeds achterlijk. In Frankrijk was de weersgesteldheid zeer regenachtig, de bieten lijden door te groote vochtigheid en gebrek aan warmte; ook hier blijft de ontwikkeling der bieten zeer ten achteren. Uit Rusland worden minder goede berichten ontvangen; de bieten hebben veel te lijden door de slechte weersgesteldheid en beschadiging door insecten. 719 Statistiek, oogst- en marktberichten, en/ In Nederland en België vielen zware regenbuien, hoewel hierdoor de toestand voor de bieten niet bijzonder voordeelig was. staan zij toch zeef goed; warm droog weer is echter dringend noodig. Koloniën. De oogst op Cuba is afgeloopen, het jonge riet staat goed, algemeen verwacht, men echter, dat de suikerpro ductie van de a.s. campagne belangrijk minder zal bedragen, dan die van den nu afgeloopen oogst. In Louisiana viel een weinig regen, echter lang niet voldoen de om in de behoefte te voorzien, de stand van het riet is niet bijzonder mooi te noemen. Op Barbados en Trinidad viel in den laatst en tijd zeer weinig regen, het riet ontwikkelt zich zeer langzaam. De suikerafsche pingen van Trinidad bedragen tot 8 Juni 34698 ton, tegen 40559 ton in het vorige jaar. In Demerara was de weersgesteldheid bevredigend te noemen, afgescheept werd tot Juni 38001 ton suiker. Socrabaia, 2!) Juli. Sedert ons laatste bericht kwamen slechts enkele afdoeningen 11/14 voor tot /'ü';». Voor Kraksaanlevering werd zelfs f6 l |s geaccepteerd, waartegen ook in den Westhoek afdoeningen plaats hadden. Suikerverkoopcn, oogst 1898, tot en met 15 Juli, voor zooverre die bekend zijn geworden. 5,670500 Pikol totaal vorige lijst: 10000 » Winongan f frk No. 11 —14 10000 » Adiwerna » » » 10000 » Bandjardawa » » » 5000 » Gajam » » » 10000 » Sragie » * » 10000 » Pangka » » i 40000 » Majong rest » » » 10000 » Pagottan » » % 10000 » Remboen » » » 10000 » Karangsoewoeng » » » 10000 » Bandjardawa » » » 10000 » Djatiewangie 7 » 15—17 Totaal 5,815500 Pikol. 720 Statistiek, oogst- en marktberichten, enz van afzien, te meer daar we de vrees koesterden, dat de serch ziekte een groot beletsel zou zijn. Waren toen reeds screhvrïje variëteiten bekend geweest, dan had er meer aanleiding bestaan selectie ook op suikerriet toe te passen. In 1893 schreef ik (Archief I blz. 370): „Wel schijnt mij de besproken methode van veredeling van riet van groot belang, in dien onverhoopt de cultuur van Cheribonriet om de serehziekte zoude moeten worden opgegeven. Dan zou men door selectie kunnen trachten om, uit eenige der tallooze zaad variëteiten of cene andere tegen sereh bestande rietsoort, een riet te kweeken, waarvan het suikergehalte de cultuur loonend maakt." Het is wel opvallend, dat na de uitbreiding van verschillende screhvrijc, maar niet bijzonder suikerrijke variëteiten, het vraag stuk op Java niet verder onderzocht werd, daar we anders hier in bijna elke richting de andere rietsuikerlandcn vooruit zijn. Bij mijne komst op het proefstation besloot ik in deze rich ting proeven te nemen. Hiervoor was inde eerste plaats noodig te constateeren, dat werkelijk verschillen in suikergehalte bestonden. Zooals bekend mag worden geacht, had dit het vorige jaar plaats met eenige duizenden netplanten (Mededeelingf n Proefstation Oost- Java No. 41, Archief 1897, blz. 835) van verschillende varië teiten. Reeds toen werd een eerste aanwijzing verkregen, dat selectie werkelijk mogelijk was, daar eene generatie-zaadplant, die reist vier jaar vroeger uit zaad was ontstaan, aanzienlijk geringer afwij king in samenstelling der afzonderlijke planten en stengels ver toonde, dan de andere onderzochte variëteiten, die reeds langen tijd gelegenheid hadden gehad te varieeren. Stelt men de variatie bij de generatie zaadplant 100=100, dan bedroeg ze bij Puri 132, bij Chunncc 160, bij Fidsji 172 en bij Kerah 217. Toen het bleek, dat de rietplanten werkelijk verschillen in suikergehalte vertoonden en zelfs zeer grootc verschillen, moest het bewijs geleverd worden, dat de nakomelingen der suikerarme en suikerrijke planten ook weer suikerarm en suikerrijk waren. Natuurlijk was niet te verwachten, dat reeds dadelijk alle af stammelingen der suikerrijke planten suikerrijk zouden zijn en omgekeerd, die der suikerarme weer suikerarm. Behalve erfelijk- J. 1). Kubus. Belootie van suikerriet 722 heid hsbbcn zioveel andere omstandigheden invloed op het suiker gehalte van een bepaalde plant, dat ook nu weer op een sterke variatie kon gerekend worden. Bij het slagen der proef moest echter de gemiddelde samenstelling der suikerrijke planten beter zijn, dan die der suikerarme. Wanneer men bedenkt, dat Vilmorin 12 jaar noodig had om Het gemiddeld suikergehalte zijner bieten 4% te verbeteren, dan kon men ook bij het riet niet verwachten in één jaar een groote sprong voorwaarts te doen. Om klimatologische, grond- en andere verschillen te elimineeren Werden van elke variëteit, zoowel de bibit der suikerrijkste als die der suikerarmste planten geplant, onder zooveel mogelijk gelijke omstandigheden. Eiken ochtend werden de stekken van het den vorigen dag onderzochte riet naar den tuin gebracht en in onmiddellijk aan elkaar grenzende geulen uitgeplant. De verkregen resultaten volgen hieronder. Bij eenc variëteit doel ik de resultaten uitvoerig mede, om te doen zien, hoe uit de talrijke cijfers ten slotte de einduitkomst gevonden wordt. Bij de andere vermeld ik alleen deze einduitkomsten, toegelicht door grafische voorstellingen. Van Fhlsjiriet werden van 28 Juli— 1 Aug. 1897 17 geulen beplant met stekken van planten, die meer dan 14% winbare sui ker opleverden en 21 geulen met stekken van planten, die minder dan 10% winbare suiker bevatten. Hiervan werden G en 7 Juli On— * J ö, respectievelijk 339 planten geoogst, die op twee achtereen ogende dagen onderzocht werden. Stengels, die oerdroogd of door ooorders aangetast waren werden niet mede vermalen, evenmin Jonge uitloopers (sogolans, bongs). Elke plant werd genummerd en de bibit van hetzelfde num- Tne r voorzien. liet riet werd gewogen, in een laboratoriummolentje Ult geperst en het sap met het nummer naar het laboratorium ge dacht, waar het eerst door fijn kopergaas gefiltreerd en daarna °P de gewone manier Brix en suikergehalte bepaald werd. Voor °t polariseercn werd gebruik gemaakt van een I J ELLET'sche buis, Wa ardoor het mogelijk was met 2 laboratoriummolentjes 4—500 planten per dag te onderzoeken en de uitkomsten te berekenen, en minslc wanneer de uitstoeling niet groot was. 723 .T. D. Kobus. Selectie van suikerriet Fidsjiriet uit stekken van suikerrijke planten. .T. D. Kobus. Selectie van saikerriet 724 725 .T. D. Koiius. Selectie Tan suikerriet 726 .1. D. Kobus. Seteoiïe van suikerriet J. D, Kobus. Selectie van suikerriet. 727 728 J. D. Kobus. Selcotio van suikerriet. Fidsjirict uit stekken yan suikerarme planten. .1. D. Kobus. Selectie van suikerriet, 729 730 .t. D. Kobus. Selectie van Suikerriet 731 J. D. Kobus. Selectie van suikerriet. 732 J. D. Kobus. Selectie van suikerriet. 733 J. I). Kobus. rfcloctio van suikerriet. Het bleek, dat de winbare suiker bij de suikerrijke planten varieerde van 7 —16%, bij de suikerarme van 3 —16%. Het vol gende overzicht moge verduidelijken hoe het gehalte aan winbare suiker bij beide groepen uiteenliep. % Winbare Planten uit stekken van Munten uit stekken van suiker. silikerrijke planten. suikerarme planten. 3—4 0 1 = 0,3% 4—5 0 0 5 — G 0 2 = 0,6 » 6—7 0 4 = 1,2 » 734 .T. D. Kobis. Selectie van suikerriet. % Winbare Planten uit stekken van Planten uit stekken van suiker. suikerrijke planten. suikerarme planten. 7—B 1 = 0,3% 8 = 2,5 » B—9 8 = 2,7 » 19 = 5,8 » 9 — lü 13 = 4,4 » 34 = 10,4 » 10 — 11 27 = 9,2 » 52 = 16,0 » U — 12 40 = 13,6 » 63 = 19,3 » 12 — 13 46 = 15,6 » 63 = 19,3 » 13 — 14 70 ■= 23,8 1 51 = 15,6 » 14 — 15 49 = 16,7 » 12 = 3,7 » 15 — 16 32 = 10,9 » 17 = 5,2 » 16 — 17 8 = 2,7 » 1 = 0,3 » Er is derhalve eene duidelijke toename van het aantal suiker- J 'ijke planten bij de eerste groep, eene duidelijke neiging om meer suikerarme planten te producceren bij de tweede. In een grafische voorstelling komt dit verschil zeer duide lijk uit. De wijze waarop de hier gebezigde grafische voorstellingen geconstrueerd worden is dezelfde, die het vorige jaar gevolgd werd, Voor de duidelijkheid wil ik ze evenwel nog nader beschrijven. In fig. I en de daarmede overeenkomende worden op de hori zontale of abscissenas de procenten winbare suiker aangegeven e n loodrecht daarop uitgezet het procentisch aantal planten, dat een bepaalde hoeveelheid winbare suiker bevat. Hoe meer de lijn, die de verschillende zoo verkregen punten verbindt naar rechts u gt, hoe hooger het suikergehalte. In fig. II daarentegen worden de procenten winbare suiker op de verticale of ordinatenas aangegeven en loodrecht daarop uit gezet het procentisch aantal planten, dat minder winbare suiker be- Vi *t, dan met het overeenkomstige punt der ordinatenas overeenkomt. Hoe hooier de lijn loopt, die hier de verschillende punten v erbindt, hoe beter het gehalte aan winbare suiker. Richt men uit eenig punt (b. v. 20) der abscissenas eene lood '9D op, totdit ze de gecinstrueerde lijn (kromme) snijdt en laat u it het snijpunt eene loodlijn neer op de ordinatenas, dan zal deze Matste loodlijn in ons geval de ordinatenas snijden bij 9,9 (suiker ar fflo groep) resp. 11,3 (suikerrijke groep). Dit beteekent, dat bij 'ie suikerarme planten er 20% zijn, die minder dan 9,9% winbare S| iiker bevatten en bij de suikerrijke 20%, die minder dan 11, h% winbare suiker opleveren. Een dergelijke loodlijn in het punt 50 735 .t. D. Koiius. Selectie vnn suikerriet der abscisseDas opgericht, snijdt de kromme in een punt, dat op de orJinatenas correspondeert met de gemiddelde samenstelling der onderzochte planten. Zoo bevatten bij bet Fidsjiriet de suikerarme planton gemiddeld 11,7% winbare suiker, de suikerrijke 13,2% of een voordeel van l\a % ten gevolge der selectie. Natuurlijk is dit voordeel ten op zicbte van de gemiddelde samenstelling van Fidsjiriet niet zoo groot, maar dat liet bestaat volgt onmiddellijk uit het bier gecon stateerde verschil. De Engelsen-Indische variëteit Pnri, waarvan het vorige jaar eveneens de stekken van eenige suikerarme en suikerrijke planten werden uitgeplant, bood veel minder kans op een gunstig resultaat, J. D. Knbns. Selectie van suikerriet 736 da ir het grootste verschil in winbare suiker der onderzochte plan ten slechts 5% bedroeg tegen 12% bij het Fidsjiriet. Daardoor moest tusschen suikerarrnc en suikerrijke [danten, waarvan de stekken werden gebezigd, het verschil in gehalte aan winbare suiker veel kleiner worden; het bedroeg dan ook maar tegen 4% bij de vorige soort. Hoewel de gemiddelde samenstelling van de nakomelingen der suikerarrnc en suikerrijke phnten gelijk bleek, was er toch cene 737 J. D. Kobus. Seleotie van auikerriel duidelijke neiging tut variatie iu de door ons gewenschte richting op te merken. Wij vonden namelijk: % Winbare Planten uit stekken Planten uit stekken Suiker. van suikerrijke planten. van suikerarme planten. 1 — -2 Ü 1=2% 2-3 0 I=2» 3—4 U 2 = 3,9 » 4—5 1 = 0,7% 3 = 5,9 » s—o 5 = 3,3 » 5 = 9,0» 6-7 15 = 9,9 » 2 = 3,9 > 7—B 14 = 9,2 » 4 = 7,9» B—9 22 = 14,6 » 5 = 9,9 » 9 — 10 25 = 16.6 » 3 = 5,9 » 10-11 22 = 14,6 • 9 = 17,0» 11 -- 12 24 = 15,9 » 9 = 17.6» 12 — 13 12 = 7,9 » 7 = 13,3» 13 — 14 5 = 3,3 * 0 14 — 15 3 = 2,0 » 0 15 —16 2 = 1,3 » 0 16 — 17 0 0 17 -18 1 = 0,7 » 0 151 51 Bij de afstammelingen der suikerrijke planten bevatten dus ruim 7% een hnoger gehalte aan winbare suiker dan de beste der suikerarme groep en omgekeerd bij de afstammelingen der suiker arme planten ruim 7% een kleiner gehalte aan winbare suiker dan de slechtste der suikerrijke groep. Op de grafische voorstellingen 111 en IV, vooral deze laatste, komt dit verschil zeer duidelijk voor den dag. De derde variëteit, waarmede selecticproevcn werden genomen was Kerah. Hierbij werden het vorige jaar in het begin eiken dag de stekken der 10% suikerrijkstc en 10% suikerarmste planten uitgezocht, maar daar de grondsoort, waarop dit riet geplant was nog al varieerde (zie meded. Proefst. ü. J. N. S. 45, blz. 3, Archief 1898, blz. 49) verschoven de grenzen telkens, zoodat nu eens planten boven 14 en beneden 10% winbare suiker werden uitgeplant, dan weer boven 42 en beneden 8 enz , terwijl bij de 738 J. D. Kobus. Selectie yan suikerriet andere variëteiten, die later onderzocht werden vaste grenzen werden aangenomen. 739 3. D. Kobus. Selectie van Buikerriet Toch bleken ook hier de suikerrijkc planten gemiddeld suiker rijker nakomelingen te produceeren. Het aantal onderzochte planten bedroeg hier ruim 2000. 740 J. D. Kubus. Seleutio van suikerriet De resultaten waren als volgt: % Winbare Planten uit stekken van Planten uit stekken van Suiker. suikerrijke planten. suikerarme planten. o—l 0 1 - 0,1 % 1-2 1 = 0,1 % 0 2— 3 - 3 -— 0,'2 » 1 — 0,1 • 3— 4 9 — 0,7 i 8 — 0,8 » 4— 5 7 = 0,0 » 17 = 1,7 » s—o 22 = 1,8 i 50 — 5,1 » 0— 7 50 = 4,7 » G 3 = 0,4 » 7— 8 100 = 8,8 » 113 = 11,5 » 8— 9 173 =s 14,4 i 138 = 14,1 » 9-10 246 == 20,4 » 159 = 16,3 » 10-11 231 = 19,2 » 101 = 10,5 » 11—12 100 = 13,3 » 112 — 11,5 » 1i2—13 107 — 8,9 » 95 = 9,7 » 13—14 53 = 4,4 » 42 = 4,2 » 14-15 22 s 1,8 » 18 — 1,8 » 15—1 G 8 z= 0,7 • 3 = 0,3 » 120 i 981 Graphisch voorgesteld vindt men deze cijfers in fig. V en VI; uit deze laatste blijkt, dat de afstammelingen der suikerrijke plan ten iets over 0,3 % winbare suiker meer bevatten. Met de Engelsch-Indische variëteit Chunnee werd eveneens selectie beproefd en ook bier bleef het succes niet achterwege. Het verschil tusschen de gemiddelde samenstelling der suiker rijke en suikerarme groep was zelfs grooter dan bij een der andere variëteiten, maar daar slechts ruim 120 planten onderzocht werden, is het wel mooglijk, dat dit groote verschil (VU°/ a winbare suiker) gedeeltelijk aan toevallige oorzaken is toe te schrijven. liet onderzoek gaf de volgende cijfers: % Winbare Planten uit stekken van Planten uit stekken van Suiker. suikerrijke planten . suikerarme planten. 3- 4 0 2= 3,8% 4- 5 1 = 1,8% 0 5- 0 0 4= 5,0 » 6- 7 0 0= 8,3 » 7—B 2 = 3,5 i 12 ;= 16,7 ■ 8-9 2= 3,5 » 10 = 13,9 » 9-10 11 =19,3 » 1-7 -23,6 » 741 .t. n. Knbus. Snlectie van suikerriet % Winbare Planten uit stekken van Planten uit stekken van Suiker. suikerrijke planten. suikerarme planten. 10—11 9 — 15,8 » 7= 9,7 » 11—12 10 = 17,5 » 7= 9,7 » 12—13 12 = 21,0 > 1 = 1,4 » 13—14 4 = 7,0 » 4= 5,G » 14-15 4= 7,0 » 2= 2,8 » 15—10 1= 1,8 ï 0 16-17 1 = 1,8 » 0 Graphisch voorgesteld vindt men deze cijfers in fig. VII en VIII. Men ziet uit de laatste figuur, dat de gemiddelde gehalten aan winbare suiker der beide groepen bedragen 9,1 resp 11,35%. 742 j. f). KobilB. Selectie van suikerriet De eenige rietvariëteit, waarbij de selectie niet gelukte, was 6. Z. 100. Reeis voorheen vermeldde ik, dat het vorige jaar ge bleken was, dat het suikergehalte der planten veel minder 743 J. T>. Kolius. Selectie van suikerriet varieerde ilan bij andere variëteiten en dat dit m. i. veroorzaakt werd, doordat hier veel minder tijd tot variatie was geweest, daar G. Z. 100 in 1894 voor het eerst door stekken werd voortge plant en dus bij het begin der selectie eerst drie stekkengeneraties oud was. Het was das moeilijk het vorige jaar bij deze variëteit planten uit te zoeken, die eenigszins belangrijk in suikergehalte verf eb il den en de beste planten der suikerarme groep bevatten slechts 2% minder winbare suiker dan de slechtste der suikenijke. Tech konden nog maar weinig stekken van elke groep uitgeplant worden en bedroeg 744 J. D. Ivulmh. Selectie fan suikerriet het totale aantal planten niet meer dan 50 Hiervan waren 23 afstammelingen van suikerrijke, 33 afstam melingen van suikerarme planten. 745 J. D. Ivot>m. Selectie vdn suikerriet De samenstelling was de volgende: % winbare Planten nit stekken van Planten uit stekken van Suiker. suikerrijke planten suikerarme planten B—9 1 = 4,35% 0 9—lo 3 = 13,0 » 0 10—11 0 4 = 12,1% 11—12 1 = 4,35 » 2 = 6,1 » 12—13 (i = 26,1 i 4 — 12,1 » 13- 1 4 1 =. 4,35 » 5 = 15,2 > 746 .f. D. Kobus. Bèlectie van suikerriet % Winbare Planten uit stekken vnn Planten uit stekken van Suiker. suikerrijke planten suikerarme planten 14—15 5 = 21,75% 9 = 27,*2% 15—10 5 = 21,75 » 2 = 0,1 » 10—17 1 = 4,35 » 0 = 18,2 » 17—18 1 = 3,0 » Graphisch voorgesteld vindt men deze cijfers in tig IX en X. Uit de laatste fig. volgt, dat het gemiddelde winbare- suikergehalte der afstammelingen van suiker rijke planten 0,6 % kleiner is. dan bij de afstammelingen van suikerarme. Uit de sterke schommelingen der geconstrueerde krommen blijkt evenwel, dat te weinig planten onderzocht zijn om een betrouwbaar gemiddelde te verkrijgen. Hoewel in mindere mate, vertoonen zich dergelijke schommelingen ook op fig. 111 en VII bij Puri en Chunnee, waar ook te weinig planten voor de selectie disponibel waren. Bij de proeven van Edson was gebleken, dat de afstammelingen der suikerrijke planten minder riet produceerden dan de nakome lingen der suikerarme. Wanneer dit regel mocht, zijn, zoude zoodoende de selectie geheel en al illusoir kunnen worden. Ik liet 747 J. D. Jiobus. Sütcctto vati suikerriet daarom liet gewicht van alle onderzochte planten bepalen on vond dat bij onze onderzoekingen eerder het tegendeel plaatshad. Wij vonden namelijk: Gemiddeld gewicht Afstammelingen van Afstammelingen van Rietvariëteit ~ ... , . ~ , . suikerrnke planten. suikerarme planten. Fidsjiriet 3,009 K.G. 2,547 K.G. Puririet 4,49.") » 4,146 » Kerahriet 2,471 » 2,290 » Cbunneeriet 2,054 » 3,118 » G. Z. No. 100 2,941 » 2,097 » I'let zeer afwijkende cijfer bij Chunneeriet zoude misschien verklaard kunnen worden door de buitengewoon sterke uitstoeling dezer dnnstengelige variëteit, waardoor het geringe gehalte aan winbare suiker bij de zwaarste planten zoude kunnen worden ver oorzaakt door een groot aantal relatief jonge stengels, die onder de dichte bladmassa n : et zoo spoedig rijpen. In elk geval blijkt, dat kwaliteitsverbetering niet met gewichts vermindering behoeft samen te gaan. Met alle 5 variëteiten werden de proeven voortgezet, in dier voege, dat van de suikerrijke groep telkens de stekken der suiker rijkste planten werden gebruikt en van de suikerarme groep, de bibit der suikerarmste. Zoo werden bij Puri uitgeplant afstammelingen van planten met meer dan 12 % W. S., naast afstammelingen van planten met minder dan 7%, bij Chunnee waren deze grenzen 12 en 7 1 /» %, bij Fidsji i4'/j en 10 %, bij Kerah 13 en 6'/„ dus overal grooter verschil dan het vorige jaar; bovendien stammen deze stekken reeds van twee generaties suikerrijke, respectieve suikerarme planten af, zoodat waarschijnlijk eventueele verschillen het volgend jaar sterker geprononceerd zullen zijn dan nu. Rij de generatie-zaadplant No. 100 werd op nieuw met selectie begonnen en deze nu op een veel grooter aantal planten toegepast dan het vorige jaar mogelijk was. Eveneens werd een nieuwe hoeveelheid Fidsjiriet in behan deling genomen, waarvan de stekken afkomstig waren van de suikerfabriek Brangkal. Fidsjiriet van eigen stekken was hiervoor minder goed te gebruiken, gedeeltelijk omdat het afkomstig was van de planten, die het vorige jaar eene gemiddelde samenstelling hadden, gedeeltelijk omdat het slecht gegroeid was. 748 J. D. Kntnn. Selectie vnn iulkerrlet Er werden Glso planten onderzocht, welke de volgende samen stelling vertoonden : % Winbare Suiker. ü - 1 1 = 0,2% I—2 1 = 0,2 i '2—3 3 — 0,5 » 3—4 3 = 0,5 » 4—5 9 = 1,4 » 5 - G 18 = 2.8 » 6—7 18 = 2,8 » 7—B 53 = 8,2 » B—9 63 = 9,7 » 9 —10 83 = 12,7 » 10 — 11 99 = 15,1 b 11 —12 113 = 17,3 » 12 - 13 78 = 12,0 » 13 —14 58 = 8,9 » 14 -15 40 = 6,2 » 15—16 8 = 1,2 » 16—17 2 = 0,3 » Hiervan werden uitgeplant de afstammelingen der planten met meer dan 14 en minder dan 7% winbare suiker. De analyses en gewichten der uitgezochte planten worden hier onder medegedeeld : Fidsjiriet. 749 J. D. Kobus. Selcetii-' van suikciriut Fidsjiriet. 750 J. D. Kubus. Selectie van suikerriet We zien dus, dat 55 slechte planten 134,05 K. G. wogen, 51 goede daarentegen 192,41 K. G. of 2,45 resp. 8,77 K. G. per stuk. Verder werd op dezelfde wijze onderzocht Wit Manilla-riet. Hiervan werden 942 planten geanalyseerd met het volgende resultaat. % Winbare Suiker. 0-1 2 = 0,2 % I—2 2 = 0,2 » 2— 3 3 = 0,3 » 3_ 4 5 = 0,5 » 4- 5 19 — 2,0 » Tramp. 31 1. D. Kobus. Selectie Tan suikerriet 751 % Winbare suiker. Transp. 31 5— ö '29 = 3,1 » 6-7 56 = 5,9 » 7-8 89 = 9,4 » B—9 114 = 12,1 » 9-10 149 = 15,8 » 10—11 152 = 16,2 » 11-12 130 = 13,8 » 12—13 95 = 10,1 » 13—14 58 = 6,2 > 14—15 28 = 3,0 » 15—16 8 = 0,9 » 16—17 3 = 0,3 » 942 Uitgeplant werden de stekken der planten, die minder dan 7 en meer dan 13 % winbare suiker bevatten. Hieronder volgen de gewichten en analyses: Wit Manillariet 752 J. D. Kobus. Selectie van suikerriet. J. D. Kobus. Solootie van suikcrnot 753 Wit Mauillariet. 754 J. D. Kulius. Selectie van suikerriet J. D. Kobus. Selectie van suikerriet 755 Ook hier blijken de suikerrijke planten weer de zwaarste te zijn; ze wegen n.l. gemiddeld 3,6 K.G. tegen de slechte 2 1 K.G. Daarna werden ruim 1000 planten van Zwart Manilla-riet on derzocht en hieibij de volgende resultaten verkregen: % Winbare Suiker. 2—3 2 = 0,2 % 4—5 2 = 0,2 » 5 — G 8 = 0,8 » o—7 13 = 1,3 > 7—B 16 = 1,6 n 8-0 20 = 2,9 » 9 — 10 48 = 4,8 » 10 —11 64 = 6,4 » 11 - '12 115 - 11,5 » 12 — 13 130 = 13,0 » 13 — 14 156 = 15,6 » 14 — 15 161 = 16,0 » 15 — 16 115 = 11,5 » 16 — 17 ?0 = 9,0 » 17 — 18 41 — 4,1 » 18 - 19 8 = 0,8 » 49 - 20 4 = 0,4 » 1002 Uitgeplant werden de stekken der planten, die minder dan 10 en meer dan 16,5% winbare suiker bevatten, en waarvan ik ge wichten en analyses hieronder mededeel. 756 3. D. Kobus. Selectie van suikerriet Zwart Mtmillariet .T ( D. Kobus. Selectie van suikerriet 757 Zwart Manilla-riet. 758 ,T. D. K'uliiH. Selectie van suikerriet 759 .1. D. Kobus. Selectie vun suikerriet. Hier is het verschil in gewicht van suikerrpe en suikerarme planten nog grooter, daar de eerste gemiddeld 3,88, de laatste 2,16 K. G. wogen. Van de zaad variëteit ti.Z. 100, welke zooals zooeven hleek het vorige jaar afwijkende resultaten gaf, vermoedelijk ten gevolge van het geringe aantal onderzochte planten en tevens door het veel kleiner verschil in winbare suiker tusschen suikerarm en suikerrijk riet, werd een grootere hoeveelheid in bewerking genomen en wel ± 900 planten. Ze vertoonden een veel hooger suikergehalte dan een der vorige variëteiten, zooals moge blijken uit de volgende cijfers. 760 J. D. Kobus. Selectie van lulkerriel % Winbare suiker. 10 —41 2 = 0,2% 11 — 12 10 = 1,1 » 12 — 13 17 = 1,9 » 13 — 14 32 = 3,7 » 14 — 15 58 = 6,6 » 15 — 16 138 = 15,8 » 16 — 17 220 = 25,2 » 17 — 18 227 = 26,0 » 18 — 19 130 = 14,9 » 19 — 20 36 = 4,1 » 20 — 21 4 = 0.5 » 874 Verder ziet men, dat de afwijking in suikergehalte veel gerin ger is dan bij een der vorige soorten en liet hoogste en laagste cijfer slechts 11 % verschillen, tegen 18% bij Zwart Manilla, 17% hij Wit Manilla en 17 % bij Fidsjiriet, Daardoor moesten de grenzen voor suikerarme en suikerrijke planten weer evenals het vorige jaar dichter bijeen 'genomen wor den en werden alleen die stokken uitgeplant, waarvan de planten meer dan 18,5 of minder dan 14,5 % winbare suiker in het sap bevatten. De analyses ilezer planton volgen hieronder, benevens hunne gewichten. Ook bier blijkende suikerrijkero zwaarder tezijndande suikerarme; de eerste wogen gemiddeld 6,68 K. G., de laatste 4,57 K. G. G. Z. 100 J. D. Kobua. Selectie van suikerriet 761 J. D. Kobus.' Selectie ran suikerriet. 762 G. Z. 100. 763 J. D. Kobus. Soleotie van suikerriet 764 J. D. Kobns. Selectie van suikerriet. Daarna werd het onderzoek voortgezet met Cheribonriet in 1897 geïmporteerd uit de Preanger. Degeneratie hiervan zal wel nietsereh vrij zijn, maar zal in dat geval wel doen zien of de afstammelingen der suikerrijke planten heviger serehziek worden dan die der suikerarme. Het Cheribonriet handhaafde zijn ouden roem en bleek suiker rijker te zijn dan een der vorige variëteiten en zelfs meer te bevatten dan G. Z. 100, waarnaast een gedeelte gegroeid was. Wij vonden: I I I | I I. I | I I I I I I I I | g CO tO ,— O © 00 - JjS tO hrl Ü» — üIbi!OCOOOCOQOÜI*>OS-JfcOCn H* CD II II II II II II II II II II II II II II - II ï I M. BS i-i- ._ CfQ C »i *• W O - W O * M W J 5 O * © '." g "#> bo "oo "(C "ï* "tO "— N 3 © ~J °° *" ct> oo h> ca oi ca 3 II II II II II II II II II II II §" I h* W »* •* ©©©JiCOp© • -3 "te en os "-j t»- "te "© 1* "bc o» en 2. CO *» CO -J 00 © ►— 00 «O (O ffi CO P— (D II II II II II II II II II II II II h— Kl IS •- ►— O ©©©<-+• ("nj CC CC — — O ►» *• p )5 h. p © f -s ">— © ~*> "-j "oo co "© "oo "© "CO © bO o vO £. CO .-* © OüIOICO-ütKitOWW tOb- l— (t, II II II II II II II II II II 0 H H o I' o |£ © S CO O tï >i co to © © © .p © «* fw "- o o; o o "-J ">j oo "co os © © co "2 b£> bO Iv _ ii ii ii ii ii ii ii ii ii ii ii ii H ii H ii i I ■jz — — 4-- bO «J *» M .r P P P ..- -P P prr I ta « "-u k> co w b b üi 3c x -i *• *■- - - . J. D. Kobus. Selectie van Buikerriet 765 Door de verschillende samenstelling van het riet van ver schillende groeiplaatsen, was het noodig de grenzen voor suikerrijke en suikerarme planten te doen varieeren. In het eerste geval werden uitgeplant de stekken van het riet, dat minder dan 13,5 en meer dan 19,5% W.S. in het sap bevatte, in het tweede geval waren die grenzen 16 en 21, in het derde 17 en 12, en in het vierde 17 en 21,5%. Evenals bij de vorige varië teiten worden hier gewichten en analyses der suikerarme en suikerrijke planten meegedeeld, Cheribon-riet. Eerste Groeiplaats. .1. 1). Eobni. Selectie v;m suikerriet 766 Olieribon-riet. Eerste Groeiplaats Cheribon-riet. Tweede Groeiplaats. J. D. Knbus. Selectie van suikerriet 767 Tweede Groeiplaats. Cheribonriet. Cheribonriet. Derde Groeiplaats. 768 .T. D. Kobus. Selectie van (uikerriet Cheribon riet. Derde Groeiplaats. 769 J. D. Kobns. Selectie van suikerriet Cheribon-riet. Vierde Groeiplaats . 770 J. D. Kobus. Selectie van suikerriet Cheribon-riet. Vierde Groeiplaats. 771 ■1. I). Robot. Selectie van suikerrici Ook hier blijkt weer, dat het gemiddeld gewicht der suiker rijke planten aanzienlijk hooger is dan dat der suikerarme. Dit was namelijk: Suikerarme planten Suikerrijke planten Eerste groeiplaats 2,62 K. G. 3,84 K. G. Tweede » 1,73 » 2,92 » Derde » 2,05 » 3,92 » Vierde • 2,22 » 3,06 > Totaal 2,21 » 3,22 » Al het riet was van dezelfde herkomst, zoodat hieruit blijkt, dat hoewel ten gevolge der groeiplaats de samenstelling vrij sterk varieerde, de eigenschap, dat de suikerrijke planten zwaarder waren behouden bleef. Ditzelfde zal men dus ook kunnen verwachten van de eigen schap, dat suikerrijke planten gpmiddeld suikerrijker nakomelingen producperen dan suikerarme. Wel zal naar gelang der groeiplaats het suikergehalte verschillen, maar de stekken derzelfde variëteit, die op de eene plaats het suikerrijkste riet leveren, zullen dit ook op de andere doen. Bij het onderzoek der afstammingen van suikerrijke planten van Chunnee was gebleken dat deze veel minder wogen dan- de J. D. Kobi.s. Selectie van suikerriet 772 afstammelingen van suikerarme. Om te weten of deze eigenschap, voor die soort eigenaardig was, werd een nieuwe hoeveelheid planten in bewerking genomen. Ruim 700 planten werden onderzocht; het gehalte aan winbare suiker volgt hieronder. Winbare Suiker. 2 — 3 % 1 = 0.1 % 3 — 4 » 1 = 0,1 » 5 — (i » 2 = 0,3 » 7 — 8 » 8 = 1,1 t 8 — 9 » 10 = 1,4 » 9 — 10 » 17 = 1,3 » 10 — 11 » 12 = 1,6 » 11 — 12 » 25 = 3,4 » 12 — 13 » 41 — 5,0 » 13 — 14 » 93 = 12,8 » 14 — 15 » 169 = 23,2 i 15 — 16 » 191 = 26,2 » 16 — 17 » 105 = 14,4 > 17 — 18 » 42 = 5,8 « 18 - 19 » 12 - 1,7 » 729 Uitgeplant werden de stekken der planten, die minder dan 12 en meer dan 17% winbare suiker bevatten. Ook van deze worden gewicht en sapsamenstelling meegedeeld. Chunnoe. 773 J. D. Kobns. Selectie Tan suikerriet Chnnnee. 774 J. D. Kobus. Selectie vafl suikerriet 775 J. D. Kobus. Selectie van suikerriet Evenals bij de afstammelingen van het Chunneeriet, dat het vorige jaar werd uitgezocht b1z.741 vinden we ook hiereene andere verhouding tusschen het gewicht der suikerarme en suikeriijke planten als bij de overige tot nu toe onderzochte variëteiten. Ter wijl tot nu toe de suikerrijke planten 40 — 85% meer wogen dan een gelijk aantal suikerarme, bedraagt dit verschil hier slechts 4%, (3,19 tegen 3,33 K. G.) dus zoo weinig, dat wam,eer de gienzen slechts iets anders genomen waren, het een verschil in de andere richting had kunnen worden. Daar ik naar aanleiding van het afwijkende resultaat bij de selectie, ook hier de eene of andere afwijking verwachtte, had ik het aantal stengels van elke plant laten tellen, in de hoop hierin de oorzaak te vinden. Ik werd hierin echter voorloopig te leur gesteld, daar de uitstoeling ongeveer gelijk was en 13 bedroeg bij de slechte, tegen 13,7 bij de suikerrijke planten. Hoewel ik wel vermoed, dat er een verband bestaat tusschen de beide afwijkingen [ (in het eerste geval 50 % minder, tegen gemiddeld 10 % grooter cogst, in het tweede geval slechts 4 %, tegen gemiddeld 60 % meer gewicht der suikeriijke planten bij de andere variëteiten), daar beide in dezelfde richtirg zijn, kan ik er echter op het oogenblik geene bevredigende verklaring voor vinden. Ten slotte werd de Engolsch-Indische variëteit Puri onderzocht. Hiervan waren slechts ± 300 planten, welke de volgende samen stelling hadden. % Winbare Suiker. 1-2 1 = 0,3% 2—3 2 = 0,7 » 5 — 0 4 — 1,4 » 6—7 5 = 1,7 » 7—B 20 = 7,0 » B—9 17 = 6,0 » 9 — 10 24 = 8,4 » 10 — 11 40 = 13,9 » 11 — 12 42 = 14,0 i 12 — 13 31 = 10,8 » 13 — 14 51 = 17,8 » 14 — 15 35 = 12,2 » 15 —16 14 = 4,9 » 16 — 17 1 = 0,3 » Voor stekken werden gebruikt, de boveneinden der planten met minder dan 7,5 of meer dan 14,8 % winbare suiker. Gewicht en analyse dezer exemplaren volgen bieronder. 776 i. I). Kobu«. Selectie vun suikeniet Puri Puri J. D. Kobus. Selectie van luikerriet 777 Men ziet dus ook hier weer, dat de suikerrijke planten vrij ■wat meer wegen dan de suikerarmc n. 1. gemiddeld 3,81 tegen 2,95 K. G. De planten van Puri stamden allen af van die, welke het vorige jaar een gemiddelde samenstelling vertoonden, mogelijk, dat de afwijking nog iets grooter geweest was, wanneer ook de nakomelingen der suikerarmste en suiker.rijkste hierbij geweest waren. Wanneer we de verkregen resultaten resumeeren, dan blijkt, dat inderdaad de nakomelingen der suikerrijke planten, suiken ijker waren dan die der suikerarme. G. Z. 100 maakt hierbij cenc uit zondering, die vermoedelijk toe te schrijven is aan de geringe variatie, die de individuen dezer zaadplant vertoonen en het geringe aantal planten, dat het vorige jaar disponibel was voor selectie. Verder zagen wc de geheel onverwachte uitkomst, dat de afstam melingen der suikerrijke planten (Chunnee uitgezonderd) zwaarder waren, dan die der suikerarme en dat tevens bij alle dit jaar onder zochte variëteiten (behalve ook hier weer bij Chunnee), de suiker rijke planten zelf aanmerkelijk zwaarder zijn. Daar voor zoover ik weet, dit feit geheel onbekend was, gaf ik de samenstelling en het gewicht der suikerrijkste en suikerarmste planten in extenso weer. Eene korte recapitulatie moge hier nog plaats vinden, ver meerderd met eenige cijfers, die te voren niet vermeld werden: Eerste selectie. Winbare Gemiddeld Winbare Gemiddeld Verschil, suiker stengel- suiker stengel- in hooger gewicht. hooger gewicht, gewicht, dan: dan: Fidsjiriet 1897 40 % 4,44 K.G. 14 % 5,26 K.G. 19 % » 1898 7 » 2,45 » 14 » 3.75 » 53 » Wit Manilla 7 i 2,1 » 13 » 3,6 » 71 > Zwart Manilla 10 » 2,16 » 16,5 » 3,88 » 80 » G. Z. 100 14,5 » 4,57 » 18,5 > 6,08 » 46 » Cheribonriet 13,5 i 2,62 » 19,5 » 3,84 i 47 » » 16,0 » 1,73 » 21,0 » 2,92 » 71 » » 17 » 2,05 » 21,0 > 3,12 » 52 » » 17 » 2,22 » 21,5 » 3,06 » 38 » Puri 7,5 » 2,95 » 14,8 • 3,81 » 29 * Chunnee 12,0 » 3,20 » 17,0 » 3,33 » 4 » J. D. KobiiK. Solcctie viin mlkerrlet 778 Verder bleken bij de afstammelingen van het in 1897 uitge zochte suikerarm en suikerrijk Kerah- en Fidsjiriet, ook dergelijke verschillen voor te komen; zoo wogen : Slechtste planten Gemiddeld Gemiddeld Beste planten der der suikerarme suikerar- suikerrijke suikerrijke groep. me groep. groep. groep. Kerah 2,11 K.G. 2,29 K. G. 2,47 K.G. 2,63 K.G. Fidsji 2,44 » 2,55 » 3,01 » 3,31 » Aan op een na alle onderzochte rietvariëteiten komt dus de eigenschap toe, dat de suikerrijkste planten de zwaarste zijn. Om gekeerd wenschte ik na te gaan of ook de zwaarste planten de suikerrijkste blijken. Ik splitste dus de onderzochte planten naar hun gewicht in verschillende groepen: van o—l K. G., van I—2 K.G. enz. en nu bleek het, dat werkelijk bij verschillende variëteiten de zwaar ste planten ook gemiddeld de suikerrijkste zijn. Van het Fidsjiriet laat ik de cijfers eenigszins uitvoerig volgen, van de andere variëteiten geef' ik alleen de gemiddelde samen stelling en eene grafische voorstelling: Fidsjiriet. % Aantal Planten, win bare boven suiker, ü—l K.G. I—2 K.G. 2—3 K.G. 3—4 K.G. 4—SK.G. 5-0 K.G. 6 K.G. 1 ü 1= 0,7% 0 0 0 0 0 2 0 1= 0,7 » 0 1= 0,7% 1- 0,9% 0 0 3 1=0,7% 1=0,7» 0 0 1=.0,9» 0 0 4-0 0 3=2,4% 2=1,4» 2=*1,8» 1=1,7% 0 5 0 2=1,3» 3=2,4» 2=1,4» 0 1=1,7» u 6 1= 6,7 » 12= 8,0 » 6=4,7» 4=2,9» 2=1,8» 1=1,7» 0 7 2=13,3» 3= 2,0» 14=11,0» 10=7,1» 7=6,1» 2=3,4» 1=1,8% 8 2=13,3 » 10=10,7» 11= 8,7» 14=10,0» 7= 6,1» 8=13,6» 1= 1,8 »° 9 4=26,7» 17=12,0» 17=13,4» 25=17,9» 10=8,8» 7=11,9» 6=10,9» 10 1= 6,7 »21 = 14,0» 22=17,2» 14=10,0» 16=16,7» 8=13,6» 12=21,8 » 11 0 24=16,7» 24=18,8» 23=16,4» 24=21,1» 8=13,6» 11=20,0 » 12 1= 6,7 » 19=13,3» 16=12,6» 17=12,1» 18=15,8 » 11=18,7» 7=12,7» 13 0 11=7,3» 5=4,0» 15=10,7» 11=9,6» 8=13,6» 10=18,2» 14 3=13,3 » 8= 5,3» 5= 4,0 » 10= 7,1 » 10= 8,8» 4= 6,8 » 5= 9,1 » 15 8= 6,0 » 1= 0,8 » 3= 2,2 » 2= 1,8 » 0 10 2=1,3» 2=3,7» J. D. Kobus. Selectie vim suikonlot 779 Wanneer men deze uitkomsten op de bekende manier gra fisch voorspelt, (fig. XI) d;m zien we, dat werkelijk het gemiddeld gehalte aan winbare suiker stijgt met het gewichten wel van 8,4% winbare suiker bij de lichtste planten tot 11,'/% bij de zwaarste. Daar dit eene eigenschap is van zeer groot belang bij de se lectie, werden ook andere variëteiten in die richting onderzocht en du bleek, dat ze aan lang niet allen in gelijke mate toekwam. Zoo vonden we voor het gehalte aan winbare suiker: n ~,„.,. Zwart Wit Cheribonriet _. _. . Gewicht. Fidsjiriet. .. ... ~ ... „ _ ...„ Chunnee. Puri. J Manilla. Manilla. G.Z. 100 gem. o—l K.G. 8,4% 12,4% 7,3% 16,0 18,3% 18,4% 11,0% I—2 » 10,0 » 13,2 » 9,3 i 16,3 18,4 > 14,7 » 11,7 » 2—3 » 40,4 » 13,8 » 9,8 > 16,8 18,8» 15,2 » 12,4 » 3—4 > 10,8 n 13,7 » 10,4 i 16,3 19,4 » 15,0 » 11,4 » 4—5 » 11,3 • 14,7 » 10,9 » 16,7 19,5» 15,1 i 11,5 > 5—6 • 11,2» 15,0» 11,3» 17,0 19,6» 14,7» 11,4» 6—7 » 11,7 » 16,6 » 11,2 » 17,2 14,4 » 7—B » 16,5 » 17,1 B—9 » 18,2 » 17,3 Zie hiervoor ook de grafische voorstellingen XII, XIII, XIV, XV en XVI. Vooral bij de drie eerste variëteiten vindt men eene sterke toe name van het gehalte aan winbare suiker bij een toenemend ge wicht der planten, eene toename, die bij Zwart Manilla-riet zelfs tot ongeveer 6% stijgt. Zooals te verwachten was is ook in deze richting de variatie tij G. Z. 100 veel geringer, hoewel ook hier de zwaardere planten gemiddeld meer suiker bevatten dan de lichtere. Bij Pari en Chunnee ziet men eeneniet onbelangrijke toename van het suikergehalte bij toenemend gewicht lot eng. 4 K.G.; de zwaardere planten doen echter juist het omgekeerde zien: eene af name van het suikergehalte, hoe zwaarder de planten worden. In hoofdzaak is dit grootere gewicht toe te schrijven aan het grooter aantal stengels (zie tabel volgende bladzij) en daardoor dringt zich het denkbeeld weer bij ons op, dat die zeer sterke uitstoeling toch wel wat te maken heeft met de afwijkende manier, waarop zich Chunnee gedraagt. Cheribonriet varieert niet zoo veel als Fidsji- en Manillariet, maar meer dan G. Z. 100. Het is niet onwaarschijnlijk, dat ten- J. D. Kobus Selectie ri.n suikerriet 780 gevolge der door mij ontlekte eigenschap, dat de zwaarste planten de suikorrijkste zijn en omgekeerd, steeds oen onbewuste selectie hecfl plaats gevonden, daar de dunste bibits, dus die der lichtste stengels gewoonlijk niet geplant worden. ('hunnee. Gewicht Aantal o—l I—2 I—3 3—4 4-5 5-0 o—7 7-8 8-9 stengels. K.G. KG. K.G. KG, K.G. K.G. K.G. K.G. KG. 3 1 i _____ _ — 4 7 5 ______ 5 4 13 — '— — —. — 6 1 22 1 — — — — — 7 1 21 _ ._ — — — 8 — 30 14 — — — — — 9 23 24 — — — — — 10 — 12 28 9 — — — — - 11 — 8 35 10 — — — 12 — 4 34 29 — ■ — — — — 13—1 25 28 5 — — — 11 — 17 33 13 2 — — 15 — 8 30 12 1 — 10 — 3 24 13 2 — — 17 — — 5 11 13 3 — — 18 — 2 15 22 3 1 — - 19 — — 3 0 7 2 — 20 — 1 11 10 — — — 21 — — — 37. 83 — 22 - — 4 6 — 23 — — — 1 3 2 — 24 — — — I — 1 2 — — 25 — ———— 5 2 2 — 26 — — — — 1 1 1 27 — — — - — -— — 28 —' —. — — — 1 — — — 29 — - _ _ _ — — 1 — 30 — ——— — — — 1 1 31 _____ i Gemidd. 4,8 7,7 11,0 14,4 17,3 20,3 22,8 27,3 30,5 J. I). Kobus. Selectie van su'kprriet 781 782 J. I). Kubus. Seleotie Tan suikerriet, 783 J. D. Kobus. Seleotio van suikerriot J. D. Kobus. Seleotie Tan suikerriet. 784 3. T). Knlills. Srlenii' van suikprnet 785 786 1. D. Kobus. Selectie van suikerriet Het is dus gebleken, dat een hoog suikergehalte een erfelijke eigenschap is van suiker riet plan ten, verder dat de suikerrijkste planten de zwaarste zijn en omgekeerd en ten slotte, dat de na komelingen der suikerrijkste planten een grooter rietproductie per bouw gegeven hebben. Hierdoor wordt zeer waarschijnlijk gemaakt, dat ook een hoog stengelgewicht eene erfelijke eigenschap is (*). Indien zich dit bevestigt bij de dit jaar genomen proeven, hebben wij derhalve bij het suikerriet de buitengewoon gunstige omstandigheid, dat men hij verbetering van het suikergehalte door selectie, tevens de rietproductie per bouw doet toenemen en zoo doende voor de moeite en kosten aan het betere plantmateriaal besteed, dubbel beloond wordt. ( ) net vorige jaar werden de ireeste pUnten bjj de selectie niet gewogen, zoodat ik niet positief weet of toen de suikerrijkste planten steeds de zwaarste waren. Alleen run I'iilsji riet waren voldoende wegingen gedaan en hier waren de suikerryke planten 19"/, zwaaider. i. D. Kobus. Selectie van suikerriet 787 788 ,t. f). Kobus. Selectie vart suikerriet. 789 J. D. Kobu(. Selectie van suiksiriat. Mijns inziens is het nog maar kwestie van tijd en zelfs van korten tijd, of men zal op Java even goed veredelde suikerriet bibit planten, als in Europa veredelde suikeibietzaden en daaraan eene belangrijk meerdere suikerproductie per bouw te danken hebben. Ik hoop, dat de resultaten van dit onderzoek daartoe het hunne mogen bijdragen. Ten slotte laat ik nog een p»ar interessante grafische voor stellingen volgen, die doen zien hoe uiteenloopend het suikerge halte der verschillende door ons onderzochte rietvariëteiten i^. Alle analyses der onderzochte (± 1U00Ü) netplanten werden uitgevoerd door de Heeren Bokma de Boek, Blank en Rombouts. DIVERSE MEDEDEELINGEN Maandelijksch overzicht van de Regenwaarnemingen van het Algemeen Syndicaat van suikeufabrik anten op Java. Juui 1898. 790 J. D Kubus. Beli-oti« van suikerriet Regen-waarnemingen, Jnni 1898. Diversa msdedseHnijen 791 c. De bladvlekken der Cosmopteryx-larve zijn in het breede gedeelte nog al met lucht gevuld en al de excrementen worden door de larve naar het smalle gedeelte toegeschoven, waar ze als het ware een prop vormen en den toegang tot den mineergang af sluiten. Bij Aphanisticus daarentegen is minder lucht in de vlekken en de excrementen zijn over den geheclen mineergang verdeeld, om dat ze juist daar blijven liggen, waar ze door de larve uitgeschei den worden. In de mineervlekken vindt men bij Cosmopteryx zóó veel lucht, dat zij veel dikker zijn dan het gave blad en zich voordoen alsof'zij opgeblazen waren. Deze toestand kan slechts bereikt wor den door een versmalling van het blad op de hoogte van de vlek en de versmalling wordt aangeduid, doordat de bladrand niet meer rechtlijnig verloopt, maar gekronkeld is, voornamelijk wanneer de vlek dicht bij den bladrand ligt, zooals bij c, fig. 1. De rand der vlekken wordt eenigen tijd na het uithollen rood of roodbruin en dit is voornamelijk in het smalle gedeelte, dat dan ook bijna geheel rood schijnt, het geval. Buitendien bemerkt men op de vlekken dwarschc, eenigszins onregelmatige lijnen, die in het smalle gedeelte rood of roodbruin, in het breede, met lucht gevulde gedeelte bruinachtig zijn. Deze lijnen wijzen aan, waai de larve telkens een poosje met vreten opgehouden heeft. Bij a, figuur 1 is een begin van een minecrvlck afgebeeld, waar de larve op zeer jeugdigen leeftijd dood «begaan is; bij b heeft de vreterij aan het bovenste uiteinde nog plaats (het versch uitgeholde gedeelte is lichtgroen) en bij cen d hebben de vlek ken hare definitieve grootte bereikt; zij bevatten volwassen larven of poppen of het vlindertje kan ook al uitgekomen zijn. Cosmopteryx pallifasciella komt zoo wat het gohecle jaar voor. Het talrijkst, vond ik in Pasoerocan de mineervlekken in Februari en Maart, op een tijdstip dus, waarop llispella wakkeri zeldzamer begon te worden. Gedurende den maaltijd is het vlindertje zeldzaam; het verdwijnt echter nooit geheel. In 189 G vond ik het in onzen nieuwen proeftuin al weder in September. De schade, door de larve aangericht, is heel onbeduidend, daar zij tot nog toe nooit in zóó groot aantal opgetreden is, dat door hare vreterij de assimilatie der rietbladcren merkbaar zoude ge stoord zijn. Behalve op suikerriet nam ik Cosmopteryx pallifasciella waar op ïeboe troeboe, glagah en kasoer, op het laatste zelfs vrij dikwijls. 794 Dr. h. Zclinlner. I><: mlnoerlarron vim liet suikerriet op Java De Heer Kobus vond de vlekken en het vlindertje al voor mijne komst op Java in het begin van 1893 en trof in Modjokcrto over eenkomstige vlekken op glongong aan. 2. De Eieren. In weerwil van veelvuldige proeven om de vlindertjes in ge vangenschap te doen paren en eieren te doen leggen is mij dit nooit gelukt en met vlindertjes, die ik in de vrije natuur zoo nu en dan gevangen heb, evenmin. Ook op de bladeren heb ik de eieren niet kunnen vinden en op de mineervlekken, zelfs op de allerjongsten, is geen spoor er van te zien. De eieren zijn mij dus niet bekend. Met eenige wat ik ervan zeggen kan is, dat zij vol gens mijne waarnemingen over het optreden der mineervlekken afzonderlijk op de benedenzijde der bladeren gelegd worden en wel telkens twee of drie op de bladeren van een rietstoel of van één stok. Als men namelijk op een blad een mineervlek waarneemt, dan kan men bijna zeker zijn bij nader toezien op dezelfde rietplant nog een paar vlekken van dezelfde grootte te vinden. Niet zelden komen onk op hetzelfde blad 3 of 't vlekken voor; maar dan zijn zij meestal van twee verschillende grootten, zooals b.v. in figuur 1, waar de vlekken c en d zonder twijfel van het eene legsel, de vlek b van een jonger legsel afkomstig zijn. In dit geval zouden dus twee wijfjes hare eieren op hetzelfde blad gelegd hebben. Dergelijke ge vallen zijn volstrekt niet zeldzaam. Daar men ook op de allerjongste vlekken niets van de eiscbaal terugvinden kan, zoo schijnt het, dat de eieren niet zeer vast op de bladeren gehecht worden. 8. De Larve. De volwassen larve (fig. 3) wordt 8-10 m.M. lang. Hare grondkleur is vuilwit, in alcohol bijna zuiver wil; de kop echter en het halsschild ter weerszijden van de middellijn, zijn geelbruin tot roodbruin, liet lichaam is van enkele fijne haartjes voorzien, tusschen de afzonderlijke ringen duidelijk ingesnoerd (maar veel minder sterk dan bij Aphanisticus krügeri), van voren veel broeder dan van achteren en eenigszins afgeplat, voornamelijk op den kop, die van terzijde gezien den vorm van een dunne wig heeft. De borstpooten zoowel als de 4 paar buikpooten en de „naschuivers" zijn voorhanden, ofschoon weinig ontwikkeld en ook de spinklier ontbreekt niet. Dr. Ij. Zelmtncr. De mlneerlarvon van bet aulkorriel op Java. 795 Wanneer het rietblad op de hoogte, waar de larve huist, verdroogt, zooals dit bij mijne kweekproeven met afgesneden bla deren dikwijls gebeurde, maar in de vrije natuur wel een uitzon dering zijn zal, zoo kan het voorkomen, dat de larve haren mineergang verlaat om zich verder beneden opnieuw in te boren. Op deze wijze kan zij dus aan den hongerdood ontsnappen. Daar toe zijn noch de larven van Hispella wakken, noch die van Apha nisticus consanguineus in staat; deze gaan bij het verdrogen der bladeren altijd dood. In alle mincervlekken, waar de verpopping al afgeloopen was, vond ik altijd maar twee afgestroopte huiden, en daarvan lag de eene altijd in het gedeelte van den mineergang, dat met excrementen gevuld was. Volgens deze waarneming zouden slechts twee vervel lingen plaats hebben, waarvan de tweede de verpopping onmiddellijk vooraf gaat. Vóór de verpopping bekleedt de larve het met lucht gevulde gedeelte van den mineergang met een los spinsel, dat op de plaats waar de pop te liggen komt, dichter en zorgvuldiger gemaakt is en ècn soort van cocon vormt. De larventoestand duurt 16—18 dagen. In Juni 1895 vond ik twee larven, die in den mineergang spontaan door een Bolrytis waren aangetast en gedood (gemu mificeerd). Behalve deze parasiet nam ik nog drie soorten van sluipwespen waar, die zich in do larve ontwikkelen. Men zie hier over het hoofdstuk ~Bestrijding en natuurlijke vijanden". 4. De Pop. De pop (fig. 4en 5) wordt aan haar achtereinde opgehangen en wel in het zooeven beschreven coconachtigc spinsel. Bij doorvallcnd licht kan men zien, hoe zij bij de geringste schudding in de cocon heen en weer slingert. Zij is 5—6 m.M. lang, geheel barnstcenkleurig met roode oogen, of op den rug geelbruin, de kop, de hulsels der poo ten en vleugels meer roodbruin. Van boven gezien is zij naar het achtereinde toe sterk versmald. De ringen van het achterlijf zijn op de rugzijde van zeer fijne putjes en van enkele haartjes voorzien en hun achterrand is eenigszins verdikt. De pop wordt niet zelden door een Chalcissoort (sluipwesp) aangestoken, waarover later meer. De poptoestand duurt 10 dagen. 5. Het volkomen Insect. Figuren 6—B. De bovenzijde van kop en thorax is fluweelachtig zwart, het Dr. Ij. Zuhntncr. De mineonarven van het Buiken lel op Java 796 achterlijf grijsbruin, de achterrand der segmenten geel, de buikzijde van het g> j heele lichaam met een mctaalachtigen glans (anti moonglans). Bij andere individuen is de buikzijde gelijkmatig geel wit, metaalachtig glanzend. Versch geloode individuen hebben ronde of bruin-roode oogen, bij zulke, die al lang gedood zijn, worden zij bruinachtig. Over den kop, het pro- en het mesonotum verloopen drie overlangsche, geelwitte lijnen, waarvan de eeneop de middellijn ligt. De andere verloopen terzijde van deze, beginnende op den binnenrand der oogen. Deze lijnen zijn niet altijd zoo focd zichtbaar als in figuur 6, vooral niet die op de middellijn en zij dan ken haar ontstaan zeker gedeeltelijk aaneen afslijting der schubbetjes op de cenigszins verheven kanten der bedoelde lichaamsgedeelten. De sprieten zijn minstens zoo lang als het lichaam en een wei nig korter dan de voorvleugels. Het eerste lid is aan het einde een weinig verdikt en ongeveer zoo lang als de kop breed is; de leden op het distale zesde deel zijn een weinig kamvormig. De kleur van de sprieten is donkerbruin, met een geelwitte lijn op de voorzijde en 3 of 4 licht-gele ringetjes proximaal van de kamvor mige leden. De liplasters zijn op de bovenzijde bruin, op de onderzijde geelwit. Het eerste lid is zeer kort en niet zichtbaar als men het insect van boven beschouwt. Het tweede lid is zoo lang als de dij van het eerste paar pooten en naar het distale einde toe verdikt; het derde lid is een weinig langer dan het tweede, borstelvormig, d. w. z. naar het uiteinle toe allengs dunner wordende. De pooten zijn bruin, op de onderzijde grijs-bruin met een antimoonglans; de uiteinden der schenen en der leden der tarsen zoowel als de dorens der schenen zijn geelwit en glanzig. De voorvleugels zijn lang en smal, met ongeveer evenwijdige ran len, maar het distale vier Ie gedeelte driehoekig toeloopende (lig. G). De basale helft is fluweelachtig zwart en in den regel van drie overlangsche, fijne, witte lijnen voorzien; daarop volgt een zwavelgcle, dwarsche band, die aan beide uiteinden groepjes van goudglanzende duidelijk convexe schubben vertoont. De drie hoekige top van den vleugel is wederom fluweelachtig zwart, met uitzondering van een smal, eenigszins gekronkeld, geel, overlangsch streepje. De dist.üe helft van den suturaalrand is met lange,bruine haren bezet. Ontdoet men nu den voorvleugel van zijne schubben en haren, zoo krijgt men een geheel an ler beeld, zooals in fig. 8 aangeduid Dr. L. Zehntner. Do mtneerlarved van het suikerriet op Java. 797 is. In de eerste plaats ziet men, dat de vleugel aan den top niet driehoekig is, maar zich tot een lange, fijne punt versmalt, die een weinig naar den suturaalrand toe gebogen is. De driehoekige, zwarte top nu, die men bij een oppervlakkige beschouwing van den onbeschadigden vleugel meent te zien (fig. b), komt tot stand doordat de genoemde fijne punt aan beide kanten zeer dicht met zwarte haren bezet is, die naar den top toe allengs korter worden. De punt zelf doet zich in den vurm van het vermelde overlangsche, gele streepje voor. In de tweede plaits valt op te merken, dat op het breede ge deelte van den vleugel behalve de korte costaalader drie overlang sche aderen verloopen (fig. 8). Deze aderen, welke een weinig verheven zijn, komen met de drie overlangsche witte lijnen op de basale helft van den beschubden vleugel overeen (fig. 6) en zij worden eerst duidelijk zichtbaar, nadat de schubben er op afge sleten zijn. Deze afslijting komt zoo gemakkelijk tot stand, dat de bedoelde witte lijnen als een normaal verschijnsel moeten be schouwd worden en daarom heb ik ze ook afgebeeld. De eerste der meergenoemde overlangsche aderen (fig. 8) zet zich in de fijne punt van den vleugel voort en zendt vier takken naar den costaahand en een heel klein takje naar den suturaal rand. De tweede ader zendt drie takken naar den suturaalrand, terwijl de derde niet vertakt is. Tussehen haar en de voorafgaande ziet men de sporen van twee andere overlangsche aderen. Do achtervleugels zijn lang en zeer smal, aan de basis slechts half zoo breed als de voorvleugels en naar den top toe in een fijne punt eindigende, die een weinig naar achteren gebogen is. Zij zijn geheel bruin en op beide randen met lange, bruine haren bezet. De haren op den suturaalrand zijn minstens dubbel zoo lang als die op den costaahand (fig. (i). Behalve de costaalader verloopen op de achtervleugels twee overlangsche aderen (fig. 7), waarvan zich de eerste in de punt voortzet en een takje naar den suturaalrand zendt. De tweede is een derde korter dan de eerste en zendt vier takjes naar den suturaalrand. Op den costaalrand, mast de basis, is een stijf haar ingehecht, dat er toe dient, de beide vleugels gedurende het vlie gen aaneen te hechten. Rij het wijfje is dit haar, dat gewoon lijk „vleugelhaakje" genoemd wordt, dubbel. Het vlindertje heeft gemiddeld de volgende afmetingen: Lengte van het lichaam zonder vleugels. . . . 4,5 m.M. 798 Dr. L, Zehntner. De mlneerlarvefi y;hi liet suikerriet op Java Lengte van het lichaam met de vleugels. . . . 6.0 m.M. » » den voorvleugel 5,5 » » » » achlervleugel 4,5 » » der sprieten 5,0 » <>. P.ESTRIJDING EN NATUURLIJKE VIJANDEN. Voor zoover een bestrijding ooit noodig zou worden, zoo ge sch edt deze het best door het afsnijden en verbranden der aan getaste blaleren. Voorloopig zal men zich echter daarmee niet moeten bezig houden, daar een te sterke vermenigvuldiging van het vlindertje door een aantal parasieten krachtig wordt tegenge werkt. Boven (bladz. 796) heb ik reeds vermeld, dat de larve hier en daar door een schimmel (Dotrytis) gemumificeeid wordt. Van veel grooter belang zijn echter de sluipwespen, die gedeeltelijk de larven, gedeeltelijk de poppen aansteken. Ik heb de volgende soorten waargenomen : a. Closterocerns tricinctus. Ashmead. Van alle slnipwespsoorten, die ons hier bezig houden, komt deze soort het talrijkst voor. Zij steekt de larve van Cosmopteryx aan en wel kiest zij het tijdstip meestal zóó, dat de vlinderlarve ongeveer volwassen wordt, alvorens zij door de werking der para sieten dood gaat. De wespenlarven ontwikkelen zich ten getale van 12— li in elke larve van Cosmopteryx en vreten deze zóó uit, dat niets meer overblijft, dan de huid. Zoodanig aangetaste vlin derlarven worden mettertijd grijsbruin tot zwart en zien er ongeveer uit als figuur 19. Men ziet, dat de huid opgevuld is door eenaan tal spilvormige lichaampjes: de wespenlarven. Zoodra deze volwas sen zijn, verlaten zij de huid der vlinderlarve (zie bij aenbfig. 19) en verpoppen zich ergens in de minccivlek. De daaruit zich ont wikkelende wespjes komen door gaatjes, die zij in de verdroogde opperhuid der minpervlekken vreten, naar buiten. In sommige gevallen heeft de infectie evenwel zoo laat plaats, dat zich de Cosmopteryx-larvc kan verpoppen. De poppen vanden parasiet blijven dan in het uitgevreten hulsel der vlindcrpop liggen. Voor de beschrijving van het insect verwijs ik naar mijn stuk je over de Aphanisticus-larven (Mededeelingen van het Proefstation Oost-.Tava, N.S. No. 42, bladz. 10, fig. 16 Archief 1897, blz. 979) en ik wensch alleen hier er aan toe te voegen, dat de individuen uit de Cosmopteryx-larve in den regel een sterkeren glans vertoo nen dan die uit Aphanisticus-larven en dat op de voorvleugels de basale zwarte, sikkelvormige dwarsstreep nooit ontbreekt, Dr. L. Zehntnei'. De mineeriarvcii vnn het suikerriet op lava 799 b. üerostenus albipes n. sp. *) Wijfje: De lengte, de vorm en de kleur van het lichaam komen vi ij goed overeen met die van Closterocerus tricinctus; in het algemeen echter is I). albipes slanker en de kleur dikwijls minder goud-groen glanzig en meer bruinachtig, vooral op het achterlijf. De poolen zijn wit, met uitzondering der heupen en van het laatste tarsaal lid, die bruin zijn. Dikwijls ook vindt men een bruine ring op het midden der achterdijen. De voorvleugels zijn kleurloos en vertoo nen nooit de drie sikkolvormige, zwarte dwarsstrepen, die ik voor Closterocerus tricinctus beschreven heb. De sprieten, (tig. 20) zijn geelbruin, veel slanker dan en lang niet zoo breed als bij de meergenoemde soort; slechts de leden 5, 0 en 7 zijn van biven platgedrukt. De leden 3 en 4 zijn even lang als breed, de drie laatste leden langer dan breed en alle loden, van af hot derde, zijn van overlangsche ribbetjes voorzien. Bij Closterocerus tricinctus daarentegen zijnde leden 3—6 breeder dan lang, alle leien zijn zeer sterk platgedrukt en de overlangsche ribbetjes ontbreken geheel en al. Het mannetje is slanker dan bij de meergenoemde soort, voor al het achterlijf, dat ook evenwijdige zijranden en afgeronde uit einden heeft en welks lengte tot de bree ite in verhouding van 7 tot 3 staat. (Bij Clost. tricinctus 5 tot 3). De sprieten zijn, evenals bij het wijfje, uit 7 leden samengesteld; de drie laatste leden zijn sterk a f geplat en vormen te zamen een ovale knots, die even lang is als de drie voorafgaande leden. D. albipes steekt de Cosmopteryx-larven zeer dikwijls op jeug digen leeftijd aan. wat daaruit op te maken is, dat ik dit wespje meestal uit kleine mineervlekken verkreeg en telkens slechts 1 — 4 exemplaren. In '97 echter kweekte ik het niet zelden uit groote mineervlekken en wel ten getale van 10—12. Het parasiteert ook in de larve van Aphanisticus consinguincus alsmede in een vlie genlarve, welke op het erf van het Proefstation herhaaldelijk de blad toppen der kleine zaadplantjes uitgehold heeft en tamelijk veel kwaad doen kan. c. Bracon ? Spec. Figuren 11 —13. Wijfje: De kop en de thorax zijn barnsteenkleurig; de oogen, een breed X vormigc vlek achter de bijoogen, een daarvan uit- *) Deze determinatie moet als voorloopig beschouwd worden. De geslachtsnaam werd wij wel willend door den Heer I>. O. Howald (Washington) opgegeven. i>r. L. Zehntcer. De mineerlarven van bet suikerriet np Java 800 gaand T vormig vlekje tusschcn deze laatste, het pronotum en een parabolische vlok op het mesoscuturn zijn zwart; de grenzen van de verschillende onderdeden van den thorax zijn bruin (fig. 11). Het achterlijf is stroo-geel, in het midden van den rug kastanje-bruin; de legbuis en de sprieten zijn bruin, het stigma der voorvleugels en de pooten, met uitzondering van het bruine eindlid der tarsen, lichtgeel. De kop is van boven gezien regelmatig elliptisch, een weinig breeder dan d j , thorax en even breed als het abdomen. De oogon zijn betrekkelijk klein en niet behaard; de bijoogen liggen dicht bij elkaar en zijn in de hoeken van een gelijkzijdigen driehoek geplaatst. Het kopschdd vertoont van voren een indeuking, zoo dat tusschen deze en de bovenkaken, die kort zijn en elkaar slechts aan de rood-bruine punt raken, een kleine leemte ontstaat. De tasters der benedenkaken zijn zeer lang en uit vier leden samengesteld; de liptasters bestaan uit 3 eivormige leden. liet abdomen heett van boven gezien een eivormigen omtrek en is met fijne haartjes bezet. Het eerste segment vertoont op de rugzijde een deuk. De legbuis is dicht bij het achterste uiteinde van het abdomen ingehecht en steekt er buiten uit. Van de rug zijde gezien heeft zij den vorm van een eenvoudig uitsteeksel met evenwijdige randen (lig. 11). Beschouwt men ze van terzijde, zoo wordt men gewaar, dat zij uit drie deelen samengesteld is (fig. 12). De twee staafjesvormige stukken a en b, die met haren be zet, aan het einde afgerond en een weinig verdikt zijn, vormen een soort van scheede voor den zeer spitsen, barnsteenkleurigen angel c. De sprieten zijn draad vormig, langer dan het lichasm, uit 24—27 leden samengesteld, die onderling ongeveer even lang en dik zijn, behalve het eerste, dat iets dikker, en het tweede, dat iets korter is dan de andere. De pooten zijn zeer sierlijk gebouwd en dicht met fijne haar tjes bezet. De tarsen zijn een weinig langer dan de schenen en uit vijf leden samengesteld, waarvan het eerste half zoo lang is als de andere te zamen. Het eerste paar pooten vertoont de eigen aardigheid (die trouwens bij vele Vliesvleugelige insecten, voor namelijk bij mieren beschreven is), dat het eerste lid op den onder kant met een reeks van stijve, dicht bijeen staande haren bezet is (fig. 13). De spoor der scheen is stevig en naar den tarsus toe gebogen en op den binnenkant eveneens van stijve (naar boven 801 Dr. L. Zehtilner. De mineerlarren van het suikerriet op Java gerichte) haren voorzien. In deze inrichting hebben wij een toestel te zien, dat voor het schoonhouden der extremiteiten dient, zoo als men dikwijls kan waarnemen. Zijn namelijk de sprieten of de pooten vuil geworden, zoo trekt het wespje ze tusschen de spoor en ln*t eerste tarsaallid door, nis het ware tusschen duim en wijsvinger; zoodoende blijft het vuil aan de dubbele borstel, die door de be d elde stijve haren gevormd wordt, hangen. De burstel zelf wordt door middel van do mondwerktuigen weer schoongemaakt. De vleugels zijn kleurloos, behalve het stigma en de costaalcel der voorvleugels, die geelachtig zijn. Op de voorvleugels kan men drie cubitaalcellen onderscheiden; toch is de dwarsader tusschen de twee Ie en de derde eenigszins onduidelijk. Discoïdaalcellen zijn er eveneens drie, en wel zijn de eerste en de vlak daaronder liggende achter-discoïdaalcel even lang. De terugloopende ader loopt in de eerste cubitaalcel. Hieronder volgen de gemiddelde afmetingen van het wijfje: Lengte van het lichaam zonder legbuis. . . .1,8 m.M. » der legbuis 0,3 » » van den voorvleugel 2,0 » » der sprieten 2,(5 » I lot mannetje is mij niet bekend. Over de plaats, die deze Braconide in het systeem innemen moet, ben ik eenigszins in het onzeker. Voorloopig stel ik ze tot het geslacht Bracon en mocht zij nog onbeschreven zijn, zoo zou men ze nigro-slgnatus kunnen noemen. Het aderverloop der voor vleugels komt goed overeen met dat bij Exothecus Westw. en ook met dat hij His ter omerus Westw. Men zie: Snellen van VolléNHOven, schetsen ten gebruike bij de studie der Hymenop tera, pi. V. Van onze Bracon? spec. verkreeg ik altijd maar twee indivi duen uit een Cosmopteryx-larve, en wel waren deze laatste ongt-veer volwassen toen zij stierven. Wanneer de wespenlarven volwassen zijn, spinnen zij eivormige, 3,5 m.M. lange, witte cocons, waarin zij zich verpoppen. Deze cocons vond ik tamelijk dikwijls in de mineervlekken, de wespjes echter kwamen er vrij zelden uit. In vele gevallen waren zij al uitgekomen, in andere vond ik in de cocons de pophulsels van een andere wcspensoort, dus van een zoogenaamde parasiet parasiet en eindelijk gelukte het mij, ook deze te verkrijgen. Ik laat hier de beschrijving volgen: 802 Dr. L. Züiintnei 4 . De mlneerlarven van liet suiker, iot op .finn Plenrotropis thoracica n. sp. Figuren 14— IS. Mannetje: De kleur van het lichaam is donker goudgroen, de oogen en bijoogen zijn donker roodbruin, van een bepaalden kant gezien eveneens goudglanzig; de sprieten en pooten goudgroen, de tarsen evenwel zijn wit met een zwart eindlid. De vleugels zijn kleurloos, de aderen geel. De kop is dubbel zoo breed als lang, met regelmatig gebogen voor- en achterrand. De bijoogen zijn in de lioeken van een stom pen driehoek geplaatst en liet mediane is veel grootcr dan de laterale. Het pronotum is langs den achteiraud, die cor,caaf is, verdikt; naar voren loopt het sterk conisch toe en ter weerszijden diaagt het een stijf, zwart haar (lig 15). Hel mesoscutum heeft een driehoekigen vorm. De parapsidae dragen op elke zijde een «lijf haai', vertoonen dwarsche, eenigszins onregelmatige lijnen, die door fijne, overlang?cbe lijnen onderling verbonden zijn. Zoo komt het, dat de parapsidae er als geschubd uitzien (lig. 15). Het eigenlijke scutum is vierkant, aan den voorkant van twee stijve liaren voorzien en vertoont een aantal ovcrlangsche rimpels, die naar voren toe convergeeren. Het liiesosciilrllinn is 6-hoekig, (de laterale hoeken zijn sterk afgerond) langer dan breed en vertoont dergelijke rimpels als liet scutum, echter met het verschil, dat zij naar achteren conver geeren. lets achter het midden zijn twee stijve haren ingehecht. De laterale gedeelten van het scutellum zijn zonder sculptuur, liet post cutellum heeft den vorm van een dwarsche, een weinig gebogen lijst. Het metanolum is ter weerszijden hoekig. Het mediane gedeelte vertoont aan elke zijde van de middellijn diie overlangsche ribbe tjes, waartusschen telkens twee kleine deukjes van paraboMscben omtrek liggen (fig. 15). Het abdomen is gestoeld en wel is het stoeltje op de bovenzijde zadelvormig en aan het achtereinde verdikt. Het tweede segment neemt bijna de geheele overige lengte van het achterlijf in (fig. 44) ") liet is het breedst op den iechtlijnigen achterrand; de zijranden zijn weinig gebogen. Üe overige segmenten vormen een stomp driehoekje, dat heel weinig naar achteren uitsteekt. Bij het getee- *) Bij een ander individu is het iet» korter en breeder dan in de figuur; ook steken de overige segmenten en do geslachtsorganen sterker boven het tweede segment uit, Dr. 1.. Zehntner. Öe minder/larven van liet suikerriet op Java 803 kende individu komen de mannelijke geslachtsorganen te voor schijn, die den in figuur 16 aangegeven bouw hebban. De sprieten zijn uit 9 leden samengesteld (fig. 17), die, met uitzondering van het tweede, langer dan breed zijn. Het tweede lid is zeer klein en de twee laatste zijn onduidelijk van elkaar ge scheiden. De leden 4, 5 en ü hebben een 5-hoekigen vorm, omdat de bovenkant een stompen hoek vormt. Aan den top zijn deze leden zeer smal. De poolen zijn sierlijk gebouwd, alle ongeveer even sterk. De tarsen zijn niet langer dan de schenen en uit vier leden samen gesteld, waarvan het laatste het langste is. Do drie eerste leden zijn even lang. De vleugels zijn met weinig talrijke haartjes bezet, behalve in het gebied der submarginaalader, dat naakt is. Men vindt even wel drie stijve donkere haren langs den suturalen rand. De sub marginaalader der voorvleugels is ongeveer zoo lang als de mar ginaalader, niet verdikten draagt één stijf haar; het stigma (fig. 18) is kort en dik en draagt aan den top een reeks van vier kleine, vierkante cellen. Lengte van het lichaam. .... 1,'20 m.M. o » den voorvleugel. . . . 0,N5 » Het wijfje is mij niet bekend. Pleurotropis thoracica parasiseert ook in Eulophus femo ralis mihi. d. Chalcis spec 1 l ) Figuren 9 en 10. Het geheele lichaam is koolzwart, de buikzijde van het abdo men hier en daar donker geelbruin. De knieën, het distale uit einde der schenen van het tweede en derde paar pooten, de boven kant der scheen van het eerste paar, de tarsen behalve het bruine uiteinde van het laatste lid en de tegulae der voorvleugels zijn geel, de sprieten van onderen aan den top geelbruin. De vleugels zijn kleurloos, hare aderen zwart. De kop en de thorax zijn op de bovenzijde van grove, regel matig-gerangschikte, tamelijk diepe putjes voorzien, waardoor deze lichaamsdeelen er dof uitzien. De kop is 3'/, maal zoo breed als lang en mede het breedste gedeelte van het lichaam. De voorrand is een weinig convex, de achterrand concaaf en sluit volkomen aan 1) Mocht deze sluipwesp voor de wetenschap nieuw blyken, dan zou ik den soortnaam carlo naria willen voorstellen. 804 Dr. tj. Zelintncr. De mineer]:» ven van liet sukerriet op Java het pronotum aan, dat slechts zeer weinig smaller is dan de kop en bijna dcnzelfden omtrek heeft als deze. Het abdomen is een weinig langer dan de thorax, dik spilvor mig, een weinig van terzijde samengedrukt, zeer glad en glanzig. De legbuis steekt niet buiten het achterlijf uit. De sprieten zijn een weinig knotsvormig, nauwelijks langer dan de kop breed is en uit 11 leden samengesteld. De achlerpoolen zijn, zooals dit bij alle Chalcissoorten het geval is, veel steviger dan de overige, vooral de heupen, die bijna half zoo lang zijn als het abdomen, en de dijen, die sterk verdikt en op den onderrand van 10 tandjes voorzien zijn (lig. 10). In rust doen zij zich ter weerszijden van het abdomen als een paar groote halters voor (fig. 9). De vleugels zijn over de geheclc oppervlakte van zeer korte haartjes voorzien. Op den voorvleugel is de suhmarginaalader bijna dubbel zoo lang als de marginaalader; de postmarginaa'ader en het stigma zijn zeer kort, het laatste aan den top in een reeks van 4 vierkante, kleine cellen uitloopende. Lengte van het lichaam van het wijfje 2,14—'2,77 m.M. Lengte van den voorvleugel » » » 1,68—'2,'20 » » » het lichaam » » mannetje 1,84—2,'i2 » » » den voorvleugel » » » 1,47—1,63 » Deze sluipwesp vcrkieeg ik uitsluitend uit poppen van Cos mopteryx pallifasciella en wel uit elke pop slechts één wesp en deze kwam door een gat, dat zij aan het voorste uiteinde van de pop maakte, te voorschijn. Zij schijnt in I'asoeroean ongeveer even talrijk voor te komen als Bracon'? spec, d. w. z. veel zeldzamer dan de sub a en b beschreven soorten. Verklaring van Plaat XIII. Kiguur I—B. Cosmoplcfijx pallifasciella Sn. Figuur 1. Een stuk van een rietblad met vier mincervlek kon. Natuurlijke grootte. a. Een mineervlekje, waar de larve op jeugdigen leeftijd dood gegaan is. b. Een vlek met een levende larve. Het lichtgroene, bovenste gedeelte is versch uitgehold. c en d. Vlekken met volwassen larven of met poppen. Men ziet in het onderste gedeelte roodc, in het bovenste een paar Dr. L. Zcluitncr. De minccrl«rv«n van liet Suikerriet op Java 805 bruinachtige dwarsche lijnen, welke de plaatsen aangeven, waar de larve telkens met vreten opgehouden heeft. Figuur 2. Een stuk van een rietblad met het begin van de mineervlek. Vergrooting 4. De opperhuid is op twee plaatsen geperforeerd en met excrementen bedekt. Figuur 3. De volwassen larve, van boven gezien. Vergrooting 5. Figuur 4. De pop, van boven gezien. Vergrooting 5. Figuur 5. Idem, van terzijde gezien. Vergrooting 5. Figuur 6. Het volkomen insect. Vergrooting 5. Figuur 7. De achtervleugel, van zijn schubbetjes ontdaan. Vergrooting 10. Figuur S. De voorvleugel, van zijn schubbetjes ontdaan. Vergrooting 10. Figuur 9 en 10. Chalcis spec? Parasiet in de pop van Cosmopteryx pallifasciella. Figuur 9. Het volkomen vrouwelijk insect. Vergrooting 12. Figuur 10. Linker achterpoot, van terzijde gezien. Vergroo ting 12. Figuur 11 —13. Braconf spec. Parasiet in de larve van Cosmopteryx pallif asciella. Fiuuur 11. Het volkomen, vrouwelijk insect. Vergrooting 15. Figuur 12. Het achterlijf, van terzijde gezien. Vergrooting '22. Figuur 13. Het distale uiteinde van de scheen en het eerste tarsaallid van het eerste paar pooten. Vergrooting 85. De stijve haren op de spoor en het tarsaallid dienen voor het reinhouden der sprieten en pooten. Figuur 14—18. Pleurotropis thoracica n. sp. Sluipwespje, dat in de larve van Bracon? spec. parasiteert. FIQIiUR 14 Het volkomen, mannelijk insect met uitgelekte voortplantingsorganen. Vergrooting 22. Figuur 15. De thorax met zijn sculptuur. Vërgrooting 44. Figuur 10. De voortplantingsorganen, van beneden gezien. Vergrooting 300. Figuur 17. Linker spriet, van terzijde gezien. Vergrooting MO. Figuur 18. Het stigma van den voorvleugel. Vërgrooting 315 Figuur 19. Een larve van Cosmopteryx pallifasciella, geheel met de larven eener sluipwesp Closterocerus tricinctus Ashm. ge vuld. Vergrooting 5. Dr. L. Zelintnor. De minrerlnrvpii van hel suikerriet op Juva 806 Dij a is een wespenlarve geheel, bij b zijn twee larven halver wege eruit gekropen om zich te gaan verpoppen. Figuur 20. Linker spriet van Derostenus albipes n. sp. ecu sluipwesp, die eveneens in de larve van Cosmopteryx pallifasciella parasiteert. Vergrooting 140. MEDEDEELINGEN UIT EN VOOR DE PRAKTIJK. BUITEN VERANTWOORDELIJKHEID DEK BEDACTIE. FEHLING'SCHE OPLOSSING MET GLYCERINE liet is bekend dat, indien men bij ecne oplossing van koper sulfaat kalihydraat voegt en daarna wat glycerine, het gevormde kopcrliydroxyd met donkerblauwe kleur oplost. Er is dan cupri kalium glycerinaat gevormd van deze samenstelling: Op deze reactie berust de bereiding eener Fehling'sche oplossing, waarvan het recept mij d>or den heer Dr. EsSERS te Probolinggo uit een geneeskundig tijd schrift welwillend werd afgestaan. Daar aan de op deze wijze bereide oplossing, naar ik meen, voordeden ver bonden zijn boven die uit kopersulfaat en Seignctte zout, geloof ik mijnen col lega's geen ondienst te bewijzen liet recept hieronder te laten volgen. 34,639 Gr. Cu SO< worden in gedistilleerd water Opgelost, 450 Gr. zuivere glycerine toegevoegd en daarna tot 1000 c.M. 8 aangevuld met water, dat 130 Gr. Küll in oplossing bevat. Indien men er voor zorg draagt chemisch zuivere reagentia te gebruiken en de oplossing in een goed sluitende llcsch bewaart, blijft ze geruimen tijd goed, onverschillig of zij aan het daglicht is blootgesteld. Eenc oplossing, naar dit voorschrift bereid op 4 April 1898, toonde na 3 1 / j maand nog volkomen dcnzelfden titer te bezitten en gebruik ik dan ook deze oplossing dagelijks voor glucosebepa lingen met het beste resultaat. 807 Dr. L. Zehntner. Ue mineerlarvtm van het auikorriot op Java Vooral op carbonatatiefabrieken, waar glucoscbcpalingen nog al eens voorkomen, is het een groot gemak, niet telkens de oplos singen voor de Fehling'sche oplossing te behoeven te mengen. Maron, 18 Juli 1898. Th. van Nouhuys. lI KT GEBRUIK VAN SUBLIMAAT VOOR HET CONSERVEEREN VAN AMPASMONSTERS. Hot is mij gebleken, dat het door den heer Prinsen Geeuligs aanbevolen sublimaat ter conserveering van minsters rietsap voor de polarisatie, ook geschikt is voor conserveering van zeer verdunde suikeroplossingen. Ik maakte gebruik hiervan voor de bepaling van saccharose in arnpas. Het doel was, evenals bij de conserveering van rietsappen, het verkrijgen van het gemiddelde van een groot aantal monsters met '-minder arbeid voor den laborant. Op de meeste fabrieken, waar de laboranten tevens belast zijn met het toezicht in de fa briek, zullen ze geen tijd hebben, meer dan drie of vier kecren per etmaal de molenampas te onderzoeken, terwijl met de door mij voorgestelde wijziging dit veel vaker mogelijk is. Deze methode is eene koudwater-digestie, zooals reeis vroeger door Verueek-Zuur is voorgesteld, waarbij echter het loodazijn met voordeel vervangen is door sublimaat, (10 m.6. per L. ge bruikt water), hetwelk geen invloed heeft op het soortelijk gewicht der vloeistof, terwijl men met de concentratie even ver kan gaan als met de warmwaterdigestie. Om omrekeningen te vermijden, weegt men ieder keer van het fijn gehakte monster molenampas het normaal-of halfnormaal gewicht af (b. v. 10 keeren per etmaal het normaal of 20 koeren het half-normaal gewicht), terwijl men per normaalgewicht ± 350 c.M 3 . water gebruikt. Na de laatste toevoeging van ampas laat men nog vier uren staan, giet dan 100 c.M 3 . van de vloeistof af, voegt twee druppels loodacetaat toe (hetwelk geen invloed heeft op de berekening) en polariseert in een 400 m. M. buis. De berekening blijkt uit het volgende voorbeeld: Afgewogen 10 maal het normaal gewicht ampas. Modedeellngen uit en voor do praktijk 808 flesch + water -f- ampas 5666 Gr. tarra flesch is constant 2152 » water -f- ampas 3514 Gr. Indien het gemiddelde watergehalte van de ampas in de cam pagne bedraagt 48 %, dan moet dus 52 % van de gewogen ampas (260,43 X 0,52) = 135 Gr. afgetrokken worden dus: water -f- ampas 3514 Gr. af 135 • water 3379 Gr. Indien een aflezing van den polarimeter (400 m.M. buis) = 2,6, 33 79 X 2 6 dan is het suikergehalte der ampas - ' — = 4,37 %. 10 X Deze methode geeft goed overeenstemmende resultaten met du warm vaterdigestie, beschreven in: „Methode der fabricatic contróle." Ketegan, 24 Juli 98. L. CüIIEN. PBEANGER-BIBIT. In den jaargang 1896 van dit tijdschrift heb ik op bldz. 611 cene korte bcoordeeling gegeven van het plaatmateriaal der Garoet'sche bibitonderneming van den heer van Steun van llknsiïrokk. liet kwam mij voor bijzondere aanbeveling te verdienen en bet zal misschien sommige lozers intcrosseeren, to vernemen, wat de resultaten, met de bibit van debergtuinen van Pasir Kiamis in 1897 zijn geweest. Ik geef daarom hieronder de ter mijner be schikking gestelde cijfers. Voor zoover in een tuin nog cen tweede rietsoort was geplant, voeg ik er ook het resultaat hiervan bij. Uit de tabel blijkt, dat de Pasir Kiamis-bibit werkelijk de goede resultaten heeft gegeven, die ik er van verwachtte. De cijfers voor Loethors, Fidsji en import Cheribon, Malang en Locmadjang bewijzen, dat de resultaten niet aan bijzonder mooien grond, of aan exceptioneel gunstige omstandigheden zijn te wijten. Andere conclusies wensch ik hieruit niet te trekken, b. v. kan natuurlijk de waarde van het L ïethersriet niet naar deze uitkomsten worden be oordeeld. Mrilmlodingen uit en voor de praktijk 809 Bij oen bezoek in April 11. aan Pasir Kiamis gebracht consta teerde ik, dat de verschijnselen van primaire sereh-infectie niet zijn toegenomen en eerder verminderd zijn, dank zij de omstan digheid, dat aldaar thans alleen eerste snit wordt aangehouden. Aug. 1898. Db. H. Winter. *\ Oude formule 2 B—B. Mededeolingeu uil ea voor de praktijk. 810 donkergroen blijven. De preparaten moeten echter in het donker bewaard worden, daar ze aan het licht blootgesteld op den duur toch ontkleuren. Gewoonlijk gebruikt men stopflesschcn, cylindcrglazen of lang werpig vierkante glazen. He boven rand der twee laatst genoemde is mat geslepen en kan met een glazen plaat, die eveneens een geslepen rand heeft, welke juist op den geslepen rand van het glas past, gesloten worden. Wil men het glas sluiten, dan brengt men warme paraffine op den rand daarvan, waarop men de sluitplaat, die vooraf verwarmd is, neerlegt. Om het barsten van de paraffine te voorkomen, wordt de rand na het sluiten met een dikke laag vernis bedekt; of wel men neemt paraffine, die met een gelijke hoeveelheid guttapercha ver mengd is. Ook kan men de sluitplaat met warme gelatine op plakken. Om kleine plantendeclen in alcohol te bewaren, worden ze op een glazen plaat, die juist in den glascylindcr, welke het preparaat opnemen moet past, opgeplakt of wel vast gebonden. Voor het eerste gebruikt men tegenwoordig photoxylinc, voor het laatste zijde of garen, geen metalen draden. In [tlaats van gewoon glas wordt veelal gebruik gemaakt van melkglas, blauw of zwart glas, om naar gelang van de kleur der plantcndeelcn deze meer te doen uitkomen; deze glazen, plakmid dclen, enz. worden o. a. geleverd door de firma Soiinke te Halte. Behalve van alcohol kan men ook gebruik maken van waterige oplossingen, hetzij van vloeibare of stollende. Door de laatste b. v. kiezelzuurhydraat en gelatine worden de plantcndeelcn onwrikbaar in hun stand gehouden. Vele vruchten en sterke bladeren blijven, ook wat de kleur betreft, jaren lang goed in een verzadigde op lossing van keukenzout. Deze moet uitgekookt en de flesch geheel gevuld worden om een langzame oxydatie tegen te gaan. Allerlei andere antiseptische stollen z. a. salicylzuur, picrinezuur, subli maat, boorzuur. kunnen eveneens gebruikt worden, tijdelijk zijn zij voortreffelijk en blijven in vele hunner de planten groen; op den duur echter worden de preparaten week en zij bederven reeds bij een lichte schudding. In den laatsten tijd nu worden er gedroogde bouquetten in den handel gebracht, die in frischheid, groene kleur dër bladeren, kleur der bloemen enz. sterk op levende bouquetten gelijken. Hoewel de methode, waarop deze plantendeelen behandeld worden 812 Vraagbord Voor vele bloemen slechte resultaten geeft, is zij voor bladeren en gebladerde takken een groote vooruitgang. Deze methode werd ontdekt door Prof. E. Pfitzer, hoog leeraar in de plantenkuo.de aan de universiteit Heidelberg. Deze heeft op zijn proces patent genomen en dit aan de hoeren Du. Herzfelo & Go. te Keulen overgedaan. Debehandelingkomt in hoofdzaak daarop neer,datde plantendee lon in een vloeistof worden gedompeld, die ze, evenals alcohol, geheel doordringt en dat daarna die vloeistof door verdampen weer verwij derd wordt. Daarbij speelt die vloeistof tweeërlei rol. Ten eerste neemt zij het water uit de weefsels op, len tweede voert zij stoffen, die men vooraf in haar heeft opgelost in de planten over. Onder deze neemt voornamelijk een plantaardig vet b.v. cacaoboter een eerste plaats in, terwijl glycerine toegevoegd is om debladcren lenig te houden en boorzuur als antiseptica. Oorspronkelijk ging Pfitzeb uit van de behandeling met alco hol om het water, dat de injectie met vet zou beletten, te verwijde ren. Chloorstrontium werd toegevoegd om de verkleuring te voor konen. Daarna werden de plantendeelen gedroogd en met een vloei stof doortrokken, waarin het vet, de cacaoboter, opgelost is. Deze beiden processen werden daarna tot een enkel verecnigd. Om dit te bereiken moest een vloeistof worden gekozen, waarin de plantendeelen even stijf worden als in alcohol, die hun het water geheel onttrekt en waarin tevens ook het vet kon opgelost worden. De vloeistof, die hiervoor het best geschikt bleek te zijn, isaecton. De plantendeelen worden levend in de vloeistof gebracht, die hun water opneemt en ze met vet doordringt, terwijl tevens het uittreden dn- groene kleurstof belet wordt. Aan de vloeistof wordt zooals reeds gezegd is een weinig glycerine toegevoegd om de planten lenig te houden en wat boorzuur als antiseptische stof. Na 20 —24 uren, soms iets korter, soms iets langer, neemt men de bladeren er uit, schudt ze goed af en laat ze aan de lucht drogen. Dickhott. DIVERSE MEDEDEELINGEN. Volgens de opgaven van het departement van landbouw in <le Vereenigde Staten van Noord-Amerika is daar bet snikerverbruik per hoofd van de bevolking na Engeland bet grootst van alle be schaafde landen, terwijl Duitschland pas de zevende plaats inneemt. Vraagtiord 813 Dit groote suikerverbruik heeft zich langzaam ontwikkeld, zooals uit de volgende cijfers blijkt: Per hoofd werd verbruikt in 187 G 10,84 K. G. 1877 17,50 » » 1887 23,71 » » 1895 28,80 » » Volgens de berekeningen van Willet & Gray is in de laatste 15 jaren het totale suikerveibruik in de Ver. Staten van 1,009428 ton in 1881 tot 1,091447 ton in het jaar 1896 gestegen, een ver meerdering dus van 97,3%. Daar nu hetjaarlijksche suikerverbruik van een Amerikaan nog 9,9 K.G. minder bedraagt dan van een Prit, kan aangenomen worden, dat in detoekomst het verbruik per hoofd nog zal stijgen en minstens aan het Engelsche verbruikscijfer zal gelijk worden, daar deze twee volken, wat ras en levenswijze aangaat, veel met elkander gemeen hebbfn. Bovendien kan door de jaarlijks toenemende bevolking, welke ongeveer 1 millioen zielen bedraagt, een vermeerdering van het suikerverbruik te gemoet gezien worden. Het totale jaarlijksche meer-verbruik van suiker zou in verhouding tot het suikerverbruik der hiatste jaren ongeveer 132080 ton bedragen. De in de toekomst te verwachten suikerconsumptie zal zeker ook van den prijs der suiker afhangen; een vergelijking van het hieronder volgende overzicht met de hierboven opgegeven cijfers van de toename van het suikerverbruik per hoofd, zal hierop een duidelijk licht werpen. Do prijs van gekristalliseerde suiker was te New-York per K.G. in 1879 f 0,47 1880 » 0,54 1884 » 0,37 1888 » 0,40 1892 » 0,24 1895 » 0,22 1890 » 0,25 De suikerrietbouw in het Zuiden der Ver. Staten is tot nu toe de meest belangrijke bron voor de eigen suikerproductie. Vooral in den staat Louisiana, doch ook in Texas, Mississippi en Florida worden uitgebreide rietaanplantingen gevonden. De rietsuikerproductie gedurende deze eeuw was als volgt, waaruit de vooruitgang dezer industiie in de Zuidelijke Staten duidelijk blijkt: Diverse mededeelingen 814 1823 15645 ton (van 1000 K.G.) 1833 39104 » 1843 52152 » 1853 224553 » 1803 40053 » 1873 46819 » 1883 13047 G » 1893 'J 68047 » 1896 244890 » (vorstjaar) Wij zien hieruit, hoe in het jaar 1863, door den burgeroorlog en de daarmede samenhangende afschaffing der slavernij, de suiker productie belangrijk verminderde en hoe zij daarna weder toenam. De totale suikerproductie der Zuidelijke Staten heeft de grootste productie, welke vóór de afschaffing der slavernij verkregen werd, nu reeds belangrijk overschreden, trots de dalende suikerprijzen en het geklaag der plantage-eigenaren, dat zij niet meer in staat zijn ie <oncurreeren. Den 25 Maart 1897 heeft de afgevaardigde van den Staat Loui siana, de heer A. Mf.yeb, verklaard, dat daar thans ongeveer 120000 H.A. met suikerriet beplant en nog 600000 lI. A. voorhanden zijn, die elk oogenblik in gebruik kunnen genomen worden. Dezelfde afgevaardigde is zelfs van meening, dat de Zuidelijke Staten 5 tot 10 maal meer suiker zouden kunnen produceeren, dan de geheele bevolking van de Ver. Staten verbruikt. In hoeverre deze cijfers juist zijn is moeilijk na te gaan; wan neer wij belenken, dat in Louisiana slechts 10 % van den grond ia cultuur is en dat b. v Texas alleen een grooter oppervlakte beslaat dan geheel Duitschland, echter slechts door 2 millioen men schen bewoond wordt, dan is het begrijpelijk, dat daar nog uit gestrekte terreinen op ontginning wachten. Terwijl de suikerproducenten vroeger meenden, dat zij alleen bij een prijs van f 0,25 per 0,45 K.G. zouden kunnen blijven bestaan, neemt de productie thans met een prijs van f 0,10 steeds toe en deskundigen zijn van meening, dat bij een intensieve cultuur het den planters mogelijk zoude zijn bij een prijs van f 0,075 nog winst te maken. Het Proefstation Audubon Park bewijst de rietsuikerindustrie in de Ver. Staten uitstekende diensten, liet heeft niet alleen proef velden met meer dan 100 verschillende rietvariëteiten, waarvan van elke soort de waarde als cultuurplant bepaald wordt en waarmede 815 Wïarse mpitoiit'ollngen verschillende mestproeven genomen worden, doch in een fabriek, die aan het proefstation behoort, worden proeven genomen omtrent de beste methoden van suikerfabrikatie. Buitendien is aan de universiteit te Louisiana een suikerschool verbonden, die door zakelijke opleiding van jongelieden, op de ont wikkeling der geheele industrie gunstig schijnt te wei ken. Zoo zien wij, dat van alle zijden moeite gedaan wordt, deze subtropische cultuur inde Zuidelijke Staten te volmaken. De klima tologische toestanden zijn hier niet zoo gunstig voor den rietbouw als op de West-Indische eilanden, daar het riet in Louisiana menig maal door onverwachts invallende vorsten belangrijke schade lijdt. Wij moeten dus verwachten, dat, even als de statistiek een steeds toenemende productie in de laatste jaren aanwijst, ook in de toekomst de rietaan plantingen in de Ver. Staten in omvang zul len toenemen. De door de nieuwe Amerikaansche wetgeving zoo verhoogde invoerrechten op buitenlandsche suikers zullen hierop ook oen groo ten invloed uitoefenen. Na het suikerriet helpt de beetwortel het binnenlandsche sui kerverbruik dekken. Hoezeer decultuur hiervan inde laatste jaren is toegenomen blijkt uit het volgende overzicht. De beetwortelsuikerproductie bedroeg in tonnen (van 1000 K .G.): in 1863 305 ton 1873 711 » 1883 543 » 1888 1026 » 1800 2855 » 1892 • 12284 » 1804. 20709 » 18H5 30840 » 1890 40640 » 1897 71120 » (geschat) Hieruit blijkt, dat de bietsuikerproductie in de laatste 10 jaren 70 maal grooter is geworden. In het chem. laboratorium van het departement van land bouw, worden tegenwoordig de bieten onderzocht, die door mede werking on op voorstel van het ministerie gedurende den laatsten zomer in de verschillende staten door ongeveer 22000 landbouwers zijn aangeplant. Binnen kort worden de resultaten van deze onder zoekingen gepubliceerd; nu reeds kan gezegd worden, dat zij een 816 Diverse mededeeiingetj hoogor suikergehalte zullen hebben dan de bieten in Duitschland gewoonlijk bevatten. Het plan besta-at dan ook, om de proeven nog eenigen tijd voort te zetten en voor dit doel zullen 12000 K.G. bietzaad opgekocht worden. De minister is zoo overtuigd van de te verwachten kolossale uitbreiding der beetwortelsuikerindustrie, dat hij gezegd heeft: De Ver. Staten zullen binnen 10 jaren tot de suikeruitvoerende landen belmoren. Hoewel zulk een ontwikkeling niet onmogelijk is, kan toch niet ontkend worden, dat dit tijdsverloop wel een weinig kort is. (let is echter een feit, dat het afgeloopen jaar wederom 4 nieuwe fabrieken gewerkt hebben, verder dat niet minder dan 12 maat schappijen opgericht zijn, die het bouwen en in werking brengen van nieuwe suikerfabrieken ten doel hebben. Of deze \ lannen allo werkelijk tot uitvoering zullen komen, moet nog afgewacht worden. Daar de winsten der Amerikaansche fabrieken niet onbedui dend zijn en ook Europeesch kapitaal ter beschikking staat, kan het oprichten van vele suikerfabrieken tegemoet gezien worden. Aan de commissie, die zich in het begin van het vorige jaar met het ontwerpen van het Dingley-tarief bezig hield, werd door eenigc deskundigen de navolgende berekening aangeboden: „Om de suiker, die thans in de Ver. Staten ingevoerd wordt, zelf te kunnen produceeren, moeten 920 fabrieken met een dage lij ksche expaciteit van 350 ton bieten gebouwd worden. Hiervoor zou een aanplant van 736000 11. A. ter beschikking moeten zijn terwijl 1,5 millioen menschen zouden benoodigd zijn voor de fa bricks- en veld werkzaamheden." Daar op het oogenblik 11 beetwortelsuikerfabrieken werken, zal het nog geruimen tijd duren voor en aleer 920 fabrieken ge bouwd zijn, hoewel niet buiten rekening mag gelaten worden, dat dit cijfer door de verhooging der capaciteit alle waarde verliest; dit is b. v. het geval met de fabriek van Claus Spreckei.s, die in plaats van 350 ton HOOO ton per dag verwerkt. Omtrent de productiekosten loopen de meeningen nog zeer uiteen, hetgeen ook zeer begrijpelijk is, als iren nagaat, hoe ver schillend de voorwaarden zijn, waaronder in dit grooteland gewerkt wordt (bodem, klimaat, werkkrachten). In het algemeen neemt men echter aait, dat de kostprijs van 0,45 K.G. ruwe biet- of rietsuiker ongeveer f 0,08 bedraagt en dezelfde hoeveelheid rallinade voor bijna f 0,09 kan geleverd worden. Daar nu op 1 November Dlforse modedeeiingerl 817 1897 het pond (0,45 K.G.) geraffineerde suiker te New-York f 0,12 kostte, zoo kan hieruit ongeveer nagegaan worden, wat de winsten van een suikerfabriek kunnen zijn. Er is een tijd geweest, dat men veel verwachtingen had van de sorghum-suikerindustiie. Terwijl de productie van deze suiker in 1890 nog 1524 ton bedroeg, daalde dit cijfer in het jaar 1895 reeds tot 305 ton. Voor de bereiding van suiker wordt sorghum thans hoofdzake lijk in den Staat Kansas aangeplant. In de meeste Zuidelijke Staten vindt men eveneens sorghum-aanplantingen, die echter door de bezitters alleen gebruikt worden voor het bereiden van stroop voor huiselijk gebruik. Deze hoeveelheid is dus onmogelijk nauwkeurig op te geven. Van meer beteekenis is de bereiding van suiker uit het sap van den suiker-ahorn. Deze boomen worden echter niet aangeplant, men maakt alleen gebruik van den voorraad, die een kwistige na tuur reeds sedert jaren heeft opgehoopt. Doch ook hiervan is de productie belangrijk verminderd, waarschijnlijk door het voortdurend vellen der boomen. In het jaar 1890 kwamen in de Ver. Staten nog 25400 ton ahornsuiker (maple-sugar) in den handel, in 1895 slechts 7ö20 ton. Wij hebben reeds gezien, dat het suikerverbruik in de Ver. Staten gedurende dit jaar ruim 2 millioen ton zal bedragen. De eigen productie beloopt ongeveer 240000 ton riet- en 70000 ton bietsuiker, zoodat hiermede pas 15,5% van het verbruik gedekt is. Een zeer snelle uitbreiding der rietsuikerindustrie is niet te verwachten, daar de landbouw zich in de Zuidelijke Staten zeer langzaam ontwikkelt, de wonden door den burgeroorlog geslagen, waardoor vele planters geruïneerd werden, nog niet geheeld zijn en vooral omdat het klimaat in deze Staten voor de blanken niet zoo gezond is als in de Noordelijke streken, waar de beetwortel uitstekend gedijt. Het verlangen om het suikerverbruik in de Ver. Staten door eigen productie te dekken, zal dus voornamelijk een uitbreiding der beet wortel-suikerindustrie ten gevolge hebben. Wanneer in de volgende jaren de tegenwoordige productie van bietsuiker in de Ver. Staten twee of driemaal grooter zal zijn, dan zal, als men de steeds grooter wordende behoefte aan suiker in het oog houdt, toch nog gedurende een reeks van jaren suiker uit het buitenland ingevoerd moeten worden. Diverrte mcdedepiingetl 818 Volgens het gemiddelde van 5 jaren (1893 t,'m 1896) bedroeg de jaarlijksche invoer in de Ver. Staten f '259,000000 en het waarde-aandeel, dat de verschillende landen daarin hadden, was in procenten als volgt: Oostenrijk-Hongarije 1,1 % België 1,5 » Frankrijk 0,3 » Duitschland 8,7 » Nederland 0,5 » Engeland 0,1 » Canada 0,3 » Eng. West-Indië 6,- » Deensch » 0,3 » San Domingo 2,1 » Cuba 48,5 » Porto-rico 2,1 » Brazilië 3,8 » Britsch-Guyana 3,8 » Nederl. » 0,3 » China 0,0 » Java 0,5 » Hongkong 0,3 » Sandw. eilanden 8,0 » Philippijnen 2.4 » Britsch-Afrika 0,2 » Egypte 0,7 » Alle andere landen 1,1 » 100,0 % Wij zien dus, dat Cuba bijna de helft van den totalen invoer leverde, waarna Duitschland, de Sandwichs-eilanden en Java komen. Welke van deze landen zal door de toenemende suikerpro ductie het eerst van de markt verdrongen worden ? De beantwoording van deze zoo gewichtige vraag, hangt van de volgende punten af: 1. Wat zijn de productiekosten van de suiker in de hier in aanmerking komende landen? Deze vraag nauwkeurig te beantwoorden is niet goed mogelijk. Algemeen wordt echter erkend, dat in de tropen de rietsuiker goed kooper bereid kan worden dan de bietsuiker in de gematigdestre ken, en alleen het gebrek aan kapitaal, lust in den arbeid, weten- DiTerse meiledeelingërt 819 schappelijke ontwikkeling en gunstigen politieleen toestand, moet als de oorzaak beschouwd worden van de toenemende bietsuiker productie ten koste van die der rietsuiker. Do lage productiekosten in de tropen hangen ten eerste af van den weelderigen plantengroei, die het b.v. mogelijk maakt, dat op de Sandvvichs-eilanden evenveel suiker per lI. A. geproduceerd wordt als de bietenoogst bedraagt van dezelfde oppervlakte in Ca lifornië. 2. Wat zijn de transportkosten van de verschillende landen naar Amerika? Tegenwoordig bedraagt de vracht voor 1 ton (1000 K.G.)van: Hamburg naar New-York f 4,80 Cuba » » » 5,57 (5 % toeslag) ïrinidad » » » 6,07 ( id. ) Ilawaii » » » 13,80 Hieruit blijkt, dat dank zijn voortreffelijke han delsvloot, zijn suiker, in zooverre het de oceaan-vracht betreft, het goedkoopst te New-York kan leveren. De vracht voor de suiker van de Sandw.-eilanden, die naar de Amerikaansche markten met zeilschepen om de kaap vervoerd wordt, is buitengewoon hoog. Vroeger vond deze suiker afzet in de Westelijke Staten der Unie, nu er echter in Californië zooveel bietsuiker geproduceerd wordt, is deze suiker aldaar van de markt verdrongen. 3. Welk invoerrecht betaalt de suiker bij den invoer in de Ver. Staten? liet Dingley-tarief is den '24 Juli van het vorige jaar in wer king getreden en heeft de invoerrechten op suiker als volgt geregeld: Suiker niet boven No. 10 llollandsche standaard en van niet meer dan 75» polarisatie betaalt per 0,45 K.G. 0,95 ets. (ƒ0,0238), voor eiken graad meer 0,035 ets.; suiker boven No. 10 betaalt per 0,45 K.G. 1,95 ets. Naar gelang echter dat de suiker afkomstig is uit een premie betalend land of uit een land waarmede een verdrag gesloten is, wordt zij bij invoer in de Ver. Staten verschillend belast. Zoo wordt betaald volgens het Dingley-tarief voor den invoer van 100 K. G. suiker van 94°: uit Duitschland ... f 9,01 -f f 1,50 (premie) = f 10,51 b Oostenrijk-Hongarije z> 9,01 -)- » 1,03 » = » 10,04 » België •» 9,01 + » '2,18 » = » 11,19 820 Diverse Binileileclingell. Uit Nederland ...» 9,01 + f '2,50 (premie) = f 11,51 » Frankrijk ...» 9,01 + » 1,70 » = » 10,71 » Engeland ...» 9,01 = » 9,01 » Eng. West-Indië . » 9,01 = » 9,01 » » Guyana . . » 9,01 = » 9,01 » Cuba » 9,01 = » 9,01 » de Philippijncn . . » 9,01 = » 9,01 .) Brazilië . ...» 9,01 = » 9,01 » de Argent. Rcpubl. » 9,01 -f » 0,14 » = » 9,15 » Java » 9,01 = » 9,01 » Sandw. eilanden . vrij. Deutsche Zuckerindustrie 1808, blz. 484, 534 en 576. Door A. Chauveau zijn proeven genomen tot vergelijking van de voedingswaarde met bet warmtcontwikkelings- of energie ontvvikkelingsvermogen van eenvoudige voedingsmiddelen. Hier aan ontlecnen wij bet volgende: De „dynamogene kracht" der voedingsmiddelen, d. w. z. bun kleiner of grooter vermogen om het kraehtverbruik aan te vullen, dat door het functioneeren der in werking zijnde organen veroorzaakt wordt, wordt door de pbysiologcn beschouwd als gelijk zijnde mot de thermische werkingswaarde, welker grootte door de vorbrandingswarmte gemeten wordt. Het „dynamisch equivalent" der voedingsmiddelen is niet alleen van deze zijde beschouwd, maar men heeft aan dit begrip een nog ruimer en meer omvattender beteekenis gegeven. Volgens de algemeen verspreide rneening kan ook de voe dingswaarde van een bepaalde hoeveelheid voedingsmiddel geme ten worden door de hoeveelheid kracht, welke de in dit voedings middel aanwezige verteerbare bpstanddeelen het organisme toe voeren; met andere woorden, de voedingswaarde der voedingsmid delen zoude volgens dit, even als hun dynamogene kracht, direct proportioneel zijn aan hun verbrandingswarmte. Bijgevolg moet do hoeveelheid, welke men van de verschillende voedingsmiddelen liet lichaam toevoeren moet om dezelfde voedingswerking te ver krijgen, omgekeerd proportioneel zijn aan de verbrandingswarmte. Volgens deze theorie zoude l Gr. vet dezelfde voedingswaarde hebben als 2,873 Gr. suiker, wanneer de vertering van deze beide eenvoudige voedingsmiddelen op hetzelfde verbruik van levensenergie aanspraak maakt. Dlvptso mciledeclingon 821 Op dit principe steunt de geheele theorie van het dynamogene equivalent bij de voeding van mensch en dier. üit principe zou onaantastbaar zijn, wanneer het bewezcu was dat de verschillende physiologische werken (arbeid) uit alle kracht bronnen, welke de verterings- en assimilatie-organen van het dierlijk organisme leveren, zonder onderscheid, kon aangevuld worden. Dan zoude de ~dynamogene kracht" aan de verbran dingswarmte en ook aan de voedingswaarde gelijk zijn, d.w.z. dezelfde physiologische werken zouden uit verschillende krachtbronnen hun behoefte aan kracht ontnemen en hoeveelhedeD der verschillen de voedingsmiddelen verbruiken, welke omgekeerd proportioneel zijn aan de verbrandingswarmte en aan de dynamogene kracht dezer voedingsmiddelen. Deze onverschilligheid der organen, tegenover de door hen benutte krachtbronnen bij de uitvoering van hun physiologifchen arbeid, bestaat in werkelijkheid niet. De voornaamste arbeid, die reeds alleen het grootste gedeelte der kracht van het dier ver eischt, n. 1. de spierkracht, ontstaat uitsluitend uit de kracht bron, welke in het glycogeen ligt, dat in het spierweefsel aanwezig is, voortdurend ontleedt en door nieuwgevormd vervangen wordt. De proeven van Ciiauveau hadden ten doel om na te gaan, of de spieren even goed gevoed worden, wanneer zij eensdeels suiker, anderdeels vet in hoeveelheden, welke aan de verbrandings warmten dezer beide voedingsmiddelen omgekeerd proportioneel zijn, als voedsel ontvangen. Met andere woorden luidt de vraag: Is het voedingsequivalent van suiker en van vet identiek met de verbrandingswarmte dezer zelfde stoffen? Ciiauveau beweert dat deze identiteit niet bestaat en ook niet bestaan kan. Het vet neemt alleen na zijn omzetting in glycogeen aan de uitvoering van den spierarbeid deel. Deze omzetting is in het orgaan of de organen, waar zij plaats heeft, noodzakelijk met een verbruik van een gedeelte der potentieele energie van de om te zetten stof verbonden. De rest van de dynamogene kracht dezer stof is dus kleiner dan de oorspronkelijke verbrandingswarmte daarvan. De vervanging van suiker door vet bij de voeding der dieren, om de spierkracht te ontwikkelen, kan dus niet in dezelf de verhouding van de equivalenten der verbrandingswarmte der beide stoffen plaats hebben. De voedingsequivalenten kunnen niet gelijk zijn aan de energieëquivalenten. DlT»r«8 mededoelingen 822 Wanneer 1 Gr. vet zich door het hierboven reeds genoemde gedeeltelijke oxydatie-proces in koolhydraat omzet, dan vormt zich 1,61 Gr. glucose, welke thermochemisch aan ongeveer 1,52 Gr. suiker gelijk zijn. Hieruit volgt, dat wanneer men de uitvoering van een bepaalden spierarbeid door toevoeging van 152 Gr. suiker bij een bepaald rantsoen mogelijk maken kan, men in plaats daar van 100 Gr. vet moet geven om dezelfden arbeid te verkrijgen, zonder den voedingstoestand van het werkend organisme te ver anderen . Derhalve bedragen de voedingsequivalenten van suiker en vet 1,52 en 1,00 en niet 2,37 en 1,00. Het verschil is dus zoo belang rijk, dat het betrekkelijk gemakkelijk is dit experimenteel te bewijzen. De metho Ie van onderzoek bestaat daarin, dat men door regelmatige weging zich eiken morgen overtuigt, dat op den voe dingstocstand van een proefdier, dat den voorgaanden dag een be paalden arbeid verricht en een bepaald voedsel ontvangen heeft, invloed wordt uitgeoefend, wanneer men in het voedselrantsoen zuiver vet of suiker in verschillende verhoudingen elkander afwis selen laat. L)e talrijke feiten, welke door Chauveau gedurende de 2 jaren, die zijn proeven in beslag namen, geconstateerd werden, kwamen stee is op het zelfde neer, waaruit dus volgt: 1. De voedingswaarde van vet en suiker staat als 1 : 1,52 en niet als 1: 2,373, zooals het geval moest zijn volgens de theorie der thermochemische equivalenten. 2. Er bestaat daarentegen volkomen gelijkheid tusschen de voedingswaarde van suiker en vet en het glycogeenvormend vermo gen dezer beide stoffen. Uit 1.52 Gr. suiker ontstaat (door inversie) en uit 1 Gr. vet (door gedeeltelijke oxydatie) dezelfde hoeveelheid glucose n.m. 1,61 Gr. Bij gevolg bezitten suiker en vet dezelfde voedingswaarde, wanneer van beide die hoeveelheid verbruikt wordt, welke dezelfde hoeveelheid glucose of glycogeen kunnen vormen. Op de belangrijke beteekenis, welke deze resultaten aan do rol der suiker bij de voeding toekennen, behoeft zeker niet gewe zen te worden. Comples rendus 1807, bh. 1070. Deutsche Zuckerindustrie 1898, bh. 425. DWerse mededeelingeii. 823 Naar aanleiding van het vroeger door Dr. Bartscii medege deelde over de inrichting van de diffusie-installatie van de fabriek Beni Korrah in Egypte, *) in het bijzonder over de aldaar toegepaste methode om de rietsnijdsels in de zon te drogen, schrijft Dr. Eckleben in het Centralblatt een en ander over de methode, ge volgd in de fabriek Cucau in Pernambuco. Vooral de bewering, dat rietsnijdsels door een moleninstallatie niet zoodanig te persen zou den zijn, dat zij als brandstof gebruikt kunnen worden, is niet in overeenstemming met de ervaring door Dr. Eckleben in 4 achter eenvolgende oogstjaren opgedaan. Dat het drogen van de ampas in de zon goedkoopcr is dan met behulp van een machinale inrichting, geeft Dr. Eckleben gaar ne gewonnen, doch dat de kosten zoo bijzonder laag zijn, valt zeer te betwijfelen, vooral wanneer men let op de enorme hoeveelheden ampas, die dagelijks getransporteerd moeten worden. Bedraagt de dagelijksche verwerking 130Uton, dan moeten ook per etmaal onge veer 200 wagonladingen ampas heen en weer vervoerd worden; bovendien zullen ook, al zijn de atmosferische omstandigheden gunstig, slechts weinige fabrieken over de noodige gronduitgestrekt heid beschikken, om 4000—5000 ton ampas in een dunne laag uit te spreiden. En rekent men nu nog het wenden en vervoer van de ampas, dan gaan de voordeden, door het kostelooze drogen verkre gen, grootendeels verloren. Bovendien is het zeer goed mogelijk de ampas in de fabriek zoover uit te persen, dat zij als brandstof gebruikt kan worden. Cucau bezit hiervoor een moleninstallatie, die in staat is in 21 uur 300 ton te persen; in het geheel zijn 2 molens aanwezig elk met 3 cylinders. De lengte der walsen bedraagt IGOO mM., de diameter 800 mM.;de bovenwals van eiken molen is inde lengte, dus evenwijzig met de as gegroefd; de beide onderste cylinders zijn loodrecht op de lengteas gegroefd; bij den eersten molen zijn de groeven diep en grof, bij den tweeden fijner; ook is de boven wals van eiken molen van wijder groeven voorzien dan de beneden walsen, op 100 m.M. komen in de bovenwalsen 7—lo, in de benc denwalscn 15—20 groeven voor. De uitgeloogde snijdsels worden met een transporteur van de diffusiebatterij naar den l on molen gevoerd en worden daarna direct in den2 e " molen nageperst; waar na zij dooreen anderen transporteur naar de vuren gevoerd worden. Het watergehalte van de geperste ampas bedroeg 38 —42 pet., en was deze dus zeer goed als brandstof te gebruiken. *) Archief 1898, blz. 560. 824 Diverse mededoßlingon Betreffende den algemeenen aanleg van de fabriek, die, vooral wat de stook- en ketelinrichting betreft, bijzonder goed werkt, deelt Dr. Eckleben het volgende mede: Cucau is ingericht voor de verwerking van 250 ton riet per dag en heeft hiervoor noodig 4 ketels, die met ampas en daarenboven nog twee ketels, die met hout gestookt worden, hiervan is echter één in gebruik voor de distillatie van de vergiste melasse; met inbegrip van deze installatie worden nog ongeveer 17 pet. van het rietgewicht aan hout ver stookt. Bij een verwerking van 400 — 500 ton riet, acht Dr. Eck leben het mogelijk uitsluitend ampas te stoken en toch voldoende stoom te ontwikkelen, want zelfs in de kleine fabriek te Cucau, was het mogelijk door allerlei verbeteringen, dit cijfer van 17 pet. nog belangrijk te doen dalen. Bij gewoon werken van de fabriek zijn 5 ketels voldoende. Door iederen ampasoven wordt een vlampijpketel met 2 bouilleur ketels verhit, elk dezer ketels bezit een verwarmend oppervlak van 160 M 2. De schoorsteen is 45 M. hoog, en heeft aan de basis een doorsnede van 2,5 M., de toevoer van lucht heeft uitsluitend onder in de ovens plaats, ventilators worden niet gebruikt. De ampasovens volgens het systeem Godillot ingericht, zijn met een halfrond traprooster met rechte roosterstaven voorzien. Door een transporteur wordt de ampas automatisch naar het hoogste punt van het rooster gevoerd, waarop zij gemakkelijk ver brandt en voldoende warmte ontwikkelt om de drukking van den stoom constant op 5 atm. te houden. De vier transporteurs wor den gezamelijk door een kleine staande machine in beweging gebracht. In het bijzonder maakt Dr. Eckleben er opmerkzaam op, dat bij de installatie van de diffusie-batterij deze zoo hoog mogelijk geplaatst moet worden, om in staat te zijn bij het ledigen van de ketels de ondersluitplaat geheel te kunnen openen en zoodoende zoo weinig mogelijk weerstand aan de uit den diffusieketel vallende ampas te bieden. Om deze reden is dan ook het opstellen van de batterij in 2 rijen, inplaats van cirkelvormig, zeer aan te bevelen, daar het transport van de snijdsels bij de in 2 rijen opgestelde bat terij veel gemakkelijker is. Bij de batterij in Cucau, die cirkelvormig is, worden zes man voor het ledigen vereischt, bij opstelling in 2 rijen zouden 2 man voldoende zijn. Verder moet de wand naar den transporteur toe, hellend gemaakt worden en niet uit cement bestaan, maar met ijzeren platen bekleed zijn. Als transpor- Diverse modcdeolingen. 825 teur voor de uitgeloogde snijdsels is een gewone riettransporteur, waarvan de houten dvvarslatten tamelijk dicht bij elkaar zijn geplaatst, zeer aan te bevelen en is vooral boven een schroef trinsonrteur te verkiezen. Een rooster, dat op bepaalde hoogte boven den transporteur geplaatst is, zorgt er voor dat de ampas gelijkmatig over den transporteur verdeeld en ook zoodanig naar den molen gevoerd wordt. Het ledigen van de ditfusieketels kan uit hoofde van het sterke samenhangen van de snijdsels alleen van beneden uit plaats hpbben; zelfs het niet dadelijk volledig openen van de bodem deksels kan reeds de oorzaak van moeilijk verwijderen van de snijdsels zijn. Gr»ote zorg moet ook besteed worden aan het reinigen van de dichtingsring, daar een stukje ampas, dat tusschen diffusie ketel wand en bodemdeksel achterblijft, reeds de oorzaak van groote sap verliezen kan zijn. Behalve dit reinigen van het deksel, geschieden alle andere bewerkingen boven bij de diffusie batterij . In Cueau bestaat de batterij uit 16 ketels elk van 40 H. L. inhoud, en met een doorsnede van 1400 m.M. Zoowel uit de cijfers van Cucau als van de fabriek te Beni Korrah volgt, dat diffusieketels voor riet grooter moeten zijn dan voor beetwortels, bij snijdsels van 2,5 m.M. dikte bevat een H. L. ongeveer 43 K.G. snijdsels, dat is 1700 — 1750 K.G. per ketel. Het waterreservoir is 10 M. boven de batterij geplaatst, terwijl 1 M. honger de bak opgesteld is, die het drukwater voor het dich ten der gummibuizen in de bodemdeksels aanvoert. Hierdoor kan het waarschijnlijk verklaard worden, dat geen enkele keer stoor nis door te weinig druk in de batterij of door ondhht zijn van de bodemdeksels ontstond. De zeven in de halzen van de diffusie ketels bezitten 100 — 105 openingen van 5 m.M. doorsnede per M 2; zonder deze zeven kon niet gewerkt worden, daar het sap dan vele stukjes ampas bevatte. Een groit voordeel is het, wanneer de snijmachine zoodanig geolaatst is dat de onderkant van den houten vulromp op gelijke hoogte met den vloer is. Verder is het zeer aan te bevelen de rails, waarover het riettransport plaats heeft, aan beide zijden van de snijmachine te doen doorloopen, zoodat het riet in eens uit de wagens in den trechter van de snijmachine gestort kan worden. DWerse med»deelingen 826 Hierdoor wordt zeer veel aan omladen en transport van riet bespaard; in Cucau waar deze inrichting aangebracht is, heeft zij tot nog toe steeds zeer goed voldaan. De beide snijmachines, die een roteerende schijf van 200 m. M. doorsnede bezitten, dragen 12 meskasten en werken uitstekend, zij kunnen in 24 uur 400 ton riet in snijdsels van 2,5 m. M. dikte omzetten. Het riet wordt direct van de wagens in de trechters van de snijmachines geworpen, deze trechters zijn in 6 deelen door schotten verdeeld, krom riet moet eerst gebroken worden. De as van de snijmachine maakt 180 omwentelingen per minuut, een enkele machine brengt de beide snijmachines, den transporteur en de waterpomp voor de diffusiebatterij in beweging. Van uit de ruimte onder de snijmachine worden de snijdsels door een transporteur van 20 M. lengte naar den trechter boven de diffusie batterij gebracht, van waar zij door een tweede trans portinrichting naar de ketels gevoerd worden. Van de verschillende messoorten, die in de fabriek te Cucau beproefd werden, voldeden de gladde en met eenvoudige snede voorziene messen van Maugin te Parijs het best. Indische Mercuur, 1898 blz. 372. De te Praag verschijnende „Politik" (een blad, dat bijzon der veel werk maakt van berichten over de suikerpremiën), weet thans veel mede te deelen, dat het voorstel betreffende de afschaffing der suikerpremiën, waarover nu diplomatieke onderhandelingen zijn aangeknoopt, den volgenden inhoud heeft: Duitschland verlaagt zijne tegenwoordige premie tot een bedrag hetwelk eene kleinigheid hooger is dan tot 18W6 heeft cegolden. Oostenrijk behoudt de tegenwoordige regeling zijner premiën, maar vermindert de totale som, die het als uitvoerpremie uit keert, in gelijke verhouding als waarin Duitschland zijn premie verlaagt. Frankrijk schaft zijne directe premie af, maar laat zijn overige wetgeving onveranderd. Rusland stelt van te voren de hoeveelheid suiker vast. welke de fabrieken, tegen betaling van eene enkelvoudige belasting, mogen produceeren voor het binnenlandsch verbruik, zoodat die fabrieken in de toekomst geen behoefte meer zullen hebben aan Diverse mededeelingen 827 afzet in hst buitenland. Hierbij blijft echter de uitvoer van Rus sische suiker naar Finland, Centraal-Azië en Perzië buiten aan merking. België wijzigt zijne wetgeving in den zin van belasting van het fabrikaat, maar mag een uitvoerpremie geven gelijk aan de nieuwe Duitsche. Nederland verlaagt zijne premiën tot hetzelfde bedrag als waar toe Duitschand zijne premiën zal terugbrengen. Dit voorstel is echter niet de eenige transactie, welke te Brus sel is ontworpen. Ook is het denkbeeld geopperd, dat Frankrijk zijne rechtstreeksche premiën zal afschaffen en, met behoud overi gens van zijne binnenlandsche wetgeving, de hieruit voortvloeiende premiën, voor zoover zij den uitvoer ten goede komen, zal neutra liseeren door de heffing van uitvoerrechten, met voorbehoud enkel van eene bepaalde hoeveelheid vrij van uitvoerrecht. Hiermee zou in de andere staten afschaffing der premiën gepaard gaan. Een derde voorstel van accoord is dat Frankrijk terstond zijne rechtstreeksche premiën zal laten vallen en voorts telkenmale, wan neer zijn uitvoer van suiker het gemiddeld bedrag der jaren 1893—1897 overschrijdt, een vierde van zijne andere premiën, tot hare geheele afschaffing toe. De overeenkomst zou den l en September 1899 in werking treden en voor 3 jaren verbindend zijn. Indische Mercuur 1898, blz. 479. Prager Zuckermarkt 1898, blz. 543. STATISTIEK, OOGST-EN MARKTBERICHTEN, ENZ. Europa, 22 Juli. Duitschland. Week aan week gaat voorbij zonder dat er in de weersgesteldheid eenige verandering ten goede is waar te nemen. Wel laat de zon zich enkele dagen even zien, doch het blijft steeds regenachtig, terwijl een lage temperatuur, vooral 's nachts, wordt waargenomen. In sommige gedeelten van Brunswijk, Hmnover en Saksen vielen zware regenbuien, waardoor groote uitgestrektheden onder water zijn geloopen, hetgeen belang rijke schade veroorzaakt heeft. De beetwortelen groeien zeer langzaam en het suikergehalte blijft achterlijk. Men twijfelt er aan, of deze achterstand in 828 biverse mededeeliugefl ontwikkeling ook bij gunstige weersgesteldheid nog ingehaald kan worden. In Oostenrijk was het eveneens vochtig en koud, het loof der bieten ontwikkelt zich krachtig, de wortel zelf blijft echter klein. In Frankrijk is verbetering waar te riemen. Het is droger en warmer geworden. De stand der bieten is echter nog niet normaal. Er worden moeilijkheden ondervonden door het gebrek aan arbeids krachten voor het wieden van het onkruid, dat zich dit jaar buiten gewoon ontwikkeld heelt. Uit Rusland luiden de berichten evenmin gunstig. De groote afwisseling in temperatuur heeft een nadeeligen invloed op de bie ten gehad. In Zweden is de stand der bieten zeer ongelijk; over het alge meen is men zeer weinig tevreden. In Nederland en België heerscht een meer bevredigende weers gesteldheid. De bieten staan vrij goed; enkele streken werden zwaar door hagelslag geteisterd. Koloniën. In Louisiana is het gewenschte droge weer nog niet ingetreden en het was daardoor onmogelijk de laatste bewerkingen in de riettuinen te verrichten. Het riet staat over het algemeen bevredigend, ofschoon de gevolgen van de koude lente en de daarop volgende droogte nog niet geheel overwonnen zijn. Op Cuba schijnen, trots de wapenfeiten der Amerikanen, de vrede en de terugkeer der rust nog in het verschiet te liggen; men voorziet dat het nog geruimen tijd zal duren voor dat de suikerproductie van dit eiland weer een noemenswaardige hoogte zal bereikt hebben. De uitvoer der Philippijnsche eilanden bedroeg van 1 Januari tot 1 Juni 65068 ton, belangrijk minder dus dan de twee voor gaande jaren. Op Barbados wordt sterk naar regen verlangd. Trinidad had volgens de laatste berichten voor het riet bij zonder gunstig weer, afgescheept werden tot 8 Juni 3i698 ton tegen 40559 ton verleden jaar. Soerabaia, 25 Augnstns. Sedert ons bericht van 1 dezer liepen prijzen nog verier achteruit en nadat het een en ander tot f 6 5 / s en daarna tot f 6Va was afgedaan, werd gedurende de laatste da gen een zeer belangrijk quantum tot G :, / 8 verhandeld, tot welken prijs nog steeds te koop is. Op het moment zijn in den Oosthoek 829 Statistiek, oogst- en marktberichten, enz nog ± 600000 pikols onverkocht. De daling in de waarde vm Java suiker wordt toegeschreven aan het feit, dat Cuba ongeveer 80000 ton op de Amerikaansche markt heeft aangeboden, die in verband met den oorlog daar reeds geruimen tijd waren aangehouden. Saikerverkoopen, oo;st 1898 tot en met 10 Augustus, voor zooverre die bekend zijn geworden. 5,815500 Pikol totaal vorige lijst. 3500 » Modjopangoong f B'/ 4 No. 18—19 5000 » Kaliwoengoe (Sam.) 6 3 / 4 » 13 en hooger 10000 » Waroe 7 > 15 10000 » Sewoegaloer » » » 10000 » Rewoeloe » » » 5000 » Rendeng » » » 5000 » Kedaton-Plerct » » » 5000 » Kaliwoengoe ( :, / 4 » 13 en hooger 5000 » Kalibagor 0 1 /-.. » 12 1 » 5000 » Prambonan 7 » 15 5000 » Gesiekan » » » 3000 » Karanganom » » » 10000 » Rewoeloe o » » 5000 » Karanganom » » » 5000 » Prambonan b » s 10000 » Sewoegaloer » » » 5000 » Karanganom » » » 5000 » Badas 6 5 / 8 » 11—14 5000 » Baron » » » 15000 » Winongan » » » ± 14000 » Ngempit rest » » » 5000 » Djaboong ö'/j » » 5000 » Kedaton-Pleret 7 » 15 3000 » Petjangaün I\U » 10 10000 » Padjerakan &!■> » 11—14 5000 » "Wonoredjo (i's » » 10000 » Pagottan » » „ 5000 » Gonsalves 7>/ 4 » 15—17 3000 » Petjangaün 7 3 / 8 » 16 5000 » Bantool 7»,' i » 15 Trancj». 0,012000 pikol. Statistiek, oogst- en marktberichten, eti/: 830 Tramp. 6,ol2ooo pikol. 5000 i Bendokrep 7j/ 8 No. 15 5000 » Gajam 6-v' 8 » 11—14 5000 » Sedatie » » » 10000 » Adiwerna ö'/ a • » 5000 » Loewoenggadja » » » 5000 b Djatipiring » » 11 —14 10000 ) Tjomal » » 12 en hooger ± 25000 i Sragie rest » > 11—14 10000 » Karangsoewoeng r » » 10000 » Djatibarang » » » ± 30000 » Bandjardawa rest » » » 5000 » Badas » » » 10000 b Assembagoes 7'/sV.a.b. » 15—17 5000 » Kalibagor O 3 ,* » 12 en hooger 5000 » Soedhono 6</s b 11—14 5000 » Ren d eng ö 7 /8 » 15 10000 » ülean 6'/i » 11—14 ± 17000 b Petjangaan rest 7 » 15 en hooger 5000 » Baron 7'/s » 15—17 10000 » Sempalwadak 6>/i » 11 —14 8000 » Kemanglen 7«/< » 15—17 ± 25000 » Pangka rest B'/j » 11—14 10000 » Pesantren » b » ± 12000 » Perning resf » » » ± 15000 b Meritjan b b b » ± 15000 b Goedo » » » » ± 25000 b Ngandjoek » » » » ± 20000 b Redjosarie b » b b ± 30000 » Bagoe » » » » ± 12000 » Djaboong » » » > ± 10000 a Seboroh > » » » 5000 » Soemberkareng » » b ± 16000 b Remboen r«< » » » ± 5000 ï Trangkil » » » > 10000 b Winongan » » b 10000 b Padjarakan » » b ± 35000 » Soekowidi 6 8 /< » 15—17 ± 10000 b Olean en Phaeton » » b ZYan5p.6,477000 pikol. Statistiek, oogst- en marktbericLten, enz. 831 Transp. (5,477000 pikol. ± 12000 » Phaeton rest 6Va No. 11—14 ± 20000 b Olean » » » » ± 5000 » Kedawoeng » » » » ± 12000 » Kandangdjatie » » » » 10000 » Gcinpolkrep » » » ± 12000 » Gesiekan rest 7 » 15 5000 » Besito 6'/a » 12 en hooger 5000 » Djombang 7 i 15—17 5000 » Tjoekir » » » 5000 b Pandaün » » » 5000 » Loewoenggadja 01/»O 1 /» » H —l 4 5000 b Djatipiring » » » 5000 » Loewoenggadja » » b 5000 » Djatipiring » » » ± 22500 » Kabat rest 6»/* » 15—17 5000 ï Wonoredjo 6»/ 8 » 11—14 5000 » Bendokrep » » 12 en hooier 5000 » Soedhono » » 11—14 5000 » Pengkol 6'/ 8 » b 5000 » Ngoro GV H » » 10000 » Langsee 6'/j » 12 en liooger 5000 b Seloredjo 03/., » 11—14 5000 » Kanigoro » b » 10000 b Djatiwangie 7 » 15—17 5000 b Bantool 6V S b 12 en hooger 5000 b Sedatie b b 11—14 5000 b Badas b b b 5000 b Kalibagor 6'A.» » 12 en hooger 5000 » Poerwokerto > i b 10000 b Pandaan 7 b 15—17 5000 b Djombang » b » 5000 b Tjoekir b b b 10000 b Karangsoewoeng 6'/o b 11 —14 5000 b Pleret b » b 5000 b Sempalwadak 6 5 /« i b 12000 b Adiwerna rest 6i/j b b 5000 b Klaling » » b Totaal 0,747500 Pikol. Statistiek, oogst- en marktberichten, enz. 832 Generatie Zaadriet, gesneden in 1897. 1898. E. V. vau Zuulaii Jut. UoneriUio-zaailrigt, 834 J 3. f. viin Zaulcn Jut. Uoueratie-jaa.lrict 835 1897. 1898. E. F. van Zanten Jat. Generatie-zaadriet 837 836 E. F. *!>n Zaulen Jflt. Cfeunriitie-Zdsilrict, 1897. 1898. 838 K. F. van Zanten .lut. Generatie-zandript 839 E. F. van Zanten Jut. Geneintie-7ae<lrii>t Ook de nommers P R St 390 en Z. R. Batjan koening deden veel aan glagah denken en waien zeer arm aan sapgehalte. Gebrek aan tijd belette het maken van cellulose-bepalingen, zoodat hier omtrent geen cijfers te geven zijn. Evenwel had P R St 390 zeer veel overeenkomst in uiterlijk met het indertijd alhier geplantte Banka, waarvan door mij verleden jaar cellulosecijfers van 18—20 werden gevonden. De door den heer Mulder in '96 verkregen zaadplanten van Batjan koening, Batjan soerat, Loelhers en de kruisingen van Cheribon met Loethers en met Canne-Morte, waren in vergelijk met het vorige jaar er ook niet op vooruitgegaan. Vooral het Batjan koening, zooals hierboven gezegd, was zeer onaanzienlijk van ui terlijk, terwijl het Cheribon-Loetbers zeer klein en door hoorders aangetast was. De rietopbrengst was over het algemeen zeer bevredigend; de soorten Z.R, 6.Z. en V gaven ± I*2oo pikol riet en waren geplant op zware klei. De overige nommers vertoonden in het algemeen rietstokken, die in normale omstandigbeden een productie van 900 tot 1000 pikol doen verwachten. Deze soorten waren geplant op tegalgronden bestaande uit klei gemengd met zand. Alle uitgezochte nommers zijn opnieuw uitgeplant en het daarmede beplante oppervlak bedraagt ± 3 3 U Bouws. Het ligt in de bedoeling van den heer Ingerman alhier, op den ingeslagen weg door te gaan en bestaat de hoop het volgend jaar een aanplant van ± 15 bouws te verkrijgen. Ten slotte rest nog te vermelden, dat van sereh in geen der soorten sprake was. Redjo Sarie. Aug. 1898. 1897. 1898. LETTERLIJKE VERTALINGEN. STUDIKS OYER SUIKERRIET. door 11. PELLET Het nemen van rietmonsters nit de tuinen in 't algemeen. Het is dikwijls van belang het suikergehalte van het riet te kennen van het een of andere veld, of wel van een bepaald vak, wanneer men o.a. verschillende proeven heeft genomen met che mische meststoffen, of omtrent de wijze van planten, den afstand tusschen de planten, bevloeiing enz. Buitendien moet men, wanneer men de ontwikkeling van het riet gedurende de geheele groeiperiode volgen wil, eveneens zeker zijn, dat men telkenmale een gemiddeld monster onderzoekt, dat met het voorgaande vergeleken kan worden. Men verkrijgt anders onjuiste resultaten, die volstrekt geen waarde hebben en aanleiding kunnen geven tot verkeerde gevolg trekkingen. Ook is het op een bepaald tijdstip nuttig om omtrent het gemiddelde gehalte van het riet, dat men binnenkort moet verwerken, gegevens te hebben, om zoo noodig het snijden van het eene veld vóór een ander te gelasten. Dit zijn zeer belangrijke punten, die echter slechts dan waarde hebben, wanneer het monster een goed gemiddelde voorstelt van elk vak of van elk veld. I. HET MON3TERNEMEN IN DE PBOEFTUINEN. De proefnemingen of liever de uitvoerige aanwijzingen om trent dit punt zijn niet zeer talrijk, tenminste die, welke een ze kere bekendheid verkregen hebben. 841 È. Ë. van Zanten Jut. Öeneratie-zaadriot 840 E. i l . van Zanten Jut. Generatie-ïandriet Degenen, die zich in het bijzonder met deze monsterquaestie hebben beziggehouden zijn : .T. Rouff, op Martinique. P. BoNÉiME, op Mauritius. Dr. H. Winter, in het laboratorium van het Proefstation West- Java te Kagok-Tegal. 1. Proeven van J. Rouff op Martinique De heer J. Rouff, scheikundige van de maatschappij voor meststoffen op Martinique, heeft in 1883 een belangrijke studie in twee afdeelingen over het suikerriet gepubliceerd. In het tweede gedeelte is er wel sprake van de methode, die gevolgd moet worden om on lerling vergelijkbare monsters te verkrijgen, maar deschrij ver verwijst den lezer naar het eerste gedeelte, dat alle bijzon derheden bevat. Ongelukkig is het ons tot nu toe nog niet mo gelijk geweest dit document machtig te woid<n, dat zeer zeker goede aanwijzingen omtrent het nemen van rietmonsters, bestemd voor de volledige analyse op verschillende tijdstippen, moet bevatten. De gevolgtrekkingen van Rouff zouden anders niet die waar de hebben bezeten, welke men zeker niet ten onrechte daaraan heeft toegekend. 2. Proeven van Dr. H. Winter op Java. Na vele proeven om de hoeveelheid riet te bepalen, welke van elk vak genomen moet worden, komt de schrijver tot de conclusie, dat elke partij minstens uit 30 stokken bestaan moet en dat men verscheidene partijen moet maken naar gelang van de oppervlakte, die onderzocht moet worden. Dr. Winter raadt evenwel aan om voor het monster noch de mooiste, noch de kleinste stokken te nemen. liij geeft ook eenige rietanalysen, Avaaruit hij het besluit trekt, dat door 2 monsters te nemen volgens de beide diagonalen van het vak en elke partij te onderzoeken, men volkomen overeen stemmende resultaten verkrijgt. Winter heeft aangeraden, zooals wij ook gedaan hebben, om liet riet volgens de lengte in tweeën te splijten, waardoor minder materiaal voor het snijden en mengen verkregen wordt. De opgegeven analysen zijn weinig in aantal, verder werd voor het maken van de 2 monsters riet gekozen, dat noch tot de kleinste noch tot de grootste stokken behoorde. Letterlijke vertalingen 842 Hieruit volgt, dat men twee met elkander overeenkomende monsters heeft samengesteld, maar dat wil niet zepgen, dat de verkregen cijfers het gemiddelde voorstellen van het te onderzoeken veld. Volgens ons, moet men het riet nemen zooals het valt, zonder uitzoeken, en van elk monster minstens 20 a 25 stokken. Er blijft alleen nog over te weten, hoeveel monsters er ge maakt moeten worden naar gelang der uitgestrektheiden den meer of minder regelmatigen vorm, dan zal het gemiddelde der analysen een resultaat geven, dat dicht bij de werkelijkheid ligt en goed te vergelijken is. Om het gemiddelde aantal stokken te kennen, dat men nemen moet en dat niet alleen bestaan mag uit kleine of uit enkel groote stokken, moet men zich eerst rekenschap geven van den stand van den tuin, niet van buiten, maar van binnen, daar er zelden een volkomen regelmatigheid in de opbrengst bestaat. Hier, op een oppervlakte van een H. A. staat prachtig riet, iets verder op 2 H. A. vindt men een minder mooie ontwikkeling en omgevallen tiet. Op een andere plek is het riet klein gebleven en op een aanzienlijke uitgestrektheid is het middelmatig ontwik keld, waaronder altijd stokken gevonden worden van verschillend gewicht en verschillend gehalte. Om in een riettuin, waar het riet nog van de min of meer verdroogde bladeren voorzien is, 30 stok ken uit te zoeken, die een juist gemiddelde voorstellen, schijnt ons onmogelijk toe en allen, die in een riettuin geweest zijn, zullen dit toestemmen. 3. Proeven van P. BoNaME. De heer BosaME heeft hetzelfde waargenomen d. w. z. de moeilijkheid om een rietmonster van een tuin samen te stellen. In zijn jaarlijksch rapport over van het „Station agrono rnique de I'ile Maurice" haalt deze scheikundige eenige vooibeel den aan en komt tot het besluit, dat men zoo veel mogelijk monsters moet nemen naar gelang der oppervlakte, om een re sultaat ie verkrijgen, dat dicht bij het werkelijke gemiddelde komt; het aantal stokken voor een monster en het aantal monsters van een bepaalde oppervlakte worden door hem echter niet op gegeven. Maar BoNaME doet een middel aan de hand, waardoor het t,eiterljjke Tertalingeti 843 mogelijk vorit de hoeveelheid riet, welke vermalen of' gesneden moet worden te verminderen. Wanneer het riet vonr de analyse in dunne schijfjes moet ge sneden worden, raadt BotatfE aan, het riet volgens dikte, lengte en uiterlijk te sort>eren en eiken stok volgens de lengte in 4 dee len te splijten. Men neemt het l ste en 3 de kwart van een rietstengel, liet 2 dé en 4 d « van een volgenden en zoo vervolgens; indien men, zooals wij gezegd hebben, elk stuk in twee deelen snijdt, volgens de lengteas van het riet, dan houdt men ten slotte een kwart ge deelte van de oorspronkelijke hoeveelheid over. Dit is een middel dat beproefd kan worden. BosaME geeft verder eenige vergelijken de resultaten. Tabel. I Resteerend gedeelte Onderzocht gedeelte geanalyseerd tot vergelijking Suiker Glucose Suiker Glucose Densiteit, op 100 riet. op lOOriet. Densiteit, op 100 riet. op 100 riet 1,062 15,00 1,03 1,062 15,03 1,11 1,050 9,55 1,31 1,059 9,64 1,44 1.058 9,94 1,20 1,059 10,03 1,10 1.074 13,37 0,08 1,073 13,14 0,65 1.075 13,70 0,45 1,074 13,59 0,36 1.066 10,82 1,62 1,066 10,55 1,62 1.067 10,92 1,54 1,066 10,64 1,66 1,066 13,65 0,99 1,065 13,60 1,04 1.076 14,27 0,22 1,075 14,01 0,29 1,070 12,60 0,71 1,074 13,72 0,57 1.059 9,97 0,66 1,061 10,43 0,59 Gemidd.l,o67l 12,16 0,95 1,0667 12,21 0,95 Men ziet dat de gemiddelden voldoende nauwkeurig overeen stemmen. De heer BoNaME merkt evenwel op, dat trots dit alles, het monster niet met het gemiddelde van al het riet van een vak of van een veld dat vermalen zal worden, overeenstemt, men niet volgens de juiste verhouding aangevreten of gebroken riet neemt en in het algemeen het sap, dat men van een monster in het klein verkrijgt, rijker is dan dat, wat van den molen komt. I.ettarlgke vertaling-et) 844 Tabel 11. Sup van het laboratorium- Sap van den labrieks molentje molen. Densiteit Suiker Glucose Densiteit Suiker Glucose v/h sap. p. 100 riet. p. 100 riet v/h sap. p 100 riet. p. 100 riet 1,084 15,70 2,4 1,075 14,09 4,2 1,080 14,98 0,9 1,078 14,85 1,7 1,077 14,17 3,1 1,075 14,04 3,5 1,077 13,82 3,1 1,075 13,64 2,3 1,076 13,60 5,2 1,074 13,42 4,6 1.071 13,38 0,9 1,068 12,95 2,6 1,070 12,09 5,4 1,077 12,55 12,1 1,066 12,02 3,4 1,0b5 12,00 3,8 1,064 10,68 14,2 1,063 11,18 10,6 1,060 9,45 21,6 1,060 10,16 17,7 1,076 14,28 0,4 1,069 12,87 2,2 1.072 14,02 4,2 1,067 12,65 3,1 Gemidd. 1,0728 13,18 4,5 1,0705 12,87 5,7 Hieronder zijn resultaten, welke in beide gevallen vrij goed met elkaar overeenstemmen, maar ook andere waarbij het verschil bijna ! /2%ten nadeele van het molensap bedraagt, ook is liet glu cosegehalte grooter op 100 suiker berekend, wanneer men het ge middelde sap neemt van al het vermalen riet. Wanneer dus het gemiddelde voldoende is voor het totaal verwerkte riet per dag, met gebruikmaking desnoods van een reductie-coëfficiënt van b. v. 0,98, is dit echter niet meer het geval, wanneer men de oogst van verschillende stuk ken grond onderling vergelijken wil. Dan moet men werke lijk vergelijkbare resultaten hebben, zoo niet absoluut juiste, en hiervoor moet men de onderzoekingen dikwijls herhalen en telkens verifieeren, zooals de heer Bon&me zeer terecht opmerkt. Een enkel onderzoek kan tot geheel onjuiste resultaten leiden. Nemen wij eenige voorbeelden uit het jaarlijks rapport van 1895 van,het «Station agronomique de I'ile Maurice. Letterlijke vertalingen 845 Tabel 111. No. 1. No. 2. Afgewogen '/io morgen en omgerekend op 1 morgen. Sap onderzocht in de fabriek, Sap onderzocht in afkomstig van grond grenzende aan de fabriek. die der nevenstaandenummers. —■ — I" — S Si Densiteit Suiker Glucose Rein-Densiteit Suiker Glucose Rein v/h sap. p. 100 riet.p. 100 riet. heid. V/h sap. p.lOOriet. p.IOOS. heid 1 1,0745 12,34 12,1 79,0 1,0735 13,03 0,5 85,8 2 1,074 13,04 5,9 85,3 1,07-2 13,18 5,3 88,5 3 1,072 12,77 5,6 86.5 — - — — 4 1,0725 12,96 6,2 86,5 — — — — 5 1,070 12,49 6,3 t-6,3 — — — — 6 1,070 12,5! 0,4 86,3 1,077 14,10 3,4 88,6 7 1,0685 11,99 8,- 85,0 1,080 14,88 2,8 90,5 8 1,072 13,39 5,9 90,1 1,081 15,29 2,3 91,5 9 1,071 13,05 6,3 88,8 1,081 15,28 2,3 91,5 10 1,076 14,09 5,5 90,0 1,081 14,86 3,3 88,9 11 1,080 14,60 3,8 89,6 1,084 15,38 3,5 89,3 Er komen dus belangrijke verschillen voor bij sommige mon sters, No. 7b. v. waar men 12% suiker, b% glucose en zuiverheid vindt, terwijl het molensap van riet van een aangrenzend stuk grond 14,88 % suiker, 2,8 % glucose en 90,5 zuiverheid bevat. Wat de opbrengst in gewicht per morgen betreft, ook hierbij zijn de verschillen somtijds zeer belangrijk. No. 11 gaf b. v. : Ie proef. .... 33480 K. G. » » bis » 2 » 31720 » » Verschil 1760 K. G. No. 10 daarentegen 35733 K. G. » 10 bis 25161 » » Verschil 10572 K. G. hetgeen buitengewoon veel is en aantoont, dat zoowel met het oog op de qualiteit als op de quantiteit, de rietanalysen dik wijls herhaald moeten worden en zoo het mogelijk is het totaal gewicht van elk vak moet worden geconstateerd, of van de grootst mogelijke oppervlakte, of wel van een beperkte uitgestrektheid, doch door herhaalde wegingen om het gemiddelde te verkrijgen. Lotterlijku T«il«liiigen. 846 Bij bemestingsproeven zou men anders het besluit trekken, dat b. v. de kalk de meeste uitwerking gehad heeft, terwijl in werkelijkheid, wanneer de analysen en wegingen juist waren ge weest, men gevonden zou hebben, dat de kali de voorkeur ver diende. 11. Het monsternemen in guoote rietvelden. Het kan van belang zijn het gemiddelde gehalte en bij bena dering het rendement van het riet te kennen per hectare van de verschillende velden, die bestemd zijn om in de fabriek verwerkt te worden, teneinde b. v. tegen het begin van de campagne zich een denkbeeld te kunnen vormen omtrent den te verwachten oogst in 't algemeen en omtrent den stand van de velden in het bij zonder. Alle met riet beplante oppervlakten bereiken niet dezelfds mate van rijpheid; in een woord, het is noodzakelijk, zoo niet onontbeerlijk, om de velden te bestudeeren voor men tot den oogst overgaat. Insgelijks is het belangrijk den gang der ontwikkeling van het riet en de vorming der suiker te volgen, niet over vakken van een paar honderd vierkante meters, maar over de gcheele velden, zooals zij voor de fabriek bewerkt zijn geworden. Hoe moet men de monsters samenstellen om vergelijkbare resultaten te verkrijgen ? Wij hebben reeds gezien, dat de aanbevolen methoden geen zekere uitkomsten geven. Het is wel mogelijk om b. v. twee monsters te maken van hetzelfde veld, die twee bijna overeenstemmende analysen peven, maar dit is volgens ons geen zuiver gemiddelde van het geheele veld (methode van het proefstation te Kagok-Tegal). Met andere methoden verkrijgt men vergelijkbare resultaten, die echter niet overeenkomen met die, welke in de practijk ver kregen worden, wanneer hetzelfde riet vermalen wordt. Ondanks het aantal stokken per monster genomen, komt men dan ook met de aanbevolen methoden tot geheel abnormale re sultaten, wanneer men op verschillende tijdstippen van den groei monsters samenstelt, zelfs wanneer men het aantal monsters 3 of 4 maal grooter neemt. Hier volgen b. v. eenige analysen: Luttorlijke vertalingen 847 Tabel IV. Glucose per 100 Suiker ———— Aantal Gemid. Densiteit p. 100 c.M 3 c.M s . Gr. Zuiver stokken, gewicht, v/h sap. sap. sap. suiker, heid. 14Dec1895 23 1,22 1,0607 12,77 1.50 11,74 78,8 1 Jan. 1896 8Ü 1 ) 1,10 1,0676 15,70 0,86 5,40 88,0 8 » » 1G4 2 ) 1,03 1,0633 13,80 1,07 7,70 81,6 hetgeen aanleiding zou kunnen geven tot de veronderstelling, dat liet riet aan gewicht en suikergehalte verloren heeft, hetgeen onmogelijk is. Daarom hebben wij ook nagegaan hoe groot het aantal stokken is, dat men nemen moet om een voldoend juist resultaat van een bepaalde oppervlakte te verkrijgen. Voor het stuk waarvan sprake is, hebben wij ons bepaald tot 8 monsters, genomen op ongeveer gelijke afstanden over de gegeheele oppervlakte en overeenkomende met 18 of' 23 stokken per monster. Men neemt hiervoor 3, 4 of 5 geheele rietstoelen om het monster samen te stellen en bij elke reeks proeven, neemt men op dezelfde plaatsen 3, 4of 5 stoelen, die naast elkander staan. Inderdaad constateerden wij, toen wij 4 rietmonsters hadden genomen, verschillen die grooter waren dan bij 8 monsters. Hieronder volgen de resultaten. Tabel V. Gemid. Suiker Glucose Aantal gewicht Densiteit p. 100 M 3 p. 100 Gr. Zuiver stokken. K.G. V/h sap. sap. suiker. heid. 22 1,10 1,065 14,5 6,9 83,9 20 1,60 1,0638 13,7 9,3 81,0 23 0,85 1,061 12,6 7.0 77,6 23 0,89 1,067 15,2 6,2 86,7 19 0,97 1,062 13,6 8,2 80,2 21 1,11 1,064 13,7 9,3 80,0 23 0,83 1,0555 11,1 13,5 75,6 23 0,89 1,069 16,1 7,3 88,2 Totaal en gemiddeld 165 1,03 1,0633 13,8 7,7 81,6 't Uit i inunstets bestaande. *) » 8 „ „ 848 Tjctterljjleo vettalingen Ak wijkingen.. Suiker Glucose Densiteit, p. lOOc.M». p. 100 Gr. Zuiverheid. sap. suiker. Maximum 1,000 10,1 13,5 88,2 Minimum 1,0555 11,1 3,7 75,0 Zelfs door 2 monsters te nemen, die hetzelfde gemiddelde gewicht hebben, is het mogelijk, dat men belangrijke afwijkingen verkrijgt. Tabkl VI. Gemid. Densiteit Suiker p. 100 Glucose p. 100 Zuiverheid, gewicht. sap. c.M 3 . sap. Gr. suiker. 0,83 1,0555 11,1 13,5 75,6 0,85 1,061 12,6 7,0 77,6 0,89 1,067 15,'2 6,7 80,7 0,89 1,069 16,1 3,7 88,2 Bij liet onderzoek van hetzelfde stuk, 15 dagen later, ver kreeg men: Tabel VII. Densiteit Suiker Glucose Zuiverheid, v/h sap. p. lOOc.M». p. 100 Gr. sap. suiker. 1 1,0645 14,1 6,3 81,6 2 1,068(J 15,9 4,3 88,1 3 ' 1,0658 14,4 7,5 82,7 4 1,0615 13,0 8,5 80,6 5 1,0(565 14,9 6,6 85,3 6 1,0662 14,8 6,9 83,2 7 1,0640 13,8 8,5 80,1 8 1,0692 16.1 3,7 88,9 Gemiddeld 1,0658 14,0 6,5 84,0 Men is op deze wijze doorgegaan methetnemen van 8 monsters vau hetzelfde stuk en heeft zoodoende de vorming der suiker en het afnemen der glucose nauwkeurig kunnen nagaan, want men verkreeg in het kort samengevat: 849 Letterlijke vortaHngen Tabkl VIII. Densiteit. Suiker Glucose Zuiver- Gemid. p. IÜÜ c.M3. p. 100 Gr. held. gewicht, sap. suiker. 8 Januari 1,063 11.4 7,7 81,6 1,03 22 > 1,0658 12,0 6,5 84,0 i 15 Februari 1,066 1 -.',2 4,6 8i,7 » 8 Maart 1,0685 12,8 3,2 88,6 1/27 Deze proeven werden ook met andere vcMcn herhaald en dezelfle uitkomsten verkregen. Daarna hebben wij aantal monsters berekend, dat van een bepaalde oppervlakte genomen moet worden en werden de navol gende cijfers aangenomen: Tabel IX. 2 a 3 monsters van 18 a 25 slokken elk op stukken grond van minder dan 1 H.A. 3 » 5 » » » » » » van l a 2,5 11. A. 4»6»ji»»» » » 3 » 5 » o 5»7»»»»»t, » 5 » 10 » t 6»8»»»»»* o 10 » 20 » » 7»9i»»»»u « 20 » 25 » » 8 ï 10 » » » » » t » 25 » 10 » » 10 » 12 » » » o » » » 40 b 45 » » 12 » 15 » » b » » b » 45 b 50 » » Hierbij moet men zorg diagen, de velden in ongeveer gelijke deelen te verdeelen, ten einde de monsters op voldoende afstanden te nemen om een goed gemiddelde te verkrijgfn. Op deze resultaten steunende, hebben wij onze methode gecon troleerd om de uitkomsten te zien in December 1896 verkregen. Een groote uitgestrektheid grond, door een spoorweg doorsneden, had een oppervlakte aan de eene zijde van 78 H.A. en aan de andere van 67 H. A. Deze twee stukken waren bovendien verdeeld door een kanaal, zoo lat d? 4 stukken de volgende oppervlakten hadden: Aantal genomen monsters. „ , I 1« gedeelte 49 11. A. 15 fetuk Ai 2« B 29 B b 12 Stnk rI |6 ' 38 » b 12 Stuk B| 2» » 29 • » 12 850 Lelterlyke TerWlngen, Als gemiddelden werien do navolgende resultaten verkregen. Tabel X. Suiker Glucose p. 100 Gr. ]>. 100 Gr. Zuiverheid Densiteit. riet. suiker. sap. , , |l« gedeelte 1,073 13,5 3,4 88,0 I* » 1.071 13,2 3,3 88,2 ,!• » 1,071 13,2 4,0 88,2 ' l " k Ul* i 1,070 13,0 3,7 88,7 Gemiddelde 1,071 13,2 3,4 88,3 Voor de practijk kan men geen nauwkeuriger resultaten ver langen. Maar wanneer men <lc cijfers beschouwt, die deze gemid delden geleverd hebben, dan merkt mmi belangrijke verschillen op, die liet nut aantoonen om een groot aantal monsters te nemen. Zoo werd in deze 4 reeksen bestaande uit 51 monsters, als resultaat verkregen: Tabel XI. Densiteit Suiker Glucose p. 100 Gr. |). 100 Gr. Zuiverheid, riet. suiker. Maximum 1,0835 16,1 0,7 04,0 Minimum 1,0655 11,4 7,1 81,4 Als voorbeeld volgt hieronder een reeks van 12 rietanalysen van een zelfde veld (elk monster van 18 a 2") stokken). Tabel XII . iw !»«:♦ Suiker Suiker Glucose Zuiverheid Densiteit. p. 100 c.M». p. 100 Gr. p. 100 Gr. V.h sap. sap. riet. suiker. 1 1,0680 14,6 11,8 7,1 83,1 2 1,0745 17.3 13,9 2,8 89,2 3 1,0057 14,1 11,4 7,0 83,0 4 1,0835 20,0 16,1 0,7 92,2 5 1,0797 18,9 15,1 1,1 91,3 6 1,0730 16,2 13,0 3,0 85,3 7 1,0730 17,0 13,6 2,8 89,5 8 1,0695 15,4 12,4 5,7 85,5 9 1,0735 17,8 14,3 1,5 93,2 10 1,)715 17,5 14,0 3,5 90,2 11 1,0735 10, > 13,0 3,5 8i,4 12 1,0775 18,8 15,0 1,7 93,5 Letterlijke vertalingen 851 Niettegenstaande Let gruote aantal munsters van hetzelfde veld genomen, verkrijgt men toch «een analyse, die volkomen over eenstemt met die, welke men bij het vermalen vindt. Nemen wij b. v. aan, dat al het riet van het hierboven be doelde stuk een gemiddelde geeft van: Suiker p. 100 Gr. riet 13,5 Glucose » » » suiker 3,4 Zuiverheid 88,0 en in eens aan den molen gebracht kan worden, dan zal het nu verkregen sap niet dezelfde samenstelling hebben. In de practijk zal het sap minder rijk aan suiker en lager in zuiverheid zijn. Ziehier waarom: de rietstokken waaruit de monsters bestaan zijn behoorlijk getopt, de witte einden zijn verwijderd en de stokken goed schoongemaakt; het riet daarentegen dat aan den molen komt is steeds nog min of meer van de witte toppen voorzien, zoodat men in plaats van de hierboven verkregen uitkomsten in de fabriek b. v. zal vinden: Suiker p. 100 Gr. riet 43 Glucose » 100 » suiker 4 a 4,.*) Zuiverheid 86 » 87 Hier moet nog aan toegevoegd worden, dat het laboratorium molentje dikwijls niet zooveel sap geeft als de molen in de fabriek. En indien men niet tweemalen met het molentje perst, worden de verschillen grooter, daar het sap van de eerste persing gewoonlijk rijker is dan het sap van volgende persingen. Wij nemen voor beide gevallen aan, dat het verlies in gewicht van af het oogenblik van snijden tot aan het vermalen even groot is geweest, ook dat er geen verschil in den tijd van het snijden was, hetgeen ook van invloed op de resultaten kan zijn. Men ziet uit het voorgaande, dat men, otq nauwkeurige aan wijzingen omtrent de qualiteit van het riet uit een tuin te ver krijgen, een groot aantal onderzoekingen doen moet. Dit is echter geen groot bezwaar, daar de methoden voor de suikerbepaling in sap tegenwoordig weinig tijd vereischen, dank zij de verbeteringen, die sedert eenige jaren aan de laboratorium gereedschappen voor suikerfabrieken zijn aangebracht. Er bestaan thans polarisatiebuizen, waarmede het mogelijk is 20 tot 30 polarisaties in 3 of 4 minuten zonder moeite te verrich ten, terwijl de resultaten niet aan nauwkeurigheid verliezen. 852 Lelterljjke vertalingen Bijgevolg vereischen 100 of 150 polarisaties niet veeltijd. Heeft men over voldoende apparaten te beschikken dan kan men I' 2 a 24 proeven per serie achter elkaar nemen. De glucosebepalingen kunnen met behulp van Fehling's proef vocht eveneens zeer snel gedaan worden, wanneer hetgeen daarvoor benoodigd is naar behooren gerangschikt wordt. De densiteitsbepalingen nemen niet veel tijd in beslag en blijft alleen het berekenen van de zuiverheid over. Hiervoor kan men van tabellen gebruik maken. liet nemen van het gemiddelde sapmonster vereischt echter veel tijd. Wij hebben reeds gezegd, dat men bij een hoeveelheid van '20 a 25 stokken, deze in tweeën kan deelen volgens de lengte en daarna in vier deelen volgens de hoogte en alleen het 1 5, c en 3 d » gedeelte van den eersten stok voor het werkelijke'monster kan nemen en het i>> en ¥ e gedeelte van den tweeden stok enz. Heeft men dus stokken, die gemiddeld 1,5 K.G. wegen of H 5 — 40 K.G. per partij, dan behoeven slechts B—lo K.G. vermalen te worden. Met sterke laboratorium molens kan men B—lo K. G. in 3of 4 minuten vermalen; nemen wij o—B minuten per proef. Maar heeft men twee molens dan wordt het eens geplette riet nogmaals door den tweeden molen geperst, waarna men de sappen vermengt. Dit geeft dus 12—15 proeven per uur. Dit maakt natuurlijk onkosten voor arbeidsloon noodzakelijk, maar deze zijn niet hoog. Het is ook noodig, dat de laboratoriumboeken een behoorlijke plaats hebben ooi het snelle inschrijven der cijfers, welke op elk monster betrekking hebben, mogelijk te maken en alle overbodig schrijfwerk te voorkomen. Wanneer men zich niet behoorlijk wil inrichten, dan is het bijna nutteloos, om niet te zeggen gevaarlijk, om enkele proeven te nemen met eenige rietstokken tot het beoordeelen van een tuin. Men kan resultaten verkrijgen, die aan een hoog gehalte doen gelooven, hetgeen in werkelijkheid niet zoo is, of wel het tegendeel; in een woord, men kan hierdoor verkeerde gegevens verkrijgen. Vee! beter nog is het, in het geheel niets ledoen en het riet te verwerken zoo als het valt en dan zoo het mogelijk is, tenminste de gemiddelde qualiteit van het vermalen of gesneden riet vastte stellen. Of wel, wanneer men do werkelijke waarde van een veld wil kennen, zonder speciale onderzeekingen vóór den oogst, de Letterlijke vertalingen 853 zaken zoo te regelen, dat het mogelijk is, regelmatig en in evenre digheid de sapmonsters te nemen van al het riet van een veld of van een vak, hetzij gedurende eenige dagen of eenige uren, naar gelang te vermalen hoeveelheid. Door het sap te conserveeren door toevoeging van een kleine hoeveelheid sublimaat, behoeft men slechts een analyse per wacht of eenige meer te maken, wanneer verschillende vakken gedurende denzell'den dag onderzocht moeten worden. 111. Het nemen van rietmonsters uit wagens of karren. Al naar gelang het land, laden de wagens (karren) ver chillendc hoeveelheden riet, van 1000 of 1500 K.G. af, tot 6000, 7000 en 8000 K.G. netto toe. Bijgevolg moet de hoeveelheid riet, welke voor het monster genomen wordt, eveneens verschillend zijn. Wij gelooven. dat het voor de kleine wagens van 1000 —1500 K.G. niet noodig is meer dan 20 — L 5 stokken te nemen, maar men moet het riet van twee of drie verschillende plaatsen nemen, natuurlijk zonder uit te zoeken. Zoo mogelijk wordt het bovenste riet verwijderd en het riet meer van binnen genomen, anders is men niet zeker het goede gemiddelde te verkrijgen. Wanneer de wagen met 2000—3000 K.G. beladen is, moet men 2 monsters elk van 20—25 stokken van verschillende plaatsen nemen en wanneer de wagens 4000-0000 K. G. bevatten, moeten minstens 4 monsters genomen worden om een vertrouwbaar ge middelde te verkrijgen. Men maakt natuurlijk slechts één analyse van de 80 of 100 stokken, waaruit de monsters bestaan. Hier doet zich echter een moeilijkheid vot. Wanneer de wagen gelokt wordt is het gemakkelijk om 3— 4 stokken te nemen naar mate hij ontladen wordt, om zoodoen Ie over hoogte en breedte een goed doorsneêmonster samen te stellen; maar wanneer de wagen beladen blijft, dan is het bijna onmogelijk een goed gemiddeld monster te verkrijgen, daar (ie stokken van de bovenste lagen niet dezelfde samenstelling hebben als die, welke aan de zijden liggen en uitgezocht en gerangschikt zijn. Te meer, daar nadat het riet aan de zijden van den wagen opgestapeld is, om het mogelijk te maken een vrij groote hoeveelheid riet te laden, zonder dat het aan de open zijden gedurende het transport eruit valt, wordende korte stukken en het afval in het midden geworpen. tiettertijfca vertalingen 854 Dit blijkt alleen bij het lossen. Het nemen van monsters is in dit geval dan ook niet mogelijk; men krijgt of een te groot gehalte, door slechts de gerangschikte stukken en die van de boven ste lagen te nemen, of' een te kleine suikerrijkdom, wanneer men alleen de bovenste rietstokken neemt en deze uit de kleine stukken en het afval bestaan. Hieronder volgt b.v. de analyse van 5 verschillen de monsters van denzelfden wagen genomen (elk monster 20 stokken). Tabel XIII. Suiker Glucose Densiteit p. IOOGr. p. IOOGr. Zuiverheid v/h sap. riet. suiker. 1 e zijde van onderen 1,0C65 12,1 4,9 8i,5 2. » » » 1,0695 13,0 '2,9 87.3 1 i » boven 1,0655 10,9 7,5 76,9 2 > » > 1,0648 11,3 5,4 80,8 In 't midden 1,0635 11,8 6,1 86,4 Wanneer in een wagenlading belangrijke afwijkingen in gehalte voorkomen, zelfs voor 20 daarvan genomen rietstokken, verkrijgt men ook zeer verschillemleresultaten als gemiddelde van de monsters geno men uit de wagens, die het riet bevatten afkomstig van een zelfde stuk. Tabel XIV. Suiker Glucose Zuiver- Densiteit p. 100 Gr. p. 100 Gr. heid. v/h. sap. riet. suiker. , Wagen No. 28 1,0595 10,0 10,3 77,1 I. LeverancierA » » 18 1,060 10,1 8.5 77,0 ( » >76 1,0627 11,2 5,2 77,3 » » 25 1,0645 1-2,6 5,8 83,0 11. Leverancier B » » 61 1,071 13,1 3,3 85,6 I » i 181 1,0685 12,7 3,5 86,7 Men ziet, hoe dikwijls m m de analysen herhalen moet om een ge middeld resultante verkrijgen, dat met de werkelijkheid overeenkomt. Afwijkingen in het gehalte van iietuiet in een wagen (H. Pellet). Wanneer men van een wagen, welke 4000 — 5000 K. G. bevat rietmonsters neemt zooals het valt en uit 20 —25 stokken bestaande, dan is men nog geenszins zeker een goed gemiddelde te hebben. De ondervinding leert integendeel, dat wanneer men gedurende het lossen achter elkander 10 monsters neemt men ook 10 verschillen de uitkomsten verkrijgt, zooals uit het volgende staatje blijkt. 855 Letterlijke vertalingen Tabel XIV bis—2o a '25 stokken (zonder uitzoeken). Densiteit Suiker p. 100 Glucose p. 100 Zuiverheid. Partij Vjh.sap. (ir. riet. Gr. suiker. 1 1,071 13,5 5,0 87,6 2 1,0675 12,3 7,5 89,8 3 1,066 12,1 7,0 84,6 4 1,0645 11,3 6,0 80,7 5 1,070 13,4 5,3 87,8 6 1,0725 14,0 3,9 89,8 7 1,070 13,1 4,9 86,1 8 1,066 13,0 8,5 83,4 9 1,071 13,5 5,0 87,4 10 1.070 13,6 5,0 88,0 Afwijkingen. Maximum 1,0725 , 14,0 8,5 89,0 Minimum 1,0645 11,3 3.9 80,7 Gemiddeld 1,0688 12,9 6,2 86,5 IV. Het nemen van rietmonsters in schuiten. Over het monsternemen van riet in schuiten hebben wij niet veel te zeggen. Ook deze hebben een verschillende inhoud, enkele laden 4COOO K. G. andere 100000 K. G. en meer. Men moet dus ongeveer den inhoud van de«chuit kennen,waar van het riet moet onderzocht worden. Men neemt voor den vuist weg 20 a 25 rietstokken op onge veer elke 10000 K. G. Men moet echter dezelfde voorzorgen nemen als bij de wagens, d. w. z. van alle zijden en over de geheele hoogte moet liet geno men worden, andeis is het monsternemen nutteloos. Hecht men niet aaneen enkel onderzoek van 4 of 10 monsters in eens, dan laat men naarmate dat het schip gelost wordt, telkens een hoeveelheid rietstokken naar het laboratorium brengen. Al deze analyses zijn slechts in zooverre nuttig als de fabrikant wenscht ingelicht te worden omtrent de waarde van het riet van dezen of genen leverancier, daar men zich tot nu toe nog niet behoeft te bekommeren over dequaliteit van het aangevoerde riet, in z< overre het den inkoop daarvan betreft, die nog volgens het gewicht plaats heeft. Laat ons hopen, dat liet niet lang meer zal duren, dat het i.titterlijks vertalingen 856 riet volgens het suikergehalte of liever volgens de werkelijke waarde gekocht wordt, zoo niet overal, dat dit tenminste dan door eenige fabrieken en in verschillende landen beproefd wordtom zoodoende betere methoden te leeren kennen om snel, juist en practisch tot het koopen van het riet vclgens de waarde te geraken. V. Het monsternemen van rietstapels Uit hetgeen voorafgegaan is, is het gemakkelijk af te leiden, wat men doen moet om de waarde van een stapel riet te bepalen of wel van kleine rietvrachten, hetzij door kampelen, hetzij door railwagentjes, of door welk transportmiddel ook, aangebracht. Het is voldoende, wanneer men zonder uitzoeken van een klei ner of grooter aantal vrachten,20 —25stokken neemt, om zoodoende verscheidene analyses te verkrijgen, waaruit men het gemiddelde berekenen kan. Is de vracht zeer klein, dan kan men zich met 4 —5 stokken te vredenstellen. Men ziet, dat het resultaat steeds op hetzelfde neerkomt: Minder of stokken nemen, dikwijls en zonder uitzoeken om een gemiddeld tnonster samen te stellen, in ééns te onderzoeken of veel monsters te analyseeren en hiervan het gemiddelde nemen. Annales de la science agronomique 1897, bh. 415. W. C. DICKIIOFF. MEDEDEELINGEN UITEN VOORDE PRAKTIJK. BUITEN VERANTWOORDELIJKHEID TAN DE REDACTIE. TABEL TOOR HET GEWICHT VAN HET FABRIKATIE SAP IN PIKOLS. Het gewicht van het fabrikatiesap is de basis waarop 'ie con tióle en alle berekeningen berusten. Dat zoo nauwkeurig mogelijk te kennen is derhalve een vereischte. Daar liet fabrika'iesap op de meeste —z '0 nietop alle—fabrieken wordt gemeten en niet gewogen, moet het, gewicht worden berekend naar het verkregen gemiddeld cijfer voorde graden Rrix, met behulp van de tabellen van Scheibi.er. Deze tabellen geven (zie Dr. 11. Winter, Archief jaargang '94 pagï3s6 e.v.) dedensiteit aan bij 17,. r >o C. betrokken op water van 17,5° C, dus niet in grammen. Rleef de fout hierbij dan zoude men daartegen geme overwegende bezwa ren kunnen hebten, echter komt er nog bij, dat de temperatuur van het sap h ; cr varieert tusschen Vl en 30° C. en zelfs hooger, in dien men met kokend water imMbeert. De genoteerde gr: den Bi ix LeHprljjke Tcrtulingïu 857 zijn de gecorrigeerde; velen gebruiken aieometeis, tlie bij "27'/-■ o C. zijn geijkt om het aanbrengen van correctie te ontgaan. Neemt men voor de densiteit van het warm gemeten fabrikatie sap, het met de gec >rrigeerde graden Brix correspondeerende cijfer in de tabel van Scheibler aan, dan maakt men een fout, die tot 5% kan beiragen en hierdoor een even groot fabrikatieverHes, dat onbekend blijft, (vide dezelfde verhandeling van Dr. H. Winter). liet gemiddelde cijfer voor de graden Brix, dient dus weer te worden herleid tot dat, hetwelk een Brixweger bij 17,5° C. geijkt zou hebben aangegeven in het gemiddelde sapmonster bij de gemiddelde temperatuur. Om dus het gewicht te hebben van het fabrikatiesap, verkregen gedurende een etmaal, zoude men dagelijks b. v. de volgende becijfering moeten maken: Gemiddelde °Brix (gecorrigeerd) 15,5 idem temperatuur 28° C. Hectoliters fabrikatiesap 3000 Een areometer met 17,5° C. normaaltempe: atuur zoude in een sap van 28° C. 14,8° Brix hebben aangewezen, om na aanbrenging van correctie 15,5° Brix te geven. Nu zoekt men in de Scheiblersche tabel op met hoeveel den siteit 1 i,B° Brix overeenkomt (niet 15.5) en vindt 1,0647. Dit getal vermenigvuldigt men met liet aantal hectoliters sap, en daarna 100 het product met -— —= 1,619 om zonder belangrijke fout het 61,76 aantal pikols fabrikatiesap te vinden. Derhalve, na raadpleging van twee tabellen en natwee vermenigvuldigingen, verkrijgt men een getal, dat heel dichtbij het juiste is, miar toch nog niet geheel juist. Om die becijferingen, resp. daarbij te maken fouten te ontgaan heb ik een tabel vervaardigd, die direct aangeeft het aantal pikols vaneen zekere hoeveelheid sap bij een bepaald aantal ongecorrigeer de graden Bi ix vooreen areometer met il ,5 °C. normaaltemper atuur. liet met behulp der Scheibleische tabel gevonden getal heb ik met 0,99872 vermenigvuldigd om juistere cijfers te verkrijgen. Daar het fabrikatiesap zelden of nooit beneden 14° B. en boven 17° B. komt, zoude de tabel gevoegelijk tusschen die twee limieten kunnen blijven. Voor een betere sapzuivcring is evenwel in den laatsten tijd aanbevolen de vo >r- en naperssappen afzonderlijk te meten en te behandelen, en ze pas daarna te vermengen. Ik zou nog wel een beetje verder willen gaan om van de im- Mededeel tilden alt en voor de prakt jjk 858 bibitie een dubbel voordeel te trekken, namelijk het naperssap af zonderlijk meten en kalken, en bet daarna niel net bet gekalkie en gedefeceerde voorperssap te mengen, maar met het schuim en bezinksel daarvan. Het tot op 0 a 7,5° B'ix verdunde naperssap, dat toch moet worden verwerkt, is een uitstekend middel om het suikergehalte van het filtervuil tot op wellicht de helft te reduceeren, terwijl defdtratie van zelf beter en sneller moet gaan door de sterke verdunning. Met het oog daarop heb ik de tabel uitgebreid tot '20,9 Brix (of 20,2 ongecorrigeerd bij de hier gemiddelde temperatuur) voor het voorperssap, en een toegevoegd voor sappen van 6—lo° Biix voor het naperssap (of tusschen 4,8 en 8,7° Brix ongecorrigeerd, daar de temperatuur hiervan gewoonlijk ± 35° C. is). Aan de tabel heb ik een kolom toegevoegd, waarin ik de ge corrigeerde Brixgraden heb genoteerd voor een gemiddelde waar nemingstemperatuur van ± 28° C, zoodat men —indien de gemid delde saptemperatuur n*et al te zeer daa'van afwijkt — het gevon den gemiddelde der gecorrigeerde Brixgraden direct kan gebruiken. Voor het naperssap zijn de gecorrigeerde Brixgraden voor 35° C. genoteerd. Op dezelfde wijze zou ie ler in de kolom voor de ge corrigeerde Brixgraden die cijfers kunnen stellen, welke hij bet dichtst bij de juistheid acht voor zijn speciaal geval. Ten slotte een voorbeeld voor het gebruikt dezer tabellen. Men heeft b.v. 3317 H.L. fabrikatiesap van 15,3 Brix bij 28° C. gemiddelde temperatuur. Men zoekt vóór 15,3 0 Brix, laatste kolom, of achter 14,0 Brix eerste kolom (deze zou de aanwijzing van een areometer met 17.5° C. normaal temperatuur zijn geweest bij. 28° C.) het gewicht op voor 3000 H.L, schrijtt daaronder '|io van het onder 8000 H.L. op denzelfden regel genoteerd gewicht, >/ioo van dat onder 10C0 H.L. en '/iooo van dit ond»r 7000 H.L., hetgeen gemakkelijk genoeg gaat door van achteren af de cijfers over te nemen, telkens met ver schuiving van een, telt op en vindt ze o het verlangde getal; aldus: v/. 3000 5140,44 » 800 1370,786 » 10 17,1348 » 7 11,99438 v 7. 3817 0540,35 pikols. Kfmantran, Augustus 1898. C. Meulemans. MeiledeeliQffén ult'en voor Je praktijk 859 TABEL VOOR HET GEWICHT VAN HET FABRIKATIESAP IN PIKOLS 860 Mededeelingen uit en voor de praktijk 861 ilededceliugcn uit eB vuor Je praktjjk Mededeelingen uit en Toor de praktijk. 862 BEPALING DER RUIMTE DOOR LUCHT EN SCHUIM IN SAP INGENOMEN. Van oen kolf werd door waterijking de inhoud bepaald tot vlak aan den bovenrand. De kolf werd met sap van onder de zeefplaat van de meetbakken gevuld tot zij overliep en dan aan zich zelf o vergel iten tot alle lucht was ontsnapt en het schuim zich boven in de hals van de kolf had verzameld. Van het sap werd de temperatuur opgenomen bij het begin en ook later hij het einde der proef, terwijl dan tevens de densiteit werd bepaald van een deel van hetzelfde sap dat niet in de proef kolf werd gedaan. Mededeelingen alt en voor de praktijk. 863 Hét schuim werd verdreven door middel van een paar druppels aether en dan uit een buret zoolang water bijgevuld tot de kolf weer tot aan den rand toe «evuld was. De kolf had een inhoud van 1026 c.M 3 . Het gemiddelde van 3 waarnemingen gaf een aanvangstemperatuur van 31° C. en een eind temperatuur van 30° C. De densiteit was 1,0593. De densiteit bij hetbegn was dus 1,0391, zoodat door inkrimping tengevolge der af . ~ , .nou 1026X1,0591 koeling een leege ruimte was ontstaan van lütio— =. 0,2. Totial toegevo3gd witer na verdrijving van lucht en schuim was resp. 11, 10,1 en 11,3 c.M 3 . of gemiddeld 10,8 c.Ma. De ruimte door lucht en schuim ingenomen bedroeg dus 10,8—0,2= 10,6 c.M-. of 1,03%. Met dit en de tabellen zijn van de fabrieken, die daarmee tot dusvjrre geen rekening hielden reeds ± 1,50% van de onbe kende fabrikatieverliezen verklaard. Kemantuan, Augustus 1898. C. Meulemans. HET BEWAREN VAN MELASSE OM TE DIENEN ALS INTREK STROOP BIJ AANVANG VAN DE VOLGENDE CAMPAGNE. Na eenige laboratoriumproeven in 1890 bleek het mij, dat me lasse geruimen tijdbewaard kon blijven bij aldienzevan deluchtwerd afgesloten, zander echter in gekurkte flesschen of gesloten vaten be waard te blijven en werd hiervoor dat duel residu van petroleum gebruikt, dat in een laag van '/ 2 Eng. duim dik voorzichtig over de melasse uitgegoten, haar van de lucht afsloot. Aangemoedigd door het succes in het klein werd bij het eindi gen van campagne 1897 in November een hoeveelheid melasse van 14 M :i . op deze wijze behandeld en deze melasse bij aanvang campagne 189 S direct gebruikt als intrekstroop, zonder dat eenige moeilijkheid voor het fabrikaat werd ondervonden. De melasse was afkomstig van het laatste kooksel en in zuiver heid 1,7 hooger dan gewoonlijk (aflevering H.S. polarisatie 98,3), omdat dit kooksel bijna geheel als presentsuikei was afgedraaid, die 99,2 polariseerde. Brix. Suiker. Zuiverheid. Analyse November 1897 87,95 38,15 43,3 Analyse Juli 1898 87,20 35,84 41,1 De achteruitgang is dus zeer weinig geweest. Mededeelingcu uit en voor de praktijk 864 De melasse was vooraf ('link alkalisch gemaakt en in barbo teurs verwarmd en afgeschuimd en heeft deze wijze van handelen ons in depraclijk uitmuntend geholpen, daar het eerste kooksel een lage afioopstroop had, die tot nu toe laag gebleven is. Meeren collega's die met kristallisatie in beweging werken kunnen met deze mededeeling hun voordeel doen. Tjoekir, Augustus 1898. G. C. Kloppenburg. DIVERSE MEDEDEELINGEJSf Ten gevolge der resultaten door den heer Kobus met de selectie van suikerriet verkregen, werden hem door de leden van het proefstation Üost-Java 12 houw Fidsjiriet en ruim f 0000 ter dispositie gesteld om de proeven nog dit jaar ouder zijne leiding in het groot voort te zetten. Aan de biologische studiën over „Alinit*' van Dr. J. Stoklasa ontleenen wij het navolgende. De beteekenis der microben in den bodem voor de ontwikke ling van het plantenorganisme vindt in den laatsten tijd een wol verdiende belangstelling. Het kan niet ontkend worden, dat de physische en chemische grondanalyse, zoowel als het onderzoek naar de physische en chemische geaardheid van den bodem, niet de gewenschte opheldering geven omtrent de raadselachtige pro cessen, welke bij de voeling onzer cultuurplanten plaats hebben. AJle tot nu toeopgedane ondervindingen voeren tot het besluit, dat de sleutel voor de verklaring van de samengestelde processen in den bodem, vooral in do door de microben veroorzaakte om zettingen te zoeken is. De bo lem bevat een ontelbare hoeveelheid bacteriën, welker ontwikkeling van de hoeianigheid der cultuurplanten afhankelijk is. Zoo werden b.v. in den leemgrond bij Planan bij de teelt van koren, in de maand Juli, in een aardlaag van 10—30 c.M. in 1 Gr. (op droge stof berekend) ongeveer 1,200000 vegetatieve kie men geteld. Bij de cultuur van beetwortelen in de maand Juli van bet volgende jaar steeg dit cijfer op 3,800000, om in dezelfde maand van het daarop volgende jaar bij de cultuur van gerst weer iiededeelingen uit en voor de praktijk 865 op 740000 te dalen. Hierbij zij opgemerkt, dat de monsters van een en denzelfden grond genomen werden. Doch ook gedurende de ontwikkelingsperiode in den loop van een jaar vinden wij in verschillende gronden, bij de teelt van beet wortelen en halmvruchten, groote afwijkingen in het aantal vege tatieve kiemen. Het kan niet betwijfeld worden, dat de microben in den grond bij de cultuur der beetwortelen een belangrijke rol spelen en dat het gedijen en de ontwikkeling van den beetwortel in vele opzichten van de ontwikkeling eener bepaalde microben soort afhankelijk zijn. Men denke slechts aan de slechte uitkomsten met de bietencultuur verkregen op gronden, waarop nog nimmer beetwortelen verbouwd werden. Verder moet ook de assimilatie van de vrije stikstof door de microben niet vergeten worden. Het is aan geen twijfel onderhe vig, dat er in den bodem bacteriën leven, die zich kenmerken door het vermogen om vrije stikstof op te nemen en zoodoende de hoe veelheid der stikstofverbindingen in den bodem vermeerderen, die in hoogen graad bijdragen tot den opbouw der moleculen van de levende plantenstof. En deze verrijking van den bodem met stikstofverbindingen heeft een bijzondere beteekenis voor de cul tuur der beetwortelen, die een betrekkelijk intensieve stikstof oemesting verlangt. Het is daarom dringend noodig de grootste opmerkzaamheid te schenken aan de voorwaarden voor de ontwikkeling dezer mi croben, die onzen bodem met zulk een waardeerbare voedingsstof verrijken. Sedert eenigen tijd wordt door de kleurstoffenfabriek, voor maals Friedr. Bayer & Co. in Elberfeld, onder den naam ~Alinit" een meststof voor alle graansoorten, in den handel gebracht. Dit preparaat bestaat uit een isabelgeel, amorph poeder, dat in hoeveel heden van 1,5 Gr. of veelvouden daarvan, in met kurk gesloten, verzegelde en in kartonnen omhulsels verpakte gele glazen buisjes afgegeven wordt. Bij elke bezending wordt een gebruiksaanwijzing gevoegd en een door den uitvinder van het middel, den heer Caron te Ellen bach, geschreven brochure. In deze verhandeling herinnert Caron eerst aan de grond leg gende onderzoekingen van Hki.lriegel en Wiixfarth over de stik stofvoeding der Gramineën en der Leguminosen, aan de werken van Berthelot, Frank, Winogradsky, Koen en Kossowitsch over Diverse ihedudeelirtfeti 866 «Ie geschiktheid van de luchtstikstof voor de assimilatie door bac teriën, om daarna tot de beschrijving van zijn eigen, hieromtrent gedane waarnemingen over te gaan. De door Caron sedert 4 jaren uitgevoerde bacteriologische grondonderzoekingen gaven de volgende resultaten. De bacteriën flora vanden bodem staat in bepaalde verhoudingen tot de daarop verbouwde planten. Het bacteriëngehalte was in den herfst, steeds het geringst in die velden, welke halmvruchten ge dragen hadden, vooral wanneer dezelfde plantensoort tweemaal achtereen verbouwd was. Veel grooter was het gehalte aan bacteriën na bladvruchten, het grootst (ongeveer 4—5 maal zoo groot als na halmvruchten) na goed bewerkte braakligging. De oogst was op die velden het rijkst, welke onder overigens gelijke omstandigheden, de grootste hoeveel heid bodembacteriën bevatten. Deze verschillen in de natuurlijke vruchtbaarheid worden ongetwijfeld door het aanwezig zijn van micro-organismen veroorzaakt. Deze resultaten, in samenhang met het feit, dat volgens Ber thelot en anderen, sommige bodembacteriën de vrije stikstof assi mileeren kunnen, leiden tot het besluit, dat de betere groei der cultuurgewassen op bacteriënrijken bodem voor het grootste deel daarin gezocht moet worden, dat bepaalde soorten van deze bodem bacteriën de stikstof der lucht en waarschijnlijk ook uit den grond *) voor de planten opneembaar maken. Het moet daarom mogelijk zijn, door directe vermeerdering dezer nuttige bacteriën, de vrucht baarheid van den bodem te verhoogen. Uitgaande van deze beschouwingen, isoleerde Caron uit braak-, klaver-, en weiland een reeks bacteriënsoorten, waaronder een staafvormige bijzonder veel voorkwam. Daarna werden proeven met potculturen genomen. Een gedeel te der potten werd met bouillonculturen ingeënt, een ander gedeel te niet. De opbrengst der niet geënte potten gelijk 100 stellende, schommelde die der geënte tusschen 110 en 130. Bij veldproeven in het groot werd het zaad (haver) met een reincultuur van de gekozen bacteriënsoort gelijkmatig bevochtigd en na het drogen geconstateerd, dat op elke haverkorrel 500—1000 kiemen aanwezig waren. De opbrengst vaneen vak, dat zich onder gelijke omstandigheden bevond, maar rnetniet geënte haver gezaaid ! ) Aro.'iief 1897, tilz 1220. thvßföe merteileelingeiw 867 was, gelijk 100 stellende, bedroeg de geringste opbrengst van een geënt vak 135. Op de beide in liet volgende jaar met mosterd be plante vakken was de opbrengst van het geënte vak bijna dubbel zoo groot als dte van het niet geënte. Deze gunstige uitkomsten waren voor Cauon" een spoorslag om nog meer proeven te nemen. Hij behandelt sedert den herfst van 1894 alle in Ellenbach voor de teelt van halm vruchten bestemde gronden met zijn bacteriën culturen. In de jaren 1895 en9U beantwoordde de oogst ten volle aan de verwachtingen van den uitvinder, hoewel slechts de helft van de hoeveelheid kunstmeststoffen gebruikt was, die in vroegere jaren gegeven werd. De bereiding van de culturen in het groot werd toen aan de bovengenoemde firma opgedragen. In het bovenstaande hebben wij de resultaten der CARON'sche waarnemingen zoo getrouw mogelijk weergegeven. Het gebruik maken van de eigenschap van sommige bacteriënsoorten om een verhooging aan product te verkrijgen, dus een vraag van veel beteekenis, is hiermede door een practischen landbouwer dooi' proeven in het groot onder de natuurlijkste verhoudingen in ge bruik gebracht. Deze wel te waardeeren verdienste van Caron moet hier in de eerste plaats erkend worden. Alleen zoeken wij in zijn verhandeling te vergeefs naar een bevestiging van de verkla ring zijner waarnemingen op grondslag van biologisch-chemische en phrsiologische onderzoekingen. De microbe, die voor de bereiding van het alinit gebruikt wordt, werd door Caron Bacillus Ellenbachii Caron genoemd. .Met deze stof nu werden door Dr. Stoki.asa bacteriologische onderzoekingen gedaan in het laboratorium F. Krai.te Praag. Uit de plaatculturen, welke met verschillende voedingsbodems verkregen weiden, bleek het alinit uit een reincultuur van een micro-organisn e, den Bacillus Ellenbachii x te bestaan. De Bac. Ellenbachii x is wat zijn grootte aangaat, even als alle micro-orpanismt n, aan die afwijkingen onderhevig, welke door de verschillende cultuur- en voedingsverhoudingen endoor den ouder dom van het individu veroorzaakt worden. De genoemde bacillus vormt staafjes, die in het midden 1,5 —2,0 mier. breed en 2— 3,5 mier. lang zijn, en waarvan de eerste ontwikkeling op vaste voe dingsbodems in den regel draadvormig is. In deze diaden kunnen Diverse mededeeiitis'ii 868 in de eerste ontwikkelingsperiode geen scheidingswanden waargeno men worden; zij zijn, wanneer het kweeken bij lichaamstemperatuur plaats heeft, na 't uren, bij ligere temperatuur eerst na 48 uren zichtbaar. De optimum temperatuur ligt voor dezen bacillus tus schen 32 en 155 °C. Hij nadert meer de groep der Lepto-en Clado tricheën dan die'der bacteriën in enteren zin en moet dus volgens de nieuwste opvatting tot de groep der Hooibacillen gerekend worden. Zonder ons hier verder in systematische vragen te verdiepen, zij er slechts op gewezen, dat de Bac. Ellenbachii* zoover als na gedaan kon wo-den, zich alleen in vloeibare voedingsstoffen, dus bij verhinderde luchttoevoer, tot enkele individuen met levendige eigenbeweging ontwikkelt en in vaste voedingsbodems (in het eerste stadium der ontwikkeling) een draadvormige op schimmelmyceliën gelijkende structuur vertoont. Op grond der verkregen resultaten meent de onderzoeker ge rechtigd te zijn den Bac. Ellenbachii a Cauon en den Bac. mega therium DE Bary als identiek te beschouwen. Dcchenißch-physiologHche onderzoekingen met den Bacillus mega therium (B. Elleibachii £) werden als volgt ingedeeld: 1. De inwerking der bacillen op nitraten. 2. De inwerking der bacillen op stikstofhoudende organische stoffen. 3. De ontleding van stikstofhoudende stoffen in den grond. 4. De assimilatie der elementaire stikstof bij aanwezigheid van Pbanerogamen-vegetatie. I. De inwerking op nithaten. 1° Proef. Er werd een voedingsvloeistof bereid van de volgende simcnstelling: 1 200 c.M 3 . van een oplossing van anorganische stoffen (bestaan de uit 0,5 Gr. phosphorzure natron, o,'2Gr. kaliumsulfaat, 0,05 Gr. magnesium chloride, alles tot 500 c.M 3 . verdund). 120 c.M 3 . van een suikeroplossing (2,5 Gr. glucose opgelost in 500 c.M s . water). 0,5 Gr. pepton. 7,5 » koolzure kalk. 5,7-2 » salpeterzure kalk. Deze oplossing werd tot !2 L. verdund en '2 kolven elk met 0,5 L. van deze oplossing g'vuld, gedurende 3 uren met stoom gesteriliseerd, dan met de bouilloncultuur van den Bac. Ellenbachii 869 Divorsa mudedeelingon geïnfecteerd en in een thermostaat bij'2s° C. verwarmd. De lucht toevoer was gering, daar de halzen der kolven met watten waren gesloten. Er werd een zwakke troebeling en een periodieke vorming van een witte kaamhuid waargenomen, die na een zekeren tijd op den bodem van de kolf zonk. De hoe veelhei I N2OO rep. N 203 (voor en na de proef) werd in de oplossing door middel van den Lung'- schen nitrometer bepaald. De bepaling had op die wijze plaa's, dat de oplossing op het waterbad tot 50 c.M 3 . ingedampt, daarna zwak zuur gemaakt en van het heldere filtraat 4—5 c.M 3 . voor de analyse afgepipetteerd werd. De uitkomsten der proeven stemden zeer goed overeen. De gemeten hoeveelheid N O werd daarop op N 205 omgerekend. In de met bouillon geïnfecteerde oplossing vond men vóór de proef in 1 L. 1,38323 Gr. N 205. Na 19 dagen werd de oplossing wederom onderzocht en in 1 L. 1,'2fi603 Gr. N 205 aangetoond. Gedurende dezen tijd waren dus van 1,38323 0,11720 Gr. N 205 ontleed of in % van de totale hoeveelheid N 205 8,5%. Na 58 dagen werd de inhoud der tweede geïnfecteerde kolf onderzocht; men vond in 1 L. 1,23700 Gr.NiOó. Er waren dus van 1,38323 Gr.N 2 Os 0,14623 Gr. ontleed of wel 10,58 % van de totale hoeveelheid N 205. 2 e Proef. De voedingsvloeistof had nu de volgendesamenstelling: 200 c.M 3 . van een oplossing van anorganische stoffen (even als bij proef 1). 120 c.M 3 . van een suikeroplossing (id. id.). 1 Gr. pepton. 7,5 » salpeterzure kalk. 0 » koolzure kalk. De oplossing werd tot 2 L. verdund en twee kolven elk met 0,5 L. gevuld, deze gesteriliseerd en met 10 c.M 3 . bouilloncultuur geïnfecteerd en in een thermostaat bij 25» C. verwarmd. Een troebeling en de vorming van een kaamhuid werden eveneens waargenomen. De hoeveelheid N 205 in 1 L. van de oorspronkelijke vloeistof bedroeg 1,5421 Gr. Na 50 dagen bevatte 1 L. 1,5212 Gr., zoodat slechts 0,0209 Gr. ontleed waren, hetgeen met een verliesvan 1,35% overeenkomt. Na 57 dagen werd in 1 L. gevonden 1,18977 Gr. N 205, dus in procenten een deficit van 22,85%. 870 Diverse mededeelingßU Hier zij opgemerkt dat deze proef meteen groote kolf genomen werd, zoo lat voldoende lucht aanwezig was. Me 1 ; nitraat werd io alle gevallen eerst tut nitriet gereduceerd. De ge zonden hoeveelheid N Ü (na de proef) is echter slechts op NtOó omgerekend, hoewel ook nitrieten aanwezig waren. :{'• Proef. De voedingsvloeistof bestond thans uit: 200 c.M :! . van een oplossing van anorganische stoffen (zie proef 1). 120 c.M'. suikeroplossing (id.). 1 Gr. pepton. 7.5 » koolz kalk. G » salpeterzure kalk. De oplossing werd tot 2 L. verdund, twee kolven elk met 500 C.VI 3. van deze vloeistol gevuld, 5 uren lang gesteriliseerd en beide met een bouilloncultuur van den Bac. Ellenbachii geïnfec teerd en in den thermostaat geplaatst bij een temperatuur van 25° C. Beide kolven werden met watten gesloten. De oorspronkelijke oplossing bevatte in IL. 1,47205 Gr N 2 Os. Na 35 dagen werd in l L. 1,31808 Gr. Ni Os gevonden; een verlies dus van 0,15397 Gr. N 205., d. i. van de totale oorspron kelijke hoeveelheid N 205 10,46 %. Deze proeven leeren ons, dat de Bac. megatherium de nitraten eerst tot nitrieten reduceert, die dan verder ontleed worden; tot welke eindproducten deze reductie voert, daarover moeten andere proeven uitsluitsel geven. De Bac. megatherium behoort tot de aërobionten, desniettemin schijnt het niet met de werkelijkheid overeen te komen, dat hij bij on voldoenden lujhtto9voer, de moleculen der nitraten zou reduceeren Wij gelooven eerder, dat hij evenals vele niet tot de Synergeten rij behoorende bacteriën, nitraten door de verhoogde levensenergie reduceert *). De levenskracht van den Bac. megatherium neemt bij voldoenden luchttoevoer en bij aanwezigheid van bepaalde koolhy draten toe. Bij het doorleiden van lucht in de voedingsstof had de reductie der nitraten, bij aanwezigheid van voldoende hoeveelheden arabinose en glucose, zoo krachtig plaats, dat ten slotte in de vloeistof noch nitraten, noch nitrieten meer gevonden werden. Verdere proeven met geïnfecteerde, nitrieten bevattende voe dingsvloeistoffen hebben deze stellingen bewezen. De vloeistof be vatte voor de proef 0,7106 Gr. N 2 O» na de proef 0,2850 Gr. N 2 0 3 *) Wij geven hier slechts de opvatting van den sohrpver terug. (Red.) Diverse mededeclingon 871 liet verlies bedraagt dus 0/t256 Gr. Na 0 ;i of .7J,B'J% van de totale hoeveelheid Na Os. De proef duurde 12 dagen bij een tem peratuur van 28° C. De vloeistof bevatte aan koolhydraten arabinose en xylose. Uit deze proef blijkt de groote energie bij de ontleding der nitrieten. De ruimte laat niet toe hierover uitvoeriger mededeelingen te doen, hier zij slechts aangestipt, dat deze bacillus bij aanwezigheid van een voldoende hoeveelheid koolhydraten, nitrieten ontleedt en belangrijke stikstof verliezen veroorzaakt. Wij kunnen dus aannemen,dat de Bac. megatherium (Bac. El lenbachii x) onder de denitrificeerende microben behoort. De denitrificatie hangt samen met de voorloopige vorming van salpeterigzuur. Zooals uit de proeven blijkt, verdwijnt ook dit ten slotte uit de voedingsstof. 11. De inwerking van DEN bacillus op stikstofhoudende ORGANISCHE STOFFEN. Hierbij werden vloeistoffen gebruikt, welke fibrine bevatten (pep ton en het nitraat werden weggelaten), geïnfecteerd werd met alinit. Uit de resultaten, welke met deze proeven verkregen werden, bleek het, dat de Bac. megatherium (Bac. Ellenbachii x) behoort tot de belangrijke groep van die microben, welke de onleding van stikHofhoudende stoffen veroorzaken en deze in verbindingen omzetten, die door de haarwortels der Gramineën gemakkelijk op genomen kunnen worden. De groote proteïnemoleculen der in den bodem aanwezige afge storven bestanddeelen van het plantenorganisme, verder Je voort durend woekerende en afstervende algen en een geheele reeks organismen uit het planten- en dierenrijk, worden door Jen Bac. megatherium in groepen van zulke stikstofhoudende stoffen omge zet, die geleeltelijk reeds in dezen vorm, gedeeltelijk na verdercont leding door andere microben in den bodem, bij de vorming der levende plantenstof in groote hoeveelheden gebruikt worden. 111. Ontleding van stikstofhoudende organische stoffen in den BODEM DOOR DEN BAC. MEGATHERIUM. Om het levensproces dezer microbe in den bodem, bij aan wezigheid van groote hoeveelheden organische stikstofverbin dingen na te gaan, werden proeven genomen met turfatrde, die 0,83% N bevatte. DWcrse mudedeelingen 872 In drifl kolven werden 200 Gr. turf, 500 c.M 3 . water en 5 Gr. koolzure kalk afgewogen. Alle di ie kolven, waarvan de inhoud vooral' gesteriliseerd werd, werden met watten g-isloten en in een afgesloten ruimte, eerst bij 30—32«, later bij 18—20° C. terzijde gezet. Twee kolven werden met reinculturen van Rac. megatherium geïnfecteerd, terwijl de derde kolf voor controle niet geënt werd. Na 72 dagen werd de inhoud van elke kolf tot 1000 c.M 3 . verdund en in het heldere filtraat de stikstof bepaald, volgens de methode van Kjeldahi.. Het heldere filtraat van de nie l geïnfecteerde kolf bevatte in 1000 c.M 3 0,172 Gr. N van de geïnfecteerde kolf 0,702 » » Rekent men in beide gevallen de oplosbare stikstof op 100 Gr. turf om, dan krijgt men voor de niet geënte kolf 0,080 Gr. voor de geïnfecteerde echter 0,351 Gr. N. Er werden dus in 72 dagen van de totale hoeveeldeid stikstof, in de niet geïnfecteerde kolf 10% en in de geïnfecteerde 't 2% in het water opgelost. Dit resultaat is v.in groote beteekeni<, daar het bewijst, dat organische stikstofhoudende stoffen uit het plantem ijk in den bodem aan een krachtige ontleding onderworpen zijn en door de inwer king van den Bac. megatherium (Rac. Ellenbachii x) in oplosbare vormen omgezet worden. Deze uit de turf verkregen oplosbare stikstofhoudende verbindingen kunnen zoo het schijnt door talrijke cultuurplanten direct geabsorheerd worden. De nieuwe stuiies van Dr. M. Ullmann en Dr. Kotny bevestigen ook deze op vatting. IV. Over de assimilatie di:r elementaire stikstof door den Bac. megatherium hu aanwezigheid van • Phanerogamen-vegetatie. Gedurende den loop dei' proeven werd de opmerkzaamheid der onderzoekers gevestigd op de levensprocessen van deze interessante microbe. Ten eerste was het van belang te weten of de Bac. me gatherium (Bac. Ellenbachii x) in staat is vrije stikstof te assimi leeren. In afwachting van de uitkomsten der proeven, welke in het groot genomen worden, werden kleine proeven aangezet, waarvan wij een uitvoerige beschrijving laten volgen. In de cylinderglazen Si en S> bevond zich gesteriliseerde watten, in de bolapparaten C en E zwavelzuur met ferrosulfaat en Diverao mudeüeelingeu 873 in de Erlenmaijer'sche kolf W gesteriliseerd water met daarin ge suspendeerde koolzure kalk; deze kolf diende om aan den grond het noodige vocht te versohaffen. Alle apparaten werden zorgvuldig gesteriliseerd. In de groote kolf A word 700 Gr. leemgrond gedaan, die in stoom gesteriliseerd was. Uit het onderzoek van een ge deelte van den grond bleek, dat hij geen vegetatieve kiemen bevatte. In dezen grond warden 98 —100 zaden van Hordeum distichum (gerst) gezaaid, die vooraf gewogen waren. Het zaad was even eens gesteriliseerd en wel met. 0,1 %-ige sublimaatoplossing; of het zaad werkelijk steriel was, werd door middel van gelatine platen nagegaan. Nadat het apparaat in elkander gezet was, werd door de buis Ft in de kolt' A 25 c.Vl 3 . alinit (in gesteriliseerd water gesuspen deerd) gebracht en door de kolf dagelijks gedurende' 2—3 uren lucht gezogen, welke van vegetatieve kiemen bevrijd was. De kolf A werd met een zwarten doek omwikkeld, die in de nabij heid van den kolfhals een opening had, waardoor de zonnestralen de jonge plantjes konden verlichten. Deze opening was voldoende voor de vorming van chlorophyl ia het plantenorganisme; de cultuur was groen en bevond zieh dus niet in geëtioleerden toestand. Wan neer de grond droog begon te worden, werd water uit de koll W DiTorsc mciledeeliiiKen 874 door terugzuigen toegevoerd; dit water bevatte koolzure kalk tot neutralisatie van eventueel met den luchtstroom medegevnerde in alle gevallen minimale hoeveelheden zwavelzuur. De vegetatie duurde 38—86 dagen. De kolf A werd daarna boven de grondlaag afgesneden en de long.} gerstplantjes benevens den grond gedroogd bij .'so° C; na liet uitdrogen werd de grond met de gerst goed fijngewreven. In elk der goed dooreen gemengde monsters van de verschil lende proeven werd de stikstof eenige keeren, minstens vier ma len bepaald; de verschillen waren zeer onbeduidend. Proef I. De grond (droge stot) bevatte volgens overeenstem mende analysen: A 0,0950 % N. B 0,1675 » » Er werden 100 zaden gebruikt, die voor de sterilisatie door middel van lig Cl 2 4,535 Gr. wogen en 1,497 % N bevatten. Het stikstofverlies veroorzaakt door de sterilisatie met 0,1 %- ige sublimaatoplossing en het daarop volgende uitwasschen met gesteriliseerd water, was zoo gering, dat dit verlies verwaarloosd kan worden. Vóór de proef: 500 Gr. grond A. met 0,095 % N . . . . 0,4750 Gr. N 189 » » B. » 0,1675 »».... 0,3166 » > 4,535 » zaad » 1,497 » » . . . . 0,0679 » i 500 c.M». water voor het begieten . . . 0,0030 » » Voor de infectie gebruikt alinit .... 0,0035 » » Totaal vóór de proef aanwezige stikstof 0,8660 Gr. N Na de proef, welke 86 dagen duurde: In dit geval had de sterilisatie van het zaad te lang geduurd, waardoor slechts' 2 zaden tot ontkieming kwamen. Uit het bacteriolo gische onderzoek bleek, dat alleen Bac. megatherium voorhanden was: In den grond werd 0,125 % N in 693,6 Gr. (gewicht van den grond en het zaad) of 0,8669 Gr. N gevonden, dus een toename van 0,00009 Gr. N, hetgeen voor 1 K. G. 0,0013 Gr. N oedraagt. Uit deze proeven blijkt, dat bij een onvolkomen plantenont wikkeling geen assimilatie van vrije stikstof was aan te toonen. Proef 11. Bodem en zaad even als in proef I. Infectie met alinit bleef achterwege. DiTerse mededeelingen 875 Vóór de proef: 500 Gr. grond A 0,4750 Gr. N 196 » » I! 0,3283 b i 4,535 Gr. zaad 0,0(579 » » 500 o.M 3 .water voor het begieten . . . 0,0030 » » Totaal aanwezige stikstof' . . . 0,8742 Gr. N Na de proef, welke 86 dagen duurde: In den grond werd 0,124% N d. i. in 700,5 Gr. (gewioht grond -f- za&d) 0,868 Gr. N gevonden, zood.it hier een stikstof verlies had plaats gehad. Ofschoon de plantjes goed ontwikkeld waren, was dus geen accumulatie van vrije stikstof waar te nemen. Proef 111. De grond C bevatte 0,15 % N. Er werden 98 zaden gebruikt, die 1,67 % N bevatten en voor de sterilisatie met sublimaat 4,6'1il Gr. wogen. Voor de proef: 300 Gr. grond C met 0,15 % N 0,*500 Gr. N 4,6441 Gr. zaad met 1,97 » » 0,0915 i » 500 c.M 3 . water voor het begieten .... 0,0030 » » Vóór de infectie gebruikte alinit . . . . 0,00-20 » p Totaal aanwezige stikstof . . . 0,5165 Gr. N Deze proef duurde 38 dagen en bij het bacteriologische onder zoek bleek alleen Bac. megatherium aanwezig te zijn. In den grond werd 0,191% N. dus in 304,6 Gr. 0,5818 Gr. N gevonden, zoodat hier een toename van 0,0353 Gr. N of 0,1177 Gr. N per 1 K. G. geconstateerd werd. Behalve deze werden nog meer proeven genomen, bij alle bleek een toename aan stikstof, terwijl alleen Bac megatherium aanwezig was. Uit deze proeven blijkt, dat in het medium, waarin de gerst plantjes zich ontwikkeli hebben, een assimilatie van elementaire stikstof plaats gevonden heeft en wel gemiddeld bij een aantal proeven 0,076 Gr. stikstof per K. G. grond. In het voedingsmedium, waarin de plantjes zich zonder de microben ontwikkeld hadden (proef II) had geen assimilatie van vrije stikstof plaats, evenmin als bij de proef, waarbij toevalliger wijze de zaadembryo's door de lange sterilisatie grootendeels af gestorven waren (proef I) en slechts twee plantjes tot ontwikkeling waren gekomen. Da assimilatie der vrije stikstof had slechts dan plaats, wan neer d? levensprocessen der microbencellen gemeenschappelijk met 876 Diverse meil«Joelingen de vorming der levende moleculen van het plantenorganisme plaats vonden. De stikstol'asbimilatie was slechts in den vorm van ele mentaire stikstof mogelijk, daar de lucht, welke in het apparaat opgenomen werd, door middel van zwavelzuur en ferrosulfaat ge zuiverd was en dus vrij van alle stikstof houdende stollen. De door de levensenergie der microben in bodem opge hoopte hoeveelheid stikstof bedroeg 0,076 Gr. per K. G. Deze schijnbaar geringe hoeveelheid wordt voor 1 H. A. grond bijeen diepte van 10 cM. en een gewicht van 1 L. grond van 1,2 K. G. ongeveer 01.'2 K. G. stikstof, hetgeen zeker een belangrijke hoe veelheid is gedurende het vegetatieverloop van een cultuurplant. Men moet echter niet vergeten, dat zulke gunstige voorwaarden voor de microbenontwikkeling, zooals zij bij de genomen proeven aanwezig waren, in de natuur niet bestaan, en dat dus slechts een gedeelte van de gevonden hoeveelheid stikstof tot de verrijking van den bodem met deze zoo gewichtige voedingsstof bijdraagt. Ten slotte zullen wij in het kort samenvatten, wat uit deze studie over het alinit blijkt. Alinit is een, met een indifferente stof vermengde, gedroogde, spoien bevattende cultuur van Bacillus Megatheiium de Bary. Door het levensproces van dezen bacillus in voedingsstoffen worden chemuche reacties te voorschijn geroepen. De Bac. megatheiium behoort onder die microben, welke de verrottingsprocessen te voorschijn rtepen, in den loop waarvan, door de ontleding der albumine, de boven bedoelde stikstofhou dende stoifen ontstaan, die de plant niet alleen door hare haar wortels reiorbeeit, doch ook met voordeel assimileert. Ue karakteristieke eigenschap van dezen bacillus bestaat dus in de omzetting van onoplosbare stikstofboudende stoffen en ver bindingen, die de planten gemakkelijk resorbeeren. Deze processen hebben wellicht —zoo besluit de onderzoeker uit de analogie met andere microbe.i— door inwerking van peptoniseerende, door de le vende microben afgescheiden enzymen plaats. De energie van de ontleding der stikstofboudende stoffen in den bodem wordt door luchttoevoer en voldoende vochtigheid be vorderd, hetgeen door de proef met turfextract geconstateerd verd. Verder zij opgemerkt, dat er in den bodem een reeks micro ben aanwezig is, die voleinden, hetgeen door den Bac. megathe rium of nog andere soorten begonnen werd. Deze ontledingen vor men een geheele schakel van onbekende, samengestelde hydratatic-, ÜiVerae mede.leetingen 877 dehydratatie-, oxydatie- en desoxydatieprocessen, die in den bodem plaats grijpen en die bestemd zijn, het voedingssubstraat voor de zich ontwikkelende flora te bereiden. Met de ontleding der stikstofhoudende stof hangt nog een tweede, belangrijker levensproces van den Bac. megatherium te zamen, en wel de assimilatie van elementaire stikstof. De hier boven beschreven proeven hebben ons geleerd, dat deze assimila tie plaats heeft bij de aanwezigheid van krachtige assimilatie- en dessimilatieprocessen van hooger georganiseerde planten *). De verdere theoretische beschouwingen van den schrijver zijn no<: al vaag en blijven dus beter onbesproken. Naar aanleidig van deze onderzoekingen, worden uitgebreide proeven genomen door bietvelden met alinit te behandelen. Bericht il. Versuchsstation \.Z. in Prag, 1897, IL. Idz. 81. *) Deze theorie laten we innt rekening Tan clen lieer Stoki.asa. (Red.) In het Koloniaal Verslag van 1897 vindt men het. navolgende omtrent de Suikerriet-cultuur op Java. Java en Madoera Ondernemingen uitsluitend op contracten met bevolking berustende en ondernemingen tot opkoop en bereiding. Terwijl de onderneming Glagamidang in Cheribon, Dankbaarheid in Pasoeroean en Kalimanah in Banjoemas, welke in 1895 tijdelijk gesloten waren, ook in 1890 nog niet weder in werking kwamen, vermeerderde in laatstgenoemd jaar het aantal tijdelijk of voorgoed gesloten ond.-rnemiogen nog met een 6-tal (Djeroekwangi of Ran djaran in Japara. Wringin Agoeng en Keben in Rembang, Tawangsari en Ngoro in Soerabaiaen Yossowilangoen of Kaliteloe in Pasoeroean). Daarentegen maalden 2 fabrieken voor 't eerst: Ranoepakis in Probolinggo en Nangkaan in Bezoeki, welke respectievelijk 172 en 180 bouws riet verwerkten en daarvan 7500 en 11440 pikol hoofd suiker verkregen. In verband met een en ander beliep het totaal der in deze rubriek te bespreken suikerondernemingen die, enkel berustende op vrijwillige overeenkomsten met de bevol king), welke voor het oogstjaar 1896 rietaanplantingen bezaten, 147, waarbij nog kwam de onderneming Krebet in Pasoeroean, welke over geen eigen rietbeplantingen beschikte, maar, evenals in 1895, 878 UiverSe mededeeliflgefl enkel opgekocht riet verwerkte. In 1895 beschikten over eigen aanplantingen (dus mede ongerekend Krebet) 151 ondernemingen, welke toen alle ook tot het vermalen van het riet overgingen, doch in 1896 waren er onder de bovenbedoelde 147 fabrieken y (Pan djoenan in Soerabaia en Soetjen in Kediri), welke voor de verwer king van het riet gesloten bleven, daar de ondernemers hun riet elders lieten verwerken ofte velde verkochten. Vergeleken met de opgaven over 1895, leverde het totaalcijfer der aanplantingen thans geen aanzienlijk verschil op. Voor den oogst van 4895 toch was ten behoeve van 151 ondernemingen met riet beplant 80847 bouws, waaronder bij de sedert gesloten 6 on dernemingen '24*23 derhalve bij de 145 overige 78424 bouws. En voor den oogst van 1896 beliep het cijfer der beplantin gen bij diezelfde 146 ondernemingen 78942 bouws, waarbij nog kwam 358 bouws voor de twee nieuwe ondernemingen Ranoepakis en Nangkafm, zoodat de 147 ondernemingen (buiten Krebet) geza menlijk over 79300 bouws riet te beschikken hadden of gemiddeld elke onderneming over ± 540 bouws. In 1893 was het gemiddelde voor 150 ondernemingen ruim 495 bouws, in 1894 voor 153 onde rnemingen ± 508 bouws. Elke onderneming op zich zelf beschouwen de, liep de uitgestiektheid der aanplantingen voor den oogst van 1896 uiteen van 97 bouws tot 1000 bouws: voor 10 ondernemingen toch bewoog het cijfer zich tusschen 97 en 250 bouws; voor 18 tusschen '251 en 400; voor 66 tusschen 401 en 600, en voor 53 tusschen 601 en 1000 bouws,laatstgenoemde grootste uitgestrektheid bij de onderneming Pagottan of Oeteran in Madioen. De weersgesteldheid was in 1895/96 voor het rietplantsoen min der gunstig geweest; te veel regen in den planttijd had op het ge was een ongunstigen invloed uitgeoefend, terwijl de daarop ge volgde langdurige en felle droogte veel riet deed afsterven en be vorlerlijk was aan ziekten in het gewas. In Pekalorgan hadden de tuinen bovendien van wind te lijden, waardoor veel riet tegen den grond geslagen werd. Een en ander was van merkbaren invloed op den rietoogst, die — over alle gewesten dooreengenomen — pi. in. 11 pCt. minder bedroeg dan in 1895. Daar echter de sappen over het algemeen beter waren dan toen, bleef de vermindering aan suikeropbrengst per bouw riet tot 8 pCt. beperkt. In doorsnede over al de 147 ondernemingen, ten behoeve van welke voor den oogst van 1896 geplant was (d. i. zonder Krebet), toch beliep de gemiddelde proiuctie per bouw 85,92 pikol hoofdsuiker, tegen blVflrse tiifededeeliiigen 879 02,17 pikol ïd 1893, toen trouwens de uitkomsten zeer gunstig wa ren, daar bijv. ia 1893 en 189' f bedoeld algemeen middencijfer achtereenvolgens bedragen had 88,61 en 86,05 pikol. Er was ech ter voor het oogstjaar I<S96 meer aangeplant dan voor de twee laatstge 10e ode oogstjaren en dientengevolge was ditmaal de totale productie toch hooger dan toen, en alleen minder dan in 1895, zooals uit de volgende opgaaf blijken kan, tevens vermeldende hoe veel bij sommige dar ondernemingen (achtereenvolgens — voor zooveel opgegeven — bij 62, 7!, 66 en 75 van de 152, 154, 151 en liB on lernemingen, waartoe de opgegeven productie aan hoofd suiker betrekking heeft), nog aan stroop- en zaksuiker werd geproduceerd: Jaren Hoofdsuiker Stroopsuiker. Zaksuiker. [893 6,609765 231253 210178 pikol. 189 - 6,682952 109081 29310 i » 1895 7,475597 119548 256987 » 189Ö 0,813857 93612 328833 » De hoogste productie per bouw werd in 1896 bereikt door de fabriek Tjomal (Tegal) met 118,00 pikol, welke fabriek ook in 1894 in dit opzicht de eerste plaats innam, toen zelfs met 154,10 pikol per bouw; in IBv>s maakte Gempolkerep in Soerabaia — met 111,13 pikol per bouw — de hoogste productie. Verkregen in 1894 3i en in 1895 50 fabrieken eene productie van ItO en meer pikol per bouw, in 189 d was dit met 30 fabrieken het geval. Evenals voor het transport van het riet was ook voor de (abrieks werk/.aamheden de weersgesteldheid bijzonder gunstig; de ampas (liet uitg'perste riet) was in vele fabrieken voldoende voor de be hoefte aan brandstof. Op enkele ondernemingen werd zelfs nog am pas overgehouden. Ten gevolge van het droge weder, en ook omdat er minder riet te verwerken viel dan in 1895, duurde de maaltijd in het algemeen korter dan gewoonlijk. De voor de rietcultuur gebezigde gronden zijn grootendeels van d ■ bevolking gehuurde sawahvelden; bij uitzondering worden ech ter ook tegalvelden gehuurd, doch alleen indien zij kunnen worden geïrrigeerd. Gewoonlijk wordt er voldoende op wisselbouw gelet en worden slechts gronden gehuurd, welke de laatste twee jaren niet met suikerriet beplant zijn geweest. De grondhuur wordt in den regel vooruitbetaald. Wanneer de grond langer wordt aange houden dan is overeengekomen, belaalt de huurder een bijslag,die Diverse mededeellngetl 880 in Probolinggo f 3,30 en in Bezoeki f 5 per maand bedroeg (voor andere gewesten is zulks niet opgegeven). Overeenkomsten tot levering van riet werden door de bevol king aangegaan in Japara, Rembang, Pasoeroean en Probolinggo. Het riet werd dan geleverd tegen f 0,20 a 0,30 per pikol. Ook werd riet buiten contract verkregen en wel door opkoop, als wanneer gewoonlijk f 0.18 a f 0,25 per pikol werd besteed. Dit had, behalve in lapara en Pasoeroean, overigens plaats in Cheribon, Madioen en Kediri. Dat de ondernemers de geheele grondbewerking bij contract aan de bevolking overlaten, komt weinig meer voor: alleen nog bij enkele fabrieken in Cheribon, Japara en in den Oosthoek. De bij de betrekkelijke overeenkomsten bedongen prijzen wisselden af tusschen f 75 en f 155 per bouw. Gewoonlijk geschiedt de grond bewerking door daglooners op risico van de ondernemers, dan wel op taak, waarbij als taak soms ook geheele on ierdeelen der grond bewerking, als b. v. het beploegen dan wel het beplanten van de velden, wordt aangenomen. De grondbewerking heeft in West- en Midden-Java veelal plaats volgens een gewijzigd Reynoso-systeem ; in den Oosthoek worden nog veel broedjoelan-tuinen aangelegd ; in de residentie Bezoeki bijna uitsluitend, daar de bevolking aldaar niet gewend is aan eerstgenoemde wijze van grondbewerking. Op de onderneming Klaling (residentie Japara) werden in 1896 proeven genomen met den stoomploeg, terwijl op andere on lernemingen in genoemde residentie en in Bezoeki veel buitenlandsche ploegen worden ge bruikt. Bemesting werd algemeen toegepast. Gebrek aan irrigatiewater ten gevolge van de langdurige droogte deed zich in verschillende gewesten gevoelen. Klachten hierom trent deden zich voor in Japara, Soerabaia, Probolingso, Madioen en Kediri. Hieraan werd tegemoetgekomen door beurtregelingen, en wel gewoonlijk door te bepalen, dat de suikerondernemingen het bevloeiingswater bij dag zouden benuttigen en de bevolking 's nachts. Over gebrek aan fabriekswater (voor be weegkracht of voor injectie en st)om) werd niet geklaagd. Door de ondernemers van Gemoe (Semarang) werd eene stoompomp opgesteld om door oppomping uit de Bodri-rivier den toevoer van water naar de fabriek te verze keren. Het op die wijze verkregen water kwam ook aan de fabriek Tjipiring ten nutte en diende ten slotte tevens voor bevloeiing. Diverse mededeelingon 881 Rietbranden kwamen nog veelvuldig voor, hoewel over het algemeen in mindere mate dan in 1895. In hoever de in sommige gewesten genomen maatregelen, in verband met de ordonnantie van 10 Juni 1896 (Indisch Staatsblad No. 104), waarbijj de gelegen heid geopend is om door de ondernemers bezoldigde wakers met politiegezag te doen optreden, een gunstig resultaat hadden, isnog niet met zekerheid na te gaan; de rapporten zijn daaromtrent niet eensluidend. In Cheribon en Bezoeki werden te weinig wakers aangesteld; in Probolinggo had de maatregel eenig nut; in de afdeeling Modjokerto (residentie Soerabaia) en in de residentie Madioen geen, terwijl in Japara op '2 ondernemingen het verkregen resultaat gunstig was en op '2 andere ondernemingen aldaar we der ongunstig. Ter bestrijding van de sereh-ziekte wordt thans algemeen riet uit bibittuinen in liet gebergte als plantmateriaal gebezigd, welk riet of wordt opgekocht, of door de ondernemers betrokken wordt uit eigen bergtuinen. Ook in 1890 had het kweeken van plantriet in sommige gewesten een belangrijken omvang. Uit de van eenige residenten verkregen gegevens betreffende bedoelde rietaanplan tingen, blijkt dat onder de streken, waar de teelt van suikerriet, uitsluitend als plantmateriaal, in het groot wordt gedreven, de re sidentie Preanger Regentschappen eene eerste plaats inneemt. Dat gewest en de aangrenzende afdeelingcn Muiten zorg (Batavia) en Oaloeli (Cheribon) waren dan ook te beschouwen als de eenigo streken waar de serehziekte nog niet was doorgedrongen. In den loop van 1890 rees echter twijfel of niet sporen van de ziekte zich in de Preanger Regentschappen hadden vertoond, en hoewel de deskundigen het niet eens waren of de verschijnselen wel bepaal delijk aan sereh moesten doen denken, vond de Indische Regeering hierin toch aanleiding om de bestaande bepalingen tot beteugeling van de ziekte, hoofdzakelijk met het oog op de bedoelde streken, te verscherpen. Daartoe strekte de ordonnantie van 27 April 1897 (Indisch Staatsblad No. I2i!), waarbij, met intrekking van de vroeger uitgevaardigde verordeningen ler zake, het onderwerp in zijn geheel opnieuw werd geregeld. Over andere ziekten in het gewas wordt in de over 1896 ont vangen berichten slechts gewag gemaakt met betrekking tot de afdee ling Sidoardjo der residentie Soerabaia, waar de „wowolan", een kleine keversoort, de wortels van het riet aantastte en daardoor veel nadeel aanrichtte. 882 DiTerse mededeel ingeH Van de gelegenheid om plantmateriaal te erlangen uit de van gouvernementswegeop Banka aangelegde tuinen van Britsch-Indische rietsoorten, werd, tot het nemen van proeven, gebruik gemaakt door de onderneming Langsee in Japara en door alle ondernemin gen in de afdeeling Sidoardjo der residentie Soerabaia. Gedurende het aan de opgave in 't vorig verslag aansluitende tijdvak 1 Juli 1891} t/m. 30 Juni 1897 werd door den Gouverneur- Generaal beschikt op een 10-tal, ingevolge Indisch Staatsblad 1894 No. 87, gedane aanvragen tot het in werking brengen op Java en Madoera van op overeenkomsten met de bevolking berustende on dernemingen voor de bereiding van suiker. Een dier aanvragen be trof het weder in werking brengen vin eene reeds vóór 1894 ge sloten suikerfabriek (Kalimoro in de afdeeling en residentie Cheribon) eneeae andere het voor 'teerst in werking brengen vaneene suiker fabriek op erfpachtsgronden (Semboro in de aldeeling Djember der residentie Bezoeki), welke laatste onderneming slechts gedeeltelijk zou gedreven worden op den grondslag van overeenkomsten met de bevolking. Beide aanvragen en 5 van deB overige werden inge willigd. Van de laatstbedoelde 5 suikerondernemingen werd de op richting beoogd in de afdeeling Tjitjalengka (Preanger Regentschap pen), in de afdeeling Malang (Pasoeroean), —aldaar alleen 3, — en in de afdeeling en residentie Kediri. Niet voor inwilliging vat baar werd bevonden een aanvraag, volgens welke de belangheb bende de onderneming wenscLte te vestigen in eene dessa van de reeds genoemde afdeeling Malang, waar echter, naar het oordeel des bestuurs, de belangen der bevolking zich tegen de inwilliging van het verzoek verzetten ~wegens gemis aan eene voldoende uit gestrektheid bouwgronden". Ofschoon ook de beide andere aanvragen afgewezen werden, welke betrekking hadden tot eene in de afdee ling Pamalang (Tegal) en in de afdeeling Kendal (Semarang) op te richten suikerfabriek, werd echter aan deze aanvragers vrijgelaten op hunne verzoeken terug te komen nadat in het betrokken gedeel te der genoemde afdeelingen de voorgenomen verbetering en uit breiding van de bevloeiing en den waterafvoer zouden zijn tot stand gekomen. In verband met de wet van 25 December 188 G (Nederlandsch Staatsblad No. 247, Indisch Staatsblad 1887 No. 34) was door de eigenaren der vroeger op contract met het Gouvernement gewerkt hebbende suikerfabrieken in 18t)ö nog te voldoen het laatste */» ge deelte der betalingen (de helft van den over de laatste vijf contracts- Diverse tnwleileelingeii 883 jaren 1887 t'm. 1891 verschuldigden rijns), waarvoor bij gemelde wet uitstel was verleend. Reeds werd in't vorig verslag gemeld, dat van de vier termijnen, waarin ook het in 189 b verschuldigde !/b was te kwijten, de op 15 September, 15 October en 15 November vervallende termijnen volledig waren voldaan. Thans kan worden medegedeeld dat, volgens berichten van Januari 1897, ook de vierde medio December 1896 verschenen termijn was gekweten, waarmede alzoo de uitgestelde betalingen ten volle waren afgedragen. De moeilijkheden der suikerindustrie waren een gevolg van de zoo gelailde suikermarkt. Was in 1896 in dit opzicht eenige verbetering ingetreden, in verband met de vermindering der pro ductie op Cuba, daar toen als doorslagcijler van de suikermarkt op Java een algemeene middelprijs kon aangenomen worden van f 8 per pikol hoofdsuiker, tegen / 6,97 in 1895 '), in Maart 1897 was de gemiddelde prijs tot / 7,25 teruggegaan en daarna beliep het gemiddelde der maandelijksche noteeringen achtereenvolgens f 6,25, f 6,27. / 6,27, f 6,18 en f 6,53. Verzoeken van belangheb benden om, onder die omstandigheden, over te gaan tot schorsing of algeheele afschaffing van het op 1 Juni 1896 herleefde uitvoer recht op suiker waren, bij de afsluiting hier te lande van het verslag, bij de Regeering in behandeling. Behalve de hiervóór besproken .suikerfabrieken leveren nog suiker voor buitenlaridsche markten de lager in de onder-para grafen te vermelden onde-nemingen (in 1895 ten getale van 44 en in 1896 ten getale van 42), welke niet of niet uitsluitend werken op overeenkomsten met de bevolking. Deze in de Vorsten landen, op erfpachtsgronden en op particuliere landen op Java gevestigde ondernemingen produceerden in 1895 1,730803 en in 1896 1,625115 pikol suiker. Met deze hoeveelheden klimt de totale vo >v uitvoer bestemde suikerproductie van Java voor genoemde jaren achtereenvolgens tot 9,454441 pikol (583906 ton) en tot 8,697000 pikol (537126 ton), daarbij de zaksuiker—in 1895 256987 en in 1896 328833 pikol—herleid tot hoofdsuiker in de verhouding van 2:1. ') In de acht voorafgegane jaren (1887 t/m 1894) was dit gemiddelde achtereen volgens / 9,19, f 8,85, f 9,35, f 8,41 5 , f 8,53, f 8,85, f 9,54 en f 7,78 s . In het tijdvak 1 Juni 1887 t/m 31 December 1893 (evenals later ook van 1 Jnni 1895 t/m uit. Mei 1898 was het uitvoerrecht op suiker (f 0,15 per 100 K.Q.) tjjdeljjk geschorst, doch in 1893 werd geheven de „belasting ter vervanging van liet uitvoerrecht op suiker", bedoeld bjj Indisch Staatsblad 1892 fio. 264. 884 Diverse mededeelingén < De officicele maandstaten betreffende den uitvoer van Java doen zien, dat in het afscheepjaar 1895/96 (1 Juli —30 Juni) 569873 en in het afscheepjaar 1896/97 499958 ton Java-suiker werd uit gevoerd, en wel—voor zoover dit bij de aflading reeds kon worden opgegeven—met onderstaande bestemming: 1895-90 1896—97 Nederland 1459 0338 Engelsch Kanaal v. o 151870 70728 Engeland 17049 4007 Frankrijk 5478 309 Spanje » 1124 ld. v. o 2156 7067 Overig Europa 16495 17201 Amerika 97920 60332 Britsch-Indië 4209 6574 Port Said v. o 109651 159612 Singapore 18146 18213 Hongkong 126811 107186 China 4266 4330 Australië 14316 29919 Naar elders 11 1018 Totaal (tonnen). 569873 499958 Dat het product dikwerf eene geheel andere eindbestemming krijgt dan reeds bij de aflading valt op te geven, kan blijken bij vergelijking met de te dien aanzien uit bijzondere bronnen ge putte gegevens, welke per kalenderjaar verzameld zijn, blz. IV van de jaarlijksche algemeene handelsstatistiek. Suikercultuur op gronden door het gouvernement in erfpacht of in huur afgestaan. De productie van suiker nam met ongeveer 64000 pikol af. Zes ondernemingen (2 ia Cheribon, 1 in Pasoeroean en 3 in Ke diri) wierppn namelijk 233775 pikol af, terwijl in 1895 zeven ondernemingen 297795 pikol produceerden. Ook nu was het ver werkte riet weder voor een kleiner of grooter gedeelte afkomstig van aanplantingen buiten de erfpachtsperceelen. Bij een 15-tal erfpachtsondernemingen (6 in de Preanger Regentschappen en 9 in zes andere gewesten) werd veelal als bijzaak, werk gemaakt van ie teelt van suikerriet om het als plantriet te verkoopen. Diverse mwletießlingon 885 Bij 3 van die ondernemingen zou echter eerst in 1897 dergelijke bibit worden gesneden, en van 4 andere is de in 1896 verkregen hoeveelheid niet opgegeven. De 8 overige (1 in de Preauger Re gentschappen, 2 in Cheribon, 2 in Semarang, 2 in Probolinggo en 1 in Bezoeki) oogstten toen pikol plantriet. Suikercultuur op landen aan particulieren in eigendom, afgestaan. Enkele landerijen in Batavia en Soerabaia leverden voor de Binnenlandsche consumptie of voor de inlandsche markt ook suiker; in 1896 werden voor die bestemming bereid 11090 pikol suiker (op 14 landerijen), tegen 15627 pikol (op 15 landerijen) in 1895. Behalve deze 14 of 15 landerijen, waar uit het geoogste riet riet suiker voor de binnenlandsche consumptie bereid wordt, zijn er nog 5 landerijen, dezelfde als in 't vorig verslag genoemd, welke suiker voor den uitvoer leveren: in 1896 79278 pikol (verkregen van 1106 bouws), tegen in 18'J5 72102 pikol (verkregen van 1063 douw). Op sommige landerijen in de residentie Batavia met name in de afdeelingen Tangerang en Buitenzorg, is voorts van veel belang de teelt van suikerriet om in Midden- en Oost-Java als plantriet te dienen. Suikercultuur op verhuurde landen in Soerakarta en Djokjokarta Blijkens de registers betreffende de landverhuringen in do Yorstenlanden liepen de door het Europeeseh bestuur bekrachtigde huurovereenkomsten als bedoeld bij Indisch Staatsblad 1884, No. O, juncto 1891 No. 255, bij het einde van 1896 over eene gezamen lijke uitgestrektheid van 273840 bouws in Soerakarta en van 93'2'iO bouws in Djokjokarta, welke cijfers niet veel verschil aanwijzen met de opgaven van uit. 1895 *). Wel werden in 1896 weder overeenkomsten bekrachtigd, waarbij in Soerakarta 5371 en in Djokjokarta 200 bouws tot uitbreiding van bestaande ondernemin gen werden gehuurd, doch uit de registers werden afgeschreven in het eene gewest 4853 en in het andere 4 bouws, welke gronden door verstrijking van de huur of om andere redenen aan de in landsche rechthebbenden werden teruggegeven. Wat Soerakarta betreft, bracht deze afloop of ontbinding van huur o. a. teweeg dat 4 tot dusver tot de productie van stapelartikelen weinig bij- *) De ingevolge de aangehaalde Staatsbladen vereisohte voorafgaande vergunning van den Gouverneur-Generaal, om toegelaten te worden tot het huren van gronden voor den land bouw in de bierbedocldc gewesten, werd in 1896 verleend in 10 gevallen. 886 Diverse medodeelingen. gebracht hebbende ondernemingen, met namen Kedoeng Djauibol en Weroe Ngentak in de afdeeling Wonogiri, en Rroemboeng Gading en Tagalroekmi in de afdeeling Sragen, ophielden te bestaan. Dientengevolge bestond de Europeesche landverhuur in de Vorsten landen op uit. 1896 uit 135 ondernemingen in Soerakarta, tegen 139 volgens verbeterde opgaven op uit. 1895 (de thans voor 't eerst opgegeven onderneming Denanjar had reeds toen moeten zijn medegeteld), en uit 49 ondernemingen in Djokjokarta, zijnde hetzelfde getal als het jaar te voren. De door de inlandsche verhuurders bedongen jaarlijksche huur sommen (ongerekend de bij 23 Solosche en 31 Djokjasche onderne mingen krachtens de huurovereenkomsten nog te doeoe opbreng sten in natura) beliepen gezamenlijk in Soerakarta ƒ 1,192833 en in Djokjokarta / 688571, tegen respectievelijk /' 1,219254 en f 685219 volgen* de opgaven over 1895. Als uitgestrektheid bij de verschillende ondernemingen in cul tuur ten behoeve van voorde wereldmarkt geschikte producten wordt voor 129 van de 135 ondernemingen in Soerakarta opgegeven 41150 en voor al de V) ondernemingen in Djokjokarta 18440 bouws, welke beide totalen iets honger zijn dan het jaar te voren. Soerakarta en Djokjokarta leverden resp. 502940 en 717841 pikols suiker in 18% tegen 496189 en 733999 pikols in 1895. In 't geheel werd, volgens de thans ontvangen opgaven, op 39 huurondernemingen in de Vorstenlanden suikerriet geteeld, welke cultuur voor den oogst van 1896 13662 bouws besloeg. Hiervan werd bij 29 ondernemingen 13252 bouws riet tot suiker verwerkt, namelijk 13001 bouws afkomstig van eigen beplantingen en 251 bouws riet, opgekocht bij 3 huurlanden, die geen eigen fabriek be zaten, zoome Ie bij de onderneming Tegalwaroe (in Djokjokarta) waarde fabriek in 1896 niet werkte. De 6 andere huurlanden, waar suikerriet geteeld werd, bezaten mede geen eigen fabriek. Een daar van had 100 bouws aangeplant, waarvan het riet verkocht werd ter verwerking op een der fabrieken van prins Mangkoe Negoro, terwijl de 220 bouws aanplant, welke voor de 5 andere huur landen wordt opgegeven, als plaatriet werd te gelde gemaakt. Eene dergelijke bibit-aanplanting (ter grootte van 90 bouws) werd voorts aangetroffen bij één van de bovenbedoelde 29 ondernemingen. Van de voormelde 13252 bouws riet werd bij de l'i fabrieken in Soera karta 6209 en bij de 15 in Djokjokarta 7043 bouws verwerkt, tegen Diverse mede.leelingen 887 respectievelijk 5932 en 7747 bouws bij 14 en 1G fabrieken in 1895. Gemiddeld werd in Soerakarta even 81 pikol per bouw gemaakt, doch in Djokjokarta bijna 102 pikol, terwijl de gemiddelden van 1895 bedroegen 83,65 en 99,83 pikol per bouw. De hoogste gemid delde productie per bouw wordt opgegeven voor Klatji in Djokjo karta, welke fabriek ruim 129 pikol per bouw maakte. Voor 9 andere fabrieken beliep dit gemiddelde tusschen 100,9 en 122; voor 6 bo ven 90 t/m. 100; voor 5 boven 80 t,m. 90, en voor de 8 andere tus schen 53 en 78. Op de meeste ondernemingen bleef zich in de riet aanplantingen nog de serehziekte vertoonen, doch over 't algemeen was de kwaal van weinig beteekenis, hetgeen te dankeD is aan ge regelde verwisseling van stekken, welke thans voornamelijk uit de Preanger Regensehappen worden ingevoerd. Ofschoon men van deze zoogenaamde import-bibit hier endaar teleurstellingen onder vond, viel toch op te merken, dat voornamelijk die landen, waar met eigen materiaal geplant werd, het meest vansereh te lijden hebben. De vroeg ingevallen droogte wasvoor verscheidene ondernemingen, die laat met malen waren aangevangen, minder gunstig, daar het riet daardoor uitdroogde en het suikergehalte verminderde. Verbe teringen in de fabrikatie werden slechts op enkele fabriekeD, welke niet te veel door schulden waren belast, aangebracht. Tijdens de afsluiting van dit verslag waren voor Soerakarta de regelingen betreffende de op de [andbouwondernemingen te vorderen verplichte diensten (art. 22 van het hooger aangehaalde reglement op den landverhuur) nog niet tot stand gekomen. Of reeds exploita tieregelingen voor de huurlanden in Soerakarta zijn vastgesteld (art. 23 van hetzelfde reglement), was hier te lande nog niet gebleken. Tot de landbouwondernemingen in de Vorstenlanden zijn nog te rekenen —ofschoon niet gevestigd op aan Europeanen verhuurde gronden, maar voor rekening van prins Mangkoe Negoro en andere inlandsche grooten gedreven op on verhuurde gronden —in Soera karta de suikerfabrieken Tjalamadoe (of Malang Djiwan) en Tas sikmadoe^ —Madoerenggo (of Karang Anjar). De twee genoemde fabrieken produceerden —respectievelijk van 550 en 504 bouws aanplant,— daaronder 100 bouws opgekocht riet, — 38881 en 52400 pikol suiker. Deze ondernemingen, die alle onder Europeesch beheer staan, leverden derhalve aan suiker in 't geheel 91281 pikol tegen in 1895 91318 pikol. Bijlage Indische Mercuur. Diverse medeileulinifoD. 888 De brasmoscoop is een toestel voor (Je controle op bet verko keu van diksappen en stropen *). Het nieuwe model (1898) bestaat uit een thermometer T, die van een willekeurige schaalverdeeling voorzien is en uit de op een houten plank bevestigde deelen. Hieronder behoort een kwikzilvervacuümmeter, waarvan de arm B 2 van boven toegesmolten is en de arm Bi door middel van een dikke caoutchouc slang (die, om het dicht vallen door het luchtledig te beletten, inwendig met een metalen spiraal be kleed is) met den tubus R_> van het vat G ver bonden is. De andere tubus Ri wordt door mid del van een slang en een lange metalen buis mK het bovenste gedeelte van het vacuüm verbonden. Naast den vacuümme ter is de schaal Si aange bracht, die het luchtledig in c.M aangeeft; de schaal S 3 is de temperatuurs schaal, die hier den ther mometer vervangt en tus schen deze beide kan de densiteitsschaal S 2 met den wijzer Z bewogen worden en wel door mid del van de schroefd. Uit c — de temperatuur aangegeven door S 3 en uit het luchtledig Si kan men de densiteit van een kokende vloeistof bepalen. De in de *) Archief 1895 blz. 'J 47. Divurse meiloiJuülingen 889 houten plank bevestigde thermometer T moest vroeger temperatuur graden van een bepailde lengte hebben, hetgeen mechanische moeilijkheden opleverde. Thans kan de thermometer elke gemakkelijk afleesbare verdeeling hebben, wanneer hij slechts zuiver aanwijst. Doch ook met een af wij kenden thermometer kan men goed werken, indien men met de constinte afwijking bij het aflezen rekening houdt. üe thermometer wordt op de gewone wijze aan het vacuiim apparaat bevestigd; de plaats moet echter zoo gekozen worden, dat hij steeds, dus gedurende het geheele kookproces, met sap bedekt is en minstens 10 c.M. in het sap reikt: hij mag echter het ver warmend oppervlak niet direct aanraken. De houten plank met de andere deelen moet dicht bij den thermometer aangebracht worden, zoodat alles goed overzien kan worden en de schaal S» dicht bij den thermometer geplaatst is. De buis Ri wordt met het vacuüm door middel van een geel koperen buisje en een stuk caoutchouc slang zoodanig verbonden, dat de beide uiteinden der buisjes elkander aanraken. Voor het transport wordt het kwikzilver van den vacuümmcter door middel van een kurk afgesloten. Voor men de kurk verwijdert moet men zich overtuigen, dat er in den arm B» geen luchtbellen zijn. Is dit het geval, dan stoot men eenige malen met den boven kant van de plank tegen den vloer, totdat de luchtbellen in de kromming C en dan door verder stooten in |het bovenste gedeelte van den arm Bi komen. Voor dat het toestel aangebracht is, is het niet raadzaam de kurk te verwijderen. Haalt men de kurk er uit, dan gaat ge woonlijk een weinig kwik verloren; dit is niet alleen goed, doch zelfs noodzakelijk, daar men er voor zorgen moet, dat er in den arm B> een kleine luchtledige ruimte ontstaat: gebeiKt dit niet dan moet men de kurk herhvalde malen in het kwik doopen, om zoodoende het overtollige kwikzilver te verwijderen. Is de brasmoscoop met het vacuüm verbonden, dan stijgt het kwikzilver door het luchtledig in den arm Bi, terwijl het evenveel in den arm B> daalt; bedraagt het verschil in hoogte tusschen de beide kwikkolommen b.v. 14 c.M., dan is er in het vacuüm een absolute spanning van 140 m.M. of een luchtledig van 760 -140= 620 m.M. Om dit niet telkens te behoeven te berekenen, is de schaal Si voorhanden en wanneer het apparaat juist aanwijst, dan moet Diverse modedeelingen 890 in ons geval het kwikzilver in den arm B; ie declstreep 62 aan wijzen. Dit is na het opstellen van het toestel bijna nooit het ge val en daarom moet de geheele vacuümmeter met de stelschroef c op of neer geschoven worden, tot lat het kvviknivean in 13:' bet berekende cijfer aaügeeft. Het is noodig zich nu en dan van de juistheid der aanwijzing door middel van meting te overtuigen. Kookt in het vacuüm een vloeistof en wil men daarvan de densiteit weten, dan verschuift men de schaal Sa met de schroef zoo ver op of neer, dat de wijzer Z met haar bovensten rand met het niveau van het kwikzilver in eene lijn staat. Nu leest men op den thermometer ï de temperatuur af b.v. 75° C. en men ziet dat de streep 75 van de schaal S 3 89 3 ,4 Bg. aangeeft. Verder verdient het aanbeveling de cijfers den brasmos coop verkregen in het begin met den picnometer te contróleeren om voorhanden afwijkingen later in rekening te brengen. Deutsche Zuckerindustrie 1898, blz. SSJS?. Het bepalen vau het aschgehalte in sappen is eene bewerking, die altijd nog veel tijd kost en vooral bij stropen tot allerlei moei lijkheden aanleiding kan geven, door de groote taaiheid der inge dikte massa. Morpurgo heett daarom getracht eene andere wijze van werken te vinden dan het gewone verbranden met zwavelzuur, en past nu sedert eenigen tijd de volgende methode toe, die tot nog toe steeds goede resultaten heeft gegeven. Morpurgo schrijft hierover het volgende: Het verasschen van suiker is eene bewerking, die niet alleen veel moeite kan veroorzaken, doch ook veel tijd en gas kost. Daar om zijn in den loop van jaren verscheidene voorstellen gedaan om de gewone methode te bekorten, doch meestal hebben deze bij beproeving in de practijk geen gunstig resultaat gegeven. Daar ik nu dikwijls in de gelegenheid was, het aschgehalte van Samos wijn (die tot 20 pet. suiker kan bevatten), te bepalen, zoo volg ik hierbij de hier onderstaande methode, die binnen een half uur zuiver witte asch uit 5 gram suiker of stroop, of uit het extract van 25 c.M». wijn geeft. Hiervoor overgiet men de stof met l/(i van haar volumen aan waterstofsupcroxyde en verdampt voorzich tig op de open vlam tot droog toe, totdat de geheele massa don kerbruin geworden is. Deze laat men afkoelen en voegt opnieuw eenige druppels waterstofsuperoxyde in de kroes. 891 Diverse modedcolingen Door verhitting op de vlam droogt men de massa opnieuw uit en verkoolt nu voorzichtig geheel en al. De verkoolde massa steekt men aan en laat nu zonder de platinaschaal verder te verhitten, alles verbranden. In de meeste gevallen zal nu een zwak verwar men van de platinaschaal voldoende zijn, om de asch een zuiver witte tint te doen aannemen. Wanneer er kooldeeltjes in de asch aanwezig m- chten zijn, dan laat men hierop met een druppellleschje waterstofsuperoxyde vallen en verhit nu voorzichtig eerst tot droog toe en daarna tot zwak gloeien. De bewerking is afgeloopen, zoodra er geen verkoolde deeltjes meer in de asch waargenomen worden. De werking door het waterstofsuperoxyde uitgeoefend is tweeledig en wel mechanisch en chemisch. Door uitdrogen van de met waterstofsuperoxyde vermengde stroop, en bij het verhitten, ontwikkelt zich zuurstof als fijne gasblaasjes, die in de massa op gesloten blijven, en zoodoende meewerken om een poreuse, gemak kelijk verbrandbare kool massa te doen ontstaan . Daardoor verbrandt de kool bij betrekkelijk lage temperatuur, terwijl het feit, dat de gasblaasjes uit zuivere zuurstof bestaan, zonder twijfel meewerkt, om de verbranding te bespoedigen. Ten slotte moet er nog op gewezen worden, dat het gebruik van een zeer zuiver waterstofsuperoxyde, een der eerste vereischten is en meu er zich vooral van moet overtuigen, dat het zonder restant achter te laten, volkomen vluchtig is. Indische Mercuur 1898, bh. 309. In de laatste bestuursvergadering der Nederl. afdeeling van de Ned. Ind. Maatschappij van Nijverheid en Landbouw, waarinde quaestie der afschaffing van de suikerpremiën in alle suikerpro duceerde landen en van de afschaffing van den suikeraccijns in Neder land aan de orde was, werd door eender leden van de afdeeling een nota over dit vraagstuk aan de beoordeeling der vergadering on derworpen en hoewel dat stuk te uitgebreid is om het met al zijn bijlagen hier over te nemen, achten wij den aard en de strekking er van genoegzaam van algemeen belang om er hier den korten inhoud van op te nemen. Bij het groote publiek, zegt de schijver, is het nog te weinig bekend, dat de sniker een zeer belangrijk roedingsmiddel is, dat o. a. bij ziekenverpleging en als middel om de vermoeide spieren te herstellen, door geen ander te vervan gen is. Niets van hetgeen wij tot voeding gebruiken wordt inzoo'n Diverse mcdeiloelingen 892 korten tijd geabsorbeerd en is in staat om zoo spoedig aan het lichaam terug te geven, wat door arbeid daaraan ontnomen is, ter wijl het bij ziekte nog wordt opgenomen als nagenoeg alle andere voedingsmiddelen onverteerd blijven. Met sniker heeft men her hialde proeven genomen op last der Duitsche reaeering bij gelegen heid van militaire manoeuvres en o.a. bevonden, dat na een zwaren marsch een gift van 30 gram suiker voldoende was om aan de soldaten de krachten terug te geven, noodig om met de andere versche troepen de manoeuvres mede te maken. Door Professor Dr. Makrckrr werd onlangsin een vergadering het volgende daar over gezegd: „Nu stel ik mij de zaak aldus voor, indien de soldaten op het ge-chikte tijdstip suiker als voeding krijgen: Hunne gevechts waarde en volhardingsvermogen worden daardoor vermeerderd, hunne marschvaardigheid wordt verhoogden wanneer de soldaten, als het er op aan komt geforceerde marsehen te maken, in staat zijn een paar kilometer meer in korteren tijd af te leggen of een kwart uur vroeger .op een beslissend p int aan te komen, dan is het mogelijk dat een veldslag gewonnen wordt tengevolge van het gebruik der suiker. Het klinkt zonderling, mijne heeren, doch het is inderdaad waar. Ik geloof dat Moltke bij Gravelotte wie weet hoe veel er voor gegeven zoude hebben als de Pommersche troepen een half uur vroeger waren aangekomen: indien zij suiker gebruikt hadden, waren zij er zeker zooveel vroeger geweest. Professor Chauveau te Parijs heeft in de laatste maanden de rpsultaten van zijn arbeid gedurende de laatste jaren in de „Comptes Rendusde i'Académie <les Sciences" gepubliceerd. *) Hij heeft daar door vastgesteld, dat men in suiker het middel heeft om bij zwa ren arbeid en hooge temperaturen bovenmatige verhitting van het lichaam te voorkomen. Dit is van overwegend belang voor onze troepen bij expedities in Indië. Men heeft lang gemeend, dat suiker alleen een genotmiddel is en daarom gedacht dat zij door saccharine zou kunnen vervan gen worden. Het is echter thans gebleken, dat zulks niet alleen volkomen onmogelijk is, omdat saccharine alle voedingswaarde mist, maar het is tevens duidelijk geworden .lat saccharine schade lijk is voor de gezondheid. In Rusland wordt het als vergift beschouwd en is de invoer verboden. Prof. Dr. van Jakscii schrijft over de vergiftiging met saccharine in het werk van Professor Dr. H. Nothnagei, „Speciel- •] Arclnef ISJB, bil. Ml, 893 nirerse meftedeelinjjen Ie Pathologie unrl Therapie" het volgende: „Al heeft de sacchari ne tot nu toe geene zware vergiftigingen veroorzaakt, zco bewijst ons toch de ondervin ling, dat het voortdurend gebruik een reeks van symptomen te weeg brengt, welke de sacchatine ten laste moeten gelegd worden, als zoodanig heb ik uit eigen ruime onder vinding te vermelden: braken, oprispen, geheel ophouden van eet lust, diarrhée. In een reeks gevallen van diabetes, waar ik dit middel voorschreef, heb ik zulke, slechts aan de saccharine toe te schrijven, slechte gevolgen waargenomen". In Oostenrijk is het verbruik hand over hand toegenomen. De Oostenrijksche Minister vanFinancièn gat onlangs een berekening van het nadeel, dat het toenemend gebruik van kunstmatige verzoe- leleo: saccharine, dulcine, enz. aan de schatkist berokkent. Van 1892 tot 1895 was de invoer van saccharine stationair nl. 10 tot 15 centenaars; in 1896 vermeerderde de in voer tot 25 centenaars om in 18U7 plotseling tot 415 centenaars te stijgen. Het nadeel, dat daardoor aan de schatkist wordt berok kend, bedraagt 2,800000 florijnen. In Duitschland neemt ook het verbruik van saccharine in zoo danige mate toe, dat een wetsontwerp in behandeling is om bet verbruik van saccharine met alle beschikbare middelen tegen te gaan en alleen in apotheken verkrijgbaar te stellen. In ons land is nog niets in dien geest gedaan, zoowel Regee ring als publiek hebben zich tot nog toe onverschillig betoond omtrent het gebruik van saccharine. Het is bekend, dat er limonade- en likeurfabrikanten zijn. die niets anders dan saccharine als verzoetingsmiddel gebruiken. Terwijl in andere landen zooals Polen, er over geklaagd wordt dat bij de landelijke bevolking het veibruik van saccharine toe neemt en Nederland d >or aanbiedingen en door reizigers van sac charinefabrieken overstroomd wordt, kan men niet veronderstellen dat de handel geen gebruik zou maken van het voordeel, dat het gebruik van saccharine aanbiedt, die met een waarde van 7 cent een kilo suiker van 50 cent kan vervangen. Het is te wenschen, dat iedereen, die belang stelt in de volks gezondheid, in zijn kring nagaat of daar de levensmiddelen met saccharine vervalscht worden. Het eenige afdoende middel echter om de schadelijke saccharine te weren is: geheele afschaffing van den suikeraccijns. Evenals in Engeland moet de suiker zoo goedkoop worden als tarwebloem, zoo f)i verse me<\eAevt\ng<ii 894 goedkoop dat het iedere huismoeder onverschillig is of een dienst bode zich met suiker voedt dan wel met brood. Lord Farrar geeft de navolgende schildering vaneen Engelsche dorpskuomenijswinkel:„Laat iemand,die het suikervraagstuk wenscht te begrijpen een dorpswinkel bezoeken en opmerken, wat liet meest verkocht wordt. Hij zal d*n verbaasd staan over de groote hoeveel heid jam, zoete beschuitjes, suikerwerk en koolzuurhoudende waters, zooals gemberbier en limonade, welke over de toonbank gaan. De handel in deze koopwaar in de winkels der armen is zeer groot. Jam en beschuitjes waren vroeger lekkernijen van den gegoeden stand. Thans maken zij een regelmatig bestanddeel uit van de voeding der armen. In de laatste tien jaren hebben deze industriën een ongelooflijke uitbreiding gekregen. Maar de hoeksteen waar zij allen op rusten is goedkoope suiker, suiker welke zoo goedkoop is als tarwemeel. Het stijgen van den suikerprijs beteekent daarom niet alleen, dat de huismoeder minder suiker doet in hare thee of hare pud dings, maar dat het die groote industriën verlamt. Dit is eene zijde van het vraagstuk, welke men nooit uit het oog moet verliezen. Uit een geneeskundig oogpunt zijn bovendien de gevolgen van goedkoope suiker onschatbaar. De geneesheeren verklaren, dat het hedendaagsch kind menigmaal sterk en goed ontwikkeld is en zelfs in een zeer arm huisgezin, omdat het zoo gemakkelijk suiker kan krijgen, het voedsel, dat het lichaam de noodige warmte verschaft. Vergelijkt men dit aanlokkelijk beeld met de dure en toch ellen dige lekkernijen,dieineen Mederlandsche snoepwinkel te koop zijn, dan kan men zich eerst rechteen denkbeeld maken hoe schadelijk dehooge suikeraccijns voor de volksgezondheid moet werken, vooral wanneer de suiker nog daarenboven door saccharine vervangen wordt. Eerst onlangs is in Duitschland het patent van Dr. Fahlberg List & Co. vervallen, zoodat thans saccharine daar te lande in elke fabriek van chemicaliën ongestraft kan vervaardigd worden, zoodat het onmogelijk is deze gifstof door politiemaatregelen te weren. Evenmin is zulks bij ons het geval en alleen geheele afschaffing van den accijns, die bovendien een ongekenden bloei in industrie en landbouw zou teweeg brengen, is daartoe in staat. Zooals lord Farrar het zegt: „Suiker moet zoo goedkoop worden als tarwebloem" want daardoor wordt bedrog met saccharine on mogelijk gemaakt. 895 foivefSa medeileellngeii liet equivalent voor de schatkist bij deze afschaffing is niet zoo moeilijk te vinden. Er worden in Nederland 's jaars 400(100 hectoliters jenever gebruikt. Verhoogt met den accijns van den jenever met f3O per hectoliter, dan krijgt men daardoor 12 mil lioen, waarmede de derving van den suikeraccijns geheel gedekt is. De accijns op het gedistilleerd zou dan bij ons nog ca f3O beneden den accijns in Engeland blijven, waar het gedistilleerd met f 120 per hectoliter belast is. De voornaamste bedenking tegen een verhooging van den ac cijns op het gedistilleerd is de smokkelhandel, die natuurlijk grooter zal worden. Deze bedenking vervalt echter geheel, als men zijn oogen wil opanen voor hetgeen thans op het gebied der suiker geschiedt. De kans bestaat bovendien nog, dat de saccharine, die nu f3B per kilo kost, nog aanzienlijk goedkooper gefabriceerd kan worden, nu het patent Faiilberg List & Co. vervallen is Men kan zich niet voorstellen, dat er in gedistilleerd een smokkelhandel kan worden gedreven, die aan de schatkist nadeelen kan bezorgen, welke zoo groot zijn als het verlies, dat ze door het vermeerderd gebruik van saccharine zal lijden. Lenigen tijd geleden werd door de vereeniging voor fabrieks en handwerksnijverheid een request aan den Minister van Financiën ingeiiend, houdende het verzoek om de accijns op de suiker met een derde te verminderen, zich haseerendeop het groote nut van de suiker als voedingsmiddel voor het volk. Die vereeni ging meent, dat een groote tegenstander tegen de vermindering van den accijns thans niet meer bestaat, omdat de beetwoitelsui ker-fabrikanten thans bij een hoogen accijns geen voordeel meer hebben, zij heeft echter geen rekening gehouden met een machtig lichaam, de Wester-suiker-raffinaderij te Amsterdam, die juist uit den hoogen suikeraccijns voordeel trekt, blijkens haar verslag over 18D7. Daarin wordt toch vermeld, dat haar winst voor het grootste gedeelte ligt in hetgeen de rechten, die zij bij uitvoer vergoed krijgt, m'jer be Iragen, dan bij invoer betaald werd. In het afgeloo pen jaar verwerkte die raffinaderij ± 80000 ton suiker, waai'van de accijns bedraagt + ƒ 210000. Verondersteld dat de suiker bij invoer werd aangeslagen; dat zij bij uitvoer weder een fractie min der suiker bevat, en dat eindelijk het fa'nrieksverlies een fractie van een pet. beneden het wettelijke blijft en dit alles samen 1 pet. bedraagt, dan verdient de raffinaderij daardoor / 210000 of 14 pet. van haar kapitaal groot l 1 millioen. 896 Diverse mededeelingeó De behaalde winsten worden dus betaald door den Nederland schen consument. De invloed van dat machtige lichaam moet men niet te gering schatten, het is daarom, dat wij een beroep doen op iedereen, die belang stelt in de volksgezondheid, om met alle kracht, die in hem is, mede te werken tot het welslagen van het thans te Brussel ver gaderde congres voor afschaffing van suiker premie ti. Die afschaf fing iler premiën is echter onmogelijk, wanneer daarmede niet ge paard gaat de geheele afschaffing van den suikeraccijns. Bij gedeel telijke afschaffing blijven de fabrieken nog aan lastige controle en toezicht onderworpen en de suiker blijft te duur om aan het ideaal te voldoen, dat zij gelijk staat in prijs met tarwebloem. Tengevolge daarvan blijft vervalsching met saccharine nog altijd mogelijk. Ook dan is het zeer gemakkelijk aan de beetwortelfabrikan ten de premie te verzekeren, die zij thans genieten, door middel van een inkomend recht, dat niet hooger zal behoeven te zijn,dan f 2 per 100 kilo. De consumptie, van suiker zou binnen een paar jaar tot het driedubbele stijgen en dus 150000 ton bedragen. Door dit genoemde ink. recht zou de suiker dus een bescherming genie ten van3millioen gulden, hetgeen gelijk staat met die, welke thans aan de fabrikanten verzekerd is. Van deze kant mag men dus ook alle medewerking verwachten. Over het groote voordeel, dat de iandbouw hieruit zoude trekken, behoeven mij hier niet te spreken. Een tweede hoofdbedenking tegen de afschaffing van den sui ker-accijns, met verhooging van den accijns op gedistilleerd als equivalent, is, dat de laatste belasting op den duur niet de volle tegenwaarde zal opleveren. Van alle kanten wordt er toch op ge werkt om het gebruik van spiritualiën zooveel mogelijk tegen te gaan, zoodat men een vermindering in opbrengst van den accijns op het gedistilleerd kan tegemoet zien. Men zal dan echter in een krachtiger en gezonder bevolking de bronnen van welvaart spoedig zien vermeerderen door de vervanging van het alcohol-gift door de gezonde suiker en het zal niet moeilijk zijn voor de trapsge wijze vermindering van de opbrengst aan accijns op gedistilleerd een equivalent te vinden. Indische Mercuur iB9B, blz. 387. Diverse mededeelingen 897 Door Dr. Muller is een toestel geconstrueerd om langs op tischen weg de densiteit van een vloeistof te bepalen. Dit nieuwe apparaatdoor hem Saccharo-retractometer genoemd, berust op de totale reflectie, waaronder men zooals bekend is, het verschijnsel verstaat, dat een lichtstraal op de grens van twee middelstoffen van verschillende densiteit , onder een bepaalden invalshoek niet meer van de dichte in de minder dichte stof overgaat, doch volgens de wetten der terugkaatsing teruggewor pen wordt. Door middel van een refractometer kan de grenshoek, waar bij dit verschijnsel voor het eerst plaats heeft gemakkelijk bepaald worden en daar deze hoek tot het verschil in dichtheid van de beide middelstoffen in een bepaalde verhouding staat, zoo kan men, wanneer het eene medium steeds hetzelfde blijft, b. v. een glasplaat of een glasprisma, het andere echter uit suikersappen met verschillende densiteit bestaat, deze densiteit gemakkelijk en op een eenvoudige wijze bepalen. Is het gezichtsveld in den kijker van den refractometer vrij groot en wordt die op den grenshoek ingesteld, dan is de eene helft van het veld verlicht, de andere donker, en de scheidings lijn duidelijk zichtbaar. Brengt men nu in het gezichtsveld een schaal aan, dan kan men den met zuiver water verkregen stand der scheidingslijn als het nulpunt beschouwen. Neemt men nu in plaats van water suikeroplossingen dan verplaatst zich deze lijn des te meer hoe geconcentreerder de oplossing is en men kan de schaal, door van oplossingen met een bekend Brixgehalte uit te gaan, gemakkelijk direct in Brixgraden indeelen. Het groote voordeel van deze methode is, dat de sappen don ker, troebel en vol neerslag kunnen zijn, zonder dat de waarne ming onmogelijk wordt en verder, dat zeer geringe hoeveelheden, zelfs eenige druppels voor het onderzoek voldoende zijn. Deutsche Zuckerindustrie 1898, blz. 192. Mot verslag van den Oostenrijkschen Consul bevat de volgende bijzonderheden, de suikerindustrie over 1896—97 in Japan be treffende: „Hst jaar begon met een groote voorraad suiker, terwijl ook in de eerste maanden verscheidene groote ladingen aankwamen, waardoor de prijs aanvankelijk iets daalde, later evenwel werd de 898 Diverse medericolingcn navraag allengs grooter en werd de prijs dan ook voortdurend hooger, slechts in witte suiker bleef een voortdurende geringe da ling van de prijs bestaan. Van alle landen die suiker in Japan importeeren, nam vooral deDuitsche invoer belangrijk toe, wantin geen vorig jaar bereikte deze de hoogte van 1896/97. In 1895 bedroeg de invoer nog slechts 76327 pikol, ter waarde van 513182 yen, ') in 1896 bereikte deze reeds '225597 pikol ter waarde van 1,555396 yen, terwijl over het loopende jaar de invoer dit cijfer nog belangrijk zal overtreffen. De invoer van raffinade neemt van jaar tot jaar meer toe, daarentegen gaat de import van bruine suiker steeds achteruit en bedroeg in het laatst verstreken jaar ongeveer 200000 pikol min der dan in het voorgaande jaar. Grootendeels moet dit echter daaraan worden toegeschreven, dat Formosa bij Japan ingelijfd is, zoodat de verschepingen van dat eiland, die grootendeels uit bruine suiker bestonden, nu niet meer als import in aanmerking komen. De invoer van uit China is ten gevolge van den oorlog zeer sterk gedaald; in 1894 en 1895 werden uit dat land ingevoerd 657649 resp. 689325 pikol suiker, terwijl in 1896 de invoer nog slechts 392549 pikol bedroeg. Van belang is ook de toename, die de import van suiker uit de Philippijnen onderging. In 1895 bedroeg deze 252411 pikol, en in 1896 was deze tot 379089 pikol gestegen, en overtrof daardoor nog het jaar 1894 toen 352150 pikol van daar ingevoerd werden. Meer dan de helft van den totalen invoer van raffinade, ruwe suiker en melasse, heeft over Yokohama plaats; over deze haven werd van den totalen invoer, die 2,333527 pikol ten waarde van 13,853843 yen bedroeg, 1,384221 pikol ter waarde van 7,611567 yen in gevoerd, terwijl over Kobe 6(32877 pikol, ter waarde van 4419249 yen geïmporteerd werden.De import van witte en ruwe suiker bedroeg in: 1896 1895 ruwe suiker . . . 3,480587 yen 4,074241 yen witte suiker . . . 10,231150 » 7,645864 » Hieraan werd door de navolgendelanden voor het bijgevoegde bedrag deelgenomen, ruwe suiker: China 1,371174 Philippijnen 1,437752, Hongkong 668924 en witte suiker: Hongkong ,8,091033, Duitschland 1,555396, China 531811, Noord-Amerika 25263 en Engeland 8176 yen. Indische Mercuur 1898, blz. 156. ') 1 Yen — f 2,52 nominaal. DiTorso medeilpolinecn 899 Naar aanleiding van een rietziekte, welke sedert eenige maanden in Madras (Eng. Indië) is uitgebroken, werd aan Dr. Bourne op gedragen hieromtrent een onderzoek in te stellen en een rapport over zijne bevindingen uit te brengen. liet navolgende is een uittreksel uit dit verslag over de waar nemingen van Dr. Bourne in de deltas van de Godavery en in de omliggende districten. Uit de omstreken van Madras werd de rnededeeling ontvangen dat in verschillende streken het riet verwelkte, hetgeen toegeschre ven werd aan de verwoesting door insecten. Een groote verscheidenheid van insecten werd aan Dr. Bourne toegezonden, waarvan sommige geheel onschadelijk voor het riet zijn, andere ongetwijfeld nadeel kunnen berokkenen. De schade door deze laatste insecten veroorzaakt verdwijnt echter in het niet bij die, welke door een schimmel wordt teweeg gebracht. Deze schimmel roept alle karakteristieke verschijnselen te voor schijn, welke bij een aanval van Trichosphaeria sacchari Massee ') worden waargenomen. Dit is de schimmel, die kort geleden de sui kerindustrie op Barbados met volkomen ondergang bedreigde. De verschillende wijzen, waarop zij optreedt, werden bekend als de „rootfungus" en „rind fungus". Beide vormen werden door Dr. Bourne gevonden; de schade welke reeds veroorzaakt is, is zeer groot en hoewel eenige voor loopige maatregelen genomen zijn om het kwaad te stuiten, zal het van kwaad tot erger worden. Al de tuinen, welke onderzocht werden, waaronder verschei dene waren, die als gezond werden beschouwd, waren aangetast. Nu de symptomen goed bekend zijn, is het zeer waarschijnlijk, dat de ziekte ver langs de geheele kust verspreid is, mogelijk wel totGajam. De ziekte kan dit jaar niet voor het eerst opgetreden zijn, doch moet reeds sedert jaren beerschen en langzamerhand erger zijn geworden. De verschijnselen waren thans zoo duidelijk, dat daarvan aan de Kamer van Koophandel rnededeeling werd gedaan. Riet dat in het eerste stadium der infectie verkeert, vertoont ge ja uitwendige kenteekenen van de ziekte, op dwarsche doorsneden echter ziet men een of meer helder roode vlekken in de knoopen. Een overlangsche doorsnede van deze vlekken vertoont roode strepen met vertakkingen in de knoopen; dit zijn de gekleurde vaatbundels. *) Zie Archief 1896, blz. 258. 900 Diverse nicdeiieelingen Zulke lichte aanvallen van de ziekte komen meestal voor in het midden van den stok. Wanneer de ziekte meer gevorderd is, dan strekt zich de verkleuring ook over het grondweefsel uit, zoodat elke doorsnede roode strooken vertoont. Langzamerhand wordt het centrale gedeelte van elke strook ondoorschijnend en wit, en verkrijgt het voorkomen van een vooze radijs; het weefsel is dood. Bij het verdere verloop der ziekte ontstaan, eerst aan de knoopen en later ook op andere plaatsen, zwarte vlekken en wanneer de ziekte in dit stadium verkeert, soms ook vroeger, verwelken de bladen en droogt het riet geheel uit. Waar de schimmel in het riet zich ook ontwikkelt, worden na verloop van tijd, tusschen de wortelbeginsels, kleine zwarte, fluweelachtige vlekken, die er als wratjes uitzien, waargenomen. Deze worden gevormd door mil liarden sporen, die gereed zijn om door den wind verspreid te worden. Elke tuin die onderzocht werd, vertoonde het ziektebeeld in al zijn stadiën; de planten waren dus op verschillende tijdstippen geïnfecteerd. De meest algemeene cultuur, welke in deze streken aan de riet cultuur voorafgaat is die van rijst, en het schijnt hier de gewoonte te zijn om een stukgrond gedurende twee achtereenvolgende jaien voor het telen van riet te gebruiken, daarna in het derde jaar paddie te planten en daarop weer suikerriet. Het riet van het eerste jaar wordt verkregen door het planten van bibit. De bibit wordt nadat zij van het riet afgesneden is van de bladscheeden ontdaan, op hoopen gelegd en met bladeren dicht gedekt, na verloop van 4 of 5 weken wordt zij pas uitgeplant, zoo dat zij gedurende dien tijd aan alle sporen, welke zich in de lucht bevinden blootgesteld is en een besmetting niet kan uitblijven. Het tweede jaar wordt tweeden snit aangehouden, is de op brengst bevredigend dan wordt somtijds nogmaals dezelfde me thode toegepast, hoewel dit geen gewoonte schijnt te zijn. Hier zij opgemerkt, dat men zich, wanneer de ziekte aanwezig is, door het aanhouden van tweeden snit, niet alleen verlies berokkent doch ook de ziekte helpt verspreiden. Bijna al de soelang, welke dit jaar gesneden wordt is veel zwaarder aangetast dan het riet van verleden jaar en de stoelen, welke nu in den grond zijn achtergebleven om weer opnieuw uit te spruiten, zijn bijna alle besmet, zoodat verwacht kan worden, dat de oogst hiervan zeer gering zal zijn. fiirerso rindedeelingeM 901 De ziekte wordt zonder eenigen twijfel door de schimmel veroorzaakt. Al beschadigen insecten eenige stokken, al ver oorzaken de kwaliteit van het water, ongeschikte meststoffen ol de uitputting van den bodem ook een ziekelijken oogst, het moet niet vergeten worden, dat wanneer de sporen van de schimmel het riet binnendringen, het krachtigste en het gezondste riet aangetast wordt: de verspreiding van de schimmelsporen moet beproefd worden te beteugelen en indien dit niet gedaan wordt, zal geen andere maatregel blijken een heilzame uitweiking te hebben. De sporen zijn buitengewoon klein en in een onnocmlijk aantal voorhanden in de kleine wratjes en vlekken, die zoowel op de op pervlakte als in het weefsel van de zieke plant voorkomen. Zij kunnen uitdrogen zonder hun ontwikkelingsvermogen te verliezen en worden in dezen toestand door den wind verspreid, liet kan niet betwijfeld worden, dat in een besmette streek do sporen over al neervallen als een fijne stof. Een verraderlijke vijand moet dus bestreden worden. Het grootste gedeelte van de oppervlakte van het riet wordt door een harden bast beschermd, maar de sporen kunnen zich gemakkelijk een weg banen, da;ir waar de bladscheeden afgebro ken zijn en de infectie heeft dan ook gewoonlijk van hieruit plaats. Zij dringen dus elke plek binnen, waar de oppervlakte beschadigd is, door de boorgaten van insecten, of door een spleet in het riet. Wanneer de schimmel in het worteleinde of in de geplante bibit aanwezig is, dan zal zij zich ook in de jonge planten ontwikkelen, welke daaruit opschieten. Dr. Bournk stelt voor de volgende maatregelen te nemen: Al de grond, die dit jaar met riet is beplant geweest moet met paddie beplant worden, al de ondereinden van riet, die in den grond achtergebleven zijn en waar de ziekte voorkomt, moeten uitgegraven en verbrand worden. Al de ampas, droge bladeren en rietafval moeten verbrand worden en mogen niet bewaard blijven. Verder moet de bibit voor den nieuwen aanplant uit streken aangevoerd worden, waar het riet volkomen gezond is; dit zal echter dit jaar met veel bezwaren verbonden zijn. De bibit van de oude tuinen, die nu gebruikt wordt, moet bij het kappen nauwkeurig onderzocht worden en al de bibit, die rooie vlekken vertoont zorgvuldig verbrand. 902 Diverse mededeehngetl Het volgend jaar zal het noodzakelijk zijn maatregelen te ne men tot het invoeren van bibit uit gezonde streken. Indian agriculturalist . Sugar cane 1898, blz. 321. Door het brandowijnmouopolin en den aanleg van den Siberischen spoorweg in Rusland, is het suikerverbruik aldaar belangrijk gestegen. Hot brandewijnmonopolie bemoeilijkt namelijk het gebruik van dozen drank, daar alle winkels waar dit vocht verkocht werd ge sloten zijn en de brandewijn alleen gedurende eenige uren per dag in verzegelde flesschen verkrijgbaar is. In de plaats van herbergen worden thans overal theehuizen opgericht, waardoor belangrijk meer suiker genuttigd wordt dan vroeger. Haar dit monopolie pas in 2/3 van het Russische rijk is ingevoerd en het overblijvende derde 'gedeelte binnen kort onder het monopolie komt, wordt een nog grootere suikerconsumptie verzekerd. Is de Siberische spoorbaan eenmaal voltooid, dan zal het gebruik van suiker ook in die streken meer algemeen worden, waar zij tot nu toe in zeer geringe hoeveelheden geconsumeerd werd. Deutsche Zuckerindustrit 1808, blz. 570. De suikerindustrie iii Peru verkeert, trots de suikerpremies, in vrij gunstige omstandigheden. De verbouwing van het suikerriet in deze republiek dateert reeds van de vroegste tijden der Spaansche regeering. Het eerste riet weid ingevoerd uit Mexico en in de vallei van Huanuco uit geplant, de aanplant hiervan breidde zich langzamerhand meer en meer uit, eerst in het departement Piura en vervolgens over het geheele land. Vroeger werden alleen slaven gebruikt, doch gedurende en na den vrijheidsoorlog heeft de suikerindustrie door de afschaffing de.i slavernij veel te lijden gehad. Na het importeeren van Chineesche kolonisten, begon deze industrie weer te herleven en beslaan ed rietaanplantingen groote uitgestrektheden. Terwijl de export in 1885 44700 ton bedroeg, steeg zij in 1805 tot 75000 ton. Daar, onafhankelijk van de locale consumptie, de uitvoer zoo 903 Divnrse mededeelingeri kon stijgen, is het niet onwaarschijnlijk, dat de uitvoer nog meer zal toenemen. In sommige districten wordt het suikerriet alleen verbouwd om er „tafia" (een alcoholische drank) uit te bereiden. Louisiana Planter 1898, blz. 175. De inlijving van de Sandwich eilanden door de Ver. Staten van Noord-Amerika is door den Senaat aangenomen met een meerderheid van i 2 tegen 41 stemmen. Deutsche Zuckerindustrie 1898, blz. 35G. ■f- De Heer L. Levassenr, directeur van de „Societé anonyme d'assurances „Les sucreries réunies" en van het tijdschrift „La sucrerie Beige", is den 26 Juni te Brussel overleden. Maandelijksch overzicht van de Regenwaarnemingen van het Algemeen Syndicaat van suikerfabrikanten op Java. Juli 1898. 904 DirerSo irtedcdepllngitft Regen-waarnemingen, Juli 1898. btverne meiUdeeütigén. 905 ; Marktbericht der Ilandelsuereeniging te Batavia, No. i 6. Gedurende het jaar 1897 werd in Frankrijk aan rietsuiker inge voerd, afkomstig uit de Fransche koloniën : Mayotte 3,904072 K. G. Nossi Bé 300825 > » Réunion 45,803219 » » Indo- Chine 191714 » » Martinique 32,823830 » » Guadeloupe 38,499208 » » Totaal 121,703408 K. G. Invoer van vreemde rietsuiker afkomstig uit: Engeland 32264 K. G. Italië 10071 » » Egypte 312472 » » Andere landen in Afrika 9675 » » Eng. Indië 28500 » » Ned. » 1,018894 » » Andere landen 4646 » » Totaal 1,317522 G. K. Sucrerie indigène et coloniale 1&Ü8, bh. o'Jl. Totaal Java-Suikerafschepingen van 1 Juli 1897 tot 30 Juni 1898 naar alle havens (tonnen van 1000 k. g.) '). Eindbestemming nog niet bekend. *). Voor 18S5/96, 189 G/97 met inbegrip van Kanaal, Delaware, lireakwater, Barbados en Azores v. o. Statistiek, oogst- en marktberichten, enz 907 Enropa, 24 Augustus. Duitschland. Na het vochtige koele weder, dat tot de vorige week aanhield, sloeg de weersgesteldheid plot seling om tot een verschroeiende hitte en wolkelooze lucht. De thermometer steeg tot 35° C. in de schaduw. Deze ongewone verhooging van te nperatuur vormt een groote tegenstelling met het tot nog toe zoo kon Ie verloop van den zomer. Eenige flinke onweersbuien brachten wel verkoeling aan, doch de temperatuur bleet betrekkelijk hoog en het is zeer waarschijnlijk, dat indien er niet spoedig regen valt, de temperatuur weer zal stijgen. Over het algemeen zija voor de hilmvruchten eenige regenbuien drin gend noodig. De bieten en halmvruchten vereischen voor hun gedijen wel een warme weersgesteldheid en was dus de weersverandering over het algemeen van geen ongunstigen invloe 1, doch de hitte der laatste dagen kunnen zij onmogelijk lang verdragen en zijn dan ook klachten over het verwelken van bieten op lichte gronden niet uitgebleven. Van meer belang is het, dat het wortelgewicht vrij goed voor uitgaat, hoewel het nog aanzienlijk minder is dan verleden jaar. Het gemiddelde wortelgewicht was op den 17den Augs. 238 Gr. tegen '285 Gr. verleden jaar en het gemiddelde suikergehalte 12,28%, hetgeen het vorige jaar 12,3% bedroeg. In Oostenrijk was het weder eveneens zeer warm en zonnig, hetgeen niet ten vo »rdeele was van de ontwikkeling der bieten; algemeen wordt naar regen verlangd. Het gemid lelde gewicht der bieten is 24 Gr. minder dan ver leden jaar, het suikergehalte is echter hooger. Frankrijk. De omstandigheden voor de ontwikkeling der bieten waren zeer gunstig; warmte en regen wisselden elkander af, zoodat de beetwortelen veel aan gewicht en suikergehalte hebben gewonnen. Trots dezen vooruitgang, blijft de groei toch met het vorige jaar ten achteren en verwacht men een matigen bietenoogst, doch van een zeer goede qualiteit. In Rusland vreest men, dat de aldaar heerschende droogte en warmte zeer schadelijk zullen zijn voor de bietaanplantingen. Nederland en België hadden eveneens verschroeiend heete da gen, die goed op de bieten inwerkten, waarvan het suikergehalte iets toenam. Men hoopt echter dat er spoedig verandering moge komen, want regen is zeer gewenscht. Op de lichte gronden beginnen de bladeren der bieten geel te worden en de zware gronden ver toonen overal barsten en scheuren. 908 Statistiek, oogst- en marktberichten, enz Koloniën. De heersehende weersgesteldheid, zware regens en la,j;o temperatuur, was niet naar genoegen van de planters in Loui si'ina, daar thans warmte en droogte voor het rht noodzakelijk is. Uit Cuba wordt hericht dat de Ver. Staten de uitvoerbelastin" op de suiker die on ler de Spainsche overheersching 1 Dol. per ton bedroeg, afgeschaft hebben, om zoodoende den uitvoer te bevor deren. In den algeraeenen toestand van de suikerindustrie is echter tot nu toe weinig verandering gekomen. Op Trinidad, waar het weer tot nog toe droog was, hee ft in het begia v.m Augustus een gunstige verandering plaats gegrepen. In Demerara vielen eenige regenbuien, echter lang niet genoe" voor een goede ontwikkeling van het riet. Soerabala, 27 September. Volgens ons laatste bericht was de prijs voor 11,14 toen tot f 6'V 8 gedaald. Hiertoe werd eene belangrijke hoeveelheid verkocht, waarna weder vraag ontstond tot f 6V2 en kort daarop tot f 6 5 / K a/' 'i,75. Tot al deze cijfers werd het een en ander verhandeld. De laatste dagen is de stemming weder flauw en wordt slechts f 0 5 / 8 geboden, waartoe nu en dan kleine partijen weggaan. Het product in den Oosthoek, dat buitengewoon groot is, is nu op ± 200000 pikols na verkocht. Sitikerverkoopen, oogst 1898 tot en met 19 September, voor zooverre die bekend zijn geworden. 6,747500 Pikol totaal vorige lijst. ±'20000 » Pagongan resl f 6'/2 No. 41—14 10000 » Pesantren » » » 5000 » Soemberkareng » * » ± 7000 » B.ndokrep rest » »l'2enhooger 10000 b Tjomal 6% » » 500) » Gending > » 11—14 '20000 » Djatie 6 1 / 2 » » 5000 » Sedatie 6»/s » » 5000 » Besito » » l'2enhooger 5000 » Soemobito 6Vs » 11—14 10000 » Tjoekir 6»/ 8 » 15—47 10000 » Djombang » » » Transp. 6,859500 pikol Statistiek, oogst- en mHrktbciioliten, enï 909 Transp. 6,859500 pikol 10000 » Pandaan 0 7 / 8 No. 15—17 5000 » Kepandjen 63/ 8 » 11—14 10000 » Menang » » » 2500 » Gajam » » » ± 30000 » Djatie rest » » » ± '25000 » Balapoelang » » » 10000 i. Djatibarang 6'/ 4 » » 10000 » Tjoraal 6s/ 8 »12 en hooger 5000 » Bantooi » » » 2500 » Tandjongtirto » » » 5000 » Djatiwangie 8 » 20enliooger 10000 » Gempolkrep 63/ 8 » 11—14 ± 9000 » Wonoredjo rest b » » 10000 » Pagottan » » » ± 15000 » Tjandie rest » » » + 30000 » Klaling » » s> » 5000 » Badas » » » ± 15000 » Pesantren rest j> » » ± 15000 » Karangsoewoeng b » b » ± 15000 » Djatiebarang » » » » 20000 » Eschauzier » » » 10000 » Poerwoasrie » b » 10000 » Bogoh kidoel » » » 5000 » Tangoenan » » » 10000 » id. » » » 2500 » Gajam * » » ± 28000 » Gempolkrep res< » » » 15000 » Pohdjedjer » » b 5000 t> VVatoetoelis 6s/ 4 » 15—17 2500 b Popoh b b » 10000 » Assembagoes 6 7 / 8 v.a.b» b 5000 » Seloredjo Ü :! /8 » 11-14 5000 » Kanigoro b b » 5000 » Gending b » » ± 15000 b Soemobito m£ 6'/o » » 10000 » Menang » » » ± 10000 » Nangkaiin rest 6' 4 » » 5000 b Sedatie 6 3 / 8 » » Transp. 7,271500 pikol. 910 Stafmtiolc, oogst- on marktberichten, enz. Transp. 7,271500 pikol 10000 b Langsee 6 s /s No. 12 en hoogcr 10000 » Padjerakan » » 11—14 ± 5000 » Kepandjen rest » » j ± 10000 » Soemberkareng » » » b 5000 » Kedaton-Pleret 6'/> » » 5000 » Soedhono » » » ± 10000 » Soemberredjo rest » » » 5000 » Watoetoelis » » » 5000 » Popoh » » » 5000 » Blimbing » » » 5000 » Badas » » » 5000 » Sempalwadak » » » ± 5000 » Gajam rest » » » ± 15000 » Winongan » » » » ± 10000 » Padjerakan » » » • 40000 » Eschauzier » » » 10000 » Poerwoasri » » » 10000 » Tangoenan » » » 10000 » Bogoh kidoel » » » 7500 » Ketanen » » » 30000 » Gonsalves » b » 10000 » Doekoewringin » » » 10000 » Kemanglen » » » 10000 » Tjomal » » 12 en hoogcr ± 20000 » Langsee rest » i » ± 5000 » Kalitandjoeng » » » » 5000 » Besito » » » 5000 » Tandjongtirto » » » ± 12000 » Loewoenggadja rest b » 11 — 14 ± 8000 » Djatipiring » » » » 5000 b Pohdjedjer ÖV B » » 5000 » Blimbing » b » 20000 » Doekoewringin 6'/ 2 » » 20000 b Kemanglen » b b 5000 b Gending 6 5 / s » » ± 15000 » Sempalwadak res£ » » b 5000 b Pleret » » » ± 45000 b Eschauzier res£ b b » Transp. 7,694000 pikol. 911 ?tati«tiek, angst- en marktberichten, onz Transp. 7,694000 pi kol. ± 19000 » Tangoenan rest ü 5 / 8 No. 11 —14 ± 17000 » Poerwoasrie » » » » + 17000 b Bogoh kidoel » » » » ± 9000 » Ketanen » » b » 3000 » Pohdjedjer ös/ 4 » » 2500 » Porrong o » » 5000 b Badas b » i 5000 » Krian b b b 7500 » Ngelotn b » » 5000 b Ban tooi 6 5 / 8 » 12 en hooger 5000 » Wonosarie » » » 5000 b Beran » b » 5000 b Sedatie 6'/ 2 b 11—14 ± 8000 b Gondanglipoero rest 7 » I —15 5000 » Besito 6s/ R » 12 en hooger 3000 b Karanganoem 7,20 average 15 3000 b id. b b b + 5000 » Gending rest 6 5 / 8 No. 11—14 5000 b Maron » b b 10000 b Assembagoes 7v.a.b.» 15—17 ± 6000 b Baron rest 7 b -t 10000 b Kanigoro » 6 3 / 4 » 11—14 + 8000 » Soerawinangoen rest 05/8 » b » 10000 b Tjomal 6'/ 2 » 12 en hooger ± 15000 b Randoegoenting rest 6*/ 4 >> b 8000 b Wonosarie b b » o 5000 » Badas » b » 11—14 15000 b Watoetoelisen Popoh » b » ± 3000 » Besito rest » » 12 en hooger 5000 » Beran b b » 5000 b Klatjie b » b 20000 b Gonsalves 6 5 /8 b 11—14 ± 7000 b Kartasoera rest 6 3 / 4 b 12 en hooger Totaal 7,955000 pi kol. Statistiak, oogit- en marktberichten, enz 912 Ten einde den storenden invloed van kleurstoffen en die der evenzeer op de polarisatie werkende suiker te elimineeren, maar overigens aan de praktijk gelijke omstandigheden te nemen, maken wij eene oplossing, die per 100 c.M 3 . ongeveer evenveel dextrose, levulose en zouten bevat als 26,048 Gr. stroop. Voor het mengsel van dextrose en levulose in ongeveer de zelfde verhouding als in stropen nemen wij gezuiverden honig en voor zouten keukenzout. 100 Gr. honig, die ongeveer 70% glucose bevat, met 40 Gr. zout worden tot 1 Liter in water opgelost en van die oplossing telkens 50 c.M 3 . in kolfjes van 100 c.M*. gebracht, zoodat daarin komen 3,5 Gr. glucose en '2 Gr. zouten, overeenkomende met 26,048 Gr. stroop, die 13,44 % glucose en 7,68 % asch bevat. Een dezer kolfjes blijft zonder loodazijn, een krijgt 5c.M». een derde 10, verdere 25, 35, 50. 25 en een weinig azijnzuur en het laatste 25 loodazijn en een drorpel oplossing van bijtende soda. Vervolgens worden de kolfjes tot 100 aangevuld, geschud, gefiltreerd en het filtraat op polarisitie en glucose onderzocht. Een van de vele door mij genomen reeksen proeven gaf het volgende resultaat. Wij zien dus, dat eene vermeerdering van de hoeveelheid loodazijn eene verhooging der polarisatie en vermindering der glu cose teweeg brengt, zoodat er in hoofdzaak eene linksdraaiende glucose moet zijn neergeslagen. Eene vermindering der basiciteit door een druppel azijnzuur bij de '25 c.M 3 . loodazijn, doet de polarisatie weer dalen van —0,2 tot —1,3 en verhoogt net glucosegehalte van 3,25 —3,35, waartegen over staat, dat eene toevoeging eener base tot de '2S c.M3 loodazijn de polarisatie tot + 0,7 brengt en de glucose tot 2,88. 914 H. C. Prinsen Georlings. Invloed vno loodasjjn op de polarisatie Tan stropen De precipitatie der linksdraaiende glucose wordt dus teweeg gebracht door het vrije loodoxyde, dit in het basische loodacetaat in oplossing voorhanden is. Dat dit eene werkelijke precipitatie is kan men daardoor bewijzen, dat men het neerslag; met zwavelzuur houdend water schudt, wederom filtreert en polariseert, in welk geval men een zeer duidelijke linksdraaiing krijgt uit het neerslag, iat van de rechtsdraaiende vloeistof is afgefïltreerd. Men moet het neerslag in onuitsrewasschen toestand ontleden, daar het reeds in aanraking met water gedeeltelijk uiteenvalt en dus bij uitwa«sching reeds de linksdraaiende glucose weer zou afstaan. Ontleedt men zulk een afgefïltreerd neerslag niet. maar laat men het eenige dagen staan, dan ziet men, na verwijdering der bovenste door koolzuuronttrekking uit de lucht in loodcarbonaat veranderde laag, dit neerslag violet gekleurd tengevolge der oxydatie van de levu lose door loodoxyde, hetgeen weer een bewijs is voor het voorhan den zijn van een loodoxyde-levulose verbinding. Het is wel eigenaardig, dat basisch loodacetaat in zuivere levuloseoplossingen geen neerslag do»t ontstaan, maar dat dit alleen geschiedt, wanneer er in dezelfde oplossing door aanwezigheid van zuren met onoplosbare loodverbindingen reeds een neerslag geboren wordt. Dit feit staat echter niet op zich zelve en de scheikunde der organische zoowel als die der anorganische ver bindingen kent voorbeelden te over van zulk een samengaan van eene reactie met eene andere van een verwant lichaam, waar zonder de aanwezigheid dier tweede ttof de eerstgenoemde reactie geheel zou uitblijven. Ook bij deze proef zien wij hiervan weer een voorbeeld, van het koilje, waarin 35 c.M s loodazijn waren gebracht, werd een filtra;it verkregen, waarin eene verdere toevoeging van loodazijn geen neerslag meer teweegbracht. Die aangewende hoeveelheid reactief was dus voldoende geweest om al het aanwezige chloor uit het zout neer te slaan. Zoodra er dus geen neerslag van chloorlood meer kwam sloeg er ook geen levulose neer bij hernieuwde toevoe ging van loodazijn, want de vloeistof bleef helder. Niettegenstaande dat gif N>. 5 waarin 50 c M s . loodazijn waren gekomen, eene vloeistof, die minder glucose bevatte ei hooger polariseerde dan No. 4, die slechts 35 c.Ms. had gekregen, zoodat ook al, waar 35 e.M s . voldoen de wa en om al het zout neer te slaan, die meerdere 15c.M3. lood azijn in de vloeistof, waarin zich een neerslag vormde, nog levulose geprecipiteerd hebben. H.C. Prinsen Geerlings. Invloed Tan loodazjjn op de polarisatie van stropen. 915 Hoewel het duidelijk is. dal er in hoofdzaak levulose wordt neergeslagen, kwam het mij toch belangrijk genoeg voor na te gaan of er ook dextrose mede wordt geprecipiteerd en of er. zoo er tevens ook suiker in de vloeistof aanwezig is, er daar ook van in het neerslag overgaat, zoodat misschien bij aanwezigheid van sac charose die te hooge draaiing weder zou worden opgeheven. Te dien einde bereidde ik weer twee oplossingen, waarvan de eene ongeveer 100 Gram honig en 50 Gram zont per Liter bevatte en de andere dezelfde stoffen benevens ongeveer 100 Gram suiker. Van elk dezer vloeistoffen werden in 8 kolfjes van lOOc.M : \ 50 c.M 3 . gebracht en deze respectievelijk bedeeld met verschillende hoeveelheden loodazijn en ook een met een druppel azijnzuur en een ander met een druopel loog. Vervolgens werden zij met water aangevuld, geschud, gefiltreerd en in het filtraat polarisatie en glucose bepaald en ook in de serie zonder suiker de dextrose volgens de reeds meermalen besproken jodometrische methode van Romijn. *) In de suikerhoudende reeks gaf dus de verhoogde hoeveelheid loodazijn eveneens eene verhoogde draaiing, maar de vermindering in hoeveelheid glucose was daarmede niet in overeenstemming. Dit is dan ook niet te verwachten, want bij de groote hoeveelheden loodazijn is het neerslag zoo volumineus, dat de opgeloste verbin dingen in een klein volumen vloeistof geeoncentreeid worden en er dus meer glucose in de vloeistof van No. 5 moest zijn dan die van No. 1 als er niets van was neergeslagen. Dat er niettegenstaande dat zelfs minder in geconstateerd was, bewijst dat er ook in die •j Archief 181)7, blz. iOül. 916 H. C. rrinsen Geerligs. Invloed van loodazijn op de polarisatie van stropen reek? veel glucose in lint loodneerslag moet zijn gepreeipiteerd. Uit ile dextrosebepalingen blijkt, dat er in hoofdzaak levulose is neerslagen en slechts weinig dextrose, want waar de totale hoe veelheid glucose van I—6 met 0,09% daalde, verminderde de dextrose slechts met 0,18%, terwijl die suikersoort in het aange wende glucosemengsel toch het sterkst was vertegenwoordigd. Hoe laat het zich nu verklaren, dat door die eigenschap van luodazijn om levulose te precipiteeren de zuiverheidscoëfficiënt van gekookte stropen hooger wordt gevonden dan van de onge kookte, waarvan zij afkomstig zijn, of de zuiverheid van kooksel hooger dan van diksap? Eensdeels wordt dit daardoor veroorzaakt, dat geconcentreerde stropen en sappen meer zouten bevatten dan eene ge'ijke hoeveelheid der meer verdunde en verder doordat zij donkerder zijn en men onwillekeurig meer loodazijn neemt dan bij lichter gekleurde oplossingen. Heeft men even vóór of gedurende het koken het diksap of de stroop met soda of met kalk alkalisch gemaakt, dan zal de verhooging van polarisatie en vermindering van glucose in de voor het onderzoek geklaarde vloeistof nog veel grootere afmetingen aannemen. Men houde echter in het oog, dat die verbetering slechts schijnbaar is, dat de groote hoeveelheid werkelijk aanwezig kooksel of stroop hunne oude zuiverheid hebben behouden en dat die verbetering alleen door de wijze van onderzoek in de kleine hoeveelheid voor de polarisatie geklaarde stof is opgetreden. Wanneer wij nu de zuiverheid bepalen van afloopstroop om daaruit het resultaat der ontsuikering van de sappen of stropen te leeren kennen of conclusies te trekken omtrent het rendement der oorspronkelijke vulmassa, dan moeten wij niet uit het oog verliezen, dal die cijfers zeer betrekkelijk zijn en geene absolute waarde hebben. Heel veel kans om werkelijk juiste gegevens te krijgen is er niei: wij kunnen het basische loodacetaat nog niet missen; het neutrale acetaat laat wel is waar de levulose geheel intact, maar laat tevens zooveel kleurstof in de vloeistof, dat deze eet st na eene zeer overvloedige verdunning te polariseeren zou zijn. hetgeen veel te veel aanleiding totfouten geeft, daar iedere geringe fout in de afle zingdan door de vermenigvuldiging met een grooten factor zeer merk baar wordt. Basisch loodnitraat. dat soms aanbevolen wordt, heeft hetzelfde gebrek als het basische acetaat, been zwart is niet aan te raden en helpt ook niet genoeg, terwijl de onlangs voorgestelde toevoeging van zinkpoeder tot de met neutraal loodacetaat ge- fit. C. Prinann Geerliga. Invloed van loodazgo op de polarisatie *'»n «tropen 917 kleurde stropen ook slechts eene zeer problematische uitwerking heeft. Het eenige, wat er aan kan worden gedaan is te zorgen, dat er altijd evenveel en wei de maximum hoeveelheid loodazijn bij de stropen wordt gevoegd. De dan te verkrijgen uitkomsten geven dan wel evenmin de waarheid weer als wanneer men afwisselende hoeveelheden loodazijn neemt, maar in dat. geval zijn ten minste de verschillende cijfers onderling vergelijkbaar. Hoe groot die max imale hoeveelheid zijn moet, kan ieder voer zich uitmaken door eene eindmelas.se te klaren met zooveel loodazijn. dat zij goed te polariseeren is en dat bedrag voor vast aan te nemen bij de po larisatie van afloopstropen. Gaan wij nu na bij welke producten in de fabriek eene ver boogde polarisatie en een verminderd glucosegehalte door den invloed van loodazijn te vreezen zijn, dan zien wij dat de molen sappen gewoonlijk zoo zuur zijn, dat daarin de basiciteit van het reactief naar behooren wordt geneutraliseerd. Ook schoonsap en diksap bevatten in den regel zoo weinig zouten, dat daar de invloed van het klaarmiddel onbelangrijk is, maar kooksels, stropen, stroop en zaksuiker en melasse kunnen groote verschillen geven bij het klaren met verschillende hoeveelheden loodazijn en daarbij is dan een vaste maat aan reactief het eenige hulpmiddel om ten minste onderling vergelijkbare cijfers te verkrijgen. Met het oog op den verkoop van suiker volgens de polarisatie onderzocht ik ook den invloed van veel of weinig loodazijn op eene reeks suikermonsters, die van verschillende fabrieken afkom stig waren en alle mogelijke gehalten vertoonden tusschên 95 — en 98,4%. Van elk dezer monsters werd twee maal afzonderlijk het nor maalwicht afgewogen en dit opgelost in een 100 c.M 3 . kolfje. De eene reeks weid geklaard met 0,5 c.M». loodazijn en de andere met 5 c.VI 3. dus eene ongewoon uiteenloopende en wat de laatste hoeveelheid aangaat in de praktijk nooit voorkomende hoeveelheid. Na aanvulling tot 100 c.M s . werden de kolfjes geschud, de inhoud werd na filtratie gepolariseerd en het resultaat was, dat er geen verschil tusschên de uitkomsten van beide seiiën bestond, zoodat de hoeveelheid toegevoegd loodazijn op de polarisatie van hoofdsuiker zooder invloed is. 918 8. C. Prinsen Goeriigs. Invloed vnn loodazjin op de polarisatie Tan stropen had en tegelijk met het sap van hetzelfde riet, dat terstond uit den mengbak was genomen, onderzocht weid. Het resultaat was als volgt. Vervolgens werd een stuk gelei gelegd in een groot glas met hetzelfde gemengde sap, dat voor deze onderzoeking was gebruikt en een ander in een glas sap. naar bij eene kleine hoeveelheid kalk was gevoegd,om het eene merkbare alkaliteit te geven. Na 10 uren werden beide sappen onderzocht, waarbij bleek, dat evenals Wintek ') ook vond, het stuk in de alcalische vloeistof veel sterker was gegroeid dan in het zure sap. Nu waren echter beide sappen zuur, het oorspionkelijk alkali sche was likvloeibaar, troebel en gistend, terwijl het zuur gelaten sap dunvloeibaar en helder was. Beide sappen werden onderzocht, maar het alkalische gaf met loodazijn een dikke brij die niet te liltreeien was, waarom beide sapptn eerst met hun eigen volumen sterken alcohol moesten wor den vermergd om na behandeling met loodazijn goed filtreerbare vloeistoffen op te leveren. Ik nam zoowel riet als een klomp Leuconostoc mede om er thuis de proeven mede voort te zetten. Het gelukte mij uit het sap, dat uit het riet geperst was. de Leuconostoc te kwee ken alleen door het in alkalischen toestand eenigen tijd bij \Q° te laten staan. Dt! Leuconostoc was natuurlijk daarin niet als reincultuur voorhanden, maar het feit, dat dit organisme uit •) Arobief J 893, 280 920 Bt.C.PrinsenGeprllgt. Invlopii dor (textrti)ii , u r i'*'> ,l i; op '""f n«ts«p i*n dr» fabrikfttieproduotefl het sap verkregen werd. bewijst, dat het in of op het riet aan wezig moet zijn geweest. Een gedeelte van den klomp dextraan werd in gesteriliseerd rietsap gebracht, dat alkalisch was gemaakt en ten overvloede met eene ruime hoeveelheid calciumcarbonaat was bedoeld om het zich vormende zuur gestadig te kunnen binden. Van tijd tot tijd werd dit sap, dat steeds lijviger werd en ten slotte tot gisting overging, onderzocht met dezen uitslag. Ouk hier bevatte het sap veel dextraan in opgelosten toestand, zoodat de sappen zonder alcoholtoevoeging niet te iiltreeren wa ren. Alleen kon het sap, dat na '24 uren onderzocht werd, na ver menging met IU% loodazijn in zooverre gefiltreerd wnrdtn, dat er vloeistof genoeg voor eene polarisatie kon worden verkregen. Deze polarisatie echter gaf'juist even veel als de met alcohol gepreci piteerde, zoodat als er zooveel dextraan n de vloeistof is, dat zij nog juist filtreert, loodazijn het geheel daaruit verwijdert. Er bestaat dus geen kans, dat bij de gebruikelijke wijze van on.ierzoek dextraan aanleiding kan geven tot foutieve te hooge polarisaties. Is er niet veel dextraan in de oplossing dan precipi teert loodazijn het volkomen; is er veel in dan kan men de vloeistof niet filtreeren en de geheele polarisatie wordt onmogelijk, tenzij men alcohol aanwendt, die het dextraan neerslaat en dus ook zijne werking opheft. Niettegenstaande de groote hoeveelheid calciumcarbonaat, die bij het sap was gevoegd, was het den derden dag toch zuur ge worden, zoodat er groote hoeveelheden zuur waren ontstaan. Deze bleken bij onderzoek uit melkzuur en barnsteenzuur te bestaan en waarschijnlijk is liet laatstgenoemde niet het product van den Leuconostoc maar van eene tegelijkertijd aanwezige gist, daar het sap ook eene geringe hoeveelheid alcohol bleek te bevatten. H.C. Prinsen Geerlijrs. Instond der dextraangtfttinj? op het rieigap en de frthrika'iopro tnoten . 921 Ook zal de aanwezigheid eener giststof het fijne schuim ver oorzaken op den meetbak, daar volgens Lie*enberg en Zopf *) zuivere Leuconostoc suiker zonder gasontwikkeling ontleedt. Ik trachtte een reincultuur van den Leuconostoc te bereiden door een reeds zooveel mogelijk zuivere cultuur daarvan volgens den door Liesenbkrg en Zopf *) aangegeven weg een kwartier lang bij 'ib a te houden en hoewel ik reden heb om te gelooven dat de cultuur ook daarna niet geheel zuiver was, heb ik toch geen hinder gehad van eventueel medegekomen vreemde organismen. Vervolgens maakte ik oplossingen van saccharose, dextrose en levulose, bedeelde die met het door genoemde onderzoekers aanbe volen mengsel voedingsstoffen nl. Zuur kaliumphosphaat 0,2 % Magnesiumsulfaat 0,04 i Chloorcalcium 0,02 » Pepton I,— » steriliseerde ze en bracht daarin gedeelten der reincultuur. met dit gevolg: Om mogelijken invloed van dextraan tegen te gaan, zijn de vloeistoffen voor de polarisatie met hun eigen volumen sterken alcohol bedeeld en daarna gefiltreerd. Alle oplossingen waren zuur geworden en op het oog was er in de kolf met saccharose veel meer dextraan gevormd dan in de kolven met dextrose enlevulcse. Ook is in eerstgenoemde vloeistof de werking veel eerder begon nen dan in de beide andere Hieruit zou men mogen afleiden, dat saccharose een veel gunstiger middenstof is voor de ontwikkeling van den Leuconostoc dan dextrose en levulose, terwijl Lifsenberg en Zopf vermelden, dat deze eerst de saccharose inverteert alvorens haar te verbruiken. ') Beitrage zur Pbjsiologie u»d Morphologie nlederer Organismen. 1. 2) 922 H.C.Prinsen GeerHnjj». Invloed der dextraangisting cp het rietsap en de fabrikatieprodneten. Om dit na te gaan vermengde ik eensdeels een mengsel van gelijke deelen levulose en dextrose en anderdeels een met die gezamenlijke hoeveelheden gelijkstaand gewicht saccharose met water en voedingsstoffen benevens een weinig calciumcarbonaat, steriliseerde die, voegde er een paar druppels gesteriliseerde soda oplossing aan toe en entte die oplossingen met Leuconostoc, waar na zij bij gewone temperatuur van 28 ° C. bleven staan en eiken dag onderzocht werden. Het is duidelijk, dat in beide gevallen de suikers nagenoeg even snel zijn verbruikt, maar bij de saocharose was merkbaar zeer veel meer dextraan gevormd dan bij het mengsel der beide glucosen. Dit werd nog bevestigd door eene proef, waarbij afgewogen hoeveelheden dextsaan gebracht werden in oplossingen van faccha rose, dextrose en levulose zoowel met als zonder soda en calcium carbonaat. Na 2 X 24 uur werd de gebezigde dextraanklomp weer gewogen een ook de in de vloeistof opgeloste hoeveelheid dextraan bepaald. H.C.Prioaen Geerlij?». tnyloed der dextraanjfiatirg op het rietaap en defabrikatieprodncten. 923 Ook hierlnor wen! het weierom bevestigd, dat, waar de Leu- Conostoc voor de vorming van zuur alle drie de suikers evengoed kan gebruiken, hij voor de vorming van dextraao bij voorkeur sac charose neemt. Verder zien wij. dat eene neutrale reactie die vor ming zeer begunstigt. Kookhitte doolt de Leuconostoc evenals flooorverbindingen, 'iie volgens Winter ') uitstekende diensten bij dedesinfectiehebben bewezen. Ter completeering nam ik met deze verbindingen eene proef en vermengde gesteriliseerd, alkalisch rietsap respectievelijk met ''4, '/a en 1 % fluoornatrium. waarna er Leuconostoc in ge bracht werd. Zelfs na 2 X 24 uren was de polarisatie en het glucosegehalte dezer sappen hetzelfde gebleven, terwijl er geen spoor van dextraanvorming te bespeuren was. Wat ons nu uit een practisch oogpunt bet meeste belang in boezemt is dat de dextraangisting, gelijk boven is gezegd, geen invloed kan uitoefenen op de polarisatie en ius ook niet aanspra kelijk kan worden gesteld voor de nu eniati optredende abnormale hooge polarisaties van molensappen. Verder heeft de dextraangisting twee onaangename eigenschap pen, ten eerste ontleedt zij suiker onder zuur- en in het bedrijf ook alcoholvorming en inversie, en vervolgens vormt zij dextraan, dal de pijpen en kranen kan verstoppen en ook in oplossing kan geraken en de sappen moeielijk doet koken en kleverige kooksels geeft, daar het is gebleken dat dextraan niet bij de defecatie met kalk wordt geëlimineerd. De eerstgenoemde werking geschiedt even snel in zure als in alcalische oplossing, rnaar daar in een goed ingerichte fabriek het molensap nooit lang blijft staan, maar hoogstens een kwartier na het persen reeds tot het kookpunt is gebracht, waarbij de werking reeds ophoudt, zou is het nadeel door de suikerontleding in eene rietsuikerfabriek niet zeer groot. De dextraan-vorming is veel na deeliger, want zelfs zeer geringe hoeveelheden dextraan kunnen door hunne groote kleverigheid de uitkristallisatie van suiker zeer belemmeren en dus het rendement aanzienlijk verminderen, om nog niet te spreken vanden lasten het ongemak door het verstopt raken van leidingen en kranen veroorzaakt. Die dextraan-vorming wordt vooral door eene alkalisch.' reactie zeer b< gunstigd, waardoor hel feit zich laat. verklaren, dat de Leuconostoc veel beter groeit in pijpen van voorwarmers en ♦l Archief 1893, bil, 886, 1894, blz. UU. 924 H.C. Prinsen Qeerlings, Invloed 'ler dextraangisting op hel en de fabrikatieprnducton dergelijken, waardoor voortdurend alkalisch sap stroomt, dan in bakken, waar de schimmel door zijn melkzuurvorming de alkalische reactie der omgeving opheft en zoodoende zelve de voorwaarden harer ontwikkeling ongunstig maakt. Behalve groote reinheid en natuurlijk de desinfectie met fluoorzouten, die overigens steeds dan eerst zal worden toegepast, wanneer er reeds dextraangisting is opgetreden en dan nog niet afdoende is. wanneer er telkens weer Leuconostoc met het sap wordt aangevoerd, zal men die dextraanvorming kunnen tegengaan, door evenals ook door Winter (*) is voorgesteld, den tijd gedu ren Ie welke gekalkt sap onder het kookpunt blijft, zoo kort mo gelijk te maken. Dit bereikt men door pas in de defecatiepannen te kalken, waardoor men zoowel het aangroeien van buizen en voorwarmers door dextraan verhindert en tevens het optreden dezer stof in de fabrieksproduef-en. *) Arohief 1894, blz. 40». MEDEDEELTNGEN UIT EN VOOR DE PRAKTIJK BDITEJf VERANTWOORDELIJKHEID DER REDACTIE. / DESINFECTIE VAN BIBIT Het komt dikwijls voor, dat gedurende het transport van bibit, zelfs van een snijtuin naar een nieuwen tuin op eene /elfde onderneming bibit besmet wordt met ananasziekte, zoodat er van zulk een transport bibit soms niets terecht komt. Het is daarom aan te raden de bibit, voor dat zij geplant wordt te desinfecteeren evenals bibit, die een verre reis moet maken alvorens op het punt van haar bestemming te zijn. Dit geschiedt op verschillende manieren. Sommigen bestrijken de sneevlakten met teer, al dan niet verdund met petroleum of arak, anderen dompelen de bibit in kalkmelk en weer anderen in bouillie bordelaise. Ten einde de werking dezer middelen na te gaan behandelde ik zes partijen bibit op verschillende manieren en wel: 1. Zonder desinfectie. 2. Gedompeld in kalkmelk. 3. Gedompeld in bouillie bordelaise. 4. Sneevlakten bestreken met koolteer. 5. Sneevlakten bestreken met koolteer en arak. ö. Sneevlakten bestreken met koolteer en petroleum. H.C.PrinsenGeerlisri. Invloed dor dextraangiatlnz ophet rietaap en de fabrikatltproduotie. 925 Deze zes partijen werden op de gewone manier tot bossen gebonden en in elke bos één bibit gepakt, die door ananasziekte was aangetast, waarna de geheele stapel gedurende 10 dagen aan zich zelf werd overgelaten. Na verloop van dien tijd waren alle hibits van 1 en 2 zwaar door ananasziekte aangetast, van 3 waren alle zonder aantasting, terwijl 4, 5 en 0 op de doorsnede geheel gezond bleken te zijn, raair toch hier en daar door ananasziekte aangetaste plekjes vertoonden, waar de bast van het riet door de eene of andere oorzaak was beschadigd. Het indompelen in bouillie bordelaise blijkt dus tegen de mee-t gevreesde der infectieziekten van gesneden riet, de ananas ziekte, het rationeelste bestrijdingsmiddel te zijn. Het teren is blijkbaar niet zoo afdoende, waarbij nog komt, dat het in de praktijk gewoonlijk niet voldoende kan worden toegepast. Her haaldelijk zag ik wagenladingen met geteerde bibits, waar bijna geen enkele sneevlakte geheel met teer was bestreken. Enkele snee vlakten waren geheel ongeteerd gebleven, andere waren slechts voor de helft geteerd, weer andere hadden slechts een randje teer. maar van eene totale afsluiting der infectie was geen sprake, zoodat die wijze van voorbehoeding geheel onwerkzaam was Ook is teer vrij duur, vooral als men die met arak verdunt, hetgeen toch noodig is, da\r petroleum snel in de bibit dringt en gevaar doet ontstaan voor het dooden van oogen. Ten slotte is de bewerking tamelijk onzindelijk en kan ook oogen dooden als die met een teervlek besmeerd worden, waardoor zij van de lucht worden afgesloten en niet kunnen kiemen. Nu heeft de bouillie bordelaise dit bezwaar, dat men haar in bibittuinen, waar men geen weegschalen of groote hoeveelheden warm water bij de hand heeft, moeielijk kan bereiden. Dit kan men echter op de volgende manier gemakkelijk verhelpen. Wanneer men op de fabriek 40 K. G. gekristalliseerd koper vitriool in 100 Liter warm water oplost dan krijgt men eene vloeistof, die bij gewone temperatuur juist verzadigd is. Het voor schrift voor bouillie bordelaise, dat gewoonlijk gevolgd wordt, is 2% kopervitriool en •!% kalk. Nu neemt men ter plaatse, waar men ontsmetten wil, b. v. in den planttuin een bak van gebakken klei, waarin men een merk maakt ter plaatse waar hij 50 Liter in houdt, vult hem voor s /« met koud water, giet daarin 2 vierkante jen sverflesschen met de kopervitriooloplossing (l jeneverflesch houdt ± 1,5 L. in, dus 2 fleschen 3 L. = 1 K. G. kopervitriool), Mededeelingen uit en voor de praktijk 926 roer daarbij een afgewogen pakje van l K. G. kalk en vul den bak tot aan het merk. Vo >rdat men tot het gebruik overgaat vult men eersteen glas met het mengsel, laat bezinken en doopt in het bovenstaande hel dere vocht een rood lakmoespapiertje. Wordt dit blauw dan is de oplossing goed en kan gebruikt worden, blijft het rood dan men in den bak klein? hoeveelheden kalk toe. totdat een nieuw proefje daarvan rood lakmoesp ipier blauw kleurt. In dit vocht dompelt men de manden met op lengte gekapte bibits, laat ze daarin een minu it, laat ze uitdruipen en plant de bibit direct. Op dezelfde wijs handelt men in de bergbibittuinen met het te verzenden plantriet. Deze wij/.e van ontsm ttinu; wordt op vele fabrieken toegepast o. a. op de fabriek Bin ijardawa, waar ik dit voor het eerst in het groot zag verrichten en waar men na deze ontsmetting geen plantje meer aan ananasziekte heelt verloien. Kagob., I*9B H. G. Prinsen Geerligs. KOXSTERNAME KN ANALYSE VAN ROOKGASSEN, ZOOMEDE lETS OVER EES SCHOORSTEEN-TREKMETER. Geschiedt de verbranüng van brandstoffen onder genoegzaam toetreden der lucht, dan zal al de kool tot koolzuur en al de waterstof tot water verbranden. Is de luchttoevoer evenwel onvoldoende, dan zal de kool gedeel telijk als koolzuur, gedeeltelijk als kooloxyde ontsnappen. De verbranding is dus onvolkomen, bijgevolg gaat er warmte verloren. Men dient dus de luchttoevoer te vermeerderen en zorg te dra gen, dat deze steeds meer is als theoretisch noodzakelijk om geen kans te hebben dat een gedeelte der kool als kooloxyde ontwijkt. Een rookgas-analyse bepaalt zich dus uitsluitend tot het on derzoek naar koolzuur, zuurstof en stikstof. Vindt men geen zuurstof, dan vermeerdert men den luchttoevoer. Vindt men wel zuurstof, dan is een onderzoek naar kool oxyde overbodig, aangezien in tegenwoordigheid van vrije zuurstof en bij de in dea vuurhaard heerschende temperatuur kooloxyde onbestaanbaar is. Een rookgasanalyse dient behalve om de goede wijze van 927 Mededeellngen uit en voor de praktijk inmetseiing te kunnen beoordeelen. het heste na te gaan, h<>. ifrl/akelijk om de stokers te contróleeren of deze de roosters schoon houden en niet te veel lucht naar binnen laten. Ook kan men uit vergelijkende cijfers constateer en of er scheuren in tiet metselwerk zijn. enz. onz. Hieruit volgt de noodzakelijkheid, dat men gemakkelijk uit de rookkanalen van ketel afzonderlijk een monster kan nemen en dit snelanalyseeren. Voor het nemen van monsters bedient men zich in hoofdzaak van gashouders; deze methode duurt wel wat lang en verdient de wijze zooals de monsters hier op Pakkies genomen worden verreweg de voorkeur; zij is als volgt. Van uit den schoorsteen loopt een pijp (diameter 1 duim> uair het laboratorium. Deze leiding is verbonden, met de rook kanalen van alle ket'ds, die door kranen af en aangezet kunnen worden. Deze kranen, stellen ons in staat het gas van iederen ketel af zonderlijk te kunnen analyseeren. Verdei bevindt zich in het laboratorium een pijp verbonden ain de kookpannen, tusschen deze twee pijpen brengt men een buret, welke nader omschreven zal worden, en zuigt door de luchtpomp van de kookpan het rookgas in de buret. Aan deze buret bevinit zich een aanees mol ten kraan, de andere kant wordt gesloten door een caoutchouc stop, waardoor een gl»zen kraan is gestoken, welke vervangen kan worden door een inge slepen holle stop. De inhoud van deze stop is ongeveer 2 c. M 3. De buret kan 100 c.M 9 . gas bevatten. De monsternanie geschiedt nu op de volgende manier: sluit men de kranen van den schoorsteen en der rook- 928 Meó'edpelirigen uit en voor dp praktik kanalen, vervolgens bevestigt men de buret door een caoutchouc buisje aan tic rookgasieiding. Het andere einde der buret bevestigt men aan een verklikker en deze aan de luchtponap. (Fig. 1). Men opent de kraan van de luchtpomp en zuigt nu langzaam de buret en rookgasleiding luchtledig, de verklikker geeft aan wanneer zulks het geval is. n. 1. er zullen dan geen luchtbellen meer door het water opstijgen. Daarna opent men de kraan van den schoorsteen of van het rookkanaal, waarvan men de samenstelling van het rookgas wil weten en laat dit gas eenigen tijd door de buret strijken, daarna sluit men de kraan van de buret, welke aan den verklikker is gekoppeld en wacht eenige oogenblikken om het evenwicht in de buret en de rookgasleiding te herstellen. Is dit geschied dan sluit men de andere kraan van de buret, schakelt deze uit en brengt haar in een bak met water. Daarna verwijdert men de caoutchouc stop met kraan, laat de buret tot kamertem peratuur afkoelen, opent de bovenste kraan en laat zooveel gas ontsnappen als noodig is om het water tot de deelstreep O te doen stijgen. Vervolgens brengt men in de holle ingeslepen stop een stuk je bijtende kali, sluit de buretterwijl men haar onder water houdt met dit stopje en schudt zoolang als noodig is om het koolzuur te binden. Men brengt dan de buret weer onder water, neemt de stop weg, laat afkoelen en leest het percentage koolzuur af. Hier bij zij opgemerkt, dat bij iedere aflezing de druk binnen en buiten de buret even. groot moet zijn, of liever gezegd: dat de water spiegel binnen en buiten de buret in een zelfde vlak moet liggen. In dezelfde buret, waarin men het koolzuur heeft bepaald, bepaalt men de zuurstof. Men vult het stopje met pyrogalluszuur en legt daar boven op een stukje bijtende kali. Hiermede sluit men onder wa ter de buret en schudt zoolang tot al de zuurstof' gebon den is, dan brengt men de buret in den bak met water, verwijdert het stopje, laat afkoelen en leest af. Het verschil der beide aflezingen geeft het percentage zuurstof' aan. Het resteerende is dan stikstof. Wan neei' de ro >kgasleiding wordt aangelegd, denke men er vooral aan deze eerst met water te persen, om eventueele lekken to ontdekken en daarna dicht te kunnen maken. Wanneer men eens een rookgasleiding in het laboratorium heeft, kan mm hiervan gebruik maken om voortdurend den trek Mededeelingon uit en voor <le praktijk 929 van den schoorsteen gade te staan. Hiervoor bedacht ik het vol gende toestel. Aangezien de schoorsteentrek of liever gezegd het verschil in druk binnen en buiten den schoorsteen zich tot millimeters water beperkt is het lastig deze nauwkeurig in een U-vormige buis af te lezen, daarom maakte ik een buis volgens onderstaande teekening. Twee glazen buizen van 00 c.M. lengte worden in B ver bonden door middel van een caoutchouc buisje en op een plank bevestigd. Men trekt door B een horizontale lijn en stelt de beenen A B en B G zoodanig, dat de loodlijnen A D en C E op F G neergelaten even lang zijn en gelijk 1/10 van A P» of B C, men heeft dus. A D = C E = IdO A B = 1/10 B C. Veronderstel, dat de schoorsteen trok aan de U-vormige buis A D E C, welke gevuld is met water, dan zal het verschil in hoogte van den waterstand b. v. 2,4 c.M. bedragen, het is nu gemakkelijk in te zien, dat zulks in de figuur A B ClO X vergroot wordt, men verkrijgt dus een duidelijker schaal en men kan zoodoende de schoorsteentrek op 0,2 m.M. nauwkeurig bepalen. Men past nu op de beenen A B en B C twee gelijke stuk ken af, BH en B K, welke ± 25 c. M. lang moeten zijn en plaatst bij deze punten O, vervolgens maakt men op dat been het welk aan de rotkgasleiding bevestigd wordt een schaal verdeeling. ledere c. M. meer van O verwijderd komt overeen met 2 m.M. schoor steentrek, want zooveel als de vloeistof in het eene been rijst daalt zij in 't andere, het verschil in niveau, is dus 2 maal zooveel als de afstand van O tot het punt van stilstand. Telkens, als men den schoorsteentrek wil bepalen, stelt men den trekmeter in op O. Men vult hem met water of zoo men duidelijk wil aflezen, gi »t in3a er water in, dat door een droppel K.ÜH - oplossing en e3l droppal plnnolphtaléineoplossing rood is gekleurd. Suikerfabriek Pakkies, September 1898. E. J. Rouffaf.b. Mededeelingen uit en voor de praktijk 930 J. Felcman en F. Herles hebben voor het bepalen der saccha roseverliezen bij het verdampen van fabriekssappen een indirecte methode gebruikt: de bepaling van de verhouding van saccharose tot de alcaliën voor en na het verdampen en verkoken. Dr. Claassen heelt door gebruik te maken van de reeds ge noemde tabellen van Herzfeld de chemische suikerverliezen in de ruwsuikerfabrieken berekend en is tot het resultaat gekomen, dat deze verliezen onder normale omstandigheden van geen beteeke nis zijn. Daar voor deze berekeningen de cijfers ten grondslag zijn ge nomen die betrekking hebben op raffinade-oplossingen, zoo is de in ■(gelijkheid niet buitengesloten, dat de schatting voor ruwsuiker fabrieken te klein uitgevallen is. De beetwortelsappen kunnen zich in dit opzicht wel anders gedragen. Gedurende de afgeloopen campagne werd de opmerkzaamheid der onderzoekers op dit punt gevestigd en volgen hier de eerste berichten over de gedane waarnemingen. In de eerste plaats moest geconstateerd worden, hoe zich de in de practijk voorkomende suikeroplossingen bij het verhitten onder verschillende omstandigheden gedragen. Zij gingen hierbij van de opvatting uit, dat de wederkeerige invloed der verschillende in de sappen voorhanden nietsuikerstoffen op de saecharoseont leding niet onmerkbaar zijn kan, daar eenige daarvan op zich zelf reeds een merkbaar ontledingsvermogen op de saccharose bezitten. Bij de onderzoekingen werd getracht de omstandigheden zoo veel mogelijk in overeenstemming te brengen met de groot practijk. De saccharose werd polarimetrisch bepaald en zooals duidelijk is. langs dezen weg niet alleen de saccharose, doch ook de totale optische werking van alle in het sap voorhanden polariseerende stoffen gevonden. Om eventueele, door de gebruikte klaringsmiddelen te voor schijn geroepen polarisatieverschillen zooveel als doenlijk is op te heffen, werd het ontkleuringsmiddel, basisch azijnzuur loodoxyde, in een even voldoende en gelijke hoeveplheid voor en na de proef toegevoegd. Om verder de waarnemingsfouten zoo veel mogelijk te vei mijden, werden voor de polarisatie relatief groote hoeveelheden vloeistof afgewogen en wel zoodanig, dat de polarisatie in de oor spronkelijke en verhitte sappen ongeveer gelijk was. Het sap voor de polarisatie werd steeds met dezelfde toestellen 932 Diverse mededeeUngen gemeten en afgewogen, terwijl de polarisatie met dezelfde tuis van '200 m.M. lengte werd uitgevoerd. Elke onderzoeker deed 10— 20 bepalingen, waarvan het gemiddelde voor de berekening werd aangenomen. I. POLARISATIEVERLIEZEN BIJ HET KOKEN VAN FABRIEKSSAPPEN BOVEN l>E VRIJE VLAM. In diog~ getareerde kolven werd öOO Gr. van het sap afgr wogen en deze met een dubbel doorboorde caoutchouc kurk geslo ten, voorzien van een thermometer en een ongeveer '2 M. lange glazen buis, die als terugvloeikoeler dienst deed. liet sap werd snel op het kookpunt gebracht enmet een kleine het kopergaas nauwlijks aanrakende vlam gedurende een uur aan de kook gehouden. Daarna werd de kolf met koud water afgekoeld, de glazen buis en de thermometer met water in de kolf gfgespoeld, deze van buiten goed afgedroogd, met den inhoud gewogen en daarna onderzocht. De resultaten van deze proeven zijn in de tabel I opgenomen. Tabel I. Diverse mededeelingen 933 Hieruit ziet men, dat de polarisatieverliezen in de verdunde sappen het grootst waren. Bij het koken van dun- en diksappen, zoo ook van vulmassa oplossingen ontwikkelt zich koolzure ammonia, die zich in den vorm van kleine kristalletjes in het bovenste gedeelte van den te rugvloeikoeler verzamelde. De verandering in alcaliteit bleek geen maatstaf te zijn voor de grootte der saccharoseontleding; soms gebeurde het, dat het dun sap voor het koken neutraal, na het koken normaal alcüliseh was, enkele malen werd de alcaliteit zelfs grooter: in het laatste geval waren de sappen bij de derde saturatie blijkbaar overgesatureerd. Verdei' werd regelmatig een donker worden der sappen en het ontstaan van een troebeling geconstateerd. Bij gebruik van het ontkleuringsmiddel leverden de gekookte meer en donkerder gekleur de neerslagen dan de oorspronkelijke sappen. 2. Bepaling der polarisatieverliezen bij het verhitten van suikeroplossingen in koperen vaten, in het oliebad en bij gewonen luchtdruk. De proeven werden op dezelfde wijze genomen als bij het ko ken b tven de vrije vlam; de temperatuur van het oliebad werd op 105—4H0 C. gehouden. Gemiddeld bedroeg bij deze proeven het verlies aan polarisatie op 100 deelen polarisatiesuiker bij het koken gedurende 1 uur: Waarnemer Gemiddeld A B van A en B Bij sappen uit vulmassa van ca. 11% Pol. 0,120 0,22'2 0,171 » » » raffinade » > H » 0,070 0,070 0,070 » i i vulmassa » » 24 » 0,142 0,003 0,102 » » > raffinade » » 23 » 0,089 0,080 0.081 i » » vulmassa > » 30 » 0,079 0,000 0,069 » » » » » » 42 » 0,078 0,057 0,067 ' i » » raffinade » » 44 » 0,053 0,070 0,064 i i i vulmassa » » 52 d 0,052 0,033 0,042 ii fabrieksdiksappen van 51—50% Pol. na 4 uren koken 0,020 0,029 0,025 De grootste verliezen werden wederom bij het koken van ver dunde oplossingen geconstateerd, waarbij tevens (ie grootste ver schillen in de waarnemingen van twee onderzoekers voorkwamen. Diverse mededeelingen 934 Met toenemen Ie concentratie namen de door ontleding ver oorzaakte verliezen steeds af. Oplossingen van vulmassa wijzen grooter verliezen aan dan oplossingen van raffinade van ongeveer dezelfde concentratie, na melijk bij verdunde oplossingen. Interessant waren de polarisatieverliezen bij het verhitten van diksappen, daar deze zelfs na het koken gedurende 4—6 uren on -1»' luidend bleken. Dit verschijnsel kan waarschijnlijk met een eigenaardige verandering van het draaiingsvermogen —volgens de onderzoekers van de reduceerende nietsuiker — in verband staan. Op deze wijze kan, wanneer het draaiingsvermogen der links draaiende nietsuiker afneemt, het door de ontleding der saccharosc ontstane saccharoseverlies bedekt worden en hierdoor zouden dan de waargenomen kleine polarisatieverliezen bij de fabrieksdiksappen een verklaring vinden. Op grond van de onderzoekingen van I,OBRu de BKUI.IN en van EkensTein over de omzetting van ver schillende suikersitorten door alcaliën *) kan aangenomen worden, dat ook de in de sappen aanwezige reduceerende suikers aan zulke veranderingen onderworpen zijn, waardoor een wijziging, zoowel van het draaiingsvermogen als van de reduceerende eigenschappen, plaats heeft. Uit de voorgaande onderzoekingen blijkt het, dat noch bij het verhitten hoven de vrije vlam, noch bij het verwarmen in koperen vaten in het oliebad gedurende den opgegeven tijd een belangrijke polarimetrisch vast te stellen saccharoseontleding te constateeren is. De sappen waren over het algemeen na het verhitten veel donkerder dan oorspronkelijk. *, Zie archief IS9B, blz. 316. 3. Proeven omtrent de bepaling der polarisatieverliezen bij het verroken. Voor dit doel werd door de on ierzoekers van een apparaat ge bruik genaikt, waarvan de constructie door achter taande'afbeel ding duidelijk gemaakt wordt. A. is ein vat, dat met water, een verzadigde chloorcalcium oplossing ui' met olie gevuld werd; de roerinrichting M werd door middel van een turbine in beweging gebracht. B is een ki peren vat, bestemd voor het opnemen van de suiker- Diverse mededeelingen 935 oplossing, dat door middel van een caoutchouc kurk met den glazen det'legmator D en een thermometer T, voor het bepalen van de temperatuur van den sapdamp, verbonden is. Dr> defle<j;tnator is luchtdicht met den glazen spiraalvormigen koeler D verbonden, welke boven van een manometer voorzien is. De gecondenseerde sapdamu (brüden water) werd in een onder een glasklok staand vat O opgevangen. De hals der klok Z is buitendien van een naar de waterstraalluchtpomp gaande buis S voorzien en op een metalen plaat luchtdicht met een mengsel van paraffine en was vast gezet. Met deze inrichting kon het verloop van de verdamping ten 936 Diverse mcriedeelingen opzichte der snelheid en de concentreering van het sap gemakke lijk gevolgd worden. De proeven werden als volgt genomen : In het kookvat werd een bepaalde hoeveelheid sap afgewogen, dit in het verwarmde bad gebracht met den deflegmator en deze met den koeler K. verbonden. Het oogenblik waarop het koken begon werd genoteerd en met het wegzuigen van lucht en het toevoeren van koud water in den koeler hegonnen. In den regel werd gedurende de eerste periode van het koken slechts een klein luchtledig gemaakt, opdat er met de sapdampen g»en sap zou medegesleurd worden, hetgeen overigens dooi' het aanbrengen van den 'deflegmator zooveel mogelijk voorkomen werd. Op het einde van het koken werd het luchtledig ver hoogd. Wij kunnen hier niet alle proeven beschrijven en nemen uit <le gfoote onderzoekingen een daarvan als voorbeeld : Proef No. 22. Het verkoken van een alcalisch gemaakte raffi nade-oplossing. Er werd 500 Gr. van een oplossing afgewogen, welke 49,783% (49,798) suiker bevatte; er werden dus in het geheel '248,915 Gr. (248,990) voor de proef gebruikt (zie tabel 2). De proef was na 3 uur en 15 minuten afgeloopen. Het gewicht van de op kristal ingekookte massa bedroeg 263,1(5 Gr. dus werd zij tot 94,3 B. ingedikt. Deze vul massa werd in water opgelost, de oplossing gewogen en daarna onderzocht. G «wicht der oplossing 507,060 Gr., reactie zwak alcalisch, het brüdenwater neutraal, het indampingsresidu van het brüden water, dat 235,8 Gr. woog, bedroeg slechts 3 m.Gr., zoodat een onbeteckenend suikerverlies, door het medesleuren met de sap dampen, had plaats gevonden. Bepaling der polarisatieverliezen. Het oorspronkelijk in een droge kolf van 100 c.M 3 . inhoud afgewogen en na toevoeging van 0,5 c.M*. loodazijn en i c.M'. aluinoplossing tot de streep aange vulde sap polariseerde bij een hoeveelheid van 41,601 Gr. sap (gemiddeld in 10 aflezingen): waarnemer A 79,507, overeenkomende met 46,783% » B 79,532 » » 49,778 » Het verko »kte sap in dezelfde kolf gewogen, polariseerde bij 41,510 Gr. op 10) c.M*. on Ie: 1 toevoeging van. dezelfde hoeveel heden van het ontkleuringsmiddel : Direne uiededuolingen 937 waarnemer A 78,313, overeenkomende met 49,143% » B 78,283 » » 49,t25» suiker. Voor ile proef werd polarisatiesuiker genomen : A 248,915 Gr., na het verkoken gevonden 2 49,18'.) Gr. B 248,990 » id. id. 249,093 » Op 100 deelen polariseerende suiker weid dus een toename geconstateerd, bij A van 0,111 en bij B van 0,041. Tabel 2. 938 Üivemo mededeelingen Tabel 3. 939 ftlTcrs» meileileelin^.ri 940 birerse mededeelinffeti. Op dezelfde wijze werden alle proeven ten uitvoer gebracht, waarvan de resultaten in tabel 3 vereenigd zijn. Beschouwt men die uitkomsten nader, dan ziet men : 1. Hij de dunsappen (I —5) veroorzaakt het verkoken een kleine toename of vermindering van de polarisatie; een grootere toename is bij de proeven 3 en 4 merkbaar, toen de sappen zonder luchtledig verkookt en slechts weinig ingedikt werden. Vooralsnog kan uit deze waarnemingen de oorzaak van dit verschijnsel niel verklaard worden. 2. Om de verhouding van raffinadeoplossingen bij het ver koken na te gaan, werd een reeks proeven met zwak alcaliscbe ralïïna met een suikergehalte van 10—12%, 31) — 31 %. 3Ü— 40 %en 50 —55% uitgevoerd en voorliet verwarmen nu eens een waterbtd dan weer een oliebad gebruikt. Er werd wederom, namelijk bij dunne oplossingen, een kleine toename in polarisatie geconstateerd, die bij de 30—'M % -ige op lossingen liet grootst \va = . Polarisatie verliezen konden slechts bij uitzondering vastgesteld worden en wel in die gevallen, waarin de oplossing tot vulmassa verkookt en deze sterk ge iroogd werd (proe ven 17, l 2ü, 27 en 28). Dit zelfde verschijnsel trad op bij het verko ken van het uit vulmassa bereide sap (proeven 29 en 30). 3. Het eigenlijke verdampen der dunne suikeroplossingen ging Diterse rtierledeelin<rotl 941 bij drtze proeven van geen merkbaar verlies vergezeld. Inde prac tijk, waar het verdampen in het begin onder verhoogden druk plaats heeft (4 — eff'et) is de mogelijkheid van een grooter suiker verlies niet buitengesloten. 4. Proeven omtrent den invloed van hoogere temperaturen e\ verhoogden druk op de suikerontleding. Dat hoogere temperaturen en verhoogde druk een belangrijken invloed op de suikerontleding en de polarisatieverliezen hebben, blijkt uit de resultaten, welke bij het verhitten van dunsap en van vul massaoplossingen in een door chloorcalcium verwarmde auto claaf (papiniaansche pot) verkregen werden. De hierop betrekking hebbende cijfers zijn in tabel 4 opgenomen. De geconstateerde verliezen zijn twee tot drie maal grooter dan die, welke Uekzfelo bij rallinadeoplossirigen govouden heeft. Ook werd opgemerkt, dat voor elke suikeroplossing een be paalde grens bestaat, tot aan welke de verliezen onbeduidend blij ven, daarna echter snel toenemen. Zoolang de oplossing alcalisch is, wordt de suiker slechts langzaam ontleed; zoodra echter de al caliteit door de ontledingsproducten der suiker geneutraliseerd en de rtactie der oplossing neutraal of zwak zuur is, heeft er een snelle ontleding plaats. Als bewijs hiervoor volgen bierde uitkomsten van eenige proc \<n met dunsap en een uit vulmass-a bereid sap, dat ineen auto klaaf «eduiende '2 uren in een chloorcalciumhad verhit werd. T,\ rei, '» 942 nWsi'ge me(ieileelin»efl De polarisatieverliezen van het gedurende twee uren gekookte dunsap met L' 2,3 Br. , 11,03 pol. en 89, b' zuiverheidsquotiënt be droegen: Temperatuur Verlies op 100 deelen Iteaetie van van liet pol. suiker gedurende liet sap na bad sap 1 uur liet koken. A B gemiddeld 116-119 115-110 0,549 0,486 0,49 i neutraal 124-126 119-120 1,133 1,222 1,178 zwak zuur 115-110 li:j-H7 0,526 0,448 0,487 alcalisch 125-128 120-122 1,520 1,540 1,530 neutraal id. id. 1,814 1,858 1,830 zwak zuur Hier treedt de invloed der alcaliteit en der temperatuur op de vermindering in polarisatie en dus ook op de saccharose-ontleding duidelijk te voorschijn. Het is een algemeen bekend feit, dat gedurende sommige cam pagnes de beetwortelsappen belangrijk in alcaliteit achteruit gaan; bij zulke sappen heelt, wanneer zij bij hoogere temperatuur en onder druk verdampt worden, een vermindering der alcaliteit tot neu trale, eventueel zwak zure reactie plaats, waardoor de voorwaarden voor een belangrijke saccharoseomzetting gegeven zijn. Uit de tot nu toe genomen proeven kunnen de volgende be sluiten getrokken worden: 1. Bij het verhitten van sappen zonder druk hebben geen groote polarisatieverliezen plaats, wanneer het verwarmen niet lang duurt en de sappen alcalisch zijn; de grootte der verliezen stemt met de door Hkrzfkld gevonden cijfers overeen. '1. Verdunde sappen ondergaan bij het verhitten een grootere ontleding dan geconcentreerde. 3. Het verdampen der sappen in het luchtledig gaat met geen merkbaren invloed op de polarisatieverliezen gepaard, uitgenomen in die gevallen, waarin het verkoken tot volkomen uitdroging voortgezet wordt en het bad een hooge temperatuur bezit. In de practijk doet dit geval zich voor bij het overmatig uitdrogen van vulmassa's en verdient de/.e waarneming, dat daarmede reken schap gehouden wordt. 4. Het verkoken van het sap bij hoogere temperatuur en onder druk veroorzaakt grootere polarisatieverliezen. Ber, d. Versuchsstation f. Z. in Prag 1897 11, blz. 71. Divono meJedueliagen 943 Volgens het verslag van het Oostenrijksch consulaat Ie Genua over de ontwikkeling der suikerindustrie in Italië verwacht men een belangrijke verandering in de proiuctieverhoudingen van de Italiaansche beetwortelsuikerindustrie, die op den invoer van ruw sniker uit het buitenland, vooral uit Oostenrijk-llonganje, niet zonder invloed kan blijven. Het plan oin ook in Italië beetwortelen in het groot te ver bouwen en de bietsuikerindustrie zoo te ontwikkelen, dat de jaar lijksche behoefte van 80000 ton suiker door de binnenlandsche productie kan gedekt worden, is reeds van ouden datum, en de vele proeven, welke men met het verbouwen van beetwortelen in verschillende streken van Itilië genomen heeft en die min of meer bevredigende resultaten opleverden, dateeren reeds van voor 1870. Niettegenstaande blijft de bietsuikerproductie zich tot nu toe bin nen enge grenzen bewegen en afgezien van het ontbreken van on dernemingsgeest en initiatief in het algemeen, moet de oorzaak daarin gezocht worden, dat men zich door do eerste treurige erva ringen met het oprichten van ruwsuikerfabrieken in het land op gedaan, iieheel ontmoedigen liet, doordat men langen tijd de oor zaak van het mislukken overal eerder meende ie vinden, dan daar waar liet feitelijk gezocht moest worden, n.l. in het gebrek aan practische kenni bij het oprichten der fabrieken, bij de keuze van de plaats, in de regeling van het bedrijf, enz. Omtrent de juistheid van deze opvatting laat de lijdenegeschie denis der eerste Italiaansche ruwsuikerfabrieken: 1 in Anagni in 1870 in werking gebracht, 1 in Rieti en l in Osa sinds 1872 en 1 in Sari Martino sedert 1882 in werking, niet den minsten twij fel over. Nauwlijks in werking, werd de fabriek in Anagni, district Frosine, provincie Rome, in een onvruchtbare, ongezonde, weinig bevolkte streek, spoedig weer gesloten, terwijl de overige fabrieken onder de onge'ukkigste verhoudingen nog een reeks jaren door sukkelden, tot o)k zij door liet zelfde noodlot getroffen werden: de fabrieken in San Martino en Cesa, prov. Caserta, werden in het jaar IBBt> definitief opgegeven en de fabriek in Rieti in 1885 gesloten, om echter in het daarop volgende jaar na ingrijpende veroeteringen en plaatsing van nieuwe maehineriën, en nu onder leiding vtn deskundigen heropend te worden. Van dit oogenblik af werden de uitkomsten met de fabriek in Rieti verkregen steeds gunstiger; deze onderneming, de eenige ruwsuikeria- Divans ïuudedeeliiigen. 944 briek, die gedurende de jaren 1887—18)0 in Italië werkte, kon haar proiuctie gedurende dit tijdsverloop van 121 ton (1887) tot 788 ton (1890) verhoogen. D j ze gunstige ontwikkeling gaf aanleiding, na voorafgaande proeven met de bietaanplantingen, tot het oprich ten van een tweede ruwsuikerfabriek in Savigliano, die in 1891 geopend werd en zich tot nu toe in uitstekende omstandigheden bevindt. Voor de ruwsuikerproductie der beide fabrieken in Hieti en Savi gliano, welke tot de campagne 1897/98 de eenige in werking zijn de fabrieken waren, worden de volgende productiecijfers op gegeven. Campagne K iet i Sivigliano Totaal 1888—1889 444 — 444 ton 1889-1890 (528 — 628 1890-1891 787 — 787 1891—1892 1102 470 1572 1892-1893 727 888 1065 1898—1894 829 327 1156 1894—1895 1488 602 2090 1895—1896 1968 672 2640 1896-1897 1705 594 2299 Ondanks de /eer bevredigende resultaten van deze beide fa brieken, zijn toch na de oprichting van die in Savighano zes jaren vei'loopen voordat tot het bouwen van nieuwe fabrieken besloten werd, hetgeen door bet toemalig beerschende vergaande wantrou wen van Italiaansche kapitalisten tegen industrieele ondernemingen verklaard wordt. Eerst in de campagne 1897 —1898 werden twee nieuwe ruwsuikerfabrieken opgericht nl. 1 in Legnano, prov. Verona en 1 in Sinigaglia, prov. Ancona, in de laatste provincie bevindt zich een reeds sedert langen tijd buiten werking gestelde raffinaderij van de maatschappij Ligure-Lombarda; deze raffina derij werd in een ruwsuikerfabriek herschapen. Vier ruwsuikerfabrieken hebben dus gedurende de campagne 1897—1898 gewerkt en produceerden: Rieti 2813 ton Savigliano 1261 » Legnano 669 » Sinigaglia 481 » terwijl zij in staat zijn om resp. 10000, 2000, 1000 en 3000 ton af te leveren. I)iver«e mcdedeelinjten 945 De totale ruwsuikerproductie van Italië bedroeg dus in de laatste campagne 5224 ton. Het is niet onmogelijk, dat de pro ductie binnen kort belangrijk zal toenemen en op de hoogte van het binnenlandsche verbruik zal stijgen. Een maatschappij met een kapitaal van f 7,290000 heett zich gevormd met het doel suikerfabrieken te bouwen en te exploiteeren. Niet zonder invloed op een zoo snel mogelijke uitbreiding der Italiaansche beetwortelsuikerindustrie is verder bet inzicht, dat on tegenzeggelijk iets moet gedaan worden om den verderen ondergang van den landbouw in Italië te voorkomen en aan de grootendeels in armoede verkeerende arbeidersklasse gelegenheid te geven hun toestand eenigszins te verbeteren. Prager Zuckermarkt 1898, blz. 489. De lang verwachte bepalingen omtrent den invoer van saccha rine voor Oostenrijk-Hongarije zijn op 20 April afgekondigd. Hier door wordt de invoer van methyl-saccharine, sucrol, zuckerin,dul cine, kristallose, verder saccharine bevattende stropen onvoorwaar delijk verboden. Veroorloofd is de invoer van saccharine en saccharine bevat tende preparaten alleen voor apothekers, drogisten en groothande laren in chemicaliën, waarvoor zij echter een vergunning moeten hebben. Verboden is verder het gebruik van saccharine, saccharine prepnraten en dusdanige kunstmatige zoetmakende stoffen, voorde bereiding van levensmiddelen, verder het verkoopen van levens middelen, die met saccharine vermengd zijn en van saccharine zelf. Hiervan is buitengesloten het gebruik van deze stof in medicamen ten en het afgeven aan particulieren op voorschrift van een geneesheer. Bijzondere bepalii gen zijn ook gemaakt voor hospitalen, sanatoria enz. Deutsche Zuckerindustrie 1898, blz. 574. Prof. Dr. A.. Ma.yer zegt over de beinestingswaarde der zoo genaamde kaliasch het navolgende: Sinds enkele jaren wordt in Nederland, en vooral in den op landbouwgebied zoo vooruitstrevenden achterhoek, gebruik ge maakt van eene meststof, die onder den naam van Kaliasch ver hinlell wordt. Reeds in het begin van 189 i werd van deze meststof Divcrsü medeileelingen 946 door mij in het openbaar gewag gemaakt (Landb. Weekblad No. 3) en ondertusschen schijnt het gebruik ervan niet onbelangrijk te zijn toegenomen. Over de origine dezer meststof was het in den be ginne moeilijk vertrouwbare gegevens te verzamelen, aangezien geheimhouding in de bedoeling lag der in den handel betrokken kooplieden. Eerst nu zijn wij in staat, daaromtrent iets met zekerheid mede te deelen. Het hoofdbestanddeel, wat de waarde aangaat, dezer meststof is de kali, zooals reeds door den naam is aangeduid. Maar dit bestanddeel is in vrij afwisselende hoeveelheden aan wezig, zoodat het product volgens gehalte aan dit bestanddeel ver kocht wordt en geen vasten prijs per K. G. bezit. Het gehalteraat namelijk op en neer, enkele partijen van extreme samenstelling er buiten gelaten, tusschen de 6 en de 15%. Ook overigens is het product meermalen door ons onderzocht en zijn de volgende bestanddeelen daarin gevonden '). i Vocht 0,4 - 0,8 pCt. Gloei verlies 0,1 — 1,6 » Koolzuur 1 » Kiezelzuur 7,(5 — 20,2 » Phosphorzuur 0,4 — 0,7 » Zwavelzuur 4,9 — 8,6 » Kali 6—15 i Kalk 18,0 — 18,9 » Magnesia 2,7 — 6,3 » Uzeroxyde en 15,7 — 18,0 » Mangaan oxyd ti Ie 10,1 » dus nog tamelijk uiteenloopende cijfers, zooals ook het uiterlijk van het product soms aanmerkelijk verschilt, en soms uit een meer wit- dan weer uit een meer grijsachtig poeder bestaat. De samenstelling leert echter dit met groote duidelijkheid, dat de bemestingswaarde geheel en al van het gehalte aan kali afhan kelijk zal zijn. liet gehalte aan phosphorzuur is niet noemens waardig en de kalk zal zonder twijfel onder omstandigheden b\jdragen tot de mestende werking, maar in deze werking gemak kelijk vervangen kunnen worden door goedkoope kluitkalk, zoodat hieruit toch geen belangrijke waarde ontstaat. Bij het bepalen der waarde volgens het kali-gehalte deed zich nu echter de volgende moeielijkheid voor Het bleek spoedig, dat ') Het chloorgolialte »erd er niet afioniWljjk bepaald. Maar door kwalitatieve reaotie kan men er zica van overtuigen, dat dit zeer gering is. Diverse mededeel ingen 947 het in water veel minder oplosbaar was dan in verdund zuur, terwijl het bij kaïniet en andere Stassf'urter zouten, in welken vorm wij gewoonlijk de kali koopen, geheel en al onverschillig is, of men tot oplossing water gebruikt ol het zooeven genoemde meer energisch werkende reagens. Deze omstandigheid maakte het wen schelijk, dat men zich eens op de hoogte stelde van de bemestingswaarde van de kali in het product in kwestie. Voor dat doel staat ons de reeds meermalen ook door ons gebruikte Wagner'sche methode van bemestingsproe ven in metalen potten ter beschikking, die zeer beslist de vraag beantwoordt naar de meer of mindere beschikbaarheid van eene planten voedingsstof in den een of anderen vorm, ofschoon het eenigs zins moeilijk is, daaruit direct waardeverhoudingen af te leiden. In het volgende zal van een onderzoek, dat aan het proef station te Wageningen in deze richting in het jaar 1F97 werd verricht, verslag worden gedaan. 6 Wagner'sche potten, die ongeveer 25 K. G. aarde konden bevatten, werden in het voorjaar '97 met onvruchtbare aarde (onbe bouwd diluviaal zand) gevuld en voor de stikstof en phosphorzuur, en verder voor zwavelzuur, kalk enz. bemest met 6 Gi. zwavelzure ammonia en 12 Gr. Tomasphospbaat elke pot: bovendien pot 4 en 2 met geen bijvoeging van kali; 3en 4 » 1,6 Gr zuiver chloorkalium; sen 6 » kaliasch van 13 % en met 1,6 Gr. keukenzout. Het keukenzout werd aan de laatstgenoemde twee potten toegevoegd, om geen belangrijk verschil in chloor met de '2 voor afgaande potten te hebben. Daarna werd met uiterst kaliarm pompwater begoten en elke pot met '25 roggekorrels bezaaid, die later op '20 planten werden uitgedund. Volgens berekening stond dus voor telkens '20 planten uit de bemesting ter beschikking: Stikstof Phosphorzuur Kali in pot 1 en '2 1,22 Gr. 1,74 Gr. 0 Gr. » » 3en 4 1,22 » 1,74 » 1,01 » » » sen 6 1,22 » 1,80 » 1.04 » Aan kali werd hierbij in rekening gesteld, hetgeen doorkoken met zoutzuur van 5% in oplossing kan worden gebracht 1 ), wat bij de „kaliasch' 13% bedroeg. Het watergehalte werd tijdens de vegetatie om de 2 dagen (bij groote warmte ook vaker) volgens gewoonte zoo geregeld, dat '). Zooal» knlibepalingen in aarde ten onzent worden gedaan. Diverse mededelingen 948 gemiddeld ongeveer de helft van die hoeveelheid aanwezig was, die door de natuurlijke watercapaciteit kan worden vastgehouden, ter wijl de potten onder een glazen dak geplaatst en zoo tegen regen beschut waren. Enkele afstervende planten werden door nieuwe vervangen, zoo dat er voor gezorgd was, «lat het getal planten in de verschillende potten nagenoeg gelijk was "), en overigens zoo gehandeld als bij der gelijke proeven gewoonte is en in mijn opstel over de bemestingswaar de van cambresisphosphaat in dit tijdschrift kan worden nagelezen. Volgende aanteekeningen zijn wellicht nog van beteekenis voorde beoordeeling der proef. Bemest werd 19 Maart,de rogge (natuurlijk zo merrogge) gezaaid op 26 Maart. Reeds 20 April weid in de potten 3 tot b' een veel betere stand van het gewas waargenomen dan in pot 1 en 2, Huk bleken toen de planten in 3 en 4 reeds beter dan in 5 en ti, en zoo bleef het den geheelen zomer, tot dat op 14 Juli in bijna rijpen staat geoogst werd. De oogst en analyse-resultaten zijn de volgende: Pot. Droge planteti Daarin asch Kali massa. absoluut, percentisch. absoluut, percentisch. 1 53 Gr. 2,99 Gr. 5,4 pet. 0,35 Gr. 0,00 2 UI » 3,05 » 5,0 » 0,37 » 0,60 3 139 b 5,4 » 3,9 ? 1,5 » 1,08 4 140 » 4,9 » 3,5 » 1,3 » 0,92 .-> 119 » 4,9 » 4,1 » 1,0 » 0,85 6 121 » 4,5 » 3,7 » 1,0 » 0,83 Neemt men steeds de 2 gelijk behandelde potten, die over het algemeen zeer goed overeenstemmende resultaten hebben ge leverd, bij elkander, dan is dus het resultaat: Proefondervindelijk kali beschikbaar; uit den grond (pot len 2) 0,36 Gr. uit chloorkalium (pot 3 en 4 — pot 1 en 2) 1,04 » uit kaliasch (pot 5 en 0 — 1 en 2) 0,64 » Het is merkwaardig, hoe het op een na laatste cijfer met het geen aan kali volgens berekening beschikbaar is geweest overeenkomt. In chloorkalium namelijk 1,01 Gr. d. w.duszeggen.dat al de kali, die in dien vorm aanwezig was, in de plant is overgegaan . Natuurlijk is dit niet letterlijk juist. Een volledig kwantitatief overgaan van een voedingsstof in een gekweekte plant behoort tot de groote uitzonderingen, en in waarheid zullen de onder den in- *). Klein» afwijkingen in het getal bederver overigens by deze proeven bet resultaat nog geenszins, ornaat een kleiner getal plunten iu dezelfde ruimte des te hurder grotit. hivölbe iiietitjtletilillgeii 949 vloed der betere voeding beter ontwikkelende planten ook van de weinige kali, die in be-chikbaren toestand in den grond aanwezig was, iets meer in oplossing hebben gebracht, dan in de potten zonder kalibemesting. Maar het nagenoeg volledige overeenstemmen der cijfers maakt het toch boog-t waai schijnlijk, dat dit aandeel niet zeer groot ge weest, kan zijn, want dan zoude het verschil van het plus uit grond en het minus, dat van de bemesting niet in de plant is overgegaan, zich vermoedelijk niet tot zulk eene kleinigheid reducteren en fei telijk eene compensatie tot stand kimen. Maar ook, mocht deze onderstelling niet geheel juist zijn, dit schijnbare volle iige physi 'logische ~rendement" van kali in chloor kalium bewijst dan toch, dat deze vorm uiterst bevredigend heeft gewerkt, omdat een groot gedeelte (laten wij staan 75 of als zoodanig in de plant is overgegaan en dit gedeelte de plant zooveel krachtiger heeft gemaakt, dat zij van natuurlijke bronnen van voeding een ruimer gebruik heeft gemaakt en kan in elk ge val dienen als een zeer juist punt van vergelijking met andere meststoffen, waarvan (of onder den invloed waarvan) minder kali in de plant is overgegaan en tengevolge waarvan dus de gezame lijke plantenprodnctie minder is geweest. I)it rendement nu van de geoog-te kali tegenover de toege diende is bij de proeven met kaliasch zeer veel ongunstiger dan bij het zuivere kalizout, althans indien men het in 5% zoutzuur oplosbare ais uitgangspunt kiest. Gegeven was l,oi Gr. en geoogst werd gemid deld 0,04 (ir., dat is dus 02%. Maar ik kan dadelijk hieraan toe voegen, dat de rekening even goed sluit als bij het zuivere kalizout, indien men slechts het in water oplosbare gedeelte in rekening stelt. Van de 13% kali in het product in kwestie aanwezig bleken namelijk 7,<5% in water oplosbaar te zijn. Met 8 Gr. kaliasch werd elke pot bemest. Derhalve stond 0,624 Gr. oplosbare kali ter be schikking, hetgeen even volledig sluit met de kaliopbrengst der planten in de potten 5 en 6 (0,64 Gr.) gemiddeld, als het totaal aan kali gegeven in den vorm van choorkalium met de kaliop brengst in de potten 3 en 4. Indien men derhalve in beide geval len de in water oplosbare kali tot grondslag der berekening kiest, zoo is het resultaat betzelfde, daar in chloorkalium het totale gehalte aan kali tevens in water oplosbaar is. Met andere woorden. De beschikbaarheid van de kali in het product, waarvan de bemestingswaaide in deze proeven moest 950 Diverse mededeelingeD worden vastgesteld, valt samen met de in water oplosbare kali en het moeilijker oplosbare gedeelte heeft althans in het eerste j iar geen bemestende werking vertoond. De meest rechtvaardige maat staf, om de waarde der kaliasch vastte stellen zou althans volgens deze proeven zijn de in water oplosbare kali te bepalen en naar evenredigheid daarvan den prijs vast te stellen. Het is merkwaardig en geeft een hoogen dunk van de fijn gevoeligheid der praktijk, die de prijzen bepaalt naar veelvoudige ondervinding, dat de kaliasch tegenwoordig (dus vóór het doen van eene wetenschappelijke proef) wordt, betaald wel volgens per centen van de in zoutzuur oplosbare kali, maar dat dit gehalte berekend wordt tegen 14 a 15 cents per K.G. terwijl voor kali in Stassfurter zouten gemiddeld wellicht '21 cent betaald wordt. Deze verhouding komt vrij wel overeen met de verhouding van 7,8: 13, in water oplosbare kali : in zoutzuur oplosbare kali in het door ons nader onderzochte product. Dat door ons gedane onderzoek kan dus wel tot bevestiging van het oordeel der praktijk over de meststof in kwestie dienen, en men zal voorloopig kunnen blijven voortgaan de kali in dit product met ruim 60 percent van den prijs van kali in de Stass furter zouten in rekening te stellen, wellicht ook met 2/3 van dezen prijs, de nawerking van de moeilijker beschikbare kali eenigszins in aanmerking nemende. Practischer zal het echter zijn de prijs berekening volgens in water oplosbare kali in te voeren, vooral omdat de verhouding van dit tot het totaal gehalte aan kali niet altijd vast zal zijn. Het doel dezer mededeeling is onder andere ook meststofhandelaren, die dit product verkoopen op deze mo gelijkheid attent te maken en evenzoo de verbruikers, die wellicht veiliger doen deze wijze van berekening van hunne leveranciers te ei~chen, dan schijnbaar goedkooper producten van hooger gehalte te koopen, waarbij echter het bruikbare gedeelte van dit hooger ge halte vermoedelijk eenigszins afwisseld en dus onzeker is. Voor het in water oplosbare gedeelte kan men dan voorloopig gerust denzelfden prijs betalen als voor kali in de Stassfurter zouten. Voor sommige doeleinden zal deze meststof aldus berekend, zelfs te verkiezen zijn boven deze zouten. Het kalkgehalte en de alkalische reactie maakt haar even als houtasch bijzonder geschikt voor veen achtige en zure gronden en weilanden, terwijl de zouten de voor keur verdienen, indien men van de natron-en magnesiazouten denkt te profïteeren, waaraan deze zoo rijk zijn. Diverse mededeelingen 951 Eindelijk verdient deze „asch" de voorkeur liij aardappelen, labak en andere „chloorvijandige" gewassen en is deze mogelijk heid van eenig gewicht, aangezien Stasslurt nog altijd bij levering van ruwe zouten, die in prijs gelijk staan met ons product, geen beperkt chloorgehalte wil garandeeren. Overigens geelt het resultaat der gedane bemestingsproef slechts ttll weinige opmerkingen aanleiding. De i rdere productie van planten massa duur de bemesting staat in eene eenigszins andere verhouding dan liet kaligehalte, dat beschikbaar bleek te zijn. De gemiddelde opbrengst van : pot I en 2is 57 Gr. » :! en 4 is 139,5 » » 5 en ('• is 120 » derhalve de meerdere opbrengst: in pot 3 en 4 is 82,5 Gr. » » 5 en 6 is 63 » en dit laatste is 70% van het eerste. Deze verhouding is overigens alleszins rationeel en wordt bij elke bemestingspn el' waargenomen. Hoe minder van een voedingsstof, die in ontoereikende hoe veelheden gegeven wordt, aanwezig is en van welke de grootte van de opbrengst afhankelijk is, des te grooier is haie werking op de producten. Men ziet dit ook daaraan, dat in alle drie gevallen, de onbemeste potten medegeiekend, het peicentiseh gehalte aan kali des te kleiner is, hoe minder kali beschikbaar was: In pot I en 2 0,63 pet. » » 3en 4 1,00 » » » 5 en 6 0,84 » hetgeen zoo beschouwd zeer natuurlijk schijnt, maar toch aan den anderen kant niets anders is als de omktering der stelling van de relatief' grootere bemestende werking van zuinige gitten van voe dingsstoffen. Wat eindelijk de origine der kaliasch aangaat, zoo hebben mijne, inf'ormatiën, die in den beginne (om reden der door de be trokken handelaren geheimhouding) opgroote moeielijk heden stuitten, eindelijk tot de volgende resultaten geleid. Uit het bekende kalirijke residu der suikerfabrieken, de zoo genaamde melasse, wordt wel eens koolzure kali gefabriceerd, daarbij blijft weer een restant over rijk aan kooldeelen (alkomstig Diverse mededeellngetl 952 van ilc onvolledige verbranding der melasse), en aan zwavelzure kali. Dit koolstofrijke residu wordt, volgens de opgaven die ik mocht ontvangen, gebruikt bij de staalfabri kat ie volgens het proces Siemens-Martin, om aan het ontkoolde ijzer weder zooveel kool stof toe te voeren, als voor de constitutie van staal noodig is. Hij deze staalfabrikatie ontstaat nu natuurlijk evenals Lij die van Bessemerstaal oene soort, van aseii of brosse sintels, die uit den aard dtv zaak kal ir ijk moet zijn, maar tevens uit het ijzer ijzer uxyde en mangaanoxydule heelt opgenomen en soms ook rnel den magneet aan te toonen deeltjes metalliek ijzer bevat. Volgens opgave van anderen woi den ook afvalstoffen uit de fabri katic van zuringzuur voor hetzelfde doel bij de staalfabrikatie gebruikl en zouden ook de asclisoorten, die bierbij ontstaan (vermoedelijk met een minder groot kaligehalte) als kaliasch in den handel komen. Wat hiervan ook overigens waar moge zijn, in elk geval bezit, de landbouw in het afvalproduct in kwestie eene grondstof, die zoowel in de praktijk als door onze proefnemingen zeer bruikbaar is gebleken om de plant van kali te voorzien en die dus de bij zondere studie waard was, waarmede wij in dit jaar zijn begonnen en waarover bier verslag werd uitgebracht. Landbouwkundig tijdschrift 1898, blz. 21. Eenigen tijd geleden deed O. Laxa 0 mededeeling omtrent een thermophilen bacillus. die hij in het schuim van naproduct vulmassa's had gevonden; hij onthield zich echter voorloopig van eenig besluit in noeverre deze bacillus de z. g. sekuiingisting der vulmassa's kan te voorschijn roepen. H. Claasskn houdt het echter, volgens zijn onderzoekingen omtrent de koolzuurontwikkeling (schuimLiisting of opstijging) der naproduct-vulmassa's. waai mede hij zich tien jaren geleden bezig hield, voor geheel onmogelijk, dat een organisme de oorzaak van dit verschijnsel kan zijn. Hoewel de onderzoekingen van Laxa in eene andere richting veel beloven, gelooft Ci aasskn niet, dat bierdoor de oorzaak der schuimgistii g verklaard zal worden, daar de koolzuurontwikkeling in die vulmassa's onder gelijktijdige vermindering der alkaliteit en somtijds zwakke inversie van suiker na het vullen der kisten, dus bij een temperatuur van ongeveer 80° C. optreedt en slechts zoo lang duurt als deze hooge temperatuur heerscht. l ) Zio Archief 1898 blz. 548 Dirarae madaiieeÜngeil 953 goed bevloeide velden bedraagt 30000 K. G. per H. A., die met f 3,20 per 100 K. G. betaald worden. De beetwortel bouw is de meest loonende cultuur in die streek. In het Noorden en in het Zuiden liggen nog 9 beetwortelsui kerfabrieken. De totale productie wordt geschat op 300000 ton bieten, welke k 2700 ton suiker produceeren. Deze wordt in den vorm van massa's, zonder door de handen der rafiinadeurs te gaan, tot een gemiddelde prijs van f 43 per 100 K. G. verkocht. De aanplant van suikerriet bepaalt zich tot een smalle strook aan de Oost- en Zuidkust. De hoeveelheid geproduceerde rietsui ker bedraagt 30% van de totale suikerproductie. Deutsche Zuckerindustrie 1898, blz. 108. Maanueujksch overzicht dek Regenwaarnemingen van het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java. Augustus 1898. Diverse medeJeelingen 955 Ke^eu-waarueiuingeii, Augustus 1898 956 Diveia«* mededeellngefl Marktbericht der Handelsvereeniging te Batavia, No. i 6. De invoer van geraffineerde suiker in Egypte gedurende de eerste drie maanden van het loopende jaar bedroeg 539900 K. G. waarvan: uit Oostenrijk 519700 K.G. » Frankrijk 12200 » » Engeland 2200 » i Turkije 500 » » Andere landen 5300 » Aan rietsuiker werd van 1 Januari tot 31 Maart uitgevoerd 28118 ton naar; Engeland en de Engelsche koloniën in de Middellandse e Zee 1,156250 K.G. Duitschland 15150 » » Frankrijk 2(53650 » » Italië 39i700 » i Turkije 2,010250 » » Andere landen 24,277700 » > De uitvoer aan melasse beliep 2269 ton, naar: Engeland en de kol. in de Mid. Zee 2253 ton. Italië 10 i Turkije 6 » Deutsche Zuckerindustrie 1898, blz. 932. Totaal Java-Suikerafschepingen van 1 tot 31 Juli 1898 NAAR ALLE HAVENS (TONNEN VAN IÜÜO K.G.) 958 Statistiek, oogst- en marktberichten, enz Europa, 7 September. Duitschland. Tegen het einde der vorige week begon de weersgesteldheid een geheel ander karakter te vertoo nen; de temperatuur daalde en er vielen enkele regenbuien, waar door de tegenstelling metde afgeloopen warme periode zeer groot was. Sedert eenige dagen is het echter weer droog en warm gewor den, hoewel de nachten nog vrij koel zijn. Gedurende de laatste week was de weersgesteldheid uitstekend, hetgeen van gunstigen invloed is geweest op de bieten, die wat de qualiteit aangaat be langrijk zijn vooruitgegaan. Ook de wortel is aan gewicht toege nomen, doch niet in die mate om een even groote bietproductie te doen verwachten ah het afgeloopen jaar; daarvoor zou veel meer regen in den laatston tijd moeten gevallen zijn, hetgeen ook het vroeg rijpen van de biet, waarvoor men in verschillende streken vreest, zon voorkomen hebben. Oostenrijk. In de eerste dagen van deze maand volgde op het warme, droge weer, dat zoolang geheerscht had, een weersgesteld heid gekenmerkt door lage temperatuur en regen, hetgeen echter een zeer nadeelige uitwerking had op de bieten, die reeds rijp begonnen te worden. Met bijna volkomen zekerheid kan aange nomen worden, dat de a. s. oogst bieten zal leveren met weinig sap, een hooge polarisatie, doch met een gering gewicht. In Frankrijk was de weersgesteldheid vrij warm, afgebroken door eenige regenbuien. De bieten gingen qualitatief eenigszins vooruit, quantitatief was bijna geen vooruitgang te bespeuren. In Busland viel een weinig repen, daar de temperatuur tevens daalde, werd hierdoor geen verbetering in den toestand der biet aanplantingen te weeg gebracht. Men ziet met verlangen nog meer regen tegemoet, daar door den steenharden grond het rooien der bietfn onmogelijk gemaakt wordt. Kolonién. In LoMsiina is de weersgesteldheid zeer gunstig, zoodat de verwachtingen bevredigend kunnen genoemd worden. Van Cuba zijn geen berichten van eenig belang ontvangen. De voorraad in de ') h>ofdhivens bedroeg op 2 Sept. 56510 ton, tegen HlO2 en 528 iO ton in de beide voorafgaande jaren. Op Trinidai, waar het aanvankelijk zeer droog was, vielen veririssehende regerbuien, die zeer veel goed deden aan het 1e veld staande riet. De berichten uit Egypte omtrent den stand van het riet luiden zeer gunstig. 959 Statistiek, oogßt- en marktberichten, enz l>e oogst in Queemlatld valt over het algemeen nier; dooi- den zachten winter heett het riet zich beter kunnen ontwikkelen dan gewoonlijk het geval is. Algemeen wordt er geklaagd over gebrek aan werkvolk. Van 1 Juni tot 30 Vlei werden afge scheept 64107 ton tegen 73710 ton en 62648 ton in de beide voor gaande jaren. Soerabaia, 12 Oetober. Na ons laatste bericht ging de markt weer eenigszins naar beneden en werden kleinigheden 11 — 14 tot / ö'/i afgedaan, welke prijs heden nog is te bedingen. Houders verkoopen echter slechts wanneer de suiker ter levering gereed is. Suikerverkoopen, oos;st 1898, tot en met 3 Oetober, voor zoo verre die bekend zijn geworden. 7,055000 pi kol totaal vorige lijst '2500 » Porrong f OH/40 H / 4 No. 11 —14 5000 » Waroe » » » 5000 » Soedhonu j » » ± 7000 » Asserabagoes rest 7 v.a.b » 15—17 5000 » Sedatie ö 5 / 8 » 11 —14 5000 » Bantool » »I' 2 en hooger 5000 » Tandjongtirto » » » + 0000 » Seloredjo rest » » 11—14 5000 » Ngoro » » » 5000 » Kloeraban Pleret o • » 5000 » Tjokro i »1 1 en hoogei 4000 s Pohdjedjer » » 11 —14 5000 » Tangoelangin » r> » ± 10000 » Tjomal rest 6''a »P 2 en hooger 5000 » Pleret i » 11—H 5000 » » » » ± 5000 » Pleret rent » » » + 2500 » » » » » 10000 » Ngoro » 0 3 / 4 » » 5000 » Pohdjedjer » » » Totaal 8,005000 pikol. 960 Statistiek, oogst- en marktberichten, *nz De krandjangs werden in den Oostmoessoen geregeld be goten. Het planten had plaats 28 September, het bemesten op 14 October, 11 November en 28 December. Vergeleken werden met elkaar: aanvankelijk bemeste en on bemeste planten; later, toen verschillende hoeveelheden mest toe gediend waren, onbemeste en bemeste met 1,96, 3,Wi2 en 5,88 Gr. stikstof in den vormvan zwavelzure ammonia, terwijl bij een paar seriën ook planten, waar de aarde met fijngehakt padistroo ver mengd was, i) werden onderzocht. Door een verzuim werden de bibit en het eerst genomen mon ster slechts ten deele onderzocht, zoodat hiervoor later eenenieuwe serie proeven moest genomen worden, die aan het slot van dit opstel zullen worden vermeld. Nog eene fout, die gemaakt werd, was het niet voldoende zuiveren der wortels, waardoor hieraan veel aarde bleef hangen. Dit was in het laboratorium wel bemerkt, maar mij niet medegedeeld, zoodat hierin eerst bij de planten van vier maanden oud verandering werd gebracht. Wel trachtten wij later bij de reeds fijngemalen monsters de aarde van de fijngemalen wortels te scheiden door slibben met chloroform, maar ook hierdoor kregen wij geen juiste cijfers. De stikstof werd volgens de Kjeldahlmethode bepaald door ver hitting met phosphorzwavelzuur en kwik en distillatie met zeer sterk alcalische zwavelnatrium. Het ruwvet werd gevonden door aetherextractie; de ruw vezel volgens de Weender methode (koken met \ x j°/ 0 zwavelzuur, 1 '/ 4 % kali, uitwasschen met kokend water, alcohol en aether); de asch is ruwasch; de stikstofvrije extractstoff'en werden uit het ver schil bepaald. Phosphorzuur en kali werden in de asch aangetoond volgens de gewone onderzoekingsmethoden. Ik Lat dus hieronder de analysecijfers van riet op verschillende leeftijden volgen 2 ) en in verband daarmede, de totale hoeveelheid der verschillende stoffen op verschillende leeftijden in de planten aanwezig. 1). Dit w»b gedaan, om te zien of het stroo hier ook de denitrificalie in de hond werkt*. 2). Elk cyfer il het gemiddelde uit minstens twee overeenkomende analyses, behnlve hij enkele bibits waarvan te weinig materiaal was. 962 J. D. Kobus. Voorloopig onde.zoek omhentde samenstelling ran rietop verschillenden leeftijd eu de opname Tan stikstof, phosphoizuur en kali bij verschillende bemest : ng. 'M rietplanten 5 weken ua het planten onderzocht. Onbemest. Samenstelling van het onderzochte monster. Planten. Wortels. Bibit. Asch 10,7 % 23,5 % 6,4 % Water 12,3 i 12,1 i 11,3 » Vet 3,1 » 1,3 » 1,3 » Ruwvezel '26,6 » 28,3 » 31,9 1 Kiwitachtigc stolfen ') 8,25 » 6,1 » 2,95 » Stikstofvrije extractstoffen 39,05 » 28,7 » 46,15 » 100— 100,— 100,— Kali 2,95 1,82 0,95 Phosphorzunr 0,45 0,44 0,13 Stikstof 1,32 0,98 0,47 Versch gewogen 1472,0 Gr. 539,0 Gr. 1514,0 Gr. Droog gewicht 319,1 » 88,0 » 291,0 » In % 21,68 16,33 19,22 Berekend op absoluut droge stof is dit: Asch 12,2 % 26,7 % 7,2 % Vet 3,5 » 1,5 » 1,5 » Ruwvezel 30,3 » 32,2 » 36,0 » Eiwitachtige stoffen 9,4 » 7,0 j 3,3 » Stikstofvrije extractstoffen 44,6 » 32,6 » 52,0 » 100,— " 100,— 100 — Kali 3,37 2,07 1,07 Phosphorzuur 0,51 0,50 0,15 Stikstof 1,51 1,11 0,53 terwijl totaal per plant geoogst werd: Planten. Wortels. Bibit. Asch 1,02 Gr. 0,61 Gr. 0,55 Gr. Vet 0,29 » 0,03 » 0,12 » Ruwvezel 2,49 » 0,73 » 2,73 » Eiwitachtige stolfen 0,78 » 0,16 » 0,25 » Stikstofvrije extractstofien 3,66 > 0,74 » 3,92 » Water 35,07 » 13,58 » 36,96 » Totaal droge stof 2,27 z 7,57 > Gewicht per plant 43,31 Gr. 15,85 Gr. 44,53 Gr. *). Het gehalte uaa eiwitachtige stoffen is verkregen, door het stikstofgehalte met 6,25 te vermenigvuldigen. j D. Kobus. Voorloopt onderzoek omtrent de samenst Hing van riet op verschillenden ipL-ttijd en de opname van stikstof, phosphorzuar on kali bij verschïllendu bemesting. 963 Planten. Wortels. Bibit. Kali 0,277 0,047 0,081 Phosphorzuur 0,042 0,011 0,011 Stikstof 0,1'24 0,025 0,040 of in percenten van het versche materiaal: Asch 2,4 3,9 1,2 Vet 0,7 0,2 0,3 Ruwvezel 5,7 4,6 6,1 Eiwitachtigo stoffen 1,8 1,0 0,6 Stikstofvrije extractstoffen 8,4 4,7 8,8 Totaal droge stof 19,0 14,3 17,0 Water 81,0 85,7 83,0 Kali 0,64 0,30 0,18 Phosphorzuur • 0,10 0,08 0,025 Stikstof 0,29 0,16 0,09 Van deze drie laatste bestandieelen werden dus in het geheel geoogst: Kali. Phosphorzuur. Stikstof. Per plant met bibit 0,405Gr.=0,391%j0,065 Gr. = 0,063% 0,189 Gr. = 0,182% » » zonder » 0,324 » =0,548 » 10,054 » =0,091 » 10,149 » =0,252 » 9 Ilietplanten, 7 weken na het planten onderzocht. Samenstelling der onderzochte monsters. Onbemest. Bemest (0,98 Gr. stikstof). Planten. Wortels. Bibit. Planten. Wortels. Bibit. Asch 10,7% 21,5% 6,5% 12,1% 24,3% 7,3% Water 13,8 » 13,4 » 13,9 » 13,3 » 13,0 » 13,8 » Vet 2,4 » 1,1 » 0,8 » 2,1 » 0,7 » 0,8 » Ruwvezel 27,3 » 28,6 » 27,1 » 24,0 » 25,0 » 27,9 » Eiwitachtige stoffen 5,9 » 4,6 » 2,1 » 8,9 » 7,2 » 3,7 » Stikstof vrij e extractstoffen 39,9 » 30,8 » 49,6 » 39,6 » 29,8 » 46,5 » 100,- 100,— 100,— 100,— 100,— Kali 2,19 1,33 0,67 2,72 1,53 0,95 Phosphorzuur 0,45 0,35 0,09 0,45 0,42 0,12 Stikstof 0,94 0,74 0,33 1,42 1,12 0,59 964 J. D. Kobus. Voorloopig onderzoek omtrent de samenstelling van riet op verschillenden leeftijd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali bij versohillende bemestiug. Onbemest. Bemest. Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bibit. Verschgewogen 853 Gr. 588 Gr. 427 Gr. 1514 Gr. 615 Gr. 361 Gr. Droog gewicht 155,8 » 96,2 » 81,2 » 299 » 102,2 » 77,3 » In % 18,27 16,36 19,00 19,75 16,63 21,40 Berekend op absoluut droge stof is dit: Asch 12,4% 24,8% 7,6% 14,0% 27,9% 8,5% Vet 2,8 i 1.3 » 0,9 » 2,4 » 0,8 » 0,9 » Ruwvezel 31,7 » 33,0 » 31,5 » 27,7 » 28,7 » 32,4 » Eiwitachtige stoffen 6,8 » 5,3 > 2,5 » 10,3 » 8,3 » 4,3 » Stikstofvrije extractstoffen 46,3 » 35,6 » 57,5 » 45,6 » 34,3 » 53,9 v 100— 100,— 100— 100,— 100,— 100,— Kali 2,54 1,54 0,78 3,14 1,76 1,10 Phosphorzuur 0,52 0,40 0,10 0,52 0,48 0,14 Stikstof 1,09 0,85 0,38 1,64 1,32 0,68 terwijl totaal per plant geoogst werd: Asch 1,85 Gr. 2,30 Gr. 0,59 Gr. 4,02 Gr. 2,76 Gr. 0,63 G Vet 0,42 » 0,12 > 0,07 » 0,68 » 0,08 > 0,07 » Ruwvezel 4,73 » 3,06 » 2,44 » 7,97 * 2,84 i 2,39 » Eiwitachtige stoffen 1,02 » 0,49 » 0,19 » 2,96 » 0,82 » 0,32 » Stikstofvrije extractstoffen 6,91 > 3,29 » 4,47 > 13,15 » 3,38 » 4,00 • Totaal droge stof 14,92 » 9,26 » 7,76 » 28,78 t 9,88 » 7,41 » Water 79,86 » 50,07 » 39.68 » 139,42 » 58,45 » 32,70 » Gewicht per plant 94,78 » 65,33 » 47,44 > 168,20 » 68,33 » 40,11 » Kali 0,379» 0,142» 0,060* 0,904» 0,174» 0,081» Phosphorzuur 0,078» 0,037» 0,008» 0,150» 0,048» 0,010 b Stikstof 0,164» 0,078» 0,030» 0,474» 0,131» 0,051» of in percenten van het versche materiaal: Asch 1,90 3,52 1,24 2,39 4,04 1,56 Vet 0,42 0,18 0,15 0,41 0,12 0,17 Ruwvezel 4,99 4,68 5,15 4,74 4,16 5,97 Eiwitachtige stoffen 1,08 0,75 0,40 1,76 1,20 0,79 3. D. Kobus. Voorloopi:* ondorziek omt-ont Je santeiuidHng Tan riet op verschillenden leeftjj'l en do op&ame van stikstof, phosphoriiiur en kali bij verschillende bemesting. 965 Onbemest. Bemest. Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bi bit. Stikstofvrije extract stoffen 7,29 5,04 9,42 7,82 4,94 9,96 Totaal droge stof 15,74 14,17 10,30 17,12 14,46 18,45 Water 84,26 83,83 83,61 82,8* 85,54 81,55 Kali 0,400 0,218 0,127 0,537 0,254 0,263 Phosphorzuur 0,082 0,057 0,017 0,089 0,070 0,026 Stikstof 0,173 0,120 0,064 0,282 0,192 0,126 Van deze drie laatste bestanddeelen werden dus in het geheel geoogst : Onbemest. Kali. Phosphorzuur. Stikstof, per plant met bibit 0,581G.=0,280 %0,123G.=0,056 %0,272G.=0,131% „ „ zonder bibit 0,521 »=0,326 » 0,115 »=0,072 » 0,242 > =0,151 » Bemest per plant met bibit 1,158» =0,418 > 0,208 »=0,075 » 0,656 »=0,237 » „ „ zonder bibit 1,077 »=0,455 > 0,198 »=0,084 » 0,605 > =0,256 » 6 rietplanten, 9 weken na liet planten onderzocht. Samenstelling van de onderzochte monsters. Onbemest. Bemest (0,98 G. stikstof.) Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bibit. Asch 10,7% 34,5% 7,7% 12,6% 23,0 % 7,4% Water 12,5» 11,5» 13.8» 11,4» 14,5» 18,3» Vet 2,1» 1,0» 1,7» 2,7» 1,0» 1,7» Ruwvezel 28,0» 21,6» 29,8» 31,9» 27,6» 32,8» Eiwitachlige stoffen 4,3» 3,9 » 2,31 7,4» 5,8 s> 2,4» Stikstofvrije extract stoffen 42,4 » 27.5» 44,7 » 34,0» 28,1 » 37,4» 100,— 100,— 100,— 100— 100,— 100,— Kali 1,060 — 0,553 2,32 — 0,71 Phosphorzuur 0,300 — 0,096 0,260 — 0,075 Stikstof 0,(588 0,624 0,308 1,184 0,928 0,384 Versch gewicht 794 G. 616 G 298 G, 1427 G 077 G. 231 G. Droog gewicht 182 » 125,9 » 45,3 » 306 » 115 » 49,5 » In % 22,92 20,44 15,20 21,44 17,00 21,43 966 J. I). Kobus. Voorloopig onderzoek omtrent de samensfellinff vail riet op verschillenden leeftijd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali bij verschillende bemesting. Herekend op absoluut droge stof is dit: Onbernest. Bemest. Stengels.Wortels. Bibit. Stengels. Wortels.Bibit. Asch 12,2% 39,0% 8,9% 14,2% 26,9% 9,1% Vet 2,4 » 1,1 » 2,0 » 3,0 » 1,2 » 2,1 » Ruwvezel 32,0 » 24,4 > 34,6 » 36,0 » 32,3 » 40,1 » Eiwitachtige stoffen 4,9 » 4,4 » 2,7 » 8,4 » 6,8 » 2,9 » Stikstofvrije extractstoden 48,5 » 31,1 » 51,8 » 38,4 » 32,8 i 45,8 » 100,— 100— 100,— 100— 100— 100 — Kaü 1,897 - 0,642 2,62 — 0,869 Phosphorzuur 0,343 — 0,111 0,294 — 0,092 Stikstof 0,786 0,704 0,427 1,336 1,085 0,470 terwijl totaal per plant geoogst werd: A«ch 3,24 Gr. 7,24 Gr. 0,58 Gr. 6,42 Gr. 4,41 Gr. 0,61 Gr Vet 0,64 » 0,21 » 0,13 » 1,38 » 0,19 » 0,14 j> Ruwvezel 8,50 » 4,53 » 2,25 » 16,27 » 5,29 » 2,71 » Eiwitachtige stoffen 1,30 » 0,82 > 0,17» 3,78 b 1,12» 0,20 » Stikstofvrije extract stoffen 12,86 » 5,77 » 3,38 » 17,34 » 5,39 » 3,09 » Totaal droge stof 26,54 » 18,57 » 6,51 » 45,19 » 16,40 » 6,75 » Water 105,79 » 84,10 » 43,15 » 192,64 » 96,43 b 31,76 b Gewicht per pi. 132,33 »102,67 » 49,66 » 237,83 »112,83 » 38,50 » Kali 0,504» — 0,042» 1,183» — 0,059 » Phosphorzuur 0,091» — 0,007» 0,133» — 0,006 » Stikstof 0,209» 0,131 » 0,028» 0,604» 0,178» 0,032 » of in procenten van het versche materiaal: Onbemest. Bemest. Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bibit. Asch 2,5 % 7,1 % 1,2 % 2,7 % 3.9% 1,6 % Vet 0,5 » 0,2 » 0,3 » 0,6 » 0,2 » 0,4 » Ruwvezel 6,4 » 4,4 » 4,5 » 6,8 » 4,7 » 7,0 b Eiwitachtige stoffen 1,0 » 0,8 » 0,4 » 1,6 » 1,0» 0,5 » Stikstofvrije extractstoffen 9,7 » 5,6 » 6,8 » 7,3 > 4,8 » 8,0 » Totaal droge stof 20,1 » 18,1 » 13,2 » 19,0 » 14,6 » 17,5 » Water 79,9 «81,9 » 86,8 » 81,0 » 85,4 » 82,5 » Kali 0,381 » — 0,084 » 0,497» — 0,152 » Phosphorzuur 0,069 » — 0,015 » 0,036» — 0,016 » Stikstof 0,158 » 0,1.'.8» 0,050 » 0,254» 0,157» 0,082 » j I). Kobus. Voorloopig onderzoek omtrent de samenstelling van riet op verschillenden leeftijd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali hij verschillende bemesting. 967 Van deze drie laatste bestanddeelen werden dus in het geheel geoogst: Onbemest. Kali. Phosphorzuur. Stikstof, per plant met bibit = 0,8(58 G. =0,129 % » » zonder » 0,504 G. =0,38 % 0,091 G. =0,069% 0,340 » =0,144 » Bemest, per plant met bibit = 0,814 » =0,209 » » » zonder » 1,183 » =0,50» 0,133 » =0,056 » 0,782 » =0,223 » Rietplanten, 11 weken na het planten onderzocht. Samenstelling der onderzochte monsters. Onbemest. Bemest met 1,96 Gr. stikstof Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bibit. Asch 12,2% 26,5% 10,4% 11,7% 28,8% 8,4% Water 12,1 » 14,0 » 13,0 » 13,5 » 13,0 » 13,6 > Vet 1,8 » 1,6 » 3,7 » 1,4 » 0,9 » 5,4 » Ruw vezel 31,7 » 26,9 » 33,8 » 32,4 » 24,3 » 34,1 » Eiwitachtige stoffen 7,0 » 5,2 » 1,4 » 6,7 » 4,5 » 2,6 » Stikstof vrije extractstolfen 35,2 » 25,8 » 36,8 » 34,3 » 28,5 » 35,9 » 100— 100— 100,— 100— 100- 100,— Kali 2,19 — 0,H2 1,75 — 0,81 Phosphorzuur 0.38 — 0,083 0,30 — 0,17 Stikstof 1,12 0,83 0,22 1,C6 0,72 0,42 Versch Gewicht 374 Gr. 150 Gr.so Gr. 755 Gr. 500 Gr. 57 Gr. Droog ï 73 » 26,1 » 8,6 » 164,6 » 83,5 i 14,2 » In % 19,5 17,40 17,20 21,80 16,70 24,91 Bemest met 3,92 Gr. stikstof. 100 Gr. padistroo. Stengels. Wortels. Bibit. Stengels Wortels. Bibit. Asch 11,6% 34,0% 8,4% 10,3% 15,5% 9,3% Water 10,3 » 10,3 » 12,8 » 10,7 » 12,6 » 13,8 » Vet 1,8 » 1,1 » 2,2 » 2,1 > 1,1 » 4,4 » Ruwvezel 30,6 » 25,4 » — 32,3 » 28,7 » 31,6 » Eiwitachtige stoffen 8,95 » 5,5 » 2,45 » 5,6 » 4,7 t> 2,45 » Stikstofvrije extractstoffen 36,75 » 23,7 » — 39,0 » 37,4 » 38,45 » 100,— 100— 100,— 100 — Kali — 1,22 1,85 2,87 0,84 Phosphorzuur 0,45 — 0,13 0,42 0,28 0,088 Stikstof 1,43 0,88 0,39 0,90 0,75 0,39 Versch gewicht 651 Gr. 181 Gr. 30,0 Gr. 540 Gr. 325 Gr. 45,0 Gr. Droog » 117,3 » 37,1 » 7,6 » 117,8 » 53,5 > 12,6 i In%, 18,02 20,50 25,33 21,82 16,46 28,0 968 .1. I). IColiii3. Yoorloouig onderzoek omtrent de samens'elling van riet Öp verschillenden leeftijd en de opname van stik-tof', phosp'iorzuur en kali bij verschillende bemesting. Berekend op absoluut droge stof is dit: Onbemest. Bemest 1,96 G. stikstof. Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bibit. Asch 13,9% 30,8% 12,1% 13,5% 33,1% 9,7% Vet 2,1 o 1,8 » 4,3 » 1,6 » 1,0 » 6,2 » Ruw vezel 36,0 » 31,5 > 39,3 » 37,5 » 27,9 » 39,5 » Êiwitachtige stoften 8,0 » 6,0 » 1,6 » 7.7 » 5,2 » 3,0 » Stikstofvrije extractstolTen4o,o » 29,9 » 42,7 » 39,7 » 32,8 » 41,6 » 100,— 100— 100,— 100— 100,— 100,— Kali 2,491 - 1,070 2,023 — 1,937 Phosphorzuur 0,432 — 0,096 0,347 — 0,197 Stikstof 1,274 0,967 0,256 1,225 0,828 0,486 Bemest met 3,92 Gr. stikstof. Bemest met 100 Gr. padistroo. Asch 12,9% 37,9% 9,6% 11,5% 17,7% 10,8% Vet 2,0 » 1.2 » 2,5 » 2,3 > 1,3 » 5,1 » Ruw vezel 34,1 » 28,3 » " — > 36,2 i 32,8 » 36,7 » Eiwitachtige stoffen 10,0 » 6,1 » 2,8 » 6,3 » 5,4 » 2,8 » Stikstof vrij e extractstoffen 41,0 » 26,5 » 43,7 » 42,8 » 44,6 » loo,— ïoo.o-^ - 100,— 100,- 100,— Kali 3,177 — 1,400 2,072 3,284 0,979 Phosphorzuur 0,502 — 0,149 0,470 0,320 0,102 Stikstof 1,594 0,981 0,448 1,008 0,818 0,452 terwijl totaal per plant geoogst werd; Onbemest. Bemest met 1,96 Gr. stikstof A.sch 8,91 Gr. 6,92 Gr. 0,89 Gr. 9,26 Gr. 24,05 Gr. 1,19 Gr. Vet 1,31 » 0,42 » 0,32 » 2,30 » 0,75 » 0,77 » Ruwvezel 23,14 i 7,02 » 2,91 » 53,33 » 20,29 » 4,84 » Eiwitachtige stollen 5,11 » 1,36» 0,12 » 11,03 » 3,76 » 0,37 » Stikstofvrije extractstoffen 25,70 » 6,73 i 3.17 > 56,45 » 23,80 » 5,10 » Totaal droge stof 64,17 > 22,45» 7,41 »142,37 t 72,65 «12,27 » Water 309,83 » 127,55 » 42,59 «612,63 »427,35 » 44,73 » Gewicht per plant 374,0 »150,0 » 50,0 »755,0 »500,00 » 57,0 » Kali .1,599 » - » 0,079 > 2,880 » — » 0,115» Phosphorzuur 0,277 » — » 0.007 » 0,494 » — » 0,024» Stikstof 0,818 i 0,217» 0,019 » 1,745 » 0,601 » 0,060» J.I). Kobus. Voorloopig onderzoek omtrent dn samenstelling vau rist op «ersuhilleQden lrrt'tijd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali bjj verschillende bemesting. 969 liemest met 3,92 Gr. stikstof. Bemest met 101) Gr. pndistroo. Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bibit. Asch 13,öOGr. 12,61 Gr. 0,64 Gr. 12,13 Gr. 8,29 Gr. 1,17 Gr. Vet 2,11 » 0,41 o 0,17 » 2,47 » 0,59 » 0,55 > Ruw vezel 35,89 » 0,43 » — » 38,05 » 15,35 » 3,98 i Eiwitachtige stoffen 10,50 » 2,04 » 0,10 » 6,60 » '2,52 » 0,31 » Stikstofvrije extactstoffen 43,11 » 8,79 » — » 45,94 » 20,01 » 4,85 » Totaal droge stof 105,21 » 33,28 s 6,63 » 105,19 » 46,76 » 10,86 » Water 545,79 » 147,72 » 23,37 » 434,81 > 278,24 » 34,14 » Gewicht per plant 651,0 » 181,0 » 30,0 » 510,0 s 325,0 » 45,0 » Kali 3,343 » — > 0,093 » 2.179 » 1,535 i 0,106 i Phosphorzuur 0,528 » — > 0,010 » 0.495 » 0,154 » 0,011 i Stikstof 1,677 » 0,327 i 0,030 » 1,060 > 0,401 > 0,049 i of in procenten van het versche materiaal: Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bibit. Onbemest. Bemest met 1,96 Gr. stikstof. Asch 2,39 4,61 1,78 2,55 4,81 2,09 Vet 0,35 0,28 0,64 0,30 0,15 1,35 Ruwvezel 6,14 4,68 5,82 7,06 4,06 8,49 Eiwitachtige stoffen 1,37 0,91 0,24 1,46 0,75 0,05 Stikstofvrije extractstoffen 0,87 4,47 6,34 7,48 4,76 8,95 Totaal droge stof 17,17 14,97 14,82 18,86 14,53 21,53 Water 82,83 85,03 85,18 81,14 85,47 78,47 Kali 0,428 — 0,158 0,381 0,202 Phosphorzuur 0,074 — 0,014 0,065 — 0,042 Stikstof 0,216 0,145 0,038 0,231 0,120 0,105 Bemest met 3,92 Gr stikstof. Bemest met padistroo. Asch 2,07 6,97 2,13 2,25 2,55 2,60 Vet 0,32 0,23 0,57 0,45 0,18 1,22 Ruwvezel 5,51 5,21 — 7,05 4,72 8,86 Eiwitachtige stoffen 1,62 1,13 0,63 1,22 0,77 0,69 Stikstof vrijt: extractstoffeo 6,62 4,86 — 8,51 6,16 10,78 Totaal droge stof 16,14 18,40 22,10 19,48 14,38 24,13 Water 83,86 81,60 77,90 80,52 85,62 75,87 Kali 0,514 — 0,309 0,404 0,472 0.235 Phosphorzuur 0,081 — 0,033 0,092 0,046 0,025 Stikstol 0,258 0,180 0,039 0,196 0,i23 0,100 970 .t. D. lColius. Voorlooptg nochrzoek o.nt'cit de sitrünstellia» van riet op verschillenden leeftijd en de opn%me van stikstof, phojphorzuur eu kuli bij vewoMllende bemesting. Van deze drie laatste bestanddeelen werden dus in bet geheel geoogst: Onbemest Kaii Phosphorzuur Stikstof ïn de geheele plant. 1,054 G. =0,184% ïn de plint zonder bibit 1,599 G. =0,428% G =0,074% 1,035 » =0,198 » 1,96 Gr. stikstof. !n de geheele plant 2,406 » =0,183 » *n de plant zonder bibit 2,880 G. =0 381 s 0,494 G. =0,005 i 2,346 » =0,187 » 3,92 Gr. stikstof. ] n de geheele plant 2,034 » =0,236 » In de plant zon der bibit 3,343 G. =0,514 » 0,528 G. =0,081 » 2,004 » =0,241 > 100 Gr. Padistroo Indegeheeleplant 3,820 G. =0,420 » 0,000 G. =0,073 » 1,510 > =0,160 » In de plant zonder bibit 3,714 » =0,429 »0,649 » =0,075 » 1,461 » =0.169 » Btetplanten, 14 weken na het planten onderzocht. Samenstelling der onderzochte monsters. Onbemest. Bemest met 1,96 Gr. stikstof. Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bibit. Asch 11,0% 29,9% 11,3% 11,1% ü5,0% 16,8 % Water 16,6 » 9,8 » 15,1 » 11,4 » 10,5 » 13,4 » Vet 1,7 » 1,3 » 1,9 » 1,8 » 1,1 » 2,1 » Ruwvezel 27,1 » 24,1 » — 26,8 » 26,1 » 20,2 » Eiwitachtige stoffen 4,1 » 3,5 » 2.3 » 4,4 i 4,4 » 1,95 » Stikstofvrije extractstoffen 39,2 » 31,4 » — 44,5 » 32,9 » 45,55 » 100— 100,— 100,- 100,— 100,— Kali 1,76% 0,62% 1,85% — 0,84% Phosphorzuur 0,38 i — 0,08 » 0,27 » — 0,16 » Stikstof 0,66 i 0,55% 0.37 » 0,70 » 0,70% 0,31 » Versch gewicht 747 Gr. 362 Gr. 24 Gr. 1407 Gr. 552 Gr. 76 Gr. Droog 175,5 > 89,5 i 6,05 » 343,0 » 127,5 » 18,5 » In % 23,21 24,72 25,21 24,37 23,1 24,30 Bemest met 3,92 Gr. stikstof. Bemest met 100 Gr. padistroo. Asch 10,2% 23,0% 4,9% 8,5% 9,0% 5,0% Water 11,2 » 10,3 » 15,7 » 9,2 » 11,1 » 8,6 » Transporteet e 21,4 % dó,S % 20,6 % 17,7% 20,1 % 14,2 % 971 .!.!>. Kubus. Voorloopitr onderzoek omtrent de samenstelling van riet ip verschillenden leeftijd eo de opname van stikstof, phospborzuur en kali by verschillende bemesting. Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bibit. Bemest met 3,92 Gr. stikstof. Bemest met 100 Gr. padistroo- Transport 21,4 % 33,3 % 20,6 % 17,7 % 20,1 % 14,2 % Vet 1,9 b 1,4 • 1,2 1,0 » 1,2 » 1,4 » Ruwvezel 27,2 » 24,0 » — 31,5 » 29,8 » 28,0 s Eiwitachtige stollen 6,5 » 6,1 » 2,6 » 5,8 » 4,4 j> 1,6 » Stikstofvrije extractstoifen 43,0 » 35,2 » — 43,4 » 44,5 » 54,8 » 100,— 100,— 100,— 100,— 100,— Kali 2,30 — 0,94 1,81 0,89 0,96 Phosphorzuur 0,34 — 0,19 0,43 0,25 0,10 Stikstof 1,04 1,00 0,42 0,92 0,70 0,26 Versch gewicht 1422 Gr. 455 Gr. 32 Gr. 869 Gr. 379 Gr. 59 Gr. Droog » 300 » 84 » 7,8 » 193,7 » 63 » 12,8 » In % 21,10 18,47 24,38 22,29 16,62 21,70 Berekend op absoluut droge stof is dit: ünbemest. Bemest met 1,96 Gr. stikstof. Asch 13,6 % 33,1 % 13,3 % 12,4 % 27,9 % 19,4 % Vet 2,0 » 1,4 » 2,2 » 2,0 » 1,2 » 2,4 » Ruwvezel 32,5 » 26,6 » — 30,2 » 29,2 » 23,3 » Eiwitachtige stoffen 4,9 » 3,9 » 2,7 » 5,0 » 4,9 » 2,25 » Stikstofvrije extractstoifen 47,0 » 35,0 » — 50,4 » 36,8 » 52,65 » 100— 100,— 100,- 100,— 100 — Kali 2,110 — 0,730 2,088 — 0,970 Phosphorzuur 0,456 — 0,094 0,305 — 0,185 Stikstof 0,791 0,610 0,436 0,796 0,782 0,358 Bemest met 3,92 Gr. stikstof. Bemest met 100 Gr. padistroo. Asch 11,5% 25,6% 5,8% 9,4% 10,1% 6,1% Vet 2,1 » 1,6 » 1,4 » 1,8 » 1,4 » 1,5 » Ruwvezel 30,6 » 26,7 » — » 34,7 i 33,5 » 30,6 » Eiwitachtige stoffen 7,3 » 6,8 » 3,1 » 6,4 » 5,0 » 1,9 » Stikstof vrij e extractstoffen 48,5 » 39,3 » — » 47,7 p 50,0 » 59,9 » 100,— 100,— 100,— 100— 100 — Kali 2,590 — 1,115 1,993 1,001 1,050 Phosphorzuur 0,383 — 0,225 0,474 0,281 0,109 Stikstof 1,171 1,115 0,498 1,013 0,789 0,284 terwijl totaal per plant geoogst werd: 972 J. D. Kobm. Voorloopijj onderzoek omtrent de samenstelling van riet op ve'schillendeö If-ftij-J en de opname van stikstof, phosphorzuur cm kali bij verschillende bemesting. Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. "Wortels. Bibit. Onbemest. Bemest met J,9G Gr. stikstof. Asch 19,84 Gr. 2(3,76 Gr. 0,68 Gr. 38,07 Gr. 31,88 Gr. 3,11 Gr. Vet 2,98 » 1,16 • 0,12 > 6,17 » 1,40 » 0,39 » Ruwvezel 47,57 » 21,57 » — 91,92 » 23,28 » 3,74 » Eiwitachtige stoffen 7,20 » 3,13 » 0,14 » 15,12 » 5,60 » 0,36 > Stikstofvrije extractstoffen 68,80 » 28,11 » - 152,60 » 41,95 » 8,43 » Totaal droge stof 146,39 » 80,73 » 5,14 » 303,88 » 114,11 » 16,03 » Water 600,61 » 281,27 » 18,86 » 1103,12 » 437,89 » 59,97 » Gewicht per plant 747,0 » 362,0 » 24,0 » 1407,0 » 552,0 i 76,0 » Kali 3,089 » — 0,038 > 6,346 » — » 0,155 » Phosphorzuur 0,667 » — 0,005 > 0,926 » — » 0,030 » Stikstof 1,158 » 0,492 » 0,022 » 2,418 » 0,893 » 0,057 » Bemest met 3,92 Gr. stikstof. Bemest met padistroo. Asch 30,6 Gr. 19,32 Gr. 0,38 Gr. 16,47 Gr. 5,67 Gr. 0,72 Gr. Vet 5,7 i 1,18 » 0,09 » 3,10 » 0,76 • 0,18 » Ruwvezel 81,6 > 20,16 » — » 61,02 » 18,77 » 3,58 » Kiwitachtige stoffen 19,5 » 5,12 » 0,20 > . 11,24 » 2,77 » 0,21 » Stikstofvrije extractstoffen 129,0 » 29,57 » - 84,06 » 28,04 » 7,01 » Totaal droge stof 266,4 » 75,35» 6,57 » 175,89 . 56,01 » 11,70 b Water 1155,6 » 379,65 » 25,43 » 693,11 » 322,99 » 47,30 » Gewicht p. plant 1422,0 » 455,0 » 32,0 » 869,0 » 379,0 » 59,0 » Kali 6,90 2 — » 0,073 » 3,506 » 0,561 » 0,123 » Phosphorzuur 1,02 i — » 0,015 » 0,833 » 0,158 » 0,013 » Stikstof 3,12 i 0,84 » 0,033 » 1,782 » 0,441 » 0,033 » of in procenten van het versche materiaal: Onbemest. Bemest met 1,96 Gr. stikstof. Asch 2,66 7,39 2,83 2,71 5,78 4,09 Vet 0,40 0,32 0,50 0,44 0,25 0,51 Ruwvezel 6,37 5,96 — 6,5 i* 6,03 4,92 Eiwitachtige stoffen 0,96 0,87 0,58 1,07 1,01 0,47 Stikstofvrije extractstoffen 9,21 7,77 — 10,85 7,60 11,09 Totaal droge stof 19,60 22,30 21,42 21,60 20,67 21,08 Water 80,40 77,70 78,58 78,40 79,33 78,92 100,— 100,- 100,— 100,- 100,— 100,— J.ü. Kobue Voorlooplg ondeizoek omtrent de samenstelling van riet op Terschillenden leeftjjd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali bij verschillende bemesting. 973 Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bibit' Kali 0,408 — 0,150 0,451 — 0,204 Phosphorzuur 0,088 - 0,020 0,060 - 0.039 Stikstof 0,153 0,136 0,093 0,172 0,162 0,075 Bemest met 3,92 Gr. stikstof. Bemest met 100 Gr. padistro" ■, Asch 2,15% 4,25% 1,19% 1,90%' 1,50% 1,22% Vet 0,40 » 0,20 i 0,28 » 0,36 » 0,20 » 0,30 » Ruwvezel 5,74 » 4,43 » — » 7,02 » 4,95 » 6,08 » Eiwitachtige stoffen 1,37 i 1,13 » 0,63 » 1,29 » 0,73 » 0,35 » Stikstofvrije extraetstoffen 9,07 » 0,50» — » 9,67» 7,40» 11,89» Totaal droge stof 18,73 » 16,57 » 20,53 » 20,24 » 14,78 » 19,84 » Water 71,27 » 83,43 » 79,47 » 79,76 » 85,22 » 80,16 » 100,— 100,- 100,— 100— 100,— 100,- Kali 0,485 — 0,229 0,403 0,148 0,208 Phosphorzuur 0,072 — 0,046 0,096 0,042 0,022 Stikstof 0,219 0,185 0,102 0,205 0,110 0,056 Van deze drie laatste bestanddeelen werden dus in het geheel geoogst: Onbe- ■ Kali Phosphorzuur Stikstof, mest. | Per plant met bibit — 1,672 G. = 0,148% Homest. • » zonder > 3,089 Gr.= 0,408% 0,667 Gr.= 0,088% 1,650 » =0,149 i 10t1,96G. i » » met » — — 3,368» = 0,165 » tikstof. | ~ » zonder » 6,346 » = 0,451 » 0,926 » = 0,066 » 3,311 » =0,169 » lemest met j , pi an t t net bibit — 3,993 » = 0,209 > 92 Gr. j , , zonder » 6,900 » =0,485 » 1,020 » =0,072% 3,960 » = 0,211 » fiikstof. I ;10 Gr - | » n met i 4,190 * =0,321 » 1,004 » = 0,077 » 2,256 » = 0.173» , Joq" j » » zonder » 4,067 » = 0,326 i 0,991 » = 0,079 » 2,223 » = 0,178 » Rietpianten, 17 weken na het planten ondeizocht. Samenstelling van de onderzochte monsters. Onbemest. Hemest met 100 Gr. padistroo. Stengels. Wortels. Bibit. Bladen. Stengels. Wortels.Bibit.Bladen . Asch 4,5% 7,7% 7,3% 7,5% 4,4% 7,6% 7,0% 7,3% Water 12,3» 15,9» 16,2» 13,7» 13,0» 14,9» 18,8 » 12,5» Vet 1,6 > 0,9 » 1,4 » 2,3 » 1,0 » 1,3» 2,8 » 2,1 » Ruwvezel 20,1» 29,8» 24,6» 28,6» 21,5» 31,9» 24,3 » 32,3 » Transporteere 38,5% 54,3% 49,5% 52,1% 40,5% 55,7% 52,9% 54,2% 974 .J. 0. Kolnis. Voorloopig onderzoek omtrent de *;tmeii9tellinii- van riel op verschillenden leeftijd en de opname v;ui stikstof phosphorauar en kuli bij verschillende bemesting. Onbemest. Bemest met 100 Gr. padistroo. Stengels. Wortels. Bibit. Bladen. Stengels. Wortels. Bibit Bladen. Transport, 38,5% 54,3% 49,5% 52.1% 40,5% 55,7% 52,0% 54,2% Eiwitachtige stoffen 2,4 » 3,4 » 3,2 » 4,0 » 2,6 i 4,1 » 2,6 » 4,9 » Stikstot'vrije extractstof. 51), 1 » 42,3 » 47,3 » 43,3 » 56,0 » 40,2 » 44;5 » 40,9 » lööTl 100— 100— 100— 100,— 100,— 100,— 100,— Kali 1,31 0,48*) 1,11') 1,96 1,42 0,53 0,56 1,97 Phosphorzuur 1,50 0,25 0,10 0,48 0,28 0,21 0,08 0,35 Stikstof 0,38 0,55 0,52 0,735 0,42 0,652 0,42 0,70 Versch gew. 204 Gr. 392 Gr. 29 Gr. 608 Gr. 742 Gr. 484 Gr. 37,0 Gr. 1264 Gr. Droog ») 35,7 9 71 9 7,2 » 136,6 » 124,2 » 103,1 » 10,0 » 305,1 » In % 17,5 20.66 24,83 22,38 16.87 21,30 27,03 24,13 Bemest met 1,96 Gr. stikstof. Bemest met 3,92 Gr. stikstof. A-scl» 5,0% 11,7% 13,05% 8.5% 5,0% 10,5% 7,2% 8,6% Water 12,2 » 12,5 » 13,25 » 9,7 » 10,5 » 14,7 » 20,0 » 11,6 » Vet 1,3 » 1,9 » 1,6 » 1,4 » 1,3 » 1,0 » 2,3 » 1,9 » Ruwvezel 21,1 ♦ 32,7 9 33,0 » 29,3 » 20,8 9 29,9 » 24,6 » 30,9 » Eiwitachtige stoffen 1,9 » 3,6 » 1,9 9 4,35 9 3,7 » 5,4 9 2,6 9 6,3 » Stikstof vrij e extractstoiïen 58,5 9 37,6 9 36,6 9 46,75» 58,7 9 38,5 9 43,3 » 40,7 9 100— 100— 100— 100,- 100,— 100,- 100— 100,— Kali 1,88 0,78 - 2,22 1,93 1,07 0,78 2,50 Phosphorzuur 0,28 0,22 0,02 0,33 0,22 0,33 0,11 0,37 Stikstof 0,207 0,57 0,31 0,693 0,59 0,87 0,42 1,01 Versch gew. 741 Gr. 547 Gr. 50 Gr. 1300 Gr. 774 Gr. 421 Gr. 43 Gr. 1291 Gr. Droog » 120,2 9 112,4 9 12,7 9 293 » 110,2 9 85 » 11,8 9 254,5 » ! n % 16,22 20,55 25,40 22,54 14,24 20,19 27,44 19,71 Bemest met 5,88 Gr. stikstof. A sch 4,8 % 9,0 % 6,3 % 9,0% Kali 1,77 1,71 - 2,51 Water 14,9 9 15,1» 15,2» 11,4 9 Phosphorzuur 0,25 2,70 — 0,368 Ve t 1,7 » 1,8 » 2,5 » 1,9 9 Stikstof 0,549 0,775 0,360 0,955 Ruwvezel 24,4 » 31,8 9 28,5 » 31,9 9 Versebgew. 862 Gr. 555 Gr. 44Gr. 1677 Gr. Eiwitachtige stoffen 3,4 » 4,8 » 2,3 » 6,0 9 Droog. » 134,6 » 96,5» 11,7 » 323,3 » Stikstofvrije e xtractstolf.so,B» 37,5 » 45,2 1 39,8 »In % 15,62 17,39 26,59 19,16 100,- 100,— 100 — 100,— ) Eén analyse. J.D. Kobus. Voorloopijr ondt-rzoek omtrent de samenstelling van riet op verschillenden leeftijd en de opname van stikstof, phosphorzuur 1:11 k;ilï bij verschillende bemesting. 975 Berekend op absoluut droge stof is dit: Onbemest. Bemest met 100 Gr. padistroo. Stengels. Wortels. Bibit. Bladen. Stengels. Wortels. Bibit Bladen. . vsch 5,t % 9,2 % 8,7 % 8,7 % 5,0 % 2,9 % 8,6 % 8,3 % "/et 1,8 » 1,1 » 1,7 » 2,7 » 1,2 » 1,5 » 3,4 » 2,4 » F uwvezel 22,9 » 35,4 » 29,4 » 33,1 » 24,9 » 37,5 » 30,0 » 30,9 » f'iwitachtige itoffen 2,7 » 4,0 » 3,8 » 5,3 » 3,0 » 4,8 » 3,2 » 5,6 » Stiktofvrije '■xtractstoff. 67,5 » 50,3 » 56,4 » 50,2 » 65,9 » 47,3 » 54,* »46,8 100,— 100,— 100.— 100,— 100— 100,— 100,- 100,— Kt li 1,494 0,571*) 1,324 2,271 1,643 0,623 0,690 2,251 P osphorz. 0,570 0,297 0,119 0,556 0,324 0,247 0,099 0,400 kstof. 0,433 0,654 0,621 0,832 0,755 0,766 0,517 0,903 Bemest met 1,96 Gr. stikstof. Bemest met 3,92 Gr. stikstof. A-ich 5,7% 13,4 % 15,8 % 9,4% 5,6 % 12,3 % 9,0 % 9,7 % Vet 1,5 » 2,2 » 1,8 » 1,6 » 1,4 » 1,2 » 2,9 » 2,1 » Uuwvezel 24,0 » 37,4 » 38,0 » 32,4 » 23,2 » 35,1 » 30,8 » 35,0 » iïhvitachtige stoffen 2,1 » 4,1 » 2,2 » 4,8 » 4,1 » 6,3 » 3,3 » 7,1 » Stikstof vrij e extractstoff. 66,7 » 42,9 » 42,2 » 51.8 » 65,7 » 45,1 » 54,0 » 46,1 » 100,— 100,— 100,- 100,— 100,- ÏÖü7— 100— 100 — Kali 2,141 0,891 — 2,458 2,156 1,254 0,975 2,828 Phosphorz. 0,319 0,251 0,023 0.365 0,246 0,387 0,138 0,419 Stikstof 0,338 0,651 0,357 0,771 0,659 1,020 0,525 1,143 Bemest met 5,88 Gr. stikstof. Asch 5,6% 10,6% 7,4% 10,2% Kali 2,080 2,014—2,833 Vet 'j,O » 2,1 » 2,9 » 2,1 » Phosphorz. 0,294 0,318—0,415 tuwvezel 28,7 » 37,4 » 33,6 » 36,0 » Stikstof 0,645 0,913 0,425 1,078 Eiwitachtige stoffen 4,0 » 5,7 » 2,7 » 6,8 » >tik stofvrije extractstoff. 59,7 » 44,2 » 53,4 » 44,9 » ioö~Töo,_ ioö~~ïöö,- *) één analyse, 976 J.D. Kobus. Voorloopig onderzoek omtrent de samenstelling van riet op verschillenden leeftj i en de opname van stikstof, ph isphorzuur en kali bij verso'iillendi bemesting. terwijl totaal per plant geoogst werd: Onbemest. Bemest met 100 Gr. padistroo. Stengels. Wortels. Bibit. Bladen. Stengels. Wortels. Bibit.Bladen. Asch 1,61 Gr. 5,47 Gr. 0,54 Gr 10,'25 Gr 5,47 Gr. 7,84 Gr. 0,70 Gr. 22,27 Gr. Vet 0,57 » 0,64 » 0,10 » 3,14 * 1,24 » 1,34 » 0,28 » 6,41 » Huwvczcl 7,18 » 21,16 » 1,77 » 39,07 » 26,70 » 32,89 » 2,43 » 98,55 > Eiwitachtige stoffen 0,86 » 2,41 » 0,23 » 6,28 » 3,23 » 4,23 * 0,26 » 14,95 » Stikstofvrije extrictstoffen 21,10 » 30,03 » 3,40 » 59,15 » 70,67 » 41,45 » 4,45 » 124,79 » Totaal droge stof 31,32 » 59,71 » 6,04 » U 7,59 » 107,31 » 87,75 » 8,12 » 266,97 » Water 172,68 «332,29 » 22,96 » 490,11 » 634,69 »396,25 » 28,88 » 997,03 » Gevv. p. plant 204,0 »392,0 » 29,0 » 608,0 » 742,0 »484,0 » 37,0 »1264,0 > Kali 0,468» 0,341» — 2,677» 1,764» 0,546» 0,056» 6,011» Pti<>sphorzuur 0,179» 0,178» 0,007» 0,656» 0,348» 0,217» 0,008» 1,068» Stikstof 0,136» 0,391» 0,037» 1,004» 0,522» 0,627» 0,042» 2,410» Bemest met 1,96 Gr. stikstof. Bemest met 3,92 Gr. stikstof. Asch 6,01 Gr.13,15 Gr. 1,73 Gr. 24,91 Gr. 5,51 Gr. 8,93 Gr. 0,85 Gr. 21,89 Gr. Vet 1,56 » 2,14 » 0,19 » 4,10 » 1,43 » 0,85 » 0,27 » 4,84 » Ruwvezel 25,36 » 3ö,76 » 4,19 » 85,85 » 22,92 » 25,42 » 2,90 » 78,64 » Eiwitachtige stoffen 2,28 » 4,05 » 0,24 » 12,75 » 4,08 » 4,59 » 0,31 » 16,03 » Stikstofvrije extractstotfen 70,32 » 42,26 » 4,65 » 136,95 » 64,69 » 32,73 » 5,11 » 103,58 » Totaal droge stof 105,53 » 98,36 » 11,0 » 264,56 » 98,63 » 72,52 » 9,44 » 224,98 » Water 035,47 »448,64 » 39,0 »1035,44 » 675,37 »348,48 » 33,56 »1066,02 » Gew. p. plant 741,0 »547,0 » 50,0 »1300,0 » 774,0 »421,0 » 43,0 »1291,0 » Kali 2,260» 0,877» — 6,505» 2,127» 0,910» 0,090» 6,363» Phosphorzuur 0,337» 0,247» 0,003 * 0,967» 0,242» 0,281» 0,013» 0,942» Stikstof 0,357» 0,641» 0,039» 2,039» 0,650» 0,740» 0,050» 2,570» Bemest met 5.88 Gr. stikstof. Asch 6,46 Gr.8,69 Gr. 0,74 Gr.29,1 OGr.Water 747,45Gr.473,06Gr.34,07Gr.1390,56Gr. Vet 2,29» 1,74 » 0,29 » 6,14 »Gew.p.pl. 862 » 555 »44 » 1677 » Ruwvezel 32,84» 30,69 » 3,34 «103,13 »Kali 2,382» 1,650» — » 8,U5« Eiwitachtige stoffen 4,58» 4,63 » 0,27 j» 19,40 »Phosphz. 0,337» 0,261»— » 1,190» Stikstofvrije extractstoffen 68,38» 36,19 » 5,29 »128,67 «Stikstof 0,739» 0,748» 0,042» 3,088» Tot.drogestofU4,ss» 81,94 » 9,93 »286,44 » 977 J.D. Kobus. Voorlooplg onderzoek omtrent de samenstelling van riet op verschillenden leeftijd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali bij vorschillendo bemesting. of in procenten van het versche materiaal: Ombemest. 100 Gr. padistroo. Asch 0,79% 1,59% 1,81% 1,68% 0,74% 1,62% 1,89% 1,76% Vet 0,28 » 0,19 » 0,35 » 0,51 » 0,17 » 0,28 » 0,76 » 0,51 » Ruwvezel 3,52 » 6,16 » 6,11 » 6,40 » 8,63 » 6,79 • 6,57 t 7,79» Eiwitachtige stoffen 0,42» 0,70» 0,80» 1,03» 0,44» 0,87» 0,70» 1,18» Stikstofvrij extract stoffen 10,34 » 8.74 » 11,74 » 9,09 » 9,60 » 8,56 » 12,03 » 9,87 » Totaal droge stof 15,35 i 17,38 > '20,81 » 19,3 i > 14,58 » 18,12 » 21,95 » 21,11» Water 84,65 » 82,02 » 79,19 » 80,69 » 85,42 » 81,88 » 78,05 » 78,89» HO— 100,— 100,— 100,— 100,— 100,— 100,— 100,— Kali 0,229 0,099 0,276 0,439 0,240 0,113 0,151 0,475 Phosphorzuur 0,088 0,052 0,025 0,107 0,045 0,045 0,022 0,084 Stikstof 0,067 0,114 0,129 0,105 0,071 0,139 0,114 0,191 13emest met, 1,96 Gr. stikstof'. Hemest met 3,92 Gr. stikstof. Asch 0,81% 2,41% 3,46% 1,92% 0,71% 2,12% 1,98% 1,70% Vet 0,21 » 0,39 » 0,41 » 0,32 > 0,19 » 0,20 i 0,63 » 0,37 » Ruwvezel 3,42 » 6,72 » 8,38 6,61 » 2,96 » 6,04 » 6,77 » 6,09 » Eiwitachtige stoffen 0,31 » 0,74 » 0,48 » 0,98 » 0,53 » 1,09 » 0,71 » 1,24» Stikstofvi ije extract stoffen 0,49 » 7,73 » 9,29 i 10.54 » 8,36 » 7,77 » 11,88 » 8,02» Totaal droge stof 14,24 » 17,99 » 22,02 » 20,37 » 12,75 » 17,22 » 21,97 » 17,42» Water 85,76 » 82,01 > 77.98 » 79,63 » 87,25 » 82,78 » 78,03 » 82,58» 100— 100,— 100,- 100,— 100,— 100,— 1Ö07^~10(V^~ Kali 0,305 0,160 — 0,500 0,275 0,216 0,214 0,493 Phosphorzuur 0,045 0,045 0,005 0.074 0,031 0,067 0,030 0,073 Stikstof 0,048 0,117 0,079 0,157 0,084 0,176 0,115 0,191) Bemest met 5,88 Gr. stikstof. Stengels. Wortels. Bibit. Bladen. Asch 0,75% 1,56% 1,68% 1,72% Vet 0,27 » 0,31 » 0,66 » 0,36 » Ruwvezel 3,81 » 5,53 » 7,58 » 6,11 » Eiwitachtige stoffen 0,53 » 0,83 » 0,61 » 1,15 » Stikstofvrije extractstolfen 7,04 » 6,52 » 12,02 » 7,63 » Totaal droge stof 13.30 » 14,75 » 22,55 » 10,98 » Water 86,70 » 85,25 » 77,45 » 83,02 » 100,— 100,— ~ 100,— 100 — " 978 J. D. Kobua. Voorloopi» onderzoek omtrent de s.imonstollinit van riet op verschillenen leeftjjd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali bjj versoliillende bomestiog. Kali (V 27()% 0,297% — % 0,481% Bhosphorzuur 0,039 » 0,047 » — » 0,071 » Stikstof 0,080 » 0,135 » 0,096 i 0,183 » Van deze drie laatste bestanddeelen werden dus in het geheel geoogst: Kali. Phosphorzuur. Stikstof. Onbe- | per plant met bibit 3,566 Gr. = 0,289% 1,020 Gr.= 0,083% 1,56< v Gr. = 0,127% mest. I » t zonder • 3,486 » = 0,290 » 1,013 » = 0,084 » 1,531 » =0,127 » Bemest i met I » » met » — — » 1,554 » = 0,059 » 3,076 » =0,117 » 1,96 Gr. ) » » zonder i 9,492 » = 0,373 > 1,551 ■ = 0,060 » 3,037 » = 0,117 » stikstof. I Bemest ( met » i met i 9,642 » = 0,375 » 1,478 » = 0,058 • 4,010 * =0,159 » 3,92 Gr. » » zonder » 9,400 t = 0,378 » 1,465 » = 0,059 » 3,960 » =0,159 » stikstof. Bemest met « » met » — »= — » — » = — » 4,617 » =0,147 » 5,88 Gr. » ft zonder » 12,147 » = 0,393 • 1,788 » = 0,058 » 4,575 » =0,148 > stikstof. ' Bemest j met » » met » 8,377 » = 0.332 > 1,641 i = 0.065 » 3,646 » =0,144 » 100 Gr. | » » zonder i 8,321 » = 0,334 » 1,633 » = 0,066 » 3,604 » =0,145 » Padistioo. Kietplanten, 21 weken na het planten onderzocht. Samenstelling van de onderzochte monsters. Onbemest. Bemest met 100 Gr. padistroo. Stengels. Wortels. Bibit. Bladen. Stengels. Wortels. Bibit. Bladen. Asch 4,7 % 6,7 % 12,4 % 8,0 % 4,2 % 8,5% 5,2 % 7,5% Water 9,22 » 12,92 » 14,9 » 10,0 » 10,5 » 12,7 » 13,1 » 10,1 » Vet 1,4 » 0,9 » 1,0 » 1,4 » 1,3 » 1,2 » 0,9 » 1,4 , Huw vezel 25,1 » 39,0 » — » 34,1 » 24,9 » 35,7 » 31,3 » 33,8 » Eiwitachtige stoffen 2,3 » 3,3 » 2,36 > 4,5 » 1,95 r 3,4 » 1,75 » 4,4 » Stikstof vrij e extractstoffens7,3 » 37,2 » — » 42,0 » 57,15 » 38,5 » 47,75 » 42,8 » 100,— 100,— 100— 100,— 100,— 100,— ÏÖO,— 100,— Kali 0.95 » 0,87 » 0,68 > 1,95 » 1,08 » 0,91 » 0,52*)» 2,21 » Phosphorzuur 0,43 » 0,27 » 0,29 *)» 0,51 » 0,29 » 0,18 » 0,28*)» 0,36 > Stikstof 0,376» 0,532» 0,378 » 0,723» 0,312» 0,544» 0,28 » 0,704» ' Eén analyse. J. D. Kobu*. Voorloop!-; onderzoek omtrent de samen stelling Tan riet op versohillenden leeftijd tn de opname Tan stikstof, phosphorzuur eu kali bij Tersohillende bomesting. 979 Stengels. Wortels. Bibit. Bladen. Stengels. Wortels. Bibit. Bladen. Gevv. versch. 762 Gr. 552 Gr. 37Ur. 1173 Gr. 1518 Gr. 748 Gr. 47Gr. 1849 Gr. Gew. di oog 132,3 » 100,5 » ü » 254,7 » 250,8 » 120,9 > 11 » 443,4 » In % 17,37 18,21 16,22 21,72 16,92 10,16 23 23,98 Bemest met 1,96 Gr. stikstof. Bemesting met 3,92 Gr. stikstof. Ascb 3,95% 8,6 % 6,8 % 7,8 % 4,8 % 8,2 % 9,5 % 8,7 % Water 8,031» 2,04 » 14,5 » 11,93 > 9,06 » 13,03 • 15,2 » 10,0 i Kali 0,91 » 0,52 » 0,80 » 2,31 » 1,90 » 0,75 » — 2,39 > Phosphorzuur 0,25 » 0,24 » 0,064» 0,32 i 0,23 » 0,11') 0,31 » 0,34 i Stikstof 0,230» 0,500» 0,336» 0,632» 0,294» 0,582» 0,362» 0,713 » Gew. versch 1795,0 Gr.573 Gr. 52 Gr. 1498 Gr. 1784 Gr 473,0 Gr.40Gr.1570 Gr. » droog 337,5» 107 » 11,5» 366,8» 274,7» 82,2 » 8,5» 353,0 » In % 18,80 18,67 22,12 24,49 15,40 17,38 21,25 22,48 Bemest met 5,88 Gr. stikstof. Stengels. Wortels. Bibit. Bladen. Asch 3,9 % 7,73 % 5,75 % 7,66 % Water 10,31 » 14,25 » 13,7 » 10,03 » Kali 1,82 » 1,13 «)» — 2,47 » Phosphorzuur 0,28 » 0,20 » 0,16 » 0,29 » Stikstof 0,284 » 0,583 » 0,434 » 0,704» Gewicht versch. 2337,0 Gr. 426,0 Gr. 60,0 Gr. 1996,0 Gr. » droog 387,3 > 72,0 i 13,5 » 450,9 » In % 16,57 » 16,90 » 22,50 » 22,59 » Berekend op absoluut droge stof is dit: Onbemest. Bemest met 100 Gr. padistroo. Stengels. Wortels. Bibit. Bladen. Stengels. Wortels. Bibit. Bladen. Asch 5,2% 7,7% 14,6% *,9%4,7% 9,7% 6- % 8,3 % Vet 1,5 » 1,0 » 1,5 » 1,6 » 1,5 » 1,4 » 1,0 » 1,6 » Ruwvezel 27,7 » 44,8 » — » 37,9 » 27,8 » 40,9 » 36,0 » 37,5 » Eiwitachtige stoffen 2,6 » 3,8 » 2,8 » 5,0 » 2,2 » 3,9 » 3,9 » 4,9 » Stikstof vrij e extractstoffen 63,— » 42,7 » — » 46,6 » 63,8 » 44,1 » 53,1 » 47,7 » 100,— 100.— ~ 100,— 100— 100,— 100— 100 — Kali 1,05 » 1,00 » 0,80 • 2,17 » 1,21 » 1,04 » 0,60 » 2,46 Phosphorzuur 0,47 jt 0,31 » 0,34 » 0,57 » 0,32 » 0,21 » 0,32 » 0,40 Stikstof 0,408» 0,611» 0,444» 0,803» 0,345» 0,623» 0,322 » 0,783 ') i analyses. *) 1 analyse. 980 J. D. Kobus. Vuorloopig onderzoek omtrent Se samenstelling van rio.t op versc'iillendsn leeftijd en de opname v;m stikstof, pliospaurzuur en bg versohillende bemetting. Bemest met 1,96 Gr. stikstof. Bemest met 3,92 Gr. stikstof. Stengels. Wortels. Bibit. Bladen. Stengels. Wortels. Bibit. Bladen. Asch % 9,8 % 8,0 % 8.9 % 5,3 % 9,4 % 11,2 % 9,8 % Kali 0,99 » 0,59 > 1,006» 2,62 » 2,16 » 0,80 » — » 2.67 » l ' losphorzunr 0,27 » 0,27 » 0,075» 0,36 » 0,25 » 0,13 » 0,37 » 0,38 t Stikstof 0,250» 0,568» 0,393» 0,718» 0,323» 0,669» 0,427» 0,798» Bemest met 5,88 Gr. slikstof. Stengels. Wortels. Bibit. Bladen. Asch 4,3 % 9,0 % 6,7 % 8,5 % Kali 2,03 » 1,32 » — » 2,75 » Phosphorzuur 0,31 » 0,23 » 0,19 » 0,32 » Stikstof 0,316» 0,680» 0,503» 0,782» terwijl totaal per plant geoogst werd: Onbemest. Bemest met 100 Gr. padistroo. Stengels. Wortels. Bibit. Bladen. Stengels. Wortels. Bibit. Bladen. Asch 6,3 Gr. 6,7 Gr. 0,7 Gr. 20,4 Gr. 10,8 Gr. 10,3 Gr. 0,6 Gr. 33,3 Gr. Vet 1,9 » 0,9 » 0,1 » 3,6 » 3,4 » 1,5 » 0,1 » 6,4 » Rawvezel 33,2 » 39,2 » — » 86,9 » 63,9 * 43,2 » 3,4 » 149,9 » Eiwitachtiijn stoffen 3,1 » 3,3 » 9,1 » 11,5 » 5,0 » 4,1 » 0,2 » 19,5 » Stikstofvrije extractstoffen 75,8 » 37,4 » — »107,0 » 146,8 » 46,5 » 5,3 » 189,8 » Totaal droge, stol 120,1 » 87,5 » 5, - »229,4 » 229,9 »105,5 » 9,6 » 398,9 » "Water 641,9 »464,5 » 31,9 »943,6 » 1288,1 »642,5 » 37,4 M 4501 » G ew. p. plant 762,0 »552,0 » 37,0 »1173 » 1518,0 »748,0 » 47,0 »1849,0 » Kali 1,257» 0,874» 0,041» 4,967» 2,773» 1,100» 0,057 » 9,759» p hosphorzuur 0,569» 0,271» 0,017» 1,299» 0,745» 0,218» 0,031 » 1,596» Stikstof 0,490» 0,535» 0,023» 1,840» 0,801» 0,658» 0,031 » 3,119» Bemest met 1,96 Gr. stikstof. Bemest met 3,92 Gr. stikstof. Asch 13,2 Gr. 9,2 Gr. 0,8 Gr. 28,6 Gr. 13,2 Gr 6,7 Gr. 0,8 Gr. 30,7 Gr Totaal droge stof 300,3 » 94,1 » 9,8 » 323,— » 249,8 » 71,5 » 7,2 » 315,5 » Water 1494,7 »478,9 » 42,2 »U 75 — »1534,2 »401,5 » 32,8 » 1254,5 » G(i w. p. plant 1795,0 »573,0 » 52,0 »1498,0 »1784,0 »473,0 » 40,0 » 1570,0 t K ali 3,071» 0,556» 0,099» 8,473» 5,384» 0,617» — » 8,437» Phosphorzuur 0,844» 0,257» 0,007» 1,174» 0,632» 0,090» 0,026» 1,200* Stikstof 0,776» 0,535» 0,039» 2,318» 0,807» 0,478» 0,031» 2,517» J. D. Robua. Voorlooplg onderaoek omtrent de samenstelling van riet op versoliillenden leeftjjd en de opname Tan stikstof, phospliorzuur »n k«li bfl ier»o'>iU»nde home ting. 981 Bemest met 5,88 Gr. stikstof. Stengels. Wortels. Bibit Bladen. Asch 15,1 Gr. 5,57 Gr. 0.8 Gr. 34,5 Gr. Totaal droge stof 347,4 > 61,74 » 11,6 » 405,7 » Water 1989,6 » 364,2(5 » 48,4 » 1590,3 » Gewicht per plant 2337,0 y> 420,0 » 60,0 » 1996,0 ï Kali 7,049 » 0,814 » — » 11,137 » Phosphorzuur 1,084 » 0,144 » 0,022 > 1,308 * Stikstof 1,098 » 0,420 » 0,059 » 3,174 » of in procenten van het versche materiaal: Onbemest. Bemest met 100 Gr. padistroo. Stengels. Wortels. Hibit. Bladen. Stengels. Wortels. Bibit. Bladen. Asch 0,82% 1,22% 2,01% 1,74% 0,72% 1,37% 1,20% 1,80% Vet 0,24 » 0,16 i 0,10 » 0,33 » 0,22 » 0,19 » 0,21 » 0,35 » Ruwvezel 4,36 » 7,10 » — 7,41 » 4,21 » 5,77 » 7,20 » 8,10 » Eiwitachtige stoffen. 0,40 > 0,61 » 0,38 » 0,98 » 0,32 » 0,55 » 0,40 » 1,06 » Stikstofvrije extracstoff. 9,95 » 6,77 » — » 9,12 » 9,67 » 6,22 » 10,98 » 10,26 » Totaal droge stof 15.77 . 15,86 » 13,80 » 19,55 » 15,14 » 14,10 » 19,99 » 21,57 » Water 84,23 i 84,14 » 80,20 » 80,45 » 84,80 » 85,90 » 80.01 i 78,43 » 100,— 100,— 100,— 100— 100,— 100,— 100 — Kali 0,105» 0,158» 0,110» 0,424» 0,183» 0,i47» 0,120» 0,5: W« Phosphorzuuro,o7s » 0.0'jO» 0,047» 0,111» 0,049. 0,029» 0,064» o,oBo* Stikstof 0.004 » 0,097» 0,061» 0,157» 0,053» 0,088») 0,004» 0,169» Bemest met 1,96 Gr. stikstof. Bemest met 3,92 Gr. stikstof. Asch 0,74% 1,61% 1,50% 1,91% 0,74% 1,43% 2,02% 1,96% Totaal droge stof 17,24 » 10,42 » 18,93 » 21,57 » 13,92 » 15,12 » 18,02 » 20,10 cc Water 82,70 » 83,58 » 81,07 » 78,43 » 86,08 » 84,88 » 81,98 » 79,90 » Kali 0,171» 0,097» 0,190 » 0,50(3 » 0,301» 0,130» — » 0,537» Phospborzuuro,o47» 0,041» 0,014 » 0,078 » 0,035» 0,019» 0,0(30» 0,076» Stikstof 0,043» 0,093» 0,074 » 0,155 » 0.045» 0,101» 0,077» 0,160» Bemest met 5,88 Gr. stikstof. Stengels. Wortels. Bibit. Bladen. Asch 0,64 % 1,31 % 1,29 % 1,73 % Totaal droge stof 14,86 » 14,4 J » 10,42 » 20,33 » Water 85,14 » 85,51 » 80,58 » 79,67 » Kali 0,302 » 0,191 » — » 0,558 » Phosphorzuur 0,040 » 0,034 » 0,036 » 0,066 » Stikstof 0,047 » 0,009 » 0,098 » 0,150 » 982 J.D. Kobus. Voorloopig onderzoek omtrent de samenstelling Van riet op verschillenden leeftjjd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali bij verschillende bemesting. Van de drie laatste bestanddeelen werden dus in het geheel geoogst: Kali Phosphorzuur Stikstof. Jllb e- | per plant met bibit 7,130 Gr.= 0,283% 2,l5CGr.= 0,085% 2,888 Gr.= 0,114% est - I » » zonder » 7,098 » = 0,285» '2,139 » = 0,086 » 2,865 » = 0,115 » üe o»est °»et per plant met » 42,199 » = 0,311» 2,282 » = 0,058 i 3,668 » = 0,094 » ' 9 f Qr - » » zonder » 12,100 » = 0,313» 2,275 » = 0,059 » 3.629 » = 0,094 » ' Hl kstofJ Milest j per plant met » = » 1,918 > .-= 0,050 » 3,833 » = 0,098 » ! ~ ? 2 6r - » » zonder » 14,438 » — 0,373» 1,922 » = 0,050 » 3,802 » = 0,099 » Fikstof.l iBe mest met per plant met » = » 2,558 » = 0,053 » 4,751 » = 0,099 » °' 88Gr - » » zonder » 19,00 » = 0,399» 2,530 » = 0,053 » 4,092 > = 0,099 » bemest ; : 4 Dttet I per plant met » 13,729 » = 0,330» 2,590 » = 0,062 » 4,609 » =0,111 » '10üGr. padi- » » zonder » 13,072 » = 0,332» 2,559 » = 0,062 » 4,578 > = 0,111 » j st roo. ( Daar het bibitgewicht zoo klein geworden was, dat het geen invloed meer uitoefende op de gemiddelde samenstelling van het riet, voor zooverre de nauwkeurigheid onzer analyses betrof, werd de bibit bij de volgende oogsten niet meer onderzocht; door ge brek aan tijd werden vet en ruwvezel niet meer bepaald. 3 Riotplanteo, 25 weken na het planten onderzocht. Samenstelling der onderzochte monsters. Onbemest. Bemest met l,oö Gr. stikstof. Stengels. Wortels. Rladen. Stengels. Wortels Bladen. ch 7,44 % 7,89 % 8,14% 3,16% 8,50% 8,48%, ' Vat er '21,53 » 14,04 » 15,30 » 22,32 » 13,69 > 15,67 » :J ali 2,— » 0,599 » 1,77 i 0,84 » 0,73 » 2,00 * 0,735 » 0,275 » 0,57 » 0,37 » 0,29 » 0,37 » rikstof 0,355 » 0,584 » 0,733 » 0,166 » 0,577 » 0,661 » r er seh gewicht 2551 Gr. 1148 Gr. 2214 Gr. 7681 Gr. 1963 Gr. 4494 Gr. P p °og gewicht 625,7 » 249,0 » 681,5 > 2025 » 409,5 » 1387 » n % 24,53 21,74 30,78 26,37 20,86 30,87 J. D. Kobus. Yoorloopig onderzoek omtrent de samenstelling van riet op verschillenden leefijjd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali bij verschillende bemesting. 983 Stengels. Wortels. Bladen. Stengels. "Wortels. Bladen. Bemest met 3,92 Gr. stikstof. Bemest met 5,88 Gr. stikstof. Aseh 3,18 % 8,59 % 8,14 % 3,1 % 10,2 % 8,6 % Water 22,27 > 13,97 » 16,97 » 1620 » 13.86 > 17,60 » Kali 0,98 » 0,72 » 2,019 » 1,36 » 0,86 » 1,99 » Pbosphorzmir 0,26 » 0,26 » 0,32 » 0,21 > 0,27 » 0 ; 31 » Stikstof 0,190 » 0,687 » 0,639 » 0,220» 0,735» 0,679» Versch gewicht 10257 Gr. 1615 Gr. 5394 Gr. 12797 Gr. 2018 Gr. 6717 Gr. Droog gewicht 2581 » 350,7 » 1667,9 » 3003,6 » 412 » 2064 » In % 25,17 » 21,72 » 30,92 » 23,47 » 20,42 » 30,73 » Berekend op absoluut droge stof is dit: Onbemest. Bemest met 1,96 Gr. stikstof. Aseh 9,48 % 9,18 % 9,61 % 4,1 % 9,8 % 10,1 % Kali 2,55 » 0,70 » 2,09 » 1,08 » 0,85 » 2,38 » Phosphorzuur 0,94 » 0,32 » 0,07 » 0,48 » 0,34 » 0,44 » Stikstof 0,452 » 0,079 » 0,865 » 0,214 » 0,669 » 0,784 » Bemest met 3,92 Gr. stikstof. Bemest met 5,88 Gr. stikstof. Aseh 4,09 % 9,98 % 9,84 % 3,7 % 11,8 % 10,3 % Kali 1,26 » 0,84 » 2,43 > 1,62 » 1,00 » 2,39 » Phosphorzuur 0,33 » 0,30 * 0,39 » 0,25 > 0,31 » 0.37 » Stikstof 0,244 » 0,779 » 0,770 » 0,263 » 0,853 » 0,814 » terwijl totaal per plant geoogst werd: Onbemest. Bemest met 1.96 Gr. stikstof. Aseh 15,52 Gr. 6,56 Gr. 18.49 Gr. 21,33 Gr. 11,60 Gr. 39,20 Gr. Totaal droge stof 163,66 » 71,52 » 192,41 » 524,34 » 117,81 » 389,86 » Water 686,64 » 311,18 > 545,59 » 2035,96 » 536,49 » 1108,14 » Gewicht per plant 850,3 » 382,7 » 738,0 » 2560,3 i 654,3 » 1498,— » Kali 4,171 » 0,498 » 4,021 » 5,670 > 0,996 » 9,246» Phosphorzuur 1,533 » 0,229 » 1,295 » 2,498 » 0,396 » 1,711» Stikstof 0,740 » 0,486 > 1,065 » 1,118 • 0,788 » 3,056» Bemest met 3,92 Gr. stikstof Bemest met 5,88 Gr. stikstof. Aseh 27,36 Gr. 10,04 Gr. 45,26 Gr. 31,04 Gr. 14,00 Gr. 59,17 Gr. Totaal droge stof 6(58,73 » 100,57 » 461,62 » 839,00» 118,27» 566,91 » Water 2750,27 » 437,73 » 1336,38 » 3426,70 » 554,43 » 1672,C9 » Gewicht per plant 3119,0 » 538,3 » 1798,0 » 4265,7 » 672,7 » 2239,0 » Kali 8,341 i 0,842 » 11,225 » 13,616» 1,181» 13,691» Phosphorzuur 2,237 » 0,299 » 1,779 » 2,103» 0,371» 2,133» Stikstof 1,035 » 0,803 » 3,553 » 2,203» 1,009» 4,668» 984 J.D. Kobus. Voorloopig onderzoek omtrent de snmenstdlins van riet op verschillenden leeftijd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali hjj verschillende bemesting. of in procenten van het versche materiaal: Stenoels. Wortels. Bladen. Stengels. Wortels. Bladen. Onbemest Bemest met, 1.96 Gr. Stikstof. Ascli 1,83% 1,72 % 2,51 % 0,83 % 1,77 % 2,62 % Totaal droge stof 19,25 » 18,69 » 26,07 > 20,48 » 18,00 » 26,03 » Water 80,75 » 81,31 » 73,93 » 79,52 » 82,00 » 73,97 » Kali 0,491 » 0,130 » 0,5i5 > 0,221 » 0,152 » 0,617 » Phosphorzuur — 0,060 » 0,175 > 0,098 » 0,060 » 0,114 » Stikstof 0,087 » 0,127 » 0,226 > 0,044 » 0,120 » 0,204 » Bemest met 3,92 Gr. stikstof. Bemest met 5,88 Gr. stikstof. Asch 0,80% 1,87% 2,52% 0,73% 2,08% 2,64 % Totaal droge stof 19,56 » 18,68 » 25,67 » 19,67 » 17,59 » 25,32 » Water 80,44 » 81,32 » 74.33 » 80,33 » 82,41 » 74,68 » Kali 0,247 » 0,156 » 0,624 » 0,253 » 0,176 » 0,012 » Phosphorzuur 0,065 » 0,056 » 0,099 » 0,049 » 0,055 » 0,095 » Stikstof 0,048 » 0,149 » 0,198 » 0,052 » 0,150 » 0,209 » Van deze drie laatste bestanddeelen werden dus in het geheel geoogst: Kali. Phosphorzuur. Stikstof. Onbemest per plant 8,690 Gr. = 0,441% 3,057 Gr. =0,155% 2,891 Gr. =0,147% Bemest met 1,96 Gr. stikstof 15,912 » =0,338» 4,605 » =0,098» 4,962 » =0,105» Bemest met 3,92 Gr. stikstof 20,498 » =0,356» 4,315 » =0,075» 5,991 » =0,104» Bemest met 5,88 Gr. stikstof 28,488 » = 0,397 »4,607 » =0,064» 6,880 » =0,096» De overige werkzaamheden en het beperkte personeel lieten niet toe de analyses van het riet op dezelfde wijze met geregelde tusschenpoozen te herhalen. De proef werd derhalve afgesloten op 31 Mei, toen het riet 35 weken oud was geworden. 0 Rietplanten, 35 weken na het planten onderzocht. Samenstelling van de onderzochte monsters. Onbemest. Bemest met 1.96 Gr. Stikstof Stengels. Wortels. Bladen. Stengels. Wortels. Bladen. A *ch 4,0 % 7,6 % 9,3 % 2,9 % 9,7 % 8,6 % VVater 5,0 » 11,0 » 8,7 » 9,2 » 11,1 » 9,9 » Kali 0,587 » 0,419 » 2,07 » 0,771 » 0,485 » 2,07 » Phosphorzuur 0,454 » 0,076 » 0,419 » 0,365 » 0,192 » 0,380 » Stikstof 0,330 » 0,561 » 0,772 » 0,224 » 0,604 » 0,676 » Versch gewicht 11790 Gr. 3401 Gr. 6970 Gr. 25730 Gr. 4939 Gr. 11530 Gr. .T. D. Krilms. Voorloopig onderzoek omtront de samonstellinfr v;in riet op verschillenden leeftjj'l en •!<? opname v»n stikstof, phosphorzuur en k;ili hij verschillende bemesting. 985 Stengels. Wortels. Bladen. Stengels. Wortels. Bladen. Droog gew. 2540 Gr. 652 Gr. 1893,5 Gr. 6615,2 Gr. 966,4 Gr.3325,6 Gr. In % 21,54 .) 20,05» 27,17 » 25,71 » 19,57 » 28,84 » Bemest met 3,92 Gr. stikstof. Bemest met 5,88 Gr. stikstof. Asch 3,1 % 10,6 % 8,0 % 3,1 % 9,4 % 8,0 % Water 7,0 » 9,5 i 10,8 t 0,7 » 11,7 » 8,8 i Kali 0,950 > 0,418 i 1,96 » 1,282 » 0,514 > 2,19 » Phosphorzuur 0,209 » 0,243 » 0,314 » 0,275 » 0,13 i » 0,330 » Stikstof 0,212 » 0,697 » 0,621 » 0,28 > » 0,646 > 0,688 > Versch gewicht3363o Gr. 4697 Gr. 113)0 Gr. 28590 Gr.4322 Gr. 9326 Gr. Droog » 8104,8 » 923,5 » 3493,7 » 7247,6 » 887,8 » 2965,5 In % 24,10 19,00 30,07 25,35 20,5 i 30,18 Berekend op absoluut droge stol is dit: Onbemest. Bemest met 1,90 Gr. stikstof. Asch 4,2 % 8,5 % 10,2 % 3,2 % 10,9 % 9,5 % Kali 0,018 » 0,471 i 2,27 » 0,849 » 0,540 » 2,30 » Phosphorzuur 0,478 » 0,085 » 0,459 > 0,402 » 0,216 » 0,422 » Stikstof 0,347 » 0,630 i 0,846 » 0,247 » 0,079 » 0,750 » Bemest met 3,92 Gr. stikstof. Bemest met 5.88 Gr. stikstof. Asch 3,4 % 11,7 % 9,7 % 3,3 % 1,07 % 9,4 % Kali 1,028 • 0,402 » 2,197 » 1,374 » 0,542 » 0,273 » Phosphorzuur 0,291 » 0,209 » 0,352 » 0.295 » 0,152 > 0,368 » Stikstof 0,229 » 0,770 » 0,707 » 0,307 » 0,732 » 0,754 » terwijl totaal per plant geoogst werd : Onbemest. Bemest met 1,96 Gr. stikstof. Stengels. Wortels. Bladen. stengels. Wortels. Bladen. Asch 16,93 Gr. 8,64 Gr. 29,35 Gr. 31,97 Gr. 15,62 Gr. 47,67 Gr. Totaal droge stof 402,14 » 101,19 > 288,14 » 1006,58 » 143,18 » 499,40 » Water 1562,86 » 405,01 i 873,50 » 3281,72 » 680,02 » 1422,3 » Gewicht per plant 1965 i 566,8 > 1161,7 » 4288,3 » 823,2 » 1921,7 » Kali 2,485» 0,470» 6,533» 8,500» 0,781» 11,473» Phosphorzuur 1,923» 0,080» 1,322» 4,024» 0,309» 2,406» Stikstof 1,397» 0,038» 2,436» 2,470» 0.973» 3,747» Bemest met 3,92 Gr. stikstof. Bemest met 5,88 Gr. stikstof. Asch 41,87 Gr. 16,32 Gr. 50,08 Gr. 37,44 Gr. 13,91 Gr. 42,51 Gr. Totaal droge stof 1248,14 » 139.3 » 519,40» 1127,0» 130,06» 450,76» Water 4350,80 » 643,5 » 1378,9 » 3638,0 » 589,04 » 1186,94 » Gewicht p. plant 5695,0 » 782,8 » 1898.3 » 4765,0» 720,3 » 1037,7 » Kali 12,833 » 0,643» i 1.413» 15,485» 0,701» 10,824» Phosphorzuur 3,034 i 0,a74» 1,828» 3,322» 0,198» 1,661» Stikstof , 2,864 » 1,073» 3,610» 3,455» 0,956» 3,400» 986 i. D. ttobuB. Voorloopig onderzoek omtrent de samenstelling Van riet op verschillenden leeftijd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali bij verschillende bemesting. of in procenten van het versche materiaal: Onbemest. Bemest met 1,96 Gr. stikstof. Stengels. Wortels. Bladen. Stengels. Wortels. Bladen. Asch 0,86 % 1,52 % '2,53 % 0,75 % 1,90 % 2,48 % Totaal droge stof 20,46 » 17,84 » 24,80 » 23,34 i 17,40 » 25,98 » Water 79,54 » 82,10 » 75,20 » 70,013 » 82,60 » 74,02 » Kali 0,120 i 0,084 » 0,502 » 0,11)8 i 0,095 » 0,597 » Hiosphorzuur 0,098 » 0,015 » 0,114 » 0,094 > 0,038 » 0,110 » Stikstof 0,071 » 0,113 » 0,209 » 0,058 t 0,118 » 0,195 » Bemest met 3,92 Gr. Stikstof. Bemest met 5,88 Gr. stikstof. Asch 0,75 % 2,08 % 2,04 % 0,79 % 1,93 % 2,00 % Totaal 22,27 > 17,79 » 27,36 » 23,05 » 18,14 • 27,52 » Water 77.73 » 82,21 » 72,64 » 70,35 » 81,80 > 72,48 » Kali 0,229 » 0,082 » 0,601 » 0,325 » 0.106 » 0,661 » Phosphorzuur 0,005 » 0,048 » 0,096 » 0,070 » 0,028 » 0,101 » Stikstof 0,051 i 0,137 » 0,191 » 0,073 » 0,133 » 0,208 » Van deze drie laatste bestanddeelen werden dus geocgst: Kali. Phosphorzuur. Stikstof. Onbemest 9,494 G. =0,257% 3,331 G. =0,090% 4,471G.=0,121% Bemest met 1,90 G. stikstof 20,754» =0,295 » 6,439 > =0,092 » 7,190» =0,102 » Bemest mat 3,92 » stikstof 24,889 » =0,:00 » 5,830» =ü,070 » 7,553» =0,091 » Bemest met 5,88 » stikstof 27,070» =0,378 » 5,181» =0,073 » 7,811 » =0,110 » Hoewel dit riet slechts acht maanden oud was, was het stengel gewicht nagenoeg oven groot als in een snijtuin. Het bedroeg n. 1. per bouw (12500 planten per bouw gerekend) resp. + 405, 873, 1173 en 972 pikol. De sapsamenstelling was als volgt: Onbemest. Bemest met 1,96 Gr. stikstof. Brix 15,7 % 17,37 % Suiker 12,50 » 15,72 » Quotiënt 79,9 » 90,5 » Winbare suiker 9,3 » 14,07 » Bemest met 3,92 Gr. stikstof. Bemest met 5,88 Gr stikstof. Brix 19,77 % 19,04 % Suiker 10,77 » 17,09 » Quotiënt 84,8 » 89,7 » Winbare suiker 13,77 » 15,14 » Om te kunnen berekenen hoeveel der verschillende planten voedingsstoffen door het riet aan den grond onttrokken worden, moeten nog het gewicht en de samenstelling van het weggenomen droge blad bekend zijn. i. 1). Kobus. Voorloopig onderzoek omtrent de samenstelling vun riet op verschillenden leeftijd en de opname van stikstof, phospborzuur en kali bij verschillende bemesting. 987 Op 15 Januari, 28 Februari en 7 Mei werden de planten getrast, telkens 18, respectieve 12 planten. Het droge blad zou gewogen en onderzocht worden, maar door een misverstand werden de Januarimonsters na liet wegen weggeworpen. We zullen evenwel niet ver mistasten door de samenstelling er van gelijk te stellen aan de in Februari onderzochte. Het gewicht van het droge blad bedroeg per plant: Onbemest. 1,92 Gr. stikst. 3,92 Gr. stikst. 5,88 Gr.stikst 15 Januari 73,6 Gr. 152,8 Gr. 156,9 Gr. 160,0 Gr. 28 Februari 90,7 » 463,8 » 270,6 » 270,0 » 7 Mei 152,0 » 384,0 » 430,0 » 424,6 » De samenstelling der onderzochte monsters was als volgt: Droog blad 28 Februari. Asch 9,6 % 9,2 % 9,6 % 9,8 % Vocht 10,6 » 10,7 • 12,9 » 11,3 » Eiwit 1,7 » 1,6 » 1,9 » 2,0 » Phosphorzuur 0,21 b 0,077 » 0,064 » 0,056 » Kali 0,40 » 0,58 b 0,83 » 0,685 b Stikstof 0,273 » 0,255 » 0,297 » 0,323 » Verschgew. 90,7 Gr. 163,8 Gr. 270,6 Gr. 270,0 Gr. Droog gew. 49,2 » 92,5 » 13,54 » 149,6 » In % 54,2 56,5 49,7 55,4 Droog blad 7 Mei. Asch 9,9 % 9,2 % 9,9 % 9,0 % Vocht 13,1 » 11,9 » 10,7 » 12,0 » Eiwit 2,0 » 1,6 » 1,5 » 1,7 » Ruwvezel 34,7 » 36,8 » 37,4 » 35,6 » Vet 1,4 b 1,4 b 1,6 d 1,7 » Stikstofvrije ex tra ctstoffen 38,9 » 39,1 » 38,9 » 40,0 » Totaal 100— 100— 100— 100,- Phosphorzuur 0,29% 0,19 % 0,12 % 0,10 % Kali 0,60 b 0,70 » 0,77 » 0,67 » Stikstof 0,318» 0,252 » 0,247 » 0,274 » Verschgewichtls2 Gr. 384,6 Gr. 430,0 Gr. 424,6 Gr. Droog » 88,8 > 260,5 » 278,2 » 290,0 » In % 58,4 67,7 64,7 68,3 988 .T.l). Kobus. Voorlo ipig- ond-rzoek omtrent de samenstellinj van riet op verschillenden leeftijd en de opname van stikstof, phospliO'zuur en kali bij versoh'Uende bemesting. Berekend op absoluut droge stof is dit: 28 Februari. 7 Mei. Onbe- 1,96 Gr. 3,92 Gr. 5,88 Gr. Oobe- 1,96 Gr. 3,92 Gr. 5,88 Gr. mest. stikst. stikst. stikst. mest. stikst. stikst. stikst. Asch 1,07 % 10,3 % 11,0 % H,O % 11,4 % 10.4% 11,1 % 10,2 % Vet — — — — 1,7 » 1,6 » 1,7 » 2,0 » Hiiwvczel — — — — 39,9 » 41,8 b 41,9 » 40,5 » Eiwit 1,9 » 1,9 » 2,2 b 2,3 » 2.3 » 1,8 » 1,7 » 1,9 » extiactstoffen — — — — 44,7 » 44,4 » 43,6 » 45,4 » — — — — 100,0 i 100,0 » 100,0 b 100,0 » Kali 0,45 » 0,65 » 0,95 b 0,77 » 0,69 b 0,79 » 0,86 » 0,76 b p hosphorzuur 0,23 » 0,086 b 0,073» 0.063 b 0,33 b 0,22 b 0,13 b 0,11 » Stikstof 0,305» 0,286» 0341 b 0,364» 0,367» 0,286» 0,277 b 0,311» terwijl totaal per plant geoogst werd: *Bcb 4,72 Gr. 8.51 Gr. 12,91 Gr. 14,66 Gr. 8,79 Gr. 23,97 Gr, 27,54 Gr. 26,10 Gr Vet — — — — 1,28 » 3,59 » 4,34 » 4,99 b Kuwvezel _____ 30,81 » 95,86 b 104,05 b 103,24 b Eiwit 0,84 » 1,48 b 2,56 » 2,99 » 1,78 » 4,17 » 4,17 b 4,93 b e xtractstoffen — — — — 34,51 » 101,91 » 108,33 » 115,94 » T, >t. droge stof 43,98» 82,7 » 117,15 b 130,15 » 77,17 » 229,5 » 248,43 » 255,2 » 46,72 b 81,1 b 153,45 » 139,65 b 74,83 » 155,1 » 181,57 » 169,4 b G ew. per plant 90,7 b 163,8 » 270,6 » 270,0 »152,0 » 384,6 » 430,0 » 424,6 b Kali 0,197» 0,537» 1,116» 1,025 b 0,533 b 1,824» 2,142» 1,943» p hosphorzuiir 0,103» 0,071» 0,086 b 0,084 b 0,257 b 0,495» 0,334» 0,290» St ikstof 0,134 b 0,238» 0,399 b 0,483» 0,282» 0,656» 0,687» 0,795» of in procenten van het versche materiaal: *** 5,20% 5,20 % 4,77 % 5,43 % 5,78 % 6,23% 6,41 % 6,15% Vet — — — — 0,84 » 0,93 » 1,01 » 1,17 » Huw vezel _____ 20,26 » 24,91 » 24,20 » 24,31 » iw it 0,92 » 0,90 b 0,94 » 1,11 » 1,17 » 1,08 b 0,97 » 1,16 » Sti kstofvrije ex tractstoffen _____ 22,70 » 26,49 » 25,18 » 27,31 i droge stof 48,45 » 50,45 b 43,29 » 49,14 » 50,75 b 59,64 b 57,77 » 60,10 » Water 51,55 b 49,55 » 56,71 » 50,86 » 49,25 b 40,36 » 42,23 » 39,90 » p ali 0,217» 0,328» 0,412» 0,379» 0,350» 0,474» 0,498» 0,458» Q osphorzuur 0,114» 0,044» 0,032» 0,031» 0,169» 0,129» 0,078» 0,068» 0,148» 0,144» 0,148 b 0,179» 0,186» 0,171» 0,160 b 0,187» 989 J. 1). Kobuß. Voorloopig onderzoek om'rent de samenstelling van riet op versohillendcn leeftijd en de opname van stikstof, phoaphorzour en kali bij reraoMUende bemesting. Van deze drie laatste bestanddeelen werden dus in het droge blad in het geheel geoogst: Kali. Phosphorzuur. Stikstof. Onbemest 0,890 Gr. 0,444 Gr. 0,525 Gr Bemest met 1,96 Gr. stikstof 2,862 » 0,6c3 » 1,114 » » » 3,92 » i 4,004 i 0,470 » 1,318 » i > 5,88 i > 3,574 % 0,424 » 1,544 » Ter vergelijking werden nog eenige stengels uit den proeftuin geanalyseerd: 5 Stengels 44 weken oud. 2 Stengels 48 weken oud. Stengels. Bladen. Stengels. Bladen. Bloemen. Asch 3,47 % 9,42 % 2.91 % 7,52 % 4,60 % Vocht 5,24 » 11,26 * 9,70 » 10,93 i 8,52 » Kali 0,8-2 » , 1,81 » 0,91 » 1,47 » 1,47 » Phosphorzuur 0,22 » 0,26 » 0,28 • 0,32 > 0,41 » Stikstof 0,248 » 0,64 » 0,093 » 0,455 » 0,931 > Eiwit 1,54 » 4,01 » 0,58 s 2,85 » 5,82 » Verschgw.ll6oo,o Gr 2100,0 Gr. 7760,0 Gr. 1750,0 Gr. 92,3 Gr. Droog gew. 3183,0 » 779,7 » 2196,0 » 580,0 » 44,2 i In % 27,44 37,13 28,30 33,14 47,89 Berekend op absoluut droge stof: Asch 3,60 % 10,62 % 3,22 % 8,44 % 5,03 % Kali 0,87 » 2,04 i 1,01 > 1,65 » 1,61 » Phosphorzuur 0,23 > 0,29 > 0,31 » 0,30 » 0,45 » Stikstof' 0,261 » 0,721 » 0,103 » 0,511 » 1,018 » of in procenten van het versche materiaal: Asch 0,95 % 3,50 % 0,82 % 2,49 % 2,20 % Vocht 74,00 » 67,05 » 74,45 » 70,48 » 56,19 » Droge stof 26,00 » 32,95 » 25,55 » 29,52 » 43,81 i Kali 0,23 » 0,67 » 0,26 3 0,49 t 0,70 » Phosphorzuur 0,06 » 0,10 > 0,08 » 0,11 » 0,20 » Stikstof 0,068 » 0,238 » 0,026 > 0,151 » 0,446 » Daar de analyses der eerste weken mislukt waren, werd nog eene tweede serie proeven aangezet om deze leemte aan te vullen. Dit had plaats op 7 Maart 11. Van de stekken werd een goed gemiddeld monster in het laboratorium onderzocht, dat de volgende samenstelling ver toonde: 990 J. D. Kobus. Voorloopig onderzoek omt'onf. <le samenstelling van riet op verschillenden leeftijd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali hij veriohillende hemestini;. Onderzochte Absoluut Berekend op In grammen luchtdroge stof. droge stof. versch materiaal, per bibit. Asch 6,51% 7,7 % 0,82 % 1,52 Water 15,87 i — 89,45 » 167,04 Eiwitachtige stof 3,23 i 3,8 » 0,41 » 0,76 Vet 1,16 > 1,4 » 0,15 » 0,27 Ruwvezel '2-2,95 » 27,3 » 2,88 » 5,37 Stikstofvrije extractstoffen 50,28 » 59,8 » 6,29 » 11,78 Kali 2,225 » 2,645 i 0,279 » 0,521 Phosphorzuur 0,307 » 0,365 » 0,038 » 0,072 Stikstof 0,517 » 0,615 » 0,065 » 0,121 Versch gew. 186,74 Gr. Droog » 23,425 » In % 12,54 Bij het uitplanten der stekken werd er zorg voor gedragen, dat die, welke bestemd, waren gelijktijdig geoogst te worden, zoo veel mogelijk de geheele partij vertegenwoordigden. De eerste plan tjes werden geoogst 3 weken na het planten, dus op 28 Maart. Een derde der proef werd niet bemest, een derde vooröemest, terwijl het laatste derde op 23 Maart met evenveel zwavelzure ammonia (4,8 Gr. per plant) werd nabemest. De nabemeste planten werden op 28 Maart nog niet onder zocht. :{<> Uietplanten, 3 weken na het planten onderzocht. Samenstelling der onderzochte monsters. Onbemest. Voorbemest. Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bibit. Asch 9,3 % 9,0 % 6,7 % 8,9 % 10,9 % 8,1 % Water 18,2 » 16,9 » 18.1 » 18,3 » 17,6 » 18,6 » Vet 0,9 » 0,3 » 1,5 » 1,8 » 0,3 » 0,7 » Ruwvezel 31,8 i 37,5 » 34,5 > 28,6 » 32,5 » 40,7 » Eiwitachtige stoffen 8,1 » 5,0 » 1,8 » 11,0 » 7,5 » 3,5 » Stikstof vrij e extractstoffen 31,7 » 81,3 » 37,4 » 31,4 » 31,2 » 28,4 » 100,— 100,— 100,— 100,— J. D. Kobus. Voorlonpu ondsruek ontrent dh samïist'illiif? van riet op verschillenden leeftijd en de opname van 9tikstof, pliosphoriuur en kali bij verschillende bemesting. 991 Onbemest. Voorbemest. Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bibit. Kali 2,95 2,06 2,40 3,49 2,45 3,07 Phosphorzuur 0,(53 0,376 0,20 0,60 0,2*2 0,18 Stikstof 1,296 0,807 0,285 1,761 1,202 0,562 Versch gewicht 1448,0 Gr. 447,0 Gr. 5777,0 Gr. 1485,0 Gr. 364,0 Gr. 5578,0 Gr. Droog » 238,3 » 54,2 » 776,4 » 257,8 » 40,8 » 748,4 » In % 16,46 12,13 13,44 17,36 11,21 13,44 Berekend op droge stof is dit: Asch 11,4 % 10,8 % 8,2 % 10,9 % 13,2 % 10,0 % Vet 1,1 » 0,4 » 1,8 » 2,2 » 0,4 » 0,9 > Ruwvezcl 38.9 » 45,1 » 42,1 » 35,— » 39,4 » 50,0 » Eiwitachtige stoffen 9,9 » 6,0 » 2,2 » 13,5 » 9,1 » 4,3 » Stikstofvrije extract stoffen 38,7 » 37,7 » 45,7 » 38,4 » 37,9 » 34,8 » 100,— 100,— 100,— 100,— 100 — Kali 3,61 2,48 2,93 4,27 2,97 3,75 Phosphorzuur 0,77 0,452 0,24 0,734 0,342 0,221 Stikstof 1,584 0,971 0,348 2,156 1,458 0,690 terwijl totaal per plant geoogst werd: Asch 0,62 Gr. 1,14 Gr. 1,45 Gr. 0,64 Gr. 0,12 Gr. 1,68 Gr. Vet 0,06 » — » 0,32 » 0,13 » — » 0,15 » Ruwvezel 2,11 » 0,56 » 7,44 » 2,05 > 0,37 » 8,46 » EiwiUchtige stoffen 0,54 » 0,08 » 0,39 » 0,79 » 0,08 » 0,73 » Stikstofvrije extract stoffen 2,10 » 0,47 » 8,07 » 2,25 » 0,35 » 5,90 > Totaal droge stof 5,43 » 1,25 » 17,67 » 5,86 » 0,92 » 16,92 » Water 34,79 » 11,17 » 142,80 » 35,39 » 9,19 » 138,02 » Gewicht per plant 40,22 • 12,42 » 160,47 » 41,25 * 10,11 » 154,94 » Kali 0,195» 0,031» 0,518 » 0,250» 0,028» 0,638» Phosphorzuur 0,042 » 0,006» 0,043 » 0,043» 0,003 » 0,037 » Stikstof 0,086 » 0,012» 0,062 » 0,126» 0,014 » 0,117 » of in procenten van het versehe materiaal Asch 1,53 1,09 0,90 1,55 1,22 1,09 Vet 0,15 0,04 0,20 0,31 0,03 0,09 Ruwvezel 5,24 4,55 4,64 4,96 3,64 5,47 Eiwitachtige stoffen 1,33 0,61 0,24 1,91 0,84 0,47 Stikstofvrije extract stoffen 5,22 3,80 5,03 5,45 3,50 3,82 Totaal droge stof 13,46 10,09 11,01 14,18 9,23 10,94 992 J. D. Kobus. Yoorloopig onderzoek omtrent de samenstelling van riet op verschillenden leeftijd en de opname van stikstof, phosphorzuur in kali b[j verschillende bemesting. Onberaest Voorbemest Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Ëibit. 86,54 89,91 88,99 83,82 90,77 89,06 a li 0,486 0,250 0,323 0,600 0,275 0,413 0,104 0,046 0,027 0,104 0,032 0,024 Sti kstof 0,213 0,098 0,038 0,306 0,135 0,076 Van deze drie laatste bestanddeelen werd dus in bet geheel geoogst: Kali. Phosphorzuur. Stikstof. °öbe- ( per plant met bibit 0,744 Gr.= 0,349% 0,091 Gr.= 0,043% 0,160 Gr.= 0,075% " lesl - ( » » zonder » 0,226 » =0,429 * 0,048 » =0,091 «0,098 » =0,186 » Virbe-l ~ , met » 0,916 » =0,444 »0,08 » =0,040 »0,257 » =0,125 » me «t. j » » zonder » 0,278 » =0,541 «0,046 » =0,090 «0,140 » =0,273 » Telkens na 14 dagen werd weer een aantal planten onderzocht; bij deze werd echter alleen stikstof en vocht bepaald, behalve bij het 9 weken oude riet, dat bovendien op asch, kali en phosphor zuur werd onderzocht. Zoodoende werd nog gevonden: 24 Kietplanten, 5 weken na het planten onderzocht. Samenstelling der onderzochte monsters. Onbemest Voorbemest Nabemest Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bibit. 15,40% 15,19% 15,58% 15,17% 14,31% 15,89% 15,46% 15,18 % 15,79 % S *ikstof 1,091» 0,675» 0,'254» 1,506» 0,912» 0,459» 1,551» 0,989» 0,415» V ersehgew.l3B6Gr. 693 Gr.3136 Gr. 1687 Gr.558 Gr. 2945 Gr. 1591 Gr 634 Gr. 3065 Gr. Ör oog » 260,2 » 108,3 » 474,8» 351,3» 93,5 » 446,2» 330,5 » 103,8» 480,3» Iri % 18,77 15,63 15,14 20,82 15,16 15,15 20,77 16,38 15,67 Berekend op droge stof is dit: St ikstof 1,290 0,796 0,301 1,775 1,064 0,546 1,835 1,166 0,493 terwijl totaal per plant geoogst werd : T °t droge stof 9,17 Gr. 3,83 Gr. 16,70 Gr. 12,46 Gr. 3,34 Gr. 15,64 Gr. 11,64 Gr. 3,67 Gr. 16,85 G r » 25,05 » 113,97 » 57,83 » 19,91 »107,07 » 54,65 * 22,75 » 110,86 » plant 57,75 » 28,88 »130,67 » 70,29 » 23,25 »122,71 66,29 » 26,42 » 127,71 » Stikstof 0,118» 0,030» 0,050» 0,220» 0,035» 0,085» 0,214» 0,043» 0,083» of in procenten van het versche materiaal : ot -droge stof 15,88% 13,26% 12,78% 17,66% 12,99% 12,74% 17,56% 13,89% 13,20% Water 81,12 «86,74 » 87,22 » 82,34 » 87,01 » 87,26 » 82,44 » 86,11 » 86,80 » 0,205» 0,103» 0,033» 0,314» 0,133» 0,070» 0,322» 0,162» 0,065» J. D. Kobus. Voorloopi? ouderzuek omtrent de samenstelling Tan riet op verschillenden leeftjjd en de opname van stikstof, pliosjihoraiiur en k;ili bij verschillende bemesting. 993 Van dit laatste bestanddeel werd dus in het geheel geoogst. Stikstof. Onberaest per plant met bibit 0,198 Gr. = 0,091 % » » » zonder » 0,148 » = 0,171 » Voorbemest » met » 0,340 » = 0,1 o 7 » » » » zonder » 0/255 » = 0,273 » Nabemest » » met » 0,340 » =0,154 » b » » zonder » 0,257 » = 0,277 » 9 Bietplanten, 7 weken na het planten onderzocht. Samenstelling van de onderzochte monsters. Onbemest. Voorbemest. Nabemest. Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bibit' Water 18,73 % 16,88% 19,85% 19,36% 16,98% 19,01% 18,08% 17,38% 19,64°/* Stikstof 0,935» 0,661» 0,237» 1,137» 0,843» 0,367» 1,278» 0,881 0,330» Verschgew. 730 Gr. 408Gr.10JlGr. 901 Gr. 318 Gr. 1151 Gr. 1007 Gr. 449 Gr. 1079 Gf' Droog » 161,5 » 73,1 » 181 » 2095 » 68,1 » 196,4 » 233,2 » 78,2 »192 » In % 22,12 17,92 16,59 23,25 21,42 17,07 23,16 17,42 17,8 Berekend op absoluut droge stof is dit: Stikstof 1,150% 0,795% 0,296% 1,010% 1,015% 0,053% 1,570% 1,066% 0,411$ terwijl totaal per plant geoogst werd : Tot. droge stof 14,58 Gr. 6,75 Gr. 16,32 Gr. 19,00 Gr. 6,29Gr.17,67Gr. 21,10 Gr. 7,18Gr.17,14G' Water 66,53 » 38,58 »104,90 » 81,11 » 29,04 »110,22 » 90,79 » 42,71 »102,75 » Gew. p. plant 81,11 » 45,33 «121,22 » 100,11 » 35,33 »127,89 «111,89 » 49,89 »119,89 I Stikstof 0,168» 0,054» 0,048» 0,265» 0,064» 0,080» 0,331» 0,077» 0,070» of in procenten van het versche materiaal: Tot. droge stof 17,98% 14,90% 13,30% 18,75% 17,78% 13,82% 18,86% 14,39% 14,30'/ Water 82,02 » 85,10 » 86,70 » 81,25 » 82,22 » 86,18 » 81,14 » 85,61 » 85,70 j Stikstof 0,207» 0,118» 0,03 o» 0,264» 0,181» 0,063» 0,296» 0,153» 0,059» Van dit laatste bestanddeel werd dus in het geheel geoogst: Stikstof. Onbemest per plant met bibit 0,270 Gr. = 0,109 % » » » zonder » 0,222 » = 0,176 » Voorbemest» » met » 0,409 » = 0,155 » » » » zonder » 0,329 » = 0,243 » Nabemest » » met » 0,478 » = 0,170 » » » » zonder » 0,408 » = 0,252 » 994 3. D. Kobiis. Voorlooplg onderzook omtrent de samenstelling van riet op verschillenden leeftjjd en de opname van stikstof, phosphorzuur on kali bjj verschillende bemesting. 9 Rietplanten, 9 weken na het planten onderzocht. Samenstelling der onderzochte monsters. Onbemest. Voorben) est. Nabemest. Stengels. Wortels. Bibit. Stengels Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bibit. Asch 9,8 % 8,7 % 6,5 % 8,5 % 10,2 % 6,9 % 8,8 % 8,9 % 8,5 % 11,02 » 1*2,87 » 11,83 » 11,48 » 12,21 » 11,49 » 11,01 » 12,60 » 10,73 » Kali '2,03 » 0,84 • 1,57 » 1,98 » 1,09 » 1,43 » 2.56 » 0,93 » 1,91 » p hosphorzuuro,44 » 0,34 » 0,16 » 0,39 » 0,30 » 0,09 » 0,37 » 0,30 » 0,10 » S Ukstof 0,901» 0,575» 0,206» 1,201» 0,781» 0,332» 1,181» 0,774» 0,287» Vsch gewicht 1423 G. 749 G. 1016 G.20i0 G. 845 G. 947 G. 1994 G. 929 G. 1050 G üroog » 283,9 » 121,8 » 187,5 » 394,2 » 123,3 » 158,5 » 376,2» 122,2 » 187,2 a *0 % 19,95 16,27 18,45 19,24 14,55 16,74 18,86 13,15 17,82 Berekend op absoluut droge stof is dit: Asch 11,0 % 10.0 % 7,4 % 9,6 % 11,6 % 7,8 % 9,9 % 10,2 % 9,5 % K ali 2,28 » 0,96 » 1,78 » 2,24 » 1,24 » 1,62 » 2,88 » 1,06 » 2,14 » ' P bosphorzuuro,49 » 0,39 » 0,18 » 0,44 » 0,34 » 0,10 » 0,42 » 0,34 » 0,11 » Stikstof 1,013» 0,660» 0,234» 1,357» 0,890» 0,375» 1,327» 0,886» 0,321» terwijl totaal per plant werd geoogst: Onbemest. Voorbemest. Nabemest. Stengels. Wortels. Bibit. Stengels.Wortels.Bibit. Stengels. Wortels. Bibit. 3,09 Gr. 1,18 Gr. 1,36 Gr. 3,72 Gr. 1,40 Gr. 1,22 Gr. 3,68 Gr. 1,21 Gr. 1,77 Gr. droge stof 28,07 » 11,79 » 18,37 » 38,77 » 12,03 » 15,59 » 37.2 » 11,87 » 18,57 » 130,03 » 71,41 » 94,53 »188,53 » 81,87 » 89,61 »184,4 » 91,33 » 98,13 » Zwicht per plant 158,1 » 83,2 »112,9 »227,3 » 93,9 »105,2 »221,6 »103,2 »116,7 » jJ a Ü 0,640» 0,114» 0,327» 0,867» 0,149» 0,252» 1,070» 0,126» 0,398» y*osphorzuuro,ls9» 0,046» 0,033» 0,171» 0,041» 0,016» 0,155» 0,041» 0,021» Sti kstof 0,284» 0,078» 0,0i3» 0,526» 0.107» 0,058» 0,494» 0,105» 0,060» of in procenten van het versche materiaal: Asch 1,96% 1,42% 1,20% 1,64% 1,48% 1,16% 1,66% 1,17% 1,52%, T otaal dr ogestof 17,75 » 14,18 » 16,27 » 17,03 » 12,77 » 14,82 » 16,78 » 11,49 » 15,91» 82,25 » 85,82 » 83,73 » 82,97 » 87,23 » 85,18 » 83,22 » 88.51 » 84,09 » 100— 100,— 100,— 100,— 100,— 100,— 100,— 100,— 100,— J.D. Kobus. Voorloopig onderzoek omtrent de samenstelling van riet op verschillenden leeftijd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali bij verschillende bemesting. 995 Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bibit. Stengels. Wortels. Bibit Kali 0,405% 0,137% 0,290% 0,381% 0,159% 0.240% 0,483% 0,122% 0,341^ Phosphorzuuro,oBB » 0,055 » 0,030 » 0,075 » 0,044 » 0,015 » 0,070 » 0,039 » o,olB* Stikstof 0,180 » 0,09 i » 0,038 » 0,231 » 0,114 » 0,056 » 0,223 » 0,102 » 0,051 j Van dezo drie laatste bestanddeelen werden dus in het geheel geoogst: Kali. Phosphorzuur. Stikstof. Onbe- ) per plant met bibit 1,081 Gr. = 0,305% 0,218 Gr.= 0,062% 0,405 Gr. = 0,114°/» mest. I » » zonder » 0,754 » = 0,312 » 0,185 » = 0,0 11 » 0,362 » = 0,150 » Voor- j » » met » 1,268 o = 0,27 » 0,228 » = 0,053 » 0,691 t = 0,163 I bemest. I » » zonder » 1,016 » = 0,316 » 0,212 » = 0,006 s 0,633 » = 0,197 » Na- | » » met t, 1,594 » = 0,361 » 0,217 » = 0,049 » 0,659 » = 0,149 » bemest. I » » zonder » 1,106 • = 0,368 » 0,196 » = 0,060 » 0,599 i = 0,184 » Reeds in eene vorige publicatie (Pr. O -J.2 de Serie No. 48, Archief 1898, blz. 52'.)) deed ik opmerken, dat onder de omstandig heden, welke bij deze proef heerschten, de wortelontwikkeling van het niet voorbemeste riet aanzienlijk grooter was dan van het voorbemeste en dat de nabemeste planten, de voorbemeste spoedig inhaalden, dat dus onder dergelijke omstandigheden voorbemesting geen aanbeveling verdiende. Het zou hier de plaats zijn om nader in te gaan op de ver schillende hoeveelheden stikstof, phosphorzuur en kali gedurende de verschillende vegetatie-perioden uit den bodem opgenomen. Zooals ik echter te voren reeds opmerkte is bij de eerste onder zoekingen de monstername niet voldoende nauwkeurig geweest. Ik kom dus daarop later terug bij de bespreking van vergelijkende bemestingsproeven met boengkil en zwavelzure ammonia, die thans aan het proefstation in onderzoek zijn en waarbij partij kan worden getrokken van de ondervinding, welke bij de hier besproken proeven werd opgedaan. Wel kunnen we uit de gevonden cijfers nagaan, hoeveel van de voornaamste plantenvoedingsstoffen uit bodem en mest in het riet zijn overgegaan. We krijgen dan het volgende overzicht: Stikstof. Bemest met Opgenomen Onbemest. 0,98 Gr. stikstof. 1,96 Gr. stikstof. 3,92 stikstof. 5,88 Gr. stikstof, na 5 weken. 0,189 Gr. » 7 » 0,271 » 0,656 Gr. » 9 » 0,368 » 0,814 > »11 » 1,054 » — 2,406 Gr. 2,034 Gr. 996 J.D. Kobus. Voorloopig onderzoek omtrent do samenstelling van riet op verschillenden leeftijd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali bij verschillende bemesting. Stikstof. Bemest met Opgenomen Onbemest. 0,98 Gr. stikstof. 1,96 Gr.stikstof. 3,92 Gr. stikstof. 5,88 Gr. stikstof, na 14 weken. 1,672 Gr. — 3,368 Gr. 3,993 Gr. «17 i 1,677 » — 3,298 » 4,242 » 4,883 Gr. »24 » 2,997 n — 3,888 » 4,065 > 5,017 » »25 » 3,134 » — 5,420 » 6,622 » 7,629 » »35 i 4,996 » — 8,304 » 8,871 » 9,355 » Daar onze bemesting zoodanig was, dat '1 Gr. stikstof per plant vrij wel overeenkwam met 1 pik. Z. A. per bouw, zien we, dat onder onze omstandigheden door het onbemeste riet zooveel stikstof aan den grond onttrokken wordt, als overeenkomt met eene bemesting van 5 pik. Z. A. per bouw. Slechts een gedeelte dezer stikstof blijft op het veld terug, namelijk dat gedeelte, dat in de wortels en het onderste stengeldeel in den bodem achterblijft. Wanneer we dit laatste verwaarloozen, de wortelstikstof echter in haar geheel als plantenvoedsel beschouwen, dan houden we een deficit van 4,358 Gr. per plant, waarvan nog moet worden afge trokken het stikstofgehalte der bibit, dat bij de eerste serie proeven niet bepaald werd, maar bij de tweede 0,121 Gr. bleek te zijn. Op zulken onvruchtbaren grond als voor onze proeven gebruikt werd, onttrekt het riet dus nog zooveel stikstof aan den grond, als gelijk staat met 4,2 pik. Z. A. per bouw. Wordt het riet bemest, dan zien we de stikstofopname toe nemen; bij eene bemesting ongeveer overeenkomende met 2 pik. Z. A. per bouw, wordt de groei van het riet zoo aangewakkerd, dat het deficit voor den grond nog grooter wordt. Per plant werd namelijk 8,304 Gr. stikstof opgenomen; trekken we hiervan af het stikstofgehalte der overblijvende wortels en dat van de gebruikte bibit, dan schiet er nog 7,21 Gr. over, die per plant van het veld wordt verwijderd. Na aftrek der bemesting ad 2 pikol per bouw is er dus een deficit van zooveel stikstof per bouw als aanwezig zijn in 5,2 pik. Z.A. of 1 pik. meer dan onbemest. Wordt i pik. Z. A. per bouw gegeven, dan zien we al veel beter resultaten; in de plant is n.l. aanwezig 8,871 Gr. stikstof; in wortels en bibit 1,194 Gr. dus wordt per plant uit den grond weg gevoerd 7,677 Gr. Verminderd met de bemesting ad 4 pik. zou dus het deficit voor den grond bedragen zooveel stikstof als in 3,7 pik. Z.A. bevat is. J. D. Kobus. Voorloopt onderzoek omtrent de samenstelling* van riet op verschillenden leeftijd en do opname van stikstof, phosphorzuur en kali bij verschillende bemesting. 997 Bij eene bemesting met 6 pik Z. A. is per plant opgenomen 9,355 Gr. stikstof; verminderd met de stikstof in wortels en bibit wordt dit 8,278 Gr. en na aftrek der mest, een stikstofdeficit per bouw gelijkstaande met de hoeveelheid aanwezig in k 2,3 pik. Z.A. In dit te kort zal wel grootendeels voorzien worden door het stikstofgehulte van het slib ; ), dat op de sawahs terugblijft en van het regenwater, terwijl ook nog in mindering van de hiervoren vermelde cijfers moet worden gebracht, de hoeveelheid stikstof, die ook zonder rietcultuur door nitrificatie zoude verloren gaan of door andere gewassen, die niet bemest worden aan den grond wor den onttrokken. Summa summarum zien we dus, dat bij eene behoorlijke be mesting de rietcultuur den grond niet behoeft uit te putten aan stikstof en niet nadeeliger is dan de cultuur der inlandsche gewas sen, die bijna nooit bemast worden. Wel blijkt, dat op lichte gronden aan het riet met voordeel groote hoeveelheden stikstof kunnen worden gegeven, zooals trouwens reeds drie jaar geleden bij veldproeven door mij werd aangetoond. Kali. Bemest met Opgenomen Onbemest.o,9B Gr. stikstof. 1,96 Gr. stik stof. 3,912 Gr.stikstof. 5,88 Gr. stikstof na 5 weken. 0,405 Gr. » 7 » 0,581 » 1,158 Gr. » 9 » 0,504 •2) 1,183 » 2 ) »11 > 1,599 »2) — 2,880 Gr. *) 3,343 Gr. 2) bl4 » 3,089 »2) — 6,346 » -) 6,900 » 3 ) bl7 » 3,6i6 i — 9,993 » 10,043 » 12,753 Gr. »21 » 7,25 S » 12,601 » 15,081 » 19,606 » »25 » 9,047 » — 16,950 » 22/257 » 30,119 » »35 * 10,384 » — 23,616 » 28,893 » 30,644 » Rekent men per bouw 12500 planten, dan ziet men dus, dat onder de omstandigheden, die bij onze proef heerschten door het riet onbemest 129,8 K. G. kali. 2 pik. Z. A. 295,2 » » 4 b Z. A. 361,2 » b 6 » Z. A. 383,1 b b 1) Volgen» Prinsen Geerligs zou door het slib In twee jaien, 31 K.G. stikstof per bouw worden toegevoerd, de hoeveelheid aanwezig in 2,5 pik. Z.A. 2) Het kaligehalte der wortels werd niet bepaald. 998 J.D. Êobus. Voorloopig onderzoek omtrent de samenstelling van riet op verschillenden leeftijd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali bjj verschillende bemesting. per bouw aan den grond onttrokken worlt, dus een zeer aanzienlijke hoeveelheid, die bij stikstofbemesting noj sterk toeneemt. Men ziet echter tevens, dat zelfs onze onvruchtbare grond gemakkelijk de grootere hoeveelheden kali afstaat en dat al moge riet buiten gewoon veel kali noodig hebben, ze dit ook zonder bemestin» in voldoende mate in den grond vindt. Ware dit niet het geval, dan zoude de sterkere stikstof bemes ting niet zulk eene sterke vermeer lering der kaliopname door het riet ten gevolge hebben. Bevendien moeten we niet vergeten, dat in het sawah slib groote hoeveelheden oplosbaar kali voorkomen; volgens Prinsen Gekrligs zouden in twee jaar tijds tusschen twee rietoogsten 260 K.G. kali toegevoerd worden, waarvan 155 K.G. oplosbaar in zout zuur. Verder zal de snelle verweering van het mineraal gruis in de tropen wel in het te kort voorzien. Phosphorzuur. Opgenomen onbemest. 0,98 Gr.stikstof. 1,96 Gr.stikstof. 3,92 Gr.stikstof. 5,88 Gr. stikstof, na 5 weken. 0,065 Gr. » 7 » 0,123 » 0,208 Gr. » 9 i 0,091 »*) 0,133 » *) >14 » 0,277»*) — » 0,494 Gr.*) 0,528 Gr.*) »14 » 0,667 »*) — » 0,926 »*) 1,020 » »17 » 1,097 » — » 1,618 i 1,515 » 1,838 Gr. »21 » 2,223 » - t> 2,342 » 1,972 » 2,586 » »25 » 3,244 » — » 4,743 „ 4,451 » 4,743 » »35 » 3,775 » - » 7,072 » 6,306 » 5,605 » Er wordt dus zeer veel minder phosphorzuur dan kali door het riet opgenomen; ad 12500 planten per bouw berekenen we n. 1. dat: onbemest 47,2 K.G. phosphorzuur 2 pik. Z. A. 88,4 » » 4 » » 78,8 » » 6 i » 70,1 » » aan den grond ontrokken worden. Wij zien hier bij toenemende bemesting niet zulk een regel matige vermeerdering van opgenomen planten voedsel als bij stik stof en kali en ware het niet, dat de rietoogst bij bemesting met 4 pikol Z. A. per bouw aanzienlijk grooter was, dan bij bemes- *) Het phosphorzuurgebalto der wortels werd niet bepaald. J. D. Kobus. Voorloopig onderzoek omtrent de samenstelling van riet op verschillenden leeftyd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali bij verschillende bemesting. 999 LiVERSE MEDEDEELINGEN. Door het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java werd de navolgende circulaire aan de leden verzonden : Zooeven ontvingen wij het telegrafisch .bericht omtrent de schatting der suikerproductie iu Europa gedurende de campagne lfe9B/'99. Schatting Productie Verschil 1898/'99. 1897/ VB. 189ty97 met 189798. Duitschland 1,618000 ton. 1.845000 ton. 1,821000 ton — 227000t0n. Oosten rijk- Hongarije 908000 » 833000 » 980000 » + 75000 » Frankrijk 087000 » 772000 » 700000 » — 85000 » Rusland 82C000 » 745000 » 700000 » + 75000 » België 107000 t '235000 » '280000 » — 38000 i Nederland 142000 » 120000 » 102000 » + 22000 » Andere landen IBOJOO . 180000 » 172000 » ± » 4,552000 ton 4,730000 ton 4,705000 ton—l7Booo ton. STATISTIEK» OOGST-EN MARKTBERICHTEN» ENZ- Europa, 23 September. Duitschland. De weersgesteldheid was over het algemeen weinig afwisselend. Gedurende de eerste dayen der voorlaatste week was het warm en droog, hierop volgde echter een kleine verandering, die hoofd zakelijk daarin bestond, dat de hemel meer en meer bewolkt werd, de temperatuur daalde en op verscheidene plaatsen regenbuien vielen. Het weder beantwoordde echter in 't geheel niet aan de verwachtingen; de regenval was veel te gering om de velden vol doende vochtigheid te verschaffen. De toestand der bietaanplan tingen is dan ook nagenoeg dezelfde gebleven; gewichtsvermeer dering der beetwortelen was bijna niet te constateeren. Het gemid delde bietgewicht bedroeg 397 Gr. met een suikergehalte van 15,2 %. Verleden jaar was dit op denzellden datum 453 Gr. en 13,9 % In sommige streken is de grond nog zoo droog, dat het rooien geheel onmogelijk is en verscheidene fabrieken het begin der cam pagne moeten uitstellen. Oostenrijk. De laatste weken heerschte hier warm en droog weer. De toestand der aanplantingen is dan ook in 't gehfel niet verbeterd en daar er ook geen uitzicht op een gunstige verande- OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MEDEDEELIKUEN VAN HET PROEFSTATION VOOR SUIKERRIET IN' WEST-JAVA TE KAGOK TEGAL. No. 86. OVER DE DONGKELLANZIEKTE. door Dr. M. TiACIIiORSKI Ia den loop van den maaltijd van 1897 ondernam ik eene re : s naar Oost-Java met het doel de zoo gevreesde, zoogenaamde dongkellanziekte te leeren kennen. Wat ik er toen van zag en o imorkte staat beschreven in Archief 1K!)7, blz. 1027, maar die reis was te laat geweest om het eigenlijke ziektebeeld der dongkellanziekte in haar aanvangsstadium te bcstudeeren. Er is dan ook tot heden toe nog gtene duidelijke bescbiyvirg of diagnose bekend geworden, volgens welke zij van de vele andere ziekien, die het riet tot afsterven kunnen brengen, onderscheiden kan worden. Ik beproefde in dezen afgeloopen maaltijd in dit gemis te voor zien en het viel mij dan ook niet moeiclijk de beginsiadiën van de bijna overal voorkomende dongkellanziekte ie enderzotken. De verwoestende ziekte, de ik hieronder bespreken zal, wordt door de planters op Java dongkellanziekte genoemd, hoewel Wak ker onder dienzelfden naam eene geheel andere ziekte beschreven heeft, welke door eene Marasmiussourt veroorzaakt wordt en met da hier bedoelde niets gemeen heeft. Aangezien deze Mamsmius ziekte zeer zelden voorkomt zoo is het misschien beter om ver warring te voorkomen, haar niet meer dongkellanziekte maar Marasmiusziekte te noemen en daarentegen, nu de planters reeds dairaan gewoon zijn, de zoo noodlott'ge ziekte met den naam van dongkeilanziekie te blijven be-tem pelen, en dezen naam niet ook aan eenige reeds van vroeger bekende ziekten te geven. De kenmerken der dongkkllasziekte in het eerste stadiim. Wanneer de dongkellanziekte zich in het eerste stadium be vindt, is er aan het uiterlijk voorkomen van het aangetaste riet niets abnormaals te bespeuien. Eerst wanneer men de rietstokken geheel uitgraaft en doorsnijdt kan men veranderingen bemerken. Terwijl de bladeren en de stengel over bipa zijne ge heele leigte nog geene abnormaiiieitcn vertoontn, bemeiken wij in het bewortelde ondereinde der dooigesjleten stokken de eciste SCHATTING DER JAVASIJIKERPRODUCTIE OVEK 1898 EN DER BEPLANTE OPPERVLAKTE VOOR CAMPAGNE 1899. door W. C. niCKUOFK Gedurende deze campagne waren 187 fabrieken in werking. Reeds in den aanvang van den maaltijd bleek hot, dat op de meeste fabrieken de rietproductie de taxatie verre overtrof, zoodat reeds spoedig de meening gevestigd was, dat. dit jaar de suiker productie van Java een tot nu toe ongekende hoogte zou bereiken. Dat deze verwachting niet onvervuld is gebleven, blijkt dui delijk uit de hieronder volgende cijfers, waarvoor mij de noodige gegevens ook dit jaar door de meeste administrateurs en handels huizen bereidwillig werden verstrekt. Jammer is het echter, dat het aantal van deze opgaven weer minder bedraagt dan verleden jaar, waardoor de eindcijfers na t uurlij k minder nauwkeuring worden. MEDEDEELINGEN UIT EN VOOR DE FRAKTIJK. BUITEN VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE REDACTIE. DE BRASMOSCOOP VAN J. CURIN IN INDISCHE RIET SU IKERFABRIEKKN. Do brasmoseoop, beschreven in het Archief van 1 Oct. j.l. maakt in beetwortelsuikerfa brieken meer en meer opgang. Volgens berich ten van Schander *) en anderen verkrijgt men met het toestel werkende, stroopkooksels, die niet meer dan '/».° Brix onder elkaar in densiteit verschillen en als gevolg daarvan zeer gelijk vormige naproduct-suiker. Hier op Ketegan werkte ik ook eenigen tijd met het toestel, echter door het breken van de vacuümmeterbuis niet lang genoeg om prac tische resultaten te zien. Toch wil ik hier eenige opmerkingen maken voor diegenen, die een brasmoscoop willen aanschaffen. In de eerste plaats is het toestel geconstrueerd voor ruwbeetwortelsuikerfabrieken, waar men in de vacuiïms met minder luchtledig werkt dan hier: zoo constateerde ik hier bij hoofd suikerkooksels een luchtledig, afwisselend van het begin tot hec einde van het kooksel van 58 tot 68 e.M., in Duitsche fabrieken schijnt het in het algemeen af te wisselen tuschen o 2 en 62 c.M. Bij het toestel van Cirin is aan genomen, dat door het dalen van het luchtledig met 1 c.M. de temperatuur 1° C. stijgt. Dit gaat binnen de grenzen van 48 tot 02 c.M. luchtledig nok vrij nauwkeurig op, maar juist boven 6 k 2c.M. luchtledig niet meer, hetgeen het beste blijkt uit bijgaande schaalverdeeling (verkleind), ge maakt naar de tabellen van A. Regnault. Bij het toestel van Curin zijn ec n ter de thermometergraden alle even groot en heeft hij zich geholpen, door naast de zwar te schaalverdeeling op de luchtledigschaal ) Deutsche ZuckeiinJuslrie 'i Juni STATISTIEK, OOGST-EN MARKTBERICHTEN, ENZ. Overzicht van ukn Rietsuikeruitvoer en de Bietsuiker productie van Juli 1897 T/M. Juni 1898. Prager Zuckermarkt 1898, bh. 674. OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. GECOMBINEERDE HKDEDEELING I)EH PROEFSTATIONS OOST EN WEST-JA VA (voor Üost-Java) Derde serie No. tf, (voor West-Ja vu) No. 37 DE PLANTENLUIZËN VAN HET BUIKËUBIET OP JAVA. door Dr. L. Zi;iINTNER Met plaat XIV. V. Chlonaspls madiunensis n.sp I. Optreden en schade. Toen ik eenigen tijd geleden, op eene suikerfabriek in Madioen vertoevende, langs een rijpen ricttuin liep, vielen mij een paar riet stok ken in het oog, die er uit de verte uitzagen als of' zij met kalkmelk bespoten waren. Daar ik wist, dat men geen kalkmelk had toegepast, bekeek ik de bedoelde stokken van naderbij en vond, dat zij in hevige mate door een schildluis van bet geslacht Chionaspis ') waren aai getast. De luizen badden zich bij duizen den op de geledingen vastgezogen en lagen op sommige plaatsen, vooral in de nabijheid der oogen en achter de bladscheeden, waar deze niet direct op den stengel lagen, zóó dicht op elkaar, dat zij er een ware korst op vormden en bijna niet als een dierlijk or ganisme te herkennen waren. Ik heb daarom in fig. 1 een stuk stengel afgebeeld, dat slechts middelmatig sterk was aangetast. In deze gevallen liggen de luizen min ot' meer afzonderlijk en doen zich dan ook in hun normalen vorm voor. Men ziet bij a en b (lig. 1) de ongeveer cirkelvormige, op één punt van den omtrek van een klein, geelbruin schildje voorziene vrouwelijke lui zen (zie ook fig. '2), die bij a reeds zoo dicht bij elkaar lig gen, dat zij elkaar gedeeltelijk bedekken. Tusscben de vrouwe lijke luizen bemerkt men overal kleine, witte, langwerpige stippels; dit zijn de mannelijke individuen, die echter dikwijls ook in grooten getale bij elkaar liggen, zooals bij cen dan eveneens aanleiding tot korstvorming geven kunnen. De sikkel vormige witte vlekken (b. v. bij d fig. 1) zijn de plaatsen, waar vrouwelijke luizen gezeten hebben, die echter na bun dood om de ') Ovor bijzonderheden omtrent AU geslaehi vi-rwjjs ik naar: Me'ledeelinEen van het Proef stution Oosi-Javii, Nieuwe serie No. 80, bladz. 1 en 2 (Arohief 1897 bliiz. 193 en 1'Jl). OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MEDEDELINGEN VAN HET PROEFSTATION OOST-JATA. 3 1 " Serie No. 7 REMESTINGSPKOEVEN IN CULTUURBAKKEN. door J. D. KOBÜS ledereen. die eenigszins op de hoogte is van den vooruitgang der plantenbemestingsleer, weet hoeveel we gedurende de laatste 20 jaren op dat gebied te danken hebben aan de bemestings proeven op kleine schaal van prof. Dr. P. Wagner. Gedurende mijn verblijf in Europa besprak ik met Wagner zelf, hoe zijne methode het best op riet zou zijn toe te passen en na verschillende overwegingen kwamen we ten slotte tot het besluit, dat waarschijnlijk gemetselde, gecementeerde bakken de beste resul taten zouden geven, omdat riet zelfs in vrij groote potten slecht groeit. Daar mij ook opeen drietal andere proefstations, waar veel met cultuurproeven op kleine schaal werd gewerkt, geen betere methode aan de hand werd gedaan en zich op een terrein naast het proefstation eene goede gelegenheid voordeed, besloot ik tot deze methode van benoestingsproeven over te gaan. Zoo spoedig mogelijk werd begonnen met het graven van den kuil, waarinde bakken zouden worden opgeme'seld. Op 1 M. diepte kwamen wij op hot grondwater. Er werden 60 bakken gemaakt, elk van 2 M-. oppervlak en i'/ï M. diep; de buitenmuren zijn één steen dik de binnenmuren '/2 steen; in de richting Noord-Zuid zijn twee paden opengelaten om gemakkelijker bij de planten te kunnen komen. Het schetsje hierachter moge de inrichting duidelijk maken. Op een paar decimeter boven het grondwater is een laag stee nen met cement gemetseld en verder zijn buiten- en binnenwanden gecementeerd. Da aarde, waarmede de bakken gevuld werden, was atkomstig van het aangrenzende terrein; voor benedengrond werd gebezigd grond uit 35—50 c. M. diepte, voor middenlaag grond van 20—35 c. M. en bovenop werd de bovengrond van den aangrenzenden tuin ge bezigd, alles goed fijn gebrokkeld en uitgezuurd. STATISTIEK, OOGST-EN MARKTBERICHTEN, ENZ. Prayer Zuckermarkt tSQB, blz. 755. Overzicht van den Rietsuikeruitvoer en de Bietsuiker productie van Juli 1898. NAAMREGISTER. A. Andrlik K 931 Artari Dr. A 331 B. Barber CA 445 Barlsch G 560 Berounskv St 93t Boname ölt Bordage Ed 472 Bouricius R. .1 89 Bourne Dr 900 Bossche E. W. van den . . 49 Briem Dr. H 116 Bruhns Dr. G. . . . 218, 638 Bruin, Lobry de . . . 14, 316 C. Carpiaux 90 Cohen L 809, 10:52 Chauveau A X2l Claassen Dr. 11. . . . 38, 658 Curin .1 1030 D. Deerns 1035 Dellos F. M 89 Diamant Dr. .1 214 Dickhoff W.C. 385, 433, 615, 813, 857, 1027 Docte Ie 51G E Eckieben Dr 824 Ekesteijn Alberda van li, 316 F Frank Prof 374 Fritsche Dr. P 138 G. Geerligs. H. C. Prinsen 3, 14 19 145, 368, 456,539, 652,658, 683, 685, 913, 919, 927 Gelder, K. van 582 Gennep. W. K. van . . 500 Gerardin Prof 374 Gilbert 360 Giöger A 1038 H. Harm F 267 Hein. SA. Arendseri . . . 1153 Herzfeld Prof. Dr.A. . . 246 Hoefnagel K 541 Hoepke Dr 423 Ho ff man n L 685 Hoogvliet N. C. . . 499, 1145 Hoorn. A. J. W. van . . 75 Howard L. 0 517 Hranicha H 931 Hulseboseh C. J. van Ledden 37 J. Jaeob Mr. H. 's . . . 186,369 Jaksch Dr. von .... 553 Jeffera 1037 Jelinek 557 Jut E. F. van Zanten . . H33 K. Kloppenburg G. C. . . 865 Blz. Blz. [ N H O U I) VAN DEN 6' 1 '» JAARGANG, 1898. (2<»e Helit\ Oorspronkelijke verhandelingen. Blz. W.C. Dickhopf. Schatting der Java-suikerproductie over 1808 en der beplante oppervlakte voor campagne 1899 1027 H.C. Prinsen Geerligs. Invloed van loodazijn op de polari satie van stropen 013 8 » » » Invloed der dextraangisting op het rietsap en de fabrikatieproducten . 919 E.F. van Zanten Jcjt. Generatie-zaadriet 833 J. D. Kobus. De zaadplanten der kruising van Cheribonriet met de Eng. Indische variëteit Chunnee 625 ft » » Selectie van suikerriet 721 " » » Voorloopig onderzoek omtrent de samenstelling van riet op verschil lenden leeftijd en de opname van stikstof, phosphorzuur en kali bij verschillende bemesting .... 901 ' » b Bemestingsproevenin cultuurbakken 1133 Dr. M. Raciborski. Over de dongkellanziekte. . . . 1017 » » » Over serehachtige ziekteverschijn selen 4021 Dr. 11. Winter Over r'et op zouthoudenden grond gegroeid ,777 Dr. L Zehntner. Levenswijze en bestrijding der hoor ders 073 • ■ b De mineerlarven van het suikerriet op Java 7;!3 " • <• De plantenluizen van het suikerriet op Java JoB."> OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. GECOMBINEERDE MEDEDEELING DER PROEFSTATIONS OOST- EX WEST-JAVA (Voor Oost-Java) Derde Serie No. 2, (voor West-Java) No. 3i LEVENSWIJZE EN BESTRIJDING DER ROORDERS. door Dr. h. ZEHNTSEB. Met Plaat XII. V. De Paarsroode Boorder. Sesanüa nonagrioides Lef. var. albiciliata Sncll. Heels in 1805 vermeldde ik in eene voorloopige mededeel ing ') bet voorkomen op Java van eenc vijfde boordersoort en ik vestig de ei' tevens de aandacht op, dat volgens spiritusmateriaal, dat in de verzameling lietvijanden van het Proefstation Oost-Java bewaard wordt, dezelfde hoorders ook door Konus op Banka waren gevonden. Ik meende toen een voor Java nieuwen rietvijand ge vonden te hebben en gaf het insekt met het oog op de kleur dei' rups den voorloopigen naam van Paarsroode)* Topboorder. Later bleek het mij evenwel, dat deze boorder reeds door Kubus, die ook den vlinder ter determinatie aan den Heer P. C.T. Snellen gezonden had, in Pasoeroean was gevonden. Door eene vergissing werd echter de opgegeven, aan het hoofd van dit stukje staande wetenschappelijke naam aan twee vlinders van bladvretende rup sen gegeven, namelijk door Kobus, aan Pamphila augias L, door Krüger aan Cnaphalocrocis bifwcalis Sn. De nieuwe hoorder bleef daarom zon ler wctenschappelijken naam, totdat de bedoelde ver gissing opgehelderd werd. Zooals ik mij in de jaren 1896 en 1897 heb kunnen overtui gen, komt Sesamia nonagrioides op Java zeer verspreid en soms in grooten getale voor, en wel in de vlakte en in het gebergte, op riet en op maïs; in sommige streken had deze laatste cultuur er min of meer hevig van te lijden. Persoonlijk vond ik den boorder, zonder er bepaald naar te zoeken, op de volgende plaatsen: Banjoewangie (2 fabrieken); Sitoebondo (5 fabr.); Bondowoso en Probolinggo (telkens 1 fabr.); Pasoeroean (1 fabr. en proeftuin van het Proefstation); Modjokerlo (1 fabr.); Pekalongan (3 fabr.); I'egal (3 fabr.). Deze lijst van vindplaatsen op Java'zal zonder twijfel belang rijk kunnen vergroot worden, indien er een nauwkeurig onderzoek '*) Arcliicf 1895 blJz. 814 STATISTIEK, OOGST-EN MARKTBERICHTEN, ENZ. Overzicht van dkv Rietsuikébuitvoer en de Bietsuiker productie van hu 1897 tui Maart I8 ( J8. OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MEUEDEELINUEN VAN HtT PROEFSTATION OOST JAVA. Derde Serie No. 3. SELECTIE VAN SUIKERRIET door J. I). KOBÜB leder geïnteresseerde bij de rietcultuur weet vanhoe guastigen invloed de selectie naar het suikergehalte bij de suikerbiet geweest is, dat daaraan in hoofdzaak de groote vooruitgang der bietcultuur in Europa is toe te schrijven en dat zich reeds sedert eenigejaren verschillende inrichtingen er mede bezig houden, deze selectie op groote schaal uit te oefenen. Vooral in Bohème en Saksen, maar ook in ons land te Naarden, worden jaarlijks honderd duizenden bieten onderzocht (Archief 1897, blz. 1179) en alleen de hoogpro centige voor zaad winning gebruikt, liet lag dus voor de hand ook ' J ij het suikerriet proeven in deze richting te doen en werkelijk werden deze in Amerika genomen. De eerste, die er zich voor zoover ik weet, mee bezighield was Edson (Archief 1893, blz. 368). Zijn resultaten waren positief, hoewel de zorg, waarmede het riet behandeld werd nog al te wenschen overliet en de rietopbrengst v an het riet gegroeid uit stekken van suikerarme stokken grooter was. Ook op Barbados werden onlangs proeven met selectie gedaan (K.ew Bulletin 1897, blz. 318). Bovell, die zich hiermede op in stigatie van den directeur van Kew Gardens bezig hield, vond dat: >>thc canes grown from the cuttings taken from the richest cancs gave the richest juice; those from the canes lowest in sucrose the poorest juicc and those planted in the usual way coming about r nid-way between the other two". Verdere bijzonderheden werden evenwel niet medegedeeld. Reeds een jaar of tien geleden bespraken Kramers en ik de Mogelijkheid om bij Cheribonriet selectieproeven te nemen, maar het hooge suikergehalte en de daarmee gepaard gaande groote zuiver heid dezer variëteit, welke eene verbetering veel minder waar s°hijnlijk maakten dan bij suikerarme variëteiten, deden er ons STATISTIEK. OOGST-EN MARKTBERICHTEN, ENZ. Europa 15 Juli. Duitschland. Het weer was erg ongestadig; dikwijls vielen er zware regenbuien. De temperatuur is weer ge daald, hetgeen oorzaak is dat de bieten zich langzaam ontwikkelen. Droogte en warmte worden thans dringend noodig. Destreken, die ben >et'te aan water haddea, zijn nu meer dan voldoende daarvan voor zien. Het onkruid ontwikkelt zich weelderig en wordt zeer hinderlijk. 00-itenrijk had eveneens een vochtige weersgesteldheid, waarvan de werking op de bieten over het algemeen niet ongunstig was. De behoefte aan warm droog weer doet zich. echter ook hier gevoelen. In Frankrijk was het niet zoo regenachtig, doch de tempera tuur bleef laag en de bieten zijn daardoor nog steeds achterlijk, hoewel de toestand eenigszins verbeterd is. Nederland en België hadden nat, en koel weer, dat voor de bie ten niet zeer voordeelig was. De stand der bieten in Rusland is minder goed dan het vorige jaar. Koloniën. In Louisiana viel in den laatsten tijd veel regen, zoodat thans weer naar droogte verlangd wordt. Ook Demerara had geen gebrek aan regen, de stand van het riet is belangrijk verbeterd. In Queenslani is het weer zeer gunstig, ook luiden de berich ten omtrent de productie beter dan vroeger. Volgens den stand van het riet wordt de productie thans op 155000 ton geschat. Ook de verwachtingen omtrent den a. s. oogst van Mauritius zijn zeer goed, Vaji Cuba werden geen berichten betreffende de suikerindustrie ontvangen. OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MEDEDEEUNGEN VAJi HET PROEFSTATION OOST JAYA Derde Serie No. 4 DE MINEERLARVEN VAN HET SUIKERRIET OP JAVA. door Dj:. L. ZEIINTiVKK IV. Cosmopteryx pallifasciclla Sncll. nov. spee Mkt Plaat XIII. 1. Levenswijze en Schade Na in twee vroegere stukjes de drie mineerlarven uit de orde der Schildvleugeligen behandeld fe hebben (zie Mededeelingen van bet Proefstation Oost-Java N. S. No. 27 en No. 42), wensch ik de volgende bladzijden aan een vlinderlje te wijden, welks larve even eens in de rietbladeren leeft. Het behoort thuis in de groen der Microlcpidoptera, familie der Tineinae of Motten en werd door den Heer P. C. T. Snellen rnct den naam, die aan het hoofd van dit stukje staat, bestempeld. Gelijk de bedoelde kcverlarvcn vreet de larve van Cosmopteryx j alfifasciclla het bladmoes tussihen de opperhuiden weg, zoodat slechts nog deze laatsten ter weerszijden van het blad overblijven. Daardoor ontstaan langwerpige, geelbruine doode vlekken, zooals in figuur 1 afgebeeld is. Deze vlekken, die 80 — 110 m.M. lang worden, komen in zooverre met die der Aphanisticus-larven overeen, dat zij aan het begin zeer smal zijn, slechts 0,5 —1 m.M. breed, terwijl zij zich naar boven tamelijk snel tot 'i —s m.M. verbreeden. De beide soorten van bladvlekken zijn echter gemakkelijk van elkaar te onderscheiden en wel op de volgende wijze: a. Bij Cosmopteryx vertoonen de vlekken aan het begin 1 — 3 achter elkander liggende, kleine gaatjes (fig. 2) en niet een pikzwart huidje zooals bij Aphanisticus. Deze gaatjes zijn gewoon lijk met excrementen bedekt en bevinden zich meestal op de bencdenzijdc der bladeren. Door het onderste is de larve in het blad binnengedrongen. b. De Cosmopteryx-larve mincert altijd slechts in één rich ting, meestal naar den top van het blad toe en zet haren tocht nooit zigzagsgewijzc op en neer voort, zooals wij dit bij Aphanisticus gezien hebben. VRAAGBORD. Naar aanleiding van vraag 1, Archief 1898 blz. 658, omtrent het conserveeren van plantendeeien, deel ik hier een en ander mede over hetgeen Prof. Dr. Hugo de Vries in het Album der Natuur schrijft over groen gedroogde bouquetten. De tot nu meest gevolgde methoden voor het conserveeren van plantendeeien zijn het drogen en het bewaren in spiritus. Bij het drogen van plantendeeien aan de lucht behouden alleen de harde deelen hunnen vorin.de andere deelen worden slap en onbruikbaar. Dit is de reden, dat oude bladeren bij het drogen zoo natuurlijk blijven, omdat zij minier veranderingen ondergaan dan de jonge teere blaadjes. Aan het licht bewaard gaat de kleur echter allengs verloren. Wil men teere plantendeeien voor het slap worden be hoeden, zoo bewaart mei ze in alcohol; methyl-alcohol verdient door zijn betrekkelijke goedkoopte de voorkeur. Deze thans nog meest gebruikelijke en voor het aanleggen van groote verzamelingen op den duur aanbevelingswaardige methode heeft echter twee groote nadeelen, nl. de kosten en de kleurs veran lering. Deze kleursverandering is tweeërlei: het verlies der natuurlijke kleuren en het ontstaan van bruine stollen. Dit laatste kan nu wel voorkomen worden door in den alcohol zwaveligzuur gas te leiden, dat de bruine lichamen in kleurlooze verbindingen omzet, of door chloorzure kali en salpeterzuur toe te voegen, dat ze vernietigt, doch de preparaten worden hierdoor bros. Tegenwoordig voegt men bij den alcohol gewoonlijk een weinig zoutzuur ("2 deelen zoutzuur op 100 deelen alcohol), waardoor geen bruine stoifen ontstaan en de verbindingen, die deze bruine kleur anders te voorschijn roepen, kleurloos worden uitgetrokken. Later vervangt men den zuren alcohol door gewonen. Het verlies van de groene kleurstof kan in hooge mate voor komen worden, door het chlorophyl nagenoeg onoplosbaar in alco hol te maken. Hiertoe lost men in den alcohol, voor men de bladeren er in brengt, een weinig chloorbariuni of azijnzuur lood op, de metalen verbinden zich met het chlorophyl tot onoplosbare lichamen, de vloeistof wordt lichtgroen, terwijl de plantendeeien OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. GENERATIE-ZAADKIET door E.F. VAN ZANTEN JUT. Waar het voor de lezers van het Archief van belang kan zijn de resultaten in de practijk d. i. in de gewone aanplant-omstan digheden van zaadriet kweeking na te gaan, heb ik in opdracht van den heer F. Inskrman, administrateur der suikeronderneming liedjo Sarie, mededeeling te doen van alhier voortgezette proefne mingen. In aansluiting aan het opstel van den heer J. Mulder voorkomende in het Archief 1896, blz. 898, volgen hieronder de cijfers der analysen van het generatie-zaadriet afkomstig van de door genoemden heer verkregen zaailingen, terwijl tevens de resultaten medegedeeld worden over generatieriet van zaailingen van het Proef station Pasoeroean, welke alhier in 1895 geplant en sedert ver der gekweekt zijn. De bibits van het zaadriet, waarover de heer Mulder rappor teerde, zijn in 1896 allen opnieuw uitgeplant en toonen de corres pondeerende analysecijfers den vooruitgang van vele nommers aan. De nommers, welke na analyse in '97 weder vooruitgang ver toonden, werden in dat jaar voor verdere uitplanting aangehouden en mochten gunstige resultaten daarvan in '98 blijken. Immers* niet alleen de sappen waren van het grootste deel mooier, maar ook het algemeen aanzien van het verkregen riet opvallend beter dan in 1897. Het meerendeel der soorten gaf krachtig, zij het ook niet zoo lang riet, waarvan onder normale omstandigheden zeer goede aanplantingen te verwachten zijn. Uitzondering maakten de soorten van het Proefstation Pasoe roean verkregen en aangeduid onder de nommers V 203, 211, 181, 214 en G. Z. 105, 107, 112, 114, 120. Terwijl deze nommers bij analyse in '97 een grooten vooruitgang met '96 vertoonden, wezen de analysecijfers in'9B een sterken achteruitgang aan. Daarbij had den deze rietsoorten zeer van hoorders te lijden gehad en gaven over het algemeen zeer dun riet. STATISTIEK, OOGST-EN MARKTBERICHTEN, ËN2. Prager Zuckermarkt 1898, blz. 547. Overzicht van den Rietsuikeruitvoer en de Bietsuiker productie van Juli 1897 t/m. April 1898. OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MEDEDEELISGEX VAX HET PROEFSTATION VOOR SUIKERBIET IS WEST-JAVA TE KAGOE TEGAL. No. 35 TVTLOFD VAN LOODAZIJN OP DE POLARISATIE VANSTROPEN door H. C. PRINSEN GBKRLIGS Herhaaldelijk werd door velschillende personen mijn aandacht gevestigd op het feit, dat diksap gedurende het koken in zuiverheid vooruitgaat, en tevens zijn glucosegehalte daalde, terwijl gewoon lijk de zuiverheid van gekookte stropen ook hoopergevonden wordt dan van de ongekookte stroop, waarvan zij afkomstig zijn. In het laatstgenoemde geval waren de geconstateerde verschillen soms zoo groot, dat men den koker verdacht eerste stroop bij de tweede of diksap bij de fierste stroip te hebben getrokken met het doel mooie stroopkooksels af te leveren. Ook klaagde men er over, dat dikwijls de polarisaties van een zelfde stroop door denzelfden persoon twee maal achtereen ver richt, aanzienlijke verschillen kunnen geven en vooral in dezen tijd, waar men bijzonder veel aandacht schenkt aan den zuiver heidscoëfficiënt van afloopstropen, is,het niet overbodig er op te wijzen, dat er een groote bron van fouten bij de bepaling van de zuiverheid van naproducten bestaat. In Archief 1897, blz. 347 toonde ik aan hoe er dooi' precipitatie van levulose door middel van loodazijn eene gefiltreerde vloeistof kan verkregen worden, die minder naar links draait en minder glucose bevat dan de o >rspronkelijke vloeistof vóór de klaring met loodazijn. Ditzelfde heeft ook plaats bij de levulosehoudendc naproducten en men ka'i zich laarvan overtuigen door gelijke hoeveelheden stroop met verschillende hoeveelheden loodazijn te klaren, die vloeistoffen te filtreereu en daarin polarisatie en glucose te bepalen. Men zal dan zien, dat de polarisatie het hoogst is bij die stropen, die de grootste hoeveelheid loodazijn hebben gekregen. Daar de stropen gewoonlijk zeer donker gekleurd zijn en die nummers der proef, waarbij men de minste dosis loodazijn heeft gevoegd, onduidelijk te zien zijn bij de polarisatie, is deze proef niet zeer overtuigend, maar ik kan ieder aanraden eens voor zich zelf de volgende proef te ue neu, die beter dan twintig tijdschriftartikels den invloed van loolazijn op de polarisatie van stropen zal bewijzen. INVLOED DEK DEXTRAANGISTING OP HET RIETSAP EN DE FABRIKATIEPRODUCTEN. door H. C. PRINSEN OEEBLIOS Op het in het begin van dit jaar te Djocja gehouden congres bracht ik het feit ter sprake, dat er dikwerf op verschillende fa brieken molensappen worden aangetroffen, wier zuiverheidscoëtfi ciënt dicht bij 100 gelegen is of dit cijfer zelfs overschrijdt. Niettegenstaande de hooge zuiverheid van het sap was dan die van het diksap of van de masse-cuite weer geheel normaal, zoodat de stof, welke in het sap de te hoosde rechtsdraaiing teweeg brengt, gedurende de fabrikatie, hetzij wordt neergeslagen of ontleed, maar in ieder geval niet meer in de fabrieksproducten te vinden 's. Ik opperde destijds het vermoeden, dat deze abnormaliteit te wijten zou zijn aan de aanwezigheid van dextraan, dat soms in molen sappen voorkomt, door basisch loodacetaat niet volledig wordt neergeslagen, eene zeer sterke rechtsdraaiing vertoont en zich, gelijk men duidelijk zien kan, gedurende het pompen of bezinken als eene vaste massa afzet. Naar alle waarschijnlijkheid konden wij dus de waargenomen te honge draaiing aan dextraan toeschrijven en daarom nam ik gretig de gelegenheid te baat, die mij in den afgeloopen maaltijd aangeboden werd om de dextraangisting op eene suikerfabriek, die er bij het vermalen van riet uit enkele tuinen last van had, te bestudeeren. Met bleek mij al zeer spoedig, dat de dextraangisting in geen geval die te hooge polarisaües ver oorzaakt, daar de sappen uit die tuinen juist zeer lage zuiverheden vertoonden, waarvan de reden spoedig blijken zal. Het gemengde molensap werd in de meetbakkcn gekalkt en daarna door een voor warmer naar de defecatiebakken gebracht. Zoodru er riet van de tuinen, waarvan het voor de dextraangisting zeer vatbaar schijnt te zijn, vermalen was, trad al zeer spoedig in de pompbuis en in de pijpen van den voorwarmer de bekende vorming van kikvor.-cheieren op, welke soms boven uit laatstge noemde pijpen uitgroeiden. Tegelijkertijd bedekte bet sap in de meetbakken zich met een fijn, wit schuim, dat niet optreedt, zoo er geen dextraangisting wordt opgemerkt. Bij het schoonmaken werd er eenig sap verzameld, dat in de pompbuis en in den heeten voorwarmer eenigen tijd gestaan DIVERSE MEDEDEELINGEN. Onder bepaalde omstandigheden kunnen bet verdampen en het verkoken der sappen de voornaamste bronnen zijn van door che mische omzetting veroorzaakte suikerverliezen. Over de grootte van deze verliezen is men het nog lang niet eens. Door K. Andrlik. St. Berounsky en H. Hranicha zijn nu proeven genomen om de polarisatie-verliezen te bepalen bij het verdampen en het verkoken van sappen en suikeroplossingen. In de litteratuur vindt men talrijke opgaven omtrent de om zetting van suikeroplossingen bij verhitten; de oudste mededeelingen, die daarop betrekking hebben, zijn van Fensky, Soubryran (1842) en Wackenroder (1871). De bevinding van Soubryran werd kort geleden door B. Rayman en O.Sulc, in hun studie over de „Inversie der saccharose door water" aan een controle onder worpen. Jodin, Ventzke, Dubrunfaot, Durin en Horsin-Déon verkregen dezelfde resultaten als de reeds genoemde onderzoeker. Met het oog op de suikerindustrie werd de sapontleding dooi warmte bestudeerd door Weisberg en Hreton, die tot de overeen stemmende uitkomst kwamen, dat de sapontleding gedurende de eerste uren der verdamping slechts langzaam plaats heeft en pas na een tijdsverloop van s—b' uren kan geconstateerd worden. Gedeeltelijk door eigen onderzoekingen, gedeeltelijk door de uitkomsten verkregen in de proef-raffinaderij te Charlottenburg, leverde Dr. O. E. von Lippmann talrijke bewijzen voor de in de raffinaderijen door ontleding plaats hebbende verliezen. In zijn omvangrijke studie over de onbepaalbare verliezen bij de suikerrafiinage, wijst hij op de onderzoekingen van Wackenroder, omtrent de voor een wijl plaats hebbende verhooging der pola risatie, die het door de ontleding der saccharofe ontstane verlies bedekken kan. Door het werk van Herzfeld werd een betrouwbare grondslag gelegd voor de berekening van het door ontleding veroorzaakte suikerverlies bij het verkoken van suikeroplossingen. De waarne mingen van Herzfeld werden door Jesser bevestigd. Bij ()()" C, wanneer de bacillus van Laxa reeds ophoudt zich verder te ontwikkelen, is er van een koolzuurontwikkeling der naproducten geen sprake meer en bij lagere temperatuur zeker in het geheel niet. Hij een temperatuur beneden 60° C. kunnen de eerst schuimende vulmassa's maanden lang staan, zonder dat er koolzuur ontwikkeld wordt of andere abnormaliteiten zijn waar te nemen. Daar tot nu toe nog geen organisme bekend is, dal zijn grootste levenskracht bij 80° C. ontwikkelt en daar zulk een organisme ook wel niet bestaan zal, zoo blijft als eenige oorzaak van de kool zuurontwikkeling over, een door de hooge temperatuur veroorzaakte ontleding van organische stoffen. Deze organische stoffen worden bij het verwerken van slechte of verrotte bieten in het sap aange troffen, wanneer zij niet door een hoogetemperatuur en langdurige inwerking van kalk ontleed zijn. Een krachtige behandeling met kalk en een zoo laag mogelijke temperatuur der neergelaten na product-vulmassa's zijn de beste middelen om de schuimgisting te voorkomen. Centralbl. f. d. Z. d. Welt 1898, blz. 485. Op het gebruik van vergiftige stoffen in de suikerfabrikatie wordt door S. Stein opmerkzaam gemaakt. Bij de meeste procédés voor sapzuivering, waarop in den laatsten tijd patent werd genomen, wordt gebruik gemaakt van vergiften, zooals baryt. zink. lood enz. Van al deze stoffen zijn zink en lood wel de gevaarlijkste. Het is van algemeene bekendheid, dat een kleine hoeveelheid lood reeds voldoende is om vergiftigingsverschijnselen te voorschijn te roepen. Elke gunstige beooideeling van deze procédés, al waren zij ook de vo'»rdeeligste en de goedkoopste, mag niet opwegen tegen het gevaar dat zij opleveren, dat bij de minste onvoorzichtigheid deze stollen in suiker kunnen voorkomen. De heer Stein is dezelfde meening toegedaan als verschillende autoriteiten in Europa en Amerika, dat vergiftige stoffen in geen geval gebruikt mogen worden bij het bereiden van levensmiddelen. Sugar cane iB9B, blz. 268. In Spanje in de vlakte van Vega bij Grenada zijn thans 11 beetwortelsnikerfabrieken in werking. Deze fabrieken verwerken jaarlijks 150000 — 200000 ton biet. De gemiddelde opbrengst van Diverse mededeelingeh STATISTIEK, OOGST- EN MARKTBERICHTEN- ENZ Prager Zuckermarkt 1898, bh. 600. Overzicht van oen Rfetsuikkruitvoer en de Riktsuiker- PRODÜCTIE VAN JOH I<S'J7 T/M. Mki I^9B. OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN- MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION OOSTJATA 3 de Serie No. 5. VOÜRLÖOPIG ONDERZOEK OMTRENT DE SAMENSTELLING TAN RIET OP VERSCHILLENDEN LEEFTIJD EN DE OPNAME VAN STIKSTOF, PHOSPHORZUCR EN KALI BIJ VERSCHILLENDE BEMESTING. door J. Ü. KOBUS. Tot nu toe zijn omtrent de samenstelling van het riet in ver schillende groeiperioden, (suikergehalte uitgezonderd) en het tij istip, waarop de verschillende voedingsstoffen bij voorkeur worden op genomen, hier op Java geene onderzoekingen gedaan. Het onderzoek, waaromtrent in de volgende bladzijden verslag zal worden uitgebracht, had dan ook in hoofdzaak ten doel, deze leemte aan te vullen, terwijl het tevens moest dienen om de bron nen van fouten te leeren kennen, welke dienen vermeden te worden bij een vergelijkend onderzoek naar de bemestingswaarde van verschillende meststoffen. Wel zijn de onderzoekingsmethoden hiervoor in hoofdzaak vastgesteld, maar bij elke nieuwe cultuurplant, die in deze richting onderzocht wordt, doen zich ook nieuwe moeilijkheden voor. waar voor men eene oplossing vinden moet, wil het onderzoek waarde hebben. In Europa worden dergelijke proeven genomen in zinken of geglazuurde aarden potten, maar daar het riet zelfs in vrij groote potten slecht groeit, kwam het mij gewenscht voor deze te ver vangen door manden van gevlochten bamboe (krandjangs) van ± 65 c.M. hoog en ± 55 c.M. middellijn, daar ik bij den heer Moquette op Krernboong had gezien, dat het riet hier uitste kend in groeit. De krandjangs werden zoo gelijkmatig moge lijk gevuld met een mengsel van zavelgrond (taraban) en rivier zand (± 150 K. G.), een mengsel waarvan mij bekend was, dat bet vrij hooge eischen aan bemesting stelt. De stekken werden zeer zorgvuldig uitgezocht; ze waren zooveel mogelijk aan elkaar gelijk en kiemden alle op twee na. Ook de eerste groei was zeer gelijkmatig. ARCHIEF VOOR 1)K JAVA-SUIKERINDUSTRIE. OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN- OVER RIET OP ZOUTHOUDENDE* GROND GEGROEID. MEDEDEELINW UIT HET LABORATORIUM DER FIRMA FRASER EATON & CO doof Dl'. II . WIHTÏB Op verzoek van den Hoofdredacteur van dil tijdschrift, <100 l ilc hieronder een klein onderzoek mode, «lal, hoewel oorspronkelijk voor cen ander doel ingesteld een illustratie vormt voor de in verband met het ontijdig afsterven van het riet belangrijke kwes tie der opname van zouten uit het grondwater en in verband met de mededeelingen van Dr. Raciborski (pag. i'J3 van dezen jaargang) sommige lezers zal interesseeren. Het geval betreft de onderneming Assembagoes. De gronden worden aldaar ge'irrigeerd met water uit de Banjoepoctih, die zooals vroeger in dit tijdschrift is medegedeeld') niet alleen het zure water uit het kratermeer van den Idjen, maar ook dat van talrij ke bronnen opneemt, welke een hoog gehalte aan verschillende anorganische zouten hebben. Aangezien nu uit vroegere onderzoekingen ") gebleken was, dat riet, wanneer het in een zoutrijken bodem groeit, ook meer zouten opneemt dan gewoonlijk, was liet mogelijk dal dit ook op Assem bagoes het geval was en zouden daardoor zekere moeilijkheden in de I'abrikatie aldaar ondervonden verklaart kunnen worden. Ik verzocht dus toezending van een aantal flesschen ongckalkt fabrikatiesap, dat met een afgemeten volumen alcohol was ge preserveerd, en verdampte dit in het laboratorium tot cen dikke vulmassa, waarvan 10 Gr. overeenkwam met 47,69 Gr. fabri katiesap. Deze vulmassa bevatte 3,5(5 % asch van de volgende samen stelling: Kiczelzuur 4,71 % IJzcroxyde en aluinaarde 5,14 » Kalk 1,14 » Magnesia 2,36 » Chloor 1 G,6'2 » *1 Ardiicf 189 G, Mz. 382. '•) „ 1894, „ 133.    OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MEDEDEELINUEN VAN HET I'KOEFSTATION OOST-JAVA 3 de Serie No. 1 DE ZAADPLANTEN DER KRUISING VAN CHERIBOXRIET MET DE ENÜELSCH-INDISCHE VARIËTEIT CHUNNEE door .1. P. KOBU3 Reeds eeltige jaren geleden (Archief IBoi, blz. G7(i) sprak ik de hoop uit, dal, wanneer de Engelsen-Indische variëteiten, welke door de Regeering op Java geïmporteerd werden, zelve geen sui ker genoeg per bouw produceerden, dat dan deze resistente varië teiten geschikt zouden blijken om met andere te kruisen. Rij mijne komst op het proefstation nam ik deze zaak dadelijk ter hand en gelukte het mij werkelijk uit pluimen van gestreept Preangcrriet, groeiende naast de variëteit Chunnee eer» aantal jonge plantjes te bekomen, terwijl het ongekruiste Preangerriet geen of ' J ij'iu geen kiembare zaden bevatte. Was hierdoor dus reeds een sterk vermoeden ontstaan, dat de jonge plantjes Chunneeriet tot vader hadden, dit vermoeden werd later zekerheid, toen bleek dat de habitus der planten veel meer Wet die van het Engclsch-Indisclie riet overeenkwam, dan met die der moederplant. De ontwikkeling der jonge plantjes was zeer voorspoedig. Hoewel de kieming betrekkelijk langzaam plaats had on er ruim drie weken na de uitzaaiing op 27 Mei nog jonge kiemplantjes voor den dag kwamen, gelukte het deze bijna allen in het leven te houden, zoodat er voor zoover ik kon nagaan, slechts vier kiemplantjes niet tot volwassen riet opgroeiden. De plantjes werden eerst verspeend in kleine bloempotten en *''* maand na het uitzaaien in den proeftuin overgebracht. Van het begin af ontwikkelden /.o zich hier voorspoedig. Kort na de overplanting werd op 27 Augustus eene bemesting van 1 pik. Zv >. arnm. par bouw gegeven en dit later op 15 October en 14 Dec. herhaild, terwijl natu uil ij < gezorgd werd, dat door veelvul dig begieten in de behoefte der plantjes aan water voorzien werd. * n het laatst van Deeember en in Februari werd het, riet getiast. In het geheel kwamen 250 [danten tot rijpheid. Van deze werden er 104 uitgescheiden wegens geringe stengeldikte of vroeg tijdig afsterven en 14C in het laboratorium onderzocht, nadat een a antal kenmerken in den tuin vastges eld waren.   Plaat XIII hef voor pe Tava-Suikerindustrie 1898, Af/.. No. 17. Plaat XII Archief vom; de Java-Suikerindustrie 1898, Afl. No. 15.  Bui a.6e I . ARCHIEF VOOR DE J A V A-S U I KE R I B D TI S T R 1 E. REKENING en VERANTWOORDING OVER HET JAAR 18U6 Plaat \'1V A.rchief voor he Java-Suikerindustrie 1S98, Afl. No. 23. AR C 111 E F VOOR DE JAVA-SÜIKERINDUSTRIE. .1. 1). KOBUS, Hoofdredacteur. \Y. C. DICKHOFF, l( etl nc ten r. COMMISSIE VAX REDACTIE! H. C. PRINSEN GEERLIGS.S. A. ARENDSEN HEIN, J. P. MOQUETTE. W. DE WAARD. Dr. H. WINTER. helft. Uitgegeven door tiet Archiel voor de Java»Suikftiindustrie. Bijlage II ARCHIEF VOOR DE JA V A-S U I KER I N D üSTRI E. REKENING en VERANTWOORDING OVER HET JAAR 1807