ARCHIEF VOOR DE JAVA-SUIKERI N D U S T R I E.  ARCHIEF VOOR DE JA VA-SUIKERINDUSTRIE. J. D. KOBIS Redacteur. R H. ARNTZENIUS, waarn". Redacteur. COMMISSIE VAN REDACTIF,: H. C. PRINSEN*GEEBLIGS, J. P. MOQUETTE, W. DE WAARD, Dr. H. WINTER. s<fc JAARGANG 1897 i* helft. Uitgegeven dom: Het Archief voor de J«va«Suikerindustrie  INHOUD VAN DEN s*«» JAARGANG, 1897. (I'te Helft.) Oorspronkelijke verhandelingen. ( ' J. \. Lookeren Campagne.'De tegenwoordige stand en voor uitzichten der Java-Suikerindustrie. 589 11. Carp. Brandstoibesparing 405 Tl. C. Prinskn Geerligs Het centrifiigerendement 11 . . . 2 » o » Over het ontstaan en voorkomen van levulose in fabrieksproducten . . . 345 » " * Studiën over ampa? 354 K. H. Hamakers Het koken op grein 177 N. C. Hoogvliet Controle op de stoomproductie in sui kerfabrieken 249 •'• D. Kobus. Bijdragen tot de kennis der tiet vijanden J. van Moll. Een en ander omtrent den in- en verkoop van mest 639 S. O, van Nïusschenbroek. Een en anderover de oprichting van een model-proef-suikeronderneming op Java. 15 Dr. .1, II Wakker. Benige resultaten van bemestings proe ven 07 » Generatie zaadplant No. 100. ... 63 « ' Het gestreepte Preangerriet ... 68 f b Het Kerah riet 61 » Over den invloed van de grondsoort van bibittuinen op het opkomen der bibit 70 » » De serehziekte M 3 » i' De wortelschimmels van het sui kerriet " ■» » en J. P. Moquette. Onderzoek der varië teiten 1® Blz. Dr. L. Zehntneb. Overzicht van de ziekten van het suikerriet op Java. Vijanden uit het dierenrijk 525 » » De plantenluizen van het suikerriet op Java II 193 Letterlijke vertalingen. R. H. Abntzenius. Het toeslibhen van den bodem . . 264 1! e ('era ten. lii. T. Valeton. Ractériens de la canne a sucre . . 305 » » Soil ferments in agriculture . . . 2t9 Mededeelingen uit en voor de praktijk. T. van der Ben Natte ampasovens 308 H. C. Prinsen Geerligs Gomziekte of Toprot • . 611 K. R. Hamakers. Kristallisatie in de pan 181 s. A. Arendsen Hein. Suiker verliezen op het oogstveld 613 11. Jantzen. Kristallisatie in beweging .... 233 E. .1. W. Karth.u s. Loet hersriet '_'0 G C. Kloppenburg. Het stoken met natte ampas op de onderneming Tjoekir 183 J. 1). Kom-. Waarschuwing 610 A. ('. Kn.rr. Osmose IOC» .1. Mulder Hzn. De Kentjongkever 100 Jac v. Heemstede Óbelt. Osmose en kristallisatie in beweging. 25 Steevens. Verbetering van den bodem. . . 310 t. n. Weude Zaadriet 646 Dr. L. Zehntneb. De Kentjongkever 23 » » Verspreiding van hoorders .... 486 » )> Voorloopige mededeeling over een luizenplaag. . 381 Diverse mededeelingen. Blz. 28, 108, ISA. -I'Mk 208. 320, 385, 412, 493, 575, 623. 649. Regenwaarnemingen. lil/., r,:!. 189, 293, 29i ; 341, 173. 474, 513, 514, 633. Statistiek. Blz. 54, 111. 189, 240, 294, 342, 398, 475, 515, 580, 631 675. Oogst- en Marktberichten. Rlz. 50. 112. 191, 248, 200, 344, 404, 475. 523. 587, 636, 681. Blz. II Inhou.l VOORWOORD In de tegenwoordig voor do suikerindustrie zoo kommervolle tijden, mag het Archief toch gelukkig wijzen op een toename van het aantal zijner lezers. In het afgeloopen jaar vermeerderde dit wederom, zoodat op het oogenblik op het tijdschrift zijn ingeteekend: 148 fabrieken en handelshuizen, 482 employés en 116 particulieren. Het is wenschelijk en ook waarschijnlijk, dat deze vooruitgang is te wijten aan de behoefte, welke men in de thans heerschende moeielijke omstandigheden gevoelt, om zich te doen voorlichtenen zich op de hoogte te laten houden door wetenschappelijke en door in de praktijk doorkneede mannen, en tevens duidt het op eene neiging tot onderlinge aaneensluiting, die in den tegenwoordigen tijd niet genoeg gewaardeerd en aangewakkerd kan worden. Wèl moest het Archief in den loop van dit jaar vele zijner meest bekwame medewerkers hetzij voor goed, hetzij voor tijdelijk, zien vertrekken. In den Heer Went, die elders geroepen werd om eene nog schoonere betrekking op zich te nemen, dan hij hier reeds vervulde, missen we een dei* steunpilaren van het tijdschrift. Moge hij, hoezeer drukke en inspannende bezigheden zijn hoog leeraarsambt ook medebrengt, ons niet geheel vergeten! Misschien staan wij aan den vooravond van eene hoogst be langrijke gebeurtenis, die voor den bloei van de suikerindustrie op Java van ontzachelijk veel belang kan zijn. Wanneer de plannen. welke thans hangende zijn over de oprichting van een model-proef fabriek blijken levensvatbaarheid te bezitten, dan zullen ontegen zeggelijk vele der thans heerschende toestanden in de suikerwereld veranderingen ondergaan. Ook op den gang, misschien op het voortbestaan van het Archief, zal eene eventueele oprichting van zulk eene inrichting haar invloed doen gelden: welke evenwel ook de resultaten mogen zijn van de commissie, die de plannen ter verwezenlijking zal voorbereiden, steeds willen we hopen, dat de bloei, en de steun die het Archief van buiten geniet, immer mogen voortgaan en toenemen. R. H. ARNTZENIUS. OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN MEDEÜEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR SUIKERRIET IN WEST JAYA TE KAGOK TEGAL. No. 28. HET CENTRIFUGERENDEMENT 2 ,1 e Gedeelte. door U. C. PRINSEN GEEKLIOS. Onder bovenstaanden titel publiceetdeik in het Archief van 1895 blz. 50 een artikel, waarvan de conclusie was, dat de in hoofdsui ker masse-cuites uitgekristalliseerde hoeveelheid suiker steeds vrij wel dezelfde was, n. 1. ongeveer 05% bij een watergehalte van 8-ü%, -j-) maar dat de hoeveelheid, die daarvan bij het centrifugeeren ge wonnen werd zeer uiteenliep en bij kooksels van slechte sappen minder was dan bij kooksels, die uit goede sappen waren ver kregen. De reden hiervan werd daarin gevonden, dat de onder gewone omstandigheden uit onzuivere moederloogen nadat het kooksel reeds de pan had verlaten nakristalliseerende suiker, voor eerst meer bedroeg dan uit zuiverder moederloogen nakristalli seert en ten tweede, dat deze suiker uit eene sterk glucosehouden de middenstof in veel fijner vorm kristalliseert dan by kooksels met een geringer glucosegehalte het geval is. Doordat in dat geval die groote hoeveelheid nakristalliseerende suiker als zoogenaamd valsch grein kristalliseert, dat bij het centrifugeeren vooreerst zelf niet gewonnen wordt, maar door de mazen van het centrifu gegaas doorgaat en verder de stroop zoo dik vloeibaar en kleverig maakt, dat zij zich moeielijk en alleen met suikerverlies van de kris tallen laat scheiden, zoo is het duidelijk, dat indien de hoeveel heden uitgekristalliseerde suiker gelijk zijn, de vorm, waarin die suiker gekristalliseerd is, de voornaamste factor uitmaakt voor het centrifugerendement. Verder spreekt het ook van zelf, dat wanneer men er in slaagt alle uitkristallieeerende suiker in een voor de win ning daarvan zoo gunstig mogelij ken vorm te doen aanschieten iok de hoeveelheid uitgekristalliseerde suiker een tweede hoofdfactor voor het rendement wordt. Nu heb ik destijds *) aangetoond, dat de oplosbaarheid van suiker in de bij de rietsuikerfabrikatie voor komende moederloogen hoofdzakelijk afhankelijk was van de ver- f) Werkelijk wa'ergehalte, niet 100 — 15rix. *) Archief 1895 blz. 327. houding, waarin glucose en sommige der aschbestanddeelen tot elkaar voorkomen, en daar aan deze verhouding in het zoo ver gevorderde stadium der fabrikatie als het koken en centrii'ugeeren, wel niets te veranderen zal zijn, zoo is de relatieve oplosbaarheid dus ook de relatieve uitkristalliseerbaarheid der suiker eene groot heid, die niet aan verandering onderhevig is gedurende het koken en afwerken, doch de absolute hoeveelheid in een kookselopgelost blijvende en dus ook die dor uitkristalliseerende suiker kan natuurlijk wel ge'influenceerd worden gedurende het koken en hangt geheel af van het watergehalte. Aangezien de relatieve hoeveelheid in het water der masse-cuite opgelost blijvende suiker dezelfde blijft, zoo 7.a] de absolute hoeveelheid opgelost blijvende dalen naarmate het watergehalte vermindert en de hoeveelheid uitkristalliseerdende suiker zal in die zelfde mate toenemen. Wanneer men op de gewone manier kookt en bij het verwerken der kooksels geen bijzondere toestellen gebruikt, die bewerken, dat het nakristalliseerende grein in denzelfden vorm als het in de pan gevormde aanschiet, dan kan men in de praktijk liet watergehalte niet lager nemen dan 6-8% en daarin kan ook niet veel verandering worden gebracht, zoodat in dit geval de vorm van het grein de eenige factor is. waarmede men bij de beoordeeling van het rendement aan hoofdsuiker uit een kooksel rekening moet houden; doch zoo men, gelijk meer en meer in gebruik komt, een of ander gewijzigd systeem van koken of kristallisatie toepast, waardoor ook het uit de onzuiverste moederloogen kristalliseerende grein in winbaren vormkan worden gebracht dan kan men ook op de een of andere manier het water gehalte sterk verminderen en in dit geval hangt het centrifuge rendement, alle overige omstandigheden gelijk genomen, zoowel af van het watergehalte van het kooksel als vanden gelijkmatigen vorm der suikerkristallen. Bepaalden tot voor korten tijd de verbeteringen in de fabrikatie van suiker zich hoofdzakelijk tot de sapzuivering en sapwinning, zoo zijn er in de laatste jaren een aantal nieuwe methoden voor gesteld, die alle tot doel hebben de hoeveelheid hoofdsuiker, die in eene bewerking direct gewonnen wordt, te verhoogen. Welke deze alle zijn behoef ik hier niet op te geven, daar er in dit Archief twee overzichten van te vinden zijn, een van Claassen opblz. 803 en een in chronologische volgorde van Legii:r op blz. 979, welke overzichten mij van de moeite ontheffen er zelf een te geven, zoo dat ik de verschillende systemen als bekend kan veronderstellen. H. C. PriDfcn Qefrllgß. Hel cenlrifugerendement 3 Bij de beschouwing dier metbodes zal men zien, dat zij alle daarop neerkomen het watergehalte der kooksels te verminderen en toch te zorgen, dat de kooksels gemakkelijk uit de pan gaan en de vorm van het kristal behouden blijft. Gelijk leeds vroeger is medegedeeld kristalliseert suiker uit eene sterk glucosehoudende moederloog langzamer en in veel fijner grein dan uit eene moederloog, die slechts weinig andere bestand deelen dan suiker en water bevat en daarom zal onder gewone omstandigheden de moedei loog, die in een onzuiver kooksel voor handen is, bij het verlaten der kookpan eene groote hoeveelheid suiker in oververzadigde oplossing bevatten, die daaruit benevens de hoeveelheid suiker, welke in het water bij 60° meer oplosbaar is dan bij 30°, kristalliseeren zal. Laat men die kristallisatie gedu rende de afkoeling op de gewone manier in kristallisoirs plaats vinden dan bestaat er alle kans dat de moederloog zich vereenigt en plassen vormt, waar de aanschietende suiker geen andere mi kerk ristallen vindt, waaraan zij zich af kan zetten, zoodat er op deze manier, al is er ook nog zoo goed gekookt de meest moge lijke kans bestaat op de vorming van valsch grein. Een ander ge val wordt het, wanneer men zulk een kooksel niet in rust doch in beweging afkoelt, wanneer men dus de uitkristalliseerende suiker door haar onafgebroken met reeds gevormde suikei kristallen in aanraking te brengen gelegenheid aanbiedt zich daaraan af te zet ten, die te doen aangroeien en niet opnieuw kleine kristalletjes te vormen, die men toch bij het centrifugeeren niet wint en die ook maar aanleiding tot verlies der groote kristallen geven. Wan neer men zulk een onzuiver kooksel gestadig in langzame be weging houdt en geleidelijk laat afkoelen in daartoe geschikte toestellen, dan is ook dit na afloop der bewerking een mengsel van gelijkmatige kristallen, die gemakkelijk gewonnen kunnen worden en van eene dunvloeibare, gemakkelijk loslatende stroop. Bij zuivere kooksels is het verschil tusschen afkoeling in rust en in beweging niet zoo frappant, omdat daarbij uit de zuiverder moe derloog meer suiker reeds in de pan uitkristalliseert en minder bij de nakristallisatie en ten tweede omdat die mindere hoeveelheid neiging heeft om zich in grooteren kristalvorm af te zetten dan bij de onzuivere stropen het geval is. Omdat nu evenwel alle nieuwere wijzigingen en verbeteringen daarop aangewezen zijn aan het einde van het koken op de eene of andere wijze geprepareerde afloopstroop in de pan te trekken, zoo zal eene nakristallisatie van 11. C. Prinßcn Gefrlifs. lltt contrifii^crendfment 4 suiker in de hoofdkooksels uit onzuivere en soms zelfs zeer onzui vere moederloogen meer en meer regel worden en die uit zuivere moederloogen zoozeer zeldzaamheid worden, dat het hier hij de bespreking der nieuwere methoden van vulmassaverwerking geheel onnoodig is daarbij langer stil te staan. Des te belangrijker wordt dus de beschouwing der nakristallisati • van suiker uit sterk gluco sehoudende, kleverige middenstoffen, omdat wij daarmede waar schijnlijk in de toekomst meer en meer rekening zullen hebhen te houden. Een goed voorbeeld van den invloed van de wijze van afkoe ling op den vorm van het nakristalliseerende grein en daardoor op het centrifugerendement wordt gegeven in onderstaand lijstje, waar de analyseeijfers en rendementen zijn opgenoemd van een vier tal nagenoeg gelijke kooksels van tamelijk onzuivere sappen, die alle o-i dezelfde manier zijn gekookt, maar waarvan er drie in rust en een in beweging is afgekoeld In liet bovenstaande staatje hebben de cijfers voor de stroop geene betrekking op de stroop, die er bij het centrifugeeren uit verkregen is. maar die in het bekoelde kooksel tusschen de kris tallen aanwezig was en dus de moederloog voorstelt, waaruit de laatste suikerkristallen zijn uitgekristalliseerd. Uit de vergelijking dei' analyseeijfers van deze stroop en van de masse-cuite zijn op dezelfde manier als dit vroeger *) is medegedeeld de cijfers ge vonden, die de aanwezige hoeveelheid gekristalliseerde suiker voor stellen; de cijfers voor het bij het centrifugeercn gewonnen kristal zijn ook op de daar aangegeven manier berekend. ) Archief, 1893, blz. 53. IT. C. Prinsen Geerliga. Het centrifugerendement 5 Wij zien nu, dat de vier kooksels, wat lmn chemische samen stelling betreft, onderling vrij wel gelijk zijn, alleen bevat. No. 4 als komende uit eene met carbonatatie werkende fabriek meer asch dan de andere. Zij zijn alle op gelijke wijze gekookt maai' op verschillende manier afgekoeld, waardoor zij "alleen in physische eigenschappen kunnen verschillen; bij de chemische analyse mer ken wij dan ook geene merkbare verschilpunten op, noch in de samenstelling van het kooksel noch in die van de daarin voorhan den stroop, waaruit blijkt, dat, gelijk te voorzien was do wijze van afkoeling geen invloed heeft op de hoeveelheid der nakristallisee rende suiker. Bij de een weinig zuiverder vulmassa No. 3, die ook het hoogste suikergehalte vertoont, is de hoeveelheid uitgekristalliseerde suiker een weinig grooter dan bij No. 2, die wat minder goed is en verschilt wat meer met die bij No. 1, en 4, die nog onzuiverder en lager in polarisatie zijn, maar deze verschillen zijn van zeer weinig beteekenis. Van veel grooter gewicht zijn evenwel de verschillen in de hoeveelheid suiker, die bij het centrifugeeren verloren gaan; waar deze bij de in rust afgekoelde kooksels respectievelijk 16,40, 13,79 en zelfs 19,88% van de aanwezige hoeveelheid uitmaken gaat er bij het in beweging afgekoelde niets van het gevormde grein verlo ren en is dus alle suiker, die zich uit de moe lei loog bij het afkoelen heeft afgezet in zulk een vorm geki istalliseerd, dat zij bij het centrifu geeren in haar geheel kon worden gewonnen. Hieruit blijkt dus ten duidelijkste dat de vermeerdering, die door de toepassing der kristallisatie in beweging in de hoeveelheid der verkrijgbare suiker is geconstateerd niet een gevolg is van de meerdere uitkristallisatie maar van den veel gunstiger kristal vorm. die denaki istalliseerende suiker daarbij aanneemt. Deze uitkomst werd bevestigd door het resultaat van eene reeks proeven, die op de fabriek Kadhipaten genomen werden met hel afkoelen van stroopkooksels in beweging; hier kwam de masse cuite zonder eenig grein in het toestel, zoodat alle suiker, die daarin kristalliseerde dit deed op de wijze van de nakristalliseerende suiker der hoofdkooksels en de hier verkregen uitkomsten kunnen dus direct op deze nakristallisatie worden toegepast. Een ander voor deel van deze proefneming is ook, dat de uitkomst kan vergeleken worden met die, welke tot nog toe was geconstateerd met de af koeling d.'r stroopkooksels in rust op dezelfde fabriek, terwijl ïn H. C. Prinsen Gcerligs. Het centrifugeremlement 6 het voorgaande staatje resultaten, op verschillende fabrieken ver kregen, met elkander vergeleken zijn, hetgeen niet zoo overtuigend is. De aflooopstroop bij het centrifugeeren van hoofdsuiker verkregen werd juist zoo gekookt als men dat altijd gewend was en daarna afgelaten in een toestel van Huch, waarin liet kooksel zonder afzonderlijke luchtverdunning in langzame be weging gehouden werd en aan de lucht afkoelde met eene snelheid van ongeveer '/i° per uur ;na 'ó dagen was de massa gewoonlijk koud, het ventiel werd gesloten en de afgekoelde masse-cuite uit het toestel geperst en gecentrifugeerd. Daar de hoeveelheid kooksel niet gewogen kon worden en er bovendien ook geen directe ge gevens van de rendementen van stroopkooksels van een vroegere periode voorhanden waren zoo kon er geen directe rendementsbe paling geschieden doch indirect was de uitkomst af te leiden uit de zuiverheidscoëfficienten der bij het centrifugeeren der stroop kooksels gewonnen ailoopstropen en nu bleek het, dat waar vroeger de stroop, die vau eerste stroopkooksel afgecentrifugeerd werd, eene zuiverheid van 58-60 had (bij liet maken van stroopsui ker No. 1Ü) nu slechts eene coëfficiënt van 49-51 had, terwijl de masse-cuite dezelfde samenstelling had als vroeger en ook dezelfde kwaliteit stroopsuiker werd verkregen. In het algemeen bleek het, dat de zuiverheid der nu van het eerste stroopkooksel komende stroop gelijk was aan die, welke vroeger van het tweede werd ver kregen. Het kooksel was op hetzelfde watergehalte geconcentreerd als vroeger, de hoeveelheid uitkristalliseerende suiker moest dus ook, volgens het boven opgemerkte, dezelfde zijn, zoodat de in het afgekoelde kooksel voorhanden moedei loog noodzakelijk in beide gevallen eene gelijke samenstelling mot st gehad hebben. Wanneer nu in het eene geval de afgecentrifugeerde stroop eene hoogere zuiver heidscoëfticient bezit dan in het andere dan kan het niet anders of er moet bij de eene stroop meer reeds uitgekristalliseerde suiker mee gaan, hetzij in den vorm van kristalmeel of weer opgelost door eene grootere hoe\eelheid water ,die in het geval van zeer lijn grein bij het dekken noodig is. Wij zien ook hier weer bevestigd, dat door de afkoeling in beweging niet de hoeveelheid uitgekri stalliseerde suiker toeneemt, maar dat door de beweging de kris tallen beter gelegenheid hebben aan te groeien en op deze manier bij het centrifugeeren in meerdere mate kunnen worden gewonnen, waardoor mijne vroeger uitgesproken hypothese hare volle beves tiging vindt. H. C. Prinsen Geerligs. Het centrifugerendement 7 Wanneer wij nu alleen beschouwen hetgeen volgens het boven staande het belangrijkste is nl. de nakristallisatie uit onzuivere kooksels dan zien wij, dat de hoeveelheid suiker, die alleen door de afkoeling kristalliseert veel minder is dan die welke in overver zadigde oplossing aanwezig was en zich daaruit langzamerhand afzet. Bij 00° lossen IÜO deelen water 00 deelen suiker meer op dan bij 30" zoodat de alleen door de afkoeling uit een kooksel met 8 % water nakristalliseerende hoeveelheid suiker niet meer dan onge veer 5 % bedraagt en daardoor dus de groote geobserveerde ver liezen niet kunnen worden veroorzaakt. Integendeel bij het vlugge koken, waaraan wij hier gewend zijn, bevindt zich een groot ge deelte van de suiker in oververzadigde oplossing en kristalliseert ook zonder afkoeling alleen door eenig staan uit. Dit zien wij zeer dui delijk bij kooksels. die in beweging worden afgekoeld; daarbij komt de warme massecuite dun vloeibaar in den koeltrommel, waar zij geroerd wordt, en wordt dan direct ook voor er eene merkbare afkoeling heeft plaats gehad steeds stijver en stijver, zoo zelfs, dat er dikwijls warme stroop moet worden toegevoegd om de massa weer te verdunnen Dii bewijst zeer duidelijk, dat er in zulk een kooksel eene groote hoeveelheid suiker in oververzadigde oplossing aanwezig is, die ook zonder afkoeling kristalliseert en zich dooi' de beweging aan reeds bestaand grein hecht en zoodoende den gunstigsten vorm aan neemt Zou het nu niet mogelijk zijn, die door het verlaten van den oververzadigden toestand nakristalliseerende suiker in de pan reeds te doen kristalliseeren door zeer langzaam af te koken en dus die suiker wat tijd te gunnen zich af te zetten en wel, naar door het koken de beweging in de pan onderhouden wordt, aan het oude grein. Het is zeer waarschijnlijk, dat wanneer men vooral onzuivere kooksels ten slotte langzaam afkookt en daardoor de oververzadigde suikeroplossing gelegenheid aanbiedt de overmaat af te zetten, het kristalveilies bij het centrifugeeren van onzuivere kooksels niet veel hooger behoeft te zijn dan bij zuivere, omdat de voornaamste oorzaak van vorming van valsch grein dan niet meer bestaat. Dit resultaat zou men dan kunnen bereiken zonder eenige bijtrekking van stroop of van chemicaliën en zonder nieuwe toestellen, alleen door goed toezicht bij het koken en verondersteld, dat men over genoegzame kookcapaciteit beschikt om dat langzame afkoken te kunnen bewerkstelligen en niet genoodzaakt is den kooktijd te bekrimpen omdat er meer diksap is dan de aanwezige pannen naar den eisch kunnen verwerken. 8 H. C. Prinsen Geerliga. Het eentrifugerendement Het is gebleken, dat het eenvoudige roeren of langzaam koken der kooksyls de hoeveelheid kristal niet vergroot en dat uien dus daarmee niet meer suiker kan krijgen dan in een gewone masse cuite gekristalliseerd voorhanden is nl. 05- 70 % kristal, dat dan met de aanhangende stroop al naai' de kwaliteit der suiker iets meer wordt. Wanneer men daaraan evenwel eene verdere concen tratie van het kooksel verbindt en tevens zorgt geen fijn grein te doen ontstaan dan kan men daardoor bet rendement aan eerste product nog een eind weegs verhoogen, liet eenvoudigste is wel, dat men het kooksel in de pan zoo ver mogelijk concentreert en bet dan om het uit de pan te krijgen met stroop, die bij gewone temperatuur verzadigd is. weer verdunt. Als men daarvoor koude stroop kon gebruiken, dan zou deze kwestie opgelost zijn, maar bij het intrekken van koude stroop mengt deze zich niet met de warme masse-cuite en verder bestaat er veel gevaar voor bet ont staan van valseta grein door de plotselinge afkoeling Men is dus wel genoodzaakt, warme stroop te nemen en daardoor wonlt de zaak weer gecompliceerd, tenzij men zeer kleine hoeveelheden bij trekt. Is het alleen het doel een weinig geconcentreerd te koken en dan weer te verdunnen, dan zil eene hoeveelheid van ongeveer 5 % van het gewicht van het kooksel aan warme stroop voldoende' zijn, maar daar zulke stroop ongeveer '25 % water bevat zoo is de vermeer Jering van watergehalte daardoor niet meer dan 1,-25 % en als deze genoeg is om het kooksel uit de pan te krijgen, dan is de geheele meer verdampte hoeveelheid water ook niet meer geweest dan 1,25% en daar één deel water in een hoofdkooksel gewoonlijk twee deelen suiker opgelost kan houden wordt de geheele winst aan door het geserreerde koken meer uitgekristalliseerde suiker niet meer dan 2,5 % wanneer men dit doen wil in een mate, die tot geen bezwaar aanleiding geeft. Wil men evenwel de masse-cuite zeer oud koken en daarna met veel stroop verdunnen of zelfs op het eind van het koken als het grein al gevormd is stroop bijtrekken en daarmede nog een eind doorkoken dan staat men voor de keus, wat te doen; of stroop nemen, die bij gewone temperatuur verzadigd is en die warm bij trekken, maar dan lost die bij de booge temperatuur in de pan van bet reeds gevormde grein op, of er stroop bijdoen, die bij de booge temperatuur verzadigd is, zoodat zij geen grein kan aantasten ,maar die dan de opgeloste suiker in zulk eene onzuivere vloeistof bevat, dat deze er bij afkoeling in een zeer ongunstigen vorm uit neer- )I. C. Prinsen Geerligs. Het centrifugerendement 9 slaat. Men moet dus die vernieuwde uitkristallisatie beletten door warm te centrihigeeren en daardoor een kleiner rendement te ma ken of zoodanig de afkoeling te regelen, dat die nakristallisatie derwijze plaats heeft, dat het dairbij ontstane grein een goeden vorm aanneemt. Om aan dezen eisch te voldoen zijn in de laatste tijden de talrijke nieuwe methoden van vulmassa behandeling ontstaan, wier aantal nog steeds mpt den dag toeneemt en die tot twee hoofd afdelingen kunnen worden gebracht en wel zij waarbij men het geconcentreerde kooksel met ingedampte stropen verdunt en de nakristallisatie na het verlaten der vacuümpan in toestellen voor kris tallisatie in beweging doet plaats vinden en andere, waar bij het kook sel stroop wordt getrokken, die te voren geprepareerd is, zoodat daar het gevaar van oververzadiging niet bestaat en de kristallisatie bijna uitsluitend in de pan plaats vindt en onbeteekenend weinig daarna. Het zou mij te ver voeren, indien ik hier alle voorgestelde methoden zou bespreken, hetgeen ook ondoenlijk zou zijn, omdat de uitvinders zich zeer terecht bepalen tot eene vrij vage beschrij ving hunner werkwijzen en de juiste toepassing voor zich houden, zoodat er van de meeste al niet meer bekend is dan wat de reeds in het Archief medegedeelde overzichten daarvan bevatten; daarom zal men ook in dit opstel geen voorschrift vinden volgens het welk men te werk moet gaan om goede rendementen te krijgen maar alleen eene beschouwing der meest bekende methoden in verband met de beide vooropgestelde factoren van het centritu gerendement. Van de eerste categorie der methoden, nl. die welke groote concentratie met daaropvolgende verdunning en nakristallisatie in zich vereenigen is zeker wel hier het meest bekend de metbode van Stammer-Bock, die voor eenige jaren door WiNTEB op Java is ingevoerd, door hem voor de Javasche toestanden toepasselijk gemaakt en die overal, waar zij toegepast is een groot succes en een aanzienlijke verhooging aan onmiddellijk verkrijgbaar eerste product heeft tengevolge gehad. De werkwijze en de resultaten zijn door Winter herhaaldelijk medegedeeld *) en het is dus niet noo dig daarop terug te komen; alleen kan er op gewezen worden, dat door de grcote concentratie het maximum aan suiker uitkristalli seert en dat door de langzame afkoeling in beweging de suiker, die daarvan door de heete stroop mocht zijn opgelost bij de afkoeling ') Archief !894, 753. Handelingen Congres 189 C, 283 10 11. C. Prinsen Geerligs. Het centrifugerendement weer in zulk een vorm kristalliseert, dat zij in haar geheel te winnen is, zoodat deze methode het maximum aan kristal in den gunstigsten vorm doet verkrijgen. Over de kwestie welke toestellen daarvoor de beste resultaten geven wil ik niet uitweiden, elk sys teem heeft zijne voor-en nadeelen, maar om er het beste effect van te hebben is het noodig, dat men er zooveel van aanschaft, dat men de kooksels er zoolang inlaten kan tot zij geheel bekoeld zijn en niet genoodzaakt is de nog warme kooksels uit de trommels te laten om voor nieuwe plaats te kunnen vinden. Van de andere reeks voorgestelde verbeteringen is het zooge naamde systeem »Sucre et melasse" van Manoury een goed voor beeld. Dit procédé is door den uitvinder in de laatste jaren reeds zoo dikwijls gewijzigd, dat het eigenlijk niet meer is na te gaan, wat hij er nu onder verstaat. Hoofdzakelijk komt het hier op neer, dat er in het begin eerst als gewoonlijk gewerkt wordt, totdat er eerste stroop is, deze wordt dan met baryt behandeld, waardoor alle niet-suikerstoffen precipiteeren (volgens M. bevat bot riet geen glucose, maar reduceerende zuren, die onoplosbare barytzouten geven) en de zoo gezuiverde stroop komt weer evenals diksap in de pan en wordt weer gekookt enz, totdat er een spoortje melasse overblijft, waaruit men potascb maakt. Bij andere variaties van het procédé wordt de met baryt gezuiverde stroop niet in de pan getrokken, maar verdund en tot imbibitie gebruikt,de onzuiverhe den, die nog niet door de baryt zijn neergeslagen blijven dan in den ampas hangen en alleen een zuivere suikeroplossing loopt door; De allerlaatste wijziging is echter deze, dat het rietsap direct met baryt wordt behandeld en gewoon verwerkt, hetdekwater der centrifuges van den vorigen dag wordt in het vacuüm getrok ken, zoodra het hoofdkooksel klaar is en daarmee evenals diksap verkookt, daarna de afloopstroop der centrifuges en dan melasse, die door de baryt behandeling van het sap zoo zuiver is, dat zij nog zeer goed hoofdsuiker kan opleveren. Ten slotte is er in de pan niets anders dan witte suiker en melasse, die afgecentrifugeerd wordt, maar waar Manoury de verschillende stropen vandaan haalt, waarmede hij die kooksels bewerkstelligt is niet duidelijk, daar hij niets anders dan suiker en melasse maakt. Behalve dit systeem zijn er nog vele andere, die daarop ge baseerd zijn, dat bij het hoofdkooksel eene hoeveelheid stroop wordt getrokken en daarmede gekookt, welke hoeveelheid zoo berekend is, dat het mengsel goede kristallen en eene uitgeputte moeder- 11 H. C. Prinsen Qeerligs. Het eentrifugerendemont loog oplevert. Hiertoe behoort o. a. de in liet Archief 1896 blz. 1204 door den lieer Hoogvliet aangegeven berekening. Ook kan men zorgen door eene gepaste bijtrekking van stroop de zuiver heid van de gemengde masse-cuite gedurende den geheelen maaltijd op een zelfde hoogte te houden en .laardoor ook al ( ij cl een eerste stroop van dezelfde samenstelling over te houden. Volgens eene schriftelijke mededeeling van den Heer Hamakers moet liet hem op deze wijs gelukt zijn op verschillende fabrieken de kooksels in hoofdsuikei en in stroop, die alleen op zaksuiker verwelkt kan worden, te scheiden. Verder op détails ingaan is overbodig, alleen is het voldoende in ieder geval te weten of altijd aan den eisen voldaan wordt, dat de meerder uitkristalliseerende suiker ook in een winbaren vorm kristalliseert. Bij de nu heersenen de zucht naar hooge centrifugerendementen is het zeker niet overbodig op een gevaar te wijzen, dat daaraan onafscheidelijk verbonden is, nl. dat er veel kans is dat de kwali teit door de kwantiteit lijdt. Men moet niet vergeten, dat er bij het hoofikooksel eene hoeveelheid suiker uitkristalliseert, die anders als stroopsuiker werd gewonnen en dat dit tot een zeker bedrag geen verschil maakt, daar deze dan toch als groot, en zuiver grein kristalliseert en niet als fijn stroopsuikergrein, maar die suiker heeft toch wel eene neiging om de kleur van het product te be derven, hetgeen des te gevaarlijker is. doordat deze de buitenste laag uitmaakt en dus meer in het oog valt. Evenwel is dit niet het grootste gevaar; maar doordat men veelal muscovadosuiker maakt, wordt er veel suiker afgeleverd, die wel een 0 a 8% inge droogde stroop bevat, die bij het centrifugeeren tusschen de kris tallen is gebleven en in den suikerdroger is ingedroogd. Zoolang dit nu stroop is, waaraan wij gewend zijn, die nog voor een groot gedeelte uit diksap bestaat, is .lat geen groot bezwaar, maar be staat deze uit sterk uitgeputte stroop, die herhaaldelijk opgewarmd, gekookt, afgekoeld en gecentrifugeerd is geworden, dan hebben de door oververhitting en ontleding ontstane producten zich daar in zoodanig opgehoopt, dat er gedurende het transport en het be waren veel gevaar voor verzuring der aanhangende stroop en daarmede gepaard gaande inversie en achteruitgang der suiker te vreezen is. liet is dus aan te raden, wanneer men op deze wijze het rendement zoekt te verhoogen, niet het onderste uit de kan te willen hebben, maar bij het centrifugeeren de aanhangende stroop door dekken met water of een klaarsel te verwijderen en dan door 12 H. C. Prinsen Geerligs. liet centrifugerendement een paar percent rendement op te offeren, die toch bij eene vol gende bewerking weer terecht komen, den goeden naam van zijn suiker niet te verspelen. Wanneer men hoort van fabelachtig booge centrifugerende menten, die met een of ander systeem zijn verkregen, rendementen, die verre de hoeveelheid suiker overtreffen, die gewoonlijk in een kooksel aanwezig is terwijl er dan nog stroop afkomt, die dan toch ook suiker bevat, dan moet men in het oog houden, dat die ren dements percenten op eene geheel andere grootheid betrekking hebben dan waaraan wij gewend zijn. Een eenvoudig voorbeeld kan dit duidelijk maken: Stel, dat wij 10U pikol masse-cuite hebben van deze samenstelling: Saccbarose 80, — Glucose 5, — Witer B,— Zuiverheidsccëfficient 87. dan bevat dat kooksel na afkoeling, indien wij aannemen, dat één deel water twee deelen suiker o; gelost houdt, 10% suiker opgelost en 64% kristal. Verder nemen wij aan, dat al die uitgekristal liseerde suiker gewonnen wordt als suiker van ( J 7 polarisatie, zoo dat die 100 pikol kooksel 64 X 100:97 =66 pikol suiker opleveren. Nu worden die 100 pikol evenwel niet op de gewone manier afgewerkt, doch tot een watcrgehalte van '2% geconcentreerd, met stroop verdund en in beweging afgekoeld. Nu wordt de samen stelling van de geconcentreerde masse-cuite, waarvan de hoeveel heid door het verdampen der 6% water nog slechts 94 pikol bedraagt. Saccharose 85,1 Glucose 5,3 Water '2,- De stroop dient alleen als verdunningsmiddel en geeft geen suiker af en lost ook na de afkoeling niets op. Die 2 % water bevatten nu wederom 4 % opgeloste suiker, zoodat er nu 81,1 % suiker in kristal vorm voorhanden is, die wij weer als geheel winbaar aan zullen nemen, waardoor deze masse-cuite een centrifugerendement van 81,1 X 100: 97 = 83,5 % suiker oplevert, hetgeen dus meer is dan bet suikergehalte van het kooksel, waarvan wij uitgingen. Echter hebben die 83,5 % betrekking op eene hoeveelheid van 94 pikol geconcentreerde masse-cuite dus representeeren een gewicht van 78,5 pikol. Het rendement dat schijnbaar 83,5 was wordt dus, betrokken op deze hoeveelheid oorspronkelijk kooksel, dat 00 13 H. C'. Prinsen Oeerligs. Het contrifugcrendement. % gaf, niet meer dan 78,5 % hetgeen het eenige cijfer is, dat ver geleken kan worden met de cijfers, waaraan wij tot nog toe ge wend waren. Om dezelfde reden zijn ook de centrifugerendementen van twee kooksels met een verschillende zuiverheid niet < nderling ver gelijkbaar, daar het rendement aan verkregen suiker dan niet be trokken wordt op een standvastige eenheid, maar op eene eenheid, die bestaat uit zeer afwisselende hoeveelheden saccharose en andere stoffen. In een zuiver kooksel toch is eene zelfde hoeveelheid suiker aanwezig in een kleiner gewicht vulmassa dan in een onzuiver, daar laatstgenoemd behalve liet water meer onzuiverheden bevat dan het eerste, zoodat het gezamenlijke gewicht grooter wordt. Zou men nu uit beide kooksels een zelfde gewicht aan suiker verkrijgen, zoodat men van de aanwezige suiker in beide gevallen even veel wint, dan is deze hoeveelheid procentisch op masse-cuite berekend in het geval van zuivere masse-cuite schijnbaar hooger en het rendement gunstiger dan bij het onzuivere kooksel, terwijl in werkelijkheid het resultaat precies hetzelfde is. Veronderstel dat wij IÜO pikol saccharose hebben in een kook sel van 7% water en 85 11. Q dan is het gewicht van dat kooksel «9L2Ü5? X = 126,7 pe, pik... Dit „vat 7% water dus kunnen wij rekenen, dat daarin 14% suiker opgelost voorkomt of 17,74 pikol, zoodat zich daarin 100 — 17,7 i = 82,26 pikol kristal bevindt, dat in maximo gewonnen kan worden en dus 82,20 X 100 een rendement geeft van —' = 64,9%. Wanneer nu die zelfde hoeveelheid van 100 pikol saccharose nu eens voorhanden geweest ware in een kooksel van hetzelfde watergehalte, maar met een zuiverheid van 92, dan had het , , , , , , 100 X '100 100 llon gewicht van het kooksel slechts — X inn —= — = 116,9 pikol bedragen. Hiervan is wederom 7% water dus zal er wederom li% of 16,37 pikol saccharose opgelost en 83,63 gekristalliseerd zijn. Wanneer dit in zijn geheel gewonnen wordt krijgt men dus slechts 1,37 pikol saccharose meer per honderd aanwezige suiker, doch •♦ v, . a »> f . ♦ 83,63 X 100 op masse-cuite berekend wordt het een rendement van 1 116,9 = 71,6% of een schijnbare vooruitgang van 6,7% H. C. Prinsen Geerli<;s. Hol oentrifugcrendement 14 Men ziet hieruit, dat, waaneer men het centrifugerendement op 100 deelen masse-cuite berekent, cijfers verkregen worden, die niet alloen afhankelijk zijn van de werkwijze, maar ook in hooge mate géinlluenceerd worden door de zuiverheiden het watergehalte der kooksels. Aangezien alle overige in de fabriek verkregen uit komsten uitgedrukt worden in percenten van de ingevoerde saccharose is het niet meer dan rationeel, dat men de tot nu toe gevolgde wijze van ren dëmentsber eken ing laat varen en alleen uitrekent hoeveel suiker er op 100 in het kooksel voorhanden deelen saccharose bij het centritugeeren gewonnen is en niet meer hoeveel suiker van 100 deelen kooksel. indien dit geschiedt dan zal menigeen, die genoodzaakt is met onzuivere sterk glucosehoudende sappen te werken, bemerken, dat wanneer hij goed kookt, de hoeveelheid suiker, die hij op 100 deelen ingevoerde saccharose, direct als eerste product krijgt, niet zoo ongunstig is, als het bij de tegenwoordig'gevolgde berekenings wijze wel schijnt. Bovendien heeft men bij onzuivere sappen het voordeel, dat daaruit meer suiker kristalliseert dan uit zuivere, zoodat als men maar voor goed grein zorgt de centrifugerendementen uit onzui vere kooksels eer hooger dan lager uit kunnen vallen, dan zulks bij zuiverder kooksels het geval is. Kagok, December 1896. EEN EN ANDER OVER BE OPRICHTING EENER MÖDEL-PROEF SUIKERONDERNEMING OP JAVA. door S. C. VAN MUSSCIIENBROEK STELLINGEN EN BESCHOUWINGEN. I. Om het bedrijf eener suikerfabriek met het grootste voor deel te kunnen uitoefenen, moet men in elke richting van het bedrijf, zonder inisiasten, direct de beste werkwijze kunnen toepassen. It. Om de beste werkwijze in elke richting van het zéér samer gestelde bedrijf van landbouwer-rietplanter- en industrieel-riet suikerfabrikant te kunnen toepassen moet men natuurlijk allereerst '»ver de noo lige gegevens kunnen beschikken om te kunnen beoor deelen welke onder bepaalde omstandigheden de beste werkwijze is. 15 U. C. rrinsm Gecrligs. Het cenliifugorcndtment 111. Daartoe is het noodig dat men eenerzijds, theoretisch en wetenschappelijk, zoo nauwkeurig mogelijk de te verwerken grondstof en alles wat tot het verkrijgen en met het verwerken daarvan, middelijk of onmiddelijk, samenhangt, leert kennen: dat men anderzijds, met behulp dezer kennis, zoodanige verge lijkende proeven gaat nemen, dat men daaruit, niet alleen theoretisch tot eenig vermeend vóór of nadeel, tot eenigen vagen indruk van al-of niet wenschelijkheid kan besluiten, maar dat men zoowel de moeite en kosten, aangewend en besteed om zekere resultaten te verkrijgen, als die verkregen resultaten zelve, in vergelijkbare waarden uitdrukt; liefstin dezelfde meest sprekende eenheidscijfers: in geld. IV. Bij het nemen van bedoelde vergelijkende proeven zal het, voor het practische fabrieksbedrijf, bijna altijd van groote waarde zijn 'lat dergelijke proeven geheel compleet en overeenkomstig het groot-bedrijf genomen worden; dat zelfs daar, waar b v. slechts het zoeken naar middelen ter verkrijging eener grootere hoeveel heid grondstof, of van gelijke producties eener meer waardevolle grondstof beoogd wordt, niet alleen de quantiteit van de verkregen grondstof en de— door het onderzoeken van eenige gemiddelde monsters te bepalen qualiteit daarvan worden vastgesteld, maar dat liefst de geheele hoeveelheid grondstof, geheel overeenkomstig de prak tijk in het groote fabrieksbedrijf, tot de eindproducten worde ver werkt. V. Tot het verkrijgen van betrouwbare en waardevolle resul taten is het bovendien noodig dat de proeven op zóó groote schaal en op zoodanige wijze worden genomen, dat men, ze op grooter schaal herhalende, er zeker van kan zijn, onder overigens gelijke omstandigheden in 't groot, gelijke resultaten te zullen verkrijgen; en, dat eene toepassing in het groot, in het normale landbouw- of fabrieksbedrijf, met daar aanwezige hulpmiddelen mogelijk blijft. VI. Naast de wenschelijkheid om te weten welke de meest waardevolle grondstof is voor eenige onderneming, staat de wen schelijkheid om te weten op welke wijze men de verkregen grondstof op meest oeconomische wijze moet verwerken. Naast de proefnemingen op de velden staan de proefnemingen in de fabriek. Deze laatsten kunnen in drie hoofd-categorieën ingedeeld worden, met het oog op hot zoeken: a. naar de meest oeconomische wijze van suiker (saccharose) 16 S. C. Tan Musschenbroek. Een en ander over de oprichting eener model-proef suikerondenieming op Java. winning uit de aanwezige grondstof in verband met de marktwaarde van de suiker; b. naar de meest oeconomische wijze van werken ten opzich te van de brandstof; (mechanische arbeids-, extractie-, verdampings verlichtingskwesties.) c. naar de meest oeconomische wijze van verwerking ten op zichte van arbeidsbesparing. Kwesties dus deels van technischen, deels van zuiver mechani schen, deels uitsluitend chemischen doch aldjd mede van finan lieelen aard, — die alleen door zorgvuldig voorbereide onderling vergelijkbare, betrouwbaar genomen en wetenschappelijk streng gecontroleerde proefnemingen afdoende kunnen worden opgelost en onder cijfers kunnen worden gebracht. VIL Om tegemoet te komen aan de door velen gevoelde behoefte aan voorlichting werden sinds de laatste tien jaren des kundigen in dienst van de meeste fabrieken genomen, en werden drie zoogenaamde proefstations opgericht voor rekening van meer dere belanghebbenden in West-, Midden- en Oost-Java. Door velen is dikwerf ten onrechte de staf over deze proef stations gebroken. Door enkelen is met recht tegen veel kwaadspreken en af brokens opgekomen en het nut dezer stations in helder licht gesteld. Veler verwachtingen werden echter feitelijk teleurgesteld en wel omdat van deze stationsmeer verlangd werd dan zij konden geven. Uit den aard der zaak konden zij, ingericht als zij waren, niet voldoen aan alle bovengenoemde eischen van te nemen proeven, vooral niet aan die genoemd onder V en VI, Wèl bewezen deze stations, later nog vermeerderd met een particulier station in de Vorstenlanden, voor het verkrijgen der onontbeerlijke wetenschappelijke en theoretische gegevens, en bij het bestudeeren van verschillende rietziekten en rietvijanden, zéér groote en wetenschappelijke diensten en hebben deze stations véél weten schappelijken arbeid verricht, waarvan later nog meer geprofiteerd kan en zal worden dan nu reeds 't geval was, maar de naam van proefstation bij de oprichting, in navolging van Europa aan dergelijke wetenschappelijke werkplaatsen gpgeven, is achteraf gebleken oneigenlijk en minder juist te zijn. De proefstations waren van huis uit— en zijn in hoofdzaak a l die jaren door gebleven — min of meer compleet ingerichte labo ratoria voor chemische en botanische onderzoekingen omtrent het S. C. van Mussohenbroek. Een en ander over de opriuhting ecner model-proef- Huikernndernrminj; op Java. 17 leven en de samenstelling van het suikerriet; zoowel van gezond als van ziek riet. VIII. Waar de proefstations verder beproefden te gaan dan het bestudeeren onder de microscoop en in het chemische labora torium, of door vergelijkende proeven in het klein van het gezonde of zieke riet in wetenschappelijken zin, waar men op het nemen van ciiltiuii'proeven op grooter schaal onder eigen beheer inging. daar stuitten deze, begrijpelijkerwijze, op verschillende overwegende bezwaren af; in de eerste plaats op groote finantieele bezwaren, in de tweede plaats op de niet-berekendheid van de geheele organisatie der bestaande stations .tot het nemen van dergelijke vergelijkende proeven in het groot. Proeven toch op zoodanige schaal genomen, dat daarmede voor de praktijk waardevolle, bruikbare cijfers konden verkregen wor den, zouden over een groot aantal bouvvs op verschillende plaatsen en soorten van gronden hebben moeten loopen, en zouden dezen door de waardeloosheid van het te verkrijgen product voor het stationzelve, buitengewoon kostbaar geworden zijn;bovendien zouden, als boven onder IV reeds aangevoerd, het doel nog grootendeels ge mist zijn, daar eeue nauwkeurig gecontroleerde verwerking der ver kregen grondstof in het station zelf onmogelijk was en aan eene, door het personeel van het station gecontroleerde, verwerking elders in eene of andere fabriek, overwegende bezwaren verbonden ble ven; terwijl tot het aannemen van bedrijfsresultaten die verkregen zouden kunnen worden, alleen gebaseerd op laboratoriumsonder zoekingen van een zeker getal stokken, als gemiddelden aangenomen als te onbetrouwbaar en voor de praktijk niet maatgevend, niet zoude mogen worden overgegaan. IX. De beste, meest voor de hand liggende oplossing zoude nu schijnbaar wel zijn dat de noodig of wenschelijk geachte ver gelijkende landbouwproeven, op groote schaal, door de verschil lende belanghebbenden, op verschillende ondernemingen, onder wetenschappelijke leiding van het proefstation-personeel, zouden genomen worden. Inderdaad werden dan ook onder verwachting der beste resultaten al spoedig na de oprichting der stations, geheel onafhankelijk van elkaar, in West-, Midden- en Oost-Java op die wijze vergelijkende bemestings- en cultuurproeven georganiseerd. De praktijk heeft echter helaas ! bewezen dat de meest uiteen loopende factoren en oorzaken dergelijke proeven als regel onbe trouwbaar en waardeloos maken. 18 S. C. van Musachenbroek. Een en ander over de oprichting cener model-proef suikeronderneming op Java, Animo tot het meedoen aan dergelijke proeven bestond ook weldra niet meer. En hoewel hierop, natuurlijk, gunstige uitzonderingen wel voorkwamen, zoo moet men. met de ondervinding en hetgeen daar bij als regel gebleken is, rekening houdende, eene dergelijke wijze van vergelijkende proeven nemen als onbetrouwbaar en dus on bruikbaar afschrijven. X. Voor het nemen van vergelijkende proeven met verschillende machinerieën en toestellen, of het nemen van verschillende fa bi-ikatieproeven eigenen zich onze zoogenaamde proefstations in het gehéél niet. Een ieder die er belang in stelt in die richting iets te weten te komen, is verplicht op eigen gelegenheid, kosten en risico, die proeven in te stellen; waardoor eerstens maar betrekkelijk weinig werkelijk goed vergelijkbare proeven met verschillende toe stellen en werkwijzen genomen worden, en tweedens de dan nog verkregen resultaten hoogst zelden ter algemeene kennis worden gebracht. XI. Het ligt al weer voor de hand dat het daarom rationeel zoude zijn indien alle belanghebbenden op Java voor gemeenschap pelijke rekening en risico alle die proeven lieten nemen, die zij zelve zouden willen, of althans zouden moeten ivillen nemen, doch, om de daaraan verbonden kosten en risico's van tijd en geldver lies, en ook wellicht uit gebrek aan de daartoe benoodigde kennis, niet nemen willen of kunnen. Dit zelfde geldt dus zoowel voor de noodige proeven op het veld bij 't zoeken naar de meest oeconomische grondstof als voor de msest oeconomische wijze van verwerking daarvan in de fabrieken. En ook hierbij hebben sommigen inderdaad die richting wel eens ingeslagen. Doch het nemen van dergelijke proeven, nu en dan, voor rekening van meerdere belanghebbenden op eene of andere onderneming, waar zij overigens niet geïnteresseerd waren en die tijdelijk tot het doel disponibel was gesteld, heeft ook wederom slechts tot teleurstelling gevoerd. Men herinnere zich slechts de diffusieproeven op Djatiewangie en de proefnemingen met den diffuseur continu, etc. XII. De eenigste inrichting die daarom in elke richting alle zich voordoende vragen zoude kunnen oplossen is eene aan alle belang hebbenden toebehoorende, compleet ingerichte, en tot het nemen en controleeren van alle proeven geheel uitgeruste, suikeronderne ming. S. C. van Musschenbropk. Een en ander over de oprichting cener model-proef suilceron'ïernemïnqr op Java. 19 XIII. Omeene dergelijke inrichting mogelijk te maken moet zij eene zeer krachtige eigen levensvatbaarheid bezitten, zij moet eenmaal opgericht, verder finantieel geheel onafhankelijk, krachtig kunnen voortbestaan, om het triviaal uit te drukken, zichzelve onder alle omstandigheden kunnen bedruipen. Het best denke men zich eene dergelijke zaak als volgt: stel dat eene der grootste, goedkoopst werkende, meest winstgevende suikerondernemingen van Java het gemeenschappelijk eigendom werd van alle overige belanghebbenden en dat in principe besloten werd om de regelmatige groote winsten dezer onderneming. — desnoods na als regel een deel dier winst gebruikt te hebhen om eene matige rente van het kapitaal uit te keeren, — voortaan verder te bestemmen voor: a. het salarieeren van een voldoend wetenschappelijk personeel aan de onderneming te verbinden voor het verrichten van al het noodige wetenschappelijke werk en het ontwerpen, leiden en con troleeren der wenschelijk geschenen proefnemingen en practische en wetenschappelijke onderzoekingen en aangesteld uit zooveel bekwame werktuigkundigen, bekwame botanikers en meerdere bekwame chemikers en landbouwkundigen, als men voor het doel noodig acht. b. voor het bestrijden der extra kosten verbonden aan het nemen van verschillende proeven, zoowel in aanplant als in de fabriek, en der extra kusten verbonden aan een uitmuntend inge richt laboratorium. c. voor de onkosten verbonden aan het vormen van bekwa me geëmployeerden op eene aan de onderneming te verbinden opleidingsinrichting. d. voor het uitgeven van een gemeenschappelijk tijdschrift liefst als voortzetting van het bestaande „Archief voor de Java Suikerindustrie." e. voor het uitloven van premiën voor (na ernstig onderzoek in de model-fabriek gebleken) waardevolle verbeteringen en uit vindingen,— als vergoeding voor het helaas nog steeds ontbrekende patentrecht voor den uitvinder. f. voor het vormen van een reservefonds. Indien nu eene der best werkende ondernemingen onder de leiding blijft van een bekwaam administrateur-directeur, bijgestaan door een staf van bekwame wetenschappelijk gevormde mannen, dan valt aan de levensvatbaarheid der inrichting moeilijk te twijfelen. 20 S. C. Tan Musschenbroek. Een en ander over de oprichting eener model-proef suikeronderneming op Java. XIV. Om dit doel te bereiken zoude, liefst door samenwerking van alle belanghebbenden een kapitaal bijeengebracht moeten worden groot genoeg om daarvoor eene der grootste, beste, voor het doel meest gunstig gelegen suikerondernemingen van Java aan te koopen. Ook is de mogelijkheid niet uitgesloten dat voor matigen prijs eene suikeronderneming te koop is, die in de laatste jaren door wan beheer, of andere bijkomende omstandigheden minder goede zaken maakte, maar waarvan toch met zekerheid te verwachten is dat zij, mits goed beheerd en behoorlijk ingericht, en met voldoende kapitaal wordt in werking gezet, tot eene winstgevende zaak gemaakt kan worden; en dan zoude de aankoop eener dergelijke zaak wellicht nog beter tot het doel voeren eener krachtige finantieele onafhankelijkheid. XV. De kapitaals waarde van de aan te koopen onderneming zal, — altijd in verhouding tot de waarde van andere ondernemingen, eerder in waarde toenemen dan afnemen. Gevaar voor verlies van het ingestoken kapitaal is dus niet grooter dan de risico van het kapitaal in de eigen onderneming gestoken door aandeelhouders, eerder geringer. Bovendien bestaat kans op jaar lij ksche uitkeering eener matige rente, daar vermoede lijk, bij eenigszins gunstige jaren en redelijke suikerprijzen de geheele winst niet voor de beoogde extra-uitgaven zal benoodigd zijn, en zelfs een vrij groot surplus ter beschikking van aandeel houders zoude komen. Last but not least is het hoogst waarschijnlijk dat in zeer korten tijd elke fabriek jaarlijksch voor meer dan '20 mille zal pro fiteeren van de opgedane ondervinding en de verschillende verkregen resultaten, zoowel in den aanplant als voor het fabrikaat, van de model-proef-onderneming. XVI. Aan het hoofd dezer onderneming moet als directeur iemand staan die in de praktijk aan 't hoofd eener groote suiker onderneming op Java als bekwaam administrateur reeds zijne spo ren verdiend heeft, en die in de eerste plaats organiseerende en admi nistratieve talenten bezit. Hij moet worden ter zijde gestaan in zijn beheer eenerzijds door een raad van commissarissen, gekozen door aandeelhouders, anderzijds door een raad van de hoofden der verschillende weten schappelijke onderdeelen der onderneming. XVII. Er bestond, en bestaat nog op Java groote behoefte aan 8. C. van Mussclienbroek. Een en ander over de oprichting eener model-proef suikeronderneming op Java. 21 werkelijk bekwame en voor de indisehe suikerfabriekpraktijk behoor lijk gevormde geëmploveerden. De vorming in Europa op technische hoogescholen, machinisten scholen, suikerscholen, landbouwscholen en Europeesche bietsuiker fabrieken laat in zéér veel opzichten véél te wenschen over. Velen leeren pas in de indisehe praktijk, en ten koste van de Indische fabrieken wat zij eigentlijk bij indiensttreding reeds be hoorden te weten; daarom is het wenschelijk aan de onderneming tevens te verbinden eene cursus tot vorming van eene zeker aan tal machinisten, chemikers en tuinopzieners, die na een behoorlijk afgelegd admissie-examen, of voorzien van een diploma van eenig voldoend geacht afgelegd examen in Europa of elders hier voor de Javasche suikerfabriek praktijk verder gevormd worden, en daar van bij voldoening een diploma kunnen verwerven. Voor de daaraan verbonden kosten wordt door de élèves eene vergoeding betaald, terwijl een deel der kosten van het onderwijs door de onderneming wordt gedragen, terwijl deze ook voor vol doende woongelegenheid zorg draagt. XVIII. In verband met de oprichting en in werking stelling eener dergelijk ingerichte model-proef-onderneming worden de afzonderlijke proefstations opgedoekt en het bruikbare personeel aan de model-proef-onderneming verbonden, afzonderlijke uitgaven daarvoor worden dus verder onnoodig. Eveneens worden voor deelnemers afzonderlijke contributies voor het Archief onnoodig, dat als orgaan van de model-proef iabriek wordt uitgegeven. XIX, Een krachtiger steun voor de suikerindustrie van Java in de naderende critieke tijden is ondenkbaar. Het is daarom te verwachten dat het Gouvernement van N. I. de totstandkoming, en het voortbestaan eener dergelijke inrichting op krachtige wijze zal willen steunen; hetzij door het zoo noodig verleenen van tijdehjken finantieelen steun, hetzij door hare tus schenkomst te verleenen tot het inhuren van gronden voor langere termijnen, of het verleenen van andere faciliteiten voor het ver krijgen van irrigatie water, wegen, etc. Ook is het te verwachten dat geïnteresseerden in de bestaande suikerfabrieken eendrachtig zullen willen samenwerken om deze inrichting tot stand te brengen die van zoo énorme waarde voor de Javasche suikerindustrie zoude worden. 22 S. C. tan Mussehenbroek. Een en ander orer de oprichting eener model-proef suikeronderneming op Java. MEDEDEELINGEN UIT EN VOOR DE PRAKTIJK BUITEN VERANTWOORDELIJKHEID DER REDACTIE DE KENTJONG-KEVER In het begin van December '96 maakte mij de Heer J. Mulder (Kentjong) opmerkzaam, dat hij in een zijner tuinen veel last had van torren, welke de spruiten onder den grond aanvraten. Reeds de wijze van beschadiging deed bij mij het vermoeden rijzen, dat wij met een nieuwen rietvijand te doen hadden, en dit vermoeden werd bevestigd, toen de lieer Mulder kevers en aangetaste sprui ten aan het Proefstation opzond. Oy> 15 December ging ik dus zelf naar Kentjong, om de beschadiging ter plaatse te zien. Dat de bedoelde kevers werkelijk de misdadigers waren, kon ik gemakkelijk uitmaken, doordat ik een aantal in een grooten bloempot, waarin een paar rietplantjes groeiden, gevangen hield. Na twee dagen waren de meeste spruiten op dezelfde wijze als op Kentjong beschadigd; gedeeltelijk vond ik de kevers nog bij het vernielingswerk. De beschadiging nu bestaat daarin, dat de kevers de spruiten van terzijde aanvreten, meestal direct boven de bibit, dikwijls echter ook hooger en niet zelden op verschillende plaatsen. De gaten, die door de vreterij ontstaan, hebben een middellijn van ongeveer 1 cM. en zijn verschillend diep. Dunne spruiten worden geheel afgevreten; bij dikkere blijven aan de eene zijde slechts een paar blalscheeden onbeschadigd of het gat reikt tot in het midden van de spruit of het is meer oppervlakkig. Tengevolge van deze vre terij beginnen de spruiten droog te staan, vele worden geel zooals b. v. bij de beschadiging door Termieten (Rajap) en gaan dood. Zijn nog eenige bladscheeden onaangetast gebleven, zoo kunnen hare bladeren natuurlijk nog <i,roen blijven, terwijl de overige bla deren verdrogen. Zulk een spruit ziet er dan uit als ware zij door een topboorder aangetast. In het algemeen is de beschadiging aan den stand der spruiten gemakkelijk te herkennen en een eenigszins geoefend oog ziet wanneer zij pas begonnen is. De schade is vrij groot, daar de kevers bij duizenden in de tuinen gevonden werden. De aangetaste planten moeten gere- geld door andere vervangen worden (soelamans); deze echter zijn bijzonder aan een nieuwen aanval onderhevig en zoo kan het voor komen, dat, wanneer er geen plaatmateriaal meer over is, geheele plekken leeg gevreten worden. Zoo zijn op Kentjong ongeveer 2 bouws bijna geheel verwoest, terwijl in het overige gedeelte van den bedoelden tuin de schade betrekkelijk gering is. Deze laatste zou echter zonder twijfel het vijfdubbele bedragen, hadde niet de Heer Mulder ter rechter tijd doelmatige bestrijdingsmaatregelen toegepast, waardoor de aanval op de oorspronkelijke plek beperkt konde worden. De bestrijding bestaat in het verzamelen der kevers en wel, door dat men bij de kwijnende spruiten zoekt en de insekten eruit haalt. Hoe vroeger dit geschiedt, d. w. z. hoe kleiner het riet tijdens de bestrijding is, des te gemakkelijker,kunnen de aangetaste spruiten gevonden en de kevers uitgegraven worden. Op Kentjong werden hier voor een twintigtal vrouwen aangesteld en deze deden het werk zóó goed, dat op 16 December de bestrijding als beëindigd kon beschouwd worden, daar in den geheelen voormiddag slechts nog 10 kevers gevonden werden. In het begin bedroeg het aantal der gevangen torren echter 1000—1400, later 500—000 dagelijks en in het geheel werden meer dan 40000 gevangen! Om nu nog een woord over den kever zeil' te zeggen, zoo kan ik opmerken, dat hij tot de familie der bladsprietigen (Lamelli cornia) behoort en vermoedelijk tot het geslacht Geolrupes moet gerekend worden. De wetenschappelijke naam is mij nog onbekend en daarom zal ik hem voorloopig met den naam Kentjong-kever bestempelen, omdat hij op deze fabriek het eerst als rietvijand waargenomen is. De tor is glanzig-zwart, de kop zonder horens, zijn voorraad niet spade-vormig verbreed. Het halsschild is als gepolijst, zonder sculptuur. De dekschilden zijn van overlangsche, ingedrukte gestippelde lijnen voorzien. Lengte van het lichaam .... 14—15 m.M. Breedte » » » .... 7—B » Ik hoop later uitvoeriger over dezen nieuwen rietvijand te kunnen uitweiden en ik wenschte door de bovenstaande regelen de suikerplanters voorloopig op het dreigende gevaar opmerkzaam te maken. Eventueele mededeelingen over het optreden van den Ken tjong-kever zoowel als toezending van levend materiaal zullen mij aangenaam zijn. Pasoeroean, 19 December 1896. Zeiintner. Mededeelingen nit en voor de praktijk, 24 OSMOSE EN KHISTAIETSATIE IN BEWEGING Naar aanleiding van do verhandeling over Osmose door den Heer Kütt (zie Archief afl. 22 jaarg.1890 hlz. 1081—1110) zij 't mij veroorloofd enkele opmerkingen te maken. Wat is 't eindresultaat door den Heer Kiyt verkregen'? De Heer K. komt tot de conclusie, dat indien men de Indische melasse volgens een zekere verhouding niet water verdunt, het mogelijk is dezelve te osmoseeren. uitgezonderd enkele niet nor male meiassen. Dat indische meiassen osmoseerbaar zijn, zal wel door niemand betwijfeld worden. De hoofdzaak echter of zulks winstgevend is, is helaas niet gebleken, daar de kookpan lek sprong, Zonder dit incident zou de Heer Kuvt waarschijnlijk ook geen grein in de pan gekregen hebben daar meiassen onder 50 zuiver heid zeer slecht of in 't geheel niet greineeren. In de praktijk worden ook altijd zulke massa's op filet ingedikt en ter kristalli satie in bakken neergelaten. De suiker die de Heer Kuyt door de massa te centrifugeeren krijgt is tamelijk licht „welk kleurnummer wordt in 't midden ge laten," en de hoeveelheid is niet groot. Hoeveel wordt niet aangege ven. Voor de praktijk kan deze proef dus als mislukt beschouwd worden. Nu komt er nog bij, dat waar we in Europa te doen hebben met meiassen van 00 —70 R. Q. en gemakkelijk osmoseerende zou ten, de rietmelassen een R. Q. van ± 40 hebben (hij de invoering van kristallisatie in beweging) en moeilijk osmoseerende zouten. Voor dat de proef dus op fabrieken in 't groot genomen wordt, kan men al bijna met zekerheid zeggen, dat ze niet rendabel is, de brandstof kwestie zelfs buiten rekening gelaten die zeker't hare er toe zal bijdragen het resultaat nog ongunstiger te doen uitvallen. Fabrieken echter die een melasse hebben boven de 40-50 R- Q. doen dunkt mij beter de nieuwe werkwijze, kristallisatie in beweging in te voeren. Zoo ben ik langzamerhand tot de nieuwe werkwijze kristallisatie in beweging gekomen, welke gaandeweg algemeen wordt ingevoerd. Misschien zijn enkele opmerkingen niet onwelkom. Naar ik uit goede bron verneem garandeert de Heer Hamakers de stropen af te werken tot 50 R, Q. Door zijn procédé wordt dan bespaard de aankoop van koel troggen met of zonder mantel. Wanneer we echter met die ope ratiën veel mooiere resultaten krijgen, dan de Heer II. met zijn procédé Sïededeelingen uit en voor de praktijk 25 garandeeren kan: op Wonoredjo behaalden we dikwijls zuiverheden onder 40, dan is dat procédé een surrogaat, waar bij besparing van kosten aan apparaten ook minder gunstige resultaten verkregen worden. Op fabrieken waar 't procédé Hamakers mislukt is, stel ik me dan ook gaarne disponibel ons systeem in te voeren. Mochten er fabrieken zijn, die toch 't andere procédé willen volgen, dan ben ik daartoe ook bereid mits de installatie voldoende en de sappen niet abnormaal slecht zijn. De kosten van open roerhakken komen ook eigenlijk minder in aanmerking waar 't geldt een dergelijke verbetering in de fabri catie, alleen overdaad moet vermeden worden. Waar er met open roerhakken goede resultaten verkregen worden behoeft men geen duurdere Bock'sche trommels of Huch'sche Sudmaischen te nemen. Bovendien hebben open koeltrojigen veel voor boven gesloten met mantel. De controle over de qualiteit der vulmassa is veel gemakkelijker daar met één oogopslag de sud maischen te overzien zijn. De afkoeling met watermantel is niet zooveel grooter dan zonder dezelve, daar de temperatuur van 't afkoelwater reeds ±30° is en er zich altijd aan de binnenwand van de koeltrog een laagje suiker afzet, dat de werking van 't afkoelwater nog meer afbreuk doet. De toevoeging van stoom in de mantel voor 't kooksel is ook niet noodig wanneer er geen fouten in de kookpan begaan worden. Dergelijke fouten moeten bij het ontstaan gecorrigeerd worden. Daarom is een goede controle der kookpan zeer aanbevelens waardig. Een premie voor een goed kooksel en een boete voor een slecht kooksel aan den koker gegeven is zeker niet ondienstig, daar toch de koker waarden van duizenden guldens in bewerking heeft en door onattentie veel kan bederven. .1 ai . van Heemstede Obelt. Wonoredjo, Pasoeroean, Nov. 96. LOETHKRSKIET. Het alarmeerend bericht in liet November-nummer van liet Archief van den Heer van der Meer Mohr, Administrateur van de suikerfabriek Pangka in Tegal, omtrent de ervaring met 26 Mededeelingen uit en voor de praktyk Loethers-riet in deze residentie opgedaaD, geeft mij aanleiding ook mijne ondervinding met deze rietsoort in Kediri te publi ceeren. Loethers-riet werd door mij het eerst geplant in 1888 en -wel Pp de onderneming Gondang-Lipoero in de residentie Djocja. Do bibit (een krandjang vol) was afkomstig van de onderneming Adiwerna, onder administratie van den Heer BergmaNS. Mijne ondervinding daar ter plaatse strekt zich uit tot Maart 1893 toen ik de administratie van Minggiran, Kediri, aanvaardde. Helaas staan mij op het oogenblik over dat tijdperk, van 1888 93 geene cijfers ter beschikking; alleen kan ik verklaren dat het Loethers riet, behalve dat het immuun was tegen de sereh, een suiker productie opleverde, honger dan ooit met blauw riet werd behaald. Het sapgehalte was steeds, de rietproductie meestal hooger dan bij blauw riet. Op Minggiran voerde ik deze rietsoort dadelijk in en begon ik eveneens met een krandjang bibiet afkomstig van Gondang Lipoero. Jn 1894- importeerde ik cene kleinigheid van Sroenie en heb ik nu van af 1895 tuincijfers ter dispositie, welke bij mij de overtuiging hebben gevestigd dat voor deze streken het Loethers-riet een uit muntende soort is, veel beter dan blauw Cheribon. Hieronder laat ik eenige cijfers volgen van vergelijkende proe ven met blauw Cheribon, alsook de gemiddelde samenstelling gedurende de campagne van sap van Loethers en van blauw Cheribon. 1895 27 Mededeelingen uit en voor <\<i praktijk In 1896 is de gemiddelde samenstelling van het Loethers-rietsap ietwat slechter dan in 1895. Mijns inziens bestaat echter geen reden daaruit op achteruitgang te duiden, aangezien het riet jong werd gesneden om zooveel mogelijk bibiet te verkrijgen. Dat het geoogste rietkwantum, in vergelijk met dat van Che ribon-riet verkregen, niet ongunstig is, blijkt daaruit dat in 1895 Loethers gemiddeld 1377, blauw Cheribon 1400 en in 1896 Loethers gemiddeld 1148 en blauw Cheribon 997 pikols per bouw opbracht, waarbij nog in aanmerking moet worden genomen dat van Loethers wel, van Cheribon echter geen bibiet werd genomen. De aanplant van 1896/97, 40% van de geheele uitgestrektheid, staat op het oogenblik weder veelbelovend en veel beter dan die van Cheribon riet. Mijne overtuiging is dat Loethers boven Cheribon is te pre -I'ereeren, vooral op lichte goed draineerende gronden, welke in de Oostinouson voldoende water ter beschikking hebben. Minggiran, 15 Dec. '96. E. J. W. Kartiiaus. 18%, DIVERSE MEDEDEELINGEN. Rapport over het voorstel van den Heer S. A. Arendsen lïein, om te geraken tot de oprichting van eene proeffabriek voor de suikerindustrie. In de vergadering van het Algemeen Syndicaat van Suikerfa brikanten op Java, gehouden te Soerabaia den '20 3ten Maart 1896, Mededeelingen uit en voor de praktijk 28 werden ondergeteekenden in commissie benoemd om rapport uit te brengen over het met algemeenen bijval begroete voorstel van den lieer S. A. Arendsen Hein van den volgenden inhoud: »De vergadering, «Overwegende dat de suikerindustrie op agronomisch, botanisch, «technisch en chemisch gebied vraagstukken ontmoet, welker op lossing enkel op den weg van nauwgezette proefneming onder «wetenschappelijke controle kan worden gevonden; «Overwegende, dat de middelen, welke de Java-suikerindustrie «tot dusver heeft aangewend om zich de onmisbare voorlichting «der wetenschap te verschaffen, uitkomsten hebben opgeleverd, «welke wel is waar voor de praktijk van veel belang zijn, doch «niet in evenredigheid mogen geacht worden tot den arbeid, den stijd en de kosten, die zij gevorderd hebben; «Overwegende, dat enkel door het in het leven roepen eerier «volledige suikeronderneming, werkende onder dezelfde voorwaar «den als de overige suikerondernemingen op Java, maar in hare on «derdeelen staande onder wetenschappelijke en technische controle, »kan worden voldaan aan den eisch eener voorlichting der praktijk, «die vertrouwbaar is en aan alle gemeenschappelijke behoeften der «suikerindustrie tegemoet komt; «Besluit, dat het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten «op Java zal onderzoeken, voorbereiden, en tot een goed einde «brengen de oprichting eener modolsuikeronderneming op Java «met wetenschappelijke en technische controle op elk onderdeel «harer werkzaamheid." Het komt ondergeteekenden voor, dat dit voorstel de logische conclusie is van eene orde van denkbeelden, welke voor de toekomst der suikerindustrie op Java van beslissenden invloed is. Deze heeft 'net allerhande moeilijkheden en tegenspoeden in de uitoefening van haar bedrijf te kampen. Haar streven naar de hoogst bereik bare resultaten wordt maar al te dikwijls verijdeld, door oorzaken Welke zij niet heeft weten te voorkomen. Alleen door opzettelijk onderzoek van al de oorzaken, welke haar bemoeilijken, kan zij verwachten de hinderpalen te boven te komen, welke haar een weg naar de hoogste uitkomsten afsnijden. Bovendien wordt het materiaal van onderzoek vermeerderd door telkens nieuwe vindin gen, die op het gebied der suikerindustrie om toepassing vragen. Er is hier geen sprake van een strijd tusschen een oude en e ene nieuwe richting. Ér is geen suikerfabrikant denkbaar, die zich Diverse mcdedeelingrn 29 kan onttrekken aan den eisch van onderzoek, welke ieder onderdeel van zijn bedrijf stelt, ieder jaar met meer klem. liet onderzoek der middelen om te 'geraken tot hoogere pro duct ien en tot verbeterde voorwaarden van productie is een gebod dat door 1 de ijzeren hand der wereldconcurrentie aan de suikerin dustrie wordt opgelegd. Vele mogen op Java de uitingen geweest zijn van de behoefte aan onderzoek der suikerindustrie, zij hebben allen min ol meer het kenmerk van onvolkomenheid in opvatting ol' uitvoering gemeen. Indien wat tot dusver op dit gebied verricht is menigeen heeft teleurgesteld, zoo is de verklaring daarvan gereedelijk te vinden. De proefstations bv. zij waren bedoeld als eene eerste schrede op den weg, die leidt tot voldoening der behoefte aan kennis en onderzoek. Die er voor de praktijk dadelijk rijke vruchten van ver wachtten, konden in het werk der proefstations geene bevrediging hunner wenschen vinden. Terwijl eenerzijds de band met de praktijk vaak te zwak was. veroorloofde anderzijds de inrichting der proef stations, de hulpmiddelen en werkkrachten, waarover zij te beschik ken hadden, niet dan een klein gedeelte van het groote veld van onderzoek te behandelen. De individueele pogingen, die gedaan zijn om licht te doen opgaan over vraagstukken, die voor de praktijk van belang zijn, verraden den strijd, die er bestaat tusschen de eischen van het dagelijksch bedrijf en den zin voor proefneming. Alleen eene inrichting, die onder gelijke voorwaarden werkt als eene suikeronderneming en dienstbaar wordt gemaakt aan den eisch van wetenschappelijk geleid en zorgvuldig gecontroleerd onderzoek, zal aller wenschen kunnen bevredigen, zal mettertijd kunnen geven wat ieder suikerfabrikant verlangt: een vasten leiddraad voor de praktijk bij de cultivatie en de fabricatie. Zulk eene inrichting is eene proef fabriek, die een eigen aanplant heeft te telen en haar eigen grondstof te verwerken, die binnen zekere grenzen heeft te werken op den zelfden voet als elke andere suikerfabriek en zich daarbij den eisch te stellen om bij de cultivatie en de fabricatie de economisch hoogst mogelijke uitkomsten te bereiken. Alles wat men over zulk eene inrichting kan aanvoeren strekt slechts te harer aanbeveling. Is het hoofdgebod voor de suikerin dustrie, hare levensvoorwaarde voor de toekomst, haar product voort te brengen tot een prijs, belangrijk lager dan tegenwoordig regel is, dan zal zij haar doel slechts bereiken door haar bedrijf tot den hoogsten graad van volkomenheid te ontwikkelen. Wverse mcdedcclingcn 30 De weg tot do economische volmaaktheid wordt de suikerindustrie slechts gewezen door wetenschappelijk opgevatte experimenten. Zij kan zich in dit 'opzicht vergelijken met de geneeskunde, die hare vorderingen ook niet anders gemaakt heeft en nog maakt dan door te experimenteeren, die haar kapitaal van waarheden niet dan langs procfondervindelijken weg vermeerdert. De waarheden, die de sui kerindustrie nader tot haar economisch doel zullen brengen, moeten °ok gezocht en beproefd worden, voordat zij als zoodanig erkend kunnen worden. Geldt dit in het algemeen reeds, te minder zal z 'ch de suikerindustrie aan den klem dezer conclusie kunnen ont trekken, nu zij in een tijdperk verkeert van strijden wel van strijd °na het bestaan. En met welke andere wapenen zal zij dien strijd overwinnend kunnen doorstaan dan met die, welke het experi rnenteele onderzoek van alle onderdeelen van haar bedrijf haar verschaffen moet. De overproductie van suiker is een feit geworden, welks gevol gen voor Java misschen meer nog dan voor eenig ander suiker produceerend land zich zullen doen gevoelen. Niet alleen toch dat 'der eene binnenlandsche markt ontbreekt, maar de risico van het belrijf wordt hier ten top gedreven doordat de fabrikant ook landbouwer moet zijn, zijne eigene grondstof voortbrengend, terwijl de voorwaarden, waaronder deze geproduceerd kan worden, nl. °P gehuurde verspreid liggende gronden, van zelf reeds bezwa render zijn dan elders. En met welken looden last deze risico op het bedrijf drukt, wordt ieder jaar op nieuw en in te ruimen kring bevestigd. Is het niet alsof elk jaar het slagen van het gewas onzekerder wordt door den invloed van weersomstandighe den en plantenziekten .' In elk geval wordt het verkrijgen van die resultaten, waarop de energie en de zorgen van den ondernemer ''echt schijnen te geven, steeds onwaarschijnlijker. leder jaar is getuige van nieuwe teleurstellingen, van nieuwe verijdeling van ge- verwachtingen, niettegenstaande vermeerderde toewijding e Q inspanning van de zijde des fabrikants. On ler die omstandigheden ligt de beantwoording der vraag: «at zal voor Java hetgevolg zijn van de toenemende overproductie Va n suiker.' ia die vraag zelve opgesloten. Moge elders de suiker '"dustrie steunen op staatsliulp, voor Java geldt onverbiddelijk slechts ' '-' P'olnctieprijs der suiker als uitsluitende maatstaf ter beoordee jlng. of de industrie kan voortbestaan. Straks als alle productie tanden om strijd de premiën zullen hebben verhoogd, zal de prijs, Dircrse meciecleelingen 31 waarop de suiker zich tot dusver heeft kunnen handhaven en welke voor al te vele fabrieken nauwelijks meer winstgevend is, als een onbereikbaar ideaal gelden, evenzeer als de prijzen, welke in een vroeger tijdvak konden bedongen worden, thans als eene mythe in de ooren klinken. Wie acht 't nog onmogelijk, dat de suikerprijzen dalen zullen tot f 5 en f 4 per pikol? Wellicht breekt die tijd eer der aan dan de meesten verwachten! En hoe zal zich de suikerin dustrie op Java dan staande houden, tenzij zij er in slaagt om eenerzijds de bezwaren, welke zij nu nog op haar weg ontmoet te boven te komen, en anderzijds de productieve kracht harer gronden en van haar gewas belangrijk te vermeerderen. Wil zij zulk een toekomst zonder zorg te gemoet zien, dan moet zij de absolute zekerheid hebben steeds de naargelang van om standigheden hoogst bereikbare uilkomsten te kunnen verwezen lijken. En die zekerheid zal zij eerst kunnen verwerven, wanneer zij met volkomen kennis van zaken zich rekenschap weet te geven van de middelen, welke zij heeft aan te wenden om don bodem het voordeeligst te exploiteeren en de grondstof het voordeeligst te verwerken, üe onderzoekingen, welke daartoe noodig zijn, kun nen het resultaat zijn, noch van individueele pogingen van enkele fabrikanten, noch van het werk der proefstations. Zij kunnen slechts de vrucht zijn van den arbeid eener centrale inrichting van experimentatie, die zich dezelfde eischen heeft te stellen als eene suikerfabriek en daarom op dezelfde schaal als deze heeft te werken. 't Is eene hoogst ernstige opvatting van de taak des suikerfa brikants en van de toekomst der suikerindustrie, waarin de proef fabriek haar reden van bestaan vindt. Zij zal dan ook om te beant woorden aan de verwachtingen, welke bij hare conceptie gekoesterd worden, aan hoog gestelde eischen hebben te voldoen. De grenzen harer werkzaamheid zullen veel ruimer behooren gesteld te worden dan die eener gewone suikerfabriek. Zij zal evenals deze jaarlijks een aanplant hebben aan te leggen en een oogst te verwerken. Zij heeft zich evenals deze ook ten doel te stellen om de voor deeligste resultaten te bereiken. Maar zij heeft daarbij èn de cul tivatie èn de fabricatie als een systeem van proefnemingen te beschouwen, welke op hare waarde voor praktijk onderzocht en aan bevoegde controle onderworpen moeten worden. Terwijl op het veld de algemeen en de voor de verschillende grondsoorten bijzonder geldende waarheden worden gezocht, welke Diverse mededcelinfien 32 de voordeeligste productie van grondstof beheerschen, geeft de fa briek gelegenheid om proefondervindelijk de economische waarde van toestellen en werkwijzen ter bereiding van suiker vast te stellen. Dit laatste deel van het programma is wel is waar het meest omvattend, maar ook het vruchtbaarst in dadelijke resultaten, daar men hier staat voor problemen, die eene betrekkelijk spoedige po sitieve beantwoording toelaten. Dit gedeelte der werkzaamheid van de proeffabriek zal bv. gelegenheid geven om met zekerheid uit spraak te doen over de stoomketels, pompen, molens, toestellen voor sapzuivering en concentratie, enz, welke het best aan het doel be antwoorden. Met zekerheid zal men de toestellen, welke de installatie eener suikerfabriek uitmaken, de plaats kunnen aanwijzen, welke zij volgens hunne onderlinge waarde behooren in te nemen en zoodoen Ie een nauwelijks te overschatten leiddraad aanbieden bij de aanschaffing van nieuwe toestellen. Twijfel, welke toestellen de meest economische fabricatie moge lijk maken, zal daardoor worden buitengesloten en de geldverspilling Welke wegens de onzekerheid, die op dit gebied nogheerscht, thans Biet te vermijden is, voorkomen worden. Het belang, dat bestaat bij de werkzaamheid der proeffabriek Ü l> het gebied der cultuur, is misschien nog grooter. Jaarlijks worden 'M' lava groote kapitalen besteed aan grondbewerking, plantmate- n ial en meststoffen zonder dat men in gemoedede zekerheid heeft, 'liit ze op de doelmatigste wijze worden besteed. Let men op de re sultaten, welke daarvoor verkregen worden en bij verschillende fabrieken soms hemelsbreed uiteen loopen, geeft men zich reken schap, hoezeer het lot van den oogst nog afhankelijk is van weers omstandigheden en vraagt men zich af, welke in vele gevallen de Tuchten zijn van de aan plaatmateriaal en meststoffen besteedde sommen, dan dwingt de waarneming van dit, alles de erkenning af dat de landbouw op Java nog ver van de volmaaktheid staat en kapitalen nog al te vaak ondoelmatig worden uitgegeven. liet is hier niet de goeie wil, die ontbreekt; het lijdt geen twijfel, o( het is ie lees oprecht streven om in den economischen wedstrijd naar goedkoope grondstof met eere zijne plaats in te nemen. Doch het 's de zwakke zijde van den landbouw, dat hij de juiste kennis mist o| n de kapitalen, die hem worden toevertrouwd op zulk eene wijze VU( »r het doel aan te wenden, dat zij 't meest tegen risico zijn ge vrijwaard en tegelijkertijd 't voordeeligst vrucht dragen. Is binnen zekere grenzen wisselvalligheid bij het landbouwbedrijf niet te Diverse mededeelingen 33 vermijden, het is de roeping van den volmaakten landbouwer om die wisselvalligheid binnen de engste grenzen te beperken. De midde len, welke hem hierin ten dienstestaan, bestaan in verbetering van den fysischen en chemischen toestand van den bodem door bewer king, bemesting, be- en ontwatering, en in de keuze, behandeling en veredeling van het plantmateriaal. En hoe wil hij uit deze mid delen zonder een systematisch, langdurig voortgezet vergelijkend onderzoek de juiste keus doen? De taak van de proeffabriek om op dit gebied wegwijster en zoo noodig baanbreekster te worden, zonder het economisch doel van haar bestaan te verloochenen, is ongetwijfeld van het allergrootste gewicht. Maar hier ligt tevens haar Achillespees. Men gevoelt, dat de proeffabriek alleen dan op dit gebied de gewenschte vruch ten kan voortbrengen, wanneer zij aan eene eminente leiding, die volmaakte vakkennis aan volmaakten industiieelen zin weet te paren, wordt toevertrouwd. Het kan dan ook niet genoeg op den voorgrond gesteld wor den, dat de oprichting eener proeffabriek eerst dan ten volle ge rechtvaardigd is, indien zij den rechten man als haar leider aan zich kan verbinden. Aan de mogelijkheid om aan de gedachte in richting de passende werkkrachten toe te voegen behoeft niet ge wanhoopt te worden. De praktische beteekenis der bedenking ligt enkel in de geldelijke vergoedingen, welke mogelijk zullen zijn. Aan de proeffabriek, wil deze haar taak naar behooren vol brengen, zullen laboratoria voor chemische en botanische onder zoekingen verbonden moeten zijn. Terwijl het geheel onder één hoofd staat, dat het werkplan vaststelt en de centrale controle uitoelent wordt liet toezicht over de werkzaamheden, welke in betrekking staan tot den aanplant, tot de machineriën en de verwerking van het sap, opgedragen aan afzonderlijke deskundigen, te kiezen uit agronomen, ingenieurs en technologen, die elk het vereischte ondergeschikt personeel te hun ner beschikking hebben. Do gelegenheid zal moeten opengesteld worden om jongelui van fabrieken in deze ondergeschikte betrek kingen als tuinopziener, assistent-machinisten chemistop de proef fabriek te werk te stellen, waardoor zeer zeker aan een wensch en eene behoefte, welke bij het corps employés der suikerindustrie bestaan, zal worden tegemoet gekomen. Met is een voor de praktijk zeker niet gering te schatten voor deel, dat jongelieden zich aan de proeffabriek zullen kunnen be- Diverse mededeelingen 34 kwamen voor de taak, welke hen op de suikerfabrieken wacht. Do invloed, die eene proeffabriek op de vorming van een degelijk on derlegd personeel kan uitoefenen, is buiten kijf een der tastbaarste vruchten van de instelling. Hare deuren zullen daarom zoo wijd mogelijk opengezet moeten worden voor hen, die bestemd zijn op suikerondernemingen werkzaam te zijn. De verwachting mag worden uitgesproken, dat leveranciers van machineriën van de gelegenheid zullen gebruik maken om toestellen, welke zij aan de markt wenschen te brengen, op proef aan de inrichting te werk te stellen. Een rapport van de bevin ding zal voor hen van groote waarde kunnen zijn. Ook verbeterde of' nieuwe procédés zullen desverlangd aan de proeffabriek aan controle kunnen worden onderworpen. Eene verklaring van de proellabriek zal dan waarschijnlijk in de plaats kunnen tre ien van het ontbrekende octrooi, dat den uit vinder de vruchten van zijne vinding waarborgt. liet zal niemand ontgaan, dat een dusdanig ingericht gebeel, zware geldelijke lasten zal hebben te dragen. Al moge men aanne men, dat zich voor ondergeschikte betrekkingen volontairs zullen aanmelden, de bezoldigingen, die besteed moeten worden aan den d : recteur, de hoofden der verschillende afdeelingen en laboratorium werkzaamheden zullen de begrooting zwaar drukken. Als eisch dient gesteld te worden, dat de proellabriek zich zelve bedruipe, d. w. z. uit hare inkomsten al hare lasten best rij de. Wil zij daaraan voldoen, dan zal zij gezocht moeten worden onder die fabrieken, waarvan het bekend of met goeden grond te verwachten is, dat zij haar product tot een zeer lagen prijs kunnen voortbrengen. Het is hier de plaats niet om in gedetailleerde berekeningen te treden. Mocht het plan in een verderen staat van rijpheid treden, zoo zullen meer vertrouwbare becijferingen dan nu nog mogelijk zijn in overleg met de voor de verwezenlijking van het project te kiezen personen kunnen opgemaakt worden, inlusschen mag eene globale berekening als toets der uitvoerbaarheid hier niet achter wege blijven. Wij schatten dan, dat de proeffabriek boven de ge wone productiekosten van een oogst zal te diagen hebben een last van ongeveer f 75000, — 'sjaars aan bezoldigingen enz., welke uit °6 winst van het bedrijf moeten gevonden worden. Stelt men den te maken oogst op 50000 pikols suiker zoo wordt daardoor de pikol suiker gemiddeld belast met f 1,50. Diverse medetleelingen 35 Daaruit vloeit voort, dat de proeffabriek moet kunnen verken on ler omstandigheden, welke eene productie der suiker tot f \ a hoogstens f 4,50 per pikol mogelijk maken. Ongetwijfeld wordt door deze overweging de keuze der proef fabriek zeer beperkt. Absoluut onmogelijk wordt zij evenwel niet. De voorwaarde van volkomen financiële onafhankelijkheid, welke aan de inrichting gesteld moet worden, maakt het raadzaam om eventueele winsten in de eerste plaats aan te wenden tot een reservefonds eu niet minder om de zaak niet zonder een ruim ka pitaal aan te vangen. Wij achten een bedrag van f 1,000000 daartoe noodig. Buiten den aankoop eener fabriek moet gerekend worden op gedeeltelijke réinstallatie daarvan, vergrooting van woon ruimte en fabrieksgebouwen, bijbouwing en inrichting van labora toria benevens uitgaven voor den eersten oogst. l)e vraag, hoe dit kapitaal bijeen te brengen, schijnt voor eene eenvoudige oplossing vatbaar. De fabriek worde opgericht door eene naamlooze vennoot schap, waarin wordt deelgenomen door alle suikerproducenten op Java en wel naar rede van f 0,15 per pikol suiker, welke geprodu ceerd wordt in het jaar der oprichting, stelle 1897. Voor het be drag dezer deelname worden aandeelen uitgereikt. liet kapitaal van één millioen kan bij één wel geslaagden oogst dan reeds bereikt worden. Voor het ontbrekende worde getracht het kapitaal aan te vul len met de benoodigde machineriën tegen uitreiking van aandeelen. Hierbij wordt gerekend, dat machineleveranciers hun belang zullen zien om aan de proeffabriek machineriën te leveren, welke daar in vergelijking met andere aan een nauwkeurig onderzoek zullen worden onderworpen. De aandeelen zullen recht geven op winst, nadat een voldoend reservefonds is gevormd of aangevuld. Tiet behalen van winst zal evenwel voor deelnemers niet op den voorgrond moeten staan, evenmin als deze gedachte tot deelname zal kunnen prikkelen. Veeleer zal de deelname beschouwd mogen worden als een assu rantie premie, welke men betaalt om zich tegen een risico te dekken. De risico, welke de Javasuikerindustrie loopt bestaat daarin, dat zij door de vele bezwaren welke zij op haren weg ontmoet, binnen kort niet meer bekwaam zal zijn de suiker tot een ge noegzaam lagen prijs te produceeren. Zij kan zich daartegen alleen verzekeren door haar kapitaal aan experimenteele kennis te vermeer deren. En eene premie van f 0,15 per pikol suiker voor ééns mag dan niet te hoog geacht worden. Diverse mededeellngen 36 Ondergeteekenden concludeeren daarom, dat de uitvoering van liet voorstel A.RENDSEN Hein niet alleen van dadelijk aanwijsbaar nut maar ook het redmiddel van de Javasuikerindustrie kan worden wanneer deze door de overproductie dreigt overvleugeld té worden, mits vooraf eene bekwame leiding en een financieele grondslag verzekerd zijn, welke waarborgen, dat de onderneming rustig kan voortbestaan en aan bare bestemming beantwoorden. Die bestemming en daarop kan niet genoeg het licht vallen, is geenszins van ideëele maar van zuiver reëelen aard. Voorde proef fabriek zal slechts het strenge gebod van het geldelijk belang mogen gelden. Vorschend naar de middelen om het grootste geldelijk voor deel uit den grond en de grondstof te verzekeren, zal zij hare roeping slechts getrouw kunnen blijven door op geen ander altaar te olferen dan dat van het materieel belang. Ongetwijfeld zullen deelnemers dan ook den eisch mogen stellen, dat de proeffabriek winst afwerpe, indien dit door de suikerprijzen maar eenigszins mogelijk wordt gemaakt. Het tot stand komen der instelling zal slechts bevorderd worden, wanneer het doel om winst te maken, •il staat dit niet op den voorgrond, daaraan niet vreemd blijft. Allen nadruk leggen wij dan ook op den eisch, dat voor het doel sene onderneming gekozen worde die onder gunstiger voorwaar den dan het gemiddelde der suikerfabrieken kan werken. De eerste stap om het onderwerp uit het gebied der beschou wing in dit der praktijk te doen overgaan, zal moeten bestaan in het inwinnen van het gevoelen van belanghebbenden inden ruim sten kring ten einde tot eene algemeen gevestigde meening omtrent de zaak te geraken. Tegelijkertijd zal langs den zelfden weg moeten worden onderzocht, in welke mate het plan kans heeft niet enkel platonischen bijval te vinden Kan verder voldoende financieele steun worden verworven, dan zal het de taak eener door deelnemers te kiezen commissie zijn om zich in verbinding te stellen met oen persoon om als directeur op te treden en eindelijk eene keus te doen voor eene fabriek. _gOERAnAu, 26 September Tjomal, 15 November 11. s' Jacob. S. C. VAN MUSSCHENUROEK. J. D. KOBJS. Diverse mededeelingen 37 OPROEPING Voor eenige dagen ontving ondergeteekende een schrijven van den Directeur der kweekschool voor Machinisten te Amsterdam. Zooals bekend, leeft die geheel particuliere inrichting van de uiterst billijke schoolgelden, zoo laag gesteld, om vooral aan kin deren van gepensioneerde officieren en ambtenaren, aan zonen van ouders uit den gewonen burgerstand, die uit hoofde van de duurte geen opleiding aan een der Hoogescholen kunnen genieten, de ge legenheid te openen, bovenvermeld instituut te bezoeken en er een degelijk onderwijs te genieten, dat hen later in staat stelt in de .Maatschappij een goed burgerbestaan te vinden. Ook ontvangt de kweekschool enkele subsidies, doch alles bij elkaar genomen, leidt zij geen schitterend bestaan. Integendeel! Er wordt van den kundigen en energieken Directeur veel gevergd om aan het einde van een jaar „les deux bouts" te verbinden. Zeker is het, dat de Java-suikerindustrie onder de fabrieksgeëin ployeerden, administrateurs, machinisten, chemici reeds vet bazend veel jongelieden en mannen telt van die inrichting afkomstig. Vooral uu aan die kweekschool na de reorganisatie, die zij heeft ondergaan, en waardoor zij in staat gebracht werd, een speciale afdeeling voor opleiding van suikertechnici te openen, tengevolge waarvan zij in een behoefte voorziet, die zoovele jongelieden noopte aan een of ander technicum in Duitschland te zoeken, wat in ons Vaderland niet te vinden was, vooral nu zeg ik, zullen steeds méér, goed onderlegde fabrieksluidjes naar Java komen en er in de suiker een werkkring zoeken. Eenig recht heeft dus die uitnemende school wel op sympathie van Java's kant, vooral echter op klinkende sympathie. De Heer J. W. Visser, Directeur van de kweekschool, moest mij echter schrijven, dat hij, wat dit laatste betrof, zoo weinig succes in Indië had verkregen. Aan betuigingen van waardeering etc. had het hem niet ontbroken, maar financieel ondervond hij van hieruit zoo weinig steun. Het is daarom, dat ik. als oud-kweekeling van die school, waaraan ik steeds een dankbare herinnering behoud voor het uitstekend onderwijs daar genoten, mij durl veroorloven een woord van opwekking te richten tot alle oud-leerlingen om eenigen steun te verleenen aan de Alma Mater, die zij toch allen even als ik wel dankbaar zullen gedenken. Juist de penning van den oud-leerling zal dubbel welkom ge vonden worden. 38 Diverse medeileelingen. Meer in 't bijzonder echter richt ik mij tot HH. Administrateurs, eigenaren van fabrieken, directies van naamlooze vennootschappen en geldinstituten en smeek hen: »Tast voor deze bedelpartij in uw eigen belang nu eens ferm in de beurs." Wij hebben vóór 1 September 1807 eenegeheele inrichting van een flink suikerlaboratorium aan te schallen, wij moeten uitbreiding geven aan het electro-technisch onderwijs, wij hebben voor dat alles dure leermiddelen aan te schaffen, en wij behoeven daarvoor slechts een G a 7 duizend guldens. Dat Java nu eens flink uit den hoek kome en late zien, dal Int waardeering—ook geldelijke —overheeft voor het streven dier kweek school, die aan Java's hoofd-industrie, de suiker, reeds zoovele goed onderlegde en flinke jongelieden schonk, die elk jaar versch jong bloed aflevert, om den krachtigen hartslag onzer industrie te onder houden. Gaarne stel ik mij disponibel, om de gelden, die ten behoeve van dit doel worden afgezonderd in ontvangst te nemen, die te vermelden in het Archief voor de Java-suikerindustrie en te remit teeren aan den Directeur der Kweekschool voor Machinisten te Amsterdam. Fr. J. .1. van der Kolk. Winongan, Pasoeroean, Kerstmis iB9O. Door eenige naamlooze vennootschappen, gevestigd in Nederland, is verzonden het volgende Adres aan de beide Kamers der Staten- Ueneraal. Geven met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteeken den, allen naamlooze vennootschappen, die in Nederland haren zetel hebben, doch haar bedrijf geheel oftendeelein Nederlandsrh- Indië uitoefenen; Dat zij met verklaarbare belangstelling hebben kennis genomen van de mededeelingen van Zijne Excellentie den Minister van Kolo niën, voorkomende in de Memorie van Toelichting tot de Begroo ting van 1897 voor Nederlandsch-Indië en in de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag der Commissie van Rapporteurs, over de wij zo waarop de belasting van het patentrecht in Neder 'andsch-Indië voortaan op de adressanten zal worden toegepast. zoomede van de bij laatstgemeld staatsstuk overgelegde concept ordonnantie betreffende dit onderwerp; 39 DÏTerse mededeelingen Dat zij dientengevolge eerbiedig de vrijheid nemen hunne bezwaren aan Uwe Hooge Vergaderingen kenbaar te maken tegen de wijze, waarop de Regeering zich voorstelt deze zaak te regelen; Dat tot dusver de adressanten, die in Nederland hare volle bedrijfsbelasting betalen, in Indië van het patentrecht waren vrij gesteld en alzoo ter zake van haar bedrijf niet aan dubbele belas ting, ginds en hier, onderworpen; Dat het echter billijk is dat liet Indische budget zijn rechtmatig aandeel ontvangt van de belasting der naamlooze of commanditaire vennootschappen en vereenigingen, die in Nederland gevestigd haar bedrijf geheel of ten deele in Indië uitoefenen, en dat de Regeering daarom de vrijstelling in Indië wil doen vervallen en inde kolonie van deze belastingplichtigen, verdeeld in twee categoriën, voortaan patentrecht heffen, respectievelijk over 83 pCt. en 62'/ 2 pCt. van het gemiddelde montant harer uitdeelingen, waarvan hier te lande gedurende de drie laatste kalenderjaren belasting op de bedrij fs- en andere inkomsten is betaald: Dat het patentrecht in Indië 2 pCt. bedraagt en de cijfers van 83 pCt en 62'/ 2 pCt. gekozen zijn om deze belastingplichtigen in de gelegenheid te stellen in Nederland volgens artikel 37 der wet tot heffing van eene belasting op bedrijfs- en andere inkomsten {Staats blad 1893 No. 149) restitutie te bekomen van hetgeen zij in het vorige jaar aan patentrecht in Indië hebben voldaan; Dat het echter telkens zal voorkomen,dat zulkenaamloozeof com manditaire vennootschappen en vereenigingen bij lange na niet of zelfs in bet geheel niet in Nederland restitutie kunnen bekomen van het geen in het vorige jaar in Indië van haar aan patentrecht is geheven; Dat slechts gedeeltelijke teruggaaf kan worden verkregen, als de uitdeeling in een vijfde jaar minder bedraagt dan het gemiddelde der uitdeelingen in de drie eerste jaren, en dat in het geheel geene restitutie wordt verleend, wanneer in het vijfde jaar geene uitdee ling plaats vindt: Dat om dit met een paar voorbeelden toe te lichten, indien in drie jaren door eene naamlooze vennootschap gemiddeld f 50000. — is uitgedeeld, daarover in Indië in het vierde jaar 2 pCt. van res pectievelijk 83 of' 62'/i honderdsten en dus f 830. — of/ - 625.— patentrecht zal worden geheven, doch dat indien nu in het vijfde jaar de uitdeeling slechts bijv. / 20000.— of f 30000 — bedraagt, hierover alsdan in Nederland f 500.— of f 750.— aan bedrijfsbelasting verschuldigd is, waarvan volgens artikel 37 der Wet van 2 October Diverse mededeelingen 40 1893 (Staatsblad 149) 2 ; 3 de en dus f 33%33 of' f 500.— kan worden terucaeaeven, zoodat de naamlooze vennootschap van haar ten vorige jare in Indie betaald patentrecht, naar mate zij tot de eerste of tweede categorie behoort tot een bedrag vin f 830. — off 625.— niet meer dan f 333.33 of' f 500.— kan terug bekomen. En dat, als de uitdeeling in een jaar nihil is, welk geval zich bij de hier bedoelde instellingen nog wel eens voordoet, hier te lande natuur lijk geene restitutie kan worden gegeven, zoodat de gemelde vennoot schappen en vereenigingen alsdan niets terug bekomen van hetgeen zij ten vorigen jare in Indië aan patentrecht hebben moeten betalen; Dat Zijne Excellentie de Minister van Koloniën, in de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag erkent, dat het geval van dubbele belasting zich dus kan voordoen, doch dat inderdaad dit geval zeer dikwijls zal voorkomen, vermits de uitkomsten van het bedrijf' der hier gevestigde Indische Cultuurmaatschappijen, Indische Landbouwbanken, llandelsvereenigingen en Maatschappijen van lndischen mijnbouw uit den aard der zaak telken jare zeer uiteen loopen, afhankelijk van de steeds onzekere en aan sterke wisseling onderhevige opbrengsten van den land- en mijnbouw en van den handel, zoomede van de wisselvallige prijzen der producten; Dat derhalve de door de Regeering voorgenomen regeling zal werken progressief naar beneden, nl in dien zin, dat bij minder gunstigen gang van zaken relatief des te honger belasting moet worden betaald en dat de hier gevestigde maar in Indie haar bedrijf geheel of ten deele uitoefenende vennootschappen enz., van welke in Ne lerland steeds de volle verschuldigde belasting wordt geheven, nu in Indië ook belasting voor haar bedrijf van haar zal worden geeischt, die zij hier lang niet altijd ten volle, in veel gevallen slechts gedeeltelijk en dikwijls in het geheel niet kunnen terugbekomen, belangrijk zwaarder wor den getroffen dan de vennootschappen, die in Nederland zelf hare werkzaamheid uitoefenen. Dat alzoo een nieuwe, waarlijk niet licht te achten last zal worden gelegd op de bedoelde vennootschappen, welke hetNederlandsche kapi taal dienstbaar maken aan de ontwikkeling der kolonie, en deze last, nederkoman Ie op hooger belasting bij verminderende opbrengsten inderdaad niet zal strekken tot aanmoediging om nieuwe gelden beschikbaar te stellen tot meerdere en verdere ontwikkeling van Nederlandsch-Indië; Diverse mecledeelingen 41 Dat bovendien de voorgenomen regeling onder de beide catego riëo voor de belastingplichtigen zelven hoogst ongelijkmatig zal werken. De tweede categorie, van welke in Indië 2 pCt. patentrecht over G'2'jj pCt. van het gemiddelde der uitdeelingen over drie jaren geheven wordt, zal in veel gevallen nog het volle montant terugbe komen, waarinde eerste categorie slechts gedeeltelijk restitutie kan verkrijgen, naardien deze 2 pCt. patentrecht over 83 pCt. van het gemiddelde harer uitdeelingen over drie jaren moet betalen en zal steeds—behalve in de gevallen waarin volle restitutie of waarin in het geheel geene restitutie kan worden verleend —een grooter deel van het door haar aan patentrecht gekweten bedrag gerestitueerd verkrijgen dan de eerste categorie; Dat de Minister verklaart vruchteloos naar een middel te hebben omgezien om aan de bezwaren te ontkomen, zonder wijziging der Wet van 2 Oetober 1893 N<V 143, tot hoedanige wijziging zijn ambt genoot van Financiën niet geneigd is mede te werken; Doch dat liet de adressanten Uwe Uoogmogenden eerbiedig ver zoeken zich niet bij die verklaring neder te leggen, vermits er, naar het hun voorkomt, twee zeer goede middelen zijn om het bezwaar op te heffen, welke geen van beiden wijziging der aangehaalde wet zouden vereischen; Dat immers I°. inde Indische ordonnantie, waarvan het concept door de Regetring is overgelegd, eene bspaling kon men, strekkende dat in Indië zelf restitutie zal worden verleend van het in het vorige jaar van de hier bedoelde belastingplichtigen geheven patentrecht, voor zooveel daarvan in het volgend jaar in Nederland geene teruggaaf kan worden verkregen, en restitutie van zoodanig bedrag dier belasting als in het volgend jaar in Nederland niet kan worden verleend; Of dat in de tweede plaats met onveranderd lating der Wet van 2 Oetober 1833, Staatsblad 149, en met handhaving der tegen woordige vrijstelling van het patentrecht in Indië, bij de wet eene regeling zoude kunnen worden getroffen tusschen de Ministeries van Financiën en Koloniën te dien effecte, dat de bedrijfsbelasting alhier in een jaar opgebracht dooi' de in dit rekest bedoelde naam looze of c >mmanditaire vennootschappen en vereenigingen zal wor den verdeeld tusschen het Nederlandsch en het Indische budget volgens dezelfde schaal, welke de Regeering wil aannemen, nl. '/, voor Nederland en I l i voor Indië van de vennootschappen enz. der eerste categorie, doch de helft voor Nederland en de wederhelft voor Indië van de vennootschappen enz. die tot de tweede categorie belmoren; 42 Diverie mededeelingen Dat door beide middelen de onbillijke dubbele belastingheffing van deze belastingplichtigen ter zake van haar beirijf wordt ontgaan; Dat bij de toepassing van het eerste middel Indiè' een goed aandeel in de belasting ter zake van het bedrijf dezer belasting plichtigen zal verkrijgen, doch met grooten la'st en omslag voor de belastingplichtigen zelve en met niet onbelangrijk uitschot van geld telkens voor een jaar harerzijds, terwijl bij toepassing van het tweede middel dit belangrijk onderwerp afdoende en op billijke wijze zonder eenigen omslag of uitschot van gelden voor de belas tingplichtigen kan worden geregeld; Weshalve de adressanten Uwe Hoogmogenden naderen mei eer biedig verzoek Uwen veel vermogenden invloed bij de Regeering te willen doen gelden, ten einde te verkrijgen dat de niet geringe in dit rekest ontwikkelde bezwaren, welke de Regeering zelve toe geeft dat tegen de door Haar voorgenomen regeling der zaak be staan, mogen worden opgeheven, hetzij op de wijze hierboven het eerst aangegeven, hetzij langs den in de tweede plaats in dit bezwaarschrift voorgestelden weg. 't Welk doende, (w.g ) Ned Ind. Landbouw Maatschappij. » Np.n. Ind. Handelsbank. » Javasciie Cultuur Maatschappij. j Deli Langkat Tabak Maatschappij. » Crediet- en Handelsvereeniging Banda. » Senembaii Maatschappij. » Deli Maatschappij » Javasciie Bosch Exploitatie Maatschappij. voorheen P. Büwalda. & Co. » Cultuur Maatschappij der Vorstenlanden. » Koloniale Bank. » Cultuur Maatschappij Tjelung. » Cultuur Maatschappij Nguedjo. » Cultuur Maatschappij Pringodani. » Pasoeroeanschk Koffie Cultuur Maatsch ,j . j Cultuur Maatschappij Wonokitrl » Cultuur Maatschappij Kayoe Enak. » Cultuur Maatschappij Bandar Angin. » Cultuur Maatschappij Djegong. » Koffie CultuurMaatschjj Taloeg Gof.noeng. Amsterdam, November 189(5. DÏTerse mededeelingen 43 Een rekest van de snikerfabriknnten in Britsch-Gnyana gericht tot Lord Chamberlain, luidt als volgt: De ondergeteekenden, planters, kooplieden en anderen, allen belanghebbende bij de suikerfabrikatie in Engelsch Guyana wijzen eerbiediglijk er op: le. dat de jongste verhoogingen der suikerpremies in Üuitsch land en Oostenrijk-Hongarije en de dreigende verhooging in Frankrijk, het waarschijnlijke gevolg zullen hebbon, dat de beetwortelsui kerproductie minstens gelijk zal zijn aan, of overtreffen den oogst van 189Ï— '95, hetwelk zeker zal leiden tot een verlaging van den prijs der suiker tot onder de kosten der productie: 2e. dat het gevolg van deze premieverhooging en overproductie van bietsuiker ongetwijfeld zal zijn, dat de suikerindustrie in Brit se h Guyana niet meer zonder verlies te drijven zal zijn, en zal voeren tot de verdere opheffing van suikerondernemingen; 3e. dat de tegenwoordige toestand van den suikerplanter en fabrikant en anderen geïnteresseerd bij de suikerindustrie in Britsch Guyana een zeer ernstige is, daar meer kapitaal vermoedelijk niet meer ingebracht zal worden en tastbare finantieele steun niet verstrekt wordt aan een industrie, wier beslaan afhankelijk is van vreemde mogendheden: 4e. dat de ondergang van de suikerindustrie in deze kolonie niet alleen zou treffen de eigenaars en bandelaars, maar alle wer kende klassen, waaronder ongeveer 110000 Engelsch-Indische immigranten, en ook hst crediel der kolonie; se. dat het gevolg van de thans door de vreemde staten uitgekeerde premiën, is een ongepaste tusschenkomst inde handels relatièn tusschen de kolonie en bet moederland, en een substitutie van de beetwortelsuiker in plaats van het product uit Engelsche koloniën. Suiker kan in Dritsch Guyana geteeld worden voor een prijs, waardoor men in staat is op eerlijke wijze te wedijveren met bietsuiker, doch de premiën welke door de continenlale mogendhe den op uitgevoerde beetwortelsuiker betaald worden, bedroegen voorheen jaarlijks meer dan 48,000000 gulden en de thans herziene wetgevingen zullen deze som nog belangrijk doen stijgen; oe. dat de oppervlakte in deze kolonie, ingenomen door riet cultuur gaandeweg afneemt. In 4886 waren 80681 acres, in 1895 0)7000 acres in cultuur. Gedurende de laatste 10 jaren is de beetwor telsuikerproductie verdubbeld, terwijl in de meeste der Engelsche koloniën de met riet bebouwde oppervlakte verminderd is; 44 Diversa meiledeelingc-n 7e. dat de suikerfabrikanten en planters van Britsch Guyana gedurende vele jaren onder zeer moeilijke omstandigheden gestre den hebben, in de hoop dat de premies op bietsuiker afgeschaft zouden worden, of dat het Engekche Gouvernement stappen zoude doen, waardoor het de productie der Engelsche kolonie kans zoude geven, te wedijveren op de markt, onder voorwaarden die het effect der premies op bietsuiker, zouden neutraliseeren. Het moederland heft ook een reeht van 4 pence per gallon op koloniale spiritus, waardoor het derhalve de fabrikatie van whiskey en andere spiritualiën in het binnenland beschermt ten koste der koloniën; Be. dat de suikerondernemingen in Britsch Guyana uitgerust zijn met de meest moderne machineriën en installatièn, dat een groot kapitaal vastgelegd is in de suikerindustrie, en dat al het mogelijke gedaan is om te bezuinigen bij het planten van riet en de fabrikatie van suiker. Er is aan de hand gedaan dat de planters, als de suikerindustrie ten onder gaat, zich op andere industriën zouden moeten toeleggen, doch men moet in het oog houden dat al hun kapitaal gestoken is in hunne suiker-installatiën, en in het geheel niet te realiseeren is onder de bestaande omstandig heden; ook heeft de ondervinding nog niet bewezen dat eénige andere landbouwnij verheid de plaats van de suikerindustrie zou kunnen innemen met eenige kans van slagen; 'Je. dat het gevolg van de jongste verhoogingen der premies op beetwortelsuiker ongetwijfeld de suikerindustrie in Britsch Guyana bedreigt en dat rekwestranten daarom eerbiediglijk verzoeken dat, Haar Majesteits Ministers maatregelen zullen nemen omdentegen woordigen benarden toestand der suikerindustrie in Britsch Guyana op te heffen, en de koloniale suiker gelegenheid zullen geven te wedijveren op de markt met bietsuiker onder voorwaarden welke die concurrentie onder eerlijke en gelijke omstandigheden mogelijk maakt. Sugar Gane, 1890 p, 512. De snikerhandel in Parijs is hoofdzakelijk in banden der 4 raffinaderijen aldaar, waarvan die van Say en van Lebaüdx de voornaamste zijn. Deze zenden hunne vertegenwoordigers naar de beurs, slechts zelden doen zij direct zaken, alleen wanneer een agent eener fabriek hun ruwsuiker komt aanbieden, hetgeen echter ook niet publiek, doch privatim geschiedt. Diverse mededeelingen 45 Op de beurs komen tusschen 12en 4 uur 'smiddags een honderd tal agenten van suikerfabrieken, kapitalisten of raffinadeurs, die voor een bepaald tijdstip suiker verkoopen of koopen. Vroeger, tusschen 1870 en '80 toen de prijzen dikwijls per dag met 1 of 2 francs afwisselden, was de omzet van een duizendtal centenaars suiker reeds een groote zaak, doch nu tegenwoordig een verschil van 25 centimes reeds een beljngrijke prijsverandering is, worden transacties van 10 of 20000 centenaars als gewoon beschouwd, en gaat er dikwijls op één dag een hoeveelheid van 3 a 400000 cente naars ea meer, om. Dit is echter lang niet alles versche suiker, zooals uit onderstaande toelichtingen zal blijken. Zoodra een Fransche suikerfabrikant 100 of 200 centn. heeft geproduceerd zendt hij deze hoeveelheid naar de Parijsche entrepots (Entrepot de la rue de Flandre, des Batignolles, of de la Villette), die met geheel Noord-en Noord-Oost-Frankrijk langs waterwegen verbonden zijn, zoodat het transport goedkoop is. Van elke 100 zakken wordt nu een monster genomen, hetwelk aan de beurs-eommissie wordt overhandigd. Deze beslist dan of de suiker behoort tot de witte Suiker No. 3 (sucres blancs No. 3), in welk geval zij zonder analyse en lot volle koers verkocht wordt. Is zij niet zuiver genoeg dan wordt zij als »refusé" gequalifïceerd en met een prijsvermin dering als »tel([uel" verkocht. Deze basterdsuikers (les worden met 7 frs. minder betaald, en moeten aan een analyse onderworpen worden. Zoodra de suiker geclassificeerd is kan de fabrikant een voorschot op haar verkrijgen. Op deze wijze is het mogelij'; de geheele Fransche suikerproductie in Parijs te concentreeren, tegen woordig is steeds in de Parijsche entrepóts een hoeveelheid van 2 inillioen centenaars in voorraad. Dagelijks oin 5 uur wordt aan de Parijsche beurs aangekondigd hoeveel suiker aangekomen is (les entrés) en hoeveel afgeleverd (les sortis), hetgeen ook invloed op de koers heeft. De eenige koopers der suiker zijn de raffinadeurs, in wier belang het natuurlijk is, dat als zij willen koopen de prijs zinkt, en als zij willen verkoopen deze stijgt Wil de rafiinadeur nu op den gang d a r prijzen kunnen influenceeren dan moet hij natuurlijk over groote voorraden kunnen beschikken, om niet ge noodzaakt te zijn te moeten koopen als ds suiker tegen zijn ver moeden in prijs stijgt, of suiker te moeten verkoopen als zij daalt. Een overeenkomst tusschen de verschillende raffinadeurs is zeer gemakkelijk daar er slechts zoo weinig zijn, en dus niet te ver wonderen dat het grootste deel der opgeslagen suiker het eigen- Dherße mededeelingen 46 dom der raffinadeürs is. Daar ook hier de prijs 'ler suiker afhan kelijk is van vraag en aanbod, is het duidelijk dat de ruwsuikerfa brikanten de vraag naar hun product zullen ondersteunen, en zelve dan ook wel als koopers optreden, terwijl dan de raffinadeur ver koopt, waardoor een schijnbaar geheel averrechtsche toestand in het leven wordt geroepen, waardoor echter elke fabrikant gedwongen wordt deel te nemen aan de speculatie. Zoodra 100 zak suiker opgeslagen worden, wordt door den be heerder een zoogenaamde „filière" voor deze suiker uitgegeven. Dit is een strook papier waarop geschreven staat: „Voor mij op rekening der firma N. N. 100 zak suiker voor een prijs van. . . . ' Dil beduidt dat tl ie firma welke deze zin voltooit en teekent, de daarin vermelde 100 zak suiker tot een bepaalden prijs levert. Deze firma verkrijgt nu de filière en schrijft daaronder weer een nieuw formulier, waarbij zij een andere firma aanhaalt, aan wie zij suiker schuldig is, en bij de verhandeling int of stort zij slechts het ver schilder beide bedragen, terwijl zij de filière verder zendt. Als deze vol is, wordt er een nieuwe aan toegevoegd en het circuleeren gaat voort, zoodat soms de filière eer zij in de handen des raffina deurs komt een geheel boekdeel is geworden. Op deze manier wordt de suiker, welke rustig in het entrepot ligt opgeslagen, soms wel 50 tot 100 maal verhandeld. De raffinadeur die een groote suiker voorraad ter zijner vervoeging heeft, geeft zoo vele filières uit als hij wil, waardoor hij het dalen der prijzen beoogt. Hij is zeker dat niemand zoo'n filière in haar loop zal stuiten, omdat die dan het volle bedrag der suiker moet betalen, hetgeen bij de groote hoe veelheden die er verhandeld worden onmogelijk is, terwijl wanneer de filière verder wordt verhandeld slechts de prijsverschillen contant worden betaald. Is er in het entrepot een voorraad van 1 millioen zak, dan wordt er op deze wijze met 50, 100 ja nog meer millioen zak suiker handel gedreven. Het is duidelijk dat de prijzen dus geheel afhankelijk zijn van de speculatie, en de wezentlijke elementen: voorraden van suiker, aanplant der bieten, oogst, enz. hebben bijna geen invloed op den gang prijzen. Wanneer een der partijen a la hausse of baisse speculeert en over genoegzame middelen beschikt om hare ope ratiën door te voeren, dan geeft het niets of rnen al den jnisten toestand kent of verkondigt. Het behoeft niet gezegd te worden dat het een louter toeval is, als iemand met dit soort spe culeeren iets wint, en dat wanneer bij dezen handel voor het rijzen DWe rse mededeelingen 47 <il' dalen der suikerprijzen als grond den statistischen toestand of de oogst ver wachtingen of uitkomsten worden opgegeven, dit nooit ter goeder trouw is. Wochenschrift des Central Vereines 1890, blz. 083. De suikerindustrie op Foriiiosn welke tot nu toe zooals hier onder zal blijken op zeer primitieve wijze gedreven werd, zal zeker onder den invloed van Japan vele verbeteringen ondergaan en een hooge vlucht nemen. Het algemeen gevolgde systeem is het »metayer systeem", ') het suikerriet wordt slechts in het Zuiden en Westen van het eiland geteeld. Twee districten het noordelijkste Taiwanfu, het zuidelijkste Takow |>i\)duceeren twee verschillende variëteiten van riet. Vooral in het laatste district heerscht onder de rietplanters veel ellende; door geldelijke verplichtingen zijn zij geheel in de macht van een paar kapitalisten. Zooals de toestand thans is, zijn zij niet veel meer dan lijfeigenen, zij worden opzettelijk dom gehouden, waardoor zij des te gemakkelijker te exploiteeren zijn. In het noordelijk district is de toestand veel beter. De controle over den veldarbeid is in het Takowdistrict zeer goed ingericht. Een geheele stal politieopzichters houdt toezicht op de cultuur en brengen hunne rapporten bij den chef. Zoodra het nieuwe riet boven den grond begint uittestekcn wordt het eerste voorschot verstrekt, naden regentijd een tweede gedeelte en wanneer het riet gesneden wordt, heeft de finale afrekening plaats. De molens bestaan uit twee granieten cilinders van '25 Eng. duim diameter en 30 Eng. duim hoogte. Zij staan vertikaal. Houten assen Jjn boven en beneden, in het middelpunt van elke steen aange bracht, en de overbrenging van beweging bestaat ook uit hout. De as van den linker cilinder is verlengd, en voorzien van een hefboom die door de karbouwen in beweging wordt gebracht. De cilinders zijn onderling verstelbaar; de houten tappen waarin de assen loopen zijn steeds blootgesteld aan slijting, en wanneer dus een molen in het begin sterk zou persen, wordt dit weldra onregelmatig en on voldoend. De werklui brengen het uitgeperste riet nog tweemaal in den molen, doch de resultaten die men er mede verkrijgt zijn natuurlijk ') Bij het metayersvsteem leveren de landbouwers het riet aan de fabriek tegen een vergoeding ten bedrage van de helft vuu het verkregen product aan suiker. 48 Diverse mededeelingen hoogst onvolkomen. De minimum kusten voor de eerste installatie van zulk een molen bedragen 150 dollar; doch door de vele repa ratiën der houten deelen moet elk jaar wel weer 100 dollar besteed worden. Om den molen is bet in hooge mate vuil: het sap vloeit weg door een hamboe pijp naar de eerste pan. In het Takow district worden de topeinden verbrand terwijl liet riet nog te velde staat; het min of meer verkoolde materiaal levert dan een sap zoo zwart als inkt. Er worden slechts zeer primitieve maatregelen voor zuivering genomen: de kalktoevoeging geschiedt geheel naar willekeur van den koker: de gebruikte kalk wordt in een vuil lokaal bewaard, steeds blootgesteld aan de lucht en bezwangerd met stof en vuiligheid. Filtratie van het sap heeft niet plaats. De kookbatterij bestaat gewoonlijk uit 4 tot 5 pannen, onder elk waarvan een oven is. Wanneer de koker, volgens een regel die ondoorgrondelijk schijnt, acht, dat het sap een genoegzame concentratie heeft bereikt, wordt dit overgeschept in een andere pan. Het gehalte invertsuiker zal vermoedelijk in de laatste pan het driedubbele van dat der eerste pan bedragen. De verkregen bruine massa beet lao-tsai en wordt later door kleien op wit product verwerkt. Ken pot, waarin gekleid wordt, heeft een gemiddelde capaciteit van 00—1)0 KG. De gebruikte klei wordt geschrapt van den bodem van kanalen, vijvers of goten; de werklieden van Taiwanfu beweren dat de klei afkomstig van uit het kanaal juist buiten de stad, hetwelk niet veel meer is dan een groot riool, suiker met de beste smaak geeft. Misschien dat dit veroorzaakt wordt, doordat het kanaal in verbinding met de zee staat en een miniem zoutgehalte smaakverhoogend op de suiker werkt. Vaneen pikol lao-tsai verkrijgt men van boven at gerekend een laag witte suiker (5%) bekend als No. 1 wit; de volgende laag (15%) No. 2 wit, dan 25% No. 3 wit: de vierde laag (25%) No. 4 wit, terwijl 30 % stroop uitdruipt. Deze wordt ingedampt en 60% suiker ver kregen, bekend onder den naam van chasoa. Uit de melasse wordt o]) zeer primitieve manier een spiritus (samsbu) gestookt. liet afgeschepte vuil bij de molens en andere suikerhoudende residu's worden aan de varkens gegeven. Takow produceerde in het afgeloopen jaar 530000 pikols suiker, bet Taiwanfudistrict 310000. Slechts de ruwe suikers worden uit gevoerd. Takow suiker is een bruine variëteit, bet ruwe ongedroogde product zooals het uit de kookpannen komt. liet eenige verschil in kwaliteit wordt bebeerscht door de hoeveelheid aanklevende melasse. Divcrfte mededeclingpn 49 en do meerdere of mindere vochtigheid, hetwelk afhankelijk is van atmosferische toestanden en varieert met het jaargetijde. Hoe ruw de fabricatie dezer suiker ook plaats heeft, blijkt dat het verkregen product toch een alleszins voldoend gehalte aan krist al liseerbare suiker bevat en westersche raffinaderijen hebben deze suiker gaarne voor grondstof. De eenige markten echter ge opend voor den uitvoer uit het zuidelijk deel van Formosa zijn Japan en Noordelijk China. Van de Taiwanfu suiker bestaan i soorten. Üe eerste is de lao-tsai welke niet geëxporteerd wordt, doch slechts dient ter bereiding van de zoogenaamde witte suikers. Van de melasses wordt nog een «V» soort verkregen, bekend alsCha-sao. De andere drie soorten heeten: sheung-tao, tiong tay en ka-pan of shipo; de kwaliteit is afnemende als in de boven opgegeven volgorde. Shanghai, Chefoo en Tientsien zijn voornamelijk de havens waarheen deze suiker geëxpedieerd wordt. Zooals boven reeds gezegd is, zal de invloed van Japan zich ongetwijfeld spoedig doen gevoelen op deze industrie. Sugar iSOO. bh. 10. De suikerindustrie iu Peru is reeds zeer oud. Het eerste sui kerriet werd in do 16» eeuw geïmporteerd van uit Mexico. In 1529 en 1555 hadden de eerste invoeren van Afrikaansche slaven plaats, in 1817 weid den invoer echter verboden. Later heeft men door toekenning van premies de immigratie in de hand gewerkt, welke dan ook wezentlijk een groote vlucht heeft genomen. In 1835 werd voor het eerst suiker naar Europa geëxporteerd, in 18G1 werden op verschillende ondernemingen betere machines geïnstalleerd, en door den finantieelcn steun van banken nam de industrie een steeds grootere vlucht, zoodat de uitvoer tot 200000 ton steeg. In 1875 kwam een finantieele crisis, welke den geldschieters noopte aante dringen op terugbetaling der kapitalen, welke zij in de suiker industrie hadden geplaatst. De schuld waarmede zij toenmaals belast was, beliep totaal 5,000000 dollar; in datzelfde jaar daalde de sui kerprijs te Liverpool en nam de productie van riet aanmerkelijk af, door dat men als zuinigheidsmaatregel minder bemest had. In '79 begon de ongelukkige oorlog met Chili, waardoor de toestanden nog slechter werden. Talrijke ondernemingen werden verlaten en de uitvoer daalde met 50%. Diverse medeileelingcn 50 Na lic vrede in 1883 was de toestand nog verre van gunstig: gebrek aan geld, lage suikerprijzen en afwezigheid van geldinstituten, die genegen waren door het verstrekken van kapitaal de industrie te helpen. Ook heerschte er groote behoefte aan werkkrachten, de fabrieken, die er gunstig voor lagen, trachtten hierin te voorzien door het engageeren van Indianen, om ze gedurende 3 of 4 maanden fe laten werken, doch hunne ongeschiktheid voor het werk en de slechte gezondheidstoestand maakten, dat deze maatregel ook niet veel succes had. De fabrikanten werden op deze wijze genoodzaakt de kosten der fabricatie te verminderen, door het gebruiken van meer volmaakte werkwijzen en toestellen. Men richtte centraalfabrieken op, zooals b. v. in de vallei Chicama, waar een Engelsche, een Duitsche en een Italiaansche centraalfabriek 65% van de geheele productie dier streek leveren. • Door de navolging van dit systeem werden de toestanden veel verbeterd en tegenwoordig kan men zeggen dat de Peruaansche sui kerindustrie in goeden doen is. In 1894 werden 72500 ton uitgevoerd. In de kuststreken strekt de rietcultuur zich uit van 3°—lB° Z. B. Verscheidene fabrieken, vooral de kleinere charcaritas genoemd, produceeren weinig of geen suiker, doch een soort vuhnassa: chancaca. Ook wordt veelal uitsluitend of voor een groot deel op de vervaardiging van spiritus uit het sap gewerkt. Onder de kleine installaties heeft men or tal, die met hoogst primitieve vertikale molens (trapiche), welke door trekdieren gedreven worden, arbeiden. Er zijn ook fabrieken die witte chancaca afleveren, en zich bezig houden met de vervaardiging van chica, een nationale drank. De gemiddelde productie in de kuststreken bedraagt ongeveer 5000 K.G. per H. A. (57,45 pik. p. bouw). De industrie in de binnenlanden heeft veel minder te beteekenen, zeer kleine hoeveelheden suiker worden naar Bolivia uitgevoerd, al het andere dient voor locale consumptie. Voornamelijk zijn de dure transportmiddelen hier debet aan: in het binnenland is de prijs der suiker 2,3 zelfs soms wel 4 maal zoo hoog als aan de kust. Er wordt hier veel met Indianen gewerkt, die betaald worden met eoca en ruin. Nog minder bedraagt de suikerproductie in het stroomgebied der rivieren, die zieh in de Amazone storten, hoewel de bodem daar zeer vruchtbaar is. liet riet is daar spoedig rijp, binnen het jaar, soms reeds in !> maanden, liet is er rijk aan sap, bereikt een lengte van 3 Meter en wordt 15 a 20 jaar achter elkaar geoogst, Diverae mededeelin<;(*n 51 De productie van suiker en chancaca is als volgt: kuststreken 72610 ton. binnenland 1730 » stroomgebieden 300 » " 74700 "ton. De grootste installatie, de suikerfabriek Cayalto, produceerl jaarlijks 3350 ton. (54270 pikol). De fabrieken hebben een werktijd van 12 uur per dag, en zouden hij beter beheer aanmerkelijk meer kunnen verwerken dan nu bet geval is. De kosten van een geheele installatie, berekend voor 50000 K. G. suikerproductie in 10 of 12 uren, kunnen geschat worden op 20000(1 sols (20000 pond sterling). In de kuststreken worden ongeveer 14400 11. A. elk jaar geoogst. Het riet heeft er echter 18 tot 21 maanden noodig om rijp te worden, zoodat de totaal beplante oppervlakte op 30000 11. A. kan geschat worden. Elke onderneming laat 20 a 25% van het land braak liggen, zoodat de totale oppervlakte, welke met de rietcultuur gemoeid is, ongeveer 15000 11. A, bedraagt. Sucrerie indigène et coloniale 18HG, bh. 126. Staatespoonregen op Java. Oosterlijnen Bij de vrachtberekening voor vervoer van suikerrielstekken (bibit) in 1807 langs de Staats spoorwegen op Java, vindt hetzelfde tarief toepassing als in 1890. Nadere inlichtingen worden verstrekt door den Clief der Exploitatie Alex E. Lindo, Om een denkbeeld te krijgen van de grootte der beetwortelsui kerfabriek te Cbino (Californië) moge dienen, dat de dagelyksche hoeveelheid verwerkte bieten thans bedraagt 1000 ton (46460 pikols.) Verder worden er gebruikt per dag 3,000000 gallons water (13630 M 3), 100 ton kalk (104 G pikol) en 600 vaten petroleum. Tot 1893 werden namelijk kolen als brandstof gebruikt, die met 9 a 10 dol lar per ton betaald werden, doch thans verstookt men petroleum, die daar in de buurt gevonden wordt en waarvan 3'/j vat gemak kelijk l ton steenkolen vervangen. In 1895 zija 80000 vaten pe troleum verbruikt a 75 Am. cents per vat en op deze wijze een bedrag van 100000 dollar in één jaar uitgespaard. Sun-erir beige 1896. blz. 82. Direrso moilcilpflinof^n 52 De diffusie wint in Brazilië veld. In de staat Pernambnco heei't de fabriek Cucau volgens deze werkwijze een rendement van 12% suiker uit riet bereikt, terwijl de andere fabrieken aldaar, welke met molens arbeiden gewoonlijk een opbrengst van 5-7. hoogstens van 8% maken. In het noorden van Brazilië heelt de oogst '95 —'96 zeer den nadeeligen invloed ondervonden van een te strengen regen tijd, De centraalfabriek S. Lourenco da Matta, kon eerst in October met malen beginnen, in plaats van in Augustus zooals normaal is. De schade werd daar getaxeerd op 6000 ton minder-productie aan riet. Deze fabriek heeft dit jaar slechte zaken gemaakt: kon zij het vorige jaar op een winst van 29000 Pond Sterling wijzen, dit jaar werd een verliesvan 10000 P. St. geconstateerd. Overdefman tiëele uitkomsten der andere particuliere fabrieken is niets bepaald bekend. Bedroevend is echter de geldelijke toestand van bijna alle fabrieken in de Zuidelijke Staten, welke nog volgens oude werkwijze arbeiden. Deutsche Zuckerinduslrie 1896, p. iO'i?. MAANDELIJKSCH OVERZICHT VAN DE BEGENWAARNEMINGEN VAN' HET Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java. November IS9Ü. l)iversp ntededeelin^en 53 STATISTIEK, OOGST- EN MARKTBERICHTEN, ENZ. Totaal JwA-surKERAFSCHEPWGEN van 1 Juli — 30 November NAAR ALLE HAVENS. Rietsuikerproductie. (Schatting van Licht.) De Wereld-suikerproductie volgens raming VAN de Prager Zuckermarkt volgens de laatst ontvangen OPGAVEN (IN MILLIOENEN KILO'S.) Statistiek, oogst- en marktberichten, eni, 55 Europa, 28 N'ovembcr. In het grootste gedeelte van Europa was een gunstige wending in de weersgesteldheid ingetreden: bijna overal heerschte gewenschte droge koude, veelal met helderen hemel. Blijft de vorst aanhouden dan kan dit niet anders dan een gunstigen invloed uitoefenen op de bewaring der ingekuilde bieten, liet ver werken van versch-geoogste beetwortels; is overal reeds geëindigd, trouwens in Duitschland en Oostenrijk is op verscheidene fabrieken de campagne reeds geheel afgeloopen. Daar waar uien nu de ingekuilde bieten aan het verwerken is. 1)1 ijlt men toch de vrees koesteren voor een sterke achteruitgang van het suikergehalte, omdat bijna overal de bieten in zeer onrei nen en vocatigen toestand opgeborgen zijn. Zoolang nog van de velden aangevoerde bieten verarbeid werden, hadden eenige fabrie ken last gehad van het optreden der leuconosloc-gisting, doch sinds men begonnen is aan de beetwortels uit de silo's, is dit verschijnsel verdwenen. I.kiit wijst er op hoe moeilijk bet dit jaar is de pro ductie te taxeeren, om lat er deze campagne zoo bizonder veel gewerkt wordt op het afleveren van éérste product en dientengevolge zeer veel afloopstroop wordt verwerkt, waardoor men bij opper vlakkige beschouwing van het rendement van een zeilde fabriek in verschillende perioden der campagne allicht tot verkeerde gevolg trekkingen zou kunnen geraken. In Louisiana schijnt het een weinig te overvloedig geregend te hebben, ook was het er te koud. Op Cuba heelt het eveneens geregend, doch daar was het gewenscht Men schrijft den Spanjaar den, en ook den insurgenten, beiden het plan toe van niet te zullen ■ven. Ondertusschen bereiden zich toch reeds eenige fabrieken in het district Cient'uegos voor om den maaltijd vroeg te beginnen. In Demerara heerscht groote droogte en hitte, wat het oogsten van het riet ten goede kwam, maar aan het jonge riet nadeel toebracht. Soorabaia, i\) December. Suiker. Behalve 5000 pikols No. 13 uit 2* hand, die voor plaatselijke consumptie tot f V\ t werden verkocht, ging in dit artikel sedert ons laatste bericht absoluut niets om. Over nieuwe oogst wordt in 't geheel niet gesproken. Pariteit van Europeesche waarde wordt door koopers beschreven als omstreeks f 6'/j.— voor Hoofdsuiker 10/13. Statistiek, oog&t- en nuiiktberiebton, em 56   A.rchief vooi; de Java-Suikerindustrie '1897. Afl. No. 2. Plaat I.  OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MEDEDEELINUEN VAN HET I'IIOEFSTATION OOST-JAYA. Nieuwe Serie No. 34. DE WOKTKLSCHIMHKLS VAX HET SUIKERBIET. door Dr. J. H. WAKKEK. (Vervolg van No. 28.) IV. De VVortelziekte van het staande riet. (WORTELSCHIMMEL No, 4.) Met 1 Plaat. Korter ui' langer tijd voor het begin van den maaltijd komt liet herhaaldelijk voor, dat het riet van overigens goed geslaagde tuinen, die geen of' bijna geen sereh-verschijnselen vertoonen, plot seling ophoudt te groeien: weldra treden dan de verschijnselen van watergebrek op (men zie hiervoor onze Mededeeling No. 13) en de bladeren eindigen met geel te worden, terwijl de stokken verdrogen en na korten tijd holten in de leden beginnen te vertoonen of een roode kleur verkrijgen. Het sap gaat zeer spoedig achteruit en, kan men niet direct tot vermalen van het riet overgaan, dan valt de opbrengst van zulke tuinen enorm tegen. De verschijnselen komen overeen met hetgeen il< vroeger donkelan-ziekte genoemd heb (zie No. 16) maar in de hier bedoelde gevallen ontbreekt het eigenaardige glanzig-witte mycelium niet alleen in den donkelan, maar deze kan soms nog zoo goed als geheel gaat' zijn. In vele gevallen is echter het onderste, dunste gedeelte toch min ot' meer rood. De stokken konden verder niet zonder moeite uit den grond getrokken worden, maar zaten daarin even stevig vast als dit met gezonde planten bet geval is. Er moest dus naar een andere oorzaak gezocht worden. Bij het onderzoek van de wortels bleken mij deze in geen dei bedoelde gevallen normaal, maar steeds door schimmels aangetast te zijn. Alvorens tot de beschrijving van de ziekte-verschijnselen over te gaan, wil ik hier vermelden, dat op die wijze aangetast riet mij het eerst toegezonden werd in April 1805 uit Bangil, in Juli daar aanvolgende uit Sitoebondo en uit Djombaug en in Januari 18'JO uit Tegal; bij deze opsomming laat ik enkele onzekere gevallen buiten rekening. Bebalve omtrent de verschijnselen in Tegal, waar over later nader, luiden de berichten omtrent de ziekte geheel ge lijk en in overeenstemming met hetgeen boven daarover vermeld is. In den vaatbundel der oudere, dikke wortels, wier schors reeds sedert langen tijd afgestorven is, vond ik in alle gevallen een my celium, dat gedeeltelijk kleurloos, gedeeltelijk donkerbruin of rook kleurig was (zie I'ig. 1, '2 en 3.) De eerstgenoemde draden zijn ge woonlijk hoewel onderling verschillend van dikte, toch overal ongeveer even dik en van dwars wanden is niet veel te zien. I>e laatsten hebben een duidelijk donker gekleurden wand, weinig inhoud en zijn onregelmatig van vorm met hier en daar zeer duidelijke dwarswanden en zeer verschillend van dikte. De vaatbundel, die in normalen toestand volkomen kleurloos en op dwarsche doorsnede onder het mikroskoop gezien dus ook doorschijnend is, vertoont allerlei kleuren van lichtgeel tot zwart toe en de groote houtvaten zijn met een eveneens gekleurde goni massa gevuld. In deze gom bevinden zich ook geregeld schimmel draden (fig. 1, 2 en 3). Het is duidelijk, dat dergelijke wortels voor de geleiding van het water onbruikbaar zijn geworden en het verdrogen der planten laat zich dus gereedelijk verklaren. De planten uit Tegal afkomstig, die natuurlijk veel jonger waren dan de overigen, vertoonden dezelfde verschijnselen in de wortels hoe wel de gomvorming in den vaatbundel minder duidelijk was, terwijl er slechts kleurloos of bijna kleurloos mycelium te vinden was. Om de schimmel nader te onderzoeken, bracht ik, onder zoo veel mogelijk antiseptische voorzorgen, dunne schijfjes der wortels, na verwijdering van het schorsweefsel in hangende druppels voe dingsvloeistof. Ik zal den uitslag dezer dikwijls herhaalde proeven niet afzon lijk beschrijven, maar wil alleen vermelden, dat het uiterst gemak kelijk is op deze wijze vreemde schimmels buiten te sluiten, maar een ontwikkeling van bacteriën kan men bij deze werkwijze natuur lijk niet vermijden. Daar zij nooit tot verwisseling aanleiding kunnen geven, is dit echter voor het onderzoek geen bezwaar en daar zij tevens op de niet vooraf geneutraliseerde agar-agar-voedingsvloeistof, welke ik gewoon ben te gebruiken, veel langzamer groeien dan de schimmels, zijn zij later ook meestal vrij gemakkelijk te elimineeren. Dr. J. 11. Wakker. De wortelsthimmel» van Int suikerriet 58 De bacteriën zelf werden niet afzonderlijk bestudeerd, maar wel werd geconstateerd, dut in vele ge vullen dezellde soort zich ontwikkelde. Slechts in enkele gevallen groeiden zij zoo sterk in de voedings vloeistof', dat zij latei', toen het geheele praeparaat op agar-agar overgebracht werd. de schimmel overvleugelden. Deze zelf groeide in de meeste gevallen direct in de omgevende vloeistof uit en vormde hier een kleurloos mycelium met gedeel telijk gewone, gelijkmatig dikke, gedeeltelijk eigenaardige slangvor tnig-gekromde hyphen (fig. 4). Weken lang kon ik dergelijke myceliën op dekglas bewaren, zouder dat er eenige verdere verandering intrad: in andere geval len vormen zich min of meer donker gekleurde gommen of chlamy dosporen (fig 7). Andere voortplantingsorganen heb ik nog niet aangetroffen. Deze gemmen hebben onder het mikroskoop gezien een min of meer doorsehijnenden, bruinen wand en een onregelmatiger, vorm. Ook de grootte kan verschillend zijn. Zij ontstaan uit de gewone cellen der schimmeldraden, die met reserve-voedsel opgevuld worden, meestal, maar niet altijd, gepaard met uitzetten van den wand. Dientengevolge heeft men lang-en kort cylindrische, onregelma tig-blaasvormige, enz. Volkomen kogelrond zijn zij echter zelden. Zij ontstaan soms in grooten getale achtereen, soms afzonderlijk en be vatten een meestal duidelijk waarneembaren olieachtigen druppel. Bracht ik de geheele praeparaten uit de hangende druppels vloeistof, ook al weder onder de noodige antiseptische voor zorgen, over in buisjes met agar-agar, dan ontwikkelden zich eerst, zooals reeds is opgemerkt, bacteriën en schimmels gelijkelijk, maar terwijl de eerste zich gewoonlijk niet of uiterst langzaam over het oppervlak van de agar-agar uitbreiden, doet de schimmel dit veel sneller. Door overbrenging van stukjes van de voedingsstof met de jongste uiteinden der schimmeldraden in nieuwe buisjes is men met eenig geluk de bacterie al direct kwijt en gelukt het niet de eerste keer, dan toch al zeer spoedig bij herhaling van de manipu latie met de jongste cultuur. Heeft men de schimmel bacteriën-vrij, dan breidt zij zich snel over het oppervlak der agar-agar uit als een in den beginne kleur looze laag en verheft zich zoo goed als niet in de lucht. Na korten tijd wordt het oudste gedeelte van het mycelium donkergeel en daarna min of meer bruin. 59 Dr. J. 11. Wakker. De worfolaobimmelg v:m bet suikerriet Dit wordt veroorzaakt door de vorming dei' gemmen. Deze doen zich voor als onregelmatige, maar meestal min of meer ovale, bruine lichaampjes van 4 a ö ,c* dikte en 6 a 8 lengte (lig. 6), De meeste ontstaan ook nu weder (lig. 5) do'jr aanzwelling van gewone cellen (intercalaar); ontstaan zij eindelings (teiminaal), dan zijn zij dikwijls min of meer rond. Door de eigenaardige wijze van vorming van de gemmen ia het isoleeren daarvan vrij lastig. Toen het mij gelukt was, bracht ik ze daarna weder in hangen de druppels voedingsvloeistof op dekglas; zij kiemden (tig. 8) op de gewone wijze en vormden weer het gewone inycelium, dat echter eerst na langen tijd tot de vorming van gemmen overging. Uit deze voorloopige mededeelin» kan natuurlijk nog niet met zekerheid besloten worden omtrent het verband tusschen de ziekte verschijnselen en de schimmel; het komt mij echter waarschijnlijk voor, dat zij als oorzaak ervan beschouwd moet worden. Daar voldoende karakteristieke voórtplantingsorganen neg niet gevonden zijn, moeten wij deze schimmel voorloopig als wor telschimmel No. 4 blijven onderscheiden. De Bestrijding. Daar de ziekteverschijnselen voornamelijk dooi' watergebrek veroorzaakt worden, ligt het middel ter bestrijding van de woi telziekte in het staand riet natuurlijk voor de hand. Men heeft daartoe niets anders te doen dan te trachten de aangetaste planten te dwingen, om nieuwe wortels te maken. Hiertoe acht ik het best, zooals ik reeds vropger ter kennisse van belanghebbenden gebracht heb, dat men, wanneer zich symp tomen in een tuin voordoen, die aan de bedoelde ziekte doen denken, zoo spoedig mogelijk bet verdachte riet een extra-aanaar ding geeft en een paar dagen daarna den tuin besproeit of desnoods onder water zet. Dit laatste mag natuurlijk slechts van korten duur zijn. Hierbij hebbe men tevens zorg te dragen, dat de nieuwe aan aarding niet wegspoelen kan. Zoo mogelijk herhale men het eenige keeren met tusschen ruimten van één of een paar dagen. Daar de ziekte volgens mijn ondervinding gewoonlijk kort voor den maaltijd optreedt, geloof ik wel, dat men door deze werkwijze het riet we ler wortels zal kunnen doen vormen, die genoeg water zullen opnemen om de planten voor algeheel afsterven te behoeden. Dr. J. H. Wakker. De worte'schimmeU Tan het lulkerrlel 60 Onder wafer zetten zonder voorafgaande aanaarding helpt niet. In ieder geval blijft spoedig vermalen gewenscht. Is het jonge riet door deze of een andere wortelziekte aangetast, dan ken ik voorloopig geen ander middel dan opnieuw planten. februari 1896. Verklaring der Pi.aat. Alle figuren zijn met de camera lucida geteekend. Fit/uur I. Dwarsche doorsnede door den vaatbundel van een dikken wortel met mycelium en gómvorming. Het pijltje wijst naar den omtrek en geeft do richting van den straal aan. Vergrootiiig 235 X Figuur 2. Als boven. Figuur .'$ Mergcellen van den vaatbundel als boven. Figuur i. Mycelium van dekglascultuur. Vergrooting 550 X- Figuur 5. Jonge toestanden der gommen. Vergrooting 550 X- Figuur 0. Gemmen uit eon reincultuur op agar-agar in buisje. Vergrooting 550 X< Figuur 7. Gemmen uit een dekglascultuur. Vergrootingsso X« Figuur 8. Kiemende gemmen. Vergrooting SÏJO X. Van het mycelium is slechts het oudste gedeelte geteekend. HKT KERAH-RIKT. Variëteit No. 47 (XLII). door I>r. .1. 11. Wakkkk. Flet Kerah-riet is een soort, die indertijd \an alle mogelijke eilanden uit den Archipel naar het Proefstation Midden-Ja va gezon den is en wel onder de meest verschillende namen. liet is zeer bont van kleur, met onregelmatig gevormde gele dingen, heeft een goede uitstoeling en dikte en is sereh-vrij, maar heeft geen zeer goed sap en wordt zelden lang. Om deze twijfelachtige natuur, als ik het zoo eens noemen mag, besloot ik deze soort eenigszins uit te breiden en liet daarvoor in Januari, toen het riet ongeveer 8 maanden oud was. daarvan 552 stokken snijden, waarvan 2340 bibits verkregen werden. Deze wer den geplant in een stuk win den proeftuin, dat in den voorafgaan den Oostmoesson volgens het Reynoso-systeem bewerkt was. De 61 Dr. .1. Iï. Wakker. D? wortoHotll rrnM-i van hft suikorriet Archief vook de Java-Suikerindustrie ISU7 Afl. No. 2. Plaat II GENERAT.E-ZAADFLANT NO. ICO üth Anst.vA-GiltschJeiia. goten werden nogeens extra uitgediept en de jonge planten ver droegen dan ook de aanzienlijke hoeveelheden water, namelijk in Januari '96 323,7 mM. Februari » 337,4 » Maart » 286,9 » April » 393,2 » zeer goed. Zij stoelden zeer sterk uit en leverden een bibittuintje, dat in September daaraanvolgende nop; zeer fraai groen stond en als eenig ziekteverschijnsel \i voel Rood Rot vertoonde. Door deze schimmel aangetaste stokken werden niet geplant; de overigen dien den voor het beplanten van een gedeelte van den tegen woord igen proeftuin. Omtrent de samenstelling van het sap kan ik het volgende mededeelen, volgens onderzoekingen op verschillende ondernemingen verricht: Daar ik van de meeste ondernemingen, waaraan bibit gezonden was, geen antwoord ontving op mijn aanvrage om opgaven omtrent de waarde van liet riet, kan ik geen meerdere analyses mededeelen; door het Proefstation West-Java zijn ondertusschen gunstige ana lyses van dit riet gepubliceerd *). Een nader onderzoek zal moeten uitmaken of deze soort mis schien hier of daar voor de praktijk bruikbaar zoude kunnen zijn. Voor voortplanting door zaad is dit riet, jammer genoeg, on geschikt daar het in de eerste plaats zelden bloeit en in de tweede plaats nooit anders dan monstreuse bloemen ontwikkelt, die voor een vruchtzetting ongeschikt zijn. *) Zie Ho. 27. 62 Dr. J. H. Wakker. Het Kerali-riet GENEIUTIE-ZAADPL4NT No. 100. door Dr. J. H. WAKKER. Een van onze fraaiste zaadplanten verkregen in het jaar 1893 was ongetwijfeld die, welke met het nummer 100 werd aangeduid èn tol moederplant had het gewone donkerroode Borneo-riet (zoo genaamd llitani Bandjer.) (zie Mededeelingen van het Proefstation Oost-Java, N. S. No. 12). Het gelakte ons van deze ééne plant in liet volgende jaar 20 planten te verkrijgen, die in Juni 1895 gesneden en onderzocht werden. Zij luidden zich alle goed ontwikkeld en waren sereh-vrij gebleven, (zie Mededeelingen van het Proefstation Oost-Java. No. 18). De samenstelling van het sap bleek toen niettegenstaande dim vroegen bloei, die in dat jaar namelijk reeds in Maart had plaats gevonden, zooals uit de analyse blijkt, die ik hieronder nog eens volgen laat. zeer voldoende. Ook de uitstoeling en de hoogte en dikte der stokken liet toen niets te wenschen over. Het gelukte ons in het jaar '95 dit nieuwe ras vrij belangrijk uit te breiden in de eerste plaats door het uitplanten van bibits ontleend aan de late spruiten of waterloten (sogolans), die zich in de abnormaal regenrijke eerste helft van den Oost-moesson van '95 in grooten getale na het snijden der rijpe stokken ontwikkeld had den, en in de tweede plaats door het aanleggen van een klein bi bittuintje op den 8 9ten April, oorspronkelijk meer met de bedoeling om de soort, met liet oog op den vroegen bloei, voor uitsterven te behoeden, dan wel op de uitbreiding zelve. De vrees voor een spoedig afsterven na den bloei bleek volko men ongegrond; de stokken, die gebloeid hadden, bleven in het leven en ontwikkelden talrijke zijspruiten (siwilans). Bibit aan de bovengenoemde planten ontleend, werd nu verder in Augustus geplant en alles bemest met zwavelzure ammoniak be rekend op een hoeveelheid van ± 3 picol per bouw. De geheele aanplant van G. -Z. No. 100 besloeg in '95—'96 een uitgestrektheid van 11'/, vierkante roede, terwijl ook nog aan en kele ondernemingen bibit verstrekt werd. Er werd geplant volgens bet gewone Reynoso-sysleem; de be mesting werd op de gewone wijze in tweeën gegeven en de ontwik keling der planten leverde verder niets buitengewoons op. Zij was zonder uitzondering in den loop van dat jaar zeer goed; de uit stoeling was voldoende on sereh-verschijnselen waren niet waar te nemen. De analyses enz. in de drie opeenvolgende jaren waren: (De laatste analyse-rij fors zijn verkregen op de fabriek Krom boon g *). Het riet bloeide in het laatste jaar weder vroeg en gedroeg zich verder evenals boven voor 1895 gemeld word; het word in Juli op de fabriek Soekoredjo onderzocht en wel op denzelf'den dag met liet Fidsji-koening en liet Kerah-riet, twee sereh-vrije variëteiten waarvan wij eveneens reeds een kleinen aanplant hadden. Om vergelijking mogelijk te maken, laat ik hier de resultaten volgen van het onderzoek dezer beide soorten. De onderaardsche stengelstukken (donkeilans) weiden niet vermalen. Er moet alleen bij opgemerkt worden, dat de vergelijking voor het Kerah-riet niet geheel opgaat, omdat hiervan tusschentijds 552 stokken voor bibit gesneden waren; echter slechts voor 2340 planten. Ter vergelijking voeg ik er verder aan toe. twee analyses, ont leend aan andere proeven, namelijk van het Gestreepte Preange.r riel, dat echter nog niet geheel rijp was en van Cheribon-riet, dat sterk door sereh was aangetast. Uit de medegedeelde getallen blijkt zonder verdere toelichting voldoende, dat onze zaadplant in ieder geval verre de voorkom'ver dient boven de twee eerstgenoemde variëteiten *i Van iliie andere on Iprneminyn, wai-aan Mbit van deze soort verstrekt werd, nntvinir ik geen antwoord op mijn verzoek om opgave van de resultaten. Dr. .t. B. Vf"akker. Generatie-zaadplant Xo. 100, 64 Behalve het maalriet verkregen wij van G.-Z. 100. nog voldoen de (ilO K. G ) bibit voor 2100 planten in den nieuwen proeftuin ('%-'97), waarvoor echter, hij wijze van proef, de bibit gedeeltelijk aan siwilans ontleend was. Ik laat hier thans de beschrijving volgen van het uiterlijk van het riet toegelicht door een plaat, waarop twee rietstukken afgebeeld zijn, in de maand Augustus ontleend aan boven-en onderhelften van rijpe stengels. Zooals bij de meeste overige rietsoorten zijn de geledingen onder aan den stengel langer dan in de bovenhelft. In het algemeen hechte men aan de getallen, die in deze beschrij ving voorkomen niet al te groote waarde, daar de afmetingen van riet ten zeerste door uitwendige omstandigheden worden beheerscht. Beschrijving van het üitkblijk. Stengel. Kleur. eerst lichtgroen, in de schaduw soms donkergroen, maar meestal goud geel of lichtbruin, later met roode vlekken door de zon. Dikte 35 a 40 m. M, br. .1. Tï. Wa'tker. Oeneratie-zanHplant Kt». 1 Oti. 65 Waslaag. Geen, behalve op den onder knoopring. *) Aantal geledingen per M. 8. Stand, der » zigzagsgewijze. Vorm. » » cylindrisch. Oogen. ovaal en eenigszins uitstaande. Gleuf. over ongeveer 3/4 van het lid. Bovenknoopring. groen met een donkerbruinen rand. Kleur van bet merg. groenachtig wit. Bladscheede. Lengte. 33 cM. Kleur. lichtgroen. Waslaag. gering. Beharing. weinig, op den rug. Bladschijf. Houding. opgericht, top overhangend. Lengte. 120 c. M. Grootste breedte. 7 c. M. Hoofdnerf. wil Bloem. Bloempluim. gevuld; de onderste takken zijn korter dan de middelste. Bloemstengel. groen metüchtroode strepen. Steeltje. lichtrood. Katjes. groen met lichtpaarse vlek. Meel Iraden. stuifmeel grootendeols ver droogd, enkele mei vvaterigen inhoud. Zaad. zeldzaam. Alles tezamen genomen geloof ik dat de nieuwe soort, die ons hier bezig houdt, in alle opzichten geschikt is voor den aan plant in het groot, terwijl zij ook ten opzichte der sereh-ziekte een goede vervangster van het Cheribon-riet zal blijken. Aan den ainplant der andore generatie-zaadplanten, die ver moedelijk bruikbaar zullen blijken, hebben wij eerst in dit jaar enige meerdere uitbreiding kunnen geven; daaromtrent kan dus eerst later bericht worden. *) De beteekenu van enkele termen z.il later worden uiteengezet. Dr. .1. H. Wakker. Qeneratie-zaailplant No. I'OÖ 66 Verklaring der Plaat. De plaat stelt voor twee stukken riet op natuurlijke grootte: het eene ontleend aan het lagere, het andere aan het hoogere gedeelte van den stengel. EFXIUE RESULTATEN VAN BEMKSTINGKPROEVKN door Dr. J. 11. WAKKER I. Grondverbetering door middel van kalk. In '9i —'95 nam ik eenige proeven om na te gaan, of toevoe ging van kalk den zwaren kleibodem om de stad Pasoetoean ook ten opzichte van een rietopbrengst zonde kunnen verbeteren. Voor de proef diende Malang-import van Cheribon-riet, dat volgens het Reynoso-systeem van bibits met twee oogen in de maand Augustus 'Ui geplant werd in vakken, die zooals gewoonlijk diagonaalsgewijs ten opziehte van elkaar geplaatst waren. Ifet riet werd geplant einde .luli '94 en onderzocht in Augustus'9s. De zwavelzure ammonia weid in tweeën gegeven; de kalk werd ineens en voor het planten met den grond gemengd. De resultaten waren: Hoewel één dergelijke proef natuurlijk geen definitieve beslis sing toelaat, meen ik toch pogingen tot verbetering van den grond door middel van kalk niet te mogen aanraden. Andere proeven gaven dat jaar geen resultaten van beteekenis. 67 Dr. j. R. Wakker. Generatie-zaadplant No. 100. 11. (tRONDVEHHF-TCRING door middel van zand In den proeftuin '95—'9(3 werden proeven in gelijken geest ge nomen, maar daartoe werd thans rivierzand gebruikt om te trachten op die wijze de zware klei meer doordringbaar voor de wortels van het suikerriet te maken. Voor de proef diende gestreept Preanger-import, dat op de zelfde manier als zooeven is medegedeeld, geplant werd en wel in September '95, wat voor de zware kleigronden wel wat laat is. Dit en de ongewone weersgesteldheid van den Oost-moesson van'9s zijn oorzaak, dat ook de resultaten als zeer voorloopig moeten beschouwd worden, temeer ook omdat, door omstandigheden van mijn wil onafhankelijk, liet riet reeds begin Augustus "96 moest onderzocht worden, toen het nog niet geheel rijp was. Het zand werd voor 'net planten in de plantgeulen gebracht en zooveel mogelijk met de aarde gemengd; met de zwavelzure am monia werd als gewoonlijk gehandeld. De donkelans werden niet medegewogen, noch onderzocht. De resultaten waren: Ook deze proef' had dus slechts een negatief resultaat. Uit beiden schijnt ook verder nog te blijken, dat voor directe import van dit riet en op de bedoelde gronden een bemesting met meer iian k J pikol zwavelzure ammonia per bouw geen aanbeveling verdient, een resultaat, waartoe ook mijn voorganger reeds ge komen was. (No. 47, bldz. 23). 68 Dr. .1. 11. Wakker. h>nije retalUtan ran IximcstinjsproeTpn HET GESTKEEPTE PREANGER-RIET door Dr. J. 11. WAKKEK Uit het voorafgaande is gebleken, dat wij in hetafgeloopen plantjaar gelegenheid gehad hebben, het gestreepte Preanger-riet te bestudeeren. Ofschoon een jaar natuurlijk niet voldoende is om een rietsooit te leeren kennen, acht ik het toch wenschelijk hier het een en ander van onze ondervinding mede te deelen. Zooeven is reeds gebleken, dat de samenstelling van het sap alleszins bevredigend genoemd mag worden. Ook de vegetatieve ontwikkeling liet niets te wenschen over. Als voorbeeld deel ik hier de afmetingen mede van een bijzonder fraaien stok uit een gedeelte vanden tuin, dat met 3 picol zwavelzure ammonia per bouw bemest was en wel geleding voor geleding op 3 Augustus 1800. Afmetingen van het gestreepte Preanger-riet van het oppervlak van den grond naar den top <oe in c. M.: 1Ü + 10,75 + 19,75 + 20,5 -f '21/25 + 21 + 20,5 f 17,75 +15,25 + 13 + 14 + 13,75 + 13,75 + 13 + 11 + 8,75 + 7 + 5,5 + 5,5 + 5 - 4,75 + 4,75 + 4 +5, + 4,5 + 4,25 + 4,25 + 4.5 4 + 3,5 + 2 + 1,25 + 0,75 = 3,205 M.- Achter de overlangsche streep begint de witte top. De dikte in mM. wisselt af tusschen: 43 — 41 — 37. Gewicht in K. G. zonder donkellan en zonder bladeren: 4,05. Onder de verdere goede eigenschappen noem ik nog: de afwezigheid van sereh-verschijnselen in directen import, de omstandigheid, dat het weinig gebloeid heeft en doorgegroeid is /.ouder in Augustus sporen van doodgaan te vertoonen en ten laatste: het leveren van fraaie bibit. Hiermede werd een groot gedeelte van den tegenwoordige» proeftuin beplant om te zien hoe oi de generatie zich ten opzichte van de sereh-ziekte zoude houden. *) Tegenover deze voordeden staan ook enkele nadeelen: hieronder noem ik in de eerste plaats: de groote gevoeligheid voor Top-rot en Pokkah-bong, die be halve in den tuin van het Proefstation ook elders reeds gebleken is en de omstandigheid, dat de Geelvlekkenziekte veel sterker in dit riet geheerscht heeft, dan dit gewoonlijk in de omgeving van Pasoeroean op het gewone Cheribon plaats vindt. Nu is vermoedelijk het Top-rot wel niet zoo ernstig als het in den beginne scheen en de Geelvlekkenziekte maar zelden van *) De generatie is niet seieu-vrjj. (Januari 'a 7). veel nadeel, maar toch moet men ook ten opzichte van deze beide ziekten voorzichtig zijn. Een eindoordeel over het riet kan echter eerst geveld worden, wanneer hel eenige jaren gekweekt is. OVER DEN INVLOED VAN DE GRONDSOORT VAN BIBIT TUINEN OP HET OPKOMEN DER BIBIT. door L>r. J. 11. WAKKEK In den laatsten plant tijd hcei't zich liet merkwaardige feil voorgedaan, dat bibit van twee rietsoorten (Cheribon-riet en Fidsji koening) op drie verschillende ondernemingen na het opkomen dezelfde abnormale verschijnselen vertoonde. In hoofdzaak bestonden deze in een spichtig opkomen der spruiten, een begin van kwijnen ongeveer een maand na het plan ten gepaard met een vlekkerig worden en een steilen stand der bladeneneen gebrekkige wortelontwikkeling. De meeste bibits, die onderzocht werden, bleken bij overlangsche doorsnede geheel rood van binnen, d. w. z. niet alleen de aangesneden leden, maar ook de onaangesnedene en zelfs meestal ook de knoopen. Waar de bibit op kweekbeddingen gelegd was, werden de nadeelen grooter omdat na het overplanten der uitgeloopen oogen vele van deze afstierven. Behalve deze verschijnselen, die van direct nadeel zijn, werd te vens een neiging opgemerkt tot het vormen van monstrositeiten, ter wijl anders monstrositeiten bij het Cheribon-riet zeer zeldzaam zijn. Op een onderneming vormden de oogen vier of vijf spruiten, die ongeveer tegelijkertijd boven den grond kwamen, in plaats van één spruit, die na eenigen tijd zijspruiten (anakans) vormt, en bij het uitloopen van bibits, op het Proefstation uitgeplant, werd waargenomen, dat vele der eerste bladschijven zich niet of abnor maal ontwikkelden. Uit het bovenstaande volgt, «lat de oorzaak in den bibitaanplant gezocht moet worden. Bij een bezoek aan dien aanplant werd oogen schijn lijk niets buitengewoons waargenomen; daarom werden plantriet en bodem afzonderlijk nauwkeuriger onderzocht. Het riet was geplant in April en de bibit was gesneden in Au gustus en de daarop volgende maanden. Versch plantriet, ongekapt door mij denl8 den üctober ontvan- Dr. J. H. Wakker. Hel jrpstreeiite Prennger-rief. 70 gen, werd den 1ü ■« daaraanvolgende in oogenschouw genomen en Week toen reeds sterk ingedroogd te zijn. Den 21» ton October waren alle toppen gerimpeld en week als e en spons. Bij het doorsnijden van twee stukken bleken deze vooral in de bovenste helft van het gekleurde gedeelte groote holten, hier en daar van ± I'/, C.M. breedte en 4 c.AI. lengte, te vertoonen. Zulke geledingen waren tevens kiosvormig geworden. Ik behoef er nauwelijks op te wijzen, dat dit anders bij plant- J ie! niet zoo spoedig het geval pleegt te zijn. Ik laat hier eenige proeven en waarnemingen volgen, waaruit de eigenaardigheden van bet plantriet voldoende blijken zullen. Alle bibits werden in potten geplant en dagelijks begoten. 1. Den 19 en October geplant 10 bibits elk met twee oogen, elk in één pot. Een pot. Onderzocht 1 1 November 1896. Ken spruit normaal: Lengte scheede l 9te - bladschijf = 40 mM. » Jste. s = 4» » Breedte 1 9te - » = 4 » » Lengte * » 2 de - » = 70 » » » 2 de ' » = 14 i) » Breedte '2 de - » = 4» » Lengte » 3 de - » = 95 » » » 3 de - » = 08 » » Breedte .'i ,le - » = 9 » » Lengte » 4' le - » = 130 » » » 4de. 8 = 198 » j> Breedte 4 de - » = 14 r> » Een spruit abnormaal: Vooraf tweemaal twee scheeden zonder schijf aan dezelfde zijde van den stengel. Lengte scheede bladschijf = 00 mM. De scheede eindigt in drie lobben, waarvan de middelste de langste (= 6 rnM.) is. Deze draagt een schijf van 10 mM. lengte en l mM. breedte. De kortste zijdelingsche heeft geen schijf. Do andere zijdelingsche van 17 — '2. Het volgende blad bestaat uit een scheede, die van boven in twee deelen is verdeeld; de lengte van het kortste stuk = 05 mM. en van hel langste = 85. Elk der stukken draagt een afzonderlijke schijf: van de kortste helft der scheede lengte schijf = 100 mM. Dr. J. ij. Wakker. Over den invlced ran de grondsoort van biblttuinen op het opkomen der hibit. 71 breedte = 3,5 mM.; van de langste helft der scheede lengte schijf =85 mM; breedte = 6,5 mM. Het laatste stuk bevat de hoofdnerf asymmetrisch aan de zijde der andere helft. De twee stukken staan ongeveer lb'ü 0 van elkaar verwijderd en liggend in dezelfde vlakken als de andere bladen. Verder normaal; onaangesneden lid van de bibit niet rood, wortels talrijk, wit en gezond. Een tweede pot. Onderzocht 11 November 1890. Een spruit normaal: Lengte scheede l B,e bladschijf =60m M. » 'Iste ); = 4 )) ') Breedte 1»'" » = 4 t> » Lengte » ■ 2 de » = 90 » » » 2 d <= » — 70 » » Breedte 2 de » = 12 » » Lengte » 3,i e » = 130» » » 3de » = 170» D Breedte 3de » = 15 » » Lengte » 4 de » = 160» » » 4 de » = 320 » » Breedte 4 de » =18 » » Een spruit abnormaal : Lengte scheede l s,e bladschijf =53 mM. j geheel overlangs » 19, el 9,e » =13 » j gespleten. » » 2 de » =70 » j het blad zit aan » 2 ,1 e » =50 » \ dezelfde zijde van den stengel als het eerstgenoemde; de schijf bestaat uit twee ongelijk lange zijslippen met een kort stompje er tusschen; geen hoofdnerf. Lengte scheede 3 de bladschijf = 100 mM. Lengte 3 de bladschijf = 140 mM. het blad zit aan dezelfde zijde van den stengel als het vooraf gaande; geeii hoofdnerf; breedte = 5 mM. De 4' le bladschijf dito. Lengte scheede sde5 de bladschijf =90 mM. » sde5 de » =95 » i> Breedte s de s = 2 » » Zit ± 180° van het voorgaande verwijderd. Lengte scheede 6 de bladschijf= 130 mM. » 6''° » =250 » » Breedte 6 de » = 15 » » 72 Dr. J. H. Wflkker. Over dm invloed van de grondsoort van bibil+uiiun op hit opkomen der blbit. liet zit aan dezelfde zijde als het voorgaande; bladseheede sterk getordeerd. Ook de volgende bladseheede is sterk getordeerd: overigens ven ler normaal. liet onaangesneden lid van de bibit is niet rood. Wortels talrijk, wit en gezond. Twee andere spruiten (onderzocht 11 November) hebben elk een in drieën verdeelde bladichijf en een derde spruit heelt drie o\ er langs gescheurde schijven; een der helften isomgeknikt van boven. Een pot met slechts een spruit met twee uitloopers (anakans). Deze in het eerst normaal. liet jongste zichtbare blad heeft een Lengte der scheede = 110 mM. » » schijf — 'MO » b Breedte » » = 17 » » Het is geheel groen en alleen aanzijn voet nog opgerold; hier in is niets meer zichtbaar. Lengte van de scheede van het volgende blad = 65 mM. (X) » » " schijt' » ») » » = *2ü » » Breedte o » » » » » » = 3 » » Lengte » » scheede » » » » = i 25 » » » > » schijf » » » » =7U t » Breedte » » » » » » 9 =14 » t Lengte van de scheede van het volgende blad = ü mM. b » » schijf b » b ü =73 > Hier is dus een blad (><) niet ontwikkeld en verkreukelden alle volgende eveneens. Bibit van binnen eenigszins hol, maai- niet rood; wortels talrijk, wit en normaal. 20 November. De bladen zijn al eeuigen tijd geel gevlekt en de jonge worden bruinachtig en groeien niet verder. Een plant onderzocht met twee spruiten. Wortels wit, talrijk on gezond; uit de spruiten reeds vrij veel wortels. De beide aange sneden geledingen van de bibit rood tot in de knoopen, het onaangesneden lid wit en hol. Een tweede plant met één spruit evenzoo. 2 December. Twee bibits onderzocht, geplant den 19 ,len October; sedert eenigen tijd zijn zij niet verder gegroeid. De wortels zijn wit en normaal. Ook de bibits van buiten nor maal; van binnen de eene rood en rot, de ander hol in het onaan gesneden lid. 73 Dr. J. I[. Wakker. Uver tlun invloed van de grumlsuurt van bibittuiuen op het opkomen der bibit. De spruiten op overlangsche doorsnede normaal; de bladen echter vlekkerig. 11. 10 Ortober. Gekapt 10 bibits met twee oogen. deze droog bewaard tot den 22 eten Oclober en toen geplant. 7 November. Aantal spruiten boven den grond =8. » niet opgekomen bibits =4. 12 November. Aantal spruiten boven den grond = 8 ~ niet opgekomen bibits = 4, 9 December. Aantal spruiten boven den grond — 10. niet opgekomen bibits = 2. 22 Oclober. Gekapt en geplant 10 bibits elk met twee oogen. / November. Aantal spruiten boven den grond: van de (5) oude bibits = 7 » » (5) jonge » =10 geen enkele niet opgekomen. 1"J November. Aantal spruiten boven den grond: oude bibits = 7 jonge » =10 9 Oecember. Aantal spruiten boven den grond: oude bibits = 7 jonge » =10 Uit deze proef schijnt te blijken, dat het beter is de bibits na het kappen zoo spoedig mogelijk te planten. 111. 28 Oclober. Gekapt en geplant 10 bibits elk met twee oogen. 7 November. Aantal spruiten boven den grond: van de (5) oude bibits = 0 » » (5) jonge » =4 12 November. Aantal spruiten boven den grond: oude bibits = 0 jonge » =7 9 December. Aantal spruiten boven den grond: oude bibits = 6 jonge » =8 één bibit is niet opgekomen. 26 Oclober. Gekapt en in water bewaard (rendem; 10 bibits. geplant den 28 Bten . 7 November. Aantal spruiten boven den grond: van de (6) oude bibits = 2 » j (4) jonge » =8 74 Dr. 0. 11. Wakker. Over den invloed Tan de grondsoort van bibittalnra op bet opkomen der bibit. t 2 November. Aantal spruiten boven den grond: oude bibits = 8 jonge » =8 9 December. Aantal spruiten boven den grond: oude bibits = 10 jonge » =8 Hieruit blijkt, wat trouwens te verwachten was, dat het ren dem voor ingedroogde bibits /eer nuttig is, daar dit bet opkomen bespoedigt. In alle proeven was de groei der opkomende spruiten in hoofd zaak als gewoonlijk bij potcultuur en daarmede in overeenstem ming, ook de groei der wortels normaal. Na eenigeu tijd begonnen zij wel is waar ook min of meer te kwijnen en groeiden niet verder, maar daar dit altijd bij potcultuur plaats vindt, geloof ik dit minder aan de eigenaardigbeden vandeze bibit te moeten toeschrijven. Daar er blijkens het bovenstaande op de ondernemingen zeer jonge bibit geplant was en deze blijkens mijn onderzoekingen juist het gevoeligst voor waterverlies is, meende ik de waargenomen ver schijnselen voornamelijk aan dit waterverlies te moeten toeschrijven. Gaan wij om dit duidelijk te maken na wat er gebeurt als men ingedroogde bibit plant. In het algemeen kan bibit vrij goed tegen droogte, dat wil zeg gen, na het snijden kan zij over verre afstanden vervoerd worden zonder dat dit van nadeel op den aanplant is. Er is echter voor alles een grens en zoo ook hier. Is zij te lang aan uitdroging blootgesteld, dan kunnen de gevolgen zeer nadeelig zijn. Gaan wij na wat er gebeurt wanneer de bibit uitdroogt. Natuur lijk zal een waterverlies van alle samenstellende deelen het eerste gevolg zijn; niet alle deelen zullen echter naar evenredigheid even veel water verliezen. Het directe waterverlies zal natuurlijk alleen aan het oppervlak plaats hebben en dit zal door onttrekking van het maer binnenwaarts gelegen weefsel gecompenseerd worden. De oogen, die door een hulsel van schubben omgeven zijn, zullen betrekkelijk "Binder water verliezen, dan de stok zelf. Het duidelijkst zal zich het watergebrek dus doen bemerken in het binnenste van de stokken, waar juist dunwandige, weinig levens krachtige cellen te vinden zijn. Deze zullen dientengevolge sterven en ver drogen en de gevolgen zijn, dat er binnen in de leden een Dr. J. 11. Wakker. Orer den invloed van de grondsoort van bibittuinon op het opkomen der bibit. 75 holtü ontstaat, die in grootte toeneemt, zonder echter een verkleu ring te vertoonen. Wordt zulke bibit geplant, dan blijven de nadeelige gevolgen niet uit. In liet eerst zullen zich knoppen en wortelof gen normaal ontwikkelen, maar door het voortdurend watergeven (vooral op kweek beddingen) zal de half doode bibit al zeer spoedig rotten, wal niet het geval is met stekken, die niet door droogte reeds vooraf zoodanig geleden hebben, dat zij reeds dood weefsel bevatten. Hoewel het rotten in de geledingen begint, zoo zullen toch weldra ook de knoopen aangetast worden omdat rottend weefsel in een plantendeel altijd ook den dood van de naburige cellen tengevolge heeft. Dij het rotten treedt bijna altijd de traditioneele roode kleur op, die echter in dit geval meestal weldra in bruin overgaat. Zijn de knoopen eenmaal aangetast, dan houdt de toevoer van voedsel uit de bibit voor de stekwortels op en ook het verband tusschen de jonge spruit en die wortels is opgeheven. De stekwor tels, die geen voedsel meer ontvangen, gaan dood en verrotten ook. De jonge spruit, die ongeveer een maand (na het planten gerekend) lang alleen water uit de bibit en dus door de stekwortels ontvangt, begint de teekenen van watergebrek Ie vertoonen en kwijnt in plaats van verder te groeien De jonge bladen staan steil en de oudere vertoonen vlekken ol' zelfs bruine, doode randen en een geelgroene kleur. Kunnen de jonge spruiten zich tijdig zelf bewortelen, dan zal de storing in den groei gering zijn, maar juist door hun eigen zwakte zal dit dikwijls niet. het geval wezen. Onderzoekt men het jonge stengeltje, dan blijkt dit ook niet wit te zijn maar grijsachtig en vele der hout vaten zijn op dien jeugdigen leeftijd reeds met gom gevuld. Deze gom, die dan nog kleurloos is, kan zich later rood kleuren en wordt dan veel in het oogvallender. Zijn de bibits direct uitgeplant, dan zullen zich de verschijn selen tot het bovenstaande bepalen, maar heeft het plantriet op kweekbeddingen gelegen en worden de spruiten na ongeveer 40 dagen overgeplant, dan komen er twee nadeelen bij: I°. door het verkappen der stokken op één oog toch zal de rotting bevorderd worden, maar 2°. zullen de wortels, die uit de spruiten zijn ge groeid, beschadigd worden en spruiten, die al beziy waren zich te herstellen, kunnen weer van voren af aan beginnen. Nu is het voor krachtige spruiten, zooals de praktijk leert niet moeilijk om zich na het overplanten weer opnieuw te beworte- 76 Dr. J. 11. Wakker, Over den invloed Tan de grondsooit Tan bibitdiinen op het opkomen der bibit. len, maar voor /wakke uiterst lastig en de gevolgen kunnen dan ()f >k zijn, dat zij het niet meer doen en afsterven. Het komt mij voor, dat direct geplante tuinen, die deze ver schijnselen vertoonen, door een doelmatige behandeling zeer goed te redden zijn; maar tevens dat zij door nadeelige invloeden zeer licht beschadigd kunnen worden. Een der eerste, die hiervoor in aanmerking komt, is de schim mel, welke ik Marasmius Sacchari genoemd heb. Eerstens toch zijn de bibits, die reeds dood weefsel bevatten volgens mijn onderzoekingen een zeer geschikte ontwikkelingsbodem voor de schimmel en tevens kan zij. eenmaal aanwezig in den grond van een riettuin, veel gemakkelijker de donkelan indringen, die bij zijn ontstaan geleien heeft. Inderdaad vond ik in door donkelan-ziekte aangetaste tuinen een enkele maal [il uiten, die niet ontijdig afgestorven waren zooais 'I ' anderen, maar toch een donkelan vertoonden, die eenigszins rood aan het uiteinde was. Bij de bestrijding der donkelan-ziekte is er dus in het vervolg 'M' te letten geen te sterk uitgedroogde bibit te planten. Natuurlijk is deze niet alleen in dit opzicht, maar in het algemeen af te keuren. Daar niet alle bibit even snel uitdroogt of juister gezegd niet even snel nadeelige gevolgen van uitdrogen ondervindt, moet ook op de herkomst der bibit gelet worden. Er blijkt namelijk een nauw verband tusschen de omstandigheden waaronder de bibit gegroeid is en de gevoeligheid voor waterverlies te bestaan. Vraagt men nu wat er gedaan moet worden om zoo min mogelijk nadeel te ondervinden, wanneer men bibit als de boven bedoelde planten moet, dan volgt uit hetgeen ik zooeven medege deeld heb: I°. Dat men het planten van zeer jonge bibit moet vermijden omdat die het sterkst indroogt. 2°. Dat men zoo spoedig mogelijk na het snijden en kappen moet planten, om zoo min mogelijk gelegenheid tot indrogen te geven. 3°. Dat men eenmaal ingedroogde bibit één of tweemaal 24 Ulll ' in water moet leggen (rendem), om de gevolgen van bet in drogen op te heffen. 4*. D.it men dikwijls en bij kleine hoeveelheden water moet geven om de wortelontwikkeling te bavorderen, evenals dit'bij de cultuur in potten gebeurt. 77 Ör. J. H. Orer den invloed van de grondsoort ran biblttiiinen op het opkomen der bibit. s°. Dut men dergelijk plantriet nooit op kweekbeddingen moet leggen omdat het rotten der bibitsen het afsterven der wortels door het naderhand verkappen en overplanten bevorderd wordt. Het is nu van belang om na te gaan of men de bedoelde ver schijnselen niet voorkomen kan. Daartoe werden grond monsters van den bibittuin onderzocht. De grond, nog voor korten tijd oerboscb, werd dooi' den Heer Kiyt onderzocht. Ik laat hieronder een opgave volgen van de voornaamste be standdeelen tegelijk meteene van vijf monsters grond uit Pasoeroean ter vergelijking (proeftuinen van het Proefstation Uost-Java.) Rij een vergelijking dezer cijfers valt in de eerste plaats het. buitengewoon hoog gehalte aan humus en aan stikstof van den grond van den bibittuin in het oog en tevens dat het gehalte aan phosphorzuur en kali daarmede volstrekt geen gelijken treil houdt. Ik meende hieruit te moeten afleiden, dat het hooge humus gehalte, dat den grond uiterst permeabel maakt voor de wortels, waardoor dus de aanwezige voedingsstoffen gemakkelijk opgenomen kunnen worden, te zamen met het hooge stikstof-gehalte oorzaak zijn dat het riet als het ware uit zijn kracht groeit en dientenge volge onder anderen niet meer bestand is tegen aanhoudend water verlies door verdamping. Haar men de gronden om Pasoeroean om een goeden riet oogstte maken met stikstof moet bemesten, meende ik in ditgeval te moeten aanraden proeven te nemen met een bemesting met kleine hoeveelheden superphosphaat en zwavelzure kali, zonder natuurlijk vooraf te willen beweren, dal daardoor het euvel ver holpen zal worden. 78 Dr. J. TT. Wakker. Over den invloed van de grondsoort van bibittninon op het opkomen der bibit. Eigenaardig is het dat bibit op denzelfden boschgrond uitgeplant hij het opkomen geen zwakke, maar eerder krachtige spruiten vormde. Hier werden de eigenaardigheden van de bibits vermoe delijk opgewogen door de groote vruchtbaarheid en poreusheid van den grond. yüNDEUZOEK DER VARIËTEITEN door Dr.. l. H. WAKKER en J. P. MOQUETTE Wij laten thans de verbeterde lijst van de variëteiten van het Suikerriet en verwante planten volgen, welke in onze Mededeeling No. 19 toegezegd werd. Zij is ingericht op de gewone wijze, die verder geen toelichting vereischen zal. In de laatste kolom vindt men de nummers van voorafgaande soorten opgegeven, waarmede die hoogere nummers volgens onze onderzoekingen identiek zijn. Deze identieken zijn niet afzonderlijk onderzocht. De analyses, die niet met een sterretje geteekend zijn. zijn in den maaltijd van '90 aan liet Proefstation Oost-Java door den Heer Kuyt verricht. De overigen zijn afkomstig van andere analyse-lijsten. Achter de lijst van de verzameling van het Proefstation Midden- Java volgen die soorten van de beide andere Proefstations, welke in de eerste niet voorkomen; de opgegeven analyses zijn ontleend aan M i ieieelingen van het Proefstation Oost-Java, N. S. No. 6 en Mededeelingen van het Proefstation West-Java No. 27. Wij hebben ze om een bater overzicht te verkrijgen van door loopende nieuwe (romeinsche) cijfers voorzien en hopen, dat men later andere variëteiten, die er nog bij mochten komen, zoowel als de nieuwe uit de zaalplanten gekweekt, eveneens met doorloopende nummers hieraan zal willen toevoegen. Natuurlijk is het mogelijk, dat een enkele variëteit nog twee maal in de lijst voorkomt of dat een der bij ons uitgestorven soor ten ergens anders in leven is gebleven; mocht dit het geval zijn, dan kunnen ook de laatste nog op dezelfde wijze aan onze lijst worden toegevoegd. Voor de analyses van enkele nummers, die in den proeftuin van het Proefstation Oost-Java ontbraken, wordtin de laatste kolom verwezen naar hoogere nummers, welke daarmede identiek zijn; b. v. bij No. 15 naar No. 48. De spelling der namen is letterlijk overgenomen uit de oor spronkelijke lijst gepubliceerd door het Proefstation Midden-Java. Dr. J. H. Wakker. Over den invloed van de grondsoort van bibiltuinen <>1> liet opkomen der hibit. 79 T>r. J". rt. Wakker en J . P. Moquette. Onderzoek der variëteiten Dr. J. H. Vfiikker en 3. P. Moquette. Onderzoek der varlSfeiten 80 81 Dr. J. H. Wakker en J. P. Moquette. Onderzoek der variëteiten 82 t>r. J. ri. Wakker en J. P. Moquette. Onderzoek der Yarinteüen 83 Dr. J. H. Wakker en J. P. Moquette. Onderzoek der variëteiten Dr. J. 11, Walker es J. P. Moquette. OnJerïioek der rariteiten 85 84 ' r - •■ 11. Wakker en J. I'. Muijuette. Omlerioek der Taiiëteiten 86 Dr. J. 11. Wakker en J. I'. Moquette. Onderzoek der variëteiten 87 Dr. .1. 11. Wukker on I. V . Mmiuetta. Onderzoek iler variëteiten 88 89 " r - J. H. Wakker en .1, t'. M-xjuette. Onderzoek der Tarlnteiton Dr. J. H. Wakker en I. P. Moquette. Onderzo k der variëteiten 90 91 Ut'. J. H. Wakker on J. I'. Moquette. Onderzoek der variëteiten. br. J. H. Wakker en J. P. Moquette. Onderaoek der variëteiten 92 Dr. J. 11. Wakker en J. P, Moquette- Onderzoek der variëteiten 93 94 Dr. ,T. 11. Wakkeren J. P. Moquette. Onderzoek dor Tulëteiten Hr. .1. H. Wakker en .1. P. Moquette. Onderzoek der variëteiten 95 96 Dr. J. H. Wakker en J. I'. Moquette. Onderzoek der variëteiten 97 br. J. H. Wnkkftr en 3. P. Moquette. Onderzoek der rariïteitcA 99 98 Dr. .>. H. Wakker en 3. V . Moquette. Onderzoek der variëteiten br. J. H. Wakker en J. P. Moquette. Onderzoek der variëteiten Verzameling van het _f r oefstatlon West-Java. Dr. .T. 11. Wii kker en J. P. Moquette. Onderzoek der variëteiten 101 100 Dr. J. H. Wakker en J. P. Moquette. Onderzoek der variëteiten 102 Dr. J. H. Wakker ei .!. I'. Moqu-tte. Onderzoek d»r TarWteiten Dr. J. 11. Wakker en .1. P. Mcnutte. Onderzoek der variëteiten 103 Verzameling van het l>r ° ef station Oost-Java *) (De identieke* (*) Het is mogelijk dat hieraan enkele nummers moeten worden toegevoegd. Dr. .1. H. Wakker en J, l'. Moquette. Oaderzuek der variëteiten 105 104 Dr. J. H. Wakker en 3, P. Moquette. Onderzoek der Y»riëteiten MEDEDEELINGEN UITEN VOOR DE PRAKTIJK. HUITE> VERANTWOORDELIJKHEID ]>ER BEDACTIE. DE KENTJONG-KEVEK Naar aanleiding van de mededeeling van Dr. ZEHNTNER, over den ~Kentjong-Kever." wensch ik een paai' opmerkingen te maken. De bestrijdingsmaatregelen werden ter rechter tijd toegepast door mijn voorganger, de heer 11. Dooux, die tot mijn komst de administratie van Kentjong waarnam. De wijze van bestrijding dooi den heer Doobn toegepast, zette ik voort totdat geen kevers meer aanwezig waren. Bedoelde kever is niet het eerst op Iventjong als rietvijand voorgekomen. In 1892 kwam hij voor in eenen riettuin van de onderneming Minggiran en in liet afgeloopen jaar ook op Kawarassan en eenige dagen geleden vertelde mij de heer van I.)kin, adminis trateur van Ngeloin, dat ook daar bedoelde kever werd waargenomen. Op al die ondernemingen bleef de plaag tot bepaalde stukken grond beperkt, maar was de schade belangrijk. Alleen van Ngelom kan ik ten opzichte van de aangerichte schade niets mededeelen. J. Mulder ll zn. Kentjono, i Januari '97. OSMOSE. Met verwondering nam ik. kennis van den inhoud van een stokje getiteld «Osmose en kristallisatie in beweging", voorkomende onder de »Mededeelingen uit de praktijk" in het Archief van L Januari 4897. Ofschoon ik in mijne verhandelingen steeds zoo duidelijk en een voudig mogelijk tracht te zijn, ten einde zelfs leeken in de gele genheid te stellen deze te volgen en te begrijpen, schijnt het dat mijn verhandeling voor den schrijver van genoemd stukje, van wien men zou mogen verwachten, dat hij uit den aard van zijne positie eenigszins meer op de hoogte zoude zijn dan een leek, nog te hoog is. Of heeft de heer van Heemstede Obelt alleen de laatste pagina van mijn verhandeling betreffende osmose gelezen, zonder het voorgaande zijn aandacht waardig te keuren? Ik zou het moeten opmaken uit zijn eerste vraag: »Wat is het eindresultaat dooi' den heer Kuyt verkregen"? Aangezien dit den heer v. 11. O. niet duidelijk blijkt te zijn, kan ik hem slechts ver wijzen naar pag 36, alinea 8 van onderen (Mededeelingen van het Proefstation Oost-Java No. 32, Nieuwe serie). »lk kom dus, naar aanleiding van resultaten verkregen bij proef No. XIX, XVII en XVI, tot de conclusie, dat indien men de melasse vooraf verdunt, het mogelijk is, de Indische melasse te osmoseeren en uit de geos moseerde melasse suiker te verkrijgen". Waar de heer v. 11. O. verklaart, dat wel door niemand be twijfeld zal worden, dat de Indische melasse osmoseerbaar is, blijkt hij geheel onbekend te zijn met de proeven over osmose van Pbixsen Geerligs, Lf.pi.av e. a. en de resultaten door mij verkregen met het osmoseeren van onverdunde melasse (zie pag. 13 en 15 van bovengenoemde Mededeelingen, proef 111 en IV). Daar het mijn doel niet was om uittemaken of de resultaten verkregen met de osmose der Indische melasse, tot winst aanleiding /.ouden kunnen geven (zie pag. 8), maai' wel of de Indische melasse te osmoseeren was, d. w. z. na osmose in zuiverheid toenam, kan hier van winst geen sprake zijn. Over de vorming van grein in de pan kan nog niets met ze kerheid gezegd worden, een vergelijking tusschen geosmoseerde en niet geosmoseerde melasse wal ureinvorming betreft is nog niet mogelijk. Daar de lieer v. 11. O. een dergelijke vergelijking toepast en aanneemt dat, daar de Indische melasse van minder dan 50 zuiver heid in de pan geen of moeilijk grein vormt, dit ook het geval zal zijn met de geosmoseerde melasse, blijkt hij volstrekt niet op de hoogte te zijn van de werking der osmose. Door de osmose toch wordt een reeks van zouten, hetzij geheel of grootendeels uit de melasse verwijderd, terwijl tevens het glucosegehalte van de melasse, door de osmose belangrijk verminderd wordt. De geosmoseerde melas se heeft dus een geheel andere samenstelling als de niet geosmoseerde. Ook de vergelijking tusschen de Europeesche en Indische melasse gaat niet op, daar de glucose en andere stoffen in de Europeesche melasse geheel of nagenoeg geheel ontbreken. Wat de suiker betreft uit de geosmoseerde melasse door mij verkregen was het mijn duel, alleen Ie zien of deze goed gekristal- 107 Mededelingen uit en toot de praktj)k liseerd was, daar men juist uit de kristalvorm dikwijls kan zien, of oen masse-ouite goed of niet goed bewerkt is. Dat ik geen «vaarde hechtte aan liet quantum suiker, dat bij mijn laatste proef uit de geosmoseerde melasse afgescheiden werd, zal niemand verwonderen die eenigszins op de boogie is met labo ratoriumproeven de kristallisatie van suiker uit melasse betreffende: vooral als men de primitieve installatie, waarmede ik mij bij deze proef moest behelpen, in aanmerking neemt. Daar «Ie heer van Heemstede Obelt de door mij genomen osmo se-proeven voor de praktijk als mislukt beschouwt, zonder deze proef hetzij in het groot of klein te nemen, dus als autoriteit wenscht op te treden, raad ik hem aan, zich eerst goed op de hoogte te stellen van den inhoud van de mededeelingen, waarop hij be-, aan ol' opmerkingen wenscht te maken. Hierna zich zoo mogelijk vol komen op de hoogte te stellen van alles wat betreffende zulk ecu onderwerp, zoowel hier als in Europa gepubliceerd is en daarna een proef in het groot te nomen onder toezicht van een bekwaam fabrikatiechef, Indien ZEd. dit gedaan had, zoude er waarde aan zijn oordeel te hechten zijn, wat nu volstrekt niet het geval is. Pbioen, 10 1 '97. An\. C. Kr\T. DIVERSE MEDEDEELINGEN. Een wijziging bij het carbonateeren wordt door Matses voor gesteld en bestaat daarin, dat in de carbonatatiepan gedurende het satureeren de sappen aanhoudend in beweging worden gehou den. Men bereikt dit door een eenvoudig vertikaal kegelvormig roortoestel; het koolzuur wordt door 50 openingen van 1 m.m. in gelaten en komt dus door de beweging der vloeistof in de meest innige aanraking met het sap. Onder de voordeelen die aan deze wijziging worden toegeschreven, telt Mares: intense menging der kalkmelk met het sap, een snellere saturatie, besparing van vet, en snellere verwarming van het sap. Daarbij komt dat het koolzuurgas, zoo veel als mogelijk is benut wordt en de carbonatatiebakken geen reiniging na bet aftappen behoeven, daar men bet roertoestel ook gedurende het leegloopen der bakken laat doorwerken, waardoor 108 Mededeelingen uit en voor de proktijl; het vuil zich tegelijk met het sap verwijdert. Het vertikale raeng toestel kan in elke carbonatatiebak, vierhoekig of rond worden aangebracht. Bij rondo hakken moet echter de innerlijke beweging der vloeistof in de hand gewerkt worden door het aanbrengen van smalle schotten, waartegen do anders geleidelijk meedraaiende vloeistof botst en waardoor een betere menging verkregen wordt. Wochenschrift des Central Vereines. 1896. p. 741. Neümann heeft de invloed van basisch azijnzuur lood. gelijk tijdig met aluin, aangewend ter klaring van suikeroplossingen voor polarisatie, nog eens aan een nader onderzoek onderworpen. Gewoonlijk zal men met de aanwending van lood kunnen vol staan, maar de bijvoeging van aluin kan zijn nut hebben om spoedig heldere filtraten te verkrijgen. De conclusiën, waartoe Neumann gekomeo is, zijn: Ken overmaat van basisch azijnzuur lood heeft geen invloed op de polarisatie; een toevoeging van een geringe hoe veelheid aluinoplossing heeft op de polarisatie en op de kleur geen invloed, vergroot men de hoeveelheid aluin dan stijgt de polarisatie, waarschijnlijk een gevolg van het toenemen van het neerslag: wordt een overmaat aluin bijgegeven dan treedt een ontleding van bet gevormde loodneerslag op, de oplossing wordt dan donkerder en de polarisatie neemt af. Hieruit volgt dat een overmatige toevoeging van aluin verme den moet worden; kleine hoeveelheden, 1 tot 2 cc. loodazijn en 1 a 2 cc. aluinoplossing bij het normaalgewicht suiker aangewend, zullen dus geen invloed op de polarisatie uitoefenen. Wochenschrift des Central \er eines. 1890, p. 742. Tijdelijke verhooging van den aanslag. In het einde der vorige week kwam de voorgestelde tijdelijke wijziging in den aanslag, verhooging van den aanslag per H.L. tot 16'/, pCt. en verzekering van een minimum opbrengst van 11. 9,100000 bij de Tweede Kamer in behandeling. Rij de plaats gehad hebbende bespreking werd er onder anderen op gewezen dat het nu geen gunstig tijdstip was om den aanslag nog meer te verhoogen, aangezien do prijzen in de laatste 20 jaar meer dan de helft waren achteruit gegaan. Daarom kan het niet in het belang van den Staat zijn eene bloeiende in dustrie nog sterker te drukken, te meer daar hierdoor indirect zoo veel andere belangen, en vooral die van den landbouw getroffen 109 DiT«fBC ni»rt»<l««ling«n worden; met de eischen van dezen laatsten vooral moet rekening gehouden worden, nu eene zóó groote uitgestrektheid grond ruim 33,000 11. A. met bieten bebouwd wordt, dat de landbouw niet meer buiten de suikerindustrie kan. Ook met het oog op de grootere protectie die Duitschland, Oostenrijk en Frankrijk aan de suikerin dustrle bewilligen, schijnt het niet gewenscht hierop eene uitzon dering te willen maken. Vooral tegen de terugwerkende kracht van het wetsvoorste] werd door verscheidene sprekers bezwaar gemaakt, daar de fa brikanten hij den aanvang der ca npagne zoo iets niet konden voorzien. De fabrikanten badden reeds vooraf moeten opgeven, volgens welken grondslag zij den aanslag verkozen en hierdoor had den zij een recht verkregen, dat in den Loop der campagne niet verkort mocht worden. Op al daze bezwaren antwoordlede minister, dat door de voor gestelde verhooging van den aanslag, voorkomen weid, datdepro tectie al te trroote afmetingen aannam. Door de voorgestelde rege ling zullen uitsluitend de fabrikanten getroffen worden. Toch hebben de landbouwcomités bezwaren tegen het wetsvoorstel ingediend, niel zooals de minister meent, uit vrees voor schade aan eigen belangen, maar wel op aandringen dei - suikerfabrikanten. Hiermede zou dan erkend worden dat de landbouwers zich geheel in de macht van de fabrikanten bevinden en deze laatsten hun geven, wat ze goedvinden. Dij de behandeling der definitieve wet was het hoogste cijfer voor de bescherming door het landbouw-cornité gesteld op f 3,200080; een cijfer, zoo hoog als nog nooit genoemd was: niemand kon dus voor de toekomst een hoogere premie verwachten. Wat de bezwaren tegen het verhoogen van den aanslag in de campagne betreft, zoo is hieraan volgens den minister nu eenmaal niels te veranderen, indien men de schatkist voor aanzienlijke verliezen wil behoeden. De premie, die thans genoten wordt, is niet rechtens verkregen; bovendien is de wetgever verplicht fouten Ie herstellen, zoodra zich hiervoor de gelegenheid voordoet. Rij de ten slofte gehouden stemming werd art. 1 met 42 tegen 40 stemmen aangenomen, en art. 2 eveneens, doch zonder hoofde lijke stemming. Dij de eindstemming werd het geheelo wetsontwerp aange nomen met 48 tegen 30 stemmen. Indische Mercuur '96. bh. 1 io. D"iT»r«e m<>(l«<leelinf;en 110 Ken nieuwe kunstmeststof zou bestaan in Stikstoftillciom. Vol gens Dkvii.i.i: en WöHLER verbindt zich silicium bij zeer hooge tempe ratuur direct met stikstof uit de lucht: volgens een andere methode kan het bereid worden door inwerking van ammonia op silieium chlortde. De samenstelling is nog niet nauwkeurig bepaald, waarschijn lijk zal het de formule Si, X, bezitten, waaruit zou volgen dat het 42% stikstof zou bevatten. Het is een witte, amorfe, onsmeltbare massa, welke zelfs bij gloeihitte in de lucht zich nog niet oxydeert, en door geen een zuur, behalve fluorwaterstofzuur wordt aangetast. Aan vochtige lucht blootgesteld zou het zich langzaam ontleden en ammonia laten ontsnappen; ol' het als meststof opgeld zal doen, moet de tijd leeren. Centrallblatt für Zuckerindustrie 1890. blz. 1104. STATISTIEK, OOGST- EN MARKTBERICHTEN, ENZ. De uitvoer van Mauritius oogst 1804-95 bedroeg 113,793319 kilo, tegen 139,751810 K. (J. gedurende het jaar daaraan vooral gaande. De volgende oogst werd op 140000 ton geschat, terwijl de vooruitzichten voor de productie 1890-97 ook zeer goed zijn, daar het weer gunstig' was en de tuinen hizonder goed stonden. In het jaar 1894 bedroegen de uitvoeren naai 1 : Engeland 0,578069 KG. Europa '210561 » Australië 15,153854 n Kaap 12,314715 » Br. Indië 08,891810 » Amerika 7,717759 » waaruit blijkt dat meer dan de helft dei' geproduceerde suiker naar Engelsch Indië wordt afgevoerd, doch dat ook de uitvoer naar Australië niet onbelangrijk is De proeven omtrent het suikerriet uit zaad zijn dit jaar niet krachtig voortgezet en het valt te betwijfelen of deze proefnemingen tot eenig resultaat zullen leiden. Het werken met diffusie, hetwelk tot nu toe nog door één fabriek werd volgehouden, zal vermoe delijk in de eerstvolgende jaren gestaakt worden, tot men mis schien een goede oplossing zal gevonden hebben in zake de brand stofkwestie, wat nu nog het struikelblok voor deze werkwijze is. ü. Hand. Archiv. 18'JO, blz. 598. Diverse mt leileelingen 111 De overproductie van suiker in Zweden, gedurende de laatste campagne was zoo groot, dat bijna de gebeele behoefte aan suiker voor het volgend jaar reeds nu gedekt is. In de maand October vergaderden daarom de vertegenwoordigers der grootste raffinaderijen in Malinö, ten einde besprekingen te houden over een gemeen schappelijken prijs der ruwsuiker en over de hoeveelheid ervan, die door de raffinaderijen gekocht zou worden, doch men kwam niet tot afdoende maatregelen, daar eenige raffinadeurs eerst nog een afwachtende houding wilden aannemen. ü. Zuckerindustrie 1890, blz. 2079. Europa, lï December 1896. In de eerste helft der afgeloopen periode heerschte over het algemeen koude, soms zelfs zeer hevig: in het Oosten van Duitschland daalde de thermometer tot — 17"(' en bevoren zelfs ingekuilde bieten. In de tweede helft echter sloeg het weer bijna overal om en heerschte weer een zachte temperatuur. Brengt de vorst het nadeel dat vele verkeerswegen gestremd zijn, de zachte temperatuur is niet voordeelig voor bet conserveeren der bieten. Intusschen naderen vele fabrieken reeds het einde der cam pagne, in Duitschland hadden reeds 05 hare beetwortelen verwelkt. Volgens Willet en Gu.u is nu toch de veel besproken order van Generaal Wkyleb afgekomen, waarbij den fabrikanten op Cuba verboden wordt hun riet te verwerken. Begrijpelijker wijze wekt dit groote ontevredenheid. Van de andere koloniën valt niets bizonders te vermelden. Soerabaia, 13 Januari. Sedert ons vorig bericht, kwam zooverre ons bekend geene enkele transactie in oude suiker tot stand. Voor zaksuiker wordt f 3 3 , 1 .» geboden. Over nieuwe suiker wordt nog steeds niet gesproken. 112 Statistiek, ooglt- en marktbericht*!), enz OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN MEDEDEELIXUEN VAH HET PROEFSTATION ..OÜST-JAVA.» Nieuwe Serie No. 35. DE SEREH-ZIEKTE door Dr. J. 11. WAKKER. Inleiding'. Wanneer ik ten laatste mijn meening over de veelbesproken Sereh-ziekte zeggen pa. dan komt dit niet omdat ik meen thans alle raadselen van dat vraagstuk voor goed te kunnen oplossen. Men van ge de lezing van dit opstel dan ook niet aan onder den indruk der illusie, dat ten laatste door een geheel nieuwe voorstel ling der feiten, gesteund door een aaneengesloten reeks van be wijzen het bedoelde onderworp voor goed als wetenschappelijk vraagstuk uitgeput zijn zal, zooals thans met de meeste ziekten dooi 1 schimmels veroorzaakt het geval is. Ik wensch hier alleen, onder den indruk van mijn aanstaand afscheid van de studie van liet suikerriet mijn meening bloot te leggen over een onderwerp van het werkplan, dat ik steeds van meer belang voor den landbouw van Java beschouwd heb dan de vraag, of men de droge bladeren van het rijpe riet moest verwij deren oi' het jonge een keer meer ol' minder water geven. En wanneer dan ook een studie van ongeveer vier jaren nog niet een algeheele oplossing van dat vraagstuk aan de hand heeft gedaan den tijd waardig, die er aan besteed is. dan hoop ik, dut men zulks eerder zal toeschrijven aan gebrek aan tijd oi'aan ge leek aan succes op een eenmaal ingeslagen weg, dan aan gebrek aan belangstelling in de zaak zelve! Nevens al de moeilijkheden bij de oplossing van het duistere siMv'i-vra .gstiik ondervonden, is er één gunstige omstandigheid, die bij het onderzoek van de meeste vraagstukken, die er mede gelijkgesteld kunnen worden, niet aangetroffen wordt. Ik bedoel namelijk deze, dat de middelen ter bestrijding reeds gevonden waren *), toen omtrent de vraag naar de oorzaak nog algeheele onzekerheid heerschte. Is de industrie toch sedert jaren min oi' meer tijdelijk gehol pen door het wel is waar kostbare, maar afdoende middel van de *] Mededeelden Tan het Proefstation Oost-Java, Nieuwe Serie No. H, bladz. 27 en de daar geciteerde literatuur. bibit-aanplantingen, door de onderzoekingen der laatste jaren is liet voldoende gebleken, dat Fidsji Koening, Kerah-riet en enkele anderen sereh-vrij, terwijl Loethers, Muntok, Manilla-riet enz. vol doende sereh-vrij zijn om met vrucht het Cheribon-riet te kunnen vervangen '), terwijl de generaties, uit velen der zaadplanten ge kweekt, ons kunnen helpen, wanneer ook de eerstgenoeu. e ons in den steek mochten laten 2 ). Ik hoop dat, 'al is een doelmatige bestrijding der Sereh-ziekte dus in zeker opzicht een voldongen feit, de belangstelling in de oorzaak nog groot genoeg zal blijken om mij bij mijn beschouwingen daarover te volgen. Ik wensch de volgende bladzijden beschouwd te zien als niets anders dan mijn meening over de Sereh-ziekte gesteund door de feiten en door enkele proeven, die het mij mogelijk geweest is te nemen. Mocht er binnen niet te langen tijd weder een botanicus aan een der Proefstations voor suikerriet verbonden worden, dan hoop ik, dat hij deze bladzijden beschouwen zal als een leiddraad voor verdere onderzoekingen, die het mij niet meer mogelijk zijn zal te doen. Wanneer deze mij in het gelijk stellen, dan zal mij dat zeker een voldoening zijn: mocht dit niet het geval wezen, dan moge mij de waarheid, dat een onjuiste hypothese beter is dan ijeen hypo these, de illusie laten het een ol' ander tot de oplossing der vraag te hebben bijgedragen. Ik wil hier direct aan toevoegen, dat mijn voorstelling geheel en al afwijkt van alle anderen, welke tot nog toe gepubliceerd zijn en wel voornamelijk doordat ik de Sereh-ziekte beschouw als niet parasitair en dus ook als oiet-besmettelijk. liet is misschien niet overbodig hier verder nog vooraf'te zeg gen, dat men geen literatuur-overzicht over mijn onderwerp in de volgende bladzijden te verwachten heelt. Voor zoover mijn lezers gesteld mochten zijn op weerleggingen van verouderde voorstellingen, dan zoeke men die bij K.RÜGER 3 ) en bij Went *). Vooral het laatstgenoemde werk, dat niettegenstaande het jaar tal van publicatie, meer op de hoogte van zijn tijd is dan het later verschenen werk van Kkügek, bevat (1. c. bl. 15) van de bacteriën- ') Mcdedtielingen van het Proefstation West-Java, No. 21. ') „ „ , . Oost-Java, N. S. No. 18 en anderen V , „ , „ West-JaTa, 1896. *) De Sereh-ziekte; Mededelingen van het Proefstation West-JaT» 1893. Dr. J. 11. Wakker. De Sereh-ziekte. 114 theorie dei' Sereh-ziekte ') een grondige weerlegging, waarmede ik hel geheel eens ben. -) In het werk van Kio'hjku vindt men daarentegen meer de zon den tegen de logica in het licht gesteld van de velen, die zich geroepen waanden, zonder tot de uitverkorenen te hehooren om een woord over het sereh-vraagstuk mede te praten. Enkele andere werken over dat onderwerp handelende zullen in den loon der besprekingen geciteerd en zoo noodig geè'xcerpeerd worden. Ook de verschijnselen der ziekte worden hier niet beschreven; voor belangstellenden, die daarvan nog niet voldoende op de hoogte mochten zijn. verwijs ik nogmaals naar het aangehaalde werk van Went. Alvorens deze inleiding te eindigen nog een enkel woord over den gang van mijn eigen onderzoekingen. De kans is uit den aard der zaak bij het begin van een onder zoek eener plantenziekte zóó groot, dat de oorzaak in een lager organisme gezocht meet worden, dat ook ik in de eerste plaats meende te moeten trachten de parasiet van de Sereh-ziekte te vinden. Kon aantal pogingen om dien uit den stengel te praepa iv.Ten hebben mij veel tijd gekost en alleen tot dit ééne positieve resultaat geleid, dat ik meer en meer de overtuiging kreeg, dat die daar niet te vinden was. 3 ) Een onderzoek der wortelschimmels in verband met meer theoretische beschouwingen bracht mij de zekerheid, dat ook deze niet de oorzaak der Sereh-ziekte zonden zijn: ten minste in de gewone beteekenis van het woord. ') Dat Bacteriën de oorzaak der Sereli- ziekte zouden zjjn, werd lief eerst duur K'rüokic (Mededeelingen van liet Proefstation voor duikerriet in Wost-Java, 1890 Deel I, bldz. 07) uitgesproken en later dooi .lasse als theorie opgesteld (Proeve eener verklaring Tan Sereh-verselijjnselen en liet voorkomen van Bacteriën in Suikerriet, iMededeelingen uit 's l\ands Plantentiiin VUL en IX, 1891). Vai.etok heeft deze theorie later verdedigd (Mede deeline van het Proefstations Oost-Java, Eerste Serie So. 34 en 4:i) Al is deze theorie ook onjuist, zoo zullen wjj toch later zien,dat enkele waarnemingen èn van Jassf. en van Yaletox groote beteekenis hebben. ') Door F. Dmuav is onlangs (Baotériens de la canne a gucre, Extrait des CoinpUs rendua de 9 séanoes de la Soolété de Biologie; Scanee du 7 Novcmbre 1896) aangetoond, dat wanneer men de proeven van Janse onder antiseptische voorzorgen herhaalt, men geen bacteriën uit suikerriet ziet te voorschijn komen. De door denzclfden schrjjver ter aangehaalder plaatse uitgesproken meening, dat de Sereh-ziektc overeenkomen zoude met de ,BrunlBsnre" van den Wijnstok, is blijkens de door hem zelf elders [N'ouvolles obser vations sur la brunissure; Revue de viticulture 1894, No. 33 et 38.) opgegeven kenmerken dier ziekte onmogelijk ("volgens het referaat van Dffodk in het Zeitschrift für Pllanzen kranklieiten, Jahrgang '95, bldz. 23.) Men vergelijke om hiervan overtuigd te worden verder de afbeelding der ziekte in Zeitsehr. f. PNanzenkr., Jahrg. '93, Taf. 111. . Dufouk voegt hier trouwens aan toe, dat de Brunissure ook zeer goed een phviiolo gische ziekte zijn kan; hetzelfde meent Cavarv (Keferaat in: Zeitsehr. t. Pflanzenkr., Jaurg. '94 liMz. 297.) ') MededceliDgen van het Proefstation Oost-Java, N. S. No. 9, bldz. 12. Dr. J. 11. Wakker. De Sereh-ziekte 115 De ziekten der bladscheeden gaan alle met geheel andere ver schijnselen gepaard en die der bladen zijn van zelf uitgesloten. Zooals ik zooeven en ook reeds vroeger uitsprak, bleef er ten slotte slechts één conclusie over en deze voorstelling der feiten wensch ik in de volgende bladzijden nader uiteen te zetten. Ter verduidelijking van die beschouwingen laat ik hier eenige inlichtingen volgen der gebruikelijke termen: Wanneer er in de volgende bladzijden van xualer én waler stroom in de plant gesproken wordt, dan wordt daai mede altijd be doeld het door de plant uit den bodem opgenomen water met de daarin opgeloste, uit den bodem opgenomen voedingsstoffen. Dit beweegt zich in hoofdzaak in de hout vaten. De eiwitstoffen daar entegen bewegen zich in de zeefvaten. Beide groepen van vaten vormen te zamen de vaatbundels. Win neer er sprake is van gom en gomvorming, dan wordt daarmede de stof bedoeld, die in de aangetaste planten de vaten vult of ten minste hier en daar verstopt, welke min of meer over eenkomst vertoont met de gom uit andere planten b. v. der Aca cia's of der .Steenvruchten. De verspreiding en de physische eigenschappen zijn behandeld door Valeton ') en door Went -). De term ~slijm", die Janse 3 ) gebruikt, komt mij geheel en al ongeschikt voor om de eigenaardigheden van de stol' in kwestie aan te duiden, die toch meestal helder en vast is en wordt hier dus niet gebruikt. Zoolang haar chemische eigenschappen nog niet bestudeerd zijn, schijnt het mij liet beste, het woord »gom" voorloopig te behouden, vooral ook omdatde bedoeldestof ten minste in uiterlijk voorkomen met de gom der genoemde planten overeenkomt, terwijl de verschillen zonder moeite hun verklaring vinden in de geheel verschillende samenstelling, zoowel chemisch als anatomisch, van die planten en van het riet. Onder de gewone kweekwijze van het riet versta ik de verme nigvuldiging door stekken en het oogsten, wanneer de planten on geveer een jaar oud zijn, werkzaamheden, die beide verricht worden in den drogen moesson. Om mijn opstel voor iedereen zoo begrijpelijk mogelijk te maken, heb ik wetenschappelijke termen, in de botanie in gebruik, ') MeJeJeelinjen van liet Proefstatien Oo.<t-Java, Iste Serie No. 29. J ) De Sereh-Ziekte, 1893, bldz. 14. ') Medeiieelitigen uit 'a L»nilB Plantentuin VIII. 116 Dr. J. 11. Wakker. De Sereh-ziektc zooveel mogelijk vermeden on ook de technische termen der plan ters, die grootendeels aan het Javaansch ontleend zijn, niet gebruikt, behalve hier en daar het woord »bibit", dat zelfs aan de meeste lezers buiten Java zóó hekend is, dat het bijna overbodig genoemd mag worden hier bij te voegen, dat het „stek" beteekent. Riet, dat gekweekt wordt om het geheel en al voor stekken te gebruiken en niet om er suiker uit te maken, noem ik plant riet in tegenstelling van maal- of fabricatie-riet, hetwelk dient om in de fabriek verwerkt te worden. Ik laat hier nu eerst <1 e bespreking van eenige onderwerpen volgen, die ik voor mijn verklaring der sereh-verschijnselen noodig heb, om daarna de theorie op te stellen, gegrond op de voorafgaande feiten en beschouwingen. Dan volgt een afzonderlijk hoofdstuk, waarin een reeks van argumenten voor mijn meening zijn bijeen gebracht om ten slotte in een recapitulatie alles in het kort samen te vatten, wat in de voorafgaande hoofdstukken te vinden is. Wel is waar ben ik door deze volgorde genoodzaakt hier en daar in herhalingen te vervallen; maar ik geloof, dat mijne uiteen zettingen daardoor belangrijk aan duidelijkheid zullen winnen. Ik voeg hier nog aan toe, dat in het volgende voornamelijk gehandeld wordt over het Cheribon-riet en wanneer er dus ge sproken wordt van riet zonder meer, wordt er altijd die soort bedoeld. T. DE KWESTIE VAN DE BESMETTELIJKHEID EN DE HYPOTHETISCHE SEKEH-PAItASIET. De studie der biologische wetenschappen is in de laatste helft dezer eeuw zoover gevorderd, dat men van een groot aantal ziek ten van de plant de oorzaak heeft kunnen opsporen. Die oorzaak bleek gewoonlijk gezocht te moeten worden in kleine, levende w".'!is, dieren, schimmels of bacteriën, en toen er later nog meer dere ziekten bekend weiden, lag het voor de hand, dat men in de eerste plaats bij het. zoeken naar de oorzaak zijn aandacht wijdde aan de zoogenaamde lagere organismen, die met min of meer grond aansprakelijk gesteld konden worden voor de aangerichte schade. Dij deze voortgezette onderzoekingen was tevens gebleken, dat de lagere organismen, die de ziekten veroorzaken, steeds in het h>zit zijn van uiterst kleine en lichte, kortom gemakkelijk ver- Dr. J. H. Wakker. De Sereh-ziekte 117 plaatsbare verspreidingsmiddelen, die, wanneer zij op zekere deelen der bedoelde planten weder aankomen, daar op nieuw de ziekten veroorzaken kunnen. Men kwam door deze waarneming tot de wetenschap, dat de bedoelde ziekten besmettelijk waren of voor zoover men dit al wist, deed zij de verklaring van die besmettelijkheid aan de band. Inderdaad kan men zich op het tegenwoordige standpunt der wetenschap niet voorstellen, dat een ziekte van een aangetast in dividu over zoude kunnen gaan op een gezond, zonder dat er een agens bij in het spel ware, begaafd met liet vermogen van actieve of passieve ba weging, vermenigvuldiging en voortplanting, mei an dere woorden een levend wezen De ondervinding heeft dit dan ook steeds bevestigd en men is zoodoende tot een andere conclusie gekomen, dat besmettelijke ziekten steeds dooreen levend wezen veroorzaakt moeten worden. De vraag naar de besmettelijkheid is dus voor de oplossing van de vraag naar de oorzaak van het hoogste belang, daar wan neer het blijkt, dat een ziekte niet besmettelijk is, levende wezens van de beschouwingen buitengesloten moeten worden '). Met andere woorden, de vraag naar de besmettelijkheid hangt ten nauwste samen met die naar de oorzaak en wij moeten heide hier dan ook tegelijk beschouwen: Het is van vrij algemeene bekendheid, dat tot nog toe alle theorieën omtrent de oorzaak der Sereh-ziekte opgebouwd zijn op de leer van de besmettelijkheid als basis. Men beeft met andere woorden steeds min of meer stilzwijgend voorondersteld, dat zij door een ol' ander lager organisme werd veroorzaakt. Gaan wij thans na of hiertoe voldoende grond aanwezig is. Vooraf moet hier opgemerkt worden, dat door Went -') is aan getoond dat alle voorstellingen van vroegere schrijvers omtrentde oorzaak niet zijn vol te houden en van de soort van het schimmel gedacht Verticilliuin, welke door hem op sereh-planten gevonden werden, waarvan hij een samenhang met de ziekte vooronderstelde, is nooit de mogelijkheid van een parasitaire levenswijze aangetoond en deze behoort mijns inziens dan ook tot de saprophvten. Verdei' ) Men vergete liierbij niet, dat liet bovenstaande voor planten gezegd is. Voor raenach on dier, die een undore wijze van voedselopnemen lieblien, behoeft _dit niet ie gelden. Hen ilenke li. v. aan Malaria en Oysenterie, die volgens don tegenwoordigen «tand der wetenschap wel door lagere organismen veroorzaakt worden, zonder eehter besmetlelijk te zijn: dal wil zeggen zonder direct van de eenc persoon op do andere over te gaai). ') De Sereh ziekte, 1893. Dr. J. H. Wakker. De Sereh-ziekte 118 zocht hij de oorzaak in een wortelziekte. Ik kan thans mededeelen, dat deze ook niet don' een schimmel veroorzaakt kan worden. Om dit nader am te toonen moet ik hier de gelegenheid te haat nemen om aan mijn onderzoekingen over wortelschimmels eenige woorden toe te voegen, omdat die onderzoekingen in het nauwste verhand met het onderhavige onderwerp staan. Mijn wortelschimmel No. 1 is door mij aangetroffen ') in wor tels van gezonde en van zieke netplanten, in de wortels van im mune rietsoorten en van wilde Grassen, zonder dat zij in een geval talrijker was dan in een ander en zonder dat de planten eenigen invloed ervan schenen te ondervinden. Hoze kan dus moeilijk iets met de zaak te maken hebhen. Wortelschimmel No. 2 (Cladosporinm [DematiumJ javanicum) vond ik uitsluitend in doode wortels en No. 3 (Allantospora radici cola) in zeer jonge planten, welke afgestorven waren 2 ). Mocht laatste soort een parasiet zijn, dan heeft zij tot heden slechts jonge planten plotseling gedood en wel onder anderen ook van een volkomen sereh-vrijen aanplant uit import-bibit uit de Preanger Regentschappen, terwijl eindelijk Wortelschimmel No. i, wanneer /.ij een parasiet is, een ziekte veroorzaakt, die in haar ver schijnselen niet met de Sereh-ziekte overeenkomt, maar evenals Marasmius Sacchari ' s ) den bijna plotselingen dood van hot vol wassen riet tengevolge heeft *). De soort van Heterodera door Treub •"') gevonden, is door mij nooit in suikerrietwortels aangetroffen en behoort hoogstens tot de zeldzame parasieten dier plant en een parasitische Tylenchus-soort heeft no.tr geen menscb gezien. Verder blijkt uit het overzicht der rietziekten (i ), dat er wel is waar een groot aantal schimmels op .lava in het suikerriet ge vonden zijn, maar dat zij bf uitsluitend voorkomen op planten, die geen sereh-verschijnselen vertoonen óf even goed te vinden zijn op planten met of zonder dergelijke symptomen, met andere woor den, dat geen der bekende parasieten van het suikerriet de oorzaak der Sereh-ziekte is. Is het nu waarschijnlijk, dat er nop; een parasiet van het riet zoude bestaan, die de meest gevreesde en de meest algemeene ziekte ') Mededeelingtn van liet Proffslation Oosl-.lnvn, N. S. No. ül ') , . , . . . .. . Jo. IJ. '.) , , , . n . « « „"o. 84. ' Onderzoekingen over Bereli-ztek suikerriet, Batavia ISö-t. e | Me(iedeelirgen van het Proefstation Oost-Java, N. S. No. 89, 119 hr. J. H. Wakker. De Sereli-ziekte zoude veroorzaken en die aan alle onderzoekers ontsnapt zoude zijn .' Zwammen en dieren verraden hun aanwezigheid zóó spoedig, dat men het zich daarvan zeer moeilijk zoude kunnen voorstellen, Volgens onze tegenwoordige kennis der planten-pathologie blijven dus alleen de bacteriën over en daarover schijnt mij voorloopig door Went (l.c. bl. 15) genoeg gezegd! Er is eens in het Archief gezegd, dat »de Sereh-ziekte nu reeds spot tnet het onderzoek van zeven botanici", maar gelooft iemand werkelijk, dat wanneer er een parasiet der Sereh-ziekte bestond, die door alle zeven, en ik mager mij zelf thans bij voegen, overliet hoofd gezien zoude zijn.' Het bovenstaande pleit niet voor de aanwezigheid van een parasiet dus ook niet voor de besmettelijkheid der Sereh-ziekte; vragen wij ons nu af of er andere gronden zijn om tot een be smettelijkheid te besluiten. Vestigen wij daartoe de aandacht nog eens op de omstandig heid, dat over geheel liet vlakke land van Java de bergbihit en de bibit der sereh-vrijc variëteiten steeds naast en tusschen die van generatie-bibit van Cheribon-riet worden geplant en dat dit vooral sterk in den proeftuin van het Proefstation Oost-Java sedert jaren plaats vindt, gelooft iemand daai werkelijk, dat de hypothetische sereh-parasiet uitsluitend deCheribon-rietplanten zoude binnendrin gen en de andere suikerriet- en wildriet-soorten zoude voorbijgaan.' Nog een andere omstandigheid moet naar aanleiding van het bovenstaande hier nader besproken worden: Bijna alle schimmels en ook ree Is vele dieren worden gelijkelijk gevonden op de meest uiteenloopeude variëteiten en ook op de wilde soorten of zijn daarop ten minste over te brengen, is het waarschijnlijk, dat de hypothe tische sereh-parasiet daarop alleen een uitzondering zoude maken? Gelooft men werkelijk, dat de afsluiting van eenige afdeelin gen door de regeering een parasiet zoude kunnen buitensluiten en is het niet in hooge mate verwonderlijk, dat niettegenstaande er sedert jaren, b. v. in de afdeeling Malang, Sereh geconstateerd werd, men toch nog in die afdeeling uitstekende bibit kan culti veeren, al levert andere bibit uit die afdeeling ook hier en daar een sereh-plant? Hebben verder niet verschillende onderzoekers in de Preanger- Regentsehappen reeds voor jaren Sereh in lichten graad geconsta teerd en toch levert die residentie nog steeds prachtig plantma leriaal. Dr. .). H. Wakker. De Sereh-ziekte 120 Men zoude om dat te verklaren moeten nannemen, dat de hy pothetische sereh-parasiet de zonderlinge eigenschap bezat, van in de bergstreken slechts zelden een infectie te veroorzaken, terwijl liij dat in de vlakte juist direct doet! llij zoude zich dus geheel anders gedragen als alle overige. goed bestudeerde soorten, die juist in de bergen meer voorkomen en gevaarlijker zijn zooals Brand, Rood-Rot, de bladziekten enz. Maar er is me,>r. [u een ander hoofdstuk zal nader worden uit eengezet, dat de ziekte door middel van de bibit erfelijk is. Daaruit volgt, dat wanneer de ziekte door een parasiet werd veroorzaakt: Ie dat dit geen parasiel zoude kunnen zijn, noch der wortels, noch der bladen en 2e dat di'/.e parasiet zich in of op de; bibits zoude moeten bevinden. Geen mensen nu heeft tot heden ooit in of op de bibits van sereh-zieke planten, die uitwendig en inwendig volkomen nor maal kunnen zijn, voor zoover onze methoden van onderzoek toe laten na te gaan ten minste, iets kunnen vinden, dat niet ook op andere bibits kan voorkomen, die geen sereh-zieke planten ge ven. Ja zelfs de bekende roode streepjes, die als primair kenmerk van sereh-zieke slokken, gelden, behoeven daarom in de bibits nog niet voor te komen en komen daarin ook inderdaad niet altijd voor. Ken onderzoek van deze roode streepjes zelf, door mij opzet telijk verricht, leverde eveneens het bewijs dat daarin of in de nabijheid daarvan geen parasieten voorkomen (zie Hoofdst. VIII). Er is ecu gewichtig, of misschien maar schijnbaar gewichtig argument voor de theorie der besmettelijkheid aan te voeren en dit is door WENT in »de Ziekten van hel suikerriet op .lava" ') uit voerig toegelicht. Het is de zoogenaamde oorspronkelijke verspreiding der ziekte van West naar Oost. Uit zijn historische uiteenzettingen blijkt ten duidelijkste, dat de ziekte het eerst in West-Java geconstateerd en langzamerhand met enkele uitzonderingen steeds meer oostelijk werd aangetr* llVn, terwijl werkelijk die uitzonderingen verklaard zouden kunnen wor den door import van besmette bibit. Nemen wij aan, dat de gegevens in de literatuur, waarop zijn beschouwingen berusten, geheel juist zijn. wal met het oog op het toenmaals nieuwe en onbekende van het verschijnsel aan eenigen twijfel onderhevig zoude kunnen wezen, dan vestig ik voorloopig ) luit weldra verschijnen zal. tor. .1. 11. Wakker. De Seren-ziekte, 1 121 alleen de, aandacht op de merkwaardige coïncidentie, dat juist een ziekte inliet Cheribon-riel het eerst in Clieribon werd geconstateerd ! Deze omstandigheid maakt, dat er nog een andere verklaring van de historische verspreiding mogelijk wordt, waarop) ik echter in een volgend hoofdstuk terugkom. Resumeerende komen wij tot het besluit, dat bet hoogst on waarschijnlijk is, dat de Sereh-ziekte door een parasiet wordt ver oorzaakt, omdat nog geen onderzoeker een parasiet op of in een zieke plant ol' op of in een bibit, waaruit een zieke plant ontstaan moet, gevonden beeft, niettegenstaande alle middelen der moderne wetenschap op het onderzoek zijn toegepast, terwijl er tevens nog geen enkel bewijs geleverd is, dat. de ziekte besmettelijk is, terwijl er integendeel een aantal omstandigheden op schijnen te wijzen, dat de beweerde besmettelijkheid onmogelijk is en dat er geen Sereh parasiet bestaat. De beide volgende hoofdstukken staan in het nauwste verband met bet voorafgaande en zullen dan ook indirect daarvoor nieuwe bewijzen bijbrengen. TI. DE PRAEDISrOSITIK EX DK IMMUNITEIT Reeds in mijn voordacht op het Congres te Soerabaja in 1896 vestigde ik, door een anderen'gedachtengang daartoe gebracht, kort de aandacht op» de omstandigheid, dat de vatbaarheid van de va riëteiten van Riet voor de ziekte zoo verschillend is. Die vatbaarheid wisselt zoo sterk, dat naen aan de eene zijde die soorten kan plaatsen, die op de gewone wijze voortgeplanl niet meer te cultiveeren zijn en aan de andere die, welke men op wil lekeurige wijze voortplanten kan zonder ooit een sereh-verschijnsel waar te nemen. In het eerste geval zegt men, dat de vatbaarheid of de praedis positie zoo groot mogelijk is: in het laatste, dat zij afwezig is of dat de bedoelde soorten voor de ziekte, die ons hier bezighoudt, immuun zijn. Deze uitersten zijn do >r allerlei overgangen verbonden, die echter om uitsluitend praktische redenen nog niet, volledig bestudeerd zijn. Ifoe noodzakelijk en wenschelijk dit ook zij. toch laat het zich zeer goed begrijpen, dat het nog geen plaats gevonden heeft. Uit den aard der zaak toch kan het alleen uitgemaakt worden door een aanplant in het groot en daarvoor zal men eerder een der immune dan een der weinig vatbare uitkiezen, zooals trouwens ook de geschiedenis der laatste jaren leert. 122 Dr. .t. H. Wakker. De Sereli-ziekte Bepalen wij ons dus hier tol de uitersten en beschouwen wij in 'ie eerste plaats de immune rietsoorten. Ofschoon voor de praktijk zonder beteekenis, komen bier liet eerst de wilde in aanmerking. Er zijn er vier, waarvan met het oog op het bovenstaande iets te zeggen is; de gedeeltelijk weten schappelijke, gedeeltelijk vulgaire namen van die vier soorten zijn: Saccbarum ciliare, Glagah, Glonggong en Kassoer *). Alle vier zijn aan het Proefstation sedert jaren geregeld door eigen bibit in den proeftuin vermenigvuldigd zonder dal de vege tatieve ontwikkeling ook maar eenigszins geleien heeft. Zij zijn daar alle jaren aan alle zijden omgeven door de andere variëteiten, waarvan de meerderheid veelal zeer slecht groeit en allerlei seivh-verschijnselen vertoont. Elk jaar ontwikkelen alle vier deze soorten weer dezelfde krach tige stengels, die hoog hoven de r.aburige, meer suikerrijke riet variëteiten uitsteken en van korte geledingen of luchtwortels, van een waaiervormigen stand der bladen of van met gom gevulde vaten is geen sprake. In andere variëteiten verzamelingen wordt geregeld hetzelfde waargenomen. Maar er is meer: dezelfde vier soorten staan ook sedert langer dan vier jaar op het eri van het Proefstation dicht bijeen op een plek, die hier en daar sterk beschaduwd is. Zij worden liiei nooit, heinest en krijgen in den Oost-moesson, hoe lang deze ook dure. geen ander water, dan belgeen zij zelf uit den ondergrond halen. Verder dienen zij tot steun van allerlei wilde klimplanten en niette genstaande dal alles, lijdt hun vegetatieve ontwikkeling volstrekt niets. Het Kassoer-riet heeft door omgevallen stengels een greppel overbrugd en de uitloopende oogen hebben nu aan de andere zijde alweder een reeks van krachtige, jonge planten gevormd, terwijl de Glonggong stengels vormt, wier toppen hoven de kroon van een dikken mangga-boom uitkijken. Een daarvan, de langste, werd gemeten op denB ,t,B September '90 en wel geleding voor geleding van den grond af naar den top toe. Ik laat de afmetingen in cM. in een ander hoofdstuk volgen, waar zij (evens aan een afzonderlijke bespreking zullen onderwor pen worden, maar voeg hier alleen aan toe, dat de geheele lengte IP/i M- bedroeg 1 *) Ik geef mg hier opzettelijk geen moeile voir ven rationele nomenclatuur, omdat dij mijns inziena wachten moet totdat ie beschrijving »»'> « lle Turiüteiten geheel gereed 18, terwijl ook oen diaoullte uvor <lt namen hier niet tehuis behoort. Dr. .). 11. Wakker, De Sereb-iiekto 123 In de laatste jaren zijn er nu behalve deze suikerarme soorten, ook tal van suikerrijke bekend geworden, die sereh-vrij of zoo goed als sereh-vrij zijn. Dat wil zeggen, dat zij, onafhankelijk van de wijze van vegetatieve voortplanting, immuun zijn ten opzichte der Sereh-ziekté. De zoo kostbare import van bergbibit is voor een aanplant van die soorten dus niet noodig en zij hebben dan ook een gewichtige bijdrage geleverd tot de indirecte bestrijding der ziekte. Ook zij worden elk jaar in den variëteiten-tuin van het Proef station door eigen stekken voortgeplant en zijn hier eveneens steeds omgeven door allerlei sereh-zieke soorten. In de laatste jaren heb ik vele zeifs zooveel mogelijk laten uitbreiden zonder dat dit ziekte verschijnselen te voorschijn geroepen heeft. De soort, die in dit opzicht het langste bekend is geweest, is zonder twijfel hetLouzier (Loethers) van Mauritius. De berichten daaromtrent waren echter niet altijd volkomen gunstig en ook om andere eigenschappen scheen het velen gewenscht nog naar andere soorten om te zien Het meest gekweekt is dientengevolge zonder twijfel het Fidsji koening of Canne Morte, dat tot heden immuun gebleven is en vervolgens het Muntok-riet, liet Manilla-riet, liet Kerah-riet en het Bourbon-riet '), die alle met meer ol' minder goede sappen en voldoende vegetatieve ontwikkeling sereh-vrij zijn gebleven. Hetzelfde kun gezegd worden van een aantal nieuwe rassen gekweekt uit de zaadplanten van 180;} aan het Proefstation Oost- Ja va en van anderen In het aödere uiterste vervalt het Cheribon-riet, het Borneo-riet eneenaantal andere, uit den aard dei' zaak onbelangrijke soorten. Dat er behalve de wilde soorten ook suikerriet-variëteiten zijn, die immuun genoemd neigen worden, is voor onze beschouwingen van veel gewicht. Saccharum ciliare en Glonggong toch wijken in zoovele opzich ten van het suikerriet af, zij hebben onder anderen ook geheel andere wortels, dat zij zeker niet tot de soort soffieinarum" gebracht mogen worden en Glagah wordt eveneens in de systematiek, en vermoedelijk ook wel terecht, als een andere soort beschouwd (S. spontaneum.) Voor hen, die zich ter verklaring der verschillen in vatbaar heid zouden willen bedienen van de systematiek en het ouder wets strenge soortsbegip, blijft dus alleen bet Kassoer-riet over. 1\ Meteik«lini;en van het Proefstation West-Java, No. 26, Dr. J. 11. Wakker. De Sereh-zïekte 124 Het is natuurlijk hier niet de plaats urn de oorsprong van hut suikerriet te discussieeren en de mededeeling moge hier dan ook volstaan, dat liet mij toeschijnt, dat werkelijk het laatstgenoemde riet een wilde ol' verwilderde vorm van S. officinarum is '.) Dat verlor allerlei parasieten even gemakkelijk op de wilde rietsoort, zelfs op de systematisch zeer zeker als van S. officinarum verschillende, worden aangetroffen, is reeds in het vorige hoofdstuk opgemerkt. Ik herinner hier alleen aan de Brandziekte van het suikerriet, die zich juisl op Glagah staande houdt, terwijl b. v. het Kassoer riet altijd Oogvlekken-ziekte der bladscheeden (Cercospora vaginae) vertoont en aan een aantal andere gevallen, die men gemakkelijk in de literatuur vinden kan. Hoewel ik zeil' aan dit argument weinig gewicht hecht, wil ik er toch ook nog op wijzen, dat geen mensch sereh-zieke planten in het wild gevonden heeft. Natuurlijk is er nooit naar gezocht, maar toch geloof ik, dat zij, wanneer zij er waren, misschien hij het doorsnuffelen van gansch Java om gronden voor bibittuinen te vinden, niet geheel en al de aandacht ontsnapt zouden zijn -.) Uit dit alles volgt, dat, hoe men ook over de oorzaak der Sereh ziekte moge denken, het in ieder geval vaststaat, dat het al ol' niet aangetast worden der verschillende soorten, ook in verband met het vorige hoofdstuk, niet afhangt van de aanwezigheid van zieke planten zooals hij plantenziekten, die door parasieten veroorzaakt worden, maar wel van de eigenschappen dier soorten zelve en wel in zóó sterke mate. dat onder geheel dezelfde uitwendige omstan digheden de eene variëteit direct de hevigste verschijnselen vertoont en de andere zelfs na een aantal jaren geene. Men zoude zich nu kunnen afvragen wat van andere planten ziekten in dit opzicht hekend is. Uit den aard dei' zaak komen hier alleen de best onderzochte ziekten in aanmerkingen ook deze kunnen, om hier niet al te uit voerig te worden, slechts terloops besproken worden. De best onderzochte plantenziekten nu zijn die dei- Ëuropee sche landbouwplanten, Wanneer wij de handboeken over planten-pathologie over die onderwerpen nalezen, dan blijkt het in het algemeen: ') Zie mijn: Ueteekenis van het Suikerriet-zaaien roor 'Ie Praktyk; Hiin.leliiiïen van hel Keiste Congres vim het Algemeen Syndicaal van Sufkeifabrlk»nt«n op Java. 1896, Dldï. 188. ') Het voorwelp genoemd in .Ie noot op bldz. ■• van lïededeel'ng van het Proefstation Ooit-Java Ute serie No, 3i, is nooit nader onderzocht en die vondst zal dus wel op een vergissing berusten. Dr. J. 11. Wakker. De Serch-ziekte 125 1" dat 'Ie praedispositie bij de verschillende rassen der cultuur planten verschillend is. 2° dat dit verschil nooit zóó groot is, dat van de oorspronkelijk aanwezige variëteiten sommige volkomen immuun zijn en andere in liet tegengestelde uiterste vervullen. 3" dat veelal ook verwante wilde soorten (de wilde stam vorm der meeste cultuurplanten is niet met zekerheid aan te wij zen) door dezelfde ziekte aangetast worden. Het eerste en tweede punt zijn het uitvoerigst door SORAUER ! ) behandeld b. v. voor de Aardappel-ziekte (bldz. '150), voor Roesl (bldz. 2:21) en voor den Meeldauw van den Wijnstok (bldz. 223), Het derde punt is in bijna alle handboeken nader toegelicht: ik citeer slechts enkele voorbeelden: Frank -) noemt (bldz. 161) een aantal wilde Grassen, die door de Roestsoorten der Granen worden aangetast en door Brand op bldz. 119 en 117. Volgens vox Tubeuf : ') komt de Meeldauw van den Wijnstok ook op andere soorten van Vitis voor (bldz. 51(3) en is de schimmel van de Aardappel-ziekte ook gevonden op andere soorten van Solunum (bldz. 141 en SORAUER bldz. 146.) He Witte Roest (Cystopus candidus) komt evenveel op wilde als opgekweekte Cruciferen voor (von Tobeuf bldz. 147 en Frank bldz. Si) enz. Hel aantal van dergelijke voorbeelden zou bijna tot in het oneindige te vermeerderen zijn. maar een parasitischeschimmel te vinden, die nooit overging win zieke op gezonde planten, ook van verschillende variëteiten, wanneer de laatste jaren achtereen tusschen de eerste' gekweekt werden, is in de mij toegankelijke literatuur niet te vinden. 'l l'flaiizeiikraiiklicitcn, Dl. 11, I SK|; '-') Kr»nkhe!ten der Pflanien, Dl. 11, 189fi. ;! ) Pfianzenkrtuikheiti'rj, Is'Jö. 111. DE ERFELIJKHEID Ofschoon de kwestie van de erfelijkheid der ziekte reeds dik wijls besproken is. zoo moet ook dit hoogst belangrijke punt bier noodzakelijk nog eens in het licht gesteld worden. R iepen wij daartoe in de eerste plaats in herinnering liet ge wone ontstaan der ziekte. Ontleent men stekken aan een volkomen normaal gegfoeiden nualtuin van Cheribon-riet, plant men die op de gewone wijze Pr. ,T. 11. Wakker. De Sereh-zirkfe. 126 uit en verzorgt ze goed, is de hodem vruchtbaar, goed bemest en de regenval normaal, dan kan het toch gebeuren, dat in dien aanplant sereh-verschijnselen optreden, die zich in vele gevallen zullen beperken tot den lichteren vorm, die weinig invloed op «Ie productie heelt; in andere gevallen is die invloed echter reeds ge ducht merkbaar. Neemt men van dezen tuin weder stekken, dan is in den vol genden maaltijd de aanplant gewoonlijk veel heviger aangetast, de productie is dan niet meer voldoende en de ziekte-verschijnselen zijn in hooge mate in het oog vallend. In het algemejn kan men als regel opstellen, dat bibit van een aangetaste plant, planten levert, die sterker aangetast zijn. olschoon de verschillen dikwijls zeer gering zijn, terwijl er ook uitzonderingen kunnen voorkomen. Ik heb deze wet vroeger uitgedrukt door te zeggen, dat de ziekte accumulatie! erfelijk is. Er zijn in de eerste literatuur over de Sereh-ziekte enkele ge vallen te vinden, die zulk een uitzondering vormen oi' schijnen te vormen Bij de onzekerheid echter, die vóór de studie der overige riet ziekten omtrent het sereh-begrip heerschte, schijnt het mij niet volkomen onmogelijk, dat enkele dergelijke gevallen een gevolg waren van een verwisseling met een ander verschijnsel, dat in zijn gevolgen min ot' meer met Sereh overeenkomt. Voor zoovei' mij bekend is. h alleen door JANSE *) een geval medegedeeld, waarin sereh-zieke bibit. te Buitenzorg in den vollen grond uitgeplant. gezonde planten opleverde. Het is duidelijk, dat de enkele gevallen, die misschien voor gekomen zijn. de genoemde wet niet krachteloos kunnen maken. wat echter niet verhindert, dat zij van het hoogste belang zijn. Een middel toch ter opheffing van de wet der accumulatieve erfelijkheid, zoude tevens het directe bestrijdingsmiddel zijn tegen dr ziekte en ik behoef dus niet te zeggen, dat dit voor de cultuur van het hoogste belang zoude zijn. Pogingen om daartoe te geraken hebben tot heden nog geen resultaat opgeleverd. De wet zeil' geeft ons helaas geen meerder licht omtrent de vraag naar de oorzaak. ) Mededeelingen uit 's I.auds Planteatuin, VIII, bldz. 'J en 33 Dr. J. 11. Wakker. De Sereh-zleklc 127 Wel is waar zijn de meeste ziekten, welke door parasieten ver oorzaakt worden niet erfelijk, maar bij vele anderen is dit weldegelijk liet geval. Stekken van planten aangetast door bladziekten b. v. behoeven volstrekt niet planten te leveren, die ook bladziekten vertooneD; maar stekken van planten, die Brand-ziek zijn. zullen altijd Brand planten en van andere, welke Rood-Snot vertoonen, zullen allicht Rood-snottige planten opleveren, Gaan wij na waarom dit laatste het geval is, dan blijkt het al spoedig, dat dit veroorzaakt wordtdoordathet mycelium der schim mels, welke de oorzaak dier ziekten zijn. zich ook in de deelen der stengels bevindt, die voor stekken gebruikt worden, terwijl dat bij de eerstgenoemde bladziekten niet het geval is. Dit verschil geeft ons aanleiding tot liet opstellen van de vol gende conclusie: De oorzaak van een ziekte die hij vegetatieve vermeerdering erfelijk is, moet te vinden zijn in of op de deelen. die voor die vermenigvuldiging gebruikt worden. Nu hebben wij in het vorige hoofdstuk gezien, dat de bedoelde deelen (bibits), hoe ook onderzocht, geen parasieten vertoonen en daarop voortrcdenecrende moeten wij dus tot het besluit komen, dat de oorzaak der ziekte op een andere wijze in die bibits aan wezig is. dat zij namelijk in hel bedoelde plantendeel zelf zetdt. Ik wil hier dit hoofdstuk niet eindigen, alvorens een bezwaar te bespreken, dat min ol' meer voor de hand ligt. Killers hebben wij gezien, dat «Ie praedispositie voor de ziedde zeer verschillend is; men zoude in aansluiting bieraan nu kunnen vragen of het niet mogelijk was, dat alleen de praedispositie overerfde en de infectie steeds opnieuw plaats vond.' Afgezien dat zulks na cenig nadenken wel iedereen hoogst on waarschijnlijk moet voorkomen, zoude daardoor ook nooit de accu mulatieve erfelijkheid verklaard kunnen worden. Integendeel, wanneer er steeds een nieuwe infectie dergepraedisponeerde stekken plaats vond, zoude men in een aanplant van stekken ontleend aan sereh-planten eerder lichtere dan zwaardere gevallen der ziekte moeten verwachten, terwijl er dan zeker steeds een groot aantal planten niet besmet zouden worden. 01' de erfelijkheid der ziekte zelve in tegenstelling van de erfelijk heid der praedispositie voor infectie een verklaring der verschijnselen aan de hand doet, zal in een later hoofdstuk nader toegelicht worden. 128 Dr. .T. 11. Wakker. Pe S. reli-ziekto Er is oog een andere zaak, welke hier in herinnering moet worden gebracht. Plant men namelijk jaar in jaar uit stekken .van sereh-zieke planten, dan komt men daardoor niet tot een uitsterven, m, a w. sereh-zieke planten, zeli's zeer hevig aangetast, kunnen, ten minste wanneer zij niet te oud zijn, altijd nog stekken leveren, waaruit weer nieuwe planten kunnen ontstaan. Hij de eenige erfelijke, parasitaire rietziekte, die in dat opzicht voldoende onderzocht is, nu is dat niet het geval. Ontleent men namelijk stekken aan dooi' de Brand-ziekte aangetaste planten, dan ontwikkelen deze zich wel is waar, maar tot planten, die geen bibit meer leveren en de ziekte kan dus de plant binnen twee jaar doen uitsterven; blijkbaar tengevolge daarvan, dat de parasiet de groei kracht in dien tijd geheel uitput. Vatten wij den inhoud ook van dit hoofdstuk in korte woorden samen, dan zien wij: I°. dat de Sereh-ziekte accumulatie!' erfelijk is zonder gemak kelijk tot het uitsterven van de soort te leiden en '2°. dat de wet van de accumulatieve erfelijkheid uitzonderingen toelaat en dat men daardoor uit aangetaste bibit min of meer normale planten kan verkrijgen, 3°. dat de oorzaak van de ziekte-verschijnselen in de btbits zeil' zetelen moet. IV. DE (JROKI DER WORTKLS De primaire wortels van het suikerriet ontslaan uitsluitend uit de wortelbeginsels, welke boven de knoopen in twee a drie rijen gelegen zijn en moeten dus den naam van hij wortels dragen. Zij zijn aanvankelijk wit en tot op eenigen afstand van het uitein de van den wortel ('net wortelmutsje), evenals de wortels van de meeste andere planten, dicht met wortelharen bezet. Deze wortelharen zijn kort en zeer dun en dringen in de fijnste holten tusschen de bodemdeeltjes binnen; zij dienen hier voor de op name van het wateren van de daarin opgeloste voedingsstoffen. Hun levensduur is kort en men vindt dientengevolge dan ook deleven de wortelharen aan oudere wortels alleen als een ring om den wortel op zekeren afstand van den top; verder van den top ver wijderd zijn alle wortelharen dood en vlak bij den top nog niet ontwikkeld. 129 Dr. J. 11. W»kker. De Sereli-ziekte Gedurende den groei gaat mi du vorming der wortelharen aan liet uiteinde van den wortel steeds door, let wij] zij aan het an dere einde voortdurend afsterven en dit is de oorzaak, dat dering van functioneerende wortelharen altijd ongeveer even breed en op den zeilden afstand van den worteltop blijft. Hoe breed hij is, is aan uit den grond gehaalde wortels moeilijk uit te maken; zeker is het, dat men de baren nog terugvindt aan wortels, die reeds geheel bruin zijn, waar zij dus zeker niet meer hun werk doen. De wortels nemen geregeld in lengte en in ouderdom toe en dan ziet men tevens, hoe achter de wortelharen de oorspronkelijke, witte kleur in een gele overgaat om weldra donkerder en donker der en ten laatste bruinzwart te worden. *). Op de hoogte, waar deze verkleuring hij de bij wortels aanvangt of reeds vroeger, ziet men tevens, dat zij zich beginnen te ver takken; hierbij ontstaan eèn aantal veel dunnere, volkomen kleur looze wortels, welke met den naam van zij wortels bestempeld moe ten worden. Wat de dikte betreft staan zij tussehen de bij wortels en de wortelharen in; zij mogen met de laatstgenoemde vooral niet ver wisseld worden. Onderzoekt men de zijwortels met zwakke vergrooting. dan blijken zij ook weer met wortelharen bezet te zijn. Zij nemen dus van het oudere gedeelte van den hij wortel de functie der wateropname over. Ofschoon zij vrij lang kunnen worden en dus ook vrij lang leven is ook hun levensduur niet onbeperkt; aan de oudere, donker gekleurde deelen der bijwortels zijn zij afgestorven en verdwenen. Alleen fijne gaatjes in de bruine schors wijzen dan nog de plaatsen aan, waar zij vroeger bevestigd waren. Bij mikroskopisch onderzoek blijken de bijwortels in het bezit te zijn van den voor wortels karakteristieken radialen vaatbundel en van een scborsweefsel met groote intercellulaire ruimten, waar door het geheel zich op dwarsche doorsnede radvormig voordoet. De twee buitenste cellenlagen echter sluiten dicht aaneen en verkrijgen op zekeren leeftijd min of meer verdikte wanden. De bruinkleuring is een teeken dat het afsterven van bet schorsweefsel begint en van oude bijwortels blijft dan nok alsfunctioneerend or gaan slechts de kleurlooze vaatbundel over. Deze blijft echter langen- *) Woitelu van en S. ciliare worden niet bruin, maar lichtgeel; ook belatten zij zetmeel, wat bij Suikerriet, Kanoer en Glagah niet bat getal il. Dr. J. H. Wakker. De Sereh-ziekte 130 tijd gebuid in bet bruine schorsweefsel en dient verder uitsluitend voor de geleiding van het water en verdere voedingsstoffen. De houw der zij wortels is veel eenvoudiger; de vaatbundel is veel minder ontwikkeld en het omgevende weefsel vertoont geen buitengewoon groote intercellulaire ruimten, /ij zijn geheel en al kleurloos en sterven in haar geheel af. Er moet hier alleen aan deze studie over de wortels nog toe gevoegd worden, dat bij de vertakking der bij wortels ook wortels ontstaan kunnen, die zoo goed als geheel gelijk zijn aan de moe derwortel, maar iets dunner zijn. Zulke wortels onstaan hier en daar tijdens het normale leven van de inoederwortel, maai' hun ontstaan zal zonder twijfel bevor derd worden door een beschadiging van hot vegetatie-punt daarvan, ovenzoo als de oogen aan een stengel uitloopen, wanneer de top, b. v. door Doorders of Top-Rot, gedood is. Deze wortels, die morphologisch gesproken ook tot de zij wor tels gebracht zouden moeten worden, rekenen wij hier daartoe niet, omdat zij. physiologisch beschouwd, geheel en al met de tnoederwortels, dus met dé hijwortels, overeenstemmen. Men zoude ze met den naam van dikke zij wortels kunnen bestempelen. Ook de dunne of eigenlijke zij wortels kunnen zich vertakken en vormen dan dikwijls bosjes van fijne takjes, die natuurlijk uiterst geschikt zijn om veel water en voedsel uit den grond op te nemen. Wanneer wij in de volgende bladzijden over zij wortels spreken, Worden hiermede dus uitsluitend de dunne zij wortels en hun ver takkingen bedoeld, terwijl dikke zij wortels tot de hijwortels gere kend worden. Beide soorten van wortels gaan hier en daar in elkaar over. Planten, die uit zaad ontstaan, vormen in het eerst uitsluitend dunne wortels en eerst later ontstaan de dikkere, die in bouw met de gewone hijwortels overeenstemmen. Plant men een stek in den grond, dan groeien de wortclbe giosöls van den bovenknoopring uit tot hijwortels, die zich geheel Ontwikkelen als boven is medegedeeld. De jonge spruiten leven gedurende geruimen tijd uitsluitend van het water, dat door de tortels van den stek wordt opgenomen en eerst wanneer zich het op-terate geleelte van den stengel gevormd heeft, ontwikkelen zich daaruit de eerste wortels van de nieuwe plant. Dit gebeurt binnen een maand na het planten, soms wat vroe- 131 Dr. J. 11. W»kker. De Sereh-ziekt» ger, soms wat later en niet voor alle variëteiten heeft het even snel plaats. Hoewel de wortels uit de bibit nog langen tijd in leven kannen blijven, t'unctioneeren zij tocb, zelfs al is de bibit na een jaar nog terug te vinden, bij volwassen planten van ongeveer een jaar oud niet meer. Dit is op zich zelf reeds bewijs, dat hun levensduur even goed beperkt is als van alle andere organen der plant, even als ook b. v. de bladen groeien, een zekeren leeftijd bereiken en daarna afsterven. Kvennain als zijwortels en wortelharen of eenig ander planten deel, hebben de bij wortels in het algemeen een onbeperkten levens duur; mij heeft tot heden door het onderzoek der parasieten de tijd ontbroken om vast te stellen, welke uitwendige omstandighe den hierop van invloed zijn. Zeker is het echter reeds, dat deze daarop een grooten invloed uitoefenen, ofschoon eveneens niet te loochenen valt, dat de erfelijke eigenschappen der variëteiten daar bij een belangrijke rol spelen. Reeds in de oudste literatuur over de Sereh-ziekte komt tel kens de opmerking terug, dat de wortels der sereh-planten groo tendeels afgestorven zijn en het is dan ook in verband daarmede, dat men bijna zonder uitzondering de oorzaak in een parasiet der wortels gezocht heeft: met hoe weinig succes is thans bekend genoeg. Toch is het een feit, dat iedereen gemakkelijk eonsta teeren kan, dat werkelijk de wortels van een sereh-zieke plant uit korte stompjes bestatin met afgerotte uiteinden. Nu is bet mij gebikt aan te toonen, dat bij zorgvuldige cultuur in potten in een goed toebereid grondmengsel een typische sereh plant in het bezit zijn kan van een goed ontwikkeld wortelstelsel '): de bedoelde planten groeiden in groote potten gevuld met zeer zorg vuldig toebereide aarde, leidden een goeden waterafvoer en werden dagelijks begoten. Men heeft daaruit de niet zeer logische gevolgtrekking ge maakt, dat ik zoude meenen, dat de oorzaak der ziekte met de wortels niets te maken zoude hebben. Natuurlijk geheel en al ten onrechte: daar in die proeven toch van sereh-bibit uitgegaan was, had de oorzaak reeds lang van te voren gewerkt en verschijnselen, die later waargenomen werden, behoefden dus met die oorzaak niets te maken te hebben. *) Mededeelingen T»n het Proefstation Ooßt-Jav», N. S. No. 9, bldi. 13 132 Dr. J. 11. Wakker. De Sereh-ziekte Ik wilde toen door de vermelding van die waarneming, en ik herhaal haar daarom hier, er alleen de aandacht op vestigen, dat een rietplant zeer goed een betrekkelijk krachtig wortelstelsel hebben kan en toch typisch sereh-ziek kan zijn. Gaan wij na deze noodzakelijke uitweiding nu weder tol ons eigenlijk onderwerp over, c'an is een onderzoek naar de wortels van gezonde, volwassen planten het eerst aan de beurt. Zoo ooit dan is hier alvorens uit een dergelijk onderzoek con clusiën te trekken, voorzichtigheid een eerste vereischte en wel om een uitsluitend technische moeilijkheid,als ik het zoo noemen mag, en ik moet dan ook heginnen met te erkennen, dat het mij noch iemand anders gelukt i.s, om volwassen planten zoodanig uit den grond te halen, dat alle aanwezige wortels ongedeerd mede gekomen zijn. Dit doet echter niets al'tot de waarneming, dat wanneer men de wortels van op de gewone wijze gegroeide netplanten in Juni of Augustus onderzoekt, hetzij men daarvoor Cheribon-riet of Kassoer neemt, hel steeds blijkt, dat een groot aantal wortels bijna geheel afgestorven zijn en dus, voor zoover zij geen zijwor tels meer hebben, ook niet functioneeren kunnen; zelfs bij veel jongere planten is dit reeds het geval. Afgezien van de omstandigheid, dat de wortels van Glonggong en Saccharum ciliare eenigszins anders van bouw zijn, geldt dit ook. hoewel in mindere mate. voor deze beide soorten. Wij komen hierdoor tot het belangrijke resultaat, dat bij gezonde planten, die een jaar oud zijn en op de gewone wijze gekweekt worden de wortels gewoonlijk min of moei' zijn afgestorven, terwijl zij bij typisch sereh-zieke planten van ongeveer een meter hoogte betrekke lijk zeer krachtig ontwikkeld kunnen zijn. Ophef afgestorven zijn der worteltoppen was reeds vroeger de aandacht gevestigd; door liet wegrotten van het centrale gedeelte, dat iets vlugger verteert dan het omgevende houtweefsel van den vaat bundel, krijgen zij dikwijls een afgebeten uiterlijk, dat aanleiding gegeven heeft tot de meening, dat zij door dieren zouden af gevreten zijn. *) Veelal vindt men bij het uithalen van planten echter lange stukken, die geheel verrot zijn nog aan de levende wortels bevestigd en dieren zijn er in den grond gewoonlijk niet voorhanden. ♦. Me„ ~i, ,1e RfbrnMlnK bfl TwJßn.cn. D.b.r Sereh, AH., aas .1e... pharm: Imt, -ler fuif. Bern, tig. 8 eu 4. Sol.weiï Wueueruolu. t'iir I'l.n. m. 18ÏI. 133 )>r. J. 11. Wakker. De Sereli-ziekie Na de bovenstaande uiteenzettingen komt het mij vuur. dat wij ons van den groei der wortels van het riet de volgende voor stelling moeten maken: In liet eerst leeft de jonge plant, welke zich uit een stek ont wikkelt, op de wortels, welke uit dienzelfden stek ontstaan zijn en wel totdat zich de eerste wortels uit den nieuwen stengel gaan ontwikkelen. Hoe verdei' deze laatste groeit, hoe meer knoppen er zich vormen en daarmede min of meer gelijken tred hondend gaat de wortel vorming uit de bovenknoopringen voort. Daar de stengel voortdurend in dikte toeneemt, zal ook het aantal bij wortels, dat achtereenvolgens ontstaan kan en zal, steeds grooter worden, terwijl wij ook mogen aannemen, dat zij zelve krachtiger zullen zijn dan de eerste evenals dit met de Maden en de oogen het geval is. Door de achtereenvolgende aanaardingen in de kenterings-pe riode tusschen Oost- en West-moesson komen er steeds meer stengel knoopen onder den grond en daar deze ook weder krachtiger ont wikkeld zijn, zullen er zich ook geregeld meerdere krachtigere bij wortels vormen. Dit zeilde gebeurt, behalve uit den hoofdstengel, ook uit de zijspruiten, die zich ondertusschen ontwikkelen. Evenals bij de meeste andere Grasachtige Planten dringen deze wortels niet in de diepte door, maar groeien voornamelijk voort in een richting loodrecht op den stengel, waaruit zij ontspringen, dat wil zeggen, ongeveer evenwijdig aan het oppervlak van den grond. Op de gewone wijze gaat de vorming van wortelharen en zij wortels eveneens voort en bij het intreden van den regentijd zullen de planten in het bezit zijn van een voor het opnemen van veel water uitstekend ingericht wortelstelsel. Daar vochtigheid de ontwikkeling der wortels bevordert, zal dit wortelstelsel in de Westmoesson zich zonder twijfel nog eenigen tijd blijven uitbreiden, ten eerste door de verdere lengtegroei en vertakking van de reeds bestaande wortels. Daar er echter geen nieuwe knoopen onder den grond komen, kunnen er zich slechts weinig nieuwe wortels en dan uitsluitend uit de oude bovenknoop ringen ontwikkelen. Er moet dus een tijd komen, dat het wortelstelsel zijn hoogste punt van uitbreiding bereikt heeft en van daaruit begint het, daar de levensduur der wortels beperkt is, in omvang af te nemen. De oudste wortels beginnen van ouderdom af te sterven en gaan daarmede geregeld voort, terwijl het ingeleid ol in de hand 134 Dr. 3. 11. W*kker. De S»reh-ziekte gewerkt kan, maar niet noodzakelijk behoeft te worden doorbeten van dieren (wawalans '), schimmels, of gebrek aan zuurstof voor de ademhaling door toeslibben van den grond 2 ) of gebrek van aan voer van voldoende voedsel uit de bovenaardsche deelen der plant. De droge moesson zal het wortelstelsel dus in een staat van achteruitgang vinden, die voortdurend erger worden kan doordat steels meer wortels hun natuurlijken dood sterven, thans min of meer geholpen door liet verdrogen van de bovenste of door het af scheuren, wanneer er door de droogte barsten in den grond ontstaan. Alles te zaraen genomen behoeft het ons niet te verbazen, dat een rietplant van ongeveer een jaar oud geen goed ontwikkeld wortelstelsel meer bezit. Aanvankelijk was ik van plan hieraan een lijst toe te voegen van de door mij telkens met tusschenruimten van ongeveer een maand onderzochte wortelstelsels van verschillende variëteiten, maar daar de resultaten van deze onderzoekingen niets dan onnoodige berhalingen zouden bevatten van het bovenstaande, laat ik ze lie ver weg en beperk mij tot enkele feiten : Bij Kerah-riet van I'j maand oud vond ik nog geen wortels met afgestorven uiteinden, lüj een plant van dezelfde soort van -" j maand oud waren alle stekwortels reeds aan den top dood en van vele levende zijtakken voorzien; ook waren hier reeds enkele spruitwortels in dien toestand. De grootste lengte dezer laatste bedroeg 85 eM. waarin echter een vrij lange doode top begrepen is. Keu plant van Kidsji koening van 3 maanden vertoonde zich als de laatstgenoemde. Hij een dito van i maanden oud waren alle stekwortels groo tendeels dun I, terwijl het aantal wortels uit de spruit zeer sterk was toegenomen, hoewei nog talrijke knoopen, die reeds onder de aarde waren, nog geen wortels hadden gevormd. Er waren 17 wor tels van ongeveer 90 cM , alle toppen waren hiervan dood en alle hadden witte, levende zijtakken. Verder waren er nog talrijke kleinere wortels van de incest verschillende afmetingen. lüj een plant, van 5 maanden, die al veel regen gehad hal. vond ik wortels van 1,34 M. ') I)e larven van Apojonia dest.u.tor: zie ZïHSTStR, Me.le.ieelingen van liet rroefsiatlon Oost-.Tav», N. S. No. 17. 2) Hierover vergelijke men WoiUTi Unterlliehunfen OberdM Verheten id«r«tmo«pharUehwi Hiedértehlage zur Pflanze ur.,l tam lloden. (Fonchangen auf d*m Geblete der AgrionltnrpnyeiK. Bd. XVIII 1895. Heft 1 and -'), waarbij de Indische lezer aan de gevolgen van saw.il. i fi.«tta rijstvelden) en tropische stortregens zal denken. t>r. .T. H. Wakker. De Sereh-ziekte 135 By oen plant van Loethers-riet, die bijna zes maanden oud was, maar nog bijna geen regen had gehad, waren de wortels niet langer dan voor de Fidsji-plant van 4 maanden is opgegeven en van de langste (oude) wortels waren alle toppen dood. liet aantal jonge, korte en krachtig groeiende wortels was echter reeds veel grooter. Oppervlakkig beschouwd heeft het wortelstelsel van zulk een plant groote overeenkomst met dat van eene, die 13 maanden oud is. Deze is zelfs zoo groot, dat het verschil op opzettelijk met dat doel vervaardigde photographiën zeer weinig in het oog valt. Bij nadere beschouwing blijkt deze overeenkomst veroorzaakt te zijn doordat bij de jonge plant de onderste wortels het langst zijn en de hoogere nog jong en kort, terwijl bij de oude plant de onderste wortels nog voor een groot gedeelte behouden zijn geble ven en juist van de hoogere nog slechts zeer korte stompjes over zijn. In het algemeen schijnen toch bij planten van een jaar oud de hoogere wortels sneller af te sterven dan de lagere. Een ver schijnsel, dat misschien niet verwacht zoude worden en dat mij van veel belang schijnt voor de verdere studie over het afsterven der wortels. Al moge dus ook het uiterlijk der wortels van de beide bedoel de planten oppervlakkig eenige overeenkomst vertoonen, zoo blijkt uit de toelichting toch voldoende, dat het vermogen voor waterop name bij beide zeer verschillend moet zijn en bij de jonge plant veel grooter is. Daar de wortelontwikkeling in de eerstvolgende maanden nog doorgaat, zal dit ook, zooals reeds boven gezegd is, nog gedurende eenigen tijd toenemen om eerst te verminderen, wanneer er geen nieuwe wortels mear gevormd worden, omdat er geen wortelbeginsels meer onder het oppervlak der aarde aanwezig zijn. Uit de bovenstaande opgaven en enkele anderen, die ik hier niet mededeel, zoude men kunnen besluiten: I°. Dat de wortels van het suikerriet in den zwaren kleibodem bij Pasoeroean niet veel langer worden dan 1 a 11/,l 1 /, Meter en 2°. Dat zij onder diezelfde omstandigheden niet veel langer in de lengte groeien dan ongeveer twee maanden om dan te be ginnen met aan hun top af te sterven en alleen door hun zijwortels te functioneeren, voor zoover deze nog niet doorliet rottingsproces bereikt zijn. Hoogst waarschijnlijk zal een voortgezette studie aan het licht brengen, dat de genoemde factoren aan groote wisseling onderhevig 136 l)r. J. 11. Wakker. De Sereh-ziekte zijn en afhangen van de grondgesteldheid en den aard der riet variëteit en zelfs in verband staan met bemesting, hoogte van het grondwater, enz. Hoe dit ook zij, in ieder geval is als resultaat van dit hoofdstuk te beschouwen, dat het vermogen van de rietplaat om water op te nemen in den regentijd zeer groot is om weldra langzamerhand af te nemen en op den leeftijd van ongeveer een jaar daartoe slechts in zeer geringe mate in staat te zijn. Hoe de eigenaardigheden van het klimaat hiermede samen werken, zullen wij in het volgende hoofdstuk zien. V. HET KLIMAAT TEN OPZICHTE VAN DEN GROEI VAN HET RIET. Wanneer er sprake is van het klimaat, denken wij in de eerste plaals aan den invloed van bet regenwater op de ontwikkeling van het riet. Herinneren wij ons hiertoe vooral', hoe de gang van de water toevoer van het suikerriet in de vlakte ongeveer is. De stekken, die in den Oostmoesson geplant weiden, moeten om in het leven te blijven en zich te kunnen ontwikkelen geduren de den verderen duur van dat jaargetijde begoten worden. In deze periode wordt de toekomstige onderaardsche stengel (donkelan) van het riet gevormd, welke door de aanaardingen, die ook in dezen tijd plaats vinden, langzamerhand bedekt wordt. De donkelan lieei't steeds korte geledingen, welke ongeveer even breed als hing zijn. Daar de eerste bladen van het riet smaller en korter zijn dan die, welke gevormd worden, wanneer de stok reeds eenigen tijd gegroeid heeft, wordt deze eigenaardigheid zonder twijfel ook gedeeltelijk veroorzaakt dooreen geringeren toevoer van het door de bladen bereide voedsel. Zooals ik hekend mag vooron derstellen, begint de donkelan van onderen dan ook zeer dun om langzamerhand in dikte toe te nemen en ten laatste in den bo venaardschen stengel over te gaan. Er volgt nu een periode van grooteren watertoevoer, die wel is waar met kleinere hoeveelheden en grootere tussehenpoozen aanvangt, maar weldra in groote hoeveelheden en bijna dagelijks plaats vindt. Na vijf maanden ongeveer begint de regenval gewoonlijk te verminderen om in Mei of Juni meestal geheel op te houden, terwijl het riet nog te velde staan blijft, b. v. tot Augustus. ï)r. i. 11. Wakker. De Sereb.*i«kte 137 Ter illustratie lasch ik hier de regenwaarnemingen in, verricht aan hot Proefstation Oost-Ja va in het plantjaar 1895-96: Augustus 1895 3,8 m.\l. ') September » nihil October » » November i 3,4 » December » 137,3 » Januari 1890 323,7 » Februari » 337,4 » Maart » '280,9 » April > 393,2 » Mei » 2,1 » Juni o nihil Juli » » Daar de wijze van grond bewerking er steeds op ingericht is om het overtollige water in den regentijd af te voeren, zullen ook de kleinere hoeveelheden, die nog in de laatste weken dier periode vallen, spoedig weggevloeid zijn en het riet, dat in het tweede tijd perk van zijn groei te veel water gehad heeft, wordt gedwongen eenige maanden door te groeien zonder geregelden toevoer van water, terwijl de verdamping door de steeds sterker wordendeinso latie ook grooter is dan in den regentijd. De grootere droogte van de lucht werkt op dezelfde wijze de verdamping in de hand. vooral wanneer deze gepaard gaat met krachtige winden en het uitdrogen van de bovenste lagen van den grond zal, vooral Wanneer die leidt tot de vorming van de bekende harsten, in dezelfde richting werken. In korte woorden, gedurende de derde periode van den groei van het maal- of fabricatie-riet is de watertoevoer zeer zeker niet voldoende voor planten van dergelijke afmetingen, Ik vestig er hier alleen nog de aandacht op, dat de gebrekkige watertoevoer geheel in dezelfde richting werkt als de gebrekkige wortelontwikkeling in den drogen tij 1, die wij in het vorigehoofd stuk hebben besproken en dat de slotsom van deze beide hoofdstuk ken te zamen is. dat het suikertiet gedurende de laatste helft van zijn groei zonder eenigen twijfel niet genoeg water ter beschikking heeft voor een volkomen normale ontwikkeling. Hoewel de invloed van het klimaat zeker v;in gewicht is, moet men dit toch niet overschatten. Is toch de eerste helft van den i ) liegen in Augustus in I'nsnei'oean if een nitsnn<]erinfr. 138 't)r. i. H. Wakker. De .«ereh-ziekt* Oost-moesson zeer regenachtig (zooals in 1895) dan ziet men hier van geen duidelijken invloed op het riet. In ieder geval is de toe stand van het wortelstelsel zonder twijfel van veel grooter ge wicht. Eindelijk moet hier nog aan toegevoegd worden, dat het bo venstaande niet geldt voor rietcultuur in de bergen, waar de toe stand van bet klimaat een geheel andere is. Dit punt wordt in een afzonderlijk hoofdstuk besproken. Wij hebben ons nu eerst af te vragen of er ook verschijn selen zijn, die een bewijs leveren voer de gevolgen van het boven bedoelde watergebrek. Ken zeer sprekend bewijs vindt men in het volgende hoofdstuk. VI dk afmkiixuen dkh geledingen' van het M.ULKIET Wanneer wij nu trachten na te gaan of het groote verschil in watertoevoer een merkbaren invloed op het riet heeft, dan vinden wij dien invloed uiterst, gemakkelijk terug, wanneer wij de afme tingen van di' opvolgende geledingen van den iijpeu stengel be schouwen, wanneer deze ten minste niet gebloeid heelt en ongeveer een jaar oud is. Het blijkt hierbij zonder uitzondering, dat de geledingen, welke gelurend' den regentijd gevormd zijn, veel langer zijn dan die, welke later ontstaan zijn. Daar de bladen zelf geen verschillen van beteekenis aanbieden in de tweede en derde groei-periode, kan dit nneilijk anders dan een direct gevolg zijn van het verschil in wa tertoevoer. voorbeelden van dergelijke metingen laat ik hier volgen. De getallen drukken allo de lengte uit in cM. en beginnen van het oppervlak van den grond. De som geeft de lengte van den ge heelen stok aan. De namen der bedoelde soorten staan steeds bo ven de getallenreeksen: evenzoo de datum van onderzoek. De overlangsche streep geeft den grens van het volwassen en het groeiende gedeelte aan, alles wat er achter ligt, behoort dus tot den witten top. Wanneer deze reeksen van cijfers zoo straks voor vergelijkingen moeten dienen moet de laatste opmerking vooral niet vergeten worden. Het is toch duidelijk, dat de nog groeiende geledingen ge heid van onze beschouwingen uitgesloten moeten worden. Wanneer 139 hr. J. 11. NV akker. De Serfti-ziet<te er dus sprake is van het aantal korte en lange geledingen, dan moe ten de laatste getallen niet medegerekend worden. 8 Juli 1890. Afmetingen van 4 stokken van Fidsji-koening van het oppe vlak van den grond naar den top toe in cM.: 14,5 + 14,25 + 13,5 4- 13,25 -!- 15,25 +15+ 13.25 + 13 + 10.75 +11 + 10,25 + 18,75 + 9,75 + 10,25 + 10,5 + 11,5 + 11,25 + 10 + 9 | 0 + 3 + 2.5 + 2 + 1,5 + 0,7, + 0.3 = 2'/, M : 10 + 11,75 + 14.5 +15 + 15,5 + 13.75 13 + 12,75 +12 | 12 + 12 + 10 + 10,5 : 10 + 11,25 + 10 + 11,5 + 10,25 + 10,75 + 10 + 9,5 | 7,75 + 5.25 + 2,75 + 2 + 1 +0,2 = 2',,. M. O I- 10.25 + 11,5 + 12 + 12.25 + 13 + 14,5 +14+ 13 + 13.25 + 12,5 10,5 1 11 + 10 + 10 H 9,25 | 9,25 + 9 + 9,75 + 10 + 11.25 + 11,25 + 10,75 j 8 + 10.5 + 3+ 3 + 3,5 3,5 h 2 + 1,25 + 0.5 = 3 M. 11 + 12,5 + 13 + 12 -J- 11, 5 + 12 + 13 + 12.75 +13,25 : 12,75 + 11 + Il (.75 + II + 11,25 +10 + 10,5 + 10,5 + 11,25 1(1,5 \- 10,25 r-9 | 5,25 +3,25+2,5 +2 + 1,25 + 0,7 +0,3 = 2', M. 8 Juli 1896, Afmetingen van 3 stokken van Generatie-Zaadplant (Moeder plant Fidsji-koening) van het oppervlak 'van den grond naar den top toe in cM.: 11,5 + 11,25 + 11 + 11 + 11.5 + 11,5 + 10,75 +11 + 11,25 + 10,75 + 10,25 + 9,5 + 9,5 + 9,5 + 10 + 9,25+ 8,75 + 8 + 7,25 + 0,25 + 0,25 + 6,5 + 6,25 + 7,5 + 7,25 + 7 | 5,25 + 3,5 + 3 + 1,75 + 0,7 + 0,4 + 0,2 = 2V. M. 13 + 12.25 + 13 + 13,25 + 12,75 + 12,25 + 9,5 + 11 + 1 1,25 + 12,25 + 12,5 + 11 + 9,5 + 8,5 + 9,5 + 9,5 + 9,5 + 9 + 8,25 + 7 | 5,5 + 3 + 2,75 + 2,25 + 1.75 + 0,8 + 0,3 = 27. M. 9 + 10,5 + 11+11,5 + 11+11,5 + 11 +10,5 + 10.75 + 12 f 12 + 11,75 + 9.75 + 9 + 8,5 + 7,75 + 7,5 +8+ 8,5 | 8.75 + 7,5 + 7,5 + 5,5 | 4,5 + 4,25 + 4 + 3,5 + 2 + 1 + 0,2 2'/, M. 140 br. .1. N. Wakker. De Sereh.ziekte 8 Juli 1896. Afmetingen van 3 stokken van het Kerah-riet van het opper vlak van den grond naar den top toe in cM.: 9 + 8,5 + i), 5 + 10 -1- 10 + 11,5 f il 4-10,5+9,5 4-9 r 9,5 ;- i» -f- 8,25 4- 8,25 4- 7,75 4- 6,5 ; 0 + 04- 5,5 4- (i 5,5 1-54-54- 5,5 | 5,5 4- 54- 3,75 +3+ 2 + - + V' ' 1,25 4- 1 4- 0,75 + 0,4 = 2M. 10 4- 10 4- 11,25 4- 13 4- 12,5 ul3 4-14 4-13,5 4- 10,75 + 9 4- 7,75 4- 7,75 + 7,5 + 7,75 4- 7,5 + 6,75 + 6 4- 6,5 + 6,5 + 74-74-64-6 h 5,5 4- 5,5 4- 5 4- 5 f 5,5 | 5,5 4-4.54-3 + 2,5 + 2 4- 2 + 1,75 4- 1,5 4- 1,25 + 0.7 + 0,4 = 2 V. M. 13 r 12,5 + 13 + 13,5 + 13,5 + II + 8,25 + 7,5 +8 + 8.:. + 8,75 + 8 + 6,5 + 6,5 + 7 + 7,75 +8 + 7 + 6,25 + 6 + 5,25 + 5.75 + 5,5 | 6 + 5,5 + 5 + 3,5 + 2,5 + 2 4- 1,75 + 1,75 + 1,5 |- 1,5 + 0,9 +0,4= 27. M. 27 Augustus 1896. Afmetingen van een stok van Glagah van het oppervlak van den grond naar dun top toe in c. M. (de plant is ongeveer een jaar oud): 21,25 + 23,50 -!- 25 + 27,50 + 29,25 + 30 + 28 + 23 +17,5 1 i,5 | 12.7:, + 12 |- 10,25 + 9 + 9 + 8,5 + 6 + 4,5 + 5 + 1,5 + 3 + 2,25 |- 1,75 + 1,25 + 1,25 + 1 = 3'/ 4 M. W Augustus 1890. Afmetingen van een stok van liet Ivassoer-riet van het opper vlak van den grond naar den top toe in c. M. (de plant is onge veer een jaar oud): 17 4- 19 + 19,5 + 19,25 + 19,75 -f 20,25 + 18,75 +16,5 + 14,75 + 17,5+ 21,5 + 21 + 17,5 + 16,75 + 16 + 11 + 9,25 + 8,5 |- 8,75 + 8,5 + 8 + 8,25 + 8,5 + 9 + 9,5 + 7,25 + 6,25 + 4,25 +3.25 + 2,75 + 2,5 + 2,5 + 2,5 + 2,5 | 2,25 +2,25 + 2 +1,5 + 1 = 4 .Ar. 27 Augustus 1890. Afmetingen van een stok van Glonggong van het oppervlak van den grond naai' den top toe in C.M, (de plant is ongeveer een jaar oud): 8 + 10 + 12,75 + 16.5 + 18 + 19,5 + 20,25 + 20 + 21,75 + 21,50 + 20 + 18,75 + 17,5 + 16,5 + 14,25 + 11,25 + 10,25 + 141 Dr. J. U. Wakker. De Sercli-zisktr 11 + 9,25 | 6,5 + 5,25 + 5 + 1,75 {- 1,5 + 3,75 + 4,25 + \ + 4,25 + 3,75 + 3,50 -f 1,25 + 1 + 0,4 =3'/, M. 8 Juli 1896. Afmetingen van 1 stokken van het gestreepte Preanger-riel van bet oppervlak van den grond naar den top toe in c.M. 12 h 12,5 (- 13,5 + 15 f 16 + 16,5 + 14,5 + 11,5 +11 + 11.5 |- 11,5 illk- 10 +11 11,25 + 10,25 +8 +9+ 7 + 0,1, + 5 + 3,5 | 3 -|- 2,75 + 3 + 3 + 3,25 + 3 + 1,75 + 1,25 (1,7 + 0,5 = 2 i ( ', M. 6,5 + 8 + 9,5 + 11,25 + 12 + 14 + 15,5 + 15 + 13,5 + 13 + 12,5 + 10,75 + 10,75 + 10.75 \- 11.75 + 8,75 +8 + 7,5 + 7.:, |_ 7 + 0,75 + 6,5 - h-6,5 | 6 + 4,75 + 2.75 + 3 (- 3 + 3+3 + 3 + 2,55+ 1,5 + 0,8 + 0,4 =2 '» M. 9 + 13 + 12,5 + 11,5 + 11,25 + 13 + 12,5 + 13,5 +13+ 10 + 0,75 + 11 + 10,5 +0 + 8 + 7,75 + 7,5 +8 + 8+ 8 + 7,5 8 + 7 j- 6,75 + 7 | 6,75 + 4 -f 2,75 + 2,75 + 2,5 + 3 + 3,25 | 3,5 + 2,5 + 1,75 + 1 + 0,0 = 2',, M. 10 + 13 + li+ 14 + 13 +11,75 + 12,5 +13,5 + 13,75 + 15.5 + 12,5 + 9.5 + 7,5 + 8.5 + 9,75 + 9,75 + 8.25 + 8,25 8 + 8 -f 0,5 f 7,5 + 7,5 | 0,5 + 5,5 + 4,75 + 2,75 + 2,25 + 2,25 + 2 + 2 + 1,2 + 0,9 + 0,4 + 0,2 = 2'/, M. De stokken, waarvan hierboven de afmetingen zijn opgegeven waren alle ontleend aan sereh-vrije sourten of ten minste aan sereh vrije aanplantingen uit directen import uit het gebergte (gestreept Preanger); ik laat thans eenige afmetingen volgen van stokken ontleend aan zeer sterk door sereh aangetaste Cberibon-riet-plan ten (4 le . generatie-import) en wel eerst van vier stokken van nor male lengte zonder uitwendige ziekte-verschijnselen en dan van vier stokken, die onder den invloed der ziekte waren gegroeid. Ontdekt men op bet eerste gezicht tusseben de vroegere reek sen van cijfers en de eerstvolgende weinig verschillen, toch blijkt bet bij een nadere studie, dat in bet algemeen bet aantal korte geledingen betrekkelijk grooter is bij uitwendig normale stokken aan sereh-planten ontleend, dan bij die, welke van immune variëteiten afkomstig zijn. Om dit duidelijk te zien vergelijke men b. v. de afmetingen van Fidsji-koening en' bet Cheribon-riet, 142 Dr. J. 11. Wakktr. D» Streh-ziektt maar zelfs als men het eerstgenoemde vergelijkt met het gestreepte Preauger, dat wel niet immuun zal blijken, dan is bij het laatst genoemde bet aantal korte geledingen reeds veel grooter dan bij het eerste. Men kan ditzelfde ook andeis uitdrukken; uit de getallen der immune soorten blijkt bijna overal direct waar de volwassen gele dingen ophouden, terwijl er bij de vatbare soorten steeds tusschen die, welke zonder twijfel volwassen zijn. en de jongste groeiende een geheele reeks in liggen, die in grootte slechts weinig uiteen loopen, waardoor bet uiterst moelijk te zeggen is waar de lengte groei beeft opgehouden. Tusschen de min of meer schijnbaar normale en de zeer zieke is liet verschil bijzon ler groot, zooals uit de volgende getallen blijkt. Neemt men ein lelijk stokken van zoogenaamde bouiiuet-sereh planten, dan blijkt bet, dat ongeveer alle geledingen even lang zijn en tevens, dat bun lengte de breedte niet of bijna niet overtrelt. Uit feit, dat ik als algemeen bekend mag vooronderstellen, heb ik hier niel nader door cijfers toegelicht. Ik breng bet alleen in herin nering om er straks naai' te kunnen verwijzen. 6' Juli 1890. Afmetingen van 3 uitwendig normale stokken van bet gewone Cheribon-riet van bet oppervlak van den grond naar den top toe in cM. (de stokken zijn ontleend aan sereh-planten): 8 + 1») .+ 9,25 -f 9,5 -f 10,25 • 11,5 + 10,75 -f- 9,25 f 9,25 -f 8,7.) -f 9.5 H 10,25 4_ 10,,-) -}- 10,25 + 11 + 11,5+ 11,:. + 9,5 + 9 + 9 + 9 -f 8 + 7,5 + 0,5 + 0,5 + 0 + 5,75 + i,25 i + 4 + 3,75 | 3 -|- 2,5 + 2.25 + 2 -f- 1,75 + 1,75 + 2 : 2 + 1,25 ; 1,25 -f 1,25 + I + 0,0 + 0,3 = 37. M. 10 -)- 9,5 |- 9,5 + 11.25 + 13+ 12 + 10,25 + 10+ 9,25 + 9,75 + 10.75 + 10 + 10,.-) + 10,25 + 9,75 + 8,5 + 8,5 +8,5 + 7,75 + 7,7.-) + 0,5 ■|- 5,5 + 4,75 + 4,5 + 4 + 3,:» + 2,75 | 2,25 2,25 -f 1,75 + 2 + 1,5 + 1,25 + 1 + 1 + 0,9 + 0,7 + 0,5 <»,2= 27, M. 7.5 + 8 + 8 + 9,25 + 8,75 + 9,25 + 9,5 + 10.5 +8,75 + 8,25 + 7,5 + 8 + 8,5 + 9,75 + 10 + 10,25 + 10,75 + 11 + 143 Dr. J. 11. Wakker. l)e Sereh-ziekte 9,25 f 7,5 + 8,25 + 8 + 7 + •"',75 + 4,5 + 4 + 3,25 + 3 + 2,25 | 2,25 + 2 + 2 + 1,75 + 1,5 + 1,2 + 1 + 0,8 + 0,8 + 0,5 + 0,2 = 27. M. W Juli 1896. 7 -f- G + 5,5 + 5,25 f 5,75 + 5,75 + 0,75 + 7,75 + 7 + 6,25 r 5,25 + 3,25 + 3.25 + 3,25 + 2,75 + 2,5 + 3,75 + 3 + 2 + 2 + 2,75 + 3 f 2.25 | 1,25 + 1 + 1,25 + 1,25 + 1,75 1,75 + 1,25 + 0,5 = 1 M. 10 Juli 1896. Afmetingen van 4 sereh-zieké stukken van het gewone Cheri bon-riet van het oppervlak van den grond naar den top toe in cM. (de stokken zijn ontleend aan sereh-planten): 0 + 5 + 0,5 -|- 7 + 7 -f 0,75 +0 +4-1-3 + 2,75 + 2,75 + 2.75 + 3 + 2,5 + 3 + 2,5 + 2,25 + 3 + 3,75 + 3,75 | 3 + 1,75 + 1,25 + 0,75 + 0,5 = 1 M. 0 + 0,5 + 0,5 + 7 + 7 + 0,5 + 5,75 + 4 + 3,25 + 3,75 + 4,25 + 4,75 -| 4,5 + 4,5 + 4 +4+ 3.75 f 4+ 4.5+ 5+ 4,75 + 3,5 + 2,75 f 3,25 +2,5 + 1,75 + 2,5 +3 | 3.5 + S h 3,5 + 3 + 2,5 | 1,5 + 1 + 1 + 0,75 + 0,7 + 0,5 — IV. M. 15,5 + 14 + 13 + 12,5 + 12,25 + 11 + 9,75 + 7,25 + 4 + 2 + 1,75 + 1,5 + 1,25 + 1 + 1 + 1,25 + 1,5 | 1,0 + 1,75+ 1 + 0,75 + 0,5 + 0,5 + 0,4 + 0,2 = IV. M. G + 5,75 + 5,75 + 4,5 +4,5+ 5,5 + 0 + 5 + 5 + 4.75 + 4,5 + 4,5 + 5,75 + 0,75 + 7 + 6,25 + 4,5 + 2,75 + 2,25 + 2 + 1,75 + 2,25 + 2,5 + 2,25 + 2 + 2 + 1,75 | 1,25 + 1,2 + 0,9 + 0,0 + 0,7 + 0,5 + 0.3 = VI, M. Mij een vergelijking dezer cijferreeksen blijkt in de eerste plaats zooals reeds zoueven gezegd is, dat de geledingen, welke in den Oost-moesson gevormd zijn, bij alle soorten belangrijk korter zijn dan de onmiddellijk voorafgaande en in de tweede plaats, dat deze wet niet doorgaat voor sereb-stokken. Hier kan de vorming vanlange geledingen veel'spoediger ophouden of in 'net geheel niet plaats vinden. Ken dorde reeks van getallen laat ik thans volgen : zij geven de opeenvolgende afmetingen van willekeurig uitgekozen stengels van de vier reeds vroeger genoemde wilde netplanten van het erf van het Proefstation. Dr. J. 11. Wiikkcr. De Sereh.ziekte 144 Deze planten zijn veel ouder dan een jaar, daar zij, toen de stukken er win gesneden werden, reeds langer dan vier jaar op dezelfde plaats gestaan Luidden 24 Seplembev 1896. Afmetingen van een stok van Saccharum ciliare, van het erf v.in het Proefstation afkomstig, van het oppervlak van den grond naar den top toe in cM : 20,50 -|- 20 -|- 30 + 81,25 + 31,75 + 30,75 +28 +■ 23,50 +24 | 20 + 26+ 0 + 7,75 -f 13,75 \- 15,50 + 17,50 + 7,75 + 11,75 -|- 5,50 ■1-5,75 +5,25-1- 7,50 + 4,75 |- 2,25 + 1= 4 '/, eM. 23 September 1800. Afmetingen van een stok van Glagah, van liet erf van het Proefstation afkomstig, van het oppervlak van den grond naar den top toe in eM. 0,25 -|- 15.25 + 18,75 + 22 + 22 + 20,75 + 17,75 + 13,50 + 14 + 11,75 + 11,75 + 10,50 + 11,75 + 10 +8,25 + 0,75 + 0,25 + 0,50 + 6,75 + 0,50 + 3,50 + 1,50 + 0,50 = 2'/, M. 23 September 18'JO. At metingen van een stok van het Kassoer-riet, \an het erf van het Proefstation afkomstig, van het oppervlak van den grond naar den top toe in eM : 4 + 8,25 + 12,50 + 14,75 + 16,75 + 18 + 17,5 + 20,5 + 21,75 + 22,50 + 20 + 14,75 + 14,50 + 12,75 + 13,50 + 13,75 + 10,50 11,75+ 12,50+ 13 +12,50 + 10,50 + 7,5 + 0 + 5,75 + 0,25 + 6,50 + 5,75 + 425 + 2,25 + 1,25 + 0,50 = 37, M . 8 September 1896. Afmetingen van een stok van (Jlonggong, van het erf van het Proefstation afkomstig, van het oppervlak van den grond naar den top toe in c. M. 10,75 + 14,75 + 14 + 10.75 + 20 + 20,5 + 21 + 20,5 + 20,5 + 21 + 22 + 21.75 + 10,75 + 19 + 18,75 + 18,25 + 16,5 + 16 h- 15 + 18,75 +20 + 10,5 +10 -f 17,75 + J 0,75 + 10,5 + 10 + 1j.5 _|_ 8/75 + 8,5+ '0.75 + 12.75 + 12.75 + 10 25 + 0,75 + 0,75 + 7,75 + 11,25 | 12.5 +10 + 8 + 7,5 + 8 + 7,5 + 18 + 12.5 + 11,75 + 7 + 5,25 + 0,25 + 5 + 10,5 + 11,5 + 10,5 + 8.75 + 6,75 f 4,5 + 2,75 + 4 + 8,5 + 5 + 5,'25 +8 + 7,5 145 Dr. J. 11. Wakknr. Do Serdi-ziekle + 9,5 + 8 + 7,25 + 7,25 + 7,75 -f 8 + 9 + 9,5 + 11,5 + 13 4- 11 + 11,75 + 12,25 + 14 + 14,75 + 13,25 + 11 + 12,75 + 13,75 +11 + 10,75 + 10,75 + 8,75 + 8,75 + 7,75 + 9 + 9,5 + 7,25 + 10,5 + 10,25 + 10,75 + 9,75 + 8,25 + 5,75 + 8,5 + 1,75+ 0,5 + 0,2 = 11»/. M. Bij de beschouwing van deze getallen-reeksen blijkt liet in de eerste plaats, dat ook hier weder de gedurende den Oostmoesson gevormde geledingen korter zijn dan die, welke te voren gevormd zijn; maar bij een vergelijking met de stengels derzelfde soorten uit den proeftuin, dus van planten welke ongeveer een jaar oud waren, is het direct duidelijk, dat de verschillen bij de laatsten veel grooter zijn dan bij de eersten. Bij Glagah hebben wij in het eene geval nog 9 leden na een van 6 cM. lengte en in het andere slechts 3 na een van 6,5, bij Kassoer na een van 6,25 cM. nog 12 en na een van 6,25 cM. slechts 5, bij Glonggong na een van 6,5 cM. nog '13 en in het andere ge val na een van 8,5 cM. slechts 3. Het komt mij voor, dat deze verschillen veroorzaakt worden doordat de meerjarige planten, die steeds in het bezit zijn van veel meer stengels dan de eenjarige, zich zooveel krachtiger bewor teld hebben, dat zij minder gevoelig zijn voor de gevolgen van den drogen- tijd. Ook om lat zij steeds stengels van allerlei leeftijd bezitten en dus eveneens het geheele jaar door van een gioote menigte levende en functioneerende wortels voorzien zijn. Wij mogen uit al deze cijfers in verband met het vorige hoofd stuk besluiten, dat: I°. alle op de gewone wijze gekweekte netplanten duidelijk, wanneer zij een jaar oud zijn, den invloed van den geringen wa tertoevoer gedurende de laatste helft van hun leven verraden door de vorming van stengelleden, die veel korier zijn dan die, welke in den regentijd gevormd zijn, 2°. dat het aantal korte geledingen, vooial wanneer men die, welke zonder eenigen twijfel nog niet volwassen zijn, niet mede rekent, betrekkelijk grooter is bij voor sereh vatbare, dan bij voor sereh onvatbare variëteiten, 3°. dat het aantal korte geledingen grooter is, wanneer de planten door sereh aangetast zijn dan wanneer dat niet het geval is, 4». dat bij immune soorten planten, die ouder dan een jaar zijn, zich zóó krachtig beworteld moeten hebben,dat zij veel min der 146 Dr. J. 11. Wakker. Do Sereh-zlekte onderhevig zijn aan den invloed van den drogen tijd dan éénjarige planten van dezelfde soort. Uit alle vier deze conclusiën mag men werkelijk besluiten, dat de toevoer van water tot de plant als het ware gemeten kan wor den door de lengte der geledingen, m. a. w. dat elke rietplant een gerin geren toevoer van water steeds verraadt door het vormen van kortere geledingen. Deze laatste zijn dus een ontwijfelbaar bewijs, dat zij ten zeerste onder den invloed verkeeren van den watertoevoer. Er is ten slotte een eenvoudig middel om de verschillen in de opgegeven cijferreeksen duidelijk te maken. Ik nam daartoe een stel sel van evenwijdige, vertikale lijnen en zette daarop, op gelijke afstanden van af een horizontale lijn, lengten uit, die zich verhou den als de lengte-afmetingen der geledingen van de gemeten stok ken te beginnen met het jongste of bovenste en zoo een stok afdalende. De lijn, die de toppen dezer lengten verbindt, zal des te stei ler stijgen naarmate de afmetingen der opvolgende geledingen snel ler in lengte toenemen. Het is duidelijk, dat men door het gemiddelde te nemen van een zoo groot mogelijk aantal stokken eener bepaalde rietsoort van een bepaalde groeiplaats een lijn verkrijgt, die voor die groei plaats den invloed van grondbewerking, weersgesteldheid, enz. kan aangeven. Dit zoude misschien voor ondernemingen aaanbeveling verdienen om de uitkomsten van verschillende jaren op eenzelfde stuk gronds te kunnen vergelijken; voor ons doel kan ik alleen over de boven medegedeelde getallen beschikken. Om de bedoelde verschillet dui delijk te maken, nam ik b. v. het gemiddelde van de vier stokken van Fidsji koening door delengte der eerste, tweede enz, geledin gen, telkens van den top van den stok af gerekend, bijeen te tellen en door 4 te deelen. De lijn, die men dan voor de hoogste geledingen verkrijgt, wordt door figuur 1 voorgesteld (zie bl. '180). Hetzelfde doet lig. 2 voor de drie stokken van de generatie-zaad plant van Fidsji koening. Beiden gaan zeer steil naar boven en geven daardoor een snelle stijging van de lengte der geledingen aan. Een grouter aantal gemeten stokken zoude zonder twijfel het verloop van de lijn nog veel regelmatiger maken. Dr. J. 11. Wakker. De «ereh-ziekt» 147 Van een enkele stok verkrijgt men namelijk wel een snelstij gende, maar nooit een regelmatige lijn. (b. v. fig 3 ontleend aan de Glagah-stengel van ± een jaar oud) Doet men nu hetzelfde hetzij voor een sereb-zieken stengel (fig. i), hetzij voor het gemiddelde van vier zulke stengels (lig 5), dan hlijkt het hoe deze lijnen veel minder steil naar boven gaan en tevens, dat de onregelmatigheden van één exemplaar reeds hij het gemiddelde van -i stokken verdwenen zijn. Uet gemiddelde van de i stokken van bet gestreepte Preanger riet, die gemeten werden, geelt geen regelmatig stijgende lijn; maar wel een, die veel minder snel stijgt dan bij de sereh-vrije variëteiten. Teekent men ten laatste dergelijke lijnen voor het Kerah-rict, dan blijkt het eerst duidelijk, dat deze soort, die ook onder nor male omstandigheden veel kortere geledingen heelt dan de andere, niet zonder meer daarmede te vergelijken is. Ik stel hiei bij voor de bedoelde lijnen met don naam van „groeilijnen" te bestempelen en de bijbchoorendc reeksen van cijfers „groeirceksen" te noemen. VII. BIBIT UIT BEBGTUINEN en BIBIT VAN MAALRIET. Ik meen te moeten beginnen met eraan te herinneren, dat het bestrijdingsmiddel der Sereh-ziekte, dat lot nog toe het meest toegepast werd, het zoogenaamde planten van bergbibit is. Het is hier de plaats om deze methode aan een nadere beschou wing te onderwerpen. Vooraf vestig ik er nog eens de aandacht op. dat men hiertoe bibit ontleent aan volkomen gezonde planten en deze bij voorbeeld in de maand December in het gebergte op 1060 voet cd' hooger uitplant om de stokken, die zich daaruit ontwikkelen (zoogenaamd plantriet) in den aanstaanden planttijd (Juli-Seplember 1 ) geheel tot bibit te verkappen. Men heeft zoodoende de zekerheid screh-vjije maaltuinen (e verkrijgen, terwijl men die niet heeft, wanneer men de bibit ontleent aan uitwendig volkomen sereh-viije tuinen van maal]iet. Dit is het hoofdprincipe. Om .een verklaring van dit verschijnsel te geven moet een beschouwing voorafgaan van de omstandigheden, waaronder de de bibit zeil gegroeid is. 148 Dr. J. H. Wakker. De Serth-jlekle. De leeftijd. In de eerste plaats wijden wij eenige woorden aan het verschil in leeftijd van het riet en zien wij of dit een oorzaak zijn kan van het verschil in de vegetatieve afstammelingen, dat dikwijls zoo groot is. Blijkens de voorafgaande omschrijving toch is het riet in bibit tuinen gewoonlijk ongeveer 0-8 maanden oud, tenvijl het in de maaltinnen een jaar oud is. Dit verschil van minstens vier maanden is echter vermoedelijk van minder belang dan liet op het eerste gezicht schijnt. Wij moeten toch niet vergeten, dat wij voor ons doel alleen te doen hebben met dat gedeelte van het riet, dat voor hibit bruikbaar is, m. a. w. waaraan zich nog levende oogen bevinden, en het is he kend genoeg dat liet van 6a 8 maanden dikwijls geheel en r.l tot bibit verkapt kan worden, terwijl van het maalriet alleen een klein gedeelte vlak onder den witten top als zoodanig bruikbaar is, omdat de oogen, die lager aan den stengel zitten, meestal afgestorven zijn. Hieruit volgt dus. dat men, al is het maalriet als geheel ook ouder dan het plantriet. toch aan het laatste bibit ontleent, die ouder is dan aan het eerste, terwijl de topbibit van beide even oud is. Daar geen mensch nog een verschil heeft kunnen waarne men tusschen de jongere en oudere deelen van den stengel van plantriet ten opzichte der Sereh-ziekte, vervalt mijns inziens het verschil in leeftijd voor onze beschouwingen geheel. Het isolement. Ik geloof dat afzondering de eerste aanleiding geweest is tot het aanleggen van bergbibittuinen. Men meende toen door gezond riet uit te planten op plaatsen waar vroeger nooit riet geplant was en waar dus geen oudere aan plant in de nabijheid was, minder gevaar te loopen voor een infectie door de hypothetische sereh-parasiet en vooral van het standpunt van de Aaltjes (Tylenchns)-theorie van Soltwfdei., was dit zeer juist geredeneerd. In een ander hoofdstuk hebben wij gezien, dat er tot heden nog geen enkel organisme, hetzij plantaardig, hetzij dierlijk, ontdekt is, dat als de oorzaak der ziekte beschouwd kan worden en ik geloof dan ook, dat men indertijd van een valsche praemisse uitgaande, het poede gevonden heeft. Maar zelfs wanneer men hierin met mij in meening mocht verschillen, een bewijs in negatieven zin van de parasitaire theorie omtrent de sereh blijft altijd moeilijk te leveren, dan nog geloof 149 Dr. J. H. Wakker. De Sereh-ziekte ik dat geen mensch meer aan de oude voorstelling omtrent het isolement waarde kan hechten. Wel is waar heeft het Gouvernement door bepalingen op in-en doorvoor van stekken sommige afdeelingen sereh-vrij trachten te houden en het is misschien ook wel daardoor dat de ziekte aldaar öf niet of slechts sporadisch voorkomt, maar dat door die maatregelen de hypothetische parasiet buitengesloten zoude zijn, klinkt zeer onwaarschijnlijk. Bedenkt men verder nog, dat het wel is waar onmogelijk is om groote hoeveelheden bibit in een afgesloten afdeeling te brengen, maar dat het even onmogelijk is om dit voor kleine hoeveelheden te beletten, dan wordt het steeds duidelijker, dat het afsluiten door de regeering al heel moeilijk een parasiet zoude kunnen buiten sluiten, want daarvan zijn een of hoogstens twee exemplaren vol doende om een onbegrensd gebied te infecteeren. Een andere verklaring voor het sereh-vrij of btjna sereh-vrij blijven van bergstreken kan ik eerst in een ander hoofdstuk geven. Ik wil hier alleen herhalen dat vele ziekten, die zonder twijfel een parasitairen oorzaak hebben, in het gebergte algemeener zijn en heviger optreden dan in de vlakte. Men denke hier vooral aan Rood-Rot en Brand, aan de blad ziekten, die ik hier niet alle afzonderlijk zal noemen, en aan het Zwart Rot dat eerst na het algemeen worden van het importeeren van bergbibit bekend geworden is. Het klimaat In het verschil in klimaat, dat op .lava zelfs bij een gering verschil in hoogte zoo belangrijk zijn kan, hebben wij mijns inziens een belangrijker factor te zien voor de oplossing van de vraag, die ons hier bezighoudt. Ik behoef hier nauwelijks te zeggen, dat ik hier niet het oog heb op het verschil in temperatuur, dat voor den mensch van zoo groot gewicht is, maar wel op het verschil in regenval juist in den tijd, dat zich de oogen vormen, waarmede wij meer in het bijzonder te maken hebben. Interessant is het hiervoor vergelijkingen te maken tusschen den regenval in den Oostmoesson van twee nabijgelegen plaatsen van verschillende zeehoogte, waarvoor ik uit den aard der zaak in de eerste plaats Malang en Pasoeroean kies, (de getallen zijn ontleend Dr. J. H. Wakker. De Sereh-jsiekte 150 aan de regenwaarnemingen gepubliceerd door de Kon. Nat. Veree- niging). Nu weet ik zeer gned, dat de verschillen tusschen naburige plaatsen van zoo uiteenloopende zeehoogte niet overal zóó groot zullen zijn, wat de regenval betreft, als de aangehaalde voorbeelden, maar in den zelfden geest zullen zij zoo goed als overal afwijken. Wij mogen hieruit het besluit trekken, dat het klimaat een zoo danigen invloed uitoefent, dat er voor de laatst gevormde geledin gen van plantriet in het gebergte meer water disponibel is dan voor die van maalriet in de vlakte. Natuurlijk geldt hetzelfde ook voor de overige geledingen, die ons echter op het oogenblik niet bezig mogen houden. De temperatuur komt hier in zoover ook nog erbij in aanmer king, omdat zij in de vlakte hooger is en dus juist daar, waar minder water beschikbaar is, de verdamping vergrooten zal. Het verschil wordt hierdoor dus eer grooter dan kleiner. ) Dl. LV, blatlz. 232 en Yolgg, ) Dl. t,V, bldz. 380 en rolgj. Het wortelstelsel. Wanneer wij in aansluiting hieraan ook het wortelstelsel ver gelijken van het plantriet en van het maalriet, dan wordt het ver- Dr. J. H. Wakker. De SereWlekte 151 schil in watertoevoer voor het groeiende plantriet en voor het groeiende maalriet ook alweer duidelijker. In een vorig hoofdstuk hebben wij toch gezien dat het wortel stelsel van het riet juist het sterkst ontwikkeld moet zijn op den leeftijd van 0 a 8 maanden om dan weer achteruit te gaan. Hieruit volgt dus, dat het plantriet juist gesneden wordt wan neer de wortels het best ontwikkeld zijn en wij kunnen daaruit besluiten, dat bet plantriet veel beier kan profiteeren van den grooteren regenval in den tijd, dat zich de laatste oogen, die plant baar zijn, vormen, dan het maalriet van de kleinere hoeveelheid, of dat hier weer beide oorzaken te zamen werken om de oogen van het plantriet gedurende haar ontwikkeling steeds van voldoende wa ter te voorzien, terwijl die van de stekken van het maalriet daaraan juist groot gebrek- hebben. Dk Grgndsgesteldhejii Uit den aard van de zaak kan deze paragraaf niet zoo uitvoerig zijn als de voorafgaanden. Fs de regenval toch voor de meeste plaatsen op .lava een be kende factor, de grondsoorten zijn nog slechts hier en daar in land bouwkundig opzicht aan een onderzoek onderworpen. Men verwachte van mij dan ook hier geen grondige bespre king van het genoemde onderwerp. Tot mijn spijt moet ik mij bepa len tot enkele opmerkingen van algemeenen aard. Laten wij daartoe alle bijzondere eigenschappen van de grond soorten achterwege, dan worde de aandacht alleen gevestigd op de omstandigheid, dat wel meestal de waterafvoer in het gebergte min der bezwaren zal hebben dan in de vlakte. Inderdaad besteedt men dan ook terecht met het oog op de helling der terreinen minder zorg aan den waterafvoer der bergbibittninen, dan bij de aanplan tingen in de vlakte. laar toetreden van lucht voor wortels evenals voor andere levende deelen een noodzakelijkheid is, verkecren dus de wortelsin de bergtuinen in den regenmoesson zonder twijfel in gunstiger om standigheden dan in de vlakte en het gebrek aan zuurstof, dat zonder twijfel het afsterven in de hand werkt, bestaat hier niet of in mindere mate. Alleen moet hier nog aan toegevoegd worden, dat de inrich tingen voor goeden waterafvoer, die voor de derde groeiperiode van een aanplant in de vlakte in een drogen Oostmoesson misschien 152 Dr. ,1. H. Wakker. De Sereh-ziekte evenveel nadeel doen kunnen als zij in den Westmoesson nuttig zijn geweest, voor de bergtuinen alweer zonder gevaar zijn, omdat daar de regens langer aanhouden, zooals wij boven gezien hebben. Natuurlijk wordt hier ook weer bedoeld een invloed op het groeiende gedeelte van den stengel en niet op de plant in haar geheel. De lengte oki! geledingen Hebben wij in de on middel lijk voorafgaande beschouwingen gezien hoe klimaat, leeftijd, wortelontwikkeling en grondgesteldheid samenwerken om de hoeveelheid dispon ibel water voor het plantriet gedurende het geheele leven vrij gelijkmatig te maken in tegen stelling van het maalriel; ook in de ontwikkeling van liet riet zelf zien wij de gevolgen van die omstandigheid:de geledingen van het plantriet van ongeveer 8 maanden oud mogen, voorzoover zij niet meer groeien, niet juist alle even lang zijn. de hoogere bieden in hun lengte geen verschillen van beteekenis aan met de onderste zooals dit zoo .sterk bij riet van \ l l a li maanden het geval is. lI KT AANTAL LEVENDE OOGEN Er is eindelijk nog een verschil tusschen maalriet en plantriet, dat eveneens een gevolg schijnt te zijn van het verschil in water toevoer. Ik heb er zooeven reeds op gezinspeeld en bedoel het aantal aanwezige levende oogen. Terwijl men toch van riet van 0 a S maanden oud dikwijls den geheelen stok planten kan, heeft Cheribon-riet van L 2 a 14 maanden veelal alleen levende oogen aan het bovenste gedeelte dei' stokken en de meer benedenwaarts gelegene zijn verdroogd, liet komt mij voor, dat ook dit veroorzaakt wordt door den geringen watertoevoer van het oude riet. Terwijl toch al het disponible water door de bladen en de groeiende deelen wordt opgezogen, zullen de oudere oogm daaraan eerder gebrek krijgen en verdrogen zal-daar van het gevolg zijn. Resumeerende meen ik uit al liet bovenstaande te moeten af leiden, dat tiet verschil tusschen bibit ontleend aan bibittuinen en bibit ontleend aan maaltuinen uitsluitend gelegen is in dé hoeveel heid beschikbaar water tijdens de vorming der oogen en met. het eventueele isolement der eersten niets te maken heelt. br. .t. H\ Wakker. De Sereh-ziekte. 153 VIII DE GOMVORMING Bij de bespreking van de gomvorming of gummosis moeten uit den aard der zaak twee groepen van verschijnselen uit elkaar gehouden worden, even goed als bij de beschouwingen omtrent de overige onderdeden van het sereh-vraagstuk. Ik bedoel de primaire of spontane en de secundaire of geërfde ziek te-symptomen. Onder de eerste versta ik de roode streepjes in de knoopen der overigens zoo goed als normale stengels en onder de tweede rangschik ik alles, wat op de gomvorming betrekking heeft en waargenomen wordt in planten, welke uitbibits ontstaan, ontleend aan de bovengenoemde stokken. In de volgende bladzijden hebben wij te doen met de primai re verschijnselen, dat is met de roode streepjes, welke niets anders zijn dan geheel of gedeeltelijk met gom gevulde vaatbundels en ik voeger uitdrukkelijk aan toe, dat de bespreking van de gevallen van sterkere gomvorming door mij uitgesteld wordt tot het vol gende hoofdstuk. Alvorens deze nader te bespreken, wil ik er de aandacht op vestigen, dat door Frank ') voor Amj'gdalaceeën en door mij voor hyacinthen ') enz. duidelijk is aangetoond, dat de Gummosis niet door parasieten veroorzaakt wordt. Tevens vestigt bij er op bldz. 4't de aandacht op, dat niet alleen eigenlijke verwondingen tot de gomvorming de aanleiding behoeven te zijn. Hij zegt verder op bldz 55: „Evenals bij de abnorme harsvorming, zoo kunnen ook hier be halve wonden nog andere schadelijke invloeden, voorzoover zij een verzwakken of langzaam verminderen der levenswerkzaamheden veroorzaken, gummosis inleiden, zooals b. v. beschadiging van tak ken door vorst of ziekelijk worden als gevolg van wortel ziekten door een ongeschikten grondsoort, enz." Wieler *) geeft in zijn bespreking der gomvorming, uitgegeven door het Proefstation Midden-Java (bladz. 21) een overzicht van de talrijke gevallen, waarbij gedurende het normale leven der plant gomafzetting in de vaten optreedt, waarbij dus van zelf parasieten ') Handbuch der Pflanzenkrankheiten, 1895, Dl. I. bldz. 51 en yolgfr. ') De gomziekte der hyacinthen en verwante planten op bldz. 9 in mijn: Onderzoek der ziekten van hyacinthen, Haarlem 1885 en Ned. Tuinbonwblad Tan 19 Januari 1889 bldz. 18 en Tolgg; ook ArchWes Héérlandaises T. XXIII, p. 19. ') Ueber dag Yorkommen tod Yerstopfungen in den Gefassen mono-und diootyler Pflanien, Bemarang 1892. 154 Dr. J. H. Wakker. De Sereh-ziekte buitengesloten zijn en wijst hier in het bijzonder op de kernhout vorming, die geheel daarop berust. ') Verder vermeldt hij nog een waarneming van Hartig (bladz. 25,) waarin medegedeeld wordt, dat toen in waterculturen van Populus canadensis (populier) en Vicia Faba (tuinboon) het wortel stelsel, in het eerste geval waarschijnlijk door het alkalisch worden der oplossing en in het andere door een te hooge concentratie daarvan, stierf, de vaten in den stam verstopt werden. Ik geloof nu in verband met het voorafgaande, dat wij juist in de roode streepjes der knoopen, die zooals reeds opgemerkt is, met gom gevuld zijn, het waarneembare symptoom moeten zien van de schadelijke gevolgen van den onvoldoenden toevoer van water bij daarvoor gevoelige rietsoorten en het ontbreken van der gelijke streepjes bewijst dan, dat de variëteit of soort niet zóó ge voelig is voor den geringen watertoevoer, dat zij daarvan schadelijke gevolgen ondervindt. Ik acht het niet wenschehjk om deze toch reeds vrij uitvoerige verhandeling nog te verlengen dooi een discussie over de verschijn selen der gummosis in het algemeen, maar toch wil ik hier nog verwijzen naar Mangin, L> ) die tegenover de voorstanders van de »Gom mose bacillaire" van den wijnstok, het bestaan vaneen werkelijke Gummosis zonder medewerking van bacteriën, volhoudt. Het is natuurlijk nog mogelijk, dat evenals bij hyacinthen ;( ) ook bij den wijnstok èn een gom ziekte én een bacteriën-ziekte voorkomen *) en dit kan ook bij het Suikerriet het geval zijn (wan neer het Top-Rot b. v. werkelijk een door bacteriën veroorzaakte ziekte mocht blijken te zijn) maar zeker is het, dat gom bij het suikerriet ontstaat bij alle nadeelige invloeden, die op de plant inwerken en wel in wortels, bladen en stengels, zoowel bij verwonding dus zon der medewerking van parasieten als bij ziekten 5 ) Reeds hieruit alleen blijkt, dat de gomvorming door de plant zelve plaats vindt en dat daarvoor geen medewerking van lagere organismen noodig is, evenmin als bij de genoemde andere planten. ') Duideiyk waarneembaar bjj pas gevelde Nangka ('Aitoearpus lntegrifolia> en Djoear (Casßia aiamea). De wanden der elementen van het kernhout zijn bjj beiden normaal, maar het zetmeel, dat in het spint aanwezig is, is verdwenen. ') Sur la gommose de la Vigne; Revue de Vitioulture (Bot. Centralblait '95, blz. 389 Band LXVI No. 12.) ") Onderzoek der ziekten van hyacinthen, Haarlem 1885 en Ned. Tuinbouwblad van 19 Jan. 1889, bldz. 18 en voigg; ook Arcbives Neerlandaisee T. XXIII, p. 19. . „ *) Rathay. E. (üeberdas Aufïretenvon Gummi in der Kebeund über „Gommose bacillaire Jahreabericht und i'rogramm der k. k. oenologißchen und pomologischen Lehranstalt in Kloa terneuburg. Wien 189 U;. Botanische» Centralblatt. Band LXVIII No. 2. XVII Jahrgang pag. 64> ontkent het bestaan eener Gommose bacillaire." . . . a _„ , s ) Zie de gomvorming door Wilt in; Waekbe en West, de ziekten van het Suikerriet op Java. ' 155 Dr. J. H. Wakker. De Bereh.ziekte Daar verder de wand der vaten, waarin zich gom bevindt, veelal niet gedesorganiseerd is, maar integendeel de oorspronkelijke teekening meestal nog vertoont, schijnt het mij toe, dat de gom in de cellen gevormd wordt, evenals b. v. bij hyacinthen '), en daarna in de vaten wordt uigestort, waar zij eerst duidelijk merk baar wordt door de ro >de kleur, welke eerst aldaar optreedt. De aanname, dat de gomvorming in de plant bevorderd kan worden door chronische gebrekkige watertoevoer, is een theorie als est» aniëre, die door verscheidene uitspraken in de literatuur plausibel wordt gern likt en ver ler nog ondersteund wordt doorliet feit, waarop tot helen nog niet de aandacht gevestigd is. dat de roode streepjes juist in de knoopen optreden, dus daar. waar de gevolgen van de ver lamping der bladen zich het meest zullen doen gevoelen. Ik moet echter eindigen met te erkennen, dat het mij niet mo gelijk is een bewijs voor deze voorstelling hier aan toe te voeden; dit is echter tot heden met e;een enkele hypothese van eenig ander onderzoeker het geval geweest. Mijn meening heelt dus in ieder geval evenveel recht van bestaan als elke andere; natuur lijk komt het mij op de bovengenoemde en verder nóg te i men gronden voor van meer. ') Ardlrta VU Um'fttMi, T. XXIII, f 11 AANHANGSEL De korreltjes in de cellen der knoopen. liij mijn onderzoek van de primaire met gom gevulde vaat bundels werd mijn aandacht getrokken door de korreltjes in de levende cellen der knoopen van het riet. Deze zijn altijd zeer klein. maar tevens tamelijk verschillende in grootte. Altijd echter vele malen kleiner dan b. v. bladgroenkorrels of de in dezelfde cellen ook aanwezige kernen. Zij zijn rond en min of meer sterk lichtbrekend, glanzig en scherp begrensd. Voor den oppervakkigen onderzoeker hebben zij zonder eenigen twijfel eenige overenkomst met bacteriën en zij zijn daarvoor misschien ook wel eens aangezien. Behandelt men ze met een oplossing van Jodinm en Jodkalium, dan worden de grootere blauw en de andere kleuren zich niet. Hieruit volgt, dat zij van tweeërlei natuur zijn en dat de eerst genoemde uit zetmeel hestaan. 156 Dr. j. 11. Wakker. De Sereh-zte'kt» De andere nu vertoonen 'Ie volgende reactiën, «1 ie in vele opzichten niet die. van de gom overeenkomen, Om dit aan te too neu behandelde ik praeparaten met korreltjes in de cellen en gom in de vaten ontleend aan levende knoopen met primaire roode si reepjes met de volgende reagentiën en constateerde, «lat beide stoffen daarin onoplosbaar waren: koud water, koude alcohol, koud azijnzuur, zwavelzuur en koude sodaloog. Hetzelfde is liet geval met kokend water en kokende, verdunde en sterke sodaloog. Door koken in water gedoode rietstukjes leverden mij materiaal voor proeven met verdunde waterige oplossingen van kleurstoffen. Ik koos hiervoor eosine, methvleen-blauw, fuclisine en bismaick bruin en nam waar. dat deze kleurstoffen de korreltjes ook na "1\ uur niet, of minder dan de omgeving, kleurden. Hierdoor nu onderscheiden zij zich van de gom in de vaten, die zich met waterig aniline-oplossingen sterk kleurt. Deze korreltjes zijn verder ook te vinden in de cellen van knoopen zouder gom in de vautbundels. bij de wilde rietsoorten en in de parenchymcellen der volwassen geledingen van gezonde stok ken. Zetmeel komt in de laatstgenoemde niet voor. Zij zijn hier weinig talrijk. liet komt mij voor, dat deze korreltjes volgens de medegedeelde reactiën niet de gewone mikrosomen van het protoplasma kunnen zijn. Lu sommige gevallen vond ik in de cellen der knoopen van Cheribon-riet behalve de uiterst fijne korreltjes nog grootere, lange smalle en aan de beide uiteinden afgeronde, hier en daar gebogen staatjes, die ook al dezelfde reactiën vertoonden. Deze zijn echter zeldzaam. In het eerst meende ik in deze korreltjes een goiiKif zetting in de cellen zelve te moeten zien, maar het verschil in re actiën pleit daartegen. Toch schijnt het mij niet geheel en al on mogelijk, dat wij hier éénzelfde stof voor ons hebben, die aluaar mate zij in levende cellen of in vaten voorkomt, kleine verschillen in permeabiliteit voor water vertoont. IX. DE THEOHIE VAN DEN HEREDITAIKEN EN ACCUMULATIEVEN ACHTERUITGANG. Hel is nu de plaats om uit de voorafgaande hoofdstukken een conclusie te trekken, welke als een nieuwe theorie omtrent de Sereh-ziekte te beschouwen is. Dr. J. H. Wakker. Pe Ser*li.ziekte 157 Gaan wij daartoe uit van een gezonde plant eener voor de Sereh-ziekte gevoelige variëteit groeiende in een fabricatie-tuin in het vlakke land van Java. Wij hebben dan in de voorafgaande hoofd stukken gezien, dat tegen het einde van den regentijd zoowel het disponible water als het vermogen van de plant om water op te nemen steeds afnemende is en dat de gevolgen daarvan voor ieder waarneembaar zijn in het kort blijven der in dien tijd gevormde stengelleden. Tot zoover hebben wij met feiten te doen, waaraan niet te twij felen valt; ik wenscb nu echter als mijn meening hieraan toe te voegen, dat niet alleen de lengte der stengelleden onder den invloed komt van die gebrekkige watertoevoer, maar het geheele lid, dus ook b. v. het levende weefsel van den stengel zelf en de oogen, die aan dien stengel bevestigd zijn. In het eerstgenoemde zoude onder dien invloed gom ontstaan, die zich in de vaten uitstort en aldaar gemakkelijk zichtbaar wordt door de roode verkleuring, welke eerst hier optreedt. Verder neem ik aan, dat die invloed, welke tijdens de vorming der oogen gewerkt heeft, zich later op zoodanige wijze doet gevoelen, dat de planten, welke uit die oogen ontstaan, zwakker zijn dan planten ontwikkeld uit oogen welke onder gunstiger omstandigheden gevormd zijn. *) Is het watergebrek groot geweest, dan zal de invloed zich sterk op de vegetatieve nakomelingsschap doen gevoelen, is het gering geweest, dan zal die invloed ook gering of misschien onmerkbaar zijn. Beschouwen wij nu de eerste generatie ontstaan uit de boven bedoelde bibits, dan hebben wij volgens mijn theorie met twee invloeden rekening te houden en wel in de eerste plaats met de omstandigheid, dat de planten de eigenschap om gemakkelijk haar wortels te verliezen van haar moeder geèrfd hebben en in de tweede plaats, dat zij zwakker zullen zijn, omdat zij zich uit knoppen ontwikkelen, die onder een ongunstigen invloed onstaan zijn. Een innerlijk zwakkere plant zal eerder op gebrek aan water reageeren dan een normale, dat wil hier in hoofdzaak zeggen: de gomvorming zal sterker zijn en de vaten zullen meer verstopt raken. Door de vulling met gom van de zeefvaten zal de voedselstroom uit de bladen naar de wortels gestoord en de groei dezer laatsten dus belemmerd worden, terwijl tevens de watertoevoer gebrekkiger zal worden door de vulling met gom van de houtvaten, waardoor ) Uet i 3 duidelijk, «lat die invload het uite rljjk der knoppen niet behoeft veranderd te hebben. Dr. f. 11. Wakker. De Sereh-ziekte 158 het water zich bewegen moet om de groeiende deelen van de plant te bereiken. In verband met de hypothese in het vorige hoofdstuk meen ik dus een wisselwerking te moeten aannemen tusschen het doodgaan der wortels en de gomafzetting in de vaatbundels en wel zoodanig, dat beide elkaar bevorderen, waarvan weder het gevolg is, dat de geheele plant eti dus ook de oogen tijdens hun vorming, een gebrek kiger watertoevoer hebben dan bij de oorspronkelijke plant, waarvan wij zijn uitgegaan. De stekken van zulk een plant zullen dus meer den invloed van gebrek aan water ondervonden hebben en de tweede generatie zal meer sereh-verschijn<elen vertoonen. Dat wij zoo loende tot de traditioneele bouquet-sereh-plant kun nen komen met uitgeloopen wortels aan den stengel en afgestorven wortels in den grond is duidelijk. In korte woorden: de sereh-ziekte is een goinziekte van den stengel, welke niet door parasieten, maar door onvoldoenden water toevoer veroorzaakt wordt en waarvan de invloed meer op de toe komstige generatie dan op de plant zelve werkt. Ik heb dit uitge drukt door te zeggen, dat de ziekte hereditair en accumulatief is en de vatbaarheid voor de sereh-ziekte zoude dan eenvoudig hierop neerkomen, dat bij de gewone kweek vrij ze de oogen der toekomstige stekken tijdens hun vorming al of niet zoodanig onder invloed van watergebrek ontstaan zijn, dat de toekomstige generatie er onder leed of niet. Bij de immune soorten is die invloed óf afwezig of onmerkbaar: bij het Cheribon-riet zeer groot. Het is nu de vraag of mijn vo rstelling voldoende is om de bekende feiten te verklaren; gaan wij deze daartoe hier achtereen volgens na. Het verschil tusschen bibit uit maaltuinen en uit bibittuinen heeft aanleiding gegeven tot het opstellen mijner theorie en is daarmede dan ook geheel in overeenstemming. Inderdaad vormen zich de oogen, waaruit degeneratie ontstaan zal, bij de laatstgenoemde wijze van aanplant onder overvloed van water en zij zullen dus ook bij hun ontwikkeling geen planten leveren, welke de gevolgen van gebrekkigen watertoevoer kunnen vertoonen. Wat de uitwendige verschijnselen betreft, komt het mij voor, dat het uitloopen der worteloogen aan den stengel eenvoudig een 159 Dr. J. H. Wakker. De Serehziekt» gevolg is van de zwakte van het onderaardsche wortelstelsel, met andere woorden niets als een bijzonder geval van de wet der re generatie, volgens welke verloren gegane of niet normaal fuactionee rende deelen, zoo mogelijk door de plant door nieuwe vervangen worden. Dezelfde wet dus. die de vorming van wortels uit afgesneden stekken beheerscht ot' de zijtakken der wortels doet ontstaan, wanneer deze aan hun top afsterven. Verder komt het mij voor, dat ook de verstopping der zeefvaten door de gom of door de opzwelling der zeefplaten tot het uttloopen der wortels in de lucht medewerkt. l ) Deze ziekte-verschijnselen hangen dus te nauw met. de andere symptomen samen om door een of andere theorie afzonderlijk verklaard te behoeven te worden. Do kort geledingen en de daarmede in verband staande waaier' vormig geplaatste bladen, zijn dooi' de theorie van zelve verklaard, da-ir ook zij haar juist aan de hand hebben ge laan; het zijn toch zonder twijfel directe gevolgen van watergebrek. De uitijeloopen oogen aan den stengel leveren een grootere moeilijkheid op. Alvorens deze te bespreken wil ik er aan herinneren, dal nog ir.','u enkele der vroegere theoriëu aanleiding tot een verklaring daarvan gegeven heeft en tevens, dit het uitloopen der oogen, bij b «si-h i liging van den eiudknop fan den stengel rogel. ook gebeuren kan bij geheel gezonde planten, al is dit ook een zeldzaamheid. *) Zoolang dit onderwerp niet aan een speeiaal onderzoek is on derworpen, is een afdoende verklaring van dit verschijnsel niet wel mogelijk, liet schijnt mij echter toe veroorzaakt te worden door de sto ringen in den waterstroom of m. a. w. een direct gevolg te zijn van de verstopping der hout vaten door de gom, wat trouwens ook reeds door vroegere onderzoekers der Sereh-ziekte betoogd was (Men zie hieromtrent verder het volgende hoofdstuk'). Ut het is een gevolg van den stilstand van den groei van den eiudknop. liet is misschien niet overbodig hier eenige opmerkingen aan toe te voegen over uitdrogen van de bibit, hetzij onderweg na het ; I Uitloopen .ler worlaloogan komt ook als erfelijke eigeoicu*p (b. v. bij Canne Morto) Toor; dit heeft met ziekien natuurlijk niets te maken. -) MeJerleelinjj yan het Proefstation Oost-Java, N. S. No. 14, bldz. 17 en No. 24, bldz. 19 160 Dr. J. 11. Wakker. De Sereh-ziekte snij lon, hetzij aaa de plaat zelve b. v. door plotseling invallende droogte, vooral omdat dit niet verward moet worden met het chronisch watergebrek gedurende langen tijd, hetwelk ik boven als een der oorzaken der s neli-verschijnselen heb genoemd. Dat het eerstgenoemde verschijnsel in geen verband tot de Sereh staat is bekend genoeg. Dat men tóch uit bibit, die een verre reis gemaakt heeft en dus allen tijd gehad heeft om uit te drogen, een zeer goeden aanplant verkrijgen kan, weten alle betrokkenen hij ondernemingenin den Oost hoek, die bibit uit de Preanger- Regentschappen ontvangen hebben. Heeft het uitdrogen echter te lang geduurd of heeft het reeds aan de plant plaats gehad, dan lijdt wel is waar de jonge aanplant er onier, maar dit bjhoeft op zich zelf volstrekt geen aanleiding tot sereh-verschijnselen te geven. Om het verschil verder nog duidelijk te maken, vestig ik er de aandacht op, dat wanneer in een zekere periode van het leven plotseling watergebrek intreedt, verschijnselen optreden, die zeer kenmerkend zijn en die ik vroeger l ) beschreven heb. Deoogen van de bibit zijn dan echter reeds langen tijd vooraf gevormd en het watergebrek kan dus tijdens hun ontstaan geen invloed uit geoefend hebben. Kan de plant zich niet spoedig herstellen, dan gaat zij dood en er vertoonen zich holten in den stengel, ja zelfs in de bibit, zojals dit b. v. bij donkellan-ziekte 2 ) het gaval is maar, geen roode streepjes in de knoopen. Volgens rn'jn m3ening zal dus bibit van donkellan-ziek riet niet eer ler sereh-zieke planten leveren, dan hetzelfde riet wanneer dit niet door die ziekte ware aangetast. Wordt echter bibit geplant, waarin zich van te voren reeds door droogte holten gevormd hebben, dan is het licht te begrijpen, dat zulke bibits, die van binnen grootendeels dood zijn, allicht zullen gaan rotten in den tijd, dat zich wortels en oogen ontwikkelen. Dit heeft wel een zeer nadeeligen invloed opliet opkomen, maar mag niet met de Sereh-ziekte verward worden. Daar er in het werk van Went over de Sereh-ziekte 3 ) slechts één sereh-theorie is overgebleven en wel de zijne, is het hier de plaats deze nader te bespreken. ) Mededeelingen van het Proefstation Oost Java, N. S. No. 13. ) . . No. 16. 3 ) , , , West-Java, 1893. 161 Dr. J. H. Wakker. De Sereh-ziekte Zooals ik bekend veronderstellen mag, zocht hij de oorzaak der Sereh-ziekte in de samenwerking eener wortelziekte met een andere der bladscheeden. liet verschil tussehen zijn voorstellingen de mijne komt dus vooral hierop neer: I°. Beschouwt hij de Sereh-ziekte als een infectie-ziekte, door parasieten veroorzaakt en ik niet. '2°. Ziet hij ook in een ziekte der bladscheeden een der oorzaken van de sereh-versehijnselen en ik niet. De overeenkomst bestaat hierin, dat beide de oorzaak in de wortels zoeken, daar I°. het mij niet gebleken is, dat een der door mij onderzochte wortelschinimels direct de Sereh zoude kunnen veroorzaken en 2°. dat de wortels een beperkten levensduur hebben meende ik de hypothetische wortelparasiet te moeten vervangen door de eigenschap van het ontijdig afsterven der wortels. Terwijl eindelijk, daar er tot heden geen bladseheeden-parasiet gevonden is, die met de Sereh in verband staat, dit gedeelte der theorie geheel vervallen moest. Ook vroegere onderzoekers zochten trouwens reeds de oorzaak in de wortels b, v. TrÉub l ) (Lleterodera en Pythium) en Soltwkdel -) (Tylenchus). Ook de door deze beide onderzoekers gevonden organismen kunnen echter oorzaak der Sereh niet meer in aanmerking komen: de Pythium toch 3) komt in gezonde en zieke planten voor, de Heterodera is door mij nog nooit aangetroffen en een parasi tische Tylenchus- soort *) van het Suikerriet bestaat niet. In het volgende hoofdstuk zal ik eenige feiten verzamelen, die als een steun voor mijn theorie kunnen dienen. Het is duidelijk, dat hieruit niet absoluut volgt, dat ook niet een of meer der wortelschimmels onder omstandigheden, die nog niet nader bekend zijn, medewerken kunnen om de wortels te doen afsterven, zonder juist de verschijnselen te voorschijn te roepen, die ik boven heb aangeduid. (Zie hl. 119.) Een aantal infectie-proeven, waarbij reineulturen der wortel schimmels No 3 of 4in de aarde van potten gebracht werden, waarin ') ModedeeÜDg6n uit 'a Lands Plantentuin 11, 1885. 3 ) In verschillende Mededeelingen van het Proefstation Midden-Jav». *) WortelscLiimmel No. 1; Mededeelingen van het Proefstation Oost-Java N. 8, >"o. 21. ) De soms in den bodem aanweziïc Anguillulidae toch, zijn geen parasieten, maar sapro pliyten. (Men vergelijke: Code. Diseases of the Sugar Cane, Sjdney 1893, bldz. 56.) Dr. J. 11. Wakker. De Sereh-ziekte 162 jonge netplanten wortelden, luidden slechts negatieve resultaten. Dut wil zeggen, de plantjes ondervonden daarvan geen nadeelige gevolgen en de schimmels waren in de levende wortels niet terug te vinden. Het komt mij dan ook meer en racer waarschijnlijk voor, dat wij de twee genoemde wortelschimmels onder die organismen hebben te rangschikken, die alleen kunnen binnendringen in vooral ver zwakte plantendeelen (verzwakkings-parasicten).*) De soort van lleterodera door Treub gevonden, kan natuurlijk ook tot het afsterven der wortels bijdragen. Misschien vereischt niettegenstaande het voorafgaande, mijn uitspraak, volgens welke de wortelschimmels niet de oorzaak der Sereh-Ziekte zijn, nog nadere toelichting, vooral omdat ik juist de oorzaak gedeeltelijk in de wortels zoek. Ik herinner daartoe er aan, dat ook van de wilde rietsoorten en van de immune suikerriet-variëteiten de wortels na een zekere lengte hcreikt te hebben, afsterven evident zonder hier Sereh te veroor zaken. Zelfs al waren alle bekende wortelschimmels directe parasieten of al was de lleterodera van Treuo zeer algemeen, dan nog zouden zij wel als de oorzaak ecner wortelziekte beschouwd mogen worden, die de Sereh-ziekte in de hand zoude kunnen werken, maar niet als de oorzaak dier ziekte zelve. Elke andere oorzaak toch, die het afsterven der wurtels bevor dert, kan eveneens de Sereh-Ziekte te voorschijn roepen, en zal dit bij gevoelige soorten ook zeker doen; terwijl bet afsterven der wortels bij de andere soorten geen ziekte-verschijnselen veroor zaakt. Een enkele bladzijde, maar ook niet meer, wensch ik te wijden aan de vraag, die menigeen zich onwillekeurig stellen zal: welke is de reden van het groot verschil in immuniteit ten opzichte der sereh-ziekte? Ik zeg met opzet niet meer, niet omdat de vraag niet gewichtig genoeg is, maar omdat zij definitief nog niet te beantwoor den is. Het hooge suikergehalte van het Cheribon-riet kan op zichzelf de oorzaak niet zijn, want het Loethers-riet met een even hoog sui kergehalte is sereh-vrij of zoo goed als en de vegetatieve voortplan- ) Door JiSSB zyn onlangs inyn Wortelashimmel No. 1 eu No. 3 boogstwaarüchijnlnk in de wortel» Tan koffie geronden; zie: Les endophytes radicaux de quelques plantes jaTanaue». Annales du Jardin Botanique de Buüenzorg. Vol. XIV, pag. 53, plaat VI. 163 Dr. J. H. Waliker. De Soreh-ziokle ting op zich zelf evenmin, daar deze werkwijze ook bij de immune rietsoorten gevolgd wordt. Reeds op het Congres in 1890 te Soerabaia') vestigde ik er de aandacht op, dat het een algemeen verspreide meening in de tuin bouw-literatuur is, dat, variëteiten, die vegetatief voortgeplant wórden, evenmin als individuen een onbeperkten leeftijd bereiken kunnen, of met andere woorden, dat de vegetatieve vermenigvuldiging zulk eener variëteit slechts gedurende een zeker aantal jaren voortgezet kan worden om met een uitsterven te eindigen. Is deze voorstelling juist, ener is zeer veel voor te zeggen, dan zoude men kunnen aannemen, dat het Gheribon-riet als variëteit juist voor eenige jaren het tijdperk der seniliteit ingetreden was en dat dit zich uitte in een groote gevoeligheid voor watergebrek met daarop volgende gom vorming,, enz. Hierop doorredeneerende zoude men dan kunnen aannemen, dat de immune variëteiten nog „te jong" waren om de gevolgen van den ouderdom te vertoonen, maar tevens de vrees moeten voeden opkomen, dat ook zij ons eenmaal zouden begeven. Terloops wil ik er hier nog aan herinneren, dal deze gedach tengang het krachtigst argument voor het rietzaaien is, daar men hierdoor, om dezelfde beeldspraak te blijven gebruiken, nieuwe va riëteiten doet „geboren worden." Wij zullen ons echter hier niet verder in dez3 louter theoretische beschouwingen verdiepen. Alleen wil ik hier nog bij voegen,dat ook eenvoudig een krachtigere ontwikkeling van het wortelstelsel de oorzaak van de immuniteit van sommige variëteiten zijn kan; mijn metingen verricht aan wor tels van Fidsji koening zijn nog niet talrijk genoeg om hieromtrent iets met zekerheid te zeggen, maar schijnen hiervoor wel te pleiten. Ook de loop der groeilijnen zou daardoor min of meer verklaard worden. ) Zio Handelingen van het Eerste Congres van het ilgemeen Syndicaat van Suikeifa hiikanten op Java, 189 G, bldz. 119. X. ARGUMENTEN Het is hier de plaats omeenige nadere toelichtingen te geven om mijn theorie over de Sereh te steunen en aanneembaarder te maken. Invloed op knoppen. In de eerste plaats een enkel woord over de voorstelling, dat knoppen, onder een ongunstiger! invloed ont- 164 Dr. J. 11. Wiikker. De Sereh.ziekte staan, nok planten zullen leveren, zwakker clan andere, waarop die invloed niet gewerkt heeft Voor een lezer, die geen vreemdeling is in de literatuur over de landbouwwetenschap dei' laatste jaren, zal het duidelijk zijn, dat ik alleen waagde deze voorstelling aan te nemen op l'rond van de onderzoekingen over de waarde van landbouwzaden in verband met hun grootte, gewicht en gezonde ontwikkeling. Het is toeh een feit waaraan niet langer getwijfeld worden kan, dat zwakkere zalen ook zwakkere planten en minder opbrengst zullen geven dan krachtigere en men heeft op grond daarvan dan ook zelfs machines uitgedacht om de gebroken, kleine en zwakke zaden van de betere te scheiden vóór dat het uitzaaien plaats heelt. Het schijnt mij toe, dat wanneer een dergelijke zaak vastge steld is voor het zaad, dit even goed en misschien nog eerder aan genomen worden mag voor knoppen, die voor de voortplanting moeten dienen, daar deze toch in een meer direct verband met de moederplant staan. Maar er is rneer. Ik geloof toch, dat niemand er meer aan twijfelen kan dat, ook afgezien van onze beschouwingen over de Stsr h-ziekte, de netplanten in het algemeen in hun ontwikke ling min of meer afhankelijk zijn van de stekken, en dus van de oogen, waaruit zij ontstaan zijn. Een zeer sprekend voorbeeld daar van wil ik aanvoeren. In het jaar IS!>'2 werd besloten de bibit van alle zaadplanten van Toelangan uit te planten; zooals het altijd met zaadplanten van suikerriet gaat, waren er een aantal buitengewoon slecht ge groeid en andere prachtig ontwikkeld. De bibit, die er zoodanig uitzag, dit zelfs de tuinmandocr zijn aanmerkingen niet achterwege houden kon, van de eerstgenoemde leverde ook bijna zonder uit zondering afschuwelijke planten en ieder, die in 18!) i het gedeelte van den proeftuin, waarin zij uitgeplant waren, zag, vroeg zich met schrik af waar het heen moest wanneer zelfs proeftuinen er reeds zóó uitzagen! Debhit van de fraaiste [danten echter leverde prach tige generatie-tuinen, en op Kremboong, waar zij zich bevinden, given de/.e in IS:>Ü uitstekende resultaten, ook wat het sap betreft. Met komt mij voor, dat hierdoor een ontwijfelbaar bewijs geleverd is voor den invloed van de bibit op de plant, die uit de oogen van die bibit ontstaan zal. *) •) Voor letl dergelijks ver»ij S ik naar: Over den Invloed van d B Grondsoo.t van bi bitmiren op het opkomen de" bibit, in Mededeellngen van het I'rocfctut.on Oost-Ja.a N.9, No. St Dr. J. 11. Wakker. De Sereh-zlekte 165 Ik beschouw dit onderwerp hiermede in geenen deele als uitge put en beveel het ten zeerste voor verdere studie aan. Vooral omdat het ook zonder twijfel voor de praktijk gewichtige resultaten kan opleveren. Het walergebrek. Dat verder de sereh-ziekte in het nauwste ver band met vvatergebrek staat, kan men nog uit verschillende om standigheden afleiden: In de eerste plaats uit de Filtratie-proef van Janse. Reeds Tanse ') ging, zonder de eigen aardigheden der wortels te kennen, van deze waarheid uit. Hij toon de dan ook door een reeks van proeven aan, dat de waterbeweging in de stekken met gom in de vaten veel langzamer gaat dan in de normale (1. c. bldz. 15). Ik citeer hier zijn proeven woordelijk: »Bij onderzoek van sereh zieke stengels bleek reeds zeer spoedig, dat deze inderdaad grooten weerstand boden aan de filtratie van water door de vaten. Enkele der genomen proeven worden hieron der vermeld. (I.) Een stuk van een zieken stok, lang 14c.M. met 11 knoopen, werd afgesneden en op de bovenvlakte een zuil water van 58 cM. (dus ruim 4 maal de lengte, 1.. van het gebezigde stengelstuk) ge plaatst, doch onder dien druk liep er zóó weinig door, dat de onderste sneevlakte zelfs na twee uur nog niet vochtig was. Toen nu de duik verhoogd werd op 160 cM, (= 11,5 X l) was in 21 Vj uur slechts 0.1 cM 3 , gefiltreerd, hetgeen dus overeenkomt met ± 0,005 cM*. per uur. Nu werd het onderste internodium van dit stuk stengel, met den knoop er aan, onderzocht, (II). Lengte 4,2 cM. Bij een druk van 58 cM. (= 14 X 0 fil treerde in 2 uur één kleine druppel door; volume ongeveer 0,05 cM 3 . of per uur ± 0,025 cM 8 . (III). Een ander stengelstuk met 2 knoopen, eveneens van sereh-ziek riet, lang 16,5 cM, liet bij een drukking van 57 cM. (= 3V4 X 0 in lu. 50 m. 0,3 cM 3 . filtreeren of per uur ongeveer 0,10 cM 3 . (IV). Eén der leden van dit stengelstuk met 1 knoop, lang 5,5 cM liet bij 58 cM. druk (=ll X 0 in 1 u. 10 m. 0,35 cM 3 . filtreeren, dus per uur 0,3 cM 3 . Uit deze weinige cijfers ziet men dus reeds, dat de vaten van sereh-zieke planten niet veel water doorlaten. Wil men zich echter ) Proeve eener verllarinsr van sereli-verschhnselen. Mededeelingen uit 's Lam!» Plan tentuin Vilt, 1891 bldz, ö en 9. 166 Dr. 3. ft. Wakker. De Sereh-ziekte. een juist oordeel vormen omtrent de mate der vertraging in de watergeleiding, zoo moet men die cijfers vergelijken met andere, op dergelijke wijze verkregen bij gezond riet. Als voorbeeld van een zoodanig geval vermeld ik een proef (V) met een gezonden stok (stengel ongeveer 15 maanden oud en CM. lang). I let gebezigde stengelstuk was 7,3 cM lang met 7 knoopen en liet bij een druk van Tiï cM. (= 8 >( 1-) in de eerste uren per uur doorfiltreeren 3,8 tot 4,2 cM 3 , dus aanzienlijk veel meer dan bij de onderzochte sereh-zieke stengels.'' Door deze proeven ] ) wordt hetgeen ik vroeger gezegd heb omtrent de waterbeweging in sereh-zieke stokken aannemelijk. Wanneer toch de gomuitstorting in de vaten de beweging van het water in de plant bemoeilijkt, dan is het licht te begrijpen, dat de oogen tijdens hun ontstaan watergebrek zullen lijden. Uilloopen der oogen. Ook door Janse (1, c, bldz. 21) werd er reeds op gewezen, dat het vitloopen der knoppen veroorzaakt zoude kunnen worden dooi' deze storingen, naar analogie der resultaten vroeger door mij hij een geheel andere plant (Brvophyllum caly einiim) verkregen. '-') Door Beijekinck b ) was reeds vooraf opmerkzaam gemaakt op het eigenaardig verband tusschen den weg van het water in de plant en de plaatsing van knoppen in het algemeen. Vroegtijdig afsterven. Verder kan men dikwijls waarnemen hoe bij planten, die zelfs nog geen uitwendige verschijnselen vertoonen, in de laatste maanden van liet leven der stokken het afsterven der bladen reeds verder gevorderd is dan bij immune planten gewoon lijk het geval is: de droge bladscbeeden blijven dan op een eigen aardige, kenmerkende wijze, die gedeeltelijk bet gevolg van de kortheid der topleden is, aan den stengel bevestigd. En eveneens is het een algemeen bekend feit, dat sereh-planten in den drogen moesson veel eerder afsterven, dan gezonde. Invloed van een vochtig klimaat. Sereh-ziekte trok volgens Krügéb (1. c, 92, bldz. 13-2) in 1882 het eerst de algemeene opmerk zaamheid in Cheribon en eerst in 1889 constateerde hij haaropde onderneming Kalibagor in Banjoemaas. Neemt men in aanmerking, dat een bekende ziekte uit den aard der zaak veel eerder door een Wielek (1,0. bldz. 41 onder U) geeft dit toe. ) Onderzoekingen over adventievc knoppen, 1885. 3 ) Ned. Kruidk. Archief 1882 bldz. 438 en Ueber Wurzelknospon und Nebenwurzeln, uitgegeven door de Akadcmic van Wetenschappen 188fi, bldz. 3 en 50. 167 Dr. .T. H. Wakker. De Sereh-ziekte deskundige geconstateerd worden zal, dan dat een geheel nieuw verschijnsel de algemeene opmerkzaamheid trekt, dan blijkt hieruit wel, dat er een langen tijd verloopen is (misschien ongeveer 10 jaar) tusschen het optreden in Cheribon en het optreden in Banjoemaas. Krüger schrijft dit wel is waar toe aan de geïsoleerde ligging der fabriek Kalibagor, maar het schijnt mij veel verklaarbaarder door het regenrijke klimaat van de laatstgenoemde residentie, waar in sommige jaren eigenlijk geen Oostmoesson bestaat. '), Ook geloot ik, dat de bedoelde onderneming in latere jaren meer moeilijkheden heeft ondervonden door een te sterke ontwikkeling van het riet met weinig suiker dan door een onvoldoende ontwikke ling tengevolge der Sereh-ziekte 2 ); met andere woorden, dat de Sereh-ziekte in dit vochtige klimaat veel minder nadeel gedaan heeft dan elders. Wanneer de ziekte echter ook hier niet is uitgebleven, dan komt dit mijns inziens alleen, omdat niet alle jaren zonder eigenlijken Oostmoesson zijn en omdat ook hier juist in dien tijd het wor telstelsel even min voldoende ontwikkeld is als elders. De sterk sereli-zieke planten aan den rand der goten. Het feit, dat men veelal aan den rand der tuinen in overigens bijna gezonde aanplantingen, de ergste sereh-planten aantreft, is ook met mijn voorstelling geheel in overeenstemming. Daar de wortels van het suikerriet zich voornamelijk horizontaal uitspreiden, kunnen de planten, die aan den rand der diepe goten staan, hun wortels slechts naar twee of drie richtingen uitzenden en hun wortelstelsel zal dus allicht zwakker zijn dan dat hunner naburen en zij zullen dus eerder onder den invloed van watergebrek komen en, wanneer de voorbeschiktheid aanwezig is. dus ook eerder zwaar sereh-ziek worden dan anderen. Door den snellen afvoer van het water aan den rand der goten en het spoedige uitdrogen van den grond onder den invloed der zon, zal dit verder zonder twijfel nog bevorderd worden. De onderste oogen van oude stokken. Het is een in het oog vallend feit, dat juist van wilde rietsoorten zelfs van oude stokken de oogen evenmin uitloopen als afsterven, terwijl bij het Cheribon riet aan stokken van ongeveer een jaar oud alleen de oogen der ') Men zie de uitkomsten <lcr Meteorologische Waarnemingen in het Kat.Tijdschrift voor Ned. Indlë. 2 ) Men zie de jaarverslagen der Maatschappij in de Indische Mercuur 1893 bldz. 126 en 1894 blz. 139. 168 Dr. 3, It. Wakker. De Sereh-ziekte bovenste geledingen nog leven. Vele sereh-vrije suikerriet-variëtei ten staan tussehen deze beide uitersten in, dat wil zeggen, dat van deze gewoonlijk aan stokken van ongeveer een jaar oud veel meer levende, rustende oogen te vinden zijn dan bij het Clieribon-riet vun denzeli'den leeftijd, maar minder dan bij de wilde. Meer in het bijz mder heelt onze genoratie-zaadplant 100 *) deze eigenschap in hooge mate. Het uitloopen der oogen bespreken wij hier niet, maar vestigen er alleen de aandacht op, dat bij immune rietsoorten de oogen veel langer in rusttoestand kunnen blijven leven dan bij voor sereh vatbare. Dat ook dit verschil verklaard kan worden door langzaam in tredenden geringcren watertoevoer in de laatstbedoelde gevallen komt mij waarschijnlijk voor; vooral omdat een dergelijk verschil ook opgemerkt wordt tussehen riet van ongeveer een half jaar en een jaar oud. Als voorbeeld vermeld ik het volgende: Van een stok van Kassoer-riet van 3'/ 4 M, lengte was geen enkel oog op den olenO'tober0 len O'tober verdroogd, noch uitgeloopen. Da beide onderste werden aan één bibit dien dag geplant in een kleine pot en deze op de gewone manier behandeld. Reeds den I9 len daaraanvolgende was een der oogen boven den grond gekomen en ontwikkelde zich alras verder. Het andere kwam eerst eenige dagen latei' te voorschijn. Orn ook nog duidelijk te maken, welk een grooten invloed de vorming der wortels op de ontwikkeling der plant heeft, herinner ik aan de volgende min of maer algemeen bekende feiten. Grondbeu/3rking. Al onze grondbewerkingen hebben tot eind doel, de wortelontwikkeling van het riet te bevorderen en het geheele ingenieuse lleynoso-plantsysteem, dat zeker niet uitge vonden is om den hoogst mogelijken opbrengst te geven, is niet veel anlers dan het min of meer noodzakelijk gevolg van den dwang om een plant meteen oppervlakkig wortelstelsel te kweeken op zware, voor zwakke wortels moeilijk doordringbare kleigronden. Verzuimt men de noodige grondbewerkingen, b. v. bij de bedoelde plantwijze het tijdige aanaarden, dan krijgt men geen vol loenden opbrengst, maar ongelukkige kleine plantjes, zooals ons indertijd de aanplantingen konden leeren van fabrieken, die door omstandigheden verhinderd waren om verder te werken. ') Zie Mededeelingen van liet Pi oefstation Oost-Java, N. S. No. 34 Dr. ,T. 11. Wakker. De Sereh-ziekte 169 En plant men zonder de noodige voorafgaande grondbewer kingen of te dicht bijeen, dan krijgt men evenmin fraai riet zooals ons de aanplantingen der bevolking van het Japara-riet, dat anders nog zoo kwaad niet is, kunnen leeren. Planten in potten Een sprekend voorbeeld levert ons ook de potcultuur van het riet. Zelfs in vrij groote potten toch gelukt bet niet een rietplant te verkrijgen zooals die, welke in den vollen grond groeien. In het algemeen, welke soort men ook plant, steeds blijven de stokken dunner en kleiner of de uitstoeling geringer. Gaat men echter uit van bibit van Cheribon-riet, zelfs al is die ontleend aan een al of niet schijnbaar gezonde plant, dan verkrijgt men gewoonlijk min of meer duidelijke sereh-verschijnselen. Volgens mijn meening omdat de invloed van onvolledigen watertoevoer zich op deze soort veel sterker gevoelen doet dan op andere soorten met grooter weerstandsvermogen. Deze redeneering is het uitgangspunt geweest voor eenige proeven waarvan ik de resultaten echter niet meer zal kunnen mededeelen. (lezonde planten uil zieke bibit. Ook de mededeeling van Janse, die, zooals ik reeds vroeger herinnerde, uit sereh-zieke bibit gezon de planten verkreeg (zie bldz. 127) en andere dergelijke, die Liter gepubliceerd zijn, komen mij eerder verklaarbaar voor door de theorie van de erfelijke verzwakking tengevolge van den korten levens duur der wortels dan door het aannemen van een parasiet en wel voornamei ijk, om lat het mij zeer goed mogelijk schijnt, dat het vochtige klimaat en de bodem van Buitenzorg de wortelohtwikkeling on de wateropname bevorderd zouden hebben van de planten, welke uit de aldaar ontvangen sereh-stekken onstaan zijn. Vooral ook omdat andere bibit uit dezelfde zending afkomstig en in potten geplant „slechts kleine, doch sterk sereh-zieke planten opleverde" (1. c.bldz. 9) Ilier kon blijkbaar geen voldoende uitbrei ding van het wortelstelsel plaats hebben. üi- verspreiding van West naar Oost. Wij hebben vroeger gezien, dat de eigenaardige verspreiding der sereh-ziekte met veel schijn van recht als een argument voor de inféctieuse natuur der ziekte, gold. Mij komt het voor, dit er ook eenandere verklaring mogelijk is. Ik zoude hiervoor strikt genomen een volledige geschiedenis noodig hebben van de rietcultuur der laatste 25 jaar. die echter wel niet te vinden zijn zal. *) ) Eenige gegovens zijn te vinden imle bekende nota van Goï?alvKB van het jaar '04 (overgedrukt In het Archief van 1 Januari '95.) 170 Dr. .). 11. Wakker. De Sereh-ztekte Ik heb er reeds op gewezen, dat juist de Sereh-ziekte van het Cherib >n- riet inCheribon het eerst ontwijfelbaar geconstateerd word. Die coïncidentie nu zal wel niet toevallig zijn; integendeel komt het mij voor, dat juist een ziekte, die bijna onmerkbaar ontstaan moet zijn en langzaam de overhand verkreeg door de eigenaardig heden van het ras gecombineerd met de gevolgen van klimaat, gron Igesteldheid en cultuur wij ze, het eerst daar schadelijk worden moest, waar die soort het langst in het groot gekweekt was. De verspreiding van West naar Oost kan dan verklaard worden door een uitbreiding van de variëteit zelve in die richting en dat deze werkelijk plaats geha 1 heeft, kaa aan geen twijfel onderhevig zijn. Invoer van vreemie rieluariëleilen. De Sereh-ziekte zelve is voor een groot gedeelte de oorzaak geweest, dat van alle oorden der werel l riet variëteiten ingevoerd zijn in de hoop daaronder er ééne aan te treffen, die voor de fabricatie bruikbaar en voor de ziekte immuun zoude zijn. Beschouven wij de lotgevallen 'lier soorten nader dan blijkt het, dat diegene, welke aan het eerstgenoemde vereischte voldoen, ten opzichte van het tweede in twee rubrieken te verdeelen zijn, al naar vnate zij hier óf sereh-vrij zijn gebleven of sereh-ziek zijn geworden. Tot de eerste groep behoort b. v. het Fidsji koening en enkele anderen; van de laatste groep zijn de voorbeelden veel talrijker. Met opzet noem ik hier echter alleen de van Hawaï ingevoerde soorten en wel omdat Kramkrs ') vermeldt, dat de Sereh-ziekte op die eilanden niet voorkomt. Gaan wij na wat op Java het lot is van uit die streek ingevoerde soorten, dan blijkt dat No. 12 tot en met No. 17 van de variëteiten verzameling-), die van Flawai afkomstig zijn, te Pasoeroean uitge storven zijnen ook op de fabriek Kremboong met veel vruchtbaar der gron len zijn enkelen slechts met moeite in het leven te houden en eindelijk is ook het in het groot gekweekte Lahina-riet op Java niet sereh-vrij gebleven. Deze laatstbedoelde soorten zijn dikwijls als steun aangehaald voor de theorie der besmettelijkheid, maar mijns inziens geheel ten onrechte. Wanneer toch een in baar vaderland volkomen sereh-vrij e riet variëteit op Java ingevoerd wordt, dan komt die plant bier onder geheel dezelfde omstandigheden, die de Sereh-ziekte in het ') De Sulkerin<lmtrie op de Sandwichs-eilanden. Archief voor de Java-Mukenndustiie, Jaargang IV, bldz. 819, ') Zie Mededeelingen fan het Proefstation Oost-lava, Xo. 19 en 34. Dr. J. H. Wakker. De Sereh-ziekte 171 Cheribon riet te voorschijn hebben geroepen, Plantwijze, regenval, grondgesteldheid en wortelschimmels zullen op de nieuw-ingevoer de variëteit op dezelfde wijze inwerken als op de oude: is zij gev; elig dan wordt zij aangetast als het Lahina, is zij niet gevoelig dan blijft zij immuun als het Fidsji koening Het sereh-ziek worden van sommige ingevoerde soorten, die in haar vaderland sereh-vrij zijn, is dus even goed te verklaren door de bovengenoemde invl leden als door het aannemen van de theorie der besmettelijklieid. Ten laatste een enkel woord over de proeven, die genomen zouden moeten worden om mijn theorie der Sereh-ziekte te bewijzen. Voor iemand, die de voorafgaande bladzijden aandachtig gelezen heeft, zal het niet noodig zijn uiteen te zetten hoe moeilijk dit zijn zoude. Ik wil hier in grove trekken aangeven, hoe zulke proeven ingericht zouden moeten worden. Men zoude daartoe uit moeten gaan van een sereh-vrij e variëteit en hiervan bibit planten b. v. in Juli. Wanneer men dan de planten, die men hieruit verkrijgt, in het eerst geheel op de gewone wijze behandelt en ze eerst in Februari of Maart als hot ware in twee groepen splitst, dan zoude de eene groep zoodra de droge moesson aanbreekt, zoo nu en dan begoten moeten worden; de andere daarentegen, b v. door afkapping van wortels, waterge brek moeten lijden. De beide groepen zouden in Augustus onder zocht moeten worden en van beide de bibits afzonderlijk uitgeplant. Vertoonen de stokken van de planten, die niet voldoende water gehad hadden, de roode streepjes in de knoopen en leverden de bibits dierzelfde stokken sereh-planten, terwijl de andere als ge woonlijk niets dergelijks vertoonden, dan zoude mijn voorstelling bewezen zijn. Mochten bij zulk een proef, die dus minstens twee jaar ver eischt, geen verschillen optreden, dan bewijst dit natuurlijk niets, omdat het altijd mogelijk is, dat de immuniteit zóó groot is, dat zij zelfs onder abnormale, ongunstige omstandigheden bestaan blijft. De proef zou ie daarom met verschillende variëteiten moeten uit gevoerd worden en ook worden genomen met in geringe mate vat bare soorten. Een tweede proevenreeks is te nemen met voor de sereh vatbare soorten. Daartoe moet bibit van Cheribon-riet. waarvan men de zekerheid heeit, dat het sereh-vrij is, op de gewone wijze uitge- 172 Dr. J. It. Wakker. De Sereh-ziektc plant en behandeld worden eveneens tot tegen het einde van den regentijd. De proef is dan verder in te richten als boven is aange geven. Tegen de resultaten is echter het bezwaar te maken, dat ook on lor gewone omstandigheden sereh-vrije bibit allicht planten geeft, die de primaire sereh-verschijnselcn vertoonen. Ik geloof hiermede den gang van het onderzoek der Serch zickte voor het vervolg in hoofdtrekken aangegeven te hebben. XI. RECAPITULATIE Het is misschien nuttig om aan het slot van mijn beschouwingen deze kort zamen te vatten; hiertoe het volgende: Volgens mijn meening is de sereh-ziekte van het Cheribon-riet op Java een Gomziekte, die niet door parasieten veroorzaakt wordt zooals ook vele andere, goed onderzochte gomziekten, en waarvan wij ons het ontstaan op de volgende wijze moeten voorstellen: De suikerrietplanten, welke in den drogen moesson zich uit bibits ontwikkeld hebben, krijgen gedurende den daarop volgenden regentijd volop water en na afloop daarvan niet meer dan strikt noodig is om in het leven te blijven en tevens langzaam verder te groeien. Dit wordt veroorzaakt, I°. doordat in den regentijd het wortelstelsel zeer goed ontwik keld is en tegen het einde daarvan steeds meer en meer achteruit gaat om in den drogen tijd tot een minimum gereduceerd te worden. 2°. door het verschil in regenval tusschen de beide jaargetijden Deze beide omstandigheden werken in dezelfde richting op het riet in en de gevolgen daarvan zijn: I°. Het kortblijven der in den drogen moesson gevormde ge ledingen. 2°. De vorming van gom in de cellen der knoopen en uitstor ting daarvan in de vaten. 3°. Een minder goede ontwikkeling der oogen, welke voor stekken zouden moeten dienen. De laatsten leveren daardoor zwakkere planten, die wanneer alle omstandigheden hetzelfde blijven, gevoeliger zullen blijken voor den geringen watertoevoer. Het gevolg daarvan is, dat de geledingen korter zullen worden en de gomvorming in verhoogde mate zal plaats vinden. Dr. J. 11. Wakkor. De Sereh-zii-kle. 173 Daar de gom uitgestort wordt in de vaten, zullen door de ver stopping daarvan de worteloogen zoowel als de knoppen uitloopen, terwijl de voeding der wortels onder den grond om dezelfde reden minder goed plaats zal hebben en deze zich dus nog minder krach tig zullen ontwikkelen dan anders. Komt in een der eerste stadiën van de ziekte door een geluk kig toeval een bijzonder krachtige wortelvorming tot stand, dan kunnen zulke planten weder normaal of schijnbaar normaal worden. Heeft er daarentegen door erfelijken aanleg verstopping der vaten in hooge mate plaats, dan zal ook een betrekkelijk sterk ont wikkeld wortelstelsel het optreden der Sereli-ziekte niet verhin deren. Ontleent men eindelijk stekken aan planten, die volkomen ge zond zijn in den tijd, dat zij het rijkelijkst van water voorzien wor den, dan blijvende sereh-verschijnselen achterwege en men kan op die wijze, ook van een gevoelige variëteit jarenlang een gezonden aanplant hebben. Ontstaat er in een op die wijze verkregen aanplant toch serch, en wij weten, dat dit vooral in den laatsten tijd herhaaldelijk is waargenomen, dan kan dit verklaard worden door een toevallige te zwakke ontwikkeling van het wortelstelsel der moederplant of dooreen erfelijken aanleg, die reeds aanwezig was inde bibit, waar uit die moederplanten ontstaan zijn, m. a, w.: men is eenmaal uit gegaan van ondeugdelijk plantmateriaal. De immuniteit eindelijk van sommige suikerrietsoorten berust of op liet bezit van een krachtiger wortelstelsel of opeen geringere gevoeligheid voor gebrek aan water, waardoor een gom vorming geen plaats vindt en de verstopping der vaten dus achterwege blijft, terwijl de oogen der stekken dan ook niet onder een ongunstigen invloed ontstaan. Komt er ten slotte sereb in de zaadplanten, dan kan dit even eens veroorzaakt worden door een onvoldoende wortelontwikkcling van de plant in kwestie zelve, ofschoon de mogelijkheid nog niet uitgesloten schijnt, dat ook de vatbaarheid voor sereh, of als men wil de neiging tot gomvorming, doorliet zaad erfelijk zoude kunnen zijn. Een nadere uiteenzetting van dit punt zoude ons te ver in louter theoretische beschouwingen leiden en ook voor de appreciatie mijner theorie van weinig waarde zijn. Dr. 3. H. Wakker. TJe Sereli-ziekte 174 XII. UKVÜLUTUEKKINÜEN Jk heb lang geaarzeld alvorens uit mijn beschouwingen ook gevolgtrekkingen af' te leiden; meer en meer vestigde zich echter bij mij de overtuiging, dat de voorstelling hierboven gegeven de ware is en als een gevolg daarvan moge men dit hoofdstuk beschouwen. Natuurlijk betreffen zij in hoofdzaak de bestrijding der Sereh ziekte. De besprekingen hierover moeten direct gesplitst worden, namelijk 10. voor zoover men wenscht Cherihon-riet te blijven planten of '2". voor zoover men geneigd is dit geheel of gedeeltelijk te vervangen door immune soorten. Uit mijn sereh-theorie volgt geen enkel argument tegen de laatst genoemde werkwijze en ik meen dan ook op grond van de voor afgaande beschouwingen evenals vroeger ') de cultuur der immune soorten te moeten blijven aanbevelen; hetzij dat men daarvoor oude variëteiten kiest (Loethers of Louzier, Kidsji koening of Canne Morte, Manilla, Muntok, Kerah, enz.) of nieuwe kweekt uit de tallooze thans op Java bestaande zaadplanten 2 ) Beschouwen wij thans echter de middelen nader, welke aan gewend zijn of zouden moeten worden om de Sereh-ziekte in het Cheribon-riet te bestrijden. liet is duidelijk, dat uit de voorafgaande bladzijden volgt, dat wanneer dit riet gedurende het goheele jaar een even grooten wa tertoevoer had als in den regentijd, de Sereh-ziekte niet zoude voorkomen. Daar de watertoevoer zooals wij gezien hebben van twee factoren afhankelijk is, is het de vraag of men een van beiden zoodanig zoude kunnen veranderen, dat zij in de derde periode van het leven der planten voldoende versterkt werd. Daar het klimaat niet veran derd kan worden, blijft alleen de wortelontwikkeling over. Nu meen ik te moeten aannemen, dat deze een erfelijke eigen schap is, welke onder den invloed staat van uitwendige omstandig heden en wel in hoofdzaak van de grondsgesteldheid en geloof dientengevolge, dat wanneer het gelukte de laatste te verbeteren de invloed van de eerste zich misschien veel minder zoude doen gevoelen. Daar echter zelf opde beste gronden de Sereh-ziekte niet geheel uitgebleven is, waarschuw ik hier opzettelijk in deze blad- ) Mededcelingen van het Proefstation Oost-Java, K. S. No. U, bldz. 33. ') Men vergelijke: de Beteekenis van het Suikerriet-zaaien voor de praktjjk in de Han delingen van het eerste Congres van het Syndicaat van Suikerlabrikantcn, 1890, bldz. 116. 175 Dr. J. 11. Wakker. De Sereh-ziekte zijden geen argumenten te zoeken voor min of meer fantastische systemen van grondbewerkingen <l ; e naar mijn meening weinig kans van slagen aanbieden *). Veel meer gewicht leg ik on de conclusie, dat alle gevolgen van de volkomen ongegronde theorie der besmettelijkheid moeten vervallen en wel in de eerste plaats hierop, dat het er dos niets toe doet of er ergens in een bibit-plantende streek Sereh geconsta teerd is of niet om van daar plaatmateriaal te betrekken, wanneer men slechts zeker weet, dat in dat plantmateriaal zelf geen Sereh voorkomt. Met andere woorden de inspectie van een geheelc land streek vervalt als overbodig om plaats te maken voor een zeer nauwkeurige inspectie van de bibittuincn zelf. Wanneer men zorgt dat in zijneigen bibit-aanplant geen Sereh voorkomt, dan kan de aanplant daarnaast zoo sterk aangetast zijn als mogelijk is, zonder dat dit van cenigen invloed op do te beplan te tuinen zijn kan. Ik geloof hiermede een conclusie uit te spreken, die menig praktisch planter reeds voor zichzelf gemaakt heeft, maar waaraan hij op grond van de algemeen aangenomen besmettelijkheids-theorie geen woorden dorst te geven. Een verder gevolg is, dat maatregelen lot afsluiting van af dee lingen nuttig kunnen zijn om invoer van reeds aangetast materiaal te weren, maar niet om een besmetting tegen te gaan. Men zoude dan echter hierop door redoneerende tot de logische gevolgtrekking moeten komen, dat ook alle aanwezige zieke plan ten binnen het verboden rayon zouden moeten uitgeroeid worden om zoodoende te zorgen, dat daarvan nooit bibit gesneden werd. Invoer van sereh-vrije variëteiten mag onder geen voorwendsel worden tegengewerkt of verboden. Maahegelen tot beperking of verbod van doorvoer moeten als geheel en al ongegrond vervallen. Bibittainen in de vlakte kunnen even goed zijn als in liet ge bergte echter met een aantal beperkingen: I°. Men moet zooals van zelf spreekt, van gezond materiaal uitgaan. 2°. Men moet uitstekende, losse gronden ter zijner beschikking hebben en *) Natuurlijk is een onderzoek naar de omstandigheden, die het afsterven der wortels bevorderen, thans een noodzakelijkheid. Duarbjj moet in hoofdzaak gelet worden op de phy sische eigenschappen van den grond en op de worielschimraels. Dr. J. 11. Wakker. De Sereh-ziekte 176 3°. in den regentijd voor een uitstekenden waterafvoer zorgen, zoowel als 4°. in den drogen tijd de beschikking hebben over een zoo goed als onbeperkte hoeveelheid water. s°. Men mag het plantriet niet ouder laten worden dan onge veer 6 maanden, omdat men anders al spoedig de gevolgen van het teruggaan van het wortelstelsel zoude kunnen ondervinden. Om al deze redenen zal een bibittuin in de vlakte eerder zonder gevaat' aangelegd kunnen worden b. v. in Juli om dien in December of Januari te snijden dan omgekeerd. ') liet is ook daarom, dat ik veel gewicht hechtte aan de plant wijze door den Heer Borel -') aangegeven. Hier wordt toch ver meld, dat een bibittuin in de vlakte zeer goed slagen kan. Van dezen tuin wordt echter medegedeeld: „Bij een vruchtbaren, vetten grond, het gevolg van jaarlijksche overstroomingen is er overvloed van water, factoren, die eene krachtige en gezonde ontwikkeling van het riet teweeg brengen, zoodat men in December rietstokken verkrijgt van pi. m. 5 voet lang, waaruit minstens 5 bibits worden gekapt. Voor het aanleggen van riettuinen, bestemd voor de fa brikatie, zijn deze gronden niet geschikt, omdat er in den West moesson meestal 8 a 9 voet water op staat gedurende dagen en soms weken," en dit is geheel in overeenstemming met hetgeen ik boven gezegd heb. Tevens worden daardoor vele der mislukte pogingen om bibit tuinen van Cheribon-riet in de vlakte aan te leggen verklaard. Tegen bibittuinen in de vlakte van sereh-vrije variëteiten is natuurlijk geen enkel bezwaar 3 ). Het belangrijkste gevolg van mijn uiteenzettingen schijnt mij echter toe, dat men uit streken, waar Sereh voorkomt, toch even goed plant materiaal kan verkrijgen alsoi die ziekteer niet voorkwam met andere woorden, dat het er niets toe doet of er in de Preanger Regentschappen of in de afdeeling Malang sereh-verschijnselen gevonden zijn, wanneer men slechts zorg draagt van dergelijke planten geen bibit voor zijn aanplant te nemen. Voor degenen, die nog steeds bezwaren hebben tegen het plan ten in het groot van de sereh-vrije variëteiten als middel om de gevolgen der ziekte te ontgaan, volgt hieruit, dat eigen bibit-aanplan- ') Het ia zter te bejammeren, dat niemand zich bereid verklaard heeft de p oef te nemen,, ■welke ik in onze Mededeellng No. U op lildz. 30 lieh voorgeslagen. ") Locomotief van '27 November 1*94 en Indische Meroour van 12 Januari IMIj. ') Zie Mede.leeliDgen van liet Proefetetion Oost-.ïavn, N. 9. No. 34. Hel Kerah-riet. Dr. .1. H. Wakker. De Sereh-ziekte 177 tingen van de voor sereta vatbare verre de voorkeur verdienen boven opkoopen van bibit. Kweekbeddingen. De vraag of volgens deze nieuwe theorie de methode der kweekbeddingen verlaten of behouden moet worden, moet hier ook nog onderzocht worden. Zij staat zelfs in nauw verband met die theorie, daar er vóór het overplanten reeds een groot aantal wortels gevormd zijn en bij die bewerking vernietigd worden. Ik moet er echter direct aan toevoegen, dat dit uit den aard der zaak de stekwortels en de allereerste wortels uit de spruit zijn, welke, zelfs al had er geen overplanten plaats gehad, toch ongeveer een half jaar later wel niet meer zouden kunnen functioneel en. Ik geloof hieruit te mogen afleiden, dat het planten op kweekbeddingen het optreden van sereh-verschijnselen niet zal bevorderen '). I'roeven die ik vroeger genomen heb '-) om dit te bewijzen, hebban geen zeer duidelijk resultaat opgeleverd om dezelfde redenen waarom in het algemeen sereh-proeven zoo weinig resultaten ople veren: óf men gaat toch uit van gezonde bibit en dan vertoont de aanplant ook geen sereh-verschijnselen,óf men gaat uit van bibit, aan zoo min mogelijk sereh-zieke planten ontleend en dan is de praedispositie der verschillende bibits ook zóó velschillend, dat la ter inwerkende invloeden daartegenover van zóó weinig beteekenis zijn, dat zij niet spoedig merkbaar worden. Dat gezonde import-bibit op kweekbeddingen uitgeplant zeer goede tuinen geeft, is bekend genoeg en geheel met mijn voorstel ling in overeenstemming De inspectie. Het is ten laatste nog de vraag hoe de inspectie der bibittuinen plaats moet hebben. Daar ook ik, evenals de vroegere schrijvers, de roode streepjes in de knoopen als het duidelijkst waarneembare kenmerk van het begin der ziekte beschouw, moet ook volgens mijn meening bij het keuren van plantmateriaal op deze verschijnselen, die ik voorstel in het vervolg met den naam van »sereh-streepjes" te bestempelen, gelet worden. Nu ontveinsde mij echter geenszins de moeilijkheden, die hieraan verbonden zijn: men kan toch onmogelijk een stok ge heel tot bibit verkappen en tevens dien stok op sereh-streepjes onderzoeken, omdat daarvoor het inwendige van den stengel bloot- ') De nadeelen der methode ten opzichte van Rood-Rot enz. komen hier natuurlijk nirt in aanmerking. 'l Mededeelingen Tan het Proefstation Oost-Java, N. S. No. 14, bldz. 17. 178 Dr. J. H. Wakker. De Sereh-ziekte gelegd moet worden op de hoogte der knoopen, die juist bij het bibit kappen in hun geheel moeten blijven. Er volgt nu echter een ander middel uit mijn beschouwingen om te zien ot' bibittuinen verdacht zijn of niet. Daar het toch gebleken is, dat de lengte der geledingen een betrekkelijke maatstaf is vnor het door de plant opgenomen water, zoodat van gezonde planten van 6 tot 8 maanden oud, dus op den leeftijd, waarin zij in de beste condities verkeeren om water op te nemen, de hoogere, volwassen geledingen gewoonlijk langer zijn dan de onderste, zoo beveel ik ten zeerste aan om bij het inspecteeren van bibittuinen op de lengte-afmetingen der opvolgende geledingen te letten. Zijn de hoogste volwassen geledingen korter dan de mid delste, dan is eennader onderzoek op sereh-streepjes nooilig. Zulke planten toch hebben zonder eenigen twijfel in den laatsten tijd een minder goeden toevoer van water gehad en bet is mogelijk, dat dit zóó sterk ingewerkt hebben kan, dat sereh-verschijnselen daarvan het gevolg konden zijn. Zijn de hoogste volwassene echter langer dan de middelste geledingen, dan acht ik zoo'n onderzoek overbodig. Het is duidelijk dat hierbij alleen sprake is van uitwendig, geheel gezonde planten en dat het niet geldt voor planten met uit wendige sereh-verschijnselen. waarbij trouwens een onderzoek van het inwendige nooit noodig is. Eveneens behoeft het nauwelijks nog uitdrukkelijk vermeld te worden, dat het bovenstaande ook niet geldt voor maalriet of voor sereh-vrije variëteiten. Hij het eerste toch zijn de bovenste, volwassen geledingen altijd korter dan de middelste en bij de laatsten is de invloed van den gebrekkigen watertoevoer nooit zoo groot, dat daar door sereh - veroorzaakt kan worden. I »r. .1. 11. Wakker. De Sereh-zieUto 179  Verklaring van de Graphische Voorstelling. Groeilijuen van de bovenhelft van rietstokken, waarvan de maten in den tekst opgegeven zijn. De lijnen beginnen links beneden, welk aanvangspunt dus overeenkomt met den top (hoogste meetbare geleding) der stokken. Figuur l. Gemiddelde vaa 4 rietstokken van Fidsji koening; de lijn houdt op waar de opvolgende geledingen over een groote lengte ongeveer even lang zijn. Fit/uur 2. Hetzelfde van rietstokken van Generatie-Zaad plant Fidsji koening. Figuur 3. Voorstelling van één stok van Glagah van ongeveer één jaar oud. Figuur 4. Voorstelling van stok No. IV van een sereh-zieke plant van Cheribon-riet. Figuur 5. Gemiddelde van stok I, 11, 111 en IV ontleend aan sereh-zieke Gheribon-rietplanten. Figuur <>. Gemid lelde van 4 stokken van bet gezonde gestreepte Preanger-riet. (direkt import.) MEDEDEELINGEN UIT EN VOOR DE PRAKTIJK. RUITEN VERAM WOORDELIJKHEID DHR REDACTIE. KKISTALLISATIE U DE PAN. In de aflevering van I Januari komt in het stukje van den lieer Obelt, getiteld „Osmose en kristallisatie in beweging" eene veronderstelling oi wellicht bewering voor. als zoude de door mij toe te passen werkwijze mislukken ol' mislukt zijn. Ik acht bet daarom niet onnoodig om bovenstaande op te hel deren en aan de reeds verscheidene malen geuite wensch van der den de verkregen resultaten te vernemen, gehoor te geven door ze hieronder te publiceeren. Om misverstanden te vermijden, diene dat deze uitkomsten behaald werden, /onder stagnatie in de fabriek te veroorzaken als o. m. langzamer malen etc, daar het een ieder duidelijk zal zijn. dat men dan in veel gunstiger conditie verkeert en moet de Heer Dr. J. 11. Wakker. De Serelwiekte 181 Ojïklt niet vergeten, dat de vacuümcapaciteit op de meeste onder nemingen zeer onvoldoende is en tnen niet overal groote pannen bezit die zeer in het voordeel van de werkwijze met stroopintrek ken zijn. Bovenbedoelde werkwijze werd slechts op vier fabrieken toe gepast in de afgeloopen campagne, nl, Djombang, Tjoekir, Modjo Agoeng en Karang-Soewoeng, en wel gedurende een tijdsverloop van '/, - ± 1 ', miand; met alleszins bevredigende resultaten. Op eanige ondernemingen werden één of een paar dagen voor het einde van den maaltijd een enkel kooksel gemaakt, en gelooi'ik toch niet dat de Meer O. dit mislukken kan noemen, zoo de uitkomsten meer of min lei- goed waren, daar ieder koker zich bij eene vreem de pan moet orienteeren, en dit niet in één zucht gebeurt. Geenszins is het mijn voornemen de toestellen voor nakristal lisatie te veroordeelen: integendeel raad ik een ieder, die eene nieuwe fabriek opzet, aan ze aan te schaffen, daar zij qua bespa ring werkvolk, en zindelijk werken uitstekend voldoen. Bij eene ree Is bestaande onderneming echter, met kristallisoirs werkende, zijn het niet alleen de kosten van aanschaffing en mon teeren, doch is het zeer dikwijls noodig een vacuüm pan te verhoo gen, centrifuges te verplaatsen etc. terwijl de noodeloos geworden kristallisoirs ook een post vormen. Zooals de lieer Prinsen Geerligs, in zijne onlangs versche nen verhandeling reeds mededeelde, streefde ik er naar, door bij trekking van een gepaste hoeveelheid gepraepareerde stroop de reinheid der afloopstroop op eene zelfde hoogte te houden, ± 50, daar mij dit toeschijnt de goede grens te zijn; deze stroop verder op zaksuiker verwerkt, levert een goed verkoopbaar product en een afloopstroop van ± 36 R, Q, Volbrengt men de scheiding van masse-cuite in noofdsuiker en onverwerkbare stroop in eens zoo zal de laatste een hooger rein heid hebben dan +36 en zijn dus verliezen het gevolg er van. Eenige cijfers der fabrieken, waarbij ik Djombang geheel buiten rekening zal laten, volgen hiernevens. Op Tjoekir werd van diksap met 88,09 R.O. bij de verwerking op muscovados eene afloopstroop van 48,05 Et.Q. verkregen: zelfs van I—lo October van tjing met 88,97 Ft.Q. eene afloopstroop van 46,99 R.Q. Van Karang-Soewoeng volgen de reinheden van een 10-tal kooksels onder mijne leiding gemaakt: 53,02, i 8,6, 54,5, 50$, 51,0 Meiieileelingen uit en voor de praktijk 182 en van 5 kooksels gemiddeld 48,0 (alle van hoofdsuiker No. 15); terwijl mij in een schrijven van die onderneming medegedeeld werd: »De stroop is zeer constant en heb ik geregeld 49a50R.Q." hetgeen voor H. S. 15 zeer bevredigend is. Eenige rendementen aldaar bepaald, daar de masse-cuile ge wogen kon worden, bedroegen 72,7, 82,1, 75,5, 74,4 van een tjing van 85—86,3 R.Q. en bij aflevering van H. S. 15. Op de onderneming Modjo-Agoeng, waar de rnasse-cuite gewo gen en de strooi» gemeten werd. kon een rendement aan droge 11. S. ir» van 78 % geconstateerd worden; hetgeen vrij wel over eenkomt met het theoretisch rendement. Sioiro-ARDJO. K. 1!. Hamakers. HET STOKEN lET NATTE AMPAS OP DE ONDER NEMING „TJOEKIR . Aangezien gedurende drie achtereenvolgende jaren op de on derneming „Tjoekir" met drie verschillende systemen natte-am pasovens werd gestookt, acht ik het niet ondienstig aan de ver kregen resultaten meerdere publiciteit te geven. Mij geheel onthoudende van theoretische beschouwingen over verbranding enz., geef ik de resultaten, zooals ze in 18'J'i, 1895 en 1896 werden verkregen zonder meer. In genoemde jaren werden in de fabriek en bij de fabricatie geen noemenswaardige veranderingen gemaakt, welke invloed op meerdere of mindere stoomconsumptie zoude kunnen hebben. De gunstige resultaten in '96 met de drie DuNKERiJECK-ovens verkregen springen duidelijk in 't oog en schrijf ik deze ook ge deeltelijk daaraan toe, dat de inmetseling der ketels, waar de DuNKEBBECK-ovens werden geplaatst, geheel volgens teekening van den Heer Dunkerbeck werd gewijzigd. Wat de stoomproductie betref!, behield ik in' 96 constant hoo ger stoomspanning met drie ketels V. Oppervl. 540 M* dan in '9i en '95 met de aanwezige vijf ketels V. O. B'2o M 2. Mede'lceliiiïcn uit en toot de praktijk 183 De administrateur van Tjoekir, G. C. Kloppenbubg. *] Indien in 1894 no; é&B maand langer ware gemalen zoude er aan brandstof nog /' 660 meer zijn uitgegeven ('hoogstensj. Hier staat tegenover dat in 18:17 geen brandhout noodlg is om te ptnel'stoomen en bij aanvang der campagne zooala in ÏSOU en vorige jaren noodig was te stellen op i yoo pio. brandhout — tfc f 450. 184 Medodcclingcn uit en voor de praktijk DIVERSE MUDEDEELINGEN Gedurende liet tweede internationale congres voor scheikunde ie Parijs, kwam ook ter sprake de maatregelen, welke genomen moesten worden ter verkrijging van een eenheid bij de vervaardi ging van areometers, thermometers en meetapparaten. Het springt van zelve in het oog, dat vóór men kan overgaan tot het aanne men van uniforme methoden van onderzoek van internationale handelsartikelen ('suiker, mest) men het in de eerste plaats ééns moet zijn over de vervaardiging der instrumenten, welke hij die bepalingen gebruikt worden. Reeds was de wenschelijkheid hiervan uitgesproken op het eerste congres te Brussel in 1894, er werd toenmaals gewezen op het gebruik der verschillende areo- en thermo meterschalen, doch hierover en over de kwestie, welke temperatuur als normaaltemperatuur bij de ijking van meetinstrumenten moest worden aangenomen, kon men het niet eens worden. Duitschland en Frankrijk sloegen 15°, 0. voor, andere landen 17°5, terwijl er ook voor 20°. C. voor normaal temperatuur waren. Er werden toen commissiën benoemd, die in verschillende landen de vraagpunten zouden uitwer ken en na verschillende discussiën in meerdere zittingen, zijn nu de volgende 11 punten der „algemeene bepalingen" aangenomen. l e . De volumen-eenheid is de metrische liter, en zijnedecimale onderdeelen. u 2". De eenheid van dichtheid is het specifiek gewicht betrokken op zuiver water van 1". C. 3 e . Alle wegingen moeten herleid worden tot de luchtledige ruimte, waarvoor gebruikt worden de tabellen van Regnault. 4 e . De temperatuur moet inschaaldeelen vanden honderddee ligen, duur de internationale ijkcommissie voorgeschreven watei stof thermometer, worden uitgedrukt. ö* 1 . De berekeningen van gevonden aflezingen tut de normaal temperatuur zullen geschieden volgens tabellen, welke door interna tionale commissiën zullen worden vastgesteld. (i". Areometers en andere chemische instrumenten werden van een glassoort vervaardigd, welke de inwerking van de te meten vloeistolïen zooveel mogelijk weerstand biedt. Elk instrument moet voorzien zijn van de aangenomen normaaltemperatuur en van de volumen eenheid. 7". De kleinste afstand der graad verdeelingen moei in alle geval grooter dan 1 m. M. zijn. Be.8 e . Rij liet aflezen van den areometer moet de capillaire werking in het oog worden gehouden. 0«. De stelen der areometers en de buizen der chemische instru menten, welke de verdeeling dragen mogen niet van den cylin drischen vorm afwijken. 10», Het ijken der areometers en chemische instrumenten moet of door vergelijk met geheel nauwkeurig geijkte apparaten geschie den, 6f door weging. Een algemeen voorschrift voor deze ijkingen moet nog uitgewerkt worden. II". De areometers en chemische instrumenten moeten volgens dezelfde voorschriften en op dezelfde wijze aangewend worden als bij hunne vervaardiging heeft ge liond. De „bizondere bepalingen," welke hieronder volgen, kwamen nog niet ter sprake. Er werd een Duitsche en een Fransche com missie benoemd, welke elk afzonderlijk de voorschriften zullen uit werken, en welke hare bevindingen zullen bespreken op het derde congres in 1898 te Woenen te houden. a.) Areometers. 1". De areometerschalen worden gegra lueerd of in tiende ge deelten van de eenheid van dichtheid, of in graden der verschillende gebruikelijke systemen (Beaumé, Brix, Balling). In hel laatste ge val moet de verhouding tusschen de verschillende graden en het overeenkomstige soortelijk gewicht volgens tabellen, welke een in ternationale commissie zal opmaken, vastgesteld worden. 2 ê . Met betrekking op de capillariteit van verschillende vloei stoffen moeten verschillende areometers gebruikt worden, die elk voor de te onderzoeken vloeistof geijkt zijn en voorzien zijn van de naam der vloeistof, of der groep van vloeistoffen, die dezelfde capil laire werking hebhen. waarvoor het instrument bestemd is. Intusschon kan men eenzelfde areometer voor verschillende vloeistoffen gebruiken, mits men de uitkomsten dan aan een cor rectie onderwerpt. 3). De aflezing geschiedt gewoonlijk in dier voege, dat men dat getal noteert, hetwelk met het oppervlak dervloeistof op gelijke lijn ligt, de door capillaire werking naar boven getrokken meniscus blijft buiten beschouwing. 186 Direrse mededelingen Bij een ondoorzichtige vloeistof moet de juiste aflezing door berekening gevonden worden. 4.) De areometers moeten in liet algemeen van een thermo meter voorzien zijn, die wel een afgekorte schaal mag hebben, doch hel nulpunt toch steeds juist moet aangeven. 5) Om zich verzeker! te honden van de onveranderlijkheid der lengte van de inwendige schaal wordt buiten aan de steel een controle-merk aangebracht. G) Onjuistheden in opgaven van areometeraflezingen mogen. noch naar boven, noch naai' beneden, de grootte van een kleinste schaal verdeeling niet overtreffen b.) Polymetrische instrumenten. 1.) Hiertoe belmoren : kolven, ruaatflesschen, buretten, pipet ten, mengcylinders, enz. Deze meetapparaten zijn instrumenten „op vulling" (droog geijkt) of op ~lediging'' (nat geijkt). In het algemeen zijn kolven, maatglazen en cylinders droog of nat geijkt, terwijl buretten, pipetten, gegradueerde buizen, enz. slechts nat geijkt, zijn. De op de instrumenten gegraveerde opschrif ten moeten dit aangeven: zoo bijv. zou kunnen beduiden „in," dat het instrument „op vulling" of' droog geijkt was, en „ex" dat de ijking ..op lediging" of nat had plaats gehad. 2,) Bij instrumenten die geen afzonderlijke uitvloeiopening hebben (ook hij Gay-Lussac'sche buretten) wordt het ledigen door schuinhouden van het apparaat bewerkt. Voor die met afzonderlijke opening gelden de volgende bepalingen: Daar elke volumen-meting afhankelijk is van den tijd van lediging en liet afloopen zelve wederom van de grootte der opening zoo moet elke veranderlijkheid der uitvloeiopening vermeden wor den. Om dezelfde reden moet de verhouding geregeld zijn tussehen den diameter vanden uitlaat, de uitstroomingstijd en den inhoud van het apparaat, men stelt bijv. de volgende grenzen vast voor den uitvloeiingstijd. 12 —17 secunden voor een instrument van 10 c.cm. inhoud. i 5 — 20 x » » » » r>i) » » 20 — 30 » » » » » 100 * » 30 — 40 » » » »van meer dan 400 » » 3.) Over het voleinden van de uitvloeiing wordt het volgende bepaald: a.) Bij instrumenten, welke geen afzonderlijke uitvloeiopening hebben is het afvloeien geëindigd een minuut nadat de vloeistof Ditersf* mededeelingen. 187 haar samenhang heeft verloren en het druppelen begonnen is. De laatste druppel moet weggenomen worden. b.) Bij instrumenten met afzonderlijken uitlaat, doch zonder kraan, wordl de opening mei de binnenwand van het bekerglas, enz. in aanraking gebracht. Het uitvloeien is geëindigd ! 4 minuut na het ophouden van liet onafgebroken uitvloeien. c). Mij instrumenten met kraan kan men naar believen mani puleeren. De aflezing moet echter eersl twee minuten na het slui ten van den kraan geschieden. 4.) De deelstrepen moeten altijd zuiver horizontaal aange bracht zijn. 5.) De inwendige diameter der apparaten meet ter plaatse waar mei ken zijn aangebracht, groot genoeg zijn voor vrije doorstrooming der vloeistof en tevens nauw genoeg om de waarneming, binnen de toegelaten grenzen voor onnauwkeurigheid zuiver te doen zijn. 6.) De toegelaten grenzen van onjuistheid, zijn: o.) Voor kolven en maatflessehen „op lediging." 0,05 c.cm voo] hoeveelheden onder 0,05 I iter 0,1 » » » tusschen 0,05 en 0,1 Liter 0,2 » % » » 0,1 » 0,3 » 0,8 » » » » 0,3 » 0,5 » 0,4 » » » » 0,4 » 0,8 » 0,0 » » » » 0,8 » 1, » 1, » n » » 1,1 2. » ■]. » meei' voor elke Liter //.) voor kolven en maatflesschen „op vulling" moeten de halve waarden van a gesteld worden. c.) Voor pipetten. 0,01 e cm. voor hoeveelheden gelijk of minder dan 2 c.cm. 0,02 » » n » i » i 10 » 0,03 » » » » » » » 30 » 0,05 » » » » » » » 75 » 0,1 » » » » » » » 200 » 0,1 » meer voor elke toename van 10(1 c.cm. d.) Voor buretten en gegradueerde buizen: 0,01 c,cm. voor hoeveelheden gelijk of minder dan 2 c.cm. 0.02 » » » » » » » 10 » 0,03 » » » » » » » 30 » P,05 » » » » » » » 50 » 0,1 » i » » » » » 100 » 188 Diverse mcdedeelinïon De fouten mogen l /s van den kleinsten afstand niet overtreffen, wanneer de laatste = 0,2 cm is en ''~ van den kleinsten afstand in andere gevallen. e.) Voor maatcylinders „op vulling" gel len de dubbele waar den van d en nog daarenboven: 0,5 e.cm. voor hoeveelheden tusschen 100 en U 2CO ccm. 1.0 9 » » » 200 » 500 » 2,0 s 9 » » 500 » 1000 » f.) Voor de cylinders ..<>/> lediging" de dubbele waarden van e. Deutsche Zuckerindustrie. 18V<>, blz. VJ'JO. Maa.nueujk.sch Overzicht van de Regenwaarnemingen van het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten on Java. December 1896. STATISTIEK, OOGST- EN MARKTBERICHTEN, ENZ. üc Uitkomsten der Dnitsehe Buikercampa?ne 1895/96 zijn de volgende: Er waren iu werking 397 beatwartelsuikerfabrieken, 55 raffi naderijen en 6 zelfstandige melasse-ontsuikeringsfabrieken, alzoo totaal 158 suikerondernemingen. Er werden 1J,7 millioen tonnen Diverse mededcolingen 189 bieten verwerkt, terwijl in het voorafgaande jaar door 103 fabrieken 14,5 millioen ton bewerkt werden. Door de lage prijzen, die in de campagne 1894/95 voor suiker te maken waren, waardoor de fabrieken belangrijk minder goede zaken gemaakt hadden, wilden deze in de daaropvolgende campagne minder geld voor de bieten besteden, wat weer voor de landbouwers een reden was om den bietenaan plant te verminderen. Niet alleen door deze inkrimping der bebouwde oppervlakte was de verwerkte hoeveelheid beetwortels geringer, maai' de relatieve opbrengst was in '95 ook kleiner: 1 11. A. bracht in '94 gemiddeld 0p32,9 ton, in '95 31 ton. De totaalproductie, die der melasse-ontsuikeringsfabrieken medegerekend bedroeg in 1895 1,637057 ton, uitgedrukt in ruwsui ker, tegen 1,827974 ton in hel vorige jaar. Hieruit kan men af leiden, dat in '9493 vooi' ie vervaardiging van I ton ruwsuiker noodig waren 7,94 ton bieten,in 1895/96 7,13t0n. Dit zeergunstige rendement moet echter niet uitsluitend worden toegeschreven aan het hooge suikergehalte der beetwortels, maar is gedeeltelijk een gevolg van de veranderingen in de suikerwetgeving, die de het in het belang der raffinaderijen maakten, bare voorraden vóór 1 Augustus te verwerken, in plaats van deze zooals in andere jaren op het volgend jaar over te schrijven. De uitvoer naai' het buitenland bedroeg, in ruwsuiker uitge drukt 958128 ton tegen 1,046043 tonin '9493. liet verbruik bedroeg volgens de in den kleinhandel gebrachte hoeveelheden 668860 ton of li',7-2 per hoofd tegen 552695 ton of 10,68 K.G. per hoofd in het vorige jaar. Ook bierbij moet evenwel den invloed van de nieuwe suikerwet niet uit het oog verloren worden: er werden groote hoeveelheden suiker in het vrije verkeer gebracht, waarvan het werkelijke gebruik zeker niet meer in hetbedrijfsjaar 1895/96 valt. Centralblatt für die Zuckerindustrie der Welt 1806, p. 275. De Suiker kan in China, waar men voor hel grootste gedeelte van plantaardige voedingsstoffen leeft, min oi meer als graadmeter van den volkswelvaart beschouwd worden. De invoer steeg van 430000 pikol in 1893, ter waarde van 2,350000 Haik. Taels *) tot 150000 pikol van een waarde van 3,453000 Haik. Taels in 1894. Dit groote prijsverschil is toeteschrijven aan een veel belangrijkeren invoer van witte suiker en geraffineerd: van elke .soort werd voor onge- *) De waarde van 1 Haik. Tael is aan koers onderhevig, zij bedroeg ongeveer in 1891 f 2,95, in 1592 f 2,70, in 1893 f 2,35, in 1894 en '95 f 1.95. Red. 190 Statistiek, oogst- en niarklberiditen, enz. veer een half millioen llaik. Tael meer geïmporteerd; bet is merk waardig, dat de oorlog dezen handel blijkbaar geen schade heelt berokkend. In '95 steeg de invoer tot 550000 pi kol ter waan Ie van 2,390000 llaik Taels. waarbij de sterke waardeachteruitgang moet worden toegeschreven aan een veel kleineren invoer van witte suiker en aan de sterke daling der prijzen, Dit hangt ook samen met de vergrooting en vermeerdering van liet raffïnagobedrijf in Hongkong. Sinds de firma BüTTERFIELD & SwiRE een vaste scheep vaart verbinding met .lava heeft, kan zij haar geraffineerde suiker in Hongkong belangrijk goedkooper vervaardigen. De in Tientsin verbruikte suiker is geheel afkomstig uit bet Oosten, voor een groot deel uit Formosa, vanwaar volgens de douane-opgaven in 1894 00000 pikol werd ingevoeld. Een overzicht van den totaal invoer volgt bieronder. 1893 1894 1895 Waarde in Waaide in Waarde in Pikol-; llaik. taels Pikols Haik. taels Pikols Haik. taels Bruine suiker 103219 412879 106063 442068 95260 290098 Witte 28043 204645 i 7-200 396332 26220 157056 Kandij 9443 77145 8976 77788 8743 53504 Geraffineerd 37710 298289 100573 807050 96291 595290 Centralblatt far die Zuckerindustrie der Welt ISi)0 blz. 170. Europa, 28 Decpiuber 189 G. De laatst ontvangen berichten ver melden een over het algemeen groote wisselvalligheid van het weer. In Duitschland heerschte eerst een zachte temperatuur, welke later plaats maakte voor vorst en sneeuw, in Oostenrijk werd geklaagd over veel te weinig koude, slechts in Frankrijk schijnt een ge wensehte lage temperatuur geheerscht te hebben, liet is duidelijk, dat men in dit seizoen liever koude heelt mei het oog op het con serveeren der ingekuilde bieten. Veel kwaad kan het wisselvallige weer echter al niet meer doen, daar /eer vele Fabrieken hare campagns reeds geëindigd hebhen: aan liet einde der maand zou den in Duitschland nog slechts 15 % der totale hoeveelheid bieten te verwerken overblijven en in Oostenrijk nog maar 1/5 der fabrieken in werking zijn. Ondertussehen schijnt de opbrengst toch meer te zullen bedragen dan bijden aanvang der campagne geschat weid. Licht taxeert het rendement der Duitsche fabrieken op 12,54% tegen 13,19 % verleden jaar, terwijl echter de opbrengst per 11. A. op 32 191 Statistici:, oogst- en marktberichten, enz ton geschat wordt tegen Hl ton in de vorige campagne. De totale productie, zonder die der melasseontsuikerings-inrichtingen, be groot hij, in ruwsuikerwaarde uitgedrukt, op 1,707022 ton, de sui ker uit melasse verkregen üp 900000 a 950000 ton taxcerende, zoude men dus de totale opbrengst kunnen stellen op 1, ton. Hoe groot de oppervlakte is, welke het volgend jaar in Duitschland met beetwortels bebouwd zal worden is nog niet op te geven, vermoe delijk zal zij echter niet verminderen, en ook van een prijsverlaging der bieten schijnt geen kwestie te zijn. Veel zal intusschen afhangen van eventueele wetsveranderingen, er openbaart zich in de ver schillende landen wel eenigc neiging tot afschaffing dor premiën. Van Louisiana bericht men koude en regens, wat niet gunstig voor het riet en de oogst is, ook Trinidad meldt regen, doch hier was deze na langdurige droogte zeer welkom. Het verlies van bun hoofdman Maceo schijnt de innerlijke kracht der insurgenten op Cuba, nog niet verzwakt te hebben, de berichten uit de Pliilippij nen doen ook nog niet aan een spoedig eindigen van den opstand denken. SoeraUaia, 21) Januari. Suiker. Ongeveer 15000 pikols musco vado restanten oude oogst vonden koopers tot f G'' 2 . Hiermede is in den Oosthoek alle suiker van den afgeloopen oogst opgeruimd. Een paar partijen zaksuiker werden verkocht! tot f 3.75. Van nieuwe suiker hebben nog geen verkoopen plaats gehad. Suikeratdoeningen oogst 18U0 van 25 November '96 t/m 8 Januari '97 voor zoover die bekend zijn geworden. 0,971500 pikols totaal vorige lijst ± 8500 » Cultuur Mij der Vorsten!: rest ƒ 7, — 12enh. ± 8000 » Wonosarie en Randoegoentihg » » av. 15 + iOOO. » Kepatian »6';, 10';, l2'/jM. + 1101)0 d Tangoelangin » » » » » 7,00b000 pikols. 192 Staiiatiek, oogst- en marktberichten, enz OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MEDEDEELINGEN YAM HET PROEFSTATION „OOST-JAYA." Nieuwe Serie No. 36. DE PLANT ENLUIZEN VAN HET SUIKERRIET OP JAYA. door Dr. L. ZEHNTSER. Met plaat 111 on IV. 11. ('liioniisjiis sacchari-folii n. sp. 1. Inleiding. Het geslacht Chionaspis behoort tot die schildluizen, die zich met een eigenlijk schild bedekken, hetwelk samengesteld is gedeel telijk uit de afgestooten rughuiden der larven, gedeeltelijk uit een door de luis afgezonderd wasachtig hulsel. Het schild der wijfjes wijkt sterk van dat dei' mannetjes af, zooals uit het volgende blijkt: De schilden der wijfjes PI. 111, f tg. 1 bij a; lig. 2) gelijken in het algemeen veel op de schalen der mossel. Aan het voorste uiteinde vindt men twee gechitïniseerde, o\ale schildjes (fig. 2, a en b.), namelijk de vaste rughui'den der larve, welke deze bij hare twee vervellingen afgestooten heeft. Deze chili n e-schilden, zooals zegenoemd worden, zijn door een witte, wasachtige massa op elkaar geplakt en wel zóó, dat het eerste, («) slechts op het voorste uiteinde van het tweede {b) ligt. Aan het achtereinde van het tweede sluit zich een betrekkelijk groot wit wasschild aan (fig. 2, c.) dat door klieren van de luis afgezonderd wordt en dat men om die reden secretie ichild noemt. Het is eigenlijk een naar voren geopende zak, die op de bovenzijde min of meer gewelfd is en tamelijk sterke wanden heeft. Op de benedenzijde is het afgeplat, het ligt geregeld vlak op de onderlaag en de wand is daar dunner dan op de bovenzijde. Opent men zulke schilden, dan vindt men gemakkelijk geval len gelijk het in figuur 3 afgebeelde. In het voorste gedeelte ligt de luis, welke door middel van hare steekborstels op de plant vast gehecht is. Zij heeft in den regel een eenigszins onregelmatigen vorm, geen spoor van pooten en wanneer men haar aanraakt maakt zij zwakke wormvormige bewegingen. Achter de luis is het secre tieschild gevuld met eieren, eischalen (g) en met pas uitgekomen larven (ƒ.) De schilden der mannetjes (fig. 1 bij c en d: fig "0) zijn veel kleiner dan die der wijfjes; zij hebben slechts één chitineschild (fig 20 a). dat van de eerste vervelling afkomstig is. en het secretie schild (c) heeft niet den vorm van een mosselschelp, maar het is smal en heeft rechte, evenwijdige zijranden. Op de bovenzijde loo pen drie overlangsche ribben. Opent men deze schilden, dan vindt men onder vele ledige, d. w. z, zulke, die door het volkomen insekt reeds verlaten zijn, ook andere, waarin zich telkens één larve be vindt. Deze larve heeft noch pooten noch sprieten en in de latere ontwikkelingstoestanden ook geen steekborstels meer; daarentegen wordt dan de aanleg van de definitieve extremiteiten zichtbaar. In andere gevallen vindt men het volkomen insekt (lig. 21) in het schild, dat van normaal ontwikkelde sprieten, die uit 10 leden be staan, van drie paar pooten en één paar vleugels voorzien is. De achtervleugels zijn in den vorm van zoogenaamde ~kolfjes" voor handen. Het abdomen loopt naar achteren in een lang uitsteeksel uit. De mondwerktuigen ontbreken geheel en het insekt is dus niet in de gelegenheid om voedsel tot zich te nemen, liet heeft een zeer kort, slechts aan de voortplanting gewijd leven, 2. Wijze van optreden en schade Chionaspis sacchari-folii steekt de bladeren van het riet aan, op de bovenzijde zoowel als op de benedenzijde. Zooveel mij bekend is, treedt zij nooit in zeer groot aantal op en in den regel liggen de individus niet zoo dicht bij elkaar als bij Aleurodes bergi (N. S. No. '29). Slechts op de grens van bladscheede en bladschijf vond ik ze hier en daar in grooten getale bijéén en dit geldt vooral voor de mannetjes (lig. 1 bij c), die in het algemeen meer neiging hebben, zich dichtbij elkaar vastte zuigen, dan de wijfjes. Meestal zijn de luizen over de bladeren verstrooid, ongeveer op de wijze als in figuur 1 is afgebeeld. Valt dus Chionaspis sacchari-fulii door haar aantal niet sterk in liet oog, zij doet het destcmeer door de wijze, waarop hare schadelijke werking merkbaar wordt. Door het aansteken en het langdurige uitzuigen der bladeren namelijk, ontstaan geelachtige, of roodgele vlekken, die ten slotte tot even zoovele doode plekken worden. Vooral de vlekken, door vrouwelijke luizen veroorzaakt, vallen in het oog (lig. 1 bij a.) terwijl men er van de werking van de mannetjes zeer weinig waarneemt (fig. 1 bij d.). Bij c. figuur 1, waar vele mannetjes zich vastgezet hebben, waren in den 194 Dr. Ij. Zelintncr, Dr iilantetiluizcn Tan het suikerriet op ,Tavn beginne drie of vier wijfjes dichtbij elkaar gezeten, zooals trouwens nog aan de achtergebleven gedeelten der secretie-schilden te zien is en de afzonderlijke vlekken zijn langzamerhand ineengevloeid. De werking der luis wordt begrijpelijk, wanneer men ziet hoe hare lange steekborstels (fig. 5, st.) na de opperhuid loodrecht doorboord te hebben, in een horizontale richting "de cellen van het bladmoes doordringen en wel over een lengte van ongeveer 1,5 mM, De borstels hechten zóo vast in het weefsel, dat veel voorzichtigheid noodig is, om de luis ongekwetst van het blad af te nemen. Niet zelden verscheurt men eerder de borstels dan ze uit het blad te trekken. Dit vaste aanhechten staat in verband met liet feit, dat de luis gedurende het grootste gedeelte van haar loven de pooten mist en zich op geen andere wijze vasthechten kan. Bovendien behoett zij niet van plaats te veranderen, daar zij op de eene plek genoeg voedsel voor hare geheele ontwikkeling vindt. De ligging der borstels wordt reeds voor het bloote oog duidelijk door een bruinroode, dikwijls eenigszins gekronkelde lijn. Deze lijn bestaat uit de direkt doorboorde cellen, welke het eerst afstierven, terwijl de omliggende cellen eerst lichtgroen, dan geel en ten laatste roodgeel worden, waarschijnlijk tengevolge van het voortdurende afstaan van vloeistof aan de doorboorde cellen. De roodgele kleur treedt overigens eerst dan op, wanneer de luizen volwassen of al gestorven zijn. De vlekken zijn op beide zijden der bladeren zichtbaar. Bij b, figuur 1, bijvoorbeeld, liggen de luizen op de bovenzijde van bet blad, en de figuur bij b beneden rechts stelt de vlek e in het midden van den linkkerrand voor, zooals zij zich op de bovenzijde van het blad zoude voordoen. Bij b, in de bovenste helft van fi guur 1, bevinden zich telkens twee, bij e telkens één luis op de bovenzijde. Liggen de luizen afzonderlijk, zoo heeft de vlek zeer dikwijls den vorm van een driehoek (bij a); liggen echter de lui zen naast elkaar, dan vloeien de vlekken in één (bij c) liet weefsel rondom de geelroodo vlekken is altijd geelachtig groen van kleur, wat erop wijst, dat ook dit gedeelte onder de steken der luizen lijdt. Wanneer Chionaspis sacchari-folii in grooten getale jonge bla deren aantast, dan worden zij geel en sterven spoedig af. zooals ik hier en daar heb kunnen waarnemen. Oude bladeren blijven in het leven, doch worden door de talrijke doode vlekken in hunne assimilatie gehinderd. 195 Dr. Ij. Zflhntner. De plantenluizen van hot suikerriet op .Tava Ik vond deze schildluis op verschillende variëteiten zonder te kunnen waarnemen, dat zij aan de eene de voorkeur boven de andere gal'. Zij werd ook door fabrieken aan het Proefstation toe gezonden, Zeei' talrijk trad zij hier en daar op Glonggong en Kas soer op, zeldzamer op Glagah. 3. De eieren, De eieren zijn onmiddelijk nadat zij gelegd zijn zwak rood achtig-bruin; spoedig echter worden zij zwavelgeel. Zij hebben een ovalen vorm en zijn aan het cene uiteinde eenigszins dikker dan aan liet andere (Tig. 3, il). Hare lengte bedraagt gemiddeld 0,212 niM.. de breedte 0j096 inM. In den loop der ontwikkeling wol den zij een weinig langer en breeder, eenigszins platter en aan liet breedste uiteinde treden twee zwarte vlekjes op; dat zijn de oogen van de toekomstige larve (fig. 3. e). De eitoestand duurt 5 i'i 0 dagen. De eieren worden door de luis in het secretie-schild gelegd, zonder ze op de onderlaag vast te hechten oi' ze op een bepaalde wijze te rangschikken. Zulke voorzichtigheidsmaatregelen zijn ook geheel overbodig, daar het secretieschild een naar achteren geheel afgesloten zak vormt en de eieren er dus niet uit kunnen vallen. Niet zelden vindt men in één secretie-schild 60—70 eieren eo daar wij weten, dat de eitoestand ."» ti dagen duurt, zoo moeten deze alle binnen een evenlangen tijd uitgelegd zijn. il. w. z. gemid deld "10—12 dagelijks, lüj anlere luizen vindt men behalve de eieren ook nog witte, leege eischalen (fig. 3, <j) zoowel als kortelings uitgekomen larven (lig. 3, f.) In het geheel legt één luis minstens 100 eieren. Herhaaldelijk namelijk telde ik 70—7.") in het secretie-schild en nog 20—L'5 in het lichaam der luis. Ik heb echter ook gevallen waargenomen waai' 120—130 eieren gelegd werden. i. De larven, De pas uitgekomen larven zijn van sprieten en pooten voorzien. Zij blijven een korten tijd onder het secretie-schild, dan breken zij dit door, juist op de grens van boven- en benedenzijdc, en kruipen naar buiten en weder naar binnen, wanneer men ze stoort (lig 3). Later verlaten zij de plaats harer geboorte voor goed en zuigen zich weldra ergens op het blad vast. 196 Dr. L. Zclintoor. Do plantenluizan van Int suikerrlel up Java Ofschoon door het uitkruipen der eerste larven het secretie-schild plaatselijk doorbroken wordt, kunnen do eieren er toch niet uitval len, daar zij dikker zijn dan de larven en eerst tegen het einde van hunne ontwikkeling platter worden. De vrij bewegelijke larven zijn zwavelgele, ovale, afgeplatte diertjes van 0,25 mM. lengte (fig. '.)). De kop is onduidelijk van den thora. /■ afgescheiden en hij is op elke zijde vaneen enkelvoudig zwart oog voorzien. Achter en voor elk oog bevindt zich een kort stijl' haartje en het c*oncave voorhoofd is met vier gekronkelde haren bezet. Op het abdomen kan ik met zekerheid zeven segmenten her kennen. Itet achterste, waarin waarschijnlijk de elementen van vier lichaamsringen gezien moeten worden en dat met den naam pij gidium bestempeld wordt, draagt op den rand verscheidene korte, spitse uitsteeksels (lig. 10); daartusschen bevinden zich kliertjes, welke een wasachtige, witte massa afzonderen en naast de middellijn zijn twee lange bewegelijke borstels (anaalborstels) ingehecht, die minstens zoo lang zijn als het geheele abdomen. De sprieten zijn tamelijk lang en krachtig gebouwd, half zoo lang als het lichaam breed is en uit 5 leden samengesteld (fig. 11). De vier eerste leden zijn kort dik en onderling bijna even lang; slechts het tweede is een weinig langer dan de overigen. Het eerste lid is broeder dan lang, terwijl het derde en vierde even breed als lang zijn. Het tweede is even breed als de twee volgende. liet vijfde lid is een vierde langer dan de vier voorafgaande te zamen, zeer weinig S-vormig gebogen, naar den top toe versmald en van 8 haren voorzien, waarvan drie op den binnenrand, vier op den buitenland en één op den top geplaatst zijn. Het laatste is recht, stijf en bijna even lang als het lid. Op de andere leden nam ik vier haren waai- en wel twee op den binnenrand van het eerste lid, één in het midden van den binnenrand van het tweede lid en één op de bovenzijde van het vierde lid. ITet derde lid schijnt zonder haren te zijn. De poolen zijn betrekkelijk lang. De dijen steken buiten den zijrand van het lichaam uit. Zij zijn dicht bij de basis verbreed en naar der top toe versmallen zij zich tamelijk sterk (fig. 12). De scheenen zijn een vierde korter dan de dijen. Dicht aan de basis zijn zij een weinig ingesnoerd en dragen daar op de bovenzijde een heel klein haartje. Op de benedenzijde, dicht bij het distale uiteinde, bemerkt men een kleine inkerving, waar eveneens een zeer 197 Or. L. Zehntner. Do plantenlnizen van liet suikerriet op Java klein haartje ingehecht is. Op (ie bovenzijde van liet dislale uiteinde vindt men twee lange, gebogen haren, die een knopje aan het ein de dragen. De tarsus bestaat uit een enkel lid,dat eenigszins ondui delijk van de scheen afgescheiden is en dat op de benedenzijde van twee haren voorzien is. die aan het einde een knopje dragen. Deze haren zijn een weinig dunner en korter dan die van de scheen. De tarsus loopt in een enkelvoudige, aan den top naar beneden gekromde klauw uit, waarvan de lengte een derde van die van de scheen bedraagt. Wanneer zich de larven vastgezet hebben, dan scheiden zij op den rand van het achterlijf een kleine hoeveelheid van een witte, wasachtige massa af. De pooten worden ingetrokken en de anaal borstels worden op de buikzijde omgeslagen. Bij den nu volgenden groei der larve gaat hare rughuid langzamerhand in een vasten hoornachtigen toestand over, terwijl de buikhuid week en elastisch blijft. Tot op dit tijdstip vertoonen de larven geen geslachtverschillen, ten minste niet uiterlijk, en het is onmogelijk te zeggen, welke wijfjes en welke mannetjes zullen worden. Wel is waar blijven de mannelijke larven in het algemeen eenigszins kleiner dan de vrou welijke; maar daar deze onderling ook varieeren zoo kan men over de sekse slechts dan zekerheid verkrijgen, wanneer de eerste ver velling plaats heeft gehad. Dan echter treilen zeer in het oogval lende verschillen op en het is noodig, de beide seksen van nu af, afzonderlijk te beschrijven. a. De wijfjes. Wanneer de larven ongeveer 0,375 m.M. lang zijn, wat 5 —6 dagen na het uitkomen het geval is, zoo heeft de eerste vervelling plaats. Hierbij scheurt de huid op de buik zijde en de hoornachtige rughuid wordt als rugschild opgelicht. Zij wordt echter niet afgeworpen, maar blijft op de larve liggen en wordt door een wasachtige massa op het blad vastgehecht. Kort na de eerste vervelling zijn de larven ongeveer 0,4 m.M. lang. Zij hebben nog den afgeplatten vorm, vertoonen echter niet meer den ovalen omtrek, maar zijn meer in de lengte uitgerekt (figuur 13). Hare kleur is bleekgeel. De segmenteering van het lichaam eenigszins duidelijker geworden; maar op het achterlijf zijn nog slechts zes segmenten te herkennen, daar het voorlaatste met het pygidium samengegroeid is. Het pygidium heeft in het alge meen een driehoekigen vorm en is aan den top van een kleine insnijding voorzien. De randen zijn met acht haren bezet (flg. 14). 198 Dr. L. Zehntner. De plantenluizen Tan het suikerriet op Java Bovendien vertoont het pygidium dicht bij zijne randen een aantal klieren, welke de meergenoemde, witte, wasachtige massa afschei den. De segmenten 3, 4 en 5 van het achterlijf dragen op elke zijde slechts één haar. De haren van den kop zijn geplaatst als bij de vrij bewegelijke larve, maar veel korter dan bij deze. De oogen zijn onduidelijk en liggen niet meer op den rand van den kop, maar eenigszins meer naar binnen. Van de sprieten is nog slechts een klein, konisch stompje voorhanden, dat aan het einde een borstel draagt, terwijl van de poolen niets meer terug te vinden is. Zij zijn met uitzondering van hunne huid, die aan de afgeworpen buikhuid blijft hechten, dooi' de larve geabsorbeerd geworden. Daaren tegen zijn de steekborstels goed ontwikkeld en gedurende den geheelen leeftijd der vrouwelijke luis voorhanden. Vervolgens groeit nu de larve naar achteren tot buiten het eerste chitine-schild. Toch ligt zij om deze reden niet onbedekt, maar zij omgeeft haar achterste uiteinde met een wasachtige massa (fig. 15). Men kan de larve door het geelachtig chitine-schild heen zien doorschemeren en opmerken, hoe zij zich een weinig uit liet schild naai' achteren teruggetrokken heeft. Is zij ongeveer 0,85 mM. lang, d. w. z. i— 5 dagen na de eerste vervelling, dan heeft de tweede en laatste vervelling plaats, welke geheel op dezelfde wijze verloopt als de eerste; dus wordt het tweede chitine-schild gevormd, dal dooi' het eerste aan het vooreinde bedekt wordt (fig. '2, b.) Het heelt een roodachtig-gele kleur en is veel minder door schijnend dan het eerste. Ook na de tweede vervelling trekt de larve zich eenigszins naar achteren terug. Van buiten echter bemerkt men gedurende eenige dagen zoo goed als geen vorderingen. Dan begint de vorming van het secretie-schild c, zoodat de larve 15 dagen na liet uitkomen uit het ei, ongeveer in den toestand verkeert, die in fig, 40 is afge beeld. Nog 0 of 7 dagen zijn noodig, om het secretie-schild te vol einden. Dit wordt feitelijk gesponnen, doordat de luis haar ach terlijf slingervormig heen en weer beweegt en tevens de witte, wasachtige massa afscheidt. Deze zijdelingsche bewegingen zijn buitengewoon langzaam en kunnen niet direct waargenomen wor den. Beschouwt men echter de luis met groote tusschenruimten, dan kan men waarnemen, dat het achterlijf telkens een andere richting aanneemt; nu eens is het naar links gekromd, dan weer naar rechts of direct naar achteren gericht en intusschen wordt het secretie-schild grooter en grooter, totdat de drie schilden te zamen een lengte van ongeveer 3, 5 bereikt hebben. f)r. li. Zelintner. De plantenluizen vim hst suikerriet op Java 199 h. De mannetjes. De eerste vervelling der mannetjes heef! op hetzelfde tijdstip en op dezelfde wijze plaats als bij de wijfjes. De mannelijke larven echter vertoonen na de eerste vervelling duide lijke verschillen met de vrouwelijke. Kort na de vervelling heeft de mannelijke larve den in figuur 27 voorgestelden vorm: een a twee dagen later ziet zij van de buikzijde gezien er uit als figuur 28. Zooals men ziet, is zij veel minder afgeplat, donkerder van kleur en eonigszins korter dan de vrouwelijke larve van denzelfden leeftijd (fig. 13); de kop is smaller dan het achterlijf en dit laatste heeft gebogen zij randen, terwijl de vrouwelijke larve evenwijdige zijran den en een afgeplat lichaam heeft. De oogen zijn zeer duidelijk te zien en het pygidium vertoont den in figuur 17 afgebeelden vorm. De steekborstels zijn nog voorhanden, de sprieten zeer rudimentair en de pooten ontbreken geheel en al. Vervolgens trekt de larve zich allengs uit het chitine-schild terug, terwijl zij met het achterlijf het secretie-schild vormt. De af scheiding van de wasachtige massa heeft vooral op drie plaatsen van het pygidium plaats, en wel in het midden en aan beide zijden. Om die reden is ook het secretie-schild gedurende zijn vorming van drie takken voorzien, zooals uit figuur 2b' blijkt. Tusschen de lak ken wordt de wasachtige massa langzamer en in een veel dunnere laag afgescheiden dan op de takken zelf en op die wijze ontstaan de twee overlangsche gleuven op het secretie-schild, waardoorheen de larve met een roodachtige kleur doorschemert (lig. 20). De takken echter vormen de drie overlangsche lijsten of ribben van het secretie-schild. Dit laatste is aan het achterste uiteinde driehoekig en heeft een dwarsche spleetvormige opening. De vorming van het secretie schild begint op den zevenden dag na het uitkomen der larve en is op den tienden dag voleindigd, dus binnen drie dagen en op het zelfde tijdstip, waarop de wijfjes ten tweeden male vervellen. De figuur 26 stelt een mannetje voor, dat ongeveer acht dagen oud was. Nadat het secretie-schild gevormd is, glijdt de larve weer naar voren. Bij doorvallend licht namelijk, of wanneer men het schild opent, vindt men, dat zij tamelijk ver van het achterste einde van het secretie-schild ligt, terwijl zij zich gedurende de secretie na tuurlijk altijd aan het achterste uiteinde bevond. Keeren wij nu tot de larve zelf terug, dan valt in de eerste plaats op te merken, dat zij, na de larvale extremiteiten hij de eerste vervelling afgeworpen te hebben, langzimerhand weder Dr. Tj. Zelintner. De [.lanlenlu'zen van het suikerriet op Java 200 sprieten en pooten en bovendien vleugels krijgt. Reeds één a twee darren na de eerste vervelling treden de eerste sporen der nieuwe pooten op en wel in den vorm van drie paar kleine heuveltjes op de buikzijde, zooals in figuur 28 is aangeduid. In deze figuur zijn de heuveltjes echter een weinig regelmatiger en duidelijker voor gesteld dan het in de werkelijkheid liet geval is. Dadelijk echter wordt de aanleg der extremiteiten duidelijker en grooter, aan den kop treden de sprieten en op de zijdon van de bortt |de eerste sporen der vleugels op. Alle deze aanhangsels botten om zoo te zeggen uit het lichaam uit. De kleur der larve wordt hoe langer hoe moer roodachtig-geel. De oogen dor bewegelijke larve verdwijnen meer en meer en worden door twee paar andere vervangen, waar van het eene paar op de boven-het andere op de beneden zijde van den kop gevormd wordt (fig. 29). Zes dagen na de eerste vervelling, dus ongeveer drie dagen na de voleinding van het secretie-schild hooit de tweede vervelling plaats. Hierbij worden de steekborstels afgeworpen en later niet weder gevormd. Van nu af neemt de larve geen voedsel moer op en dat geldt ook voor het volkomen insekt. Daarentegen groeit de aanleg der sprieten, pooten en vleugels door: de pooten wor den meer volkomen en zij vertoonen een onduidelijke segmen teering. Bovendien ontstaat aan het achterste uiteinde van het lichaam een staafvormig uitsteeksel, hetwelk met het anaaluit steeksel van liet volkomen insekt overeenkomt. Eindelijk ziet de larve er uit als in figuur 29. Het lichaam is roodachtig-geel of rood oranje, de aanhangsels lichtgeel en doorschijnend, do oogen don kerrood. Vier dagen mi de tweede vervelling heeft de derde on laatste plaats. Het insekt blijft echter nog twee dagen in het secre tie-schild. Gedurende dezen tijd worden de sprieten en pooten allengs beweegbaar en de vleugels worden langzaam ontplooid. Hebben zij de voor liet vliegen noodige stevigheid verkregen, dan verlaat het insect zijn schild en wel acbteruitkruipende. Wij hebben toch gezien dat het secretie-schild aan het achtereinde een spleetvormige opening heeft. Hierdoor worden ook de afgestroopte, verfrommelde huiden uitgestooten en dan meestal door den wind weggewaaid of door den regen afgewasschen. Daarom vindt min in den regel niets van de huiden der twee laatste vervellingen terug. Kweekt men echter de luizen in het laboratorium, dan kan men gemakkelijk constateeren, hoe eerst één en latei' de tweede buid aan het ach tereinde van het secretie-schild verschijnt. 201 Dr. L. Zehntner. De plantenluizen van liet suikerriet op Java 5. Het volwassen insekt a. Hel wij I 'je. Met het oog op het in de inleiding gezegde, kan ik mij voor het volwassen wijfje tot het volgende beperken: Zooals uit de figuren 2 en 3 blijkt, hebben de schilden der vrouwelijke luizen een langgerekten knots vorm, waarvan het voor ste uiteinde het smalste gedeelte is. Met eerste chitine-scluld (</) is ovaal, honiggeel en vertoont duidelijk de segmenteering der larve, welke het vroeger bedekte. Dit schild is niet met een wasachtige massa bedekt; slechts aan den rand wordt het door middel van zulk eene massa op het bladen met zijn achterste gedeelte op het tweede chitine-schild (b) een weinig vastgehecht. Elet tweedechitine-schild (b) heeft een elliptischen vorm. is rood achtig bruin van kleur en vertoont de oorspronkelijke segmer.tee ringveel minder duidelijk dan het eerste. Üp den rand is het door een smalle zone van een witte, wasachtige massa omgeven en zijn geheele oppervlakte is als hel ware met stol' bedekl en van enkele wasdraden voorzien. liet secretie-schild (c) varieert een weinig in zijn vorm, omdat het nu eens breeder en dan eens iets smaller is. Ook zijn lengte is niet altijd dezelfde. De kleur is zuiver wit; op de bovenzijde is het tamelijk sterk gewelfd; op den rand, waar het op het blad ligt, afgeplat, liet is in zijn distale helft het breedst, aan het einde versmald en afgerond, terwijl het gedurende de vorming aan het achterste uiteinde het breedst en de achterrand maar zwak sebo gen is (fig. 16). De luis zelf heeft onmiddellijk, nadat het secretie-schild gevormd is, een langgerekter], regelmatigen vorm (fig. 4). Aan het voorste einde is het lichaam altijd smaller dan in het midden. De oogen zijn nog in den vorm van twee kleine, grijs-zwarte stippels aanwe zig en liggen vlak bij den zijrand van den kop. De rand is op deze plaats een weinig naar buiten gebogen. Op het pygidium kan men drie segmenten herkennen, waarvan het achterste sterk afgeplat, verhoornd en donkerder gekleurd is dan de twee voorste. Deze zoowel als het voorste gedeelte van het lichaam zijn lichtgeel van kleur, terwijl liet middelste gedeelte eenigszins oranjekleurig is en wel tengevolge van de eieren, welke hier doorschemeren. Zooals reeds gezegd is zijn de wijfjes noch van vleugels, noch van pooten voorzien. De sprieten zijn zeer rudimentair en hebben den vorm van een konisch stompje, dat aan het einde een stijven borstel draagt (fig. 8). De mond werktuigen daarentegen zijn wel 202 Dr. Ij. Zehntner. De pluntenluizen yan het suikerriet op ,Ta\ft ontwikkeld. De steek horstels zijn een weinig korter dan het lichaam. Reeds één of twee dagen, nadat het secretie-schild gevormd is, begint het leggen der eieren. Naarmate nu het lichaam leeg wordt schrompelt het ineen en neemt een eenigszins onregelmatigen vorm aan (lig. 3 en 5), en daar de luis juist onder het tweede chitineschild vastgehecht is, zoo komt haar verschrompeld lichaam meer en meer naar voren te liggen, terwyl het secretieschild zich allengs met eieren aanvult. Op het pygidium grijpt de verhoorning meer en meer plaats (fig. 5). zoodat ten slotte slechts zwakke sporen van de vroegere segmenteering te vinden zijn. Zijn alle eieren gelegd, zoo blijft van de luis niets meer dan de verdroogde, bruinachtige huid over. In figuur 6 is het pygidium afgebeeld, na met kaliloog behan deld te zijn. Men ziet ten eerste duidelijk de vijf groepen van wasporiën (p), welke voor het geslacht Chiunaspis kenmerkend zijn en welke de spleetvormige geslachtsöpening v omgeven. Deze ligt op de benedenzijde, terwijl de vlak daarachter geteekende anaalopening a op de bovenzijde van het pygidium ligt. liet aantal poriën in elke groep varieert zeer sterk: 8-20 in de voorste, 15-40 in de vier anderen. Wat den vorm dier poriën aangaat, het zijn dubbel gecontoureerde vijfhoekjes met eenigszins afgeronde hoeken (fig. 7). In het midden bemerkt men een cirkelvormig vlekje en daarin in den regel nog een heel klein cirkeltje. Behalve de groepen van wasporiën zijn nog een aantal afzon derlijke waar te nemen, die in drie gebogen, min of meer re gelmatige rijen gerangschikt zijn. en wel concentrisch rond om de poriëngroepen. Lengte van het eerste chitine-schild circa 0,375mM. Lengte van het tweede chitine-schild circa 0,800 » Lengte van het secretie-schild circa '2,500 » Lengte van alle drie schilden te zamen circa 3,500 » Lengteder luis onmiddellijk na.de tweede vervelling circa 0,850 » Lengte der luis onmiddellijk vóór het leggen der eieren '2, — » Lengte der luis na ongeveer de helft der eieren gelegd te hebben circa I, — » b. Het mannetje. Het chitine-schild gelijkt gelieel op liet eerste van het wijfje, doch is in den regel een weinig kleiner. Zijn achtereinde is dikwijls in een wasachtige massa gehuld, daar het secretie-schild onmiddeljjk eraan sluit. Dr. L. Zehntner. De plantenluizen Tan het suikerriet op J»va 203 Het secretie-schild is veel kleiner dan bij het wijfje en slechts weinig breeder dan het chitineschild. Zijn zijranden zijn even wijdig, het achterste uiteinde driehoekig. Op de bovenzijde be vinden zich twee overlangscbe gleuven, ter weerszijden van de middellijn één. Wij hebben boven (blad/.. 200) reeds gezien, dat deze gleuven een gevolg zijn van de wijze, waarop liet secretie schild gevormd wordt. liet insekl zelf (fig. 21) vertoont niet de minste overeenkomst met het wijfje. Zijn lichaam is duidelijk gesegmenteerd en van goed gevormde extremiteiten voorzien. De grondkleur is oranje roodachtig, de sprieten zijn lichter dan het lichaam, de pooten en h .'t anaal-uitsteeksel heldergeel. De kop heeft, van boven gezien, ecu driehoekigen vorm, met de basis van den driehoek naar achteren gericht. De achterste hoeken zijn eenigszins bolvormig opgezwollen (Ui:. 21, f) en ver toonen een zwjirtachtigen stippel, waarop men bij nauwkeurig onderzoek een klein haartje kan waarnemen. Tusschen de achter hoeken verloopt een V- vormig naar voren gebogen plooitje. In het midden der zijranden van den kop liggen twee bolvormige, een weinig buiten den rand uitstekende, zwarte oogen, waartusschen zich een driehoekig uitsteekseltje verheft, dat naar achteren ge richt is (fig. 22, c). Direct achter de oogen verloopt een recht, dwars plooitje. Op de benedenzijde van den kop vindt men eveneens twee zwarte oogen die echter een weinig dichter naast elkaar liggen dan die op de bovenzijde. Zij zijn reeds hij de larve na de eerste ver velling zeer duidelijk en na de tweede nog heter te zien (lig. 20). Van raondwerktuigen is, zooals reeds gezegd werd. niets te ont dekken. De kop vertoont op de plaats, waar de snuit ingehecht zou moeten zijn een kleine inkerving. Voor de oogen zijn enkele stijve haren waar te nemen. De thorax heeft al naar de omstandigheden een verschillenden vorm. Vergelijkt men namelijk een aantal individu's met elkaar tijdens hun leven en na ze gedood te hebben, zoo kan men gemak kelijk constateeren, dat de prothorax (eerste borstring) uitgerekt en ineengetrokken kan worden. Hierdoor moet de thorax natuurlijk nu eens langer en in verhouding smaller, dan weer korter en in ver houding breeder er uitzien. Figuur 21 is naar een levend individu geteekend. De prothorax is hier in uitgerekten toestand afgebeeld en vertoont van voren liet gedeelte p, en van achteren het gedeelte 204 Dr. r.. Zehntner. De gilantenluizen van hot inikernel op Java s. Het laatste nu, kun zich door middel van dwarsche plooien op vouwen en zóó onder den voorrand van hel mesonotum m plaat sen (fig. 22), dat van den eersten borstring van hoven slechts nog het gedeelte p zichtbaar is, hetwelk dan dicht voor den voorsten rand van den mesothorx ligt en zich in den vorm van een dwar schen zwak naai' voren gebogen bami voordoet. Uitgerekt oi' samengetrokken, de prothoras is altijd breeder dan lang en een weinig breeder dan de kop. De mesolhorax (fig. 21, m) is nauwe lijks breeder dan de prothorax en langer dan breed, liet mesonotum is op den voorsten rand gebogen en wel bij den ingetrokken pro thorax aanmerkelijk sterker dan in figuur 21 is afgebeeld. Het scttlum vertoont drie bultjes, 'die niet altijd even duidelijk zijn als in onze figuur, liet scutellum heeft den vorm van een breeden vijfhoek en steekt niet buiten het metanotum uit. Dit laatste (fig. 21, ii) doet zich voor als een dwarsrhe band, die in een stompen bock naar achteren gebogen is en aan de zijde de rudimentaire achtervleugels draagt (fig. 21, /.•). üetabdomen is bij goed omwikkelde individu's minsten- even breed als de thorax, Aan de basis is bet iets smaller dan in het midden: naar het achtereinde toe versmalt het zich sterk. Ik kan met zekerheid /even segmenten onderscheiden plus èén, dat een stiletvormig, naar beneden gebogen uitsteeksel draagt. Dit anaal-uitsteeksel bestaat uit twee deelen, welke in overlangsche richting gespleten zijn (zie fig, 34). liet staat zonder twijfel in verband mei de voortplanting. Zijn lengte is ongeveer die van het abdomen. Di' sprieten zijn even lang als ol' langerdan het lichaam zonder lel anaal-uitsteeksel Zij zijn uit 10 leden samengesteld, waarvan de twee eersten kort en dik en nauwelijks langer dan breed zijn. De volgende zeven leden zijn veel langer dan breed en onderling ongeveer even langen dik. Zij zijn met lange haren bezet en van kleine insnoeringen voorzien, welke zich bij een oppervlakkige beschouwing als evenveel geledingen voordoen. Het laatste lid (fig. 25) is slechts hall' zoo lang als het voorgaande; het draagt aan den top een S-vormig gebogen, fijn uitsteeksel, dat op de eene zijde twee kleine, spitse tandjes vertoont en aan het uiteinde in een fijn haar uitloopt. Dit baar is aan het uiteinde knopvor mig verdikt. Overigens zijn op het laatste lid nog vier haren ingehecht. 205 Di. L. Zihtitnor. De planteDlutaen vau liet suikerriet op Java De poolen zijn tamelijk sterk bebaard, allen even stevig gebouwd, met zóó lange dij ringen, dat deze buiten het lichaam uitsteken. De tarsus bestaat uit één lid (fig. 24); bij is 2/3 zoo lang als de scbeenen, samen gedrukt en van een bewegelijk klauwtje voorzien. Dit klauwtje kan zóó sterk naar beneden gebogen worden, dat het met den tarsus een hoek van 90° vormt. Het draagt op de benedenzijde een haar. dat aan den top knopvormig verdikt is. Twee zulke haren zijn aan bet uiteinde van den tarsus zeil' ingehecht, en wel op de bovenzijde. De voorvleugels zijn langer dan de sprieten, aan den top breed afgerond, en geheel met zeer kleine haartjes bezet, waar door zij een eenigszins grijsaehtige kleur krijgen. Hij doorvallend licht zijn zij anders melkachtig troebel, terwijl zij bij een zekere schuine verlichting iriseeren. De achtervleugels (fig. 23) zijn in zoogenaamde „kolfjes" veranderd, /ij hebben den vorm van een knots (/c), die aan den top een gekromden, stijven borstel b draagt, welke aan het einde knopvormig verdikt is. Het knopje van den borstel grijpt in een kleine, lepelvormige holte van den achterrand der voorvleugels in (men vergelijke de figuur 33). Toch schijnt dit niet altijd het geval te zijn. Het herinnert even wel aan de inrichting, die ik in een andere Mededeeling (N. S. No. 29 bldz. 12) voor de samenhèchting der vleugels van een sluipwesp beschreven heb. Lengte der twee schilden van een mannelijke luis 1,1 m.M. Lengte van het lichaam van het insekt zonder anaaluit steeksel 0,402 „ Lengte van het lichaam met het anaaluitsteeksel 0,050 ~ Lengte van het anaaluitsteeksel 0,188 ~ Lengte der sprieten 0,485 ~ Lengte der'voorvleugels 0,537 „ Aanhangsel. Alvorens tot het volgende hoofdstuk over te gaan, wenscb ik nog een paar woorden te zeggen over een Chionaspis, die ik op Teboe troeboe waargenomen heb en die gekenmerkt is, doordat de secretie-schilden zeer onregelmatige vormen hebben. Dit is vooral het geval met de vrouwelijke schilden, waarvan een drietal in de hiernevens gedrukte figuren afgebeeld is. Men ziet, dat de Dr. Li De plnrtlonlu!z< n vnn h»t siiikprrlet op Jam 206 secretie-schilden op verschillende plaatsen als het ware sterk in gesnoerd en de randen daarom veelvuldig gebogen zijn. Eerst dacht ik, dat ik met een andere soort te doen had. Bij een nauw keurig onderzoek der insekten zelf echter bleek mij, dat deze geen verschil mei die van het suikerriet vertoonden en toen ik de secretie-schilden nader bezag, vond ik in elke insnoering een lang. stijf haai'. Deze haren belmoren bij het blad — het is hekend, dat Teboe troeboe zeer sterk behaarde bladeren heelt—en daar zij zoo lang zijn, dat de luis het secretie-schild niet er <>ver heen kon -pinnen zooals bij suikerriet geschiedt, zoo moest zij het rondom di'haren heen spinnen. Men vindt dan ook, dat de luis het lichaam tusschen de afzonderlijke haren heen kronkelt, waardoor het even eens een zeer onregelmatigen vorm krijgt. De mannelijke schilden zijn veel minder onregelmatig, daar de mannelijke larve, dank zij hare veel kleinere afmetingen, door de haren niet oi" zeer weinig gehinderd wordt. Om nu geheel zeker te zijn, dat de Troeboe-luis werkelijk Chionaspis sacchari-iblii was en niet misschien een verwante soort, die bij preferentie de bedoelde rietsoort aantast, bracht ik pas uit gekomen larven van de typische Chion. sacchari-folii op Teboe troeboe en eveneens larven der Troeboe-luis op gewoon suikerriet, liet gelukte mij, deze luizen op te kweeken en het bleek, dat de Troeboe-luis op het suikerriet normale secretie-schilden vormde, terwijl de typische Chion. sacchari-fulii-larven op de bladeren van Teboe troeboe juist zulke onregelmatige schilden sponnen als de afgebeelde. Er kan dus geen twijfel meer aan de identiteit der bei loeide luizen bestaan. De zooeven gemaakte opmerkingen zijn voor den entomoloog niet zon lei' belang. De vorm der secretie-schilden namelijk dient in zekere mate ter onderscheiding der geslachten. Wij hebben nu gezien, dat deze met de noodige voorzichtigheid moet gebruikt worden, daar zij van de meerdere of de mindere beharing der bla deren, waarop zich de luizen vastzuigen, afhankelijk zijn kan. 207 Dr. li. Zehntner. De plnntcntuizen van het suikerriet op Java G. Recapitulatie. De wijfjes (fig. J bij a) leggen in haar secretie-schild (fig. 2 en 3, c) 100—130 zwavelgele eieren (lig. 3, d), waaruit na s—o dagen de afgeplatte, eveneens zwavelgele larven uitkomen, die van sprieten, drie paar poolen en één paar anaalborstels voorzien zijn (lig. 9). Deze vrij bewegelijke larven zuigen zich dadelijk op de bladeren vast, waarbij de pooten tegen het lichaam aangedrukt en de anaal borstels op de buikzijde omgeslagen worden. Zij vertoonen voorde eerste vervelling, 1 die' 6 dagen na het uitkomen plaatsheeft,uiterlijk geen-geslachtsverschillen. Later echter zijn do twee'seksen gemak kelijk te onderscheiden, zooals uit het volgende blijkt: De wijfjes vervellen in het geheel twee maal en wel heeft de tweede vervelling 4—5 dagen na de eerste plaats. Van deze ver vellingen zijn de twee ehitine-schilden afkomstig (fig. 2,3 en 1(>. aen b) die niets anders zijn dan de opgelichte, verhoornde rughuiden der larve, liet tweede ehitine-sekild ligt achter en met zijn voorste uiteinde onder het eerste. Na de eerste vervelling ziet de luis er uit als dg. 13 en met het eerste chitine-schild als fig. 15. De pooten zijn nu afgeworpen en de sprieten zijn slechts in rudimenlairen toestand voorhanden (fig 8). Na de tweede vervelling bemerkt men uiterlijk gedurende eeni ge dagen zoo goed als geen vorderingen. Daarna echter begint de vorming van het secretie-schild, zoodat de luis 15 dagen na het uitkomen in den toestand verkeert, die in fig, 10 is afgebeeld. On geveer 10 dagen na de tweede vervelling is de vorming van het secretie-schild afgeloopen en ongeveer twee dagen later begint het leggen der eieren. De geheele ontwikkeling der vrouwelijke luis laat zich in de volgende tijdvakken verdeelen: Eitoestand o—o dagen Tot de eerste vervelling, , ö—o » Tot de tweede vervelling 4—5 dagen Tot de voleinding van het secretie-schild 10—11 » Tot het leggen der eieren - — 2 » Totaal .... 28—30 dagen. De volwassen vrouwelijke luis met hare schilden is in de fig. 2 en 3 afgebeeld; de luis zelf ziet er vóór het leggen der eieren uit als in fig, 4; nadat zij ongeveer de helft der eieren gelegd heeft, als fig. 5. 208 I)r. L. ZciiiitDer. De jl;u,l< ilui/.cti van het suikerriet op .lav» De mannetjes vervellen in hel geheele drie maal. Maai' reeds oa de eerste vervelling, die op hetzelfde tijdstip plaats heeft als bij de wijfjes, begint de vorming van het secretie-schild. De man nelijke luis ziet er dan uit als lig. '20, na voleinding van het se cretie-schild (ongeveer drie dagen na de eerste vervelling) als fig. 20. Uit een vergelijking met fig. '2 blijkt het groote verschil, dat in vorm en grootte tussehen de mannelijke en de vrouwelijke schilden bestaat. Dij de eerste vervelling worden sprieten en poëten afgeworpen. De larve heeft dan den in fig. 27 afgebeelden vorm. Dij 'Ie tweede vervellin<i worden ook de steek borstels afgewor pen en niet weder gevormd, ook niet bij het volkomen insekt. Daarentegen beginnen reeds twee dagen na de eerste vervelling weder pooten uit het lichaam uit te botten (fig. 27), later ook sprieten en vleugels. Na de tweede vervelling wordt de aanleg der nieuwe extremiteiten meer volkomen en bovendien ontstaat eraan liet achtereinde van het lichaam een staafvormig uitsteeksel. Kort vóór de derde vervelling heeft de larve den in fig. 29 afgebeelden vorm. De geheele ontwikkeling van het mannetje laat zich in de vol gende tijdvakken verdeelen: Eitoestand 0 dagen. Tot de eerste vervelling 0 » Tot de tweede vervelling 0 » Tot de derde vervelling 4 » Tot het verlaten van liet secretie-schild 2 » Totaal 24 dagen. liet volkomen insekt is in fig. 21 afgebeeld, liet is een zeer klein diertje, voorzien van sprieten, die uit 10 leden samengesteld zijn. van drie paar pooten en van één paar vleugels. De vleugels van het tweede paar zijn in zoogenaamde kollj es veranderd (fig. 21, k; fig. 23). Het achterlijf loopt aan het uiteinde in een uitsteeksel uit, dat in overlaogsche richting in twee deelen gespleten is (fig. 3i) en dat in verband met de voortplanting staat. Chionaspis sacchari-foüi wordt sterk gedecimeerd door een sluipwespje: Apheliiias simplex n. sp. (tig. 18), en wel voornamelijk de vrouwelijke luizen. 7 De Bestrijding. De bestrijding bestaat eenvoudig daarin, dat mende aangetaste bladeren afsnijdt en verbrandt. Het eerste optreden der luizen kan 209 llr. 1.. Zel;ntn«r. I>p pla ntenlii /.on vuil hel suikerriet op .hiva echter gemakkelijk over het hoofd gezien worden, daar hare aanwezigheid eerst door het verschijnen van de meergenoemde roodachtig-rgele vlekken in bet oog valt, d. w. z. dikwijls eersl nadat de luizen al dood zijn. Dan echter is het grootste aantal der eieren reeds uitgekomen en de jonge larven zijn over de bla deren Verspreid.. Daarom moet men, mulat de vlekken met de luizen geconstateerd en de aangetaste bladeren uitgesneden zijn, de planten nog een tijd lang in het oog houden en hij het eerste op treden van de witte schilden der tweede generatie de bladeren nu te rechter tijd afsnijden, dat wil zeggen, alvorens de secretie schilden geheel gevormd zijn. Zooals ik reeds zeide, zijn de schilden gedurende hun afscheiding naar achteren het breedst en hun achterrand is zeer weinig gebogen (lig. 16). 7. Natuurlijke vijanden Het werd reeds in bet tweede hoofstuk gezegd, dal Chionaspis zooveel bekend is, nooit in grooten getale optreedt, ofschoon de wijfjes tamelijk veel eieren produceeren. Gaat noen de zaak nauwkeurig na, dan vindt men een verklaring ervan in het feit, dat zeer vele wijfjes door een parasiteerend wcspje aangestoken worden. Opent men namelijk de dan vindt men zeer dikwijls opde buikzijde der luis 1- ',) oranjekleurige, breed peervormige maden, of reeds de gele poppen van een klein wespje. In het laatste geval vindt men behalve de poppen slechts nog de sterk gechitiniseerde gedeelten der huid van de luis en een aantal bruinzwarte, spilvormige Lichaampjes, welke de leek gemakkelijk voor eieren zoude kunnen aanzien, liet zijn echter niets anders dan de uitwerpselen der wespenlarven. Het is mij niet gelukt, de infectie direct waar te nemen: daarentegen kon ik herhaaldelijk zien. hoe liet gele wespje op de door (Jdoiiaspis sacohari-folii aangetaste bladeren rondliep en het komt mij naar analogie van Aleurodex bergi zeer waarschijnlijk voor, dat de infectie plaats vindt voor of kort nadat zich de Chionaspis- larve heeft vastgezet, Zeker is het, dat de luizen meestal het secretie-schild op de gewone wijze vormen alvorens onder den invloed der parasieten te sterven. Hier en daar leggen zij zelfs eenige eieren, welke naai' het schijnt door de wespenlarveo niet opgevreten worden. Ik trof namelijk herhaaldelijk naast de poppen of larven van de wespjes leege eischalen aan, waaruit de larven der luis normaal waren uitgekomen. 210 Dr. li. Zrlintncr. De plulltplllui7.cn var hel suikerriet pp JaT» Met sluipwespje, waarvan de beschrijving hierachter volgt. kruipt door een rond gaatje uit. dat liet in den boven rand van het secretie-schild der luis vreet. Het behoort tol de groep der Aphelinae en vormt, voor zoover ik heb kunnen te weten komen, een nieuwe soort van het geslacht AphelhiUS. A})lieliii)in simplex n. sp. Het wijfje. De kleur van het insekt (fig. 18) is bleek- tot honiggeel; de dorsale gedeelten van den thorax zijn eenigszins donkerder geel dan het overige lichaam, deoogen zijn zwaftachtig, de bijoogen karmijn, de vleugels kleurloos met Lichtgele aderen. De kop is een weinig breeder dan de thorax en tusschefi de oogen met haartjes bezet. Achter de parige bijoogen bevindt zich eveneens telkens een haai' en de samengestelde oogen zijn geheel met zeer fijne, korte haartjes bezet, welke slechts hij sterke vei grooting zichtbaar worden, De bijoogen liggen in de hoeken van ern gelijkzijdigen driehoek en de achterste zijn dubbelzoover van elkaar verwijderd als van den binnenrand dei'samengestelde oogen. De thora.i- is smallei dan het abdomen en heelt bijna even wijdige zijranden. Hei mesoscutum is eenigszins onduidelijk van de zijdelingsche gedeelten van het mesonotum afgescheiden; het mesoscutellurn heelt een eenigszins gebogen voortand, terwijl de achterrand een stompen hoek vormt. Het abdomen is aan het uiteinde eivormig, aan de basis een weinig smaller dan in het midden en op de geheele oppervlakte met weinig haartjes bezet. De legbuis is dicht bij de basis van het abdomen ingehecht en steekt weinig buiten liet laatste uit. De uit zes leden samengestelde sprieten (fig. 19) zijn hoogstens zoo lang als de thorax, liet eerste lid is bijna even lang als de vier volgende te zarhen; het tweede is een weinig langer dan het vijfde en twee maal zoo lang als dik. De leden :ï en \ zijn zeer kort, bol-of lensvormig, breeder dan lang en iets smaller dan het tweede en vierde, liet vijfde lid grenst met zijn geheele breedte aan het zesde en loopt aan het einde van zijn bovenkant in een kleine punt uit. liet zesde lid is twee en een half maal zoo lang als het voorafgaande, aan het. einde af gek nol en van vier of vijf kleine doorntjes vo irzien. In het midden van den bovenrand bevindt zich een spits tandje. De poolen zijn tamelijk lang en stevig. De dijen van hetderde paar zijn een weinig verdikt. De spoor der srheenen van het eerste 211 br. L. Zelintner. De plantenluizen van hef suikerriet op Java paar is in tweeën gespleten, zoodat de binnenste tak ongeveer een dorde van de lengte van den buitonston bereikt. De spoor der schoenen van liet tweede paar poolen is veel langer Tan die van de beide andoren. Hij is nagenoeg zoo lang als het eerste lid van don tarsus. De voorvleugels zijn naar den top toe weinig verbreed en op don rand van don top van wimperhaartjes voorzien. De schijf der vleugel is eveneons met haartjes bezet mot uitzondering van oen schuine streep in het midden, wat voor het geslacht Aphelinus ken merkend is. Ook de basis van do vleugels is naakt. De haartjes proximaal van do schuine streep zijn langer en sterker dan de distale. De achtervleugeh zijn langruitvormig, in de distale helft hot breedst en over hare geheele oppervlakte bebaard. De sntnraal rand is met wimperkaren bezet, die korter zijn dan de grootste breedte van den vleugel. De mannetjes onderscheiden zich, behalve door het ontbreken dor legbuis, nauwelijks van de wijfjes. Toch zijn zij in het algemeen iels kleiner en slanker dan de laatste. Daar do copulatieorganen dei' mannetjes niet, zelden uitwendig zichtbaar zijn en dan ongeveer don vorm van oen legbuis hebben, zoo kan men do twee seksen gemakkelijk verwarren. Ter harer onderscheiding zij hier vernield, dat do legbuis aan de basis van het abdomen ingehechl is, terwijl de copulatie-organen der man netjes dicht voor hot uiteinde van het abdomen te voorschijn komen. Wat do sprieten aangaat, zoo valt alleen op te merken, dat het laatste lid aan don top breeder, moer schuin afgeknot en van minstens acht doorntjes voorzien is, terwijl er bij het wijfje slechts vier of vijf waargenomen worden. Lengte van hot lichaam van het wijfje 0.70 niM. van een klein mannetje 0,55 » Lengte der voorvleugels van hot wijfje 0.00 » van oen klein mannetje 0,52 » 111. Chionospis depressa n. sp. Op Saccharum ciliare vond ik herhaaldelijk en tamelijk talrijk een schildluis, welke voel op Chionaspis tacchari-folii gelijkt, en die men gemakkelijk daarmede kan verwarren. Hij een nauwkeurig onderzoek echter, kan men tussohen de beide soorten constante Dr. L. Zehntner. De plantenliiizen Tan liet 'suikerrUt op Java 212 verschillen vaststellen. De levensgeschiedenis verloopt voor beide ongeveer op dezelfde wijze en dus kan ik mij in het volgende tot een vergelijkende beschrijving van Chionaspis depressa bepalen, waarbij ik voornamelijk de verschillen tusschen Chionaspis sacchari* folii, zal doen uitkomen. 1. Optreden en scha uk. liet is een eigenaardigheid van Chionaspis depressa dat zij zich bijna zonder uitzondering op de hoofdnerf der bladeren vastzuigt, en wel op de bovenzijde (fig 30). Tengevolge van de beperkte ruimte, die de hoofdnerf aanbiedt, liggen de luizen dan ook veel dichter bij elkaar dan dit in den regel bij Chionaspissacchari-folii het geval is, en het komt voor, dat de hoofdnerf over zijn geheele lengte min of meer dicht ei" mede bedekt is. De mannelijke schil den liggen altijd zeer dicht hij elkaar (figj 30, bij a) en zijn in één, twee of drie rijen gerangschikt. Hier en daar bemerkt men een wijfje tusschen hen liggende. De vrouwelijke luizen veroor zaken dikwijls door haren steek en het onttrekken van sap rood achtig-gele vlekken, die men echter niet verwarren moet met dergelijke vlekken, die op de suikerrietbladeren verbazend dikwijls voorkomen, maar veroorzaakt worden door een Cicadelliden -soort, welke daar hare eieren legt, Op suikerriet en op de op Java voor komende wilde rietsoorten is Chionaspis depressa nog niet waarge nomen, behalve een enkele keer op Fidji-Koening. liet schijnt,dat deze luis nog een heel gei'inge verspreiding heeft en dat zij met S.iccharum eiliare uil Engelsch-Indië op Java is ingevoerd. 2. De eieren De eieren hebben dezelfde grootte en denzelfden vorm als hij Chionaspis sacehari-folii of zij zijn een weinig grooter. De gemid del Ie lengte van 20 eieren bedroeg namelijk 0,214 m\l.; hij Chion aspis sacchari-folii 0,212 mM. Ken duidelijker verschil levert de kleur op, daar de eieren van Chionaspis depressa witachtig, bijna doorzichtig zijn en slechts een heel zwakke, roodachtige tint hebben. 3. De larven De pas uitgekomen larve gelijkt zeer veel op die van Chionas pis sacchari-folii, maar kan bij een nauwkeurig onderzoek gemak kelijk van deze onderscheiden worden, /ij is helder van kleur, wit achtig geel en heeft aanmerkelijk kortere sprieten en pooten dan de lurve van Otionaspis sacchari-fohi. 213 Dr. ti. Zehntner. o<> plantenlulzén van het suikerriet tip Java Bij de sprirten (tiu:. 31) zijn de leden I—£ te zanten even lang als het vijfde lid (bij Chionaspis sacchari-folii is het vijfde lid langer) en wat de haren betreft, vond ik er telkens één op den binnenrand van de twee eerste leden, twee aan den top van het vierde lid en wel één buiten en één binnen; eindelijk vijf of zes op hel vijfde lid (men vergelijke de figuren II en 31). De poolen (fig. 32) zijn iets kleiner en in verhouding sterker gebouwd dan bij Chionaspis sacchari-folii. De dijen steken zijdelings niet buiten liet lichaam uit en zij zijn naar liet distale uiteinde toe zeer weinig versmald. De dikke, korte scheenen vertoonen dicht hij de basis dezelfde kleine insnoering en op de benedenzijde de kleine insnijding zooals bij Chionaspis sacchari-folii; maar deze twee plaatsen zijn niet van een haartje voorzien. De aan hel einde knop vormig verdikte baren der scheenen en der tarsen zijn slechts on geveer hall' ZOO lang als die van de meergenoemde soort en de tarsus in verhouding slanker (men vergelijke de figuren [2 en 32) Xa de eerste vervelling verdwijnen met de extremiteiten ook de zooeven genoemde verschillen tus?chen de larven van onze twee C7i/o>m.<mi's-soorten. Ik zal dus niet verder op de beschrijving der larve van Chionaspis depressa ingaan. Anders is het met de secre tie-schilden, die ik in het volgende hoofdstuk bespreken zal. 4. Het volwassen insekt a. Hel wijfje biedt met dat van Chionaspis saccliari-folii de vol gende verschillen aan: ITet tweede ehitine-sehild is in den regel iets langer dan hij de genoemde soort, vertoont duidelijke sporen van de vroegere segmenteering en is licht-oranje van kleur (fig, 36), liet secretie schild is veel breeder en iets korter, sterk afgeplat en van eén minder stevigen wand voorzien, zoo lat men de luis duidelijk ei' doorheen ziet schemeren. De lui- zelf heeft kort voor het begin van het leggen der eieren, den in figuur 'M voorgestelden vorm en biedt duidelijke verschillen met Chionaspis sacchari-folii van denzelfden leeftijd aan (fig. 4). Het lichaam is veel plomper dan bij deze laatste, d. w. z. korter en breeder, maarniet, dikker, eerder platgedrukt. Het voorste gedeelte van het lichaam is altijd breeder dan het middelste, dikwijls in veel sterkere mate dan in figuur 37 is afgebeeld. De steokhorsiels zijn in uitgerekten toestand langer dan het lichaam en ook absoluut langer dan bij Chion&*pi* 8 vrh'iri-folii, Hok het 214 Dr. Ti. Z'imfniT. De pluntenluizen van het suikerriet op Java pygidium vertoont eenige kleine verschillen; het is in het algemeen breeder (fig. 38), de stijve baren op den rand zijn talrijker, de achterste groepen van wasporiën zijn uit minder talrijke elementen samengesteld dan de mi Idelste en de anaal-opening ligt venier uchter de geslaehtsopening, Dein groepen geplaatste wasporiën zijn eveneens dobbel gecontoureerd als bij Chionnspis sacchari-folii', zij zijn duidelijk vijfhoekig (fig. 39j en in elke hoek bemerkt men een zeer klein cirkeltje. De afzonderlijke, in boogvormige rijen ge rangschikte poriën zijn iets talrijker dan bij Chionaspis sacchari-folii. b. De mannetjes zijn gekenmerkt, doordat hunne secretie-schilden geheel met dicht ineen geslingerde, gekrulde, wolligedraden bedekt zijn, zObdal men den vorm ervan nauwelijks herkennen kan (fig 35). Dit is des te moeilijker, omdat de mannelijke schilden altijd dicht hij elkaar liggen en de wollige draden, die uit dezelfde wasachtige massa bestaan als de secretie-schilden zelf, ziehier weerszijde inéén slingeren. Neemt men de wollige massa weg. dan doen de schilden zich ongeveer in denzelfden vorm en van dezelfde grootte voor als hij Chionaspis sacchari-folii. Toch zijn de overlangsche gleuven dikwijls eenigszins breeder, minder diep en de ribben dus minder verheven dan hij de genoemde ÊOOrt. Wat het mannelijke insekt zeil aangaat, het gelijkt geheel op dat van Chionaspis sacchari-folii en ik kan de heide soorten niet met zekerheid onderscheiden. Ik wil alleen opmerken, dat in het algemeen Chionaspis dept essa iets helderder v, n kleur is dan Chionaspis sacchari-folii. Verder komt het mij voor, dat dekop langer en smaller, hel voorhoofd tusseben de sprieten een weinig meer verlengd, de oogen minder sterk bolvormig, het mi sonotum korter,hel voorste bul tje duidelijker vierhoekig en het uitsteeksel van,het laatste lid dei' sprieten minder sterk gebogen is. dan bij de laalsgencemde soort. Ten slotte wensen ik lei' vergelijking nog de volgende afmetin gen der heide hiel' hesehieven seh ildhlizen op te geven : depressa sacchari folii I-engte der eieren (gemiddeld uit 20stuks) 0,214 mM.—0,212 mM. Lengte der pas uitgekomen larve . . . 0,'2j0 » —O.ÜSÜ » Lengte der sprieten der pas uitgekomen larve 0,054 » —0,072 » Lengte van het eerste ehitine-schild der wijfjes 0,420 » —0,378 » Lengte van het tweede ehitine-schild der wijfjes 0,840 » -0,800-o,BiO » Dr. Ij. Z.liritncr. De ptantenluteen van bel suikrrrii top Java 215 Lengte der wijljes kort voor het leggen der eieren zonder schilden L.450-1,500mM. —1800-2, — mM. Lengte der wijfjes met de drie schilden 3,0—3,250 » —3500-3600 » Lengte der mannetjes met de twee schilden 1,155 » —1,100 » Ook Chionaspis depressa wordt door Aphelinus simplex aan getast en wel vond ik het wespje zeer dikwijls in de mannelijke schil len, wat ik bij Chionaspis sacchari-folii slechts eenmaal heb waargenomen. In een mannelijk schild onwikkelt zich altijd maar één wespje, welke kleiner is dan dat uit het vrouwelijke; zij zijn slechts 0,50 mM. lang. Verklaring der Pisten. Plaat I. Figuur 1-17. Chionaspis sacchari-folii n. sp. Figuur 1. Een stuk van een rietblad (onderzijde) met luizen. u. vrouwelijke schilden, b en e vlekken, waar op de bovenzijde zulke schilden liggen en wel bij b telkens twee, bij e telkens één. C en <l mannelijke schil len en wel bij C ojp vlekken, waar vroeger 2 of .'3 vrouwelijke luizen vastgehecht waren. Figuur 2. Ken wijfje met do schilden; van de rugzijde gezien. Vergrooting 15. a. het eerste chitine-schild. b. het tweede chitine schild, c. het secretie-schild. Figuur 3. Idem: maar de schilden gedeeltelijk verwijderd. Vergrooting 15. a, b en c evenals in figuur '2 , (/ eieren in het begin der ontwikkeling, e. idem. kort vóór het uitkomen der larven. f. pas uitgekomen larven, g. leege eischalen, h. de eenigszins verschrompelde luis. Figuur 'i. Het volwassen wijfje, alvorens eieren gelegd te hebben; van de rugzijde gezien. Vergrooting 38. o, de oogen. Figuur 5. Idem, na de eieren gedeeltelijk gelegd te hebben: van de buikzijde gezien. Vergrooting 38. st. steekborstels. Figuur 6. Idem: het pygidium na behandeling met kaliloog. Vergrooting 140. u. geslachtsopening. a. anaal-opening, p. groepen van wasporiën. Figuur 7. Idem; vijf wasporién uit een der groepen p. Ver grooting tUO. Figuur 8. Idem: de rudimentaire spriet. Vergrooting 010. Figuur 9. Larve, pas na het uitkomen uit het ei; van de rug zijde gezien. Vergrooting 100. 216 Dr. L. Zelintncr. De jilanUnhiizrn van Int suikerriet op Java. Figuur 10. klem; achterrand van het lichaam met de anaal borstels a. Vergrooting 140. Figuur 11. Idem; linker spriet; van boven gezien. Ver grooting 010. Figuur 12. Idem: linker poot van het tweede paar, Ver grooting 010. Figuur 13. Vrouwelijke larve, kort na de eerste vervelling, uit een schild dat in het stadium van figuur 15 was; van de rug zijde gezien. Vergrooting 80. Figuur 14. Idem: het pygidium. Vergrooting 140. Figuur 17). Als figuur 13 met het eerste chitine-schild a. Ver grooting 38. Men ziet de larve, die in figuur 13 is afgebeeld, door schemeren. Figuur W>. Vrouwelijke larve, kort na de tweede vervelling. Vergrooting 15. a hel eerste chitine-schild; b. het tweede chitine schild; c. hel begin van het secretie-schild. Fit/uur 11. Het pygidium der mannelijke larve na de eerste vervelling. Vergrooting 140. Figuur 18 en 19. Aphelinus simplex n. sp. Figuur IS. Het vrouwelijke insekt; van boven gezien. Ver grooting 'il. Figuur 19. Idem; spriet van terzijde gezien. Vergi ting 190. Plaat IV. Figuur 20 — 29. Mannetje van Chionaspis sacchari-folii n. sp. Figuur 20. Ken schild; van de rugzijde gezien. Vergrooting 15. o. het chitine-schild. c. het secretie-schild. Figuur 21, Het volkomen insekt. Vergrooting 80. t. kop, p -f- s prothorax, m. mesothorax, n. metathorax, k. de in een zoogenaamd „kolfje" veranderde achtervleugel. Figuur 22. Idem; het Lichaam van terzijde gezien, met inéén getrokken prothorax. Vergrooting 80. Letters als in figuur 21 c. het wigvormige uitsteekseltje op de bovenzijde van den kop tusschen de oogen. Figuur 23. Idem: de rudimentaire achtervleugel («kolfje"). Ver grooting 300. r. rand van het lichaam, k. het eigenlijke „kolfje," b. de borstel, die in een lepelvormige holte van den achterrand van den voorvleugel ingrijpen kan. Men vergelijke de figuren 21 en 33. 217 Dr. L. Zehnt ner. De [ilaDteriluizcn Tan het suikerriet op Java Figuur 24. Idem; tarsus. Vergrooting 3CO. Figuur 25. Idem; het laatste lid der sprieten. Vergrooting 860, Figuur 26. De larve kort na de eerste vervelling. Vergrooting 38. a. het chitine-schild. c. van het secretie-schild. Figuur 27. Idem; na verwijdering der schilden; van de rug/.ij de gezien. Vergrooting 80. (Figuur 17 het pygidium hieibij). Figuur 28. Idem, maar ongeveer één dag ouder; van de buik zijde gezien. Vergrooting 80. Figuur 2'J. De larve tusschen de tweede en derde vervelling; van de buikzijde gezien. Vergrooting 80. a hulsel der sprieten, b c en d idem der pooten, e idem van tien voorvleugel, f idem van het anaal-uitsteeksel. Figuur 30 — 39. Chionaspis depressa n. sp. Figuur 30. Een stuk van een rietblad (bovenzijde) met luizen op de hoofdnerf. Bij a: mannelijke luizen. Figuur 31. Linker spriet der pas uitgekomen larve; van de bovenzijde gezien. Vergrooting 010. Figuur 32. Rechter poot van het tweede paar der pas uitgeko men larve van de bovenzijde gezien. Vergrooting 010. Figuur 33. Afbeelding van het mechanisme, waardoor de kolfjes der mannetjes met de voorvleugels kunnen verbonden worden. Vergrooting 3GO. m. mesothorax, n. metathorax, v. voorrand van den voorvleugel, a. achterrand van den voorvleugel met de lepel vormige holte dicht bij de basis, b. het „kolfje" met op den achter rand a. ingehechten borstel, c. stand van het „kolfje" wanneer de borstel niet ingehaakt is. Figuur 3i. Anaal-uitsteeksel van het mannetje, door samendruk king in de twee deelen, waaruit het bestaat, gespleten; van de bovenzijde gezien. Vergrooting 360. Figuur 35. Het mannelijke schild door de wollige massa bedekt. Vergrooting 38. Figuur 30. Het vrouwelijke schild. Vergrooting 15. Figuur 31. De volwassen vrouwelijke luis, alvorens zij eieren gelegd heeft; van boven gezien. Vergrooting 38. Figuur 3s, Idem; het pygidium. Vergrooting 1 iü. v. geslachtsopening. o. anaal-opening. Figuur 39. Zes wasporièn uit een der groepen rondom de ge slachtsopening v. Vergrooting 610. Pr. L. Zehntner. De plnntenluizcn van het suikerriet op Java 218 Archief voor dk Java-Suikerindustrie 1897. Aki.. Nu. \. Plaat 111. i  Plaat IVg Archief vooit de Ja va-Suikerindustrie L 897. Aki.. No. i.  REFERAAT. Soil I'i;rmi;\t.s in Agricültüre by Dr. 11. W. Wiley. ") Louisiam Planter 1896, blz. 44 en vol<j. Onder bovenstaanden titel geeft Du, Wiley, chef van de af deeling van scheikunde van het U. S. Departement of agriculture, in den sLouisiana Planter" een uitvoerige populaire beschouwing van alles wat betrekking heeft np de fermenten in den bodem en hunne belangrijkheid voor den landbouw. Hoewel liet artikel in hoofdzaak geschreven is met het oog op Amerikaansche, niet tropische toestanden, ineenden wij dat het wegens vele punten van algemeen belang, die er korte! |k in behandeld worden, ook de lezers van het «Archief" zou kunnen interesseeren en geven daarom een eenigszins uitvoerig overzicht van den inhoud, waarbij wij den schrijver op den voet volgen, de minst belangrijke punten slechts aanroerende. Levensverschijnselen van den bodem. Niet meer zooals vroeger beschouwt de wetenschappelijke land bouwkundige den bodem als een doode en werklooze massa. De grond is integendeel zoo doordrongen van levende wezens dat men hom een levende massa zou kunnen noemen en de niet levende bestanddeelen van den bodem ontleenen hun beteekenis eersl aan de verandering, die zij ondergaan onder de inwerking der levende plant, wat men het digestie-vermogen der plant zou kun nen uoemen. Neem bijvoorbeeld liet kiezelzuur of kwarts, deze oogenschijnlijk zoo onoplosbare stof wordt toch in de weefsels van elke plant gevonden en wel bepaald in de bladeren, dus op grooten afstand van de bron van aanvoer. liet is dus klaarblijkelijk dat het zoo moeilijk oplosbare kwarts een volledige oplossing moet ondergaan om door het netwerk van celweefsels tot in de bladeren op te klimmen. Ditzelfde geldt van alle zuiver minerale voedsel der planten; zoo komt liet phosphorus, een van de belangrijkste voedingsstoffen van de plant uitsluitend in den vorm van minerale zouten in den bodem of in de daaraan toegevoegde kunstmeststoffen voor. •l Bijgaand referaat werd roods eeuwen tijd geleden ter plaatsing ontvangen. Door plaats gebrek moest de opname ervan echter tot dit nummer achterwege blijven. Bid.. Nochtans wordt de phosphorus in de plant, in 't bijzonder in de zaden van granen in ruime mate in organische verbindingen aangf troffen, aantoonende dat de oorspronkelijke minerale phos pbaten volkomen ontleed zijn bij het proces der digestie. Wel komen minerale phosphaten in de plant voor, maar dit zijn meest kalizouten, terwijl de phosphorus in den grond juist aan andere stoffen, kalk, aluminium, ijzer, gebonden is. Oplossing der bodemdeeltjes In het algemeen wordt aan de wortelvezels het vermogen toe geschreven de zuiver minerale bestanddeelen van den bodem in oplossing te brengen. Het is echter niet onwaarschijnlijk, dat hierbij bepaalde organismen van den bodem een rol spelen. Een der belangrijkste ontdekkingen van de laatste jaren zijn de nitrificeerende liacteriën, waarop wij straks terug komen. f)it zijn de eenige bekende niet groene levende wezens, die in slaat zijn zich in een zuiver minerale omgeving te ontwikkelen en te voeden. Het is bewezen dat zij uit de lucht sporen van ammoniak aantrekken en even als bladgroenhoudende planten het kiolzuur assimileercn. Deze organismen vinden dus op de naakte rotsen der hooge ber gen de voorwaarden voor hun bestaan en hel is dan ook bewezen, dat zij overal op de oppervlakte en tot zelfs in het inwendige der gesteenten worden aangetroffen. .Men veronderstelt dan ook dat zij bij de verweering van kale rotsgesteenten een belangrijke rol spelen, en de oppervlakte ervan voorbereiden voor den groei van andere lage organismen, zooals korstmossen en wieren, die de eerste sporen van humus voortbrengen, welke de verweerde deeltjes der rotsgesteenten altijd bedekt. Tot op de grootste hoogten heeft men dit organisme op alle sooitenvan rotsgesteenten aangetroffen en zelfs op het ijs der giet sobers ontbreekt het niet en ofschoon daar zijn werkzaamheid misschien sedert duizenden van jaren dooi' de lage temperatuur is tegengehouden, gelukt het toch het bij overbrenging in gunstige omstandigheden weder tot nieuwe levens werk zaamheid te brengen. Overbrenging van minerale stoffen in de plant Het spreekt van zelf dat de bodembestanddeelen alleen in opgelosten toestand, in de plant kunnen overgaan en men schreef' vroeger aau de «levenskracht der wortels" het vermogen toe deze Referaat. 220 oplossing te bewerken. Deze levenskracht bestaat echter slechts in de afscheiding van zeer zwakke zuren, waarvan het twijfelachtig is of zij bij de oplossing der delfstoffen een belangrijke rol spelen. Zéér waarscl lijn lijk treden hier lagere organismen in werking, die echter tot dusver nog niet voldoende zijn bestudeerd. De nitrificeerende fermenten Het meest belangrijk voor den landbouw zijn die bacteriën, die op stikstofhoudende stoffen werken en ze tot salpeterzuur oxydeeren, of die welke op salpeterzuur redneeerend werken en het in lagere oxydatietoestanden of zelfs in vrije stikstof omzetten. Van de talrijke verschillende soorten die hierbij werkzaam zijn, zijn drie groepen in het bijzonder belangrijk: In de eerste plaats, die welke ammonia of koolzure ammonia uit organische stikstof houdende verbindingen vormen: ten tweede, die welke koolzure ammonia in salpeterigzuur omzetten en ten derde, die welke sal peterigzuur in salpeterzuur veranderen. Alle 3 samen zijn noodzakelijk voor de volledige omzetting van eiwitachtige stoffen tot salpeterzuur, in welken laatsten vorm alleen de stikstof hoofdzakelijk als plantenvoedsel nuttig is. Vorming van ammonia De bacteriën, die bij de vorming van ammonia werkzaam zijn, worden overal in de bovenste lagen van den bodem, in lucht en regenwater gevonden. Hij hunne inwerking op eiwitstoffen wordt tevens koolzuur en organische zuren gevormd en de zwavel der eiwitstoffen ook in een zuur veranderd. Natuurlijk wordt de stof alkalisch, maar toch gaat de werkzaamheid door ook bijeen geringe overmaat van zuur. Een matig hooge temperatuur 0l)"-80"-100" Fahrenheit is gunstig voor een maximale werking; bij 110" wordt deze echter aanzienlijk verminderd, en een verwarming tot nabij het kookpunt van water doodt de levenswerkzaamheid. Dat de ammonia-vorming uitsluitend aan de werking van bacte riën moet worden toegeschreven is gemakkelijk aan te toonen. Men brengt twee monsters van den zelfden ".rond in glazen kolijes. Een van beide wordt gedurende een paar uren tot boven bet kook punt van water verhit, nadat van beiden langs den gewonen chemi schen weg het gehalte aan ammonia en aan stikstofhoudende ont ledingsproducten daarvan is bepaald. Na eenige weken of maanden fteferaat 221 wordt liet gehalte aan ammonia on aan zijn ontledingsproducten op nieuw bepaald van beide kolfjes on nu blijkt een aanzienlijke vermeerdering van het ammoniakgehalte in het niet-gesteriliseerde koltje, en geene in het gesteriliseerde. He bronnen van bet ammoniak in den grond zijn de organische stofïen, die er in voorkomen, die voor een deel uit eiwitstoffen, voor een deel uit humus bestaan. Deze humus is zeer rijk aan koolstof en dit gaat onder de voor nitrificatie gunstige omstandigheden aanhoudend in koolzuur over, vandaar dat in een bodem, d"e lang gecultiveerd is het gehalte aan koolstof in den humus veel geringer is dan in gronden, die geregeld bemest worden of in maagdelijke gronden. Vorming van Salpeter ig zuur De volgende trap in het proces der nitrificatie is de omzetting van ammoniak en zijn verbindingen in salpeterigzuur. Dij een niet grooten voorraad van ammonia, gaat er gedurende dit proces geen stikstof in vrijen toestand noch ook als vluchtige ammoniak verbin dingen verloren. Maar wanneer er den groote overmaat van am monia-carbonaat is, dan kan er een groot verlies van stikstof plaats hebben. De praktische conclusie hiervan ligt voorde hand. Stikstof houdende meststoffen moeten alleen in matige hoeveelheden toe gepast worden, zoodat de voorraad materiaal niet de kracht van hel werkzame ferment te boven gaat. Omzetting van Salpeterigzuur in Salpeterzuur In den regel wordt stikstof alleen in den vorm van salpeterzuur geabsorbeerd; echter is door proeven aangetoond, dat ammonia verbindingen, ook in geringe hoeveelheden door de plant worden opgenomon; ') in elk geval is dit laatste van geringer belang, en is de laatste stap van het nitrificatieproces, de vorming van sal peterzuur van het hoogste belang. Men moet niet meen en dat deze drie trappen scherp gescheiden elkaar opvolgen. Integendeel hebben de drie verschillende trappen meest nage noeg gelijktijdig plaats. Zoo kan het voorkomen, dat gedurende den groei van een te velde staand gewas, slechts sporen van ammonia en van salpeterig- en salpeterzuur in den bodem zijn aan te too nen. Dit komt doordat de gevormde ammonia onmiddelyk in sal peterigzuur, deze weer in salpeterzuur wordt omgezet en het laatste door de plant geabsorbeerd wordt. *) 21a liierovef o.u. Wk.vj in ilit Archief jaarg. I8i)3 pajr. 211. iRef.J 222 RefiTaat Voorwaarden, die de nitrificatie begunstigen , De levenswerkzaamheid van het nitrificeerende ferment is het grootst nabij de oppervlakte van den bodem. Op meerdere diepte is deze grootelijks verminderd. In lage vochtige landen, vooral die een deel van het jaar onder water staan, is zij gelijk nul en zoo kunnen versch ontgonnen gron den, die rijk genoeg zijn aan stikstofhoudend materiaal, ook nadat het overtollige water verwijderd is, toch door gemis aan fermenten onvruchtbaar zijn. Omploegen en blootleggen van den grond is hier het genees middel, maar door de langzame ontwikkeling van het ferment, kan het soms geruimen tijd duren voordat de grond goed vruchtbaar is. Ken tweede voorwaarde voor de werkzaamheid der bodemfer menten is een hooge temperatuur; zooals reeds gezegd is bereikt zij haar maximum bij 85 — 00° Fahrenheit. Licht daarentegen, dat voor de ontwikkeling der groene planten zoo onmisbaar is, werkt schadelijk op de werkzaamheid der bodemfermenten. Noodzakelijk is voorts een vrije toetreding van lucht, hetgeen duidelijk is daar de hoofdwerkzaamheid der fermenten bestaat in een oxydatiepreces. Draineering en grondbewerking zijn dus ook uit dit oogpunt van groot belang; echter mag de grond niet te droog worden. Ervaring heeft geleerd, dat wanneer de grond >/a — l \% van l iet vocht bevat, dat hij kan bevatten, de ontwikkeling der nitrilicatie-fei'inenten het snelst geschiedt. Noodzakelijkheid van kalk. Wanneer het door de nitrificatie gevormde salpeterzuur zich in den bodem ophoopt, wordt dit niet alleen schadelijk voor de wortels der planten maar, ook de ontwikkeling van het ferment wordt tegengegaan, liet is genoeg hekend, dat grond die rijk is aan koolzure kalk, in den regel vruchtbaar is, en de waaide van kalk als meststof is buiten twijfel. Dit laatste is echter niet het gevolg van zijn waarde als voedingsstof voor de plant, want om aan de geringe behoefte van deze te voorzien, heeft bijna elke grond kalk genoeg. Voor verbetering van den grond, werkt de kalk daar entegen op drie wijzen. Op harde gronden wordt de physische toestand er aanzienlijk door verbeterd; zij worden open en poreus en gemakkelijk te bewerken. Voorts oefent de kalk een zekere oplossende werking uit op mineralen, die in den grond kunnen voorkomen on maakt zij de Referaat 223 potasch en het phosphorzuur los. Ten derde neemt de kalk de zuurheid van den grond weg, die een gevolg kan zijn van over maat van humus of van onvolkomen drainage. Hij dit alles komt nu nog, dat door liet binden van het vrij komend salpeterzuur de kalk in lmoge mate de ontwikkeling en groei der nitrificeerende fermenten begunstigt. De kalk die als meststof gebruikt wordt, heeft inden regelden vorm van oxyde of hydraat. Beide worden dooi' het koolzuur, dat in aanzienlijke proporties in de lucht van den bodem aanwezig is in koolzure kalk veranderd. De bodem wordt hierdoor met zeer fijn verdeeld kalkcarbonaat doormengd, een tcestand die bijzonder gunstig is voor den groei der nitrificeerende organismen. Deze in werking is zeer waarschijnlijk niet de geringste van de nuttige, invloeden der kalkbemesting. Bezaaien van den grond mei nitrificeerende organismen Er zijn gronden voor welke al hot boven gezegde, omtrent de voorwaarden voor do ontwikkeling der nitrificeerende organismen zonder beteekenis is, daar zij feitelijk steriel zijn. Proeven door het U. S. Agric. departement genomen, hebben duidelijk aangetoond, dat verschillende gronden ten scherpste verschillen in het aantal en de levenswerkzaamheid der nitrificeerende fermenten. In den regel zullen beide het grootst zijn op rijke of goed bemeste on be werkte gronden. Daarentegen zijn er gronden, die alle elementen van vruchtbaarheid bevatten, maar die door ongunstige omstandig heden (bijv. doordat zij te voren moerassig zijn geweest) totaal gebrek hebben aan nitrific. organismen. Mier kan men groot voor deel verkrijgen door kleine hoeveelheden grond van een rijken en goed bewerkten tuin afkomstig, zoo gelijkmatig mogelijk er over te strooien. De voorraad voedingsstof voor de plant, die bierdoor toegevoegd wordt, kan niet van veel beteekenis zijn: het nut moet dus hierin liggen, dat nitrificeerende organismen worden aangebtaeht, die de onwerkzame stikstof van den grond voor de behoeften van het groeiend gewas gereed maken. De werking van stalmest is een ander voorbeeld van bet nut van bemesting met nitrificeerende organismen. Men heeft zich langen tijd verwonderd, dat de vruchtbaarma kemle werking van stalmest veel verder strekt, dan non van de hoeveelheid daarin aanwezige plantenvoedsel zou verwachten. Dit 224 ReferA&t is echter uit het bovengezegde gemakkelijk verklaarbaar. Stalmest is rijk aan bijzonder krachtig werkende termenten, die hun aan wezigheid dikwijls dooi' de sterke ammoniaklucht aan den voorbij ganger verraden. Groöte hoeveelheden van deze worden dus met de stalmest aan den bodem toegevoegd, en deze en hun nakomelingen gaan voort hunne werkzaamheid op de onwerkzame stikstof van den bodem uit te oefenen, wanneer de gemakkelijker nitrificeerbare deelen van den stalmest zijn uitgeput. Dit resultaat vestigt de aandacht van den landbouwkundige op een geheel nieuwen factor in de theorie der bemesting. Ook in arme gronden kan men door scheikundige analyse dikwijls voorraden [la nten voedsel aantoonen geheel voldoende om een loonende oogst op te le'veren. Een goede bemestingstheorie heeft nu niet meer alleen het oog op het toevoegen van geschikt planten voedsel aan den grond, maai" ook om de reeds aanwezige voorraden bruikbaar te maken. VrudUbaarmakende fermenten Grond die geen eiwitachtige stoffen en slechts weinig humus bevat zal natuurlijk altijd een stikstofbemesting vereischen. Ook zelfs in humusrijken grond kan de stikstof te kort schieten. Maai' waai' de onvruchtbaarheid te wijten is aan den gebonden toestand van de stikstof, zal een uitzaaien van nitrifirt erende fer menten, zooals boven is aangetoond, zijn aangewezen. Zeer mogelijk is het dat men in de laboratoria fermenten zal kunnen kweeken, die bepaald geschikt zijn voor de bemesting van bepaalde gronden. Zoo is het niet onwaarschijnlijk, dat de organismen die bij de ont leding van eiwitstoffen het krachtigst werken, minder geschikt zijn om amiden of de stikstof van den humus in salpeteizuur om te zetten. In elk geval is de tijd niet ver, dat de landbouwer zich tot de bacteriologische laboratoriën zal wenden, om zich die nitri lieeerende organismen te verschaffen die voor zijn grond het meest geschikt zijn '). Ken geheel analoog verschijnsel ziet men thans reeds bij de boterbereiding. *) Reeds nu worden door de firma Lcciüs en Brüsikq te Höclist b/M., in Nederland vertegenwoordigd door de Internationale Guano- en Bupeipho9phaat\verken te Rotterdam,onder den naam nitraglne reinculturen van bacteriën in den handel gebracht, vervaardigd naar het voorschrift der professoren NoBBI en llilineb en dienende om er verschillende peulgewasscn, gedurende het uitzaaien mede in te enten en daardoor te zorgen dst deze een voldoende hoe veelheid werkzame baot6HC|] in den bodem vinden. ri i r Daardoor kan men (volgens de rerkoopers op den armsten zandbodem lonier »MMf' bemettlng den rjjksten oogst verwaohten) (maar ook kragen* ref ) en den bodem een rykdom aan stikstof veischaffcD, die ook aan de navrucht ten goede komt. Referaat 225 Soorten van nitri/iceereiide organismen Men weet reeds dat het aantal soorten van fermenten, die ammonia vormen vrij groot is. Meer beperkt schijnt het aantal der salpeterigzuur- en salpeterzuurvormende fermenten te zijn. Echter is het onderzoek hiervan nog pas in zijn aanvang en een voortzetting en uitbreiding ervan niet alleen uit wetenschappelijk maar vooral ook uit praktisch beling, ten zeerste te wenschen. Zoo weet men bijv: dat de gewone nitrificeerende organismen wel in een zwak, maai' niet in een zeer sterk alkalische omgeving hun werking kunnen uitoefenen; en toch zijn er in droge streken duide lijke bawijzen van nitrifieatie in tegenw 'digheid van sterk alka lische zouten. Men kan dus vermoeden dat hier een andere soort organisme werkzaam is dat het gewone. fermenten, die vrije stikstof oxydeeren Het is duidelijk dat de voortgezette werking der nitrificeerende organismen ten slotte den voorraad aan stikstofhoudende bestand deelen van den grond moet uitputten. Dat «Ie daarbij gevormde nitraten niet alle aan de gewassen ten goede komen, blijkt onmid delijk als men liet draineerwater onderzoekt, dat van een vrucht baar en volbeplant veld afkomstig is. salpeterzuur en zijn verbin dingen zijn zeer oplosbaar in water en ongebruikte voorraden ervan in den bodem worden door zware regenbuien gemakkelijk weg gespoeld. Door meteorologische verschijnselen, zooals eleetriscbe ontladingen in de atmospheer wordt wol geoxydeerde stikstof toe gevoegd; maar dit is niet belangrijk in verhouding tot de hoeveel heden die deels verbruikt deels weggespoeld worden, zoodat men vreezen moet, dat eenmaal die voorraad uitgeput raakt. Men beeft dan ook al sedert lang de vraag besproken of de vrije stikstof van de lucht niet op eene of andere wijze direct of indirect door de plant wordt bemachtigd, en deze vraag, langen tijd heftig betwist, is nu door de afdoende onderzoekingen dei laatste jaren in bevestigenden zin beantwoord. Er zijn nu twee wijzen bekend, waarop dit proces plaatsvindt. m de eerste plaats vindt men aan de wortels van een aantal gewassen, voor bet groote meerendeel behoorend tot de familie der leguminosen, knulletjes die zich niet ontwikkelen, wanneer de planten in ge steriliseerden bodem worden gekweekt en die men kunstmatig kan te voorschijn brengen door inenting met bepaalde bacteriën. 226 Referaat Planten die deze knolletjes dragen blijken op het stadium van rijpheid, een grooter voonaad aan stikstof te bevatten dan zij met mogelijkheid aan den bodem waarin zij groeien hadden kunnen ontleenen: die welke men in gesteriliseerden bodem heeft laten groeien bevatten die overmaat niet en blijven kleiner. De logische conclusie, die men hieruit trekken moet is dat de bacteriën, wier infectie de knolvorming teweegbrengt, stikstof aan de lucht ont trekken en die aan de plant toevoeren. In de tweede plaats en dit is een ontdekking van den aller laitsten tijd. zijn et bacterie"]! dooi' wier werking stikstof aan de lucht onttrokken wordt en in voor de plant bruikbare verbin dingen wordt omgezet; door hunne werkzaamheid wordt de hoeveel heid stikstofhoudend voedsel van den onbebonwden bodem ver meerderd, een zaak die van het hoogste belang is als men bedenkt, dat bij de ontleding van allestikstofhoudende zouten een deel van de stikstof vrij wordt en nutteloos vervliegt. Fermenten, die schadelijk zijn voor den landbouw Tengevolge van bepaaldefermentatie-processen worden salpeter zure verbindingen ontleed en een gedeelte van de stikstof ver dwijnt geleidelijk. De werking dezer deni:rificeerende fermenten is minder krachtig dan van de nitrificeerende, Alleen daar waal een groote overvloed is van organische stikstofhoudende stof zal een eenigszins belangrijk verlies van stikstof plaats hebben. Ken practische conclusie hieruit is, dat bij het aanwenden van stikstof houdend planten voedsel overmaat moet vermeden worden. Ziekte-fermenlen Er is nog eeti groep fermenten, van schadelijke natuur, die echter met de nitriliceerende organismen niets te maken hebben. Men heeft n. I. in Frankrijk waargenomen, dat daar waar vee begraven is dal aan miltvuur is gestorven, de bodem nog na jaren levende ziektekiemen bevat en dat gezond vee op die plaatsen grazende is besmet geworden; andere ziekten waarmee op deze wijze de boden z>u kunnen worden besmet, zijn o. a. varkens ziekte en van menschenziekten malaria en klem Om deze roden moet aan verbranding van aan ziekten gestorven vee verre de voorkeur worden gegeven boven begraven. Bovendien vindt men er een sterk argument in tegen bet gebruik van riool water der steden aU meststof. Kel'eraat 227 Ophooping van nitraten Boven is er reeds op gewezen hoe het draineeringswater altijd nitraten meevoert, hetzelfde geldt van potasch, phosphorzuur, kalk en andere oplosbare stollen. Ten slotte komt al dit verloren materiaal in de rivieren en zoo in de zee terecht. Wij kunnen de processen die het daar ondergaat hier niel vervolgen, maar wijzen erslechts op hoe deze waardevolle stoffen, daar weer aan plantaar dige en dierlijke levensprocessen deelnemen, aldus bewaard wor den en op den langen, langen duur weer aan den landbouw kunnen worden dienstbaar gemaakt. Ken voorbeeld hiervan is o a. de Chilisal peter, die vrij zeker zijn ontstaan heeft te danken aan ontleding van zeeplanten. Ontstaan van Guano De fermenteerende werking van lagere organismen in de vor ming van nitraten op kleinere schaal en de opstapeling daarvan in een beperkte uitbreiding kan men ten huidige dage, o. a. waarnemen in grotten. De uitwerpselen der tallnoze vleermuizen, die deze bewonen, hoopen zich op den bodem der grutten op, waar de nitraten die gevormd worden niel dooi' den regen kunnen wor den uitgeloogd en zich in aanzienlijke mate ophoopen, Op derge lijke wijze ontstaan nog thans de Guanoafzettingen, of hebben zich in den loop der eenwen gevormd. Deze danken hun ontstaan aan de uitwerpselen en overblijfselen van vogels, zooals kraaien, duiven, die de gewoonte hebben jaar in jaar uil in groote menigten op een zelfde plaats samen te komen. Ingeval deze afzettingen plaats vinden in streken, aan zware regens onderhevig, wordt het gevormde salpeterzuur snel weder weggevoerd. In regenarme tropische streken, zooals er in .Midden- en Zuid- Amerika voorkomen is de bodem, waarschijnlijk ten gevolge van langzame uitloogingsprocessen, over groote uitgestrektheden met salpeterzure kalk geïnfiltreerd, zoo zelfs dat in sommige plaatsen van Zuid-Ameiika de bodem 30 percent van dit nitraat bevat. Eigenschappen van salpeterzure soda Het eeiiige salpeterzure zout van belangrijke handelswaarde is de cuilisalpeter (salpeterzure soda). Als meststof is de kali-sal- Referaat 228 peter niet van mindere waarde, maar deze is om zijn hoogere kosten (mede ten gevolge van zijn toepassing in de buskruitfabri cage) minder in gebruik. De groote beteekenis van de salpeter als meststof berust voor een deel op zijn groote oplosbaarheid. Deze is echter tevens een reden om voorzichtig te zijn in liet ge bruik; daar bij overvloedige bemesting groote hoeveelheden dezer kostbare stof nutteloos wegspoelen. Vallen kort na de bemesting zware regens, dan kan men ook zeker zijn, dat er veel verloren gaat. Vandaar do wenschelijkheid om niet anders dan kleine hoe veelheden te gelijk te besteden. Ook zou men goed doen om voor de toepassing van deze duro meststof een landbouw proefstation te raadplegen over de behoefte van don grond, of ook vooraf bemes tingsproeven op kleine schaal te nemen. Absorptie van nitraten door de plant. De nitraten door de plant opgenomen worden in de weefsels voor oen groot dool in den vorm van eiwitachtige stoffen opge hoopt De grootste hoeveelheid vindt men in don regel in il" zaden; echter bevatten ook voedergrassen en vooral klaver aanzienlijke hoeveelheden organische stikstof. Maar ook in de stengels en bla deren der cultuurgewassen is de hoeveelheid stikstof aanzienlijk genoeg om ze tot een belangrijke meststof te maken, en de me thode om het stroo dor graangewassen te verbranden en de asch als meststof te gebruiken geeft wel het gehalte aan kalk en phos phorzuur aan don grond terug, maar is een groote verkwisting der stikstofverbindingen, deze toch gaan daarbij in vluchtiger vorm de lucht in. Voor grondverbetering is dan bok een fijn ma ken en onderploegen dor stoppels en stroo verre te verkiezen boven het verbranden. Bemesting mei organische stoffen Ken veM is arm in die verhouding, waarin één van zijn nood zakelijke voedingsstofi'en te kort schiet. De plant, evenals het dier hoort een gemengd voedsel in bepaalde verhoudingen noodig. Zij kan b. v. niot van phosphoizuur alleen leven. Om de zuinigste bemestingsinethode toe te passen, moeten de bijzonderheden van ieder veld zorgvuldig worden bestudeerd en uilgenaaakt aan welk plantenvoedsel gebrek is. Verondersteld dat een veld overvloedig Referaat 229 voonaad aan kali en phosphorzuur heefl en alleen gebrek heeft aan stikstof, dan zal de oorspronkelijke vruchtbaarheid, doortoe voeging van uitsluitend stikstof worden hersteld, mits de omstan digheden gunstig zijn voor de werkzaamheid i\vv nitriliceeiende organismen. Maagdelijke gronden zijn in den regel zeer rijk aan stikstof'. Dit spruit voort uit verschillende oorzaken. In de eerste plaats is er gewoonlijk overvloed van humus, in de tweede plaats is de bodem door boomgroei of gras voor uitlooging beschut. In de derde plaats weet men althans van grasvelden, dat zij in zeer gun stige omstandigheden zijn voor de ontwikkeling van de fermenten, die stikstof' uit de lucht assimileeien. Wanneer maagdelijke gronden gecultiveerd worden, vermindert het gehalte aan stikstof' in, den regel zeer snel in vergelijking met het andere voorname planten voedsel. Vandaar dat om een hooge opbrengst te verkrijgen stikstofbeinesting vroeger <f' later noodig wordt. Men kan deze aanbrengen in den vorm van reeds geoxydeerde stikstof', als hoedanig hierboven de chilisalpeter reeds genoemd is. liet is echter niet uitvoerbaar om uitsluitend hieimede in de be hoefte aan stikstof der bouwlanden te voorzien. Ook moet men bedenken dat de salpeter niet in eenige ma te de groei en ontwikking der nitrifieeeremle organismen be vordert en dus in dit opzicht den bodem eerder verarmt dan verrijkt. Het is daarom van hoog belang op andere wijzen het stikstof gehalte van den bodem te vermeerderen. Wij noemen de volgende: stalmest, groene bemesting met peulgewassen, die het vermogen hebben om stikstof uit de lucht te assimileeren. De geperste koeken van olie-leveren Ie zaden, na extractie van de zaden (FJoengkil op Jave lief.); deze zijn buitengewoon rijk aan Stikstofhoudende ma terie, die echter in een vorm is waarin zij slechts langzaam wordt geoxydeerd; deze bemesting is dus vooral van belang voor een duur zame grondverbetering, minder voor een oogenblikkelijke. Voorts noemen wij nog den afval van slachthuizen. /•e verhouding van humus tot de bodemfermenten Den naam humus geeft man aan de bodembestanddeélen-, die uit de verweering va» plantaardige bestanddeelen ontstaan zijn, maar de plantaardige structuur geheel verloren hebben en in een 230 Referaat zwarte of bruine aarde zijn overgegaan. Bij deze verweerings-pro cessen gaat de organische stof van de plant voor een groot dee] in zuren van de humus-reeks over en de stikstofbestanddeelen gaan van den vorm van eiwit over in een meer onwerkzamen vorm, waarin ze meer constant zijn. Op dezen wcrkeloozcn vorm ageeren nu de nitroorganismen, en maken ze tot een geschikt voedsel. Ofschoon men niet meer zoo streng als vroeger vasthoudt aan de meening, dat hoogere planten onmogelijk de bestanddeelen van den humus anders dan na geheele omzetting daarvan kunnen opnemen; (schrijver heeft zich zelfs overtuigd, dat suikerriet in rijke teélaarde groeiende in zijn sap de bestanddeelen van den humus gedeeltelijk onveran derd bevatte, zoodat de suiker en melasse van zulk sap gemaakt duidelijk met deze organistdie stol doordrongen waren) toch is er op het oogenblijk geen bewijs dat stikstofhoudende organische stoffen anders dan na volledige oxydatie als plantenvoedsel dienst kunnen doen. Schrijver vestigt in het volgende de aandacht er op, dat alle grondonderzoek na het bovengezegde onvolledig is zonder bacte riologisch onderzoek, en geeft dan een korte aanwijzing hoe of zuivere culturen verkregen worden en hoe men het proces der nitrificatie onderzoekt, hetgeen ons (referent) echter voor den practicus moeilijk uitvoerbaar en voor deskundigen overbodig toeschijnt. Ten slotte komt schrijver tot de volgende conclusies: 1. De bodem is niet enkel een doode onwerkzame massa, maar ia hooge mate een levend organisme. Hij bevat fermenten in groote hoeveelheid wier werkzaamheid de groei der cultu'urgewassen be vordert of benadeelt. Het is de zaak van den wetenschappelijken landbouw de levens voorwaarden van deze beide bacteriën vormen na te gaan en de ontwikkeling der nuttige te bevorderen. '2. Er zijn drie groote klassen van bacteriën, diestikstofhoudend voedsel voor de planten bereiden. Een van deze oefent zijn werking uit, op/h organische stikstof, welke de humus van den bodem bevat. De tweede klasse bewoont de wortels van bepaalde planten en stelt deze in staat om stikstof uit de lucht te assimileeren. De derde klasse b3zit het vermogen op zich zelf de oxydatie van de stikstof uit de lucht tot stand te brengen. De eerste der drie genoem de klasse moet men nog weer in drie afdeelingen splitsen, die Referaat 231 respectievelijk ammonia, salpeterigzuur en salpeterzuur voort brengen. 3. Vele gewassen, zooals de granen, vermeerderen bij hun groei het stikstof gehalte van den grond niet. Dezulke kunnen jaren achter een op hetzelfde veld gekweekt worden, waarbij het stikstofgehalte van den bodem in het begin snel afneemt, en de opbrengst van het gewas in dezelfde verhouding. Eindelijk wordt een zeker mi nimum bereikt waarop het gewas naar het schijnt voor een on be paalden tijd staan blijft. I, Andere planten, zooals peulgewassen vermeerderen wel het stikstofgehalte van den grond. Deze missen echter het vermogen om verschillende jaren achtereen op denzelfVlen grond gekweekt te worden, maar vereischen een oordeelkundigen wisselbouw. 5. Het braakleggen van land in den zomer is een hoogst on volstan dige maatregelen berooft den grond ten gevolge van wegspoeling van de producten der werkzaamheid van de nitrificeerende bacterie. G. Ploegen laat in den herfst, nadat de werking der nitrificee rende bacteriën door de koude is gestaakt, kan nuttig zijn, daar het den grond aan de openmakende werking van de vorst blootgeeft. 7. In vroegere geologische perioden zijn uitgebreide hoeveelheden stikstofhoudende materie geoxydeerd en opgestapeld en deze op hoopingen komen nu ten goede van den landbouw, in den vorm van nitraten. Het gebruik van nitraten als meststof is slechts als een tijde lijke maatregel aan te bevelen, bijv. met het doel om met voordeel peulgewassen te verbouwen, liet voortdurende gebruik er van stelt de nitrificeerende organismen van den grond buiten werking en zal de kracht er van verminderen. Het is beter nitraten niet in groote hoeveelheid tegelijk toe te passen, maar liever in kleine hoeveelheden bij herhaling gedurende den groei van het gewas. 8. Het gebruik van rioolwater voor bemesting is af te keuren met het oog op de ziekte-fermenten die hierdoor kunnen worden meegevoerd. !*. De studie der nitrificeerende organismen in den bodem en de isolatie en cultuur daarvan zal op den duur van groot belang blijken te zijn voor de landbouwpraktijk, Vai.kton. Referaat 232 MEDEDEELINGEN UIT EN VOOR DE PRAKTIJK. BUITEN VERANTWOORDELIJKHEID DER REDACTI!'. KKISTALLISATIE IN BEWEGING HET BEHULP VAN DAAR VOOR SPECIAAL GECONSTRUEERDE APPARATEN. In het Archief van 1 Februari 1.1. komt een stukje voor van de hand van den lieer HAMAKERS getiteld: »Kristallisatic in de pan." Daarin worden eenige resultaten vermeld van eencdeur hem gevolgde werkwijze, bestaande in het bijtrekken van «gepre pareerde" stroop bij de hoofdsuikervulmassa. Waarin dit prepareeren bestaat en welke voordeelen daarmede behaald worden, wordt niet vermeld en blijkt ook niet uit de resultaten. Door bijtrekken van stroop (I afloop) is het gemakkelijk, een afloopstroop van hoofdsuiker te verkrijgen met eene zuiverheid van 50 of daarbencden. Ik heb zelf door bijtrekken van gewone I afloopstroop van ± 85 Brix in het begin der afgeloopen cam pagne bij het maken van muscoVado afloopstropen verkregen, beneden eene zuiverheid van 10 en zou men desnoods ook nog verder kunnen gaan, doch de suiker, op deze wijze verkregen, was, niettegenstaande de goede polarisatie en kleur, van zeer inferieure kwaliteit. De grondkleur der kristallen was zeer donker en de kris tallen vol fijne spleten, gevuld met uitgeputte stroop. Zulke suiker is zeer aan achteruitgang onderhevig en zou op den duur onver koopbaar zijn, tenzij voor aanmerkelijk lager prijzen. Bij het af werken tot eene zuiverheid van slechts 50 zouden deze nadeelen wel niet zoo groot zijn, maar zou de kwaliteit toch lang niet zoo goed zijn als die van suiker, verkregen met kristallisatie in be weging, zelfs al werkt men hiermede af tot eene zuiverheid ver beneden 50. liet verdunnen van de stroop (en dat is de quintessence van de geheimzinnige geprepareerde stroop) is volstrekt niet noodig, indien men maar zaakkundig en voorzichtig te werk gaat, ja, het is zelts een nadeel, wanneer men rekening houdt met het meerdere stoom verbruik. Trouwens heeft o. a. de Heer Hoogvliet de bedoeling en de voordeelen van liet bijtrekken van stroop zeer duidelijk voorgesteld in een stukje voorkomende in het Archief van 1896 (pag. 1201). Wij zien dus, dat liet stukje van den lieer 11. niets nieuws of interessants bevat. Het gelijkt meer op eene reclame en ware het beter, het stukje te verplaatsen naar de gele afdeeling van het Archief. Zulk eene mcdedeeling uit de praktijk zou eerder kwaad kunnen doen, aangezien eventueel goedgeloovige fabrikanten, die reeds van plan waren, zich eene degelijke inrichting voor kristallisatie in beweging aan te schaffen, daarvan zouden afzien in den waan, dat zij zonder deze toestellen even goede resultaten zouden kunnen verkrijgen. Men kan gerust aannemen, dat suiker, verkregen met kristallisatie in beweging door afwerking der afloop stroop tot eene zuiverheid van 36 van even goede kwaliteit is als die, welke door nakristaHisatie in de pan is afgewerkt tot eene zuiverheid der afloopstroop van ± 50 en dit aannemende als basis laat ik hier eene barekening volgen, waardoor de voordeelen, ver kregen door kristallisatie in beweging, duidelijk uitkomen. Hiervoor maak ik gebruik van de bekende formule: Rende- Pol: Vulm. — Pol: stroop ment =fr~;—^— -, r-ï Pol: Suiker— Pol: stroop De polarisatie der vulmassa met eene zuiverheid mn 50 is op ï5 gesteld, tlie derstroop met eene zuiverheid van 36 op 30, die van muscovado op 90 en die van zaksuiker op 80. *) Rendement aan muscovado pr: 100 M.c. = = '22,73 90-30 idem aan zaksuiker » » » = 100 ,- ~n = 30. OU-0U Wanneer men de prijzen voor muscovado en zaksuiker stelt op respect: f 7, — en f 3,50 pr. pik. heeft men dus pr. 30 pik. zak suiker een geldelijk voordeel van f si, 11 of op eenen oogst van 5000 pik. zaksuiker f üOlB, indien men in plaats van op zaksuiker, zooals de Heer 11. voorstelt direct op hoofdsuiker afwerkt. Verdere voordeelen door kristallisatie in beweging zijn het vermijden van al de beduidende chemische en mechanische ver liezen, die plaats hebben bij het afwerken der zaksuiker, verder besparing aan koelieloon en stoom en vermeerdering van keek capaciteit etc. etc, „te veel om te specificeeren" *) Aanm. Deze polarisatie van zalcsirker zal misschien velen te hoog voorkomen, doch deze ia de gemiddelde van vele afleveringen. Ondernemingen, die zaksuiker afleverm met eenc lagere polarisatie, b. V. tusschen 70 en 80, zullen zeker hebben ondervonden, dat er dikwijls 10% of meer wordt afgetrokken wegens uiUtrooping. Dit komt dus op hetzelfde neer. Bfededeelingen uit en voor de praktijk 234 Wat de heer H. bedoelt met de opmerking in het mideel der aanschaffing van kristallisatie in beweging, terwijl noodeloos gewor den kristallisoirs uok een post vormen, begrijp ik niet. Deze kunnen toch immers verkocht worden en dus bijdragen tot de aanschaf fingskosten, Alles bij elkaar genomen, worden de geldelijke voordeden van Benen enkelen maaltijd zoo groot, dat dikwijls cene geheele instal latie voor kristalisatie in beweging hiervan betaald kan worden, Zonder er verder over uit te weiden, of de kristallisatie altijd zoo ver gedreven kan worden, zonder nadeel voor de suiker, wil ik alleen vermelden, dat op de onderneming Wonoredjo geruimen tijd werd afgewerkt tot eene zuiverheid van 36 bij het maken van muscovado, (zie de mededeeling van den lieer Sax in het Archief van'oo, Pag. 1152,) en het is mij zelf op Ngelom gelukt, met eene onvoldoende installatie voor kristallisatie in beweging kooksels te maken, die bij het afwerken van hoofdsuiker No. 15 een alloop stroop gaven van 39, doch evenmin als dit altijd zal gelukken, net zoo min zal het ook altijd gelukken, goede kwaliteit sui ker te maken door met nakristallisatie in de pan af te werken op eene zuiverheid der afloopstroop van 50. Dit is natuurlijk af hankelijk van zeer vele omstandigheden, zooals van de installisatie der fabrieken, de kwaliteit der sappenen de bekwaamheid van het personeel. Ik geloof zelfs, dat het op sommige ondernemingen zal gelukken, de kristallisatie nog verder te drijven en zoodoende geld te maken van een anders waardeloos produkt. liet weiken in die richting is een uitgebreid en loonend arbeids veld voor ln>t chemisch personeel der fabrieken, doch men moet nooit de goede kwaliteit der suiker uit het oog verliezen. Uit het feit, dat de suikerfabrieken in Duitsehland, die toch als voorbeeld voor het rationeel werken kunnen dienen, bijna al len zijn overgegaan tot het aanschaffen van installaties voor kristallisatie in beweging, (niettegenstaande daar de nakristallisa tie in de pan door bijtrekken van stroop reeds jaren bekend was) blijkt duidelijk, dat dit de weg is, om het ideaal te bereiken. Soerauaia, 5 Februari 1897. H. Jantzen. Mededeelingen uit on roor do praktijk 235 DIVERSE MEDEÜEELINGEN. In Engeland is de commissie, die belast is met liet onderzoek naar den toestand «ler West-Indische suikerindustrie geconstitueerd. Zij moet zich op de hoogte stellen van den tegenwoordigen toe stand en de vooruitzichten der industrie, het arbeidswezen in de verschillende koloniën aan een onderzoek onderwerpen, de grootte van het kapitaal, dat thans in de suikerondernemingen steekt be palen, haar opinie mededeelen of het waarschijnlijk is, dat de sui kerindustrie in die koloniën geheel te gronde zal gaan; verder oi' de oorzaken van den tegenwoordigen gedrukten toestand tijdelijk of blijvend moeten geacht worden en of de eveniueele ondergang geweten moet worden aan slechte inrichting, verkeerde werkwijzen aan de afwezigheid der eigenaren of aan welke andere mogelijke oorzaak ook, die niet in verband staat met de concurrentie, welke het gevolg is van het premiestelsel, tevens of een opheffing daar van een middel zou zijn om de kwijnende industrie weder hare krachten te hergeven. Ook moet onderzocht worden of er wellicht andere takken van landbouw of nijverheid in die koloniën zouden te vinden zijn, die de suikerindustrie met voordeel zouden kun nen vervangen, die aan de bevolking een even loonend bedrijf aanbieden en wanneer er zulke andere hulpbronnen konden ge vonden worden, of die dan snel genoeg resultaten zouden kunnen afwerpen om alsnog een crisis te voorkomen, en meer dergelijke economische kwesties. De eerste zitting dier commissie zoude plaats hebben op 31 December, waarin men het oordeel van lieden, die in de West goed bekend zijn, wilde vernemen. Het plan was verder om den 13 <le " Januari naar Britsch-Guyana af te reizen en de volgende tournee temaken: Trinidad, Grenada, St. Vincent, Barbados, Lucia, Antigua, St. Kitts en misschien ook nog Dominica en Montserrat. Na een oponthoud op Jamaica zal men zich naar New-York begeven, waar men zich op de hoogte zal stellen van de handelsrelatiën tusschen de West-Indische eilanden en de Vereenigde Staten. Daarna keert de commissie naar Engeland terug om hier nog meerdere inlichtin gen te erlangen en haar rapport op te stellen, totaal zal zij wel vier maanden voor de reis noodig hebben. De commissie bestaat uit de lleeren: Generaal Sir llenry Norman, gewezen Gouverneur van Jamaica en Qneensland, die de suikerindustrie dus van nabij kent; Sir Kdward Grey een liberaal, vroeger onder-secretaris aan het depar tement van Ruitenlandsche zaken, Sir David Bareour, die lange jaren inlndië is geweest, een autoriteit op het gebied van het finantiewe zen, hij had van 1888 tot' 93 ook zitting in den aad van den onder koning van Indië. Als secretaris fungeert Sydney Olivief, tot nu toe de particuliere Secretaris van den Minister van Koloniën Ciiamberlain en als botanisch deskundige heeft men benoemd Dr. Daniel Morris, de onderdirecteur van den planten tuin te Kew; hij zal de commis sie ter zijde staan, waar het geldt den aanbouw van het riet en dergelijke kwesties. De suikerindustrie zelve is dus niet in de commissie vertegenwoordigd. Prayer Zuckermarkt 1891', blz. 3. Bij het rafflneeren en opsiuelten van suiker wordt thans veelal het systeem van Soxiilet gevolgd, en bij de geheele bewerking geen warmte aangewend. De suiker wordt n et behulp van een roertoestel in koud water opgelost; gewoonlijk zal zij uit zich zelve wel een weinig alkalisch zijn, anders wordt een weinig kalk toegevoegd. Men bereidt een oplossing van ('o° Brix, en deze oplossing wordt onder een druk van .~> a 6 atmosfeeren door filters gejaagd, waar van de filtreérende massa bestaat uit 1 deel kiezel zand (of fijne puimsteen of cokesgruis) gemengd met '2 deelen zaagsel. Deze massa wordt gezeefd, gekneed met water en hiermede de filters gevuld. Om op deze wijze 100 ton ruwsuiker in 24 uur te klaren zijn 120 tot 150 M- filtreereud oppervlak noodig; een koude solutie heeft 5 maal zooveel oppervlak noodig als een warme. liet schijnt dat deze werkwijze wezenlijk goede resultaten heeft gegeven, onder de voordeelen moeten gerekend worden de substi tutie van de veel duurdere beenderkool door het goedkoope fil treermateriaal, en in de tweede plaats een groote besparing aan stoom. Sugar, 1890, blz. 4. liet #rovarine" een middel tegen de snnitkevertjes, waarover met een enkel woord reeds werd gesproken in het artikel: Jaargang'9o, blz. 1083 bestaat voornamelijk uit Sjhweinfiirther groen. De normale t)iT«rs* roededeelingih 237 verdunning bedraagt 2 , ; 2 % en met de/e emulsie worden de jonge bietenplantjes besproeid. Het besproeien van de rest van het veld is overbodig of geschiedt met e?n vloeistof van de helft dezer con centratie. Zelfs hevige regens zijn niet in staat het gif van de bla ren af te wasscben: het behoudt zijne werking 3 tot 4 weken lang. Behalve de snuitkevers doodt dit middel ook ander ongedierte. Een andere manier van bestrijding bestaat volgens Moravek in de aan wending van chloorbariuin. De oplossing hiervan, alnaarmate de ouderdom der biet is eene 2 tot 4 procentige en de bieten worden er gelijkmatig mee besproeid; bij normale omstandigheden is een tweemalige besproeiing voldoende, zijn er zeer vele kevertjes aan wezig, en bij aanhoudende droogte dan geeft men nog een derde besproeiing; bij mist, regen of dauw wendt men het middel niet aan. De aanwending van het bariumchloride zou volgens den uit vinder de planten geen kwaad doen, en menschen en dieren van hoogere orde niet schaden. Wochenschr. des Centralvereins 1896, p. 668. Thans worden ook premies in Holivia uitgekeerd. Het gouver nement geeft een rentegarantie van 4 % over het kapitaal hetgeen gebruikt wordt voor de oprichting van stoomsuikerfabrieken, welke geregeld elk jaar werken. De garantie wordt gedurende 5 jaar uit gekeerd en is betaalbaar aan het eind van elk half jaar. Verder wordt een premie uitgereikt van 4000 801. dollars aan eiken fabrikant, die elk jaar meer dan 4000 centenaar suiker produceert en ten slotte elk jaar drie prijzen toegekend van 2000, 1000 en 500 dollars, aan die raffinaderijen, welke de beste werkwijzen volgen en de beste suikers afleveren. Planter's Monthly iSDG p. 3£o. Uit een Fransch Consulaat-bericht over den tegenwoordige!) toestand op Cuba ontleenen we het volgende. De oorlogstoestanden, welke nu sinds twee jaar op het eiland beerschen, hebben voor den suikeruitvoer en voor de suikercultuur allernadeeligbte gevolgen. Hoewel de suikerindustrie vóór het uitbreken van den oorlog, nog bij lange na niet de hoogte had bereikt van de Etfropeesche, was zij toch een zeer bloeiende en 238 Diverse meledeelingen verzekerde zij het gansche eiland grooten voorspoed. Nu is dit alles anders geworden: de meeste plantages zijn verbrand, andere verla ten. He productie was (in tonnen uitgedrukt) in 1892/93 840000 » 1893/94 1,087000 » 1894,95 1,040000 » 1895/96 240000 waaruit men dus ziet, dat juist vóór den aanvang van den oorlog de productie een hooge vlucht had genomen. Op het oogenhlik laat het zich aanzien, dat de aanstaande campagne nog geringer pro ductie zal opleveren, dan die van 95,96, omdat thans niet alleen de opstandelingen, maar ook de Spaansche soldaten den oogst vei wors ten. Van de 240000 ton geproduceerde suiker komen 70000 ton op rekening der provincies Manzanillo, Santiago de Cuba, Guantanamo, Gebara en Puerto Padre, en juist in de meeste dezer districten houden op het oogenhlik de Spaansche troepen het meeste huis. Van de 32 fabrieken, die daar aanwezig zijn, werden er reeds 3 verbrand, 5 verlaten, terwijl van de rest de helft maar tijdelijk werkt en vele directeurs aarzelen het bedrijf te hervatten. In nor male tijden leverden deze provinciën ongeveer 170000 ton suiker op; het westelijk gedeelte van het eiland: Camaguey, Las Willas, Ma tanzas, llabana, en Pinar del Rio bracht jaarlijks van 330 fabrieken 85000 —900000 ton op. Nu de insurgenten in dat deel de overhand hebben, brengt het bijna niets meer op, komt althans met het oog op de wereldproductie bijna niet meer in aanmerking. De productie van de beide laatste jaren in het Oostelijk gedeelte is als volgt: 181(495 1895,96 in tonnen Manzanilla .... 40000 ' 29000 Guantanamo . . . 29000 11000 Santiago de Cuba . . 58000 24000 Gebara .... 14000 9500 Puerto Padre . . . 5000_ 2500 1400(H) 76ÖÖ1T De fabrieken in de provincie Manzanilla, liggen het voordeeligst n. 1. in de nabijheid van de kust; een fabriek Ceiba Bucca, zelfs direct aan zee, de ondernemingen in Guantanamo, welk district een uitnemend vruchtbaren bodem bezit, zijn 12 — L 2O K. M. van de kusten verwijderd en verkeeren daardoor in veel ongunstiger con ditiën, daar de transportkosten nog al belangrijk zijn.' Prager Zuckermarkt 1897, blz. 3. Diverse meileilei/lingen 239 STATISTIEK OOGST- EN MARKTBERICHTEN, ENZ. Aan de opgaven van II.II. makelaars ontleenen wij de volgende cijfers omtrent do Suikerproductie van Java gedurende de Oogst jaren 1S94, 1S95 en 1896, zaksuiker buiten rekening gelaten. Residentie Besoeki. Residentie Probolinggo. I! ESIDENTIE PaSOEROEAN. Residentie Soerabaia. 241 Statistiek, oogst* en marktberichten, enz Residentie Kediri. 242 Statistiek, oogst- en marktberichten, enz. Residentie Madioen. Residentie Rembang. Residentie Japara. Statistiek, oogst-en marktberichten, enz 243 Residentie Semarang. Residentie Solo. Statistiek, oogst-en marktberichten, enz 244 Residentie Djoc.iakahta. Residentie Bagelen. Residentie Banjoemas. Residentie Pëkalongan. 245 Statistiek, oogst- en marklberichten, enz Residentie Tegal; Residentie Cheribün. Recapitulatie Statistiek, oogsl en marktberichten, ena 246 Suiker in Zuid-en West-Azië. In een Lezenswaardig artikel in de Economist, de oprichting bopleiten'l van eene stoomvaartver binding van Java met de Perzische Golf via Bombay, geeft de lieer A. llotz de volgende statistieken van den invoer van suiker in de laatstgenoemde bavenplaats en die van de Perzische Golf. Bombay. Van Mauritius* China Duitschland .lava Totalen Ropijen Ropijen Ropijen Kopijen Ropijen 1892-93 11,117733 3,695593 2,486953 4506 18,158769 1893—94 12,577503 3,104130 1,299043 niets 18,932497 1894—95 13,664 r js3 2,549250 1,500942 ' niets 17,809672 * Ruwsuiker Perzische Golf. Bouchir Bender-Abbas. Totaal pd. steil. cwt. pd. stei I. 1895 Broodsuiker cwt. — 47052 — 77183 124235 Ruwe suiker » — 65005 — 20625 85630 1892 Broodsuiker » 55606 09308 0827 8681 78059 Ruwe suiker » 72019 69555 17727 16363 85818 1893 Broodsuiker » 00052 78385 11994 15674 94059 Ruwe suiker » 71539 7289.-) 11700 10802 8.1093 L 894 Broodsuiker kisten 25262 38330 11850 1382.") 52155 Ruwe suiker zakk. 37814 37814 22920 10553 54367 >. I?. De fabrieken gemerkt * hebben nog niet geheel afgeleverd. Smt : :i|iflc, oogst-en marktberichten enz 247 Bassoraii. 1894 1895 pil. sterl. pd. sterl. Broodsuiker cwt. 67183 62704 kisten 36222 M 332 Soft Sugar zakken 23127 28908 zakken 34494 43203 Totaal 91612 97535 Europa, \) Januari 1897. Vrijwel algemeen wordt de weersge steldheid over geheel Europa als uiterst variabel geschilderd; gemiddeld was de temperatuur echter te hoog voor het jaargetijde en allerwege wordt geklaagd over gebrek aan sneeuw. De nog overige ingekuilde bieten schijnen van deze wisselvalligheid van het weer ten zeerste te lijden te hebben, men klaagt nog al over achteruitgang in kwaliteit, ja zelfs rotting der beetwortelen. In Duitschland, Oostenrijk en Frankrijk zijn reeds zeer vele fabrieken met de campagne gereed; in Nederland nog geen een, men verwacht daar een betrekkelijk groote productie. In Caba zijn 0 fabrieken met den maaltijd begonnen ; of zij die zullen kunnen voleinden is natuurlijk afhankelijk van den loop, die de politieke gebeurtenissen daar nemen zullen. Generaal WEYLER hoopt tegen Februari of Maart den opstand gedempt te hebben maar tegenover de optimistische berichten uit Spanje staat, dat men in de Vereenigde Staten Cuba als onherroepelijk verloren voor Spanje houdt. Mocht er intusschen wczentlijk rust op Cuba komen, dan kan de oogst nog vrij belangrijk worden, daar er genoeg riet is voor 5 a i'.OOOOO ton suiker. Het weer in Louisiana is ten goede veranderd, in Mauritius en Demarara is bet te droog; in Queensland is de maaltijd bijna geheel afgeloopen, de oogst zal 90000 ton niet te boven gaan. Soerabaia 12 Februari. Snikor. Sedert ons vorig bericht viel er niet de minste beweging in dit artikel waar te nemen. Naar suiker uit den aanstaanden oogst wordt nog in 't geheel niet gevraagd. 248 Statistiek, oogst-en marktberichten, enz OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. CONTOÖLE ÜP DE STOOMPRODUCIIE IN SUIKERFABRIEKEN door N. C. HOOGVLIET. Hoe langer hoe algemeener worden in de Javasuikerfabrieken rookgasanalyses en temperatuuropnamen uitgevoerd met het doel zich daardoor gegevens te verschaffen, die omtrent de meer of minder gunstige werking der stoominstallatie inlichting geven. Hot doel van het volgende stukje is te trachten uit de kennis dier gegevens nog meer nut te trekken dan tot nu toe liet geval was. Goed uitgevoerde stoomproduetieproevcn, waarbij de hoe veelheid gevormde stoom voor een gegeven hoeveelheid brandstof op exacte wijze wordt bepaald, zooals die door Carp, van deii Ben en anderen zijn uitgevoerd en gepubliceerd, zullen wel steeds de eenige absoluut vertrouwbare inlichtingen kunnen geven om trent stoomvormings-vraagstukken. Eene meer algemeene toepas sing van die proeven zal dan ook ieder wel zeer gewenscht voor komen. Ze vereischen echter, om die absolute vertrouwbaarheid te bezitten, eenige toestellen die niet iedere fabriek bezit of zich gerechtigd acht aan te schaffen, bovendien is het niet goed mo gelijk die proeven bij wijze van doorloopende controle gedurende een geheelcn maaltijd vol te houden. Zulk een controle echter ook over de stoomproductie even goed als over zoo vele andere stations der fabricatie behoort m i. wel degelijk tot de noodzakelijkheden. Alleen daar waar bij mini mum brandstofkosten geregeld voldoende stoom ter beschikking is, is ze overbodig. Dat het mogelijk is zich alleen uit de volgende gegevens: kool zuur en watergehalto der rookgassen, temperatuur der rookgassen en van het water in den ketel een benaderend juist denkbeeld te maken omtrent het nuttig effect der verstookte brandstof hoop ik ia het volgende aan te toonen en wil daartoe beginnen de vol gende bekende feiten te releveeren. Wanneer eene willekeurige boeveelheid zuivere koolstof in een ideaal vuurhaard met de theoretische hoeveelheid danip kringslucht tot koolzuur verbrandt en de daardoor ontstane heete gassen geven in een eveneens idealen ketel de theoretische hoe veelheid warmte ff dan vindt men in die gassen bij liet verlaten van den ketel: l e Eene temperatuur gelijk aan die van het water in den ketel, 2 e een koolzuurgehalte in vol % gelijk aan het zuurstof gehalte der atm. lucht, immers zuurstof verandert niet in volumen, wanneer zij zich met koolstof tot koolzuur verbindt We hebben hier te doen met het hoogst denkbaar nuttig effect iler verstookte brandstof en willen daaraan, ten einde in de praktijk verkregen waarden onmiddelijk in percenten daarvan te kunnen uitdrukken, de waarde 100 toekennen. In de praktijk wordt nu: l e altijd mee.' lucht toegevoerd dan de theorie vereiselit, '2 C ' de gassen nooit tot de theoretische limiet afgekoeld, 3 e geen zuivere koolstof als brandstof gebruikt. Alle drie deze daadzaken hebben tengevolge, dat een grooter deel der bij de verbranding ontwikkelde warmte verloren gaat dan in het genoemde ideale geval. l e . Meerdere luchttoevoer heelt natuurlijk meerdere luchtafvoer tengevolge en daar de afgevoerde lucht zooals we zagen als minimum de temperatuur van den ketel heeft, is het warmteverlies daardoor zooveel maal grooter als de werkelijke hoeveelheid der afgevoerde gassen grooter is dan de theoretische. 2 e . Eene hoogere temperatuur van de afgevoerde gassen zal hij minimum luchttoevoer tengevolge hebben een verlies grooter in de zelfde mate als de werkelijke temperatuur hooger is dan de theore tische. 3 e . liene brandstof die niet uit zuivere koolstof bestaat, maar zooals bij de suikerindustrie regel is, grootendeels uit koolhydraten (cellulose en suiker) en water zal aanleiding geven tot de vorming van waterdamp, die ook op de temperatuur der overige gassen afgevoerd wordende een warmteverlies veroorzaakt evenredig aan zijne hoeveelheid. Inliet volgende is cenvoudigheidshalve alleen rekening gehouden met die brandstoffen, waarvan de koolstof voorondersteld kan wor den het eenig warmte voortbrengend bestanddeel te zijn en waar van verder zonder groote fout kan aangenomen worden, dat zij geen andere verbrandingsproducten leveren dan koolzuur en water. 250 N. C. Controle op de stooinproductie in nnkerl'nlmeken Ampas, droog rietblad en hout voldoen bij benadering aan deze voorwaarde *). Steenkolen en petroleumresidu, die er niet aan voldoen daar zij Ie meer waterstof' bevatten dan met de aan wezige zuurstof water kan vormen, 2 e afwisselende hoeveelheden van andere gassen (stikstof, zwaveligzuur) ontwikkelen, komen als brandstoffen in de suikerfabrieken nog zoo betrekkelijk spora disch voor dat ik het niet noodig achtte er hier rekening mede te houden. Wij willen nu een factor trachten te vinden, die onmiddellijk in percenten uitdrukt, hoe de werkelijk nuttig aangewende warmte in een bijzonder geval zich verhoudt tot de nuttig aangewende warmte bij verbranding van de in de verstookte brandstof aanwe zige koolstof in het theoretisch gunstigst geval. Nuttig aangewende warmte is blijkbaar = totaal ontwikkelde warmte — verloren ge gane. Van deze verloren warmte is een deel verdwenen door uitstra ling van ketel en metselwerk en directe uitstraling naar buiten van het vuur. Verder kan ook de verbranding onvolledig zijn, hetzij door de vorming van kooloxyde, hetzij doordat on verbrande kool door den schoorsteen of door de roosters verloren gaat. Al deze verliezen zijn echter in normale gevallen klein in verhouding tot het warmteverlies ontstaande door de afvoer der verwarmde gassen, Voorloopig zullen we ze buiten rekening laten om later er op terug te komen. De formule voor het nuttig effect der brandstof of juister van dein die brandstof bevatte koolstof in verhondirig tot de <iunsti<jst denkbare, geven wij den vorm van eene breuk, waarvan de teller voorstelt de werkelijk verkregen nuttige warmte, de noemer theo retische en wel Tgc — tg Ge. NE = 100 -f 8 Tgc-t' ge hierin is T de temperatuur, die ontstaat bij de verbranding van zuivere koolstof in het theoretisch luchtvolumen, uitstraling buiten *) Ter controle of in ten gegeven geval de brandstof werkelijk aan de voorwaarde voldoet kan de zuurstofbepaling dienen. Is in de (goedgedroogde) gassen COj ~\~ O. — 21 vol O/o dan kan men aannemen dat de vooronderstelling juist is. Is COj -j- O. kleiner dan 21 dan zijn twee dingen mogelijk, öf er is CO gevormd wat dan natuurljjk dadelijk kan onderzocht worden, óf de brandstof bevat meer waterstof dan met de aanwezige zuurstof water kan vormen een deel der zuurstof uit de dempkringslucht lieeft ziek daarmede verbonden. Is eindelijk CO a +0. grooter dan 21 dan is de eenige verklaring dat de brandstof meer zuurstof bevat dan met de aanwezige waterstof water kan vormen, de overtollige zuurstof heeft zich dan met een deel der koolstof tot koolzuur vereenigd. . Hoewel dit laatste g<;val mij persoonlijk nooit is voorgekomen, is het toch misschien b.v. I>Ü lang bewaarde ampas die vrjje zuren bevat mogelijk. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat daar de geheele berekening uit den aard der zaak eene benaderende is zeer kleine verschillen gerust verwaarloosd kunnen wolden. 251 N. C. Hoogvliet. Controle op de stoompro'luctie in suikerfabrieken rekening gelaten, deze temperatuur is, zooals men weet, constant bij gelijke temperatuur der gebruikte lucht, g=r het volumen lucht noodig ter verbranding van gew. deel koolstof = liet volumen stikstof en koolzuur, dat na de verbranding overblijft: c = de hoeveelheid warmteeenheden vervat in 1 vol der theoretisch rookgassen per graad temp. Hieruit volgt dat T. g. c. voorstelt de totale hoeveelheid warmte ontwikkeld door één gew. deel koolstof t = temperatuur der rookgassen. t' = temperatuur in den ketel en dus tevens = temperatuur van de rookgassen in bet ideale geval. G = de verhouding van werkelijk afgevoerd gasvolumen tot het theoretische g. Dus t. g. G. c. is blijkbaar gelijk afgevoerde warmte in de rookgassen per gew. deel koolstof. t' g. c. is die zelfde waarde in het ideale geval. Nu is echter c (de warmte bevat in één vol rookgassen per graad temp.) niet constant, maar wisselt af naarmate van de samen stelling dier gassen, daarom stelt ook G met voor de werkelijke verhouding van theor. tot geconstateerd gasvolumen, maar die ver houding omgerekend op een constant warmlegehalte per vol en graad, en wel dat van rookgassen van ideale samenstelling. Al dadelijk kan de formule vereenvoudigd worden door teller en noemer door g. c. te deelen. Zij wordt dus: N. E. = 100 6- De waarde van T d e verschilt naarmate van de temperatuur der dampkringslucht stellen wij in het belang van eenvoud bij de berekening constant op '2800.° t Kan door middel van een pyrometer bepaald worden, bij afwezigheid van zulk een instrument kan ik echter de calorimctrisehe methode zeer aanbevelen: Een gewicht van koper wegende juist 1053 gram wordt door eene daartoe gemaakte opening in den rookgang opgehangen aan een haak waarna die opening goed niet klei dicht gesmeerd wordt. Na dat het ong. ' 2 uur in den rookgang gebleven is en dus de temp. der gassen aangenomen heeft neemt men ineen liefst houten mok juist 2 L. water, bepaalt daarvan de temp., neemt dan het gewicht uit den rookgang en laat het zonder eenig verwijl en zonder stor ten in het water vallen, waarna men onder omroeren met den thermometer weer de temp. daarvan opneemt. De gezochte temp. 252 N. C Hoogvliet. Controle op de atoomproiluetic in euiki■ ifulnitken is dan = 21 X temp. na indompeling — 20 X temp vóór indom peling. Natuurlijk kan men ieder bekend gewicht, metaal en ieder vol water nemen en uitgaande van de spec. warmte van het gebruik te m3taal (bij koper 0,093) de temperatuur berekenen, de opge geven verhouiingen maken echter de berekening eenvoudig. t' Is zooals men inziet dadelijk uit ce stoomspanning te vin den met behulp der bekende tabel voorkomende in vele physische of technische boeken o. a. in het bekende „Vademecum" van Ber nouilli Rest dus nu nog slechts G. te bepalen d. w. z. de factor, die aangeeft hoeveel meer gassen er in ieder gegeven geval afge voerd worden dan het theoretisch volumen voor éénzelfde hoeveel heid verbrande koolstof en wel omgerekend op de spec. warmte van theoretische rookgassen. Om dit uit te maken moet men vooreerst den luchlcoëfficiênt bepalen door de rookgassen op hun koolzuurgehalte te onderzoe ken. We weten dat zuivere koolstof bij minimum luchttoevoer gassen geeft van 21% CO 2 (zuurstofgeh. der atm. lucht) meerdere luchttoevoer heeft minder kool/.uurgeh. tengevolge en wel is de luchtcoëfficiënt die bij theoretische luchttoevoer = 1 is omgekeerd evenredig met het koolzgelt. Een geconstateerd koolzgeh. a 10,5% b. v. geeft als resultaat een luchtcoëfficiënt = 2, etc. Bij de soort van brandstoffen, waartoe we ons bepalen iskool zuurgeh, zonder meer en wel in de droge gassen (dus zorgdra gende dat deze voor zij gemeten worden aan een of andere hy groscopische stof hun water afstaan) voldoende ter bepaling van den luchtcoëfficiënt. De brandstof kan n. 1, voorondersteld worden te bestaan uit zuivere kool en water + een kleine fractie onver-* brandbare bestanddeelen. Bij theoretische luchttoevoer bevatten dus de droge rookgassen ook 21% GO 2 . Alleen bij aanwezigheid van kooloxyde is de uitkomst foutief. Voor zoover mijn ondervinding gaat is de vorming van dat gas in de ketels der suikerfabrieken eene zeldzaamheid, de enkele maal, dat ik meer dan een spoor daarvan meende aan te toonen was naar ik geloof eene fout in de analyse in liet spel. De zeer poreuse substantie van ampasen dadook en de bij het stoken van hout per se beslaande groote tusschcnniimten veroorzaken eene zeer volledige menging van de lucht met de brandstol, alleen in geval de absolute hoeveelheid lucht te klein wordt in verhouding tot de dikte der brandstoflaag zou kooloxyde vorming in eenigszins N. C. lloogTliei. Controle op de stoomproductie in Bulkerfabrieken 253 groote hoeveelheden kunnen voorkomen en dan altijd naast een abnormaal hoog koolzuurgehalte *) Onderzoekt men de gassen zonder ze te drogen dan wordt de waterdamp voor een deel in het toestel gecondenseerd en dus niet mede gemeten, voor een ander deel in het resteerende mengsel van stikstof en zuurstof terug gemeten, het onderzoek op die wijze is dus per se foutief. De luchtcoëffiënt is nu echter nog niet gelijk aan de gezochte (}. en wel door de aanwezigheid van waterdamp, men moet dus op de een of andere wijze de hoeveelheid ('aarvan bepalen Voor meer nauwkeurige proeven zal men dit gewichtsanalytisch moeten doen of wel volumetrisch in een toestel in de geest van dat van Orsat waarin men de gassen bij verhoogde temp. kan afmeten, (door de aanvoerbuis kort en goed geïsoleerd te nemen en de meetburet met warm water te omringen) en vervolgens het water door ge concentr. zwavelzuur te laten opnemen en terug te meten. In de meeste gevallen zal het echter voor de lnopende controle voldoende zijn het waterdampgehalte der rookgassen benaderend te berekenen uit het watergehalte der brandstof. De brandstof beschouwende als geheel te bestaan uit cellu lose Cg Hio Os met afwisselende hoeveelheden water heb ik de verschillende volumina waterdamp berekend die bij theoretische luchttoevoer 1 volumen der droge gassen vergezellen. .Met het ge halte aan saccharose en onverbrandbare zelfstandigheden is hier bij geen rekening gehouden, daar zij de resultaten nauwelijks influenceer en. De berekening is gemaakt door eerst de gewichtsverhoudingen te vinden en deze te deelen door de densiteiten bij 100° en atm. druk der verschillende gassen, daar de uitzettings coëfficiënten dei gassen echter zeer weinig uiteenloopen kunnen de gegeven ver houdingen bij iedere temp. als juist aangenomen worden. ) Heeft men eenige re<len om te onderstellen dat knoloxydc aanwezig is, ilan dient natuurlijk do bepaling daarvan niet uit te blijven. Vindt men dan eene appn'ciabele hoeveelheid daarvan dan vereischt de formule eone correctie, die zonder aanmerkelijke fout aldus kan aange bracht worden: le. Verandert T. in 4e teller van de breuk, deze waarde wordt n. 1. kleiner naarmate een grooter deel der verbruikte ko.dstof zich tot monoxide gebonden heeft. De ontwikkelde warmte bij verbranding tot C. O. verhoudt zich tot die bij verbr. tot CO, als 2470 tot 8080 waaruit volgt dat wanneer alleen CO. gevornd is T. ook in dezelfde verhouding kleiner wordt. Stel nu dat gevonden is 16.r>'/ u CO, en <>,57„ CO dan wordt ï. volgens eene eenvoudige (1G.5 X 8080) + (0,5X2470) berekening: 2800 X = 2 In de noemer b, Ü ft T - natuurljjk constant). Eene verdere correctie is noodig in de borekening van den luclitcuëffieiënt deze wordt 21 21 in plaats van -rr- nu benaderend K\„ „ t waarin K « T<| l "u CO, K"~ vol °/« CO. 254 N. C Hoogvliet. Controle op de stoomproductie in suikerfabrieken Tabel aangevende vol. waterdamp op een vol. droge rookgassen bij theoretische luchttoevoer. Watervrije brandstof 0,11 Brandstof mot 10 % water 0,14 > » 29 % » 0,17 » 30% » o,i) » » 40 % » 0,25 » » 50 % » 0,32 ■ » 60 % » 0,43 *) Bij meerdere luehttueveer (ondersteld dat die lucht zelf droocr is) blijft de absolute hoeveelheid waterdamp constant de verhou ding tot de totale droge gassen wordt echter gewijzigd. Men ziet in dat men nu bekend met den luchteoeffiënt ook kan vinden wat men den gassencoê/fïênt zou kunnen noemen. Zij de eerste = 2,12 dan is dat getal te verdeelen in twee deelen 1° theoretische gassen = 1, 2° overmaat lucht = 1,12. /.ij nu watergehalte brandstol' 40% clan komt bij het thcor. gasquantum volgens de tabel 0,25 water damp. De geheele afgevoerde gasmassa bedraagt dus I -\- 1,12 -f 0, 25 — 2.;i7 X het theoretisch gasvolume. Men heeft dus eenvoudig bij den gevonden iuchtcoëfficiënt het getal op te tellen in het tabelletje voer bid betreffende water gehalte berekend. liet zoo gevonden getal is echter nog niet de gezochte G. Wij hebben bij de vereenvoudiging der formule, teller en noemer door g. c. gedeeld, c moet daarin dus ook gelijkwaardig zijn. G. is dan ook zooals we ree Is zeiden niet de werkelijke verhouding van wer kelijk tot theoretisch gasvolumen, maar die verhouding omgere kend op het warmtegehalte per vol en graad temp. van drooge rookgassen. Daar wij de samenstelling der rookgassen kennen, de sper. warmte der droge gassen bekend is, evenals de totale warmte in één vol. waterdamp van bekende temp. is het mogelijk het be kende vol. waterdamp om te rekenen op een vol. droge gassen dat wat de daarin bevatte warmte betrel'i. daarmede equivaleert. G. is dan gelijk de som van dat laatste vol en den luchtcoëfficiënt. *) llierb{j ' s «""genomen, (Ut geen ander water dan dat wat in de brandstof bevat ivn al» si».mi mei de rookgassen verwijderd wor.lt. Het kan echter ook gebeuren,dttl water uit den ketel door lokkende naden verloren gaat. Ook komt nog al eens voor dat grondwater tn den rookgang aanwezig is dat door de passeerende heete gassen lot stoom overgaat. Heeft men de minste aanwijzing dat een der genoemde pavellen s'ch voordoet dan is ril recte waterbepaling dringend n'oodig en voor alle zekerheid is liet ook overigens Zeer gewenschl nu en dan eene direole watoibopaling te doen ter vergelijking met het doorberekening gevonden cijfer. N. C. ltoogvliet. Controle op de stoomproductie in suikerfabrieken 255 Om nu de factor te vinden, waarmede het gevonden vol. waterdamp moet vermenigvuldigd worden om gelijkwaardig te zijn met droge gassen gaan wij eerst na, de verhouding van totale warmte in gelijke gewichten dier beide componenten en rekenen die daarna op gelijke volumina om. De spec. warmte van droge schoorsteengassen kan zonder aanmerkelijke fout constant 0/23 aangenomen worden. De totale warmte bevat in KG. daarvan is dus 0,23 t. Wat den waterdamp betreft is de berekening wat ingewikkel de] 1 , wij hebben te doen met oververhitten stoom van bekende temp. deze gedraagt zich zooals men weet tot op zijn verzadigings punt even als de permanente gassen en begint bij verdere afkoe ling te condenseeren, waarbij de latente warmte vrijkomt. Nu hebben wij vooreerst dat verzadigingspunt te vinden, hiertoe gaan wij uit van de waarheid, dat in een mengsel van gas sen van bepaalden druk ieder der samenstellende deelen een druk uitoefent evenredig aan het deel, dat dat gas van het mengsel uitmaakt. Zij nu gevonden, hetzij direct, hetzij door berekening, uit het watergehalte brandstof, dat op 1,75 droge gassen 0,25 waterdamp 0,25 voorkomt, dan maakt de waterdamp. .n ~ , n tt - — 1/8 van het to r 1,/o-\-v,zo taal volumen uit. Bij atmospherische druk in het mengsel oefent dus de water dampdaarin 'J/8 atm. druk uit. Het verzadigingspunt van die damp valt nu «amen met de temperatuur van verzadigde stoom van 1/8 atm. =51". De aanwezige waterdamp bevat dus per K.G. vooreerst de warmte, die noodig is om 1 K. G. van 51° tot t° te verwarmen, deze bedraagt, daar de spec. warmt van waterdamp = 048,: 0,48 (t-51 ) of in het algemeen 0, 48 (t—t") en verder de warmte bevat in IK. G. verzadigde, stoom van t" temp. Deze laatste is met behulp der formule van Regnault te vinden: W = 606,5 -f 0,305 t". De totale warmte in 1 K. G. waterdamp is dus: 0,48 (t—t") + 600, 5 + 0,305 t" Die in 1 K. G. droge gassen; 0,23 t En dus de verhouding tusschen deze beide waarden: 0 48 (t-t") + 600,5 + 0,305 t" 0,23 t 256 N. C. Hoogvliet. Controle op de stoomprodnetie in suikeifabrieken Om nu deze verhouding voor gelijke volumina om te rekenen behoeft men slechts uitgaande van het feit, dat de densiteit ('er droge gassen 1,28 X grooter is bij gelijke druk en temperatuur dan die van waterdamp, den noemer der breuk met 1,28 te vermenig vuldigen, zoodat de gezochte verhouding voor gelijke volumina wordt: 0,48 (t-t") +606. 5 + 0,3051" 0,294 t Met deze breuk heeft men dus het vol. van den aanwezigen waterdamp te vermenigvuldigen om het wat de daarin aanwezige warmte betreft gelijkwaardig te maken met de droge gassen. 21 „ r 0,48 (t-t") + 606,5 +,0,305 t" DuB G=__+ W . _ -^^p Waarin K= koolzuurgeh. rookgrssen en W=vol. waterdamp per volg. rookg. Ter vereenvoudiging voor het gebruik in de practijk heb ik de waarden der bovenstaande breuk voorwaarden van t van 100°— 1000° berekenden laat die hieronder volgen. De verandering die de factor ondergaat door verandering van W is zoo klein dat zij gerust buiten beschouwing kan blijven. Tabel aangevende de waarden van de breuk 0,48 (t—t") + 606,5 + 0,305 t" 0,294 t Voor temperaturen van 100° — 1000° Temp — factor Temp factor Temp —factor. 100 — 21,8 260 — 9,4 440 — 0,3 110 — 20,0 270 — 9,1 460 — 0,0 120 — 18,5 280 — 8,9 480 - 5,8 130 — 17,2 290 - 8,6 ' 500 — 5,6 140 — 16,1 300 - 8,3 520 - 5.5 150 — 15,1 310 — 8,1 540 - 5,4 100 14,3 320 - 7.9 560 — 5,2 .170 — 13,0 330 — 7,7 580 — 5,1 180 — 12.8 340 — 7,0 000 — 5,0 190 — 12,3 350 — 7/+ 650 — 4,7 200 — 11,8 300 — 7,2 700 — 4,5 210 — 11.3 370 — 7,1 750 — 4,3 220 — 10,8 380 — 7,0 800 — 4 ,2 230 — 10,4 390 — 0,8 850 — 4,0 240 — 10,0 400 — 0,7 900 - 3,9 250 — 9,7 420 — 0,5 950 — 3,8 1000 — 3,7 N. C. Hoogvliet. Controle op de (tootdpfoduotie in suikerfabrieken 257 Ter verduidelijking geef j| c hier twee voorbeelden van de ge heele berekening van den factor voor hel nuttig eifect, Ie Voorbeeld Geconstateerd: Kool/uur in de rookgassen 11,4% Temperatuur » » '205" t> » ketel 152° Watergehalte in de Am pas 40% 21 Dan is vooreerst de luehtcoëfficiënt= .. . = 1,84. 11.4 Het vol. waterdamp, dat bij dit vol. droge gassen komt bedraagt volgens berekening (zie het tabelletje) 0,25 en de factor waar mede dat getal vermenigvuldig I moet worden volgens de andere tabel tusschen B,.'i en 8,6 dus 8,45. Dus G = 1,84 + (8;45 X 0,25) = 3,95. .. P , ~ , VI , 2800 — (295 X 3,95) De formule wordt dus NE = —~ .\ , — = 01,/.> •2 ( S00 — 152 Dit is een voorbeeld van niet al teongunstigen aard. De factor, die ik indertijd berekende voor een waterpijpketel, waai van een ehicanemuur ingestort was, was de volgende : 2e Voorbeeld. Geconstateerd: Koolzuur i. d. rookg. 1'2,2% Temp » » » Ssoo » » » ketel 139° Watergeh. Ampas 21 % G wordt dus hier = + (0,47 X 4,0) = 2,48 ii.i* i . mp - ' Inn 2Boo - (2,48 X 850) 9Agn en de geheeleformule dus NE = 100 - .., -= 24,80. Dat het laatste een abnormaal ongunstig geval is, is duidelijk. Zooals men zag wordt NE in de voorgestelde formule vooron dersteld bepaald te worden door drie waarden n. 1 4e de mate van afkoeling, die de gassen door het verw. opp. ondervinden, 2é de luchttoevoer, 3e de samenstelling (watergehalte) der brandstof. liet is nu mogelijk NE in drie factoren te ontbinden dieresp. de maat dezer invloeden vormen n. 1 : 1° Eene waarde, die aangeeft hoe het nuttig effect dat wer kelijk bereikt is, zich verhoudt tot dat wat te bereiken zou zijn geweest, wanneer de afkoeling tot do Limiet ware voorgezet. De/e is blijkbaar te vinden wanneer men in de formule t = t' maakt 258 N. C. lloogTliet. Controle op de sloomproductie in suikerfabrieken de correctie voor temp. dienovereenkomstig veranderl on van het zoo gevonden N E de verhouding tot het werkelijk geconstateerde bepaalt. 2° Een cijfer dat de verhouding aangooit waarin NEgeïnfluen ceerd wordt door de luchtovermaat. Hiertoe stelt men in de for mule t =t' en stelt bovendien luchtcoëfficiënt = 1, het zoo ge vonden cijfer geeft, vermenigvuldigd mei don sul» 1 genoemde factor, de waarde van NE, wanneer onder overigens gelijke om standigheden theor. luchttoevoer ware aangewend en de verhouding van dat product tot geconstateerd NE is de gezochte 2 P factor. 3° De verhouding onder overigens gelijke omstandigheden van het nuttig effect van zuivere koolstof vergeleken met dat van de koolstof, zooals zij in de gebruikte brandstof voorkomt. Daar NE blijkbaar = het product der drie gezochte factoren kan deze laatste gevonden wo,den door l e X - e °P NE te deelen. Terugkeerende tot de gegeven voorbeelden vindt men dan: I" Geval 2« Geval Geconstateerd NE = 61,75 on 24,80 Factor voor do werking van het VO = 84,()i en 28,46 Factor voor de luchtovermaat = 93,32 on 98,31 Factor voor de brandstof = 78,73 en 88,63 Zooals reeds opgemerkt is is NE gestold voor: het nuttig effect der in de brandstof bevatte koolitof vergeleken met zijn ideaal effect. Om dus eene maat te bobben, niet alleen voor de maar of minder gunstige werking der st oominstallatie maar ook van verschillende brandstoffen moet men nog hét koolstofgehalte in do formule brengen. De factor die aangeeft hoe het nuttig effect van een bepaald gewicht der gebruikte brandstof zich verhoudt tot dat van een zelfde gewicht zuivere koolstof in ideale omstandigheden kan blijkbaar aldus gevonden worden: N. E.' = N. E. X-folJ Waarin N. E ' de gezochte factor en K." het koolstofgehalte in % van de gebruikte brandstof voorstelt. In de practijk kan dat laatste, nog steeds aannemende dat de brandstof door de formule C„ H l 9 O s -f n. Aqu. wordt voorgesteld, onmiddelijk uit het drogestofgehalte worden berekend door dit mot lon vasten factor o,iii te vermenigvuldigen. N. C. üongvliet. Controle op de st 'omprortuctie in suikerfabrieken 259 Uit N. E.' laat zich eindelijk ook vinden: geproduceerde sloom per gewichtsdeel verstookte brandstof. De hoeveelheid stoom, die een gewichtsdeel koolstof onder ideale omstandigheid kan leveren is namelijk te berekenen, wanneer men behalve de temperatuur van den stoom, die reeds in de formule voorkomt nog die van het voedingswater kent en wel volgens deze formule: _ 8080 — 2,90 t' "" Üoü,s +0,305 f —f" Waarin t' = temp. van den stoom f" = » » het voedingswater 8080 is zooals men weet het aantal caloriën ontwikkeld bij de verbranding van 1 K. G. koolstof, '2.0 t' is de in de rookgassen ver loren warmte per K. G. koolstof in ideale omstandigheden, want het gewicht van die gassen bedraagt 12.50 K. G. en de spec. warmte 0,23, dus totale warmte 12,59 X 0,23 t' = 2,9 t'. Verder is GOG.S-|-0.305 t' = totale warmte en 1 K. G. verzadigden stoom van t' temp, welke warmte echter reeds voor een deel in het voedingswater bevat was. De warmte nocdig tot vorming van 1 K. G. droge stoom is dus: 600.5 -(- 0,305 t' — t"\ Het getal dat aanwijst hoeveel malen deze laatste waarde op de eerste begrepen is, geeft blijkbaar: aantal K. G. verzadigde stoom verkregen door 1 K. G. koolstof in liet theor. gunstigst geval. N E' Door deze waarde nu te vermenigvuldigen met ' ~ ' verkrijgt men dus: K. G. stoom verkregen per K. G. verbruikte brandstof S', NF K " of s ' = lööT x TööT x s In het eerste boven als voorbeeld aangehaalde geval, vindt men door berekening 20,04 % koolstof, 26 44 dus N. E l . = 1()() X 01,75 = 16,45. Zij verder temp. van het voedings waterso° (gemiddeld) ran is _ 8080 - (2.0 X 152) _ . 26r 606,5 j (.0,305X152) -50 dus S' = — X 12, 00 = 2,08. Dus 1 K. G. iler gebruikte natte ampas geeft 2,08 K. G. droge stoom; of liever zou die hoeveelheid stoom geven, wanneer geene andere warmteverliezen plaats hadden dan die veroorzaakt dooi den afvoer der wanne schoorsteengassen. 260 N. C. Hoogvliet. Controle op de stoomprödnctle in «tiVkerfftbrUket) Er worden echter wel andere verliezen geleden, waarvan de twee voornaamste zijn: 1° de boeveelheid brandstol' die onverbrand met den rook verwijderd wordt, 2° de warmte door uitstraling verloren. Het eerstgenoemde verlies is zeer moeielijk te benalen en zooals men weet buitengewoon variabel, bet kan bij zwaar en inkt zwart rooken der schoorsteenen ongetwijfeld vrij belangrijk zijn, daarentegen kan men zeker zijn dat bet in de meeste gevallen, wanneer de rook doorzichtig is zeer klein is. Naar ik geloof'bestaat er nog geen middel om zich van de hoeveelheid der met den rook verloren gegane kool op exacte wijze op de hoogte te stellen. In afwachting daarvan zie ik geen kans het genoemde verlies in mijn berekening in te voeren. De tweede bron van verlies, die door uitstraling, is eenigszins beter te controleeren, daar die uitstraling echter meer evenredig in aan den tijd gedurende welke men stookt dan aan de hoeveel heid Verstookte brandstof, is het niet mogelijk eene vaste factor te bepalen, die in de formule zou in te lassen zijn. Eene correctie zou aan te brengen zijn, indien men eens voor al bepaalde: de hoeveelheid stoom, die de ketel volgens de formule ontwikkelt in een bepaalden lijd hij afgesloten afsluiter dus wanneer er werkelijk geen stoom ontwikkeld wordt maar de aan gevoerde warmte slechts dient om de uitstraling te compenseeren. Deze hoeveelheid stoom zou dan in het vervolg altijd afge trokken moeten worden van de later in denzelfden tijdsduur geconstateerde stoompraductre (S' X gewicht verstookte brandstof) ooi de ware capaciteit van den ketel te bepalen. Overigens is ook zonder eenige correctie de NE formule m. i. wel degelijk bruikbaar als basis van vergelijking Bij directe stoomproductie-proeven, wanneer deze zoo genomen wolden dat gewicht v. li. voedingswater zonder meer wordt aangeno men t= gewicht geproduceerde droge stoom maakt men ook een variabele fout door het feit dat geen droge stoom geproduceerd wordt maar afwisselende hoeveelheden water mede weggevoerd worden. Kene op de/.e fabriek genomen vergelijkende proef ter bepaling van S' zooweel door berekening uit de analytische gegevens als door meting van het verbruikte voedingswater, evenwel zonder bepa ling van het watergehalte van den stoom, gaf overeenstemmende resultaten (3,üi tegen 3,07 KG. stoom per KG. hout), üe in beide 261 N. C. Hoogvliet, Controle op de Btoomproductie in iuikerfabrieken gevallen gemaakte fout bleek dus hier gelijk te zijn. Natuurlijk is er geen reden om aan te nemen, dat dit altijd het geval zal zijn. iï H. Machinisten of fabricatiechefs die dergelijke proeven mochten willen herhalen ook met bepaling van het watergelialte van den stoom waartoe ik niet in de gelegenheid was, zullen met de publicatie hunner resultaten mij en wellicht anderen zeer verplichten. Uit de gegevens der NE formule kan nog een cijfer gevonden worden, dat het in sommige gevallen zijn nut kan hebben te ken nen n. 1. de theoretische temperatuur van het vuur. (Door n. 1. T te deelen door G en wel met correctie van die laatste waarde naarmate van de gezochte temperatuur.) Zonder hier nader op de wijze van berekening in te gaan geef ik hier ouder een tabel voor de berekende temp van het vuur bij verschil- • lende waarden van lucht,coëfficiënt en watergehalte brandstol'. Het is waar dat de kennis van dat cijfer in de meeste geval len slechts eene zeer betrekkelijke waarde heeft. De werkelijke temp is n. 1. d >or twee oorzaken steeds lager en wel vooreerst door de uitstraling naar buiten, die wij van het begin af aan bui ten rekening gelaten hebben en ten tweede doordat meestal de ver branding eerst volkomen is, wanneer de warme gassen reeds een deel van het verw. oppervl. hebben omspoeld en dus reeds warmte afgegeven hebben. Dit laatste is alleen bij die natteampasovens, waarin de verbranding geheel in eene afzonderlijke geïsoleerde ruimte plaats vindt niet het geval. Bij gebruik van die soort ovens is het dus mogelijk en kan het ook zijn nut hebben, uit de analytische gegevens benaderend te temp. te leeren kennen, waarbij de warme gassen in den ketel treden. Men weet n. 1. dat die temperatuur een zeker maximum niet overschrijden mag op gevaar af van voortdurende averij vooral bij waterpijp- maar ook wel bij bouilleur-ketels. De plaatselijk te hooge temp. beeft daar eene zoo snelle stoom vorming ten gevolge, dat deze niet snel genoeg afgevoerd en door water vervangen kan worden, waardoor een deel van het YO droog komt en doorbrandt. Ik geloof dus met het berekenen van het ondervolgende tabel letje geen geheel vruchteloos werk gedaan te hebben vooral, daar goed aanwijzende pyrometers voor zulke hooge temperaturen naar ik geloof niet zoo gemakkelijk te krijgen zijn en in ieder geval in de Java suikerfabrieken zeldzaam voorkomen. 262 N. O. Hoogvliet. Conti6lc op do stoomprodnetie in suikerfabrieken Ik duit' bij gebrek aan gegevens geene maximum-temperatuur opgeven, die li- v. bij gebruik van gasovens vóór waterpijpketels nog toe te laten zou zijn. De piaktijk zal bier wel de beste leermees teres zijn, vooral wanneer n en zich aan anderen, en dus zacht, kan spiegelen. Dat bet b v. gevaarlijk is om bij gebruik van bovengenoemde soort generateurs te droge ampas te gebruiken of door forceeren de brandstoflaag te dik en dus den luchtcoëfficiënt te klein te maken is genoeg gebleken. Kent men toevallig voor een geval van averij door te hooge temp. de cijfers voor luchttoevoer en water gehalte brandstol dan kan het zijn nut hebben zich omtrent de daarmee overeenkomstige temperatuur in te lichten. Ten zijnent kan men dan door betzij minder droge ampas te gebruiken betzij door minder bard stoken (ten koste van oen tractie van bet nuttig effect) de temperatuur wat lager houden. Omtrent bet nut van eene geregelde controle op de stoom productie ten slotte nog eenige opmerkingen. l e Geeft zij bij bekendheid (desnoods approximatief) met de door iederen ketel verbruikte hoeveelheid brandstof inlichtingen omtrent hunne capaciteit; verminderingen daarvan, dooi' in-of uit wendige vervuiling of andere oorzaken, worden onmiddellijk ge constateerd. •-!'■ Heeft zij gelegenheid verschillende roosters, ovens, inmet selingen en brandstoffen onderling te vergelijken. :i e Kan zij antwoord geven op de twee volgende vragen: «. Hoeveel K.G. stoom verbruik ik per pikol riet en per pikol suiker \ b. Hoeveel kost mij 1 KG stoom? X. C Hoogvliet. Controle op de ktoowproductie in mikeifabrieken 263 Met de beantwoording dezer twee vragen is tevens opgelost de questie, die men bij ongunstige brandstofrekening te stellen heeft: Waar schuilt de tuut bij de stoomproductie of bij bet sloomver bruik of bij beiden ? Baron, Febr. 1807. LETTERLIJKE VERTALINGEN- Het toeslibben van den bodem Unlersuchungen über das Ver hal ten der atmospharischen Nie derschldgen zur Pflanze und zum Boden. Forschungen auf dem Geblete der Agrikulturphjsik. Bd. XVIII. 1805 Heft 1 en 2. ') E. WOLLNÏ. De regens geven hoofdzakelijk aanleiding tot ceno dichtere schikking der aarddeeltjes en hierdoor een verminderde vruchtbaar heid van den bouwgrond. Dit proces wordt bet best betiteld als het «toeslibben" van den grond. Het treedt in verschillende mate van hevigheid op, alnaargclang de hoeveelheid en hevigheid van den regen en naarmate den aard, structuur en oppervlakte van den grond. Wanneer een bepaalde, zelfs groote hoeveelheid regen gedu rende een lang tijdsverloop op den bodem neerkomt, blijft deze zijn oorspronkelijke mite van losheid grootendeels behouden, daar entegen zullen bij een hevigen stortregen, in den bodem belang rijke veranderingen optreden. Het voornamelijk hierbij voorkomende toeslibben van den grond heeft daarin zijn oorzaak, dat de zware regendruppels met groote kracht op den bodem neervallen en het water bij zulk een overvloedigen toevoer geen tijd heeft, zich in de holten vanden ondergrond volkomen te verwijderen. De bodem bestanddeelen worden daardoor medegevoerd en het land in een brei van slib veranderd, welke bij het indrogen een dichte samen stelling behou It. Deze voor de vruchtbaarheid van den grond na deelige invloed neemt, onder overigens dezelfde omstandigheden toe. *) Byjaande verhandeling van WoLLIT word door ür. Wakkik in zijn studie over de sercii-ziekte geciteerd. Archief, 1897, blz. 133. 264 N. C. Hoogvliet. Controle op de stoomproductie in suikerfabrieken in gelijke mate met de hoeveelheden water welke in een bepaalden tijd door den regen worden toegevoerd, en de ervarinig leert, dat bij een zwaren regen, bijv. bij een onweersbui of een wolkbreuk, de bodem mechanisch geheel bederven kan. Bij geringere hoeveelheden water, welke slechts de bovenste laag toeslibben kunnen, heeft bij de daaropvolgende uitdroging de vorming van een korst plaats, welke door afsluiting der lucht nadeelig werkt; bij overvloedige regens strekt zich deze schadelijke verandering over den geheelen bovengrond uit. Deze uitwerkingen zijn echter afhankelijk van de physische gesteldheid des bodems Klei-, leem-, zandig leem-, kalk aehtige en dergelijke grondsoorten zijn het vatbaarst voor toe slibbing, daar bij deze het doorlatingsvermogen voor water gering is, terwijl bij een grond rijk aan zand of humus, met uitzondering van de zeer fijnkorrelige, deze invloed van den regen veel geringer is. De toeslibbing kan bij zand-en humusgronden echter nooit van bizonder nadeelige uitwerking zijn, daar. zooals bij zand de grond ook daarna voor lucht doordringbaar blijft, niet bepaald consistenter wordt en liet verbrokkelen van klompjes ook zonder dat bij de uitdroging zou hebben plaats gehad, terwijl bij humus gronden na het ophouden: van den regen in de volgende droge periode belangrijke hoeveelheden water verdampen en de massa dan hare vroegere mechanische gesteldheid terug krijgt, zonder wezentlijke schade geleden te hebben. De groo'ste. invloed op de zooeven gemelde veranderingen, voor namelijk der fijnkorrelige en kleirijke gronden, wordt door destruc tuur daarvan uitgeoefend, In het geval de gronddeeltjes zeer los, d. w. z. in poedervor migen toestand zich bevinden, treedt het toeslibben zeer gemak kelijk op, reeds door geringen regen. Is de grond kruimelig dan wordt een groot gedeelte van het water door de zoogenaamde niet capillaire holten afgevoerd, waardoor de bodem voor dichtslibbing gespaard blijft. Wordt een grond platgerold, dan wordt daardoor een vertra ging van den afvoer van het water naar beneden in de hand ge werkt en daardoor een verslibben van den grond bevorderd, zoo wel wanneer de grond van korrelige als wanneer hij van poeder vormige geaardheid is. De wals moet dus op alle kleihoudende gronden met voorzichtigheid aangewend worden, vooral die met gladde oppervlakte, daar de daarmede verkregen effen grondvlakte bij slagregen gemakkelijk toeslibt. 265 Letterlijke Vertaling Üe hierboven beschreven uitwerkingen iler regens worden door het voorhanden zijn van een plantenbekleeding of van afgestorven planten zeer sterk verminderd, ten gevolge van den weerstand, dien de neervallende regen daarop ondervindt. Het bebouwde of met stroo of mest bedekte land verslibt daarom veel minder gemak kelijk dan het bloot liggende, onder overigens gelijke omstandigheden. Natuurlijk dat de mate van den plantengroei of de dikte der stroo- of' mestbedekking een groote rol hierbij speelt. Zoolang de planten nog jong zijn, moet men den bodem nog ongeveer gelijkstellen met een onbegroeiden. Later echter en bepaaldelijk bij een dichten stand der planten wordt de invloed steeds grooter. Ook de soort der plant komt hier bij wel zeer in aanmerking, tengevolge van den verschillenden vorm, stand en grootte der bladeren en stengels. De boschplanten beschutten den grond wel het beste tegen toeslibbing, niet alleen door hare kruinen, maar ook door het mos en den afval, dat den bodem bedekt en door de wortels in den grond, wat het water slechts langzaam en geleidelijk laat indringen. De gevolgen der toeslibbing bestaan in de eerste plaats in een toename van den samenhang van den grond. Deze verdichting en verharding van den bodem, welke voornamelijk optreden bij gebon den grondsoorten, hebben ten gevolge, dat bij het bewerken van het land een buitengewone krachtsinspanning noodig is en het zich slechts zeer moeilijk en slechts met groote zorg in een korrelige massa laat veranderen. Reeds om deze reden is dus een verslibbing iu hooge mate ongewenscht en moet zij zooveel mogelijk vermeden worden, op naakt braakliggend land door ter rechter tijd den bodem te verkruimelen, op bebouwd land door eggen, loshakken en andere grondbewerkingen. Een ander gevolg van de verslibbing is de volumenverande ring van den grond, het volumen van den vroegeren lossen bodem neemt af, naarmate de overvloedigheid der regens en de geringheid van de beschutting van den grond door een planten- of mest bedekking. Om resultaten uitgedrukt in cijfers hierover te verkrij gen nam de schrijver eenige proeven hierop betrekking hebbende, welke bewezen, dat binnen zekere grenzen (tot 50 in. m. regen hoogte) de volumen vermindering met de hoeveelheid regen toe neemt, terwijl bij groote regenhoogte het grondvolumen öf gelijk bleef (leempoeder), öf met de ontvangen hoeveelheid regen een volumenvermeerdering onderging (humus kalkzand), hetgeen ver- Letterlijke Vertaling 266 oorzaakt wordt, doordat de colloidale bestanddeelen des bodems, na het bereiken van de grootste dichtheid bij meerdere watertoe voer zich uitzetten. De overige waarnemingen bewezen, dat leemgrond aan den invloed van den regen beter weerstand biedt, dan elke andere zandige grondsoort, omdat de deeltjes van de eerstgenoemde soort vaster aan elkaar hechten dan bij zand. De kleiachtige grondsoorten ondergaan daar. Rn een meer gelijk vormige volumenvermindering, terwijl deze bij een zandgrond in den aanvang zeer groot is, later echter belangrijk afneemt. Het bleek tevens, dat een grond, die uit los samenhangende deeltjes bestaat in volumen niet zoo inkromp als een samengesteld uit klompjes, omdat de eerste bij een gelijk volumen meer vaste be standdeelen, alsmede ook grootere hoeveelheden water bevat dan de laatste en hierdoor de kruimelige grond losser en in zooverre gemakkelijker geneigd is tot volumen vermindering. Dat namelijk de bodem bij een dichte rangschikking der gronddeeltjes minder aan volumen verliest dan een losse, weet de schrijver door de resultaten van hierop betrekking hebbende onderzoekingen. De besproken volumenverminderingen worden door een be kleading met levende planten belangrijk tegengehouden, eveneens door een bedekking met stroo of mest. Dizondere proefnemingen bewezen, dut de losheid des bodems door den plantengroei en door de bedekking met afgestorven plan tendeelen beter bewaard blijft, dan dit bij braakliggend land het geval is. De invloed van een bedekking op de mechanische gesteld heid van den grond berust derhalve niet daarop, dat zooals in practisch Landbouwkundige kringen dikwijls wordt aangenomen, een door verschillende oorzaken terug te brengen losmaking van den bjdem plaats heeft, maar veeleer daarop, dat de regens niet direct op den grond kunnen inwerken. Hierdoor is het ook dui d'lijk, waarom de losheid des bodems onder zich snel ontwikkelende, den grond goed bedekkende planten veel beter behouden blijft, dan bij langzaam groeiende, die den regen weinig humus aanbieden, liet best werken in deze richting de dicht opeenstaande, bladrijke voederplanten, reeds minder goed moeten de rechtop en ver uit eikaar staande planten geschat worden (boonen, kool, rapen, granen,) terwijl eindelijk de op grootcn ouderlingen afstand geteelde wortel en knolgewassen de losheid des bodems het gemakkelijkst ver storen laten; om hierbij de voor de planten schadelijke werkingen 267 Letterlijke Yeilnlinjr der regens te voorkomen moet het land tusschen de plantrijen bewerkt worden. Ten slotte moet men in het oog houden, dat door de verslib bing het doorlatingsvermogen des bodems voor de lucht benadeeld wordt, bepaaldelijk bij fijn korrelige, poedervormige gronden, waar van de deeltjes reeds bij zwakke regen samenpakken. In kruiine ligen toestand is deze werking een geringere, daar in spijt van de grootere betrekkelijke volumen vermindering der massa een min of mier groot gedeelte der niet capillaire holten behouden en voor de atmosfeer toegankelijk blijft. Bij de grofkorrelige, zandige gron den ledigen de grootere poriën zich zeer spoedig, zoodat zelfs bij de meest, dichte rangschikking der deeltjes toch circulatie der lucht kan plaats vinden. Arntzenius. DIVERSE MEDEDEELINGEN. Den t 2o B,en Januari werd in een bijeenkomst van de Neder tandsche afdeeling der Ned.-Ind. Maatschappij van Nijverheid de volgende voordracht, getiteld: »de Vooruitgang der suikerindustrie op Java gedurende de laatste jaren/' door den Heer Kobus gehouden. Op Java, zegt de heer Kobus, werd de wenschelijkheid te ken nen gegeven om belanghebbenden in Nederland een kort overzicht te geven omtrent den vooruitgang der suikerindustrie op Java, een denkbeeld, dat ook hier te lande ondersteuning vond en naar aan leiding waarvan spreker het genoegen heeft heden de aandacht der toehoorders te vragen voor dat onderwerp dat zeker inhoogemate de belangstelling waardig is. Eene verhandeling over den vooruitgang der Javasuikerindus trie gedurende de laatste jaren, dient uit den aard der zaak te beginnen met een korte bespreking van de oorzaak waaraan die vooruitgang te danken is. Die oorzaak is de sereh. Spreker geeft een korte bespreking van de verschillende theo rieën der serebziekte, en spreekt als zijn oordeel uit, dat wij om trent de kennis dei oorzaak van de sereh niet verder zijn dan ten tijde van KrüGE-r. Onder de methodes, die successievelijk besproken worden en dienden om aan de nadeelige invloeden der sereh te ontkomen, Letterljjke Vertaling 268 werd het eerst behandeld de aanleg van bibittuinen, vervolgens het kweeken van verschillende rietvariëteiten en ten derde het kweeken van riet uit zaad. Buitendien maakt spreker opmerkzaam op den gunstigen in vloed van het gebruik van jong plantmateriaal, vroeg planten, op tijd water geven, stikstofhemesting, enz., welke alle het optreden der sereh tegengaan. De kennis van het leven en de ontwikkeling van tal van dier lijke en plantaardige parasieten wordt besproken. Vervolgens wordt behandeld de vooruitgang op het gebied der bemesting en medegedeeld, dat kali en phosphorzuur over het alge meen van weinig waarde bleken te zijn en welke gunstige lesul taten met stikstofhemesting worden verkregen. Omtrent de relatieve waarde van stikstof in verschillende mest soorten wordt aangestipt, dat boengkil-stikstof slechts r, 3 van de waarde van de stikstof uit zwavelzure ammonia heeft. De vooruit gang bij de grondbewerking, hoewel niet geheel nul, is van weinige beteekenis geweest. I),' verbeteringen in de fabriek werden achtereenvolgens be sproken, o. a. natte arapas-ovens, expansiemachines, hel hetere persen door toepassing van imbihitie, het vluggere werken, betere controle en de invoer van den suikei'droger. Ten slotte werd gewezen op de onderzoekingen van Prinskn Gi-.eri.igs over den invloed der glucose op de suiker verkregen en op de kristallisatie in beweging, die door Wintkr op .lava inge voerd werd. liij het gebruik van open roerhakken en bij kristallisatie in beweging in de kookpan kan het voorkomen dat 'een product ge wonnen wordt, dat veel sneller in kwaliteit vermindert, dan wij tot nu toe van .lavasuiker gewoon waren. Spreker wijst op het ernstige gevaar, waardoor de suikerindus trie in dat opzicht bedreigd wordt. Ook op een ander gebied, n. I. dat van het vereenigingsleven op Java is vooruitgang waar te nemen. Na de crisis van 1884 werden vereenigingen van suikerfabrikanten opgericht, die later versmolten tot bet Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java. Aan de vereenigingen van suikerfabrikanten hebben wij de proefstations op Java te danken. Deze worden verschillend beoor deeld en hoewel de gunstige beoordeeling overweegt, getuige het verder voortbestaan dier inrichtingen, gaan toch voortdurend meer Dlverae mB;leleoUiijren 269 stemmen op voor de oprichting van een proeffabriek. Daarna wordt de motie van den Heer Arenbsen Hein op ïiet congres te Soerabaia in herinnering gebracht en uit het voorloopig rapport van de door het Syndicaat benoemde commissie om het plan ArendsenHein te onderzoeken een gedeelte voorgelezen. Ook geeft spreker een overzicht van hetgeen door het Syndi caat in het eerste jaar van haar bestaan is verricht, terwijl in het tweede jaar o. a. het licht zag het Jaarboek van Suikerfabrikanten op Java, een congres te Soerabaia werd gegeven, waarvan de han delingen een ruim 300 bladzijden dik boekdeel vormen. Even wordt gewezen op de toenemende verspreiding van het Archief. Hierna wordt aangehaald de hulp, die de suikerindustrie van de Regeering mocht ondervinden, sedert de crisis van 1884. Spreker tracht het voordeel, dat de Java-suikerindustrie heeft gehad van de hiervoren genoemde verbeteringen, onder cijfers te brengen, maar komt door de onvolledige en onnauwkeurige opga ven niet tot een positief resultaat. Wel blijkt uit de gemiddelde productie van 189."), toen 97,35 pikol per baboe gemaakt werd, dat een aanzienlijke toename niet heeft plaats gevonden, daar bet te eb niet zoo heel lang geleden is dat de eerste fabriek 100 pikols per baboe produceerde. Sedert 1880 nam het gemiddelde oppervlak der aanplantingen van elke fabriek toe van 400 tot SCO baboe, dus met W pCt. Hierdoor wordt dus een vermindering in exploitatie kosten verkregen. Voorts wijst spreker op de overzichten van den heer Mr. N. P. van - DEN BERG en de vermindering in productiekosten, welke volgens die publicatie daalde van f 8,06 per pikol in 1885 tot f o,öo in IS-!3. Op het oogenblik zijn die kosten op dezelfde fabrieken die hier bedoeld worden, zeker geringer, maar cijfers daaromtrent zijn niet bekend. Een methode om de productiekosten te verminderen, n. 1. een mindere betaling der geëmployeerden, wordt door spreker in afkeurenden zin besproken. Volgens hem moet de vermindering der productiekosten gezocht worden in vermeerdering der productie. Op tal van leemten omtrent onze kennis der cultuur wordt door hem gewezen, leemten die door eenvoudige proeven in betrekkelijk korten tijd kunnen worden aangevuld, in welke richting dan ook het Proefstation Oost-.Tava voortaan werkzaam zal zijn. Da beer Kobus gelooft dat met betrekkelijk weinig grooter onkosten een vrij aanzienlijke toename van suikeropbrengst perbahoe 270 Pirers* mededeelinfjen kan worden bereikt en hoopt dat na een tiental jaren deze meerdere opbrengst gemiddeld 25 pCt. zal bedragen. Natuurlijk moeten hiervoor alle krachten worden ingespannen en zijn behalve ver beteringen in cultuur, ook rendements-verbeteringen van do fabrie ken zeer gewensoht en wordt ten slotte de hoop uitgesproken, dat ook de Regeering daartoe medewerkte, o. a door lage spoor wegtarieven voor suiker, goede bepaling tegen contractbreuk en door afschaffing van het zeldzaam anachronistische uitvoerrecht Werken deze verschillende factoren samen, dan twijfelt spreker niet of de Javasuikerindustrie als geheel zal winstgevend blijven, al zal niet voorkomen kunnen worden dat hier en daar fabrieken te gronde gaan. Van de gelegenheid tot debat maakte het eerst gebruik de heer Kose, die wees op de nadeelige gevolgen van de ontwouding, daar het bevloeiingswater de humus uit de hooger gelegen bosschen in het slib aanbrengt. Bij 1500 pik. riet per baboe geraakt de grond uitgeput. De suikervelden moeten dus langs natuurlijken weg bemest worden door het uit de bosschen voorkomend slib. Om die reden achtte spr. herbewouding der hooger gelegen en nu ontwoude streken van groot gewicht. De heer Kobus voerde hiertegen aan, dat de humus der hooger gelegen streken gedurende den afvoer naar de lagere landen zoo goed als geheel ontleed wordt, met het gevolg dat over het alge meen de landen op Java zeer arm aan humus >ijn. Voor de suiker cultuur ziet de inleider in die ontwouding geen gevaar en voerde ten bewijze aan, dat in Pasoeroean, waar die ontwouding zeer sterk heeft plaats gehad, zeer goede suikercultuur mogelijk is. Toch erkent spreker liet nut van herbewouding der hoogere streken. De heer v. Lookeren Campagne merkte op, dat nog een andere factor heeft medegewerkt tot vooruitgang van de suikerindustrie, namelijk de betere controle in de 1 abrieken èn financieel toezicht, èn het toezicht op het hoe en het waarom der handelingen bij de fabricage. Spr. deelde mede, dat onder zijn leiding aan de land bouwschool te Wageningen een cursus is geopend speciaal met het oog op Indische cultures. Spr. heeft de verwachting dat op deze wijze deskundig personeel voor de suikerfabrieken kan ge kweekt worden. Goed onderlegd personeel voor de fabrieken toch is noodi£. 271 DWerse medeileelinj*!! De heer Hudig vroeg, of de afdeeling zicli niet met den Min. van Kol. zou kunnen verstaan omtrent de kans dat de Ver. Staten de Java-suiker met extra recht zullen treffen, nu Nederland gehjk Duitschland een premie op den uitvoer van bietsuiker heeft gesteld. Deze vrees werd dooi'den heer Pijnacker Hordijk, niet gedeeld. De vergadering werd hierop door den voorzitter gesloten. Indische Mercuur 1807, bh. 85. Door het Bestuur van het Algemeen Syndicaat van Suikerfabri kanten werd de volgende mededeeling betreffende de verpondings belasting van de Kamer van Koophandel te Soerabaia out vangen: Vermits het is gebleken, dat de verpondingsbelastingplichti gen vaak door te verzuimen te letten op de ter zake bestaande wet telijke bepalingen en voorschriften zich benadeelen en noodeloos de autoriteiten en na te melden commissie bemoeilijken, heelt de verpondingscommissie, ingesteld bij Gouvernements Besluit van 2 Juli 1893 No. 5, daartoe gemachtigd door Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, onze Kamer uitge noodigd, om zooveel mogelijk de aandacht van de betrokken belang hebbenden in haar ressort ter hunner voorlichting en speculatie te willen vestigen: I. Op artikel '20 der ordonnantie van 1 ( .» April 1880 (Staatsblad No. 78) in verband met de aanvulling van dat artikel bij de ordon nantie van 24 Juli 1893 (Staatsblad No. 157) nader gewijzigd en aangevuld bij de ordonnantie ddo. 26 Februari 1-896 (Staatsblad No. 42) luidende: «Wanneer een perceel of een gedeelte van een perceel eerst »in den loop van een vijfjarig tijdvak in de termen valt om aan »de belasting onderworpen te werden, geschieden de vaststelling der Dverpondingswaarde daarvan en do aanslag, voor het overblijvend «deel van dat tijdvak, afzonderlijk, ongeacht het bepaalde bij arti »kel 4. Die vaststelling geschiedt door de Commissie, benoemd tot sbepaling der verpon lingswaarde voor bet vijfjarig tijdvak, tenzij »die Commissie reeds is ontbonden in welk gemelde taak, be «houdens het bepaalde in de laatste alinea van dit artikel, wordt «verricht door eene Commissie, bestaande met inbegrip van den Dvoorzitter uit drie leden. Van de laatstbedoelde Commissie is de »Directeur van Financiën van rechtswege voorzitter. 272 Diverse mededeelingen »De Gouverneur-Generaal benoemt de andere leden en zoo »noodig plaatsvervangers. Voor die andere leden en de plaatsver vangers geldt artikel 12. f)e artikelen 11 en 13 toten met 18 zijn •op de verrichtingen dezer Commissie toepasselijk. Indien de Com« • missie voor de vaststelling van de verpondingswaarde voor het • volgend vijfjarig tijdvak reeds is benoemd, geschiedt de vaststelling •der verpondingswaarde, als bedoeld in de eerste alinea van dit •artikel, door de laatstgemelde Commissie." 11. Op het bepaalde bij liet tweede lid van het bij Staatsblad van 1893 No. 157 gearresteerd artikel 12 ft der verpondingsordon nantie (Staatsblad 1886 No. 78), luidende dit artikel: •Ter gelegenheid van eiken nieuwen vijfjarigen aanslag in de • verponding bepaalt de Gouverneur-Generaal de wijze waarop en »den tijd waarbinnen aan de belastingschuldigen gelegenheid gege • ven wordt om tegen den bestaanden aanslag bezwaren in te brengen, • Belastingschuldigen, die den gestelden tijd onbenul laten ver •strijken, worden met betrekking tot de werkzaamheden van de •Commissien of sub-commissien geacht geen bezwaren te hebben •ingebracht." 111. Opde verplichting, hem opgelegd bij Staatsblad 1893 N 0.281,.281, •om, bij het inbrengen van bezwaren, te vermelden het verpondings •nummer van het betrokken perceel, de namen van de residentie •en de afdeeling, waarin het perceel gelegen is. op welk bedrag d. •belastingschuldige de verpondingswaarde zou wenschen te zien •gesteld, en op grond waarvan hij tot dat bedrag is gekomen." Teneinde aan de uitnoodiging van de verpondingscommissie te kunnen voldoen heeft onze Kamer de eer uwe vereeniging beleefd te verzoeken het bovenstaande wel zooveel mogelijk ter kennisse van de leden Uwer vereeniging te willen brengen, onder aanleeke ning, dat een aan deze missive gelijkluidend schrijven door onze Kamer is gericht aan de Residenten binnen haar ressort en aan de Blitarsche en Kodirische Landbouw-Vereeniging, aan de Handelsver eeniging te Soerabaia en aan de Malangsche Vereeniging van kof lieplanters. Namens de Kamer van Koophandel en Nijverheid te Soerabaia. De Voorzitter, (w. g.) G EB i CK E. De Secretaris, (w. g.) K R oP v ei. n. Dïverso medpdeelingen 273 De suikerwet in de Eerste Kamer. Uit het afdeelingsonderzoek in de Eerste Kamer blijkt dat terwijl eenige loden tegen dit wets ontwerp overwegend bezwaar hadden en een aanlal leden verklaar den zich hun stem daarover te willen voorbehouden, vele loden bereid waren met het ontwerp mode te gaan. Vrij algemeen keurde men het goed dat de Regoering de rege ling der zaak had ter hand genomen. De wet van II Januari 189 i die slechts een tijdelijke regeling inhield, zou met het einde van 1890 uitgediend hebben. In liet voorjaar van 1890 moest men dus bedacht zijn op het maken óf van een nieuwe noodwet óf van een definitieve wet. De Regecring was inmiddels op de hoogte gekomen van de mate van protectie, die de suikerfabrieken genoten. Er bestond dus geen reden meer voor een nieuwe noodwet, en boven dien was het niet wenschelijk een eindregeling langer dan volstrekt noodig uit te stellen. Eenige leden uitten de hoop, dat de voorgestelde regeling hetzij dan om redenen van opportuniteit of om andere redenen in het leven geroepen, van betrekkelijk langen duur moge zijn. Spreekt het van zelf, dat die duur verband houdt met den toestand dei' wetgeving op de beetwortelsuikerindustrie in het buitenland, toch verwachtten deze leden dat bij aanneming van dit ontwerp deze aangelegenheid in de naaste toekomst niet weder aan de orde komt. Andere leden achtten dit een illusie. Juist wegens den alge meen erkenden invloed der buitenlandsche wetgeving op dit terrein achtten zij liet gewaagd in dezen in hel algemeen van een defi nitieve wettelijke regeling te spreken. Hierbij werd de vraag gedaan, of na de laatste bij de Memorie van Antwoord medegedeelde verandering in de Duitsche wetgeving op de suiker, Frankrijk en Oostenrijk ook wijzigingen in hun sui kerwetten hebben gebracht en, zoo ja, waarin deze bestaan? Sommige leden, zeer bezorgd over de toenemende mate van protectie die in liet buitenland aan de beetwortelsuikerindustrie wordt verleend, zouden het hoogst wenschelijk achten een interna tionale regeling van dit onderwerp tot stand te brengen, zooals in vroegere jaren ook werd beproefd, en vroegen aan de Regeering of op het tot stand komen eener zoodanige regeling beter kans zou zijn dan toen liet geval was.' Zij zouden het rationeel achten om de bescherming èn in Nederland èn in naburige landen af te schaffen of althans eenheid in deze zaak te brengen, in de plaats van, zoo als nu gesehiedt, in de mate van protectie, al is het ook in ver- tVirerne meiledeelinfjen 274 schillende vormen, tegen elkander op te bieden. Yan oen andere zijde werd hiertegen opgemerkt dat bij den tegen woordigen toestand van den landbouw opheffing der protectie oen ramp zou zijn. Nog andere leden uitten den wensch, dat van do Nederlandsche Regeering liet initiatief tot een internationale regeling moge uitgaan. Vele leden in verschillende afdeelingen betuigen hun leedwe zen, dat do Regeering over dit wetsonworp hot Nederlandse!) Land bouwcomité niet het ft gehoord. Op een dergelijke klacht in het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer antwoordde de Minister dat de bevreemding over het niet hooren van dit comité gerechtvaardigd zou, kunnen zijn, »zoo de Regeering zich tot taak had gestold om een stelsel van protectie voor den landbouw uit te denken."' Dit antwoord werd onbevredigend en zelfs onjuist geacht. Immers geldt de protectie die mon wel verminderen, doch niet afschaffen wil, niet alleen de suikerfabrikanten, maar evenzeer de bietentelers, en hot belang van den landbouw is or dus wel degelijk bij betrokken. Ook waar mon zich op het standpunt der Hegeering plaatst die met dit ontwerp slechts bedoelt «nadeelige schokken van oen te plotselinoon overgang" te voorkomen, had mon verwachten dat zij hij de vervulling van die taak. door haar zelf —naar het voorkwam niet ten onrechte in vergelijking mot do wijze waarop elders Regeeringen deze taak opvatten — een bescheiden taak ge noemd, ter juistere beoordeeling in hoeverre hetdoor haar beoogde doel inderdaad zou worden bereikt, do voorlichting niet zou heb ben versmaad van genoemd collogo, samengesteld uit vertegen woordigers van don Nederlandschen Landbouw. Of is het comité niet juist in hot loven geroepen om advies t geven in zaken van landbouw? Eenige leden klaagden dat het comité over het algemeen veel te weinig door de Hegeering wordt geraadpleegd. Tegenover hun gevoelen stond de zienswijze van enkele andere leden die der Regeering van de onthouding in dezen geen grief maakten en van oordeel waren dat de adviezen van het Landbouw comité. voor zoover men die had leeren kennen, niet geheel vrij te pleiten waren van zekere eenzijdigheid. Het stelsel van het Ontwerp; de Invoering van Open Premiën. Het ontwerp breekt met het stelsel van aanslag naar het sap: het, stelt de fabrieken onder voortdurend toezicht en heft den accijns van de suiker die voor de binnenlandsche consumptie wordt afge- leverd. 275 Diverse mertodeelinfen. De meeste leden achtten het stelsel van open premiën aan merkelijk beter dan het tot nu toe gevolgde stelsel van verborgen premiën. Ook leden die van oordeel waren dat het tot nu toe ge volgde stelsel in hooge mate bevorderlijk was geweest aan de ont wikkeling van onze suikerindustrie, erkenden dat de ondervinding der laatste jaren nopen moest over te gaan tot de aanneming van een ander stelsel dat eerlijker is en waarvan meerdere stabiliteit is te wachten. liet stelsel toch van accijnsvrije overponden leidt tot onzeker beid en wantrouwen. De open premie zal daarentegen leiden tot. eerlijke en loyale verhoudingen tusschen den fabrikant en den fis cus en geeft minder aanleiding tot ontduiking. En wat de meerdere stabiliteit betreft, het is van groot belang dat de welvaart van de suikerindustrie en de bietenrultuur niet meer telkens van wetten op korten termijn afhankelijk worde ge maakt, dat aan de voortdurende onzekerheid, die thans bestaat en het ontwerpen van alle berekeningen, zelfs voor de eerstvolgende campagne onmogelijk maakt, een eind kome. Bij open premiën wéét men wat men geeft. De wetgever beoogt de beetwortelindustrie in staat te stellen bet hoofd te bieden aan de buitenlandsche bescherm de industrie. Blijkt daartoe de in dit ontwerp bepaalde premie niet voldoende, dan kan hij altijd overwegen of het raadzaam is meer te geven, maar ook dan weet men wat men doet. [ntusschen waren er leden die, ofschoon bereid met het, ontwerp mede te gaan, liever het entrepotstelsel dan het exercicestelsel op de fabrieken en raffinaderijen hadden zien toegepast. Volgens het eerste had men verkregen een toezicht op den uil voer van suiker uit de fabriek met algeheele vrijheid van werken in de fabriek: daarbij ha i men voor elk kilogram suiker, de fabriek tot verbruik verlatend, den bepaalden accijns te betalen, in Frankrijk droit sur la consommation genoemd. Nair de overtuiging dezer leden ware het zeer wel mogelijk voor een voldoende afsluiting en bewaking der fabrieken en raffinaderijen zorg te dragen. Daardoor had men drieërlei voordeel bereikt. Dit stelsel zou al dadelijk aan de schat kist veel minder hebben gekost; belemmering in allerlei vormen van den arbeid van den fabrikant ware voorkomen en het gevaar ware ontweken,dat eventueele geheimen zooals bijvoorbeeld vormen van bewerking die de fabrikant mocht hebben uitgevonden, ter kennis van mededingers komen. Van een andere zijde werd hierop geantwoord, dat in het hui- 276 nirerse medeiieellngen tenland bezwaren tegen een zeer streng toezicht op liet werken in fabrieken niet schijnen te bestaan en in Nederland niet door de Regeering worden geducht. Onderscheidene leden, die zich niet het in het ontwerp gehul digde stelsel in meerdere ol' mindere mate konden vereenigen, er kenden echter de gegrondheid van één bezwaar dat eenige tegen standers der voordracht daartegen lieten gelden. Het stelsel van accijnsvrije overponden heeft in Nederland het voordeel, dat het belang van den fabrikant medebrengt uit de beet wortels zooveel mogelijk suiker te halen. Juist daardoor is de beet wortelsuikerindustrie zeer ontwikkeld. Het is inderdaad een mach tige prikkel. Voor ieder kilogram suiker boven een zeker quantum geniet toch de fabrikant naar het bestaande stelsel f 0/27 voor accijns en f 0 10 voor de waarde der suiker naar de tegenwoordige suiker prijzen. Voortaan zal hij voor elk kilogram suiker hoven de 100 millioen daarvoor slechts / 0.10 genieten. Op zijn minst genomen meende men de vraag te mogen stellen ol' de vooruitgang, waarin de beetwortelindustrie zich tot dusver mag verheugen, bij gemis van zoodanige drijfveer ook vertragen zal? De gevoelens over de mate der aan de suikercultuur en aan de suikerindustrie te verleenen bescherming, liepen ver uiteen. Een eerste groep betreurde de plotselinge inkrimping van de bescherming, terwijl een tweede groep, op den voorgrond stellend, dat zij elke bescherming verkeerd oordeelde, de voorgestelde maatregelen nood zakelijk achtte, wegens de maatregelen in het buitenland ten aanzien der suikerindustrie genomen. Eenige leien zagen niet in waarom de suikerbietenteelt wel be schermd moet worden en andere takken van het landbouwbedrijf niet. In één afdceling werd het ontwerp door zeer enkelen bestreden met het oog op de suikerallinaderijen. Twijfel weid geopperd of de voor den landbouw beoogde pro tectie wel aan den landbouw zal ten goede komen. Het denkbeeld van participatie en coöperatie ontmoette meer instemming. Onderscheidene leden hadden den indruk ontvangen, dat de Minister bij deze definitieve regeling alleen voor den consument geen oog scheen te hebben. Een ruime verlaging, stel op f '2\ oi f 20, zou naar de meeuing van vele leden, reeds binnen een paar jaren hetzelfde bedrag aan den fiscus opbrengen als deze er thans van ontvangt en dit bedrag zou spoedig nog toenemen. Diverse medcdeelingen 277 Enkele leden erkenden dat de toestand der financiën geen ver mindering der buten uit den suikeraccijns toelaat. Sommige leden betreurden de verwerping van het amendè ment-BAiiLMANN op artikel 88 (invoerrecht — behalve accijns—op buitenlandsche suiker). De hieruit voortvloeiende bate liad men kunnen aanwenden tot vermindering van den accijns. Gelukkig dat te constatecren valt hoe «onderscheidene" leden de bescherming van de beetwortelsuikerindustrie tegenover de riet suiker, een meten met twee maten noemden. Maar — geholpen heeft het niet, waar de belangen van Neder iandsch-Indië eerst in de laatste plaats behartiging vinden. Op het congres voor scheikunde in Parijs, werd zooals men zich herinneren zal door den Heer ManoTJBV een overzicht gegeven van de verschillende wijzen van zuivering bij rietsappen in gebruik. liet gedeelte waarin hij de aanwending van barytvoor aanzuivering volgens zijn eigen procédé behandelt, laten we hier in extenso volgen. Het is begrijpelijk dat voor het defeceeren van rietsappen men in plaats van kalk (CaO) ook Baryt (BaO) en Strontiaan (SrO) kan gebruiken, en wel de Baryt met veel meer recht, daar deze in staat is vele bestanddeelen te elimineeren, waarop de kalk niet in werkt, Het doel der fabricatie is ook zooveel mogelijk rekening te houden met den kostprijs, en om dit nu te verminderen is het plan opgevat de werking van kalk met die van Baryt te combineeren. Daarbij zij nog aangestipt de ontkiemende werking der Baryt op afloopstropen en meiassen. Het idéé is dus door ons geopperd deze gecombineerde werking in praktijk te brengen. De Baryt wordt gebruikt bij de ampas of direkt bij het sap. Gebruikt men haar bij de ampas dan neme men biervoor »met Baryt behandelde afloopstropen" en verdunt deze met water. Hier door trekt ze gemakkelijk in de ampas en vermengt zich goed met het zich nog in de anpis bevindende rietsap. liet d >or persing met den overpersmolen verkregen sa]) zal dan eene zuiverheid hebben, ongeveer gelijk met die van het naperssap plus die van de met baryt bihandelde afloopstropen of meiassen'. Door deze werkwijze te volgen is het ons gelukt eene belang rijke hoeveelheid meer l* ie pródukt te verkrijgen, die in kleur en kwaliteit niet behoefde onder te doen voor l» le produkten verkregen uit natuurlijk rietsap. Hierbij in aanmerking genomen het ver- 278 Divorse nieiledeeliDgen schil in waarde tussctien l a te en 2d« produkt (second boiiings,) dat ongeveer 25% bedraagt, zoo zal bij gelijke rendementen door genoemde werkwijze te volgen de kosten van de Barvt reeds ruim schoots gedekt worden. Op de fabriek »Con?tantia," waar men gedurende de campagnes JB9l—'9-2 t/m. 1894 — '95 aldus werkte verkreeg men een hooger rendement dan in de voorgaande jaren. De goede resultaten van dit procédé te Constantia, deden ver scheidene chemisten liet toepassen op de onder hun toezicht staande fabrieken, en een hunner BüDAN gaf naar aanleiding van het Con gres van Duitsche suikerfabrikanten, gehouden te Dresden in 1894 het volgende verslag over genoemd procédé. Op het Congres van Duitsche suikerfabrikanten gehouden te Dresden in 1894 werd gezegd, dat het mengen van stropen met liet molensap (dat zeer opgehemeld werd door Manoury) geen bevredigende resultaten had opgeleverd, en dit ook het geval was bij de behandeling van het sap met Barvt. Dit schijnt me eene legende, de geschiedenis zal ik geven : Aan het einde van de'campagne 1891/92 nam ik, afgaande op de aanwijzingen van den lieer ManoüßY cenige proeven. Het re sultaat was, dat ik in de maand April toen er met rijke sappen werd gewerkt alle l e . afloopstropen in het fabrikaat kon terug brengen, zonder daardoor de kwaliteit der suikers te bederven. Als gevolg daarvan steeg het rendement aan le produkt aanmer kelijk wat in de voorgaande campagnes met kalk te vergeefs was geprobeerd. Gedurende de Oogst 1892/'93 toen de meiassen met Baryt ge zuiverd werden, werd een gemiddeld rendement van 9,83 voor Iste produkt verkregen in eene fabriek, waar te voren nooit meer dan 8% was gemaakt. In 1893/91 werd op mijn initiatief op i fabrieken liet Baryt procédé toegepast. Van deze fabrieken, die ik A, B, C en D zal noemen, waren 2 goed en de andere 2 slecht geïnstalleerd. Op de fabriek .\ die sedert 10 jaren onder toezicht stond van Fransche chemisten, leverde het gebruik van Baryt 0.45 % meer aan Iste produkt op dan het maximum der voorgaande jaren en ongeveer 0,75% meer dan het gemiddelde der zelfde jaren. De fabrieken B en C gaven respectievelijk O.CO en 0,80 meer rendement dan de beste voorgaande jaren. Op de fabriek C waai de chemische controle te voren zeer beknopt was. werden proeven 279 Diverse mededeelingen genomen met het doel zich rekenschap te geven van de verhoo ging in rendement door liet procédé veroorzaakt. Daarvoor heeft inen gedurende de maand Maart afwisselend met on zonder Baryt gewerkt en waren de resultaten als volgt: Van 28 Febr. tot II Maart zonder Baryt; Ie prod: 9,28 » II Maart » 21 » met » id. L 0,44 i> 21 » » 31 » zonder » ; id. 9,36. Het gemiddelde der beide perioden zon ler Baryt, die de pe riode met Baryt voorafgaat en volgt bedraagt 9,32 % aan Iste produkt. Hierdoor is dus aangetoond dat de toepassing van het procédé een voordeel van 1,12 % oplevert, in een tijd van het jaar, waarin de sappen gewoonlijk zuiverder en rijker zijn, en (laar door eene meerdere toevoeging van melasse veroorloofd kon worden. Finde'ijk fabriek 1). Deze fabriek stond evenals fabriek A onder leiding van Fransche chemisten. Zij ia de belangrijkste der 1 fabrieken en stond onder mijn direkt toezicht. liet hoogste rendement in vorige jaren verkregen, vergeleken met het rendement van Oogst 1894 (Baryt procédé) toonde aan. dat in Oogst 1894 het rendement (op overeenkomstig tijdstip) 1% hooger was. Met «overeenkomstig tijdstip" wordt bedoeld een zelfde tijd van het jaar dus Januari vergeleken met Januari, Februari met Februari enz, welke methole steeds gevolgd moet worden, wil men de resultaten van '2 suikerfabrieken gelegen in 't zelfde land of' twee oogsten van dezelfde fabriek vergelijken; want de rijkdom en zuiverheid dei' sappen stijgen in den regel van Decem ber tot Mei, zoodat onder overigens gelijke omstandigheden, de fabriek die in December begint te werken, een hooger rendement zal hebben, dan die welke in Januari begint. De fabriek waarvan ik spreek had haar maximum rendement verkregen toen zij den 10 Januari begon te werken; de campagne van 1894 begon den 15den December. Het rendement aan Iste produkt werd in 1894 juist 0,50 hoo ger, terwijl de maandelijksche rendementen van af Januari in het geheel 1 pet. hooger waren, hetgeen aanduidt dat de hoeveelheid riet verwerkt gedurende de maanden met klein rendement grooter was. dan die verwerkt in Maart en April. Dus, werkelijke vermeerdering 1 %. Schijnbare idem 0,50 %. 280 Diverse mededeelingen Ziehier, ten laatste de maandelijksche rendementen. December van 15 t/m. 31 Iste prod. 8,05 Januari » 1 id. 31 » 9,15 Februari » 1 id. 28 » 10,04 Maart » 1 id. 31 » 10,35 April » 1 id. 2 Mei » 10,39 Laten we eindigen met eenige cijfers, omdat ik mij tot nog toe bepaald heb tot resultaten uit de praktijk. Een van de fabrieken die altijd met kalk en phosphorzuur gewerkt had, en in plaats daar van Baryt nam, maakte eene meerdere winst van 350 dollars per millioen lv. G. riet per 24 uur werk. Het hierboven gegeven uittreksel is van den Heer BunAN. 't Toont aan dat Constantia niet de eenige fabriek is, die het Baryt procédé weet te waardeeren, hetwelk tegen ons de kwaadwilligste insinuaties heeft uitgelokt van enkele jaloersche personen. Onze onderzoekingen voortzettende hebben we nog deze werk wijze verbeterd gedurende de campagne 1894/'95, door n. 1. eerst de sappen met kalk en daarna met Baryt en magnesia te behandelen. Wij zijn als volgt te werk gegaan. Dubbele defecatie met kalk en Bart/t van de ruwe sappen. Te Constantia verwerkte men dagelijks 10 a 12000 11. L. sap. Daarvoor had men 6 groote defecatiebakken van 000 11. L. in nou 1 elk, waarvan 3 voor de kalk defecatie en 3 voor de tweede defecatie met Baryt en tnagnesiumsulfaat dienden. De verwar ming geschiedde door serpentijnen van groote diameter, die 2 X daags door z g. krabbers, werden schoon gemaakt. Men voegt bij de Iste defecatie eene hoeveelheid kalk voldoen de om de aciditeit te satureeren, hetgeen afwisselt van 0,2 tot 0,5 gram per liter sap, al naar mate het riet dat te verwerken is. Vervolgens verhit men het sap, totdat er flink schuim ontstaat, dat door safschuimers" verwijderd wordt, in trechters diedangs de defecatiepannen zijn geplaatst. Deze trechters zijn on leiding verbonden door een pijp, die uitloopt in de schuim bakken. Wanneer het schuim verwijderd is laat men het sap in de 2de defec: pannen loopen, door middel van een pijp van 10 cm. Als het sap weggeloopen is, opent men eene kraan om het 10 cm resteerende schuim in de schuimbakken te laten loopen. Bij bet heldere sap in de 2de defecatie pannen voegt men 1 K. G. Baryt per 1000 \i. G riet, en laat bet koken. Daarna Diverse mededoelingen 281 laat men het een tijdje rustig staan, waardoor op nieuw schuim ontstaat, dat men verwijdert evenals bij de Iste dcl'eeatie. Vervolgens bepaalt men de alkaliteit van het sap, en men berekent de hoeveelheid magnesiumsulfaat die er bijgevoegd moet worden, zoodat deze alkaliteit ongeveer 0,1 gram per liter sap is. Na de berekende hoeveelheid magnesiumsulfaat toegevoegd te hebben, laat men op nieuw koken, om de reactie te vergemak kelijken, en dan een half uur rustig staan om goed te kunnen decanteeren liet heldere sap wordt dan afgetapt'en door mechanische (liters gefiltreerd, terwijl het precipitaat naar de schuimkisten gaat. Het verkregen sap is van een prachtigestroogele kleuren geeft door verdampingen koken, suikers van hoog gehalte en mooie kleur, waarvoor men en de Vereenigde Staten steeds een premie betaalde van 1/16 cent per pond. Het schuim dat ontstond door de behan deling van het sap, werd bij de Iste afloopstroop gevoegd. De afloopstropen ondergingen de volgende behandeling, voor dat ze met het schuim vermengd werden. Men voegde er ± 10% van haar gewicht aan kalk toe in den vorm van kalkmelk van 20" Bé; vervolgens werd het suikerhoudende water dat door wassching van het [schuim in de filterpersen (uit stond toegevoegd, verwarmde tot 00° en carbonatcerde totdat de alkaliteit ongeveer 0.5 gr. was. Men liet het dan opkoken, evenals het zelfde volumen schuim, vóórdat het in de schuimmalaxeur liep. Ue schuimpomp zoog het mengsel uit de malaxeur op, naar de filterpersen. Uit de filterpersen komende was het sap een weinig gekleurd, had 83 zuiverheid, verkregen uit rietsap van 00 en centri fuge af'loopstroop van 72 a 73 reinheid. Deschuimkoeken uit de filter persen waren zeer droog en lieten zich gemakkelijk uitwassehen, totdat er niet meer dan 1% suiker in bleef. Het nog suikerhou dende waschwater (petits jus) diende, zooals wij hierboven zeiden tot verdunning van de gekalkte afloopstropen De heldere verdampte sappen werden behandeld met phosphorzuur en gefiltreerd. Men kreeg een massecuite die niet onderdeed voor die verkregen uit het sap alleen. De hootdiiüker was eveneens van hooge polarisatie (ongeveer 08) en kon zonder moeilijkheden gemengd worden, met die verkregen uit het sap alleen Men verminderde door deze werk wijze het rendement aan 2de produkt, tot ongeveer ' ( ' 2 % van het rietgewicht, terwijl aan hoofdsuiker meer dan 11% gemaakt werd, en de melasse verminderde tot I'/»% van het rietgewicht. De hoofd suiker bevatte niet meer dan 0,2 glucose, want de glucose vermin- Diverse inededeelingcn 282 derde tot aan de masse-cuite met 50% en het glucose quotiënt dat i was, in het ruwsap daalde tot 2 in de inasse-cuite. Zelfs was de masse-cuite verkregen door vermenging van l Bte afloopstropen en schuim zeer glucosearm; het glucosequotiënt bedrieg 0,5 in plaats van 't, zooals in de ruwe sappen. De hierboven beschreven werkwijze gaf slechts suikers van kleur li tot 15 Ifollaudschc standaard, die voldeden aan de eischen van de Amerikaansche markt, die zelfs de suiker als No. 10 liet betalen. Wil men mooie witte suikers hebben, dan is het noodig groote hoeveelheden kalk te gebruiken bij de ruwe sappen. Het heldere filtersap wordt koud gesatureerd tot zure reactie, of met zwaveligzuur öf met phosphorzuur. De alkaliteit die ongeveer 0,1 gram per liter sap is, wordt ver kregen door toevoeging van Barytwater. Het sap wordt dan slechts tot koken verwarmd en dan gefiltreerd om het neerslag af te scheiden. Het volkomen ontkleurde verkregen sap gaat door filters om daarna naar de triple-effet geleid te worden, het t diksap uit de triple-effet wordt eveneens gefiltreerd vóór dat het naar de kookpan gaat. Deze nieuwe werkwijze geeft dezelfde gemakkelijkheid van filtreeren, voor rietsappen en het daardoor ontstane schuim, als dubbele carbonatatie voor beetwortelsappen. De verkregen masse-cuite is van een mooie stroogele kleur, eu levert door centrifugeeren witte suiker, die niet onder doet voor de mooiste suiker, verkregen uit beetwortel masse-cuite. Deze speciale werkwijze, waardoor die zuivering van rietsappen op dezelfde hoogte gebracht wordt als bij : de beetwortelsuiker industrie zal zeker eene omwenteling in deze industrie teweeg brengen. Onze Koloniën die zich beklagen op een lagere trap te staan dan het moederland, hebben het niet meer te benijden, omdat wij ter hunner beschikking eene werkwijze stellen, die hun rende menten aanmerkelijk doet stijgen en de kwaliteit van hun producten zonder veel hoogere fabrikatiekosten verbeteren. Sucrerie indigène et Coloniale 1896. blz. 485, Om te bewijzen, dat het gebruik van open roerhakken reeds van vrij ouden datum is, vermeldt A. Wagneb de volgende feiten. 283 Diverse mededeelingcn In 1881 brandde de suikerfabriek Ungarisch Eïradisch in Bohemen af; de eigenaars lieten de fabriek daarna weder opbouwen en inrichten volgens de nieuwste ondervindingen en ervaringen, onder leiding van E. HüBNER. In het najaar '82 was de fabriek weer in werking. Toenmaals bevond zich daar reeds een door de firma Maukv, Bromovsky en Schultz te Königgratz, geleverde open roerbak. Hij was zóó groot, dat hij een geheel kooksel kon bevatten en was voorzien van een mantel om aanwarming of afkoeling te kunnen bewerken en van een praktisch roertoestel. Na het afkoken werd groene stroop in de pan getrokken om het aflaten te verge makkelijken; de hoeveelheid dezer stroop was afhankelijk van den aard van het product, ook de aanwarming of afkoeling. Of het toestel er nog gebruikt wordt is den schrijver niet bekend, wel dat dezelfde firma, die hem geleverd heeft, later nog meerdere ver vaardigd heeft. Noch op de inrichting van den bak, noch op de werkwijze, was voor zoover hij weet in cenigen staat patent genomen. In 1885 belastte Wagner zich met de verbouwing der Spaan sche suikerfabriek Agrela Ilermannos in de provincie Gianada. Toen hij op de te veranderen fabriek kwam vond hij er behalve andere centrifuges ook een batterij van 4 Westons, boven welke zich een open met roerwerk voorziene bak bevond, die een geheel kooksel kon bevatten; deze roerbak had echter geen inrichting voor verwarming of afkoeling. Ook hier werd eerste afloopstroop in de vacuümpan ter verdunning van het hoofdkooksel bijgetrokken. Ook in andere Spaansche fabrieken ontmoette hij dergelijke instal latiën, dat is dus nu reeds 12 jaar geleden. Deutsche Zuckerindustrie 1890, blz. 2212. De berekening der hoeveelheid oorspronkelijke vulmassa na het bijtrekken van stroop in de vacuümpan, is vrij eenvoudig, wan neer de hoeveelheid bijgevoegde stroop bekend is. Wanneer men het drogestofgehalte van de eindvulmassa en dat van de bijge trokken stroop weet, benevens de zuiverheidsquotiënten dan is de berekening aldus. Stel men heeft bijv. 20000 KG. eindvulmassa verkregen met 0 pet. water en 91,4 zuiverheid, dan zijn hier dus 20000 X 94 , „ , r 18800X01.4 in bevat = 18800 K. G. droge stof en = 17183.2 K. G. suiker dus 18800 —17183,2 = 1616,8 K. G. niet suiker. Werden nu gedurende het koken bijgetrokken 1800 K. G. stroop met 78 % drogestofgehalte en 75 Quotiënt, dan werden Divorse mciluleclirKfn 284 dus in de pan gebracht: = 1404 K.G. vaste stof, waar c ICO 140 i V 74 van = 1039 K.G. suiker, en dus 305 KG. niet-suiker. Trekken wij nu deze getallen af van de overeenkomstige waarden van de eind-vulmassa, dan vinden we dus dat er in de oorspron kelijke vulmassa aanwezig waren 17396 KG. droge stof, waarvan 16144,2 KG. suiker. Het reinheidsquotiënt van de oorspronkelijke , , 16144,2 X lOO ooy vulmassa was dus = 92,8. 1/ó96 De kwestie wordt ingewikkelder, wanneer men de hoeveelheid bijgetrokken stroop niet weet. In dat geval moet men van de veronderstelling uitgaan, dat er in de kookpan geen vernietiging van suiker plaats heeft, m.a. w. men moet aannemen dat het zui verheidsquotiënt van de oorspronkelijke vulmassa, gelijk is aan dat van liet daarvoor verwerkte diksap. Noemt men de hoeveelheid vulmassa afkomstig der bijgetrok ken stroop in 100 deelen eindvulmassa = X, dan is 100 — X de hoeveelheid vulmassa geleverd door het diksap. Noemt men de reinheden van eindvulmassa: Vq, van diksap Dq en van stroop Sq en denkt men zich de eindvulmassa droog dan bevatten 100 deelen droge eindvulmassa Vq deelen suiker. 100 Vq moeten dus gelijk zijn aan 100 — X deelen droge stof vaneen zuiverheid Üq en X deelen droge stof met een quotiënt Fq. Hieruit heeft men dus de vergelijking 100 Vq = (100— X) Dq + (XX Sq) of X = 400^_=l|9 Dq — bq Is bijv. het quotiënt der eindvulmassa (Vq)=9l,4 dat van het diksap (Dq) = 92,8 en dat van de bijgetrokken stroop (Sq) = 74,0, dan vinden we dat op 100 deelen droog gedachte vulmassa een hoeveelheid drogestof afkomstig van de stroop aanwezig is: X = lro osB-74ft= 18,8 = 7 ' 4467 en deze 100 deelen droge vulmassa bevatten dus 92,5533 deelen vaste stof afkomstig uit diksap. Had nu de stroop een vaste stofgehalte van 78 % dan zijn 7 4407 X 100* _„, . 7,4107 deelen vaste stof afkomstig uit -——5 = 9,54 dce -0 78 len stroop. 285 Diverse mededoclingcn Had de eind vul massa een watergehalte van 6 %, dan zijn in "100 deelen voorhanden: 92,5533 X 94 - = 8/,0 % droge stof afkomstig uit diksap; en 7,4467 X 94 = 7,0 % droge stof afkomstig uit de bijgetrok ken 'stroop. De 6 % water bevattende eindvulmassa bestaat dan uit: 94 94 —r™ X = 92,55 % zuivere oorspr. vulmassa en , 100 100 X 7.0 = 7,45 % uit stroop afkomstige vulmassa Wil men hier de proef op de som zien, dan kunnen we aldus redeneeren: De 87 % van uit het diksap afkomstige vulmassa hebben een 87 X 9 9 8 quotiënt van 92,8, zij bevatten dus *"' =80,730 deelen sui -87 X 7,- ker en • . ' - =6,264 deelen niet-suiker. De 7 % van de vulmassa [uit stroop afkomstig baddeu een quotiënt van 74 en bevatten dus : 7 X 74 — = 5,18 deelen suiker 100 en 7 X 20 7X7;— I>°" B niet-suiker. Tellen we nu de suikerhoeveelheden en die van niet-suiker bij elkaar, dan vinden we voor de eindvulmassa: (80,736 -f 5,18) = 85,916 deelen suiker en 6,264 + 1,82 = 8,084 deelen niet-sui ker. Als wij hieruit het reinheidsquotiënt der eindvulmassa bere -85,910 kenen vinden we 100 X .tttttt: —; — TTTLr.*— 91,4, welke waarde voor 85,916 -f 8,084 Vq wij in het begin gevonden hadden. Deutsche Zuckerinduslrie 1896, blz. 215. Op een verbeterde wijze van koken in de vaeui'unpan is in Duitschland door H. Olaassen palent genomen. Om bij het verkeken een zoo goed en gelijkmatig mogelijk grein te verkrijgen en om het proces te bespoedigen is het noodig de sappen en vulmassa's een gelijkmatige en voldoende beweging medetedeelen. Bij zeer zuivere sappen is in het algemeen de bewe- Diverse roededeelingpn 286 ging, welke door de ontwikkelde stoombellen aan de massa wordt meegedeeld voldoende. Hoe meer echter de inhoud der pan zich verdikt, des te minder wordt het aantal der ontwikkelde bellen en des te moeilijker de innerlijke beweging. Bij sappen van lagere zui verheid treedt de taaivloeibaarheid reeds in op een tijdstip dat het kooksel nog niet gereed is en dikwijls komt het voor, dat stropen zich in het geheel niet of slechts moeilijk op grein laten verkoken. Om aan de gestelde voorwaarde eener gelijkmatige beweging te voldoen heeft men al verschillende middelen aangewend: circulatie pijpen, roerwerken of schroefbladen, doch zonder bepaald resultaat, liet middel dat Ci.AASSEN gebruikt is hoogsteenvoudig: in het onderste gedeelte van de pan voert hij stoom toe in fijn verdeelden toestand. Deze stoom, die dus de geheele massa moet doorstroomen deelt haar genoegzame beweging mede om het verlangde doel te bereiken. Zoo laag mogelijk in de pan, brengt men een koperen of ijzeren serpentijn aan, met gaatjes voorzien; men zou ook een dubbele geperforeerde bodem kunnen aanwenden. De stoom behoeft slechts van zeer lage spanning te zijn daar in de vacuüm altijd een nog lagere druk heerscht; men kan dus met afgewerkte stoom, van waar men het het voordeeligst acht, volstaan. Goed is het de stoom hetzij mechanisch te drogen, hetzij door een kleine oververhitting van water te bevrijden. Hoe lager spanning de aangewende stoom heeft des te grooter moeten de toelatingsopeningen zijn. Om de stoom door lucht te vervangen is niet raadzaam. In de eerste plaats krijgen de luchtpompen daardoor veel meer werk, hetgeen bij stoom niet het geval is daar deze door het injectiewatcr gecondenseerd wordt en '2e. zou de droge lucht door de massa strijkende een verdamping van het water hierin veroorzaken en daardoor een te snelle en onregelmatige kristallisatie veroorzaken. Stoom is in deze als een geheel indifferent middel te beschouwen, dat alleen op mechanische wijze werkt, Het gevolg dezer aanwending is dat een overal gelijkmatige indikking bewerkt wordt in tegenoverstelling van vroeger toen de verdamping en concentratie voornamelijk plaats bad in de nabijheid der stoomslangen. Om dezelfde reden verhindert zij ook plaatselijke oververhitting en daardoor ontleding der suiker, ten slotte versnelt zij zeer het kookproces door steeds nieuwe gedeelten der massa in aanraking met de serpentijnen te brengen en daardoor de warmte transmissie ten zeerste te bevorderen. Deutsche Zucker Industrie 1896, bh. 2343. Diverse mededeelingen 287 De aanwending van melasse als voedingsstof geschiedt o. a. als bloedmelasse. Bloed wordt met ongeveer 25% melasse bedeeld en dit mengsel laat men opnemen door kaf van koren, zemelen, en dergelijke, waarna de verkregen massa door kneden, persen en drogen in den vorm van koeken of grof poeder gebracht wordt. De hoeveelheid van het aangewe.ide materiaal wordt bepaald door het volumen en het voedingsstofgehalte, welke verlangd wordt. Bloed en melasse vullen elkaar in samenstelling van voedings waarde vrij goed aan. De melasse is rijk aan stikstofvrije stoffen terwijl het bloed zeer eiwitrijk is; minder gunstig van deze laatste stof is haar hoog natrium en gering pliosphorzuurgehalte. Een analyse van Prof. Maercker in Ilalle geeft als uitkomst: vochtigheid 0,4 %, eiwit 23,19 (waarvan 95,53 % verteerbaar), amidostoffen 3,56%, vet 3,15%, stikstoivrije extractiestoffen 43,50% (waarvan 24,45% suiker), vezelstof 8,00%, asch 7,60%. Maercrkr beweert dat de stot bewaard kan worden. Dr. E. Pott echter wijst op twee nadeelen: l e . het zeer hooge kali en zeer lage phosphorzuurgehalte der asch (1 K..G. bloedmelasse bevatte meer dan 20 gram kali, en slechts iets meer dan ','■_> gr. phosphorzuur) en 2e de kans dieren die er mee gevoed worden, misschien blootstaan [aan eene besmetting, als eventueel het gebruikte hl 1 afkomstig was van zieke dieren, waardoor het mogelijk wordt, dat ziekten bijv. tuber culose worden overgebracht, daar de pat hogen e bacteriën in den loop der fabricatie zeker niet gedood zullen worden. Centralblatt für die Zuckerindustrie der Welt 1890, blz, 169. Kjeldaul heeft nieuwe grondige studiën gepubliceerd ovei de bepaling van suiker met Fehlingsche oplossing. In de eerste plaats wijst bij op een bron van fouten, welke bij de tegenwoordige wij ze van bepaling nooit in aanmerking genomen is, en wel de grootte van het oppervlak der verwarmde oplossing, dat blootgesteld is aan de lucht. Hij nam een serie proeven door een zelfde suikeroplossing te verwarmen met dezelfde hoeveelheden Fehling's proefvocht. Bij de eerste proef werd door de vloeistof in de kolf een stroom wa terstof geleid, waardoor dus de invloed van de lucht op de ver warmde vloeistoffen nihil was. De tweede bepaling geschiedde in een nauwhalzige kolf, de derde in een Erlenmeyer kolf, de vierde Diverse mededeelingcn 288 in een bekerglas, de vijfde en zesde in een porceleinen schaal, respectievelijk een diepe en een platte. De gevonden hoeveelheden Deergeslagen koper waren nu: Oppervlakte aan de Hoeveelheid neerge lucht blootgesteld. slagen koper. 1 0 cM' 126,3 II 2 » 126,0 111 17 » 123,9 IV '21 » 121,5 V 65 » 114,8 VI 185 » 106,6 waaruit duidelijk de invloed van den aard van het vat. waarin de reactie plaats heeft, blijkt. Kjei.dahl meent hieruit te kunnen verklaren de verschillen, die soms wezentlijk bekwame scheikundigen bij de bepaling van eenzelfde suikersoort vinden, en meent te moeten voorschrijven dat de reactie dus voo! taan moei plaats hebben in een kolf. waardoor waterstof ui' van zuurstof bevrijd lichtgas geleid wordt. Als tijd van inwerking heeft hij ook de door Maercker voorge slagen verhitting van 20 minuten op het kokende waterbad als de meest geschikte aangenomen. Voor de analyse worden 30 of 50 cc. (slechts bij zeer verdunde suikeroplossingen 15 ec.) in een Eblenmeijer kolf van 150 ec. inhoud gebiacbt. Daarbij de afge meten hoeveelheid suikeroplossing gevoegd en met water aangevuld tot juist 100 cc, een waterstofst!' om doorgeleid en op liet kokende waterbad gedurende 20 minuten verwarmd. Filtreeren en wegen geschiedt op de gewone wijze. De gewone concentratie van de Fehlingsche oplossingen heeft hij behouden, alleen bewaart hij de drie bestanddeelen : kopersul faat, bijtende soda en seignette zout elk afzonderlijk en mengt ze pas vooi' het bgin der analyse. Een kleine afwijking van de sterkte der natronloog heeft geen belangrijke invloed ; die van het seignette zout is grooter. Volgt men de analyse zooals hij die opgegeven heeft, dan kan men de oude tabellen niet meer gebruiken om de resultaten te berekenen. Hij heeft dus nieuwe gemaakt en ook de formules (berekend volgens de methode der kleinste kwadraten) aangegeven, waardoor men met de door hem gegeven constanten voor de ver schillende suikersoorten uit de afgescheiden hoeveelheden koper de aanwezige suiker kan berekenen. Voor dextrose, laevulose, lac- 289 Diverse mededeelingen tose, galactose, arabinose en maltose heeft bij «leze constanten bepaald en de tabellen opgemaakt, tevens in Let oog houdende de hoeveelheid gebruikte Fehlingsche vloeistof 15, 30, 50, 75of100cc. Zeitschrift far analytischen Chemie 1896, blz. 3b4. Pellet heeft vergelijkende preeven genomen over de werking van verschillende antiscutica ter conserveer ing van sapmonsters. Van loodazijn neemt men 10 % van het volumen, terwijl bij sublimaat , ()|] . )( , van het sap als zoodanig wordt toegevoegd. Verder wendde Pellet nog aan formaldehyde en kiezelfluoorkwikzilver, beide in een oplossing ter sterkte van 40 % en tot een hoeveelheid van ttttw-t van het sapvolumen. Bij de proeven werd verdund rietsap met deze agentiën bedeeld en het sap 13 dagen bewaard. Het bleek dat sublimaat het sap minstens 24 uur conserveert, hetgeen voor de praktijk bij het verzamelen van doorsneemonsters voldoende is. liet formaldehyde was van minder goede werking, terwijl liet kiezelfluoorkwik de werking van het sublimaat zeer nabij kwam. Het beste evenwel werkte loodazijn, daar na 13 dagen nog geen teruggang der polarisatie was waar te nemen. Bij een tweede serie proeven met normaal rietsap werden dergelijke resultaten verkre gen. Voor ilt' praktijk verdient de aanwending van sublimaat de voorkeur, omdat het het volumen van het sap, noch de samen stelling, door «ie miniem kleine hoeveelheid welke gebiuikt wordt, verandert, zoodat men het daarmede behandelde sap op de gewone wijzen kan analyseeren. Herles heeft chloroform aangeraden: sap pen daarmede geconserveerd hadden na drie maanden nog geen verandering ondergaan. Wochenschrift des Central Vereins 189 G blz. GG7. Een groot aantal, n. 1. 17 nieuwe beetwortelsnikerfabrieken zullen dit jaar in Noord-Amerik» gebouwd worden of zijn gepro jecteerd. De capaciteit dezer ondernemingen bedraagt bijna bij allen 1000 ton bieten per dag, er zijn er ook bij van 500 ton en de grootste, de reeds besproken onderneming van Claus Spreckels zal 3000 ton beetwortelen daags verwerken. De kleinste zou op gericht worden te Mount Nebo, in de staat Utah, door een Hollan- 290 Diverse medodeelingen der: 0. tkn Bleyk en is berekend op een dagelij ksch verwerken van slechts üO ton bieten. De oprichter zon dezen winter honderd Hollandscbe beetwortelboeren hebben laten uitkomen om de cul tuur te drijven. De redactie van de Deutsche Zuckerindustrie, waaraan dit bericht ontleend is, voegt er echter aan toe, dal men het niet te nauw moet nemen, met al die in project zijnde fabrie ken daar er verscheidene bij zijn, waarvan het onzeker is. of zij wel ooit tot stand zullen komen. Dit zal dikwijls voornamelijk af hangen van de aanstaande Amerikaansehe suikerpolitiek, welke nog geheel in het duister ligt: het volk verlangt een sterk optreden tegen de premiën en tegen alle mogelijke trusts en monopoliè'n. Deutsche Zuckerindustrie i 897, blz 2422. Ook een rekest uit Mauritius van belanghebbenden bij de suikerindustrie aldaar is bij den Engelschen Minister Chamberlain ingediend om de belangen der gedrukte industrie te bepleiten. De deputatie, welke het rekest, dat door 10000 personen onder teekend was aanbood, werd geïntroduceerd door Lord Ftanmore een oud-Gouverneur van die kolonie. Het verzoekschrift vestigt de aandacht op de moeilijke tijden, welke in Mauritius thans doorleefd worden, en dringt bij het Gouvernement er op aan, dat dit stappen zal doen om de toestanden te verbeteren. De weg die daarvoor moet worden ingeslagen wordt echter niet aangegeven. De toestand op .Mauritius wordt als nog ongunstiger dan in West-Indië geschil derd, omdat in de eerste kolonie hoegenaamd geen andere tak ken van nijverheid zijn, waarop de bevolking bij eventueel te gronde gaan der suikerindustrie zich zou kunnen toeleggen. De Heer Chamberlain antwoordde hierop dat het Gouvernement zeer veel sympathie gevoelde voor de noodlijdende industrie, te meer daar de oorzaak geen natuurlijke, doch een kunstmatige was. hij kon echter geen uitsluitsel geven omtrent de wijze waarop de Regeering in deze zou kunnen belpen, vóór dat de Commissie die kortgeleden naar West-lndië was vertrokken haar verslag had uitgebracht, waarop men echter nog wel 3a 4 maanden zou moeten wachten. Sugar, iSUI. blz. 33. Divrtrse medeileolingen 291 Volgens opgave van 139 fabrieken was de stand van liet riet op Java in de maand Februari. Residentie Aantal Aantal bouws. Fabrieken. n , ...,' . ~ c,, , . Goed. Middelmatig. Slecht. Rezoekie 10 3733 = 75,5 % 726 = 14,7 % 484 = 9,8 % Probolinggo 13 4859 = 07,2 » 2141 = 29,0 » 229 = 3,2 » Pasoeroean 9 1803 = 48,9 » 1539 — 40,5 » 403 =10,0 » Soerabaia 28 10904 = 04,2 » 5047 = 29,5 » 1078 = 0,3 » Kediri 13 5241 = 09,7 » 2044 = 27,2 » 233 = 3,1 » Madioen 6 1840 = 03,5 » 880 = 30,5 » 170 = 0,0 » Japara 9 3050 = 70,4 » 880 = 18,0 » 241 = 5,0 » Semarang 4 1459 = 57,2 j 959 = 37,(1 » 13-2 = 5,2 b Solo 14 4151 = 04,4 » 1750 = 27.2 » 5i4 = 8,4 i Djocja 11 4302 = 84,0 » 045 = 12,0 » 170 = 3,4 » Bagelen 1 525 = 91,8 » 33 = 5,8 » 14 = 2,4 » Banjoemas 4 1808 = 75,0 » 500 = 22,5 » 64 = 2,5 i Pekalongan 4 1413 = 71,5 » 523 = 26,5 » 41=2,0 » Tegal 7 2530 = 00,8 • 1478 = 35,4 » 100 = 3,8 » Cheribon 0 1864 = 61,3 i 1122 = 36,9 i 54 = 1,8 » 139 50280 = 67,35% 20345 = 27,25% 4029= 5,40 % De uitvoer uit Natal vertoont in 1895 een sterke achteruitgang. In 1894 toch werd in Durban verscheept voor een waarde van 75029 Pd. St., in 1895 voor slechts 56951. De geheele oogst van dat laatste jaar werd op 17000 ton geschat. De vermindering van den uitvoei' moet gedeeltelijk geweten worden aan grootere locale consumptie, gedeeltelijk aan vermeerderde afzet naar de Binnen landen. Men verwachtte dat de aanstaande oogst niet zeer schitte rend zou zijn, wat moet toegeschreven worden aan een abnormale droge en heete zomer en groote zwermen sprinkhanen, van welke plaag men tot nu toe nog geen last had gehad, en die enorme scha de hebben aangericht, niet alleen in de suikerriettuinen maar ook aan de mui Prager Zuckermarkt. 1890, blz. 1023. Er zijn nieuwe lagen Guano op do Chincha-eilanden ontdekt, in kwaliteit zelfs overtreffende de oude I'ernguano, die men dacht dat geheel uitgeput was. Prof. MaRCKEK heeft een reeks analyses dezer guano gemaakt en komt tot de conclusie, dat zij zelfs van beter kwaliteit is dan de Peruguano, omdat er meer stikstof in 292 Diverse mededeelinKen voorkomt (8,20 — 14,60%), welke door ontledingen uitwassching in de Peruguano belangrijk was teruggegaan, zoodat bij de nieuw ontdekte guano geen toevoeging van zwavelzure ammonia noodig is, ter verhooging van het stikstofgehalte. Centralblatt für die Zuckerindustrie der [Veil 1806, blz. 179. REGEN-WAARNEMINGEN November 1896. 293 Diverse mcdededingeii Maandeluksch OVERZICHT VAN' 1)K Regenwaarnemingen VAN lIKT Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java, Januari 185)7. STATISTIEK, OOGST- EN MARKTBERICHTEN, ENZ De suikernitTcer «lor Philippijnen beliep in 1803 4,184292 pikols 1894 3,109108 » 1895 3,694769 t en was voor de beide laatste jaren aldus verdeeld: 1894 1895 Engeland 978231 1,475392 Overig Europa 65909 64142 Noord-Amerika 910155 953846 China en Japan 1,154813 1/19818;) Voor het meerendeel is de uitgevoerde suiker in eenig jaar echter afkomstig van den vorigen maaltijd. De suiker wordt name lijk vervaardigd in trechtervormige brooden {PiloncsJ, die door vrijwillig afdruipen hun stroop verliezen en daarna in de zon ge- Diverse medeileeliiigcn 294 droogd worden welke bewerking zeer veel lijd kost. Overhetalge meen bestaai er wel oen neiging de primitieve installatiën voor het vervaardigen van suiker te verbeteren. Op liet eiland Negros bijvoorbeeld bestonden in 1880 geen houten sappersen meer, maar werd het riet vermalen met 495 ijzeren molens door buffels gedre ven, 17 met water en 59 met stoom, terwijl deze getallen in 1893 respectievelijk bedroegen 500, 47 en 274. Interessant is het de verhouding nategaan van den uitvoer naai 1 China en Japan, tot den totalen export. Jaar Totaal uitvoer Uitvoer naar China en Japan Pikols Pikols % 1887 2,866383 338514 11,8 1888 2,964920 424478 14,3 1880 3,502812 226529 6,5 1890 2,360422 57(3090 24,4 1891 2,662625 299151 11,2 1892 3,051000 1,215303 30,7 , 1893 4,184292 '1,247727 29,8 1894 3,100108 1,154813 37,1 1805 3,001700 1,198184 32,2 Men verwachtte dat de uitvoer naai' Japan nog aanmerkelijk stijgen zou, wanneer een gesubsidieerde stoom vaart verbinding tussehen Manilla en de Japansche havens, waarvan al sinds jaren sprake is, tot stand komt. Misschien echter dat de invloed der tegenwoordige troebelen zich hierop echter wel zal doen gelden. DeulscJies Handelsarchiv 1896, bh. G3O. De Suikcrinvoer in Siain heeft in 1895 wederom toegenomen. In dat jaar werd geïmporteerd voor een waarde van 420038 Dollar tegen 377217 Dollar in 1894. Men heeft in bet afgeloopen bed rij I's jaar nogmaals getracht suiker uit Europa intevoeren, doch dcor de daarop vallende transportkosten was de concurrentie niet mogelijk met Java en Hongkong, In 1894 bedroeg de waarde der ingevoerde Javasuiker ± 200000 Dollar, die van Hongkong ± 177000, in 1895 echter werd voor 210000 Dollar uit Hongkong, voor 18C000 Dollar uit Java ingevoerd. Prager Zuckermarll, 1896, hl:. 1093. Statistiek, oogst- en marktberichten, enz 295 Europa, 23 Januari. Inde eerste helft van dr afgeloopen perio de werd droge koude gemeld, maar in het begin van de tweede week idocg het weer weder om en trad vrij wel overal dooiweder izeld met regen in. De slechte invloed van dil veranderlijke weei' beteekent ongeveer niets meer voor de suikerfabrikatie, daar bijna alle fabrieken hare campagne beëindigd hadden; slechts in België en Nederland waren ernog eenige inwerking door de bizonder groole beetwortelproductie en in Frankrijk hadden op 31 December B't fabrieken n>g niet afgewerkt. De landbouw zou echter liever meer bestendig weer hebben, men klaagt over te weinig sneeuw, welke als beschuttende laag moet fungeeren en ever gebrek aan vorst, welke den bodem bij het doorvriezen losmaakt. Wat betreft de oppervlakte van den in cultuur te brengen bietaanplant, hier over is voor de meeste lande nog niets te zeggen, men wacht nog op de definitieve wettelijke besluiten der suikerpolitiek, waarvan alles zal afhangen, alleen in Xe/lerland en België is men besloten den uitzaai te verminderen. Van Cuba nog steeds tegenstrijdige berichten, men zegt dat de insurgenten besloten hebben den strijd niet op te geven voor de onafhankelijkheidsverklaring van Cuba geproclameerd is; andere berichten luiden, dat de opstand veel in kracht verloren heeft. De maaltijd in Louisiana is vrij wel geëin digd, de opbrengst zou 237720 tons tegen 317306 tons in het vorige jaar bedragen hebben. Demeraru zal vermoedelijk een grooter oogst hebben dan in 1895. Soerabaia, 2(> Februari. Suiker. Het bliji't steeds stil gestemd met dit artikel en er is hier nog hoegenaamd geen vraag naar suiker uit den nieuwen oogst te bemerken. Te Semarang werden 10000 pikols Petjangaan uit den aan staanden oogst aan een Chinees verkocht tot f 7 '/a voor No. 10, welke afdoening echter geenszins als maatstaf kan worden aan genomen voor de tegenwoordige marktwaarde. Statistiek, oogsi- cd marktberlohieD, enz. 296 OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. BIJDBAGEN TOT DE KENNIS DEK KIETYIJANDEN door J. D. KOIU'3. Met 3 platen. VI. Psalis securis Hiibn. Niet zelden vindt men op de bladen van het suikerriet eene fraai bont gevlekte, lang behaarde rups met twee lange, zwarte vooruitstekende haarbundels aan den eersten lichaamsring en vier licht en donker oranje bundels op ring 4—7 (zie fig. I—3). Som tijds treedt de rups in vrij grooten getale op, maar ook al is dit niet het geval, dan valt zij toch spoedig in het oog, daar zij over dag vreet. Behalve rietbladen, vreet zij ook die van andere gras sen en wordt dikwijls op rijst gevonden. De kop is bruin meteen aantal lichtgrijze haren bedekt, de om geving der kaken zwart en geel. De eerste ring is van voren lichtgrijs met zwarte punten en eene menigte korte, vooruitstekende, lichtgrijze haren, van achteren geel met zwarte strepen; aan weerszijden vindt men eene zwarte verhevenheid met vooruitstekende, lange, zwarte haren, vlak hierachter eene kleine en boven de poolen een groo tere tepel, die beiden grijs behaard zijn. De beide volgende ringen hebben een' grijzen dwarsband, waarin een achttal donkere verhevenheden met grijze haren. Men ziet eene zwarte rngstreep, waarin grijze vlekken met zwarte uit steeksels naar weerszijden, tusschen deze uitsteeksels zijn de ringen helder geel. Ring 4 —7, die nu volgen, wijken geheel af van de tot nu toe beschrevene; midden op den rug van eiken ring vindt men een van buiten lichter, van binnen donkerder oranje gekleurder), dikken haarbundel. Tusschen de bundels in ziet men de zwarte, grijs gevlekte rngstreep, die wij reeds op den 2dcn en 3den ring zagen optreden en die ook op de volgemle ringen gevonden wordt. Dicht tegen deze oranje haai bundels aangedrukt, vindt men rechts en links een' kleinen, grijzen haarbundel en verder tot aan de pooten nog drie dergelijke. Van weerszijden, voor en achter de middenste bundels vindt men helder gele vlekken, waarvan de voorste gedeeltelijk oranje van tint zijn. De vier volgende ringen missen den dikken, oranjegelen haarbundel; in plaats daarvan zijn de twee kleinere, grijze bundels, die daar tegen de oranje bundels aangedrukt waren, sterker ontwikkeld, terwijl op bet midden van den (Men en lOden ring nog een klein vermiljoenrood wratje ge vonden wordt, dat uit gestulpt kan worden en als verdedigingsmid del schijnt dienst te doen. Overigens is de teekening dezelfde als bij ring 3 —7. De laatste ring draagt een aantal grijsbebaarde bun dels, waarin enkele zwarte baren voorkomen; ook de andere ringen vertoonen aan weerszijden een enkel zwart haar. Aan beide zijden van hel tot nu toe beschreven gedeelte, vindt men eene grijze, zwart gevlekte streep, daarna eene donker gele, met oranje vlekken en dan eene lichtgele, die beide op eiken ring een haar bundel dragen en door een dun zwart streepje van elkander zijn gescheiden. Doven de pooten vindt men nog een haarbundel en aan de leden zonder pooten een paar kleinere aan den buik. Deze is grijs, zwart gevlekt. Voor dat zij zich gaat verpoppen maakt de rups een "2 —'J' 2 eM. lang, aan weerszijden spits toeloopend spinsel, dal geelachtig van kleur is en waarin de haren der rups mede gebe zigd worden (zie lig. i). Ken paar dagen later vindt men de rupsen huid buiten het spinsel en er binnen in eene lichtgele pop (zie lig. 5). met glanzig bruine bedekking van kop, borst en vleugelscheden. Dit gedeelte is aan de rugzijde bekleed met vrij lange naar voren ge richte, witte haren; op de acbterlijfsringen ziet men hier en daar een bruin puntje en zijn de haren naar achteren gelicht. Op de vier eerste ringen vindt men eene kleine groep verheven hélen, die op met vocht gevulde blaasjes gelijken; op de borst bedekking treft men twee dergelijke groepen aan. De achterzijde van de drie middenste achterlijfsringen is lichtbruin van kleur. Slechts ü—B dagen brengt het insect in de/.en toestand door. waarna de vlinder te voorschijn komt. Wat den vlinder aangaat, waarvan op pi. 5 bij lig, 7 de man en bij fig. 6 het wijfje is afgebeeld, zoo behoort deze tot de familie der Liparidina, hoewel de spitse voorvleugels en de, aan die van dor riet herinnerende, kleur van het geheele dier. eer aan eene verwantschap met de Noctuinen-genera Arsilonche of Leueania.ja zelfs wel met het Pyraliden-genera Chilo zouden doen denken. De man is kleiner en slanker gebouwd dan het wijfje; ook zijn .1. I). Kobus. bijdragen tol de kennis der rietryanden. VI 298 de voorvleugels niet zoo spits als daar. De palpen, (een zuiger ontbreekt) steken (bij beiden seksen) als een stompe snuit vooruit, aanliggende tegen eene mede stompe voorhoofdskuif. De sprieten zijn bij den man merkbaar korter dan de helft van den voorrand der voorvleugels, gebaard; kop en thorax zijn grauwgeel, iets donker gemengd; de voorvleugels hebben eigenlijkeene lichtgrauw gele grondkleur, als dor riet, maar deze wordt verduisterd door eene paarsachtig grairwbruine langsstreep over liet midden van den vleugel die, aan het midden van den vleugelwOrtel smal beginnende, langzamerhand breedér wordt en aan haar einde dikwijls den geheelen ach ter rand beslaat. Niet bij alle voorwerpen is de donkere streep echter zoo breed en duidelijk als bij het afgebeelde. Tegen den voorrand is de streep scherp begrensd doch vervloeit binnenwaarts. Aan het begin van den binnenrand ziet men een lijn zwart langslijntje of zelfs weleen spoor t ener getande donkere d warslijn, die beiden echter sf ms vrij onduidelijk zijn: de voorrand van den vleugel is dun donker bestoven. Bij sommige exemplaren vindt men nog een donker middenpunt op de d wars ader, bij andere eene donkere stip tegen de helft van ader L J. lüj het plomper gebouwde en spitsvleugeliger wijfje zijn de spi ieten niet langer dan een derde van den voorrand der voorvleugels en kort behaard, liet is altijd lichter geklemd dan de man en nooit is de donkere langsstreep der voorvleugels zoo sterk uitgedrukt; zij is echter eveneens aangelegd. l!ij beide seksen, het duidelijkst bij l;et wijfje, is de franje dor voorvleugels bont, grauwgeel en grauwbruin en de achtervleugels zijn eenigszins bruinachtig geelwit, helderder bij hel wijfje; zij zijn ongeteekend en hebben iets donkerder franje. Het achterlijf, bij den man iets, bij het wijfje duidelijk langer dan de achtervleugels, is gekleurd als deze. Onderzijde gekleurd als de bovenzijde der achtervleugels, de voorvleugels met sporen van de teekening der bovenzijde, Pooten kort, sterk behaard, bij beide seksen met vier sporen aan de achterscheenen. liet wijfje legt een groot aantal (ik telde er eens 120) eieren, soms reeds een dag nadat het uit de pop te voorschijn komt. Zij worden dicht bij elkaar gelegd en met eene gomachtige zelfstandigheid bedekt, die aan de lucht hard wordt en onder de loupe gezien, als uit verharde schuim bestaat. Na 6 dagen kwamen hieruit de rupsjes reeds te voorschijn; kleine (3 mM.) zeer beweeglijke .T. D. Kobus. Bijdragen lot de kennis der rieUijaliden. VI 299 sterk behaarde beestjes met een donkeren kop. De eerste ringen zijn iets lichter van kleur; de baren staan in bundels en zijn grijs, met uitzondering van enkele zwarte op de voorste én achterste ringen. — Ken paar dagen later, toen de rupsjes 4— 5 mM. lang waren, vielen mij de beide wratjes op den i)<i'i en l(J den ring in het oog. Spoedig hierna vervelden zij, waai bij op de eerste drie ringen kleine puntjes te voorschijn kwamen en op de voorste bovendien een groot donker schildje. De volgende ringen zijn donker gevlekt. Op eiken ring vindt men een tiental naarbundels, het minst ontwikkeld op ring I—3. .Midden op den ring ziet men twee kleine bundels, de grootste op ring 4—7; deze en nog twee bundels aan weerszijden bestaan uit zwarte haren , de heide buiterste aan elke zijde zijn daarentegen grijs behaard. Na nog eene vervelling begint de rups reeds meer op de vol wassene te gelijken: zij heeft nagenoeg dezelfde kleur en beharing, maar slechts éénen dikken bruinrooden haarbundel op den vierden ring: bij eene derde vervelling kwam ook de dikke haarbundel op den vijfden ring voor den dag en eerst bij de laatste vervelling, die op den zesden en zevenden ring. De geheele ontwikkeling van ei tot vlinder duurt slechts 52 dagen, zes er van worden in ei-toestand doorgebracht. 38 of 39 als rups en o—B als pop. Men kan dus 7 generatiën van dezen vlinder in een jaar heb ben. Ik vond /.e ook het geheele jaar door, zoowel in den oost- als in den westmoeson. Slechts enkele van de door mij gekweekte exemplaren badden van parasieten te lijden ; een drietal werd aan getast door eene Botrytisachtige schimmelplant en bij ééne rups vond ik 7 tonnetjes, waaruit zich na 'J dagen 3 kleine vliegjes ont wikkelden. De soort is zeer verbreid. KrüGER vond baar in Tegal. RiETZ si iiKi.in Semarang en Solo, ik zelf in Pasoeroean, Alalang, Soorabaia. Modjokerto, Kedirie en Hagelen. ¥11. I'lialera Conibusta .Hoort*. (PI. 6, iig. 1 -5.) Niet zeldzaam was in dit jaar de rups van Phalera Cotnbusta Muo re. leraand die van verrassingen houdt, kan het kweeken van deze vlinders ten zeerste worden aanbevolen; niet alleen dat de rupsen opvallend van kleur veranderen, maar een groot gedeelte brengt 300 J. 1). Kobus. Bijdraftfn tot de kennis der rietvjjanden. VI het niet tot pop, omdat zi] meer dan eenige andere soort door sluipwespeo aangetast worden of door bacteriën worden gedood. Van de vier en dertig rupsen, die ik kweekte, waren er dertien door eene kleine sluipwesp aangetast, twee door eene veel grootere soort, terwijl er acht dood gevonden werden wier lichaam kort dixiMa ome schïen; alle organen waren vernield, zelfs de huid brak bij de minste aanraking; slechts elf verpopten zich. Bovendien ontwikkel ie zich uit de sluipwespencocons, die op stervende rupsen in den tuin gevonden werden, eene tweede sluip wespensoort, die in de zoo even genoemde parasiteerde. Men ziet dus, afwisseling genoeg. Van alle andere rupsen die ik kweekte, tot meer dan twintig vl in dersoorten behoorende en verre over de drie honderd exemplaren tellende, waren er nog slechts drie, die ook in vrij sterke mate door sluipwespen gedood werden. De kleinste rupsen, die ik kreeg, waren l 2''.j a 3 cM lang, platter dan rupsen gewoonlijk zijn en van voren broeder dan van achteren: zij waren grijswit met eene vrij groote zwarte vlek op den rug van eiken ring en een aantal zwarte puntjes, streepjes en vlekjes over het geheele lichaam verspreid; aan de zijden waren enkele gele vlekken: de onderkant van den laatsten ring was zwart, kop en voorpooten roodbruin en wit behaard. I» >ven de pooten liep eene geelgroene langsstreep. Op den kop vond men een' zwarten, wit geranden driehoek en eenige witte haren; op de ringen een zestal glinsteren de knobbeltjes, op elk waarvan een aantal puntjes te zien zijn, die één of twee haren dragen. De meeste haren zijn wit met zwarte punten, alleen op de vu irste en de heide achterste ringen zijn eenige. zwarte haren en bovendien nog op eiken ring van den vierden tot den twaalfden aan weerszijden één zwart haar. Na eene vervelling vindt men over het midden van eiken ring een breeden zwarten hand: ook tus-chen de ringen is de rups zwart en in de grijswitte grondkleur ziet men bovendien nog eenige zwarte stipjes. De haardragende uitsteekseltjes, die in het vorige stadium samenvloeiden en een glinsterend knobbeltje vormden, zijn nu geïsoleerd, behalve op de voorste ringen. De beharing is verder als voren; maar de witte haren hebben geene zwarte punten. Aan de basis der voorpooten vindt, men eene zwarte vlek met een bundel witte haartjes (zie lig. 1.1 Hij een schok of hij aanra king licht zich de rups van voren en achteren op, zoodat alleen het middengedeelte op liet blad blijft. .1. D. Koou». Bijdragen tot de kennis der rietvijanden. VII 301 Na nn« eene vervelling is do rups van boven zeer lichtgroen, bijna wit van kleur, naar de zijden toe wordt zij langzamerhand iets donkerder tot aan de witte zijstroep: midden op den rng is eene zeer (lauwe langsstreep zichtbaar terwijl de achterzijde der ringen geel van tint is. De openingen der tracheën, die in den bovenrand van de witte zijstreep liggen, zijn gitzwart en hiermede samengaande, vindt men langs den onderrand van de zijstreep gitzwarte dwarsst reepjes. Aan de basis der geelbruine yporpooten vindt men grootere donkere vlekken. De kop is lichtgroen met talrijke bruine puntjes: aan den achterrand, op de grens van den eersten ring liggen een paar donkerder strepen De kaken, de onderlip en hare tasters zijn geelbruin, de verdere omgeving gitzwart (zie tig. 2). Wordt de rups gestoord dan zagen wij reeds, dat zij zich opricht, een schok tegen het blad waaraan zij vreet is voldoende om baar die houding te doen aannemen; in onzen riettuin zag ik eene rups in eene dergelijke houding, terwijl om haar heen kleine sluipwespen vlogen. Klaarblijkelijk is dit een middel om zich onkenbaar te maken voor hare vijanden of om deze vrees aan te jagen, daar zij vrij goed de kop van een ander insect nabootst. Indien zij den kop zoover mogelijk achterover buigt, rust deze op den rug van den G den ring en is met het eerste paar pooten onzichtbaar; bet tweede paar bootst de sprieten na, da vlekken aan hare basis de oogen van een insect, terwijl het derde paar pooten met de aangrenzende vlekken de omgeving der kaken voorstelt. De roode en zwarte kleuren op den lichtgroenen ondergrond zijn zeer in het oogvallend; toch schijnt het verdedigingsmiddel niet veel nut te hebben daar zoo vele rupsen door sluipwespen gedood worden; ook het exemplaar •lat ik zooeven in de beschreven houding vermeldde en waaromheen sluipwespen vlogen, was aangetast: ik hield het voorwerp opzet telijk afzonderlijk, maar na een dag of acht was het bedekl mei sluipwespencocons. In dit stadium zijn alle haren witgekleurd; de inplanting is als vroeger; aan weerszijden van het midden van den rug vindt men eerst een bundel van vier tol zes baren,elk op een afzonderlijk knobbel tje, daarna twee haren, vlak boven de luchtopening, één er schuin achter en onder: vlak onder de luchtopening zijn er een stuk of vijf en verder nog eenige aan de basis der pooten en aan de pooten zelf; de leden zonder pooten zijn aan de buikzijde behaard. j. D. Kobus. Bijdragen tot de kennis der rietvjjanden. VII 302 Op de figuur is de weinig in liet oogvallende beharing geheel weggelaten. De rupsen worden tot 8 cM. lang en veranderen weinig meer: slechts wordt het groen iets donkerder en de luchtopeningen wit met een smal zwart randje In tegenstelling met de rupsen van Viscóphora Celinde vreten zij op klaarlichten dag; ik vond ze om half' elf 's morgens bij helder zonlicht druk bezig met vreten: zij verschuilen zich ook niet tusschen de bladscheeden maar blijven onder legen het blad aanzitten, dicht bij de plaats, waar zij gevreten hebben. Kort voor de verpopping veranderen de rupsen in eens van kleur, zij worden zwartgroen, veel korter en dikker dan zij te voren waren en met bruingele haren. Zoo kruipen zij in de aarde, waarin zij nog een paai' dagen blijven rondwoelen om daarna te verpoppen. De poppen (zie lig. 3), die eerst zeer licht van tint zijn. worden spoedig zwart; zij zijn '27—30 niM lang. circa 1 cM. breed en hebben vier kleine stekeltjes aan het spitse achtereind. Aan den achterrand van liet gedeelte, dat het hortstuk van den vlinder be dekt, vindt uien op de rugzij de korte tandjes en eveneens aan den voorrand van den laatsten achterlijfsring. De bedekkingen van kop, borststuk en voorste achterlijfsi ingen zijn glanzig en min ot' meer gestippeld. De voorzijde der achterlijferingen heelt vee] meer stippels en is daardoor iets dolïer, de achterkant een nog veel grooter aantal kleine stippeltjes en is geheel en al dof. Slechts di' laatste achterlijfsring is glanzig zwart zonder on effenheden. In den toestand van pop brengt bet insect 13 —14 dagen door, waarna het in een vlinder verandert. Van den vlinder (pi. 0 fig. 5 de man, fig. 4 bet wijfje), ver schillen de beide seksen niet veel in uiterlijk voorkomen; de eerste is echter steeds iets kleiner en heelt eene vlucht van ongeveer 45—50 mM. zoo mede kort gehaarde sprieten, die bij het grootere wijfje (vlucht i."> —00 mM.) draadvormig zijn. De palpen zijn zeer kort en steken niet voorbij den kop. die eene korte afgeronde beharing heeft. uit. Schedel en halskraag zijn bleek, helder bruin geel, de thorax lichtpaarsgrijs, aan de voorzijde donkerbruin gerand Voorvleugelgrond houtkleurig geel met langs den voorrand, het minst tegen de vleugelpunt, fijn grauwbruin gestreept aderbeloop. Over het midden loopt eene dergelijke, naar achteren verbreede donkere langsschaduw als bij Psalia Securis. Zij begint hier echter 303 J. D. Kobus. Bij(lr»j»en tot <le kennis der rietvijamlcn. Til aan den wortel nog fijner en wordt nooit zoo breed, daar zij aan den achterrand weinig tneer dan de cellen '2 en 3 beslaat. Hare kleur is houtbruin; geheel achteraan met paarsgrijs vermengd. De binnenrand van den vleugd, in eel 1", is dun bruingrijs bestoven en langs den achterrand in de cellen, ziet men dubbele zwartbruine wortelwiarts licht afgezette halve maantjes. Franje bruingeel, donker geteekend. De achtervleugels zijn bij beide seksen aan den wortel bruin geel, naar achteren in toenemende mate sterk donker bruingrijs geklemd. Franje bruingeel. Achterlijf anderhalf maal zoo lang als de achtervleugels, op den rug vrij helder okerbruin, tegen het eind bij den man met twee zwarte ringen, bij het wijfje met één en broeden; de laatste ring is bleek bruingeel, als de buik en de zijden die met groote zwarte vlekken zijn geteekend. De onderzijde der voorvleugels is bij beide seksen dcnkergiijs, die der acbtervleugels bij den man onzuiver witgrijs, bij het wijfje donkergrijs. Boist en pooten donker grijs, de achterscheenen bij beide seksen met vier sporen. Phalera Combusta is eene vlindersoort die tut de familie der Notodontina behoort: zij is, wat bare generieke kenmerken aangaat vrij na verwant aan de welbekende Europeesche Phaleraßucephala waar echter de teekening der voorvleugels geheel anders is aan gelegd. Deze vlinder-soort komt over geheel .lava voor: Krügeb vond haar in West-Java, Rietschel in Samarang en Solo, ik zelf in Kediri, Modiokerto, Soerabaia en Pasoeroean. VIII ('vllo LcdaL Van deze, op plaat 7 in de drie toestanden afgebeelde soort, die mede als rups op het suikerriet leeft, is geene beschrijving of uitvoerige aanteekening gemaakt, Maar er kan verwezen worden naar de mededeelingen van Mr. M. C. Piepers in het Tijdschrift voor Entomologie, deel 19 (1875—76) p, HTi, zoowel wat aangaat de beschrijving van de rups en de pop als wat betreft de levens wijze van den vlinder, die, ofschoon naar de hoofdkenmerken tot de Rhopalocera en meer in het bijzonder tot de Satyridae behooren de, toch alleen in de morgen-en avondschemering vliegt en dus niet kan gezegd worden een eigenlijk gezegde »Dagvlinder" te zijn. Cyllo Leda U op Java zeer gemeen, ook in Afrika, indië en Australië. J. D. Kobus. Bijdragen tot <le kennis iler rietlanden• VII 304 Archief voor de Java-Suikerindtjstrie 1897. Ai'L. 6, Plaat V  Plaat. VI. Archief voor de Java-Suikerindustrie 1897. Afl. 0.  Plaat VII. Archief voob de Java-Suikerindustrie 1S ( .»7. Afl. 6.  Verklaring der Platen. Plaat 5— Psalis Secnris Hübn. Fig. 1, 2, 3. Hupsen. » 4. Spinsel. » 5. Pop. » 0. De vrouwelijke vlinder. » 7. De mannelijke id. Plaats o.— Phalera ('onibiista Mooie Fig. 1. De jonge rups. " '2. De volwassen rups. » \\. De pop. » 4. De vrouwelijke vlinder. » 5. De mannelijke id. Plaat 7. - Cyllo Leda L Fig. I, '2. Rups. » 3. Pop 9 4, 4 a De mannelijke vlinder. » .*). De vrouwelijke id REFE R A T E N. Ractérlens d« in ('iinne a Sncre, par M. F. Debray, profe&seur a l'écóle des scienc.es d'Alger. Extrait des complex rendus des séances <l<' la Sociélé de Biologie / nov. 1896.) Schrijver heelt uit het overzicht in Just's Botan. Jahresberichte 1892 II p. 262 eerst onlangs kennis gemaakl met het werk van Janse «Voorkomen van Bacteriën in Suikerriet." Hij heeft de cultuur methode van Janse, op in Algiers groeiend suikerriet toegejast en vermeldt daarover liet volgende : Schijfjes riet werden gedurende 10 minuten in cultuui buisjes gekookt: twee dagen daarna verschenen witachtige goroachtige massa's op 'ie oppervlakte, die twee soorten organismen bevatten: 1". Draden van '2 mikron dikte, niet zeer scherp van omtrek, door tusschenschotten verdeeld in geledingen, die ongeveer 2 maal zoo lang als breed waren, sterk lichtbrekend, en gelijktnd oplaete riënsporen. Wegens de groote breedte is schrijver echter niet ge heel zeker ot' het werkelijk bacteriën zijn. 305 J. n. Kohiu. Bijdragen lot de kenni9 der rietvijanden. VIII '2° In veel geringer hoeveelheid een bacillus van ' ( , mikron middellijn. Om zich te overtuigen of deze bacteriën van het inwendige van het riet of van de oppervlakte afkomstig waren, nam schrijver de volgende proef: Ken stuk van denzelfden rietstok, die voor de vorige proef gediend had werd met gesteriliseerd suikerwater afgewasschen, daarna met een sublimaatoplossing gewasschen en gedroogd, en daarna werden er met gesteriliseerde instrumenten, schijfjes uit liet binnenste uitgesneden, zóóver van het oppervlak af dat zij niet met sublimaat in aanraking konden geweest zijn. Deze schijfjes, evenals de vorige gedurende 10 minuten gekookt, bleven daarna volkomen steriel. liet suikerwater daarentegen waarin het rietstuk voor het afge wasschen was, deed in voedingsgelatine overgebracht witacht jge colo nies ontstaan, die bleken identiek te zijn met de boven onder 1° genoemde «iraden. De sub '2° genoemde bacillus kwam hierbij niet voor den dag, vermoedelijk tengevolge van zijn zeldzaamheid. Uit deze proei' leidt schrijver af', dat de genoemde organismen op de buiten vlakte van het riet voorkwamen en niet is het binnenste. Dit geldt klaarblijkelijk van het eerstgenoemde organisme, want van het tweede is evenmin gebleken, dat het op de builenvlakte voorkwam. De oorsprong daarvan ligt dus nog in liet duister. Schrijver is niet in «Ie gelegenheid geweest Janse's beschrijving der bacteriën met de zijne te vergelijken, daar deze in liet ge noemde referaat niet was overgenomen. Eenigszins vreemd klinkt met het oog hierop de slotconclusie van schrijver, dat de genoemde organismen, daar zij niet binnen in het riet voorkwamen niet als oorzaken der serehziekte kunnen worden beschouwd. liet zou inderdaad wel interessant zijn te constateeren of de door schrijver uit het riet in Algiers gecultiveerde organismen met de bacteriën van Janse identiek zijn. Uit de korte zinsneden van schrijver blijkt dit niet. Wat het eerstgenoemde organisme betreft komt het mij zelfs twijfelachtig voor of het met de Bacillus Glagoe Janse identiek kan zijn; deze toch is een zoo typische endosporen vormende bacillus, dat men niet kan denken dat een deskundige aan zijn bacteriënnatuur kan twijfelen, liet tweede organisme kan elke bacillus zijn: zou dus misschien ook Bacillus Pacchari Janse kunnen zijn. Van deze heeft schrijver echter niet 306 ïtef\)r»teh door een positieve proef bewezen, dat hij van de oppervlakte van het riet afkomstig is; daar hij .in liet waschwater evenzeer ontbrak als in het gesteriliseerd inwendige schijfje. Dit laatste is trouwens wat Bacillus Sacchari betreft reeds door Went hoogstwaarschijnlijk gemaakt, die reeds heelt aange toond, dat de door Jansf. en door mij gevolgde cultuurrnethode de critiek niet kan doorstaan, daar de sterilisatie van de Duiten vlakte in den regel onvoldoende was en de bacteriënsporen dus bij het snij den van de oppervlakte naar binnen kunnen zijn geraakt. Intusschen wensch ik naar aanleiding daarvan teeonstateeren: 1° Dat de cultuur der bacterie uit iiet inwendige van het riet ook somtijds gelukt na zeer nauwgezette, ongetwijfeld voldoende sterilisatie der buitenvlakte van het riet (door flambeeren), en dat dus volgens mij de Bacillus Sacchari somtijds in het inwendige van het riet voorkomt. L 2" Dat een daaraan geheel gelijke Bacillus ofschoon na een zéér tijdroovend en moeilijk microskopisch onderzoek in vele (alle .') zwaar serehzieke stokken in den gominhoud van vaten is aan te toonen. In het genoemde artikel geeft de lieer Dkükay voorts als zijne meening te kennen dat de serehziekte is een „brunissure", welk vermoeden hij reeds vroeger heeft blootgelegd in een artikel: & Debray et Brive, La. brunissure chez les végétaux; ses caractères, Ie parasite qui Ie produit. Extrail de la Revue de viticulture 1895 p. IS''. Tot mijn leedwezen is dit artikel mij niet toegankelijk. Wat de Heer Debray onder „brunissure" verstaat blijkt intus schen uit een vroeger stuk van hem, waarvan ik den korten inhoud ontleen aan een referaat in het Zeitschrift fi'ir Pflanzenkrankheiten 180.") p. '231: „De brunissure (bij don wijnstok) is voornamelijk gekenmerkt door het optreden van bruine, allengs grooter wordende vlekken op de bladeren. Kerst wordt de bovenzijde en bij hevige ziekte ook de onderzijde aangetast. De bladeren krommen zich, waarbij de aan getaste zijde hol wordt. De haren zijn dikwijls geel gekleurd. Op de twijgen worden dikwijls bruine en zwarte stippen gevonden, Er werden dikwijls wijnstokken waargenomen waar de ziekte op de bladeren zoowel als op de stengels slechts aan ééne zijde—en wel die welke aan den vochtigen wind blootstond —optrad. „De parasiet, die deze ziekte veroorzaakt, werd door den schrij ver waargenomen in den vorm van een plasmodium in de cellen Referaten 307 van de aangetaste organen. Ook wordt in de baren het optreden van eigenaardige gele plasmamassa's vermelden afgebeeld. Volgen* Debrav zou de parasiet waarschijnlijk een myxomyeeet (slijmzwam) zijn, thuis behoorende in de nabijheid van het geslacht Ceratium." l>e referent (DüFOUR) is van oordeel, dat de aanwezigheid van dezen parasiet echter niet voldoende uit de afbeeldingen en be schrijvingen van den schrijver blijkt. Welke overeenkomst de schrijver tusschen brunissnre en serehziekte kan gevonden hebben is ons volkomen raadselachtig. Misschien echter dat hierover in het boven geciteerde stuk belang rijke onthullingen zijn gedaan V A I. E T O N. MEDEDEELTJSGEN UIT EN VOOR DE PRAKTIJK RUITEN VERANTWOORDELIJKHEID DER REDACTIE. RESULTATEN VERKREGEN MET DE NATTE-AMPASOYEN, SYSTEEM DUNKERBECK, IN DE CAMPAGNE 1896. De meerlingen omtrent de meest voordeelig werkende natte ampasovens op Java in de Suikerfabrieken in gebruik, loopen nog al belangrijk uiteen. liet is mijne bedoeling niet daarover een oordeel uit te spre ken of eene vergelijkende studie er van te maken, ik wensch mij uitsluitend te bepalen tot het algemeen bekend maken van de met de DijNkerbhxk.ovkxs verkregen resultaten, hetgeen ten doel beeft de belangen der .lava-suikerindustrie te dienen. De verkregen resultaten met bovengenoemde natte-ampas ovens hebben niet beantwoord aan de verwachtingen, welke daar van voorgesteld werden, omdat geen enkele onderneming, waar die ovens in gebruik zijn geweest, voldoende brandstof had aan de geproduceerde natte ampas, doch overal ook andere brandstoffen toegevoegd zijn geworden. Op enkele ondernemingen hebben de ovens niet voldaan, of liever gezegd, de verkregen resultaten waren niet gunstiger, dan die van andere systemen natte-ampasovens, doch daartegenover staat, dat op die fabrieken waar bet systeem in bet geheel is toe gepast geworden, de resultaten zear bevredigend zijn geweest. 308 Referaten Neemt uien in aanmerking dat kleine fouten in deconstructie der ovens zijn opgemerkt geworden en zijn hersteld, dat men om tre it het gebruik en de behandeling der ovens, ervaring heeft opgedaan en de stokers met de behandeling vertrouwd zijn gewor den, dan is liet zeer waarschijnlijk, dat de resultaten in 1897 beter zullen zijn. Het hier ondervolgend staatje geeft een vergelijkend overzicht van het brandstofverbruik in de Oogstjaren 1894 — 1895 — IB9C van de fabrieken, welke mij bekend zijn en met DuNKERBECKOvens in ISÜO hebben gewerkt. Ik heb geen gelegenheid gehad, goede wetenschappelijk geleide verdampingsproeven te nemen en moet mij bepalen tot de publi ceering der resultaten van de fabriek Kadbipaten gedurende bet bedrijf genomen. Op de fabrieken Kadbipaten, Singdanglaut en Tirto, is ook een stoomketel volgens constructie van den Heer IHnkeriuck in ge bruik genomen, waarmede zeel' goede resultaten zijn verkregen, hetgeen aanleiding heeft gegeven, dat op de fahriek Sindanglaut voor de campagne 1897 nog twee dergelijke ketels zullen worden opgesteld. Verdampingsproeven Kawjii'ATEN. 22 Juni. Aantal ketels 4. Duur der proef 5 uur. Totaal V. O. V. 588 Q Meter Brandstoffen 1591 kilo rietblad 1770 i ~ natte ampas 51 % water Temperatuur voedingswater 80° Verdampt 41190 L water 1,98 k. water per kilo brandstof. 6 Juli. Ken DcnkerßECk ketel V. O. V. 108 □ Meter Duur der proef 4'/j uur. Brandstof t 2030 k. blad ~ 5433 » ampas 51 % Temperatuur voedingswat r 80" Verdampt 18707 L. water per kilo brandstof 2,51 water. 309 Mededeelingen uit en Toor de praktijk I'J Juli. Aantal ketels 't. Totaal V. O. V. 588 □ Meter Duur der proef s'|, uur. Brandstoffen Rietblad 3192 Kg. Aoipas met :>1 % water 21901 » Totaal 25093 Kg. Temperatuur voedingswater 81° Verdampt 51955 1.. water 2,00 Liter water per K. G. brandstof. Gedurende deze proef, bliezen de ketels af, en moest er langzaam gestookt worden, waardoor koude lucht onder de ketels stroomde. Onder gewone omstandigheden, zouden de verkregen cijfers gunstiger geweest zijn. Bandong, 20 Februari 18'JT. T. van her Ben. EEN BIJDRAGE TOT VERBETERING VANDEN BODEM IN VER BAND MET DE VOEDINGSSTOFFEN VOOR DE RIETPLANT NOODIG. Voorgelezen op de Algemeene Vergadering van het Algemeen Syndicaat afd: Pasoeroean, dd 21 Februari 1897. Mijne Heen:,' De meesten Uwer, de heeren tuingeëmployeerden en in de eerste plaats de heeren administrateurs zullen voorzeker veel he ter op de hoogte zijn van en meer ervaring hebben in elk onder deel van dit onderwerp dan ondergeteekende, maar het feit dat er hieromtrent geen bepaalde verhandeling bestaat, moedigt mij aan o:u, zij het ook slechts eene zwakke poging aan te wen den, teneinde over dit onderwerp, dat toch zeer zeker tot een van de belangrijkste behoort op het gebied van landbouw, in het bij zonder van de suikerindustrie eeiiige discussie uit te lokken. In deze tijden van malaise, waarin de suikerprijzen liet mini mum naderen, waar aan den eenen kant gewezen kan worden op een rendement van 11 a 12%, gepaard met en als gevolg van een degelijke en rationeele fabricatie, terwijl aan den anderen kant een rietproduetie staat, die ons het bewijs levert, dat niettegen- 310 Mededeelinpjen uit en voor ilp t>rnki\jk T. van der Ben. Resultaten verkregen met de natte-ampasoven, systeem Dunkerbeck, in de campagne 1890.  staande de ijverige pogingen van geroutineerde tuingeëmployeer den de bodem weigert meer op te brengen dan een quantum, liet welk in vergelijking met vroegere jaren gewis treurig mag heeten, mag naar mijn bescheiden meening de grondkwestie en alles wat daarmede eenigszins in verband staat, niet buiten beschouwing blij ven. Reeds op het laatste congres te Soerabaia werd hiervan eenige mededeeling gedaan, evenzoo werd op de vorige vergadering door onzen geachten heer Voorzitter hieromtrent bet een en ander voorgesteld, ook in bet nummer van bet Archief dd.°. 15 Febr. 1.1. werd aan dit onderwerp eenige bladzijden gewijd, het wei nige dat ik daaraan zal toevoegen moge slechts dienen, om het overzicht eenigszins duidelijk te maken, ook voor zoover betreft de voedingsstoffen voor de rietplant noodig. üin U niet direct te spreken van de meest bekende mestsoor ten, zou ik liever Uwe aandacht willen vestigen op de minder al gemeene. Eene studie van mestsoorten te maken, om na te gaan welke sloffen liet best geschikt zijn tot opwekking van de fünctiën der plant, bestemd tot voortbrenging van de door or.s gewenschte stof, in dit geval de suiker, gaat met veel moeilijkheden gepaard. Men zou dan verschillende gegevens moeten verzamelen, die ons in staat stellen de beste mestspeciè'n te doen kennen,die niet alleen geschikt zijn om de plant te doen groeien, maar tevens om de hoeveelheid suiker daarin te vermeerderen met vermindering van de hoeveelheid andere stollen in de plant aanwezig. Om tot deze gegevens te geraken is men bij het onderzoek van de rietplant zelve uitgegaan. Weet men nl. welke stoffen de rietplant voor den groei tot zich trekt, dan is het duidelijk, dat deze stoffen van te voren in den grond aanwezig moeten zijn om met medewerking van den dampkringsin vloed de plant te doen groeien. De zouten nu, die de planten uit den bodem trekken, zullen, wanneer die planten verbrand worden, achterblijven inden vorm van ascli. Het onderzoek van die ascb, speciaal die van het riet, leert, dat ze bestaat uit kiezelzuur, zwavelzuur, kalk, magnesia, potasch, soda. Bij de beschouwing van de chemische samenstelling van die ascb. klinkt het heel natuurlijk dat, door de verspreiding daar van over den bodem, men aan dezen van zelf de voedingsstoffen zal terugschenken, die hij had vóór hij ons eenige oogst leverde. 311 Mededelingen uit en voor ile praktijk De ondervinding echter leeit. dat zulks niet het geval is, De mi nerale zouten toch in die aseh aanwezig, moeten, willen zij door he wortelgreiti worden opgezogen, oplosbaar zijn in water. En daar dit voor alle minerale zouten geldt en deze door de verbran ding in een onoplosbaren toestand komen, zou men door de aan wending van asch alleen aan den bodem slechts een gedeelte te rugschenken van de zouten, die hij voor zijn groeikracht noodig heelt. Hier dient men dus de combinatie te zoeken met andere mest stoffen. (Archief 1893 blz. 175). Dit is het echter niet waarop ik Uwe aandacht wilde vestigen. dan wel op de chemische samenstelling van de asch zelve. Uit het onderzoek is ril. gebleken, dat de rietplant een aan zienlijke hoeveelheid kali noodig heeft. Bij enkele rietsoorten klimt dat gehalte aan potasch tot 14%. Dr. 11. W. Wii.ey, chef van de afdeeling scheikunde van het departement van landbouw in de Vereenigde Staten, heeft dan ook bevonden, dat de minerale phos phaten in de plant aanwezig meest kali zouten zijn Het is zelfs uitgemaakt, dat dit potasch-gehalte gelijken tred houdt met het suikergehalte evenals het gehalte aan phosphorzuur overeenkomt met dat aan eiwitstoffen. In Europa althans heeft de beetwortel aanplant geleerd, dat beetwortelen, geteeld in gronden, arm aan potasch, welke planten in hunne organen dus slechts eene geringe hoeveelheid van dit alkali bevatten, hoewel fraai op het oog, noch tans weinig suiker leverden. Dit verklaart het gebruik in sommige streken om den grond van polasch-zouten te voorzien. Proefne mingen hieromtrent zijn zeer aan te bevelen. Hebben wij uit de chemische samenstelling gezien, 'welk een belangrijke rol de kali speelt in de huishouding van het planten leven, van niet minder waarde is de kalk voor de groeikracht van den bodem (handelingen Eerste Congres blz. 02). Hier op Java zoowel als elders heeft de ervaring geleerd dat de kalkachtige gronden niet alleen het best geschikt zijn tot het produceeren van krachtige planten, maar hebben heeren fabricatie-chefs ook kunnen merken, dat de sappen rijker aan suikergehalte en beter te ver werken waren. Waar dit niet het geval is zullen andere invloeden, in aanmerking dienen genomen te worden. De organen van de plant tnrli nmeten zich in zoodanigen staat bevinden, dat zij hunne ver richtingen kunnen volbrengen in een bepaald afgebakend tijdbestek. Zijn de omstandigheden niet gunstig b.v. zet het klimaat niet genoeg Medcdeelingen uit en ïoor de praktijk 312 levenskracht bij. dan zullen de funetiën der plant gezamentlijk of elk voor zich ontaarden en allerhande stoornissen ondergaan. Om op de kalk terug te komen, kunnen wij, tegelijk rekening houdende met haren invloed op de andere zelfstandigheden van den bodem, volstaan door de bewering uit te spreken, dat kalk moet aangebracht worden in gronden, waarin geen koolzure kalk aanwezig is. Men zou kunnen zeggen, dat zich bijna in eiken bodem min of meer kalk bevindt, maar deze alkalische aarde heeft niet zoozeer waarde als voedingsstof dan wel als correctief. In dit opzicht oefent zij hare werking uit zoowel in den toestand van vrije kalk als in verbinding met andere stoffen. Bevinden zich n. 1. vrije zuren in den bodem door onvolkomen drainage of overmaat van humus, dan worden die door de kalk verzadigd en wordt zoodoende de schadelijke invloed belet, die deze zuren op de plant zouden uitoefenen. De in den grond aanwezige stikstofhoudeude stoffen (salpetcrzuur, eiwitstoffen, organische basen, amido- humuszure verbindingen, etc.) geven met kalk in aanraking gebracht het aanzijn aan ammonia en salpeterzure zouten. De kalk wei kt dus indirect mede tot de vorming van uitlieten en nitraten. Of deze anorganische verbindingen ontstaan door de werking van nitrificeerende organismen dan wel volgens de oude theorie dat 2 N en 2 HjO, NII 4 NO, vormen, doet tot de zaak niets af. Wat de kiezelzure zouten aangaat, welke zouten men ook vindt in kleigrond. deze staan bekend, dat zij weerstand bieden aan alle invloeden, hetzij die uit den dampkring voortspruiten, hetzij die hun oorsprong vinden in den bodem zeiven. Door de aanwending van kalk ontstaat een kiezelzuurzout en vrije al kaliën, welke voor de vermeerdering van de groeikracht zeer zeker ook hunne bijzondere funetiën te vervullen hebben. Wat de kiezelzure kalk betreft kan men een van beide aannemen, of zij dringt in den vorm van eene oplossing in een overmaat van koolzuur de poriën van het wortelgrein binnen, welk koolzuur zooals wij weten ontstaat, door de oxydatie der kool van de in den bodem aanwezige organische stoffen öf de kiezelzure kalk wordt onder andere in vloeden ontleed onder vrij-wording van kiezelzuur, dat, in water opgelost, zoodoende beter door de plant kan opgezogen worden. In het laatste geval werkt dus de kalk indirect bij de vorming van kiezelzuur, en dat dit kiezelzuur-gehalte van belang is voor de plant behoeft geen betoog. Ik hoorde onlangs beweren, dat op 313 Mededctlii'gci! uil en toot de praktijk gronden, die genoegzame kiezelzure- en phosphorzure zuuten be vatten bij aanwending van mestsoorten. rijk aan ammoniakale zouten, het verschijnsel plaats heeft, dat de planten naar den grond neigen. Omgekeerd redeneerende zou het als proef aanbeveling verdienen bij omvallend 1 iet den bodem te doen bemesten met een kiezelzuur houdende stof. Wat de zwavelzure zouten van ijzer, etc. aangaat, deze worden dojr de kalk ontleed onder vorming van zwavelzure kalk en oxyden. welke oxyden in de huishouding van het plan ten Ie ven even goed een rol spelen. Uit het bovenstaande zien wij, dat kalk een onmisbaar bestand deel is van den bodem, dat men haar den dclfstoffelijken grondslag daarvan zou kunnen noemen, zonder te vergeten, dat kalk slechts een nuttig bestanddeel is bij een rationeele combinatie met andere bestanddeelen. Wanneer wij nagaan, welke gronden in aanmerking komen voor eene kalkbemesting zouden wij de zand- en kleigronden kun nen noemen. De zandgronden toch maakt zij vaster en dus meer water houdend en de kleigronden meer doordringbaar en poreus. Rij zware gronden vooral wordt de sponsachtige gesteldheid van den bodem er zeer door vermeerderd. Als wij in het kort nagaan, wat er alzoo gedaan wordt om dergelijke gronden geschikt te maken voor de rietcultuur, dan blijkt dat men alle physisehe en chemische midc'elen moet trachten aan te wenden om de lozing van het water gemakkelijk te maken. Al naar gelang van locale toestanden maakt men door diepgaande bewerkingen den ondergrond los, waardoor hij voor den krachtigen invloed der lucht vatbaar gemaakt wordt. De waterafleiding kan men regelen door draiueerbuizen dan wel door goed getrokken goten. Dit alles zal natuurlijk gepaard dienen te gaan met krach tige correctieven. Ook de weiking van mergel is over het algemeen gelijk aan die van kalk ofschoon als correctief' beschouwd de mergel krach tiger werkt. Men onderscheidt drie soorten van mergel: kiezel-, klei- en kalk mergel. De eerste, die bijna voor tweu-derde van haar gewicht aan zand bevat en overigens uit klei en koolzure kalk bestaat, wordt bij voor keur aangewend op klei-en kalkachtige gronden. MededeellDgen uit tn foor de prnktjik 314 De tweede, die zich minder gemakkelijk in water verdeelt en op zijn minst 50% klei bevat, laat zich aanwenden op zand- en zand-kalkachtige gronden. De derde eindelijk, die harder en blanker is dan de beide voor gaande en op zijn minst 50 % koolzure kalk bevat, wordt toege past op klei- en zandgronden. Bij alle soorten van mergel is het karakteristiek dat, bij afwis selende blootsteliing aan vochtige en droge lucht zij als poeder uit een vallen, een eigenschap, die men bij een kunstmatige vermen ging van klei, zand en kalk evenzeer opmerkt. Sommige mergelsoorten bevatten dikwijls eene tamelijke hoe veelheid meststof. Zoo bevat o. a, die, afkomstig van een zandsteen formatie volgens Nesbit tot 2,3% phosphorzuur, terwijl Way in de „green marl" 3,8% van dat zuur vond. Mergel brengt dus niet alleen koolzure kalk in den grond, maar ook andere vruchtbaar-makende stoffen, wel niet in groote hoe veelheden, maar als men nagaat hoeveel mergel er soms wordt aangewend, zal het duidelijk worden, dat ook deze meststoffen eenigs zins bijdragen tot de vruchtbaarmaking van den bodem. De hoeveelheid mergel, die men aanwendt, zal natuurlijk af hangen van den aard van den grond en in de eerste plaats van den mergel zei ven, evenzoo van de diepte, waarop de bodem be werkt wordt, terwijl men ook rekening dient te houden met de aanwezigheid van andere verbeteringsmiddelen. zoomede met het klimaat en de wijze van cultuur. Volgens de onderzoekingen van Gasparin bevatten de mergel soorten steeds een gedeelte, dat werkeloos blijft. Bij het aanwen den van mergelsoorten, dient men dus met juistheid hare werkza me kracht te bepalen en door physieke ontleding zich te verge wissen, welke beslanddeelen van dadelijk nut zijn. De resultaten van dat onderzoek gepaard met die, welke de grondanalyse ons aan de hand doet. zullen de beste methode doen kennen om een bepaalden bodem te verbeteren. Itt alle geval verdient het aanbeveling bij de aanwending van mergel den grond eerst goed droog te houden en zoo noodig hem eerst te bemesten, dan wel gelijktijdig andere verbeteringen aan te brengen. Aangezien de koolzure kalk langzamerhand verdwijnt, zal deze methode na verloop van eenige jaren herhaald dienen te worden. Indertijd is in Europa de aandacht gevestigd om bij zware 315 Meds-iecliDgcu uit en voor de praktik gronden de proef te nemen met gebrande klei. Men zou dit kun nen duen door den grond uit te branden, dun wel den bodem te vermengen mot afval van steenbakkerijen, na dat eerst tot gruis gestampt te hebben. De brochure waarin dat werd voorgesteld, had voornamelijk ten doel de voorbereidende werkzaamheden zooveel mogelijk te supprimeeren. Zonder nader overleg met deskundigen, wilde men liet stelsel doordrijven voor alle soorten van gronden en cultuur, wat tengevolge had. dat het totaal in miscredit geraakte. liet neemt echter niet weg, dat het de moeite waard is na te gaan, welke voordeden aan die vermenging verbonden zijn. Wanneer klei wordt verbrand verandert zij in roode steen, maar niet alleen haar kleur verandert, ook hare eigenschappen ondergaan eene wijziging. Met het branden gaat n. 1. ook hare taaiheid verloren, hare eigenschap om water terug te houden. Wan neer men nu zulke gebrande klei tot gruis stampt en in gelijkma tige verhouding vermengt met een kalkachtigen of kleiachtigen bodem, dan zal deze klaarblijkelijk poreuzer en meer doordring baar worden. Het gevolg is. dat door die poreusheid het ammoniak en het salpeterzuur-ammoniak, dat de grond uit den dampkring aantrekt en in zich terughoudt, verdicht. Dit bevordert evenzeer den groei en ontwikkeling van nitriiïceorende fermenten. De wateraileidins wordt dus niet alleen bevorderd, maar de invloed van den damp kring op den bodem wordt versterkt. Als wij nagaan, dat klei grootendeels een kiezelzuur-zout is van aluinaarde, waarin het zuur en de base in verschillende ver houdingen voorkomen, welk kiezelzuur-zout in meerdere of min dere mate gemengd is met andere kiezelzure zouten van soda, potasch, mangaan, kalk, etc, dan is het duidelijk dat dit ensemble van kiezelzure zouten op zich zelf onoplosbaar is, en alleen door dampkringsinvloeden in zoodanigen oplosbaren toestand gebracht kan woiden, dat zij dienstig zijn voor de plantengroei. De roode steen vervult dus niet zoozeer de rol van mest, dan wel van correctief. En dat dit correctief niet tot de slechtste behoort, zal duidelijk worden, wanneer men nagaat, dat een vermeerdering van dampkringsinvloed behoudens en behalve de bovengenoemde voordeden van vorming van salpeterzure zouten, ontleding van kiezelzure zouten, ook een noodzakelijke voorwaarde is voor de verrotting of langzame verbranding, oxydatie, van zwavelverbin- 316 Mededeelirgen uit en voor de prakljjk dingen on lagere zuurstofverbindingen van ijzer, welke resultaten men door drainage alleen niet verkrijgt. Men diene er hier natuur lek ook voor te zorgen, dat door een rationeele combinatie met mest al naar gelang van het verlies de zouten aan den grond worden teruggegeven, en zeli's naar mate de behoefte van de plant het quantum van die zouten wordt vermeerderd. Dat uitbranden op zich zelf is niet in staat om een regelmatig bestendig stelsel van cultuur in stand te houden. Men zou later wellicht in een tijdperk kunnen komen, dat de physische eigen schappen van den grond gewijzigd zijn en gaat men dan nog door met hem uit te branden, dan zou men hem slechter maken in plaats van beter. liet is dus wel degelijk noodig om naar gelang van de geaardheid van den bodem daarin mestspeciën te brengen, dan wel zoodanige verbeteringen als in overeenstemming met de natuurlijke behoeften der cultuur. Naar gelang van locale omstandigheden heeft men hier en daar nog getracht gebruik te maken van stalmest. In het nummer van het Archief dd.ls Febr. 1.1. wordt de werking van stalmest als een voorbeeld aangehaald van liet nut van bemesting met nitrificeerende organismen. Uit het oogpunt van een chemische samenstelling beschouwen de meesten deze mestspecie als volmaakt. Al naar mate van hare geaardheid bestaat deze mestsoort uiteen ensemble van dierlijke stoffen, eene samenstelling van humuszure verbin dingen, stikstofhoudende organische stoffen, salpeterzure zouten, niet vluchtige ammoniak zouten, yzeroxyde, kalk, magnesia, potasch, soda, kiezel-, zwavel-, phosphor- en koolzure zouten, benevens nog chloorverbindingen. Ziedaar alle stoffen, geschikt en benoodigd voor dehuishoudingvan het plantenleven. Zij is werkelijk een volmaakte mestspecie wat betreft de aard van destoffen, maar zij is zulks niet, wat aangaat de hoeveelheid, die zij van elk dezer stoffen in zich bevat. Men zou dan ook werkelijk tot een bevredigend resultaat komen, bijal dien nvn alle stoffen in de juist benoodigde hoeveelheid kon ge bruiken, maar het feit is, dat men van bepaalde zelfstandigheden zoo'n overvloed bekomt, dat dit in den loop der tot een bepaald doel strekkende verrichtingen van de plant een stoornis veroor zaakt. Dit neemt niet weg, dat deze mestsoort in bepaalde geval len de beste resultaten kan verschaffen. Volgens de oude fermen tatie-theorie en naar de onderzoekingen naar stikstof van Bru.E en Hermans is het waarschijnlijk, dat dierlijke elementen onvermengd als meststof gebruikt zich zoodanig in den bodem omzetten, dat 317 Mededeellnsjon uit en voor <1e praktjjk zij do voor de plant benoodigde oplosbare zuren en ammonia leveren. Dezelfde fermenteerende werking oefent, de echte Guano uit, die men in grotten vindt (Argek en Cerdagne), welke dienen tot schuil plaats van vleermuizen, zeevogels en andere dieren. Ze ontstaat uit de vermenging van drekstoffen en vloeibare uitwerpselen van deze beesten, vermengd met de rottende overblijfselen van vruchten, waar mede ze zich gevoed hebben en doode lichamen. Deze stoffen, ontrok ken aan den invloed van zonlichten regen, vormen een zelfstandig heid, rijk aan kool- m stikstofhnudende stoffen, benevens salpeterzure en phosphorzure zouten on voor een deel ook koolzure zouten van kalk en alkali. Deze guano, waarvan men in sommige streken reeds partij is begonnen, te trekken, zou evenals de Peruaansche wellicht in com binatie met het phosporzuur zout van kalk goede resultaten leveren. Welke meststof men naar gelang van locale toestanden ook moge toepassen, steeds zal zij op <'on geschikt tijdstip, dat is op een bepaald ontwikkelingsmoment van de groei der plant, in behoorlijke hoeveelheid on op rationeele wijze worden aangewend. Dat dit niet overal op dezelfde wijze plaats vindt, bewijzen do verschillende methoden die men volgt. Wij hebben slechts de volgende te noemen : le. Naai' gelang de plantgeul geopend wordt, brengt men de meststof er in, werkt ze daarna om met de egge of door handen arbeid. Deze methode, op zich zelve goed. 'nooit het bezwaar tegen zich dat ze veel mest en handenarbeid vordert. 2e. De plantgeul geopend zijnde, brengt men de mestspecie er in, besproeit haar en bedekt ze met een laag aarde, waarop men dan pas het riet plant. Door deze manier van bemesting dwingt men de wortels zich naar beneden te ontwikkelen, waardoor zij dieper in den grond doordringen on aan de plant meer stevigheid geven. Men loopt echter de risico, dat een groot doel van de mest medegevoerd wordt naar de onderliggende aardlagen, welk gedeelte voedingsstof' slechts door de capillaire kracht in ontbonden staat naar boven zal komen. Deze, capillaire kracht verschilt natuurlijk naar gelang van den aard van den bodem, naar mate ook van zijne poreusheid, want evenals overal geldt ook hier dat bij constante temperatuur de steighoogten omgekeerd evenredig zijn met de doorsnede der buizen. 3e. Wanneer het plantriet in de geul is gelegd, wordt daarop pas de mest aangebracht al of niet vermengd met aarde, 318 M»<ieili>eling'Bn nit en voor de pralttjjk 4e. Volgens de 4e methode wordt de mest, wanneer het riet op gekomen is om de stam aangebracht en daarna overdekt met aar de (in '96 bij de eerste bemesting te Gajam toegepast). Rij deze methode diene men streng te letten, dat bij het maken der cirkel vormige gootjes de wortels niet beschadigd worden, niet te overdadig met mest wordt omgesprongen en deze vooral goed overdekt wordt met aarde, liefst van de goeloetans. se. De 5e manier nl om de mest om de plant te brengen zon der haar te overdekken met aarde, is zeker wel de slechtste te noemen. Niet alleen dat er geen reactie plaats heeft, maar een groot deel van de mest gaat in ontbinding over in de lucht. Oe. De zesde methode van bemesting bestaat hierin, dat men met een poolstok een gat maakt midden in den rietsfoel, daarin de mest aanbrengt en ze vervolgens overdekt met aarde. De meeste fabrikanten zijn hier niet voor om reden deze wijze van bemesting de werking der vruchtbaarmakende stof beperkt tot een kleine ruimte en de wortels dwingt zich te ontwikkelen naar het middelpunt in plaats van de groei der wortels elk in het bijzon der in verschillende richtingen te bevorderen. Sommigen wijzigen deze methode dan ook zoodanig dat de gaten worden gemaakt om de plant. Dit vordert wel meer mest, maar de groei der plant wordt er ook meer door hevorderd. 7. De zevende methode eindelijk is minder algemeen en toch is zij meer nog dan de vorige gebaseerd op de vrij opmerkelijke en toch zeer bekende physiologische waarneming, dat bij planten als het ware een instinct bestaat om hare voedingsorganen uit te strekken naar plaatsen waar zij de stoffen kunnen vinden, die het meest dienstig zijn voor hunne functiën. Gepaard hieraan gaat de neiging van de wortels om zich zijwaarts uit te strekken naai' aardlagen, die de grootste hoeveelheid water bevatten. Om nu volgens deze methode te bemesten, trekt men tussctaen twee plantrijen een geul, waarin dan de meststof komt te liggen, die als voedsel dient voor de planten in de twee rijen aan weers zijden. Of deze methode al dan niet is toegepast, (in het jaar 1896 op de onderneming Winongan aangewend"), toch zou zij eenigszins wel zijn aan te bevelen, en dit wel om de volgende redenen: De wortels toch worden gedwongen om een uitgestrektheid gronds te doorloopen, die zelf reeds eene hoeveelheid voedingsstoffen aan- 319 Merterteellnyen uit en voor d« prakhjk biedt, boven en behalve die, welke zij zouden bereiken. Het voor deel zon natuurlijk vergroot worden door bij den rietstok zelve ook een weinig mest aan te brengen. De groei der wortels wordt hierdoor bevorderd, zoodat zij in korteren tijd den afstand zullen doorloopen, die hen van de plaats scheidt, waar de mest is. Wat aangaat de tijd om de mest toe te dienen is het natuur lijk een eerste vereischte, dat zoodanig in te richten, dat de plant daarvan in het eerste tijdperk van hare ontwikkeling profiteert, zoodat door het opwekken van hare functión nieuwe wortels en spruiten ontstaan. Werd de mest toch toegediend in het tweede tijdperk, dan zou dit ten gevolge hebben, dat de nieuw uitkomende spruiten niet tot behoorlijken wasdom konden geraken. Wat betreft de verdeeling van de mest komt Bilï.e, één der nadere onderzoekers van SCHÖNBEIN's stikstoftheorie, tot de con clusie dat hoe gelijkmatiger en fijner de mest met den bodem verdeeld wordt, hoe minder er verloren gaat in de lucht, terwijl ook zeer terecht in het nummer van het Archief van 15 Febr. 1.1. er op is gewezen, dat een goede bemestingsmethode nu niet meer het ong heeft op het toevoegen van geschikt plantenvoedsel aan den grond, maar ook om de reeds aanwezige voorraden bruikbaar te maken. Om ons bij de stikstof te bepalen, die chemisch gebonden in den bodem kan voorkomen als salpeterzuur en de diverse zouten, ammonia deels in chemische verbinding, deels dooi' andere stoffen geabsorbeerd, als organische verbinding in eiwit stoffen, organische basen en amidoverbindinoen, als stikstoihou dende humuszurezouten etc. heeft men wel eens beweerd, dal ze in den bodem voorkomt niet in dien toestand, dat zij direct voor den plant ten goede komt. Dit is in enkele opzichten wel waar schijnlijk, maar volstrekt nog niet nader bewezen. Gajam, Februari 1897. Stkkvensz. DIVERSE MEDEDEELINGEN. Den 31 Bten Januari is in Berlijn het Duitschc suikersyndicaat tot stand gekomen. Ter vergadering waren bijeengekomen 151 ver tegenwoordigers van suikerfabrieken; tot voorzitter werd gekozen de Heer v. Aunim, vice president Dr. Preissler, tot secretarie Or. Hager. 320 Mededelingen all en voor de prnlttjjfe Het is een „ruwsuikersyndicaat"; het zal een controle uit oefenen over den gezamentlijken verkoop en daardoor in staat zijn steeds een overzicht over de markt te hebhen en zijn leden dien aangaande te kunnen inlichten. Jaarlijks moet een door den raad van beheer vastgesteld percentage van de geproduceerde suiker afge zonderd en bewaard worden, welke suiker dan dus voorloopig aan liet algemeen verkeer wordt onttrokken. Voor deze suiker wordt een wereldmarktprijs vastgesteld, waaronder zij niet verkocht wordt: op de in bewaring gegeven suiker kan echter voorschot ontvangen worden. Het overige gedeelte van de productie verkoopt elke fabriek zelfstandig, maar zij mag toch geen willekeurige hoeveelheden op de markt brengen, maar moet zich houden aan bepaalde haar voor geschreven wekelijksche of maandelij ksche hoeveelheden. Tot liet syndicaat traden 38% der fabrieken toe, hoewel inder tijd de tot standkoming afhankelijk was gesteld van het lid worden van de helft der fabrieken. De ~Deutsche Dank,'' die vroeger in verband met de oprichtingsplannen van het syndicaat genoemd werd, is echter in de nu opgerichte vereeniging niet geïnteresseerd. Prager Zitckermarkt t 897. blz. 94. Een vereeniging van Suikerplanters is in Amerika tot stand gekomen, onder den naam van American Sugar Growers' Society. Voorzitter is de Heer Allen, president der Nebraska Beetwortel planters vereeniging, vice-voorzitter de Heer Farwell, president van de Amerikaansche rietplanters vereeniging. Reeds eenige jaren geleden waren er pogingen in het werk gesteld om een dusdanige vereeniging op te richten, doch deze hadden toenmaals tot geen resultaat geleid. Een stoot tot de oprichting heeft zeer zeker ge geven, de Heer Myrick, redacteur van de American agriculturist, die nu ook zitting heelt in het bestuur der nieuwe vereeniging en die in zijn blad den Amerikanen onder het oog had gebracht, hoe thans nog jaarlijks voor een bedrag van 100 millioen dollars waarde naar het buitenland gaat voor suiker die van daar geïmporteerd wordt, en die zeer goed in Amerika zelve gemaakt zou kunnen worden. De American Sugar Growers' Society stelt zich als hoofddoel de Amerikaansche suikermarkt te verzekeren voor Amerikaansche landbouwers, industrieelen en kapitalisten in stede haar overstroomd te hebben met het product van „de in hooge mate geprotegeerde e.n met premiën-opgekweekte Europeesche beetwortelsuikerindus- Diverse meiWeelingen 321 trie" oi' van „de met goedkoope werkkrachten arbeidende rietsui kcrnijverheid van Afrika en het Oosten." Zij stelt zich voor te kun nen helpen door geschikte wetgevingen op invoerrecht te verkrij gen, waardoor de vreemde uitvoerpremiën te niet zullen gedaan worden en neemt zich voor door hare locale en staatsdepartemen ten de planters op alle wijzen aan te moedigen, tusschenpersoon te zijn tnsschen de industriëelen, die nieuwe ondernemingen willen oprichten en kapitalisten, in een woord zal zij langs alle mogelijke redelijke en wettelijke wegen de suikerindustrie steunen. Ook stelt zij zich ten taak de nijverheid tegen eiken onrecht vaardigen daad van de „Sugar trust" te beschermen. De organisatie van de Society is niet geheim, niet partijdig maar strikt zakelijk. Zij bestaat uit nationale, staat-,congres-,dis trict-en lokale ondervereenigingen; de werkkringen van dit rader werk zijn natuurlijk goed geregel!, en met het oog op de groote vlucht, die de Amerikaansehe suikerindustrie ongetwijfeld in de toekomst zal nemen, kan de groote belangrijkheid van de oprich ting van liezen bond, niet ontkend worden. In de zooeven genoemde American agriculturist komt oen be schouwing voor over de vooruitgang der Amerikaansehe industrie. De laatste 0 jaren hebhen bewezen, dat een productie van 7ton bieten per acre, alle onkosten dekt, voor arbeid, zaad. landrente, werktuigen en beheer der fabriek. De gemiddelde opbrengst in het laatste jaar bedroeg echter 10 tot L 2 ton, op vruchtbare gronden zelfs 18 tot 20 ton. De laagste prijs die van 1800—05 voor bieten betaald weid, was 4 Doll. per ton hielen van 12% suikergehalte. 20% korting van het gewicht voor vuil, enz. De prijs steeg tot 7 Dollar per ton bieten van 20% suikergehalte, tegenwoordig is de waarde 5 Doll. voor bieten met minstens 12% gehalte, met 20% korting van gewicht, hij lager gehalte wordt slechts de helft be taald. Een hiet<mteeler verkreeg gemiddeld een opbrengst van ir> ton per acre, en behaalde daardoor een zuivere winst van 30 dollar per acre. De beplante oppervlakte neemt dan ook snel toe. In Nebraska werd in 1890 iili ton bieten geproduceerd, in 1805 reeds 75000 ton, terwijl in dien Staat het aantal hietenteelende landhouwers tegenwoordig 2000 bedraagt Louisictiia Planter, 1897, /</:. 55. Prager Zuckermarkt, 1897. bh 89. Dtrer»» mfld*(l«ding*n 322 De in Januari '96 afgebrande Zweedsehe Suikerfabriek Arlül'bij Malmö, wordt thans weer opgebouwd en wordt de grootste en best ingerichte fabriek van Zweden i)e beweegkracht wordt geleverd door '2 hoofdmachines van 125 paardekracht. Mot geheele gebouw is van steen en ijzer opgetrokken, zelfs het dak is uit betongewelven samengesteld. Een dubbele 12-celligo diffusie batterij extraheert de suiker uit de biet, het verdampingsstation bezit 2000 M 5 verwarmend oppervlak en 4 Vacuümapparaten van 100—200 11. L. inhoud ver werken het diksap tot mnsse-cuite, welke met 5 Huch'sche en 10 Freitagsche maisehen ver ler behandeld aan de 13 greote centrifuges ivordt afgeleverd. liet is verbazend hoe opvallend zuiver en rein de afwerking der vulmassa plaats heeft, dank zij het arbeiden met de koektrommels. Deze zijn in verbinding met electromotoren, waar door zij ingeval van averij aan de stoommachines toch kunnen doorwerken. De machines worden met stoom vah hoogen druk gevoed, welke door 5 nieuwe pijpketels mei totaal 13500 M 2 verwarmend opper vlak geleverd wordt, terwijl de stoom van lage spanning, die bij het koken aangewend wordt dooi' de oude ketels, welke bij den brand weinig geleden hebben, geproduceerd wordt. De fabriek is ingericht voor een dagelyksche verwerking van 800,000 K.6. bieten doch men vermoedt dat /.ij met gemak 1,000000 a 1,200000 K.G. zal kunnen verwerken. De hierbij behoorende raffinaderij staat, nu, na den opbouw, geheel gescheiden van de ruwsuikerfabriek, en is ook geheel van steen en ijzer. Zij is ingericht op een jaarlijksche verwerking van 12 tot 15 miHioenK.Gr. ruwsuiker. De beweegkracht wordt hier ge vonden in electriciteit, welke door een motor van 20C0 ampères, gedreven door een stoommachine van i5O paardekiacht geleverd wordt. In Januari 1807 hoopte men geheel gereed te zijn en het werk te kunnen beginnen. Deutsche Zuckerindustrie 1890. bh. 2422. Successievelijk beeft A. Wom. een reeks patenten genomen betreffende de ontsnikering van melasse door loodoxyde; hij betwist de prioriteit aan Kassner, wiens procédé in het Archief van 1890 blz. 409 met een enkel woord vermeld werd. Nadere toelichtingen zijner werkwijze heeft Woui. nu gepubliceerd, welke hier volgen. Zooals men weet komt zoowel het amorfe, als bet gekristalli seerde loodoxyde in twee modificaties voor, n.l. geel en rood. Het DiTorse mp<le<leeHn?en 323 technische geelroode oxyde. het massieot is een mengsel der amorfe oxyden en wor.lt verkregen door het zich laten oxydeeren van gesmolten lood aan de lucht en het afscheppen van het gevormde oxyde, hoe booger hierbij de temperatuur is gehouden des te meer geel oxyde zich gevormd heeft. Door mechanisehen druk. bijv. hij het droog vermalen, gaat de gele modificatie langzaam in de roode over. Nu heeft Wohi. opgemerkt, dat de verhouding der beide oxyden tegenover suiker zeer verschillend is, daar toch het gele óxyd slechts in staat is snel en volkomen loodsaccbaraat te v.ormen Voor de ontsuikering moet dus liefst een oxyile gebruikt worden, wiens kleur zuiver zwavelgeel is: bij liet branden van het basische loodcarb maat ontstaat bij 300' het onwerkzame roode. bij 000 1 het gele oxy.l. 1 ïij hel regenereeren van het loodoxyde moet men bij de verhitting aan de lucht toch eerst een lage temperatuur aan wenden, omdat als men het basischeloodcarbonaat direct tot hoven het smeltpunt van lood verhitte, er zich door de reduceerende wer king iler aanwezig'' organische stoffen metallisch lood zou vormen, hetgeen natuurlijk niet gewenscht is. l»ij een zwakke verhitting vormt zich eerst een zwart sub-oxyde, hetwelk dan tol het hoogere oxyde verbrandt; daarna kan men hoOger verhitten. Wanneer het oxyde de eerste maal het bedrijf doormaakt neemt hei wat ijzeren aluminium, kalk, zwaveligzuur en chloor op waardoor zijn werk zaamheid ongeveer 10/ o teruggaat, maar wanneer nu dit oxyde langer in omloop blijft vermindert de werkzaamheid niet meer. Een bepaalde alkaliteit der melasseoplossing is voor het ver loop der reactie zeer bevorderlijk, om die te bereiken voegt men bijten Ie soda of kali toe, en wel liefst kali, omdat dit dan later uit de afgewerkte moerloog, tegelijk met de andere aanwezige hoeveel heden kan teruggewonnen worden. Van de uitvoering van het procédé geeft WoHL de volgende beschrijving. Gewone melasse wordt bedeeld 1-2% KOU en 75% zuiver zwavelgeel loodxyde en 80-90% geregenereerd loodoxyde. Binnen een paar uur wordt de suiker zoo goed gebonden, dat de moerloog linksch draait; bij aanwending van 80% zuiver werkzaam loodoxyde duurt de ontsuikering ongeveer een uur, bij 90% min der dan een half uur en bij 100% maar 5 minuten. Als voorbeeld moge dienen: 850 K. f! bij ongeveer 600" gebrand geregenereerd oxyde werden met 300 L water gedurende 10-15 minuten gemalen. Het wordt in een mengbak gevoegd bij 1000 K. ö. melasse op gelost in 500 L. water en 75 f,, van een ruwe potaach loog van 10%. Direrne mederieêlinjjen 324 De dliutie vloeistoffen worden dooreengeroerd, wurden hierbij dikker en de massa is dan na 10 a 15 minuten taai geworden, waarna met roeren wordt opgehouden. Na anderhalf è drie uur is de massa geheel verhard, wordt dan weer van zelf zacht en kan dan tot de voor de filtratie benoodigde verdunning gebracht worden, door bij voeging van moederloog afkomstig eener vroegere bewerking. Het ruwe saccharaat wordt het beste gefiltreerd bij een temperatuur van 40-50°, met water van steeds grootcr warmte uitgewa&schen en dan verder zooals bekend is behandeld. L)e uitvinder beweert dat hij uit praktische ervaring stellig kan verzekeren, dat het gebruik van 100 lverbindingen. volgens deze werkwijze niet den minsten nadeeligen invloed op de verkregen suiker heelt. Central'blatt für die Zuckerindustrie der Welt. 1890, p. Op een nieuwe methode ter winning van suiker uil suikerriet is door Geo Stade patent genomen. Hij noemt haar de extractie methode en zij komt in het kort hierop neer. liet riet wordt ééns door een molen gevoerd, waar het, al is het niet in zeer sterke mate, geperst wordt. Dit vermalen riet komt dan door een trech ter in den extraetor. Deze bestaat uit een cylinder, waarin het door een schroef door een stroom warm water gevoerd wordt, liet water wordt door middel van een regulator in het toestel ge voerd en door een kraan voorzien van een drijver op voldoende hoogte gehouden De druk van het water hangt af van de hoogte van den waterstand, welke geregeld kan worden. Terwijl het gekneusde riet door het water gaat wordt, volgeus den uitvinder, alle suiker eruit geëxtraheerd en het water verlaat den extractor als een vrij geconcentreerde suikeroplossing. Het ontsuikerde riet wordt door een elevator naar een ampasmolen gebracht, waar het aanhangende water uitgeperst wordt. Vóór het echter daar aan komt is het nog ééns door warm water geleid. Het uit den ex tractor stroo mende sap wordt bij het sap uit den eersten molen gevoegd en daarmede samen verwerkt. Het door den ampasmolen uitg perste water wordt na gesteriliseerd te zijn in den extraetor aangewend. Ouder de voordeelen, welke aan deze werkwijze ver bonden zouden zijn rekent Stade de volgende: de eerste molen behoeft het riet niet bizonder uit te persen en dus ook niet heel sterk te zijn. De hoeveelheid gebruikt water is geringer dan bij diffusie of maceratie en de verkregen ampas zou voldoende zijn Diveise mrdcdeelingen 325 als brandstol' bij de verdere verwerking van het sap. Een bizondere klaring is niet noodig; de verschillende stations zijn gemakkelijk te overzien, hetgeen het bedrijf zeer gemakkelijk maakt. De in voering van deze nieuwe werkwijze eischt geen gecompliceerde en kostbare toestellen en is in elke fabriek zonder moeite te bewerk stelligen. Wanneer de uitkomsten wezentlijk zoo gunstig zijn als de uitvinder voorspiegelt, dan gaat dit nieuwe procédé ongetwijfeld een groote toekomst tegemoet. Dmtsche Zuekerhidustrie 1890, blz. .'124. Op de te Londen uitgeschreven internationale conferentie van scheikundigen op 9 September '96 waren een elftal Engelsche che misten tegenwoordig en twee Duitsehe. waaronder Dn. Hefzfeld. De verschillende analysemethoden van suikermonsters werden besproken en de volgende besluiten betreffende de wijze van on derzoek genomen : Voor de controle der polarisatieapparaten zullen gebruikt worden kwartsplaten, welke door een internationale commissie geijkt zullen worden. De mate van draaiing der platen zal in suiker worden uitgedrukt. Om zuivere suiker voor de controle te bereiden moet uitgegaan worden van de zuiverste suiker, welke in den handel te verkrijgen is. Hiervan wordt een verzadigde oplossing in warm water bereid. en de suiker hieruit met absolute alcohol neergeslagen. De aldus verkregen suiker wordtin een laboratorium centrifuge van de moederloog gescheiden, met weinig absolute alcohol gedekt en daarna aan een zelfde bewerking nogmaals onderworpen. Ook de voor de tweede maal gepraecipiteerdé suiker wordt afgecentri fugeerd, tusschen filtreerpapier gedroogd en in glazen flesschcn bewaard. De vochtigheid, welke dergelijke suiker Dog mocht be zitten, moet bij het afwegen voor een polarimeterbepaling in rekening gebracht worden. Er werd ook voorgeslagen in plaats filtreerpapier, poreuse porceleinen platen voor de droging aante wenden, en de aethylalcohol door methylalcohol te vervangen. Dij het onderzoek van een suikermonster moet dit in zijn ge heel op een glazen plaat gebracht worden, de klompjes fijngedrukt en de geheele massa goed dooreen gemengd worden. De aschbepalingen gaven geen aanleiding tot nadere opmerkingen, de invertsuikerbepalingen daarentegen werden breedvoerig bespro- Diverie ïne'iedeelingen 326 kea vooral met het oog op het al oi' niet gewenschte van een voor afgaande klaring met loodoplossing. Men besloot deze klaring voor alsnog te behouden en de thans gebruikelijke wijze van bepaling voor loupig te blijven gebruiken. Wat betreft het vermelden vauhoeveel heden glucose onder 0,5% als 0,0 op liet attest, waarmede bedoeld wordt, dat zoo weinig glucose verwaarloosd kan worden, maar dat liet monster toch wel op invertsuiker is onderzocht, werd uitge maakt, dat deze regeling meer een kwestie is waarover de bij den k j iji betrokken geïnteresseerden hebben te beslissen. Op de waterbepaling moet meer de aandacht gevestigd worden daar hieruit dikwijls verschillen in analyseresultaten verklaard zullen kunnen worden. In het binnenste van den droogstoof moet een temperatuur van 105 — 110° 0. heersenen. Ten slotte werd nog de vorm der aftegeven attesten vastgesteld en tevens besloten, dat bij het monster nemen van een partij suiker, uit elke zak bepaald een kleine hoeveelheid moest genomen worden. Prager Zuckermarkt, lSyó blz. 10'iS. Om de Brix van tul massa's te bepalen in dezelfde oplossing waardoor het suikergehalte gevonden wordt, geeft Clt.in de vol gende methode. 20,048 gram der masse-cuite worden in een getareerd 100 kolfje opgelost in water, tot 100 cc. aangevuld en gewogen. Stel man vindt nu als gewicht der oplossing 100,54!) gram dan is dus 109,549 de verdunningscoetiicient der vulmassa in deze oplossing - = $,20566. De Brix van de oplossing, die dus correspondeert met een S. G. van 1,09319 is 22,70 en deze Brix vermenigvuldigd niet Ie verdunningscoëfficiënt -4,20500 geeft dus als uitkomst de Brix der oorspronkelijke vulmassa. Het is duidelijk, dat tot verkrijging van dit product slechts één veranderlijke grootheid voorkomt,daar het gewicht 20,048 voor alle bepalingen constant blijft en de Brix der oplossing afhankelijk is van het Soortelijk Gewicht en hieruit volgt dus dat men tabellen kan opmaken, waaruit direct uit het geconstateerde S. G. de Brix der oorspronkelijke vulmassa kan ge vonden worden. Deze tabel is door CüBIN dan ook vervaardigd. Een andere wijze om de gezochte Brix te vinden, tegelijk met de polarisatie bestaat hierin. Bij de als boven vervaardigde op lossing van 20.048 gram tot 100 e. c. vloeistof, wordt bijv. 5 c. c. Diverse mededeelingon 327 loodoplossing gevoegd, en deze oplossing na filtratie gepolariseerd. Vindt men au x als polarisatie der vloeistof dan geelt x + 0,05 x het suikergehalte der oorspronkelijke masse-cuite aan. Zij deze polarisatie bijv. 87,622°. L)e polarisatie der vloeistof zal echter be dragen: -~ ' ,_ —— = 20,834, waaruit volgt dat het zuiver -20,834 X 100 heidsquotient der oplossing zal bedragen — SPin = 01,78. De masse-cuite en haar oplossing moeten echter hetzelfde rein heidsquotient hebben, en dus van de masse-cuite het suikergehalte 87,622 en de reinheid 01,78 bekend zijnde, vindt men voor haar n • 100 X 87,622 Bf,X öï/rë = 9r '' 47 - Bulletin de Vassociation des chimistes 1890. p, 402. MITTELSTAEDT. die vroeger (Archief 1890, blz. 1123) een nieuwe reudcmonls berekeuing van raffinade uit ruwsuikers heeft gepubli ceerd, bericht thans dat zijne toenmalige gegeven formule, een wijziging behoeft, wanneer zij moet worden toegepast op zeer hoog polariseerende suikers. Zooals men weet neemt hij als constanten voor het me chanisch verlies 0,5 %, voor chemische verliezen 0,55, en neemt hij als melasse vormende coëfficiënt van de totaal niet-suiker 1,5 aan; deze totaal niet-suiker bestaat uit de aanwezige nietsuiker in de ruwsuiker vermeerderd rnet 0,6 % gevormde niet-suiker afkom stig uit de chemische verliezen. Speciaal door de varwerking der hoog polariseerende Russische zandsuikers werd zijne opmerkzaamheid op de rendementsberekening der betrekkelijk zeer zuivere suikers gevestigd. Een suiker polari seerde 99,65 %, en had een aschgehalte van 0,073 % en org. niet suiker 0,277 %. Deze suiker gaf in de praktijk een rendement van 96,958 % raffinade. Volgens de oude berekeningswijze had dit moeten zijn 99,037 % en volgens zijne voorgestelde berekening 97,33 %, welke beide getallen te veel van de in de praktijk ver kregen uitkomsten verschillen. Dooi- voortgezette proefnemingen kwam hij nu tot het resul taat, dat alnaarmate de suiker hooger polariseert de invloed der niet-suiker op de melassevorming ook toeneemt, en dat dus de melassevormende coëfficiënt daarvan veranderen moet, terwijl de 328 Dircrsc mcdeilt clingrn mechanische en chemische verliezen constant kunnen worden aan genomen. Men moet dus voor de melassevormende coëfficiënt der totaal niet-suiker (inclusief de door chemische omzettingen gevormde) in rekening brengen: bij suikers van een polarisatie 95 —96 en 1,2 —1,0 zoutgehalte 1,5 » » « » d 9ö—97 » 0,8—1,0 * 1,6 » » q » » 97—98 » 0,5—0,6 » 1,7 » » » » o 98—99 »beneden 0,'25 » 1,8 Deutsche Zuckerindustrie \896. p. 2291. De Suikerindustrie in Spanje. Tot nog voor weinige jaren moest Spanje een gedeelte van de suiker benoodigd voor de consumptie en die zijner koloniën uit andere landen betrekken. Thans is dat ech ter niet meer zoo: de hoeveelheid suiker in liet moederland en op de Antillen gefabriceerd, overtreft het verbruik. De suikerindustrie bestaat in Spanje reeds sedert onheugelijke tijden : de bizondere vruchtbaarheid van den bodem in de provinciën Malaga en Alme ri.i, maakte deze streken uitermate geschikt voor de cultuur van hel suikerriet. Voor eeaige jaren b3stonden ongeveer 29 suikerfa brieken; dit aantal is thans tot 19 gedaald, doch de rietsuikerpro ductie is daarom toch niet minder geworden. Hoewel het moeilijk is eenigszins juist de totale productie rietsuiker op te geven, /.al deze toch jaarlijks in geen geval minder dan 15000 ton be dragen. Voor ongeveer 15 jaren werden de eerste proeven genomen met den teelt van den beetwortel in de omstreken van Granada Aanvankelijk deden deze proeven niet veel goeds onderstellen; zij die het initiatief er voor genomen hadden begonnen dan ook een fabriek op zeer bescheiden schaal optezetten, doch na eenigejaren kregen ze hiermede zulke gunstige resultaten, dat er weldra groote kapitalen in dezen tak van industrie belegd werden en er binnen korten tijd 11 fabrieken in de omstreken van Granada verrezen. De beetwortelsuikerindustrie had toen vasten voet in Spanje ge kregen : tegenwoordig bestaan er 20 fabrieken, die jaarlijks onge veer 20000 ton produceeren. liet meerendeel dezer fabrieken maken ook alcohol van zeer goede kwaliteit. Diverse mededeelingen 329 Er bestaan ook eenige raffinaderijen, welke de ruwsuiker der koloniën verwerken. Een der fabrieken, voornamelijk opgericht met buitenlandsch kapitaal, heeft sinds eenige jaren haar bedrijf ge staakt. In een land als Spanje, met een gemiddelde jaarlijksche consumptie van nauwelijks 4 K.G. per hoofd, waar alleen in de groote steden raffinade gebruikt wordt, daar men zich op het land tevreden stelt met niet geraffineerde soorten (cassonade)zoo als de] binnenlandsche fabrieken en de Antillen produceeren, was het te voorzien dat het raftineerbedrijf niet te groote vlucht zou kunnen nemen. Drie dezer inrichtingen zijn nog in werking, doch feitelijk zou één reeds voldoende in de behoefte voorzien. Gelbe Hefte. 1896 p. 513. Uit een beschouwing van F. Strohmer over kunstmatige zoet makende stoffen ontleenen we het volgende. In 1879 werd door C. Fahlberg en Iri Remsen een verbinding verkregen met de we tenschappelijke naam: anhydro-orthosulfamine-benzoëzuur, welke een buitengewoon zoetend vermogen had en waarop in 1884, door do eerste der ontdekkers patent werd genomen, terwijl die stof onder den naam saccharine in den handel werd gedracht. Sinds heeft men haar ook nog als saccharina, saccharinum, saccharosine, saccharosina, en/., betiteld. Vrij spoedig hierna werd het saccharine in de geneeskunde gebruikt, maar ook de toepassing r jals zoetma kend middel, in plaats van suiker, liet niet lang op zich wachten. In 1887 werd een handleiding voor het gebruik van saccharine bij de brandewijn-, likeur-en vruchtenstroopfabrikatie gepubliceerd en in '89 gaf Lisa Morgenstern een brochure in het licht: «Saccha rine in de huishouding en aan het ziekbed." Toen werd het ook reeds toegepast ter verzoeting van invertsuikerstropen, terwijl tegenwoordig ook de aanwezigheid van saccharine in vele wijn soorten aangetoond is. Dat het verbruik van dit artikel in de laatste jaren aanmerkelijk gestegen is, blijkt ook daaruit, dat het aantal fabrieken, waar het thans bereid wordt heeft toegenomen. De eerste fabriek was van Fahlberg, List & Co. in Salle-Wester hüsen; thans heeft men er ook een van Dr. F. von lleyden's Nachfolger bij Dresden, een der Gesellschaft der Chemischen Indus trie in Bazel en een van Gilliard, P. Monnet & Co. in Lyon. Diverse mededetlingen 330 Volgens officieele statistische opgaven werd in het bedrijfsjaar 1894/95 in Duitschland 32937 K, G. saccharine bereid; in Oostenrijk waar het nog niet gemaakt wordt, bedroeg de invoer: 1889 Nov. en Deer. 309,30 K.G. 1890 Jan', t/m » 1708,24 „ 1891 » » » 2416,02 „ 1892 » » » 1275,50 „ 1893 » » » 918,82 „ 1894 » » > 1280,59 „ 1895 » » » 1317,07 ~ 1896 » » Sept. 1680,92 „ De invoer was dus in de eerste jaren zeer variabel geweest, hetgeen geweten moet worden aan de minder goede kwaliteit van het product. Sinds men echter beter bereidingswijzen heeft gevon den en daardoor een zuiverder product wint, is in de laatste jaren de invoer steeds gestegen, welke vermoedelijk in de eerstvolgende jaren nog wel zal toenemen, vooral nu de prijs, waartoe het aan de markt wordt gebracht, ook toelaat dat het in concurrentie treedt met suiker. Zoo wordt in een prijscourant van 1 Februari '97 IK. G. saccharine, dat 300 X zoo zoet * s a ' s suiker, dus dat in werking gelijk staat met 300 K. G. suiker, genoteerd op f 32,40 loco Weenen, terwijl het zoogenaamde geraffineerde saccharine (parasulfamine-benzoëzuur) hetwelk 500 X zo ° zoe t is, voor f 48, — per K. G. verkrijgbaar is. Met het oog hierop en ter bescherming der Oostenrijksche suikerindustrie zou Strohmer het dus alleszins aan te bevelen vinden, het saccharine meteen invoerrecht te treffen, meer in evenredigheid met zijn zoetende kracht in verhouding tot suiker. Thans wordt het bij den import belast als chemisch product en betaalt men als zoodanig slechts f 12, — per 100 K. G. inkomend recht; in andere Staten echter heeft men het veel zwaar der belast. In België bijv. wordt 140 frs. per K. G. geheven; Frankrijk heeft de invoer geheel verboden, in Italië is niet alleen de invoer maar ook de fabrikatie niet geoorloofd, terwijl het in Rusland slechts bij de bereiding van geneesmiddelen mag gebruikt worden. A.lleen in Duitschland is de wetgeving op dit punt zeer passief gebleven, maar men moet hierbij niet vergeten, dat dit land de grootste hoeveelheid saccharine produceert en dat de fabricatie, een onderdeel is van de aniline-producten-fabricatie, een nijverheid die in Duitschland een zeer groote plaats inneemt. Door de strenge wetgevingen op de controle der voedings- DiTerse mededeelingen 331 middelen wordt het gebruik van saccharine echter zeer bemoeilijkt. Wordt saccharine met zulk een zwaar recht, als bijv. in België belast, dan zal het aanleiding geven tot allerlei smokkelarijeo; daar toch is het reeds voorgekomen, dat bij kleine hoeveelheden, ICO gram, tegelijk, het product over de post verzonden werd; ook wordt het product dan wel onder andere namen binnengevoerd Wat betreft de al of niet schadelijkheid van saccharine voor de gezondheid, zoo zijn de meeningen hierover ten zeerste ver deeld. Werkelijk erkende specialiteiten op dit gebied hebben ver klaard dut het absoluut onschadelijk is, andere niet minder bekwame mannen het tegendeel beweerd. Op één punt is men het echter algemeen eens. n.l. dat de saccharine, in tegenoverstelling met suiker heelemaal geen voedingswaarde bezit. In 1890 werd door de Beijersche Vereeniging voor toegepaste scheikunde aangenomen, dat alle voedingsmiddelen, enz. die de zoete smaak te danken hadden aan saccharine, waar dit niet op het etiket vermeld stond, als Da gemaakt of vervalscht moesten worden beschouwd. Kn op dit stand punt hebben de meeste chemici uit andere hinden zich eveneens gesteld. Men zou het gebruik van saccharine geheel kunnen be perken tot de apotheken; ook zou het gebruik ervan verboden kun nen worden, ingevolge een verordening van de Oostenrijksche Re geering, waarbij het verboden is bij de bereiding van voedings middelen stoffen te gebruiken die voorde gezondheid schadelijk zijn Dit nu is zeer zeker het geval bij de fabrikatie van saccharine. Ook daarom zou de beperking van het gebruik van saccharine van algemeen belang zijn, omdat thans steeds meer kunstmatige zoet stoffen gemaakt worden, waaronder allicht de een of andere zou kunnen voorkomen, die voor de gezondheid bepaald nadeelig was. In 1889 bijv: patenteerde de Badische aniline en sodafabriek de bereiding van methylbenzoë zuur sulfinide, waarbij zeer giftige eynan verbindingen gebruikt worden. Deze stof werd als methylsaccha rine in den handel gebracht; of zij voor de gezondheid schadelijk is, is nog niet bekend. Door de firma Riedel werd in 1892 de zoetstof dulcine vervaardigd, welke 200 X 70 ° zoe t a ' s suiker zou wezen en totaal onschadelijk voor de gezondheid. Dezelfde stof werd door de fabriek D. VON Heijden als sucrol in de wandeling gebracht, doch tegenwoordig brengt dezo laatste firma slechts twee zoetstoffen in den handel: sukerine en crystallose, die naarmate der zuiverheid 300 — 550 maal het zoetend vermogen van suiker bezitten. Bij een eventueele regeling op het verkeer met Diverse medeJcelingen 332 saceharine zoude dus op al dergelijke zoetstoffen moeten worden achtgegeven. In België heeft men deze moeielijkheid ontgaan door te bepalen, dat als saccharine beschouwd zou worden, elke zoetstof die in chemische samenstellingen physiologische eigenschappen beduidend afwijkt van de gewone suiker (saccharose) of van de andere bekende suikersoorten (maltose, glucose) Wochenschrifi des Central Vereins 1897, blz 53. In Duitschland werd in de laatste tijd in landbouwkundige vakbladen nog al eens gewezen op de aanwending van kalk nis meststof of liever gezegd als grondverbeteraar. Men gebruikt bijtende kalk of ook wel mergel, kalkmergel, zand mergel of kleimergel, op zandgronden is koolzure kalk, op zwaardere gronden bijtende kalk te gebruiken. Men wende liefst magnesia-vrije kalk aan en zoo mogelijk ook een produkt vrij van kiezelzuur, omdat deze verontreiniging aanleiding kan geven tot de vorming van cementachtige verbindingen, die de luchtcirculatie in den bodem belemmeren en dus eerder een slechten invloed zouden hebben He kalk wordt aangewend in poedervorm of in stukken. In het eerste geval kan zij direkt ondergeploegd worden, in het tweede moet zij eerst gebluscht worden. Dit geschiedt gewoonlijk door de brokken in hoopen optestapelen, deze toetedekken met aarde en ze zich zelve over te laten. Door de vochtigheid der lucht en dooi de regen wordt de kalk dan van lieverlede gebluscht en kan zij na ongeveer twee weken ondergeploegd worden. Zoogenaamde kalkasch, een afval der kalkbranderijen, bestaande uit een minder zuiver product, doch gewoonlijk alleen verontreinigd met wat cokes of zand is, mits versch, zeer geschikt. De uitwerking van de kalk is niet tengevolge van kalkgebrek van den bodem, wat wel zeer zelden zal voorkomen, maar meer van physischen aard en de bemesting met kalk moet daarom meer o]» een lijn gesteld worden met bewerking, n als drainage en andere grondbewerkingen. Men wendt dan ook een hoeveelheid van veertig maal zooveel kalk aan als van andere kunstmeststoffen. De kalk maakt den bodem losser, werkzamer, warmer, bevor dert de verweeringen, de spoedige ontbinding van organische stoffen. Zij neemt het zuurgehalte weg en dit komt de bacteriën ten goede, die moeilijk in een zure grond tieren kunnen Het is duidelijk dat 333 Diverse raededeelingeD vooral voor de microörganismen, die het nitrificatie-proces bewer ken dit van een grooten voordeeligen invloed is. Op zandige gron den kan kalk een slechte uitwerking hebben, dan is het beter mergel toetepassen. Wochenschr. des Central-Vereines 1896. Blz. 711. Een nieuwe wijze van stroopkoken werd op de laatste verga dering van de technische vereeniging te Kiew medegedeeld door SIROTKINE. De uitvinder van het procédé is R. Sachs, die het in de laatste campagne op verscheidene fabrieken heeft toegepast, waar het zeer goede resultaten heeft opgeleverd. De afloopstropen der hoofdsuiker centrifnges worden in een gewone vacuümpan getrokken en gekookt tot zich een begin van greinvorming vertoont. Wanneer de pan vol is ledigt men haar voor de helft, de vulmassa laat men in roerhakken af en men voegt in de pan weer nieuwe stroop toe. Zoo gaat men door, steeds de pan maar voor de helft ledigende, en dit kan men 2 a 3 dagen achter elkaar volhouden. Om de kristalvor ming te vergemakkelijken moet men zorgen dat de bijgetrokken stroop een hoogere temperatuur heeft, dan die in de vacuümpan. De afgelaten masse-cuite blijft 3 a 6 dagen in de roerhakken, al naar de capaciteit dezer laatsten: zij worden noch verwarmd, noch afgekoeld, en er wordt ook geen suiker of stroop bijgevoegd. Bulletin de l'association des Chimistes 1896, blz. 84. Over de vernietiging van suiker inde vacuümpan heeft O. Mit telstaedt nieuwe studiën gemaakt. Reeds sinds vele jaien had men opgemerkt dat bij het verkoken in de vacuümpan een polari satieverhooging intrad, waardoor het suikergehalte der vulmassa grooter schijnt dan het werkelijk is. Men nam aan dat er dextri neachtige producten ontstonden die een sterke rechtsdraaiïng bezit ten, doch Mittelstaedt bracht uit een theoretisch oogpunt bezwa ren tegen deze onderstelling. Het schijnt niet onwaarschijnlijk, dat onder invloed van de warmte en het water suiker zich ontleedt in dextrose en laevulose, en dat de ontstaande glucose het bekende verschijnsel van birotatie vertoont en dan dus niet alleen de linksdraaüng van de laevulose neutraliseert, maar een sterkere rechtsdraaiïng veroorzaakt. De ontleding blijft hier echter niet bij, Diverse medede elingen 334 maar tengevolge van oververhitting in tegenwoordigheid van alka liën ontbindt zich een deel der invertsuiker in: mierenzuur, azijn zuur, glueine- en apoglucinezuur en in caramel. Dit laatste gaat onder de werking van de alkaliën nog in humuszure zouten over. Dat de alcaliteit van de massa niet in groote mate achteruitgaat bij deze ontledingen heeft daarin zijn reden, dat de ontledingspro ducten niet alle van zure reactie zijn. De waargenomen sterkere rechtsdraaiïng wordt onmiddelijk opgeheven na toevoeging van eenige ammonia, en het is dus goed bij het onderzoek vooral van zeer zuivere vulmassa's vóór de klaring een weinig ammonia toe te voegen, waardoor de invloed van de bi-rotatie wordt opgeheven. Wochentchrifl des Centralver eines 1896, blz. 667. Op de suikerfabriek Vitry in Artuis maakt men tegenwoordig ruimschoots gebruik van kiezelsteen-filters Een goede filtratie be schouwende als een hoofdvoorwaarde voor een goed rendement past men haar op alle stations kwistig toe Het ruwe diffusiesap wordt eerst aan een filtratie over fijn stroo onderworpen, om het sap te ontdoen van de meegevoerde fijne pulpdeelljes. In een gesloten cylinder rust op een geperforeerde bodem een laag fijn stroo ter dikte van 15 a2oc. M, waarop weder een geperforeerde plaat ligt. Wanneer het sap hierdoor heen gestroomd is wordt het geleid naar vier ruwsapfilters, elk van 21 11. L, Inhoud. Het stroo uit den eersten filter wordt elke drie of vier uur ververscht, waarbij blijkt welke groote hoeveelheid fijne pulp en mechanische veront reinigingen het tegenhoudt. De vier filters wairdoor het sap nu gaat zijn als volgt ingericht: Op den geperforeerden bodem ligt een laag, ter hoogte van 75 a 80 c.M. rivier-kiezelzand, bizonder ge prepareerd. Holten tusschen de steentjes worden zooveel mogelijk vermeden. Het sap treedt boven op het kiezel; de inlaat zoowel als onder de uitlaat wordt door een drijver geregeld, zoodat het niveau van hetsap steeds constant gehouden wordt. Alle twee of drie uur moet de filter gereinigd worden; men sluitdaartoe de aan voerkraan, laat het sap tot een bepaalde hoogte afloopen, brengt nu zuiver water op het kiezel, waardoor de ontsuikering plaats heeft. De zuivering van het kiezelzand heeft daarna plaats door aanwending van water, stoom en samengeperste lucht. Het eerst afloopende waschwater heeft de kleur van het ruwsap, de volgende wasschingen laten het water natuurlijk steeds lichter van kleur afloopen. Door de aanwending 335 DWérse mededelingen van de samengeperste lucht ontstaat een beroering in het zand die ten zeerste bijdraagt tot de reiniging. De duur der ontsuike ring bedraagt ongeveer 5 a JO minuten, die der wassching een kwartier, hoogstens een half uur, terwijl elke filter daarvoor '_'5 a 30 H. L. water belioeft. Het sap, dat deze filters verlaat bevat nu in het geheel niet meer drijvende of zwevende verontreinigin gen, waardoor men van de voorwarmers waarheen het daarna ge voerd wordt, het maximum rendement verkrijgt en waardoor ook de kalkzetting bij de eerste earbonatatie veel geringer genomen kan worden. Behalve op het ruwsap wordt deze wijze van filtree ren ook toegepast op vele andere plaatsen in de fabriek. Het diksap, voor het in de kookpan getrokken wordt, passeert een kie zelfilter, welke twaalf uur loopt. Na de eerste earbonatatie zijn er twee aangebracht, ook twee na de tweede earbonatatie, welke alle 0 a 8 uur loopen kunnen. Vóór de sappen echter deze kiezelfilters doorloopen, zijn zij in beide gevallen door filterpersen of dergelijke gejaagd, doch de kiezelfilters bewijzen dat zij in spijt harer helderheid na het passeeren door de filterpersen of lage-druk filters altijd toch nog belangrijke hoeveelheden mechanische verontreinigingen be vatten. Sucrerie iiuligène et coloniale 189 U, blz. 610. Bij de aanwending van soda tegen ketelsteen heeft men de vol gende regels in aidit te nemen. Wanneer de ledige ketel met water ge-uld wordt, moet''hierbij een hoeveelheid soda gevoegd worden, zoodanig dat lakmoespapier duidelijk blauw gekleurd wordt. Bij het in werking zijn van den stoomketel wordt dagelijks eens of tweemaal soda bijgevoegd, zoodat het water zijn alcalische reactie op lakmoespapier blijft behouden. Eiken dag voor de bijvoe ging spuit men een gedeelte van het water, zoo dat het niveau van het water in het peilglas 50 mM. zakt. Otn de proef te nemen omtrent de reactie van het water in den ketel, opent men een der peilkranen en laat wat water uitstroomen, daarna sluit men de kraan bijna en neemt dan de proef met het lakmoespapier. De sodaoplossing moet zijn van \ KG. soda op '2 Liter water, men behoeft dan niet meer dan 1 Liter dezer oplossing tegelijk toetevoegen. Het best is deze toevoeging te doen plaats plaats hebben, met een inrichting, evenals gebruikt wordt voor Diverse tnededeelingen 336 liet sraeeren van cylinders, bestaande uit een reservoir met 2 kra nen en voorzien van een trechter om bet te vullen. liet best is de soda warm in den ketel te vullen. Wanneer het voedingswater slechts carbonaten bevat behoeft slechts zeer weinig soda gegeven te worden, bevat het echter gips of andere sulfaten, dan is er wel '/, a 1 KG. soda per dag noodig. De werking van de soda berust hier op, dat zij de minerale stoffen uit het water neerslaat als een onsamenhangende massa welke dan met het spuien verwijderd wordt. Deze spuiïng moet niet na een oponthoud plaats hebben, maar gedurende het volle bedrijf. Wanneer de ketel oorspronkelijk schoon was behoeft hij slechts 2 of 3 maal per aar geledigd te worden, wanneer men deze manier van werken volgt. La Suererie Beige. 1890 blz. 450. Het Engelsche raffinage-bedrijt vertoont sinds 18(34 een groote achteruitgang. Tot dien tijd bloeide deze tak van industrie doch sedert is zij steeds aan het afnemen. In de eerste plaats viel de broodsuikerfabrikatie: in 'Gi waren er 30 van zulke fabrieken, in '75 bestond er niet één meer: wel hebben in '76 een of twee on dernemende raffinadeurs nog getracht op nieuw te beginnen, doch zonder blijvend succes. Het raffineeren van ruwsuiker thans, is ook van veel minder beteekenis dan vroeger. In 1888 werden nog 931427 ton ruwsuiker overgesmolten; deze hoeveelheid daalde steeds en het laatste jaar was zij 780553 ton. Toch is de wereldconsumptie steeds gestegen en vooral het verbruik in Engeland. In 1888 was de consumptie per hoofd van vreemde raffinade 9,21 K.G, in '08 slechts 1,25 en in '94 18,09 KG. liet verbruik per hoofd in 1895 is nog niet bere kend, maar de totaal invoer toont een toename van 708300 tot 718573 ton. De eene raffinaderij na de andere wordt gesloten. In Londen, Bristol, Greenoek, Liverpool, Manchester, Glascow, Plymouth en Dublin is het aantal veel minder geworden, of zijn zij geheel ver dwenen. Sommige zijn geheel gesloopt, andere en dit is misschien het wanhopigste geval, worden nog in volmaakte orde gehouden, steeds hopende op de terugkeer van betere dagen. In Londen waren vroeger 23 raffinaderijen, thans nog 2. Bristol was vroeger beroemd om het bedrijf, thans is er geen een meer. In het geheel zijn er tegenwoordig nog 16 raffinaderijen. Sugar Cane 1890 p. 514. 337 Diverse mrdcdeelingeO De toestand der suikerindustrie van Argentinië was eenige maanden geleden verre van rooskleurig, toen door de groote pro ductie, die de binnenlandsche behoefte verre overtrof, de industrie ernstig bedreigd werd door de gevolgen dezer overproductie. Men riep de hulp van den Staat in, en de minister van financiën was bereid een invoerrecht van 4 cents per kilo en een groote uit voerpremie toe te kennen. Hier is echter tot nu toe nog niets van gekomen, en de fabrikanten werden dus genoodzaakt zich zelve Ie helpen. Er werd een suikersyndicaat opgericht, hetwelk zich tot taak stelt door contingenteeringde overproductie te beteugelen en door uitvoer de binnenlandsche prijzen hoog te houden. De export kan echter altijd slechts met verlies geschieden, daar in spijt van de lage arheidsloonen in Argentinië de productieprijs zóó hoog is, dat men niet met buitenlandsch fabrikaat zou kunnen wedijveren. Het Syndicaat moest dus zoolang er geen uitvoerpremiën worden toe gekend naar andere middelen omzien en het lag voor de hand dat liet moest streven naar eene vermindering der productiekosten. Het heeft dan ook aangenomen de prijs van den grondstof aan merkelijk te verlagen. De planters, die tot nu toe met i tot 5 centavos per aroba riet betaald werden, kregen nu slechts de helft daarvan, en deze prijsvermindering heeft misschien tengevolge, dat het kweeken van riet niet meer winstgevend zal blijken te zijn. Keni gen hebben dan ook reeds gedreigd hun bedrijf te zullen staken en liever zelfs hun oogst te verbranden dan hem voor dien lagen prijs af te staan. De eenige weg, die den planters overblijft, zou zijn even eens zich tot een bond aan te sluiten, doch dit zou veel moeilijker gaan, daar er eerstens veel meer planters zijn dan fabrikanten en ten tweede de laatsten over veel meer kapitaal te beschikken hebben. Daarom zou het ook beter zijn en is het ook waarschijnlijk dat dit gebeuren zal, dat er eene vereenijjing van beide geïnteresseerden tot stand komt, die dan de belangen van de geheele suikerindustrie kan behartigen. Komen dan misschien later nog de invoerrechten op de buitenlandsche suiker tot stand, dan zal de toestand natuur lijk aanmerkelijk beter worden. Deutsche Zuckerindnstrie 1896, blz. 1661, De Suikeriadastrie t,e Sao Paulo (Brazilië) bestaat reeds sinds de eerste tijden der I'ortugeesche verovering. De cultuur ontwik kelde zich zeer snel en suiker was lang een der voornaamste pro ducten van dat gedeelte van Brazilië. In 1827 telde men nog 570 engenhos, moleninstallaties, en bedroeg de jaarlijksche productie birers* mededeelingeb 338 ongeveer 13 millioen K. G. suiker en '2480 H. L. brandy wijn. Maar na den invoer van de kofficultuur, is die van het riet gaandeweg naar het Oosten gedrongen, en hierbij gevoegd den invloed van de beetwortelsuikerfabricage is de rietcultuur steeds meer en meer ingekrompen. Thans bedraagt de jaarlijksche suikeropbrengst nog slechts 6a 7 millioen K. G. De bevolking heeft zich in de laatste 50 jaar vervijfvoudigd en het is dus niet te verwonderen, dat de provincie niet meer in h-iar eigen behoefte kan voorzien, maar nog 5 a 6 millioen K. G. 'sjaars moet invoeren van uit de noordelijke provinciën, speciaal van Pernambuco. De opbrengst is gemiddeld 2000 arrobas suiker per alqueire, dat is 10 a 12000 K. G. per 11. A. en is zeer afhankelijk van de soort riet en de grond waarop dit geteelt wordt. In ISBG is er een wetenschappelijk instituut te Ciinpinas, op initiatief van den minis ter van Landbouw opgericht, waar proeven genomen zijn over de productie der verschillende rietsoorten, waaruit bleek dat de op brengst aan suiker per H. A. bij de 23 onderzochte variëteiten uit elkaar liep van 1980 tot 13109 K, G., en ook het suikergehalte van het riet zeer groote afwijkingen vertoonde. Een stelregel door dit proefstation bekend gemaakt was ook, dat het riet voortaan op zich zalve gecultiveerd moest worden, en niet meer zooals vroeger geschiedde, de plantgeulen afgewisseld door mais. Het riet heeft 18 maanden noodig om tot volle rijp heid te komen, en de mais die slechts 3 maanden behoeft voor een oogst, putte den grond zeer uit ten koste van het riet. De hoogte tot waarop riet gekweekt wordt bedraagt 5 a 600 meter, doch de laaglanden geven de gunstigste resultaten. Het riet wordt verkocht tegen 4 a 8 gulden per ton. De fabricatie bestaat behalve uit suiker, ook nog uit aguardente, een soort brandewijn, welke in de binnenlanden onder verschillende andere namen verkocht wordt {cachaga, camilia, paraly, pinga, enz) Als deze drank met meer zorg bereid werd, door aanwending van betere destilleertoestellen, waardoor hij de zeer branderige smaak zou verliezen, zou hij een zeer goede brandewijn kunnen zijn, zoodat hij zou kunnen concurreeren met derums en tofia's van Venezuela en de Antillen, welke zooals men weet ook hun oor sprong in suikerriet hebben, maar men verwaarloost de fabricatie te zeer. Er zijn zeer vele engenhos, bijna elk gehucht heeft zijn onder neming, altijd voorzien van een brandewijnstokerij. Sinds een twin tigtal jaren heeft de staat een aanmoedigingspremie voor de sui- 339 DWerse mededeelingen kerindustrie ingevoerd, bestaande in een rentegarantie aan de groote fabrieken tot een bedrag van l°/ 0 , later tot 0% gereduceerd, nuts deze ondernemingen werkten met moderne machines en volgens de nieuwere werkwijzen. Hierdoor is de oprichting van centraal fabrieken in Sao Paulo zeer in de hand gewerkt; sommige welke hare verplichtingen tegenover het Gouvernement niet nakwamen moesten opgeheven worden, maar eenige bleven en thans telt men een tiental goed ingerichte fabrieken, vertegenwoordigende een kapitaal van 7 a <S millioen francs. Deze rentegarantie wordt echter niet regelmatig uitgekeerd, daar het voor het Gouvernement gemakkelijk is te bewijzen, dat de fabrikanten niet geheel voldaan hebben aan al hunne ver plichtingen. Sinds 1800 is de Staat nu bezig te ageeren ten einde de diffusie meer ingang te doen vinden, door het toekennen van premies aan fabrieken, die met de minste onkosten suiker gewon nen hebben met diffusie. In spijt van deze berekeningen is de suikerindustrie in Sao Paulo toch niet bloeiende, bijna alle indus trieele kracht richt zich op de kofficultuur. Sucrerie indigène el coloniale 1890 p. oj:'>. Staatsspcorwegcn op Java. Oosterlijnen. Bij verbintenis voor 1 April 1897 tot den afvoer van deu geheelen Suikeroogst, voor zoover deze voor den uitvoer verpakt en bestemd is, zal in 1897 hetzelfde tarief, als in 1890 worden toegepast. De Chef der Exploitatie Ai.i'.x. E. Lindo. De Suikercampagne 1595 op Trinidad heeft zich als niet zeer gunstig gekenmerkt. Wel was de oogst grooter dan in het vorige jaar maar de lage prijzen maakten de uitkomsten niet voordeelig, zoodat slechts de best geïnstalleerde fabrieken hare productiekosten konden dekken. Intusschen gaat men door de arbeid te centiali seeren door het oprichten van centraalfabrieken en de planters trachten hunne productiekosten te verminderen door hun land te verpachten en het suikerriet van de pachters op te konpen, waar door een groote besparing verwezentlijkt wordt vergeleken bij vroeger toen het werk in da tuinen bij dagloon betaald werd. Ook de uitkomsten der campagne 1895 van Mauritius zijn niet rooskleurig; ook daar was de oogst niet ongunstig maar de lage Diverse meiledeelingcn 340 prijzen hadden dezelfde fatale uitwerking, waarbij nog de verande ring in koerswaarde van de «roepie" komt, wat ook nog nadeelig werkte. Prager Zuckermarkt 1890, bh. 1046. REGES-WAARNEMINGEN December 1896. Diverse mededeelingen 341 STATISTIEK, OOGST- M MARKBERICHTEN.ENZ Prager Zuckermarkt i8fl blz. 920. overzicht van den rletsulkeruitvoer en de Bietsuikerproductie. Uit Zabel's Jaar-en Adresboek dersuikerfabrieken van Europa blijkt dat van de Duitsche Suikerfabrieken 321 gebruiken zwaveligzuur, 138 in het bezit zijn van een quadruple effet, 277 verbonden zijn met een spoorweg, 174 hebben een telefoon. Totaal Java-Suikerapschepingen van 1 Juli —31 December 1866 naar alle havens, (tonnen van 1000 K. G.) Totaal .Tava-Suikerafschepingen van 1 Juli '96 —31 Jan. '97 naar alle havens. (tonnen van 1000 k.g ) Statistiek, oogst- en marktberichten, tnt 343 103 wenden droge ongebluschte kalk aan, 263 worden electrisch verlicht, 69 drogen haai' pulp en 272 hebben scheikundigen. Buil. de V association des Chimistec 1896, p. 551 Europa, 7 Februari. Over geheel Europa is in het afgeloopen tijd perk sneeuw gevallen, in vele gedeelten zelfs in zeer groote mate, en meer dan men gewenscbt had. Hoewel bijna overal ook af en toe dooiweer voorkwam, was de temperatuur toch gemiddeld onder het nulpunt. De beschuttende sneeuwlaag is den landbouwer zeer welkom, slechts daar waar na korten dooi weer vorst is ingetreden, waardoor de sneeuw met een ijskorst overdekt wordt, kan dit slechte gevolgen hebben voor de winterzaden, die hierdoor geheel van de lucht worden afgesloten. Ken directe invloed op de suikernijver heid heeft de sneeuw nu niet meer, maar indirect kan zij het ge volg hebben, dat door hare gunstige werking op de winterzaden hiervan niet veel mislukt, waardoor men dan later minder zal over gaan tot het uitzaaien van beetwortels, om zich tegen de schade te dekken. Wat betreft de uitgezaaide hoeveelheden kan men van de meeste landen nogniet opbepaalde gegevens rekenen. Den 12 den Januari hebben de Nederlandsche suikerfabrikanten op eene ver gadering in Rotterdam besloten den bietaanplant met 25% te verminderen. Van de koloniën valt niets bizonders te vermelden. De berich ten van Cuba en de Phillippijnen zijn zeer tegenstrijdig. Louisiann, dat bijna geheel afgemalen is, heeft zeer gunstig weer voor den maaltijd en het jonge riet genoten. Soerabaia, 12 Maart. Suiker. Sedert ons vorig bericht is er nog niets uit den aanstaanden oogst verkocht. Koopers houden zich steeds teruggetrokken. Statistiek, oogst- en marktberichten, enz. 344 OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MEDEDEEIJXGEN TiS HET PROEFSTATION VOOR SUIKER- RlEr IX WEST-J AVA TE KAGOK-TEGAL. No. 29 OVER HET ONTSTAAN EN VOORKOMEN VAN LEYULOSE s- IX FABRIEKSPBODUCTEN. .loor ir. C. PBINSEN GEERLIGS. Ia liet Bulletin de l'Association des Chimistes 1896 blz. 562 komt 11. Pellet op tegen mijne o. a. in de Chem. Zeit. ! ) en ook in het genoemde Bulletin -) uitgesproken meening, die zoowel op eigen onderzoek als op de bekende physiologisehe proeven van Went berust, n. 1. dat de glucose in rijp riet alleen uit dextrose bestaat, eene meening, die o. a. ook door 't onderzoek van Win ter s ) genoegzaam gegrond is. Pellet beweert, dat integendeel de glucose in rijp riet uit dezelfde bêstanddeelen bestaat als invertsuiker en dus gevormd wordt door nagenoeg gelijke deelen levulose en dextrose. Deze stelling wordt niet rechtstreeks door hem bewezen, want aan het eind van let artikel belooft hij de zaak eens te zullen onderzoeken maar hij steunt haar op twee punten. Vooreerst zegt hij, dat ba sisch loodacetaat een deel van de levulose neerslaat en daar hij aanneemt, dat ik bij mijne proeven wel 10% daarvan gebruikt zal hebben, schrijft hij het feit, dat ik in rijp riet geen levulose vond daaraan toe, dat ik deze stof vóór de polarisatie reeds door den loodazijn verwijderd had, dus ook niet vinden kon. Aangezien ik echter geen '10 % en ook geen loodazijn gebruikt heb, op welke veronderstelling dit argument berust, zoo is dit gemakkelijk te wederleggen, hetgeen het tweede niet is. Dit luidt als volgt: als de glucose uit rijp riet werkelijk alleen uit dextrose bestond, dan zou de directe polarisatie der melasse, altijd een veel hooger resultaat moeten opleveren dan die door de berekening der polarisatie voor en na inversie gevonden was. Wanneer wij als voorbeeld een melasse nemen, aldus samen gesteld: Saccharose 30 Glucose afkomstig uit riet 15 Glucose gedurende de fabricatie door inversie ontslaan .». ') Chem. Zeit. 1890. 721. ") Bulletin ile I'assoo. des Chim. 1896/97. 500. "> Me<l«dei'lingen proefstation Kagok 1. 82. dan zouden wij, daar eerstgenoemde glucose alleen dextrose is, het volgende staatje krijgen: 80 Saccharose a 1,00 = 30, 45 Dextrose a 0,793 = 11,9 Totale rechtsdraaiing 41,9 Af linksdraaiing 5 invertsuiker a 0,324 = 1,6 lurecte polarisatie der melasse 40,3. In de praktijk vindt men echter voor directe polarisatie '28 of 29 — 32, soms iets meer of iets minder maar nooit zulke hooge cijfers, zoodat die glucose geen dextrose is en bijgevolg de glucose uit het riet ook niet uit dextrose, maar uit een mengsel van deze stof en levulose moet bestaan hebben Dit argument schijnt zeer juist en er zou ook niets tegen te zeggen zijn, als de grondslag, waarop het berust n. 1. de hypothese, dat de dextrose gedurende de fabricatie geen veranderingen onder gaat, waar was, maar daar dit, zooals wij onder zullen zien niet het geval is, verliest ook dit argument alle kracht. Ik zou deze op zich zelf zeer weinig beteekenende zaak hier in 't geheel niet besproken hebben, zoo zij mij niet aanleiding gegeven had tot onderzoekingen, die onverwacht zeer interessante uitkomsten hebben opgeleverd en die zoowel voor de analyse als voor de fa bricatie zeer belangrijk zijn. We zullen beide punten van Pellet afzonderlijk behandelen. Precipitatie van levulose door loodazijn Reeds verscheidene malen is de invloed van basisch loodacetaat op glucoseoplossingen onderzocht en terwijl sommigen een preci piteerende, of de draaiing veranderende werking constateerden, werd deze door anderen ontkend, zonder dat bleek, wat tot deze afwijkende resultaten aanleiding had gegeven. Zuivere levulose-oplossingen geven met loodazijn volstrekt geen neerslag en wordt al door deze alcalische stof de draaiing een weinig veranderd, dan herstelt een droppel ijsazijn de oor spronkelijke rotatie weer. Pellet maakte mij er echter op opmerk zaam, dat deze stand van zaken geheel veranderde bij gelijktijdige tegenwoordigheid van zouten, die met den loodazijn neerslagen ge ven. In zulk een geval vergezelt het loodlevulosaat ten deele de andere loodverbindingen in het neerslag en daardoor wordt wer kelijk een deel derlevulose aan de vloeistof onttrokken en ontsnapt aan de waarneming. 346 H. C. Prinsen Qeerligs. Over het ontstaan en voorkomen van levulose in fabrieksproductcn. Door een reeks proeven, die ik naar aanleiding zijner opmer king nam, kon ik volkomen zijne opinie bevestigen, hetgeen uit het verslag dier proeven blijken zal. Ik maakte te dien einde de volgende oplossingen. I 15 Gr. Suiker, 1 Gr. Zout — 100 cM' 11 15 Gr. Suiker, 1 Gr. Zout, 10 cM' loodazijn — 100 cM 8 111 15 Gr. Suiker, 0,5 Gr. dextrose, 0,5 Gr. lcvulose, 1 Gr. Zout — 100 cM s IV 15 Gr. Suiker, 0,5 Gr. dextrose, 0,5 Gr. levulose, 1 Gr. Zout, 10 cm 5 loodazijn — 100 cM 3 V 0,5 Gr, dextrose, 0,5 Gr. levulose, 1 Gr. Zout — 100 cM 3 VI 0,5 Gr. dextrose, 0,5 Gr. levulose, 1 Gr. Zout, 10 cM' lood azijn — 100 cM\ De vloeistoffen werden goed geschud, gefiltreerd, gepolariseerd en de glucose bepaald met dezen uitslag: 1 polarisatie + 56, 9 glucose o,— II » + 57,— » o,— 111 » + 56, 1 » 1,02 % IV » + 56, 5 » 0,82 » V » — 0, 8 » 1,02 » VI » + 0, 7 » 0,53 » Het blijkt dus dat de loodazijn bij de suikeroplossing slechts eene verhooging van o,l° teweeg gebracht heeft, tengevolge van het volume van het loodneerslag. Bij de glucosehoudende vloeistoffen IV en VI daarentegen is de draaiing verhoogd, doordat er levulose neergeslagen is en het glucosecijfer is om diezelfde reden gestegen. De polarisatie der alcalische vloeistoffen 11. IV en VI bleef dezelfde na aanzuring met een druppel ijsazijn, zoodat de vermeerdering der polarisatie niet aan een verandering in draaiend vermogen is toe te schrijven doch aan eene precipitatie van linksdraaiende stof. HDit laatste werd nog rechtstreeks daardoor bewezen, dat toen de neerslagen van IV en VI met water uitgewasschen en daarna in zturhoudend water op gelost werden, er eene linksdraaiende vloeistof ontstond die 0,180 Gr. glucose bevatte op 0,5 Gr. dextrose en 0,5 Gr. levulose, die in de oplossingen waren binnengekomen. Alleen het basische acetaat had deze werking. Noch in neutrale oplossing noch in zure kon neutraal loodazijn eene precipitatie van levulose teweeg brengen ook niet in tegenwoordigheid van zouten. Op dextrose had noch basisch noch neutraal acetaat eenige wer- 347 H. C. Prinsen Geerligs. Over het ontstaan en Toorkomen Tan levuluse in fabrieksproducten. king, gelijk uit onderstaand staatje volgt; waar dextrose en levu lose met zout in oplossing werden gepolariseerd en op glucosege halte onderzocht met en zondsr toevoeging van loodazijn. I 10 cM 8 . eener ongeveer 1% dextrose oplossing, 1 Gr. zout — 100 c\I 3 . 11 10 cM'. derzeli'de oplossing, 1 Gr. zout, 10 cM. loodazijn — 100 cM 3 . 111 10 cM 3 . eener ongeveer 1% levulosopl.,l Gr. zout—loo cM. IV 10 cM 3 . derzelfde oplossing, 1 Gr zout, 10 c.M. s loodazijn — 100 cM 3 . In de 400 mM. buis gepolariseerd en de glucose opdegewone wijs onderzocht gaven deze vloeistoffen na filtratie I Polarisatie -j- 5,5 glucose 0,87 II » +5,5 » 0,87 111 » — 8,1 » 0,89 IV » — 6,3 » 0,61 De dextrose is dus onaangetast gebleven en de levulose is on geveer met •/s verminderd, hetgeen natuurlijk alleen voor dit spe ciale geval opgaat en volstrekt niet als een vast cijfer kan worden aangemerkt. Bij mijne proeven om levulose in rietsap aan te tonnen, heb ik alleen in één geval loodazijn toegepast, maar niet in zulk een groote overmaat als 10%, doch alleen enkele druppels, wier alcali teit tegenover het zuurgehalte van het sap zoo gering was. dat in ieder geval de gepolariseerde oplossingen steeds zuur waren, het geen ik iederen keer met lakmoespapier constateerde. Nu gebleken is, dat in zure oplossingen levulose niet met loodazijn neerslaat, zoo kan er in dat geval niet van deze suikersoort aan het onder zoek zijn onttrokken, zoodat er geen levulose gevonden zijnde, de ze stof ook niet voorhanden is geweest. Overigens heb ik ook op andere wijs te werk gaande in rijpe deelen van riet geen levulose aangetroffen. Een ander geval wordt het niet producten uit de fabriek, die gewoonlijk neutraal zijn en waar dus het basische loodacetaat veel kans heeft levulose neer te slaan. Bij mijne onderzoekingen omtrent de melasse *) heb ik basisch loodacetaat gebruikt en zie nu, dat ik in dat geval levulose heb neergeslagen, ofschoon deze hoeveel heid niet bijzonder groot kan zijn, omdat ik steeds zoo weinig mogelijk van het reactief gebruikte. In ieder geval is er toch *) De melassevormendc bestanddeelen bij de iiet»uikerfabrlkatle, pag. 3 348 IT. ('. Piiuscn Gepruts. Over het ontêtaan en voorkomen van ltivuluse in fabriekspruduuten. zeker een deel der levulose verwijderd en moet de directe polari satie iets lager worden gerekend. Ik vertrouwde toch die door po larisatie gevonden cijfers niet en heb voor mijne berekeningen al leen de door glucose bepaling vóór en na inversie gevonden cijfers voor de ware aangenomen. Alleen is het draaiend vermogen en daardoor de samenstelling der glucose van de directe polarisatie afgeleid en daaruit volgt dat het levulosecijfer iets moet stijgen en li 4 dextrosecijfer evenveel dalen moet. Tk kom dus vrij wel met Pkllet overeen, dat in melasse de verhouding tusschen levulose en dextrose ongeveer dezelfde is als in invertsuiker, maar ik ver werp zijne daaruit afgeleide gevolgtrekking, dat daarom ook die zelfde verhouding reeds in het rietsap bestaan heeft, daar gedu rende de fabricatie beide suikersoorten in elkaar kunnen overgaan, gelijk wij hieronder zullen zien. Daar levulose veelal in fabricatieproducten voorkomt in ge zelschap van zouten en loodazijn in dat geval een deel der levu lose precipiteert, zoo zal liet nauwkeuriger zijn zich bij de analyse van neutraal loodacetaat te bedienen, hoewel dit in ontkleurend ver mogen bij het basische acetaat achterstaat. *) Nu zal hierdoor de directe polarisatie der naproducten in een nog ongunstiger conditie komen tegenover het werkelijke suikergehalte. Bij de nu gevolgde klaring, waarbij een linksdraaiende stof wordt neergeslagen, dus de polarisatie te hoog wor.lt, is de directe polarisatie al lager dan het werkelijke suikergehalte en zal als men neutraleloodoplossing neemt nog meer dalen. Daardoor wordt het suikergehalte der melasse te laag aange nomen, maar omdat in deze eindproducten de verhouding der glu cose ongeveer is als van invertsuiker en ongeveer-'2s° polariseert, zoo zal men in zulk een geval niet ver van de waarheid zijn, als men die lage polarisatie vermeerdert met 0,25 X het glucosegehalte en deze som voor werkelijk suikergehalte aanmerkt. Schijnen de suikerverliezen in melasse daardoorgrooter,de totnogtoe onverklaar baar hooge onbepaalbare suikerverliezen bij afwerking zullen daar door tot een meer aanneembare lagere waarde teruggebracht wer den, zoodat het eindresultaat hetzelfde blijft, maar alleen de groe peering der verliezen verandert. Wederkeerige.overgang van ilcxtrosr en levulose in elkaar en in mannose. Verleden jaar toonden Alberda v. Ekestetn en Lobrv de *) DeM werking is gemakkelijk door seliudi'ing vnn 't f.linn.t mei een «reinig (yabeeazwart te ondersteunen, 349 il. C. Prinsen Geerligs. Over het ontslaan en voorkomen van lovulo.se in fabrieksprodueten. Bruijn ') aan, dat dextroseoplossingen met basen verhit ten deele in organische zuren worden veranderd doch anderdeels omgezet worden in een mengsel van dextrose, levulose en mannose, dat gaandeweg van rechtsdraaiend inactief en zelfs linksdraaiend wordt. In hun artikel verklaren zij dan ook de geringe draaiing der glucose in rietsuiker daardoor, dat de sappen met kalk gekookt worden en dat dientengevolge de dextrose in het genoemde mengsel is omgezet. Dit laatste kwam mij eenigszins onwaarschijnlijk voor, omdat de tijd, dien de sappen alkalisch blijven, zeer kort duurten de alca liteit zoo gering is dat de werking daarvan niet alleen door het alcali kan worden verklaard. Ook werden de proeven van Alberda en de Bruijn daardoor gecompliceerd, dat zij steeds de glucoseop lossingen met basen verhitten, waardoor een deel der glucose ontleed wordt en ook base wordt gebonden; het is evenwel volstrekt niet noodig base in overmaat te gebruiken. Bij mijne proefnemingen en beschouwingen 2 ) over den invloed der glucose op de melassevorming heb ik aangetoond, dat zouten in tegenwoordigheid van glucose in eene oplossing in merkbare mate gedissocieerd zijn en wel zoodanig, dat de base met glucose verbindingen kon aangaan en zuren, als zij er sterk genoeg voor zijn, saccharose kunnen inverteeren, zoo deze tevens in de oplossing voorkomt. Dit bracht mij op het denkbeeld na te gaan of de ge dissocieerde hoeveelheid base van een neutraal zout in zulk een geval ook invloed kon uitoefenen op den aard der glucose en ook in staat zou zijn den overgang dezer suikers te bewerkstel ligen. Daartoe nam ik neutraal natrium- en kaliumacetaat, als zijnde representanten van een klasse organisch zure zouten, die in melas&en voorkomen, en verwarmde die met dextroseoplos singen op de volgende manier. Eene oplossing van 10% dextrose 3 ) en zooveel natrium-acetaat dat de hoeveelheid Na., O 2,5% bedroegen eene andere gelijksoortige met zooveel kaliumacetaat, dat het gehalte van ook 2,5% uitmaakte, werden in een sterilisator van Koch aan een tempera tuur van 100° blootgesteld, zoodanig dat er noch verdamping, noch condensatie kon plaats vinden. ') Recueil des travaux chiinlques des Pays Bas 14, 203. Zaitsohr. des Vereins f. d. Riiben zuckerindustrie 1895, 1090. Ook Referaat in dit Archief 1896, 224. ') Dit Archief 1895, 297. Sugar cane 1895, 293. Zeitschr. des Vereins für die Rübenzuckerindustrie 1895, 320. *) Het spreekt van zelf, dat deze dextroseoplossingen vooral' verwarmd Waren om de ver minderde draaiing door opheffing der birotatie te ontgaan. 350 ti. ti. Prinsen Geerllgs. Over liet ontstaan en voorkomen vari levulose ia fabrieksproducten. Van tijd tot tijd nam ik gedeelten dezer oplossingen uit de va ten en onderzocht ze met den volgenden uitslag. Hot blijkt dus, dat ook in eene neutrale oplossing de base der zouten op de dextrose kan inwerken, zonder de hoeveelheid glu cose te veranderen. Hoewel de draaiing steeds afnam bleef de hoeveelheid reduceerende stof nagenoeg dezelfde. Behalve dat deze uitkomst weer een steun te meer is voor mijne theorie der melasse vorming, verklaart hij hoe in meiassen eene linksdraaiende glucose kan aanwezig zijn, terwijl in het sap een rechtsdraaiende in de fabriek is gekomen. De bij de proef in acht genomen omstandigheden van 10 % dextrose, 2,5% aan zuren gebonden base en lang voortgezette hoo ge temperaturen zijn juist dezelfde als die welke de stropen in de fabriek ontmoeten, zoodat de bij deze proeven verkregen resultaten direct op de. in de suikerfabrieken voorkomende gevallen kunnen worden overgedragen. Soortgelijke proeven, waarbij ik de concen tratie der dextrose en der zouten varieerde, gaven mij ook gelijke resultaten en na een mengsel gedurende eenige dagen verwarmd te hebben was de draaiing geheel verdwenen, terwijl het glucose gehalte slechts zeer weinig afgenomen was, zoodat de werking der zouten zuiverder is dan die met de vrije basen verkregen is. Ver der blijkt hieruit dat het ook volstrekt niet noodig is de aanwe zigheid van een vrije base aan te nemen voor het totstandkomen van levulose in het plantenlichaam uit dextrose, maar dat daartoe ook reeds zouten van organische zuren kunnen volstaan, wier aan wezigheid veel waarschijnlijker klinkt dan die van vrije basen in een plant, die gewoonlijk zure sappen heeft. 351 fa. C. Prinsen Geerlig». Óver liet ontstaan en voorkomen van levulose in fabiieksproducteu. Eene dextroseoplossing, die door verhitting met natriumace taat bijna haar geheele draaiend vermogen had verloren, weid in gedampt en met azijnzuurphenylhydrazine en alcohol vermengd. Langzamerhand kristalliseerden er gele kristallen uit, die afgefiltréerd, uitgewasschen en uit heet water omgekristalliseerd werden en zich als mannose-phenylbydrason deden kennen. In de overgebleven vloeistof werden op de door Ai.beriu en de Briijx aangegeven methode dextrose en levulose gevonden, zoodat de werking der zouten dezelfde eindproducten doet ontstaan als die der basen. Dat werkelijk gedurende het fabrieatieproces eene dergelijke omzetting moet hebben plaats gehad, wordt nog veel waarschijn lijker gemaakt, doordat ik in eene gewone, normale rietsuikerme lasse behalve saccharose en ongeveer gelijke deelen dextrose en levulose eene hoeveelheid van ongeveer .">% mannose heb gevonden. een suiker, die te vergeefs in rietsap is gezocht en die dus gedurende de bewerking moet zijn ontstaan. Het blijkt dus dat deels door de werking der kalk, deels door die der zouten gedurende den loop der fabrikatie uit de in het sap binnengekomen dextrose allengs het mengsel van dextrose, levu lose en mannose ontstaat, dat als eindpunt voor al die werkingen op de genoemde drie suikersoorten kan worden beschouwd. Dit bestaat uit dextrose en levulose in onderling ongeveer gelijke ver houding benevens eene kleinere hoeveelheid mannose. Het mengsel der beide eerstgenoemden draait ongeveer 30° links, de laatste suiker draait 13° rechts, maar is in veel mindere hoe veelheid aanwezig, volgens A. en d.B. tot 8% dei' geheele hoeveel heid, zoodat bij 28° de linksdraaiing van het mengsel ongeveer 25° wordt, en men dus in de laatste producten, waar de werking kan gerekend worden te zijn afgeloopen, de directe polarisatie met 1 i van het glucosecijfer moet vermeerderen om het ware suiker gehalte te krijgen. In dit geval moet de klaring met neutraalloodacetaat en been zwart plaats vinden om geen levulose neer te slaan, waardoor de draaiing weer te hoog zou uitvallen. In verband met het voorgaande is het dus volstrekt niet te verwonderen, dat Peixet een linksdraaiende glucose in melasse vindt, die nagenoeg geheel uit gelijke deelen dextrose en levulose bestaat, doch ziet men evenzeer, dat dit nog volstrekt geen bewijs is voor zijne stelling, dat dit dan ook in 't riet reeds zoo zou ge weest zijn. Aangezien ik in rijp riet geen andere glucose dan 352 ïf. C. Prinsen Gtaetllga. Over het ontstaan en voorkomen van levulose in fabrieksproducten. dextrose heb kunnen aantreffen èn de beide argumenten van Pellet ontzenuwd zijn zoo zullen wij het er veilig v or kunnen houden, dat deze glucosesoort in onze rijpe rietsappen het normale bestand deel is. Er blijft naar aanleiding hiervan nog een punt van bespreking over n.l. dat men bij de fabrikatiecontróle steeds het polarisatie cijfer als suikergehalte heeft aangenomen. Hierdoor werd de Fout gemaakt, dat men in liet rietsap te veel suiker aanneemt en daaren tegen in de naproducten, waarde glucose van rechts-linksdraaiend geworden, is te weinig. Men heeft dus meer suiker te verantwoor den dan men heelt binnengekregen en verantwoordt in de melasse minder dan men werkelijk heeft, liet gevolg daarvan is een oneven redig hoog cijfer voor «onbekende verliezen". Het gaat evenwel niet aan om dit verschil Ie redresseeren door eenvoudig voer alle in naproducten voorhanden glucose een correctie aan te brengen alsof deze geheel uit in 't sap voorhanden dextrose was ontstaan, want afgezien van de hoeveelheid door inversie van saccharose ont stane glucose is er in liet sap nou een menigte levulose binnen gekomen, omdat er behalve rijp ook onrijp, overrijp, verbrand riet, benevens onrijpe toppen, uitloopers, enz; vermalen zijn, dié behalve dextrose ook nog levulose hebben bevat, welke dus reeds bij Se sappolarisatie als een correctie heeft gewerkt. De ware hoeveelheid der door de rotatieverandering van dextrose veroorzaakte schijnbare, onbepaalbare verliezen zal dus niet te bepalen zijn, maar dat kunnen wij veilig zeggen, dat de nu te boek gestelde onbepaalbare verliezen, die ons van de zijde van experts in Europa gedane verwnten van slórdighied op den hals hebben gehaald, hoewel niet onbelangrijk, toch niet zoo groot zijn als het wel schijnt. . In den volgenden maaltijd stel ik mij voor na te gaan op welk stmion de transformatie der dextrose geschiedt en welke de om standigheden zijn waaronder die plaats vindt. Kagok, Maart 1897. 353 tt. C. Prinsen Geerligs. Over het ontstaan en voorkomen van levulose in fabrieksproduckn. STUDIËN OVER A M 1» A S 7 door H. C. PRINSEN GEERLIOS. I De bestanddeelen der rietrezel Omtrent de bestanddeelen der niet tot liet sap behoorende vaste deelen van liet riet zijn in den laatsten tijd onderzoekingen verricht en gepubliceerd, waaruit bleek, dat deze vaste deelen niet met den aan een bepaald chemisch lichaam toekomenden naam van „cellulose" mogen worden aangeduid, zooals in de praktijk der laboratoria der suikerfabrieken gewoonlijk geschiedt, maar dat de vezelstof van het riet uit verschillende bestanddeelen bestaat. Beeson ') vond. dat wanneer hij de vezelstof van riet, die hij voor af door herhaalde wassching met water van alle tot het sap behoo rende zelfstandigheden had bevrijd, met verdunde zuren kookte, zij ten deele werd veranderd in eene reduceerende suiker, hetgeen gelijk men weet, onder deze omstandigheden, met cellulose niet het ge val is. Om die reden vermoedt hij dat er behalve cellulose an dere onoplosbare koolhydraten aanwezig zijn, die tot de hemicellu lose groep zouden behooren. Shorey a ) deelt mede, dat hem gebleken is, dat riet, waaraan door herhaalde behandeling met koud water alle sapbestanddeelen ontrokken zijn, aan kokend water wederom bestanddeelen afstaat en wel meer naarmate de koking met water langer wordt voortgezet. Zoo gaf hem eene hoeveelheid lijn gehakt riet bij extractie met koud water een vezelstofgehalte van 10 % te kennen, dat bij koking gedurende 5 minuten, met eene geringe hoeveelheid water achteruitging tot 9,3 % en bij voortgezette be handeling gedurende 2 uren zelfs tot 8,8%, zoodat van de vezel stof gedurende dien tijd niet minder dan 12% oplos ten. Bij de onderzoekingen door Krüger s ) verricht met het doel na te gaan welke de beste methode ter bepaling van het vezel stoigehalte van riet was, constateerde hij, dat er bij extractie door water meer stoffen van het riet oplosten dan bij alcoholische extractie en dat die hoeveelheid oplosbare deelen toenam bij voort gezette behandeling met kokend water. Dit blijkt duidelijk uit een t. a. p. voorkomend staatje, waar de uitkomsten zijn vermeld van eenige reeksen van proeven waar telkens 50 Gram fijn gehakt riet herhaaldeijk met 200 cM s . water werden uitgekookt en het ') Buil. Assoc. Chim. 1895. 302. ') Sugar cano 1890. 361 Archief 1890. 1024. ') Mittheilungen der YersuclißStatioD Kftgok Keft II blz. 4. restant gedroogd en gewogen, respectievelijk na 10, 15 en 20 keeren te zijn uitgekookt. Wij zien hieruit dat dooreengenomen na 20 keeren te zijn uitgekookt het vezelstofgehalte ongeveer 0,43% lager was dan na 10 maal gekookt te zijn en dat kokend water dus aanhoudend kleine hoeveelheden van de vezelstof oplost. Vroeger deelde ik *) de resultaten mede van een onderzoek aangaande de werking van kalk op den celwand van het riet en constateerde daarbij dat deze stof aan ampas vooral van jong riet eene aanmerkelijke hoeveelheid eener pectineachtige stof onttrok; alles bewijzen voor het gevoelen, dat de vezelstof van riet niet uit zuivere cellulose bestaat. Bij een onlange verricht onderzoek omtrent ampas, waarvan de strekking later zal worden medegedeeld, stuitte ik op verschijn selen, die mij tot de conclusie hrachten, dat het eigenlijke cellu losegehalte van ampas betrekkelijk gering moest zijn en dat de andere, meer oplosbare stoffen een veel grooter bedrag daarvan uitmaken, dan ooit vermoed was. Om dit te onderzoeken nam ik eene hoeveelheid ampas van gezond, rijp riet, hakte die fijn en trok haar achtereenvolgens herhaaldelijk met koud water uit zoolang tot allesapbestanddeelen verwijderd waren en ik alleen de vezelstof overhield, die vervolgens gedroogd en goed gemengd werd. Hierin bepaalde ik de asch en de stikstof op de gewone manier en vervolgens het cellulosegehalte zoowel op de Weender methode als volgens de chloraatmethode. *) MedeAeelingcn Proefstation Kajjok No. i. Ar<-Mcf 1893, 05. 11. C. frissen Geeriig». Stadiën over hihpak 355 Eerstgenoemde methode berust daarop, dat de te onderzoeken stol' eerst met 1,25% zwavelzuur gedurende een uur gekookt wordt, daarna met water, vervolgens met eone 1,25% oplossing van na tronloog en eindelijk met water, met alcohol en met aether wordt, uitgewasschen. Hetgeen na deze behandeling onaangetast blijft wordt na aftrek van het, nog daarin achtergebleven ascbgehalte als cellulose aange merkt maar bevat soms nog andere verontreinigingen, die ook aan de verschillende chemicaliën hebben weerstand geboden. Bij de chloraatmethode van Schulze digereert men de stoffen een week lang met 12 deelen salpeterzuur van 1,1 spec. gcw. en 0,8 deelen ehloorzure kali en wascht na afloop der werking met ammoniak houdend water ter dege uit. Het restant, dat daarbij overblijft, stelt dan na droging en na aftrek van het ascbgehalte de hoeveel heid werkelijk aanwezige cellulose voor, hoewel somtijds dit cijfer dooi' aanhangende verontreinigingen te hoog uitvalt. liij den ampas van riet werden de volgende cijfers verkregen. Cellulose volgens Weender methode .... 50,3% Cellulose volgens chloraatmethode .... 52,20 » Oplosbaar in kokend verdund zwavelzuur. . . 36,3 » Daarbij ontstane suiker '29.S o Oplosbaar innatron van het in zoutzuur onoplosbare. 9,45 » Totaal oplosbaar in kokende natron T>% . . . 39,7 » Hiervan slaat weer neer niet alcohol en azijnzuur . 30,8 » Ascb 3,95 Stikstof 0,175 » Hierin berekend stikstolhoudende stof . . . 1,094 » Men ziet hieruit, dat de cellulose behalve door een weinig ascb en stikstofhoudende stof vergezeld wordt dom' eene substantie, die in koud water onoplosbaar is, in natronloog als zoodanig oplost en uit deze oplossing weer kan neergeslagen worden en door zuren bij kookhitte in suiker wordt omgezet. Dit is geen <ip zich zelf staand geval maar het komt bij zeer vele [danten voor, dat de vezelstof ten deele uit gomachtige stollen bestaat, die in natronloog oplossen en met zuren verhit suikers opleveren. Reeds jaren gele den werden in verschillende houtsoorten door tal van onderzoekers g uuachtige stoffen met bovengenoemde eigenschappen ontdekt, maar eerst voor eenige jaren is daarin door TOLLENS en zijne leerlingen en medewerkers de noodige opheldering gekomen. Deze vonden dal in talrijke planten eene gomachtige stof, die zij „houtgom" of It. C. Prinsen Geerligs. Studiën over ampu- 356 „xylaan" noemden, de cellulose vergezelde, Dit xylaan losl in water zeep weinig op, evenmin in ammonia, maar zeer goed in natronloog, uit welke oplossing het weer met alcohol en azijnzuur kan worden geprecipiteerd. Het draait het polarisatie vlak naar links en wordt door koking met verdunde zuren onder wateropneming veranderd in wlose eene reduceerende suiker, die niet evenals de echte suiker soorten 6 atomen koolstof in hel molecule heeft, doch slechts 5 en daarom nuk tot de groep der pentosen gebracht wordt. Genoemde suikers en ook de gommen, waaruit zij ontstaan, hebben deeigen- 1 schap door verwarming met tamelijk geconcentreerd zoutzuur ten deele over te gaan in furfurol, eene stof die vrij gemakkelijk quan titatief te bepalen is. Op deze eigenschap hebben Tollens, Gun- TiiKR en Chalmot ') eene methode tol bepaling dezer merkwaar dige lichamen gegrond, welke later door Tollens en Flint *) is ge wijzigd en die. wanneer de omstandigheden zoo genomen worden als zij voorschrijven, ons in staat stelt de hoeveelheid der pentosen oi' der pentosanen (de gomachtige stollen, waaruit men de pentose kan verkrijgen) in een gegeven materiaal quantitatief te bepalen. Op deze wijs is de aanwezigheid van pentosaan aangetoond door de genoemde groep van onderzoekers in tal van stoffen en wel tot be dragen gelijk die in onderstaande tabel 3 ) voorkomen en die alle be rekend zijn op percenten van de aschvrije drogestotder materialen. ') Landw. VcrsuchsstatioDen 3!). 445 Her], Ber. 24. 3583 ') Landw. Versuclisatationen 4'.'. 381 Berl. Her. 25. 2916 Zoiteohr, f. d. Kiibenz. ind 44. 434. ') Landw. Verauuhsstationen 42. 407. 11, C. Prinsen Geerliga. Studiën over ampta 357 Reeds vroeger waren op andere, niet zoo betrouwbare wijze, door dezelfde auteurs andere stoffen onderzocht en daarbij voor tanvestroo 22,7 — 24,4% pentosaan gevonden, voor haverstroo 16,2 —20%, enz. zoodat in planten, die met suikerriet verwant zijn aanmerkelijke hoeveelheden dezer gomachtige zelfstandigheden wer den geconstateerd. Volgens de methode van Fi.int, Chai.mot en Tollens te werk gaande, vond ik in den van alle sapbestanddeelen beroofden, ge droogden ampas van riet een gehalte van 35.8% pentose of 31,5% pentosaan, hetgeen op droge, asehvrije rietvezel berekend een pen tosaangehalte uitmaakt van 32,8%. Hiermede wordt het dus zeer waarschijnlijk dat de in den riet ampas aanwezige, in natronloog oplosbare stof, tot de klasse der pentosanen behoort, waarvan dan ook de aanwezigheid onmiddellijk blijkt door de sterke roodkleuring, die rietvezels met phloroglucine en zoutzuur en de gele kleur, die zij met anilinesulfaat en zwavel zuur aannemen. Terloops gezegd blijkt, door de aanwezigheid van ongeveer 40% in natron oplosbare stolfen, ampas niet zulk een uitstekende grondstof voor de papierfabrikatie te zijn als wel eens is beweerd. Ten einde de eigenschappen der gomachtige stof te leeren ken nen en ook baren invloed te bestudeeren op de sappen in de fabriek en haar gedrag tijdens de fabrikatie trachtte ik de gom in sub stantie af te scheiden en volgde daarbij de methode, die door Tollens voor dergelijke preparaten is aangegeven. Daar bierbij de andere aan cellulose vreemde bestanddeelen van den ampas storend in werkten zoo verdienen zij ook even kortelijk te worden besproken. a. De anorganische bestanddeelen. Aangezien door de herhaalde behandeling met water alle tot het sap behoorende bestanddeelen waren verwijderd zoo bevatte de ampas geene oplosbare zouten meer, maar bestond de asch bijna uitsluitend uit kiezelzuur. Daar deze stof zeer goed in natronloog oplost, zoo bestond er veel kans dat bij de winning der gom ook kiezelzuur zou oplossen en die dus verontreinigen, om welkereden aan de extractie van den ampas met natron eene reiniging met koude ammonia voorafging die wel het grootste gedeelte van het kiezelzuur uittrok maar de gom onopgelost liet. b. De Stiksloffioudende stof. Hij het onderzoek van den ampas werd een stikstofgehalte van 0.175 % geconstateerd, waaruit door vermenigvuldiging met den 11. C. I'riiispn Oflerlig», Studiën n»cr ampas 358 bekenden factor 6,25 een gehalte aan stikstofhoudende stof van 1,004 % werd afgeleid. Welke deze stikstofhoudende stof was is niet verder onderzocht, maar ook deze loste bij de behandeling met ammonia op en gaf dus verder geene aanleiding tot eenig bezwaar. c. De kleurstof. Een ieder weet dat de vezelstof van riet bij overgieting met eene alkalisch reageerende vloeistof onmiddellijk eene gele kleur aanneemt, hetgeen 'men gemakkelijk kan zien, wanneer de mo lencilinders met kalk water gewasschen zijn en het geperste riet daarmede in aanraking komt. Deze kleurstof is niet of zeer weinig oplosbaar in water en is noch door water noch door alco hol geheel uit het riet uit te trekken, want herhaaldelijk met water of alcohol behandelde ampas neemt bij het alcali?ch maken ter stond de gele kleur aan die evenwelbij neutralisatie weer verdwijnt. Onder het mikroskoop gezien blijkt de kleurstof zich in alledeelen van den celwand te bevinden en er zeer innig mede verbonden te zijn. liet was dan ook niet mogelijk door voortgezette behandeling van den ampas met ammonia alle kleurstof uit te trekken, want toen nadat de ammonia was afgegoten en de ampas herhaaldelijk was gewasschen, 5 % natronloog werd toegevoegd trok deze nog aanzienlijke hoeveelheden kleurstof uit en toch bleef de ampas nog gekleurd. Deze kleur vertoont zich bij behandeling van rietvezels met alle alcalisch reageerende stoffen, zelfs zij die eene zeer zwakke al calische reactie vertoonen, zooals vrije alkaliën, koolzure alkaliën, alkalische aarden, loodazijn, phosphorzure natron, zwaveligzure natron, borax, enz. Zeer waarschijnlijk is deze kleur dan ook dereden van de gele kleur der neerslagen die loodazijn in rietsap te weeg brengt en daar aan zal dan ook wel het gele neerslag met loodazijn toe te schrijven zijn dat Kuüger *) vermeldt gekregen te hebben in water of alco hol, waarmede hij riet heeft gekookt, dat te voren reeds 20 en meer keeren met deze vloeistoffen was behandeld geworden De gele kleurstof is wanneer zij eens is afgescheiden weinig oplosbaar in water en meer in alcohol, is in neutrale vloeistoffen kleurloos en in alkalische geel, in alcoholische oplossing wordt zij door kalk en barvt neergeslagen, aan de lucht oxydeert zij zich lang zamerhand en gaat in een bruine kleur over, zocdat het mij niet mogelijk was hare samenstelling op het spoor te komen, echter is het zeker dat het geen looizuur of eene daarmede verwante stof is. *) Mittheilungen der Verauchsstation Kagok. Hefc II blz. '■ H. C. Prinsen Geerlijjs. Stadiën oter nnipas 359 In verband mei die oxydatie tol eene bruine kleurstof staat ongetwijfeld het feit, dat loodazijn ii> rietsap en in gedefei sap oog een geel neerslag teweegbrengt, dat niet meer optreedt bij het klaren van diksap en verdere fabrikatie producten. Aangezien de gele kleurstof door oxydatie rood gekleurd wordt, zoo is bet hoogst waarschijnlijk, dat de roode kleur, die dood of ziek riet aanneemt, ontstaat door plaatselijke oxydatie van de gele kleurstof. Inderdaad wordt rietveze! door voorzichtige oxydatie fraai rood gekleurd en komen de eigenschappen, die Sztmanski ') voor de roode kleurstof van dood riet vond geheel overeen met die welke de spontaan geoxy leerde gele kleurstol eigen zijn. Ook aan dezen onderzoeker gelukte het niet de chemische geaardheid dezer stol' te bepalen, ofschoon hij even als ik vond, dat zij niet tot de klasse der phlabophenèn of oxydatieproducten van looizuur behoort. c. De r iel gom. Nadat door voorproeven was vastgesteld, Jat in do koude noch ammonia noch kalk eenigszins aanmerkelijke hoeveelheden van de gom uit rietvezels oplosten werd r>p de door Tollens en Scholtz f) aangegeven wijze de gomachtige stof door extractie in de koude met .) % natronloog uitgetrokken Daartoe word eene groote hoe veelheid ampas van rijp en gezond riet fijngehakt, herhaaldelijk met water gewasschen en uitgeperst en wel zoolang met deze bewerking voortgegaan totdat alle tot hét sapbéhoorende bestand deelen volledig waren verwijderd. Vervolgens werd het water dooi' uitpersen in een handpersje zooveel mogelijk verwijderd en eene hoeveelheid van 2.5 K.G, *) Bulletin Proefstation Kagok No 8. Hierin zegt Szymanski over de geoxydeerde kleurstof het volgende, dat groot mdeela ook voor de origmeele gele kleurstof van toepassing is, behalve waar liet de geobserveerde tint aangaat: L)e in de lucht en boven zwavelzuur gedroogde kleurstof bestaat uit een matvood poeder, is reuk- en smaakloos, in water en aether niet, in alcohol gemakkelijk oplosbaar. In alcoholi sche oplossingen reageert y.y op neutraal lakmoespapler zuur. In verdunde kali oi natronloog is zij met eene intensief roode kleur oplosbaar en hieruit wanneer deze voldoende geconcentreerd is, verkrijgbaar in den vorm van een vlokkig neerslag. Zij bezit ook't karakter van een zuur. Door mineraalzuren wordt hare oplossing ri zerood gekleurd, door eene groote overmaat van de eerste onder 't vormen eener gele kleur vernietigd. Door barytwater woidt zij uit hare alcoholische oplossing als een vlokkig, volumineus neerslag volkomen geprecipiteerd, evenzoo door kalkwater. In ammoniak is de kleurstof zeer moeieljjk oplosbaar en wordtdior choorbaryum uit deze oplossing niet neergeslagen. Deze verhouding vnn de kleurstof tot ammoniak en die van haro ammoniakalische oploßsingtot chloorbaryum is zeer karakteristiek en is een bewijs, dat zij niet gerekend kan worden tot de I'hlabophenen. De alcoholisch» oplossing dezer kleurstof wordt door rcducecrendc middelen, zwavelwater stof en zwaveligzuur slechts zeer moeielijk ontkleurd. ~\) Landw. Versuchsstationen 51. 1569. 11. C. Prinsen Qeeiligs. Stadiën over ampas 360 van den vochtigeu ampas, gelijkstaande met 1 K.G. drugen gedurende 2i uur bij kamertemperatuur overgoten met eene 2% ammoniaoplossirig. Na verloop van dien tijd was de vloeistof geel gekleurd even als de stukjes rietvezel, zij werd afgefiltreerd en onderzocht en bevatte eene vrij aanzienlijke hoeveelheid kiezel zuur, eenig eiwit en de gele kleurstof, doch gom was hierin nage noeg niet aanwezig. De aldus voorbereide vezelstof werd met water zoolang uit gewasschen totdat de alkalische reactie geheel verdwenen was. wederom uitgeperst en overgoten met eene ruime hoeveelheid 5 % natronloog waarmede het gedurende 3X24 uur bij gewone tempera tuur in aanraking werd gelaten, ook nu kleurden de vezels zich weer geel, welke kleur ook ten deele in de vloeistof overging: de tot nog toe vaste vezels verloren hun samenhang, verminderden sterk in volume en kregen eene slijmerige consistentie. Na afloop der drie etmalen werd de oplossing afgegoten, het restant wederom uitgeperst en weggeworpen, hoewel eene vernieuwde digestie met o % natronloog aan een gedeelte daarvan wederom gom onttrok, zoodat, gelijk ook Tollkns herhaaldelijk opmerkt volstrekt niet alle aanwezige gom in ééne bewerking kan worden gewonnen. De geel gekleurde heldere oplossing werd met azijnzuur zuur ge maakt, waardoor zij een ondoorschijnend, opaliseerend aanzien kreeg, doch evenwel zonder iets achter te laten langzaam door een filter ging. Bij bedeeling ïnethet drievoudig volume'sterken alcohol sloeg er echter een donkergrijs gekleurd vlokkig neerslag neer, dat zich spoedig op den bodem van de vaten, waarin het geprecipiteerd was. verzamelde, zoodat liet bovenstaande vocht dat nog geel ge kleurd was, kon afgeheveld worden. liet neerslag werd met alcohol uitgewasschen, op filters ge bracht en voorzichtig uitgeperst, doch bleek nog zulk een hoog aschgehalte te bevatten, dat het aan eene herhaalde zuivering werd onderworpen. Daartoe weid het in natronhoudend water opgelost en weer met alcohol neergeslagen, soms met en soms zonder toevoeging van azijnzuur, liet bleek evenwel, dat wanneer de alkalische op lossing met alcohol geprecipiteerd werd, er een natronverbinding der gom neersloeg die later door azijnzuur niet weer kon worden ontleed, doch die in, tegenstelling met de gom zelf goed in water oplosbaar was Dit verschijnsel gaf eene uitstekende zuiverings methode aan de hand door eerst uit de alkalische goinoplossing met alcohol het natronzout neer te slaan, dit goed uit te wasschen 11. C. l'rirspn GeQfJfgß, Studiën oyer ampns 361 met alcohol, dan op te lossen 'm water, zuur te maken met azijn zuur en nu de gom zelve te precipiteeren. Zoodoende werd eene lichtgrijze, bijna witte massa verkre: en, die zeer volumineus was en na door eene voorzichtige drukking tusschen i'iltreerpapier van het grootste gedeelte van den aanhaugenden alcohol te zijn bevrijd in exsiccators boven zwavelzuur weid gedroogd. Hierbij droogde zij in tot eene harde, gomachtigc, donkerkleurige massa, die zoo hard was, dat zij in een mortier niet tot poeder kon gewreven worden en die bij onderzoek 3.82% aschen7.7B% water dus 88.40 % aschvrije droge stof bevatte en daar de geheele hoe veelheid verkregen ruwe gom 94 Gram bedroeg zoo heeft de 1 K.G. droge riet vezel eene opbrengst van Sd Gram zuivere gom of 8,3% opgeleverd. De versch geprecipiteerde gom is oplosbaar in kokend water doch deze oplossing wordt bij afkoeling ondoorschijnend en geleiachtig, alcohol slaat deze oplossing niet onmiddellijk neer doch wel bij toevoeging van een weinig azijnzuur of nationloog. De waterige geleiachtige oplossing wordt helder door nationen kali en kan dan nog veel meer gom oplossen, doch kalk en baryt slaan haar neer, hoewel daarvoor een tamelijke groote overmaat vereischt wordt want geringe hoeveelheden dezer stod'en zijn zonder werking. Lood acetaat slaat evenzeer de gom neer; ijzerchloride en kopersulfaat niet, evenmin als zwaveligzuur, phosphorzuur of welk ander anor ganisch of organisch zuur ook. De eenmaal gedroogde gom lost zeer weinig in water op en zeer langzaam, hoewel volledig in verwarmde natronoplossing. De met zoo min mogelijk natron bewerkstelligde oplossing van 5 Gram rietgom in 100 cM 3 water opaliseerde zwak, doch was na eenige dagen bezonken te zijn vrij g ed te polariseeren. Zij draaide sterk links en wel zooveel, dat het soortelijk draaiingsvermogen der water- en aschvrije stof ongeveer (a)i> — 80° bedraagt. Bij hydrolyse met zoutzuur leverde de gom een bedrag van 79% sui ker of evenzeer op de droge en aschvrije gom berekend 90 % suiker, terwijl er bij distillatie met zoutzuur op de methode van Tollens, Flint en Chalmot eene hoeveelheid van 40,3 % furfurol werd gewonnen, hetgeen overeenkomt met een gehalte van 89.32 % pentosaan in het algemeen of 83,'.% xylaan, dat naar de draaiing te oordeelen hier verondersteld kan worden aanwezig te zijn. De gom gaat met basen verbindingen aan, waarvan liet na tronzout speciaal onderzocht werd. Dit is oplosbaar in water 362 H. C. Prinsen Studiën over ampas tot eene kleverige vloeistof doch onoplosbaar in alcohol en heeft een natrongehalte van 10.— % hetgeen goed overeenkomt met de formule 2 C 5H 8 0,. Na OH. welke een Na 2 0 gehalte van 10,2% vereischt. Naar alle waarschijnlijkheid is de rietgom een met eenige "bij mengselen vergezelde xylaan of houtgom, welke reeds uit verschil lende grasachtige planten is geïsoleerd geworden. Bij koking gedurende geruimen tijd met 2% zwavelzuur ging de gom op eene kleine hoeveelheid celluloseachtige stoffen na, over in suiker. De vloeistof werd met bariumcarbonaat geneu traliseerd, gefiltreerd, tot stroopdikte ingedampt en deze stroop herhaaldelijk met alcohol gezuiverd. De laatst verkregen stroperige oplossing werd in een exsiccator ter kristallisatie bewaard en hier in vertoonden zich na eenige dagen vrij veel kristallen, die uit de vloeistof verwijderd en onderzocht werden. De naaldvormige kristalletjes lossen gemakkelijk in water op tot eene vloeistof, die rechts draait en wel zooveel, dat het soortelijk draaiïngsvermogen in den aanvang -f- 29° was, maar langzamer hand tot + 20° daalde. De oplossing reduceert Fehlings proef vocht en is niet voor gisting vatbaar. Met salpeterzuur verhit geeft de stof geen slijmzuur, doch een zuur welke eigenschappen met die van trioxyglutaarzuur overeenkomen, zoodat die kris tallen zonder twijfel uit xylose bestaan, hetgeen nog daardoor be vestigd wordt dat het osazoon bij 172° smelt. De moederloog, waaruit de kristallen zijn ontstaan, bevatte een suikersoort of' mengsel van suikersoorten met een draaiingsvermo gen van -f- 240, dus hooger dan de xylose, zoodat daar waarschijn lijk behalve deze suiker nog eene andere met hooger draaiend vermogen voorkomt, waarschijnlijk arabinose of glucose, afkomstig van de hydrolysatie van cellulose. e. Cellulose. Het is dus gebleken, dat de hoeveelheid eigenlijke cellulose in de rietvezel ongeveer 50% van het bedrag uitmaakt en om den aard dier cellulose na te gaan werd ongeveer 50 Gram \an het residu van met zwavelzuur en met natron uitgekookten am pas met sterk zwavelzuur eenige dagen gedigereerd, daarna ver dund en gekookt. De cellulose ging daarbij grootendeels in suiker over, de vloeistof werd geneutraliseerd met calciumcarbonaat, in- H. C. Prinsen Gecrligs. Studiën over ampa» 363 gedampt tot siroopdikte, met alcohol gezuiverd en ter kristallisatie neergezet. Er kristalliseerde eene geringe hoeveelheid suiker uit, doch te weinig om onderzocht te kunnen worden; de stroperige vloei stof gaf echter met phetiylhydrazine in de koude opgelost geen neerslag van mannosehydrazon, zoodat er geen mannose was ontstaan. Bij verhitting der oplossing met phenylhydrazineehloorhydraat in azijnzure natron werd een osazon verkregen, dat bij 154° smelt terwijl de oplossing der suikersoort rechts draait. De uit de cel lulose bij hydrolyse ontstane suikersoort bestaat dus alleen uit dextrose. De eigenlijke cellulose komt in het riet waarschijnlijk gebon den vooraan de xylaan, want vooral in jong riet of, hetgeen het zelfde is, in jonge deelen van riet is de cellulose zelve ook niet on oplosbaar in water en in verdunde zuren. Dit blijkt het duidelijkste hieruit, dat er telkens een te kort geconstateerd wordt, wanneer men de na de met zoutzuur behandelde onoplosbaar gebleven cellu lose en het xylaan samentelt en van het bedrag der organische stoffen in ampas aftrekt. Is dit deficit in volwassen riet reeds melkbaar, zoo is dit nog to veel sterker mate het geval bij jong riet gelijk onderstaande tabel doet zien. Men ziet dat hel xylaangehalte stjjgt naarmate het riet ouder wordt, maar dat er behalve deze stol' door extractie met verdund /.uur en verdunde alkali nog iets meer wordt uitgetrokken en wel uit onrijp riet veel meer dan uit rijp riet. Dit komt ook overeen met het feit, dat bij vezelstofbepaling in riet de verschillen tus sehen waterextractie en alcoholextractie des te grooter zijn naar mate het riet jonger is. 11. C. Ptioien Qefrligi. Sludiën orer »Bip»s 364 In jonden toestand is er ilus aanmerkelijk meer van de vezel stof oplosbaar in water dan wanneer het riet rijp is. Ten einde na te gaan welke de stof was. die behalve xylaan in kokend water overgaat, kookte ik vezelstof van jong riet her haaldelijk met water uit, dampte de gefiltreerde vloeistof in en sloeg haar neer met alcohol. In het nu ontstane neerslag werd wederom xylaan aange troffen; geen galactosegroepen of pectine want bij oxydatie met salpeterzuur ontstond ei' geen spoor van slijmzuur. doch hij voorzichtige hydrolisatie met verdund zoutzuur bleef' er een cel luloseachtige stof achter die o. a. in ammoniakale koperoplossing oploste en daaruit met zuren kon worden geprecipiteerd. Hieruit blijkt dus, dat ook een deel van de cellulose in kokend water oplost, hetgeen zij ook bij de behandeling met zuren en loog deed tijdens de cellulose bepaling, zoodat de door mij gevnlgde be palingswij ze der werkelijke cellulose onnauwkeurig is en tot te lage cijfers aanleiding geeft. Dit blijkt ook daaruit, dat wanneer men nagaat, hoeveel van de vezelstof door zuur en hoeveel door base opgelost wordt, en hoeveel versuikerd wordt, men bemerkt dat de hoeveelheid versuikerde stof vrij wel overeenkomt met die van de aangetoonde hoeveelheid xylaan maar dat er bovendien eene aanzien lijke hoeveelheid eener andere stof opgelost is, die bij de aangewende zwakke concentratie van 't zuur niet kan worden gehydroliseerd. 365 H. C. Prioatn Geerlig». Studiën oyer ampai Daar bij de hydrolyse van xylaan altijd deelen dezer stof ontleed worden, zoo is de hoeveelheid versuikerbare stof, berekend uit het geconstateerde suikergehalte steeds minder dan de werkelijk aanwezige, en deze komt practisch overeen met het xylaangehalte. Behalve deze stof lost dus in zuur en in loog ook een deel der cellulose op en zooals gezegd is uit onrijp riet veel meer dan uit rijp, In ampas van rijp riet is het totale cellulosegehalte 62,55% tegen 31,50 xylaan en in dien van riet van 5 maanden 08,85% te gen 25,70 xylaan, doch in 't laatst geval is de oplosbaarheid veel grooter, hoewel de cellulose toch ook meer weerstand biedt aan de hydrolyseerende werking van 1,25% zuur. 11. Invloed der bestanddeelen van ampas op de sapverwerking Het spreekt van zelf, dat evenals dit met kokend water het geval is, eenige bestanddeelen van den met het sap medegevoerde ampas in het sap oplossen, wanneer dit verhit wordt en dat dit des te sterker het geval zal zijn naarmate het riet jonger is of ook wat hetzelfde is, er veel uitloopers mede vermalen worden of het riet omgevallen is en er veel oogen zijn uitgeloopen. Behalve dat in deze genoemde gevallen het sap uit zich zelve al slecht en onzuiver is, zal de oplossing van kleverig makende deelen zeker den toestand niet verbeteren. Dat dit niet alleen op een vermoeden berust kan blijken uit een onderzoek van gomachtige stoffen, die uit een rictmelasse zijn geïsoleerd, welke gewoon in het fabrieks bedrijf was verkregen. Een gewone, normale rietmelasse werd zuur gemaakt, en met alcohol neergeslagen; het ontstane neerslag werd gewasschen. ter verdere zuivering nog eens opgelost in verdunde natron, wederom geprecipiteerd, gewasschen en gedroogd en hierin de hoeveelheid xylaan bepaald. Het preparaat dat 10,5% asch bevatte, bleek bij onderzoek 17,2% xylaan te bevatten en gaf bij oxydatie met salpe terzuur 11 % slijmzuur, hetgeen overeenkomt met een gehalte van galactose groepen van 14,2%. Behalve eene hoeveelheid pectine uit het sap, die het slijmzuur heeft opgeleverd, dat in de vezelstof vergeefs is gezocht, bevat de gomachtige stof uit de melasse nog eene vrij aanzienlijke hoeveelheid xylaan uit de rietvezel, die daar in dus gedurende het koken van het sap, dat fijnen ampas bevatte, is opgelost. 366 H. C. Prinsen Öecrligß. Stadiën over amp.ls Daar de rietgom in ieder geval een ongewenscht bijmengsel is, dat de sappen en stropen kleverig maakt en de kristallisatie belem mert, zoo zal het wenschelijk zijn deze stof zoo weinig mogelijk te doen oplossen, of als zij reeds opgelost is, haar te verwijderen. Het spreekt van zelf dat eene goede afscheiding van den medegevoerden ampas door de sapzeven reeds veel van het bezwaar opheft, maar blijkbaar gaat er toch nog genoeg daardoor heen mede om in de sappen en stropen xylaan te doen aantreffen. Aangezien de gom in alküische vloeistoffen oplosbaarder is dan in neutrale of zure, z o zal zij bij het kalken meer kans heb ben in het sap te komen, doch zeker zeer sterk, zoo er nog bij tende soda bij het sap wordt gevoegd, waarin de gom zeer oplos baar is. Ik durf dan ook wel de op verschillende plaatsen geconsta teerde kleverigheid van kooksels en stropen in fabrieken, waar bij de defecatie bijtende soda werd aangewend, aan oplossing van cellulose en gom in de kokende, vrije soda bevattende vloeistof toeschrijven. In kalkwater lost de gom lang zoo schielijk niet op, zoodat bij de defecatie de toename der gomachtige stolfen in sap lang zoo sterk niet is. Dat er evenwel toch eene toename plaats vindt, blijkt uit een onderzoek van Maxwell '), die molensap zonder toevoeging van kalk indampte, dus waarin alleen de oplos baarheid in water van den fijnen ampas tot haar recht kwam, de gom achtige stoffen precipiteerde, onderzocht en er o. a. slechts 3.45% pentosaan in constateerde, terwijl ik in gom uit melasse, die in 't gewone fabrieksbedrijf, dus met behandeling van 't sap met kalk, was verkregen, daarvan 17. 2% vond, of 5 maal zooveel. Ook zal imbibitie van ampas met warm water of met stoom meer gom in het sap doen overgaan dan koudwaterimbibitie. Ten einde te onderzoeken hoe de gom zich gedroeg bij de verschillende methoden van sapzuivering, die in gebruik zijn, maakte ik eene oplossing, die ongeveer 0,1 % rietgom en 15 % suiker bevatte en die dus de gom en suiker in nagenoeg dezelfde O DO concentratie bevatte als in rietsap. Ie 100 cM 3 . daarvan werden ingedampt, neergeslagen met zuur en alcohol, het neerslag gedroogd en gL wogen gaf 0,121 % aschvrije gom. 2e, 100 cM 3 . derzelfde oplossing werd met 0,1 Gr. kalk gekookt gefiltreerd, ingedampt enz. en gaf eene hoeveelheid van 0,120% aschvrije gom, zoodat door de gewone defecatie geen rietgom wordt verwijderd. ') Bulletin Aajoc. Chim. 1895,90 376. tl. C. Piinsen Gcorllgs. Studiën over ampas 367 3. 100 cM 8 . der zelfde oplossing werden met 0,1 gram I<alk gekookt, daarna niet zwaveligzuur even zuur gemaakt, gefiltreerd en gaven na indamping en precipitatie 0,148 Gr. asehhoudende doch 0,120 gr. aseh-vrije gom , zoodat ook hierdoor de hoeveelheid gom niet merkbaar verminderde. 4. 100 cM B . der oplossing werden met 0,1 gram kalk geknokt, daarna met zuur kalkphosphaatgeneutraliseerd, gefiltreerd en gaven na de boven aangeduide behandeling 0.118 gr. asch vrije gom. 5. 100 cM 3 . der oplossing werden met 0,2 gr.barytgekookt en gefiltreerd, zuurgemaakt na e.oncentratie met alcohol geprecipiteerd en gaf een e hoeveelheid van 0.087% gom zoodat dooi' de baryt 0,034% of 30% van de aanwezige hoeveelheid is neergeslagen. Al uitkomsten lieten zich eigenlijk vooral'wel voorspellen, daar hij de vermelding der eigenschappen van de gom gebleken is dat zij in slappe kalkoplossingen goed oplost, door zuren niet wordt goprecipiteerd en een slecht oplosbaar barvtzout bezit. Daar de gom door sterke kalkoplossingen neergeslagen wordt zoo was het te voorzien, dat zij onder de omstandigheden, zooals die bij de car bonatatie worden gevonden, veel kans heeft verwijderd te weiden, hetgeen door de ondeizockingen werd bevestigd. 0. 250 cM 3 , der bovenbedoelde oplossing werden met 6 gram kalk een kwartier lang op 00" verwarmd, daarna door een stroom kool/uur de overmaat kalk verwijderd, gefiltreerd liet filtraat na concentratie met zuur en alcohol neergeslagen en zoo eene hoeveel heid van nou; opgelost gebleven gom van 0.090 gram geconstateerd. De 250 cM. hadden oorspronkelijk 2.5 X 0,121== 0,302 gram opgelost bevat, zoodat er door de carbonatatie 0.212 gram of 70 % zijn verwijderd. 7. 250 cM 8 . der zelfde vloeistof werden evenals No. ö met 0 gr. kalk verwarmd en gecarbonateerd totdat het neerslag goed bezonk, afgeliltreerd, de heldere vloeistof met een paar druppels kalk water bedeeld, tot neutraliteit doorgecarbonateerd, en in het filtraat als boven de opgeloste gom bepaald. Deze was nu 0,101; er zijn dus neergeslagen 0.302 — 0.101 =0,201 of weer ongeveer 70%. Dat hij carbonatatie meer gomachtige stoffen uit rietsap wor den neergeslagen dan bij defecatie komt dus volkomen overeen met het bij de rietgom opgemerkte. De kleine hoeveelheid kalk. die bij defecatie wordt aangewend, is voldoende om een groot gedeelte der peetineachtige stoffen uit het sap neer te slaan terwijl dan door de groote overmaat kalk, die bij 368 It. C. Prinsen Geerlijs. Stmlie'n over «mpat carbonatatie wordt gebruikt ook nog een deel der opgeloste rietgom als eene kalkverbinding wordt neergeslagen. Zoo vond ik, ') dat van een rietsap, dat 0,03 i % gezamenlijke gomachtige stoffen bevatte, door defecatie 0.342 % werden verwij derd docb 0,492 % door carbonalatie. Maxwell B ) vond dat bij het kalken van rietsap in de koude hoeveelheden gomachtige stof wer den afgescheiden waarvan hij geheele vaten kon verzamelen, terwijl Winter 3 ) reeds 1889 melding maakte van een slijmerig neerslag, dat zich in gekalkt sap gevoimd had en dat uit de kalkverbinding van een koolhydraat bleek te bestaan. Hierin weiden galactoso vormende stoffen gevonden, maar daar de stof veel verschil vertoont met galactaan zoo is het waarschijnlijk een kalkzout van pectine uit sap geweest. Xylaan is daarin niet aanwezig geweest, want dan had onder de door hydrolyse gevormde suikersoorten zich ook xylose moeten bevonden hebben hetgeen blijkens de smeltpunten der uit de suikersgevormde osazonen niet het geval was. Hij defecatie worden dus wel gomachtige stoffen in het sap, maar geen uit den ampas op geloste rietgom neergeslagen. Om dus den nadeeligen invloed van de rietgom zooveel mo gelijk te ontgaan zal men zich moeten onthouden van warme im bibitie en verder in geen geval in ongefiltreerd sap of in vuilsap een sterkere base gebruiken dan kalk, terwijl ten slottecarbonatatie ook een goed middel is om de opgeloste gom weer te verwijderen. Hoewel de ampas, die in ampasfilters gebruikt wordt, vrij grof is en niet zoo gemakkelijk aangetast wordt als de fijne vezels, die met het sap meegaan, zal er toch ook bij filtratie door ampas gom in 't heete sap opgelost worden, zoodat dit bij het volgen dezer werkwijs wel in 't oog gehouden moet worden. 'l Handelingen Congres Soerabaja 1896 255. ! ) ReportB of tlio Hnwain I'xperiment «tation 18!»t;. ">4. ') l'it het Chemisch Iiuhnratorium 1 —7 blz. 49. 111 ('olloïdaal water van ile rietvezol Reeds herhaaldelijk werd mij de opmerking gemaakt, dat wan neer men in de controle dei' fabrikatie de persing berekende door directe weging en door de in ampas verloren gaande hoeveelheid sap af te trekken van 100 vezelstof ■») deze laatste methode steeds hoogere cijfers gaf. Daar de directe weging van ampas en de meting van sap en water, benevens de daarbij behoorende analyses bij een I \ II 11CI * Mt-llllStll I lil IMI I mi i'i iiiiii i i Ulüt 1*>. *) Deze methode ligt o.», tot grondslag voor de tabellen van Mtw.num. Archief 1894,426 tt. C. Prinsen Oeerlïgt. Studiën over ampas 369 expresselijk daartoe genomen proef zonder fouten kunnen zijn en ook in zulk een geval de indirecte methode steeds hoogere per singscijfers aanwees, zoo lag het voor de hand de reden van het verschil in de laatstgenoemde te zoeken. Al dadelijk blijkt het, dat de groote fout hierin list. dat het sapgehaltc te hoog wordt aange nomen, trekt men er dan het geconstateerde verlies af, dan krijgt men van zelf een te hoog cijfer voor gewonnen sap. Wat is immers hot geval.' Men bepaalt de hoeveelheid watervrije vezelstof, trekt die van 100 af en rekent het verschil als aanwezige hoeveelheid sap en dit is onjuist, want het is niet aan te nemen, dat in een levend organisme zooals riet de vezels zich in watervrijen toestand bevinden en gedrenkt zijn met suikersap, zoodat men als men, hard genoeg perste, alle vocht zou kunnen uitpersen. Het is veeleer waarschijn lijk dat de wanden van cellen en vaten eigen constitutiewater be zitten, dat aan de cellulose gebonden is en niet door persen kan worden verkregen doch bij de analyse door drogen bij 100° natuurlijk wordt uitgedreven. Wij moeten dus niet het riet beschouwen als be staande uit sap -f- watervrije vezelstof maar als sap -f- waterhou'dende vezelstof en dan wordt het sapgehalte niet 100 — droge vezelstof, doch 100 — waterhoudende vezelstof. Het sapgehalte wordt dus lager en daardoor zal, als wij dit in aanmerking nemen, de berekende persing beter overeenstemmen met de op directen weg gevondene. Ik trachtte na te gaan hoe groot ongeveer de hoeveelheid dooi de vezelstof gebonden water bedroeg en dit onderzoek is aanlei ding geworden tot het geheele hiervoor beschrevene onderzoek, daar ik voor alles wenschte te weten, welke bestanddeelen indenampas aanwezig waren, die de groote waterbindende kracht zouden bezitten. De methode waarop ik te werk ging, berustte op het volgende beginsel: Eene hoeveelheid fijngehakte ampas werd mot koud wa ter volledig uitgewasschen en met een klein handpersje van hot overtollige water bevrijd. Die ampas was nu te beschouwen als een mengsel van vezelstof met haar colloïdaal water en water, dat deze verbinding bevochtigde. De totale hoeveelheid water, dus col lo'idaal en ongebonden water, was door droging bij 110° te bepalen en om alleen het ongebonden water te bepalen bracht ik afgewogen hoeveelheden van dien vochtigen ampas in afgewogen hoeveelheden van oplossingen van verschillende stollen, waarvan het gehalte nauwkeurig bekend was. Na den ampas goed met de oplossing geschud te hebben werden deelen der nu verdunde vloeistof afge fïltreerd en daarin opnieuw de hoeveelheid der opgeloste zouten 11. C. Prinsen floer-lijn. Stinliën over ampas 370 bepaald. Uit de vermindering van het gehalte kon ik de mate van verdunning berekenen en dus ook de hoeveelheid water, die uit den vochugen ampas mee had kunnen doen aan de verdunning, dus die niet gebonden was. Uit het verschil tusschen het totale water gehalte en het ongebonden kon dus de hoeveelheid eolloïdaal water worden gevonden. Een enkel voorbeeld kan dit duidelijk maken. 100 Gram uitgewasschen en zwak geperste ampas werden geschud met 500 Gram eener oplossing van keukenzout in gedis tilleerd water, die 1.006 % Na. Cl. bevatte dus in 't geheel 5,030 Gram. Nadat de menging afgeloopen was, werd een deel der vloei stof afgeliltreerd en bleek nu de 100 Gram 0,88084 Gram zout te bevatten, zoodat de geheele hoeveelheid zout zoo er niet anders , , 5,030 X 100 __. . n . . , , gebeurd was over — — 5/1,4 Gram vloeistof was ver ° 0.58084 deeld. Uit den ampas was dus 71,4 Gram ongebonden water met de zoutoplossing vermengd en daar de ampas 78,9 % gezamenlijk watergehalte en 2,14 % droge vezelstof bad bevat, zoo waren er in die 21,1 % vezelstof 78,9 — 71,4 = 7,5 % eolloïdaal water voor handen geweest of 35,5 % van de droge vezelstof. Een nagenoeg identiek resultaat werd verkropen bij het in brengen van 100 Gram van dienzelfden ampas in 500 gram eener chloorammoniumoplossing van 0,97584 % die na de menging nog slechts 0,85380 % bevatte en waaruit eene toename door verdunning berekend werd van 71,45 gram, zoodat het eolloïdaal water in dit geval 7,45 gr. zou hebben bedragen of 35,3% dus ongeveer zooveel als in het vorige geval. Rij voortgezet onderzoek bleek de zaak echter niet zoo eenvoudig te zijn daar bij geconcentreerde zoutoplossingen duidelijk bleek, dat eensdeels door de groote concentratie wateronttrekking van het hydraat plaats had en andersdeels de in colloïdalen toestand verkeerende vezelstof ook zouten uit de oplossing aantrok en fi xeerde, zoodat de vermindering der concentratie van de oplossing niet alleen aan verdunning maar evenzeer aan zoutonttrekking was toe te schrijven. Hoewel dit alleen bij tamelijk hooge concen traties duidelijk zichtbaar was, zoo zal deze zelfde storende invloed zicli ook bij geringere concentratie, hoewel in mindere mate, doen gevoelen, zoodat de op deze wijs verkregen rij lers niet absoluut nauwkeurig zijn. Dat er behalve wateronttrekking ook precipitatie van het op geloste zout plaats vindt, ziet men duidelijk uit onderstaande tabel 371 11. C. Prinsen Geeilijrs. StuJltn over nmpa; waar bij concentraties van boven 1,5 % de hoeveelheid zout in de oplossing zoodanig verminderd is, dat als deze vermindering in concen tratie alleen aan verdunning toe te schrijven was er meer water zou zijn bijgekomen dan inde ampas totaal aanwezig was en bij fi% zelfs meer dan de geheele hoeveelheid toegevoegde ampas bedraagt. Daar er bij een geringe concentratie der zoutoplossing blijkbaar minder kans bestond van precipitatie, zette ik de proef voort met geringe concentratie en gebruikte voor het geraak steeds keuken zout, daar de/e stof snel en in kleine hoeveelheden nauwkeurig kan worden bepaald. Om evenwel aan de vloeistof gelegenheid te geven in een toestand van evenwicht te komen, door aan de wis selwerking allen tijd te laten tot een eind te komen werd de vloei stof eerst na 24 uren onderzocht met dit resultaat. H. C. Prinsen Geerlig». Studiën nv<>r amp»» 372 Zoowel bij verandering van concentratie, van tijdduur en van temperatuur veranderde zoowel de hoeveelheid colloïd wat er die aan bet cellulosehydraat onttrokken weid zoowel als die van het door de vezelstoi'bestunddeelen geabsorbeerde zout, zoodat deze stof' niet geschikt was om als maat van de verdunningen dienst te doen. Hoewel de bepaling dezer stol' niet zoo gemakkelijk ging als van zout, maar deze toch voor bet beoogde doel eigenaardiger was, werd nu de vochtige ampas geschud met suiker en glucoseoplos singen van verschillende steikte, waar van de resultaten hier volgen. Dij eene zuivere suikeroplossing bleef de berekende hoeveelheid ongebonden water vrij wel constant, hoewel bij de hooge concen tratie de wateronttrekking zeer merkbaar werd. Uit deze cijfers kun nen wij afleiden, dat bij eene concentratie der suiker van ü, dus in zuiver water, de boeveelheid ongebonden water ongeveer 64 zal zijn. het colloïdale water 0; zoodat 30 deelen water vrije vezelstof' fi deelen water binden o! 20%. Dij de glucose werd klaarblijkelijk een deel dezer suiker door het colloïd geabsorbeerd daar in liet mengsel de hoeveelheid glucose kleiner was dan niet liet maximum verdunning kan overeenkomen. Ook bij proeven, genomen met gewoon en kunstmatig] riet sap. bleek het, dat voor elke concentratie en voor elke verschillende samenstelling der bestanddeelen van het rietsap zoowel de boeveel heid vastgehouden colloïdaal water als de door bet colloïd geab sorbeerde stollen varieerden, zoodat voor elke concentratie en sa- H. C. Prinsen Geerllgl. Sludiën over ampul 373 menstelling van hot vocht, waarin zich de vezelstof bevindt, eene andere hoeveelheid colloïdwater wordt vastgehouden. Juist toen ik met deze onderzoekingen bezig was verscheen van Prof. v. Bemmelen *) eene belangrijke studie overden deélings coëil'icient bij deabsorbtie van opgeloste stoffen door colloïden, waaruit bleek, dat colloïden in oplossingen van zuren of zouten gebracht, genoemde stoffen aan de oplossing onttrekken, en dat wel in hoe veelheden, die afwisselden met den aard dezer bestanddeelen, hun ne concentratie, de temperatuur, enz. Ook hierbij bleek het onmogelijk eene vaste constante voor de absorbtie te vinden, en in het kort kwamen de door v. Bemmelen voor colloïden geconstateerde eigenschappen zoo geheel overeen met die, welke ik in dit opzicht voor de vezelstof van het riet vond. dat ook hierdoor het bewijs geleverd wordt, dat er in vezelstof van riet eene stof gevonden wordt, die eene hoeveelheid colloïdwater bevat, zoodat wij in het levende en ook in het geperste riet niet een water-vrije cellulose mogen aannemen, doch eene vezelstof.die eene afwisselende hoeveelheid water bevat, welke niet tot het eigenlijke sap behoort en er b. v. niet door persing uit kan verkregen worden. Nu is de vraag welk der bestanddeelen deze colloïdale opzwelling veroorzaakt, De zuivere cellulose bezit deze eigenschap niet, want gelijk iedereen weet, heeft filtreerpapier, dat uit zuivere cellulose bestaat, geen merkbaar absorbtievermogen voor zouten of zuren. Er moest dus nog in den ampas eene andere stof zijn, die wel die eigenschap heeft en deze werd dan ook gevonden in de rietgom, die tot 30 % in ampas voorkomt. Werd deze afgescheiden en met water samengebracht dan zwol zij sterk op en kon in dezen col lo dalen toestand allerlei zouten en zuren uit oplossingen absor beeren. De volledige beschrijving van deze proeven zou mij hier te ver voeren en ligt ook buiten het bestek van dit tijdschrift, maar hier kan worden volstaan door te zeggen, dat duidelijk bleek, dat de rietgom water tot zich kan trekken en dat bij wijze van eene verbinding vast houden. In oplossing van zouten gebracht, verliest het colloïd door wateronttrekking van dat colloïdwater, maar ab sorbeert een deel der zouten. Wanneer de rietgom afgescheiden is kan zij een oneindig aantal hydraten vormen, doch in den toestand en in de hoeveelheden ) Kon. Academie v. Wetenschappen. Juni 1896 H. C. Prinsen Gecrligs. Studiën over ampas 374 waarin zij in rijp riet voorkomt, is zij iti staat in zuiver water en hij gewone temperatuur zooveel water te binden, dat het colloïdwater op totale vezelstof berekend ongeveer 20 % bedraagt. IV. Invloed der bestanddeelen van den ampas op de analyses en berekeniugen. Doordat kokend water aan rietvezel bestaaddeelen onttrekt gelijk boven is medegedeeld, kan eene bepaling van vezelstof in riet en ampas door middel van extractie met kokend water onmogelijk juiste uitkomsten geven, maar zal altijd te laag uitvallen. Nu zou men mij wel kunnen tegenwerpen, dat al die onderzoekingen slechts eene vergelijkende waarde hebben en dat men dus zou kunnen volstaan met steeds dezelfde hoeveelheid materiaal, even lang met evenveel kokend water uit te trekken, maar waar rijp en onrijp riel zoo groote verschillen geven in door water oplosbare stof. zalmen ook op dezen weg niet alleen geen juiste, maar ook geen onder ling vergelijkbare uitkomsten kunnen krijgen. Men zal dus wel voor de vezelstofbepaling genoodzaakt zijn alcohol als extractie middel te gebruiken, daar hierin alle werkelijk tot de vezel behoorende bestanddeelen onoplosbaar zijn. Daardoor vervalt men evenwel in het bezwaar tot het sap behoorende eiwit en pectinestoffen mede neer te slaan en met de vezelstof te bepa len, tevens een deel der zouten, die in water oplosbaar zijn, doch door alcohol worden geprecipiteerd. Deze fout zal evenwel niet bij— zonder groot zijn en kan desnoods vermeden worden, door even het fijngehakte riet of den ampas met een weinig water van 80 a ( Jo° uit te spoelen en eerst daarna met alcohol te extraheeren; gewoon lijk echter zal deze voorzorg onnoodig zijn. Eene andere fout ligt, gelijk boven is gezegd, in de berekening der persing, door aan te nemen, dat het gehalte aan sap van de zelfde samenstelling als door persing zonder imbibitie gekregen kan worden, zijn uitdrukking zou vinden in de formule 100 — watervrije cellulose. Hadden wij al gezien, dat in zuiver water vezelstof ongeveer 20% colloïdwater bevat, dat niet tot het sap be hoort, dan mogen wij toch die 20% niet als eene correctie aan merken en b. v. zeggen, dat het sapgehalte is 100 — 1,2 X water vrije cellulose, daar in de praktijk de vezelstof na het persen niet gedrenkt is in zuiver water, maar in eene oplossing van suiker, H. i'. Prinsea QeerHgs. StndlAn '.ver amp«s 375 glucose, zouten, enz. van eene steeds afwisselende samenstelling, waardoor liet colloïd water zeker minder dan '-'0% zal bedragen en de correctie weer te groot uitvallen. Heels nadat het riet den eersten molen gepasseerd is en alle cellen zijn gedood en gebroken, kan men liet niet meer als een or ganisme beschouwen, doch als een mengsel van vaste en vloeibare doelen, die juist dezefde werking op elkaar zullen uitoefenen als in de door mij beschreven proefnemingen. Is er dan na de persing een toestand van evenwicht ingetreden dan wordt dat toch weer verbroken door imbibitie, waardoor de samenstelling van het sap wordt veranderd en de ampas door de verdunning weer water zal opnemen en geabsorbeerde vaste stof afstaan. Het is dus onmogelijk voor de in den ampas voorkomende hoeveelheid col leid water eene vaste grootheid op te geven en er zal dus ook daarvoor geen juiste correctie kunnen worden aangebracht om op dezen weg de ware hoeveelheid sap te bepalen en eene correctie aan te brengen, die zelf al onjuist is, maakt de zaak niet beter. De indirecte weg van persingberekening heeft dus het nadeel dat de hoeveelheid in het riet aanwezige sap en daardoor de per sing te hoog berekend wordt. Daar men als eenheid toch uitgaat van de hoeveelheid gewonnen sap, zal natuurlijk deze berekenings wijze geen ander gevolg hebben, dan dat de hoeveelheid verwerkt riet te klein berekend wordt, en de verschillen tusschen de aan wijzing van den weegbrug en van het berekende rietgewicht be hoeven dus niet alle aan slecht wegen toegeschreven te worden, maar kunnen ook een gevolg zijn van de wijze, waarop de persing is berekend geworden. Daar verder gewoonlijk alle andere cijfers van de fabrikatie-contróle teruggebracht worden op de hoeveelheid werkelijk gewonnen sap. zoo is het bezwaar van het te kleine riet cijfer niet groot; als men maar bij vergelijking van cijfers van persingsresultaten met verschillende molens goed acht geeft, boe deze verkregen zijn, omdat de zooeven besproken indirecte weg 1,.") a 1,75 % meer kan aanwijzen, dan werkelijk verkregen wordt. De in kokend, alkalisch water oplosbare bestanddeelen hebben geen invloed op de suikerbepaling in ampas door uitkoking met alkajfsch gemaakt water. Wel in waar lost daarin ook gom op. hetgeen duidelijk daaruit blijkt, dat het filtreeren van het waterige extract door papier zoo lastig gaat, maar de opgeloste gom wordt voor de polarisatie met loodazijn neergeslagen, zoodat deze geen afwijking van de polarisatie geeft. 11. 0. IVinßpn Qfceerligft, Studiën <»v*r am^a» 376 v. Het conserveeren van ampas rooi' de-analyse. Ten einde een goed overzicht over de in ampas verloren gegaüfe. suiker te hebben is het zeer wenschelijk, dat er een eenvoudig ndddel bestaat, dat ons in staat stelt proefjes anipas, die gedurende eene zekere periode zijn verzameld, te conserveeren, zoodat die te zamen één groot verzamelmonster uitmaken, dat in ééne analyse kan worden onderzocht. Hij sappen bewijst de conservatie met. loodaziju ons uitstekende diensten om eens ol' twee keer per .etmaal een goed gemiddeld monster te kunnen onderzoeken, maar een gemakkelijk middel om ampas zoolang te bewaren is nog niet ge vonden. In de meening verkeerende, dat verzuring van ampas en de ontleding der daarin voorkomende suiker uitsluitend toe te schrijven was aan de werking van micro-organismen trachtte ik die ontle ding te voorkomen door de ampasmousters te bewaren in een atmo spaeer, die voor alle erganisch leven doodelijk was en die toch geen invloed had op de suiker. Daarvoor bewaarde ik ampas in eene flesch, waarin een weinig chloroform en eene andere hoeveelheid in eene, waarin forrnaldehyd was gebracht, zoodat de dampen dezer antiseptische stollen den ampas geheel doordrongen en alle kiemen doodden: na eenigen tijd werd de arnpis, die vooral onderzocht was weer geanalyseerd met den volgenden uitslag. Hij deze ruwe voorproef bleken beide conserveermiddelen wel de verzuring te vertragen, doch baar niet geheel en al te beletten Verdere proeven wer.'en genomen ten einde te zien, welke hoeveel heden conserveermiddel noodig waren omeene eenigszins merkbare werking te verkrijgen. Daartoe werden in elk van zes stopfleschen 150 Gram ampas gebracht en deze respectievelijk bedeeld met 1 , 1,5 en I J,ScM B chlo roform en Ij 1,5 en 2;5 cM 3 40% formaldehydoplossing enden H. Ci Prinnen Geprlig.n. Stiilipn nvor ampas, 377 ampas, die versch onderzocht 6,6% suiker bevatte herhaaldelyk geanalyseerd met dit resultaat: l)ö ftessehen met de grootste hoeveelheden formaldebyd en eh'orofonn verspreidden bij het openen een bijzonder sterken geur naar deze conserveermiddelen en de in den ampas aanwezige lucht was daarmede dus geheel verzadigd, maar desniettegenstaande ging de hoeveelheid suiker daarin sterk achteruit. Hij een volgende pi oei werd de duur nog eenigszins verkort, maar ook hier was het resultaat evenmin gunstig. Na '21 uur was de ampas in de flesch met chloroform reeds vr\j sterk zuur geworden, maar in de beide andere flesschen nog niet na 6 dagen. Het blijkt dus, dat de gebezigde conserveermiddelen niet in staat zijn den ampas voor de analyse in goeden staat te bewaren gedurende 24 uren en dat zij dus niet aan het doel beantwoorden. In liet Archief 1894 blz. 774 geeft van Lookeren Campagne eene conservatie methode van ampas aan, die daarin bestaat, dat 378 H. C. Prïflifß GfïtT'gf. Siodiïp eTpr »irp«i het ampasmonster in een bus, gedurende '20 minuten in oene vloei stof van 95° — 100° wordt gedompeld. Hij geeft echter geen cijfers tot staving zijner methode; die evenals de door mij beproefde op dooding der microorganismeri berust. Om alle verlies van water door verdamping te voorkomen, woog ik 5 maal 20 Gram van een goed gemengd, fijn gehakt monster ampas af, bracht elk dier hoeveelheden in een glazen doos, zooals die voor de onderzoekingen van bacteriën en schimmels gebruikt worden en zetten ze in een steriliseer cilinder van Koen, waar zij gedurende een half uur in stoom vertoevende aan een tempe ratuur van 100° werden blootgesteld. Na afloop van dien tijd werden zij uit den cilinder genomen, afgekoeld en van tijd tot tijd den geheelen inhoud van een der doozen (dus 20 Gr. ampas) met 996 cM 3 . water en een weinig cal i'iiimcarbonaat op de gewone wijs op het suikergehalte onderzocht. liet resultaat was als volgt: De reuk van den ampas was na 2X 24 uren nog geheel nor maal en ah van verschen, na. ',\ X 24 uren was zij zwak zuur en na IL dagen zeer zuur, en het glucosegehalte bedroeg toen ««lts 4,4 %. Door de kortstondige verwarming op 100" was dus alle organische leven nog niet geheel vernietigd, maar toch zooveel verzwakt, dat na 2 X 2't uren nog geen spoor van inversie of bederf kon wor den bespeurd. Na dien tijd hadden de microorganismen, wier sporen nog niet geheel gedood waren, zich weer zoodanig vermenigvuldigd, dat verzuring en inversie weer de overhand kregen. De verwar ming is dus een veel meer afdoend middel dan chloroform of for maldehyd. Dat verwarming de verzuring en inversie wel tegen gaat en de genoemde vergiften niet, zou ook als eene aanwijzing kunnen gelden voor het bestaan van een of ander urganiseh ferment In 379 ff. C. Priowii ti»»tlig*. Stadian or«r »wp»i ampas, dat deze werking uitoefent en waarvan de werking niet door chloroform of formaldehyd, maar wel dooi' verhitting wordt opgeheven. Dit was evenwel niet bet geval, want door de verwar ming op' 100° werd de werking niet geheel opgeheven, doch slechts verzwakt, terwijl een ferment dan geheel onwerkzaam zou zijn geworden. Natuurlijk was door het pastenriseeren de ampas nog niet geheel gesteriliseerd; daarvoor is of een langduriger verblijf' in den ste'riliseercilinder ol eene herbaalde sterilisatie noodig; welke laatste ik dan ook toepaste; want o. a. de in riet voorkomende hooibaciiius wordt door eene enkele sterilisatie bij 100° niet ge dood en sterft eerst na eene afwisselende sterilisatie en afkoeling. ' Wederom werd eene hoeveelheid lijn gehakte ampas goei gemengd; verschillende malen 20 Gr. daarvan afgewogen, elke hoe veelheid van i2O Gr. in een glazen doos gedaan en gedurende een uur in den sterilisatie cilinder op 100° verwarmd. Ben deel dër doozen werd slechts eens verhit, een ander deel twee keer op achter eenvolgende dagen en een derde deel :> keer op drie achtereenvol gende dagen. De suikergehalten van den ampas waren na verloop van tijd. Door eene voortgezette sterilisatie wordt dus eene volledige conservatie van den ampas bereikt en wij zien; dat wij daartoe de keus liebben tusschen drie methoden. 1» algeheele onderdompeling in eene antisepéisebe vlotst of zooala bij de methode' van Zuur en Verbeek met verdunde loodazijn 'j *) Zie An-hli f 1888. 147. 380 11. C. Printen Geerligt. Studiën over «knpK» 2° drogen van het monster ampas bij 103° en bepalen van het suikergehalte door extractie met water, nadat de monsters van 24 uren in gedroogden staat gemengd zijn. ') 3 e Sterilisatie -) van afgewogen hoeveelheden van dé van tijd tot tijd genomen monsters arapas, die na ver'oop der 24 uur gemengd kunnen worden en onderzocht. üeze laatste methode heelt liet voordeel, dat daarbij de ampas geheel in denzelfden toestand blijft en er dus geen omrekeningen noodig zijn met in achtneming van het watergehalte, zooals bij de beide eerstgenoemde Men zou deze zoo kunnen toepassen, dat telkens wanneer er een monster ampas genomen wordt b. v. 10 Gram in een klein goed sluitend busje gedurende "j uur in kokend worden gedompeld en de inhoud der busjes na 12 of 24 gemengd en onderzocht. ') Zie t. Mu»BCmiBRoBK. Verslug suikercongres Semarsng 101 5 ) fis Ijookerkx CiMPiONj. Aruhitl' 189*. 774. MEDEDEELINGEN UIT EN VOOR DE PRAKTIJK M'ITE!* VERANTWOORDELIJKHEID !)KR REDACTIE YOUKLOOPHJK MKI>KDEKLINU ÜTER KEN LUIZENPLAAG In den taatsten tijd ontving ik herhaaldelijk berichten over het optreden in de riettuinen van oen luis. zooals dit tot nu tóe nooit opgemerkt was geworden. Ik zelf heb de plaag behalve in onzen proeftuin in verscheidene tuinen in Oost- en Midden-Java waargenomen en ik heb mij van de schadelijkheid der luis voldoende kunnen overtuigen. Daar nog eenige tijd zal verloopon, alvorens ik uitvoerig over het bedoelde insekt berichten kan, wensen' ik in de volgende regelen het een en ander mede te deelen teneinde op het dreigende gevaar de aandacht te vestigen. liet insekt, dat ik met den naam Aleitrodcx longiconm wensch te bestempelen, is geen nieuw verscliijnsel op Java (ik vond het reeds bij den eersten keer, dat ik een riettuin bezocht); maar terwijl er vroeger slechts enkele exemplaren optraden, heeft het zich binnen het laatste jaar zóó veibazend vermeerderd, dat het thans onmogelijk over het hoofd gezien kan worden. De luizen worden vooral in den lai ventoestand schadelijk en zij doen zich il. C. PrlnMn Geerlij,'», studiën oTer «inpas 381 ia den vorm van zwarte, ovale schildjes voor, die dikwijls bij vele honderden op één blad zitten, en wel op de onderzijde. De man nelijke schildjes worden 1,3 —1,5, de vrouwelijke 2—2,25 mM. langen zijn in volwassen toestand met een wit poeder bedekt, dat zich ge makkelijk laat verwijderen. Uit de schildjes komen gevleugelde insekten te voorschijn, die zich dadelijk paren, naar andere planten vliegen en daar eieren leggen. Deze laatste zijn slechtso,2 mM, lang, peervormig en ten getale van 10—30 op de bladeren vastgehecht en in overlangsche rijen gerangschikt. liet volkomen insekt gelijkt, wat zijn gedaante betreft, veel op Aleurodes bergi (Archief 06, pi. XX lig. 11): het is echter grauwgeel, pas na het uitkomen zwavelgeel: de vleugels zijn eenvormig grijs bestoven, en de ader der voorvleugels s in het midden duidelijk gebogen en tot aan den rand van den vleugel zichtbaar. De sprieten zijn veel langer dan bij Aleurodes bergi; hare leng te maakt 25 van die van het lichaam uit. Lengte van liet wijfje 1,6; van het mannetje 1,3 m.M. De schade bestaat daarin, dat door het zuigen der luis op de bladeren lange, smalle, gele strepen ontstaan, die 10-20 cM. lang worden kunnen. Daar waar de luizen dicht bijeen liggen, vloeien de strepen inéén. Dikwijls zijn de schildjes zóó talrijk, dat de bla deren er op de onderzijde zwart uitzien; op een bladstuk van 40 cM. lengte vond ik b. v. 700 luizen! In zulke gevallen worden de bladeren geheel geel, zij staan recht op, het riet groeit niet meer en de tuinen krijgen een aanzien als wilden zij dood gaan. Daar voor behoeft men echter niet bang te zijn, hoewel toegegeven moet worden, dat zwaar aangetaste tuinen vroeger rijp zullen zijn dan wanneer zij niet door de luizen geteisterd waren geworden, vooral wanneer de regens vroeg ophouden. Behalve door het onttrekken van sap wordt de luis neg schadelijk doordat zij aanleiding geeft tot de vorming van den zoogenaamden roet-dauw, een zwarte schimmel vegetatie op de bovenzijde der [bladeren. De roet-dauw ontwikkelt zich op de vloeibare, suikerhoudende excrementen der luis en belemmert eveneens de assimilatie der bladeren. De verbazende uitbreiding, welke de plaag in den iaatsten tijd gekregen heeft is te wijten aan het ontbreken der parasieten (sluipwespjes), welke vroeger de luis sterk decimeerden. Terwijl ik namelijk in 1894 en 1895 uit de zwarte schildjes ;bijna uitsluitend sluipwespjes verkreeg en wel twee soorten, was dit in het voorjaar 382 MeJedeelingeo uit en »oor fi« praktijk 1896 en 1897 juist het tegenovergestelde: de sluipwespjes waren een tijd lang geheel verdwenen en bij mijne kweekproeven verkreeg ik allemaal de volkomen insekten, die zich dadelijk paarden en'ver menigvuldigden. Zoo kon zich dus het insekt gedurende vele maanden ongestoord ontwikkelen en wat dat beteekent wordt duidelijk, als ik er aan toevoeg, dat elk wijfje ongeveer 100 eieren leggen kan en dat een generatie binnen vijl' weken volwassen is. Verondersteld, dat slechts de helft der nakomelingen van een wijfje wederom wijfjes zouden zijn, zoo zoude één wijfje in de vierde ge neratie (d. i. binnen minder dan 6 maanden) een nakomelingschap van 12,755 000 hebben, waarvan 12,5 millioen allen van de vierde generatie komen! Nu wordt het ook begrijpelijk, hoede luizen lan gen tijd in een tuin aanwezig kunnen zijn, zonder opgemerkt te worden en hoe zij dan opeens in zoo verbazend groot aantal op treden kunnen, als hadde het oin zoo te zeggen luizen geregend! Wanneer de luizenplaag in hevige mate optreedt, dan is aan een directe bestrijding door besproeien of door afsnijden der aan getaste bladeren om praktische en financieele redenen niet te denken. Kr blijft dan alleen nog over, zich de verdelgende kracht der natuurlijke vijanden van de luis ten nutte te maken. In dezen geest heb ik dan ook een proef genomen, liet bleek mij namelijk, dat in de omstreken van Pasoeroean de bovengenoemde sluipwespjes van Aleurodes longicornis in den laatsten tijd wederom op groote schaal optraden en nu Heb ik er een vrij groot aantal naar een paar tuinen eener fabriek in Madioen overgebracht, meenende daardoor de natuur tegemoet te komen en de verspreiding der bedoelde wespjes te bevorderen. Het verdient de meeste aanbeveling, dat dit procédé door Heeren planters veelvuldig worde toegepast om de wespjes zoo mogelijk over het geheele eiland te verspreiden. Voor hem, die er belang in stellen, diene het volgende: Om te weten te komen, of men de sluipwespjes in zijn tuinen heeft of niet, moet men de wit bepoederde luizen met een ver grootglas onderzoeken, Vertoonen de schildjes in liet voorste derde gedeelte een overlangsche spieeten een andere, die hierop loodrecht verloopt, dan is de gevleugelde Aleurode er uitgekomen. Vindt men daarentegen in de achterste helft van het schildje J—3 ronde, kleine gaatjes'), dan zijn er sluipwespjes ingekomen. Nu neemt men blad stukken, wier luizen noch de spleten, noch de ronde gaatjes ver- ) Niet te verwarren met de opening ran bet dorsale jecretie-ODgaan. men rergel. Ar chief '96, pi. XX fig. 9 en 10. Med f deeliripprc nit pn roor de praktik 383 tonnen, brengt /e in een stopflesch, waarin zicli ongeveer 1 pM. hoog water bevindt (•om de bladeren niet te laten verdrogen) en sluit de opening met filtreerpapier al' Na oenige dagen /uilen de wespjes— zeer kleine, zwarte, vlugge beestjes — uitgekomen zijn en kunnen dan in; de tuinen, waar men ze nog niet waargenomen beeft, vrijgelaten worden. Heelt men zekerbeid, dat de wespjes in een tuin vrij algemeen voorkomen, dan is bet voldoende, eenvou dig de bladeren met de aangetaste luizen naar de andere tuinen te brengen en ze daar met bet eene uiteinde in water te stellen, om ze nog een tijd lang vochtig te houden. Wil men de wespjes over grootere afstanden vervoeren, zoo wordt de stopflesch, waar in de bladeren moeten verzonden worden, op de binnenzijde met bevochtigd filtreerpapier bekleed, om liet verdrogen der bladeren te voorkomen, Men mag nu echter van deze bestrijdingsmaatregel, die tol nu tc-e op Java nog nooit toegepast was geworden niet te veel verwach ten en vooral wenseh ik erop te wijzen, dat het te velde staande riet er vermoedelijk niets van profiteeren zal. want bet aantal der geïmporteerde wespjes isin verhouding fcotde millioenen van luizen zoo klein, d 't man voorloopig van hunne werking niets waarnemen zal. De bedoeling van het procédé is. dat zich de sluipwespjes tot het begin van en gedurende den maaltijd zoodanig zullen verme ningvuldigen. dat de me-ste luizen gedood worden, waardoor de jonge aanplant der aanstaande campagne voor de luizenplaag be schermd zoude zijn. Om dat doel nog meer n bij te komen, ver dient bet aanbeveling, gedurende den maaltijd de rietbladeren spoe dig te verbranden. In den jongen aanplant moet vooral er op gelet worden de luis. waar zij zich ook vertoont, al ware bet maar enkele individuen, da delijk te bestrijden en wel door de aangetaste bladeren af te snijden en te verbranden of door de luizen met kalkmelk te bestrijken. Het laatste is een uitstekend en zeer eenvoudig middel. Bij mijne proeven werden, nadat deze behandeling een keer toegepast, was, 80% der luizen gedood. Van veel belang is het ook. dat de kalkmelk wel de luizen, maar niet de sluipwespjes doodt. Onlangs heb ik namelijk in den proeftuin geconstateerd, dat de gekalkte luizen nooit overlangsche spleten, maar wel de ronde gaatjes ver toonen. waardoor de parasieten uitgekomen waren. Behalve door de sluipwespjes wordt Aleurodeslongicoxaia nog verdelgd door do larve eener gaasvlieg (chrysopa) en doorde larve MedttHeplinjfßn uit pïi T<ir»r ilo praktijk 384 van een Lieveuheers-beestje. Ook heb ik dikwijls waargenomen; dat de luizen met een oranje roo Ie schimmel begroeid waren. Of wij hier met een parasiet te doen hebben, weet ik nog niet; zeker is bet echter, dat de schimmel zóó vast op de luizen zit, dat uit deze het gevleugelde insekt niet uitkomen kan. Pasoeroean, 22 Maart 1897. Zehntner. DIVERSK mededeelingen. Eti!ituin. In het verslag van de voordracht, dooi' den Heer &OBUS, den 20 st «'> Januari te Amsterdam gehouden, bleef zoowel in de Indische M ere uur, nis in Liet Archief een drukfout onverbe fcerd. De zin, welke op blz. '270, regel 17 van boven begint en luidt: »\Vel blijkt uit de gemiddelde productie van 1805, toen 07,35 pikol per baboe gemaakt werd, dat een aanzienlijke toename niet heeft plaats gevonden," enz., moet natuurlijk gelezen worden: »...., dut een aanzienlijke toename heeft plaats gevonden." liet ontwerp der Franscne suikerwet is op 4 Februari in de Kamer van Aigevaardig len aangenomen, met 272 tegen 228 stemmen. Het principe de/.er wet, betreffende de Fabrikatie van ruwe suikers. is het volgende: Het gewicht der beetwortels dient als basis van den aanslag. Het wettelijk vastgesteld rendement is 7,75 % en dit wordt getroffen met de volle belasting, die is GO frs. per 100 kilo suiker. Wanneer het werkelijk verkregen rendement niet 10,5 % overschrijdt, wordt deze meerdere opbrengst belast met 30 frs., per 100 kilo. Wordt er nog meer dan 10,5 % verkregen dan wordt van dit surplus de helft met de volle belasting van 00 frs. per 100 kilo. de andere helft met 30 frs. getroffen, of met andere woorden, de verkregen hoeveelheid suiker boven 10,5 % wordt bezwaard met 45 frs. per 100 kilo. Stel bijv. dat een Fransch fabrikant 11 % uit zijn bieten maakt dan geniet hij per 1000 kilo beetwortelen aan premiën : Zonder overponden 77,5 K.G. a6O frs. bel. Premie O O ver ponden 27.5 » »30 » » » frs. 8,25 Idem 5 » »45 » » » » 0,75 Totaal premie op 1000 kilo beetwortelen frs, 0, — Hedddeclïngen uit vu Toor de praktijk 385 of daar hij 11 % maakt frs. 9: I,l= 8,18 frs. per 100 kilo gepro duceerde suiker. De gemiddelde premie welke de Fransche fabrikanten de laatste jaren genoten hebben waren : in 1893 — '94 frs. 0,35 per 100 kilo suiker in 1894 — '95 » 6,52 » » » » in 1895 — '96 » 8,06 » » i » Deze premie onderstelt een fictief rendement van 14 % geraffineerde suiker per 100 kilo geproduceerde melasse, minstens 44° polari seerende. Vreemde bietsuiker was belast met 7 frs. per 100 kilo, maar overzeesche vreemde suikers waren aan deze belasting niet onder worpen, slechts een paar maanden geleden bracht een ministerieel besluit hierin een wijziging. Vreemde meiassen moesten een invoer recht van fr. 0,10 bij het begunstigd tarief, fr. 0,15 bij het gewoon tarief per saccharimetrische graad en per 100 kilo betalen, thans het dubbele. Het nieuwe wetsontwerp vermeerdert in groote mate de voor deelen voor den Franschen fabrikant. Behalve de zooeven beschreven voordeelen wordt van af de volgende campagne een directe uit voerpremie toegekend voor 100 kilo ruwe suiker, (titreerende 90°) van frs. 3,15, voor gekristalliseerd (titreerende minstens 99,75) frs. 4, — en voor geraffineerd frs. 4,50. De helft dezer premiën zullen reeds toegekend worden voor de uitgevoerde suiker van de campagne 1896 — 97. De nieuwe premiën zullen worden bestreden uit een accijnsverhooging van 4 frs. per 100 kilo geraffineerd en 1 franc per 100 kilo ruwsuiker, bestemd voor de consumptie. Het is duidelijk dat (ie toegekende premiën door de nieuwe wet ook aan den fabrikant moeten worden gegund voor de suiker bestemd voor consumptie, want anders zou het voordeel van 'den fabrikant meebrengen, dat hij al zijn suiker uitvoerde en niets voor de consumptie in den handel bracht. Het eenige verschil is dut de gebruiker deze extra-belastingen moet betalen. Alle vreemde suiker zal bij invoer getroffen worden met een invoerrecht van 9 frs. per 100 kilo voor ruwsuiker, met 10 a 16 frs. voor geraffineerd en met frs. '25,80 a. 28,80 voor kandij. Wanneer het rendement van de aanstaande campagne gelijk zal zijn aan dat van het vorige jaar, zal de behaalde premie per 100 kilo ruwsuiker frs. 10,85, per 100 kilo geraffineerd frs. 12,06 bedragen! hierbij nog niet in aanmerking genomen de indirecte Diverso mededeeliDyen 386 protectie voortspruitende uit de invoerrechten op meiassen en sui kers. Dit invoerrecht o;> suiker beschermt vooral in hooge mate het rat'üriage-bedrijt' en nog meer de fabrikatie van kandij. De zware lasten op de meiassen zullen tengevolge hebben, dat de Fransche distilleerderijen haar grondstof moeten betrekken uit sluitend van Fransche fabrieken. Het ontwerp heeft ook voorzien in een protectie der Fransche koloniale suikers, onder den naam van »détaxe de distance" en ]een schadeloosstelling voor de raf finaderijen der havenplaatsen, die benadeeld zouden worden door den invoer op ruwe suiker, Om de wet ook een landhuishoudkun dig tintje te geven zijn er ook nog eenige bepalingen, betreffende den inkoop van bieten, in opgenomen, waarvan de uitwerking echter zeer problematisch zal zijn. liet is niet onmogelijk dat deze wet een vermindering der <• insumptie in Frankrijk tengevolge zal hebben, dat natuurlijk voor de Fransche fabrikanten zslve van nadeel zou zijn. Sucrerie Beige 1897, blz. Wö. Prof. J. IL Hart heeft in het Oetober-bulletin van de Royal Botanical Gardens van Trinidad de volgende studie, over de verbe tering van het suikerriet gepubliceerd. Fr was een tijd, nog niet lang geleden, dat hij die voor zou gesteld hebben riet uit zaad te kweeken, vour belachelijk gehouden zou zijn. Thans gelukkig weet men niet alleen, dat het suikerriet uit zaad te teelen is, maar ook dat de groote mate van variabili teit, die de aldus verkregen planten vertoonen, alleszins merkwaar dig is. Dit verschijnsel wordt ten duidelijkste bewezen door de aanplantingen van zaailingen in Demerara en Barbados en ook op kleiner schaal in de Royal Botanical Gardens. De geschiedenis van het aandeel, dat de plantentuin van Trinidad in het kweeken van riet uit zaad heeft gehad, moge hier kortelijk aangestipt wor den. In het jaarverslag van den Tuin over 1890 werd gezegd, dat de verwachtingen, die men koesterde van het teelen van riet uit zaad, hetwelk van Barbados afkomstig was, zeer bemoedigend wa ren. In het volgende jaar werd wederom zaad uit Barbados ont vangen, doch toen wilde geen der zaadjes ontkiemen. Van toen af heeft men geen riet meer uit zaad in den plantentuin gekweekt tot het vorige jaar 1890, toen het gelukte één rietplant uit zaad to winnen, afkomstig van Forest Park. Fr is echter een aantal 387 Direrse mededeelingen plantjes aanwezig in de kassen, die van Barbados ontvangen zijn. toen zij een hoogte hadden van ongeveer 5 Eng. duim. Deze ver toonen in hooge mate de variabiliteit van het riet, dat uit zaad verkregen is, daar geen twee planten hetzelfde zijn. Jenman en Harrison hebben bewezen, dat het volstrekt niet opgaat, dat zaad van een zeer goede netplant een plant zal produceeren van even eens goede kwaliteit en omgekeerd is het voorgekomen, dat uit muntend riet verkregen is van moederplanten. die door planters, van inferieure kwaliteit gehouden waren. Deze sterk voorkomende variatie in een zeer gelukkige eigenschap voor de rietkweekers, daar het duidelijk is, dat hierdoor de grootte der keuze van moe derplanten zeer wordt uitgebreid. Het is bekend, welke resultaten men bij de cultuur der bieten heeft verkregen waar men thans bieten teelt, die niet alleen uitmunten door een kolossale opbrengst per H A., maar dan tevens een zeer hoog suikergehalte bezitten en waardoor de verbazende vooruitgang in de productie van de laatste twintig jaren verklaard kan worden. Had de verbetering in de cultuur van het riet gelijken tred gehouden met die der beet wortels, dan zou de rietsuikerindustrie thans niet zulke kommer volle tijden doorleven. En waarom zou de rietcultuur niet verbe terd kunnen worden.' Neville Lubbock zou gezegd hebben, dat de bamboe als voorbeeld gesteld moest worden voor de grootte, die een rietplant zou kunnen bereiken, hoewel wij dit resultaat wel nooit zullen verkrijgen, is het toch wel uit de jongste onder zoekingen gebleken, dat er nog groote vorderingen op dit gebied mogelijk zijn. Reeds heeft men al belangrijke uitkomsten verkre gen, daar men nu toch riet heeft dat 25% meer opbrengt, dan de gewoonlijk gekweekte soorten en wanneer men deze variëteiten op groote schaal zal kunnen winnen en ze in de tuinen zal kun nen uitplanten, zullen de voordeelige gevolgen daarvan niet uit blijven. De methode, welke gevolgd wordt is als volgt: De zaden worden verzameld van de pluim, als deze volkomen rijp is en op het punt staat uit te vallen. Men kan zich de moeite sparen methetbloote oog naar de aanwezigheid der zaden te zoeken, daar zij zoo klein zijn dat zij daarmede absoluut niet te herkennen zijn, zoodat men maar op goed geloof moet uitzaaien. De aarde, welke in de potten of kisten gebruikt wordt, wordt van te voren gebrand of geroosterd, om alle mogelijke andere gras- en andere zaden te dooden, vervolgens goed plat gedrukt en daarop het zaad dik gezaaid. Hierop een weinig aarde Divme nudedeelinßH). 388 gestrooid en nogmaals goed aangedrukt, waardoor alles goed vlak blijft; daarna begiet men. De pot wordt bedekt met een glazen plaat om de verdamping te verminderen en met de voet gezet in een bak met water om insecten, enz verwijderd te houden. In een paar dagen komen de plantjes op, die zoo als bekend is, een groote gelijkenis met gras vertoonen, hetgeen niet te verwonderen is ,het riet zelve tot de grasachtige planten behoorende. Zoolang de plant nog klein is, van 1 tot 5 Eng duim is zij zeer teer, maar later ont wikkelt zij zich flink ; de rietplantjes, die op 4 April in den planten tuin geplant werden en toen een hoogte hadden van 0 Eng. duim, hadden op '26 Juni reeds een grootte van H voet 6 duim bereikt, een groei minstens even goed, zoo niet beter dan bij planten uit bibit. De plant verkregen uit zaad heefteen grootere neiging tot uit st >jling, hit suikergehalte blijft echter gewoonlijk het eerste jaar achter bij [duiten geteeld uit bibit of verkregen van bibit van de zaadplanteo en daarom is het regel gewordea niet het eerste jaar over de kwaliteit van een dusdanige plant te oordeelen. Hart noemt daarna eenige soorten van verkregen.riet uit zaad, die blijken hadden gegeven goede hoedanigheden te bezitten, van de 5030 zaailingen waren er door schilling in goede soorten slechts 10 tot 15 overgebleven. Hij hoopt, dit jaar zijne proeven op groote schaal te nemen en daar de terreinen van de Dotanical Gardens «laarvoor niet de noodige ruimte beschikbaar hebben, roept hij hiervoor de hulp der planters in. Sugar. i 897, bh. 1. Uit een studie over kalkzctting door Beaudet op het Congres voor scheikunde te Parijs voorgedragen, blijkt hoezeer de meeningen zelfs van erkende autoriteiten op dit gebied uit elkaar loopen, over de kwestie of het voordeelig is om ongebluschte, gebluschte kalk of kalkmelk bij de scheiding te gebruiken. Aulard is een groot voor stander van het gebruik van ongebluschte kalk, niet alleen, dat het gebruik voordeeliger is omdat men minder water behoeft te verdampen, maar hij beweert, dat de sappen er beter door gezuiverd worden en sterker ontkleurd worden. Ook Herzfeld heeft vergelij kende proeven genomen met de drie vormen, waarin de kalk wordt aangewend en komt tot de conclusie dat ongebluschte kalk de beste en voordeeligste resultaten geeft. LEMMENS wijst behalve natuurlijk op de groote brandstofbesparing ook op het feit, dat hij 389 Diverse mededeelmgen. bij de aanwending van ongebluschte kalk in het geheel geen af zetsels in de triple-effet kreeg, ook was de zuivering intenser dan anders. Ook Beaudet zelve is een voorstander van deze wijze van werken, nadat hij gedurende twee campagnes proeven daarover genomen had. Mittelmann had zich eerst bepaald verklaard voor het gebruik van droge poedervormig gebluschte kalk, maar de suiker fabriek Montereau, waar hij werkzaam is heeft deze werkwijze toch weer laten varen en gebruikt tegenwoordig ongebluschte kalk. Rvn lewsky daarentegen acht het werken met ongebluschte kalk be paald nadeelig. Door het blusschenin het sap krijgt men plaatselijk belangrijke temperatuursverhoogingen, die aanleiding geven tot de vorming van organische niet-suiker en daarenboven heeft de zooge naamde droge defecatie volgens hem de vorming van donkerder sappen tengevolge. De slotsom, waartoe de beschouwingen van Beaudet leiden, is, dat hij het het wenschelijkst acht de kalk in ongebluschten vorm aan te wenden, doch juist ter voorkoming van ontwikkelingvan te hooge temperaturen in fijn vermalen toestand en na door een zeef met zeer fijne mazen gegaan te zijn. Sucrerie indigène et coloniale 1890, p 748. Het Fransche Suikersyndicaat heeft bij circulaire zijne leden bekend gemaakt met den inhoud van een studie van Herles over de oorzaken van het slecht loopen van filterpersen. Deze zijn van zeer onderscheiden aard, soms moet de reden gezocht wor den in de samenstelling der biet, in welk geval men het euvel moet trachten te vermijden door de temperatuur van diffusie en carbona tatie te veranderen. Ook kan de samenstelling van het condenswater, waarmee het persvuil wordt uitgezoet nadeelig op de filtratie werken Aanwezigheid van koolzure ammonia werkt op de kallc- Tioudende sappen in, onder vorming van koolzure kalk, dat de poriën der filterdoeken verstopt. Een te groote alkaliteit na de eerste carbonatatie kan de sappen een groote viscositeit meedeelen en daardoor de filtratie bemoeilijken. In het meerendeel der gevallen moet de oorzaak gezocht worden in een slechte kwaliteit der aan gewende kalk en deze kan op haar beurt weer voortspruiten uit een slechte geaardheid van de kalksteen of wel door een minder goed gevoerd proces van het branden, of in een slechte blussching der kalk. Is de kalkmelk korrelig, dan spruit dit voort uit een te 390 Divem mededeelingen geringe of een te ver voortgezette branding, de aldus verkregen kalk bluscht moeilijk. Behalve deze redenen kan de oorzaak vaa een korrelige kalkmelk liggen in een onpraktisch toestel om haar te vervaardigen of in het gebruik van koud water bij de blussching in plaats van condens- of warm waschwater. De werking van zulk een korrelige kalkmelk kan gemakkelijk verklaard worden. De klaring en carbonatatie heeft sneller plaats dan de inwerking van het sap op die korreltjes kalk, de alkaliteit daalt dus spoedig, voor dat zij gebeel haar werking op het sap voleindigd heeft In dien toestand heeft de filtratie plaats en de korreltjes kalk blijven dan gedurende langen tijd bij hooge tempe ratuur in aanraking met het sap, zij hydrateeren zich nu en lossen op in het sap, zoodat de alkaliteit van het sap, dat den filter verlaat hooger is dan die van het instroomende : de schuimaarde wordt kle verig, de doeken vuil en de filtratie gaat niet meer normaal. Deze slechte gang van zaken wordt nog erger als men een kalk gebruikt, bezwangerd met kiezelzuur-, ijzeroxyde- of aluminiumverbindingen, welke de sappen dikvloeibaarder maken. De bereiding der kalkmelk vereischt een nauwkeurig toezicht, ook zou het goed zijn bij den inkoop van kalksteen of ongebluschte kalk eenige regels vast te stellen: een minimum kalkgehalte te bepalen en een maximum geoorloofde hoeveelheid kiezel, ijzer en aluminium. Buil. de V ass. des chimistes 1890197 blz. 599. De constructie der Mohrsche balans is door haar veelvuldig ge bruik in de laboratoria der suikerfabrieken genoegzaam bekend, dit instrumentje wordt veelal gehouden voor uiterst gevoelig en in staat geacht ons het soortelijk gewicht van vloeistoflen tot in den vierden decimaal nauwkeurig aantegeven en toch zijn er ge vallen, waarin tot zelfs het derde cijfer achter het decimaalpunt niet zuiver is. Stel dat de balans in de lucht in evenwicht is en men het indompelingslichaam brengt in water van 15°, zooals regel is. Stel V het volumen van het 'ondergedompelde lichaam, e de densiteit van water bij 15°, dan ondergaat het lichaam een druk naar boven van Ve, maar het verliest de druk door de lucht uit geoefend Va. Om nu het evenwicht te herstellen moet den arm der balans belast worden met een gewicht P. Wanneer dit gewicht Diverse medecieelinjren 391 van een metaal vervaardigd is van een dichtheid c is het gewicht in *X tl de lacht P—P - —= P(l ). In geval van evenwicht heelt cc ' n men dus: P (I — -— ) = V (e — a) Vervangt men nu het water door een vloeistof met een S. G. d, en heeft men dan p noodig om te equilibreeren dan heeft men dus P (1- l - ) = V (d-a) waaruit men afleidt: (i d—a P e—a of d = f, (e—a) +a [n de praktijk neemt men de dichtheid van water bij 15° als eenheid aan, dus e = 1, waaruit: d = P(l-a) +a. Daarenboven neemt men aan dat , de gezochte dichtheid is. Stelt men deze 3 van heeft men: d-3=J£ (l_a) +a- l = a (1- || ) Dit verschil duidt dus de fout aan die in werkelijkheid ge maakt wordt en het is duidelijk dat deze fout grooter is, naarmate meer van de eenheid afwijkt, of met andere woorden, naarmate de vloeistof een dichtheid bezit, die meer met die van water verschilt. De grootte van de fout is gemakkelijk te bepalen. De dicht heid van lucht bij 15° en normale druk is a = 0,001225. Deze waarde substitueerende in de bovenafgeleide formule, krijgt men de volgende uitkomsten: zwavelzuur 66» Bé 1,8427 d-ï = 0,00103 stroop 1,300 0,00037 stroop 1,100 0,0001-2 olie 0,900 — 0,00012 alcohol 0,800 —0,00024 aether 0,700 — 0,00037 Uit deze weinige cijfers ziet men, dat als de densiteit der vloeistof belangrijk van water afwijkt, zooals bijv. bij zwavelzuur, dd darde decimaal reeds onjuist is. Divtrs» mededeelin^en 392 Een andere bron van onnauwkeurigheid beslaat in de capillaire werking van de vloeistof op de platinadraad, waaraan het lichaampje bevestigd is. Stel deze draad heeft een diameter van '/, m. M. en dus in een rond getal een omtrek van 1' 2 m.M. De oppervlak spanning van water bij 15°. is 7,23 m.G., de kracht waarmede de platinadraad door de vloeistof wordt teruggehouden is dus 7,23 >( l,s=s-10,8 m G. hi alcohol bedraagt deze kracht slechts '/, hiervan, dus 3,0, wat dus een verschil maakt van 7,2 m.G. Om de 4 de de cinaal zuiver te weten te komen moet men een balans gebruiken, die tot 5 m.G. minstens nauwkeurig is en men mag dus kwan titeiten van 7 m.G. maar niet zoo verwaarloozen. Het blijkt dus dat het Mohrsche balansje niet zulke zuivere uitkomsten geeft als men gewoonlijk wel denkt. Ken van zijn voor deelen is zeker, dat er voor de bepaling van bet S. G. slechts zoo weinig volumen van de te onderzoeken vloeistof noodig is. Bulletin de l Association des Chimistes, 18V0. blz. 508. Pc ingenieur MERKER wijst op de groote voordeden, die het gebruik van oververhitte stoom meebrengt. In alle stoomleidingen, vooral ook in die van suikerfabrieken, waai- zij gewoonlijk nog al lang en veel vertakt zijn, ontstaan niet te verwaarloozen verliezen door de condensatie van stoom, welke verliezen voornamelijk op treden K in de biiizenleidingen. die de stoom van de ketels naar de machines voeren, 2 e . bij de expansie der stoom in de cilinders der machines. Grootendeels kunnen deze verliezen vermeden wor den, door de aanwending van oververhitte stoom, stoom die dus een hoogere temperatuur heeft, dan met hare spanning overeen komt. De volgende voordeelen zijn met die aanwending te verkrijgen: 1«. De oververhitte stoom kan zonder verlies aan spanning een bepaalde afkoeling ondergaan: de stoom zal dus in de cilinders met dezelfde spanning intreden als die welke in den ketel heerscht, terwijl men bij het gebruik van verzadigde stoom in de meeste fa brieken een spanningsvorschil van '/» atmospheer en meer constateert. 2*. Oververhitte stoom bezit bij dezelfde mate van vulling. een grooter expansievermogen dan de verzadigde, terwijl de eerste bij de expansie in den stoomcilinder tevens niet condenseert. 3 e . Oververhitte stoom bewerkt bij niet van een stoommantel voorziene cilinders een verhooging van de gemiddelde temperatuur van den cilinderwand, zoodat een condensatie daartegen ook ver meden wordt. DÏTerae mededeelingen 393 4". conlensatieverliezen worden in de buizenleidingen voor komen. ."V\ Bij het gebruik van oververhitte stoom om te koken ontwik kelt deze natuurlijk veel grooter warmte dan verzadigde stoom en is derhalve een geringer hoeveelheid noodig, zoodat dezelfde kookapparaten grooter capaciteit daardoor kunnen ontwikkelen. l'y. De afgewerkte stoom, die van de machines wordt wegge voerd heeft nog een hoogere temperatuur en ook hierbij is het verlies door condensatie zeer gering. Wat betreft de technische inrichting om de oververhitte stoom te verkrijgen, beschouwt hij de patent-stoom-oververhitter van Baiicock & Wilcox als de beste. Gewoonlijk wordt hierbij de stoom een temperatuur van 40 a 50" oververhit. Op grond van vele proe ven bij goede machines genomen kan de besparing in het algemeen op 12 a 15 % geschat worden, bij machines en apparaten bij de suikerindustrie kan zij wel op het dubbele gesteld worden. Deutsche Zuckerindustrie 1897. blz 301. Het aanstaande Amerikaansche ontwerp, waarbij het invoer recht op suiker wordt vastgesteld zou 15 Maart op een extra zitting van het Congres behandeld worden. De tarieven waren nog niet vastgesteld, doch de commissie bereidde bijna geheel dezelfde arti kelen voor, als indertijd die der Mac Kinley wet, waarbij de invoer vanruwsuiker vrij was, raftinade met invoerrecht belast was en de suikerproducenten in Amerika zelve een premie genoten. Men rekende, dat de nieuwe wet 10 dagen na de opening van het Con gres aan het Huis zou worden voorgelegd, en hoogstens einde April zou worden aangenomen. Op een snelle afdoening in de Senaat kan men evenwel niet rekenen, de beraadslagingen zullen daar wel eenige weken duren, in spijt van de belofte, dat er met de behan deling spoed gemaakt zal worden. Met de debatten mede zal het waarschijnlijk wel Augustus worden eer men met de nieuwe tarief regeling klaar komt. Deutsche Zückerinduslrie 1891. bh, 284: 394 Diverse meciedoelingert Buitenzorg, den 20 9, en Maart 1897. Gelezen, enz. De Raad van Ned.-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen dat het tweede lid van $ li der bij het besluit van 5 December 1895 Nó. li (Bijblad No. 5084) vastgestelde voorschrif ten tot uitvoering der ordonnantie van 20 November te voren (Staatsblad No. 2 / t-7), houdende herziening der regelen omlrent de verhuring van grond door Inlanders aan niet-Inlanders op Java en Madoera, wordt gelezen als volgt: «Onder de in het tweede lid van genoemd artikel bedoelde gebouwen, enz. worden verstaan mestloodsen en schuren voor het opbergen van suikerbibit, zoomede weegloodsen voor het opkoopen of in ontvangst nemen of verzenden van suikerbibit. Afschrift, enz. Ter ordonnantie van den Gouv.-Generaal van Ned.-Indië. De Algemeene Secretaris, A. D. 11. Heringa. Javasche Courant i 897. blz. 237. De Engelsche Commissie, die door de Regeering belast was een onderzoek naar den toestand der Suikerindustrie in West-lndië te houden (Archief 1897, blz. 236) en daarover rapport uit te bren gen, is den 27sten Januari in Deinarara aangekomen, en heelt <ien dag daarop reeds een aanvang gemaakt met de ondervragingen van personen, die in staat kunnen zijn inlichtingen te verstrekken, omtrent de toestanden aldaar. De deskundigen, waaronder talrijke planters, directeuren van suikerfabrieken, chemisten, kooplieden, enz. waren het geheel eens, dat de suikerindustrie in Demerara bij de tegenwoordige prijzen niet bestaan kan. I Je fabrieken, die in 1896 nog met voordeel gewerkt hebben, lieten bij de opmaking der rekening rente van het kapitaal, onderhoudkosten en gelden voor aanschaffing van nieuwe machines buiten beschouwing, men heeft zich met het oog op de slechte tijden, wat dit laatste betreft tot het allernoodzakelijkste moeten bepalen. Als hoofdoorzaak van het kwaad worden de buitenlandsche uitvoerpiemiè'n beschouwd en wel bepaaldelijk de Duitsche, hoewel een der deskundigen er op wees, dat Duitschland wel genegen was geweest ze geheel af te schaffen, doch daarin door Frankrijk verhinderd was. Bij een prijs van 11,10 Pond Sterling per ton konden de suikerplanters nog bestaan, Diverse mptTedeelingèn 395 tegenwoordig nu de Londensche noteering de laagste was, die nog ooit was voorgekomen, n. 1. 9,15 F. S. per ton, niet meer. Men heeft geen middelen onbeproefd gelaten om, waar het kon, verbetering aan te brengen. Een der planters bad Frankrijk, België, Nederland, Oostenrijk en Rusland bezocht om zich van defabrikatie aldaar op de hoogte te stellen en te onderzoeken of de productie kosten in Demerara misschien gereduceerd konden worden Hij kwam echter terug met de overtuiging, dat erin Engelsch-Guyana even economisch gewerkt wordt als in de beste fabrieken van Eu ropa. Een der autoriteiten op het gebied van landbouw deelde mede, dat aan de drie plantages, waarin hij geïnteresseerd is. in de laat ste 15 jaar voor 1,148847 dollar verbeteringen waren aangebracht. Niet alleen op verbetering der fabrikatie heeft men gewerkt, maar ook zijn er vele proeven genomen met xankweeken vrn nieuwe rietsoorten en toepassing van kunstmest en de gehcoide machine technici waren ook eenparig van oordeel, dat de fabrikanten niets verzuimd hadden om zich op de hoogte te houden. Alle ondervraagden waren het er over eens, dat in de kolonie thans een groote nood heerschte en dai wanneer desuikerfabrikatieop vele plantages gestaakt zou worden, wat als er geen maatregelen ter verbetering genomen worden, ongetwijfeld gebeuren zal, de nord neg hooger zal stijgen. De commissie breidde hare onderzoekingen nog uit tot de cacao-, rijst-, koffïecultures, enz. om de mogelijkheid te bepalen voor een vervanging van de suikernijverheid door een dezer industriën, doch proeven al sinds jaren genomen, hebben bewezen, dat nadat groote sommen hier reeds voor aangewend zijn, de uitvoer dezer producten nog niet loonend is. Deutsche Zuckcr industrie 1891, /</:. 322. Hoewel het een bekend feit is, dat de chemische groinlanalyse ons niet in staat stelt de juiste gevolgtrekkingen te maken omtrent de behoefte van den bodem aan bepaalde voedingsstoffen, zal zij ons toch wel dikwijls eenige vingerwijzing kunnen geven omtrent de meest gewenschte manier van bemesting. Prof. Eiebsciier deelt dienaangaande de volgende meening mede: Een kaligehalte van minder dan 0,15% van den bodem doet een sterke behoefte aan kali bemesting vermoeden. Bij een gehalte van 0,2 — 0.5% is slechts rekening te houden met een middelmatige kalibemesting, dat wil zeggen die soort be mesting is dan slechts noodig, wanneer planten op dien grond 396 Diverst mededeelingen zullen geteelt worden, die veel kali behoeven, Bevat de grond ineer dan 5% 0 kali, dan is dit gehalte als hoog te betitelen. Bij beschouwing van bet phosphorzuur komt niet alleen de hoeveelheid hiervan in aanmerking, maar ook de mate van oplos baarheid, en de hoeveelheid aanwezige ijzeroxyde en alurni niniumhydroxyde. Hoe minder dezer laatste twee stoffen in ver houding van het jhosphorzuur voorkomen, hoe beter dit is. Gunstig is het als op 1 deel phosphorzuur niet meer dan 40 deelen ijzer- en aluminiumoxyde komen, de gemiddelde verhouding is 1 : 40 tot 60. als minder gunstig is te qualifiCeeren een verhouding van 1 : 60 — 90, en wordt het verhoudingsgetal nog grocter dan verkeeit de bodem in dat opzicht bepaald in ongunstige conditie. Wat het absolute phosphorzuurgehalte betreft zoo moet men een gehalte van minder dan 0,07% als gering beschouwen, van 0,07—0,085% als middelmatig, van 0,083 — 0.1 bevredigend. 0.1 — 0.2% goed en meer dan 0,2% als hoog. Aangaande de aanwezigheid van stikstof heelt Prof.LIEBSCHEB geen cijfers gepubliceerd, maar is HILGARD op grond zijner onder zoekingen tot de conclusie gekomen dat de bodem stik stof honger heeft, zoodra liet gehalte aan organische stikstof beneden een zeker minimum komt. Dit minimum zou 0,2% zijn, en onverschillig zou het zijn of het totaal gehalte ook bizonder hoog staat. Van den anderen kant zou een procentgehalte van 0,3% humusstikstof de behoefte aan die voedingsstof al buiten sluiten, en een aanwezigheid van meer dan 0,5% een verdere.gave van stikstof nutteloos doen zijn. Volgens Dr. Heinrich in een gehalte van 0,'2 — 0,5% aan kalk voldoende, 0,1% is Jaarvan het minimum. Centralblatt für die Zuckerindnstrie der Wélt. 1891. blz. 16b. Goed fütreerpapier moet aan de volgende eisenen voldoen: Het mag aan gedestilleerd water geen oplosbare stoffen afstaan; men onderzoekt dit door een zelfde hoeveelheid water herhaaldelijk op het filter te brengen en daarna dit water tot droog te verdampen. Een oplossing van salicylzuur mag geen violette verkleuring ver toonen, hetgeen op aanwezigheid van ijzer duidt. Zwavelammonium mag het papier niet zwart ol bruin kleuren; jodium-water niet blauw. Bij behandeling met zuren met daaropvolgende verzadiging met ammonia moet blijken, dat het papier geen kalk-, haryt-, of mag nesia-zouten heeft afgegeven. Na inwerking van verdunde loogen op het papier mag de vloeistof na neutralisatie geen troebeling of Diverse mededteliligen 397 neersla;.; vertoonen, hetgeen op aanwezigheid van vetten 7011 duiden. Ten slotte moet het papier met kokend water behandeld blijken ehloorvrij te zijn, doordat zilvernitraat in de resulteerende vloei stof geen troebeling of precipitaat veroorzaakt. Buil. de l'Ass. des chimistea 1896, p. 6V>2. STATISTIEK, OOGST- EN MARKTBERICHTEN,ENZ. De lieer Fr. Sachs heelt zich bezig gehouden niet het bere kenen «lei waarschijnlijke voorraden suiker op 1 September 1897. Verleden jaar berekende hij die voonaden eveneens en vond dat zij, aannemende dat de consumptie niet vermeerderde, belangrijk zouden zijn. De feiten hebben helaas bewezen, dat hij gelijk had, de wezenlijke voorraden waren op 1 September nog grooter dan hij getaxeerd had, de reden hiervan was dat de Eu ropeesche consumptie, althans oogenschijnlijk geringer was, dan die van het vorige jaar. Volgen wij evenals verleden jaar (Archief 1890 blz. 292) zijne redeneeringen, dan hebben we voor: I. DUITSCHLAND. Tonnen van 1000 KG. 1896-97 1895-96 Voorraad van Duitschland op 1 Dec 703000 871500 » » Hamburg » » 97700 139400 Totaal 890700 1,010900 Totale Prod. gedurende de camp. 1,780680 1,637057 » » tot 1 December 1,064100 1,041900 Blijft te leveren na 1 Dec. 7-J*_ , : ) ,so 505157 Totale voorraad op 1 December 1,613280 1,006057 De voorraden van Duitschland worden zeer velschillend op gegeven, bijv. door Licht en de Deutsche Zuckerindustrie. Licht. D. Z S. Voorraad v. Duitscbl. op 1 Dec. 1890 773583 812400 »»»»:•» 1895 818110 924800 » » Hamburg » » 1896 91700 103700 » » 1 » » 1895 139400 139400 Bij bovenstaande berekening is het gemiddelde dezer cijfers aangenomen: het is echter wel zonderling dat men in Duitschland zoo slecht hiervan op de hoogte is. Diverse meiledeelingf-n 398 11. OOSTENRHK-HONGARIJE. Voorraad van Oostenrijk op 1 Dec. 521396 579145 » » Triest » » 0600 20600 Totaal 527996 599745 Totale productie in de campagne 900000 781000 » » tot 1 December 581800 553700 Blijft te leveren na 1 December 568200 227:',()() Totale voorraad op l December 896196 827045 111. Frankrijk. Voorraad op 1 Dec. 506812 111649 Totale productie in de camp. 700000 624900 » » tot l Dec. 500100 470100 Blijft te leveren na 1 Dec. 109000 151500 Totale voorraden van af 1 Dec. 706112 566149 IV. België. Voorraden op 1 Dec. 124144 90464 zond overpond. totaal in de camp. 235204 182248 » » » tot 1 Dec. •18922:5 15.7787 Blijft te leveren na .1 Dec. 45981 26461 Totale voorraden van af 1 Dec. 170125 116925 V. Nederland. Voorraden op 1 Dec. 01085 65899 zond. overpond. totaal in de camp. 127267 86013 » » » tot 1 Dec. 82037 65773 Blijft te leveren na 1 Dec 45230 20240 Totale voorraden van af 1 Dec. 106810 80130 VI. Rusland ex andere landen. Dé productie van Rusland en of'ficieele voorraden van dit land kunnen als volgt getaxeerd worden: Productie 695762 718500 Voorraden in de suikerfabrieken 105300 55000 Totaal 801071 7735C0 De productie der andere landen. Zweden 102000 70300 Denemarken (?) 30000 30000 Spanje en andere landen '.0000 30000 Totaal 073071 912855 399 Btftistiek, ooa[Bt- ea marktberichten, enz De voorraden dezer landen vertoonen dus een vermeerdering van 60206 ton, maar men moet in het oog houden, dat uitvoer van suiker uit Zweden zoo goed als onmogelijk is en dat et uit Rusland waarschijnlijk niet méér zal geëxporteerd worden, daar de prijs van consumptiesuiker binnen 's lands toonend is; ten slotte is de con sumptie in die beide landen stijgende, zoodat het twijfelachtig is of men dit overschot van 60000 ton wel mag aannemen. VII. Algemeene toestand van Europa. Wanneer we de zooeven gevonden gelallen combineeren en daarbij voegen de voorraden in Engeland en die welke zeilende naai Europa zijn, vinden wc: 1896/97 1895/96 Duitschland 1,013280 1,(306057 Oostenr. Hongarije 896196 827046 Fra n k rij k 70641 2 566149 België 170125 116925 Nederland 166815 86139 llusland en andere landen memorie memorie Engeland (voorraad eind Nuv.) 136100 112800 Zeilende naar Europa » » 5950 14100 Totale voorraden 3.634878 3,339215 Toename 305663 Maar wij wenschen bij benadering te kennen de voorraden op 1 September '97, dat is vóór den aanvang van de campagne. Men moet dus rekening houden met de waarschijnlijke consumptie in het tijdperk van 1 Dec—1 September. Gaat meti na de consumptie van Europa in de laatste jaren, dan vindt men volgens Licht: 1 Sept.—1 Dec 1 Dec.—1 Sept. Campagne 1896/97 1,089625 — » 1895/96 1,207221 2,291385 » 1891/95 1,080014 2,118793 » 1893/94 1,024807 2,212766 De schgnbare consumptie van 1 Dec. 1895-1 Sept. 1890 is dus 127408 ton minder geweest dan in het overeenkomstige tijdperk van 1891/95, zoo is de schijnbare consumptie van 1 Sept.-l Dec. 1896 11751)6 ton gebleven onder die van 1895, men kan echter aan nemen, dat door de lage suikerprijzen de werkelijke consumptie in 1896-97 niet geringer zal zijn dan die van vorige jaren, en dus zal zon der wezentlijke toename der consumptie, het verbruikscijfer voor de periode 1 Dec. 96-1 Sept. '97 een hoeveelheid meer bedragen van 400 S Idllttiil , oogsl- en marktberichten, enz 127408 + 117590 = 245004 ton. Het eindcijfer der méér beschikbare voonaad op 1 Sept. vergeleken met verleden jaar zal dus teruggebracht worden op 305003-245004=60659 ton, zelfs zonder een belangrijke ver meerdering van het gebruik in de voornaamste landen aan te nemen. Acht men het noodig Rusland en andere landen in rekening te brengen, aannemende dat de consumptie daar stationnair blijit, dan moet het surplus van 60659 ton vermeerderd worden met 00200 ton en zou men dus 120865 ton meerdere voonaad hebben. VIII. Toestand der Overzeesche landen Het is zeer moeilijk de voorraden der overzeesche landen met eenige nauwkeurigheid te schatten, te meer daar men nog niets zekers omtrent Cuba en eenige andere landen kan voorspellen. Licht en de Prager Zuckermarkt nemen zeer verschillende ge tallen aan voor de productiecijfers van rietsuiker, hetgeen voor namelijk zijn reden heeft dat Licht voor Cuba een opbrengst van 400000 en de Pr. Z, van '200000 ton aanneemt, 1890/07 1895/90 Deficit Schatting van Licht 2.055000 2704447 404 57 » » Prager Zuckermarkt 2,372000 2510000 144000 Nemen we liet gemiddelde dier taxaties dan zouden we voor de koloniën dus komen op een vermindering der voorraden van 49447+444000 „,,„„ , = 90/2.-3 ton. De voorraden v;in Amerika op 1 Dec. er bij voegende: 1896/97 1895'90 Voorraden in Ver. Staten 1 Dec. 207300 148500 » » Cuba 1 » 37000 136400 Zeilende naar Amerika 1 » 8572 21^80 312872 300180~ Toename 6692. Zoodat het deficit der koloniën hiermee moet worden verlaagd en men dus een totaal opname voor de overzeesche landen zou krijgen van 0072:!—0(502=90031 ton. IX. Algemeens toestand. Wij hebben voor Europa (ongerekend de „verschillende andere landen") een waarschijnlijke toename gevonden van 60659, en voor de overzeesche landen een afname van 90031 ton, zoodat er een totale afname der wereldvoorraden zou geschat worden van 29372 ton: brengt men daarentegen Rusland en de andere Statistiek, oogst- en uiarktberk'liten, enz 401 landen op de bovenvermelde wijze in rekening dan zon men een toename van 1208Ü5 — 90031 -- 3083 i ton moeten verwachten. Men kan dus in alle gevallen zeggen dat de waarschijnlijke voorra den op 1 September. 1897, die van den zelfden datum '90 niet veel zullen ontloopen. De voorraden der laatste jaren waren op 1 September 1894 0'«8i50 ton 1 ' » 1895 1,468004 * 1 » 1890 1,269523 » Vermoedelijk zal de consumptie van suiker dank zij liare lage prijs wel stijgen, maar men mag zich toch niet te veel illusies daarvan maken, omdat wij reeds rekenden op een meerdere schijn bare consumptie. De toestand restimeerende kan men die dus niet als hopeloos beschouwen, alles zal afhangen van de uitzaaiingen voor de volgende campagne, en deze zullen misschien, tengevolge der lage suikerprijzen wel ingekrompen worden. Ook al komt de vrede op Cuba tot stand, zal de oogst 1897/98 daar toch nog niet normaal zijn, zoodat men hopen ma« voor het volgende jaar, ongewone omstandigheden buiten rekening latende, opeen gezonden toestand. De tijd moet echter leeren of dit werkelijk het geval zal zijn. Sucrerie Beige. 1897, bh. 223. De Suikerinvoer in Zwitserland bedroeg (in tonnen van 1000 KG.) uit IS'.»,", 1894 Oostenrijk-Hongarije 32177 43708 Duitschland 13833 492") Frankrijk 2929 83 Italië • 1174 1020 België 737 030 Engeland 732 095 Vereenigde Staten 539 — Nederland 13 574 Andere landen 47 62 52181 . . . . . 5Ï703 - Centraiblatt für die Zucker-Iniustrie der Welt. 1890, bh. Hl. Europa, 27 Februari. ïn het begin der laatste week is het weer over bijna geheel Europa omgeslagen en een matige warmte veelal Statistiek, oogst- en marktberichten, enz 402 •vergezeld van regen, opgetreden. Slechts in het Oosten heeft nog vorst geheerscht en is nog sneeuw gevallen, maar in Centraal en West-Europa is liet ijs en de sneeuw weggedooid, hetgeen een hoogen waterstand, soms zelfs een óverstrooming tengevolge heelt gehad, doch de stremming van het verkeer te water, heeft opgeheven. De grond is echter overal te zeer doorweekt door de gevallen regens en de weggedooide sneeuw om reeds niet den veldarbeid te begin nen, zoodat men daarmede nog zal moeten wachten tot een droogte den bodem wat geschikter gemaakt heeft. Betreffende den voorgenomen bietenaanplant is voor de groote productielanden nog niets met zekerheid te zeggen. Het is tehopen, dat de uitgestrektheid ingekrompen zal worden en het talmen, dal. thans in dit opzicht wordt waargenomen, wettigt wel eenigszins het vermoeden, dat dit ook zoo zijn zal. De suikerprijzen van thans vergelijkende met die van begin Maart 1895, vindt men dat ze ongeveer dezelfde zijn. Toenmaals hadden die prijzen tengevolge, dat den aanplant met 14% verminderd werd, en het ware wenschelijk, dat ook dit jaar op een dergelijkcn invloed te wij zen ware. Wel hebben Nederland en België reeds besloten de met bieten te planten oppervlakte te beperken, doch het spreekt van zelve, dat dit op het totaalcijfer al zeer weinig uitwerking zal hebben. Ook aangaande den prijs, waartoe de bietenleve ringen gecontracteerd zullen worden, verkeert men nog in het onzekere. Op een laatstelijk gehouden vergadering te Rotter dam, zijn de Neierlandsche fabrikanten het nog niet eens gewor den roet de landbouwers. Uit Rusland kwam het bericht, dat het gelukt zou zijn uit bieten een wijn te vervaardigen, wiens smaak en reuk zeer goed zou zijn en zou doen denken aan die van Spaansche wijnen. Wanneer dit waar blijkt te zijn, zou men hierdoor natuurlijk den afzet der bieten zeer vergrooten, wat niet anders dan ten gunste der suikerindustrie kan komen. Intusschen is het maar beter zich niet te zeer in optimistische beschouwingeu dienaangaande te verdiepen. Uit de berichten omtrent Cuba is het niet gemakkelijk wijs te worden. Sommige luiden dat de opstand een meer latent karakter heeft gekregen, andere zeggen dat de insurgenten weer offensief zijn opgetreden. Een feit is het echter, dat meerdere fabrieken aan het werk zijn (50 zijn nu met de campagne begonnen) en dat er meer suiker naar de havens wordt afgevoerd; sommige bladen maken zich reeds beangst, dat de oogst nu toch wel 4 a 500000 ton Statistiek, oogst- en marktberichten, enz. 403 zal bedragen, maar dit is toch hoogstonwaarschijnlijk en men kan gerust verwachten dat door den tegenwoordigen toestand en zelfs door de gevolgen van dien de productie niet meer dan 100000 a 150000 ton zal bedragen. Uitlach Guyana heeft in hooge mate gebrek aan regen, waar door liet riet lijdt: in Loüinana daarentegen had men te veel koude en regen, waardoor de arbeid te velde en groei van het riet werd tegengehouden. Mauritius heelt regen gehad, evenwel nog niet genoeg, de productie zal wel 150000 ton beloopen. Soerabala, 30 Maart. Suiker. Er werd in den Oosthoek, voor zoover ad, nog niets uit den nieuwen oogst verkocht. A lic en in Midden en West-Java werden eenige \ artijen aan Chineezen verkocht, waarvan hieronder de specificatie volgt: Snikerverkoopeu. Oogst 1897 tot 9 Maait 1697 voor zoover die bekend zijn geworden. 5000 pik. Djatiwangie f 9,—No. 20 en hooger lÖOÖO 9 » » '•».— id. id. + 'iSOOÓ » » » 7,— seconds No. 14 130D0 » Kadhipaten » 97 4 , No. 20 en hooger 5000 » » » 9,— id. 3ÖOÖ » » » 9'/,, id. 4000 » » » 11, — broksuiker 1000 » » » 10, — afval van idem 3000 » » » 7'/j) seconds No. 14 10000 » Petjangaan » 7'/„ No. 16 15000 » Tjepper » 9V 4 , superieur ± 12000 » » » 7'/,, seconds No. 14 50Ó0 8 Kartasoera » 77», No. 16 5000 » Kendal fabrieken » 7'/ 4 , » 16 5000 » Dezentjés » 7V 4 , » 15 3000 » Gesiekan » 7'/„ » 16 5000 » » » 7, — seconds No. 14 5000 t Padokan » 7,— » + 0000 » Ban gak » 7, — » 5000 » Petjangaan » 7 1 /,, No. 10 135000 pïk. Statistiek, oogst- en marktberichten, enz 404 OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. BUANDSTOFBESPARING. door B. CAKP. I!ij liet tegenwoordig sterk op den voorgrond tredende streven van brandstofbesparing is het wellicht van belang eens na te gaan tot hoever wij hiermede kunnen gaan, m. a, w. de limiet te leeren kennen, die niet kan worden overschreden, om zoodoende bij 't aanbrengen van wijzigingen aan de ketelinstallatie zich ten minste in zekere gevallen reeds van te voren te kunnen overtuigen of het beoogde doel kan worden bereikt. Het zwaartepunt der kwestie is hoofdzakelijk gelegen in de hoeveelheid benoodigde stoom. Nu is deze hoeveelheid zeer afhankelijk van de inrichting en de wijze van verwerking, doch kan men toch aannemen dat voor elke installatie een bereikbaar minimum stoomverbruik is aan te geven. Dit eenmaal bepaald zijnde is het verder niet moeielijk om na te gaan wat de minimum hoeveelheid brandstof is daarvoor benoodigd, want wij zijn thans wel zoover gevorderd dat wij met zekerheid weten hoeveel stoom uit onze brandstoffen kan worden verkregen. Bij de vaststelling der benoodigde hoeveelheid stoom kunnen wij uit den aard dor zaak slechts van een bepaald geval uitgaan, gebaseerd op een bepaalde installatie, waarmede op een bepaalde wijze wordt gewerkt. Maar wij zullen tevens gelegenheid hebben afwijkingen te bespreken, waardoor wij ten slotte toch tot meer algemeene toepasbare resultaten zullen geraken. Gaan wij dan eerst na wat het minimum stoomverbruik is, bereikbaar bij de navolgende fabrieksinstallatie: 111 Persen met 3 molens —defecatie en eliminatie — 111 eflet —va- cuüms —centrifuges— sapverplaatsing met pompen; waarmede wij aan nemendatbij 15%sapverdunning 80% onverdund sap gewonnen wordt (d.w z. een suikerverlies in ampas van ± 1 % riet). Het in de fabriek gebrachte sap nemen we aan op eene Brix van 16% en voorts dat: de aanwarming geschiedt met directe of met retourstoom met of zonder voorwarmers, dat in de defecatie en eliminatie slechts even wordt doorgekookt en de bezinkbakken goed van de lucht zijn afgesloten, alzoo bij dit station slechts eene geringe brixstijging van -16 tot 16V; de verdamping geschiedt met directe of met retourstoom en dat zoo zwaar mogelijk (tot 60° Brix). Alle aanwarmstoom wordt in het 1» lichaam gegeven, zoodat zij in haar geheel 3 maal wordt benut. De z. g. ammoniakdampen worden eerst bij het 3 e lichaam naar de condensor afgezogen en de afvoer tot een minimum beperkt. De vacuüms worden met directe of met retourstoom aange warmd; de afvoer van het condensatiewater is zoodanig geregeld, dat geen stoom mede ontsnappen kan. De Machines werken grootendeels met expansie en wordt de goede werking ervan door een geregelde controle verzekerd. De afgewerkte stoom kan zoodoende in haar geheel worden benut en behoeft dus slechts eene hoogst enkele maal te worden afgeblazen. Condensatie wordt door doelmatige isolatie van alle met stoom of damp in aanraking zijnde leidingen en toestellen tot een mini mum beperkt. Wij namen aan dat p. 100 dl. riet 80 dl. onverdund sap werden gevorderd bij eene verdunning van 15 % dus verkregen werden aan fabriekatiesap van 16° Brix: 80 = 92. dl. Hiervan komen ter verdamping: 92 = 89,2 dl. en voor de vacuüms: 92 X-55- = 24,5 dl. Aan water wordt p. 100 dl. riet verdampt: bij defecatie en eliminatie 92, —89,2 = 2,8 dl. in de verdamping 89.2—24,5 = 64,7 » » » vacuüms 24,5—16 = 8,5 dl. 4- dekwater centrifuges ± 5% op suiker, dus bij 10% suiker 0,5 » 9,0 » 76,5 dl. De benoodigde stoom p. 100 K. riet vindt zich dan: I. voor Aanwarming: I°. 92, K. molensap van 35 op 100°. 92 X 65 530 _ 11,3 K ' 2°. 89,2 K. dunsap van 85° op 100°. 89.2 X 15 530 '° * 30. 24,5 K. diksap van 600 op 100» 406 B. Cup. Bramlstofbißi'tmiig 11. foor Verdamping: I°. in defecatie en eliminatie, 2,8 K. ad. 1,1 — 3,1 K 2°. in de verdamping, 64,7 Ko. a. 111 effet: = 23,1 » 3°. in de vacuüms, 0, K. ad. 0,9: = 10,0 » 36,2 » 111. voor de Machines. Daar alle retourstoom toepassing vindt behoeven wij slechts rekening te houden met de warmte voor krachtsverbruik en de stoom die door afkoeling en expansie condenseert en kunnen wij hiervoor 30% van de vuistoom stellen. De hoeveelheid vuistoom werd te Tjomal voor de grootere machines, die alle met expansie werken, bepaald met behulp van indicateurdiagrammen genomen bij volle capaciteit; voor de kleine, die niet met expansie werken werd de vuistoom berekend uit de gemiddelde spanning der stoom tijdens de vulling en het aantal omwentelingen, terwijl voor alle voor condensatie 10% van de vuistoom in rekening werd gebracht. Bij 7000 pikols verwerking werd zoodoende aan benoodigde vuistoom p. uur gevonden: voor de I°. molenmachine 973 K. » » 2°. » 877 j> » » 3°. » 955 » » » 111 effetmachine 446 » » » I°. vacuüm » 469 » » » 2°. » » 409 » » » centrifuge » 363 » » i kleine machines 750 » Totaal per uur 5242 K. of per etmaal 125,000 K, waarvan dus verbruikt wordt: 125000 X —j5S— = 37500 K. of p. 100 riet 9,0 K. IV. voor Condensatie in leidingen kunnen wij bij doelmatige isolatie 5% van de totaalstoom in rekening brengen. Houdt mende vooropgestelde conditiën niet behoorlijk in acht, dan kan men tot aanzienlijk grooter stoomverbruik geraken. B. Catp. Brandulofbenparing 407 Om slechts enkele voorname punten aan te voeren vestigen wij de aandacht op 't volgende: I°. Het doorkoken bij defecatie en eliminatie. Wordt dit te lang voortgezet zoodat de Brix hierdoor b. v. b. tot 17'Zi stijgt dan heeft men zoodoende verdampt: 92 —92 X -ttt = 7,9 dl. water vereischende aan stoom 7,9 X I>l — 8,7 K. of 5,6 K, meer dan feitelijk noodig Weliswaar komen 7,9—2,8 = 5,1 dl. water minder ter verdamping in den 111 effet doch geeft dit slechts eene bespa ring van -yj- = 1,8 K , zoodat totaal genomen 3,8 K meer zouden worden vereischt. 2°. Het niet behoorlijk afdekken der bezinkbakken, waardoor een grootere temperatuursdaling van 10—15° plaats kan hebben, derhalve een vermeerderd stoomverbruik van 2—2'/i K. 3°. Het te jong aflaten van het diksap. Vele gaan met de zwaar te van het diksap niet verder dan tot 50° Brix. Hierdoor krijgen de vacuüms te verdampen 92 X = -9,4 dl. water of 4.9 dl. meer dan bij aflating op 60°, waardoor -~- = 5,4 K. stoom meer worden vereischt, terwijl de ontlasting van de 111 effet slechts -J|- = 1,75 K. bedraagt. 4°, Het a II effet stellen voor schoonmaak, etc. De benoodigde stoom wordt dan: -~- = 34,1 K. neerkomende op een meerverbruik van 11,0 K. 1,9 p. 100 K. riet. Om stoombesparing aan te brengen zoude de installatie wijzigin gen dienen te ondergaan, waardoor b. v. b. bij de aanwarming gedeel telijk of geheel sapdampen kunnen worden toegepast en kan men dan door alle sapdampen van het laatste lichaam der verdamping te bezigen, die een temperatuur van 60° bezitten, aan stoom besparen = V * Bezigt men ook voor de andere aanwarming sapdamp, welke dan echter uit het l e lichaam van een a, IV effet werkende inrich ting dient te worden ontnomen, dan worden de hiervoor afgevoerde dampen 2 maal benut en is om ze te produceeren aan stoom noodig geweest: iö = 6; o, 408 B. Carp. Brandstofbeß) arii £ Bij de verdamping kan besparing worden aangebracht door a IV effet te werken, waardoor het benoodigde stoomkwantum daalt tot: ■-!$- = „, k. De hierbij gevoegde staat (zie blz. 410) van benoodigde stoom per 100 dl. riet stelt een overzicht daar van bij eenige verschillende instal laties en werkwijzen te verkrijgen resultaten; terwijl a en b resultaten aangeven, die met rationeel werken te bereiken zijn, en dan ook als minimum kwantiteiten zijn op te vatten, geeft c een resultaat van stoomverbruik, waarin men gemakkelijk vervalt, indien niet van alle toestellen het bereikbare profijt wordt betracht. Het behoeft geen verder betoog, dat dit laatste cijfer slechts aangehaald is om te doen uitkomen tot welk abnormaal hoog stoomverbruik men in zulke gevallen geraken kan. Bij de beschouwing van de benoodigde brandstof kunnen wij uit den aard der zaak ook slechts van bepaalde gevallen uitgaan. De beschikbare hoeveelheid ampas toch is niet altijd dezelfde, en voorts kan zij op verschillende wijzen worden verstookt, welke aan leiding tot wezenlijke verschillen in stoomproductie kunnen geven. Wat beschikbare hoeveelheid ampas aangaat, merken wij op, dat doze afhangt van de samenstelling van het riet en van de graad van persing In normalegevallen bevat het riet zelden meer dan 10 >ƒ« %celstof, en zullen wij ons daarom voor verdere berekeningen aan dit cijfer houden. Voorts zagen wij, dat bij de vooropgestelde doelmatige ver werking 1 % suiker in ampas achterbleef, waar voor andere op losbare stoffen nog l fe % bij te voegen is. In totaal is dus p. 100 verwerkt riet 12 % droge stof in den vorm van ampas beschikbaar. Als natte ampas in daarvoor geschikte ovens wordt verstookt kan men een effekt bereiken van 4,'25 K. stoom p. K. droogstof. Bitgeschiedt echter bij een goede inrichting slechts onder de meest gunstige condities en mag daarom niet als bereikbaar gemiddelde worden aangenomen. Volgens talrijke in het gewone bedrijf gedane waarnemingen levert een goede en goed gecontroleerde inrichting gemiddeld 4 K. stoom per Iv. droogstof bij 't stoken van natte ampas. Bit effekt is in dezelfde ovens te verhoogen, indien men de am pas voordroogt. Geheel zondroog zoude 't effekt het grootste zijn, doch is het stoken hiervan in ovens voor natte ampas om ver schillende redenen dikwijls niet raadzaam. B. Carp. Branditofbespftring 409 MOLENS 111 PERSEN VERDUNNING 15% FABRICATIESAP 16° BRIX. Benoodigde stoom p, 100 dl. riet B. Carp. Braiidstófbeaparing 410 Doch ook bij gedeeltelijke droging uf door menging van droge en natte ampas bereikt men een hooger elTekt, 't welk bij dezelfde goede regeling en controle der verbranding en menging van ± gelijke deelen van beide tot eene gemiddelde stoomproductie van4,sK.p.K. droog stof op te voeren is. Wij kunnen dus met de beschikbare ampas eene hoeveelheid stoom van 12 X 4,0= 48 K. of resp. 12 X 4,5= 54. K. produceeren en zien hieruit, dat om in normale gevallen met de ampas als brand stof te volstaan, men alleen bij de meest volmaakte fabrieksinrich tingen kans van slagen zoude kunnen hebben, wanneer op doelmatige wijze droge en natte ampas gemengd verstookt wordt, en dat dus in 't algemeen suppleeren van brandstof niet te ontgaan is, hoe voortreffelijk de ketelinstallatie ook zij, en welke soort van natte ampasoven men ook tot zijne dispositie hebben mocht — want de aan gegeven waarden van 4 en 4,5 voor natte, resp. droge en natte ampas komen zoo nabij die, welke ook de berekening als bereikbaar maxi mum aangeven, dat het geheel ondoeltreffend zoude zijn naar een oven te zoeken, die in staat is deze stoomprodukties te verbeteren. Uit eene publicatie van den heer van dkr Ben, Archief' 97 pag. 308 blijkt, dat men van de z.g. Dunkeibeckoven de verwachting koes terde, dat deze alleen met natte ampas zoude kunnen volstaan, doch dat op diverse ondernemingen, waarover cijfers verzameld zijn aan deze verwachtingen niet werd beantwoord. Wij kunnen aan de hand van het verhandelde er wel aan toe voegen, dat ook in de toekomst en normale gevallen aan deze verwachtingen niet zal kunnen worden voldaan, tenzij bij geheele wijziging der fabrieksinstallatie naar model b. (zie overzicht). Alswij uit de gepubliceerde resultaten der 5 gunstigste de gesup pleerdestoomp. 100 K. riet voor zoover dit met de voorhanden gegevens mogelijkis,nagaan,dan vinden wij aannemende dat depikoldroog riet blad Oct.gekostheeftendepikol hout bü et. en voorts aannemende dat 1 pik. rietblad 3 K. stoom gegeven heeft en i pik. hout 4 K. voor: B. Carp. Brandatofbesp&ring 411 Voor de uit de beschikbare ampas te produceeren stoom bijal dien ze nat verstookt wordt, vonden wij als bereikbaar maximum 48. Aangenomen dus dat bij de bovenstaande fabrieken de samen stelling der ampas nagenoeg met de door ons als normaal aange geven overeenkwamen dat door alle het bereikbare maximum wordt verkregen, werd totaal p. 100 lv. riet aan stoom benoodigd door A. 66,4 K.., door B. <>.),3 Ko., door C. 67,4 IC, door ü. 70,0 K., door E. 00,4 K.. Zij komen dus allen het type a. min of meer nabij. L)e suppletiestoom bedroeg 38 —47 % van de uit de ampas beschikbare stoom, terwijl voor a. ± 35 % zoude gesuppleerd dienen te worden Een systeem natte ampasoven uit te denken, waar alleen natte ampas in volstaat zoude dus voor geen van alle mogelijk zijn ljesparing van brandstof zoude, afgescheiden van de fabrieks iustallatie alleen mogelijk zijn door doelmatige menging van natte en droge ampas met het doel om uit de ampas een stoomproduktie van ± 54 K. te bereiken. Tjomal, Maart '97. DIVERSE MEDEDEELINGEN. In tijdschriften en dagbladen is een kort overzicht verschenen van de voordracht, door den Heer Kobüs in de vergadering der Ned. afdeeling van de N. 1. Maatschappij van Nijverheid en Land bouw op 20 Januari 11. gehouden. Ook het Archief heeft dat résumé overgenomen. In verband met de protesten, welke dat over zicht heeft uitgelokt, plaatsen wij thans de Notulen dier verga dering, zooals zij voorkomen in afl. 1 en 2 dl. LIV van het Tijd schrift voor Nijverheid en Landbouw. 12e. ALGEMEENE VERGADERING VAN DE Nederlandsciie Afdeelini i DEK N. I. MAATSCHAPPIJ VAN NIJVERHEID EN LANDBOUW, GEHOUDEN op Woensdag 20 Januari 1897, in liet gebouw Krasnapolski, Warrnoesstraat, Amsterdam, Tegenwoordig de heeren G. E. V. L. van Zuyi.en, voorzitter. 11. D. Kramer, vice-voorzitter B. Cii'p. BraocUtofbespurinfj 412 G. ESCHAL'ZIER, Mr. N. P. van den Berg, | bestuursleden. J. M. Punackkr Hordijk, ) S. Stibbe, Secretaris, benevens vele leden en geïntrodu ceerde». Üe Voorzitter opent te kwart voor achten de vergadering en zegt: Ik heet de aanwezigen welkom in deze algemeene vergadering en heb in de eerste plaats mede te deelen, dat een kleine wijzi ging is gebracht in de volgorde van de agenda, zoodat zal worden aangevangen met het uitbrengen van het jaarverslag over de bei de afgeloopen jaren. üe Secretaris, de heer Stibbe, brengt daarop het verslag uit. De Voorzitter vraagt of geen der leden naar aanleiding van dit verslag het woord verlangt ea stelt daarna voor liet goed te keuren en te arresteeren, onder dankbetuiging aan den secretaris voor de samenstelling. Daartoe wordt zinder hoofdelijke stemming besloten. De Voorzitter: Thans is het woord aan den heer Kobus om ons de beloofde mededeelingen te doen over den stand der suiker industrie op Java. De heer Kobus zegt het volgende : Mijne Heer en, Op Java werd de wenschelijkheid uitgesproken om belangheb benden in Nederland een kort overzicht te geven, omtrent den vooruitgang der suiker-industrie op Java, een denkbeeld, dat ook hier te lande ondersteuning vond en naar aanleiding waarvan ik het genoegen heb h-;len Uw; aaadtcht te vragen voor dit onder werp, dat zeker in hooge mate belangstelling waardig is. Eene verhandeling over den vooruitgang der Java suiker-in dustrie gedurende de laatste jaren, dient uit den aard der zaak te beginnen met eene korte bespreking van de oorzaak, waaraan die vooruitgang te danken is. Die oorzaak is de serehziekte. Niet ten onrechte koos de heer Benjamins is 1888 als motto zijner brochure over de serehziekte de woorden : »De crisis heeft ons zuinigheid geleerd, de sereh zal ons landbouw leeren." Wer kelijk heeft zij gemaakt, dn-t aan elk onderdeel der rietcultuur meer aandacht geschonken werd, dat de voorlichting van weten schappelijk ontwikkelde personen werd gezocht en eene richting ingeslagen, die in Europa zulke uitstekende resultaten had gegeven. 413 Diverse raededeelingen. Toen zich in 1882 de serehziekte in West-Java voor het eerst als een geducht vijand van het suikerriet deed kennen en zich successievelijk over de overige residenties van Java verspreidde, werden al vrij spoedig pogingen in het werk gesteld om de oor zaak der ziekte te ontdekken. In 1883 leidden de onderzoekingen van Thlib ') dezen geleer de er toe te vermoeden, dat een wortelziekte aanleiding gal tot de be kende nadeelige verschijnselen en als waarschijnlijke oorzaak dezer wortelziekte te beschouwen [eene nematode van liet geslacht Hete rodera, waarnaast nog een schimmel van het geslacht Pythium aangetroffen werd. Soltwedel, de bekende directeur van het proefstation Midden- Java, was eveneens van oordeel, dat ncmatoden de ziekte veroor zaakten l ) en hij beschouwde Tylenchus Sacchari, die algemeen op Java gevonden werd als den rietvijand en trachtte dezen op ver schillende wijzen onschadelijk te maken. Latere waarnemingen van Krügek 2 ) en mij zelf maakten het onwaarschijnlijk 3 ), dat nematoden de oorzaak waren en werd deze van nu af gezocht in parasieten, welke in staat waren zich door de lucht te verspreiden, daar alleen door deze hypothese verklaard kon worden de eigenaardige wijze, waarop de verbreiding der ziekte over Java plaats had. Het eerst werd door Kr'uger in verband met de roodkleuring der vaatbundels en het niet constant optreden van schimmels de oorzaak der serehziekte vermoed in eene bacteriosis van de vaat bundels 4 ), daarna werden deze vaatbundels en de daarin aanwe zige gom door Valeton 5 ) nauwkeurig onderzocht en vervolgens door Janse 6 ) bij zijne proeven eene bacterie gecultiveerd, die hij Bacillus Sacchari noemde en de gommassas zoude produceeren, welke de verstopping der vaten en daardoor de serehverschijnselen te weeg bracht. Later vond Valeton 7 ) bacteriën in het inwtndige van rietcellen, ook bij variëteiten, welke tot nu toe immuun voor de ziekte gebleven zijn en daardoor werd ik gebracht tot de hypo these, dat alleen eene virulente vorm eener in normale omstandig- ') M. Treub Onderzoekingen over serehziek suikerriet. Mededeelingen uit 'a landi plantentuin II 1885. 1) o. a. F. Soltwedel. De serehziekte 1889, O. C. T. van Dorp & Co. 2) W. Krüger, Medideelinj:en van het proefstation voor suikerriet in West Java lp. 124, 1890. 3) J. l>. Kobug. Proefstation Oost Java 23, 35, 44, Mededeelingen over do uitbreiding der Serehziekte in Oost-Java 1890, 1891, 1892. 4) W. Krüger. Berichte der Versuchsstation für Zuoker in West-Java II p. 211 1891(1896). 5) Th. Valeton. Proefstation Oost-Java 29. Bijdrage tot de kennis der Serehziekte 1891. fi' J. M. Janae. Mededeelingen uit 's lands plantentuin VIII en IX 1891. 7' Th. Valeton. Proefstation Ooat-Java 34. Baoteriologisoli onderzoek van rietvarieteiten 1891. Diverse mededeelingen 414 heden onschadelijke bacterie, de vijand onzer rietcultuur was l ). In 4893 verscheen de bekende verhandeling van Went 2 ), welke de door Janse en Valetox gevonden bacterie voor identiek verklaart met de hooibacterie hoewel in vergelijkende cultures der beide baeteriënsoorten door Valeton constante verschillen gevonden wer den en door hem ook herhaaldelijk bacteriën in het inwendige van cellen, zelfs van zeer jonge, werden aangetroffen. Door Went werd als hoogstwaarschijnlijke oorzaak der sereh ziekte voorgesteld, eene combinatie van twee ziekten: eene ziekte der bladscheeden door Hypocrea Sacchari, welke uit de bladschee den in den stengel doordringt, en een ol andere wortelziekte, onverschillig welke. Later in 1890 in het „Overzicht van de ziekten van het suiker riet" door Wakker en Went 3 ) is dit standpunt weer verlaten. Ook door hen wordt het hoofdkenmerk gezocht in de roode gomzieke vaatbundels en de ziekten der bladscheeden nu alleen als bijko mende oorzaak genoemd. Verder zeggen deze onderzoekers: „Treedt gewoonlijk primair en uitwendig dikwijls onmerkbaar op, wanneer het riet langen tijd achter elkander op gewone vegetatieve wijze wordt vermenigvuldigd door middel van stekken, ontleend aan planten, die ongeveer een jaar oud zijn; vooral gemakkelijk, wan neer deze gedurende het laatste gedeelte van hun groeiperiode ge brekkige watertoevoer gehad hebben (klimatologische of bodem invloeden of wortelziekten). Het wordt volgens de theorie van Went ook in de hand gewerkt door ziekten der bladscheeden. Is eindelijk in hooge mate erfelijk en wel meestal cumulatief. Hoewel dus tal van waarnemingen gedaan zijn, welke later voor volgende onderzoekers van veel waarde kunnen zijn, moet erkend worden, dat wij in de kennis der oorzaak der sereh niet verder zijn dan ten tijde van K.RÜGER en m, i. geeft zijne hypothese van bacteriosis de meest ongedwongen verklaring van de vele vreemde verschijnselen, welke men bij de verbreiding der sereh ziekte heeft opgemerkt. Naar aanleiding van het optreden der serehziekte werden al spoedig pogingen aangewend om aan het gevaar, dat daardoor de sui ker-industrie bedreigde, te ontkomen. De wegen, die hiervoor moesten worden ingeslagen waren ni<>t moeielijk aan te geven, naar analogie van hetgeen in Europa op hetzelfde gebied reeds was verricht. U -I. O. Kobus. Proefstation Oost Java Mo. 44. 2) F. A. F. O. Went. Do serehziekte Archief v/d. Java Suikerindustrie 1893 p; 425, 3) Archief voor de Java Suikerindustrie !896 p. 425. 415 Diverse mededeelingen Nu de opsporing der ziekte-oorzaak voorloopig mislukte, moest zonder deze te kennen, worden gezocht naar bestrijdingsmiddelen om de enorme schade te voorkomen, welke de sereh veroorzaakte. Ten tweede moest men trachten door cultuurmaatregelen den nadeeligen invloed der serehparasiet te beperken. Ten derde bestond de mogelijkheid, dat er riet variëteiten be stonden of gemaakt konden worden, welke immuun voor de ziekte waren. Successievelijk werden in 1885, 1880 en 1887 de proefstations Midden-, West- en Oost-Java opgericht en het daaraan verbonden personeel heeft zich onder meer voortdurend met onderzoekingen in een of meer der genoemde richtingen beziggehouden. Directe bestrijdingsmiddelen werden er zeer talrijke beproefd, in hoofdzaak berustende op desinfectie van rietstekken door ver schillende stollen, die men in de vaatbundels deed binnendringen of door verwarmen J ) tot een bepaalde temperatuur, maar zonder resultaat. Gelukkiger was men in het vinden van cultuurmaatregelen, zelfs in die mate, dat daardoor het voortbestaan der rietcultuur op Java mogelijk is gebleven. Van deze cultuurmaatregelen komt in de eerste plaats in aan merking het reeds in 1880 door Soltwedel voorgestelde aanleggen van Bibittuinen, een denkbeeld, dat spoedig ingang vond en tot nu toe uitstekende resultaten heeft gegeven. Aanvankelijk werd ook door Soltwkdel het gebergte genoemd als de meest aangewezen plaats voor het aanleggen van bibittuinen, vooral om de geïsoleerde ligging. Zijne latere voorschriften voor het aanleggen van bibittuinen in de vlakte met bodem-desinfectie door verzuurde stroop bleken on doelmatig, terwijl het kweeken van bibit in de onmiddelijke nabijheid der fabrieken, aanvankelijk nog door Went verdedigd '-), verlaten werd om de onzekere en dikwijls zeer ongunstige uitkomsten 3 ) daarmede verkregen. Wel werden telkens weer dergelijke bibit tuinen aangelegd, welke in geval van slagen aanmerkelijk goedkooper plantmateriaal leveren, maar ook telkens weer bleek, dat in de hiermede geplante tuinen sereh in zulk een hevige mate kon op treden, dat de opbrengst slechts de helft of een derde bedroeg van de gewone. ') Mededeelingen proefstation Oost-Java 2G, 30, 47, 2 ) Archief y/d. Java suikerindustrie 1893. blz. 47. ') J. D. Kobds. Archief, v/d. Java suikerindustrie blz. 478 1893, 416 Diverse mededeelingen Op het oogenblik is de stand van zaken zoo, dat op Java bijna geen Cheribonriet aanwezig is, dat niet, hetzij direct, hetzij in eerste of tweede generatie afkomstig is uit bergbibittuinen, uitge zonderd een enkel klein tuintje op de meeste fabrieken, waar men, hetzij in de hoop door het voortdurend elimineeren van de sereh stokken eene immune variëteit te verkrijgen, betzij om de curiosi teit, nog steeds het oorspronkelijke riet, dat voor het uitbreken der serehziekte op de fabriek aanwezig was, heeft voortgeplant. Voor zoover mij bekend beeft deze wijze van immuniseeren echter ner gens goede resultaten opgeleverd. Het aanleggen van bergbibittuinen, dat door enkele fabrieken of door vereenigingen van fabrieken voor eigen rekening weidt gedaan, heeft anderzijds aanleiding pegeven tot een vrij uitgebreide tak van landbouwnij verbeid, waardoor duizenden boiiws met riet worden beplant en millioenen pik (ds bibit in den handel woiden gebracht. Het is jammer, dat door de groote concurrentie al spoe dig een minder gewenschte toestand ontstond en b. v. in de om streken van Malang door allerlei slechte cultuurmaatregelen de ziekte ook daar eene uitbreiding verkreeg, waarvan verschillende fabrieken zeer nadeelige gevolgen ondervonden. Ten gevolge biervan en van het tot stand komen der spoor wegverbinding met West-Java, verplaatste zich de bibitcultuur grootendeels naar de Preanger en de hoop bestaat, dat de regeering door eene doeltreffende ordonnantie de uitbreiding der serehziekte in dat gewest zal trachten tegen te gaan. Zoodoende z mden de Preanger Regentschappen nog langen tijd de voorraadschuur van het Cheribonriet kunnen blijven, dat tot nu toe nog steeds de eerste plaats is blijven innemen onder de steed» toenemende hoeveelheid op Java bekende variëteiten. De tweede wijze toch, waarop men trachtte de nadcelen door de serehziekte veroorzaakt te ontgaan, bestond in het zoeken naar variëteiten, die niet door de ziekte werden aangetast. Ook hier weer was Soltweüel de eerste, die systematisch een uitgebreiden variëteitentuin bijeenbracht en hierin werd nagevolgd, eerst door het proefstation Oost-Java, later door verschillende particulieren en het proefstation West-Java. Het duurde natuurlijk eenigen tijd voordat van die variëteiten, waarvan soms niet meer dan één stek levend op Java aankwam, voldoende hoeveelheden plantmateriaal verkregen waren om er 417 Diverse mcdedeelinüen proeven mede in het groot te nemen, proeven die dus veel tijd kostten en dikwijls zeer onbevredigende resultaten gaven, hetzij om de inferieure eigenschappen van eenige variëteiten, hetzij om de vatbaarheid voor sereh van andere. Toch werden langzamerhand een paar variëteiten uitgezocht en vermenigvuldigd, welke of geheel immuun zijn tegen serehziekte, of er een veel grooter weerstands vermogen tegen bezitten dan Cheribonriet en daarbij een bevre digende suikeropbrengst per bouw geven, al is de gemiddelde sapsamenstelling van allen minder dan die van Cheribonriet. Tot de eerste groep behooren Loethersriet, Fidsji Koening en (of) Can nemorte, tot de laatste zwart Muntokriet en enkele andere variëteiten. Ook de regeering heeft in deze richting de suikerindustrie aan zich verplicht, door het doen verzamelen van rietvariëteiten in Engelsch-Indië en het in quarantaine houden en uitbreiden dezer variëteiten op het eiland Banka. Deze proef werd onder mijne leiding genomen en het resultaat kan als volgt worden geresumeerd: De proef-aanplanting werd op Banka aangelegd om te voor komen, dat vreemde rietziekten op Java geïmporteerd zouden worden, en daar schade aan de rietcultuur zouden toebrengen; dat op Banka serehziekte voorkwam was geen bezwaar; eerder een voordeel, daar hierdoor de duur der proefneming bekort kon wor den, omdat op Banka reeds door deze ziekte aangetaste variëteiten niet op Java behoefden ingevoerd te worden. Van de 18 door mij verzamelde Engelsch-Indische variëteiten bleken er dan ook zes en wel de mooiste, vatbaar te zijn voor serehziekte; bij een aantal der overige kwam eenecercosporaziekte voor, die deze planten hevig teisterde, enkele variëteiten evenwel onaangetast liet. Ten einde na te gaan of ook Cheribonriet door de bladziekte aangetast werd, werd hiervan een paar honderd pikol uit Tange rang geïmporteerd en geplant tusschen de verschillende varië teiten. Hierbij werd de zeer opvallende waarneming gedaan, welke tot nu toe bij geene andere plantenziekte was geconstateerd, dat nl. van enkele variëteiten de bladziekte op Cheribonriet overging, bij de andere niet, ook al waren deze even hevig aangetast. Deze variëteiten (vijf) werden derhalve vernietigd, benevens zes, die niet tegen sereh bestand waren en twee, die geheel ongeschikt waren voor de suiker-industrie op Java. . Diverse mededcelingen 418 De overblijvende vijf variëteiten werden overgebracht naar Pangkal Pinang om zoodoende te trachten de bladziekte kwijt te raken, waartoe de stekken bij het vertrek en de aankomst in ' 4 % kopersulfaat-oplossing werden gedesinfecteerd. Het voorgestelde doel werd geheel en al bereikt, daar het mij niet gelukte een enkele door de bladziekte aangetaste plant te vinden. Er bleven derhalve vijf riet variëteiten over, welke bladziektevrij waren, en voorloopig immuun zijn gebleven tegen sereh. Door de regeering werden in Juli 1896 de stekken der vijf verschillende variëteiten afgestaan aan het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java en door deze vereeniging verdeeld over een zestigtal fabrieken, welke zich bereid hadden verklaard '2 jaar achtereen eultuurproeven te riemen. Wel ziin op het oogenblik deze rietsoorten niet geschikt om het Cheribonriet te vervangen, daal de suikerproductie per bouw zeer zeker minderen soms aanzienlijk tuinder zal zijn, maareen paar soorten hebben zulk een verbazende groeikracht, gepaard aaneen zuiver sap, dat ze mijns inziens, hetzij door selectie, hetzij door kruising stamplanten kunnen worden van productievere variëteiten. In de residentie Soerabaja stelden de Heeren Moquette en Arendsen II kin hunne variëteiten tuinen beschikbaar voor het verstrekken van bibit aan die leden van het departement Soerabaja van het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java, die op zich namen deze variëteiten uit te breiden met in achtneming van verschillende hieromtrent voorgestelde voorschriften. Pe proef werd gesteld onder toezicht eener commissie bestaande uit beide genoemde Heeren en mijzelf. Begonnen werd uit de ruim 400 nummers tellende collecties, die soorten af te scheiden welke ge durende 4 achtereenvolgende jaren slechte analysecijfers hadden gegeven, de soorten, die typische serehverschijnselen vertoonen en die, welke op wild riet geleken. Zoodoende bleven slechts 60 nummers over, van welke er 30 onder 10 verschillende fabrieken verdeeld werden. Ongeveer '/g vertoonde het eerste jaar serehverschijnselen in zulk eene mate, dat de proef niet verder behoefde te worden voort gezet, Va vertoonde ze in veel minder mate, zoodat de variëteiten misschien toch geschikt blijken voor de cultuur en de overige bleven gedurende het eerste jaar serehvrij. Van deze beide laatste groepen werd opnieuw uitgeplant daar het natuurlijk voor de in dustrie van minder beteekenis is of eene variëteit serehziek wordt, wanneer ze maar steeds goede producties geeft. Diverse uieiledeelingcn 419 Ook het proefstation Oost-Ja\a verstrekte in het zelfde jaar aan zijne leden stekken van riet uit zaad gekweekt om zoodoende spoediger gegevens te verkrijgen omtrent de al of niet bruikbaar heid dezer variëteiten voor de groote cultuur. De suiker-industrie op Java bezit zoodoende op het oogenblik eenige variëteiten, die in aanmerking komen om het Cheribonrict te vervangen, wanneer ook de bibittuinen in de Preanger of andere gedeelten van Java, welke door de uitbreiding van het spoorwegnet hiervoor in de termen vallen, serehziek zijn geworden. Een zeer belangrijke arbeid, een der eerste, die door mij bij mijn terugkeer op Java zal ter hand genomen worden, wacht ons hier nog, n 1. te trachten deze immune rietvarië'eiten zoodanig te veredelen wat aangaat hun suikergehalte en hunne sapsan enstel ling, dat ze hierin tot Cheribonriet naderen. Gelukt dit, dan worden hierdoor der suikerindustrie eenige millioenen bespaard aan onkos ten voor bibitimport, ongerekend nog de meerdere zekerheid, die men heeft, dat de serehziekte toch niet een grooter of kleiner deel van den aanplant aantast Ook met eenderde methode om aan de nadeelige gevolgen der serehziekte te ontkomen werd reeds door Soi.twedel een begin gemaakt nl. met het kweeken van riet uit zaad, omdat een geslach telijk verkregen generatie dikwijls meer weerstand biedt aan ziekten dan eene ongeslachtelijke. Reeds omstreeks 1860 was nagenoeg gelijktijdig in West-Indië en op Java ontdekt, dat het mogelijk was riet door zaad voort te planten, maar deze wetenschap was weer verloren gegaan, zoodal toen Soltwedel zijne onderzoekingen begon, hij hiermede geheel onbekend was ! ). Na eerst in 1885 en 1886 jonge planten van glagah en glongong, 2 wilde rietsoorten, te hebben gekweekt, ge lukte het hem in 1887 zaadplanten van 6 verschillende suikerriet variëteiten te verkrijgen, waarvan evenwel alleen de plantjes van het gele Hawaiiriet afkomstig, zich tot volwassen planten ontwik kelden. Deze proeven werden onder Soltwedels leiding voortgezet door BENECK.E, die de door Soltwedel en hem zelf verkregen resultaten publiceerde inde bekende mededeeling vli. Proefstation Midden-Java „Over Suikerriet uit z.iad", waarin voor heteerstgoede afbeeldingen van suikerrietzaad, van het verloop der kieming en van jonge riet plantjes gegeven werden. Ir. Zie hieromtrent Kobus. Historisch overzioht ov«r het zaaien Tan suikerriet. Archief voor de Java Suikerindustrie 1893 p. 14 en 29. 420 Diverse mededeelingen Het rietzaaien werd zonder veel practische resultaten o. a. door mij zelf voortgezet tot in 1891, toen de Heer Moquette in navolging der door mij genomen proeven de zaak ter hand nam. Reeds dadelijk vond hij, dat drie factoren voor de ontwikkeling der jonge plantjes noodig waren: nl. veel zon, veel water en vette «rond. Bij de eerste zaaiproeven van Moquette bleek ook, voor het eerst op Java, de groote variabiliteit van het jonge zaadriet, die bij de vorige proef nemingen niet in die mate was opgetreden. De behandelingsmethode der jonge zaadplantjes door Moquette aangegeven wordt in hoofdzaak nog steeds gevolgd door de latere onderzoekers. Van deze onderzocht Wakker den bouw der rietbloe men nauwkeurig ') en vond, dat deze bij verschillende variëteiten verschillende mate van onvruchtbaarheid veitoonden, waardoor op zeei' natuurlijke wijze de talrijke vruchtelooze pogingen werden verklaard om b. v. zaadplanten van Cheribonriet te verkrijgen, dat slechts zeer zeldzaam vruchtbare stuifmeelkorrels bevat, gelijk trou wens reeds aan Soltwedel bekend was. Bouricius zaaide in 1893 pluimen van Cheribonriet, bevrucht door Canne morte, de reeds vermelde serehvrije rietvariëteit en kweekte daaruit 21 zeer sterk van elkaar afwijkende rietvariëteiten, waaronder enkele met esn prachtigen groei en een zeer hoog suikergehalte 2 ). Op den duur bleek evenwel geen dezer soorten serehvrij. Van nu af' werd het riet zaaien systematisch voortgezet door Moquette, Bouricius en de beide proefstations voor suikerriet en resultaten verkregen, die zeer de aandacht waard zijn. De erfelijkheid van de meeste eigenschappen van het zaadriet bij de voortplanting door stekken werd door alle onderzoekers ge constateerd. Een zeer interessante uitzondering op dezen regel, die op de proefstations Oost- en West-Java werd vastgesteld *), was, dal liet suikergehalte der generatie ongeveer 1% hoogeris dan die van het zaadriet zelf. Reeds van de eerste gelukte zaaiproeven af was bekend, dat de enorme uitstoelingder zaadplanten niet erfelijk is, mogelijk dat het hoogere suikergehalte der generatie met deze mindere uitstoeling samenhangt. Van Lookeren Campagne en in navolging later Mulder gelukte het kiemplantjes te verkrijgen van sterk ontwikkelde Cheribonriet pluimen, waarbij de kans op kruising nagenoeg uitgesloten was. 4 ). 11. Archief voor de Juva Suikerindustrie 1894 p. 713. -'). , , , , 1894 p. 807. 8). , , „ , , 1895 p. 961, 1896 p, 153" i\ Congresverslag 189 G, p. 133; Archief voor de Java Suikerindustrie 189 G p. 898. 421 Diverse niededeelingen Bouricius ging voort met het kruisen "van Cheribonriet met Canne morte ') door afwisselend plantrijen met deze beide variëteiten te beplanten en de rietpluimen van Cheribonriet uit te zaaien Hij kreeg zoodoende vele duizenden kiemplantjes, die direct in den vollen grond werden overgebracht, en waarvan het hem gelukte ± 2000 volwassen zaad planten te kweeken. Van deze werden de best ontwikkelde (± 220) planten uitgezocht, geanalyseerd en uitgeplant, de overige vernietigd. De generatie-aanplant toonde zooals gewoonlijk bij vele variëteiten een hevig optreden der sereh ziekte, zoodat bij de tweede generatie slechts een beperkt aantal variëteiten overbleef, waarmede de proef op grooter schaal wordt voortgezet. Dat door het proefstation Oost-Ja va de stekken der daar verkre gen zaadplanten voor hare leden werden beschikbaar gesteld, vermeldde ik reeds vroeger. Het verst gevorderd is op het oogenblik de Heer Moquette, diesteeds voortbouwende op de door hem en de andere onderzoekers verkregen resultaten, op het oogenblik in het bezit is van vrij groote aanplantingen van ± 20 zaadvariëteiten, welke zich reeds 3 of meer jaar immuun tegen de serehziekte hebben getoond en eene bevredigende rietopbrengst en sapsamenstelling hebben. Wel kunnen deze variëteiten in verdere generaties blijken toch niet tegen de serehziekte bestand te zijn, maar er zullen waarschijnlijk wel enkele overblijven en dan is de hoeveelheid riet, welke op het oogenblik van deze variëteiten voorhanden is, voldoende, om in weinige jaren geheel Java er van te voorzien. Wordt derhalve in andere landen geklaagd over de onbevredi gende resultaten van het rietzaaien, de suikerindustrie op Java kan met groote waarschijnlijkheid er op rekenen aan deze methode binnenkort een aantal nieuwe cultuurvariëteiten verschuldigd te zullen zijn, welke niet door de serehziekte worden aangetast. Behalve de reeds genoemde personen, hielden zich gedurende de beide laatste jaren nog tal van anderen bezig met rietzaaien, vooral op initiatief van het proefstation Oost-Java, dat aan zijne leden kosteloos rietzaden verstrekte. Uit den aard der zaak worden de resultaten dezer zaaiproeven eerst later bekend, maar we mogen de hoop koesteren, dat onder de vele duizenden zaadplantjes op de fabrieken verkregen, er ook nog wel enkele zullen zijn, die voor *) Archief voor de Java Suikerindustrie 1895 p. 974 Diverse mededeellngen. 422 de kuituur van belang zijn, en zoo de vele moeite en zorgen beloond worden, welke aan het rietzaaien zijn verbonden. Toch zoude de serehziekte oneindig veel meer schade aan gericht hebben, wanneer er geen eenvoudiger en goedkooper metho den bestaan hadden, om ten minste voor een deel van den aan plant het optreden der sereh minder hevig te maken. Reeds voor 1890 had men hier en daar in West-Java bemerkt, dat men minder last van sereh-ziekte had, wanneer men in plaats van de gewone stekken met de jongere ongekleurde topeindm plintte, eene uitkomst, die door nauwkeurig genomen cultuur proeven van het proefstation Oost-Java bevestigd werd. Bij een in den loop van 1890 door dat proefstation ingesteld onderzoek ') bleek verder duidelijk, dat de serehziekte overal daar minder hevig optrad, waar men zorg had gedragen of in de gelegenheid was geweest den groei der jonge rietplantjes zooveel mogelijk te bespoedigen. Alles wat hierop van gunstigen invloed was, deed de hevigheid van een serehaanval verminderen: het gebruik van jong plantmateriaal, vroeg planten, op tijd watergeven, stikstof-bemesting werkten gunstig en maakten het mogelijk voor een deel van den aanplant stekken te gebruiken van eigen riettuinen. Toen dit bekend werd en door vele nadere proeven en waarnemingen werd bevestigd, kon men de serehziekte met wat meer gerustheid onder de oogen zien, vooral in Oost-Java, waar men zijn voordeel kon doen met de ondervinding in het Wes ten opgedaan. Beschouwen wij den vooruitgang op een ander belangrijk ge deelte der wetenschap, dat vanbelang is voor de suikerindustrie, nl. de kennis van het leven en de ontwikkelingsgeschiedenis yan tal van dierlijke en plantaardige parasieten van het suikerriet, dan is deze niet minder opvallend en van grooter invloed op de suiker productie. In West-Java maakte Krüger 2 ) het eerst opmerkzaam op de verschillende soorten van hoorders en begon met de studie hunner levenswijze, welke later door mijzelf 3) werd voortgezet en door Zehntner 4 ) voltooid. Door onze kennis van de ontwikkelings geschiedenis dezer insecten zijn wij in staat gesteld de door hen \\ Mededeelingen Proefstation Oost-Java No. 'J 3 Hz. 18. 2\ Mededeeling v/h. Proefetation voor suikerriet West-Java I blz. 69. 79. 88. 98. S\ Medededeelingen proefstation Oost-Java No. 43. blz. I. Archief 1894 blz. 860 Archief 1895 bil. 401. 845. 4) Arohief 1896 blz. 477. 649. Diverse mededeelingen 423 aangerichte verwoestingen tot een minimum te beperken, vooial wan neer de fabrikanten zich vereenigen tot eene gezamenlijke bestrijding. Hoe groot de resultaten eener bestrijding kunnen zijn, werd me degedeeld door Arendsen Hein ') en mij zelf 2 ), hoe groot het nadeel kan zijn door deze vlinderlarven aangericht, blijkt uit dezelfde verhandelingen. Zoo vond Aeendsen Hein eene schade van f 15— f4O per bouw; ik zelf vond bij een hevigen boorderaan val 11000 — 31000 hoorders op die zelfde oppervlakte. Vooral nu Zeiintner de geheele levensloop van 4 booi dersoorten heeft ge publiceerd, kan de bestrijding eenvoudiger en goedkooper worden, daar men door het verzamelen der eieren van twee soorten zeer veel werk kan uitsparen. In Oost-Java onderzochten ik zelf 3 ) en later Zeiintner •») de O O levenswijze van de wawalan, de larve van een kever die in Pasoe roean en Sidhoardjo buitengewone schade aan het suikerriet kan toebrengen door het afvreten der wortels. Op het oogenblik is de gedaanteverwisseling van dezen kever geheel bekend en hoe gun stig de resultaten kunnen zijn bij eene goed geleide bestrijding, kan blijken uit het cijfer van 133.000000 exemplaren, die in de afdeelingen Modjokerto en Sidhoardjo in 2 maanden tijds werden gedood. Wanneer op dezelfde wijze een paar jaar achtereen tegen dien kever wordt gestreden, kan de schade, door het insect tev om gebracht tot zeer bescheiden afmetingen worden gereduceerd. De lange lijst van dierlijke rietvijanden, die successievelijk op Java bekend zijn geworden, bevat nog slechts enkele, omtrent wier le vensloop wij nadere bijzonderheden weten, zooals Tylenchus, Thrips, Hispella, Aphanisticus, eenige bladluizen en vlinders en ook deze bijzonderheden hebben wij weer allen aan de proefstations te danken. Van plantaardige vijanden was vóór de oprichting der proef stations weinig of niets bekend en eerst de onderzoekingen van Krüger, Valeton, Breda de Haan en Wakker hebben ons op dat ge bied meer licht ontstoken. Door tal van goede afbeeldingen is het den geëmployeerden bij de suiker-industrie op Java mogelijk gemaakt, de verschillenden ziekten te herkennen. Volgens de opgave van Wakker en Went 5 ) zijn op het oogen blik op Java ± 20 schimmelziekten bekend, welke het riet in meer- 1) Archief 1894 blz. 814. 2-» Archief 1895 blz. 845. 3) Mededeelingen Proefstation Ooat-Java No. 28. No. 43. Archief 1894 blz. 4 4) Archief 1895. blz. 697. 5) Archief 1896 blz. 425. 424 Diverse mededeelingen dere of mindere mate beschadigen; enkele hunner kunnen zeer verderfelijk optreden. Door de samenwerking van wetenschap en praktijk zijn gelukkig tegen enkele ziekten doeltreffende bestrij dingsmiddelen gevonden, zooals b. v, het teren v an de uiteinden der stekken tegen de ananasziekte en het behandelen met koper sul laat en bouillie bordelaise tegen roodrot. Vooral bij het bibitimport op groote schaal heeft de ananasziekte gedurende de laatste jaren hier en daar enorme schade veroorzaakt, zoodat op vele fabrieken thans alle stekken geteerd worden en ook vóór het vervoer der stekken uit bibittuinen de ondereinden in teer worden gedompeld. De onkosten zijn dan nog geringer dan wanneer slechts eens in de twintig jaar een hevig optreden der ananasziek te plaats heeft; bovendien heeft men het voordeel, dat daardoor waar schijnlijk vele andere ziekten b. v. de dongkellan ziekte geweerd worden. Omtrent de gunstige resultaten verkregen met kopersulfaat desinfectie in de door Went ') aangegeven sterkte verwijs ik o. a. naar de uitkomsten door mij zelf op Banka verkregen 2 ) waar in eens een besmettelijke bladziekte geheel en al vernietigd werd. Tien jaar geleden werd op Java in hoofdzaak gemest met boengkil, koeken verkregen bij het uitpersen van aardnoten. De ondervinding had aan de rietplanters geleerd, dat het riet vooral dankbaar was voor stikstofbemesting en het lag het meest voorde hand deze in den vorm van boengkil te geven. De eerste bemes tiogsproeven door de verschillende proefstations uitgevoerd, had den vooral ten doel de werking der andere plantenvoedingsstofhii. in de eerste plaats kali en phosphorzuur, na te gaan. Natuurlijk meende men, dat deze evenals in Europa van grooten invloed op de productie zouden zijn, maar niettegenstaande tal van bemes tingsproeven, zijn bij suikerriet op Java nog nooit positieve resul taten verkregen met kali en slechts zeer zelden met phosphorzuur. De praktijk bleek het dus, zooals reeds in vele gevallen, bij het rechte eind te hebben en het verwijt van irrationeel en eenzijdig te bemesten (b.v. van prof. Stutzer) niet te verdienen. Zoo werden b.v. aan het proefstation Oost-Java bij 26 proef tuinen met phosphorzuurbemesting slechts twee keer resultaten met die meststof verkregen, beide malen op dezelfde fabriek; van 17 proeftuinen met kalibemesting gaf geen enkele grootere op brengsten op die vakken, welke kali hadden gekregen. ! ) Archief J 893 blz. 682. ") Archief voor de Java-Suikeiindustrie WJC blz. 203. Diverse mededeelingen 425 Analoge resultaten vond Krüger op het proefstation West- Java '). Hij resumeert deze als volgt: „Phosphorzuur zonder bijvoeging van stikstof heeft noch ver meerdering van productie, noch verbetering van kwaliteit ten ge volge gehad, eerder zelfs eene mindere opbrengst. De werking van phosphorzuur naast stikstofbemesting is twijfelachtig en er zijn verdere proeven noodig om deze vraag op te lossen, Kalizouten hebben geen noemenswaardigen invloed op kwaliteit en kwantiteit van het riet doen bemerken." Hoewel op het gebied der bemestingsleer nog minder gegene raliseerd mag worden dan op menig ander, blijkt uit deze resul taten toch dat bij de rietcultuur op Java noch aan kali, noch aan phosphorzuur zulk een ' belangrijke rol als meststof kan worden toegekend als dit bij den landbouw in Europa het geval is. Wat hiervan de oorzaak mag zijn, de voortdurende shbtoevoer der sa wah's, de intensievere verweering in de tropen, waardoor die voe dingsstoffen sneller disponibel komen, of eene andere reden, is nog niet uitgemaakt. Meer succes badden de proefstations met de bemestingsproeven met verschillende stikstoihoudende meststoffen. Suikerriet is bui tengewoon dankbaar voor gemakkelijk oplosbare stikstof. Van LooKEREN Campagne vond, dat op grond, die door be mesting met aanzienlijk hoeveelheden titèn (uitgeloogde indigo planten) zeer rijk aan stikstof houden de organische stol was (de grond was met titèn sterk bemest maar behoefde daarom nog niet rijk te zijn aan stikstoihoudende organische stol) eene kleine hoeveelheid zwavelzure ammonia (1 pik. per bouw) eene zeer aan zienlijke proiluctievermeerdering gaf -). Ook op andere wijze geeft riet zijne gevoeligheid voor gemakkelijk oplosbare stikstof te ken nen. In een proeftuin op zeer vruchtbaren grond, welke onbemest lü k 25 pikol riet en lüi pikol winbare suiker opbracht, gaf eene bemesting met '2, 4 en 6 pikol zwavelzure ammonia geene vermeer dering in rietproductie nl gemiddeld 159 i pikol, daarentegen een veel slechter sapsamenstelling, waardoor slechts 143,4 pikol winbare suiker verkregen werd; alle drie bemestingen gaven hetzelfde re sultaat, dat dus niet aan de hoeveelheid, maar aan de gemakkelijke oplosbaarheid der bijgevoegde stikstof is toe te schrijven. Gron den als deze zijn evenwel op Java niet algemeen. ') Berichte der Verßiiohsstation für Zuckerrolir in West-Java II 1890 (1886) blz. IUO, ■i) Archief 1893 blz. 338. Diverse mededeelingen 426 Bijna overal geeft stikstoibemesting eene aanzienlijke produc tievermeerdering, dikwijls zoo buitengewoon (bij 2 pik. Z. A. per bouw eene toename b v. van 998 —1441, dus van 443 pik. riet per bouw) dat alleen hieruit ten duidelijkste blijkt, dat de stikstof in zulk een grond verreweg in het minimum is, dus phosphoizuur en ka libemesting doorgaans overbodig zullen zijn. Ook uit de voortdu rende toename in productie, die bij eenige dezer proeven door steeds hooger stikstofbemesting verkregen werd b. v. onbemest 89G pik. riet 88 pik. winbare suiker per bouw 2 pik. Z. A. 1209 » » 117 » » » » » 4 » » 1386 » » 132 » » » » » 6 » » 1620 » » 151 r> » » » » blijkt, dat op deze gronden niet met kali en phosporzuur behoeit gemest te worden. Cijfers om het groote voordeel van stikstoibemesting op de meeste gronden aan te toonen zijn op iedere onderneming voor het grijpen. De hiervoor genoemde productievermeerdering van 70 ;i 80% is bij stikstofbemesting volstrekt geen zeldzaamheid; wel echter is het noodig voor de verschillende groi,dsoorten nog nader vast te stellen, hoeveel stikstof met voordeel kan worden gegeven. Ik zelf gaf daaromtrent reeds enkele cijfers '), maar hieruit blijkt ook ten duidelijkste, hoe noodig het is zulke proeven onder goede controle voort te zetten. De relatieve waarde der stikstof in verschillende meststoffen werd aan het proefstation Oost-Java onderzocht l ) en daarbij ge vonden, dat dit bestanddeel in zwavelzure ammonia en chilisalpeter nagenoeg dezelfde uitwerking had, verhouding volgens 10 vergelijkende proeven = 118 : 119.), de boengkilstikstol daaren tegen gemiddeld slechts 5/8 der productievermeerdering gaf. Mocht deze verhouding ook bij verdere proeven op verschillende gronden, die in deze richting ten zeerste zijn aan te bevelen, dezelfde blijken, dan zou dus de waarde van stikstof in boengkil / 5/16 per kattie zijn, aangenomen, dat 1 pik. zwavelzure ammonia f 10, — per pik. kost en 20% stikstof bevat en dus boengkil met 6% stikstof nog niet ten volle f 2, —de pikol waard zijn. Hoewel de meststofwaarde van zwavelzure ammonia en chili salpeter gelijk zijn gebleken, zou ik op Java bij gelijke stikstof prijzen toch de eerste prefereeren, vooral op gronden, waar groote stikstofbemesting goede resultaten geeft. Chilisalpeter heeft twee ') Msledeelingen Proei'jt. O. J. No. 30, 41 Arohief 1893 blz. 236. DWerse mededeelingen 427 slechte eigenschappen, ten eerste maakt ze zwaren grond plakkerig enten tweede wordt ze op lichten grond gemakkelijk uitgewasschen door de zware regens. Bij bemesting met zeer groote hoeveel heden heeft dit ook op gemengden grond plaats; waar 2 en 4 pikol zwavelzure ammonia iets kleinere opbrengst (2 pikol win bare suiker per bouw) gaven dan 2'/2 en 5 pikol chilisalpeter, was de productie bij bemesting met 6 pikol zwavelzure ammonia per bouw 120 pikol riet en 13 pikol winbare suiker hooger, dan bij bemesting met 7j/j pikol chilisalpeter, welke evenveel stik stof bevat. Ook bij proeven met stikstofbemesting vond Krügkr ') in West-Ja va geheel analoge resultaten. Ook hij vindt bijna overal eane toename der productie bij stikstofbemesting, menigmaal blijkt ook hem het voordeel van groote hoeveelheden stikstof en bij vergelijkends onderzoekingen omtrent de bemestingswaarde van boengkil eenerzijds en chilisalpeter anderzijds, werd de waarde van stikstof in boengkil ongeveer 5|7 gevonden van die der stikstof in chilisalpeter, terwijl die verhouding bij het proefstation Oost-Ja va 5/8 was. Bemestingsproeven met kalk gaven geen grootere producties hoewel bij zware gronden bij een volgend rietgewas de grond gemakkelijker bewerkbaar was. Hoewel in mindere mate dan bij andere onderdeelen der riet cultuur, hadden toch ook bij de grondbewerking gedurende de de laatste tien jaren eenige veranderingen plaats, hoewel juist op dit gebied nog zeer veel te onderzoeken blijft. Deze veranderingen zijn voor een groot deel veroorzaakt door het toenemende gebruik van Europeesche ploegen, waardoor eene diepere grondbewerking mogelijk wordt, terwijl ook bij de bewerking van gronden volgens het Reynososysteem steeds meer gestreefd wordt naar een grooter grondverzet. Toch heerscht bij de rietcultuur op dit gebied nog de grootste onzekerheid en zijn geheele reeksen proeven nog jaren achtereen noodig om uit te maken, welke verschillende plantwijate en diepte, welke verschillende nevenbewerkingen onder bepaalde omstandigheden, de gunstigste fmantieele resultaten geven. Hetzelfde is het geval bij het onderhoud van den aanplant; ook hier eischen tal van vragen nog beantwoording, eene beant woording, die alleen door wetenschappelijk geleide proefnemingen kan verkregen worden. 1) Berichte der Verauehsstution fur Zuckerrohr in Wo9t-Java 11 blz. 102 Diverse medodeelingen 428 Hij liet oogsten van het riet wordt het steeds meer gebruikelijk de rietstokken zoo diep mogelijk uit te graven, in plaats van ze boven den grond af te kappen en de worteleinden te doen ver zamelen. Met hierdoor verkregen voordeel wordt door sommigen op 5 tot 10 pikol suiker per bouw becijferd. Ook bij de suikerfabrikatie hadden talrijke verbeteringen plaats en slechts enkele, kleine fabrieken werken nog met Chineesche batterijen of lange pannen. In de beter geïnstalleerde fabrieken was men er voortdurend op bedacht de fabrikatiekosten te verlagen. Door het invoeren van de natte-ampas-ovens werd de brandstofrekening verminderd en had men het groote voordeel onafhankelijk te zijn van het weer, vooral op die fabrieken, waar het riettransport grootendeels langs rails plaats heeft. Door geregelde rookgas analyses wordt op vele fabrieken eene controle op het stoken uitgeoefend, die van zelf leidt tot eene bezuiniging op de brandstof. De machines wer ken met meer expansie dan vroeger en gebruiken dus minder stoom; de molens persen beter en door het plaatsen van twee en meer molens achtereen en het toepassen van imbibitie is het mogelijk geworden tot 95% der suiker uit het riet te winnen. Op advies van Winter ! ) wordt de Leuconostoc (kikvorsch eieren), die soms aanzienlijke schade veroorzaakte, met zeer gunstig gevolg bestreden door fluoornatrium. Door vlugger bezinken, sneller wer ken en een betere controle op de sapzuivering hebben er minder suikerverliezen plaats. Filterpersen werden ingevoerd en hltreeren over ainpas en doeg (Arènvezels) wordt met succes aangewend.Door de grootere capaciteit van triple-elfets en vacuums werd het mogelijk ouder te koken en daardoor meer rendementbij het centrifugeeren te iaën. De centrifuges en het centrifugegaas werden verbeterd, in hel laden en lossen der centrifugesaanmerkelijke wijzigingengebracht, welke minder werkkrachten en tijdsbesparing ten gevolge hadden. Door het aanbrengen van transportschroeven en jacobsladders wordt de suiker automatisch naar den suikerdroger gebracht, ook eene uit vinding van den lateren tijd, die den fabrikant onafhankelijk maakt van het weer en de groote droogbakken overbodig deed zijn. Onderzoekingen van Prinsen Geekligs over den „Invloed der glucose op de suikerverliezen" '-') deden onze kennis op dit gebied aanzienlijk vermeerderen en zullen er zeker toe bijdragen de hoe- )) Archief voor de Java Suikerindustrie 1893 blz. 282 ü) Archief voor de Java Suiker-indUßtrie 1895 blz. 297 429 Diverse mededeeiingen veelheid suiker, die in de stroop verloren gaat, te verminderen. Het gebruik van natron, door WINTER ') aangeraden, heefi op eenige fabrieken zeer gunstige resultaten gehad en hoewel dit op andere niet het geval was, zullen nadere onderzoekingen omtrent dit punt toch m. i. interessante bijzonderheden o. a. aangaande de kalkzetting opleveren, die van veel belang voor de Javasuikei in dustrie kunnen zijn. Vooral echter zal de kristallisatie in beweging door WINTEB en zijne medewerkers op Java ingevoerd en onderzocht, eene verbetering blijken, die onze industrie in staat stelt met meer succes te concurreeren tegen de Europeesche -) Door deze werk wijze toch zijn wij in staat een veel grooter gedeelte der suiker als eerste product te winnen dan vroeger; er zijn fabrieken waar in plaats van 52% zooals vroeger. 8:2% der vulmassa als centrifu gerendement verkregen werd. üp andere fabrieken was het voor deel lang zoo groot niet, maar toch aanmerkelijk. Door WINTER werden proeven genomen, zoowel met den echten Bocktrommel als met open roerhakken en deze leidden hem er toe gene te ver kiezen boven deze. Zijn oordeel n. 1. luidde :1 ). „Zij zijn minder gemakkelijk en elegant in het gebruik, zij doen zelfs bij goed toe zicht minder, zij eischen meer attentie en geven meer teleurstellingen dan de echte Boektrommels". Op verschillende fabrieken zijneven wel ook met open roerhakken hoogt; rendementen verkregen. Mogelijk dreigt bier evenwel de Java-suikerindustrie een gevaar, waarop het mij wenschelijk voorkomt ook belanghebbende hier te lande te wijzen. Bij het gebruik van open roerhakken toch, waar men het valsche grein niet kan verdrijven, door de massa te ver warmen en ook bij het koken op de wijze, als dit in den laatsten tijd op eenige fabrieken werd gedaan en waarvoor o. a. door Ham \i<Kits reclame werd gemaakt, schijnt de suiker van minder gehalte te zijn. Door de onregelmatige kristallisatie, het samenhangen van grootere en kleinere kristallen, schijnen er meer groeven en spleten te zijn, waarin moederloog terug blijft. Deze ontleedt en geeft aanleiding tot verdere omzettingen, zoodat hel al moet zijn voorgekomen, dat suiker, die bij aflevering 96.5 polariseerde, na twee maanden nog slechts 14.0 suiker bevatte. Wordt dit regel, 1) Archief v.d. J>iva--Hiikcrinduttrie 1895 bh. 16. 1895 blz. 3. Congresverslag 1896 blz 284. 2) Archief voor de Java Suikerindustrie 1894 blz. 753. Coiigrcsvei slag 1896 blz. 287 3) Congresverslag 1896 blz. 296. Diverse mededeelïngen 430 dan zal de handel hiermede natuurlijk rekening houden en de .lavasuiker minder betalen, zoodat het grootere rendement geheel of gedeeltelijk door een lageren prijs wordt geëquivaleerd. Het is de taak der fabrikatiechefs hiertegen te waken en moeielijk zal dit niet zijn, daar onder het rniscroscoop de kwaliteit der suiker zich dadelijk verraadt. Dit betere toezicht op de fabricatie door speciaal daarvoor opgeleide geëmployeerden, dat op eenige fabrieken reeds met veel succes wordt toegepast, behoort op vele andere nog tot de vrome wenschen en hoewel in die richting vooruitgang merkbaar is, zonde een spoediger verbetering hiervan wel gewenscht zijn met het oog op de kritieke periode, welke de Javasuikerindustrie zal hebben te doorworstelen. Ook op een ander gebied is vooruitgang merkbaar geweest; door den crisis in 188ï werden de suikerfabrikanten in de verschil lende residenties er toe gebracht vereenigingen op te richten om hunne gemeenschappelijke belangen te bespreken. Zonder twijfel hebben deze besprekingen voor velen goede resultaten opgeleverd; ook hebben de proefstations aan deze vereenigingen hun ontstaan te danken. liet werk der proefstations wordt zeer verschillend en dikwijls ongunstig beoordeeld, m. i. evenwel ten onrechte. Wel zijn er soms vergissingen begaan in de keuze van het personeel, maar wanneer we achtereenvolgens de verschillende verbeteringen nagaan, zoowel in cultuur- als in fabricatiemetho den, dan zien we dat vele daarvan aan de proefstations te danken zijn, direct of indirect. Dat de gunstige beoordeeling overweegt be wijst o. a. het feit, dat het voortbestaan, zoowel van het Proefsta tion West-Ja va als van het Proefstation Oost-Java, weer voor vijf jaren verzekerd is. Toch zijn er op Java meermalen stemmen op gegaan, welke een afzonderlijk voortbestaan der proefstations niet gewenscht vinden, hoewel ze de verkregen resultaten zeer op prijs stellen. Zij zijn van meening, dat zulke resultaten spoediger van nut konden zijn, wanneer de wetenschappelijke inrichtingen ver bonden waren met een proeffabriek, waar alles direct op vrij groote schaal aan de praktijk kon worden getoetst en waar de onderlinge kritiek van het daar vereenigde personeel zeker van gunstigen invloed op de werkzaamheden zou zijn. Deze rneening heeft in den laat sten tijd veld gewonnen ; voor Diverse mededeeltngeh 431 het eerst werd ze (voor zoover mij bekend) in het openbaar be sproken door den Heer van aJxsschenbroek op eene vergadering te Soerabaja, welke aanleiding gal tot de oprichting van het Alge meen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java. Sedert werd er meermalen over van gedachten gewisseld, zoodat het denkbeeld meer en meer ingang vond, dat werkelijk de oprichting van zulk een fabriek, als het ware eene assurantie zoude kunnen zijn tegen de gevaren, welke de voornaamste industrie op Java bedreigen. Toen derhalve de Heer Arendsen Hein op de eerste algeineene vergadering van het Syndicaat op '20 Maart 1. 1. eene motie voor stelde van den volgenden inhoud: »De vergadering, «Overwegende, dat de suikerindustrie opagronomisch,botanisch, «chemisch en technisch gebied vraagstukken ontmoet, welker op «lossing enkel op den wag van nauwgezette proefneming onder «wetenschappelijke controle kan worden gevonden, «Overwegende, dat de middelen, welke de Javasuikerindustrie «tot dusver heeft aangewend om zich de onmisbare voorlichting «der wetenschap te verschaffen, uitkomsten hebben opgeleverd, «welke wel is waar voor de praktijk van veel belang zijn, doch niet »in evenredigheid mogen geacht worden tot den arbeid, den tijd »en de kosten, die zij gevorderd hebben, «Overwegende, dat enkel door het in het leven roepen eener «volledige suikeronderneming, werkende onder dezelfde voorwaar «den als de overige suikerondernemingen op Java, maar in hare «onderdeelen staande onder wetenschappelijke en technische controle, «kan worden voldaan aan den eisch eener voorlichting der praktijk, «die vertrouwbaar is en aan alle gemeenschappelijke behoeften der «suikerindustrie tegemoet komt, »[]esluit, dat het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op «Java zal onderzoeken, voorbereiden en tot een goed einde brengen «ile oprichting eener modelsuikeronderneming op Java met weten schappelijke en technische controle op elk onderdeel harer werk- Bzaamheid". was het niet te verwonderen, dat dit voorstel met acclamatie werd aangenomen. Staande de vergadering werd een commissie van 3 leden be noemd om het plan van den Heer Arendsen Hein te onderzoeken, nader uit te werken en daarover rapport uit te brengen. Deze commissie stelde een voorloopig rapport samen, maar 432 DiTeree mededeelingen daar de zaak van te groot belang was, om niet van den aanvang af aan een strenge zelfcritiek onderworpen te moeten worden, oordeelden de leden het wenschelijk, alvorens het rapport aan liet Syndicaat in te dienen, zich eenige der best bekende autoriteiten op het gebied der Java suikerindustrie toe te voegen. Aan het voorloopig rapport ontleen ik o. a. het volgende, om U een denkbeeld te geven van de richting, in welke een groot gedeelte der suikerfabrikanten op Java het wenschelijk achten, dat het wetenschappelijk onderzoek ten behoeve hunner industrie wordt voortgezet. »Het komt der Commissie voor, dat het voorstel van den Heer Arendsen Hein de logische conclusie is van eene orde van denk beelden, welke voor de toekomst der suikerindustrie op Java v;in beslissende invloed is. Deze heeft met allerlei moeielijkheden en tegenspoeden in de uitoefening van haar bedrijf te kampen. Haar streven naar de hoogst bereikbare resultaten wordt maar al te dikwijls verijdeld door oorzaken, welke zij niet heeft weten te voorkomen. Alleen door opzettelijk onderzoek van al de oorza ken, welke haar bernoeielijken, kan zij verwachten de hinderpalen te boven te komen, welke haar den weg naar de hoogste uitkom sten afsnijden. Bovendien wordt het materiaal van onderzoek ver meerderd, door telkens nieuwe vindingen, die op liet gebied der suikerindustrie om toepassing vragen. Er is hier geen sprake van een strijd tusschen eene oude en eene nieuwe richting. Er is geen suiker-fabrikant denkbaar, die zich kan onttrokken aan den eisch van onderzoek, welke ieder on derdeel van zijn bedrijf stelt, ieder jaar met meer klem. Het onderzoek der middelen om te geraken tot hoogere pro ductiën en tot verbeterde voorwaarden van productie is een ge bod, dat door de ijzeren hand der wereldconcnrrentie aan de sui kerindustrie wordt opgelegd. Vele mogen op Java de uitingen geweest zijn van de behoefte aan onderzoek der suikerindustrie, zij hebben allen min of meer het kenmerk van onvolkomendheid in opvatting of uitvoering ge meen. Indien wat tot dusver op dit gebied verricht is menigeen heelt teleurgesteld, zoo is de verklaring daarvan gereedelijk te vinden. De proefstations b. v. Zij waren bedoeld als een eerste schrede op den weg, die leidt tot voldoening der behoefte aan kennis en onder zoek. Die. er voor de praktijk dadelijk rijke vruchten van verwaeht- Diversc mededeelingen 433 ten, konden in het werk der proefstations geene bevrediging hun ner wenschen vinden. Terwijl eenerzijds de band met de praktijk vaak te zwak was, veroorloofden anderzijds de inrichting der proef stations, de hulpmiddelen en werkkrachten, waarover zij te be schikken hadden, niet dan een klein gedeelte van het groote veld van onderzoek te behandelen. De individueele pogingen, die ge daan zijn om licht te doen opgaan over vraagstukken, die voorde praktijk van belang zijn, verraden den strijd, die er hestaat tus schen de eisclien van het dagelijksch bedrijf en den zin voor proef neming. Alleen eene inrichting, die onder gelijke voorwaarden werkt als eene suikeronderneming en dienstbaar wordt gemaakt aan den eisch van wetenschappelijk geleid en zorgvuldig gecontroleerd on derzoek zal aller wenschen kunnen bevredigen, zal mettertijd kun nun geven wat ieder suikerfabrikant verlangt: een vasten leiddraad voor de praktijk bij de cultivatie en de fabricatie. Zulk eene inrichting is eene proeffabriek, die een eigen aanplant heeft te telen en haar eigen grondstof te verwerken, die binnen zekere gren zen heeft te werken op denzelfden voet als elke andere suikeifa briek en zich daarbij den eisch ie stellen om bij de cultivatie en de fabricatie de economische hoogst mogelijke uitkomsten te bereiken. Alles wat men over zulk eene inrichting kan aanvoeren strekt slechts ter hare aanbeveling. Is het hoofdgebod voor de suikerindus trie, hare levensvoorwaarde voor de toekomst, haar product voort te brengen tot een prijs belangrijk lager dan tegenwoordig regel is, dan zal zij haar doel slechts bereiken door haar bedrijf tot den hoogsten graad van volkomenheid te ontwikkelen. De weg tot de economische volmaaktheid wordt de suikerindus trie slechts gewezen door wetenschappelijk opgevatte experimenten. Zij kan zich in dit opzicht vergelijken met de geneeskunde, die hare ondervindingen ook niet anders gemaakt heeft en nog maakt dan door experimenteeren, die haar kapitaal van waarheden niet dan langs proefondervindelijken weg vermeerdert. De waarheden, die de suikerindustrie nader tot haar economisch doel zullen brengen, moeten ook gezocht en beproefd woiden, voor dat zij als zoodanig erkend kunnen worden. Geldt dit in het algemeen reeds, te minder zal de suikerindustrie zich aan den klem dezer conclusie kunnen onttrekken, nu zij in een tijdperk verkeert van strijd en wel van strijd om het bestaan. En met welke andere wapenen zal zij dien strijd overwinnend kunnen doorstaan dan met die, welke het expe- Diverse medcdeelingen 434 rimenteele onderzoek van alle onderdeelen van haar verschaffen moet ? De overproductie van suiker is een feit geworden, welks gevol gen voor Java misschien meer nog dan voor eenig ander suiker prnduceerend land zich zullen doen gevoelen. Niet alleen toch dat hier eene binnenlandsche markt ontbreekt, maar de risico van het bedrijf wordt hier ten top gedreven, doordat de fabrikant ook land bouwer moet zijn. zijn eigen grondstof voortbrengend, terwijl de voorwaarden, waaronder deze geproduceerd kan worden nl. op ge huurde, verspreid liggende gronden, van zelf reeds bezwarender zijn dan elders. En met welk een looden last deze risico op het bedrijf drukt, wordt ieder jaar op nieuw en in te ruimen kring bevestigd. Is het niet alsof elk jaar het slagen van het gewas onzeker der wordt door den invloed van weersomstandigheden en planten ziekten. In elk geval wordt het verkrijgen van de resultaten, waarop de energie en de zorgen van den ondernemer recht schijnen te geven, steeds onwaarschijnlijker. leder jaar is getuige van nieuwe teleurstelling, van nieuwe verijdeÜng van gekoesterde verwach tingen, niettegenstaande vermeerderde toewijding en inspanning van de zijde des fabrikants. Onder die omstandigheden ligt de beantwoording der vraag, wat zal voor .lava het gevolg zijn van de toenemende over productie van suiker? in die vraag zelve opgesloten. Moge elders de suikerindustrie steunen op staatshulp, voor Java geldt onver biddelijk slechts de productieprijs der suiker als uitsluitende maatstaf ter beoordeeling of de industrie kan voortbestaan Straks, als alle productielanden om strijd de productiepremiën zullen heb ben verhoogd, zal de prijs waarop de suiker zich tot dusver heeft kunnen handhaven en welke voor al te vele fabrieken nauwelijks meer winstgevend is, als een onbereikbaar ideaal gelden, evenzeer als de prijzen, welke in een vroeger tijdvak komlen bedongen wor den, ons thans als eene rnyth" in de ooren klinken. Wie acht 't nog onmogelijk, dat de suikerprijzen dalen zullen tot f s.—en f 4 —per pikol? Wellicht breekt die tijd eerder aan dan de meesten verwachten. En hoe zal zich de suikerindustrie op Java dan staandehouden, tenzij zij er in slaagt om eenerzijds de bezwaren, welke zij nu nog op haar weg ontmoet te boven te komen en anderzijds de produc- Diverse mededeelingen 435 tieve kracht harer gronden on van haar gewas belangrijk te ver meerderen. IV il zij zulk een toekomst zonder zorg tegemoet zien, dan zij de absolute zekerheid hebben steeds de naar gelang van omstan digheden hoogst bereikbare uitkomsten l kunnen verwezenlijken. En die zekerheid zal zij eerst kunnen verwerven, wanneer zij v dkomen kennis van /aken zich rekenschap weet te geven van de middelen, welke zij heeft aan te wenden, om den bodem het voordeeligst te bewerken. De onderzoekingen, welke daartoe noodig zijn, kunnen het resultaat zijn noch van individueele po gingen van enkele fabrieken, noch vxn het werk der proefstations. Zij kunnen slechts de vrucht zijn van den arbeid eener centrale inrichting vao experimentatie, die zich de zelfde eischen heeft te stellen als een suikerfabriek en daarom op dezelfde schaal als deze heeft te werken. 't Is eene hoogst ernstige opvatting van de taak des suikerfa briekants en van de toekomst der suikerindustrie, waarin de proef fabriek haar reden van bestaan vindt. Zij zal dan ook om te beantwoorden aan de verwachtingen, welke bij hare conceptie gekoesterd worden, aan hoog gestemde eischen hebben te voldoen. De grenzen harer werkzaamheid zullen veel ruimer behooren gesteld te worden, dan die eener gewone suikerfabriek. Zij zal evenals deze jaarlijks een aanplant hebben aan te leggen en een oogst te verwerken. Zij heeft zich evenals deze ook ten doel te stellen om de voordeeligste resultaten te bereiken. Maar zij heeft daarbij èn de cultuur èn de fabricatie als een systeem van proefnemingen te beschouwen, welke op haar waarde voor de praktijk onderzocht en'aan bevoegde controle onder worpen moeten worden. Terwijl op het veld de algemeene en voor de verschillende grondsoorten bijzonder geldende waarheden worden gezocht, welke de voordeeligste productie van grondstof beheerschen, geeft de fabriek gelegenheid om proefondervindelijk de economische waarde van toestellen en werkwijzen ter bereiding van suiker vast te stellen. Dit laatste deel van het programma is wel is waar het meest omvattend, maar ook het vruchtbaarst in dadelijke resultaten, daar men hier staat voor problemen, die een betrekkelijk spoedige positieve beantwoording toelaten. Dit gedeelte der werkzaamheid van de proeffabriek zal b. v. gelegenheid geven, om met zekerheid Diverse mededeelingen 436 uitspraak te doen over de stoomketels, pompen, molens, toestellen voor sapzuivering en sapconcentratie enz, welke het beste aan het doel beantwoorden. Met zekerheid zal men de toestellen, welke de installatie eetier suikerfabriek uitmaken, de plaats kunnen aanwij zen, welke zij volgens hunne onderlinge waarde belmoren in te nemen en zoodoende een nauwelijks te overschatten leiddraad aan bieden bij de aanschaffing van nieuwe toestellen. Twijfel, welke toestellen de meest economische fabricatie moge lijk maken, zal daardoor worden buitengesloten en de geldverspil ling, welke ten gevolge der onzekerheid, die op dit gebied nog heerscht, thans niet te vermijden is, voorkomen worden. Het belang, dat bestaat bij de werkzaamheid der proeffabriek op het gebied der cultuur, is misschien nog grooter. Jaarlijks wor den op Java groote kapitalen besteed aan grondbewerking, plant materiaal en meststoffen, zonder dat men in gemoede de zekerheid heeft, dat ze op de doelmatigste wijze worden besteed. Let men op de resultaten, welke daarvoor verkregen worden en bij verschillende fabrieken soms hemelsbreed uiteenloopen, geeft men zich rekenschap, hoezeer het lot van den oogst nog afhankelijk is van weersomstandigheden en vraagt men zich af, welke in vele gevallen de vruchten zijn van de aan plantmateriaal en meststoffen besteede sommen, dan dwingt de waarneming van dit alles de erkenning af, dat de landbouw op Java nog ver van de volmaaktheid staat en kapitalen nog al te vaak ondoelmatig worden uitgegeven. Het is hier niet de goede wil, die ontbreekt; het lijdt geen twijfel, of het is ieders oprecht streven om in den eeonomischen wedstrijd naar goedkoope grondstof met eere zijne plaats in te nemen. Doch het is de zwakke zijde van den landbouw, dat hij de juiste kennis mist, om de kapitalen, die hem worden toevertrouwd, op zulk eene wijze voor het doel aan te wenden, dat zij't meest tegen risico zijn gevrijwaard en tegelijkertijd 't voordeeligst vrucht dragen. Is binnen zekere grenzen een wisselvalligheid bij hetlandbouwbedrijf niet te vermijden, het is de roeping van den volmaakten landbouw er om die wisselvalligheid binnen de engste grenzen te beperken. De middelen, welke hem hierin ten dienste staan, bestaan in verbetering van den physischen en chemischen toestand van den bodem door bewerking, bemesting, be- en ontwatering en in de keuze, behandeling en veredeling van het plantmateriaal. En hoe wil hij uit deze middelen zonder een systematisch, langdurig voortgezet, vergelijkend onderzoek de juiste keuze doen? Diverse mededueliiigen. 437 De taak van de proeffabriek om op dit gebied en zoo noodig baanbreekster te worden, zonder bet economisch doel van haar bestaan te verloochenen, is ongetwijfeld van het aller grootste gewicht. Maar' hier ligt tevens haar Achillespees. JMen gevoelt, dat de proeffabriek alleen dan op dit gebied de gewenschte vruchten kan voortbrengen, wanneer zij aan een eminente leiding, die volmaakte vakkennis aan volmaakten industrieelen zin weet te paren, wordt toevertrouwd. Het kan dan ook niet genoeg op den voorgrond gesteld wor den, dat de oprichting eener proeffabriek eerst dan ten volle ge rechtvaardigd is, indien zij den rechten man als haar leider aan zich kan verbinden. Aan de mogelijkheid om aan de gedachte in richting de passende werkkrachten toe te voegen behoeft niet ge wanhoopt te worden. De praktische beteekenis der bedenking ligt enkel in de geldelijke vergoedingen, welke mogelijk zullen zijn. Aan de proeffabriek, wil deze haar taak naar belmoren vol brengen, zullen laboratoria voor chemische en botanische onder zoekingen verbonden moeten zijn. Terwijl het geheel onder één hoofd staat, dat het werkplan vaststelt en de centrale controle uitoefent, wordt het toezicht over de werkzaamheden, welke in betrekking staan tot den aanplant, tot de machineriën en de verwerking van het sap, opgedragen aan afzonderlijke deskundigen, te kiezen uit agronomen, ingenieurs en technologen, die elk het vereischte ondergeschikt personeel ter hunner beschikking hebben. De gelegenheid zal moeten opengesteld worden om jongelui van fabrieken in deze ondergeschikte betrek kingen als tuinopziener, assistent-machinist en chemist op de proeffabriek te werk te stellen, waardoor zeer zeker aan een wensch en eene behoefte, welke bij het corps employés der suikerindustrie bestaat, zal worden tegemoet gekomen. De verwachting mag worden uitgesproken, dat leveranciers van de gelegenheid zullen gebruik maken om toestellen, welke zij aan de markt wenschen te brengen, op proef aan de inrichting te werk te stellen. Een rapport van de bevinding zal voor hen van groote waarde kunnen zijn. Ook verbeterde of nieuwe procédés zullen desverlangd aan de proeffabriek aan controle kunnen wor den onderworpen. Eene verklaring van de proeffabriek zal dan waarschijnlijk ia de plaats kunnen treden van het ontbrekende octrooi, dat den uitvinder de vruchten van zijne vinding waarborgt. Diverse meded«e)iDgen 438 Het zal niemand ontgaan, dat een dusdanig ingericht geheel, zware geldelijke lasten zal hebben te dragen. Al moge men aanne men, dat zich voor de ondergeschikte betrekkingen volontairs zul len aanmelden, de bezoldigingen, die besteed moeten worden aan den directeur, ie hoofden der verschillende atdeelingen en labora toriumwerkzaamheden zuilen de begrooting zwaar drukken. Als eisch dient gesteld te worden, dat de proeffabriek zich zelve be druipe: d. w. z. uit hare inkomsten al hare lasten bestrijde. Wil zij daaraan voldoen, dan zal zij gezocht moeten worden onder die fabrieken, waarvan het bekend, of met goeden grond te verwachten is, dat zij haar product tot een zeer lagen prijs kunnen voortbrengen. Met is hier de plaats niet om in gedetailleerde berekeningen te treden. Mocht het plan in een verderen staat van rijpheid tre den, zoo zullen meer vertrouwbare becijferingen dan nu mogelijk zijn, in overleg met de voor de verwezenlijking van het project te kiezen personen kunnen opgemaakt worden. Intusschen mag eene globale berekening als toets der uitvoerbaarheid hier niet achter wege blijven. Wij schatten dan, dat de proeffabriek boven de ge wone productiekosten van eene oogst zal te dragen hebben een last van ongeveer f 75000 'sjaars aan bezoldigingen enz., welke uit de winst van het bedrijf moeten gevonden worden. Stelt men den ti' maken oogst op 50000 pikols suiker, zoo wordt daarvoor de pi kol suiker gemiddeld belast met f 1,50. Daaruit vloeit voort, dat de proeffabriek moet kunnen werken onder omstandigheden, welke eene productie der suiker tot f i a hoogstens f 4.50 per pikol mogelijk maken. Ongetwijfeld wordt door deze overweging de keuze der proef fabriek zeer beperkt. Absoluut onmogelijk wor.lt zij evenwel niet. De voorwaarde van volkomen financieele onafhankelijkheid, welke aan de inrichting gesteld moet worden, maakt het raadzaam om eventueele winsten in de eerste plaats aan te wenden tot een reserve-fonds en niet minder om de zaak met zonder een ruim kapitaal aan te vangen. Wij achten een bedrag van minstens f 1.000000 daartoe noodig. Buiten den aankoop eener fabriek moet gerekend worden op gedeeltelijke reïnstallatie daarvan, vergrooting van woonruimte en fabrieksgebouwen, bijbouwing en inrichting van laboratoria, benevens uitgaven voor den eersten oogst. De vraag hoe dit kapitaal bijeen te brengen, schijnt voor eene eenvou dige oplossing vatbaar. De fabriek worde opgericht door eene Diverse mededeelingen 439 naamlooze vennootschap, waarin moet deelgenomen, worden door alle suikerprodueenten op Java en wel naar rede van i 0.10 — 0.15 per pikd suiker, welke geproduceerd wordt in het jaar der oprich ting, stelle 18Ü7. Voor het bedrag dezer deelname worden aandee len uitgereikt. Het kapitaal kan bij een welgeslaagden oogst dan reeds bijna bereikt zijn. Voor het ontbrekende wordt getracht het kapitaal aan te vul len met de benoodigde machineriën tegen uitreiking van aandeelen. Hierbij wordt gerekend, dat machineleveranciers hun belang zullen zien om aan de proeffabriek machineriën te leveren, welke daar in vergelijking met andere aan een nauwkeurig onderzoek zullen worden onderworpen. De aandeelen zullen recht geven op winst, nadat een voldoend reservefonds is gevormd of aangevuld. Het behalen van winst zal evenwel voor deelnemers niet op den voorgrond moeten staan, evenmin als deze gedachte tot deelname zal kunnen prikkelen. Veeleer zal de deelname beschouwd mogen worden als eene assu rantiepremie, welke men betaalt om zich tegen een risico te dek ken. De risico welke de Java-suikerindustrie loopt, is dat zij door de vele bezwaren, welke zij op haren weg ontmoet, binnenkort niet meer bekwaam zal zijn de suiker tot een genoegzaam lagen prijs te produceeren. Zij kan zich daartegen alleen verzekeren door haar kapitaal aan experimenteele kennis te vermeerderen. En eene premie f 0,10 per pikol suiker voor eens mag dan niet te hoog geacht worden. De commissie concludeert daarom, dat de uitvoering van het voor stel Arendsen Hein niet alleen van dadelijk aanwijsbaar nut, maar ook het redmiddel van de Java suiker-industrie kan worden, wan neer deze door de overproductie dreigt overvleugeld te worden, mits vooraf eene bekwame leiding en eene finantieele grondslag verzekerd zijn, welke waarborgen, dat de onderneming rustig kan voortbestaan en aan hare bestemming beantwoorden. De eerste stap om het onderwerp uit het gebied der beschou wing in dat der praktijk te doen overgaan zal moeten bestaan in het inwinnen van het gevoelen van belanghebbenden in den ruim sten kring, ten einde tot eene algemeene gevestigde meening hieromtrent te geraken. Tegelijkertijd zal langs den zelfden weg moeten worden onderzocht, in welke mate het plan kans heeft niet enkel platonischen bijval te vinden. Kan verder voldoende fi nancieele steun worden verworven, dan zal het de taak eener 440 Diverse mededeelingen door deelnemers te kiezen commissie zijn, om zich in verbinding te stellen met een persoon om als directeur op te treden, in overleg met dezen de vereischte financieele berekeningen op te maken en eindelijk eene keuze te doen voor eene fabriek." Tot zooverre het rapport. Hoe langer hoe meer evenwel, deed zich in Java de behoefte gevoelen eener nauwere aaneensluiting van de belanghebbenden bij onze industrie, eene behoefte die de afzonderlijke vereenigingen niet meer konden bevredigen, daar bij groote gemeenschappelijke belangen een gemeen overleg moeilijk tot stand te brengen was. Reeds in 1893 was over dit vraagstuk van gedachten gewisseld en op 13 Januari 189 i kwam het tot een begin van uitvoering, toen op eene te Soerabaia gehouden bijeenkomst van vertegen woordigers der verschillende vereenigingen van suikerfabrikanten, concept statuten van eene dergelijke centrale vereeniging werden goedgekeurd. Toch duurde het nog bijna een jaar voor het Alge meen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java tot stand kwam, nadat de toetreding van de meerderheid der fabrieken verkregen was, door vrij belangrijke wijzigingen in de concept-statuten. Omtrent de werkzaamheden van het Syndicaat gedurende het eerste jaar ontleen ik aan het verslag van zijn voorzitter het volgende: De duistere toekomst, welke voor de suikerindustrie, ten ge volge van de daling der marktprijzen, was aangebroken, gaf het Bestuur van het Syndicaat dadelijk aanleiding de aandacht der Regeering te vestigen op die maatregelen, welke konden strekken om de industrie in den strijd om het bestaan te steunen. Van de zij Ie der regeering werd dit verzoek beantwoord met eene geringe verlaging der spoorvrachten voor suiker en eene schorsing van het uitvoerrecht voor den tijd van een jaar. Een der eerste besluiten van het bestuur van het Syndicaat was, om deze vereeniging in verbinding te stellen met de Inter nationale Vereeniging voor suikerstatistiek, ten gevolge waarvan het Syndicaat op bepaalde tijden telegraphisch ramingen omtrent den uitzaai van beetwortelen en den oogst van suiker in Europa ontvangt en wederkeerig periodiek opgaven omtrent den Javao'ogst heeft te verstrekken. Van de leden van het Syndicaat worden uit dien hoofde statistische mededeelingen opgevraagd. De organisatie van het bestuur en de vaststelling van huis- Diverse mededeelingen 441 houdelijke reglementen volgens statuten vorderden inmiddels veel tijd en geschrijf, terwijl al spoedig het oordeel van het bestuur door de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs te Wageningen werd ingeroepen over de voorgestelde reorganisatie van het leerplan der Rijkslandbouwschool aldaar, in het bijzonder met het oog op de Indische cultures. Hierin werd aanleiding gevon den het gevoelen van ons bestuur over de voorgestelde wijzigingen in het licht der behoeften van de rietcultuur en de suikerfabricatie uitvoerig te ontwikkelen. Eene herhaalde poging bij de regeering omeene meer betee kenende verlaging van de spoorweg-tarieven voor suiker en riet stekken te verkrijgen had geen gunstig gevolg. Daarentegen gaf de Regeering gehoor aan ons verzoek, om den aanplant van bibit in de Preanger-Regentschappen, in het belang van het weren van de serehziekte te nemen. De genomen wettelijke maatregelen, die eene controle beoogen op den doorvoer van rietstekken door de Preanger, meenen wij als een eersten stap te mogen beschouwen, welke zoo noodig door meerdere zal worden gevolgd. Toen in den loop van het vorige jaar de uitvaardiging van nieuwe wettelijke regelen op de grondhuur bij eene motie in de Tweede Kamer der Staten Generaal aan de orde werd gesteld en het niet twijfelachtig was, dat op den Minister van Koloniën te dezer zake aandrang werd uitgeoefend, hebben wij ons gehaast om te voorkomen, dat eene regeling werd getroffen, alvorens betrok kenen hunne belangen ten opzichte daarvan konden voordragen. Deze stap van het bestuur van het Syndicaat heeft in zoover vrucht gedragen dat Z. E. de Gouverneur-Generaal heeft kunnen besluiten, om onder zekere voorwaarden kennisname van, en gedachtenwis seling over het gereedgemaakte wetsontwerp toe te staan. Middelerwijl was een ontwerp voor een ondersteuningsfonds voor administrateurs en geëmployeerden bij de suikerindustrie ter hand genomen, waartoe gegevens verzameld werden uit Duitschland en Oostenrijk. Het succes, dat dergelijke fondsen in Europa hadden gehad, gaf aanleiding om te beproeven op Java eene gelijksoortige instelling in het leven te roepen. De vraag deed zich daarbij voor tot hoever de onderlinge ondersteuning uit te strekken. Op grond van bekomen inlichtingen van deskundige zijde werd besloten om van de bemoeienis van het fonds uit te sluiten verzekeringen van uitkeering in geval van overlijden en van pensioen, omdat de zwa re verplichtingen, welke dergelijke verzekering deelhebbers zouden Diverse mededeelingen. 442 opleggen, de uitvoerbaarheid van het plan in de waagschaal zou den stellen. Uit overweging ook, dat de bestaande verzekeringmaat schappijen op billijker voorwaarden in de behoefte aan zoodanige verzekeringen zouden kunnen voorzien, werd de onderlinge onder steuning gebaseerd op die behoefte, waarin nog niet voorzien was nl. bepaald tot die gevallen, waarin hulp geacht kan worden in de praktijk te pas te komen. üie gevallen zijn verlies van betrekking en langdurige ziekte terwijl daaraan wordt toegevoegd hulp aan weduwen en weezen en rentelooze voorschotten. Het ontwerp werd met inachtname van deze grondbeginselen opgemaakt en ter beoordeel ing aan de leden rondgezonden". Bovendien werd door het Syndicaat uitgegeven een jaarboek voor Suikerfabrikanten op Java, dat op Java zelf reeds zeer spoedig uitverkocht was en werd in Maart 1896 een Congres te Soerabaja gehouden, dat zeer goed slaagde, waar door een reeks van interes sante verhandelingen getracht werd een encyclopedisch overzicht te geven over den toestand der suikerindustrie op Java en dat zich tot de laatste zitting toe in eene zeer groote belangstelling mocht verheugen. De onlangs verschenen «Handelingen" van dat Congres vormen een band van ruim 300 bladzijden en werden o. a. in Duitsche tijdschriften buitengewoon gunstig gerecenseerd. Op liet oogenblik zijn ruim k 2;3 der suikerfabrieken tot het Syndicaat toegetreden, dat buitendien nog 58 buitengewone leden telt. Een ander bewijs van samenwerking der suikerfabrikanten op Java is het tot stand komen van een speciaal tijdschrift voor de Java-Suikerindustrie, waarvan ik zelf nu 4 jaar geleden als re dacteur optrad. Uit den aard der zaak ligt het minder op mijn weg uit te wei den over het succes, dat het » Archief voor de Java-Suikerindustrie" ondervond. Alleen wil ik mededeelen, dat, terwijl het aantal abon nés aanvankelijk 450 was, de oplage dit jaar gestegen is tot 900 exemplaren, dat de buitenlandsche suikertijdschriften den inhoud van ons blad zeer gunstig recenseeren en dat het gelukt is in alle tot nu toe verschenen nummers eene oorspronkelijke verhandeling te publiceeren, dank zij vooral de medewerking der proefstations. Ook van de zijde der regeering, mocht de suikerindustrie Öiyerse mededeelingen 443 in de hier besproken periode eenige malen steun ondervin den, en verbeterden daardoor bare vooruitzichten, al bad men tijdens de jongste crisis ook gehoopt, dat die steun van ingrijpender aard zou zijn, vooral waar het betreft eene industrie, die meer dan veertig millioen gulden onder de Inlandsche bevolking brengt, eene industrie wier product meer dan 80% bedraagt van den totalen uitvoer van Java, vooral waar de zusterindustrie in Nederland zóó op de sympathie der regeering mag bogen, dat haar millioenen in den schoot geworpen worden. Dadelijk na de crisis van 1884 werd de betaling der cijns ge deeltelijk afgeschaft, gedeeltelijk vergemakkelijkt, het uitvoerrecht werd tot de helft verlaagd, de vrachttarieven der spoorwegen voor suiker werden verminderd en de rietstekken werden zelfs een tijd lang kosteloos vervoerd. Ordonnanties tot tegengang van bet ver voer van serehzieke rietstekken worden uitgevaardigd, eene poging aangewend om zelf op het eiland Banka eene pépinière van vreemde rietsoorten aan te leggen welke bestand waren tegen sereh en de welwillende wijze waarop de tegenwoordige Gouverneur-Generaal de belangen der Inlandsche bevolking en van Java's grootsten tak van industrie gezamenlijk tracht te behartigen, zooals o. a. blijkt uit de doorwrochte grondhuurordonnan'tie en de missive door hem aan de hoofden van gewestelijk bestuur gericht, doet ook voor andere noodzakelijke wijzigingen b. v. van de wetgeving op contract breuk het beste hopen. Vraagt men zich nu af of al de hiervoor genoemde vooruitgang in wetenschap'en wetgeving, alle verbetering in cultuur en fabri kaat voor de suikerindustrie op Java van veel voordeel is geweest, dan moet hierop zonder twijfel bevestigend geantwoord worden; maar wanneer men dat voordeel in cijfers wil brengen, dan stuit men op zeer groote bezwaren. Bekend zijn de uitvoercijfers van Java-suiker gedurende de laatste jaren en zooals uit het hier volgend staatje blijkt is de uit voer werkelijk toegenomen: Siiikcruitroer van Java. Van 30 Juni 1877—1 Juli 1878 3,685554 pikols. j » 1878 » 1879 3,440037 » » » 1879 » 1880 3,575867 » » » 1880 ö 1881 3,467776 » » » 1881 » 1882 4,490158 » Diverse mededeelingen, 444 Van 30 Juni 1882—1 Juli 1883 4,671189 pikols. » » 1883 » 1884 5,128206 » » t> 1884 » 1885 0,166197 » » » 1885 b 1886 6,027474 » » • 1886 » 1887 5,093923 » » » 1887 8 1888 6,607045 » » » 1888 » 1889 0,073349 » » i 1889 i 1890 5,603220 » » » 1890 » 1891 0,873805 » » • 1891 » 1892 7,241941 i i » 1892 » 1893 7,194227 » » » 1893 i 1894 8,175292 » » b 1894 » 1895 8,005073 • » » 1895 b 1890 9,035672 » en wel ongeveer evenveel van 1877—1880 tot 1884—90 als van deze laatste jaren tot 1895—1896, n. 1. ongeveer 00%. Een geheel juist inzicht geven deze cijfers evenwel niet, daar in dezen staat hoofdsuiker en zaksuiker niet afzonderlijk zyn op gegeven en de verhouding tusschen deze beide suikers niet elk jaar dezelfde is; bovendien zijn er vrij groote verschillen tusschen pro ductie en uitvoer. Terwijl b. v. in 1894—'95 ruim een millioen pi kols minder werd uitgevoerd dan geproduceerd, zijn er andere jaren aan te wijzen, waar de uitvoer de productie overtreft. Zoo is ook de hoofdsuikerproductie van Java gedurende de laatste jaren uit de gedetailleerde opgaven der makelaars voldoende nauwkeurig bekend en bedroeg deze in 1885 5.554401 pikols » 18-6 5.039254 » » 1887 5.108260 » b 1888 b 1889 5.443080 » » 1890 0 447305 » » 1891 6.553705 » » 18112 0.859909 » » 1893 8.021249 » » 1894 8.007308 » » 1895 8.958514 » en ziet men hieruit ongeveer dezelfde toename in productie van ± 00%. Voor een groot deel is dit cijfer evenwel te danken aan eene uitbreiding der rietcultuur. Diverse mededeelingef) 445 Hoewel de zaksuikerproductie in de laatste jaren vrij nauw keurig 10% van de hoofdsuikerproductie bedroeg, kan men deze zelfde verhouding toch waarschijnlijk niet voor vroegere jaren aan nemen, zoodat uit de hoofdsuikerproductie de totale productie niet met zekerheid af te leiden is. Uit is evenwel niet het hoofdbezwaar. Van meer belang toch dan de totale toename in productie, is voor belanghebbenden de toename in productie per eenheid van oppervlak en juiste opgaven omtrent liet totale oppervlak ontbreken. Wel worden in het koloniaal verslag elk jaar opgenomen de door elke suikerfabriek beplante oppervlakten, maar de hier gege ven cijfers zijn niet gelijksoortig, daar een gedeelte van de fabrieken de netto bouws opgeeft, een andere gedeelte de bruto bouws, terwijl elk jaar eenige fabrieken in 't geheel geen opgaven verstrekken. De met behulp dezer opgaven berekende cijfers voor de pro ductie per bouw zijn dan ook weinig betrouwbaar en alleen onder' dit voorbehoud wil ik vermelden, dat de hoofdsuikerproductie per bruto.' bouw gedurende de jaren 1886, 1887. 1889 gemiddeld op 78 picol per bouw en in de jaren 1893—1895 gemiddeld op 83 pikol kan berekend worden 1 ). Er schijnt dus wel eene toename te zijn, vooral wanneer men in aanmerking neemt, dat gedurende de eerste periode, geheel Oost-Java nog geen nadeelige gevolgen der serehziekte ondervond. Uit de mij gedurende de laatste jaren verstrekte opgaven voor statistieke doeleinden, bereken ik voor dezelfde jaren 1893 —95 eene hoofdsuikerproductie van gemilddeld 81 pikol per bruto bouw, daarentegen eene gemiddelde totale productie van Bi.r> pikol per bruto en 95.8 pikol per netto bouw met een maximum van 97.35 pikol in 189:». Dit laatste getal doet veel beter dan de hiervoor berekende cijfers zien, hoe de productie toegenomen is; het is nog niet zeer lang geleden, dat op Java voor het eerst 100 pikol per bouw ge maakt werd; wanneer nu dit zelfde cijfer reeds bijna het gemid delde is, moet de opbrengst per bouw wel aanzienlijk vermeer derd zijn. Ook de opbrengst per bouw, hoe belangrijk ook, neemt nog niet de eerste plaats in onder de getallen, welke het jaarverslag eener suikerfabriek te zien geeft. 1\ Natuurlijk met innelitname der productie van die fabrieken, welk» li«t door hen beplante oppervlak niet vermelden. Diverie mededeelingen 446 Het winstcijfer, afhankelijk van marktprijs, productiekosten en hoeveelheid suiker trekt nog eer de oogen tot zich. Bleek uit het voorgaande ook niet duidelijk, hoeveel meer sui ker per bouw gedurende de laatste tien jaren verkregen werd, wel laat zich uit de cijfers van het koloniale verslag berekenen, dat de gemiddelde oppervlakte door ééne fabriek niet suikerriet beplant, toenam van ongeveer 400 bouw in 1886 tot SGO bouw in 1895 dus met 40%. Dit cijfer is van vrij groote beteekenis, daar het behalve eene vermeerdering van productie, eene vermindering van productie kosten beduidt. .Al ons streven toch in de laatste jaren heeft ten doel gehad de productiekosten te verminderen, natuurlijk daarbij in aanmer king nemende, dat het verstandiger is van 800 bouw 80000 pikol suiker te produceeren mei f 2 winst per pikol dan van de beste 200 bouw der zeilde onderneming 30000 pikol suiker met f 't- winst per pikol. Het is jammer, dat de interessante berekeningen van Mr. N. P. van den Berg over den kostprijs der .lavasuiker gedurende de jaren 1885 —1888 niet verder zijn voortgezet. In die periode daalde toch dat cijfer van f 8.06 per pikol in 1885 tot f 7.78 in 1886, f 6.63 in 1887 en f 6.60 in 1888. Niettegenstaande de groote sommen, die sedert telken jare uitgegeven moesten worden voor bibitvoorziening, zal toch sedert dat laatste jaar wel eene verdere daling zijn ingetreden. Juiste opgaven daaromtrent ontbreken echteren zonder twijfel is het noodig, dat op Java alle krachten ingespannen worden om den kostprijs nog verder te doen dalen. Mijns inziens is dit in vele gevallen ook zeer goed mogelijk. We zagen reeds, dat de meeste suikerfabrieken een der wegen, die hiertoe leiden, hebhen ingeslagen, nl. vergrooten der beplante oppervlakte, waardoor de algemeene onkosten kleiner worden. Een andere weg, dien het vorige jaar onder de indruk der crisis op een aantal fabrieken werd gevolgd, nl. de vermindering van de tractementen der geëmployeerden heeft minder goed gewerkt, daar hierdoor ontevredenheid gewekt werd en voor de mindere betaling ook wel eens minder werk geleverd werd. Bovendien bedraagt de hierdoor verkregen besparing slechts een luttele som en is het op het oogenblik dubbel gewenseht, zoowel aan cultuur als aan fa brikaat de meest mogelijke zorg te besteden; eene tracteraents- Diverse mededeelingen. 447 vorhooging zoude waarschijnlijk blijken een beter bezuinigingsme thode te zijn dan eene traetementsverlaging. Hoofdzakelijk evenwel moeten wij de vermindering der productiekosten zoeken in vermeerdering der productie en in deze richting is het mijne vaste overtuiging, dat nog veel de doen is. Wanneer we de verschillende bewerkingen, die bij de rietcultuur noodig zijn, beschouwen, dan treft het ons, dat in verreweg de meeste gevallen, onze kennis hiervan en van het verschillende resultaat, dat de eene of andere werkwijze geeft, zeer onvolledig is. Wij weten niet welke plantwijdte in verband met de verschil lende grondsoorten de voordeeligste is; wij weten niet onder welke omstandigheden de eene of andere grondbewerking aan te bevelen is zoowel vóór als na het planten; wij weten niet welke de behoefte der jonge rietaanplantingen aan water is vóór het invallen der regens; er is niets bekend omtrent cultuurmethoden, welke ten doel hebben het omvallen (legeren) van het riet tegen te gaan; wij hebben geen zekerheid omtrent de beste tijdstippen voor be mesting; we weten nog niet zeker of er gevallen zijn, waar bemesting met kali en phosphorzuur financieel voordeelige resultaten geeft; het is noodig de bemestingswaarde van boengkil nauwkeurig vast te stellen in verhouding tot zwavelzure ammonia, nu een reeks voorloopige proeven schijnt aan te toonen, dat boengkil met 6% stikstof niet veel meer den f 2.—per pi kol waard is; voor .enkele fabrieken moet nagegaan worden of op tegallans (gronden waai' geen natte rijstcultuur gedreven wordt), de zelfde bemestingsvoor waarden gelden als op sawahs; bemestingsproeven in verband met de mechanische samenstelling van den grond, zullen waarschijnlijk belangrijke resultaten opleveren; de invloed van het trassen opliet suikergehalte van het riet is nog niet vastgesteld; de bestrijding van riet vijanden door de gezamenlijke fabrieken van een district moet beter georganiseerd worden. Kortom bijna elk onderdeel der cultuur biedt nog vraagstukken aan, die betrekkelijk gemakkelijk op te lossen zijn. liet is wel mogelijk, dat door enkele dezer op lossingen aangetoond wordt, dat het niet voordeelig is een anderen weg in te slaan dan reeds betreden werd; in vele gevallen zal dit echter wel het geval zijn en in elk geval zal elke reeks goed geleide proef nemingen ons een beter inzicht in de groei voorwaarden van het suikerriet doen krijgen. Bovendien is het noodig, zooals ik voorheen reeds vermeldde, zich bazig te houden met de selectie van het Fidsjiriet en andere 448 Diverse mededeelingen voor sereh immune variëteiten (reeds bestaande ot door zaaien te kweeken) en gelakt dit, dan moet worden nagegaan ot' deeischen, welke deze ain grondbewerking, bemesting enz. stellen dezelfde zijn als van Clieribonriet. Ik ben er dan ook ten volle van overtuigd, dat na een tiental jaren, wanneer een groot deel der bovengenoemde vraagstukken opgelost kan zijn, met betrekkelijk weinig meer onkosten eene veel b. v. '25 % grootere suikeropbrengst per bouw kan worden bereikt en ik ben het met den Heer Arendsen Hein eens, dat aan een goed ingerichte proeffabriek dit resultaat spoediger zal kunnen worden verkregen, dan aan een proefstation, waar het personeel ook in andere richting werkzaam zijn moet. Ik bedoel natuurlijk niet te zeggen, dat elke fabriek in staat zal zijn, bare productie in zulk eene mate te doen toenemen, dat het overal mogelijk zal blijken den strijd om het bestaan vol te houden, wanneer de crisis blijft voortduren en de suikerprijzen nog lager worden. Wanneer evenwel bij deze mogelijke verbeteringen in de cultuur, nog rendementsverbeteringen komen in de fabrieken en de regeering medewerkt o. a. door lagere spoorwegtarieven voor suiker, door goede bepalingen tegen contractbreuk en door afschaffing van het zeldzaam anachronistische uitvoerrecht, dan twijfel ik niet of de Java-Suikerindustrie zal een winstgevend bedrijf blijven, in spijt van de premiën, waarmede de meeste Europeesche mogend heden meenen de bietsuiker-industrie te moeten beschermen, en van de belastingen, waardoor zede consumptie van suiker beletten zich zoo uit te breiden als b. v. nu reeds in Engeland het geval is. APPLAUS. De voorzitter: liet applaus der Vergadering doet zien, dat ik in haren geest handel, wanneer ik den geachten spreker dank zeg voor zijne degelijke voordracht. Ik zal thans gaarne het woord geven aan ieder, die het ver langt om hetzij vragen te doen, aan den geachten inleider, hetzij het door hem gesprokene aan eene nadere beschouwing te onder werpen. De heer Rosé: M de V. Ik wil gaarne gebruik maken van de gelegenheid om den heer Koßtjs, die pas kort geleden van Java hierheen is gekomen, eenige vragen te doen, die hij wellicht wel zal willen beantwoorden. 449 Diverse mededeelingen De eerste vraag is, of' bij ook van oordeel is, dat de gronden die op Java voor de suikerindustrie gebruikt worden, in producti viteit achteruitgaan ? In vind aanleiding tot het doen van die vraag in een artikel voorkomende in het Archief vovr de Java-suikeruiduslrie van de hand van Dr. J. G, Kramers. Daarin komt de schrijver tot de conclusie, dat de toekomst van de Java-suikerindustne in belangrijke mate beheerscht wordt door de vraag, welke verbeteringen zij zal weten aan te brengen in de bodemgesteldheid der voor den rietaan plant in beslag geno men gronden en hij bespreekt daartoe een stelsel van drainage, dat evenwel door de wijze waarop het landbezit op Java is geregeld, geen toepasing kan vinden, behalve op de gronden die in erfpacht en in individueel erfelijk bezit worden bezeten. Het wordt dan ook alleen toegepast op Kadipathen. De schrijver gewaagt voorts van den enormen humusrijkdom van deSandwich-eilanden, die waarschijnlijk de oorzaak is van degroote productie en de glansrijke resultaten, die daardoor de suiker-industrie worden verkregen: een productie van 160 pikols per bouw wordt daar een gemiddelde genoemd en een oogst van 500 pikols riet per bouw geeft daar reeds aanleiding tot het vermoeden dat de grond uitgeput raakt. De humuslaag op de sawah's is afkomstig van het slib, dat met het bevloeiingswater aangevoerd wordt uit de bergen, hoofd zakelijk uit de bosschen. liet kan dus niet onverschillig zijn of het bevloeiingswater der sawah's afkomstig is uit boschrijke of bosch arme streken en nu weet iedereen, dat het boschoppervlak op Java elk jaar met tienduizenden bouws afneemt, zoodat de verhou ding tusschen de boschrijke en boscharme streken elk jaar ongun stiger wordt; de herwouding is alles behalve evenredig tot de ontwouding. En in dit opzicht hebben wij naar het schijnt nog geen uitzicht op een beteren toestand, want op een pleidooi van den heer van Karnebeek. in de Tweede Kamer in het belang van de herbossching van het gedevasteerde Java antwoordde de Minister van Koloniën nog dit jaar bij de behandeling der Indische begroo ting, dat dit gewichtige belang niet werd veronachtzaamd, zooals bleek uit het zeer aanzienlijk bedrag, dat daarvoor was uitgetrok ken op de begrooting Wanneer wij nu weten dat dit zeer aanzienlijk bedrag slechts / '.iM)00 beliep en dat daarvoor hoogstens 3000 bouws kunnen wor den herboscht, dan ziet men dat het uitgetrokken bedrag volstrekt 450 Direrse medeileelingen niet in evenredigheid staat tot de behoefte en dat er geen quaestie is van het herbosschen van die honderdduizenden bouws, die daarop als het ware liggen te wachten. De toekomst die dus reeds zeer ongunstig is, zal derhalve nog veel ongunstiger worden, indien de verwaarloosde toestand der hoogere streken zijn weerslag moet vinden in de lagere, die leven ten koste van de hoogere. Nu trachten de fabrikanten op Java eenigermate aan de behoefte van den bodem aan organische stoffen te gemoet te komen dour het aanvoeren van vegetatieve stoffen, maar wat op die wijze den bodem wordt toegevoegd, is slechts een klein deel van hetgeen noo dig is en die stoffen zijn dan nog moeilijk te krijgen. Door toevoeging van zwavelzure ammonia en dergelijke pre paraten voldoet men misschien wel aan de behoefte aan stikstof van de planten, maar men verbetert de bodemgesteldheid niet. Ik zou derhalve aan den heer Kobus willen vragen, of hij ook niet van meening is. dat op den langen duur, bij niet-voldoende herbossching van de hoogere steken op Java. de grond in de lagere in productiviteit moet achteruitgaan. De heer Kobus: M. de V. Ik wil gaarne onmiddellijk antwoor den op het geprokene door den heer Rosé. Ik ben het met dien geachten spreker eens, dat de ontwouding op Java dient te worden tegengegaan, maar niet om de redenen, die hij heeft aangevoerd. Ik geloof niet, dat de gesteldheid van den grond slechter wordt, wanneer jaarlijks niet dat beetje humus door het slib wordt aangevoerd. Dat wordt bij het openmaken van den grond toch ontleed door de zon en het humusgehalte van den grond op Java is dan ook zeer gering. In Pasoeroean, waar velden zijn, waarop ruim honderd jaren lang de rietcultuur is gedreven,is de rietproductie achteruitgegaan door de dwangcultuur, maar wan neer de cultuur met zorg wordt gedreven, krijgt men daar nog 100, 120 pikols per bouw, wel een bewijs dat de voortdurende i-ultuur den grond niet achteruit heeft doen gaan en juist heeftin geen deel van Java meer ontwouding plaats gehad dan daar. Het is niet noodig, dat er organische stoffen in den grond aanwezig zijn; een zeer kleine hoeveelheid is er wel, maar dat lichte gehalte wordt toch ontleed door de zon. Wat betreft de opmerking van den heer Rosé over de opbrengst van de cultuur op de Sandwich-eilanden, er zijn bij ons fabrieken, die meer produceeren dan de beste daar; men maakte daar gemid deld 83 pikols suiker per bouw en wij hadden 93 pikol. Diverse mededeelingen 451 De heer van Lookeren Campagne: M. dé V. Ik heb geen vra gen te stellen aan den geachten spreker over het belangrijk on derwerp, dat door hem is ingeleid. Ik ben ook pas betrekkelijk kort geleden uit Indië gekomen, waai' ik directeur was van het proefstation te Klatten en wat de geachte spreker heeft medegedeeld, heb ik dus zelf van nabij kunnen zien; ik kan dan ook de juistheid van zijne mededeelingen in hoofdzaak volkomen bevestigen. Het komt mij echter voor dat de geachte spreker iets vergeten heelt en dat wensch ik hier even mede te deelen. De verbetering van de fabriekscontróle is n. 1. een punt van ongewoon groot gewicht; eerst na den crisis van 1881- heeft men zijn best gedaan om zich volkomen rekenschap te geven van hetgeen in de fabrieken gebeurde en het is vooral daaraan toe te schrijven, dat de resultaten zijn verbeterd en dat tegenwoordig een rendement van meer dan 80% is bereikt. Zoo had vroeger de kalkzetting door de Chineezen meestal op den reuk af plaats; dat is nu niet meer het geval. Langs zuiver, wetenschappelijken weg heeft men eene rationeele kalkzetting trach ten vast te stellen, zoodat men thans ook op dit punt een behoor lijke chemische controle heeft. Waai' over die controle geklaagd is, daar vloeide de ontevredenheid voort uit zekere onverschilligheid van het personeel, maar meer nog daaruit, dat men te groote ver wachtingen had van een chemicus, die zoo pas uit Holland kwam en nog geen kennis had van de rietsuikerindustrie en alleen gewoon was aan de bereiding van de bietsuiker. Maar ook dit wordt langzamerhand beter. Aan de Rijksland bouwschool te Wageningen, waarbij ik de eer heb leeraar te zijn, is, te beginnen met den loopenden cursus, een aparte afdeeling voor [ndifi in het leven geroepen en daar zal men trachten de jongelieden zoo goed op te leiden, dat de suikerfabrieken in Indië geen gebrek moer zullen behoeven te hebben aan goed onderlegd personeel. Wanneer men daar dus maar gebruik van wil maken, dan zullen zeker allengs meer jongelieden van deze opleiding komen profiteeren. En ik kan mij haast niet anders denken of men zal zich meer en meer van goed onderlegd personeel willen voorzien, want de fabrieks contróle is een hoogst belangrijke factor voor het verkrijgen van goede finantieele resultaten. Spaarzaamheid in dit opzicht zou zeker een zuinigheid zijn, die de wijsheid bedriegt. De heer lludig: M. de V. Ik zal mij niet wagen op het terrein 452 Divers» merleileelingen van den aanplant, noch op dat van de verwerking van den oogst tot suiker, maar mij even begeven op een gebied, dat zeker voor den suikerplanter van niet minder gewicht is, nl. dat van de regeling der rechten, die van het produkt geheven worden; de protectie die andere suikers genieten. Wij weten dat van Frankrijk het voorstel uit zal gaan om weder eene internationale conferentie samen te roepen ter bespreking van de vraag, in hoever afschaffing van de suikerpremiën mogelijk is. Ik stel mij van de gevolgen dier conferentie niet veel voor, maar toch meen ik dat ten aanzien van die bijeenkomst voor de Javasuiker gedaan moet worden wat men kan, want de uitslag van die con ferentie kan inderdaad beslissend zijn ten opzichte van de vraag, of de fabricatie van Java-suiker voortaan loonend zal zijn of niet. Nu weet ik niet of de Nederlandsche Regeering van plan is aan die conferentie mede te doen. Wij hebben in de couranten een bericht gezien aangaande de landen, die aan de conferentie zouden deelnemen, maar Nederland is daarbij niet genoemd en daarom zou ik willen vragen of het niet op den weg der afdeeling zou liggen om zich bij de Regeerino te vergewissen aangaande hare plannen en, wanneer deze niet voornemens mocht zijn aan de con ferentie deel te nemen, bij haar aan te dringen om in samenwerking met de andere mogendhHen wel over eene suikerregeling te onderhandelen. Een tweede punt is het volgende: Wij weten dat de Vereenigde Staten van Noord-Amerika voor die landen, die zelf een uitvoerpremie geven, bij den invoer een zeker recht heffen, voor suiker ongeveer 'fio cent per pond. Nu heb ik in het Journal des fabricants de mirre gezien, dat in de Vereenigde Staten een grooter verschil zal worden gemaakt en een hooger invoerrecht zal worden geheven. Waar Nederland tot nog toe een bedekte premie gaf, is, zoover mij bekend is. van de Javasuiker in de Vereenigde Staten tot nog toe geen extra belasting geheven. Ik weet niet of aldus gehandeld werd, omdat bedekte premie niet als een premie werd beschouwd, dan wel of men een onderscheid maakte tusschen het Nederlandsche produkt en dat van Indië, waarvoor ook geen bedekte premie werd gegeven. Maar nu Nederland voor zijn beetwortelsuiker een open premie is gaan geven, vrees ik dat het geval zich wel eens voor zou kunnen doen, dat Indië met Nederland werd vereenzelvigd en op grond, dat het moederland aan zijn bietsuiker een open premie Dlv»r«<> moHfdepMnsr"! 453 geeft, van de Java-suiker een extra-belasting werd geheven bij invoer in de Vereenigde Staten. Ik weet niet of het op den weg der afdeeling zou liggen om indien er de minste twijfel mocht bestaan, bij de Regeering er toch op aan te dringen om al die maatregelen te nemen, die strek ken kunnen om te voorkomen dat de Java-suiker, die geen premie geniet, nog zou worden gedrukt door een represaille-recht, dat het gevolg zou zijn van het verleenen van een open premie aan de Nederlandsche bietsuiker, maar ik heb toch gemeend de aandacht van de vergadering op het punt te moeten vestigen. De heer J. M. Pijnacker Hordijk: Ten opzichte van de vraag door den geachten laatsten spieker gedaan of het niet op den weg van de afdeeling zou 'liggen om de Regeering op te wekken, deel te nemen aan de internationale conferentie ter bespreking van de af schaiïingder suikerpremiën, doeik opmerken dat de quaestieder even tueele samenroeping eener zoodanige conferentie is behandeld en in de Tweede en in de Eerste Kamer en dat de Minister van Financiën toen heeft medegedeeld, in de eerste plaats dat hem, ook na inge wonnen informatiën, niet gebleken was, dat door eenig land in Europa reeds het initiatief tot zoodanige samenroeping was geno men en ten tweede, dat als het tot eene conferentie kwam, de Regeering zich daarbij zeer zeker zou aansluiten. Ik geloof derhalve dat het overbodig werk zou zijn voor de afdeeling om alsnog stappen bij de Regeering te dezen aanzien te doen. Wat het laatste punt betreft, door den geachten vorigen spreker behandeld, de vrees die hij te dien aanzien koestert, schijnt mij niet gegrond. In geloof niet, dat de overgang van de bedekte tot de open premie voor de bietsuiker aanleiding zal geven tot intrekking van het voorrecht, dat de Indische suiker bij invoer in Amerika genoot Ik geloof dat men in de Vereenigde Staten ook voortaan wel even goed zal weten te onderscheiden als tot nog toe. De Voorzitter: Indien niemand verder meer het woord verlangt te voeren, rust op mij de aangename plicht orn nogmaals den heer Kobus dank te zeggen voor zijn belangrijke inleiding, die tot de gevoerde beraadslagingen aanleiding heeft gegeven en voorts den Diverse mededeelingen 454 dank van de afdeeling te brengen aan de heeren, die deel genomen hebben aan het debat. Aan de heeren, die heden avond onze gasten zijn geweest, wensch ik te herhalen dat het ons een genoegen was hen in ons midden te zien en nog aangenamer zal het ons zijn, wanneer zij zich straks bij den secretaris aanmelden om lid te worden en daardoor blijvend onzen kring versterken. De Vergadering wordt gesloten. De Secretaris, De Voorzitter, (w. g.) STIBBE. (w. g.) VAN ZUIJLEN. Een nieuw laboratorinm-sipparaat *) en wel een verbeterde gelei der, te gebruiken bij de stikstofbepaling volgens de methode Kjeldahl, bestaat in het volgende: De wijzigingen respectievelijk verbeteringen, waardoor deze geleider afwijkt van die welkeßEiT- mar en andere geconstrueerde,zijn: A. Voor het toezetten der te gebruiken natronloog is eene af zonderlijke buis (a) met caout chouk afsluiter aanwezig. B. Het gebogen pijpje gesmol ten in de bekende kogelbuizen, is vervangen door eene kniepijp, de verbinding vormende tusschen twee kogels. C. Aan de kcelbuis van den geleider bevind zich eene bijzon der geconstrueerde kraan (&). De plug van deze kraan is ingesneden aan den omtrek en wel van af de halve hoogte tot aan haar spits, verder is zij zoo doorboord, dat in verband met de insnijding, verbinding kan tot stand gebracht worden tusschen: distilleerkolf en ontvanger, distilleerkolf en atmosfeer en ontvanger en atmos feer. Van deze constructie wordt op de volgende wijze gebruik gemaakt: Na de distilleerkolf gevuld te hebben met de te analyseeren vloeistof, verbindt men distilleerkolf en ontvanger, laat vervolgens *) De prjjs van het toestel ia 7.50 mark, leveranciers Dn. Pktïbs und Rost, Uerlin. N. Diverse Mededeelingen. 455 dooi het buisje (a) de benoodigde hoeveelheid natronloog in den kogel (b) vloeien, sluit daarna dit buisje snel met een gereed ge houden caoutchouk prop. Verzet nu de kraan (b) zoodanig, dat contact ontstaat met de atmosfeer, waardoor de natronloog in de distilleer kolf aanwezig gelegenheid gegeven wordt te ontsnappen, welke lucht door loog vervangen wordt. Op het oogenblik dat de laatste drup pel natronloog, uit den kogel vloeit, wordt de kraan (b) wederom versteld, zoodat de verbinding van distilleerkolf en atmosfeer op houdt te bestaan, maar distilleerkolf en ontvanger aansluiten. Nu verhit men en wordt de distillatie op de gebruikelijke wijze voortgezet. De voordeelen aan het gebruik van dezen gewijzigden geleider verbonden zijn: A. Het verlies wordt vermeden van die ammonia, welke bij het ingieten der natronloog in de distilleerkolf en daarna plaats hebbende vermenging met de te analyseeren vloeistof ontwikkeld wordt, en gelegenheid heeft om te ontsnappen. B. Het opstijgen der '/io normaalvloeistof uit den ontvanger door de koelhuis, hetgeen bij veranderingen in dampdruk. doortocht bijvoorbeeld, kan plaats hebben, kan voorkomen worden, zonder de juistheid der analyse in gevaar te brengen. C. Het moment te bepalen waarop men de distillatie mag afbreken, d, w. z. het tijdstip te bepalen waarop alle ammonia is uitgedreven, kan geschieden, door de distilleerkolf een oogenblik met de atmosfeer in verbinding te brengen, en de ontwikkelde dampen, door de insnijding der kraan (b.) uittredende in aanraking te brengen meteen gevoelig reageerpapiertje of met zoutzuurdampen. D. Het vervangen van het gebogen ingesmolten pijpje, der be kende kogelbuizen, door eene kniebuis, heeft die verliezen doen ver vallen, welke plaats hadden door het zich opstuwen van over te dis tilleeren vloeistof in de kogelbuis, ook het meevoeren van blaasjes door de ontwikkelde dampen, wordt door den vorm der kniebuis geheel tegen gegaan. Het voorgaande doet dit nieuwe toestel kennen als eenvoudig en praktisch, zoodat het zeer waarschijnlijk spoedig burgerrecht zal verkrijgen en daardoor bijdragen, de zoo dikwijls voorkomende stikstofbepaling in ammoniumzouten en in stikstofhoudende orga nische verbindingen, nog vlugger en tevens nauwkeuriger te doen plaats hebben, dan tot dusver 't geval was, wat niet anders dan welkom zal zijn aan degene met deze onderzoekingen belast. 456 DlYßr»* mederteelln?!"!! OPEN BRIEF. Aan de Heeren Collega's bij de Java Suikerindustrie. Mijne Heeren ! Het is voorzeker aan velen uwer welbekend, dat op het jongst, in Maart 189ö te Soerabaia, gehouden Congres, de wording plaats hal van tiet ~Algemeen Ondersteuningsfonds voor Administrateurs en Geëmployeerden van Suikerfabrieken op Java." De omstandigheid, dat thans, bijna één jaar na dato, deze nut tige instelling nog maar slechts op een aantal van 400 leden kan wijzen, en zulks bij eene globale raming van „2000" geïnteresseer den; deze omstandigheid heeft bij teekenaar dezes het vermoeden doen ontstaan, dat er belanghebbenden zijn aan wien of het bestaan, of de aard en werking van dit fonds niet geheel duidelijk zijn, ter wijl ook de mogelijkheid niet uitgesloten is, dat eene minder juiste uitlegging van het principe, waarop die werking gebaseerdis, som migen er van kan hebben weerhouden om als lid toe te treden. Ten einde zoo mogelijk meerdere bekendheid aan de gestie van het tonds te verschaffen en te trachten om, waar dit noodig is, een onjuist inzicht te wijzigen, zij het mij vergund om van u, mijne Heeren Collegas, een enkel oogenblik van welwillende aan dacht in te roepen. Geleid door de overweging, dat fondsen als hierbedoeld zoo énorm veel succes in Duitschland en Oostenrijk hebben, en van meening zijnde, dat ook op Java eene dusdanige instelling nuttig werkzaam zoude kunnen zijn, was het aan de bemoeiing van het Syndicaat te danken, dat er daartoe een reglement werd opgesteld en dat het fonds zooals hierboven aangegeven, in Mei 1896 defi nitief tot stand komen kon. Wat het fonds nu in de allereerste plaats beoogt, is het ver leenen van tij delijken onderstand, telkenmale gedurende ten hoogste 4 maanden lang, aan hare leden, die buiten emplooi geraakt zijn en zich daardoor ook van inkomsten verstoken zien. Het behoeft waarlijk geen nader betoog, dat zoodan ige personen alleen dan voor eene ondersteuning in aanmerking kunnen worden gebracht, wanneer het aan hen verleend ontslag niet een gevolg is van door hen gepleegde daden, die strafrechterlijk vervolgbaar zijn, anders zou het fonds zulke handelingen in de hand werken, 457 Diverse mededeelingen Behoudens die uitzondering kan een ieder, die een jaar lang lid van het fonds is geweest en buiten betrekking is geraakt, zich voor eene ondersteuning aanmelden. De meening, dat een lid van het fonds, bij oneenigheid met zijn chef en een daarop gevolgd ontslag, toch wel geen ondersteuning zou kunnen bekomen, omdat men van wege het fonds bij dien ad ministrateur navraag zou doen en „een baas natuurlijk gelijk krijgt," deze meening, die reeds meermalen uitgesproken is, moet eene absoluut onjuiste worden genoemd. Het fonds is niet geroepen om in eene beoordeeling te treden der zienswijzen van chefs en ondergeschikten, het londs, gevormd door de bijdragen der leden, heeft alléén maar te beoordeelen of de persoon die, zich voor eene ondersteuning in aanmerking wenscht gebracht te zien en daartoe de feiten naar waarheid mededeelt, al dan niet recht op ondersteuning heeft, waartoe te onderzoeken is of het ontslag al dan niet het gevolg is van strafrechterlijke ver volgbare daden, en of de aanvrager sinds een jaar lid is. Deze bepaling was in het reglement noodig om te voorkomen dat iemand, wetende morgen zijne betrekking te zullen verliezen, zich heden als lid doet opnemen- Juist omdat het hier een „onderling" fonds geldt, waarbij niet het maken van winst, maar wel het onderling verleenen van steun als principe is aangenomen, juist daarom is voorstaande bepaling gemaakt, en moet men minstens een jaar lang lid zijn wil men in aanmerking kunnen komen voor eene ondersteuning, die betaald zoude worden uit de bijeengezamelde gelden van den adressant, van diens chefs en van collegas-employés. Zonder deze clausule in het reglement zouden al heel ras de goeden voor de kwaden moeten boeten en zou elke basis voor eene voorloopige berekening of schatting worden gemist. „Wanneer het dan toch om het geld te doen is", zoo beweren „sommigen, dan ben ik wel genegen om in eens voor een jaar „vooruit te contribueeren, mits ik dan ook terstond in alle rechten „treden kan." Eene afkoopsom dus, niet waar Mijnheeren! Een dusdanige handeling zou door hét fonds niet kunnen worden aangenomen. In dit onderlinge fonds hebben gelijke mon niken ook volmaakt gelijke kappen, en gij die b. v. met een salaris van f '250 zeer gemakkelijk in eens f3O zoudt kunnen storten, zou daardoor bevoorrecht worden tegenover een collega, die met Diverse mededeelingen. 458 f 75 's maands eene vooruitstorting van f 9.— al erg bezwarend zoude vinden. Bovendien zouden op deze wijze rechten te koop zijn, wat bij een onderling fonds als van zelve niet kan worden toegelaten. Met voordacht is over dit punt zoo in den breede uitgeweid, daar de meening van zoo tal van collegas tegen dit artikel is ge kant en deze bepaling van het reglement vergeleken wordt met het overeenkomstige artikel in levensverzekeringspolissen, maar men vergeet dat het fonds eene absoluut onderlinge instelling is, wat van eene maatschappij van levensverzekering niet kan worden ge zegd, eer dat daarbij dus risicoberekeningen van toepassing zijn, waarmede polis en premie in overeenstemming worden gebracht. Dit is bij het fonds niet toegelaten. Om te voorkomen, dat de meer gezeten leden in het fonds het gelag zouden betalen voor hunne meer wispelturige collegas, is de bepaling gemaakt, dat een zelfde persoon maar eenmaal in één jaar voor ondersteuning in aanmerking kan komen. Heeft iemand in twee achtereenvolgende jaren ondersteuning genoten, telkenmale voor den maximaaltijd van vier maanden, dan kan aan een zoodanig persoon in de beide eerstvolgende jaren niet opnieuw onderstand worden verleend. Ook deze bepalingen waren in het reglement noodig, om te voorkomen dat het fonds het ontslagnemen in de hand zoude werken, „omdat men toch op ondersteuning rekenen kan." De opinie is ook verkondigd, dat een lid, hetwelk een zekere positie bekleedt, zich per slot van rekening schamen zou om on derstand aan te vragen, dewijl dit eene vermomde aalmoes zou zijn. Deze zienswijze is onjuist, want er is hier geen sprake van aalmoezen, doch wel van recht op het toucheeren van geld uit eene kas, die men zelf heeft helpen stijven. Zooals reeds hiervoren vermeld, wordt ondersteuning verleend telkens voor ten hoogste 4 maanden en is de grootte van dien onderstand afhankelijk van de bijdrage van het lid en, in het algemeen, van de omstandigheden waarin de persoon verkeert. Men heett gemeend in de laatste zinsnede eene deur te zien, waardoor protectionisme ongehinderd kon binnensluipen. Allereerst moet hier de aandacht worden gevestigd op de om standigheid, dat de grenzen, waarbinnen de grootte der ondersteu ning moet blijven, niet aihankelijk zijn van hen, die over de toe kenning der onderstand hebben te oorieelen, maar dat telkenjare Diverse mededeelingen 459 in dealgemeene vergadering, door de leden zelf wordt uitgemaakt, welke de limite voor het aankomende is. Aan die limite omtrent minimum en maximum is het fondsbe stuur strikt gehouden en binnen die grenzen moet het de grootte van den onderstand voor elk afzonderlijk geval bepalen. Wanneer zich nu eens het geval'voordeed dat twee gelijk ge salarieerde personen, die dus eene gelijke contributie ad 1% van hun maandsalaris storten, zich voor ondersteuning aanmelden, maar de eene persoon is bachelor, heeft voor kind noch kraai te zorgen, logeert bij gefortuneerde familie, en de ander heeft vrouw en kroost, waarvoor hij zorgen moet, en is geheel van eigen middelen verstoken; zou het dan billijk wezen om aan beiden eene evengroote tegemoetkoming te geven, waarmede de een zich zeer goed boven water zou kunnen houden, terwijl de ander bitter gebrek zou lijdenV Natuurlijk moet ook hierbij van één leidende gedachte worden uitgegaan en is reeds in het reglement voorgesteld om in algemee nen zin de ondersteuning op 40% van liet laatst genoten salaris te stellen, maar afwijkingen van die (of van een andere) leiddraad kunnen voorkomen. Beperkt blijvende binnen de grenzen, *die door de algemeene vergadering zijn aangegeven, moet het aan het beleid van het fonds bestuur worden overgelaten om voor ieder separaat geval ook ge paste maatregelen te nemen. Ongerekend een en ander is ook de ondersteuning afhankelijk van den stand van het fonds. Reeds is vooropgesteld, dat hier geen »winst maken" wordt beoogd en dat het fonds gevormd wordt door de bijdragen zijner leden (met uitzondering van het stamkapitaal, waarvan alleen de rente voor ondersteuning mag worden gebruikt). Hoe meer leden het fonds dus heeft, hoe meer geld het heeft en hoe grooter ook de onderstand zijn kan, terwijl ook op dealge meene vergadering eene grootere limite kan worden aangenomen. Niet alleen ingeval van werkeloosheid verleent het fonds hulp aan zijne leden; ook wanneer men nog in betrekking is en langer dan zes weken ziek 'it geweest, kan men zich aanmelden tot het erlangen van financieelen steun die tot over een maximaal tijdvak van zes maanden kan worden verleend. Wanneer een behoeftig lid van het fonds overlijdt, dan kunnen de nagelaten betrekking zich bij het fondsbestuur vervoegen tot het verkrijgen van eene passende tegemoetkoming ia de begrafenis kosten. DiTerse mededeelingen 460 Laat een lid bij zijn overlijden eene onverzorgde weduwe en hulpbehoevende kinderen na, dan is het fonds ook gemachtigd om op gelijke wijze als voor leden geldt, aan haar (of hen) eene on dersteuning tot eene maximaal duur van 4 maanden toe te kennen. In bijzondere gevallen, die niet strijdig zijn met het doel van het fonds, kunnen ook daaruit rentelooze voorschotten worden verleend. Ge ziet, mijnheeren Collega's, dat het fonds eene veelzijdige bedoeling bezit en wel zijn best mag doen om die te verwezenlijken. Daartegenover verbindt ge u bij toetreding alléén 1% van uw maandsalaris te contribueeren, deze contributie kwartaalsgewijze te voldoen en om bij verandering van woonplaats daarvan aan het fonds opgaaf te doen. Mijne Heeren! ik neem daarom de vrijheid om tot u allen een opwekkend woord te richten en u uit te noodigen tot deelname aan het fonds. Gij, ouderen, die een gezeten betrekking bekleedt, een goed salaris geniet, procenten ontvangt of op eene goede gratificatie reke nen kunt, staat door uwe toetreding één heel procent, dus één honderdste deel van uw maandsalaris af, verruimt door uw groot getal het arbeidsveld voor het fonds en stelt het in staat om steeds daadwerkelijk en spoedig op te treden daar, waar zijn financieele steun wordt ingeroepen. Bedenkt, dat ook gij kansen loopt van ziek te worden, dat gij onaangenaamheden met uw chef kunt krijgen, dat ongesteldheid van vrouw of kind u er toe kan leiden om uw ontslag te nemen en dat ook dan het fonds zich aan u van zijne nuttige zijde kan doen kennen. Gij, jongeren, die uit den aard der zaak een meer ondergeschikte plaats in het corps inneemt en vaak meer als uw oudere collegas aan mutatie onderhevig zijt, u spoor ik in uw eigen welbegrepen belang aan om tot het fonds toe te treden. Gij hebt u daartoe slechts per brief aan te melden bij den Heer Wolterbeek Muller te Soerabaia en uwe aanvraag voor „gezien" te doen teekenen door uw chef, den administrateur, ten bewijze dat ge op een Suikerfabriek werkzaam zijt. Het is geen geheim, dat enkele aan het fonds een nog ruimeren werkkring hadden toegedacht, dat daaraan een fonds voor pensioen, voor uitkeering bij overlijden, voor ziekte, onderstand etc. zou moeten worden verbonden, zelfs dat deelname aan het fonds moest DWerse mededeellngen 461 worden opengesteld voor alle employés zonder onderscheid, dus ook voor employés bij tabak, koffie, kina, thee, etc. etc. Laat ons hier niet uit het oog verliezen, dat men nooit te veel hooi op zijo v,)fk moet nemen, dat het fonds een nog veel te jong bestaan heeft om voorloopig aan eene uitbreiding, welke ook, van haren werkkring te kunnen denken. Er bestaan in Indië meer dan voldoende verzekerings-maat schappijen en begrafenisfon isen, die voor eene even groote bijdrage veel meer voor hare deelnemers kunnen doen, dan dit momenteel voor het fonds mogelijk zou zijn. Of het met het onderling ondersteunings-fonds zoo ver komen kan, dat is iets wat alleen de tijd, en vooral uw aller medewerking kan leeren. Beoogde ik met het voorafgaande, om meer in het bijzonder eene juiste uitlegging te geven aan de werkzaamheid van het fonds en trachtte ik ook daarvoor uwe sympathie en medewerking op te wekken, alsnog rest mij om hieraan de mededeeling toe te voegen, dat het bestuur zoo onpartijdig mogelijk is samengesteld uit 2 administrateurs, één gedelegeerde van het Syndicaat en 2 employés t. w: de Heeren Wegman te Probolingo, superintendent der fabrieken van de Koloniale bank, Andreas te Klatten, adminis trateur der suikerfabriek Tjepper, van der Kolk, te Pasoeroean alministrateur der'suikerfabriek Winongan (gedelegeerde), Menalda van Schouwenburg, tuinopzichter, en van Vleuten te Bezoekie, boekhouder op „de Maas." De leden van den raad van beheer zijn dus wel over Java verdeeld, waardoor het bekomen van inlichtingen zeer wordt vergemakkelijkt. Directeur van het fonds is de Heer Wolterbeek Muller te Soerabaia. Behalve de raad van beheer aan wie 3 plaatsvervangende leden zijn toegevoegd, bestaat er nog een college van 5 scheids rechters, die in hoogste instantie beslissen, wanneer er verschil van meening bestaat over zaken het fonds betreffende, of wanneer een of meer leden appel aanteekenen tegen besluiten van den raad van beheer. Ten slotte de weerlegging van een enkel teer punt, dat reeds meermalen ter sprake is gebracht en waarbij de bewering werd uitgesproken dat het fonds-bestuur wèl geldelijk voordeel zou ge nieten uit het fonds. Noch de leden van den raad van beheer, noch hunne plaats- Diverse mededeelingen. 462 vervangende leden, noch de scheidsrechters genieten eenige remu neratie in welken vorm ook. Alléén vergoedt het fonds, bij de hoogst noodige vergaderingen, aan de leden van den raad en aan de plaatsvervangende leden, de gemaakte onkosten voor de reis en het verblijf ter plaatse van vergadering. Alle werkzaamheden worden con amore verricht en de directeur heeft in zijne welwillendheid genoegen genomen met eene voor loopige vergoeding voor zijne bemoeiingen, welke vergoeding zóó groot is, dat geen uwer daarvoor langer dan een jaar weegbrugem ployé zou willen zijn. Moge dit schrijven, mijne collegas, oud en jong, u er toe kunnen doen besluiten om als lid tot het fonds toe te treden, dan is daardoor het doel van dezen open brief ten volle bereikt en mocht een uwer, wie het ook zij, ter zake van dit onderwerp meerdere informaties verlangen, dan stel ik mij daartoe volgaarne ter uwer dispositie en verblijf inmiddels met alle achting, De Maas, Bezoekie, Uw collega, L. C. van Vleuten. ONDERSTEUNINGSFONDS voor Administrateurs en Geëmployeerden van Suiker fabrieken op Java. Algemeene Vergadering, te houden op Vrijdag, den 30 sten April 1897, des voormiddags te elf ure, in het lokaal der Handelsvereeniging te Soerabaja. Punten van behandeling. I. Onderzoek van het finantieèl beheer over het jaar 1896, en bepaling van het maximum- en minimum bedrag, dat het Be stuur mag toekennen aan personen, die voor ondersteuning in aanmerking komen (artikel 14); 11. Vaststelling van het stamkapitaal, te vormen uit giften en de bijdragen der leden-oprichters (artikel 4); 111. Keuze van een lid van den Raad van Beheer, in verband met het periodiek aftreden van de heeren leden A. B. Andreas en Diverse mededeelingen 463 F. J. J. van der Kolk. als zoodanig (artikel 20). De heer van der Kolk is echter door het Algemeen Syndicaat gekozen; [V. Keuze van drie plaatsvervangende leden van den Raad van Beheer, in verband met het periodiek altreden van de heeren leden W. Hasselman, J. Mulder Hzn. en C. F. de Ruijter de Wildt, als zoodanig (artikel 21); V. Keuze van vijf scheidsrechters, in verband met het periodiek aftreden van de heeren leden H. H. Morel, Mr. H. s'Jacob, M. F. E. Nolthenius de Man, W. Uhlenbecken C. J. Vonck, als zoodanig (artikel 29); De aftredenden zijn herkiesbaar. De heer C. F. de Ruijter de Wildt heeft echter, met het einde van het jaar 1896. zijn buiten gewoon lidmaatschap van het fonds opgezegd. Daar de algemeene vergadering ingevolge artikel 15 der statuten, alleen beslissing mag nemen, wanneer minstens een derde der stem gerechtigde leden vertegenwoordigd is, worden heeren leden dringend verzocht, deze bij te wonen, dan wel zich hierbij te doen verte genwoordigen. Gemakshalve worden gedrukte formulieren voor volmachten aati heeren leden gezonden, vergezeld van eene circularie, waarin de wijze van invulling en terugzending nader wordt aangegeven. Soerabaia, 12 April 1897. Namens den Raad van Beheer, De Secretaris, WüLTERBEEK MüLLER. Het volgende opstel van den Heer G. A. de Lange, hetwelk aan het tijdschrift de Economist ter plaatsing werd aangeboden, doch daarin niet werd opgenomen, komt ons belangrijk genoeg voor om het in zijn geheel hier te doen volgen. De verrtuderde inzichten van de Tweede Kamer der Staten (Jeneraal in zake de afschaffing van den accijns op de suiker. In 187 G en ook vroeger ziin er altoos leden van de Tweede Kamer geweest, die zich luide en warm verklaard hebben vóór afschaffing van den suikeraccijns. Uit hetgeen hieronder volgt, blijkt dat van die opvatting of meening thans bijna niets meer te bespeuren is. In eene Bestuursvergadering van de Nederlandsche Afdeeling der Nederlandsch-lndische Maatschappij ven Nijverheid en Landbouw op den 27 8 ten Mei A°. i ) 0. werd een request door mij ter tafel ge- Diverse mededeelingen 464 bracht, gericht aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, naar aanleiding van de bij die Kamer aanhangige suikerwet. In eene daaropvolgende Bestuursvergadering werd de redactie vandat requesteenigszins gewijzigd vastgesteld en tevens besloten dat de indiening zou plaatshebben, even voordat desuikerwetin de Tweede Kamer aan de orde zou komen, zoodat eerst na de opening van het loopende zittingjaar 1896 —1897 het request aangeboden werd. In dat request werd aan de Tweede Kamer gevraagd, om het daarheen te leiden, dat binnen een tijdvak van ten hoogste 10 jaren de suikeraccijns zou afgeschaft zijn. De afdeeling was n. 1. van meening dat, nu de suiker niet langer als een genotmiddel beschouwd wordt, nu men weet dat zij het beste condiment is om de eenvoudige spijzen van den breeden zoom der bevolking tot smakelijken en gezonden kost toe te bereiden, nu de marktprijs van de suiker in het laatste tien jarige tijdvak tot de helft gedaald is '), zij dus binnen het bereik moet worden gebracht van de smalle gemeente, en dat de accijns alleen belemmert, dat dit tot vervulling komt. In het requst werd o. a. aangehaald, dat bij de behandeling van 'n suikerwet inde Fransche Kamer der Pairs in 1837 de suiker, mits even goedkoop als toen op Cuba, onder de voedzaamste—en spaarzaamste levensmiddelen werd gerangschikt, omdat zij slechts 3 a 4% water bevat, terwijl het brood 33% water houdt. Voorts werd er in 't request op gewezen, welke de gevolgen zijn geweest van de afschaffing van den suikeraccijns in Engeland, hoe de werkmansstand daarbij wèl vaart; hoe het maal der armen aldaar gezond, voedzaam en bijna even smakelijk is als de gerech ten op de tafel der rijken. Wat omtrent de thans bestaande — en te bestendigen bescher ming der bietsuiker in het request gezegd werd, zal ik hier liever woordelijk laten volgen. „Bescherming is bevoordeeling van enkelen tegenover de menigte „van de weinige producenten tegenover gansch het volk. „Hier te lande, waar prijs wordt gesteld op erkenning van „rechten en plichten, is de wetgeving dan ook algemeen gericht „tegen zoodanige bevoordeeling. »Maar daarop wordt uitzondering gemaakt opzichtens de bin »nenlandsche suikernijverheid. ') Du suikerprijzen zijn van 1881 tot 1895 Tan een gemiddeld yan f 27.91 tot 11.78 gedaald. Diverse mededeelinjren 465 »Wan neer nu aangedrongen wordt om daarmede te breken, dan »wordt eene staatkunde aangeprezen, waarvan niet gezegd kan »worden, dat zij afwijkt van den weg, dien de wetgever heeft in «geslagen en dien hij ten behoeve van het algemeen welzijn met »vastberadenheid behoort te blijven volgen. »Zoo niet; zoo op dit stuk van wetgeving bescherming wordt «gehandhaafd, dat het dan door Uwe Kamer worde uitgemaakt dat »er niet aan één afzonderlijken tak van bedrijf eenige bijzondere «gunst worde verleend, maar dat evenals Meline dit voor Frankrijk »noodig acht, ook bij ons voor alle deelen van de nationale nij «verheid een alomvattend stelsel van bescherming worde aangeno »men, aangezien dan de nationale nijverheid in het algemeen be «schermd behoort te worden. »De triumf dus van de motie Dobbelman, die door Uwe Kamer »den 21sten Maart 1895 met 52 tegen 33 stemmen afgewezen werd. »Maar neen! Nederland behoort op het continent het voor «beeld der vrijmaking te geven. »Niet alleen in 't belang der arbeidende klasse, maar in dat »der geheele maatschappij. »Het eene is aan het andere verbonden. »De arbeidende klasse is de talrijkste; zij is de grondslag der «maatschappij. «Hetgeen den welstand dier klasse vermeerdert, is vermeer »dering van de welvaart van het geheel. »In deze zaak mogen de wetten der volkshuishoudkunde even »min als in andere aangelegenheden voorbijgezien worden, «Dringen wij aan op de toepassing der beginselen, die sedert «bijna een halve eeuw (except op de suiker) in onze wetgeving «gehuldigd zijn, wij zien niet over het hoofd de belangen van het «openbaar crediet. «Wij willen dat met koele bedachtzaamheid worde te werk «gegaan, opdat ook bestaande groote belangen niet gekwetst worden. «Vandaareen tienjarig tijdvak voor de volbrenging der afschaffing." Vervolgens werd een parallel getrokken tusschen den aanbe volen maatregel en de afschaffing van het gemaal in denjare 1852. Toen ook is die afschaffing voornamelijk gedaan om tegemoet te komen aan het nooddruftige gedeelte van de bevolking en uit de geschiedenis dier afschaffing is gebleken, dat, als zoo'n denkbeeld pakt, de partijschappen in de Tweede Kamer ophouden, of er als het ware een wedijver is, wie er zich toch het eerst zal voorspannen. Dtaei.Be mededeelingen 466 In eene bij 't request overgelegde bijlage wordt met cijfers aangetoond de overeenkomst tusschen de afschaffing der belasting op het gemaal vroeger en die van den suiker-accijns thans; wij laten die cijfers volgen. OVEIi ZICHT TAN Dl opbrengst der belasting op het gemaal en van den suikeraccijns in 1855 en 1894 in verhouding tot de overige Htaatsinkomstm, Dlrerte mededeelingen. 467 Wat verder in het request werd voorgebracht, kan niet beter teruggegeven worden dan door het hier nogmaals woordelijk over te nemen: «En wat aangaat de belangen van degenen, die in de nijverheid «betrokken zijn, deze zullen door den maatregel niet geschaad •worden. «Integendeel; want doordat wij op dit stuk van vrijzinnigheid het «voorbeeld geven, zullen wel niet dadelijk bij de overige Regeeringen »de belangen en de gevoelens van het groote lichaam der maat «schappij — de overhand houden; doch in weerwil der pogingen van »de Regeeringen of van wie ook, zal de kracht der rede en van «het gezond verstand tot de opheffing van de suikerbelasting «dwingen. »Dan zal het verbruik in gansch Europa toenemen en de sui «kernij verheid, een periode van ongekenden bloei tegemoet gaan, «waarvan zoowel de Nederlandsche als de koloniale suikerindustrie «haar rechtmatig deel zullen verkrijgen. «Onder den vrijdom van de belasting op de suiker in Engeland, sis het gebruik daarvan per hoofd gestegen tot p. m. het viervou »dige van bij ons. «Wij voorzien de tegenwerping: dat de Europeesche Staten op «het vasteland van Europa, Neerlands voorbeeld tot afschaffing «niet zullen volgen, evenmin als zij het in 1875 door Engeland «gegeven voorbeeld der afschaffing van de belasting op de suiker «aldaar gevolgd hebben. »De gevallen staan echter niet gelijk. «Engeland, van alle kanten door de zee omringd, maakte aan «geen enkelen Staat de handhaving van den suikeraccijns onmo «gelijk. «Wanneer Nederland echter de suiker vrijmaakt, zullen Duitsch «land en België waarschijnlijk niet bij machte zijn om een uitge «breiden smokkel in dat artikel te weren. «Die ervaring is door ons opgedaan ten opzichte van het in «België vrijgemaakte zout. «Geeft Nederland dus het voorbeeld dan zullen de andere «Staten achtereenvolgens dat voorbeeld wel moeten volgen. «Het voor omstreeks een twintigtal jaren gebeurde op dit ge «bied tusschen Oostenrijk en Duitschland, is toch een voorbeeld «hoe de suikerwetgevingen van naburige rijken onderling van elkan «der afhankelijk zijn. 468 Divers» mededeelliipHD «De vrees dat afschaffing van den suikeraccijns —en dus ook «van de protectie — den ondergang van onze eigene suikernijverheid »zou bewerken, tengevolge van de overstrooming op onze markt uvan geprimeerde buitenlandsche suiker kan op zijde gezet worden; »want dat gevaar kan bezworen worden door, als tijdelijken maat »regel, een invoerrecht te heffen op geprimeerde suiker. «En aangezien niet-geprimeerde suiker (veelal koloniale) vrij «zal zijn bij den invoer, is dan toch de Nederlandsche consument «gewaarborgd tegen samenspanning der binnenlandsche suiker »labrikanten. «Tot slot nog dit tot aanprijzing van ons verzoek. «Worden met de aanhangige suikerwetde accijns en de protectie »op de suiker niet afgeschaft, dan zal immers op den duur het Mélinis «meonze handels-en nij verheidswetgevingen belerven en daarmede «ontevredenheid in het land halen, want protectie is onverzadelijk. »De uitbreiding van het protectie-stelsel zou kunnen leiden «tot aansluiting bij een grooter beschermd gebied. »l)an verliezen wij de controle over onze tarieven van invoer irechten en dit zou het begin kunnen zijn van het verlies onzer «nationale zelfstandigheid ! «Op 19 Maart 1895 achtte Uw geacht medelid, de heer de «Beaufort (Amsterdam) het zeer gewenscht, de bijzondere aandacht «Uwer Vergadering opdit laatste hoogst belangrijke puntte vestigen. «Uit begunstiging, bescherming, bevoorrechting, ontstaan on «verzoenbare partijschappen, die tot zulk eene rampzalige verwijde y>ring kunnen voeren, dat zelfs over de grenzen, naar hulp en steun «wordt omgezien en die uitloopt op vernedering en vernietiging «des Vaderlands. «Herhaling van de vadeiiandsche geschiedenis op het einde der «vorige, en in het begin dezer, ten einde spoedende eeuw." «Laat derhalve in de jaarboeken van Nederland vermeld wor «den dat Uwe Kamer in hare wijsheid de afschaffing van den sui »keraccijns en de daarmede samengaande bescherming in beginsel «heeft weten te bewerkstellingen en dezen uitgevallen schakel in «onze vrijzinnige handels-politiek weder heeft weten aan te klinken," Heeft dat request bij de leden der Tweede Kamer van de Staten-Generaal eenig gehoor gevonden ? Leest men de beraadslagingen over de suikerwet, dan krijgt men den indruk van niet of weinig, maar het is mogelijk, dat de Dlvptbp mpderteelingen 469 vrees om de wet in gevaar te brengen, velen er van terug hield hunne stem te geven aan het in de wet opnemen van een beginsel, dat wellicht door den fiscus zou zijn betreden. Hoe dit ook zijn moge, op mij maakte het den indruk, dat de warmte voor de zoo rationeele afschaffing van den suiker accijns in de Tweede Kamer sedert 1K76 eer minder dan grooter was geworden, en ik vond aanleiding om mijne teleurstelling in woorden te brengen in de Bestuursvergadering onzer afdeeling van de Nederl Ind. Maatschappij van Nijverheid en Landbouw op 30 December 1896. Ik sprak toen als volgt: » Mijnheer de Voorzitter, »ünze afdeeling heeft geen voldoening gehad vanhaar request. sik heb niet gezien dat er in de beraadslagingen over de sui nkerwet melding van gemaakt is. Alleen heeft de Voorzitter van j)de Commissievan Rapporteurs, de heer Rink. die het amendement svan den heer Bouman ondersteund heeft, eenige cijfers uit de «bijlage van het request aangehaald. »Wij moeten ons daarover niet te zeer verwonderen. De »menschheid wordt meer aangetrokken, ja zelfs betooverd door stiet gecompliceerde, dan wel door het eenvoudige; nemen wij «als voorbeeld aan de verklaring van de verschijnselen aan den «hemel: op- en ondergang der hemellichamen, de zig-zagsche wan sdeling der planeten aan het hemelgewelf, de eenparige verplaat «sing der sterren, eenmaal per jaar, den hemel rond, de schijnge stalten van de maan. «Nu bijna drie eeuwen geleden, is, door aan te nemen, dat »de aarde in een vaste tijdruimte om zich zelve wentelt en in groo «tere tijdruimte een kring om de zon beschrijft, dan de planeten «hetzelfde doen en de satellieten zich in eenen kring om hunne «planeten bewegen —die verklaring volkomen gegeven. »A 1 den tijd daarvóór, van de vroegste beschaving tot op dat >tijdstip, heeft het menschelijk vernuft dewonderbaarlijste vinding «rijkheid aan den dag gelegd om die verschijnselen te verklaren; «telkens werd ervaren dat er iets aan haperde; het vernuft zocht »dan nieuwe oplossingen, steeds ingewikkelder, steeds daardoor «bekoorlijker. En toen het eenvoudige werd voorgebracht, wilde amen den man, die dat deed, te lijf. «Niet anders gaat het met de suikerwetgevingen; ook hierbij 470 DiTprse mededeelinpen «openbaart zich die zelfde geaardheid van 's menschen verstand, «begrip en oordeel. «Steeds zijn de wetgevingen ingewikkelder gemaakt; steed;. «heeft men zich verder verwijderd van de oplossing, die men »zocht. Men bedoelde eene bate voor de schatkist, van de suikernij »verheid en de bietenteelt. »En de eenvoudige oplossing is: de afschaffing van den accijns. »Consumptie, nijverheid, bietenteelt, worden dan verveelvou digd, echter onder de mits — wat aangaat industrie en landbouw »dat invoer van geprimeerde suiker tegengegaan worde, »Wat de baten aangaat,, w trdt opgemerkt, dat de opbrengst »van de gewone middelen en de diverse gewone ontvangsten na «aftrek der opbrengst van den suikeraccijns, in 1865 bedroeg f »G 5. mm, in 1b95 f 123 m.rn; in die '29 jaar een stijging dus van «ƒ 2 m.m. per jaar. »In 5 jaar zou dus, na afschaffing van den suikeraccijns, de «daaruit verkregen 9 m.m. die de schatkist dan zou moeten derven, «reeds ingehaald zijn. «Maar na de afschaffing zal zich ook een ongekende bloei ont »wikkelen, zoowel in den tak van landbouw als van nijverheid, be «halve de opkomst der vruchtenteelt en de daaraan verknochte «industrie. «De aanwas der gewone middelen zal dan belangrijk méér worden. «Door de afschaffing zou ook 't minst welvarend deel der «bevolking beweldadigd worden. «In Engeland kost 1 kilo suiker stelle 12 Ct. indien er geen gepri » meerde suiker op het vasteland van Europa ware, dan zou de kilo »:< cent meer kosten. «Dat brengt dus als cijns aan Engeland op — waar, het ver «bruik per hoofd 41) Kg. is — 3c. X 40 Kg.X&J m. m. (inwoners) = »/ 45.GÜÜ.0U0. «Bloot den accijns afschaffende, zouden wij (naar evenredigheid «van liet getal inwoners) tot een gelijk bedrag aan cijns van de «tëuropeesche volken beuren; want we zouden ook opeen verbruik «per hjofd van 40 lig. komen; immers, wanneer bij ons te lande «Ie küo suiker 13 centen kostte, dan zou (ie consumptie zeer snel «toenemen, want men kan als zeker aannemen, dat tegen dien prijs «een soldaat b. v. om de 10 dagen een kilo suiker zou krijgen, dat «dus per jaar 36 kilo zou bedragen. „Van dien cijns zouden wij ioor onze prohibitieve invoerrechten Direrse raededeelingen. 471 «afzien ter wille van de ruwe-suikerfabrikanten en de bietenteelt sbinnen onze grenzen — (In Engeland treft men die nijverheid en steelt niet aan). »De herstelling in 1813 heeft Ne lerland grootendeels te dank n »aan den hoogen dunk, dien in de 2 voorafgaande eeuwen de »Vereenigde Nederlandscbe Republiek, den grootmachten in Europa »ingeboezemd ha i. Toen werd haar maatschappelijk geluk overal »als eenig en benijdenswaardig geroemd. «Wanneer ons land nu eens aan de spits ging staan van • vrijmaking, van toepassing der echte beginselen van staathuis houding, dan zou die daal op zichzelf opnieuw den hoogen dunk, »diea men vo >r de N T e lerlau Ische natie gekoesterd heeft, bevestigen »en vermeerderen, en indirect ons volksbestaan verzekeren. 9Maar ik eindig waarmede ik begon. Wij moeten ons niet «verbazen dat de Tweede Kamer der Staten-Greneraal niet tot dit «inzicht gekomen is, want de zaak is te eenvoudig". Het Bestuur der afdeeling drong er bij mij op aan, dat ik het gesprokene beschikbaar zou stelleu voor het een of ander sociaal tijdschrift en ik gaf daaraan gaarne gehoor, ten gevolge waarvan de Voorzitter het aanbood aan de redactie van de Economist met verzoek, daaraan hospitaliteit te veileenen. Moge het door mij geschrevene dienen, om algemeen, en der halve ook bij onze Regeering en Volksvertegenwoordiging de overtuiging te doen rijpen, dat de afschaffing van den suiker-accijns is in 't groot belang van de minder bevoorrechte standen, zonder dat daartegen ernstige budgetbezwaren kunnen gelden. Vóór te gaan op liet vasteland van Europa zou strekken tot roem en tot geluk van ons Vaderland, en al zouden financieele opolferingen niet geheel achterwege kunnen blijven dan mogen deze in dit geval evenmin worden opgeworpen als in andere ge vallen van force majeure. Immers, als er oorlogsgevaar dreigde, zouden financieele bezwa ren evenmin doen aarzelen ons tot den krachtdadigsten weerstand voor te bereiden. Bijna alle suikerproduceerende landen komen er langzamer hand toe om hun suikerindustrie te beschermen. Zoo worden er nu ook premiën in de Argentijusche Republiek toegekend. De regeering aldaar heeft een wet aangenomen, waarbij van af 1 472 Diverse meiledeelingen Januari 1897 een accijns van inlandsche of ingevoerde suiker ge heven wordt van 15 cent per kilo. De hierdoor verkregen inkomsten worden besteed voor een uitvoerpremie van 11 cent per kilo, welke premie dus ook hier weer door den verbruiker betaald wordt. Gepiotegeerd door een invoerrecht van '2'2 of 70 cent per kilo. heeft de binnenlandsche suikerindustrie in de laatste jaren een zeer hooge vlucht genomen: in 1890 was zij nog slechts in haar begin, in 1896 overtrof de productie verre de inlandsche behoefte. De fabrikanten klaagden dan ook zeer over overproductie en de nu in gestelde uitvoerpremiën moeten dit kwaad bestrijden. Het gevolg er van zal zijn, dat wederom een land, dat vroeger slechts genoeg suiker maakte om in zijn eigen behoeften te voorzien, in de toe komst gerangschikt zal moeten worden onder de suiker-uitvoerende landen. Sucreric Beige. 1897, blz. 28\ Maandeluksch overzicht van de Regenwaarnemingen van het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java. Februari 1597 Diverse mededeeliiijfeti 473 REGEN-WAARNEMINGEN Januari 1897 Diverse mededeelingen. 474 STATISTIEK, OOGST- EN MARKTBERICHTEN,ENZ. De siiikerinvoer in Engeland heeft ia 1895 bedragen: geraffineerd 718081 (ton van 1000 K G.) ruwsuiker 350108 Totaal 1,074789 Uit de verschillende landen werden geïmporteerd: Tons van 1000 K. G. ÖEBAFFINEEED. 1894 1895 Duitschland 436650 476787 Nederland 96967 102580 Frankrijk 150023 100653 België 17145 35675 Ruwsuiker. Duitschland 274494 346860 Engelseh West-Indiè 86056 86014 Engelsch Oost-Indië 64390 53951 Philippijnen 60287 72558 Frankrijk 54673 42708 België 36241 55136 Java 29660 63581 Brazilië 23871 33431 Spaansch West-Indië 11970 85296 De invoer uit Nederland was in 1895 ter waarde van ongeveer f 17,395000 voor geraffineerd, / 1,720000 voor ruwsuiker. Sucrerie indigène et coloniale. 1891. blz. 245. Europa 13 Maart. Zoo goed als overal was het weder overeen komstig het heerschende jaargetijde : overdag matige warmte, veelal regen of betrokken lucht, 's nachts dikwijls een weinig vorst. De vochtigheid belette nog het uitdrogen der te natte akkers, waardoor met den veldarbeid niet intens kon worden door gegaan. Frankrijk, dat met het bewerken van het land eenigszins bij zijne naburen vóór was, heeft in de laatste week, dien voor- sprong moeten inboeten. Absolute zekerheid omtrent de oppervlak te der met bieten te bebouwen gronden heeft men nog omtrent geen een land, over het algemeen schijnt er echter een neiging te be staan haar te verkleinen, voornamelijk een gevolg van de lage suikerprijzen, waardoor de fabrikanten nok geen hooge prijzen voor de bieten willen geven. Voor Frankrijk wordt de vermindering der met beetwortels beplante oppervlakte op 10% geschat, slechts Rus land schijnt den bietaanplant te willen uitbreiden. Op Cub i vermeerdert het aantal werkende fabrieken, er zijn er nu 70 en de fi H Willett & Gr.-vy hebben hunne taxatie van de productie van dat eiland verhoogd van 100000 tot 200000 ton. In DemerAra heerschte nog steeds een voor het te velde staande riet nadeelige droogte, terwijl het regenachtige en ruwe weer in Louisiana aangehoudïrt heeft, wat voor den groei van het riet en voor den veldarbeid schadelijk was. Hoerabaia, 14 April. Suiker. Sedert ons laatste bericht heeft er voor zooverre ons bekend geen enkele transactie plaats gehad. Nominaal zou «Ie waarde van muscovado te schatten zijn op f 5,50. Statistiek, ncgst- pn marktberichten, enz 476 OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN- HET KOKEN OP GREIN. door K. R. HAMAKERS. Een der belangrijkste operatie's in de suikerfabrikatie is on getwijfeld wel het koken. Tot ettelijke jaren herwaarts had de baas-Chinees bijgestaan door zijne staf van gestaarten (meestal familieleden) in de fabriek, maar voornamelijk op het bordes der vacuümpannen alles te zeggen. Dit ging des te gemakkelijke]', daar hij belast was met het personeel te zoeken, men direct op zijn advies inging er een aan te stellen en slechts de quaestie van betaling een punt van bespre king opleverde. Gebeurde het nu in de campagne, dat er onder de vele slechte kooksels een was, dat door oncentritugeerbaarheid als anderszins uitmuntte, dan verklaarde al spoedig de autoriteit (in dit geval de baas-koker), dat het een gevolg was van slecht sap, onrijp riet, etc. etc; kwam het ook al eens voor, dat de chef der onderneming door zijnen scheikundige (zoo die luxe bestond) er op gewezen werd, dat er minder goed gekookt was, dan kreeg hij onverwijld naar zijn hoofd: »Wat weet jij er nu van, die man heeft zijn geheele leven gekookt en zal liet dus wel beter weten," Deze toestand is echter voor een groot gedeelte verbeterd en we kunnen zeggen, dat geen bewerking in zulk eenen korten tijd zóó groote vorderingen gemaakt heeft, Was tot een driejaar geleden een centrif ugerendement van 65% in het Sidho-Ardjosche (en ik veronderstel wel over geheel Java) the topic, tegenwoordig vindt men het normaal en niet bijzonder schitterend. Aan deze rendementsverbeteringen zijn o. m. de betere cen trifuges, mindere kalkzetting enz: doch voor een groot deel de betere controle op het koken, debet. Om een voorbeeld te noemen, werd er in de campagne '95 op de fabriek „Seloredjo," waar ik in dat jaar fabricatie-chef was en bijgestaan werd door twee Assisten ten ± 14% meer rendement gemaakt, dan het voorgaande en ettelijke procenten meer dan het volgende jaar, toen er slechts één scheikundige werkzaam was, niettegenstaande de sappen met beide andere jaren vergeleken slechter waren. Voor een groot deel moet dit echter geweten worden aan bet minder kalkgebruik (126 pik. kalk werd er minder gebezigd, dan in de vorige campagne, terwijl er 1(30000 pik. riet meer werden vermalen) en haal ik bovengaande slechts aan ten einde een klein bewijs te geven, dat die paar honderd gulden uitgegeven aan sa laris van controle-personeel dubbel en dwars vergoed worden door de betere uitkomsten. Het feit bestaat echter ook, niet op één enkele, doch op ver scheidene fabrieken, dat het personeel hiermee belast, de controle op het koken als iets onnoodigs beschouwt en slechts bij het neder laten der pan observeert oi' het kooksel de verlangde concentratie heelt; het bovenstaande kan het gevolg zijn van o. a. het tegen op zien om naar die ettelijke treden hooge plaatste klimmen, waar het zoo leelijk warm kan zijn of voortspruiten uit onbekendheid met het koken. Voor het Laatste geval heb ik gepoogd hieronder het een en ander mede te deelen, wat hun te stade kan komen. Wat is koken? Koken is in tegenstelling van verdampen eene dampvorming in de vloeistof, in plaats van slechts aan de oppervlakte ervan. Een physisch verschil hetgeen men in de suikerfabriek onder verdampen en koken verstaat, bestaat echter niet, het zal wel een ieder duidelijk zijn, dat men bij beide met koken te maken heeft. Begint men een vloeistof te verwarmen zoo ontstaan al spoedig luchtbellen aan de wanden van het vat. Deze worden, door uit zetting, hoe langer hoe grooter, tot zij door het grooter soortelijk gewicht der vloeistof naar boven gestuwd worden, (met andere woorden wordt de adhesie opgeheven). Uit is het begin van het koken, daar deze bellen holten vormen in het inwendige der vloeistof, waardoor aan het water mogelijk gemaakt wordt in damp over te gaan. Houdt men voor een wijle met koken op en begint later weder, zoo zal een veel hooger temperatuur vereischt zijn, dan de oorspronkelijke kooktemperatuur, daar nu door de afwezigheid van lucht, het lastiger wordt de moleculen van elkander te scheiden, om damp te vormen en deze te laten ontwijken d. w. z. men heeft om nu de cohesie te overwinnen meer warmte, noodig. K. R. Hamakers. Tiet koken op grein 478 Het koken is geen moeilijke zaak, maar het vereischt gedurende den kookduur eene onafgebrokene attentie; de groote kunst bestaat echter daarin de grootst mogelijke quantiteit suiker aan het diksap te onttrekken. De manieren van koken zijn verschillend; in hoofdzaak komen zij echter op hetzelfde neer. Voordat ik aan de beschrijving van het proces in de pan begin, dient opgemerkt te worden, dat hoe zuiverder het diksap is, des te beter resultaten verkregen worden; waarom het zeker aanbe veling verdient niets hierin over te smelten, doch liever het dunsap daarvoor te benutten. Gaat men een kooksel beginnen, dan wordt de luchtpomp aan den gang gebracht, alle openingen in de pan gesloten, de injectie sapkraan geopend en spoedig ziet men dan ook het diksap in de pan stijgen. Zoodra het de eerste serpentijn bedekt, zet men de ventiel van de eerste stoomslang open (vol); doch er moet op gelet woiden, dat dit niet te vroeg gebeurt vóór dat het sap de gewenschte hoogte bereikt heeft, daar in dat geval de pan warm wordt, het luchtledig daalt en er dus eenige stagnatie veroorzaakt wordt. Welke stoom men bezigen moet, versche dan wel afgewerkte, hangt grootendeels van omstandigheden af. Heeft men voldoende afgewerkte stoom, dan zal het zeer zeker aan te raden zijn, deze te benutten in de vacuümpan. daar zooals uit de onderzoekingen van Degener en Lach gebleken is, welke later nog door Bodenbender, Reichardt en v. Lippmann bevestigd werden, het rendement aan kristalliseerbare suiker grooter, bijgevolg de melassevurming min der, en de kleur der vulmassa lichter is, dan bij gebruik van stoom met hooge spanning; dit verschil in kleur is zeer gemakkelijk in het gewone fabrieksbedrijf na te gaan. Door groote warmte (en slechte circulatie) heeft ontleding van suiker plaats, welke in stoffen wordt omgezet, die de taaiheid zeer snel doen toenemen en slechte warmtegeleiders zijn (oververhit tingsproducten) Door deze groote toename der viscositeit wordt aan een groot deel der suiker het uitkristalliseeren belet en oefent zij zelfs ook invloed uit op den kristalvorm, dus is het aan te raden steeds te zorgen het verschil in temperatuur in de massa en het luchtledig in do pan zoo groot mogelijk te maken. K. R. Hamakers. Het koken op grein 479 Neemt men waar bij het begin van het koken, dat het lucht ledig niet zooveel bedraagt als gewoonlijk (24 —'26") en ligt de fout niet aan het te vroegtijdig toevoegen van stoom, dan dient onder zocht te worden ot' zich hier of daar ook een lek bevindt. Nadat de stoom toegelaten is, ziet men het sap spoedig koken ') terwijl het tevens door de kraan onophoudelijk nieuwen toevoer krijgt. Up de eene onderneming wordt slechts weinig sap ingetrok ken, zoodat het bij de greinvorming niet hooger dan de eerste serpenüjn komt; op de andere evenwel zorgt men er voor '/»> zelfs nog meer van de pan gevuld te hebben. Welke van deze werkwijzen is wel te prefereeren .' Verreweg de meeste fabrieken moeten met hare kookcapa citeit wonderen verrichten, daar dit station bijna altijd erg stief moederlijk bedeeld is en kan het dus een uitkomst genoemd wor den, wanneer de kooktijden zoo kort mogelijk zijn. Dit heelt plaats bij de tweede werkwijze, want het is duidelijk, dat men dan van alle of althans het grootste deel der serpentijnen gebruik kan maken, niet alleen bij de indikking vóór greinvorming doch zelfs daarna; het later toe te voegen sap zal zich natuurlijk eerder op hunne hoogte bevinden, dan in het eerste geval. Wel is waar zal het grein kleiner zijn, maar daar dit echter geen invloed uitoefent op den prijs der suikeren zelfs voordeehger is dan groot grein, o. m. doet het de suiker lichter schijnen, zoo bestaan er geen bezwaren tegen. Heeft het sap eindelijk de gewenschte hoogte bereikt, dan sluit men de sapkraan; kookte het in den beginne onstuimig en uiteenspattend, weldra vangt het aan zich meer met ronde golvin gen te bewegen en het niveau daalt onophoudelijk. Het wordt dan tijd met een monsterstok een monster te nemen om na te gaan of de noodige graad van concentratie voor het granuleeren bereikt is. Voor dat wij verder gaan is het niet overbodig te wijzen op de vaak. gebrekkige inrichting aan de pannen, die men betitelt met monsterstekers, doch waarmede slechts een korreltje wordt te voor schijn gebracht, niet grooter dan eenige in. M. in omtrek. Een goede monstersteker is een onmisbaar instrument bij eene kookpan, hij varieert wel eens in vorm en bij het begin van het koken, zoolang de massa nog vrij liquide is, komt het er min- 'l Het liet oo(f op het xooeven vermelde is het te begrijpen, dat liet sup wild eu uliülui iui£ kooki duur de «pauuluj; iu de vloeistof auuuierkelijk hooier m duu duurboveu. 480 lt. R. 'Jtamakers. Itet koken op <rrein der op aan of hij doorloopt tot het midden der pan of slechts bestaat uit eene opening aan den wand; maar zoodra men met het afkoken bezig is, zijn slechts de lange te gebruiken en de anderen van nul en geener waarde. Voor geroutineerde kokers is dit geen bezwaar, daar zij op diverse dingen afgaande, voldoende weten tot welke concentratie de massa reeds gekomen is. De kenmerken voor hen zijn van verschillende aard o. a. het langzaam op en neder gaan der masse-cuite, het voortbewegen der bellen langs een bepaald kijkglas, die al naar gelang zij vlugger of trager, vloeibaarder of minder waterig stijgen, de minder of meerdere concentratie aantoonen; ten laatste nog het stooten en schokken der massa (waarover later). Zoo zijn we eindelijk geko men bij de grein vorming, voor leeken zeker een der lastigste bewerkingen in de vacuümpan. Werkelijk verdient dit stadium wel eenige aandacht, daar het begin van veel kwaad en moeilijkheden bij een kooksel hier schuilt; het juiste tijdstip voor de granulatie is voor een goed koker ge makkelijk te herkennen, daarbij zelfs rekenschap houdende met minder goede sappen. Het monster uit de pan genomen en tusschen duim en wijs vinger gebracht moet tot een draad van ongeveer *l t " uitgetrokken kunnen worden, vervolgens breken en de uiteinden onder bet zich terugtrekken naar de vingers een soort van haak vormen. Ts dit het geval dan kan men zeggen, dat de greinvorming zal beginnen; de tjing bevindt zich in een toestand van oververzadi ging en zal bij eene plotselinge temperatuursverandering, een mechanische beroering of het in de pan brengen van een suiker kristal of droppel van eene suikeroplossing (bij de Fansclien amorce, lokaas genoemd), haar suiker, die bij die temperatuur in overvloed had in vasten vorm afstaan en er zal dan slechts de verzadigde suikeroplossing overblijven. Gaan wij hier de greinvorming op de meeste ondernemingen na, dan gebeurt zulks dooi' injectie van diksap, waardooi' zooals boven vermeld de granulatie plaats heeft: liet resteerende verzadigde sap wordt door het sluiten der tjingkraan in de gelegenheid gesteld weder in oververzadigde toestand over te gaan, en door eenen nieu wen toevoer van diksap ten tweeden male van de overtollige suiker (door kristalvorming) bevrijd te worden. Dit gaat zoo ettelijke malen voort, tot zelfs 5 a G keer toe; K. R. TTanißkerp. Het koken op prein 481 doch bijna op geen fabriek ziet men vóór de greinvorming tevens de stoomspanning in de serpentijnen verminderen, waardoor toch de temperatuur in het sap verlaagd en de quantiteit te vormen grein evenredig grooter wordt. Het zal zeker duidelijk zijn, dat het niet mogelijk is op deze wijze absoluut gelijke kristallen te krijgen, veel zullen ze echter niet in grootte verschillen. Een goede manier van greinvorming, waarvan mij de resultaten voldoende gebleken zijn, is deze; men zet o]t het goede moment, de injectiekraan vol open, sluit de afsluiters (stoom-) voor s / 4 en men zal bemerken, dat binnenkort de granula tie, met of zonder diksaptoevoeging, al naar gelang de sappen zijn welke men te verwerken heeft, plaats heeft, na eenen korten tijd gewacht te hebben, geeft men eene sapinjectie en worden de ven tielen voor de helft opengezet. Het grein aldus gevormd is van een mooi uiterlijk en bijzonder egaal. Door deze groote temperatuursvermindering zal de uitschei ding van grein reeds meer dan voldoende zijn om de goede quan titeit kristallen voor een kooksel uit te maken, vooral als men gewoon is in het begin reeds hoog te koken. Is eenmaal voldoende grein voorradig, zoo blijft er niets anders over, dan dit met diksap te doen aangroeien en te beletten, dat op nieuw de toestand van oververzadiging intreedt en nieuwe kristallen gevormd worden. Hebben we hierboven het kenmerk voor de greinvorming ge zien (uittrekken tusschen duim en wijsvinger) zoodiene dat dit voor sappen geldt niet afkomstig van zeer zuur of slecht riet (kleverige sappen), daar men in dat geval de vingers veel verder van'elkander kan verwijderen, vóór dat de vorming van grein nog plaats vindt. Deze kleverigheid kan men somtijds tegengaan door een over maat van kalk in het fabricaat te bezigen. Om groot grein te krijgen, is het noodig te zorgen dat: ■\ e . men bij de gre : nvorming niet te veel sap in de pan heeft. 2 e . er langzaam gekookt wordt, dus de temperatuur in het sap laag te houden, of dezelfde temperatuur en het luchtledig minder te maken. 3e. geen oud diksap te gebruiken. 4e. grooter hoeveelheden diksap per toevoeging intrekken, voor namelijk in het begin; op deze wijze wordt het grein in de gele genheid gesteld zich vrijer te bewegen en duurt de tijd van uit kristallisatie langer tusschen elke intrekking. 482 K. lt. Hamakers. Tiet koken op grein Over suli 3 wensch ik op te merken, dat eveneens met oud diksap zeer goed groot grein verkregen kan worden, door nog minder stoom te geven, dan anders, waardoor de verdamping niet in die mate plaats heeft en dus de tijdduur tusschen elke intrekking viij wel overeenkomt met die, bij het gebruik van jong diksap; tevens te zorgen, dat bij de greinvorming minder sap in de pan voorhanden is. Om klein grein te krijgen is voldoende i/s of meer van de pan gevuld te hebben, wanneer de granulatie begint. Is het grein eenmaal gevormd en in grootte eenigszins toege nomen, zoo kan men de temperatuur in het sap weder verhoogen, daar dit ten goede komt aan de hardheid van het kristal. Wanneer een nieuwe toevoeging gegeven moet worden is het beste te ob serveeren, door weder een monster tusschen duim en vinger te ne men, welke vóór te breken, veel grooter afmetingen toont dan bo vengenoemde lengte van 3 /4." In het geval, dat de massa reeds compacter is en deze proef niet gedaan kan worden, neemt men een klompje masse-cuite op den duim en trekt door de wijsvinger er zacht op te drukken en te verwijderen eveneens draden van af, waarop hetzelfde als boven vermeld van toepassing is. Op het laatst wanneer de massa nog geconcentreerder is, let men op het meer of minder vlug overloopen van duim en wijs vinger en omgekeerd, door de hand om te draaien of wel op het spoedig doorzakken of blijven staan vaneen monster op den duim gebracht. Ook kan men dit zeer goed waarnemen, door een monster in water te brengen. Drukt men met de vinger erop, zoo moeten de kristallen gemakkelijk van elkander gaan, is dit niet het geval en is de stroop kleverig, zoo is er of te weinig tjing toegevoegd of het is reeds tijd voor eene nieuwe bijtrekking. Een juiste maat aan te geven, hoeveel men moet intrekken, is zeer lastig, ofschoon het van groot belang is dit te weten. Trekt men te weinig in, dan heeft de uitkristallisatie van het grein zeer ongelijkmatig plaats en is de kans van valsch grein te krijgen niet onbelangrijk; trekt men evenwel te veel in, zoo is de risico van het oude kristal op te lossen groot, hetgeen ons weder tijdverlies veroorzaakt. De kunst van achter de juiste hoeveelheid te komen is dus het beste door de praktijk te leeren en het geldt als regel, dat er zoo- K. R. Hamakers. Het koken.op grein 483 veel diksap dient ingetrokken te worden, dat de massa zeer liquide is, zoodat de kristallen zich vrij en zonder moeite kunnen bewegen evenwel zonder iets of slechts weinig van het oude grein op telossen. Het eventueel voorkomen van valsch grein in een kooksel, in zulke mate, dat het bij de verwerking moeilijkheden oplevert, is geheel en al te wijten aan onoplettendheid van den koker. Zeer dikwijls komt het voor, dat zich valsch grein begint te vormen (of zooals de Chineesche kokers zulks noemen „Aier djadie koerang bening"), doch is dit gevaar in den beginne zeer gemakkelijk te ontkomen èn door temperatuurverhooging èn door nieuwen toe voer van diksap. Heeft de koker er echter niet opgelet en het den tijd gelaten zich te ontwikkelen, dan is er niets meer aan te doen en levert het de eigenaardige moeilijkheden bij het centrifugeeren op, een ieder in de fabriek welbekend. Valsch grein komt echter bij elk kooksel in meer of mindere male voor; het is ook niet mogelijk één kooksel te vervaardigen van een en dezelfde grootte van grein. Dit kan o. m. het gevolg zijn van mindere circulatie in enkele deelen der pan, vande resteerende kristallen van een vorig kooksel, etc. Het laatsta wordt zeer dikwijls door de kokers als uitvlucht gebruikt te meer als het hun verboden is na het vullen der pan uit te stoomen, hetgeen echter tegengegaan kan worden door de order te geven óf veel diksap achter elkaar in te trekken bij het begin van het koken óf eerst dunsap in de pan te brengen; in beide ge vallen zal het oude grein dan zeker verdwijnen. Door herhaalde toevoegingen begint de pan vol te worden; hoe hooger zij gevuld wordt, hoe meer stoom in de onderste serpen tijnen gegeven moet worden en afdalende minder in de bovenste. De meeste kokers hebben de gewoonte om alle afsluiters evenveel open te zetten, hetgeen verkeerd is. Op deze wijze wordt in het geheel geen rekenschap gehouden met den druk der diverse sap hoogten, welke overwonnen moet worden en werkt dit dus de circulatie allerminst in de hand. We zijn nu gekomen aan het af koken. Bij het kookproces is het afkoken de volle aandacht waardig met het oog op de meer of mindere uitlevering aan suiker, het ideaal is zeer zeker bij een kooksel suiker en als moederloog een stroop met geen of slechts weinig suiker. Als wij het afkoken op de meeste ondernemingen nagaan, zoo K. R. Hamakers. Het kuken op grein 484 merken we op, dat zich in de pan tot en met de laatste intrekking een zeer vloeibare massa bevindt, die dan ingedikt wordt, tot zij de noodige concentratie bezit om neergelaten te worden. Uit onder zoekingen is mij gebleken, dat het te verkiezen is de massa, zoodra 3 \ gedeelte der pan gevuld is, in te dikken, dat deze concen tratie niet te ver moet gaan is duidelijk, dan geeft men eene toe voeging van diksap en wel zooveel, dat er weder eene goede circu latie plaats heeft, dikt weder in en gaat op deze wijze voort tot de pan geheel gevuld is. We krijgen dan als het ware na elke indikking eene masse-cuite met een moederloog, die vrijwel uitgeput is, daar de quantiteit stroop om de kristallen nog niet zoo bijzonder groot is en bij elke indikking eene ontsuikering dezer stroop plaats heeft, zooals in de kristallisoirs in de goedang zou gebeuren. Na elke indikking zal deze stroop nog verder in zuiverheid achteruitgaan en bij de laatste wel het verkrijgbare minimum bereikt hebben. Op deze wijze gewerkt kon ik op de ond. Seloredjo, van een kooksel een centrifugerendement van 76,4 % constateeren, en werden ± 300 pic. eerste stroop vulmassa door de lage zuiverheid direct op zaksuiker verwerkt. We merken al spoedig, dat de massa in de pan begint te schokken en te stooten. In het begin observeeren wij eene slingerende beweging der pin. Voegde de vloeibare massa zich gemakkelijk naar alle vormen en spatte zij door hare geringe densiteit vlug uit elkander, dit zal met de compacter hoeveelheid niet gaan en bij het stooten tegen de wanden en serpentijnen langer weerstand bieden, waardoor zij deze beweging veroorzaakt. Later worden deze stooten intensiever. In de vrij vloeibare massa, konden de dampbellen geregeld opstij gen, maar later kunnen zij dit niet doen,daar er zich dan een dikkelaag rustig liggend kooksel op de serpentijnen bevindt, welke bij brokken opgelicht wordt en zoo het stooten veroorzaakt. Hoever men de indikking in de vacuümpan moet voortzetten is een punt van jaren lang dispuut geweest; moet men erg geconcentreerd dan wel minder koken om het grootste rendement te maken? Voorgelicht door de publiceeringen van Prinskx Geeri.igs in zijne bekende verhandeling over vulmassa-rendement, heb ik voor mij de conclusie getrokken, dat men bij de verwerking op hooge num mers de masse-cuite bij goede sappen niet te geconcentreerd moet maken, bij slechte sappen nog minder; bij aflevering van musco- K. H. Hanmkere. liet koken op Rrnin 485 vadös echter, met goede sappen, de concentratie zoover mogelijk moet doorzetten, bij verwerking van slechte sappen niet zoo erg moet indikken. Gaan wij nu na waarom niet meer rendement gemaakt wordt bij de gewone werkwijze, dan ± 74 % rendement (centrifuge), dan kan genist gezegd worden: dit komt door de groote compact heid in de pan. waardoor op bet laatst alle circulatie belemmerd wordt. Kan deze circulatie dus kunstmatig weder te voorschijn ge bracht worden, dan zal ook de moederloog verder uitgeput worden m. a. w. men zal meer rendement maken en wat is er logischer dan dat men hiervoor stroop gebruikt. Ten laatste wensch ik nog het geval te bespreken, dat door gebrek van stoom, onqplettendheid etc. de luchtpomp plotseling stilstaat. Is men bezig aan het indikken van het diksap, zoo is het vol doende de injectiekraan direct te sluiten, de luchtkraan open en de stoom af te zetten. Wanneer evenwel het diksap reeds zoozeer geconcentreerd is, dat de granulatie dadelijk zal beginnen, dan raad ik aan de vloei stof steeds op temperatuur te houden, en te wachten met het grein vormen tot de pomp weder in beweging is. Voor het geval er reeds grein gevormd is en het kooksel reeds een paar uur aan den gang is, zal eveneens eene doelmatige verwar ming aan te bevelen zijn, is het kooksel op nog een weinig indikken na gereed, zoo kan men gerust alle stoomafsluiters toe doen. Sidho-Arwo, 15/2 '97. MEÜEDEELINGFN UIT EN VOOR DE PRAKTIJK. «UITEN VEUANTWOOKDELIJKHEII) DEK TtEDACTIE VERSPREIDING VAN ROOKRERS In de onlangs uitgegeven 2de en 3de aflevering, 8 3te jaargang van Teysmannia komt (op bldz. 155) een korte mededeeling van Dr. Teeub voor, met den titel: » Verspreiding van Rietvijanden door Preanyer-Bibit", waarin vermeld wordt, dat in 's Lands Plantentuin een onderzoek over deze kwestie zal ingesteld worden, liet bedoelde vraagstuk heeft ook aan het Proefstation Oost-Java de aandacht getrokken (in het bijzonder wat betreft de Boorders en hun verspreiding in het algemeen) zooals uit de volgende regelen 486 K. R. Hamakers. Het koken op grein zal blijken, die een uittreksel zijn uit het verslag over de werk zaamheden, in het entomologische Laboratorium in 1896 verricht. Dit verslag werd in Januari a. e. ingediend; het is echter niet gedrukt geworden. Ik schreef daar o. a.: r>Boorders. De Boorders hebben ook in liet afgeloopen jaar herhaaldelijk de aandacht getrokken en deze kwestie zal blijven bestaan, zoolang de bestrijding niet meer algemeen toegepast wordt. Gaarne heb ik aan het verlangen eener fabriek, bij de bestrijding behulpzaam te zijn, voldaan en ik heb bij deze gelegenheid nog een aantal andere fabrieken met het oog op de boorderplaag be zocht. Hierbij heb ik eenige waarnemingen kunnen doen, die niet van belang ontbloot zijn. Ten eerste heb ik kunnen constateeren, dat aan den wind, als verspreidingsmiddel der boorders, een gewichtigere rol toekomt, dan ik tot nu toe dacht. Een fabriek had namelijk in twee tuinen buitengewoon veel last van boorders, terwijl in een derden niet ver afliggenden tuin, die met plantmateriaal van dezelfde herkomst beplant was, zich slechts enkele boorders vertoonden. Het verschijnsel kan mijns inziens daardoor verklaard worden,dat de onaangetaste tuin van de windzijde dooreen »kampongbo?chje" (Barongan) afgesloten werd, wat bij de aangetaste tuinen niet het geval was. Alle drie de tuinen liggen met betrekking tot een na burige fabriek, waar aan de boorderbestrijding niets gedaan wordt, onder den wind. Terwijl nu de wind ongehinderd over de aangetaste tuinen heen kon strijken en zoo de boorders — jonge rupsjes met hun spindraden, of de vlinders — er overheen kon verspreiden, vormde bij den niet aangetasten tuin het skampongboschje" (Barongan) een hinderpaal. Het overbrengen door den wind over groote af standen geschiedt natuurlijk niet direkt, maar pas voor pas, van tuin tot tuin. Ten tweede bleek liet mij, dat het vervoer der bibils, zooals dit m de laatste jaren plaats heeft, er toe bijdraagt om de boorders in hooge mate te verspreiden en ik acht het ivaarschijnlijk, dat langs dezen weg op vele fabrieken de eene of de andere boordersoort in gevoerd is, die er vroeger niet ivas. Maar niet alleen werden de vier gewone soorten meer verspreid, er zijn ook nieuwe aangevoerd! Dit is voor den Paarsrooden Boorder ') ten minste hoogst iv aar schijnlijk en voor een zesde soort bestaat over dezen oorsprong geen twijfel (zie beneden: Bandong-Boorder) '. Het is daarom een eerste vereischte 1) Archief 1895, bldz. 815. 487 Mededeelingen uit en voor de praktjjk erop aan te dringen, dat de boorderbeatrijding in de bibitdistrikten, vooral in de Preanger, met de grootste zorgvuldigheid doorgezet worde en dit geldt natuurlijk ook voor de eigen bibittuinen. Ten derde wensch ik op te merken, dat de beatrij ding, zooals ik ze voorgesteld heb, op de fabrieken heel goed en met betrekkelijk weinig moeite doorgezet kan worden, als men ter rechter tijd be gint. Het is maar jammer, dat de inlanders niet ertoe te brengen zijn, de eihoopjes te zoeken. Dit ligt zeker niet daaraan, dat de eieren niet gevonden kunnen worden —ik heb b. v. in een tuin, ..waar geen eieren te vinden waren" binnen een kwartier meer dan 200 gevonden — maar het zoeken daarnaar schijnt niet naar den smaak der Javanen te zijn. Onder zoodanige omstandigheden kan nog beproefd worden de vlinders zelve te vangen en ik heb dan ook een vanglantaarn,waarmee in Duitschland goede resulta ten verkregen werden, besteld Het toestel kost franco Java ca. f 100 en kan ook voor het vangen van andere schadelijke in sekten, waarbij vooral aan den kever van den wawalan te denken is, dienen." „De Bandong-Boorder. Dezen naam geef ik voorloopig aan een boordersoort, die op een fabriek in bibits, van Bandong afkom stig, borende gevonden werd. Drie stuks daarvan werden aan het Proefstation ter determinatie gezonden. De rups gelijkt veel op die van den Paarsrooden Boorder, daar zij ongeveer dezelfde kleur en ook zeer groote stigmata heeft. Deze laatste zijn echter geel en niet in het oog vallend, liet rugvat schemert geelachtig door. De buikpooten, vooral die van het laatste paar, zijn veel korter dan bij den Paarsrooden- Boorder en de achterste helft van het balsschild is met geelbruine, gechitiniseerde, schubvormige verhe venheden bezet, terwijl het balsschild van den Paarsrooden Boorder geheel glad is. Lengte der volwassen rups 35 mM. — De pop is geken merkt door een driehoekig uitsteeksel, dat tusschen de basis van de hulsels der sprieten geplaatst is. Kop en thoraxschilden zijn zonder het blauwachtig-witte stof, dat men bij den Paarsrooden Poorder waarneemt. De achterlijfsringen zijn op den rug van twee reeksen van tandjes voorzien, waarvan de eene langs den voor-, de andere langs den achterrand van eiken ving verloopt. Op den eersten ring ontbreekt evenwel de achterste reeks en de laatste ring is in het achterste gedeelte met vele, niet in reek sen gerangschikte deerntjes bezet. Bij den Paarsrooden Boorder Hedpdeellfigen uit en voor Hp prflkfijk 488 daarentegen is de rug der, achterlijfsringen geheel met kleine kor reltjes bedekt, die naar den achterrand toe allengs fijner worden. Lengte der pop van den Bandong-Boorder 21 rn.M. De eieren en de vlinder zijn mij nog onbekend". Tot zoover het verslag. Thans wensch is er nog het een en ander aan toe te voegen. Het was a priori te verwachten, dat de Boorders (en andere rietvijanden) door het bibitvervoer verspreid worden. Een bewijs daarvoor geloof ik te zien in de omstandigheid, die ik dikwijls waarnam namelijk dat in een bepaalden tuin bijna zonder uitzon dering de gele Boorder voorkwam, terwijl ineen andere, vlak daar naast liggende uitsluitend de Grauwe Boorder gevonden werd. Zulke tuinen waren alle met import-bibd van verschillende herkomst beplant. Anderzijds kon ik constateeren, dat in tuinen, die ver uit elkaar lagen, dezelfde boordersoort voorkwam (i>i ue grauwe, óf de gele) en in zulke gevallen waren de tuinen met plantmate riaal (import) van dezelfde herkomst beplant. De witte- en de sten gelboorder komen in tuinen die met importbibit geplantzijn slechts sporadisch voor; daarentegen treden deze twee soorten het sterkst op in jonge tuinen, die vroeg geplant zijn, dicht bij oude riet-tui* Den liggen en laat vermalen worden, vooral wanneer de jonge tuinen met betrekking tot de oude onder den wind liegen. In deze gevallen heeft men te doen met infectie uitgegaan van de oude tuinen, eventueel begunstigd door den wind. (Jok van afgesneden tuinen kan een inlectie uilgaan, daar gewoonlijk veel boorders gevonden worden in de uitspruitsels der achtergebleven gedeelten der donkellans. Uit al wat ik over het optreden en over de verspreiding der Boorders heb kunnen waarnemen vloeit de gevolgtrekking voort, dat de Grauwe en zeer waarschijnlijk ook de Gele Boorder in Oost- Java een betrekkelijk nieuw verschijnsel zijn en dat zij uit de bibittuinen, vooral uit Uost-Java, geïmporteerd zijn. Hiervoor spreekt, dat de genoemde hoorders lang niet zoo gelijkmatig ver spreid zijn als de Witte- en de btengelboorder, maar dat zij meestal ituinsgawyze" optreden, ik bedoel dat in een bepaalden tuin meestal één der bedoelde boordersoorien de overhand heelt. Van belang is verder het feit, dat tot 1892 de Grauwe Hoorder in onzen Proeftuin niet gevonden werd '). In ISU4 kon ik deze soort in den Proeftuin evenmin machtig worden ; daarentegen vertoonde ) Zio J. O. Kuuua: Kictvijaudeii, MeJoJceliUjjou Proefstation Ooat-Java ;Xu. i\i 489 Me.le.leelingen uit en voor de praktijk zij zich in Augustus en September 1895 onverwacht op groote schaal en nu is het hoogst opmerkenswaardig, dat juist in dit jaar de Proeftuin voor den eersten keer met importbiblt van gestreept Preangerriet was beplant geworden. Met deze bibit kregen wij toen ook den Paarsrooden Boorder. Deze, veel minder talrijk dan de grauwe Boorder, schijnt echter in onzen Proeftuin uitgeroeid te zijn. Ten minste heb ik dit insekt in weerwil van herhaalde na sporingen niet meer kunnen terugvinden. De Witte en de Stengelboorder zijn mijns inziens in Oost- Java inheemsen geweest voordat daar riet gecultiveerd werd. Deze twee soorten namelijk vindt men overal ook op de wilde rietsoorten, van waar zij zonder twijfel op het suikerriet overgegaan ,zijn. Den Gelen en den Grauwen Boorder heb ik op wild riet nooit kunnen vinden ook niet in den variëteitentuin wat te meer te verwonde ren is, omdat daar de gelegenheid voor het overgaan zeer gunstig is '). Behalve op riet zijn de Boorders op Java nog niet op andere planten waargenomen; in Zuid-Carolina en Georgia (U. S. A.) daar entegen doet Diatraea saccharalis F. (vermoedelijk identiek met onze Diatraea striatalis Sn.) aan maïs veel kwaad. Gaan wij nu na wat uit het voorafgaande voor de praktijk af te leiden valt, zoo moet, ik herhaal het, in de eerste plaats de eisch gesteld worden, dat de bibitplanters hunne tuinen zooveel mogelijk van Boorders (en van andere rietvijanden) schoon hou den. Evenals de Administrateurs van de bibitplanters plantmate riaal verlangen, waarvan zij een serehviijen aanplant krijgen, moeten en kunnen zij er op aandringen, dat de bibit »Boor dervrij is of zoo goed als. Om in deze zaak iets te bereiken is het echter niet voldoende, de bibitplanters tot de boorderbestrij ding uit te noodigen of hun de hulp van deskundigen aan te bieden. Want evenals op de fabrieken geschiedt, zal de één de bestrijding doorzetten, terwijl zijn buurman voor «laisser aller, laisser faire" is; de eerste zal de onkosten hebben, terwijl door de passiviteit van den laatsten de bemoeiingen van den eersten illusorisch gemaakt worden. Meer succes zal kunnen verwacht worden als b. v. het Syndicaat als zoodanig zijn eisenen bij de bibitplanters zou formuleeren en als het de boorderbestrijding in de bibitdistricten onder zijn controle stelde, zeker zou op deze wijze een positief resultaat kunnen bereikt worden. 2 ) ') Ook Krüger Heeft in West-Javaaleohta Aan witten en den stengelboorler op wild riet gevonden ) Het is erg jammer, dut met het oog op de insektenbestnjding niet ook op de fabrieken, ik ïou uillen zeggen — dwangmaatregelen Kunnen toegepast worden. 490 Mededeelingen uil en voor da praktijk Op de fabrieken behooren de bibits onderzocht te worden en die welke boordergaten vertoonen, mogen niet uitgeplant worden, lu den aanplant dient vooral in de met import-bibit beplante tuinen vroegtijdig naar boorders gezocht te worden, omdat men juist daar het optreden van den grauwen en van den gelen Boorder, benevens eventueele nieuwe soorten verwachten kan. (Voor het uitsnijden der aangetaste spruiten zouden niet de gewone groote arets gebezigd moeten worden, omdat men daarmede niet zelden de gave spruiten beschadigt. Beter is de kleine soort; men zorge echter, dat deze messen ook op de rugzij Ie over een zekere uitgestrektheid scherp zijn. Voor het verwijderen der allerkleinste spruitjes wordt in onzen proeftuin met voordeel een instrument gebezigd, dat veel overeenkomst heeft met aspergestekers). Aangaande den Witten en den Stengelboorder moet men vooral de tuinen, die in onmiddellijke nabijheid van oude tuinen liggen, in het oog houden en zich herinneren, dat de wind een versprei dingsmiddel der boorder is. (I!ij den stengelboorder is het niet altijd gemakkelijk te zeggen of een spruit diep of minder diep moet uitgesneden worden. De volgende werkwijze zal in vele gevallen helpen: Wanneer men de jonge rupsjes tusschen de nog opgerolde bladeren niet meer vinden kan. zoo trekke men de oudste bladscheeden een weinig van de spruit weg en wanneer men daarachter boormeel vindt, zoo dient de spruit diep uitgesneden te worden, omdat dan de boorders er reeds ingedrongen zijn. Dikwijls vindt men ook de boorder zelfs nog achter de bladscheeden.) Ten slotte nog een woord over de vanglantaarn, die in Maarl eindelijk aangekomen is. liet toestel werd afgebeeld en beschreven door Prof. Frank., in: Landwirtschaftliche Jahrbücher, Bd. XXV. (1897) p. 483 ff. Het werd in den proeftuin geplaatst, inliet midden van een bibittuintje en was nu juist een maand in werking. Dit tijdperk is natuurlijk veel te kort om afdoend over zijn deugdelijkheid voor de boorder bestrijding te oordeelen. Op het oogenblik moet men met de mede deeling genoegen nemen, dat de vlinders van de Boorders ermede gevangen worden. Het aantal beteekent voorloopig niet veel, omdat het al naar het gedeelte van het jaar sterk varieeren zal en slechts door voortdurende waarnemingen, minstens over een geheel jaar, zal uitgemaakt kunnen worden, of, en in welke maanden het de moeite loont, de lantaarn te laten functioneeren. Ook de weersge- 491 Mededeeliogen uit en voor de praktijk 492 Meiledeelinsen uit en voor de praktyk steldheid heeft een invloed op de vangsten, daar b. v. bij regen vele insekten niet vliegen en bij toenemende maan de verlichtende werking der lantaarn verminderd wordt. Behalve de Boorders (meestal gele en stengelboorders) werden van vlinders waarvan de rupsen het riet beschadigen nog gevangen: Leucophlebia lineata Westw; Phissama interrupta Moore; Psalis securis Hübn; Euproctis minor Snell; Phalera Combusta Moore; Leucania loreyi Dup; Cnaphalocrods bifurcalis Snell. Met grootste contingent leverde echter de vlinder van den Padi-boorder (Scirpophaga monostigma), benevens een groot aantal van ongedetermineerde andere Microlepidoptera. Van andere scha delijke insecten noem ik: Veenmollen (andjing tanah); krekels (djankrik); sprinkhanen (walang) en Cicadenachtigen (zoogen. Schuinmarcheerders,) de laatsten eiken avond hij tienduizenden. o o Kevers van den wawalan werden eveneens gevangen; maar van een bestrijding niet de vanglantaarn kan in dit geval geen sprake zijn. De kevers weiden namelijk ook met de door mij aangegeven trechters ') verzameld, waarbij bleek, dat met één trechter minstens dertig maal zooveel konden gevangen worden als met de lantaarn. Overigens verwijs ik naar het bijgaand staatje en wensch alleen nog aan te stippen, dat de inlanders de trechters zeer gaarne gebruiken; ja zij waren bereid, deze toestellen op eigen rekening te laten vervaardigen voor het geval, dat het verza melen nog eenigen tijd zou voortgezet worden. Xkiintner. Pasoeroean, 20 April 1897. •) Zie Mededeel. Proefatat. Oost-J»™ H. S. No. 24 bldz. 28, DIVERSE MEDEDEELINGEN. Humann en Sciinell hebben proeven genomen met de aanwen ding van zwavelisrznurhoiidend water bij de diffusie. Daar zij geen kleine proefbatterijen bij de hand hadden, hebben zij hun onderzoe kingen uitgevoerd in een serie bekerglazen, alle omstandighedemtem peratuur, tijd van inwerking en verhouding tusschen hoeveelheden snijdsels en water, zooveel mogelijk die der praktijk nabij doende ko men. Een contraproef werd genomen door op dezelfde wijze zuiver 493 Ifededetllngen uit en voor rlf> prak tijk water aantewenden. Het op de eerste manier verkregen diffusiesap was bijna kleurloos, terwijl het op de gewone wijze gewonnen sap natuurlijk donkerbruin was. Hoewel het eerste sap een iets lagere zuiverheidsquotiënt had dan het tweede, was de vulmassa verkregen uit de met zwaveligzuur behandelde snijdsels een weinig hooger in reinheid. Het door de schrijvers aangewende zuur had een sterkte van 0,18%. Zij twijfelen niet of ook in het groote bedrijf zal de werkwijze goede resultaten geven. Een nadeel, waarvoor men eerst beducht was blijkt gemakkelijk verholpen te kunnen worden. Men was n.l. bevreesd dat de pulp niet meer gebruikt kon worden als veevoeder, maar wordt de diffuseur, na de laatste aftapping nog ééns met zuiver water gevuld en dit afgelaten, dan kunnen de uit geloogde snijdsels gerust als veevoeder gegeven worden. Het is nu de vraag of de uitkomsten in de praktijk de resultaten der proef nemingen zullen bevestigen. Gelbe Hefte 1896. bh. 894. Ernotte, directeur eener Belgische suikerfabriek wijst op een zonderling verschijnsel betreffende het aschgehalte van beetwortelsap, hetwelk hij het vorige jaar voor het eerst heeft opgemerkt en dit jaar bij herhaling der proefneming bevestigd vond. Heeft men een suikerrijk sap, dat men verkregen heeft door bietensnijdsels uit te persen door een dubbele katoenen zak, en analyseert men dit sap, dan vindt men bijv. Suiker per 100 CC. sap 18,00 Asch, per 100 CC. sap 0,75 Zoutquotiënt "24,00 Filtreert men nu dit sap door een gewoon papieren filter, dun vindt men voor het aschgehalte bijv. slechts 0,50 en is dientengevolge het zoutquotiënt 36. Dikwijls vond Ernotte hooger waarden, soms zelfs tot 50. Wanneer men deze zelfde proef neemt met suikerarme sappen dan vindt men dat verschil niet, en bij sap pen verkregen door diffusie constateert men ook het lagere zout quotiënt. Ernotte werpt de hypothese op dat het verschijnsel veroor zaakt wordt doordat in zeer suikerrijke sappen een gedeelte der zouten in onoplosbaren toestand zou voorkomen, door de natuur lijke concentratie van het sap heeft een oververzadiging plaats 494 Diverpe mededeplirpen waardoor een deel der zouten geprecipiteerd wordt. Bij lichtere sappen en bij die, welke door diffusie zijn verkregen gebeurt dit niet. Hij acht het verschijnsel niet onbelangrijk en waagt zelfs de veronderstelling, dat zijn waarneming misechien zou kunnen leiden tot een nieuwe wijze van zuivering van sap; in alle gevallen spoort hij de verschillende chemici aan zijn proeven te herhalen. Zijn waarnemingen zijn niet gebaseerd op een paar proeven maar heeft hij zeer vele malen gedaan. Sucrerie België 1896, blz. 122. J. L. Beeson heeft de aanwezigheid van amiuon in rietsap geconstateerd. Terwijl hij werkte met het neerslag, dat kalk in ruw rietsap veroorzaakt, merkte hij bij de droging bij 110° C. een visch achtige reuk op; bij verhitting in een proefbuisje ontwikkelde zich diezelfde reuk en kon hij de alkaliteit van het zicli vormende gas constateeren. Hij deed nu de proef in het groot over, door 300 gram van de gedroogde stof in een sterke glazen retort geleidelijk te verwarmen. De producten dezer droge distillatie werden geleid door een condensator en een serie U-buizen, welke successievelijk afgekoeld werden tot een temperatuur iets beneden de kookpunten der voornaamste aminen. In de condensator verzamelde zich een vaste stof, aan het einde der U-buizen ontweek een brandbaar gas. Deze beide producten werden niet nader onderzocht. In de eerste U-buis vond hij ongeveer 20 CC. van een zuur reageerende vloei stof, welke hij alkalisch maakte met bijtende soda en distilleerde en de producten hiervan eveneens in een serie U-buizen opving. In de eerste recipiënt had zich nu met wat water een kleurlooze vloei stof verzameld, ongeveer f> CC, sterk alkalisch met een vischachtige reuk. In verbinding gebracht met zoutzuur en andere reagentiën vertoonde zij de typische reacties van de aminen. De hoeveelheid was te gering om een elementair analyse uitte voeren, waardoor niet met zekerheid was te zeggen of de vloeistof uit een enkele amine, dan wel uit een mengsel van meerdere bestond. De tijd ontbrak aan Beeson om de proeven op grootere schaal te herhalen, hij hoopt dat chemici in zijne proefneming een reden zullen vinden haar te herhalen, want hij acht het van groot weten schappelijk en practisch belang dit punt nader te onderzoeken, daar het misschien reden kan geven beter inzicht te krijgen in de natuur der amido- en eiwitachtige stoffen in rietsap. Sugar Cane. 1896, bh. 594. Diverse mcdedeelingên 495 De nieuwe electrische installatie van de suikerfabriek Körbisdorf heeft bewezen, hoe voordeelig deze wijze van overbrenging van be weging kan zijn. De capaciteit der stoomketels werd door de jaar in, jaar uit, grooter wordende hoeveelheid verwerkte grondstof en door de slechte kwaliteit der kolen, te klein en men besloot toen, niet het aantal ketels te vermeerderen, maar de electrische krachts overdraging te beproeven. De uitkomsten zijn boven verwachting gunstig geweest, hoewel in de laatste campagne dagelijks ongeveer E62EO kilo bieten meer verwerkt werden, daalde het brandstofver bruik met 18%. In het gebouw, waar zich vroeger de branderij bevond werd een groote stoommachine opgezet, met 600 mM. cilin der-diameter, 800 mM. slaglengte en 110 slagen in de minuut. Door overbrenging van beweging dreef deze machine: een liegende één cilinder-waterpomp, één staande twee-cilinder waterpomp, één twee cilinder-koolzuuipomp, een eonstante-stroomdynamo, twee kalk melkpompen, enz, waaruit men opmerkt, dat hier ook in vrij groote mate de centralisatie van beweegkracht is toegepast. De dynamo ontwikkelt, een stroom van 100000 Watts bij 500 Volts spanning, de stroom wordt natuurlijk onmiddelijk naar het ver deelbord geleid, vanwaar hij naar de verschillende motoren gedi rigeerd wordt, in de eerste plaats dient hij om de pulppersen in beweging te brengen, tot nu toe diende daarvoor een stoommachine, die een stoomleiding van 100 Meter had en waarvan de afgewerkte stoom om dien grooten afstand niet meer benut werd, maar in de lucht ontsnapte. Een motor van 50 paardekracht drijft de centrifuges en verder worden tevens de suikertranspor teurs en de suikerschudders electrisch in beweging gebracht. De machines bij de kalkoven en in het suikerpakhuis worden ook electrisch gedreven, dit laatste ligt 30 Meter van de fabriek verwij derd. De fabriek bezit een eigen bruinkolenmijn op ongeveer 700 Meter afstand en nu heeft men een electrische motorwagen met 10 paardekracht in gebruik genomen, die de kolen naar de fabriek voert. Een groot voordeel van deze manier van het drijven der ma chines bestaat ook hierin, dat men ten allen tijde gemakkelijk kan nagaan hoeveel kracht een machine gebruikt, men behoeft daartoe in de leiding slechts een Ampère-meter te hisschen, waaruit men do>r een eenvoudige berekening de benoodigde kracht in paarde krachten kan vinden. De groote besparing aan brandstof, welke door deze verandering verkregen is, heeft natuurlijk haar voor- 496 Diverse meleilielinsen naamste reden in het vervallen der lange stoomleidingen, waar ook bij niet in gebruik zijn der machine toch altijd verliezen door condensatie plaats vonden. Behalve voor beweegkracht wordt de electriciteit echter ook gebruikt voor de verlichting. Door een transformator wordt de aanvankelijke spanning van 51)0 Volts gebracht op 05 Vults en deze stroom voedt in de kolenmijnen een booglamp van 1200 kaarden en 30 gloeilampen van 16 kaarsen. Voor de verlichting in de fabriek dient een afzonderlijke dynamo die een stroom geelt van 370 Am pères en 110 Volts en in 't geheel 17 booglampen en circa 400 gloeilampen voedt. Dit jaar vervielen door de electrische installatie 9 stoomcilin ders, doch na de goede ervaringen nu opgedaan zal men er toe overgaan deze werkwijze in de volgende campagne nog aanmer kelijk uit te breiden, waardoor nogmaals Ü machines gesuppri meerd zullen worden. Cenlralblatt für die Zuckerinduslrie der Welt. 1897 bh. 511. De aandacht, die over het algemeen tegenwoordig in de Euro peesche tijdschriften aan de ontwikkeling der Amerikaansche sui kerindustrie geschonken wordt, is bizonder groot en alleszins te verklaren uit de groote verwachtingen, die men moet koesteren omtrent de vlucht, die die tuk van nijverheid in de naaste toe komst nemen zal. Zoo wordt nu de attentie gevestigd op de nieuwste baetwortelsuikerfabriek iu de Vereenigde Staten, n. 1. de fabriek Eddy in het Pecos-dal, Nieuw-Mexico. De bodem en het klimaat van dit Pecos-dal schijnen zich bij uitnemendheid te leenen voor den verbouw van bieten; reeds lang geleden zijn er proeven dienaangaande genomen, die veriassende resultaten gaven. In'ol werden in Washington bieten geanalyseerd, die daar gegroeid waren en een suikergehalte van 14,45 tot 21,85 % geconstateerd, 2 jaar geleden werden onder leiding van den landbouwscheikindige .Siieats cultuurproeven genomen, waarin de verschillende landbouwers uit het dal geïnteresseerd waren en sinds April '95 bemoeit zich nu ook met die proeven een Franschman: Müsy en blijkt, dat de geschiktheid voor bietcultuur door geen ander land ter wereld wordt overtroffen. In 1895 bedroeg het gemid delde suikergehalte van goed geteelde bieten meer dan 18 %, Diverse mededeelingen 497 een bietenveld werden 25 beetwortels genomen, die gemiddeld 20,87 % suiker bevatten bij een reinheid van 87. Van deze bieten had de suikerrijkste een gehalte van '23,73 % en de opbrengst per Acre werd getaxeerd op 31 ton. Maar behalve deze groote geschiktheid van den bodem biedt het Pecos-dal nog meer voordeden. In streken, zooals Europa en andere Staten van Noord-Amerika waar men beducht moet zijn voor de koude, moeten de bieten geoogst en opgeborgen zijn vóór het intreden van den vorst, zoodat de duur der campagne van zelve een beperkte is, gewoonlijk ongeveer 80, zelden langer dan 100 dagen. In het Pecos-dal echter werd opgemerkt, dat de zeldzame en dan nog zeer lichte vorsten aan de biet geen kwaad doen, waardoor het mogelijk is de campagne gedurende 130 tot 150 dagen door te zetten, hetgeen natuurlijk een belangrijk voordeel is, ook met het oog op den korteren stil stand der fabriek. In Februari verleden jaar werd tot de oprichting der fabriek besloten ten einde in staat te zijn den oogst '96 nog te verwerken. Eenige invloedrijke mannen plaatsten zich aan het hoofd en bijgestaan door kooplieden en landbouwers gelukte liet weldra het benoodigde kapitaal bij elkaar te krijgen. Het opzetten der fabriek is toevertrouwd aan den Oostenrijkschen ingenieur Salich, die in Amerika reeds meerdere fabrieken heeft géinstalleerd. Hen Oden Mei '96 begon men met het leggen der fondamenten, den 14den November was de fabriek voltooid. De gebouwen zijn solide en er op ingericht, dat men later de capiciteit der fabriek enorm kan uitbreiden. Gedurende den bouw der fabriek hield men zich onledig zich te verzekeren van de noodige hoeveelheid bieten, doch hiermede had rnen, althans dit eerste jaar, niet veel voorspoed. De bestelde bietzaden uit Duitschland kwamen te laat en de landbouwers waren nog niet goed op de hoogte van de bietcultuur, zoodat men ertoe moest overgaan deskundigen uit Europa te doen overkomen. In spijt van dit alles was de uitkomst toch alleszins bevredigend, de bieten hadden een gemiddeld suikergehalte van 16%, de goed bewerkte velden brachten 15 tot 20, één zelfs 25 ton per acre op, die waaraan niet de noodige zorg besteed was, 8 tot 11 ton, terwijl de geheele productie op 18000 ton getaxeerd werd. Ongetwijfeld zal het Pecos-dal in de toekomst bewijzen uitstekend geschikt te zijn voor de beetwortelcultuur en de suikerindustrie er een belangrijke tak van nijverheid worden. Wochenschrift des Gentraluereins. 1897. bU. 125. 498 Diverse mciledeelinjnn De chemische werkingen, die gedurende het indampen in den triple-effet in het sap plaats vinden, zijn zeer verschillend, naarmate de concentratie en temperatuur van het sap, hetgeen uit de samenstelling van de afzetsels bewezen is. Het is bekend, dat in diksap, aan een te hooge temperatuur blootgesteld, een ontleding van suiker plaats vindt, terwijl dit bij dunsap niet gebeurt. Lexa heeft zelfs aangetoond, dat als dunsap boven 100° verhit wordt een verbetering door een chemische omzetting optreedt, daar een gedeelte der organische niet-suiker ontleed wordt, waardoor een lijmigen smaak der suiker vermeden wordt. Ook is het ge constateerd, dat bij een te lang verblijf in het laatste lichaam bij die temperatuur het sap door nog onbekende fermenten bederft, welke het bruin en troebel maken en ten gevolge hebben, dat het slecht kookt en donkere vettige vulmassa's levert. In een Russische fabriek, waar het laatste lichaam zeer groote dimensies had, om een te veel herhaalde schoonmaak van het apparaat te ontgaan werden deze gistingsverschijnselen in hevige mate waargenomen, zoodra de incrustatiën een zekere dikte hadden verkregen, wat gewoonlijk reeds een paar dagen na het in het werk stellen van het apparaat gebeurde. Het sap, dat eerst licht van kleur was, werd rood, dan bruin en troebel, riekte onaangenaam en verkookte zeer slecht. In de afzetsels werd een georganiseerd, fermentachtig lichaam gevonden, dat echter door de afwezigheid vah een mikros koop, jammer genoeg, niet nader onderzocht werd. Het is uitgemaakt, dat als diksap zich gedurende geruimen tijd in een temperatuur van Gs<> bevindt, de omstandigheden voor die gisting zeer gunstig zijn en dat het daarom raadzaam is altijd maar weinig diksap in het laatste lichaam te hebben. Uit dit oogpunt beschouwd, zijn quadruple en quintuple-effets minder gewenscht, omdat zij groote hoeveelheden geconcentreerd sap bij een langzame circulatie bevatten. Dat het sap uit het eerste lichaam dikwijls iets donkerder komt, dan bij het intreden, vooral als de daar heerschende temperatuur boven de 100° is, heeft niet zijn reden in een ontleding van suiker, maar wel van organische stof, wat trouwens bemerkbaar is uit de rijkelijke ammonia-ontwikkeling. Terloops zij hier opgemerkt, dat een filtratie tusschen twee lichamen, als het sap een zwaarte van 180 tot 20' Bé heeft verkregen uitstekende resultaten heeft: aanmerke lijke vermindering der incrustatie, verbetering van het sap en veel ge makkelijker koken. De gesloten mechanische filters van Breitfeldt- Danek. en van Piullipp schijnen zich hiervoor zeer goed te leenen. 499 Direrse mededeelingen Het spreekt, dat bovenstaande verschijnselen vermeld weiden voor beetwortelsuikerfabrieken. Oesterr -Ungar. Zeilschr. für Zuckerind. und Landwirthsch. 1896, blz. 1103. Grunmann, heeft nogmaals proeven genomen over de inwer king van zwaveligzunr op dnnsap. Daartoe leidde hij gasvormig SO2 gedurende verschillenden tijdduur in dunsap, dat van de tweede carbonatatie kwam. De vrije aciditeit werd met methylorange, de totaal-aciditeit met phenolphtaleïne bepaald, en gelijke volumina der korter of langer gezwavelde sappen met dezelfde hoeveelheden Fehling's proefvocht behandeld, met in achtname van dezelfden kookduur. Hierna werd de vloeistof snel afgekoeld en door papier filters gefiltreerd. Op, deze witte filters liet zich de al of niet aanwezigheid van koperoxydule zeer scherp herkennen en bij eenige oefening tevens de meerdere of mindere hoeveelheid daar van. De uitkomsten der proeven bewezen de vroeger reeds be weerde meening, dat hoe kouder het sap is, hoe verder men on gestraft met de zwaveling gaan kan, dat de duur gedurende welke het sap zuur staan blijft van invloed is en dat zwaveling zelfs bij een hooge temperatuur van 80° C. tot een geringe met phenol phtaleïne vastgestelde aciditeit niet schadelijk is, wanneer de sappen na niet te langen tijd weer neutraal of basisch gemaakt worden. De schrijver gaat nog verder en beweert, dat zelfs de aanwezigheid van vrij zwaveligzuur, hetwelk zijn tegenwoordigheid door de aanwending van methylorange verraadt, in sappen, mits van een lagere temperatuur zijnde dan 30C. niet inverteerend werkt of hoogstens na zeer lang tijdsverloop, zoodat men in aanmerking nemende de lange houdbaarheid van gezwavelde sappen de tegen woordigheid van zwaveligzuur eerder als een manier ter conser vatie van sappen in de koude moet beschouwen. Zelfs tot 55° C. brengt vrij zwaveligzuur in bepaalde hoeveelheid nog geen nadeel gedurende meerdere uren, terwijl de aanwezigheid van zure zwa veligzure zouten nog minder gevaarlijk voor het sap is. Wochenschrift des Central Vereins, 1897. blz. 195. De vacnüinpan, systeem Hebonx, waarop in Frankrijk door den uitvinder patent is genomen, heeft niet de nadeelen, die aan een gewone hooge kookpan verbonden zijn. Hij de tegenwoordige in- 500 Diverse mededeelingen. richting der pannen heeft men als voornaamste nadeel zeker Mei te beschouwen het gebrek aan circulatie, dat er inwendig in de pan heerscht, tevens de groote druk welke de belangrijk hooge masse-cuite-zuil op de onderste lagen uitoefent. De geringe in nerlijke beweging geeft aanleiding tot de vorming van valsch grein, de hooge druk werkt de circulatie zeer tegen, maakt een menging van de nieuw bijgetrokken sappen met de reeds meer ingedikte moeilijk en belemmert daardoor in hooge mate de warmte transmissie. Men moet dientengevolge inde serpentijnen stoom van veel hooger temperatuur brengen, dan wel wensehelijk zoude zijn. Reboux heelt nu zijn vacuüm pan horizontaal geconstrueerd en tevens een inrichting aangebracht, waardoor hij de massa door roerwerktuigen in beweging houdt. Het kookapparaat bestaat uit een groote cilinder, met een as, voorzien van schoepen, welke door een schroef zonder eind en door tan draderen in beweging wordt gebracht. De verwarming geschiedt door middel van buizen, recht of gebogen en dusdanig geplaatst, dat de schoepen van liet rader werk tusschen de buizen .door gaan en daardoor steeds nieuwe hoeveelheden masse-cuite aan de verwarming blootstellen. De kookpan is voorzien van al de gewone kranen en toestellen die aan een gewone vacuiimpan gevonden worden en heeft een groote opening voor het ledigen, dat dan ook in l 2 tot ü minuten gebeuren kan. Doordat de laag van sap, stroop oi masse-cuite be trekkelijk zeer gering is, kan men met stoom vsn zeer lagen druk verhitten, in het gewone geval kan men met stoom van 0,4 tot 0,3 atm. druk volstaaa en de besparing aan brandstof is aanzien lijk. Het loslaten der zich op de serpentijnen vormende dampbellen wordt natuurlijk aanmerkelijk in de hand gewerkt door de roerin richting, waardoor de warmte-transmissie ook veel wint. Het ver kregen grein is veel harder en regelmatiger, het laatste natuurlijk een gevolg van de groote homogeniteit, die er in de pan, tengevolge van het roeren heerscht. Twee dergelijke kookapparaten van 200 11. L. werkten gedu rende drie jaar op de Suikerfabriek Dour, tot groote tevredenheid; een nieuw apparaa 1 van 150 11. L. voorzien van de laatste verbe teringen is dit jaar geïnstalleerd op de fabriek Yille-sur-Ilaine. Sucrerie indigène et coloniale 1897, blz. 56. Baker (Londen) heeft in Duitschland patent genomen op zijne werkwijze om n. 1. vulmassa's met oververhitte stoom in de ceu- Diverse mededeelingeri . 501 trifuges te dekken. Bij het gebruik van gewone stoom heeft men het nadeel, dat deze direct tegen de suikerkristallen condenseert. Het aldus gevormde water lost dan wel de aanhangige stroop op, maar de stoom die om de buitenste lagen te bereiken steeds de binnenste moet passeeren en daar condenseert lost op deze wijze heel wat suiker op, zoodat het rendement hoogstens 86% bedraagt. Wendt men nu daarentegen oververhitte stoom alleen, of ver mengd met lucht aan, dan vervalt dit bezwaar. De stoom condenseert in het begin toch wel eenigszins maar juist genoeg om de aanhan gende stroop weg te nemen. Men heeft hierdoor wezenlijk een vpcl hooger rendement verkregen (93%), men behoeft niet bang te zijn voor nadeelige werking vante groote warmte op de suiker, want de temperatuur daalt in 'de massa aanmerkelijk. Bij een stoom van 180° C. bleek de temperatuur in de suikermassa 86° te zijn; zij had een spanning van 0,3 atmospheer. Oesterr. Ung, Zeitschr. für Zuckerind. d- Landw. 1896, blz. 102:>. Op de laatste vergadering der Halberstüdtsche suikerfabrikan ten werd ter tafel gebracht: de al of niet wenschehjkheid van het terugbrengen van stropen in de fabrikatie, en lokte deze kwestie nog al debat uit. Bvdlewski gaf do volgende beschouwing over dit onderwerp ten beste: Het weder in den loop der fabricatie brengen van afloopstropen, ten einde een hooger rendement aan hoofdsuiker en een lager aan melasse te verkrijgen, geschiedt volgens 5 verschillende methoden. le. Door haar direct in de vacuümpan te voeren. 2e. Door de stroop te voegen bij de vulmassa in de verschil lend geconstrueerde roer-en kooktrommels, 3e. Door de stroop gedeeltelijk in de vacuümpan, gedeeltelijk in die roerhakken te brengen. 4e. Door haar bij het diffusie proces weder in den loop der fabricatie te voeren. se. Door dit te doen bij de carbonatatie. Het is reeds lang bekend dat door de methoden sub 1,2 en 3 genoemd aan te wenden, men het rendement aan suiker le. product vermeerderen kan en dientengevolge de productie van vulmassa 2e. product kan verlagen, maar wij weten tevens daten de chemische samenstelling èn de physische eigenschappen van de aldus verkre gen le. en 2e. producten in kwaliteit daardoor achteruitgaan. In de Diverse mededelingen. 502 afgeloopen campagne nam Rydlewski proeven door gedurende 5 weken 15% afloopstroop, op vulmassa berekend, direct in de vacuüm pan bij te trekken, en daarna wederom 5 weken zonder die bijvoe ging te arbeiden; de werkwijze in de fabriek was voor het overige geheel dezelfde en de kwaliteit der bieten gemiddeld hetzelfde. Op 100 deelen droge stof berekend was nu desamenstelling der verschil lende producten, de volgende: A. zonder bijvoeging B. met bijvoeging van stroop. van stroop. I. Vulmassa le. product. Suiker. 93,30 02,42 Alkaliasch. 2,3 G 2,77 Kalkasch. 0,00 0,13 Org. Nietsuiker. 4,25 1,68 11. Vulmassa 2e. product. Suiker. 78,98 77,76 Alkaliasch. 7,12 7,50 Kalkasch. 0,15 0,20 Org. Nietsuiker 13,75 14,54 111. Verkregen Houfdsuiker. Suiker. 95,08 95,15 Water. 2,45 2,20 Sulfaatasch. 1,05 1,14 Org. Nietsuiker. 1,42 1,51 Rendement (oude berekening.) 89,83 89,45 » (nieuwe » ) 89,53 89,19 De verkregen vulmassa 2e. product bedroeg gemiddeld in de weken waarin zonder stroopbijvoeging gewerkt werd 4, 01% van het bietgewicht, in die waarin met toevoeging van stroop gearbeid werd 3,73%, Behalve de minder goede chemische samenstelling van de verkre gen producten bij de aanwending van stroop, werd ook geconstateerd, dat de kleur donkerder was. De grauwe kleur der aldus verkregen suikers, die al naar gelang der verschillende gebruikte systemen in meerdere of mindere mate optreedt, maakt dat deze suikers voor de vervaardiging van granulated niet geschikt zijn, daar zij zelfs na dekking in centrifuges nog haar grijze kleur behouden. Het te rugbrengen van de stroop in de diffusiebatterij is het eerst gedaan door Manoury; deze werkwijze heeft echter geen opgang gemaakt, voornamelijk omdat de stroop te veel stollen van groote viscositeit Diverse mederteelingen 503 bavat, die het uitloogproces benadeelen en ook omdat, zooals uit de jonaste onderzoekingen gebleken is, bij de diffusie des te meer organische stoffen in oplossing treden, hoe rijker het voor de diffu sie gebruikte water aan zouten is, en de beetwortel-melassen een hoog zoutgehalte bezitten. Wat tegenwoordig meer toegepast wordt is het brengen van de melasse in de carbonatatiepannen, en over deze werkwijze is verscheidene malen gunstig gerapporteerd; het is echter te bejammeren, dat er dienaangaande nog zoo weinig analysecijfers bestaan. Rydlewski nam daarom in de afgeloopen campagne eenige laboratoriumproeven; bij elke proef werd l Liter beetwortelsap van dezellde samenstelling op '25° C. aangewarmd, met 3% kalk (op beetwortelgewicht) bedeeld, bij de tweede reeks daaren boven toegevoegd 0% afloopstroop. De ééns gesatureerde sappen gefiltreerd en tot 0,04% alcaliteit tegenover phenolphtaleïne ge carbonateerd en op het waterbad tot stroopdikte ingedampt. De analysen gaven (herleid tot droge stof.) A. Zonder stroop. i>. met stroop. Suiker 94,40 90,64 Alkaliasch 2,15 4,04 Kalkasch 0,20 0,45 ürg. nietsuiker 3,'2.""> 4,87 de met stroop behandelde vul massa's gaven dus voor Suikergehalte ± 4 % Aschgehalte ± 2 » ürg. niet suiker geh. ± l*/z» ongunstiger re sultatén. Men behoeft, zich hierover in geenen deele te verwon deren, als men bedenkt dat de toegevoegde stroopoplossing in zui verheid verre achterstaat bij het oorspronkelijke sap, waardoor dus de kwaliteit van het aldus verkregen product moet achteruitgaan. Om te zien of de earbonatatie een gunstigen invloed had op de stroopoplossing, onderwierp hij deze cp zich zelve aan de zoo even genoemde behandeling (toevoeging van kalk en dubbele saturatie) en vond voor de samenstelling op 100 dln. droge stof A. Zuivere stroop R. Gecarbonateerde Suiker 71,47 71,67 Alkaliasch 9,47 9,18 Kalkasch 0,48 0,41 Org. nietsuiker 18,58 18,74 waaruit blijkt dat deze bewerking al een zeer kleine gunstige uit werking had gehad. 504 Diverse raededeelingen Rydlf.wski wees er ten slotte nog op hce gewenscht het ie, dat in dit opzicht vele en wetenschappelijk geleide proefnemingen gedaan worden, opdat men zich een juist denkbeeld kunne voimen van het al of niet voordeelige der wederinvoering van de stroop in den loop der fabricatie. Deutsche Zuckerindustrie 1897, bh. 366. Als 't pretij verloopt moet men «Ie bakens verzetten. Het is te genwoordig geen groote zeldzaamheid meer, dat repatrieerende Indisch-gasten, naar het oosten reizende, dus van China, Japan en Noord-Amerika, de thuisreis maken naar het moederland. Zulk een reis is bijzonder interessant voor industrieelen en koop lieden op Java, wegens de zich zoo sterk wijzigende economische toestanden in de drie genoemde rijken, die zeker in de naaste toe komst zulk een grooten invloed zullen hebben op handel en land bouwnijverheid van Nederlandsch-Indië. Van een bekend administrateur eener suikerfabriek op Java, die op deze wijze onlangs China, Japan en Noord-Amerika bezocht op zijn thuisreis, ontvingen wij een, naar het ons voorkomt, belangrijke bijdrage, die wij hieronder laten volgen. Er bestaan sedert eenige jaren onmiskenbare voorteekenen, dat de Java-suikerindustrie een slechte toekomst te gemoet gaat. De toestand is niet wanhopig, nog vele ondernemingen kunnen zoo goedkoop produceeren, dnt hier geen sprake is van algeheele onder gang van Java's voornaamste rijverheid. Het is echter al erg genoeg wanneer 50 pCt. van de bestannde ondernemingen hetbedrijfzullen moeten staken, als men bedenkt dat ruim 1 millioen der inlandsche bevolking direct of indiret belang heeft bij die nijverheid. Door maatregelen te nemen tegen de bestaande rietziekten, kan in de eerste plaats veel gedaan worden om een dergelijk onheil te keeren. In de tweede plaats zal ontegenzeggelijk verzekerde afzet van het product tegen zoo hoog mogelijken prijs veel gewicht in de schaal leggen om het komend onheil te voorkomen. Stappen in deze beide richtingen gedaan, zullen veel meer uitrichten, dan b.v. protectie der industrie, waartoe wellicht bij gebrek aan beter, de regeering ten slotte zoude vermeenen te moeten overgaan, in het belang der inlandsche bevolking. 505 Diverse medfdeelingpn In den strijd tegen die slechte toekomst, moet de leus wezen: gezond rietgewas en verzekerde afzet van het product. Andere zaken als b.v. verbetering in 't fabrikaat leggen betrekkelijk niet zooveel gewicht in de schaal, wijl zij den actueelen toestand, de donkere toekomst wel zullen vermogen eenigszins in uiterlijk te wijzigen, niet echter weg te nemen. Het zal mijn streven wezen in dit opstel hoofdzakelijk aan te toonen hoe gehandeld zoude kunnen worden, om zeker te zijn van de hoogst mogelijke prijzen voor het Java-product. Door het vasthouden aan het beginsel alle suiker op Java zelf te verkoopen, weet men feitelijk niet, waarheen die suiker gebracht wordt. Er wordt aangenomen dat Amerika 33 pCt. van dien oogst tot zich neemt, doch dit is geen vaststaand feit, wijl het artikel dik wijls door 4 verschillende handen gaat alvorens het einddoel te bereiken. De firma Carter Sc Haavley, die te New-York veel suiker ver koopt, zoude hieromtrent merkwaardige bijzonderheden kunnen mededeelen. Java-suiker komt in Amerika verpakt in zakken, terwijl ze in manden verzonden wordt uit de afscheephavens. Wie kan zoodoen de de juiste bestemming gissen welke die suiker heeft. De Java koopers weten het wellicht zelf niet en niemand hunner zou het zeggen indien hij het wist, terwijl de producent er groot belang bij heeft dit wel te weten. Een feit is het ook dat de commissie of de winst welke de vier tusschenpersonen zich toerekenen, genoten kan worden door den producent zelf. Het is niet mijne bedoeling op eenmaal met alle tusschenpersonen te breken, doch de productie neemt steeds toe en de tijd zal komen dat ook zij geen plaatsing zullen kunnen vinden langs de vroegere wegen, voor het zoover gekomen is, dient dus gehandeld te worden. Welk motief wordt aangevoerd om dezen toestand te besten digen? Dat het zoo gemakkelijk en zoo zeker is om betaling in con tanten te krijgen, dagelijks naar mate de afleveringen uit de fabrie ken plaats hebben. Met evenveel recht zou men kunnen zeggen, het is zoo heerlijk om arm te zijn, wijl men dan dagelijks evenveel uitgeeft als men kan verdienen, D'iTene mededeling*» 506 't Is toch waarlijk absurd dat maatschappijen en banken met voldoende kapitaal te hunner beschikking, zich op 't standpunt stellen van den daglooner, Een bedenkelijk verschijnsel is het inmiddels dat de grootste der suikerkoopende firma's op Java zich zooveel mogelijk onttrekt aan fabriceeren van suiker voor eigen rekening en zich gaat toeleggen op uitsluitend handelen in die waar. Oit beteekent, menschelijker wijze gesproken, dat handelen voor deeliger is dan fabriceeren. Toch wordt nog steeds niet afgeweken van de methode van vroeger, toen het fabriceeren nog zoo voordeelig, was, alsof er geen jaren voor de deur staan met suikerprijzen van beneden de f 6.— per picol. Die methode, die een Amerikaan noemt „making a fooi of yourself", wordt gevolgd, niettegenstaande zoowel van officiëele als particuliere zijde er op wordt aangedrongen om ze prijs te geven. Over den aandrang van officieële zijde liggen de bescheiden bij het ministerie van Buitenlandsche Zaken. Die aandrang kwam van den consul-generaal der Nederlanden in Zuid-China te Hongkong en dagteekent van 1895. Over dien van particuliere zijde zal ik lie ver zwijgen. Een reis door Amerika deed mij de oogen openen voorde enorme ruimte welke de consumptie aldaar aanbiedt voor de plaatsing van suiker, een comsumptie die steeds toenemende is, naarmate dit reus achtig land zich ontwikkelt, en voor de eigenaardige verhoudingen welke daar bestaan, waarbij het usance is, dat groote producenten direct in contact staan met de consumenten. Hef is dus even goed in het belang van de tegenwoordige sui kerkoopers als van de fabrikanten op Java, om van die in Amerika bestaande verhouding tusschen producent en consument gebruik te maken. Men krijgt in dat land te zien hoe maatschappijen met f 75,000,000 kapitaal zich niet te voornaam achten om haar pro duct zelf aan den man te brengen, wat tot gevolg heeft, dat haar bedrijf veel minder speculatief wordt en zij de winst geniet der tusschenpersonen voor den afzet. De groote slachterij van Armour te Chicago, die haar product over de geheele wereld verzendt, die op hare »stock yards" de spnorbanen vereenigt van 24 verschillende spoorlijnen en deze volop werk geeft, verkoopt vleescli bij 't pond aan ieder die 't hebben wil. Diteret mededeelingen 507 Ik durf beweren dat deze wijze van optreden het geheim is van het succes dezer onderneming in het maken van groote winsten. Nu de concurrentie in suiker zoo scherp optreedt, wordt het hoog tijd dit voorbeeld te volgen. Men moge in vele opzichten geen sympathie gevoelen voor de Amerikaansche wijze van handelen, dit neemt niet weg dat de Amerikanen het verstaan de nationale welvaart van hun land te bevorderen. Deze lieden scheppen de gelegenheden om geld te maken, en wachten er n ; et op tot zij zich voordoen. Veel valt er te zetrgen tegen de wijze waarop zij het doen. veel gecombineerde lava-suikerkapitaal pmfiteeren aldaar van den toe stand zonder tusschenpersoon. Wanneer Hollandsche kapitalisten voor eigen rekening met eigen agenten in dat land geopereerd hadden, zou er van ontfut selen geen sprake behoeven geweest te zijn. En dat is de weg dien wij op moeten. Daar de suikerindustrie op dit moment in de Vereenigde Staten zeer voordeelig is, moet het gecombineerde Java-suikerkapitaal zich aldaar van den toe stand meester maken, zonder tusschenpersoon. Sedert de verwikkelingen op Cuba, waardoor de oogst van dit land tot '/in va n het vroegere quantum afdaalde, isin Amerika het verlangen naar een eigen suikerindustrie ontwaakt. Men kan daar thans «zeen courant ter hand nemen zonder daarin artikelen te vinden in dezen geest gesteld: »When wil! the United States stop importing sugar and be in a position to export!-' When the sugar beet is better understood and when it is substituted for many crops which do not pay. Beet sugar and not cane sugar will more than supply American wants, in the instant future and it will be all domestic" (New-York SJiip ping List). Een ander artikel luidt aldus: »The convention of farmers and other Nebraska people held recently at Grand Island resulted in a series of resolutions of the following import. That the relief of farmers frona the overplus ui corn and wheat and low prices of the same, call for a diversity of produce. The beetsugar industry having proven profitable and promising it should be fostered in view that American consumers are paying yearly $ 120,000,000 to foreign nations for sugar, which 508 Pltptrp mp<)p<WMnpPTi might be produced here by lessening the aereage of corn and wheat" (Des Moiaes Capital). De artikelen in dezen geest gesteld nemen geen einde en dat dit niet zijn stemmen, roepende in de woestijn, kan opgemaakt worden uit de volgende aanhaling uit Willet and Gray's Weekly Statis>ical Suyar Trade Jour uil van 7 Januari 1897. „The foliowing figures show the growth of the beetsugar in dustry in the United States from its inception in 1830 when but a few hundred pounds were made, to the present time when 4000 U tons are manufactured, and when new factories, are being built in all sections of the country. The following beetsugar companies are now in operation: „The Western Beetsugar Co Watsonville (Cal*; The Chino Beet sugar factory Chino valley (Cal); The Alameda SugarCo. Alvaredo (Cal); The Norfolk Beetsugar Co. Norfolk Nebraska; The Eddy Beet sugar Factory Eddy N. M.; The Utah Sugar Co. Lehi Utah; O. K. Lepham & Co. Staunton Virginia. „New factories are approaching completion or proposed at places as foliows; at Rome N. Y. now b ing moved from Canada: at Menomonie (VVisconsin beetsugar Co Wilwaukee Wis) at Ala mitos (Cal) (The Alamitos Sugar Co. Los Angeles Cal; at Salinas City Cal) proposed by Mr. Claus Spbeckels Production by years from: 1830—1890 as follows. 1836—1838 a few pounds 1809—1887 '250— 1200 tons. 1888—1891 2000— 5000 tons. 1892 12091 tons. 1893 20453 ■ 1894 20443 » 1895 30000 » 1896 40000 » De nieuwe fabriek te Salinas zal alleen 30,000 ton gaan afle veren; men kan hieruit nagaan met welke reuzenschreden de beet suikerproductie in Amerika thans zal toenemen. Wellicht laat men zich hier te lande overdreven vrees aanjagen door de macht der trusts. De groote trust der Ha.vemeyebs bestaat eerst sedert 1891. Claus Spbeckels die als Duitsch emigrant naar Amerika ging en daar begon met 't oprichten eener kleine bierbouwerij, waarin hij alleen al l>ivpr*a medpdptlingcn 509 't werk deed, is met eigen kapitaal in staat geweest de macht dezer trust te breken en haar te dwingen hem met rust te laten. Thans is de suikertrust in oorlog met de ~Arbucles", een trust die zich meester maakte van den verkoop van gebrande koffie, Efl zou nu, wat deze particulieren durven doen, een onmogelijkheid zijn voor de kapitalisten die belang hebben bij de Java-suikerindustrie en vooral nu dat oppositie tegen de trusts zoo populair is, hetgeen blijkt uit de bewoordingen van de resolutie waartoe de »Lexow Investigation" kwam n. 1.: »Combinations of capital in the i'orm of' trust appear to exist in the state, resulting in concentratirg in the hands of a few various important branches of industry, creating monopolies; shutting out eompetition and displacing labor " Er bestaat dus een sterke strooming die gekant is tegen de macht der syndicaten. liet juiste moment is aangebroken om in Amerika suikerfa brieken te bouwen. Een beetwortelfabriek door het Nederlandsche kapitaal opgericht, tevens ingericht tot raffinaderij, zou zich kun nen occupeeren met het raffineeren van Javasuiker. Bekend is het dat suiker gemaakt van suikerriet zich niet voordeelig alleen laat raffineeren. Gemengd met beetwortelsuiker gaat het zeer goed. De Javasuiker, ingevoerd met 't doel haar geraffineerd geheel te exporteeren naar Engeland, voor het oosten van Amerika, en naar China en Japan voor 't westen, zou niet van inkomend recht te lijden hebben omdat dat bij export teruggevorderd kan worden, terwijl juist de invoerrechten, nu Ai) pCt. ad valorum welke Mc. Kinley tot 60 pCt. wil opvoeren, een krachtige steun zouden zijn voor de beetwortelnijverheid. De oprichting eener suikerfabriek verhoogt thans in sommige streken van Amerika de waarde der landerijen over 25 mijlen in den omtrek der fabriek met 300 pCt. Deze schoone gelegenheid tot uitmuntende geldbelegging mag het Hollandsch kapitaal, dat zooveel belang heeft bij de suikerin dustrie op Java, niet onbenut laten voorbijgaan. Nog vele landstre ken, zoo wel in Oost- als West-Amerika, zijn voor beetwortelcul timr geschikt en voor weinig geld te koop, om aanstonds drie- en meervoudig in waarde te vermeerderen, als de beetwortelcultuur wordt ingevoerd. Het moge vreemd klinken om thans, terwijl reeds overproduc- Diverse meile<!eelingen. 510 tie bestaat, voort te teelen, nog meer van dat product te gaan maken, doch zoo wij het niet doen, doen het anderen, en in deze jacht komt het er op aan de eersten te zijn en punten te bezetten voor zich anderen daar hebben opgesteld. Men kan dus streven naar een winstgevende suikerfabriek met raffinaderij in Amerika met een tehuis voor de Javasuiker. Men kan zich voorstellen een stad in het westen, waar schepen van Java, suiker aanvoeren en weer geraffineerd laden naar Enge land en naar China en Japan. Steden, bewoond door Hollanders, waar een ruim veld wordt opengesteld voor Hollandsche arbeidskrachten, waar een groote suikerfabriek beetwortelen verwerkt door Hollandsche boeren ge teeld. En dit is geen droombeeld, maar een binnen drie jaren ver kregen werkelijkheid, wanneer energie en kapitaal samen willen werken om dit tot stand te brengen. Het is nu nog niet te laat, doch de gebeurtenissen volgen elkander snel op. Formosa, thans nog in barbaarschheid verkee rende, zal weldra onder energiek Japansch bestuur, zich tot welvaart verheffen en ons den pas afsnijden op de markt van China en Japan. Reeds voeren schepen der »Nord-Deutsche Lloyd - ' geraffineerde Duitsche suiker naar Hongkong en Shanghai. Reeds overweegt de firma Hackfeld te Honolulu de oprichting van een nieuwe fabriek te Oahu met een kapitaal van $ 1,800000 en van een raffinaderij in Amerika, om zich afzet te verzekeren, voor de suiker die zal gemaakt worden. Laten wij Nederlanders nu geen achterblijvers zijn in streken waar we de eersten waren en voor ons land de voordeelen verze keren, die thans nog voor 't grijpen liggen. Insulinde 1897, blz. 39. Ka stengreen van Stockholm wendt beenzwart voor de kla ring van suikersappen, stropen en meiassen onder druk aan. De werking van dit zuiveringsmiddel schijnt door een overdruk ten zeerste bevoordeeld te worden. De te zuiveren oplossing wordt in een gesloten reservoir boven 100« verhit (105° — 130°), men kan ook de druk verkrijgen door toevoer van samengeperste lucht en dan de temperatuur vin inwerking laag houden. De tijd waarin het beenzwart zijn reinigenden invloed doet gelden moet op deze wijze aanmerkelijk bekort worden. Oesterr.-Ung. Zeitschr. f. Zuckerind. und Landwirthscliaf t. 1891. blz. 1011. Diverse mftdedeeltngen 511 Een der middelen, waarmede de Commissie voor beetwortel cultuur den aanplant van bieten in Schotland bevordert, bestaat in liet toekennen van prijzen aan ben die op de best geslaagde oogsten van proefaanplantingen kunnen wijzen. De belooningen, welke daarvoor in liet afgeloopen seizoen werden uitgereikt, bestonden uit 5 prijzen ten bedrage van 126 tot 18 gulden en voor liet ko mende jaar zijn weer dezelfde giften toegezegd, liet seizoen' 96 was over bet algemeen gunstig voor de ontwikkeling der biet, alleen heerschte er in de eerste helft in sommige gedeelten des lands te veel droogte. De lieer J. Wallace, behaalde de eerste prijs; volgens weging en analyse bedroeg de hoeveelheid suiker per acre 2,809 ton, dat is 81 pikol per bouw. De groeitijd had 185 dagen geduurd, de bodem bestond uit roode, zandige leemgrond, Sugar. 1897, blz. 65. Het aanstaand Amerikaansche suikerlarief is door de commissie uit het Huis van Afgevaardigden anders aangenomen, dan het oorspronkelijk was voorgesteld. Het te heffen invoerrecht zoude eerst bedragen: Op ruwsuiker van 96% polarisatie 1,5 Am. cent per pond: voor suiker van minder dan 90% een afnemende schaal tot '1 cent per pond. Op geraffineerd zou '/« cent méér dan op ruwsuiker geheven worden. Suiker welke ingevoerd wordt uit landen, die een uitvoerpremie toekennen zou boven het gewone inkomend recht belast worden met een te betalen recht even groot als door de lan den zelve aan premie wordt gegeven. De president der Vereenigde Staten is echter gemachtigd het invoerrecht voor een bedrag van i/8 cent te verlagen voor landen, die wederzijds ook faciliteiten verleenen. Een premie op in de Vereenigde Staten geproduceerde suiker wordt niet toegestaan. Volgens een telegram van den 18 den Maart is nu dit ontwerp als volgt gewijzigd: Suiker, niet boven No, 16 Hollandsche standaard, stropen en meiassen niet boven 75% polariseerende betalen 1 cent per pond invoerrecht. Voor elke graad méér 0,03 cent per pond méér, de onderdeden van graden naar verhouding. Suiker boven No. 16 Holl. St. en alle suiker, welke aan een raffinatieproces is onderwoipen geweest, 1,875 cent per pond. Melasse van boven 40 graden en niet boven 56 graden 3 cent per gallon. Diseme midbileelinsren 512 Vergelijkt men dit ontwerp met het oorspronkelijke' dan ziet men, dat in hel nieuwe het raffinagebedrijf meer beschermd wordt dan de ruwsuikerfabrikatie, het schijnt dat een agitatie, door de be kende trust der raftinadeurs in het leven geroepen, hierop niet geheel zonder invloed is gebleven. Intusschen is de economische strekking van het ontwerp voor Amerika niet geheel duidelijk. Zoolang de onlusten op Cuba heer schen moet, Amerika een groot deel van zijn suiker uit Europa laten komen en drukken dus de difïerentieele rechten, die men op de geprimeerde suiker leggen wil, en wel ten bedrage dier premie zelve, slechts op den Amerikaanschen consument. Er is reeds ge opperd, dat deze wet aanleiding zou kunnen geven tot een herle ving van het Engelsche raffinage-bedrijf, omdat Engeland zijn sui kers geen premie toekent en dus in gunstiger conditie verkeert, dan de andere landen Ook is Nederland hierbij eveneens genoemd, maar met de aanstaande invoering der nieuwe wet worden daar de bedekte premiën afgeschaft en vervangen door openlijke, zoodat dat beweren niet opgaat. Deutsche Zuckerindustrie, 1891 blz. 381, 4/7, 487. Maandeluksch OVERZICHT VAX DR Regen WAARNEMINGEN VAN HET Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java. Maart 18i>7. DWorse mertedeelingn 513 REGEN-WAAKNEMINGEN Februari 1897 Diverse mededeelingen 514 STATISTIEK, OOGST EN ]VfARKTBERICHTEN,ENZ. Eenige statistische gegevens betreffende den Franschen suiker handel over de laatste drie jaren volgen hieronder. (Uitgedrukt in tons van 1000 K. G.) Invoer van melasse uit: 189 G 1895 1894 België. j 4232 17734 20947 Duitschland. bestemd voor 32387 36140 52925 Andere landen. ) branderijen 20179 11831 22104 Niet voor branderijen 05 57 90 50803 59762 9Ü072 Invoer van vreemde rietsuiker. Egypte. 3790 5009 20848 Mauritius 68 171 1859 Ned.-Indië 27805 36682 35797 Spaansche bezitt. in Amerika 1 — 1 Andere landen 33 77 30 31697 41939 58534 Invoer rietsuiker uit Fransche Koloniën. Guadeloupe 37304 28-299 39310 Martinique 33741 26271 34038 Réunion 42588 37889 34605 Mayotte 2647 2877 2406 Nossi Bé 164 83 383 Andere bezittingen 132 6 — 116577 95424 110808 De invoer van vreemde bietsuiker heeft zoo goed als niet plaats slechts in '96 werden 900 K. G. geïmporteerd, zoodat men dus heeft voor totaal invoer van ruwsuiker. Vreemde bietsuiker. 1 nihil nihil » rietsuiker 31697 41939 58534 Rietsuiker uit eigen Koloniën 110577 95424 110808 148275 137303 109342 Cassonade 41 149 445 Van geraffineerde suikers werden ingevoerd: Kandijsuiker 101 204 304 Ander geraffineerd 169 877 209 Stropen en bonbons, 265 263 327 Gesuikerd beschuit. 928 940 893 De uitvoeren bedroegen: 1896 1895 1894 Ruwsuiker uit de Fr. Koloniën 5911 3715 2475 Inlandsche bietsuiker, naar Engeland 98471 83353 138205 naar andere landen 20417 7004 '23058 118888 90958 101203 Kandijsuiker 191 110 218 Geraffineerd, in brooden, culjes, naar: Engeland :>7s:i7 42054 48314 België 94 87 153 Rusland — — 10 Zweden — — 1 Italië 30 22540 50 Zwitserland 9369 3206 1391 Griekenland 5 4 14 Turkije 0105 6655 Si 18 Egypte 18 24 IU Marocco 0084 HOOI 12341 Uruguay 408 09 202 Argentijnsche Republiek 3377 5750 11615 Chili i7l 104 805 Algiers 11718 14725 12441 Tunis 1001 1049 1042 Andere landen I 1832 12184 8400 95699 97127 100098 Andere geraffineerde suiker 10639 19717 22168 (assonade 5880 5432 5120 .Melasse 317 384 248 Glucose 1001 1087 1202 Stropen on bonbons 1393 882 927 Geconfijte vruchten 2082 1404 1360 Gecondenseerde melk niet suiker 299 208 189 Gesuikerde beschuit 654 349 335 Confituren 711 403 463 De voorraden suiker in de entrepots en fabrieken waren in 1895 490809 tons 1896 024122 n alzoo een toename van 12731:'» ton. Sucrerie indigène et coloniale iB9l blz. 144. 516 Statitttek, oojjit- «n marktberichten, e»* Om een denkbeeld te verkrijgen van de vooruitgang der Duitsclie Suikerindustrie in de laatste L 2U jaren laten we bieronder eenige opgaven volgen, die deze ten duidelijkste doen uitkomen. Productie van beetwortels en suiker: Statistiek, oogst- on marktliprirOiten, enz 517 Statistiek, oogst- en murklberic hten, rnz 519 518 Statistici,-, oojst- en marktbmichtelt, enz lx- en Uitvoer van Suiker. In 100 K. G. Statistiek, oo<;«t- en marktberichten, euz. 520 De suike. wordt verdeeld in de volgende klassen: a. ruwsuiker van minstens 90% suikergehalte, en geraffineerd van minder dan 98°, doch minstens 90% suiker. b. Kand ] en witte suikers in brooden, blokken, tabletten, stangen en eubes, in haar geheel of fijn gemaakt in tegenwoordigheid van den fiscus; kristalsuiker en andere harde witte suikers van De uitvoer van Duitsciiland naar de verschillende voornaamste landen bedroeg in 1895-90. statistiek, oogit- en marktberichten, enz 521 minstens 99 1 /'.' % suiker gehalte, inclusief de suiker, bekend als granulatcd. Andere liarde en witte suikers, welke niet meer dan 1% voeh tigheidsgehalte hebben, als kristalsuiker, farine, en klontsuiker met minstens 98% suikergehalte, welke niet onder klasse b. zijn uitgevoerd. Deutsche Zuckerinduttrie. 1800. blz. 2363. Deutsche Zuckerhuluslrie 1896, blz. '■Joo'J. De invoer in Duitschland in 1895—96 volgens de landen van herkomst (in centenaars.) Statistiek, oogst- en marktberichten, enz 522 Europa, 27 Maart. In do laatste veertien dagen kenmerkte het weer zich wederom door groote veranderlijkheid; in het begin kwamen enkele mooie zonnige dagen voor, doch weldra was regenachtig weer overheerschend, afgewisseld door vochtige zachte warmte, maar ook door heftige stortbuien en onvveders. Over het algemeen is men dan ook met den veldarbeid niet hard vooruit gegaan, hoewel men in dit opzicht toch ook niet veel achter, vergeleken bij andere jaren, is. liet blijkt dat de wintergew&ssen den vorst goed doorstaan hebben, zoodat men voor een uitbreiding der bietcultuur, om zich schadeloos te stellen voor eventueel be loopen naduid door wintervorst, om die reden, niet bevreesd behoeft te zijn. Men heeft nog geen zekere gegevens omtrent de al of niet uitbreiding der beplante oppervlakte in de meeste landen. Wat Duitschland aangaat, zoo schijnt het waarschijnlijk, dat in het Oosten en Noord-Oosten de aanplant een vermeerdering zal onder daan, terwijl hij in West-, Midden- en Zuid-UuitscJiland vermoe delijk zal worden ingekrompen. Omtrent Frankrijk- is nog niets zekers te berichten, men wacht daar met de onderhandelingen tot de aanhangige wet definitief is aangenomen. In Zweden zal de uit zaaiing verminderd worden. Van Cuba komt het bericht dat thans 78 centraalfabrieken aan het werk zijn; dat de opstand echter nog lang niet als geëin digd is te beschouwen, bewijst wel het feit, dat in de vorige week de insurgenten nog een spoorbaan in de lucht deden vliegen. Loui siana heeft thans een weinig te veel regen, maar over het alge meen toch gunstig weer, Demerara klaagt daarentegen over te groote droogte. Op het eiland Luzon, Philippijnen, is de oogst groo tendeels door de opstandelingen verwoest; de productie dier streken zal vermoedelijk 35 a 50000 ton ten achter blijven. Soorabaia, 28 April. Suiker. De markt opende tot f 0,50 voor Hoofdsuiker No. 15, naar wij vernemen voor China bestemd, waar toe circa 150000 pikols werden verkocht. Voor Europa en Amerika bleek echter deze prijs te hoo", en weid voor die markt gedurende de laatste dagen / 5 7 / 8 geboden, waartoe circa 70000 pikols werden gegund. De stemming blijft bizonder flauw en koopers verwachten verdere achteiuitgang van prijzen. Stat'sliek, oogst- en marktberichten, enz 523 Suikerverkoopen. Oojjst 1897 tot 28 Maart voor zoover die be kend zijn geworden. L 35000 pikols totaal vorige lijst 5000 ■ i Bagoe f 0,50 No. 15 5000 » Balongbendo » 0.50 id. 5000 » Djaboeng >• 0,50 id. 5000 » Djatie o 6,50 id. 5000 » Djombang » 6,50 id. 5000 » Gending » 6,50 id. 5000 » Goedo » 6,50 id. 5000 » Kanigoro » 0,50 id. 10000 » Koning Willem 11. » 6,50 id. 5000 » Maron » 6,50 id. 5000 » Mritjan » 6,50 id. 5000 » Ngaïidjock » 6,50 id. 10000 » Oinbul i s',', M. 15000 » Ombul » 5 7 /, M. 5000 » Pandaan » 6,50 No. 15 5000 » Perning » 6,50 id. 5000 » Pesantren » 6,50 id. 10000 » Peterrongan » 6,50 id. 5000 » Pohdjedjer » 6,50 id. 5000 » Pradjekan » 6,50 id. 5000 » Tangarang » g,50 id. 5000 » Hedjosari » 6,50 id. •~»O0O » Seboroh » 6,50 id. 5000 » Seloredjo » 6.50 id. 5000 » Soemberkareng » 6,50 id. 5000 » Soemobito » 0,50 id. 5000 » Soemobito i 6,50 id. 5000 » Sroenie » 6,50 id. 5000 » Sroenie » 6,50 id. 5000 » Tjoekir » 6,50 id. 10000 b Wonolangan » 5;, M. 5000 » Wonolangan » M. 10000 » Wringin Anom » 5 7 f 8 M. 10000 » Wringin Anom ~ 5 7 / 8 M. 5000 ~ (Randoegoenting en | )} 5000 » [Wonosarie | 5000 » Gondang Lipoero » 6,50 id 360000 pikolsT Statistiek, oopst- en marktberichten, enz 524 OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MKDEDEELLWEN VAN HET PROEFSTATION „OOST-JAVA Nieuwe Serie No. 37, OVERZICHT VAN DE ZIEKTEN VAN HET SUIKERRIET OP JAYA 2 e DEEL ') Vijanden uit het Dierenrijk door Dr. L. ZEHNTSER. In de volgende bladzijden wensch ik een overzicht van de dieren te geven, die op Java als rietvijanden zijn waargenomen. Bij een vergelijking van de hierachter volgende lijst met de door Krüger 2 ) gepubliceerde blijkt, dat onze kennis der rietvij anden in de laatste jaren in verschillende opzichten vooruitgegaan is. Een aantal insecten worden hier voor het eerst vermeld en daar er nog eenigen tijd zal verloopen voordat de uitvoeriger mededeelingen kunnen verschijnen, heb ik telkens een korte be schrijving der bedoelde insecten gegeven. Velen van deze schijnen voor de wetenschap nieuw te zijn. Wanneer ik hieromtrent eenige zekerheid heb kunnen ver krijgen, heb ik de insecten voorloopig benoemd. Een paar dieren der eerste lijst van Krüger zijn hier niet overgenomen, of omdat zij niet Javaansch, of omdat zij als riet vijanden van geen belang, of omdat omtrent hare schadelijkheid geen vertrouwbare waarnemingen voorhanden zijn. In de enkele gevallen, waar ik niet in de gelegenheid was, eigen waarnemingen te doen, heb ik de opgaven van Krüger overgenomen en dit door het bijvoegen van: (Krüger) aangeduid. 1 ) Eerste deel zie: Wakkkk en Wl>l, fjecombineerdo Mededeeling van de Proefstations Oost- en West-Java; Oust- Java K. S. JSo. 82, Wesi-Java No. 24; en Archief 1896. bldz. 425. 2 ) Mededeeliiißen van liet Proefstation West-Java, Deel I. bldz. 56—62. (1890); B«rlehta der Versuohsstiuion für Zuokerrohr in West-Java, Hefi 11, pag. 223 — 248, 1896. In deze tweede lijot zijn vele bedClirij vingen van insecten opgenomen. I. Zoogdieren. 1. Apen. Macacus (inuus) cijnomolgus (L); Jav. „Bêdès"; Mal. „Monjet". Vreten zoowel rietstokken als jonge spruitjes en halen zelfs de stekken uit den grond; zij worden echter slechts schadelijk op fabrieken, die dicht bij het bosch liggen. Van een fabriek werd ook een beschadiging door Semr.opithecus maurus Cuvier; Jav. Boe deng, en S pyrrhus Horsf; Jav. Loetoeng, vermeld. Bestrijding: Schieten der dieren. I. Marter. Paradoxurus musanga Gray; Jav. en Mal. Loewak. Beschadigen het riet door meestal in dunne stokken op zekere hoogte boven den grond te bijten. Daarna draaien zij de stokken om de lengteas om, waardoor deze in overlangsche vezelbundels gespleten worden en tegelijk het sap in den bek van de Loewak uitgeperst wordt. De beschadigde stokken blijven in het leven, doch groeien in zeer geringe mate door. Daar de Loewaks meestal eiken stengel slechts eenmaal aan bijten, zoo kunnen zij belangrijke schade aanrichten. Daarentegen beweert men, dat zij door verdelgen van muizen en ratten nuttig zijn. Bestrijding: Schieten, vangen of vergiftigen 3. Klapperrat. Sciurus notatus Boddaert; Jav. en Mal. Badjing. Beschadigt het riet door de stengels tusschen de knoopen aan te vreten, vooral bij omgevallen riet. Ik heb stengels gezien, waar van de geledingen slechts een smal strookje van den harden bast was overgebleven. De schade is gering, daar deze Eekhoorn aan de klappernooten de vooikeur geeft boven het riet. Bestrijding: Schieten en vangen, 4. Ratten. Mus Alexandrinus Geoffr. en verwanten; Jav. en Mal. Tikoes. Vreten de oude stengels onder den grond af. Boven den grond worden de stengels tusschen de knoopen aangevreten, ongeveer op de wijze als door Sciurus notatus. In den jongen aanplant worden de jonge spruiten vlak boven den grond afgebeten. (Zie echter ook bij: Krabben) Bestrijding: Vergiftigen. Daar met den muizenbacillus ook op Java in sommige gevallen goede resultaten verkregen wer den, zouden met dit middel verdere proeven moeten genomen worden. 526 Dr. li. Zi'hutucr. Overzicht vin de ziekten van het Huikerriet op Java 5. Stekelvarkens. Hystrix javanica Waterh; Jav. en Mal. Landak. Moet hier en daar door het omverwerpen en "volgens som migen door het afvreten van riet schadelijk worden. Een individu, dat ik in gevangenschap hield, heeft echter geen riet gevreten. Bestrijding: Voor zoover deze ooit noodig zijn zal, door schie ten en vangen. 6. Wilde Varkens. Susvittalus Muller en Susverrucosus; Jav. Tjèlèng,Mal.Babi oetan. Richten in de nabijheid der bergen groote schade aan door het wegvreten en omwerpen van het riet. Bestrijding: Schieten. Om ze van de bibittuinen af te houden, omgeeft men deze in sommige gevallen met een sterke heg en met een sloot vlak buiten deze heg. De sloot is 50 cM. breed en 60—70 cM. diep en moet zóó dicht bij de heg liggen, dat de varkens tus schen heg en sloot geen ruimte vinden, om te kunnen staan. Springen zij dan over de sloot, dan vallen zij in deze terug, ten minste kun nen zij de heg niet doorbreken, daar zij op het smal strookje ter rein (ongeveer 10 cM.) op de overzijde van de sloot geen vasten voet kunnen krijgen. Volgens Krijger had op Kalibagor het wegnemen der droge bladeren (trassen) succes. 11. Vogels. ') 7. Wevervogels. Ploceus Manjar Horsf; Jav. en Mal. Manjar, ook Manjar padi. De Manjars worden schadelijk doordat zij de bladeren van het riet verscheuren om daarvan hun nesten te maken, welke zij aan de bladeren ophangen. De vogels treden dikwijls zóó talrijk op, dat in geheele aanplantingen geen enkel gaaf blad meer te vinden is en slechts de min of meer kale hoofdnerven overblijven. In zulke gevallen is de schade vrij aanzienlijk. Bestrijding: Vangen der vogels met de lichte schepnetten dei- Javanen (samber) en wel na zonsondergang. Overdag kunnen de eieren en jonge vogels uit de nesten gehaald en gedood worden. 1) De vojfels, die in deze Ijj-it genoemd worden, zijn gedetermineerd door Dr. A. G. Voedkrmah, den uitstekenden kenner der Avifii'ina van Nederlaudsoh Indië. Ik betuig hier aan genoemden geleerde voor zijn welwillendheid mjjnen besten dank. Dr. L. Zehntner. Overzicht ven de ziekten Tan het suikerriet op Java 527 Door schieten kan men misschien verhoeden, dat zich de vogels in bepaalde tuinen nestelen. Ook met vergiftigde rijst zijn goede resultaten te bereiken. Het vergif wordt als volgt toebereid: De ongepelde rijst (padi) wordt in water gekookt, totdat de hulsels barsten en de uitgezette korrels gedeeltelijk door de barsten te voorschijn komen. Deze padi wordt gedurende 24 uren in een strychnine oplossing (1 —2% 0 ) gelegd en daarna gedroogd, waarbij de uitgezette korrels zich weder in de hulsels terugtrekken. Drie of vier korrels van de aldus geprepareerde rijst zijn voldoende, om een Manjar te dooden. Een groot bezwaar van dit middel is echter, dat het ook voor de menschen gevaarlijk is. Bij een toepassing in het groot verdient het aanbeveling, het vergif overdag te laten bewaken en 's avonds binnen te halen. Ploceus atrigula Hodgs; Jav. en Mal. Manjar kembang Moet ongeveer op dezelfde wijze schadelijk worden als de voor afgaande. Zij werd door mij nog niet waargenomen. Noot. Behalve de Manjars komen nog de Bondol (Mmüa Maja L) en de Peking (Munia nisoria Temm.) veel in het riet voor, waar zij ook hun nesten maken. Deze echter worden van doode riet bladeren, van de fijne halmen van andere grassen en van rietbloemen vervaardigd. De Boadol wooni hier en daar in een verlaten Manjar nest en daarom wordt deze vogel door planters dikwijls tot de wevervogels gerekend. Van een beschadiging van het riet door Bondol en Peking kan geen sprake zijn; des te meer kwaad doen zij aan de rijstcultuur. 8. Spechtes. Dendrocopus fPicusJ analis Horsf; Jav. en Mal. Platoek. Deze vogels zijn eenerzijds nuttig, omdat zij insecten en hun larven vreten, ook zulke, die voor het riet schadelijk zijn. Zoo gebeurt het hier en daar, dat een specht een boorder uit een rietstok pikt. Anderzijds zijn de spechten voor de rietcultuur schadelijk, omdat zij langzamerhand de gewoonte aangenomen hebbende rietstokken aan te flikken en diepe gaten te maken, alleen om het zoete merg Noot: Varanu* Duin. Eu Bibr. (ten onrechte „leguaan" genaamd); Jav. Kjambéb, Mul. Me i< ja wak, die rroeger ala rietvfjand uit de klasse der Reptilicn venoemd werd, moet mijnt* inzien* uit deze IJjst verdwenen, oradai over o'e >chade geen vertrouwbure waarnemingen beataan. Ben individu, dut ik in guvaiigeu&cbau nielti, heeft nooit iiut gevreten. 528 Dr. L. Zehntner. Overzicht van db zii'kten van liet suikerriet op Java te kunnen eten. Zelfs wanneer toegegeven wordt, dat hierbij hier en daar een insect, b. v. een boorder gevangen wordt, zoo is toch de door het pikken veroorzaakte schade zeker belangrijker dan het nut. Doch de schade zal nooit zeer groot zijn, daar de vogels niet in groot aantal optreden. Ook worden meestal dunne, langs den rand der tuinen staande stokken beschadigd en de vogels geven aan riet met weeken bast de voorkeur boven riet met harden bast. De eenmaal aangepikte stokken worden telkens en telkens weer bezocht. Na het wegnemen der bladeren (trassen) worden de gevallen van beschadiging aanmerkelijk talrijker. Bestrijding: Schieten der vogels. 111. Insecten. A. Schildvleugeligen of Kevers (Coleoptera). ') 9. Apogonta destructor H. Dos. 2 ) o o De onder den naam „wawalans" of ~gerdas" bekende larven van deze tor worden voornamelijk in de residenties Soerabaja en Pasoeroean schadelijk door het afvreten van de rietwortels. Pij een hevigen aanval wordt het riet geel en blijft in groei aanmerkelijk ten achter. De Kevers, die zich met de bladeren van Kèlor-wono, (Setbania aegyptiaca Pers), Toeri (Agathi grandijlora Desv), Klampis (Acacia tomenlosa Wild) etc. voeden, komen in het begin van den YYest moesson in grooten getale te voorschijn, vliegen kort na zonson dergang rond en paren. Na eenigen tijd leggen de wijfjes hare eieren, ten getale van ongeveer CO, in den vochtigen grond der jonge rietaanplantingen. Uit de eieren ontwikkelen zich de larven, die in Januari en Februari het meest schaden. Daarna verpoppen zij en veranderen binnen 12 — 13 dagen in torren, welke in Maai t en April vliegen. Deze veibergen zich, na eenigen tijd rondgevlo gen te hebben, in den grond, om den Oost-moesson in een rust toestand door te brengen, waaruit zij gewoonlijk eerst in den vol genden West-moesson ontwaken, om dan weder eieren te leggen, enz. Bestrijding: Voornamelijk door het verzamelen der kevers,het zij gedurende den vliegtijd in November — December en Maait — April en wel 's avonds, door ze van de boompjes, wier bladeren ze 1) Met de determinatie der in deze lijst srenoemue Kevers heeft z'oh roet de grootste voor komendheid de Heer Dr. C. Kitsemv te Leiden wil'en belasten. 11; wensoh hier genoemden U-er openljjk voor zijne zeer gewaardeerde te hednnken. ït. Zie L. Zkhnt'nkr, Mndedeelinffon vnn het Proefstation Oost-Java, Nieuwe Setie So. 17, waar ook de literatuur samengesteld is. 529 Dr. L. Zehntner. Ovorzieht van do ziekten van het suikerriet op Java vreten, af te schudden, hetzij door ze overdag of gedurende den Oost-moesson uit den grond te graven. Noot. Behalve de larven van Apogonia destructor zijn nog een aantal verwante soorten in de rietaanplantingen schadelijk, echter bij voorkeur in hoogerliggende tuinen en vooral in bibittuinen. Zoo heb ik in Februari en Maart a. c. verscheidene berichten over beschadiging van bibittuinen door engerlingen ontvangen. In sommige gevallen was de schade zeer belangrijk, waarvan ik mij persoonlijk heb kunnen overtuigen. De engerlingen vraten namelijk niet slechts de wortels af', maar dikwijls werden ook de bibits opgegeten, zoodat de plantjes meestal spoedig doodgingen. In éen geval was het zóo erg, dat een geheele tuin op nieuw moest beplant worden. Eerst echter werd de tuin omgespit en de enger lingen zorgvuldig verzameld. Deze werkwijze is wel is waar een weinig duur, maar zij geeft voorloopig het eenige middel aan de hand, om de engerlingen te vermeesteren. In bedoelden tuin was het succes dan ook uitstekend, daar 'dagelijks 10 — 12000 stuks verzameld werden en de nieuwe aanplant thans goed staat. De engerlingen behooren tot twee verschillende soorten. De eene is veel grooter dan de larve van Apogonia destructor (3,5 —4 c.M. lang) en behoort misschien tot nomala atrovirens Machl. Zij werd mij ook uit riettuinen, welke o—Boo voet boven de zee liggen, toegezonden. Kort geleden hebben zich een paar dier engerlingen verpopt, zoodat ik binnen kort zekerheid over de tor verkrijgen zal. De andere soort was in Februari iets kleiner dan de larven van Apogonia destructor uit de vlakte. In gevangenschap bleven zij een paar weken lang rustig liggen, zonder voedsel tot zich te nemen. In April verpopte er zich een aantal en de uit deze poppen te voor schijn gekomen kevers vertoonen geen constante verschillen met Apogonia destructor, behalve dat zij iets grooter zijn dan de indi viduen uit de vlakte, namelijk 11—11,5 m.M. lang. Onder de in onzen proeftuin bij honderdduizenden verzamelde kevers van Apogonia destructor vond ik in 1896 een aantal kever tjes eener verwante soort. Volgens den Heer Ritsema is het Apogonia ritsemae Sharp, een kevertje, dat zeer veel overeenkomst vertoont met de kleinste individuen van Apogonia destructor, dat echter dadelijk herkend kan worden aan den voorrand van den kop (epistoom). Deze rand is namelijk in het midden duidelijk concaaf, terwijl hij bij Apogonia destructor recht is. Ook is Apogonia ritsemae van mindei stevige dekschilden voorzien dan de verwante soort. De 530 Dr. Tj. Zehntner. Orerzioht van de ziekten Tan het Suikerriet op Java lengte van het lichaam bedraagt slechts 6—B mM. Het is waar schijnlijk, dat de larve eveneens rietwortels vreet. In Maart werd mij verder uit het Madioensche bericht, dat daar de droge sawahs op sommige plaatsen geheel door enger lingen vernield waren en dat men deze bij groote hoeveelheden vond, toen de grond voor de rietcultuur bewerkt werd. Onlangs nu heb ik ook deze misdadigers gekregen. Zij vertoonen veel over eenkomst met de larven van Apogonia destructor; doch geloof ik niet, dat zij indentiek zijn met deze laatsten. üaar er echter veel kans bestaat, dat de beestjes de rietwortels niet zullen versmaden, dienen belanghebbenden in Madioen op hunne hoede te zijn. Ik zou willen voorstellen, de engerlingen bij het openmaken van ge infecteerde gronden te laten verzamelen. 10. Kentjong-kever. Heteronychus morator 9 F. Deze tor is in het riet het eerst in 1892 op één fabriek waarge nomen; intusschen is hij echter op verscheidene fabrieken opgetre den. De beschadiging bestaat daarin, dat de kever de jonge spruiten van terzijde aanvreet, meestal dicht boven de bibit, dikwijls hooger, altijd echter in dat gedeelte, dat zich onder den grond bevindt. Dunne spruiten worden geheel afgevreten; bij dikkere ontstaan door de vreterij horizontale gaten van I—2 cM. middellijn. Meestal worden de toppen der jonge stengeltjes en de jongste bladeren afgevreten en de spruiten gaan natuurlijk dood. Is de vreterij meer oppervlak kig, zoo kunnen de spruiten doorgroeien. Gelukkig schijnen de kevers zich tot bepaalde plekken te beperken. Toch kan de schade zeer belangrijk zijn. Bestrijding: Verzamelen der kevers en wel doordat men bij de kwijnende spruiten zoekt en de beestjes eruit haalt. 11. Klappertor. Oryctes rhinoceros L. De kever boort zich nu en dan in die gedeelten van de riet stengels, welke zich onder den grond bevinden. De boorgang begint zijdelings van den stengel, naast de basis en wordt daarna in het midden rechtlijnig naar boven voortgezet, dikwijls overeen lengte van 20-30 cM. Voor zoover mij bekend is, werd deze tor in Dr. L. Zehntner. Overzicht van de ziekten van het suikerriet op .Tava 531 suikerriet waargenomen in Sidho-Ardjo, Modjokerto, Tegal en Cheribon. De schade is zeer gering, daar de tor tot nu toe slechts in enkele exemplaren in de aanplantingen waargenomen werd. Xoot: Oryctes rhinoceros is op Java algemeen bekend onder den naam „Klappertor" en hij draagt dezen naam te recht, omdat hij zeer dikwijls de klapperboomen aantast. Hij boort zich namelijk door de basis van de bladstelen heen in de jongste bladeren of ook in het groeipunt. In het laatste geval kan de palm dood gaan. Wordt hot groeipunt niet vernield, zoo zijn de zich ontplooiende bladeren op de welbekende eigenaardige wijze beschadigd, die gekenmerkt is door dat de blaadjes plaatselijk schuin, maar recht lijnig naar den steel toe als afgesneden zijn. Dikwijls zijn de top pen der bladeren geheel afgevreten. De blaadjes zijn dan ter weers zijden van den steel zóó afgesneden, dat de omtrek der toppen van de bladeren hoekig is in plaats van gebogen. De hoek wordt bijna altijd door den bladsteel gehalveerd. Hier en daar vertoonen de blaadjes slechts kleine gaatjes, die eveneens door den kever gemaakt zijn. De larven doen aan de levende planten geen kwaad. Zij leven in stalmest en onder allerhande verrottende plantendeelen, o. a. ook in verrottende klapperboomen. Met stalmest kunnen zij (even tueel ook de poppen en kevers) in de riettuinen overgebracht worden. Op Java is mij daarvan een enkel geval bekend ge worden. Daarentegen heeft Prinsen Geerligs in de Straits Settlements een geval waargenomen, waareen andere kever klaarblijkelijk door compost of stalmest voor goed in de riettuinen is overgebracht en nu zóó talrijk er in gevonden wordt, dat hij werkelijk schadelijk is en tot de rietvijanden geteld moet worden. Prinsen Geerligs schrijft mij: „Ik vond deze dieren inde Straits Settlements, waar zij het riet beschadigen. Men mest daar veel met compost, verkregen door koeien-en karbouwenmest met filterperskoeken te mengen en eenigen tijd op hoopen te laten liggen. Daarin leggen waarschijnlijk de kevers hun eieren." Er is hier sprake van Xylotrupes Gideon ]>~, een kever zoo groot als of grooter dan Oryctes rhinoceros, die zooals deze tot de Meikeverachtigen behoort en die ook op Java niet ont breekt. Maar op Java heeft men nooit gehoord, dat dit insect het riet aantast en dit was vroeger waarschijnlijk ook in de Straits Settlements het geval. Door het voortdurende overbrengen in de riettuinen echter heeft zich de kever daar zonder twijfel aan het 532 Dr. Tj. Zohntner. Overzicht van de ziekten van het suikerriet op Java nieuwe voedsel (het riet) gewend en het zóó smakelijk gevonden, dat hij het nu opzoekt. Het komt mij niet geheel onwaarschijnlijk voor, dat Oryctes rhinoceros op Java langs denzelfden weg een werkelijke rietvijand zoude kunnen worden, reden waarom ik dit insekt eenigszins uitvoerig behandel en op de interessante waarneming van Prinsen Geerligs de aandacht gevestigd heb. Vermelden moet ik nog, dat ook Oryctes rhinoceros door Prinsen Geerligs in de riettuinen der genoemde Engelsche Kolonie verza meld werd. Bestrijding: Naar het voorafgaande verdient het aanbeveling, bij het mesten met stalmest en compost voorzichtig te zijn en er op te letten, dat opeenhooping van verrottende plantendeelen zoo veel mogelijk verhinderd wordt. In klappertuinen wegbrengen der doode palmen en vangen der kevers. Men vindt deze's ochtends in hunne boorgangen, waar zij gedood kunnen worden. P 2. Mineerlarve No 1. Hispella Wakkeri Zehnt. ') De larve vreet de rietbladeren uit, waardoor geelbruine vlekken ontstaan. Deze vlekken bereiken een lengte van 80—130 mM,, bij een breedte van s—lo mM. De boorgangbegint in een kuiltje, dat het kevertje door openscheuren van de opperhuid maakt en waarin het een eilegt. Het kuiltje ligt bijna altijd op de bovenzijde der bla deren, bevat dikwijls nog de leege eischaal en heeft een lengte van ongeveer 1,5 mM. Het blanvvzwarte, van talrijke dorens voorziene kevertje is 6 mM. lang. Ik vond het gedurende het geheele jaar op de rietbladeren, waar het tusschen de vaatbundels de opperhuid afschaaft. Het talrijkst is het echter in Februari en Maart. De larve wordt ongeveer 8 mM. lang. Bestrijding; Afsnijden en verbranden der aangetaste bladeren. De larve wordt door een sluipwespje aangetast. 13. Mineerlarve No. 2. Aphanisticus krügeri Ritsema. De larve van dit kevertje vreet de rietbladeren uit, waardoor geelbruine vlekken van 100—140 mM. lengte ontstaan. De vlekken beginnen zeer smal en worden dan langzamerhand breeder. Dikwijls boort de larve haar gangetje eenige malen overlangs heen en weder. 1) Zie; L. ZsBRTÜCB, Meilerieelingen van het Proefstation Oost-Java, NieuweSerie No. 27. t)r. fj. Zehntner. Overzicht van de ziekten van het lutkerriet op Java 533 In dit geval schijnen de boordervlekken natuurlijk veel korter te zijn dan zonder de bedoelde kronkelingen. Het begin van den Door gang wordt aangegeven door een smal, pikbruin, glanzend huidje van 1,5 raM. lengte, dat meestal op de bovenzijde der bladeren ligt en dat het ei bedekte. Het zwarte, gladde kevertje van ongeveer 3 mM. lengte wordt dikwijls op de rietbladeren gevonden, waar het de opperhuid tusschen de vaatbundels alschaalt en daardooj fijne, witte overlangsche streepjes veroorzaakt. De larve wordt ü m.M. lang. Bestrijding: Afsnijden en verbranden der aangetaste bladeren. De larve wordt door sluipwespjes aangetast. 14. AIINEERLARVE No. 3. Aphanisticus Spec? De levenswijze komt geheel overeen met die van Aph. krügeri en de kevertjes gelijken zóó zeer op de laatstgenoemde sotit, dat ik ze met deze identificeerde, Bij eene vergelijking der individuen, die den Heer C. Ritsema door Dr. Krügeu uit West-Java toegezonden werden met die, welke ik in Pasoeroean verzamelde en opkweekte, bleek het echter aan genoemden Heer, dat wij in Oost-Java een ander soort van bladboorder uit bet geslacht Aphanisticus hebben. De soortnaam is mij op het oogenblik nog niet bekend. 15 sShotborer." Xyleborus perforans Wollaston. De geelbruine tot roodbruine kevertjes boren zich in de na bijheid der knoopen in het riet in en maken eerst in de knoopen zelf, later ook in de geledingen tamelijk onregelmatige booigan gen van 1 mM. middellijn. Zijn er vele kevertjes in éen stengel, dan kan door de vele boorgangen de circulatie van het sap gestoord worden. In West-lndië schijnt het kevertje het riet hier en daar te dooden. Desniettemin geloof ik, dat het insect voor de riet cultuur minder gevaarlijk is dan de Amerikanen gelieven voor te stellen. De meeste waarnemers toch geven toe, dat Xyleborus perforans in de eerste plaats het zieke riet aantast en het gave eerst dan, wanneer zich de kevertjes sterk vermeerderd hebben en niet genoeg ziek riet voorhanden is. Hieruit volgt: Bestrijding: Ziek of afgestorven riet moet zoo snel mogelijk uit de aanplantingen verwijderd en daarna vernietigd worden 534 Dr. L. Zohntner. Ororzieht Tan rle ziekten van liet suikerriet op Java. Ook moet dood riet niet lang blijven liggen, waar het ook zij, omdat zich de kevertjes gaarne daar inboren. Eindelijk moet er op gelet worden, dat de bibits zoo snel mogelijk uitgeplant worden, daar zij bij het lange liggen gemakkelijk in een toestand overgaan die aan Xyleborus perforans bijzonder schijnt te behagen. Over de ontwikkeling van het kevertje heb ik zelf niets kunnen te weten komen. Campbell beweert, dat deze in 44 dagen afloopt. Volgens denzelfden waarnemer zouden de kevertjes paarsgewijze verhuizen om op andere stokken over te gaan. Dit komt mij even wel zeer onwaarschijnlijk voor, omdat de gemakkelijk te herkennen mannetjes veel zeldzamer zijn dan de wijfjes. Deze laatste leggen volgens Campbell de eieren op verschillende plaatsen van den booi gang en wel in hoopjes van telkens drie. Daarentegen beweert Miss E. A. Oriiekod, dat de eieren aan het uiteinde van den boorgang, en slechts daar, gelegd worden. Ook in andere opzichten loopen de opgaven der waarnemers om trent de levensgeschiedenis uiteen en dus is een hernieuwde studie hoogst noodig. Ik houd mij dan ook voor toezending van materiaal zeer aanbevolen. De lengte van het kevertje bedraagt: wijfje 2,25; mannetje 1,5 m.M. 16. Hypomeces unicolor F. De pootlooze larven van dezen snuitkever vreten de pas ge plante stekken (bibits) en de jonge rietplantjes aan, waardoor deze gedood worden. In Kediri heeten de larven mboek-mboek en zij zijn daar nu en dan in grooten getale opgetreden en hebben belang rijke schade gedaan. Overigens zie J. D. Kobus, Archief 18U4 bldz. 5, en 1895 bldz. 611. Noot: Behalve de genoemde heb ik nog een aantal kevers op riet waargenomen. Achter de bladscheeden vindt men onder anderen Hexagonia lucasseni v. d. Poll en Hexagonia kirbyi Schim., welke vermoede lijk door het vernietigen van andere insecten nuttig zijn; verder een Bracht/peplus Spec. (verwant aan B. anceps Murray.) welke voornamelijk in het boormeel van de hoorders gevonden wordt en zich daarmede voedt. Eindelijk Holaniara picescens Fairm. (vroeger door mij onder den naam Uloma Spec. genoemd) wier larve zich eveneens met het boormeel der hoorders en met verrottende bladeren voedt. Volgens Dr. Went moet het kevertje in West» 535 Dr. ti. Zehntnor. Ömrilolit van de ziekten van lint suikerriet op Jut» Java het jonge riet beschadigen. Ik zelf heb geen schade kunnen aantoonen. Op de bladeren vond ik verder minstens drie soorten snuit kevers. Toch kon ik ook ia dit geval een schade niet waarnemen, z>o min als voor eenige soorten bladkevers. Voorzeker nuttig zijn twee (Chrysomelidae), die met hun larven blal- en schildluizen vreten. Een andere, zeer kleine keversoort voedt zich met een schadelijke mijtensoort. iZie Tetranyehus ex siccator n. sp.) I!. Vliesvlecgeligen. (Hymenoptera). Voor zoover mij bekend is, worden op Java van de Vlies vleugeligen slechts de mieren schadelijk, en wel indirect doordat zij blad-en schildluizen beschermen, van de eene plant op de an dere dragen en dus tot de verspreiding dezer vijanden bijdragen. Overigens zijn de vliesvleugelige insecten met het oog op de suikerindustrie tot de nuttige dieren te tellen, omdat vele als parasieten van rietvijanden optreden (slnipwespen) en als zoodanig van onschatbare waarde zijn, C. SCHÜBVLEUGELIGEN OF VLINDERS EN HUNNE RUPSEN. (Lepidoptera). Wat de vlinders aangaat, zoo heb ik mij bijna uitsluitend met de hoorders bezig gehouden, omdat de fleer Kobus het op zich genomen heeft, de vlinders, wier rupsen bij voorkeur rietbladeren vreten, te behandelen en daar KrüGER kort geleden in zijn tweede mededeeling over rietvijanden een vrij groot aantal der genoemde vlinders en rupsen beschreven heeft, zal ik mij in hoofdzaak tot een naamlijst beperken van alle soorten, die op de twee Proefsta tions zijn waargenomen. Voor de hoorders verwijs ik naar paragraaf b. van dit hoofdstuk. a. Rupsen, welke slechts de bladeren vanhet riet beschadigen. 17. Cyllo leda L. De rups vreet de bladeren, zonder deze met spindraden samen te hechten. Overigens verwijs ik naar: J. Ü. Kobus, Archief 1897, pi VII, waar rups, pop en vlinder afgebeeld zijn. 536 Dr. L. Zehntner. Overzicht van de ziekten van hot suikerriet np Java 18. Mymlesis mineus L. Beschadiging als bij de voorafgaande soort. 19, Discophora celinde Stoll. Beschadiging als bij de voorafgaande soort. Daar echter de rupsen gezellig leven en een aanzienlijke grootte ( G— 8 cM. lang) bereiken, is de vreterij meer in het oog vallend. Dikwijls worden de bladeren geheel weggevreten, zoodat alleen de kale hoofdnerven overblijven. Overigens zie: J. D. Kobus, Archief 1896, bldz. 205 pi. I. 20. Pamphila augias L. Alvorens de raps een blad vreet, vervaardigt zij daarvan een soort van ~peperhuisje" en wel door er de randen zoodanig met spindraden samen te hechten en naar boven om te rollen, dat zij elkaar juist raken. De vreterij begint meestal aan den top van het ..peperhuisje" en wordt naar de basis van hel blad toe voortgezet. Daarbij blijft de hoofdnerf geregeld slaan. 21. Hesperia philhio Möschler. Beschadiging als bij Pamphila augias 22. Hesperia conjuncta Herr. Sch. Beschadiging als bij Pamphila augias. 23. Hesperia mathias Fabr. Beschadiging als bij Pamphila augias. 24. Leucophlebia lineata Westw. De rups vreet de bladeren, zonder ze op te rollen. 25. Phissama inlerrupta L. De rups vreet de bladeren, zonder ze op te rollen. 20. Dreata petola Moore. De rupsen leven op jeugdigen leeftijd gezellig op de onderzijde der bladeren. 27. Ltielia subrufa Snell. De rups leeft meestal op de onderzijde der bladeren. 537 Dr. L. Zelintner. Overzicht van de ziekten van het suikeniet op Java 28. Procodeca adara Moore. De rups leeft meestal op de onderzijde der bladeren. 29. Psalis securis Hübner. De rups vreet de bladeren op een onregelmatige wijze af. Overigens verwijs ik naar: J. D. Kobus, Archief 1897, bldz. 297 pi. V. 30. Euproctis minor Snell. Beschadiging als bij Psalis securis. 31. Phalera combusta Moore. Hierover zie: J. D. Kobus, Archief 1897, bldz. 300 pi. VI. 32. Leucania loreyi Dup. De bijna naakte rups verschuilt zich over dag tusschen de jonge, nog opgerolde bladeren, 's Avonds komt zij te voorschijn en vreet bij voorkeur de jonge bladeren af. In 1896 is dit insekt op verscheidene fabrieken op groote schaal opgetreden en heeft geheele tuinen bijna kaal gevreten. De verpopping vindt onder den grond plaats. Haar verblijf tusschen de hartbladeren is oorzaak, dat deze rups dikwijls met de topboorders verward wordt. Zij is echter niet in staat, de rietstengels aan te tasten. 33. Leucania unipuncla Haworth. Levenswijze als bij Leucania loreyi. Ook deze soort treedt hier en daar in grooten getale op. 34. Remigia frugalis Fabr. 35. Cnaphalocrocis bifurcalis Snell. De rups hecht 3—4 rietbladeren te zamen en schaaft alleen het bladmoes op de bovenzijde en tusschen de nerven af, waar door op de bladeren witte overlangsche strepen ontstaan. 36. Botys coelesalis Walk. De rups hecht nu en dan de bladeren te zamen juist als de voorafgaande soort; zij schaaft echter niet slechts het bladmces 538 Dr. L. Ze] Diner. Overzicht tan de ziekten tan liet suikerriet op Java ervan af. Deze rups geeft aan de jonge nog niet ontrolde bladeren de voorkeur boven de oude. Noot Behalve de genoemde vlinders worden op het Proef station Oo>t-Java nog een aantal bewaard, waarvan de rupsen rietbladeren vreten. De namen zijn mij echter nog niet bekend. 37. Mineerlarve No. 4. Cosmopteryx pallifasciella Snell. De larve van dit vlindertje vreet de rietbladeren uit, evenals Hispella en Aphanisticus. Bevlekken, die daardoor ontstaan begin nen zeer smal, verwijden zich dan tamelijk snel en bereiken een lengte van 80—110 mM. Aan het begin der vlekken, dat meestal op de benedenzijde der bladeren ligt. vindt men I—3 achtereen liggende gaatjes, waarop een weinig boormeej ligt. De vlinder is 5,5 mM. lang. De voorvleugels zijn zwartbruin met witte aderen. In het midden hebben zij een goudkleurig dwars streepje. Bestrijding: Afsnijden en verbranden der aangetaste bladeren. De larve en de pop worden door sluipwespen aangestoken, en de larve wordt bovendien hier en daar door een Botrytis gemummi ficeerd. 38. Erechthias Spec. De grauwgele rups leeft achter oude bladscheeden, waar zij het afstervende weefsel afschaaft. Bij het verpoppen spint zij een zijde glanzend cocon, dat meestal met vezels, die van de bladscheeden afkomstig zijn, bedekt is. Het vlindertje is van de grootte van de voorafgaande soort; de kleur is grijs-bruin met enkele fijne, donkere stippeltjes op de voorvleugels. Deze laatste zijn glanzend en vertoonen de eigenaar digheid, dat hun top rechthoekig naar buiten omgebogen is. b. Rupsen, welke ook de stengels aantasten, boorders. ') 39. De Witte Boorder. Scirpophaga intacta Sn. Legt de eieren in hoopjes meestal op de benedenzijde der bla- 1) Zie: L. Zehntoer, Medsdeelingen v. h. Proefstation Oost-Java, Nieuwe Serie No. 23 (waar ojlt de li:eratuur over d* Koor lers satmng-isteld is) eu Nu. 25; verder lUnlelingeu Tan het Congres te Soerabaia (1896) blij. ÏOJ; eindelijk AroUief 1897 bldz. 486. Dr. L. Zehntner. Overzicht van de ziekten van het (uikerriet op Java. 539 deren en wel gewoonlijk vlak naast de hoofdnerf. De eihoopjes zijn 3—13 mM. langen 3 —5 mM. breed. Zij bevatten 6 —30 eieren en zijn door een kaneelbruin vilt geheel bedekt. In gevangenschap legde één wijfje 60 eieren. De eitoestand duurt B—9 dagen. De pas uitgekomen rupsjes zijn ongeveer 3,5 mM. lang en heb ben een aschgrauwe tot zwarte kleur. Het eerste achterlijfssegment evenwel is lichtgeel of wit. De volwassen rups is gelijkmatig vuil geelwit; dikwijls schemert het rug vat grijsbruin door. De kop en het halsschild zijn geel. De lengte der rups bedraagt 30—40 mM. De jonge rupsjes dringen van boven in de spruiten binnen, in het begin de hoofdnerf van de jonge, nog opgerolde bladeren vol gende, om verder naar beneden de binnenste bladeten geheel te vernietigen en zich ten slotte in den stengel in te boren, waarbij bijna zonder uitzondering het groeipunt vernield wordt. In den regel vindt men in elke spruit slechts één rups. Heeft deze de de finitieve «rootte bereikt, dan wordt de tot nu toe loodrechte boor gang horizontaal naar buiten voortgezet, door spinsel bekleed en voor en achter de rups door eenige gesponnen dwarswanden af gesloten. De poptoestand duurt bij het wijfje B—lo, bij het man netje 10—1'2 dagen. De geheele ontwikkeling verloopt in 7—B weken. Bestrijding: Begint in de aanplantingen van ongeveer twee maanden oud en wel in de eerste plaats door het verzamelen der eieren, in de tweede plaats door het uitsnijden der aangetaste spruiten. 40. De Stexgelboorder. Dialraea striaialis Sn. De eieren worden meestal op de bovenzijde der bladeren gelegd en wel zoo, dat zij zigzagsgewijs in twee rijen gerangschikt zijn en elkaar dakpansgewijs bedekken. Zij liggen ten getale van 7—30 bijéén. Pas gelegd, zijn zij bijna doorzichtig en doen zich daarom op de bladeren met groenachtige kleur voor. Later worden zij grauwwit of grauwgeel, ten slotte oranjerood tot koperrood. Zij hebben een elliptischen omtrek en zijn sterk afgeplat. Hunne lengte bedraagt 1,5—1,8 mM., de breedte 0,95—1,1 mM. In het geheel legt één wijfje 100 —I'2o, zelfs 180 eieren. De eitoestand duurt 8 dagen. De pas uitgekomen rupsjes zijn '2—'2,5 inM. lang. Hun lichaam is van lichtroode, dwarsche strepen voorzien. De volwassen rups is vuil geelwit van kleur, de kop is roodbruin, het halsschild geel bruin. Het lichaam vertoont op den rug vier paarsachtig-roode tot 540 Dr. L. Zehntner. Cverziclit vin de ziekten van het suikerriet op Jara Inuinroode overlangsche strepen. De haatdragende stippels zijn door donker roodbruine chitine-schildjes omgeven, liggen op de overlang sche strepen en wel zoodanig, dat op de laterale strepen van elk segment telkens één vlek ligt, op de mediane strepen daarentegen telkens twee direct achter elkaar. De achterste van die vlekken heeft den vorm van een dwars streepje. De lengte der volwassen rups bedraagt 25—35 mM. De jonge rupsjes schaven de opperhuid van de nog opgerolde bladeren af, verhuizen dan naar beneden aan den stengel, waar zij zich in den regel aan de basis van een bladschijf inboren. De boorgang is zeer onregelmatig. Niet zelden vindt men dezen boorder in den top, waar hij echter in tegenstelling van den Witten- en den Gelen Boorder meestal van beneden naar boven boort en den stengel in alle richtingen uitholt. De vreterij gelijkt dan eenigs zins op die van den Grauwen Boorder. Zeer dikwijls vindt men in één stengel meerdere rupsen tegelijk (tot 15). De pop ligt in een los, coconachtig spinsel op een nabij de oppervlakte gelegen plaats van den boorgang, dikwijls ook op de binnenzijde van ver droogde bladscheedcn. De poptoestand duurt 12 dagen, de geheelc ontwikkeling ongeveer twee maanden. Bestrijding: Zooals bij den Witten Boorder. 41. De Gele Boorder. Chilo uifiiscatellus Sn. De eieren worden meestal op de benedenzijdc van de bladeren gelegd en wel zoodanig in 2-5 rijen gerangschikt, dat zij elkaar ilakpansgewijs bedekken. Zij gelijken veel op die van den Stengel hoorder, voornamelijk wanneer zij in twee rijen gerangschikt zijn. In dit geval liggen zij bijna altijd op de bovenzijde der bladeren en wel juist op de hoofdnerf. Hunne lengte bedraagt 1,25 m.M; de breedte 0,8. mM. In één hoopje vindt men 15-75 eieren; in het geheel legt één wijfje 200—240 stuks. De eitoestand duurt ongeveer 8 dagen. De pas uitgekomen rupsjes zijn ongeveer 2 mM. lang. Hun groudkleur is geelachtig, de kop en het halsschild bruin zwart. Op den rug van het achterlijf bemerkt men vijf overlangsche rijen van bleekroode of roodachtig-paarse vlekjes, van welke de eene juist op de middellijn van het lichaam ligt en door het doorsche merende rugvat veroorzaakt wordt.. De volwassen rups wordt 20-27 mM. lang. Zij heeft een geelwitte grondkleur. De kop, het hals- Dr. L, Zehntncr. Overzicht van de ziekten van het suikerriet op Java 541 schild en een schildje van den tweeden thoraxring zijn bruin tot zwartbruin. Het lichaam is op den rug van 5 overlangsche, roodach tig-paarse strepen voorzien. Elk segment vertoont op den rug ter zijde van de middellijn telkens drie haardragende stippels, welke van gechitiniseerde schildjes omgeven zijn. De twee naast de middellijn geplaatste stippels liggen slechts gedeeltelijk of in het geheel niet op de overlangsche strepen en ook niet direct achter elkaar, zoo als wij bij den Stengelboorder gezien hebben De eene ligt veeleer achter en buiten de andere, zoodat hij van de twee voorste even ver verwijderd is. De jonge rupsjes dringen meestal op de grens van bladscbijl' en bladscheede in de spruiten en maken een bijna rechten Door gang naar beneden, die meestal in den top van den stengel voortgezet wordt Is de rups volwassen, zoo boort zij in de nabijheid van het boveneinde van den boorgang een horizontale opening naar buiten, waardoor later de vlinder uitkruipt. De geheele boorgang wordt door boormeel bekleed, de horizontale opening verstopt en het overvloedige boormeel naar beide uitein den van den boorgang geschoven. De rups ligt ergens in den bekleeden boorgang. De poptoestand duurt 12—14 dagen; de geheele ontwikkeling verloopt in 7 — 8 weken. Bestrijding: Zij moet reeds in het riet van één maand oud be ginnen en bestaat, behalve in het verzamelen der eieren, in het diepe uitsnijden der aangetaste spruiten. h>L De Grauwe Boohdkk. Gra)>holitha schistaceana Sn. De eieren worden afzonderlijk of twee aan twee op de blade ren en jonge bladscheeden gelegd. Zij gelijken veel op die van den Stengelboorder, maar zijn kleiner. Hunne lengte bedraagt 1,25, de breedte 0,80 mM. Pas gelegd zijn zij bijna doorzichtig, zwak geel achtig-grijs. Gedurende de ontwikkeling vertoonen zich cirkelvormig gerangschikte, onregelmatige, bloedroode vlekjes er in. De eitoe stand duurt slechts 5--6 dagen. Eén wijfje legt 160—170 eieren. De pas uitgekomen rupsjes zijn 1,2 tot 1,3 mM. langen hebben een grijsachtig-gele grondkleur. De kop en het halsschild zijn bijna zwart, de mondwerktuigen geel. Op den rug bemerkt men een overlangsche, lichtroode streep. De kop en het halsschild zijn veel breeder dan het overige lichaam. De volwassen rupsen worden 10—20 mM. langen zijn vuil geelwit of grauwgeel van kleur. Over- 542 Dr. Ij. Zchntner. Overzicht van de ziekten van liet suikerriet op Java langsche strepen ontbreken, daarentegen schemeren op den rug de ingewanden hier en daar roodbruinachtig door. De kop is licht geelbruin, liet halsschild geel. De haan!ragende stippels op den rug zijn gerangschikt als bij den Gelen Hoorder, d. w. z, zij vor men de hoeken van een orelijkzijdigen driehoek: zij zijn echter niet door gechitiniseerde schildjes omgeven. De jonge rupsjes dringen tusschen de schubachtige bladeren der jonge spruiten en boren zich aan de basis daarvan in het jonge stengeltje, dikwijls vlak bij de bibit. Van daar boort de rups meestal dicht bij de oppervlakte van den stengel, terwijl zij langs een onregelmatige, spiraalvormige lijn naar den top toe stijft, waarbij het groeipunt in den regel vernield wordt. Dikwijls wordt de Doorgang in de jonge, opgerolde bladeren voortgezet. Is de riii'S volwassen, dan vreet zij een opening dwars door de blad scheeden naar buiten. De opening wordt door boormeel verstopt. De pop ligt in een zakvortnige cocon, die uit boormeel en spin sel vervaardigd is en solieder en zorgvuldiger gemaakt is dan bij den Gelen Boorder, De poptoestand duurt 10 dagen; de geheele ontwikkeling verloopt in 7—B weken. Niet zelden vond ik den Grauwen Boorder in het oude riet als „stengelboorder." De rupsen waren dan meestal door de oogen van het middelste gedeelte van den stengel heen naar binnen ge drongen. Bestrijding: Zij moet reeds in het riet van één maand oud beginnen en bestaat in het uitsnijden der aangetaste spruiten. Hierbij moet er op gelet worden, dat men dicht bij de bibit snijdt opdat men zeker is, dat de boorder verwijderd wordt. Waar hij als sstengelboorder," optreedt, is de bestrijding zeer moeilijk, omdat men zijn aanwezigheid minder goed waarnemen kan dan bij Diatraea. Deste zorgvuldiger moet de bestrijding in het jonge riet zijn. 43. De Paarsroode Boorder *); gen. et spec? De rups beschadigt het riet ongeveer op dezelfde wijze als de Gele Boorder. Zij heeft op den rug een lichtpaarsachtig-roode kleur, zonder strepen of vlekken. Op de buikzijde is zij vuil geelwit. De stigmata zijn veel grooter dan bij de andere hoorders en teeke nen zich door hare bruinzwarte kleur zeer duidelijk af. De haar- *) Zie: L. Zelintner, Archief' 1895, bldz. 814. 543 Dr. L. Zelintner. Overzicht van ile Kiekten van liet suikei riet op Java dragende stippels zijn gerangschikt evenals bij den Grauwen Boorder, maar men vindt er nog één dicht achter elk stigma. In het algemeen gelijkt deze boorder het meest op den Grauwen Boorder. Behalve de reeds genoemde verschillen, onderscheidt hij zich nog, doordat de haardragende stippels veel minder duidelijk zichtbaar zijn. Ook wordt de Paarsroode Boorder veel grooter dan de Grauwe. De grootste rups was "29 mM. lang. De pop is op de buikzijde geelbruin, op de rugzijde roodachtig bruin. Tusschen de ringen is de kleur donkerder. Het kopschild en de thoraxschilden vertoonen op den rug een blauwachtig witte, wasachtige zelfstandigheid en de rug der achterlijfsringen is geheel met kleine korreltjes bedekt, die naar den achterrand toe allengs fijner worden. De lengte der pop is 15,5 mM., de breedte 4 mM. De poptoestand duurt 10—12 dagen. Wat den vlinder aangaat, zoo kan ik nog geen beschrijving geven, omdat uit de weinige tot nu toe opgekweekte poppen altijd misvormde individus uitkropen. De eieren zijn mij nog niet bekend geworden. Bestrijding: Evenals bij den Gelen Boorder. 44. Bandong-boorder *); gen. et spec? Dezen naam geef ik voorloopig aan een boordersoort, die in '96 op een fabriek in bibits, van Bandong afkomstig, borende gevonden werd. De rups gelijkt veel op die van den Paarsrooden Boorder, daar zij ongeveer dezelfde kleur en ook zeer groote stigmata heeft. Deze laatste zijn echter geel en niet in het oog vallend. Het rugvat schemert geelachtig door. De buikpooten, vooral die van het laatste paar, zijn veel korter dan bij den Paarsrooden Boorder en de achterste helft van het halsschild is met geelbruine, gechi tiniseerde, schubvormige verhevenheden bezet, terwijl het halsschild van den Paarsrooden Boorder geheel glad is. Lengte der volwas sen rups 35 mM. De pop onderscheidt zich van die der andere hoorders door een klein drieh >ekig uitsteeksel, dat tusschen de basis der hulsels van de sprieten geplaatst is. Kop en thorax-schilden vertoonen niet het blauwachtig-witte stof, dat men bij den Paarsrooden Boorder waarneemt. De achterlijfsringen zijn op den rug van twee reeksen van tandjes voorzien, waarvan de eene langs den voorrand en de ) Zie; h. Zehulner, Archief 1897, bldz 488. 544 Dr. L. Zebntner. Overzicht van de ziekten van liet suikerriet o]i Java andere langs den achterrand van eiken ring verloopt. Op den eersten ring ontbreekt evenwel de achterste reeks, en de laatste ring is in het achterste, conische gedeelte met doorntjes, die niet in rijen gerangschikt zijn, bezet. Lengte der pop 21 mM. De tieren en de vlinder zijn mij onbekend. Bestrijding: Daar deze Boorder eerst op weg is, om in de fabriekstuinen ingevoerd te worden, moet men trachten, een verspreiding zoo goed mogelijk te voorkomen. Een zorgvuldige keuze der bibit zal goede diensten doen. Geen bibit met boorgan gen mag uitgeplant worden. In het algemeen zouden de planters er op moeten aandringen, dat de bestrijding van alle hoorders in de bibitdistricten, vooral in de Preanger, met de grootste zorgvuldigheid doorgezet worde. Dit geldt natuurlijk ook voor de eigen bibittuinen. C. RurSEN, WELKE O. A. DE WORTELS BESCHADIGEN, 45. Opogona dimidialella Zeiler. Voor zoover ik waarnemen kon, de rupsen van dit vlindertje dikwijls door de boorgangen der hoorders inde stengels, om zich met het afstervende weefsel of met het boormeel te voeden. Herhaaldelijk echter kon ik een directe beschadiging vaststellen. De rupsen vraten namelijk jonge wortels over den heelen omtrek en dicht aan de basis aan, waardoor zij afstierven. De eieren (tot nu toe slechts in het laboratorium waargenomen) zijn ovaal, afgeplat, grijs van kleuren worden afzonderlijk of twee aan twee gelegd. Hun lengte bedraagt 0,37 mM ; de breedte 0,29 mM. De rupsen worden 10-12 mM. lang en hebben een geelachtig grijze kleur. De pop is 6 mM. lang en ligt op den stengel of in den boorgang van een boorder. Zij is met een zijdeglanzend spinsel en dikwijls bovendien met boormeel bedekt. De vlinder is 5-6 mM. lang. De kopen de thorax zijn bruin, deproximale helft der voor vleugels zwavelgeel, de distale helft donker bruin. Bestrijding: Door de bestrijding der Boorders zal ook de hier genoemde vlinder tegengegaan worden. D. Tweevleugeljgkn Diptera. 46. Tipulal Spec. De lange, wormvormige larve houdt zich in de uitloopende Dr. L. Zehntncr. Oïerzielit van de ziekten van hot suikerriet op Java 545 oogen op, deze uithollende. Naar het schijnt, komt zij zelden en slechts afzonderlijk voor. Men verwarre deze larve niet met die van den Grauwen tioorder, welke dikwijls als Oogboorder gevon den wordt. De vlinderlarve is van 3 paar borstpooten en van 5 paar buikpooten voorzien, terwijl de tipula-larve zonder pooten is. Bestrijding: Uitsnijden der oogen, eventueel verwijderen der aangetaste stekken. 47. MINKERI.ARVE Nu. ."">. Phytomyza Spee. De larven vreten de rietbladeren uit en wel bij voorkeur de jonge, welke dikwijls op een lengte van 100 mM. geheel uitgevreten worden. In de boordervlekken vindt men in den regel verscheidene (5 —10) van de witachtige, 3,5 mM. lange larven. De poppen zijn geel tot geelbruin en ongeveer 2 mM. lang. Bij een hevigen aanval zou deze larve in den jongen aanplant merkbare schade kunnen doen. In enkele gevallen vond ik een vliegenlarve, welke volwassen bladeren uitvrat en op de benedenzijde langwerpige, witte vlekken veroorzaakte. In zulke vlekken vond ik altijd slechts één larve en deze zag er uit als de bovengenoemde. "Wegens het ontbreken van meer materiaal kon ik niet uitmaken, of wij hier met dezelfde soort te doen hebben of niet. Bestrijding: Afsnijden en verbranden der aangetaste bla deren. Noot: In de door topboorders aangetaste spruiten vindt men dikwijls vliegenlarven (of poppen) in groot aantal en wel in de afgestorven, jonge, nog opgerolde bladeren. Deze vliegenlarven treden altijd eerst na de boorders op en mogen niet tot de rietvijanden geteld worden, daar zij zich uitsluitend met de rottende bladeren voeden. Verder wenscli ik erop te wijzen, dat een Cecidomyidenlarve (Diplosis spec.) nuttig is, doordat zij de sporen van den Roest (Uredo k'uhnii (Krüger) opvreet. Deze sporen vormen het eenige voedsel der larve, wier lichaam ervan geheel oranjerood gekleurd is Eindelijk heb ik minstens vier vliegenlarven waargenomen, welke bladluizen op groote schaal verdelgen; een andere voedt zich met de eieren en de jongen van Tetranychus exsiccator n. sp. (zie: Mijten). 546 Dr. L. Zehnfner. Overzicht van de ziekten van liet suikerriet op Java E. Halfvleugeugen. (Rhynchota,) De op het riet waargenomen Rhynchoten zijn zeer talrijk. Vele echter komen daar niet talrijker voor rlan op andere, zelfs wilde planten en kunnen niet tot de rietvijanden gerekend worden. Daarom zal ik hier slechts die opnoemen, welke in min of meer groot aantal en naar het schijnt bij voorkeur op het riet optreden en daaraan werkelijk schade doen. a. Wantsen (Heteroptera). 41. Steltwants; Jav. Walang-kongkang. Colobalhristes saccliaricida Karsch. Komt dikwijls talrijk voor, vooral op jong riet. Steekt de bladen en bladnerven aan, wat tengevolge heeft, dat deze geel worden en zelfs gedeeltelijk afsterven, waardoor de ontwikkeling van het riet aanzienlijk benadeeld wordt. Wordt op Glonggong en Glagah gevonden. (Kiïüger). 49. Periscopus mundulus; Breddin. De larven zoowel als liet volkomen insect steken de bladeren aan. Naar het schijnt, wordt dit insect hier en daar door zijn groot aantal schadelijk. Ik zelf vond ze slechts in gering aantal. De kopen de thorax van het insect zijn bruin, het achterlijf geelrood, de oogen rood, vleugels kleurloos. liet eerste lid der sprieten is lichtgeel, de overige brnin. De pooten zijn roodachtig geel. De larven zijn bloedrood. Lengte van het lichaam 3,5 mM. 50. Capside; gen. et spec, 7 Een tweede soort, die met de zooeven genoemde verwant is, nam ik dikwijls tusschen de" opgerolde jonge bladeren waar, maar altijd in gering aantal, zoodat hare schade onbeduidend is. Het lichaam is bruin, de kop en de thorax donkerder dan het overige. De oogen zijn rood, de voorvleugels aan de basis geel, in het midden bruinzwart, aan den top kleurloos of zwak rook kleurig. De sprieten zijn geelwit, de pooten bruin met gele knieën Lengte van het lichaam 3,5 mM. Dr. li. Zelinfner. Óverzi-iht van de ztekton van liet suikerriet op Javn 547 51. Membranacide Spec, I. De larven en het volkomen insect veroorzaken door hare steken op de bladeren geelwitte, later roodachtig-bruin wordende stippels, welke dikwijls zóó talrijk zijn, dat de bladeren de groene kleur grootendeels verliezen. De steken gaan bijna door en daarom zijn zij op beide zijden van de bladeren te zien. Deze kleine wants is gedeeltelijk de oorzaak van de ontelbare roodachig-gele vlekjes, waarmede dikwijls de bladeren gespikkeld zijn, zooals men voorna melijk bij zaadplanten vindt. Het insect heeft een zeer smal en sierlijk gebouwd lichaam. De grondkleur is zwart. Op de bovenzijde van den kop bemerkt men twee witte overlangsche ribben, die naar voren elk in een doorn uitloopen. Op het pronotum vindt men vijf zulke witte ribben, waarvan de eene op de middellijn ligt. De beide laterale verloopen langs den zijrand van het pronotum. De voorvleugels zijn kleurloos met uitzondering der aderen, welke over de geheele oppervlakte van den vleugel een grof, zwart netwerk vormen. Aan den top zijn de vleugels breed afgerond en hare costaal-rand is in het midden concaaf. Bij de sprieten is het derde lid het langste. De zuigsnuit strekt zich naar achteren tot tusschen het tweede paar pooten uit. De lengte van het insekt met de vleugels is 2,5 —3 raM. 32. Membranacide Spec. 11. Een tweede soort, die vermoedelijk in hetzelfde geslacht als de zooeven genoemde behoort, vond ik minder talrijk op de bladschee den. Hare kleur is geel, de voorvleugels zijn breeder en van een veel fijner netwerk voorzien. De zuigsnuit strekt zich naar achteren tot aan de basis van het tweede abdominaalsegment uit. De lengte van het insect te zamen met de vleugels bedraagt 6 mM, Noot; Cydnus? spec.?; jav. Lémbing. Uit een bibittuin werd ons een wants toegezonden, die aan de jonge planten veel schade schijnt toe te brengen, wat met het oog op het verbazend groot aantal, waarin het insect voorkomt, gemakkelijk te verklaren is. Er werden op één dag vele honderden gevangen, lkkon tot mijn spijt het in sect niet in genoemden tuin zelf bestudeeren en in gevangenschap kon ik geen aanmerkelijke schade constatceren. Alleen hebben en kele exemplaren de bladeren aangestoken en daardoor licht geel groene stippels doen ontstaan. 548 Dr. L. Zehr.lner. Overzicht van de ziekten van het Buikerriet op Java Yoorloopig kan ik deze wants niet tot de rietvijanden tellen, doch acht het noodig, de aandacht van belanghebbenden er op te vestigen. Het insect is glanzend zwart van kleur; de kop, de thorax en het verhoornde gedeelte der dekschilden zijn van putjes voorzien. De scheenen der pooten zijn met talrijke dorens bezet. De lengte van het lichaam bedraagt 0,25 mll; de breedte 3,25 mM. Overdag kruipen deze wantsen in den grond en komen na zons ondergang te voorschijn. b. Cicadenachtigen. (Homoptera). 53. Phenice maculosa Westw. Steekt de benedenzijde der bladeren aan en komt tamelijk dikwijls voor, maar nooit in grooten getale. De steken zijn nauwe lijks waar te nemen. Schade onbeduidend. Het insect is onder alle Rhynchoten, die op het riet voorkomen, gekenmerkt door de buitengewoon lange voorvleugels, welke gedurende het zuigen opgericht zijn en niet op het lichaam liggen. De kop en de thorax zijn zwart, de oogen bruin, het achterlijf zwart met smalle, roode ringen op de grens der segmenten. De kop heeft tusschen de oogen een witachtig, verheven lijstje; het pro-en mesonotum zijn van een mediaan en twee laterale, witach tige streepjes voorzien. De pooten zijn geelachtig-wit. De voor vleugels zijn bijna dubbel zoo lang als het lichaam, bruin en grijs gevlekt; de grijze vlekken zijn doorzichtig en bij een schuine ver lichting iriseerend. De achtervleugels zijn zoo lang als het lichaam en gelijkmatig bruin. Het geheele lichaam en de voorvleugels zijn meteen zeer dunne laag van een wasachtige, witte massa bedekt. Lengte van het lichaam 3,5 mM. Lengte der voorvleugels 6,5 » Lengte der achtervleugels 3,5 » 54. Dicranolropis vastatrix Breddin. Komt in grooten getale en in alle mogelijke ontwikkelingstoe standen achter de bladscheeden voor. De insecten steken de blade ren en de jonge bladscheeden aan. De eieren worden ten getale van 3 —G in de hooidnerf der bladeren gelegd. Daardoor ontstaan roode of bruinroode vlekken Dr. L. Zehntupr. Overzicht vnn de ziekten vnn het suikerriet op Javfi 549 en ten slotte sterft het weefsel af. Dikwijls is de hoofdnerf over een groote uitgestrektheid als het ware met eieren doorspekten wel voornamelijk in het onderste gedeelte. Ook in de bladscheeden worden hier en daar eieren gelegd. liet insect is geelbruin van kleur met donkerbruin gespikkelde voorvleugels. Bij het mannetje, dat weinig kleiner is dan het wijfje, zijn de voorvleugels aan den top van een groote donker bruine vlek voorzien. De lengte van het insect met de vleugels bedraagt 6—7 mM. 55. Eumelopina krügeri Breddin Voorkomen als de vorige, maar minder talrijk. Gekenmerkt door de gelijkmatig bruin gekleurde voorvleugels. 56. Flata? spec? De larven zoowel als het volkomen insect steken de bladeren op de benelenzijde aan, waardoor geelwitte vlekjes ontstaan. Treedt voornamelijk in het oude riet op, maar werd in gering aantal het geheele jaar door waargenomen. De schade is onbeduidend. De eieren zijn bijna cylindrisch en niet afgeplat; zij zijn 1,25 mM. lang, 0,7 mM. breed en worden in 2—5 rijen naast elkaar (en niet dakpansgewijze óp elkaar) op de benedenzijde der bladeren gelegd. Zij zijn met een wit, wasachtig stof bepoederd en ook het blad rondom het eihoopje is met dezelfde zelfstandigheid als met een penseel bestreken. Ju één hoopje liggen 20—30 eieren bijeen. Men verwarre deze eieren niet met die van den Gelen- of van den Stengelboorder. De larven kunnen springen en scheiden uit het abdomen twee lange, sterk vertakte voorwerpen af, die uit een wasachtige zelf standigheid bestaan en na elke vervelling opnieuw gevormd worden. liet volkomen insect is geelbruin van kleur. De voorvleugels zijn geelbruin en veel breeier dan bij Dicranotropis vastatrix; langs den costaalrand en aan den top van donkerbruine, schuin naar binnen loopende strepen voorzien. De rest der vleugels is donkerbruin gespikkeld. De achtervleugels zijn bruinachtig. De lengte van het insect met de vleugels bedraagt 10 mM. Noot: Behalve de genoemde Homoptera nam ik nog verscheidene soorten op riet waar, maar nooit in grooten getale. 550 Dr. Ti, Zehntner. Overzicht van rle ziekten van liet suikerriet oy> Javn, Eén ervan legt de eieren in de bladscheede en wel door deze van terzijde met hare legbuis aan te steken. De plaatsen waar de eieren liggen, zijn door een dunne laag van een witte, broze zelf standigheid bedekt en opgezwollen. Twee andere soorten leggen hare eieren schuin in de bladschijf en veroorzaken daardoor eveneens kleine aanzwellingcn. Bovendien sterft het aangestoken weefsel af. Een vierde soort hecht de eieren eenvoudig op de bladschijf en wel 40—50 bijeen. Een vijfde soort legt de eieren in hoopjes van B—lo op de be nedenzijde der bladeren, in den regel dicht bij de hoofdnerf. Deze eihoopjes, die ik zeer dikwijls waargenomen heb, zijn door een witte massa bedekt, zoodat men van de eieren niets zien kan. liet is mij nog niet gelukt, deze vijl' soorten uit de eieren op te kweeken. De schade, door deze Cieadelliden aangericht, is onbeduidend. c. Plantenluizen. (Phytophthires) § Bladluizen. (Aphidae.) 57. De Groene Bladluis. Aplii* sacchari n. sp. Deze luis vindt men in groot aantal zuigende op de beneden zijde der bladereu, welke dikwijls geheel daarmede bedekt zijn. In het algemeen echter blijkt de schade niet groot te zijn daar de luis door een aantal andere insecten, of hunne larven opgevreten wordt. Dij een hevigen aanval worden de bladeren allengs slap eti bedekken zich op de bovenzijde met een zwarte, kleverige massa.. Zulke planten worden sterk in haren groei benadeeld. Toch geldt dit voornamelijk voor zwakke, achterlijke planten, voor sereh-ziek riet en voor zwakke uitloopers (sogolans), die dan ook afsterven kunnen. De zooeven genoemde zwarte massa ontstaat, doordat de blad luizen uit den anus een kleverige vloeistof afscheiden, die in den vorm van kleine droppels op de bladeren valt (honigdauw). Vervol gens treedt dan daarop een zwarte, saprophytische schimmelvege tatie op (roetdauw). Ook de afgestroopte, zeer talrijke huidjes dei luizen blijven daaraan hechten en dragen tot de vorming der zwart achtige mass;i bij. Dr. li. Zelintner. Overzicht van de ziekten van het snikeniet op Java 551 Inde koloniën dezer luis vindt men benevens enkele gevleugelde individuen zeer vele zonder vleugels. Beide soorten brengen levende jongen voort. De gevleugelde dienen, om de luizen gemakkelijk te verspreiden, doordat zij naai - andere planten vliegen en daar nieuwe koloniën aanleggen. Ook de mieren werken tot de ver spreiding mede, daar zij de luizen om de suikerhoudende vloeistof, die deze door den anus afscheiden, beschermen, verzorgen en van plant tot plant dragen. De luizen zonder vleugels zijn geelachtig-groen, dikwijls voor zien van eenige onregelmatige grauwe vlekjes op de rugzijde van het achterlijf, üe rugbuizen, de tarsen en het laatste lid der sprie ten zijn zwartbruin tot zwart. De gevleugelde individuen hebben een roodbruinen kop en thorax. Het achterlijf is groen met grauwe dwarsche strepen op de rugzijde. De rugbuizen, het staartje, de tarsen en het laatste lid der sprieten zijn zwartbruin. De vleugels zijn kleurloos, hare aderen zwart. Lengte van de volwassen, vleugellooze luis 1,5 inM. Lengte van de gevleugelde individuen 1,3 » Lengte van den voorvleugel 1,0 » Bestrijding: Het beste en eenvoudigste middel is, de aangetaste bladeren met kalkmelk te bespuiten. De kalkmelk wordt door middel van een kwast (uit rijststroo vervaardigd) op de bladeren gebracht. Het afsnijden der bladeren is bij de Apinden niet aan te be velen, daar de luizen bij het schudden der bladeren gemakkelijk afvallen en naar alle richtingen kunnen verspreid worden. Apbis sacchari wordt gedecimeerd door een Lievenheersbeestje en diens larve, dooi' de larve van een gaasvlieg, alsmede door vier vliegenlarven. Bovendien wordt zij zeer dikwijls door sluipwespjesaangestoken. Zulke luizen krijgen een zwarte kleur en blijven op de bladeren vastzitten. 58. De Groen en Zwarte Bladlüis. Aphis adusla n. sp. Komt minder talrijk voor dan A. sacchari. Ik heb ze tot nu toe altijd tusschen de nog opgerolde bladeren van jonge rietplantjes gevonden. Wanneer de luis talrijk optreedt nemen de bladeren lang- 552 Dr. L. Zehntner. Overziet t van de ziekten van het suikerriet op Java zamerhand een gele kleur aan en worden slap. Levensgeschiedenis zooals bij de vorige soort. Aphis adusta is langer en smaller dan Aphis sacchari. De onge vleugelde individuen zijn blauwachtig groen, de kop, de prothorax, het staartje, het tweede en derde paar pooten. de tarsus der voorpooten en de top der sprieten zijn groenachtig zwart, de oogen, de rugbuizen en een ronde vlek rond om deze, zijn zwart. Bij de gevleugelde individuen zijn ook meso -en metanotura donker gekleurd. Lengte van de volwassen, ongevleugelde luis 1,70 raM. Lengte der gevleugelde individuen \,bl » Lengte van den voorvleugel 2,00 » Bestrijding: Daar deze luizen met kalkmelk niet of moeilijk te bereiken zijn, zou voor een eventueele bestrijding bet afsnijden der bladkokers aan te bevelen zijn. 59. De Witte Luis. Ceratovacuna lanigera; n. g. n. sp. Zuigt op de benedenzijde der bladeren in overgroote hoeveel heden. Ook deze luis is de oorzaak van de vorming van den zoo genaamdert roetdauw (zie Aphis sacchari) en wel treedt deze in zulke mate op, dat de assimilatie der bladeren aanmerkelijk belem merd wordt. üe »Witte Luis" treedt gewoonlijk op groote schaal op. Zij is van alle bladluizen van het riet dadelijk te onderscheiden doordat zij door een sneeuwwitte, vlokkige, wasachtige zelfstandig heid bedekt is. De bladeren zijn dan op de benedenzijde geheel wit. In het begin van den aanval vindt men de luizen langs de hoofdnerf. De Witte Luis komt ook op Kassoer-iiet voor De schade, door haar veroorzaakt, is vrij belangrijk. De sterk aangetaste bla dezen gaan meestal dood en de planten blijven in den groei aan merkelijk ten achter Deze luis behoort tot de familie der Chermetidae van Liciitenstein. /ij komt echter met geen der geslachten dezer familie overeen, reden waarom ik het wenschelijk acht, er een nieuw geslacht te maken. Ceratovtcuna is als volgt gekenmerkt: De sprieten zijn uit 5 leden samengesteld; het derde lid is het langste. De kop is op het voorhoofd van twee dorens voorzien. Het Dr. L. Zelintner. Overzicht van de ziekten van het suikerriet op Java. 553 zesde abdominaalsegment heeft, op de rugzijde links en rechts een opening voor de secretie van een vloeistof, die rood-oranje gekleurd is. Deze openingen zijn door een kleine zwelling omgeven. Het abdomen is zonder staartje. De vleugellooze individuen zoowel als alle larven bedekken zich met een witte, vlokkige massa. De gevleugelde individuen dragen de vleugels plat op den rug, niet schuin naar buiten hellende. De cubitus der voorvleugels is eenmaal vertakt en de twee schuinaderen zijn aan de basis over een kleine lengte vereenigd. De achtervleugels zijn van twee schuin aderen voorzien. De dorens op het voorhoofd zijn klein. De vleugellooze zoowel als de gevleugelde individuen brengen levende jongen ter wereld. Eierleggende individuen zijn mij onbekend. In het bijzonder is nog te vermelden: de vleugellooze indivi duen zijn grauwgeel van kleur; onmiddellijk na de vervellingen zijn zij honiggeel. De oogen zijn zwart. De gevleugelde individuen zijn geelbruin of roodbruinachtig; de kop, het nieso-en metanotum, de sprieten en de pooten zijn zwart, de oogen steenrood. Dikwijls is het geheel e lichaam zwartbruin. De vleugels zijn kleurloos met zwartachtig-groene aderen. De subcostaalader vormt aan het distale uiteinde een donkeren stigmavlek. Lengte van het vleugellooze volwassen insect ... '2 mM Lengte van het gevleugelde insect 1,8 —2 » Lengte van de voorvleugels '2,8—3 » Bestrijding: Evenals bij Aphis sacebari. Wanneer men het op treden vroegtijdig waarneemt, kan men de luis zeer °oed tot een kleine uitgestrektheid beperken. Door de wasachtige stof, welke de luizen bedekt en beschermt, hebben zij niet zooveel van parasieten te lijden als Aphis sacchari. Een Neuropterenlarve (Osmylusspec?) slaagt er echter in, de luizen machtig te worden; maar deze larven zijn te gering in aantal, om de luizen te deeimeeren. Meer beteekenis voor «ie verdelging der Witte Luis heeft een sluipwespsoort, die ik in grooten getale er uit gekweekt heb en welke de pas geboren larven aansteekt, alvorens deze met de was achtige massa bedekt zijn. Een andere belangrijke verdelger is Epheslia cavlclla llamps. een vlindertje, waarvan de rupsen op de door de luis aangetaste bladeren loven en wel onder een spinsel. Zij voeden zich uitsluitend met iuizea en vreten niet zelden geheele bladeren leeg. Jammer 554 Dr. 1/. Zelmtner. Ovcrz'clit van ile ziekten van liet sulkerrlit op Jgvn is het, dat deze rups en de pop door een sluipwespje aangestoken worden. Het is zeker merkwaardig, dat er rupsen zijn, die op planten luizen jacht maken. Voor zoover ik weet, is iets wat daarmede vergeleken worden kan alleen bekend van de rups van ZupJtodiopsis hyaenella, die in de spinsels der Afrikaansehe Auaplie panda, Bombyx rhadama en Bombyx diego loeit en de rupsen en poppen dier vlinders opeet. Kort geleden maakte mij de heer P. C. T. Snellen, de ook bijsuikerplanters wel bekende Lepidopteroloog, er op attent, dat de rups der Europeesche Thalpocliares communimacula W. V. blad luizen, en die van Tlialpochures scitula Rarnb. schildluizen eet. '). Ten slotte nog de opmerking, dat de Witte Luis met de „pon a poche blanehe" geen andere overeenkomst heeft als de witte kleur der wasachtige zelfstandigheid, waarmede zij bedekt is. 60. Tetraneura lucifuga n. Sp. Komt meestal in klein aantal op de wortels en op dat gedeelte vanden stengel voor, dat zich onder den grond bevindt. Ook heb ik ze dikwijls in de oude boorgangen der hoorders waargenomen. De schade door deze luis toegebracht is van geen belang. De vleugellooze luizen zijn witachtig-geel van kleur en met een fijn wit stof bedekt. Dikwijls is het lichaam buitengewoon opgezwollen, zoodat het dan even hoog als breed is en op het abdomen de segmenteering niet meer te herkennen is. De sprieten zijn uit 5 leden samengesteld. Het derde lid is het langste. De gevleugelde individuen zijn roodachtig geel. De thorax, een rugschildje der 5 laatste abdominaalsegmenten en de pooten zijn bruinzwart. De sprieten zijn uit G leden samengesteld; het derde lid is niet sterk verlengd, ten minste niet langer dan het vierde. (Bij Tetraneura is het derde lid zeer lang en van ring vormige ribben voorzien). De vleugels zijn lichtgrauw. Alle aderen zijn onveitakt, evenals bij Tetraneura. De eerste en tweede schuinader van de voorvleugels zijn aan de basis over een kleine uitgestrektheid vereenigd. De achtervleugels hebben één of twee schuinaderen. De nymphen (larven voor de laatste vervelling) hebben sprieten, die uit 5 leden samengesteld zijn, gelijk bij de ') Ik wil niet nalaten, genoemden Heer voor de bereidwilligheid, wouimede liij nij ten reeks Tan Miurolepidopiera gcdcteimineerd heeft, hier mijnen dank uit te spreken. Dr. L. Zehntner. Oveiziuht Tan de ziekten Tan het suikerriet op Java. 555 vleugellooze individuen, en wel is dan eveneens het derde lid het langste. Lengte der volwassen vleugellooze individuen . . 2,75 m.M. Lengte der gevleugelde individuen ...... 2, — » Lengte der voorvleugels 3, — » Bestrijding: Voor zoover er sprake van zijn kan, geschiedt zij indirect door de bestrijding der hoorders, waardoor aan de luis vele harer schuilhoeken ontnomen worden. §§. MOTTEN-SCHILDLUIZEN ') (AIETJRODIDAE). 61. Aleurodes bergi Signoret. 2 ) Komt gewoonlijk in groot aantal voor en wel op de beneden zijde der bladeren, welke dikwijls geheel daarmede bedekt zijn. Dikwijls vindt men slechts de larven en ledige huiden van deze zoowel als van de volkomen insecten. Deze laatsten vliegen naar andere planten, om daar nieuwe koloniën te stichten. De larven eu de huiden, waaruit de volkomen insecten uitgekomen zijn, zijn door een witte, wasachtige massa op de bladeren vastgehecht en vormen te zamen met een vloeistof, die door de luizen afgescheiden wordt, een grijs-zwarte korst. Hierop ontwikkelt zich dikwijls een schimmelvegetatie en bovendien biedt de korst voor andere kleine insecten en mijten schuilhoeken aan. Door het langdurige onttrek ken van sap worden de bladeren langzamerhand slap en de planten blijven bij een hevigen aanval achterlijk. Ook de genoemde korst alleen is schadelijk, omdat zij de bladeren in hunne normale functies belemmert. Het volkomen insect heeft een bruinen kop en thorax; het ahdornen der wijfjes is geelwit, grauwgeel tot oranje-roodachtig, dat van de veel kleinere mannetjes oranje-rood. De voorvleugels zijn witachiig-grauw of bleek ivoorgeel en vertoonen twee zwarte, onregelmatige, dwarsche strepen. Overigens zijn zij met kleine, zwarte vlekjes gespikkeld, De achtervleugels zijn geheel grauw-wit. De sprieten en pooten zijn geelachtig, de laatste dikwijls bruinach tig. De generatie-organen van het mannetje zijn bruin. ') Mij is geen Hollandsohe naam voor do/.o insecten bekend. De bovonstaande is naar het Duitseh gevormd. De naam zal zoo kwaad niet zijn, daar hjj eenerzjjds wijst op de groote overeenkomst der (larven der) Aleurodidae met de Sohildluizen, "anderzyds aanduidt dat de bedoelde insecten aan de Mottsn herinneren, dank zij hun min oi meer met stof bedekte twee paar vleugels. De Duitschers noemen de Aleurodidae ook wel „Mehlstaubliiuse" (Meel-stolluizen). Deze naam is minder gelukkiir, omdat hjj gemakkelijk aanleiding zou kunnen geven tot verwar ring met de eigenlijke Stofluizen (Psocidae, ook Houtluizen genoemd). ') Zie: U Zdhntner, Mededtelingen v. b, Proefstation Oost—Java, Nieuwe Serie Xo. 29. 556 Dr. L. Zelintner. Overzicht van de z'uklen van het suikerriet op Java De wijfjes leggen 150-200 eieren en wel alle bij één en tot een ringvormig hoopje gerangschikt. Hier en daar vindt men de eieren in sikkelvorm gerangschikt en dan heeft het wijfje slechts ongeveer de helft der eieren gelegd. De larven zuigen zich rondom deeihoop jes vast: die welke het eerst uitkruipen in de nabijheid, de andere op een steeds grooteren afstand. Zoo komt het, dat de larven zich over een groote uitgestrektheid van de bladeren kunnen ver spreiden. Aleurodes bergi vindt men ook op Glonggong, Glagah en Kassoer. Lengte der wijfjes 1.3 —1,4 mM, Lengte der voorvleugels der wijfjes . 1,35 » Lengte der mannetjes 1, —1,2 » Lengte der voorvleugels der mannetjes 0,67 » Bestrijding: Bestrijken met kalkmelk Bij een lichten aanval snijde men de aangetaste bladeren af en verbrande ze. Dit kan hier beter geschieden dan bij de Aphiden, omdat de larven op de bladeren vastgehecht zijn en er dus geen gevaar bestaat, dat zij bij het afsnijden naar alle kanten heen verspreid zullen worden. De larven van Aleurodes bergi worden zeer dikwijls door een sluipwespje (Prospalta tristis m ) aangestoken. Een Lievenheers beestje en diens larve vreten het volkomen insect, de larven en de eieren in grooten getale op. 62. Aleurodes lon'jicornis Zehnt. i) De larven hebben den vorm van ovale schildjes en zijn op de benedenzijde der bladeren vastgehecht. In verschen toestand zijn deze schildjes door een wit. wasachtig stof bedekt, dat echter ge makkelijk verwijderd kan worden en dan hebben de larven eer zwarte kleur. Deze veroorzaken door het onttrekken van sap smalle, gele strepen, die 10—20 c.M. lang worden. Waar de larven dicht bij elkaar liggen, vloeien de strepen tot kleinere of grootere vlekken inéén. In zulke aievallen kan dan zeer belangrijke schade ontstaan, zooals in den laatsten tijd op verschillende plaatsen het geval was. De volwassen larven (schildjes) der wijfjes hebben een lengte van 2—2,25 mM.; die der mannetjes 1,3—1,5 mM. De eieren worden ten getale van 13—30 meestal op de beneden zijde der bladeren gelegd en zijn in een overlangsche lijn gerang- 1) Zie: L. Zehutner, Archief 1897 bldz. SBl. Dr. Ij. Zi-hnfner. Overzicht ran de Z'ekten Tan liet Buikerriet op Jfiva 557 .schikt. Zij zijn peervormig en aan het breede uiteinde door middel van een zeer kort steeltje op de bladeren vastgehecht. Hare kleur is bruin. Lengte der eieren zonder steeltje 0,'2 mM. Het volkomen insect is grauwgeel, pas na het uitkomen zwa velgeel. De voorvleugels zijn grauw; hare ader is in het midden duidelijk gebogen en tot aan den rand van den vleugel zichtbaar. De lengte der sprieten bedraagt minstens 2/5 van die van het lichaam. Lengte der wijfjes 1,6 mM. Lengte der mannetjes 1,3 » Bestrijding: Bestrijken met kalkmelk; bij een lichten aanval afsnijden en verbranden der bladeren. Sterk aangetsste oude tuinen zouden zoo vroeg mogelijk vermalen moeten worden, om zoo doende den jongen aanplant voor infectie te bewaren. De larven worden door twee soorten van sluipwespjes aar ge stoken. Deze ontbraken een tijdlang bijna geheel en zoo kon zich de luis de laatste twee jaren op een verbazende wijze vermenig vuldigen. 63. Aleurodes lactea n. sp. Optreden evenals bij Al. longicornis, maar de larven zijn veel minder goed te vinden, omdat zij veel kleireren grauwgeel of geel zijn. Ook is de schadelijke werking veel minder in het oog vallend dan bij de genoemde soort. De lengte der schildjes bedraagt 1 —1,25 mM. Schade meestal onbeduidend. De eieren worden ten getale van 2— 3 bijéén, of geheel ver strooid op de benedenzijde der bladeren gelegd en zijn evenals de plek, waar zij liggen, door een wit stof' bedekt. Het volkomen insect gelijkt veel op Al. longicornis, doch onder scheidt zich gemakkelijk er van door de mindere grootte, door zijn licht zwavelgele kleur en de zuiver melkwitte vleugels. De sprieten zijn veel korter: nog geen derde van do lengte van het lichaam. Het voorhoofd is minder lang en in verhouding broeder dan bij de ge noemde soort. De ader van den voorvleugel is in het midden zeer weinig gebogen en naar den top vanden vleugel toe bijna onzicht baar. Lengte der wijfjes 1 mM,; der mannetjes 0,6 —0,7 mM. Bestrijding: Evenals bij Al. longicornis. Ik voud Aleurodes lactea in den jongen aanplant zeer talrijk vliegende, liet volkomen insect is door zijn witte vleugels zeer ge makkelijk te zien. Daarentegen valt Aleurodes longicornis in den ge- 558 Dr. L. Zelintutr. Overzicht van de ziekten van het suikerriet op Java vleugelden toestand veel minder in het oog, terwijl zijn larven zonder moeite gevonden worden. §§§. SCHILDLUIZEN. (CoCCIDAE.) 64. Dactylopius Spec. Men vindt dit dier in verschillende ontwikkelingstoestunden liet eerst op dat gedeelte van den stengel, dat onder den grond is, voor namelijk rondom de wortels. Later kruipen de luizen tegen den stengel op en vestigen zich achter de hladscheeden, waar zij bij voorkeur de knoopen omgeven. De aanwezigheid der luizen wordt verraden door de intensieve roode kleur, welke de hladscheeden aan de basis aannemen. Hier en daar vond ik dat de plekken, waar de luizen lagen, tot verrotting waren overgegaan. Het is echter niet waarschijnlijk, dat dit een directe werking van de steken en van het onttrekken van sap der luizen is. Ik vond de luis ook op Glagah en op Kassoer. Sterk aange taste planten blijven in groei ten achteren. Deze schildluis is mij tot heden slechts in het vrouwelijk geslacht bekend. De wijfjes zijn vleeschrood en met een wit stof hepoederd. Het lichaam der volwassen individuen is week en nooit verhoornd; op den rug is het sterk gewelfd, op de buikzijde eenigszins afge plat. In het algemeen is de segmenteering duidelijk. De mondwerk tuigen zijn zeer klein. Sprieten en pooten zijn voorhanden, maar zeer klein. De sprieten zijn draadvorrnig en uit 8 leden samengesteld. De dijen der pooten bereiken den rand van het lichaam niet.Dicht achter de aanhechting der sprieten bevinden zich twee zeer kleine, onduidelijke, enkelvoudige oogen. De jonge larven zijn afgeplat, zeer bewegelijk en van tamelijk groote pooten en sprieten voorzien. Bij de pas uitgekomen larve zijn de sprieten uit 6 leden samengesteld. De eieren worden in groot aantal en in hoopjes gelegd. Zij zijn in een witte, wasachtige massagehuid en hebben een witachtig gele of licht roodachtige kleur. Lengte der volwassen wijfjes 4 — 6 m.M. Lengte der eieren 0,35 — 0,45 m.M. Bestrijding: Een directe bestrijding is mijns inziens onuitvoer baar; men moet er dus op letten, dat de verspreiding dei' luis voorkomen wordt. Dit kan geschieden doordat men de stekken (bibits) vóór het uitplanten met insectendoodende vloeistoffen behandelt. Het komt mij namelijk voor, dat de luis in de eerste Dl. L. Zi'liütner. Overzicht van ile ziekten van liet suikerriet op Java 559 plaats door de bibits verspreid wordt, hetzij dat enkele kleine larven, hetzij dat de eieren er aan blijven hechten. Het volgende procédé zal goede diensten doen: Het plantma teriaal wordt, alvorens het tot stekken verkapt is, op een vlak terrein uitgespreid en daarna met een bezem van rijststroo, die men in kalkmelk gedompeld heeft, als het ware schoon gesehuurd. Noot : Daclylopius is reeds in verscheidene landen op riet waargenomen. Maskell vermeldt I). calceolariae van Jamaica, Cocke rell ') U. sacchari van Trinidad en Banckoft 2 ) geeft een korte mededeeling en een afbeelding van een Dactylopius in Queensland, die hij ten onrechte met de ~pou a poche blanche" van Mauritius identificeert. Het is mij onmogelijk uit te makan, of wij hier met drie ver schillende soorten te doen hebben of met een enkele. Het laatste komt mij evenwel het waarschijnlijkst voor. In elk geval heeft Dactylopius met de „pou a poche blanche" niets gemeen, behalve de kleur. 65. De Glonggongluis. Aspidiotus sacchari-caulis n. sp. Werd door mij voornamelijk op de benedenste geledingen van oude stengels van Glonggong gevonden, geheele witte korsten vormen de. De luizen liggen dikwijls in meeidere lagen over elkaar en dringen zich zoo vast tusschen den stengel en de bladscheede, dat de sculptuur van de laatste op de luizen afgedrukt wordt. Op het suikerriet nam ik de luis slechts zelden en in klein aantal waar. De schade bestaat in het onttrekken van sap en in het afster ven van het aangestoken weefsel. Dit laatste wordt bruin tot zwart. De volwassen vrouwelijke luis wordt bedekt door drie schilden, waarvan de twee voorste op elkaar liggen en uit de rughuiden der larve bestaan, die tijdens de twee vervellingen der luis opgelicht worden. Het derde schild bestaat uit een witte wasachtige zelfstan digheid en wordt door klieren der luis afgescheiden, waarom het dan ook secretie-schild genoemd wordt, terwijl de twee andere schilden chitine-schilden heeten. Het omvat de twee chitine-schilden geheel, is van voren iets breeder dan van achteren en overigens 1) P. O. A. Cockerell, k. New Mealv-buK on Sugar caiif; Trinidad Field Naturalists' Club, Vol. 2, No. 8 (June 1895) peg. 195. 2) Dr. J. Banoroft. Seoond innual Report of the Board to inquire into the Caoses of Uiaeases affeoting Lire Stook and Plauts (1877), pag. 18. 560 Dr. 1.. Zehntner. Overzicht van de ziekten van liet suikerriet op Java niervormig. De luis zelf is breedpeervormig, langer dan breed, zonder pooten, sprieten of vleugels en heeft een roodachtig-paarse of grijsroode kleur. Zij legt in het geheel ongeveer 100 roodaehtig paarse eieren, die men dikwijls ten getale van 00—80 in het secretie-schild vindt. Het mannetje is mij niet bekend. De jonge pas uit het ei gekomen larve heeft een afgeplatten, elliptischen vorm, goed ontwikkelde sprieten en pooten en is rood achtig-paars van kleur. Lengte der schilden van een wijfje . 3—3,75 mM. Lengte der luis zelf , . 1 — 1,25 » Lengte der eieren 0,25 —0,27 » Lengte der pas uitgekomen larve . . . 0,30 » Bestrijding: Uitroeien van Glonggong in de nabijheid der aan plantingen, om het overgaan der luis op het suikerriet te voor komen. 60. Chionaspis sacchari-folii Zehnt. *) Men vindt deze luis op beide zijden der bladeren, waar zij door het onitreWw» van sap gele of bruinroode vlekken veroor zaakt. Zijn de luizen zeef"-talrijk, wat echter zelden het geval is, dan kunnen de bladeren afsterven. Ik vond deze luis ook op Glagah, Glonggong en Kassoer. Ook bij deze soort zijn de volwassen vrouwelijke individuen door tweechitine-schilden en een secretie-schild bedekt; maar de chitine schilden liggen achtereen en bedekken elkaar slechts een weinig. Het secretie-schild omvat het tweede chitine-schild slechts aan het achtereinde. Het is wit, naar het achtereinde toe het breedst en heeft in het algemeen den vorm van een mossel. De luis zelf is langgerekt, van achteren iets breeder dan van voren en zwavelgeel of roodachtig-geel. Zij legt meer dan 100 ovale, zwavelgele eieren. De schilden der mannetjes zijn veel kleiner dan die der wijfjes, met slechts één chitine-schild. Het secretie-schild heeft evenwijdige randen en op de rugzijde drie overlangsche ribben. Het insect zelf is oranje-rood met zwarte oogen. De vleugels zijn kleurloos of licht grauw. Lengte der schilden van het wijfje 3,5 mM. Lengte der schilden van het mannetje I—l,l » Lengte der eieren 0,212 » *) Zie: L. Zshstnkr, Mededelingen v. li. Proefstation Oost-Java, Nieuwe Serie No, 36 ( 561 t)r. L. ZVhntnr-r. Overzicht van de zieltten van het suikerriet op Jav» Bestrijding: Afsnijden en verbranden der aangetaste bladeren. Wordt door een sluipwesp (Aphelinus simplex m) aangestoken. iVoo£: In zijn tweede mededeeling ') noemt Krüger een »Weisse Rohrschildlaus" met de opmerking, dat deze dikwijls den stengel plaatselijk geheel bedekt, maar dat zij ook op de bladscheeden en de bladeren in gering aantal gevonden wordt. Het is mij onmogelijk uit te maken, van welke schildluis hier sprake is. Naar ik vermoed heeft Krüger twee soorten onder den zelfden naam samengevat en wel komt de luis op den stengel waarschijnlijk overeen met mijn Aspidiotus sacchari-canlis, die vóór de vorming van het eigenlijke secretie-schild inderdaad bijna ronde schilden heeft zooals Krüger ze beschrijft. De luis op de bladeren is waarschijnlijk identiek met mijn Chionaspis sacchari-folii. 67. Chionaspis tlcpri'sxa Zehnt. *) Deze schildluis gelijkt veel op de voorafgaande en heeft een dergelijke levensgeschiedenis. Ik vond ze tot nu toe slechts opeen wilde rietsoort uit Engelsch-Indië, die in onzen proefluin onder den naam van Saccharum ciliare gekweekt wordt, en eens op Fidji- Koening. De luis zuigt zich bijna zonder uitzondering op de bovenzijde van de hoofdnerf der bladeren vast en veroorzaakt hier en daar eveneens roodachtig-gele vlekken. De verschillen met Chionaspis sacchari-folii zijn de volgende: Het secretie-schild der wijfjes is veel breeder en sterk afgeplat, de drie schilden te zamen zijn iets korter dan bij de genoemde soort. De volwassen luis zelf is in het thoracale gedeelte breeder dan in het abdominale en sterk afgeplat. De mannelijke schilden zijn met menigvuldigdooreengestrengelde witte, wasachtige draden bedekt en zien er uit alsof zij met wol begroeid zijn. Zij liggen altijd dicht bijéén en wel in twee of drie rijen gerangschikt. Lengte der schilden van het wijfje 3 —3,25 mll. Lengte der schilden van het mannetje 1,15 » Bestrijding: Afsnijden en verbranden der bladeren. Wordt eveneens door een sluipwespje (Aphelinus simple-> m). aangestoken. ') Berichte der Versucb§9tation für Zuckerrohv in We«l-Java, Heft If, peg. 246. ') Zie: L. Zehntner, Mededeelingen v. h. Proefstation Oost-Java, Kieuwe Serie Xo. 30. 562 t)r. L. Zelminer. Overzicht van de ziekten van liet suikerriet op .Tava 68. De Bruine Rietschii.di.uis. (Krüger). Lecanium krügeri n. sp. Zuigt zich op den stengel vast, naar het schijnt zonder belang rijke schade te doen. De wijfjes hebben een ovalen vorm met een afgeplatte buik zijde en een hooggewelfde rugzijde. Hare kleur is roodbruin. Reeds bij de kleinste individuen, die ik onderzoeken kon, vertoont het lichaam geen duidelijke segmenteering. Rij de grootere individuen is de rugzijde geheel glad, sterk opgezet, besvormig. Op den ach terrand bemerkt men een zeer smalle insnijding, op de buikzijde de twee gewone paren van stigmata van den thorax, van welke uit een gleuf naar den rand van het lichaam voert. Deze gleuven dienen om de luis voldoende van lucht voor de ademhaling te voorzien, wat anders niet zou kunnen geschieden, daar zij zoo vast op den stengel ligt, dat de lucht geheel van de buikzijde afgesloten is en andere stigmata dan de genoemde er niet zijn. De snuit is zeer klein. Pooten en sprieten ontbreken. Daarentegen zijn bij jonge luizen op de bovenzijde van den kop twee enkelvoudige oogen waar te nemen. De mannetjes zijn onbekend. Lengte der grootste wijfjes 7—B roM. Breedte der grootste wijfjes 3 » Ik ken deze luis slechts door spiritusmateriaal, dat in de ver zameling van het Proefstation bewaard wordt en dat door den Heer J. D, Kobus van Kagok medegebracht is. Dr. W. Krüger was de eerste die de luis vermeldde, en wel onder den naam „braune Rohrschildlaus". ') Krüger merkt op, dat zij zeldzamer gevonden werd dan de »\Veisse Rohrschildlaus." In geval zij voorde weten schap nieuw blijkt te zijn, wat ik nog niet met zekerheid heb kunnen uitmaken, wensch ik voor te stellen, haar den so< rtnaam krügeri te geven, ter eere van haren ontdekker. Bestrijding: Voorzoover een bestrijding ooit noodig wordt, moet zij op indirecte wijze plaats hebben, door de verspreiding der luis te voorkomen, en dit kan geschieden door desinfectie der stek ken (bibits) die uit streken komen, waai" de Bruine Rietschildluia voorkomt. 09. Planchonia9 Spec. Op wild riet en op enkele zieke netplanten in bloempotten nam ik een soort van schildluizen waar, die zicli rondom de knoopen 1) Zie: Berichte <ler Vereuchsstation für Zuckerrohr in West Java, Heft 11, pag. 246. Dr. L. Zehntner. Overzicht van de ziekten van het suikerriet op Java 563 ea tusschen de uitloopende worteloogen aangezogen hadden. Alleen de vrouwelijke luizen zijn mij bekend. Deze hebben een bes-vorm en zijn in een viltig hulsel, dat uit een witte wasachtige massa bestaat, gehuld. Aan het achtereinde van dit hulselis eei.e opening en hier komen twee lange, witte, gekromde draden te voorschijn, die uit dezelfde massa bestaan als het hulsel. Aan de diaden vindt men niet zelden een druppel heldere vloeistof, die niets anders is dan de excrementen der luis De vloeistof is suikerhoudend en daarom worden de luizen door mieren bezocht. De luizen zelf hebben een donker roode of roodbruine kleur; zij hebben geen pooten en de sprieten zijn zeer klein en slechts uit twee leden samengesteld. De lengte der volwassen wijfjes bedraagt ongeveer 3 m.M. De jonge, pas uitgekomen luizen hebben een geelachtige grond kleur met een breede bruinroode dwarsstreep op den thorax. Zij zijn zeer bewegelijk, daar zij van tamelijk lange pooten voorzien zijn. De sprieten zijn eveneens tamelijk lang en uit 6 leden samenge steld. Lengte van het lichaam ca. 0,3 m.M. F. Kechtvleugeligen. (Ürthoptera). (t. Krekels; Jav. Djangkriks. 70. Veknmol. Gryllotalpa africana (Palis. de Beauv.); Jav: orong orong, Mal. andjing tanah. Wordt hier en daar schadelijk door de jonge spruitjes aan te vreten. 71. Krekel. Liogryllus bimaculatus (Degeer). Jav. Djangkrik. Dit insect, dat veel op de Europeesche veldkrekel gelijkt, schijnt hier en daar door het aanvreten van jonge spruiten schadelijk te worden. b. Vei.dsprinkhanen j ); Jav. Walang. De veldsprinkhanen doen in de riettuinen in het algemeen niet veel kwaad, daar deze insecten gelukkig nooit in zulke hoe- 1) Ik betnig hier den Heer I)r. H. Kbaüss te Tübingen mijnen oprechten dank voor de voorkomendheid, waarmede deze gel«rd« de sprinkhanen, die in deze Ijjst genoma worden, heeft willen detrrmineeren. 564 Dr. L. Zehntner. Overzio'it van de ziekten van het sulkorriet op Java veelheden voorkomen als bv. in Algiers en in Zuid Africa. Het meest vindt men ze in jonge tuinen, waar men ze dikwijls bij elke schrede opjaagt. Ook door de veelvuldig aangevreten bladeren verraden zij hun aanwezigheid. De larven zoowel als de volkomen insecten vreten de rietbladeren en de jonge spruitjes af en wanneer de beestjes in grooten getale optreden, zooalsb. v. in 1894 op lianka 1 ), zoo kan de schade vrij belangrijk zijn. Bestrijding: Voor zoover een bestrijding ooit noodig zal blijken, zou deze moeten bestaan in het vangen der beestjes en in het verzamelen der eieren ; andere afdoende middelen zijn er niet. Het vangen der buitengewoon vlugge insecten is echter tamelijk moeilijk en drijven, zooals de larven der trekspi inkhanen, laten zij zich ook niet gemak kelijk. Naar mij de Heer Kubus mededeelt, had het laatste mie del op Banka succes. Er werden namelijk 1)0(00 sprinkhanen gedood. Had men gelijktijdig netten uit sterk gaasgebezig , men zou zeker nog veel meer hebben kunnen vernietigen. In Pasoeroean heb ik voornamelijk de volgende soorten waar genomen: 7'2, Epacromia tamulus (F). 73, Trilophidia ahnulata (Thumb). o 72. Trilophidia crislella (Stal). 75, Alraclomorpha crenulata (F). gekenmerkt door den conisch toeloopenden kop. Komt in Pasoeroean van alle sprinkhanen het talrijkst voor. Ik vond hier en daar de eieren, welke hoopjesge"wijs op de blade ren gelegd worden. Deze eieren worden door een sluipwesp aan gestoken. 76. Atractomorpha psittacina (de Haan). Grooter dan de voorafgaande soort, met nog sterker conisehen kop. Deze soort is veel minder talrijk dan A. crenulata. 77. Oxya velox (F). ') Zie: J. D. Kobtis. A.r«hUf 1896, bldz. MS, 565 Dr. L. Zolmtner. Overzicht van de ziekten van liet suikerriet op Jura f 78 Acridium roseum Degeer. 79. Acridium luteicorne Serv. 80 Acridium zehntneri 11. Krauss. 81 Acridium Spec? De vier laatste soorten zijn dadeli-jk van alle voorafgaande te herkennen door hunne aanzienlijke afmetingen: lengte van het lichaam 6—B cM.; vlucht 15—16 cM. Zij behooren tot de grootste sprinkhanen en zij worden meestal in het oude riet gevonden, bij voorkeur in tuinen, die een weinig op de hoogte liggen. Behalve deze soorten komen op Java nog andere voor en deze kunnen ze ker ook in het riet gevonden worden. Daar deze insecten heel weinig schade doen, heb ik niet veel moeite gedaan om ze allen te verzamelen j De vief soorten kunnen door de volgende kenmerken van elkaar onderscheiden worden: Acridium roseum Degeer: Het voor-borstsluk (pronotum) is op de bovenzijde in den vorm van een scherpe, overlangsche lijst of crista verheven, zoodat de rug van het pronotum bijna wigvormig is. De crista is lichter van kleur dan de zijlobben van het pronotum. De voorvleugels zijn slechts aan den top doorzichtig, zij zijn blauw achtig groen behalve een streep langs den suturaal-rand, die geel achtig-groen is en die zich als een overlangsche geelachtige streep voordoet, wanneer de vleugels in rust zijn. De ochlervleugels zijn geheel doorzichtig, in het voorste gedeelte en aan den top een weinig groen met groene dwarsadcren, aan de basis intensief wijn rood. De overlangsche aderen zijn bruin.*) Acridium luteicorne Serv: Het pronotum is op den rug niet verheven; slechts de middellijn is een weinig aangeduid. Op het midden van den rug verloopt een scherpbegrensde, lichtgele overlangsche streep, die zich op de kruin van den kop voortzet. De voorvleugels zijn voorbij het midden doorzichtig, kleurloos, met donkerbruine aderen; het basale derde deel is ondoorzichtig en vertoont de vol gende kleuren: langs den costaal-rand een licht-geelgroene streep, verder naar binnen een bruine, daarna weer een licht-geelgroene streep, eindelijk een groen, niet scherp begrensd gedeelte. De suturaal-rand is wederom licht-geelgroen en wanneer de vleugels in 566 Dr. L. Zehntner. Overz'cht van de ziekten Tan het suikerriet op Javii rust zijn, doet zich deze kleur voor als overlangsche streep en als voortzetting van die op het pronotum. De achtervleugels zijn door zichtig, voorbij het midden kleurloos, vóór het midden wijnrood. De aderen zijn donkerbruin. Acridium zehntneri Krauss: Pronotum ongeveer als bij A. lutei corne; de overlangsche streep op den rug en de kruin van den kop meer stroo-geel. De voorvleugels zijn langs den geheelen suturaal rand en aan de basis van den costaal-rand stroo-geel. Het overige gedeelte is voorbij het midden doorzichtig en over zijn geheele uitgestrektheid van talrijke, onregelmatige, donkerbruine vlekken voorzien, die vóór het midden van den vleugel met eenige scherp begrensde licht-gele vlekken afwisselen en hier den vleugel ondoor zichtig maken. De aderen zijn zwartbruin. De achtervleugels zijn doorzichtig; meer dan hare basale helft is intensief rood, het overige gedeelte kleurloos; de aderen zijn zwartbruin. Acridium Spec. Bij deze soort is de middellijn van het pronotum duidelijk verheven, maar lang niet zoo sterk als bij A. roseum. 13e overlangsche heldere streep van kop en pronotum ontbreekt ge heel en al. De voorvleugels zijn bruinachtig, zonder heldere strepen langs costaal of suturaal-rand en hare geheele oppervlakte is met afgeronde, bruine vlekken bezaaid, die kleiner en minder duidelijk zijn dan bij A. zehntneri en niet met witte vlekken afwisselen. (Bij de laatste soort ontbreken de bruine vlekken zoowel op de streep langs den costaal-rand als ook op die langs den suturaal-rand.) Y)e achter vleugels zijn duidelijk rookkleurig behalve het basale derde deel, dat rood is. De aderen zijn donkerbruin. De dijen der achterpoo ten zijn op de bovenzijde van twee breede, donkerbruine dwars strepen voorzien, wat bij geen der andere drie soorten het geval is. | c. SABELsrRiNKiiANKN; Jav. Walang. De twee volgende soorten onderscheiden zich van de voor afgaande vooral door den legboor der wijfjes, die sabelvormig is. De sprieten zijn veel langer dan het lichaam, terwijl zij bij de Veldsprinkhanen veel korter zijn dan het lichaam. De sabelsprink hanen vreten ook de rietbladeren aan en wel meestal in oude tuinen. De schade is onbeduidend. 82. Elimaea chlons (de Haan). Bijna geheel mos-groen; de legboor is nog niet half zoo lang 567 Dr. L. Zelintner. Overzicht van de ziekten van het suikerriet op Java als het achterlijf en sterk naar boven gebogen. Lengte van het lichaam 2,5—3 c.M. Bij het leggen der eieren snijdt het wijfje met haar legbuis de bladeren op den rand aan en schuilt 5—6 gele, afgeplatte eieren in de spleet. Daardoor ontstaan geelbruine vlekken, die ongeveer '2 c.M. lang zijn. Deze eieren worden dikwijls door sluipwespen aangestoken. De schade is gering, daar het insect niet in groot aantal optreedt. 83. Mecopoda elcrtgata (L). Bijna geheel grijs-bruin, de zijlobben van het pronotum gedeel telijk zwart, de voorvleugels met enkele witte vlekken, die hier en daar met zwarte afwisselen. De legboor is ongeveer even lang als het achterlijf en zeer wei nig naar boven gebogen. Lengte van het lichaam 5—G c.M.. Noot: Behalve de hier genoemde komen natuurlijk vele andere rechtvleugeligen in de riettuinen voor, die echter van geen belang zijn. Achter de bladscheeden vindt men o. a. dikwijls oorwormen (Forficulidae) en kleine, geelbruine kakkerlakken (Blattaspec; Phyl lodromia spec; Ischnoptera spec.),die niet het riet aantasten, maar zich met rottende plantendeelen voeden en dus eerder nuttig dan schadelijk zijn. De oorwormen vreten ook hier en daar kleine leven de dieren op. Niet zelden vindt men ook Vang sprinkhanen, (Mantidae); Jav. walang gadoeng, en deze zijn bepaald nuttig, omdat zij zich uit sluitend met andere insecten voeden. Zij zouden dus niet vernie tigd moeten worden. U. Psendoneuroplera. 84. Termieten. (Witte mieren), Jav. en Mal. Rajap, gevleugelde individuen Larong. Van de op Java voorkomende talrijke soorten zijn vermoedelijk drie voor het riet schadelijk en wel door dat zij de stengels uithol len, voornamelijk echter de stekken (bibits). Er blijft dan van de laatste dikwijls niets over dan het buitenste hulsel, zoo dun als papier, en enkele gedeelten der knoopen. Zijn de oogen reeds uit geloopen, dan worden in den regel de jonge spruiten dicht bij de stekken afgevreten, waardoor zij spoedig afsterven. 568 Dr. f.. Zahntner. Overzioht van de ziekten Tan het suikerriet op Jara Bestrijding: Daar een goed en plaatselijk toe te passen middel niet bestaat, moet men deze vraatzuchtige dieren in het algemeen bestrijden, waar en wanneer zij zich ook vertoonen: Onder water zetten van den grond en uitgraven der nesten, het laatste liefst in het begin van den West-moesson, d. w. z. alvorens de larongs uitgevlogen zijn. Men vindt dan deze of reeds volkomen gevormd, of in den toestand waar zij slechts vleugelstompjes hebben, allen bijéén. Het spreekt van zelf, dat vooral de koningin moet gedood worden. Maar ook de vernietiging der larongs is zeer belangrijk, on lat le*e, eens uitgevlogen, nieuwe koloniën stichten, waarvan ik mij door proeven overtuigd heb. Men zorge zoo veel mogelijk, dat de geopende nesten door mieren gevonden worden, dan zullen deze ook hun deel tot de verdelging der Termieten bijdragen. Wanneer zich de Termieten bij enkele planten van een jongen aanplant vertoonen, zoo is het niet aanbevelingswaardig, de aangetaste stokken of stekken dadelijk te verwijderen, voor zoover dit niet ook met de dieren geschieden kan, daar anders de insecten naar andere stekken verhuizen of de versch uitgeplante eveneens opvreten. Daarentegen moeten de aangetaste plekken zoo goed mogelijk geïsoleerd worden. B. Blnaspooteii. (Physopoda). Van Blaaspooten heb ik de volgende soorten waargenomen: 85. Phloeothrips lucasseni Krüger. 86. Phloeothrips amphicincta n. sp. 87. Thrips sacchari Krüger. 88. Thrips serrata Kobus. 89. Oxythrips (Thrips) binervis (Kobus.) 90. Heliothrips (Thrips) striatoptera (Kobus.) 569 Dr. L. Zelmtner. Overzicht van de ziekten van li«t Huikerriet op Java 91. Physopus sexnolatus n. sp. Van deze komen de eerste, de derde en vijfde zeer talrijk voor en wel tusschen de nog opgerolde bladeren, vooral op de toppen. Tengevolge van het onttrekken van sap krullen zich de bladeren langs de randen om en dus wordt het ontrollen der jongste bladeren belemmerd. De toppen blijven namelijk aan elkaai hechten, waardoor mettertijd ook het niet aangetaste gedeelte der bladeren gekronkeld en omgebogen wordt. Zwakke, ziekelijke planten en die, welke in de schaduw staan, worden sterker aangetast dan krachtig doorgroeiende. Met het vallen van de regens verminderen de Blaas pooten weldra. In Pasoeroean heb ik opgemerkt, datThripssacchari pas eenige weken na Thrips serrata en Oxythrips binervis optreedt, dan echter zeer talrijk te vinden is. Phloeothrips lucasseni is minder talrijk en men vindt deze soort ook achter de bladscheeden. Phloeotrips amphich.cta is door mij alleen op Glonggong waarge nomen en wel achter de bladscheeden. Heliothrips striatoptera en Physopus sexnotatus leven óp de blalschijf, zonder door hun zuigen het omkrullen van den rand der bladeren te veroorzaken. Ik vond deze twee soorten slechts in gering aantal op riet, Heliothrips striatoptera daarentegen is buitengewoon talrijk op maïs. Bestrijding: Waar de Blaaspooten sterk optreden, zou het aan beveling verdienen, de toppen der bladeren af te snijden en te verbranden. Ook kan het vannutzijn, de aan de toppen samenge hechte bladeren los te maken, wat met behulp van een stok, die men er door trekt, geschieden kan. Bij aanwending van krachtig, gezond plantmateriaal en bij een goed toezicht over de jonge tuinen zullen de Blaaspooten meestal geen groot kwaad doen. In 1894 echter werd door den Heer Kobus op Banka een be langrijke beschadiging door Blaaspooten geconstateerd. De beestjes hielden zich bij voorkeur in de verdroogde topeinden der bladeren van pas overgeplante uitloopers op en tastten de zich nieuw ont wikkelende bladeren aan. Zij vermenigvuldigden zich daar in die mate, dat door den aanslag de bladeren geheel afstierven en de plantjes dood gingen. Overigens zie: Archief 1896, bldz. 260. Ik laat hier korte beschrijvingen der twee nieuwe soorten volgen: 570 Dr. L. Zehotner, Overzicht van de ziekten van het suikerriet op Java Phloeothrips ampliicincta n. sp. Vertoont in vorm en grootte veel overeenkomst met Phl. lucasseni, is echter door de kleur gemakkelijk daarvan te onder scheiden. Het insect is bijna geheel barnsteenkleurig, slechts de beide uiteinden van het lichaam zijn bruin en wel strekt zich deze kleur van voren over den kop en het pronotum, van achteren over de laatste achterlijfssegmenten uit. Ook de twee eerste en het laatste lid der sprieten zijn geregeld een weinig bruin; de oogen zijn zwart. Bij een vergelijking met Phl. lucasseni valt nog het vol gende op te merken: De kop is iets breeder en naar achteren duidelijk versmald, terwijl hij bij Phl. lucasseni bijna evenwijdige zij randen heeft. De pooten zijn bij beide soorten ongeveer even lang, de dijen van Phl. amphicincta echter zijn veel dikker, voornamelijk die van het eerste paar en de doorn der scheen van de voorpooten is meer dan dubbel zoo lang als bij Phl. lucasseni. Bij deze soort zijn de vleugels kleurloos, terwijl zij bij Phl. amphicincta licht barnsteen kleurig zijn. Lengte van het lichaam in uitgerekten toestand ca. '2.'_' s mM. » » » » » samengetrokken » » 1,70 » De larven zijn lichtgeel, ter weerszijden van het achterlijf rood, de distale helft der sprieten zwart. Physopus sexnotatus n. sp. De grondkleur is grauwgeel, de oogen zijn zwart, de sprieten van af het derde lid grijsbruin en.de legboor is barnsteenkleurig. De voorvleugels zijn van drie zwartbruine vlekken voorzien, waar van de eene op de schub, de andere iets vóór het midden en de derde iets voorbij het midden van den vleugel ligt. Overigens zijn de vleugels kleurloos ot grijsachtig. De achtervleugels zijn gelijk matig grijsachtig. Wanneer de vleugels in rust zijn, \alt de zwart bruine kleur in den vorm van C afgeronde vlekken zeer duidelijk in het 003, vooral omdat het abdomen helder gekleurd en slechts aan de basis der ringen grijsbruin is. Lengte van het wijfje 1 m.M. » » » mannetje 0,9 » . De kleur der voorvleugels gelijkt veel op die van Heliothrips striatoptera. Maar bij deze soort ligt de eerste streep niet op de schub, de tweede voorbij het midden van den vleugel en de derde op de punt. Bovendien is het lichaam van Heliothrips st: ia- Dr. L. Zehntoer. Overzicht van de riekten van uet suikerriet op Java 571 toptera zwartbruin en tengevolge van de teekening der voorvleugels vertoont het achterlijf lichte dwarsbanden, terwijl bij Physopus sexnotatus het helder gekleurde abdomen zich als zwartgevlekt voordoet. IV Mijten. (Acarina.) 92. Tarsonymus bancrofti Michael. Steekt den stengel aan, voornamelijk in de nabijheid der knoopen en in de gleuf, die uitgaat van deoogen. Maar ook de bladscheeden en zelfs de jonge, nog opgerolde bladeren worden aangestoken. Dooi de steken ontstaan gallen, welke eerst bolvormig zijn en de kleur van de normale plantendeelen hebben, later echter kroesvormigen roodbruin tot zwartbruin worden. Zij liggen zóó dicht bijeen, dat zij elkaar raken en dat de stengel er als met een korst bedekt uitziet. Tarsonymus bancrofti wordt ook veelvuldig in het binnenste der bladscheeden oevonden, waar de mijt lange, smalle strepen van een paarse of donker-roodbruine kleur veroorzaakt. Deze strepen hebben evenwijdige randen en strekken zich langs de vaatbundels uit. In weerwil van het zeer talrijke optreden en de groote ver spreiding schijnt de mijt toch geen groot kwaad te doen. Bestrijding: Het eenige gemakkelijk toepasselijke middel zou zijn, de stekken (bibits) te desinfecteeren. Bancroft deed dit in Queensland met verdund carboolzuur: 1 pond zuur op 100 gallons water. De stekken blijven gedurende 24 uren erin. Hij beweert goede resultaten verkregen te hebben. Ook kalkmelk: 2 pond pas gebluschte kalk op 1 gallon water, werd met succes toegepast. 93. Teiranychus exsiccator n. sp. Deze mijt wordt op de benedenzijde der bladeren gevonden, waar zij door haar zuigen groote roode vlekken veroorzaakt, die in den regel dicht bij de hoofdnerf verloopen, later echter het blad over een groote uitgestrektheid bedekken kunnen. De aangestoken plaat sen verdrogen gauw, waardoor de assimileerende oppervlakte ver minderd wordt en de plant bij een hevigen aanval merkbare scha de lijdt. De kleur dezer mijt is grijsachtiggeel, soms tengevolge van het gebruikte voedsel lichtgroen. Het lichaam heeft een ovalen vorm. Het is van enkele lange, stijve haren voorzien en vertoont van voren twee karmijnroode oogen. Op de achterste helft bemerkt 572 Dr. Ij. Zehntner. Overzicht van da ziekten van hit suikerriet op J«»a men op elke zijde eenige zwarte of bruinachtige vlekken. De pooten zijn lang en sterk; het voorste paar is het langste. De mannetjes zijn kleiner dan de wijfjes en hun lichaam is naar achteren versmald. De eieren zijn bolvormig of eenigszins ovaal. Zij zijn op het blad vastgehecht en liggen onder een fijn spinsel, dat de mijt zelf vervaardigt en hebben dezelfde kleur als deze. De uit de eieren komende larven zijn van drie paar pooten voorzien. Lengte van het lichaam circa 0,50 mM. Middellijn der eieren circa 0,12 » llestrijding: Afsnijden en verbranden der bladeren, zoodra in een aanplant de mijt waargenomen wordt. Daardoor kan een grootere uitbreiding tegenwerkt worden. Ook zeeplossing, kalkmelk en andere insectendoodende vloeistoffen kunnen goede diensten doen. Deze mijt e» hare eieren wordt door de larve van een zeer klein kevertje en door een vliegenlarve in grooten getale opgevreten. 94. Phytoptus Spec. Op de bladeren vond ik hier en daar talrijk een Phytoptus-soort en wel in de fijne gleuven, welke tusschen de vaatbundels verloopen. Over de levensgeschiedenis heb ik echter nog niets van belang kun nen te weten komen. Dit is des te merkwaardiger, omdat in den regel de Phytoptussoorten zeer in het oogvallende hyperthro phieën veroorzaken. Op den rietstengel heb ik de mijt nooit waarge nomen. Noot: Behalve genoemde soorten nam ik op suikerriet nog een aantal mijten waar, onder anderen een Tyroglyphus (T. longior?) en een Orïbatide. Deze mijten voeden zich met doode plantaardige stoffen. V. Kreeften (Crustacea.) 95, Krabben. Paratelphitsa maculata de Man; Jav. en Mal Joeioe. Knijpen of scheuren de jonge spruitjes met hare scharen op een onregelmatige wijze af en slepen ze in hunne gangen. Hier en daar is de spruit slechts gekneusd, zoodat het bovenste gedeelte wel omvervalt, maar met den stomp in samenhang blijft. Men be weert ook, dat de krabben de uitloopende oogen af vreten, zoodra de punt van het spruitje te voorschijn komt. Dr. L. Zehntner. Overzicht van de ziekten Tan liet suikerriet op Java 573 Ik heb een aantal Joejoes gedurende een maand in een kooi, die met jong riet beplant was, gevangen gehouden. Zij maakten daar juist zulke gangen als in de vrije natuur. Een beschadiging was echter eerst na 10 dagen waar te nemen: er werden twee spruitjes gekneusd, nadat de in het leven gebleven exemplaren hun overleden collegas opgegeten hadden. Gedurende de laatste twee weken werd het riet niet meer beschadigd en toen de proef geëindigd. Het komt mij volgens dit resultaat voor, dat de Joejoes slechts bij uitzondering schadelijk worden en ik geloof, dat inde gevallen dat zeer vele spruitjes afgevreten werden, de muizen of ratten de misdadigers waren. Belangrijker is de schade die kan ontstaan, wanneer de Joejoes hun gangen door de goeloetans of andere dijkjes heen boren, waar door dikwijls het irrigatie-water langs een anderen weg als den ge wenschten, geleid wordt. Bestrijding: Verzamelen. Een sterke verdelger is de t Wergoel", door sommigen ook »Wlingsang"of „Wringsang" genoemd (Vischot ter), die zich bijna uitsluitend met krabben schijnt te voeden. Wie heeft niet aan den rand van waterslooten de plaatsen gezien, waar den nacht te voren de Wergoels gehuisd hadden! Zulke plaatsen zijn ongeveer een vierkante meter groot en men herkent ze daar aan, dat de grond met de planten, die zich daarop bevinden, vast getrapt en als gepolijst is, voornamelijk echter aan de excrementen, die grootendeels uit het verbrijzelde kalk-skelet der Joejoes bestaan en juist niet door hun goeden reuk uitmunten. De Wergoels gaan 's nachts op jacht en naar het schijnt keeren zij een tijd lang eiken avond op dezelfde plek terug, om daar hun sporen achter te laten. Overdag worden dan de bedoelde plaatsen door een me nigte van vliegen en andere coprophage beesten bezocht. Dat de vischotter werkelijk de Joejoe-verdelger is heb ik uitgemaakt door er één langer dan zes maanden in gevangen schap te houden. Met bedoelde individu is thans ongeveer half volwassen en het krijgt uitsluitend Joejoes en zeekrabben, die het gretig opeet. De excrementen zien er juist zoo uit als de boven genoemde. Andere gelede-dieren. Hiervan valt nog op te merken, dat achter de oude bladscheeden en in de boorgangen der hoorders dikwijls Duizendpooten van 574 Dr. L. Zehntner. Overzicht van do ziekten van liet Buikerliet op Java de familie der Polydesmiden te vinden zijn, die echter aan het riet geen kwaad doen, daar zij zich slechts met rottende planten deelen voeden. TI. Wormen. (Vermes.) 96. Heterodera javanica Treub. In verdikkingen van de wortels (Krüger). 97. Heterodera radicicola Muller. In verdikkingen van de wortels (Krüger). 98. Tylenchus sacchari Soltwedel. Vernietigen de zachte wortels geslachtsrijpe dieren ook in galachtige verdikkingen (Krüger). Het schijnt, dat de genoemde aaltjes-soorten in Oost-Java in den laatBten tijd slechts bij uitzondering ophet riet voorkomen,terwijl zij in 1888—89 door Kobus dikwijls gevonden werden. Heterodera heb ik nooit gevonden en Tylenchus zeer zelden, ofschoon ik de wortels van vele netplanten, die uit verschillende streken afkomstig waren, onderzocht heb. ') Van een beschadiging van het riet door aaltjes kan dus in Oost-Java nauwelijks meer sprake zijn. Hier sluit ik mijn lijst der rietvijanden, wel wetende dat er nog één ontbreekt die, hoewel een facultatieve beschadiger, daarom toch niet tot de minst belangrijke behoort en eigenlijk meer boven in de lijst had moeten genoemd worden. De bedoelde beschadiger werd door Linnaeus op zijn laconieke wijze aldus beschreven: Animal erectum, bipedum, bimanum. Pasoeroean, April '97. ') In denzelfden geest bericht ook Dr. Wakker. Zie: De Serohziekte. Mededeelingen van het Proefstation Oost-Java, Mieuwo Serie Ho. 35, bldz. 7, DIVERSE MEDEDEELINGEN. Ordonnantie tor beteugeling der serehziekte. Artikel 1. 1. Verboden zijn de invoer zoowel te land als over zee in en de doorvoer door: 575 Dr. Ti. Zehntner. Overzicht van de ziekten Tan liet suikerriet op Java a. het gebied, omvattende de residentie Preanger Regentschap'ien, de afdeeling Buitenzorg der residentie Batavia en de afdeeling Galoeh der residentie Cheribon, van suikerriet en suikerrietstek ken van waar ook afkomstig; b. het gebied, omvattende de residentiën Bantam en Krawang en dï afdeelingen Meester-Cornelis en Tangerang der residentie Batavia, van suikerriet en suikerrietstekken, afkomstig van de overige gewesten van Java en Madoera —uitgezonderd het sub a omschreven gebied—, en van het eiland Banka; c. het gebied, omvattende de residentie Probolinggo en de af deeling Malang der residentie Pasoeroean, van suikerriet en suikerrietstekken, afkomstig van de andere afdeelingen van laatstgenoemd gewest, van de overige gewesten van Java en Madoera—uitgezonderd het gebied, hiervoren genoemd sub a en sub b — en van het eiland Banka. 2 Eveneens is in de afdeelingen Malang der residentie Pa soeroean en Loema Ijang der residentie Probolinggo verboden de uitvoer van suikerriet en suikerrietstekken, afkomstig van tweeden en verderen snit. 3. Voor den invoer in—3n den doorvoer door—de residentie Probolinggo van suikerriet en suikerrietstekken, afkomstig van de afdeeling Muang der residentie Pasoeroean zoomede voor den invoer in laatstgenoemde afdeeling van suikerriet en suikerrietstekken, af komstig van de residentiën Bantam, Batavia, Krawang, Preanger- Regentschappen en Probolinggo en de afdeeling Galoeh der residentie Cheribon, mag niet van den spoorweg worden gebruik gemaakt, tenzij met inachtneming van de door de Residenten van Pasoeroean en Probolinggo, ieder voor zooveel zijn gewest betreft, vastgestelde voorschriften. 4. Van de verbodsbepalingen, bedoeld in de alinea's L en 2 van dit artikel, kan door den Gouverneur-Generaal dispensatie worden verleend. Artikel 2. 1. Binnen het sub a van de eerste alinea van artikel 1 om schreven gebied zijn de Hoofden van gewestelijk bestuur, bevoegd: a. het tot hun gewest behoorehde gedeelte van dat gebied in goed afgeronde en zooveel mogelijk door natuurlijke grenzen bepaalde kringen te verdeelen, en voor eiken kring den in- en doorvoer te verbieden van suikerriet of suikerrietstekken van andere kringen afkomstig; Diverse niededeelingen 576 /;. indien binnen een der in § n van deze alinea bedoelde krin gen in een rietaanplanting de serehziekte zich vertoont, dan wel verschijnselen voorkomen, die naar het oordeel van het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur het vermoeden wetti gen, dat het riet door ziekte besmet is, rondom die aanplanting een secundairen kring aan te wijzen en den uitvoer van binnen dien secundairen kring gekweekt riet, zoomede het aanwenden van dat riet als plantmateriaal, te verbieden. 2. De Hoofden van gewestelijk bestuur regelen de wijze, waarop aan hun besluiten, in dit artikel bedoeld, de noodige openbaarheid wordt gegeven. Artikel 3 I. Binnen het sub a van de eerste alinea van artikel 1 omschreven gebied is voorts verboden, a. het aanplanten van suikerriet, tenzij daarvan vooraf aangifte is gedaan, in de afdeeling Buitenzorg bij het Hoofd van plaat selijk bestuur, en elders bij het Hoofd van het betrokken on ierdistrict, onder opgave van de uitgestrektheid en de ligging van den grond, de soort en herkomst der bibit. Van die aan gifte wordt kosteloos een bewijs op ongezegeld papier uitgereikt; b. het aanhouden van tweeden en verderen snit van suikerriet; c. het oogsten van een rietaan plant in een tuin of in een afge bakend gedeelte daarvan, tenzij vooraf bij een door het Hoofd van gewestelijk bestuur daartoe aangewezen ambtenaar of beambte, aangifte is gedaan van het tijdstip, waarop het snijden van het riet een aanvang zal nemen. Van de aangifte wordt kosteloos een bewijs op ongezegeld papier uitgereikt. Binnen dertig da*en na het in de aangifte vermelde tijdstip, moet het snijden afgeloopen en de tuin of het afgebakend gedeelte, ten genoegen van het Hoofd van plaatselijk bestuur van stron ken en wortels gezuiverd zijn. In buitengewone gevallen kan de termijn door liet Hoofd van gewestelijk bestuur worden verlengd. Wanneer na afloop van den vastgestelden, of verlengden termijn, de tuin of het afgebakend gedeelte niet ten genoegen van het Hoofd van plaatselijk bestuur is gezuiverd, is hij, na van zijn bevinding proces-verbaal te hebben opgemaakt, bevoegd de zu;vering te doen uitvoeren op kosten van den nalatige. T>iv»rse me<s<>.-le«lin?pn 577 Van het tijdstip, waarop volgens zijn bevinding de tuin of het afgebakend gedeeite genoegzaam gezuiverd is, wordt door het Hoofd van plaatselijk bestuur aan den belanghebbende schriftelijk kennis gegeven; d. het weder beplanten met suikerriet van gezuiverde gronden, binnen dertig dagen na het in de kennisgeving van het Hoofd van plaatselijk bestuur vermelde tijdstip, waarop volgens zijn bevinding de grond gezuiverd is, '2. Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt den vormvan de in de §§ a en c der voorgaande alinea bedoelde aangiften en de wijze, waarop zij moeten worden gedaan, zoomede de wijze, waarop de afbakening van een gedeelte van den tuin voor het oogsten van een rietaanplant moet geschieden. 3. In dit artikel worden onder «suikerriet" niet begrepen de soor ten, welke niet voor de bereiding van suiker langs fabriek matigen weg worden gebezigd, en onder srietaanplantigen" niet de aanplantingen van evenbedoelde soorten van suikerriet, noch de suikerrietstoelen, voorkomende op door Inlanders geoccupeerde erveß. In gevallen van twijfel beslist het Hoofd van gewestelijk bestuur. Artikel 4. 1. Binnen het sub a van de eerste alinea van artikel 1 om schreven gebied hebben de besturende ambtenaren en de door hen aangewezen politiebeambten en deskundigen, zoomede de Controleurs en Aspirant-Controleurs bij het Binnenlandsch Bestuur ten allen tijde, desnoods met behulp van den sterken arm, toe gang tot alle plaatsen, waar suikerriet, in wolken vorm ook, wordt aangetroffen, 2, Zij zijn mede bevoegd, desnoods met behulp van den ster ken arm, te beletten: a. dat een rietaauplant wordt geoogst, voordat de in artikel 3, eerste alinea § c voorgeschreven aangifte is gedaan; b. dat gehandeld wordt in strijd met de verbodsbepaling in artikel 3, eerste alinea, § d. Artikel 5. I, Overtreding der verbodsbepalingen, vastgesteld bij de arti kelen 1 en 3, of krachtens artikel l 2 dezer ordonnantie, zoomede weigering of belemmering van toegang tot de in artikel 4, alinea 1, bedoelde plaatsen, aan de mede aldaar genoemde ambtenaren en Diverse modfiiwlingen 578 deskundigen, wordt gestraft met geldboete van tien tot honderd gulden, of, wanneer de schuldige behoort tot de Europeesche of met deze gelijkgestelde bevolking, met gevangenis van één tot acht dagen, en wanneer de schuldige behoort tot de Inlandsche of met deze gelijkgestelde bevolking, met tenarbeidstelling aan de pu blieke werken voor den kost zonder loon van zes dagen tot drie maanden. 2. Poging tot de in de vorige alinea bedoelde overtredingen is strafbaar. 3. Suikerrieten suikerrietstekken, in strijd met de verbodsbe palingen ingevoerd, uitgevoerd, vervoerd of geoogst, worden ver beurd verklaard en verbrand. 4. Het te veld staande suikerriet, in strijd met de verbods bepalingen geplant ot aangehouden, moet binnen een door het Hoofd van plaatselijk bestuur te stellen termijn worden wegge ruimd; na afloop van dien termijn kan de wegruiming geschieden op last van het Hoofd van plaatselijk bestuur op kosten van den nalatige. Artikel 0. 1. Öeze ordonnantie treedt in werking op 15 Mei 1897, op welk tijdstip vervalt de ordonnantie van (i Maart 1889 (Staatsblad No 61), zooals die is gewijzigd en aangevuld bij de ordonnantiën van 7 Mei 1889 (Staatsblad No. 103), 14 April en 9 September 18L0 (Staatsblad Nos. 88 en 185), 28 September 1893 (Staatsblad No. 250), 24 December 1894 (Staatsblad No. 281) en 5 October 1895 (Staatsblad No. 217). 2. De bij de inwerkingtreding van deze ordonnantie binnen het sub a van de eerste alinea van artikel 1 omschreven gebied te veld staande tweede of verdere snit van suikerriet, mag met inacht neming van het bepaalde bij artikel 3, eerste alinea, § c worden geoogst, mits van het bestaan daarvan, met duidelijke vermelding van plaats en uitgestrektheid binnen één maand na het hooger bedoelde tijdstip bij bet Hoofd van plaatselijk bestuur schriftelijk aangifie is gedaan, en het snijden binnen vier maanden na de in werkingtreding dezer ordonnantie is afgeloopen. Bij niet, of niet behoorlijke nakoming der gestelde voorwaarden, zijn de strafbepa lingen en dwangmaatregelen in deze ordonnantie toepasselijk. Staatsblad No. 122, Java Courant 30 April '&7, Diverse mertedpolinjpn 579 Met betrekking op voorgaande ordonnantie is door den eersten Gouvernementssecretaris namens den Gouverneur Generaaleen schrij ven gezonden aan de residenten der suikerproduceerende residenties, hetwelk als volgt luidt: Kwam het der Regeering wenschelijk voor overtegaan tot het vaststellen van bovenbedoelde ordonnantie, om te voorkomen dat bedoelde ziekte zich in de residentie Preanger-Regentschapi en, de afdeeling Buitenzorg der residentie Batavia en de afdeeling Galoeh der residentie Cheribon zou uitbreiden, en zijn in verband daarmede bij de artikelen Ü, 3 en 4 dier ordonnantie onder andere beperkende bepalingen vastgesteld met betrekking tot het aanplanten en oogsten van suikerriet in evengemelde streken, tevens is bij haar de vraag gerezen of de verbodsbepaling op het aanhouden van tweeden en verderen snit en welljcht ook de verdere voorschriften in genoemde artikelen niet, c. q. met intrekking van de tweede alinea van artikel 1 en met weglating van het woord »uitgevoerd" in de derde alinea van artikel 5, van toepassing behooren te worden verklaard op enkele andere bergstreken van Java, waar de teelt van bibit voor lager gelegen suikerondernemingen in het groot gedreven wordten waaronder c. q, de afdeelingen Ma-lang en Loemadjang in de eerste plaats zouden te begrijpen zijn. Het is zeer goed denkbaar, dat in de voor tweeden en verderen snit aangehouden, wellicht verwaarloosde of in ongunstigen toestand verkeerende plantsoenen de serehziekte een meer acuten vorm aan neemt of andere gevaarlijke besmettelijke plantenziekten ontstaan, welke zich van daaruit verder verspreiden, terwijl algemeen schijnt te worden aangenomen, dat suikerriet geteeld uitstekken van tweeden of verderen snit meer vatbaar voor, of minder bestand tegen de sereh en andere ziekten is. Wanneer nu getracht wordt die haarden van besmetting uit de Preanger Regentschappen en de afdeeling Buitenzorg en Galoeh te weren, wil het den Gouverneur Generaal voorkomen, dat het doelmatig zou zijn ze ook in andere deelen van Java waar suiker riet nagenoeg uitsluitend als plantmateriaal geteeld wordt, te be strijden door een verbodsbepaling op het aanhouden van tweeden en verderen snit. Daardoor zal de serehziekte wel is waar niet ver nietigd, maar de verergering en de verpreiding dier ziekte toch krachtig tegengegaan worden. Bovendien zou een uitgebreider toepassing dier bepaling naar het belang zijn eener eerlijke concurrentie tusschen.de bibitplanters. 580 Diverse medodeelingsm Hebben de beperkende maatregelen in de Preanger Regentschappen en in de afdeelingen Buitenzorg en Galoeh het gevolg dit meerbibit wordt gebruikt, afkomstig uit streken waar deze maatregelen niet werken en de bibit dus goedkooper kan zijn, dan zouden daardoor, naar bet inzien van Zijne Excellentie, niet alleen de bibitplanters van eerstbedoeld gebied tegenover de anderen in het nadeel worden gebracht, maar zouden die maatregelen ook der suikercultuur zelf meer kwaad dan goed kunnen doen, daar bet gebruik van slechte bibit in de hand zou worden gewerkt. Ingevolge bekomen last heb ik de eer u het vorenstaande mede te deelen en u te verzoeken om in verband daarmede te willen berichten of in uw gewest de teelt van suikerriet als plant materiaal in het groot gedreven wordt en, zoo ja, van uw gevoelen te willen doen blijken nopens de wenschelijkheid om de bepalingen van de artikelen 2, 3 en 4 en v. z. n. ook artikel 5 der in hoofde bedoelde ordonnantie vooral wat betreft het aanhouden van twee den of derden snit, geheel of gedeeltelijk op uw gewest van toe passing te verklaren. Ten slotte teeken ik hierbij aan dat het blijkens de circulaire van den Directeur van Binnenlandse!) Bestuur van 22 Juli 1893, No. 3546, reeds vroeger een punt van overweging heeft uitgemaakt om meer algemeen een verbodsbepaling als hooger bedoeld uit te vaardigen. Op de vergadering van het onderling onderstenningsfonds voor administrateurs en geëmployeerden van suikerfabrieken, den SOsten April j. 1. te Soerabaia gehouden, werd door den Directeur van het fonds het verslag over het afgeloopen jaar voorgelezen. Het fonds is met 1 Juli '9 5 in werking getreden, op uit. December telde het 3iS gewone leden, 8 buitengewone leden en 1 lid-opriebter. De jaarlijksche contributies kunnen met 1 Juli a. s. geschat worden op f 8000 's jaars; het stamkapitaul, verkregen door giften en con tributies van h len-oprichters bedraagt thans f 1700.—, waarbij nog niet gerekend is de door het Syndicaat toegezegde gift van f 1000.—. Uit een globale berekening werd afgeleid, dat het fonds de eventueel uit te keeren ondersteuning aan hen, die ervoor in aan merking komen, kon vaststellen op 25% van het maandelijksch in komen gedurende een tijdsverloop van 4 maanden, evenwel als I>iverse merlftdpolinKrn 581 minimum uittekeeren f 15.— en als maximum f 75.— 's maands, zoodat een geëmployeerde, die bijv. slechts f 50.— traktement heeft, toch een eventueele ondersteuning van ƒ 15. — geniet, terwijl iemand met f 400.— salaris toch slechts f 75 zal kunnen tou cheeren. De Heer A. B. Andreas, die aan de beurt van aftreding was als lid van den Raad van Beheer, wenschte voor een herbenoeming niet in aanmerking te komen; in zijn plaats werd gekozen de Heer R. J. Bouricius. Het plaatsvervangend lid van den Raad van Beheer, de Heer .1. Mulder Hzn. nam zijn ontslag als zoodanig, terwijl de Heer J. F. de Ruytkr de Wii.dt voorliet lidmaatschap van het fonds bedankt hebbende, tevens als plaatsvervangend lid van den Raad van Beheer uitviel. In hunne plaats werden gekozen de Heeren B. Doorn en R. H. Arntzenius. De aftredende scheidsrechters werden alle herkozen. liet is wel waarschijnlijk, dat ook nitvoerpremiën op suiker in België ingevoerd zullen worden. Tot nu werd in dat land, zooals bekend is, belasting geheven van het sap, hetgeen aan de industrie op een bedekte wijze voordeden verschafte, maar evenals in Nederland zullen nu voortaan de open premièn worden toegekend. De Regee ring isertoe bereid en als gevolg ervan verwacht men een toename der suikerconsumptie. De uitvoerpremie zou ingesteld worden voor tien jaren en i frs. per 100 kilo suiker bedragen, in het geheel jaarlijks 8 millioen frs. niet te boven gaande. Verder zou een in voerrecht geheven worden van 5 frs, op buitenlandsche suiker en van I t'r. op biiitenlandsehe bieten, dit laatste met het oog op de klachten van den Belgischen landbouw, die gewezen beeft op den toenemenden invoer van beetwortelen : in het jaar 1896 is een hoeveelheid van '255000 ton bieten geïmporteerd. De plannen dei regeering vonden een goed onthaal bij de agra rische afgevaardigden, de clericale meerderheid der beide kamers is over bet algemeen zeer protectionistisch gestemd en ook bij de voorstanders van den vrijhandel zal het ontwerp vermoedelijk in stemming ondervinden. Prager Zuckermarkt, 1897, blz. 2ï>6. 582 Direrie mededeelingpn De bietsuikerproductie in Zweden heeft in 1£95 een groote vlucht genomen, In de campagne 1894-95 hebben 14 tabrieken uit 628480 ton beetwortelen 72890 ton ruwsuiker vervaardigd, ter wijl in het jaar tevoren 10 fabrieken uit 373902 ton bieten 43108 ton suiker afleverden. De invoer bedroeg in het afgeloopen jaar 3309 ton ruwsuiker en 837 ton raifinade. De suikerprijzen waren in het begin van 1895 zeer laag, hetgeen een gevolg was der uitgestrekte bietaanplantingen van 1894 en daaruit voortvloeiende groote suikerproductie. De Zweedsche sui kerfabrieken werkten in de maanden Februari en Maart met volle kracht en door de enorme kwantiteiten ruwsuiker die zij de raffi naderijen aanboden, kwamen zij er toe om elkaar, door steeds la gere prijzen voor hare suiker te bedingen, veel schade te doen. De treurige vooruitzichten voor het geval, dat deze toestand zou aan houden, waren oorzaak, dat voor de campapne 1895-90 de bietuit zaai belangrijk werd ingekrompen, waardoor de productie in het volgende jaar zich dermate verminderde, dat de aanwezige voor raden der vorige campagne met de productie uit dat jaar niet toe reikend waren om in de behoefte van het land te voorzien, maai er nog een kleine hoeveelheid suiker moest ingevoerd worden. Hierdoor stegen de prijzen een weinig, hetgeen ten gevolge had, dat de fabrieken en raffinaderijen op tamelijk goede resultaten konden wijzen. Een andere tak van industrie, die zich in de laatste jaren in Zweden zeer heeft uitgebreid, bestaat in de bereiding van haring guano. Aanvankelijk werd de fabrikatie hiervan slechts op zeer kleine schaal gedreven, doch eenigen tijd geleden breidde zij zich zeer uit en fabriek na fabriek werd opgelicht. De in de jaren 1894 en 1895 vervaardigde hoeveelheden meststof bedroegen niet minder dan ongeveer 3/SÜUO ton. Zonderling genoeg vindt het product in Zweden zelve betrekkelijk weinig afzet, maar Frankrijk, België en Duitschland gebruiken er groote massa's van. Speciaal bij de verbouwing van bieten schijnt de haringguano zeer voor deelige resultaten opteleveren. Na verwijdering van het vet heeft deze meststof de eigenschap zeer snel te assimileeren, zoodat men reeds binnen het eerste jaar na de toepassing belangrijke resul taten kan waarnemen, wat bij de moeilijk oplosbare mestsoorten niet altijd het geval is. Prager Zuckermarkt. 1896, blz. 916. Diverse mededeelingen 583 Door Louis Bouillaut & Cie, Buikerfabrikanten te Noyon, wordt met veel succes een nieuwe recupemteur toegepast, geschikt om zoowel op de vacuümpan als op de verschillende lichamen van den triple-eifet te gebruiken. liet toestel bestaat uit een groote ijzeren cilinder, voorzien van kijkglazen, welke geplaatst wordt op de kook- of verdampapparaten, die het bedienen moet. Binnen in het toestel bevindt zich een kleine ventilateur, door centrifugnal kracht werkende in de richting van den gang der sapdampen, die deze dus opneemt en ze tegen de wanden van de cilinder slingert. De ventilateur is zeer nauwkeurig gesteld en uiteist gemakkelijk be weegbaar; boven loopt zijn as door een bronzen pakkingbus, onder rust deze in een tappan, die van buiten afgesmeerd kan worden. De snelheid bedraagt 2 a 300 omwentelingen in de minuut en wordt verkregen door een gewone overbrenging van beweging, of wel, zooals op de fabriek Noyon geschiedt, langs electrischen weg; er is slechts een halve paardekracht voor noodig. Van een inwendig aangebrachte ringgoot voert een buis de verzamelde suikeroplossing weer terug in de kookpan of wel naar een reservoir, waaruit men de opgevangen hoeveelheid vloeistof'kan aftappen, meten en analyseeren, waardoor men in staat is te oordeelen over het door den toestel aangebrachte voordeel. Op de fabriek Noyon werden als proef vier kooksels met dit toestel gemaakt. De vacuümpan had een capaciteit van 105 H. L., doch de kooksels waren slechts van 86 tot 93 11. L. en bij het afkoken was de afstand van het niveau der masse-cuite te»t den ventilateur altijd nog minstens 2 1 /2 Meter. Bij deze vier proefne mingen werden 31 tot 112 K. G. suiker per kook se 1 opgevangen dus wel belangrijke bedragen. De grootste hoeveelheden werden geconstateerd, wanneer snel gekookt werd, hetgeen ook wel te verwachten was. Gedurende het koken zag men duidelijk hoe de door de sapdampen meegevoerde sapdeeltjes tegen den wand van de cilinder geslingerd werden en bij het afkoken kon men zelfs vaste suikerkristalletjes hierbij herkennen; de kijkglazen en een electrische lamp maakten deze waarneming gemakkelijk. De kwestie van het meevoeren van suikerdeelen dooi' de sap dampen is voorzeker een zeer belangrijke en trekt den aandacht van vele technici, omdat hierdoor een gedeelte der onbepaalbare verliezen in den gang der fabrikatie verklaard kan worden, liet apparaat, dat nu op de fabriek te Noyon gewerkt heeft, heeft daar bewezen van groot nut te zijn Men heeft de onderstelling geopperd, flivetJe mei'iloelintjen 584 dat door het zuigen van den ventilateur het meevoeren van sap deeltjes in de hand zou gewerkt worden, doch dit kan niet zoo zijn. want de snelheid van den ventilateur wordt integendeel vermeer derd dooi- den stroom der ontwikkelde dampen; wanneer de pan niet werkt maakt de ventilator slechts L 0 omwentelingen, zoodra echter de luchtpomp aangezet wordt stijgt zij tot de bovengenoemde. Sucrerie indigène et coloniale 1891, blz 293. Een vluchtige beschouwing van de Deutsche Zuekerindustiie over de Suikerroorrndcn in Diiitschliind voert tot vrij donkere uitzichten voor de toekomst. De voorraad suiker uit het vorig jaar overgenomen bedroeg 180075 ton, de productie van het tegenwooidige bedrijfsjaar wordt geschat op 1,835000 ton, zoodat men voor dit jaar op een totaal beschikbaren voorraad van 2,024000 ton suiker komt. In de eerste helft van de loopende campagne, dat is tot eind Januari, werden geconsumeerd en uitgevoerd een hoeveelheid van 7077G0 ton, en neemt men nu voor de tweede helft een zelfde bedrag aan, dan zoude dus de totaal beschikbare hoeveelheid verminderd moe ten worden met ongeveer 1,400000 ton, zoodat men aan het einde van het loopende bedrijfsjaar zou overhouden een voorraad van 000000 ton suiker, dat is '/3 der geheele productie. Deutsche Zuckerindustrie 1897. blz. 316. Kr bestaat plan tot het oprichten van een nieuwe bietsuiker fabriek iu Zwitserland; er heeft zich een commissie gevormd met het doel een dusdanige fabriek op te zetten in Aar berg, kanton Bern, en de oprichters gelooven, dat in spijt van de mis lukking van een vroeger plan tot oprichting der suikerfabriek Helvetia in Monthey (Wallis) de onderneming in Aarberg levens vatbaar zal zijn. De rentabiliteitsberekening is gebaseerd op een hoeveelheid dagelijks te verwerken biet van 300 ton, welke ech ter opgevoerd zal kunnen worden tot 400 ton. Per dag zal dan kunnen afgeleverd worden '20 —25 ton suiker, geraffineerd, in den vorm van plaat- of broksuiker of gemalen. De oprichtingskos ten zullen 1,500000 fis. bedraden, voor werkkapitaal wordt '200000 frs. uitgetrokken, terwijl men een rutto winst van 148625 frs. berekent. Van het benoodigde kapitaal is reeds de helft in Duitsch land geplaatst onder voorwaarde, dat de andere helft in Zwit- Divn-se raededeelingen 585 seriand zelve geteekend zal moeten worden. In Aarberg hebben de inwoners voor een bedrag van 40000 frs. ingeschreven. Prager Zuckermarkt, 1897, blz. c 2ül. STATISTIEK, OOGST- EN MARKTBERICHTEN, ENZ. Snikerinvoer in Japan in 1896. Land van uitvoer Geraffineerd Ruw- en zaksuiker Britsch-Indië 765 pik. 25 pik. China 74588 » 392550 » Duitschland 225597 » 646 » Groot-Brittannië , 1399 » Hawaii 1000 » Hongkong 1,033269 » 145593 » Philippijnen 474 » 379089 » Ver. Staten van N. A. 3010 » Andere landen 690 » 184 » Totaal 1,340798 pikols 918087 pikols Invoer in Januari en Februari 1896 1897 Geraffineerde suiker 232094 pik. 198721 pik. Ruw-en zaksuiker 94337 » 110713 » Totaal 326431 pik. 309434 pik. Tarief van invoerrechten in Japan afgekondigd 29 Maart 1897. klas XII. Suiker. Suiker 5 % ad valorem Geraffineerde suiker 20 » » » Brok- en kandijsuiker 25 » » » Melasse 10 j j » Stroop 10 » » » Uit de gegevens welke de Engelsche Commissie in Demerara verzameld heeft, blijkt dat de uitvoer van suiker in het laatste jaar toch grooter is geweest dan voorheen. Uitgedrukt in long tons (1016 K. G.),bedroeg deze: Diverse raetledeelingen 586 in 1893 103464 1894 102978 1895 101160 1896 109207 terwijl de beplante oppervlakte daarentegen steeds afnemende was. De uitgestrektheid beliep, uitgedrukt in acres (0,4046 H. A.). in 1891 78777 1892 70101 1893 75926 1894 70012 1895 68000 1896 66908 hetgeen dus zou duiden op meer intensieve cultuur. In het begin van dit jaar waren 64 suikerplantages aan het werk. Vier hadden een aanplant tusschen 2000 en 3000 acres, 5 van 1500 tot 2000 en 18 van 1000 tot 1500 acres. De grootste moeilijkheid blijft echter liggen in de arbeiderskwestie; zonder invoer van koelies is de suikerindustrie in Demerara niet bestaanbaar. Louisiana -planter, 1897. blz. 161. Europa, 10 April. In de eerste helft van het afgeloopen tijdperk was het weer zeer veranderlijk en regenachtig Bij het begin der tweede week viel op verscheidene plaatsen nog sneeuw, doch in de laatste dagen helderde het weder op. Hoewel bijna overal een voor het seizoen te lage temperatuur geconstateerd werd, kwam de weersgesteldheid door de droogte den landbouw ten goede, en hoopte men dat deze nog wat zou aanhouden. Natuur lijk, dat men, waar men kon, onmiddelijk geprofiteerd heeft van de gunstige wending, om den arbeid te velde krachtig te hervatten. De internationale vereeniging van suikerstatistiek, heeft voor zoover zij bekend zijn, de cijfers betreffende de met biet bezaaide oppervlakten der verschillende landen bekend gemaakt. Zij luiden: 1895 1896 1897. Duitschlaud 373504 11. A. 420035 11. A. 435000 11. A. Oostenr. Hongar. 288923 » 347391 » 303000 » België 58588 » 70348 » 53000 » Nederland 32764 » 43808 » 32000 » Zweden 18411 » 28050 » 23000 » Rusland 347324 » 336363 » 393000 i zoodat de met biet bebouwde oppervlakte voor die landen (dus 587 Statistiek, oogst- en marktberichten, euz Frankrijk en de overige landen nog niet rnedegerekend) zal bedra gen voor 1897: 1,239000 H A. tegen 1,246055 11. A. in 1896. Of de aanneming der wet op de uitvoerpremiën in Frankrijk invloed zal hebben op den bietenuitzaai, en zoo ja, welke deze dan wezen zal, is nog niet met zekerheid uit te maken, daar de meeningen in Frankrijk zelve hierover zeer uiteen loopen. Op het westelijk deel van Cuba schijnt den opstand een zware slag getroffen te hebben, door de verwonding en gevangenneming van den aanvoerder der insurgenten, Rivira, den opvolger van Maceo. In Spanje hoopt men op een spoedig eindigen van den opstand en worden reeds maatregelen genomen om vóór einde April in Cuba de noodige hervormingen aan te brengen. Hoewel hier en daar nog rietbranden plaats hebben, gaat de campagne en de af voer van suiker naar de havens toch vrij geregeld door; de taxaties der te produceeren hoeveelheid suiker loopen echter zeer uiteen, van 190000 tot 250000 ton. De oogst in Queensland valt mede, men heeft daar over het algemeen zeer gunstig weder gehad; Mauritius is bedreigd geworden door een cycloon, welke echter slechts weinig schade heeft aangericht, welke daarenboven, dom de daarop gevolgde regens grootendeels weder hersteld is. Soerabaia, 13 Mei. Suiker. Sedert ons laatste bericht bleef de waarde van suiker onveranderd f 5 7 , s voor No. 10,13, waartegen hier slechts een kleinigheid werd afgedaan, terwijl daarentegen in den Westhoek 45000 pikols werden gegund. Voor hoofdsuiker No. 15 wordt f 6'/4 geboden, doch zelfs tot f 6* s waartoe men voor een oogenblik reflecteerde, werden geene verkoopers gevonden. Suikerverkoopen, Oogst 1897 tot 13 Mei voor zoover die be kend zijn geworden. 3000J0 pikols totaal vorige lijst 5000 » Wonoredjo f s*; B No 10—13 365000 pikols. Statistiek, oogst- en marktberichten, enz 588 OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN DE TEGENWOORDIGE STAND EN VOORUITZICHTEN DER JAVA-SUIKEKINDUSTRIE voorgedragen op de VERGADERtNG VAN HET INDISCH GENOOTSCHAP 'sHAGE, OP 30 MaAUT 1897. door C. J. VAX LOOKEREN CAMPAGXE. Vergelijkt men de hoeveelheden suiker, die tegenwoordig door de verschillende suikerproduceerenèe landen in den handel worden gebracht, zoo ziet men, dat van de totale hoeveelheid van 0825 tnillioen kilogr. volgons de laatste opgave van de Prager Zucker markt over 1895/1896, Duitschland met 1042 millioen onder die landen ver bovenaan staat. Dan volgt Oostenrijk met 781 millioen, vervolgens Rusland met 774, dan Frankrijk met 625, alsdes e Java met 005 millioen, gevolgd door de Philippynen, Cuba, Louisiariaen België elk met over de 200 millioen, terwijl Nederland, om het dozijn vol te maken, prijkt met 103 millioen. Uit deze opgaven blijkt, dat de productie van Java voor den wereldhandel niet gering is te schatten en ophet oogenblik tenge volge van de onlusten op Cuba zelfs No. 1 onder de rietsuiker prodiiceerende landen staat. Wel is waar komen de medegedeelde cijfers, voor zoover het Java betreft, niet geheel overeen met de opgaven van het Archief voor de Java-Sufkerindustrie, waar de Heer Kobus eene productie van 581,507000 kg., dus iets minder, berekent, maar de verschillen, ook bij de andere landen zullen wel niet zóó groot zijn, dat de medegedeelde cijfers niet als uitgangs punt voor enkele beschouwingen met betrekking tot den tegenwoor digen stand van de Java-Suikerindustrie zouden kunnen dienen. Ook het feit, dat de productie van Java in 1830 tengevolge van eene ongunstige weersgesteldheid, vooral in de residenties Pasoeroean Probolinggo, Madioen en Samarang ca. 44 millioen minder zal bedragen hebben, en die van Duitschland volgens de raming 48 millioen en van Oostenrijk zelfs 164 millioen meer tegen Rusland 74 millioen minder, doet tot de verhouding aan de medegedeelde cijfers weinig af. Ik wensch nu met betrekking tot deze productiecijfers te wijzen op de groote beteekenis van Duitschland als suikerproduceerend land. De productie is niet minder dan het dubbele van die van Oostenrijk, dat als de 2 e . in rang is genoemd. Indien ik de cijfers had uitgebreid, zou ik daarmede opnieuw hebben kunnen aaiitoonen. hoe in de race tusschen riet- en biet suiker de laatste door de voortdurende protectie, die zij mei-hl ondervinden, en de samenwerking van wetenschap en praktijk van het ontstaan af de eerste ver achter zich heeft gelaten. Veel nieuws zou ik daarmede echter niet vertellen en om dit feit met de nieuwste opgaven te illustreeren, zou voor de besprekingen van beden weinig nut hebben. Om dus op Duitschland terugtekomen, zoo meen ik, dat het elke suikeruitvoerende natie niet onverschillig moet zijn, niet alleen, wat men aldaar op het gebied dei' suikerindustrie verricht, maar ook wat men daar met betrekking tot de tegenwoordige suikercrisis zegt (zoolang de Javaprijzen nog f 6','t per pikol bedragen is liet zeker geoorloofd van een crisis te spreken). Hierbij komt, dat, ten deele als gevolg van de vroegere belas ting op de grondstof, die als een prikkel moest werken om de bieten te veredelen en er zooveel mogelijk suiker uit te verkrijgen en tevens de melasse te ontsuikeren, wellicht in geen ander land de suiker- industrie wetenschappelijk zóó hoog staat als in Duitschland Niet alleen op wetenschappelijk gebied, maar ook op gebied van suikerwetgeving, bezit bet autoriteiten, wier oordeel al is men bet met hunne stellingen ook niet eens, waard is vernomen te worden. Ik heb daarom het nummer van 1 Februari '96 van het Archief voor de ,'lava-Suikerindustrie medegebracht en wenschte u daaruit een gedeelte van de vertaling van eene redevoering van Dr. Paasche voor te lezen Zooals u vermoedelijk bekend zal zijn, is Dr. Paasche, professor in de staatswetenschappen, lid van den Duitschen Rijksdag en degene, aan vvien de üuitsche Suikerfabrieken vooral bet tot stand komen van de laatste voor hen gunstige belastingbepalingen te danken hebben. Hij is het. die in Duitschland als de Ie autoriteit op het gebied der suikerbelasting en als de vader van de tegen woordige wet wordt aangemerkt. Zijn beschouwingen over de suikerpremies, de oorzaak van de tegenwoordige lage prijzen luiden als volgt: »Een jaar of acht geledon ging eenc oproeping tot afschaffing der suikerpreraies van Engeland uit; daar Engeland zelf geen suiker produceert en groote hoeveelheden verbruikt, heelt het Engelsche volk er eigenlijk het grootste belang bij. dat de staten op het vaste land van Europa de prijzen van de suiker, die /.ij uitvoeren door 590 C. J. v. Lookcrcn Campagne. Dj tegenwoordige stand en »ooruitz!ohten dei Java-Suikerindustrie. hel toekennen van premiën doen dalen. Er slak evenwel Engelsen kapitaal in de suikerplantages der Engelsche Koloniën in de Antillen, kapitaal, dat buitengewoon rijke winsten opleverde zonder eenige inspanning. Hieraan werd door de bietsuiker een einde gemaakt en niet aan eigen luiheid, maar aan de Europeesche premies werd de schuld gegeven. Andererzijds hadden de Europeesche staten finantieele zorgen: door den vooruitgang der suikerindustrie verminderden de inkomsten der S'iikerbehstiag. Toen de crisis van 1884 door de verdubbelde inspanning van landbouw en industrie was overwonnen, meende men zonder premies toe te kunnen, al bestond ook nog de vrees voor de natuurlijke superioriteit der tropische suikerlanden. Zoo bestond alom de wensch door wederzijdsche overeenkomsten alle suikerpremies af te schaffen en na lange beraadslagingen, besloot men eindelijk de consumptie-belasting als eenige vorm van belas ting te erkennen, zondar eenige premie bij uitvoer. België, Duitschland, Engeland, Italië. Nederland. Rusland en Spanje onderteekenden de conventie. Oostenrijk verklaarde zich er in principe voor, maar wilde zich niet binden, wanneer een of meer groote staten zich onthielden. Het eeneland, dat zich onthield was Frankrijk; de suikerindustrie die daar door de belasting op het fabricaat bijna ten onder was gegaan, begon zich door de hooge premies (f 5,5 — f ü per 100 K.G.) goed te ontwikkelen en geene enkele Fransche regeering kon er ain denken het juist gewonnene weer prijs te geven. Frankrijk gal dus wel zijne platonische liefde voor de afschaf fing der premies te kennen, maar zocht allerlei uitvluchten; dat voelde men algemeen en de Engelsche staatslieden bedreigden suiker, die premies had genoten met een zwaar invoerrecht, terwijl de overige staten eveneens de verplichting op zich namen differen tieele rechten te hellen. Maar deze bedreigingen hielpen weinig: men wist in Frankrijk zee:- goed, dat het lord Sausburï niet ernstig gemeend was met zijne suikerbelasting en Engeland geen tarievenstrijd met Frankrijk zoude beginnen. Verder hoopte men. dat de ..arme" Duitschers en Oostenrijkers het niet zouden kunnen volhouden de premies te betalen en ook zonder tegemoetkoming van Fransche zijde tot premie verlaging hadden over te gaan. De conventie bleef dus alleen op papier bestaan. Een der voornaamste redenen hiervoor was, dat men er innerlijk van overtuigd was, dat men door afschaffing 591 C. J v. Luokcren Oampagoe. De tegenwoordige stand uu Tooruitziohten dei Java-Suikerindustric. der premies, slechts de tropische suikercultuur bevoordeelde; zelfs onder hen, die het best op de hoogte waren, was de meening verspreid, dat onder het tropische zonnetje een overrijke hoeveelheid grondstof zonder veel arbeid kon geproduceerd worden en dat, z »odra rationeele plantmethoden ingevoerd waren, de fabricatie was verbeterd en de oude indolentie was verdwenen, de bietsuiker zonder premies of andere voordeelen den strijd niet zou kunnen volhouden. De bakende Göaz beweerde nog in 1888 naar aanleiding der Lon lensche conventie, dat de bietsuikerindustrie tot heil der riet suiker in Londen naar de slachtbank werd gevoerd; hij waarschuwde er ten ernstigste tegenin den strijd tusschen riet en biet de wapens neer te leggen en wenschte een gemeenschappelijk optreden der Europeesche staten en speciaal premies als wapen tegen het door de natuur meer begunstigde suikerriet. Tegenwoordig durft de Duitsche suikerindustrie den strijd op de wereldmarkt te aanvaarden, wanneer met gelijke wapens ge streden wordt, dus overal de premies afgeschaft worden. We hebben dus nu volyens prof. Paasche bij de afschaffing der premies niet meer te doen met dei strijd tusschen riet en biet, maar met de concurrentie tusschen de verschillende Europeesche staten. Maar ook nu weer steekt Frankrijk een spaak in het wiel en schijnt niet zonder strijd te willen toegeven; wij vermeldden reeds, dat 8 jaar geleden Frankrijk er niet ernstig aan kon denken zijne suikerindustrie aan het verderf prijs te geven door de juist afgeschafte belasting op het fabrikaat weer in te voeren, want toen gebruikte Frankrijk voor 1 ton ruwsuiker 9— 20 ton bieten, terwijl in Duitschland minder dan 8 ton werd gebezigd. De vrees voor den overzeeschen tegenstander, die vooral in Frankrijk heersch te is nu evenwel verdwenen, de industrie in Frankrijk is zoo versterkt, dat ze niet bang meer is voor de concurrentie met de koloniën. We) rekent men nop, dat de Duitsche en Oostenrij ksche fabrieken onder gunstiger omstandigheden verkeeren, maar de nieuwste sta tistiek bewijst, dat de vroeger bestaande verschillen bijna verdwenen zijn; in 1894/95 werd in Frankrijk 12,23%, in Duitschland 12,7% ruwsuiker verkregen. De Fransche industrie kan dus den strijd met de Duitsche op de wereldmarkt wel volhouden, te meer daar door 7 francs surtaxe op de Europeesche bietsuiker de prijs in het land zelf hooger kan zijn, dan in Duitschland (?) 592 C. J. v. Lookeien Campagne. De tegenwoordige stand en. vooruitiiohten der Java-Suikei industrie. Toch schijnt Frankrijk er niet op gesteld de premies af te schaffen, want de fabrikanten vreezen ten rechte, dat wanneer hun premie van f 2,40 gelijktijdig met de Duitsche van f 0,75 verdwijnt, zij er het grootste nadeel van ondervinden. Daarom wordt in Duitschland voorgesteld de premie tot ongeveer hetzelfde bedrag te verhoogen (waardoor de Fransche fabrikanten natuurlijk ongeveer hetzelide nadeel ondervinden. Red), uitgaande van de veronderstel ling, dat wanneer beide partijen een zelfde offer te brengen hebben, zij het lichter met elkaar eens zullen worden. Wat nu de eerste werking der Duitsche premies zijn: Eerstens moet er aan herinnerd worden, dat wij zonder premies nooit zulke lage suikerprijzen en nooit eene zoo krachtig ontwik kelde bietsuikerindustrie zouden hebben gehad, de consumenten zouden er zeer onder te lijden hebben, wanneer de onbeschermde Duitsche suiker door hare concurrenten, welke wel premies genieten van de wereldmarkt verdrongen werd. Verder zullen en moeten ze, wanneer ze doel zullen treffen, den prijs der suiker op de wereldmarkt verder doen dalen, om den Duitschen fabrikant in staat te stellen zonder schade te exporteeren (ook ten nadeele van den Duitschen consument, die /' 24,000000 meer belasting zal moeten betalen Ri:n.), ze moeten den vreemden concurrent juist het leven moeilijk maken. Daardoor kan het misschien menig suiker fabrikant m de tropen niet meer uithouden en moet van de wereldmarkt verdwijnen. Misschien volgen evenwel Frankrijk en Oostenrijk het voorbeeld van Duitschland en verhoogen hunne premies (dit schijnt zelfs zeker), maar dan zijn we er niet slechter aan toe dan tegenwoordig en hebben de belastingbetalers door de lagere prijzen het voordeel, dat ze de hoogere belasting ternauwernood bemerken. Waar blijft in dit geval het voordeel ven de Duitsche suiker industrie? Dit zal wel niet groot zijn, maar toch merkbaar, want de weieldmarktprijzen zullen niet zoo sterk dalen, dat het geheele voordeel verdwijnt of door de bedrijfsbelasting verbruikt wordt! (Dit is natuurlijk alleen in de hoop, dat een aantal concurrenten, vooral in de rietsuikerlanden hunne suikerindustrie niet op die manier kunnen of willen beschermen. Red). Het groote voordeel komt eerst later. De bietcultuur in Duitsch land kan zich nog aanzienlijk uitbreiden, Duitschland zoude de halve wereld van suiker kunnen voorzien en heeft daarop wel recht na de bereikte vorderingen in bietcultuur en fabricage. C. 3. t. Lookeren Campagne. Do teganwoordije stand en vooruitzichten der Java-Suikerindusirie. 593 De Duitsche landbouw zoude daardoor tot de grootste intensiteit de grootste volmaaktheid worden aangespoord. Daarom ben ik steeds voor eene zoo sterk mogelijke uitbreiding der bietcultuur geweest. Dit evenwel alleen dan te bereiken, wanneer de suikerrietcultuur wordt verdrongen uit die landen, waar ze onder minder gunstige voorwaarden werkt en op den duur kan concurreeren; eene eens geruïneerde industrie komt moeilijk weer tot bloei, ook wanneer later betere prijzen de offers loonen gedurende den strijd gebracht. Dit. mag wreed zijn. maar is in don econo mischen strijd tusschen verschillende volken geheel gerechtvaardigd en het zeilde wordt dagelijks door overzeesehe landen gedaan, tegenover onze landbouwende en veeteelende bevolking. Wanneer niet reeds vroeger, dan zal toch in elk geval, nadat deEuropeesche bietsnikerinduslrie dq overwin)iing behaald heeft, de algemeene op heffing der suikerpremiën zijn te bereiken. Men behoeft evenwel de hoop niet te laten varen, dat reeds vroeger eene overeenkomst tusschen de groote Europeesche bietsuikerproduceerende landen tot stand komt. in elk geval veel eerder dan wanneer Duitsehland den strijd opgaf en voor zijne tegenstanders bet veld ruimde." Hesumeerende hetgeen door Dr, Paasche in het midden weid gebracht, zoo ziet men, dat hij zich in principe voor afschaffing der premies heeft verklaard, dat hij op het oogenblik echter vóór verhooging was. om tegen Frankrijk en de andere naties, waar de bietsuikerindustrie sterk beschermd wordt, te kunnen concurree ren. Hij vreesde de concurrentie van de koloniale rietsuiker niet en verwachtte, dat door verhooging der premies menig suiker fabrikant in de tropen het niet meer zou kunnen uithouden en zou moeten ophouden voor de wereldmarkt teproduceeren. Hij verwachtte ook, dat door verhooging der premies in Duitsehland, Frankrijk eerder geneigd zal zijn, tot eene algemeene afschaffing mede te werken, omdat het door beide te brengen offer dan ongeveer even groot zou zijn. Wanneer ten plotte door de verhooging der premies in Europa de koloniale suikerindustrie voor een groot gedeelte geruïneerd zal zijn, dan wordt de bietenteelt in Duitsehland aller wegc uitgebreid en zal zij een hoorn des overvloeds voor den gedrukten landbouw worden. Op eene vergadering op 1 1 December '95 te Bromberg toonde de genoemde autoriteit geen grootere welwillendheid tegenover de rietsuiker. Hij uitte toen de meening, dat wanneer de premies zoo hoog werden als hij zich voorstelde, de concurrentie van de. 594 C. J. v. T.ookcron Campagne. l>e tegenwoordige stand en vooruitzichten dei J»Yt-Snik«rlndnstrie. koloniën met Riesenschritten achteruit zou gaan. Hij voegde er bij: «Man hat wohl gesagt, die Koloniënkönuten ebenso zu technischen Fortschritten übergehen, aber die Erfahrung hat gelehrt, dass das schwer möglich ist." liet zal u bekend zijn, dat de voorstellen van I'aaschk c. s, in het vorig jaar door de Duitsche regeering in hoofdzaak wer den overgenomen en met enkele wijzigingen alreeds tot wet zijn geworden. Volgens Paasche zal dus nu het tijdstip aanbreken, dat er in de koloniën zulke groote verliezen worden geleden, dat vele fabrieken zullen moeten liquideeren en de productie van sui ker uit suikerriet aanzienlijk verminderen zal. De algemeene af schaffing der premies komt dan later. Hoezeer het te betreuren is, dat met hel oog op de overpro ductie en de prijzen Duitschland niet op de voet van de wet van 1891 is voortgegaan, om de premieën te verlagen, maar deze daarentegen met ca. 100% verhoogd heeft, zoo moet het ons toch met het oog op de toekomst genoegen doen, te kunnen constatee ren, dat het Duitschland ernst is, om eventueel mede te werken lot eene algemeene afschafiing dier premies. De wet van Augustus 11. voorziet zelfs in die mogelijkheid >• 79 luidt namelijk: Der Bundesrat ist ermachtigt die im >; 77 vorgeseheiien Zuschüsse vot übergehend oder dauernd zu erma.3- sigen oder die Bestimmung über die Zahlung von Zuschüssen vollstandig aussen Kralt zu setzen, sobald in andere Rubenzucker erzeugenden Landern, welene gegenwartig fflr die Zuckererzeugung eine Pramie gewiihren, diese Pramie ermassigt oder beseitigt wird." Blijkbaar heeft Duitschland hier in de eerste plaats het oog op Frankrijk, dat zooals u bekend zalzijn reeds het definitief tot stand komen van eene suiker-conventie in U-88 in verband met de con ferentie te Londen, waarbij algemeene afschaffing van premieën was voorgesteld, beeft verhinderd. Volgens het wetsvoorstel, dat kort geleden inde Fransche Tweede Kamer is aangenomen heet het ook in Art. 11. «Wanneer de biet suikerproduceerende landen, die tegenwoordig uitvoerpremieëntoe staan, deze premieën opheffen of verlagen, dan is de regeering ge machtigd om in geval de kamers niet bijeen zijn, door een ver ordening dezelfde maatregelen te nemen, onder conditie, dal deze door een wet bekrachtigd worden. Volgens de redactie van het tijdschrift. «Die Deutsche Zucker industrie'' schuilt hier echter een adder onder het gras en wil C. J. v. Lookeren Campagne. De tegenwoordige •tand en »ooruilzioliten <iw Java-Suikerindu»trie. 595 Frankrijk wel de openlijke premies afschaffen, maar die uit over ponden ontstaande niet Of dit juist is vermag ik o iet te beoordeelen. Hoe het zij, de anteee lenteu van Frankrijk wijzen er niet op, dat van dmr uit de eerste stappen zullen worden gedaan om tot algemeene afschaffing der oeconomisch onverdedigbare premies te geraken en het is een feit, dat in Duitschland vele fabrikanten het zelf wenschen. Oostenrijk zal in deze vermoedelijk steeds aan de zijde van Duitschland staan. Toen aldaar, naar aanleiding van de premiever hooging in Duitschland, de premies het vorige jaar ook verhoogd werden, en van 5,0;)ü00(J florijnen gebracht op N,000(>00, merkte de minister van financiën daarbij op, dat het een, uit een oeconomisch en financieel oogpunt schadelijk systeem was en hij dus alleendoor den nood gedrongen er toe overging. Om echter op de rede van Dr. Paasche terug te komen, het komt mij voor, dat onze suikerprofessor veel meer vrees heeft voor de koloniale suiker, dan hij zelf wil erkennen. Hij zal toch moeten inzien, even goed als ieder ander, dat wanneer alleen doorliet ver leenen van hooge uitvoerpremies die verliezen aan de koloniale suiker zijn toe te brengen, welke ZEd. zoo vriendelijk is haar toe te wenschen, die suikerindustrie op een veel gezonder basis berust dan die van de bietsuiker. Het is duidelijk, dat er een tijd kan komen (wij hopen dat het niet zoo ver zal loopen), dat de gouvernementen der koloniale mogendheden in de treurige noodzakelijkheid verkeeren, ook voor hunne industrieën beschermende maatregelen toe te passen. Wanneer opheffing der uitvoerrechten, (waarom heeft deze opheffing op het oogenblik niet plaats?) verlaging van spoorwegtarieven, zorg van de regeering voor het nakomen door de inlanders van de huur contracten, voor de tijdige beschikbaarstelling van de voor het riet ingehuurde sawahs, goede waterverdeeling en al onze pogingen om cultuur en bereiding van suiker tot volmaaktheid te brengen, onze Ja va-suikerindustrie niet voor ondeigang kunnen behoeden, zal dan ook onze Regeering het lijdelijk kunnen aanzien, dat Java met den ondergang der Suikerindustrie bankroet gaat? De vorige mini-ter van financiën schreef in zijn brochure over de Indische suikercrisis van 1884/1896 deze crisis ook voor een groot gedeelte aan de uitvoerpremies toe, maar was, wat men trou wens niet anders kon verwachten, tegen het zeil veileenen van premies. 596 C. 3. v. Lookeren Campagne. Da tegenwoordige stand en vooruitzichten der Ja va-Snker industrie. Blij zegt, het ware olie in het vuur. Indien wij op Java het voorbeeld van Duitschland, Rusland, Oostenrijk en Frankrijk gingen volgen, zouden deze hunne premies verhoogen en onzen maatregel verijdelen. Ook de tegenwoordige minister van financieel) heeft zich in dien zin uitgelaten. Ik ben veel te weinig politicus om de portee van een derge lijken maatregel in zijn geheel te overzien, geloof echter dat een matige uitvoerpremie, in den uitersten nood en liefst tijdelijk toege past, verstandiger is dan de toekomst van onze Java-suiket industrie op het spel te zetten. Wanneer de industrie tegenover den fiscus eerst quitte is, wanneer een uitvoerrecht wordt geheven, dan schijnt mij het verschil tusschen het verliezen van eene premie en de afschaffing van het uitvoerrecht niet zoo heel groot. Beiden is dan protectie ten koste van de belastingbetalers. Merkwaardig vind ik het in deze, dat de buitensporig hooge premies in ons ei«en landje voorloopig nog aan de bietsuikerfa brikanten verleend, er toe hebben bijgedragen, dat Duitschland zijn premies verhoogde. In een adres van de Verein der Rohzuckerfabrikan ten des Deutschen Reichs aan den Rijksdag, gedateerd 8 Febr. '90 wordt na eene opmerking o\er de Fransche premie gezegd: »Ferner werden in neuester Zeit in Holland Anstalten getroffen, die Pitimie der dortigen Zuckerfabiikanten zu erhöhen. Ein im vorigen Monat vor der Regierung in der Zweiten Kammer eingebrachten Gesetzentwurf sieht vor, dass die Pramiefür 18961897 f 3,50 betragen soll, vahrend sie sich in die letzten Jahren au f, f 2,33 —2,85 belaufen hat." De laatste cijfers zijn te laag daar in 1893,94 zelfs 5,20 en in 94/95 altijd nog 3,71 per 100 KG. werd genoten. Dit doet echter geen afbreuk aan de beteekenis van het cijfer f 3,50. Deze hooge premie, voor 1897/1898 door amendement wel is waar tot / 2,50 *) teruggebracht, heeft wellicht meer ge'influenceerd op de verhooging der uitvoerpremies in de genoemde beetwortel suikerproduceerende rijken dan eene geringe uitvoerpremie, aan onze koloniale suiker verleend, zou gedaan hebben. Hoe belangrijk dit punt overigens is, ik zal als leek op het ge bied der suikerwetgeving er niet langer bij stilstaan, maar liever uwe aandacht vragen voor eene vergelijking tuoschen den stand der Java-suikerindustrie en die der overmachtige beetwortelsuikerin- *) Hut totaal bedrag voor 1897/1898 werd verhoogd van f :2,30000c tot 2,500000. Feitelijk werd dus de protectie niet minder dan bjj het regeeringsvooistel. C. J. t. Lockeren Campagne. De tegenwoordige stand en Yoornltziohten der Java-Suikerindustrie. 597 dustrie, voor het geval deze laatste niet door premies was beschermd, tusschen Duitschland ah No I van de beetsuikerlanden en Java als No. 1 der rietsuikerlanden; algemeene afschaffing der premies schijnt me toch slechts een kwestie van tijd te zijn. In de „Deutsche Zuckerindustrie", 1895 blz. il vindt men ver meld, dat bij een prijs van 7."i Pf per centner, dus /' 9 per 10(H) K..G. geen geld door de bietenverbouwers in Duitschland wordt verdiend. Volgens de laatste berichten wordt voer de aan staande campagne voor 15 a 16 mark de 1000 K.G. gecontracteerd dus voor /' 9 a f 9,50. Ik geloof dus, dat in Duitschland voor /' 9 genoeg bieten zijn te krijgen en het bij de tegenwoordige graanprijzen met f 8,50 nog iets minder gemakkelijk zal gaan dan hij ons. dit dus ongeveer de grens is, waarvoor bieten zijn te krijgen. Wanneer nu voor de fabrikatie van 1 centner suiker 8 cent ner bieten noodig zijn, hetgeen overeenkomt met hethooge rende ment van 12,5%, dan kost I centner suiker aan bieten 5,67 Mk. Voor de verweiking van I centner bieten worden volgens liet genoemde blad 50 Pf, kosten vereischt, daaronder begrepen de kosten voor bietenzaad. transport, inkuilen, enz. De productiekostenvan 1 cent ner suiker komen dan op 9,67 Mk. dus op ƒ7,25 de pikol (bij goedkoop werkende fabrieken natuurlijk minder) Wanneer men nu de gemiddelde productiekosten der Ja va-suiker op ƒ 6,50 de pikol stelt, dan ziet men, dat zonder uitvoerpremies onze koloniale suiker het geenszins behoeft af te leggen en wanneer gezegd wordt, dal de uitvoerpremieën het naderend einde van de koloniale suiker alleen bespoedigen, zoo kan dit in elk geval moeilijk op Java van toepassing zijn. Dooi' de verhooging der uitvoerpremies in Duitschland in bet afgeloopen jaar met c a 100 % wordt per pikol hoofdsuiker e» f 1 premie toegekend, zoodat de productiekosten in Duitschland daar mede zullen dalen tot / 6,25 de pikol, en ook in Oostenrijk waar bet gezamenlijk bedrag der premie van 5,000000 11. verhoogd is tot 8,000000 il, en Frankrijk waar de premie meer dan 6 frs. bedraagt, zullen de productiekosten door deze premie in elk geval beneden die van Java blijven. Door deze premies bestaat tevens de kans. dat door toename der overproductie de prijzen gemiddeld tot beneden f 6,50 zullen dalen. De Duitsche wijze van kontingenteering van de producties der verschillende fabrieken schijnt in deze niet de noodige waar borgen op te leveren, dat dit niet het geval zal zijn. 598 C. J. v. fjookeren Campagne, De tegenwoordige aiand etiTooruitzfchten der Java-Suikerindustrie. Hoe zal hot in dit geval met de Java-suikerindustrie gaan? Wij kunnen haast met zekerheid zeggen, dat sommige minder gunstig werken.le fabrieken, die nu al zwak staan en geen kans zien de suiker beneden f 7 te produceeren, door den drang der omstandigheden zullen moeten liquideeren. Al is de regeering ook bereid om in den uitersten nood door protectie-maatregelen onze koloniale suiker in den strijd op leven en dood, die van Duitsche zijde is aangekondigd, te hulp te komen, zoo groot zal deze hulp wel nooit zijn, dat niet eenige van de 200 suikerondernemingen in den strijd zullen bezwijken en zeker zal ook geen klein gedeelte er zonder kleerscheuren afkomen. Laten we ons echter troosten met het denkbeeld, dat ook de bietsuiker in weerwil van de pre mies blessures zal oploopen. De kans bestaai intusschen, dat de prijzen in de eerste jaren niet zóó laag zullen zijn, als sommige vreezen. In elk geval is door de voorgestelde verhooging der invoerrechten in Amerika de kans -root. dat all hans in dit jaar de prijzen iets beter zullen zijn. waarvan echter eene nog sterken' daling het gevolg kan zijn. Entre parentheses zij over deze verhooging opgemerkt, dat de commissie voor middelen en wegen uit de Amerikaansche Tweede Kamer heelt voorgesteld om suiker 1 uit kinden, die uitvoerpremies toestaan, extra te belasten met het netto bedrag van die premie. De angst, dat vooral Duitschland represaillemaatregelen zal nemen, door de Amerikaansche granen, petroleum en katoen hooger te belasten, zal. vrees ik, echter het gevolg hebben, dat deze bepaling geen wet zal worden. liet is mogelijk, dat in de eerste jaren de consumptie ook zoo veel sterker zal stijgen dan de productie, die in de laatste 3 jaren volgens de schattingen van Licht en de Prager Zuckermarkt niet is toegenomen, dat prijzen van f 6,50 vooreerst niet zullen voorko men. Waarschijnlijk is dit echter niet, zoodat het in elk geval verstandig schijnt, zich reeds nu voor een nop harderen snijd toe te rusten, dan nu reeds tusschen biet en riet gestreden wordt. Wanneer men zich nu de vraag stelt waaruit die uitrusting moet bestaan, dan is dit, in de eerste plaats te trachten om door nog meer -verbetering in cultuur en fabrikatie de productiekosten steeds verder te doen dalen. De Java-suikerindustrie staat technisch en agronomisch reeds op zeer hoogen trap. maai'het toppunt is nog niet bereikt, hoewel de vooruitgang sedert hel uitbreken van de sorehziekte in 1883 en de crisis van 84/86 niet gering is te schatten, C. .T. \ Look er en Campagne. I>e tegenwoordige stand en vooruitzichten der ,liiva--'iiikc! irnluslrip. 599 De Heer Kobus, de aanstaande directeur van het proefstation Oost-Java gaf in Januari op eene vergadering te Amsterdam reeds een overzicht van al hetgeen sedert dien tijd door de proefsta tions en particulieren is verricht. Ik wensch hier nogmaals te wijzen op het navolgende: De vooruitgang der Ja va-Suikerindustrie in de laatste 10 jaar staat in nauw verband met het uitbreken der serehziekte en den dranw van belanghebbenden om de productiekosten der suiker te verminieren. Wat de sereli betreft, deze is de directe aanleiding geweest, dat de bij de suikerindustrie geïnteresseerden de handen ineensloegen, om, door de wetenschap in dienst van de praktijk te stellen, den oorzaak van de zoo zeer gevreesde ziekte te leeren kennen en de middelen te vinden, die tot eene afdoende bestrijding zoude kunnen leiden. De oprichting van proefstations, waarvan het per soneel zich in de eerste plaats met de serehkwestie zou hebben bezig te houden, was daarvan het gevolg. Het lag niet aan de bekwaamheid van hen die met de leiding der proefstations te Pasoeroean, Semarang en Tegal waren belast, dat men niet slaagde om de oorzaak dezer ziekte op te sporen. Het ontwikkelingsstadium van de botanische wetenschap zelve is gebleken nog niet hoog genoeg te zijn, omeene afdoende ver klaring van den oorzaak van de verschijnselen te geven, die wij met den naam sereli bestempelen. Hoewel de laatst ontwikkelde theorie van Dr. Wakker, dat desereh geen parasitaire ziekte is, maar het gevolg van verzwak king der bibit door watergebrek bij de plant, door wortelafsterven ten tijde de jongste geledingen die bij jarig riet voorde voortteling worden gebruikt zich vormen, hoewel deze theorie meer schijnvan ■naarheid heeft dan de vroegere theorieën van aaltjes ziekten, bac teriosis of samenwerking vaneen bladscheeden ziekte met een wor telziekte, zoo kan toch niet ontkend worden, dat de oorzaak nog geenszins met zekerheid bekend is. De onderzoekingen der proefstations leverden echter, deze kwes tie daargelaten, zoowel voor de wetenschap als voor de praktijk resultaten op, die van zeer veel belang waren. Laten wij die van meer wetenschappelijk belang als de onderzoekingen van Went over de chemische physiologie van het suikerriet buiten rekening, dan zien we, dat in de eerste plaats de onderzoekingen over de sereh ziekte tot nut hadden, dat men de verschijnselen die zich bij deze ziekte voordoen, nauwkeurig leerde kennen en daarmede tevens het 600 C. J. t. Lnolcaron Campagne. De tegenwoordige stand en vooruitzichten der Jarn-Suikerindnstrie. middel (opsporing van roode vaatbundels) om een begin van sereh in een aanplant of bibittuin waar te nemen, waardoor men zich tegen de gevolgen kon assureeren. De bßstrijding der serehziekte door het gebruik van bibit uit bergbib:ttuinen is het eerst door wijlen Dr. Soltwëdel, den voor maligen directeur van het proefstation VVest-Java, vastgesteld. Het vinden en verspreiden van rietvariëteitcn, die bestand waren tegen de sereh, kon door de variëteitentuinen der proefstations met veel succes plaats hebben, evenals het kweeken van nieuwe variëteiten uit zaad met of zonder kruising, hoewel ook anderen, als Moquette en Boußicius zich daarmede zeer verdienstelijk hebben gemaakt. In de toekomst zijn daarvan goede resultaten te verwachten. Van andere onderzoekingen noem ik de juiste kennis der mest stoffen, die voor het riet al of niet met voordeel kunnen worden gebruikt, waarvoor het proefstation O. Java vooral z ch veel moeite heeft gegeven. Het onderzoek van verschillende door schimmels veroorzaakte rietziekten door de proefstations W. en O. Java heeft tot resultaat gehad, dat voor sommige passende bestrijdingsmiddelen zijn gevon den, zooals het teren der bibituiteinden tegen de zoogenaamde ananas ziekte. De onderzoekingen van Kobus en Zeustner over de hoorders o o en de wawalans en die van den laatste over de bla huizen zullen er veel toe bijdragen, dat deze insectenplagen met succes kunnen bestreden worden. De onderzoekingen van het later opgerichte particuliere proef station te Klatten, waarvan ik zelf het genoegen had directeur te zijn en waaraan ook de Heer V. J. v. d. Veen, technoloog, was verbonden, over bemesting, de beweerde gronduitputting door de rietcultuur, de vorming en eigenschappen der Indische gronden, kalkzetting bij de defekatie, enz. zullen, naar ik mag veronderstel len, eveneens nuttig geweest zijn. Van de onderzoekingen van Prinsen Geerugs over melassevor ming, den invloed der glucose op de suikerverliezen en de werking van alkaliën, kalk en baryt op glucose enz. verdient met nadruk melding gemaakt te worden. Ook indirect hebben de proefstations op den vooruitgang der Java-suikerindustrie invloed uitgeoefend, namelijk door het geven van adviezen omtrent bibit voorziening, enz. en onderlinge bespre king van kwesties, waardoor men op zaken is gaan letten, waaraan C. J. T. Lookeren Campagne. De tegenwoordige ttand en der Java-Suikerlndustrie. 601 men vroeger nauwelijks gedacht heeft. Verschillende eultuurfouten zijn er door aan het licht gekomen. Naast de proefstations verdienen vooral de onderzoekingen van Dr. Winter genoemd te worden, vooral die over de Leuconostoc (kikvorscheieren in het gekalkte sap) en de voordeelen van de kristallisatie in beweging voor suiker uit suikerriet. Door open of gesloten roerhakken, Bock'scheen Huch'sche apparaten in de plaats van de vroegere kristallisoir te stellen en het optrekken van passend ingedikte stropen bij de hoofdmelasse kan eene niet onaanzienlijke hoeveelheid suiker meer direct ais hoofdsuiker gewonnen worden. Da irbij worden de chemische en mechanische suikerverliezen ver minderd en de kosten van transport der vulmassa's en het centri fugeeren min Zeer groote verbeteringen, die echter meer van de zijde der practici zijn uitgegaan, zijn de verbeteringen in de sapwinning en de scherpere controle op alle onderdeelen van het bedrijf. Door de drievoudige persing met rationeeler imbibeeren en liet op juiste maat stellen van cilinders en ampasstooter kan men rekenen, dat minstens 5% meer sap uit het riet wordt gewonnen, hetgeen bij het verwerken van 000000 pikol riet een winst maakt van e.t. 4000 pikol suiker. De chemische controle in de fabrieken, mits rationeel toegepast en dooi' ter zake kundig personeel, zal van groote verliezen door chemische omzettingen in de sappen en stropen en suikerverliezen in ampas, brüden- en injectiewater, persvuil en/., vrijwaren. Was oorspronkelijk de suikerfabrikatie uit suikerriet geheel op empirie gebaseerd en het bedrijf aan alwetende Chineezen overgelaten we weten nu, hoe men langs wetenschappelijken weg de kalkzetting heef) te regelen en dat het niet meer van het toeval afhankelijk behoeft te zijn. dat het eene kooksel mooier uitvalt dan het andere. Vele verbeteringen in de fabriek als het aanschaffen van doelmatig ingerichte suikerdrogers, zuinig werkende ampasovens, Rosscuttèrs, filtratie door ampas. veranderingen in de verdamp toestellen, enz. hebben wel is waar de rendementen niet of zeer weinig verhoogd, maai' zijn toch als bijdragen voor de verlaging der productiekosten te beschouwen. De rijke inhoud van de 4 jaargangen van het Archief voor de .1 iva -suikerindustrie, zoo uitstekend door den EieerKoßUS geredigeerd, levert het bewijs van het vele, dat op Java is tot stand gebracht, om Ie industrie tot het hoogste punt van rentabiliteit te brengen. 602 C'. .1 ■ r, Lookeren Campagne. Do tegenwoordige stand en tooruitziohten det Java-Sulkerindustrie. De oprichting van hel Algemeen Syndicaal van suikerfabri kanten, dat in slaat, was in verschillende punten op den goeden gang van zaken invloed uit te oefenen en nu eeti jaar geleden het welslagen van het Congres te Soerabaiaj dat niet minder belang rijk was ilan dat te Semarang in 1889, wist te verzekeren, toont. dat ook in dien zin, dus dooi' samenwerking, naar vooruitgang gestreefd is. Het tot stand komen van een Ondersteuningsfonds voor suikerfabrieksgeëmployeerden is ook daaraan te danken. Sedert deze verbeteringen hebben plaats gehad, zijn wel is waai' de producties per bouw gemiddeld betrekkelijk weinig toege nomen, men mag echter niet over het hoofd zien, dat de genoemde voordeden voor oen grool gedeelte door den voortdurenden strijd tegen de serehziektc zijn geneutraliseerd Ook zijn vrij algemeen de aanplantingen uitgebreid ten einde door verwerking van eene groote hoeveelheid riet met dezelfde installaties de productie kost.'!! te verlagen. Voor dit dool moest men echter dikwijls gronden, die vroeger voor de rietcultuur werden afgekeurd, nu daarvoor nemen. Men mag ook niet. over liet hoofd zien. dat verschillende van de genoemde verbeteringen mem' ten goede zijn gekomen aan goed kooper produceeren dan aan meer produceeren per vlakte eenheid. Ik geloof ook niet,dat inliet vervolg de opbrengsten perbouw gemiddeld sneller zullen stijgen, dan in de laatste jaren het geval was. Dit is trouwens minder noodig, wanneer slechts de kosten per pikol suiker blijven dalen, al is het ook niet met f 1.46 in 4 jaar, zoo als Mr. N. l\ v. d. Berg berekende, dat van ISNjtot 1888 het geval was. Er zullen verschillende ondernemingen op Java te vinden zijn. waai' door minder gelukkig beheer of andere redenen het maximum aan suiker per bouw nog lang niet bereikt is, maar het gros is door verbeteringen in cultuur en fabricage reeds tot een productie cijfer geklommen, dat nog wel te verbeteren is, maar slechts lang zaam, in elk geval niet spoedig genoeg om alleen daarop onze hoop te kunnen houwen, dat de Ja va-suikerindustrie de concur rentie met de beschermde biets liker zal kunnen volhouden. De mogelijkheid bestaat zelfs, dat ondernemingen wier productie op het oogenblik zeer hoog staat, dom- verandering van beheei tijde lijk achteruitgaan. liet is toch algemeen bekend, hoezeer de productiviteit van eene suikeronderneming afhankelijk is van het beheer. Hieruit volgt weei'. dat de zorg voor goed personeel ais een dei' beste C. J. v. Lockeren Campagne. De tegenwoordige stami en Tooruiutlohten <ler Juvii-SuiUei industrie. 603 zuinigheidsmaatregelen is te beschouwen en maak ik daarom van de gelegenheid gebruik om de jongelui, die de Indische Afdeeling van de gereorganiseerde Rijkslandbou*schonl teWageningen hebben doorloopen bij de aanwezige geïnteresseerden bij de suikercultuur aan te bevelen. Behalve eene meer algemeene toepassing van de reeds genoem de verbeteringen in cultuur en fabricage, wenschte ik als maatre gelen om de prix de revient verder te verlagen, te noemen: op vele ondernemingen een meer rationeel gebruik van kunstmeststoffen en irrigatiewater, door proefnemingen zoo noodig met medewerking der proefstations te controleeren, meer algemeeneufgemeenschap pelijke bestrijding van plantenziekten vooral der hoorders, verbe teringen in grondbevvorking als het aanleggen van ploegtuinen met Europeesche ploegen, waar dit nuttig blijkt te zijn en verbe tering van het riet door selectie, dus door voor de voortplanting alleen van die stokken bibit nemen, die eigenschappen bezitten welke men gewenscht acht. Als bezuinigingsmaatregel verdient ook het volgende de aandacht. Door den lagen zilverkoers kan daar, waar dit nog niet het geval is, op Java zeer goedkoop rijst via Singapore of uit Siam betrokken worden. In 1894 bestond volgens het koloniaal verslag die invoer dan ook reeds uit meer dan 2 millioen pikol. Waar de rijstprijzen kunstmatig door Chineezen hoog worden gehouden, kunnen de fabrikanten zelven voor verlaging zorg dragen. Geweven en bedrukte goederen als sarongs en kains zijn tegenwoordig ook buitengewoon goedkoop. Het komt mij daarom voor, dat er als zuinigheidsmaatregel niets onbillijks in ligt, dat men tracht de grondhuren te verlagen evenals de arbeids- en transportloonen. Daarvoor is echter samenwerking tusschen dichtbijeengelegen ondernemingen noodig en deze ontbreekt niet zelden. Onder de maatregelen, die tot de rentabiliteit van het bedrijf kunnen bijdragen werd de invoering van kristallisatie in beweging genoemd. Daaraan zijn echter groote kosten verbonden, die onder de te genwoordige omstandigheden de schuldenlast zouden kunnen ver hoogen, hetgeen velen niet zonder grond zal afschrikken direct tot de invoering over te gaan. Dij vele bezuinigingen die op de meeste ondernemingen nog kunnen worden toegepast is dit niet of in veel mindere mate het geval. 604 C. J. t, Lookeren Campagne. De tegenwooidige stand en vooruitzichten der Ja va-Suikerindustrie. De kostprijs van de suiker in een betrekkelijk kort tijdsver loop gemiddeld tot zelfs beneden f 6 te zien dalen, zal ons niet behoeven te verwonderen. Daarvoor zal intusschen zeer groote krachtsinspanning noodig zijn. De steun, dien de proefstations van administrateurs en andere belanghebbenden bij de Java-Suikerindustrie hebben ondervonden, toont eveneens ten duidelijkste, dat men op Java vooruit wil om als een gevolg van den vooruitgang in cultuur en fabrikatie be ter het hoofd aan de steeds toenemende concurrentie te kunnen bieden. Het enthousiasme, waarmede in het begin van het vorige jaar het voorstel van den Heer Arendsen Hein tot het oprichten van eene proeffabriek werd ontvangen, toont niet minder, hoe men overtuigd is, dat nog niet alles is gedaan wat gedaan kon worden. Ik zal in geen herhaling treden van de overwegingen, die geleid hebben tot het doen van dit voorstel. Men vindt ze uitvoerig beschreven in het Archief voor de .lava-suikerindustrie van 1 Jan. en nader toegelicht in hetzelfde nummer van dit tijdschrift door den Heer v. Musschenbroek. Het was geen ontevredenheid met de werking der bestaande suikerrietproefstations, maar meer ter voldoening van den wensch om wetenschap en praktijk nader bij elkaar te brengen dan door proefstations, al hebben deze ook nog zulk uitstekend personeel, mogelijk is. Het geheele voorstel lijkt eenigszins utopistisch en daarom mocht het in ons land niet die belangstelling wekken, welke het verdient. Eene dergelijke onderneming, mits deze onder leiding staat van eimand, die bij veel wetenschappelijke kennis ook de praktijk gron dig verstaat, kan mijns inziens, onberekenbare diensten bewijzen en niet weinig bijdragen om tot lagere productiekosten te komen. Vele vraagstukken, die zich bij de cultuur en de bereiding van suiker reeds voordoen en nog voordoen zullen, zijn door tusschen komst van eene proefonderneming heel wat gemakkelijker op te lossen, dan op eene onderneming, waar het personeel de handen vol heeft met te zorgen, dat het de gronden tijdig bewerkt, dat het planten met de noodige zorg geschiedt, dat de bibit behoorlijk wordt gesorteerd, dat bij het mesten niet geknoeid wordt, dat op tijd water wordt gegeven en de gronden bewerkt, enz. enz. Dr. v, een man, die zich in Duitschland in hooge C. J. v. Lookeren Campagne. De tegenwoordige stand en vooruitzichten der Java-Suikerindustrie. 605 mate verdienstelijk maakt voor de vooruitgang der suikerindustrie aldaar, zei, naar aanleiding van het verslag van het congres te Soerabaia: »U>jbersieht man die Reichhaltigheit and Fülleder Mittheilungen iiber die vorstehend berichtet wurde, zieht man in Betracht, dass fast allen Vortragen ausführliche und erschöpfende Debatte i'olgten und bedenkt man endlich, dass die Entwicklung der Rohrzucker industrie auf Grund wissen schaftlicber Forschungen erst in ibrem Anfange steht, so wird man den Leistungen und den Tbatkraft der Hollander in Java die giösste Bewunderung nicht versagen köanen; in weniger Jahren haben die Arbeiten der hollandiscben Versuchsstationen auf fast satumtlichen, so weit verzweigten Ge bieten, die für alle tropische Agrikultur und Fabrikation in Be tracht kommen, geradezu staunenswerthe Erfolge erzielt, und die Praxis hat nicht gezögert sich diese vol! und ganz anzueignen, und sie sofort und mit grossier Energie zu verwerthen. Wird auf diesem Wege weiter fortgefahren, so kann es nicht daranfeblen, dass die Wissenschaft die sorgfaltige ibr zugewandte rflege mit immer kostbarerer Früchten lohnen, und diuchderer kluge Benützung die javanische Industrie befahigen wird den drohenden Kampf ums Dasein, allen Schwierigkeiten zum Trotze, mit glanzenden Erfolge aufzunehmen und durchzuführen." Zulke woorden moeten ieder, die hart heeft voor de Java- Suikerindustrie goed doen. Om echter op de proeffabriek terug te komen, ik ben overtuigd, dat hoe gunstig ook de uitkomsten van de onderzoekingen der proefstations zijn geweest, een proefonderneming nog meer dienst aan de Java-Suikerindushie zal kunnen bewijzen. Wanneer men den tegenwoordigen stand en de vooruitzichten der Java-Suikerindustrie wenscht te bespreken, dan is het niet overbodig ook een enkel woord te wijden aan de débouchés der .lava-Suiker, welke deze zijn en wat er van kan worden. Van 1 Juli 1895 — 30 Juni 1896 zijn volgens het Archief van 9,935672 pikol Javasuiker verscheept in ronde getallen naar Euro] a 5.000000 pikol. Amerika 1.900000 pikol. China 2.300000, Singapore 290000, Australië 250000 en Eng. Indië 90000. Of deze cijfers werkelijk volkomen juist zijn laat ik daar. Van een artikel dat door speculatie of andere redenen zoo dikwijls in andere handen overgaat is dit moeilijk met zekerheid te zeggen. 606 C. J. y. Lockeren Ctmpagne. De tegenwoordige atand en vooruitzichten der Java-Suiki rindusir.e. Voor ons doel zijn ze in elk geval te gebruiken. Voorzoover dit nu reeds te beoordeelen is, zal van den oogst 1890 ongeveer evenveel naar Europa worden verzonden en wel licht iets minder naar Amerika Vergelijkt men deze cijfers met die van 91/92, 9-2/93, 93/94 en 94/95, zoo vindt men tot 94/95 eene daling van den Europeeschen invoer van 49 tot 22% en van daar weer eene stijging tot 50%- In dezelfde richting stijgt en daalt Amerika, terwijl China met eene stijging tot en met 93/94 in de laatste jaren weinig verande ring heeft ondergaan. Van de 18J5er oogst is dus de helft naar Europa gegaan, groo tendeels naar Engeland, misschien nog een klein gedeelte naar Klankrijk (Marseille). Doordat van koloniale suiker in Frankrijk geen surtaxe wordt geheven, was in 189 i, volgens opgaven in de Staats-courant, invoer aldaar op zeer bescheiden schaal nog mogelijk. Of dit in 1897 door de verhooging der premies hij de daar ge produceerde bietsuiker en de bescherming, die de koloniale suiker der eigen kolonieën er reeds geniet, nog mogelijk zal zijn, is minst genomen twijfelachtig. De andere Europeesche markten: Duitscbland, Oostenrijk, Bus land, België, Italië, Zweden en Denemarken en helaas ook Nederland zijn voor het meerendeel reeds sedert jaren voor onze koloniale suiker gesloten en zullen dit voorloopig nog blijven. Natuurlijk heeft op de Engelsche markt de Javasuiker in de eerste plaats te concurreeren met de beschermde bietsuiker vooral met biet suiker-raffinade van elders aangevoerd. Volgens de medegedeelde cijfers gaat een aanzienlijk gedeelte, te zamen '2,000090 pikol. naar Amerika en Australië, naar Amerika meest muscovado suiker. De Java-Suiker heeft op de laatst genoem de markt niet alleen met de Europeesche bietsuiker te concurree ren. maar nog meer met rietsuiker van andere herkomst, namelijk die van Cuba. dat in 1891 meer dan 1 millioen ton produceerde maar sedert dien tijd door de revolutie sterk is achteruitgegaan en verder van de W. Indische eilanden. Louisiana, Centraal- en Z. Amerika en de Sandwichs-eilanden, die door een tolverbond vrij kunnen invoeren. Amerika zal zooals reeds opgemerkt is, binnen kort de invoerrechten naar alle waarschijnlijkheid aanmerkelijk ver hoogen. Het heet ook, dat vele nieuwe bietsuikerfabrieken zullen worden opgericht en wanneer dit nu gepaard gaat met veran- f'. J. t. Lookerea Catnpagoe. De tegenwoordige stand en vooruitzichten der Java-ïuikerindustii^. 607 derde toestanden op Cuba, dan moeten de nieuwe invoerrechten wel zeer ten gunste der rietsuiker worden vastgesteld, om niet Amerika voor een deel als débouché der Javasuiker te doen verlo ren gaan. De bevolking en daarmede de consumptie neemt in Amerika sterk toe. maar verhooging der invoerrechten, wanneer die aanzienlijk is, kan deze laatste doen dalen, liet kleinste ge deelte van de verhooging zal toch slechts door de importeurs gedragen worden. Door de toename der producties van Queensland, N. Z Wales en de Fidsji-eilanden zal Australië weldra ophouden tot de dé bouchés der Javasuiker te behooren. Wat de Straits en Bombay betreft, de invoeren daar zullen waarschijnlijk voorloopig stationair blijven. De uitvoer naar China is na die van Europa het aanzienlijkst Hij dateert van ai' de oprichting van raffinaderijen te Hongkong nu een twaalftal jaren geleden. Deze betrekken vooral hoofdsuikers van Java en zenden haar geraffineerd naar verschillende plaatsen in Azië en Amerika en vooral naar Japan. Uit het medegedeelde blijkt reeds, dat de er alle kans bestaat, dat van de tegenwoordige afnemers van Javasuiker enkele zullen verloren gaan. Of er in de eerste jaren nieuwe voor in de plaats zullen komen is twijfelachtig. Men noemt Japan en meent, dat de op te richten raffinade rijen te Osaka en Nagasaki direct suiker van Java zullen kunnen gebruiken. In dat geval zal zich echter eenvoudig een gedeelte van het débouché van China naar Japan verplaatsen; volgens het verslag van de Ned. consul bedroeg de uitvoer uit Hongkong naar Japan namelijk niet minder dan 1,200000 pikol van 60 K. G.d.i: circa de heltt der in Japan ingevoerde suikers, terwijl uit Duitschland 7600 J pikol werd ingevoerd. In hetzelfde overzicht heet het wel is waar dat onder alle daar ingevoerde bruine suiker No. 8 geen Javasuiker zou voorkomen en zou deze dus wellicht nog in Japan te plaatsen zijn, maar nu Formosa een deel van dit rijk is ge worden, mag men aannemen, dat de suikercultuur, die aldaar voor veel uitbreiding en verbetering vatbaar is, er zich zoo zeer zal ontwikkelen dat er veel kans bestaat, dat dit débouché toch weer spoedig verloren zal gaan. Indien men verder in aanmerking neemt, dat het eigenbelang van suikerhandelaren en geïnteresseerden alles beproeft wat tot vour deeliger transacties kan leiden, zoo komt het mij voor, dat wat de 608 C. J. v. Lookeren Campagne. De tegenwoordige stond en Yooruitzichten der Java-Suikerindustrie. débouchós betreft de toestand der Java-suikerindustrie geenszins te verbeteren is. Dit is in zooverre te betreuren, omdat Java nagenoeg geheel van den uitvoer afhankelijk is. Het verkeert niet in den toestand van de Europeesche bietsuikerlanden, waarvan de geproduceerde suiker voor een groot gedeelte in het land zelve wordt verbruikt, en die daarom in mindere mate van vreemde markten afhankelijk zijn, dan met Java het geval is. Wat nu de vooruitzichten van de Javasuiker ook mogen zijn, met vrij groote zekerheid kan men voorspellen, dat wanneer na eenigen tijd de thans bestaande overproductie door de geregel de toename der consumptie zal zijn verminderd en van eigenlijke crisis dus geen sprake meer is, de suikerprijzen zullen stijgen, maar zonder afschaffing der premie zal die rijzing al zeer spoe dig weer door een daling gevolgd worden, gemiddeld naar alle waarschijnlijkheid zullen de prijzen dus beneden f 7 blijven. De geregelde toename der consumptie zal gepaard gaan met eene pe riodieke stijging der productie en dus sterke fluctuatie der prij zen. De geheel op uitvoer berekende Java-suikerindustrie zal daarvan wellicht meer de gevolgen ondervinden dan de be schermde bietsuiker, ook al mocht het denkbeeld van den Heer s'JACOB om op Java eene raffinaderij ten behoeve der binnenland scha consumptie op te richten, verwezenlijkt worden. Zorgen echter de Java-suikerproducenten om al die verbeteringen in cultuur en en fabricage aan te brengen, die nog mogelijk zijn en voor die zuinigheid in het beheer, welke niet gebaseerd is op het beknib belen der loonen van de Europeesche employé?, waardoor het gehalte achteruitgaat, wordt in tijden van overvloed ook wat afgestaan voor mogelijke magere jaren, dan zal naar wij hopen en verwachten, wellicht ook zonder buitengewone regeeringsmaat regelen voor de Java-suikerindustrie nog een blijde toekomst zijn weggelegd. Zoowel in den handel als in de cultures en de wetenschap beschikt Java over een aantal mannen, aan wie de belangen der suikerindustrie in alle opzichten kunnen worden toevertrouwd en wat niet minder zwaar weegt eene regeering, die ook getoond heeft een open oog voor de belangen van het land te hebben, zoowel voor de industrie als voor de bevolking. Dat op het oogenblik het uitvoerrecht niet is geschorst, daarvoor zal de regeering wel ge gronde redenen hebben. Men kan ten minste niet aannemen, dat C. J. v. T.ookeren Campagne. De tegenwoordige stand en vooruitzichten der Ja va-Suikerindustrie. 609 dit niet geschiedt omdat enkele fabrieken ook nu reed? onder de f 6, — produceeren. Resumeerende kom ik dus tot de conclusie, dat geen directe vici's voor de toekomst behoeft te bestaan, maar dat et waar schijnlijk nog een zeer harden strijd te doorworstelen is. MEDEDEELINGEN UIT EN VOOR DE PRAKTIJK BUITEN VERANTWOORDELIJKHEID DER REDACTIE Hoor de ..Verein Deultch-Oeste'rreichischer Thomasphosphatfa briken' werd dezer dagen eene „Anldtung zur Düngung tropischer Pf Linzen" verspreid, die ten opzichte van het suikerriet weer eene reeks onjuistheden en verkeerde voorstellingen bevat. Zoo wordt om te beginnen voor de rietcultuur een vrij veel humus bevattenden grond verlangd en gezegd, dat vooral gedurende ne drie eerste maanden /.oer veel vocht in lucht en bodem noodig is en daarna beweerd, dat bij het riet gewoonlijk stalmest ot com post gebruikt wordt, phosphorzuur in den grond altijd in hei mi nimum aanwezig is en bij de talrijke bemestingsproevén gebleken is, dat phosphorzuur steeds den nadeeligen invloed van hooge Btik gtofbemesting opheft. Ais voorbeeld wordt hierbij bet resultaat vernield door mij bij een proeftuin te Dinoyo verkregen, waar zon der phosphorzuur 94.7 pikol suiker per bouw (8329 K.G. per H. A.) en met phosphorzuur 121,'2 pikol suiker per bouw (10548 K.G. per 11. A ) verkregen werd. Deze cijfers zijn ontleend aan het Archief 1800. blz. 124 of aan bet Eerste Congresverslag blz. 90 en in beide gevallen maak ik er uitdrukkelijk attent op, dat Innoyo de eeniye fabriek is. waar ik goede resultaten van phosphorzuurbemesting zag. Bovendien werkte het phosphorzuur hier den slechten invloed van de stik stofbemesting niet tegen, daar de sappen van het met phosphor zuur bemeste riet slechter waren. Wij hebben in dit werkje derhalve te doen met eene opzette' lijk onjuiste voorstelling van zaken, welke alleen ten doel heelt propaganda te maken voor den verkoop van thomasslakkenmeel. Tegen deze praktijk meen ik ten sterkste te moeten waar schuwen. Wanneer het bewijs geleverd is, dat eene meststol aanbeve ling verdient, dan hebben de fabrikanten of importeurs zeker het 610 C. .1. v. r.ookeran Campnirne. Da tegenwoordig «tnnd en yonrnitzioliten der Java-Suikerindnatrie. recht voor die meststof reclame te maken en te trachten haar meer ingang te rloen vinden, maar dit is hier niet het geval. In tegendeel gaven indertijd 6 proeftuinen van het proefstation Oöst .lavu (\[ededeelingen Proefstation Oost-Java No. dO eu 41), waar proeven met thomasphosphaat genomen werden, in het geheel geene product ie ver meerder ing. Kobus. GOMZIEKTE OF TOPROT. In liet Archief van 1895 wordt op twee plaatsen melding ge maakt van het optreden van een ziekteverschijnsel in suikerriet, dat gom ziekte wordt genoemd en waar tevens het vermoeden wordt uitgesproken, dat dit verschijnsel identiek zou zijn met de zoo ge vreesde Australische gomziekte, die volgens Arhief 1894, 976 ook op Mauritius zou zijn geconstateerd. Ook in dit jaar ontving ik van verschillende ondernemingen bericht, dat bij hen gomziekte was geconstateerd, terwijl het uit het tevens toegezonden materiaal bleek, dat ziekte geheel over een kwam met de destijds op llandjardawa voorkomende. Ook was liet uiterlijk en het geheele voorkomm der aaigestaste stokken ge heel in overeenstemming met hetgeen op blz. 976. Arch. ISOi over de gomziekte in Mauritius was gezegd, die weer gelijk gesteld werd met de Australische ziekte, zoodat ik indemeaning versterkt werd hier met de zoo geduchte ziekte te doen te hebben. Bij voortgezet onderzoek bleek er echter een groot verschil te bestaan, daar de Australische gomziekte zeer besmettelijk is, doch de hier aangetroffen ziekte niettegenstaande alle daartoe leidende proeven niet van eene zieke plant op eene gezonde kon worden overgebracht, en dus niet besmettelijk was. Ik verzocht aan den Meer Oorb Governement Pathologist te Sydney mij een weinig riet, dut door de Australische gomziekte was aangetast op, spiritus ge conserveerd te zenden waaraan hij voldeed, zoodat ik het met de hier aangetaste stokken kon vergelijken. Het groote verschil tusschen beide verschijnsels bleek onmid dellijk: waar bij de hier optredende ziekte de vaatbundels geheel intact blijven en het parenchym daaromheen in eene slijmerige gomachtige massa verandert, zoo is bij riet, dat door de Austra lische gomziekte is aangetast het parenchym geheel onbeschadigd gebleven, maar stroomt uit de doorgesneden vaatbundels eene gom achtige stof, en blijken zij er geheel mede gevuld te zyn. 611 Mededeeliiigan uit en voor da praktijk. Dit wordt ook zeer duidelijk aangegeven in de beschrijving der ziekte in Archief 1894, 551 en 870, waar nadrukkelijk wordt gezegd, dat bij het doorsnijden van den stengel de gom uit de vaatbundels naar buiten treedt. Het is dus zeer duidelijk, dat de op* Java geconstateerde gomziekte niet dezelfde is als de Australische, maar de verwarring werd daardoor teweeg gebracht, dat de be schrijving der ziekte op Mauritius, die daar ook gomziekte wordt genoemd, weer wel overeenkomt met de hier geobserveerde, zooals men in Archief 1894, 977 kan zien. Hier toch staat «Slecht;; bij uitzondering komt gom in de vaatbundels voor, maar snijdt men een stengel overlangs door dan bemerkt men, vooral in het bovenste gedeelte, groote, langwerpige holten, die met eene grijze, half vloeibare slijmerige massa zijn gevuld." Dit komt dus juist overeen met de hier geconstateerde ziekte maar in het geheel niet de Australische gomziekte. Daar de ziektezeer waarschijnlijk geheel dezelfde is als hetgeen men in Oost-Java toprot noemt, zoo is het om alle misverstand te voorkomen beter dien naam te behouden en niet meer van gom ziekte te spreken, waarbij dan eene kleine beschrijving dezer ziekte hier volgen moge om duidelijk aan te geven, wat men er onder verstaat. De ziekte komt alleen voor bij jong riet in tijdstippen van zeer sterken groei. Zooals b. v. in Dec. 1890 en Jan. 1897, toon het jonge riet na eene lange periode van droogte door de zware ïegens sterk groeide. De zieke stokken staan niet in groepjes bijeen maar men vindt ze hier en daar tusschen het gezonde riet ver spreid, terwijl er niets gebleken is, dat op besmettelijkheid van het verschijnsel wijst. De jonge, nog ineengerolde hartbl aderen van het riet worden het eerst aangetast; daarna wordt een deel daarvan in eene bruine breiachtige massa veranderd en ook beginnen de uitwendig zichtbare bladeren af te sterven, zoodat het schijnt alsof de plant door den topboorder is aangetast, hoe wel men het onderscheid duidelijk daaraan zien kan, dat bij gomziekte ook de reeds ontplooide bladeren beginnen te ver welken. Als de ziekte doorgaat wordt ook het groeipunt aange tast, dit wordt ook bruin van kleur en breiachtig en verspreidt bij het doorsnijden een eigenaardigen, onaangenamen geur. Bij een verder gevorderd stadium der ziekte vertoont de top dwarse spleten, die er uitzien alsof die vaatbundels met een scherp voor werp zijn afgestoken, welke spleten met eene gomaehtige massa 612 Modeileelingon uit en voor de praktijk. zijn gevuld. De lagere geledingen zijn hol, het parenchym is ook tot eene gomachtige vloeistof opgelost en de vaatbundels loopen als vioolsn.iren door den hollen stok heen. Alle aangetaste stokken sterven en daar de ziekte van boven naar beneden gaat en er dus kans bestaat dat zij door het on dereinde van den eenen stok op de andere van een zelfden stoel zou kunnen overgaan, is het aan te raden de aangetaste stokken af te snijden en weg te werpen, hetgeen geen verlies teweeg brengt, daar zij toch verloren zijn. Kagok, 9 Mei 1897. H. 0. Prinsen Geerligs. SUIKER VERLIEZEN 01» HET OOGST VELD. De alleroudste manier om het te veld staande riet te oogsten, n. 1. door het bij den grond af te snijden met achterlating der worteleinden (dongkei), wordt haast nergens meer toegepast '), nadat men tot het inzicht is gekomen, dat de achtergebleven grondstof meer dan 10% van de geoogste kan zijn en dus bij een gemiddelde opbrengst van 1000 pikol riet per bouw + 10 pikol suiker op het veld in den grond achterbleef. 13e naoogst, het afzonderlijk uitgraven der dongkei, Avas dus oen groote stap voorwaarts. De vele ongeriefelijkheden, die echter daarmede gepaard gaan. (niet tijdig beschikbare werkkrachten, achteruitgang der sappen, storingen in het vermalen) gaven aan leiding dat men beproefde het riet te oogsten met de worteleinden eraan; een werkwijze, die nu door velen reeds met succes wordt toegepast. Een ieder, die echter tot deze manier van oogsten is overgegaan, weet hoe moeilijk het is uitvoering te geven aan den gestelden eisch: dat de worteleinden niet zijn afgebroken en het riet met zijn puntig ondereinde wordt verkregen, wanneer grondgesteldheid en omstandigheden niet meewerken. De vraag is echter of die eisch wel altijd rationeel is, of in vele gevallen het misschien mot beter is met wat minder tevreden te zijn, opdat deze «économie de bouts de cannes" niet ontaarde in een «économie de bouts de chandelles". 1) Zooala ik verneem rijn er'no,' fabrieken, waar de worteleinden uit gebrek «an Toldoende «•«rkkrnchten niet worden geoogst. Modedeelingcn uit on voor do praktijk 613 Waar is nu de grens, tot hoe ver mag de onverschilligheid onzer karrevoerders gaan. zonder dat onze belangen gevoelig worden benadeeld? Diezelfde viaag kan ook worden gesteld hij liet afsnijden der topeinden (poetjoekans) van riet, waarvan geen bibit wor.it genomen. 1. WORTELEINOE (DONGKEL). De eerste vraag is dus: Hoeveel riet en suiker blijft op het veld achter, wanneer gewoon gedongkeld wordt?— Onder igewoon" versta ik: het resultaat van een goede controle; (die toch oog veel scherper kan zijn) waarbij de rietstokken mei afgebroken wortel punten worden geoogst, maar waar het in den grond achtergebleven wortelstuk niet. grooter is dan + 120 m.M. Dit getal 120 moest natuurlijk eerst bepaald worden en ging ik daartoe als volgt te werk : Onder toezicht van den Heer 11. KonLDRüGGK. toenmaals vo lontair op Brangkal. die ook het geheele verdere onderzoek uit voerde, werden op het veld 33 stokken met do uiterste wortelf-nnt eraan zorgvuldig geoogst en du lengte van liet in den grond aan wezige deel gemeten. De getallen bewogen zich tusschen 300 en 340 m.M., een gemiddeld dus van 320. Van denzelfden tuin. op hetzelfde tijd-tip. werden van ver schillende karrevoerders van 33 reeds door ben geoogste stokken dat gedeelte gemeten, hetwelk met [aarde bevuild, kon gerekend worden in den grond te hebben gezeten. Het gemiddelde van deze afmetingen bedroeg 200 m.M. Ér bleef dus gemiddeld 320 — 200 = ISO m M. riet in vorm van een 'spitse worteipuni op liet veld achter. Tevens werd vastgesteld, dat bij een stengeldikte van 33 m.M. de diameter van het in den grond gezetene worteleinde 27 m M. bedroeg, zoodat het achtergebleven worteleinde schematisch in na tuurlijke grootte aldus moet worden voorgesteld: Madedeeüngen uit pn Toor dt prakljjk 614 11. Topeinbe (Poetjoek) Ten einde vast te stellen hoeveel lengte stengeltop gemiddeld door «ie karre voerders als veevoer wordt meegenomen, wanneer van den tnin geen bibit wordt, verlangd, werden den 20 en October Oogst '95 van den tuin Redjosari 113 stukken reedsgesnedeu poetjoekanin het laboratorium ontbladerd en gemeten met liet resultaat, dat: 90 stuks topeinde een lengte hadden van gein: 60 m.M. 23 » •/onder topeinde waren. Dus: van 100 stengels waren 79 6 /io %de stengeltop tot op 60 m.M. afgekapt en van 100 stengels waren 20'/,, % zonder afgekapte top. De gemiddelde afgekapte stengeltop bedroeg dm 48 m.M. liet langste stuk was 200 m.M. Toen eenmaal de lengte van verloren wortel- en topeinde van den stengel bekend was, werd overgegaan tot liet volgende on derzoek, dat tevens zoodanig werd ingericht, dat de uitkomsten dienen konden ter controle van verschillende gevallen. Vooral moet worden opgemerkt,dat het dongkeleinde eerst werd schoongeschraapt, dan met een vochtige lap afgewreven en met een drogen doek afgedroogd. De poetjoek werd öntbla lerd en tot aan het groeipunt van de bladscheeden ontdaan. Da st »kken, welke eenigszins beschadigd waren of de een of andere abnormaliteit vertoonden, werden niet gebruikt. 17 stengels wogen totaal 29,800 KG. Van de top- en worteleinden werden stukken van 300 mM. afgesn. De 17 worteleinden van 300 mM. wogen KG. '2,700 De 17 topeinden van 300 rnell wogen 1,690 De 17 resteerende middenstukken 24,950 liet totaal gewicht bedroeg dus '29,346 KG. Verschil waarschijnlijk door uitdroging 0,544 KG. Daarna werden de wortel- en topeinden in drie gelijke deeien van 100 m.M. gemeden en de gelijksoortige stukken weer gewogen. Gemeten van af groei- en wortelpunt wogen: Op 100 totaal stengelgew: de L7st. wortel van 0-100 mM. 0,482 KG. UU % 100—200 » 1,005 b 3.35 » '200—300 ï_ 1.219 b 4.07 b Het totaal gewicht was 2,706 K.G. 9.03 % 615 Medeileelingen uit en voor de praktijk De 17 st. top van 0-100 raM. 0,335 KG. 1,12 % 100—200 » 0,618 » '2,07 » '200—300 » 0,748 » 2,50 » Het totaal gewicht was 1,701 K.G. 5,09% Op 100 K.G. stengelgewicht bedraagt 't gewicht v. 300 mVI. top- en worteleinden 14,72% Aangenomen nu dat er, zooals wij gevonden hebben, gemiddeld 120 mM. worteleinde achterblijft, die totaal 0,683 K.G. zullen wegen en 50 mM, topeinde weggaat als veevoer met een gewicht van ± 0,160 K.G. gaat er op 100 K.G. totaal stengelgew. aan dougkel verloren 2,28"% id. id. 100 K.G. totaal stengelgew. aan topeinden id. 0.53 » In denzelfden geest als hierboven werden nog 2 proeven genomen waarvan de resultaten in onderstaand tabelletje staan opgeteekend. In de 2 e . proef gaat op: 100 K.G. totaal stengelgew. aan dongkei verloren 2,47% Voor de praktijk zijn deze cijfers nog niet direct bruikbaar on is het wsnschelijker de dongkelverliezen uit te drukken niet op 100 totaal stengelgewicht, maar op het gewicht van het riet, dat aan de fabriek komt, dus. A. voor tuinen waarvan bibit (één voet = ± 300 m.M J gesneden is: Totaal stengelgew.— (gew: bibit -f- 120 m.M. dongkei). B. voor tuinen waarvan geen bibit gesneden is: Totaal stengelgew^— (gew: 50 m.M. bibit -f- 420 m.M. dongkei). De verliezen bedragen dan voor. 0 653 A- Proef 1 X 100 = 2.48 Gemiddeld 2,57 D. Proef i X 100 = 2,35 0 Proef 2 — >-—- X 100 = 2,54 33.855 Gemiddeld '2,44 Nemen wij aan, om niet al te gunstige cijfers te gebruiken, dat uit die achtergebleven 120 m.M. dongkelpunten 75% sap ge perst kan worden, dan volgt uit de bovenstaande analysen dat het rendement aan suiker van 100 deelen sap 9,7 tot 11,8 bedraagt. Nemen wij daarvoor gemiddeld 10 % dan kunnen 100 picol dongkelpunten 7*/ i picol suiker opleveren. 616 Meiledcelingcn uit en voor de praktijk Mededeelingcn uit en voor de praktijk 617 Mededeelingen uit en voor de praktijk 619 Mededeellngen ut) en toot de praktjjk 618 Het verlies aan suiker op 100 riet bedraagt dus voor A . X 7 ' 5 = 049 %en voor IUO '2 44 V 7 5 Bij een normale produktie van 1000 pikols riet per bouw gaat dus voor elke 100 bouws, altijd aannemen Ie dat 120 mM. wortel punt achterblijft. '200 pikol verloren. Voor een fabriek van 000 bouws bedraagt zulks een finantieel verlies van 1200 X 5 — ± f 6000, die niet zijn te verwerpen. En overal waar Reynosotuinen gedongkeld worden, blijven, tenzij er zeer bizonder de aandacht aan wordt besteed, minstens 120 mM. dongkelpunt achter, veelal meer. leder voor zich kan de schade zelf uitrekenen, wanne r hij slechts de moeite neemt één bouw van et n geoogsten tuin cnder vertrouwd Enropeesch toezicht te laten overrooien (dongkelen) de verkregen wortel punten weegt en analyseart. Hij zal dan vinden, dat mijne opgaven eer te laag dan te hoog zijn. Het oogsten van de geheele dongkei kunnen wij misschien niet van onze Javaantjes verlangen; het werk is te zwaar. Wanneer echter niet te diep geplant en een geschikte metho de wordt toegepast, dan is het werk niet te zwaar. Na lang probeeren met verschillende vormen van houweelen en patjols (hak) heb ik bevonden, datdepatjol in vererniging met, de lingis (koevoet) het best voldoet. De patjol dient niet om de rietstoel uit te graven, maar om één smal, diep gat te maken naast de stoel, hetzij evenwijdig met hetzij loodrecht op de geul. maar altijd vlak naast de stoel. Is het gat gemaakt, dan worden de stokken een voor een met de linkerhand vastgehouden en wordt met de rechterhand de wor tel met een scherpe lingis aan de basis afgeslooten. Wat dan overblijft is onbeduidend. Ik geef deze methode voor een betere, heb echter bevonden dat hare uitvoering de minste arbeid kost. Er op gelet moet worden dat de patjol niet te breed (onnoodig grondverzet) maar lang en spits en, omdat ren diep gat vereischt wordt, ook sterk is. Is de lingis te zwaar, dan moet er telki ns onnoodig veel ge wicht opgelicht worden, is zij te licht, dan moet met kracht worden gestooten. hetgeen anders grootendeels door eigen zwaarte gebeurt. SCededeeliogen uit en toot <le praktijk 620 Ik bevond dat de volgen Ie afmetingen gunstig voldeden. Patjol ') Lingis ') De patjols werden mij geleTerd door den Heer E. Wöliler te Soerabaia. Dongkel patjol Schaal >/ 2 ; maten in millimeters. I»' 1 dongkel lingissen zijn 1,20 M. lang en 1" Eng. d. dik. Mededeelingen alt en voor do praktjjlc 621 Wanneer voldoende werkkrachten voorhanden zijn om de dong kei afzonderlijk te oogsten ener is diep geplant, ') dan is de over gang tot oogsten van riet en dongkei tegelijk, alleen dan aan te raden, wanneer men ook voornemens is het gebruik van patjol en lingis te zamen, in te voeren. 2 ) Bij ploegtuinen. die over het algemeen ondiep geplant worden kan men dikwijls met de lingis alleen volstaan. Hij Reynoso tuinen gaat het niet zonder dat veel riet achterblijft. Hoeveel? Laat een ieder die er op gesteld is zich zelf niet beet te ne men, eens nauwkeurig onderzoeken en hij zal er van schrikken. Waarom ik over dit onderwerp zoo uitweid, daar liet toch meer locale belargrn zijn? Hoofdzakelijk om collega's over te halen tot eenheid van werken. Ik bednel niet, dat die eenheid behoeft te gelden voor geheel Java, natuurlijk niet; plaatselijke omstandigheden geven meestal den doorslag. Maar in een klein rayon in een streek, die onder gelijke om standigheden verkeert, kan in de hoofdzaken wel eenheid van werken getroffen worden, en welke plaatsen om zulks te regelen zijn geschikter dan de Syndicaatsafdeelingen? Wanneer ik den zelfden eisch stel als mijn buurman, profitee ren wij beiden er van. Ren ik tevreden met minder werk, dan heeft hij dubbele moeite en dikwijls meer kosten om zijn wil gedaan te krijgen. Wanneer over het rationeele van de toepassing eener bewerking geen verschil van inzicht meer bestaat, is de algemeene strikte doorvoering een kwestie van samenwerking en volharding. Uit de analysen.der topeinden kunnen wij tevens zien, dat een te veel afkappen van den top eveneenssuikerverliezen veroor zaakt, waarover ik nog dit jaar cijfers zal mededeelen. Uit vroegere onderzoekingen herinner ik mij alleen, dat zelfs het volkoman witte gedeelte der bibit tegen Augustus reeds ge kt is om te worden vermalen. Ook uit deze analysen blijkt, dat met uitzondering van 100 m\f. van af het groeipunt, de volgende 100 mM. reeds een sap ople veren, geheel geschikt om met de rest te worden gemengd. ;i tien kan.diep graven en tooi ondiep planten door vooraf veel van de „goeloetan" af te stekel 2) Werk! men met Ie lingis alleen, dan blijft ongetwijfeld veel achter. 622 Mededeelingen uit en toot de praktijk Wanneer uit de bossen veevoeder de nog daaraan aanwezige bibits worden uitgezocht, percentsgewijze genoteerd van den top ICH rn\l. verwijder.], dan gewogen en geanalyseerd, kan men met vrij groote nauwkeurigheid de verliezen vaststellen. Men vergete niet dat, afgezien der eerste 100 m.M. die onbruik baar zijn, de volgende 100 raM. reeds 2% van de grondstof voorstellen. In welke maand dat deel reeds voor vermalen geschikt is, moet natuurlijk ieder voor zich onderzoeken. Brangkal, Mei '97. S. A. Arendsen Hein. DIVERSE MEDEDEELINGEN. Het Jaarverslag door den Directeur vau liet onderling Onder steuningsfonds, op de vergadering van 30 April jl. uitgebracht, luidde als volgt: Ontstaan van het fonds. Bij circulaire van 11 Maart 1895 wees het Bestuur van hot Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java op het gevaar dat. bij de heerschende suikercrisis velen bedreigde, die hetzij door sluiting van fabrieken, hetzij door bezuinigingsmaatregelen, hunne batrekking zouden kunnen verliezen, met den kans van niet spoe dig eene nieuwe b3trekking te zullen vinden en misschien met vrouw en kinderea aan ellende ten prooi te vallen. Het Bestuur achtte het daarom noodig te trachten tegemoet te komen aan den wensen, door velen geuit, om hulp te verschaffen aan de onge lukkigen, die huns ondanks het slachtoffer /..uiden worden van de gedrukte tijdsomstandigheden. Van oordeel, dat die hulp alleen kan worden verwacht uit den boezem der suikerindustrie zelve en bestreden uit een fonds te vormen door bijdragen van administrateurs en ondergeschikt personeel der fabrieken, deed het een beroep op de medewerking van het europeesch personeel der suikerfabrieken, om een onder steuningsfonds te vormen ten behoeve voor hen die buiten hun toedoen hunne betrekking zouden verliezen en zich daartoe tot eene geldelijke bijdrage voorloopig voor één jaar, te verbinden Het doelmatigst kwam daarbij voor eene bijdrage in den vorm van percentage van het stenoten wordende tractement b, v. 1 % of '/si % naar gelang de behoefte zou blijken. Mededeeüngen uit en Yoor .de praktjjk 623 Groot was het aantal der-genen, die aan dit beroep gehoor wenschten te geven, en verklaarden, tot het vormen van een ondersteuningsfonds te willen medewerken, en daarvoor geduren de een jaar lang een bedrag te willen storten.gelijk aan hoogstens één procent van hun tractement. Steunende op de toegezegde medewerking zette het Bestuur van het Syndicaat zijn arbeid voort en kon de Secretaris van het Bestuur in Januari 1896. aan de administrateurs der fabrieken, welker personeel medewerking beloofd had, melden, dat het Re glement voor een onderstenningsfonds door het Bestuur van het Syndicaat was vastgesteld, met verzoek, exemplaren van dat Re glement onder het europeesche personeel der fabrieken te verspreiden. Personen, die tot het fonds wenschten toe te 'reden, werden daarbij verder uitgenoodigd, van hun voornemen vóór 1 Maart 1896, schriftelijk kennis te geven. Na vaststelling eener lijst der leden van het fonds, zou hiervan kennis worden gegeven aan dezen met oproeping omeene vergadering bij te wonen tot verkiezing van den Raad van Beheer. Deze vergadering had plaats den 24 er Maart 1896, en traden voor het eerst als leden van den Raad op de heeren: A. B. Andrkas, J. Menalda van Schouwenburg, L.C. van Vleuten en H. W. Weg man, terwijl de heer F. J. J. van ber Kolk door het Algemeen Syndicaat werd gekozen. In de vergadering van 9 Mei werden daarop tot plaatsvervan gende leden gekozen de heeren: W. Hasselman, J. Mulder llzx. en C. F. de Ruyter de Wildt, en tot scheidsrechters de heeren: H. H. Borkl. Mr. IF. s' Jacob, M. E. E. Nolttienius nE Man, W. Uhlenbeck en C. J. Vonck. Verder werd. ingevolge artikel 20 der statuten, door het lot beslist, dat van de leden van den Raad voor Beheer voor het eerst zouden aftreden: Na één jaar.de heeren A.B. Anbreas en F. .T. ,T. van ber Kolk, na twee jaren, de heeren L. C. van Vleuten en H. W. Wegman; na drie jaren de heer .T. Menalda van Schouwenburg. In Juni 1896 kon de Raad van Beheer, bij circulaire bekend maken, dat het ondersteuningsfonds op 1 Juli 1896 in werking zou treden en dat tot directeur van het fonds was benoemd de heer B. A. H. Wolterbeek Muller. Deze circulaire toegezonden aan allen, die medewerking had den beloofd, en wier namen voorkomen in de daarvoor gedrukte Pivprse mpdedeelinjrpn 624 naamlijst, bevatte o. a. liet verzoek omeene daarbij gevoegde model-opgave van toelichting, ingevuld, in Ie zenden aan den direc teur van liet fonds. Het aantal dergenen, die deze opgave ingevuld, terugzonden, was aanzienlijk minder dan dat van hen, die medewerking hadden toegezegd; doch is de toestand van het fonds in aanmerking ge nomen zijn kort bestaan, sedert 1 Juli 1896, en de berekening, door dan Kaad van Beheer, in zijne eerste circulaire gemaakt, dat de netto ontvangsten aanvankelijk op ongeveer f 6000. — per jaar konden worden geschat, zeer bevredigend. Met grond, toch mag worden verwacht, dat met 1 Juli 1897, de loopende inkom sten van het fonds, over het eerste jaar van zijn bestaan niet veel minder dan f 10000.— zullen hebben bedragen, waarvan na af trek der uitgaven ongeveer /' 9000 aan netto ontvangsten zullen overblijven of 50% meer, dan oorspronkelijk geraamd werd, onge rekend het stamkapitaal te vormen uit donatiën en contributiën van leden-oprichters, waai'voor bij het einde van '1896. een bedrag van f 1606,38 is ontvangen. Leden. Het aantal leden, ingeschreven in het register, bedroeg op 31 December 1896: leden-oprichters 1 buitengewone leden 8 gewone leden 368 Een gewoon lid overleed, terwijl één buitengewoon en drie gewone leden met het einde van 1896, verklaarden hun lidmaat schap op te zeggen. Daarentegen zijn sedert vier nieuwe gewone leden toegetreden. Contributiën, Vorderbaar waren van : Het lid-opriciiter / 100.— de buitengewone leden » '200 — de gewone leden: over het derde kwartaal e 2350,95 » » vierde » ... » 2453,70 Totaal f 5104,65 Hiervan werd ontvangen: in 1896 /' 4872,05 in 1897 » 175,05 » 5047.10 zoodat achterstallig bleef f 57 ; 55 Diverse raêdedeelingeü 625 Deze achterstand is veroorzaakt, door: het nog niet voMoen der contributie van een buitengewoon lid, dat tijdelijk naar Nederland is vertrokken /' 25. — niet voldane postkwitantiën van drie leden tot een bedrag van s 13,50 niet voldane contributiën van drie leden, die de onder nemingen hebben verlaten, waarop zij werkzaam waren » 15,30 niet voldane contributie van een overleden lid . . » 3.75 Totaal f 57.55 Verdeeling der gewone leden naar het bedrag hunner bezoldigingen. Aantal Bedrag der bezoldigingen: leden. tot f 50 14. van f 51 » » 75 33. » » 76 ï » 100 33. » » 101 » b 125 31. » » 126 » » 150 32. » » 151 » » 175 38. » ö 176 » » 200 i 2. b » 201 » » 225 17. b b 226 » » 250 38. » » 251 » » 275 12. s » 270 » b 300 30. B B 301 B 8 325 1. » i> 326 » b 350 6. » b 351 » » 375 1 b » 370 b » 400 3. b b 401 b b 450 2. » b 451 i b S(JO 14. » b 501 b b 550 2. b » 600 15. b » 700 1. b » 750 1. b » 1000 1. b b 1250 1. Totaal 368. Gecontribueerd is dus over een bedrag tot: f 100 door 80 leden of 22 % » 200 b 143 b b 39 % daarboven » 145 » »39 % 626 Diverse meiedeelïngen Meer en meer wordt in Europa de aandacht gevestigd op het voordeel van het filtreeren van het ruwsap. Op het congres voor scheikunde te Parijs hield MITTELMANN een voordracht over dit on lerwerp, en heeft hij deze wijze van werken ten zeerste aanbe volen. Het denkbeeld is oorspronkelijk van Perkier en Possoz, die het ruwsap op 95°. verhitten en 'net daarna door filtratie van de gecoaguleerde eiwitstoffen ontdeden. Een groot bezwaar echter was tot nu toe het technische gedeelte der kwestie, daar men geen geschikt filtermateriaal wist te bedenken. De filter welke nog de beste resultaten gaf, was die van Bouvier, welke bestond uit een bewegelijke trommel met dubbele bodem, waarin zich een laag van 30 —iO cM. hoogte van fijn kiezelzand bevindt. Het warme sap laat b'j zijn doorgang de zwevende verontreinigingen in het zand achter, en dit laatste wordt na een gebruik van 2 tot 3 uur met water gereinigd, terwijl men de trommel dan tegelijk draaien laat. Daar het zand een indifferent lichaam is, bederft het niet in het gebruik en kan altijd door gebruikt worden. Zoo nu en dan kan men na het wasschen wat kalk water of eenig ander antisepticum in den trommel aanwenden, om mogelijk achter gebleven verontrei nigingen onschadelijk te maken. Bouchon heeft een filter voor ruwsap geconstrueerd, welke het sap door een plucheachtige stof filtreerde; een filtreerend oppervlak van 15 M-. verdeeld over drie, of van "20 M 2, over twee filters, was bij een geringe drukhoogte voldoende. In Rusland heeft men op een fabriek het ruwsap gefiltreerd over houtspaanders, dat wel is vaar slechts een geringe vooruitgang van den reinheidsfactor uitwerkte, maar tevens het gevolg had, dat het sap in de verdere fabrikatic buonder gemakkelijk verwerkt werd. Het laatste systeem, dat nu bepaald goed schijnt te voldoen, is de mechanische filter van Breitfeld, Danek en Co. Hij doet den ken aan den gewonen Danek filter, alleen is er in het onderste gedeelte een inrichting gemaakt, om bij den schoonmaak gemakkelijk de bezonken grove verontreinigingen te kunnen verwijderen. In plaats van de filtratie door doek, zooals bij den gewonen Danek filter, geschiedt deze hierbij door zeer fijn messinggaas. Dit heeft per dM 8 . 4634 openingen van 0,5 mM., en deze wijze van filtreeren blijkt voor ruwsap alleszins voldoende te zijn. De filter werkt slechts met een drukhoogte van 40 cM., elke filter bevat 19 ramen. De voordeelen van dezen filter bestaan in de eenvoudige inrichting, de kleine ruimte die hij beslaat, in de groote capaciteit bij zulk een gc- Diïerse mededeelingen 627 ringen druk. De verwisseling der ramen geschiedt zeer snel, en de geheele lediging van den filter heeft zeer gemakkelijk plaats. Het gevolg van de filtratie der ruwe sappen is, dat de voorwarmers veel zuiverder blijven, waardoor het warm te-effect aanmerkelijk grooter is en door het uitblijven der incrustatiën het lastige afkrabben der buizen vervalt. Op een fabriek waar dagelijks 12000 H. L. ruwsap verwerkt werden, waren drie filters, elk van 16,72 Mi. filtreerend oppervlak voldoende. Er werkten echter altijd slechts twee, de derde werd dan schoongemaakt. Elke filter liep 4 tot 6 uur. Vóór het ruwsap van de diffuseurs in de filters kwam, passeerde het een zeef, die op 1 d M-'. iOO openingen van 3 mill. diameter had, welke de ruwste verontreinigingen direct tegenhield. Oesterr. Ung. Zeitschr, für Zuckerind uud. Landwirthsch. 1896 blz. 855 Zeitschr. f. Zuckerind. in Böhmen 1897. blz, ?52. In den laatsten tijd is men ijverig aan het zoeken naar werk wijzen, die ons instaat stellen, bij het verkeken van het diksap in de vacuümpan, daar reeds een vulmassa te verkrijgen, die zeer homogeen en gelijkmatig van kristal is. Claassen tracht dit te bereiken door in de vacuümpan stoom door de masse-cuite te voeren (Archief, blz. 286) en nu kondigt Joseph Dei.aviekre, een der directeuren der Fransche beetwortelsuikerfabriek Souppes wederom een verbeterde wijze van koken aan. Het gronddenkbeeld van zijn procédé bestaat daarin, dat hij het diksap niet dooi' het in de vacuümpan heer schende luchtledig laat opzuigen, maar integendeel het diksap onder eenigen druk in de kookpan brengt, tevens dat het diksap niet door ééne opening binnenstroomt, maar door verscheidene wordt ingevoerd. De voeding van de pan heeft plaats door 15 injecteurs, waar van 4 geheel onder in de pan en de andere 11 geplaatst zijn in een kring ter hoogte van de eerste serpentijn. Deze injecteurs staan in verbinding met een koperen buis, welke de kookpan om geeft en welke op haar beurt verbonden is met een cilindervormig reservoir, dat door een Burton-pomp gevoed wordt met hel diksap uit de wachtbakken. Het diksap komt nu onder een druk van 1 tot 5 kilo in zeer fijnverdeelden staat in de pan, waardoor bereikt wordt, dat bij het in de pan treden zich tal van middelpunten, van waaruit de kris tallisatie plaats heelt, voordoen, hetgeen ten gevolge heelt, dat du 628 Diverse mededeelingen verkregen masse-cuite veel homogener wordt en de kristallisatie aanmerkelijk sneller geschiedt. Een kooksel, dat vroeger negen uren noodig had om te voleinden, was met de nieuwe werkwijze in zeven en een half uur afgeloopen. Ook is de uitputting van het diksap veel grooter; had vroeger de atloopstroop een reinheid van 05, met het nieuwe procédé werd deze gereduceerd tot 01 a 62. Maar behalve de manier van injicieeren van de tjing hebben nog meerdere factoren een grooten invloed op den goeden gang van het kookproees, en wel de temperatuur, het luchtledig en de constante samenstelling van het diksap. Daarom heeft de uitvinder de werking van de pan geheel automatisch gemaakt, vooropstellen de, dat een goede kristallisatie slechts plaats heeft bij een gel ij k matigen toestand. De drie factoren: temperatuur, luchtledig en voeding heeft hij aan elkaar onderling afhankelijk gemaakt, twee ervan worden geregeld door het vacuüm in de pan, de derde door de stoom in de serpentijnen. De régulateurs hiervoor bestemd, be staan uit een cilinder, waarin zich een zuiger op en neer kan be wegen. Aan den zuigerstang is een hefboom bevestigd, die een veer meer of minder spant, welke veer wederom werkt op een ventil, hetwelk, doordat het met openingen van verschillende groot ten voorzien is, meer of minder diksap laat instroomen. Wanneer nu het luchtledig op een vast punt gesteld is door een geregelde toevoer van het water in den condensor, is het duidelijk, dat dit slechts verandering kan ondergaan door de vermeerdering of vermindering van den druk, waarmede het diksap wordt toegevoerd en door een verandering in den aard van het diksap, maar door den aangebiachten régulateur, welke werkt door het in de pan heer sehende luchtledig, wordt de aanvoer van het sap geregeld. De voeding heeft plaats doordat de Burtonpomp het diksap perst naar een eilindrisch reservoir, hetwelk berekend is op een druk van 8 kilo. Dit reservoir staat in verbinding aan den eenen kant met de injectoren aan de pan, aan den anderen kant met een spuiklep welke door den régulateur van den druk bewogen wordt. Daar nu de aanvoer in dit reservoir veel grooter is dan de af voer, ook al zijn al de injecteurs geopend, is het duidelijk, dat de mate van voeding zal afhangen van de grootte van den druk, die in dit reservoir heerseht, welke op zijn beurt weer afhankelijk is van de mate van opening van de spuiklep, die het overtollig toegevoerde diksap laat terugstroomen naar de wachtbakken. Diverse medeileeÜDgen 629 Rij het begin van het kooksel laat men de tjing binnenkomen door de centrale opening. Is een zekere concentratie bereikt, dan wordt deze afgesloten en heeft de voeding plaats door de onderste injectoren; de greinvorming geschiedt nu en als de masse-cuite de tweede serpentijn bereikt heeft, worden de 11 andere injecteurs ook geopend, terwijl men dan éérst diksap laat binnenstroomen, later rijke ailoopstroop en ten laatste arme stropen. Als de pan geheel gevuld, is sluit men de injecteurs, kookt at en laat de pan op de gewone wijze zich ledigen. Sucrerie Beige 1897 bh. 383, Uit het verslag van de Kamer van Koophandel van Amsterdam over 1895, ontleenen we het volgende. In het jaar 1895 is de handelsbeweging in Amsterdam belang rijker geweest, dan het zich bij het begin van het jaar liet aanzien. liet is zeer te betreuren, dat ingevolge de bestaande wetgeving de suikers uit onze eigen Koloniën niet naar Nederland zelve ver voerd worden. Vroeger toen deze toestand nog niet bestond, was dat heel anders. In 1872 werden uit .lava 182 millioen K.G. suiker in Nederland ingevoerd. I)e handel, de scheepvaart, het assurantie wezen, enz. hebben dientengevolge een onberekenbaar verlies geleden en hoewel de regeling nu moeilijk veranderd kan worden moge deze toestand c'ienen als een waarschuwing, wanneer het geldt nieuwe maatregelen, in te voeren die den vrijhandel kunnen be nadeelen. De handel in '95 beperkt zich dan ook. wat suiker betreft, ge heel tot beetwortelsuiker. De voorraden in entrepot op 31 Üec. 1895 bedragen: 31 December 1895 31 December 1804 Inlaadsche beètwortelsuiker, te Amsterdam, 55,90-2059 K.G. 42,889829 K.G. in het geheele land. 00,007991 » 47,058009 » Vreemde beetwortelsuiker, te Amsterdam, '20,324518 » 34,530079 » in het geheele land. 28,549097 » 30,280025 » Geraffineerde suiker, te Amsterdam, 8,794559 » 2,571918 » te Rotterdam. 25895 » 23831 » 630 Divel'36 mededeelingen in 1895 in 1894 in 1893 Totaal ingevoerd bietsuiker, 123C66 ton 154288 ton 160980 ton waarvan te Amsterdam 80611 » 121928 » 113817 » Uitvoer broodsuiker en geraffineerd 110364 » 103556 » 100339 » waarvan te Amsterdam 110317 » 103547 » Pe uitvoer naar de verschillende landen bedroeg 1895 L 894 tonnen van 1000 KG. Engeland 101862 95090 België 711 709 Vereenigde Staten 4223 3338 Noorwegen '2672 2289 Pruisen 03 002 Portugal 50 120 Zwitserland 41 > v 7 Turkeije 129 146 Tot 31 December bedroeg de hoeveelheid suiker waarvoor de fabrieken voor de campagne 1895—'96 belast waren 74,496000 K.G., uitgedrukt in geraffineerd. De loop der prijzen voor beetwortelsuiker was als volgt: Bij liet begin van het jaar werd f lO 3 /1 e bedongen, doch reeds in den loop van Januari daalde de prijs tot f 9H/ig Daarna bleef de markt kalm, tot de invloed van de mindere uitzaaiing van 1894 en van den opstand op Cuba zich deed gevoelen en men in de 2e helft van Mei f 12',. noteerde. Tegen het eind van Juni was er weer daling tot fl l V. 2 . Statistische berichten uit Amerika en Havana veroor zaakten in Augustus een stijging tot f 12'/ 4 ; door de heerschende droogte bereikte de prijs in October een hoogte van f 13'/,, maar viel in die zelfde maand nog tot f 13'/ 4 . De groote productie deed daarna de waarde tot 12' 3 /i (i in December dalen. De raffinaderij van Spakler en Tettb:rode heeft het geheele jaar door met volle kracht gewerkt en 40,000000 KG. geproduceerd. De afzet ging gemakkelijk en geUirende de laatste maanden weid ook naar de Vereenigde Stater, van Noord-Amcrika afgevoerd. Dit gebeurde voornamelijk dank zij den steun van ons gouvernement, dat bewerken kon, dat de suiker uit Nederland, als geen uitvoer premie genietende, ook niet getroffen werd met het invoerrecht van ongeveer f 0,50 per 100 K. G. De afzet binnenslands neemt echter af, wat voornamelijk moet worden toegeschreven aan de toename 631 Diverse mededeelingen van den invoer uit Duitschland, welk land door het toekennen eener uitvoerpremie van f 1,20 per 100 KG., de handel in staat stelt, suiker te verkoopen beneden den productieprijs. De Wester suikerraffinaderij heeft meer dan 54 millioen KG. ruwsuiker ver werkt; ook hier klaagt men over afname van de binnenlandsche consumptie. Sucrerie indigène et colouiale 1X97, blz, 4(11. De Engelsche commissie heeft hare enquête voortgezet op Bar bados en Trinidad Op het eerste eiland waren deskundigen alge meen overtuigd, dat de suikerindustrie, bij het aanhouden dei tegenwoordige toestanden zeker haar ondergang te gemoet gaat. Men heeft daar reeds getracht de productiekosten der suiker te verlagen, voor zooverre dit mogelijk is in de heerschende omstan digheden, d. w. z. bij de groote verbrokkeling van den aanplant en de fabrikatie op kleine schaal. De bezuinigingen zijn echter slechts neergekomen op vermindering van het arbeidsloon; de oorzaken van den kwijnenden toestand mag bij sommige fabrieken al gelegen zijn in de gebrekkige installatie, in het algemeen moet hij gezocht worden in het in Europa gehuldigde premiestelsel. Wanneer de hulpe komt en de oprichting van centraalfabrieken steunt zal hierdoor misschien een weinig geholpen worden, maar slechts afdoend zou zijn als Engeland invoerrechten wil gaan heffen van de geprimeerde suiker, tot een gelijk bedrag als de daarop toegekende premiën. De suikerindustrie door een andere te vervangen scheen den deskun digen niet goed doenlijk: voorde cultuur van cacao wordt slechts een tiende deel der arbeiders gevorderd en andere cultures, zooals arrowroot, vlas en tabak hebben reeds bewezen niet loonend te zijn. Ook op Trinidad waren de inzichten hoogst pessimistisch. 1 ij de tegenwoordig te bedingen suikerprijzen verliest de producent gemiddeld 30 a 40 shilling per ton, slechts enkele fabrieken zouden onder bizonder gunstige omstandigheden een kleine winst van '10 tot 15 sh. per ton kunnen maken. In de laatste tien jaren zijn 15 plantages opgedoekt, men heeftook getracht de suikerindustrie door andere te substitueeren, in de eerste plaats door de cacaocultuur, maar de cacaoplant wil niet goed groeien op landen, waar lang suikerriet gecultiveerd is en daarenboven is ook de prijs van cacao met 30% gedaald. De teelt van tropische vruchten kan hier niet loonend zijn, omdat de plaatsen, waar deze ter markt gebracht wor- I >i\<T*i' mededeelingeit 632 den, te ver verwij ler<l zijn. Als eenig redmiddel werd ook hier aangegeven het heffen van invoerrechten op de geprimeerde suiker. De regeeringsbotanicus J. 11. Hakt, deelde verder nog mede, dat hier proeven waren genomen met de cultuur van vreemde rietsoor ten ter vervanging van het tot nu toe aangeplante Bourbon riet, doch nog niet met succes Hij is evenwel van oordeel, dat de kolïi cultuur op Trinidad gemakkelijk en met vrucht gedreven zal kunnen worden en is daarenboven ervan overtuigd, dat de rietsuikerindus trie op Trinidad onder alle omstandigheden zal kunnen blijven bestaan. Deutsche Zuckerindustrie, 1897, blz. 558. Maandelijksch ovebzicht van de Regenwaarnemingen van het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java. April 1897. Diverse mededeel in gen 633 STATISTIEK, OOGST-EN MARKTBERICHTEN, ENZ. Totaal Ja va-suiker afschepingen van 1 Juli — 28 Febr., naar alle havens. Naar 1894/95 1895/96 IS9C> 97 I'iko] ton Piko] ton Pikol ton Europa 1,462645 90333 4,115841253864 4,293501204803 Amerika 1,962414 124483 4,596305 98590 842108 51950 Australië 524816 32228 230798 14254 287405 17728 China 1,53903! 95052 1,650235 104920 1,352734 83444 Eng.-Indië 82379 5088 587 5595 52340 50S0 Singapore 397750 24566 237073 14664 180333 11485 Timor Deli, etc. 121 7 109 7 37 2 5,965826 368457 7,921548 488891 7,044578 434552 Totaal Java-suikerafschepingen van 1 Juli — 31 Maart, naar alle havens. Naar 189495 1895 91. 189(197 Pikol ton Pikol ton Piko] ton Europa 1.554729 95837 4.542852 280572 4,300350 205057 Amerika 2,060544 127816 1,637480 404133 941237 58001 Australië 538288 33245 247179 15266 287405 17728 China 1,799847 444161 1,807998 117223 1.504172 92782 Eng.-Indië 82375 5988 U 0587 6595 82340 5080 Singapore 441154 27246 256384 15835 202010 12452 Timor Deli, etc. 144 9 132 8 37 2 6,483055 400402 8,672612 535C32 7,323Ö23~151702 Consumptie in de Vereenigde Staten. Het suikerverbruik in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika wordt door Willett &Gray voor de laatste jaren geschat: In tonnen ruwsuiker. 1896 1895 1891 In de raffinaderijen der 4 voornaamste havens 1,508000 1,464500 1,545015 waarvan inlandsche suiker. 1411 23691 20201 1,506589 1,440809 1,518754 Ingevoerd in New-Orleans en andere havens der AU. Oc. 32520 19636 54322 Ingevoerd in Pan Francisco. 146454 1300 CO 150845 Totaal invoer 1.085563 1,590445 1,723921 Totaal uitvoer 14600 18007 23286 Verbruikte ingevoerde suiker 1,670963 1,572438 1.700635 Productie van Louisiana 237720 317306 265830 » » Texas en and. Zuid. Staten 5500 7200 5500 » » Beetw. suiker 40.000 30000 20443 » » Ahorn-en sorg hum suiker 5,300 78000 5300 » » Suik. uit melasse 603 15000 15000 Totaal verbruik in de Ver-Stat. 1.960086 1,949744 2,012714 Consumptie per hoofd, in KG. 28,45 20.13 30,23 Sucrerie Beige, 1897, blz. 365. De Suikerinvoer in Spanje is in 1896 belangrijk minder geweest door de onlusten op Cuba en de Philippijnen. Cuba importeerde slechts weinig meer dan de helft van de in 't vorig jaar ingevoerde hoeveelheid suiker, en de invoer uit de Philippijnen verminderde met x k. Uit Portorico werden daarentegen 5000 ton meer geïm porteerd Gedetailleerd luiden de opgaven: 1894 1895 1890 tons van 1000 K. G. Cuba 24240 26991 14042 Portorico 13154 13753 18548 Philippijnen 4020 5355 3618 Kanarische Eillanden 1197 781 888 Frankrijk 3 2 4 Andere landen 21 24 29 42635 46906 37729 Deutsche Zuekerinduslrie J 897, blz. 6 C 2A, 635 Statistiek, oogst- en marktberichten, enz De ontwikkeling der suikerindustrie in Amerika blijkt uit het onderstaande tabelletje (samengesteld door Willett EN Gbat) ten duidelijkste. De productie bedroeg: 1830 Eenige honderde ponden 1884 953 ton 1831-37 nihil 1885 600 » 1838-39 1300 pond 1886 800 » 1839-62 nihil. 1887 '255 » 1863—71 300-500 ton per jaar. 1888 1910 » 1872 500 ton 1889 2600 » 1873 700 » 1890 2800 » 4874—77 lets meer dan 100 ton 1891 5359 » per jaar 1892 12091 » 1878 200 ton 1893 20453 » 1879 1200 » 1894 20448 » 1880 500 » 1895 300C0 » 1881—82 Nog geen £00 ton 1890 iOOOO » 1882 535 ton Sucrerie Indigène et coloniale 18!)7. blz. 712. Enropa 1 Mei. In de laatste dagen had een weersverandering ten gunste voor den landbouw plaats. Men had tot nu toe veel last gehad van te overvloedige regen en te groote koude en op enkele plaatsen in Duitschland was zelfs nog sneeuw gevallen, ter wijl de morgentemperatuur 77* ° C. beneden de gemiddelde voor dezen tijd van het jaar bleef. In de laatste week van April echter trad de weersverandering in; de hemel helderde op en men genoot van droog, warm weder. In sommige streken was de warmte zelfs bizonder groot, zoo werd te Cassel een temperatuur om 2 uur in den middag van 80° F. in de schaduw geconstateerd. In enkele gedeelten van Duitschland werden de zomersene dagen afgewisseld door onweer, hetwelk echter geen daling der warmte ten gevolge had. Waar men kan. profiteert men natuurlijk voor het veld werk zooveel mogelijk van deze gunstige wending, gemiddeld is dit acht a veertien dagen ten achter, verge'eken bij andere ja ren, doch houdt deze weersgesteldheid eenigen tijd aan. hetgeen door de metereologische bureaux verwacht wordt, dan zal men deze achterstand wel spoedig ingehaald hebben. Van de rietsuikerproduceerende landen valt niets bizoiiders te vermelden, uit Cuba blijven de berichten onderling tegenstrijdig. Le3st men eenerzijds dat de insurgentm weer een grootere ac- Statistiek, oogst- en marktberichten, enz. 636 tiviteit toonen, van den anderen kant verneemt men, dat de beroe ringen tot rust schijnen te komen, Spanje ernstige hervormingen wil invoeren en generaal Wexlek gesein I heelt, dat liet westelijk deel van het eiland reeds gepacificeerd is. Soerabain,3l Mei. Suiker, ilet uitzondering van een partij van 10000 pikol suiker No. 10/13 welke voor/ 0, — verhandeld werd, is de prijs constant gebleven, n. 1. f 5 7 /„ voor muscovado. Enkele kleine hoeveelheden suiker No. 15 weiden afgedaan voor /" ö'/ g — 6'/,, voor het meerendeel echter tot f G'/ 4 . Suikerm'koopen oogst ISO7 voor zoover die bekend zijn ge worden. 305000 Pikols totaal vorige lijst 10000 » Alkmaar f 57. No. '10/13, 5000 n Assembagoes » o'/. » 15. 10000 » Bangsal » s'/. M. 10000 » Bangsal » s'.'. M. 5000 » Baron > s'/. M. IUUOO » Badas » s'/, M. IOüOO » Bogoh-Kidoel » E.'/. M. 10000 » Brangkal » s'/„ M. IUOOO » Brangkal » 57» M. 10000 t Dinoyo » s'/. M. 10000 » Liinoyo » 57. M. 5000 » Djati » 07. No. 15. 5000 » Geuding » 57. » 10/13 5000 » Gen eng » 57. » 10/13 15000 » Gempolkrep » 57. M. 10000 » Kabat » o'/, No. 15 10000 » Kabat » G*/, » 5000 » Kaliwoengoe t b l /, » 5000 » Kaliwoengoe » 1.7, » 5000 o Kandang lijati » 67, 1 10000 » Kandang Ujati » OV" » 10000 » Kandang lijati » 67, » 5000 » Kanigoro » G7 4 No. 1G 2500 » Kedawoeng » 5 7 / 8 » M. 5000 9 Koedjonmanis » 5 7 / 8 » » 10000 » Koning Willem II » 5 7 /, » » Tiansp. 572500 Pikols 637 Statistiek, oogst- en marktberichten, enz Transp. 572500 Pikols 5000 » Koning Willem II » 6'/ 4 No. 15 10ÜU0 » Koning Willem II » s'/ t M. 10Ü00 » De Maas i G'/, » SÜGO d Maron 6 5 7 /, » 10/13 1000 o Modjopangoeng » 7'/ t » 16 4000 » Modjopangoeng »7— » 5000 » Modjoiiangocng »8— i I*7lo 3000 » Modjopangoeng » 7'/ 8 »10 10000 » Modjoagoeng » 07. No. 15. 5000 » Mritjan » o'/. » 5000 » Ngandjoek » 07. » 10000 » Ngempit » 6'/, » 10000 » Oleau » OV. i 10G00 » Olean » o'/. » 10000 » Ombul » 57. M. 10000 » Pagottan ■ 57. » 5000 i Pesantren » 07. No 15. 10000 » Phaeton » 07. » 10000 » Phaeton » 07. » 5000 » Plosso » 57. M. 10000 » Poerwoasri » 57. » 10000 > Poerwodadi » 6.— No 10/13 10000 » Porrong » 5 7 , s » 10/15 5000 » Re-ijosari » 6 3 / 8 » 15 5000 b Seloredjo » ü 3 / 4 » 16 10000 » Sempalwadak » 5 7 / 8 M. 10000 » Sentanen Lor ~ 5 7 / t » 10000 » Sentanen Lor „ 5 7 ', „ 3500 b Soember Kareng „ 57, „ 6500 » Soember Kareng „ 5?/ 8 „ 10000 » Tangoenan „ 57 g „ 10000 » Waroe »5% No. 10/13 10000 » Winongan » 67 4 »15 10000 b Wonolangan » s'/, M. 5000 » Wonoredjo » 5 7 /, M 10000 » Wringiu Anom » s'/, M. 10000 » Remboen > 5 7 / 8 No. 10/13 10000 b Pangoong Redjo b 5 7 / 8 M. Totaal. «70500 Pikols Stilistiek, oogst- en msrktbetlchten, enz 638 OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. EEN KN IlNDER OMTRENT DEN IN EN YKKKOOI' VAN MEST: door J. VAN MOLL. lift gedeelte van Java's oppervlakte, dat door de rietcultuur in bewerking genomen wordt, had volgens berekening, eene uitge strektheid van : 75011 11. A. bruto of 67176 11. A. netto in 18Ö4 79152 » » » 70611 H. A. netto in 1895 74387 » » » 66522 11. A. netto in 1896 en dit ja;ir zal waarschijnlijk van 76176 11. A. brutooi' 68167 11. A. netto geoogst worden. *) In verband met de voorde rietcultuur ongunstige tijdsomstan digheden is men verplicht te streven naar de grootst mogelijke productiviteit dezer gronden. Daarvan is het gevolg dat het bemestingsvraagstuk al méér en méér op den voorgrond treedt. Het bedrag dat tegenwoordig uitgegeven wordt, om zich daar voor de zoo noodige meststoffen aan te schaffen, heeft dan ook reeds 2!/i millioen gulden overschreden. Zwavelzure ammonia, in de eerte plaats, daarna Boengkil, ln tensiefmest, Chilisalpeter en Phosphorzure Kali, zijnde soorten die het meest gebruikt worden. Dessamest, zoo ook de excrementen van vleermuizen zijn ge woonlijk van te slechte hoedanigheid, om met de kunstmeststoffen te kunnen wedijveren. Blijft nog over de Titèn, doch het gebruik daarvan is beperkt en bepaalt zich tot Midden-Java, waarbij nog komt, dat door het ondoelmatig bewaren dezer meststof, de handelswaarde zeer twij felachtig wordt, zoodat ook zij buiten beschouwing kan blijven. Doel van dit opstel is nu, om na te gaan, hoe eerstgenoemde kunstmeststoffen op Java in den handel voorkomen, en hoe de ver koop gewoonlijk plaats heeft, om vervolgens te kunnen besluiten of niet eene meer rationeele wijze, zou kunnen gevolgd worden, bij uitvoering der leveringscontracten, kooper en verkooper beiden de zekerheid gevende, dat werkelijk een artikel als door beiden bedoeld van de eene hand in de andere gaat. 1) J. J>. Kobus, Arohlef bladz. 368 féarcaug 3, blad?. lU(>5 jaargang 4. Schatting lier Javi uuikerproduotie en der beplante oppervlakte. De Zwavelzure ammonia, die wordt aangeboden, is gewoonlijk van goede qualiteit. Het stikstofgehalte hooger dan 20%. De ver pakking laat echter wel eens te wenschen over. Voorts schijnt bij verkoop van zwavelzure ammonia de gewoonte te bestaan het bruto gewicht als netto in rekening te brengen. De kleur der kristallen is gewoonlijk vuilwit, doch helt wel eens naar het bruine over. Dit zou op de aanwezigheid van rho daan kunnen wijzen; volgens smomige autoriteiten eene stof welke zeer schadelijk is voor planten. Volgens MSrcker ! ) wordt echter de nadeelige invloed van rhodaar ammonium sterk overdreven. Eene partij van bruine kleur, werd door 0. ShüMANN') onder zocht. Zij had de volgende samenstelling: 4.86 % water. 14.87 % zwavelzure ammonia. 73.94 % rhodaan ammonia. % in water onoplosbaar (zand en ijzeroxyde.) De Roengkil, afkomstig van zaden der ricinus, kapok, klap per of kedelee, heeft eene zeer afwisselende samenstelling. Zij is van inferieure qualiteit, en komt niet in den groothandel voor. De kedelee-boengkil ingevoerd uit China, heeft eene goede samenstelling. Zij is verkrijgbaar in brooden of in gemalen toestand. In het eerste geval behoeft zij s;eene verpakking, in het tweede geval worden daarvoor vrij stevige goeniezakken gebruikt. Hare samenstelling is afwisselend tusschen: 6,5 a 8 % stikstof, 0,2 a 0,5 % phosphorzuur (P 2 0 5 ) en 4,5 a 2,5 % kali (K„0). Het verdient echter aanbeveling er meer gelet worde op de graad van fijnheid, waarin zij in het laatste geval verkeert. Gewoonlijk vindt men in dezelfde partij, fijnmeel, zoowel als stukken van 1 en I'fi mM. diam., in '06 werden zelfs'door een leve rancier stukken ter grootte van 5 a 0 rnM. diam. afgeleverd. De onderzoekingen van Prtxsrn Gkrri.igs 3 ) hebben bewezen dat fijngemalen boengkil 9 maanden noodig heeft om zich te ontleden, waarbij dan nog als voorwaarde gesteld is, dat de grond gedurende dien tijd steeds 20 a 30 % vocht bevat. Het is dus te batwijfelen of grof gemalen boengkil, waarvan de brokken, oen diameter grooter dan i/, m\l. hebben, wel tot haar recht komt Gebruikt men die boengkil als vóórbemesting zoo zou ') Biedermann's Central Blatt Xll. 497. ') Lehrbuoh der Düngerfabrikation. P. WiaHiß S. 79. ) Archief jaargang 1, blidz. 176. Tets over de bemesting tan bet suikerriet. 640 J. va» Moll. Een en ander omticnt den In- en verkoop van mest men iets toegefelijk ei' kunnen zijn. In het eerste geval zal echter waarschijnlijk, een gedeelte van hare voedingswaarde ten bate ko men van het product dat de inlandsche landbouwer plant na den rietoogst. Nog beter zoude het zijn de boen<jkil ongemalen te bestellen, en het fijn maken op de onderneming te doen geschieden. Ten eerste heeft men alsdan zelf in de hand om den graad van fijn heid te regelen, ten tweede is het mogelijk alleen zooveel gebroken boengkil in voorraad te hebben, als benoodigd is. Hierdoor wordt voorkomen dat groote hoeveelheden gebroken boengkil klaarliggen de, tot broeiïng overgaan, iets waardoor ammoniak verloren gaat. De Chilisalpeter bevat 15 1 /» al 6 % stikstof. De qualiteit der enkele goeniezakken, die tot verpakking dienden, gaf geen reden tot klagen. Het' droog blijven der zakken, pleitte voor de zuiverheid van den salpeter, daar de vochtaantrekkende zouten als: Falpeterzure kalk, salpeterzure magnesia, chloorcalcium en chloormagnesium, alsdan afwezig zijn, of in hoeveelheden voorkomen zoo gering, dat zij creen invloed uitoefenen, i) Het opstapelen van vochtige zakken kan tot zelfontbranding aanleiding geven. 2) rustig voor gebruiker is het ontvangen van chilisalpeter in origineele verpakking. Deze zakken zijn ongelijk van gewicht, daarbij meermalen zwaarder dan 100 K.G en dan nog in zoo'n slechten toestand, dat bij het hanteeren steeds kleine hoeveelheden van hunnen inhoud verloren gaan. Bij inkoop zal men goed doen verpakking te eischen, in balen van 50 a 75 K. G. De nieuwe zakken, die men door het overpakken krijgt ver oorzaken wel eene kleine vermeerdering van uitgaaf, doch ten Ie voorkomt men daardoor de bovengenoemde verliezen, en in de 2e plaats kunnen de zakken of op de onderneming gebruikt worden, of na qewasschin te zijn, bewaard blijven, om een volgend jaar we derom gevuld te worden. Intensief mest is eene meststof. (Handelsmerk 1.M.") welke ge durende de beide jaren dat zij mij ter analyse werd aangeboden, eene samenstelling had, weinig afwijkende van 15 % stikstof, 'i % phosphorzuur, 6 % kali en 1 % magnesia. 3 ) 1) IV. P. Wasrner, Dttnyerfabrikation S. 71. '.') Kiftpp. Chomlioh* Teolmologie Band II S. 121 aufl. 3. 3) Axtitiiof j*arg. I, Or. 11. Wimar. R<ni»e rnmistiagüproeTen bUiii. 5X5 641 J. T»n Moll. Ken en ander omtrent den in- en verUnop »an m»it Hij bestond uit een mengsel van vrij grove kristallen, van lichtgrijze kleur. De enkele goeniezakken, welke ter verpakking dienden, waien van goede qualitrit. Het gewicht der balen (100 K. G.) te groot, 50 a 75 K. G. zou verkieslijker zijn. De partij Intensief mest die dit jaar werd ontvangen, had de zelfde verpakking en hetzelfde handelsmerk, doch bare inhoud scheen af te wijken van de vroegere samenstelling. Met het ongewapend oog, werden in dezen mest dekschilden van torren waargenomen, zoodat vermenging met excrementen van inseetenetende vleermuizen waarschijnlijk is. De kleur was grys achtig grauw, donkerder dan vroegere geleverde partijen. Het onderzoek van een goed gemiddeld monster bevestigde dit vermoeden. De samenstelling bleek te zijn: 14.73 % stikstof. 1.70 % phosphorzuur (P, O s .) G.63 % kali (K, O) 0 9'2 % magnesia (Mg. O ) In vergelijking met de beide voorgaande jaren, is dus een product verkocht met hooger kali-en lager phosphorzuur- en stikstofgehalte, en daar dezelfde gewichtshoeveelheid kali goedkooper is, dan een zelfde gewichtshoeveelheid phosphorzuur, is door verkooper een product van minder waarde afgeleverd. De prijskwestie buiten beschouwing gelaten, levert dit het na deel, dat zoo de partijen zonder nauwlettend chemisch onderzoek door den kooper aanvaard zijn, die kooper tot verkeerde gevolg trekking kan geraken bij het beschouwen der resultaten bij den aanplant verkregen. In het bovenstaande is reeds gewezen, waarop dient gelet te worden bij den verkoop der verschillende meest gebruikelijke mest soorten, en dit resumeerende, zoude het overweging verdienen, in het koopcontract te doen stipuleeren, het ondervolgende, voor ieder der na te noemen meststoffeu. Zwavelzure ammonia. Stikstofgehalte hooger dan 20 % 0,1 % » » prijsvermeerdering per Kg. 0,1 % » lager prijsvermindering » » Hoeveelheid meststof netto opgaaf. Verpakking in dubbele zakken, binnenzak geïmpregneerd Gewicht der verpakking vaststellen Bruto gewicht der gevulde zakken 50 ii 75 Kg. 642 J. tan Moll. Een en ander omtrent dm in- en varkoop »»n rueit Aanwezigheid van rhodaanammonium moet leiden tot afkeu ring der partij. Boengkil. Stikstofgehalte hooger dan 0,5 % 0,1 % » » prijsvermeerdering per Kg, 0,1 % » lager prijsvermindering per Kg. Hoeveelheid meststof netto opgaaf. Verpakking enkele zakken. Gewicht verpakking vaststellen. Bruto gewicht der gevulde zakken 50 a 75 K.G. Door eene zeel' van ï mM. maaswijdte dient gehroken boengkil te kunnen passeeren. Chilisalpeter. Stikstofgébalte hooger dan 15% 0,1% » » prijsvermeerdering per K.G. 0,1% » lager prijsvermindering » » Verpakking 1" qaalitoit goeniezakken. Gewicht verpakking vaststellen. Bruto gewicht der gevulde zakken 50 a 75 K.G. Intensief mest. Prijs van 1 K.G. stikstof daarin voorkomende » » 1 » phosphorzuur » » » 1 » kali » » » 1 » magnesia » Verpakking l e qualiteit enkele goenie zakken, gewicht verpak king vaststellen. l'.ruto gewicht der gevulde zakken 50 a 75 K.G. Van de overige meststoffen geldt in het algemeen hetzelfde. Thomasslakken moeten 75 % fijnmeel bevatten. Superphosphaat dient fijnkorrelig, droog en goed strooibaar te zijn. Kainiet zonder gemengd te zijn met superphosphaat (1 deel superphosphaat en 13 deelen kainiet) vormt ballen. Turfstrooisel kan voor hetzelfde doeleinde gebruikt worden, 2'/, % daarvan ge mengd met kainiet is voldoende. Men zal derhalve goed doen men ging met deze stoffen aan te vragen. Als algemeene voorwaarde, is te stellen, voor alle meststoffen, droog en gemakkelijk strooibaar. 643 .1. Taa Muil. Ken en an<ler i>mtrent <len in- en verkoop Tan mm. Ofschoon misschien onnoodig Ie vermelden, diene alsnog, men wel doet steeds geheele prauw of wagonladingen te bestellen. Elke mestsoort moet een gegarandeerd gehalte bevatten, van die stof welke de waarde ervan bepaalt. Elke partij mest die op de onderneming aankomt dient dan ook te worden onderzocht. Ue verzekering van den verkooper, dat het aangebodene eene be paalde samenstelling heeft, mag niet als voldoende gerekend worden. Door het niet onderzoeken van den mest kan men dubbele schade lijden, ten Ie men betaalt te veel, of ten 2e de oogst zal niet aan de verwachtingen voldoen. Bij ontvangst begint men met de zakken te tellen, na te wegen en bezichtigt men nauwkeurig hunne qualiteit, ziet na of zij be hoorlijk gemerkt en gesloten zijn, liefst geplombeerd. Twee vertrouwde personen worden nu belast met het openen van een gedeelte der zakken. Zij kunnen al direct constateeren of de mest aan de eerste vo »rwaarde voldoet, droog te zijn om gemakkelijk strooibaar te wezen. (Clulisalpeter maakt hierop eene uitzondering, z. b.) In verband met de grootte der partij wordt verschillend ge handeld. ') Bij 25 en 50 zakken of vaten neemt men uit eiken s ,l<m , bij 50 of meer uit eiken 10 d,,n , bij minder dan 25 uit eiken tweeden zak of vat een monster. Het beste geschiedt dit met een droge monsterboor, is deze niet voorhanden, zoo is het voldoende op verschillende plaatsen uit den zak een handvol mest te nemen. Vochtige of door transport beschadigde zakken komen niet in aanmerking. Voorts dient nog vermeld dat hoe grooter van korrel, des te grooter hoeveelheid dient genomen te worden. Om een monster te krijgen van in brooden geleverde boengkil, wordt de koek midden doorgeslagen, daarna van de beide uiteinden zoo ook uit het midden een stuk weggenomen ter grootte van 1 c.M 1 en ter hoogte van de dikte der koek. Men kan ook om de 10 koekeu één afzonderlijk leggen, deze wordt in zijn geheel gestampt en dient alsdan voor monster. De monsters worden op een hoop geworpen, welke een volko men zuivere onderlaag bezit, goed gemengd, en hiervan drie gelijke '). Me'ltsJeelinjen Proefstation „Mulden-Jar»" |_7 bldz. 1, 644 J. Tftti Mol\. Een en ah ler ontrent den in- en yerkoop van mest. monsters genomen van '/i a 1 K. G. waarmede goed sluiteride, glazen fj.esscb.en met wijde hals gevuld worden. Van meststoffen welke gemakkelijk vocht opnemen, worde het monster in eene groote porceleinen schaal gemengd, op eene tocht vrije plaatsen daarna zoo snel mogelijk in eeneflesch gesloten. duidelijke étiquetteering der monsters is natuurlijk een vereischte. Twee monsters zeude men aan het proefstation, het derde ontvangt de leverancier der partij. Beendermeel en thomasphosphaatmeel kan in blik verzonden worden, superphdsphaat niet, daar dit de vorming van zink en ijzerphosphaten tengevolge zou kunnen hebben, waardoor het phosphorzuurgehalte achteruitgaat. König stelt alleen den eisjh, dat de meststoffen zóó verpakt worden, dat zij noch vociitigheid kunnen aantrekken noch afgeven. Veranderingen in samenstelling liggen volgens hem meer aan wateraantrekking of verdamping, dan aan inwerking op de stof die tot verpakking gebruikt is geworden. Corpora non agunt nisi soluta. De kosten van analyse uit te voeren door het proefstation komt ten laste van kooper. Mocht een der partijen niet berusten bij de analyse, zoo kan een arbiter benoemd worden, voor diens onderzoek kan het tweede monster dienen, dit wordt daartoe één maand bewaard. Op deze wijze zal men werkelijk de voor ieelen genieten van juiste naleving der koopcontracten. Zoowel op de hoeveelheid als de samenstelling der koopwaar bestaat alsdan controle, en de prijs van den mest wordt berekend naar de analyse, waarbij als basis wordt aangenomen, de prijs van 1 lv.G. stikstof, 1 K.G phosphorzuuranhydride, 1 K.G. kaliumoxyde, enz. voorkomende in de zwavelzure ammonia ofchi üsalpeter, superphosphaat, kaliphosphaat, kainiet, boengkil, enz. L)e proefstations dienen echter op te geven volgens welke me thode zij de analyse verrichten en zulks om te voorkomen, een der partijen zich baroepe op analyseresultaten, verkregen door onderzoek volgens eene andere methode, dat een ander resultaat zou kunnen opleveren. Dat dit noodzakelijk is toonen o. a. de analysen van Dr. Al dükt Attkkbebg, '), welke bij Stassfürter zouten verschillen vond I) Cuemiker Zeitung B. 131 No. 15 1896. 3. run Moll. Ken en ander omtrent den in- en yorkoop T»rt moit 645 van u 2 %. bij monsters kalimagnesia (kaligehalte 16,4 %) onder zocht volgens de methode in gebruik bij de Zweedsche proefstations Of die welke door de Stassfiirter Kaliwerke gevolgd wordt. Ook bij de bepaling der stikstof doet zich dit voor, de methode JöDLBMJER geeft afwijkende resultaten met de methode HASSELHOFF en Alscii Kjkudali, '). Pernino, '28 Februari 1897. ') Mitthellingen aua 'W Landw; Versuo.lis>.t: Iciih MEDEDEELINGEN UIT- EN VOOR DE PRAKTIJK BUITEN VERANTWOORDELIJKHEID DER REDACTIE. Z V A 1> UI i: T la 1894 kreeg ik vergunning van mijn chef, den llr. V. Lucassen, om proeven te nemen met zaad afkomstig van bloesem van 't riet en nam ik dat van 't riet, weke in de tuinen der onderneming geplant was geworden onder mijn toezicht, en wel van die tuinen die geheel en al beplant waren met één soort riet. Mijn proef bepaalde zich slechts tot 13 soorten, te weten: uit Oheribonriet afkomstig van bergbibit, Muntok en Loethersriet, maar van eerstgenoemde nam ik 't meest. Ik liet daarvoor een stellage van bamboe maken ter hoogte van 3 Rh. voet, en daarbij afdaken van droge rietbladeren; nam daarna doormidden gezaagde petroleum-kisten, die gevuld werden met zuiver rivierzand, en plaatste deze boven op de stellage; daarna werden de bloesems soortgewijze uitgestrooid en wel zoodanig dat de geheele oppervlakte bedekt was; tevens werden de kisten gemerkt. Cn. voor Gheribonriet, M. voor Muntok en L. voor Loethersriet. lederen middag werden zij begoten en de afdaken »toetoeps" af genomen, om ze 's morgens weder boven de kisten te plaatsen; alleen bij een zwaar bewolkte lucht, werden zij er op gelaten, om voor harde slagregens te bewaren. Na een maand ongeveer, begonnen de zaadjes van lieverlede te ontkiemen, en begoot ik ze toen met een zwakke oplossing van Zw. Ammonia; een maand later waren de plantjes ongeveer 10 cM. hoog geworden, waarop ik ze toen één voor één, op een onder tingen afstand van 6 Kli. duim van elkaar plantte in anderen kisten, 646 .1. Tan Atoll. ICen en amler omtrent ilen in- en verkoop ran mest ilie reeds gevuld waren met gewone aarde en wat dierlijke mest; begoot ze daarna weder met een zwakke oplossing van Zw. Am monia, en verkreeg zoodoende van liet riet gemerkt Ch. 64, van het merk M. 30, en van het merk L. 24 plantjes. Nadat de plantjes een maand in de laatst beschreven kisten ge groeid hadden, en er reeds één enkel uitspruitsel ontstond, plantte ik ze over in de plautrijen van één mijner tuinen. Ik liet daarvoor in de plantrijen, gaten van 1/2 llh. voet in 't kubiek maken, op een ouderlingen afstand van IVa lih. voet. sloeg de zijwanden der kisten at', en sneed de grond in vierk. stukken; zij werden zoo met grond en al overgeplant; behandelde en bewerkte ze toen 't zelfde als het overige riet dat uit stekken in die tuin geplant was geworden. In Mei 181)5 ging ik naar het proefstation te Kagok,en wendde mij tot de Heeren Dr. Went en Prinsen Geehugs, en vertelde bo venstaande proef; zij stelden daarin veel belang, vooral ten opzich te van het Gher. riet. Een paar dagen daarna ging de l lr. Dr Went met mij mede om de planten te zien, en vonden wij toen van het Cher. riet 3, van het Muntok 4en van het Loethersriet3 planten, waarvoor het de moeite waard zou zijn om /.e te onderzoeken. Wij spraken af dat de onderzoekingen op liet proefstation zouden gebeuren, en zou den de stokken aldus gemerkt worden: Ch.l, Ch. 2, Cb.3, M. 1, M.'2, M. 3, M. 4, L. 1, L. 2, L, 3. Oen 26 en Juli 1803, toen 't riet 12 maanden oud was, nam ik van ielere aangeduide plant, onverschillig één stok, kapte daarvan eerst de bibit af om ze ieder afzonderlijk weder uit te planten, de stokken werden gemerkt naar 't proefstation gezonden. Hierbij de uitslag der onderzoekingen: Gewicht Brix Suiker RQ Gh 1 2,05 Kür. 10,2 15,21 93,0 Ch 2 1,58 16,2 15,07 96,7 Ch 3 1,36 18,2 16,87 92,0 M 1 1,81 10,- 14,01 87,5 M 2 2,02 15,15 14,37 93,9 M 3 3,98 10,9 10,08 95,7 M 4 1,72 11,2 8,21 73,3 L 1 2,85 12,9 1*2,50 90,1 L 2 1,80 13,2 11,41 80,4 L 3 2,05 11,5 11,— 95,7 647 uit- fii ïour do prakijl. Zooals ik reeds hierboven meldde, heb ik de bib t der onder zochte stokken, ieder afzonderlijk weder uitgeplant en dezelfde bewerking en bemesting gegeven als he: gewone riet. Maar door omstandigheden moest ik 't riet jong snijden, en wel toen 't ongeveer II maanden oud was. Ook hiervan werden stokken door het proefstation onderzocht, na eerst de bib;t daarvan afgenomen te hebban, en we ler afzonderlijk uitgeplant. Het resultaat der onderzoekingen was aldus: Gewicht. Brix. Suiker. KQ. Ch 1 2,95 14,26 11,53 80,8 Oh 2 2,45 17,23 10,20 94,3 Ch 3 1,88 16,53 15,13 90,9 M 1 1,60 16,83 14,9 89,7 M 2 1,86 15,46 12,61 81,6 M 3 4,25 15,70 13,01 86,3 M 4 1,55 12,05 8,16 67,7 L 1 1,89 12,95 10,07 80,8 L 2 0,90 9,78 6,95 71,— L 3 1,12 12,75 10,23 80,2 De Hr Dr. Went verklaarde, dat het suikergehalte van de meeste zaad planten, bij voortplanting door stekken stijgt, maar bij enkele daalt hei daarentegen en zooals uit beide tabellen blijkt, is het suikergehalte bij enkele vrijwel 't zeilde gebleven, terwijl bij andere sterk gedaald; maar dit kan nog niet voor juist aangeno men worden, daar 't riet, (analyses laatste tabel) nog niet tot zijn volle rijpdom was gekomen. Dit jaar lioop ik 't riet op zijn volle rijpdom (ruim 12 maan den) te oogsten, en kan dan de uitslag daarvan mededeelen, en zal daaruit beslist kunnen worden, welke exemplaren de moeite waaid zijn, om voor te teteleu en uit te breiden. Hierbij nog eenige ophelderingen over enkele soorten. Ch 1. Dit zijn zware en lange stokken met zeer lange geledingen, de kleur der buitenschil heeft veel overeenkomst met dat van het Muntok, maar het blad daarentegen 't zelfde als Cheribonriet, en heeft een flinke uitstoeling. Op lossen grond geplant door het proefstation, was het gewicht van dit riet, (9 maanden oud) 5,05 K. G. Ch 2. Is niet te onderscheiden wat kleur, stok en blad aan gaat van het gewone Cheribonriet, zoo ook wat lengte en dikte van den stok eu geledingen; uitstoeling zeer goed. Ated»<ta*liiig«(l uit- ftn toot A% praktyk 648 Ch 3. Hetzelfde als bovenstaande, alk-en minder forsch van groei. M 3. Zeer zware doch niet bijzonder lange stokken, geledingen kort op elkaar, kleur als van 't gewone Muntok zoo ook het blad, heeft een gewone uitstoeling, en groeit in 't begin erg lang zaam. Van de andere soorten, zal ik voorlonpig geen verklaring geven, daar zij tot nu toe, minder van kwaliteit zijn. DOEKOEWRINGIN, TeGAL. A. VAN DEU WeIIJE. DIVERSE MEDEDEELINGEN: Door de vergadering van het bestuur van het Algemeen Syn dicaat van Suikerfabrikanten on Java in commissie benoemd om na onderzoek rapport uit te brengen over het volgende voorstel: »Het Algemeen Syndicaat vau buikerfabrikanten op Java in „aanmerking genomen de betreurenswaardige omstandigheid, dat ~verschillende bergstreken op Java, waar liet den suikerlabrikanten „gelukte met succes gezonde, althans zoo goed als serehvrije „bibittuinen aan te leggen, nu, ten gevolge van verschillende „kwade praktijken van lieden, zoowel Europeanen als Chineezen „en inlanders, geheel buiten de suikerindustrie staande, zoodanig „besmet zijn geworden door sereh en tal van andere rietziekten, „dat bedoelde bergstreken, zoo al niet voor goed, althans voor „jaren lang voor het kweeken van gezond plaatmateriaal onge schikt zijn geworden, „besluit: „Om zich tot het Gouvernement vau Nederlandsch-lndië te „wenden met het dringende verzoek om Hare onmisbare, krach „tiwe medewerking te willen verleenen tot het tegengaan van „bedoelde kwade praktijken, o, a. door het afkondigen van de vol gende besluiten: uit- ©n roor <U praktijk 649 le, Fa bedoelde streken het planten van riet, niet tot directe „fabrieks-aanplant behooreade, slechts toe te staan aan bij het be ..stnui' ter goeder naam bekend staande lieden, *2e. het aanliomlen van tweedenen verderen snit op poene van ..zware boete en onteigening van bedoeld gewas te verbieden, He. zoo noodig het geheele uitroeien en verbranden van eenigen ..rii'taa.nplant geheel of gedeeltelijk te kunnen eisehen, zonder eenig „recht op schadeloosstelling, indien na deskundig onderzoek mocht „blijken, dat er ziekten in voorkwamen, die voor de geheele streek „gevaarlijk kunnen worden." hebben ondergeteekenden de eer het volgende mede te deelen. De wettelijke maatregelen, welke tot dusver genomen zijn om uitbreiding van de serehziekte te voorkomen, berusten allen op het denkbeeld, dat bepaalde cultuurstreken tegen het uitbre ken van deze ziekte kunnen behoed worden door verbod van in-of doorvoer van bibit, die van elders afkomstig is. Zij hebben het beoogde doel niet kunnen doen bereiken. Waarschijnlijk komt er nergens meer sereh voor dan in de aideeling Malang. Ook is die reeds lang inheemsch in de residentie l'rnbolinggo, terwijl bibit, die uit de Preanger Regentschappen geïmporteerd is, in de laag landen in enkele gevallen sereh gegeven heelt en deze menigvul dig is in de aanplantingen, van generatie Dieanger-riet gekweekt. üe welgemeende maatregelen der Ifegeering tot buitensluiting van sereh hebben niet kunnen beletten, dat deze ieder jaar met meer gewisheid in de import-en generatie aanplantingen, aangelegd met stekken van'de beschermde cultuur-streken afkomstig, optreedt. Het komt ondergeteekenden voor, dat van de maatregelen, welke de llegeering tot dusver genomen heeft, in de toekomst niet meer heil mag worden verwacht dan zij tot nu toegegeven hebben en dat tot een afdoende bestrijding der sereh. welke meer nog dan voorheen noodig is, een andere weg dient te worden ingeslagen. Waarin schuilt het hoofdgevaar voor eene uitbreiding van de sereh 'l En wat kan gedaan worden om dat gevaar tegen te gaan .' In de beantwoording dezer beide vragen ligt het bestek op gesloten, waarop men zich heeft te oriënteeren over den nieuwen koers. Nadat de door Dr. Soltwedel als weerniiddel tegen de sereh gegeven raad om het suikerriet in het gebergte over te brengen doeltreffend was bevonden, werd het aanleggen van bergbibittui nen weldra algemeen. Naast de teelt van bibit voor eigen behoefte Dirfrm meiledcelingen. 650 ontwikkelde zich alras de teelt van hibit met de bestemming, om die te verhandelen. Deze-tak van landbouwindustrie had voorde suiker industrie een steun en een zegen kunnen worden, zon hij beoefend ware geworden met de zorg en de kennis, die daarvoor noodig zijn. Hij is ontaard in eera gevaar voor de suikerindustrie doordat hij ecu prooi werd van speculatiegeest en maar al te vaak van ireweteiilooze zorgeloosbeid. Onder den prikkel van een willigen opkoop nam de cultuur van plantriot in enkele streken ongekende afmetingen aan. Welken omvang de teelt van suikerriet voor bibit thans heeft bereikt, is waarlijk voor niemand een geheim meer. Voor belanghebbenden is het evenmin een gebeimj dat hoe gcooter uitbreiding deze eultuur verkreeg, hoe minder voorzorgen-daarbij werden in acht genomen. Het doel is ueenszins om gezond plantma teriaal voort te brengen. Dit wordt geheel uit het oog verloren, liet doel is slechts om met zoo min mogelijk kosten riet te teelen. ongeacht van welke, qualiteit en constitutie dit wordt. De gevolgen van dezen toestand kouden niet uitblijven. De opkoopbibitgafeene door geren sterk aangetaste generatie en geeft meer en meer reeds dadelijk in den import optredende sereh. He vrije bibitteelt ontaardt snel en zeker in eene serehteelt. Hier liijt het gevaar van den bestaanden toestand voor de sui kerindustrie. De qualiteit van haar plantmateriaal gaat met rassche schreden achteruit. Het is een onbetwistbare regel van verstandige cultuur, waarop niet genoeg het licht kan vallen, om niet dan uitgezocht plantma teriaal. hetzij dan zaad of stekken, te bezigen. Door de toepassing daarvan heeft vooral de beetwortelcultuur in Fairopa verrassende resultaten weten te bereiken. Waaraan anders dan aan streng vol gehouden, doelmatige zaadkeus heeft deze te danken, dat in be trekkelijk korten tijd een krachtig gewas is verkregen, waarvan het suikergehalte verdubbeld is'.' Ook de graancultuur in Europa levert welsprekende voorbeelden van hetgeen zaadkeus vermag tot veredeling van het gewas en vermeerdering van den oogst. In Engeland vooral heeft men door stelselmatige selectie variëteiten van koren weten voort te brengen, die tot 75% en meer rende mentsverhooging gaven. De toepassing van het beginsel van selectie op stekken zal in het algemeen dezelfde gevolgen hebben als op zaad. Ongelukkiger wijze is de vrije bibithandel op Java juist het tegenovergestelde van wat de zaadhaudel in Europa is. 651 DiT»i»e m»dedeelingen Legt men zich daar toe op stelselmatige veredeling van het plantmateriaal. hier wordt hij de hibitcultnur het beginsel van sHectie zoodanig verwaarloosd, dat men ireneigd is te beweren, dat het streven is het plantmateriaal stelselmatig te bederven. Stelt men zich op het standpunt, dat de sereh eene besmette lijke ziekte is, een standpunt dat tot voor korten tijd algemeen aangenomen werd. dan verschijnt het bedrijf der hibitplanters in bet licht vaneene ontzettende bedreiging van debona-fide-planters wier pogingen om met opoffering van veel <?eld en veel zorg gezond plantmateriaal voort te brengen vrijelijk door den eersten den besten speculant zonden kunnen verijdeld worden door bet in de nabijheid in het leven roepen van een besmettingshaard. De vraag, of sereh besmettelijk is. werd in den laatsten tijd betwist, maar nog niet opgelost. Met het mogelijke gevaar van besmetting mag daarom wel degelijk rekening worden gehouden. Maar zelfs, al neemt men aan. dat de serehziekte op zich zelve seene parasitaire infectieziekte is en al mocht men het onbewezen achten, dat een aangetaste bibitaanplant eene bron van besmetting is, er schuilt voor de rietcultuur niet minder een gevaar in iede ren serehzieken bibitaanplant. Deze toch wordt tot plantmateriaal versneden, dat verkocht en wordt en op zijn beurt de ziekte wAer doet toenemen. Want welke de ware aard der ziekte ook moge wezen, de gevolgen blijven dezelfde, of zij veroorzaakt worden door een parasiet dan wel bestaan in erfelijke degeneratie. Cieen zekerder middel blijft er om sereh te doen voortwoekeren dan serehzieke bibit te ge bruiken. Kn omgekeerd is er nog geen afdoender middel gevonden om sereh uit don aanplant te weren dan het gebruik van bibit, die gezond is kunnen opgroeien. De vrije bibitteelt zooals zij thans wordt beoefend kan daarom logisch slechts leiden tot vermeerdering der sereh en bederf der rietcultuur op lava. Konden de verliezen, die zij door het verme nigvuldigen van minwaardige bibit berokkend heeft, worden opge somd, het bedrag dairvan zou door zijn ontzaglijken omvang reeds veel eerder den weg tot herstel hebbon doen vinden. Wij zijn overtuigd de werkelijkheid te blijven, wanneer wij aan nemen, dat ":s dar f ibrieksrieta-m plantingen wordt voortgebracht uit opkoopbibit en de generatie daarvan. Stellen wij het verlies, lat v»r')or«aikt w«>rdt door de daarin voorkomende sereh op slechts 10 y a en de goheele productie van Javasuiker op 9 millioen 652 nWeree tn*d»deBllDtr»ii pikuls, dan laat zich dat verlies becijferen op 300,000 pikols suiker 's jaars of eene geldswaarde van ongeveer i l ,'* millioen gulden bij de tegenwoordige suikerprijzen. De aanduiding van de bron van liet gevar bevat tevens de aanwijzing van de bestrijding daarvan. Dreigt de onbeteugelde bibitteelt de rietcultuur mei een bederf, dat tot haar -jestadigen achteruitgang, ja gedeeltelijken ondergang moet leiden, ï.OO moet in de beperking dier vrijheid in de eerste plaats het middel ter bestrijding gezocht, worden Men zegge niet, tegenover de vrijheid van bibit plan ten staat de vrijheid om al dan niet de bibit te koopen. Dezelfde redeneering zou leiden tot eene onthouding van staatsinmenging in zake bederf en vervalsching van levensbe hoeften en koopwaren. Ribit is de eerste levensbehoefte der sui kerfabrieken. De vrijheid om schadelijke bibit openlijk te verhandelen zal evenmin erkenning behoeven als die om vervalschte of bedorven levensmiddelen te verkoopen. De zorg voor de publieke hygiëne, die in eiken beschaafden staat door de regeering aanvaard wordt, bepaalt het standpunt dat deze tegenover praktijken, die de groote cultures vergiftigen, beeft in te nemen. Die zorg toch bepaalt zich niet tot het men schelijk organisme, zij breidt zich ook uit over het dierlijk en plantaardig organisme. Waar de veestapel bedreigd wordt, strekt de staat zijne be schermende hand uit. Ook de cultuurgewassen hebben recht op diezelfde bescherming. In Frankrijk en Duitschl md is de wetgever tusschen beiden getreden om paal en perk te stellen aan de phylloxera en infectie ziekten van het graan. Ook de aardappelziekte heeft in Europa die tusschenkornst uitgelokt. Hier op Java heeft de staat reeds zijn recht en zijn plicht tot het nemen van maatregelen tot tegen ging van de serehziekte erkend door verbodsbepalingen tot in - en doorvoer van bibit in bepaalde cultuurstreken in het leven te roepen. Mag daarom het beginsel van staatstusschenkomst in deze materie niet in twijfel worden getrokken, ook de opportuniteit van een ingrijpen van staatswege in het geval zal erkend moeten worden. In het algemeen treedt de staat beschermend op, waar de in dividu redelijkerwijze niet bij machte is zelf zich te beschermen. DlT»r»<> mededeellngm 653 En in dit geval verkeert een groot deel der suikerfabrieken op Java. wie bij gemis van geschikte terreinen in de nabijheid, de niateriëele mogelijkheid ontbreekt om onder gunstige voorwaarden zelve voldoende voor 'nare bibit te zuigen. Dat zoovele fabrieken nog eigen bibitaanplantingen aanleggen, is alleen een gevolg van bet geringe vertrouwen, dat opkoopbfbït geniet. Het zou eene even natuurlijke als wensehelijke evolutie zijn, zoo de bihitaanplant geheel van den fabrieksaanplant gescheiden en liet voorwerp van afzonderlijke ondernemingen kon worden. Men mag als algemeenen regel stellen, dat de zorg voor de bibit voor eene hoogere ontwikkeling vatbaar is. wanneer zij uitsluitend berust bij afzonderlijke ondernemers, die zich daar geheel aan kunnen wijden, dan wanneer zij door iedere fabriek individueel voor zich zelve aanvaard wordt en een onderdeel van het reeds zooveel omvattend bedrijf uitmaakt. Daarom mag met reden worden betwijfeld, of de suikerindus trie wel bij machte is om zelve in hare bibitbehoefte te voorzien in die mate als beantwoordt aan haar welbegrepen belang en voor hare verdere ontwikkeling zoo noodig is. Wat voor geen twijfel vatbaar is, is dat de suikerindustrie met «eene mogelijkheid zich zelve kan behoeden tegen het bibit bederf. Wie in de noodzakelijkheid verkeert om zich door opkoop van bibit te voorzien—en deze zijn velen —kan zich door voorzorgsmaat regelen en contractueele bepalingen niet zoodanig beschermen, dat de levering van gezonde bibit verzekerd is. Voorkomen, dat bibit verknoeid en een middel van bedrog wordt, ligt ten eenemale buiten hunne macht. Zooals de toestanden nu zijn, moet de suikerindustrie lijdelijk toezien, dat hare eerste levensbehoefte vrijelijk aan opzettelijk be derf kan worden prijs gegeven en de meest elementaire waarbor gen daartegen haar onbreken. In het bovenstaande ligt reeds opgesloten, dat de bescherming, welke de staat aan het suikerriet heeft willen verleenen, geen doel heeft getroffen. De waarborgen, waarop de rietcultuur aanspraak kan maken, moeten elders gezocht worden. Zij moeten bestaan ineen toezicht op den aanplant van en den han del in bibit, toegerust met zoowel preventieve als repressieve middelen. Uit den aard der zaak vindt de beperking der vrijheid van bibitaanplant hare grenzen in de cisehen der staatscontrole zelve. 654 Dlreri» mededeelingen Het doel dezer controle is voorkomen van bibitbederf. Vindt het zijne reden van bestaan in den eisch, dat het in den handel brengen van bibit, die serehzieke aanplantingen moet geven, belet moet worden, het zou ook gemist worden, indien niet reeds vooraf de aanplant van bibit aan bepaalde voorwaarden gebonden werd. De staatscontrole brengt een ingrijpen in particuliere belangen mede. Het odieus karakter, dat dit kan dragen, meet vermeden worden door de staatsactie te doen berusten op den grondsbg van een volkomen onpartijdig, deskundig onderzoek. De hier ontwikkelde bpginselen voor de uitoef'enirgder stflafü contröle op den aanplant van en den handel in bibit leiden van zelf tot het volgende systeem. De vrijheid van aanplant van suikerriet voor plantmateriaal worde afhankelijk gesteld van eene licentie, uit te reiken door het hoofd van gewestelijk bestuur. Deze licentie worde zonder verder onderzoek verleend aan ieder, die het verzoek daartoe doet als of na na ms een beheerder e.ener bestaande of krachtens regeerings vergunning op te richten suikeronderneming, voor do gronden, welke de aanvrager aantoont tot dat doel reeds te hebben ingehuurd, leder ander dan de evenbeioelde belanghebbenden zal het schrif telijk verzoek omeene licentie moeten doen vergezeld gaan van de aanwijzing der gronden, die hij wenscht te beplanten, der bibit, waarover hij ter beplanting daarvan de beschikking verkrijgt, en der inachtnatne van minstens een t wee jaarlij ksehen wisselbouw. De licentie worde alleen gegeven ouder de voorwaarde, dat voor plaatmateriaal gebruik worde gemaikt van stekken, afkomstig van gezonde o trspronkelijke stekaanplantingen (ter voorkoming van liet aanhouden van 2 eß en verderen snit), en de grond minstens één jaar niet met suikerriet zij beplant geweest. Aan het verleenen der licentie ga een onderzoek vooraf. Blijkt daarbij, dat de voorgenomen aanplant niet onder de bij de wet gewilde cultuur-waarborgen kav worden aangelegd of wel dat de aanvrager zich niet verzekerd heelt van voldoende gezonde bibit of dat de door den aanvrager aiugewezen bibit kennelijk een minwaardig plantmateriaal uit maakt of ook dit de aanwijzing der beschikbare gronden onjuist is, zoo worde de licentie geweigerd. Deze worde verleend met be paling van de uiterste tijdstippen van aanvang en afloop der be planting. Van alle verleende licentiën worde aanteekening gehouden in een bij het betrokken districts-hoofd berustend register met Diverse medideelingen 655 vermelding van den naam des houders, der gronden, waarvoor de licentie is verleend, der herkomst van de gebruikte bibit, van den wisselbouw, die is in acht genomen, van den tijd van beplaniing, benevens der gestelde voorwaarden. Hit register ligge ter inzage van belanghebbenden. ledere licentie worde uitgereikt voor den duur van een plantjaar en voor denzelfden grond niet vernieuwd dan met tusschenpooze van minstens één jaar. De licenties, welke zijn uitgereikt aan per sonen, die niet voor eene bepaalde suikeronderneming bibit planten, zijn voor intrekking vatbaar op klacht, hetzij van bestuurswege hetzij van particuliere zij ie in te dienen, wanneer in een krachtens licentie aangelegden aanplant na deskundig onderzoek eene ziekte blijkt te zijn uitgebroken, die het gewas voor plantmateriaal 01 ge schikt maakt en mogelijk gevaar oplevert voor bibitaanplantingen in de omgeving. Van den uitslag van het deskundig onderzoek wordt den licen tiehouder zoomede den klager schriftelijk kennis gegeven. Valt dit onderzoek uit ten nadeele van den licentiehouder, dan worde in het procesverbaal van den deskundige tevens de waarde van den aanplant geschat en den licentiehouder onder aanbieding van het getaxeerde bedrag een termijn naar rede van 8 dagen voor iederen bouw aanplant gelaten ter volkomen u'.'roeiing van het gewas. Heeft deze uitroeiing na ommekomst van dezen ter mijn nog niet plaats gevonden, zoo geschiede zij van overheids wege onder opmaking van proces verbaal, terwijl op het niet na komen van het bevel tot uitroeiing binnen den bij de wet bepaal den termijn straf wordt gesteld. Van eene klacht, een gehouden onderzoek en de gevolgen daarvan worde in het register aantee kening gehouden naast de vermelding der betrekkelijke licentie. Aan de verplichting tot uitroeiing van ziek gewas moeten met inachtname derzelfde voorwaarden ook zijn onderworpen de bibit aanplantingen, die voor particulier fabrièksgebruik zijn aangelegd, Zulk een aanplant toch kan van bestemming veranderen en in den handel worden gebracht. Behalve het niet voldoen aan een bevel tot vernietiging van te veld staand ziek gewas zal strafbaar moeten worden gesteld hot planten van riet voor bibit zonder licentie of op gronden en op tijden, waarvoor geene licentie gegeven is, alsmede het aanhouden van opslag na het oogsten van een gewas, dat krachtens licentie verkregen is. 656 Diverse mededeelingen Het vonnis van veroordeeling zal altijd de uitroeiing binnen den voorschreven termijn moeten gelasten en bij gebreke daarvan de uitroeiing van overheidswege met bepaling van schadeloosstel ling en van boete of vrijheidstraf, zoo de uitroeiing niet vrijwillig geschiedt. De levering van verkochtebibit za), tenzij partijen schriftelijk verklaard hebben hiervan af te zien, op straffe van geldboete bij overtreding steeds vergezeld moeten paan van een door den ver kopper geteekend certificaat, behelzende datum en nummer der licentie zoomede den naam en de woonplaats van den licentie houder, door wien de bibit is voortgebracht. Komen deze opgaven niet overeen met het betrekkelijke register of wel kan het bewijs geleverd worden, dat de opgaven in het certificaat verdicht zijn zoo is daardoor de levering nul en van geener waarde geworden en heeft de wederpartij het recht ontbinding der overeenkomst met vergoeding van kosten, schaden en interessen te vorderen, onver minderd de strafvervolging wegens valschheid in geschrifte, Eene wettelijke regeling dezer materie ontmoet de moeilijkheid, dat zij zich niet kan onttrekken aan den eisch om te bepalen, in welke mate een aanplant door ziekte moet zijn aangetast om te worden uitgeroeid. De beoordeeling van een zieken aanplant zal wel alleen naar uitwendige verschijnselen kunnen geschieden. De vraag is dan maar, welk gedeelte van een bibit-aanplant moet zijn aangetast op uiterlijk zichtbare wijze. Het komt ons in het stelsel eener ordonnantie, wier doel is om de verspreiding van gevaarlijke plantenziekten tegen te gaan, logisch voor de grens voor een geoorloofden ziekte graad niet wijd uit te zetten, vooral ook omdat het constateeren van dien graad dan zooveel bezwarender wordt. Wij geven daar om in overweging om die grens te trekken bij 5% en een bibit aanplant, die meer dan 5% ziekteverschijnselen vertoont voor ver nietiging in aanmerking te brengen. Deze bepalingen zullen mogelijk maken : le. Controle op de bibitaanplantingen, 2e. Voorkomen en tegengaan van de serehteelt, 3e. van frauduleuze en bedriegelijke praktijken in den bibithandel. Men zal wel niet verwachten, dat door staatsbemoeienis ooit zal kunnen bereikt worden, dat geen ziek plantriet meer zal wor den voortgebracht. Niet alleen dat dit een niet te verwezenlijken Diverse mededeelingen 657 desideratum is, maar de staatsbemoeienis kan en mag ook niet zoover gaan, dat het particulier initiatief' der belanghebbenden zei ven geheel zou kunnen worden gemist. Men stelle daarom van den aanvang af het denkbeeld ter zijde, dat de sereh en andere besmettelijke rietziekten zich door eene ordonnantie zullen laten bedwingen. De bedoeling eener wet zij meer om door een systeem van licentiën en registratie controle door de verbruikers van bibit in hun eigen belang mogelijk te maken. Indien de staat dezen in de gelegenheid heeft gesteld om krachtdadig voor hunne belangen te waken, kan het particulier initiatief vruchtbaar werkzaam zijn. Veel zal reeds gewonnen zijn, wanneer de even gewetenlooze als roekelooze serehteelt door dit systeem zal worden voorkomen. Want velen, die nu door de onbeperkte vrijheid, welke zij genie ten, tot het planten van bibit overgaan, 2en en verderen snit aan houden, hun grond dadelijk op nieuw beplanten, ongeacht de bibit die zij daarbij gebruiken, zullen buiten kijf daarvan weerhouden worden zoowel door de voorwaarden, waarvan het planten van bibit wordt afhankelijk gesteld, als door de gevolgen van een mis lukten aanplant en de risico, waaraan zij zich bloot stellen. Wij verwachten dan ook. dat het eerste en dadelijk gevolg van het uitvaardigen van wettelijke bepalingen als voorschreven zal zijn,dat het aantal bibitplanters belangrijk vermindert. Alleen zij, die zich met ernst op dezen tak van landbouw willen toeleggen en daarbij gesteund worden dooi' de suikerfabrieken-ofnenrerp, zullen over blijven. Hierin ligt reeds eene belangrijke verbetering. Een ander direct gevolg zal ongetwijfeld ook zijn. dat minder bibit in den handel zal worden gebracht. Hiermede zullen de sui kerondernemingen ler dege rekening mogen houden. Zij zullen wel doen met niet te talmen met maatregelen om zelven in hare bibit behoefte te voorzien. De belangen der bibitplanters worden behartigd door den waarborg van een deskundig onderzoek. Aan wien dat op te dragen mag bij de wet niet in onzekerheid worden gelaten. De regeering ba-schikt over een talrijk deskundig personeel, dat verbonden is aan 's Ltnds Plantentuin. Het ligt voor de hand, dat de regeering zich van de/.a krachten bedient. Buitendien kan gebruik worden gemaakt van particuliere krachten, die zich met eene zoodanige opdracht willen belasten. De ordonnantie zou bv. de bepaling kunnen bevat ten, dat het onderzoek wordt opgedragen aan een of meer door DWeri» mcdedeelirgeo 658 den Gouverneur Generaal telkens voor een bepaalden tijd aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen elk voor een afzonderlijk gebied. Het bezwaar van eene langdurige onttrekking van de deskundige aan hun natuurlijken werkking kan zich tegen dit denkbeeld nauwelijks verzetten. Het is toch niette voorzien, dat een plaatselijk onderzoek dikwijls zal voorkomen. De preventieve werking der wet is daartegen een waarborg. Artikel 77 van liet Hegeeringsreglement schrijft voor dat, over den eigendom niet dan ten algemeenen nutte en tegen schadeloosstelling door de regeering beschikt wordt. Van daar dat de vernietiging van een te velde staanden aanplant door de uit keering van een schadeloosstelling moet worden voorafgegaan. De vraag rijst, of daardoor niet de geldelijke lasten voor den staat te zwaar zullen worden. Om twee redenen kunnen wij dit moeilijk aannemen. Vooreerst omdat een dadelijk gevolg van de wet zal zijn, dat minder bibit op speculatie zal worden aangeplant en de kans op zieke aanplantingen daardoor belangrijk zal vermin deren. Voorts omdat de schadeloosstelling voor een serehzieken aanplant geen hoog bedrag zal kunnen beloopen, daar zulk een aanplant niet dan een geringe waarde bezit. De vernietiging van aanplant, die opeen veroordeelend vonnis moet volgen, zal geene lasten behoeven mede te brengen, omdat de schadeloosstelling tegen de op te leggen boete zal opwegen. Eene vernietiging van aanplant zonder schadeloosstelling zal bij rechterlijk vonnis niet kunnen worden uitgesproken, daar een dergelijke straf, in ons strafstelsel niet is opgunomen. De voorschriften der oi-djnnantie zullen toepasselijk moeten zijn zoowel op dessa- als op erfpachts- en particuliere gronden. De vraag verdient overweging, hoe op de beide laatste cathegoriën van gronden de hand kan worden gehouden aan de bepalingen nopens het gebruik van bibit en de in achtname van wisselbouw. Het komt ons voor, dat hier vooral het initiatief van verbruikers van bibit de wet zal kunnen aanvullen. Door in de leverings contracten betrekkelijk bibit voorwaarden omtrent den wisselbouw en het gebruik van plantmateriaal op te nemen, zullen belang hebbende zich ook zonder eene draconische wet kunnen beveiligen. Is de bedoeling der wet door strafbepalingen bij overtreding verzekerd, dan hebban balanghïbbanden door doelmatige contrac tueele bepalingen reeds grootendeels eene verwezenlijking dier bedoeling in hunne macht. l>iT*r»e meiedeeilngen 659 Het denkbeeld, dat bibifplanters zich door de veronderstelde wettelijke voorschriften bezwaard zouden kunnen gevoelen, moet ter zijde worden gesteld. Wie het te doen is om gezond en goed plantmateriaal voort te brengen zal den wettelijken dwang niet alleen niet gevoelen, maar veeleer dankbaar zijn voor eene ook hem beschermende ordonnantie. Alleen zij, die slechts eene gewe tenlooze speculatie ten koste der suikerfabrikanten beoogen, zul len den klem van des wetgevers greep gevoelen. En men zal wel willen toegeven, dat deze cathegorie van personen allerminst be hoeft ontzien te worden. De bepalingen betreffende de overlegging van een certificaat van herkomst bij iedere bibitlevering bedoelen den verkoopers van van bibit eene garantie op te leggen der waar, die zij aangenomen hebben te leveren. Het is niet te veel gevergd, dat iemand, die bibit d. i. pZan£-materiaal verkoopt, ook plantmateriaal en geen plantenziekte levert. Den ontvangers van bibit wordt door een certificaat van her komst eene controle op die garantie gemakkelijker gemaakt en een middel in handen gegeven om hunne rechtmatige belangen afdoen der te behartigen. Op het voorschrift om bibitleveringen te dekken door een certificaat van herkomst zal geen uitzondering kunnen worden gemaakt voor de fabrieken zei ven, die van hare aanplantingen top bibit leveren. Ook deze bibit komt door opkoop in handen van bibit handelaren en wordt door dezen vaak onder valsche opgaven van herkomst in het verkeer gebracht, liet is genoeg bekend, dat veel bibit van Buitenzorg en Batavia als Preangerbibit en topbibit van Kedirisehe fabrieks-aanplantingen als Blitarbibit in den handel wordt gebracht. Hetzelfde belang als voor alle andere opkoopbibit pleit voor de certificeering van de bibit, welke rechtstreeks van de fabrieken afkomstig is. In het geval eene fabriek zonder tusschen komst van een derde bibit van eene andere fabriek betrtkt, kunnen partijen desverlangd uitdrukkelijk afzien van den eisch van over legging van een certificaat van herkomst. De vraag dient nog overwogen te worden, of de uitvoering eener wet ontdoken zou kunnen worden door aanplantingen van riet aan te leggen onder voorgeven het gewas te bestemmen voor verkoop ter vermaling. In streken, waar vele Inlandsche rietaan plantingen voorkomen, zou zonder in willekeur te vervallen geen preventief onderzoek kunnen baten. Doch al kan eene ontduiking 660 Öiverse mededeelingen der wet moeilijk worden voorkomen, zij kan moeilijk onbemerkt en ongestraft blijven. Wie riet plant zonder eene licentie aan te vragen, zal, ingeval hij die als bibit verkoopen wil, in het certificaat, dat de levering bageleiden moet, geene licentie kunnen aanhalen en geeft daarmede den ontvanger het middel in handen om te contróleeren of er eene licentie bestaan heeft. Zoo niet, dan is de verkooper strafbaar. Omtrent de overgangsbepalingen in eene ordonnantie tot tegengang van de misbruiken in de teelt en den handel van bibit is tinze mecuing de volgende. Kunnen de bestaande bibitaanplan tingen natuurlijk niet aan beperkende bepalingen worden onder worpei, de aanplantingen, die voor het volgend seizoen, waarvan het begin kan worden gesteld op 1 Octobera s., worden aangelegd, zulien even natuurlijk aan de gewenschte controle kunnen worden on ierworpen. Overgangsbepalingen zullen daarom onnoodig zijn. Ook aan hen, die reeds gronden voor bibit-aanplantingen hebben ingehuurd, kan gevoegelijk de eisch worden gesteld, dat zij eene licentie op den voet der wet aanvragen. Het verdient o. i. alleszins aanbeveling, de wet da lelijk uitvoerbaar te verklaren en van hare toepassing slechts de te veld staan Ie aanplantingen uil te sluiten. Daarvan zal het gevolg zijn, dat voor alle na de uitvaardiging der ordonnantie nieuw aan te leggen bibitaanplantingen licentie moet worden aangevraagd. Bovenstaande beschouwingen leiden ons tot de volgende con clusiën. l e . De onbelemmerde bibitteelt en bibithandel van lieden, die bui ten de suikerindustrie zelve staan, leveren een blijvend en steeds toenemend gevaar op voor uitbreiding van sereh- en andere ziekten in het suikerriet. 2 C . De suikerindustrie in haar geheel is niet bij machte om dit kwaad met eigen middelen tegen te gaan, daar het aanleggen van eigen aanplantingen ter verkrijging van gezond plaatmateriaal buiten het bsreik ligt van vale ondernemingen. 3°. Bovendien is het ter ontwikkeling van de suikerindustrie door verbeteriog en vere leling van haar plantrnateriaal wenschelijk dat de teelt van. bibit een afzonderlijke, met zorg beoefende tak van landbouwnijverheid uitmaakt. 4 e . Staatsbemoeienis kan dus niet ontbeerd worden om de suikerindustrie te beschermen tegen het gevaar, dat haar be dreigt uit de vrije, .ongereglementeerde teelt van bibit, terwijl Direrse mededeelingen 661 voor staatsinmenging in deze aangelegenheid voldccndc termen bestaan. f>«. Het ware karakter der serehziekte, dat nog onbekend is, is van ondergeschikt belang voor deze beschouwing, daar het ge vaar voor het riet, bestaande in den qualitatieven achteruitgang van het plantmateriaal, het krachtigst wordt in de hand gewerkt door de praktijken van bibitplanters en bibithandelaren. O. De staatsbemoeienis moet beoogen controle op den aan plant van en handel in bibit mogelijk te maken, cultuur metho den van erkend nadeelige gevolgen tegen te gaan, zieke aanplan tingen uit te roeien en den handel in bibit de verplichting eener garantie van qualiteit op te leggen. 7*. Beperkende bepalingen betreffende verbod van in- en door voor in bepaalde eultuurstreken kunnen in dit systeem vervallen. Be.8 e . De invoering eener wet tot tegengang van de misbruiken in den aanplant van en den handel in bibit zal gevolgd worden door minder aanbod van handelsbibit en voor de suikeronderne mingen maatregelen tot voorziening in de bibitbeboef'.e van dade lijk belang maken. 9*. De werking eener zoodanige wet zal voor een goed deel van het initiatief der belanghebbende suikerondernemingen af hangen. Wij hebben de eer bet Bestuur van het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java voor te stellen bovenstaande be schouwingen onder de aandacht van de Regeering te brengen met verzoek in den zin daarvan wettelijke maatregelen te nemen. H. s'Jacob. S. VAN MuSSCfIEN'nROEK. Moquette. Naschrift, Bovenstaand rapport was opgesteld, toen de ordonnantie van 30 April 1897 (St. No. 422), houdende bepalingen tot beteugeling •ler serehziekte verscheen. De Regeering is hiermede te gemoet gekomen aan een ten vorigen jaren door het Syndicaat geuiten wensch. Hoewel de ordonnantie veel stof tot erkentelijkheid geeft, meenen wij, dat zij niet ver genoeg gegaan is. Ditene m9ded«tllof«n. 662 Wij achten het daarom niet overbodig om niettegenstaande de verschijning dezer bepalingen alsnog een verloog bij de Re geering in te dienen om aanvulling daarvan te verzoeken. De strekking der ordonnantie van 30 April 1807 is om drie groote gebieden af te bakenen, nl. a de Preanger Regentschappen met de aideelingen Ruitenzorg en Gftloeh van rcsp. de residenticn Batavia en Cberibon, b. de residentièn Bantam en Krawang met de afdoelingcn Meester Cornelis en Tangerang van de re-. Batavia. c. de residentie Probolinggo met de afdeeling Malang der residentie Pasoeroean, en te verbieden in a. den in- en doorvoer van overal elders van suikerriet stekken; den uitvoer van serebzieke bibit en bet aanhouden van 9en en verderen snit; in b. den in- en doorvoer van suikerriet en suikerrietstekken van elders dan van gebied a. en van liet eiland Banka zoomede den uitvoer van bibit, afkomstig van 2 en . en verderen snit uit de aideelingen Malang en Loemadjang; in r. den in- en doorvoer van suikerriet en suikerrietstekken van elders dan van gebied a., gebied b. en het eiland Banka. ITet doel, dat de wetgever zich voor oogen gesteld heeft, is blijkbaar het gebied, a. als pimaire kweekplaals van bibit soreh viij te houden, van waaruit bet overige zoowel suiker- als bibit produceerende Java zich van plant materiaal kan voorzien. In dit systeem worden gebied b. en gebied c. als secundair kweekplaat sen beschouwd, die haar plant materiaal wel uit eigen boezem en uit gebied a. maar niet van elders op Java mogen betrekken. Het komt ons eene zwakke zijde van dit systeem voor. dat buiten de grenzen van gebied a. de bestuurscontrftle op Hen bi bitaanplant is uitgesloten. Het zal overal elders een ieder vrijstaan om sereh te kweeken en uit te voeren, mits hij geen 2 fn en ver deren snit aanhoudt wat betreft gebied b. en do aideelingen Malang en Loemadjang. Er ligt voorts in de bepalingen der nieuwe ordonrantie eene drukkende beperking opgesloten voor de in de residentie Probo linggo gelegen suikerfabrieken. Deze zullen zonder voorafgaande dispensatie geene bibit mogen invoeren dan van gebied a b c. of de residentie Banka. Zij komen daardoor in een ongunstigeren toestand dan de fabrieken in de overige suikerprodueeerende residentiën filter»» mededelingen. 663 van Java. die niet beperkt zijn in hunne vrijheid van bibitin voer. De beperking voor de res. Probolinggo zou zich laten verklaren, zoo deze residentie serehvrij was. Zij is echter zoo weinig sereb vrij, dat daar geene enkele fabriek is, die niet bibit heeft in te voeren, hetzij uit eigen bibittuinen binnen de residentie, hetzij bui ten de grenzen daarvan. Er is geene aannemelijke reden, waarom in Probolinggo niet even goed als b.v. in Pasoeroean, Hezoeki en Soerabaia bibit zoude kunnen worden ingevoerd van elders dan de Preanger, Tangerang of Malang. In één opzicht is de redactie der nieuwe ordonnantie een huti-te hinderpaal Zij maakt geen onderscheid tusschen Cheribon riet en andere variëteiten. Zij laat in Probolinggo bijv. den invoer van Lietbers-, Fidji-, Manila-, Muntok- en ander riet niet toe dan met dispensatie. Daarvoor schijnt geen grond te bestaan. Wij achten het rationeeler, zoo de controle en verbodsbepa lingen die voor gebied a zijn vastgesteld, worden uitgebreid tot geheel Java en aangevuld in den zin van ons bovenstaand rapport en geven in overweging om namens het Syndicaat daartoe bij de Regeering het verzoek te doen. 11. s' Jacob. s. van mussciienbuoek. Moquette. Ongeveer tegelijkertijd hebben Tarulli in Italië en f.Évv in Frankrijk hunne verhandelingen gepubliceerd, waarin zij voorstellen de bepaling van de hoeveelheid neergeslagen koperoxydulc bij invertsuikerbepalingen langs electrolyüschen weg uit te voeren. Lkvy volgt voor de inwerking der glucosehoudende vloeistof' op een nauwkeurig bekende hoeveelheid Fehlingsche oplossing, de gewone werkwijze van Au.ihn. Na koking der vloeistof wordt echter het afgescheiden koperoxydule verzameld door filtratie over asbest, in een gewoon conisch trechtertje, en het neerslag zoolang met water uitgewasschen tot de alkalische reactie verdwenen is. Het precipitaat wordt nu opgelost in eenige cc. halfnormaal salpeter zuur, hetwelk men druppel voor druppel op het asbest laat vloeien. Men wascht het filter met warm water uit, neutraliseert de oplos sing met ammonia tot de diepblauwe kleur optreedt en brengt haar tot 200 cc. Om de electrolyse niet te doen plaats hebben op meer 664 Diverse mededeeiingen dan 1-25 mgr. koper, wat raadzaam is, gebruikt men nu van de blauwe vloeistof, naarmate de suikerhoudende vloeistof onge veer bevatte: 1%:, 50 cc, '/»% 100 cc. en ', 4 %: 200 c.c. Men brengt het volume op ongeveer 200 cc, zuurt met een paar drup pels salpeterzuur aan tot de blauwe kleur verdwijnt en doet de electrolyse plaats hebben, door van 2 Bunsen elementen gebruik te maken. Heeft men een platinakroes van 225—250 c.c. inhoud, die niet meer dan 5'J a 00 gram weegt, dan gebruikt men deze als negatieve pool, een platina spiraal dient als positieve. Beschikt men niet over zulk een groote en lichte platinakroes, dan brengt men de vloeistof in een porceleinen kroes, als positieve pool gebruikt men dan een spiraalvormig gebogen platina Iraad, die tegen den wand der kroes ligt, en als negative een kegelvormig omgebogen platinablik, hetwelk midden in de kroes hangt. De electrolyse is in ongeveer 12 uur afgeloopen, men overtuigt zich met bloedloogzout dat al het koper uit de oplossing is neergeslagen. Terwijl de stroom nog steads doorgaat hevelt men de vloeistof af, vervangt haar door water, hevelt dit weer af, en herhaalt deze bewerkingeenige malen. Na de stroom nu afgesteld te hebben, wascht men met alcohol, daarna m?t aethe.r af' en droogt boven zwavelzuur. Uit de hoeveel heid neergeslagen koper wordt nu gemakkelijk de overeenkomstige hoeveelheid glucose in de daarvoor bestaande tabellen gevonden. In de van het koperoxydule afgefiltreerde vloeistof, waarbij het water gevoegd wordt, dat voor de wassching van het neerslag gediend heeft, kan men nu ook de hoeveelheid nog aanwezig koper bepalen. Men neutraliseert daartoe de vloeistof met salpeterzuur tot de diepblauwe kleur verdwenen is, brengt tot 200 c.c. en bepaalt hierin, of in een bekend gedeelte dezer vloeistof, ook langs elec trolytischen weg het koper. Het spreekt dat de som der aldus gevonden hoeveelheden koper gelijk moet zijn aan de massa koper, welke vervat is in de hoeveelheid gebruikte Fehlingsche oplossing. De methode heeft het voordeel van een groote nauwkeurigheid. Bij de gewone reductie van het oxydule door waterstof, kan in de eerste plaats die reluctie niet geheel volledig plaats hebben, maai bij een minder goed uitwasschen van het asbest filter weegt men als koper tevens de calcinatieproducten van het Seignettezout en het alkali. De methode vereischt zeer weinig toezicht, daar als de electrolyse eenmaal aan den gang is, men er niet meer naar behoeft om te zien, en verder strekt de mogelijke controle ook tot aanbeveling. 665 Diverje mededeelingen TAnurxi doet de gilvanische ontleding niet plaats hebben in silpeterzure oplossing, omdat hij op grond van vroegere onderzoe kingen van Forman'kk beweert, dat men dan altijd te lage uitkom sten krijgt. Hij oxydeert dus mot zeer weinig sulpeterzuur het koperoxydule tot koperoxyde en lost dit op in zwavelzuur. Mij heeft uitgebreide proeven genomen, over de ontleding van de ko persulfaatoplossing alleen, gemengd met de alkalische Seignette zoutoplossing en na inwerking van velschillende reduceerende suikers. Onderwerpt men oplossing aan de eleetrolyse dan ontstaan er in de vloeistof witte vlokken, hetgeen men voor komen kan door de temperatuur van inwerking op 7)5—75*0. te houden, of nog eenige cc. van de alkalische Seignettezontoplos sing toe te voegen. Deze ontleding had echter op de uitkomsten niet den minsten invloed. In verschillende seriën proeven met diverse suikersooiten be paalde hij nu bet vermogen dat deze suikers bezitten orn het koperoxydule neer te slaan en vond toen cijfers, die wel niet ge bed klopten met de door Soxhuct vastgestelde, maar toch betrek kelijk weinig afweken, ook nam hij eveneens proeven met ver schillende verdunningen der Fehlingsche oplossing. Tuum.i.i gebruikte vo>r de electrische ontleding twee elemen ten Grknkt, en de bewerking liep dan in twee uren af. Om het loper-oxy luie optelossen gebruikte hij een mengsel van 3 deelen s.ilpeterzuur (1,18) en 8 deelen zwavelzuur (1.07). Bulletin da ï'associalion des Chimhtes iSOI, bh. 987 en 10iX. De Engelsche commissie heeft bij haar onderzoek op vrijwel dezelfde bevindingen opgedaan als in de andere koloniën. De geheele suikerindustrie is er ten zeerste bedreigd en wanneer de lage suikerprijzen nog een tijd lang aanhouden, gaat zij onge twijfeld baar on lergang tegemoet, daar men in de tegenwoordig bsstaande omstandigheden niet tegen lager productiekosten wer ken kan. In de laxtste tien jaren werden deze toch al gereduceerd van bijna 11 P. St. tot bijna 8 per ton museovaio. De uitgestrek heid bebouwde grond is elk jaar minder geworden, slechts de vruchtbaarste en bost betalende landen zijn overgebleven. De oor zaken worden geweten aan het Europeesche premiestelsel, aan de slechte machincriën en aan rietziekten. Het rendement is dan ook zeer laag op Antigua; heeft men daar om één ton suiker te berei den noodig 13,3 ton riet, in Demerara en Egypte behoeft men daarvojr 10 ton, in Quaensland 9 en in Hawaïï slechts 7,3 tot 8,5. 'OlT«ne wi«i«.ïei>iinj-d« . 666 Feitelijk wordt maar één soort suiker vervaardigd en wel mus co vado. Zoolang de prijzen der suiker goed waren, stelden de planters zich tevreden met de behaalde winsten en verbeterden daarom hunne fabrieken niet, waarvan het gevolg is, dat er nu slechte één installatie, voorzien van een vacuümpan gevonden wordt. Het verkregen product staat in kwaliteit ten achter bij dat van Bar bados; de uitvoer heeft uitsluitend naar de Yereenigde Staten van Njord-Amerika plaats, die naar Engeland is geheel te niet gegaan, omdat de uitgevoerde muscovado geraffineerd moet worden en het raffinagebedrijf in Engeland ten zeerste is achteruitgegaan. Ook (te melasse wordt slechts naar Amerika geëxporteerd. Werkkrachten zijn er overvloedig en gemakkelijk te verkrijgen; wanneer de Buikerindustrie sterk achteruitgaat of geheel te niet. beduidt dit voor Antigua in slechte tijden kans op hongersnood en het eiland zou geheel terugkeeren tot zijn primitieven toestand. De suikernijverheid door andere industrieën te vervangen zal niet doenlijk zijn;op kleine schaal zijn hiermede reeds proeven genomen, doch is gebleken dat geen andere tak van nijverheid de plaats der suiker in de verste verte zou kunnen innemen, liet eiland zou gedeeltelijk verlaten worden, zot als i.u reeds net de Vnginisehe eilanden bet geval is. Suikerondernemingen, cok de best inge lichte zijn op het oogenblik totaal onverkoopbaar. De mid delen om verbetering in den toestand te brengen bestaan in totale afschaffing of vermindering der Ëuropeesche preurên ofwel het heffen van invoerrechten met de premiën gelijkstaande, bene vens het uitvaardigen van een wet, ter ondersteuning van de planters in bet aanschaffen van verbeterde machinerieën, werkende zooals de Qüeensland Sugar Works Guarantee Act. Sugar eane. iól-7, blz. 933. De Kussiselio suikerindustrie viert dit jaar haar honderdjarig jubileum. In 17U7 nam generaal Blanivl-nuagen, die in de omstre ken van Kievv groote bezittingen had, de eerste proeven ter win ning van beetwortelsuiker, doch belangrijke resultaten werden niet verkregen. De eigenlijke pioniers zijn graat' Coiïkynskï, Mkiitens" en Mii/uuDownz, die het eerst ia het Zuid-westelijk deel van Rus land groote uitgestrektheden land met bieten beplantten en daar suikerfabrieken opriclitten, later ook de geprodueeerde suiker raf fineerden. De Russische suikerindustrie heelt nu een groote vlucht DiT&rt* mededeelisgtn. 667 genomen, in dit jaar staat de Russische productie nog de vierde in de lijst, maar in de aanstaande campagne zal vermoedelijk een grootere opbrengst, dan die van Frankrijk behaald worden en zui len dus alleen nog maar Duitschland en Oostenrijk boven Rusland staan. Het groote voordeel bestaat in de lage productiekosten, ver geleken bij andere landen. De industrie zetelt voornamelijk nog steeds in de Zuid-westelijke provinciën, daar zijn 114 suikerfabrie ken en 6 raffinaderijen in werking, terwijl over de rest vaT het land de overige 12'2 fabrieken en 107 raffinaderijen verdeeld zijn. In de Zuid-westelijke provinciën werden in het afgeloopen jaar aangeplant: in het gouvernement Kiew 107110 IJA., in Prodolië 90484 HA. en in Wolhynië '20115 HA. In het voorjaar komen de bij de suiker geïnteresseerden samen te Kiew, waar dan groote jaarmarkt is en de contracten met bietenleveranciers et. geëmplo yeerden gesloten worden. De employés zoowel als de directeuren witgelen in Rusland verbazend dikwijls van betrekking, ook dit jaar hadden er weer zeer veel veranderingen plaats. Er bestaan verscheidene plannen tot oprichting van nieuwe fabrieken. Centralblatl für die Zuckerindustrie der Welt. iBVI, blz G4 C 2. Ingevolge een opdracht van het ministerie van oorlog in Pruisen zijn door SchtjmbüßG en Züntz proeven genomen betreffende den invloed van liet genot van suiker op de lichaamskracht. Reeds lang was beleend in de kringen der Alpinisten, dat men bij het maken van vermoeiende tochten in de bergen een behoefte waarneemt aan zoete stoffen en touristen, die in het gewone doen nooit bonbons tot zich namen, vonden bij het gebruik gedurende hunne expedi ties in de bergen veel baat daarbij. Ook was het bekend hoe gaarne de gidsen zich meester maakten van de restantjes suiker, die zij bemachtigen konden. Deze behoefte aan suikerhoudende voedings stoffen is te beschouwen als een soort instinct daar vele menschen nog niet weten, dat de bron van onze kracht niet ligt in de aan het lichaam toegediende eiwitstoffen, maar in de genoten koolhy draten: zetmeel, suiker, vet. De beide zooeven genoemde proefnemers, hebben nu met een toestel vervaardigd door Mooso, onderzocht of het genot van kleine hoeveelheden suiker in staat is aan de ver moeide spieren weer de noodige krachten te hergeven. Den persoon op wien de proef genomen werd, was niet medegedeeld met welk doel net experiment geschiedde. Den eenen dag werd een oplossing 668 Diverse mededcelingen van 30 gram suiker toegediend, den volgenden "dag een oplossing met een hoeveelheid saccbarine, zoodanig dat er geen verschil in smaak was waar te nemen. Was nu vóór de persoon aan bet Mosso'sehe appaiaat gezet werd in beide gevallen een zeer vermoeiende arbeid verlicht, dan bleek dat op de dagen waarop de persoon in kwestie suiker bad genoten, hij tot veel meer arbeid in slaat was, dan na de toedie ning van saccharine. Tengevolge van het voorafgaande inspannende werk is het bloed dan zeer suikerarm geworden, door den nieuwen toevoer van suiker wordt men dan in staat gesteld op nieuw arbeid te verrichten. Het is zeer te wenschen, dat na deze gunstige uitkomsten een regelmatige toediening van suiker inhet leger mocht worden ingevoerd, in de consumptie zou daardoor niet onbelaDgri k verhoogd worden. Deutsche Zuckerinduslrie. 1897, blz. 560. Een merkwaardige zelf-inversie werd door A. Lam bij een gele suiker van Engelscbe afkomst geconstateerd. Men vermoedde, dat de suiker met glucose verva'scht was, kon de aanwezigheid hiervan echter niet aantoonen. Ue oorspronkelijke polarisatie van een oplossing bedroeg aan vankelijk 91,3, maar ging van dag tot dag terug. Na 10 dagen be droeg zij —12,5, na 30 dagen —24,5. De linksdraaiing nam daarna niet meer toe, er bleef dus waarschijnlijk een gedeelte saccliarose onveranderd. Lam vermoedde de aanwezigheid van een organisme, hetwelk de inversie bewerken zou en deze veronderstelling won aan waarschijnlijkheid door het feit, dat de linksdraaiing niet meer vermeerderde, als de oplossing met ammonia zwak alkalisch gemaakt, of gekookt werd. Bij mikroskopisch onderzoek na kleuring met fuchsine werden enkele draden en korte staafjes geconstateerd. Een weinig suiker in pepton-gelatine getracht deed na verloop van 24 uren bij 27° C. een groot aantal koloniën geboren worden, in bijna alle koloniën werd een zelfde coccussoort gevonden. Ook bij het doorbreken van stukken dezer suiker werd op de breuk, welke karakteristiek geel en wit gemarmerd was, dit orga nisme waargenomen. Glucose-vrije. zwakzureen zouthoudende sui keroplossingen werden na inenting met dit mikroürganisme (zwam of bacterie) geïnverteerd; zuivere neutrale, bepaald zoutviije sui keroplossingen ondergingen echter geen omzetting. Chemiker Zeitung. 1897, blz. 56. Diverse meiloleelingen 669 De beetwortelsuikerindustrie in Californië breidt zich zeer snel uil, Een groote fabriek is in Chino in werking en andere onderne mingen worden opgericht. In bS9i was de productie van Chino 4812 ton, in 1895 reeds 10559. In dat jaar was de totale opbrengst van de Ycreenigde Staten 411580, waarvan Californië 25400 ton le verde, terwijl het totale verbruik ruim 1,980000 ton bedroeg. Het suikergehalte van de biot is in Californië het hoogst, terwijl het gunstige klimaat verscheidene oogsten achter elkaar toelaat. Daar entegen zijn de werkloonen en de interesten van kapitalen veel hooger, waardoor volgens sommigen de suikerindustrie in Californië ernstig bedreigd wordt. Claus Sprkckels, de Californische suiker koning heeft zijne plannen uitgewerkt voor de oplichting van een nieuwe suikei fabriek in de San Jaa [ iim vallei, welke een der grootste van ilc gehede wereld zal worden. Hij heeft zich uitgelaten dat wanneer hij lang genoeg leeft, hij het zoover wil brengen, dat niet alleen Californië in zijn eigen behoefte aan suiker zal voor zien, maai' nog voor een waaide van 50 millioen dollars naar de Atlantische klisten zal exporteeren, en hij heeft beweerd dat dit gemakkelijk in eenige jaren te bereiken is. De nieuwe fabriek moet 2000 ton bieten per etmaal kunnen verwerken, gedurende een campagne van 120 a 130 dagen. De uitgestrektheid voor de cultuur van zulk een enorme hoeveelheid bieten is in Californië niet moeilijk te vinden, daar het verbou wen van bieten veel lucratiever is dan dat van granen, hetwelk bijna geen voordeelen meer oplevert. Japan zal goede, werklieden leveren, die met weinig loon tevreden zullen zijn. Sim:ix'kki..s die ook de grondvester der suiker industrie op de Sandwich-eilanden is, reist thans in Europa rond, waar hij alle groote en goélwerkende fabrieken bezoekt, om zich goed Op de h iogte te stellen van de beste toestellen en werkwij zen welk ■ daar gevolgd worden. De machineriën werden voorna melijk besteld bij de machinefabriek «Grevenbroich" en bij F. Skeda te Pilsea, lïdiemen, Slechts de stoomketels, centrifuges en ïv-ervoirs zijn van Amsrikaansch fabrikaat. De bouw is reeds aan gevangen en de fabriek zal in de campagne 1897 — '98 reed; wel'ken. Sugarcane 1806 bh. 487. Cnntralblatl für Tackerindustrie 1896 blz. 077. 670 Divene medeJetlingen Dj kwestie, welke eigenlijk de werking van zwaveligzuur Op suiker en suikersappen is, blijft eene belangrijke, die in spijt van vele onderzoekingen toch nog niet opgelost is. Behalve bet inver teerend vermogen zou zwaveligzuur ook de eigenschap bezitten suiker te ontleden, zonder dat hierbij reduceerende suikers ont staan. Een fabrikant in het Noorden van Frankrijk ondervond dit in de praktijk; toen hij een jaar zwaveligzuur in de fabriek toe paste waren de onbepaalbare verliezen belangrijk grooter dan voor heen en toen hij daarom het gebruik van dit zuur staakte werden die verliezen ook direct weer minder. Toch kon in de sappen niet invertsuiker aangetoond worden. De verkregen producten bij in werking van zwaveligzuur op suiker zouden niet alleen beslaan uit invertsuiker, maar uit oxaalzuur, barnsteenzuur, malonzuur en andere nog weinig bekende lichamen. De werking is uitermate ge compliceerd, omdat het zwaveligzuur resultanten geeft, ten eerste in zijn kwalileit van sterk reductiemiddel en ten tweede als inver teerend zuur, waarbij de temperatuur, die bij de inwerking heerscht, alsmede de graad van concentratie van het zuur tevens van groo ten invloed zijn. Wordt zwaveligzuur door de aanwezigheid van een reductiemiddel omgezet in hydrozwaveligzuur dan is het ver loop weer anders; bekende autoriteiten: Degener, Vivien, Beavdet hebben nooit een vermeerdering van reduceerende suiker na inwerking van hy Irozwaveligzuur kunnen aantoonen, evenmin als vernietiging van suiker. Grobert heeft onlangs op nieuw proeven over de inwerking van zwaveligzuur op suikeroplossingen genomen. Hij bereidde een solutie van 400 gram per Liter, welke in tweeën ver deeld werd en gebracht op een temperatuur van 50" C. De eene helft werd als zoodanig blootgesteld aan het zuur, de andere werd eerst met kalk alkalisch gemaakt. Het zwavel gzuur werd in zui veren, gasvormigen staat toegevoerd, zeer langzaam: bel voor bel en van de vloeistof werd bij tusschenpoozen van één minuut proeven genomen, totdat de vloeistof tot ti en 'iu° C. was afge koeld. Uit het onderstaande tabelletje ziet men, hoe bij den lang zamen toevoer van het gas in het eerste geval, de inversie gedu rende de eerste twee minuten slechts zwak plaats heeft, om daar na in vrij sterke mate toe te nemen, terwijl in het tweede geval zoolang de vloeistof nog alkalisch is de ontleding uiterst langzaam voortschrijdt, maar bevat eenmaal de vloeistof vrij zuur. spoedig toeneemt. Diverse medeleelin<ri>n 671 Sucrerie indi/jène et coloniale 1807, blz. 543. Saillard geeft een voorloopig verslag over de eerste proefne ming met Kristallisatie in beweging op Cuba. liet systeem dat gebruikt werd, was dat van HüCH en Lamke. De fabriek Alava waar (35 a 70 ton riet per uur verwerkt worden, bevat 4 kook pannen met een totale capaciteit van 450 11. L, doch daar de Huehtrommela slechts bij wijze van proef opgesteld waren, werden er slechts twee gemonteerd voor de grootste ko<kpan. Elke kristal liseerbak had een inhoud van 400 11. L., waarschijnlijk hetgiootste type, dat vervaardigd wordt. De werkwijze was als volgt: Het kooksel wordt afgekookt tot op een watergehalte van 7 a sy o en daarna afgelaten in de kris talliseertrommel, wat ongeveer 20 minuten in beslag neemt. Vóór dit geschiedde was eerst ongeveer 30 11. L. warme ver dunde melasse in de trommel gebracht, deze melasse had een zwaarte van 300 Beaumé en een temperatuur van 70" — 75" C. Wanneer de massecuite fijn grein bevat hetwelk na 10 mi nuten roeren niet verdwijnt, moet nogmeer verdunde melasse wor den toegevoegd, waarna men het apparaat als een gewone kookpan laat werken, melasse van 30<> B, toevoert tot ongeveer 40 a 50 % van het totaal volume van het kooksel is ingetrokken, daarna wordt de massa afgekoeld en naar de centrifuges gezonden. De spanning vanden stoom in den dubbelen wand is 4 /, j atmospheer. Werking van zwaveligzuur op saccharose bij temperaturen tusschen 45" en 50" G. 672 Diverse mcdcdeo'in^rn kooksels welke niet met de roerhakken verwerkt werden, werden afgelaten in waggons van ongeveer 1 ton inhoud, drie of vier dagen ter bekoeling aldus gelaten en daarna gecentrifugeerd na met een weinig melasse te zijn aangeroerd. Beide soorten kooksels werden op dezelfde dagen gemaakt en van dezelfde kwaliteit riet, zoodat vergelijking der uitkomsten alleszins gewettigd is. Tien kooksels, te zanien 150 ton wegende, gaven in de centrifu ges 104 ton ruwsuiker van 96° polarisatie en een afloopstroop van G 8 schijnbare reinheid. Twintig kooksels van 30 ton verkregen door behandeling met Huchsche roerhakken, gaven 457 ton ruwsuiker van 97,2 polarisatie en een afloop met 58 schijnbare zuiverheid. Dat is dus bij het oude procédé een centrifugerendement van 69'/=, bij het nieuwe 70,2%, daarenboven geschiedde het centrifugeeren in het laatste geval veel gemakkelijker, in '/, van den gewonen tijd. In sommige gevallen had de afloopstroop slechts 54 a 55 R.Q. en Saillard is er van overtuigd, dat als hij te beschikken had gehad over drie roertrommels voor elke kookpan, hij het tot 50 R.Q. had kunnen brengen waardoor de vervaardiging van stroopsuiker vervallen zou. Na afloop der campagne zal hij uitgebreider mededeelingen over deze proeven geven. Sugar Cane, i 897, blz. 258. DuPONT heeft op het congres der Association des chimistes te Compiègne een interessante voordracht geliouden over de viscositeit van sappen en siropen. Hij wees er in zijne inleiding op, welk een be langrijke factor zij was bij de beoordeeling van de kwaliteit der sappen. Niet alleen dat de kristallisatie van suiker uit een diksap met liooge viscositeit veel moeilijker plaats vindt, dan uit een dunvloei bare moederloog, ook bij het dekken bij het centrifugeeren zal men natuurlijk ondervinden hoe nadeelig het is als de aanhangen de stroop dikvloeibaar is. Hoe wenschelijk het z. i. ook zou zijn de viscositeit der sappen in een fabriek geregeld te bepalen, hij gelooft, dat er niet een fabriek is, waar dit geregeld geschiedt. Een der voornaamste redenen hiervoor is zeker te vinden in het feit, dat er tot nu toe geen praktische viscosimeters bestonden, dïe uitkomsten gaven van eenige werkelijke waarde. Zooals men weet wordt de viscositeit eener vloeistof gewoon lijk bepaald door den tijd te meten, die een bepaald volume noodig heeft om uit een bjpaalJe opening te vloeien, vergeleken met den tijd, die water daartoe behoeft. Ook kan men bij sappen de ver- Divcisc meduiieeljngen 673 gelijking opmaken met een zuivere suikeroplossing van hetzelfde sui kergehalte, maar het is rationeeler alle uitkomsten op water te betrek ken, behalve bij zeer dikvloeibare stoffen Noemt men t den lijd die water noodig heeft en vindt men dan voor de onderzochte vloeistof een tijd t\ dan is de gezochte viscositeit dier stof —• Op dit principe berusten mcerendeels de tegenwoordig be staande viscosimeters, zooals die van Engt.fr, Fischer, AüBKY, Reipcfiauer en anderen. Vooral moet bij de bepaling in het oog gehouden worden, dat de uitvloeiing van het water en de vloeistof bij precies dezelfde temperatuur geschiedt, omdat de viscositeit in hooge mate geïnfluenceerd wordt door de temperatuur der stof. Bij den viscosimeter van Engler, die het meeste aanwending vindt, bedraagt het volume, dat men uit laat stroomen 200 cc. en is de opening, waardoor dit plaats vindt, van dien aard, dat water hier gewoonlijk 51 a, 53 secunden voor behoeft. Onderzoekt men nu olie of stroop, dan zal de uitstroomingstijd belangrijk met dien voor water verschillen, doch moet men de viscositeit van sap be palen dan zal de benoodigde tijd slechts zeer weinig met dien voor water schelen, waaruit volgt, dat men uiterst nauwkeurig werken moet, wil men men geen onbetrouwbare uitkomsten verkrijgen. Het is duidelijk dat men bij het aflezen van den tijd groote nauw keurigheid moet betrachten en dat dergelijke instrumenten voorzien mieten zijn van een tijd meter die tot 1/4 secunde juist aangeeft. La.llema.nt heeft nu een viscosimeter geconstrueerd, welke op een ander principe berust. Het toestel bestaat uit twee cilinder vormige glazen vaten van boven en van onder uitloopende in dunne buizen, dus als het ware twee pipetten. Zij zijn bevestigd op een houten plank en voorzien van een schaalverdeeling. Boven in het vernauwde gedeelte hebben zij op dezelfde hoogte een merk; onder zijn zij voorzien van een kraan die door één handvat altijd juist tegelijkertijd geopend en gesloten wordt. Onder de kraan bevinden zich de uitstroompijpjes, die van zilver zijn en zooveel mogelijk van gelijken diameter. Pe buis A wordt nu met gedistilleerd water gevuld tot aan de bovenste deelstreep en nu laat men door de kraan plotseling te openen dat water wegvloeien. Als het niveau van het water in de ééne buis A tot een onder aangebrachte streep gedaald is, sluit men de kraan wederom plot seling en noteert dan tot hoever het water in de andere buis I! gezakt is. Dit zijn de beide nulpunten. De onderste vernauwde buis B wordt nu van af dat nulpunt millimetersgewijze ver deeld, of wel haar inhoud in 1/10 cc. Diverse mededeelingen 674 Voor de bepaling der viscositeit eener vloeistof wordt in buis A water gedaan en in buis 15 de vloeistof, beide natuurlijk tot aan het bovenste merk. Men opent de kraan plotseling en sluit haar eveneens zoo, als het water tot de nulstreep gedaald is. Wanneer de vloeistof dan een grootere viscositeit bezit, zal zij haar nulpunt natuurlijk nog niet bereikt hebben, maar op een hoogte e zijn blijven staan. Is de geheele hoogte van de weggevloeide kolom 11, dan is Jl-e in t secunden doorloopen, om II te doorloopen zou zij een tijd t' noodig gehad hebben. Maar tevens hebben wij de verhouding =— —— ,en juist D t J/H—e' t J de gezochte viscositeit zijnde, heeft men x = 1/ —— . Als wij bijv. hadden H = 300 mM. en e = 44, zouden we voor 1/ 300 17 321 de viscositeit vinden: x = ————— = ', "■ = 1,0825. J/300—44 16 In plaats van de buis in mM. te verdeden kan men haar ook indeelen in \, „ c. c. en met de uitgestroomde volumina rekening houdende zou men dan dezelfde resultaten verkrijgen. liet toestel geeft zooals men ziet gemakkelijk en snel zeer juiste uitkomsten. Eenige voorzorgsmaatregelen moeten niet uit het oog verloren worden: Men moet wachten tot de beide vloei stoflen dezelfde temperatuur hebben aangenomen, dat is die der omgaving in het laboratorium; vóór elke bepaling moeten de buizen goed gewasschen worden resp. met water en met de te onderzoeken vloeistof en ten slotte moet men altijd met gefiltreerde vloeistoffen werken, omdat zwevende vaste stoffen natuurlijk de uitkomsten geheel kunnen wijzigen Men kan dit toestel gebruiken voor alle soorten vloeistof door de diameter van de uitstroomjijjjes naar gelang den aard der vloeistof te veranderen. Voor vloeistoffen, wier viscositeit die van water nabij komt, geeft men gewoonlijk aan die uitstroom-openingen een diameter van ' 2 mM. Voor oliën en stropen 1 inM. en meer. Bulletin de Vassociation des Chimistes 1897, bh. 953. STATISTIEK, OOGST- EN MARKTBERICHTEN, ENZ. In Archief No. 7 van den loopenden jaargang (blz. 398) komt een benaderende berekening voor van den Heer Fr. Sachs betref fende de waarschijnlijke voorraden suiker op 1 September 1897. Diverse meile<tei4ins;en 675 In dat stuk wer.l het vermoeden uitgesproken, dat de lage suiker prijzen eene vermeerdering der consumptie zouden ten gevolge hebben, doch tegen de verwachting is deze in de meeste landen achteruitgegaan of stationnair gebleven, althans de schijnbare con sumptie. Misschien hebben hier aan deel de veranderde wetgevin gen in Duitschland, Oostenrijk, Frankrijk en de Vereenigile Staten van Noord-Amerika, misschien is het de herleving der Oostersche kwestie die er op geïnfluenceerd heeft, of wellicht zijn er andere oorzaken, die op het oogenblik nog niet duidelijk zijn aan te wij zen, hoe het ook zij, het feit van een stagnatie in de schijnbare consumptie bestaat en liet is daarom wenschelijk de indertijd ge maakte berekeningen te wijzigen 1 Duitsciti.and. Tonnen van 1000 K.G. 189G-Ü7 1895-90. Voorraad v. Duitschland op 1 April. 8i59G0 773380 » » Hamburg » » 70900 129800 Totaal 916860 903180 Totale productie ged. camp. 1,810300 1,037000 » » tot 1 April 1,751822 1,547811 Blijft te leveren na 1 April 88178 89189 Totale voorraad v. af 1 April 1,005038 9,92369 11. OoSTEXIiIJK-lIONGARIJE Voorraad v. Oostenrijk op 1 April 5070(10 459000 » » Triest » » 16200 3070Q Totaal 523800 490300 Totale productie ged. de camp. OiOOOO 781100 » » tot 1 April 875904 721027 Blijft te leveren na 1 April 70090 00073 Totale voorraad van af 1 April 593896 550373 lil. Frankrijk. Voorraad op 1 April 565300 430520 Totale productie ged. de camp. 700000 625900 » » tot 1 April 081000 000800 Blijft te leveren na 1 April 18400 18100 Voorraad van af 1 April 583700 148620 IV. België. Voorraden op 1 April 101926 03824 Zonder overponden van af 1 April 2221 2235 Beschikbare voorraad van af 1 April 104147 65059 676 Statistiek, ocgst 1 - en marktberichten, en* V. Andere landen in Europa. De voorraden in Nederland waren op 1 April 1897 98537 ton tegen 80126 ton in 1 April 1896. Omtrent de voorraden der andere landen heelt men geen ze kere gegevens. Het be~t is dus aan te nemen dat de voorraad op l April der beide jaren gelijk is, men zou wel den uitvoer van Rus land niet over bet hoofd mogen zien, maar er is geen een reden aan te nemen waarom die export dit jaar grooter zou zijn dan in het afgeloopen. VI. Algemeenk toestand. Met de zooeven ontwikkelde gegevens kunnen we nu bij be nadering opmaken de voorraden van 1 April in Europa. 1896-97 1895-96 Duitschland. 1,605038 992309 Oostenrijk-llongarije. 593890 550373 Frankrijk. 553700 448020 België. 104147 00059 Nederland. 98537 86126 Rusland, Zweden, enz. memorie memorie Engeland. 90725 132500 Zeilende naar Europa. 14021 19470 Totale voorraad. 2.490064 2,295523 dat is dus dit jaar méér 191541 ton, dan op l April 1896. Bij deze hoeveelheden moeten nu nog gevoegd worden de voorraden van de Vereeniszde Staten. Cuba enz. Vereenigde Staten v. N. Amerika 325000 150552 Cuba 71110 43088 Zeilende naar Amerika. 8439 23077 404549 217317 waarbij men dus ook een vermeerdering constateert en wel van 187232 ton, zoodat het totale surplus wordt: 381773 ton. Misschien zou men hiervan mogen altrekken het door dePrager Zuckermarkt getaxeerde deficit voor de rietsuikerproductie van 124000 ton, maar daar de gegevens dienaangaande nog in 't geheel niet tot zekere conclusiën wettigen, is het beter dit niet te doen. De voorraden op 1 September bedroegen in de laatste jaren; Sutïstiek, oo£st- en marktberichten, enz 677 1 September 1894 048450 ton 1 » 1895 1,468004 » » » 1896 1,269523 » Nemen we nu aan dat tusschen 1 April en 1 September de schijnbare consumptie dezelfde is, als die van verleden jaar, dan zal de vermoedelijke voorraad op 1 Sept, a. s. dus bedragen: 1,269523 + 381773 = 1,651296 ton dat is dus belangrijk meer dan die op 1 September 181)5. Het is echter wel waarschijnlijk dat de achteruitgang der con sumptie in den laatsten tijd slechts schijnbaar was, en dat de vermindering der voorraden in de tweede hand zal ingehaald worden door een aanstaande vermeerdering der consumptie in de eerste hand. Neemt men dit aan, benevens de verwachte vermindering der rietsuikerproductie, dan is het wel waarschijnlijk dat de voorraad op 1 Sept. '97 die van 1 Sept. '95 niet zal overtreffen. Li< ht taxeert de voorraden op 1 Sept. a. s. op 1,500000 ton. Om dezen overmatigen voorraad te reduceeren, zou het noodig geweest zijn de uitzaaiingen der bieten te beperken. Ongelukkig is dit slechts geschied in Oostenrijk en in de secundaire landen België, Nederland en Zweden. Schreef de Heer Sachs in zijn vorig artikel : sßesumeerende kan men de toestand zonder bevredigend te zijn, toch niet als wanhopig beschouwen. Alles zal natuurlijk afhangen van de uitge strektheid der uitzaaiingen voor de aanstaande campagne", nu moet hij erkennen dat de toestand sedert zich volstrekt niet ge beterd heeft, maar de slechte vooruitzichten voor de suikerprijzen zich dermate bestendigd hebben, dat het nu geenszins te verwon deren zou zijn als er een matige reactie optrad. Ook moet men in het oog houden dat de afgeloopen campagne over het algemeen buitengewoon goede resultaten heeft gegeven, en dat men met recht mag veronderstellen, dat dit jaar niet een dergelijk rendement zal bereikt worden. Sucrerie Behje. 1897, Uz. :i9O. Suikerindustrie in Nieuw Zuid Wales in 1805. De toename der met suikerriet beplante oppervlakte was in dit jaar slechts zeer gering. De geoogste hoeveelheid acres bedroeg 14398 acres (5827 H. A.) tegen 44204 acres (5748 11. A.) in 1894, zoodat er een toename van 194 acres (70 11, A.) werd geconstateerd, terwijl de niet-gesneden 678 Statistiek, oogst-en marktberichten, en/ beplante oppervlakte respectievelijk 18529 acre (7499 11. A.) en 18705 acre (757Ü H. A.) innam, dus een afname van 170 acre (71 11. A..). De totaal in cultuur zijnde oppervlakte vermeerderde alzoo slechts met 18 acres. (8 11. A). De oogst van het riet was nog minier, dan die van het vorige jaar, toon hij ook al niet .uitmuntte; verkregen werden 211095 tonnen (van 1000 KG.) riet tegen 268482 tonnen in het jaar IB9i Ook de opbrengst per 11. A. bleef helangrijk terug; in 1896 was zij 36,2 ton per H. A, in 1895 40,7 ton per 11. A (resp. 410 en 537 pic. per houw), en wanneer men nu in het oog houdt, dat de gemiddelde jaarlijksehe productie van 1886—95 bedroeg 00,8 ton per H. A. (701 pik. per bouw), blijkt het hoezeer de rietproduc tie het laatste jaar bij het gemiddelde achter bleef. De oorzaak hiervan moet daaraan toegeschreven worden, dat de riettuinen van vorst te lijden hehben gehad, ook he d't plaatselijk een ziekte geheerscht, die veel schade heelt aangericht. Het suikergehalte van het riet was echter gemiddeld iets gun stiger dan het vorige jaar. De invoer van ruwsuiker en raffinade is in '95 belangrijk minder geweest dan vroeger, hetgeen moet worden toegeschreven aan grooter consumptie van binnenlandsch product, misschien ook aan een vermindering van het totale verbruik. De uitvoer van ruwsuiker daalde met 10%, terwijl die van geraffineerd met bijna de helft vermeerderde, totaal echter slechts 13005 KG. bedroeg. De invoer in 1895 beliep: Ruwsuiker : Centenaars van meer (+) of minder ( —) Land. 50,8 K.G. dan in 1894, Duitschland 2619 + '2010 Victoria 73287 - 21053 gueensland 547105 — 120255 Zuid-A ustralio 30837 — 4003 Engeland 20 20 Fiji eilanden 5 — '215 Hongkong 5304-2 + 43402 Mauritius 14940 - 16060 China '2804 + 2864 Java — — 8332 H 725679 Statistiek, oogst- en marktberichten, enz 679 Raffinade Duitschland 150 — 201 Victoria 177.") — 405 Zuid Australië 48 — 12 Engeland 342 + 122 België 509 — 591 Frankrijk 2_ + 2_ 2820 — 1094 Totaal 7-28505 — 200475 dat zijn: 37008 — 10184tonnenv. 1000 K.G De uitvoer bedroeg: Ruwsuiker Victoria 7989 — 9939 Queensland 2400 — 1235 Zuid Australië 4353 -f- 1855 Tasinania 00220 — 10G00 Nieuw Zeeland 12682 — 30845 Fiji eilanden 2701 + 2378 Nieuw Caledonië 6666 + 1802 Zuidzee eilanden 913 + 149 Canada 3647 + 3187 Andere landen 1780 — 67 "103357 —42502 ~ Geraffineerd Verschillende landen 209 + 140 Totaal 103026 — 42452 dat zijn 5264 — 2157 ton. van 1000 K.G. De productie der raffinaderijen van de Colonial Refming Co steeg in 1895 met nagenoeg 10% tot 40782 ton; in de kolonie worden hiervan 35154 ton geplaatst. Einde '95 bevonden zich in de entrepóts en bewaarplaatsen der raffinaderijen 19884 ton suiker. De consumptie in de kolonie laat zich als volgt berekenen: Productie 22508 ton invoer 37008 » te zamen 59570 ton meer voorhanden in entrepot, enz. 1368 » blijft 58208 ton uitvoer 5264 » consumptie in de kolonie 52944 ton dat is minder dan in het vorige jaar 7847 » Statistici-, en marktboriohtfin, eöz 680 De algemeeno meening is dat de rietsuikerindustrie in Nieuw Zuii-Wales geen schitterende toekomst tegemoet gaat. De fabriekatiekosten zijn daarom al hoog, omdat slechts blanke werklui gebruikt worden. Daarbij komt dat niet zelden vorst en overstroomingen veel schade aanrichten. Er bestaan thans '23 stoom-suikerfabrieken, die met ongeveer 3300 paardekrachten werken en 1334 personen een bestaan ver schaffen. De invoerrechten, die nu nog geheven worden, zullen elk jaar verminderd worden en na l Juli 1901 zal de import niet meer belast zijn. welke opheffing reeds de voorspelling heeft uitgelokt, dat dan de geheele suikerindustrie te gronde zal gaan. als de Re gcering dan niet op andere wijze te hulp komt. Niettegenstaande deze toestand is men nu toch werkzaam om de beotwortelsuikerindustrie ingang te doen vinden en dit schijnt wel loonende resultaten te zullen geven. Men is reeds begonnen met den bouw eener fabriek, die waarschijnlijk binnen twee jaar zal werken. Ook in deze fabriek zullen slechts blanke werklui arbeiden. Gelbe Ilefle, 189 G, blz. 534. Europa, 15 Mei. Luidden de weersberichten over de eerste week van Mei voor bijna geheel Europa gunstig, in de tweede week heerschte buitengewoon slecht weder. Van overal, slechts Ruslanl uitgezonderd, komt bericht dat er veel te veel regen valt en dat 'Ie temperatuur abnormaal laag is. Over een zeer groot deel van Westelijk Europa is in die week herhaaldelijk nog sneeuw gevallen en als morgentemperatuur werd op verscheidene plaat sen 3° en 4° C. waargenomen. In België schijnt men het meest van dit slechte weer last gehad te hebben, de invloed blijkt daar zóó groot te /.ijn, dat de landbouwers vreezen, dat verscheidene vel den totaal mislukt zijn, omgeploegd zullen moeten worden om dan opnieuw met au lere gewassen bezaaid te worden. In Nederland heeft men geen last van regen gehad, wel van koude, wat dus den veldarbeid geen nadeel bracht, maar wel ongunstig werkte op het ontkiemen der bietzaden. In Duitschland en Oostenrijk ondervond het werk te velde nog steeds nadeel van de groote vochtigheid der akkers, zoo lat er geen kwestie was het achterstallige werk in te halen Gemiddeld bedraagt deze achterstand in de bearbei ding van het land in Europa 2 a 3 weken, slechts in Rusland zijn Stalisiielc. nojsl-en marktberichten, enz 681 de omstandigheden gunstig geweest, zoodat men daar in 't geheel niet ten achteren is, vergeleken bij andere jaren. Op bh. 587 publiceerden wij het telegram van de Internatio nale Vereeniging van Suikerstatistiek betreffende den uitzaai van bieten in Europa. Sedert kregen we de juiste opgaven, welke hier onder volgen. Van Frankrijk waren geene gegevens bekend als resultaat der rondvragen, de bier opgenomen eijfers ontleenen we aan ren taxatie van Licht. Aantal Bezaaide Vermeerdering (+) werkende 11. A. of vermindering ( —) fabrieken 1897 1896 1895 1897-1890 Duitschland 40_> 43015:; 423004 376609 + 12, % Oostenr.Hong.2lo 302950 347400 289000 —42,8» België 111 5:1)39 71275 58588 - 25.7 » Nederland 31 32343 44387 32704 — 27,1 » Zweden. >. 15 23665 28360 18048 — 10,5 » Denemarken. 7 12*90 12330 11310 -f 4.5 » Rusland 238 399500 357150 340273 -f- 10,0. 1021 1,254440 1,285900 1,133252 — 2,4% Krank lijk 350 250000 249050 204715 Volgens Licht werden van 1 11. A. aan suiker gewonnen: in 189097 3223 K. G. 1895/90 3219 » 1894/95 3138 » 1893,94 2753 » Neemt men nu voor bet aanstaande jaar een zelfde rende ment aan als dat van bet afgeloopen (het hoogste der laatste 4 campagnes) dan zou men dus op een suikerproductie der ± 1,5 millioen bebouwde H. A. komen van 4,800000 ton; doch onderstelt men dat slechts een opbrengst als die van 1893/94 bereikt "wordt, dus v.m 2753 K. G. per 11. A., dan zou de totale productie in Europa 4,151000 ton bedragen. Van Cuba valt betreffende den opstand niets bizonders te ver melden. Het aantal werkende fabrieken neemt gaandeweg af; het bedraagt nu nog ongeveer 30. De productie zal hoogstwaarschijn lijk de indertijd gemaakte taxatie van 200000 ton niet overschrijden. In Louitiana heeft zeer gunstig weer geheerscht; alleen is men nog wel bevreesd voor overstroomingen, door den hoogen stand van den Mississippi. Eenige West-Indische eilanden werden geteisterd door een aardbeving, vooral Guadeloupe. Statlsttek, oog*t-8ü marktberichten, «ni 682 Soerabaia 14 Juni 1897. Sedert ons laatste bericht liep de mark eenigszins naar de hoogte, er werd eerst f 6.— en daarna f 61/8 — voor 10/13 betaald. Tot eerstgenoemd cijfer werden zeer belangrijke hoeveelheden afgedaan, doch tot laatstgenoemden prijs bijna niets, zijnde verkoopers op dit moment buitengewoon vasthoudend. Voor Hoofdsuiker 15 is tot f 07* eene belangrijke hoeveelheid verkocht, nu echter f 6 3 / s wordt geboden is men over 't algemeen niet bizonder genegen aftegeven, afgescheiden van het feit dat de meeste fabrieken tot overeenkomstige waarde liever 10/13 verkoopen. Seconds. Eene kleinigheid tot f 5 3 /4 No. 14 afgedaan; welk cijfer koopers nog zouden willen aanleggen, doch waartoe voor loopig niets is te krijgen. Siiikerverkoopon tot 14 Juni 1897, voor zoover die bekend zijn geworden: 870500 pik. totaal vorige lijst. 10000 » Tjomal f 6,— No. 12 en hooger 5000 » Balapoelang 67» » 15 of f o'/, muse. 5000 » Pagongan » » » » » » 5000 » T rangkil » >> » s » » 5000 » Klaling » » » » » » 5000 » Remboen » » » » » » 5000 » Adiwerna » » » » » » GOOO » Ament 67» » 16 5000 » Kart aso era 67> » 15 kleur. 5000 » Wonosarie 67* » 10 5000 » Bangak 67. » 10 5000 » Krian 67, 15 kleur. 5000 » Ngelom 6-/, 15 » 5000 » Soemberdadi 5»/ 4 » » 8000 » Dezentjé 67, » » 5000 » Barongan No. 16. 5000 » Sewoegaloer » » 5000 » Randoe-Goenting » » 12000 » Banjoepoetih 8 8 / 8 superieur ƒB.—No. LM). 40000 » Malangdjiwan B'/2 » » » 15000 » Djatiewangi 87, No. 20 en hooger Trans?. 1,036500 pik. 683 Statistiek, oogst-en mirkibetiehten, enz p transp. 1,036500 Pik. 55000 » Ament f s'/, Nu. 11—13 5000 » JJcndo Kerep 6 »15 5000 v Bantool 6", » 5000 » Tjibongan » » 5000 » Tandjoeng Tirto » » 3000 » Kadbipaten S' _. » 1 20 en hooger KiDOO » Sindanglaut C . »15 5000 » Loewoenggadja 5% »llenhooger 5000 » Djutipiring » » » » 10000 » Sindanglaut 0 7., »15 10000 » Sindanglaut GV, 15 kleur 5000 8 Karang Anjer B,— 20 2500 » Kaliwoengoe (Kend)6% No. 15 —16 6500 » » » 0% » 15 10000 » Kalibagor G'A No. 15 10000 » Poerwokerto » » 5000 » Rendeng » » 5000 » Kedaton Tleret s'/ No. 12 en hooger 10000 » Sewoegaloer » » 3000 » Sedajoe » » '2500 » Kalitandjong » » 5000 » Loewoenggadja » No. 11 —13 5000 » Djatipiring » » 10000 » Sindanglaut 67. 15 kleur 10000 » Kepandjen 57. No. 10—13 10000 » Bandjardawa » No. 10—13 10000 » Karang Soewoeng » » 10000 ï Djatibarang » ■> *) 5000 » Plos o » Xo. 11—13 3000 » Pleret » » 10000 » Langsee 6 1 /, 12 en honger 5000 » Kartasoera. 6'/< 16 10000 i Majong 6'/, 13 en hooger 5000 » Bendo Kerep 5% 12 » » 10000 » Minggiran » 11—13 10000 » Kwarassan d » 10000 » Kentjong » » 5000 » Ketegan » No. 11 en hooger transport. 1,3J7uü0 pik. *) Do vorkoopcu hieraan voorafgaand hadden plaats vóór 1 Juni, wij ontvingen heden eerst de opgaven dor afdoeningen in 'West- en Midden-Java, Kbd. 684 Statistiek, oogst-on marktbericl.ter, en* p. transp. 133,7000 pik. 10000 » Bogo Ridoel f 5 7 / 8 11—13 10000 » Poerwoasrie » » 10000 » Tangoenan b » 5000 » Wonoredjo » » 10000 » Soemubito » 10-13 5000 » Panjangan 6'/ 4 15 kleur. 10000 » Poh Djedjer » » 5000 » Kepatian 5 7! , 10—13 5000 » Panjangan » » 5000 » Gajam » » 10000 » Poh Djedjer » > 10000 » Soemberredjo » » 30000 » Rogodjampi G'/ 4 15 kleur. 5000 » Bandjardawa 5 7 ' 8 10-13 5000 » Balapoelang » » 5000 » Adiwerna » » 5000 » Pagongan 6\' 4 15 kleur. ■10000 » Trangkil s'/, No. 10' /a —l 3 10000 » Klaling » > 10000 » Remboen s 10—13 10000 » Ngandjoek » » 10000 » Pesantren » » 10000 » Kaliwoengoe s » 5000 » Djaboong » » 10000 » Kalimati » » 25000 * Gonsalves » » 10000 » Poerwodadi » 10000 » Modjo-Agoeng 6'; 4 15 kleur. 10000 » Alkmaar » » » 10000 » Djatie » » » 10000 » Pradjekau 5 7 / 8 10—13 10000 » Tangarang 5 s / 4 > 5000 » Koedjonmanis G'/ 4 15 kleur. 5000 » Bendo Kerep 5 7 ,' 8 10—13 10000 » Tjomal » 12 en hoogcr. 5000 b Kartasoera » » 5000 » Bantool » » 10000 b Sragi ï No. 11 —13 transp. 1,682000 pik. fl.T'slirlt. ooi-l-en mnrkibcWclitpn, enz. 685 p.transp 1,68200 Pik. 10000 » Pangka f s'/. 11—13 500Ü » Assembagoes 6'/i v.a.b. 15 kleur 5000 » Dalong Bendo 5 7 ', 10—13 10000 » Langsee » 12 en hooger. 40000 » Wonopringgo o'/, 15 kleur. 10000 » Soerawinangoen b » 10000 s Tirto 5 7 /a No. 10—13 ÏOOÖO » Ketanggoengan West » » 15000 » Padjarakan 6'/ 4 15 kleur. .5000 » Gajam 5 7 / s No. 10—13 3000 » Pleret * » 5000 » Pandaan 6 » 5000 » Tangoelangiu » » 5000 » Wonoredjo 6,— No. 10—13 5000 » Soemengko » » 10000 » Koedjonmanis » » 15000 » Ketegan » 11 en hooger. 20000 » Soekodhono » > 10000 b ïjandi » 10—13 10000 » Koning Willem II » » 5000 » Gending » » 5000 » Maron » » 5000 b Ketanen » b 5000 » Randoegoonting » » 5000 i Besito 67, No. 15 5000 » Kaliwoengoe (Rendal) 6,30 b iOOOO b Eschauzier 6 No 10—13 10000 b Tangoenan b » 10000 » Poerwoasri » » 10000 b Bogoh Kidoel b » 5000 » Peterrongan b b 10000 » Balorig Bendo » » 10000 b Menang » b 5000 » Pagottan » « 5000 » Assem bagoes b b taai 1,995000 Pik. 686 Statistiek, oogit-en marktberichten, ™ DBÜKFOÜTEK Op blz. 247 reg. 15 v. b. staat 7,120748, moet zijn 8,254630 » o 270 s 17 v. b. s toename niet heeft,» » toename heeft. » o 383 » 2v. o. » ingekomen » » uitgekomen. b » 4io kolom a. reg. 2 v.o. staat 32, — » 3,2 » » 424 reg. 6 v.o. in te voegen: Went. » » 485 » 19 v. b staat 3UO » » 30 o 489 » 20 » o o geplant zijn, dicht » o gep'. zijn en dicht. » » 489 » 21 » o o liggen en laat o liggen die laat. i. » 489 y> 8 » o » Oost-Java » » West-Java » » 491 » 11 » • » 1897 * s 1896. • • 596 » 4 » » i 1896 » » 1886. b i) 597 » 13 db. o verliezen » » verleenen. » o 601 » 6 t » 8 West-Java » » Midden-Ja va. b o 608 » 19 »i) o dat de er ju dat er. » d 615 » 12 »' H. o meli. » » mM. » * 616 » 15 • » * 26,517 » i 27,517.