ARCHIEF VOOK DE JAY A-SUIKER INDUSTRIE.  ARCHIEF VOOII DE JAVA-SÜIKERINDÜSTRIE. J. ü. KOBUS, Redacteur. K. H. ARNTZENIUS, wd. Redacteur. COMMISSIE VAN REDACTIE: H. C. PRINSEN GEERUGS. J. P. MOQUETTE, W. DE WAARD, Dr. I. H. WAKKER. Dr. H. WINTER. 4'>" JAARGANG 1896. 2-'« helft. Uitgegeven door Het Archief voor <Il> lava-Suikerindustrie,  INHOUD VAN DEN 4<>«» JAARGANG, 1890 Helft.) Oorspronkelijke verhandelingen Blz. 11. (!. Prinsen Geermgs, De rietsuikerindustrie op het schierei land Malakka 745 » » o Resultaten der aanplantingen van serehvrije rietvariëteiten 1129 o » » analyses van rietvariëteiten uit den proeftuin 1 lil J. 1). K.OBUS, lletplanten van rietstekken met spits toeloopende knopschubben (mata tjel leng) 804 » » I'reanger bibit Sil » » Schutting der Javasuikerproductie over 1896 en der beplante opper vlakte voor campagne 1897 .... 1002 Arn. C. Kivr. De kleur der snik ir als maatstaf voor verkoop 985 » ii » Osmose 1081 » » b Waterbepaling in masse cuite en stroop 1177 » » » Over het afkappen van den top en de bibit van het riet 118:5 J. Mulder llzn. Zaadriet 898 Dr. .1. il. Wakker. De oogvlekkenziekte der bladschee den veroorzaakt door Cercospora vaginae . , 097 » » s De schimmels in de wortels van het suikerriet 889 » » » De nieuwe zaadplanten van 1895-90 1033 Blz. Dr. L. Zehntner. Levenswijze en bestrijding der hoorders. . 6i9 » » » De bladboorders van het suikerriet op Java 793 » » » De plantenhiizen van liet suikerriet op .lava 938 Letterlijke vertalingen Dr. Maquenne. Over den rol der osmose bij den groei en de suikerafzet in de biet 900 Mededeelingen uit en voor de praktijk J. B. Bowles. Onderzoek van machineolie op zuur gehalte 920 W. C. Dickkoff. Lakmoestinctuur 848 H. C. Prinsen Geerugs. Diffusiesnelheid 1197 K. van Gelder. Werkwijze tot uitzoeting van het iiltervuil gepaard met afzonderlijke behandeling van het naperssap . . 1048 W. H. Th. Harloff. Over diffusiesnelheid 1051 N. C. Hoogvliet. Vulmassa-rendementen 1201 S. D. Jansz. Analyses van zaadriet en generatie zaadriet 1156 A. G. J. Marx. Eenige gegevens over rietvervoer per transportabele rail 809 J. C. VAN der Meer Mohr. Eenige rnededeelingen omtrent de ervaring opgedaan met Loethersriet op de onderneming Pangka. . . . 1044 J. van Moll. De filter Bouvier 1147 11. E. Naus. lets omtrent de waarde van schuim aarde 763 H. C. Pennink. Natte-ampasovens 1040 11. Potter. Vergrooten van verdampingscapaciteit 7(i k 2 R. Sax. Eenige opmerkingen omtrent de re sultaten met Sudmaischenarbeid . . 1151 P. Verreek. Bereiding van lakmoesextract en ge voelige lakmoestinktuur 814 Dr. J. 11. Wakker. Dongkellanziekte 700 i » » i Bietvariëteiten in Brazilië .... 800 » » 9 » Onderzoek van suikerriet uit zaad . 807 Dr. L. Zehntner. Wawalankevers in den Oostmoesson 808 Vraagbord. Vraag V. Kon tra k ten voor huurtermijnen voor communale gronden 1101 Inhoud II Diverse mcdedeelingen. Blz. 669, 712, 760, 818. 849, 923. 951, 1005, 1053, 1116, 1161 Boekbeoordeeling. Korte Handleiding tot de fabrikatie van suiker uit suikerriet door 11. C. Prinsen Geeri.igs (Semarang G. C. T. van Dorp & Co.) 1005 Statistiek. Blz. 694, 734, 781), 836, 884,934, 983, L026, 1069, 112.-), 1172 Oogst on marktberichten. Blz. 696, 7i:i, 791. 838, 887,936, 98*, 1031, 1080. 1127. 1170 llegenwaarneiniiigen. Blz. 694, 733, 883, 983, 1069, 1171. 1172 Inhoud III  OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. *EI>EI>EEI/INGEN VAN HET PROEFSTATION OOST-JA VA. Nieuwe Serie No. 24. LEVENSWIJZE KN BESTKIJDIMi DEK HÜOKDEKS •loor Dr. Ij. ZEHNTXER In 18U4/U5 waren in onzen proeftuin de Witte Boorder en de Stengelboorder het talrijkst, terwijl de twee andere soorten veel zeld zamer [GrapholiUiaJ of nooit (Chïio) waargenomen werden. Inden jongen aanplant van het jaar 95/96 daarentegen was het juist om gekeerd: hoewel de Witte en de Stengelboorder niet ontbraken, waren zij toch zeldzamer dan de Gele en de Grauwe Boorder. Waardoor dit komt is mij tot heden niet duidelijk geworden. Het groot aantal hoorders heelt mij in staat gesteld de levens geschiedenis van de hoorders van het ei at' te hestudeeren. Daar ik in een vroegere mededeeling uitvoerig den Stengel boorder heb behandeld, kan ik nu de overige soorten kort behan delen. Men beschouwe dan ook de volgende bladzijden als een vervoig van de Mededeeling over den Stengelboorder (No, 23). 11. De Witte Boorder (Seirpopfcaga intacta Sim /. Wijze '''in beschadhjinij De beschadiging van het riet door den Witten Boorder beslaat daarin, dat de rupsen van boven in de spruiten indringen, in hel begin de hoofdnerf der jonge, nog niet ontrolde bladeren volgende. om verder naar beneden de jongste bladeren te doorboren en t< n slotte in den jongen stengel naai- binnen te dringen, waarbij bijna zonder uitzondering het groeipunt vernield wordt. Bracht ik namelijk de nas uitgekomen rupsjes afzonderlijk op potplanten van circa *0 cM. hoogte, zoo kon ik direkl zien. hoe ze eerst gedurende eenigen tijd heen en weer liepen, om zich ten slotte in de jonge. öog niet ontrolde bladeren in te boren. Het inboren gaat tamelijk gauw. want reeds na 20 minuten is liet rupsje verdwenen en de plaats van het binnendringen wordt slechts aangetoond door een klein hoopje van geelwit boormeel. Komt het rupsje direct op de hoofdnerf van een blad aan. wat gewoonlijk geschiedt, wanneer het zich op de grens van bladscheede e n bladschijf inboort, zoo dringt iiet door de hoofdnerf naar beneden. 'n het andere geval wordt eerst de bundel van de jonge, nog niet ontrolde bladeren dwars doorboord, totdat het rupsje de hoofdnerf van een blad ontmoet. Op die wijze ontstaan in de bladeren de wel bekende dwarsche rijen van fijne, scherp begrensde, donker omran de gaatjes, welke Krügkr heeft afgebeeld. *). In de hoofdnerven maakt het rupsje fijne, overlangsche boor gangen, terwijl het telkens van een ouder blad in een jonger overgaat. Al naar omstandigheden worden verder de jongste bladeren öf her haaldelijk doorboord, öf de rups maakt een rechte boorgang naar den top van den stengel Het verdere verloop van den boorgang is eenigszins verschillend al naar den ouderdom van het riet. In het oude riet loopt hij geregeld door verscheidene geledingen heen direkt naar beneden, en wel dichter bij het oppervlak van den stengel dan bij het midden. Het komt ook voor, dat hij de opperhuid hier en daar doorboort; maar dan is hij door de omgevende blad scheeden naar buiten geheel afgesloten. Wanneer men de bladeren verwijdert, worden zulke plaatsen door de rups dadelijk meteen dicht wit spinsel als ware het met een vlies gesloten. Toch wordt dit spin sel niet alleen in dergelijke gevallen gevormd; het bekleedt toch den geheelen boorgang van binnen, maar het is hier veel losser. Is de rups bijna volwassen dan wordt de boorgang öf langs den kortsten weg door de bladscheeden heen naar buiten voortgezet, öf, en dit is het gewone geval, hij kromt zich boogvormig en daarna horizontaal vlak boven een knoop dwars door den stengel naar de overzijde, zooals bij Krügkr is afgebeeld. '*). Het komt voor, dat op die wijze de stengel over zijn geheele dikte doorboord wordt. Door deze opening komt later de vlinder naar buiten. In het jonge riet, dat ongeveer 3 maanden oud is, loopt de boorgang, daar de stengel min Jer dik is, in het midden naar beneden, dikwijls tot dicht bij de bibit Hier wordt het wijder, nu eens meer en dan eens minder, al naarmate de behoefte aan voedsel van de rups en de grootte van het stengeltje. Rij het verwijden van den gang raakt de rups dikwijls dicht aan de oppervlakte van het stengeltje, waardoor zij misschien tot de ontdekking komt, dat zij zich onder het oppervlak van den grond bevindt. Is zij volwassen, zoo keert zij zich om en plaatst zich dus met den kop naar boven, en boort een horizontalen gang boven het vegetatiepunt door de gave bladscheeden heen. Wij hebben hier te doen met een gevolg van de eigenaardigheid *) Mededeelingen rail het Proefstation Wcst-Java No. 1, pi. II'», fig. la. **l . . . , , Ho. 1, pi. HU, fig. lb. Pr. Ij. Zehntnpr. I>Ten>wjjzr< rn nostrjjdinjr Her hoorder» 650 van het joage riet, waar zich de korte bengeltjes, geheel of voor het grootste gedeelte onder den grond bevinden. Wanneer nu de rups bij het maken van de opening op de gewone wijze wilde werken. zoo zoude deze onder het oppervlak van den grond moeten liggen, en de vlinder zoude door den grond moeten kruipen, waartoe hij zeker niet in staat is. Gaat de rups echter op de aangegeven wijze te werk, zoo kan zij het zóó schikken, dat de opening hoven den grond komt te liggen. Bij het maken van de opening let de rups er op, de buitenste blad scheede niet geheel te doorboren, maar de opperhuid blijft bestaan. De plaats van de opening wordt dan aangegeven door een geelbruin, cir kelvormig dekseltje van '2,5 tot 3 m.M. middellijn, dat door den vlinder gemakkelijk kan verwijderd worden, wanneer hij naar buiten kruipt. Het verloop van ilen boorgang is bij den Witten Boorder ver reweg in de meeste gevallen, zooals door Krügeu is opgegeven, zonder groot.e afwijkingen te vertoonen. Het laatste staat zeker in verband met het feit. dat bijna altijd slechts één rups in elke spruit wordt gevonden, en dat zij daarom niet door anderen gestoord wordt. Bij mijne talrijke infectie-proeven heb ik hoogst zelden meer dan één rupsje in een en dezelfde spruit gevonden. De overigen gingen naar andere spruiten of zij lieten zich, na zich aan een spinsel draad naar beneden te hebben laten zakken, door den wind weg dragen. Daarentegen vond ik den Witten Boorder niet zelden met den Stengelboorder te zamen en dan kunnen gecompliceerde Door gangen ontstaan, omdat de rups van den Stengelboorder meestal den boorgang van den Witten Boorder herhaaldelijk kruist. Tengevolge van het naar binnen dringen van de rups, sterven in de eerste plaats de allerjongste bladeren af. Toch valt het af sterven niet in het oog. daar de gedoode bladeren eerst later te voorschijn komen, terwijl alleen hun toppen zichtbaar worden. Een verwisseling met den Gelen of Grauwen Boorder is dus niet moge lijk, te meer omdat bij den Witten Boorder de reeds genoemde dwarsche rijen van gaatjes op de zich tegelijkertijd ontrollende bla deren zichtbaar worden met het fijne boorgat in de hoofdnerf, hetgeen noch bij den Gelen noch bij den Grauwen Boorder te zien is. Bij den Stengelboorder ontstaan wel eens zulke gaatjes, maar ze zijn veel grooter en zeer onregelmatig. Zie hierover mijne Mede deeling over den Stengelboorder. (No. 23.). Door het vernielen van het groeipunt houdt natuurlijk de lengtegroei aan den top op. de jongste rossen blijven kort, waar- 651 Dr. L. Zehntner. Levenswijze en beitrjjdlng der boorder» door do bladeren dicht bijeen blijven staan en duidelijk waaiervormig geplaatst zijn; 1 tot ö onder den top staande knoppen beginnen te zwellen en loopen uit. Niet zelden worden ook zij weder door boorders aangetast. In den jongen aanplant doet zicli de Witte Boorder eerst dan voor, wanneer het riet reeds eenige maanden oud is. Zoo werden de in Juni geplante generatie-zaadplanten voornamelijk in Augustus en September door dezen Boorder geteisterd. *) Een volgend maxi mum van optreden schijnt in de maanden Januari en Februari plaats te hebben. Mijn ervaringen en waarnemingen hieromtrent zijn echter veel te weinig talrijk om mij te veroorloven, nader op de kwestie der periodiciteit der boorders in te gaan. Behalve in het suikerriet nam ik den Witten Boorder ook op Kassoer en Glongong waai'. i*. De Eieren, be Witte Boorder legt zijn eieren in hoopjes op de rietbladeren. en wel in verreweg de meeste gevallen op de benedenzijde, zeer dikwijls vlak naast de hoofdnerf. Zij liggm ten getale van G tot 30. zelden tot 50, meestal 10 tot 15, dakpansgewijs over elkander, zijn afgeplat, 1,2 —1,3 mM. lang en 1 —1,1 mM. breed, hebben een ovalen omtrek en zijn in 2 tot 4 eenigszins onregelmatige rijen gerangschikt (lig. 2). Men onderkent zodadelijk van die der andere boorders door het kaneelbruine vilt, waarmede zij bedekt zijn. Zij vertoonen zich om die reden in den vorm van ovale, ta melijk gewelfde, behaarde hoopjes, die al naar het aantal eieren 3 tot 13 mM. lang zijn (f g. 1). Wil men dus de eieren in hun ware ligging en vorm zien, dan meet men ,het vilt voorzichtig verwijderen. Zij vertoonen dan, wanneer zij pas gelegd zijn, een grijswitte kleur; voor het uitkomen der rupsjes worden zij bruin zwart. Deze kleur treedt ook op, wanneer de eieren door sluip wespjes zijn aangetast. Dit is zeer dikwijls het geval: ik ver kreeg altijd Ceraphron beneficiens er uit, dezelfde soort, die ook de eieren van den stengelboorder aantast. Merkwaardig is hierbij, dat zich bij den Witten Boorder in elk ei altijd twee wespjes ont wikkelen (fig. 5). De eieren worden gewoonlijk 's nachts gelegd, gedeeltelijk echter ook overdag, In het laboratorium had het laatste dikwijls plaats en herhaaldelijk gebeurde het, dat vlinders, die ik in een blikken doos *> Het talrijkst was de Stengelboorder ongeteer op hetzelfde tijdstip, tenvjjl de Grauwe en de Gele Boorders reeds in riet van ongeveer 1 maand oud schade deden. Dr. h. Zehntner. LeYensvjj-ze on bestrijding der hoorders 652 van den proeftuin naar huis droeg, op weg eieren legden. In het algemeen is het gemakkelijk van Scirpophaga versche, bevruchte eieren te krijgen. In Juli en Augustus 189r>, ten tijde dat in onzen proeftuin veel eieren gevonden werden, kon men namelijk de vlin ders eiken dag vangen en in gevangenschap eieren doen leggen. Daarentegen hel) ik de vlinders van de drie andere boordersoorteh buiten nooit oi' hoogst zelden gezien, ten minste overdag. Het aantal eieren van één wijfje bedraagt 60 tot 70. De ont wikkeling in het ei duurt 8-9 dagen. Ik wil niet verzuimen op te merken, dat een andere vlinder, (Euproclis minor Sn.) waarvan de rups rietbladeren vreet, derge lijke viltige eihoopjes legt als Scirpophaga intacta. Deze eihoopjes zijn in den regel breeder, haai' vilt okerleurig, de eieren kleiner, veel talrijker, bolvormig, naast elkander en niet over elkander geplaatst. De eihoopjes van Scirpophaga intacta zijn wel is waai' soms ook geelachtig, namelijk wanneer zij op de bovenzijde van de bladeren liggen en dan door de zon gebleekt worden. Hij eenige oefening kan men echter de eihoopjes van de soorten herkennen. Overigens doel een verwarring geen kwaad, daar de eene soort zoowel als de andere moet vernield worden. Dat het verzamelen en het vernielen der eieren vanden Witten Hoorder bij de bestrijding niet verzuimd mag worden, volgt uit mijn notities omtrent het vinden der eieren. Jn de maanden Juli en Augustus werden in den proeftuin, in een aanplant van circa l'/j bouw, 354 eihoopjes verzameld, welke 4—5000 eieren bevatten. Ongeveer de helft van de eieren, van welke de meeste dooi- een Javaan zijn verzameld, waren waarschijnlijk door Ceraphron bene ficiem aangestoken. :'>. De Hupsen. De pas uitgekomen rupsjes zijn circa 2,5 mM. lang. Zij hebben bij het uitkomen een aschgrauwe kleur, maar dadelijk worden zij don kerder. Met het bloote oog gezien, hebben zij een fluweelachtig uiterlijk en een donkerbruine kleur. Bij vergrooting vertoonen kop en thorax een bruinzwarte tot zwarte kleur'(fig. 3), de kop en het halsschild zijn glanzig. De eerste achterlijfsring is heldergeel tot wit en men kan hem reeds met het ongewapend oog herkennen inden vorm van een helder dwarsch streepje. De overige achter]ijfsringen zijn donker bruingeel, maar van achteren lichter, zoodat het lichaam als het ware mei lichtere ringen geteekend is. Deze ringen ver dwijnen, wanneer het lichaam samengetrokken wordt. Dr. L. Zehntner. t.evensw|jïe en bestrijding der hoorders 653 Het halsschild is sterk gechitiniseerd, hooggewelfd, een weinig breeder dan de kop en de overige thoraxringen, dus het breedste gedeelte van het lichaam. Rot achterlijf wordt naar achteren allengs smaller. Om nu tot de ontwikkeling van de rupsen over te gaan, zoo kon ik uitmaken, dat zij in het geheel 5 maal vervellen. De vervellingen volgen elkander met tusschenruimten van G tot 8 dagen op; de rups is dus in ongeveer B5 dagen volwassen, dikwijls reeds eerder. Her haaldelijk kon ik namelijk constateeren, dat de opening door welke de vlinder uitkruipt juist i maand na de infectie gemaakt wordt, te herkennen aan het optreden van het genoemde cirkelvormig dekseltje op de buitenste bladscheede, en twee dagen later was de verpopping afgeloopen. Reeds in de eerste dagen van de ontwikkeling verandert de donkere kleur van het rupsje, omdat het lichaam door het rijkelijke voedsel uitgezet en de kleur dus over een grooter oppervlak ver deeld wordt. Na de eerste vervelling is het rupsje witachtig grijs, kop en halsschild grauwgeel tot geelbruin, de rug van het achter lijf min of meer roodbruin. Deze laatste kleur ontstaat door het doorschijnen van de ingewanden: de witachtige kleur is afkomstig van een vetlaag, welke dicht onder de huid ligt. Met toeneinenden ouderdom krijgt de witte kleur meer en meer de overhand, tot dat ze eindelijk domineert of hoogstens liet rugvat bruinachtig rood doorschijnt, zooals in figuur i is aangegeven. Kop- en halsschild worden heldergeel, het eerste dikwijls roodachtig geel. het laatste met een witte, overlangsche lijn in liet midden, en op den achter rand zwak bruin. Wat de vorm van de rups aangaat, deze is zeer verschillend al naar mate het lichaam uitgestrekt of samengetrokken is. In het eerste geval (lig. 4) is zij lang-cylindriseh, aan de uiteinden smaller wordende, tusschen de lichaimsringen weinig ingesnoerd. In hei laatste geval, namelijk kort voor de verpopping, is het lichaam na tuurlijk veel korter en dikker, aan de uiteinden sterker versmald en tusschen de afzonderlijke ringen sterk ingesnoerd. De lengte van de rupsen van een en den zelfden leeftijd i? insgelijks zeer verschillend. Rupsjes van 4 dagen zijn G tot 8, eenige zelfs 9 mM. lang, na de eerste vervelling meestal 8 tot 10 mM., maar zelfs 14 mM; op den leeftijd van li dagen 15 tot 25 mM; van 3 weken 20, hier en daar zelfs 40 mM. lang. De langste rups, door mij waargenomen, was 50 mM. lang; daarentegen bedraagt de lengte 654 l)f. b. Zehtitnor. L>'vens\rij/.* eu bedtrijriins: Her bnorder» van de volwassen rupsen kort voor de verpopping, wanneer ze dus sterk samengetrokken zijn, slechts 30 tot 35 inM. 4. De Verpopping. Wanneer de rups zich voor de verpopping gereed maakt, wordt de boorgang aan het benedeneinde over een lengte van circa 5 cVI. zorgvuldig schoongemaakt, het boormeel naar boven gewerkt en dus de boirgang in die richling goed afgesloten. Daarna wordt hij, voor zoover hij ledig is met dicht, wit spinsel bekleed. In de en'tele gevallen, waar dé bladscheeden bij de opening van den gang niet dicht op elkander lagen, werd het door een gesponnen buis vervangen, Ten slotte worden voor en achter de pop drie of vier du'arsche wanden gesponnen, welke op korte afstanden achter elkander liggen. De pop is tamelijk week, bleekgeel van kleur, de stigmata geelbruin, de achterlijfsringeo zonder ribben of tandjes. Eenige da gen voor het uitkruipen van den vlinder worden de poppen zuiver wit. Bij de vrouwelijke pop echter vertoont zich aan het achtereinde een bloedroode kleur, omdat hier de staartpluim van den vlinder doorschijnt. De duur van den poptoestand schijnt niet geheel dezelfde te zijn voor beide geslachten. Herhaaldelijk nam ik waar dat ze voor het wijfje 8 tot 10, voor het mannetje 10 tot 12 dagen bedroeg. 5. Recapitulatie. Na het voorafgaande kan men dus de ontwikkeling van den Witten Boorder in de volgende tijdvakken verdeelen: Ontwikkeling in het ei 8 tot 9 dagen Rupstoestand 32 tot 35 » Poptoestand . . . wijfje 8 tot 10; mannetje 10 tot 12 » Totaal . . . wijfje 48 tot si; mannetje 50 tot sb' dagen of 7 tot 8 weken. Verder heb ik herhaalde malen geconstateerd, dat de wijfjes reeds één dag na het uitkomen weder eieren kunnen leggen. Neemt men nu in aanmerking, dat het eierleggen ook eenige dagen later plaats hebben kan en dat de ontwikkeling van de rups al naar de omstandigheden nog eenige dagen meer vordert dan door mij is waargenomen, zoo kan men toch aannemen, dat van het Bene eierleggen tot het volgende, niet meer dan twee maanden zul len verloopen. 111. De Gele Boorder. (Chilo infuscntellus Sn.) /. Wijze van beschadiging. Be beschadiging door den Gelen Boonier komt op de volgende wijze tot stand: Dr. t. Zehntner. lieveniwijze en bestrijding der hoorder» 655 De pus uitgekomen rupsjes begeven zich meest op de grens van bladscheede en bladschijf van de ontrolde bladeren der jonge spruiten, waar zij zich tusschen of in de bladscbeeden inboren. Dooi' hare vreterij ontstaan doode, gele vlekken, welke met fijn boor meel bedekt zijn. Nooit echter schaven de jonge Gele Hoorders de opper huid van de jonge, nog niet geheel ontrolde bladeren af, zooals bij den Stengelboorder het geval is. Na de derde of vierde vervelling dringen de rupsjes in dwarsche richting boven het vegetatiepunt van den stengel in de spruit naar binnen. In de jongste bladeren aangekomen, beginnen zij in den regel rechtlijnig naar beueden te boren, meest tot in den stengel, waarbij de binnenste bladeren zoo wel als het groeipunt vernield worden. NMet altijd is het verloop van den boorgang zoo regelmatig Het komt voor, dat de spruit herhaalde malen dwars dooi boord wordt; iu den stengel kan de boorgang zeer onregelmatig zijn, het kan verwijdingen vertoonen, enz. Soms begint de vreterij direct in het jonge stengeltje dicht hij de bibit, terwijl de rups niet zelden den stengel verlaat urn den boorgang naar hoven. d. w. z, in de binnenste bladeren, voort te zetten. Bij uitzondering is zij volwassen, alvorens zij den stengel bereikt. Over het geheel vertoont de vreterij van den Gelen Boorder menigvuldige afwisseling en het is niet altijd getnakkelyk de boordersoort slechts naai' den boorgaiiL' te deter mineeren. (Uitgezonderd bij den Witten Boorder). Voor dat de rups zich verpopt, maakt zij hoven den top van den stengel een horizontale opening, die dus dwars door de gave bladscheeden loopt. De vreterij van den Gelen Boorder heeft ten gevolge, dat de jonge, nog niet ontrolde bladeren verdrogen en in ontleding over gaan, zoodat men na eenigen tijd den geheelen bundel er uit trekken kan. Door het vernielen van bet groeipunt houdt natuurlijk de lengtegroei aan den top op. Door de vérdrogingsverschijnselen, die zich ook bij den Grauwen Boorder vertoonen, is de infectie door deze twee hoorders ge makkelijk en vroegtijdig te constateeren. Toch ïs een verwarring met de vreterij der Termieten mogelijk. Men herkent deze echter dadelijk daaraan, dat de geheele spruit afgevreten wordt, waardoor zij geheel en al verdroogt en uil den (jrond getrokken kan worden, terwijl bij de genoemde hoorders de benedenste bladeren in het leven blijven. De Gele Boorder vertoont zich reeds in den aanplant, die één maand oud is. Ook vond ik hem zeer taliijk op late spruiten (sogo- 656 Dr. L. Zehntner. L*tmmw||zc ep DMtr(<llng Ht-i boofdcfs lans) van den ouden proelLuin. Op wilde rietsoorten heb ik hem echter nog niet waargenomen. Terwijl men bij den Witten Boorder bijna altijd slechts één rups in elke spruit vindt, heb ik ei 1 van den Gelen Hoorder niet zelden 3 tot 6 aangetroffen. Soms bevonden zich Gele en Stengel boorders gelijktijdig in een en dezelfde spruit. ?. De Eie reu. De eieren van den Gelen Boorder worden in lioopjes opde riet bladeren gelegd. Inde meeste van de door mij waargenomen gevallen lagen zij op de benedenzijde, en wel aan de basis van de bladschijf', dicht bij <le höofdnerf. Zelden vond ik ze op de bovenzijde en dan waren zij op de hoofdnerf zelf geplaatst. Zij gelijken veel op die van den Stengel boorder, dat wil zeggen, zij hebben eveneens een ellip tischën vorm, zijn sterk afgeplat en liggi n op dezelfde wijze over elkander, wanneer zij sleeltis in twee rijen gerangschikl zijn. In verreweg de meeste gevallen bestonden de door mij verza melde eihoopjes uit 3 a 5 rijen en de eieren lagen dakpansgewijs over elkander. De hoopjes hebben dan niet den vorm van lange. smalle bandjes, maar zij zijn dan hoogstens dubbel zoo lang als breed (3 tot i mM. breed, 6 tot 8 mM. lang). De hoopjes met slechts twee rijen daarentegen zijn veel langer dan breed en langer en smaller dan bij den Stengelboorder. liet aantal eieren in een hoopje is 15 tut, 75: het meest komen gevallen van 30t0t50 voor. De grootteder eieren is iets minder dan bij den Stengelboorder, omdat zij slechts 1,25 a 1,30 mM. lang en 0,75 5 0,80 mM. breed zijn. liet aantal eieren van één wijfje bedraagt tol 250. De pas gelegde eieren hebben een geelachtig grijze kleur met een groenachtige weerschijn, veroorzaakt door hel doorschijnende groen der bladeren. Na circa i dagen worden zij bleek-roodachtig en nog twee dagen later vertoont zich in elk ei een donkerbruin tot zwart vlekje, afkomstig van kop en halssrhild der rupsjes. Van de oranje-roode tot koper-roode kleur der eieren vanden Stengelboorder is hier niets waar te nemen. De ontwikkeling in het ei duurt 7 tot 8 dagen en verloopt op gelijke wijze als bij den Stengelboorder. Reeds drie dagen voor het uitkomen kan men de rupsje- onderscheiden en I tot '2 dagen later zijn zij zoovei' gevorderd, dat men ze aan hare kleur als Gele Hoor ders herkent. Keu verwarring mei den Stengelboorder is nu niet meer mogelijk, terwijl de ongeoefende hier en daar over de afkomst van pas gelegde eieren in twijfel zijn kan. He ongeveer rijpe eieren I>i. !<. Zehntu«r. Levenswijze on bestrijding der boorden 657 van den Gelen Boorder en den Stengelboorder vertoonen in door vallend licht de volgende verschillen: Z toals ik reeds zeide, hebben de eihoopjes, met het bloote oog gezien en de donkere kleur der koppen er. halsschilden der rupsjes niet in aanmerking genomen, bij Chilo een bleek-roodachtige, bij Diatraea een rood-oranje tot koper-roode kleur. In overeenstemming daarmede zijn bij Chilo de achterlijl'sringen opeen lichtgelen grond zwak roodachtig-paars gevlekt, bij Diatraea op een gelen grond hoogrood dwars gestreept. Bij Diatraea namelijk komt de roode kleur op eiken achterlijfsring als een duidelijk dwarsch streepje voor. Bij Chilo bemerkt men 3 a 4 overlangsche rijen van vlekjes op het ach terlijf. Deze vlekjes vormen wel is waarop eiken ring ook een dwar sche rij. maar zij zijn terzijde scherp van elkander gescheiden, ter wijl zij in de overlangsche richting dooreen licht roodachtige kleur met elkander verbonden zijn. Bij üiatraea daarentegen zijn de vlekjes inde overlangsche richting duidelijk gescheiden, terzijde echter raken zij elkander. (Men vergelijke de figuur '2 in de Mededeeling over den Stengelboorder No. i>3 met figuur 6, hierachter). Ofschoon de Gele Boorder in onzen proeftuin even menigvuldig of menigvuldiger was dan de Stengelboorder, kon ik zijne eieren slechts zelden vinden. Daaruit volut, dat een bestrijding door het verzamelen der eieren voorden Gelen Boorder geen goede resultaten zou opleveren. Van 16 tot 31 Augustus 1895 werden slechts 13 ei hoopjes gevonden (te zamen met 558 eieren), terwijl ik dikwijls even zooveel hoopjes van den Stengelboorder in minder dan twee uren verzameld heb. Nadat gedurende de geheele maand September geen Chilo-eieren gevonden werden, nam ik ze den 15 en October het eerst weer waar. 3. De Rupsen. De pas uitgekomen rupsjes zijn ongeveer 2 mM. lang (fig. 7). Zij zijn zeer vlug in bare bewegingen, laten zich dikwijls aan een spiuseldraad naar beneden zakken en kunnen dan gemakkelijk door den wind weggedragen en op andere netplanten gebracht worden. De kleur van de jonge rupsjes biedt weinig verschil met die van de oude. Kop- en halsschild zijn bruinzwart tot zwart, de boven kaken geelbruin; grondkleur van het overige lichaam lichtgeel. De tweede en derde thoraxringen zijn elk met vier paren van baai dragende stippels bezet, die in een dwarsche lijn geplaatst zijn. De laterale stippelparen zijn door een roodachtig vlekje omgeven. Be- 658 Dr. L. Zehntner. Levenswijze en bestrijding tier boorder» halve deze stippels vindt men op den tweeden thoraxring nog een grijsachtig geel, gechitiniseerd schildje. Op den rug van het achter lijf bemerkt men vijf overlangsche rijen van bleekroode of rood achtig-paarse vlekjes, van welke de eene reeds op den thorax begint, juist op de middellijn van het lichaam ligt en door liet doorschijnende r ugvat veroorzaakt wordt. *) De vlekjes, waaruit zij samengesteld is, z ijn smal en lang, bijna evenzoo lang als de lichaamsring. Op de grens van de ringen zijn zij tot een fijne lijn versmald. De vlekjes v 'an de intermediaire rijen zijn eveneens bijna zoolang als de üchaamsringen. Zij hebben in het algemeen den vorm van een driehoek, die met de punt naar achteren is gericht. De latere rijen 7 -ijn samengesteld uit ronde vlekjes. De mediane overlangsche rij is bij den Stengelboorder nooit te z ien en dus een o;oed onderscheidingsteeken van de twee hoorders. Ken ander onderscheidingsteeken levert de ligging van de naar dragende stippels op. De twee naast de middellijn liggen name lijk bij den Gelen Boorder niet recht achter elkaar, zooals bij den Stengelboorder het geval is, maar de achterste is iets verder van de middellijn verwijderd en ligt dus schuin achter de voorste (fig. 7). De ontwikkeling van de rupsjes verloopt evenals die van den Stengelboorder. Zij vervellen eerst vier maal, en wel zoo, dat tus schen de afzonderlijke vervellingen een tijdvak van ongeveer 4 da gen verloopt. Een 5 e vervelling heelt ongeveer 15 dagen na de 4 l ', de 6 e . onmiddellijk voor de verpopping, plaats. Naar de resultaten, 'n. het laboratorium verkregen te oordeelen, is de rups na 38 tot 42 dagen volwassen. De kleurveranderingen der rupsen in den loop der ontwikke ling zijn heel gering. Na de eerste vervelling wordt het schildje op den tweeden thoraxring duidelijker. Overigens heeft geen verande ring plaats. Met toenemenden ouderdom echter worden de 5 dor sale overlangsche rijen van vlekken tot onafgebroken strepen, welke r eeds op den tweeden thoraxring beginnen, die al naar individuen •fleer of minder duidelijk zijn, en tusschen bleekrood, roodachtig paars en donker roodbruin varieeren. Rondom de haardragende stip pels vormen zich ronde of ovale gechitiniseerde schildjes, welke " l J de volwassen rups als het ware op kleine bultjes geplaatst Zl Jn. Kop-en halsschild behouden tot aan de vijfde vervelling hunne 'Wartbruine kleur en het schildje op den tweeden thoraxring neemt °°k zulk een kleur aan. d e l i Wtwjjls wordt echler, zooals bjj de blekken der andeie overlangsche rijen, jiigment lu uid gevormd, nameiyk wanneer de rups wat ouder wordt. 659 Dr. T.. 7<ihntDfr. levenswijze- en bealrjjding der boordem Na de 5 e vervelling wordt de kleur van de rups in het algemeen veel lichter en de overlangsche strepen kunnen geheel verdwijnen met uitzondering van de mediane. welke altijd bestaan blijft en te zamen met de ligging van de haardragende stippels het mogelijk maakt, den Gelen Boorder altijd van den Stengelboorder te onder scheiden. De kop is nu donker roodbruin, liet halsschild geel met witte middellijn, op den aehtenand. terzijde van de middellijn met een donkerbruin vlekje en op de zij randen ook een weinig bruin. Met schildje op den tweeden thoraxring i.s geelbruin. Overigens verwijs ik naar Fcguur 8, welke naar een tamelijk sterk gekleurde, ongeveer volwassen rups vervaardigd is. Over de grootte der rupsen in verschillende tijdstippen geven de volgende opgaven eenige inlichtingen. De rupsjes hebben een lengte van. Onmiddellijk na de H l ' vervelling ongeveer '2,75 m.M. >i » » 12" » i 3,50 » » » 'i 3* 9 p> 5,— D » n « 4" » » 7. ï) » » ii Ti" i> » 15,— - » Volwassen 20 tot'27 » ';. I>e Verpopping. Wanneer de rups volwassen is, dan maakt zij in de nabijheid van het boveneinde van den boorgang een opening, horizontaal door de bladscheeden. De geheele boorgang wordt door boormeel, dat door enkele spinseldraden los te zamen gehouden wordt, bekleed. Het overvloedige boormeel wordt naar beide einden van den boor gang geschoven, voornamelijk echter naar boven. Niet zelden komt het hier in den vorm van een zakje, dat '2 tot 3 cM. lang zijn kan, te voorschijn, of de opening wordt eenvoudig door een prop van boormeel verstopt. De pop ligt ergens in den bekleeden boorgang. Soms kon ik waarnemen, dat zij in een slordig gemaakt zakje in den top van den stengel lag, en wel dicht aan de oppervlakte van de spruit. Dit komt voornamelijk dan voor. wanneer de boor gang in den stengel onregelmatig verloopt. De opening is dan verwijd en dient te gelijk als ligplaats voor de pop. De opening is met boormeel verstopt en daarop ligt dikwijls nog de opperhuid van de buitenste bladscheede. gelijk bij den Witten Doorder. Dij den Gelen Boorder echter, is het dekseltje veel grooter en hel beeft eeii onregelmatigen vorm. Onmiddellijk na de verpopping heeft de pop geheel de klem van de volwassen rups. De overlangsche strepen van het lichaam Dr. fi. Zehntner. Levenswijze en hesirjjdiog tier Vmorclers 660 z 'jn nog zeer duidelijk en restes er van zijn gedurende den gehee len poptoestand te zien, maar reeds _ tot 3 uren na de verpopping wordt de pop geelbruin en kort voor het uitkomen van den vlin der nemen de vleugelschilden een donkerbruine kleur aan. De pop toestand duurt slechts 7-8 dagen en niet zooals KrüGER *) opgeeft 14-16 dagen. Om de pop met zekerheid van die van den Stengelhoorder te onderscheiden, dient de sculptuur van den zesden tot den achtsten 'ichaamsring. Deze ringen hebben namelijk op de rugzijde enkele dwarsche verheven lijsten of ribbetjes en hoven de stigmata een driehoekig tandje (fig. 9). De achtste ring heeft zulke lijsten op den geheelen omtrek. Met behulp van die lijsten steunt de pop zieh tegen de wanden van den boorgang en door de bewegingen van de V| ''jc lichaamsringen kan zij zich in den boorgang op en neer bewegen. Bij Diatraea (fig 10) vertoonen de overeenkomstige ringen van de pup op hun achterste gedeelte een enkele dwarsehe rib en op ')et voorste gedeelte een fijn gekorrelde zone. Deze sculptuur vindt "lê'ii slechts op de rugzijde der ringen. Bij Grapholitha is de verhouding wederom anders (lig lij. 5, Recapitulatie. In het kort samengevat kan men de ontwikkeling van den Ge- ' r| > Hoorder in de volgende tijdvakken verdeden: Ontwikkeling in het ei .... 7 tot 8 dagen Rupstoestand 38 tot \1 » Pp]*toestand 7 tot 8 » Totaal 32 tot 58 dagen, dus ongeveer zooals bij den Stengelbourder. In overeenstemming daarmede ls de waarneming, dat in de tweede helft van Augustus in den Proeftuin slechts eieren en jonge rupsjes en in de tweede helft V;, u October volwassen rupsen, poppen en versche eieren gevonden w erden. De geheele levensgeschiedenis van den Gelen Boorder verloopt dus ook in ongeveer twee maanden. Parasieten heb ik hij den Gelen hoorder zoo goed als niet Waargenomen. In een enkel geval waren enkele eieren door 'Craphron beneficie»s, in een ander geval dooi' Chaetosticha nana ingestoken. J Mededeelingen Tim hot Proefstation West-JaTA >"<>• 1, bldz. BS. 661 Dr. L. Zelintner. Levenswijze on bestrijding der boorder» IV. De Grauwe Doordor. (Grapliolitha schistaceana Sn.) 1. Wijze van beschadiging. In tegenstelling van den Witten-en Gelen Boorder, dringt de Grauwe Boorder van beneden in de spruiten naar binnen. Dit is bij een onderzoek der vreterij gemakkelijk uit te maken en boven dien kon ik het begin van de vreterij direct waarnemen, door dat ik pas uitgekomen rupsjes op potplanten van '20 tot HO cM. hoogte bracht. De rupsjes liepen eenigen tijd op de spruiten op en neder, om ten slotte tusschen de schubachtige bladeren te kruipen en aan de basis van deze, het stengeltje binnen te dringen. Op die wijze verklaart het zich, dat de boorgang dikwijls dichtbij de bibit begint. Ik heb ook gezien, hoe de rupsjes tusschen de spruit en den grond naar beneden drongen en ik acht het mogelijk, dat zij ook langs dien weg hun vreterij beginnen kunnen. Het verloop van den boorgang is in het algemeen zeer onregel matig, De rups boort meestal dicht bij de oppervlakte van den stengel, terwijl zij langs een onregelmatige, spiraalvormige lijn naai' len top stijgt, daarbij soms diep in den stengel naar binnen drin gende, dan weder geheel aan de oppervlakte vretende, zoodat zij de bladeren of op hun aanhechtingsplaats, of 'm hooger liggende gedeelten beschadigt. Naar den top toe wordt de .-tengel dikwijls over den geheelen omtrek aangevreten en dus de binnenste bladeren gedood. Ook het groeipunt wordt meestal vernield; dan vertoonen de spruiten dezelfde verdrogings-verschijnselen als bij den Gelen Boorder. Het groeipunt kan echter ook onaangestast blijven en in dit geval groeit de stengel door. Op die wijze komt het voor, dat de binnenste bladeren in het leven blijven, terwijl de oudere afsterven en een vast omhulsel er om heen vormen. Het gevolg hiervan is, dat zij in hun groei belemmerd worden en chlorose- verschijnselen en menigvuldige verkrommingen en opkrullingen vertoonen. Niet zelden dringt de rups inde jonge bladeren zelf binnen, waardoor dan de verdrogings en rottings verschijnselen geheel en al met die van den Gelen Boorder overeenkomen. Het laatste heeft voornamelijk dan plaats, wanneer de rups in een zeer jonge spruit leeft. Het komt echter ook voor, dat de rups den top van den stengel niet bereikt, hetzij dat zij zich reeds vroeger verpopt, vroegtijdig sterft of den stengel verlaat. In zulke gevallen, en in het begin van de beschadiging in het algemeen, wordt deze zichtbaar doordat enkele bladeren de kenmerken van gebrek aan water vertoonen, die echter Dr. L. Zelintner. Levenswijze en bestrijding der boorder* 662 door begieten niet verdwijnen. Dit zijn die bladeren, die dicht bij hun aanhechtinüsplaats slechts gedeeltelijk vernield zijn. Al het voorafgaande heeft betrekking op het optreden van den Grauwen Boorder in den jongen aanplant. Zooals Arendsen Hein mededeelt') komt de Grauwe Boorder ook op het volwassen riet voor. Ik zelf heb dezen boorder in oud riet waargenomen, lang voordat ik hem als topboorder leerde kennen. Toen ik namelijk in Januari en Februari 1895 in den proeftuin den Stengelboorder zocht en daarbij vele rietstokken liet ontbladeren, bemerkte ik dat zeer dikwijls de oogen verdroogd waren. Bij nader onderzoek bleek-, dat zij van binnen geheel uitgehold, doch de buitenste schubben meestal gaaf waren, d. w. z. zonder boorgat, tn zulke oogen vond ik dan ook de rups van den Grauwen Boorder. Dikwijls beperkt zich de beschadiging tot het uithollen der oogen; zeer dikwijls echter loopt een boorgang diep in den stengel naar binnen, nu eens in overlangsrhe richting, dan weder dwars, dikwijls irelieel aan de oppervlakte dicht bij de plaats van inhechting der bladeren, zoodat de stengel er dan niet zelden uitziet alsof hij met een zaag beschadigd ware. De Grauwe Boorder dringt echter niet slechts door de oogen in den stengel, maar ook op andere plaatsen. Meestal zijn de boorgangen zeer verwijd. Komt de boorder dwars in den stengel, wat niet zelden bij het binnendringen door een 00:2 gebeurt, dan wordt de boorgang in het horizontale vlak verwijd. Op die wijze komt het voor, dat de stengel tot op ';', van zijn dikte doorgesneden is, waardoor zijn stevigheid verminderd wordt en hij op deze plaatsen gemakkelijk in tweeën breekt. In overeenkomst met de mindere grootte van don Grauwen Moorder is zijn vreterij in den stengel in het algemeen minder uit gestrekt dan bij Diatraea. Moer belangrijke schade kan ontstaan doordat het water door de aangeboorde oogen naar binnen dringt en bier rotting veroorzaken kan. De opbrengst aan bibit wordt daarentegen niet verminderd, omdat slechts de oogen van bet oude gedeelte van de stengels aangetast worden. De Grauwe Boorder is door mij alleen op suikerriet waargeno men. Ook treft men hem zelden met andere boorders (Cl.ilo, Diatraea) te zaïnen in één spruit. Reeds de omstandigheid, dat deze boorder ni den jongen aanplant met zijn boorgang onder <:en grond begint terwijl hij in het oude riet gemakkelijk over het hoofd gezien kan worden, wijst er op. dat de Grauwe Boorder moeilijker te bestrij- *) Archief 111, 1895, bldz. 761 Pr. L. Zshntatr. LsTpniwffze pn beatrjfdtag <\* r bonnW* 663 den zij 11 zal, dan de anderen. Wij /uilen /.ien, dat nog Andere eigenaardigheden in zijn levensgeschiedenis tot dezelfde gevolgtrek king leiden. 2. De Eieren De eieren van den (Mauwen Hoorder worden afzonderlijk of twee aan twee op de bladscheeden van jonge spruiten of op de beneden zijde van de bladschijf gelegd. Ook vond ik ze herhaalde malen op bladscheeden, welke nog gedeeltelijk door de andere bedekt waren. In deze gevallen moet dus de vlinder tusschen de bladscheeden ge kropen zijn. Pas gelegd, gelijken de eieren veel op die van den Gelen-en van den Stengelboorder. Zij hebben denzelfden elliptischen, afgeplatte!) vormen dezelfde kleur. Hun lengte bedraagt ongeveer 1,25 mM; hun breedte ongeveer 0,80 mM. Het is duidelijk, dat het bij deze wijze, van eieren leggen zeer moeilijk U, de eieren op het riet te vinden. Bij nauwkeurig on derzoek van een groot aantal uitgesneden spruiten, gelukte het mij. er een aantal machtig te worden. Rij de meesten waren echter de rupsjes reeds uitgekomen. Om nu evenwel een grool aantal versche, bevruchte eieren te krijgen en hare ontwikkeling te kunnen bestudeeren, moest ik een anderen weg kiezen. Wat ik hij de overige hoorders altijd tevergeefs probeerde, namelijk de vlinders in gevangenschap te laten paren. slaagde hij den Grauwen Boorder herhaaldelijk uitstekend. Wanneer ik pas uitgekomen vlinders in een groote glazen doos bracht, zon paarden zij reeds in den volgenden nacht. Ju den tweeden nacht legde het wijfje meer dan 100 bevruchte eieren; een tweede, kleiner aantal volgde in den derden nacht, en daarna stierf het weldra. In het geheel legt één wijfje 160 tot 170 eieren. Met behulp van de figuren 12 tot 18 kan ik over de ontwik keling der eieren kort zijn. Zij stellen opvolgende ontwikkelings toestanden voor en hebhen betrekking op eieren, van 12 tot 13 Sep tember gelegd. Ue eieren zijn geteekend zooals zij zich op donkeren grond voordoen en niet in doorvallend licht. De eerste ontwikkelingstoestanden verloopen zóó vlug. dat de eieren, die in denzelfden nacht gelegd zijn. 's morgens er zeer ver schillend uitzien. De jongste eieren waren op 13 September 's mor gens om 8 uur in den toestand, die in figuur 12 is geteekend. Figuur 13 komt met den toestand om 10 uur. figuur 14 om I uur. figuur 15 om 4 uur 30 minuten en figuur 16 om 8 uur 's avonds Dr. \j. Zehntner. Lsreiiswjjze en bestrijding dei hoorder» 664 (13 September) overeen. Nu blijven de eieren ongeveer een dag zonder groote veranderingen te ondergaan. Vervolgens echter wordt de embryonale aanleg meer en meer onduidelijk, bij zinkt meer naar binnen in het ei, en den 15 en September vertoonde zich dit laatste zooals dit in figuur 17 is aangegeven. De embryonale aanleg doet zich nu als een blauwachtig-grijze, ongeveer niervormige vlek voor, die omgeven is door den geelachti gen dooier. Tegelijkertijd zijn enkele onregelmatige,bloedroode vlek ken opgetreden, welke bij verschillende eieren in vorm en grootte varieeren, in zoover echter eenige regelmatigheid vertoonen, dat zij symmetrisch ten opzichte van de kleine as van het ei liggen, waarbij echter op te merken valt, dat aan die zijde, waar zich de kop van het rupsje vormen zal, de roode kleur over een grooter uitgestrekt heid voorkomt. Een klein, bloedrood vlekje ligt in het midden van het ei. De eerste sporen van de roode kleur vertoonden zich den 14 0D September 's morgens; den lü en September bereikte zij hare grootste uitgestrektheid en intensiteit. Naarmate nu de gedaante van het zich vormende rupsje weder zichtbaar werd, werden de roode vlekken bleeker. Den 18 en September zagen de eieren er uit als figuur 18, en inden loop van den dag kropen er vele rupsjes uit. De ontwikke ling der eieren verloopt dus in 5 tot 6 dagen. Door het feit, dat de Grauwe Boorder zijn eieren afzonderlijk en slechts in gering aantal op één plant legt, wordt aan die boor der reeds door de moeder een groote verspeiding gegeven, en van een bestrijding door het verzamelen der eieren kan natuurlijk geen sprake zijn; ook is het mij tot nu toe niet gelukt, parasieten van dezen boorder te vinden. Neemt men nu nog de snelle ontwikkeling der eieren, de wijze van infectie in den jongen aanplant, het verborgen optreden in het volwa&sen riet en de gemakkelijkheid waarmede de vlinders paren, in aanmerking, zoo wordt het duidelijk, dat de Grauwe Boorder van allen het moeilijkst te bestrijden zal zijn. 3. De Rupsen. De pas uitgekomen rupsjes zijn slechts 1,2 tot 1,3 mM. lang. Hunne kleur is grauwgeel, de kop en het hahschild grauwzwart e n de mondwerktuigen bruingeel (fig 19). Op den rug bemerkt men e ene lichtroode, onregelmatige, overlangsche streep, die door het doorschijnen der ingewanden veroorzaakt wordt. Zij begint onder het halsschild en strekt zich tot in het midden van het achterlijf uit. 665 Dr. L. ZeliDtncr. Levenswijze en bestrijding der hoorders De vorm van het jonge rupsje is in zuiver merkwaardig, dat kop en halsschild zeer breed en sterk afgeplat zijn. De kop is een weimg breeder dan het halsschild en van hier al' wordt het lichaam naar achteren duidelijk maar allengs smaller. Onmiddellijk na het uitkomen is het lichaam der rupsjes van voren nauwelijks breeder dan van achteren, maai 1 weldra neemt het den in fig 19 geteekenden vorm aan, waarbij echter op te merken valt, dat deze vorm, al naar het rup-je zich moer of minder uitgestrekt heeft, varieert en dat dus de kop in verhouding niet altijd zoo breed is als in figuur 19 aangegeven wordt. In ieder geval echter heeft de kop zoowel als de eerste thoraxrina; den afgeplatten vorm welke het rupsje zeer te pas komt bij het dringen tusschen de dicht op elkander liggende bladscheeden. Over de ontwikkeling van liet rupsje (/zijn vervellingen, den duur van rupstoestand, enz.) kan ik op het oogenblik geen opgaven doen, daar iiet mij nog niet gelukt is, de Grauwe 13 mrder van het ei af op te kweeken. Het schijnt echter,dat de rupsen spoediger vol wassen zijn dan die win den Gelen Bo »r ler, om lat ik in den proeftuin reeds in het ein Ie van September '5)5, poppen vond (in enkele gevallen waren de vlinders reeds uitgekropen) terwijl de p.ippen van den Gelen Boorder, die ongeveer op hetzelfde tijdstip optrad, eerst van af de tweede helft van Oetober waargenomen werden. De volwassen rups (fig. '20) is 18 tot 1 20 inM. lang. Hare kleur is vuil geelwit of grauwgeel, op den rug dikwijls roo dachtig-bruin. De laitste kleur is afkomstig van het doorschijnen der ingewanden. Het rugvat is bijna altijd in den vorm van een fijne, geelachtige tot roodachtige lijn te zien. De kop is geelbruin tot roodachtigbruin, terzijde dicht achter de hijongen, met een smal, zwartbruin over langsch streepje (fig. 21). Dit streepje is voor den Grauwen Boorder kenmerkend. Hjt halsschild is in den regel lichter gekleurd dan de kop, opde zijranden bruinachtig, de middellijn lichter; anaalklep en een schildje op den voorlaatsten ring vuilgeel. De haardragende stippels zijn ongeveer gerangschikt als bij den Gelen Boorder. Een verwarring met dezen is echter gemakkelijk te voorkomen, ook in het geval, dat bij hem de overl ingsche rood achtige strepen op het achterlijf ombreken. Bij den Gelen Boorder namelijk zijnde haren op ronde, gechitiniseerde schildjes ingevoegd; deze schildjes on: breken bij den Grauwen Boorder evenals dat op den tweeden thoraxring. Daarentegen ontbreekt bij den Gelen Boorder bet zwartbruine streepje terzijde van den kop. Dr. h. Zehütner. Leveuawijzu êu beatrjjdiog der boordors 666 De onderscheiding van den Grauwen en den Paarsrooden Boorder *) is soms eenigszins moeilijk, omdat de eerste zooals ik reeds zeide, op den rug dikwijls roodachtig is en bij beiden de stippels ongeveer op dezelfde wijze gerangschikt en niet door geehitiniseerde schildjes omgeven zijn. Toch moet hier opgemerkt worden, dat de haard ragende stippels bij den Paarsrooden Hoorder zeer zwak aangeduid zijn en dat er één achter elk stigma is, wat bij den Grauwen Boorder niet het geval is. Bovendien is deze laatste te herkennen aan de teekening van den kop (tig. '21), zoowel als door de kleinheid der stigmata. *) Archief 111, 1895, bldz. 814, 815. 4. De Verpopping Wanneer de rups volwassen is, dan maakt zij op een ruime plaats van haren boorgang een opening door de bladscheeden heen, waarbij dikwijls de opperhuid van de buitenste blad cheede als een dekseltje van onregelmatigen vorm bestaan blijft. Daarna vervaar digt zij van spinsel en boormeel een zakvormigen cocon, die eenigszins zorgvuldiger gemaakt en solieder is dan bij den Gelen Boorder. Hij is altijd aan den omtrek van de opening vastgehecht en dikwijls slechts door boormeel verstopt. De pop heeft grootendeels een bruingele, maar op den rug een roodachtig-bruine kleur. Behalve door hare geringe grootte, (zij zijn 8,5 tot 13 m\l. lang) onderscheiden zij zich van die van de andere boorder door de sculptuur der achterlij l'sringen (fg. II). Deze vertoonen namelijk op de rugzijde, dichtbij hare voorste grens een verheven dwarsche lijn, dicht daarachter een rij van sterke, korte, naar achteren gerichte tandje>, en nabij den achtersten rand een lijn met zeer fijne tandjes. Deze sculptuur vindt men op de 7 laatste ringen. Bij het uitkomen neemt de vlinder het pophulsel mede naar buiten. Om die reden is de boorgang na het uitkomen van den vlinder altijd leeg. Dit is bij de andere hoorders niet het geval. De duur van den poptoestand bedraagt 10 dagen. Wat de bestrijding der hoorders aangaat, zoo zijn mijne voorstel len hieromtrent op het Congres van '06 medegedeeld (zie het Verslag oldz. 110) en ik acht het niet wenschehjk thans op dit onderwerp terug te komen. Dr. L. Zehntner. Levenswijze en bestrijding dei hoorders 667 Verklaring der Plaat De Witte Boorder. (Scirpophaga imacta Sn ) Figuur 1. Een stuk van een blad met een eihoopje. Natuurlijke grootte. Het eihoopje heeft een te regelmatigen vor.n en het vilt. waarmede het bedekt is, komt in de figuur niet voldoende uit. Figuur 2. Een eihoopje, nadat het vilt verwijderd is. Vergroo ting 2. Figuur 3. Rupsje pas na het uitkomen. Vergrooting 24 Figuur 4. De volwassen rups, in uitgerekten toestand. Ver grooting 2. De kleur is een weinig te geel en het rugvat zoude bruinachtig rood van kleur moeten zijn. Figuur 5. Een ei, door Ceraphron beneficiens aangestoken Vergrooting 24. Men vindt telkens twee wespjes in één ei. De Gele Boorder. (Chilo infuscatellus Sn.) Figuur 0. Een ei, kort vóór het uitkomen van het rupsje. Ver grooting 24. Figuur 7. Rupsje, pas na het uitkomen. Vergrooting 24. Figuur 9. De 6 de , 7' le en B ile achterlijfsring der pop, van de rug zijde gezien. Vergrooting i. Men vergelijke de figuren 10 en II De Stengelbnorder. (Diatraea striatalis Sn.). Figuur 10. De sde,6*een5 de ,6* e en 7 de achterlijfsring der pop, van de rug zijde gezien. Vergroot int: i. Men vergelijke figuren V) en 11. De Grauwe Boorder. (Grapholitha schistaeeana Sn.) Figuur 11. De 6 ,1e , 7 de en 8* tB achterlijfsring der pop, vaa de rugzijde gezien. Vergrooting 4. Men vergelijke de figuren 9 en 10. Figuur 1 -2-1S stellen opeenvolgende ontwikkelingstoestanden voor van eieren, die van 12 tot 13 September 1895 gelegd werden en wel zooals zij zich op donkeren grond voordoen. Vergrooting 2i. In het bijzonder stelt voor: Figuur 12. Een van de minst ontwikkelde eieren op 13 September 's morgens om 8 uur. Figuur 13, Hetzelfde om 10 uur. Figuur 14. Hetzelfde om 1 uur. De tint is niet juist en moet zijn al- in fig. ld en 15. Figuur 15. Hetzelfde om 4 uur 30 minuten. Figuur 16. Hetzelfde om 8 uur 's avonds. Figuur 17. Hetzelfde op 15 September. Dr. L. Zehntner. Levenswijze en bestrjjdiug der hoorders 668   HIKI VOOR DE .1 \v \-Sl IKF RINDI SI RIK I*l AAT XV  Figuur 18. Hetzelfde op 18 September, in den loop van welken dag de rupsjes uitkwamen. Figuur 19. Rupsje, pas na het uitkomen. Vergrooting 48. Figuur 20. Volwassen rups. Vergrooting 3. Figuur 21. Idem; kop en de twee eerste thoraxringen, van ter zijde gezien. Vergrooting 7. DIVERSE MEDEDEELINGEN. Gelijk bekend is worden in Louisiana nog veelal geheele stok ken voor plantmateriaal gebruikt en laat bet suikergehalte van bet riet nog al te wenschen over. Men beeft daarom reeds eenigen tijd geleden getracht door selectie van riet naar het suikergehalte in dit opzicht eene verbe tering aan te brengen, stuitte daarbij evenwel op eigenaardige be zwaren, omdat mon steeds van meening was, dat de toppen niet geschikt waren voor stek en men reeds vrij spoedig had gevonden dat geen deel van her riet. was aan te wijzen, waarvan de analyse het gemiddelde van den geheelen stok was. Om bet juiste cijfer voor het suikergehalte te vinden moest de geheele stok geanalyseerd worden (daar ook de beide helften soms '2 % in suikergehalte ver schilden) en was dan zijn plantmateriaal kwijt. J- L. Bkksom bewees nu eerst door 8 jaar achtereen voortge zette proeven, dat de topeinden minstens even goed voor stek konden worden gebruikt als middenstukken en ondereinden. Ia 1887 verdeelde hij een aantal rietstokken in drie gedeelten, die hij soort bij soort plantte. Van het riet uit topeinden gestoeid werden weer de topeinden als stok gebezigd; van het riet afkomstig van middenstukken ook weer middenstukken voor de voortplanting gebruikt en van het riet, dat van ondereinden afstamde werd ook weer bet ondereinde als plantmateriaal genomen. Elk jaar werden van elk vJ; drie stokken genomen, in onder midden- en topeinden verdeeld en deze fijn gesneden, gedroogd en onderzocht. Bovendien werd telkens een sapanalyse gemaakt van al het vermalen riet. Er bleek, dat de gemiddelde samenstelling van het riet was als volgt: Dr. L. Zetantner. Levenswijze en bestrijding der boorden 669 Uit de samenstelling van het sap blijkt dus, dat door het ge bruik van topeinden als plantmateriaal de kwaliteit van het riet niet is achteruitgegaan, zelfs eenigszins beter is dan de kwaliteit van het riet uit middenstukken en ondereinden. Beeson maakt hierbij de juiste opmerking, dat dit waarschijnlijk daaraan toe te schrijven is, dat door het sneller ontkiemen der topeinden het hier uit gegroeide riet, eene eenigszins langere groeiperiode heeft en dus rijper is geworden. Dit blijkt ook uit het lagere stikstofgehalte van dat riet. Over de lagere rietproductie laat hij zich niet uit. Na dus bewezen te hebben, dat topeinden minstens even goed plantmateriaal zijn. stelt hij zich voor, de kwaliteit van het riet te verbeteren, door een groot aantal rietstokken te onderzoeken en hiervan alleen de toppen der suikerrijkste te planten. Het hieruit gegroeide riet wordt op dezelfde wijze behandeld en zoo zal door deze selectie na eenige jaren zonder twijfel riet met een beter sui kergehalte kunnen verkregen worden. Zooals men uit de medegedeelde cijfers ziet, laat de sapsamea stell ng in Louisiana nog al te wenschen over, zonder twijfel door het minder gunstige klimaat, daar de rietvariëteiten, die in hoofd zaak verbouwd worden waarschijnlijk dezelfde zijn als ons zwart en gestreept Cheribonriet, die beide hier op goede gronden zulke prachtige sappen geven kunnen. 670 Diverse mededelingen Voor Cheribnnriet behoeft men dus bij ons geen dergelijke proeven te nemen om de sapsarnenstelling te verbeteren, maar zeer gewenscht zoude het zijn op deze wijze onderzoekingen te beginnen bij het Fidsjiriet. Wanneer het ons hierdoor gelukt van deze variëteit in eenue jaren een suikerrijker ras te maken, zoude de daaraan besteedde moeite schitterende resultaten opleveren. Sugar Cane. 1896, bh. 231. Naar aanleiding van het voorgaande moge hier eene verhande ling volgen van prof'. L.IEB3CHER over de grondslagen en methoden bij het verdelen van cultuurplanten, welke door Dr. G. de Ciial- MOT in het Maandblad der Vereeniging van Oudleerlingen der Rijks landbouwschool vertaald werd. Hoewel het veredelen van planten ook nu nog zeer vele onder zoekers bezig houdt, zoo is het toch geenszins iets nieuws. Ree Is de ouden hebben de nuttige planten in hunne omgeving uitgezocht en aangekweekt en dat met zulk een goed g* volg, dat het aantal gekweekte plantensoorten zich slechts weinig heeft ver meerderd. De Romeinsche boeren beproefden hunne granen te verbeteren door een zorgvuldige keuze van het zaaizaad. Reeds lang is het bekend, dat het beste zaa 1 moet genomen worden, om den grootst mngelijken oogst te verkrij. en, maar het is eerst sinds korten tijd dat het veredelen van planten op zijn volle waarde wordt geschat. Eerst gedurende de laatste tien jaren worden de methoden, welke de tuinman aanwendt tot het verkrijgen van nieuwe en kostbare soorten, ook in den landbouw in het groot toegepast. Engelsche, Fransche ea Duitsche kweekers, zooals Hai.i.et, Vil morin, RiMiwu en anderen, hebben beproefd om nieuwe en verbe terde graanvariëteiten door kunstmatige methoden te verkrijgen. Knauer, Dippe, Vilmorin en Rabbëthoë hebben getracht om verbeterde suikerbieten te kwe ken. Teneinde de aardappel ziek te te voorkomen en tot grootere op brengsten te geraken, hebben Amerikaansche, Ent-elsche en Duit sche kweekers, vooral Richter en ZwiCKAU, beproefd nieuwe soor ten te verkrijgen. De methoden van de kweekers verschill. n met het oog op de plantensoort en vooral wat betreft de wijze waarop de soort zich Divers» raededeeltngen 671 gewoonlijk vermenigvuldigt. Van het grootste gewicht is 1° de eigenschap van erfelijkheid en ten '2° het al of niet constant blijven der soorten. I. Het veredelen van Granen De verhouding tisschen voortplanting en erfelijk hein 1 , welke den grondslag levert voor al onze pogingen tot veredeling der cul tunrgewassen, verschilt bij granen van die bij aardappelen en bieten. Alle granen planten zhh geslachtelijk voort. Bij sommige, zooals rogge en maïs, treft men kruisbestuiving aan, bij andere, zooals tarwe, gerst en haver, heeft men meestal met zei fbesl ui ving te doen, d. w. z. de stamper wordt bevrucht door het stuifmeel der meel draden van dezelfde bloem. Hieruit volgt dat het lastiger is om rogge- of maïs-variëteiten zuiver te houden dun variëteiten van anlere granen. Oppervlakkig beschouwd schijnt deze gevolgtrekking niet juist te zijn, want er komen veel minder goed gedifferentieerde rogge- dan tarwe- of havervariëteiten voor. leder echter die een aantal planten van ééne rogge- en ééne tarwevariëteit aandachtig beschouwt, zal opmerken dat. de roggeplanten zoozeer varieeren, dat het moeilijk valt om bepaalde kenmerken aan alle planten in dezelfde mate te vinden, m. a. w. dat het lastig is om de eigen schappen van de variëteit vast te stellen. Daarentegen laten zich bezwaarlijk tarweplanten vinden welke niet alle de kenmerkende eigenschappen van de variëteit bezitten. Indien tarwe bij toeval of kunstmatig door kruisbestuiving wordt bevrucht, kan men gemak kelijk 50 tot 100 verschillende variëteiten in de afstammelingen van een zaadkorrel ontdekken. Hebben deze variëteiten eenmaal vaste eigenschappen aangenomen door herhaalde zelf'bestuiving, dan komen weinig variaties meer voor of, wat hetzelfde is, de variëteit wordt zeer constant on dit feit is. dan ook de oorzaak van de vele tarwe variëteiten. Constante roggevariëteiten zijn lastig te verkrijgen, omdat de eigenschappen van elke plant door kruisbestuiving gemakkelijk gewijzigd worden. De granen varieeren zoo gemakkelijk dat zij zich zeer spoedig aan uitwendige invloeden gewennen. Tarwevariëteiten van de droge prairielanden in Noord-Amerika geven b. v. zeer goede uitkomsten in de droge streken van Oost-Duitschland, alhoewel de grond daar lang niet zoo goed is. De natuurlijke vruchtbaarheid van den bodem vermeerdert de groeikracht van de Amerikaansche Diverse mededeeüngen 672 tarwe, terwijl het droge klimaat de plant er aan gewend heeft zich met weinig water tevreden te stellen. De Amerilcaansche tarwe soorten zijn daarom even goed als de Duitsche voor Oost-Duitschland, alhoewel zij meestal sneller groeien. Een ander voorbeeld levert de tarwe van de nog drogere Russische Steppen welke vroeg rijp is, slechts weinig water noodig heeft en zeer winterhard is, doch deze eigenschappen zijn sterk ontwikkeld ten koste van een verminderde opbrengst. Het wordt nu ook duidelijk waarom de toestanden in Branden burg en in de Probstei (Holstein) er toe hebben geleid tot de voortbrenging van de prachtige roggevariëteiten, welke alom beroemd zijn. Eveneens laat het zich verklaren waarom de tarwevariëteiten, welke zeer groote korrels voortbrengen, van de Zuid-Atlantische kust van Frankrijk komen, en dat die soorten met de langste groeiperiode de grootste groeikracht en het grootste opbrengstver mogen, maar welke tevens groote vruchtbaarheid en vochtigheid van den bodem vereischen, uit Engeland afstammen. .Mals wordt in zeer vele streken over een gebied verbouwd, dat de geheele aarde omspant en hetwelk van de evenachtslijn tot ver in de gematigde luchtstreek reikt. Vele variëteiten zijn dan ook bekend, welke op verschillende tijden bloeien, verschillende ontwikkelingsperioden bezitten, terwijl de groote uitbreiding van het maïsgebied lokale variëteiten heeft doen ontstaan, welke niet op kruisbestuiving kunnen teruggebracht worden. Daarentegen is het rogge-gebied zooveel kleiner dat lokale variëteiten veel minder voorkomen. Bij eene veredeling van rogge of maïs moet de kweeker vooral' de neiging tot Int varieeren tegengaan, door de beste planten uit te kiezen en de nakomelingen daarvan bij elkaar te verbouwen op een afzonderlijk veld, tevens alle planten verwijderende, welke eenigszins andere eigenschappen vertoonen. Bij de veredeling van tarwe, gerst en haver zal de kweeker daarentegen pogingen moeten aanwenden om variaties te voorschijn te roepen, door kunstmatige kruisbestuiving en van de vele nieuwe soorten de kostbaarste uitkiezen; hij kan ook gebruik maken van zoogenaamde toevallige of spontane variaties De kweeker zal verder moeten trachten planten te vinden, welke bizonder voor den grond en het klimaat geschikt zijn, en mocht, hij een variëteit vinden, welke in opbrengstvermogen of in eenig ander opzicht uitmunt, dan oaat hij voort deze verder te kweeken, de grootste zorgdragende Diverse mededee)ing«B 673 de variëteit zuiver te houden. Men houde altijd in het oog dat de meest constante variëteiten meer of minder onderhevig zijn aan variabiliteit en dat men steeds de individueele planten moet uit kiezen om op den ingeslagen weg met de veredeling vooruit te komen; ook dient gelet te worden dat de kans van slagen alleen mogelijk is bij een juiste keuze van de variëteit, welke geschiktheid bezit voor den bodem en het klimaat. Het zou b.v. niet verstandig zijn pogingen in het werk te stellen om een graanvariëteit te be komen met groote korrels, in een landstreek met koude lange winters en droge korte zomers; een dergelijke variëteit heeft toch een grooter groeiperiode noodig en een klimaat ais hierboven ge noemd geeft juist aanleiding tot de vorming van kleinkorrelig graan en is oorzaak van een korte groeiperiode. Evenzeer zou het nutteloos wezen om in een warm klimaat en op goeden grond te trachten een winterharde vaiiëteit te ver krijgen met korte groeiperiode. Uit bovenstaande blijkt dus dat het streven van den graankweeker moet wezen, nieuwe variëteiten voort te brengen of bestaande soorten te veredelen op zoodanige wijze, dat zij, onder de plaatselijke omstandigheden, de grootst mogelijke opbrengst leveren. Groote oogsten kunnen alleen dan worden verkregen, wanneer de grond in goeden physisehen toestand verkeert, zich in voldoenden staat van vruchtbaarheid bevindt en de ontwikkeling van het onkruid wordt tegengegaan. ledore boer, die zich op het veredelen van granen wil toeleg gen, moet, wat betreft grondbe werk ing en planten verzorging, een modelboerderij hebben. Door jaren lang zorgvuldige proeven te nemen moet hij zich de practische kennis verwerven, welke hem in staat zal stellen om de goede eigenschappen in de variëteiten te ontdekken. Zulke proeven geven den kweeker niet alleen een goeden grondslag voor zijne latere proefnemingen, maar zij zullen ook de omwonende boeren de oogen doen open gaan. Hoogst wenschelijk mag het genoemd worden dat zulke proeven door een groot aantal boeren worden genomen, die naar een vooraf vastgesteld plan werken. Onder het opzicht van den schrijver zijn dergelijke proeven door honderden leden van de Duitsche landbouwvereeniging gedurende de laatste 7 jaren genomen geworden. Een groot aantal deelhebbers is daarom vooral nuttig, omdat de fouten welke zoo licht in veld proeven insluipen, zooveel mogelijk worden opgeheven. Mocht de lezer de juiste wijze waarop deze proeven werden genomen willen 674 Diverße mededeelt»gen besludeeren, zoo verwijzen wij hem naar de opstellen van den schrijver in het Jahrbuch der Deutsche Landwirtschaftl. Gesellschaft. Er is zeer veel zorg en nauwgezetheid noodig om een hoog veredelde variëteit zuiver te kweeken en te behouden, hetgeen men op de volgende wijze het best kan bewerkstelligen. Gedurende den oogst worden door de arbeiders een groot aantal goede en typische aren verzameld. Deze aren worden afzonderlijk gedorscht en het zaad afzonderlijk gezaaid op een veld, dat gedu rende de laatste twee jaar geen stalmest heeft gehad, daar deze laatste veelal verschillende kiemkrachtige graankorrels bevat. Het graan van dit veld wordt in wagens vervoerd, welke zorg vuldig gereinigd izijn, en de schoven moeten zoodanig bewaaid worden dat zij met geen enkele andere variëteit in aanraking kunnen komen. Ook zijn de dorschmachines een van de plaatsen waar eene vermenging met ander zaad het gemakkelijk st ontstaat. De machine zal dan ook vooraf zorgvuldig gereinigd dienen te worden, waarna men gedurende de eerste 15 minuten zomergraan dorscht, indien de nieuwe variëteit wintergraan is, of omgekeerd. Op deze wijze kan men natuurlijk zeker zijn dat de machine ge reinigd is geworden van alle zaden, welke schadelijke mengsels kunnen veroorzaken. Het vermengen van zomer- en wintergraan is niet schadelijk, want zomergraan wordt dooi" de vorst gedood, indien het in den herfst aan den bodem wordt toevertrouwd, terwijl wintergraan niet rijp wordt, indien het in 'tvoorjaar wordt gezaaid. Nadat de eerste at'deeling is gedorscht, laat men de machine 15 minuten leegloopen om haar w an de nog aanwezige zaden te reinigen en van de vol gende partij verwijdert men de eerste 50 ponden. Zakken, korven en ander gereedschap, waarmee het zaad in aanraking kan komen, moeten eerst zeer zorgvuldig schoongemaakt worden en niettegen staande al deze voorzorgen blijft hel toch zeer lastig de verschil lende variëteiten zuiver te houden, vooral indien vele verschillende soorten op dezelfde boerderij worden gekweekt. Gemakk( lijker en tevens beter voor den kweeker moet het geacht worden, wanneer hij al zijn krachten wijdt aan één enkele zomervariëteit. Hieidoor wo.dt veel kostbare arbeid, noodig om de variëteiten uit elkaar te houden, uitgespaard. In nog een andere richting kan de kweeker met voordeelwerken, nl. in het veredelen van variëteiten welke zich reeds ingeburgerd Diverse mededeellnsren 675 hebben; de gemakkelijkste manier hiervoor bestaat in het uitzoeken van de zwaarste of de grootste zaden. Trieurs welke de zaden scheiden in verhouding van hunne kleinste doorsnede en sorteer machines wier werking berust op liet verschil in lengte der zaden zijn voor dit doel de meest aangewezen werktuigen. Vervolgens worden nog verscheidene andere machines gebezigd, welke het zaad scheiden naar het soortelijk gewicht, welke methode voor het clas sificeeren van haver althans veel gebruikt wordt. Het moet van het grootste belang geacht worden, zich tot regel te stellen uit sluitend het zwaarste zaad voor zaaizaad te bestemmen. De grootste zaden bevatten nl. meer voedingsstoffen en zijn daarmede de jeugdige plantjes tot steun, juist in de periode waarin zij door insecten, plantenziekten en ongunstige groeivoorwaarden het meest te lijden hebben; vorder geven de planten van groote zaden een grootere opbrengst aan zaad. d. w. z. er is betrekkelijk meer zaad bij minder stroo. Een andere wijze on graan te verbeteren bestaat in het uitzoe ken van de grootste aren, welke bewerking uien op hel oog kan uitvoeren, ofschoon het wenschelijker is de aren te wegen, waarna deze laatste worden geclassificeerd. Daar echter de aanwezigheid van groote aren een verworven eigenschap is. brengt het op deze wijze gekozen zaad planten met groote aren voort. Deze wijze van uitkiezen blijkt dan ook een nadeeligen invloed uit te oefenen op de stevigheid van het stroo en de groeiperiode te verlengen; de groeikracht schijnt in hoogere mate toe te nemen dan de opbrengst aan korrel. De bovenstaande wijze van uitkiezen kan er om die reden gemakkelijk toe leiden dat de variëteit ontaardt, tenzij terzelfder tijd, de grootte van de zaden in aanmerking wordt genomen. De veredeling eener variëteit kan met «.rooier zekerheid verkre gen worden, indien de kweeker aanvangt met één enkele plant, welke in a! haar eigenschappen meer of minder ten goede afwijkt van de bestaande soort. Hij deze handelwijze ontmoet men echter ook vele bezwaren. Een eerste vereischte is een goed ingerichte kweektuin. waarin de afzonderlijke planten minstens 20 totBo cM. van elkander verwijderd staan, welke afstanden voor maïs nog aanzienlijk grooter dienen te wezen. Deze groote alsfanden zijn noodig. opdat iedere plant tot haar volkomen ontwikkeling kan komen en de kweeker ruimte genoeg heeft om elke plant nauw keurig te onderzoeken, verder op lat de planten onderling elkander 676 Olrerse mededeelingeo zou min mogelijk zullen schaden en ten slotte om de groeiperiode te veel en ge n. De inrichting van een kweektuin dient op de volgende wijze te geschieden. De wintervariëteiteu worden in den herfst uit de kweekbedden in den proeftuin verplant, van de zomervarièteiten worden minstens '2 zaadkorrels op iedere standplaats gezaaid en indien beide opgaan later één der plantjes uitgetrokken; op die plaatsen waar planten te gronde zijn gegaan, wordt met andere graansoorten ingeboet. Bij de veredeling van rogge of maïs drage men tevens zorg, alle planten, welke een minder waardig voorkomen bezitten, te ver wijderen vóór de bloei intreedt. Als stelregel kan aangenomen worden dat bij alle methoden van graanverodeling, de beste planten moeten worden uitgezocht wanneer het zaad tot rijpheid is gekomen. Bij de keuze dier planten moet men het totaal gewicht onder zoeken, voor welk doel elke plant zorgvuldig wordt te saamgebon den en zorgvuldig gedroogd, waarna zij door de bepaling van het gewicht worden gerangschikt, ofschoon reeds terstond, die indivi duen, welke vele kleine en laat gevormde aren hebbeu ontwikkeld worden uitgeschoten. De aren worden vervolgens afgesneden ter vaststelling van de verhouding tusschen het gewicht van de aren en het stroo en die planten waarvan het gewicht der aren hooger is dan dat van het stroo, krijgen den voorrang. Dezelfde proef toont tevens het doorsneegewicht aan van één aar, en die planten met de zwaarste aren worden uitgezocht. Vervolgens wordt nagegaan de dikte van de pakjes, de lengte der internödiën en de zwaarte der knoopen. Losse aren, sterke knopen en internödiën welke beneden aan de aar kort en aan het bovengedeelte lang zijn, wijzen op een goede variëteit. Bij de veredeling van haver worden pluimen uitgezocht, welke zooveel mogelijk vertakt zijn, aangezien dergelijke planten sterk groeien en groote opbrengsten leveren. De waarde dezer eigenschap pen is evenwel nog niet met alle zekerheid vastgesteld. Bij de keuze der planten dient echter in aanmerking te worden genomen. dat enkele hunner goede eigenschappen te danken zijn aan plaatse lijke omstandigheden. De methode van Uallet, waarbij slechts één enkele aar van e en plant wordt uitgezocht, geeft spoedig aanleiding tot verwis seling van erfelijke hoedanigheden, met die welke door plaatselijke Divorse medi'deelinsen 677 omstandigheden zijn ontstaan. Om deze reden is de methode dan ook af te keuren en het verdient de voorkeur om van minstens tien uitgezochte planten elk vijf aren te nemen, waarvan al de goed ontwikkelde zaden in den kweektuin worden gezaaid op zoo danige wijze, dat de hoedanigheid van de tien families afzonderlijk kan worden nagegaan en onderzocht. De minder goede families worden uitgeschoten en de resteerende vooi tgekweekt, waarvan de beste planten telken jare voor de uitzaaiing in den kweektuin worden bestemd, terwijl het overige bestemd wordt voor de winning van zaaizaad voor de markt. Bovendien zal de kweeker zijn aan dacht moeten vestigen op de winterhardheid, het weerstandsvermo gen tegen ziekten, enz. en tevens moeten kunnen beoordeelen of de ontstane variëteit het gevolg is van toevallige kruisbestuiving of aan andere invloeden is toe te schrijven. Ofschoon het een feit is dat vele goede variëteiten hun ontstaan hebben te danken aan kruisbestuiving, zoo is deze veredelingswijze zoo vervelend en levert betrekkelijk zoo weinig resultaat, dat zij slechts als een bijwerk van den kweeker moet beschouwd worden. Meer succes is te verkrijgen met het zoeken naar natuurlijke spelingen; hoe vaak treft men i iet planten aan welke in een of ander opzicht van de variëteit afwijken; deze vormen dient men zorgvuldig te verzamelen en in den kweektuin over te planten. Op deze wijze kunnen dikwijls variëteiten verkregen worden, welke in sommige opzichten aanmerkelijk beter zijn dan de stam vorm en de meeste onzer beste graan variëteiten zijn dan ook op deze wijze ontstaan, zonder dat ons iets van hunne oorsprong bekend is als dat de een of andere boer ze toevallig eens in zijn koornveld ontdekt heeft. 11. Het veredelen van suikerbieten De suikerbieten worden altijd geslachtelijk .voortgeplant, en de wind voert het stuifmeel dikwijls over groote afstanden mede. Deze geeft aanleiding tot het ontstaan van bastaarden en maakt het veredelen van suikerbieten zeer lastig. Terwijl de aardappelkweeker met een plant te maken heeft, die uit zich zelf slechts weinig varieert, moet hij de grootste zorg er aan besteden om een materiaal te verkrijgen, dat variaties wil vormen. De suikerbietenteler moet daarentegen het varieeren zooveel Diverse mededeelingen. 678 mogelijk tegengaan en het zoo mogelijk voor twee of drie genera ties geheel verhinderen. M.'n kieze uu lers met goeie karakteristieke eigenschappen, die in uitwendige eigenschappen veel met elkaar overeenkomen. Deze planten worden te zaaien uitgeplant zoover mogelijk van andere bieten verwijderd, zoodat zij slechts eikander kunnen bestuiven. De moederbiet kan ook zoo worden verdeeld, dat ze verschillende planten levert, die dan elkaar kunnen bestuiven, waardoor men zoo weinig mogelijk variaties verkrijgt. Niettegenstaande alle voorzorgen komen verbasteringen voor en verloopen de variëteiten zeer gemakkelijk. Men moet daarom altijd de meest kenmerkende exemplaren voor 't vermeerderen van de variëteit kiezen. Bij de veredeling van aardappelen is dit juist omgekeerd, want, indien een aardappel kweeker een nieuwe soort heeft en ze in den handel gebracht heeft, kan hij ze niet meer kunstmatig verbeteren en eike boer kan de goede eigenschappen van de soort zelf voortplanten, totdat de variëteit door voortdurende slechte behandeling verloopt. Bij het kiezen van bieten op het veld lette men op de verschillende eigen schappen. Het wordt als een gunstig teeken beschouwd, wanneer de bladeren sterk gekruld zijn en vlak op den grond liggen, wanneer de planten niet in 't zaad schieten, en de bieten niet boven den grond groeien. Van de bieten, welke men op deze wijze uitkiest, worden die exemplaren verwijderd, welke te dun of te stomp zijn, verder dezulke welke of te veel vertakt zijn of te veel wortelharen dragen De bieten, welke door den kweeker worden uitgezocht vanwege hun goede eigenschappen, wat het blad en wortel betreft, worden van de grootste bladeren ontdaan en recht overeind in ondiepe greppels geplaatst, vervolgens gedekt met een dunne en droge aard laag, welke laatste bij den aanvang van den winter verzwaard wordt. Bij het onderzoek op suikergehalte, wordt een cylindertje ter dikte van een potlood juist onder den hals van den biet geboord, waarvan het soortelijk gewicht in eene zoutoplossing wordt bepaald. Een hoog soortelijk gewicht duidt op een hoog suikergehalte, terwijl op deze wijze circa 90 pCt. der bieten uitgeschoten wordt. Deze ruwe wijze van onderzoek is niet nauwkeurig genoeg voor het uitkiezen van hoog ontwikkelde variëteiten en wordt voor Diverse ruededeelingen. 679 die gevallen dan ook niet toegepast. De overgebleven bieten worden vervolgens gewogen en in klassen ingedeeld, welke 50 gram in ge wicht verschillen om daarna afgedroogd, goed gereinigd en nogmaals gewogen te worden. Al deze proeven moeten zoo mogelijk nog vóór den winter worden uitgevoerd, zoodat de bieten van ongeveer gelijk gewicht gezamenlijk kunnen worden bewaard. In hoofdzaak wordt de waarde bij het uitkiezen der bieten bepaald door de polarisatieproef. Voor dit doel wordt een cylin dertje van '20 mM. doorsnede uit de biet geboord twee of drie cM. onder den hals. Tot brei verwerkt zijnde, wordt een gedeelte met loodazijn geklaard en gepolariseerd. Daar nu de bieten van ééne groep altijd tegelijk gepolariseerd worden, verkrijgt men op deze wijze een denkbeeld van de betrekkelijke waarde der bieten uit één groep. Van elke 100 onderzochte bieten worden twee of drie stuks als de beste bieten bewaard; de overige worden het volgend jaar gebezigd voor de zaadwinning (Steeklingszucht). Met boormachine en polariscopen kunnen tien geoefende per sonen in K) uur 600-700 bieten onderzoeken, terwijl één chemiker zes tot tien groepen van zulke personen kan overzien en controleeren. Deze chemiker zal genoodzaakt zijn zoo nu en dan zelf een polarisatieproef te doen en zijne resultaten met die der arbeiders vergelijken, ten einde de verzekering te krijgen, dat geen fouten voorkomen bij het uitkiezen der twee of drie beste bieten. De beste bieten worden nu geëtiquetteerd, met vermelding van de resultaten der [troef, en vervolgens naar een tweede laborato rium gebracht, waar de proeven worden gecontroleerd en de bede bieten verder geclassificeerd in onderklassen. Bij deze indeeling der suikerbieten in klassen, moet men zoo wel het gewicht als het suikergehalte der wortels in aanmerking nemen en het is inderdaad dikwijls mogelijk om te berekenen, hoe veel het suikergehalte afneemt voor een toename in gewicht van 50 gram; de onderzoekingen hebben bewezen dat deze afname ge middeld 0,2 pet. bedraagt. Het minimum suikergehalte voor een beste biet van 000 gram bedraagt 16 pet., zoodat een dito zwaar 750 gram '15 pet. suiker be vattende tot dezelfde klasse behoort; beide zouden in de laagste (groep o) geplaatst worden. Een exemplaar 750 gram zwaar en 16 pet. suiker bevattende, wordt 5 punten hooger gesteld dan een der vorige en wordt onder groep 5 gerangschikt enz. Diverse mtdedeelingen 680 Door de samenstelling van tafels, is men in de gelegenheid mei Ben oogopslag te bepalen, tot welke groep een biet behoort te wor den gerangschikt, wanneer het suikergehalte en het gewicht be- kend zijn. Zijn eenmaal de beste bieten geclassificeerd, dan worden deze in uitgegloeid zand in den kelder geplaatst, waarin zij verblijven tot de planttijd is aangebroken. Zoodra dit het geval is worden de bieten, groepsgewijze vereenigd, uitgeplant en de beste groepen door ge galvaniseerd vlechtwerk omgeven, terwijl door rijen van hop of piardenboonen de verschillende groepen van elkander werden ge scheiden en ten einde D93tuiving van de groepen onderling te be letten, worden de verschillende bieten zoo ver mogelijk van elkan der geplaatst. Het is verder aan te raden om gedeelten van elke groep op verschillende plaatsen uit' te planten, ten einde eene totale vernietiging door hagelstormen te voorkomen. Met het oog op een groote zaadopbrengst, verdeden sommige kweekers de hielen in tweeën of in vieren en planten de stukken één Meter uit elkaar in goed gemesten en toebereiden grond. Van een biet in zijn geheel oogst men ongeveer één pond zaad. van twee halven één a twee pond en van vier vierden twee a drie pond. Hot zaad der beste bieten wordt, als zuinigheidsmaatregel, uit <Ie hand in rijen gezaaid en levert dus in den herfst een nieuwen bietenoogst, welke wederom uitgezocht wordl vooi vernieuwde veredeling. Die wortels welke worden uitgeschoten en niet meer voor vernieuwde teelt in aanmerking komen, worden gebezigd voor de winning van zaad voor de markt. Al naar mate de vraag naar zaaizaad voor de markt groot of gering is, worden ook hoogere of slechts de lagere klassen van het vorig jaar hiervoor gebezigd Hel zaad van de lagere klassen wordt; in rijen dicht gedrild (afst. rijen '20 cM., in de rij 8 a 10 cM.) zoodat men vele zaad bieten kan verkrijgen om aan de zaadaanvrage in het volgend jaar t( ' kunnen voldoen. Tusschen de eerste zaaiing van de beste bieten en den verkoop ? an het zaad van veredelde variëteit, verloopen minstens vier jaar, in welken tijd de kweeker steeds voortgaat zijn beste bieten weder uit te kiezen en verder te kweeken. Om nu 300 beste bieten uit twee of drie millioen loeten uit te zoeken, moet dan ook elk jaar veel werk en kapitaal worden aan gewend, doch een kweeker, die zijn zaken op deze wetenschappelijke wijze drijft, kan ook een beteren prijs verlangen voor zaaizaad Diverse mededeeliDgen 681 dan iemand, die onder gewone omstandigheden zaad voor de markt teelt. Hei uitkiezen van Meten beeft zich in de praktijk tot een wetenschap ontwikkeld, maar tot voor korten tijd werd bijna geen onderscheid gemaakt tusschen bieten, welke hunne goede eigen schappen aan goedegroeivoorwaardenhadden te danken en dezulke die deze eigenschappen erfelijk bezaten, en daarom hel vermogen hebben om deze eigenschappen voort te planten. Om die reden werd minder opmerkzaamheid geschonken mm het kweeken van de indivi dueele bieten, als wel aan dat van de groepen die oogenschijnlijk bieten van dezelfde waarde bevatten. Deze methode vereenigt zon der twijfel individuen van verschillende teeltwaarde in ééne groep, want elke groep bestaat uit planten, die onder verscliillcnde groei voorwaarden dezelfde eigenschappen hebben verkregen en dieonder dezelfde groeivoorwaarden verschillende eigenschappen zouden be zitten. Van het standpunt van den kweeker hebbon deze bieten verschillende waarde, maar het is bijna onmogelijk om de goede van de minder goede te onderscheiden. In de veldkulturen van millioenen bieten, welke een ondernemend kweeker jaarlijks uitzaait. is hel onmogelijk dat alle bieten juist dezellde uitwendige omstan digheden zouden aantreffen ten opzichte van planten voedsel, water. grond, temperatuur, insectenschade en licht. Het spreekl ook van zeil dat de bieten, welke erfelijke eigenschappen juist in eenzelfde mate bezitten ouder verschillende uitwendige invloeden, verschillen in gewicht en suikergehalte zullen aantoonen, terwijl bieten van 'tzelfde gewicht en sitt&ergehalte een verschillende teeltwaarde kun nen hebben. Terwijl nu zulke groote verschillen in teeltwaarde 'kunnen voorkomen, schijnt het dat wij te ver zijn gegaan in onze classificatiën, die op verschillen van een paar duizendsten suiker gehalte gebaseerd zijn. Kxaüeu's resultaten, toonen dan ook aan. dat het suikergehalte van een zeer veredelde bietensoori meer dan ."> percent in de verschillende bieten varieert. Een methode, die op verschillen van (V2 percent gebaseerd is, schijnt daarom noodeloos ingewikkeld. Zoolang men niet wist in boeverre de goede eigenschappen van de 'oieieii te wijten waren aan de gunstige uitwendige omstandig ü o! aan de erfelijkheid, kon het veredelen van bieten slechts /.eer langzaam geschieden, ten einde het aantal der bieten die alleen onder gunstige omstandigheden goed zijn, tot een minimum te Diverse mededeelingeti 682 beperken. Om dil bezwaar op te heffen werden in Kleinwanzleben gedurende 30 jaren proeven genomen, waarin verschillende groepen van dezelfde bietensuort afzonderlijk werden gekweekt, ten einde zulke ondervariëteiten uit te schieten, welke niet genoegzaam waren verbeterd geworden. De Kleinwanzle"ben-biet is de uitkomst van deze [«roeven en de/c variëteit is over de geheele wïreld verspreid en beroemd geworden. Deze methode is echter veel minder goed dan de nieuwere, waarbij bieteninduviduen werden uitgezocht, welke ieder op zich zelf de stammoeder voor een nieuwe variëteit worden. Deze wijze van veredelen is in de laatste jaren zoo verbeterd, dal zij de ge heele bietenveredelingsmethode zal veranderen. Novoczeck heeft een biet in 50 — '200 individuen verdeeld door het uittrekken van de spruiten. Deze worden te zamen geplant en er is geen kans <>p bestuiving door een minder goeden biet, terwijl uit één biet direct een geheele familie kan ontstaan. Indien de moederbiet met juistheid is gekozen, heelt de kweeker een materiaal, waarvan hij met veel grooter zekerheid, dan vroeger het geval was, kan aan nemen, dat het dezelfde goede eigenschappen van de moederbiet bezit. liet kweeken van bieten wordt nu veel gemakkelijker en voor velen, die vroeger door de hooge kosten werden afgeschrikt, is het nu mogelijk geworden zelf bieten te veredelen. De zoogenaamde ongeslachtelijke veredeling van NOVOCZECK heelt als volgt plaats: De meest verbeterde biet of bieten worden uitgezocht, in een broeikas geplaatst, en nadat deze beginnen uit te spruiten, worden de spruiten met een gedeelte van 't vleesch uitgesneden. Deze spruiten laat men gedurende den nacht verwelken en worden ver volgens onder glas uitgezet, Wanneer ze niet te vochtig gehouden Worden wortelen ze zeer snel en nadat zich twee of drie blaadjes hebben ontwikkeld, worden ze in een broeikas geplaatst, om zoodra '"'t gevaar voor vorst voorbij is, in een goed gemest veld uitgezet ''' worden. Zijn de spruiten van de moederplant hij het uitsnijden nog te jong of niet genoegzaam ontwikkeld, dan wordt hunne groei kracht dusdanig verminderd, dat ofschoon ze goede bieten kunnen leveren, deze toch geen zaad willen voortbrengen. Wanneer nu al de zaailingen van de moederplant in gelijken grond worden geplaatst, kan men in het najaar elk individu van •en familie op suikergehalte onderzoeken, en gemakkelijk vaststellen de goede hoedanigheden van de raoederbieten door gunstige. Diverse meJedeeliogen 683 uitwendige omstandigheden waren ontstaan. Bij deze methode be hoeft men slechts 10 beste bieten te onderzoeken tegenover 200—300 bij liet oude systeem. Indien men van deze 10 familiën er 3 verwerpt, zoo heeft men toch nog 7 goede familien over, ieder van ongevoel' 100 planten, en men zal het volgende jaar 2—3 maal zooveel zaad dragende bieten hebben, als indien men 200—300 beste bieten naar de oude methode had genomen. Wij kunnen nu met 3—5 percent van't werk en een jaar minder tijd tweemaal zooveel zaad verkrijgen als bij de oude methode, zijn tevens zeker, dat dit zaad door ongeslachtelijke voortplanting afstamt van bieten met goede erfelijke eigenschappen en dus ook 't vermogen heeft om deze eigenschappen verder voort te planten. Met het invoeren van de NovoczECK-methode kan men aannemen, dat een nieuw tijdvak is aangebroken, waarin een snelle vooruitgang van de verbetering der bieten zal plaats hebben. Tot nu toe is do methode nog niet voldoende practisch onderzocht geworden om haar onvoorwaardelijk in plaats van de oude methode te bezigen. Het is verder nog een vraagstuk voor de toekomst of door het enten van de spruiten in één jaar zaad kan voortgebracht worden, doch daar het nog niet met zekerheid bekend is, of de stam op den geënten spruit van invloed is, en mocht dit zoo zijn in hoe verre dit 't geval is, zoo zullen wij 't veredelen van bieten door enting hier niet nader bespreken. 111 liet veredelen van aardappelen. De aardappel plant zich ongeslachtelijk door knollen en ge slachtelijk door zaden voort. De knollen zijn aangezwollen stengel (rhizom) stukken en worden zonder geslachtelijke bevruchting voortgebracht. Deze bezitten daarom meestal de eigenschappen van de moederplant en zijn slechts weinig aan wijzigingen onderhevig. Planten die uit knollen voortkomen zijn eigenlijk slechts deelen van de moederplant en hebben alle erfelijke eigenschappen van haar overgenomen, hoewel zij eenige veranderlijkheid kunnen toonen, die dan te wijten is aan den bodem, den voedingstoestand van den grond, bet klimaat enz. Indien zulke afwijkingen voorkomen noemt men ze knolvarië teiten. Deze laatste zijn zeer zeldzaam en het tot stand brengen van nieuwe variëteiten van aardappelen door 't uitzoeken van de knollen is zoo goed als onmogelijk. Planten van groote knollen Diverse mededeelingen 684 kunnen zich, vooral op goeden grond en bij gunstige weersgesteld heid, sneller en weelderiger ontwikkelen, maar een nieuwe variëteit wordt op deze wijze niet gevormd. Indien de kweeker de erfelijke eigenschappen van den aardap pel wil veranderen, moet hij met de zaden werken. Elk der hon derden zaadjes in één vracht bevat de eigenschappen van de vader en van de moederplaut, maar elk zaadje bevat deze eigenschappen in verschillende verhoudingen. Onder de honderden nieuwe meng sels van eigenschappen welke de planten toonen, die uit één en dezelfde vrucht stammen, zijn er enkele, die dezelfde goede eigen schappen hebben van de moederplant: de meeste nieuwe variëteiten zijn evenwel minder goed. Onder de nieuwe planten is er nu en dan één, welke heter is dan de moederplant. Naarmate de ouders betere planten zijn, des te meer Kans is er ook dat de nieuwe planten beter zijn en naarmate de ouders meer verschillen, des te meer nieuwe variëteiten verkrijgt men; maai' hoe meer zij aan elkander gelijk zijn des te meer kans is er om nieuwe variëteiten te verkrijgen waarin de eigenschappen van de ouders geschikt en voordeelig zijn gemengd. De variëteiten uit zaad vertoonen niet alle andere eigenschap pen als de ouders, maar zijn ook meer onderhevig aan verbastering. Ilastaarden van zaadvariëteiten vertoonen deze eigenschap nog in hoogere mate, evenals ook zulke zaadvariëteiten, waarvan de ouders veel verschillen. Het veredelen van aardappelen heeft ten doel de bevordering van groote opbrengst, meerder weerstandsvermogen tegen ziekteen menigmaal ook vroegrijpheid. Bovendien neemt men meestal in aanmerking het zetmeelgehalte, de kleur, den vorm, den smaak en de diepte van de oogen. Indien men een bepaalde soort wil veredelen, moet men eerst een soort zoeken geschikt om mede te kruisen. Slechts weinig goede nieuwere variëteiten brengen stuifmeel voort, en men moet daarom een aantal variëteiten ter beschikking hebben, die vruchtbaar stuif meel voortbrengen en welke tenminste één oi twee goede en geen slechte eigenschappen bezitten. Heeft men de mannelijke plant eenmaal gekozen, dan moet men eene vrouwelijke zoeken, waarvan de eigenschappen niet te veel afwijken, en indien men nu door kruising werkelijk een in enkele °P 7 -ichten verbeterde variëteit voortbrengt, dan kan men deze weer oevruchten met liet stuifmeel van een plant welke er veel mede overeenkomt, doch in enkele eigenschappen weer beter is. 685 Diverne medêdeelingen. Van de derde generatie worden de besten nu weer uitgezocht enz. totdat de ksveeker kan vermoeden dat hij een nieuwe variëteit heefl verkregen, welke zooveel beter is dan de oude. dat zij verdient ingevoerd te worden. liet kunstmatige bestuiven laai zich gemakkelijk verrichten. De meeidraden van de rnoederbloem worden uitgetrokken en de stampei' gedurende eenige opvolgende dagen mei hel stuifmeel van de vader plant bestoven. Dit stuifmeel verkrijgt met uit de rijpe meeidraden door de bloem tegen den nagel van den vinger of over een hor logeglas af te kloppen. Het stuifmeel laai zich op den stamper strooien of zich met een penseel er op strijken. De bevruchte bloemen worden in een papieren zakje gestoken, waarvan de opening met watten wordt verstopt. Het zakje en ook de bloemsteel worden van etiquetten voorzien, waarop de datum van de bestuiving en de oorsprong van bet stuif meel worden vermeld. Na eenige dagen begint bet vruchtbeginsel te zwellen of de bloem valt at', wanneer geene bevruchting heefl plaats gegrepen.ln het eerste geval neemt men 't papieren zakje weg. maar laat liet etiquette aan den bloemsteel hangen, terwijl alle andere zaadbollen van de plant worden afgesneden om vergissing te voorkomen. Is de vrucht rijp dan wordt deze in een geëtiquetteerd bakje gelegd tot dat men gelegenheid heelt de zaden te verzamelen, welke bewerking men verrichl door de vrucht in water te verkneuzen en deze brei op een doekje te laten drogen. Vroeg in 't voorjaar worden de zaden ineen vlakke schaal gezaaid en in een broeikas geplaatst, om zoodra de jonge planten de eerste, bladereu hebben gevormd, uitgeplant te worden in goed gemesten en wel bewerkten tuingrond op afstanden van 60 X 60 e\i. van elkaar. Men verplant bij 't begin van het warme weder en bewerkt den grond gedurende de geheele groeiperiode. Op deze wijze kan men in het eerste jaar planten verkrijgen, welke knollen van I K.G. voortbrengen. De minderwaardige planten worden nu verwijderd, en de knollen van de betere het volgend jaar opnieuw uitgeplant. Van elke plant worden de knollen afzonderlijk :st, daar ieder een andere variëteit voorstelt; hel zetmeelgehalte wordt evenwel dit eerste jaar niet bepaald. liet volgende voorjaar laat men de knollen eerst kiemen en ver plant daarna de beste planten op een goed gemest veld, op afstanden van IM.in 't vierkant welke plantruimte noodig is.ten einde inde 686 Ölvers* mededealingefl ?enheid te zijn, goed te kunnen nagaan hoe de planten zich ontwikkelen. Tijdens de groeiperiode worden de planten cirkelvormig met aarde aangehoogd, terwijl de knollen van ééne variëteit bij elkaar op een zelfde rabat zijn uitgepoot geworden, zorg dragende dat de verschillende variëteiten niet, verwisseld worden. Het is daar om veelal gebruikelijk, tusschen de verschillende variëteiten een rij maïs of boonen te zaaien. De proefvelden van de aardappelkwee kers bevatten van 100 tot LOOO variëteiten en de grootste orde, bij de indeeling van een dergelijk veld, is natuurlijk noodzakelijk. Bij den oogst wordt aangeteekend: de afkomst, net aantal planten, het aantal en 'l gewicht dei' knollen en enkelo andere gegevens, als: het tijdstip van den bloei, de kleur en vorm tli'i- bloemen, knollen, bladeren enz. Die variëteiten welke een minder groote opbrengst geven of meer van ziekten hebben te lijden, worden afgeschaft en de k\\ duel dit dan ook met gulle hand. daar hij slechts die soorten wil behouden, welke bepaalde kenmerkende voordeelen boven andere bezitten. Van de overblijvende soorten wordt de geheele oogst of althans een monster van eenige kilogrammen in een goed geventi leerden kelder bewaard, elke soort in een afzonderlijk bakje. Thans wordt van iedere variëteil hei zetmeelgehalte vastgesteld met de KEiXMAN-aardappel-weegschaal, het Sohmann toestel of door middel van de pekelproef; voer zooverre het noodig is worden de soorten gekookt en geproefd en ook deze resultaten te boek gesteld. Deze proeven zullen er toe leiden dat vele variëteiten verwor pen wmden. Hel volgend voorjaar worden van de overblijvende variëteiten tien goed gevormde knollen geplant en dezelfde behandeling toe gepast. Na enkele jaren op deze wijze te zijn voortgegaan, worden eenige variëteiten goed genoeg geacht om er veldproeven mede te nemen, en eerst na eenige jaren veldproeven te hebben genomen, kan men nagaan, welke soorten goed genoeg zijn om aan de markt te brengen welke nog verbeterd kunnen worden, door ze opnieuw te kruisen. De' kweeker behoeft dan niet bang te zijn dat de soort zal verloopen, want de ongeslachtelijke knollenvermeerdering draagt daarvoor zelve zorg. Zooals men ziet biedt het, veredelen van aardappels verreweg de meeste overeenkomst aan. met, hetgeen op Java met het suiker riet dient gedaan te worden om nieuwe variëteiten te verkrijgen. 687 Diversn modecieelinjjpn IN NAAM DER KONINGIN! De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, Den Raad van Nederlandsch-lndië gehoord ; Alle, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut ! doet Ie welen : Dat Hij, het aoodzakelijk oordeelende, wegens het veelvuldig voorkomen van opzettelijke beschadiging van cultuurgewassen, voor namelijk van brandstichting in suikerriet-aanplantingen, de eigena ren of beheerders van eultuurondernemingen in de bewaking en beveiliging van den aanplant te gemoet te komen; Lettende op de artikelen 20, 29. 31 en 33 van het Reglemenl op het beleid der Regeering ,van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan : Te bepalen : L De Hoofden van gewestelijk bestuur zijn bevoegd om, op ver zoek en in het belang van eigenaren of beheerders van eultuuron dernemingen, onbezoldigde politie-oppassers tijdelijk aan te stellen en aan door ben aan te wijzen ambtenaren toe te voegen, tot bewaking en beveiliging van den aanplant en het product, alsmede om die beambten des noodig weder te ontslaan. 11. Deze ordonnantie treedt in werking op den dag barer af kondiging. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justieieren ieder voor zooveel hem aan haal, aan de stipte naleving dezer de band zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Tjipanas, den ÏO*»" Juni 1896. v.W DER WIJCK. De Algemeens Secretaris, A. D. H. Heringa. 688 Diverse meiledeetinfen I l oor het Land.) EXTRACT uit het Register der besluiten van den Resident der Preanger- Regentschappen. X". 5607,13. Bandoeng, den 6«° Juni 1890. Dk Resident Overwegende dat bij artikel 111 sub a der ordonnantie van ."> October 1895 (Staatblad N°. '217) de bevoegdheid is gegeven om de residentie Preanger-Regentschappen in goed afgeronde en zooveel mogelijk dooi' natuurlijke grenzen bepaalde deelen of kringen te verdeelen, en voor eiken kring de in- oi' doorvoer van suikerriet ol suikerrietstekken van andere kringen afkomstig geheel of gedeeltelijk te verbieden : dat het wenschelijk is om tot bedoelde verdeeling in kringen en het stellen van voormeld verbod over te gaan. Heeft besloten: Te bepalen: Ten eerste: dat de residentie Preanger-Regentschappen voorliet verbod vooi in- of doorvoer van suikerriet wordt verdeeld in vijf kringen, t. w. : 1" kring, omvattende de geheele afdeeling Soekaboemi en een ge deelte van de afdeelingen Tjiandjoer en Bandoeng; 2 e kring, omvattende het overig gedeelte van de afdeelingen Tjiandjoer en Bandoeng en een gedeelte van de afdeelingen Soemedang. Tjitjalengka en Soekapoerakolot; 3" kring, het overig gedeelte van de afdeeling Soemedang en een gedeelte van de afdeelingen Tjitjalengka en Tasikmalaja; 4 e kring, omvallende het overig gedeelte van de afdeeling Tjitja lengka en een gedeelte van de afdeelingen Tasikmalaja, Lim bangan en Soekapoerakolot; ."> kring, omvattende bet overig gedeelte van de afdeelingen Tasikmalaja, Limbangan en Soekapoerakolot en de geheele afdeeling Soekapoera; zijnde de grenzen der bovengenoemde kringen aangeduid op de aan dit besluit gehechte kaart en overigens omschreven ais volgt: OMSCHRIJVING van de grenzen der vijf kringen in de residentie Preanger-Regentschappen, voor het verbod van in en doorvoer van suikerriet, vastgesteld naar aan leiding van Staatsblad 1895 No. 217. DiYerse mededeelingen 689 Eerste kring: omvattende de geheele afdeeling Soekaboemi en een gedeelte van de afdeelingen Tjiandjoer en Bandoeng: ten Noorden: van het punt waar de grenzen der residentiën Bantam en Batavia en die dezer residentie samenkomen, oostwaarts de grens dezer residentie mei de residentiën Batavia en Krawang volgende tol aan een punt op de Goenoeng Boerangrang (in de afdeeling Bandoeng, district Tjilokotot) op 720 Meter bewesten en 200 Meter benoorden het secundair-triangulatiepunl Boerangrang; ten Oosten: van laatstbedoeld punt westwaarts naai' den oor sprong van de Tjipa la. deze rivier stroomafwaarts tol aan hare samenvloeiing met de Tjimeta, even benoorden den binnenweg naai' Krawang (tol welk punt zij tevens de grens vormt tusschen de districten Tjilokotot en Badjamandala van de afdeeling Ban doeng); van «laar eerst zuid- en daarna westwaarts een gebroken lijn over de triangulatiepunten — T.T. Pasir Tjikoer — T.T. Pasir Bengkoeng 1 — T.K. 31 (Pantjalikan) — T.K. 30 (Tjiraten) —T.K, 45 (Goenoeng Palasari) —■ T.K. is (Goenoeng Kasoer) — T.T. Goenoeng Tikoekoer — secundairpunt Poetjaklarang — T.K. 39 (Pasir Tjisoman) — T.K. 40 (Pasir Angin) — T.K. il (Pasir Tan djoeng) —T.K. <>2 (Pasir Moentjangnoengal) — T.K. 70 (Pasir A.oel) — T.K. 84 (Pasier Koeda) — T.K. 8:» (Pasir Soeren) —T.K. 86 (Pasir Budjongsalam) — T.K. 87 (Pasir Dawoeng) • TK. 91 (Pasir Tangkil) naar 'Ie Tjisokan in de richting T.K. ül (Pasii Tangkil) —■ T.K.'6l (Pasir Djangkoeng); van daar de Tjisokan die tevens de grens vorml tusschen de afdeelingen Bandoeng en Tjian djoer — stroomopwaarts tot aan de monding van de Tjibodas, bij Tjibanggala (in het district Tjiköndang); voorts de Tjibodas stroom opwaarts tol den weg, die westwaarts voerl naar Soekanegara (in de afdeeling Tjiandjoer) en daarna de/en weg tol laatstgenoemde plaats en van daar zuidwaarts den weg die over Parigi, Tjirandji en Sindangbarang naar den Indisehen Oceaan leidt; ten Zuiden: van laatstbedoeld punl westwaarts de Zuidkusttoi aan Oedjoeng Genteng; ten Westen: van Oedjoeng Genteng noordwaarts de kusl tot aan de uitmonding van de Tjibareno, deze rivier (die deels de grens vormt met de residentie Bantam) stroomopwaarts en verder evenge noe mde residentiegrens volgende tot aan het begin punt der Noordgrens. Tweede kring : omvattende het overig gedeelte van de afdee lingen Tjiandjoer en Bandoeng en een gedeelte van de atdeelingen Soemedang, Tjitjalengka en Soekapoerakolot: 690 Divej-ap mpileilcelinsfn ten Snorden: van het eindpunt van de Noordgrens der eerste kring oostwaarts de grens dezer residentie met die van Krawang tot aan een punt in liet verlengde van de, in dr afdeeling Soeme dang gelegen, triangulatie-punten T.T. Radja en T.K. 32 (Biroe); (en Oosten: van laatstbedoeld punt zuidwaarts een gebroken lijn over .Ie triangulatiepunten T.T. Radja — T.K. 32 (Biroe) T.K. 20 (Semboengroegel) — T.K. 39 (Pasir Loehoer) —TT. Kareumbi — T.K. 4 (Tjiboelakan) — T.K. r> (Tjilakoe): daarna in het verlengde van 'Ie twee laatstgemelde punten naar de Tjitariken deze stroom opwaarts tol aan een punt in hel verlengde van de triangulatie punten T.T. Tjitjadas en T.K. l 2r> (Boejoeng); voorts een gebroken lijn over die punten en de triangulatiepunten T.K. I ï (Palasari) — T.K. 15 (Kendang) — T.K. 16 (Semroegoel) —T.K. 17 (Pasir Goe noeng) — T.K. :5-J (Goenoeng Kohong) T.K. 19 (Pasir Tega leunteung) T.K. 33 (Goenoeng Pangradinan) — secundairpunl Lowa — T.K. 39 (Selasi) — T.K. 47 (Djoegel) — T.K. 2 (Hamroeng) — T.K. 7 (Kemassan) — secundairpunt Sangar — T.T. Poentjaktjai aaar hel secundairpunl Kendang; van daar naar den oorsprong van de Tjiboetarawa en deze stroomafwaarts tol aan hare samenvloeiing met do Tjikondang en vervolgens deze stroomafwaarts tol hare uitmonding in den Indischen Oceaan. leii. Zuiden: van laatstbedoeld punt westwaarts de Zuidkust tot aan de Oostgrens van de eerste kring; ten Westen: de Oostgrens van de eerste kring; Derde kring: omvattende het overig gedeelte van de afdeeling Soemedang en ren gedeelte van de afdeelingen Tjitjalengko en Tasikmalaja; ten Noorden: van het punt r waar de grenzen van deze residentie en de residentiën Krawang en Gheribon samenkomen, oostwaarts de grens dezer residentie met de residentie Cberibon tot aan de Tjiloetoeng; ten Oosten: van laatstbedoeld punl de grens dezer residentie met de residentie Cheribon, die deels door de Tjiloetoeng en deels door de Tjihikeu gevormd wordt, tot aan don binnenweg in het district Melangbong, die in westelijke richting naar de onderdistriots hoofdplaats Tjilengkrang leidt; ten Zuiden: laatstgenoemde binnenweg tot aan den weg van Melangbong naar Darmaradja; daarna evengenoemde weg zuidwaarts tol aan het snijpunt van dezen weg met de lijn van hel triangu latiepunt T.T. Koemoetoek naar de uitmonding van de Tjipitjoeng tVirerse meiUileetingcti 691 in de Tjimanoek; vervolgens de Tjipitjoeng stroomopwaarts tot aan een punt in liet. verlengde van de triangulatiepunten T.K. 74 (Ton djong) en T.K. 36 (Batoemantjip); voorts een rechte lijn naar het punt T.K. 36 I Batoemantjip) en van daar in de richting van het triangulatiepuot T.T. Tjilantjang tot aan de Tjitarik en eindelijk deze stroomafwaarts tol aan een punt op de Oostgrens van de tweede kring in het verlengde van de triangulatiepunten T.K. 5 (Tjilakoe) en T.K. 4 (Tjiboelakan); ten Westen: van Laatstbedoeld punt noordwaarts de Oostgrens van de tweede Uring tot aan haar beginpunt en vervolgens de grens dezer residentie met de residentie Krawang in noordelijke 1 richting tol aan het beginpunt van de Noordgrens dezer kring Vierde kring: omvattende het overig gedeelte van de afdeeling Tjitjalengka en een gedeelte van de afdeelingen Tasikraalaja, Lim bangan en Soekapoerakolot; ten Noorden: van een punt in <le Tjitarik, in hel verlengdeder triangulatiepunten T.T. Tjitjadas T.K. 25 (tioenoeng Roejoeng). oostwaarts de Zuidgrens van de derde kring tot aan de grens met de residentie < Iheribon; ten Oosten: de grens mei de residentie Cheribon, hier deels door de Tjihikeu en deels door de Tjitandoej gevorra I. zuid- en oost waarts tot aan een punt in liet verlengde van den weg. die west waarts over Teuweul, Tjikadoe en Goenoengtjilik naar Melangbong leidt; daarna evengenoemden weg tot aan een punt in het ver lengde van de triangulatiepunten T.T Poetri en T.T. Tadjoer halang, dan zuidwaarts over deze punten het triangulatiepunt T.T. Tjiselang, den top van de Boengboelang en de triangulatiepunten T.T. Djoelang — T.T. Nanggerang — T.K. 43 (Walangsanga) — T.T. 70 (Tjikabo) — T.T. Tegalsaat — T.K. 75 (Pasir Boentoe) — T.K. 68 (Pasir Malaka) — T.K. 64 (Pasir Tjihiroep) — T.K. 56 (Goenoeng Tjoepoe) — T.K. 47 (Pasir Segara) — T.K. 35 (Tji meungpeuk) — T.K. 21 (Pasir Benteng) T.K. 22 [Pasir Montjelot) — T.K. 36 iPasir Tjipeda) — T.K. 48 (Pasir Tjiharoes) — T.K. 57 Pasir Malang II) — T.K. 58 (Pasir Malang I) — secundairpunt Kratjak - T.K. 96 (Tjibangban) — T.K. 33 (Soelang) — T.K. 28 (Tjiwoelan) — T.K. 18 (Pasir Tjikadoe) — T.K. 7 (Tjirorek) — T.K. 8 (Tjikoepang) - T.K. 9 (Tjigadog) —T.K.21 (Dajoemagoong) — TK. 31 (Lemahloehoer) — T.K. 3.") (Tjilahoer) — T.K. 34 (Tji teureup) — T.K. 33 (Tjihalimoen II) - T.K. 22 (Ninisawoeng) — T.K. li (Pasir Tjiwaroe) — TK. 5 (Pasir Kiara) — T.K. 21 (Pasir 692 Diverse msdedeellngen Alang) — T.K. 3U (Pasir LoJji) — T.T. Goenoeng I- o<'koen naar r.T. Poentjak Ivolotok: voorts zuidwaarts den weg die naar Tjileng keng leidt tot aan de Tjikaengan en eindelijk deze rivier stroom afwaarts tot hare uitmonding in den Indischen Oceaan: ten Zuiden: van laatstbedoeld punt westwaarts de Zuidkust tot aan de uitmonding van de Tjikandang; ten Westen: de Oostgrens van de tweede kring, van laatstge- D O" O noemd punt tot aan de Tjitarik; Vijfde kring: omvattende het overig gedeelte van de afdeelin gen Tasikmalaja, Limbangan en Soekapoerakolot en de geheele af dceling Soekapoera; ten Noorden: de Oostgrens van de vierde kring, van het punt in het verlengde van de triangulatiepunten T.T. Tadjoerhaiang en T.T. Poetri, op den weg die van Melangbong oostwaarts over Goe- en Tjikadoe naar Teuwel leidt, oostwaarts tot aan de grens niet de residentie Cheribon; verder de grens met de residen tien Cheribon en Banjoemas volgende, die hier gevormd wordt door de Tjitandoej, tot waar deze zich zuidwaarts buigt; ten Ooiten: de grens met de residentie Banjoemas, die hier eveneens door de Tjitandoej wordt gevormd, tot aan den Indischen Oceaan: ten Zuiden: van laatstbedoeld punt, zijnde de uitmonding van de Tjitandoej in den Indischen Oceaan, westwaarts de Zuidkust tot aan de uitmonding van de Tjikaengan; ten Westen: van laatstgemelde uitmonding de Oostgrens van de vierde kring tot aan liet beginpunt van de Noordgrens dezer kring: ten tweede: dat de in- ol' doorvoer van suikerriet of' suikerriet stekken, van een der hierboven bedoelde kringen afkomstig, naai' ot' door een of meer der andere kringen verboden is, tenzij voor bedoelden in- of doorvoer vergunning is verleend door den Resident der Preanger-Regentschappen. < Afschrift van het besluit aan te bieden aan den Assistent-Re sident van met een uittreksel uit de kaart en met verzoek om de noodige bekendheid aan de gemaakte verbodsbepa ling te geven en aan belanghebbenden mede te deelen, dat kaarten met bijbehoorendc omschrijving gekocht kunnen worden bij bet kadastraalbureau Ie Bandoeng. Aecordeert met voors. Register: De Secretaris der residentie, E. Meertens. DWerae uitvleilealin^en 693 M AAXT)I:t.I.TKS( II OVERZICHT v.\X DE REGENWAARNEMINGEN hooi: het Algemeen Syndicaat van suikerfabrikanten op Java Mei 185W STATISTIEK, OOGST- EN MARKTBERICHTEN, ENZ. Taxatie van den Rietsuikeroogst. volgens VVillett & (iiiAv. New-York. (in Tons). L895-96 L894-95 1893-94 Vereenigde Staten, inclusief 20000 tons bietsuiker 260000 337000 295000 ('una.ln. (bietsuiker) 500 300 300 Spaansch West-Indië Cuba 200000 1,040000 1,087000 Porto Rico 55000 .VJSOO 60000 Diverse meileileelinßcn 694 Britsch Wcst-Indië 1895—96 1894—951893—94 Trinidad 50000 50000 19662 Bai'bados 57000 32000 58092 Jamaica 30000 30000 30000 Antigua ni St. Kitts 25000 20000 25000 Fransch VVest-Indië Martinique 35000 29000 35854 Guadeloupe 45000 i3OOO 44000 Deenscb West-Indië Si. Croix 8000 Tooi) 8000 Haiti en San Domingo 38000 38000 iOOOÖ Kleinere Antillen (hoven niet vermeld) 8000 8000 niku» Mexico '2(HKi 2uoo 2000 Centraal Amerika San Salvador 500 ..".on .Mm Nicaragua 500 500 500 Britsch Honduras (Belize) 200 200 200 Zuid-Amerika Britsch Guyana (Demerara) . . . . 105000 100000 102897 Nederl. Guyana (Suriname) .... 6000 6000 6000 Fransen Guyana — —■ — Venezuela — — — Peru 68000 68000 65000 Argentijnsene Republiek 103000 79000 50000 Brazilië 2-25(10(1 27r l (i0(> 27,)inm Amerika Totaal 1,321700 2,218000 2,243005 A/ie Britsch-Indië (Export) 50000 50Ö00 50000 Siam Toni) 7000 7000 Java 500000 180051 430767 Japan Verbruik (mees! geïmporteerd) — — Philippijnen 230000 200000 12i 000 Cochin-Cliina üiippp ;;pnpQ ;)pppp Azië Totaal 877000 773151 707707 Australië Queensland 110000 100000 76146 Nieuw-Zuid-Wales 35000 35000 35000 Ihiwaii 160000 131698 136689 Fidsji-Eilanden 10000 loopo lOPPp Australië Totaal 315000 270008 257835 ;ek, oogst- en marktberichten, onz 695 Afrika 189.-)—96 1894—95 1893—94 Egypte . 92000 90000 85111 Mauritius en andere Britsche bezittingen IbOOOO LISOOO 139751 Réunion on andere Fransche bezittingen 37000 37000 3700:> Afrika Totaal '259000 242000 201802 Europa Spanje 20000 20000 200QQ Getaxeerde totaal productie '2,792700 3,529849 3,490469 Europa 30 Mei. De weersgesteldheid was in verschillende gedeel ten van Europa zeer uiteenloopend. Meldde men uit Frankrijk, Holland en Duitschland droge warmte, in Oostenrijk klaagde men over te overvloedige regens en koude, waarin echter in de laatste dagen verandering scheen te zullen komen. Hoewel die regens de veldarbeid beletten, brachten zij het voordeel dat zij de harde aard korst, die zich gevormd had, losweekten en de ontwikkeling van veel ongedierte tegenhielden. Het uit/aaien is thans in geheel Europa beëindigd. Volgens een telegram door het Syndicaat ontvangen van de in ternationale Vereeniging voor Suikerstatistiek bedraagt de aanplant in Frankrijk 245000 en in Rusland 358000 H. A. (zie Archief blz. 523). WitxETT en Grav blijven de oogst van Cuba. waar thans de regens ingevallen zijn, taxeeren op 200000 tons. Het denkbeeld dat de oogst van het volgende jaar grooter zou zijn, wordt door hen ten sterkste weersproken. In Louisiana, waar de regens ter rechter tijd invielen staat de aanplant zeer fraai, ook in Brazilië viel regen waar het riet behoefte aan had. In Trinidad daarentegen nog niet en in Demerarahceïi de aanplant te lijden van te groote droogte. Soorabuia, 29 Jnni. Na ons laatste bericht heelt in den Oost hoek, zooverre ons bekend, geene enkele transactie plaats gehad. Telegrammen uit Europa blijven van zeer ruime uitzaaiingen gewagen en beletten alle zaken in rietsuiker tot eenigszins schappelijken prijs. Nominale waarde van hoofdsuiker No. 15 f 7'/ a a 7 5 ; 8 , van dito 10' ,—l3 f 7',',—7'/«. Seconds f 0 3 ,',. Zaksuiker f3 \. Van velschillende zijden vernamen we, dat hoewel de sappen goed zijn. de rietproductie bijna overal sterk tegenvalt en meer malen 150—200 pikol beneden taxatie blijft. De suikeropbrengst van Java zal dus aanzienlijk lager zijn dan in de vorige campagne. 696 Statistiek, oogst- en marktberichten, enz OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION OO.ST-JAVA. Nieuwe Serie No. üö DE OOGTLEKKENZIEKTE DER IJLADSCHEEDEN / veroorzaakt door CERCOSPORA VAGINAE, KRIJGER. d..or i>r. .1. ii. wakker MK T EEN 1' I, AA T Deze ziekte, misschien de meest algemeene rietziekte van geheel Java, is het eerst genoemd door Krüger in de Mededeelingen van het Proefstation West-Java, I, 1890 bldz. 64 en afgebeeld in dezelfde Publicatiereeks No. 10, PI. I. fig. 1. Juist hare algemeenheid en de omstandigheid, dat zij op alle in liet groot gekweekte variëteiten, waarvan ik mij dooreen opzet telijk onderzoek persoonlijk overtuigde, voorkomt, scheen mij aan leiding genoeg om haar aan een nader onderzoek te onderwerpen. Vooraf zij hier vermeld, dat zij veroorzaakt wordt door een schimmel, welke van Krüger den naam van Cercospora vaginae ontvangen heeft. *). De ziekte is op alle tijden van het jaar te vinden, maar het meest op de oude netplanten, die reeds een regenmoesson achter den rug hebben, wal met het oog op de omstandigheid, dat de groei der schimmels steeds door vocht bevorderd wordt, geen ver wondering baren zal. In overeenstemming hiermede ontbreekt zij dan ook gewoonlijk op de jonge uitspruitsels der bibits. I. De Ziekteverschijnselen De verschijnselen der ziekte zijn buitengewoon in liet oog val lend en aan ieder bekend. In plaats van de bleeke kleur der bladscheede zien wij een duidelijke, steenroode vlek, die nooit de geheele bladscheede inneemt, *) Het zoude misschien beter zijn de soliimmel, «ïïo wij hier bespreken, tot het geslacht Ka mulftria te rekenen f men vergelijke Frank, Krankiieiten der I'llunzen, bldz. BOOJ en den naam van Cercospora alleen te behouden voor die soorten, waarvan de sporen altjjd veel-oellig zijn en die Inderdaad een %taartvormig niteinde rertoonen (b. v. o. aoerina, men vergelyke Maktio's I.ehrbuci der Baurakrankheiten bldz. 113, of v. Tuiikuf. l'Banzenkrankhelten, bldz. 531,). Het is hier echter niot de plaatfl om de/.e saak nader te behandelen. In de geo'teerde handboeken vindt men ook de literatuur over de talrijke andere soorten der genoemde geslachten, die plantenziekten veroorzaken. maar gewoonlijk langzaam in de omgevende normale kleur overgaat. Het midden van de rood e vlek wordt in ieder geval bij oudere blad scheeden, ingenomen door een meestal min of' meer cirkelronde zwartbruine plek. Heide kleuren zijn even duidelijk aan de binnenzijde als aan de buitenzijde waar te nemen. Verwijdert men van een aangetasten riettop de buitenste blad scheede, dan ziet men, zooals Krijger reeds opgemerkt heeft, hoe de ziekte van buiten naar binnen voortschrijdt. Juist onderde zwartbruine vlek der buitenste levende bladseheede toch ziet men op de volgende een tweede, dikwijls iets kleinere, ook al omgeven door dezelfde steenroode kleur. Na een zeker aantal hladscheeden verwijderd te hebben vindt men er ten laatste een, welke of alleen een roode vlek heeft of men vindt er een; die slechts bij nauwkeurige beschouwing een yrijsaehtige tint vertoont op een enkel plekje, dat min of meer correspondeert met de zwartbruine vlek der omgevende scheede. Rewaart men riettoppen, welke op de buitenste bladscheedeslechts een roode vlek vertoonen in het laboratorium zoodanig, dat zij zonder te vochti» te staan, toch niet uitdrogen kunnen, dan ziet men hoe na korten tijd het midden donkerder en donkerder begint te worden om weldra de reeds meermalen genoemde zwartbruine kleur aan te nemen. Hoe lang men zulke deelen ook in observatie houdt, steeds zal men echter ook hier weer constateeren, dat de zwarte vlek een ze» kere uitgestrektheid verkrijgt, maar nooit de geheele schpede inneemt. Rewaart men eindelijk op dezelfde wijze riettoppen, welke niets als het grijze plekje op de opperhuid der buitenste scheede vertoonen, dan ziet men hier weldra de roode kleur optreden en met den dag duidelijker worden. Rewaart men ze lang genoeg, dan doorloopen ze ook de volgende stadiën als boven. Uit dit overzicht volgt reeds duidelijk genoeg, dat men om op eenvolgende ziektetoestanden te hebben, slechts een aanuetasie riet top van buiten raar binnen behoeft te onderzoeken. De j"ngste toestanden vindt men, zooals ook Kbügkr ïeeds opmerkte, het meest binnenwaarts. TiHschen de opvolgende zwartbruine vlekken vindt men. meestal zeer duidelijk, eenige vlokken van eveneens gekleurde schim mei ira den. Wij zullen zoo straks zien, dat wij hierin de oorzaak moeten zoeken. Het spreekt van zelf, dat niet alle gevallen zich juist op deze wijze zullen voordoen. Vooral door den groei der bladscbeeden 698 J. H. Wakker. Du Oogvbkkenziekte der bladscbeeden veroorzaakt door Cerc<>B]iora vaginae, KtOger. tijdens het ziekteverloop kunnen er wijzigingen plaats vinden, die echter, voorloopig ten minste, voor onze beschouwingen van geen gewicht zijn. Nadat de bladscheeden afgestorven zijn, is de roode vlek dik wijls niet meer of slechts onduidelijk terug te vinden; de zwarte plek blijft echter nog zeer langen tijd zichtbaar. Volgens de reeds genoemde Mededeeling van het Proefstation West-Java No. 16 komt de schimmel ook op de bladschijven van tebne troeboe (Saccharum edule) voor en veroorzaakt hier bruine vlekken zonder anders gekleurden rand (PI. 111, fig. 2, links van de hoofdnerf), 11. Het mikroskopisch Onderzoek Voor de beschrijving van het mikroskopisch onderzoek zal het noodig zijn zoo nu en dan den anatomischen bouw van de blad scheede ter sprake te brengen. Ik verwijs voor de beteekenis van enkele woorden naar KoBUS, Bijdr. tot de kennis van den bouw v an het suikerriet (No. 39), waar photographiën van dwarsche door sneden der bladscheeden te vinden zijn en waar tevens in fig. 4en 6 de opperhuid van dit orgaan is afgebeeld. Beschouwt men een dwarsche doorsnede door een aangetaste scheede nader bij een zwakke verg'-ooting (fig. 1), dan ziet men hoe zoowel op de buiten- als op de binnenzijde een onder het mikros koop groenachtig-bruin mycelium te vinden is, dat uit dooreen gestrengelde, stijve en brosse schimmeldraden bestaat, die over het oppervlak der scheede heenloopen. Binnen in de scheede vindt men eveneens schimmeldraden en wel voornamelijk in de ruimten tusschen de vaatbundels. Deze draden zijn in allerlei richtingen gebogen en hebben 'gewoonlijk, zoowel als de inhoud der cellen en haar wanden een zuiver bruine kleur. Vooral onder de opperhuid van beide zijden vindt men hier en daar vlekken, welke donkerbruin zijn, omdat daar de schimmeldraden zich zeer geconcentreerd hebben en als het ware een weefsel hebben gevormd. Bij nader onderzoek blijken zulke weefsels steeds e vinden te zijn in de groote intercellulaire ruimten, de zooge naamde ademhalingsholten, welke onder de huidmondjes, op de beide zijden der bladscheede voorkomen. Op deze plaatsen staat het inwendige mycelium met het oppervlakkige in verbinding. De uidmondjes liggen uitsluitend in overlangsche rijen ter weerszijden vaQ de onderhuidsche bastbundels (men vergelijke No. 39, fig 1, J. It. Wakker. De Oogrlekkenziekte <ier bladsclieeden vcroorzaM door Cercospora vaginae, Krüger. 699 waar zij echter niet afgebeeld zijn) on dus is dit ook het geval met de verbindingen van het oppervlakkige myeelium. Dwars dooi de opperhuidcellen dringt hel myeelium nooit heen. Beschouwt men om dit na te gaan de doorsnede met sterker vergrooting, dan ziet men in gelukkige praeparaten hoe er door de spleet der huidmondjes heen schimmeldraden loopen. Onderzoekt men opperhuid-praeparatcn dor zeilde scheeden, dan ziet men zeer duidelijk hoe liet myeelium steeds hoven de huidmondjes dikker.' lagen vormt dan op andere opperhuidcellen. Na verwij loring van het oppervlakkige myeelium, ziet men hoe de sluitcellen der huidmondjes afgestorven en bruin zijn. Soms vertoont nok- een enkele aangrenzende opperhuidcel die kleur. De meeste overigen zijn echter kleurloos. Het schijnt dat het afsterven der sluitcellen reeds zeer spoedig door het myeelium wordt bewerkstelligd om in het eene geval het indringon en aan de andere zijde het naar buiten komen te verge makkelijken. lïij dwars-che doorsueden ten minste gebeurt het, vooral in het laatste geval, slechts zelden, dat men de sluitcellen neg duidelijk te zien krijgt. In de vaatbundels en in het weefsel, dat ze onmiddellijk om geeft, vinden wij slechts zelden de schimmeldraden. Op het oppervlakkig myeelium vindt men eindelijk loodrecht uitstaande takken, waaraan de conidiën, waarover later nader, ontstaan. Om de zwarte vlek heen, dus in het steenroode gedeelte, vindt men, hier en daar eveneens in de ruimten tusschen de vaatbun dels, schimmeldraden; deze zijn nog jongen zoo goed als kleurloos, Altijd echter strekt zich de roode kleur builen op de scheede verder uit dan de schimmeldraden er binnen in. Onderzoekt men scheeden die wel rood zijn, maar waar nog geen zwartbruine plek aanwezig is, dan vindt men hier ook de schim meldraden reeds ingedrongen, terwijl eindelijk die scheeden. die een geheel normale kleur hebben, maar door een grijs plekje op het oppervlak der buitenzijde verraden, dat ze toch reeds aangetast zijn. nog geen inwendig myeelium bevatten. De grijze kleur wordt hier door het oppervlakkige myeelium veroorzaakt. Beschouwen wij de opperhuid van de grijze plek nader onder het mikroskoop, dan zien wij hoe de schimmel de gezonde bladscheede indringt. 700 .T. H. Wakker. De Oogvlekkor.zipUo dor blads<hi'eden veroorzaakt door Ceronsporn vaginae, Kii'ijcr. Dit gebeurt niet direct zooals bij veleandere parasitisehe schim mels, maar na eersl een tusschen-toestand doorgemaakt te hebben. Van het oppervlakkige mycelhim der omgevende, reeds aangetaste bladscheede gaan tal van takken uit, welke zich over het oppervlak verspreiden van (}(.> nog gezonde. Deze groeien door totdat zij op een huidmondje aankomen. /.ij dringen hier echter niet direct binnen en kunnen nog minder dwars door de wanden der opperhuidscellen heengroeien, maar vormen te zamen met takken, welke van andeie zijden komen,een vlak schijfje, hetwelk de opening van het huidmondje afsluit (fig. '2). Het bestaat uit zeer korte rellen, in tegenstelling van die der schimmeldraden zelve, welke steeds vele malen- langer dan breed zijn. Verwijdert men de buitenste bladscheede, die al myceliurn be vat, dan blijven, terwijl de schim meld raden scheuren, deze schijfjes Ie opperhuid van de meer binnenwaarts gelegene achter èn zijn oorzaak van het grijsachtige overtreksel, dat men met het bloote oog kan waarnemen. Van uit deze dekseltjes of hechtschijfjes, waarover later nader, dringt de schi iel de bladscheede binnen. Natuurlijk gebeurt het. nu en dan. dat de schimmeldraden, welke uit een bladscheede naar buiten komen, op den jongen stengel stuiten, in plaats van op een volgende schi Een geval van dien aard, dat ik onderzocht, vertoonde het ge wone oppervlakkige myceliurn op den stengel en deze was daardoor "ok eenigszins grijs gekleurd. Op de weinig talrijke huidmondjes van den stengel bleek het mij, dat ook hechtschijfjes gevormd worden: maar binnendringen van de schimmel in den stengel of vlekken op den stengel, welke door de aanwezigheid van de schimmel veroorzaakt werden, heli ik looit waargenomen. 111. De Oorzaak dor ziekte, Cercospora vaginne, Kr. Zooals boven reeds medegedeeld is. worden de sporen van de schimmel gevormd aan loodrecht uitstaande, rechte, maar korte tak- welke op het oppervlakkige myceliurn ontstaan. Deze takken vindt men voornamelijk daar in grooten getale, waar de zieke plek ken aan de lucht zijn blootgesteld, zoodat de sporen, die gemakke '.)»• loslaten, zich dun ook in de lucht verspreiden kunnen. Zij 701 .1. It. WaH-or. D<> OogTlekkenitolde <W blaituclioeden iloor Cercospora vagina**, Krüjfer. ontstaan dus voornamelijk aan de buitenzijde der bukenste zieke bladseheeden, maar kunnen zich even goed aan de binnenzijde vor men. Aan losse bladseheeden gebeurt dit zelfs geregeld. Ook dit is reeds door Krüger opgemerkt; dat de sporen van verschillende zijden steeds in vorm zouden verschillen, zooals hij opgeeft, heb ik echter niet kunnen waarnemen. Trouwens de sporen verschillen zóó in grootte en vorm, dat het ook nauwelijks mogelijk zoude zijn constante verschillen waar te nemen tusschen sporen van verschillende herkomst. Beschouwen wij thans die sporen nader: Hoe verschillend de sporen (conidiën) ook mogen zijn, steeds zijn zij vele malen langer dan breed, doorschijnend, maar min of meer bruinachtig en één, twee of driecellig (fig. 5). Van den inhoud krijgt men niet veel te zien; deze schijnt een homogene massa te vormen. De dikte bedraagt ongeveer 4-8 ,«* en de lengte 15-30 ft. Zij ontstaan door afsnoering aan dj reeds genoemde loodrecht uitstaande takjes, die een lengte hebben van ongeveer 80 ft en een dikte van 3 ,«. Deze zijn recht of eenigszins gebogen groenach tigbruin (rookkleurig), maar aan hun top kleurloos (fig. 0). Zij ver toonen kleine bultjes, die de plekken aangeven, waar conidiën gevormd en reeds afgevallen zijn. Met dien verstande, dat de conidiën steeds aan den top der takken ontstaan, terwijl de draad zelf na de vorming zijdelings doorgroeit. Hierdoor wordt de eigenaardige vorm der conidiën-dra gers voldoende verklaard (fig. 0 en 7). De conidiën kiemen even gemakkelijk in water, in vochtige luchten in voedingsvloeistofiën (b.v. sinaasappel-sap) (fig. 8). Alieen in de laatstgenoemde mediën ontwikkelen de kiembuizen zich tot een mycelium, maar ook in de beide eerstgenoemde kunnen zich, zooals wij zoo straks nog nader zien zullen, lange draden vormen. In voedings vloeistof ontwikkelt de schimmel zich zeer snel en begint ook weldra weer conidiën te vormen, die geheel op dezelfde manier ontstaan als reeds boven beschreven is. Aan reinculturen op dekglas werden alle vroeger reeds ge noemde verschijnselen dan ook weer door mij waargenomen. Men ziet hier hoe de kiembuizen, die reeds van den beginne af dikker zijn dan in water, zich weldra vertakken en op het dek glaasje een netwerk van draden vormen, die eerst kleurloos zijn, maar weldra de groenachtig-bruine kleur beginnen aan te nemen, die zij ook op de bladscheede vertoonen. 702 J. H. Wakker. De Oogvlekkenziekte der bladseheeden veroorzaakt .toor Cercospora vaginae, Kiügei. Uit deze onder het mikroskoop horizontaal geplaatste draden ontwikkelen zich na ongeveer een weck vertikale, hier naar bene den «erichte takken, waaraan de conidiën ontstaan. Deze vormen zich, zooals altijd, in de lucht en dus is de sta dia van de vorming op deze wijze door de eigenaardige lichtbre kingsverschijnselen niet zeer gemakkelijk; maar toch ziet men hoe op elke vertikale conidiën-drager meer dan één conidie ontstaat Voor een teekening is een dergelijk praeparaat niet geschikt. Nu bestaat er een zeer eenvoudig middel om het daarvoor ge schikt te maken, dat bij vele schimmels buitengewoon goede resul taten geeft. (Penicillium, Verticillium, Botrytis, enz.). Om geen last meer van het verschil in lichtbreking te hebben in water en in lucht, dompel ik namelijk het geheele glaasje met schimmel en al plotseling onder in sterken alkohol. Deze verdrijft de lucht geheel en fixeert de schimmel; onderzoekt men daarna het prae paraat, desnoods na een voorafgaande kleuring, in glycerine, die met alkohol verdund is, dan kan i.en de wijze van conidiënvor ming gemakkelijk waarnemen en teekenen. Wel is waar helpt üit middel voor Cercosporasoorten, daar hier de conidiën gemakkelijk, ook in onrijpen toestand, loslaten, niet zoo goed als b. v. voor de bovengenoemde schimmels, maar toch kan men hier en .daar nog zeer goed waarnemen, hoe de afsnoerine plaats vindt. Zulke praeparaten laten zich uit den aard der zaak ook ge makkelijk insluiten en bewaren. Brengt men de conidiën op gesteriliseerde agar-agar-praepa raten of op aardappelen, dan kiemen zij ook hier en ontwikkelen eerst grij -bruine en later donkerbruine myeeliën, die zich slechts langzaam uitbreiden, maar groote hoeveelheden conidiën vormen. Andere sporen vormen dan conidiën heb ik bij deze schimmel niet Waargenomen. Wij kunnen hiermede dus onze beschouwingen van den parasiet besluiten, om zijn werking op de plant nader te beschouwen. IV. Infectie-proeven. Hoewel het uit het bovenstaande vol loonde blijkt, dat wij in *-"• vaminae de oorzaak moeten zien van de Oogvlekkenziekte der bladscheeden, zoo was het toch nog noodig het bewijs te leveren, dat dit werkelijk het geval is Dit is mij op de gewone wijze, namelijk door infectie-proeven, gelukt. Het verslag daarvan vindt men in de volgende bladzijden. J. H. Wakker. De Oojjvlekkpnzlekte der bladscheeden reroorzaakt door Cercospora vaginne, KrüjjtT. 703 f'" Pmcf. Den Augustus '95 werd een Heftop zoodanig gepraepareerd, dat alle bladen weggesneden werden, terwijl ook alle bladscheeden, die ook maar het geringste vlekje vertoonden, werden verwijderd en dat wel, zooals trouwens van zelf spreekt, van buiten naar binnen voortschrijdende Op die wijze verkrijgt men stukjes stengel rnet een tal van jonge bladscheeden, die zeer langen tijd in leven gehouden kunnen worden. Op het oppervlak der aldus vrijgemaakte, volkomen gezonde bladscheede werd een druppel water met veel conidiën gebracht. Het geheel werd m een aan een zijde gesleten glazen buis gebracht, waarin wat water gegeten was. en de andere zijde met een watte prop gesloten. Reeds den I6 er Augustus daaraanvolgende vertoonde zich een bleekrood vlekje onder de waterdruppel, dat den volgenden dag reeds veel grooter was gewerden en tevens een donkerder kleur verkregen had. Van dien dag af breidde zich do vlek langzaam uit. Den K) I '''" werd de kleur in het midden reeds donkerder en den daaraan vo'genden dag was reeds duidelijk dr kenmerkende zwarte vlek waar te nemen. g* Proef. Een andere infectie-proef, die twee dagen later op dezelfde wijze genomen was, vertoonde ook juist twee dagen later de eerste verschijnselen der ziekte, Na vijf dagen werd de opperhuid onderzocht; hierbij bleek dat de conidiën lange, dunne kiemlmizen hadden gevormd, die over het oppervlak der bladscheede been gegroeid waren en op een huidmondje aangekomen, hier eenzelfde orgaan gevormd hadden als er bij de overgang der schimmel van een scheede op een meer naar binnen gelegene gewoonlijk gevormd wordt v zie tig. 2). Het schijnt dat meerdere schimmeldraden aan de vorming van een dergelijk orgaan kunnen deelnemen. De conidiën maken ook in water verscheidene kiemlmizen. die naar allerlei richtingen groeien en grootendeels kleurloos blijven: alleen in de nabijheid van de huidmondjes verkrijgen zij dikkere wanden en de gewone groenachtig-bruine kleur. Ook de hecht schijljes vertoonen weer die kleur. Den L'3"''" Augustus werd de geïnfecteerde bladscheede verwij derd en kwam dus de volgende meer binnenwaarts gelegene vrij. De/e vertoonde reeds over een groet gedeelte van het oppervlak de grijze tint en den volgenden dag reeds een groote lichtroo ie vlek; den 1 2.> ,, ' n onderzocht bleek het mveelium reeds op enkele plaatsen tot de opperhuid der binnenzijde doorgedrongen. 704 ,T. TT. WnHpr. De On?;?lekltenzïelcf<3 der I>lftdscTiecrtoTi voronrzft*H Orcuspora vaginae. Kruier. •'»'''' Proef. De eerste stadiën dei' ziekte werden ook aan een infectie-proef nagegaan. Ik bracht daartoe conidiën ontleend aan een reincultuur op agar-agar den 21 rt8B Augustus '95 in waterdruppels op de buitenste blad scheed en van 5 riettoppen, die als de vroeger reeds genoemde bahandcld werden. Op elke buitenste bladscheede werden vier tee kens gemaakt en hierbinnen de conidiën opgebracht. Den 24* ~n werd de opperhuid van twee dezer plaatsen voor het eerst onderzocht: de conidiën bleken hier gekiemd en de hecht schijfjos op de huidmondjes waren reeds vrij talrijk. Een der plekken vertoonde reeds een ronde klem': het bleek, dat hier verscheidene opperhuidscellen waren afgestorven (vermoe delijk niet tengevolge van de infectie). Den 27sten vertoonden zich op verscheidene plekken een ver kleuring en den dag daaraanvolgende waren vijf der overgebleven infectie-plekken rond en achl andere nog niet. Gedurende de volgende dagen begonnen de andere nuk rood ie worden. liet mikroskopisch onderzoek van dwarsche doorsneden <\r\- geïnfecteerde plekken leerde hel volgende: Praeparaten, welke ontleend werden aan materiaal, dal den 30sten Augustus, dus een week na. de infectie, gefixeerd was, vertoonden het indringen der schimmeldraden door de huidmondjes heen, juist zooals het vroeger reeds uil andere doorsneden opgemaakt, was,dat liet zoude moeten gebeuren (tig. '•» . Deze draden gingen blijkbaar uit van de hechtschijfjes, welke zich vroeger op de huidmondjes gevormd hadden, maai' die bij het praepareeren veelal verloren gaan. Uit dergelijke doorsneden zien wij nog. dat de draden in de reeds genoemde ademhalingsholte doordringen op een niet nader onderzochte wijze de cellen dooden, waarbij het protoplasma en de celwand een eerst roode en later een ook in de figuur aangegeven bruine kleur aannemen, om dan weldra verder door te dringen. zooals wij dit vroeger gezien hebben. Later onderzochte geïnfecteerde plekken vertoonden dan ook het mycelium veel verder doorgedrongen, ja zelfs in de eerste dagen van September gelukte het doorsneden te verkrijgen, waarin duidelijk te zien was hoe het mycelium weder aan de binnenzijde der scheede naar buiten gekomen was. /■'■ Proef, hen Kien October infecteerde ik nog eens twee op de gewone wijze gepraepareerde riettoppen met een aantal druppels •T. It. Wftklr«r. De Or>evli>l;l;<>n7!el<le Atr Ma.Ucheerleii Tcrf-nr7,»»lct doof Oorcospora vagina.', Krüger. 705 water, welke vele conidiën bevatten, «He aan een reincultuur ontleend waren. Tegelijkertijd werden van bctzelfde water eenige druppels op dekglaasjes gebracht om ze als hangende druppels mikroskopisch te kunnen onderzoeken. Den volgenden dag had de kieming der conidiën in de beide reeksen van praeparaten gelijkelijk plaats gehad, ofschoon de water druppels op de bladscheeden opgedroogd waren. De vochtige lucht was dus ook hier weder voldoende geweest. In de hangende drup pels kon ik zien hoe zich dikwijls aan heide uiteinden kiembuizen ontwikkeld hadden, die zelfs reeds vertakkingen vertoonden. Op de bladscheeden is dit niet zoo gemakkelijk', omdat de was laag, die niet goed door kouden aikohoi verwijderd kan worden, het praeparaat onduidelijk maakt. Terwijl dooi' koken in alkohol de kiemende conidiën loslaten. Den I8 en October vertoonden de kiembuizen op dekglas niets bijzonders, terwijl op twee onderzochte stukjes opperhuid reeds enkele huidmondjes gedeeltijk door hechtschijijes afgesloten waren. Ik zag hier op de spleet een rij van isodiametrische cellen ge vormd van uit kiembuizen, die reeds een duidelijk bruine kleur vertoonden. Deze kleur was alleen zichtbaar in de nabijheid der huidmondjes; de rest der kiembuizen blijft ook op de opperhuid zoo goed als kleurloos. Hebben zich de kiembuizen eenmaal op de huidmondjes vast gehecht, dan kan men de opperhuid ook zonder schade in aikohoi koken en men verkrijgt dan duidelijker praeparaten. Den lܰ" October werden de dekglaasjes weder onderzocht. Aan enkele kiembuizen hadden zich in de lucht zijtakjes ontwikkeld; deze hadden aan hun top een enkele, kleine conidie gevormd. Van vorming van organen als de hechtschijijes op de huidmondjes was niets te zien. Opperhuid-praeparaten, die even oud waren, ver toonden ze reeds zeer talrijk. Den 22 8te » October, dus zes dagen na de infectie, vertoonden zich de eerste roode vlekken. Een resultaat dus geheel in over eenstemming met de vorigen en den volgenden dag waren alle ge infecteerde plekken rood. Dwarsche doorsneden van materiaal van den t 2 > 2 ,icn October en van den '23~ ten October vertoonden echter, ook op de plaatsen, waar de hechtschijfjes bij het praepareeren niet losgelaten hadden, geen ingedrongen mycelium, terwijl de roode kleur in cellen en bastbun dels duidelijk waar te nemen was. 706 J. H. Wakker. De OogTlekkenziekte der bladsolieeden veroorzaakt door Cercospora vaginne, Krüger. Dwarsche doorsneden van materiaal van den 2i ste " en 25 itea October, zelfs vrij dikke, lieten ook geen indringen van schimmel draden erkennen, ofschoon de celwanden der opperhuid en der bastbundels onder het mikroskoop een roode kleur vertoonden, terwijl de doode protoplasten der parenchymcellen (het onderzoek had plaats aan alkohol-materiaal) bruinachtig waren. Den '26 stea werd ook levend materiaal onderzocht. Ik vond het mycelium nu reeds vrij ver ingedrongen, maar de draden waren kleurloos. In enkele tellen waren in het protoplasma roode vlekken te vinden. Een bruine kleur der schimmeldraden was nog nergens duidelijk, ofschoon de protoplasten der cellen zoo goed als overal dood waren en een lichtbruine kleur hadden aangenomen. Daar onder den invloed van de schimmel, de bladscheede tevens vrij zacht geworden was, werden dj verdere waarnemingen echter ook aan in alkobol gehard materiaal gedaan. Herhaaldelijk werd hierbij geconstateerd dat het indringen door de buidmondjes (fig. 9), had plaats gehad en den '28 ,te ", dus 12 dagen na de infectie, had het mycelium de binnenzijde bereikt en was bier alreeds door de huidmondjes naar buiten gekomen (fig. 4). Hoewel hut mogelijk is dat het materiaal van den 25- tl " in minder gunstigen toestand verkeerde, zoo gelooi' ik toch, ook in verband met andere proeven, de incubatie-periode op 8-10 dagen te mogen stellen. Uit deze en andere infectie-proeven senijnen wij te mogen afleiden, dat de eerste stadiën der ziekte de volgende zijn: Bij aankomst van conidiën op gezonde bladscheeden, kiemen deze, wanneer de noodige vochtigheid niet ontbreekt, en vormen kiembuizen, die over de opperhuid (resp. de waslaagdaarvan) heen groeien en zich eerst op de buidmondjes vasthechten, zich verlak ken en hechtschijfjes vormen. Zonder twijfel dooden zij vrij spoe dig de sluit- en misschien ook de nevencellen der eerstgenoemde en ontwikkelen zich ten koste van de stoffen, die zij hierbij kunnen opnemen. Tegelijkertijd scheiden zij echter een stof af *), die de bladscheede intrekt en de cellen doodt, waarbij een roode verkleuring der verdikte wanden optreedt, en ,bet protoplasma zich eenigszins bruin kleurt. Na eenige dagen de bladscheede op die wijze voorbereid te *) Over het afscheiden van dergelijke stoffen door parasitische sclilmm<-ls zie men de B*RY. Ueber Buiige Btilerotiniëu (Bot. Zet. 80. No. 2;-27> waar een dergelijke eigenschap voor het eerst voor een parasitlsclie schimmel i» aangttoond. is het, dat deze ooit ücoutorgnnen vormt. 707 j. H. Wakker. De Oogvlekkcnziekte der bladsoheedon veroorzaakt door Ceroospora vaginae, Krüjjer. hebben, dringen er sehimmeldraden van uit de hecht schijfjes naai' binnen, zij groeien spoedig in het halfdoode weefsel door en kunnen alras aan de andere zijde naar buiten komen. .">'■'■ Proef. Den 20' 0 ' 1 Augustus nam ik nog de volgende proef'. Conidiën van aangetaste bladscheeden afkomstig werden in water verdeeld en telkens hiervan vier druppels gebracht op de bladscheeden van 5 riettopperi, die op de gewone wijze bereid en bewaard werden, maai' aan Kassoer-riet ontleend waren. Dedrup pels werden telken? geplaatst binnen kleine cirkels met blauw glaspotlood op de bladscheeden geteekend om de plaats van infectie ook terug te kunnen vinden, voordat daarvan de gevolgen zichtbaar werden. Tegelijkertijd werden ook enkele druppels op de gewone wijze op dekglas gebracht om na te gaan of de sporen kiambaar waren. ücc 1> den volgenden dag ongeveer 10 uur na het uitzaaien nadien alle conidiën een of twea kiembuizen gevormd, die de/e zeil' verre inlengte overtroffen. De.druppels op de bladscheeden waren echter niettegenstaande deze in een vochtigen atmosfeer bewaard waren, grootendeels opgedroogd (ingezogen?). Bij onderzoek op den 22 aten bleek echter dat zij gekiemd waren; de kiemlniiz.il waren op de gewone wijze over de opperhuid heen gegroeid, maar niet in de huidmondjes binnengedrongen. Andere infectie-plekken den 24 9te11 onderzocht, vertoonden de hechtsehijfjes hier en daar op de huidmondjes. Den 28 BtBn Augustus toen de infectie op Cheribon-riet (zie do :ï ,1( ' Proef), die een dag later plaats gehad had. reeds deur het op treden van een mode kleur gevolgd was, was hier slechts een van de dertien overblijvende plekken rood en wel in zeer geringe mate, Den 31 9,e!] Augustus vertoonden reeds de meeste plekken een roode kleur, die zich echter den 2 en September nog slechts weinig hal uitgebreid; later had de uitbreiding op de gewone wijze plaats. Dit \v;is voldoende om aan te tonnen, dat de schimmel ook op het Kassoer-riet de gewone verschijnselen veroorzaken kan. 6* Proef. Den 23 9ten Augustus bracht ik druppels water, die zeer groote hoeveelheden conidiën bevatten, afkomstig' van blad scheeden. die ik in mijn kamer in een glazen doos vochtig bewaarde, in de kokers van twee spruiten, welke zich in een kleinen pot ont wikkeld hadden. De infectie geschiedde dus op dezelfde wijze, die vroeger voor de Roest-schimmel zulke uitstekende resultaten heeft opgeleverd (zie Mededeeling No. 1 bldz. 3). 708 J. ff. 'Wrtkkor. De Ö<ï£vlekkonziekte d(*r blftrlsdieödefl voronrzftfikt dnor" Cercosporft vnginne, Knlgor. Tegelijkertijd bracht ik op de buitenste levende bladscheede van elke spruit eveneens een druppel en omgaf die, om ze steeds terug te kunnen vinden, door middel van een blauw glaspotlood met een vierhoekje. Oin de plantjes verder te doen groeien, werd ,1e pot met een kleine hoeveelheid zwavelzure ammoniak bedeeld en de aarde goed omgewerkt en verder dagelijks begoten. Aanvankelijk werd de pot in de kamer voor een venster bewaard en later buiten gezet. Deze infectie-proef gaf op de bladscheeden geen resultaat, blijk baar omdal de omgeving te droog was. Geheel in overeenstemming met de omstandigheid, dal de ziekte ook eerst gedurende den regen tijd hevig optreedt. Op de bladen ontstonden geen vlekken. V. Overzicht der waarnemingen Uit de voorafgaande waarnemingen kan men de volgende ziekte geschiedenis afleiden: Komen de conidiën van Cetcospora vaginae op het oppervlak van suikerrietbladscheedèn, dan kiemen /ij bij voldoende vochtigheid zeer snel. De kiembuizen groeien over de opperhuid heen en vormen op il? huidmondjes hechtschijfjes van een pseudo-parenchymatisch weefsel, waardoor de openingen afgesloten worden. Van hieruit ontwikkelen zich weldra schimmeldraden, welke do ir het huidmondje de scheede binnendringen en dan vrij spoedig een eerst licht-en later steenroode verkleuring van de scheede ver oorzaken, die zich vod verder uitbreidt dan de schimmeldraden zelve. Deze laatsten dooden de parenchym-cellen van de scheede, welke dan spoedig zoowel aks de sclüinineldraden zelve een bruine kleur aannemen, welke ook weldra uiterlijk aan de scheede waarneembaar wordt. ündertusschen groeien de schimmeldraden verder in de ruimte tussehen de vaatbundels en bereiken weldra, de opperhuid der bin nenzijde, waar zij zich onder de huidmondjes ineenstrengelen om door deze laatste heen naar buiten te komen en zich in cle vochtige ruimte, welke tussehen de opeenvolgende bladscheeden overblijft, tot een net uit te breiden, dat takken afgeeft, welke weder de huid m ju Ijes der volgende scheede afstuiten en hier binnendringen. Op deze wijze groeit de schimmel door, gewoonlijk dus in centiipetule richting, terwijl zij zich in de eenmaal aangetaste scheeden slechts J. 11. Wakker. De Oogvlekkenziekte der blailscheeden veroorzaakt door Ccroospora vaginae, Krügor. 709 weinig uitbreidt en dan ook slechts zoo nu en dan (in niet al te oude scheeden ten minste) in de vaatbundels zelve te vinden is. De verdere uitbreiding van de schimmel wordt dan ook alleen tegengegaan, wanneer zij op een jongen stengel stuit. Onder ge wone omstandigheden dringt zij hier namelijk niet binnen. De conidiënvorrning heeft plaats aan loodrecht uitstaande tak ken, welke alleen zeer talrijk zijn aan myceliën, welke aan de lucht zijn blootgesteld. De conidiën laten gemakkelijk los en kunnen dus door den wind verspreid worden en opnieuw andere planten aantasten. Het is nu nog slechts de vraag wat er op het oogenblik te zeg gen valt van het nadeel, dat de Oogvlekkenziekte der Bladscheeden aan de aangetaste planten doet. Daar de bladscheede zoo goed als uitsluitend voor het vervoer der voedingsstoffen dient, kan men de vraag ook zoo stellen: Belemmert de ziekte het vervoer in die mate, dat daaruit voor de plant nadeelige gevolgen kunnen voortvloeien? Met zekerheid is ook dit natuurlijk alleen door verdere onder zoekingen uit te maken; daar de vaatbundels en de vaatbundel scheeden, dus juist de wegen waarlangs het voedsel hoofdzakelijk vervoerd wordt, echter langen tijd intact blijven, schijnt het mij toe, dat de ziekte, die ons hier bezig houdt, hoogstwaarschijnlijk weinig nadeel aan de plant zal toebrengen. Voor haar eigen ontwikkeling heeft de schimmel natuurlijk voedsel noodig en dit onttrekt zij aan de plant. De schade hierdoor gedaan zal echter wel gering zijn. VI. De Bestrijding. Na al het bovenstaande kan ik omtrent de bestrijding kort zijn. Daar de conidiënvorrning voornamelijk op de oude bladschee den plaats vindt, is natuurlijk het verwijderen der doode bladen (trassen) en verbranden daarvan, dat toch reeds vrij algemeen plaats heeft het aangewezen middel om het optreden der ziekte te beperken. Zoolang er geen meerdere aanwijzingen gevonden worden, om trent direct nadeel door de ziekte veroorzaakt, geloof ik geen an dere maatregelen te moeten aanraden. Bij de stelselmatige verwijdering toch van jongere aangetaste bladscheeden zoude men onvermijdelijk ook de groene, levende bladen van de plant schaden en dit schijnt mij daardoor eerder na dan voordeelig. October 1895. 710 .), 11. Wakker. De Oog-vlekketziekte dt>r bladscheeden veroorzaakt door Corcospora vaginae, Krüger.   ARCHIEI ~,, J A VA-Sl IKERINDUSTRII PC. '  Verklaring der Plaat. Alle iiguren zijn met de camera lucida geteekend; de punt van liet pijltje is naar den stengel toe gericht; het geel't dus de richting van den groei van de schimmel aan. Figuur 1. Dwarsche doorsnede van een bladscheede van het suikerriet aangetast door Cercospora vaginae. De lijn e-e geelt de opperhuid aan. De plaatsen waar zich de schimmeldraden bevinden, zijn bruin gekleurd. Vergrooting 25 maal. Figuur 2. Opperhuid van de buitenzijde der bladscheede met een huidmondje, dat gesloten is door een hechtschijfje; het laatste is bruin gekleurd. Verjjrooting 550 maal. Figuur 3. Gedeelte van de buitenzijde van een dwarsche door snede eener bladscheede aangetast door Cercospora vaginae. Reteekenis der letters als in Figuur 1. Vergrooting 235 maal. Figuur 4. Gedeelte van de binnenzijde van een dwarsche door snede als boven. Men ziet de verbinding van het inwendige en het oppervlakkige mycelium. Vergrooting 550 maal. Figuur 5. Conidiën van Cercospora vaginae. Vergrooting 550 maal. Figuur G. Conidiën-dragers. Vergrooting 550 maal. Figuur 7. Toppen van conidiën- dragers met jonge sporen. Vergrooting 550 maal. Figuur 8. Kiemende conidiën in water. Vergrooting 550 maal. Figuur 9. Dwarsche doorsnede door de buitenzijde eener blad scheede, acht dagen na een infectie met conidiën. Men ziet het binnendringen der schimmeldraden langs den on derhuidsehen bastbundel. Vergrooting 550 maal. J. 11. Wakker. De 0o o 'dekkeni''ekte der bladschee ien veroorzaakt door Cercospora vaginae, KrOger. 711 DIVERSE MEDEDEELINGEN In de Gelbe Hefte 1895, blz. 795 vinden we een verhandeling van Dr. Holde over Minerale smeerolie», waarvan wij hier de vertaling laten volgen. I!ij de verwerking der ruwe petroleum blijven, nadat de meer vluchtige oliën, zooals benzine, ligroïne en de gewone petroleum afgedestilleerd zijn, donker gekleurde resten achter, die de bestand deelen van de boven 300'' kokende aardolie bevatten. Hieruit kan men nog alleen door destillatie met oververhitten waterdamp on ontleede oliën verkrijgen. Deze restanten vormen den grondstof, waaruit de mineraalolïën gemaakt winden, welke in alle kleurschakeeringen van glashelder, door liet gele en bruinroode tot het diep groenzwartc in den handel voorkomen en waarmede onze stoommachines, gas- en petroleum motors, dynamomachines, wagenassen van wagons en ander drijf werk, liij industrie en verkeer in gebruik, gesmeerd worden. Voor de bereiding der verschillende soorten van mineraalolïën worden de resten door destillatie met waterdamp omgezet in hel dere destillaten van verschillende kleurnuances, die al naar behoefte meer of minder zorgvuldig geraffineerd worden, en donkere residuen. De eerstgenoemde producten vormen de eigenlijke machineoliën, waarmede stoommachines, motors, compressors, s|i 0e ] eri j n spinne rijen, en/., gesmeerd weiden en vertoonen alle in meer of mindere mate fluorescentie; de laatste daarentegen worden of enkel, of ver mengd met destillaten gebruikt tot het smeren van wagenassen bij spoorwegen, bij mijnwerken en verder als stoomcilinderolie. In den loop der tijden beeft men zich in de praktijk er aan gewend, nog slechts die der bovengenoemde destillaten met den naam van macbineoiie aan te duiden, waarmede de niet direct dom' stoom gedreven deelen der drijfmachines en de overbrengende be wegingen ervan worden gesmeerd. Men treft dus deze machineoliën bij uitstek,in bijna allegroote industrieele bedrijven en het transportwezen te water en te land naast de ciüoderoliën aan, terwijl de overige der genoemde olie soorten, zooals oliën voor spinneryen, compressors, dynamomachines, wagens, enz. altijd slechts in afzonderlijke takken van het bedrijf hi industrie en verkeer voorkomen. Het is duidelijk', dat voor elk groot bedrijf een uitstekende samenstelling van de olie voor de diijfmachine, zoo ook der cilin derolie een eerste vereischte is. De drij ('machine toch is het hart van elk bedrijf, dat door stoom gedreven wordt en hare minder goede werking zou ten gevolge hebben dat alle andere deelen van het bedrijf stil stonden. Niet alleen stoommachines, maar ook petroleum-, gas- en heete luchtmotoren, welke in kleinere bedrijven gebruikt worden, be hooren met de beste oliesoorten gesmeerd te worden, al zullen aan storingen van deze in den regel niet zulke groote oeconomische nadeelen verbonden zijn, als bij grootere stoommachines. Een onderzoek naar de technische eisenen, waaraan de ver schillende machineoliè'n moeten voldoen, moet aansluiten bij de natuurkundige en chemische eigenschappen van de mineraaloliën en de voornaamste physische hoofdeigenschappen der in beschouwing komende machines. De bovengenoemde benamingen, zooals cilinderolie, drijfmachi neolie, compressorolie, enz. wijzen er reeds op, dat de oliën onder verschillende omstandigheden gebruikt worden. Het is onzin om dezelfde olie voor machines, die onder ver schillende natuurkundige invloeden werken, op rationeele wijze te willen gebruiken, daar wij weten," dat de ftikvloeibaarheid, ver dampbaarheid en andere eigenschappen der oliën naar gelang van de temperatuur verschillen. Tot in de jaren 18ü0 — 1870, toen de mineraaloliën nog geen ingang hadden gevonden, moest men zich behelpen met een zeer geringe kwaliteit van oliën, de zoogenaamde dierlijke en plantaar dige oliën, die tegenwoordig nog alleen gemengd met mineraaloliën gebruikt worden. Eerst toen de naphtai'ndustrie in het leven trad, was het mogelijk, naarmate der fractionneering en raffineeering, oliën van gewenschte samenstelling te bereiden. Deze mogelijkheid, om al naar de physische 11 der machine, de eigenschappen van de mineraalolie te doen variëeren, heelt niet het minst een goeden invloed op de ontwikke ling van het moderne machinewezen uitgeoefend. Toch moeten wij inmen, dat enkele vette oliën, zooals spermacetiolie, olijfolie e. a., ook onvermengd, door hunne moeilijke verdampbaarheid en hunne geringe veranderlijkheid in samenstelling, voor verscheidene Pivprae mededeelinsrnn 713 machinedeelen, die niet warm worden, een uitstekend smeermateriaal aanbieden. Welke zijn de, bij beoordeeling van eene mineraalolie, in be schouwing komende factoren? Welke zijn de algemeene eisenen, waaraan de olie moet voldoen, welke de bïzondere voor de afzon derlijke doeleinden, waartoe zij bestemd zijn? De smeerolie moet, tot welk doel zij ook gebruikt worde, de langs elkaar glijdende metaalvlakken tegen directe aanraking beschutten; zij moet dus onder verschillende omstandigheden van temperatuur, snelheid en druk, waaraan de gesmeerde, of meer bepaald de zich bewegende deelen blootgesteld zijn, goed aan de metaalvlakken vasthouden. Het is door de ondervinding uitge maakt, dat de adhesie aan de metaalvlakken des te grooter is, naar gelang de oliën dikker vloeibaar zijn; omdat nu b. v. bij grooter wordenden druk op een metaal ook het gevaar, dat de olie naar buiten geperst wordt, toeneemt, moeten uit de aard van de zaak voor hoogere drukken, dikvloeibaarder oliën worden gebruikt. Maar wij moeten bij de rationeele keuze van een smeerolie voor eik bepaald doeleinde, nog an lere dingen in het oog houden. De klassieke onderzoekingen van Petrofk. waarvan de uitkomsten zijn neergelegd in zijn nieuwe wrijvingstheorie, hebben ons aangetoond, dat de totale wrijvingsweerstand van gesmeerde machinedeelen recht evenredig is, met de coëfficiënten der inner lijke wrijving (d. i. de mate van taaiheid) van de olie en der snel heid van de wrijvende deelen, daarentegen omgekeerd evenredig met de op de eenheid van vlaktemaat uitgeoefende druk. Het zou daarom onvoordeelig zijn, indien men bij groote snelheid en matigen of zeer geringen druk een zeer dikvloeibare olie koos, en daardoor eene onnutte krachtsverspilling veroorzaakte, welke haar invloed zou doen gelden inden vergrooten wrijvingsweerstand der gesmeerde deelen en in de grootere eischen, die men aan de drijfmachine zou moeten stellen, b. v. ook in meer kolenverbruik. Bij de zeer snel, maar zonder noemenswaardigen druk werkende spoelen in spinnerijen, kiest men daarom reeds sinds langen tijd zoo dun mogelijke oliën, terwijl men bij hoogen druk en groote snel heid dikvloeibare oliën gebruikt. Behalve de druk in de metalen, en de omwentelingssnelheid der roteerende vlakken, hebben wij nog als gewichtige factor te letten op de temperatuur der gesmeerde vlakken. Bij het smeren verandert, tengevolge van de omzetting in warmte der opgewekte wrijvings- r>iverse mp(le<leeiin)?en 714 weerstand, de temperatuur van deolielaag, en tevens der gesmeerde vlakken. Aan den anderen kant worden ook door bijkomende om standigheden, b. v. door den stoom in don stoomcilinder, door sterke afkoeling bij weersveranderir.g, enz. in de olielaag verschil lende temperaturen opgewekt, waarbij de olie de bovengenoemde eigenschappen van dik vloeibaarheid moet behouden. Mineraalolièn. die raapolie en paraffine bevatten, stollen b. v. reeds bij O" of een paar graden onder nul, waarvan bet gevolg zou zijn, dat wanneer een daarmede gesmeerd machinedeel in rust aan koude blootgesteld werd,men een grooten wrijvingsweerstand bij[het aan zetten der machine zou moeten overwinnen Stolt de olie in de smeerinrichtingen, dan kan onvoldoende olietoevoer plaats grijpen, wanneer de machine in beweging is. Ook in de ammoniak- ijsmaehines zijn de oliën blootgesteld aan groote koude (tot — 20 °C.) en moeten bij die temperatuur nog vloeibaar zijn. Bij die maehinedeelen, waarbij de olie niet in zulk een mate aan den invloed der koude blootgesteld is, behoeft men. voor zoover zij als smeermiddel in aanmerking komt. niet zoo erg te letten op het stollingsvermogen. In het belang van het gemakkelijk vullen dei' oliekannen uit di' vaten, enz. in ieder jaargetijde, zal het echter meestal gewenscht zijn, dat de olie moeilijk stolt. Zulke moeilijk stollende oliën worden in zeer groot aantal tot verschillende doeleinden uit de Russische ruwe naphta gewonnen; de afwezigheid van paraffine, die anders deoorzaak is van het gemakkelijk stollen, heeft er in de eerste plaats toe bijgedragen, dat deze oliën zeer gewild zijn als smeermiddel. Duitsche, Amerikaansche en Galicische oliesoorten hebben meestal een hooger paraffinegehalte en stollen daardoor gemakkelijker. Vorder is een vereischte van elke machineolie. dat zij bij alle voorkomende temperaturen moeilijk vervluchtigt. Evenals water reeds bij kamertemperatuur verdampt, zijn ook de mineraalolièn, die uit koolwaterstoffen van verschillend kookpunt bestaan, hoewel in mindere mate als water, aan verdamping blootgesteld. Door ver damping van in evenredigheid kleine hoeveelheden der meer vloei bare bestanddeelen, verandert echter de samenstelling niet onaan zienlijk en bij sterkere verdamping neemt, wat voor het olieverbruik van belang is, ook het volume af. Eveneens wordt de lucht in de machineruimten verontreinigd, Wanneer do olie gemakkelijk verdampt. Van stoomcilinderoliën in het bijzondar wordt verlangd, dat ze moeilijk verdampen, omdat Diverse mededeelingen 715 zij door de hooge temperatuur der samengedrukte stoom (tot 190 °C.) gemakkelijk zouden kunnen vervluchtigen. Om aan dezen eisch te voldoen, kiest men gewoonlijk voor cilindersmeering zalfachtige of zeer dik vloeibare oliën, daar deze, als destillatieproducten (van de aardolie) met het hoog-te kookpunt, eerst bij zeer hooge tempera tuur verdampen. Voor dit doel zijn zeer gewild de Amerikaansche grijsgroene, in dunne lagen rood doorschijnende valvolineoliën, dat zuivere destillatieproducten zijn. Hetgeen na de destillatie overblijft en dikwijls asphalt- of pekhoudend is, kan niet in dezelfde mate als gedestilleerde oliën voor cilindersmeering aanbevolen worden, daar ten gevolge van de grootere vervluchtiging der gemakkelijker verdampbare koolwaterstoffen, een vermeerdering der asphaltachtige resten te vreezen is. De klachten, welke men hier en daar hoort over de vorming van koolachtige resten bij aanwending van mineraaloliën in stoom cilinders, moeten hoofdzakelijk aan die asphaltstoffen toegeschreven worden. Afgezien van bovenstaande physische-, moet aan de chemische eigenschappen der machineoliën nog een reeks van eischen gesteld worden, welke voornamelijk hierop neerkomen, dat alle stoffen, die metalen aantasten, zooals vrije zuren, vaste gesuspendeerde bestand deelen, water en de oliën, die den wrijvingsweerstand vermeerderen, harsachtige en drogende oliën, zooals harsolie en lijnolie, enz. niet aanwezig zijn mogen. Ten slotte wijzen wij er op, dat men voor machineoliën liefst heldere, doorzichtige producten neemt, daar men hierdoor reeds een zekere waarborg heeft, dat vaste gesuspendeerde deeltjes, water, opgeloste asphalt, enz., niet aanwezig zijn. Om een zakelijk oordeel over de bruikbaarheid van eene olie te krijgen, moeten bovengenoemde physische en chemische eigen schappen onderzocht worden. Wij beginnen met de gewichtigste eigenschap, de dikvloeibaar heid, welke het nauwkeurigste gemeten wordt door de bepaling van de innerlijke wrijving der olie. De bepaling van deze constante vereischt echter een groote oefening in physische onderzoekingen en wordt daarom gewoonlijk door de zoogenaamde viscositeitsbepaling vervangen, welke tegenwoordig bijna algemeen doormiddel van een eenvoudig apparaat, de zoogenaamde Englersche viscosimeter ge schiedt, en met stipte inachtname der vastgestelde voorschriften PiYen* raededeelingeti 716 gemakkelijk door ieder belanghebbende kan worden uitgevoerd. De v ' Si ' isiteits- of vloeibaarheidsgraadbepaling van oliën berust in werkelijkheid op de vergelijking van den uitvloeiïngstijd van gelijke volumina olie en water uit een zorgvuldig afgewerkt vat. Een hoofdvereischte is, dat de wijdte en lengte der uitvloeiïngsbuisjes, bij alle voor vergelijking gebruikte apparaten en de drukhoogte, d. i. de hoogte, waartoe het vat met olie gevuld wordt, gelijk is. Ook moet streng gelet worden op het reinigen der toestellen, in het bizonder der uitvloeiïngsbuisjes. Hoewel men nu ook door den visoosimeter, zooals boven aangeduid werd, geen mathematische vergelijking tusschen de innerlijke wrijving van alle oliën verkrijgt, is men toch met behulp er van in staat, de oliën naarmate hunner vloeibaarheid te rangschikken, en ten minste voor oliën van gelijke wrijving steeds dezelfde waarden te verkrijgen. De viscosimeters hebben daarom bij de keuze van oliën voor de verschillende doel einden en ter bepaling van de identiteit van mineraaloliën, een niet te gering te schatten waarde. De Englersche viscosimeter, te verkrijgen bij C. Desaga te Heidelberg, bestaat uit een van binnen verguld vat, waaruit de olie vloeit door een platinabuisje, dat af gesloten wordt door een staafje, het welk door het deksel gaat. liet geheel (behalve de monding van het buisje natuurlijk) is omgeven door een verwarmingsbad. De te on derzoeken olie. wordt in het vat ge vuld tot zekere hoogte, aangewezen door twee spitsen, die 240 c.M 3 . vloeistof begrenzen, en door het verwarmings bad op de voorgeschreven temperatuur gehouden. Als vloeistof voor het bad, kiest men voor het onderzoeken van machineoliën voor niet onder stoom gaande deelen water, en bepaalt de vloeibaarheidsgraad bij 20° G. en 53° 0. Bij stoomcilinderoliën neemt men olie voor bet bad en bepaalt de viscositeit bij 100° en 150° C. Nadat de olie de bepaalde temperatuur heeft verkregen, wordt het staafje, dat het uitvloeiïngsbuisje afsluit, opgelicht en de tijd bepaald, waarin een onder het toestel geplaatst kolfje van 20Ü 3 . volloopt. Dl Terne mededeelinsjen 717 Het apparaat wordt met gedestilleerd water geijkt; het quotiënt tusschen den uitvloeiingstijd der olie en dien van water van 20° C, welke bij normale apparaten tusschen 50 en 52 seconden ligt, is de vloeibaarheidsgraad van de olie, met betrekking tot water van.2o°C. Volgens Grossmann moet de vloeibaarheidsgraad voor de niet onder stoom gaande deelen van kleinere stoommachines bij 20 °C. ongeveer 22 tot 38, voor machines met zwaar belaste metalen 38 tot 60, met betrekking tot water bedragen. Oliën voor spoelen, welke volgens de boven ontwikkelde grondstellingen zeer dunvloeibaar moeten zijn. hebben een vloeibaarheidsgraad van 6 —12, doch er zijn nog enkele dun vloeibaardere oliën in gebruik. Oliën voor am moniakcompressors hebben een vloeibaarheidsgraad van 6— 7. De stoomcilinderoliën kunnen bij kamertemperatuur zalfachtig of zeer moeilijk vloeibaar zijn; bij 100°—150 °C. moeten zij echter minstens de viscositeit van raapolie bij gelijke temperatuur bezitten. Oliën voor petroleum- en gasmotors en dynamomachines mogen een viscositeit hebben van 10 — 20. Nog taaivloeibaardere oliën zijn voor petroleum- en gasmotors niet aan te bevelen, daar dan in den explosiecilinder, tengevolge van onvolkomen verbranding van de smeerolie licht ophoopingen van koolachtige resten voorkomen. Tot het smeeren van compressors voor het maken van vloeibare zuurstof kan men in 't geheel geen olie gebruiken, daar die door de sterk samengeperste zuurstof onmiddellijk verbrandt, en aanleiding zou geven tot vernieling der machines. Voor deze machines gebruikt men dus water, dat voortdurend tusschen de langs elkaar glijdende deelen wordt gepompt *). Wat het stollingsvermogen betreft, is het voor machineoliën voldoende, wanneer zij bij —5 °C. nog vloeibaar zijn: oliën voor ijsmachines moeten bij —20 1 nog helder vloeibaar zijn. Overigens geven, wat deze kwestie betreft, de temperatuursverhoudingen, waar aan de machine blootgesteld is, in elk bijzonder geval den doorslag. Om zich ongeveer op de hoogte te stellen van het stollingsver mogen der oliën, vult men een met een thermometer voorzien rea geerbuisje met eenige kubieke centimeters der te onderzoeken vloeistof en brengt het daarna in een goed omgeroerd mengsel van 1 deel vee zout en 2 deelen ijs, hetwelk een temperatuursverlaging tot onder — 20" C. geeft. Bij eenige oefening, kan men alleen door schatting de hoeveelheden zout en ijs voor een temperatuursverlaging van *) Een dergelijke smeerinrichting is in de fabriek voor bereiding van vloeibare zuurstof Tan Dr. Elk*», Berlin N. Tegelerstrasse 15, in werking. 718 Diverse mededeelingen '20° C. zonder weging treden. Van tijd tot tijd neemt men het reageerbuisje uit het koud makend mengsel en ziet, of zich de op pervlakte van de olie, wanneer men het buisje schuin houdt, nog beweegt, en in welke mate er zich afscheidingen in de olie vertoonen. Bij nauwkeuriger bepaling van het stollingsvermogen moet men in het oog houden, dat de volkomen afscheiding der paraffinedeelen bij het begin van het stollen zeer langzaam plaats grijpt, en dat door de monsters gedurende het stollen te bewegen, de samenstel ling er van licht veranderd kan schijnen. Op grond hiervan koelt men, na zich door de beschreven voor proef georiënteerd te hebben, het te onderzoeken monster gedu rende eenigen tijd af in een op constant lage temperatuur blijvend zoutmengsel, dat men door een koudmakend mengsel van ijs en veezout langzamerhand laat bevriezen. Zulke zoutoplossingen van verschillende vriespunten kan men door oplossen van bepaalde hoeveelheden van verschilende zouten maken, zoodat men een nauwkeurig onderzoek van iedere olie bij een gevraagd-i lage tem peratuur kan uitvoeren. In onderstaand overzicht zijn de vriespun ten en samenstelling van verschillende zoutoplossingen aangegeven: o°. —3°. -5». —8,7». —15 tot —15,4° In 100 deden 0 Oram zout 13 deeïeu 13 dl. kalisnlpeter en 85,8 dl. chloor- 25 dl. water, dus gewoon ijs. kalisalpeter. 3,3 dl. keukenzout. bariura. salmiak. Een inrichting, die voor gelijktijdig onderzoek van meerdere monsters op bovenbeschreven wijze dienen kan, is hieronder beschreven. De bevriezende zoutoplossing bevindt zich in een geëmailleerden 12 c.M. wijden pot, die geplaatst is in een aarden vat. dat het voor afkoeling dienende mengsel van zout en ijs bevat. De reageerbui zen met de oliemonsters worden in den eersten pot in een daartoe Diverse mededeelinfjrn 719 aangebrachten standaard geplaatst. Nalat zij een uur daaria hebben gestaan, noemt men de buizeti er uit en ziet do ir ze schuin te houden of' de olie nog vloeibaar ot' reeds gestold is. Overafkoèling der bevriezende zoutoplossingen, die zich als bevriezend water ge dragen, voorkomt men door de bevroren deelen van de wanden af te stooten en de pot van tijd tot tijd uit het koudmakend meng sel te nemen. In het laatste geval gedraagt de zoutoplossing zich als smeltend ijs. Temperaturen van —20» tot —21 °C houdt men gemakkelijk constant door een mengsel van fijn gestooten ijs en veezout in een vat te brengen, dat uit een slechten warmtegeleider bestaat en ook weer in een tweede, eveneens met dat mengsel gevuld vat staat. Voor eene nauwkeurige vergelijking der samenstelling bij lage temperaturen, zooals noodig is bij de donkere wa gensmeeroliën voor spoorwe gen, brengt men de oliën in plaats van in reageerbuizen in U-Vormige buizen en gaat de stijging na, welke zij, na één uur in de zoutoplossing afgekoeld te zijn, onder den invloed van een door luchtge leidinff overgebrachten druk eener waterkolom van 50 m.M per minuut ondergaan. Als maatstaf voor de ver dampbaarheid dient de bepa ling van het. ontvlammings punt in een gesloten, slechts bij nadering van de vlam, die den damp moet aansteken, een weinig geopend vat. De voor dit doel gewoonlijk gebruikte inrichting de zoo genaamde Pensky'sche ont vlammingspuntbepaler ') is in de teekening afgebeeld. De te onderzoeken olie wordt hier in het vat, E tot een bepaald *) Het apparaat U bjj Sommer en Rünqk in Berlijn te verkrijgen. 720 DWerae mededee'injïen merk gevuld, on door don zich onder het apparaat bevindenden brander verhit. Het vut E rust in 't ijzeren lichaam H, dat door een koperen mantel L voor te steri mteuitstraling beschut wordt. Zoodra de olie er 100°C. bereikt heeft, wordt het handroerwerktuig J bewogen. Ongeveer van af 120°C. wordt, onder voortgezette beweging van hel roerwerktuig, het door pas of raapolie gevoede vlammetje Z, door draaien van het handvat G zoo dikwijls van graad tot graad in de damprulmte van het vat E gebracht, tot dat de dam pen ontvlammen. De hierbij op den thermometer T waargeno men temperatuur is het ontvlammingspunt der olie. Het is duidelijk, dat het ontvlammingspunt meestal des te hooger zal liggen, naargelang de olie moeilijker verdampt. Oliën voor niet onder stoom gaande deelen der machines mogen niet onder Lso°O, oliën voor stoomcilinders niet onder 20ü°C. ont vlammen: bij hooge stoomspanningen is van twee mineraaloliën, die te verkiezen, welke het hoogste ontvlammingspunt heeft. Een hooger ontvlammingspunt is in 't algemeen ook een bewijs van een itillatie der mineraalolie. Bij onregelmatige destillatie, b. v. bij rhitting van de ketelwanden door het vuur, hebben er omzettingen van de olie in meer vluchtige en meer ontvlambare koolwaterstoffen plaats. Dergelijke oliën hebben ook een branderige reuk. In den nieuweren tijd wordt zelfs damp, die 150° verhit is, voor motorische doeleinden gebruikt en aan de hierbij te gebruiken oliën moeten, zooals van zelf spreekt, de hoog ste eischen wat betreft ontvlam id worden gesteld. Mineraalsmeeroliën worden in het verkeer ook dikwijls volgens specifiek gewicht van de hand gezet. Bij de 1' liën b. v.. neemt met de viscositeit in 't al ien ook het ewicht toe, terwijl bij de Amerikaansche oliën daa q dikwijls h erde het gevalis, Debepa van het specifiek gewicht heeft dus niet voor de beoordeeling der liktheid als smeermiddel, maar wel als contróleproef voor de •lullende mi kere waard, dient echter ook- m< nvoudige voorproef om eventueele groote toevo . van de specifiek zware harsolie of andere bij men te verraden. Om het soortelijk gewicht snel te bepalen gebruikt men een bijzondet laloliën, welke door de „Normalaichungs Commission" te Berlijn gekeurd en van een ijk mo-Wrr'liiirjfvn 721 voorzien is. Om een aanknoopingspunt voor de beoordeeling van de gevonden cijfers te geven, zij opgemerkt, dat men voor spoeloliën van Amerikaansche en Russische herkomst 0,885 tot 0,907, voor drijfmachineolie 0,900 tot 0,920, voor stoomcilinderolie 0,855 tot 0,920 als specifiek gewicht bij 15° kan toelaten. Wat betreft het chemische onderzoek naar de zuiverheid dei minerale machineoliën is van belang het aantoonen van vrije zuren, vaste gesuspendeerde bestanddeelen, colophonium, harsolie, teerolie en vette oliën. Een uitvoerige beschrijving van alle methoden, die in gebruik zijn om bovengenoemde lichamen aan te toonen, zou te ver voeren; daarom worden in de eerste plaats de qualitatieve voorproeven be schreven, welke de aanwezigheid van genoemde lichamen verra den, terwijl quantitatieve bepalingen slechts ter loops worden aangeduid. Vrije mineraalzuren afkomstig van het voor het rafüneeren der destillaten gebruikte zwavelzuur, kunnen tegenwoordig be zwaarlijk in de mineraaloliën aangetroffen worden, daar het zuur, door de volgende uitlooging der destillaten met alkaliën en water uitgedreven is. Om geheel zeker te zijn kan men de olie met eenige c.M.' water in een reageerbuisje koken en bij het gefiltreerde waterige aftreksel wat methyloranje (0,3 gr. kleurstof op 1 L. water), dat in tegenwoordigheid van mineraalzuren rood gekleurd wordt, voegen. Het totaalgehalte aan vrije zuren, dat in den regel slechts van zwakke organische zuren afkomstig is, bepaald men quantitatief door titratie. De harsoliën. die over het algemeen gemakkelijker opdrogen dan mineraaloliën, herkent men wanneer de olie wordt geschud met zwavelzuur van 1,6. Spec. gew. Harsoliën kleuren het zuur bloed rood, terwijl mineraaloliën hoogstens een bruingele verkleuring doen ontstaan. Quantitatief kan men het gehalte aan harsoliën of door polarisatie, of door bepaling van de oplosbaarheid in alcohol en andere oplossingsmiddelen, welke harsolie gemakkelijk opnemen, mineraaloliën daarentegen niet of zeer weinig, bepalen. Met betrek king tot het onderzoek op harsolie met denpolarimeter, zij opgemerkt, dat harsolie het vlak van polarisatie sterk rechts draait, mineraal oliën echter geene of zeer geringe afwijking vertoonen. Steenkolen teer en harsoliën laten zich meestal reeds door het hoogere specifiek gewicht in mineraaloliën aantoonen. DiTerse mededelingen 722 Spec, Gew. /.ware mineraaloliën 0,850 — 0,92U. harsoliën 0,960— 0,990. teeroliën boven 1,010. De aanwezigheid van vette oliën herkent men door de te onder zoeken olie met een stukje natriumhydraat op '230° — '240° C. te verhitten. Nadat men 10 minuten lang verhit heeft, hebben de vette oliën een zeep gevormd, welke bij afkoeling der olie, deze doet stollen; zuivere mineraaloliën blijven bij deze proef vloeibaar; de aanwezige koolwaterstolïen worden door het natriumhydraat niet aangetast. Een gehalte aan water verraadt zich in heldere mineraaloliën door troebeling van de olie. welke, na lange verhitting tot het schuim verdwijnt, niet meer terugkeert. Hij donkere, ondoorschij nende oliën maakt men om water aan te toonen gebruik van de eigenschap, dat de olie bij verhitting in een reageerbuisje stoot en schuimen veroorzaakt en zich aan de door de olie bevochtigde wanden eene witte emulsie vormt. Een watergehalte der oliën kan zeer lastig worden bij het smeeren van stoomcilinders, waar de olie reeds in de smeerinrichtingen door den stoom sterk verhit wordt, en kan gaan overschuimen. Mechanische verontreinigingen in de olie herkent men gewoon lijk met het bloote oog; zij worden door schudden met benzol geïsoleerd, terwijl ze bij de filtratie der bcnzoloplossing op het filter achterblijven. Een zuivere olie moet helder in benzol oplossen. Op de tegenwoordigheid van colophonium duidt gewoonlijk reeds een hooger zuurgehalte en een hooger soortelijk gewicht. Colophonium bestaat geheel uit zuren, laat zich met natronloog verzeepen, en is in 70 procentigen alcohol oplosbaar, terwijl van mineraaloliën slechts sporen daarin oplossen. Om een nauwkeurig onderzoek volledig te maken moet men nog de olie in een dunne laag op een glasplaat, ongeveer 20 uur lang verhitten en wel machineolie bij 50°C, cilinderolie bij 100 r C. Bij deze proef mogen beide soorten niet in drogen. PiTPrue nir-dedfleHnpen 723 Beeson beschrijft een eenvoudig en praktisch toestel ter bepa ling van de waterhoudende capaciteit van gronden. b. is een buret van 50 of 100 e. c. inhoud, van onder voorzien van een y-vormig glazen buisje. Aan een der armen van dit buisje is door middel van een stukje caoutchoukbuis de knijpkraan c bevestigd, de andere is voorzien van een ± 80 c.M. lange, stevige ca outchouk buis, welke aan het andere einde bevestigd is aan een Stutzersche extractiebuis s, welke onderaan van een nul punt voorzien is; d is een ge perforeerd metalen schijfje, van een diameter iets kleiner dan de wijdte der extractie buis; in het midden is een iets grooter gat aangebracht, waarin voor de blaaslamp een glazen buis t is gesmolten, die aan het boveneinde is omgebogen. Om met het toestel te werken wordt boven op de geperforeerde plaat een schijfje filtreerpapier gebracht, in het midden voorzien van een gat, waardoor de glazen buis t kan. tiet filtreerpapiertje heeft een iets grootere diameter dan het metalen plaatje en de rand wordt daarom heen gebogen, waardoor het dan juist in de glazen buis past. Het filtertje kan boven vastgehouden worden door een caoutchoukkring, die gemakkelijk van een caout choukbuis kan worden afgesneden. Alsnu vult men het toestel met water, laat de buret zinken en tapt uit c water af, zoodanig dat de vloeistof in de buret en extractiebuis beide op nul staan; '25 tot 50 gram der aaide worden nu in de extractiebuis gebracht, en door zacht kloppen tegen de buis bewerkstelligd, dat het bovenoppervlak waterpas is. Daarna wordt de buret opgeheven, waardoor het water in de extractiebuis dringt, en dit voortgezet tot het niveau van het water boven den grond staat. Hierna laat men de buret weer zakken en wacht tot de aarde geen water meer laat uitdruipen. Doordat de ruimte onder het geperforeerde plaatje door de glazen buis dt met de buitenlucht in gemeenschap staat, Oivorse ni'^odoolingen 724 7 -al dit uitdruipen slechts plaats hebben door de werking der zwaar tekracht. Gewoonlijk zal na 15 of '20 minuten geen water meer losgelaten worden; men brengt de buret weer zoover omhoog, dat het water in de extractie buis op 0 komt te staan en leest dan direct op de buret de geabsorbeerde hoeveelheid water af. De geheele analyse duurt slechts 30 tot 40 minuten; het toestelletje, dat zeer gemakkelijk zelf' te vervaardigen is, is te verkrijgen bij Kaehler en Martini. Berlijn. Sugar Cane, 1895 blz. 590. Maxwell heeft een uitgebreide studie gemaakt, over het achter uitgaan van suikers bij het bewaren en verzenden. Hij maakte een vragenlijst op, die den verschillenden fabrikanten werd voor gelegd en heeft uit hunne antwoorden en uit zijne eigen proeven zijn oonclusiën getrokken. Hij haalt voorbeelden aan. dat de pola saties van hoofdsuiker op de fabriek (Sandwich eilanden) en later te San Francisco 3,02% verschilden, doch dit betrof een suiker, waarin eerste stroop was opgesmolten geweest, en welke na het centrifugeeren 24 uur ongedroogd gestaan had. In het alge meen is de achteruitgang veel grooter bij hoofdsuiker waarin stroopsuiker is opgesmolten. dan bij die waar dit niet geschied is. Gemiddeld vond hij: Polarisatie Polarisatie fabriek. San Francisco. Hoofdsuiker zonder oversmelting 97,88 98,40 » » met » » 98,30 97,70 men ziet zelfs in het eerste geval een verhooging der polarisatie, waarschijnlijk toe te schrijven aan het verlies aan water. Suiker 2de product gaf: 1° Stroopsuiker; polarisatie fabriek 95,0. » » » » San Francisco 94,2. Ook het absolute gewicht der afgezonden suiker verminderde steeds. Het sterkste was dit het geval bij suiker van Papaikou, waar een vermindering van 1,84% werd geconstateerd. De schrijver zegt er evenwel bij, dat dit totale verlies aan verschillende ooizaken moet geweten worden: behalve aan verdamping, ook aan het verlies uit de zakken, en zelfs aan dat van geheele zakken. Het gemid delde totale verlies bedroeg voor hoofdsuiker 1 % en voor stroop suiker 0,0%. Dirtria meHrdrelingtn 725 Merkwaardig is ook dat van veel invloed op den teruggang der polarisatie is, de tijd gedurende welken de suiker op de fabriek is bewaard. Zoo vindt hij voor 2 proeven: Fabriek. San Francisco. Versche suiker 98.4 98,75 Bewaarde » (2 maanden) 98,4 98,10 en Versche suiker 98,1 99,00 Bewaarde » ('2 maanden) 98,1 97,03 Maxwell schrijft het teruggaan van de polarisatie toe aaneen I'errnentatie en wel aan de melkzuur- en boterzuurgisting. Niet alleen op de Sandwicheilanden is bet feit geconstateerd, ook in andere suikerproduceerende landen, voornamelijk bij rietsuiker en de schrijver haalt een sterk voorbeeld aan van een Cubiansche fabriek, wier suiker bij aflevering 94% polariseerde en later na verzending slechts 92% en zelfs 90%, terwijl het gemiddelde verlies 3% bedroeg. Op Cuba heeft het verschijnsel zelfs wel tol processen aanleiding gegeven. De reden er van /.nekt Maxwell in de minder zorgvuldige be handeling van de massecuite en stropen. Hij merkte op, dat bij de meeste fabrieken zeer veel zorg werd besteed aan het schoonhouden der molens, voorwarmers en kooktoestellen, terwijl de zindelijkheid der centrifuges, stroopgoten, kookselreservoirs, enz. dikwijls veel te wenschen overliet. Hij trof ook herhaaldelijk houten goten, houten roertoestellen, en andere materialen van hout aan, en gelooft dat de melasse het hout tot een bepaalde diepte doordringende, daar aanleiding geeft tot fermentatic. Hij wijst er op, dat soms wel gekalkt wordt, doch tevens, dat houdt dit de boterzuurgisting tegen, een geringe alcaliteit de melkzuurgisting zelfs in de hand werkt. Zijne conclusie is dan ook liever de apparaten te behandelen met zwa veligzuur (in water opgelost), waardoor alle gisting wordt tegen gehouden. Louisiana Planter 1896, blz. 154. Een van de drie grootste Centraalfabrieken in Frankrijk is die van Jules Jaluzot & Go. Zij is gelegen te Origny aan het verbin dingskanaal van de Sambre en Oise. De capaciteit bedraagt 1500 ton biet per dag, welke hoeveelheid door 13 raperies verwerkt wordt, welke het sap door onderaardsche pijpleidingen naar de fabriek Diverse raededeetlngeti 726 zenden. Deze zelve verwerkt slechts 350 ton daags, waarvoor de bieten bewaard worden in silo's met een capaciteit van 4-5000 ton. De diffusiebatterijen hebben automatische inrichtingen, welke aanwijzen, hoeveel sap verwerkt is en den tijd, waarin dit geschiedde. Daarna komt het sap in drie groote en vervolgens door zeven kleinere voorwarmers, zoodat het in de carbonatatiepannen stroo mende een temperatuur van 85 tot 90° C. bezit. Na de eerste car bonatatie gaat het door de filters: 6 Kroogsche persen met 30 kameis, twee groote Cails van 50 kamers, en zes groote Dehne-filters van 50 kaders van 1 M-. elk; totaal filtreerend oppervlak bedraagt 800 11*. De indamping heeft plaats in een quintuple effet, ont worpen door Horsin-Déon. Het apparaat verdampt 25000 H.L. sap in de 24 uur en de afgewerkte stoom dient ter verwarming van diffusiebatterij en vacuiïmpan; het heeft een verwarmend opper vlakte van 4000 M-. Behalve de gewone vaeuiïmmeters, wordt de druk zeer gemakkelijk afgelezen van 5 kwikzuilen, die naast elkaar zijn aangebracht en waardoor men zich dus niet één oogopslag kan overtuigen van den goeden gang van zaken, liet sap wordt tot 20 ü 30 Bé. ingedampt en door 8 mechanische filters (320 M-. fil treerend oppervlak) gezuiverd. Twee groote vacui'impannen verko ken dit diksap, en het systeem der kristallisatie in beweging wordt toegepast. Acht cylindrische malaxeurs van 270 H.L. inhoud,2,ls M. diameter en 7,75 M. lengte, welke voor 3 4 van hun lengte een dub bele wand hebben, waartusschen stoom of water kan circuleeren, ver werken de masse-cuite. Boven op aan weerskanten en in het midden een dom aangebracht, waarin de pijpen uitmonden, waardoor men de lucht in het toestel kan verdunnen of samenpersen. Een as met nokken wentelt in de trommels met een snelheid van I','j omwen teling in de minuut. Het resultaat zou zijn, dat alle suiker als eerste product wordt verkregen. De masse cuite wordt, verwerkt door 22 centrifuges. De stoom wordt geleverd door 16 ketels met een totaal verwarmend oppervlak van 3000 M 2 . Het chemische laboratorium is op dezelfde schaal als het overige der fabriek geïnstal leerd. Stigar Journal 189(>, blz. 60. Het benutten van verschillende bodeinbacteriën voor den land bouw is een onderwerp dat in den laatsten tijd door Hellriegel, Saalkeld en Nobbe nauwkeurig bestudeerd is. Met een der bacte- 727 Diverse mededeellngen riën, welke voor rle ontwikkeling van Leguminosen noodig zijn, zijn de proeven zoo bevredigend ui a, dat Nobb 'terie ia het groot laat aankweeken door de »Höchster Farbwerke", en deze zullen de Leguminosen-bacteriën-reinculturen weldra in den handel brengen. Door de uitzaai daarvan zal men nu veel goed kooper het land geschikt maken voor leguminosencultuur (onge veer f 6 per 11. A.), dan door het indertijd beproefde inenten met daarvoor geschikte aarde. Zoo blijkt, dat de methode steek houdend is, dan zal zij natuurlijk voor velerlei uitbreiding vatbaar zijn, bijv. voor de aankweeking van bacteriën, die een rol spelen bij de stikstofverwerking, hetzij om deze voedingsstof gemakkelijk te doen opnemen uit den bodem, of uit de lucht, dan wel om het stikstofverlies in meststoffen te voorkomen- Een eerste vereischte is evenwel, dat de proeven met de reeds ver melde bacteriën uitgebreid en voortgezet worden. Centralblalt für Zucherinduslrie 1896. hl:. 505. Dr.Fiutz Glaser deelt mede, dat niet alle geleiachtige afscheidin gen in beetwortelsappen i aan de tarnde »Froschlaichpilze" (/ es), maai' dat liet gelukt is een reincultuur te verkry arvan de uitwerking wel schijnbaar < temt met die der Leuconostoc, maar die in dd daarvan oi iden is. De reincultuur gelukt het gei jkst op beetworti itine. Op de geïnfecteerde platen ontwikkelden zich na 24 uur witte, melkachtige koloniën, welke de gelatine met methyleenblauw gekleurd, vertoorn icteriën zich als korte staafjes, dikwijls meerdere aan elkaar verbonden. In bietsap bracht, vooral bij het temperatuuroptimum 40—45", ontwikkelen do bacteriën zich zeer snel. Na een paar uur ontstaat een zwakke gasontwikkeling en na 12 uur is het oppervlak van het sap mei een geleiachtige huid bedekt. Ken hoogere temperatuur verlangzaamt de ontwikkeling doch vernietigt de bacteriën niet; men kan het sap zelfs langeren tijd op 100" verwarmen, zonder dat zij gedood worden. Op neutrale 10% tige melasseoplossing heeft geen ont wikkeling na infectie plaats, een groot verschil met Leuconostoc. Brengt men echter het slijmige neerslag, dat door alcohol uit bietsap wordt neergeslagen op de melasseoplossing. dan heelt er wel ontwikkeling plaats. Ook gebeurt dit als dit slijmige neerslag 728 Divers» medefleplinsren eerst verascht wordt en dan in de melasse oplossing gebracht wordt, een bewijs dat de bacterie anorganische voedingstoffen uit het beetwortelsap noodig heeft, welke door het carbonatatieproces verwij derd worden (phosphorzuur, ijzeroxyde, magnesia). De geleivorming sluit een ontleding van suiker in zich. want reeds na korten tijd wordt de polarisatie veel kleiner. Wordt bij Leuconostoc als gistingsproduct melk zuur geconstateerd, dit is niet het geval bij de nieuwe bacterie. Wel werd in vrij groote mate alcohol aangetoond, liet sap verkrijgt een zure stijfselachtige lucht en werkt sterk reducoerend op Fehlingsche oplossing. De gelei is in verdunde zuren bij verwarming oplosbaar, de zoutzure oplossing reduceert Fehling onder afscheiding van rood koperoxvdule, de zwavelzure oplossing geeft een groengeel neerslag. In loogen is de gelei gemakkelijk oplosbaar, niet in baryt-of kalkwater. De schrij ver stelt den naam voor van: Bacterium gelatinosum betae. Oesterr. Zeitschr. für Zuckerinduslrie 1806, blz. l:'>. E. C. Shobey deelt den uitslag mede zijner proeven, welke hij nam betreffende de kalkzetting bij rietsap. Hij had opgemerkt, dat wanneer de kalktoevoeging bij het koude sap geschiedde, de zui vering veel beter plaats vond, dan wanneer de kalkmelk aan het reeds aangewarmde sap werd toegevoegd. Dit leidde hem er toe proeven in het laboratorium te nemen en hij vond dat de grens gelegen was hij 71° C. Ter verklaring van de reden hiervan be paalde hij de aciditeiten het glucose gehalte van verschillende monsters rietsap en dezelfde factoren na verhitting tot boven 71°. Bij gezond riet vond hij dan geen verschil, zoodat hieruit geen verklaring kon gevonden worden. Daarna bepaalde hij de stikstofgehalten der sappen en vond toen wel een verandering. De stikstof komt in het sap in twee vormen voor en wel als bestanddeel van eiwitstoffen en van amido-verbindingen, waaronder bijv. glutamine en asparagine reeds geconstateerd zijn. Deze amiden worden door hitte niet geco aguleerd en geven dan met kalk oplosbare verbindingen of ont ledingsproducten. Hij oppert nu de onderstelling ot het wellicht mogelijk zou zijn, dat bij de verhitting tot boven 71° door het zuur, hetwelk in het sap aanwezig is een omzetting van eiwitstoffen in amiden plaats heeft. Hij staaft zijne bewering door eenige uit- I>i ' or*" iil< l <lt'ii<'i lifi'_'cN 729 komsten van analyses medetedeelen (amiden werden berekend als asparagine). Oorspronkelijk sap. B\. 17.15, Z.Q. 91,0 aciditeit (uitge drukt in '/io norm. alkali) 10. Totaal stikstofgehalte 1,115% van het vaste-stofgehalte. Albuminoïden 95,5 % v.d. stikstof Amiden 4,5 % d » Verhit tot 70° C. Albuminoïden 87,5 % » » Amiden 12,5 % » » Na 1 minuut koken Albuminoïden 80,7 % » » Amiden 13,3 % » » Bij een ander monster vond hij : Oorspronkelijk sap Bx. 18,2, Z.Q. 90,9; aciditeit 11,3, totaal stikstof 1,032 % van het vaste-stofgehalte. Koud. Albuminoïden93,s % v.d.stikstof Amilieu 0.5 % » » Verhit tot 70° O Albuminoïden 81,4 % » o Amiden 18,6 % » » Na 1 min. koken. Albuminoïden 77 % » » Amiden 23 % „ » Shorey zegt. dat in het koude sap geen andere stikstof aan wezig was dan in eiwit- of' arnidevorm, doch durft niet vast te ren, dat de producten na verhitting uit de eiwitachtige stoften ontstaan amiden zouden zijn. in alle gevallen is de uitkomst echter hetzelfde. Hij maakt tevens er op attent, dat men bij de eiwitbepalingen in rietsap allicht een fout maakt, wanneer men dit doet dom' de albuminoïden in kokende oplossing neer te slaan met koper hydroxyde. Feitelijk zal men dan steeds te weinig eiwit vinden, omdat een gedeelte zich reeds, zooals uit bovenstaande mededelin gen blijkt, zal hebben omgezet. Louisiana Planter 1890, btz. 564. Het is bekend, hoezeer de suiker geproduceerd iii de Franscho koloniën, bij invoer in het moederland geprotegeerd wordt, daar zij een premie geniet, gelijk aan die, welke in het jaar daaraan voor afgaande werd toegekend aan de in frankrijk zelve vervaardigde suiker (zie Archief, blz, 521). Gemiddeld heeft deze premie over de campagne 1894/95 bedragen 21,73 %, zoodat de suiker uit de Dirersc mcdcdci llngtn 730 Fransche koloniën, welke vaal September 1895t0t31 Augustus 1896 naar het moederland verscheept wordt een restitutie van 21,73 % van belasting wordt verleend. Deutsches Handels Archiv ïsm, ik. i-u Ter ontvetting van coiuleuswater zijn indertijd reeds verschillende systeemen en toestellen voorgeslagen. Men heeft getracht de oliën, welke met den al'gewerkten stoom in het condenswater zijn meegevoerd hier weder uit te verwijderen door filtratie over zaagsel, ook wel door filtreeren over metaalgaas, doch geen dezer middelen bleek afdoend. De firma Dehne in Halle heeft nu een ontvettingsapparaat ge construeerd, hetwelk een volledige eliminatie der vetten bewerkt. De grootere olie- en vetdeelen laat men zich eerst afzetten en deze worden aldus weer als smeermateriaal teruggewonnen. Dan wordt bij liet water gevoegd aluminiumhydroxyde, waardooi' alle vetdeel tjes ineelianisch'gebonden worden en ten slotte al het water gefiltreerd, waardoor het volkomen vet vrij, kristalhelder en zoo zuiver als ge destilleerd water verkregen wordt, en aldus voor alle doeleinden kan gebruikt worden. (Ketelvoeding, wasschen en verven, ijs. enz.) Het aluminium hydroxyde wordt door de firma. Dehne als een bijna droog poeder in den handel gebracht en kost te Halle ü mark per 100 K. G. Een apparaat met een capaciteit van 3 M*. per uur kost aldaar 1800, een van 5 M 3 . 2800 Mark. Deutsche Zuckertndustrie 1896, bh. 933. De volgende wijziging, van de methode van Prinsen Geerligs ter snelle opsporing van magnesia in fabrikatiekalk ') word! voor geslagen door Herzfeld en Förster. Voor de qualitatieve bepaling wordt ongeveer 0,5 gr. gebrande kalksteen in een kleine porceleinen schaal in geconcentreerd zout zuur opgelost, daarna ter afscheiding van het kiezelzuur, al bewegen de op de vrije vlam tot droog verdampt, in eenige druppels zoutzuur opgelost, met water tot ongeveer 10 c. c. verdund, met een paar druppels salpeterzuur opgekookt en vervolgens zooveel geprecipiteerde koolzure kalk bijgevoegd, dat daarvan een weinig onopgelost over blijft. Daarna wordt gekookt, in een reageerbuisje afgefiltreerd, belder kalkwater bij het i'Utraat gevoegd tot het buisje nagenoeg geheel *> Archief 1894, blz. o*7 Diverse mededeelingeii 731 gevuld is, met een caoutchoukkurk gesloten en om geschud. Is veel magnesia aanwezig dan ontstaat er onmiddellijk een neerslag, bij aanwezigheid van kleine hoeveelheden na een paar minuten. Bij de quantitatieve bepalingen gaat men uit van een afge wogen hoeveelheid der stof, en handelt eerst zooals bij de qualita tieve methode. Het filtraat van ijzeroxyde en aluinaarde behandelt men in een daarvoor geschikt glas met een overmaat van kalkwatcr. Men vult het glas tot aan den rand en sluit het eveneens goed dicht, schudt om en filtreert na eenigen tijd het neerslag af, of laat dit zich af zetten, decanteert en wascht eenmaal met water door decanteercn, lost het neerslag in weinig zoutzuur op, neutraliseert, slaat sporen van kalk door oxalaat neer en in het filtraat volgens de bekende methode de magnesia, die dan als pyrophosphaat gewogen wordt. Gelbe He f(e 1890 blz. 288. Een nieuwe ploeg wordt door de John Deere Plow company in den handel gebracht. Het kenmerkende van dezen ploeg bestaat in een cirkelvormige ronddraaiende schijf, welke de plaats inneemt van de ploegschaar van den gewonen ploeg. In plaats van de aarde dus uit de ploegvoren te lichten en die om te keeren, verkruimelt en pulvert de schijf den grond, het veld na de bewerking glad latende als of' het geëgd was. De grond onder het omgewerkte ge deelte blijft echter hard en is dus minder geschikt voor het door laten van water en wortels, zoodat liet misschien geraden zou zijn, de schijt' te voorzien van tanden, die dan den grond nog dieper zouden kunnen bewerken. De ploeg werkt uitstekend op zandigen of leemachtigen bodem, hoe of zij voldoen zal op rotsachtigen grond zal nog moeten blijken, doch vermoedelijk zal de brekage wel niet grooter zijn dan bij den gewonen ploeg. Hij wordt in twee model len afgeleverd: de enkele en de dubbele. Planters monthly blz. 1890, bh. 11. Van de commissie belast met de regeling van het tweede in ternationale congres veor toegepaste scheikunde, ontvangen wij de mededeeling dat dit gehouden zal worden te Parijs van 27 Juli tot 5 Augustus e. k. Den 27 stcn Juli zal Bektiielot des morgens om 10 uur in de groote amphithaterzaal van de Sorbonne de zittingen i in <!i ili i'llrgeii 732 openen. Des avonds diner, aangeboden aan de gedelegeerden der vreemde mogendheden en wetenschappelijke instellingen, aan de regelingscommissie en aan de andere autoriteiten. De volgende dagua zittingen der verschillende secties; den 4 ,len Augustus alge meene vergadering van alle deelnemers. Gedurende het congres zullen excursiën en bezoeken aan fabrieken gemaakt worden, en 5 Augustus en volgende dagen wordt de internationale en koloniale tentoonstelling te Rouaan bezocht. De spoorwegen hebben voor de bezoekers van het congres een verlaagd passagetarief toegestaan, misschien wolgen de stoomvaart maatschappijen hun voorbeeld. [let volledige programma wordt eerst in de eerste dagen van Juli gepubliceerd. Voor het congres hebben zich reeds uu-er dan 1200 leden doen inschrijven. De firma Franz Beck & Co., machinefabriek en metaalgieterij m Magdeburg-Sudenburg, brengt thans in den handel een thermo meter met zwarte vulling. Het groole voordeel hiervan is, dat men de temperatuur op ongeveer ÏJO maal grooter afstand kan aflezen, dan bij de thermo- Maandelijksch overzicht van de Regen waarnemingen door het Algemeen Syndicaat van suikerfabrikanten op Java. Juni 1890. Diverae iiiededeslingiMi 733 meters met kwikzilvervulling. De firma geeft de meeste garantie voor het goed werken dezer thermometers en raadt, het gebruik ook in suikerfabrieken ten zeerste aan. Centralblalt für die Zuckerindustrie der Welt. 189<>,I>lz. 639. STATISTIEK, OOGST- EN MARKTBERICHTEN, ENZ. Het sulkerrerbruik per lioofd in Frankrijk bedroeg gemid deld in: 1845 3,426 K.G. L875 7,190 K.G. •1850 3,226 » 1880 8,609 » 1855 4,543 » 1885 11,200 » 1860 5,590 » 1890 12,247 » 18(»r. 0,350 » 1895 11,176 » 1870 6,049 » Sucrerie indigène et coloniale 1890, bh. 470. Taxatie der wereldproductie voor 1895/96. (in tonnen.) Volgons Volgens de F. D. Licht Deutsche Zuckerindustrie. I. Europa Duitschland (productie) 1,640000 1,590000 Oostenr-Hongarije » 770000 747700 Frankrijk » 670000 627900 Rusland » 750000 008200 Nederland » 110000 _._,„ België » 230000 B18é0 ° ') Andere landen » 138000 150000 4,278000 4,400200 II; Amerika 2 ) Noord-Amerika (productie) 262000 260500 ») Cuba (uitvoer) 200000 300000 ') Hieronder zijn begrepen UOOOO ton rietsuiker van Spnrje. 3 ) Biet, Ahorn- en Sor^liumsuiker. ') Cuba en volgeinle landen uitsluitend rietsuiker. Diverse mededeelingen 734 Portorico (uitvoer) 55000 55000 Trinidad » 45000 50000 Barbados » 55000 57000 Jamaica » 300U0 30000 KI. Antillen » 30000 7000O Martinique » 35000 38000 Guadeloupe » 40000 450'JO Mexico en Centraal-Amerika 3-200 Demerara (uitvoer) 10000,, 105000 Suriname — G000 Peru (uitvoer) 70000 68000 Argentinië — 103000 Brazilië (uitvoer) 220000 225000 1,14-2000 1,424700 Il F. Azië. 'Britsen Indië (uitvoer) 50000 Siam — 7000 Java (uitvoer) 540000 525000 Philippijnen (uitvoer) 230000 230000 Cochinchina — 30000 770000 8 52000 IV. Afrika Egypte (uitvoer) 70000 97000 Mauritius » 130000 130000 Réunion » 40000 37000 2'iOO ii 2Ö40U0 V. Australië Queensland — 100000 Nieuw-Zuid-Wales — 35000 Sandwich eilanden (uitvoer) 180000 1G0000 Fidsji-eilanden — 10000 180000 305000 Recapitulatie I Europa 4,278000 4.100200 II Amerika 1,142000 1,424700 III Azië 770000 842000 IV Afrika 210000 264000 V Australië 180000 305000 Totaal. 0,010000 6,935900 Statistiek, rm<jst- en marktberichten, enz, 735 Suikervoorraden. (in tonnen). 1. Volgens F. D. Licht. 1 Augustus 1895 Februari 1896. Duiischland '249721 ( 1 Aug.) 940604 ( 1 Febr.) Hamburg 150000 (21 » ) 118200 (19 » ) Oostenrijk 320000 (1 » ) 505000 (1 » ) Frankrijk 198100 ( 1 » ) 500000 (1 » ) Nederland 26077 (15 » ) 85937 (1 » ) België c8467 ( 1 » ) 101171 ( 1 » ) Engeland 125069 (18 » ) 124347 (16 » ) Zeilend naar Europa 18776 (17 » ) _22072 (16 » ) Totaal Europa 1,126218 2,397231 Vereenigde Staten 270000 (20 Aug.) 127000 (18 Febr.) Cuba (zes voornaamste havens 245872 (16 » ) 49780 (14 » ) Zeilend naar Noord-Amer. 18764 (17 » ) 40914 (16 » ) Totaal Amerika 534636 217694 Totaal 1,660854 j>,614925 2. Volgens de «Deutsche Zuckerindustrie". 1 Augustus 1895 Begin Februari 1896 Duitschland 321000 1,090000 Hamburg 149400 129700 Oostenr.-Hong 34ö1/i8 582042 Engeland 126537 H3957 Fiankrijk 198120 503748 Nederland 40608 'J5OOO België 38407 101071 Zeilend naar Europa 36398 21175 1,256678 2,636603 Vereenigde Staten 295000 130000 Cuba 202000 52000 Zeilend naar Noord-Amerika 19738 28700 Totaal Amerika 577738 210700 Totaal 1,834416 2,847393 Deutsche Zucktrinduslrie 1806, bl. i047. 736 Statistiek, oogst- en marktberichten, eni. Vergelijking der getaxeerde suikerproductie eu - consumptie voor 1895,90. (Volgens F. D. Licht). (in tonnen). Naai' andere Uit andere Productie. Consumptie, landen uit landen in te voeren. te voeren. Duitschlund 1,610000 070000 040000 — Oostenr.-Ilong. 770000 410000 300000 Frankrijk 070000 560000 HOOOO Rusland 750000 525000 225000 België 230000 07000 103000 Nederland HOOOO 70000 40000 Engeland 1,000000 — 1,000000 Andere Europ. landen 138000 563000 425000 Noord-Amerika 202000 2,035000 — 1,773000 Amiert- landen 2,070000 — 2,070000 0,010000 0,500000 3,908000 3,798000 Te veel 110000 110000 De suikerrietcultuur in Queensland is nog van betrekkelijk jongen datum, het schijnt dat men 27 jaar geleden er eerst mede begonnen is. In de eerste jaren hadden de pogingen niet veel succes; de lage prijzen, die het riet behaalde, en het wantrouwen dat er heerschte tusschen den fabrikant en den netplanter waren daarvan de oorzaken. Daarenboven dacht men er toenmaals nog niet aan de gefabriceerde suiker te exporteeren. Australische suiker op de Londensche markt scheen absurd. Eerst toen de kolossaal uitge strekte landen in het noordelijk gedeelte van Queensland aan de suikerrietcultuur werden dienstbaar gemaald, en toen het Gouver nement te hulp kwam door het in de hand werken der oprichting van centraalfabrieken was de weg gebaand voor den planter en ontwikkelde Queensland zich tot een der belangrijkste rietsuiker pi'oduceerende koloniën van Engeland. Feitelijk heeft men in de delta-gronden van midden- en Noordelijk Queensland een bodem, welke onder de meest geschikte van de geheele wereld voor suiker rietteelt gerekend kunen worden. Bij het beginnen van een sui- Statistiek, oogst-en ranrktbericliten, enz, 737 kerrietplantage zal de ondernemer zich moeten vestigen in de buurt van een fabriek en zich vergewissen, dat de eigenaar daar van genegen is zijn riet te koopen. De cultuur is zeer eenvoudig, wanneer grond en klimaat geschikt zijn. liet land wordt geploegd en geè'gd, de bibit wordt geplant in regelmatige plantgeulen s'/, tot G'/. 2 voet van elkaar verwijderd. In het begin had men moeite met het zoeken van een geschikte rietsoort. Er waren soorten, die goed voldeden als riet, doch die geen goede eigenschappen vertoon den voor het aanhouden van tweeden en lateren snit. Toen de goede soort gevonden was, kon men verscheidene jaren het riet laten uit stoelen zonder dat er weer nieuw plantmateriaal gebruikt werd. Het riet van lateren snit is echter lichter: de opbrengst varieert ten zesrste. In sommige streken van Noord Queensland heeft men tot 8Ü ton per acre geoogst, doch een bevredigende productie bedraagt reeds 35 ton. In het begin der ontwikkeling van de suikerindustrie had men somwijlen 30 ton riet noodig ter vervaardiging van 1 ton suiker: het gemiddelde bedraagt thans slechts iO, terwijl het ook reeds voorgekomen is, dat dit getal tot 8V a gereduceerd is. De oppervlakte, welke in Queensland voor suikerrietcultuur ge schikl is, is ontzachlijk groot, zoodat men wel kan vermoeden, dat men in Queensland, waar men van meening schijnt te zijn. dat de twoordige gedrukte prijzen slechts van zeer tij del ij ken aard zijn, de cultuur zeker nog uitbreiding zal geven. Louisiana Planter '1800, blz. 279. De Suikerindustrie in Rusland heeft sinds 1840 een zeer hooge vlucht genomen en een uitbreiding gekregen die het voor andere landen wel wenschelijk maakt met oplettendheid gade te slaan. De omstandigheden waaronder in Rusland de cultuur gedreven wordt, zijn voor een groot deel zeer gunstig, daar men nergens elders zulke weinig uitgeputte gronden, waar de humuslaag meters dik kan zijn, aantreft. Maar er zijn ooknadeeligeinvloeden, waaronder gerekend moeten worden de vele schadelijke ongedierten en de klimatologische invloeden. Beide oorzaken doen zich hoogst onregelmatig gelden en hieraan zijn de groote verschillen toe te schrijven inde suiker producties, welke in Rusland voorkomen. Voor een gunstige ont wikkeling is een nat voorjaar een eerste vereischte; komt dan later droogte dan heeft wel geen groote verdere ontwikkeling van de biet plaats, doch zij is dan suikerrijk. Statistiek, oogst- en marktberichten, enz 738 De tegenwoordig hoersrhende suikercrisis, is voor zoover men weet, de derde in Rusland. De eerste kwam voor in J874: zij liep zonder eenige tusschenkomst van belanghebbenden of Regeering ten einde, spoedig was de handel niet meer gedrukt. De tweede trad op in 1886,87 en was van veel grooter beteeken is. Van jaar tot jaar waren er nieuwe fabrieken opgericht en de productie gestegen. Men richtte toen een syndicaat op, aan het hoofd waarvan zich de grootste fabrikanten plaatsten, welk syndicaat vaststelde slechts een bepaald gedeelte in Rusland zelva te verknopen en de rest uit te voeren. In dat jaar werden '29 millioen pud suiker geproduceerd, waarvan 18 millioen voor binnenlandsch gebruik bestemd waren. Daar de overige 11 millioen pud l Roebel per pud minder opbracht, was deze gedwongen uitvoer zeer onaangenaam, al had hij liet ge volg dat de suiker in Rusland zelve beter prijs hield. Er kwam echter bij dat ongeveer 18 fabrieken niet toegetreden waren, en ook naderhand verschillende fabrieken uit het syndicaat Iraden. De crisis werd voor slechts weinige campagnes overwonnen, nadat de prijs reeds tot 3,20 Roebel per pud was gedaald, daarin 1894/95 de derde crisis begon. Deze keei' nam de minister van linantién zelve de leiding van liet syndicaat over. Er werd bepaald, dat wannen' een fabriek meer dan 00,000 pud produceerde, 25% van het meerdere gedeponeerd moest worden, alzoo voorloopig onverkoopbaar was. In de campag ne 1895'Üö werden 38, 1 3.~>531 pud gefabriceerd door 230 fabrieken. Het te veel bedroeg dus 38,135531 — 230 X 00003 = 24,335831 pud, waarvan ' 4 moest bewaard worden, dus i'>.0339ü8 pud. Er kwamen dus in den iiandel 32,051783 pud. waarvan Rusland zelve 27 millioen pud kou consumeeren en de andere 5 millioen hun weg naar het Buitenland moesten zoeken. Het doel van het depot was om mede te werken tot het prijs houden der suiker. Wanneer 's winters 4,7.> Roebel betaald werd en 's zomers 5, kon men door suiker uit het depot te suppleeren deze hausse ook direct keeren. Hel grootste deel der fabrieken produceert zandsuiker (Archief '95, blz. 35), slechts een klein gedeelte raffineert ze ook. De ge middelde toename van de consumptie in Rusland bedraagt 700000 a 1,000000 pud. Dit hangt af van de economische toestanden en van den min of meer overvloedigen oogst. Wordt een jaar veel suiker geproduceerd dan neemt liet inmaken van vruchten ook toe. Terwijl van 94/95 op 95/96 de productie dei' andere voorname 739 Statistiek, anjst- en marktberichten, enz. suikerproduceerende landen in Europa daalde, steeg zij in Rusland daarentegen. Deutsches Handels Archiv. iB9O. bh. 00. De resultaten van de Russische suikercampagne 189495 wor den door Prof. v. Bunge in zijn jaarlijksch verslag medegedeeld. Geproduceerd 34,971000 pud. (572825 ton) Ingevoerd 11000 » 180 » Rest van vorige jaar 2,517000 » Ü228 » Totaal 37,499000 » 614233 waartegenover: Verbruik in Rusland 26,658000 pud. 436658 ton Uitvoer naar Europa 3,505000 » 57412 » » o Azië 1,713000 » 28050 » Restant eind vb. jaar 5,623000 » 92105 » In de laatste 10 jaren werden geconsumeerd en aan het eind der campagne overgehouden: In Rusland verbruikt Op de volgende campagne overgedragen millioenen duizenden milüoenen duizenden puds tons puds tons 1885,80 20 327.0 3,7 60,6 80)87 22 360,4 4,1 67,2 87;88 20 327,0 3,0 19,1 88,80 21 344,0 2.7 44,2 89,90 23 376,7 2,5 41,0 9001 23 376,7 3,7 60,6 91/92 24 393,1 1,3 21.3 9293 24,5 401,3 1.5 24,0 93.94 29,0 484,8 2,5 41,0 94.95 26,6 435,7 5,6 90,'7 In de afgeloopen campagne werkten 229 fabrieken, welke in cultuur hadden: Totaal bebouwd 319765 Desjatine (354239 11. A.) Waarvan opnieuw gezaaid 10720 » 11899 H. A. Mislukten 2981 » 3309 11. A. Gemiddeld bedroeg de oogst per desjatine in liet Noorden 84 berk. (12396 lv. G. P. 11. A.) » » Zuidwesten 110 » (10233 » » » ) » » Zuiden 113 » (10075 » » » ) 740 Statistiek, oogst- en marktberichten, enz. » Klein Rusland 108 berk. (15938 K.G. I'. H. » ) » liet Weicbselgebied 118 » (17413 » » » ) » Midden Rusland 107 » (157 ( .)Ü » » » ) De kleinste fabriek verwerkte 31000 berkowetz bieten (5569 ton), de grootste 528000 (80480 ton). De respectieve dagelijksche capaciteit bedroeg voor die fabrieken 625 berk. (102375 K. G.) en 0528 berk. (1,009286 K. G.) De beste bieten werden verwerkt in de fabriek Ugrojedy in Charkow met gemiddeld 18,85 % suiker en 86,8 Z Q. De sui kerfabriek Woskrecenowska bad nog booger suikergehalte in hare bieten (19,9 %), doch de zuiverheid was aanmerkelijk lager. De ongunstigste getallen zijü 10,9 % suiker bij 78,98 Z. Q. In het afgeloopen jaar werden 8 nieuwe fabrieken gebouwd en één na een brand wederom opgebouwd. Vijl'kleine, oude fabrieken zijn daarentegen gesloten. Van alle fabrieken hebben slechts 58 geene veranderingen ondergaan, de andere verbeterden allen min of meer bare installatie. De laatste met persen werkende fabriek heeft opgehouden te bestaan. 100 filterpersen, 74 mechanische persen en 04 ..Westoncentiïfuges werden! gemonteerd, waarbij de nieuwe fabrieken niet meegerekend zijn. Men ziet hieruit boe men in Rusland er op uit is de techniek te verbeteren. Deutsche Zuckerindustrie, 1890 blz. 584. De Suikerindustrie iu Nederland heeft inde laatste jaren steeds grooter uitbreiding, gekregen. De hoeveelheden waarvoor de fabrikanten in de laatste jaren werden aangeslagen zijn: Campagne 1891/92 31,244000 K.G. » 1892/93 44,208000 » » 1893/94 48,414000 » » 1894/95 00,502000 » » 1895/90 70,490000 » Op 31 December waren in entrepot 1891 64,373856 K.G. 1892 33,141856 » 1893 51,845137 » 1894 87,405383 » 1895 99,789072 s Statistiek nn<**t- en n a-klborlol tep, ens 741 De uitvoer voornamelijk naar Engeland, België, Noorwegen en de Vereenigde Staten bedroeg in: 1892 122,328000 K.G. 1893 112,575000 » 1894 112,239000 » 1895 120,328000 » terwijl voor gebruik werden ingevoerd: 1893 109,140000 K.G. 1894 117,558000 » 1895 110,684000 » Het grootste gedeelte der ruwe suiker, welke ingevoerd wordt om geraffineerd te worden is afkomstig uit Duitsehland. Opmer kelijk weinig wordt uit Java ingevoerd: sinds de opheffing van den Kngelschen suikeraccijns zoekt de Javasuiker de Engelsche markt (Greenock). Het suikerverbruik per hoofd bedroeg in 1895 1(>.*27 K. G. en is stijgende. De accijns bracht in het laatste jaar 1' 9,245286, terwijl hij in 1894 f 9,037000 bedragen had. De prijzen waartoe de suiker in Rotterdam verkocht werd, bedroegen in het voorjaar: Java ruwsuiker No. 19/20 f 21-23,—per 100 K.G. Braziliaansche suiker » 19/20 » 21-23 llavannah » » 19/20 » 21-23 Java ruwsuiker » 15/18 » 19-10 » » » 10/14 » 18-19 » » » 5/9 » 14-18 Suriname suiker bruin en grauw » 18-20 Geraffineerd superfijn » 20- Gele Kandij » 22- Lichtbruine » » 21- Middelbruin en bruin » 20'/,-21 De prijzen der ruwe rietsuiker hielden zich staande, doch van geraffineerd en kandij gingen zij naar beneden en van October tot het einde des jaars weiden bedongen. Geraffineerd superfijn f 17 Gele kandij » '20 Lichtbruine kandij <> 19 Middelbruine en bruine kandij » 18—19 Deutsciies Handels Archiv 1896, blz. l'il. en Sacrerie indigcne et coloniale 1890, blz. 480. Statistiek, oogst-en marktbeiicbten, en/., 742 Van de productie der Fransche beetwortelsuikerfabrieken geeft °oderstaande tabel een overzicht. Europa 13 Juni, Het droge wanne weer, dat in vele gedeelten van Europa reeds ongerustheid veroorzaakte omtrent de gunstige ontwikkeling der bieten is sedert eenige dagen afgewisseld door onweer en hevige regenbuien, welke vooral aan de bietcultuur zeer ten goede kwamen. Toch is men nog lang niet overal tevreden over den stand der biet en hoewel in het gejammer der boeren dikwijls veel overdrijving schuilt, schijnt toch hier en daar werkelijk veel schade aan de biet toegebracht, zoo b. v. in Bohème door allerlei parasieten, waardoor honderden hectaren geheel vernield werden en in andere streken door te hevige regens, waardooi' de jonge plantjes wegspoelden. Over het algemeen wenscht men nog meer regens voor eene gunstige ontwikkeling van de biet. Alleen de opgaven van LICIIT betreffende den stand van het gewas, maken eene uitzondering op die der andere tijdschriften, daar deze den toestand over het alge meen gunstig roemt. Dit heeft ongunstig ingewerkt op den prijs der suiker, welke ree Is door geforceerde verkoopen van speculanten gelaaid was, hoewel hiervoor overigens geen reden bestond en Willetx en Giuu vermeenen, dat deze prijs de laagste zal zijn tot Statistiek, oogtft*tn marktberichten, enz. 743 Let einde der campagne 1897. Overal zijn dan ook de fabrieken, die nog in liet bezit van suiker zijn, ongenegen deze te verkoopen, daar de invloed der verminderde productie der vorige campagne in verband met de meerdere consumptie zich gedurende de eerstvol gende maanden zeker zal doen gevoelen. Naar aanleiding van het tot stand komen der Duitscbe sui kerwet, is door de Oostenrijkschè regeering een voorstel inge diend om de premie, die op bet oogenblik 5 millioen florijn bedraagt, te verhoogen tot 9 millioen florijn en tevens de accijns met 2 florijn por 100 K. G. te verhoogen om de schatkist geen schade te doen lijden. In Frankrijk tracht men eveneens verhooging van premiën te verkrijgen, terwijl in de Vereenigde Staten voor stellen aanhangig zijn tot het nemen van represaille maatregelen tegen die landen, welke hunne premiën ten nadeele der Ameri kansche suikerindustrie verhoogd hebben. Op Cuba zijn de regens ingevallen en is de oogst dus vrij wel geëindigd. Hoe onbetrouwbaar de berichten van dat eiland omtrent den opstand zijn, blijkt uit een brief van een paar generaals der opstandelingen aan liet suikertijdschrift »The Louisiana Planter", waarin ze meedeelen, dat ze niet door de Spanjaarden zijn doodge schoten, zooals in eene vorige correspondentie werd vermeld. Van de andere rietsuikerlanden zijn de berichten meerendeels gunstig. Soerabaia, 14 Juli. liet artikel suiker is om zoo te zeggen dood. Nominale waarde f 7.— voor No. 10'/,—13, f 7,50 voor No. 15.— Suikerverkoopen Oogst 1890 van 23 Mei t/m 6 Juli '96, voor zoover die bekend zijn geworden. 6,375500 pik. totaal vorige lijst. 10000 » Dezentjé f 8\' 4 av. 15 ± 13000 » Padokan rest j ?'''' N °* 18 '. 7','j » 15 ..„,,,. i Karang anom » } onß , , . ,„ ± 10000 »! 8,0.) basis 15 Prambonan » ) ± 12000 » Djatiwangi » 9*/, No. 20 en 1. 5000 » Panjangan » 7 s / g 15 kl. 5000 » Tangoelangin » 7', 107,-12'/, M. 6,435500 pikols. Statistiek, oog*'- en marktberichten, bbjs 744 OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MEDEDEELINGEN TAN HET PROEFSTATION TOOE SUIKERBIET IN WEST JAT A KACSOK TEGAL. No. 26. DE RIETSUIKEUINDUSTRIE OP HET SCHIEREILAND MALAKKA door II C. PBIK3BX GEKULIG5. De rietsuikerindustrie op het Maleische schiereiland, gelijk de Engelschen het noemen en dat op onze kaarten met den naam Malak ka wordt aangeduid, is tegenover de geheele wereldproductie zonder eenige beteekenis, aangezien de geheele jaarlijksche uitvoer 20ü0Ö0 pikol suiker niet te boven gaat Uit een economisch oogpunt is derhalve de kennis der toestanden in de Straits Settlements voor ons van niet het minste belang, maar daarentegen wel uit een practisch gezichtspunt, omdat alle werkwijzen daar zooveel moge lijk volkomen dezelfde zijn als op de West-Indische Hritsche eilanden en in Demerara. Ervaren West-Indische rietplanters beheeren de Europeesche ondernemingen op het Maleische schier eiland en hebben alle methoden, waaraan zij gewend en waarmede zij vertrouwd waren, daarheen overgebracht, waardoor een bezoek aan de fabrieken in de Straits tevens een goed inzicht geeft in de werkwijzen, die men in Demerara en West-Indië volgt. Verder is het zeer interessant te zien, hoe men er in slaagt met een opbrengst van iO pikol witte suiker per bouw voldoende winst te maken, waar men op Java in vele streken een minimun van 100 pikol noodig heeft om zonder verlies uit te komen. Laat ik er echter meteen hier bijvoegen, dat een opbrengst van 50 pikol (.laar reeds als een zeer voordeelig cijfer wordt aangezien en dat het ook inderdaad door de van onze toestanden afwijkende economische, agrarische en klimatologische omstandigheden zeer moeielijk is dat cijfer veel hooger op te voeren, tenzij men zulke groote onkosten zou willen maken, dat het voordeel van een grooteren oogst alleen daardoor reeds zou worden verslonden. Er bevinden zich in de genoemde landstreek slechts vier Europeesche fabrieken, alle in de nabijheid van het eiland Penang gelegen, waarheen zij hun suiker afvoeren; zij zijn, Prye, Rata- Kawan en Caledonia in de Britsche provincie Wellesley en Gula in de beschermde, onafhankelijke staat Perak. Bovendien zijn er nog een aantal Chineesche fabrieken, die meest alle van stoomkracht zijn vnorzien en waarvan enkele witte suiker afleveren. De meeste echter dampen hun rietsap in ijzeren schaaltjes op het open vuur tot droog toe in en pakken de vast gewor len massa, die er evenals de op Java gewonnen inlaodsche suiker uitziet, in bamboezen rnvnden. Hoewel de grootste hoeveelheid van deze „basket sugar" voor directe consumptie in het land zelf wordt gebruikt gaat er een deel van naar China en zelfs nair Europa, zoowel voor raffi naderijen als voor gebruik in de bierbrouwerij. Al de fabrieken, zoowel de Europeesche als de Chineesche, liggen aan rivieren of kreeken, die eigenlijk niets anders zijn dan diepe plaatsen in het laagland, die nog niet zijn volgeslibt, en nu alleen inhammen zijn van de zee. Zij voeren geen zoet water af van het binnenland, maar zijn met zout water gevuld en natuurlijk onderhevig aan eb en vloed. De geheeie lage kust is doorsneden met die kreeken, die zich overal door het land heen kronkelen en het in een groot aantal eilandjes verdeelen. Vroeger waren zij goede schuilplaatsen voor de Maleische zeeroovers, die in dat warnet van kreeken, waarin zij uitstekend den weg wisten, voor iedere vervolging vrij waren. Nu het land meer onder geregeld beheer is gekomen is die zeeroof veel vermin derd. Door de nabijheid van al dat zoute water, dat bij hoog getij het omliggende land overstroomt, is het onontgonnen land zout en begroeid met mangrove's, nipah en andere strand planten; in het ondiepe water hou len zich tal van krokodillen op, terwijl de diepere kreeken wemelen van zeeviscb, wier vangst aan de Maleische strandbe volk ing een ruim middel van bestaan oplevert. De onontgonnen grond wordt door het Gouvernement tegen een kleine betaling aan de ondernemers in vollen eigendom afge staan, evenwel zonder de diensten der bevolking. Men kan op deze wijze in eens de beschikking krijgen over een paar duizend bouw?; *) plaatsen, waar reeds Maleische nederzettingen (Malay compounds) zijn worden daarbij uitgesloten en de grerizen nauwkeurig bepaald. Het eerste, wat men b;j het in kuituur brengen van den grond doet, is de kreeken van dijken te voorzien om zoodoende te ver hinderen, dat het zoute water bij een hoogen waterstand in het land komt. •l In lift int het Siamoesehe rijk behoorende land Kedah, worden cnmpl' , XPn Tan 2 n .000 wn' »(1 oilnppa i» reljjk aan 076 bouw; t«-;;i]j)k uilgegeven, iepen een pa'-lit-c at \an een kwart dollar per nrlnng m kuHuur pebiacht land. Wen ee»!t dien grond evenw»l u t-lnit'-nd jiati ChinipejtMi, d»ar de onafbaikeljjkf vmst liever geen luioprunen, in cami rn grlechrn, al* gioncili ttt'rra in zijn innd -/iet, hetgeen nut het Oog op voorbeelden uit zijn. onmiddellijke omgeving, van zjju standpunt gezien, zeer verstandig is. 746 11. C. Frlosen Geeiligß. De iletouikêrindustrie op bet schiereiland Malakka. Veel gemakkelijker en voordeeliger is het echter de kreeken zoo dieht mogelijk bij zee door een dwars lam geheel af te sluiten, dan bespaart meo daardoor alle dijken langs de oevers en langs die der zijstroompjes. Mjn kan dit veilig doen, doordat die kree ken alleen met de zee in gemeenschap staan en geen water van het land afvoeren; alleen wanneer er verder landwaarts in aan de kreek Maleische nederzettingen zijn kan zulk een afsluiting niet zonde l " overeenkomst en schadeloosstelling der bevolking geschie den, omdat daardoor natuurlijk hun vischvangst wordt vernietigt. Natuurlijk zijn in vele gevallen de Maleiers tegen het opdrogen van hun bron van bestaan en ook tegen schadeloosstelling en zoo blijft er voor de onderneming niets anders over dan de rivier open te houden en dijken langs de oevers aan te legden en die in orde te houdan. Na lat op de een of andere de toegang van het zeewater in het land is afge-loten, worden de boomen omgekapt en het hout weggevoerd ot verbrand en daarna in het land goten ge graven, die als drainagekanalen dienst doen. Naar zee toe eindigen zij in een soort houten sluisje met een beweegbare deur, die boven bevestigd is en van onderen naar zee open kan gaan. Is gedurende de eb het water in het kanaal hooger dan builen dan drukt het de deur open en loopt in zee, komt daarentegen bij vloed het zeewater opzetten, dan drukt dit de deur dicht, en kan dus niet in het land komen. Deze inrichting werkt ds geheel automatisch en vereisoht geen ander toezicht dan het gewone onder houd meebrengt. Daar de bovengrond zeer los is en niet veel water vast houdt, regent nieuw land gemakkelijk uiten is dan ook korten tijd na de inpoldering reeds voor de rietkultuur geschikt; hoewel de kooksels, verkregen van sap van riet, dat op nieuwen grond is gegroeid, duidelijk d >or hun zouten smaak en hoog chlonrgehalte verraden, dat de grond nog niet geheel van zijn zontdeelen is be vrijd. Ook is de losheid van den bovengrond oorzaak, dat stukken grond, die door een overstrooming met zout water zijn bedekt na het herstellen van den doorbraak na een jaar weer hun zoutgehalte hebben verloren en weer even goed zijn als vroeger. Hiertoe helpt ook het klimaat mee, dat zeer regenachtig is; hoewel er in een geheel jaar niet meer regen valt d in gewoonlijk in de West-Javasche laaglanden, n.l. ruim '2 Meter; het is alleen meer over het geheele jaar verdeeld, gelijk het volgende overzicht over 18'.)ö kan doen zien; waarnaast de gemiddelden der regenwaarnemingen te Kagok gedurende de laatste 5 jaren ter vergelijking zijn opgesteld. H. C. Pritt»«n Geerligi. De rietsuikerindustrie op het schiereiland Malakka. 747 Behalve, dat door liet grootere aantal regendagen de duur van den zonneschijn korter is dan op Java, is de gemildelde jaartem peratuur er in het laagland hijna een graad lager dan op plaatsen hier, die op gelijke hoogte ten opzichte van de zee liggen. Men heefl er geen duidelijk ond xscheiden moessons en daar het er het geheele jaar door regent, kan men in alle tijden van het jaar planten, hoewel er geen irrigatie is en de aanplant alleen van regenwater afhankelijk is. liet land heeft nagenoeg geeue oorspronkelijke hewoners; deze zijn in de bergen teruggedrongen en hun plaats is ingenomen door Maleiers van Sumatra. Deze hebben echter een afkeer van gere gelde werkzaamheden en houden zich bezig met vischvangst, plan ten padi op ladangs, klappers, hetelnoten en sirih en zijn alleen te gebruiken voor het maken van atap van de bladeren van den nipahpahn en voor het omkappen van hostli Het werkvolk voor de overige bezigheden moet werden ingevoerd. Zoo voert men Javanen in, voornamelijk voor graafwerk en Hritsch- Indische koelies (Klingaleezen) voor het veldwerken voorde fabriek. Deze immigranten komen uit on ler 3 jaarlijksch contract en ver dienen dan van 15-20 dolhrcents per dag en als zij in taak werken allicht meer. Wanneer zij na afloop van hun contract door willen blijven dienen als vrije koelies dan krijgen zij een daggeld van 25 dollarcents, vrouwen 15-20 en kinderen nog minder, dit zijn echter geen vaste cijfers, omdat er veel werk in taak wordt uitgegeven en dit natuurlijk al naar den ijver der koelies meer kan opleveren. De invoer van vreemde werkkrachten gaat met groote bezwaren gepaard. Javanen zijn voor de Engelsche bezittingen niet gemakkelijk 748 H 0. Piinsen Gfetligi. De rietsuikerirduilaie op het fchiereilard MalaVVa. te krijgen, daar er voor ieder speciaal geval de toestemming van de Nederlandsch-Indische Regeering vereischt wordt, terwijl tenge volge van de «Emigration Act" de invoer van Britseh-Indische koelies aan een nauwlettend toezicht is onderworpen, ledere onderneming, die met contractkoelies werkt, is verplicht een hospitaal met de noodige hulp te houden en moet verder opgezette tijden statistieken indienen van ziekte, sterfte of desertie van hun immigranten, die goed worden gecontroleerd. Is dan een ut' ander van die rubrieken Wat hoog, dan kan een daartoe speciaal aangesteld ambtenaar een onderzoek aanvragen, dat soms verbod van verderen aanvoer, ja zelfs sluiting van de onderneming kan tengevolge hebben. Verder doet het gouvernement aan de ondernemers een zware concurrentie aan wat betreft de vrije koelies; zoodra de contractkoelies vrij zijn kunnen zij in dienst van de regeering aan de wegen werken of andere dergelijke bjzighe len verrichten en daar die werkzaamheden goed betaald, maar minder goed gecontroleerd worden, gaan velen daartoe over, zoodat de regeering, die zelf niet invoert van den invoer dei particulieren profiteert en het vraagstuk dor werkkrachten nog lastiger maakt. Om daaraan eenigszins tegemoet te komen, hebhen eenige planters behalve het systeem van aanplant in eigen beheer nog een ander aangenomen. Zj geven namelijk stukkeu nieuwen grond, waai' de boomen zijn gevel 1 en die van dijken en afwateringen zijn voorzien, uit aan Chineezen; elke Chinees krijgt een stuk van '2 orlongs (1,5 bouw) en als meerderen, zoüals Chineezen gaarne doen, in een kongsie werken, zooveel stukken van die grootte als er kongsieleden zijn. Op dien grond planten zij riet, waarvan de bibit hun door de onderneming verstrekt wordt; ook krijgen zij op voor schot landbouwwerktuigen en gereedschappen en iedere maandeen paar dollars in geld. Zelf bouwen zij dan nog op een verloren stukje grond hij hun woning groenten en zoete aardappels voor eigen ge bruik en werken natuurlijk iederen dag in hun rietveld, dat er gewoonlijk keurig onderhouden uitziet. Wanneer het riet rijp is, te beoordeelen door de onderneming, wordt het door de Chineezen gesneden en door hen of door de fabriek op bun kosten op schuiten öaar den molen gebracht en daar gemalen. De betaling is dan 1,5 dollarcent per gallon (4,51; Liter) sap, welk bedrag zij na aftrek der reeds genoten voorschotten in geld in handen krijgen en wat dikwijls een aardig bedrag kan uitmaken, liet spreekt wel v 'an zelf, dat een gestadig en nauwlettend toezicht op den arbeid der Chiueesche landbouwers voorkomen moet, dat zij meer voor- H. C. Prinaen Geerligs. De jieUuikerindustrta op bet scbieriilai..! MaluUko. 749 schot krijgen dan het door hen verrichte werk waard is, zoodat zij geen noiging kunnen gevoelen, tegen dat liet riet half rijp is, met voorschot weg te loopen. Met het oog op de groote vrijheid, die in de Kngelsche koloniën aan Cliineezen wordt toegestaan en de nog grootere, die zij zich aanmatigen, is een ijzeren hand noodig om over dat volk den baas te kunnen blijven en om die zelfde reden zal men er ook nooit toe kunnen overgaan, den geheelen aanplant op deze wijze uit te geven, daar men dan aan handen en voeten gebonden aan de pachters zou zijn overgeleverd. Er zal altijd een grout deel van liet riet in eigen beheer moeten worden geplant om altijd een tegenwicht tegen de Cliineezen te hebben en steeds tut zekere mate onalhankelijk te blijven. De betaling van het sap van 1,5 cent per gallon sap komt overeen met 15 dollar centen per pikol riet of hetzelfde, wat dooreengenomen het door de ondernemingen zelf geplante riet ook kost; en omdat een Chinees goedkuoper kan werken dan een Europeaan, zoo blijft er voor de Chinetzen gewoonlijk een behoorlijke winst over. De vaste koelies worden eens per week uitbetaald en gewoon lijk wordt er Zondags niet gewerkt, alleen wanneer er werkzaam heden zijn, die groote haast hebben, wordt er van dezen regel afgeweken. De wijze van planten verschilt veel van de op Java gebruike lijke en is geheel in overeenstemming met het klimaat, den grond en de scbaarschte aan werkvolk. Aan deze drie factoren is dan ook het groote verschil in opbrengst aan riet en suiker van een zelfde oppervlakte grond in de Straits en op Java toe te schrijven en met aan de fabrikatie, al is die niet zoo als wij dat hier gewend zijn. In het kort kunnen wij, afgezien van het koudere klimaat en den lageren en natten grond het verschil aldus formuleeren: op Java heelt men overvloed aan werkvolk, maar is beperkt in de hoeveelheid grond, terwijl men in de Straits zooveel grond kan krijgen als men verkiest, doch gebrek heeft aan werkvolk. Op Java is iedere fbriek aangewezen op een betrekkelijk kleine oppervlakte dispou beien grond en is wel verplicht alleen tuinen te beplanten, die in de onmiddellijke nabijheid der fabriek gelegen zijn, omdat anders de transportkosten te hoog worden. Men is dus genoodzaakt, indien men zijn productie wil vergrooten, dit te doen door inten sieve kuituur en door zware bemesting, diepe grondbewerking en zeer zorgvuldige verpleging van den aanplant, waartoe men geluk kigerwijze in staat gesteld wordt door voldoende en goedkoope werk- 750 H. C. Prinsen GeerKsj». D« riet«uiWh<to«tr!» op net •chier*tl»n<t MaUkk», krachten. Op Malakka daarentegen kan men zooveel grond krijgen a ls men zelf' wil, verder gaat alle vervoer te water, zoodat liet geen bezwaar oplevert, al liggen de tuinen wat ver van de fabriek af, bovendien heelt men daar veel nieuwen grond, die geen bemesting noodig heeft en omdat er gebrek aan arbeidskrachten is, moet toen van zelf wel «van diepe grondbewerking, herhaald aanaarden, trassen, enz. afzien, en is het veel voordeeliger als men meer pro duct wil maken, dit uit de breedte dan uit de diepte te halen en dit eenvoudig te doen door wat meer land op even extensieve wijs te beplanten. Al is dan ook de opbrengst per bouw minder dan op Java, de productiekosten van een pikol suiker te velde staande, zijn niet hooger dan van de zuinigst werkende fabrieken hier te lande. De gewone gang van zaken is de volgende: nieuwe grond wordt aan Chineezen uitgegeven, die er drie achtereenvolgende jaren riet op planten zonder te mesten, daarna plant de fabriek er zelf jaar op jaar zonder braak te laten liggen en zonder wissel bouw, doch met behulp van mest. Dit duurt zoo lang tot dat de grond niets meer oplevert of geheel overgroeid is met alang-alang, welk gias daar een ware landplaag is en groote uitgestrektheden grond be dekt. Meestal wordt die uitgeputte grond geheel verlaten en als zoo de g-heele streek in de buurt van de fabriek uitgeboerd is, ver plaatst men eenvoudig alle toestellen naar een plek te midden van den nieuwen aanplant en laat de oude gebouwen vervallen, liet is opmerkelijk, op hoeveel plaatsen in deze betrekkelijk pas kort geopende landstreek, men bouwvallen van verlaten suikerfabrieken aantreft. Evenwel is niet overal die door alang-alang bedekte grond ten eene male voor de kuituur verloren; soms wordt hij aan Chi neezen voor een kleinigheid verhu'jrd, die dag aan dag de alang alang met de patjol uitgraven en haar eindelijk meester worden, waarna zij er tapiocca, «jioenten en rapen op planten en er tot een zekere mate van welstand door komen. In andere gevallen, wan neer de ondernemingen ei' de noodige koelies voor hebhen, laien zij door eigen volk de alang-alang uit den grond delven; dit ge schiedt met groote vorken, waarmee de grond diep wordt omge woeld en elk deel der als een vilt aaneenbanger.de woitels er zooveel mogelijk wordt uitgehaald en daarna verbrand. Zulk een bewerking is zeer kostbaar en kost $ 40 per orlong of G8 gullen per bouw, maar door die diepe grondbewerking is het land dan ook Weer voor een reeks van jaren voor de rietkultuur geschikt gemaakt, H. C. Prinsen Geerli<rs. De rietsuikerindustrie op het schiereiland Malakka. 751 Het geheele uiterlijk van den in kuituur gebrachten grond ver schilt veel met dat op Java, men ziet er geen afwisseling van sawah en riettuin, maar de verschdlende tuinen liggen aan één stuk, alleen door kanalen gescheiden rondom de fabriek, terwijl er alleen sommige onvruchtbare of te lage plekken tusschen zijn, die met onkruid of alang-alang zijn begroeid. ledere tuin, gewoonlijk een langwerpig vierkant van 10-15 bouw, wordt door twee soorten van kanalen omgeven, die ongeveer 8 voet breed zijn, zoodat iedere tuin een eiland is, waarin men van den weg af alleen met een vlot ot een schuitje kan komen, daar bruggen zeldzaam zijn. De eene reeks van kanalen dient voor waterafvoer en staat in verband met de zee waarin zij zooals boven is besproken door automatische sluisdeuren af wateren. De andere kanalen dienen voor de scheep- vaart, zij zijn met zoet water gevuld, dat door sluizen op peil wordt gehou den, maar dat niet in den riettuin kan komen, omdat de uitgegraven aarde als een dijk op den rand van den tuin wordt geworpen. Loodrecht op de afvoerkanalen wor den in den tuinde goten gegraven en wel op zeer groote afstanden, soms wel van 120 voet, waarvoor een goede reden bestaat. Door dat het land zeer laag ligt, is de ondergrond uiterst moeielijk van water te bevrijden en daardoor blijft hij een stijve, plakkerige klei, die zuur en zout is en niet zeer geschikt voor de rietkultuur; de bovengrond daarentegen is los en niet zeer waterhoudend, zoodat hij reeds na eenige dagen droogte een dor uiterlijk heeft. Men moet dus met het draineeren zeer voorzichtig zijn en niet door de goten te dicht opeen te gra ven den bovengrond te veel van water te berooven, waardoor de wortels genoodzaakt worden in den zuren ondergrond te dringen. Bij het planten wordt op zeer laag land de bibit op kleine verhoogingen geplant, maar anders graaft men met vorken ondiope 752 H. C. Prinsen Geerligs- De lietsutkerindDstile op bet schiereiland M»l»kka. plantgeulen niet meer dan een halven voet diep, op onderlingen afstand van 6 voeten plant, onmiddellijk zonder, evenals hier, den grond eenigen tijd open te laten liggen; als men dat deed dan zou de alang alang spoedig den tuin bedekken en hem bederven. Als bibit gebruikt men uitsluitend, goed uitgezochte bovenste toppen van maalriet en plant die met 3 ot 4 oogen. Zoodra het riet opgekomen Js worden de doode exemplaren door nieuwe toppen vervangen en later bij de eerste aanaarding gemest; als meststoffen worden gebruikt visch, compost en pers koeken van raapzaad en van een ander klein oliezaad, waaruit de Klingaleezen lampolie maken. De vischmest bestaat uit vischjes, die te klein zijn om als voedsel te dienen en die toch tegelijk met de grootere visschen in de vischrijke wateren gevangen worden, de prijs daarvan in $ 1,10 de pi kol, terwijl lier stikstofgehalte 3-4% bedraagt. De raapkoeken, die van i tot 5 % stikstof bevatten, zijn in het groot voor § 25 .Ie ton te krijgen en de andere oliekoeken worden tot allerlei prijzen \un de Klingaleezen opgekocht. I>e com post bereidt men door de uitwerpselen der paarden en van het trekvee met het vuil van de filterpersen in overdekte mestkuilen te laten verweeren en men brengt dat in groote hoeveelheden naar de velden. Bijzonder duur is deze bemesting niet, want over het geheel genomen gaan de kosten daarvan per bouw het bedrag van f 10 niet te boven. Ook heeft men op eeue onderneming proeven genomen met groene bemesting met aardnoten, die goede resulta ten gaf, maar bet groote bezwaar bad te veel handenarbeid, die elders noodiger was, in beslag te nemen. Wanneer bet riet gekleur de geledingen gaat vertoonen, wordt er voor de tweede maal aan geaard en waar bij de eerste aanaarding de uit de plantgeul ge graven aarde weer is teruggebracht, zoodat de tuin weer geheel vlak is, graaft men nu naast de plantrij een nieuwe geul, ook een halven voet diep en een voet breed, en werpt de aarde tegen het riet, waardoor dit nu op een verbooging komt te staan. Van tijd tot tijd, wanneer dit met andere werkzaamheden uit komt, wordt het riet getrast en een jaar na het planten gesneden. Op het veld snijdt men den groenen top af en brengt liet riet naar de fabriek, waarna de bibit van de groene bladeren ontdaan en op een hoop verzameld en uitgezocht wordt; de bladeren blijven op het veld en worden als zij uitgedroogd zijn in brand gestoken. Onmiddellijk na het afbranden plant men de bibits weer in denzelf den tuin en op de Europeesche fabrieken nu in de geulen, die er 11. C. Prinsen Geerligt. De ti.jf Suikerindustrie op hel schiereiland Malakka. 753 zoonis boven is opgemerkt door de tweede aanaarding ontstaan zijn, zoodat het nieuw planten van een tuin met een minimum kosten gepaard ga-it. Tweede snit wordt niet veel aangehouden. Daar men iedere maand maalt, wat in dezelfde maand van het vorige jaar geplant is en in elke maand plant en maalt, oogst men ieder jaar eens den geheelen aanplant. Het transport van meststoffen en bibit naar de tuinen en van het riet naar de fabriek geschiedt met platboomde vaartuigen, die door een rund, buffel of muildier worden voortgetrokken; de schuiten laden van 30 tot 40 pikol en een dier kan 0 of 7 schuiten trekken. De trekdieren loopen op een soort van jaagpad, dat langs de scheepvaartkanalen is aangelegd en daardoor is het mogelijk, dat men in dat lage, drassige land met zijn regenachtig klimaat het gansene jaar door riet aan den molen kan krijgen, zonder veel kosten aan de wegen behoeven te maken. Natuurlijk kost het onderhoud der kanalen met hun sluiswerken en der vloot van schuiten veel gel I, maar alles inbegrepen, ook de kosten van den veestapel, kostte het transport van een pikol riet op de fabriek, waarvan ik de beste gegevens heb gekregen en die vele zeer verre tuinen had, 1,5 dol larcent per pikol riet of 23 van onze centen per pikol suiker. De rietsoorten, die men er plant zijn: Wit of Ghineesch riet Ribbon (een riet, dat veel op Rappoe gelijkt) Purper iiet (waarschijnlijk een Borneosoort) Bourbon riet (ingevoerd van Martinique) De gemiddelde analyse van het sap dezer rietsoorten is als volgt: 754 H. C. Prinsen Geerli?s. De rletsuikerfntustrie op liet sclilereiland ÏTalakkft. Het witte riet wordt bij voorkeur door de Chineesche pachters verbouwd, omdat het zeer lang en zwaar wordt en veel sap bevat, dat zich gemakkelijk laat uitpersen, zoodat zij, die per hoeveelheid sap betaald worden, er het meeste voordeel van hebben. Het Ribbon en Purple riet blijven klein en zijn zeer onderhevig aan sereh, ook is het suikergehalte niet bijzonder hoog, toch bestaat meer dan de helft van den aanplant uit Ribbon riet. Het Bourbonriet is lang, zwaar en suikeriijk en, hoewel ik het dikwijls in serehtuh.en van het gewone riet aantrof, kon ik er geen enkele maal serehverschijnselen in constateeren. *). Over het algemeen is het riet kort en waterig, hetgeen ik vooreerst aan den lagen grond en de minimale bewerking en verder aan den weinigen zonneschijn en de gestadige regens toeschrijf, in welke factoren wel geen verandering zal kunnen worden gebracht. De rietopbrengst is dan ook op de meest winstgevende onderneming niet hooger dan 500 tot OUO pikols riet per bouw, waarvan in de fabriek ongeveer 7,5 % suiker worden gemaakt en wel ruim ü % hoofdsuiker No. ld/19 en de rest als stroopsuiker van zeer uiteen loopende kwaliteit. Doordat het riet klein blijft is het niet zeer onderhevig aan omvallen; terwijl ik behalve sereh, die zooals gezegd is, voornamelijk het Ribbon en Purple riet aantast en een weinig bludziekte, geen andere ziekten heb kunnen vinden. Boorders kwa men er zeer weinig voor, maar wel een soort groote torren, die het riet van onder tot boven uithollen; de eieren daarvan worden door de oude kevers in den mesthoop gelegd en komen met den compost Lij het riet, waardoor de uitkomende dieren, die eigenlijk geen rietvijanden zijn, van zelf genoodzaakt worden het riet aan te vallen. De labrieken zijn goed geïnstalleerd met dubbele persing en imbibitie en gelijk van zelt spieekt met vacuüm-verdamp- en kook toestellen; het riet wordt met schuiten naar den molen gebracht en daaruit op de carriers geworpen Men maalt dag en nacht door en stopt Zaterdagnacht en Zondag, zoodat Zondagnacht te 12 uur het werk weer begint. Wauneer er riet der Chineezen wordt vermalen, wordt er natuurlijk niet geïtnbibeerd, daar anders de rekening in de war zou loopen en ook als het eigen riet te waterig is imbibeert men niet. De ampas gaat zoo uit de molens met een carrier naar de natte *) Ook In d»n variëteltentuin Tan het Proefs'a'ion Kngok hebben wjj sidcrt eenige ja>en de g-oede eigenschappen van bet Bourbon! et opgtmo'kt en dientengevolge onzen aanplant daarvan zooveel mogelijk uitgebreid, ?. o< at wij nu 111 siaat zjju leden van hel «latiuu, die luikt uioouten verlaugeu aan eauiga bibits JJoui bonnet u helpen. H. C. Prinsen öeerli?». De rietsuikerindustrie op het schiereiland Malakka. 755 ampasovens; drooirblad wordt er niet gestookt, maar er wordt ge suppleerd met wildhout, dat in groote hoeveelheid tegen lagen prijs van de nieuwe ontginningen te krijgen is. Het molensap wordt ongekalkt in groote voorwarmers op het kookpunt gebracht, daar na in groote bezinkbakken gestort, waar men het kalkt en bezin ken laat, zonder het nog eens aan te warmen óf té koken. Wanneer men hooge nommers maakt, voeg! men zoo weinig kalk toe, dat het sap nog een weinigje zuur blijft, evenals men dit in West-lndië schijnt te doen; de defecatie is dan ook verre van volledig en het vuil bezinkt slecht; suikerverlies dooi'inversie heb ik echter bij deze zure werkwijze niel opgemerkt. Hel heldere sap wordl afgeheveld en ongefiltreerd ingedampt, terwijl het bezonken vuil met stoom on der toevoeging van een ruime hoeveelheid kalk wordt gebarbotcerd en door filterpersen gefiltreerd, die op deze manier prachtige, harde en dikke koeken opleverden. Het alkalische filterperssap komt bij het afgeheveld schoone sap, maar de hoeveelheid is te klein orn de zure reactie van bet geheel in een alkalische te veranderen, zoodat zoowel het diksap als de kooksels zuur reageeren. Noch de verdam ping, noch het koken bieden iets merkwaardigs aan. maar op een fabriek zag ik aan de Westoncentrifuges een inrichting, die mo gelijk maakte uit een kooksel met een zuiverheid van T'.l eene hoeveelheid van 60% droge, afgepakte en afgeleverde suiker No. 19 te maken. Gelijk uit deteekening blijkt is de centrifuge-as onder doorboord, welke doorboring boven in den trommel in drie zijde lingsche openingen eindigt. Onder is er aan de as een soort van klok van geel koper aangebracht, waarin een straal stoom kan ge blazen worden. Bij het centrifugeeren laat men eerst zoo lang draaien totdat de stroop verwijderd is en dan opent men de stoom kraan, waar door een stroom van stoom en meegevoerde lucht door de as in den trommel komt; het op dien weg gecondenseerde water vloeit op het binnenoppervlak van den kegel, zooals de pijltjes aanwijzen en wordt door de middelpuntvliedende kracht naar buiten gedre ven, terwijl de droge stoom in het binnenste van den trommel komt, zich op de suiker condenseert en door de meegevoerde lucht door de suikerlang gedreven, wordt die daardoor op zeer zuinige manier van de aanhangende stroop bevrijd. Zonder te dekken zag ik zoo witte suiker maken, die zoodra zij uit de centrifuge kwam droog was en zonder verdere droging kon verpakt en ver zonden worden. De van de hoofdsuiker afkomende siroop, die ta-- 756 tl. C. Prinsen Geerlig». De rlefßutkerlndustrle op het sohiereilond Ma!»kk» nielijk zuur is, wordt met kalk geneutraliseerd en na met stoom gebarboteerd te zijn gekookt; men maakt tot vierde stroopsuiker en do overblijvende stroop wordt 6f zeil' op de onderneming op alcohol verwerkt, öf aan arakstokers verkoeld en kan soms een goeden prijs behalen. Zaksuiker mankt men niet, omdat het veel voordeeliger is de stroop te distilleeren dan er ten koste van veel handenarbeid een inferieure suiker uit te maken. De af te leveren suiker wordt in zakken van 1,25 pikol gepakt en per schip naar Penang gebracht, van waar zij verder haai bestemming naar Europa of China volgt. liet riet wordt, zoouls gezegd is uit de schuiten zonder het te wegen in den molen gestoken, verder wordt er ook niet aan wegen van ampas of filtervuil gedaan, en in het algemeen weinig analy tische gegevens verzameld, waarbij komt, dat de chemici veelal Chineezen zijn, die de onderzoekingen op bun manier verrichten; H. C. Prinsen Geerligs. De lietsuikerindustrie op het schiereiland Malakka. 757 hierdoor is het moeielijk een goed overzicht over den gang van zaken in de fabriek te verkrijgen. Evenwel gelukte hetrnij op een voudige wijs door van een paar goed geconstateerde cijfers uit te gaan, zonder al de ingewikkelde berekeningen, die wij hier kennen, juiste gegevens te krijgen, waartoe het feit, dat er iederen Zondag afgewerkt wordt, telkens een goede afsluiting gaf en het overzicht zeer vergemakkelijkte. Ik vond bij de best werkende Europeesche fabriek deze cijfers. Riet por bouw 6b5 ... i , . , „., , „«„ pikol berekend. Suiker per bouw 50,0 I Men late bij de beschouwing van deze cijfers niet uit het oog, dat de verliezen in ampas daarom zoo hoog zijn, omdat het suikerarme sap de irnbibitie onvoordeelig zou maken, reden waar om dit riet zonder irnbibeeren is vermalen; verder moet men ook bedenken,dat bij het verlies in melasse ook die hoeveelheid suiker is,die op Java als zaksuiker zou zijn gewonnen,maar ginds veel voordeeliger in de melasse wordt verkocht, zoodat die geheele hoeveelheid niet ten eene male verloren mag worden genoemd. Gelijk gezegd is bestaat het fabriekspersoneel uit Klingaleesche koelies en kokers; verder zijn er Chineesche en Indo-Europeesche ambachtslieden en klerken en Europeesche geëmploieerden, die met een contract voor een aantal jaren uitkomen en na ailoop van dien tijd of weer terug gaan, of na een kort verlof naar Engeland, weer een nieuwe overeenkomst sluiten. Over het algemeen is de dienst er niet zoo streng als op Java en daar er in alle maanden van het jaar gemalen wordt, bestaat er ook niet dat groote verschil tusschen de groote drukte gedurende den maaltijd en de kalmte in de overige maanden. De hoofdoorzaak, waarom het den planters in de Straits moge lijk is met zoo kleine producties voldoende winsten te maken, ligt 758 H. C. Printen Geerligi. Ce rietiuikertr.duetrie op het schiereiland M»l»kk». behalve in de omstandigheid, dat zij steeds over maagdelijken grond kunnen beschikken, die weinig mest noodig heeft, in de wanver houding tusschen de waarde van het goud en het zilver, terwijl het feit, dat Penang een vrijhaven is, natuurlijk meehelpt om alle invoerartikelen goedkooper te maken dan in landen, waar invoer rechten worden geheven. Het groote voordeel is, dat de markt waarde van suiker in goud wordt uitgedrukt, zoo de suiker zelf al niet bij verzending naar Engeland in goud wor.it betaald, ter wijl de koelies en alle in het land zelf verkrijgbare artikelen in zilveren dollars worden betaald. Nu is de koers van het zilver zoodanig gedaald, dat men voor eenzelfde hoeveelheid goud veel meer dollars krijgen kan dan vroeger terwijl voor de koelies de dollar vrij wel dezelfde waarde heeft behouden. Zij hebben niets te maken met goudlanden, vinden nagenoeg alles wat zij noodig hebben in het land zelf en de weinige artikelen, die van buiten komen zijn rijst van Siam en katoenen klee ren uit Indië, dus beide zilverlanden; ook als zij met hun spaarpen ningen huiswaarts keeren, blijft hun zilver de waarde houden, waardoor de koelies evenveel dollars krijgen als vroeger en er toch geen schade bij hebben. De kostprijs van een bouw te veld staan riet is dooreengeno men $ 90, zoodat een pikol suiker te veld staande $ 1,80 en afge pakt en geleverd nog geen $ 4, — kost, of tegen den tegen woordi gen koers f 5.'20; stijgt nu de dollarkoers dan blijft de kostprijs in dollars dezelfde, maar stijgt tegenover den verkoopprijs, zoodat, alle andere omstandigheden gelijk blijvende, de winst daalt. De Europeanen, die een vast salaris genieten en hun benoodigdheden uit Engeland betrekken of geld moeten remitteeren voor de opvoe ding hunner kinderen, lijden zwaar onder de depreciatie van het zilver, maar op sommige ondernemingen komt men de geëmplo ieerden daarin tegemoet door hun salaris nominaal in goud ui» te betalen, en hun dus het equivalent in dollars te geven volgens den koers. Het spreekt van zelf, dat zulke exceptioneele gevallen alleen in dun bevolkte landen kunnen bestaan, zonder tot ernstig ongerief aanleiding te geven. Kagok, April 'Ü6. H. C. Prinsen Geerligs. De rietsuikerindustrie op het schiereiland Malakka. 759 MEDEDEELINGEN UIT EN VOOR DE PRAKTIJK. BÜITEX VERANTWOORDELIJKHEID OER REDACTIE. Door verschillende berichten is het mij gebleken, dat dedong- Kellan-ziekte- (zie Mededeelingen van het Proefstation Oost-Java. N. S. No. 16) zeer sterk toenemend is, zoodanig zelfs, dat het voortbestaan van suikerondernemingen daardoor in gevaar gebracht zoude kunnen worden. Het is daarom, dat ik er hier nog eens de aandacht op vestig in de hoop, dat een ieder daardoor aangespoord moge worden, om de eerste verschijnselen niet te licht te tellen. Uit mijn bovengenoemde onderzoekingen is gebleken, dat de ziekte veroorzaakt wordt door een schimmel (paddestoel), die in den grond leeft en waarvan de sporen niet licht direct de ziekte zullen kunnen veroorzaken, waardoor een besmetting door de lucht zoo goed als buitengesloten is, terwijl ook een infectie door import van bibit, al is die niet onmogelijk, onwaarschijnlijk geacht worden moet. Onbekend zijn echter tot heden de omstandigheden, die het binnendringen van de bedoelde schimmel in de dongkellans bevor deren. Uit den aard der zaak kunnen dergelijke punten niet goed in een laboratorium uitgemaakt worden, en het is tengevolge daar van, dat omtrent de beste maatregelen ter bestrijding nog onzeker heid heerscht. Een vroegtijdig afsterven van het riet tengevolge van sereh ziekte (b. v. in generatie-tuinen) moet niet met dongkellan-ziekte verwisseld worden. Voorloopig meen ik het volgende te mogen aanraden ter be strijding van het laatstgenoemde verschijnsel: le. In de eerste plaats mag aan verdachte kweekbeddingen nooit plantmateriaal voor de tuinen ontleend worden. Men doet het best deze uit te graven en te verbranden en op die plek nooit meer kweekbeddingen aan te leggen. 2». Veel moeilijker wordt het, wanneer men de ziekte waar neemt in het te veld staande riet; daar het afsterven zeer snel gaat, is direct vermalen het eenige middel om nog iets van den opbrengst te redden. 3". Neemt men tijdig de eerste symptomen waar en is liet riet niet omgevallen, dan is het te beproeven, liet riet extra aan te aar den en daarna niet tusschenpoozen eenige keeren onder water te zetten of te doen besproeien. 4 e . Heeft men door vroegere ondervinding de zekerheid, dat de schimmel in den bodem der tuinen aanwezig is, of' ten minste ge weest is, dan is het het best, dergelijke gronden niet meer in te huren. s*. Kan men het bovenstaande niet doen,dan raad ik voorloopig aan, bij wijze van proeven, organische meststoffen (boengkil. com post, titèn, stalmest,, groene bemesting, enz.) te vermijden en liever hnlpmeststoffen te gebruiken, terwijl het (')>. misschien wenschelijk is te trachten grondstakken, waarop de ziekte zich vroeger vertoond heeft, eenigen tijd voor het planten te desinfecteeren. Welke stollen daartoe geschikt zijn, moet door proeven worden uitgemaakt. 7 e . Daar de schimmel alleen in wonden kan binnendringen, moet het ontstaan van wonden onder het oppervlak van den bodem zoo veel mogelijk vermeden worden: daartoe is in de eerste plaats een zorgvuldige bestrijding der hoorders noodig, vooral van die soorten, welke de gaten in de dongkellans maken, dus van den Grauwen Boor der (zie Zehmtner: Levenswijze en bestrijding der Hoorders: Mededee lingen van het Proefstation Oost-Java N. S. No. 23 en volg,'.). In de tweede plaats kan men de onmisbare wonden, namelijk de snij vlakten der bibits, teren evenals tegen de Ananas-ziekte. Verder moeten, behalve voor zoover dit noodzakelijk is voor de bestrijding «ler hoorders, geen wonden gemaakt worden, b. v. dooi' afkappen van spruiten om elders in te boeten. 8". Vervolgens zal een goede bewerking van den grond, zoodat de lucht goed kan toetreden en voldoende uitzuren aanbeveling ver dienen, al kan daardoor alleen de schimmel natuurlijk niet verwij derd worden. 9 e . Ten laatste zal een zorgvuldige draineering van den bodem op gronden, waar men de ziekte verwachten kan, nog noodzakelijker zijn, dan deze toch reeds in het algemeen is. 10 9 . Eindelijk zoude men de verdachte gronden kunnen be planten met andere soorten dan Cheribon-riet, die misschien min der vatbaar voor de ziekte zijn. Hierbij moet echter opgemerkt worden, dat omtrent de gevol gen van eenige der opgenoemde maatregelen niets vooraf gezegd kan worden, daar wij hierin niets anders te zien hebben dan po- Mededeelingen uit en voor de praktjjk, 761 gingen, die eerst later, wanneer zij eenig resultaat opleveren, tot een rationeele bestrijding kunnen leiden. KnkeK' administrateurs hebben mij reeds beloofd, op verdachte gronden vergelijkende proeven in bovengenoeinden geest te nemen mei extra draineering, vermijding van organische meststoffen, desin fectie van den bodem,enz, en het is dus te verwachten, dat in hel volgend jaar om dezen tijd reeds meer licht omtrent de bestrijding dei' dongkellan-ziekte zal verkregen zijn. Mochten er nog meerderen zich daartoe bereid verklaren, dan zal dit de oplossing van de moeilijkheid natuurlijk slechts ten nutte kunnen kinnen Wakker. o|i verzoek van den heer üficiitkhmans, werd door mij de proef genomen, omtrent het verjirooten van <le rerdampingscapaeittdt van den Quadr. Effet, door middel van houten stokken in de tuben der stoomkamers te plaatsen. Alle tulien van'de stoomkamer van het 3« en i» lichaam \v<'r i\i-n van ronde houten stokken voorzien; een lengte van + 6' en een dikte van %" hebbende. Om nu te beletten, dat deze stokken door bet opkoken van het sap uit de tuben zouden gewerkt worden, werden deze aan de onderkant voorzien van gaatje-, waardoor splitpennen werden ge stoken. Deze pennen zijn zóó lang gemaakt, dat ze de stokken ver hinderen zich op te werken. Na eenigen tijd hiermede gewerkt te hebben, bleek al spoedig, dat men het diksap gemakkelijk op 2.V—26° Bé. kon neerlaten, niettegenstaande er per etmaal + .'550000 Liters sap verdampt werden en men met nagenoeg ledig Quadr. Effet werkte. (Verdampingsvermogen Q. E. 300000 Liters per etmaal). Na de eerste tien dagen er mee gewerkt te hebben, werd het 'e' lichaam afgekoppeld en de stokken er uit gehaald om de tuben te kunnen schrapen. Hierbij merkte ik op, dat de stokken tot :1 , 4 hunner lengte bedekt waren met een witte massa slijmerige kalk ol' andere aan zetting, die zich zeer gemakkelijk met de hand liet wegnemen. Hij een gedeelte dezer stokken was de aanzetting donker gekleurd, doch eveneens slijmerig. De aanzetting tegen de tuben was heel zacht en liet zich dadelijk door middel van een schraper verwijderen. .Nfeiledeeliogeti uit en vonr de praktijk, 762 Bij het schoonmaken van het 3 e lichaam, na 14 dagen gebruikt te zijn, bleek dat dit nog nagenoeg schoon was gebleven en dus weinig aanzetting had. Hetgeen mij sterk opviel is, dat door ge bruik dezer stokken, veel bezinksel werd aangetroffen in de diksap kisten en wel enorm veel meer dan in vorige jaren. Het is dus wensehelijk, dat het diksap alvorens verwerkt te worden, gefiltreerd wordt, om zoodoende het bezinksel niet in de kookpannen te krijgen. Door het gebruik dezer stokken kwam ik tot de volgende conclusie: l e «Sneller en grooter verdamping van het sap."' '2e „Minder en zachter aanzotting tegen de tuben en bijgevolg gemakkelijker schoonmaken." Oemboel den > j 7 , 9(>. H. Porrr.iï. lETS OMTRENT DE WAARDE VAN SCHUIMAARDK Naar aanleiding van het opstel van den Heer Titkf.tjmann (dit Archief, blz 231), vergeleek ik de waarde van schuimaarde als brand stof en als meststof. Wijl nu op Oemboel. uitsluitend en onvermengd schuimaarde wordt gebezigd: 10. als brandstof voor den vuurhaard van den suikerdroger, '20. voor het stoken van den ketel eener locomobile, welke buiten den maaltijd de smederij machines drijft, heb ik eens nage gaan, in hoeverre ééne gebruik wij ze de andere overtreft. Op Oemboel wordt in een maaltijd, ad 100 dagen, ± 7500 pis. schuimaarde geproduceerd. Deze bevat opgeveer ~>~>% water. Uitgaande van deze samenstelling zal ik de geldwaarde van liet 1i 1 1 orvuil berekenen, 10. Qua meststof, 20. Qua brandstol'. Drie successievelijke onderzoekingen van een goed genomen monster der in de zon gedroogde schuimaarde, toonden zeer weinig afwijking en gaven volgende cijfers. Op 100 schuimaarde Eiwitstoffen (''.-"'•O waarin stikstof 1,05 Water 7,— Mededeelingen uit en voor de praktijk 763 Mits reeds vroeger is bewezen, dat phosphorzuur en kali ge woonlijk van weinig waarde zijn (Mei. Proeis. O. J. no. 47, blz. 18) voor de rietkultuur, zal ik even als de Heer Tuckermanx deze stoffen verwaarloozen. Het gewicht der natte schuimaarde verminderd met 48% BjO, zal dus ± 3900 pik. bedragen. De tegenwoordige waarde van Zw. Ammonia is fl. 8,50. (Zie noot Red. Archief l Maart). Kveneens de waarde der stikstof in schuimaarde gelijkstellende met die der stikstof in hocngkil. dus s ,'s der waarde van de stikstof in Z. A. (Mededeelingen Proefstation O. J. no. 30 en 41 en Archief 1893, bldz. 223) is dus de mestwaarde van 3900 pik. zondroge schuimaarde ad 4,05% stikstof: 39 X 1,05 X 100 katties ad fl. 0,205 = fl. 1085. Voor de onkosten die gemaakt worden, alvorens de schuimaaruV naar de tuinen getransporteerd kan worden, zal ik in verhouding dezelfde cijfers als Tuckermanx aannemen. Aldus voor 7500 pik. schuimaarde: transport en opberging in een loods + fl. 203.— drogen en malen » 230 — zakken aanschaffen, naaien en verstellen » 32.— Totaal ± fl. 471 — Transport naar de tuinen en arbeidsloon op dezelfde basis berekend - fl. 214. Aldus, totale uitgaven fl. 471 -f 214 = fl. 085. De waarde der van 7500 pik. natte schuimaarde afkomstige meststof, is derhalve 11. 1085 — (585 = fl. 400. Werd hier geen filter vuil gestookt in de oven van den suikerdroger, zoo zou hout, of waarschijnlijker ampas gebruikt worden. Op eene onderneming, waar de molens goed persen, is de brandstofrekening onvermijdelijk bezwaard met de transportkosten van droog rietblad. De waarde van de schuimaarde, qua brandstof, correspondeert dus met de som van de transportkosten eener hoe veelheid rietblad, welke aequivalent is aan de anders verstookte ampas en de prijs van het hout voor den locornobileketel. Om gedurende 100 dagen, 750 pik. suiker te drogen, zou hier ruim 2300 pik. ampas vereischt worden. Dit c ("respondeert, volgens de proav'en van Caiïp (Archief 764 Mededeèlingen uit en voor de praktijk. 1894, bladz. 686) met 2556 pik. rietblad. 2556 pik. droog rietblad a o'/i cent trarispt. p. p. = fl. 217. De Locomobile fungeert na den maaltijd gedurende ± 180 dagen en verstookte vroegere jaren da gelijks ruim 5 pikols hout. 180 X 5 pikols hout ad 20 et. p. p. = f. 180. De hoeveelheid schuimaarde van een maaltijd is ruim vol doende voor 't bovengenoemde gebruik. Eene kleine resteerende hoeveelheid wordt door de inlandsche bevolking ia beslag geno men. Het vuil wordt door koelies op een van de persen niet ver afgelegen terrein uitgespreid. Deze 4 koelies, welke tevens het ge droogde vuil geregeld iederen ochtend, in voldoende hoeveelheid, naar den suikerdroger kunnen transporteeren, genieten ± fl. 100 aan betaling. Alleen voor 't gebruik van de locomobile, wordt nu het filtervuil met water aangemengd en hiervan vierhoekige koe ken gefabriceerd. Dit is echter aangenomen werk ad fl. 1,50 p. in. droog afgeleverd en netjes in de daarvoor bestemde loods opge borgen. In de 180 dagen, verstookt de locomobileketel ± 50000 koe ken; de daaraan verbonden onkosten zijn dus 50 X H- 1,50 = 11 75. lederen ochtend, na den maaltijd, brengen een paar jongens de noodige koeken in de smederij. Deze kinderen zijn verder voor ander werk disponibel en kan ik dus hun betaling buiten rekening laten, daar anders evenzoo het hout moest worden gehakt en aangebracht; de totale onkosten zijn dus: fl. 100 + fl. 75 = fl. 175. De bruto waarde der schuimaarde bedroeg fl. 217 -)- 180 =r fl. 397.— aldus de netto waarde = fl. 397 — 175 = fl. 222. — qua brandstof. Bij gebruik der schuimaarde als meststof en aangenomen, dat de stikstof tot zijn recht kome op de verschillende gronden, zou het linantieele voordeel aldus fl. 400 — 222 = fl. 178. be dragen. Doch, vroeger is door den Heer Hechtermans waargenomen, dat bij schuimaardebemesting heel wat meer ongedierte wordt aangetrokken, b. v. witte mieren. Het verschil in de waarde van schuimaarde, respectievelijk als 'neststof en als brandstof is natuurlijk afhankelijk van plaatselijke 765 Mededeelingen uit en Toor do praktijk omstandigheden; niet op iedere fabriek zijn de kosten voor rietblad transport B!,'ï et. p. p. Ook zal 't niet overal mogelijk zijn een pik. schuimaarde voor I 2 et. in den grond te brengen. In zijn „Traite de chimie agricole" raadt ÜEHÉRAIN aan, de schuimaarde zoo spoedig mogelijk onder te werken, daar door 't lange blootstaan aan de lucht, eventueel stikstof in ammonia vorm kan ontwijken. In dit bijzondere geval, zonder algemeene gevolgtrekkingen hieruit op te maken, weegt m. i. het zoo geringe iïnantieele voor deel niet op, tegen het gevaar der toepassing en het onzekere der resultaten. Suikerfabriek »Oemboel". 3. 6. ( J6. 11. C. Naus. DIVERSE MEDEUEELINGEN. CoURTONNE heeft zich toegelegd op de constructie van een areometer, welke voor alls densiteiten te gebruiken zou zijn en welke hij verwezenlijkt heelt in zijn: Uuiverseele densimeter. Er zou natuurlijk geen een reden geweest zijn, waarom niet een ge wone areometer vervaardigd zou kunnen worden, welke voor den siteiten van 0.72 (aether) tot 1,84 (zwavelzuur) gebruikt kon wor den. Wilde men deze areometer echter eenigszins gevoelig hebben, dan zou het lichaam eeu zeer groote ruimte moeten innemen en de steel verbazend lang moeten zijn, hetgeen tengevolge zou hebben, dat de hoeveelheden vloeistof, waarmede men te experimenteeren had, zeei' groot zouden moeten zijn en ook de glazen, waarinde proef ge schiedde van uiterst onpraktischen vorm. Zijn densimeter is een combinatie van den areometer met constant gewicht en constant 766 Mededeclingen uit en kut de praktijk volumen. I Tij bestaat uit een geelkoperen drij ver, van onder voorzien van een massieven geelkoperen bol. De steel is tusschen de merken 0 en 100 in honderd gelijke deelen verdeeld;elke deelstreep stelt het gewicht van 1 centigram voor. Hoven aan de steel is bevestigd een inrichting, waarin een glazen buisje van iets meer dan 10 c.C. inhoud kan geplaatst worden. De ruimte, waarin dit buisje gezet wordt is voorzien van een rand, waarop ge wichten tot 20 gram gezet kunnen worden, liet glazen buisje of ook wel een soortelijk-gewichts-buisje van Reg nault is verdeeld door deelstrepen in V JO cc. De verschillende deelen zijn zoo geconstrueerd, dat deareometer in water van lo" C. tot de 0 streep inzinkt bij een belasting van 19 gram -op het plateau en tot 100 bij een belasting van 20 gram. Om nu de densiteit van een vloeistof te bepalen, wordt daarvan met een zuivere pipel 10 e.e. gebracht in het glazen buisje en op het plateau gewichten gezet, totdat de areometer inzinkt tot eenig punt tusschen 0 en 100. De deelstreep tot waai de densimeter zinkt wordt afgelezen en nu heeft men direct op de volgende wijze het soortelijk gewicht. I II Gewicht der vloeistof Pi Pu Bijgevoegde gewichten oin denareo meter te doen inzinken 1,00 12,00 Deelstreep tot waar de areometer in het water zinkt 42 36 Het gewicht van de 10 cc. onderzochte vloeistof is Pi = (19— 1) + 0,49 = 18,42 gr. Pu = (19—12) -f 0,36 = 7,30 » en dus de respectieve densiteit 1,842 en 0,736. Om het S.G. van vaste lichamen te bepa.en, begint men 5 cc water te brengen in het glazen buisje. Wordt er nu op het plateau nog li gram bij gezet, dan moet de densimeter inzinken tot de nulstreep. DiTerso mededeelingon 767 Nu wordt een weinig der vaste stof in het buisje gebracht en zoolang gewichten weggenomen tot de areometer ergens tusschen 0 en 100 aanwijst; stel bijvoorbeeld, dat men 10 gram heeft moeten wegnemen (er bleven dus i gram op het plateau staan) en de areo meter nu in zinkt tot 80, dan is het gewicht der stof p = (14—4) + 0,8 J = 10,80 gram. liet volumen leest men af op de schaalverdeellng in het gla zen buisje; bijv. Vóór het inbrengen van bet lichaam 5 C.C na » » » » » 7,4 cc. volumen van het vaste lichaam 2,4 cc. • ..o. = '°' 8Ü =«* 2,4 Deze voorbeelden geven het principe en de werkwijze van den densimeter aan Met is duidelijk dat het S.G, van de onderzochte stoffen gevonden wordt bij de temperatuur, welke zij op het oogen hlik der proef bezitten, terwijl de temperatuur van het water, waar in de areometer drijft, niets ter zake doet. Bulletin de Vassociation des Chimistes I89(J, blz. 771. BORNTRAEOER heeft zijne onderzoekingen betreffende den in vloed van loodzoutcn op In ver t suiker bepalingen langs titri metrischen weg voortgezet. Zooals reeds in het Archief (1895, blz. 995) werd aangehaald, had hij al gepubliceerd, dat de aanwe zigheid van loodzouten steeds aanleiding gaf tot het vinden van een te gering kwantum invertsuiker. Nadat hij reeds lang met zijn proefnemingen bezig was geweest, kwam hij tof de ontdekking, dat er op dit feit reeds in 1871 door den Engelschman Gir.i, ge wezen was, echter zeer ter loops en op grond van zeer onvolledige proeven. Bountrakgkr heeft zijn zeer grondig' onderzoek nu voortgezet, en zich de vraag gesteld, wat of de reden kon zijn van het ver schijnsel. Hij komt tot de conclusie, dat een gedeelte van het aanwezige lood, door de invertsuiker tegelijk met het koper wordt neergeslagen. Hij mengde verschillende hoeveelheden lood verbindingen (loodsuiker, loodazijn en loodsulfaat) met de Fehlingsche oplossing, verdunde deze in meerdere of mindere mate, (ook onverdund) en wendde eveneens verschillende suikeroplossingen aan gedurende di- 768 Diverse mededeelingen verse kooktijden. Het, neergeslagen koperoxydule werd dan door een driedubbel papierfïlter afgefiltreerd, zoolang met heet water uitgewasschen tot geen sulfaatreactie meer zichtbaar was, daarna in verdund salpeterzuur opgelost, het filter zoolang uitgewasschen tot geen koperreactie meer kon aangetoond worden, het filtraat en waschwater ingedampt en liet aanwezige lood door zwavelzuur tot loodsulfaat omgezet en als zoodanig bepaald. Later bleek hem. dat hij volgens deze methode steeds te veel lood vond, omdat het. filtreerpapier vrij aanmerkelijke hoeveelheden lood uit een alka lische oplossing terughoudt. Hij verving toen het papier door asbest, hetwelk dit niet of in zeer geringe mate doet. Hij resumeert nu de uitkomsten zijner onderzoekingen aldus: Bij de volumetrisehe bepaling van invertsuiker, dextrose en melk suiker door Fehlingsche oplossing, wordt in tegenwoordigheid van loodzouten steeds een te gering suikergehalte gevonden, door dat een gedeelte van het aanwezige lood, in het praecipitaat van koper oxydule, mede wordt neergeslagen. Wordt de hoeveelheid bijge mengd lood successievelijk grooter gemaakt, dan blijkt dat bij vier voudige verdunning van de Fehlingsche oplossing, het mede neer geslagen lood zeer spoedig een maximum bereikt, en dan verder constant blijft. Bij onverdunde Pehling neemt die hoeveelheid met de hoeveelheid aanwezig lood toe. Wordt het koken der vloeistof mengsels langer dan i2 minuten voortgezet, dan is de hoeveelheid neergeslagen lood geringer. Ook hij aanwending van meer of minder suikeroplossing dan benoodigd ter ontkleuring van het proefvocht, wordt altijd minder lood gevonden, dan hij aanwending van de juist benoodigde hoeveelheid. BOBNTRAEOER zet zijne proeven voort, door nieuwe combi naties te maken, en wel door de hoeveelheid alkali in Fehlingsche oplossing te variëeren en te zien, welke de invloed is, «lie (fat heeft op het mede izepraecipiteerde lood. Deutsche Zuckerinduslrie. 18U0 hl:. 11W. Ken nieuw systeem van pomp, <lo mammoet]] pomp, wordt door de firma Borsig te Berlijn geconstrueerd en schijnt eenige voordeelen boven de gewone systemen te bezitten. Diverse raededeelingen 769 Zooals uit de figuur blijkt bestaat zij uit een cilindervormig lichaam A, boven van '2 gaten voorzien, onder van een. Op het grootste gat boven staat de stijgbuis en <>|) liet kleinste de luchttoevoerpijj). Dooi- deze laatste stroomt lucht, welke dooi' de luchtpomp. na een windketel gepasseerd te zijn, geleverd wordt. De werking is de volgende: vóór de lucht toegelaten wordt, staat de op te voeren vloeistof in tle beide buizen gelijk niet het niveau N. Wordt nu de lucht door geblazen dan zal deze de vloeistof uit de dunne buis ver dringen. Zij zal nu echter een uitweg zoeken door de wijde buis. Hierin heeft dus een ver menging van de vloeistof met lucht plaats, en dit mengsel zal een veel kleiner S.G. hebben dan de oorspronkelijke vloeistof. Volgens de wet der communiceerende vaten zal de vloeistof in de wijde buis dan veel hooger komen te staan dan in de nauwe, totdat zij de uitstroomopening bereikt. De lucht werd in de wijde buis door de verbroken vloeistofzuil afgebro ken, samengeperst en bij het vrij komen zal zij zich uitzetten. Hoe hooger de uit laat is, des te meer zal de lucht gecom primeerd zijn geweest, en daardoor kan het den indruk maken als zoude de ca paciteit der pomp afhankelijk zijn van den druk der gebezigde lucht. Bij eenig naden ken is het echter duidelijk, dat dit niet het geval is, maar datzij wel evenredig is aan de doorgevoerde hoeveelheid lucht. Het is zelfs mogelijk, dat wanneer de 770 Diyerso mededeeliDgen luchtdruk te boog opgevoerd wordt, de luchtuitstrooming zóó - hevig plaats heei't, dat zij geen vloeistof meer meesleept en dus de pomp niet werkt. Onder de voordeelen, welke deze pomp zou opleveren worden genoemd: afwezigheid van alle mogelijke kleppen, zuigers, afslui tingen, pakkingen, enz. Verder de mogelijkheid om de buizen, welke in aanraking zijn met de vloeistof, gemakkelijk van het gewensehte materiaal te vervaardigen: ijzer, brons, lood, porcelein en de groote afstand, die bestaan kan tusschen pomplichaam en motor. De mammoethpomp werkt bij warme vloeistoffen nog beter dan bij koude, omdat de lucht bij die temperatuur zooveel meer uitzet en dus de vloeistofzuil nog lichter maakt. Centralblatt far Zuckerindustrie 1890, blz. 3'i2. In het koloniaal verslag van 1895 vindt men het navolgende om trent de Suikerrietcultuur op Java. JAVA EN MADOERA Inluudsche Landbouw De suikerriet-aanplantingen der bevolking besloegen 120892 bouws, over 't geheel nagenoeg eene gelijke uitgestrektheid als bare tabaks-aanplantingen. Overigens wordt suikerriet soms ook op woon erven geteeld. Voor zoover het riet niet aan suikerfabrieken wordt verkocht, wordt bet door den inlander zelf met behulpvan band-of buffelmolens verwerkt. Ook worden rietstokken op de passafs ver kocht om als versnapering te dienen. Een bedrijf, dat zich in de laatste jaren ontwikkeld heeft en waaraan hier en daar ook niet inlanders zich wijden, is de teelt van riet uitsluitend voor het ver krijgen van stekken. Ondernemingen uitsluitend op contracten met de bevolking berustende, en ondernemingen tot opkoop en bereiding van suiker. Andere organieke regelingen met betrekking tot de particuliere laudbouwnijverheid zijn—na de reeds in 't vorig verslag besproken voorloopige bepalingen, beoogende bet tegengaan van de oprichting van suikerfabrieken, wanneer daarvan voor den inlander nadeelige gevolgen geducht worden (Indisch Staatsblad 1894, No. 87),— voorshands niet te vermelden, deels omdat de Indische Regeering Uiverso mcdedeeliogen 771 lot ilc conclusie is gekomen dat, voor zooveel tot hiertoe gebleken is. beperkende voorschriften ten aanzien van bet in werking brengen van andere ondernemingen dan die voor de bereiding van suiker overbodig zijn te achten, deelsomdat bet in Indiënog éénpunt van overweging uitmaakt of de zoogenaamde werk- en leveringscontrac ten ten behoeve van de landbouwnijverheid (waaromtrent, blijkens bet medegedeelde in 't vorig verslag, den residenten in Juli 1894 mede eenige vraagpunten ter beantwoording waren gesteld) nadere voorziening vorderen, met gelieele of gedeeltelijke terzijdestelling van de bepalingen in Indisch Staatsblad 1838. No. 50 en 1863. No. 152. Met betrekking tot bet vraagstuk der verdeeling van het irri gatiewater tusschen de suikerriet- en indigo-velden en de aanplao tingeo der bevolking, ten behoeve van haren eigenlandbouw. heeft de Indische Regeering in 1894 (gouvernementscirculaire dd. 19 Maart 1894) eene afzonderlijke enquête gelast, in het bijzonder om zich te doen inlichten nopens den invloed van de suikerrietteelt op de irrigatie en den inlandschen landbouw. De uit deze enquête voortgevloeide rapporten en adviezen der gewestelijke bestuurders waren, volgens berichten van September 1895, sinds kort bijeen en maakten te Batavia een onderwerp van studie uit. Op bet einde van 1894 en in het begin van 18'X> weiden, bij de onverwachts ingetreden sterke daling der suikerprijzen, door belanghebbenden bij de suikerindustrie op Java, zoowel tot het Opperbestuur als tot de Indische Regeering tal van adressen inge diend, houdende verzoek om de genoom Ie industrie te steunen in haar streven om, do ir verlaging der productiekosten en verbooging der opbrengst, zich in den lellen strijd tegen de in menig opzicht bevoorrechte fabricage van beetwortelsuiker staande te houden. De Regeering meende in deze hare hulp te moeten beperken èn tot tijdelijke schorsing—voor het tijdvak 1 Juni 1895 tin uit. Mei 1596 van het uitvoerrecht op suiker (f 0,15 per 100 K. G.), èn tot ver laging, voor zooveel betreft het product uit den oogst van 1895, van het speciaal abonnementstarief voor den afvoer van suiker langs de staatsspoorwegen op Java. Ten einde zoo noodig, in het belang der bevolking van bestuurs wege een zeker tegenwicht te kunnen doen uitoefenen, tegenover de mogelijkheid dat de bezuinigingen, waartoe de crisis de suikerfabri kanten noopt, voor een onevenredig deel gezocht worden op de den inlander in verschillenden vorm ten goede komende betalingen (huur prijzen, arbeids- en transportloonen, prijzen van materialen, enz). Oirerse mededeelingen. 772 achtte de Indische Regeering het noodig op dit punt, bij eene circu laire van 21 Februari 1895, de aandacht residenten te vestigen, met uitnoodiging om haar op de hoogte te houden van de mate waarin de inlander blijkt betrokken te worden in de tegenwoordige, voor de Javasche suikerindustrie, moeielijke omstandigheden. Voor zooveel de in deze rubriek te bespreken suikerondernemin gen betreft, namelijk die. uitsluitend berustende op overeenkomsten met de bevolking, namen er aan de suikercampagne van 1824 154 deel. zijnde 2 meer dan in 1893. Tegenover de sluiting van de fabriek La wang in Pasoeroean —die in 1893 slechts gedurende korten tijd eenig opgekocht riet had verwerkt — stond de opening van 2 nieuwe fa brieken, met name: Krebet in Pasoeroean, die mede uitsluitend opge kocht riet verwerkte en daarvan eene productie van 3100 pikol maakte, zoomede Kepatian in Vfadioen, die 103 bouws riet tot 6000 pikol suiker vermaalde, terwijl het belrijf hervat werd bij Rendeng in Japara, waar van pi. ra. 410 bouws riet 25(501) pikol suiker verkregen werd. Van al de 151 in werking geweest zijnde fabrieken—waarvan er 83 behoorden aan naamlooze vennootschappen en 71 aan bijzondere personen (42 aan Europeanen, 25 aan Ohineezen en i aan Euro peanen en Chineezen gezamenlijk)—wordt de productie gesteld op 0,682952 pikol, zijnde in verhouding tot de beplante uitgestrektheid (in rond cijfer te stellen op 77700 bouws)dooreengenomen ruimB6 pikol per houw. Van 71 fabrieken wordt uitdrukkelijk vernield dal het opgegeven productiecijfer uitsluitend de geproduceerde hoofd suiker betreft, en in verband daarmede wordt voor deze fabrieken nog afzonderlijk opgegeven eene productie van 109081 pikol stroop suiker en van 293104 pikol zaksuiker. Voor het meerendeel besloegen de beplantingen 400 tot 600 bouws per fabriek, namelijk bij 07 fabrieken; 31 fabrieken hadden elk eene grootere uitgestrektheid beplant, namelijk meer dan 000 tot 797 bouws. terwijl voor elke der 23 overige gewerkt hebbende fabrieken de beplantingen uiteenliepen van 88 tot 395 bouws. Terwijl in 1893 50 ondernemingen eene gemiddelde productie per Ijouw verkregen van 100 pikol suiker of daarboven (Watoetoelis in Soerabaia had toen de hoogste productie, namelijk 138,83 pikol per bouw), was zulks in 1894 met 34 fabrieken het geval: 22 maakten tusschen 100,05 en 110,20 pikol gemiddeld per bouw, 6 tusschen 113,89 en 119,09, 5 tusschen 121 en 130,73, terwijl 1 (Tjomal in Tagal) zells 154,10 pikol por houw verkreeg. Uit het volgende overzicht kan blijken hoe in elk der veertien gewesten de in 1893 en 1894 verkregen resultaten uiteenliepen: Diverse mededeelingen 773 ei) bit gemiddelde hoelt, evenals de opgaaf in de voorgaande kolom, betrekKing tot 17 ondernemingen, omdat van de fabriek Lawang met blijkt boeveel houws riet zijn verwerkt. b) Uetrelt 10 van de 11 ondernemingen, omdat uit de voorbaanden opgaven de gemiddelde productie per liouw niet is na te gaan ten op zichte van de fabriek Kabat. c) Berekend over 150 van de 152 ondernemingen (verg. de twee voorgaande noten\ welke 150 fabrieken gezamenlijk 74294 bouws riet verwerkten. (/) Betreft 17 van 18 ondernemingen, zijnde van de fabriek Eirebet niet opgegeven boeveel bouws riet zijn verwerkt. e) Berekend over 153 ondernemingen, welke gezamenlijk 77(iO"J bouws riet verwelkten. 774 Diverae mededeelinjen Met riet werd hoofzakelijk verbouwd op daartoe van de bevol king gehuurde sawahs en slechts in enkele gewesten vooreen klein gedeelte op (bevloeibare) tegalvelden. Ten behoeve van de fabriek Klidang in Pekalongan was het riet meerendeels geplant op gronden door de Batangsche regentenfamilie in agrarisch eigendom bezeten, welke de ondernemers van Klidang voor twintig jaren hadden ge huurd (en van welke gronden een ander gedeelte benuttigd weid, ten behoeve van de in dezelfde banden zijnde indigo-onderneming Bie der of Depok). De fabrieken Tjipiring in Semarang en Djeroekwangi (of Bandjaran) in .lapara beschikten ten behoeve van hare beplan tingen, behalve over huurgronden van de bevolking, ook over erfpachtsgronden, namelijk de eigenaren van Djeroekwangi over de hun toebehoorende erfpaclitspereeelen Pandansili en Temon en die van Tjipiring over gronden behoorende tot heterfpachtsland Sindang- Boelak-Gebanganom, daartoe van de erfpachters gehuurd. In het verslagjaar bewogen zich de huurprijzen van sawahs—per bouw en per oogstjaar—meerendeels tussehen f 25 en f 55; prijzen beneden de f 25 werden besteed: in Madioen (waar zij bij eene enkele fabriek zelfs tussehen f 0,50 en f 15bleven); in Bembangen Cheribon (met een minimum van respectievelijk f 14 en f 20) en enkele malen ook in Soerabaia en Pasoeroean. In de beide laatstgenoemde ge westen werd echter vrij algemeen de grens f 55 overschreden. Ten gevolge van de felle concurrentie, die de fabrieken noopte de door haar gevormde rayons te verbreken, werd aldaar somtijds tot respectievelijk f 110 en f 130 besteed. Ook voor Bagelen en Hezoeki worden bedragen boven de f55 vermeld Voor tegalgronden wordt in den regel minder betaald, echter voor die bestemdtothet kweeken van plantriet in het gebergte veelal meer. Be landrente blijft, voor zoover bekend, steeds voor rekening van den verhuurder. In de ongunstigste gevallen bedraagt deze ongeveer '/, tot bijna de helft van den huurprijs. In den regel werd ook in 1894het riet verkregen, door de velden te doen bewerken en het riet te doen planten en onderhouden door in dag- of taakloon betaalde arbeiders. Overeenkomsten tot levering van riet, gedeeltelijk in voorschot te betalen, werden aangegaan in Cheribon, in .lapara, in Bembang, in Madioen en in Kediri. Opkoop ter verwerking van door inlanders voor eigen risico geteeld riet kwam, behalve in Pasoeroean (Krebet), ook voor in Cheribon en in Japara. De eigenares der fabriek Ben dokerep in laatstgenoemd gewest sloot overeenkomsten met invloed- Diverse mededeelingen, 775 rijke Inlanders, hetzij dessahoofden of' anderen tot de bebouwing van de door haar gehuurde gronden, terwijl zij harerzijds zorgde voor de verstrekking van plantmateriaal en meststoffen '). De betaling geschiedde per pi kol ingeleverd riet. waarop, naarmate de bewer king vorderde, voorschotten werden verleend. Overeenkomsten voor grondbewerking, aanplant en onderhoud van liet riet (zoogenaamde contractsbewerking) werden, tegen /' 85 a f 200 per bouw, aangegaan in Cheribon, Japara, Soerabaia, Pa soeroean, Probolinggo, Bezoeki, Madioen en Kediri; contracten voor het plantklaar maken van den grond werden gesloten door sommige fabrieken in Soerabaia en door de fabriek Soemberkareng in Probo linggo, terwijl in de beide laatstgenoemde gewesten ook ploegcontrac ten voorkwamen. De gedurende liet verslagjaar over hel algemeen droge weersge steldheid was. over het, geheel genomen, zoowel gunstig voor de tuinen als voor het fabriekswerk. Leden m de afdeeling Koedoes der residentie .lapara, in de afdeeling Malang der residentie I'asoe roean en in Probolinggo de riettuinen wel eenigszins onder de te langdurige droogte, in de afdeelingen Sidoardjo en Djombang der residentie Soerabaia hadden zij daarentegen min of meer van den regen te lijden, terwijl in Rezoeki en Banjoemas de op een zeer nat ten tijd gevolgde droogte, gevoegd hij te late beschikking over de gronden, nadeeligen invloed had op het beschot, dat in die gewesten daardoor aanzienlijk geringer was dan in 1893, hoewei daarvoor eenige compensatie werd gevonden in een goed suikergehalte van het riet. Uitgenomen in de afdeeling Modjokerto der residentie Soerabaia, waar hevige regens de verwerking van het riet gedurende eenige we ken verhinderden, was overal elders de weersgesteldheid gedurende den maaltijd zeer gunstig. Bij ettelijke fabrieken werd nochtans teleurstelling ondervonden, wat de opbrengst aan 'suiker betreft. Uit het overzicht op bladzijde 77 't blijkt dan ook, dat in de meeste gewesten het algemeen midden cijfer der verkregen productie per houw. min ol' meer lager was dan in 1893. Aangaande de grondbewerking kan worden medegedeeld dat l!e- *) Bjj eene gouvernementscirculaire van 11 Mei 1895 is nan de gewestelijke bestuurders op Java en Madura [die van de Vorstenlanden en Ilatavia uitgezonderd] medegedeeld, dat het deelnemen door dessahoot'den [niet dus door de overige deasabestuurder?] aan do bewerking van gronden voor anderen tegen loon en ook het prestoeren door hen van fabrieksarbeid, hetzij de arbeid door het dessnhoofd i>ersooniyk, dan wel door zijne pantjèni wordt verricht, behoort te worden tegengegaan. 776 Diverse mededeelingen zoeki het eenige gewest is, waar het „broedjoelan"-systeem nog ten volle in zwang blijft (.' Red.), hetgeen wordt toegeschreven aan de on geschiktheid van de aldaar beschikbare arbeiders voor het hanteeren van den patjol. Dé enkele tuinen in genoemd gewed, volgens hel ~Reynoso"-stelsel aangelegd, zijn bewerkt geworden dooi' arbeiders uit de afdeeling Kraksaan der residentie Probolinggo. Tocli heeft ook in laatstgenoemd gewest het „broedjoelan"-systeem nog de over hand; dat van Reynoso vindt er op groote schaal alleen toepassing bij de twee fabrieken in de afdeeling Loemadjang. (?) In Pasoeroean treft men de toepassing der beide methodes in ongeveer gelijke mate aan: in Soerabaia de „broedjoelan"-methode slechts daar. waar over veel ploegvee kan worden beschikt. Bij de toepassing van het „Reynoso"-stelsel, maakt men in dit laatste gewest de plantgeulen zoowel met den patjol als met S. I>. N. ploegen. In de afdeeling Rembang der gelijknamige residentie, waar de oude werkwijze ook nog wel wordt gevolgd, begint men deze meer en meer te verlaten en in de overige suikerproduceerende gewesten, voor zoover niet reeds genoemd, vindt uitsluitend het „Reynoso"-stelseJ toepassing, zoo noodig min of meer gewijzigd naar de plaatselijke omstandigheden. De onderneming Klaling in deafdeeling Patti der residentie .lapara werkte ook in 1894 met den stoomploeg, terwijl in de afdeeling Koe does van hetzelfde gewest proeven werden genomen met Europee sche ploegen. In het reeds genoemde gewest Bezoeki, bedient men zich voor het ploegen zoowel van Europeesche als van inlandsche werktuigen. In alle gewesten werden, nevens inheemsche natuurmeststoffen (deze laatste echter niet in Bezoeki en Hagelen, waar ze niet in vol doende hoeveelheid te verkrijgen zijn), kunstmeststoffen aangewend, voornamelijk zwavelzure ammonia. Onverwerkbare stroop vond als meststof toepassing bij enkele ondernemingen in Cheribon, Sama iang en Madioen. Molenwater werd krachtens toegekend recht nog gebezigd door 0 fabrieken in Cheribon, 1 fabriek in Japara en '2 fabrieken in l'ro bolinggo. Water voor injectie en voeding der installaties was, naar den maatstaf der daarvoor uitgegeven gouvernoinentsbesluiten, steeds be hoorlijk te bekomen, uitgenomen een enkelen keer in den oostmoes son in Bagelen. Over aanzienlijke schade, door de serehziekte aangericht, werd alleen uit Bezoeki geklaagd. In Tagal. Samarang, Rembang, Bage- Diverge mededeelinfjen 777 len en Madioen trof men deze plaaa spora lisch aan, en in Samarang bovendien, hoewel in zeer geringe mate, de onder de namen „rood rot" en „rood-snot" bekende schimmelziektén. Ter erlanging van gezond plantmateriaal *) legden velesuiker fabrikantèn (in de meeste gewesten) bibit-tuinen (aanplantïngen van riet voor stekken) in het gebergte aan en op uitgebreider schaal dan vroeger: dikwijls zelfs in andere gewesten en voor verscheidene fabrieken te zamen onder beheer van één of meer door degezamen lijke deelnemers bezoldigde opzieners. Ten einde de bepalingen tot tegengang van de verspreiding der serehziekte (zie laatstelijk Indisch Staatsblad 1893 No. 256), waarbij o. a. de residentie Cheribon onder de besmei verklaarde streken is gerangschikt, geen beletsel te doen zijn voor hel beproeven in de tot gemeld gewest behoorende afdeeling Galoeh van eene bibitin dustrie, waartoe eenige industrieelen het voornemen luidden, welk plantriet, om per spoorweg zijne bestemming in Midden-.en Oost- Java te hereiken, voor een deel door de serehvrije residentie Prean ger Regentschappen zou moeten worden vervoerd, werd bij ordon nantie van 24 December 1894 (Indisch Staatblad No.281) gemelde afdeeling Galoeh, waar, volgens deskundig oordeel, het klimaat het optreden of het verspreiden der ziekte niet in de hand zal werken, voor de toepassing der aangehaalde bepalingen gevoegd bij de laat stelijk als serehvrij aangemerkt,' gedeelten van.Ta.a, zijnde de resi dentiën Bantam, Batavia. Krawang en Preanger Regentschappen, zoomede de afdeeling Malang der residentie Pasoeroean en de re sidentie Probolinggo. Tegen deze uitbreiding van de zoogenaamd serehvrije streken werd te minder bezwaar gezien, wegens de geïso leerde ligging van de afdeeling Galoeh, als zijnde door hooge berg ruggen geseheiden, zoowel van het laagland van Cheribon als van de insgelijks niet serehvrije residentie Banjoemas. Met het oog op de meer en meer verkregen ervaring, dat de van re geeringswege bevolen voorzorgsmaatregelen niet hebben mogen be letten, dat in sommige der zooeven genoemde streken zich tochsereh geopenbaard heeft, zoodat in het najaar van 1895 moest geconsta teerd worden dat, behalve de afdeeling Galoeh, de residentie Prean ger Regentschappen en de afdeeling Buitenzorg der residentie Bata via vermoedelijk de eenige streken op Java zijn, waar de serehkwaal ) I>p onderneming Tjipiilog in Ssmarang goede bibit door van daartoe uitsluitend bestemd riet, telkens wanneer het twaalf geledingen heeft gemaakt, liet topUd af te nemen en uit Ie planten. Diverse mededeelingon 778 zich nog niet had vertoond, werd het van het hoogste belang be schouwd, dat van regeeringswege zooveel mogelijk getracht worde dien toestand te bestendigen. Daarom zijn bij ordonnantie dd. 5 October 1895 (Tniiscb Staatsblad No. 217), naar aanleiding van een adres vanwege het algemeene syndicaat van suikerfabrikanten op Java, na dere en strenge bepalingen uitgevaardigd om te trachten de sereh ziekte buiten genoemd gewest en de beide aangrenzende afdeelingen te houden en verder om in die streken zelf het ontstaan c. Q. het zich verder verspreiden van de ziekte te voorkomen. Omtrent het kweeken van plantriet als afzonderlijke industrie vermelden de over 1894 ontvangen berichten, dat, nevens de bibit-on dernemingen in Malang (Pasoeroean), welke sinds jaren aan ver scheidene Europeanen een ruim bestaan bezorgden, dergelijke on dernemingen ook in Ta2al en Kediri in werking bleven, terwijl er in Tagal eene tweede was bijgekomen. Voor den uitvoer naar Midden- en Oost-Java werd ook veel plantriet gekweekt in de residentie Batavia, met name in de afdeelingen Tangerang en Buitenzorg. Ook ging men in 1894, in verband met het gereedkomen van de spoorwegverbinding tusschen West- en Oost-Java, in ver schillende afdeelingen der residentie Preanger Regentschappen over tot het aanlegden van bibit-aanplantingen, aan welke industrie al daar, vooralsnog bij wijze van proef ondernomen, men eene hooge vlucht meende te mogen voorspellen (zie ook het zooeven gezegde, nopens het thans nog als serehvrij te beschouwen gebied). Ter uit plantingin Kendal (Samarang) werd in L89.4 plantriet aangevoerd van Mauritius. Op de onderneming Kremboong in Soerabaia was door den administrateur een variëteiten-tuin aangelegd, met het doel om door het kweeken van verschillende rietsoorten na te gaan, welke soorten het bast bestand zijn tegen de serehziekte. Tot dusver bleken het Loethees- en het Fidji-riet ia dat opzicht het meest te voldoen, daar van die rietsoorten zelfs de 4de en sde generatie serehvrij waren. Moest in het vorig verslag gerapporteerd worden, dat registratie der grondliuur-contracten voor het ineerendeel nog niet plaats had, thans kan te dezen aanzien op een belangrijken vooruitgang worden gewezen, hetgeen in hoofdzaak werd toegeschreven aan de vrijstel ling der huurcontracten van het zegelrecht (ordonnantie van '20 April 1893; Indisch Staatsblad No. 112). In 1894 toch gingen de eigenaren of beheerders van 36 suikerfabrieken (10 in Tagal, 4 in Pekalongan, 4 in Samarang, 3in Pasoeroean, 2 in Bagelen, 3 in Ma- Diverse niedededingen 779 dioen en lOin Kcdiri), benevens een aantal bibit-ondernemers*) over tot de registratie van al hunne grondhuur-overeenkomsten; terwijl dit voor een deel der bedoelde contracten geschiedde van de zijde van 19 suikerfabrieken (7 in Japara, 'i in Bezoeki en4inKediri en 1 ia elk der gewesten Cheribon, Rembaug, Pasoeroean enMadioen). Slechts in Soerabaia, Probolinggo en Banjoemas werden nog geen huurcontracten geregistreerd, hoewel in eerstgenoemde residentie eenige waren aangeboden. Als een hinderpaal voor de registratie werd alilaar ilc omstandigheid aangevoerd, dat de grond in den regel jaar lijks verdeeld wordt en de verhuur plaats heeft vóór de verdeeling. Voor de registratie der werk- en transportcontracten viel nog weinig neiging te bespeuren, Alleen in Bezoeki werd de registratie vrij veelvuldig gevraagd; voor deoverige gewesten bepaalde zij zich in 1894 tot eenige karrencontracten in Tagal en Soerabaia en tot de fabrieksarbeid-contractën der suikeronderneming Sempalwadak in Pasoeroean. Ter voorkoming van kwade praktijken der karrenverhuurders werd door den resident van Pasoeroean bij keur van 26 April 1894, de registratie van voertuigen voor goederen en producten geregeld en bij die van 5 Maart te voren (zie b .vestelijke verordeningen in de Javasche Couranl van 13 Juni 1894), de bestaande keur van 1883 omtrent den overgang van vee, aangevuld mei bepalingen nopens de verhuur daarvan. In 1894 was voor ongeveer de helft van de op .lava aanvi suikerfabrieken, namelijk voor 88 daarvan, aan den lande weder betaling te doen ter zake van de helft van den cijns wegens de voor de oogstjaren ISS7 tin. LB9l ten behoeve van die fabrieken bewerk stelligd geweest zijnde gouvernementsbeplantingen, voor welke helft den eigenaren uitstel is verleend bij de wet van 25 December 1886 (Indisch Staatsblad IHS7 No. 34). In 1893 hadden zij namelijk het derde I 5 gedeelte van het nog verschuldigd bedrag te voldoen. Bij het einde des jaars waren alleen de eigenaren der fabrieken Ming giran en Menang in Kediri achterstallig, doch hun achterstand werd in den loop van 1895 geïnd. Het Gouvernement had (oen ter zake van cijns, verschuldigd door de vroegere contractsfabriekén, nogte vorderen ƒ846520, waarvan in het najaar van 1895 moest worden betaald f 423260 ") en in het najaar van 1896 dezelfde som. ovendien de eigenaren of beheerders van 22 van de 25 Indigo-ondernemingen. **) De voldoening van tiet jaarlijks aan Ie zuiveren ' der uitgestelde tfohuld moet geschieden in vier gelijke termjjnen op of vóór 15 September, 18 October lö November en 1"> December. Iteeds Uan worden aangeteeketd dat allo termijnen van 1895 volledig zijn aange zuiverd. Diverse modedeelingen 780 In mindering van de oude schuld der vier onder één beheer staan de fabrieken Ardjowinangon, Glagamidang, Paroengdjaja on Gem pol in Cheribon laatstelijk nog ton bedrage van f 795i3,20 werd in 1894 niets afbetaald. Ito ingevolge de ordonnantie vanö April IB9i (Indisch Staatsblad No. 87) op Java en Madoera vereischte bijzondere vergunning van den Gouverneur-Generaal, tot het in werking brengen van onderne mingen voor de bereiding van suiker op den grondslag van overeen komsten met de bevolking, werd in het tijdvak van 11 April 1894 (dag der inwerkingtreding van bedoelde ordonnantie) tot bij het oindo van dal jaar aangevraagd in 16 gevallen, één van welke aan vragen (betreffende oen.' in Samarang op te richten fabriek) echter inmiddels werd ingetrokken. Van de 15 alzoo te behandelen aanvra ngen (respectievelijk betrekking hebbende op 1 fabriek in Tagal, 1 in Japara, 3 in Samarang, 3 in Pasoeroean, 1 in Probolinggo, i- in eki, 1 in Banjoemas en I in Kodiri) waren er op 1 Augustus 1895 i- afgedaan, doordien op één toestemmend, op drie afwijzend werd beschikt Bij gouvernementsbes] uit dd. 28 Januari 1895, No. 47 word namelijk ingewilligd de aanvrage voor het in werking bren gen van de hooger reed amde nieuwe (vooralsnog uitsluitend opgekocht riet verwerkt hebbende) on lerneming Krebel in Pasoe roean (voor het planten en verwerken van suikerriet in de gelijkna mige dessa van het district Gondanglegi der afdeeling Malang). Do inwilliging geschiedde met terzijdestelling van de door een anderen ondernemer tegen de aanvraag ingebrachte bezwaren, welke onge grond waren bevonden. Do aanvragers, die hunne verzoeken afge wezen zagen, hadden voor liet in werking brengen van suikerfa brieken (*2 in de afdeeling Demak der residentie Samarang en 1 in 'Ir afdeeling Japara 'lm' residentie van dien naam) gronden op hol oog: a. in on nabij de dessa. Moedal van liet district Samboeng; b, in en nabij de dessa Penawangan van hot district Manggar en c. in ssa Batealit van lid district Japara. Voor <t en bgronddezich de afwijzing (gouvernementsbesluit dd. 13 Mei 1895, No. 6) hierop; 'lat, in afwachting van do in de afdeeling Demak eventueel tot -land te brengen verbetering'en in de watervoorziening, gedurende de droge maan.ion dos jaar-, met liet oog op de belangen dm' in landsche bevolking voorshands bezwaar bestond tegen de toelating aldaar van suikerondernemingen; wat c betreft (welke aanvraag Werd afgewezen l>ij gouvernementsbesluit dd. '21 Juli 1895, No. 18) was gebleken, dat ten behoeve van de beoogde onderneming over Diverse medeileelin^on 781 geen voldoend irrigatiewater viel te beschikken, terwijl ook geen voor de suikercultuur geschikte gronden aanwezig waren. Gronden door het Gouvernement in erfpacht of in hnur afgestaan. Van de teelt van suikerriet vindt men in 't geheel van 18erf pachtsondernemingen gewag gemaakt, en slechts 7 daarvan schijnen tevens te zijn ingericht voor de verwerking van het riet, namelijk de erfpachtsondernemingen Djatipiring (of Blender) en Kadhipatten in Cheribon, Alkmaar in Pasoeroean, zoomede de vier volgende in Kediri: Koedjonmanis (of Gambirredjo), Koewarassan (of Brenggolo), Kentjong en Wonoboto (of Baron), sommige van welke fabrieken ook riet verkregen van aanplantingen buiten de erfpachtsgronden. Landen aan particulieren in eigendom afgestaan De suikerproductie /ler particuliere landen bedroeg in 1894: 85122 pikol suiker, waarvan voor 5 landen aan suiker voor den uit voer geschikt (Ketanggoengan-West in Tagal, Kedawoeng in Pasoe roean, en Djagir of Ngagel, Karah en Ketintang in Soerabaia) 62860 pikol. verkregen van 838 bouws riet (gemiddelde productie dus ruim 75 pikol per bouw), en voor 10 landen (waarvan 11 in de afdeeling Tangerang der residentie Batavia) 22262 pikol, verkregen van 2-Ü-2 bouws riet (gemiddelde productie dus nog geen 10 pikol per bouw); — voorts leverden de afdeelingen Tangerang en Buitenzorg belangrijke hoeveelheden suikerrietstekken om als sereh-vrij plant riet te dienen ten behoeve van suikerondernemingen in Midden en Oost-Ja va. ' l Ten opzichte van den voet waarop op de particuliere landerijen de suikercultuur gedreven wordt, zijn de ontvangen berichten na genoeg gelijkluidend aan die van 't vorig verslag. De rietaan plantingen waren het belangrijkst op Ketanggoengan-West (Tagal), bestaande uit 300 bouws vrijwilligen aanplant, en uit 100 bouws aanplant. door de opgezetenen bewerkstelligd zonder betaling, maar tegen onbezwaard genot van 000 bouws sawahs. Uit deze 400 bouws riet werd 36000 pikol suiker verkregen, derhalve gemiddeld 90 pikol per bouw. Op het land Kedawoeng (Pasoeroean) werden 82 bouws met suikerriet beplant, uit welk riet 5500 pikol suiker werd vervaar- *) Volgens berichten van hei najaar van 189J, ha>l zich in rietaaniiluntingen onder Tangerang de lerehzlekte vertoond, doch was de af.leellng liuitenzorg weder serelmjj [verg. vorig verslag]. Diverse mededeelingen 782 'ligd, d. i. gemiddeld ruim 07 piknl por li iuw. Echter bezat de "ii lernemer nog aanplantingen buiten de grenzen van zijn land, waaromtrent echter geen cijferopgaven ontvangen zijn. Himrlanden in Soerakarla en Djokjakarta De suikerproductie heef! bedragen in Soerakarta in 1800 332256 pikol, in 1801 397546 pikol, in 1892 392096 pikol, in L893 42718,-) pikol, in 1894 10J375 pikol en in Djokjakarta in 1890 474790 pikol, in 1S:)1 005551 pikol, in 1892 6M677 pikol, in 1893 699280 pikol en in 1894 717938 pikol. De opgegeven suikerproductie van 1894 was afkomstig van dezelfde 29 op huurlanden gevestigde fabrieken als in ]S',*;s in werking waren geweest, namelijk 13 in Soerakarta en 16 in Djokjakarta. met een aanplanl (voor ren paar fabrieken daarbij een rj iat cijfer aannemende) van respectievelijk 5473 f) en 7517 bouws, tegen 5052*) en 7270 bouws (volgens verbeterde opgaven) in 1893. Derhalve werd in IsO't in Soerakarta dooreen genomen gemaakt 7:>.7 pikol per bouw, doch in Djokjakarta 05.5 piknl per bouw, weike gemiddelden in 1893hadden bedragen respectievelijk Bi,sen 96 pikol per bouw. Onder de 29fabrieken waren er in 1894 9,welker gemi■!- delde productie per bouw 100 pikol en daarboven bedroeg (bij Klatji in Djokjakarta steeg dit gemiddelde zelfs tol 129 pikol); 3 maakten tu—i•hen de 90 en 100, i tusschen de 80 en 90, 8 tusschen de 70 en 80, 4 tusschen de 60 en 70, terwijl Sedajoe in Djokjakarta gemid deld niet meer dan 55 pikol per bouw verkreeg Naar de uitgestrektheid der aanplantingen was de verdeeling als volgt: I fabriek (Sewoegaloer) verwerkte 717 bouws riet,3, fabrieken verwerkten elk meer dan 000 bouws t/m 649 bouws, voor 0 liep het cijfer tusschen 501 en 600, voor 7 tusschen 401 en 500, voor 0 tus schen 301 en jOO. voor 5 tusschen 201 en 300 bouws, terwijl l fa briek 200 bouws riet verwerkte. Overigens maken de ontvangen opgaven nog van een 13 tal buur landen gewag, waar meestal op kleine uitgestrektheden suikerriet geteeld werd. hetzij als plantriet, hetzij ter verwerking op andere on dernemingen, o. a. bij de 2 fabrieken in Soerakarta, die door het hoofd van het Mangkoe-Negorosche 1 1 ui-s vooreigen rekening wor den geëxploiteerd. Ten aanzien van een der buurlanden — Gon- t) Hierbij niet gerekend de beplantingen bjj 7 hunrondernemingen, ten bediajie van 275 OOUW9. waarvan het riet deels voor stekken diende, deels op endere dan een der hiervóór Benoemde £9 fabrieken werd verwerkt. *> Al* voren wat betreft 502 bouw* i\etaan»lant bij 6 liuurqndcrnemingen. Diverse mededeelingen 783 dangrawé in laatstgenoemd gewest — vindt men aangeteekend, dat daar de rietaanplant (1 bouw) plaatselijk werd verwerkt dooi' mid del van een Chineeschen suikermolen. Ter vermijding van bet gevaar, dat men, dooi' bibit van elders ie betrekken, geïnfecteerde stekken zou invoeren, hebben eenige [andhuurders besloten bun plantriet op andere wijze te verkrijgen; deze beginnen nu bet planten met eigen materiaal weder voor te staan. Hunne proeven worden gezegd voorloopig een bevredigend resultaat op te leveren. De groote meerderheid der ondernemers echter blijft van meening, dat, bijaldien geheel werd afgezien van het importeeren van plantriet, de serehziekte spoedig weder groote afmetingen zou aannemen In vergelijking met voorgaande jaren was de riet-oogst op ver scheidene ondernemingen quantitatief laag te noemen, doch voor een deel werd dit goedgemaakt dooi' een, over 't geheel genomen, vrij boog sapgehalte, terwijl verbeteringen in de fabricage, voornamelijk door het aanschaffen van verbeterde toestellen en machineriën, het hare er toe bijbrachten dat vele on lernemingen in 1894 nog winsten maakten, zij liet ook beduidend lagere dan in 181»:!. In Soerakarta komen als onder Europeeseh beheer door prinsen en grooten geëxploiteerd in aanmerking de suikerfabrieken Tjoloma doe (of Malang Djiwan) en Tasikin (of Karang- Anjar), welker productie over 181)4 beliep .10521 en 50983 pi kul. verkregen respectievelijk van 500 en 550 bouws eigen aanplantingen, benevens van circa 01000 pikol riet, afkomstig van de bij genoemde ondernemingen van Europeescbe landhuurders in onderhuur geno men perceelen Ta wang, Djetis en Wonolopo, en voorts van '2000 pikol opgekocht riet van het buurland Kebak. Bijlage Indinchr Merkuur 189(> Jdz. <>0, Een planter van de Sandwichseilanden komt op tegen de opinie van Morrison over de al of niet nuttigheid Tan het trassen. (Zie archief '96 1 »lz. Gï\). Mag in droge streken het voordeel dezer be werking dubieus zijn, daar waar veel regen valt, acht hij het trassen bepaald noodig. Hij haalt liet voorbeeld aan van een administrateur uit bet district flilo te Makaweli, die eenige jaren geleden een proef nam om bel trassen achterwege te laten. Het riet van den tuin, waarmede de proef genomen werd, was bedekt met blaren en uitloopers, en was daardoor nauwelijks te Diverse mededeelingon. 784 zien. Gesneden bleek het in zoor slechten staat te zijn: hot was Wit on zeer zacht, wortels hadden zich ontwikkeld tot op ongeveer een derde van zijn lengte om niet te spreken van de schade door hoorders en ratten aangericht. De polarisatie bedroog slechts 10 :i 1 I % en men verkreeg er niet veel meer dan melasse uit; het ver oorzaakte ook veel last voor het werk gedurende de rost van de campagne, liet is waai', dat er dat jaar bizonder veel regen was gevallen, doch de proef bewijst, dat, mag in sommige streken het trassen als overbodig weggelaten worden, dit in andere niet het geval is, en dat althans één koor trassen wenschelijk is, al was het alleen orn het omvallen en legeren van het riet tegen te gaan. The Planters monthly 1800, bh. 149. Eene Enorme onderneming:. Onder dozen titel vermeldt de New- Vork Herald van 30 Mei hot volgende: Met het oog op het onbetwistbare feit, dat de cultuur van beetwortels en do fabricage van bietsuiker in het Westen van Noord-Ameiïka, eene voel belovende gelegenheid bindt voor het uit zetten van kapitalen en te gelijk mei het doel, ons land van Cuba en andore productielanden onafhankelijk te maken, zal, zooals ons van vertrouwde zijde wordt medegedeeld, binnenkort eene enorme maatschappij worden opgelicht, waarvan de ontwerper de bekende Galifornische suikerkoning Claus Spreckels is. Zooals men meldt, wordt hij hierin door New-Yorksche kapi talisten ondersteund, die ter verwezenlijking van zijn denkbeeld, oen kapitaal van $ 10,000000 te zijner beschikking hebben gesteld. Reeds moeten landerijen van vele duizenden acres uitgestrekt heid, in de vruchtbare San Joaquin- en Sacramentodalen te Californië gelegen, en waarop tot nu toe tarwe, haver on gerst werden ver bouwd, in hot bezit van Claus Spreckels zijn overgegaan en zullen hierop voortaan uitsluitend beetwortels verbouwd worden. Gedeeltelijk is dit land voor don aanstaanden oogst reeds met beetwortels bezaaid. Spreckels, die op het oogenblik op reis is naar Duiisehland en Frankrijk, om aldaar de vooruitgang dor industrie te bestudeeren, is van plan na zijne terugkomst op de daartoe geschikte plaats eene der grootste fabrieken der wereld op to richten: tot het inwerking treden dezer fabriek zal de beetwortel productie dor nieuw bezaaide Diverse fnMedeeHagen 785 velden door de reeds bestaande fabrieken in het Noorden worden vorwoikt. De ondernemers hopen niet alleen in staat te zullen zijn, het steeds toenemende verbruik van suiker, tengevolge der snelle ont wikkeling der conserven-industrie aan de Westkust te kunnen dek ken, maar bovendien nog regelmatig ruwe suiker tot een bedrag van 50,000000 doll. naai' bet Oosten van het land te zenden. Voor de eerste drie maanden van het loopende jaar bedroeg de invoer van ruwe suiker in de Vereenigde Staten 53,546495 doll. tegen 51,241635 doll. in het 1" kwartaal 1895. Deze kolossale invoer bin nen weinige jaren tut op de helft terug te brengen en indien het mogelijk zal zijn, Amerika ten slotte van alle suikerproduceerende landen onafhankelijk te maken, is het doel dei 1 op ie richten maat schappij: voor Californië kan zij van veel belang worden, omdat sedert vele jaren de cultuur van tarwe en dergelijke producten, ten gevolge der lage marktprijzen, geen winst moer afwerpt, en dien tengevolge de bezitters van groote uitgestrektheden grond gaarne tot den verkoop bereid zijn. De redenen, waarom de ondernemers goede verwachtingen der nieuwe onderneming hebben, zijn in hel kort de volgende: 1". liet groote verbruik van suiker in de Vereenigde Staten wordt tot nog toe slechts voor een _klein gedeelte uit eigen productie gedekt; L 2. De grond en het klimaat aan de Westkust zijn voor de beetwortel cultuur bijzonder geschikt; ;i°. De aldaar geproduceerde ruwe suiker heeft een hooger suikergehalte, dan het ruwe product van eenig ander land: 4°. Door toepassing der nieuwste procédé's en door eene groote productie zullen de fabricagekosten zoo laag zijn. dat buitenlandsche suiker niet met liet binnenlandsche product zal kunnen concurreeren : s°. Hoogst waarschijnlijk zal het congres de invoer van ruwe suiker met een zeker recht blijven belasten; 0. Het groote succes, waarmede reeds bestaande fabrieken sedert eenige jaren werken, laat voor eene fabriek op groote schaal het beste hopen; 7°. Suiker is een noodzakelijk verbruiksartikel, en kan dadelijk in geld worden omgezet. Indische Mercuur 1806 lik 396. Voor storingen bij stoomketels deell Cario de volgende raadge vingen mede in het orgaan van de sMagdeburger Verein für Dampfkesselbetrieb". Diverse mededeelingen 786 Ondicht metselwerk is zeer nadeelig bij een ketelinstallatie. In een inrichting met zes gecombineerde stoomketels werden on derzoekingen gedaan ter verkrijging van een oordeel over de instal latie. Er werden ook rookgasanalyses gemaakt, waarbij opviel dat het koolzuurgehalte van de ontwijkende gassen belangrijk lager was, dan de aard van het vuur deed verwachten. I ïij nader onder zoek bleek nu, dat in een zeer verborgen gedeelte van het metsel werk, een gat aanwezig was ter grootte van een hoofd, waardoor lucht meegevoerd werd. Na herstelling hiervan was d« werking normaal. Een stoomketelinstallatie had twee even groote stoomketels van dezelfde constructie, welke afwisselend in werking waren. Hierbij deed zich het verschijnsel voor, dat de ééne ketel steeds 5% kolen meer verbruikte dan de andere, zonder dat de reden ontdekt kon worden. Er werd tot een grondig onderzoek besloten en beide ketels liet men afkoelen. Alles bleek bij beide ovens hetzelfde te zijn, slechts de openingen boven de vuurbruggen waren verschillend van grootte: bij de ketel met meer ler kolenverbruik waren zij kleiner. De vuurbrug daarvan werd toen lager gemaakt, waarna, de heide ketels evenveel kolen gebruikten. In een stoommolen was een vlam pij pketel, welk»; niet meer in staat was het geheele werk te drijven, waarom een nieuwe groote stoomketel werd aangeschaft. De kleine ketel scheen op het oog echter wel in staat te moeten zijn den noodigen stoom te kunnen leveren en daarom werden de verschillende verhoudingen nauw keurig onderzocht. Het bleek toen, dat de totaaldoorsnede der pijpen vermoedelijk te klein was voor den afvoer der verbrandingsproduc ten. Zij werd vergroot en de uitkomst was dat de ketel nu genoeg capaciteit had en de groote ketel daardoor overbodig werd. Centralblatt für Zuckerindustrie 1890, blz. 599. In Maart van dit jaar heeft Pkof. Sciiuöter in eene vergadering van de polytechnische vereeniging te München een voordracht gehouden over de Laval turhinc. Zooals bekend is, berust deze stoomturbine op hetzelfde principe als de waterturbines, daar de stoom even als het stroomende water op de schoepen werkt, dat wil zeggen men zet alle aanwezige energie in den stoom als druk opgehoopt door hem uit geschikte openingen te laten stroomen, om in beweging. De stoom, die een spanning tot 12 Atmosferen kan hebben, kan bij Diverie mededeelloijeii 787 het laten uitstroomen in het vacuüm een snelheid van 1100 M. per seconde bereiken. Een gelijkmatige stoomstraa] te verkrijgen is echter niet zulk een eenvoudige zaak. en de dplossing van dit probleem is aan den uitvinder Lvv.w. te danken. De ontzachelijke snelheid van den stoomstraal wordt ook gedeeltelijk overgedragen op de turbine, welke voor een machine van 5 paardekracht een snelheid van 30000 omwentelingen in de minuut bereikt, afnemende tot 13000 omw. vont' een motor van 100 pairdekracht. Bij zulke snelheden schijnt het praktisch onmogelijk de turbineraderen juist te cen treeren, daar natuurlijk de minst.» excentriciteit de werking van de machine onmogelijk zou maken. Nu is het echter bekend dat vrij draaiende lichamen met groote omwentelingssnelheid, bijv. tollen zich zelve stellen, zoodanig dat liet slingeren ophoudt. Het was dus de vraag de turbine te eonstruèeren als een vrijdraaiend lichaam, en Laval verkreeg dezelfde uitkomst doordat hij het turbinerad op een dunne, lange daardoor buigzame as bevestigde. Rij groote omwen telingssnelbeid tree U nu dusdanige verbuiging in, dat een centrisch en daardoor absoluut rustig loopen plaats vindt. Voor de turbines zijn met het oog op de groote snelheid kleine afmetingen te kiezen; een motor van 5 paardekracht heeft een turbinerad van L2 c.M. diameter, die op een as van 6 m. M. bevestigd is. De snelheid van 30000 omwentelingen wordt door geschikte raderen gematigd tot 3QOO, welk radermechanisme een integreerend deel der machine uit maakt. Er loopen thans reeds 700 Lavalmotoren met totaal 4000 paar dekrachten.—Krupp in Essen bestelde alleen reeds 7 stuks, waaronder een van 100 paardekracht. liet stoomverbruik is minder dan van een goede stoommachine van gewone constructie en de aanschaffings kosten zijn natuurlijk geringer. Men heeft hier dus een nieuwen motor, die door zijn kleine afmetingen, zijn uiterst gering gewicht, en de kleine aanschaffings kosten, door zijn eenvoudige constructie en de weinige bediening geschikt schijnt te zijn om in de eerste plaats aanwending te vinden, waar groote snelheden noodigzijn, bijv. voor dynamomachines en centrifugaal po m pen. Schröteb lichtte zijn voordracht toe door het vertoonen van een Laval turbine, die toen echter gedreven werd door koolzuur, hetwelk uit een reservoir met 150 Alm. druk stroomde. Gelbe llefte IS'.d bh. 389. Diverse mededeelingen 788 STATISTIEK, OOGST- KN MARKTBERICHTEN. Totaal Fava-Suikerafschewngen van 1 Jeu —31 Mei naar ALLE HAVENS (TONNEN VAX 1000 K. G.) 1893,94 1894/95 1895;96 Naai': Pikol Ton Pikol Ton Pikol Ton Europa 3,780557 233192 2,038401 125898 1,815373 397404 Amerika 307775 23714 2,102309 129845 1,840994 118702 Australië 711422 43938 538293 33215 21717!) 15260 China 1,970004 121707 2,425983 131303 2,302017 142237 Eng.-Indië 82333 5085 124541 7092 90587 5595 Singapore 299274 18485 495071 30013 265232 10381 TimorDelie 70 5 193 12 132 8 7,212044 445425 7,425511 458009 9,561514.590532 Totaal Java-Suikehafschepingen van 1 Juli —30 Juni naak alle havens (tonnen van 1000 k. g«) 1893,94 1894/95 1895, !)0 Naar: Pikol Ton Pikol Ton Pikol Ton Europa 1,740890 L07Ö20 2,107109 133847 5,052659 31205!) Amerika 3,424042 149749 2,234249 137990 1,922542 1157.J9 Australië 77:! 357 17782 533288 33245 24717;) 15200 China 2,798597 172845 2,445582 151042 2,328015 143818 Eng.-Indië 82333 5085 124541 7092 90707 5595 Singapore 355194 21937 195059 30575 293830 18147 Timor Deli etc. 79 3 185 11 140 !) 8,175292') 501901 8,005073') 494404 9,935672 = ) 613640 1 ) 156507 pikol = 8101 lon nieuwe oogst 2 ) 101908 » = 4278 » » b - 1 ) 565588 » = 34931 » » » Marktbericht der Batauiasclie Hatidelsvereeniging. Betreffende 'Ie snikeriudustrie in de Argentijuschc republiek volgen hier nog eenige nadere gegevens: In de provincie Tucuman werken 32 fabrieken, in het overige gedeelte der republiek nog 11. De productie bedroeg in 1890 voor de provincie Tucuman iÜOJO ton suiker. In 189i werden 75000 ton afgeleverd, terwijl de oogst 1895 getaxeerd werd op 110000 ton. Gemiddeld werden verkregen 30000 K. G riet van l 11. A. (3i5 pik. per bouw). Het rendement is zeer laag: tot 1887 bedroeg dit gemiddeld slechts 4 tot s'/ 2 %; van 1887—89 van 5 tot 7, van 1890— 9i van 57, tot 8, en in 1895 tot 8V 2 %. Door diffusie wordt het 1% vergroot.— De beschikbare oppervlakte voor suikerrietaanbouw is zeer groot en wordt geschat op 1,500000 11. A. (2,15 millioen bouws), zoodat als er geen andere redenen waren, de suikercultuur nog aanmerkelijk uitgebreid zon kunnen worden. Het riet wordt niet elk jaar op nieuw geplant: wanneer het afgesneden is, loopen de ondereinden van zelve weder uit en het is bekend, dat erloonende aanplantingen zijn geweest van 25 ~e snit. Gewoonlijk wordt et echter om de 10 jarenvopnieuw geplant, omdat het riet op den duur minder saprijk wordt. Evenals bij ons, duurt de maaltijd gemiddeld van eind Mei tot eind October. Elke fabriek heeft ook zijn branderij. Uit de melasse van 1000 K.G. riet wint men alnaarmate de installatie 8 tot 10 Liter alcohol van 90—97°. Voor brandstof wordt de ampas gebruikt (bagaso) doch elke fabriek moet met hout suppleeren. Na den maaltijd wordt nog on geveer twee maanden doorgewerkt ter afwerking der melasse op spiritus. De werklieden in de tuinen zijn alle Argentiniers: Euro peanen zouden het niet volhouden, daar de thermometer 's zomers 25 —35°0. aanwijst, ei' zijn zelfs dagen van 40—42°. De opzichters in de fabrieken zijn ongeveer voor de helft Europeanen. Bemesten heeft tot nu toe nog niet plaats. De meeste machines in de fabrieken zijn afkomstig uit Erank rijk, niet omdat ze daar beter gemaakt zijn, doch omdat de fabri kanten aldaar zooveel gemakkelijker betalingsconditiën toestaan. De suikerprijzen bedroegen gemiddeld: 1889—93 4—6 pesos (f 3— f 4,50) per 10 K.G. 1894 4-5 » (» 3— » 3,75) » 1895 2,50—3,50» (» 1,87 ' i:i » 2,62') » de fabrikatiekosten voor 10 K.G. suiker beliepen 0,80 —1,25 pesos (f 0,60— 0,9 i), de rente van het kapitaal niet medegerekend. Het riet 790 Statisüek, oogst-tn mnrktbeiichten. enz voor 10 K.G. komt op 1.40 a 1,80 p f 1,05 — 1,35), en de totale kostprijs is dus ongeveer 2,20 — 3 pesos (f 1,65 — 2,60) per 10 K.G. Bij den tegenwoordigen stand der suikerprijzen valt er na tuurlijk niet aan te denken, suiker voor uitvoer te produceeren, daar Europa veel goedkooper kan leveren. De consumptie per hoofd was in 1895 ongeveer 20 K.G., dat is dus voor i millioen inwoners: 8000J ton. Daar de productie' op 110000 ton geraamd werd, wijst dit al op een overproductie van 30000 ton. Deutsches Handels Archiv. 1806 bh. 59. Europa 2? Juni. Door het afwisselend droge en vochtige weer maakte de ontwikkeling der biet in de laatste weken nagenoeg overal groote vorderingen, hoewel men in de meeste streken nog naai' meer regen verlangt. Toch zijn de bieten nog bij de 3 vorige jaren ten achteren, zoowel in gewicht als in suikergehalte, zooals uit de wekelijksche analysecijfers van Licht blijkt. Naar aanleiding der onlangs bekend geworden cijfers omtrent de met biet bezaaide oppervlakte, welke we hier nog eens laten volgen, zooals Licht ze vermeldt: 1806 1895 1894 Duitschland 425004 373504 441441 H. A. Oostenrijk 347391 288923 376100 » Frankrijk 249086 204700 241500 Rusland 348600 3i6000 334000 België 70131 58502 70794 » Nederland 43808 3/761 33917 » Denem. en Zweden 43000 28000 34000 » 1,527083 1,332393 1,530812 H. A.T worden door dien statisticus de volgende speculaties gemaakt. Ge durende de 5 laatste jaren was in grootste suiker- kleinste suiker- gemiddelde productie per lI. A. productie per lI. A. prod. per HA. Duitschland 1300 K. G. 3482 K. G. 3815 K.G. Oostenrijk 2809 » 2246 » 2511 » Frankrijk 3359 » 2632 » 2975 t Rusland 2170 » 1678 > 1896 » Wanneer de productie in 1896 gelijk is aan de hoogst bereikte in elk der respectieve landen, zoude Europa in 1896 vijf millioen Statistiek, oogst- en marktberiohten, enz 791 ton suiker produoeeren, was de oogst niet grooter dan de kleinst bekende der laatste vijf jaren, dan zoude de productie niet meer dan vier millioen tun bedragen, terwijl met een oogstcijfer als dat van 1895 4,9 millioen ton zoude worden verkregen. Door de voort durende verbetering der bieten zal (buitengewoon ongunstig weer niet gerekend) de productie eerder de bovenste dan de benedenste grens naderen en doen we goed daarmede rekening te houden. Bij cene zeer ruwe benadering der voorraden op 1 Sept. 1897, waarbij de Europeesche productie op 4,9 millioen ton geschat wordt, en die van Cuba op 400000 ton, terwijl die der overige rietsuikerlanden niet gewijzigd wordt, vindt Licht slechts een zichtbaren voorraad van 700000 ton. gelijk aan dien, welken hij aanneemt op 1 Sept. 1890 te bestaan. Blijkt dus werkelijk de Cubaoogst niet grooter te zijn dan het opgegeven cijfer, dan hebben de tegenwoordige lage prijzen geen reden van bestaan en zal de kleine oogst van Java, die men schat, dat 80000 ton minder zal bedragen dan de vorige, reeds van veel invloed kunnen blijken op de prijzen voor de volgende campagne. Uit de rietsuikerlanden blijven de belichten nagenoeg onver anderd. Op Cuba is door de ingevallen regens de oogst beëindigd, maar gaat het vernielen van eigendommen voort, zoodat Spanje na den regentijd er weer 00-100000 man heenzendt. Soeriiliaia 'M Juli. Geene enkele afdoening sedert het laatste bericht. Nominale waarde: Hoofdsuiker No. 15 f 7'/ 4 » » 10-13 » G 3 / 4 Stroopsuiker > 14 » 6'/ 4 Zaksuiker » 3'/.i Gisteren werden hier telegrammen ontvangen, noteerende hoofd suiker "'ij tot een cijfer, gelijk aan minder dan / 0% hier. 792 Statistiek, oogst-on inarktboriohton, enz OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATIONS „OOST-JAVA." Nieuwe Serie No. '27. DE BLADBUORDERS VAN HET SUIKERRIET OP JlVA duur Dr. L. ZBHSTSER. 1. Hispella wakken n. sp. Met Plaat XVII. I. Voorkomen en Schade. Onder den naam »bladboorder" heeft Dr. J. H. Wakker het eerst de aandacht gevestigd op een kevertje, waarvan de larve de rietbladeren uitboort '). Het scliijnt, dat het op Java tamelijk ver spreid is, want ofschoon het zich tot nu toe niet schadelijk heeft getoond en om die reden de aandacht van de planters zoi» goed als niet tot zich heeft getrokken, is het, voor zoover mij bekend is, behalve in Pasoeroean ook in Siaho Ardjo, Modjokerto en in West- Java waargenomen. In het laatstgenoemde gedeelte van het eiland komt echter volgens Dr. W. KrüGER een andere bladboorder uit de familie der kevers meer voor, namelijk Aphanisticus Krügeri Ritsema -), die wel is waar in Oost-Java niet ontbreekt, maar na ir het schijnt zeldzamer gevonden wordt dan Uispella wakken. Over de andere bladboorders verwijs ik naar het sint van dit stukje. Hispella wakkeri komt het geheele jaar voor; in Pasoeroean zijn zij het talrijkst van December tot Februari. Het zou wensehelijk zijn, hierover nadere inlichtingen te krijgen en dus richt ik tot belanghebbenden hierbij het verzoek, om voort aan het oog op de bladboorders in het algemeen te honden, en aan het Proefstation daaromtrent bericht te zenden. Op die wijze zou men tegelijkertijd de verspreiding van elke soort kunnen nagaan pn misschien worden er dan daardoor nog andere soorten, behalve de tot nu toe bekende ontdekt. De schade door Wspella wakkeri veroorzaakt wordt zichtbaar doordat door het vreten van de larve op de bladeren geelbiuine, j f"' tlttiladeeltniren Proefstation O >st-!a»a V. S No 9, h'dz 21, 22. 11834». ) Ko-ohreven in: Sore ß front t'ie l.evlßo Museum XI. I>ldz. 237, en in: V^r.i H jr r ß p ri> Ver flra.Wiiii. .ler N e .| Kntom»l»K. Ver-en. IS Juli 188'". Ze ...x: llr W. KküOük, Benolite der Versuolisatation fiir Zuoïßrrühr in Weat-Java, 11. Uofi f bUz. -lil. aan den rand donkergekleurde vlekken ontstaan (lig. 1), welke een langwerpigen, maar onregelmatigen vorm hebben. Bij uitzondering zijn de vlekken een weinig van den rand ver wijderd, dus ongeveer i:i het midden tusschen den rand en de hoofdneii liggende. Altijd ecliter hebben ze hun grootste afmeting in de lengterichting van de bladeren. De vlekken zijn minstens eenige raM. breed, in den regel 0 a 10 m.M. en hebben eeue lengte van 100 a 130 in.M. Zij ontstaan door dat de in het blad gedrongen larve het bladmoes, als het ware met een zeer klein tangetje weg praepareert, daarbij zorgdragende, de opperhuid van weerszijden volkomen gaal' te laten. Na verwijdering van het bladmoes verdroogt de opperhuid; ze neemt een geelbruine kleur aan, waardoor de zooeven beschreven vlekken ontstaan, en daar de opperhuid van weerszijden gedeeltelijk door de larve zelf, gedeeltelijk dooi' hare uitwerpselen uiteen ge houden wordt, vult zich de tusschenruiinte met lucht en de huid jes kleven niet aau elkander. Deze vulling met lucht is een zeker middel, om de door larven ontstane vlekken dadelijk te herkennen en van andere afgestorven bladvlekken te onderscheiden, zelfs als het insekt zich reeds heeft verwijderd of wanneer zich saprophy tische schimmels ontwikkeld hebben, wat licht op afgestorven bladvlekken gebeurt. Ik acht het niet overbodig, op de genoemde vulling met luchf opmerkzaam te maken, omdat op die wijze Hispella wakkeri gemak kelijker kan gevonden worden en om verwarring te voorkomen. Oin de larve in hare werkzaamheid te bestudeeren is het voldoen de, een boordervlek in doorvallend licht te beschouwen. Zij vertoont zich dan donker op een belderen grond en reeds met het bloote oog, beter met een vergrootglas, kan men zien, hoe ze met hare bo venkaken om zoo te zeggen cel voor cel van het bladmoes wegknijpt. Zeer dikwijls echter trekt zij zich terug, achteruit kruipende, en zij verstaat het uitstekend, zich tusschen en onder hare uitwerpselen zoo te verbergen, dat men baar slechts moeilijk kan terug vinden . Het kevertje voedt zich ook met rietbladeren; het schaaft na melijk het weefsel tusschen de vaatbundels af. Op die wijze ont staan lijnvormige, witte, latei' bruinachtige, fijne streepjes. Van schade kan echter geen sprake zijn. Behalve op suikerriet, heb ik de Hispella-larve ook op Kassoer en Glagah waargenomen. Dr. L. Zelintner. De blailbuorUers van het suikerriet op Juvu 794 11. De Eieren Daar de kennis van de eieren vuurde bestrijding zonder belang is, want, niemand zou van liet zoeken der eieren het minste succes verwachten, zou zullen zij bier slechts voor de volledigheid vermeld worden. Ik heb ze trouwens slechts éénmaal gezien; zij waren dooi een kevertje aan den wand van het glas, waarin het gevangen gehouden werd. gelegd, (tig. L 2). Zij hebben een eivorm en zijn witachtig-geel gekleurd. Hun lengte bedraagt 1,1 mM. Om ze op de onderlaag vast te hechten zondert het wijfje gedurende liet leg gen van de eieren eene aan de lucht verstijvende, heldergele, door zichtige massa af (fig. 2a). In de vrije natuur worden de eieren afzonderlijk op de boven zijde van de rietbladeren gelegd. Wanneer men namelijk de boor dervlekken met een vergrootglas nauwkeurig onderzoekt, vindt men, dat de opperhuid opengescheurd is. waardoor een klein, ongeveer 1,5 mM. lang, eenigszins onregelmatig kuiltje ontstaat (fig. 3). De opperhuid hangt hier en daar nog als enkele vezels er aan en in liet kuiltje ziet men een min of meer ineengeschrompeld nuidje, dat niets andeis dan de leege eischaal is. Het is zeer waar schijnlijk, dat de kever het kuiltje met zijne mondwerktuigen maakt, alvorens hij het ei met de kleefmassa erin legt. Daarvoor spreekt de omstandigheid, dat kevers in gevangenschap de rietbladeren op eene dei gelijke wijze hebben aangevreten, maar zonder eieren op die plaatsen te leggen. Hoe het ook zij. de genoem de plaatsen komen zonder twijfel overeen met het begin van het boorgat. Zij liggen altijd op de bovenzijde van de bladeren en in den regel naast het eene einde van de boordervlekken. De toegang wordt door de leege eischaal en door de kleefmassa afgesloten en verder door uitwerpselen verstopt. lil. De Larve. De larve (fig. 4, 5, 6) is geelwit van kleur, kop en anaalklep loodbruin tot zwartbruin; de eerste borstring met een geelbruin, gechitiniseerd schildje op rug- en buikzijde. De drie beenparen van de borstringen zijn uiterst kort, inden vormvan stompjes en zwart gekleurd (fig. 5, 6). De volwassen larve is 8 a 8,'25 mM. lang en - mM. breed. De borstringen zijn een weinig breeder dan de ach terlij fsringen. De eerste borstring is bijna zoo lang als de tweede en derde te zamen, naar voren smal wordende om den kop te om vatten, die slechts half zoo breed is als het lichaam. Dit is tusschen 795 Dr. 1.. Zclintnor. Oe b'.adKoorilers van liel suikerriet op Java. de ringen duidelijk, maar niet diep ingesnoerd. De anaalklep is op den achterrand van twee korte spitsen voorzien, waarmede zich de larve tegen de wanden van het boorgat steunt, om zich zoodoende voort te bewegen. Van den kant gezien (fig. 5) is de larve eenigs zins samengedrukt. De kop heeft den vorm vaneene wig, aan welks top de zeer sierlijke mondwerktuigen zitten. Het spreekt, dat deze vorm en inrichting voor het boren zeer geschikt zijn. De wig drukt de beide opperbuidjes van het blad uit elkander en wel zonder de kaken in bare beweegbaarheid te hinderen. De larve ondergaat vier vervellingen, hetwelk blijkt uit de vier afgestroopte huidjes, die men in de boordervlekken, welke poppen bevatten, vindt. De kopschilden vooral zijn in het doorvallend licht gemakkelijk waar te nemen. IV. De Pop. De pop (fig. 7, 8.) beeft eene geelbruine tot roodbruine kleur met eene geelwitte, overlangsche lijn op bet midden van het kop-en het halsschild. Ook de middellijn van de acbterlijfsringen is op de rugzijde in den vorm van een smalle, overlangscbe band, die een weinig lichter gekleurd is, waar te nemen. De achterlij('sringen 5,6 en 7 zijn op eiken kant van een spits uitsteeksel voorzien en de. laatste ring vertoont op zijn achterrand twee kleine doorntjes. Deze uitsteeksels en doorntjes dienen de pup, om zich tegen de wanden van bet boorgat te steunen en in verband met de schokkende be wegingen die zii uitvoert, van plaats te veranderen. Voordat het kevertje uitkomt, verlaat de pop de hoorder vlek; hierdoor vindt men het pophulsel in den reael niet terug, daar bet meestal door den wind weggevoerd wordt. Blijft het pophulsel echter in de boordervlek, dan was de pop door sluipwespjes aangetast. De poptoestand duurt 10 a 11 dagen. De lengte van de pop is, 6,5 a 7 mM., de breedte 2,25 a 2,40 mM. V. De Kever. De kever (fig. 9 — 12) is gebeel zwart, kop- en halsschild dof, dekschilden met eenen zwartblauwen of bronskleuriger) weerschijn, de benedenzijde van het licbaam is eenigszins roodbruin. De oogen zijn geelbruin of donkerroodbruin tot zwart, de sprieten naar den top even als het halsschild en de dekschilden, van zeer fijne, korte, weinig talrijke, goudglanzende haartjes voorzien. Een heel kussen van zulke haartjes bevindt zich op de benedenzijde van de tarsus- 796 Dr. h. Zehntner. De bla<lt>oor<lcri »an het sutliarrM op J»t« leden, zoowel als op het distale einde van de scheenen. liet kop- en het halsschild is korrelig gestippeld, het laatste voor op de schijt'van twee pareu lange doornen, in liet midden van de zijkant van een dub bele, daarachter van een enkelvoudige doorn voorzien. De onderzijde van het lichaam is korrelig gestippeld. De dekschilden zijn van kuiltjes voorzien, op den schouder en op het achtereinde een weinig verwijd en de costaalrand is dientengevolge eenigszins naar binnen gebogen. Ze zijn zeer stekelig (fig. 10), daar men op elk dekschild 38 grootere en 17 a '20 kleinere doornen telt. De groote doornen zijn gerangschikt als volgt: '20 op gelijkmatige afstanden op den costaalrand; 0 op de schouders!reek, in een van de schouder naai' den suturaalrand gekromden boog gesteld; 11 op het overige gedeelte van de dek schilden en wel zoodanig in drie overlangsche rijen gerangschikt, dat de middelste rij 3, de anderen elk 4 doornen bevatten. De doornen van den costaalrand zijn slank, kegelvormig, aan de basis niet verdikt, eenigszins naar boven en naar achteren gekromd. De doornen van de schijt hebben integendeel een sterk verdikte basis. De kleine doornen vindt men als volgt verspreid: 4 langs het schildje; 8 a 10 zeer kleine puntjes op den suturaalrand en een rij van 5 a G tusschen suturaalrand en de binnenste rij van groote doornen. De sprieten (fig 11) zijn draadvormig, uit 1 1 leden samengesteld, De G eerste leden zijn zijdelings zeer weinig samengedrukt, op eiken kant van drie overlangsche plooien en van enkele licht barnsteen kleurige, stijve baren voorzien. De volgende leden hebben geene plooien en zijn dicht met goudgele haartjes bezet. Het eerste lid, welks plooien zeer zwak zijn, draagt op de bovenzijde een lange, sterke doorn en op de onderzijde twee kleine tandjes. Tel kens vindt men zulk een tandje in het midden van den bovenkant van het tweede lid, zoowel als op den boven-en onderkant van de leden 3 en 5. Elk tandje, even als dein een scherpe punt eindigen de boven- en onderkant van de leden '2 tot. 10, draagt een stijf haar. Het tweede lid is slechts '/, zoo lang als liet eerste en derde; de leden 4 tot 10 zijn iets korter dan het derde, maar onderling ongeveer even lang. Het laatste lid is dubbel zoo lang als het voorafgaande en heeft den vorm van een kegel. De pooten zijn kor); de dijen van het tweede en derde paar zij waarts zeer weinig buiten bet lichaam uitstekende. De onderzijde van alle dijen is met enkele tandjes bezet, die in twee rijen geplaatst zijn (lig. 12). De scheenen zijn eenigszins plat gedrukt, buiten aan het einde, Dr. L. Zehntner. De b'.adboorders Tan het suikerriet op Java 797 schuin afgeknot, om op die wijze aan den tarsus meer vrijheid in zijn bewegingen te verleenen. Descheen van het tweede pooten paar is duidelijk naar beneden gebogen. Kort voordat de tor het pophulsel verlaat, neemt dit hier en daai' eene bruine kleur aan. Deze kleur is afkomstig van donkere, doorschemerende plaatsen van het insekt. Onmiddellijk na het uit komen namelijk heeft het kevertje een geelachtige grondkleur; de punten der doornen, liet halsschild. een dwarsbandje op elk stern iet van het achterlijf (bij de pop als verhevene rib aangeduid, fig. 8.), de randen van het metasternuin, de mond werktuigen, de sprieten en de pooten van af het midden van de dijen, zijn echter bruin zwart; maar reeds na een half uur vertoont zich doorgaans de de finitieve kleur. Hier laat ik eenige maten van het volkomen insekt volgen: Lengte breedte (zonder doornen) kever 5,50—6,25 mM . . . 2,50—'2,60 mM. kop 0,28—0,30 » ... 0,90—1,00 » halsschild. . . 4,60—1,70 » ... 1,50—1,60 » dekschilden. . 4,00—4,25 » ... 1,25—1,30 » sprieten. . . . 2,20 mM. Aanhangsel. Hispella wakkeri is niet de eenige soort van haar geslacht, welke aan de planten schade toebrengt. De larve tan de Kuropeesche Hispatestacea boort debladeren van Cislus ïatifolius uit. Van de tweede Europeesche soort (Hispa nier. welke op onze Hispella wakkeri gelijkt) wordt aangegeven, dat men ze 's avonds op gras halmen vindt en het is zeer waarschijnlijk, dat hare larve Grami neënbladeren uitvreet. In Amerika moet Hispa (Uroplata) rosea onder anderen de bladeren van den appelboom uithollen en Hispa (Uroplata; sutnra lis is dikwijls zeer schadelijk voor den >Locust-tree". Op Java zelf komen nog verscheidene soorten voor. Over hare* levenswijze is tot heden toe niets bekend geworden. VI. Bestrijding en Nahturlijl;e vijanden. De bestrijding beeft op de eenvoudigste wijze plaats door de aangetaste bladeren af te snijden en te verbranden. Voor zoover mij bekend is, is de tot nii toe aangerichte schade onbeduidend. Indien echter het kevertje op groote schaal optrad, zoude het riet in zijn groei aanmerkelijk benadeeld worden. De reden, waarom dit tot heden niet het geval was, hebben wij gedeeltelijk te danken aan Dr. L. Zelmtner. De lilailboorders van hel suikerriet op Java 798 een sluipwespje, hetwelk zijn eieren in de larve legt. Inderdaad vond ik hierin dikwijls G a 10 wespenlarven. Zeldzamer is dit het geval met de pop. In den regel verlaten de wespjes tijdens hare verpopping de larve. Men ziet ze dan bij doorvallond licht als zwarte lichaampjes in de boordervlekken verstrooid. De wespjes ontsnappen door kleine gaatjes, welke zij in de verdroogde opperhuid vreten. Hier volgt een korte beschrijving van den parasiet. Hij behoort tot de familie der Chalcididae en moet tot het geslacht Eulophus gebracht worden. Eulophus femoralis n. sp Kop, thorax on de twee eerste aohterlijfsringen van het wijfje onder een zekeren hoek gezien staalblauw, de vijf laatste achter lijfsringen van het wijfje (fig. 13) zwartbruin, met eenen koper rooden weerschijn. P.ij het mannetje (fig. 15) zijn de twee eerste achterlijfsringen helder geel tot wit. het overige gedeelte van het achterlijf zwartbruin. Oogen bruinrood. Sprieten aan de basis geel achtig, aan den top bruin. Pooten grootendeels wit; slechts de heupen en de dijen, met uitzondering van de beide einden, zijn zwart. Vleugels kleurloos of zwak rookkleurig. Kop. pro- en mesonnlum met putjes bezet en rtiet enkele korte haartjes. Kop zeer kort. zoo breed als de thorax-, van boven sterk samengedrukt. Om die reden heeft hij van den kant gezien een lensvormige gedaante (fig. 15). Pronotutn naar voren sterk versmald. Het voorste deel van het mosonotum afgeplat, niet bijna loodrechte zijvlakten: bij do overgang van do rug-tot de zij vlakte licht gekield. Seutellum sterk gewelfd, aan de randen glad en glanzend. Metano tum niet gestippeld, glanzend, weinig behaard. Het gedeelte achter het postseutoHum liggende van een mediaan overlangsch groetje voorzien, in welks midden zich een fijn ribbotje vertoont. Achterlijf niet gesteeld, platgedrukt, mol gladde, weinig behaard* 1 ringen. Met achterlijf van liet mannetje is smaller dan dat van hot wijfje. Sprieten knievormig, bij beide geslachten uit zeven ledensamen gesteld, dicht behaard, overigens zeer verschillend van elkaar. Bij het wijfje (fig. 14) is het tweede lid het kortst en smalst, de drie volgende zijn ongeveer dubbel zoolang en dubbel zoo breed als het tweede; het zesde iets korter dan liet vijfde, het zevende iets langer en in het midden onvolkomen in tweeën gedeeld. Alle ledenvan afliet derde, zijn behalve met talrijke fijne haren, met sterke, spitse stekels bezet, Dr. T,. Zfllintner. Oe liladlioorders van liet sntlcerrlêt op Java 799 De sprieten van liet mannetje (fig. 16) zijn iets langer dan die van liet wijfje. Het tweede lid is breeder dan de vier volgende en een weinig langer dan het der le. Van het derde tot het zesde worden de leden successievelijk aanmerkelijk langer, zoodat het zesde onge veer zoo lang is als de twee voorafgaande, het vijfde zoo lang als de drie voorafgaande leden. Het zesde lid wordt aan het einde allengs dikker en vormt met het korte, licht aangezwollen, onvolkomen in 1 weeën gedeelde eindlid eenigszins een knots. De beide laatste leden zijn met sterke stekels van dezelfde soort bezet als bij het wijfie beschreven zijn. De leden drie, vier en vijf zijn kamvormig doordat zij op de bovenkant telkens een lang uitsteeksel hebben, hetwelk van de basis van de leden uitgaat, naar boven en naar voren gericht, licht gekromd en met lange haren bezet is. I>e poolen zijn tamelijk' sterk behaard. De voorste dijen dragen bphalve de gewone haren op den bovenkant 5 a ü fijne, lan»e bor stels, de dijen van het tweede en derde been paar hebben telkens slechts één borstel, en wel dicht bij hun top. Tarsen uit vier leden samengesteld. \'leug*ls op het geheele oppervlak, de basis uitgezonderd, met korte haartjes dicht bezet. Op de voorvleugels is de schoudertak (fig. ij van de basis tot a) van de costaala ler zoolang als de randtak (a-b); de achten andtak (b -o) bedraagt >lechts de helft van deze letiute. Achtervleugels aan de basis sp ledig smaller wordende. Hun costaal ider is tweemaal heen en weer gebogen en neemt -,z van den costaalrand in. Bovenkaak a.in den top met één groote, spitse en vier kleinere, afgormide tandjes. Benedenkaak met een tweeledigen en de bene denlip met een eenledigen taster. Lengte van het insekt 2 mM- Lengte van een voorvleugel 1,73 mM. Vil. Eenige opmerkingen over andere larven, welke de rietbla deren uithollen. Behalve de Hispella-larve heb ik nog drie andere larven waar genomen, welke de rietbladeren uitvreten *). — haar zooals te verwachten is, in het vervolg zoo nu en dan van bladboorders sprake zal zijn en daar het van belarm is, te weten, met welke soort wij telkens te doen hebben, zoo geef ik hier aan, *) Tw i- ei van ifoeinnpieryx en l'hijtomijia' zjjn reed» iloor den neer Kobü» vermeld. Zie Aielii.f UI (,K9.) bid». 402, noot. 800 Dr. L. Zehntner. De blalboorders van het suikerriet op Java. op welke wijze men de vier soorten onderscheiden kan, en wel door het onderzoeken van het uiterlijk der hoorder vlek ken. Ik zal later gelegenheid hebben, op elke soort uitvoeiig terug te komen. De verschillen zijn de volgende: i. Hispella wakkert. De boordervlekken zijn over hun geheele uitgestrektheid minstens eenige mM. breed en worden zelfs hij eene lengte van 80 a 130 mM. niet zelden 10 mM. breed. Het begin van het boorgat wordt aangegeven door een kuiltje, dat door openscheuren van de opperhuid ontstaan en ongeveer 1,5 mM lang is. Hel ligt altijd op de bovenzijde van de bladeren en sluit zeer dikwijls nog de leege eihuid van het ei in. De larve wordt ongeveer 8 mM. lang, heeft bijna overal de zelfde breedte en is tusschen de lichaamsringcn duidelijk maar niet sterk ingesnoerd, zoodat de zijrand van het lichaam zich als een zwak gollvormige lijn voordoet. 2. Aphanifticus Krügeri Hitsema. De boordervlekken zijn in het begin, dikwijls zelfs over de geheele eerste helft, zeer smal, nauwe lijks 1 mM. breed. Dan verwijden zij zich langzamerhand op 3 a 4 mM. De lengte bedraagt IUO a 140 mM. Het begin van het boor gat wordt aangegeven door een smal, pikbruin, glanzend huidje van 1,5 tot !2 mM lengte, hetwelk meestal op de bovenzijde van de bladeren ligt. Het dient om het pas .gelegde ei te bedekken en sluit later het boordergat van buiten volkomen af. De eieren zijn lang werpig, ongeveer 1,2 mM. lang. De larve wordt 0 mM. lang; zij is veel slanker dan de Hispella-larve, van voren veel breeder dan van achte ren en tusschen de lichaamsringen tot op de helft van hare breedte ingesnoerd, zoodat het lichaam zijwaarts als het ware gelobd is. 3. Cosmopteryx xp. De boordervlekken van deze vlinderlarve beginnen zeer smal ( l l t a 1 mM.) en verwijden zich tamelijk snel op 4 a 5 uiM. Hare lengte bedraagt 80 a 100 mM. De vlekken gelijken op aie van de Aphanisticus-larve; ze zijn echter gemak kelijk te herkennen doordat zij aan het begin 1 a 3 achtereen lig gende kleine ronde gaatjes vertoonen en niet een pikbruin huidje. Deze gaatjes zijn getroonlijh met boormeel btdekt en bevinden zich merst op de beneden zij de van de bladeren. De larve gelijkt wegens hare slankheid op de Aphanisticus-larve. Zij wordt echter veel langer (10 mM.) en zij is tusschen de lichaamsringen veel minder inge snoerd dan deze. Van de Hispella-larve onderscheidt zij zich door hare grootere lengte bij mindere breedte en doordat zij naar achteren ieer duidelyk smaller wordt. 801 Dr. L. Zehntner. De bladboorders van het suikerriet op Jara i. Phylomyza sp. Deze bladboorder, een vliegenlarve, wordt gekenmerkt door dat zij hare vreterij in den top van jonge blade ren uitoefent en dat men in eiken boordervlek salo larven tegelijk vindt, terwijl bij de voorafgaande drie soorten in één vlek' telkens slechts één larve wordt gevonden. Het blad wordt dikwijls in zijn ge heele breedte en over een lengte van 100 ui. M. en meer. uitgehold. De toppen van de bladeren gelijken dan geheel op die, welke door ouderdom verdrogen. Toch kan me ze hiervan door de ook hier plaats grijpende vulling met lucht gemakkelijk onderscheiden. De larve bereikt slechts een lengte van '2 m. M. Zij is cilindervor migen zonder insnoeringen in het lichaam, liet begin van de vreterij van elke larve wordt aangegeven door een klein, vlet door boormeel verstopt gaatje. In enkele gevallen vond ik een vliegenlarve in oude bladeren vretende en wel dichter bij de benedenzijde dan bij dë bovenzijde zoodat de langgerekte, witte vlekken, waarin ik telkens slechtséén larve vond, voornamelijk op de benedenzijde van de bladeren in het oog vallen en eerst later door een bruine klein- op de bovenzijde zichtbaar worden. Tengevolge van gebrek aan materiaal gelukte bet mij niet het volkomen insekt er uit op te kweeken. Zeer waarschijnlijk is het dezelfde soort, die in Ie jonge bladtoppen waargenomen is. Pasoeroean, Juli 1895. X ASCII M FT. Sedert ile voorafgaande bladzijden geschreven worden, heb ik de levensgeschiedenis van Hispella verder kunnen nagaan en wensch hier nog eenige aanvullingen te geven. Aangaande de eieren kan ik thans mededeelen, dat ik ze van kevertjes, dip ik in gevangenschap hield, dikwijls verkregen en daaruit het insekt opgekweekt heb. Zij worden inderdaad in de boven beschreven (bldz. 79."), fig. 3) kuiltjes op de bladeren gelegd. De kieefmassa ligt voornamelijk op de bovenzijde van het ei en vormt een tamelijk sterk hulsel of dekseltje; zij wordt als bet ware over het ei heen gegoten. De eischaal is dun en vliezig en wordt na het uitkomen der larve met de eerste uitwerpselen van deze volgestopt. Bij boordervlekkan, welke nog niet door het insekt ver laten zijn, vindt men zoowel de eischaal als de kieefmassa meestal T)r. T<. Zehntner. De bladbnorders vnn liet suikerriet np .Tavn 802 in goeden toestand terug, terwijl zij later dikwijls door mijten, stol'luizen enz. opgegeten wordt. De pas uitgekomen larve heeft een zeer gedrongen gedaante, daar het achterlijf zóó sterk samengetrokken is. dat het lichaam nog niet dubbel zoo lang als breed is. zooals uit de volgende af metingen blijkt: Lengte van het lichaam 1,15 mM. Lengte van kop en thorax \o /amen 0,52 » Breedte van den prothorax 0.(17 » De geheele ontwikkeling dor Hispella wakken verloopt in de volgende tijdvakken: Eitoestand .... B—B dagen Larventoestand . . 23—28 » I'optoestand . . . 10—11 » Totaal . . . 41— M dagen, of 6—7 weken. Verklaring van Plaat XVII, Figuur I—l2 Hispella wakkert n. sp. Figuur I. Ken stuk van een rietblad met twee boordervlekken a en h. Natuurlijke grootte. De letter a moet op de plaats van liet cijfer 1 staan en omgekeerd. Figuur 2. Een ei van liet kevertje. Vergrooting 8. a. De massa, waarmede het ei op de onderlaag vastgehecht is. Figuur 3. Een stuk van een rietblad met het begin van den boorgang. Vergrooting 5. Figuur 4. De volwassen larve van boven gezien. Vergrooting 5. Figuur 5. Idem, van terzijde gezien. Vergrooting 5. Figuur 6. Idem, van heneden gezien. Vergrooting 5. Figuur 7. De pop, van boven gezien. Vergrooting 5. Figuur 8. Idem, van heneden gezien. Vergrooting 5. Figuur 9. liet kevertje, van boven gezien. Vergrooting 5. Figuur 10. Idem; het rechter dekschild. Yorgrooting 5. Figuur 11. Idem; spriet van terzijde gezien. Vergrooting 25. Figuur 12. Idem; linker poot van bet tweede paar pooten. van achteren gezien. Vergrooting 2r>. «.de heup. h. de dijring c. de dij. d. de scheen, e. de tarsus. f. een klauwtje van het laatste tarsuslid. Dr. L. Zehntner. De blaillinorders van het suikerriet op Java 803 Figuur 13 —IG. Eulophus femoraü.* n. sp. Figuur 13. 'Het vrouwelijke wespje, dat in Mispellet wakkert parasiteert, van boven gezien. Vergrooting 15. Figuur 14. Idem; spriet van terzijde gezien. Vergrooting 70. Figuur 15. Het mannelijke wespje, van terzijde gezien. Ver grooting 15. Figuur IG. Idem; spriet van terzijde gezien. Vergrooting 70. HET PLIXTEX V IX RIETSTEKKEX MET SPITS TOELOOPEXDE KXOPSCHUIJBEX (>1 ATA-TJELLEXG). door J. P. KOBU3 De meening is zeer algemeen verspreid, dat zoogenaamde mata tjelleng bibit geen geschikt plautmateriaal is en oude netplanters weten mede te deelen, dat ten tijde der gouvernementscultuur een der weinige zaken, waarop bij het uitzoeken der stekken zeer streng gelet werd, was, dat geen tnata-tjell?ng bibit geplant werd. Vermoe delijk hebben we dus met een oud bijgeloof der Javanen te doen, dat zonder ver ler on lerzoek ook hij de rietcultuur onder Europeescb toezicht ingang heeft gevonden. Het vorige jaar werd mijn advies gevraagd of een bibittuin, waarvan alle rietstokken oogen met spits toeloopende knopschubben hadden, geschikt wasvoor plautmateriaal of dat het noodig was zich elders van bibit te voorzien en het riet te vermalen. Daar mij geen enkele reden bekend was, waarom zulke stekken minderwaardig zouden zijn, adviseerde ik ze voor bibit te gebruiken *). Uit gaf mij evenwel aanleiding om te onderzoeken of werkelijk een of ander verschil bestond tusschen gewone en mata-tjelleng bibit, hetzij in de kiemkracht, hetzij in productie. De Heer L. J. J. Cauon was zoo welwillend op mijn verzoek «enige proeven te nemen, waarvan het resultaat hieronder volgt: In drie tuinen, ieder beplant met eene andere soort bibit, werd dwars door den tuin eene strook beplant met mata-tjelleng bibit, uitgezocht uit de stekken, die als plaatmateriaal voor bet overige deel van den tuin dienden. *). Het rt-Miltaat, dat ik zooeven verneem, was, dat van 24 bouw eemiddeld 1173 pikol riet foooïnt went. Het s*p lia't is°li., 15,987, S. en 58,5 K. Q. liij f"e persing van 75'/. en gebruik dor furiuul» ü »—U vindt men lïï piuol winbare suiker par bouw. Dr. L. Zehntner. De bladboorders Tan het suikerriet op Java. 804   Archief voor de Java-Suikerindüstrie. IV Pf.AAT XVII  In de kierakracht der beide soorten was ixeen verschil, daar bij beide nagenoeg niet behoef Je te worden ingeboet; na een paai-maand was de stand van het jonge riet geheel gelijk, eveneens na zeven en tien maand. Op liet laatste tijdstip gingen de Heer Canon en ik na of de eigenaardige vorm der knopschubben misschien erfelijk was, maar zoowel bij het riet, gegroeid uit mata-tjelleng bihit als bij dat afkomstig van stekken met gewone oogen, werden beide soor ten knopschubben in gelijke mate (op het oog; het werd niet pro centisch nagegaan) aangetroffen. Er bleef dus over na te gaan, in hoeverre de riet- en suiker productie geïtifluenceerd werd. Hieromtrent ontving ik dezer dagen de volgende cijfers: Generatiebibit West-Javn. Mata-tjelleng. Gewone oogen. Riet per bouw. 755 pik. 763 pik. Brix. IS.4° 18,4" Suiker. 17,30% 17/21% R- Q. 94,35 93,35 Winbare suiker per b. bi J 75% persing, 92,4 pik. 91,7 pik. Generatiebibit Malang. Riet per bouw. 804 pik. 873 pik. Rrix. -]gj„ 18,5» Suiker. 17,41% 17,43% R - Q- 93,10 94,21 Winbare suiker per b. bij 75% persing. 104,5 pik. 107,1 pik. Import bib! t Hatang. R'>t per bouw. 1013 pik. 10k3 pik. Brix. 18> . lo ISfi , Suiker. 10.01%, 17 23%, R - Q« 93,42 92,09 Winbare suiker per b. bÜ 75% persing 119,4 pik. 124,1 pik. Het verschil bedraagt dus in geen enkel geval meer dan 5%. de grens, die gewoonlijk bij cultuurproeven wordt aangenomen als J D, ICobus, Het planten Tan rlet<teklt»n m»t ipita toeloopende knopichubben. (Mata-tjelleng). 805 te vallen binnen de ibutengrens, die aan zulke proeven eigen is en is gemiddeld niet meer dan 16 pik. rieten 2,2 pik. suiker per bouw. Alleen wanneer bij een zeer groot aantal proefnemingen steeds mocht blijken, dat de mata-tjelleng bibit 2,2 pik. suiker per bouw minder opbracht, zoude het in eenige gevallende moeite loonen ze nauwkeurig uit te zoeken. Waarschijnlijk is dit evenwel niet. MEDEDEELINGEN UIT EN VOOR DE PRAKTIJK. BUIEN YERAM'WOOKDELI.JKHEU» KEK KEJUCTIE Itietvariëteiten iu Brazilië In het laatst verschenen nummer van de Sucrerie Indigène komt een referaat voor omtrent het onderzoek van rietvariëteiten ontleend aan het sßelatorio Annual do Instituto Agronomico do Estado de Sao Paulo (Brazil) era Campinas, 1893". Daar het aantal onderzochte planten -gering was, hebben de medegedeelde getallen mijns inziens hoogstens een betrekkelijke waarde. Nemen wij dit in aanmerking, dan is hetgeen ons het meeste treft zonder twijfel de omstandigheid, dat er aan het Proefstation te Campinas variëteiten gekweekt worden, die, op éénzelfde grond soort uitgeplant, het Louisier da Mauricia, dat is het Louzier of Loethers van Mauritius, dus een der beste soorten van Java, in opbrengst verre overtreffen! Wanneer werkelijk in Brazilië onder dien naam dezelfde soort verstaan wordt als op Java, zoude het dan misschien de moeite waard zijn om te trachten uit Brazilië bibit te laten komen f Ge makkelijk zoude liet zeker niet zijn ! Voor zoover mij bekend is, komen geen soorten uit genoemd land, vermoedelijk tengevolge van den grooten afstand, in onze verzamelingen op Java voor. Vertaald met behulp van het Fransche tijdschrift is dit over zicht als volgt: 806 J. U. Kobus. Het planten »a« rietstskken mi i spits toeloopende knupschubbon, (Mata-TjelUng). Onderzoek vau suikerriet uit zaad Het schijnt niet overbodig nog eens de aandacht te vestigen op de wijze, waarop netplanten uit zaad onderzocht moeten worden. Daar zaadplanten, zelfs wanneer zij van eenzell'de rnoederplant afkomstig zijn, steeds groote verschillen vertoonen, wat de samen stellino- ,j ef sa pp on betreft, ook al stemmen zij in uiterlijk min ui' 'neer overeen, moei elke plant afzonderlijk onder zucht worden. Natuurlijk kan men alle planten, die door hun groeiwij-ze reeds aanduiden dat zij voor de cultuur niets beloven, van het onderzoek uitsluiten. Door deze regel ie volgen wordt het werk, dat er anders wei w at al te volumineus uitziet, belangrijk bekort. Mededceliugeu uit en voor de Praktijk. 807 Als model voor een dergelijk onderzoek meen ik verder te mogen verwij/.en naar onze Mededeeling No. 12 ('in dit tijdschrift Jrg. 2, bldz. 913.) Daar het in hoofdzaak op de polarisatie aankomt, kunnen de andere, meer tijdroovende bepalingen, vooral bij een voorloopig onderzoek, ook weggelaten worden. Houdt men zich niet aan den genoemden regel, maar vermaalt men alle zaad planten van één moedersoort afkomstig dooreen, zoo als hier en daar heelt plaats gehad, dan wordt het schiften in het volgend jaar natuurlijk een veel omvangrijker werk. Ten slotte nog de mededeeling, dat rapporten omtrent de resul taten verkregen met het rietzaad door het Proefstation verstrekt, mij zeer welkom zullen zijn. Wakker. In het begin van Juli kwamen uil Sidho-Ardjo berichten, vol c c gens welke daar de kevers van de wawalans in grooten getule vlogen, zoodat op een fabriek dagelijks IUOOOO stuk binnengebracht werden. Nu is het bekend, dat geregeld enkele vliegende kevers gedurende den Oost-moesson waargenomen worden ; maar als zij zich in zulke hoeveelheden vertoonen als op de bedoelde onder neming, hebben wij met een abnormaal verschijnsel te doen, dat onze belangstelling verdient. Ik heb dan ook de zaak dadelijk ter hand genomen en kan thans het volgende mededeelen : Vele kevers van de ».luli-vlucht" hebben een min of meer rood bruine kleur," wat voor een jeugdigen leeftijd pleit. Bij de ontleding van een aanial torren bleek mij, dat de generatie-organen zeer weinig ontwikkeld waren. In geen geval waren in de eibuizen eieren waar te nemen en de mannelijke geslachtsklieren waren merstal klein. Overigens gedroegen zich de kevers in het juist als die van den normalen vliegtijd in November. Een paring heb ik echter niet kunnen constateeren en zal hoogst waarschijnlijk voorloop-g niet voorkomen, daar thans een aantal der kevers voor goed in den rusttoestand zijn overgegaan. Hoe moeten wij ons echter dezen vliegtijd in Juli verklaren ? Hieromtrent kan ik slechts vermoedens uitspreken. De volgende zienswijze komt mij evenwel het waarschijnlijkst voor: Zooals bekend is, hebben ook verleden jaar in het begin van 808 Mededeelingen i H en Toor de Praktjjk Juli in Sidho-Ardjo tal van kevers gevlogen en deze zynzeer waar schijnlijk door de toen plaats hebbende regens uit den rusttoestand opgewekt geworden. Later zijn zij weder in den grond gekropen zooals door waarnemingen in het laboratorium werd uitgemaakt. In den volgenden West-moesson echter zouden de kevers van de Juli-vlucht later ontwaakt kunnen zijn dan de normale, of ten minste hebben zij tengevolge van den gestoorden rusttoestand later gepaaid dan deze laatste. Daarvoor spreekt, dat ik nog in Maart'96 vele eieren en jonge engerlingen bij mijne kweekproeven vond en als zulke laatgelegde eieren in de vrije natuur ook voorkwamen, dan hebben zich daaruit tot einde Juni torren kunnen ontwikkelen, die dan in Juli gevlogen hebben. De kevers der Juli-vlucht '96 zouden dus de nakomelingen van de kevers der Juli-vlucht'9s zijn, juist zooals de kevers At'v eene November-vlucht de nakomelingen van de voorafgaande zijn. Het zou ook kunnen zijn, dat zich een aantal der torren van de Juli-vlucht '95 vermenigvuldigd hebben, zonder eerst in den rusttoestand terug te keeren. Hunne nakomelingen 'hadden tijd genoeg, om zich in de tuinen met polowidjo te ontwikkelen, alvo rens deze voor de rijstcultuur klaar gemaakt werden. Van een abnor malen vliegtijd werd in dit geval niets opgemerkt, omdat de in October en November uitkomende jonge kevers tegeiykertijd met de kevers der normale November-vlucht zouden rondgevlogen hebben. Op welke wijze de »Juli-vlucht" ook moge verklaard worden, zeker is het, dat de kevers, die om dezen tijd vliegen, nog eieren kunnen leggen en dat het dus in het belang der planters is, ze zooveel mogelijk te verzamelen. I'asoeroean, 23 Juli 1896. Zeiintner. EENIGE GEGEVENS OVER RIETVERVOER PER TRANSPORTABELE RAIL. Het zal wel geen nader betoog behoeven, dai het voor een suikerfabriek een der eerste vereischten is, het riet op een vlugge en gemakkelijke wijze te kunnen vervoeren, waardoor nimmer r ietgebrek behoeft te onstaan, en de rietaan plant met volle kracht kan worden verwerkt, 809 Medeileolintron uit en voor de Praktijk Hei uitsluitende vervoer van riet met karren, zopals mi nog vrij algemeen geschiedt, geeft eigenaardige bezwaren, niet noodig bierbij nader toe te lichten. Rietvervoer per transportabele rail, van een gedeelte van den aanplant, is dè wijze om deze bezwaren tot een minimum terug te brengen. Wanneer de helft van den aanplant per rail wordt vervoerd, dan verdubbelt men daardoor de transportcapaciteit van de omliggen de dessa's der fabriek, waaruit de transportmiddelen worden geno men: karrenwegen blijven over 'i algemeen in veel beteren toestand gedurende de campagne, en de bijna ieder jaar terugkeerende ziekte, mond-en klaauwzeer, is van veel minder nadeelige gevolgen op de transportmiddelen. Ook de transportloonen worden belangrijk minder. Het is dus ook voor die fabrieken, die geen gebrek aan karren hebben, zelfs zeer aan te bevelen gedeeltelijk per rail te vervoeren. Bij kartransport moeten er flinke trekbeesten gebruikt worden, om een tamelijk groote vracht riet te kunnen vervoeren, terwijl /.ij gewoonlijk niel iederen dag kunnen rijden, omdat zij na eenige dagen achtereen werken te afgemat zijn,— dat natuurlijk ziekte in de band werkt — en eenige dagen rust moeten hebben. Gedurende de eerste paar maanden der campagne wordt dit bezwaar nog zoo zeer niet gevoeld; — de beesten waren bij het begin der campagne over 't algemeen goed gevoed en krachtig, maar spoedig openbaart zich in de volgende maanden, vooral als de campagne door de een of andere oorzaak wat lang duurt, ver slapping in het uitkomen der karren, dikwijls van dien aard, dat op verscheidene karren, wat men er ook tegen tracht te doen niet meer kan worden gerekend. Hel gevolg er van is. dat het riet begint uit te drogen om dat het niet op tijd kan wolden gesneden; — dit nadeel is vooral overwegend voor die fabrieken, die minder vruchtbare gronden hebben. Aanhoudend rietgebrek ontstaat ei' meermalen, en daardoor kan de fabriek niet met volle kracht doorwerken. liet brandstofverbruik ondervindt ook daarvan natuurlijk de nadeelige gevolgen. Met gedeeltelijk vervoer van riet per transportabele rail wordt de toestand veel gunstiger, en heeft men die veel meer in de hand. vooral inde laatste maanden der campagne, en kan dan het railver- 810 Aleiledeelingcn uit en voor de Praktjjk voer tut meer inspanning worden aangezet, dan hel gewone kar rentransport. De transport-capacieteit wordt ongeveer verdubbeld, omdat bij raüvervoer, kleine trekbeesten, zelfs kalveren, daarvoor kunnen worden gebezigd, die zonder eenige noemenswaardige vermoeidheid, iederen dag ± 30 pi. riet vervoeren, tot over afstanden van 4a6 Kilometer, en die men dus geregeld iederen dag kan doen trekken; — gedurende de geheele campagne behouden zij hunne werkkracht, vooral ook omdat de poetjoe-an van de circa 30 pi. gesneden riet, overvloedig voer is voor de twee beesten, en het meerdere zelfs door den railwagenvoerder wordt verhandeld: — dit is een van de redenen, dat het raüvervoer bij de bevolking zeer in de smaak valt, waardoor het vervoer ook goedkoop kan worden gebonden. De controle over het goed uitkomen is allereenvoudigst; dagelijks komen de voerders des morgens tegen 0 uur de ledige wagentjes van de fabriek of andere losplaats halen, om er mede naar het snij veld te gaan, zoudat men direct weet welke voerders niet uitkomen, die dan even uit de dessa worden gebaald. Slechts zeer zelden gebeurt het, dat er een enkele voerder niet uitkomt, omdat het transport zoo gemakkelijk is, en vlug kan geschieden. Ook daardoor beeft men dus het transportwezen veel meer in de hand, dan uitsluitend met karren. Is er een der beide beesten ziek, dan kan zelfs worden volstaan. met liet wagentje door het andere beest alleen te doen trekken. iets dat bij karren niet mogelijk is. Door de Regeering zal vermoedelijk binnen kort besloten wor den, dat de karren wegen gedeeltelijk door den fabrikant moeten worden onderhouden, wat kostbaar kan worden bij een nat jaar. e n bij uitsluitend karrenvervoei; — met gedeeltelijk railtransport hebben de wegen veel minder te lijden. In de circulaire van het Syndicaat betreffende het beramen van maatregelen tegen de ziekte mond-en klauwzeer wordt niet gespro ken, dat een der voorname middelen —(behalve afzondering en ontsmetting)— om de minst nadeelige gevolgen dooi' de ziekte te ondervinden, is : gedeeltelijk rietvervoer per rail; bet transport toch wordt over veel meer, zoowel groote als kleine trekbeesten, verdeeld. Tot nog toe is men huiverig geweest, raüvervoer in te voeren. °mdat men meende dat daarmede groote uitgaven gepaard pingen, 011 dal liet een vereischte was dat een vaste baan moest worden aangelegd met secundaire lijnen naar de tuinen 811 Mudedeeliiigen uit eu vuor Jo Praktijk De praktijk heeft mij geleerd, nu reeds sedert 6 campagne's, dat zulks niet noodig is en het gebruik maken van transportabele rail, met aanhoudend verleggen naar den te snijden tuin, geheel aan de gestelde eischen voldoet. Sedert mijn optreden in 1889 als administrateur te Ketegan, heb ik er naar gestreefd om railvervoer in te voeren op goedkoope wijze, en is mij dat volkomen gelukt. Gemiddeld wordt vermalen 7:200 a 7500 pi. riet per dag, en is daarvan per rail aangevoerd circa 4000 pi. Het transport met uitgraven, kost per kar 0 cent, en per rail 3 cent per pikol. De gemiddelde lading per kar is 17 pikol, per rail 30 pikol. Voor de aan te voeren 4000 pikol wordt gebruik gemaakt van 8 Kilometer transportabele rail en 156 wagentjes. Een vaste baan bestaat niet. De rail is van 70 c.M. spoorwijdte;—deze,wijdte acht ik de boste in 't gebruik, omdat met de meer gebruikelijke wijdte van 60 c.M:, eerstens te veel zorg moet worden besteed aan het leggen, tweedens, bij zware lading, de wagentjes topzwaar worden, en er dan gevaar bestaat voor omvallen of dérailleeren. Met 70 c.M. wijdte kan de zorg voor het leggen gering zijn, waardoor veel tijd wordt bespaard, en behoeft de weg niet eerst goed gelijk gemaakt te worden. De rails moeten eene zwaarte hebben van 7 Kilo per strekkende Meter, minder mag niet, want dan buigen zij door, en heeft men alweer te veel zorg noodig met het leggen, Wanneer men een wagentje geladen met ± 30 pi. riet plaatst op de rails van 7 Kilo, tusschen de dwarsleggers in, die één Meter van elkaar zijn, dan buigt zij bijna niet door, en is dat niet hin derend voor het vervoer. Het model van de rail van Krupp is te prefereeren om dat het hoog is en minder breed, dus sterker dan rails, die minder hoog maar breeder zijn. Het eene stuk spoor, gewoonlijk 7 Meter lang, wordt geschoven tegen het andere stuken tusschen de laschplaten in, tevens rusten de op den dwarsligger van het andere stuk spoor, en verder worden die stukken niet met bouten maar met moeren of iets anders aan elkaar bevestigd, waardoor het leggen vlug kan geschieden. Is er tusschen de beide stukken eene ruimte van 3 a 4 c.M. dan is dat geen bezwaar voor het wagentje om er over te gaan, zonder te dérailleeren. Mededeelingen uit en voor de Praktijk 812 «et gebeurt wel eens, dat er weinig tijd is, om de rail naar een tuin te leggen, waardoor vele bochten ontstaan, die echter ook geene bezwaren opleveren. Het wagentje derailleert zelden, en komt dat voor, dan is het spoedig weer op de rails gebracht, door een boom er onder te brengen en als hefboom te gebruiken. Aan de rails is slechts weinig reparatie noodig. Zes koelie's die met, 40 rent per dag worden betaald, kunnen in een half etmaal één Kilometer rail of spoor aanvoeren en leggen; het komt wel eens voor, dat ook 's nachts moet worden gelegd, wat met een lantaarn vooruit geen bezwaar is. Wanneer een tuin wordt gesneden, dan wordt eerst zooveel mogelijk dooi' het midden van den tuin een railweg gesneden, naar het verst afgelegen gedeelte, en wordt dan, steeds terug gaande, de tuin afgesneden, zoodat de overtollig komende rails weder voor een anderen tuin kunnen worden gebruikt. De wagentjes die het best voldeden waren op de fabriek ge maakt, bestaande uit een houten raam. stevig met ijzeren stangen aan elkaar verbonden; — zij zijn voorzien van ijzeren potten, waarin een blokje djattiebout zich bevind, en waar de as in draait; — het kost geheel compleet met ijzeren potten, assen en wielen circa f 50. Zeer kan ik aanbevelen, dat door fabrieken een proef wor.it genomen: — het eerste jaar zal men met moeilijkheden te kampen hebben, maar die zullen, even als hier, worden overwonnen, —men neme eerst de gemakkelijk te benaderen tuinen, tot dat de bevolking aan het nieuwe transportmiddel eenigszins gewend is, en kan dan overgaan tot verdere en moeilijker te benaderen tuinen, en dan in een paar jaar zoo ver zijn, dat circa de helft van den aanplant per rail kan worden vervoerd. Meer dan de helft is niet aan te raden, en moeten er een paai honderd gewone karren — (Ketegan heeft er 200) — disponibel worden gehouden voor het wegsnijden van tuinen, die droog be ginnen te worden, en spoedig moeten worden afgesneden. Men zoude de proef kunnen beginnen te nemen met 3 Kilo nieter spoor en ,*")(> wagentjes, dat gezamentlijk ± f 10000 zal kosten. Daarmede kan worden vervoerd circa 1500 pikol riet per dag oi 1;jO0O0 pikol riet per campagne, waarop 3 cent per pikol wordt be zuinigd, zoodat de 10 mille in ruim twee campagne's is terug betaald. 813 Mededeelingen uit en roor de Praktijk Ik eindig met de verklaring, dat ik de beste resultaten met liet nieuwe transportmiddel heb verkregen en niettegenstaande vele tuinen op groeten afstand liggen, de transportkosten tot een minimum zijn teruggebracht; — met inbegrip van uitgraven is het holt geen 5 eent por piko] riet. Ketegan, Maart 1896. A. G. J. j\lar\. 1 IN EN ANDER OTER BEREIDING VAN' LAKMOESEXTRACT EN GEVOELIG LAKMOES TINCTUUR. Het is algemeen bekend, dat de lakmoes, welke in den handel voorkomt, behalve de werkelijke lakmoeskleurstof nog eene andere kleurstof beval, die door alkaliën purperrood in plaats van blauw gekleurd wordt. Deze kleurstof, welke in groote hoeveelheden in de lakmoes korrels aanwezig is, is de oorzaak, dat bij titiage met verdunde normaalvloeistoffen en gewoon lakmoes als indicator de overgang van rood en blauw en omgekeerd langzaam plaats heeft, waardoor de analyses minder nauwkeurig uitvallen. Van daar de vele methoden, welke dienen moeten om de lak moestinctuur gevoelig te maken. Fresenius *) beschrijft vier zuiveringsmethoden en wel: 1° de methode van BERTHELOT en de FleüßlEü a. O » » » Wartha ;>' » » » .Mom; én 4" » » » Schlösing. Door toevallige omstandigheden werd ik in de «elegenheid gesteld om lakmoestinctuur volgens alle bovengenoemde methoden te bereiden, vooral de vierde methode, waarmede men hoogst ge voelig en zuivei' lakmoes verkrijgt kan ik een ieder aanbevelen, ofschoon er twee nadeelen aan verbonden zijn: zij is namelijk tijd roovend en nog al kostbaar. De kosten kunnen echter tot een minimum herleid worden, wanneer men den verbruikten absoluten alcohol weder overdestilleert. Men krijgt dan natuurlijk geen alcohol van 100% terug, maar het destillaat is voor allerlei doeleinden bruikbaar en kan desnoods als brandspiritus dienst doen. */ Zie FtiKSESius, IJiiatititatiuve icbeikundfl Deel 11, zesde druk, pag. 263, £64 en 681. Mededeelden uit en voor do rraktijk 814 De beschrijving van de methode Schlösing, zoonis Fresenius haar geeft, laat evenwel op verscheidene punten aan duidelijkheid te wenschen over: vooral zij. die de methode voor het eerst toepas sen zullen op allerlei bezwaren «tuiten, waaronder ik als hel voor naamste de (titratie van lakmoesvloeistoffen noem. Deze kan echter onder bepaalde omstandigheden vrij vlug geschieden en somtijds geheel vervallen. Ik hoop daarom mijnen collega's eenen dienst te bewijzen, wanneer ik hieronder uitvoerig beschrijf, hoe ik bij de bereiding van lakmoesextract en tinctuur volgens de methode Schlösing te werk sinsr. a. IJeroidins van liet extracl Men stampt ± 400 gram lakmoeskorrels van goede qualiteit fijn, weegt hiervan 300 gram af, overgiet deze hoeveelheid in eene kookkolf van 4 L. inhoud met 1800 eensgedest. water en verwarmt een paar uren op een waterbad, waardij de kolf van tijd tot tijd omgeschud moet. worden. Daarna plaatst men de kolf ter bezinking horizontaal op eenen strookrans en laat haar tol den volgenden dag rustig staan, waarna de donkerblauw gekleurde vloeistof voorzichtig afgegoten en het residu weggeworpen wordt. Vervolgens dampt men de vloeistof in eene, op een waterbad geplaatste, porceleinen schaal in, totdat zij een volume van ± 800 ccm. inneemt, giet haar over in eene kookkolf van '2 L. inhoud, voegt l'/i theelepel kalkmelk van 15° Beaumé toe, kookt van of het oogenblik, dat de vloeistof Hink opborrelt 10 minuten, plaatst de kolf ter bezinking horizontaal op eenen strookrans en laat haar weder tot den volgenden dag rustig staan. Daarna giet men voorzichtig de heldere vloeistof, af. welke door «'fin vouwfiiter van Cabl Schleicheb & Schüll No. 588, gefiltreerd wordt. Het filtraat vangt men op in eenen maatcylinder, het residu van de kolf wordt, weggeworpen. Indien men zorg draagt, dat de lakmoesvloeistof flink met kalk gekookt heeft en bij het afgieten zoo min mogelijk residu is mede gegaan levert de filtratie geene moeilijkheden meer op. Het filtraat, waarvan het volume door den maatcylinder bekend is (± 700 ccm) wordt nu met 6 malen zijn volume aan absoluten alcohol vermengd en na herhaaldelijk omschuddon ver- Mederteelinien uit ett YOnr ilc Praktijk. 815 deeld in zooveel kookkolven van 4 of 2 Liter inhoud als noodig zijn, waarbij men zorg draagt de kolven hoogstens voor de helft te vullen. Vervolgens plaatst men deze kolven horizontaal op strookransen en laat ze ter bezinking wederom tot den volgenden dag rustig staan. Door vermenging met. alcohol slaat de alcalische lakmoesklenr stof neer. Alle overige onzuiverheden, ook de kleurstof, die door alkaliën purperrood gekleurd wordt blyven in oplossing. Men giet dan den donkerwijnrood gekleurden alcohol ai', zorg dragende, dat zoo min mogelijk neerslag medegaat en houdt zoo doende in de kolven eene dikke brij over. Deze wordt in een vouwlilter van Cari, Schleicher X: Schüi.l No. 588, diam. 18'/ S cm. gefiltreerd, waarna men het neerslag herhaaldelijk mei alcohol van 90% uitwascht. Eindelijk neemt men het Pi lier uit den trechter, opent het op een bord, schept, er het neerslag met een lepeltje uit en bewaart het aldus verkregen „extract" in een goed sluitend stopfiesebje, waarin men zooveel absoluten alcohol giet, dat het extract er gemakkelijk in bezinkt en zich dus geheel onder alcohol bevindt. Een groot gedeelte van den verbruikten alcohol kan men door destillatie van de afgegoten en getiltrecrde alcoholische vloeistof' terugwinnen. b. Bereiding vnn de tinctuur. Men schuilt het fleschje met extract, goed door, en brengt ongeveer ',', in eene kookkolf van 2 L. inhoud. Vervolgens doet men er 500 cM. ge lest. water bij, waardoor het extract gemakkelijk oplost en daarna verdund zwavelzuur (waardoor de kalk neerslaat) totdat de vloeistof duidelijk rood gekleurd is. Men kookt dan ter verdrijving van het koolzuur 10 minuten flink op, plaatst de kolf' ter bezinking horizontaal op eenen strookians en laat haar rustig tot den volgenden dag staan, waarna mende heldere vloeistof voor zichtig af'giet. Men filtreert nu eerst het afgegoten vocht en daarna het residu van de kolf door een zelfde vouwfilter. liet laatste verstopt echter spoedig het filter, (niettegenstaande door het zwavelzuur slechts eene geringe hoeveelheid neerslag ontstaat) zelfs zoodanig, dat geen druppel filtraat meer verkregen wordt. Men werpt dan het filter niet zijnen inhoud weg. veegt bij bet 816 M«dedcelin(jen uit en voor de Praktijk «iltraat natronloog, totdat de neutrale, dus violette kleur te voorschijn komt, vermengt bet ten slotte nog met '/s van z Ü n volume aan alcohol van 90% en bewaart de aldus verkregen ..neutrale lakmoes* tinctuur" in eene flescb, welke met eene doorbooide kurk, waarin men een rechthoekig omgebogen glazen buisje gestoken heeft, geslo ten wordt. Men mag de tinctuur niet in hermetisch gesloten fleschen be waren, omdat zij dan langzamerhand ontkleurd wordt. Opmerking 1. Indien uien met geene tegenspoeden te kampen heeft is de tinctuur in ."> dagen gereed, maar men heeft dan nuk eene hoeveelheid extract welke voor eenige jaren toereikend is. Vooral moet veel zorg besteed worden aan het hei haaldelijk voorkomende bezinken en het daarop volgende afgieten van de heldere vloeistof. Voor deze bewerking voldoen de gewone kookkolven niet. Men moet kolven mei runde» bodem, dus de bekende Kjeldahl-kolven, maar dan van groot model, gebruiken. Plaatst men eene zoodanige kolf horizontaal op eene strookrans, d. w. /... dat de hals van de kolf eenen nagenoeg horizontalen stand aanneemt, dan verzamelt zich het neerslag op het laagst gelegen punt. dus hier op een der bolle zijwanden van de kolf. en kan men. mits voorzichtig tewerk gaande, nagenoeg de geheele vloeistof helder afgieten, waardoor de lastige en tijdrooven ie filtratie'-; voor een groot gedeelte vervallen. Wil men echter kolven horizontaal plaatsen, dan mogen ze na tuurlijk hoogstens voor de helft gevuld worden. Gebruikt men daarentegen kolven met platten bodem, dan verliest men een grooter gedeelte van de bezonken vloeistof, omdat bet bezinksel hij het afgieten spoediger met het heldere vocht medegaat. Bovendien komt bet decanteeren dikwijls in het Laboratorium voor en is het dus altijd goed kolven met ronden bodem in voor raad te hebben. Strookransen kan men gemakkelijk zelf maken, door eenen t'ing van rottan met gevlochten kokosvezels of paddiestroo (zoo genaamde damen) eens of tweemalen te omwikkelen. De diameter van de strook ransen varieert natuurlijk naai' de grootte der te bezigen kolven. Door het gebruik van strook ransen voorkomt men het breken der kolven en men heeft geene statieven meer noodig. Mededeelingen uit en voor de Praktijk, 817 Opmerking 2. De hoeveelheid kalkmelk, welke voor de zuivering van de lakmoes gebruikt wordt (zie boven) mag niet te groot genomen worden, wijl kalk ook met de lakmoeskleurstof eene onop losbare verbinding vormt, zoodal men bij een grooter gebruik van kalk ook meer lakmoes verliest. 5/7 '90 P. Verbeek. DIVERSE MEDEDEELINGEN. Tn het Landbouwkundig tijdschrift 1896, lilz. 21'2 is eene inte ressante verhandeling van Prof. Ad. Mavki: verschenen over liet Maxi mum «ler plantenproductie. 'lie we hier in haar geheel doen volgen. De wijze waarop de hulp der landbouwscheikundigen van de zijde van den praktischen akkerbouw tot nog toe ingeroepen werd, was gewoonlijk die, dat deze de vraag stelde: gegeven een bepaald gewas op een bepaalden bodem hoe moet heinest worden om de grootste zuivere opbrengst te verkrijgen? Het zwaartepunt der agri cultuur-chemie als praktische wetenschap ligt m. a. w. in de be mestingsleer. De volgende uiteenzetting is bestemd om duidelijk te maken, dat met de betere theoretische grondslagen van onze wetenschap van lieverlede het tijdstip naderen moet, waar zij mag deelnemen aan de dieper liggende vraagstelling, die betrekking heeft opde keuze, niet alleen der bemestingsmaatregelen, maar ook op de keuze van het gewas zelf. liet doel van den akkerbouw is immers geenszins steeds de voortbrenging van een bepaald gewas, maar in het algemeen die van bepaalde organische stollen, die in veel gevallen door verschil lende gewassen geleverd kunnen worden. Dit geldt, vooral voor den verbouw van planten wier bestemming het is groen ondergeploegd te worden, omdat het in dit geval uitsluitend daarom te doen is. eene bepaalde hoeveelheid van in de organische massa vastgelegde stikstof en bovendien eene groote massa van humusvormende plantenstof in het algemeen voort te brengen; dit geldt echter ook bijna in dezelfde mate voor den voederbouw in den ruimsten zin van het woord (dus ook voor het zeli' vervoederde graan), waarbij het te doen is een volkomen overeenstemmend doel te bereiken. dal door de factoren: eiwit, vet. verteerbare koolhydraten vrij vol- 818 Merledeelinffon uit en yftor de Praktijk. komen kan gedefinieerd worden en waarbij de overige omstandig heden, zooals geschiktheid en smakelijkheid van het voortgebrachte eerst in de tweede plaats van invloed zijn. Dit geldt ook nog in tamelijk hoogen graad voor de voortbrenging van koolhydraten voor het doel dei' branderij, voor zooverre hiervoor verschillende gewassen in aanmerking kunnen komen, en in geringere mate ook voor den suikerbietenhouw, voor den aardappeibouw ten behoeve van dextrine-, zetmeel- en suikervoortbrenging, in zooverre liet hierbij ook slechts om een bepaalde stof. niel om de plant zelt' te doen is, en wanneer hierbij ook in den regel het gegeven klimaat op het bepaalde zooeven genoemde gewas wijst, dan toch de keus van een ras eene opene vraag blijft ten opzichte van de maximale zuivere opbrengst. De zooeven gestelde vraag wordt dusin zeer vele gevallen zoo, dat slee.hts de bodem bepaald is, waarop met de eenvoudigste mid delen een maximale oogst van een of meer bepaalde stoffen gepro duceerd moet worden, en dat vooreerst moet worden uitgemaakt met welke plant dit doel bet best bereikt kan worden, om eerst daarna tot de verdere vraag over te gaan, boe zulk eene plant bet best gevoed wordt. Wanneer nu de agricultuur-chemie voor de zoo gestelde alge ineene vraag verplicht is hare bijdrage te leveren, dan moet zij met een oordeel omtrent voorafgaande vragen zooals de volgende gereed staan. J. Wat is de maximale oogst van organische stoffen op de eenheid van oppervlak .' '2. Waardoor is de grens van deze productie bepaald? de oorzaak daarvan in begrensde hoeveelheid van beschikbaar zon licht, of in de onvoldoende hoeveelheid van het in de lucht aan wezige koolzuur.' — In het eerste geval hebben wij de empirisch gegevene grens ais iets dat vast staat te aanvaarden en kunnen hoogstens erop bedacht zijn door doelmatige maatregelen, die allen daarop gericht moeten zijn den bodem zoo onafgebroken mogelijk met een groen plantendek bedekt te houden, zoo weinig mogelijk zonlicht te verliezen. In het andere geval waren ter vermeerdering der opbrengst middelen te bedenken om nieuwe bronnen van kool zuur te openen door in den grond ontledende, waardelooze orga nische stof of door den grond ook dos nachts koolzuur uit de lucht te doen opnemen, die zich bij zonneschijn weder zou kunnen dis socieeren en zich aan het reductieproces ter beschikking stellen. - Ligt Divers* mededeelin^oi: 819 3. In welke planten potentieert zich de organ'sehe stof het lichtst tot stikstofhoudende stoffen van hoogere economische waarde en welke zijn de omstandigheden, waaronder dit in de planten het zekerst geschiedt ? 4. Waarvan hangt in de verschillende gewassen de omzetting van suiker, zetmeel en andere licht verteerbare en dus hooggewaar deerde koolhydraten in betrekkelijk waardelooze celstof af ? .luist oimlat de agricultuur-chemie in de laatste tientallen van jaren, vorderingen gemaakt heeft, welke toelaten deze vragen ge deeltelijk te beantwoorden, moet haar liet recht, toegekend worden aan de zooeven aangeduide vraagstelling, die de grondslagen van den akkerbouw raken, deel te nemen. En van den anderen kant, voor zooverre deze vragen nog niet met zekerheid beantwoord kunnen worden, is hierdoor een weg aangewezen voor een verderen, in hooge mate nuttigen opbouw der wetenschap. Ook kan eerst door oplossing dezer voorafgaande vragen de begrenzing van den landbouw tegenover dié onderdeden der chemi sche techniek, die zich de oplossing van dergelijke vragen als deze ten taak gesteld hebben, gevonden en b. v. aangetoond worden, dat de fabriekmatige voortbrenging van koolhydraten uit steenkolen, waartoe de reusachtige vorderingen der chemie wellicht spoedig gelegenheid zullen geven, in tegenstelling van de optimistische voorspiegelingen van overmoedige beoefenaars der organische chemie, vooralsnog economisch niet met de landbouwvoortbren ging concurreeren kan. ') De beide eerste van de in deze oriënteerende woorden gestelde vragen, ben ik in de laatste jaren experimenteel wat naderbij ge treden en van de resultaten van in deze richting genomen proeven en gedane overwegingen zal in het volgende kort bericht gegeven worden. Met het eerst gestelde vraagstuk heb ik mij reeds herhaaldelijk en het laatst bij gelegenheid van mijne onderzoekingen omtrent de ademhaling der schaduwplanten bezig gehouden en haar zoo be antwoord, dat de maximaal productie van zeer verschillende landbouw- en boschbouwplanten in bet klimaat van liet noordelijk Europa ongeveer 7-8000 K.G. organische droge stof per hectare bedraagt. J ) 3 ) 1) lets anders geldt, zooais wjj later zien zullen, met betrekking tot de mogelijke concur rentie van zoojren, zon-machines met de landbouwproductie. 2) Verirel. Mededeel, d. Koninkl. Akademie, iNatuurk. (3) IV, p. 275, 8) Bjj suikerriet op Java. tot 60000 E. O. (Red.). 820 Dtrerse mededeelingen Natuurlijk is zulk een maximum, dat aan de groote kuituur ontleend is, niet zoo te verstaan, dat nu in het geheel niet, ook met alle geraffineerde hulpmiddelen, waarover b. v. de tuinbouw beschikt, meer verkregen zou kunnen worden. Integendeel is met betrekking tot dit punt immers algemeen bekend, dat men b. v. bemestingsresultaten op kleine perceelen, waarvoorde mogelijkheid eener op tuinbouw gelijkende kuituur bestaat, niet zonder aanmer kelijke reducties op de groote kuituur overbrengen mag, waaruit omgekeerd natuurlijk weder het besluit te trekken is, dat de op brengsten bij de kleine kuituur gewoonlijk aanzienlijk hooger zijn. Aan den anderen kant sprenkt echter de bij de meest verschil lende gewassen nu reeds in het oogvallende overeenstemming in maximaal opbrengsten daarvoor, dat men in de thans voorhandene en zooeven medegedeelde cijfers ov?r zulke beschikt, die van de teelt ten slotte ook voor geraffineerde wijzen van kuituur vast te stellen cijfers niet meer zoo bijzinder ver verwijderd kunnen zijn. Men zal dus ongeveer verwachten kunnen, dat de cijfers 7—Booo K. G. droge stof nog wellicht tot het dubbele of een weinig daarboven opgedreven kunnen worden. Daarmede ware echtereene grens bereikt, die voor zooverre men de ervaring laat spreken, voorloopig en zoo lang de tegenwoordige uitwendige omstandigheden vanden planten bouw gelden, als niet te overschrijden moet worden beschouwd. De tweede in het woord ter inleiding gestelde vraag is die, wat is de oorzaak van dezen, om Stuarï Mxll's woorden te gebruiken, eenigermate maar toch hoe langer hoe meer weerstand biedenden grens van den landbouw-plantenbouw? leder, die met de grondbeginselen der plantenvoe ling bekend is, zal zonder de vele die op het plantenleven van invloed zijn, hoogstens met betrekking tot twee momenten twijfelen, welke van beide hij de schuld van het verschijnsel wijten zal. Over alle overige voorwaarden van den plan tengroei beschikken wij door grondbewerking en bemesting en eventueel door bevloeiïng naar hartelust, slechts het zonlicht moeten wij als iets dat gegeven is, aannemen en aan den anderen kant. is geen praktisch bruikbaar middel bekend, den plantengroei in het groot door vermeerdering van het in de omgevende lucht zoo spaarzaam voorhundene koolzuur te begunstigen. Het in ver houding tot zijne belangrijkheid voor de piantenproductie te spaarzaam voorkomen van het licht wordt, zooals men weet, bewezen door het gebreklijden der beschaduwde planten (bleek worden) bij dichten stand. Dat ook het koolzuur, dat slechts tot ongeveer 3100 Diverse mededeelingeß 821 percenten in de lucht voorkomt, licht in het minimum geraken kan, is bewezen door vele proeven in het klein, waarbij met Ie vermeerdering van dit gas in de omgeving van het produceerende (groene) orgaan, meest eene toeneming van het productieproces waar te nemen was. Moeilijker reeds is de keuze tusschen deze beide voorwaarden van plantengroei. Veelal gelooft men wel is waai' hierin te kunnen beslissen ten gunste van het zonlicht, en werkelijk zijn zekere kenteekenen aanwezig, dat dit dikwijls het geval is. Maar er is hier er aan te herinneren, dat wanneer ook al de theorie de zaak zoo voorstelt, alsof voor de productie van een bepaald gewas onder vaststaande uitwendige omstandigheden slechts eene enkele voor waarde van den plantengroei in 't minimum zou kunnen optreden, dit onder de praktisch bestaande toestanden toch niet steeds streng het geval behoeft te zijn. Deze onregelmatigheid vindt haar oorzaak b. v. daarin — en dit geldt voor voedingsstoffen, die uit den grond opgenomen '.vol den — dat de bodem van een grondstuk niet op alle plaatsen een gelijke samenstelling bezil en bijvoorbeeld zich in het algemeen als bepaald arm aan phosphorzuur voordoen kan, daarnaast echter op enkele plaatsen de kalk verloren kan hebben. In zulk een geval zal de grond wel zeer sterk op phosphorzuur reageeren; maar naast het phosphorzuur, dat volgens de vulgaire theorie van het mini mum tot zekere hoogte alleen de hoegrootheid van den oogst bepalen zou, zal ook tegelijk de kalk werken, omdat juist de bodem als het ware een mengsel is van grootere phosphorzuurarme en kleinere kalkarme peiveelen. Een dergelijk geval kan /."u-h nu blijkbaar voordoen met be trekking tot het koolzuur en het zonlicht, en wel niet alleen plaatselijk maar ook tijdelijk l ). Eerst met in aanmerking nemen van deze tweede categorie, waarin alles wat geschiedt door onzen geest gevat wordt, beschikken wij over alle variaties van hetgeen mogelijkerwijze samenwerken kan. Blijkbaar ook wanneer toegestemd wordt, dat de beperkte hoeveelheid van hel met de bodemoppervlakte gegeven zonlicht de algemeene oorzaak is van de hoven geconstateerde begrenzing der plantenproductie, en zoodoende bewezen schijnt, dat het het kool- ') Op deze n-.ogeljjkheid ben ii door een leerling, wiens naam hier ce noemen niet in zijn welbegrepen belang liegen kan, uewezen geworden. Wel is waar schijnt voor hem, die dr plaatselijke variatie vat, de tijdelijke niet meer veraf te liggen; desniettemin is het een feit, dat ik tot deie beschouwing den aanstoot van buiten af ontvangen heb. Diverse modedcelingcn 822 zuur niet tegelijk ook zijn kan '), blijkt toch de mogelijkheid, da( enkele groene organen, die aan het zonlicht bijzonder geëxposeerd z Ü n ) hieraan gebrek hebhen en voornamelijk — daar ik de boven aangeduide plaatselijke complicaties van geringer beteekenis acht — kan het zeer goed mogelijk zijn, dat in het algemeen wel het koolzuur voor eene zoo groot mogelijke uitwerking toereikende i.s, echter in de lichte uren van den dag, die daarom voor het eind resultaat nog niet den doorslag behoeven te geven, het tegenover gestelde zich voordoet. In dezen zin is dus de vraag, oi* ook wellicht door vermeer dering van liet koolzuur in de omgeving der plant de landbouw productie verhoogd kan worden als juist gesteld te beschouwen. Dat zij tegelijk nog onopgelost is. volgt uit liet gezegde even eens van zelf. Maar ik moet er nog bijvoegen, dat in de tot nog toe bestaande litteratuur eenige toespelingen voorhanden schijnen te zijn, die zelfs eene positieve beantwoording der zoo gestelde vraag waarschijnlijk maken. Ik heb met deze laatste opmerking minder het oog op de bekende plantenphysiologische proefnemingen, waaruit blijkt dat 0,03% koolzuur ver onder het optimum van het gehalte voor het productieproces ligt *), dan wel veeleer op eene bemestingsproef van den Fransehen landbouw scheikundige Dehkrain 3 ), volgens welke mangelwortels na overvloedige bemesting met minerale voedingstoffen, eene kleinere opbrengst geven dan na overeen komstige stalmestbe mest ing. Het bedoelde resultaat wordt wel is waar door den proet'nemer zoo verklaard, alsof hierbij organische bestanddeelen van den stal- ') liet feit, dat bij proefnemingen nut afzonderlijke groene plantendeelen bij gewone lichtintensiteit door vermeerdering van liet koolzuurgehalte van de omringende atmosfeer liet productieproces menigmaal bevorderd kan worden, bewijst wel is waar ia dit opzicht niets, daar onder praktische omstandigheden het eene groene orgaan het andere beschaduwt, en wanneer nu voor het orgaan, dat het zonlicht uit de eerste hand ontvangt, te weinig koolzuur Voorhanden mocht zijn voor eene met de/.e hoeveelheid licht overeenkomstige productie, zal "lijkbaar toch meer licht op het daaronder zich bevindende blad vallen en hier eene productie mogelijk maken. Proefnemingen over het nut van koolzuur-toevoer voor een geheel veld met planten kunnen daarom eerst dan bewijskracht hebhen, wanneer zij met zooveel bladeren boven elkander in het werk gesteld werden, als zich in natuurlijken toestand boven elkander bevinden. ') Vergelijk de vorige noot. Onder deze „pliysiologiscbe'' proefnemingen zijn wel '» waar ook zoodanige, die volstrekt niets bewijzen. Vergel. I.andw. Versuohsst. 24, pag. 271. ') Centralbl. f. Agrikulturcbemie 18!)0, p. 22, naar Aniuiles agron. 1889, p. 481. liet resultaat der proefneming berust weliswaar slechts op een afzonderlijke proefne ming met twee planten, waarvan de eene in een bodem, die tot daaraan toe regelmatig stal 'nest verkregen had, de andere in uitgeputten grond bij toereikende minerale bemesting gekweekt was. Maar daar de overige bij begin der proefneming uitgeplukte planten dezelfde en zeer in het oog vallende verschillen getoond hadden, ook de naam van den proet'nemer " waarborg voor scheen te geven, dat men niet eene gehecle op zich zelf slaande waarne ..'n?,tot S r ondslag van diepgaande beschouwingen gemaakt zoude hebhen, kwam mjj het '-sultaat opmerkenswaardig voor. Diverse nicdedeelingen 823 mest, resp. de daaruit ontstane humusstoffeu eene directe voeding der wortels te wee» gebracht hadden; maar bij de [geringe waar schijnlijkheid van deze veronderstelling op zich zelf en de in deze richting geenszins afgeslotene bewijsvoering, ware een dergelijk resultaat der proefneming ook zoo te verklaren, dat wellicht de natuurlijke mest als koolzuurproducent in aanmerking kon komen, voornamelijk daar de proef nemer zelf aangetoond heeft (ofschoon hij daaraan weinig gewicht hecht) dat de lucht in den grond met mi neralen mest in het algemeen armer aan koolzuur is dan in met natuurlijken mest bemeste gronden. l ) De proefneming van den Kranschen landbouwscheikundige, hoe weinig beteekenend zij zich ook voordoen moge, is wegens hare principièele beteekenis het uitgangspunt geweest van eenige nieuwe proefnemingen, die ik aan het. onder mijne leiding gestelde station ten uitvoer gebracht heb. Kr werd,en door ons drie tot dien tijd toe gelijksoortige perceelen, ieder ', are groot, eenige jaren achter een met mangelwortels beteeld. Keu dezer perceelen ontving eene sterke stalmestbernesting (300 K.G.. overeenstemmend met 120000 KG. per hectare), de andere zulk een sterke minerale bemesting (3 KG. Thomasphoshaal, 2 KG. Chilisalpeter. 1 KG. Kalisalpeter, \ KG. Kainiet) dat aan eeuig gebrek aan gewone planten voedingsstof' voor maximale productie niet te denkeu was -') en een van deze perceelen verkreeg eene koolzuurbemesting, die na eenige onbe vredigende proefnemingen haar uit zwavelzuur en krijt voort te brengen en de koolzuur-generatoren in den vorm van looden goten tusschen de rijen der mangelwortels te verdeelen, op de volgende wijze werd tot stand gebracht. In de nabijheid van het koolzuurperceel werd eene gewone zuurballon geplaatst, die dagelijks des morgens met 10 liter 10 per cent dextroseoplossing en 100 gram persgist gedeeltelijk gevuld werd en die met een buizenleiding met kleine openingen in ver- ') Ook ontbreekt het niet aan opgaven, dat eenige mangelwortels als b. v. üe Yellow Globe tegon den algemcenen regel aan afgebladerd, de volle opbrengst leveren, hetgeen voor een op nemen van organische stoften uit den bodem schijnt te spreken. Vergel. Weekblad v d. Nederl. landbouwer 18J3, No. 18. Verder werden eenige mangelwortels overeenkomstig met deze voe dingshypothese in reclumeafbecldingen, waaraan trouwens niet te veel vertrouwen te schenken is, afgebeeld met eene kleinere bladerenkroon, die slechts tot sieraad schijnt te dienen en overigens alsof zij als paddestoelen in den grond stonden. Waarschijnlijk of niet, deze dingen wekken tot nadenken op *) De bemesting danrvoor was ongeveer zoo groot genomen, dat, do beschikbaarheid der minerale voedingsstoffen in rekening gebracht, alle perceelen zich onder ongeveer dezelfde rooi waarden bevonden, Diverse raededeeHngen 824 binding stond, die tusschen de rijen der mangel wartels gelegd was. Op deze wijze werd bijna '/, KG. koolzuur dagelijks aan het perceel toegevoerd, overeenkomend met 200 KG. per hectare, in 100 groei dageu dus ongeveer 20000 KG., voldoende voor eene daarmede tamelijk overeenstemmende hoeveelheid organische stof. Daar de gewone maximale productie, waarvan verreweg het grootste gedeelte in den tijd der intensiefste vegetatie valt, slechts de helft bedraagt, moest de door deze koolzuurbemesting der lucht volgende toene ming in groei zeer duidelijk te bemerken zijn, al zou ook ü/10 van het voortgebrachte koolzuur door den wind verwaaien '). Tevens werd door deze inrichting der proefneming bereikt, dat tegen den middag (ten gevolge van de dan pas beginnende koolzuurontwikkeling en de warmte) de grootste koolzuurpro ductie plaats vond en dan tot aan den nieuwen morgen toe af nemend— alswanneer de gistende massa vernieuwd werd — tame lijk nauwkeurig overeenstemde met de behoefte der groene orga nen en waardoor eene verspilling van het voedende gas zooveel mogelijk beperkt werd. Men ziet, dat deze proefnemingen gelegenheid geven tot be antwoording eener dubbele vraag, die met de bewering van Dsiiïcrain in betrekking staat. 1. Bestaat werkelijk algemeen een meerdere opbrengst ten gunste van den stalmest tegenover den mineralen mest? 2. Wanneer dit het geval is, kan dan niet deze meerdere op brengst door koolzuurproductie uit stalmest en de hieruit ontstane humus verklaard worden? Met deze laatste vraag bevinden wij ons tevens midden op het terrein, dat wij in onze inleiding ons hebben voorgesteld te bewerken. De korte beschrijving van het beloop der proefnemingen, waar van de eerste in het buitengewoon zonnige jaar 1893 vallen, is als volgt: Op 11 April werd de mest ondergebracht, op den 18 9D de man gelwortels gezaaid. Als zaaizaad werd de productieve soort »Lente witzer Gelbe" gekozen en 150 planten per perceel (dus 60000 per hectare) na het uitdunnen overgelaten. Wanneer het aan vochtig heid ontbrak, dat in dat jaar dikwijls het geval was. werden de perceelen gelijkmatig en voldoende begoten. ') Dat van eene rentabiliteit, van zulk eene maatregel, die slechts voor een zuiver theoretisch doel werd aangewend, ook bij het verkrijgen Tan een ander resultaat geen kwestie kan zijn, spreekt van zelf. 825 Diverse mededeelingen Op 6 Juni, nadat de planten snel begonnen te groeien, werd met het ontwikkelen van het koolzuur op een der perceelen begon nen en dit ontwikkelen tot midden September voortgezet en op 27 September geoogst. Op 20 Juni was de geheele oppervlakte met groen bedekt, zoo dat geen bodem meer te zien was en wel gelijkmatig op alle per ceelen. Korten tijd daarna waren de wortels reeds sterk aangezwol len, in Juli reeds zoo, als zij anders eerst in September plegen te zijn. Dit moet natuurlijk aan de overvloedige voeding, den buiten gewoon zonnigen zomer en het kunstmatig begieten toegeschreven worden. Alle voorwaarden van plantengroei waren in overvloed aanwezig. Het koolzuurperceel vertoonde ongetwijfeld den weligsteu stand, hetgeen naderhand door het oogstresultaat bevestigd werd; toch was het verschil niet van dien aard, dat hieruit tot eene voordeelige werking van liet koolzuur met zekerheid besloten kon worden. De oogst was: Geheele plant Stalmest Minerale mest Dito met koolzuur 342 KG. 331 KG. 391 KG. Zooals gezegd is kolossale oogsten, zooals zij in de groote kuituur nimmer te verwachten zijn; in het gunstigste geval zelfs ruim 150000 KG. per hectare ') De organische of koolzuurontwik kelende bestanddeelen van den stalmest schijnen zwak, het koolzuur wel degelijk gewerkt te hebben. Maar ieder die in bemestingsaangelegenheden ervaren is, weet, hoe precair liet is dergelijke gevolgtrekkingen uit een enkele ver gelijkende proefneming zonder herhaling der perceelen te trekken, en wij zullen derhalve de resultaten van een ander jaar afwachten, waarbij het koolzuurperceel ongewisseld werd 2 ) liet stalmest perceel natuurlijk moest blijven, daar dit rijk aan organische be standdeelen was, die natuurlijk jaren lang in voorraad bleven. Vooreerst werden nu de mangelwortelbladeren van alle 3 perceelen op het stalmestperceel gebracht en daar ondergespit, ') V. Wollnt geeft wel nog verslag van aanzienlijk grotere oogsten bij jjroenmaif maar ■lez,. znn verkregen op zoo klein» perceelen, (Int de belichting van de kanten van grooten inv oeii rp Int rosulUat moest zijn. V«rg. .lourn. f. Landw. 1881 blz. 244. *) llov-n.lien waren de betrekkeljk grootere m»ngelwortels op het koolzourperceel naar verdunning watemjk, zondat daardoor het verkregen voordeel bijna geheel weder opgewogen werd. üe productiecijfers voor droge slof zjjn : ° Ma mest Minerale niest Dito met koolzuur. 35'/, 33 1 /, 35 KG. maar tegenover de zuivere minerale bemesting blflft, hoe men ook rekent, een klein voordeel der koolzuuibehandeling bestaan. ' 826 Diverse mededeelingen vervolgens de minerale bemesting van het jaar 1893 in het voor jaar 1894 herhaald. In dit jaar werden proefnemingen met andere culturen gedaan (Rogge en Gras), die echter (gedeeltelijk in verband met de in dit jaar heerschende ongunstige weersgesteldheid) niet gelijkmatig ge noeg opkwamen, om tot voortzetting van de eerst begonnen proef neming geschikt te zijn. Alles, wat in dit jaar gegroeid was, werd op het stalmestperceel gebracht en daar ondergespit, om aldaar het humusgehalte zooveel mogelijk te doen toenemen, en in het jaar 1895 een proef genomen, welke met die van het jaar 1893 zooveel overeenstemming had, dat wij slechts de afwijkingen van de vroe ger gevolgde handelwijze behoeven te berichten. Aan het einde van dit jaar werd ook eene humusbepaling (door bepaling van het gloeiverlies) op de 3 perceelen gedaan en het volgende gevonden: Perc. 1. 2,9% » 2. 2,4 » 9 3. 2,3 i Dus was het gehalte aan shumus" nog na afloop der proefne ming op het stalmestperceel ongeveer een half percent toegenomen. Stalmest en minerale mest was ongeveer dezelfde als 2 jaren vroeger. Alleen was de kainietbemesting, in aanmerking genomen dat ditmaal slechts chilisalpeter gegeven werd, dubbel zoo groot, overeenkomstig met 800 KG. per hectare en 1 KG. chilisalpeter (400 KG. per hectare) werd nog een keer extra begin Juli in wa ter opgelost gegeven. In ieder geval was op geen der perceelen te weinig van een der plantenvoedingsstoffen, welke ook, die door de wortels opgeno men worden moet; en voor voldoende hoeveelheid water zorgde, zoo niet de hemel, dan de gieter. Het uitzaaien van het zaad geschiedde in het jaar 1895 op 11 April nadat het uitstrooien en onderbrengen van den mest op de voorafgaande dagen had plaats gevonden. De soort was dezelfde als twee jaren vroeger. Op 15 Juni werd met het ontwikkelen van het koolzuur be gonnen en dit twee maanden lang op de vroeger beschrevene wijze voortgezet. Vervolgens werd, dus reeds midden Augustus, onmid dellijk geoogst, zonder het rijp worden der wortels af te wachten. Deze keer was echter, zooals gezegd, het andere perceel met mine rale mest voor de koolzuurproef gebruikt, PlrerM mededeeHogen 827 Natuurlijk- waren de opbrengsten ditmaal (in overeenstemming met de weersgesteldheid, die toevallig de laatste weken zeer regen-, achtig was en eerst na 18 Augustus prachtig werd en vergeleken met den vroegeren oogst) klein, maar toch nog steeds met de blade ren ruim 701)00 K. G. per hectare. Op de verschillende perceelen was de oogst aan wortelen: Stalmest Minerale mest Dito met koolzuur. 165 KG. 170 KG. 170 KG. zoodat ditmaal de perceelen zonder stalmest de grootste opbrengst opgeleverd hebben, onverschillig of zij koolzuur ontvangen hebben of niet. Kene bepaling van het specifieke gewicht van het uitgeperste wortélsap, die een zeer bruikbare maatstaf ') geeft voor het gehalte der mangelwortels aan organische stof in het algemeen,. gaf een kleine meerdere opbrengst van het koolzuurperceel boven het perceel met minerale mest en van dil boven het stalmestperceel (1,0351: 1,0335: 1,0314). Ook is het gemiddelde gewicht der wortels daarvan, tengevolge vaneenige ledig gebleven plaatsen op het perceel een weinig grooter. Mogelijk blijkt hieruit een kleinen invloed van het kunstmatig toegevoerde koolzuur; deze invloed is echter in ieder geval in dit jaar zeer gering. Over het geheel geloof ik. dat deze proefnemingen geschikt zijn om aan te toonen. dat mangelwortels zeer goed door uit sluitende minerale bemesting, wanneer slechts voor toevoer van water gezorgd wordt, die maximale opbrengsten kunnen opleveren, welke zij bij stalmest plegen op te leveren, en dat het daarom be paald voorbarig is over eene bijzondere voeding van dit gewas door organische stoffen te philosopheeren. Daar de stalmest onder deze omstandigheden geene specifieke uitwerking vertoonde, valt natuurlijk de tweede vraag weg of wellicht deze uitwerking eener koolzuurontwikkeling aan den stal mest toegeschreven zou kunnen worden. In zooverre directe proefnemingen met koolzuur in het werk gesteld zijn, blijkt voorloepig geen zeer 3 ) merkbare uitwerking hiervan en zal daarom het natuurlijke koolzuurgehalte der lucht •') Yergel. in dit opzicht mijn opstel in Maandbl. V. den Neiierl. Landbouwer 1885, p. 6. *) Ken geringe invloed in liet eerste jaar is wel volgens de uitkomsten waarschijnlijk, Tooral wanneer men in aanmerking neemt, datiinmers slechts bij zeer sterke zonnewerking ongeveer ïooaU die in het jaar 1893 plaats vond, er kans bestaat, dat htt koolzuur in minimum zou geraken. 828 Divers» mededeelingen. vour de maximale opbrengsten, waaraan wij ten opzichte van de •beperkte hoeveelheid zonlicht gebonden zijn, ten minste voor deze plant ' i voldoende zijn Moe de proefnemingen van Dehéiuin verklaard kunnen worden. daarmede kunnen wij ons liier niet ophouden, daar zijne beschrijving der proef te onvolledig is. om in alle medewerkende omstandig heden een juist inzicht te hebben. Doch liet komt mij voor, alsof de belangrijkste physische uitwerking der humus, de verhooging der watercapaciteit, hier in aanmerking zou moeten genomen worden, daar de bedoelde proefnemingen zonder kunstmatige be vochtiging in het werk gesteld zijn en de Mangel wortel bij inten sieve ontwikkeling groote eisenen ten aanzien van watertoevoer stelt. Volgens de in het voorafgaande medegedeelde proefnemingen zouden wij dus steeds opnieuw het zonlicht als de in minimum voorhanden voorwaarde van den plantengroei beschouwen moeten. Daarbij komt nu bij den een weinig diepst' nadenkenden de vraag pp,: in hoeverre dan de in bet zonlicht aanwezige energie bij de plantenkultuur nuttig besteed wordt - als het ware het „rende ment!' van het verbruikte licht en inderdaad is dit een vraag van de allergrootste physiologische en oecomische strekking. Niemand zal wel — trots het optreden van deze voorwaarde in het minimum — veronderstellen, dat in de maximale p'anlen productie reeds een volledig nuttig effekt gegeven zij: want anders zouden immers in een met dicht groen bedekt bosch volkomene .duisternis beerschen en eveneens van zulk een bosch of van een welig begroeid veld geen licht meer teruggekaatst worden, hetgeen, zooals men weet. op verre na niet het geval is Maar toch zal ook niet licht iemand de zoo gestelde vraag bij wijze van schatting zoo beantwoorden, zooals zij vermoedelijk beantwoord worden moet. Volgens Pouillet's metingen verkrijgt iedere vierkante Meter der aarde gemiddeld jaarlijks eene hoeveelheid zonlicht, die ', miliioen caloriën representeert. 2 ) Slechts een klein breukdeel dei' gezamenlijke warmtestralen. namelijk in hoofdzaak slechts de lichtgevende stralen en ook deze 1 ' Andere planten kunnen zicVi wellicht anders gedragen, daar de snelheid van de koolzuuraßsimilatie van de specifiek georganiseerde /'doorlating van lucht dom' liet blad parenchym; renctie van liet protoplasma afhankelijk zijn moet. a ) Volgens onderzoekingen van Lasolky zou deze hoeveelheid zich tot op niet volkomen e "n half miliioen caloriën verhoogen, wanneer men bepalen wil.le hoeveel zonnestralen onze «arde aan tle grens der atmospheer ontvangt. Maar eene aanmerkelijke hoeveelhed dient 'ot Verwarming der lucht (ofschoon de grootste verwarming ervan eerst ten gevolge van de ver warming d»r vaste aardeoppervlakte plaats vindt) of wordt in de wereldruimte tetuggealiaald. 829 IHverte mededeelingen noch volledig, noch gelijkmatig, dienen, voor de productie der organische stofindechlorophylhoudende cel. De gezamenlijke energie der werkende stralen tot die van alle stralen is wel op 1/6 geschat geworden, waardoor de per quadraatmeter jaarlijks beschikbare energie reeds tot op een weinig meer dan 40000 caloriën vermin deren zoude. Nu is de bestralingsenergie ongelijk over de aarde verdeeld en onder den 50 ,ten breedtegraad reeds aanzienlijk minder dan het gemiddelde '), waardoor ongeveer de hoeveelheid van de in het gematigde klimaat beschikbare zon-energie op ± 30000 caloriën gesteld zoude kunnen worden. De grootste bij onze proefnemingen waargenomene productie is echter slechts 1,0 K. G. organische stof per quadraatmeter, en wanneer wij de caloriën die door verbranding ervan opgeleverd kunnen worden op ± 4000 perK.G.') begrooten, ± 6400 caloriën en dit ware eerst '/, of 'ƒ« van de energie, die volgens de zoo even gemaakte globale berekening beschikbaar is. Dat hier onder tusschen steeds een aanmerkelijke speling 3 ) blijven moet is duidelijk, daar een gedeelte des jaars het land ledig of met planten bezet is, die echter volgens de ruimte, die zij innemen, en wegens ongunstige temperatuur weinig geschikt zijn tot intensieve pro ductie; daar verder het gewas niet terstond na het uitzaaien den bodem welig bedekt oi zelfs zoo bedekt, dat iedere doorgelatene lichtstraal weder chlorophylhoudende organen vindt die voor productie geschikt zijn. Eindelijk wordt door de ademhaling een — zooals voornamelijk Heinrich 4 ) aangetoond heeft — zeer aanzien lijk breukdeel van de voortgebrachte organische stof weder verbruikt. In de tropen is de stand van zaken aanmerkelijk gunstiger, wegens den minder scherpen invalshoek der zonnestralen. Maar ') Eene nauwkeuriger berekening naar den cosinus der InvaUhoek is bjj de onnauwkeurig heid der overige factoren doelloos. ') Een weinig hooger dan bij koolhydraten, daar de plant ook meer gereduceerde stof fen bevat. *) hen nog veel ongunstiger resultaat werd verkregen door Detlofscn, die (Forschungen a. d. Geb. d. Agrik. phjs. 1889, p. 125; door abiorptieproeven met de thermozuil bepaalde, dat ten gevolge van het productieproces slechts pi. m. o,B°/,, der energie van het zonlicht verbruikt wordt. Deze proefnemingen geven echter volstrekt geen maatstaf voor het nuttig verbruik van het licht van eene met planten bezette oppervlakte omdat daardoor slechts de hoeveelheid energie bepaald werd, die bjj bet passeeren door een enkel blad tot productie aangewend werd. Bovendien maakt men bij proefnemingen met enkele bladeren licht de fout, dat men haar niet de noodige hoeveelheid water ter beschikking stelt (Kreusler) en eindelijk is, zooals men weet, de reductie zeer beperkt, wanneer het geproduceerde zetmeel niet weggeleid kan worden. — Wilde men de overeenkomst ge correoturen aanbrengen dan zouden de door Detlofsen gevonden waarden aanmerkelijk da onze nabjj komen. ") Zjjne .Grundlagen etc" 1881, p. 19. Diverse meo*e<ieelingen 830 de grootere warmte veroorzaakt ook weder eene naar verhouding sterkere ademhaling en voornamelijk eene steikere transpiratie, waardoor meer en meer water noodig wordt, om niet door het in het minimum geraken van dit moment de productie te doen verminderen. Daarvandaan, datdikwijls in bedoelde streken voldoen de vochtigheid het punt is, waarmede alles staat of valt. De gemaakte berekeningen zijn uit den aard der zaak nog weinig nauwkeurig, maar zij schijnen toch geschikt zooveel te leeren, dat het nuttig effect van de zon-energie door de plantenwereld zeer onvolledig is, en dat deze onvolledigheid samenhangt met hare or ganisatie. Wanneer het chloropbyl geschikt ware meer stralen dan alleen een gedeelte van het zich!bare spectrum tot chemischen arbeid aan te wenden, wanneer de gewassen terstond na bet uitzaaien of uitplanten een dikkeren stand verkrijgen en dien behouden, onge hinderd door de manipulatiën van het oogsten, wanneer eindelijk niet zij zelve de zooeven eerst voortgebrachte stol' voor eigene doel einden gedeeltelijk weder verbruikten, dan zoude een veel grootere energie-winst te verkrijgen zijn dan die is. welke wij in onze ma ximale oogsten mei dezen vorm van productie verkrijgen, en daar mede tegelijk de mogelijkheid van eene overbevolking van onzen aardbol vele eeuwen in de toekomst uitgesteld zijn,—voor zoover niet wellicht de zooeven reeds te berde gebrachte wateikwestie locaal aan de zaak eene grens stelde. Hierin ligt dan tevens opgesloten eenerzijds de vraag naar de mogelijkheid van een sterker nuttig effect van energie van het zonlicht langs anoi'ganischen weg, zooals b. v. door de zoogenaamde zon machines, die te zijner tijd in Algiers beproefd zijn. Maar van den anderen kant wordt bier dan ook gewezen op verbetering van den plantenbouw door het zoeken naar—en kweeking van soorten wier chloropbyl met een bijzonder vermogen om partij te trekken van het zonlicht begaafd is. — door het inrichten van doelmatige vruchtopvolging,die zonder benadeeling van de overige doeleinden der kultuur, den bodem steeds met groen bedekt houdt en eindelijk door den verbouw van gewassen met een zoo gering mogelijke ademha ling. Eerst bij eene verbetering in deze richting zal men het kool zuur wellicht eindelijk in het minimum zien geraken en dan naar doelmatige methoden der koolzuurbemesting hebben om te zien '). ) Wellicht bestaan er zwak alkalisch reageerende grondsoorten, die l>jj nacht koolinur absorbeeren en bij de warmte des daags dit door dissociatie verliezen. I>itware de goedkoopste TQrm van eene vermeerdering ervan tjjdens het productieproces. 831 DiTerM mededeelintren In ieder geval zal men van dit algemeen gezichtspunt uit, waar op wij ons in dit opstel gesteld hebben in liet oog moeten houden, dat iedere verbetering der plantenproductie eene vermeerdering van het bezit van zon-energie in geen aangenamen (potentieele) vorm beteekent, terwijl zij, voor zoover zij niet als zoodanig vastgelegd wordt, tot onproductieve warmte van lager temperatuur overgaat, waarmede wij oeconomisch niets meer kunnen beginnen en die in de warmere zone zelfs omgekeerd voor onze eigene menschelijke energie zoo verderfelijk wordt. Wij verlangzamen op deze wijze— om eene uitdrukking uit de wet van het behoud van arbeidsver mogen te bezigen—het intreden van dien toestand der entropie ') van onze aarde, die wanneer zij wellicht ook eenige overeenkomst heeft met het gedroomde Nirwana der Buddhisten, toch ongetwij feld een voor de doeleinden onzer kuituur hoogst ongewenscht verschijnsel verdient genoemd te worden. Betreffende de werking van Suiker op de X-stralen werd kort na de merkwaardige ontdekking van Röntgen geconstateerd, dat suiker deze stralen doorlaat. Het scheen echter ook wel interessant te weten of de structuur der suiker waardoor de stralen gaan eenigen invloed zou hebben op die stralen, of hun werking op photographische platen zou wijzigen. Door de goedheid van Prof. M. J. Püpin, die zoo wel willend was zijn laboratorium ter beschikking te stellen van den schrijver (Ff.rdinaxd G. Wiechmann), konden de volgende proe ven genomen worden. Twee platen suiker werden uitgekozen. De een was een schijf van 10 mM. dikte, gezaagd uit een suikerbrood. De schijf bestond dus feitelijk uit een vast agglomeraat van zuivere suikerkristallen. De andere schijf was gemaakt door volkomen zuivere witte suiker in water op te lossen, in te dampen tot een bepaalde consistentie en dan de massa te gieten in een koperen ring. Deze schijf had ook een dikte van 16 mM., zij was volkomen helder en doorschijnend, vaneen gele kleuren bestond uit amorphe suiker. Eenige voorloopige proeven werden genomen door met X-stralen te photographeeren door deze platen suiker, met en zonder fluo- ') Entropie is dat gedeelte van liet total.' arljcMs vermogen, dat reeds in warmte omgezet, Toor Terderen arbeid geheel Terloren ia. Dïrerse mededeelingen 832 resceerende schermen, de expositietijd varleerende, enz. Ten slotte werd de volgende proef genomen. Ken photographische plaat werd in een doos gedaan, waarop aan de buitenzijde, zes metalen schijven waren gerangschikt in twee groe* pen van drie. Elke groep bestond uit een medaille van aluminium, voorzien van figuren en inscripties in bas-reliëf, een vlakke schijf' aluminium en een zilveren kwart-dollar. Ken dezer groepen werd bedekt met de kristallijnen, de andere met de amorphe suikerschijf. De Crooke'sche buis werd 15 cm. boven de platen gehangen en 40 minuten geëxposeerd; De omstandigheden, waaronder de twee suikerplaten verkeerden waren dus volkomen gelijk en de resultaten aldus verkregen ver gelijkbaar. Mij de ontwikkeling der plaat werd bevonden, dat beide suikerplaten de X-stralen doorgelaten badden in die mate, dat er duidelijke en scherp begrensde afbeeldingen van de metalen schijven gevormd waren. De figuren en inscripties van de aluminium medailles waren in beide gevallen te herkennen en de omtrekken van «Ie alminium schijven en de zilveren muntstukken ook duidelijk'. Het negatief bewees echter ontegenzeggelijk, dat de amorpbe suiker gemakkelijker de X-stralen doorlaat dan de kristallijnen modificatie. In het eerste geval toonde de achtergrond een gelijke en donkerder tint, waaruit bleek, dat de X-stralen gemakkelijk en zui ver door de suiker gepasseerd waren. In het laatste geval was de achtergrond minder donker en vertoonde bij spikkels, op sommige plaatsen duidelijk een flauwe afbeelding gevende van de kristallijnen structuur van de suiker, waardoor de stralen waren beengedrongen. Hierbij sluiten de proeven aan. welke genomen werden om te onderzoeken of de X-stralen eenigen invloed hebben op gepola riseerd licht. Hiervoor werd een aluminium buis gebruikt 200 inM, lang en 31 inM. wijd; de wand was 2 mM. dik, deze buis werd suc cessievelijk gevuld met oplossingen van saccharose, dextrose, laevu lose en raffinose. De buis werd met zijn inhoud geplaatst in een suikerpolari meter, een lichtstraal er .door gelaten en de draaiing genoteerd voor de verschillende oplossingen. De polari meter werd dan met de gevulde buis onder een Crooke'sche buis geplaatst, zoodanig dat de buis onmiddellijk in den weg stond van de maximum intensiteit der X-stralen, dat is op den weg der kathodenstralen, zóó dat de stralen rechthoekig door de buis gingen, waar de bundel gepo lariseerd licht in de lengte doorheen ging. 833 Diverse jnededeelinireti De expositietijd varieerde: zeven minuten voor de saecharose oplossing, tien minuten voor de saccharoseoplossing, tien minuten voor de laevulose- en raffmoseoplossing en vijftien minuten voor de dextrose, maar in geen der gevallen was eenige afwijking van de gepolariseerde lichtstraal waarneembaar. Natuurlijk dat deze proeven alleen niet afdoende zijn om te bewijzen, dat de X-stralen geen invloed hebben op de draaiing van het polarisatievlak, doch men ziet er wèl uit, dat bij de om standigheden, waaronder deze proeven genomen werden, er geen Invloed van de Röntgensche stralen op de polarisatie kan worden geconstateerd. Sugar Cane. 1896. bh. Wit. Zooals den lezers van het Archief bekend is, hebben ook in Queensland de rietplanters veel last van keverlarven. die het riet beschadigen en wordt daar evenals in Sidhoardjo veel moeite ge daan om de kevers te dóoden. Gedurende de 3 eerste maanden van dit jaar, werden in een paar districten ongeveer 16000 K.G. ke vers of bijna 9 millioen ex. verzameld tegen een vergoeding van + f 10600. Van andere districten werd geene nauwkeurige opgave verkregen, maar in enkele werden nog grooter bedragen uitgegeven voor het verdelgen der schadelijke insecten. In eene vergadering van rietplanters word besloten zich tot de regeering te wenden om haar hulp in te roepen voor het ne men van algemeene maatregelen ter bestrijding van Lepidiola al bohirta en Anoplognathua lineatus, de heide keversoorten wier lar ven zoo schadelijk optreden. Zooals men uit de vorenstaande opgaven ziet, zijn deze kevers, die ong. 2 G. wegen aanzienlijk grooter dan die van de wawalan. Sugar Journal 1896, blz. lil. 834 Direrse mededeelingen De aanwending van electrolyse in suikerfabrieken gecombineerd met defecatie met weinig kalk (het procédé Schou.meyer en Hubeu) biedt volgens uitvoerige proeven van Baudry. vele voordeden in REGEN-WAARNEMINGEN Juni 189Ó t)W«rt« meAadceltngeb, 835 vergelijk met de gewone toepassing der eleetriciteit als züiverings middel der sappen De methode volgens welke gewerkt wordt i> aangehaald in Archief, 1895, blz. 783. De voordeden welke de toe voeging van kalk ('2'., gram droge CaO per Liter) g.'ven. komen in liet kort neer. op: vermindering van kalk gebruik, minder suiker veiiics in tret persvuil. minder afvoerkosten hiervan, besparing aan brandstof, minder verbruik aan vet om het schuimen van het sap. in de carbonatatie-pannen te voorkomen, gerjnger verbruik van filterdoeken en besparing aan arbeidsloon. BAUDRï brengt de be zuiniging dooi' deze posten verkregen ouder cijfers en berekent, dat zij voor een gewone fabriek gedurende een campagne 14470 Roebel bedraagt. Door de electrolyse .'gecombineerd met kalk zoude driemaal meer stikstofhoudende -tollen worden neergeslagen als bij de gewone 1 defecatie, en zelfs is de zuivering door dit procédé nog veel beter dan bij aanwending van groote hoeveelheden kalk alleen, liet kalk gehalte van de vulmassa mi stropen wordt daardoor ten zeerste ver kleind, waardoor de vorming van organische kalkzouten vermeden wordt, waardoor het koken en verdampen gemakkelijker plaats heeft en de sappen ook minder schuimen. De electrolyse met kalk geeft dus bepaald voordeel: men bereikt een sneller werken hij de sap zuivering, welke ook heter i-. en tegelijkertijd aanleiding tot be zuiniging geeft. ZeilscKrifi für Zuckerindmtrie 1896, /</:. 246. STATISTIEK. OOGST- EN MARKTBERICHTEN, ENZ. De bietaaoplant in Zweden wordt voor de volgende campagne weer aanmerkelijk uitgebreid De in cultuur gebrachte oppervlakte bedroeg in 189'i.9.-1 21000 H. A. 1895/96 18400 » > 1896(97 '28100 o » d it is dus voor het laatste jaar eene vermeerdering van 100(10 n. A. of bijna 53%. Neemt men als gemiddelde bietenproductie 30000 K.G. per 11. A. en een rendement van 11.0% dan zou de suiker opbrengst dit jaar ± 98000 ton bedragen. Hoewel de Zweedsche suikerindustrie nog geen invloed op de markt heelt, is de groote 836 Diyerne meitedêeluiifeil "itbreiding van 'dien tak van nijvertieid toch wel. detiioeite Waard m het oog te houden. Sucrerie indigène et coló'niale 189G, bh. WS. overzight van den rletsuikeuultvoeu en dé Bietsuikerproductie. Stkiistte'W, oogst- en mßrktberiohteo, eni 837 De volgende gegevens betreffende de Suikerindustrie in Ja maica zijn ontleend aan het Handboek van Jamaica. Elet aantal ondernemingen, welke suiker produceeren bedraagt 147. De oppervlakte met riet beplant was in 1894 31284 acres, zijnde 17 % van het totaal gecultiveerde oppervlak. Van de 147 ondernemingen werken er 39 met water alleen als drijfkracht, 85 met stoom, 17 met stoom en water, 3 gebruiken vee als drijfkracht en 1 vee en wind. Een onderneming welke stoom en water ge bruikte is sinds het laatste rapport verlaten. Verscheidene zijn zeer klein, de grootste »estate" (Caymanas) produceerde ongeveer 1000 tons van 542'/, acre. In een geval ver werkte de fabriek ook de aanplantingen van 2 andere onder nemingen. De uitvoer van de laatste 12 maanden, eindigende 31 Maart 1895 bedroeg: Suiker Tons 19934 voor een waarde van £ 239210 Rum Gallons 1,956291 » » » » 187477 The Sugar Cane. 1896. blz. 306. Europa, 11 Juli. De eerste week, na ons laatste bericht ken merkte zich door vele regens en koude, zoodat men begon te vreezen voor te veel vocht. In de laatste dagen echter veranderde het weder on had men zonneschijn en warmte, zoo nu en dan afgewisseld door een onweersbui. De vele regens hebben het gun stige gevolg gehad, dat veel ongedierte opgeruimd is, men klaagt echter, dat de ontwikkeling der wortels zeer ten achter is verge leken bij den weelderigen bladgroei. Men verlangt nu zeer naar een weinig aanhoudende droogte: de grond is door en door nat en het wegblijven van regen zou dus de ontwikkeling van debiet ten goede komen. Wanneer het weder in den vervolge gunstig is, zal er onge twijfeld een goeden oogst worden gemaakt, hoewel op het oogen blik de biet nog achter is, vergeleken bij de 3 vorige jaren. In Louisiana waar de weersgesteldheid zeer gunstig was, verwacht men een mooien oogst. Van Cuba niets nieuws, de on lusten duren daar voort. In Trinidad zijn de regens ingevallen en is het weder, evenals op Mauritius zeer gunstig voor het riet. Statistiek. oegat- en. marktberichten, enz. 838 In Parij sche handelskringen is men nog al optimist gestemd Over de toekomst der suikerwereldmarkt. In de laatste campagne bedroeg de wereldproductie: bietsuiker 4,280000 ton rietsuiker 2,220000 > 6,500000 » wereldconsumptie 7,300000 » deficit 800000 Deze 800000 ton zijn natuurlijk geput uit de zichtbare en onzichtbare wereldvoorraden. Neemt men nu aan voor Europaeen vermeerdering van 45% in den aanbouw en dientengevolge ook in de productie en voor de koloniën een vermeerdering van 300000 ton, dan zou men voor het thans loopende productiejaar hebben ; bietsuiker 4,900000 riet s ui kei' 2,500000 totaal 7,400000 meteen wereldconsumptie, van7,600000 — 7,750000, dus nogmaals een grooter verbruik dan productie, te meer daar de aangenomen cijfers in zich sluiten dat alle landen zeer goede oogsten zullen maken, en dus als maxima kunnen beschouwd worden. De stand van den Europeeschen aanplant wordt nis volgt gekenschetst: In Frankrijk heeft men na 6 weken droogte eindelijk regens gekregen. In de eerste weken na den uitzaai hebben de bieten weinig schade geleden, daar de bodem toen nog vochtig was, later hebben de Noordewind en veel ongedierte nog al verwoesting aangebracht. De later aanhoudende regens hebben aan de bieten goed ge daan, doch er waren reeds te veel door de bovengemelde oor zaken afgevallen, om te kunnen vermoeden, dat deze oo<:st dezelfde hoogte zal bereiken als de vorige. In België, Nederland en Oostenrijk zijn de vooruitzichten gunstiger, doch alleen DuüscUand kan op een groote productie rekenen, zoodat alles bij elkaar het zeer twijfelachtig is of een totale productie van i.OOOOUO ton door Europa verkregen zal worden, te meer als er misschien nog ongun stige weersinvloeden bij in het spel komen. Valt nu de oogst der koloniën misschien nok nog tegen, dan zou een eventueele ver mindering van 400000 ton der wereldvoorraden zeker niet zonder invloed op de prijzen blijven, en is het dus niet ongemotiveerd 839 Statistiek, oogst- en marktberichten, enz een verbetering .van den markttoostand te verwachten. De redacteur van het Centralblatt f'ur Zuckerindustrie wijst er echter op, dat men aan zulke statistische bespiegelingen over-de toekomst niet te veel gewicht moet hechten: de laatste «krach" had zijn oorzaak in het op groote schaal, maanden lang, bewaren van suiker, waardoor men de wereld met de zichtbare voorraden een rad voor oogen draaide. Ook hij acht de markttoestand gezond, men moet zich echter wachten voor overdrijving. Kuropa. 18 Juli. Volgens berichten met de laatste mail ont vangen, is bet weer gunstig voor de ontwikkeling der biet geble ven, maar toch is het gewicht nog achterlijk bij vorige jaren. Soerabaia 13 Augustus. Suiker. In verband niet eenigszins gun stiger berichten uit Europa, werden gedurende de laatste 10 dagen ongeveer 100000 pikols verhandeld tot prijzen varieerende van f 7.— tot f 7 1 /, voor H.S. 10 13. Voor H.S. 15 bestond minder vraag en in ieder geval werd daarvoor geen evenredigen prijs betaald. De stemming is op dit moment weer (lauwer en wordt tot f 7 1 ,', H.S. 10/13 te vergeefsch aangeboden, f 7 3 8 . — zoude zijn te maken. In Zaksuiker kwamen kleine afdoeningen tot stand tot ƒ3 1 ,. Suikerverkoopen oogst 1896 van 10 Juli t/m 5 Augustus 1890. voor zoover die bekend zijn geworden. 6435500 pikol totaal vorige lijst. 2000 » Gesiekan f 8 15 en hooger. 5000 « Panjangan » 7'f, 15 kleur. '2000 » Gesiekan » 8 15 en hooger. 3000 » Gondang l.ipoeroe » 7 s / 8 15 » » ± 10000 » Sempalwadak » 7 rest 40'y-12'/, M. 5000 » Pleret » 7 » » 5000 » Pengkol » 7 » » ± 5000 » Baron » 7 rest » » 5000 » Tjomal » 7 12'/j en hooger. 10000 » Gondang Lipoeroe » 7'Jj average 15. 5000 » Besito » 7 12 en hooger. ± 12000 » Petjangaan j 8 rest No. 16 050i5U0 pikol. St«Httl?k. oogat- em. 840 OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN PREANGERBIBIT door J. D. KOBÜ3. Sedert de voltooiing der spoorverbinding tusschen Oost- en West-Java, werd al spoedig door de suikerindustrie het oog gevestigd op de Preanger als een geschikt terrein voor den aanleg van bibit tuinen op groote schaal, vooral na de treurige ondervinding door velen met Malangbibit opgedaan en de vicieuse toestanden, welke men bij den bibithandel in Malang had leeren kennen. Tijdens de campagne 1895 werd op verscheiden fabrieken bibit uit de Preanger geïmporteerd en door eenigen reeds in het laatst van 1894. Naar aanleiding daarvan werd door het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java op 31 Juli 1895 een rekest aan de Regeering ingediend, waarin verzocht werd wettelijke bepalingen in het leven te roepen tot tegengang van invoer van rietstekken in de Preanger-Regentschappen van buiten dat gewest en het onder werpen van den aanplant en het vervoer van plantriet aan een nauwlettend bestuurstoezicht, met verplichte inachtnaine van al zulke voorzorgsmaatregelen bij dien aanplant, als binnen het bereik der cultuur liggen. Spoedig daarna (5 October) verscheen eene ordonnantie (zie Ar chief 1895, blz. 915), waarin de Preanger-Regentschappen benevens de daarmede één gebeel vormende afdeelingen Buitenzorg en Galoeh gesloten werden voor invoer van riet en de residenten van de Pre anger-Regentschappen, Batavia en Cheribon gemachtigd werden het genoemde areaal in kringen te vordealen en maatregelen te nemen, wanneer binnen zulk een kring serehziek riet werd aangetroffen. Wel had het Syndicaat strenger voorschriften wcnschelijk geacht, maar de Regeering meende daarin niet te moeten treden. Van het verbod tot invoer van riet werd eenige malen dis pensatie gegeven ten behoeve van bibitplanters, welke plantmateriaal uit Tangerang wenschten te importeeren, waarbij telkenmale de aanplantingen, waarvan de ingevoerde rietstekken afkomstig waren, door den chef der 2 de ufdeeling van 's Lands Plantentuin serehvrij bevonden werden. Een bibitplanter, aan wien de invoer van rictstekken uit Djocja geweigerd werd en die toch bibit van daar importeerde, werd gestraft met de hoogste geldboete en vernietiging van den uit die stekken gegroeiden aanplant. In Maart 1800 hield het Syndicaat ecne enquête omtrent liet voorkomen van serehziekte in riettuinen geplant met Preanger riet en toen bleek, dat werkelijk typische serehverschijnselen gevon den werden en wel in tuinen geplant met stekken uit verschillende deelen dei' Preanger, Buitenzorg en Galoeh, werd andermaal een rekest ingediend, waarin verzocht werd over te gaan lot het verdeden in kringen en daarmede samengaande, het aanhouden van tweeden snit, het gebruik van worteleinden als plantmateriaal op hetzelfde terrein (baliq lobang) en daarmede overeenkomende plantwijzen te verbieden. Intusschen was de Resident van de Preanger overgegaan tot liet verdeelen in kringen. Daar het hierop betrekking hebbende besluit (Archief 1896, blz. 039), zonder kaart den meesten wel j»een goed begrip dier kringen gegeven zal hebben, voeg ik hierbij een kaartje van die residentie, waarop de grenzen der kringen zijn aan gegeven. Verder was het aan den Resident bekend geworden, dat dooi den Heer Winter sereh verschijnselen in de omstreken van Garoet gevonden waren (Archief 1890, blz. 011) en verzocht hij aan den Directeur van 's Lands Plantentuin hem een deskundige aan te wijzen, welke een onderzoek naar het voorkomen der serehziekte in de geheele residentie zoude instellen. Hiervoor werd ik aangewezen, zoodat ik in staat was een goed overzicht te krijgen van de bibittuinen in genoemd gewest. Hoe mijne bevinding was, blijkt het beste uit het rapport, dat ik aan den Resident uitbracht en dat ik met zijne toestemming hier laat volgen. Aan den Resident der Preanger-Rcgentscfiappen. Naai' aanleiding van Uw verzoek (Diensttelegram No. 271, dd°. 8 Juni 4890) een onderzoek te willen instellen naar het voor komen der serehziekte in het suikerriet in Uw gewest, heb ik de eer Uwlloog Edel Gestrenge daaromtrent het volgende mede te deelen. 842 J. D. Kobus. TieaDgerblblt 843 J. D. Kobus. Prcangerbibit. Ik bezocht suikerrietaanplantingen in de omstreken van Tasik-Malaja (5 de kring, volgens Uw besluit van Juni 1896), Garoet, Pasir Kiamis, Ngamplang, Wanaradja, Soetji, Tjidadali, Ngontong en Tjibatoe (allen in den 4 en kring). Ngagrek en Tjipada larang (2 e kring), Soekaboemi, Tjibadak en Tjitjoeroeg (l e kring). Het hier gebruikte plaatmateriaal was van de meest verschil lende herkomst, zoowel geïmporteerd uit Tangerang en Buitenzorg, als afkomstig van aanplantingen der bevolking, vooral uit het district Pasir Kiamis, waar reeds sedert ± 30 jaar op eenigszins uitgehreide schaal rietcultuur wordt gedreven en tal van kleine suikerfabiiekjes bestaan. Daar de oorzaak der serehziekte tot nu toe niet zeker vast gesteld is en in geen der bezochte tuinen de fypische uitwendige verschijnselen aangetroffen werden, heb ik als criterium aangeno men de aanwezigheid van roode vaatbundels op de knoopen, in het inwendige van den rietstok. Eene vierjarige ondervinding heeft mij de overtuiging gegeven, dat dit verschijnsel niet anders dan bij sereh/.iek riet wordt aangetroffen. Wel vindt men ook roode vaat bundels tengevolge van andere oorzaken, maar deze zijn bij vol doende ervaring», toch bijna altijd te onderscheiden van de eigen aardige kleurip.sz ten gevolge der serehziekte. De aanwezigheid van rood gekleurde vaatbundels in den stengel, op de plaats waar de bladscheede in den stengel oversraat, en niet meer dan '/j m.M. van den omtrek verwijderd, hoewel dit misschien ook reeds een verschijnsel is door de serehparasiet veroorzaakt, werd door mij niet als kenmerk der serehziekte aangenomen, daar mij de vaste overtuiging ontbrak, dat ook hierin reeds een gevolg der serehziekte moet gezien worden. Ik wil evenwel niet nalaten te vermelden, dat in nagenoeg alle door mij in die richting onderzochte stokken, dergelijke vaathundels waren aan te treffen. Daar de resultaten van mijn onderzoek overal dezelfde waren, wil ik niet in détail treden van het door mij op elk der hiervoren genoemde plaatsen gevondene. Overal vertoonden jonge aanplantingen 'en verscheiden goed onderhouden tweede-snittuinen serehverschijnselen in zulk eene geringe mate, dat het dikwijls urenlang zoeken kostte, voordat ik eene plant vond, welke mijns inziens zonder twijfel serehziek was en ik geloof niet, dat ergens ep Java serehvrijer bibittuinen zul len worden aangetroffen. J. D. Kot>u3. Preangerbibit 844 In slecht onderhouden tweede-snittuinen en in nog meerdere 'nate in verwaarloosde derde- en vierde-snittninen waren riet stokken rnet op de knoopen roodgekleurde vaatbundels veel ge makkelijker aan te treffen en vertoonden soms meer dan 10 % der onderzochte stokken dit verschijnsel. Niettegenstaande ijveiig zoeken werden evenwel ook in zulke tuinen geene planten gevon den, welke de typische uitwendige serehverschijnselen vertoonden. Wel waren er dikwijls planten met een korten grocitop en daardoor min of meer waaiervormig geplaatste bladeren en gelukte het niet zelden hierbij ook roode vaatbundels te vinden, maar veel vaker gelukte dit niet en was de korte groeitop alleen een gevolg van de langdurige droogte. Daar dergelijke roodgekleurde vaatbundels door mij gevonden werden onder in rietstokken, welke zeker meer dan een jaar oud waren *), is mijns inziens de serehziekte niet eerst onlangs in de Preanger opgetreden, maar heeft daar reeds vroeger bestaan. Dat ze niet heviger optreedt, kan behalve door het regenachtig klimaat en de hoogte boven de zee wel veroorzaakt zijn door de gewoonte der inlanders om niet anders dan de topeinden van het riet voor bibit te gebruiken, dat ook bij de rietcultuur in het groot gebleken is van zeer gunstigen invloed te zijn. Het feit evenwel, dat in verwaarloosde aanplantingen inwendi ge serehverschijnselen volstrekt niet zeldzaam zijn en de bevolking door den bibithandel er hier en daar reeds nu toe is overgegaan, de topeinden aan de bibithandelaars te verkoopen en zelfs de riet stokken en worteleinden als plantmateriaalte gebruiken, doet vreezen, dat, wanneer geen maatregelen genomen worden, ook in dePreanger binnen kort heviger serehverschijnselen zullen worden aangetroffen en de waarde van Pieangerbibit aanzienlijk zal verminderen. Men kan deze maatregelen niet overlaten aan het doorzicht en den goeden wil der bibitplanters en bibithandelaren. Hoe goed de bedoelingen van velen dezer heeren zijn mogen, steeds zullen er enkele gevonden worden, wie het alleen om winstbejag te do n is en die ter wille daarvan minderwaardig materiaal produceeren ofop koopen. Door deze concurrentie gedrongen, zullen ook vele der overigen genoodzaakt worden dit voorbeeld te volgen en in korten *) Zelfs in totaal verwaarloosde rietaanplantingen, waar glaga') en ander onkrnid den groei van het riet bijna geheel belet hadden en de kerie ± twee jaar esrfe rietstokken eene houtachtige structuur hadden gekregen, von j ik rooie vaatbundels op verschillende hoogte in den stengel, in knoopeu Welke zeker een jaar in leeftijd verschilden. j. D. Kobus. Preaogerbibit 845 tijd zal de Preangerbibit even slechten naam hebben als nu die van Malang. Ifet is dus de taak der Regeering tusschen beide te treden en maatregelen te nemen, waardoor liet in de hand werken der sereh ziekte zooveel mooglijk belet wordt. Tn Midden- en Oost-Java is gebleken, dat alle oorzaken, welke het riet verzwakten (slechte grondbewerking, te veel of te weinig water, onvoldoende bemesting, on voorzichtig overplanten, gebruik van oud plantmateriaal, beschadigingen door parasieten, enz.), steeds een heviger optreden der serehziekte ten gevolge hebben, dat even wel nooit heviger sereh verschijnselen worden aangetroffen dan in tweede-snittninen, zoodat men hieruit rnag afleiden, dat het aan houden van tweeden snit het riet, en dus de bibit. meer verzwakt dan een der hiervoor genoemde oorzaken. liet ligt dus voor de hand het aanhouden van tweeden snit en de daarmede ongeveer gelijkstaande werkwijzen te, verbieden en daar in Malang gebleken is, dat dit in de praktijk op moeilijkheden stuit, heb ik de ser UHEdG. voor te stellen de volgende maatregelen te nemen. 1« Te bepalen, dat het riet in een bibittuin niet langer dan 1(1 maand te veld mag staan (ik lieb de periode van 10 maand gekozen, omdat in dien tijd het riet op een hoogte van 4000—5000 voet geplant groot genoeg wordt om als plantmateriaal verkocht te worden en op lager gelegen terreinen toch geen tijd is om tweeden snit aan te houden.) 2 e . Te verbieden het planten van riet op terreinen, waar minder dan G maand te voren riet gestaan heeft. 3». De bevolking te gelasten evenals vroeger mei topeinden te planten. 4 C . Te bepalen, dat riettuinen die dienen moeten voor suiker bereiding, geheel moeten worden afgesneden, wanneer er eens aan hegonnen is en dat daarbij evenals bij de bibittuinen tevens de ondereinden uit den grond moeten verwijderd worden. Ook deze riettuinen mogen alleen met topeinden geplant worden. (Ken leeftijd van 10 maanden, welke voldoende is voor bibit tuinen is niet voldoende voor riettuinen, welke op suiker verwerkt worden. In het Garoetsche zijn inlandsche suikerfabriekjes opmeer dan 4000 voet hoogte en hier heeft het riet ongeveer 16 maanden noodig om rijp te worden). Haar op de door mij bezochte plaatsen overal sereh verschijn selen werden waargenomen is het mijns inziens onnoodig de bij 846 J. IJ. I&obns. PréAngerbibil het besluit vahSOctober, Staatsblad No. 247, artikel lll, 6. (Archief 1805 blz. 91.")) bedoelde secundaire kringen nader aan te wijzen, maar zal bet gewenscht zijn de nu bestaande kringen in hun geheel te behandelen als secundairen kring. Daar verder op geheel Java nergens beter plantmateriaal voor de suikerindustrie te bekomen is dan in de Preanger-Regentsehappen is het in hoogc mate gewenscht, dat UIIEdG. geen gebruik niake van de bevoegdheid U bij artikel 111, b van voornoemd besluit toe gekend om uitvoer van suikerriet uit secundaire kringen geheel te verbieden, doch deze uitvoer wel moge plaats hebben naar andere doe len van Java dan de Preangoi-Regentschappen, de afdecling Buiten zorg der residentie Batavia en de atdeeling Galoch der Residentie Cheribon. mits hij geschiede in verzegelde wagons. Heeft dit niet plaats dan is de suikerindustrie verstoken van het beste plantmate riaal. dat tegenwoordig op Java verkrijgbaar is. Hoewel ik geen onderzoek instelde in de afdceling Buitenzorg der residentie Batavia en de afdceling Galoeh der residentie Chcri l)on is het mijns inziens noodig, ook in deze heide afdeelingen de hiervoren aangegeven maatregelen toe te passen, daar ongetwijfeld ook hier dergelijke serehverschijnselen zullen gevonden worden. Ik zag toch in riet, geïmporteerd uit Tjiamis in de laatstgenoemde afdceling. typische serehverschijnselen, welke tot nu toe alleen ge vonden worden bij import uit stroken, waar reeds screhziekte heerschte en in bet district Tjitjoerocg vond ik serehziek riet op slechts enkele meters afstand van de Buitenzorgsche grens. In het belang der rietsuikerindustrie op Java zal UHEdG. zeker wel genegen zijn de bestuurders dezer aangrenzende gewesten uit te noodigen dezelfde maatregelen te nemen als door I T zelf genomen zullen worden. Om zeker te zijn, dat aan deze maatregelen ook werkelijk de hand gehouden wordt, zal het waarschijnlijk noodig blijken speciale personen aan te wijzen, welke hebben na te gaan of de verschillende verbodsbepalingen opgevolgd worden en hen te straffen met geld hoete en verbeurdverklaring van het suikerriet, die zich niet aan deze bepalingen houden. Uit voorzorg om een plotseling deficit aan plantmateriaal te voorkomen, meen ik het volgende als overgangsbepaling te moeten aanbevelen. Van goed onderhouden, onder Europeesch beheer staande aan plantingen, waarvan nog geen riet geoogst is, mag één keer tweeden 847 J. D. Kobus. Preangerbibit snit aangehouden worden met dien verstande evenwel, dat dit plaats nebbe voor 1 Januari 1897 en deze tuinen uitdrukkelijk als twee den snit bekend gemaakt worden. Van tuinen, die nu reeds tweeden of verderen snit zijn, mag geen verdere snit worden aangehouden; ze moeten uiterlijk 10 maanden na het afkondigen van Uw besluit afgesneden worden. Builenzorg, 5 Juli 1896. Over het geheel is dus de toestand op het oogenblik nog be vredigend, hoewel het dringend noodig is, dat er van Regeerings wege ernstige maatregelen genomen worden, daar mij reeds nu feiten werden medegedeeld, zoowel door ambtenaren als door particulieren, welke meer winstbejag dan het leveren van goede rietstekken ten doel hebben. Het is te hopen, dat de maatregelen, welke thans door de Regeering na overleg met de bibitplanters zelve, overwogen wor den, hieraan een einde maken en zoodoende de suikerindustrie op Java nog langen tijd in het bezit kan blijven van gezond plant materiaal. MEDEDEELINGEN UITEN VOOR DE PRAKTIJK. BUITEN VERANTWOORDELIJKHEID DER REDACTIE. LAKMOESTINCTUUR. Velen zullen zeker met belangstelling, in het Archief van 15 Aug. j. 1. de verhandeling van den heer P. Verbeek gelezen heb ben, over de bereiding van gevoelige lakmoestinctuur, duch zullen waarschijnlijk voor de bereiding daarvan terugschrikken, op grond (zooals de heer Verbeek trouwens zelf erkent) dat de methode tijdroovend en kostbaar is. De mededeeling zal daarom misschien niet onwelkom zijn, dat alle omslag en groote kosten kunnen vermeden worden door een voudig zuivere »Lackmo'id" te bestellen en hiervan eene 0,'25% waterig-alcoholische oplossing te maken. Het lackmoïd is eene kunstmatige kleurstof, welke het eerst door M. C. Traub *) verkregen werd, door inwerking van natrium nitriet op resorcine bij 120 °C, totdat ammoniak-ontwikkeling ») M. C. Tr«ob. Ber. d. deutsch. ehem. Ge». XVI!. £6ie. j. D. Kobns. Preangerbibit 848 plaats heeft; zij is identisch met een der kleurstoffen van de lakmoes en zoo gevoelig, dat zuiver water, hetwelk 1/500000 van die kleur stof bevat, door ammoniak nog duidelijk blauw gekleurd wordt. De waterig-alcoholische oplossing is violet van kleur en wordt, evenals de lakmoestinctuur, door zuren rood en door alkaliën blauw gekleurd. W. C. Dickhoff. Djombang, Augs. '96. DIVERStt MEDEDEELINGEN. In het „Verslag over de Burgerlijke Openbare Werken in Ne derlandsch-Indië over het jaar komen interessante opgaven omtrent de hoeveelheid water benoodigd voor de suikerriet cultuur. In Archief 1894, blz. 833 werd reeds door den Heer van Mvjsschenbroek mededeeling gedaan van een der in dit verslag vermelde proeven en daarbij uitvoerig vermeld, op welke wijze de proeven genomen werden, terwijl tevens in extenso medegedeeld werden de daarbij opgemaakte staten voor watergebruik. Voor détails verwijzen we dus naar deze verhandeling. Aan het verslag zelf ontleenen we het volgende: »Het hoofddoel, waarmede irrigatie-werken worden aangelegd, is het welslagen te verzekeren van den padiaanplant in den Westmoesson. Toch zijn er wel gevallen, waarin ook de Oostrnoessons-bo vloeiing van groot gewicht is. In bijzondere mate is dit het geval in streken, waar de suikerriet-cultuur gedreven wordt, daar die cultuur, zonder kunstmatigen toevoer van water niet mogelijk is. Het is dus bij het ontwerpen en het exploiteeren van bevloeiings werken van groot belang de hoeveelheden water te kennen, die voor de suikerriet-cultuur noodig zijn, waaromtrent geen vertrouw bare gegevens bestonden. Daarom zijn inde jaren 1893 en 1894 in verschillende gewesten door ingenieurs der Burgerlijke Openbare Werken proeven geno men om die hoeveelheid water te bepalen. De uitkomsten dier proeven zijn hierachter medegedeeld. Daaruit volgt, dat in sommige phasen van grondbewerking en cultuur, gedurende enkele uren 849 Mededeolin g*n uit «n toot do praktijk voor een enkelen kleinen tuin de benoodigde hoeveelheid water per bouw en per secunde zeer aanzienlijk kan zijn, tot ruim 18 Liter, en dus veel grooter dan de voor de rijstcultuur doorgaans benoo digde hoeveelheid, die gemiddeld op 1 Liter per bouw en per secunde kan worden gesteld. Doch die groote hoeveelheid water is slechts enkele malen en geenszins overal tegelijkertijd noodig. Dit heeft ten gevolge, dat voor een geheelen riettuin de hoe veelheid water per bouw en per secunde, gerekend over den geheelen duur van den watertoevoer - d. i. van af de eerste grondbewer king in het begin van den Oostmoesson, totdat in het begin van den Westmoesson de kunstmatige toevoer van water door het in vallen der regens onnoodig wordt. — gering is. Volgens de proeven bedraagt zij. indien er in het geheel geen regen valt, 0,180 a 0,407 Liter. Eigenaardig is het, dat in dit opzicht de laagste cijfers ver kregen zijn in het Pekalengebied, waar liet watergebruik gedu rende enkele uren juist veel grooter is dan elders. Voor den geheelen aanplant eener fabriek, zijnde een complex van tuinen, die niet dan na verloop van enkele maanden allen beplant zijn, is de gemiddelde hoeveelheid hol; iets kleiner. Ken irrigatie-gebied van belangrijke grootte is nimmer geheel met suikerriet beplant. Verreweg het grootste gedeelte wordt door de bevolking voor den aanplant van verschillende tweede gewassen benut, en kan dus het water bekomen op dagen en uren (ook des nachts), waarop de suikerriettuinen geen water noodig hebben. Veelal blijft ook een gedeelte braak liggen. Vandaar, dat men ge rechtigd is bij de beschouwing van een bcvloeiïngsgehied van belangrijke grootte — d. i. een gebied van zulk een omvang, dat daarbinnen de verhouding tusschen de al en niet met suikerriet beplante oppervlakten die is, welke voor de betrokken streek als normaal is aan te merken —, de voor de rietcultuur benoodigde hoeveelheid water over elke maand, dag en nacht, gelijkmatig verdeeld te achten. Met de gevonden geringe hoeveelheden zal evenwel alleen dan kunnen worden volstaan, indien de middelen voorhanden zijn om een vollediae beurt-irrigatie in te voeren en steeds elk stuk grond niet langer en niet meer water te geven, dan bepaald noodig is. in het gebied der voltooide Pekalen-werken is deze toestand verkregen. Het water wordt daar aan de bevolking en aan de ondernemingen slechts verstrekt op aanvraag aan den met het beheer dier werken belasten ingenieur. niferse meiledeelinjfeii 850 De volgens de uitkomsten der proeven, voor rietcultuur be noodigde hoeveelheden water, zijn vermoedelijk niet grooter dan die, welke voor de cultuur van andere tweede gewassen worden vereischt. Er zal worden getracht hieromtrent dooi' nadere proeven in het Pekalen-gebied zekerheid te verkrijgen." In de bij het verslag bëhoorende bijlage vinden we opgaven betreffende de proeven op de ondernemingen Tjomal, Kersana, Adiwerna, Balapoelang, Maron en Gending. Om niet te uitvoerig te worden, ileelen we alleen die mede op de heide laatste onder nemingen genomen en voegen daaraan toe eenige verzamelstaten en vergelijkende cijfers omtrent de hoeveelheid water benoodigd voor broedjoelan en Reynoso-aanplant. Ondernemingen Maron en Gending De proeven in liet gebied «ler Pèkalen-werken zijn genomen in de tuinen Kleenang, Taroekan en Allassapi der onderneming Maron en in de tuinen Liprah en Semboengan der ondernemingOending. De grootte en hoogte-ligging dier verschillende tuinen zijn vermeld in het onderstaand staatje, waarbij de hoogtecijfers zijn opgegeven, ten opzichte van volzee te fadjarakan. lu de breedte-richting liggen de tuinen nagenoeg horizontaal. De grond bestond in alle tuinen uit een 0,40 tof 1,10 M. dikke laag zwarte leem, alleen in don tuin Kleenang met een weinig zand vermengd. Daarop volgde tot op I M. ;ï 1.00 M. diepte onder hel maaiveld «'enigszins rood gekleurde leem met weinig zand vermengd. Op grootere diepte werd veelal leem met zand gemengd aangetroffen, soms ook zachte padas, • • DiTfrw meileiteelinjren 851 Voor het meten van de ingelaten hoeveelheden water behoef den hier geen speciale kunstwerken te worden gebouwd, daar de verschillende tuinen water ontvangen uit tertiaire irrigatieleidingen, die aan den bovenmond, waar zij aan de secundaire leiding aansluiten, reeds voorzien zijn van gemetselde als meetinrichtingen gecon strueerde inlaatsluisjes. Die meetinrichtingen bestaan uit 2 bakken, waarvan de bovenste met de secundaire leiding en met den benedenbak in verbinding staat, door middel van met schuitjes gesloten openingen. Uit den benedenbak vloeit het water vrij in de tertiaire lei ding, waarin op 20 M. afstand een profiel is gemetseld, teneinde over dat gedeelte een bepaald veihang en een bepaald profiel te handhaven. Van elk dezer kunstwerkjes is berekend hoeveel water wordt afgevoerd bij verschillende standen van de benedenschuif en bij een vasten waterstand in den bovenbak, welke daarin onafhankelijk van den waterstand in de secundaire leiding gehandhaafd wordt door middel van de bovenschuii. De hoeveelheden afgevoerd water werden voor eiken tuin gemeten door middel van een opzettelijk daarvoor gemetselde meetbak, geheel op dezelfde wijze als voor de onderneming Tjomal reeds is beschreven (Archief 1894, blz. 833). Het was met behulp der meetsluisjes nu gemakkelijk om de hoeveelheid water voor verschillende doeleinden, zooals torappen, planten, inboeten, te bepalen. Met een betrekkelijk gering aantal c.M. schuifhoogte werd be gonnen, en met het uur van opening der benedenschuif van het meetsluisje, nadat het water in den bovenbak behoorlijk op het constante peil gebracht was, opgeteekend. Bleek nu dat in den tuin het aantal koelies, dat werkzaam was, te klein was om de ingelaten hoeveelheid behoorlijk te ver werken, zoodat noodzakelijk water moest wegloopen, of omgekeerd, dat te veel koelies aanwezig waren, zoodat de toevoer naar den tuin vergroot kon worden, dan werd het benedenschuifje wat neer gelaten of opgetrokken, de stand en het uur aangeteekend en het water in den bovenbak weer op het constante peil gebracht. Door zulks een paar maal te doen, kwam men tot de juiste hoeveelheid, die voor behoorlijk werken in een tuin noodig is. Dat er in den proeftuin goed gewerkt is, blijkt uit de hoeveelheden weggeloopen water. Onderstaand staatje geeft daarvan een overzicht. 852 Diverse mededeolingen 853 Diverse mededeellngen De in de "■ proeftuinen verkregen resultaten ziju samengevat iu eenige staten. In de 5 proeftuinen werd zoogenaamd »droog geplant," d. w. z. de rietstekken werden in de plantgeulen gelegd, met een laagje droge aarde overdekt, en den volgenden dag be vochtigdj duur du plantgeulen achtereen volgens een korten tijd onder watei te zetten (torappen). Er zijn in bet Pekalen-gebied ook ondernemingen, bijv. Padjarakan, waar eene andere werkwijze' gevolgd wordt, waarbij, tijdens bet planten, met mandjes of blikken watei' in de plantkuiltjes wordt gebmebt. Dit stelsel van sirammen bij hel planten eischt veel minder water dan de eerstgenoemde werkwijze. Zoo bedroeg de per bouw aangevoerde hoeveelheid water voor liet torappen der droog geplante rietstekken : op 7 Juli in den tuin Taroekan 194 M*. » 8 » » s » » 260 o » 17 » » » » '202 >< »22 » » o » Liprah 199 » » 26 » 8 » » Alassapi 238 » a 27 o » " » » 244 » Daarentegen werden op den 25 Juli in den tuin Alassapi 0,908 bouws droog geplant riet niet getorapt, maar gesiramd, waarvoor slechts lti M*. zijn aangevoerd, waarvan ;ïl M 3 . zijn weggeloopen. Bij het beschouwen der staten zal het de aandacht trekken, dat in de beide tuinen der onderneming Gending, eenigen tijd. voor dat met het planten een begin werd gemaakt, het terrein geheel onder water werd gezet. Deze bewerking, die zeer veel water kost, bleef in de tuinen der onderneming Maron achterwege. Op 3 Juli werd daarvoor verbruikt in den tuin Liprah 12*23 M'. per bouw. Sommige administrateurs ia het Pekalen-gebied meenen, dat dit onder water zetten een gunstigen invloed op de productie heeft; anderen passen het zoo noodig alleen toe met het doel om de groóte, harde aardkluiten, na het ploegen met den Europeeseben ploeg, uiteen te doen vallen. Alle tuinen, waarin de proeven zijn genomen, werden bewerkt volgens het broedjoelan-stelsel. De gelegenheid om proeven te nemen in volgens het Reynoso-stelsel bewerkte tuinen, die in het Pekalen-gebied 23% van den geheelen aanplant beslaan, ontbrak. Toch is gebleken, dat bij toepassing van het Reynoso-stelsel. het watergebruik iets grooter is dan in de broedjoelan-tuinen. I i'rcrse Brtdedaßiiogèn 854 Alle adnplantingen in het Pekalen-gebied ontvangen namelijk alleen op aanvraag water tot bepaalde hoeveelheden, en op bepaalde uren. Van de verstrekkingen wordt een register aangehouden, en het is dientengevolge bekend, hoeveel water elke tuin beeft ontvangen. Alle Kcynoso-tuiuen zijn samengevat in staat 40, (blz. 859) alle broedjoelan-tuinen in staat il (blz. S6O) Daaruit blijkt, dat bij het eerste stelsel gemiddeld is verstrekt 0,338 Liter per bouw en per secunde, gerekend over het geheele tijdvak tusscben de eerste en de laatste water verstrekking in eiken tuin. Bij de broedjoelan-tuinen werd op dezelfde wijze gevonden 0,250 Liter, welk bedrag hooger is dan de voor de proeftuinen gevonden cijfers, die varieeren van 0,280 tot 0,138 Liter. Het verschil zal wel daaraan zijn toe te schrijven, dat bij de proeftuinen de watertoevoer nauwkeurig geregeld werd naar de behoefte, zoodat gelijk de staten ook aantoonen, weinig of geen water weg liep. In gewone omstandigheden werd daarop niet zoo angstvallig gelet en de van te voren vastgestelde hoeveelheid water werd verstrekt, ook al bleek zij een weinig te groot te zijn voor de be schikbare arbeidskrachten. Uit de gevonden cijfers mag de gevolg trekking worden gemaakt, dat het broedjoelan-stelsel uit een oog punt van waterverbruik de voorkeur verdient. In het Pekalen-gebied wordt er ook om linantieele redenen de voorkeur aan gegeven, en het Reynoso-stelscl wordt daar in het alge meen slechts toegepast, indien de gronden zoo laat beschikbaar komen, dat de tijd voor het ploegen en het daarop volgend braak liggen ontbreekt, indien er niet voldoende ploegvee beschikbaar is, of indien de terrassen in sterk bellend terrein zoo klein zijn, dat bet ploegen bezwarend is. Overzicht van de uitkomsten dei' verschillende proefnemingen. Ju de algemeene verzamelstaten zijn de uitkomsten bij de verschillende proeven verkregen vereenigd, met uitzondering van 'lie op de onderneming Adiwerna gevonden, welke om reeds ver melde redenen met de andere minder goed vergelijkbaar zijn. In deze staten beteekenen de cijfers voor den regenval de hoeveelheid per bouw gevallen regenwater, verdeeld over het aantal secunden dal de proef duurde. Diverse modedeeHogen 855 De kunstmatige aanvoer en de regen bij elkaar optellende, is verondersteld, dat indien er volstrekt geen regen viel, de kunst matige toevoer evenveel grooter zou moeten zijn dan de hoeveelheid, die in werkelijkheid door den regen is aangebracht. Deze veronderstelling is n. h. v. te ongunstig, zoodat de aldus gevonden cijfers geacht mogen worden zelfs voor een geheel regen loozen Oostmoesson te hoog te zijn. Bij de berekeningen van den gemiddelden aanvoer verdeeld over de dagen waarop, en de uren gedurende welke water is aan gevoerd geworden, is de regenval geheel buiten beschouwing gelaten. Het is te verwachten, dat in werkelijkheid de regenval op deze cijfers van veel minder invloed zal zijn dan op de aanvoeren, ver deeld over den geheelen duur der proefneming. Indien er regen valt, zullen de tusschenpoozen, waarmede be sproeiing noodig wordt geacht, grooter zijn dan bij volkomen droogte, zoodat de regen van veel invloed zal zijn op het aantal dagen, waarop aanvoer van water noodig wordt geacht. Wordt evenwel na eenige dagen zonder belangrijken regenval tot besproeiing over gegaan, dan zal de aangevoerde hoeveelheid water waarschijnlijk niet veel kleiner zijn dan in het geval, dat in verband met geheele droogte, de voorgaande besproeiing korter tijd geleden had plaats gehad, noodig zou zijn geweest. Dlrcria mededeelinffen 856 857 Direrse mededeeltngen. Dlrerse mededeelingen. 858 Reynoso-aaxplant. 859 Dlrtrse mededeelingen Broedjoelan-aanplant. 860 Diverse mededeelingen Diverse medcdceüngen 861 liet procédé Loeblicli ter afwerking van eerste stroop berust op de waarneming van den auteur, dat wanneer hij de eerste stroop bijtrekt in de vacuümpan bij de hoofdsuikervulmassa. hij een beter suiker krijgt, dan wanneer bij daarvoor opgesmolten stroopsuiker gebruikt. Gsdurende twee campagnes werden door de gebroeders Loebltcb op da fabrieken Domerslebsn en Niederndodeleben proe ven hiermede genomen, welke goede resultaten gaven. De rapporteur over deze proefnemingen Dr. Stutzer, beeft de proeven na afloop van den maaltijd voortgezet in het laboratorium. Zij werden genomen begin April, waardoor de gebruikte beetwortels feitelijk veel te oud waren; de stroop welke aangewend werd. was door een toevoeging van suiker op 73,8 reinheid gebracht. En de bieten èii de stroop waren van mindere kwaliteit dan bij de werkwijze in de praktijk, want bij de proefnemingen in het laboratorium werden naast de te oude bieten een derde stroop gebruikt, terwijl in de fabriek eerste afloopstroop werd aangewend. De masse-cuite had een samenstelling /.ui verheidsquotiënt 93,1 Asch '2,868% Org. nietsuiker '2,879% Men voegt hierbij 5% stroop en laat kristal liseeren, en verkrijgt dan een vulmassa : Zuiverheidsquotiënt 89.9'2 Asch 4,494% Org nietsuiker- 6,714% Door toevoeging van een zelfde hoeveelheid stroop, bewerkt vol gens de methode Loeblich, krijgt de vulmassa een samenstelling: Zuiverheidsquotiënt 92.4 Ascb 4,6% Org. rietsuiker 3,6% De eerste masse-cuite had een slecht aanzien en men verkreeg er een onverwerkbare stroop uit; de tweede was licht geel en geheel gekristalliseerd. De asch-en nietsuiker procenten vergelijkende ziet men dat bij het Loeblich-procédé een sterke eliminatie van de niet suiker moet hebben plaats gehad. Van welke natuur de afscheiding is, is nog niet nagegaan. Het schijnt echter dat er veel stikstofhoudende bestanddeelen worden afgescheiden, waardoor het afgeschuimde meer waarde heeft. In de beide fabrieken, waar proeven zijn genomen, had het tweede kooksel bijna dezelfde samenstelling. 862 Dlverne mededeelinsfMi Een der voornaanste voordeelen der nieuwe methode is dat de productie van melasse tot bijna de helft wordt gereduceerd. Door de groote afscheiding van niet-suiker uit de biet en de kristallisatie, wordt de vorming van onverwerkbare stroop zeer tegengehouden. De fabriek Niederndodeleben had in de lay.tste campagne slechts 1,38% melasse, tegen 3 en 3,5% in de twee vorige jaren. De uitvinders hopen het te kunnen brengen tot slechts 1%. wanneer gedurende de geheele campagne volgens hun procédé ge werkt wordt. Men weet nog niet op welke operatiën het procédé Loebuch berust: het patent is nog niet gepubliceerd en allen die er mee gewerkt hebben, laten er niets over los. Sucrerie indigène et coloniale 189t>, blz 22. Een voordracht getiteld: Algemeene kritische opmerkingen over de verschillende methode ter vulmassabewerking is door Du. Glaassen opde vergadering van suikertechnici te Maagdenburg gehouden. De inhoud van deze zee:' zakelijke rede, wordt hier in 'net kort weergegeven. Wanneer men zich een oordeel wil vormen over de verschil lende wijzen van vulmassabewerking, dient men zich eerst voor oogen te houden, welke de eischen zijn, die men aan een goede methode wil stellen. In de eerste plaats dient men er op te letten dat een goede werkwijze niet alleen een hoog rendement moet geven, maar ook een goede suiker. Een goede suiker 1 product nu, is niet alleen een suiker van hooge polarisatie, maareen die zich gemakkelijk raffineeren laat, m. a. w. in consumptiesuiker te veranderen is, en hierop voornamelijk dient bij de beoordeeling van de kwaliteit eener suiker gelet te worden. Een ruwe suiker is des te beter, naarmate zij meer kristal bevat, en minder stroop, liefst zoo sterk mogelijk ontsuikerd. Een voorwaarde hierbij is echter, en zelfs is dit de grootste eisch, die men stellen moet, dat de kristallen wit zijn. Een ruwsuiker bijvoorbeeld, die na wassching met zuiver suikerklaarsel of met glycerine een geel-, bruin- of grijsachtig aanzien heeft, kan nooit als een goed 1 product betitel! worden, maar zal door den raffinadeur minderwaardig worden geacht en minder betaald worden. Een tweede voorwaarde, die men stellen moet. is, dat de lHTers» itiededeelintren 863 verschillende kristallen zoo veel mogelijk van één zelfde grootte zijn, en voor alles dat er niet van die zeer kleine kristalletjes voor komen, die door de mazen van het centriiugegaas of van de wascbapparaten kunnen verloren gaan. Dezelfde eisenen die men van een goed I product vergt zijn ook geldig voor een goede vulmassa. Aile bewerkingen, die de vulrna?si vóór en bij zijn ontstaan ondergaat, moeten zich dus richten op: 1". de stroop, welke de kristallen omgeeft, voldoende te ont suikeren, dat is haar reinheid beneden een zekere grens te brengen. 2 e . de kristallen bij deze ontsuikering toch wit te houden. 3 e . de vorming van zeer kleine kristalletjes tegen te gaan. De kwaliteit van een vulmassa hangt geheel af van het kook proces. Een factor die hierbij in het oog dient gehouden te worden is de oververzadUjiwjs-co'eff'icient, dat is die coëfficiënt, welke men verkrijgt als men de verhouding van suiker en water van de stroop, deelt, door de verhouding van suiker en water van een zuivere suikeroplossing van dezelfde temperatuur, welke laatste verhou dingsgetallen gevonden worden in de bekende tabellen van Hekzfeld. Volgens waarnemingen van den auteur wisselt deze coëfficiënt bij het koken van af de grein vorming tot aan het afkoken van 1,05 —1,2, het eerste getal geelt de coëlficient aan na een toevoe ging van diksap, het laatste voor die toevoeging. Bij het afkoken stijgt de waarde nog iets en wel bij een vulmassa van 6 a 7 % watergehnlte tot 1,3 /„. Hij deze oververzadiging, werd geen vorming van nieuwe kleine kristallen in de vacuümpan waargenomen. Een vulmassa met 6a7% watergehalte kan als uitgangspunt voor alle methoden ter vulmassabewerking genomen worden, en dus als normaalmassa aangenomen worden. Deze normaalmassa bestaat bij een reinheid van het diksap van 91 —93 uit ongeveer 55 deehn kristallen en 45 deelen stroop, met een reinheid van ongeveer 80 en een oververzadigingscoëfficient van 1,3. Beschouwt men nu in de eerste plaats de vroegere algemeene thans nog in zeer veel fabrieken gebruikte manier van de vulmassa in groote of kleine kisten te brengen. Hierbij wordt de vulmassa gewoonlijk sterker ingekookt dan zooeven voor de normaal-massa werd aangegeven, in den regel tot 5% watergehalte, soms tot 2 a 3% Direrse mededeelingen 864 Bij deze verdere indikking, die ongeveer '/, uur duurt, bij slechte vulmassen echter ook langer, wordt de stroop welke de kristallen omgeeft, snel en sterk geconcentreerd. De oververzadigingscoëlïiciènt stijgt spoedig tct 2 en hooger, daar de in de stroop aanwezige suiker niet in dezelfde mate uit kristalliseert. Men moet altijd in het oog houden, dat de suiker een zekeren tijd noodig heeft om te kristalliseeren, en dat men dezen tijd niet bekorten kan door sterk te concentreeren; hoe onzuiverder de stropen zijn, des te meer tijd is er noodig voorliet kristaüiseeren van een zelfde hoeveelheid suiker. Bij het sterke indikken van de stroop, ontstaat echter de nei ging tot het vormen van nieuwe kristalletjes, zoodat slechts een klein gedeelte der suiker ten goede komt voor den groei der aan wezige suikerkristallen bij het zoogenaamde oud-koken. Wanneer nu de vulmassa den noodigen tijd in de bakken gestaan heeft, bevindt zich daar dan in, een mengsel van groote kristallen, over verzadigde stroop en kleine niet winbare kristalletjes. De vulmassa wordt nu voor het centrifugeuren gemengd met verdunde of sterk verwarmde stroop. De afloopstroop, waarin gesuspendeerde of ook gedeeltelijk reeds opgeloste kleine kristalletjes zich bevinden, bezit gewoonlijk een reinheid van ongeveer 75 en de gewonnen suiker bestaat uit zuivere witte kristallen en een stroop van dezelfde samenstelling als de afgecentrifugeerde. Deze suiker ondergaat nu in den eersten tij 1, gedurende het bewaren een verandering. Is dj aanhangende stroop oververzadigd, dan kristalliseert mettertijd nog suiker uit die stroop, en de reinheid van deze laatste daalt. Is de stroop echter niet oververzadigd, zooals het geval is wanneer verdunde stroop in de papmolen gebruikt is, dan lost een gedeelte der suiker in die aanhangende stroop op, en de reinheid van deze laatste stijgt. Een bepaalde verbetering van de vulmassabewerking werd ingevoerd door de gewone open roerhakken. Hierbij kookt men de vulmassa niet meer zoo buitengewoon oud, maar op ongeveer 5 % watergehalte, zoodat de vorming van nieuw kristal in het vacuüm nauwelijks meer plaats heeft. De afgelaten vulmassa wordt in groote roerhakken min of meer snel afgekoeld, en al naar ge lang ook met afloopsiroop verdund. Volgens deze methode komt men een hetere vulmassa bewerking al een heele stap nader, wanneer alle invloeden vermeden worden, welke aanleiding kunnen geven, tot de vorming van nieuwe kristallen, wanneer men dus Diverse mededeelingèn 865 liet koken in de vacuiïmpan langzaam doel geschieden en niet te oii'] afkookt, en de afkoeling in de roerhak, resp. de toevoeging van stroop zóó inricht dal een sterke oververzadiging der stroop niet plaats heeft Wanneer dus door een goed en voorzichtig ge leide arbeid in de roerhakken datgene bereik! kan worden, hetgeen men voor een goed rendement aan J product wil hebben, biedt de leiding van dit procédé zekere moeilijkheden, welke opgeheven óf zeer verminderd worden, wanneer men de werkwijze invoert be kend als kristallisatie in beweging of als liet Bock'sche procédé. Hierbij wordt den duur van bef afkoken van de normaalmassa verlengd, doordat men bij deze vulmassa nog 15 2."> %, of zelfs méér afloopstroop trekt, welke dom' aanwarmen door middel van open stoomslangen zóóver verdund is, dat /ij bij de kooktempera tuur van de vacuüm pan een onverzadigde oplossing vormt. Hoe langer nu het afkoken van dit mengsel van vulmassa en stroop duurt, des te meer wordt de stroop reeds in het vacuüm ontsuikerd. Is dan van de totaal massa liet watergehalte wederom tot op 7 a 8 % gedaald, danheeft destroop een reinheid om en bij 75, en is haar oververzadigingscoëfficiënt 1,1 —1,3. l>e afgelaten massa komt nu in de kristallisatoren, waar zij systematisch onder omroeren wordt afgekoeld. Hoe hooger de oververzadingscoëfficiënt was, dés te lang zamer en voorzichtiger moef de afkoeling plaats hebben, een minder sterk ingekookte massa kan sneller afgekoeld worden; een toevoe ging van afloopstroop in de kristallisatoren is onder normale om standigheden hierbij niet noodig, tenzij men te sterk had ingekookt of te zeer had afgekoeld. De afkoeling moet bij een juiste werk wijze zoo geleid worden, dat de oververzadigingscoëfficiënt nooit stijgt, altijd iets daalt. Op deze wijze komt men tot op een reinheid der afloopstroop van 72 zonder dat bij normale vulmassa's de kristallen iets van hun witte kleur verliezen. Het spreekt van zelve, dat men de zuiverheid van de afloopstroop nog verder onder 72 kan brengen door langzaam afkoken en langer roeren; men loopt dan evenwel het gevaar, dat men een minder goed I product verkrijgt. Zelfs bij zeer lichte en goed bswerkte vulmassa's worden de kristallen een weinig geelachtig, wanneer men de arbeid tot een reinheid van 70 voortzet; bij donkerder masse-cuite treedt dit eerder in. In de praktijk zijn daarna methoden in werking gebracht, die een zeer vérgaande outsuikering van de stroop zelfs tot een zui verheidsquotiënt van melasse, ten doel hebben, n. 1. de procédés Divers nietiniluplinfferi 866 Ktjthe en Manouhy, liet laatste een wijziging van het eerste zijnde. Vooral Manoury beweert, dat hij de vulmassa kan ontleden in witte suiker en melasse, hetgeen echter niet juist is, daar de suiker aldus verkregen altijd min of meer gele oi' bruine kristallen ver toont. Het is wel mogelijk door verlengd afkoken van de vulmassa, onder toevoeging van veel stroop en door lang roeren de reinheid der stroop te doen dalen tot de zuiverheid van onverwerkbare stroop, doch dit resultaat is niet in eenige uren te verkrijgen, doch eischt meerdere dagen. Daarom loont het dan ook niet de stroop tot melasse te ontsuikeren en daarbij nog minderwaardige suiker te verkrijgen, doch is het veel logischer liet uitkristalliseeren in 2 operaties te doen plaats, hebben. Zeer veel aanwending vindt tegenwoordig ook het procédé Hlcii. Hierbij wordt in de vacuümpan een vulmassa gemaakt op normale wijze, en deze dan in de vacuümroerbakken getrokken. Dan wordt er water bijgetrokken, om volgens den uitvinder het valsche grein op te lossen en dan deze massa onder toevoeging van stroop langzaam in vacuüm onder roeren ingedampt. Zooals men ziet berust deze werkwijze op de veronderstelling, dat in de vacuümpan niet goed gekookt is, zoodat in de vulmassa groote hoeveelheden zeer kleine kristallen aanwezig zijn. Vroeger was het gewoonte in vacuümpannen zeer snel te koken, men beoor deelde de kwaliteit van een pan zelfs naar den tijd, welke een kooksel noodig had. Van dit verouderd standpunt is men echter sinds lang teruggekomen, en waar in de vacuümpan gekookt wordt, zooals het behoort, kan het Huch'sehe procédé niet die voordeden aanbrengen, waarvoor het geroemd wordt. liet schijnt dan ook wel een onnoodige complicatie, wanneer men het kookproces, het welk men in één apparaat goei ten einde kan brengen, in 2 afzonderlijke apparaten uitvoert. Heeft men geen vacuümpannen genoeg om langzaam af te koken, dan kan men er nieuwe bijne men, of zelfs als men het noodig acht, de circulatie in de vulmassa grooter te maken, dan reeds door de ontwijkende stoombellen plaats vindt, in de pannen zelve roerwerken aanbrengen. Natuurlijk kan men volgens het procédé Huch hetzelfde be reiken als door de kristallisatie in beweging. Men verkrijgt alzoo bij niet te lang voortgezet koken en roeren een goede ruwsuiker en voldoend rendement, bij te lang verblijf in de vacuiimroertrommel slechtere suiker, waarvan de kristallen licht gekleurd zijn en grooter rendement. In de praktijk zijn dan ook wel klachten opgegaan over de suiker gemaakt volgens het Huch'sehe procédé. Oirerap «nertcWlinsw. 867 Behalve deze genoemde methodes zijn er nog wel andere vulmassa-procédés aangewend en aanbevolen, die echter voor zoover zij bekend zijn geworden slechts onbeduidende wijzigingen van de zooeven beschrevene zijn. De meeste zijn procédés, die met het ong op de installatie of werkwijze van een bepaalde fabriek, voor* die fabriek geschikt zijn en daarom ook soms zeer goede resultaten hebben gegeven. In Duitschland wordt in den laatsten tijd het nieuwe procédé LÖB&ICH en Zschlye zeer geroemd, hetwelk echter nog geheim is. Ten slotte, resumeerende welke eisenen voor een goede vulmassa bewerking voorop gesteld moeten worden, dient men te letten op: l e . Juist en langzaam verkoken van de vulmassa in de.vacuüm pan, nadat het laatste diksap is bijgetrokken, onder toevoeging van de geschikte hoeveelheid stroop, welke bij kooktemperatuur niet verzadigd is. 2". Inkoken van de vulmassa tot op het punt, dat de stroop welke de kristallen omgeeft, nog niet te sterk oververzadigd is. Een oververzadigingscoëfficiënt van 1,2, hoogstens 4,3, mag niet overschreden worden. 3 e . Aflaten van de massa in geschikte roertoestellen, met koel en venvarmingsinrichting, en de afkoeling dusdanig geleid, dat de oververzadigingscoëfficiënt van de stroop niet stijgt, maar daalt tot 1,1. 4 e . Ophouden met koken of roeren tot de reinheid der stroop 70 bedraagt, bij donkere vulmassa's nog eerder. Cenlralblatt für Zuckerindusirie i896.b1z. 860. Omtrent de mammoeth-pomp (Archief 189G blz. 769) ontvangen we nog de volgende mededeeling: De mammoeth-pomp is naar gelang der capaciteit van den put in staat om volgende quantiteiten water te leveren: uit een 15 cM. artesische put 270 a 900 liter per minuut » 8 20 j r> J 550 a 3000 » » » » » 25 » » n 1100 a 400 J » » » » » 30 » » » 2200 a 5400 » » » Over het algemeen is ter verkrijging van één liter water 1,5 a 1,9 liter atmosfeerische lucht noódig, die naar gelang der diepte van den put gecomprimeerd moet worden. Hierbij dient nog ver- Direrse mededeeltngen. 868 meld te worden, dat het water zonder bijzondere machinale in richtingen op aanmerkelijke hoogten kan gebracht worden. Terwijl slib, zand of kleine steentjes, welke zich in artesische putten of mijn wateren bevinden, niet zonder nadeel voor de ge wone de diepput-pompen door deze naar boven kunnen worden gebracht, brengt de mammoeth-pomp deze stoffen tezamen met het uit den put gepompt water aan den dag, zuivert dus den put, opent zijne bronnen en doet zijne opbrengst daardoor steeds toe nemen. Aangezien geene onderdeelen, die door wrijving worden afgesleten, voorhanden zijn, zoo is de duurzaamheid der mammoeth pomp groot. Terwijl eene gewone pomp van af den eersten dag, dat zij werkt, aan uitwerking vermindert en vaak gerepareerd moet worden, wat alléén door een moeilijk verwijderen der buizen, stangen en zuigers uit den put mogelijk is, weigert de mammoeth pomp nooit te werken; zij levert na tien jaren gewerkt te hebben nog even veel water als in 't begin. Waar groote streken lands uit diep gelegene bronnen be spoeld moeten worden, is de mammoeth-pomp de eenigste, die dat zuinig doet: zij werkt van uit één centraalslation en pompt met één lucht-compressor uit naar goedvinden vele artesische putten, onverschillig hoever deze van elkander zijn verwijderd. Arte sische putten van verschillende grootte, diepte en opbrengst kun nen door een en dezelfde installatie (luchtpomp en wind ketel) ontgonnen worden. Waar water verzameld zal worden, werkt de opname van lucht door het water de vorming van kryptogamen en andere scha delijke organismen tegen. De opname van lucht moest tot nog toe voor dit doel dikwijls kunstmatig bewerkstelligd worden; door de mammoeth-pomp wordt steeds water met lucht gemengd geleverd. De temperatuur van het. gepompt water vermindert ten gevolge der uitzetting der gecomprimeerde lucht met c a . 2°, Het water vriest nooit in de uitstroomingsbuis, aangezien het in den put terugvloeit, wanneer de pomp niet werkt, wat voor putten in Europa gedurende den winter van groot voordeel is. De mammoeth-pompen worden geleverd met eene capaciteit van 67,5 tot 135000 en meer liters per minuut en met lucht-com pressors van alle mogelijke constructies, met bedrijf door stoom, waterkracht, gas-etc motoren. 869 Diverse mededcelingen De Raad van beheer van het Ondersteuningsfonds voor admi nistrateurs en geëmployeerden van suikerfabrieken op .lava, ver spreidde de volgende Circulaire: Soerabaia, Juni 1890. De raad van beheer van het Ondersteuningsfonds voor admi nistrateurs en geëmployeerden van suikerfabrieken op Java heeft de eer aan heeren leden bekend te maken, dat liet fonds in werking treedt op l Juli IB9ü, en dat op de vergadering van 9 Mei 1890 benoemd is tot direktenr, de beer B. A. 11. Woltebbeek Muller, gepensioneerd Assistent-Resident, wonende te Soerabaia, die voor heeren leden te spreken zal zijn, ten kantore van den Secretaris van bet Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java, eiken Maandag, Donderdag en Zaterdag van des voormiddags tien tot des middags twaalf uur. Voorts brengt de raad van beheer, met verwijzing naar de artikelen 7, 9, 20 en '29 der statuten, voor zooveel noodig het vol gende in herinnering: Voor toetreding als gewoon lid wordt vereischt eene opgave der genoten wordende vaste bezoldiging, en, indien men geëmplo yeerde is, een bewijs van den Administrateur der fabriek, dat men werkelijk aldaar eene betrekking bekleedt. De buitengewone leden en leden-oprichters betalen hunne contributie in den loop van Januari; de gewone leden in vier drie maandelij ksche termijnen, in Januari, April, Juli en October. De direkteur ontvangt alle gelden voor het ondersteuningsfonds bestemd en geeft daarvan kwijting. Leden van het fonds, die van betrekking veranderen, doen hier van mededeeling aan den direkteur. Verder wordt hierbij gevoegd eene model- opgave van toetre ding als gewoon lid, aan den voet waarvan tevens kan worden aangegeven de wijze waarop men zijne verschuldigde contributie wenscht te voldoen, en verzoekt de raad van beheer den gewonen leden beleefd, deze opgave ingevuld en onderteekend en voorzien van de handteekening van den administrateur der fabriek waarop men werkzaam is, zoo spoedig mogelijk in te zenden aan den direkteur van het fonds. De Raad van Beheer i""' o'. g.) H. W. Wegman, » WOLTERBEEK MULLER, Secretaris. 870 Üirerts mcJedoelingen De werking van azijnzuur op suikeroplossingen is oen zeer eigenaardige. Wii.iiki.mv, was de eerste, die de inverteerende wer king bestudeerde, hij vond dat de snelheid der inversie voor een bepaalden tijd constant is. Du. Ostwald nam 10 c. c, van een sui keroplossing van ril tot 50% en behandelde deze met 10 e. c. nor maal azijnzuur bij 25° C. Hij vond een inversie van 0,4. Dr. Spohr herhaalde deze proeven, doch gebruikte ' , normaal azijnzuur bij 25° c. en vond dat na 30 dagen de helft dei'suiker ontleed was. Bij 55° c. was d* inversie echter in één dag reeds beëindigd. Dn. Behh constateerde, dat 70° C, de optimum temperatuur is voor de omzet ting van suiker door azijnzuur, hij gebruikte suikeroplossingen die juist 100° polariseerden en 1% azijnzuur. De proeven van X.HONNEUX die kort geleden genomen werden, keren nu dat azijnzuur onder bepaalde omstandigheden in liet geheel geen inverteerende werking uitoefent zelfs eerder bij kan dragen tot conserveering van de sui kersoluties, Een oplossing van het halve normaalgewicht in 100cc. werd bedeeld met loodaziju, gefiltreerd en in een onvolledig gesloten koli bewaard. Bij een andere proef weid bij deze oplossing nog azijnzuur gevoegd tot zure reactie. Bij een derde werd overmaat azijnzuur gegeven en alle drie de oplossingen nu een maand bij ongeveer 15° C. bewaard. In de4o cm. buis was de polarisatie oorspronkelijk 94,7. Na 8 dagen polariseerde I nog 94,1. Na 30 dagen had II nog een polarisatie van 94,7 en de derde 94,0. De tweede oplossing be vatte omstreeks 1%, de derde oplossing 2% vrij azijnzuur. Bij een tweede serie proeven, welke overigens onder geheel dezelfde omstandigheden werd genomen, liet men het loodazijn weg. Na 4 dagen was de eerste vloeistof troebel en ontleed, zij polariseerde 94,1. Gedurende de 15 .dagen dat de proef duurde bleef II on veranderd en polariseerde nog 94,7. Bij de derde oplossing trad den derden dag inversie in en na 15 dagen was de polarisatie tot 94,1 gedaald. Vervolgens werd een reeks proeven genomen, waarbij ver schillende hoeveelheden azijnzuur werden aangewend, en waarbij de volgende uitkomsten werden verkregen. 1. De suikeropl. zonder azijnzuur pol. 95,4 en na 4 dagen 95,1 2. • » met 0,25% » » 95,6 » » 6 » 94.5 3. » » » 0,50 » » » 95,1 » » 12 » 94,8 4. » » » 0,50 » » » 95,1 » » 12 » 94,8 5. » d i) 0,75 » » » 95,4 » » 12 » 95,1 871 Diverse mededeelingen 6. Desuikeropl. met 1,00% azijnzuur pol. 95,6 en na 12 dagen 95,6 7. » » » 2,00 » » » 95,3 » » 6 s 95,0 Oplossing No, 6 was na 12 dagen nog helder, de andere min of meer troebel. Wordt bij een suikeroplossing dus ongeveer 1% azijnzuur toe gevoegd, dan kan men haar tamelijk lang conserveeren; nog langer onder gelijktijdige aanwending van loodazijn. Voegt men nog meer azijnzuur toe dan vormen zich witte vlokken in de vloeistof en de inversie heeft plaats. H%t bacteri ologisch onderzoek bracht aan het licht, dat in de zuivere suiker oplossing twee soorten bacteriën van staafjesvorm en in de met 0,"25 —0,75 % azijnzuur bedeelde oplossingen één bacteriesoort van staafjesvorm, alsook een soort spore, welke het karakter vm een toruia heeft, aanwezig waren. Gelbe Hefle, 1896. blz. 469 Op de vergadering van suikertechnici te Maagdenburg heeft Dr. Baumann', een voordracht gehouden oter het zwaveligzunr beenderkoolprocédó van Steffen-Drucker, hetwelk bestaat in het behandelen van dunsap bij een temperatuur onder 50° C. (liefst bij 30° a 40") met zwaveligzuur tot sterk zure reactie en vervolgens het filtreeren van dit gezwavelde sap over beenderkool. Hierdoor zou een volledige, blijvende ontkleuring verkregen worden en de reinheid van het sap verhoogd worden. Baumann had geen beet wortelsappen tot zijn beschikking om de proeven te herhalen, doch heeft ze genomen met suiker- en stroopoplossingen, welke hij ver kreeg door oplossing van ruwe suiker en uit producten van het st'orttiaanprocé lé. Hij bereidde dunsap van 14° Bx. met een zui verheid van 93. Wanneer 50 gram zwaveligzuur werden aangewend voor 103 Liter van dit sap, werd de maximum-ontkleuring verkre gen. Daarna werd al naar gelang de zuiverheid van het sap, onge veer '/, % fijn beenderkool gebruikt en gefiltreerd. Het sap werd geneutraliseerd met kalk, strontiaan, baryt of aluminiumhydroxyd tot zwak alkalische reactie, ingedampt tot diksap, nogmaals ge tiltreerd en verwerkt tot vulmassa. Hij constateerde het feit, dat de kleur der misse-cuite wezentlijk veel lichter was dan de niet aldus behandelde. Bij analyse bleek echter, dat de reinheidsquo tienten nauwelijks van elkaar afweken en dat het aschgehalte door de zwaveling met 10 % verhoogd was. 872 Diverse mededeellngen. Bij andere proeven vond hij ook wel vermindering van zuiverheids quotiënt, doch steeds een vermeerdering van 10 % in het aschgehalte. Inversie van suiker heeft volgens de uitvinders niet plaats, alleen moet men zorgen, dat het aangewende zuur niet sterker dan 10 — '20 %ig is. Gebruikt men zuiver zwaveligzuur, dan moet men dit met 4 maal zijn volumen lucht of koolzuur verdunnen. De conclusiën van Dr. Baumann zijn nu de volgende. Het procédé is zijns inziens niet van belang uit een technisch oogpunt. Moet rle suikerfabrikant suikers van lichte kleur afleveren, dan heeft hij nog andere middelen ter zijner beschikking, die voordeeliger zijn, maar in het algemeen is de wenschelijkheid van het afleveren van suiker van een bepaalde kleur meer een kwestie van handel dan van techniek, hetgeen ook de meening van von Ltppmann is. Onder de nadeelen van deze werkwijze telt Baumann ook de noodzakelijk heid van liet filtreeren der sterk zure sappen, waardoor de metalen deelen der filters zeer lijden, verder de sterke afscheiding van praecipitaten gedurende de indamping, waardoor de incrustatiën zeer groot zijn en de meerdere kosten voor de zwaveligzuur-berei ding en het beenderkool-verbruik,welkestof niet meer geregenereerd kan worden, hoogstens kan worden aangewend als meststof als het zwaveligzuur-gehalte dit niet belet. Na zijne voordracht ontspon zich een discussie over de waar schijnlijkheid of het toenemen van het aschgehalte moest toege schreven worden aan de aanwezigheid van zwaveligzure kalk, dan wel aan het in oplossing treden van phosphaten uit de beenderkool door de sterk zure reactie van het sap, waarover de meeningen niet onverdeeld waren. Centralblatt für die Zuckerindustrie 1896. blz. 186. E. M. Gravier deelt mede dat hij een geval van schiiinrvorniins: op eerste stroop nader bestudeerd heeft. Het schuim trad op bij eenige hectoliter stroop, welke in een bak waren achtergebleven. De stroop had een zwakke alcaliteit en ook na de vorming van het schuim was zij nog zwak alcalisch. Het schuim had een witte kleur, was dik van consistentie en zeer overvloedig. Afzonderlijk verzameld, terwijl zorg gedragen werd, dat er geen stroop mee afgeschept werd, werd het schuim met ether neergeslagen en daarna op verschillende wijzen gepolariseerd: in waterige en in alcoholische oplossing, met en zonder lood, met overmaat kalk, en na behandeling met azijnzuur. Hij verkreeg een 873 Di»er»e mf>l«deelingen polarisatie van 41.10 wanneer hij met lood geklaard had, van 40,80 als geen lood gebruikt was, waaruil volgt dat het basische azijnzuur lood een linksdraaiende stof had neergeslagen. Geïnver teerd volgens Clerget vond hij een polarisatie van i0,83. De reactie van het schuim was alkalisch. De vorming ervan schrijft hij toe aan de geringe alkaliteit der stroop. Had de stroop in het begin der campagne een alkaliteit van 1,5 G. kalk per Liter, welke later zakte tot 0,70 G. per Liter, de stroop welke aanleiding gaf tot de schuimvorming had slechts een alkaliteit van 0,12 G per Liter. Gravier deelt verder mede, dat in het begin van de campagne de alkaliteit van het sap en de eerste stroop veel minder verschilde dan later, doch kan dit niet uitsluitend toeschrijven aan de aangroeïing van triple effet en kookpan, omdat na schoonmaak hiervan de alkaliteit later toch veel sneller zakte dan in het begin. Veeleer meent hij, dat het ook aan den aard van het sap geweten moet worden De alcaliteit werd steels met neutraal lakmoespapier bepaald. Bulletin de l'association des chimbles. 1896. blz. 521. De invloed der temperatuur op de polarisatie van suiker oplossingen is door Sachs nogmaals aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Hij beweert, dat vele onderzoekers (Mitsciierlich, Ventzke, Dubrunfaut en Tuchscfimidt) vóór hem ten onrechte die invloed als nihil beschouwden, terwijl slechts twee (Petrucci en Wautze), evenals hij gevonden hebben, dat het draaiingsver mogen wel degelijk met de temperatuur verandert. Bij zijne talrijke proeven hield hij al de bronnen van fouten in het oog: het goei geverifieerd zijn vin den polarimeter en van de maatkolfjes, de inactiviteit van de dekglaasjes en helderheid en stand van het licht. Hij brengt de uitzetting van de gepolariseerde vloeistof in rekening. Die der polariseerbuis kan verwaarloosd worden, want is deze van glas dan zou de correctie slechts 0,0088 0 en is ze van metaal o,olBo° moeten bedragen. Een normale suikeroplossing gaf nu de volgende uitkomsten : Bij 10° C. 95,4» - 95,5" 20<> C. 95,0 • — 95,0° — 95,0° 44» C. 95,3°— 21„C. 94,90 — 15» C. 95,2 0 — 95,2» — 95,2 0 22» C. 94,9» — 16° C. 95,2» - 23° < '■. 94,8» — 94,8,, 17» C. 95,1- — 95,1» — 95,2„ 24» C. 9 i,B» — 18» C. 95,1» — 95,1» 25" C. 04,7° — 94,70 19° C'. 95,0» — 26° C. 94,7» — 30» C, 94,4° — Dlrfrse mfdedeelingMi 874 De invloed van de temperatuur blijkt dus tussehen 14° en U 2G° juist o,l° voor 2° temperatuurverschil te zijn, terwijl dit verschil berekend uit de uitzetting der vloeistoffen voor 2° slechts 0,04° had i Irap -i. Volledigheidshalve paste hij zijne onderzoekingen ook op een half nnrmale oplossing toe en vond het I dan aanmerkelijk lager. 10" t'. i7.7° 17» C. 47,<j0 12" C. 47 20' C. 47,5° 13" C. i7,7° 25° L'. i7,4° löo C. 47,6" 30» C. 47,3° Ook '• r < I rarts vond hij verschil in polarisatie bij verschillende temperatuur, al wa gering, tusechen 10" en 20" 97,8» » '20° en 30" 07.9° » ■ 98,00 » io> en 50' 9S,l° terwijl deze proeven de moeilijk heid ople i. dat het zeer lastig «as de juiste | ttuur van het kwarts te weten. Bij de suikeroplossing sn wa n d ze in een bui-, I door water van de constante gewenschte temperatuur. <» i t liij er ei), dat men rekening moet houden met de tempera; i olljes ter bei iding der polariseer vloeistofl I Twee seriën van proeven gaven de volgende ui!: a 1 «ie Serie 2 e Serie Gernidd Verschil Gevuld bij 1"' bij 15° 95 95,30 95 0 » » 20°, » » lo° 95,45 95,40 95,42 +0,12 » » 20", » »•- 25 22 —O.i )S » » 25"] ~ » 45° 95,05 95 : 57 + 0,27 » » » 25° 95 15 ■ 95,10 — 0, 1 20 » » . » » I">' 95,80 «J5.70 1)5,75 +0,45 » » 30', » » 30° 00 94,93 94,95 — 0 : 35 Sucrerie bel je 1896, bh. 37 5. Ineen ndentie overden vooruitgang der suikerindustrie In Louisiana van den Heer Tiiikik vinden we de volgende mede deelingen. Op verschillende fabrieken heeft men proeven genomen om trent het klaren van sappen onder verhoogden druk. De mee- DiterS» mededeellngen. 875 ningen over de al of niet wenschelijkheid daarvan zijn verdeeld, doch de schrijver, welke de proeven op Bush Grove, een der best geïnstalleerde fabrieken volgde kon geen noemenswaardige ver betering in de kwaliteit der sappen constateeren. Hij oordeelt dat het geheele systeem hetzelfde is als de gesloten »Seheidepfannen" in Duitschland en dat er hoegenaamd geen kwestie is van over verhitting. Het eenige voordeel is de mindere bediening, die deze werkwijze eischt: twee werklieden doen nu bet zelfde als vijf bij het vroegere systeem. Een nieuw procédé is ingevoerd op de onderneming Magnolia. Het sap, dat door diffusie verkregen is, wordt zwaar gekalkt en verhit. Na koking wordt het door iïlterpersen gejaagd en hierna behandeld met zwaveligzuur. Na tot ± 40° B x . te zijn ingekookt wordt het nogmaals met zwaveligzuur behandeld en weer gefiltreerd. Deze dubbele inwerking van het zuur en dubbele filtratie zou alle onzuiverheden van het sap wegnemen en tevens de vreemde orga nische stoffen ontleden, zoodat geen nadeeligen invloed meer op de kristallisatie van de rietsuiker zou uitgeoefend worden. Er worden eenige cijfers bij gepubliceerd, die in verband met andere jaren duidelijk doen uitkomen, dat de zuivering volgens deze methode veel grooter is, dan weleer. Schrijver betwijfelt echter of deze herhaalde behandeling met zuur geheel zonder uitwerking op de suiker blijft en er niet een gedeelte van vernietigd zou worden. Op de onderneming »Raceland" werd een procédé toegepast om het rendement der l e kooksels te verhoogen. Wanneer het diksap in de vacuümpan was ingedampt tot zich grein begon te vormen, werden stropen van vroegere kooksels na tot ± 40' Brix te zijn verdund, bijgetrokken en vervolgens een bepaalde hoeveelheid bij gevoegd van een mengsel bestaande uit suiker, 1° naproduct, le stroop en filtersap. De kristallisatie van suiker zoude dan direct beginnen. Er werd zeer oud afgekookt. De resultaten hebben echter totaal niet beantwoord aan de verwachtingen. Niet alleen polariseerde de suiker veel lager: 92 —94% in plaats van 98,5 —99,5%, maar er werd hoegenaamd geen hooger rendement verkregen. Het procédé werd als een geheim door een Duitscher ingevoerd en schrijver eindigt met te betreuren, dat dergelijke kwakzalverijen soms ingang vinden, en later leidende tot teleurstellingen, veel kwaad doen aan den goeden naam van vreemdelingen, die zich in de overzeesche landen komen vestigen. Sugar Cane ISOG, blz. 300. 876 OiTirse medeeleelin<r<>n Goossens doet de volgende mededeeling betreffende een door hem waargenomen storing bij de aanwending van zwaveligzuur. De installatie waar altijd goed mede gewerkt was, bestond uiteen ge goten ijzeren zwaveloventje, voorzien van een deksel en klep voor lading van den oven. Met geheele bovenste gedeelte van den oven wordt afgekoeld door middel van een stroom koud water, een kleine air-compressor blaast de lucht door, die noodig is voor de verbranding. Twee jaren achtereen voldeed deze inrichting zeer goed, tot op eens de man, die met de zwaveling van het diksap was belast, kwam waarschuwen, dat er iets abnormaals gaande was. De ver mindering van alcaliteit trad plotseling op, liet sap was in plaats van helder troebel, een zwart poeder scheidde zich af tulminestoffen) en ook bij het verkoken van het diksap deden zich abnormale ver schijnselen voor. Er werd nu een minutieus onderzoek ingesteld, de temperatuur, die het oventje aannam in spijt van de afkoeling door het koude water was buitengewoon hoog, de dampen boven de diksaphakken, die anders reukeloos waren, waren thans zuur en min der ondoorschijnend, de looien pijpen, welke het zwaveligzuur inde sapbakken brachten,raakten na eenigo uren ver-topt en in de pijpen, die van den zwaveloven uitgingen vond men tot >.p een hoogte van I';', M. gesmolten en gestolde zwavel, zoodat blijkbaar door de hooge temperatuur in den oven de zwavel bvergedestilieerd was.Tan binnen waren de ijzeren gedeelten van de pijpleidingen en van den oven met een grijs.ichtige, vochtige, zeer zure stof bedekt, voornamelijk bestaan de uit zwavelzuur ijzer, zwavel en vrij zwavelzuur. Ook het gezwa velde diksap bevatte veel zwavelzuur ijzer. Alles duidde op een ontstaan van zwavelzuur in den zwavel oven. De aangewende zwavel was'dezelfde als altijd, en hoe men ook zocht, uien kon geen lek vinden in den oven, waardoor het water uit den af koeler in den oven kon dringen. Toch moet dit de reden geweest zijn; de oven, die koud geperst werd en geen lek vertoonde, zal door de uitzetting door de warmte der verbrande zwavel, toegang hebben verschaft nan het omspoelende water door mikroskopiscb kleine kanalen, liet aldus binnentredrongen water kwam met het zwaveligzuur auhydried en met overmaat zuurstof in aanraking en vormde daar zwavelzuur. Hierdoor ontstond zulk een temperatuursverhooging, dat zwavel kon oveidestilleeren. Hoe wel dus scheuren of openingen in den vaiid niet geconptateerd konden worden, zullen deze mikroskopische kanaaltjes toch de aan- Diverse medeJeelingen 877 leiding tot het verschijnsel zijn geweest, hetgeen nog waarschijnlijker wordt, door bet feit, dat toen de oven door een nieuwen vervangen weid, het verschijnsel opbield. Aan het slot van zijn verslag geeft GonssKNS nog een paai' raadgevingen ten beste, betreffende de werk wijze met zwaveligzuur. ïl ij schat het van groot belang, de lucht welke in den zwaveloven geblazen wordt vooraf te drogen, hetgeen zeer gemakkelijk kan gesebicden, door baar eerst te laten strijken door een reservoir met ongebluschte kalk en vervolgens acht hij bet ze3r raadzaam, het zwaveligzuur niet warm in het sap te brengen. Hij laat liet gas eerst d >or een serpentijn gaan, welke met koud water omspoeld wordt vóór het in het sap Wofdt gebracht. Vóór hij dien maatregel nam, bad bij steeds een kleine teruggang in zuiverheids quotiënt van bet sap geconstateerd, terwijl dit later niet meer plaats bad. Hij schrijft dit toe aan caranielisatic der suiker door de hooge temperatuur van het zwaveligzuur. BidleLin de l'association des Chlmistes iSÜG. bh. 6&3i t)e chemisch-teclinische controle van den vul massa-arbeid is volgens Pkiikpi.iotciiitkow het zwakste punt der fabiieatiecontröle, en is nog zeer vatbaar voor uitbreiding en verbetering. Hij geelt de voorkeur aan de berekening van bet centrifu gereii'lenient boven de directe gewiehtsbepalmgen. Het rendement leidt bij ai uit de analyses van vulmassa en afloopstroop, en wel als volüt: Zij P = polarisatie der vulmassa B = lirix » Q = Zuiverheids quot. » Q, = » al'loop^troöp. X = bet geirangde reudeinent aan suiker per ICO deelen -masse-cuite, dan In-elf men : <p-xmoo ' u — x. 100 p en B substitueerende door zijn waarde —— , vindt men ! = «» V«or bet geval men in een fabriek de zoogenaamde groene stroop en de latere alhiopstioop aizonderlijk opvangt, moet natuuilijk uit DiTerse mededeelingen. 878 de volumina en de respectieve reinheid dezer stropen eerst de gemiddelde reinheid van de totale hoeveelheid stroop bereke. l woiden. Deze formule heeft hij toegepast ter narekening van vele gegevens, welke hem Hoor verschillende fabrieken verstrekt waren. Dikwijls vond hij de cijfers zeer goed overeenstemmende, doch ook ettelijke malen kl ipten de uitkomsten totaal niet, hetgeen bewijst dat de centrifugorendementen dier fabrieken niet zuiver bepaald waren. Gewoonlijk zal de fout bij de directe wijze van rendements bepaling liggen in het onjuiste gewicht der vulmassi. Hij stelt dan ook voor het gewicht der masse-euito, waar geen installatie is om dat direct dooreen weegbrug te weten te komen, niette berekenen uit het volumen en het soortelijk gewicht, maar met behulp der boven aangehaalde formule uit de hoeveelheid verkregen suiker, welke zeer zuiver gewogen kan worden. Ken ander belangrijk punt bij de vulmassacontróle is het vast stellen van het rendement aan suiker in verhouding met de wer kelijk aanwezige hoeveelheid kristaUuiker. Een ideale m isse-cuite, kan gebracht worden onder de formule. K = P — N a 2) waarin I\ = hoeveelheid kristalsuiker per 100 dln. P = % polarisatie N = % niet-suiker a = de melassevormende coëfficiënt, dat is het cijfer, dat aantoont hoeveel derden suiker belet worden te kristalliseren door 1 deel niet-suil<er. Vele autoriteiten op dit gebied nemen a = 5, doch dit is een onderwerp, waar wij nog zeer weinig van weten en dat de studie wel waard is. In werkelijkheid zal do formule 2) echter nooit bereikt wor den en zal men hebben K<P — N a De verhouding van het ideale cijfer en het in de praktijk waargenomen getal stelt hij voor te noemen b, de Kuol.cuëfjïciènt en dus zal men hebben b = — —, — 100 P — N a In een ideale masse-cuite zal, zoonis boven gezegd is K. = P— N a zijnde, b = 100 worden en ia het algemeen dus, hoe grooter 6 is, hoe beter er gekookt werd. Diverse mededeelingeo. 879 In het geval dat de vulrnassa, alvorens gecentrifugeerd te wor den op de een of' andere wijze een afkoeling ondervindt, kan men hierdoor bepalen, of deze werkwijze een toename van kristal ten gevolge heeft. Het verlies bij het centritugeeren kan in twee gedeelten ge splitst worden. Ten eerste heeft men de mechanische verliezen door dat de kleine suikerkristalletjes door de mazen van het gaas mee worden weggcslingerd, ten tweede heeft men het verlies bij het dekken, door oplossing van suiker. Voor de bepaling van het eerste gedeelte, dat der mechanische verliezen, heelt men noodig, de polarisatie van de vulrnassa = P, het kristalgehalte Iv en de polarisatie P, van de afloopstroop. Zij X het mechanisch verlies aan kristal per 100 deelen vulrnassa. De hoeveelheid afloopstroop wordt dan dus uitgedrukt per 10D vul rnassa door IOJ—K. -f- X, de hoeveelheid kristal, welke in de cen fuge overblijft door K— X, waaruit men de vergelijking kan opstellen: (100 —K -f- X) P, + (K— X) 100 — IUO P p (|QO_K)-100(p-K) waaruit X = - 3) welke formule dus het mechanisch verlies uitdrukt. Men krijgt natuurlijk nog vergelijkbaarder cijfers, wanneer men dit verlies aan kristal niet uitdrukt per 100 vulrnassa, maar per 100 aanwezig kristal, omdat de vulrnassa dikwijls verdund is met stroop, voor zij geturbineerd wordt. Om de verliezen bij de dekking te vinden bepaalt men het totale verlies, door de hoeveelheid vulmas-a, welke in een centrifuge gebracht wordt te wegen en ook de hoeveelheid verkregen suiker, en bepaalt ook volgens de boven beschreven methode het mecha nisch verlies. Deze twee waaiden van elkaar afgetrokken geven het gezochte verlies. De schrijver vond uit talrijke proeven, welke hij in zijn fabriek nam, voor het gemiddelde mechanisch verlies '».K3% » verlies bij het dekken 9,07 % dat is dus totaal 13,20 per 100 vulrnassa, of 20,4.$ per 100 aanwe zig kristal. Dij Ie stroop vond hij gemiddeld mechanisch verlies =: 2, % bij 2e stroop » » » 1,3 % Bulletin de rassocint>o>t des Chimiates. 1806, bh. 536. Diverse me<leileelingen 880 In Duitschland is een proces gevoerd over de procédés van Huch eu Bock. De laatste beweerde, dat de methode wdke Hncii volgt, onder het bereik viel van zijn patent, doch de eindbeslissing van het »Patentamt" stelde Bock in het ongelijk. Het is wel belangrijk de twee werkwijzen eens onderling te vergelijken. Procédé Huch. liet fijne kristalmeel, dat in de stropen voor komt wordt eerst door toeyoeging van water tot een suikeroplossing gemaakt (er heeft dus verdunning van de afloopstroop plaats). Deze bewerking geschiedt gewoonlijk in de meng-kook-trommel door bijvoeging van water afkomstig van stoom, welke gediend heeft ter reiniging van de kookpan, of wel door directe injectie van wa ter in de mengbakken. Mij de lage temperatuur van GO a 05", ver krijgt men uit dit kristalmeel een verzadigde suikeroplossing, ver gelijkbaar bij diksap, maar van een weinig mindere zuiverheid. Deze verzadigde oplossing kristalliseert natuurlijk alleen reeds door de verdamping van het water. Wanneer deze werkwijze werd toegepast in de vacuümpan zou door de snelle verdamping zich wederom kristalmeel vormen en men dus niets bereikt hebben, daar deze fijne suiker weer door de mazen van het centrifugegaas in de afloopstroop zou terecht komen, en daarom moet de bewerking geschieden in dekooktrom mel, die door zijne langzame verdamping tengevolge van het kleine verwarmende oppervlak, het vormen van groot grein tengevolge heeft. Volgens de werkwijze Hucn begint men steeds de afloop siropen te verdunnen en werkt men uitsluitend met verdunde stropen in een vacuüm bij een temperatuur van 05°. Procédé Bock. Hierbij wordt volgens het patent slechts gewerkt met onverdunde stropen, door verwarming met het kristalmeel wordt een suikeroplossing uit de stroop gemaakt, welke bij 80 a 90° verzadigd is en door afkoeling verkrijgt men een precipitatie van suiker. Daar deze operatie in het kookapparaat plaats heeft, dus snel kokend, wordt een gestoorde kristallisatie zoowel door de snelle verdam ping als door de snelle beweging bij het koken, begunstigd. Uit de vergelijking tusschen beide procédés blijkt ten duide lijkste, dat er geen overeenkomst tusschen hen is. 881 Diverse mededeelingen V;in liet feit uilgaande, dat het krislalmeel reeds als mikro krist.il in liet vacuüm gevormd was en tegelijk met H' product ont staan, ook zelve 1 9,e product is, kan men de centrifugestroop van l ste product beschouwen als een mengsel van moederloog en b to product (in kristalmeel-vorm). Bij het Uuchsche procédé verkrijgt men dus dit eeiste product als zoodanig zuiver, daar het hij dezelfde lage temperatuur en onder dezelfde omstandigheden als dit gewonnen wordt. De hoeveelheid van als kristalmeel in afloopstroop voorhan den Ie product is meer dan men gewoonlijk wel veronderstelt, en het winnen van dit kristalmeel moet niet verwisseld worden met de ontsuikering van een stroop, zooals van zekere zijde heweerd is. De uitspraak van het spatentambt" luidt dan ook woordelijk: Vergelijkende tabel der beide procédés. 882 DU»ri3 miiaJaelinjßß . »Het is echter in de suikertechniek zeer verschillend of oplos •singen van betrekkelijk zuivere suiker, als bij het procédé van »beklaa:j;de (Ilicn) verwerkt worden, dan wel of suikerarme ai'loop •stropen in liet bodrijf teruggevoerd worden". Het procédé llucil wordt in verschillende fabrieken op ver schillende wijze toegepast. Sommige fabrikanten voegen het water bij in de kooktrommel, andere daarvoor. De einduitspraak van het patenlambt luidt: »l)oeh het procé lé gepatenteerd door den klager(Rock) verschilt sfeitelijk geheel van dat, hesclireven door den aangeklaagde." En hiermede is de strijd over de originaliteit van de beide methoden geëindigd. Deutsche ZucJcerindustrie 18V6, blz. GB9. Maandeltjkscii overzicht van de Regenwaaunemingen door het Algemees Syndicaat van' suikehkaDiiikanten op Java. Juli 1M)(>. Diverse mededeelingen 883 STATISTIEK-, OOGST- EN MARKTBERICHTEN, ENZ. De rondvraag door de internationale vereeniging voor suikersta tistiek, betreffende de bietennitznai voor 18'. <> gehouden, de volgende cijfers, die eenigszins van de vroeger medegedeelde afwijken. Aantal fabrieken 1896 1895 1894 Duitscbland (officieel) 400 425001H.A. 373504H.A.. 4U441 H.A. » (rondvraag) (420035) » Oostenrijk-Hongarije 217 347391 » 288923 » 370100 » Rusland (rondvraag) 234 358537 » 347324 » 330263 » » (offieieel) (345640) » (314252)» Frankrijk 35G 219000 » '204715 » 23Ü070 » Belgiö 111 703i8 » 58588 » 70794 » Nederland 30 43808 » 32704 » 34-257 » Zweden 14? 280504 » ISill » . Denemarken 0? 10000? » B000?» 4COOO » Andere landen 20? 13000? » 10000?» Totaal 1388 1,5 4525411. A.1,3i222911.A. 1,53508511. A. Totaal van l Jur.i — 31 Juli, naar ALLE HAVENS, TONNEN VAN 1000 K. G. Een Chronologisch overzicht van de ontwikkeling der Ameri kaansche suikerindustrie van 1830—1893 geeft P. Doekstling, en laten we hieronder volgen. 1830—37. Proeven in het klein met bieten en bietsuiker: Society of Sbakers, Ensfield bij Philadelphia. Ook door John M. Massey in Illinois. Deze oogst 15-20 ton per acre. 1838. Nortliampton Beet Sugar Company in Connecticut. van D. L. Child. 1840. Davitj Lee Child: The culture of beet and manufaeture of beet sugar. 186001. Beetwortelsuikerfabrieken in Chatswortb, Illinois, van Geiïr. Gennert, later verplaatsl als druivensuikerfabriek naar Freeport. Font du Lac, Wisconsin. Black bawk, Illinois. Alvarado Californië (I), ondernemer Dreyeb, later naar Soquel verplaatst. Sacramento, Californië. 1863. John Walsh, Cbicago. Observa/ions on beet sugar and beet culture. 1867. E. B. Grant, Boston. Beetrool sugar and beet cultivation In Illinois worden proeven op grootere schaal herhaald. Bieten met 12 % suiker, oogst 11 ton por acre. 1879. Eerste jaargang van The sugar beet, een tijdschrift in Philadelphia. 1880. In werking warende volgende beetwortel-suikerfabrieken: Soquel Californië Warrenton » Benicia » Maine beet sugar company in Portland Maine tot 1882, 1 tnn kolen op o ton biet. Franklin (Mass.) tot 1882. Wilmington (Delaware) tot 1882. De Franklinfabriek verwerkte in 1880 63000 Ct' bieten met 9,2 Polarisatie. Verkreeg 0,4% I Product, 1,2% II Product en 4,9% Melasse. 1880,S1. De fabriek Alvarado 11, Standard Sugar Refining Compa ny in aanbouw; werkte tot LBB7, stond in 1888 stil, en begon in 1889 weer te werken. 1882. In Canada waren in werking de fabrieken: Coaticook, Farnham bij Montreal, Berthier bij Quebeck hielden echter spoedig weder op. 1887. Prof. Nicholsen neemt uitgebreide cultuurproeven met Statistiek, oogst' en marktberichten, enz 885 beetwortels. De Gebr. Oxnard bouwen 'ie fabriek Chino in Californië. De suikerfabriek Leid in Utah komt tot stand. 1888. Oprichting van de suikertrust, Claus Spbeckels bouwtde beetwortelsuikerfabriek Watsonvjlle, Californië met 50J000 doll. Oogst per acre 15 ton, k 5 xtie 11,7 %. Rendement 10,5 %. Proefstation La Fayette Indiana voor beetwortels met 5 soorten. 1889. Met 13 soorten. 1889. Wn,kv publiceert zijn eerste uitgebreide bericht (bulletin 27) over beetwortels voor het departement van landbouw. 1890. Suikerfabriek Grand Island in Nebraska door Oxnard gebouwd. 1891. Suikerfabriek Norfolk in Nebraska door dezelfden gebouwd. Er werkten nu de volgende fabrieken: Alvarado, << 150 ton per du; Western B etsugar 00. in Watsonville (Cal.) 390 ton p. dag, later 500 ton p. dag; Norfolk (Ne braska) 350 ton p.d. Grand Islattd (Neb i ka) 300 ton p.d. Lehi Utah 300 ton p.d. Marshalltown (Jowa), Staun ton Co. (Virginia). Proi', f< \ geeft aan: Onkosten per acre 17—'20 doll., oosst 250 cwt. Prijs per ton i doll. Hij berekent dat in de Vereenigde Staten 700 beetwortelsuikerfabrieken a 5000 cwt. per dag bestuan kunnen. 1892. In New-York wordt opgericht een Heet Sugar Develop ment Campany met het doel om 5 fabrieken ie bouwen: In de campagne 1891/92 welkten: Californië Alvarado 1000 acres, rendem. 7.'.> % Western C". 2500 » » 10,0 » Chino 2500 » » 7,0 » Nebraska Grandlsland 2500 » » 5.8 » Norfolk 2200 » » 7.0 » Utah. Lehi 2000 » » 5.0 » Totaal productie 65254 Ctw. suiker. 1892. Suikerschool in Nebraska, Prof. Li.ovd. De beetwortelsuikerfabrieken richten een technische ver eeoiging op onder voorzitterschap van H. Oxnart». De fabriek Farnham Canada is weer aan den gang pegaan en verwerkte 280 00 ctw beetwortels, ook de fabriek Berthikr arbeidde weer: In Parral en Guindor, Chili wor- fl»tialiek, logst- an mtrktWichton, ent. 886 den beetwortelsuikerfabrieken gebouwd. Bericht van Prof. Paasche over de vooruitzichten van de beetwortelsuiker industrie in de Vereenigde Staten. 1893. Wereldtentoonstelling in Chicago, welke aan vele vak mannen van Europa aanleiding geeft de suikerindustrie in de Vereenigde Staten te bostudeereu. Verslagen van HAGER, HebZFELD, HoiXBüNG, MaRCKEB, WOHLMAN, VILMOBIN en andere. 181)6. Ontwerp voor de oprichting van vele fabrieken in Nebraska en Californië, 1 in Nieuw Mexico, 2 in Ken tucky, I in Inüana. Geile Helle 18yö, bh. 411 Europa, 1 Aug. '96 Het weder was gedurende de beide laatste weken veranderlijk en daardoor over het algemeen gunstig voor de ontwikkeling der bieten. Toch begint de meening veld te winnen dat de oogst per H. A. vrij wat kleiner zal zijn dan die van het vorige jaar, daar in enkele districten de stand van de biet zeer achterlijk is en in die, waar men hierover minder klaagt, toch nog niet gelijk is aan die van vorige jaren. Zoo vindt Licht: 1896 1895 1894 1893 Gemiddelde bietgewicht 191 213 247 194 Suiker 11,51 11,93 12,24 11,53 Quotiënt 80,49 79,53 76,98 74,4 en bij eene andere reeks onderzoekingen: Gemiddelde bietgewicht 140 160 176 139 Suiker 11,86 12,36 13,01 12,54 Quotiënt 79,17 78,30 80,10 78,24 Nevole in Praag vindt: Gemiddelde bietgewicht 126 195 Suiker 10,3 10,9 Quotiënt 76,8 76,3 In Frankrijk zou volgens de berichten der landbouwinspecteurs de stand der biet 70 zijn, tegen 100 in het afgeloopen jaar. De berichten uit de rietsuikerlanden varieeren weinig en boe zemen weinig belangstelling in, behalve natuurlijk de toestand op Cuba, waarvan de suikerprijs in de aanstaande campagne grootendeels «tatijtiek. nogst- en marktberichten, eoi. 887 afhankelijk is. Waarschijnlijk zal het der Spaansche regeering niet gelukken het vernielen van fabrieken en het verbranden van riet tegen te gaan en zal derhalve waarschijnlijk de aanstaande Java- Oogst voor bevredigende prijzen kunnen verkocht worden. Men zal evenwel goed doen er rekening mee te houden, dat deze toestand op Cuba niet blijft voortduren en eene zeer sterke reactie kan pl.iats hebben, wanneer bij de toenemende Europeesche productie ook een hooge Cubaoogst den wereldvoorraad komt ver meerderen. Soerabaia 29 Aug. Het kortstondige vleugje, waarvan in ons vorig bericht sprake was, werd spoedig afgebroken door een flauwere stemming, die sedert is blijven aanhouden. Ongeveer 20000 pik. als H. S. 40/13 werden verhandeld tot f 7 1! 4 , terwijl daarna eene afdoe ning tot stand kwam van een restant oogst tot f 7'/, voor 11. S. 15. Thans zou voor 11. S. 10/13 f 7,— en voor H. S. 15 niet meer dan f 7'/ 4 te bedingen zijn. Tn stroop- en zaksuiker ging niets om. Suikerverlioopen, oogst '90 van 6 t/m 17 Augs. '96, voor zoover die bekend zijn geworden. 6,504500 pik. totaal vorige lijst. ± 7000 » Djapanan rest f 7' u -10 , i J -12 , , 2 M. 10000 » Gondang Lipoeroe » 12 en h. b ± 10000 b Bantool rest 7', » » 5000 » Tjomal » » » 5000 » Majong » » » ± 7000 » Besito rest » b b ± 3000 ï Kali Tandjong » » b » 10000 b Kedaton-Pleret » » » 5000 b Pamottan f 7',/ 4 vab. 10'1,-12■ .. M ± 2500 » id. rest b b b b 5000 b Pleret en Kloerahan 7'l, >< » 5000 i Majong 7'/ t 12 en h. ± 10000 b Sragie rest » » b ± 8000 » Majong » b b 6,597000 pik. 888 Statistiek, oogst- en marktberichten, enz OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MEDEDEELINGEN TAN HET PROEFSTATION OOST-JAYA. Nieuwe Serie No. 28, DE SCHIMMELS IN DE WORTELS VAN HET SUIKERRIET door Dr. J. H. WAKKER (Vervolg van No. 21). 11. Wortelschimmel No. 2 Cladosporium (Dematium) javanicum. n. sp, met Plaat XVIII. De oppervlakkige cellen der dikke- of bijwortels van het suikerriet vindt men zoo nu en dan geheel opgevuld met onduidelijk begrensde, min of meer bolvormige lichamen (PI. XVIII fig. 1). In dezelfde cellen kunnen tegelijkertijd sehimmeldraden voorkomen, maar gewoonlijk ziet. men daarvan niet veel. Soms vindt men ze in de buitenste cellen, soms ook in die, welke daaronder liggen (fig. 2). Hetzij men zulke cellen op dwarsche doorsneden beschouwt (fig. 2), of dat men ze eenvoudig direct onder het mikroskoop brengt, in geen geval kan men veel van den zonderlingen inhoud waarnemen; zeker is het, dat de wand zeer dik is. Soms vindt men er slechts enkelen in eeD wortel; soms daarentegen zijn tal van cellen op die wijze opgevuld. Het is duidelijk dat een op die wijze opgevulde cel dood is; ik vond ze tot heden trouwens nooit anders dan in oude, dikke wortels, waarvan het schorsweefsel vrij vroegtijdig afsterft. Het gelukte mij oppervlakkige cellen met de genoemde min of meer bolvormige lichamen vrij te praepareeren en in hangende droppels voedingsvloeistof op dekglaasjes over te brengen. Zij loopen dan zeer spoedig uit en vormen naar alle zijden uit staande, dunne, kleurlooze schimmeldraden, wier groei spoedig op houdt. Overal ontstonden namelijk korte zijtakken (fig. 3) en weldra vormden zich aan de takken, wier uiteinden zich in de lucht ver hieven, ovale, kleurlooze, kleine conidiën (fig. 4), die een dikte van l»5 —2 ,a en een lengte van 2,5 —3 iji, hadden. Ik bracht deze weer over in versche hangende druppels en kon nu met het mikroskoop waarnemen, hoe zij hier min of meer aan zwollen en zich door uitspruiting vergrootten, m. a,. w., dat zij zich geheel gedroegen als de zoogenaamde Gistzwamraen (Saccharomy cetes) onder zulke omstandigheden. De nieuwe cellen bleven hier met de moedercel verbonden en vormden dus eerst sterk ingesnoerde draden. De groei werd echter niet gedurende langen tijd op deze wijze voortgezet: integendeel, weldra ontstonden uit de jongste gistachtige cellen weder zeer dunne schimmeldraden, welke zich of in den druppel ontwikkelden en dan kleurloos bleven, of in de lucht verhieven en dan een rookkleurigen tint aannamen. Van beiden was de groei ook weer beperkt: weldra toch begon aan den top weer conidiënvorming, evenals in de oor spronkelijke cultuur. De beide teekeningen onder fig. 5 geven een voorstelling van het uiterlijk van dergelijke myceliën twee dagen na uitzaaiing der conidiën. Dergelijke dekglasculturen geven, overgebracht in buisjes met agar-agar, een langzaam groeiend, donker-grijs overtreksel, waarop groote hoeveelheden der reeds genoemde conidiën ontstaan aan donker gekleurde, dunne takjes met dwarswanden, die zich in de lucht verheffen. Overgebracht in verdunde voedingsvloeistof, gaat de schimmel na eenigen tijd over tot de vorming van een anderen vorm van sporen (Torula-sporen). Deze zijn dikwandig met een duidelijk korreligen inhoud en bijna zwart; zij worden nu eens in groot aantal achter elkaar uit een sehimmeldraad gevormd door opzwelling van de cellen, dan weer ontstaan zij afzonderlijk. Zij zijn min of meer bolvormig en hebben een diameter van hoogstens 12 & (fig. 6). Op de eerstgenoemde wijze ontstaan parelsnoervormige draden, die echter spoedig uiteenvallen. Eenmaal vond ik ook dezen toestand in oppervlakkige cellen van doode wortels, (fig. 10). Het komt mij voor, dat er geen absoluut verschil bestaat tus schen dezen toestand en den vorm, waarvan ik bij mijn culturen uitgegaan ben. Het onderscheid toch zetelt in de verhouding van wand en inhoud en het is mij gebleken, dat de dikte van den eerste bij den Torula-vorm in voedingsvloeistof zeer verschillend zijn kan. Bij overbrenging in versche druppels semangka-sap kiemen zij zeer snel; de zwarte wand barst en de inhoud komt, omgeven door den binnensten, kleurloozen wand, naar buiten; hij bevat groote oliedruppels (fig. 7) en vormt dikke, vertakte kiembuizen, 890 l>r J H. Wakker. De schimmels in de wort»ls van het suikerriet waaraan spoedig weder de gistvorm ontstaat (fig. 8 en 9). Men ziet hierbij figuren, die geheel overeenstemmen met fig. '123 van de Bary's handboek '). De oospronkelijke gistvormige cellen zijn hier veel grooter dan in de cultuur, waarvan ik uitgegaan ben; blijkbaar een gevolg van de hoeveelheid voedsel, die in de Torula-sporen opgehoopt was. Zij vormen dan ook gewoonlijk een aantal jonge spruiten tegelijk. Onder ongunstige omstandigheden worden zij donkerder en verkrijgen een dikken wand, waardoor zij weder tot Torula sporen worden. Een anderen vorm van sporen heb ik tot heden niet waarge nomen. Vraagt men nu tot welke afdeeling deze schimmel gebracht moet worden, dan blijkt het, dat de vorm, welke direct uit de wortels uitgroeit,, en die, welke in verdunde voedingsvloeistof ont staat, geheel en al overeenkomen met Dematium pullulans van de B.vry ') terwijl de vorm, dien ik hieruit op agar-agar opkweekte, generiek zeker niet verschillend is van Cladosporium herbarum *). Daar wij hier echter te doen hebben met een der meest veelvor mige schimmels, die er bestaan, wil ik de bestaande verwarring liever niet vermeerderen door mijn schimmel met de genoemde Europeesche soort te identificeeren en noem haar daarom liever voorloopig Cladosporium (Dematium) javanicum. De bolvormige lichamen in de wortels zijn dan de chlamydosporen. In een eerst onlangs verschenen verhandeling van Lopriore deelt deze schrijver mede 3 ), dat ook Laurent 4 ) uit Cladosporium herbarum weder Dematium verkregen heeft. Dit is dus geheel in overeenstemming met mijn onderzoekingen. Voorloopig acht ik het niet wenschelijk om in dit Tijdschrift uitvoeriger bij deze schimmel stil te staan; daar ik haar tot heden uitsluitend in doode wortels of in doode deelen van wortels gevon den heb, b:schouw ik haar namelijk niet als parasiet. De mogelijkheid is echter niet uitgesloten, dat zij ook para sietisch zoude kunnen optreden, vooral omdat in den laatsten tijd juist dergelijke gevallen bekend geworden zijn s ). ') Morphologie und Biologie der Pilze 1881, bldz. 293. *) Afbeelding bij Costantln in Kevue générale de botanique 1889, bldz. 504, fig. 82 A, waar ook uitvoerige literatuuropgaven ie vinden zjjn. *) Landw. Jahrb., 1894. bldz. 985. *) Recherohes sur Ie polymorphiame du Cladosporium herbarum, Ann. de I'lnstitut Pas teur 1888, bldz. 80'. ') Men vergelijke de genoemde verhandeling van Lopbiork en Fbixk'i Krnnkb. der Pflan»en. DL 11, 1888 bidt «82. • Dr. J. H. Wakker. De soltimmels in de wortels van het suikerriet. 891 Ik acht het in dit geval echter des te minder waarschijnlijk, omdat ik dezelfde schimmel ook gevonden heb in de zwarte massa's, welke zich op rietbladeren vormen, die door Bladluizen zijn aan getast; hier is de schimmel dus zonder twijfel saprophyt. •). 111. Wortelschimmel No. 3 Allantospora radicicola. met Plaat XIX. De schimmel, die ik thans wensch te bespreken, is dikwijls door mij in wortels gevonden; daar ik later op dit onderwerp te rugkom, bepaal ik mij alleen tot de vermelding van een paar con crete gevallen, die aanleiding gaven tot een nadere studie van de ontwikkelingsgeschiedenis en de voortplantingsorganen. Den 4 lien November 1895 onderzocht ik de wortels van jonge planten, welke zich in onzen proeftuin uit bibit ontwikkeld hadden en vond hier in de cellen van de schors overal dunne, kleurlooze schimmeldraden, welke geen organen vertoonden, die voor voort plantingsorganen gehouden konden worden. Ik zag de draden uit sluitend in de kleurlooze, doorschijnende, levende, dunne wortels en nooit in den vaatbundel. Vier stukjes wortel werden na afspoeling in water onder zooveel mogelijk antiseptische voorzorgen in hangende druppels semangka-sap op dekglas gebracht en deze op de gewone wijze bewaard. Onder het mikroskoop kon gemakkelijk geconstateerd worden, dat van buiten aan de wortelstukjes geen vreemde schimmeldraden of sporen te vinden waren. Bacteriën sluit men echter op deze wijze gewoonlijk niet uit; dit is echter van geen groot belang, daar deze uit den aard der zaak geen aanleiding tot verwisseling kunr nen geven. Reeds den volgenden dag waren uit alle vier destukjes schim meldraden in de omgevende vloeistof uitgegroeid en wel, zooals weldra bleek, uit alle dezelfde schimmel. Aan twee der stukjes was het duidelijk te zien, dat de enkele schimmeldraden, welke zich gevormd hadden, als takken van de intercellulaire draden ontstaan waren; bij de beide anderen waren de eersten zóó talrijk, dat dit niet meer mogelijk was. '} Men zie ook FstßK 1. o. bid». 271 «n 272, 892 Dr. J. H. Wakker. De sohiramolg in de wortels van het suikerriet. Uit een dood plekje van een der twee eerstbedoelde stukjes, waren ook een paar draden uitgegroeid, welke tot Wortelschimmel No. 2 bleken te behooren. Een ontwikkeling van bacteriën bleef in geen der vier druppels uit. Zij hinderden echter weinig, daar schimmels in dergelijke vruchtensappen gewoonlijk veel gemakkelijker groeien dan bacteriën en zoo vormden zich dan ook in alle vier de praeparaten weldra sporen. Deze sporen bleken reeds dadelijk tweeërlei te zijn. I°. In de eerste plaats moeten hier de conidiën genoemd wor den: zij ontstaan aan het uiteinde van loodrecht van de overige schimmel draden uitstaande takken, die dun uitloopen en zich in de lucht verheffen, als een ovale aanzwelling aan den, in verge lijking van de rest, zeer dunnen top (PI. XIX, fig. 11 en 12). Dij rijpheid raken zij van dezen top los, zonder echter af te vallen; integendeel blijven zij, vermoedelijk door een kleverige vloeistof, hieraan bevestigd, zelfs terwijl de top voortgaat met het vormen van nieuwe conidiën. Het gevolg daarvan is, dat weldra het geheele praeparaat bedekt is met een aantal gestoelde kogeltjes en de schimmel er dus, oppervlakkig beschouwd, uitziet als een Mucor. Uit het voorafgaande blijkt, dat wij hier echter te doen hebben met een aantal successievelijk gevormde, losse conidiën, die door een vloeistof worden bijeengehouden en niet met een sporangium (fig. 15). Uitseheiding van vloeistof door conidiëndragers is een gewoon verschijnsel, maar zelden heeft het een uitwerking als in dit geval. Brengt men de kogeltjes in water, dan vallen zij direct uit een. Men kan dan eerst de eigenaardigheden der conidiën waar nemen. Zij zijn volkomen kleurloos en hebben een fijnkorreligen in houd. Hun vorm en grootte is zeer verschillend (fig. 10). Zij zijn gewoonlijk één-, maar soms, hoewel zelden, ook tweecellig, ge kromd, overal even dik en stomp aan de uiteinden, (zoogenaamd worstvormig). Hun dikte bedraagt ongeveer 4 p/ t terwijl de lengte wisselt tusschen 10—23 /&*. De kleinere conidiën vertoonen den worstvorm slechts in geringe mate. Zeer kleine conidiën ontstaan gewoonlijk aan vertakte coni diëndragers (fig. 13, 14 en 23), zooals ik die in verscheidene reinculturen zag ontstaan. Dr. J. H. Wakker. De sohimmels in de wortels v»n het suikerriet. 893 Dikwijls vormt zich aan een opstaanden hyphentak één zijtak en dan verkrijgt men natuurlijk twee bolletjes van sporen; soms echter meer, b. v. 4 of 5; de bolletjes zijn dan meestal klein en de sporen ook. Het uiterlijk van zulke cönidiëbdragers is geheel anders, dan van de overigen; onder welke voorwaarden zij ontstaan is mij tot heden niet duidelijk geworden. Een afzonderlijken naam acht ik voor deze conidiën voorloopig niet noodig. 2". In de tweede plaats vond ik clilamydosporen 17 en 18). Deze onstaan a's geringe aanzwellingen der gewone draden; nu eens midden in een draad, dan weer als afzonderlijke, korte of langere zijtakken, soms ook aan het einde der draden. Dan eens zitten zij afzonderlijk; dan weer, en dat is dikwijls het geval, vindt men er twee bijeen en in een der vier genoemde praeparaten, waarvan ik uitging, vond ik ze in lange reeksen achter elkaar (fig. 18). Zij zijn steeds kleurloos en min of meer kogelrond met een diameter van ongeveer 8-10 (t, een dikken wand en een korreligen inhoud, die gedeeltelijk uit sterk glanzende korreltjes bestaat. Alvorens beide sporenvormen nader te beschouwen, moet hier het bewijs geleverd worden, dat zij bij elkaar hehooren; daartoe diene het volgende: I°. In een der vier praeparaten nam ik waar hoe een draad, die een chlamydospore bevatte, ook een takje met conidiën droeg. Dergelijke gevallen schijnen echter zeldzaam te zijn. 2*. Gelukte het mij om de clilamydosporen afzonderlijk te praepareeren, d. i. vrij van conidiën en bacteriën, en ze eveneens in hangende druppels semangka-sap te brengen. Ik kon mij zoo doende gemakkelijk door middel van het mikroskoop overtuigen, dat deze druppels niets anders bevatten. De sporen waren reeds na zes uur gekiemd (fig 19) en leverden een mycelium, dat reeds na 24 uur enkele der boven beschreven conidiën had gevormd; chlamydosporen ontstonden hier niet. Dat beidr> sporenvormen bijeen behooren, is dus zeker. Ook de conidiën kiemen zeer spoedig (fig. 20) en vormen dan weer het gewone mycelium. Dit bestaat uit in reincultuur steeds kleurlooze, zeer verschillend dikke, sterk vei takte draden wier in houl ook de reeds genoemde, glanzende korreltjes vertoont. Zij zijn op vrij regelmatige afstanden van dwarswanden voorzien. 894 Dr. ,T. H. Wakker. De schihimels in de wortels Tan het Suikerriet Het vormt op semangka-sap met agar-agar of op aardappelen een snel groeiend, dik, wit vilt, dat millioenen conidiën voort brengt, maar geen clilamydosporen vormt. Voor zoover mijn onderzoekingen reiken, heb ik deze laatste nog nooit in een reincultuur zien ontstaan, zelfs niet in de boven genoemde dekglascultuur, die uit een chlamydospore ontstaan was, zooals trouwens reeds is opgemerkt en het vermoeden ligt dus 'voor de hand, dat zij door de schimmel alleen onder voor haar leven ongunstige omstandigheden gevormd worden. Of de schimmel nog andere soorten van sporen voortbrengt, is op dit oogenblik niet te beslissen. Behalve in andere gevallen, die hier niet besproken worden, verkreeg ik dezelfde schimmel nog op dergelijke wijze in de maand October uit wortels van zaadphinten uit een geheel ander gedeelte van den proeftuin en in November uit de wortels van zaadplanten, welke zicli in potten op mijn erf ontwikkeld hadden. Reeds in September 1894 vond ik in de oppervlakkige cellen en zelfs in één haar van een wortel (fig. 21) zonder twijfel de reeksen van clilamydosporen en een praeparaat van Dr. Valeton afkomstig, waarnaar fig. 22 ontworpen is, deed mij zien dat ge noemde onderzoeker ze ook reeds veel vroeger had waargenomen. Hoewel ik nog niet door culturen uitgemaakt heb, dat deze lichamen tot onze schimmel behooren, zoo geloof ik toch door de overeenkomst in uiterlijk wel gerechtigd te zijn, dit te mogen aannemen. Op de belangrijke vraag of wij hier met een parasiet te doen hebben of niet, kan op het oogenblik nog geen afdoend antwoord gegeven worden. Het komt mij echter waarschijnlijk voor, dat dit werkelijk het geval is, omdat ik de schimmeldraden juist gevonden heb in de schorscellen der levende, dunne wortels. Onderzoekingen om dit uit te maken zijn aangevangen. Vraagt men naar den naam, welke deze schimmel dragen moet, dan is het antwoord hierop niet zoo gemakkelijk te geven. Voor zoover wij op liet oogenblik ku inen nagaan behoort zij tot de llyphomyceteae van Saccardo (Sylloge fungorum D. IV). welke een hoogeren suorenvorm missen. Vo'gens het stelsel, dat in dit werk gevolgd wordt, moet zij vei der blijkens de boven op gegeven kenmerken tot de Mucedineae gerekend worden, omdat alle deelen kleur loos zijn. Wat alle overige kenmerken betreft stemt zij ecnter generiek overeen met Menispora (!. c. p. 325) een geslacht der Dematieae, die alle door een pe deeltelijk of geheel bruine kleur zijn gekenmerkt. Ik heb te vergeels onder de Mucedineae gezocht naar een geslacht parallel aan het bovengenoemde; de ge- Dr J, H. Wakker. De schimmels in de wortels Tan het suikerriet. 895 slachten toch fier Mucedineae Araerosporae zijn alle uitgesloten omdat zij tot gemeenschappelijk kenmerk hebben jconidia inter tormam sphaeroideam et breve cylindruceam varia,'' de M. Uidymosporae hebben ncondia ovoidea, oblonga vel breve fositidea, 1 — septata" en de overigen hebben meercellige sporen. Eindelijk besloot ik er zelf een te creëeren, zooals dit mijns inziens in het stelsel van Saccardo past. Daar een volkomen natuurlijk stelsel der conidiën-schimmels zoo goed als onmo gelijk is, omdat het bij voortgezette ondeizoekingen meer en meer blijkt dat velen nog een anderen, zoogenaamd hoogeren sporenvurm bezitten, acht ik het streng vol houden van het genoemde stelsel gewenscht. In navolging van den naam Menispora koos ik dien van Allantospora: Allantospora n. gen. (Etym. xXXx? worst, wropx spore) hyphae repentes, conidiophorae erectae, septatae, hyalinae; conidia allantoidea continua vel rare septata, hyalina, mtico glomerato-conglobata. Genus Menisporae gen. Pers. (Sacc. Sylloge fungorum IV, p.325) muite af'fine sed hyphis conidiisque hyalinis differt. A. radicicola n. sp. biophila; hyphiserectis conidiophoris sim plicibus vel ramosis, conidiis continuis vel I—21 —2 septatis, 10 —28 k3 4, allantoideis: hyphis repentibus gemmiparis. Hab in radicibus Sacchari officinari, Insula Java Verklaring van Plaat XVIII. Alle figuren zijn inet de camera lucida geteekend. WOKTELSCHIMMEL No. 2, Cladosporium (Dematium) javanicum. Figuur 1. Twee oppervlakkige cellen van een rietwortel van boven gezien, geheel gevuld met dikwandige chlamydosporen. Ver grooting 235 X- Figuur 2. Dwarsche doorsnede door het buitenste gedeelte van een rietwortel. In de laag cellen, die op de buitenste volgt, tal looze chlamydosporen. liet meer naar binnen gelegen schorsweef sel is bruin en dood. Vergrooting 235 X- Figuur 3. Schimmeldraad gegroeid uit een cel als afgebeeld in fig. 1. Afsnoeiing der conidiën. Vergrooting 235 X- Figuur 4. Geïsoleerde conidiën. Vergrooting 235 X- Figuur 5. Ontwikkeling der conidiën in hangende druppels voedingsvloeistof op dekglas; men ziet hoe de oorspronkelijke gist vorm (s) in den myceliumvorm (m) overgaat. De inhoud is niet geteekend. Vergrooting 550 X> 896 Dr. J. H. Wakker. De schimmels in de wortels wn het suikerriet Archief voob de Java-Slikerindcsteie 1896. Plaat XVIII. PI. I  Figuur G. Torula-toestand ontstaan in verdunde voedingsvloei stof. Vergrooting 550 X- Figuur 7. Kiemende ïorula-sporen na 10 uur in voedingsvloei stof; bij g begint de afsnoering der gistvormige cellen. Vergroo ting 550 X- Figuur 8 en 9. Als boven, na 17 uur. Vergrooting 550 X- Figuur 10. Oppervlakkige wortel-cellen (van dezelfde plant als fig. 1 en 2) van boven gezien met afzonderlijke Torula-sporen. Vergrooting 550 X- De zwarte kleur en de grenzen van de Torula-sporen in figuur 6 tot en met 9 komen op de plaat niet voldoende uit. Verklaring van Plaat XIX Alle figuren zijn, met uitzondering van Gg. 19, met de camera lucida geteekend. WORTELSCHIMMEL No. 3, Allantospora radicicola Figuur 11 en 12. Ontstaan der conidiën aan den top der coni diëndragers. Vergrooting 550 X« Figuur 13 en 14. Vertakte eonidiendragers met jonge conidiën. Vergrooting 550 X- Figuur 15. Vertakte eonidiendragers met vier vloeistof-kogeltjes met sporen. Eenigszins schematisch. Vergiooting 550 X« Figuur 16. Geïsoleerde conidiën Vergrooting 550 X- Figuur 17. Chlamydosporen aan de schimmeldraden verbonden waaraan zij onstaan zijn: ontleend aan een dekglaöcultuur. Ver grooting 550 X- Figuur 18. Chlamydosporen als voren; dekglascultuur van de schimmel, onstaan uit een wortelstukje. Vergrooting 550 X- Figuur 19. Kiemende chlamydosporen na zes uur in een han gende druppel van semangka-sap. Vergiooting 550 X- Figuur 20. Kiemende conidiën als boven. Vergrooting 550 X- Figuur 21. Oppervlakkige cellen van een rietwortel met een wortelhaar h, alle min of meer gevuld met chlamydosporen. Ver grooting 235 X- Dr. J. 11. Wakker. l)e loliimmtln iu de wortels van het suikerriet 897 Figuur ±2. Als boven; naai' een praeparaat van Uw. Valkton, bewaard in liet museum van bet Proefstation. Vergrooting e.;:, x. Figuur 23. kleine vertakte conidièndragers. Vergrootingsso X- ZAAIIUIKT door J. MULDER Ilïn. In 1895 ontving de fabriek Redjosarie pluimen van 12 soorten riet van het proefstation Oost-Java. Deze pluimen werJen dadelijk uitgelegd in groote potten, ge vuld met zand en half-vergane, gezeefde koemest. Van bijna alle soorten weiden kiemplantjes verkregen, maar door de hevige slag regens in Mei stierven /.eer vele en bleven ten slotte slechts plant jes van 3 soorten over. Het zaad van Soèrat Koening Fidjiriet had verreweg de groot ste kiamkracht en daarvan verkreeg ik 245 planten. Van No. 390 Pr. 0.-J. 1 plant en van Xo. 406 Pr. 0.-.1. eveneens één. Al deze planten waren op de bekende wijze overgeplant van uit de eerste pot. Bij gebrek aan kleine potten was ik echter ge noodzaakt ze in groote potten over te planten en wel 2 a 3 in één pot. P>ij het overplanten in den vollen grond moest ik toen wel is waar de potten stuk'slaan, maar de planten bleken een enorm ontwikkeld wortelstelsel te hebben, dat doorliep, tot op den bodem van de 33 ril. diepe pot. Medio Augustus werden ze in den tuin uitgeplant, 5 voet van elkaar, op vruchtbaren, gemakke lijk te bevloeien zavelgrond. Zes dagen daarna waren echter reeds 70 planten door de witte mieren vernield. Ik zocht toen in denzelt'den tuin een plekje grond, waar met eenige zekerheid de atwezigheid van witte mieren kon worden verondersteld en be sloot de nog overige planten daarheen over te brengen. Het was boog tijd dat hiertoe werd overgegaan, want bij het uitgraven van de planten bleek, dat allen zonder uitzondering reeds waren aan- 898 Dr. J. H. Wakker. De schimmels in de wortels van het suikerriet Archief voor. de Java-Suikerinpustrje 4896, Plaat XIX.  getast. De wortels werden voorzichtig gewasschen, zoodat geen witte mier het er in kou uithouden, en toen de planten overge bracht. Wel hadden ze de eerste dagen een' harden dobber, maar allen sloegen ten slotte weer flink aan, dank zij eene zorgvuldige verpleging. Van witte mieren werd voorloopig niets meer gemerkt. IÜ9 planten afkomstig van zaad van S.K.F, werden groot, be nevens de eene plant van No. 408 en die van No. 390. Hieronder geef ik de resultaten van onderzoek dier planten. De analyses zijn verricht door den heer Jünius van Hebert, fa bricatiechef alhier. ik heb in genoemden slaat, behalve de analyse van het sap, alleen genoteerd het aantal stokken van elke plant, kleur en aan tal gebloeid hebbende stokken. Allo roode en bruine planten had den, toen zij jong waren donkerpaarsachtige bladeren. De stand der blade,ren was bij alle planten gelijk n.l. rechtop, zooals b. v. bij Loethersriet. Alle bladen waren scherp getand en over 't alge meen breed, alleen bij No. 7. 10, 88, 128, 104, 162, 107, 1(18, 1(19 en 300 waren de bladen smal, vooral hij No. 390. De bladscheeden waren hij bijna alle planten sterk behaard. liet riet was flink uitgegroeid en de roode- en bruine soorten hadden veel overeen komst met Canne-morte, ook in den vorm en de plaatsing der geledingen. Alleen bij No. ;J3o' waren de geledingen veel kleiner, hoewel het riet toch eene behoorlijke lengte had, terwijl ook de stand van de geledingen ten opzichte van eikair minder schuin was. liet gewicht der verschillende planten is niet genoteerd I" heeft dit weinig waarde, daar bij zaadplanten de uitstoeling groe ier is dan bij hunne door bibits te verkrijgen generatie, -•■ waren in Juli. toen het riet gesneden werd, verscheiden*' stokken door witte mieren vernield en waren van sommige planten een of meel stokken reeds hun natuurlijken dood gestorven. Dergelijke stokken zijn in het aantal per plant wel begrepen, maar zijn vóór de ana lyse verwijderd. Het riet werd vermalen in een laboratoriummolentje. De persing is dus gering en daardoor zijn de cijfers te gunstig. Zij geven echter eene voldoende vergelijking onderling. 899 .1. Mulder Hzn. Zaadriet ,1. M-iMer Ttzn. 2**<lrl«t 900 J\ Mulder Itzn. Zaadriet 901 902 J. Mulder Hzn. Ziiailrlet. 903 J. MulJer Ilzn. ZiiaJriot, 904 .1. MuMer Hun- üaivlnut. Bij bovenstaande cijfers werp ik nog het volgende op: No. 390 was typische glagah. No. 145 bestond slechts uit één slechtgegroeiden stok. De overige stokken waren door de witte mieren vernield. Uit de analyse der verschillende planten ziet men, dat slechts twee, n. 1. No. 2 en No. 21 een behoorlijk suikergehalte hebben. Toch zijn van alle planten bibits genomen en uitgeplant en wel voornamelijk om te zien, wat de rietproductie der verschillende nummers is. Blijken No. 2 en No. 21 de eigenschappen van S.K.F. te bezitten, n.l. eene groote rietproductie en weinig vatbaarheid voor sereh, dan zoude de moeite van de proefneming reeds ruim schoots zijn beloond. Dit jaar worden de proeven met zaadriet op grootere schaal voortgezet. Op mijn verzoek was de heer Bouricius te Ketegan zoo wel willend mij pluimen te zenden van Canne-morte riet en van Cheri bonriet, welke laatste door Canne morte waren bestoven. Uit het Cannemortezaad werd een zeer groot aantal planten verkregen, welke van uit de potten, waarin was gezaaid, in Juli dadelijk in den vollen grond zijn overgebracht. Door het overplanten stierf een betrekkelijk gering aantal, hoewel het lang duurt voor dat de zoo behandelde plantjes flink gaan groeien. De witte mieren richten echter thans in de 2'/, bouw, daarmede beplant, nog al verwoes tingen aan. Van het Cheribonriet bevrucht door Canne-morte zijn 30 planten verkregen, welke thans eveneens in den vollen grond staan, na eerst elk afzonderlijk in potten te zijn gekweekt. Verder werden van pluimen van Loethersriet ruim 400 planten verkregen, van Batjan Soerat 4 en van Batjan Koening eveneens 4. Het plan om ook van Batjan Item zaad te winnen viel in duigen doordat dit jaar geen enkele stok van die rietsoort (er was % bouw aanplant van), bloeide. Verder trachtte ik zaadplanten te verkrijgen van Cheribon riet zonder behulp van stuifmeel van andere rietsoorten. Naar aanleiding van hetgeen daarover op het Congres te Soera baia is gesproken, koos ik in eenen tuin, geplant met gestreept Cheribonriet uit Garoet, een zeer zwaren stok uit, die eene enor me pluim droeg en sneed die pluim afin het m. i. juiste stadium. Het gelukte mij één kiemplantje te krijgen, dat echter in 't begin van Augustus, toen het reeds 12 cM. hoog was, stierf. Hier was J. Kolder Hzn. ZaadrUt 905 geen sprake van kruisbestuiving door eene andere rietsoort, want in den tuin, waaruit, de pluim alkomstig was, en die 57 bouws groot was, was alleen zwart- en gestreept Cheribonriet, terwijl andere rietsoorten op minstens 3 paal afstand stonden. Eindelijk verkreeg ik nog uit eene pluim van zwart Cheribon riet, bestoven door Loethersriet, 5 planten welke alle nog in leven zijn. Het volgende jaar hoop ik de resultaten van bovenstaande zaaiproeven mede te deelen. In 1895 zijn op meerdere ondernemingen verschillende riet soorten gezaaid en het zoude zeker in 't belang van de zaak zijn, wanneer ook de resultaten daar verkregen werden gepubliceerd. Het doel van het zaaien van riet, n. 1. om variëteiten te ver krijgen, die door onvatbaarheid voor sereh en andere ziekten, groote rietproductie, goed gehalte, enz. uitmunten boven de tot nu toe verbouwde soorten, zal daardoor ten zeerste worden bevorderd. Redjosarie (Madioen), Augustus 1896. LETTERLIJKE VERTALINGEN. Orer den rol der osmose bij den groei en de suikerafzet in de biet. door Dr. L. Maquenne. Het is nu 70 jaar geleden, dat Dutrochet naar aanleidingvan tegenwoordig vrij wel vergeten proefnemingen, voor het eerst aan toonde, dat water kon heendringen door verschillende niet filtreerende vliezen, die hij zoowel aan het dieren- als aan het plantenrijk ont leende. Zijn toestel, de klassieke endosmometer wordt in hoofdzaak gevormd dooreen bais met omgekeerden trechter, waarvan de wijdste opening door een stuk blaas gesloten is en waarin de waterige op lossing van de eene of andere organische of anorganische stof gebracht wordt. Zoodra men een dergelijk toestel in zuiver water dompelt, ziet men de vloeistof binnen in de buis met eene snelheid, welke van den aard en de hoeveelheid der opgeloste stof afhankelijk is, opstijgen met eene kracht, die somtijds verscheiden atmosfeer druk kan bereiken. J. Mulder Ilxn. Zaadriet. 906 Het water dringt dus door den wand heen, maar tegelijkertijd tracht de vloeistof uit het toestel in omgekeerde richting weg te stroomen, en reeds spoedig kan men in het water, dat ie membraan van buiten omspoelt, de zelfstandigheid aantoonen, die aanvankelijk in den endosmometer was gebracht. Onder deze omstandigheden worden dus twee stroomingen in het leven geroepen, waarvan de eene zonder twijfel niet anders dan een gewoon diffusieverschijnsel is. Dutrochet onderscheidde ze als endosmose en exosmose. Het in den endosmometer waargenomen resultaat is dus slechts een verschil en daardoor wordt verklaard, dat Dutrochet niettegen stnande de talrijke proeven, geene nauwkeurige conclusies kon trekken. Om de wetten der verschijning te ontdekken had hij de werking van de exosmose moeten elimineeren, m. a. w. eene membraan moeten vinden, die alleen voor water doorlatend was, maar niet voor de opgeloste stof. Pfeffer was de eerste, die aantoonde, dat enkele zeer fijn ver deelde neerslagen, waartoe in de eerste plaats f errocyaan koper behoort, deze eigenschap doen toekomen aan poreuze lichamen, wier poriën ze vullen. De van nature doorlatende wand laat dan niets meer door dan water; het verschijnsel der diffusie blijft achterwege, de stof is zooals men nu zegt semi-permeabel geworden. De exosmosestroom is onder deze omstandigheden niet meer aanwezig, het woord endosmose heeft geen recht van bestaan meer, zoodat wij het in het vervolg door het woord osmose zullen vervan gen, dat algemeen in gebruik gekomen is. ILet door Pfeffer gebruikte toestel is eene cel van gebrande klei, zooals ze bij galvanische elementen gebruikt worden, die met een manometer is verbonden en waarvan de opening zorgvuldig gesloten is. Eerst wordt ze herhaalde keeren afwisselend in verdunde oplossingen van kopersulfaat en geel bloedloogzout gedompeld om de wand te impregneeren met ferrocyaankoper, dan wasclit men ze zorgvuldig schoon, vult ze met eene oplossing van een bekend ge halte en dompelt ze ten slotte in gedestilleerd water. Het kwik van den manometer stijgt onmiddellijk langzaam en bereikt ten slotte eene maximale hoogte, die eene maat is voor den osmotischen druk, welke eigen is aan de gebruikte vloeistof. Door de omstandigheden, waaronder de proef genomen werd op alle mogelijke wijzen te varieeren, vond Pfeffkr zeer spoedig, dat Letterlijke rertaliugen 907 de osmotische druk onafhankelijk is van den aard van den semi permeabelen tusschenwand en dat hij tevens evenredig is aan de concentratie der vloeistof en de absolute temperatuur. De eeste waarneming is vooral belangrijk om hare gevolgen: zij geeft ons inderdaad het recht te concludeeren, dat de osmose met hetzelfde'recht als de Graham'sche effusie, d. w. z. het stroo men van gassen door nauwe openingen, eene algemeene natuurkun dige eigenschap genoemd moet worden. De andere waarnemingen waren spoedig het onderwerp van nieuwe experimenteele onderzoekingen, welke moesten voeren tot de opsporing der juiste wetten. Donders en Hamburger bemerkten eerst, dat de temperatuur op alle aequiosmotische oplossingen den zelfden invloed uitoefent: deze invloed is dus, wanneer alle andere voorwaarden gelijk zijn, onafhankelijk van den aard van de op geloste stof. Daarna vond Tamman, dat aequiosmotische oplossingen tevens aequimoleculair zijn d. w. z. in hetzelfde volume, betzelfde aantal moleculen in oplossing bevatten. Daaruit volgt, dat twee vloeistoffen, die in hetzelfde volume hetzelfde aantal moleculen in oplossing hebben, bij elke tempera tuur denzelfden osmotischen druk moeten geven, wat ook het moleculairgewicht en de aard van den semi-permeabelen wand mogen zijn. Resumeerend zagen wij derhalve, dat de osmotische druk even redig is aan: -I. De concentratie der vloeistof. 2. Hare absolute temperatuur. 3. Het aantal moleculen opgelost in 1 Liter. Deze conclusies, die alle direct uit de resultaten der proefne mingen zijn afgeleid, zijn van een theoretisch standpunt beschouwd zeer gewichtig, want ze toonen ons aan, dat vaste lichamen bij het oplossen in water alle eigenschappen van gassen aannemen. De eerste leert ons inderdaad, dat de osmotische druk evenredig is aan de concentratie der vloeistof en dus in omgekeerde reden staat tot het volume, dat door dezelfde hoeveelheid stof wordt ingenomen: derhalve woordelijk de wet van Mariotte, omtrent de samendrukbaarheid van gassen. Volgens onze tweede conclusie is de osmotische druk direct evenredig aan de absolute temperatuur. Dit is zonder eenige wijzi ging, de wet van Gay-Lussac omtrent de uitzetting der gassen; eindelijk is volgens de derde gevolgtrekking de osmotische druk Letterlijke rertaüngen 908 opprortioneel aan het aantal moleculen opgelost in de eenheid van volume: bij denzelfden druk en dezelfde temperatuur bevat de eenheid van volume dus steeds hetzelfde aantal moleculen: dus dezelfde hypothese, die Avogadro vroeger voor alle gassen en dampen opstelde en als basis dient voor alle moderne scheikun dige theoriën. Men ziet dus, dat elke oplossing in het Pfeffersche toestel met een gas is te vergelijken en dat de osmotische druk verge leken kan worden met de stoomspanning van eene stof, welke in een afgesloten ruimte verdampt wordt.' Deze proefondervindelijke analogie heeft er van 't Hoff toe geleid tot berekening van den osmotischen druk de bekende for mule voor gassen te gebruiken PV = RT waarin de coëfficiënt R het volume aangeeft, dat een grammolecule gas inneemt bij 4° absolute temperatuur en bij de eenheid van druk. Wanneer een grammolecule van het een of andere gas onder gewone omstandigheden bij 273° en een druk van 1,033 G. per c. M 1 een volume van 22,3 L. inneemt, dan krijgt men de waarde R voor dat gas, wanneer men in de formule voor V 22,3, voor P 1033 en voor T 273 neemt; men vindt dan 22,3 X 1033 R = - 84 Wanneer men even als van 't Hoff, dezelfde formule toepast op de resultaten door Pfeffeb verkregen b. v. op die, welke be trekking hebben op de osmose van suiker, dan krijgt men dezelfde waarde van R. De overeenkomst is zoo verrassend, dat het ons interessant voorkomt, dit aan een willekeurig gekozen voorbeeld aan te toonen. Bij OC. (273° absoluut) doet eene suikeroplossing van 40 G. per L. in een poreuze, met ferrocyaankoper geïmpregneerde cel, eene kwikzuil 500 m. M. hoog stijgen, wat overeenkomt met een osmotischen druk van 680 G. per c.M 2 . Daar het suikergram mole cule C M H„ 0,, 342 G. weegt, moest de druk door een mole culeliter uitgeoefend 680 X = 23256 zijn. Bij gebruik van de gasformule moet men dus krijgen. 23256 = R X 273 of R = 85 Deze waarde komt zoo nauwkeurig mooglijk overeen met de vroeger gevonden; wij kunnen dus in het vervolg zonder schroom de redeneering van van 't Hoff aannemen en de osmotische druk Lettftrljjkê Tertalinjen 909 op dezelfde wijze berekenen als de druk vaneen gas, waarvan men volume, absoluut gewicht, moleculairgewicht en temperatuur kent. In het algemeen wordt deze druk bij de temperatuur van OC. en voor eene oplossing van p. G. per L. van eene stof van het moleculairgewicht M, die onder de omstandigheden, waaronder de proef genomen wordt niet ontleedt, naar de bekende formule in atmosfeeren uitgedrukt: * = 22 - 3 -ü— Voor eene 1 % suikeroplossing geeft de formule P = 0,652 atm. of 495 m. M. kwik, dus nagenoeg hetzelfde als bij de proeven van Pfeffkr. Voor wij verder gaan, willen we nog opmarken, dat de genoem de verhouding, wanneer zij ons in staat stelt a priori den osmoti schen druk te berekenen eener vloeistof van bekende samenstelling, omgekeerd ook dienen kan om het moleculairgewicht van eene oplosbare stof te bepalen, wanneer men het absolute gewicht en den verkregen druk kent; hiervan zullen wij spoedig eene merk waardige bevestiging zien. Op het eerste gezicht zoude men gelooven, dat al deze feiten evenals de theoretische beschouwingen, welke zich daaraan vast knoopen niet anders dan wetenschappelijke curiositeiten zijn, onge schikt voor directe toepassing. Wij hebben er evenwel slechts aan te herinneren, dat de levensverschijnselen der plantencel alle in een gesloten apparaat plaats hebben en dat het water alleen kan circuleeren in een levend organisme, door eene menigte oneindig fijne membranen te passeeren, om een zekere analogie te ver moeden tusschen de beweging van vloeistoffen in organismen en van water in den endosmometer of Pfeffer'sche poreuze cel. Dutrochet zelf had daaraan reeds gedacht en men kan zeggen, dat zijne verhandeling over endosmose eenvoudig een, midden in zijne natuurwetenschappelijke onderzoekingen opengebleven paren these is otn de studie van bepaalde physiologische vraagstukken te vereenvoudigen. Aan de Vries evenwel hebben wij de vaststel ling dezer analogie te danken, evenals het directe bewijs, dat de osmose in plantencellen op dezelfde wijze en volgens dezelfde wetten plaats heeft als in eene poreuze cel met semiperrneabele wanden. Wanneer men eene levende cel dompelt in eene reeks oplos singen, die steeds geconcentreerder worden, dan constateert men 910 Letterlijk* vertalingen altijd, dat van af een bepaallen concentratiegraad het protoplasma zich samentrekt en langzamerhand van den celwand loslaat. Dit is het verschijnsel der plasmolyse; het toont aan dat het cels;ip water afgeeft aan de omringende vloeistof en dat dientengevolge de osmotische druk dezer laatste grooter geworden is dan die van het ceisap zelf. Op het ongeil blik, dat de plasmolyse even zichtbaar wordt, kan men zeggen, dat de beide drukkingen gelijk aan elkaar zijn. Het is derhalve voldoende, die van de uitwendige vloeistof te meten of te berekenen om die te kennen, welke zich in het inwendige der cel ontwikkelt, wanneer ze in zuiver water gehouden wordt. Daar deze druk voor een bepaalde cel of voor twee identieke cellen noodzakelijk constant moet zijn, moeten de verschillende vloeistoffen, welke het minimum der plasmolyse bepalen, aequimole culair zijn, wanneer de wetten der osmose van toepassing zijn op dit geval. Dit is inderdaad volkomen in overeenstemming met de waarneming, want deze bewijst, dat de concentraties, welke noodig zijn om de protoplasmacontractie te voorschijn te roepen omgekeerd evenredig zijn met de moleculairgewichten der opgeloste stoffen. De Vries, die deze wet het eerst publiceerde, noemde deze aequivalenle concentraties, isotonisch; wij kunnen, ons baseerende op het voorafgaande ze nog nauwkeuriger kenmerken door ze aequiosmotische te noemen. Een zeer merkwaardig gevolg dezer feiten is, dat men alleen door de mikroskopische waarneming eener levende cel het mole culairgewicht van de een of andere organische stof bepalen kan wij hebben inderdaad gezien, dat tusschen het gewicht p der in een L. vloeistof opgeloste zelfstandigheid, haar moleculairgewicht M en den osmotischen druk P ten opzichte van zuiver water de P verhouding bestaat: P = 22,3 —-. Voor eene andere oplossing is M P 1 P, = 22,3 —— en wanneer de beide vloeistoffen aequiosmostisch M| . M p zijn is -77- = —— M, p' Nu is het evenwel altijd mogelijk door voortdurend probeeren twee verschillende oplossingen van zoodanige concentratie te maken, dat ze juist plasmolyse te voorschijn roepen in identieke cellen; men kan dus altijd voldoen aan de hiervoor genoemde voorwaarde en het zal voldoende zijn om M vast te stellen, nadat p en p, zijn bepaald om daaruit M' te berekenen. Letterlijk* vert&lingtft. 911 Een merkwaardig voorbeeld dezer methode is door de Vries zelf gegeven; hij had eene zekere hoeveelheid raffinose, die men toenmaals als isomeer met rietsuiker beschouwde onder handen en kwam op het denkbeeld beide stoffen met het oog op hun plasmo liseerend vermogen met elkaar te vergelijken. Hij was niet weinig verwonderd toen hij bemerkte, dat hij om isotonische oplossingen te verkrijgen ongeveer drie deelen raffinose moest gebruiken tegen over twee deelen saccharose; de moleculairgewichten waren dus niet gelijk. De Vries weifelde niet uit zijne waarnemingen het besluit te trekken, dat wanneer het suikermolecule 12 atomen koolstof bevat, het raffinosemolecule er 18 bevatten moet; de conclusie was juist en iedereen weet, dat de werkelijke iormule van raffinose uit hare gezamenlijke eigenschappen afgeleid C lB H,, 0 16 is. Een eerste physiologische conclusie uit de onderzoekingen van de Vries is, dat de met protoplasma bekleede celwand alle eigen schappen der semi-permeabele membranen bezit; eene andere welke hier direct uit volgt, is de mogelijkheid ten naastebij den druk te leeren kennen, die zich in eene cel ontwikkelt, wanneer ze met zuiver water in aanraking komt. Wanneer het celsap eene bepaalde chemische samenstelling bezit, kan deze druk naar de van 't Hoffsche formule worden be rekend; men vindt zoo b. v. dat in de cel van eene biet met 20% 223 X 20 suiker, de alleen door deze stof veroorzaakte druk — =13 atmosfeer bedraagt; in eene vrucht met een gehalte van 20% glu -223 X 20 cose zou ze stijgen tot ———- = 25 atmosfeer. 100 Wanneer de samenstelling van het celsap te gecompliceerd is om eene dergelijke berekening te kunnen toepassen, kan men een isotonische vloeistof, b. v. eene suiker- of salpeteroplossing als in termediair gebruiken. Men vindt zoodoende bijna altijd zeer groote cijfers, die waar schijnlijk in zeer veel gevallen grooter zijn dan de weerstand der organische weefsels bedraagt; dit komt daardoor, dat wij heb ben aangenomen, dat de cel in zuiver water is gedompeld, terwijl ze inderdaad in aanraking is met andere cellen, die reeds meer of minder geconcentreerde sappen bevatten. De inwendige druk be draagt dan niet meer dan het verschil der drukkingen, welke door zuiver water in ieder dezer aan elkaar grenzende cellen zouden Lettêrljjke Tertslingen 912 ontstaan en het is gemakkelijk te begrijpen, dat dit verschil uiterst gering en soms gelijk nul kan worden. De minimumdruk van 13 atm., welke wij zooeven voor eene bietencel hebben berekend, drukt dus slechts de kracht uit, waar mede het de wortels omgevende water tot in het inwendige dringt, zonder dat ooit tijdens den geheelen duur der ontwikkeling, een gelijk drukverschil tusschen twee aan elkaar grenzende cellen ont staat. Bij vruchten, die men onder water houdt komen deze druk kingen geheel tot hun recht: zij veroorzaken dan gewoonlijk diepe scheuren in de cel wanden. Men ziet hetzelfde tijdens de eerste kiemingsperiode; de diastasen veroorzaken, terwijl zij de reserve stoffen oplosbaar maken, eene wateraantrekking, waardoor de bekende opzwelling der zaden veroorzaakt wordt, zoomede het doen uit elkaar barsten van voorwerpen door kiemende zaden, wanneer dit kiemen in een te kleine ruimte plaats heeft. Men kan zich nu afvragen welke rol de osmose in het normale leven speelt; als principe kan men aannemen dat deze rol daarin moet bestaan, het indringen van water in alle deelen der plant te begunstigen en het is duidelijk, dat de osmose een belangrijk aan deel heeft aan het opstijgen van water in hooge boomen. Godlewsky heeft daarop zelfs eene den physiologen welbekende theorie ge bouwd, waarin hij aanneemt, dat tengevolge van periodieke om zettingen van het protoplasma, waardoor de wanden afwisselend filtreerend en semi-permeabel worden, eene zelfde cel door osmose beurtelings water kan opnemen en het dan onder de werking van haar eigen druk weer naar buiten kan verwijderen, op de wijze van eene zuig- en perspomp. Deze op zich zelf staande en te eenzijdige theorie heeft tot le vendige discussies aanleiding gegeven en is vooral door Vesque aan eene strenge kritiek onderworpen; wij zullen er dus niet verder op ingaan. Ik wilde alleen de opmerkzaamheid vestigen op dit mijns in ziens meest belangrijke punt, dat volgens de bovengenoemde wetten, de osmotische krachten noodzakelijk in verband staan met de sa menstelling der plantensappen, waaruit volgt dat deze van die osmo tische krachten afhankelijk is. Wanneer dit niet zoo was, wanneer zich b. v. eene cel met geconcentreerd sap onmiddellijk naast eene andere bevond, welke alleen zuiver water bevatte, dan zou de eerste in grootte toenemen Lstterijjke vertalingen 913 ten koste der tweede, die ten slotte geheel zou uitdrogen. Om eene dergelijke werking niet te doen plaats vinden en ook om geen te sterken druk te doen ontstaan in het inwendige der cellen, moet er een zeker evenwicht bestaan, eenerzijds tusschen de concentratie van hetcelsap en, andererzijds tusschen de soort of liever het aan tal moleculen, dat in oplossing gegaan is. In werkelijkheid is zulk een evenwicht niet voorhanden en kan ook in de absolute betee kenis van het woord niet bestaan. De bewegingen, welke bij geor ganiseerde wezens plaats hebben en bij de planten bestaan in eene waterbeweging en eene verplaatsing van de verschillende bouw stoffen van het planten.ichaam, toonen inderdaad dat dit evenwicht voortdurend verstoord wordt, maar daardoor ook even constant tracht zich weer te herstellen. Wij zullen pogen dit door eene directe proef duidelijk te maken. Het vraagstuk biedt eenige moeilijkheden aan, want naast de osmose wier wetten wij kennen, zien we nog twee onafhankelijke veranderlijken, waarvan de werkingen onmo gelijk zijn na te gaan, n.l. de diffusieverschijnselen der planten bouwstoffen, welke trachten de samenstelling der verschillende cel sappen aan elkaar gelijk te maken en de scheikundige werking van lucht, Licht en diastasen, welke deze samenstelling voortdurend irachten te wijzigen. Deze scheikundige oorzaak is zonder twijfel het hoofdmoment voor de even wichtsveranderingen in plantenweelsels en is doorgaans te ingewikkeld om tot in alle bijzonderheden onderzocht te worden. Slechts in enkele gevallen is de kwestie eenvoudiger, b. v. in de biet, waar de overwegende scheikundige processen nu eens eene omzetting van glucose in saccharose en dan omgekeerd eene in versie dezer laatste zijn. De vraag is dan relatief nauwkeurig gesteld en dat heeft mij er toe gebracht, er een bijzonder onderwerp van studie van te maken, waarmede ik mij gedurende de beid} laatste campagnes heb bezig gehouden. De biet vertoont buitendien eene andere niet minder interessante bijzonderheid, daar de suiker, welke zich in de plant vormt uit sluitend in den wortel wordt opgehoopt, zonder zich in de bovenaard sche organen te verspreiden, niettegenstaande hare groote oplos baarheid, waardoor ze zoo zeer gemakkelijk diffundeerbaar is. Dit transporteeren en ophoopen van suiker in den bietwortel is tot nu toe niet verklaard. De tegenwoordig door de physiologen aangenomen theoriën tot verklaring dezer verplaatsing, baseeren Letterlijk» Tort«lingen.' 914 zich inderdaad alle op diffusie en zijn "dientengevolge alleen van waarde, wanneer de stoffen, die zich ophoopen onoplosbaar worden; zij verklaren zeer goed de afzetting van zetmeel in hout, zaden en knollen, maar ze helpen ons niet bij de verklaring der suiker afzetting in de biet. Er ontstaat hier dus een evenwichtstoestand, welke stabiel kan worden, daar de suiker zonder merkbare verandering blijft, gedu rende de geheele rustperiode, welke de beide perioden van groei scheidt. Wij zullen zien, dat dit evenwicht noodzakelijk door de osmotische krachten te weeg wordt gebracht. Beschouwen wij namelijk twee cellen, onverschillig of ze al dan niet naast elkaar zijn gelegen, maar welke in staat zijn, hun inhouden langs den weg van diffusie of osmose uit te wisselen. Laat in de eene een oplossing van invertsuiker zijn, in de andere een saccharose oplossing. Het is duidelijk, dat wanneer beide cel len dood zijn, de diffusie door de wanden een dubbele stroom zal veroorzaken, waardoor spoedig eene volkomen gelijkheid der in houden ingetreden zal zijn. Daar ze dan dezelfde hoeveelheden rietsuiker en invertsuiker bevatten, zullen ze zich zoowel van het standpunt der diffusie als van dat der osmose in volkomen evenwicht bevinden. Nemen wij nu evenwel aan, dat beide cellen levend zijn en de eene deel uitmaakt van de bladeren, de andere van den wortel der zelfde biet. De analyse toont, dat de koolhydraten in deze bei de deelen der plant alleen in genoemden vorm kunnen bestaan; men kan zich dus de zaak zoo voorstellen alsof de redueeerende suikers in gewone suiker omgezet worden, wanneer ze uit het blad naar den wortel gaan en omgekeerd. Met andere woorden: de dif fusie gaat hier samen met eene voortdurende omzetting, waardoor suiker ontstaat, wanneer ze van boven naar beneden plaats heeft en omgekeerd deze suiker door hydrolyse splitst, wanneer ze van beneden naar boven geschiedt. Wij zullen hier niet nagaan, wat de oorzaak dezer condensatie en splitsing zijn kan; het is voor ons op hot oogenblik voldoende het feit te constateeren. Onder deze omstandigheden is het duidelijk, dat het diffusie evenwicht nooit zal kunnen ontstaan; de redueeerende suikers en de saccharose zullen dus gedurende onbepaalden tijd op hunne plaats blijven. Wat volgt hier evenwel uitten opzichte der osmose, die voortdurend op de beide op elkaar influenceerende cellen werkt? Letterlijk* rartaiingen. 915 Volgens de wetten van de Vries en van 't Hoff zal het ver dunde sap, water afgeven aan het meer geconcentreerde totdat beide in hetzelfde volume evenwel moleculen opgelost bevatten. Nu is evenwel het moleculairgewicht der saccharose Cl2 Hl2 On bijna juist dubbel zoo groot als dat der glucosen C 6 Hl2 0 6 . De beweging zal dus eerst dan ophouden, wanneer het procentgehalte saccharose in de onderaardsche cel bijna dubbel zoo groot is, als dat der glucosen in de cel boven den grond. M. a. w. zal de os mose tusschen beide deelen der plant een evenwicht doen ontstaan, dat wordt gekarakteriseerd door eene ophooping van suiker in den wortel en wanneer men de osmose een oogenblik buiten beschou wing laat, ook van andere bouwstoffen als de oplosbare koolhy draten. Deze ophooping zal rechtstreeks evenredig moeten zijn aan het gehalte der assimilatorische cellen aan reduceerende suiker. Dit evenwicht zal zoolang stabiel zijn als de scheikundige invloeden werkzaam zijn. welke de koulhydraten in den bestaanden toestand doen blijven. Want wanneer om de een of andere reden de saccharose in de bladeren zoude willen overgaan, zoude zij hier door hare ontleding een aanmerkelijke overmaat van osmostischen druk doen ontstaan, waarvan het noodlottig gevolg eene gedeelte lijke uitdroging van den wortel na zich zou sleepen of eene terug keer tot den aanvankelijken toestand, in elk geval eene herstelling van het verbroken evenwicht. Gedurende de groeiperiode der plant, wanneer de chloropbylbe vattende cel krachtig werkzaam is, heeft deosmotische druk in den bladeren de neiging steeds grooter te worden. Er ontstaat dan naar den wortel toe een voortdurende stroom van reduceerende suikers, welke onderweg in saccharose omgezet worden. De osmotische druk neemt in dezelfde mate af en de diffusie kan zoodoende ongestoord en onophoudelijk van de bladeren naar de wortels voortgaan. Zoodra de biet begint uit te loopen, doet het verbruik dei opgeloste voedingsstuffen den osmotischen druk verminderen. De suiker gaat dan uit den wortel en zal langzamerhand, na onderweg gehydroliseerd te zijn, de verliezen, welke de plant geleden heeft neutraliseeren en den osmotischen druk in de blade ren herstellen. In elk geval en in welke richting het stofvervoer ook plaats hebbe, zal ten slotte het osmose-evenwicht bereikt worden, dat zooals we vroeger zagen, bepaald is door een nauwkeurig vastge- Letterlijke vertalingen 916 stelde verhouding tusschen de tegengestelde concentraties. Deze verhouding zoude gelijk moeten zijn aan de moleculairgewichten van glucose en suiker, wanneer deze beide lichamen alleen voor- handen waren. In werkelijkheid wordt aan deze laatste voorwaarde nooit voldaan en worden de koolhydraten, zoowel in de bladen als in den stengel vergezeld door eene menigte andere niet te bepalen stollen, waarvan de osmotische invloed niet verwaarloosd mag worden, welke zich evenwel tot nu toe. aan elke berekening ont trekt, wijl de relatieve hoeveelheid en de nauwkeurige samenstel ling dezer stoffen niet bekend is. Men zoude dus de vroeger genoemde hypothese niet aan een direct onderzoek kunnen onder werpen; men zal evenwel, wanneer het waar is, dat het evenwicht, waarvan hier sprake is door de osmose wordt geregeld, altijd voor de op de bladen van één individu betrekking hebbende osmotische spanningen, nagenoeg gelijke waarden moeten vinden. Het eenige moeielijke was het meten dezer spanningen. Nu is het mij gelukt eene benaderde waarde te verkrijgen, door gebruik te maken van de wet van Raoult. Men weet, dat volgens dezen geleerde, de verlaging van het vriespunt van water (a), welke veroorzaakt wordt door eene in dat water opgeloste organische stof, wordt uitgedrukt door de formule: • = 18 -5 -g waarin p voorstelt het gewicht der in 100 G. water opgeloste stof en M haar moleculairgewicht. Verder hebben wij gezien, dat wanneer we het gewicht der in 100 c. c. oplossing aanwezige stof p' noemen: V = a 226 -£— M waaruit direkt volgt: P = a X P Deze laatste formule stelt ons in staat, de osmotische spanning te berekenen, onafhankelijk van de moleculairgewichten, door de bepaling van het vriespunt der onderzochte vloeistof en haar con centratie, zoowel ten opzichte van het gewicht als van het volumen. Men zal zelfs zonder groote fouten p 1 kunnen vervangen door het gehalte uitgedrukt in gewichts-procenten, want de dichtheid van dergelijk vloeistoffen varieert gewoonlijk slechts weinig. Letterlijke vertalingen 917 Het onderzoek wordt dun zeer eenvoudig: men perst sap uit bladen en wortels, filtreert een gedeelte zorgvuldig om het in de droogstoof te verdampen en laat het overige langzaam afkoelen, om door middel van een nauwkeurigen thermometer het vriespunt te bepalen; zoodoende vindt men u. Met gewicht der droge stof geeft p en p\ zoodat men alleen nog maar, de getallen in de formule behoeft te substitueeren. Met behulp dezer methode vond ik gedurende de campagnes 189i en '95, dat de osmotische spanningen, zooals de theorie deed verwachten, in alle deelen eener zelfde plant nagenoeg gelijk zijn, ze schijnen bij een zelfde suikergehalte, zelfs zeer weinig te vari eeren bij verschillende individuen. De volgende tabel geeft het resultaat der voornaamste onder zoekingen, welke betrekking hebben op groengetopte bieten; we willen evenwel eerst ter verduidelijking, een onderzoek mededeelen. Biet, geoogst 18 Nov. 1894. Suikergehalte der biet 10,8 „ Vriespunt —1,27° Droge stof in gewichtsprorenten 12,00 .™ 12 X 100 wortels I » » per 100 water — = 13,64 12 Osmotische spanning 1,27 X — ~ . — X 12,05 =.13,5 atm. „ | Vriespunt —1,12» Droge stof in gewichtsprocenten 5,25 er j 5,25 X '100 bladen » » per ICO water — —= 5,5i 5 25 Osmotische spanning 1,12 X zir, X 12,05 = 12,8 atm. 5,54 Letterlijke vertalingene 918 Over het algemeen zijn de spanningen, die betrekking hebben op de wortels iets hooger dan die, welke betrekking hebben op de bladen, hetgeen op het eerste gezicht in tegenspraak schijnt te zijn met de richting, waarin de stoften zich van het blad naar de wor tels bewegen. Men moei evenwel niet vergeten, dat de spanningen afgeleid uit de wet van Raoult overeenkomen met de dicht bij elkaar ge legen vriespunten van het sap Nu is het echter zeker, dat de bladen der biet, ten minste overdag voortdurend aan een hooger tempera tuur zijn blootgesteld dan de wortel, zoodat men voor een nauwkeurige vergelijking dezer cijfers eene temperatuurcorrectie moet aanbrengen. Zulk eene correctie is onmogelijk nauwkeurig uit te voeren, maar de berekening toont aan, dat in de minder gunstige gevallen een verschil van 15° eerst voldoende is om een volkomen evenwicht te verkrijgen. Dit cijfer is niets overdreven; het is zelfs waarschijnlijk, dat het in vele gevallen nog grooter wordt en dan kan de osmoti sche druk in de bladen grooter zijn dan in de wortels. Eene andere gevolgtrekking uit de cijfers der tabel is deze, dat de suiker in de biet niet, zooals men zou kunnen aannemen, in een weinig stabiele verbinding met eene andere stof aanwezig is. Het vriespunt van het sap is inderdaad altijd veel lager, dan dat heigeen met het suikergehalte zou overeenkomen en wel zoo, dat theoretisch'gemiddeld eene bijna dubbel zoo groote concentratie noodig zou zijn. Dit verschil toont, dat de suiker in stede van met een andere stof verbonden te zijn, wat door vermindering van het aantal aan wezige moleculen, noodzakelijk eene kleinere verlaging van het vriespunt ten gevolge zou hebben, in de biet vergezeld wordt door andere oplosbare stolfen, die actiever zijnen dus kleiner moleculair gewicht hebben. Buitendien is het bestaan van dergelijke verbindin gen a priori weinig waarschijnlijk door de mogelijkheid, de suiker door diffusie uit de biet te winnen. Alles te zamen genomen schijnt het vast te staan, dat de osmose als een der voornaamste factoren der sapbewegingbeschouwd moet worden en als zoodanig moet worden geplaatst naast de diffusie, welke niet voldoende is om een aantal physiologische verschijnselen te verklaren. De osmose alleen stelt ons in staat de verplaatsing op groote schaal te begrijpen van stoffen, welke zoo oplosbaar zijn als de suiker dat is en wij gelooven zelfs, dat wij uit het hiervoor mede- Letterljjk( lertalingen 919 gedeelde een wet kunnen afleiden, die op alle analoge gevallen van toepassing is en dientengevolge van veel beteekenis voor de phy siologie zou kunnen worden. Deze wet die wij het principe der osmo tische spanningen zouden willen noemen, zou als volgt kunnen luiden: leder oplosbare stof kan ergens in het levende organisme worden opgehoopt, wanneer hare vorming op deze plaats aanleiding geeft tot eene vermindering der osmotische spanning. Op grond dezer wet zijn de verbindingen, die in de plant aanwezig zijn in hooge mate gecondenseerd en het is gemakkelijk in te zien, dat de theorie van Déhérain omtrent de beweging der voedings stoffen en de assimileering der minerale bestanddeelen door de plant, er slechts een onderdeel van uitmaakt. Inderdaad gaat het onoplosbaar worden eener stof onvermij delijk samen met het verdwijnen van alle osmotische spanning. Deze kan alleen worden hersteld door nieuwe toevoer van stof, waardoor, wanneer deze op haar beurt hier onoplosbaar wordt, de overige deelen der plant er geheel van beroofd kunnen worden. Dit is het geval bij het zetmeel of bij de assimileering van jodium door zeeplanten, maar tusschen deze extreme gevallen en het absolute diffusie-evenwicht, dat overigens nooit in de levende plant gevonden wordt, zijn nog eene menigte andere mogelijkheden, welke allen door dezelfde fundamenteele wet van het osmotische even wicht worden beheerscht. Hare studie biedt een nieuw veld voor onderzoekingen aau, dat zonder twijfel veel resultaten zal opleveren en we hopen het zelfde principe spoedig op andere verschijnselen van het planten leven te kunnen toepassen. Annales agronomiques. 1896, XVII p. 5. Gelbe He f te. 1896, blz. V39. J. D. Kobus. MEDEDEELINGEN UIT EN VOOR DE PRAKTIJK. RUITEN VERANTWOORDELIJKHEID DER REDACTIE. ONDERZOEK VAN MACHINE-OLIE OP ZUURGEHALTE Naar aanleiding van bovengenoemd stuk van den heer Marx voorkomende in liet Archief '95 No. 22, veroorloof ik mij eenige opmerkingen te maken, omtrent eenige bezwaren die de doorhem beschrevene methode oplevert. Letterlijke vertalingen 920 Het komt mij voor dal hel aantoonen van vrije vetzuren door middel van Cu 2 0., niet zoo gevoelig is, zooals de heer Makx beweert. Verscheidene malen toch kon ik de aanwezigheid van vet zuren aantoonen (op een nader te omschrijven methode) wanneer dit niet meer mogelijk was door middel van de methode Marx, zoodat hel niet optreden van de groene verkleuring nog niet wijst •tale afwezigheid van vrije vetzuren. Daargelaten deze mindere nauwkeurigheid, zou deze methode als praetisch middel te gebruiken wanneer er geen ander bezwaar aan verbonden was. Bij donker gekleurde olie is het zeer moeilijk soms bijna onmogelijk, de groene verkleuring waar te nemen, terwijl bovendien de heele reactiezeer langzaam verloopt. Dit is hel geval wanneer de te onderzoeken olie niet verwarmd wordt. Een monster klapperolie, kon koud, gerust 24 uren slaan zon der dal er verkleuring viel waar ie nemen. Wanneer gedurende de bewerking liet koperoxydule in aanraking met de lucht kon komen en er dus gelegenheid was tot oxydatie, trad de verkleuring vroeger in — zoodat dit ook een luim van fouten kan opleveren. Af te raden is ook liet gebruiken van koperoxydule van kopersmeden, wegens de onzuiverheid, en de mogelijke aanwezigheid van koperoxyde. Koperoxydule afkomstig van invertsuikerbepa lingen is voor bovengenoemd doel zeer goed te gebruiken. Een andere methode van onderzoek n. 1. die van Allaire is dunkt mij meer praetisch en heeft bovendien voor dat het geheele onderzoek in veel korter tijd afgeloopen is. Deze methode berust op het verzeepen van de aanwezige vetzuren doormiddel van Na 4 CO s . Men schudt dus een verdunde olieoplossing met eene oplossing van soda, en ziet of na het schudden een troebeling is ingetreden. Zijn de vetbolletjes glanzig en duidelijk te onderscheiden, ter wijl de vloeistof helder blijft dan is de onderzochte olie neutraal. Is de massa troebel en heeft gedeeltelijke verzeeping plaats. dan is de olie zuur. Heter is eerst de met water verdunde olie te filtreeren en tiei tiltraat met een Nas COs oplossing te schudden. Door voortdurend dezelfde hoeveelheden olie en Nas COs op lossing te gebruiken, kan men — afgaande op de meer of mindere troebeling — na. eenige ondervinding, wel tot een conclusie komen. De sodaoplossing die ik gebruikte was een verzadigde; de reactie heeft plaats hij gewone kamertemperatuur, zoodat vet warmen dus 921 Mededeeliiïgen uil en voor >\v prakijjk niet noodzakelijk is. Of Naa CO3 oplossing misschien onder bepaalde omstandigheden op de olie zelf zou kunnen inwerken kan ik niet beslissen. Dit i.s zeker een zwak punt en zal ik vooreerst niet kun nen ophelderen. liet meest voor de hand ligt, dat er ook eene troebeling zou kunnen optreden door het neerslaan van een ealciumzoutin de vorm van CaCOs, dataan het een ol ander organisch zuur verbonden was. Ook hieromtrent heb ik eenige proeven genomen. Na toevoeging van Na2 COs werd hel verkregen neerslag gefiltreerd, liet restant dat op het filter achterbleef werd met 9(1% alcohol afgewasschen. zoodat. vetzure natron wegens oplosbaarheid in alcohol in het nitraat verkregen werd. terwijl eventueel aanwezige Ca CO, op het filter resteerde. Door dit restant dan te behandelen met een verdunde zoutzuuroplossing, kan de eventueel aanwezige kalk aangetoond worden door ammoniumoxalaat. Op deze wijze kon ik slechts speren van calcium aantoonen. Deze fout zou dus gemakkelijk verholpen kunnen worden door liet neerslag verkregen met Naa GO :! , in alcohol op te lossen, (zie hoven) De in 't, filtraat aanwezige alcoholische zeepolossing (vetzure natron) zou met een Ba Ck oplossing geschud een troebeling •- sehuimvorming ten gevolge hebben, en zoodoende zou vrije vetzuur aangetoond zijn. Door een bepaalde gewichtshoeveelheidolie in 't begin af te wegen en later met een Ba C\> oplossing van bekende sterkte te titreeren, zou »het zuur zijn" in c. M' uitgedrukt kun nen worden, en zoodoende verschillende olie te vergelijken zijn. Zeei' zeker geloof ik dat dit een gemakkelijke methode zou zijn. of er practisch overwegende bezwaren aan verbonden zijn durf ik niet te zeggen. Tot mijn spijt kan ik dit wegens tijdgebrek nu niet nagaan. Na den maaltijd hoop ik dit te kunnen doen. Een vergelijking te maken tusschen deze en die van den heer M.\u\ is dunkt mij moeilijk. Het volgende heeft deze methode voor: 1. Vlugger afgeloopen. 2. Nauwkeuriger. Zeer zeker is Cu.- O als reagens goed. maai-de manier zooals dit reagens aangewend wordt is niet alleen onnauwkeurig, maar geeft aanleiding tot fouten. BvßOxow, Sept. 1890 J. B. Bowles. Mededeelingen uit en roor de praktfjk 922 DIVERSE MEDEDEELINGEN. Volgens mededeeling van den lieer van .Mcssciif.niïroek zijn op Tjomal uitstekende resultaten verkregen niet ampasstooters, geconstrueerd naar aanleiding van eene verhandeling. „De theorie Tan den aiii|iasstooter" van den Heer K. F. Bkugmans. in »de Landbouwer" van Jan. 1889, zoodat het wel gewenscht is deze onder de oogen van belanghebbenden te brengen en wij ze in haar geheel doen voljren. »De ampasstooter heelt hij de suikerrietmolens ten doel om liet gekneusde riet van liet eerste cilinderpaar tl en 2) naar het tweede (2 en 3) te geleiden. Dit geleiden moet zoodanig geschie den, dat, cilinder \\ liet hein toegevoerde riet gemakkelijk opnemen kan. zonder dat opstoppingen of andere storende werkingen plaats kunnen vinden. Is nu F, de snelheid, waarmede het gekn. riet het eerste ci linderpaar verlaat, en F, die van de ampas uit het tweede paar (zie lig. I.) dan zal altijd F, = F, zijn en hieruit voljrt dus. dal de voortbeweging van het gekn, riet over den ampasstooter eene gelijkmatige moet zijn. Onderzoeken wij verder de beweging van een materieel punt p. (Zie fig len2) volgens een polaircoördinaten systeem en denken wij ons dat hei punt p zich na den tijd t in A bevindt en eene snel heid v bezit. Deze snelheid ontbinden wij in - componenten c en w, zoodanig dat c in de richting van de radiusvector valt en w loodrecht daarop (zie fig 2). Aangezien eene gelijkmatige voort beweging van het gekn. riel over den Ampasstooter plaats moet vinden, zoo moeten ook deze .snelheden constant zijn, om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen. Zijn r en u de polaircoördinaten van punt p dun is: dt of dr = C dt Daar nu C constant is verkrijgt men door integratie: r = C t -f Ci Om de constante C, te verkrijgen beeft men de bepaling dat voor t = 0, r = R moet zijn. Direrse raededeelingen 924 Zet men deze waarde in bovenstaande vergelijking, zoo ver krijgt men vervolgens C, = li CO r = c. t + R. r. <l u \ erder is w = dt. ui \\\ dt — run De waarde van r uit vergl. (1) gesubstitueerd geeft w. dl — (Cl R] du w. dt. ol = du e. t -• R en door integratie. ii = log. (i: -;- c t) -i i\. Om Ui» constante (.'-' te bepalen beeft men voort =o, u= o. vervolgens ('., = log. li. e Deze waarde van (', ingezet. u = log. (R ; ~ c t) — log. 11. e C i; -|- c. t (-1 . . . . 11 = - i ogi |; Uit verg. (1) en (2) volgt w r 11 = 102. i: t i r of log. = u. K w Zet men voor de eenvoudigheid —men R gelijk eene eenheid w alzoo R = 1: zoo verkrijgt men: log. r = ui u of (3) r = e m " Hieruit zien wij dat vergelijking (I!) niets anders is dan de vergelijking <i\>\- logarithmische spiraal, e. beteekent hier de basis van liet natuurlijke logarithme - stelsel. Deze gebogene lijn beeft de eigenschap, dat de Radiusvector met de overeenkomende tangent altijd een constante boek I 'ivel -i mededee Unffen 925 vormt dus /_ ;i = constante. Nu is (zie fig. 3), = tg. g. en g = 00" — a dus m = cotg a = const. Trekt men verder O n loodrecht op OA en A n loodrecht op T dan is O n — r. cotg a = r. m. O n is hier de polairnormaal r Verder is n A = r 1/ 1+ m* = . Nu is n A de sin. a buigingsstraal en noemen wij deze 1, zoo is 1 = r \/~\ + m 1 Formule (3) geeft aan, dat de liaan, welke het punt p be schrijft, eene log. spiraal is. Bij de suikerrietmolens zal deze kromme lijn van bepaalde lengte zijn. lte haan dus, die punt p en ook 't gekneusde riet beschrijft. is een gedeelte van de log. spiraal. Om deze voor een suikerriet molen van gegeven cilinderafstand te kunnen bepalen, moeten de Diverse me'ledeelingen 926 snelheden w en c hekend zijn. I)e snelheid w, welke loodrecht "I 1 den radiusvector gericht is, is steedsgelijk T,, de snelheid waar mede 't gekn. riet 't eerste cilinderpaar verlaat. Kennen wij nu c dan is uit deze twee wanden ./_ a te herekenen, vervolgens (wanneer de eenheid R aangenomen wordt) de log. spiraal bepaald, waarnaar de ampasstooter geconstrueerd moet worden. De snelheid c nu is proefondervindelijk te bepalen, daar zij van de elasticiteit van het gekn. riet en de mogelijkheid dat cilinder 3 het gemakkelijk opnemen kan, afhangt. Alvorens echter over te; gaan tot de empirische waarden van <• of hoek a willen wij eerst het volgende beschouwen. Is sde afstand van cilinder I en 2 (zie fig. 4) en dde dikte van het gekn. riet dan zal wanneer het. riet hoegenaamd niet elas tisch is d= s zijn, Men zou in het geval de snelheid c = o 'kunnen maken daar er volstrekt geen reden zon bestaan, waarom men het gekn. riet eene snelheid c moet mededeelen, welke in de richting van den radinsveetor valt, opdat het gemakkelijk zonder noemenswaardige wrijvingswederstand te overwinnen, zich over den ampasstooter voort bewegen kan. Wanneer c == o is zal m -oen vervolgens a = ü()° moeten zijn. 927 Divprge medeileeüngen Diversa mederfeelingen 928 n bogen zijn, waarvan de straal r = R =-— -f- s is; wanneer D té de diameter van den cilinder beteekent. Nevenstaande lig 5 geeft een zoo lanigen ampasstooter te zien. In de praetijk zou het niet raadzaam zijn, zulk een ampas stooter te construeeren. De persing tussehen topcilinder en ampas stooter zou ten gevolge van de elasticiteit van het gekn riet na deelige gevolgen kunnen veroorzaken. Het is daarom zaak c steeds grooter dan 0 te maken. Is c daarentegen te groot genomen dan zou er kans bestaan dat cilinder 3 het gekn. riet niet opnemen kan en daardoor eene opstopping ontstaan. De snelheid c moet zoo groot genomen wor den, dat hoek a iets kleiner dan 90° wordt. Uit de praktijk zijn de volgende waarden voor hoek a en R gevonden. N. B. De grootste hoeken komen met de kleinste waarden van S en de kleinste met de grootste overeen; daarentegen de kleinste waarde van R met de kleinste S en omgekeerd. Zijn dus a en R voor een te construeeren ampasstooter gege ven, zoo kan men de kromme lijn, waarnaar de plaat van den ampasstooter gebog m en geplaatst moet worden, gemakkelijk vin den. Daar echter deze een klein gedeelte van de log. spiraal is, zoo kan daarvoor met voldoende nauwkeurigheid een cirkelüoog genomen worden. Diverse mededeelingen. 929 Het volgende voorbeeld diene ter verduidelijking. Een ampasstooter moet vervaardigd worden voor een rietmolen waarvan D = 762 m. M. en S= o m. M. Uit de tafel vinden wij voor S = 5 m. M. en D = 762 m M. a = 840 en R = 395 m. M. Verbinden wij nu O met B ,(zie fig. 6) en zetten wij van O uit op 08, R af, trekken wij vervolgens door punt K de lijn T, welke m.t OB de hoek a= Bi> vormt, verder uit K. een loodlijn op T en uit O een loodlijn op 08, dan zal het snijpunt n het middelpunt zijn van den cirkelboog K M volgens welke de plaat van den ampasstooter gebogen en geplaatst, moet worden.— Djatibarang, 7 Dec. '88. Borntraeger heeft zijne onderzoekingen betreffende den invloed van loodzonten op inrertsaikerbepalingen langs titrimetrischen weg, voortgezet. Zooals reeds in het Archief (1895, blz. 995) werd aangehaald, had hij reeds gepubliceerd, dat de aanwezigheid van loodzouten steeds aanleiding gaf tot het vinden van een te gering kwantum invertsuiker. Nadat hij reeds lang met zijn proefnemingen bezig was geweest, kwam hij tot de ontdekking, dat er op dit feit reeds in 1871 door den Engelschman Gill gewezen was, echter zeer ter loops en op grond van zeer onvolledige proeven. Borntraeger heeft zij ia zeer grondig onderzoek nu voortgezet, en zich de vraag gesteld, wat of de reden kon zijn van het ver schijnsel. Hij komt tot de conclusie, dat een gedeelte van het aan wezige lood, door de invertsuiker tegelijk met het koper wordt neergeslagen. Hij mengde verschillende hoeveelheden loodverbin dingen (loodsuiker, loodazijn en loodsulfaat) met de Fehlingsche oplossing, verdunde deze in meerdere of mindere mate, (ook on verdund ) en wendde eveneens verschillende suikeroplossingen aan, gedurende diverse kooktijden. Het neergeslagen koperoxydule werd dan door een driedubbel papierfilter afgefiltreerd, zoolang met heet water uitgewasschen tot geen sulfaatreactie meer zicht baar was, daarna in verdund salpeterzuur opgelost, het filter zoo lang uitgewasschen tot geen koperreactie meer kon aangetoond worden, het filtraat en waschwater ingedampt en het aanwezige lood, door zwavelzuur tot loodsulfaat omgezet en als zoodanig bepaald. Later bleek hem dat hij volgens deze methode steeds te veel lood vond, omdat het filtreerpapier vrij aanmerkelijke hoe- Dïvsrse raad«de«iit>g«D. 930 veelheden lood uit een alkalische oplossing terug houdt. Hij ver ving toen het papier door asbest, hetwelk dit niet, of in zeer geringe mate doet. Hij resumeert nu de uitkomsten zijner onderzoekingen aldus: Bij de volumetrische bepaling van invertsuiker, dextrose en melk suiker door Fehlingsche oplossing, wordt in tegenwoordigheid van loodzouten steeds een te gering suikergehalte gevonden, doordat een gedeelte van het aanwezige lood, mede in het praecipitaat van koperoxydule, wordt neergeslagen. Wordt de hoeveelheid bijgemengd lood successievelijk grooter gemaakt, dan blijkt dat bij viervoudige verdunning van de Fehlingsche oplossing het mede neergeslagen lood zeer spoedig een maximum bereikt, en dan verder constant blijft. Bij onverdunde Fehling neemt die hoeveelheid met de hoeveelheid aanwezig lood toe. Wordt het koken der vloeistofmengsels langer dan 2 minuten voortgezet, dan is de hoeveelheid neergeslagen lood geringer. Ook bij aanwending van meer of minder suikeroplossing dan benoodigd is ter ontkleuring van het proefvocht, wordt altijd minder lood gevonden, dan bij aanwending van de juist-benoodig de hoeveelheid. Borntiueger zet zijne proeven voort, door nu nieuwe combina ties te maken, en wel door de hoeveelheid alkali in Fehlingsche oplossing te variëeren en te zien, welke de invloed is, die dat heeft op het mede gepraecipiteerde lood. Deutsche Zuckerindustrie. 1895. bh. 1720. Claassen heeft nieuwe onderzoekingen ingesteld over de rede nen waarom dunne sappen sneller verdampen dan geconcentreerde. In de fabriek is het moeilijk hieromtrent vergelijkende proeven te nemen, omdat de verschillende sappen onder geheel andere om standigheden worden ingedampt. Daarom is het noodig de sappen in het klein, onder geheel dezelfde omstandigheden aan het onder zoek te onderwerpen. Jeljnek, die voorzeker wel als autoriteit op dit gebied mag genoemd worden, houdt de mate van verdamping (transmissie-coëfficiënt) voor afhankelijk van de soortelijke warmte der oplossing, doch Claassen vond dat dit niet juist is. Er is een andere factor die blijkbaar veel meer invloed heeft, en dat is de viscositeit van de vloeistof. Uit een beredeneerd oogpunt is het ook zeer logisch, dat hoe dik vloeibaarder een stof is, zij des te moeilijker zal verdampen. Wanneer toch de vloeistof in aanraking Direr»e me<iedeeling«D 931 is met de serpeniijn, waardoor zij verhit wordt, zullen zich op die dampblizen vormen, die de overdraging van de warmte op dn vloeistof bijna geheel zullen tegenhouden. Het is duidelijk dat hoe bewe.relijker de vloeistof is, des te gemakkelijker deze dampblazen zullen loslaten, en er dus sneller weer gelegenheid is voor transmissie van warmte van de warmtebron op de vloeistof. Claassen nam zijn proeven met vulmassa en melasseoplossingen van bepaalde verschillende sterkten. Stel Ie hij de soortelijke warmte, de viscositeit en de transmissie-coëfficiënt graphi-ch voor, dan vund hij dat de transmissielijnen uitwezen, dat de transmissie vrijwel gelijkmatig afnam, naarmate de S. W. verminderde of de viscositeit steeg. Hij werd uit deze proeven dus niet veel wijzer. Hij herhaalde ze toen met zuivere zoutoplossingen en vond hierbij j ist het omgekeerde, namelijk dat de transmissie steeg in plaats van afnam bij meerdere concentratie. Het bleek hem nu echter dat de S. W. in verhouding veel grooter verschil vertoonde dan de viscositeit, waaruit hij afleidde dat de soortelijke warmte van veel geringer invloed is op de transmissie-coëfficiënt dan de viscositeit. Centralblatt für Zackerindustrie iB9ö, blz. 194. Dr. Schneidewind en Dr. Muller hebben een uitgebreide studie gemaakt betreffende den invloed van verschillende meslstof fen op den beetwortel. Hunne methode bestond daarin dat de asch van de wortels en de bladeren van de biet onderzocht werd, speciaal op het hun in overmaat toegediende voedings materiaal. Als gevolgtrekkingen hunner proeven deelen zij het volgende mede: Het aschgehalte van de beetwortels is door de cultuur vermin derd, omdat men steeds suikerrijker bieten heeft weten te verkrij gen en een hoog suikergehalte van den wortel samengaat met een gering aschgehalte. Het aschgehalte der bladeren is niet veianderd. Het asch- en stikstofgehalte van de wortels staat in omgekeerde reden met het suikergehalte; in de tweede plaats komt pas de samenstelling der asch in aanmerking. Een bemesting met kalizouten veroorzaakt een verhooging van het kaligehalte van den wortel en de bladeren, eveneens van de totale kaliopname, een toediening van natriumhoudende mest heeft vermeerdering van het natriumgehalte ten gevolge. Een bemesting met kainiet geeft wèl een verhooging van kali, niet van natrium 932 Dlrerie mededeelingen. of magnesiagebalte; vandaar dat er geen gevaar bestaat bij kaïniet bemesting dat het zoutgehalte verhoogd wordt Door kalkbemesting wordt de kalknpname verhoogd; kali en natronzouten evenals kaï niet houden dit echter tegen. Kaïniet kan een vermeerdering vanphos pborzuuropname uitwerken; een vermindering er van is bij kaïniet nooit waargenomen. Door deze bemesting stijgt de assimilatie van chloor; tot een zekere grens is dit nuttig, omdat de vorming van plantenzuren hierdoor verminderd woidt. Ken te late stikstof bemesting is niet raadzaam, omdat dit den wortels niet meer ten goede zou komen, daarentegen moet getracht worden de bladvorming zoo spoedig mogelijk te doen plaats hebben. Natronsalpeter werkt sneller dan kalisalpeter, waarschijnlijk door de grootere oplosbaar heid en door het sterker dif'fundeervermogen. Onder bepaalde omstandigheden gebeurt het wel dat de beetwortel in spijt van de sterkste stikstotbemestincr toch stikstofarm blijft, en de stikstof zich dan in de bladeren ophoopt. Daar liet stikstofverbruik bij de biet zeer hoog is, moet op de rationeele bemesting hiermede steeds b l zonder gelet worden. De wederkeerige werking van de voedings stoffen op elkaar speelt bij de ontwikkeling der plant een groote rol. Het is dus wenschelijk haar onder verschillende omstandighe den op verschil'ende grondsoorten te bestudeeren, en bij alle be mestingsvraagstukken voor de toekomst in het oog te houden. Zeitschrift für Zuckerindustrie 1896, blz. 312. Dlrersa mededoellngen 933 STATISTIEK, OOGST-EN MARKTBERICHTEN, ENZ. Overzicht van den RiETSUiKERurrvo-ER en de Bietsuikerproductie. De invoer ran suiker in Britsch-ïtidië gedurende de laatste 5 jaren wordt in onderstaande tabel voorgesteld. Men ziet hieruit, dat de invoer uit Engeland zoo goed als opgehouden is en dat de Europeesche bietsuiker in concurrentie met de rietsuiker geen vooruitgang toont. Van de 1250U0 ton, welke totaal worden ingevoerd, komen 87500 ton alleen voor rekening van Mauritius. Hoewel de Duitsche invoer, in vergelijking met 1890/91 sterk is achteruitgegaan, schijnt hij toch op gezonde grondslagen te berusten. In het loopende jaar zal hij door de lage vrachtprijzen van de Hansa-en de Hamburg-Calcutta-lijn een groote uitbreiding verkrijgen. Deutsches Handelsarchiv i896, blz. SOI. 935 AtatWtiefr, nogat- en marktberichten, eni. Europa, 15 Augustus. De weersgesteldheid was in de laatste weken zeer gunstig voor de ontwikkeling der biet. Zonnige warme dagen wisselden af niet bewolkte en lichte regens bevorderden zeer den groei der planten. Het gemiddelde gewicht van den beetwoitel is dan ook overal toegenomen, het suikergehalte laat echter nog veel te wenschen over, in sommige gevallen is het zelfs afgenomen. Over het algemeen wordt zeer geklaagd over het vele doorschieten der planten, men hoort echter minder van ongedierte, hetwelk de biet schade aanbrengt. In het Oosten van Duitschland zijn de verwachtingen betreffen de den oogst niet hoog, en dit zoude zooveel invloed op de totale productie hebben, dat het totaal contingent voor Duitschland: ■l,700i)00 ton misschien geen eens bereikt zou worden. De taxatie van Licht van de totale opbrengst van Europa op 4,900000 a 5,000000 ton, blijft hij volhouden, als zullende zijn de maximum hoeveelheid, die bereikt kan worden, wanneer verschil lende omstandigheden, die invloed kunnen uitoefenen, in alle sui kerproduceerende landen meeweiken. Het weer in Oostenrijk was niet gunstig, uit Bohemen komen betere berichten. De weersgesteldheid in andere landen was over het algemeen goed. Ook de Koloniën genieten bijna alle van passend weer voor den oogst. Betreffende de toekomstige productie van Cuba verwacht men, dat deze de laatste, welke ïM.jOOO ton bedroeg, niet zal over schrijden. De opbrengst van Martinique heeft in de afgeloopen campagne 31744 ton bedragen tegen 25208 ton in 1895. Soerab.iia, 14 Sopt. Suiker. Er hebben gedurende de laatste twee weken geen verkoopen uit de eerste band plaats gehad, ten gevolge van verdere achteruitgang van prijzen. Daarentegen kwa men door het faillissement van een Chineeschen speculant ver schillende partijen suiker aan de markt. die. voor een deel reeds opgeslagen waren en voor een ander deel nog geleverd moesten worden. Op deze wijze vonden ± 00000 pikols hoofdsuiker No. 10/13 koopers tot f 6'/,, terwijl een partij van ± 10,000 pik. hoofd suiker No. 15 niet meer dan f 7'/j kon bedingen. In stroop- en zaksuiker ging niets om. 936 Statistiek, oogst- en marktberichten, enz. OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MEDRDEELIKGEX VAN HET PKOEEBTATIOX <10.ST-JAVA. Nieuwe Serie No. i2 ( .» I>E PLANTENLUIZEN VAN lI KT SUIKERRIET OP JAVA dour Dr. 1.. ZI.JIN IM:H. met I'laat XX. Onder' buvenstaanden titel wensch ik in een reeks van mede deelingen de levensgeschiedenis en de bestrijding der plantenluizen te publieeeren, welke op Java op het suikerriet leven. Jk zal daar bij niet een bepaalde systematische volgorde in acht nemen, maar mijn onderzoekingen bekend maken, zoodra zij voor de een of de andere soort afgesloten zijn. Alvorens echter de bespreking van de afzonderlijke soorten te beginnen, wensch ik nog een paar woorden vooral' te laten gaan. De plantenluizen of Phytophthires vormen een groep van de orde der Rhynchota of Hemiplera, wier hoofdkenmerk daarin be staat, dat de mond werktuigen in een soort van zuigsnuit veranderd zijn. Deze zuigsnuit komt op zoodanige wijze tot stand, dat de onder lip in den vorm van een gleuf verlengd is. De boven- en on derkaken zijn in twee paren borstels veranderd en kunnen irr de genoemde gleuf heen en weer bewogen worden. De korte bovenlip bedekt de bovenzijde van de gleuf alleen aan de basis. Om zich te voeden boren de plantenluizen de borstels van de snuit in het weefsel der planten en zuigen de sappen, die uit de wond vloeien, op. De steken hebben rriet zeluen deformaties of het afsterven van het weefsel ten gevolge. Ten opzichte van het verbazend groot aantal waarin vele plan tenluizen optreden, is hare schadelijke werking dikwijls overschat geworden, terwijl men haar ter' andere zijde weder te weinig op merkzaamheid schonk, daar irr vele gevallen de schade niet direkt iir het oog valt. Voor het suikerriet bestaat deze laatste uitsluitend m een omtrekken van het sap en wanneer men zich een idee van de grootte daarvan wil vormen, dat ongeveer juist is, zoo overwege men, dat al de duizenden, van luizen zich uitsluitend uit het sap, dat aan de plant onttrokken wordt, vormen. Daarbij valt nog op te merken, dat de plantenluizen met het voedsel zeer weinig spaar zaam zijn, of beter, dat hare spijsvertering zeer oppervlakkig is, daar de opgeiiom.iir piaatensappju afgescheiden worden lang voordat hun rle voedingsstoffen onttrokken zijn. De excrementen namelijk bestaan uit een honigachtige vloeistof, die volgens de onderzoekingen \all deskundigen, voornamelijk uit een mengsel van rietsuiker, in vertsuiker en dextrine bestaat en die op de bovenzijde der bladeren de zoogenaamde honigdauw vormt *). Op deze laatste ontwikkelt zich dan dikwijls een zwarte schim mei vegetatie, roeldauw geheeten, die tezamen met de talrijke afgestroopte huiden der luizen, welke aan de honigdauw i lijven kleven, met stof' dooi' den wind aangebracht' enz. dikwijls een dikke. zwarte korst doen ontslaan, welke de assimilatie der bladeren min of meer belemmert. Eindelijk moet nog vermeld worden, dat vele plantenluizen op de rugzijde van het achterlijf een orgaan hehben, waardoor zij betrekkelijk groote hoeveelheden van een vloeistof afzonderen, die aan de lucht tot een wasachtige zelfstandigheid verstijft en waarop ik bij vochtig weder eveneens een schim nelvegetatie heb kunnen waarnemen, waardoor de schadelijke werking van den roetdauw nog verhoogd wordt. Bij Aleurodes bergi heeft deze wasachtige zelfstandigheid aandeel aan d<3 vorming van een korst op de bene denzijde der bladeren (zie later). Vat men al deze schadelijke invloeden tezamen, zoo kan er geen twijfel bestaan of de plantenluizen verdienen ook van het standpunt van de planters de aandacht, ofschoon toegegeven wor den moet, dat zij gelukkig nooit een werkelijk gevaar voor de suikerindustrie zullen worden. Een enkel woord nog over den vorm, waarin ik mijne waar nemingen publiceer. Het ligt voor de hand, dat bij dergelijke mededeelingen, wan neer zij aan alle vereischten zullen voldoen, uitvoerige beschrijvingen niet kunnen vermeden worden. Deze echter zijn voor den leek niet altijd genietbaar en kunnen door hem gerust overgeslagen wor den. Om echter den lezer, die in de zuiver descriptieve hoofd stukken geen belang stelt, toch met de levensgeschiedenis en de ontwikkeling der behandelde insekten in grove trekken bekend te maken, heb ik telkens vóór het hoofdstuk »Bestrijding" een korte recapitulatie ingelascht, welke met de platen en hare verklaring aan de bedoelde eisehen voldoen zal. Ik acht deze inrichting, met ') Zie hierover de uitvoerige mededeeltng van Dr. M. Büsokn: Der Honigthau. Biologische Studiën an Pfanzen urn! Pfianzenliiusen. Jenaisohe Z"it9Chrift für Naturwisienßcliaft, Bd. XXV Ifl, V. lid. XVIII) 18K1. Mrt i platen. Dr. ïi Zehntnor. De pinntenliiizen van liet suikerriet op Java, 938 het oog op de bestrijding, zeer wenschelijk zooniet absoluut nood zakelijk, ofschoon daarbij herhalingen niet te vermijden zijn. 1. Aleurodes bergi Signoret *). /. Wijze van optreden en schade liet indekt, waarmede wij ons in de volgende bladzijden zullen bezighouden, verdient in zoo ver onze bijzondere belangstelling, omdat het reeds langen tijd geleden als rietbeschadiger bekend is. Toen namelijk op de eilanden Bourbon en Mauritius de zooge naamde „pou a poehe Manche" de planters verontrustte, werd Aleurodes bercji te zamen met eenige andere plantenluizen aan Fransche entomologen gezonden. Berg, de eerste, die de plantenluizen van het suikerriet op Bourbon vermeldde, geloofde, dat het het man netje van de »pou a poohe blanche" was. Dr. V. Sign'Oret beschreef daarna het insekt nauwkeurig en toonde aan, dat het met de »pou a poche blanche" niets te maken heeft. Over de wijze van optre den en over de levenswijze werd echter voor zoover ik wee!, niets bekend. De schade nu, door Al. bergi aan het suikerriet toegebracht, bestaat daarin, dat het volkomen insekt zoowel als de larven de rietbladeren op de benedenzijde aansteken en hun sap opzuigen. De luis treedt meestal in groot aantal op, zóó talrijk, dat de bla deren dikwijls geheel ermede bedekt zijn. Hare steek laat geen zichtbare sporen achter; daarentegen worden de bladeren tengevolge van het langdurige onttrekken van sap in zekere mate slap en uit gedroogd en bij een hevigen aanval lijdt de geheele plant er onder. Dit is des te eerder het geval, omdat de luis voornamelijk zwakke planten aantast of exemplaren, die in liet algemeen in ongunstige omstandigheden verkeeren. Het meest heb ik ze op potplanten waargenomen. In den proeftuin daarentegen kwam zij slechts in enkele gevallen voor en van fabrieken is mij over baar optreden nog niets "medegedeeld geworden. Het geval van Bourbon en Mauritius bewijst echter, dat zij ook de fabrieksaanplantingen aan tasten en een aanzienlijke verbreiding krijgen kunnen. Ik heb ze in groote hoeveelheden op de wilde rietsoorten Glongong en Glagah waargenomen, op de laatste soort ook in het gebergte. Op lva-;soer kwamen zij zelden voor. In figuur 1, welke beter dan een beschrijving een idéé van het optreden van Al. bergi geeft, heb ik een middelmatig sterk aan- *) Aleurodes Beft/i V. Sioïorkt. Essat monographique sur les Aleurodes; Annales de Ik Soo. Knt. de France, 4e série, tome 8 p. 800 (1868); ibid p. 98. Ör. t. Zelintner. He plantenluizen van "hel suikerriet op .Tara 939 getast blad algebeeld. Later zal ik op de/e figuur terugkomen; vooraf moeten wij zien. hoe de levensgeschiedenis van het insekt verloopt. 2. De Lieren Wanneer men een blad, door Al. bergi aangetast, beschouwt,zoo vallen dadelijk donkerbruine tot zwarte ringen in bet oog, welke of afzonderlijk, of midden tusschen de larven liggen (lig 1). Deze ringen zijn niet.-; anders dan de eihoopjes en zij komon tot stand doordat zicli hetinsekt op een bepaald punt vastzuigt en nu, terwijl het hel lichaam in een halven cirkel heen en weder beweegt, het eene ei dicht bij het Miniere legt. Op die wijze worden de eieren sikkel vormig gerangschikt. Heeft het insekt 100 tol 120 eieren gelegd, dan keert liet zich om en gaal met leggen voort (fig. 2). Zoo ontstaat de andere helft van den ring. Tn het geheel legt een wijfje 150 tot 200 en zelfs meer eieren, welke te zamen een grooter volume heb hen dan de luis. Reeds hieruit volgt, dat deze insekten vrij belangrijke hoeveelheden sap gebruiken en dat de vorming der eieren zeer vlug plaats vindt. De pas gelegde eieren zijn heldergeel; later worden zij bruin. Zij zijn met wasachtige, kleine lichaampjes bedekt en blijken onder het mikroskoop behaard te zijn. Bij een oppervlakkige beschouwing hebben zij den gewonen eivorm met eenigszins spits toeloopend boveneinde (fig. 3 1 '.). Onderzoekt men ze echter nauwkeurig, zoo bemerkt men, dat het benedeneinde schuin afgeknot is en een klein steelt je draagt, waardoor de eieren op het blad vastgehecht zijn. Dit wordt eerst duidelijk wanneer men het ei van terzijde ziet (fig. 3».;. Rij de pasgelegde eieren is het benedeneinde niet zoo scherp afgeknot als in de figuur 3 a . De plaats van inhechting van het steeltje is door een oranjerood vlekje omgeven. De lengte van de eieren bedraagt 0,25 tnM. Ongeveer zes dagen na het eierleggen komen de larven er uit en wel door een scheur in het boveneinde der eieren. Merkwaar dig hierbij i*, dat de larve met hare grootste breedte niet evenwijdig aan het vlak van de scheur naar buiten kruipt, maar loodrecht erop (fig. 4). .'' De Larven. De pas uitgekomen larven zijn ongeveer 0,3 mM. lang, hebben een elliptischen, atgeplatten vorm en zijn heldergeel van kleur Dr. L. Zetintner. De plant»n'iiiz»n Tan li<U suikerriet np ,tava, 940 (fig. 5). Op het achterlijf bemerkt men up elke zijde van de mid dellijn een oranje-roode vlek en ook de puntvormige oogen hebben dezelfde kleur. Eenige uien na het uitkomen wordt de voorste helft van het lichaam bruinachtig, terwijl overigens de gele kleur bestaan blijft. Op den laatsten lichaamsring bemerkt men een cirkelvormige opening, waardoor de larve bij de minste aanraking een droppel van een heldere vloeistof afzondert, die aan de lucht dadelijk tot een witte, wasachtige massa verstijft. Dit »dorsalo secretie-orgaan" vindt men gedurende het geheeLe larveloven en in meer volkomen toestand bij het volkomen insekt terug Men vergelijke de figuren 9 tot 11. De rand van het lichaam is dun en van 34 haren voorzien, welke aan de uiteinden van liet lichaam langer zijn dan op de zijden. Buitendien bevindt zicli telkens een lang haar ter zijde van het dorsale secretie-orgaan, een paar op het eerste achterlij fsseg ment en een ander op den kop tusschen de oogen geplaatst. sprieten (fig. ü) zijn uit 4 leden samengesteld, waarvan de beide eerste korten dik zijn. Het derde lid is zoolang als het eerste en tweede te zamen en slechts half zoo dik als het tweede, liet vierde lid ia langer dan de drie voorafgaande te zamen, half zoo dik als het derdeen aan den top van een stijf, borstelvormig haar voorzien. Zulk een haar bevindt zich ook naast de basis en een tweede een weinig beneden den top van het lid. De lengte der sprieten is 0,08 mM. De pooten zijn goed ontwikkeld en hut diertje kan zich met behulp daarvan tamelijk vlug bewegen. De dijen steken een weinig over de zijranden van het lichaam uit. De tarsus is eenledig en van een groote hechtlap voorzien (fig. 7 en 8). Op de bovenzijde draagt hij een zeer groote, gebogen, dunne klauw, die minstens half zoolans; is als de scheen. Korten tijd na het uitkomen zuigen de larven zich op het blad vast. Die het eerst uitkomen kiezen daartoe de plaatsen nabij het eihoopje, terwijl de volgende zich steeds verder vastzetten. Op die wijze ontstaan de koloniën rondom de eihoopjes en wanneer deze dicht bij elkaar liggen, dan raken zij elkaar en vloeien om zoo te zeggen ineen; zoo komt het, dat de bladeren dikwijls geheel met jonge luizen als bezaaid zijn (fig. 1 bij o). Met den groei der lui zen worden de tusschenruimten tusschen de individuen kleiner en kleiner, totdat zij elkander aanraken en dan een beeld vertoonen Dr. [j. Zvhutner. t'e plaatauluisen Tan li«: suikerriet op J»t» 941 als bij d in figuur 1. Ue ledige eischalen verdrogen, blijven echter kleven en vormen de reeds genoemde zwartbruine ringen midden tusschen de luizen. Later vervellen de larven eerst drie maal en wel in tusschen ruimten van 3 tot 4 dagen. Gedurende dezen tijd behouden zij haren min of meer afgeplatten vorm. Reeds op jeugdigen leeftijd bemerkt men echter een duidelijk verschil tusschen de huid van den rug en die van den buik. De eerste is namelijk stevig en stijf, de laatste week en zeer rekbaar. Dit verschil wordt met toe nemenden ouderdom duidelijker en daarmede hangt de wijze, waarop de vervellingen plaats hebben, samen: de huid scheurt aan de buikzijde, naast den rand van het lichaam en over den geheelen omtrek; de stevige rughuid wordt dan als rugschild afge worpen, terwijl de buikhuid op het blad liggen blijft. Vóór of ge durende de vervelling wordt telkens een droppel vloeistof uit het dorsale secretie-orgaan afgezonderd en na de vervelling bedekt zich het lichaam met een fijne, wasachtige, witte stof, die uit kleine klieren der huid afgescheiden wordt. Deze stof is op den rund van het lichaam in de grootste hoeveelheid voorhanden. Na de eerste vervelling hebben de larven dezelfde kleur als kort na het uitkomen uit het ei. Dadelijk echter nemen zij een vuilgele of leemgele|kleur aan (i'ig. 1 bij c); aan de uiteinden treedt een donker vlekje op en op den metathorax een dwarsche, donkere streep. Een belangrijke verandering heeft er met de sprieten en pooten plaats. Van de eersten is namelijk na de eerste vervelling niets meer te zien, terwijl de laatsten den vorm van ongelede stompjes aangenomen hebben (lig. 10), welke de larven slechts een uiterst geringe verandering van plaats toestaan. Na de tweede vervelling vertoonen de larven, behalve de toename in grootte, geen verschil met vroeger. Eerst na de derde hebben zeer belangrijke veranderingen plaats, omdat zich nu het volkomen insekt vormt. De larve neemt vooreerst aanzienlijk aan hoogte toe door uitrekking van de elastische buikhuid, waarop thans het rug schild als een deksel ligt (lig. 10.). Tegelijkertijd treedt aan den rand van het lichaam een overvloedige afscheiding van de witte, wasachtige zelfstandigheid op, welke de haren op den rand gel eel inhult en dikwijls ook het lichaam voor het grootste deel bedekt. Verwijdert men de witte zelfstandigheid, dan vertoont zich de larve als in figuur 9 en 10. De grondkleur is geel, het voorste gedeelte van het rugschild (prothorax) en een dwarsche streep op 942 Dr. L. Zehtiiner. Do pUnteolulzen van liot suikerriet op Java den metatliorax zijn bruin, liet achterlijf op de rugzijde is bruin achtig. Beschouwt men de larve van terzijde (fig. 10), dan ziet men. dat het kopgedeelte eenigszins naar beneden en naar voren uitsteekt en dat de oogen van het zich vormende, volkomen insekt i den vorm van een roode vlek door de larvenhuid doorschemeren. Ongeveer 10 dagen na de derde vervelling heeft de vierde plaats en nu komt het volkomen insekt te voorschijn. Bij deze vervelling ech ter wordt het rugschild niet afgeworpen, maar liet springt langs twee loodrecht op elkander staande scheuren, waarvan de eene langs den achterrand van den metatliorax, de andere in de middellijn van den geheelen thorax verloopt, open. De scheuren zijn reeds vóór het uitkomen van het insekt in den vorm van lichte lijnen te zien (fig. 9.) De larven hebben in de verschillende ontwikkelingstoestanden ongeveer de volgende afmetingen: Lengte van de pasuitgekomen larve 0,3 mM. » der larve bij de eerste vervelling 9 0,33 mM. » » » » » tweede » 0,46 » 0,38 » » » » » » derde » 0,64 » 0,54 » » » » » » vierde » 0,85 » 0,70 » 4. Het volkomen Insekt. Wijfje. De kopen de thorax zijn donker-roodbruin tot zwart (fig. 11) de achterrand van den meso- en metatliorax witachtig, een drie hoekig schildje in het voorste gedeelte van den metatliorax geel achtig of geelbruin; het achterlijf is bleekgeel, grauwgeel tot oranje roodachtig, aan het achterste uiteinde zwart of donker-roodbruin; de voorvleugels zijn grauw-wit of zeer bleek ivoorgeel met talrijke zwarte vlekken, de achter vleugels grauw-wit. De kop is van boven slechts weinig zichtbaar (in de figuur is hij een weinig naar boven gedrukt); de zij randen convergeeren naar voren, het voorhoofd ii eenigszins concaaf. De vorm en grootte van het achterlijf varieert al naar het insekt reeds vele eieren gelegd heeft of met het eierenleggen nog niet begonnen is; figuur 11 stelt een individu voor, dat reeds de helft der eieren gelegd heeft. Naarmate de eieren gelegd worden schrompelt het achterlijf in en neemt daarbij een meer roodachtig gele kleur aan. Op het achtste segment bevindt zich het secretie orgaan, dat wij reeds bij de larven hebben leeren kennen. Voor het uiterlijk verwijs ik verder naar de figuren 12 en 13, waar de overeenkomstige deelen met dezelfde letters aangeduid zijn. Pr. L. Zelmfner. De plantenluizpn van hot juikorriel op .Ir.va 943 De sprieten (lig. 14) bestaan uit 6 leden, waarvan het eerste zeer dik, bolvormig en bruin gekleurd is. De volgende leden zijn veel langer dan breed, van ringvormige lijstjes voorzien en geel van kleur. Het tweede lid is het langste, bijna even lang als de drie volgende te zamen. Het is aan de basis het dikst, versmalt zich dan naar het midden toe aanmerkelijk, om in het distale gedeelte, het welk knievormig gebogen is. wederom een weinig dikker te worden. De overige leden zijn onderling bijna even lang en even dik; slechts het vierde is iets langer dan de volgende en het zesde iets dikker dan de drie voorafgaande. De pooten zijn zwak gebouwd en tamelijk lang. De dijen zijn druin gekleurd, de schenen en tarsen geel, dikwijls bruinachtig. De voorvleugels steken buiten liet achterlijf' uit, voornamelijk wanneer het cierleggen reeds begonnen is. Tn de rust liggen zij zoodanig op het lichaam, dat zij naar buiten zeer weinig hellen en elkander op den suturaalrand raken. Wanneer echter het achterlijf door de eieren opgezet is, dan wordt het tusschen de vleugels zichtbaar (fig. 2). De eenige ader der vleugels loopt een weinig na der bij den costaalrand dan bij den suturaalrand en zij is in het midden en kort voor liet distale uiteinde naar den suturaalrand toe gebogen. De grondkleur is wit, grauw of zeer bleek ivoorgeel. De geheele oppervlakte is met zwarte vlekjes bedekt en wel zoo danig, dat deze vlekjes vóór en voorbij het midden der vleugels /.eer dieht bijeen geplaatst zijn en op die wijze twee dwarsche stre pen vormen. De achtervleugels zijn veel kleiner dan de voorste en geheel grauw\vit;de ader is bruinachtig en zeer weinig naai 1 den costaalrand toe gebogen. De mannetjes zijn gekenmerkt door een kleiner en slanker lichaam, veel kortere en smallere vleugels en door groote uitwendige gene ratie-organen, welke buiten de vleugels uitsteken (fig. 15 en 46). Het achterlijf is in verhouding veel smaller dan bij het wijfje en ook verschillend van grootte en gedaante, al naar de individuen. De kleur van het achterlijf is oranje-rood, die van de uitwendige generatie-organen bruin. Overigens komt de kleur geheel met die van het wijfje overeen. £ f.engte van het lichaam 1,3 — 1,4 : I — 1,2 mM. » » de voorvleugels 1,35 ; 0,07 » » » » sprieten 0,33 ; 0,27 » De hier gegeven beschrijving biedt enige kleine verschillen 944 Dr. Ij. Zilrlrfr. I> (Inrtriihii7rn isn l>ft «nikfrtift np Java, tnet die van Dr. V. Signoret (1. c.) aan, die echter van zeer weinig belang zijn en zich laten verklaren door het feit, dat Siuxoret slechts spiritus-materiaal onderzocht heeft. Ik twijfel er dan ook niet aan, of de Javaansche individuen behooren met die van Mauritius tot één en dezelfde soort. .">. Recapitulatie De wijfjes van Aleurodes benji leggen 150 lot 200 en zelfs meer eieren (fig. 2 en 3), die ongeveer in een.cirkelvorm gerangschikt zijn (Tig. '1 en 2) en waaruit na zes dagen afgeplatte larven uitkomen (fig. 4 en 5), die van drie paar pooten en van sprieten voorzien zijn. De ledige eischalen verdrogen, blijven echter kleven en vor men de zwartbruine ringen tusschen de luizen (fig. 1). Kort na het uitkomen zuigen zich de larven vast en vervellen eerst drie maal met tusschenruimten van drie tot vier dagen. Na de eerste vervelling werden de sprieten geheel afgeworpen, terwijl de pooten den vorm van ongelede stompjes aannemen (fig. 10). Na de derde vervelling nemen de larven sterk in hoogte toe (fig. 10) en op den rand wordt overvloedig een witte, wasachtige massa afgescheiden. Deze massa is in fig. 10 niet geteekend, maar in fig. 1 bij d te zien. Ongeveer tien dagen na de derde vervel ling heeft de vierde plaats en nu komt het volkomen insekt te voorschijn (fig. 11), dat van sprieten, pooten en van twee paar vleugels voorzien is. De mannetjes zijn veel kleiner dan de wijfjes, hebben kortere vleugels in verhouding tot de lengte van het ach terlijf en zijn bovendien gekenmerkt door de groote. uitwendige generatie-organen (fig. 13 en 10). De volkomen insekten kunnen naar andere planten vliegen: zij paren en beginnen spoedig daarna weder eieren te leggen. De geheele ontwikkeling kan in de volgende tijdvakken ver deeld worden: Eitoestand G —o dagen Tot. de eerste vervelling .... 3—4 » Tot de tweede vervelling .... 3—4 » Tot de derde vervelling . . , . 3—3 » Tot de vierde vervelling .... 10—10 » Totaal 25—27 dagen Aleurodes benji wordt op groote schaal vernietigd door een sbiipwespje (fig. 17), dat zijn eieren in de larven der luis legt. en welke ik met den naam Prospalta trislis bestempeld heb. Dr. L. Zelimror. D«> pUntenluizen ran Int suikerriet op Jat», 945 G. Bestrijdintj. Het eenvoudigste en ook afdoende bestrijdingsmiddel van Al. bergi bestaat in het afsnijden en verbranden der aangetaste bladeren. Het optreden van de luizen kan in het begin worden waargenomen door de ringvormige eihoopjes, waarop men in den regel nog de eierleggende wijfjes vindt. Door ineendrukken of een andere wijze van vernieling der eieren kan natuurlijk de verspreiding der luis het beste tegengegaan worden. Kan zich echter een generatie onbeinerkt ontwikkelen, dan verspreiden zich de in sekten, daar zij het vermogen bezitten om te vliegen, zeer gemak kelijk. Toch is Al. bergi naar het schijnt op Java nog niet in eene verontrustende wijze opgetreden, zooals reeds gezegd werd, en dit hebben wij vooral aan hare natuurlijke vijanden te danken, die wij nu bespreken zullen. 7. Natuurlijke vijanden a. Wanneer men een rietblad van het uiterlijk van fig. 1 bij d. met een vergrootglas onderzoekt, dan kost het in den re gel eenige moeite, om volwassen larven, zooals zij in figuur 9 en 10 afgebeeld zijn, te vinden. Even zeldzaam zijn leege larven hulsels, welke op de op bladz. 943 beschreven wijze zijn openge sprongen, d. w. z. waaruit het volkomen insekt uitgekomen is. liet overgroot aantal der larven is eenigszins kleiner, slechts hall' zoo hoog als de in figuur 10 afgebeelde en donkerbruin of zwart gekleurd, Wanneer deze larvenhulsels reeds leeg zijn, dan zijn zij niet op den thorax opengesprongen, maar vertoonen op het achterlijf een rond gat. Dit gat is afkomstig van een parasitisch wespje, waarvan men zich gemakkelijk overtuigen kan. Meermalen kon ik zien, hoe het sluip wespje uit de Aleur odes-larve uitkruipt, naliet gat in het rugschild gebeten te hebben. Ook laten zich de larven en poppen van den parasiet zonder moeite uit de Aleur odes-larven praepareeren. Eenmaal met den parasiet bekend, kon ik de wespjes bij elke gelegenheid tusschen de luizen heen en weer zien loepen. Volgt men hen met een vergrootglas dan ziet men, hoe zij bij de pas uitgekomen larven stilhouden, haar achterlijf naar beneden buigen om eiken keer een ei te leggen. De Aleurodes-larve schijnt er niets van te bemerken; zij ontwikkelt zich schijnbaar normaal tot de aangegeven storingen na de derde vervelling optreden. Klaarblijkelijk duurt de ontwikkeling van het sluipwespen-ei juist zoolang, totdat de Aleurodes-larve ten derde male vervelt en dus de volume bereikt heeft, dat voor de verdere ontwikkeling van den parasiet noodig is. 946 l>r. L. Zebntner. De planttuluizen inn het suikerriet op Jata Het sluipwespje, welks beschrijving hier volgt, behoort tot de groep der Aphelinae en vormt een nieuwe soort van het geslacht Prospalta, Prospalta tristis n. sp. De kop (fig. 17) is even breed als de tliorax. licht oranje kleurig, telkens met een zwart streepje dicht achter de achterste bijoogen. De achterrand van den kop is eveneens donker gekleurd. De oogen zijn zwart, de bijoogen, die in de hoeken van een gelijk zijdigen driehoek geplaatst zijn, zijn robijnrood. liet pronotam is zeer kort en geheel zwart, liet mesoscutum en het mesóscutellum zijn licht-geel, van tamelijk grove maar vrij ondiepe putjes voorzien; op den voorrand van het mesoscutum be merkt men op elke zijde van de middellijn een ronde, zwarte vlek. De parapsidae, axillae, tegulae en bet postscutellum zijn eenigszins bruinachtig geel, de scapulae zwart; het metanotum is gedeeltelijk zwartbruin, gedeeltelijk geelbruin. Het achterlijf is bruingeel, op de zijrandeu zwartbruin, aan het achterste uiteinde en op de achterranden van de ringen geel. De legbuis steekt nauwelijks buiten het achterlijf uit. De sprieten zijn bleekgeel, in beide seksen uit 8 leden samen gesteld. Bij het wijfje (fig. 18) zijn zij tamelijk kort, naar het uit einde toe een weinig verdikt. De leden 2 tot 8 zijn weinig of niet langer dan breed en onderling ongeveer gelijk lang; slechts liet vierde en vijfde zijn èen weinig korter dan de overige en de leden 7 en 8 zijn niet altijd duidelijk van elkaar gescheiden. Alle leden, van ai helderde, zijn van onduidelijke, overlaugsche ribben voorzien. De sprieten van bet mannetje zijn ongeveer een derde deel langer dan die van het wijfje, naar den top toe niet verdikt: alle leden zijn veel langer dan breed, bet zevende en achtste duidelijk gescheiden en de 6 laatste van zeer duidelijke, overlangsche ribben voorzien, welke naar den top der leden toe in den vorm van scherpe punten eindigen (fig. 19). De pouten zijn bleekgeel of witachtig, dikwijls bijna kleurloos. De spoor van de voorschenen is in twee, eenigszins gebogen punten gesplitst (fig. 21). Het eerste lid der tarsen is zoolang als de drie volgende te zamen. De vleti<jels zijn bij sterke vergrooting kleurloos, bij zwakke vergrooting min of meer rookkleurig met donkere aderen. De voor vleugels zijn tamelijk breed, in het distale gedeelte het breedst, op den rand met korte haren bezet. De subcostaalader raakt slechts Dr. L. Zelmtner. Do [ilanlenluizcn Tan bei suikerriet op J»m 947 over een kleine uitgestrektheid den rund; haar tak loopt bijna evenwijdig met dezen. De achtervleugels zijn op den suturaalrand met zeer lange haren bezet; deze haren zijn langer dan de grootste breedte van de vleugels. In figuur 21 is het mechanisme afgebeeld, waardoor de voor-en achtervleugels gedurende het vliegen vereenigd zijn. Aan het einde der subcostaalader van de achtervleugels rijzen twee zeer fijne haakjes (h), welke in den gleufvormig omgebogen suturaalrand (v) der voorvleugels ingrijpen en daarin heen en weer glijden kunnen. Het stijve haar links van de haakjes h zal waarschijnlijk bij het glij den, hetwelk bij het vliegen in zekere mate noodig is, als stuur toestel dienen. Lengte van het lichaam 0,63 mM. » » de voorvleugels 0.50 » Dit insekt heelt om zoo te zeggen rouw-kleuren, redenen waarom ik het den soortnaam striatis" geef. Het achterlijf vooral ziet er uit. als ware het met een rouwfloers omwikkeld, waardoor de gele kleur doorschemert; de thorax is als met lichte en donkere lapjes behangen. //. Ken tweede verdelger van .1/. bergi, die niet gering te achten is, vindt men in een Coccinelliden-larve (Lievenheersbecstjes-larve), welke met groote vraatzucht de eieren, larven en zelfs de vol komen individuen der luis opvreet. Deze larven zijn zoo vraatzuchtig. dat zij elkander hij gebrek aan voldoend voedsel opvreten. Zoo vond ik op zekeien morgen van vijl' larven, die ik in een goed afgesloten glas met luizen voederde, slechts één terug en ook de luizen waren alle verdwenen, hoewel zij in groot aantal aanwezig waren geweest. De larven worden 7 mM. lang, zijn op den rug zwartbruin gekleurd en van een overlangsche, mediane, lichtgele, eenigszins onregelmatige streep voorzien. De kop, de voorrand van liet prono tum liet eerste en vierde achterlijfssegment zoowel als de geheele buikzijde zijn lichtgeel. De zijden van het lichaam zijn van boven van een heldergele en beneden van een bruine, overlangsche streep voorzien; de tamelijk lange pooten zijn bruin. Alle lichaamsringen. met uitzondering van den kop en van het laatste achterlijfsseg meat, dragen vier sterke dorens, welke op het lichaam vier over langsche rijen vormen. Het kevertje heeft donkerrood en zwart gekleurde dekschilden; 948 Dr. L. Zehiitner, De pltntenluizen van Let suikerriet op Java de zwarte kleur vormt een zigzagsgewijs verloopende, dwarsche streep iets achter het midden, een naar voren gebogen, dwarsche vlek in de voorste helft en een ronde vlek in de achterste helft der dekschilden. Bovendien zijn de dekschilden zwartgerand, het breedst in het midden van don suturaalrand. Het pronotum is licht geel met een zwarte streep langs den achterrand, welke streep echter de zyranden van het pronotum niet bereikt. Van het midden van deze streep gaat naar voren een T-Vormige vlek uit, die tot in het middelpunt van het pronotum reikt. De naam van bet kevertje, wiens lengte 5 tot 5,5 mM. is. werd mij nog niet bekend. De eieren hebben een langgerekten vorm, zijn geel van kleur en worden in hoopjes van 6 tot 8 op de rietbladeren gelegd en wel zoo, dat zij dicht bijeen staan en met de punt op de bladeren vastgehecht zijn. Lengte der eieren 1 mM. Pasoeboean, December 1895. Verklaring Tan Plaat XX. Figuur l —l6 Aleurodes bergi Sh.xokkt. Figuur t. Een stuk van een rietblad met luizen in verschillende ontwikkelingstoestanden. Natuurlijke grootte. Bij a. Ken wijfje gedurende het leggen der eieren. (Vergel. ook tig. 2). Bij b. Eihoopje, dat door het wijfje verlaten is. Bij c. Jonge luizen in larventoestand; daartusschen de zwarte, ringvormig gerangschikte eierschalen, waar de luizen uitgekro pen zijn. De lithograaf heeft hier de gele kleur ook op het blad aange geven in plaats van alleen op de luizen. Bij d. Oudere larventoestanden, welke reeds door de wasachtige, witte zelfstandigheid, die zij afscheiden, omgeven zijn. Figuur 2. Ken wijfje, gedurende het leggen der eieren. Ver grooting 7. Figuur 3. Afzonderlijke eieren. Vergrooting 38. a. van ter zijde gezien: h. als bij a maar 90° naar links gedraaid. Figuur 4. Ei, op het oogenblik dit de larve eruit komt. Ver grooting 38. Figuur 5, Larve, kort na het uitkomen uit het ei. Vergroo ting 80. 949 t)r. ti. Zelintoer. t)e plantenlutzen van liet suikerriet op Aaya, Figuur 0. Idem, rechter spriet van beneden gezien. Vergroo ting 337. Figuur 7. Idem, rechter middelpoot van beneden gezien. Ver grooting 337. Figuur 8. Idem, hechtschijf van den tarsus, van beneden gezien. Vergrooting 660. Figuur 9. Larve, kort voor het uitkomen van het volkomen, vrouwelijk insekt. Vergrooting 4.~>. De wasachtige zelfstandigheid is opzettelijk niet geteekend. Figuur 10. Idem, van terzijde gezien. Vergrooting 45. Figuur 11. Het gevleugelde, vrouwelijke insekt. Vergrooting '20. Figuur 12. Secretie-orgaan op het achterste achterlijfssegment van het wijfje, van boven en een weinig van achteren gezien. Vcrgrooting 90. Figuur 13. Idem, van terzijde gezien. Vergrooting 90. Figuur 14. Rechter spriet van het wijfje, van beneden gezien. Vergrooting 212. Figuur 15. Het achterste gedeelte van het achterlijf van het mannetje met de uitwendige geslachtsorganen; van boven gezien. Vergrooting 90. 6, 7, 8 = zesde, zevende en achste achterlijfssegmeot. Fit/uur 16. Idem, van terzijde gezien. Vergrooting 90. Figuur 17-21. Prospalta tristis, n. sp. Figuur 17. Het vrouwelijk wespje, dat in Aleurodes bergi parasiteert. Vergrooting 50. Figuur 18. Idem, spriet van terzijde gezien. Vergrooting 90. Figuur 19. Twee leden van de spriet van een mannetje. Vergrooting 360. Figuur 20. Spoor van de scheen van het eerste paar pooten. Vergrooting 660. Figuur 21. Mechanisme, waardoor het rechter paar vleugels gedurende liet vliegen vereenigd is. Vergrooting 212. v. De gleufvormig omgebogen suturaalrand van den voorvleugel. «. De costaalrand van den achtervleugel. h. Twee haakjes, welke in den omgebogen suturaalrand der voorvleugels ingrijpen. 950 Dr. h. Zehntner. De ijlantenluizen van liet suikerriet op ,)»»».   Archief voor de Java-Suikerindtjstrie 1896, I'I.AAT XX  DIVERSE MEDEÜEELINGEN. Van het Algemeen Syndicaat van Suikerlabrikanten op Java, werd door ons het hieronder volgend „Verslag van het tweede Internationale Congres van toegepaste scheikunde te Parijs" ont vangen, afkomstig van de hand van den Heer Dr. J. G. Kramers, wien, zooals bekend zal zijn, door het Syndicaat verzocht werd, het op dat Congres te vertegenwoordigen. Gevolg gevende aan uwe vereerende opdracht heeft de onder geteekende zich naar Parijs begeven om in de hoedanigheid van afgevaardigde van uw Syndicaat het bovenstaande Congres bij te wonen. Op het eerste Congres ten vorigen jare te Brussel gehouden, was besloten ditmaal te Parijs te vergaderen, en zoo zijn den 27sten Juli scheikundigen uit alle landen van Europa — Engeland uitge zonderd — en eenige van buiten Europa bier samengekomen. Het Congres is des morgens om 10 uur geopend in het Groot Auditorium der Sorbonne met eene rede van den beroemden Berthelot, in tegenwoordigheid van eenige ministers en afgevaar digden van allerlei geleerde vereenigingen, nadat de voorzitter der regelings-commissie, de Heer Lindet, hem verzocht had het eere voorzitterschap aan te nemen. De Heer Berthelot gaf in zijne rede een overzicht van de vorderingen in de technische scheikun de gedurende onze eeuw tot stand gekomen en voorspelde haar eene steeds vooruitgaande ontwikkeling. Eene opmerking, dat het misschien niet meer zoo lang zoude duren of het vraagstuk der luchtscheepvaart zoude zijn opgelost en daardoor alle tolgrenzen tot eene onmogelijkheid gemaakt worden, vond levendige toe juiching, die nog al eigenaardig klonk in het protectionistische Frankrijk. Daarop werden door den Heer Lindet de officieele ver tegenwoordigers der Fransche bestuursdepartementen en der Bui tenlandsche regeeringen begroet en door den Heer Dupont, den secretaris der regelings-commissie, het voorstel gedaan ter benoe ming der voorzitters en vice-voorzitters der tien afdeelingen van het Congres, dat natuurlijk met acclamatie aangenomen werd. Hiermede was de openings-vergadering afgeloopen. Do Nederland sche regeoring is officieel vertegenwoordigd door den fleer Wf.ff.rs Bettink, hoogleeraar te Utrecht. Des middags vereenigden zich de congresleden aan de heken de tapijtweverij der Gobelins. Nadat deze bezichtigd was, toog de stoet naar den Jardin des Plantos en werd daar rondgeleid in de musea van natuurlijke historie en mineralogie, de plantenkassen en den dierentuin. Daarop begaf zich het gezelschap aan boord van een daartoe afgehuurd stoombootje en voer daarmede de Seine af lot aan.de groote tabaksfabriek der Regie (in Frankrijk is de tabak een staatsmonopolie) waar de gasten rondgeleid werden in de zalen waar sigaren, sigaretten en rooktahak gefabriceerd worden en ten slotte in liet atelier, waar uit de stelen en afval nicotine- extract wordt bereid, hetwelk dient om ongedierte op planten te bestrij den. Van hier ging men weder aan boo.d, stoomde een eind weg de Seine af, om weder terug te keeren en aan land te gaan aan het Champ de Mars, bij den voet van den Eiffeltoren, waar een gezamenlijke maaltijd in het restaurant op het eerste terras den dag besloot, die de gelegenheid had geschonken tot onderlinge kennismaking en veel gedachtenwisseling. Den 28 s,en des morgens om 9 uur, begonnen de eigenlijke werk zaamheden, liet congres is verdeeld in 10 afdeelingen, waarvan eenige des morgens en andere des middags vergaderen, maar altijd eenige tegelijk, zoodat b. v. degenen, die de beraadslagingen over de suiker bijwonen, niel tevens bij die over landbouwscheikunde, welke op hetzelfde uur in een ander lokaal plaats hebben, kunnen tegenwoordig zijn. Algemeen voorzitter der suikerafdeeling is de Heer Gaixois. in de suikerwereld wel bekend. Als viee- voorzitters, wien uit hoffe lijkheid het voorzitterschap van den dag op de verschillende zittingen wordt aangeboden, fungeer en de 11. 11. Herzfeld uit Derlijn, SïROHMEB uit Weenen, FisCHMANN uit Kiew, Wii.ky uit Washington, Ventre-Pacha uit Cairo en een paar anderen. Ook Uw vertegenwoordiger werd daartoe uitgenoodigd, doch meende liever die eer te moeten overlaten aan de afgevaardigden der regee ringen en tevreden te zijn met eene vaste plaats aan de groene tafel. In beginsel was aangenomen, dat de verhandelingen, die tot punt van uitgang voor de beraadslagingen moesten dienen, voor uit gedrukt zouden worden, zooiat de leden er kennis van konden 952 Diverso mtdedeelingm nemen vuur de zittingen on zij niet op de vergadering zelve behoefden voorgelezen te worden. Enkele vellen van dit drukwerk waren juist voor het begin der eerste zitting gereed en werden bij het binnenkomen rondgedeeld. Vele inleiders hadden echter verzuimd hunne opstellen bij tijds in te zenden en lazen die voor uit hun handschrift. Ook al spreken de lezers duidelijk, dan is het toch voor den hoorder moeilijk zulk een stuk, vooral als er cijfers in voorkomen op een maal in zicli op te nemen. Sommigen spreken echter zoo, dat ook de Franschen hen niet volgen kunnen. Enkele inleiders zijn niet verschenen en de door hen Ie behan delen onderwerpen worden van het programma geschrapt. I ïij het debat wordt soms niet alleen vlug of onduidelijk ge sproken, maar worden de sprekers wel eens in de rede gevallen of zijn er twee of drie tegelijk aan het woord. Dit alles maakt het volgen uiterst moeilijk en het houden van aanteekeningen gedu rende de zitting vrij wel onmogelijk. De ondergeteekende wil echter trachten U een kort overzicht te geven van het gesprokene op de zittingen der afdeeling voor de suikerindustrie, hoewel hij zich van het gebrekkige van dit verslag volkomen bewust is, om U ten minste ten naastenbij in kennis te stellen van het verhandelde, in afwachting van het stenografisch verslag, dat op zijn vroegst over drie maanden zal verschijnen. De eerste verhandeling was van den lieer Pellet. Hij betoogde daarin, dat het onmogelijk is door uitpersing van een gedeelte van het sap uit fijngesneden of geraspte beetwortels en analyse van dit sap het suikergehalte der bie ten juist te leeren kennen, omdat de verschillende eelweefsels waaruit de wortel bestaat een sap van verschillende samenstelling bevatten en daarenboven de celwanden niet-suikerhoudend sap inhouden, dat tot hunne organische constitutie behoort en door persing daaruit niet ontwijkt. Men moet dus voor de polarisatie steeds uitgaan van monsters in hun geheel fijngemaakt met pulpeen al. In Noord-Frankrijk worden echter nog veel bieten verhandeld op de basis van het soort. gevv. of de polarisatie van het sap geperst uit een geraspt monster. Zulk sap is steeds snikerrijker dan liet in de uitgeperste koek achterblijvende en het is onmogelijk vooruit te bepalen hoe de verhouding van het gehalte van die beide ge deelten van het sap is, daar die afhangt van de wijze van raspen, de sterkte der persing en de individualiteit van de biet. Diverse medad«fHngen 953 Dit betoog vond algemeene instemming. Daarop gaf de Heer Beaudet eene beschouwing over liet kalken (Kt sappen met kalkmelk, tot poeder gebluschte, of ongebluschte kalk. Hij meende aan het laat ste de voorkeur te moeten geven. Na die voorlezing ontstond eene eenigszins verwarde discussie. De meeningen waren er over ver deeld ot'men gebluschte of ongebluschte kalk moest gebruiken. Voor kalkmelk sprak niemand. De een wilde de ongebluschte kalk als poeder door eene zeef in het sap laten vallen, de ander vond het beter ze in groote stukken daarin te blussehen. Sommigen oordeelden, dat daardoor plaatselijke oververhitting en caramelisatie van suiker veroorzaakt werden. De een wilde de eerste carbonatatie—zooals men weet carbonateeren vrij wel alle bietfabrie ken hun sap tegenwoordig tweemaal — bij lagere temperatuur, onder 00° C. doen plaats hebben, andere achtten 80» — 90° wenschelijker. De voorzitter maakte er ten slotte een eind aan door te zeggen dat de kwestie nog niet genoeg experime iteel onderzocht was. Nu kwam de beurt aan den lieer apotheker eerste klasse van de fransche marine, die eene poos op Réunion geweest was. Volgens hem bevat liet riet aldaar tot 22% suiker toe, maar meestal 18%. Hij had ontdekt, dat rietsap uitstekend defequeert als men er eerst barumbisulfiet, dan aluin en ten slotte kalk bij doet, alles koud zonder te verwarmen. Hij beweerde, dat hij met zijne defecatie uit 1145 liters sap van 11,5°. B' 244 K.G. ruwe suiker verkregen had, in plaats van 175 K.G. bij gewone defecatie, en bij eene andere proef uit 8390 L. sap van 9,.*)" B', bevattende 10,09% suiker en 0,52% glucose, inhoudende 1407 K.G. saecharose, 1430 K.G. gecentrifugeerde suiker, zoodat er slechts 37 K.G. saecharose in de stroop achtergebleven waren. Deze voordracht lokte van verschillende zijner landgenooten eene vernietigende kritiek uit, waarop de inleider niets anders wist te antwoorden, dan dat hij er heusch bij geweest was en de waar heid sprak, maai' het gelukte niet hem te doen begrijpen dat zoo'n kooksel eene onmogelijkheid was. De president sloot de discussie en de lieer L. verliet den lessenaar zeer onvoldaan. Ten slotte volgde eene verhandeling van den Heer Mittelman, betoogende dat filtratie van het ruwe ongekalkte tot 95° C. ver hitte diffusiesap voor de carbonatatie hem bij verschillende proe ven in het groot onuitvoerbaar gebleken was, daar alle filters door het slijmerige afzetsel verstopt geraakten. Anders was die wel aan te bevelen, want het afzetsel had na droging de sanien- DiTerse mcdedeelingen 954 stelling: suiker 38,00%, asch 5,22%, organische niet-suiker 50,18%, en die niet-suiker zoude als zij in het sap gebleven ware ten minste voor een gedeelte door de kalk weder opgelost zijn. Men was het er ten slotte echter over eens, dat het filtreeren van groote hoeveelheden ongekalkt sap, zoowel dooi' filters van wollig gemaakt doek (toile pélucheuse) als van erin végétal of andere stoffen, onmogelijk was en dat het daarom voor de praktijk geen waarde had, al mocht het in theorie ook misschien voordeden hebhen. De zitting van '20 Juli begint mei de bespreking van een uit gebreid verslag van den fleer Battut, handelende over de littera tuur omtrent de electrische zuivering der sappen en proeven daar omtrent door hen genomen. Een uittreksel is daaruit niet wel te geven. Hier zij dus alleen aangestipt, dat men het met den inlei der algemeen scheen eens te zijn, dat eene zuivering langs dien weg mogelijk is, omdat de zouten door den stroom ontleed worden. Gebruikt men daarbij anoden van zink of lood, dan verbinden zich die metalen met de zuren tot verbindingen, die grootendeels on oplosbaar zijn. De alkaliën begeven zich wel naar de kathode, maar blijven toch in het sap, tenzij men de kathode door een poreusen wand omringt en het alkali verwijdert naarmate het zich daar vormt. Verder ondergaan de sappen eene belangrijke ontkleuring. Dit wordt bevestigd door den Heer Raudry, die mededeelt, dat hij in het groot met het procédé Sciioi.meyer met poolplaten van zink gewerkt heeft. Het verbruik van electrischen stroom en van zink was niet groot, de verbetering van de zuiverheid gering, het rendement niet of niet noemenswaard grooter, maar het ge bruik van kalk bij de carbonatatie was beduidend geringer, de sappen kookten beter en de suiker centrifugeerde gemakkelijker. Vermoedelijk zijn deze voordeden te danken aan de afscheiding van een deel der organische zuren in den vorm van zinkzouten. Hij meent daarom dat de electrische zuivering een blijvende toe passing in de industrie zal vinden. Voor de rietsuiker zal die echter wel nooit beteekenis erlangen want men is het er over eens, dat de glucose onveranderd blijft. Daarop kwam de Heer Peyrusson, inspecteur van het geneeskun dig staatstoezicht, waarschuwen voor het invoeren van lood of an dere giftige metalen in de sappen bij het gebruik van electroden van die stoffen gemaakt. Door den Heer Aulard en anderen werd echter verzekerd; dat de suiker daar toch vrij van was. Diverso mededeelingcn 955 Het tweede vraagstuk betrof de drievoudige earbonalatie. De in leider de Heer .M. DeüTSCH was moeilijk te volgen evenals de discus sie, die ten slotte vrij wel geresumeerd weid door den Heer V. Daix, die goed te verstaan was. Hij vond het wel begrijpelijk, dat de drievoudige carbooatatie voordeelen opleverde boven de dubbele, want zoodoende konde men beginnen met eerst bij betrekkelijk lage temperateur te carbonateeren tot op een punt waarbij het sap nog tamelijk sterk alkalisch was. dan na filtratie, toevoeging van een weinig kalk en verhitten tot nabij het kookpunt weder car bonateeren tot eene geringe alkaliniteit, weder i'iltreeren en ten slotte nog eens carbonateeren tot geheel neutraal. Men bewerkt zoodoende driemaal eene afscheiding uit het sap, iederen keer onder andere voorwaarden, waarbij men er echter zorgvuldig op letten moet, dat de sappen na elke carbonatatie geheel helder gefiltreerd worden, want neerslag dat bij de eerste carbonatatie ontstaat is voor een gedeelte weder oplosbaar onder de omstandigheden bij de tweede of derde, en dat van de tweede bij de derde. Oi' deze werkwijze in alle gevallen voldoende voordeelen oplevert of slechts bij bepaalde sappen is ook nog niet uitgemaakt. Daarop volgde eene mededeeling van den Heer AIILABO, die eenige fleschjes melasse, waaronder ook riet melasse, vertoonde, die door hem na verdunning eerst met zwaveligzuur zuur gemaakt was, daarop over bemzwart gefiltreerd, geneutraliseerd en weder geconcentreerd was. Zooals men weet, worden door zwaveligzuur gebleekte sappen oi' stropen weder donker als men ze neutraliseert. Hij had nu waargenomen, dat die nakleuring uitblijft als men ze eerst met been zwart behandelt. Hij beweerde tevens, dat sappen of stropen, met zooveel zwaveligzuur behandeld, dat bij het indampen het condenswater uit het tweede en derde lichaam van den triple-effet sterk zuur is, toch daarbij in het geheel niet inverteeren. Dit be weeren lokte sterke oppositie uit. Cij de tamelijk verwarde discussie bleek in hoofdzaak, dat men het omtrent de voordeelen van het gebruik van zwaveligzuur bij de sapzuivcring nog verre van eens is. Ten slotte eene verhandeling van den Heer Housix-Dkon over de voordeelen van het gebruik van quadruple-, quintuple en sextuple-effets met gebruik der sapdampen voor het aanwarmen. Des middags werd eene excursie gemaakt naar de landbouw school te Grignon een eind achter Versailles en St, Cyr gelegen 956 Dlrenc mededelingen in eene streek met golvend terrein. Hij de landbouwschool behoort éen groot domein en een proefveld, waar proeven omtrent de uitwerking van meststoffen en de nitrificatie van de stikstof' in den bodem genomen, zijn door den Heer Déuera-in. Deze leidde de bezoekers zelf rond en toonde een aantal graphische voorstellingen van de uitkomsten zijner on lerzoekingen. Deze zijn moeilijk in het kort weder te geven en in de litteratuur beschreven te vinden. Hier zij alleen eene proef in het bijzonder vermeld, omdat die toont hoe voorzichtig men moet zijn bij bet maken van gevolg trekkingen uit de uitkomsten van bemestingsproeven. De bodem van het proefveld te Grignon is betrekkelijk nog al rijk aan phos phorzuur, zoodat bemesting met phosphaten aldaar gewoonlijk weinig uitwerking vertoont. Nu is er op dat veld eene strook, die gedurende eenige jaren nooit bemest is. Op een gedeelte daarvan staat een perceel suikerbieten en daarvan is een stuk dit jaar met superphosphaat ('2OO K.G. p. II A) bemest. Dit heeft opvallend gunstig gewerkt, zooals men niet den eersten oogopslag zien kan. De onbe meste bieten staan uiterst slecht, de met phosphaat bemeste wel niet fraai, maar toch veel beter. Welk bestanddeel van bet superphospbaat beeft dit nu teweeggebracht. Het phosphorzuur zelf vermoedelijk niet of slechts voor een klein gedeelte, naar de meening van den Heer Déherain. Het zal zeer interessant zijn later te vernemen wat hij zal berichten omtrent deze proef, als de bieten geoogst zullen zijn. Den 30en Juli zijn geen zittingen der afdeelingen gehouden. Des morgens is namens het congres eene krans nedergelegd bij het graf van Pasteur, die in eene kapel in de Notre Dame eene voor loopige rustplaats gevonden heeft. Daarna bezoek aan het Instituut Pasteur waar sommige van de toestellen en praeparaten van Pas teui en een aantal dingen betrekking hebbende op aldaar gedane onderzoekingen, benevens de inentingen tegen de hondsdolheid vertoond werden. Verder ging het naar Garches, een dorp in de buurt van St. Cloud, waar in eene succursale van het Instituut Pasteur antidiphterie serum van paarden verkregen wordt. Men bezichtigde de stallen met jonge flinke paarden, die daartoe ingeënt worden en zag hoe hun daarna, het bloed afgetapt werd, waar van het serum voor de inspuitingen bij kinderen dient. Totslotop den terugweg een bezoek aan de porseleinfabriek te Sèvres. De zitting van 31 Juli begon met de voorlezing van een opstel over de wetten der kristallisatie der suiker in vulmassas, door den Heer Flouuens. ï)*ÏTi»rae meierïe*lin£erï 957 Met is niet vooruit in druk verschenen en bevat veel formules en graphische voorstellingen. De voordracht is absoluut niet te verstaan. Daarop geelt de Heer L.ÉGIER een overzicht van de in de laatste jaren ingevoerde of voorgestelde methoden van kristallisatie in be weging en bijtrekken van stroop in de kooksels, enz. Er wordt op gewezen, dat zulke werkwijzen in landen als Rusland en Spanje waar de handel witte ruwsuiker vraagt, alleen dan te gebruiken zijn als zij in staat stellen zulke suiker te leveren. Eene voordracht van den Heer llingette heeft ten doel de voordeelen in het licht te stellen van de door hem geconstrueerde kalkovens, waarin de kalk met behulp van zijdelings aangebrachte gasgeueratoren gebrand wordt. Men verkrijgt daardoor beter gebrande kalk, vrij van de aseh der cokes en gebruikt minder brandstof. Het daarop volgende opstel van den Heer Weisberg behan delt den oorsprong van het kiezelzuur in de sappenen de afzetsels in de verdarnptoestellen. Het kiezelzuur is voor een deel afkomstig uit de bieten, maar vuur een ander deel uit de kalk en de daarmede gemengde asch van de cokes waar deze mede gebrand is. Hij beeft proeven geno men, die aantoonen, dat bij het carbonateeren kiezelzuur uit de kalk in oplossing gaat. Daarna is het woord aan den Heer F. Sachs (Brussel), die uit naam van den Heer R. Sachs (Kiew) eenige mcdedeelingen doet over eene werkwijze ter verkrijging van fraaie stroopsuiker. De eerste stroop wordt op grein gekookt en het kooksel gedeeltelijk afgelaten in een bak met roerder. Dan wordt er bij het in de pan overblijvende gedeelte weder stroop bijgetrokken en verder gekookt, weder gedeeltelijk afgelaten, bijgetrokken enz. Men kan, als men juist weet hoe er gekookt moet worden, een dag of vijf zoo door gaan onder voortdurend roeren van het kooksel in den bak en verkrijgt zoodoende een goedgreinig tweede produkt eneene stroop van slechts s*2° zuiverheid. De uitvinder is bereid met fabrieken, die zijne werkwijze willen invoeren, in nadere onderhandeling te treden om de bijzonderheden mede te doelen. Nu volgt eene verhandeling van den Heer DE Beaufret, waarin hij de voordeelen uiteenzet van de verwerking der sappen met behulp van kalk en baryt of bariumsaccharaat verkregen uit de stroop. Hij beveelt deze werkwijze aan zoowel voor biet- als voor 958 DWer9e medeileelingcu. rietsuikerfabrieken en voor verwerking der stropen. De discussie, die op deze voorlezing volgt loopt in hoofdzaak over de kosten van aankoop van de baryt en van de terugwinning daarvan uit de neerslagen, die men bij het carbonateeren van het barium saccharaat verkrijgt. Er blijkt daaromtrent veel verschil van ge voelen te bestaan. Ten slotte vertoont de Heer I'. Sachs ren toestel voor het gereed maken van polarisaties van geraspte bietenbrei, loodazijn en water. te gebruiken bij het onderzoek van bieten voer de zaadwinning. Zitting van 1 Aug. liet eerste onderwerp was de fabrikatie van consumptiesuiker direct uit het sap. In het algemeen werd die niet aanbevolen, omdat het wegens de wisselende samenstelling der sappen moeilijk is steeds hetzelfde grein te verkrijgen en het rendement klein is als men de suiker wit stoomt of' omdat men * anders te veel klaarsel in de centrifuges noodig heeft. Ook worden die suikers op den duur veelal grijs. Er werden ook een paar pa tenten besproken hoofdzakelijk hierop neerkomende, dat men op ■Ie eene op andere wijze wit gemaakte ruwsuiker maait, op gelijke korrelgrootte zift, met zuiver klaarsel verwarmt en zoo in brood-of andere vormen brengt. De gebroken kristallen groeien dan weder aan en geven goede harde brooden, die óp tabletten en cubes te verwelken zijn. Veel voordeel schijnt er echter niet op te zitten want de lieer Aulard, de bezitter van zulk een patent, bad liet laten varen. Daarop volgde eene mededeeling van den Heer Zamaron over de gisting der stroopkooksels, welke hij. als uw verslaggever goed verstaan heelt, aan gisting door organismen toeschreef, daarop ontspon zich een debat waarbij de IL 11. Batïtt en Herzfeld de ver klaring van het schuimen door de ontleding van apoglucinezuur sterk in twijfel trokken. De laatste deelde mede, dat het noch hem noch zijne leerlingen gelukt was. die bewuste ontleding te voor schijn te roepen en zeide dat hij nog geene verklaring der schuim- Liisting wist te geven. Meer dan een der aanwezigen wilde waar genomen hebben dat bietenstroopkooksels voor, gedurende-, en na het schuimen alkalisch waren. De lieer Pellet dacht dat kool zuur, op -ie eene of andere wijze zwak gebonden in de kooksels de oorzaak was. Hij meende bovendien dat in de rietsuikerindustrie steeds met zure of hoogstens neutrale sappen gewerkt wordt. Uw verslaggever vond daarin aanleiding om er op te wijzen, dat dit 959 Diverse meileiieclin^n op Java volstrekt niet de algemeene regel is en dat daar veelal de sappen tot de kooksels toe alkalisch gehouden worden en daardoor een aanmerkelijk gedeelte der glucose verdwijnt, zoodat er in de stropen meestal betrekkelijk groote hoeveelheden omzettingspro ducten van deze moeten aanwezig zijn en dat de schuimgisting te voorkomen is door de verdunde stropen zuur op te koken. Ten slotte schenen de meesten van oordeel te zijn dat de vraag om trent de schuimgisting nog onopgelost is. Nu volgde eene mededeeling van den Heer Aulard over het gebruik van antiseptica, meer in het bijzonder van formaldehyd, vooral om klaarsel voor verzuren te behoeden. Er ontspon zich daarover eene gedachtenwisseling, waaruit in hoofdzaak bleek, dat verzadigde klaarsels weinig neiging tot verzuren toonen. Daarop was het woord aaD Dr. Herzfeld, die een overzicht gaf van wat er, vooral in zijn laboratorium, gedaan wa? om de verschillende suikers door phenylhydrazine en andere dergelijke reagen tien van elkaar te scheiden en uit die verbindingen daarna weder terug te winnen. Hij deelde daarbij echter weinig mede, wat niet alreeds gepubliceerd is, maar sloot met er op te wijzen, dat vermoedelijk in het bietensap ook trehalose voorkomt. Hem was echter tot nog toe geen afdoend middel bekend om die met volle zekerheid aan te toonen. Tot slot een debat over wat te verstaan is c nder afgewerkte stroop. De Heeren Pellet, Weisberg en Sachs haalden voorbeel den aan van eindstropen van ongewone samenstelling. Ten slotte bleek het onmogelijk, ook voor bietenstroop alleen, te zeggen welke grensgetallen voor zuiverheid, aschquotient en soort. gew. men zoude moeten aannemen, en werd eene definitie met behulp van die factoren van wat te verstaan is onder »mélasse saine, loyale et marchande" voor onuitvoerbaar verklaard. Zitting van Maandag 3 Aug. De eerste spreker is de Heer Sidersky, die een reeds in druk rondgedeeld opstel voorleest over eenheid in de methoden van analyse. Hij beveelt aan, de ware zuiverheid der sappen aan te geven, in plaats van de schijnbare, daarbij uitgaande van de onderstelling, dat de ware niet-suiker gevonden wordt door de schijnbare (verschil tusschen polarisa tie en Brix) met 0,93 te vermenigvuldigen en hij geeft daarvoor eene tabel. Voor liet bepalen van het soort. gew. gebruikt hij liefst den picnometer en hij toont zulk een instrument volgens de 960 Dïrerae me UdAelfngell constructie van onzen landgenoot den Heer J. C. Boot te New- York bestaande uit een gewone picnometer met dubbele wanden, waar tusschen de lucht verwijderd is, zoodat de binnenruimte om geven is door een vacuüm, dat volgens de bekende onderzoekingen van Prof. Dewar beter isoleert dan eenige stof. Men kan daarom bij warm we ler dezen picnometer met tot de gewenschte tempera tuur afgekoelde stroop vullen en dan wegen, zonder dat de stroop zich gedurende de weging door verwarming uitzet en uit den picnometer vloeit. Het onderwerp der eenheid iu de analyses wordt ook bespco ken door den Heer Skti.ik, die aanbeveelt de methoden te volgen vastgesteld op het Congres der Oostenrijkscbe scheikundigen in Mei te Praag gehouden. Er volgt daarop een discussie, waarbij de Heer Pkllet aanbeveelt de monsters sap, die gedurende het wer ken geregeld genomen worden om te zamen het gemiddelde mon ster van den dag te geven, niet door toevoeging van zwavelkool stof, zooals de Oostenrijkers willen, maar met sublimaat voor be derf te behoeden. Daar zwavelkoolstof niet geheel onoplosbaar is in water, verandert het soort. gew. van het sap door die toevoeging en moet men eene correctie aanbrengen wat voor sublimaat niet noodig is. Sublimaat is ook zonder invloed op de bepaling van het aschgehalte. Indien men het soort gew. niet verlangt te weten, kan men voor het verzamelen der monsters ook zeer goed maat glazen gebruiken niet eene afgemeten hoeveelheid loodazijn er in. Daarna wordt de directe bepaling der vaste stof in sappen en stropen in tegenstelling met de indirecte tiit liet soort gew. nog eens besproken. Verschillende sprekers halen uit hunne ondervin ding voorbeelden aan, waaruit blijkt, dat bij het indrogen niet alleen van riet- maar ook van bietsuikerstropen sterke ontleding plaats grijpen kan. Voor de bewolking zelve beveelt de lieer Pellet platte doosjes van nikkel of wit metaal aan, met eene vlakke verdieping in het midden van den bodem. In deze weegt men de stroop af, brengt op den bodem om de verdieping heen de vereischte hoeveelheid puimsteen in korrels ter grootte van hennep zaad, weegt weder en brengt dan eenige druppels water op de stroop, roert om met eene medegewogen roerstaafen droogt begin nende bij lage temperatuur. Vervolgens spreekt de Heer Tirpitz over de bepaling van het soort gew. van vulmassas. Hij heeft zulke bepalingen gedaan met Dirpraa meilerteellnfren 961 een fleschje van Pellet en nooit een hoogèr soort gew; gevonden dan '1,53 of 1,525, zelfs dat van kooksels met minder dan 0% watei steeg niet boven die grens. De Heer Zamaron leest een stukje voor over de bepaling der alkaliniteit van donkere kooksels en stropen, en betoogt dat men daarbij niet lakmoes of rosolzuur bij de vloeistof' moet voegen, maar dat stippen met de roerstaaf op gevoelig lakmoespapier alleen zuivere uitkomsten geeft. Daarop komt nog eens bet conserveeren van sappen voor de analyse door middel van sublimaat ter sprake. De Heer Hernant wil 2% van eene 5% sublimaatoplossing bij bet sap doen en dan met eene pipet van 10.2 c. c. 10 c. c. oorspronkelijk sap afmeten en zoo voort. De lieer Pellet zegt, dat dat alles niet noodig is als men 0,3 —0,4 gr. sublimaat per liter droog bij bet sap voegt is het vol doende, mits men zorgt voor goede oplossing en menging. De Heer Courtonxf. beveelt daarop eene loodazijnoplossing aan. gemaakt door loodacetaatoplossing met ammonia te vermengen. De lieer dk Grobf.rt bespreekt daarop een door bem uitge voerd vergelijkend onderzoek van de nietsuiker in twee kooksels van ongeveer gelijke zuiverheid maar ongelijk centrifugerendement. Hij sloeg eerst dooi- aanzuren met azijn en verhitten het eiwit neder on daarna met 5 volumina alkohol de pectinestoffen. Daar dit neerslag ook nog stikstof en aschhoudend is moeten die bestanddee len bepaald, de stikstof in eiwit omgerekend en afgel rokken worden om bet ware cijfer voor de pectine te verkrijgen. Hij vond in liet minder rijkelijk kristalliseerende kooksel meer peetine. Verder wijst bij op het belang der bepaling van de hoeveelheid 'ler stikstof die op verschillende wijze gebonden in de vulmassa en stropen voor komt, omdat men daaruit afleiden kan of de kalk voldoende ge werkt heeft, zoodat de asparagine en andere amiden uit het sap ontleed zijn. Ten slotte beveelt de Heer Cotrait stijfseljodide aan ter bepa ling van de eaustische alkaliniteit ler sappen. ïs deze door toevoe ging van zuur verdwenen, dan kan men daarna, de earbonaten met lakmoes titreeren. Maandag avond had in het Grand 1 Intel het groote diner plaats onder voorzitterschap van den minister Cochert, waartoe de afgevaardigden van de Franscbe en vreemde regeeringen en ook Dkvrse mededeelinscn 962 Uw afgevaardigdeeene uitnoodiging liadden ontvangen. De minister hield eene rede waarin liij wees op de diensten, die de scheikunde aan het staatsbestuur bewijst en nog bewijzen kan. Zitting van Dinsdag 4 Aug. Deze is slecht bezocht, daar een groot gedeelte der suikerscheikundigen naar eene andere afdeeling verhuisd zijn waar de kwestie van liet onschadelijk maken van het afvalwater der suikerfabrieken besproken wordt. De werkzaamheden beginnen met de voorlezing van een reeds gedrukt verslag van den Heer Cotrait omtrent de bepaling van de hoeveelheid grein in vulmassa. Hij stelt voor dat te doen door 100 gr. vulmassa te mengen met 50 gr. van een met suiker verzadigd getitreerd mengsel van zoutzuur en alkohol. Na goed doormengen zuigt men een gedeelte der vloeistof af en weegt en titreert dat. Onder de vooronderstelling dat de vulmassa neutraal was kan men uit het gewicht en zuurgehalte der afgezogen vloeistof de hoeveelheid stroop en dus ook die van het grein berekenen. l)c Hoer RoBERT wijst er op, dat men dergelijke bepalingen dadelijk bij het vallen van het kooksel of bij het centrifugeoren moet doen en niet na korter of langer tijd staan, omdat er in tusschen meer suiker uitgekristalliseerd is. De Heer Pellet doet opmerken dat liet niet voldoende is om een kooksel tebeoordeelen wanneer men weet hoeveel grein er in is, maar dat men dat grein liefst moetafziften op zeeven van verschillende korrelgrootte, om de soort van grein te leeren kennen. Daarop leest de Heer Raczkowski een opstel voor handelende over de bepaling van saccharo.se, invertsuiker en raffinose in mengsels zooals sappen en stropen, berustende op polarisatie voor en na inversie en reduceerend vermogen, en hij ontwikkelt formules voor de berekening der uitkomsten. Bij de discussie waarschuwt de Heer Pellet voor het gebruik van loodazijn voor het klaren van rietsappen, omdat daardoor af finose, levulose en bij groote hoeveelheden of lang staan ook dex trose uit de oplossing verdwijnen en dus het draaiend vermogen der oplossing verandert. Men moet dus neutraal loodacetaat gebruiken. De raffinose kan men bepalen door de andere suikers te laten vergisten met bakkersgist, die van de raffinose de melibiose over laat. De levulose bepaalt men het best volgens de methode van Wii.kv door polarisatie bij verschillende temperaturen. In stropen Diverse mededeetingeH 963 uit Egypte of Cuba, waar nooit alkalisch gewerkt wordt, heeft hij nooit inannose, wel raf'finose gevonden. Verder wordt op de zitting vertoond een rasptoestel van de 11. 11. Boudry Goutière om uit bieten gestoken eylinders van be paal'! gewicht te raspen en te polariseeren. Dit toestel is vooral voor de selectie van bieten voor de zaadwinning. Ook vertoont de lieer Petxet pene lamp voor polarisatietoestellen, bestaande uit vier achter elkaar geplaatste brandertjes voor kleine vlammetjes van acetyleengas. Is de vloeistof'helder genoeg, dan gebruikt men er slechts een, zoo niet dan versterkt men het licht dooi' achtereenvolgens de volgende aan te stoken. Zoodoende kan men zelfs bij zeer don kere vloeistoffen toch scherpe aflezingen bereiken. Zitting van .~> Aug. Deze is in het bijzonder gewijd aan de be handeling der rietsuiker; zij is slecht bezocht daar er reeds vide suikerscheikundigen o. a. de H. 11. Herzfeld en Strohmer vertrokken zijn en er weder tegelijk in eene andere zaal beraadslaagd wordt over het afvalwater der suiker fabrieken, eene kwestie waarbij velen belang hebben. De eerste verhandeling, die ter tafel komt is van den lieer Mamh hv. over defecatie der sappen. Hij beschrijft daarin eenige door hem genomen proeven en de wijze waarop hij de defecatie in dr' fabriek Constantia op Cuba heeft ingericht, liet sap wordt met kalk geneutraliseerd en verwarmd. Na de scheiding wordt het neutrale schoonsap met 1 Kgr. baryt hydraal per 1000 Kgr. riet opgekookt en geschuimd, daarop met de noodige hoeveelheid magnesiasulfaat gemengd om de opgeloste barvt neer te slaan (hij zegt te neutraliseeren totdat er nog eene alkaliniteit gelijk 0.l gi'. kalk p. L. overblijft, maar dat zal wel niet zoo gemeend zijn), dan wordt nog eenmaal opgekookt, na bezinking gedecanteerd, gefiltreerd door bakfilters en verder bet sap tot vulmassa verwerkt. Hel vuilsap van de kaikscheiding en van de barytscheiding gaan naai' een vuilsapbak. De .-troop van het hoofdkooksel wordt na ver dund te zijn met het afzoetwater der filterpersen en na toevoeging van -2y o kalk bij GO" C. gecarbonateerd, opgekookt en zoo met be zinksel en al gemengd met het vuil in den vuilsapbak. Dit mengsel gaat door filterpersen. Deze loopen gemakkelijk en de koeken laten zich goed af zoeten. Als de zuiverheid van het eerste sap 9n be draagt en die van de eerste stroop 12 a 73 dan heeft dit tweede sap, om liet zoo te noemen, eene zuiverheid van 86. Dit wordt dan tViverse mßilriWlinffph 964 nog na tot diksap ingekookt to zijn met phosphorzuur behandeld, gefiltreerd en tot eene vulmassa gekookt, die ook suiker van 98% polarisatie geeft. De stroop daarvan nog eens gekookt levert siroop suiker. De Hoer Manourï zegt op deze wijze 11% hoofdsuiker No. 14 (uit liet eerste en tweede sap te zamen) en ' ~% stroopsuiker te verkrijgen. De Heer Manoury beweert in dit opstel dat men door dit procédé de glucose kan doen verdwijnen. Die glucose is volgens hem geen invertsuiker, daar deze dooi' kalk niet veranderd zoude worden. Op dit punt wordt hij terecht gewezen door den Heer Pellet, die verder de vraag stelt, hoe de werkwijze van den lieer Manoury wel zoude voldoen als men niel de zuivere sappen van Cuba, maar zooals in Egypte in het begin van den maaltijd sappen van 78 zuiverheid met slechts 12% sui ker verwerken moest. Hij ziet voor de rietsuikerfabrieken alleen heil in diffusie en carbonatatie, welke laatste hij met den Heer Champion reeds 22 jaar geleden heeft aangeraden voor fabrieken op Java.. Hij deelt ook mede dat hij bevonden heeft, dat Egyptische rietstroop raffinose bevat. in neutrale oplossing kan men daaruit met brandersgist saccharose, dextrose en levulose geheel en raffinose voor eenderde in alkohol omzetten. Hij zegt ook. dat de reduceerende suiker uit het riet altijd in vertsuiker is en dat het vinden van weinig of geen levulose alleen berust op den invloed van de toevoeging van loodazijn op het draaiend vermogen der levulose en de aanwezigheid van raffinose. üw afgevaardigde wijst hem op de niet daarmede overeenstemmende uitkomsten verkregen door de H. H. Winter en PrinsenGeerligs en eigen ondervinding opgedaan bij de analyse van sap van jong riet. Nu komt aan de orde de vraag welke waarde de afgewerkte stropen bezitten beschouwd als brandstof. De voorzitter van dezen dag Ventre Paciu uit Cairo deelt mede dat men iu Egypte de stroop op diffusie-ampas in de zon gedroogd heeft, en zoo verbrand. Daardoor kreeg die ampas. die veel fijn stof bevat meer samen hang en woei die minder weg. Maar er ontstond een moeilijk te verwijderen aanslag in de vlambuizen der Five-Lille ketels en de asch hakte sterk samen zoodat de roosters verstopten. Men gaat daarom nu de stroop op alkohol verwerken. De H. 11. Manoury en DROESHOUT (op Java welbekend, thans D'iT«rse mededeellngen 965 op Cuba) deelen mede. dat men uit de rietsuikerstroop door kalken alkohol (elutie) een zeer zuiver kalksaccharaat kan verkrijgen, dat voor het kalken van het sap te gebruiken is. Op eene vraag van uw afgevaardigde hoe lang zulk kalksaccharaat kan bewaard worden zonder te bederven wordt geantwoord, dat daaromtrent geen proe ven genomen zijn, maar dat men het versch gebruiken moet. Ten slotte komt de vraag, hoe men de positie der scheikun digen aan de suikerfabrieken kan verbeteren, die nu (in Europa) veelal slechts voor drie maanden geëngageerd worden en negen maanden niet (e eten hebben. Er wordt gezegd dan moeten zij zulke posities maar niet aannemen of zich vercenigen tot een syndicaat of trade-union. De Heer Pellet is van oordeel, dat in de geheele wereld de suikerfabrikatie meer en meer de hulp van scheikundigen ver eischt, die geheel op de hoogte van het vak zijn en dat dezulken ook betere posities waard zijn en krijgen. In die richting ligt de verbetering Ook in de rietsuikerindustrie moeten diffusie en carbonatatie overal ingevoerd worden. Alle andere werkwijzen zijn te beschouwen als achterlijk (De fabrieken van de Daira Sanieh in Egypte zijn thans in handen van de raffineerderij Leon Sav en de lieer Pellet is chemisch adviseur voor die fabrieken, die nu met diffusie, carbonatatie, sextuple-effets enz. ingericht zijn of worden en ruim voorzien van geoefend Europeesch personeel). De Heer Droes iiout en uw vertegenwoordiger meenen er echter op te moeten wijzen, dat al mogen de voordeden der diffusie groot zijn, de keus der te volgen werkwijze toch dooreen groot aantal omstandigheden beheerscht wordt, die niet overal dezelfde zijn. Na een woord van dank van den voorzitter van den dag aan den algemeenen voorzitter der afdeeling, den Heer Gallois, worden de beraadslagingen van deze gesloten. Uw verslaggever woonde ook nog eenige zittingen bij van de aldeeling voor officieele analyses. Daar werd de vraag besproken of de gewichten voor gewoon chemisch gebruik, die in den regel van messing gemaakt worden, zoo behooren te worden gejusteerd, dat zij in de lucht, of dat zij in het luchtledig in evenwicht zijn met het standaard kilogram van platina en diens onderdeden. Of men voor de maatanalyse moet uitgaan van den Liter van Mohr (1 K.G. water bij 15 <>C.) of van den metrischen Liter (1 K.G. water bij 4°C); of de areometers (Beaumé, Brix, enz.) zoo moeten gegradueerd Diverse mededeelingen 966 worden-, dat zij in water van 0° of van eene andere temperatuur 0 aanwijzen, enz. Veel nieuws is daarbij uit d:n aard dei' zaak niet te berde gebracht. Alleen is besloten het stelsel van Mohr te verlaten en alle meet instrumenten te ijken uitgaande van den metrischen Liter als een heid en als normaal temperatuur voor areometers, enz. 0° C. aan te nemen. Daarbij is vooral uitgegaan van de overweging, dat men in warme landen toch niet kan werken bij 15 °C. en eene normaal temperatuur van '20, '2.") of '27,5° voor Europa onpraktisch is. .Men kan dus toch niet ontkomen aan de noodzakelijkheid om correctietabellen te gebruiken en dan achtte men het beter eens voor goed 0° als uitgangspunt aan te nemen. Het uitwerken van die voorschriften en tabellen is opgedragen aan eene commissie, die zich in betrekking zal stellen met scheikundigen over de geheele wereld. Er bestaat echter eenige vrees, dat er van die werkzaam heden der commissie niet veel zal komen. Het vorige jaar waren er te Brussel ook reeds dergelijke commissies benoemd, die nooit bijeengekomen zijn. Ken voorstel tot invoeren van saccharimeters met een normaal gewicht van 20 gr. in plaats van '2(3,018 of 16,'20 is verworpen. Den sden des middags werd weder in de groote zaal der Sorbonne de algemeene eindvergadering gehouden. De minister Rouciier hield daarbij eene rede, waarvan Uw verslaggever niets verstond, en de Heer Di pont de algemeene secretaris gaf een over zicht van de werkzaamheden der afdeelingen van het congres en de genomen besluiten. Verder is als de ondergeteekende goed ver staan heelt, besloten in '89 te Weenen op nieuw te vergaderen. Al brengen bijeenkomsten als deze de behandelde vragen ook niet dadelijk tot eene oplossing, indirect dragen zij toch veel daar toe bij, doordat men elkaar veel beter leert begrijpen. De rede van den Heer Berthelot uitgesproken bij do opening van liet Congres te Parijs, luidde in haar geheel als volgt: Wetenschap en industrie Bij de opening van het tweede internationale congres van toe gepaste scheikunde is het mijn eerste plicht het bestuur van het congres dank te zeggen, voor de eer mij bewezen dooi' de uitnoo diging het voorzitterschap te willen aanvaarden. Diverse mededcclin<;en. 967 Ik veronderstel, dat ik die eer moer te danken heb aan mijn leeftijd en de erkentelijkheid mijner leerlingen, waarvan er meer dan een dit congres bijwoont, dan aan mijne verdiensten; zonder twiji'el heb ik sedert een halve eeuw voortdurend gewerkt, ik heb meer dan eens succes gehad en tot mijn laatsten levensdag zal ik niet ophouden mij te interesseeren voor de vraagstukken waarin gij belang stelt. Ik kan dit zooveel te eerder zeggen, omdat er weinig zijn, welke ik gedurende mijn lange loopbaan niet in de gelegenheid ben geweest te bestudeeren. Maar wanneer ik mij voort durend moeite gegeven en somtijds eer genoten heb, dan is dit altijd geweest in de richting der theorie en der algemeene denkbeelden, alleen geleid door de liefde voor de waarheid. Gij. mijne heeren, zijt vooral de vertegenwoordigers der praktijk, uw doel is de toepassingen te bestudeeren die meer direkt door de maatschappij verlangd worden en beter door haar begrepen. Gij weet evenwel, zoo goed als ieder ander in hoeverre de medewerking der zuivere wetenschap onontbeerlijk is voor hem, die goede resul taten wil verkrijgen. Op het gebied der scheikunde zijn, evenals bij alle wetenschap pen, die den mensch van werkelijk nut zijn, theorie en praktijk door onverbreekbare banden met elkaar verbonden. Onverstandig is de theoreticus, die zich opsluit in de egoïstische eenzaamheid van een eigen systeem en het doet voorkomen alsof de voortdurende toepassingen der wetenschap op de beschaving, den rijkdom en het geluk der volken hem niet aangaan. Niet minder onverstandig de practicus, die tevreden met het geen zijn voorouders reeds wisten, stil zou blijven staan bij eene vasthoudende en traditioneele bewondering hunner wetenschap en weigert de door hen gebruikte procédés te hervormen en uit te breiden, om ze zoodoende op de hoogte te houden der nieuwste en meest uitgewerkte theorie. Geen enkele wetenschap misschien vertoont duidelijker dan de scheikunde de noodzakelijkheid van deze voortdurend vernieuwde samenwerking van wetenschap en praktijk. Niemand, die dit beter weet dan gij mijne heeren, gij de voor gangers op het gebied der toegepaste scheikunde. De vraagstukken, die gij in uwe korte en werkzame bijeenkom sten zult behandelen, getuigen het lon volle. Door deze samenwer king op den voorgrond te stellen, hebt gij U de medewerking verzekerd der 1500 leden, die aan dit congres deelnemen. Diverse mededeeÜDgeu 968 Zij, die bij onze werkzaamheden tegenwoordig zullen zijn, stellen zich voor eerst van gedachten te wisselen, om elkaar wederkeerig op de hoogte te stellen van den vooruitgang in de verschillende takken van nijverheid door U beoefend. Het onderling verkeer der leden van het congres zal deze wisseling van gedachten en inlichtingen vereenvoudigen, door het vertrouwen en de sympathie, welke uit dit verkeer voortvloeien. Maar het doel, dat gij U voorstelt te bereiken is niet alleen van particulier belang; ook de regeeringen roepen de hulp van uwe practische wetenschap in om methoden van analyses en me ting vast te stellen welke dienst zullen doen bij de wetgeving voor uwe industriën. Zoodoende, mijne heeren, brengen wij hier allen, geleerden, beambten en industrieelen, onze overwegingenen onze ondervinding. Herinneren wij ons, dat het een uitvloeisel onzer moderne beschaving is, dat deze samenwerking alleen gebaseerd is op het verstand en voor alles op de waarneming der feiten, dat is te zeg gen onafhankelijk van elke persoonlijke opvatting, van elk geheim zinnig denkbeeld, van elke bijzondere school, van elke nationaliteit. Wij zijn hier de vrije vertegenwoordigers der algemeene we tenschap. l.'w werk, mijne heeren, is in principe onbsgrensd, want de scheikunde, gij weet het, heeft voeling met alle wetenschappen en met alle kunsten; zij levert aan allen feiten en denkbeelden. Even wel moet gij in deze vergadering uw taak beperken en nader om schrijven, om haar vruchtbaarder te maken. Te dien einde hebt gij haar in tien afdeelingen verdeeld, die betrekking hebben op de belangrijkste toepassingen; elke zal het onderwerp worden van den vruchtbaren arbeid der meest bevoegde specialiteiten. Ik ben niet von plan eene opsomming te geven der afzonder lijke programma's van uwe afdeelingen. Het zal voldoende zijn er aan te herinneren, dat de scheikundige industrie de meest uiteen loopende vraagstukken omvat. Haar domein wordt iederen vergroot door de voortdurende ontwikkeling van de methoden der synthetische scheikunde, methoden, die een veertig jaar geleden, veronachtzaamd en slecht begrepen werden, toen de oflicieele ver tegenwoordigers der wetenschap ze alleen beschouwden als eene controle der analyse, terwijl de hoogere strekking der -scheppende synthese miskend werd. Direrio m«i!eii«6ÏtDgM> 969 Eerst daarna werd ze beschouwd als de ware grondslag dei organische scheikunde. Welke vorderingen heeft de synthese sedert niet gemaakt! Welke ingrijpende veranderingen heeft ze niet gebracht in de opvattingen en de uitvoering onzer wetenschap. Ik beroep mij op diegenen onder U, die zulk eene enorme uit breiding hebben gegeven aan de fabricatie van kleurstoffen, par furneriën en therapeutische producten. Tegenwoordig strekt de synthetische scheikunde zich uit tot de vetten en de suikers, dus tot de voedingsstoffen zelve. Op het oogenblik, waar de bereiding dezer stoffen uit het scheikundig laboratorium wordt overgebracht naar de groote industrie zal men vreemde veranderingen op aarde zien. Reeds ou hebbende landbouwindustriëndoor scheikundige ont dekkingen ingrijpende veranderingen ondergaan, Nauwelijks zestig jaar geleden hebben wij de theorie der bemesting ontdekt en de noodzakelijkheid aan den bodem voortdurend de scheikundige bsstanddeelen te restitueeren, die het plantenlichaam helpen op bouwen. Dientengevolge zijn aan de talrijke proefstations, wier aantal steeds toeneemt, voortdurend analyses gemaakt van den bodem, van de bemesting en van de oogsten. Naar bestanddeelen van den bodem, zooals kali en phosphor zuur> welke telken jare door de oogsten daaraan ontnomen wordon, wordt over de geheele aarde gezocht, om ze aan de bouwgronden te kunnen teruggeven. Hetzelfde heeft plaats met stikstofverbindingen. Wel worden Jezo bij eene spontane plantengroei teruggewonnen, door den langen tijd bestreden eigenschap der bodembacteriën om stikstof vast te leggen, maar deze hoeveelheid is niet voldoende voor de intensieve cultuur, welke door de voortdurende toename der Europeesche bevolking hoe langer hoe noodzakelijker geworden is. Door de pro ducten der scheikundige industrie is de landbouw in staat ge weest de graanproductie te verdubbelen en aan de bieteultuur en de. suikerindustrie die enorme uitbreiding te geven, welke zooveel economische kwesties veroorzaakt hebben. De groote ontdekkingen door scheikundigen en physiologen gedaan bij de studie der microben, hebben niet minderingrijpende wijzigingen gebracht in de gistingsindustriën, de oude bereidings methoden van wijn, bier en alcohol, van melk en kaas, zoowel als bij het bewaren en transporteeren van vleesch en andere voe dingsmiddelen. 970 DlreTttr «e<WdeeHogitti. Herinneren wij er aan, ter eere onzer wetenschap, dat deze ontdekkingen, gedaan in het scheikundig laboratorium, niet alleen vruchtbaar zijn geweest voor de industrie, maar dat hygiëne en geneeskunde er de zegenrijke gevolgen van hebb3n ondervonden. Djor deze ontdekkingen is men tegenwoordig in staat de uitbrei ding van besmettelijke ziekte te voorkomen en tegen te gaan, sedert een derde eeuw hebben zij het sterftecijfer bij de bsschaafde vol keren verminderd en den duur van het menschelijk leven verlengd. Zonder twijfel passen deze toepassingen niet in het kader van ons congres; maar gij zoudt de eersten zijn om mij te verwijten wanneer ik ook niet in dit opzicht de schitterende triomfen der moderne scheikunde deed uitkomen. Nuttig en vruchtbaar in werken van vrede is de scheikunde het niet minder op het °;ebiei van den oorlog en het navenvante der mijnindustrie. Sedert vijfentwintig jaar heeft de scheikunde ze ver vormd, eenerzijds door methodische ontdekking van nieuwe ont plofbare stoffen, door theoretisch en praktisch hunne relatieve krachten na te gaan, anderzijds door de systematische studie der metalen bestemd voor de wapenen, waarin die explosieve stoffen gebezigd worden. God verhoede, dat wij die noodlottige tijden terugzien, waarin zulke toestellen gebruikt worden voor den broedermoord der Euro peesche volkeren, maar de eerste plicht van elk individu, van elk volk, dat in vrede genieten wil van de vruchten van zijn arbeid, dat zijne vrijheid wil behouden en een rol in de wereld spelen is het nemen van maatregelen om die goederen te verdedigen, de kostbaarste, die wij bezitten. Zoo heeft de metallurgie van ijzer, brons en staal haar pro cédés gewijzigd onder den invloed der scheikunde. Overigens is deze wijzigingin.de eerste plaats ten goede gekomen aan werken des vredes: aan de fabricatie van machines, van locomotieven, spoor wegrails, schepen, bruggen en metaalconstructies. Bij de metalen, welke sedert 7000 jaar bekend zijn, hebben zich nieuwe metalen gevoegd die in het laboratorium zijn ontdekt: nik kei, aluminium, molybdaenium, die in concurrentie treden met de oudere en waarvan op het oogenblik niemand kan voorspellen, welke in. de toekomst hunne bestemming zal zijn. De bereidingsmethoden der metalen, zoowel der van ouds be kende als der nieuw ontdekte, ondergaan op het oogenblik onver wachte wijzigingen onder den invloed der.vereenigde theorie en praktijk van scheikunde en natuurkunde. 971 Diverse me'."lfelingen Het goud, dat almachtig drijfmiddel der menschelijke werkzaam heid werd aanvankelijk uit rivierzand gewonnen door eenvoudige mechanische hulpmiddelen. Evenwel, sedert den tijd der Egyptenaren. nu twintig eeuwen herwaarts bij den oorsprong der scheikunde, had men reeds bedacht door amalgamecren de verspreide goud deeltjes te winnen. De moderne scheikunde volmaakt plotseling de oude werkwijzen door het gebruik van een reagens, het cyaanka lium, dat nauwelijks een eeuw geleden ontdekt werd en in de koude het goud oplost, dat vroeger bekend was om den weerstand, die het bood aan allerlei invloeden. Het gebruik der electriciteit geelt aanleiding tot meer algemeene en meer radicale veranderingen in de scheikundige methoden, ver anderingen, welke het onderwerp uwer discussies zullen uitmaken. Gij gebruikt ze op twee manieren: electrolyse en eleetrisehe ver warming, gebaseerd zoowel op de wetten der scheikunde als op die der natuurkunde. De electrolyse heeft plaats langs den natten en langs den drogen weg; langs den natten weg heeft ze nu reeds een halve eeuw geleden, de groote, nog steeds bloeiende indus trieën der galvanoplastie, vergulding en verzilvering doen ontstaan, waarbij zich eerst onlangs nog de vernikkeling heeft gevoegd. De electrolyse steeds verder gaande begint te concurreeren bij de fabricatie van het chloor en der alcaliën met de methoden, die ge baseerd zijn op de samenwerking van brandstoffen en scheikundige reagentiën, methoden die nauwelijks een eeuw oud zijn, vroeger bewonderd werden en nu reeds bijna zijn verouderd. De electrolyse belooft diensten te bewijzen bij de zuivering van het rioolwater een der meest gewenschte toepassingen der openbare hygiëne. In eene geheel andere richting langs, den drogen weg viert de electro lyse hare triomfen bij de bereiding der metalen, waar haar gebruik eene toekomst belooft, wier omvang nu nog niemand kan voorspellen. Een niet minder schitterende toekomst onthult zich op het oogenblik door het gebruik van den electrischen oven bij de berei ding van metalen en hunne alliages, waarbij men zich ten nutte maakt, de vroeger onbekende samenwerking tan temperatuur en eleetrisehe polarisatie, waartoe ons de electriciteit in staat heeft gesteld. Laat ons die groote verwachtingen begroeten, wier stout heid gerechtvaardigd wordt door de onbeperkte gevolgen der nieuwe principes, welke betrekking hebben op de omzetting van krachten en van de natuurlijke energie. Terwijl wij leerden alle krachten in elkaar om te zetten en ze 972 Dltcm*. mailcdeelingen tot een gemeene maat terug te brengen, konden wij ons rekenschap geven van de werkelijke mate. waarin elk hunner in verschillende toestellen dienst deed, iets wat aan onze voorgangers geheel onbe kend was. Voortaan geleid door vaste regelen, hebben deze er ons toe gebracht de beste en spaarzaamste wegen te zoeken om een gegeven doel te bereiken. De vruchten dezer dagelijks inniger samenwerking tusschen natuur-en scheikunde zijn niet minder duidelijk in de vraagstuk ken, welke met licht in betrekking staan. Hunne samenwerking had in liet begin dezer eeuw er reeds toe geleid de gasverlichting uit te vinden, maar terwijl door gebrek aan concurrentie op dit gebied weinig vooruitgang merkbaar was, heeft het in den laatsten tijd een onverwachte uitbreiding ondergaan. Toen de theorie aangaf, dat de ealorische energie bij de ver branding ontwikkeld, slechts voor een klein gedeelte benut werd bij de gewone verlichtingsmethoden, zagen wij eerst het electrische licht als een gevaarlijken concurrent verschijnen, die zijn laatste woord nog niet gesproken heeft. Door deze mededinging hebben de gi'sfabrikatiten getracht de lichtkracht der vlam door verschillende kunstgrepen te doen toenemen. Do eenvoudigste was reeds huig in het laboratorium bekend en bestond in het verwarmen eener vaste stof zoodat deze de wer kelijke zetel der lichtuitstraling werd: gewijzigd door de aanwezig heid vun enkele zeldzame oxyden, heelt ze op eene verrassende wijze het verlichtingsvermogen van een zelfde volumen gas doen toenemen. Op het oogenblik is een nieuwe mededinger opgetreden, het acetyleen. waarvan de goed geregelde verbranding, de lichtgevende eigenschappen in eene merkwaardige mate doet toenemen. Het zij mij vergund er U even aan te herinneren, dat nu dertig jaren ge leden, het acetyleen een van de eorypheén der synthetische schei kunde was. toen het gevormd werd door de directe verbinding van koolstof en waterstof in de electrische lichtboog. Nu kan dit gas, dat vroeger zoo zeldzaam en kostbaar was, tegen lagen prijs en in groote hoeveelheden verkregen worden en zonder twijfel is het tij Istip niet ver verwijderd, waar het zal dienen om op eene goed koope wijze te bereiden: benzine, oxaalzuur, cyaanverbindingen (met behulp van de stikstof der lucht) en misschien alcohol en azijnzuur. Dit zijn zeer eenvoudige reacties van de soort, zooals er eiken dag van het laboratorium in de techniek overgaan. Diverio mededeellngen. 973 Onder de industrieele wetenschappen, welke van de scheikunde kunnen worden afgeleid, heeft er zeker geen buitengewoner en sneller vorderingen gemaakt dan de photografie, waaraan een uwer afdeelingen gewijd is. Hare wonderen zijn zoo schitterend, hare toepassingen zoo veelvuldig en zoo belangrijk, dat door haar overal de wetenschap der lastigste wetten van natuur-en scheikunde ver breid zijn. Zij heeft propaganda gemaakt voor onze voortbrengselen en onze ideeën gebracht in het bereik van ontwikkelde leeken en amateurs. Ik eindig, mijne heeren; zeker kon ik deze opsomming van diensten door onze wetenschap bewezen nog langen tijd voortzetten, van diensten die de maatschappij eiken dag van ons eischt, op elk gebied onzer kennis en onder alle mogelijke vormen der praktijk. Maar ik zou vreezen uwe aandacht te vermoeien, door langer aan te houden. Ik beschouw het evenwel als een plicht mijnen hoorders ten slotte naast alle bijzondere toepassingen, te wijzen op het grond karakter van den invloed, die wordt uitgeoefend door den vooruit gang der scheikunde en meer algemeen, dien der positieve weten schappen. Ik bedoel de veranderingen, die de scheikunde en de positieve wetenschappen sedert een eeuw voortdurend te weeg brengen in de materieele organisatie en bijgevolg in de zedelijke samenstel ling der staten. Tot nu toe hebben inderdaad schrijvers en historici de voor uitgang der menschheid doen voorkomen als eene samenwerking van eene inwendige wijziging van denkbeelden en eene uitwendige en empirische tusschenkomst van toevallige omstandigheden, wer kende op de gevoelens, de hartstochten, de gemeenschappelijke be langen van den mensch. De opeenvolgende ontwikkeling der gebeur tenissen, die in den loop der eeuwen plaats hadden zoude derhalve aan een soort fatalisme kunnen worden toegeschreven. Wanneer dit inzicht ook tot op zekere hoogte gerechtvaardigd is door de studie van het verleden, toch kan men zich afvragen of het van nu af aan niet minder juist begint te worden door den voortdurend toenemenden invloed der wetenschap, derhalve van overleg en van het menschelijk vernuft in verband met waargenomen feiten en genomen proeven. Als voorbeeld noem ik de materieele en moreele veranderingen die de Europeesche volken sedert een halve eeuw hebben ondergaan door den bouw der spoorwegen, de radicale hei vorming der ver- Diverse med. ieellngen 974 voermiddekn en de buitengewone ontwikkeling der openbare en private betrekkingen, (relations), tengevolge van hel gebruik van telegraaf en telefoon. Ongetwijfeld zijn dit niet de vruchten eener langzame moreele evolutie; die veranderingen zijn niet toe te schrijven aan de aan roepingen van dwepers, noch aan de wijdsche betoogen van redenaars, noch aan de redevoeringen en intriges van diplomaten. Neen! Die veranderingen zijn het rationeele, hoewel door de staatslieden van voorheen onvoorziene, gevolg geweest van feiten en wetten in onze laboratoria ontdekt. In dit opzicht, kunnen we gerust zeggen, zijn wij pas aan het begin van een nieuw tijdperk. Geen der geleerden of industrieelen, die hebben medegewerkt aan den zoo snellen vooruitgang der elec triciteit en hare toepassingen zou durven begrenzen of zelfs ver moeden de sociale gevolgen, die er in de toekomst, zelfs de aller niaste, uit zullen voortvloeien. Niemand venier kan miskennen, dat de dag misschien reeds nabij is, waarop de vooruitgang der scheikunde, eene goedkoope bereiding van voedingsmiddelen mogelijk maakt; dien dag zullen de graan bouw en de veeteelt aan hetzelfde lot zijn blootgesteld, dat nu de meekrapcultuur reeds heeft ondergaan. Eene enorme verplaatsing van belangen zoude het gevolg zijn, maar bij slot van rekening zoude het meerendeel der bevolking er van profiteeren. Maar zoude men denken, dat eene wetgeving, welke nok, een duurzaam beletsel zoude zijn, tegen de sociale revolutie, die het gevolg van zulk eene ontdekking zoude zijn. Morgen of overmorgen zal zonder twijfel de gezamenlijke voor uitgang van natuur- en scheikunde den ingenieur in staat stellen, be stuurbare vliegmachines te construeeren. Wat zal er dan worden van handel, douane, internationale politieke en militaire verhoudingen. Personen, die alleen gewend zijn over de toekomst te redenee ren naar de ondervinding van het verleden, zullen zich zonder twijfel haasten met te zeggen, dat dit slechts droombeelden zijn. Misschien. Maar ook de voortdurende tusschenkomst der we tenschap is een feit zonder voorbeeld in de geschiedenis. De genoemde voorspellingen liggen niet buiten het rayon der reeds verkregen wetenschappelijke resultaten, van zulke als we eiken dag zien verwezenlijkt. Wij kunnen vast aannemen dat of de hier gedroomde veranderingen of andere niet minder belangrijke binnen enkele generaties zullen plaats hebben, 975 DtreM* m«ii»<ïe«!!ni?(>« Mijne heeren, ik heb de uiterste consequenties getrokken uit «Je denkbeelden, waarvoor ik uwe aandacht wilde wekken; maar liet is zeker, dat de voortdurend snellere vooruitgang der wetenschap, hare toenemende belangrijkheid, gerechtvaardigd door de diensten bewezen aan de bevolking en het bestuur, overtuigend aantoonen, dat we hier met een nieuwen factor te doen hébben in alle heden daagsche politieke of economische vraagstukken, een factor, waar van vroeger de kiem nauwelijks bestond, een steeds toenemende macht, gekant tegen den eng conservatieven geest van de aanhan gers van het. verledene. De wetenschap staat nooit stil; ze gaat steeds vooruit en veroorzaakt een onophoudelijk intensiever werk zaamheid van geleerden en industrie; zij is reeds begonnen, de ver dceling van den rijkdom en het aanzien der menschelijke samen leving te wijzigen en zal dit voortdurend sneller doen. Wat ons betreft, mijne heeren. wij zijn door onze overtuiging en door onze opleiding de slaven van het wetenschappelijke feit. wij accepteeren er alle gevolgen van, wat deze ook zijn mogen. De waarheid beheerscht ailes. men miskent ze niet ongestraft en zij alleen bewijst positieve diensten. Onze plicht is duidelijk afgebakend. Wij moeten handelen,dat wil zeggen werken. Laten wij werken zonder ophouden en trachten ons nuttig te maken. Werkzaamheid en menschenliefde, dat is het laatste woord van het particulier, zoowel als van het maatschappelijk leven. Echos Tan het sehtotkirafHg congres te Paiijs. In aansluiting aan het door Dr. .1. G, Khameks uitgebracht verslag van het Internationale scheikundig Congres te Parijs laten wij hier een referaat volgen van enkele daar voorgedragen ver handelingen, ontleend aan de vooraf in druk medegedeelde stukken. Napzni vering. *) Over dit onderwerp staan ons ten dienste de verhandelingen van de 11. H. 11. Mvxornv en .1. L..\i'kyri':i:k, die beiden zich met de bereiding van rietsuiker hebben bezig gehouden, de eerste op Cuba, de tweede op Réunion. *) Wij maken er hier uitdrukkelijk attent op, ilut de bevindingen van <li> Heeren Manoury en I.apeyrire, dikwijls' lijnrecht in strijd zijn met hetgeen hi r en elders omtrent hetzelfde onderwerp bekend is. Zie o. a. de voordracht vanden Heer Prinsen Geerugs op hst Congres to Soerabaia (Congresverslag bis, 265). Red, 976 Oirern» i»»deit«i\ln<r»n. Uitgaande van de stelling, dat het rietsap een aantal, grooten deels organische stoffen met name eiwit-, pectine- en reduceerende stoffen, waaronder hij glucose begrijpt, in oplossing bevat, stelt de Heer Manotjry zich ten doel de chemische middelen tot zuivering van het sap aan een nader onderzoek te onderwerpen. Terwijl hij defecatie met kalk geheel onvoldoende acht. beweert, dat earbonatatie geene resultaten heeft kunnen geven, en van het gebruik van zwaveligzuur en fosforzuur geene uitkomsten weet mede te deelen, prijst hij de aanwending van baryt, hetzij alleen, hetzij te zamen met kalk aan. Zijn gronddenkbeeld daarbij is, dat de stoffen, die het rietsap verontreinigen hoofdzakelijk van organischen aard en de bijmeng selen van mineralen aard ver in de minderheid zijn. AJs resultaat zijner onderzoekingen deelt hij mede, dat hij met baryt glucose uit het sap heeft geëlimineerd en met vermeerdering der dosis baryt ook de geëlimineerde glucose heeft doen toenemen tot 90% der totale in eene melasse aanwezige hoeveelheid glucose. Hij maakt daaruit de gevolgtrekking, dat wat men glucose noemt, ten onrechte voor geïnverteerde suiker wordt aangezien, welke gevolgtrekking, hij met het volgende experiment wil staven. Eene hoeveelheid riet sap werd in drie gelijke deelen verdeeld Deel 1 werd onveranderd onderzocht. Deel 2 ontving koud 2% kalk en gaf een neerslag, dat door decantatie van de vloeistof afgescheiden werd: het neerslag werd uitgewasschen en het waschwater bij de vloeistof gevoegd, welke na earbonatatie en filtratie werd onderzocht en de hieronder met 2 aangeduide analyse opleverde. Het derde deel werd eveneens koud gekalkt tot 2% en gesatureerd, maar niet gedecanteerd: het gesatureerde, heldere sap, dat na filtratie verkregen werd, gaf de analyse 3. 1 2 3 Specifiek gewicht 1,070 1.0615 1,0(565 Brix 18,40 16,85 17,49 Saccharose 16,16 15,77 10,37 Zuiverheid 87,82 96,45 93,60 Glucose 0,76 0,03 0,65 Glucose coëfficiënt 4,70 0.18 3,97 Asch 0,279 0,274 0,21 Coëfficiënt der zouten 57,92 57,55 77,95 Alcaliniteit 0,252 0,12 0,10 Diverse mededeelingen 977 Do nagenoeg volkomen verdwijning der glucose in het sap 2 verklaart de verhandelaar daardoor, dat zij in het precipitaat is gebleven. Na de endervinding te hebben opgedaan, dat baryt zich bindt met in het rietsap voorkomende stoffen, welke ongevoelig blijven voor de werking van kalk, heeft de Heer Manoury op de aan zijne leiding toevertrouwde fabriek Constantia (Cuba) eene werkwijzejn gevoerd, welke berust op de zuiverende werking van kalken baryt beiden. Het sap werd gedefeceerd eerst met kalk, en vervolgens na decantatie met baryt met gebruik van 0,2 —0,5 gram kalk per liter sap en 1 K.G. baryt per 1000 K.G. riet. Eene alcaliniteit van 0,1 gram per liter sap wordt eindelijk bereikt door eene doseering van het sap met zwavelzure magnesia. Het heldere sap wordt een half uur na het koken afgelaten en op de gewone wijze verder behan deld. De afloopstroop werd bedeeld met 10% kalk, opgewarmd tot 60° en gecarbonateerd tot 0,5 alcaliniteit, vervolgens tot kookpunt verhit en gemengd met het schuim. De (ilterpersen leverden dan een licht gekleurd sap van 86 zuiverheid, terwijl de filterkoeken droog waren en niet meer dan ongeveer 1% suiker bevatten. Als resultaten van deze werkwijze deelt de verhandelaar mede, dat hij verkreeg ruim 11% van het rietgewicht aan Ie product in kleur No. 14 en 15, ± Ü8 polarisecrende, '„% tweede product en l'/j% melasse. Tot het bereiden van volkomen witte suikers verhoogde de Heer Manoury de dosis kalk, satureerde koud met filtratie en toevoeging hetzij van zwavelzuur, hetzij van fosforzuur tot eene zure reactie en maakte vervolgens het sap licht alkalisch met baryt, waarna het werd opgekookt en andermaal gefiltreerd. Hierdoor werd een volkomen ontkleurd sap en uit de kookpan eene vulmassa van eene stroogele kleur verkregen. De Heer Manoury haalt voorbeelden aan van vijf fabrieken op Cuba, die door toepassing van zijn barytprocédé een hooger ren dement aan Ie product hebban verkregen van 0,00—1,83% op het rietgewicht Schrijft de Heer Manoury eene gebrekkige uitkristallisatie der saccharose toe aan de aanwezigheid van organische stoffen in het rietsap, de Heer Lapeyrèbe is op Réunion tot de conclusie gekomen, dat de suikerverliezen hoofdzakelijk veroorzaakt worden door fer menten in het sap en door de defecatie bij hooge temperatuur. Zijne onderzoekingen hebben hem geleid tot eene behandeling van Diverse mededeelingep. 978 het sap met een Antiferment, dat dienen moetom de giststoffen in liet sap te dooden, en een clarificatenr, die tot zuivering van het sap bestemd is. Het antiferment is dubbelzwaveligzuurbarium, dat in contact met de zuren van het sap zich ten deele omzet tot zwavelzuur, waarmede de fermenten onschadelijk worden gemaakt. De clarificateur is eene oplossing van aluin en kalk, die in meng bakken gedurende 20 tot 25 minuten in het koude sap geroerd wordt, dat na deze operatie alkalisch geworden, in bezinkkisten wordt afgetapt. Volgens de verklaring van den verhandelaar wordt het barium door een deel van het uit de aluin vrij gekomen zwavelzuur in tegraal als onoplosbaar bariumsulfaat neergeslagen, terwijl een ander deel van dit zwavelzuur met kalk gips zal vormen en zoo doende het ontstaan van kalksaccharaten zal beletten. Tegelijkertijd maakt het vrij gekomen aluminiumhydroxyde zich meester van de eiwitstoffen om er een dicht net van te maken, waarmede alle zwevende stoffen omlaag worden getrokken. De Heer Lajpeyrère beweert, dat hij op eene fabriek op Réunion met deze werkwijze 3,8% hooger rendement gemaakt heeft dan met kalk en warme defecatie. Niettemin is deze werkwijze op Réunion niet in zwang ge komen, waarover de vcrhandelaar zijne verwondering te kennen geeft. Kristallisatie in beweging. Van de verschillende procédés, die ten doel hebben om van de grondstof twee eindproducten: suiker en melasse, te bekomen, geeft de lieer Légier een overzicht. Het octrooi, in 1889 door Steffen genomen, beoogt de warme vul massa bij het verlaten der kookpan te mengen met melasse van 42° Bé en onder roering te doen afkoelen; het roeren duurde ge middeld 21 —24 uren. Raeymaeckers gaf vervolgens in zijn octrooi (1890) bepaalde hoeveelheden voor de te mengen melasse en voor het te maken rendement op. RuschEß en Rrockiioff schrijven voor om een kooksel temaken, waarin de verhouding tusschen de niet-suiker en het water is als 3: 2 en dit kooksel af te laten in bakjes ter hoogte van 10 a 15 cm. en ter inhoud van 15 K.G. masse-cuite, waarin eene langzame afkoe ling plaats heeft. 979 Direrse meledeclingcn. HeydeCKE nam in 1802 octrooi voor een procédé, dat bestond in het inblazen van een gas of enkel lucht in de nog warme vnl massa om deze aan het schuimen te brengen: elk suikerkristal is dan omgeven door een met luchtbellen doorbroken, lichtere vloeistof, welke bevorderlijk is voor de voltooiing der uitkristallisatie. Onder het afkoelen wordt afloopstroop bijgevoegd. liet procédé Drost en Schulze bestaat in het verdunnen der masse-cuite met afloopstroop en het gebruiken als klaarsel van diksap van 3G° Dé, terwijl de suikerrijke afloopstroop met de massé i'uite wordt gekookt. RK.r.orx vervangt de kristallisatie in beweging door het koken in beweging in een horizontale kookpan, waardoor hij regelmatiger gevormde kristallen en eene homogene vulmassa verkrijgt. KuTHE kookt tot een watergehalte der vulmassa van 6 a 7% en voegt dan daarbij in de kookpan melasse van ongeveer 50% saccharose, welke op eene concentratie van 13° Bé bij 75° niet meer uitkristalliseert: vervolgens wordt langzaam doorgekookt totdat 6 a 7% water verdampt zijn: de afgelaten vulma3sa wordt geroerd in een toestel mei een dubbelen bodem, waarin zij door stoom op een temperatuur gehouden wordt, die te groote afkoeling belet. Degener en Greiner (18J5) hebben recipiënten uitgevonden, waarin vulmassa en afloopstroop niet door elkander geroerd worden, maar de eerste door de tweede wordt gehaald en de kristallen zich zoodoende verrijken kunnen. Het procédé van Hüch en Lauke, dagteekenend van 1889, kan worden beschouwd als eene voortzetting van het koken inliet lucht ledige: de vulmassa wordt eerst in de kookpan dik gekookt en ver volgens onder bijvoeging van 8 tot 10% afloopstroop op 10' 1 -—7o° in een van een roertoestel voorziene horizontale kristalliseerpan afge laten, waarin luchtledig gemaakt wordt en onder verwarming in een dubbelen bodem de in beweging gehouden massa geconcentreerd wordt, terwijl afloopstroop daarvan wordt toegevoegd tot 5ü% van de vulmassa. Manoury maakte in 1887 een procédé bekend, bestaande in menging van afloopstroop van 30° Bé bij afgekoelde, dun gekookte vulmassa, welke in de centrifuges met stoom gedekt werd; d • sui kerrijke afloopstroop, afgescheiden gehouden van de suikerarme, werd met het diksap te zamen in de kookpan opgehaald. Dezelfde bedacht om de alloopstroop na osmose in het diffusie sap terug te brengen. 980 Diverse medeileelingeö Laatstelyk heeft Manoury zijn procédé »suere et melasse" in toepassing gebracht: men concentreert het diksap totdat de kook pan voor 2 / 3 gevuld is en trekt daarna suikerrijke afloopstroop bij: wanneer de voorraad daarvan uitgeput is, gaat men voort met suikerarme afloopstroop en concentreert tot een watergehalte van 0%: daarna wordt het kooksel afgelaten in een roerhak, voorzien van verwarmings- en afkoelingsapparaten, en daarin gemengd met een klaarsel van 35° Bé. De fabriek Gonesse heeft met deze werk wijze witte suiker en melasse afgeleverd. liet systeem Stammer-.Bock bestaat in het bijtrekken in de kookpan na het koken van .diksap van afloopstropen van afne menden suikerrijkdom, en aflating der massa, na voltooide concen tratie, in roerhakken, waarin suikerarme afloopstroop wordt toe gevoegd ter bewaring van de vloeibaarheid der massa, ook na afkoeling. Van verschillende fabrieken worden afwijkingen in den graad van concentratie der kooksels (tot i' ;i % water), afwijkingen in de hoeveelheid mengstroop (van 15—33%) en afwijkingen in den duur der omroering (8 —18 uren) gemeld, maar allen zijn eenstemmig over de rendem<mtsvermeerdering aan l« product. HiCüZFEi.n heeft proeven genomen om te weten te komen, of de meerdere suiker voorkomt uit verrijking der kristallen dan wel zich nieuwe kristallen vormden. Zijne proefnemingen toonden aan, dat er een algemeene aanwas van grein plaats had, welke slechts mo gelijk wa?, wanneer zekere voorwaarden van verhouding tusschen de hoeveelheid suiker en de hoeveelheid ailoopstroop vervuld waren. Aan alle procédés berustend op kristallisatie in beweging, is het euvel eigen van grijze suikers af te leveren ten gevolge van de tusschenvoeging van kleine hoeveelheden moederloog tusschen de kristallaagjes. De uakristallisatie in beweging is ook met succes toegepast op 2 e product onder langduriger roering, o. a. door yon LIPPMANN. Hebben de nieuwere procédés de grenzen der uitputting van de melasse verplaatst, de quaestie is nog altijd aan de orde van den dag. De specialiteiten van alle landen geven zich moeite om de quaestie «melasse" tot cene aannemelijke oplossing te brengen. biverae meileileelïngcn 981 Een verhoogiiis van het invoerrecht op suiker in Frankrijk is door den President der Republiek den 26 Juli j. 1. uitgevaardigd. De ministers van Handel, Financiën en Landbouw badden een memorie aan den President ingediend, waarin dringend werd ge wezen op de wenschelijkheid om de suikerindustrie in Frankrijk te besebermen door bet verhoogen van invoerrecht op buiten landsche suiker en bet toekennen van premiën, gelijkwaardig met die welke in bet buitenland gegeven worden, voor binnenlandseh fabrikaat. Met bet oog op de veranderingen welke in Duitscbland en Oostenrijk-llongarijo op de.i len Augustus in werking zouden treden, achtten de requestranten bet noodig om ook in Frankrijk dienaangaande de meeste spoed te betrachten. Volgons de ver schillende wetten, kon bet toekennen van uitvoerpremiën niet als regeeringsbesluit worden afgekondigd, doch moet men wach ten tot de Kamers weer bij elkaar zijn. lets anders is dit met het heffen van invoerrecht, hetwelk in geval van dringende omstandig heden wel op deze wijze voorloopig kan ingesteld worden, mits de wijziging dan op de eerstvolgende kaïnerzitting als wetsontwerp wordt ingediend. De president beeft bet gewijzigd tarief uitgevaardigd, hetwelk luidt: »Van af 1 Augustus worden de invoerrechten, welke geheven worden op ruwe suiker ingevoerd uit vreemde in Europa gelegen landen, en op vreemde geraffineerde suiker van elke herkomst, als volgt gewijzigd: Ruwsuiker ven Europeesche oorsprong of uit Europoesche entrepots ingevoerd (per 100 K. G. netto) frs. 10,50 Geraffineerd en daarmede gelijkgestelde andere suiker, behalve kandij, volgens het algemeen e tarief (per 100 K.G. netto) » 10 — Geraffineerd en daarmede gelijkgestelde andere suiker, behalve kandij, volgens bet minimum tarief (per 400 K.G. netto) » 42,— Kandij volgens het a'guneene tarief (per 100 K.G. netto) » 30,80 Kandij volgens het minimum tarief (per 100 K.G. netto) » 25,80 Deutsche Zuckerindustrie, 4896. bh. 10j9. Wij ontvingen de aankondiging van den derden druk van Lotman 's Handboek voor het onderzoek van grondstoffen en pro- 982 Diverse mededelingen duclen der suikerindustrie, geheel herzien en bijgewerkt door N. M. Bosch, met ± 125 houtsneefiguren. De uitgave is van v. HoLKEMA en Waarendorf Amsterdam; het boek kost in Nederland f 8, —, terwijl het hier op Java voor f 9.— (fr. p. p. f 9,50) te verkrijgen is. Maandelijksch overzicht van de Regen waarnemingen door het Algemeen Syndicaat van suikerfabrikanten oi> Java Augustus 189G. STATISTIEK, OOGST-EN MARKTBERICHTEN, ENZ. De grootste ladiug bectworlelsuiker, welke ooit over den Atlan tisehen Oceaan verzonden is in één schip, ging van Hamburg per Engelsch stoomschip Montezuma. De lading bestond uit 04877 zakken, wegende ongeveer 8109 ton. de bruto waarde bedragende 405450 dollar. Het verschuldigde voor vracht berekend op een basis van 40% beloopt dan 102180 dollar. Planter's Monthly 1890, blz. 343. Diverse mededaeliugen. 983 Europa, 29 Augustus, liet weder blijft koel en regenachtig, zoodat het voor de biet niet zoo gunstig is als tot nu toe het ge val was. Daar er evenwel nog een maand verloopt voor dat de cam pagne begint kunnen de gevolgen van deze minder goede periode nog zeer goed ingehaald worden. Uit de rietsuikerlanden zijn de berichten bevredigend, behalve natuurlijk uit Cuba, waar nu Generaal Weyler het oogsten van riet geheel moet hebben verboden om den opstandelingen gelde lij ken steun te onttrekken. Vermoedelijk zal de opstand op de Philippijnen, ook wel niet gunstig op de suikerproductie dier eilanden werken. Rekenen we nu nog dat de Javasuikeroogst volgens de opgaven van het Syndicaat 8,099295 pikol (537280 ton) minder bedragen zal dan die van het vorige jaar, dan is de kans vrij groot, dat binnen betrekkelijk korten tijd een stijging der prijzen zal plaats hebben. Soerabain, 29 September. Suiker. Sedert ons vorig bericht wer den enkele partijen hoofdsuiker No. 10/13 verkocht tot prijzen van f o'/, tot f 7.- Voor een paar restanten hoofdsuiker No. 15 werd te vergeefsch f 7'/ 4 geboden. In zaksuiker en stroopsuiker ging niets om. Totaal Java-suikerafschepingen van 1 Juli —31 Augustus naar alle havens. (tonnen van 1000 k.g.) Statistiek, oogst- on marktberichten, enz. 984 OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MEDEUEELIXUEX VAX HET PKOEFSTATIOX «OOST-JAYA." Nieuwe Serie No. 30 DE KLEUR DER SUIKER ALS MAATSTAF VAN VERKOOP door AKS. C. KUYT. Door verschillende personen werd mij herhaaldelijk gevraagd, is de kleur bij den verkoop van suiker een goede en juiste maatstaf voor de waarde der suiker .' Naar aanleiding van deze vragen besloot ik na te gaan of er, zoo de waardebepaling der suiker door kleur niet juist mocht blijken te zijn, een betere en juistere methode voor de waardebe paling te vinden was. Ik verzocht hierom aan verschillende handelsinrichtingen en firma's monsters van gekeurde suikersoorten en betuig mijn dank voor de welwillende toezending. Ik begin met mede te deelen. dat men bij de keuring op het oog zooals deze nu geschiedt, zeer vooizichtig moet zijn, daar zoo wel de kleur, de dikte en de vorm van de fleschjes waarin de suiker gekeurd wordt invloed hebben. Hierom was het zeer juist gezien van de Factorij der Neder landscbe Handelmaatschappij, dat er in de kistjes met standaard monsters eenige ledige fleschjes aanwezig moesten zijn. waarin men de suiker moet overbrengen voor het vergelijken der kleur. De genoemde fouten, ontstaan door de verschillen in dikte, kleur en vorm van de fleschjes, zullen hierdoor vermeden worden. Dat ook het meerdere of mindere vast aandrukken of stampen der suiker in de fleschjes invloed zal hebben op de kleur, zal aan velen wel bekend zijn. Ik nam echter nog een proef. In twee fleschjes van gelijke kleur, dikte en diameter bracht ik suiker kleur No. 15; het eene flescbje vulde ik gewoon met deze suiker, terwijl ik de suiker in bet andere fleschje goed aandrukte, zoodat deze zich samenpakte zonder het grein te breken. De kleur van de suiker in het fleschje, waarin de suiker niet samengedrukt was, bleef No. 15, terwijl de kleur der suiker in het andere fleschje geheel overeenkwam met kleur No, 16. Ken ander monster No. 15 zeefde ik zoodat grof en fijn kristal gescheiden werden. Vervolgens bracht ik de beide kristalsoorten in een fleschje en wel zoodanig, dat het fijnere kristal onder en het grovere boven kwam. Nu bleek hei mij na vergelijking dat do kleur van de suiker geheel overeenkwam met kleur Nu. 14. Deze beide proeven werden dooi' drie personen op bet oog gekeurd met het bovenstaande resultaat. Ik nam de laatste proef, daar het kan voorkomen, dat een monster suiker door schudden in grein van ongelijke grootte ver deeld wordt. De verandering der kleur door meerdere samendrukking, zal wel veroorzaakt worden, doordat de met lucht gevulde ruimte tus schen de kristallen kleiner wordt en de kristallen dus een meer aan een gesloten massa vormen. Daar bet voor een juiste bepaling der kleur noodig zoude zijn. de suiker in de verschillende monsterfleschjes met een zelfde kracht samen te drukken, en dit mijns inziens niet_ mogelijk is, zullen er hieruit onvermijdelijk fouten' ontstaan. Ook de meerdere of mindere verlichting van het lokaal, waarin de keuring plaats heeft, zal aanleiding geven tot minder juiste re sultaten, vooral bij die suikersoorten, welke een kleur hebben die overeenkomt met kleur No. 15 of iets daaronder of iets daarboven. De honderd vier en dertig monsters, welke ik op het oog keurde, kwamen bijna allen vrij wel overeen met de standaard-monsters, ofschoon 'loze laatsten blijkbaar door invloed van bet klimaat ge leden hadden: Kr kwamen vrij groote lichte vlekken in de standaard monsters voor. Om de werkelijke kleur van de suiker te leeren kennen en de lonten te vermijden, welke de keuring der droge suiker op het oog aankleven, loste ik een bepaalde hoeveelheid suiker open bepaalde de kleur der suikeroplossing met de Colorimeter van Stammeb. *) Vooraf heb ik door klaren en filtreeren de zwevende deelen zooveel mogelijk verwijderd. Het resultaat werd vervolgens omgerekend op droge suiker op de door STAMJIER aangegeven wijze. Daar het zou kunnen gebeuren, dat men een kleine fout maakte, als de suikeroplossing een weinig troebel was, liet ik de bepalingen herhaaldelijk eontroleeren, waarbij bleek, dat de fout niet grooter was dan 1 mM. in kleur hoogte en dit slechts bij enkele troebele oplossingen. Het klaren geschiedde door bij elke suikeroplossing een bepaalde hoeveelheid neutrale 97% spiritus te voegen. Ik had vooraf bevon den dat de toevoeging van neutrale spiritus bij een heldere strooi) geen invloed op de kleur had. De kleur heb ik in de volgende pagina's opgegeven in procenten il. w. z. de kleur per 100 doelen suiker berekend volgens de methode StAmmer. OOCjST 1595 987 4rn. C. Kuvl. Dn kleur der «uiker als tmialshil y«n rerltoop Arn. C, Kuyt. De k'rur der fciiikcr n't ninnlß uf \an verkoop, 986 OOGST 1895. Am. C. Kuyt. De kleur der suiker als maatstaf van ïerkoop 989 Am. C. Kuyt. De kleur der suiker al* maatatiil' van terkoop. 988 OOGST 1895 Arn. C. ftujt. be kleur der suiker al» maatstaf vaft verkoop, 990 991 Art». C. Kuyt. De kleut iler maker als maatstaf van verkoop OOGST 1895 992 993 Am. C. Kuyt. De kleur der auiker ais maatstaf' Tan verkoop. Am. C. Kuyt. De kleur der suiker als maatstaf yan verkoop. OOGST 1896 995 994 Arn. C. ftuyt. De kleur der suiker al» maatstaf Tan verkoop Arn. C. Kuyt. De kleur der suiker als rfiaatstiif van verkoop, Zooalsuit het resultaat der onderzoekingen blijkt, was de kleur van de monsters kleur No. !('• (oogst '95) vrij constant en varieerde tusschen 13,1 en 13.0. Het standaardmonster der Handelmaatschappij gat' 11,35% kleur. Meer uiteenloopende resultaten gaven de monsters kleur No. 15, deze varieerden tusschen 15,6% en 19,'2% (oogst'9s)en van 9,10% tot 18,5% (oogst '96). Van de oogst '90 kwamen de monsters V en Xlll overeen met kleur No. 16 terwijl .Ie monsters 11. 111, IV en VI overeenstemden met kleur No. 17. De kleur van hetstandaardnionster X. 11. M. bedraagt 16,65%. I!ij kleur No. 15 telquel (oogst '95) kwam het monster XIII overeen met kleur No. 10. de monsters XV. XVI en XVIII met kleur No. 14. Bij kleur No. 11 (oogst '95) zien wij, indien wij de monsters onderling vergelijken, dat eenige monsters meer overeenkomen met kleur No. 13 dan met kleur No. 14. OOGST 1890. 997 996 Am. C. £ujt. De klei.r der suiker als maatstaf van verko<>>>, Am. C. Kuyt. Do kleur der suiker als maatstaf Tan Terkoop, De monsters welke op liet oog gekeurd een kleur hadden over eenkomende met kleur No. 14, gaven vuu 22,2% tot '25,0% werke lijke kleur. Het standaardmönster No. Ij N.H.M. gaf22,75% kleur. Voor de kleur No 13 is een vergelijking met de standaard monsters niet meer mogelijk, daar in het standaardmonster (kleur No. 13) 10% werkelijke kleur gevonden werd. Ook de lagere standaardmonsters No. J-J, No. 11 en No. 10 vertoonden te groote afwijkingen om eenige vergelijking mogelijk te maken. Bij kleur No 13 (oogst '95) komt de werkelijke kleur der mon sters vrij wel overeen (van 20,3% tot 27,8%) Vergelijken wij de procenten werkelijke kleur van de suiker kleur No. 13 oogst '95 met de procenten werkelijke kleur van de suiker, kleur No. 13 oogst '96 dan zien wij zeer groote verschillen. Liep de kleur No. 13 oogst '95 van 2(3,3% tot 27,8% uiteen, bij oogst '96 werd gevonden, dat de kleur van 17,2% tot 34,5% bedroeg. Bij de suiker kleur No. 12, No. 11 en No. 10 van de oogst'9o zijn deze afwijkingen niet minder groot. Voor kleur No. 12 werd gevonden van 17,20% tot 33,;}% werkelijke kleur (oogst '95 van 37% tot 41%), voor kleur No. II van 27% lot 34,5% (oogst '95 van 31,3% tot 47,6%), voor kleur [No. 10 van 23,3% tut 47% (oogst '95 van 40% tot 50%). liet komt dus herhaaldelijk voor. dat een op het oog lager gekeurd monster belangrijk minder werkelijke kleur heeft dan een op het oog hooger gekeurd monster. Ook zijn de verschillen in procenten werkelijke kleur van de op het oog op een zelfde No. kleur gekeurde monsters, hij twee achtereenvolgende oogsten zeer groot. ("it het bovenstaande blijkt reeds voldoende, dat de keuring der droge suiker op het oog. in geen verband staat met de werke lijke kleur der suiker, verkregen door de hoeveelheid kleur der op lossing te bepalen. Dat er afwijkingen zouden voorkomen, vooral bij de meer donkergekleurde suikersoorten, was te verwachten, daar het moei lijker zal zijn, de kleur op het oog'te bepalen inde donkere suiker, dan in de lichtere soorten. Vergelijken wij de polarisatie der suiker b. v. die van kleur No. 10 (oogst '95), dan zien wij, dat de verschillen zeer belangrijk zijn. De suiker 1 heeft 98,3° polarisatie, terwijl XII 95,4° polariseerde. 998 Am. C. Kuyt. De kleur der suiker aU maatstaf Tan vorkoop, Heide suikermonsters werden op het oog op No. 16 gekeurd, terwijl het verschil in werkelijke kleur zeer gering is n.l. 0,4%. Beide suikers worden betaald met acht gulden, terwijl de eene een beter product is dan de andere. Is dit billijk.' Hoe belangrijk het verschil is, /.al men gemakkelijk uit bet volgende zien. Ondersteld dat de fabriek welke suiker No. 1 maakt gedurende de gebeele campagne dezelfde suiker (polarisatie 98,".i°) aflevert, de fabriek welkt' suiker XII (polarisatie 95,4) maakt eveneens: terwijl de productie van beide fabrieken veertigduizend pikol per campagne 98 '5 is, dan levert de eerste fabriek af 10000 /< - '- = 39320 pikol sac -95 4 charose; de tweede fabriek 10000 X '. = 38160 pikol saccharose zonder dat de eerste fabriek er meer voor betaald krijgt dan de tweede. keverde de eerste fabriek ook suiker al' van 95.i in plaats van 98,3 polarisatie, dan zal de eerste fabriek, volgens de vergelijking 95,4: 100:= 11(30 : x. 1215 pikol meer afleveren dan de tweede, wat a f 8, — per pikol bet niet onaanzienlijk bedrag van f 9720, zegge negen duizend zevenhonderd en twintig gulden zal uitmaken. Indien wij in de lijst de verschillende polarisaties nagaan, dan zien wij herhaaldelijk deze groote verschillen. Ook zien wij, dat een lager gekeurd nummer dikwijls een hoogere polarisatie heeft dan een hooger gekeurd nummer. Hieruit blijkt dus reeds voldoende, dat de kleur der suiker in geen verband staat met de polarisatie (gehalte aan saccharose) resp. dat de verkoop op kleur geen juiste maatstaf is voor het bepalen van de werkelijke waarde der suiker. Nu zal men mij tegenwerpen, dat iets, wat er schooner uitziet meer geldswaarde zal vertegenwoordigen, dan iets, wat minder schoon is en dit bij een consumptie-artikel, de suiker, juist het geval zal zijn. Voor zoover liet suiker voor de consumptie betreft, geef ik dit eenigermate toe. echter zal bet voor den consument weinig uit maken of deze suiker met kleur No. 16,15 of 14 krijgt, daar men bet toch niet kan zien, en ik geloof, dat er slechts enkele personen zijn, welke een suiker zonder standaard-monster op kleur kunnen schatten; wie er op gesteld is witte suiker te gebruiken, zal zich toch wel van broksuiker of geraffineerde suiker voorzien. 999 Arri. C Kuyt. IJ» VI ut ilct suiVrr n'e mnntsluf vmi verkoop, Ik meen dus, dat de kleur voor consumptie-suiker weinig in vloed zal hebben, echter zal men bij kleur No. 13 een reductie dienen toe te passen daar deze kleur ongeveer het begin is van de bruine suikersoorten. Voor den 'raffinadeur zal het weinig uitmaken, of de suiker iets hooger of minder hoog gekleurd is, met het oog op de tegen woordige wijze van werken in de raffinaderijen. »Als het tij verloopt verzet men de bakens" en ik geloof, dat dit spreekwoord nergens meer toepasselijk is dan hier op Java: het tij is verloopen en de baken, de verkoop der suiker op kleur, moet verzet worden, d. w. z. opzijde gezet. Maar, zal men mij vragen, is er dan een andere methode ter bepaling van de waarde der suiker, welke beter is, want iets als onjuist aftekeuren gaat gemakkelijk genoeg, maar een betere methode te vinden, dat is juist de zaak ! Welnu, deze methode behoeft niet gevonden te worden, zij bestaat reeds en wel in ons vaderland; ik heb hier op het oog de verkoop der suiker op rendement (de hoeveelheid suiker welke ± uit de ruwe suiker door raffineeren te verkrijgen is). Hoe geschiedt nu in Holland deze verkoop op rendement? Van de suiker, meestal opgeslagen in de entrepóts, wordt van elke partij van ± 500 zak = ± 820 pikol, een monster getrokken door hiertoe beëedigde personen. Nadat het suikermonster goed gemengd is, worden er drie fleschjes mede gevuld, deze fleschjcs hierna verze geld en van etiquetten voorzien; op de etiquetten wordt vermeld, de naam van de fabriek en de letters of cijfers waarmede de zakken gemerkt zijn. Een der fleschjes wordt ter hand gesteld aan den scheikundige, aangewezen door de fabriek, het tweede aan een anderen scheikundige aangewezen door den raffinadeur of suikerkooper. Beide scheikundigen bepalen polarisatie, asch, water en glucose; natuurlijk elk afzonderlijk en zenden hunne biljetten aan den ma kelaar, na vooraf het rendement berekend en ingevuld te hebben. Het rendement verkrijgt men door van de polarisatie af te trek ken, 5 maal het gevonden asebgewicht en zoo er glucose aanwezig is, 8 maal de glucose indien deze minder dan 0,25% bedraagt en 5 maal de glucose indien er meer dan 0,25% gevonden wordt. Door het rendement wordt'nog wel niet absoluut juist de waar de der suiker bepaald, echter komt de waardebepaling der suiker op deze wijze, het meest met de werkelijkheid overeen. 1000 Am. C. Kuyt. De kleur der suikor als maatstaf van verkoop. Glucose komt in de Ilollandsche suiker zelden voor. Van de ± negen duizend monsters door mij onderzocht, bevatten 5 meer dan 0,25% glucose, terwijl van de overige slechts 18 een hoeveelheid bevatten welke meer dan 0,01% en minder dan bedroeg. Natuurlijk zal het kunnen voorkomen en komt het voor, dat de door de beide scheikundigen gevonden rendementen niet geheel overeenstemmen; bedraagt het verschil der rendementen meer dan 0,5, dan wordt een derde scheikundige, door den fabrikant en raffi nadeur of door de makelaars aangewezen en deze onderzoekt liet derde monster (departage). Komt nu het door den departageur gevonden rendement het meest overeen met het rendement gevonden door den scheikundige van den raffinadeur, dan worden de beide rendementen opgeteld, door twee gedeeld en het nu gevonden cijfer als het werkelijke rendement aangenomen. Is het verschil in rendement, gevonden door de beide eerstge noemde scheikundigen, minder dan 0,5, dan worden de rendementen opgeteld en door twee gedeeld. Men koopt en verkoopt op vast rendement 88. Heelt de suiker een hooger rendement, dan wordt er naar evenredigheid meer voor betaald; heeft de suiker een lager rendement dan naar evenredigheid minder. Is de suiker tamelijk donker b.v. No. 13 Indische kleur, dan wordt er een reductie toegestaan, welke ik voor de Indische suiker op ± 50 cent per pikol berekend heb. Zooals uit het voorgaande blijkt, zal dit zeker de meest reëele wijze van verkoop zijn, daar men de werkelijke waarde krijgt, welke de ruwe (niet geraffineerde suiker) vertegenwoordigt. Ik heb om het verschil duidelijk te doen waarnemen, in de zich hiernevens bevindende tabel, naast de waaide der Indische suiker zooals deze verkocht wordt op kleur, de waarde vermeld, welke deze suiker zoude vertegenwoordigen op de Hollandsche markt, uitgaande van de prijs van f B,— per pikol en 88 rendement overeenkomende met f 12,95* per 100 KG. in Holland. Een tweede wijze van verkoop, waarover men zoo nu en dan hoort spreken, zomle zijn, de verkoop der suiker te doen geschieden op kleur en polarisatie. Zooals ik hiervoor reeds vermeld heb, geeft de verkoop op kleur te veel aanleiding tot fouten, dan dat deze door het tevens bepalen van de polarisatie, zouden kunnen geneutraliseerd worden. Aro. C. Kuyt. De kleur der suiker als maatstaf van verkoop 1001 Brenge men verandering in de wijze van verkoon der suiker, men neme dan tot maatstaf: de reëelste wijze, wat zeker een methode toet behoud der kleur niet is. Om echter aan de wenschen van enkelen te voldoen, heb ik in de tabel de waarde vernield, verkregen door kleur en polarisatie. Ik hen hierbij uitgegaan van suiker No. 20; deze zal altijd nog ± 0,5% niet-saccharose bevatten, zoodat de polarisatie 99,5 is. liet is natuur lijk niet meer dan billijk, dat men voor elk nummer lager in kleur 0,50 van de polarisatie van een voorgaand nummer aftrekt, zoodat een suiker, kleur No. 10 een polarisatie zal moeten hebben van 97,5° No. 15. 97° etc. Door deze polarisatie te deelen op de prijs der suiker per nummer kleur en te vermenigvuldigen met de ge vonden polarisatie, zijn de waarden verkregen voor deze wijze van verkoop op kleur en polarisatie. Ik geloof met de behandeling van het voorgaande voldoende aangetoond te hebben, dat de verkoop der suiker op kleur een handelsusance is, die met de werkelijke waarde der suiker niet in het minste verband staat. Was vroeger de verkoop van de suiker op kleur voldoende, toen er do ir de suikerfabrieken genoeg geld werd verdiend en de scheikun digen op Java tot de zeldzaamheden behoorden, nuis het anders, overal moet dikwijls op bezuinigd worden, niet alleen om de fabrieken eenige winst te doen behalen, maar zelfs om ze in stand te houden. Waar dus nog eenig voordeel voor de fabrieken uit te behalen is, moet dit geschieden. Men dient derhalve in de eerste plaats te trach ten,datgene voor zijn afgewerkt product, de suiker, te verkrijgen wat zij waard is en ik meen, dat dit het best kan geschieden, door de suiker op rendement te verknopen. Pasoekoean, Sept. '96. SCHATTING DER JA VASUIKERI'RODUCTIE OVER 18% ES DEK BEPLANTE OPPERVLAKTE VOOR CAMPAGNE 1897 door J. D. KOIiUS Terwijl gedurende de vorige campagne nog 194 fabrieken in werking waren, bedroeg dit aantal in den afgeloopen maaltijd slechts 185 ('). Bovendien bleek reeds in den aanvang der campagne, dat het rietgewicht op een aantal fabrieken verre beneden taxatie bleef, <*) HjJ het cijfer IS7 op de volgende bladzijde zijn twee fabrieken in rekening gebracht, welke dit jaar niet maalden, maar wel een aanplant voor liet volgend jaar in üen grond brachten. Arn. C. Ifnyt. De kleur der suiker als maatstaf van verkoop, 1002 vooral in enkele gedeelten van Oost-Java, zoodat de vrees ontstond als /.oude de suikerproductie buitengewoon verminderen en zelfs geruchten de ronde deden als zoude deze vermindering alleen voor Oost-Java 1,500000—2,000000 pikol bedragen. Gelukkig waren de/.e vermoedens te pessimistisch, zooals blijkt uit de hieronder volgende cijfers, waarvoor de gegevens mij ook dit jaar weer door verreweg de moeste administrateurs zoo bereidwillig mogelijk verstrek! werden. Om eene juiste vergelijking te verkrijgen met de productie van 1895, moot in aanmerking genomen worden, dat één fabriek (Nang kaari) dit jaar voor het eerst werkte, daarentegen 10 fabrieken (Kloe- U) Van de li uitbrekende fabrieken slechts S onder Europeesch beheer. (8) Alle 8 ontbrekende fabrieken onder Europeesch beheer. J. D. Kubus. Schatting der JsTasuUcerproduetie over 1898 en dei beplante opperrlakte voor campagne 1897. 1003 rahan, Kaliteloe, ïawangsari, Ngoro, Kawarasan, Soetjên, Waringin Agoong, Keben, Bandjaran,en Tegal Waroe) het bedrijf staakten. De productie van het vorige jaar werd door ons berekend op 0,416398 pikol. Üe fabrieken, welke dit jaar niet meer werkten, maakten, daarvan 247660 pikol. Nemen we evenals vroeger aan, dat de 20 fabrieken (waaronder 9 Chineesche), die geene opgaven verstrekten in verhouding evenveel minder maakten als de andere, da'i moeten we dus, volgens de cijfers uit de tabel, den oogst van campagne 1896 schatten op Zu«ff X (9416398 - 2476C0) of, met inachtneming der productie van Nangkaan op 8,699295 pikol (537280 ton), dus 717103 pikol = 44289 ton minder dan het vorige jaar. Uit de verkregen inlichtingen kunnen we eveneens berekenen, de totale oppervlakte, welke voor oogst 1897 met riet is beplant. Er werden door 166 fabrieken hieromtrent gegevens verstrekt. Deze beplantten: 1004 J. D. Kobua. Schatting der Jataiuikerproduotle OT«r 1896 en der beplante oppervlakte foor campagne 1897. De beplante oppervlakte in 1890 berekenden wij (Archief 1890, blz. 020) op 104822 bouw (74387 11. A.) bruto of 93740 bouw, (00522 11. A.) netto. AVe kunnen derhalve de totale oppervlakte 90933 voor 1897 schatten op ——; V 101822 = 107808 bouw U4O9J (TÖI47 H. A.) bruto of X 93740 = 8 ilol ÏMJOSB bouw (08167 H. i,) netto, dus eene toename der beplante oppervlakte met ± 2,4%. Bij deze berekening is niet in aanmerking genomen dat twee fabrieken na deze campagne sluiten, daar twee andere met nage noeg even grootec aanplant het volgend jaar weer op nieuw gaan malen en de hierdoor gemaakte fout minder dan '/,, % bedraagt. DIVERSE MEDEDEELINGEN. BOEKBEOOKDKELINU Korte handleiding tot de fabrikatie van suiker uit suikerriet op Java, door 11. C. Prinsen Geebligs. Semarang. G. C. T. van Dorp. Met zeer veel genoegen 'nebben we met dit werk kennis ge maakt. Na een korte voorrede bespreekt de schrijver eerst beknopt de grondstof, daarna geeft hij een overzicht der geheele fabricatie door achtereenvolgens, kort doch zeer zakelijk, te behandelen de sapwinning, de samenstelling van het sap, de zuivering, het con centreeren van het sap. de afwerking van de hoofdsuiker en van de naprodukten. Daarna volgen nog eenige beschouwingen over bereiding en onderzoek van kalk, phosphorzuur en zwaveligzuur, terwijl aan het slot eenige nuttige en veel gebruikte tabellen, hun plaats vinden. Mochten er op de eerste bladzijden der eerste afdeeling (die waar de grondstof behandeld wordt) eenige minder juiste bewe ringen voorkomen, waar de groei en bloei van het riet be sproken wordt, in het verdere gedeelte van het boek zon men te vergeefs daar naar zoeken. Overal worden de verschillende mani pulaties, zij hit ook kort, heider en duidelijk voorgesteld en hoe beknopt het boekje o>k moge zijn, er mag toch van gezegd wor- 3. D. Knbus. Pehatting der JavsJuikerproiliietie over 1896 en iler beplant» oppervlakte voor campagne 1807. 1005 den, dat liet een zekere volledigheid bezit. De Heer Prinsen GEERLIGS eindigt zijn voorbericht met te zeggen »dat hij zijn best deed zooveel mogelijk feiten te geven en theoretische beschouwin gen buiten te sluiten" en dit is misschien het eenige wat ik in het werkje betreur. Mijns inziens werkt het gros der fabricatiechefs hier op Java juist veel te veel uitsluitend afgaande op feiten, en zou er veel gewonnen zijn, wanneer vele wat meer inzicht had den betreffende het waarom van vele manipulatiën in de fabriek en betreffende het verband tusschen de theorie en hetgeen zij geleid door de empirie, in de fabriek doen. Daar waar de lieer Prinskn Geerugs zich niet gehouden heeft aan de slotbevvering zijner voorrede, doch de lezer kort maar duidelijk een blik laat slaan in de theorie, bijv. bij zijn beschouwingen over enkele en dubbele cai;bonatatie, vind ik zijn werk het best geslaagd. Zooals de schrijver terecht in zijn voorrede opmerkt is de literatuur betreffende rietsuikerfabricage, althans zulke welke men vertrouwen mag schenken, uiterst schaarsch, en die over Java suikerbereiding ontbreekt zoo goed als geheel. En toch gebeurt het dikwijls, dat jongelui welke kersversch uit Europa gearriveerd zijn, belast worden met de leiding van een (abriek, zonder eenige Indi sche ondervinding en zonder middelen om zich op de hoogte te stellen, van de werkwijzen, die hier gevolg! worden, omdat zij door jaren lange ondervinding gebleken zijn het meest geschikt te we zen. Voor dezulke zal het werkje van den Heer Prinsen Geerugs zeer zeker een uitkomst zijn, en niet de boekjes van den Heer Homans en Mulder, resp. handelende over de onderzoekingsme thoden in het laboratorium, en over de fabricatiecontröle, maakt het een geheel uit, waarvan de chemiker-fabricatiechef dikwijls veel nut zal kunnen hebben. Arntzkniis. De belasting der Suikerindustrie op Java. Het uitvoerrecht. Ter juiste beoordeeling van de volle beteekenis en invloeden van het uitvoerrecht op de Javasuikèr, dient men de geschiedenis der suikerindustrie, althans over de jaren 1883/'96, wel in rekening te brengen. liet jaar 1883 was den suikerproducenten op Java buitenge woon voordeelig. De productie (5,336300 pikols) was grooter dan ooit te voren en meerendeels lang vóór den oogst reeds verkocht, 1006 Diverst meiledeelingen tot prijzen die zelfs aan de slechtst werkende ondernemingen nog winst konden verzekeren. Toen de koopers de beschikking over het product kregen, was de marktprijs hiervan echter zóó gedaald (vóór de crisis van '84 stond de waarde van ruwe bietsuiker meestal boven '20 sh. soms zelfs boven 30 sb. per 50 kilo's. Tijdens de crisis 1804 daalden de prijzen tot 8 sh. 7 1 /, d. In '8i was de prijs 13 sh. V, d. en in de jaren '85,'86 liep die tot 12 sh. 11 V 4 en 11 sh. 0 terug) dat men berekende, dat de transactiën in Java-suiker den handel over ge noemd jaar een verlies ad vijftien millioen gulden berokkende. De oorzaken dier machtige prijsdaling waren te zoeken in de buitengewone productie van bietsuiker. Blijkbaar bad de handel zich misrekend; zonder twijfel was hij verrast. Gaf het jaar 1883 den producenten op Java zeker een winst van in de twintig millioen gulden, de bakens waren nu verzet; voortaan zou de handel zich voorzichtiger toonen en met de ruime marge tusschen kost- en markt prijzen van de suiker was het uit. Dat de kostprijzen voor de verschillende ondernemingen op Java altijd zeer uiteenliepen en nog uiteenloopen. behoeft nauwelijks te worden herinnerd. Maar hoe hoog ze ook mochten zijn, — onder normale omstandigheden kon, bij de hooge suiker-prijzen, vóór 188'j elke onderneming toch nog op winst rekenen. Deze gunstige positie was nu veranderd en meer dan ooit werd dus een drang tot streven naar reductie van den kostprijs gevoeld, In alle richtingen trachtte men te bezuinigen; arbeidsloonen en grondhuur werden gedrukt en het zou er nu meer en meer op aankomen, zich, door verbetering van de fabricage, de volledige.afzondering van de in de grondstof aanwezige suiker te verzekeren. Daarvoor zouden betere installatie en gestadige voorlichting van de wetenschap noodig zijn,— groote uitgaven alzoo, waarvan men echter loonende uitkomsten mocht verwachten. Onmiskenbaar trad met de crisis 1883;'8i een periode van krachtige hervormingen in, en bewees de oprichting van het eerste proefstation, in 1885, dat men er zich volkomen bewust van was geworden, bet voortaan op een uiterste inspanning aan zou komen. Met den ouden sleur werd dus gebroken, Ken dreigende crisis was er noodig voor geweest, — hoe lang toch was er op grove achterlijkheid bij de jongere zusternijverheid in Europa gewezen ! Maar, kalm bleven verreweg de meeste onder nemers op de hun gunstige, natuurlijke voorwaarden rekenen, er niet aan denkende, dat, waar de mededinging steeds ernstiger, en Diverse mededeeliogen 1007 in andere landen door kunstmiddelen zoowel als door wetenschap gesteund wordt, stilstaan achteruitgaan moet zijn en eindelijk te gronde richt. Wat men zich nu, door de crisis wakker geschud, ook voorne men en dadelijk zelfs in toepassing brengen mocht, niet aanstonds kon men ook op redres, op herstel van evenwicht rekenen. Een be roep werd daarom gedaan op tegemoetkoming van regeeringszijde, en in de eerste plaats vaardigde nu de Indische regeering, bij Staatsblad 1884, No. 217, een verordening tot regeling van het pandrecht op te veld? staande gewassen uit. Mij de wet van 25 December 1836 werd de krachtens de contracten verschuldigde f25 cijns, per bouw vrijgeteeld riet, opgeheven en de overigens verplichte cijns, voor de gouvernernents-aanplantingen over de jaren 1887/'9l, tot de helft gereduceerd, met de bepaling, dat de wederhelft eerst betaald zou behoeven te worden in de jaren 1892/'96. Met deze eoneessiën konden [de contracts-ondernemingen zich nu wel veel geholpen heeten, maar dit was waarlijk niet te zeggen van een ongeveer gelijk aantal, zij het meerendeels kleinere, onder nemingen, die, op vrije overeenkomsten met de bevolking, op par ticuliere en erfpachtsgronden en in de Vorstenlanden werkten. Aan deze moest daarentegen ook ten goede komen: de verlaging van het uitvoerrecht op de suiker, van 30 tot 15 cents per 100 kilo's, waaraan de bepaling verbonden, dat van af 1 Juli 1887 tot 1 Juli 1892 in 't geheel geen uitvoerrecht verschuldigd zou zijn. Voorts werden de vrachttarieven der N.'-I. S. verlaagd en stond de llegeering zelfs een tijdlang (4888/'B9) liet kosteloos vervoer van suikerrietstek ken langs hare lijnen toe. Zeer zeker werd met deze concessies bij lange na niet gegund wat in den zorgvollen tijd dadelijk werd verlangd. De fiscus ont lastte meer dan dat hij directe hulp verleende. De prijsgeving van f 25.— cijns en het uitvoerrecht, de verlaging der vrachttarieven, waren inderdaad economische maatregelen, welke men ook in geheel normale tijden zou hebben kunnen en mogen bepleiten en verdedigen. Met de verrassende daling der suikerprijzen trof de angst en zorgen barende verschijning van de sereh-ziekte in het suikerriet samen, — een ziekte, die nog niet overwonnen, door vele andere verontrustende verschijnselen daarentegen gevolgd, een zeer voel bare verhooging van cultuurkosten steeds nog vraagt, waarop het tot algemeen consigne geworden «bezuinigen" moeilijk is toe te passen. 1008 Diverse madsdeelingei) Hebben wij nu door vorengaande herinneringen verklaard het feit, dat de suikerprijzen sinds vele jaren gedaald zijn tot een peil waarmede ernstig rekening behoort te worden gehouden, zoodat het streven der producenten gericht moet blijven op beperking der kostprijzen, — dan mogen wij vertrouwen, dat de invloed van een uitvoerrecht op Ja va-suiker te beter gevoeld ook zal worden. Uitvoerrechten op producten, welke schier uitsluitend op afzet in het buitenland moeten rekenen, — en hieronder is de suiker op Java begrepen — drukken den kostprijs. Hij verschillende Staatsbladen, van af 1 Juni 1887 tot en met ultimo 180;{, is het uitvoerrecht op de .lava-suiker geschorst ge weest en het op I Januari 189i, in afwa-hting van nadere beslissing weder in werking getreden recht ad 15 cents per 100 K. G.. moest van af 1 Juni 1895 wederom worden prijs gegeven voor den tijd van een jaar, alzoo tot 1 Juli 1890 (Stbl. 1895, No. 88.) Gedurende één jaar (1893) werkte een tijdelijke belasting, een omslag over de suikerondernemingen, naar evenredigheid van het zuiver inkomen, aeq ui valeerend ongeveer aan wat het ge schorste uitvoerrecht had kunnen opbrengen. Door de ontbinding van de Tweede Kamer ia Maart 180i kwam een nieuw ontwerp suikerbetasting te vervallen. Dat ont werp huldigde als beginsel een progressieve belasting van de exploitatie-winst boven zeker minimum (ontwerp Van Dedk.m). In overweging is daarna door het opperbestuur genomen om zoowel van kollie als van suiker een uitvoerrecht te heffen, bere kend naar de waarde, — met bepaling, dat bij zekeren, lagen prijs, geen uitvoerrecht verschuldigd zal zijn. lntusschen werd het 1 Juli 1806 en bleef men een jaar lang onzeker omtrent liet al of niet herstellen van het uitvoerrecht. Die onzekerheid deel kwaad Men pleegt op Java zijn suikeroogst te verkoopen vóórdat de verwerking der grondstof is aangevangen of geëindigd. Bij de transacties betreffende den '96er oogst moest rekening gehouden worden met de mogelijkheid van een wederom toegepast uitvoerrecht en natuurlijk kon de onzekerheid de ge bruikelijke transacties niet bevorderlijk zijn. De beide ontwerpen, hiervoren bedoeld, wijzen er op, dat de regeering in elk geval meent, van de suikerindustrie op Java in welken vorm dm ook, rechtstreeksche baten en wel omstreeks zes a zevenhonderdduizend gulden te mogen en moeten trekken. Tegen een uitvoerrecht zijn grondige bezwaren geopperd, die 1009 DiTerse mêdedeelingen zich voornamelijk, maar ook afdoende, oplossen in bet feit. dat het den kostprijs verhoogt, terwijl producenten er gestadig op bedacht moeten zijn dien op alle mogelijke manieren juist te verlagen. Een progressieve bslasting van de exploitatie-winst schijnt billijk, maar, wie in aanmerking wil nemen, dat een haar belangen begrijpende suikeronderneming onafgebroken bedacht moet blijven op verbeteringen van installatie en werkwijzen, waarvoor voort durend hoogc uitgaven noodig zijn, onafhankelijk van de exploi tatiekosten, die zal ook erkennen en toegeven moeten, dat, in den tegenwoordigen tijd, de exploitatie-winst in engeren zin, wel moeilijk nog als een grondslag ter berekening van belasting kan worden gehuldigd. De producenten op Java beheerschen den suikerhandel niet en kunnen zich evenmin onttrekken aan de dien handel eigen usances. De gewoonte om op tijd te koopen, d. w /.., lang vóór het oogsten reeds transacties aan te gaan, bemoeilijkt, ja maakt onmogelijk, het beffen van een uitvoerrecht naar de waarde, welke periodiek zou worden vastgesteld. Daarenboven moet een groepeering van de suiker in vijf of meer klassen, als in het tweede ontwerp bedoeld aanleiding geven tot allerlei geschillen, omdat de klassificeerina zoowel als de keuring van suikers niet iedereens werk en uitermate moeilijk is. Waarom moet de suiker-industrie op Java nu nog aan een speciale belasting onderworpen worden.' Nevens de belasting op de inkomsten (patentrecht) heeft men op Java nog een directe verte ringsbelasting (personeel) waaraan de suikerondernemingen,althans de daaraan verbonden personen, niet ontsnappen. De grondstof—het suikerriet—wordt voorts meerendeels ge kweekt op landrente-gronden, en wel op gronden, welke de hoogste landrenten heeten te kunnen dragen. De suikerfabrieken zijn bronnen van bestaan en welvaart voor duizenden inlanders, voor tal van bedrijven, voor spoor- en tram wegen, scheepvaart, enz. enz. Het sluiten van een fabriek kan niet anders dan stagnatie in wijden omtrek veroorzaken en. werd de suikerindustrie voor een aanzienlijk deel op Java ten doode ge doemd, ongetwijfeld zouden de betrokken plaatselijke besturen daar van spoedig de noodlottige gevolgen te berichten hebben en zou de fiscus onevenredig meer gaan derven dan hij zich nu directe baten voor oogen houdt. Diverse mededeelingen 1010 Ik ben altijd van meening geweest, dat, met name de suiker contractanten op Java, jarenlang onder zulke gunstige conditiën verkeerden, dat zij geen recht hadden hooge eischen te stellen, toen in 1884 een geweldige crisis hen verraste. Ware men meer bedacht geweest op ongunstige wendingen, dan zou men hebben gereserveerd; dan zou men althans tred hebben gehouden met de vorderingen en aanwijzingen der wetenschap en techniek en zich, naar 't voor beeld der zusternij verheid in Europa, hebben toegelegd op veredeling van grondstof en verbetering van fabricagemiddelen. Dadelijk te alarmeeren en ten algemeenen koste hulp te vorderen, toen er na vele jaren van aanzienlijke winsten een tijd van verlies dreigde, was moeilijk te verdedigen. We hebben er reeds aan herinnerd, dat men zich dan ook meel' dan ooit begon in te spannen en er in slaagde de productie met heel wat minder kosten te vergrooten. Dat was de goede zijde en vrucht der eerste crisis, maar bij deze is het niet gebleven en weinig uitzicht bestaat, dat de suikerprijzen weder zullen rijzen tot een hoogte, welke de kosten, morgen en risico's redelijk loonen. Dit feit is den kolonialen fabrikanten niet te wijten. De Euro peesche Staten, die hun inlandsche suikerindustrie beschermen, dragen daarvan de schuld en Nederland onttrok zich hieraan niet, meet met twee maten als het de productie in zijn Overzeesche gewesten wil blijven belasten, terwijl het die binnen de grenzen van het Rijk in Europa door premies tegemoetkomt en daar tot gestadige uitbreiding aanmoedigt. of die 15 cents per 100 K. G. uitvoerrecht, d. w.z., 9cents per pikol, dan zooveel gepraat en afkeuring waard zijn.' Voor onderne mingen, die vrij zijn, die met eigen kapitaal werken kunnen en voor eerst geen buitengewone kosten te wijden hebben aan verbetering van installatie ol" grondstof (bizondere kosten wegens ziekten) waarschijnlijk niet. Maar de onder zulke gunstige voorwaarden ver keerende mogen uitzonderingen heeten. Onderzoekt men de verslagen over LBys van vele maatschappijen, dan valt het wel degelijk in het oog, dat voor menige fabriek die ü centen per pikol tot verlies zouden hebben geleid,— dat andere haar verliezen niet die 0 eenten nog verzwaard zouden hebben gezien. Maar in deze en soortgelijke motieven hebben we voor de suiker-industrie op Java nu niet onze ernstige bezwaren te zoeken. Moet die industrie thans noodlijdend heeten, ook andere takken van cultuur en nijverheid worden sinds lang zwaar gedrukt, 1011 Diverse meileileelinjjen.' herinneren we alleen aan de kinacultuur, die den meesten onder nemers slechts verliezen herokkent. Het zou niet aangaan, dat de fiscus maar dadelijk gereed stond te ontlasten of te helpen, waar voor korter of langer tijd, door deze of gene onderneming of nijver heid schade wordt geleden. Over de geheele wereld lijden allen onder de gestadig wassende mededinging en geen land kan meer roemen op een cultuur-monopolie dat een rustige rust verzekert. Die liet sterkst blijkt, door eigen kracht en natuurlijke voorwaarden, houdt vol en blijft overwinnaar in den feilen strijd. Zoo behoort het en de minder gelukkigen kunnen daartegen, met recht, niets in brengen. Een ander geval wordt het evenwel indien bescherming en kunstmiddelen van het gezag uitgaan. Europa was van de koloniale suiker afhankelijk tot Napoleon I zijn continentaal stelsel invoerde en, ter voorziening in de behoefte aan suiker, met pressie, zoo niet met directen dwang, de bietsui kernijverheid in zijne Staten in 't leven riep. Toen na Napoleon's val de koloniale suiker weer vrij in Europa komen kon. was de pas ontloken bietsuikernij verheid hier niet vol te hou hm. Jammer van de kapitalen, welke daarin vastlagen. Wat veelal gedwongen doch met machtige bescherming tot stand kwam, meende men nu met voortdurende bescherming in het leven te kunnen en mogen hou den. |Wat aanvankelijk recht en billijk, een vrij onschuldige taak en zaak geacht kon worden, ontwikkelde in den loop dezer eeuw tot een odium, een struikelblok voor de wetgeving in betrokken Staten. Deze lange geschiedenis kunnen we hier niet memoreeren. Alleen 't volgende: In zijn belangwekkende studie: La législation des sucres dans tous les pays, schreef Charles Bivort in April 1883 »Au milieu des mesures fiscales les plus variées, il devient diffieile de se reconnaitre; elles ont rendu impossible toute solution satisfai sante, autre que I'abolition complete de I'impót et la suppression des droits de douanes." En vijf jaren later, in 1838, werd te Londen door eenige Staten een conventie geteekend, voorschrijvende: Zoodanige maatregelen te nemen, als tot wezenlijke garantie kunnen strekken, dat geenerlei premie, hetzij vermomd, toegestaan wordt voor de fabricage of den uitvoer van suiker. Bekend is op welk standpunt wij thans niettemin staan. Door gestadige verbeteringen op cultuur, zoowel als op fabricagegebied (veredeling van de bieten; economischer en vollediger winning daaruit van de suiker) wonnen de op zekere grondslagen toegekende 1012 DiTerae medodetimgtA premies (in Duitschland en Oostenrijk-Hongarije o. a. op den uit voer; in Frankrijk, belgië, Nederland e. a. m. op de fabricage, wegens de onbelast blijvende z g. o verponden) gestadig aan beteekenis, met het natuurlijk gevolg, dat elk der landen meer begon te pro duceeren dan te consumeeren en voor zijn surplus een uitweg moest zoeken Het premiestelsel, in welken vorm ook, voerde dus, bij een kunstmatige reductie van den kostprijs, tot overproductie en onder de gunstigste voorwaarden moet derhalve verkeeren de producent, die voor den laagsten prijs kan leveren, — die de meeste bescher ming geniet. Geen land begeert zijn eigen industrie met ondergang bedreigd te zien en sinds liet wachtwoord werd ..geen bietsuiker nijverheid mogelijk zonder bescherming," meent elke belanghebbende Staat zijn best te doen door een strijd vol te houden, ja tot het uiterste te drijven,— al is men het, ook blijkens de conventie van 1888, volkomen eens, dat de bescherming zeer wrange vruchten afwerpt en dit wel ten koste van de belastingschuldigen, die zich zelven onthouding of matiging van suikergebrnik zien opgelegd, ten bate van de industrie, welke beweert zonder die bescherming niet te kunnen voortbestaan ! Deze quaestie kan hier nu niet verder aan de orde blijven: wij behouden ons voor haar nader onder oogen te zien, wanneer de geschikte tijd nadert ter bespreking van het door onze Regeering ingediend ontwerp van suiker wet. Wij hebben thans slechts de aandacht op den actueelen toe stand te vestigen, — gevolg van de suikerbelustingstelsels in Europa. Die stelsels hebben geleid tot zulk een overproductie (heden geraamd op ± één millioen achthonderdduizend ton) dat de marktprijzen moesten dalen tot een peil, dat de voortbrenging zonder premies, in den regel nagenoeg onmogelijk maakt. Als Java nu niet profiteert van dj premies,—als Java integen deel door uitvoerrecht een premie te betalen heeft,— wat moet er dan van Java's suikerindustrie terecht komen ? Eertijds werd schier alle Ja va-suiker naar Europa getrokken. Toen men zich hier voordeeliger en gemakkelijker van binnen eigen grenzen bereide suiker voorzien kon, moest Java elders trachten van de hand te zetten en het gelukte vooral in Amerika, Azië en Australië. Maar ook deze landen dreigen van lieverlede te ontvallen door het streven naar voorziening in eigen behoeften, en wat dan.' Denken we alleen slechts aan Japan, dat niet in gebreke zal blij- Diïerfie mededeplingen 1013 ven Formosa op verstandige wijze te exploiteeren en nog wel be hoort tot de landen, die den zilverstandaard vasthouden, in.den wisselkoers op de goudlanden derhalve een premie op hunne pro ducten genieten, welke Ned.-Indiè' met haar hinkenden muntstan daard derft. Hoe men de suikerquaestie ook overzie, voor Java is zij eene zeer ernstig dreigende en Intuschen blijkt de Ned, Regeering, met of zonder recht, den moed te missen het onderwerp forsch aan te pakken, liet aangeboden ontwerp van suikervvet brengt ontegen zeggelijk eenige verbeteringen in de vigeerende bepalingen, - ware 't alleen maar, dat de suiker pre mies gefixeerd zullen worden met afnemende schaal, en dat men ook weten zul waar ze terecht komen. Jn het bedrag van den accijns brengt het ontwerp echter geen verandering. De minister van financiën acht de opbrengst van den suikeraccijns voor de schatkist dringend noodigen den tijd tot ver laging daarom nog niet gekomen. Deze meening is zeker betwist baar. De buitensporig hooge cijns van '21 cents per kilo suiker staat het verbruik in den weg en het is zeer waarschijnlijk, dat een voelbare verlaging, d. i. tot tien cents, het verbruik binnen eenige jaren zóó zon doen stijgen, dut daarin eene vergoeding ge vonden zon worden voor de mindere heffing. Engeland gaf te dezen aanzien een sprekend en overtuigend voorbeeld. In alle Staten van Europa, Engeland uitgezonderd, wordt het suikerverbruik door de hooge belasting, die er op drukt, tegenge houden. Daarentegen verleiden de premiestelsels tot gestadige ver meerdering van de productie. .Maar de overvloed komt het volk niet ten goede, aangezien de duurte der suiker inden detailhandel. bovenal de vrucht van een hoogen accijns is. Ging men de premies nu overal slechts flink verlagen,dan zou er voor de producenten waarschijnlijk minder prikkel tot meerdere voortbrenging overblijven. Duitscbland verhoogde nu echter de pre mies, Oostenrijk volgde en Frankrijk laat zich niet slaan. In het door onzen Minister van financiën aangeboden ontwerp woi'dt voor de campagne 189G,'97 den suikerfabrikanten een premie ad f 3,50 per 100 K. G. tot een maximum ad ƒ 2,3ooooo,—gegund; den raffinadeurs f 0,3i per 100 K. G. tot een maximum ad ƒ500,000. Tot het jaar 1904|'05 woi'dt de premie voor de fabrikanten, elk jaar met ƒ0,15 verlaagd, zoodat die in laatstgenoemd jaar en volgende werkjaren slechts, of nog f 2,30 p. 100 K. G zal bedragen. Het bedrag der premie (z. g. afschrijving per 100 K. G.) 1896/97 Diverse mededeelt 11^11 1014 is voor de fabrikanten berekend naar eene productie van ongeveer 60 millioen kilogram, d. i. nagenoeg het geraamd gemiddelde der productie in de werkjaren 18 l J3"i)4 en 1894/'95. Om het maximum der premie te kunnen genieten, zullen de gezamenlijke (30) fabrikan ten in één werkjaar dus ongeveer 66 millioen K G. suiker moeten Uitslaan. Bij grooter oogst zullen ze per 100 K. G. minder ontvangen. Dat ze het met, minder zullen kunnen doen, wordt door het ontwerp van wet op den voorgrond gesteld, anders zoü het de premie niet elk jaar, tot een zeker minimum, verlaagd hebben. En, dat ze bet inderdaad nu reeds met minder kunnen stellen, bewees de cam pagne 1895/'96, die omstreeks üü millioen kilo's suiker afwierp, terwijl er uitzicht bestaat, dat de aanstaande campagne die productie nog met een '20 a 30 pCt zal kunnen overschrijden. Overal in Europa werd dit jaar meer dan vroeger uitgezaaid en, bij het welslagen der cultuur, dreigt de overproductie dus toe te zullen nemen. Prijsverbetering kan daarom niet verwacht worden. Java staat om die reden voor een kwade toekomst; er de suikerin dustrie nu nog te verzwaren met een uitvoerrecht, dat den kostprijs verhoogt, kan moeilijk gerechtvaardigd heeten, moet integendeel in schrillen strijd worden geacht met de mildheid, die men tegenover de zusternijverheid hier betracht. Ind. Mercuur 18W, bh. ',88. In de laatste jaren heelt men op verschillende plaatsen een nadccligo werking van chilisalpeter, voornamelijk bij aanwending bij rogge, doch ook voor andere vruchten, geconstateerd. De lieer de Caluwe, Belgisch staats-landbouwleeraar, heeft reeds eenige jaren zich aan een onderzoek dienaangaande gewijd. Hem werden roggevelden getoond, bemest met chilisalpeter, waar de planten, die met deze meststof bedeeld waren een zeer zonderling voorko men hadden. In plaats van welig op te schieten bleven de planten klein en kwijnend, kregen krullende blaren en bereikten slechts een hoogte van 20 a 30 c.M. De aren waren zeer klein en onbeduidend Het munster van de chilisalpeter die deze uitwerking gehad had, werd door hem onderzocht doch de analyse gaf volkomen normale cijfers en duidde niet op de aanwezigheid van nadeelige elementen. Sedert kwam een dergelijk verschijnsel nog meerdere malen voor. doch steeds leverde het onderzoek, dat o. a. op het Rijksproefsta- tion te Gent verricht was, niets bizonders op. De conclusie die de I'iTOf'e mo.ledeplingeii 1015 Caluwe dan ook trok, was, dat de nadeelige werking van den chilisalpeter moest worden toegeschreven aan het tijdstip zijner toepassing, in verband met den toestand van het weder. Intusschen beschouwt liij zijn onderzoek nog niet als afgeloopen, doch heeft aan tal van landbouwers vragenlijsten gezonden en zal hij de gevolgtrekkingen naar aanleiding der antwoorden spoedig publi ceeren. Ook in Groningen heeft men last gehad van de slechte wer king van chilisalpeter, waar Dr. Sjollema, directeur van het proef station aldaar, eveneens constateerde dat rogge en ook haver oen paar weken na de bemesting gingen kwijnen. In stede van door te schieten bleven de planten over den grond kruipen en werd als meest karakteristiek verschijnsel opgemerkt dat de roggeplaatjes in plaats vanop te schieten zich kromden, soms een cirkel vormden. Ook hij onderzocht verschillende monsters en hem mocht het ge lukken de waarschijnlijke oorzaak te ontdekken Hij vond toch dat er tegenwoordig chilisalpeter in den handel voorkomt, waarin be langrijke hoeveelheden perchloraat aanwezig zijn. In de monsters die hem als van nadeelige uitwerking zijnde, waren toegezonden trof hij steeds perchloraat aan, en behalve dat geene andere na deelige bestanddeelen. Hij deed nu als contraproef onderzoekingen door op planten perchloraten of overchloorzure zouten aantewen den en verkreeg dan dezelfde abnormale verschijnselen, ook de typische omkrulling. Dr. Sjollema acht het dus hoogst wensche lijk om voortaan de te koopen chilisalpeter behalve op zijn stik stofgehalte ook steeds te laten onderzoeken op de aanwezigheid van overchloorzuur, welke maatregel zeer veel schade zal kunnen voorkomen. Orgaan v. cl. Vereeniging van Oudleerlingen der U. Landbouwschool. i896, blz. i42. Melassevormiug bij hooge temperatuur. Dr. Degener berichtte de resultaten zijner proeven over de melassevorming in de alge meene vergadering der Verein für die Rübenzuckerindustrie. Alle onderzoekingen, waarbij het melassevormend vermogen der verschillende zouten werd bepaald, geschiedden volgens Dr. Degener bij eene te lage temperatuur om met zekerheid te kunnen aannemen, dat dit melassevormend vermogen bij de veel hoogere temperatuur, die in de kookpan heerscht, geene belangrijke wijzi- Direme mededeelingen 1016 gingen zou ondergaan. Want evenals liet in verteerend vermogen der zuren bij lagere temperatuur veel geringer is dan bij hoogere en de taaiheid der massa eveneens groote wijzingen bij tempera tuursverandering ondergaat, is het ook zeer goed mogelijk, dat de zouten zich bij die hoogere temperatuurgeheel anders zullen gedragen. Ten einde hieromtrent zekerheid te verkrijgen werd telkens 300 gram zuivere geraffineerde suiker, (12 gram water en 0,803 gram kaliumcarbonaat in eene kookkolf gebracht, en na bijvoeging der te onderzoeken zouten in een choorcalciumoplussing verhit. Bij de eei'ste proef werden geen vreemde zouten toegevoegd, maar de warmtetoevoer zo.) geregeld, dat binnen de kookkolf eene temperatuur van 10,) —102» C, en buiten de kolf 120° C. heerschte. Bij de tweede proef, eveneens zonder toevoeging van vreemde zouten was de temperatuur binnen de kolf 00" C. en er buiten 105". lüj deze proeven bleek al dadelijk, dat zeer geconcentreerde stropen de warmte slecht gehiden, daar op onderscheidene hoogten in de kolf een tempera!uursverschil van meer dan 10» C. voorkwam. Bij de nu volgende proeven werd telkens bij de opgegeven hoe veelheden suiker, water en kaliumcarbonaat achtereenvolgens gevoegd, de 1". maal 30 gram salpeterzure natron (chili-salpeter), de 2 e . maal 30 gram azijnzuurkaliurn, en de 3 e . maal 30 gram kaliumchoride. Hij iedere proef werd de vloeistof gedurende een uur verhit. Na de verwarming liet Dr. Degenkii 3 dagen uitkristalliseren, waarna de hoeveelheid suiker, die bij de verschillende proeven in de oplossing was achtergebleven nauwkeurig werd bepaald. Uit de resulaten van deze proeven heeft Dr. Degeneh deze gevolgtrekkingen kunnen maken: 1». Bij slechte circulatie in de kookpan heeft bij eene tempera tuur van 400—102° C. der kokende vloeistof en bij eene temperatuur der stoom van 126° zelfs bij zuivere suikeroplossingen, reeds aan zienlijke ontleding der suiker plaats, wat door geelkleuring der suikeroplossing kan waargenomen worden, en door de verschillende methoden van onderzoek nader kan worden aangetoond. 2 8 . Door toevoeging van salpeterzure soda, azijnzuur kalium en chloorkalium neemt de taaiheid zoodanig toe, dat a. de kristallisatie veel langzamer dan gewoonlijk plaats heeft; b. de kristalvorm gewijzigd wordt: c. de hoeveelheid der afgezonderde kristallen aanzienlijk ver mindert. DlvtllA mededeeiiiigen 1017 3 p . Deze veranderingen hebben plaats onder gelijktijdige ontle ding van grootere of kleinere hoeveelheden suiker, deze wordt omgezet in optisch actieve stoffen, die oorzaak zyn dat de taaiheid snel toeneemt, en die de warmte slecht geleiden (oververhittings producten). 4 e . Met toenemende concentratie, dus met dalend watergehalte en stijgende temperatuur oefent dezelfde hoeveelheid nietsuiker eene andere werking uit dan bij lagere temperatuur. .V Dit is waarschijnlijk toe te schrijven aan eeno secundaire werking, doordat de nietsuikerstoffen dubbelverbindingen vormen en hierdoor de taaiheid der massa zoozeer doen toenemen, dat de uitwerking van het oververhitte verwarmende oppervlak zich sterker doet gevoelen, tëene directe chemische inwerking der nietsuikerstoffen, schijnt bij de nitraten niet geheel buiten gesloten, maar is toch zeer onwaarschijnlijk. Natuurlijk zal hierbij door de alkaliteit even eens eene geringe nevenwerking worden uitgeoefend. 6 9 . Door de sterke toename der viscositeit, wordt aan een groot gedeelte der suiker het uitkristalliseeren belet; eveneens wordt de krist al vorm er sterk dooi' geïnfluenceerd. ]n bovenstaande opmerkingen zijn vooral voor de beetwortel cultuur belangrijke feiten bevat, /.ij wijzen er in de eerste plaats op, dat men zorg moet dragen geen onnoodige zouten in den grond te brengen, en voorts, dat door oordeelkundige bemestingen tijdige uitzaaiing, de beetwortels in rijpen toestand geoogst kunnen worden, daar zij anders de stikstof in de sterkst melassevormende verbin dingen bevatten. Kveneens moet bij de sapreiniging er zorg voor worden gedragen, dat alle stoffen, die in onoplosbare verbindingen omgezet kunnen worden, werkelijk verwijderd worden. Ten slotte moet bij de nieuw uit te voeren constructie's er bovenal op gelet worden, dat de vloei stofkolom hoven het verwarmingslichaam niet te hoog wordt en dat middelen worden gevonden, waardoor eene betere circulatie verkregen wordt, dan tot nu toe het geval is. Indische Mercuur '90. blz. 538. De uitkomsten der Duitsche Suikcrcnnipngne 1805 — '9(5 zijn zooverre bekend geworden, dat zij een voorloopige bespreking der resultaten mogelijk maken. Dij het begin van den uit/aai hoersehte er in de suikerwereld 1018 Diverse medecteellngen: een zware crisis, die een belangrijke beperking der uitgebreidheid van den aanplant ten gevolge had. Deze bedroeg 373504 H. A tegen 440467 II A. in bet voorafgaande jaar, alzoo een vermindering van 15,23%. Door de droogte in den zomer beloofde de kwantita tieve opbrengst eerst niet groot te zullen zijn, pas in October trad er verbetering in, waardoor de opbrengst de taxatie, opgemaakt na den October-rond vraag nog verre overtrof. Zij bedroeg 11,675217 ton, tegen 14,521030 ton in 1894 — '95, zoodat de hoeveelheid ver werkte biet 20% minder bedragen heelt dan het jaar te voren. Uit de twee percentages, aangevende vermindering van aanplant en bietenproductie, blijkt al dadelijk dat ook de relatieve opbrengst niet zoo goed is geweest als in het voorafgaande jaar. In 1804—'95 werden 32,0 ton, in 1895—'96 31,3 ton bieten per 11. A. gewonnen. Waren kwantitatief de uitkomsten der bietencultuur ongunstig, anders was dit met. de kwaliteit van de grondstof. Kr werd toch een rendement van 13,10% gemaakt, dat is het beste gedurende de laatste 10 jaren. Men moet tot de campagne ISB7—- 'SX teruggaan om een dergelijk cijfer te vinden, want toen was het rendement 13.08%. Het aantal fabrieken, dat gewerkt heeft bedroeg 300 tegen iO5 in bet vorige jaar. Deze produceerden 188888 ton raffinade en 1,451047 ton ruwsuiker, waarvoor als grondstof behalve de bieten nog verwerkt werden 84380 ton melasse en 121088 ton opsmelt suiker. Deze laatste twee factoren in rekening brengende vindt men een productie van 1,539835 ton tegen 1,769331 ton in de campagne 1804—95. De raffinaderijen hebben in het afgeloopen jaar méér verwerkt dan in bet vorige: zij produceerden in 9500 828501 ton raffinade en 10G92 ton ruwsuiker, tegen 751504 ton raffinade en 7502 ton ruwsuiker in 189495. Deze grootere productie in spijt van de kleinere hoeveelheid geproduceerde suiker door de beetwortelsuikerfabrieken, moet worden toegeschreven aan het streven der raffinaderijen om in Mei zooveel mogelijk suiker af te leveren met het oog op de lagere belasting, en tevens om met liefst zoo weinig mogelijk onafgewerkte produc ten te blijven zitten. De fabrieken die zich met de ontsuikering der melasse bezig houden brachten dit jaar op: G9OG4 ton raffinade en 7955 ton ruwsuiker tegen resp. 58157 ton en 8387 ton in 94—95. Reduceert m "i deze hoeveelheden tot ruwsuiker en brengt men de opgesmoi- biverse mededeelir.gen 1019 ten suiker daarvan in aftrek, dan zijn hare producties geweest in 1895—96 72372 ton, in 1894—96 61002 ton. De invoer was als gewoonlijk zeer onbeduidend en beliep, uit gedrukt in ruwe suiker, in 95/96 1263 ton, in 1895—96 1303 ton. De uitvoer wordl in onderstaande opgave voorgesteld. 1895-90 1894-95 Tonnen van 1000 K.G. Ruwe Suiker 50i445 (109003 Raffinade 1 KI. 39863Q 379281 » II KI. 8817 12430 Te zamen uitgedrukt in ruwe suiker. 957104 1,044903 De consumptie van suiker toont een zeer gunstige vooruitgang; in 1895-90 werden 737012 ton, in liet jaar daaraan voorafgaande 617425 ton verbruikt. Dit moet echter worden toegeschreven aan het feit, dat de han del zich in groote mate van suiker voorzag, om zooveel mogelijk de verhooging van accijns van 18 tot 20 Mark per 100 K.GL te ontgaan, welke bij de wet van 27 Mei werd vastgesteld. Berekent men de voorraden uit bovenstaande gegevens, dan vindt men: Voorraad 1 Aug. '95 .... 325105 ton Productie 1,642360 » Invoer 1303 » 1,968768 ton Uitvoer 957104 ton Verbruik 737012 » 1,694176 » 274592 ton liet officieele rapport geeft echter slechts aan een voorraad van 189075 ton, zoodat deze twee gegevens 85517 ton verschillen. Het is in alle gevallen een verblijdend verschijnsel, dat de voorraad afgenomen is doch eene verklaring van het groote verschil tus schen liet berekende cijfer en liet officieele is, voorloopig althans, nog niet te geven. Wel zijn de officieele cijfers gewoonlijk van dien aard, dat zij nog al twijfel gedogen, doch het verschil is bi zonder groot. De statistiek voor de drie landen, welke de grootste suiker productie maken, geeft: Direrse mededeel'ingeD 1020 1895-96 1894-95 Tonnen van 1900 K.G. Voorraden 31 Juli 855439 3984U Productie 1 Aug.-31 Juli 3,982983 3,653654 Invoer » » • 143999 138215 4,190280 Uitvoer » » 1,713426 1,838122 2,368995 2,352158 Verbruik » » 1.588109 1,501951 Voorraden 31 Juli 694380 857875' De laatste cijfers (voorraden 31 Juli 1896 en 1895) komen niet overeen met de daarboven opgogevene, door het verschil van de geconstateerde en berekende voorraden van Duitschland. Deulsclie Zuckerindustrie. 1800, bh. ÏS'-J'). De productie van Mauritius in de campagne 1895 —96 heeft 112000 ton bedragen, welk cijfer in geen 20 jaar bereikt was. Men had niet zulk een groote opbrengst verwacht, omdat in het begin van het jaar een ziekte het riet had aangetast, en wel speciaal het riet afkomstig van Java, het welk daar «bamboe riet" genoemd wordt. Van veel invloed op de groote productie is de cultuur, welke door de kleine planters gedreven wordt. Deze, voor het grootste deel Indianen, werken met hunne eigen middelen met weinig on kosten, zonder andere bemebting aan te wenden dan hunne eigene stalmest en verkrijgen wel een riet van mindere kwaliteit, het welk echter door de fabrikanten toch zeer gezocht is om zijn lage prijs, liet riet wordt, de vracht naar de fabriek inbegrepen, daar geleverd voor 10 a 11 roöpien per ton. Behalve sommige onderne mingen aan de Noordkust gelegen kunnen weinige hun riet voor die prijs proJuceeren, daargelaten dat er dan nog snij- en transportloon bijkomt. De vervoermiddelen zijn over het algemeen onvoldoende en dikwijls zijn de fabrieken genoodzaakt vroeg met malen te stop pen, omdat er geen riet genoeg aangevoerd is. Men voorspelt dat de suikerindustrie op Mauritius een hervorming zal ondergaan door dat de eigenaren hunne landen zullen verbrokkelen en kleine stukken gronds aan Indianen zullen afstaan op zeer gemakkelijke betalingsvoorwaarden, ja zelf gratis, op voorwaarde dat er riet op geteeld zal worden en dit aan hen voor de gewone prijs gele verd zal worden. De fabrieken zouden dan voor zich zelve slechts de meest vruchtbare en dichtbij gelegen stukken grond behouden. Dircrse mededeel iogpn 1021 De aanstaande oogst belooft, in spijt van de cycloon van 20 Februari van dit jaar. zeer fraai te zullen zijn. De regens der laatste maanden en de groote hitte in het begin van den zomer hebben een gunstige invloed op de ontwikkeling van liet riet gehad. De ziekte in het riet, behalve in het »bainboe riet" is verdwenen, en ook hierin schijnt zij zeer verminderd te zijn. In Augustus waren alle ondernemingen in volle werking. Wanneer de uitkomsten der aanstaande campagne zullen beantwoorden aan de verwachtingen dan zal de toekomstige oogst, met inbegrip van de productie door de kleine planters geleverd, minstens 150000 ton bedragen, en moet men tot den maaltijd 1802 —03 teruggaan om een dergelijk cijfer te ontmoeten. Sucrerie indigène. 189ü s bh. 243. Betreffende het verschil in stikstofcelialte Tan molen- en dif fusiesappcn maakt Crawley de uitkomsten zijner proeven dien aangaande bekend. Al de onderzoekingen werden genomen in de groote dilTusiet'abriek Makaweli Kanai, welke een der beste instal laties voor deze werkwijze bezit. De molensappen werden verkregen door persing met een hydraulische pers in het laboratorium De Kjeldahl-methode werd gevolgd voor de stikstofbepaling, terwijl de Stutzersche methode voor de scheiding vanalbümihoïden aangewend werd. Crawley vond als gemiddelde zijner uitkomsten voor molensap 0,025% en voor diffusiesap 0,0-27% stikstof. (De densiteit van het diffusiesap en daarmede overeenkomstig liet stikstofgehalte waren omgerekend tot de densiteit van het molensap, dit geschiedde ook hij andere proofnemingen). Men ziet hieruit, dat de diffusiesap pen een iets groqter stikstofgehalte bezitten Vervolgens werd onderzocht, hoe de verhouding van albuminoiden en amido-stikstol' in de velschillende sappen was en werd gevonden, Molen Diffusie Totaal stikstof 0,0215 0,0220 Albuminoiden 0,0115 0,0080 Amido-verb. 0,0100 0,01 in rekent men dit procentsgewijze om, dan vindt men: Molen Diffusie Albuminoiden 53,5 % 36,4 % Amido-verb. 16,5 % 63,6 % 1022 Diverse roedederliiipnii terwijl MaxwelL voor deze verhoudingen had gevonden: Molen Diffusie Albuminoïden 48,4 % 29,2 % Aniido-verb. 51,6 % 70,8 % De onderzoekingen van Crawley bewezen dus in overeen stemming met de vroegere, dat bij molensappen de gehalten der beide bindingen van stikstof' niet zeer uitoenloopen, terwijl bij dif fusiesappen altijd veel minder albumino'iden voorkomen, blijkbaar doordat de eiwitstoffen coaguleeren. Ook nam Crawley proeven omtrent het fermenteeren der beide sappen. Hij nam als maatstaf aan de aciditeit van de vloei stoffen en vond dat molensap veel sneller verzuurt dan diffusiesap. Rij de eerste sappen ontwikkelde zich koolzuur en He stikstofhou dende bestanddeelen coaguleerden en zetten zich af op den bodem, terwijl het sap helder werd: de alcoholische gisting ging weldra over in een azijnzure. Rij de diffusiesappen had geen ontwikkeling van gasvormige producten plaats, doch de massa werd dik en taai en bevond zich in verregaande staat van ontbinding. Planters Monlhly 1890. blz. WO. De oorzaak van de achteruitgang in kwaliteit Tan sommige suikers bij het bewaren schrijft vox Lippmann toe aan de afwezigheid of de te geringe alkaliteit van die suiker. In de laatste jaren wordt er (in Europa) hoe langer hoe meer suiker afgeleverd, die bij het verlaten der fabriek slechts een zeer geringe alkaliteit bezit, ja zelfs zuur reageert. De suikerfabrieken richten hun streven naar het afwerken van hun product in zeer korten tijd, waardoor de raffinaderijen, die het geheele jaar door werken, genoodzaakt zijn hun grondstoffen bij groote massa in te slaan, en de te verwerken suiker dus dik wijls 8,9 en 10 maanden moeten bewaren voor zij ze kunnen gebruiken. De oorzaken der te lage alkaliteit zijn tweeërlei. In de eerste plaats heeft men de'ontbinding der ammoniakalische, dus stikstof houdende bastanddeelen, welke bij de verwerking der beetwortelsappen reeds herhaaldelijk geconstateerd is; de oorspronkelijk schijnbaar aanwezige alkaliteit gaat hierdoor verloren en een neutrale, zelfs zure reactie kan intreden. Een tweede verklaring kan gegeven Diverio mededeelirged 1023 worden door de aanwezigheid van zwavel verbin dingen in de suiker bij fabrieken, die het product met zwaveligzuur behandelen. Behalve zwaveligzure zouten bevat dan de suiker dikwijls zoo genaamde thiosulfaten. Door blootstelling aan de lucht vormen zich uit deze thiosulfaten, door oxydatie allengs zwavelzure zouten, doch ook zwaveligzuur en vrije zwavel. Daar echter één molecuul thiosulfaat niet genoeg alkali bevat om later de meerdere molecu len zuur, die zich door oxydatie vormen, genoegzaam te binden zal een zure reactie ontstaan. Vox LIPPMANN haalt het geval aan, dat bij een raffinaderij kort na het begin van de in werking stalling bij het verwerken van zulk een suiker, in de inerustatiën op de serpentijnen van de vacuümpan werden aangetoond: Sulfaten, thiosulfaten sulfiten en vrije zwavel. De schrijver heeft verschillende bepalingen gedaan betreffende het rendement van suiker, welke pas in de raffinaderij werd inge voerd en dezelfde suiker als zij na maanden lang bewaard te zijn werd verwerkt en vond soms een belangrijke achteruitgang in de rendementsgetallen. Deutsche Zuckerindustrie i896, blz. i633. Shorev wijst op een bron van fouten bij analyses in het labo ratorium en wel hij de bepaling van liet vezels tof gehalte van riet ei) ampas. Fijngesneden riet werd zoolang met koud water behan deld, dat het laatst afloopende wasehwater in de '200 m.M. buis 0° polariseerde. Het resteerende uitgeloogde en daarna uitgeperste riet werd in drie gedeelten van 50 gram elk verdeeld. Het eerste werd gedroogd tot constant gewicht, de beide anderen met kokend water behandeld, het eene gedurende 5 minuten, het tweede gedu rende 2 uur. De hoeveelheid water hiervoor gebruikt was juist ge noeg om de snijdsels te bedekken. Na afloop werd het riet nog viermaal niet koud water op een filter al'gcwasschen. liet aldus verkregen Altraat, bleef ook bij aanwending van een herhaalde filtratie melkachtig, zelfs na 0 dagen stilgestaan te hebben, had zich geen bezinksel afgezet en bleef de vloeistof even troebel. De aldus uitgeloogde snijdsels werden gedroogd en nu werd geconstateerd, dat bij de behandeling gedurende 5 minuten nog een gewichtsverlies van 12 % had plaats gevonden, waaruit blijkt dat de verschillen ontstaan door de behandeling met water van hooger temperatuur, gedurende korter of langer tijd nog al be langrijk zijn en een niet te verwaarloozen invloed hebten op de Diverse meiledeelingert 1024 uitkomsten der analyses. Hij zou er dan ook voor zijn oin of een uniforme methode aan te nemen, waarin waren vastgesteld: de grootte der snijdsels, de hoeveelheid in bewerking te nemen monster, de hoeveelheid te gebruiken water, het aantal keeren dat uitge wassrhen wordt, en den tijd gedurende welke gekookt wordt Hij acht het echter wensehelijker om als vezelstof van het riet of ampaa aantenemen, Tiet residu dat men verkrijgt na alcoholische extractie, als gevende deze methode meer overeenkomende resul taten en eenvoudiger zijnde. Ken tweede bron van fouten acht hij gelegen in de bepaling van albumine-stikstof, zooals deze gewoonlijk gedaan wordt. Wordt bij sappen het eiwit-stikstofgebalte bepaald dan verhit men tot koken, voegt koperoxydehydraat toe, filtreert en wascht uit. Het vooraf koken nu van het sap, brengt in de samenstelling door de natuurlijke zuurheid een verandering. Hij deed vergelijkende proe ven, waarbij hij de eiwit-stikstof bepaalde koud, na verhitting tot 71 a 72° C. en na gekookt te hebben gedurende één minuut, en vond: Albuminoide Amido stikstof. stikstof. Koud 95,5 % 1,5 % Sap verhit tot 71 a 72° C 87,5 % 12,5 % Sap na 1 min. kokens 86,7 % K5.3 % Een tweede serie dergelijke proeven bevestigde de uitkomsten der eerste, waaruit ten volle blijkt hoe voorzichtigmen moet zijn bij stikstofbepaling in sappen, om geen foutieve uitkomsten te verkrijgen. Sugar Cane, 1890. bh. 361. De Snikerschool te Louisiana wordt opgeheven, voornamelijk een gevolg van den oorlog op Cuba. De leerlingen uit Louisiana zelve, betaalden 100 dollar, de vreemdelingen 200 dollar school geld. Daar er ongeveer evenveel vreemdelingen waren als andere, de eerste bijna uitsluitend uit Cuba, mist de school door den opstand uit Cuba ongeveer 2/3 van hare inkomsten. De suikei school zal evenwel verplaatst worden naar de Xieuw-Orleansche univer siteit, waar zij in hetzelfde park (Audubon Park) komt te staan als het proefstation, en de leerlingen zullen van al de daaraan ver bonden inrichtingen gebruik kunnen maken. De docent in de schei kunde blijft aan de inrichting verbinden, doch mechanica, stoom werktuigkunde, enz. zal door de professoren der universiteit onderwe gen worden. 1025 DWarite mededeeiingen Het proefstation is geldelijk geheel afgescheiden van de suiker school; het eerste wordt van staatswege gesubsidieerd, en de werkzaamheden zullen met meer energie dan ooit worden voortgezet, om lat de kritieke toestand der suikerindustrie in Louisiana noodig maakt dat alle krachten worden aangewend om de grootste tak van nijverheid van den Staat te helpen. Planters' ifonthly i896, blz. 343. STATISTIEK, OOGST-EN MARKTBERICHTEN, ENZ. Uit het verslag van den Nederlandschen consul nemen we liet Statistisch Overzicht van de Suikerinvoeren in Japan over. Gedurende de vijf laatste jaren bedroegen de invoeren van brown sugar in geheel Japan: 1891 721802 pikol ter waarde van Yen 2,461624 1892 816G70 » » » » » 2.810330 1893 959672 » » » » » 3,511720 1891- 1,138007 » » j> » » 4,551848 1895 1,118770 » » » » » 4,074241 ' '"- 1895 479178 » » » » n 1,814417 1 Juni id. 1896 335267 » » » » » 1,231489 en die van white sugar: 1891 894233 pikol ter waarde van Yen 5,274117 1892 1,083245 » » » » » 6,709282 1893 1,091928 > » » » » 7,937305 1894 1,093434 » » » o » 8,089748 1895 1,295487 » » » » » 7,645864 —4--"" 1895 390626 » » » » » 2,290307 1 Juni id. 189G 494785 » » » » » 3,563111 Bij de beschouwing dezer tabellen moet men in aanmerking nemen: 1". dat sedert 1 Juni 1895 de invoeren van Formosa niet meer in de regeeringsstatistiek worden opgenomen, tengevolge van de annexatie van dat eiland bij Japan; Formosa levert bijna uitsluitend brown sugar; 2°. dat suiker van No. 15 Hollandsche standaard, en daarboven, hetzij al dan niet geraffineerd, als white sugar wordt geclassificeerd: en 1026 Diferae mededeflineen 3°. dat de koers van den Yen of Japanscbe (Mexicaansche) dollar niet stabiel is geweest, maar in het beschouwde tijdvak bijna voortdurend is gedaald, terwijl eerst sedert het midden van 1895 eene duurzame verbetering wordt waargenomen. De tegen woordige waarde is ongeveer f 1,35 Nederlandseh courant. Van de invoeren van brown sugar in 1805 kwam op Yokohama 903600 pikol » Kobe 124094 » » Osaka 22538 » » Nagasaki 07935 b van die van white sugar: op Yokohama 000530 pikol » Kobe 571042 » » Osaka 12390 » d Nagasaki 105023 » Naar de herkomst kwam van de brown sugar uit 1895 1894 1893 Britsch-Indië (d. i. incl. Straits) 2050 pikol IJ 195 pikol 175 pikol China 657549 » 689325 » 832843 > Hongkong 201973 » 85395 » 39988 » Philippijnen 252411 » 352150 » 86226 » andere landen 1185 » — » 437 » en van de white sugar uit: 1895 1891 1893 Britsch-Indië (d. i. incl. Straits) 1058 pikol 1044 pikol — pikol China 13825 » 3021 » 5552 » Duitschland 76327 » — » — » Engeland 500 » 3 » 5 » Hongkong 1,199462 » 1,058872 » 1,085551 » Philippijnen 1720 » 2332 » 013 » Ver. Staten 63 » 27555 » 50 » andere lauden 2531 » 5 » 155 * Volgens mededeeling van de douane alhier is de van Hongkong aangevoerde brown sugar van China en de Philippijnen afkomstig. en /.ou daaronder geen suiker van Java voorkomen. De gewone kleur van de in Japan ingevoerde brown sugar is ongeveer No, 8 Hollandsche standaard. Nagenoeg al deze suiker wordt zonder ecnig zuiveringsproces in consumptie gebracht; ei' zijn trouwens nog geen eigenlijk gezegde raffinaderijen in Japan. Wel 1027 Statistiek, oogst- en marktbcriohtcn, enz is er een groote raffinaderij te Osaka in aanbouw, maar volgens de laatste berichten is het onwaarschijnlijk, dat deze nog dit jaar in werking zal komen. Er bestaan voorts plannen voor eene raf fiuaderij te Nagasaki en voor een tweede te Osaka. Behalve brown en white sugar vermeldt de regeeringsstatistiek nog den invoer in 1895 van: 2467 pikol loaf and lumpsugar 43 b rock candy on 66652 r> molasses and syrup. Volgens de marktberichten van de Europeesche kamer van koophandel alhier bedroegen de aanvoeren te Yokohama van 1 Januari — 30 Juni 1896: 308525 pikol Formosa '277501 » China en Manila en 257223 » geraffineerd. Een alhier verschijnend Japansch blaadje geeft de invoeren voor het eerste semester van het loopende jaar op als hebbende bedragen: 590506 pikol brown en black 281707 » white en refined: Volgens het marktbericht van de (Europeesche) kamer van Koophandel alhier van gisteren waren de notceringen voor: Brown Takao Yen 3,75 a 3,85 pr. pikol. » Manila common to best » 5,00 » 5,05 » » » Daitong new » 3,60 » 3,65 » » » Other Canton » 3,45 » 4,50 » » White Java and Penang beet » 6,75 » 7,00 » » » Refined » 6,90 » 9,25 » b Deze prijzen zijn inclusief de inkomende rechten, welke volgens de nog van kracht zijnde tractaten bedragen: voor brown en black 40 bos-cents pr. pikol, en b white en refined 75 b b > » , wat naar den tegenwoordigen standaard neerkomt op Yen 0,123 pr. pikol voor brown en black en b 0,23 5 s » » b white en refined. De Japansche pikol = 100 catties of kin is 60,104 K.G Yokohama, 21 Juli 1890. De uitvoer van suiker uit Duitschland. heeft in 1895 een hoogte bereikt, welke door geen der vorige jaren overtroffen wordt. Vooral bij de geraffineerde suiker vertoont zich een groote toena me, de ruwsuikeruitvoer is in het laatste jaar iets geringer geworden. 1028 Statistiek, oogst- on marktberichten, en7 Tonnen van 1000 K. G. Ruwsuiker Geraffineerd Totaal. 188.") 444205 85301 529506 1889 340310 172778 522088 1890 545938 250651 796589 1891 636548 279663 916211 1892 375912 2310811 607592 L893 .438189 266141 704330 1891 ..722979 305337 828310 1895 477529 415395 892924 De waarde is echter lang niet in dezelfde mate gestegen, ten gevolge van de aanhoudende daling der prijzen 1895 193 millioen Mark 1894 209 » » 1893 231 » » 1892 240 » » Het grootste gedeelte der suiker gaat naar Engeland, waar het jaarlijksch gebruik per hoofd het driedubbele bedraagt van dat in Duitschland. in de laatste 5 jaren werden naai' Engeland uitgevoerd: Tonnen van 1000 K G. Ruwsuiker Geraffineerd 1891 267362 187453 1892 245036 175037 1893 251915 210663 1894 203179 245631 1895 315040 323181 De uitvoer naar dat land overtrof in 1895 de consumptie van Duitschland: de suiker had een waarde var. ongeveer 140 millioen Mark. Dit moet toegeschreven worden aan de uitvoerpremie die in Duitschland wordt toegekend, waardoor men in Engeland goed kooper Duitsche suiker kan krijgen dan in Duitschland zelve. De uitvoer naar de Vereenigde Staten is zeer aan schomme lingen onderhevig geweest, hetgeen te wijten is aan de verande ringen in de wetgeving op de inkomende rechten, Onder de Mac Kinley tariefwet was de invoer van Duitsche suiker vrij en dien tengevolge heeft zij op de Amerikaansche markt een groote plaats veroverd, vooral voor ruwproduct. Later is dit vrijdom tengevolge der uitvoerpremiën ingetrokken, hetwelk natuurlijk op de zendin gen uit Duitschland heeft terug gewerkt. (Zie achterstaande tabel). Ook naar Nederland en België was de uitvoer zeer afwisselend. Statistiek, oogst- en marktberichten, enis. 1029 Tonnen van lom) K. G. 1030 Statistiek, oogat- en marktWioliten, enz Zweden vertoont een aanhoudende vermindering door de vlucht die de suikerindustrie daar neemt en zal vermoedelijk wel geheel van de lijst verdwijnen. De veranderingen van den uitvoer naar Zwitserland en Italië hebben hun oorzaak respectievelijk in verlaging der spoor vrachten en verandering der inkomende rechten. Het laatste is ook de reden van de afname van den export naar Kumenië. De aandacht dient zeker wel gevestigd te worden op Britsch Indië en Japan. Werden verleden jaar daarheen 903(3 ton gezon den, dit jaar zai de hoeveelheid zeker nog grooter zijn. De oorzaak van deze snelle ontwikkeling moet gezocht worden in de lage vrachtprijzen die van uit Hamburg voor het suikervervoer bedon gen Worden, In plaats dat suiker welke in Oostenrijk vervaardigd wordt, over Triest wordt afgevoerd, stuurt men ze liever over Hamburg, wijl dit goedkooper uitkomt. Duitschland voert feitelijk 00% van zijn product naar het buitenland uit, welk hoog cijfer voornamelijk aan Engeland te danken is. De Duitsche producenten trachten thans een toestand in het leven te roepen, waardoor zij minder afhankelijk van Enge land zullen worden, men wil de hinnenlandsche consumptie in de hand werken, want over de 10 laatste jaren steeg deze slechts 17 a 18 %, terwijl de uitvoer met 50% toenam, die naar Engeland alleen zelfs met 7.V/ 0 . Sucrerie indigène db coloninle. 1896, blz. t ; J. Europa, 11 September. In de eerste dagen der week Was het weder een weinig beter, doch weldra moest men de hoop op een blijvende gunstige wending opgeven, en trad wederom voor ongeveer geheel Europa een te natte weersgesteldheid in. Bijna overal klaagt men over te veel regen en te lage tempera tuur voor de goede ontwikkeling der biet. De kwantitatieve opbrengst zal vermoedelijk overal bevredigend zijn, doch de kwaliteit der bieten laat veel te wens hen over. Door de vele regens toonen op verschil lende plaatsen de beetwortels reeds groote neiging om te gaan verrotten, reden waarom in Duitschland 1 en in Oostenrijk reeds 3 fabrieken met de campagne zijn begonnen. Het oogsten der bieten wordt echter door de regens ook niet vergemakkelijkt, de binnen gebrachte wortels zijn door veel vuil en modder verontreinigd. Al mocht nu nog gunstiger weer intreden: droogte en warmte, dan wordt langzamerhanl de tijd gelurenle welke het zijn gunstigen 1031 Statistiek, oogst -en marktberichten, enz invloed zou kunnen doen gelden toch te kort, daar bijna alle fabrieken tegen het eind van September of in het begin van October met werken zullen beginnen. Van de koloniën komen daarentegen bijna uitsluitend gunstige berichten. Louisiana geniet van gunstig weder »:n belooft een mooien oogst, Trinidad, Barbados en nemerara hebban de gewenschte regens gehad. In Queensland alleen laat de weersgesteldheid wel wat te wenschen over, over het algemeen is het er te kond en zijn er streken die zelfs van de vorst geleden hebben. Van Cuba blijven de berichten ongeveer hetzelfde: «Ie insurgenten hebben wederom drie fabrieken verwoest. Üe totaal oogst wordt door Wiu.ktt en Giuy geschat op 235466 ton. Soerabaia, 13 October. Suiker is thans geheel lusteloos. Berichten uit Europa luiden zeer gunstig voor de biet en op het kortstondige vleugje van een paar weken geleden, is dan ook weer even spoedig eene daling gevolgd. Een restant oogsl hoofdsuiker No. 10/13 werd afgedaan tot/6V4 en thans is /.eer zeker niet méér voor dergelijke suiker te bedingen. Naar hoofdsuiker No. 15 werd niet gevraagd. Suikerverkoojen, oogst 1890 van 21 Augs. t/m 5 Sept. 1896, voor zoover die bekend zijn geworden. 6,597000 pik. totaal vorige lijst ± 12000 » Porrong rest f 7 1 /, lü'/,—l2', M. SCOO » Tjoinal » 7— 12 en h. ± 22000 » Phaeton rest » 7'/ a 15 kl. 50000 » Cult. Mij. dor Vorstenl. » 7 1 /, average 15 5000 » Beran » 7 1 ,', » 12500 » Waroe » 7 1 /, » 7500 » Gesiekan » » » 5000 » Renden g » » > 2500 » Rewoeloe » » » 10000 7> Sewoe galoer » » » 2500 » Kedaton Pleret » » » ± 10000 9 Tandjong Tirto reü » 7— 12 en honger ± 2500 » Kartasoera » » » » » 6,743500 pik. 1032 Statistiek, oogst-en marktberichten, ett*. OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MEDEDEELINUEN VAN HET PROEFSTATION „OOST-JA VA. Nieuwe Serie No. 31 ]>K NIEUWE ZAADPLANTEN VAN '95 '9(1 door Dr. J. II. WAKKER. Evenals in onze Mededeeling No. 12 laat ik hier achter een versla;» volgen van de uitzaaiingsproeven in liet jaar '95. Om niet in herhalingen te vervallen, deel ik hier alleen mede, dat in hoofdzaak alles ingericht was als vroeger. Daar ik tevens de juiste werkwijze nu bekend vooronderstellen mag, is ook het verslag zeil' korter ingericht. In de eerste plaats toch zijn alle om den groei afgekeurde planten uit de lijst weggelaten, terwijl de niet volledige opgave der analyse aangeeft, dat de bedoelde plant om het sap is afgekeurd. Van alle planten op één na, waarvan de volledige analyse is medegedeeld, is bibit genomen en uitgeplantom te trachten daaruit nieuwe rassen te kweeken, op dezelfde wijze als dit met de zaad planten van '93 gedaan is. Bij vergelijking van de beide verslagen zal het blijken, dat in het laatste jaar niet zulke fraaie planten verkregen zijn als in '93-'94, hoewel de bemesting iets sterker was ( ± 3 pikol Zwavelzure Am moniak per bouw), terwijl de samenstelling der sappen niet ongunstig genoemd kan worden. Zóó groote verschillen als in de vorige proef, wat het uiterlijk betreft, verkregen wij thans ook niet, omdat het zaad voornamelijk aan Fidsji koening (ook wel Caune Morte genoemd) ontleend was (V. No. 310, 319 en 343), terwijl bij anderen deze variëteit voor kruising gediend had. Zaadplanten van Canne Morte gelijken uiterlijk meestal veel op de moederplant, meer in het bijzonder wat de kleur, de stand der bladeren en de uitgeloopen wortels betreft. Ook bij de gekruiste was deze eigenaardigheid melkbaar. Het onderzoek had plaats in Juli 1890 toen de planten dus ongeveer een jaar oud waren; hierbij werd ééü plant met gestreepten stengel gevonden afkomstig van Fidsji koening als moederplant, waarvan de eenige stok echter nog geen Meter hoog, geheel in luchtwortels gehuld en verdroogd was; toch gelukte het om daarvan eenige oogen tot ontwikkeling te brengen. Een analyse was natuurlijk niet mogelijk. Ik laat hier eerst een algemeen overzicht volgen, volgens op gave van den tuinopziener en dan de lijst der analyses, verricht duor den Heer KIiTT. Van een der onderzochte nummers (No. 270) was geen bibit te snijden; feitelijk zoude er dus een minder uitgeplant zijn, wan nen' niet het gestreepte als curiosum bewaard en uitgeplant juist het getal weer op 98 gebracht bad. Daar wij de voorzorg genomen hadden, alle pluimen der wilde rietsoorten vóór den bloei af' te snijden, vertoonde geen enkele der nieuwe zaadplanten gelijkenis met Saccharum ciliatum of met Glagah en slechts '25 planten min of meer met Kassoer of Glong^ong. Deze waren uitsluitend ontwikkeld uit zaad der generatie zaadplanten van '93; daar kruising buitengesloten was, hebben wij bier vermoedelijk met atavisme te doen. Dr. J. H. Wakker. De nieuwe zaadplanten van '95—'96 1034 1035 Dr. J. H. Wakker. De nieuwe zaadplanlen van '95—'96. 1036 Dr. J. H. Wakker. De nieuwe zna<l|>lsnten T»n '95—'96 1037 br. J. 11. Wakker. De nieuwe zaatlj.lanten van 'M '96. 1038 Dr. 3. 11. Wakker. De nieuwe zaadplanten van '95—'90 1039 Dr. J. H. Wakker. De nieufte iaadplanten van '95—'96 1040 Dr. J. )I. Wakker, ]>e nieuwe zaadplanfea van '95—'96 1041 Dr. J. 11. Wakker. De inomvo zia'lnlnnton van '9 Het zij mij vergund, aan de hierboven medegedeelde getallen eenige beschouwingen vast te knoopen, die vroegere conclusiën kunnen bevestigen. In mijn besprekingen over dit onderwerp op bet Congres te Soerabaja van 1896 maakte ik reeds de opmerking dat „de chemische eigenschappen der zaadplanten bijna altijd afwijken van de moeder plant, zonder dat er, bij moederplanten met middelmatig'sap ten minste, een voorkeur schijnt te bestaan om in een voor de praktijk gunstige of ongunstige richting Ie variëeren"; is het sap zeer goed van samenstelling, dan zal uit den aard der zaak deze regel niet 1042 Dr. J. H. Walcker, De nieuwe zaa<i|>lan(en van '05 — '96 doorgaan, terwijl er verder allerlei tusschentoestanden mogelijk zijn. Natuurlijk zijn hiervan de atavisten uitgezonderd, terwijl de plan ten, die om den slechten groei afgekeurd en niet onderzocht wer den, geen conclusiën in dezen geest toelaten. Vergelijken wij hiertoe het Fidsji koening, dat in denzelfden tuin stond, met de planten welke uit het zaad van die variëteit verkregen zijn: Het eerstgenoemde gaf een polarisatie-cijfer van 13,85 en dat van de 151 zaadplanten (No. 1-118 en 193-'227) wisselt tusschen 6,93 en 17,75. Onder 13,85 zijn er 111, gelijk zijn er 2 en er boven 38 en een onderzoek van de planten, die afgekeurd zijn, omdat zij te klein waren, zoude waarschijnlijk eerder het 'laatste dan het eerste getal verhoogd hehhen. Uit deze getallen blijkt voldoende, dat, al is de richting der variatie misschien ook minder gunstig, toch de kans op het ver krijgen van een hooger polarisatie-cijfer nog groot genoeg is om ook daarom het rietzaaien tot een noodzakelijkheid voor een rati oneele cultuur te stempelen. Meer in het bijzonder geldt dit voor soorten als Fidsji koening, die veel zaad leveren en een niet veel meer dan middelmatig sap hebben, dat dus nog voor verbetering in aanmerking komt. liet is misschien hier de plaats om een enkel woord te zeggen omtrent de zoogenaamde vegetatieve teeltkeuze. Er zijn toch in het algemeen twee methoden om uitgaande van een goed groeiende rietsoort met middelmatig sap een betere te verkrijgen. De eene, die men de generatieve teeltkeus zoude kunnen noemen, is in de voorafgaande bladzijden beschreven en wordt nu sedert jaren aan het Proefstation toegepast; de andere zoude hierin bestaan, dat men eenvoudig van een te veld staanden tuin de planten, die dus uit Mbit voortgekomen zijn, stuk voor stuk onderzocht om te zien, of zij verschillen in de samenstelling van het sap zouden opleveren en dan alleen bibit van de beste uitplanten. Deze werkwijze is reeds zoo dikwijls ter sprake gebracht en aanbevolen, dat het misschien niet overbodig is hier uiteen te zet ten, waarom zij veel minder aanbeveling verdient dan de eerst bedoelde. liet zal bij een vergelijking tusschen heide wel geen verdere toelichting behoeven, dat bet werk dat verricht worden moot, onge veer gelijk zijn zal. Dr. J. H. Wakker. De nieuwe zaadplanten van '95—'96. 1043 Eischt bij de eene methode het uitzaaien meer werk dan het bibitplanten, daartegenover staat, dat van de zaadplanten steeds een groot aantal om den groei afgekeurd moet worden en dus geen scheikundig onderzoek vereiscben, terwijl van een aanplant uit bibit alle planten uitwendig ongeveer gelijk zijn, zoodat zij ook alle onderzocht moeten worden. Een belangrijk verschil is echter in de directe resultaten te verwachten. Zooeven hebben wij gezien, dat bij het onderzoek van 571 zaad planten van Fidsji koening het polarisatie-cijfer in de gunstige richting van 13,85 afwijkt tot 17,75 en tevens, dat er 38 zijn, die in die richting afwijken. Nu zal bet wel iedereen vooraf duidelijk zijn, dat, wanneer het gemiddelde van een aanplant uit bibit 13,85 is. het wel mogelijk is. dat er op de 571 planten 38 in de gunstige richting afwijken, maar dat er zóó groote verschillen zoude voor kinnen dat er een plant bij zijn zal mei een polarisatie-cijfer van 17.75. mag niet verwacht worden. Met andere woorden, bij een voortplanting door zaad heeft men grooter kans om op eens een groote afwijking in de gunstige rich ting te verkrijgen dan bij voortplanting door bibit. Hieruit volgt, dat men deze laatste werkwijze mijns inziens alleen dan zoude moeten toepassen, wanneer men in de noodzake lijkheid ware, om uit te gaan van een variëteit, die geen zaad geeft en daarvoor bestaat geen enkele reden. Natuurlijk is het toepassen van de eene methode geen reilen om de andere na te laten, wanneer men over voldoende ruimte en personeel beschikt; ik wilde alleen maar doen uitkomen, dat. wan neer men kiezen moet, de uitzaaiingsmethode ook in dit opzicht verre de voorkeur verdient. MEDEDEELINGEN UITEN VOOR DE PRAKTIJK BUITEN YEIUNTWOOItnELI.ÏhIIEII) DEK ItEIUCTIE. BENIGE MEDEDEELINGEN OMTRENT DE ERYAUING OPGKDAAN MET LOETEKS-lIIËT 01' DE OND EUN EH I NG PANGKA. Ik leg den nadruk op de/e laatste drie woorden: het Loeters riet toch staat hier bakend als een zeer grillige rietsoort. Terwijl het bij den een slaagt doet het zulks, oniergelijke voorwaarden —grond, 1044 Dr. J. H. Wakker. De nieuwe zaadplanten van '95—'96 beschikbaar water, verloop van moessons, enz. — bij een ander weer niet. De meeste fabiikanten, die bet ia deze residentie tot nog toe bebben geplant, zien er van af hunne aanplantingen —te vergrooten daar is heelemaal geon kwestie meer van — met Loeters riet op denzelfden voet, resp. uitgestrektheid, te houden; inte gendeel! Toch las ik onlangs in de Locomotief dat iemand bibit van Loeters-riet aanvroeg; mocht de aanvrager nog geen ondervinding er mei* opgedaan hebben, dan kan hij misschien zijn voordeel doen met het hier vermelde. Den naam van zoo goed als serehvrij te zijn heeft het Loeters riet tot nog toe hier behouden en men plant reeds achtste generatie! De kwaliteit van 't sap, vroeger zoo geroemd en met recht, stond evenwel dit jaar ten achter bij vroeger en wel in meerder mate dan zulks het geval was bij zwart Cheribon-riet. De ondervolgende cijfers mogen ter illustratie dienen: Voorperssap. 1894 1895 abc abc Br : 20,1 — 20, 19,8 Br : 18,2 — 19,7 — 10,7 S : 18,95— 18,87 - 18,28 S : 10,08— 17,93 — 14,3 Q : 94,2 - 94,3 -92,3 Q : 88,3 -91, 85,0 1890 a h c Br : 17,6 — 19,4 — 19,7 S : 15,45— 17,02- 16,8 Q : 87,8 — 87,7 — 85,7 Analyse c. 1895 was van een tuin waarvan de opbrengst 1100 pikols was, maar meest omgevallen riet. De riet-opbrengst was dit jaar bizonder slecbt, ook al weer in veel grooter mate dan, vergelijkenderwijs, bij 't zwart Cheribon-riet en andere rietsoorten. Dit jaar werd Loeters-riet geplant bijna alleen waar bet vroe ger goed slaagde; door gebrek aan bfbit •en werd geen 2* generatie zwart Cheribon geplant — moest ook nog wat L tnters-riet op andere gronden geplant worden. Ware ik van eene meer goede opbrengst (van 2» generatie tuinen) als io 1895 zeker geweest —ik bad j:een bibit Loeters-riet meer geplant! Als laatste „akal" heb ik dit jaar. bemesting in 3 tempo's, toegepast: dit weid gedaan op eene onderneming waar men „niet zoo ontevreden" was met de resultaten van Loeters-riet. Ik boop Mededeel ingen uit en roor de praktjjk 1045 er 't boste van, maar ik blijf er bij: tegenwoordig is Loetcrs-riet hier eenc zeer onbetrouwbare rietsoort geworden. Suikerfabriek Pangka-Tegal, 12 Oct. '96. .1. C. van nKn Meer Mohr. NATTE AMPASOVENS Naat' aanleiding der interessante verhandeling van den Heer ARENDSEN Hein opliet Congres te Soerabaia gehouden over »Natte Ampasovens", hadde ik gaarne bij liet debat over dit enderwerp nog iets in het midden gebracht, ware bet niet dat ik mij om bepaalde motieven daarin verhinderd achtte, reden waarom ik zulks liever schriftelijk wensch te doen. Zooals de lieer A. H zeer terecht heeft gezegd is de zaak voor de suikerindustrie van zéér hoog belang, en kan dus niet genoeg gedachten wisseling daarover plaats hebben, mits zulks dan ook leidt tot het nemen van afdoende proöuen! liet is niet mijne bedoeling, de vraag: »Welke is de beste der bestaande natte-ampasovens?" zonder meer, rechtstreeks te beantwoorden, om de eenvoudige reden dat een antwoord daarop voor de praktijk geene waarde heeft, tenzij gegeven, voor elk speciaal geval ten opzichte van een bepaald keteltype van inmetseling, en van de schoorsteen afmeting, in bestaande fabrieken. In zulk geval is steeds de beste oven die, in welke de volkomen verbranding der nattc-ampashet meest nabij bereikt wordt; tn a. w. die, welks rookgassen percentsgewijs het meeste koolzuur bij de kleinste hoeveelheid koolo.njde en stikstof bevatten;— alleen juist genomen proeven en rookgasonderzoek kunnen derhalve daarover uitspraak doen, Die uitspraak is evenwel voor de praktijk, waarbij men niet slechts met verbranding, maar vooral ook met stoomproduetie te doen heeft, nog onvoldoende] en zoude ik dus de gestelde vraag willen splitsen, om haar tweeledig aldus te formuleeren: l e . «Welk is in 't algemeen het beste toestel ter meest volkomen verbranding van natte ampas.''' 2 6 . » Welke is (of zijn) de beste ovens voor eene lepaalde fabriek, die van droge- tot natte-ampasstoking wil overgaan? — en welke ketelinstallatie-venuiderïngen zijn daarbij noodzakelijk.'" Op de eerste vraag kan men tot nog toe met tamelijke zeker heid ten antwoord geven: »de Kersten-o\en". Daar zij verder als algemeene vraag m. i. alleen betrekking heeft op het geval van eene geheel nieuwe fabriek of althans kelelinstallatie, en spreker uitvoerig de superioriteit van het Kersten-type reeds heeft betoogd, zoo kan Mjdedecllngen uit en yoor de praktijk 1046 ik vraag 1 verder met stilzwijgen voorbijgaan als reeds genoeg beantwoord. De tweede vraag is alleen te beantwoorden na nauwkeurig plaatselijk onderzoek eii daarop gebaseerde caloriscbe balans; vooral omdat daarbij als hoofdzaak de zuinigste brandstof rekening in het oog gehouden moet worden, m. a. w de kosten van brandstof en ketelond erhoud uitgedrukt in percenten van den productieprijs der suiker! — Daarom is dan de als verbrandingstoestel beste oven, niet per se de finantieel voordeeligste, en kan zich b. v. het geval voordoe-n dat een goed oventype, geplaatst vóór een met dat type minder verecnigbare ketelinrichting, eene ongunstiger brandstot rekening tengevolge heeft, dan een minder goede oven vóór een daar toe gesehikter keteltype. Op grond der door mij opgedane ondervinding op fabrieken der N. I. Landb. Mij. (waar zoowel Bun-, Grundkl-, en FASSE-ovens als die van Kersten, Godillot, en ondergeteekenden bestaan), — meen ik zelfs verder te mogen gaan en concludeeren, dat voor de /inantieele gevolgen van het stoken met naMeampas, bij voldoend verwanningsoppervluk het tgpe der ovens (mits het halfgasovens zijn, dus met hellende roosters en gefractioneerde verbranding), dikwijls van minder belang is dan het complex der factoren: keteltype, wijze van inmetselinq, kanaal- en sehoorsteenverhouiingen, watergehalte ampas en maalcapaciteil", en wel omdat het deside ratum niet zoozeer is alleen de beste verbranding, doch veel meer om de gunstigste sloomproductie (resp. warmtetransmissie) te bereiken, welke twee zéér verschillende zaken zijn, die verschil lende eischen stellen, en slechts tot zekere grenzen van elkander afhankelijk zijn. Het heeft mij daarom bevreemd, dat in het gevoerde debat over de deugdelijkheid van diverse typen natte-ampasovens, het bovenvermelde niet méér op den voorgrond is getreden en met name beide door mij eers/genoemde factoren zoo goed als buiten bespreking zijn gebleven, b. v. bij de vermelding der kctelcapad teilen van de fabrieken Djati en Ngelom. De strekking van bovenstaande opmerkingen is dus nu, zoo noodig, er op te wijzen, dat het bij proefnemingen niet zoozeer de bedoeling moet zijn uit te maken wat in 't algemeen de beste natte ampasovens zijn, dan wel de quaestie op te lossen, welke oven typen voor bepaalde ketelsoorten te verkiezen zijn, en hoe daar bij die ketels behooren ingemetseld te zijn ter bereiking van het Mededeelingen uit en Toor de praktijk 1047 hoogste nuttig effect, met vaststelling van kanaal- en schoorsteen afmetingen. Om ten slotte het eventueel bij sommigen heerschende mis verstand op te heffen, als zoude ik in mijn halfgaso ven type getracht hebben den KERSTEM-oven to verbeteren of zelfs maar op zijde te streven, moge de verklaring dienen dat dit type door mij werd ontworpen met het doel om voor sommige fabrieken den hoogen prijs der KERSTEN-ovens te ontgaan, door het invoeren van een toestel, dat voor minder dan de helft van dien prijs te bouwen is, en hoewel met wat minder volkomen verbranding der natte ampas, toch daarmede zonder bijvoeging van andere brandstof, eene geheel voldoende stoomproductis kan geven, indien slechts de kelelv er houdin gen rationeel worden genomen, en er genoeg riet verwerkt wordt. Dat mijne ovens zulks doen, is mij en anderen proefondervindelijk gebleken, en zijn ook schriftelijke bewijzen daarvoor bij mij ter inzage; — nog merk ik op dat het door den Heer A. 11. geëxpo seerde type de primitieve constructie aangeeft, dat sedert 1894 de noodige verbeteringen heeft ondergaan. Soerabaia, 26 Maart 1896. 11. O. Pennink. WERKWIJZE TOT UITZOETING VAN HET EILTERVUIL GEPAARD MET AFZONDERLIJKE BEHANDELING VAX HET NAPERSSAP. In 1894 had hier de sapwinning en zuivering op de volgende wijze plaats: Driedubbele persing met imbibitie bij den uitlaat van den tweeden molen, liet sap der drie molens werd successievelijk .op gevangen in 3 meetkisten van 1000 L. Hier werd de noodige kalkmelk aan toegevoegd, het sap opge pompt in 2 voorwarmers tot kookhitte verwarmd. Na décantatie werd het schoonsap neergelaten in een montejus en het vuilsap door vuilsapfilters gejaagd, Het schoonsap werd. indien noodig, geëlimineerd met of zonder toevoeging van kalk. In 1895 werd in deze werkwijze de volgende veranderingen gebracht: liet naperssap werd afzonderlijk gemeten, met kalk behan deld en daarna in voorwarmers geleid en daar met het gekalkte voorperssap verhit. Verder werd het filter ruil uit de vuilsapfilters op nieuw met condenswater gemengd en door andere filters gejaagd. 1048 Mededeelingen uit en voor de praktjjk liet filtervuil had nu in plaats van een suikergehalte van II zooals in het vorig jaar, slechts een suikergehalte van I—3, terwijl de Reinheidsquotiënten van liet Ie en '2e filtersap respectievelijk be droegen 80,4 en 80,2, Deze uitzoeting gaf een meerdere winst van ± 400 pikols sac charose. Dnor het afzonderlijk opvangen van het naperssap konden wij ile proeven doen, beschreven in het Archief 1890, blz. 037— 638. Deze proeven gesteund door laboratoriumproeven gaven liet resultaat, dat afzonderlijk behandelen niet kalk en daarna gemeen schappelijke (scheiding" der drie molensappen eene meerdere voor uitgang van li. Q. van respectievelijk 0,10 en 0,4 tengevolge had, boven het toevoegen van kalk bij de gemengde drie molc sappen en daarop volgende gemeenschappelijke decantatie. Het verhitten der reeds met kalk behandelde sappen met daarop gevolgde gemeenschappelijke defecatie zou nu. afgaande op de vo ren vermelde proeven geen voordeel opleveren boven de oude werkwijze. Ik kwam nu echter op het idee om de heide veranderingen in 1895 aangebracht te combineeren en daardoor verschillende voor deelen te verkrijgen. Hoewel toch door het uitzoeten van het filtervuil eene meerdere winst aan saccharose van ± 400 pikol werd geconstateerd, moest echter hiervoor condenswater gebruikt worden en weid door de veroorzaakte onkosten om dit water weder te verdampen een ge deelte van de verkregen voordeelen weder opgeheven. Hierbij kwam nog dat: l e . het 2 e . filtersap minder zuiver was dan het 1". 1!. („>. 1° filtersap = 80.4 | m 2 . , = 80;2 j campagne 1895 2: de perscapaciteit verminderd werd. Om deze nadeelen te compenseeren werden nu voor de campagne 18WG alsnog de volgende wijzigingen inde werkwijze aangebracht: Het afzonderlijk gemeten en met kalk behandelde naperssap werd opgepompt in élimineerpannen (wij konden dit doen, zonder te vervallen in meerdere uitgaven, door gebruik te maken van de voormalige voedingspomp van een der molenmachines) en verwarmd tot 00°. Hierna werd liet neergelaten in een décanteerkist, die hier dienst deed als wachtbak. Hierop werd het zoo snel mogelijk alge tapt in een elimineerkist, waarin van te voren op een zeef de fil terkoeken der vuilsapfiltratie waren gebracht, liet naperssap werd iïededeelinfcn uit en voor de praktijk 1049 nu na kalktoezetting met dit filtervuil opgekookt en geperst door twee afzonderlijke filterpersen. Ook nu werd het suikergehalte van het filtervuil teruggebracht op 3% terwijl de samenstelling van het l e en 2 e filtersap respectie velijk 19,— 10,5- 84,5— en 10,1— 8,5— 84,2— was. Afgaande op deze gegevens in verband met het absolute gewicht van het filtervuil zoudon wij gedurende de geheele campagne eene meerdere winst van ± 300 picols saccharose bij 201000 pikol riet hebben verkregen, indien wij deze werkwijze hadden kunnen door zetten. Ongelukkig was er gedurende het grootste gedeelte van den maaltijd geen naperssap, doordat de 3 e molen door ouderdom herhaalde malen brak. Dit is ook een der redenen, waarom ik de proeven hierboven genoemd tot mijn grooten spijt niet heb kunnen voortzetten, aangezien juist dan wanneer ik die proeven wilde hervatten, de napersmolen brak. Dit doet echter tot de te behalen winst, die deze werkwijze oplevert, hoegenaamd niets af, welke werkwijze zonder eenige kwestie verscheidene groote voordeelen oplevert. Immers: l e wordt het naperssap geheel afzonderlijk behandeld zonder menging met andere molensappon (zie Archief 1890 blz. 389 sap menging van van Ledden lluj.seboscii.) 2 e wordt het filtervuil zonder toevoeging van water uitgeloofd, dus zonder eenige onkosten ontsuikerd, terwijl de R. Q, van het sap niet achteruitgaat. Samenstelling naperssap: 10,80 9,02 83,05. id. hieruit verkregen filtersap 10,1 8,5 83,05. 3" wordt het naperssap door deze filtratie bijna geheel ontkleurd. 4 e behoeft het vuilsap van het naperssap, zooals bij uitzoeting met condens water plaats heeft, niet twee keer geperst te worden, hetgeen onnoodig is door het betrekkelijk laag suikergehalte van het naperssap. Daardoor wordt de capaciteit der persen vergroot. 5 e behoeft het filtervuil der voorperssappen niet zoo sterk of in het geheel niet uitgezoet te worden in de filterpersen zelf, het geen eene besparing van stoom voor die uitzoeting en voor het verdampen van het door die uitzoeting verdunde sap noodig, ten gevolge heeft. Résumeerende heeft deze wijze van uitzoeting met het voordeel, dat de gewone uitzoeting van het filtervuil met water oplevert, de nadeelen van die werkwijze niet, daar noch het sap verdund wordt, noch de samenstelling van het sap achteruitgaat, noch de capaciteit der Meileileciingen uit en voor de praktijk. 1050 filterinstallatie verkleind, terwijl dit alles gecombineerd gaat met eene rationeele behandeling van het naperssap. Opmerking Het relatieve gewicht van het filtervuil wordt door die dubbele filtratie met + 40% verminderd. Daar wij echter niet geregeld drogestofbepalingen van bet filtervuil hebben kunnen maken, weten wij dus niet hoeveel bet absolute gewicht (droge stofgewicht) verminderd is, en dus niet hoeveel gewicht droge stuf weder opgelost is geworden. Maar afgaande op het volgende: het naperssap heelt 10,80 Brix het filtersap hiervan 10,1 Brix dus ongeveer hetzelfde percentage dro c e stof. heeft dus het naperssap nagenoeg geen vaste stof opgelost. Het gewicht van het filtervuil echter relatief minder geworden zijnde is er dus meer uitgegaan dan bijgekomen en moet dus water, dat zich in het filtervuil zelf bevindt met de daarin-opgeloste vaste stof uitgedreven zijn geworden door de 2e filtratie en daar door de gewiehtsverminderirig veroorzaakt hebben, zonder dat er meer vaste stof opgelost is en dus zonder quantitatieve verontreini ging van het fabrikaat dan overeenkomt met de hoeveelheid vaste stof, die in bet sap zou komen en de daardoor veroorzaakte ver ontreiniging door eene grootere persing. R. v.\x Gelder. Gajam, 10 October 180Ö. ÜViült diffusiesm;lhkid. Door omstandigheden eerst thans in 't bezit gerankt van de uitnemende verhandeling van den lieer 11. C. PRINSEN GeerliGS en bestemd vuur 't Congres van 't Algemeen Syndicaat van Suikerfabri kanten op Java, verzoek ik I' om eenige geringe plaatsruimte ter bespreking der opmerking welke in de desbetreffende brochure *) bovenaan op bladzijde 4 voorkomt, n. 1: »Dij de diffusie blijkt de glucose 't eerst te diffundeeren, dan »de suiker en ten slotte de zouten. Inversie heeft er volgens »door mij genomen proeven nagenoeg niet plaats, terwijl er »geen eiwit en slechts zeer weinig pectinestoffen en kleurstof »in 't sap komen." Daar het door den Heer Prinsen Geekucs in den eersten regel geconstateerde feit m. i echter indruischt tegen de op dit *) De samenstelling der fabricatie-sappeu en Je miJJeiun om die te zuireren, door 11. c. PrihskkOkeblioi. Mededeelingen uit en vonr de praktijk 1051 gebied tot nog toe heerschende theoriën moge eene korte besclnm wing hier gewettigd zijn. Leplay toch stelde de snelheid waarmede verschillende lichamen vermogen te diffundeeren direct afhankelijk van de grootte van 't molecuul, of beter stelde de diffusiesnelheid omgekeerd evenredig met 't aantal atomen in ieder molecuul aanwezig. Zooals bekend is, voerde hij ter verklaring hiervan aan, dat de poriën ot' openingen in het poreuse membraan niet van gelijke grootte zijn, zoodat 't kleinste molecuul de grootste kans bezit, zich het eerst eenen passenden weg te vinden. Daar thans de beide componenten van 't glucose-molecitul ieder slechts ongeveer de halve grootte bezitten van dat der sae charose, zoo zullen de reduceerende suikers ook ongetwijfeld sneller ditfundeeren. Hoe echter de zouten, wier molecuul bijna zonder uitzondering kleiner is dun dut der koolhydraten. l'ast men de wet van Leplay toe, dan zullen dus in de allereerste plaats de zouten zich door het membraan moeten bewegen, hetgeen dan ook volgens mijne meerling bij de Europeesche diffusie als uit gemaakt verondersteld wordt. Van de zouteu bezitten de anorganische weder de grootste dilfusiesnelheid, zoodat 't wel aannemelijk mag geacht worden, dat ook bij onze Indische diffusie het eerst en snelst zullen diffundeeren de anorganische zouten van phosphorzuur, zwavelzuur, enz. die volgens Winter in 't riet aanwezig zijn en daarop de organische zouten van appelzuur, barnsteenzuur, enz. *), wier moleculen allen kleiner zijn dan die der trager diffundeerende koolhydraten. Dat 't verschil in dillusiesnelheid bovendien niet gering te schatten is, blijkt uit eenige bekende verhoudingsgetallen tusschen rietsuiker en een paar kalizouten. Bij gewone temperatuur toch diffundeert b. v. kaliumnitraat ö, i maal zoo snel als rietsuiker, terwijl kaliumchloride dat slechts over 2 atomen beschikt 7,2 maal zoo spoedig door het poreuse membraan dringt. Rij 60° C. wanneer de poriën door uitzetting toegankelijker worden voor grootere moleculen, diffundeeren beide zouten en eveneens kaliumsultaat nog ruim 4 maal zoo vlug als saccharose. Natuurlijk hebben de opgegeven cijfers hoofdzakelijk slechts relatieve waarde, doordat zij sterk ge'influenceerd worden door den aard van het gebezigde membraan, d. w. z. door de onderlinge ver houding van 't aantal der daarin voorkomende groote en kleine poriën. V Mededeelden l'roelVmion W. Java. Ded I. 1052 Mededeelingen uit en voor de praktijk Rij de diffusie als sapwinning veranderen deze verhoudingsgetallen nog sterker door de samentrekking der primordiaalhuid, tengevolge der temperatuursverhooging en waardoor de celinhoud onder abnor malen druk komt. In verband met de LEPLAï'sche theorie is het echter gemakkelijk aanneembaar, dat onder dergelijke omstandig heden de zouten dus juist nog sneller zullen diffundeeren met betrekking tot de koolhydraten. Van nog geringere diffusiesnelheid dan de rietsuiker zijn do pectineachtige- en daarna de eiwitstoffen, wier moleculen nog aan merkelijk grooter aantal atomen bevatten. Deze zullen dus 't laatst aan de beurt komen en geven dan ook aanleiding, dat eene te ver voortgezette diffusie minder oeconomisch geacht wordt. Daar de door Graham opgeworpen splitsing der lichamen in colloïden en kristalloïden reeds lang vervallen is en dus eiwit even eens tot de diffundeerbare stoffen behoort, zal, hoewel dit den [leer Prinsex Geerligs niet voorkwam, ook in 't diffusiesap uit suikerriet wellicht wel eens eiwit voorkomen, vooral b. v, wanneer de batterij eenigen tijd onder druk heeft gestaan, of wanneer door andere oorzaken de duur van 't diffusieprocos wat vertraagd werd. Goedo, April 1896. W. 11. Th. lIAIU.OFF. DIVERSE MEDEDEELINGEN. Een strijd om liet water. Water is voor den tropischen landbouw even onontbeerlijk als lucht voor den mensch. Misschien is het aan de gelijkwaardigheid dezer beide levensbehoeften te dunken of te wijten, dat de tropische landbouwer zich het water evenals delucht toeeigende als eene gaaf der natuur waarbij hij geene andere perken kende dan hem door de natuur zelve werden gesteld. Hij maakte naar hartelust dammen in de rivieren, leidingen en verdeelleidingen naar zijne sawahs en verwierf zich de reputatie van eene haast onovertroffen handigheid in dit werk, zooals in het land der blinden een éénoogige geroemd wordt om zijne helderziendheid. Dat was in den tijd, toen de zorg voor het irrigatiewater gerekend werd tot de taak der be sturende ambtenaren te behooren. Als zoovele andere reputatiën is ook deze aan het tanen gegaan. Irrigatieafdeelingen werden opgericht, bevloeiingswerken ondernomen onder technisch beheer en, getoetst aan technische kritiek, bleek Mededeelingen uil en voor de praktijk 1053 het inlandsch maaksel gebrekkig, een toepassing van het stelsel van: God zegen' den greep, waarbij het gemeenschappelijk belang plaats maakte voor het individueel belang. De ingenieurs leverden modellen van bevloeiingswerken, die tot in de kleinste onderdeden naar de regelen der kunst waren uitgevoerd en zoowel in opvat ting als in afwerking niet het inlandsche werk contrasteerden als de lijnen van een artist niet die van een eerstbeginnend teekenaar. Het duurde niet lang, of' ook daartegen ontstond eene reactie, liet was voornamelijk de gewezen hoofdinspecteur der cultures LIEFRINCK, thans resident van Bali en Lombok, die geen vrede kon hebben niet liet werk der ingenieurs. Stuwdammen, hoofdleidin«en met secundaire en tertiaire aftappingen, voorzien van meetsluizen, alles van solie Ie metselwerk was hem voor het doel veel te kostbaar. De inlander kon zich veehgoedkooper redden met zijne primitieve dammen en ruw gegraven leidingen, die toch even goed het water naar zijne velden leidden. Op Bali had de Meer Liefrinck de daar bestaande waterschappen, Soebaks, zien werken en belanghebbenden bevredigen zonder in dure kunstwerken te vervallen. In een recent artikel van den Indischen Gids heeft de Heer L. zich den tolk dezer gevoelens gemaakt. De ingenieur \Y. B. van Goon te Sidajoe La was komt in een ingezonden stuk in het Bataviaascb Nieuwsblad van 30 September 1.1. tegen deze beschouwingen op. Hij zet daarin uiteen,dat de in landsche waterleidingen zondigen tegen den eisch van orde, regel maat en stabiliteit, waaraan een bevloeiingswerk heeft te voldoen om doelmatig te zijn. Het hoofdverscb.il ligt niet in de technische uitvoering der leidingen en sluiswerken, maar in de opvatting van het werk. Het doel moet zijn het beschikbare water ten beste voor den landbouw te benutten. En de bereiking van het doel is geenszins verzekerd met behoud van het stelsel of liever der stelselloosheid der leidingen van inlandsch maaksel, die beantwoorden aan de op vatting van het water als eene onbeheerde zaak. goede buit voor den sterkste of den gunstigst gelegene. Daartegenover staat de concep tie, dat het water dienstbaar moet worden gemaakt aan grondeom pleven, beboorend tot verschillende dessas, verschillend in ligging en geaardheid. De technisch ontworpen en uitgevoerde leidingen geven het antwoord op de vraag, hoe het water zijne door zulk een doel bepaalde bestemming het zekerst te doen bereiken en voor altijd een orderlijk en regelmatig waterbeheer mogelijk te maken. De schrijver verklaart een samengaan van orde en regelmaat in het Diverse raededeelingpn. 1054 watergebruik met liet inlandsche systeem van waterleidingen voor ondoenlijk en motiveert hiermede de moderne technische projecten van bevloeiingswerken. De aangelegenheid is van genoegzaam belang om de aandacht des suikerfabrikanten te trekken. Wij staan aan het begin \an eene ontwikkelingsfase van het irrigatie wezen, die eindigen kan in de oprichting van waterschappen met reglementeering van het water gebruik. De strijd, die nu nog tusschen Binnenlandsch Bestuur en Waterstaat over de inrichtingen het beheer van bevloeiingswerken gevoerd wordt, kan daarop van beslissenden invloed zijn. In de vergadering der Oostenrijksch-Hongaarsche suikerche misten den 22 sten Juni van dit jaar te Budapest gehouden werden de volgende besluiten betreffende de analyse der fabricatiepro dacten vastgesteld. I. Polarisatie. 1. Bij de uitvoering dor polarisatie van suikerhoudende stoffen moeten slechts „Halbschatten" apparaten gebruikt worden. Het meest gewenscht zijn die van 400 m. M. met beperkte schaalverdeeling. liet apparaat moet gedurende de waarneming een vasten, niet verschuifbaren stand hebben en zoover van den lichtbron verwijderd zijn, dat de polariseerende nicol niet door hem verwarmd wordt. Als lichtbron komen in aanmerking lampen met intensieve vlam (gastriplexlampen met metalen cylinder, lens en reflector. gaslampen met Auersche brander, electrische lampen, petroleum duplexlampen, enz.) De chemiker moet zich voor en na de waarneming van de zui verheid van het apparaat en van de onveranderlijkheid van het licht overtuigen door zuivere kwartsplaten, ook van de juistheid der gewichten, der polarisatiekolven, van de polarisatiebuizen en van de dekglaasjes. Deze laatste mogen geen krassen vertoonen. 2. Valt bij de waarneming der polarisatie de nulstreep van den nonius in hot midden van graad, dan moet ook deze gemid delde waarde met twee decimalen in het certificaat vermeld worden; is dit niet het geval dan moet dat polarisatiecijler vermeld worden, hetwelk het dichtste bij de nulstreep van den nonius staat. 11. Onderzoek van buwsuiker. 3. Na het openen van het monster moet de bovenste laag met een spatel of een lepel verwijderd en weggeworpen worden. Daarna Diverse mededeelingen 1055 wordt het geheele monster in een porceleinen schaal geledigd en goed gemengd. Dit laatste geschiedt door middel van een lepel, waarbij de klontjes fijngedrukt worden, daarna brengt men het monster weer terug in de flesch of blik, waarin het eerst was en moeten de wegingen direct plaats hebben. Polarisatie. 4. Voor de polarisatie van eerste product moet minstens het geheele normaalgewicht worden afgewogen, deze boeveelheid in gedestilleerd water zonder aanwending van warmte worden opgelost en na het klaren bij gewone (niet te zeer afwijkende van de nor male) temperatuur met water voor elke 26,048 gram op 100 c.C. worden aangevuld. Hij naproducten is het wenschelijk een veelvoud van het normaalgewicht af te wegen, en dit tot een daarmede overeenkomstig volume aan te vullen De voorde oplossing gebruikte kolven moeten bij de normaal temperatuur nageijkt zijn. 5. Als klaar- en ontkleuringsmiddel kunnen gebruikt worden: Loodazijn, bereid volgens de Pharm. Germ. (3 gew. d. loodsuiker, 1 gew. d. loodglit, 10 gew. d. water), geconcentreerde aluinoplos sing en Scheibler's colloidale aluminiumhydroxyde. Beenderkool en ontkleuringspoeder zijn bepaald buiten gesloten. Voor zand-, rneel- en kristalsuiker, in het algemeen voor suiker met een polarisatie boven 99 % is voldoende aluin of aluminium hydroxyde. Voor eerste en naproducten wordt loodazijn en aluin toegepast en wel voor eerste product ongeveer 1 cc. loodazijn en 1 cc. aluin en voor naproducten 2 tot 3 c.e. loodazijn en 1 tot 2 cc. aluin voor elke 100 cc. oplossing. 6. Na het nauwkeurige instellen op de deelstreepen het afwis schen van den hals der kolf met filtreerpapier wordt de goed door eengeschudde, geklaarde suikeroplossing op een droog, snelfiltree rend filter in baar geheel gebracht. De eerste deelen van het filtraal worden weggeworpen en het daarna volgende, dat nu geheel helder moet zijn, voor de polarisatie gebruikt. Wateb 7. Voor de waterbepaling in ruwsuikers mogen slechts water droogstoven gebruikt worden. Deze kunnen zeer doelmatig met een luchtomp in verbinding zijn om de droging onder luchtver dunning te doen plaats hebben. Van het monster worden 10 tot 12 gram afgewogen en gedurende 2 uren gedroogd. Suiker met meer dan 3% water moeten twee maal zoolang Diverse rrKvierieelincpn 1056 gedroogd worden. Het gewichtsverlies hetwelk na afkoeling in een exsiccator gevonden wordt, wordt als het watergehalte berekend. Asch 8. Voor de bepaling van hel aschgehalte in ruwsuikers wordt de methode van Scin.im.Kiï, aanwending van zuiver geconcentreerd zwavelzuur, gevolgd. Voor de verasehing moet minstens3gram van het monster gebruikt worden. De verasehiog moet in platinaschalen in platina of steenen moffeloventjes plaats hebben bij een zoo laag mogelijke temperatuur (donkerroodgloeihitte). Laat de ascb, welke niet gesmolten mag zijn. na behandeling met water mechanische verontreinigingen (zand, enz.) achter, dan moet de bepaling her haal! worden en het juiste resultaat in het certificaat vermeld worden. Van de gevonden hoeveelheid sulfaat-asch moet 10 % worden afgetrokken en het aldus gevonden gecorrigeerde aschge halte in het certificaat gesteld worden. Alcaliteit 0. Dij de bepaling der reactie van ruwsuikers moet lakmoes als indicator gebruikt worden en moet in het certificaat nauwkeurig worden aangegeven of de ruwsuiker alcalisch, zuur of neutraal reageert. Invertsüiker il). Het qualitatief aantoonen van invertsüiker moet met Sol daini's reagens geschieden, waarbij 10 gram suiker in 25 cc water opgelost worden, en waarbij 100 cc. Soldaini 's reagens gevoegd worden, waarna 5 minuten gekookt wordt, gerekend van af het begin van het koken. 11. De quantitatieve bepaling van invertsüiker in ruwsuiker moet volgens de methode van Dr. A. Herzfeld (Zeitschr. des Ver eines für die Rübenzucksrindustrie des Deutschen Reiches, 1880, p. 0 en 7) plaats hebben. Wordt hierbij minder dan 50 mgr. koper (overeenkomstig met 0,0>% invertsüiker) gevonden dan wordt voor het invertsuikergehalte in het certificaat 0,0% opgegeven. Ter voorkoming van misverstanden ter nadere toelichting wordt op de achterzijde van het certificaat de volgende opmerking ver meld: Daar volgens den tegenwoordigen stand dei' wetenschap hoe veelheden invertsüiker minder dan 0,0.") % in ruwsuikers niet vastgesteld kunnen worden, worden gehalten aan invertsüiker onder deze grens als 0,0% in het certificaat gesteld. Diverse mcdedeelingcn. 1057 12. Is 0,05 % of meer invertsuiker voorhanden, dan wordt de gevonden hoeveelheid tot in 2 decimalen (het tweede cijfer gecor rigeerd door het derde) in het certificaat gemeld en onder aanha ling der usancen van de Praagsche beurs vuur den suikerhandel en volgens de daarbij geldende bepalingen het netto rendement naast het gewone rendement aangegeven. 13. Bij opdracht voor invertsuikerbepalingen wordt bij die sui kers welke minder dan 50 mgr. koper afscheiden, en dus minder dan 0,05% invertsuiker bevatten op wensch de afgescheiden hoe veelheid koper in een afzonderlijk certificaat opgegeven en voor deze quantitatieve bepaling 3 fl. in rekening gebracht. 111. Onderzoek van melasse en osmosewater 14. De bepaling van het S. G. van melasse en osmosewater moet pyknometrisch geschieden; hiervoor moeten minstens 50 c. c. welke eerst door verwarmen van lucht bevrijd zijn en ook van alle toevallige mechanische verontreinigingen, gebruikt worden. Het verwarmen moet natuurlijk op zulk een wijze geschieden, dat de dichtheid van de te onderzoeken melasse of osmosewater, daardoor geen verandering ondergaat. De dichtheid wordt op het certificaat met 5 decimalen aange geven, en daarnaast de graden Balling en Beaumé, zoowel nieuwe als oude. 15; Bij bepalingen der directe polarisatie in melasse en osmose water, moet de verdunning zoodanig gekozen worden, dat 100 c. c. der geklaarde oplossing het halve normaalgewicht bevatten. Voor de klaring worden voor het halve normaalgewicht 10 c c. loodazijn (Pharm. germ.) gebruikt, een correctie voor het loodnecr slag heeft niet plaats. 16. Bij de bepaling der reactie van melasse, stroop en osmose water wordt lakmoes gebruikt, en wordt nauwkeurig de reactie aangegeven. Reclames welke op de alcaliteit betrekking hebben komen niet in aanmerking, wanneer liet onderzoek dienaangaande niet direct bij het indienen van het monster gevraagd werd. Ascn. 17. Do aschbepaling in melasse en osmosewater geschiedt, wanneer niet uitdrukkelijk anders verlangd wordt, altijd volgens de bekende metbode door verkoling, extractie, indampen, enz. De voor de verasching af te wegen hoeveelheid bedraagt al naarde dichtheid 1058 Diverse mededeelingen 10 tot 20 gram: voor de bepaling wordt slechts de van vreemde bijmengingen ontdane substantie gebruikt. Invertsuiker. 18. Do quantitatieve bepaling geschiedt met Fehlingsche oplos sing; melasse en osmosewater die niet meer dan 1% invertsuiker In'vatten moeten als vaste suiker onderzocht wordenen de uitkomsten volgens de methode van Herzfeld berekend worden. Melasse en osmosewater met meer dan 1% invertsuiker worden op dezelfde wijze onderzocht doch onder aanwending van een ge ringere hoeveelheid, al naar gelang het hoogere gehalte aan in vertsuiker, volgens de voorschriften gegeven bij de suikerbelasting wet, hoofdstuk B. onder J. Bij de berekening van de uitkomsten worden de tabellen van Meissl, resp. van von üiij.er gebruikt (Herzfeld, Zeitschr. des Vereines f. d. Rübenz. Ind. des D. Reiches, 1800, p. 191 en 446.) Wordt minder dan 0,05% invertsuiker gevonden, dan wordt 0,0% op het certificaat vermeld. Onderzoek van melasse volgens de inversie methode A Suikerbepaling volgens Clerget. 19. Een klaring met loodazijn heeft in den regel niet plaats doch in gevallen van abnormalen melasse of osmosewater moet de klaring, wanneer het gebruik van kool niet tot het gewenschte doel voert, geschieden door middel van salpeterzuurlood; wanneer dit reagens gebruikt wordt, moet bij de berekening in de formule de constante van Herles ingevoerd worden; voor de directe pola risatie moet dan de gewone 100 lazijn-polarisatie ingevuld worden. Bij normale melasse en osmosewater wordt het halve normaal gewicht direct in 100 c. c. kolfje volgens voorschrift van Herzfeld geïnverteerd, na het aanvullen tot den deelstreep doorgeschud en zoo noodig met geëxtraheerde kool geklaard. De uitkomst wordt 100 S volgens de formule ~ v oor 20°. C. berekend. Bij afwijkende temperatuur wordt de correctie ingevoerd of volgens de formule LOO S van Tuchschmidt tjttz , . of volgens de lormule 120I 20 =I' -f -0.0038 S. (20 — t), waarin S = P+l dat is de som van de aflezin gen vóór en na inversie zonder in achtname van het algebraïsche teeken, en t de temperatuur van de geïnverteerde oplossing in graden Celsius. DWene mededeclingen 1059 I'. Bepaling der raffinose. De raffinosebepaling geschiedt volgens de bovenstaande inversie methode met toepassing der formule: 7 — 05i - 4 P— l R P—Z " 0,8390 en 1,852" Bij producten met meer dan 2% in ver t suiker moet van deze wijze van raffinosebepaling geen gebruik worden gemaakt. Bij abnormale melase en osmosewater wordt de klaring met loodnitraat onder de bovenvermelde voorwaarden toegepast. IV Onderzoek van beenzwart en meststoffen. 20. De mechanische analyse van beenzwart moet slechts plaats hebben met het oog op de tegenwoordigheid van vreemde stoffen. Voor de bepaling van de' mate der poreusheid bestaat op het oogen blik nog geen goede methode. 21. Bij de analyse van het beenzwart moet op de certificaten behalve het gevonden water- en koolstofgehalte altijd ook het koolstofgehalte op 100 droge stof worden aangegeven, ook moet de hoeveelheid van het ingezonden monster worden vernield. Betreffende de bepaling van het phosphorzuurgehalte zijn van toepassing de voorschriften vastgesteld op het internationaal landbouwkundig Congres-te Weenen van 1890. 21 Bij een gegarandeerd gehalte van 15' 2 % stikstof in chilisal peter wordt een speling van 0,25% stikstof (tusschen directe en in directe methode) toegestaan 23. Voor de analyse van chilisalpeter wordt de uitdamp methode gebruikt. V. A.LGEMEENE BEPALINGEN. 24. Voor het onderzoek van ruwsuiker moet een hoeveelheid van 300 gram ingezonden worden, anders verliest de inzender het recht op een her-analyse. 25. Voor ruwsuikermonsters, welke op Zondag binnenkomen worden dien dag geen certificaten afgegeven. '20. Reclames worden bij rendement bepalingen van ruwsuikers, wanneer het verschil tusschen de uitkomsten van twee scheikundi gen 0,5% of minder bedraagt, niet toegelaten. Bij melasse en osmose water wordt dit verschil voor het suikergehalte op 1 % en bij de dichtheidsbepaling op 0,50 Beaumé (nieuwe) gesteld. Bij de bepaling van phosphorzuur in beenzwart wordt als uiterste reclamegrens 0,2%, resp. voor phosphorzure kalk op 0,5% gesteld. 1060 IJi?er»e mededeelingpn 27. De monsters ruwsuiker, melasse en osmosewater worden niet langer dan één maand, gerekend van al' den dag van ontvangst, bewaard. '28. Bij de berekening der analyseresultaten worden steeds de nieuwe atoomgewiebten gebruikt. 29. Bij een door deskundigen ingesteld onderzoek, buiten de woonplaats dier deskundigen, wordt voor de kostenberekening het tarief voor den benoodigden tijd gevolgd van de Oostenrijksche ingenieurs- en architectenvereeniging. 30. De besluiten der vergadering van de Oostenr-Hongaarschc suikerscheikundigen verschijnen in druk en worden aan de binnen landsche vakbladen en de belangrijkste suikerfirma's toegezonden. Met de uitvoering hiervan wordt den voorzitter belast. 31. Deze bepalingen treden in werking op 1 September 189G. liet protocol dezer besluiten is geteekend door den voorzitter der vergadering V. Strohmer en den secretaris A. Stift. Behalve deze twee, verbonden zich nog 27 scheikundigen de bovenstaande regels te volgen. WocltcHsclirifl des Centralvereines für Rübenzucker-Industrie. f896, blz. 019. Op een vraag aan Dr. Fbanz Benkcke, welke de gevolgen zijn van liet afbranden van Suikerriet, geeft de/.e een uitgebreid ant woord, waarin ook de toestanden op Cuba (naaraanleiding waarvan de kwestie te berde was gebracht) vergeleken worden met die van Java. Benecke spreekt in zijn opstel niet veel lol* over de wijze waarop hier de suikerindustrie gedreven wordt en noemt Java een voorbeeld voor alle rietsuikerproduceerende landen. Ook de energie waarmede de planters op Java gehandeld bobben, na het uitbre ken der serehziekte en van de crisis in den suikerhandel wordt ten zeerste geroemd. Juist met bel oog op de betere wijze van cultuur op Java in vergelijk met Cuba, acht hij liet niet doenlijk de gevolgen te ver gelijken, welkeindie beide landen een rietbrand na zich kan slepen. In Cuba toch zijn de omstandigheden waaronder bet riet verkeert lang niet zoo gunstig. Zooals bekend is, is de eerste generatie van bet riet veel beter bestand tegen nadeelige invloeden dan latere snitten en deze komen op Cuba juist zoo veelvuldig voor. Komt, op Java, dus een rietbrand gewoonlijk ten goede voor een volgende Diverse me<ip<Uclin£en 1061 oogst; op Cuba zal men dit a priori niet kunnen zeggen. Benecke verhaalt van planters op Java, die vroeger zelfs niet opzet, bijv. bun omgevallen riet in brand staken, om de goede resultaten voor een' volgenden aanplant. Wat de redenen hiervan kunnen zijn, ligt vol gens den schrijver voor de hand. In de eerste plaats komt de asch der droge blaren als mests of in aanmerking, en ook die van het lelijkertijd mede verbrande onkruid, maar een niet minder groot voordeel is, dat. met de brand alle parasieten, plantaardige zoowel als dierlijke, die ia de organen van het riet, welke boven den grond uitsteken, mochten voorkomen, mede te gronde gaan, en dus geen nadeel meer kunnen doen aan een volgende generatie. In het bijzonder treedt hiervan het voordeel op bij geïsoleerde tuinen, en juist deze zullen bij voorkeur door de brandstichters worden uitgekozen. Schrijver geeft voor zijn lezors, die voor het meerendeel natuur lijk niet het minste denkbeeld hebben van een riettuin, eene beschrij ving van een rietbrand en verklaart uit de snelheid waarmede het vuur zich gewoonlijk voortplant het feit dat dit gemeenlijk geen nadeelige invloed heeft op de ondergrondsche organen van het riet, en dat het dus alleszins natuurlijk is, dat er zich later weer van zelve nieuwe uitloopers vertoonen. lets anders zou het zijn, wanneer de brand door kunstmiddelen intensiever was gemaakt, bijv. door het aanwenden van petroleum, iets dat misschien de insurgenten op Cuba wel gedaan zullen hebben, doch hetgeen niet waarschijn lijk is, daar de berichten welke de couranten over het vernielen der riettuinen gaven niet daarover gesproken hebben. Benecke acht het dus waarschijnlijk dat de branden op Cuba van denzelfden aard waren als die op Java en gelooft dus dat de branden eerder een voordeelige werking zullen hebben op latere generaties dan een ongunstige. Deutsche Zucker industrie 1800. bid. i445. Een vijand van <leu beetwortel, welke in het Zuid-Oosten van Europa, van Zuid-Rusland tot Hongarije thans veelvuldig optreedt is het snuitkevertje Cleonus punctiventhus Gebmar. In 1858 werd het nog zeldzaam waargenomen, doch tegenwoordig komt het in groote getale voor. üe beschrijving van den kever en van zijn le venswijze wordt in de meeste handboeken nog slechts vluchtig gegeven of ontbreekt daar geheel, Jon. Moravek heeft hot kevertje Diforso mededeelingcn 1062 nu evenwel bestudeerd en zijne bevindingen medegedeeld. In het voorjaar vertoont de kever zich op de biet velden, hij kruipt dan uit den grond, waar hij overwinterd heelt; hij voedt zich dan met onkruid, doch weldra valt hij de ontkiemende beetwortelzaden aan. Is het koud of winderig dan kruipt hij weer in den grond of ver schuilt zich onder steenen. De paartijd duurt van ongeveer 20 April tot half Mei, dan vliegt de kever rond, wat hij anders niet doet. De wijfjes leggen de eieren in den bodem en sterven spoedig. Daarna komt het larvenseizoen; deze knagen onder den grond aan de beetwortels, op de wijze zooals engerlingen: de groei wordt er door gestoord en zwakke planten bezwijken er zelfs aan. Eind Augustus begint de verpopping en in den herfst kruipen de kevers uit de pop. De jonge kevers schijnen ook aan de beetwortels te knagen. Als middel Legen .lezen plaag laat men de kevers door kinderen vangen, zij trekken den snuit en den kop van het lichaam, en de aldus gedoode kevers worden na controle verbrand. Gedurende het hoofdseizosn kan men echter geen kinderen genoeg voor dit werk krijgen, en om het te laten verrichten door volwassenen is te duur. Moravek wendt een andere methode aan. De akker wordt vóór het zaaien zorgvuldig bewerkt, glad gemaakt zoodat er geen kluiten meer gevonden worden. De bietzaden worden tegelijk met rijkelijk veel mest door de zaaimachine gezaaid, de bieten ontwikkelen zich dan zoo spoedig mogelijk. Wanneer de kevers zich vertoonen wordt nu een groote troep goed gedresseerde kalkoenen op het veld ge bracht, die de kevers opeten, welke door de vlakheid van het terrein niet veel schuilplaatsen kunnen vinden. Friedrich Rovara. schijnt een zeker werkend middel tegen dit schadelijk insect uitgevonden te hebben, waarop patent is genomen doch dat voorloopig nog geheim wordt gehouden. ZeUschrift für Zucherindustrie 1890 blz. 11. Op eene vergadering in Mei van de Brunswijk-Hannoversche afdeeling van de vereeniging voor beetwortelsuiker-fabricatie zijn lange besprekingen gehouden over de nabemesting der beetwortels met Chüisalpeter, welke als volgt geresumeerd kunnen worden. 1. Eene te groote hoeveelheid toegevoegde salpeter-stikstof kan zeer licht aanleiding geven tot uitputting van hel gehalte aan anorganische bestanddeelen van den hodem. Overal waar 1063 Diverse medcJoeHnjen de periode van den krachtigsten groei der bieten in den nazo mei' of herfst plaats heeft, geeft /ij aanleiding tot vertraging vati het rijpen der beetwortels. '2. De Chilisalpeter-nabcmesting is door de fabrieken zeer moeilijk te controleeren. De werking er van is geheel afhankelijk van de weersgesteldheid, en de fabrikant noch de landbouwer kunnen hier dus eenigen invloed doen gelden. 3 Evenredig met de gebruikte hoeveelheid neemt het opzwellings vermogen der pectinestoffen toe. Hoe intensiever de chilibo mesting is, hoe meer het gehalte aan asch en organische niet suiker toeneemt, en dus ook de minder gemakkelijke bewerking. i. Te zwaar niet chilisalpeter bemeste beetwortels toonen groote neiging tot rotting bij het inkuilen. Daar het suikergehalte sneller afneemt, hebben zij geringe fabricatiewaarde. 5. De met chilisalpeter nabemeste bieten geven sappen die sterk schuimen, moeilijk bij de diffusie zijn te bewerken en na de carbonatatie bepaald gemakkelijker een alcaliteitsverlies ver toonen dan normale sappen. Zulke sappen geven dan ook licht zure vulmassa's. 6. De vulmassa's uit deze beetwortels geven een laag rendement hetwelk niet in verhouding staat tot de polarisatie der bieten. Bij de verliesberekening komt men tot grootere onbepaalbare verliezen dan bij normale bieten. 7. Hoe intensiever de chilisalpeterbernesting is geweest des te grooter en gemakkelijker is de melassevorming. Deutsche Zuckerindustrie 1806, blz. 1677. Eene uitvoerige discussie heeft op de vergadering van de „Verein fi'ir die llübenzuckerindustrie des Deutschen Reichs" te Vlünchen plaats gehad over hot z. g. doodbranden van kalk. De referent Dr. HERZFELD, die het onderwerp inleidde begon met mede te deelen, dat soms ten onrechte van kalk gezegd wordt doodgebrand te zijn, terwijl men dan integendeel het branden te vroeg gestaakt heeft. Het is hem voorgekomen dat hij monsters van zulke kalk nabrandde in het laboratorium en lij daardoor zeer kalk verkreeg. Een eenvoudig middel ter beoordeeling van de te verwerken kalksteen geeft hij in het volgende. De kalksteen wordt in zoutzuur opgelost en de verkregen, vloeistof met kaliloog teruggetitreerd. 1064 1 'iv rse mededcelingeOi Hierbij wordt éénmaal methylorange als indicator gebruikt on bij een tweede titrage phenolphtaleïne. Bij aanwending van liet laatste vindt men nu slechts de hoeveelheid bijtende kalk en magnesia, terwijl men methylorange gebruikende, behalve deze basen ook nog ijzeroxyde en aluminiumhydroxyde vindt. Hoe grooter het verschil is der op deze beide wijzen verkregen getallen, des te onzuiverder was de kalksteen. Wat nu het doodbranden van de kalk aangaat zoo meent Dr. Herzfeld dat dit uitsluitend een gevolg is van de aanwezigheid van kiezelzuur in de kalksteen. Er vormen zich dan gedurende het branden silicaten, waardoor bet eindproduct niet meer de eigenschap bezit in water, zelfs bij 100° C, te blusschen, en zich slechts zeer langzaam, soms na dagen lang in aanraking met water te zijn geweest, op te lossen. Voornamelijk heeft vrij kiezelzuur, bijv. de kwartsaderen in de ruwe steen hieraan schuld, doch ook gebonden kiezelzuur, bijv. aan aluminium of alkaliën werkt ongunstig. Dr. Weiland komt hier tegen op en deelt mede, dat het bij hem voorgekomen is, dat uit een zeer zuivere kalksteen, welke bijna in het geheel geen kiezelzuur ca slechts sporen alkaliën en aluminium bevatte, een do i Igebrande kalk verkregen werd en schrijft dit alleen toe aan een wijziging in den moleculairen toe stand van de kalk, ten gevolge van een te langdurige verhitting bij een te hooge temperatuur. Herzfeld geeft bierop toe dat een hooge temperatuur noodig is maar bij chemisch zuivere koolzure kalk kan men de tempera tuur van smeltend ijzer aanwenden zonder dat het verkregen pro duct dood is, met welke bewering Weiland liet niet eens is. Aan deze zijde schaart zich ook Degener, die het doodbranden der kalk vergelijkt met het analoge verschijnsel, dat bij het branden van gips wordt waargenomen. Rvdi.ew.ski deelt, hierop den uitslag mede van zijne proeven over droge en natte kalkzetting. Hij nam ze met twee soorten kalk afkomstig van een kalksteen met ± 93,3 % koolzure kalk en ± 3,0 % onoplosbaar in zoutzuur en van een met ± 91,6 % koolzure kalk en ± 0,0 % onoplosbaar in zoutzuur en bevestigde het zonderlinge verschijnsel, dat ook reeds Herz feld verkregen en medegedeeld had, dat hij betere resultaten ver kreeg met de slechtere kalk. Diverse medejeellngen. 1065 Niet alleen, dat de kleur der bij de proefnemingen verkregen vulmassa's beter was bij de mindere kwaliteit kalk, doch ook liet ascbgebalte toonde het in cijfers duidelijk aan. Het verschil tusschen de uitkomsten verkregen door aanwending van ongebluschte kalk of kalkmelk is bij de slechte kalk niet groot. Men vond toch: aschgehalte na natte kalkaanwending 4,04 % » » droge » » 4,10 % terwijl de cijfers bij de betere kalksoort aldus uit elkaar liepen: aschgehalte na natte kalkaanwending 3,98 % » » droge o » 4,03 % Terugkomende op de kwestie van het doodbranden der kalk, wordt daarna besloten om zoo mogelijk proeven te nemen, om door middel van een electrischen oven chemisch zuivere kalk aan een zoo hooge temperatuur bloottestellen, dat zij smelt (hetwelk door Moissan reeds gedaan is). Blijkt nu dat deze chemisch zui vere kalk dan door die hevige temperatuur doodgebrand is, dan zou daardoor het bewijs geleverd zijn, dat voor het optreden van dit verschijnsel niet de aanwezigheid van silicaten noodig is, maar dat het berust op een verandering van den moleculairen toestand. Deutsche Zuckerindustrie 1890, blz. 1593. Betreffende de oprichting van een Duitsch Snikersyndicaat zijn op de algemeene vergadering van de Vereeniging van ruwsuiker fabrieken in Duitschland, den r> ,1 <' n September gehouden, de volgende besluiten genomen. I P . Daar de suikerwet van 27 Mei '00 niet alleen de overpro ductie niet belet, maar de suikerfabrieken door de wijze der con tingenteering juist tot overproductie dwingt, en de toegestane premie niet in overeenstemming is met de tegenwoordige Fransche of Oostenrijksche, zoo moet in het belang van landbouw en nijverheid ten spoedigste getracht worden langs internationalen weg zoowel de open als bedekte premiën gaandeweg af te schaffen. 2». De algemeene vergadering draagt den voorzitter op zoo spoedig mogelijk bij de wetgevende macht een rekest in te dienen, waarbij wordt aangedrongen op opheffing van de bepaling der sui kerwet regelende de contingenteering van de afzonderlijke fabrieken naar de gemiddelde productie der laatste drie jaren, en op het op nemen in de plaats daarvan, van een bepaling, naar welke de con tingenteering wordt vastgesteld volgens het vroegere voorstel der 1066 Diterse meiiedeelinjjett geheele industrie, n. 1. naar «Ie hoogste jaarproductie, die door de fabriek in de laatste acht jarsn bereikt is en dat de jaarlij ksche vermeerdering van het totaal contingent onderde verschillende fa brieken verdeeld zal worden naar verhouding der vroegere contin genten (met --!'■) tegen 152 stemmen aangenomen). Unaniem werd daarop het volgende besluit genomen: De alge meene vergadering van de suikerfabrikanten van liet Duitsche Rijk draagt met het oog op den benarden toestand der industrie, liet bestuur op zonder verwijl het plan te maken voor een Duitsch Sui kersyndicaat. De jaarlijksche contributie van de leden van de algemeene vereeniging werd voor 1896/97 vastgesteld op Mk. 0,60 per 100 ton geproduceerde ruwsuiker. Er werden staande de vergadering noch door bet bestuur, noch door de vergadering stappen gedaan betreffende de reorganisatie der bestaande vereenigingen van suikerfabrikanten, doch er zijn reeds voorstellen aanhangig, waarbij de Vereeniging van beetwortel suikerfabrikanten, de Vereeniging van ruwsuikerfabrieken en de Vereeniging der raffinadeurs betrokken zijn. liet op te richten Duitscb Suikersyndicaat zal zich ten doel stellen de prijs der suiker in Duitschland op een bepaalde hoogte te houden. Dit kan het ongestraft, doen, dank zij de hooge invoerrechten op buitenlandsche suiker. Een onvermijdelijk gevolg hiervan zal even wel zijn, dal de binnenlandsche consumptie hierdoor gedrukt wordt, en de fabrikanten genoodzaakt zullen worden nog meer suiker naar het buitenland uit te voeren. Wochenschrift des Central Vereines. 1896, p. 071. Over de in de laatste campagne herhaaldelijk waargenomen don kerkleuriug der sappen heeft Dp. Drenckmann op de vergadering van suikertechnici te München zijne bevindingen meegedeeld. Hij heeft zijne onderzoekingen gedaan zoowel op sappen, zooals zij in de fabriek verwerkt worden, als wel op geconserveerde preparaten. De directe waarnemingen brachten aan bet licht, dat zoodra bij het verkoken «Ie hoogste graad van donkerkleuring der sappen op treedt, zuren kunnen aangetoond worden, welke ontledingspro ducten van glucose zijn (apoglucinezuur) en dat de aanwezige alkaliteit steeds uit alkali en niet uit kalk bestaat. Hoofdzakelijk onderzocht bij de precipitaten met loodazijn verkregen uit dun-en DWefae mededeellnfftn 1067 filtersappen. liet neerslag werd door zwavelwaterstof van lood ontdaan, waarna een geelachtige vloeistof overbleef, vaneensamen trekkende smaak, die met ijzerchloride een groene en met soda een geelroode verkleuring gaf. Na hydrolyse door verdund zwavelzuur wordt koperoplossing in belangrijke mate gereduceerd; dit verschijn sel wordt langzamer door behandeling met alkaliën te voorschijn geroepen. Hieruit leidt Drenckmann af, dat in het praecipitaat aan wezig is een looizuur van het karakter van een glucoside. Werden de bieten in silo's bewaard dan verdween hei optreden der donkere verkleuring. Nadeelen voor het rendement schijnt zij niet mede te brengen, behalve de donkerkleuring neemt men een groo tere viscositiet bij de afloopstropen waar. Uit de donkere suikers kon vaniline in zeer geringe mate algescheiden worden, uit de afloopstroop werden k)eine hoeveelheden pyroeatechu gewonnen. Resumeerende heeft men dus. dat de donkere verkleuring bij de verkoking een gevolg is van de werking van alkali op glucose, welke laatste in staat van wording is, doordat zij afgescheiden wordt uit een looizuur-glucoside, hetwelk waarschijnlijk haar oorsprong heeft uit de ruwe bastcellen van de biet. Gelbe Ilelfle. 1890. blz. r uS. Door het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Ji>va, werd de volgende circulaire aan do leden verzonden: «Zooeven ontvingen we het telegrafisch bericht omtrent de schat ting van de suikerproductie in Kuropn gedurende de campagne 4896/97. Schatting Productie Productie 189G97 185)5 90 1894 95 Duitschland 1,689000 ton 1,630000 ton 1,832000t0n Oostenrijk-Hongarije 944000 » 780000 » 1,044000 » Frankrijk 685000 > 630000 » 790000 » Rusland 700000 » 740000 » 000000 » Relgië 253000 » 209000 » 240000 d Nederland 135000 » 98000 » 78000 » Andere landen 170000 » 130000 » 145000 » 4,576000 ton 4,217000 » 4,729000 ton derhalve dit jaar een vermoedelijke toename van 359000 ton (8,51%) tegen liet vorige jaar een afname van 512000 ton (10,83%) " 1068 Direrse mededeetingeS Maandelijkscu overzicht van de Regen-waarnemingen van het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java. September 1896. STATISTIEK, OOGST-EN MARKTBERICHTEN, ENZ. In Januari 1894 werd op de vergadering van het Syndicaat van Fransche suikerfabrikanten een commissie benoemd, welke zich ten taak moest stellen: het maken eener vergelijking van defabricatie onkosten in verschillende landen. Deze commissie heeft nu haar verslag uitgebracht en een uitgebreid rapport gepubliceerd. De eigentlijke resultaten, n. 1. de kosten van grondstof' en fabricatie zijn voor ons van minder belang, als zijnde te zeer van plaatselijke omstandigheden afhankelijk, en tevens voornamelijk betreffende boetwortelprijzen, doch de commissie, die hare taak zeer uitgebreid heeft opgevat deelt ons tal van statistische gegevens mede, van de laatste 23 jaar, die ons een duidelijk overzicht geven van den loop der fabricatie gedurende die tijdruimte in de verschillende landen. In de eerste plaats steHe zij zich op de hoogte der toestanden in Frankrijk zelve. Er waren lijsten van vragen opgemaakt die aan de verschillende kamers van het syndicaat waren verzonden, en op deze wijze werden zooveel mogelijk gegevens verzameld. Een overzicht der wereldproductie van af de campagne 1871— 72 tot 93 —Üi volgt hiernevens (zie tabel I) en daaruit is bijvoor- DireriA mêil»((«(ilin!reii 1069 beeld duidelijk waar te nemen, hoezeer Frankrijk, dat in 71-7-2 het land was waar de meeste suiker geproduceerd werd, sedert over vleugeld is door Duitschland en Oostenrijk, terwijl ook Rusland al jaren heeft gehad, dat het meer suiker afleverde. De productie der Koloniën is in die 23 jaar met 98% toegenomen, (zie tabel tl) 'lus zoo goed als verdubbeld. Zij laten zich met het oog op hun productie in drie afdeelingen splitsen: Ie koloniën, waar de productie in sterke mate toeneemt, 2e waar de industrie ongeveer op dezelfde hoogte blijft, en 3*. waar de fabricatie afneemt. De eerste afdeeling bevat: 1871—72 1893—94 Tonnen. Cuba 547000 1,085000 Java '202000 521000 Brazilië 1 \ 1000 275000 Phüippijnen 87000 200000 Louisiana 154000 265000 Mauritius 90000 125010 Antillen 18000 37000 Barbados 38000 03000 Guyana 74000 120000 Hawaï 5000 1 iOOOO Egypte L6003 62000 1,285000 2,893000 dat is een toename van 125%. De 2e klasse bevat: 1871—72 1893—94 Tonnen. Guadeloupe 3801 Hl 40000 Réunion 24000 37000 Natal 9000 12000 Jamaira 26000 30000 «7000 119000 dat is een toename van 22%. De 3e klasse: Trinidad 00000 55000 Porto Rico 103000 00000 Suriname 12000 40C0 Martinique 42000 37000 '217000 150000 dat is een afname van 28%. Beschouwt men de producties der jaren 1871 en 1894 van de verschillende moederlanden, dan vindt men dat de opbrengst der 1070 Stntist'ok, r.njsl- on marktberichten, enz Fransche koloniën geen noemenswaardige vooruitgang toont; die der Engelsche koloniën 39% gestegen is; dat de productie in de Spaansche en Nederlandsche Koloniën en in Brazilië zich verdubbeld heeft en dat die van Egypte met 287%, van de Vereenigde Staten met 312% en van Australië met 2700% gestegen is. De totale wereldproductie bedroeg in 1871—72 2,600824 ton en in 1893—94 6,895104 dat is dus een vermeerdering van 160%. De gegevens betreffende de consumptie van suiker zijn niet compleet en kunnen slechts van enkele landen worden opgegeven (zie tabel III). Overal wordt steeds een toename van de consumptie geconstateerd, gemiddeld kan men aannemen dat de wereldconsumptie per jaar met 9% vermeerderd is. Vergelijkt men de percentische toename der productie en con sumptie in de laatste '23 jaar dan vindt men: voor Duitschland toename der prod. 050%, toen.der consumptie 159% » Oostenrijk » » » 290%, » » » 107%, » Frankrijk » » » 09%, » » » 1 '(2% Ook de gegevens betreffende de consumptie per hoofd zijn zeer onvolledig en worden slechts opgegeven van de campagnes 1888-89 en 1892-93. Bij vergelijking dezer 2 jaren vindt, men overal de consumptie grooter geworden, behalve in de landen Griekonland, Italië, Rumenië, Servië en België. Consumptie in K. G. per inwoner. ISSB-89 1892-03 Engeland 33,22 35,11 Denemarken 17,38 19,75 Zwitserland 13,60 14,34 Frankrijk 11,49 12,64 Zweden enNoorwegen 9,58 10,73 Duitschland 8,30 10,39 Nederland 8,13 10,39 België 0,02 9,57 Oostenrijk 5,90 7,81 Portugal 5,48 5,68 Spanje 'i.Ol r>,G2 Rusland 4,61 4,98 Turkije 2.70 3,46 Griekenland 4,80 3,35 Italië 1,04 3,18 Bulgarije 1,80 2,70 Rumenië 2,20 2,00 Servië 2.ir> 1,91 Gemiddeld 97Ö2 9,99 Vereenigde Staten 24,00 28,46 Statistiek, iingst- en marktberichten, enz 1071 Wat den invoer in verschillende landen van Europa aangaat dient opgemerkt te worden, dat alle landen behalve Frankrijk in voerrechten heffen van alle suikers, welke ook de herkomst daar van zij. Zoo heft Duitschland f 11, 25 per 100 KG. ruwsuiker Oostenrijk » 11,25 » >■> » » Rusland » 15,25 » » » » België » 3,82',', » » » » In Frankrijk wordt slechts de Europeesche suiker met / ;>,•>(> belast, die van buiten Europa ingevoerd is vrij, welke invoerrechten sinds 18Si-8ö gelden. De suiker, welke naar de Vereenigde Staten gevoerd wordt is afkomstig, gerangschikt volgens de belangrijkheid van hun invoer, uit da volgende streken: Cuba, Europa. Java, Engelsche Antillen, Brazilië, Denemarken, Haïti en San Domingo, Porto Bico, Philippijnen en Trinida 1. Engeland betrekt zijn suiker voornamelijk uit Oostenrijk en Duitschland',echter ook uit: Frank rijk, Nederland, België, Engelsch Guyana, Oost-Indië, Philippijnen, Java en Brazilië. Zweden en Denemarken beginnen langzamerhand geheel in hunne eiuen behoefte te voorzien. De uitvoer uit Frankrijk, Duitschland, Oostenrijk en België wordt door onderstaande tabel voorgesteld (zie tabel IV. i. Om de verhouding tusschen de uitgevoerde raffinade en ruwsuiker te kunnen overzien moge dienen, dat Oostenrijk 78 % geraffineerd, '2-2 % ruwsuiker Frankrijk 40 % » , 60 % » Duitschland 40 % » . 60 % » België 25 % » , 75 % » van de totale hoeveelheid geëxporteerde suiker uitvoert. Engeland voert zijn overtollige raffinade weer uit, tot. een hoeveelheid van ongeveer 50,000 ton 's jaars. liet aantal werkende fabrieken in verschillende landen is in bijgaande tabel opgegeven, (zie tabel V). Beschouwt men uit deze lijst het aantal Franscbe fabrieken en brengt men dit tegelijkertijd in verband met de productie dan ontwaart men dat in 1875; ~>*2~> fabrie ken een gemiddelde productie van 838 ton ruwsuiker maakten, ter wijl in 1893 370 fabrieken elk gemiddeld 1105 ton produceerden. In Duitschland was de gemiddelde hoeveelheid vervaardigde suiker per fabriek in 1871 600 ton, in 1884 2752 ton, in 1893 3413 ton. Voor de suikerproduceerende landen van Europa bedroeg in 1893 de gemiddelde productie per fabriek: 1072 Statistiek, oogst- fn marktberichten, enz in Denemarken 4000 ton Oostenrijk 3888 » Zweden 3600 » Duitschland 3413 » Rusland 1 2875 » Nederland '2400 » België 1712 » Frankrijk 1465 » TA IJ E L I. Productiën der Landen in Europa. oogtt- en marktberichten, enz 1073 T A B E L 11. Pboductiën dek Koloniën. 1074 Statistiek, oogtt- en marktbciicliten, enz TABEL 11. Pboductiën ]»er Koloniën. 1075 Ptaiitttek, bogsi- en marktberichten, enz TABEL 111 Verbruik in enkele landen Suilistifk. QO£»t> en marktberichten, rn? 1076 TABEL IV Export. 1077 Statistiek, oogßt- en marktberichten, enz TABEL V In werking zijnde Fabrieken der verschillende landen. 1078 Statistiek, no«st. en marktberichten, en*. Overzicht van den Rietsuikeruitvoer en de bletsl'ikerproductie Btatiatlek, oogst- rn marktberichten, enz 1079 De Suikeruitroer van Hawaï naar New-York via Kaap Hoorn was dit jaar grooter dan in 1893. Veertien schepen met vuile suikerlading voerden 54499 ton suiker over, terwijl twee schepen, welke nog lading moeten innemen, nog 5100 ton zullen transporteeren, hetgeen dus een totalen uitvoer van 59599 ton maakt. Planters Monthly i896, bh. 345. Europa 26 September. Over het algemeen was de weersge steldheid verre van gunstig voor de biet, overal wordt geklaagd over te veel regen en koude, ééns of twee malen heeft een zon nige dag de hoop doen herleven op eene gunstige wending, doch dit leidde slechts tot teleurstelling. Niet alleen biijft bijna overal het gewicht der beetwortels ten achter bij vorige jaren, doch ook de kwaliteit der sappen laat veel te wenschen over, vele fabrieken hebben liet begin der campagne zoo lang mogelijk uitgesteld, denkende dat een weersverandering misschien nog zou optreden en den oogst ten goede komen, doch langzamerhand is men nu wel genoodzaakt te beginnen. Van de Koloniën geen nieuws: Cuba geniet van gunstig weder doch de arbeid in de tuinen, welke sommige fabrikanten trachten te hervatten, kan niet best vlotten uit gebrek aan volk, daar de bedreigingen van de insurgenten velen terughouden zich er aan te wagen. De veel besproken order van Generaal Wevleu, waarbij de suikerproductie voor het volgende jaar verboden zou zijn, was den 2 Jen September nog niet afgekondigd. In de andere koloniën vrij wel algemeen goed weder. Soerabaia 29 October. Suiker heeft zich in de laatste veertien dagen een weinig gereleveerd. Circa SCOOO pikol hoofdsuiker No. 10/13, die door de stagnatie eener exportfirma vrij kwamen, vonden koopers tot f 6 3 „ a f 6 1 /,. In hoofdsuiker No. 15 gin* niets om. Een partij zaksuiker te Soerabaia te leveren werd tot f '6'l t afgedaan. Voor stroopsuiker wordt f o'/j a f 6'/, voor No. 14 geboden. Statistiek, oogst- en marktberichten, enz 1080 OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MEDEDEELUüGEN VAN HET PROEFSTATION ..OÖST-JAVA." Nieuwe Serie No. 'S"! OSMOSE door ARS. C. KIYT. In een publicatie van hot Proefstation West-Java van de hand van don Heer Prinsen GeerliGS vond ik vermeld, dat bij een door genoemde Hoer verrichtte osmose, geen gunstige resultaten verkre gen worden. Ook in Europa komt liet meermalen voor. dat een afloopstroop weinig of in het geheel niet door osmose verbeterd kan warden, terwijl andere stropen door deze bewerking belangrijk in reinheid vooruitgaan. Do oorzaak hiervan zal voornamelijk liggen in do samenstelling van de stroop, ofschoon andere oorzaken, zooals de meerdere of min dere deugdelijkheid van het perkamentpapier, niet uitgesloten zijn. De vraag doet zich nu voor, daar in Europa de eene stroop voor osmose geschikt is en een andere niet, of dit op Java ook het geval is. Daar wij nog niet in staat zijn alle bestanddeelen van een melasse te bepalen, ofschoon wij reeds door de onderzoekingen van Prinsen Geerligs, Dr. Winter en anderen vele organische ver bindingen hebben loeren kennen, die in do melasse van Java voor komen, zal hot door een chemisch onderzoek niet uit te maken zijn, of een melasse al dan niet geschikt is voor osmose. Ook door een vergelijking tusschen de Europeesche melasse en de melasse van Java, zal men niet met zekerheid kunnen vaststellen, of de melasse van Java voor osmose geschikt is, daar juist de cijfers voor die stoften, waarvan wij zeker weten, dat zij de osmose tegenwerken, in de analyse-rapporten ontbreken. De eenige aangewezen weg was dus een practisch onderzoek in te stellen, wat in een laboratorium niet anders dan op beperkte schaal kan geschieden. Beschouwen wij echter do resultaten der analyses van de stro pen, die in Europa voor i móse geschikt worden geacht, dan zien wij, dat zelden een stroop mot een lager reiaheids-quotiënt dan CO in bewerking wordt genomen; of dit quotiënt de schijnbare, werkelijke of absolute zuiverheid aangeeft wordt meestal niet ver meld, wat zeer te betreuren is, daar verschillen tusschen schijnbare en absolute reinheid, dikwijls zeer belangrijk zijn. De reinheid van de melasse op Java is over het algemeen veel lager dan in Europa, wat wel veroorzaakt zal worden door het verschil in samenstelling van het riet- en bietsap. De stropen, ook melasse van den beetwortel, bevatten zeer zelden glucose, indien tenminste de campagne normaal verloopt, d. w. z. men geen bevroren bieten verwerkt en het dunsap door storingen gedurende de verwerking niet te lang blijft staan. Op Java echter is een glucose-gehalte in de melasse van 20 tot •40 deelen per 100 droge stof geen zeldzaamheid. Beschouwen wij de organische stof niet-suikei en niet-glucose der Europeesche en Indische melasse dan zien wij '), dat het gehalte der Europeesche melasse aan deze stof per 100 deelen droge stof van 18% tot 28% bedraagt, terwijl dit voor melasse van Java van 3% tot 18% is. Wat de anorganische stoffen betieft 8 ), is de totale hoeveelheid per 100 deelen droge stof in de Europeesche melasse over het algemeen grooter dan hier. In Europa wisselt dit ai' van ± 10 tot 16 procent, terwijl men hier van ± 8 tot 13 procent vindt. In de hieronder staande tabel heb ik de samenstelling der anorganische stof van de Indische en Europeesche melasse per 100 deelen asch opgegeven. Daar ik slechts over vier verschillende stropen te beschikken had, zullen de cijfers voor de Indische me lasse nog meer uiteenloopen dan in de tabel vermeld is. Indische melasse (zie asch anlyses). Europeesche melasse 3 ). IJzeroxyde en aluinaarde Uzeroxyde en aluinaarde van 1,87 tot 9.44 van 0,67 tot 0,28 Kalk » 5,03 » 12,42 Kalk » 3,12 » 15,16 Magnesia » 1,52 » 2,75 Magnesia » 0,10 » 0,32 Kali » 44,55 » 49,08 Kali » 47,67 » 51,72 Natron » 1,36 » 4,48 Natron » 8, — » 11, — Kiezelzuur » 1,87 » 3,97 Kiezelzuur » 0,02 » 0,30 Phosphorzuur » 0,75 » 4,49 Phosphorzuur » 0,17 » 0,57 Chloor » 3,63 » 8,89 Chloor » 6,05 » 10.12 Zwavelzuur » 7,83 » 13,44 Zwavelzuur » 1,33 » 2,15 1) Stammer: Zuckerfabrikation pa-'. 918 2) , „ 949 3) , , 954 Arn. C. Kujt. Osmose, 1082 Wat is nu het doel der osmose? In Europa voornamelijk het gehalte aan zouten,welke het uit kristalliseeren der suiker uit de melasse verhinderen, zoo klein mogelijk te maken. Hier zul natuurlijk het doel moeten zijn, be halve de zouten, ook zooveel mogelijk glucose uit de melasse te verwijderen zonder groot verlies aan suiker in het osmose water. Wij verkeeren dus hier in vrij wat ongunstiger omstandig heden dan Europa, daar het gehalte der ,asch aan gemakkelijk osmoseerende zouten, met uitzondering der magnesia-zouten, hier lager is, terwijl het gehalte aan moeilijk osmoseerende zouten hier belangrijk hooger is. Tot de gemakkelijk osmoseerende zouten behooren kali, natron en magnesia; tot de moeilijk osmoseerende kalk, lijzeroxyde, aluin aarde en kiezel zuur. Ook heeft men hier te kampen met de groote hoeveelheid glucose; dat deze de osmose tegenwerkt ( zoude men kunnen opmaken uit hetgeen LEPLAY mededeelt *). Hij zegt n. 1., sprekende over de Fransche melasse „van 1!) monsters bevatten 5 glucose maar niet meer dan één procent, wat echter voldoende is om de osmose voor het winnen der suiker belangrijk tegen te werken, daar de vorming van glucose ten koste van de suiker steeds doorgaat zonder dal uien in staat is dit te verhinderen." Dit ben ik niet met Lkpi.ay eens, daar de zouten, ook als er veel glucose aanwezig is, goed osmoseeren, vooral als de melasse niet te gecen treerd is (zie osmose resultaten). Ook de glucose osmoseert vrij goed bij niet te geconcentreerde melasse. De vorming van glucose ten koste van de suiker, zal bij de osmose dan alleen in betrekkelijk groote hoeveelheden kunnen plaats hebben, als de osmose zeer lang duurt en de stroop sterk zuur is. Er zijn echter een reeks producten, die ontstaan door de inwerking van kalk op de glucose; deze producten osmoseeren voor zoover zij bekend zijn allen slecht ot' gaan het osmoseeren tegen en zijn dus belangrijk schadelijker dan de glucose zelf **). Ook zal de hoeveelheid der aanwezige pectine en eiwitstoffen invloed hebben op den goeden gang der osmose, daar beide, vooral de eerste, de osmose tegenwerken. De vraag doet zich nu voor : is het mogelijk de vorming van eenige der stoffen, van welke wij weten dat zij een nadeeligen *) Zeitscbrift des Vereins für Kubenzucker Industrie, 1887, pag. 183. **) Procédé de I'oßmose par Mathsb et Sciieiblïb ; pag. 25. 1083 Am. C. Kuvt. Osmoss invloed op de osmose hebben, in hol sap tegen te gaan of tot een minimum te beperken.' Wat bet eiwit betreft, zal een juiste kalkzetting en hier op volgende verwarming van liet sap de eiwitstoffen voor hot grootste gedeelte verwijderen. Echter dient het sap niel te alkalisch te zijn daar men dan weier gevaar loopt. een groote hoeveelheid kalk glucosaat en ontledingsproducten liiervan te vormen. Is er in de melasse een betrekkelijk groote hoeveelheid kalk aanwezig, dan is liet volgens MathÉE en ScHEIBL&B nuttig, door bijvoeging van zoutzuur deze kalk in de melasse te neutraliseeren of de melasse zwak alkalisch te laten. Beter komt het mij voor een kleine hoeveelheid van een car bonaat of sulfaat van natron of kali te gebruiken. Door de bijvoe ging van een dezer zouten zullen de verbindingen van kalk met glucose of gliieosederivaten ontleed worden en zullen, terwijl de kalk zich met het zmirradikaal verbindt, de vrij geworden glucose en gliieosederivaten zich verbinden niet natron of kali. Deze verbin dingen hebben over het algemeen de eigenschap vrij gemakkelijk te osmoseeren. De pectine en gomachtige stollen komen in het normale sap voor '). Volgens onderzoekingen van Prinsen Geerligs zal door de inwerking van kalk op dui celwand van omgevallen rietstokken, de hoeveelheid pectine in het sap belangrijk vermeer derd worden. Daar hel natuurlijk niet mogelijk is, al het omgevallen riet uit te zoeken en afzonderlijk te verwerken, zal het eenige middel zijn, de door het molensap medegevoerde am pasdeelen, zooveel mogelijk te verwijderen, wat kan geschieden door een zeefplaat (saringan) te gebruiken met zeer nauwe openingen. Wel kan men door overmaat van kalk de gomachtige stollen gedeeltelijk verwijderen 2 ), maar dit kan niet toegepast worden dan op carbonatatie-fabrieken of op die fabrieken, welke met Ehrmaniet werken. Gebruikt men voor de verwijdering der pectinestolïen veel kalk, dan bestaat er gevaar veel gliieosederivaten aan kalk ge bonden, te vormen, wel'ie wel is waar gedeeltelijk door koolzuur ontleed worden, maai 1 nooit geheel, daar men het sap zwak alkalisch laat. 1' Dr. Maxwell. The Sugar cane, Dee. 1895, p»(j. 631 a ) » » » n ■ " « i » 637 Am. C. Kujt. Osmose 1084 De gomachtige stof, ontstaan door de Leuconostoc, ga ik met stilzwijgen voorbij, daar wij het in onze maclit hebben, de vorming van deze stof tegen te gaan (Dr. Winter). De melasse, welke ik voor mijne osmose-proeven gebruikte, was afkomstig van vier fabrieken. Melasse No. I, met welke ik mijne voor loopige proeven verrichtte, was afkomstig van een defecatie-fabriek; melasse No. II van een carbonatatie-fabriek werkende met schoor steengas. Melisse No. 111 van een defecatie-fabriek en melasse NO. IV. van een carbonatatie-fabriek. Deze vier meiassen hadden de volgende samenstelling: I. 11. 111. IV. Specifiek gewicht 1,327 4,4327 1,3732 Brix 66,2 82,5 72,5 83,— Water 32,4 35,93 30,23 Vaste stof (iT.ii 64,05 00,77 Polarisatie 10,6 28,— 34,7 33,— Suiker (invers. Meth. Clerget) 40,71 20,0;*) 31,4 30,82 Glucose 15,35 23,90 14,19 18,74 Asch 5,01 8,24 6,85 9,07 Schijnbare zuiverheid 61,32 33,03 47,93 30,7:. Werkelijke zuiverheid 11,42 54,25 17,29 Absolute zuiverheid 11,34 49,02 14,17 Per 100 polarisatie glucose 85,68 40.Si ~>0,70 Der 100 polarisatie asch 29,43 10,71 -J7,50 Per 100 suiker glucose 37,80 80,10 45,10 00,80 Per 100 suiker asch 12,33 27,52 21,81 29,44 De cijfers in de hierboven staande tabel, zijn verkregen door bij 300 gram van elke melasse 150 gram water te voegen en de re sultaten om te rekenen op de oorspronkelijke melasse. De specifieke gewichten zijn bij de voorgaande analysen en bij alle volgende proeven met den picnometer bepaald. De vaste-stof bepalingen in de meiassen, hebben steeds plaats gehad met Pen ning's bolletjes (drogen tot constant gewicht ). De asch werd bij voorgaande analysen bepaald onder toevoeging van zwavelzuur. Teneinde de anorganische bestanddeelen der melasse te leeren kennen, werd do melasse zonder eenige toevoeging in een platina kroes verkoold, de kool met water uitgeloogd, gedroogd en verbrand. Het waschwater en de asch van de uitgeloogde kool werden afzonder lijk onderzocht en de cijfers der beide analyse-resultaten opgeteld. lm. C. Kuyt. Osmose. 1085 Stroop No. i Stroop No. 2. 1086 Ain. C. Knvt. Osmose Stroop No. 3. Stroop No. 4. Arn. C. Kuvt. Osmose 1087 OSMOSfe-PROEVEN De eerste drie door mij genomen proeven zijn direct achter elkaar geschied, zoodat het niet noodig was ie analyse der melasse te herhalen. Daar ik door andere werkzaamheden verhinderd was de proeven te vervolgen en de stroop reeds na een paar dagen gestaan te hebhen een verschil in polarisatie etc. vertoonde, heb ik steeds de analyse moeten herhalen. De achteruitgang der melasse in suikergehalte en reinheid was zeer belangrijk, terwijl het glucose gehalte sterk was toegenomen. De melasse polariseerde bij het begin van de Osmose-proeven 40,6, had een schijnbare zuiverheid van 61,32en een glucose-gehalte van 15,35. Na twee maanden in een goed gesloten flesch gestaan" te hebben, zonder dat er gisting was waar te nemen, had de melasse de volgende samenstelling: Polarisatie 25; schijnbare zuiverheid 35,97%, glucose 27,25%. Hieruit volgt,dat men de stropen of de melasse snel moet verwerken om het verlies aan suiker zoo klein mogelijk te doen zijn. I) s nu volgende proeven zijn allen, uitgezonderd de 5 laatsten.ge nomen met melasse No. I. Ik nam juist één melasse voorde proeven om te zien of het mogelijk zou zijn, door verschillende wijze van bewer king de Indische melasse te osmoseeren en tevens door vergelijken der resultaten na. te gaan, welke werkwijze de voordeeligste was. Door het achteruitgaan der polarisatie en van het reinheidsquo tiënt en de vermeer.lering der glucose in de melasse, zal deze verge lijking wel niet absoluut juist zijn, maar toch voor ons doel voldoende. Daar het mijn streven niet alleen was om na te gaan of de Indische melasse door osmose zou kunnen verbeterd worden, maar tevens om deze bewerking zoo kort mogelijk te laten duren, nam ik de volgende proeven. Ken bepaalde hoeveelheid onverdunde melasse werd afgewogen (240 grm.), en deze gebracht in een ring van caoutchouc, welken met perkament-papier overspannen was; hetgeen in het afweeg schaaltje overbleef werd teruggewogen. De ring dreef in een glazen bak, gevuld met 1.")0Ü cc. gedestil leerd water. Deze eerste osmose zal ik koude osmose noemen, daar het water in den glazen bak niet verwarmd werd (temperatuur 3ܰC.) Na een uur was het water in den glazen bak zwak geel gekleurd, terwijl ik gedurende de osmose, slechts een zeer zwakke beweging in het water heb kunnen waarnemen, welke beweging echter aan bet einde der proef iets sterker werd. 1088 Am. C. Knyt. Osmose. Deze eigenaardige beweging ontstaat door het verschil in spe cifiek gewicht tusschen de melasse-deeltjes, die door het perkament papier heendringen en het water. Daar de melasse-deeltjes een grooter soortelijk gewicht hebben dan het water, zullen deze zinken. Hetzelfde verschijnsel verkrijgt men, wanneer suiker, vooral die suiker, welke veel glucose bevat, in water wordt opgelost; men ziet dan als men eenige oogenblikken met het bewegen van liet fleschje ophoudt, strepen of slangvormige vloeistofdeeleD, die ge deeltelijk oplossen en gedeeltelijk zinken. Nadat de osmose een uur geduurd had, werd dé ring met de zich daarin bevindende melasse uit den bak genomen, liet aanhangende wa ter zooveel mogelijk in den bak teruggebracht en daarna gemeten. Aangezien er echter altijd eene kleine hoeveelheid water aan den ring en het perkament-papier blijft hangen, kan men het osmose-water niet met absolute nauwkeurigheid meten. Ons doel is voornamelijk het verschil in samenstelling,der ge osmoseerde en tiiet-geosmoseerde melasse te leeren kennen; ook zal men bij de berekening van de totale hoeveelheid suiker, welke in het osmose-water is overgegaan, geen groote fout maken, indien ei' een kubieke centimeter osmose-water meer of' minder is afge meten, het groote quantum water in aanmerking nemende. Door wegen of meten is de hoeveelheid der geosmoseerde me lasse niet met zekerheid te bepalen, daar er altijd melasse in de vouwen van het perkament-papier blijft hangen. Waar de hoeveelheid der geosmoseerde melasse is opgegeven, is deze steeds door berekening gevonden. OSMOSE-RKSULTAAT No. 1. Geosmoseerd 210 grm. stroop en 1500 c.e, gedestilleerd water, temperatuur (30*C); duur der osmose één uur. Gemeten osmose-water ± 1430 e. c. Berekend osmose-stroop ± 310 grm. Specifiek gewicht bij 27,5°0. 1,2485 Brix 52,8 Polarisatie 30,4 Glucose 11,03 Asch 3,50 11. Q. 57,57 Glucose per 100 suiker 38.25 Asch per 100 suiker 11,71 Am. C. Knjrt. Osmos* 1089 Osmose-water ± 1430 cc. Suiker per 100 cc. 0,2292 totaal suiker i/h. osmose-water 3,28 grm. Glucose » » » 0,0495 » glucose» b „ 0,01 » Asch » » » 0,0648 » asch » » b 0,920 » Glucose per 100 suiker in het osmose-water 18,."">;i Asch » » » » » b b 28,23 Overgegaan in het osmose-water van de totale hoeveelheid in de melasse aanwezig: Suiker 3 36 %, glucose 1,65 %, asch 7.70 %. Osmose-stroop na het filtreeren door een duhhel filter Specifiek gewicht 1,2497 Brix 53, — Polarisatie 31,2 R. Q. 58,86 Vergelijken wij de analysen van de geosmoseerde en niet geosmoseerde melasse, dan zien wij, dat de schijnbare reinheid der eerste minder bedraagt dan die der tweede; de oorzaak hiervan zal voornamelijk zijn, het slecht dialyseeren der glucose in gecon centreerde oplossing. De aseh-factor der geosmoseerde melasse was ruim met een half verminderd, wat te verwachten was, daar de kali-zouten ook in de koude vrij snel en gemakkelijk dialyseéren. Dij het onderzoek van het osmose-water werd hetgeen ik ten opzichte van de geosmoseerde melasse gezegd heb bevestigd, daar de hoeveelheid suiker, .welke gedialyseerd was, totaal 3,28 grm. veel te groot was, vergeleken met de kleine hoeveelheid gedialy seerde glucose, totaal 0,61 gram. Teneinde te kunnen nagaan of de in de geosmoseerde melasse zwevende deelen invloed op de schijnbare reinheid hadden, filtreerde ik de melasse doo;- een dubbel papieren filter. Zooals uit het resul taat blijkt, is de Brix slechts 0,2 hooger, terwijl de polarisatie met 0.8 is toegenomen, waardoor het R. Q van 57,57 tot 58,80 steeg. Daar echter het nu gevonden R. Q. na filtreeren nog 2.40 lager is dan dat der oorspronkelijke melasse, gaf mij deze proef een nega tief resultaat. OsMose-proff No. 11. Daar bij de voorgaande proef door de osmose kort te laten duren een negatief resultaat verkregen werd, liet ik bij deze tweede proef de osmose 6 uur duren. Arn. O. Kuyt. Osmone 1090 In den ring bracht ik 150 grm. onverdunde melasse,, in den bak 1000 c. c. gedestilleerd water. Naarmate de osmose langer duurde, bemerkte ik dat de bewe ging in het water toenam. Tevens werden de stroopstreepjes en slangetjes tegen het einde der proef zwaarder en menigvuldiger dan bij het begin. Dit zoude in tegenspraak zijn met een der hoofdregels der osmose, namelijk naarmate het verschil in specifiek gewicht van twee vloeistoffen, welke door een perkament-papier gescheiden zijn grooter is, naar die mate zal ook de snelheid der osmose respec tievelijk de beweging grooter worden. Hij deze proef had het omgekeerde plaats: naarmate de melasse mïer verdund werd, was de beweging sterker. Het schijnt dus, dat de onderlinge verbinding der verschillende bestanddeelen in de melasse te sterk is, om deze gemakkelijk te doen osmoseeren of dat de glucose in de onverdunde stroop te slijmerig is. Ook zullen de gomstofl'en, naarmate de concentratie der me lasse grooter is, liet osmoseeren meer tegengaan. OSMOSE-RESULTAAT No. 11. Geosmoseerd 150 grm. melasse in 1000 c. c. water, temperatuur 30»C; duur der osmose 0 uur. Geosmoseerde melasse ± 373 grm. Specifiek gewicht 1,08753 Brix 20,9 Suiker 13,— Glucose 3,05 Asch 1,224 R. Q. 62,20 Glucose per 100 suiker 28,07 Asch per 100 suiker '.'/il Osmose-water ± 751 c. c. Specifiek gewicht 1,01374 Brix 3,5 Suiker 1,719 Glucose 0,90 Asch 0,3042 R. Q. 49,11 Glucose per 100 suiker 55,84 Asch per 100 suiker 22,93 Arn. C. Kuvt. Osmose. 1091 Overgegaan in het osmose-water van de totale hoeveelheid in de melasse aanwezig: Suiker 21,19%, Glucose 31,31%, Asch 39,26% Beschouwen wij het analyse-resultaat der geosmoseerde melasse, dan zien wij, dat de Briv. sterk is verminderd, het R. Q. echter van 01,32 tot 02,20 is vermeerderd. Deze vermeerdering is neg veel te gering, vooral als men in aanmerking neemt, dat de melasse zeer verdund is en er dus veel tijd en brandstof vereisebt zal wol den om de melasse voldoende in te koken. Tot mijn spijt heb ik de geosmoseerde' melasse, nadat deze ge filtreerd svas, niet kunnen onderzoeken, daar er gedurende het filtreeren gisting ontstond. Met het oog echter op het resultaat verkregen dooi' het filtree ren der geosmoseerde melasse (resultaat I) en de in de melasse zwevende deelen, meen ik te mogen aannemen, dat de gefiltreerde melasse een honger R. Q. zal hebben dan de niet-gefiltreerde. Indien wij de hoeveelheid glucose, welke bij deze proef in het os mose-water is overgegaan, vergelijken met ue hoeveelheid gevonden bij de voorgaande proef No. I. dan zien wij, dat er belangrijk meer glucose is geosmoseerd. Terwijl er bij 6 uur osmoseeren zes en drie tiende maal meer suiker in het osmose-water was overgegaan, dan bij een uur osmoseeren, was er 18,0 maal meer glucose gedialyseerd, Hoewel de hoeveelheid zouten in het osmose-water bij G uur koud osmoseeren 5 maal meer bedroeg dan bij de osmose, welke een uur duurde, zijn de resultaten, verkregen door 0 uur koud Ie osmoseeren, niet zoodanig, dat dooi- deze werkwijze een eenigszins nuttig effect zoude kunnen verkregen worden. Aangezien er door koude osmose geen belangrijke verbetering in reinheid te verkrijgen was en men in Europa steeds warm osmoseert, nam ik een proef met wanne osmose. Voor dialvsator diende een metalen rand. waarom perkament-papier gespannen was. Als waterreservoir ge bruikte ik een groote, porceleine schaal. Het water in de schaal werd constant op UO'C gehouden (tem peratuur der osmose in Europa), terwijl de temperatuur der melasse tamelijk constant (afwijking ± 2°C.) op 80'C. bleef. Na een uur geosmoseerd te hebben, werd de porceleine schaal met de zich daarin bevindende dialvsator, in een grooten bak met water snel afgekoeld tot 30°C. (±l5 minuten), daarna liet geheele toestel gewogen en bij het osmose-water zooveel water gevoegd, als het gewichtsverlies (verdampt water) bedroeg. 1092 Am. C. Kujt. Osmose OSMOSE-RESULTAAT No. 111. Geosmoseerd 106 grm. onverflunde melasse en 1000 cc. water; ilimr der osmose 1 uur. Temperatuur der melasse 80° C. Temperatuur van bet water 90» C. Geosmoseerde melasse. Specifiek gewicht 1,203 Hrix 44,5 Polarisatie 26,3 Glucose 7,99 Asch 2,708 H. Q. 58,96 Glucose per 100 suiker 30,38 Asch per K'o suiker 10,57 Osmose water ± 970 cc Specifiek gewicht -1,0117 Brix 3 — Suiker per 100 cc. 1,432 Glucose » » » 0,75ü Asch » » » 0,297 R. Q. 47,73 Glucose per 100 suiker 52,79 Asch per 100 suiker 20,74 Overgegaan in het osmöse-water van de totale hoeveelheid in de melasse aanwezig: Suiker 20.00 %, Glucose 28,78 % Asch 3i,64 %• Gefiltreerde Osmose-stroop. Specifiek gewicht 1,2026 Polarisatie 26,4 15. Q. .7.),45 Zooals uit het resultaat blijkt, is de reinheid der melasse, na de osmose verminderd en wel 2,30. Door het filtreeren der geos moseerde melasse, werd deze vermindering tot 1,87 teruggebracht; het resultaat bleet echter beneden het resultaat, verkregen door koude osmose gedurende 0 uur. De oorzaak hiervan is, dat de hoeveelheid glucose en asch per 100 deelen suiker in de geosmoseerde melasse hooger is dan bij proef No. 11. Art, C. Kuvt. Osmose 1093 Vergelijken wij de hoeveelheid suiker welke bij deze proef in het osmose-water is overgegaan, met de hoeveelheid gevonden hij proef No. 2, dan zien wij, dat er slechts weinig minder suiker is gedia lvseerd. n. 1. 0,59. Ook werd een hoeveelheid glucose en asch in het osmose-water gevonden, welke belangrijk minder was dan bij proef No. 11. Het verschil in glucose-gehalte bedroeg 2,53% in asch-gehalte 4,6'i%. Het resultaat van de voorgaande proef was weder niet gunstig: ik trachtte hierom, door de osmose langer te laten duren, betere resultaten te verkrijgen. Daar ik gedurende veertien dagen, door andere werkzaamheden verhinderd was mijne proeven te vervolgen, onderzocht ik opnieuw de melasse, vóór deze in bewerking te nemen. Zooals uit het resultaat blijkt, was de melasse in niet geringe mate veranderd. De osmose had op dezelfde wijze plaats als hij de voorgaande proef No. II; ik liet deze nu echter twee uur duren. Aan het einde der proef voegde ik geen water bij het osmose water. O.SMOSE-UESULTAAT No. IV. Samenstelling der melasse voor de osmose. Specifiek gewicht 1,3438 Brix 68,9 Polarisatie 35,2 Glucose 18,63 Asch 4,78 R. Q. 51,08 Glucose per 100 suiker 52,92 Asch per 100 suiker 13,57 Geosmoseerd 195 grm. onverdunde melasse en 1 Liter water gedu rende 2 uur. Temperatuur water 90°C. Temperatuur melasse 80°C. Geosmoseerde melasse + 233 grm. Specifiek gewicht 1,2147 Brix 46,7 Polarisatie 24,2 Glucose 11,29 Asch 2,80 R. Q. 51,82 Am, C. Kujt. Osmose 1094 Glucose per 100 suiker 46,05 Asch per 100 suiker 11,57 Osmose-water Vol. ± 780 e.c. Specifiek gewicht 1,0146 Brix 3,7 Suiker per 100 cc. 1,5472 grm. Glucose » » » 1,2603 » Asch » » » 0,3528 » R. Q. 41,81 Glucose per 100 suiker 81,45 Asch per 100 suiker 22,80 Overgegaan in net osmose-water van de totale hoeveelheid in de melasse aanwezig: Suiker 17,58%, glucose '27,05%, asch 29,52%. Het resultaat toont eene vermeerdering in R. Q, aan. Deze ver meerdering (0,74) is echter nog veel te gering. De hoeveelheid suiker, overgegaan in bet osmose-water, bedroeg in procenten van de totale aanwezige hoeveelheid in de melasse, minder dan bij proef No. 111, terwijl tevens de glucose- en asch procenten minder waren. De hoeveelheid glucose per 100 deelen suiker bedroeg 46,65 in de geosmoseerde melasse, in de niet geosmoseerde 52,92. Ook de asch per 100 suiker daalde van 13,57 tot 11,57, waardoor een gunstiger resultaat verkregen werd dan bij proef No. 3. Aangezien de vier voorgaande proeven geen voldoend gunstige resultaten hadden opgeleverd, besloot ik een proef te nemen met melasse, welke ik vooraf verdund had. Ik had n. 1 bij proef No. II opgemerkt, dat aan het einde der proef een sterkere osmotische werking plaats greep, dan bij het begin. Deze sterkere osmotische werking schreef ik toe aan de grootere verdunning der melasse, waardoor, als er onderlinge bin ding bestaan heeft tusbchen de in de melasse aanwezige stoffen, deze opgeheven of verminderd werd. Voor deze proef nam ik 200 grm. melasse en vermengde deze met 300 grm, water. Van dit mengsel bracht ik 200 grm. in het osmose-apparaat. In den bak was 1 Liter water aanwezig. De tem peratuur van het water werd constant op 90° C. gehouden, de temperatuur van de melasse was 80° C. Arn. C. Kujt. Osmose 1095 Na oen uur geosmoseerd te hebben werd de melasse en liet osmose-water snel afgekoeld en de hoeveelheid van beide bepaald. Osmose resultaat No. \. Melasse 200 grm., water 300 gram. Samenstelling der verdunde melasse. Specifiek gewicht 1,1197 Brix 27,9 Polarisatie 15,2 Glucose 5,48 Asch 1,97 R. Q. 54,48 Glucose per 100 suiker 30,05 Asch per 100 suiker 12,96 Geosmoseerd 200 grm. verdunde melasse in 1 Liter water; duur der osmose 1 uur. Temperatuur water 90°C. Temperatuur melasse 80°C. Geosmoseerde melasse ± 123 grm. Specifiek gewicht 1,1402 Brix 32,2 Polarisatie 18,1 Glucose 1,87 Asch 1,84 R. Q. 56,21 Glucose per 100 suiker 20,9 Asch per 100 suiker 10,16 Osmose-water ± 775 cc. Specifiek gewicht 1,0079 Brix 2,1 Suiker per 100 cc. 1,01587 Glucose » » » 0,6430 Asch » » » 0,2088 R. Q. 48,37 Glucose per 100 suiker 64,33 Asch per 100 suiker 20,.~>5 Overgegaan in het osmose-water van de totale hoeveelheid in di' melasse aanwezig: Suiker 25,88%, Glucose 45,51%, Asch 41,07%. Zooals uit de analyse blijkt, is de reinheid der geosmoseerde melasse met bijna 2 vermeerderd en is de hoeveelheid glucose en asch 1096 Arn. C. Kujt. Osmo»e per 100 deelen suiker in de geosmoseerde melasse belangrijk ver minderd. Terwijl er hij proef No. lil geen vermeerdering in reinheid was waar te nemen, was de vermeerdering in reinheid bij deze proef grooter, dan bij de koude osmose gedurende zes uur. Zooals uit de analyse blijkt, is de Brix van 27,9 tot 32.2 ge stegen; er heeft dus hier niet alleen osmose, maar ook verdamping plaats gehad. Daar het resultaat van deze proef aanmerkelijk gunstiger was. dan dat van de voorgaande proeven en het mij gelukte op korten duur een hooger R. Q. te verkrijgen, meen ik in de voorafgaande verdunning der melasse de aangegeven weg te zien, om tot betere resultaten te komen. De vermeerdering in reinheid is hij deze proef echter nog niet groot genoeg om te kunnen opwegen tegen de grootere hoeveelheid brandstof die men noodig zal hebben voor het inkoken der geosmoseerde melasse. De beide nu volgende proeven werden geheel op dezelfde wijze genomen als de voorgaande proef (No. V): echter liet ik de osmose No. VI twee uur en osmose No. VII drie uur duren, teneinde waar te nemen of het R. Q. geregeld toenam met den duur dei osmose. Tevens nam ik deze beide proeven om na te gaan of de suiker, welke in het osmosc-water overgaat, in dezelfde mate ver meerdert als het R. (,). Osmose-resultaat Nu. VI. Melasse 200. grm. water 300 grm Samenstelling der verdunde melasse. Specifiek gewicht 1,1108 Brix 28,— Polarisatie 1 i,O Glucose 7.20 Asch 1,05 R. Q, 52,1 i Glucose per 100suiker 49,72 Asch per 100 suiker 13,35 Geosmoseerd2oo grm. verdunde melasse en 1 Liter water. Duur der osmose 2 uur. Temperatuur van het water 90"C. van de melasse 80°C. — Geosmoseerde melasse ± 112 grm Specifiek gewicht 1,1233 Brix 28,7 Osmose-resultaat No. VII Melasse '200grm., water3oogrm. Samenstelling der verdunde melasse. Specifiek gewicht 1,1195 Brix 27,9 Polarisatie 14,6 Glucose 7,52 Asch 1,93 R. Q. 51,50 Glucose per 100 suiker 51,50 Asch per 100 suiker 13,21 Geosmoseerd 200 grm. verdunde melasse en 1 Liter water. Duur der osmose 3 uur. Temperatuur van het water 90°C, van de melasse 80°C, Geosmoseerde melasse + 73 grm. Specifiek gewicht 1,121 Brix 28,2 Am. C. Kuyt. Osmose 1097 Polarisatie 16,1 Glucose 6,31 Asch 1,60 R. Q. 56,09 Glucose per 100 suiker 30,19 Asch 10Ó suiker 9,03 Osmose-water + 840 cc Specifiek gewicht 1,011 Brix 28,— Suiker per 100 c.C, 1,318 Glucose i> s> » 0.8806 Asch i » » 0,2484 H. Q 47,07 Glucose per 100 suiker 67,49 Asch per 100 suiker 18,84 Overgegaan in het osmose-water van de totale hoeveelheid in dr melasse aanwezig: Suiker 37,01% Glucose 51,46% Asch 53,50% Polarisatie 16,2 Glucose 4,92 Asch 1,49 R Q. 57,44 Glucose per 100 suiker 30,37 Asch per 100 suiker 9,19 Osmose-water ± 880 cc. Specifiek gewicht 1,0156 Brix 4,— Suiker per 100 cc. 1,977 Glucose » b b 1,1636 Asch b b i 0,3132 R. Q. 49,42 Glucose per 100 suiker 58,85 Asch per 100 suiker 15,84 Overgegaan in bet osmose-water van de totale hoeveelheid in de melasse aanwezig: Suiker 59,57% Glucose 68,08% Asch 78,7-2% Beschouwen wij de anlyse-resultaten, dan zien wij, dat bij beide proeven behalve osmose, ook verdamping heeft plaats gehad, daal de specifieke gewichten zijn toegenomen. Daar de verdamping van het osmose-water vrij aanzienlijk was, werd gedurende de proef steeds warm water bij het osmose-water gevoegd. Het R. Q. nam bij 2 uur osmoseeren van 52,14 tot 56,09 toe, dus een vermeerdering van 3,95. Bij drie uur osmoseeren bedroeg de vermeerdering in reinheid 5,12; (van 52,32 tot 57,44). liet R. Q. neemt dus vrij regelmatig met den duurder osmose toe; daar ik bij een uur osmoseeren een vermeerdering in reinheid verkreeg van 1,73, zou dit moeten zijn, indien het R. Q. geheel regelmatig met den duur der osmose toenam, voor 2 uur osmoseeren 2 X 1»73 = 3,46 en voor 3 uur osmoseerende 3 X 1,73 = 5, 10. De hoeveelheid suiker, welke dialyseerde, dus in het osmose water verloren ging, stond in geen verhouding tot de vermeerdering van het R. Q. Ging er bij proef No. V 25,88% van de in de melasse aanwezige suiker in het osmose-water over, en bedroeg dit quantum bij 2 1098 Arn. C. Kujt. Osmose. uur osmoseeren 37,91%, zoo was er bij 3 uur osmoseeren 59,57% verlies aan suiker in het osmose-water. Tegenover een toename in het R. Q. van ± 1 (proef No. VI en No. VII,) was het meerdere suikerverlies in liet osmose-water 21,06%,. De glucose- en asch-factors namen in de geosmoseerde melasse vrij regelmatig af. Een vermeerdering in het R. Q. van ± 5 wordt in Europa voldoende geacht, hoewel men daar, door het ontbreken van de glucose, gemakkelijker eene grootere vermeerde]ing van het R. Q. kan verkrijgen. Doordat er een defect ontstaan was aan het tot nu toe door mij gebruikte apparaat, liet ik een geheel koperen toestel vervaar digen van grooter doorsnede dan het voorgaande; bedroeg de door snede van het oude apparaat 15,8, van het nieuwe was deze 20,5 c. M. Met dit toestel nam ik een contróle-proef op proef No. VI, met een dubbele hoeveelheid verdunde melasse en 2 Liter water. OSMOSE-RESCJLTAAT No. VIII. Apparaat-doorsnede 20,5 c. M. Melasse 300 grm. + 450 grm. water. Samenstelling der verdunde melasse. Specifiek gewicht 1,1192 Brix 27,8 Polarisatie 13,4 Glucose 7,99 Asch 1,87 R. Q. 48,20 Glucose per 100 suiker 59,62 Asch per 100 suiker 13,95 Geosmoseerd 400 grm. verdunde melasse en 2 Liter water; duur der osmose 2 uur. Temperatuur van het water 90° G. van de melasse 80° C. Geosmoseerde melasse ± 171 cc. Specifiek gewicht 1,1422 Brix 32,0 Polarisatie 17,1 Glucose 7,86 Asch 1,75 R. Q. 52,45 Glucose per 100 suiker 45,96 Asch per 100 suiker 10,23 1099 Arn. C. Kuyt. Osmose Osmose-water ± 1450 cc Specifiek gewicht 1,0127 Brix 3,3 Suiker per 100 cc. 1,3753 Glucose » » » J, 10 Asch » » » «','2808 R. Q. 11,67 Glucose per 100 suiker 79,98 Ascli per 100 suiker 20,41 Overgegaan in het osmose-water van de totale hoeveelheid in de melasse aanwezig: Suiker 37.20 % Glucose 19,90 %, Asch 51,43 % Het resultaat is iets gunstiger dan dat van No. VI: het H. Q. vermeerderde van 18,20 tot 52,45 dus 4,25. De overige cijfers ko men vrij wel overeen met die welke gevonden zijn bij proef No. VI. Vergelijken wij de resultaten van de vier voorgaande proeven dan zien wij, dat de proeven No. VI en VIII over het algemeen de beste resultaten gaven. Wel verkregen wij bij proef No. Vil een honger R. Q., maar dit weegt niet op tegen het belangrijk grooter suikerverlies in het osmose-water. zoodat een duur der osmose van 2 uur volgens mijn inzien, vrij wel de voorkeur ver dient hoven een osmose, welke drie uur duurt. Om deze reden heb ik de osmose bij de volgende proeven steeds 2 uur laten duren. Daar het van groot belang is, met oog op de brandstofkwestie, een geosmosseerde melasse te verkrijgen, welke zoo min mogelijk verdund is, nam ik voor de twee volgende proeven melasse, welke minder verdund was dan de melasse voor de voorgaande proeven. In het toestel bracht ik een boeveelheid verdunde melasse, welke evenveel oorspronkelijke melasse bevatte als de verdunde melasse, welke ik voor proef No. VI II gebruikt heb. De Brix der verdunde melasse was voor proef VIII 27,8. voor proef IX 39,0 en voor proef No. X 50,i. Osmosc-resultaat No. IX. Melasse 400 grm. -\- 300 grm. water. Samenstelling der verdunde melasse. Specifiek gewicht 1,17756 Brix 39,0 Polarisatie 19,— Glucose 10,98 Osmose-resultaat No. X. Melasse 000 grm. -j- 225 grm. water. Samenstelling dei' verdunde melasse. Specifiek gewicht l,'23i7r> Brix 50,4 Polarisatie 23,0 Glucose 15,51 1100 Arn. C. Kuyt, Oamose Asch 2,75 R. Q. 47,97 Glucose p. 100 suiker 57,79 Asch per 100 suiker 14,47 Geosmoseerd 280 grm. verdun de melasse en 2 Liter water. Duur 2 uur. Temperatuur van het water 90» C, van de me lasse 800 C. Geosmos. melasse ± 177 grm. Specifiek gewicht 1,15115 Brix 34,4 Polarisatie 18, — Glucose 8,27 Asch 2,21 B. Q. 52,32 Glucose p. 100 suiker 45,94 Asch i). 100 suiker 12,27 Osmose-water ± 1425 cc. Specifiek gewicht 1,01331 Brix 3,4 Suiker per 100 cc 1,4899 Glucose » » » 1.1802 Asch » » » 0,2772 Glucose p. 100 suiker 79,01 Asch per 100 suiker 18,00 Overgegaan in het osmose-wa ter van de totale hoeveelheid in de melasse aanwezig: Suiker 39,90% Glucose 54,98% Asch 51,30% Asch 3,48 R. Q. 46,82 Glucose p. 100 suiker 05,72 Asch per 100 suiker 14,74 Geosmoseerd 220 grm, verdun de melasse en 2 Liter water, Duur 2 uur. Temperatuur van het water 90<> C , van de me lasse 80» C. Geosmos. melasse + 150 grm. Specifiek gewicht 1,4812 Brix 40,9 Polarisatie 20,0 Glucose 10,54 Asch 2,29 R Q. 50,36 Glucose p. 100 suiker 51,16 Asch per 100 suiker 11,11 Osmose-water ± 1150 cc. Specifiek gewicht 1,01658 Brix i.2 Suiker per 100 cc. 1,719168 Glucose » » » 1,5512 Asch » » » 0,3392 Glucose p. 100 suiker 00.2;; Asch per 100 suiker 19,73 Overgegaan in liet osmose wa ter van de totale hoeveelheid in de melasse aanwezig: Suiker 38,07% Glucose 5-2,27% Asch 50,95% Zooals uit het resultaat blijkt, is bij proef IX 4,35 vooruitgang in het R. Q. te constateeren; bij proef VI II werd 4,25 gevonden. Er heeft dus bij proef No. IX eene kleine vermeerdeling in het R. Q, plaats gehad (0,10) vergeleken met proef No. VIII; de Brix was echter 1,8 hooger. Toen ik trachtte de melasse nog minder te verdunnen (proef No. X), en de proef geheel op dezelfde wijze geschiedde als bij de proeven VIII en IX. verkreeg ik. terwijl de Brix der verdunde melasse 50,4 was, door de osmose een vermeerdering van 3,54 in reinheid, liet schijnt dus, dat voor het goed osmoseeren van deze Arn. C. Knj-t. Osmose 1101 melasse, de minimum verdunning bij 40' Brix of iets daarboven bereikt is. Ook de procenten suiker, glucose en asch, overgedaan in liet osmose-water en berekend op de totale hoeveelheid in de ver dunde melasse aanwezig, zijn minder bij proef No. X dan bij proef No. IX. Natuurlijk zal de minimum hoeveelheid water, welke men bij de melasse moet voegen om deze goed te doen os moseeren, niet voor elke melasse dezelfde zijn. Men zal dus bij eventueele toepassing op groote schaal, door eenige voorafgaande proeven moeten uitmaken, hoe men de melasse moet verdunnen. leder, die bekend is met de osmose, weet, welk een belang rijken invloed het perkament-papier bij deze bewerking uitoefent. Vele onvoldoende of slechte osmose-resultaten in de Europeesche fabrieken zijn het gevolg van de minder deugdelijke eigenschappen van het gebezigde perkament-papier. Ik achtte het hierom van belang, een vergelijkend onderzoek in te stollen betreffende het perkament-papier. Het zou n.l. kunnen voorkomen, dat perkament-papier, hetwelk in Europa niet voldeed, juist door de geheel andere samenstelling der Indische melasse, hier goede resultaten gaf. De osmose-proeven zijn allen, behalve proef XI en Xll, genomen met één soort perkament-papier. Uit perkament-papier werd als deug delijk aangegeven en is geleverd door de firma Geriiardt te Bonn. De kosten bedragen / 1,50 per Kilogram.— Voor proef No. XI maakte ik gebruik van een hier aanwezig, zeer dun perkament-papier. Het papier voor proef No. XII heb ik uit Soerabaia laten komen. Voor proef No. XIII is het perkament-papier, hetwelk ik voor de andere proeven gebruikte (uitgezonderd voor proef XI en XII) gedurende 12 uur in gedistilleerd water geweekt. Osm.-resiilt. No. XI. Osm-result. No. XII. Osm.-result. No XIII. Melasse 300 grm. + water 450 grm. Samenstelling der verdunde melasse. Specifiek gewicht 1,4.189 1,11953 1,11922 Brix 27,7 27,9 27,8 Polarisatie 13,3 12,8 11,1 Glucose 7,80 9,05 9,89 Asch 1,89 1,89 1,87 R. Q. 48,01 45,87 39,92 Glucose per 100 suiker 59,09 70,70 89,09 Asch per ICO suiker 14,21 14,76 10,84 Am. C. Kuyt. O-mosfl 1102 Geosmoseerd 400 grm. verdunde melasse en 2 Liter water. Duur 2 uur. Temperat ur van liet water 90°C., temperatuur van de melasse 80 n C. Geosmoseerde me- Geosmoseerde me- Geosmoseerde me lasse 225 grm. lasse 189 grm. lasso 205 grm. Specifiek gew. 4,1678 1,13808 1,1326 Brix 37,7 31,8 30,6 Polarisatie 10,2 15,9 13,7 Glucose 9,09 8,13 9,13 Asch 2,25 1,66 1,00 11. Q. 50,92 50,— 44,77 Glucose per 100 suiker 50,46 51,13 06,64 Aseh per 100 suiker 11,73 10,44 12,11 Osmose-water. Vol. ± 1347 cc. ± 1266.cc. ±1450c,c. Specifiek gew. 1,0057 1,01601 1,0123 JJrix 1,0 4,1 3,2 Suiker por 100 cc. 0,7103 1,66186 1,11746 Glucose » » » 0,7377 1,4750 1,44 Asch » » » 0 1836 0,3708 0,2772 Gluc. per lOOsnk. 102,98 88,70 1_8,07 Asch per 100 suik. 23,63 22,31 24,80 Overgegaan in bet osmose-water van de totale hoeveelheid in de melasse aanwezig: Suiker 18,13 % 41,00 % 36,49 % Glucose 31,00 % 51,65 % 52,78 % Asch 32,71 % 62,09 % 53,73 % Beschouwen wij de verkregen resultaten, dan zien wij, dat bij proef No. XI slechts een vooruitgang in het R. Q. van 48,01 tot 50,92, dus 2,01 is waargenomen, terwijl zeer weinig suiker, glucose en asch in het osmose-water zijn overgegaan. Daar door de heide overige papiersoorten een veel hoogere reinheid kon verkregen wor den, is dit papier dus voor osmose ongeschikt. Het papier uit Soerahaia (proef No. XII) gal goede resultaten, ofschoon het papier uit Duitschland de kroon spande (proef X11I). In het algemeen is het aan te raden, voor osmose ot dialyse geen perkament-papier te gebruiken, dat hij het dom-scheuren aan de kanten vezels vertoont; ook is papier, hetwelk na bevochtigd te zijn gdiuaikehjlc breekt, niet voor osmose geschikt. Under het mikros- Arh. C. èiiyt. Osmose 1103 koop mag goed perkament-papier geen poriën vertoonen, het moet een verwarde massa vezels zijn. In water geweekt mag het aan het water zeer weinig organische of anorganische bestanddeelen afgeven. Over het algemeen wordt het Belgische perkament-papier als het beste beschouwd. Daar het natuurlijk voordeelig is als men bij een lagere tem peratuur dan 90 °C zou kunnen osmoseeren, nam ik de volgende proef om den invloed te leeren kennen van de temperatuur bij de osmose der Indische melasse. Hst was mij bekend, dat indien men in Europa een lagere temperatuur dan 90 °C. aanwendt, de osmose minder intensief plaats grijpt. Daar wij echter hier met een melasse werken, die geheel anders is samengesteld als de Europeesche, zoude het mogelijk zijn dat door een lagere temperatuur dan 90 °C, dezelfde resultaten verkregen werden als bij 90 °C. Ik osmoseerde hierom geheel op dezelfde wijze als bij proef No. VIII, doch verhitte het water tot 70 °C. in plaats van tot 90 °C. Osmose resultaat No. XIV. Melasse 300 grm. -f- Water 450 grm. Samenstelling der verdunde melasse. Specifiek gewicht 1,11971 Brix '27,90 Polarisatie 12.8 Glucose 8,34 Asch 1,94 R. Q. 45,87 Glucose per 100 suiker 65,15 Asch per 100 suiker 15,15 Geosmoseerd 400 grm. verdunde melasse en 2 Liter water. Duur der osmose 2 uur. Temperatuur van het water 70° C. Geosmoseerde melasse ± 348 grm. Specifiek gewicht 1,09272 Brix 22,1 Polarisatie 10,7 Glucose 0,31 Asch 1,25 H, Q. 48,il Glucose per 100 suiker 55,97 Asch pei 100 suiker 11,68 Am. C. Kuyt. Osmose 1104 Osmose-water ± 167Ü cc. Specifiek gewicht 4,0084 Brix 2,2 Suiker per 100 cc. 0,88823 Glucose » » » 0,740'.' Asch » » » 0,2010 Glucose per 100 suiker 84,09 Asch per 100 suiker 22,24 Overgegaan in het osmose-water van de totale hoeveelheid in de melasse aanwezig: Suiker 20,23%, glucose 37,38%. asch 43.38%. Zooals uit het resultaat blijkt, is hier evenals in Europa de osmose minder krachtig geweest; de. vermeerdering van het 11. Q. was slechts 2,54 (van 45,87 tot 48,41.) Ook is er belangrijk minder suiker, glucose en asch in het osmose-water overgegaan dan bij proef No. VIII. Hieruit, blijkt dus. dat indien men het water tot minder dan !*i> °C. verhit, dit een belangrijk minder osmotische werking tengevolge zal hebben. Door een voorproef trachtte ik uit te maken, of de vrij gun stige resultaten, verkregen dooi 1 melisse No. I te verdunnen en daarna te nsmoseeren. ook bij de andere meiassen, welke ik ter mij ner beschikking had, dezelfde resultaten zouden geven. Ik nam hierom melasse No. 11, afkomstig van een carbonatatie-fabriek en behandelde deze geheel op dezelfde wijze als hij proef No, VIII. OSMOSE-RF.SUI.TAAT No. XV. Melasse 300 grm. + water 450 grm. Samenstelling der verdunde melasse. Specifiek gewicht 1,14456 Brix 33,1 Polarisatie 11,1 Glucose 9,69 Asch 3,01 R. Q. 33,53 Glucose per 100 suiker 87/20 Asch per 100 suiker '27,11 Geosmoseerd 400 grm. verdunde melasse en 2 Liter water. Duur der osmose 2 uur. Temperatuur van het water 90° O, tempe ratuur van de melasse 80 °C. Arn. C. Kuyt. Oamose 1105 Geosmoseerde melasse ± 233 grm. Speciffek gewicht 1,1438 Brix 32,9 Polarisatie 13,3 Glucose 8,34 Asch 2,52 R. Q. 40,42 Glucose per 100 suiker 62.70 Asch per 1(10 suiker 18,0i Osmose-water ± 1365 c. c. Specifiek gewicht 1,01536 Brix 3,9 Suiker per 100 cc. 1,0888 Glucose » » » 1,4404 Asch » » » 0,4644 Glucose per 100 suiker 132.2'.> Asch per 100 suiker 42,65 Overgegaan in het, osmose-water van de totale hoeveelheid in de melasse aanwezig. Suiker 33,46 % Glucose 50,72 %. Asch 52,64 %. Zooals uit het. resultaat blijkt, is het R. Q. belangrijk verbeterd, van :5 3,53 tot 40,42, dus een vermindering van 6,89 wat zeii<; voor de Europeesche melasse vrij hoog is. De hoeveelheid suiker, welke in het osmose-water was overgegaan, be Iroeg minder dan hij proef VIII; de glucose en asch waren flink geosmoseerd. Ik heb getracht de melasse Nu. 11. welke zooals uit het voor gaande blijkt, na verdund te zijn goed osmoseerde, zonder verdun ning te osmoseeren. Na een behandeling van twee uur heb ik een vermeerdering in reinheid van ± 1 gevonden. IV onverdunde melasse No. 11 1 toon Ie na osmose 2,5 achter uitgang in reinheid aan, terwijl melasse No. IV slechts 0.5 in reinheid vooruitgaan was. Daar de resultaten, verkregen dooi' liet osmoseeren der ver dunde melasse No. Il voldoende waren, besloot ik de 4 meiassen op dezelfde wijze te osmoseeren en de analyse uitvoeriger te maken. Tot nu toe heb ik de melasse slechts op schijnbare zuiverheid onderzocht, Bij de osmose-proeven 4 No. XVI en XVII bracht ik de temperatuur aan het osmose-water op 95 °C. in plaats van op 00 °C. Voordat ik mijne proeven vervolg, komt het mij van belang voor, nog eenige opmerkingen te maken betreffende de zuiverheid. 1106 Am. C. Kuyt Osmos*' Als schijnbare zuiverheid wordt beschouwd de polarisatie verme nigvuldigd met 100 en gedeeld door de Brix, of de door polarisa tie geconstateerde suiker op 100 deelen vaste stof uit Brix berekend. Ah werkelijke zuiverheid wordt beschouwd, de suiker gevon den door de polarisatie per 100 deelen vaste stof, de vaste stof, bepaald door het op de een of andere wijze indrogen van de melasse. De suiker gevonden door de inversie-methode Clergf.t per 100 deelen droge stof, verkregen door bet indrogen der melasse, zou men kunnen bestempelen met den naam van absolute zuiverheid. Welk een belangrijk verschil deze drie zuiverheden onderling geven, is uit de hiervolgende analysen der osmose-proeven duide lijk te zien. OSMOSE-RESULTAAT XVI. MELASSE No. 1. Melasse-300 gram. + water 540 gram. Samenstelling der verdunde melasse. Specifiek gewicht .... 1,11893 Brix '27,8 Vaste stof '23,44 Water 76,50 Polarisatie 10.— Suiker (Meth. Clerget) . . 0,808 Glucose 10,90 Asch 1,88 Schijnbare zuiverheid , . . Xj,97 Werkelijke zuiverheid. . . 42,66 Absolute zuiverheid . . . 42,09 Glucose per 100 polarisatie. 109,— Asch j> » » . . 18,8 Glucose per 100 suiker . . 110,4 Asch per 100 suiker . . . J9, — Kleur 375,— Geosmoseerd 400 grm. verdunde melasse en '2 Liter water. Duur der osmose 2 uur. Temperatuur van het water 95°C. tempe ratuur van de mela-se K5°C. Geosmoseerde melasse ± 171 gram. Specifiek gewicht 1,15728 Brix 53,6 Vaste stol 31,53 Ara. C. Kuyt. Osmose 1107 Water 08,47 Polarisatie 15,1 Suiker (Metb. Clerget) 15,093 Glucose 11,42 Asch 1,90 Schijnbare zuiverheid 42,41 Werkelijke zuiverheid 47,89 Absolute zuiverheid 47,80 Glucose per 100 polarisatie 75,02 Asch » » » 12,58 Glucose per 100 suiker 75,00 Asch per 100 suiker 12,58 Kleur 510.— Osmose-water ± 1320 cc. Specifiek gewicht 1,01564 Brte 4,— Vaste stof 3,02 Water 96,98 Suiker gevonden door polarisatie per 100 c.c. 1,'20 Suiker (Meth. Clerget) » » » 1,02 Glucose per 100 cc 1900 Asch » » » 0,324 Schijnbare zuiverheid 30, — Werkelijke zuiverheid 31,87 Absolute zuiverheid 3:5,77 Glucose per 100 suiker (polarisatie) 159, — Asch » » » » '21. — Glucose » » » (Metb. Clerget) 87,15 Asch » » » » » 31,76 Overgegaan in het osmose-water van de totale hoeveelheid in de melasse aanwezig: Suiker gevonden door polarisatie 39,00% Suiker » » (Meth. Clerget) 34,11% Glucose 57.70 Asch 50,87 Gaan wij het resultaat na, dan zien wij, dat door een verhoo ging van 5" temperatuur van het, water, eene belangrijke verbe tering in de schijnbare reinheid is ontstaan. De vermeerdering in reinheid, welke bij proef No. VIII 4,25 bedroeg, bedraagt hier 0,44. Ook de werkelijke en de absolute zuiverheid zijn beide aanmerkelijk 1108 Jlrn. C. Kuyt. Osmose verbeterd. liet glucose- en asch-gehalte van de geosmoseerde me lasse is belangrijk minder dan dat van (ie niet-geosmoseerde. De in het resultaat vermelde kleur der geosmoseerde en niet-geosmoseerde melasse, is bepaald met de Colorimeter van Stammer en berekend volgens zijne metbode. Oogenschijnlijk is de kleur in de geosmoseerde melasse toegenomen, maar indien men de hoeveelheid suiker in de geosmoseerde en niet-geosmoseerde melasse in aanmerking neemt, is de kleur per 100 deelen suiker bijna niet toegenomen. Daar ik bij proef XVI, door de temperatuur 5 °C. te verhoogen, een belangrijk beter resultaat verkregen had, osmoseerde ik de melasse No. Il bij 95 °C. OSMOSE-BESULTAAT No. XVII. MELASSE No. 11. Melasse 300 grm. -f- water J5O grm. Samenstelling der verdunde melasse. Specifiek gewicht 1,1443 Brix 33,— Vaste stof 27,04 Water 72,96 Polarisatie 11,2 Suiker (Meth. Clebget) 11,98 Glucose 9,507 Asch 3,297 Schijnbare zuiverheid 33,93 Werkelijke zuiverheid 41.42 Absolute zuiverheid 44,34 Glucose per 100 polarisatie 85,08 Asch » » » 29,43 Glucose per 100 suiker 80,10 Asch per 100 suiker 27,52 Kleur 555, — Geosmoseerd 100 grm. verdunde melasse en 2 Liter water. Duur der osmose 2 uur. Temperatuur van het water 95 °C, temperatuur van de melasse 85 o C. Geosmoseerde melasse ± 179 grm. Specifiek gewicht 1,1805 Brix 40,2 Vaste stof 34,50 Water 65,44 Ars. C, Kuyt. Osmose. 1109 Polarisatie 16,1 Suiker (Meth. Clerget) 16,79 Glucose 10,29 Asch 3,1-2 Schijnbare zuiverheid 40,04 Werkelijke zuiverheid 46,58 Absolute zuiverheid 48,58 Glucose per 100 polarisatie 63,91 Asch » t » 19,37 Glucose » » suiker 61/28 Asch » » » 18,57 Kleur 1175 — Osmose-Water ± 1215 cc. Specifiek gewicht ' 1,0187 Brix 4,7 Vaste stof 3,78 Water 96,22 Suiker gevonden door polarisatie per 100 cc. 1,318 Suiker (Meth. Clerget) » » » 1,463 Glucose per 100 cc 1,788 Asch » » » 0,0165 Schijnbare zuiverheid 28,0 i Werkelijke zuiverheid 34,86 Absolute zuiverheid 38,70 Glucose per 100 suiker (polarisatie) 135,66 Asch » » » » 46,77 Glucose . » » » (Meth. Clerget) 22,21 Asch » » » » » 42,13 Overgegaan in het osmose-water van de totale hoeveelheid in de melasse aanwezig: Suiker gevonden door polarisatie 37,09% Suiker » » (Meth. Clerget) 35,73% Glucose 56,57% Asch 56,71% Zooals uit het resultaat blijkt, bedraagt de vooruitgang in schijn bare zuiverheid, ofschoon deze nog zeer voldoende is, 0,5 minder dan bij proef No. XV. De werkelijke en absolute zuiverheid iler geosmoseerde melasse waren beide voldoende. De hoeveelheid suiker, welke in het osmose water is overgegaan, bedraagt ongeveer 3% meer dan bij proef No. XV. 1110 Xrn. C. Kuyt. Osmose Heb ik bij proef No. "XVI kunnen constateeren. dat de kleur per 100 deelen suiker, in de geosmoseerde melasse niet was toege nomen, bij deze proef had de geosmoseerde melasse per 100 deelen suiker een belangrijk hoogere kleur, dan de niettgeosmoseerde me lasse. Ook het osmose-watér was veel tuinder sterk gekleurd dan bij proef XVI. Hieruit zou blijken, dat er in de Indische melasse verschillende bruine kleurstoffen voorkomen, van welke sommige gemakkelijk, andere moeilijk dialyseeren. Zooals uit de door mij genomen voorproef met melasse No. 111 bleek, was de schijnbare zuiverheid bij de osmose der onverdunde melasse achteruitgegaan. Daar ik hij de voorgaande proeven bij het twee uur warm osmoseeren der onverdunde melasse een kleine vooruitgang in schijnbare reinheid had waargenomen, vermoedde ik, dat de melasse No 111 ook na verdund te zijn, slecht zou osmoseeren. OSMOSE-RESULTAAT No. XVIII. Mki.ASSE No. 111. Melasse 300 grm. -\- Water 450 grm. Samenstelling der verdunde melasse. Specifiek gewicht 1,1219 Brix 29,— Vaste stof 25,02 Water 74,38 Polarisatie 13,9 Suik.(Meth.CLEBGET) 12,50 Glucose 5,07 Asch 2,74 Schijnbare zuiverheid 47,93 Werkelijke zuiverheid 54,25 Absolute zuiverheid 49,02 Glucose per 100 polarisatie 40,84 Asch i> » » 19,71 Glucose 100 suiker 45,19 Asch per 100 suiker 21,81 Kleur OOG.— Geosmoseerd 100 grm. verdunde melasse en 2 Liter water. Duur der osmose 2 uur. Temperatuur van het water 90°C, tempe ratuur van de melasse 80 °C. Geosmoseerde melasse ± 251 grm. Specifiek gewicht 1,1264 Brix 29,3 Am. C. Kuyt. Osmose. 1111 Vaste stof 27,09 Water 72,91 Polarisatie 15,1 Suiker (Meth. Ci.erget) 12,79 Glucose 4,67 Asch 2,28 Schijnbare zuiverheid 51,53 Werkelijke zuiverheid 55,74 Absolute zuiverheid 'i7,2l Glucose per 100 polarisatie .'10,92 Asch » » » 11,99 Glucose per 100 suiker 36,59 Asch per 100 suiker 17,70 Kleur 1000,— Osmose-water ± 1400 c. c. Specifiek gewicht 1,01223 Brix 3,1 Vaste stol' 2,65 Water 97,33 Suiker gevonden dooi' polarisatie per 100 c. c. 1.461 Suiker (Meth. CLEBGET) » » » 1,558 Glucose b b » 0,918 Asch » » » 0,378 Schijnbare zuiverheid 47,12 Werkelijke zuiverheid 55,13 Absolute zuiverheid 58,79 Glucose per 100 suiker (polarisatie) 61,90 Asch » » » » 25,87 Glucose »»» (Meth. Clerget) 60,86 Asch per 100 suiker » » 2i,25, Overgegaan in het osmose-water van de totale hoeveelheid in de melasse aanwezig: Suiker gevonden door polarisatie 30,78 % Suiker » » (Meth. Clerget) 43,41 b Glucose 58,45 b Asch 48,28 » Zooals uit het resultaat blijkt, is de schijnbare zuiverheid dooi de osmose ongeveer 3,6 vooruitgegaan, de werkelijke zuiverheid 1,49. De absolute zuiverheid is echter met 1,81 verminderd, terwijl de kleur van 666 tot 1000 is toegenomen. Am. C. Kuyt. Osmose 1112 Bij deze osmose-proef merkte ik op, dat de geosmoseerde me lasse slijmerig was en niet door een doekje kon gefiltreerd worden. Uit filtreeren door een dun katoenen lapje, moest bij alle geosmo seerde meiassen (behalve bij proef No. I en 11) geschieden, daar zich aan de oppervlakte der melasse gedurende de osmose, een dun vliesje van grauwzwarte kleur vormde. Welke de stof was waaruit het vliesje bestond, heb ik niet kunnen nagaan, daar het vliesje steeds zeer dun was. De stof lost niet op in koude of warme melasse, ook niet in water. Daar de geosmoseerde melasse zooals ik hierboven gezegd heb, nagenoeg niet filtreerde, onderzocht ik de onverdunde, oorspron kelijke melasse op gomachtige stoffen (pectine, etc.) Het resultaat hiervan was, dat in de onverdunde melasse No. 111 per 100 deelen vaste stof 3,57% gomachtige stoffen aanwezig waren. Voor controle onderzocht ik eveneens de drie andere meiassen op genoemde stollen. Het resultaat hiervan was, dat melasse No. 1 bevatte '1,53% per 100 deelen vaste stof, melasse No. Il 1,69%en melasse No. IV 1,15%. Welke de oorzaak is, dat een zoo groote hoeveelheid gom achtige stof (3,57 %) in de melasse No. 111 aanwezig was, is na tuurlijk niet na te gaan. De oorzaak kan zijn, het vermalen van veel omgevallen riet en de hierop volgende inwerking van kalk op den cel wand, (Pbinsen Geekligs) of de Leuconostoc (Winteb). Het is mogelijk, dooi' aan het rietsap een groot quantum kalk toe te voegen en daarna de overtollige kalk met een zuur te neu traliseeren, de gomstoffen voor een groot deel te verwijderen *), maar hierdoor zou weer een groote hoeveelheid kalk-glucosaat en ontledingsproducten kunnen gevormd worden. Daar het dus niet mogelijk zal zijn, de gomstoffen te verwij deren, zonder nieuwe stoffen of verbindingen te vormen, die de osmose eveneens tegenwerken en het uit het analyse-resultaat blijkt, dat door de osmose de absolute reinheid is achteruitgegaan, meen ik de melasse No. 111 als ongeschikt voor osmose te moeten beschouwen. De melasse No. IV, afkomstig van een carbonatatie-fabriék, onderscheidde zich van de drie andere meiassen, doordat de kleur donker-roodbrnin was. Deze melasse had een geur, eenigszins ge lijkende op die, welke men verkrijgt, door verhitting van suiker met geconcentreerd zwavelzuur. Zooals uit het onderzoek naar gomstoffen blijkt, bevatte deze melasse 1,15 %, dus minder dan een der drie voorgaande meiassen. *) JJr. Maxwell. Tbs Sugar Cane. 1895 pag. 637. Ara. C 'huyt. Osmose 1113 OsMOSE-RESULTAAT No. XIX. MELASSE No. IV. Melasse 300 grm. -f- Water 450 grm. Samenstelling der verdunde melasse. Specifiek gewicht 1,14548 Brix 33,2 Vaste stof 27,01 Water 72,00 Polarisatie 13,2 Suiker (Meth. Clerget) 12,33 Glucose 7,497 Ascli 3.G31 Schijnbare zuiverheid 39,75 Werkelijke zuiverheid 47,29 Absolute zuiverheid 44,17 Glucose per 100 polarisatie 56,79 Ascli » » » 27.."">!) Glucose per 101* suiker 00,80 Asch por 100 suiker 29,44 Kleur 789,— Geosoioseerd 400 grm. verdunde melasse en 2 Liter water. Duur der osmose 2 uur. Temperatuur van het water 90° C, tem peratuur vil. melasse 80°C. Geosmoseerde melasse ± 207 grm. Specifiek gewicht 1,16037 Brix 36.2 Vaste stof 32,03 Water (57,97 Polarisatie 10,2 Suiker (Meth. CleROET) 15,2 Glucose 0,572 Asch 2,918 Schijnbare zuiverheid 45,02 Werkelijke zuiverheid 50,57 Absolute zuiverheid 47,04 Glucose per 100 polarisatie 40.50 Asch » » » 18,01 Glucose per 100 suiker 43,06 Ascli per 100 suiker 19,12 Kleur 1502 — Am. C. Kaft. Osmme 1114 Osmnse-water 1360 e. c. Specifiek gewicht 1,017* f Brix 4,4 Vaste stof 3,55 Water 96,45 Suiker gevonden door polarisatie per 100 c.c. 1,5759 Suiker (Meth. Clerget) » » » 1,5665 Glucose » » » 1,3546 Asch » » » 0,6-192 Schijnbare zuiverheid 35,81 Werkelijke zuiverheid 44,39 Absolute zuiverheid 44,12 Glucose per 100 deelen suiker (polarisatie; 85,95 Asch » » » » » 39,29 Glucose » r> » » (Meth. Clerget) 86,48 Asch » » » » » » 39,53 Overgegaan in het osmose-water van de totale hoeveelheid in de melasse aanwezig: Suiker gevonden door polarisatie 40,59 % Suiker » » (Meth. Clerget) 43,19 % Glucose 61,43 % Asch 57,97 % Uit het analyse-resultaat blijkt, dat de vooruitgang der rein heids-quotiënten bij deze proef minder groot is geweest, dan bij proef XVI en XVII. De vermoedelijke oorzaak hiervan zal wel zijn de groote hoeveelheid ontledingsproducten van de glucose door de inwerking van de kalk op de glucose ontstaan. Volgens Dr. Stammer *) kunnen door een verhooging van de schijnbare reinheid der melasse, minstens 5 bedragende, voldoende resultaten, wat betreft de uit levering van suiker verkregen worden, zoodat ook deze melasse voor osmose (na verdunning der melasse) geschikt te achten is. Suiker verkregen hoor Osmose. Daar het mij wenschelijk voorkwam de suiker te zien. welke na de osmose uit de Indische melasse te verkrijgen was. nam ik een K. G. melasse en voegde er in verhouding evenveel water bij als bij de voorgaande proeven. liet tot nu toe gebezigde waterreservoir, verving ik door een grooter van ± 20 Liter inhoud. Hierin bracht ik 10 Liter water; *l Lehrbuoh der Zuckerfabrikation ]>ag. 991. Am, C. Kuyt. Oimoie, 1115 nadat hot water tot 90° C. was verhit, werden een vijftal zakjes van perkament papier, gevuld met de verdunde melasse, in het water gehangen en daarna twee uur geosmoseerd. De geosmoseerde melasse werd hierna gefiltreerd door een doek, vervolgens ingedampt en gekookt in het hier aanwezige proef-vacuum apparaat. Door de geringe hoogte van liet waterreservoir, hetwelk het Proefstation van water voorziet, heb ik geen gebruik kunnen ma ken van de water-luchtpomp, daar door deze slechts een luehtver dunning in het vacuum-apparaat kon verkregen worden, overeen komende met '200 mM. kwik. Door liet gebruik van een hand luchtpomp steeg de luchtverdunning tot 400 mM. De geosmoseerde melasse werd eerst onder bovengenoemde luchtverdunning verdampt en daarna ingekookt. Ik trachtte op grein te koken wat mij echter niet gelukte, daar er een lek in de kookpan ontstond waardoor ik genoodzaakt werd, boven een ge wone gasvlam zonder luchtverdunning de melasse op filet te koken. Na afkoeling werd de masse-cuite in een blikken reservoir gebracht. Na negen dagen begon zich in de masse-cuite irrein te vor men, wat met behulp van een vergrootglas duidelijk te zien was Ik liet nu de masse-cuite twee maanden staan; er had zich toen op den bodem van het reservoir een laagje goed gekristalliseerde suiker afgezet. De masse-cuite werd nu in de hier aanwezige laboratoriums-cen trifuge gecentrifugeerd. De suiker, welke ik verkreeg, was tamelijk licht en goed gekristalliseerd, de hoeveelheid was echter niet groot. Dit was ook niet te verwachten, daar het R Q. van de geosmo seerde melasse beneden 50 bleef en de hoeveelheid glucose per 100 deelen suiker 75 bedroeg. De masse-cuite centrifugeerde gemakkelijk. Ik kom dus, naar aanleiding van de resultaten verkregen bij proef No. XIX, XVII en XVI, tot de conclusie, dat indien men de melasse vooraf verdunt, het mogelijk is, de Indische melasse te osraoseeren en uit de geosmoseerde melasse suiker te verkrijgen. Natuurlijk zijn er enkele meiassen, zooals No. 111 uitgezonderd. Of het osmoseeren op deze wijze voordeel zal kunnen opleveren, zal het beste uit te maken zijn door eenige proeven in het groot op de suikerfabrieken. Pasoeroean, Sept. '00. 1116 Am. C. Kujt. Oimose. DIVERSE MKDEDEELINGKN Naar aanleiding van een verzoekschrift aan de Tweede Kamer Door het Bestuur der Nederlandsche afdeeling der Ned.-Indische Maatschappij voor Nijverheid en Landbouw wordt een verzoek schrift ingediend aan de Tweede Kamer, naar aanleiding van het in behandeling zijnde ontwerp der „suikerwet". Dit verzoekschrift heeft de strekking, om binnen een tijdvak van hoogstens tien jaren de suikeraccijns afgeschaft te krijgen. Het bestuur wenscht dit l e . met liet oog op de belangen van de Ned.-Indische suiker-cultuur en fabrikage; 2 e . in het algemeen belang van geheel Nederland. Dit laatste om dezelfde redenen, welke de wetgever in 1885 er toe geleid hebben, om de belasting op het gemaal af te schaffen. Aan den suikeraccijns is „bescherming"' verbonden. Maar het wordt niet openlijk uitgesproken. Wil men die richting op, laat het dan door de Tweede Kamer worden uitgemaakt, zooals Mklink dat voor Frankrijk noodig acht, dat voor alle deelen van de na tionale landbouw en nijverheid een alomvattend stelsel van bescher ming worde aangenomen. De triumf dus van de motie Dobbelman, die in de zitting van 2\ Maart L895 met 52 tegen 33 stemmen werd verworpen. In het request wordt echter integendeel bepleit, dat Nederland het voorbeeld moet geven van de vrijmaking der suiker. Men zou de tegenwerping kunnen maken, dat de andere staten van Europa Nederlands voorbeeld niet zullen volgen, evenmin als ze Engeland hebben nagedaan, toen dit land in 1875 de suikerbelasting geheel afschafte. Toch wordt de meening uitgedrukt, dat de andere con tinentale staten thans niet zullen kunnen achterblijven. Engeland, van alle kanten door de zee omringd, grenst nergens aan een ander land; maar als wij den suikeraccijns afschaffen, zullen — zegt het request — Duitschland en België waarschijnlijk niet bij machte zijn om een uitgebreiden smokkelhandel in dat artikel te weren. Men kan zich in dat opzicht beroepen op de ervaring, door ons opge daan ten opzichte van liet in België vrijgemaakte zout. Dat de wetgevingen op suiker in aan elkander grenzende landen praciisch niet van elkaar onalhankelijk zijn, is een meermalen ge- constateerd verschijnsel, o.a. »voor twintig jaar tusschen Oostenrijk en Duitschland." Waarschijnlijk is hiermede bedoeld het feit, dat aangehaald werd in het request van belangstellenden in de suiker industrie op Java, in Jan. 188'> aan den Gouverneur-Generaal in gediend: »Mog voor korten tijd liet de drawback in Oostenrijk-Hon garije schier van den accijns niets over, waartegen de Duitsche Regeering, die dat een te krasse mededinging vond. opkwam, met dai gevolg, dat sedert een minimum-recette is vastgesteld. De strijd of suiker een voedingsmiddel is ol' niet, is in zoo verre toch zeker beslist, dat het geschilpunt alleen maar loopt over de qualitatieve voedingswaarde. Dat liet gebruik van suiker een tegenwicht is tegen het alcoholgebruik, wordt algemeen aange nomen. Goedkoope suiker is dus in het, belang der werklieden. Het zou al een stap zijn in de richting van het goedkooper maken van dit uitnemend volksvoedsel. als de accijns van 27 tot 1 1 cent werd verminderd. Zou dit schade berokkenen aan de schatkist .' Het is lang niet zeker. Want in 1867 werd in Engeland met een belasting van 11 cent van rechten op suiker geïnd 1' 07'., in. m., proportioneel tot de bevolking zooveel als thans bij ons. En er zijn meer voorheel den dat vermindering van rechten een zooveel sterkere vermeer dering van verbruik ten gevolge had, dat de opbrengst nog grooter was dan vroeger. Maar is aan den suikeraccijns wel bescherming verbonden.' In het voorloopig verslag op het ontwerp-suikerwet, is de opmerking gemaakt, dat bij het voorgedragen stelsel van open premie voortaan het voordeel zal worden verkregen, dat de regeling van den accijns en der protectie win elkander zullen worden gescheiden. Dat klinkt fraai ! Maar in het wezen der zaak is het anders. Premiën te verleenen zonder accijns, zal in de praktijk wel nimmer voorkomen. Onlangs werd in Oostenrijk voorgesteld om het bedrag der premies van f> millioen tot 9 millioen te verhoogen. Om die i millioen te verkrijgen zou dan het verbruik met '2 11. per M. centner honger belast worden, waardoor niet alleen die 4 millioen gevon den zouden worden, maar er nog 3 millioen voor de sehatkist over bleven. Zoo gaat men te werk om geld te vinden voor premiën. Een ander voorbeeld is dit: De uitvoerpremie is in Duitschland onlangs verhoagd voor ruwe suiker met 1.25 Mark, voor kandij en 1118 Diverse mededeelingen harde brooden mot 155 Mark. Daarentegen is de verbruiksbelasting gelijktijdig verhoogd mot 2 Mark, alles per 100 K. G. De Bondsraad kan de uitvoerpremiën verminderen of geheel afschaffen, wanneer in andere landen de premiën worden verminderd of afgeschaft. Wordt van deze bevoegdheid gebruik gemaakt, dan zal gelijktijdig de verbruiksbelasting een verhooging ondergaan-. De vrees dat afschaffing van den suikeraccijns, en dus ook van de protectie, den ondergang van onze eigen suikernijverheid zou bewerken, ten gevolge van de overstrooming op onze markt van geprimeerde buitenlandsche suiker, is zeker een ernstige zaak. Wij hebben er, bijv. na de voordracht van den heer G. BlRNiE in de Maatschappij v. N. en L. up 1 Mei 1800, op gewezen, dat in Engeland, waar geen accijns is, de suikerhandel bloeit, doch dat er geen enkele beetwortelsuikerfabriek bestaat. Bovendien vroegen wij toen: „Zou er .lava-suiker in consumptie komen als de accijns verdween .' Zou niet dat afschaffen van accijns ten goede komen aan andere Europeesche landen en de inlandsche industrie gedood worden.'" In het request uu wordt voorgesteld om als tijdelijken maat regel een invoerrecht te heffen van geprimeerde suiker. En aan gezien dan niet geprimeerde suiker (veelal koloniale) vrij zal zijn bij den invoer, is dan toch de Nederlandsche consument gewaarborgd tegen samenspanning der binnenlandsche suikerfabrikanten. De suikerprotectie leidt noodzakelijk op den duur tot Melinisme op elk gebied. Die uitbreiding van het protectie-stelsel zou kunnen leiden tot aansluiting bij een grooter beschermd gebied: het begin van het verlies onzer nationale zelfstandigheid, zegt het request. Met een aanhaling uit de bekende rede van den heer Beaufort op 19 Maart 1895, wordt gewaarschuwd tegen de protectie in 't alge meen: liet zou leiden tot «herhaling der vaderlandsche geschiedenis op het einde der vorige en in het begin dezer ten einde spoedende eeuw." Dat Nederland nog iets beteekent, heeft het te danken aan zijn qualiteit van groote koloniale mogendheid. Die qualiteit heeft het Steeds verloochend bij zijn Buikerwetgeving. Daarom durven wij ons niet vleien, dat de invloed der koloniale specialiteiten, in de Tweede Kamer zoo gering in aantal, »dat ze met elkaar aan een IHver»» mededeelingen 1119 kleine theetafel kunnen plaats nemen," groot genoeg zal zijn om te leiden tot een afschaffing van den accijns, nu geheel continentaal Europa bezeten is door den protectie-demon. Maar dat het Indische Nederland daarom niet zwijge! Het request van de Ind. Mij. voor Nijverheid en Landbouw is een bewijs, dat de moed nog niet is opgegeven. Tnsulinde, i896 p. 293. Nieuwe bepalingen op den .suikeraccijns. Door den minister is een wetsontwerp ingediend, waarbij de bepalingen omtrent den accijns op de suiker gewijzigd worden. Aangezien de behande ling der definitieve wet door de Tweede Kamer verdaagd werd, acht de minister de opbrengst vnn den suikeraccijns over 1896-97 niet voldoende gewaarborgd Door den steeds toenemenden aanbouw der beetwortels, waardoor deze campagne de productie waarschijnlijk meer dan 100 millioen Kgr. witte broodsuiker zal bedragen, neemt de hoeveelheid der accijnsvrije o verponden in te sterke mate toe en is hiervoor eene verhooging van den aanslag noodzakelijk ge worden. De aanslag die in 1894 met 12 pCt. werd verhoogd, ondergaat nu eeue nieuwe verhooging van 4*/ a pCt. zoodat de totale verhooging 10,5 pCt. bedraagt. Deze verhoeging betreft alle sappen, die gedurende de campagne 1896-97 verwerkt worden; ook dan, wanneer zij bij het in werking treden dezer nieuwe wet, reeds verwerkt zijn. Alle tekorten in den aanslag, die hieruit zouden voortvloeien, worden in eene post op de rekening van den fabrikant gebracht, en gerekend alsof de sappen waaruit de overponden werden verkregen, in de loopende maand verwerkt waren. Bedraagt de opbrengst van den accijns minder dan f9,100000 dan wordt het ontbrekende naar verhouding op de beet- Wortelsuikerfabrikanten verhaald: doch zoo, dat de omslag hoogstens f 3,78 per 10Ü Kgr. witte suiker mag bedragen; terwijl deze vervalt indien de productie mindei dan f 61,000000 Kgr. bedraagt. In de memorie va> toelichting knoopt de minister aan boven staande de volgende beschouwingen vast: Aangenomen dat de productie der campagne 1896-97 volgens de voorspellingen van het voorloopig verslag 100 millioen K.G. droge broodsuiker zal bedragen, dan zal, onder overigens gelijke omstan digheden, de toestand zijn als volgt: Aanslag in ronde som , 85,820000 K.G. Overponden 14,180000 » 1120 Mierse mededeelintren accijnsbedrag vertegenwoordigd door de o verponden f 3,828000, dat is f 376000 meer dan over 1805-1890, waaruit volgt dat rege ling der overponden over 1897 noodzakelijk is. De aanslag zoodanig te regelen, dat het aantal overponden binnen eene bepaalde grens blijft is ondoenlijk, daar voor de aanstaande campagne geen cijfers met voldoende zekerheid vastgesteld kunnen worden. Ook het aantal overponden, dat voor de verschillende fabrieken wordt gemaakt is zeer uiteenloopend en varieert tusschen 19,15 en 10,81, met een gemiddeld van 16,52. Door de voorgeslagen regeling wordt het aan tal overponden terug gebracht tot 10,747200 K.G. (bij 100,000000 K.G. productie), hetgeen een accijnsbedrag vertegenwoordigt van f 2,901744. Veronderstelt men dat de aanstaande campagne minder gjnstige resultaten verschaft, zoodat de aanslag niet hoogcr zal zijn dan in 1895,96 (77,388537 K.G.), dan zal onder de voorgeslagen regeling toch nog cle premie f 2,281700 bedragen De premie zal dus, in weerwil van Ie voorgestel Ie vei hooging van den aanslag per H. L. sap, onder voor de fabrikanten gunstige omstandigheden over 1896,'97 nog f 601700 meer bedragen dan de f 2,300000 bij bet aanhangig wetsontwerp vastgesteld en onder zeer ongunstige omstandigheden slechts f 18300 minder zijn. De mimium-opbrengst van f 9,100000 over 1890/'97 is iets minder dan het gemiddtdde der jaren 1894 en '95 {ï 9,037,006 en 924286). Indische Mercuur, blz 007 'UÜ. De al of niet wenschelijkheid van het gebruik van centraal machines in suikerfabrieken was het onderwerp van een voordracht van den ingenieur J Lexa in Buhemen. In 1883 kwam dit idéé het eerst ter sprake in Rusland, waar de ingenieur Poi.acek er propa ganda voor maakte. Iïet voordeel er van zou bestaan in een groote besparing aan stoom, daar het verlies daarvan tengevolge van e m lensatie in één groote machine veel geringer is dan in vele kleine. Mij richtte drie fabrieken volgens zijn systeem in, doch men kwam van de aanwending ervan weldra terug. Bij een der fabrieken boog in het midden der campagne de zuigerstang der centraal machine krom, en de geheele suikerfabriek moest dientengevolge ruim 14 dagen met werken stoppen, tot de machine weer in orde gebracht was. Ook in Hongarije werden drie fabrieken door Polacek Diverse me.leJeelin^en 1121 geïnstalleerd, waar Lexa 1h j ii in werking zag en zich overtuigde van de onpractische methode. Vier jaar nadat hij een der fabrieken had bezichtigd, kwam bij daar terug en vond dan toen ook niet meer één motor maar elf, het b:>ste bewijs, dat bet systeem geen opgeld had gedaan. Voor de overbrenging van beweging waren in de grootste fabriek (SUO riem schijven en een zeer groot aantal tandra deren noodig, hetgeen de. circulatie in de fabriek natuurlijk ten zeerste belemmerde. In een andere fabriek steeg de dagelijksche capaciteit tot een zeer belangrijk bedrag toen men bet één-motor systeem liet varen. Men moet ook wel in het oog houden, dat juist bij suikerfabrieken het systeem misschien het minst gewenscht is vergeleken bij andere instaliati s, omdat men hier denretourstoom zoo nuttig kan aanwenden voor het verwannen der sappen. Waar schijnlijk bebben de groote, voorstanders van het systeem dan ook altijd andere fabrieken op het oog gehad, bijv. spinnerijen, papier fabrieken, ateliers voor metaalbewerking, enz. En toch zullen in de toekomst hoogstwaarschijnlijk slechts sui kerfabrieken gebouwd worden, waar alle beweging van één motor uit gaat, doch dan zal men als overbrenger van beweging niet meer gebruiken tandradere.n en riems hijven, doch zal de electriciteit hare diensten daartoe leenen. Dan wordt de kwestie geheel anders: men vermijdt de hinderlijke riemen, men heeft haar geheel in de hand. Hij deze wijze van overbrenging van beweging zal natuurlijk ook verlies plaats hebben doch dit zal veel geringer zijn, dan bij de thans gebruikelijke mechanische wijze van transmissie, daar het toch door proeven bewezen is dat nu het verlies tot 60% der oor spronkelijke kracht kan bedragen, veroorzaakt door wrijving en noodig ter overwinning der adhaesie. Een ander niet onbelangrijk nad:el, hetwelk bij de electrische overbrenging ook vervallen zal, is dat men het met een centraal motor niet in de hand heeft de snelheden der afzonderlijke apparaten te regelen. Toch zijn er tal van werktuigen, die afwisselend sneller en langzamer moeten loopen. Is nu eenmaal zoo'n machine gekop peld aan den centraalmotor, dan is het duidelijk dat zij altijd de zelfde snelheid zal behouden, tenzij men de snelheid van alle ma chines in de fabriek tegelijk wijzigde, ilet spreekt van zelve, dat bijv. bij pompen die bet sap afvoeren, de koolzuurpomp, de wasch- en transporteermachinc der bieten, de snijmachine, enz. welke dik wijls van bewegingssnelheid moeten veranderen dit systeem tot groote moeilijkheden aanleiding geeft. Bij de electrische overbrenging heeft men daarentegen met deze last heelemaal niet te kampen. 1122 l>iT«r§e mededeelingen Na afloop der voordracht werd er een weinig over het onder werp gediscussieerd, doch over het algemeen was men niet voor het systeem der centrale beweegkracht gestemd. Een matige centralisatie van de machines kwam als het meest gewenschte voor, hetgeen ook als liet tegenwoordig algemeen heerschende gevoelen mag aangenomen worden. Een suikerfabriek die C> a 700 ton bieten per dag verwerkt, bezit thans 7— 8 stoommachines, terwijl vroeger voor een installatie van 300 ton bieten per dag 15 machines vereischt werden. Centralblatt für die Zuekermduttrie IXÜÖ, bh. lü<>'>. Een kleine snijdselniacliine om rietmonsters tooi' het labora torium gereed te maken werd door Wejzacker geconstrueerd. Het is eene verticale draaiende schijf, waarop verstelbare messen beves tigd zijn, welke snijdsels kunnen leveren tot 0,1 m M. toe. Verdere bijzonderbeden zijn uit de afbeelding te zijn. Bulletin de V Association des Chimistes, 1895, bh. 398, Otto Mittelstaedt slaat een nieuwe methode voor de rende nientsberekening van ruwe suikers voor. Elke rendementsberekening moet natuurlijk de mechanische en chemische verliezen in aanmer king nemen, doch behalve deze, welke bij een normaal bedrijf als constanten kunnen worden aangenomen, moet men ook de melasse- 1123 bïTvrte mededeelini;i ti. vormende coëfficiënt van de organische niet-suiker in rekening brengen, en tevens den invloed in het oog houden der niet-suiker welke door de chemische omzettingen gedurende de rafiinage ont staan is De mechanische verliezen bedragen in het groote raffinage bedrijf ongeveer 0,5% van de ingevoerde ruwe suiker. Door den invloed van warmte en water ontstaat een chemisch verlies van 0,55%, waaruit door opneming van water en alkaliën 0,60% niet-suiker ontstaat, welke hoeveelheid zich dus voegt bij de niet-suiker, die in de ruwe grondstof' reeds aanwezig was. Neemt men nu bijv. als gemiddelde melasse vormende coëfficiënt der niet suiker 1,5 aan, dan heeft men bij een ruwsuiker van 95,6 polari satie, 1,2% zouten, 1,5% org. nietsuiker en 1,7% water: Polarisatie 95,6 % Af verliezen: mechanische 0,50 chemische 0,55 1,05 % 94,55 % Totaal niet-suiker: in ruwsuiker 2,7 ontstaan uit het chem. verlies 0,6 :u melassevuimemli' coëfficiënt 1,5 dus nogmaals af: 3,3 X 1,5 = 4,05 % rendement aan witte consumptiesuiker 89,6 % Het is duidelijk, dat wanneer men de mechanische en chemuche verliezen als constant aanneemt, men deze berekening eenvoudiger kan formuleeren en men R = rendement, P = Polarisatie en Ns = niet-suiker stellende, zal vinden: 1! =P— 1,95 — Ns. X 1,5. Mittelstaedt heeft deze formule aan de werkelijkheid op vele manieren getoetst en gevonden dat zij zeer goede uitkomsten geeft. Ook vergeleek hij deze methode met de gewone rendements-bere kening en vond dat als van de bij normale suiker voorkomende verhouding tusschen zouten en organische niet-suiker (1: 1 ',',) niet te zeer was afgeweken de twee methoden ter berekening niet zeer uiteenliepen. Ook beweert hij dat zijne rendement-berekening direct kan toegepast worden op de naproducten. Wockenblatt des Centralvereins 1800. bh. 001. 1124 Diverse mededeelinje» STATISTIEK, OOGST-EN MARKTBERICHTEN, ENZ. Productie, in- on uitvoer on consumptie in de Vereenigde Staten van Noord-interika iu het jaar 1895. (voor 1894, zie Archief 1896. blz. 470). De rietprodiictie werd geschat op 371471 ton tegen 277053 ton verleden jaar, en '210075 ton in 1893. Dit jaar kwamen 322411 op rekening van den Staat Louis ia na. De oogst 94/95 werd door goede weersomstandigheden begunstigd; de oogst 95,96 zal vermoedelijk 233680 ton niet overschrijden. De hoeveelheid geproduceerde suiker in het jaar 1895 bedraagt volgens de thans bekende juiste opgaven 26697 ton tegen 21643 ton in het jaar daarvoor. De productie der verschillende fabrieken bedroeg: 1895 1896 ton van 1000 K. G. Chiuo, Californië 9979 4296 Watsonville, » 9902 10929 Alvarado, » 2499 2676 Grand Island, Nebraska , r , • ITf . 3266 2550 Lehi, Utah | Norfolk, Nebraska 1100 1191 De in '93 bestaande fabriek Staunton, Virginia is opge heven. De cultuur van Sorghum en de suikerfabrikatie daaruit, welke alleen in den Staat Kansas gedreven wordt, gaat niet vooruit. De jaarlijksche productie wordt op 300 a 450 ton geschat. De fabri katie van basterdsuiker verkregen door verwerking van melasse wordt nog slechts in Philadelphia gedreven; de opbrengst bedroeg in het afgeloopen jaar ongeveer 14732 ton; die van ahornsuiker ± 7112 ton. De invoer van suiker was in het afgeloopen jaar aanmerkelijk kleiner dan die van het vorige jaar. In de verschillende havens werden geïmporteerd: 1895 1894 Tonnen van 1000 K. G. New-York 928025 973070 Boston 168863 173091 Philadelphia 305816 475468 Baltimore 9398 — New-Orleans en andere Zuidelijke havens 20158 56566 San Francisco 130550 157400 1,022816 1,836261 De invoer van Caba ging van 1,030038 ton in 1891. terug tot 853000 ton in 1895. terwijl daarvandaan voor het jaar'96 nauwelijks 254000 ton verwacht worden. Sinds 1889 had dit jaar de kleinste invoer van Europeesche beetwortelsuiker plaats, n. 1. 104555 ton, tegen 113338 ton in het jaar daarvóór. Van de ingevoerde suiker was 28485 ton geraffineerd, '/, was afkomstig uit Hongkong, de rest uit Europa. De uitvoer van ruwsüiker beliep 4527 ton. van geraffineerd 4115 ton; hij heeft slechts plaats naar Canada en betreft suiker, die uit andere landen wordt ingevoerd ter verdere expeditie daarhenen. Het suikerverbruik laat zich als volgt berekenen: Tonnen van 1000 K.G. Totaal invoer 1,622816 Voorraad 1 Januari 1895 44408 te zamen 1,667224 hiervan gaat af: Voorraad 31 Deo. '95 77897 Uitvoer: 8012 80539 1,580685 Komt bij: Rietsuikeroogst 330831 Stroopsuiker 14732 Ahornsuiker 7112 Biet-'en Sorghumsuiker 27153 1,960513 tegen in 1894 2,099129 en in 1893 1,939010 De American Sugar Refining Company, de zoogenaamde sui kertrust, koopt en raffineert ongeveer 75% van al de op de markt gebrachte suiker. De raffinaderijen hiervan onafhankelijk zijn te 1126 Statistiek, oogst- en marktbeiicliten, enz Philadelphia; een nieuwe onafhankelijke raffinaderij wordt gebouwd in Camden (New Yersey). Deutsches Handels Archiv. 1896, p. 488. Marktbericht Handels Vereenitjing Batavia. Europa, 10 Octoher. Over het algemeen luiden de berichten om trent de weersgesteldheid gunstig. Bijna in geheel Europaheerschte een zachte temperatuur en droogte, slechts uit Nederland kwamen nog herichten omtrent regens en in Rasland was het weer zeer afwisselend. Deze gunstige wending komt den beetwortel natuurlijk nog ten goede, doch zij is te laat ingetreden om nog van veel in vloed te wezen. Overal blijft de opbrengst achter hij die van ver leden jaar en in het algemeen wordt ook over de kwaliteit der bieten geklaagd. In de koloniën was het weer overal gunstig. In Queensland kwamen lichte nachtvorsten voor. die echter geen schade hebben aangericht, van Cm ba blijven de berichten over den opstand hetzelfde het laat zich aanzien dat voorloopig den slechten invloed ervan op de suikerproductie zal blijven aanhouden. Het veelbesproken decreet van Generaal Weyler was nog niet afgekondigd en zal vermoedelijk ook wel niet plaats hebben, Totaal Java-suikerafsciiepingen van 1 Juli—3o September naah alle havens. (ïonnen van 1000 k.g.) 1127 Statistiek, oogst- en marUtbericliteD, enz Soerabaia, 12 November. Suiker. Voor hoofdsniker No. 10'13 bestaat meer vraag en werden circa 40000 pikol, restant oogsten verkocht tot prijzen van f 6'/, en f 7.— terwijl ongeveer 60000 pikols restanten hoofdsuiker No. 13/15 kustlevering werden afgedaan tot f 7.— Door deze verkoopen is thans op een paar fabrieken na, alle hoofdsuiker oogst 1896 opgeruimd. In zaksuiker is veel omgegaan. Tot f 3', werden circa 90000 pikols Soerabaia- en kustlevering verkocht. Suikerafdoeiiingen oogst 1896 van 11 September t/m. 4 November, voorzoo ver die bekend zijn geworden. 6743500 pik. totaal vorige lijst. 5000 » Langsee f 6'/ 4 12 en hooger M. 5000 » Plosso » lO'/j-IS'/, » 5000 i id. 01/,O 1 /, » » ± 2000 » Klaling rest 6'/, 10-13 » ± 5000 » Babat » 7 10'/,-12'/, » ± 6000 » Soemengko rest 7 » » + IOOUO » Tjebongan » 7 12en hooger» ± 10000 » Plosso » 6'/ 4 lÓ'/j-ia'/, » + 8000 » Peterongan » 6'/ 2 » » » + 5000 » Modjopangoeng rest 7'', 15-16. ± 8000 » Soemberredjo » Vl\ lO'/j-Pi 1 /, M. ± 9000 » Keboemen » 0' 2 » » » ± 220000 )> Ngemj.it en > „,. » 7 15 kleur. Wmongan ) ± 20000 » Soekowidi » » ± 18000 » Olean » » ± 4000 » Langzee » 6 1 /, 12 en hooger M. ± 5000 » Pengkol » » IOVj-12 1 /, » ± 9000 » Kloer. en Pieret » » » » ± 1000 » Ketintang » 7 » » + 3000 » Ketanen » » » » ± 10000 » Tjandi » » » » ± 9000 » Koedjonmanis » » » » ± 15000 » Tjomal » » 12 en hooger » 6937500 pik. 1128 Statistiek, oogst- en marktberichten, en» OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MEDEDEEUNUEN VAN BET PBOEI STATION VOUIt SUIKERBIET IN WEST.JAVA TE KAGOK-TEUAL. No. 27. RESULTATEN DER AANPLANTINGEN VAN SEBEHVKIJE KJET VARIËTEITEN. dour H. C. I'UIXSEN GEISKLIGS Sedert de laatste jaren is men in onderscheidene landen, waar suikerriet gekweekt wordt, met alle inspanning bezig variëteiten te zoeken of te kweeken, die bestemd zijn het riet, dat men er steeds plantte, te vervangen. Dit geschiedt niet uit een zucht naar verandering oi' omdat men een voordeeligere of meer suikenijke soort deukt te krijgen, maar hoofdzakelijk omdat de bestaande rietsoorten bedreigd worden door ziekten, die hun verder bestaan in gevaar brengen. In vide West-Indische koloniën wordt sedert lange reeksen van jaren bijna uitsluitend liet Bourbon of het, volgens Wray ') daarmee identieke, Otaheiteriet geplant, waarmede men zeer tevreden was, daar het zich onderscheidde dour een groot sapgehalte met veel suiker en eene groote zuiverheid. Men zou er dan ook niet aan gedaeht hebben deze variëteit te verlaten, zoo niet een klein kevertje, de »shot-borer" Xyleborus perforans, op alle West-Indische eilanden het Bourbonriet aantastte en in de stengels ontelbare gaatjes boorde. In deze openingen konden spuien van allerlei schimmels gemakkelijk binnendringen en zoodoende groote ver woestingen in de/.e rietsoorten aanrichten, hetgeen dan ook voor namelijk het geval was met een organisme, genaamd „rindiungus" ol' Trichosphaeria sacchari, die op zeer verschillende plaatsen werd aangetroll'en. a ) Volgens verhalen zou het kevertje eens, in de duigen van oude sherryvaten levend, in West-Indië zijn aangebracht, en volgens ZüHNTNER') is iiet ook op Java door hem gevonden, hoewel het daar nog geen groote verwoestingen heeft aangericht. Zoowel het insect als de schimmel brachten de suikerkultuur in gevaar en daarom heeft men naar andere variëteiten gezocht. \). Waiv. The praotloal riante! \>\i. 'ó. Hiiuno. De kuituur en bewerking Tan het Suikerriet, blz. 68. •2). Wbmx Mededeelingen proel'statiuu Wesl-Java No. 'J3. Archief 1896 blz. 255. 3). Archief 1835. Slj. die hoewel niet de goede, of zelfs uitstekende eigenschappen van het Bourbonriet hebbende, bestand waren tegen de gevreesde plagen, want het is, zooals mij iemand uit West-Indie schreef, beter een matige hoeveelheid suiker te krijgen van een middelmatige soort dan in het geheel niets van een rijke soort, die vóór den oogst tijd reeds dood is. In Louisiana is de reden waarom men naar andere variëteiten zoekt geheel anders. Dit land ligt buiten de tropen en soms heeft men daar last van vorst, waarvoor het riet zeer gevoelig is, zoodat een koude nacht het te velde staande riet kan dooden, waardoor het sap bederft en ook de bibit verloren gaat. Men is daar dus genoodzaakt te planten wanneer men zeker is geen koude meer te krijgen, en het riet reeds te snijden vóór den volgenden winter, zoodat het riet niet langer dan 9 of 10 maanden op het veld staat en nooit die mate van rijpheid bereikt als in de tropische gewesten. Om die reilen worden daar reeds jaren pogingen aangewend eene variëteit te kweeken, die zoo spoedig mogelijk haar maximum van suiker bevat, dus zoo spoedig mogelijk rijp is. Dit geschiedt door eene menigte rietstokken te onderzoeken en alleen bibit te nemen van die exemplaren, welke binnen den tijd, die daar het riet kan blijven staan, het hoogste suikergehalte vertoonen. '). De reden, waarom men op Java steeds zoekende is naar nieuwe variëteiten is ons allen bekend genoeg, liet zwarte Cheribonriet is eene rietsoort, die alle goede eigenschappen in zich vereenigt. Het heeft een suikerrijk, zuiver, gemakkelijk verwerkbaar sap. wordt binnen het jaar rijp, bloeit niet al te zwaar en is vrij goed bestand tegen droogte en vocht, terwijl de rietopbrengst ook zeer groot is, er zou dus volstrekt geen reden zijn om naar eene andere soort om te zien, als dat zelfde riet ook tevens niet zoo vatbaar was voor de sereh, zoodat het alleen door een zeer kostbare bibit verwisseling mogelijk is deze soort voor de kuituur te bewaren. Hel is dus ook niet te verwonderen, dat men reeds onmiddelijk na bet uitbreken dezer ziekte pogingen in het werk gesteld beeft een rietsoort te vinden, die tegen de sereh bestand was. en die tegelijk wat andere eigenschappen betreft te recommandeeren is. Evenals in de andere landen, waarover ik sprak, heeft men dit gedaan door importatie van andere landen, door het kweeken van '). H. Kdson Bug»r c»np. 18!U. -J7l 1130 H, C. I'rinsflti Itpsullnten rW nnrplantinjrpn ynn sereh vrijt, ript viiiirtpiten. zaadriet en door teeltkeus, maar van deze drie wegen heeft tut nog toe de eerste de beste resultaten opgeleverd, misschien wel daarom daar zij liet langst en het eerst is bewandeld, liet zaaien van riet, waartoe veel oefening en toewijding vereischt wordt heeft natuurlijk ook nog eene schoone toekomst, wanneer de bestuiving niet aan het toeval wordt overgelaten, maar gelijk o. a. door Wakker l ) en BoüßlciüS *) is gescnied opzettelijk met stuifmeel van daartoe expresselijk uitgekozen variëteiten wordt verricht. De teeltkeus of het zoogenaamde uitzieken schijnt in de praktijk met bezwaren te kampen te hebben, daar dit tot nog toe zeer weinig geschiedt, hoewel herhaaldelijk is bewezen, dat men dooi' consciëntieus uit zoeken van gezonde, bibit uit een door de sereh aangetasten tuin een gezonden, zij het dan ook niet geheel sereh vrijen, aanplant kan krijgen. 3 ) Verleden jaar publiceerden Went en ik*) onze resultaten, ver kregen bij de enquête omtrent de vreemde rietvariëteiten, en sedert dien tijd is de kennis daarvan zoo toegenomen, dat een gedetailleerd vervolg daarop velen misschien niet onwelkom zal zijn. Om te beginnen wil ik nog eens uitdrukkelijk vermelden, dat bij het zoeken naar andere rietsoorlen het eerste vereischte moet zijn, dat de ge zochte soort bestand zij tegen de serehziekte. AVij zoeken eene andere soort uitsluitend om van de hooge en nog steeds hooger wordende bibitrekeningen af te komen; eene soort, die als men er eenmaal een deel of zijn geheele aanplant mede heeft geplant steeds van generatiebibit kan worden overgeplant, zonder alle kosten van berg-en andere bibittuinen behoeven temaken. Van de soorten die tot nog toe serehvrij zijn. is er bij kuituur in het groot nog geen enkele geldeken alle goede eigenschappen van het Cheribon riet in zich te vereenigen, en daarom moet men bij elk bijzonder geval bedenken of de mindere onkosten opwegen tegen een mindere opbrengst dan men van een goed geslaagden tuin van Cheribon bergbibit kan verwachten. Men moet ook daarom nooit die sereh vrije soorten naar de bergbibittuinen brengen; deze zijn alleen aangelegd omdat gebleken is, dat het zwarte Cheribonriet, dat daar gekweekt is, daar vrijwel serehvrij blijft en een vertrouwbaar plaatmateriaal oplevert. Alleen om deze uitstekende variëteit te blijven houden getroost men zich die moeite en die uitgaven, maar ') Archief 1893 blz. 321 "-) Archief 1595 blz. 978 ') Mededeelingen Proefstation West-Java. >'o. lij Archief 1895 blz. 108 ') t. a. p. 1001. 11. C. Prinsen Geerligs. Resultaten der oanplantingen Tan serehTr(je riet variëteiten. 1131 als het noodig is, dat een andere tietsoort ook op deze kostbare manier opgekweekt wordt om vrij van sereh te blijven dan is het beter zich maar liever aan het ('heribonriet te houden, daar men zeker weet, dat men dan goede resultaten krijgt. Blijft de nieuwe rietsoort daarentegen ook hij het gestadige uitplanten in de vlakte serehvrij en heeft zij dus dat voordeel boven het Cheribonriet, waarom het ons te doen is, waarom zou men haar dan naar de bergtuinen brengen en dus de onkosten geheel onnoodig verhoogen.' afgezien daarvan, dat men op de bergen meer kans heeft andere infectieziekten, zooals rood rot of zuur rot of de bladstrepenziekte in het riet te krijgen. Gelijk uit de in het vorige jaar gepubliceerde enquête bleek waren er onder de tallooze uit alle streken van den Archipel bij eenverzamelde soorten slechts zeer enkele, die de aandacht verder verdienden en het is jammer, dat men toen vrij onoordeelkundig te werk is gegaan en uit alle eilanden, waar in het geheel geen suikerindustrie was of waai'zij op zeer lagen trap stond, liet beeft gehaald in plaats van riet te doen komen van landen, waar de industrie goed gedreven werd en men gebruik had kunnen maken van de daar opgedane ondervinding, liet is nu toen gebleken, dat met uitzondering van het Muritokriet alle vreemde soorten, die iets voor de toekomst beloven, afkomstig zijn van landen met eene gevestigde had men daar direct bibit van daan gebaald, dan bad men zich veel teleurstelling en kosten bespaard, en men was verder geweest, zoo niet met liet bestrijden dan doch met het ontloopen der serehziekte. De soorten, die ons verleden jaar gebleken waren een goed suikergehalte met eene geheel of bijna geheele immuniteit te vereenigen waren het Muntok- en Loethersriet, terwijl over het evenzeer serehvrije Manilla en Canne-morte of Geel Fidjiriet nog geene gegevens in voldoende mate waren verkregen. In den afge loopen maaltijd zijn hierover evenwel nieuwe ondervindingen op gedaan, terwijl hierbij ook nog het Bourbonriet kan worden genoemd en misschien ook het gestreepte Preangerriet. MINTÜkKIET, Deze rietsoort handhaafde in het droge jaar 18% zijne oude reputatie. Sereh kwam er hier nagenoeg niet in voor, ten minste niet op merkbare wijze, ofschoon deze variëteit sedert 1888 onaf gebroken uit in het laagland uit bibit van rnaalriet is voortgeplant. 1132 H. C. Printen öesrlig». Resultaten lier Tan serclu-rije rietvaricUitcn . Het is goed tcgon droogte bestand, geeft op lichten grond een hoog rietproduct en liet sap, dat in natte jaren tamelijk veel glucose bevat, verschilde nu bijna niet met dat van daarnevens geplant Cheribonriet Op zwaren grond daarentegen blijft liet rietproduct klein, de samenstelling van het sap is daar ook ongunstig en de plant is veel meer onderhevig aan sereh. Het is altijd een moeielijke zaak in dit opzicht te generaliseeren, want een rietsoort, die op de eene plaats goede resultaten oplevert kan op de andere plaats zeer ongunstige uitkomsten geven, reden waarom eigenlijk niemand met vol vertrouwen op de hij een buur man verkregen uitkomsten moet afgaan, maar ieder voor zich nagaan, welke rietsoorten op zijne gronden voordeel zullen op leveren en dan eerst in het klein daarmede eenige proeven nemen. Behoudens deze restrictie zou ik het, Muntokriet durven aanraden voor ieder, die op lichten grond plant en vooral wanneer de fabriek met carbonatatie is ingericht, waardoot dan het oenigsz'ms weer barstige sap van het Muntokriet goed en naar den eiseh kan worden, verwerkt. Daar het Muntokriet binnen het jaar rijp is kan het steeds door de toppen van het maalriet worden overgeplant zonder het intermediair van bibittuinen, zoodat wanneer men eenmaal in het bezit van genoegzamen bibit is alle verdere kosten van import of bibittuinen voor deze variëteit vervallen; op zwaren grond is dit riet af te keuren, gelijk het volgende staatje leert van Mun tokriet, dat op verschillenden grond in dezelfde streek is geplant. 1133 11. O. Prinsen Qeerligs. Reialtaten der atnplantinjên van sorelivrije rietvariëtcMten. LOETHEESMET Over deze rietsoort loopen de in het afgeloopen jaar verkregen uitkomsten zeer uiteen, hoewel zich in liet algemeen de onder vinding bevestigde, dat Loethers een lichten, lossen grond ver bo ven een zwaren verkiest. Sereh kwam er, in merkbare mate niet in voor. maar wel was het zeer onderhevig aan boorderaanvallen, waardoor de kiemen van annanas- en rood snotziekte in liet riet konden dringen en het bederven. Aan deze omstandigheid schrijf ik voornamelijk de zoo uiteenloopende resultaten met deze rietsoort toe, die op lichten, goed doorlatenden grond geplant, op de eene fabriek een prachtigen oogst en op eene andere nagenoeg misge was heeft opgeleverd. Ook schijnt het Loethersriet bijzondere eischen aan den grond te stellen of zeer gevoelig te zijn voor de juiste mate van water of mest, ten minste vele geoefende en bekwame planters, die jaren lang succes met het Loethersriet hebben gehad vonden soms dat dit riet een slechten oogst gaf zonder dat zij iets in hun manier van planten veranderd hebben en zonder dat er iets gebeurd is, dat die plotselinge achteruitgang kan verklaren. Op de meeste ondernemingen heeft men opgemerkt, dat men Loethersriet langer dan een jaar moet laten staan, alvorens het zijne volle rijpheid heeft bereikt, evenwel zag ik in Djoedja een prachtigen aanplant van Loethersriet met een rijk en zuiver sap, die juist een jaar oud was. zoo,lat ook dit punt van omstandigheden afhankelijk blijkt te zijn. Terwijl sommigen geconstateerd hebben, dat dit riet niet bestand is tegen droogte, is liet op andere onderne mingen tot het laatste toe goed gebleven in den afgeloopen drogen maaltijd, waar Cheribonriet, dat gelijk behandeld was. met den dag achteruitging. Om al deze redenen is het aan te raden, wanneer men Loe thersriet planten wil dit op bescheiden schaal te doen, dan kan men bij een eventueel mislukken, waaraan dat riet, gelijk boven is op gemerkt, gemakkelijker onderhevig is dan Cheribonriet, geen groote schade lijden, en men kan dan het Loethersriet reserveeren voor de tuinen, die men vroeg plant en laat snijdt, terwijl men er alleen de lichte gronden mede moet beplanten, daar het op zwaren grond zeer weinig groeit. De met deze rietsoort in den afgeloopen maaltijd verkregen cijfers voor verschillende fabrieken volgen hier. 1134 It. C. Prinsen Geerliga. Resultaten der aanplantinwfn van serohvrije r ietvaiiëteüen. Ook uit andere rietsuikerproduceerende landen wordt gemeld, dat liet Loethersriet (Louziers of Mauritius) eene superieure soort is, doch die gemakkelijk door hoorders en infectieziekten wordt aangetast. Manillariet. Sedert het vorige jaar is de kennis van liet Manillariet op Java aanmerkelijk toegenomen; vooral in het Westen werd dit riet op velschillende ondernemingen aangeplant en op eene fabriek op tame lijk groote schaal, daar er 50 houws mede beplant werden. Overal bleef het serehvrij, bloeide nagenoeg niet, zoodat er gemakkelijk eene ruime hoeveelheid bibit van kon genomen worden, stoelde op lichten grond goed uit, leverde een ruim rietproduct en had goed sap, dat slechts weinig minder was dan dat van Cheribonriet uit eenzelfden tuin. Op zwaren grond was de hoeveelheid riet wederom laag, zoodat ook deze soort alleen op niet te zware gron den gekweekt kan worden, maar daar dan ook bijzonder gunstige resultaten oplevert, wanneer men bedenkt, dat men, als men een - maal in het bezit van genoeg bibit is, deze soort steeds door generatiebibit kan voortplanten, omdat zij serehvrij is en na 12 maanden rijp is. Er bestaan drie variëteiten van Manillariet, namelijk het Witte, H. C. prinsen üeerlijjs. Kesultaten iler aanplantingen ybii sereliTrije rittrariëteiten. 1135 Ronde en Zwarte, die alle het karakteristieke kenmerk der dikke knoopen bezitten, maar alleen in de kleur verschillen: de oogen van dit riet loopen zeer gemakkelijk uit, en komen bij het planten ving en krachtig op, zelfs de lagere oogen van oude stokken heb ben «leze eigenschap, zoodat het Manillariet een krachtige plant is. Het is ook goed bestand tegen droogte en heeft zich dit jaar tot het laatste toe goed gehouden. Al deze analyses zijn evenals die der reeds besproken variëteiten in de praktijk verkregen en hebben dus betrekking op sap, dat met den grooten fabrieksmolen is geperst. In het algemeen schijnt het zwarte Manillariet beter pap te hebben dun liet witte, terwijl er van het roode nog niet veel cijfers voorhanden zijn. Op /.waren grond was de rietopbrengst laag, n.l. 730 pikol per bouw, terwijl (i|> den geuiengden grond gemiddeld van het witte 1136 11. e. Printen Geerllgs. Resultaten <ler aaniilantinpen van ferehvrjje riotvarié'tciten. Manillariel OGO on van het zwarte 1000 pikol per bouw werden geoogst. Op grond van liet bovenstaande durf ik eene proefneming mei Manillariet voor niet te zware gronden gerust aanraden. CANNE MORTE OF GEEL FIWIRIET. Ook over deze rietsoort loopen de meeningen zeer uiteen: ter wijl sommigen er veel vertrouwen in hebben en er tamelijk groote uitgestrektheden mede hebben geplant zijn anderen door do resul taten, die zij met proefaanplantingen daarvan hebben gekregen zoo ontmoedigd, dut zij deze rietsoort niet verder hebben aangehouden. Evenwel is ieder het er over eens. dat het Gele Fidjiriet zeer goed bestand is tegen de sereb en een hoog rietproduct oplevert, zoodat liet ingeval de sappen niet al te slecht zijn voordeel oplevert dit riet te planten, maar op sommige ondernemingen was het sap zoo slecht, dat men, zoo het alleen vermalen zon worden, de hoofd kooksels alleen op zaksuiker zon kunnen verwelken. Nu is het zeer goed mogelijk, dat men het riet te vroeg gesneden heelt, daar het volgens de ondervinding \an Moquette *) langer tijd dan het Cheribonriet nohdig heeft om tot rijpheid te komen en onrijp geel Fidjiriet een zeer slecht sap heeft, maar dit neemt niet weg, dat een aanplant van dat riet op zeer lichten, hoewel geen geilen grond, zelfs na 14 maanden een sap had van li, 24% suiker met eene zuiverheid van 80,r>, terwijl Cheribonriet, dat daarnaast stond, een jaar na het planten reeds 18,'2% suiker en 89 R. Q. vertoonde. De lieer MOQUETTE deelde mij op mijn verzoek eene reeksanalyse cijfers van het gele Fidjiriet mede. dat op verschillende leeftijd was onderzocht en waaruit bleek, dat in den tijd van twee en een halven maand de Brix in het sap steeg van 10,;! tot 18,.'5, het sui kergehalte van -10,71% tot 15,42 en de zuiverheid van 65,7 tot 84,26; de samenstelling van het sap was toen nagenoeg dezelfde als van Cheribonriet uit importbibit, dat in den zeilden tuin was geplant. Neemt men daarbij in aanmerking dat liet Fidjiriet ge woonlijk een veel grooter rietproduct geeft, dan het Cheribonriet. dan is dit resultaat zeker bijzonder gunstig te noemen. liet is echter een groot bezwaar, dat dit riet eerst zoo laat rijp wordt, want dan kan men er slechts een deel van zijn aanplant mede voorzien, en daar men dan vroeg moet planten en laat snijden, zal het dikwijls moeielijk zijn steeds generatiebibit disponibel te *> Archief is;tti. 1.1/. »\ 1137 11. C. rnnaen fleerligs. Resultaten der Minpluntingen van nerehvrjja rletrarlëteUen. hebben. Het schijnt, dat deze rietsoort op lichte gronden een zeer slecht sap heeft en dat het dus aan te raden is voordat men er toe overgaat haar in het groot te gaan planten eerst een paar kleine proefaanplantingen te maken, om te zien hoe zij zich in dit speciale geval gedraagt. Eenige analysecijfers omtrent hel canne morte of geel Fidjiriet volgen hier: BüURCONRIET Tegelijk met vele andere variëteiten bracht SOLTWEDEL in het jaar 1889 eenige bibits Bourbwnriet mede van zijn reis naai' Suma tra en Malakka; al deze variëteiten werden te Semarang uitgeplant en bibit van de geheele collectie gezonden aan het Proefstation Üost-Java en aan den lieer Moquette. Van laatstgenoemden ontving liet Proefstation te Kagok ook exemplaren der rietsoorten, zoodat deze nu reeds van 1889 af steeds door generatiebibit op Java in het laagland zijn voortgeplant, en nu wel kunnen gerekend worden te zijn geacclimatiseerd. Omdat in zoovele andere rietproduceerende landen met veel lof over deze rietsoort gesproken wordt en hare kuituur alleen daarom verlaten wordt, doordat zij veel vaneen boordersoort te lijden beeft, zoo besloot ik die soort speciaal in het oog te houden, en zooveel mogelijk uit te breiden. In den proeftuin bleek zij serehvrij te zijn, goed uit te stoelen, zwaar riet op te leveren en niette bloeien, ter- 1138 H. C. Prinsen ('ieerligs. Resultaten der aiinp'laniin'.'en van «erehvrije rietvnriëteilen. wijl het sap suikerrijker en zuiverder was dun dat van Cheribonriet, dat in denzelfden tuin gelijk geplant en gelijk behandeld was. Later was ik in de gelegenheid het Bourbonriet in het grootte zien aan geplant in tuinen, waar het met andere soorten vermengd groeide, maai' ofschoon die soorten dikwijls zwaar door de serehziekte aan getast waren, bleef liet Bourbonriet er steeds vrij van, en had ook altijd een hoog suikergehalte. liet Bourbonriet wordt binnen het jaar rijp, maar kan dan nog wel een paar maanden blijven staan zonder af te sterven, het is ook goed tegen droogte bestand en de oogen loopen spoedig en krachtig uit. Of bet een lichten of een zwaren grond prefereert, of het gemakkelijk omvalt en meer dergelijke kwestien zijn nog niet uitgemaakt en daaromtrent zal de ondervinding uitspraak moeten doen, maar ik durf wel te beweren, dat het Bourhonriet tot nog toe serehvrij en verder een zeer superieure soort is. Gestreept Preangerriet Hoewel dit riet waarschijnlijk niet tot de hier besproken categorie behoort, omdat het nog volstrekt niet is gebleken bij voortdurende aanplanting in het Laagland serehvrij te blijven, zoo kan het wel met een enkel woord gereleveerd worden. Velen zijn van meening dat liet identiek is met het zwarte Cheribonriet en dat het verschu- 1139 lt. C. Prinsen Geerligs. Resultaten <ler aanplanttngen tan serehvrjje rietrariëteiten. lende uiterlijk en kleur alleen toe te schrijven zijn aan dr andere klimatologische gesteldheid, waaraan het is blootgesteld geweest. Ik voor mij kan mneielijk aannemen, dat de groote verschillen tusschen deze heide rietsoorten zoowel in de kleur, den vorm der oogen en dei' bladeren en liet uiterlijk der bloem pluim uitsluitend het gevolg zouden zijn van eene andere omgeving en ik ben wel geneigd te gelooven, dat het twee verschillende rietsoorten zijn. Dit is van veel gewicht, want zijn het werkelijk twee soorten, dan rijst de vraag of het wel verantwoord is voor de bibit van het Preangerriet dezelfde groote onkosten Ie maken als voor het Cheribonriet, dat men als een goede en betrouwbare rietsoort kent. Volgens de analyses, die ik ervan zag, blijkt het een zuivel sap ei n pront rietsuikergehalte te bevatten, terwijl het eene ruime opbrengst geeft, maar indien men er dezelfde onkosten van bergtuinen of gestadige verwisseling voor moet maken zie ik niet in. waarvoor men het in de plaats van het zwarte riet zou planten, altijd in de veronderstelling, dat men dat voldoende krijgen kan. Men ziet, dal de appreciatie der verschillende rietvariëteiten zeer uiteenloopt op de verschillende ondernemingen, hit kan daar door veroorzaakl worden,dat gelijk van zelf spreek 1 alle variëteiten bewerkt en bemest zijn zooals men door ondervinding geleerd, weet, voor de verschillende ondernemingen dat liet best is voor het riet, waaraan men gewend is. nl. liet zwarte Cheribonriet. Zou liet nu niet zeer goed mogelijk zijn, dat eene andere soort pene gewijzigde behandeling beter aanstaat en dat een groot deel der verschillen daaraan toe te schrijven is, dat de variëteiten niet genoeg bestudeerd zijn en dientengevolge niet overal in die conditie zijn geweest, die voor hun gedijen liet voordeeligsl was.' 1140 It. O. Primen Oerligs. Resultaten iler ftAnpUntingeti v.in serehvrijp rletrarißtelten. Ken andere groote factor voor de verschillen is de afwijkende gesteldheid van bodem en klimaat tusschen de verschillendedeelen van het eiland; terwijl men in het Westen over het algemeen te vreden is over het zwarte Muntokriet is deze rietsoort in het Oosten zeer in miserediet en geeft daar zelfs veel sereh. Omgekeerd is men in het Oosten tevreden over het ('anne Morteriet. dat hier weer niets dan teleurstelling opleverde. Het is daarom zaak als men een dezer seivhvrije rietsoorten wil planten eerst kleine proéf aanplantingen op de meest verschillende gronden der onderneming aan te leggen en die goei te doen onderzoeken, alvorens door gunstige resultaten bij anderen verkregen, verlokt, ertoe over te gaan groote uitgestrektheden in eens daarmede te be planten. ANALYSES VAN KIETVAUIKTEITEN UIT DEN I'KOEKTMN door 11. C. ]'KINM-;.N d I'.KKI.II.S Hoewel in het Archief van I.*> Jan. L896 de resultaten vermeld zijn der analyses van de riet variëteiten op Krernboong en Toe langan, kwam het mij niet ongewenscht vuur de analyses te publiceeren, die dit. jaar van diezelfde soorten te Kagok zijn gemaakt. In sommige opzichten weken deze van de bo venb3 loeide af, en dat was juist de reden die mij tot de publi catie bracht. Daar het bleek, dat de resultaten eener zeilde riet soort voor de verschillende deeleh van Java zoozeer uiteenloopen, is het mogelijk dat een riet op Krernboong slecht eninTegal goed is en omgekeerd, terwijl een andere bron van verschillen daarin gevonden wordt, dat in de eerstgenoemde publicatie de analyses zijn vermeld, van riet dat in April en Mei werd gesneden, terwijl deze publicatie betrekking heelt op riet, dat in Juni 1895 is ge plant en in Juli 1896 is gesneden en onderzocht. De tuin was op de gewone manier volgens Reynoso bewerkt, met plantgeulen van i voet afstand, de grond was vrij lichte ge mengde zand- en kleigrond. liet riet was voorbemest met i pikol boengkil en in Januari nubeinest met 1 pikol zwavelzure ammonia, de tuin was zeer goed geslaagd, had niet dooi' bijzondere omstan digheden geleden en het riet, dut na 13 maanden gesneden werd. 1141 11. C. Prinstn Oearligl. Rcsullatnn «lor aanplantingen van ■erehvrjjo iii-1 v;u ii'-teitoii. stond nog zeer frisch en groen. De analysecijfers hebben betrekking op liet sap, dat met een laboratoriummolentje uit eenige stokken van iedere variëteit geperst werd en geelt dus gunstiger gege vens dan in de praktijk met de fabriekmolens kunnen worden verkregen. Om de lijst niet te lang te doen worden heb ik alleen de ana lyses gegeven van die rietsoorten, die uit een oogpunt der praktijk eenig uitzicht geven op aanplanting in het groot en alle soorten, die zwaar door sereh waren aangetast, ofte klein of te dun bleven, ol' een te licht en slecht sap bevatten zijn hier niet vermeld. Zoo heb ik alleen die soorten opgenomen, wier met bet kleine molentje geperste sap meer dan 10 % suiker bevatte, wier gemiddeld gewicht boven 1 K,G. wasen die niet op van buiten zichtbare wijze door de sereh waren aangetast. Ik redeneerde aldus, dat alleen soorten, die deze drie eigenschappen in zich vereenigen in aanmerking kunnen komen in het groot beproefd te worden. Nu schijnt deze lijst toch nog zeer lang. maar het is zeker, dat een groot aantal geheel dezelfde soorten onder verschillende namen in de lijst voorkomen en dus meermalen geteld worden, en hierin zal de noodige vereenvoudi ging worden gebracht, zoodra de door den Heer Wakker in de aangehaalde publicatie beloofde verbeteringen kunnen worden aan gebracht. Ook moet men liet serehvrij zijn dezer soorten niet zoo letterlijk opvatten, want van elk daarvan is slechts ééne plantrij beplant en daardoor zijn de omstandigheden geheel anders dan hij kuituur in het groot, terwijl erin een kleinen proeftuin veel meer zorg aan het uitzoeken der bibits kan besteed worden dan dat in de praktijk mogelijk is. Er zullen dus verschillende soorten in den proeftuin serehvrij blijven, die dat in den gewonen aan plant niet zijn, gelijk ten duidelijkste blijkt uit het Cheribonriet in de verzameling, dat sedert jaren steeds van generatiebibit altijd in het laagland is overgeplant en nu geen sereh bevat, terwijl iedereen weet. dat dit bij aanplanting in het groot niet het geval zou zijn. Er zullen er dus nog wel vele soorten uitvallen, maar toch geloof ik wel, dat er onder de hieronder genoemde soorten enkele zijn. die ieder voor de grondsoort en het klimaat, dat hen hei, meest aanstaat, met goed gevolg het Cheribonriet zullen kunnen vervangen. 1142 11. C. Priiisrn CUciügs. Antthses run rietvai iëii id n uit den proeftuin, *) Deze nummers komen orereen met die der publicatie Tan Wakeer Arcli. 1836 blz, 49. 11. C, Prinsen Qccrli),'», Analyse» van pclTßrictHten uit den proeftuin. 1143 1144 11. C. Priniel (irpili;». AmtlT<<ri irnn rirlTurirleiien uil ilrn prorlluin 11. <J. l'rhu'ii Ga?iTgs. Vnalytej van rtfitvftriëWten uit <U-o proeftuin. 1145 1146 11. C. Prinsen Qecrligs. Analyses van rielvnriètcitcn uit den proeftuin, MEDEDEELINGEN UIT EN VÜÜK DE PRAKTIJK. BÜITEX VERANTWOORDELIJKHEID I)EK REDACTIE. DE FILTER BOUVIER Gedurende den afgeloopen maaltijd was ik in de gelegenheid jiroeven te nemen met een nieuw mode] filter de »Filtre décanteur Bouvier." Deze filter bestaat uit een rechthoekigen geslagen ijzeren bak, waarin schotten, welke decanteerruimten vormen, voorts eenige steunijzers voor aan te brengen kokers gevuld met i'iltreermateriaal, één saptoevoer- en één sapafvoerkraan, verder kranen bevestigd aan de verschillende decanteerruimten om vuilsap, dat zich aldaar verzamelt, af te tappen. Een licht deksel van plaatijzer is met 2 bouten voorzien van vleugelmoeren aan den filter bevestigd. liet bovenstaande is m. i. voldoende tot bet begrijpen van achterstaande teekening, die eene lengtedoorsnede van den filter voorstelt. De werking is als volgt: liet te reinigen sap vloeit uit de kraan A in de eerste filtreer afdeeling, passeert nadat de zwevende stoffen zich bij B hebben afgezet, een koker, gevuld met plantenvezel E, wordt daardoor ge filtreerd, en treedt nu in de tweede afdeeling. Wederom bezinkt een gedeelte der vreemde stoffen, terwijl de overige zooveel mogelijk worden opgevangen dooi' een koker met dergelijke plantenvezel gevuld. Hetzelfde heeft vervolgens plaats in eene derde, vierde en vijfde afdeeling tot dat het sap bij C den filter, gezuiverd verlaat. D. kranen tot aftappen van het bezinksel. Een woord vooraf over het Qltreermateriaal geleverd bij dezen filter. Het is eene zeer veerkrachtige, draderige, plantaardige vezel, van eene witgele kleur, met het ongewapend oog eene ronde door snede yertoonende. Zij is waarschijnlijk afkomstig van eene aloè soort, en is in den handel bekend, onder den naam tam pico, erin végétal of erin d'Afrique. Noch door de lucht, noch door kalkzouten wordt deze vezel aangetast. Zij kan dan ook meerdere jaren gebruikt worden. (4 jaren gebruik is reeds geconstateerd). Mcilulorlin; rn U't f" T<cr At |iiiUi;l; 1148 Het is opvallend hoe gemakkelijk deze stof zich laat reinigen. Na gedurende 2 uren gediend te hebben om vuilsap te ,filtreeren, was dompelen en een oogenblik spoelen in water, voldoende om eene volkomen zuivering te bewerkstelligen. Ook na herhaald schoon maken bleek de veerkracht gelijk te blijven, een voordeel boven doeq. Opzuigen van vloeistof dóór, noch vasthechten aan de vezel heeft plaats, een gebrek dat bij het gebruik van filterdoek in geringe, doch bij het gebruik van ainpas in hooge mate voorkomt, bij het verwisselen van filtreermassa zijnde mechanische verliezen derhalve aanmerkelijk minder. De chemische verliezen zullen ook ten gunste van dezen filter uitvallen, indien wij hem vergelijken met den filter Philippe- of met den Horden-filter. De invloed van <Ie vezel op het sap kunnen wij voor deze filters gelijkstellen, zij gebruiken allen eene plantenvezel als stof welke de reiniging bewerkstelligt. Daai' de BouviEß-filter echter in tegenstelling van beide boven genoemde!), zonder druk werkt, (druk vloeistofzuil in den filter buiten rekening latende), zal het sap zich in horizontale lagen, bewegen. Het vuil zet zich namentlijk beneden af, en verstopt de aldaar bestaande doorgangen, sap dat volgt, wordt dus gedwongen door <tijging nieuwe wegen te zoeken, die het voordeel hebben geheel zuiver te zijn. Rij filters welke onder druk werken, zal het eerste vuil zich afzetten, daar waar liet sap den minsten tegenstand ontmoet, d. i. zoo dicht mogelijk bij den uitlaat, boven in. Daaropvolgend sap is dus .steeds, niet alleen in aanraking met zich vroeger reeds afge zette vaste stoffen, doch is tevens verplicht daardoor heen te dringen. Hoe nadeelig dit is na eenige uren werken behoeft geen betoog. bit 'net bovenstaande volgt: dat bij tiet in werking brengen van den BouviEß-filter, toevoerkraan en af voerkraan tegelijk geopend moeten worden. De proeven met den filter bepaalden zich tot schoon- en diksap, terwijl de bepaling der hoeveelheid asch, vóór en na filtratie voor komende inliet sap.de meest praktische wijze bleek, om een oordeel over de werking te vellen, zoo ook om eenigszins de eventucele finantiëele voorde, len van bet vraagstuk in bet licht te stellen. Hierop afgaande bleek, «iat scboonsap, intredende met 328 m. gram asch per 100 ccm. den filter verliet, met een aschgehalte van 323 m. gram, zoodat per 100 ccm., 5 m. gram anorganische stoffen verwijden! werden. Meiieileelingcn uit en voor de praktijk 1149 De in de tweede filtreerafdeeling voorkomende decanteerruimte, bevatte sap met een aschgehalto van 1298 m. gram per 100 ecm. Het onderzochte diksap vloeide in den filter met een aschge halte van 1051,2 m. gram per 100 ecm., terwijl dit na filtratie bedroeg 1036,4 m. gram per 100 ecm. eene vermindering van 14,8 m. gram. De tweede decanteerruimte bevatte diksap met een ascbgehalte van 2688 m. gram per 100 ecm . de derde per 100 ecm., 2182 m. gram. Zoowel liet schoon-als het diksap, was naden filter doorloopen te hebben zuiver, alleen bij het pas in werking brengen werden eenige zwevende deeltjes meegevoerd. liet vuilsap uit de decanteerruirnten, wordt met succes, door een koker gevuld met tampico gefiltreerd. liet zich daar in verza melende sap wordt door water verdrongen. Mechanische verliezen zijn alsdan bijna geheel buitengesloten. De goede werking van dezen filter is zeer afhankelijk van de vulling der verschillende filtreerelementen (kokers gevuld met fil treermassa), den filter met 5 is dus boven die met 4 elementen te verkiezen. line groot het geldelijk voordeel zou kunnen zijn indien men van dezen filter gebruik maakt, heb ik getracht af te leiden uit de resultaten met diksap verkregen. Een fabriek meteen aanplant van 355 11. A. waarvan per 11. A. geoogst wordt 87100 K. G. riet zal ± C5450 11. L. diksap (2.")" B.) daarvan winnen. Per 11. L. diksap worden door de filtratie 14,8 gram asch ver wijderd. Aannemende 1 gram asch 3,75 gram suiker verhindert te kristalliseeren, zoo zoude, door op deze wijze te filtrecren !3032 K. G. suiker gewonnen worden. De prijs van 1 K. G. der suiker (100°) f 0.20 stellende zoo is het geldelijk voordeel f 720. In verband echter met denaard van het verwijderde vuil, kun nen wij dit c.jfer gerust hooger stellen. Vooral is dit het geval indien het diksap geëlimineerd wordt, daar nu op eenvoudige wijze gelegenheid bestaat, om de slijmerige, taaie afzetsels, die na verwarming boven drijven, volkomen te ver wijderen. Ten tweede zou ik er nog op kunnen wijzen, dat door de filtratie van schoon- en diksap het verwarmend oppervlak der verschillende lichamen, die tot verwarming of verdamping dezer vloeistoffen dienen, langer vrij blijven van eene laag ketelsteen, zoodat de stoom beter tot zijn recht komt. 1150 Mededeel Ingen uit en voor de praktijk Het is echter onmogelijk te generaliseeren, daar de installatie en werkwijze der verschillende fabrieken te zeer uiteenloopen. Zoo zullen fabrieken, welke genoodzaakt zijneene bezin kruim te (tjing kisten) te hebben voordiksap meteen gezamentlijken inhoud van 300 a 400 II L, dezen filter zeker met vreugde begroeten als eenc welkome verbetering. Het lange staan van het diksap (12 k 24 uur) wordt verineden. De berekening van de hoeveelheid suiker die daardoor gewonnen wordt, laat ik aan de respectievelijke fabrikatie-chefs over. De capaciteit van den filter optegeven, is mij onmogelijk daar de proeven door geen enkele stagnatie onderbroken werden, ten gevolge van verstopping der poriën. Ik acht echter een filter, lang 1,5 M., breed 1 M., voldoende voor de filtratie van 100,000 L. schoon- of diksap. Alvorens te besluiten vermeen ik degenen welke het artikel »l)ie Saftreiniging mittelst Oei nach Bouvier" *) gelezen hebben in »Das Zeitschrift für Zuckerindustrie in Böhmen" op een schrijven van den heer Hou vier attent te moeten maken: »a la suite d'expé riences tres concluantes dans les sucreries de cannes, je me suis décidé a faire applirpier Ie nouveau raodèle; il est plus simple que moD liltre a I'huile, vous pouvezêtre certain de ne pas avoird'arrèt dans Ie ehaulage et en mème temps une bonne filtration." Waaruit blijkt dat hij van het gebruik van olie, als stof ter vergemakkelijking der filtratie heelt afgezien. Proeven door mij met olie op liet laboratorium in zijn geest genomen, gaven onbevredigende resultaten. Zoowel de reinheidsfaetor als de viscositeit (met viscosimeter bepaald) bleken dezelfde te blijven, met of zonder gebruik van (die. Perxixg, Oclobcr '90. J. van Moll. EENIGE OPMERKINGEN OMTRENT DE RESULTATEN MET SUDMAISCHENARBEID. De vulmassaverwerking door middel van kristallisatie in be weging komt in de Javasuikerindustrie meer en meer in toepassing en schijnt in de naaste toekomst veel uitbreiding te zullen vin den. Dit is inderdaad zeer verklaarbaar wanneer men let op de gunstige resultaten en finantieèle voordeden welke met die werk wijze op Java behaald kunnen wolden. *) 1 Muart. 'JU bladz. 385. Mededeelingcn uit en voor de praktijk 1151 Het is gebleken dat het vraagstuk »hoofdsuiker en melasse" in de rietsuikerindustrie door middel van don Sudmaischenarbeid op gelost kan worden. Waai' in de bietsuikerindustrie, bij welke de kristallisatie in beweging reeds sedert jaren vrij algemeen wordt toegepast, eene uitputting der stropen ter verbetering van het hoofd suikerrendement niet verder gedreven kan worden dan tot eene zuiverheid der afloopstroop, van ongeveer 60, daar kan bij de riet suikerfabrieatie met diezelfde werkwijze tot op eene zuiverheid van 3(5 en misschien nog lager worden afgewerkt, zonder dat hierdoor de kwaliteit der verkregen suikers werkelijk achteruitgaat. Bietsuikers verkregen uit vulmassa's met lage afloopstropen zijn gewoonlijk zeer aschrijk, hetgeen vermindering van den sraffinationswerth" ten gevolge heelt. Daarom is het in de meeste gevallen niet mogelijk de stropen tot beneden 65 zuiverheid uit te putten zonder hierdoor een minderwaardig produkt te verkrijgen. Voor rietsuiker bestaat dit nadeel niet of slechts in geringe mate Zoo werd in den afgeloopen maaltijd op de fabriek Wonoredjo geruimen tijd tot op eene zuiver heid van slechts 30 dei' afloopstroop afgewerkt, de door die werk wijze verkregen muscovado (kleur Nu. I! X Ü.M. Polarisatie 9G,7) bevatte' <>/i7 3 / 0 asch, terwijl het gemiddelde monster der in dien maaltijd geproduceerde suiker 0,42% asch opleverde en dat van de campagne '95, 0,411%. Zoude het mettertijd gebeuren, dat de suiker op Java volgens rendement verkocht wordt op dezelfde basis als in Nederland, dan zal het slechts weinig meerdere aschgehalte der suikers verkregen uit vulmassa's met zeer lage afloopstropen geen nadeeligen invloed op de marktwaarde daarvan uitoefenen. Suiker verkregen uit vul massa's met lage zuiverheid der moederloog hebben een grooter kristalgewicht dan dezulke uit vulmassa's met hooge zuiverheid der afloopstroop. Hij deze laatste wordt de polarisatie gedeeltelijk gevonden uit het kristal en gedeeltelijk uit de opgeloste saccharose der strooplaag welke het kristal omgeeft. Bij de eerste is die strooplaag wegens hare geringere zuiverheid suikerarmer, bet kristalgewicht moet dus bij gelijke polarisatie der twee suikers grooter zijn. Hieruit volgt dus, dat suikers met lage zuiverheid der moederloog wegens haar grooter kristalgewicht beter zijn dan andere. Hij het uitputten der stropen tot op lage zuiverheid, treedt het verschijnsel op dat de suikerkristallen niet meer onberispelijk wit, maai' min of meer geel tot zelfs bruin gekleurd zijn. Hiervan kan 1152 Meile<leelingen uit en voor de praktijk men zich gemakkelijk overtuigen indien men dergelijke suikers met glycerine en absolute alcohol afwascht en ze onder het vergroot glas beschouwt. De kern der kristallen vertoont zich dan zuiver wit, terwijl ile buitenste lagen geel gekleurd zijn. liet is niet doenlijk de zuiverheidsgraad aan te geven tot op welken uien de stropen kan uitputten zonder dat die kleuring der kristallen optreedt. Dit is in de eerste plaats afhankelijk van de sappen die ter verwerking komen en van de werkwijze welke gevolgd wordt. Op carbonateerendefabrieken en daar waar ruim gebruik gemaakt wordt van zwaveligzuur zal die kleuring vermoedelijk eerst bij lager zuiverheid der afloopstróopoptreden dan bij defaekeerende fabrieken. Op de fabriek Wonoredjo trad dit verschijnsel op toen de af loopstróop nog eene zuiverheid van 50 aanwees. Claassen beweert dat bij bietsuikers de kleuring der kristallen reeds merkbaar wordt zoodra de zuiverheid beneden 70 daalt. Bij donkere vulmassa's zou dit verschijnsel nog vroeger optreden. liet komt mij voor dat deze bewering wel eenigszins overdreven is, althans zeker niet algemeen opgaat. Zoo zag ik b. v. bietsuiker welke door middel van Sudmaischen arbeid met een afloopstroop van slechts 60 zuiverheid was verkre gen, direkt op consumptiesuiker verwerken, waarbij onberispelijk witte kristallen werden gewonnen. Het voordeel van den Sudmaischen arbeid zou trouwens nagenoeg geheel verloren gaan, indien men niet verder dan tot op eene zuiverheid van 70 kon afwerken. Het mag evenwel niet verzwegen worden dat het wei ken op hooge nummers zeei' bemoeilijkt en zelfs onmogelijk wordt, indien men de stro] en tot beneden in zuiverheid ontsuikert. De vul massa's konden in dit geval evenwel nog zeer goed op mus- COVado verwerkt worden waarbij het behalen der verlangde kleur en polarisatie geen bijzondere moeilijkheden opleverde. De kleuring der kristallen levert mijns inziens geen bezwaar op voor de waarde dier suikers, aangezien muscovados zelden door affinatie doch gewoonlijk dooi' ra ffi natie voor de consumptie genietbaar gemaakt worden. Bij de verwerking der boofdsuikervulmassa door middel van Sudmaischenarbeid heeft eene hooge zuiverheid dezer vulmassa resp. der tjing een veel gunstigeren invloed opliet behalen van een hoog centrifugerendement dan eene ver gedreven ontsuikering der afloopstropen. Door gebruik te maken van de bekende formule M<l (Nlq — (3> X 100 — % droog centrifugerendement kan Sd (bq — Q) men nauwkeurig nagaan welke rendementsverhooging men behalen kan bij toenemende zuiverheid der boofdsuikervulmassa. 1153 MedeiUelingen uit en voor de praktijk In deze formule geven Md en Sd de droge stof aan der vul massa en van den suiker m<] Sq en Q. het ware zuiverheidsquotiënt resp. van vulmassa, suiker en alloopstroop. Heeft men nu eene hoofdsuikervulmassa van 86 zuiverheiden 5% water mi wordt deze zoodanig met Sudmaischen verwerkt dat daaruit suiker verkregen wordt van 9ü,r> polarisatie en 99,2% droge stof, terwijl de afloop stroop eene zuiverheid heeft van 45, dan wordt volgens deze for mule een droog centrifugerendement behaald van: 95 —45) tnn ___~ 99,3 >< 10 ° = -•' / ° Door achtereenvolgens het quotiënt der hoofdsuikervulmassa telkens met één graad te doen toenemen en de overige waarden onveranderd te laten, vindt men dan de toename in rendement voor iederen graad meerdere zuiverheid der vulmassa. In de hier ondervolgende tabel is de rendementsverliooging aangegeven voor zuiverheidsquotiënten van 80 tot 95, Mededeelingen uit en voor de praktijk 1154 Door gebruik te maken van dezelfde formule en dezelfde waar den als in tabel I kan men eveneens de rendementstoename bere kenen welke verkregen wordt door het /.uiverheidsquotiënt der afloop stroop telkens met één graad te doen afnemen en de zuiverheid der vulmassa onveranderd te laten. In tabel II is deze rendementstoe name aangegeven voor eene quotiëntvermindering van 70 tot 30. Uit deze tabellen zien wij, dat de verhooging van liet zuiver heidsquotiënt der vulmassa van 88 tot 95, gewoonlijk eene rende mentstoename van 1,8% per graad zuiverheid ten gevolge heeft, terwijl eene ontsuikering der stropen tot op zeer lage zuiverheid Mededeelingen uit en voor de praktijk 1155 (45 tot 36) ten slotte nog slechts eene rendementstoename van 0,2% voor iederen graad daling van het stroopquotiënt oplevert In dit geval heeft dus één graad quotiëntverhooging der hoofdsuikervul massa dezelfde waarde als eene verlaging van 9 graden der zuiver heid van den afloopstroop. Hieruit volgt duidelijk welke groote waarde, hooge zuiverheid der vul massa resp. der tjing voor Sud maisehenarbeid heeft. Aangezien de naproducten welke hij eene zuiverheid der stroop vui massa van slechts iö en lager in den vorm van zaksuiker nog verkregen kunnen worden, produkten zijn van zeer inferieure kwaliteit en geringe handelswaarde, zoo zal het toch steeds voor deliger zijn, om ook noe,- de laatste tiende procenten kristalliseer bare suiker uit de stropen in den vorm van hoofdsuiker te winnen indien dit namelijk door kennis der te volden werkwijze, capaciteit en bruikbaarheid der fabrieks-installatie bereikbaar is. VVonoredjo, October '90. R. Sax. ANALYSKS FAN ZAADRIKT EN (JRNERATIE ZAADRIET Verleden jaar werden door mij de eerste zaaiproeven geno men. Ik ontving daarvoor zaad van hel proefstation Oost-Ja va (diverse soorten), van den 'neer J. P. Moquette (Fidjie) en van den heer .1. van Delden te Peterongan (Louzier). In liet, geheel ver kreeg ik meer dan 300 > geslaagde planten. Van de fraaist uitziende liet ik analyses nemen in het laboratorium alhier. Ik geef die analyses hier onder zooals /.ij zijn. Er zijn eeoige goede cijfers liij: de meeste zijn echter slecht. Ook de soorten niet slechte sappen werden echter nog eens aangeplant om te zien of ze zich in hun generatie verbeteren. Tegelijkertijd ontving ik bibit vaneenige generatiezaadplanten van het proefstation Oost-Java, van het daarvan verkregen riet geef ik hieronder eveneens de analyses op. Ook dit jaar werden door mij zaailingen gekweékl van diverse rietvariëteiten, ook uit zaad van zaadplanten. Hierbij schijnt echter zeer veel wild riet voor te komen, ik hoop een volgend jaar weder om in de gelegenheid te zijn van de beste planten analyseciji'ers te ptiblieeeren Medeileelingen uit en voor de praktijk 1156 ZaADPLANTEN VAN HET JAAR 1895. Mr t< iÏim 1 ng< n uii i ii vi i r de prut;i|jk 1157 M?dadee!ingen uit on voiir «1 r> prnkiyk. 1158 Mededeelirgen uit en voor do praktijk 1159 N. B. De lengte is gemeten na afkapping van een zoolang mogelijk topeinde dat voor plaatmateriaal dienst moest doen. Het riet werd met een laboratoriummolentje uitgeperst en bedroeg de persing ± 00% Seloredjo, G Nov. '00. S. D. Jansz Generatie Zaadplantkn uit bibits in 1895 van het troel'station ontvangen Ueilolcelingrn uil en yoor de praktijk 1160 VRAAGBORD VRAAG V Volgens alin. 22, blz. 40 van de Toelichting op het nieuwe grondhuurreglement is het veroorloofd om, voor communale gron den met telken jare verwisseling, de huurtermijn te bepalen op ten hoogste vijf jaren. Heeft eenige suikeronderneming reeds zulke kontrakten gere gistreerd met inachtname van een driejaarlijkscbe wisselbouw? En zoo ja, hoe heeft men dan die kontrakten ingericht .' Modjokerto, Nov. '96. A. C. A. Eschauzier. DIVERSE MEDEDEELTNGEN. De werking van zwaveligzuur op suikersappen weid door TiEMANN op de vergadering te München uitgebreid behandeld. Hij wees er op dat de aanwending van dit agens bij de fabri katie reeds van zeer ouden datum is, daar er reeds in 1810 gebruik van werd gemaakt. In de laatste 15 jaren echter is de toepassing meer algemeen geworden, doch tegelijkertijd worden ook klachten geuit over de grauwe kleur der suiker, welke op deze wijze gewon nen wordt; men trachtte dit nadeel te ontgaan door de zwaveling aan te wenden in het dunsap in plaats van in het diksap, hetwelk goede resultaten gaf'. In den laatsten tijd echter hoort men toch weder van het optreden der grauwe kleur. He werking van het zwaveligzuur op de sappen is een drie ledige: een ontkleurende, een de kwaliteit verbeterende en een con serveerende. Doordat het de kiemen van de lagere organismen doodt, werkt het conserveerend, waardoor de naproducten bij gelijke en mindere alkaliteit toch minder aan gisting onderhevig zullen zijn, dan die verkregen van sappen die slechts met koolzuur behandeld zijn. Met sap wint in zuiverheid door het uiteenvallen der organische zouten en door het gedeeltelijk ontstaan van onoplosbare kalkver bindingen. De ontkleuring is een constante en een variabele. De constante ontkleuring is te danken aan de ontbinding der kleur stoffen, variabel kan zij zijn. als de kleurstoffen eene binding aangaan met het zuur, hetwelk later door sterkere zuren weder verdreven wordt, ui' wel dooi' uitdroging of re-oxydatie zijne uitwerking mist. Een omstandigheid, waarop tot nu toe nog niet gewezen is, komt hierbij echter ook nog in het spel. Door de aanwezigheid van sommige bestanddeelen kunnen zich namelijk onder deinwerking van zwaveligzuur kleurstoffen vormen, (die de kleur van de suiker bedekken, en daardoor haar verbeteren, terwijl wanneer deze stoften in overmaat gevormd worden, zij aan leiding kunnen geven tot een wanklcur der suiker; het best is dit verschijnsel te vergelijken met de opzettelijke aanwending van ul tramarijn in de fabrikatie. Deze zich vormende kleurstoffen worden door Tikmaxn gehou den voor organische stikstol'boudende verbindingen met metalen tot zouten verbonden. De aanwezigheid van bizonder groote hoeveelheden metaaloxy den in wan kleurige suikers is door Hebzfele reeds aangetoond. De organische stikstof houdende metaalzouten (voornamelijk ijzer en koperzouten) zijn de volgende: le. Verbindingen van vrije amidozuren en de neutraal reagcerende zure zouten daarvan. 2e. Zuuramide en aminzure verbindingen of imiden daarvan. 3e. De bovengenoemde verbindingen met zwavel als thio- ofsulfo zure verbindingen. Al deze stoffen geven met metalen sterk gekleurde verbindin gen, liet monamid van asparaginezuur, asparagine, geelt met koper oxydein waterige oplossing een intensief ultramarijnblauw product, bit koperzout van asparaginezuur is hemelsblauw. Glycocol, het amidoazijnzuur, verbindt zich met koperoxyde tot een donkerblauwe, met ijzeroxyde tot een intensief roode verbinding. Deze stoffen echter ontleden zich gemakkelijk onder ontwijking van ammonia, en wanneer hierdoor het bedekken der oorspron kelijke suikerkleur minder wordt, is hieruit gemakkelijk het »na donkeren" van suiker te verklaren. Reeds bij het afkoken der vulmassa wordt een deel ontleed in amidozuren, ammonia en metaaloxyden, waardoor men eene verklaring heeft van het voor komen van vrije metaaloxyden in sommige vulmassa's. l.'it deze beschouwingen volgt, dat een wankleurige suiker, wanneer zij lang aan de lucht blijft liggen, wel donkerder zal worden, 1162 DiTcrac medrdeeüngcn doch do wankleur zal verliezen hetgeen door Tiemann ook wordt geconstateerd. Een tweede kwestie ol' bij het beiiandelen der sappen met zwaveligzuur geen vorming van invertsuiker plaats heeft, wordt door den auteur in dezer voege beantwoord. In sappen treedt zelfs bij hoogere temperatuur geen inversie in, wanneer zij zwak zuur zijn. liet zwaveligzuur heeft de organische zuren dan vrijgemaakt, die geen invertecrend vermogen hebben. In koude sappen heeft geen inversie plaats zelfs als er vrij zwaveligzuur in de oplossing aanwezig is. Als conclusie zijner proefnemingen en theoretische beschouwingen slaat hij de volgende werkwijze voor. Bij de eerste carbonatatie werken met droge kalk (de kalk in niet te groote stukken), bij een temperatuur van 05° C. Dan op koken en met koolzuur de alkaliteit tot 0,10 brengen. Na filtratie bij de tweede carbonatatie met koolzuur de alka liteit op 0,02 terug brengen en daarna behandelen met zwavelig zuur tot het sap neutraal reageert tegenover rosolzuur. Nu eerst weer kalk bijvoegen, opkoken en met koolzuur behandelen tot 0,05 alkaliteit. Bij de derde saturatie wordt met koolzuur een alkaliteit van 0,01 verkregen en daarna, ook weer in tegenwoordigheid der neergeslagen koolzure kalk met zwaveligzuur tot neutraliteit tegen over rosolzuur behandeld. Na deze bewerking wordt door toe voeging van kalk een alkaliteit gegeven van 0,005 —0,01. Is men in het bezit van een installatie om het diksap te car bonateeren, dan kan men dit doen op dezelfde wijze als zooeven voor de derde saturatie beschreven is. De toegevoegde hoeveelheden kalk moeten dan echter naai' verhouding grooter zijn. Om de eindalkaiiteit aan het diksap te geven is het dan beter natron aan te wenden. Een alkaliteit van 0,03 (tegenover phenolphtaleïne) is een zeer goede. De op deze wijze bereide suiker heeft een fraaie kleur en ver toont nooit een grauwe of andere niet gewenschte tint. Gelbe lief te. 1896, Mr. 480. Het procédé Ranson, de sapzuivering met bariumsuperoxyde, dat nog al van zich heeft doen spreken, blijkt toch niet die voor deelen aftewerpen welke de uitvinder er aan toeschreef, liet barium superoxyde zou de zuurstofrijke kleurstoffen reduceeren, de stoffen 1163 DiYerso mededeelingen arm of vrij van zuurstof oxydeeren. Het ruwe biet-of rietsap wordt bedeeld niet een bariumsuperoxyde-melk van 10 — '25° Bé tot een hoeveelheid van 2—5%; men laat het een uur of langer staan tot alle gasontwikkeling ophoudt. Hierbij ontleedt zich hot super oxyde in zuurstof, in den vorm van ozoon en in bariumoxyde, hetwelk zich met de suiker tot bariumsaeeharaat verbindt, en in het sap opgelost blijft. Deze vloeistof wordt fijn verstoven onder druk in een ruimte met koolzuur geblazen, waardoor barium carbonaat en en suikeroplossing zouden ontstaan, deze laatste zóó zuiver, dat men haar met niet meer dan 0,5% verlies op ralïinade zou kunnen verwerken. Het zou alleen noodig zijn de kleine hoeveelheid barvt, welke niet geheel verwijderd is, te bepalen en die met getitreerd zwavel zuur en later met soda weg te nemen. Het bariumbicarbonaat wordt met salpeterzuur ontleed, waardoor koolzuur geleverd wordt, dat voor de precipitatie van nieuwe hoeveelheden barvt kan dienen, en bariumnitraat ontstaat. Door verhitting hiervan kan men het salpeterzuur weder regmereeren. v. Lippmann heelt zich de moeite gegeven een en ander uit deze voorstelling aan kritiek te onderwerpen. Rij het gloeien van bariumnitraat wordt geen bariumsuperoxyde gewonnen, maar slechts het oxyde; het moeilijkste en kostbaarste gedeelte der regeneratie van het superoxyde blijft dan nog te doen. Verder verkrijgt men bij de ontleding van het nitraat volstrekt niet quantitatief het salpeterzuur terug, het grootste gedeelte hiervan valt uit elkaar, en men verliest dus heel wat van deze dure middenstof. Ook is de bewering dat bij de ontleding van het superoxyde slechts ozoon zou ontstaan niet juist en daarenboven zal deze zuurstof toch in geen geval de aanwezige nietsuikerstoffen, die de melassevorming in de hand werken, vernietigen, v. LirPMANX houdt het er dan ook voor dat meer de geheele werkwijze (de extrasaturatie, grondige filtratie, enz.) de merkbare ontkleuring en klaring bewerken dan het bariumsuperoxyde. Over het algemeen vergeet men te dikwijls, dat het uit een technisch oogpunt volstrekt niet moeilijk is, uit de grondstof direct raffinadeprodneten te fabriceeren, het is echter de vraag of deze werkwijze onier de tegenwoordige omstandigheden finantieel voordeeliger is, dan de vervaardiging van ruwsuiker. Oester?'. Ung. Zeitschr. für Zuckerindustrie 189Ü. blz. 551. Diverse mededeeliogen 1164 Volgens Vibrans is het niet mogelijk de greinvorming in de vacuümpan zóó te leiden, dat er slechts kristallen van één grootte ge vormd worden, liet grein ontstaat volgens liem in de eerste plaats door de beweging, die in de massa ontstaat door het bijtrekken en ten tweede door de daarmede gepaard gaande temperatuursverlaging. Hoe verder het kookproces voortschrijdt, des te rijker wordt de moerloog aan niet-suiker, en de vloeistof' scheidt daardoor en door het steeds toenemende gehalte aan colloïde bestanddeelen hoe langer hoe moeilijker kristallen af. Onregelmatig grein vormt zich ook doordat de inhoud spat tegen de wanden der vacuümpan, welke nog niet in aanraking met het te verdampen sap zijn. De laatste toevoegingen van het sap komen in een moeilijk beweegbare met kristallen voorziene massa; de verdeeling van dit nagetrokken diksap over de geheele massa heelt dus veel moeilijke] 1 plaats dan bij het begin van het koken, terwijl het verdampen van het overvloedige water natuurlijk direct na liet intrekken begint; van de suiker, vervat in deze hoeveelheden nagetrokken diksap maken zich de reeds aanwezige kristallen door vlakte-aantrekking direct meester, daar er echter niet genoeg suiker voorhanden is voor alle kristallen, heeft de aangroeiing op onregelmatige wijze plaats. Werkt men zóó, dat er zich eerst slechts weinig kristal vormt en bij latere toevoeging zich nieuw grein vormt, dan hebben dus de eerst gevormde kristallen veel langer tijd gehad om te groeien waardoor zich dus ook een heterogene massa vormt. In een volgens alle regelen van de kunst gekookte massecuite kan men dan ook altijd monoklinische kristallen vinden, terwijl meestal de hemiëdrische vorm voorkomt. Hoe lager de temperatuur in de vacuümpan is. hoe langzamer het koken op grein geschiedt, des te grooter worden de kristallen. Dij te hooge temperatuur treedt onrustig koken en onregelmatige beweging van de massa, in de pan op, en dientengcvoL e groote onregelmatigheid der gevormde kristallen. De beste kristallen wor den gevormd uit verdunde oplossingen. Centralblalt für Zuckerindustrie 4800. p. 1084, Over den invloed der temperatuur van het voedingswater bij stoomketels is door den ingenieur Bbauseb te Aken een voor dracht gehouden. Uit de jaarverslagen van de Commissiën van toezicht op stoomketels is gemakkelijk nategaan, dat het voeden Diverse mededeelingên 1165 met koud water, zoowel uit een mechanisch als uit een chemisch oogpunt nadeelig is. Hij citeert een geval van een Galloway-ketel, die met het koude water uit een beek gevoed werd. Een half jaar na de ingebruik stelling waren niet alleen de Gallowaybuizen, maar ook bet on derste gedeelte van den ketel ondicht. Voor zoover het waterniveau geweest was, was bet ijzer blank uitgebeten; van afzetting van ketel steen was geen spoor waar te nemen; vermoedelijk moesten deze ver schijnselen worden toegeschreven aan vrij humuszuur, daar de beek waarvan het water afkomstig was, zijn oorsprong had in hooge veengronden. Het water werd geschikt gemaakt door toevoeging van kalk, waardoor ook ketelsteen ontstond. Wanneer tengevolge van watergebrek in den ketel een of ander deel gloeiend is geworden moet hij direct buiten gebruik gesteld worden, en voor zoosnel mogelijke vermindering van druk gezorgd worden. Dit moet voorzichtig bewerkt worden, doorvoeden is niet raadzaam, daar dan dikwijls plotseling scheuren ontstaan, zelfs wel voorgekomen is dat de ketel daardoor explodeerde. Het beste is de ketel zooveel mogelijk voor schokken te behoeden, dadelijk de warmte bron uitte doovenen voorzichtig den drukte doen afnemen, hetgeen het beste geschiedt door de veiligheidsklep langzaam te openen. Staat de ketel in een rij met andere, die onderling correspondeeren, dan moet de ketel in kwestie natuurlijk eerst afgesloten worden. BraüSER maakt melding van een geval, waarbij reeds een scheur in den ketel wand was ontstaan en men hem toch nog voor ont ploffing kon vrijwaren, hoewel dooi' het uitstroomen van stoom en water de ketel reeds in trilling was geraakt. Wochenschrifl dea CentraUVereina für Rübenzuckerindustrie 1896, blz. 575. Ken nieuwe renileninntshenalin? van suiker wordt door Abraham, een directeur eener Russische suikerfabriek voorgeslagen vooral aan te wenden bij het raffineeren der door de Russische fabrieken gewoonlijk afgeleverde zandsuiker. Deze bevat gewoonlijk geen invertsuiker of raffinose en Abraham acht ook het principe om de raffinatie-waarde afhankelijk te stellen van bet aschgehalte niet juist, veel meer moet de aard van de nietsuiker in rekening ge bracht worden. Diverse mededeelingeta 1166 Hij bepaalt eerst de alcaliteit der suiker door 25 gram onder aanwending van warmte nptelossen en mei lakmoes als indicator met j 0 Q normaalzuur te titreeren. Vervolgens verascht hij 5 gram der suiker, lost de asch op in water en titreert deze oplossing met hetzelfde zuur eerst in de koude, later kokend, liet eerste getal geeft de hoeveelheid vrije en koolzure alkaliën aan, het tweede de aan organische zuren verbonden basen. Hoe grooter dit getal is, des te slechter is de suiker, des te minder geschikt is zij om te raf fineeren. Is zwavelzuur calcium aanwezig zoo moet dit afzonderlijk met chloorbarium bepaald worden, en invertsuiker, wanneer even tueel voorhanden, moet volgens de methode Herzfeld vastgesteld worden Of men volgens Abraiiam's methode hetere resultaten zal ver krijgen voor de raffinatie van suiker staat nog te bezien. De tech nische vereeniging te Kiew heeft eene commissie benoemd om de methode en de uitkomsten op hare juistheid te onderzoeken, welke waarschijnlijk spoedig hare bevindingen zal publiceer en. Deutsche Zuckerindustrie 1800. p. t682. Een nieuwe methode ter bepaling van het kalkgehalte in pro ducten der suikerfabrikatie, geeft N. Fradiss. De kalk wordt neergeslagen met oxaalzure ammonia, dit praeci pitaat behandeld met zwavelzuur en het vrij geworden zuringzuur met kaliumpermanganaal getitreerd. De analyse geschiedt als volgt: Bij 100 c. c. sap of stroop wordt ammonia en zuringzure am monia in overmaat gevoegd, men laat gedurende twee uur koken, filtreert op een glad filter en wascht het neerslag van oxaalzure kalk, zoolang met kokend water uit, dat het waschwater geen alkalische reactie meer vertoont. Onder de trechter plaatst men nu een be kerglas, stoot het filter met een platinadraad door en spuit hel neerslag met verdund zwavelzuur van het filtreerpapier af. Het zwavelzuur lost de oxaalzure kalk op onder vorming van calcium sulfaat en invrijheidstelling van het zuringzuur. Dit wordt getitreerd met een -jq- normale ehamaeleon oplossing, welke gesteld is op-jQ normaal zuivere zuringzuursolutie. Het is niet noodig voor de tweede maal te iiltreeren daar het neerslag van gips, niets tot de scherpte der eindreactie afdoet. 1 c c. -jj- permanganaatoplossing correspondeert met 0,0063 Diverse mededeelingen 1167 gr. oxaalzuur (C, 0 4 Il 2 + 2 aq.), met 0,0028 gr. calciumoxyde of met 0,0020 gr. calcium. Vergelijkingen der uitkomsten volgens deze methode met die verkregen langs gewichtsanalytiscben weg gaven geheel overeenkomende cijfers. Bulletin de l' Association des Chimisles 1896, blz. SS. De vraag: wat is het onderscheid tusschen riet- en bietsuiker uit een chemisch oogpunt, welke op het Congres te Parijs zou behandeld worden, is daar niet besproken, door de afwezigheid van SiüMUNn Stein, die de kwestie zou ingeleid hebben. Pellf.t komt naar aanleiding dezer vraag en van eenige artikelen indertijd in de Sucrerie Beige en Sugar Cane gepubliceerd op dit vraagpunt terug. Absoluut chemisch zuivere suiker vertoont geen verschil of zij bereid is uit riet dan wel uit biet. Is de suiker betrekkelijk zeer verontreinigd dan is het dikwijls reeds aan de smaak, de reuk, het reduceerend vermogen, enz. te herkennen welke de bron van herkomst is. lets anders is het, wanneer de suiker tusschen 98,5 en 99,2 polariseert. Een zeker middel om dan te weten te komen of de suiker van riet of biet afstamt, bestaat dan daarin, door in de ascb te bepalen de verhouding, waarin kalium en natrium tot elkaar voorkomen, liet absolute aschgehalte wijst niets uit, doch bevat de ascb ongeveer 3a5 maal meer kalium dan natrium, dan is de suiker verkregen uit beetwortels; bedraagt deze -verhouding echter tusschen 9 a 15 dan werd zij uit riet bereid. Reeds in de aangehaalde artikelen werd dit principe verkondigd, Peii.et beweert echter dat de daarin opgemaakte verhoudingsgetallen niet zuiver zijn, doch dat hij de zijne, als resultaat vanzeer talrijke bepalingen voor juist houdt. Sucrerie indigène et coloniale 1890, blz. 164. Tot nu toe heeft men over het algemeen gedacht, dat de sui kerindustrie in Italië, door het klimaat en door de bizondere inrich ting van het landbouwbedrijf nooit een grooten vlucht zou nemen, daar de pogingen in verschillende streken genomen de biet te culti veeren en het oprichten van eenige kleine suikerfabrieken hiertoe het volste rechtgaven. Men was dus zeer verwonderd, toen de beide nog bestaande suikerfabrieken in de campagne 9590 met een be trekkelijk groote productie (3000 ton) voor den dag kwamen, en 1168 Diverse mededeelingen tegelijkertijd door de raffinaderij Ligure-Lombarda in Genua nieuwe en meer rationeele cultuurproeven met bieten werden genomen met de beste beetwortelzaden, welke bewezen dat bij zaakkundige cultuur in Italië zeer goede en voldoend groote beetwortels kon den verkregen worden. Er bestonden tot nu toe 0 raffinaderijen, waarvan 4 aan de maatschappij Ligure-Lombarda behooren. Deze kunnen minstens tweemaal zooveel raflinade afleveren als de consumptie in Italië bedraagt; hot gevolg ervan was een scherpe concurrentie waaron der al de raffinaderijen leden. In '91 traden zij in onderhandeling om de resp. productiën vasttestellen en de prijzen te regelen, doch deze contracten werden om onbekend gebleven redenen spoedig verbroken. Daarbij kwam in '94 de verhooging der suikerbelasting en de toestemming tot den wederinvoer van bijna zuivere suiker, zoodat vele likeur- en conservenfabrieken ruwsuiker in plaats van raffinade gingen gebruiken. De consumptie ging achteruit, en de strijd om het bestaan werd voor de raffinaderijen steeds zwaarder. Dit waren redenen genoeg om de raffineer inrichtingen in het voorjaar te doen over gaan tot het sluiten van een heter ingericht contract onderling, doch bierdoor kon aan de maatschappij Ligure-Lombarda met haar 4 raffinaderijen geen contingent aangewezen worden, dat groot genoeg was voor haar 4 inrichtingen. De Maatschappij heeft daarop besloten één harer raffinaderijen, die van Sinigaglia te veranderen in een suikerfabriek. liet moeilijkste was zich van de noodige uitgestrektheid land voor de bietencultuur te verzekeren, doch hierin is nu zoo goed als geheel voorzien, daar reeds 200 IL A. voor het bebouwen met beet wortels gevonden zijn. De raffinaderij is reeds door üostenrijksche en Duitsche ingenieurs en machinefabrikanten bezocht en projecten voor den verbouw werden opgemaakt en uitgewerkt zoodat de uit voering niet lang meer op zich zal laten wachten. Vóór men echter tot de definitieve verandering overging moest men echter ook weten in boeverre de Regeering de zaak zou steunen, en hierdoor is opnieuw de aandacht op deze industrie gevestigd. Het ministerie van landbouw ziet er een toekomstige bloeiende tak van industrie in, en heeft dan ook al het mogelijke gedaan om de invoering van de suikerindustrie in de hand te werken, daar de Regeering hoopt dat eenmaal Italië geheel in zijn eigene be hoefte aan suiker zal voorzien. 1169 DWerse mededeelingen Hoc het komt d;it tot nu toe de proeven met bieteultuur geen gunstige uitkomsten gaven en thans wel, ligt voor de hand. liet verschillende klimaat gedoogde niet een eenvoudig navol gen van de cultuur, zooals die elders gedreven wordt. Zij die uit het buitenland kwamen n de bieteultuur grondig verstonden. kenden niet de voorwaarden waaronder zij in Italië zou gelukken, en andersom, de kenners van het land zelve waren niet op de hoogte van de eischen welke de verbouw van beetwortels stek en misten de praktische ervaring in deze. Dat men goede resultaten kan krijgen bewijst de suikerfabriek Rieti, welke bieten verwerkt met 12 — 1.""»% suikergehalte en op brengsten verkrijgt van 40 — 45000 K. G. per 11. A. Ook was men vroeger bevreesd groote kapitalen in de fabrieken vast. te leggen waardoor deze onvoldoende en slecht waren ingericht. De arbeid was daar dus duur, de opbrengst slecht en de verliezen konden niet uitblijven. Nu men thans echter anders bewezen heeft gelooven zoowel de landbouwkundige specialiteiten als de Regeering dat de suikerfabrikatie ook in Italië zeer goed in te voeren zal zijn. Wochenschrift des Central Vereines 1896, p. 697. De ondervindingen in Europa opgedaan omtrent het gebruik van Löffler's iiiuizenbiicil bewijzen dit over het algemeen deze wijze van muizenverdelging niet beantwoord heeft aan de verwachtingen, die men er eerst van gekoesterd had. Wel sterft een muis, die van een voedingstof, geïnfecteerd met bacillus tvphi inurium gegeten heeft, doch zoolang de dieren op de velden nog ander voedsel vinden, gaan zij er niet toe over de lichamen der aldus gestorven natuurgenooten te verslinden en neemt dus de muizentyphus dan epidemisch karakter aan. liet middel bezit het groote voordeel dat het onschadelijk is voor den mensch en voor andere nuttige veldbewoners, in tegenstelling met de gewone verdovingsmiddelen: strychnine, phosphorus, baryt, enz., doch de nadeelen zijn van meer overwegende aard. Deze zijn: 1» de hooge kosten, die wel is waar verminderd zijn van IVï mark tot 1 mark per cultuurbuisje, doch toch nog te aanzienlijk zijn, '2'' liet zeldzaam voorkomen, dat er wezenlijk een epidemie onder de muizen uitbreekt, en 3 e de omstandigheid dat slechts versch bereide culturen de gewensrhte uitwerking hebben. Oezterr. Ung. Zeitschr. /. Zuckerind. 1896, p. 433. Diverse mededeelingen 1170 REUEN-WAAUNEMINGEN September !&«.>(> biverse mededeelingen 1171 Maandkluksch overzicht van de regenwaarnemingen van HET Algemeen Syndicaat van suikerkahuikanten op .iava. October 18i)ti. STATISTIEK, OOGST-EN MARKTBERICHTEN, ENZ. De uitkomsten der campagne 1895/1896 in Oostenrijk-Hongarije zijn de volgende: Het afgeioopen jaar kenmerkte zich door een buitengewone beperking der beplante oppervlakte. Slechts '289000 11. A. werden met bieten beplant tegen 376000 H. A. in het jaar daarvoor; de gecultiveerde oppervlakte was nog IUOOO 11. A. kleiner dan die van het jaar 1890/91 Ook is de geoogste hoeveelheid bieten dan ook aanmerkelijk geringer geweest: 5,700000 tonnen (van 1000 Iv. G.) tegen 8,530000 ton in 1894/95. De opbrengst aan beetwortelen en suiker per 11. A, bedroeg voor de laatste vijfjaren: 1895 1894 1803 1892 1891 Beetwortels ]). 11. A. (tonnen) 19,9 '2-2,7 18,3 '21,3 19,9 Suiker p. 11. A. (K. G) 2703 '2778 2383 2390 2361 Rendement (in %) 13,6 12,2 13,0 11,2 11,8 De binnenlandsche consumptie steeg een weinig; zij bedroeg in 95/90 378900 ton, in 94/95 3G170J ton. De opgaven betreffende 1172 Diverse mededeelinjen liet binnenlandsch verbruik moeten echter niet als volkomen juist opgevat worden. Zoo moet men het groote cijfer van het afgeloopen jaar gedeeltelijk toeschrijven aan een ophooping van voorraden suiker in de raffinaderijen, en dientengevolge zal liet cijfer voor het volgende jaar vermoedelijk in verhouding kleiner zijn. De totaal uitvoer is trots de mindere productie gestegen. Hij bedroeg 504500 ton tegen ton in het voorafgaande jaar, alles in ruwsuikerwaarde. De uitvoer van raffinade is echter dit jaar minder geweest, doch die van ruwsuiker natuurlijk belangrijk meer. De uitvoer van geraflineerd naar verschillende landen en rich tingen was in de laatste 5 jaren (in tonnen van 1000 K.G.). Naar het Noorden over 95/96 94/95 93/04 92/93 01,92 Hamburg 172300 184400 102000 131900 132000 » » Zuiden over Triest 60800 72800 69000 59500 13000 Italië 2OODO 20700 26400 20300 10200 Balkanschiereiland 19500 24500 28400 23300 15500 Rusland 100 2100 3800 — Zwitserland 31500 35600 30400 33500 17600 Oost-Indië 1100 4000 — 1600 — Andere landen 200 700 — 200 200 Totaal 306300 351800 358200 283100 228400 De prijzen volgden de algemeene treurige loop, die in het af loopen jaar waargenomen werd. Voor ruwsuiker word half April het maximum bereikt, terwijl zij bij het sluiten van het bedrij fs jaar (31 Juli) tot het minimum gedaald waren, doch sinds nog lager zijn geworden. Wochenschrifl des Central Vereines 1896, blz. 683.. De suikorconsnmptie in Italië gedurende de laatste twee jaren, wordt volgens een Fransch consulair rapport aldus gevonden: 1804 1895 Import (inclusief raffinade omgere- Tons. kend op ruwsuiker) 75544 72083 Weder uitgevoerd 1193 1409 Ingevoerd voor consumptie 74351 71574 Eigen productie 2089 2647 Totaal consumptie 76440 74221 Het verbruik ging dus met 2200 ton achteruit. Van de ingevoerde hoeveelheid kwamen 20400 tons uit Oosten rijk, 18300 tons uit Frankrijk en 11200 tons uit Duitschland. Sugar Cane. 1896, blz. 496. Statistiek, oogßt- en mmktbercliUn, enz. 1173 Overzicht van den Rietsuikeruitvoer en de Bietsuikerproductie Statistiek, angst- en marktberichten, enz 1174 Hieruit blijkt dat in België en Nederland veel meer gebruik wordt gemaakt van kunstmeststoffen dan in eenig ander land van Europa. Cenlralblatl fur die Zuekerindustrie 18PG. bh. 31. Totaal Jata-Suikeiufschepjngen van 1 .hi.i — 31 Octobeb NAAR ALLE HAVENS (ToNNEN VAN 1000 K G.) Het verbruik Tan Kunstmeststoffen in verschillende huiden wordt door onderstaand staatje aangegeven. Statistiok, oos;st- en marktbericht*!], enz. 1175 Europa, :Jl Octobor. De berichten over het weer luiden over het algemeen zeer verschillend. In een groot gedeelte van Uuitschland en Oostenrijk was het warm en droog. Dit heelt op de nog te velde staande bieten een gunstigen invloed, doch de hoeveelheid die nog te oogsten overblijft is gering en wordt met den dag kleiner. Op de reeds ingekuilde beetwortels werkt de grootere warmte nadeelig. te meer, daar zij over het algemeen in zeer vochtigen toestand, die bewerking hebben ondergaan. In Frankrijk, Bebjië en Nederland heeft het nog te veel geregend, slechts in Rusland gaat het oogsten en de fabrieksarbeid naar wensch, het suikergehalte der biet valt echter tegen. In Louisiana is de oogst begonnen en de eerste suiker reeds te New-Orleans afgeleverd, In Cuba schijnt het decreet van Generaal Weyler niet door te gaan, men is bang dat de daardoor zonder werk gekomen arbeiders zich bij de insurgenten zullen aansluiten. In Demerara heeft men gebrek aan regen, in Brazilië goed weer, toch zal daar de oogst achterblijven bij die van verleden jaar. Soerabaia 28 November. Suiker. Er is sedert ons laatste bericht zoo goed als niets in het artikel omgegaan. Slechts valt de afdoening te vermelden van een klein restant hoofdsuiker No. 12 en hoogcr tot f 7'/ 4 , terwijl van zaksuiker een kleine partij van goed bekende kwaliteit tot f 4, — werd verkocht. Snikerafdoeningen oogst 1896 van 5 t/m. 13 November '96. voor zoover die bekend zijn geworden. 6,937500 pik. totaal vorige lijst. + 14000 » ! Loewoenggadja j tf ? Hcn h M . _ ( Djatipiring \ ' ± 15000 » Gesiekan » 7*/« average 15. ± 5000 » Kawisredjo t 7 10 1 /, — 12'fa M. + 3000 » Soedhono » 7i|, 12 en hooger M. 6,974500 pikol. Statistiek, oogst- en marktbcricbUn, enz 1176 OORSPRONKELIJKE VERHANDELINGEN. MEI>EI>EELINGEN VAN HET. PROEFSTATION OOST-JATA. Nieuwe Serie No. 33 WATERBEPALING IN MASSE-CUITE EN STKOOP door ARN. C. KUYT De directe methode voor de waterbepaling in masse-cuite en stroop welke het meest gebezigd wordt is die waarbij men de masse cuite of stroop met een neutrale stof, fijn glas of kwartszand, op het waterbad of in de droogstoc f verhit en hierna mengt. Door dit verhitten zal de masse-cuite of stroop meer vloeibaar worden, waardoor het mogelijk is, deze goed met het zand te mengen. Is de menging afgeloopen, dan verhit men op het waterbad of in de droogstoof eenige uren bij 05° C. en daarna eenige uren bij 100° 0. Na minstens G uur verhit te hebben, begint men aftekoelen en te wegen en herhaalt het verhitten, afkoelen en wegen zoolang, totdat constant gewicht verkregen is. De directe waterbepaling in masse-cuite of stroop, heeft dus het groote nadeel, dat deze veel tijd in beslag neemt. Ook moet men voortdurend letten op de temperatuur der droog stoof, verzuimt men dit, dan wordt of al het water niet uitgedreven, öf indien de temperatuur te hoog wordt, heeft er omzetting en ont leding plaats. Ook de indirecte methode voor de waterbepaling zal mijns inziens niet altijd juiste resultaten opleveren. Men weegt n. 1. de masse-cuite of stroop af, lost deze in gedistilleerd water op, brengt de oplossing op een bepaald volumen, meet een gedeelte af en droogt dit op de een of andere wijze. Daar de maatkolven op eene vaste temperatuur gesteld zijn, zal men dus nu eens meer, dan eens minder vloeistof in de maat flesch hebben. Door het wegen der oplossing en het afwegen van eene bepaalde hoeveelheid voor het drogen, zal men wel geen fout maken, maar toch zalmen lang moeten drogen en op de temperatuur der droog stoof moeten letten. Om deze reden trachtte ik een methode te vinden, welke tege lijkertijd verooi looft snel te werken en tevens de omzetting van suiker, glucose enz. verhindert of zoo klein mogelijk maakt. Overgiet men een zeer zware (verzadigde of bijna verzadigde) suikeroplossing met sterke alkohol, en verhit men deze oplossing op het waterbad, dan zullen de twee vloeistoffen zich eerst goed mengen, nU de kooktemperatuur van den alkohol bereikt is. Laat men dit mengsel afkoelen, dan zal, indien men voldoende alkohol gebruikt heeft, de suiker zich in lijne kristallen afzetten. De alk-mol heeft zich gebonden met het water van de suiker oplossing, zoodat er niet genoeg water overblijft om de suiker in oplossing te houden. Hetzelfde vindt plaats indien men een zware glucoseoplossing met sterken alkohol overgiet en hierna op dezelfde wijze behandelt als de suikeroplossing. Ook hier zal het water meer aifiniteit hebben tot den alkohol dan tot de glucose. Voegt men bij eene oplossing welke gomachtige sloffen bevat zooveel alkohol dat het mengsel van de oplossing en alkohol ± B,V/ 0 alkohol bevat, dan zullen de gomachtige stoffen worden neer geslagen. Heeft de alkohol een zeker percentage bereikt 95 (gew.% = + 07 vol. %), dan is het water zoo sterk aan den alkohol gebonden, dat het niet mogelijk is water en alkohol door distillatie te scheiden. Bevat een stof of vloeistof alkohol, dan zal de temperatuur van deze stof of vloeistof, zoolang er alkohol in aanwezig is, slechts weinig boven de kooktemperatuur van den aanwezigen alkohol kunnen rijzen, naarmate de alkohol meer water bevat zal het kook punt hooger liggen. Overgiet men een bepaalde hoeveelheid masse-cuite of stroop 98 % alkohol (aew. % = ± 99 vol %) en verhit men de masse cuite en alkohol op het waterbad, dan zal als het kookpunt van dn alkohol bereikt is, de masse-cuifo oplossen; verdampt men nu, dan zal er alkohol distilleeren, welke meer water bevat dan de toegevoegde. Naar aanleiding van de bovengenoemde eigenschappen van den alkohol, maakte ik gebruik van de volgende methode: In eei rooten poroeleinen kroes (inhoud ±90 c. c.) bracht ik 20 grm kwartszand en een roerstaafje; hierna werden kroes -f zand -f- merstaafje liet kwartszand was eerst gegloeid, daarna met zoutzuur en zoolang met gedistilleerd &rn. C" Kuyt. 'Watetbfpanng in masse-cuite en Btroop. 1178 water uitgewasschen, tot dat de zure reactie verdwenen was, ver volgens gegloeid en in den exsiccator afgekoeld (exsiccator met zwavelzuur). Nu werd hi lietkroesje ± 2grm. masse-cuite gebracht en kroesje | zand + roerstaaf -|- masse-cuite gewogen. Daar ik geen massecuite voorhanden bad, maakte ik een meng sel van suiker (muscovado) en afloopstroop van zaksuiker. De afloopstroop had een zeer hoog glucosegehalte, zoodat de omstandigheden voor het drogen van deze massecuite, ongunstiger waren dan voor het drogen van de masse-cuite in de suiker fabrieken. Na het wegen weid de inhoud van het kroesje overgoten met ± 15 cc. alkohol van 98 gew. % en hierna op het waterbad verhit, onder voortdurend omroeren. Zoodra de alkohol begint te koken, lossen de suikerkristaïïen op; nu ging ik zoolang voort met omroeren en verhitten, totdat zich op den bodem van het kroesje geen blaasjes meer ontwikkelden. Men moet sterk roeren daar men anders gevaar loopt, door spatten vloeistofdecltjes te verliezen. Gebruikt men veel alkohol dan duurt de bewerking op het waterbad langer en heeft men last van spatten; gebruikt men weinig alkohol, dan lost de suiker niet op. Het bewerken op het waterbad duurde ongeveer 10 minuten. Ik bracht nu kroesje -f- inhoud in de heetwatetstoof en 'liet deze flink koken. Zoolang er nog alkohol in het kroesje aanwezig was, bleef de temperatuur in de ± 95°C. Is de alkohol ver dreven of zijn er nog slechts sporen alkohol aanwezig daïï rijst de temperatuur tot 99,5°C. Nadat het kroesje + inhoud een uur in de droogstoof had gestaan, werd het kroesje afgekoeld en gewogen, hierna wederom een uur gedroogd, afgekoeld en gewogen. Daar er na nog een uur drogen in de heetwaterstoof, geen gewichtsverlies te constateeren was, verhitte ik het kroesje + inhoud gedurende vier uur in de hegte luchtstoof bij 100°C. Na afkoelen en wegen bleek liet mij dat er geen waterverlies had plaats gehad. Daar het dikwijls lastig zal zijn kwartszand te krijgen, nam ik een paar proeven met puimsteen. Het puimsteen werd fijn gemaakt, zwak gegloeid, met verdund zoutzuur uitgetrokken, zoolang met water uitgewasschen tot dat al het zuur verdwenen was en hierna bij 150"G. gedroogd. Arn. C. Kiijt. Wafel bepaling in masse-cuite en stroop 1179 Ik maakte gebruik van puimsteen van verschillende korrel grootte. Zoo als uit de analyse resultaten blijkt, voldeed het puimsteen korrelgrootte 0,5 m. m. en 1 m. m. niet; terwijl de andere monsters (met zand en puimsteen 0,2 ra. m.) reeds volkomen droog waren, garen deze bside monsters nog oen duidelijke alkohol geur. Het puimsteen korrelgrootte 0,2 m. m. gaf goede resultaten. Dit puimsteen was eerst in een poreeleinen mortier zeer lijn ge stampt en daarna gezeefd door de zeef voor mechanische grond analysc E 100. Voor mijne proeven gebruikte ik 10 grm. van dit puimsteen en 10 cc. alkohol van 98 gew. % = ± 99 vol %. Waar kwartszand ontbreekt, kan men ook gebruik maken van fijn gestampt glas, voor men het glas stampt moet dit goed schoon gemaakt zijn, eerst met azijnzuur en water en daarna met alkohol. Analyse Resultaat. I. Puimsteen korrelgrootte 0,2 m.m. Puimsteen 10 grm. masse-cuite ± 2 grm. Alkohol 98 gew.% 10 cc. Kroes -f- puimsteen -f- roerstaaf -f- masse-cuite = 45,5 - _ ; 3 Kroes -f- puimsteen -f- roerstaaf = i3/<37 2,086 na een uur drogen 45,437. na twee uur drogen 45,432. na zeven uur drogen 45,432. Water. 4,30 % 11. Puimsteen korrelgrootte 0,5 m. m. Puimsteen 10 grm. masse-cuite ± 2 grm. Alkohol 10 cc. Kroes -f puimsteen + roerstaaf -f- masse-cuite = 42,285 Kroes + puimsteen + roerstaaf = 40,047 2,238 na een uur drogen 42,832 nog alkohol aanwezig na twee uur drogen 42,220 nog alkohol aanwezig 111. Puimsteen Korrelgrootte 1 m. m. Puimsteen 10 grm, masse-cuite ± 2 grm. Alkohol 15 cc. 1180 Arn. C. Kuyl. Walerbepaling in ma«»e-cuit« en stroop Kroes -f- puimsteen -f roerstaaf + masse-cuite = 40,807 Kroes -f puimsteen -f roerstaaf = 44,790 '2,071 na een uur drogen 48,"80 nog alkohol aanwezig na twee uur drogen 40,855 nog alkohol aanwezig IV. Kwartszand. Kwartszand '20 grm. masse-cuite ± '2 grm Alkohol Iscc Kroes + zatlL ' + roerstaaf -f- masse-cuite = 54,755 Kroes -f- zand -f roerstaaf -f- = 52,099 '2,050 na een uur drogen 54,071 na twee uur drogen 54,005 na zeven uur drogen 54,005 water 4,37 %. V. Puimsteen lcorrelgrootte 0,'2 m. m. Puimsteen 10 grm. Stroop (Bx. 81,9) + 1 grm. Alkohtl 10 cc. Kroes + puimsteen -f roerstaaf | stroop = 4-2,357 Kroes -f- puimsteen -f- roerstaaf -f — 41,270 1,081 na een uur drogen 42,125 na twee uur drogen 42,123 na zeven uur drogen 42,123 Water 21,05 % VI. Kwartszand. Kwartszand 20 grm. stroop (Bx 81,9) ± 1 grm. Alkohol 10 cc. Kroes | zand -(- roerstaaf -f- stroop == 57,851 Kroes -f- zanu " + roerstaaf = 50,774 1,077 na een uur drogen 57,019 na twee uur drogen 57,018 na zeven uur drogen 57,018 Water 21,03 % VII. Kwartszand. Kwartszand 20 grm. stroop (Bx 80,5) ± 1 grm. Alkohol 10 cc. Kroes + zand + roerstaaf -f stroop = 00,243 Kroes -f zand j- roerstaaf + = 59,108 4£75~ Aru. C. Kayt. Waterbepaling iu maisecuite en stroop 1181 na een uur drogen 00,018 na twee uur drogen 00,015 na zeven uur drogen 00,015 Water 21,'20 % VIII. Kwartszand. Kwartszand 20 grm. stroop (Bx 71,5) ± 1 grm. Alkoliol 15 cc. Kroes -f- zand -f" roerstaaf -|- stroop = 57,803 Kroes ~\- zand + roerstaaf' = 50,802 1,001 na een uur drogen 57,548 na twee uur drogen 57,540 i.a zeven uur drogen 57,5i0 Water 2'J 87 %. Voor de waterbepalingen I — IV gebruikte ik dezelfde masse cuite, voor de waterbepalingen V en VI dezelfde stroop. Zooals uit het analyseresultaat blijkt, waren zoowel de masse cnite als de stroop welke ik voor mijne proeven gebruikte, na twee uur verhitten in de dr;iogstoof, reeds geheel droog. Naarmate het watergehalte der stroop, berekend uit de I'rix 0 hooger was, gebruikte ik meer alkohol; voor het eerste en tweede stroopmonster 10 c.e. voor het derde slroopmonster 15 cc. alkohol. Heeft men stropen welke ± 50% water bevatten, dan zal men 20 c c. 08% (gew. %) alkohol moeten toevoegen, om te verhinderen dat het mengsel hetwelk ontstaat door het water uit de stroop en den toegevoegden alkohol minder dan 95% (gew. %) alkohol bevat. Ten einde nategaan of de stroop op bovengenoemde wijze be handeld ontleed was, droogde ik een grootere hoeveelheid, loste de gedroogde massa op en bepaalde suiker en glucose, terwijl ik tevens de kleur met den kolorimeter van Stammer bepaalde. Samenstelling der stroop. voor het drogen na het drogen Suiker (Polarisatie) 31,72 31,72 Glucose H,91 14,98 Kleur 211 203 Zooals uit het resultaat blijkt, is er een klein verschil in bet glucose gehalte en de kleur, ik meen dit verschil niet te moeten Arn. C. Kuyt. Waterbepaling in masseeulte en stroop 1182 toeschrijven aan omzetting, maar wel aan een onvermijdelijke waar nemingsfout. Voor het verhitten van de masse-cuite en alkohol, is het noodig een waterbad te gebruiken, dat geheel gesloten is en voorzien van een pijpje voor het uitlaten van den stoom, zoodat de waterdamp zich niet met den alkohol kan mengen. Men kan echter ook gebruik maken van een zandbad, mits men dit niet te sterk verhit. Voor het drogen maakte ik gebruik van een waterstoof met dubbele deur. Het luchttoevoerkanaal werd gesloten met een doorboorde kurk, waarin een chloorcalcium buis stak. Hierdoor werd de toegevoerde lucht eerst gedroogd. Pasoeroean, November %. OVEK HET AFKAPPEN VAN DEN TOP EN DE MBIT VAN HET RIET. door ARN. C. KUYT Het afkappen vanden top en de bibit van het riet zal ik hier bestempelen met den naam toppen. Wenscbelijk kwam het mij voor nategaan welke invloed het verwijderen Van den riettop en de bibit op de samenstelling van het sap heeft, indien men de getopte rietstokken eenden tijd laat staan. Voor dit onderzoek werd een deel van den riettuin van het proefstation aangewezen, beplant met gestreept Preangerriet. De eene helft werd getopt de andere helft niet. Het riet was midden October geplant, was dus bij het begin der proef (13 Mei) zeven maanden oud. De methode van onderzoek van het riet, was dezelfde als door Dr. Went ') werd toegepast n. 1. geleding voor geleding, ten einde te kunnen nagaan, welke invloed het verwijderen van den top en de bibit beeft, op het suiker- en glucosegehalte van elke geleding afzonderlijk. \) Dr. West Onderzoekingen omtrent de chemische p'iyjiologie Tan het suikerriet. Troefatation West-Java No. 25. Am. C. Kuyt. Waterbepaling in masse-cuite en stroop 1183 Om een onderlinge vergelijking mogelijk te maken, nam ik voor dit onderzoek stokken met een zelfde aantal geledingen en werden geen stokken gebruikt die door pokkah-bong of door hoor ders geleden hadden. Elke geleding werd met een mes in plakjes gesneden van ± één tot twee milimeter doorsnede (dikte) en daarna in een gehakt machine klein gemaakt Gebruikte ik overlangsche doorsneden, dan liep het sap uit de machine, bij dwarsche doorsneden echter, kreeg ik een goed ge mengd monster van voldoende fijnheid, zonder dat er sapverlies plaats had. Daar de extractie-methode te veel tijd in beslag nam en ik de digestie methode van Dr. Went nog niet kende, maakte ik gebruik van de warme digestie- methode van Pellet, voor het uit loogen van het fijn gemaakte riet. Voor het onderzoek van het rietsap liet ik steeds '20 getopte of ongetopte rietstokken vermalen in het hier aanwezige rietmo lentje: de persing bedroeg 70% liet onderzoek werd gedurende vijf weken elke week herhaald, terwijl hierna nog twee onderzoekingen plaats hadden, met tus schenruimten van drie weken elk, zoodat van het begin der proef tot het einde ongeveer twee en een halve maand verloopen zijn. De oogen van het ge.topte riet begonnen zeer spoedig uitteloo pen, zoodat zij reeds den 20 sten Mei, dus acht dagen na het uit snijden van den top en de bibit een lengte hadden van 0,5 c.M , den '27 Bten Mei bedroeg de lengte der uitgeloopen oogen 33,5 cM., den 3 den Juni 49 cM. Resultaat. De resultaten van het onderzoek zijn zoo gerangschikt dat No. 1 de laagste geleding is, de onderaardsche geledingen niet me degerekend, No. 17 de hoogste geleding dus direct onder de afge kapte bibit gelegen. Beschouwen wij de resultaten (tabel 1— VIII) dan zien wij, wat reeds vooruit te verwachten was, dat een zuivere onderlinge ver gelijking der geledingen van verschillende stokken, niet goed mo gelijk is; daar de stokken respectievelijk geledingen een verschillend gewicht, lengte en diameter hebben. Echter valt direct in het oog dat de twee geledingen gelegen onder het afgekapte gedeelte, een gering suikergehalte hebben 1184 Arn. C. Kuyt. Orer het afkappen van den tip en de bibit van het riet (tabel I 0,5% en 7,1%) vergeleken met de daaronder gelegen gele dingen (tabel I van 7,8 tot 12,3%). Dit suikergehalte neemt af naarmate de oogen meer uitloopen (in de eerste geleding onder de afgekapte bibit van 0,5% tot 4,5% in de tweede geleding van 7,1% tot 5,9% tabel I en V), tot dat de uit geloopen oogen zich zooover ontwikkeld hebben, dat zij zelf be ginnen suiker te vormen en als het ware den top vervangen, bij deze proef tusschen de vierde en zevende week. Hierna treedt we der vermeerdering in suikergehalte in. deze bedraagt voor geleding 17 1,4% voor geleding 10 1,4% (tabel V en VII.) Het suikergehalte der overige geledingen is nu eens iets meer dan weder iets minder, wat ik meen te moeten toeschrijven aan het verschil in suikergehalte der verschillende stokken, welk ver schil reeds bestond bij het begin der proef. Echter bestaat ook de mogelijkheid dat liet afkappen der top hierop invloed heeft gehad. Daar het glucosegehalte in de geledingen 10 en 17 van het getopte riet aanzienlijk is, ongeveer een derde van het suikerge halte, zoude het wellicht wenschelijk zijn deze beide geledingen bij het vermalen aftekappen; daar juist deze beide geledingen weinig suiker (van 4,5% tot 7,3%) veel water (van 81,94% tot 84,70%) en veel glucose (van 1,43% tot 2,17%) bevatten (tabel 1 tot VI en VII tot IX) en het sap hierdoor achteruit zoude gaan, te meer daar de hoeveelheid suiker in deze geledingen gering is, vergeleken met de hoeveelheid suiker in de overige geledingen. Vergelijken wij de twee analysen van getopt en niet getopt riet, (analysen 10 Juni tabel V en VI) dan zien wij een zeer belangrijk verschil in suiker- en in glucosegehalte, terwijl beide stokken even oud zijn, bij het getopte riet bedraagt het suikergehalte der verschillende geledingen van 4,5% tot 10,3% het glucosegehalte van 0,00% tot 1,43% bij het niet getopte riet bedraagt het suiker gehalte van 14,1% tot 17,5%, het glucosegehalte van 0,24% tot 0,95%. Ook het verschil aan winbare suiker in het sap (tabel IX) is zeer belangrijk, terwijl het sap van het getopte riet 0,08% win bare suiker bevatte, heb ik in het sap van het het niet getopte riet 12,94% winbare suiker gevonden, dus ruim het dubbele. Uit het bovenstaande blijkt reeds voldoende welk een nadeeligen invloed het verwijderen van den riettop en de bibit heeft. De hierachter staande graphische voorstelling der suikerlijnen (Dr. Went), geeft een duidelijk beeld van de na het afkappen Arn. C. K'uyt. Orer het afkappen van den top en de bibit van liet riet. 1185 plaats vindende vermindering en de latere vermeerdering van het suikergehalte van het getopte riet; terwijl de bovenste lijn aangeeft, hoe groot het suikergehalte is van riet hetwelk regelmatig is doorgegroeid. Gaan wij nu de resultaten van het sap onderzoek van het getopte riet na, (tabel IX) dan zien wij dat de Brix en polarisatie regelmatig minder worden (de Brix van 14 tot 12,04, de polarisatie van 10,74 tot 9,00) totdat dezen tussehen de vierde en zevende week weer iets vermeerderen (Brix van 12,04 tot 12,97, polarisatie van 9,0ü tot 10,05), wat geheel in overeenstemming is met het geen bij het onderzoek der rietytokken geleding voor geleding gevonden werd. liet H. Q. vertoont een kleine afwijking bij het saponderzoek van 3 Juni, (tabel IX). Het mocht mij echter niet gelukken vastte stellen waardoor deze afwijking ontstaan is. Het R. Q. loopt in de . eerste vier weken van 70,71 tot 75,24 terug en begint dan te verbeteren van 75,24 tot 77,48, dit stemt geheel overeen met het teruggaan en daarna vermeerderen der Brix en polarisatie. liet afkappen van den top en de bibit doet dus het suiker gehalte verminderen, tot dat de uitgeloopen oogen zoo groot ge worden zijn, dat zij als het ware den riettop beginnen te vervangen, waarna weer vermeerdering in suikergehalte plaats vindt, echter niet in die mate en in dat tijds-verloop, als bij stokken welke regelmatig zijn voortgegroeid. Vooral is dit waartenemen als wij de winbare suiker beschouwen (tabel IX), daar van af 13 Mei tot 23 Juli het winbare suikergehalte in het sap van het getopte riet vas 7,48% tot 7,95% is toegenomen; terwijl in den zelfden tijd het winbare suikergeluilte in het sap van het niet getopte riet van 7,48% tot 10,03% gestegen is. Door het afkappen van twee of drie geledingen (15,10 en 17) van het getopte riet zal het sap beter worden. Pasokkoean, Aug. 90. 1186 Ara. C. Kujt. Over het afkappen Van den top en de bïbii van het riet, Datvm 13 Mei niet getopt I. Am. C. Kuyl. Over liet afkappen van Jen top en de bibit van het riet. 1187 Datum 20 Mei. 11. 1188 Am. C. Kuyt. Orer het afkappen Tan den top en de bibit van het riet Datum '27 Mei. 111. Arn. C. Kiijt. Orer het afkappen van den top en Je bibit van het riet. 1189 Datum 3 Juni IV. 1190 Am. C. Kuyt. Over lipt nflmprrn \-nti tien top rn At bibit vun het riet. Datum 10 Juni V. Am. C. Knyt. Over liet afkappen van den top en de bibii Tan het riet. 1191 Datum 10 Juni. Niet gestopt. VI. 1192 Am. C. Kuyt. Orer het afkappen Tan den top en de bibit Tan Int riet. Datum 1 Juli VII Am. C. Kuyt. Over het afkappen van den top en de bibit van het riet. 1193 Datum 23 juli VIII 1194 Am. C. Kujt. Oter hel afkojpni tsd d(n (op fn de bibit Tan het riet IX Am. C. Kuyt. Over liet afkappen Tan den top en de bibit van het riet. 1195 1196 Arn. C. Kuyt. Orer het afkappen van den top en de bibit Tan het riet MEDEDEELINGEN UIT EN VOOR DE PRAKTIJK. BUITEN VKKANTWÜMÏDELIJKHEID VAN DE REDACTIE. DIFFUSIESNELHEID In het Archief van 1 Novemher komt een artikeltje voor, waar in beweerd wordt, dat de door mij geconstateerde diffusiesnelheden der verschillende bestanddeelen van het rietsap cijfers opleveren, die indruischen tegen de theoriën van Leplay. In hoeverre dit het geval is en of die theoriën nu wel zoo onomstootelijk zijn als zij in het genoemde artikel worden aangemerkt zullen wij straks zien, maar vooraf wil ik hier de uitkomsten van een groote proef uit de praktijk mededeelen, die mij tot de geïncrimineerde uitspraak hebben geleid. Den 21 Juni 1895 nam ik op verzoek van den administrateur van Wonopringgo eene proef met de dii'fusiebatterij met het uit sluitende doel na te gaan, welke bestanddeelen en met welke snel heid deze uit de rietsnijdsels inliet diffusiesap overgingen Daartoe werden in den gewonen loop der batterij de verschillende diffuseurs gevuld met riet van een zelfden tuin en van de snijdsels, die daar voor gebruikt werden, werd een goed gemiddeld monster genomen. De werkzaamheden met de batterij gingen gedurende het vullen der diffuseurs voort, zoodat op het oogenblik, dat de eerst gevulde diffuseur weer geledigd moest worden alle diffuseurs gevuld waren met snijdsels van een zelfde riet, waarvan een gemiddeld monster voorhanden was en die zich bevonden in een reeks vloeistoffen van water af tot het zooveel mogelijk verzadigde diffusiesap toe. Op het oogenblik, dat het sap zou worden afgedrukt werd er uit iederen diffuseur een vrij groot monster genomen en onmiddellijk geanaly seerd. Met sap op dit oogenblik in de verschillende diffuseurs aanwezig kon, doordat het riet gelijk was, zonder bezwaar identiek geacht worden met dat wat eenzelfde diffuseur zou opleveren, bij de herhaalde aflatingen in den volgenden diffuseur bij de gewone werkwijze. Alleen de diffuseur, waarin voor de tweede keer sap kwam werd aangewarmd tot 75" G. de overige kregen geene opzettelijke verwarming, d. w. z., dat de pas met versche snijdsels gevulde diffuseur aangevuld werd met sap uit den vorigen, dat juist te voren tot 7.ï u was verwarmd, waardoor het eiwit kon coaguleeren en de cellen sterven, zoodat de wanden de suiker door konden laten, en het diffusiesap weer suiker kon opnemen Hierop werd diezelfde diffuseur gevuld met sap uit No. 3, dat ook al eenigszins warm was en met den inhoud met stoom op 75° gebracht, de andere dif fusenrs werden niet aangewarmd en de warme snijdsels kwamen telkens met koudere, verdunde sappen en ten slotte met koud water in aanraking, zoodat zij met een temperatuur van 40' C. de batterij wederom verlieten. Dj verschillende monsters sap werden onderzocht op hun tem peratuur en na afkoeling op soortelijk gewicht, suiker, glucose, asch en door alcohol precipiteerbare stoffen (eiwit en pectinestoffen\ De gehalten aan vaste stof zijn bepaald met den Brixweger behalve dat van No. 14, dat door indampen en wegen is gevonden; het cijfer voor «onbekend" is het onzuiverste omdat alle fouten en onnauwkeurigheden der verschillende bepalingen daarin vereenigd zijn, het is hier dan ook maar volledigheidshalve bijgenomen, maai' is niet als geheel juist aan te merken. Aangezien het op den eersten regel voorkomende »riet sap" door persing met een kleinen laboratoriummolen is verkregen en dus eene eenigszins afwijkende samenstelling bezit van het werke lijk in het riet voorhanden sap, zoo is eene regelrechte vergelijking van dit rietsap met het diffusiesap niet goed doenlijk, waardoor de hieruit af te leiden berekening der verdunning niet geheel juist is. De overige cijfers echter, die grootendeels verhoudingscijlris zijn, zijn voor een vergelijking zeer goed te gebruiken. Uit onderstaande tabel ziet men, dat het sap uit den met ver sche snijdsels gevulden diffuseur een hoogeren glucosecoëfficient bezit dan het geperste rietsap, terwijl dat uit de verdere diffuseurs een lageren aanwijst. Die eerst geconstateerde verhooging is dus niet door inversie ontstaan, anders moest zij voortdurend stijgen en niet, evenals dit hier het geval is, later door eene daling ge volgd worden. De stijging is echter daaraan toe te schrijven, dat de glucose eerder en sneller diffundeert dan de saccharose, zoodat er in de eerste sapp3n op een zelfde hoeveelheid suiker meer glucose in het sap komt, bij de verdere uitlooging gevvm de snijdsels, die reeds veel van hun glucose verloren hebben sappen met een veel lageren glucosecoëfficient. 1198 Mededeelingeu uit en voor de praktijk De zuiverheid van liet diffusiesap kan, zooals boven is opge merkt, niet direct vergeleken worden mot die van het geperste sap, daar laats'genoemde te hoog is, tengevolge van den geringen druk van het lab oratorium molentje, doch de zuiverheden der verschillende dif fusiesappen laten zich zeer goed vergelijken en dan zien wij, dat in dat der eerste diffuseurs de zuiverheid liooger is dan in de andere en gestadig daalt naarmate het riet verder wordt uitgeloogd; hier uit volgt, dat de suiker sneller en eerder diffundeert dan andere in het sap aanwezige bestanddeelen. Welke deze zijn valt gemak kelijk genoeg in het oog bij het beschouwen oer coëfficiënten van asch en pectine ten opzichte der saccharose in de verschillende stadie i van uitlooging. In den eersten diffuseur is de aschcoëfficient lager dan in het rietsap; een bewijs dat de suiker eerder diffundeert dan de asch bestanddeelen, die eerst later in het sap overgaan, gelijk door de zeer hooge aschcoëfficienten der latere sappen aangetoond wordt. De hoeveelheid in alcohol onoplosbare, organische bestanddeelen MededeeÜngen uit en Voor de praktijk 1199 blijft vrij wol dezelfde; alleen daalt zij sterk van rietsap tot diffu siesap, doch dit verschil is toe te schrijven aan het eiwit, dat in het rietsap tot een bedrag van 0,20% voorkwam maar gedurende het aanwarmen in de diffusiebatterij eoaguleerde en slechts tot een bedrag van 0,08% in het diffusiesap voorhanden was, welke hoe veelheid na filtratie door papier zelfs geheel verdween. De hoeveel heid pectine of gom bleef dus nagenoeg dezelfde, evenwel is dat iets, dat met de diffusie niet veel te maken heeft, daar deze stoffen evengoed door oplossing van deelen van den cel wand in het sap kunnen zijn overgegaan. Tot zoover de in de praktijk verkregen resultaten; laat ons nu zien in hoeverre zij met de nu heerschende theoriën in strijd zijn. Vooreerst geloof ik niet, dat de theorie van Leplay, door den Heer Harloff zelfs tot wet verheven, aanspraak kan maken op de nu heerschende te zijn, hetgeen zij dan ook nipt verdient; Leplay was een suikerchemist, die uitmuntte in de kunst om op zeer lang dradige manier tusschen reeksen van reeds lang bekende feiten zeer gewaagde theoriën te verkondigen, die men niet ernstig nam en daarom verwondert het mij zeer dien man als autoriteit te zien genoemd en zijn woord als wet te zien beschouwd. liet zou inder daad zeer gemakkelijk zijn, wanneer de snelheid, waarmede ver schillende stoffen door een membraan gingen, omgekeerd evenredig was met de hoeveelheid atomen, die een molecuul dezer stoffen bevat, dat zou dan eene nieuwe methode van moleculairformule bepaling kunnen opleveren; jammer maar dat er niets van waar is, gelijk de volgende voorbeelden leeren. Door Oraiiam werd geconstateerd, dat onder gelijke omstandig heden van concentratie, temperatuur, enz. door eenbepaalde mem braan de tijden, die de verschillende stoffen vereischten om in gelijke hoeveelheid te diffundeeren waren zoutzuur 1, chloorna trium 2,33, suiker 7, magnesiumsulfaat 7, caramel 48, eiwit 49. Wanneer men nu in het oog houdt, dat zoutzuur en choornatrium dezelfde hoeveelheid atomen in het molecuul hebben en een groot verschil vertoonen in dialysesnelheid, en verder weet, dat de even snel dialyseerende stoffen suiker en magnesiumsulfaat, respec tivelijk 45 en '27 atomen per molecuul bezitten, dat het veel lang zamer dialyseerende caramel er slechts 39 bezit en het even langzaam als caramel dialyseerende eiwit niet minder maar allicht meer dan 225 atomen per molecuul heeft, dan zien wij wat er van de theorie terecht komt, die de Heer Harloff tegenover mijne beweringen wil stellen. 1200 Mededelingen uit en voor do praktijk De bij de dialyse door een zekere membraan voor eene of andere stof verkregen resultaten zijn weer geheel anders dan die, welke bij dialyse dezer zelfde sto' door een anderen membraan geconstateerd worden, zoodat liet niet aangaat de voor een speciaal geval gevonden cijfers te generaliseeren; zon is de snelheid waarmede suiker door de eene membraan gaat, alle andere omstandigheden gelijk blijvend, drie maal zoo groot als bij een andere membraan. A priori is dus volstrekt niet uit te maken hoe de verschillende bestanddeelcn van rietsap ziel) zullen gedragen bij dialyse door het protoplasmatisch wandbekleedsel der cellen van het riet (door den Heer 11. primordiaalhuid genoemd.) Nu weet ik zeer goed, dat er verschillende zouten zijn, die onder alle omstandigheden sneller diffundeeren dan suiker, zooals de nitraten, ch lor uren en sommige sulfaten der alkaliën, welke b. v. in sap van beetwortelen voorkomen en dus daar aanlei ding geven, dat de zouten eerder diffundeeren; maar in rietsap komen deze juist zeer weinig voor en de zouten van phosphorzuur en vooral kiezelzuur in veel s'erker mate. Nu verzekert de Heer llaiü.oif wel, dat alle anorganische zouten snel diffundeeren, maar of dit nu ook voor zuur calciumphosj haat of voor silicaten opgaat, is een zaak, die ik nu maai' zoo niet kan aannemen, terwijl liet spoortje organisch zure zouten wel buiten beschouwing kan blijven. Wij zien dus dat ook uiteen theoretisch oogpunt gezien mijne cijfers zoo erg ongerijmd niet zijn, maar dat de theorie, die de Heer Harloff als de algemeen aangenomene voorstelt, eerder recht heeft op deze qualificatie. Eenige andere punten in het aangehaalde opstel in het Archief van Nov.j zooals de ontdekking van »de beide componenten van het glucosemolecuul" en het kunststuk om gecoaguleerd eiwit op den langen duur tot dialyse te brengen zal ik maar liever onbesproken laten. Kagok-Tegal, 5 November 1896. 11. C. Prinsen Geerligs. VULMASSAUKNDEMENTEN Onder tiet vele belangwekkende te vinden in liet verslag van het suikercongres neemt zeker de verhandeling van Dr. Winter over vermeerdering van het vul massarendement niet de laatste plaats in. Meiledeelingen uit en voor de praktijk 1201 Dr. Winter heeft daarin een nog betrekkelijk minder betreden veld van fabricageverbetering geëxploiteerd. In verband met die verhandeling zij bet mij vergund eenige opmerkingen over hetzelfde onderwerp onder de aandacht van de lezers van het Archief te brengen. Dr. Winter releveert waar hij van het verhoogen der rende menten spreekt m. i. niet genoeg het feit dat die inde eerste plaats hun grens vinden in de samenstelling der in bewerking genomen ijing. Eene zeer eenvoudige berekening toont aan dat diksap van eene gegeven reinheid, door indampen gescheiden in grein en stroop van een gegeven reinheid, een constante hoeveelheid grein levert Mijns inziens is het dan ook niet logisch rendementen te ver gelijken, de reinheid der resulteerende afloopstroop is de eenige basis ter beoordeeling van de'efficaciteit der processen van inkoken en centrifugeeren *). De berekening van het rendement op primaire vulmassa die Dr. Winter toepast kan er naar mijne bescheiden meening in het geheel niet door, op die wijze zijn natuurlijk bij gebruik van hooge intrekstroop zeer hooge percentages te bereiken, maar het gaat niet aan de hoeveelheid suiker, die vooreen deel uit de stroop verkregen is als alleen uit de tjing afkomstig te beschouwen. De reinheden der afloopstroop bij de verschillende proeven van Dr. Winter en zijne medewerkers n. 1. 50,89 — ül,o — 49,0 — en 39,4 zijn wat de eerste twee betreft niet bijzonder laag; menige fabriek bereikt zonder andere toestellen dan een gewone vacuümpan eene betere ontsuikering. De bai ie laatste zijn laag en wijzen op eene goed doorgevoerde kristallisatie. De laatste proef echter waarbij 39,4 reinheid in de afloopstroop geconstateerd werd is volgens Dr. Winter zelve riet goed geslaagd, de massa liet zich bijna niet centrifugeeren. Uit de proeven van Winter en Jantzen zou dus schijnen te blijken, wat trouwens ook hier door de ondervinding geleerd is. dat om en bij 50 Quot. de practische limiet ligt van ontsuikering in een procédé. Natuurlijk zal die limiet eenigszins kunnen varieeren naar mate van de meerdere of mindere deugdelijkheid der centrifuges. Met een goed stel Westons b. v. zal nog een gunstig resultaat verkregen worden waar men met een oudroestwinkel reeds met de handen in het haar zit. *) Zooali yan zelf apieekt naast de kwaliteit der verkregen suiker. 1202 Jlededeelingen uit en voor de praktjjk Lhgaande van eene reinheid der afloopstroop van 50 kan men onmiddellijk voor tjing van iedere reinheid het maximum rende ment b. v. aan muscovado a 90 polarisatie berekenen. Hieronder geef ik die getallen voor Ijing van 78—95Quot. Bij de berekening is aangenomen dat de masse-euite bestaat uit grein en stroop van !*0 lïrix, verder ; s aangenomen dat tijdens bet koken de reinheid (schijnbare) niet achteruitgaat wat. in werkelijkheid wel kan plaats hebben en waardoor het rendement vermindert. Reinheid Maximum rendement aan muscovado 96 Pol. 78 53,80 % 79 57,27 » 80 59,24 » 81 01,54 > 82 63,82 » 83 00,12 » 84 01,44 » 85 70,78 » 80 73,14 » 87 75,53 » 88 77,92 » «S9 80,36 » 90 82,81 » 91 85,29 » 92 87,79 « 93 90,31 » 94 92,80 » 95 95,43 > Bij de inzage van dit tabelletje valt in het oog dat in de practijk tot nu toe juist sappen van lagere reinheid rendementen geven die dichterbij de berekende'getallen komen dan reinere sappen. De oorzaak van dit verschijnsel ligt m. i. zoo niet geheel dan toch grootendeels aan bet volgende feit. Een diksap van 90 reinheid geeft bij scheiding in grein en stroop a 50 R. eene veel kleinere lioeveellieid van de laatste dan een sap van 80 R. Verder is het voor het aangroeien der kristallen, blijkens opgedane ondervinding noodig, ('at zij tijdons de concentratie vrij zweven in eene vloeibare middenstof. Dit zal slechts dan het geval zijn zoo lang de hoeveel heid va:i het reeds gevormde grein tot de nog aanwezige stroop in een zekere verhouding staat. 1203 Mededeelingen uit en voor de praktijk Een tjing van 90 reinheid b. v. gescheiden in grein en stroop van zelf GO a 65 reinheid bevat daarvan zoo weinig dat het geheel eene droge massa vormt niet geschikt om nog verder ingekookt te worden. Een tjing van 80 daarentegen is onder die zelfde omstan digheden nog volkomen vloeibaar en bij verder inkoken groeien de kristallen nog steels aan ten koste van de reinheid der stroop, wanneer die laatste oen R. van DO heeft is nog de massa vloeibaar daar de hoeveelheid stroop die de tjing kan opleveren vol doende is. Hierin ligt m i. de raison d'étre van stroop bijtrekken in de pan. Deze is niet gelegen in het ontsuikeren van de stroop, dit zou blijkbaar op den duur onmogelijk zijn, immers men heeft in de practijk geen hoogere stroop beschikbaar dan zijn eigen afloop stroop en die reeds ontsuikerd tot de limiet, die men zich als prac tiseh bereikbaar denkt en kan dus practisch geen suiker meer afgeven Eene tjing van hooge reinheid is zonder stroop bijtrekken niet voldoende te ontsuikeren, bij lage reinheid is dat bijtrekken overbodig. Om ook deze waarheid onder cijfers te brengen heb ik, uitgaande van de vooronderstelling, dat op Leder gewichtsdeel grein 50 deelen stroop noodig zijn voor het beweeglijk houden der masse-cuite.eene verhouding die mij bij ondervinding gebleken is vrijwel de juiste te zijn, berekend waar het nut van stroop bijtrekken begint en hoe groot de hoeveelheid daarvan moet genomen worden Reinheid Diksap In te trekken stroop a 50 R. per 100 primaire M C. 78 — nihil 79 — » 80 » 81 — » 82 — » 83 » Si » 85 - » 8G — 0,0 87 — 4.2 88 - 7,5 89 — 10.'.) 90 — 11,3 91 — 17,7 1204 Mcdedeelingen uit en voor de praktijk Reinheid Diksap In te trekken stroop a 50 R. per 100 primaire M. C. 92 — 21,2 93 — 24,6 94 — 28,2 95 31,7 Acht men een grootere vloeibaarheid wenschelijk dan schuiven natuurlijk alle cijfers in de bovenstaande tabel een of meer plaatsen op maar het feit blijft bestaan dat beneden eene zekere reinheid hit nut van stroop bijtrekken ophoudt. Wat eindelijk het groote nut van open koeltroggen, Bock trommels en liuchapparaten betreft, ligt dit m. i. grootendeels in eene besparing van kookcapaciteit de ontsuikering wordt bij gebruik van die toestellen voor een deel buiten de kookpan bewerks-tel ligd, overigens is het blijkens op vele fabrieken opgedane ervaring zeer goed mogelijk, ten koste van wat langeren duur der kooksels reeds in de kookpan zelve eene ontsuikering te verkrijgen, die met het oog op de centrifugeerbaarheid der masse-cuite het gewenschte maximum voorstelt. Eene methode van werken op deze fabriek gedurende den af geloopen maaltijd toegepast zij hier nog even vermeld. De afloopstroop geeft opgekookt in bakken uitgekristalliseerd en gezakt of eventueel even gecentrifugeerd een flink rendement aan vrij onzuivere zaksuiker van 75 a 78 reinheid, deze wordt op gesmolten in een afzonderlijk gehouden deel der jonge tjing *) tot 30 a 35 Bé en deze oplossing in de pan bijgetrokken doch niet voordat daarin reeds zooveel grein aanwezig is dat voorondersteld kan worden ( of zoo noodig geconstateerd is) dat de op dat oogen blik de kristallen omringende stroop eene reinheid heeft gelijk aan of lager dan die van de opgesmolten zaksuiker. Doorgekookt werd een goed centrifugeerbare masse-cuite verkregen, terwijl de reinheid der afloopstroop 48 a 53 bedroeg. Hier is dus wel ontsui kering in het spel van het ingetrokken vloeimiddel, er werden dan ook rendementen verkregen die omgerekend op primaire vulmassa soms over de 100 bedroegen. Oversmelten op deze wijze toegepast heeft blijkens opgedane ondervinding zeer veel voor op de gewone wijze, waarbij alles ge mengd wordt en waarbij men of de stroopsuiker tot eene hooge *) Dit kan natuurlijk even goed ia water gosoihioden maar dan hooft men zoo veel meer te verdampen. 1205 Mededeelingen uit en voor de praktijk zuiverheid moet centrifugeeren, wat natuurlijk verlies veroorzaakt, of wel bij gebruik van inferieure smeltsuiker de grein vorming bemoeilijkt wordt en men grauwe suiker verkrijgt. Baron, Nov. '96. N. C. Hoogvliet. DIVERSE MEDEDEELINGEN. Een bespreking over het zwaveligzuur-beenderkoolprocéMé van Steffen-Druckkr op de vergadering te Munchen gehouden was over liet algemeen niet zeer in het voordeel van ileze werkwijze. De mededeelingen van Dr. Baumann in ie Maagdenburgsche ver gadering daarover gedaan (Archief, 1890, blz. 872) werden in herin nering gebracht. Verder bericht Pfeiffer, dat hij in de fabriek deze wijze van werken gevolgd heeft. De verkregen vulmassa had een helgele kleur, de reinheid was echter niet hooger: het asch-gebalte grooter,'de organische nietsuiker kleiner dan anders. Bij het centrifu geeren werd bij dekking met stoom een suiker verkregen met zilten bijsmaak. De suiker was ook niet zuiver wit, maar had een lichte grijsachtige tint. Een monster vulmassa hetwelk bewaard weid bleek na 4 weken, een intensief bruine kleur te hebben aangenomen, daar waar de vulmassa was blootgesteld aan de werking van licht Ook Degeneu gelooft niet dat het procédé voor de praktijk ge schikt zal blijken. Voornamelijk zullen de groote kosten een hinder paal zijn: men heeft veel beenderkool noodig, welke niet gerege nereerd kan worden. Zooals ook andere sprekers beweerd hebben is het echter wel mogelijk dat de methode Steffen-Drdcker van nut kan zijn bij de verwerking van naproducten en stropen. Von Lippmann betoogde dat eigentlijk niets nieuws in de geheele werk wijze gevonden werd Zoowel het werken met zwaveligzuur bij lage temperatuur, als het ontkleuren met beenderkool in zure vloei stoffen zijn reeds lang bekend. Het zuur verwerken der sappen dagteekent reeds vin af den oorsprong der beetwortelsuikerfabrikatie, daar Aciiard het uitgeperste beetwortelsap met zwavelzuur zuur maakte en later pas kalkte. De overgang van de zure werkwijze tot de alkalische is slechts langzaam geweest, en voornamelijk te dan ken aan Dubrunfaut. Maar ook het vervangen van zwavelzuur door andere zuren, 1206 Mededeolingen uit en voor de praktijk hier speciaal door zwaveligzuur, is verre van nieuw, en sinds de »Gelbe Mefte" bestaan (1S50) kan men daar bijna geen deel van inzien, of men vindt min of meer uitgebreide studies daarover. Het aanwenden van poedervormige beenderkool, en de meerdere ont kleurende werking in zure vloeistoffen zijn reeds lang bekend, en op allerlei wijzen gevarieerd V. Lippmann zelve heelt indertijd proeven genomen om suikeroplossingen te klaren met beenderkool, welke proefnemingen aan het licht brachten, dat op deze wijze wel een aanzienlijke ontkleuring verkregen werd, de reinheidsfactor der vulmassa echter niet toenam, het aschgehaite daarentegen wel, door dat zwaveligzure en phosphorzure kalk in oplossing gingen. Ook moest de temperatuur nauwkeurig gecontroleerd worden daar anders aanzienlijke inversie optrad. [ÏERZFELD deelt mede dat hij op zijn reis door Amerika (189:1) in raffinaderijen als volgt heeft zien werken. Afloopstroop wordt na toevoeging van superphosphaat en kalk over zaagsel gefiltreerd, dan zoo kou-i mogelijk gezwaveld tot vrij zwaveligzuur aanwezig is en over beenderkool gefiltreerd. Ook zag hij daar nog een andere werk wijze, welke slechts bij de slechtste suiker en naprodtieten werd aangewend De groene stroop werd direct onderworpen van een behui leling met zwaveligzuur en beenderkool, dan in de vacuüm pan getrokken, sterk gezwaveld en bij zeer lage temperatuur inge dampt. De vacua hebben daarvoor zeer groote verwarmende opper v'akton, zoodat de temperatuur, waarbij hij zag koken 50 a 56° C. bedroeg. De verkregen suiker had een fraaie glans, kon wat uiterlijk betrof met de beste granulated wedijveren, riekte echter zóó naar zwaveligzuur dat men er van moest niezen. Zij werd gebruikt ter verwerking van de stropen uit betere suiker verkregen, waarbij haar zwaveligzuur-gehalte aldus benut werd. Gelbe Hef ie 1890, blz. 488. K\ri.ik acht het hoogst nuttig in de suikerfabrieken een der de Ciirlionatatie aan te wenden. De resultaten met deze werkwijze verkregen zijn zeer verschillend, doch wanneer zij niet goed waren ligt dit volgens hem slechts aan de manier waarop gewerkt werd. Na de eerste carbonaiatie moet het sap een alealiteit hebben van 0,9J, en het sap gefiltreerd worden. Dit geschiedt onder vrij grooten druk, zoodat het schoone sap toch nog kleine partikeltjes schuim- Diverse mededeeliDgen 1207 aarde zal bevatten, welke mede door de filterdoeken zijn gedron gen. Bij de tweede carbonatatie wordt gewoonlijk ongeveer '/> % kalk gevoegd en koolzuur doorgeleid tot een alcaliteit van 0,7 a 0,6 verkregen is. De filtratie hierna geschiedt onder een druk zoo gering mogelijk, terwijl zeer dichte doeken worden aangewend en het sap aldus volkomen helder wordt verkregen. Bij de derde carbonatatie wordt de nog resteerende kalk verwijderd. Men satureert bij 95°. C. tot neutraliteit, of zekerheidshalve tot zure reactie. waarna wordt opgekookt om de overmaat koolzuur te verwijderen ca de gevormde bicarbonaten neer te slaan, tiet sap wordt daarna onder geringen druk over zeer dichte doeken gefiltreerd. Wordt de gebruikte hoeveelheid kalk in ééns toegevoegd dan is de uitwerking lang niet zoo groot. Juist de gefractionneerde kalkzetting blijkt zoo nuttig en maakt een derde carbonatatie wenschelijk, zou zelfs een vierde kunnen wettigen. Bulletin de l'association des chimistes i896. blz. 87. Wkisberg heeft nagegaan van welken oorsm'ong het Hezel zuur der incrustatiën in de verdampapparaten is. De ruwe beet wortelsappen der diffusie van 'een densiteit van 1,050 bevatten slechts 10 mgr. kiezelzuur (in SiO' uitgedrukt) per Liter, en het is dus duidelijk, dat zij niet de uitsluitende bron der afzetzcls in den 111 effet zijn Hij heeft bewezen, dat men veeleer als oorzaak moet aannemen de bij de carbonatatie aangewende kalk. Kalksteen, cokes en ook de gemetselde wanden van den kalkoven bevatten kiezel zure verbindingen welke als verontreinigingen in de kalk ook voor komen, waardoor men dus op deze wijze silicaten in het sap brengt. Uitvoerige proeven heeft Weisberg genomen betreffende de oplos baarheid van kiezclzure kalk in water en in suiker-oplossingen. Zoo vond hij dat 100 cc. water oplossen 0,0095 gr. kiezclzure kalk (Ca Si 0,,) 100 cc. suikeropl. van 10% 0,0135 » » » 100 cc. » » 30% 0,0157 » b » 100 cc. » » 10% bij kooktemperatuur 0,0195 gr. Ca Si 0 3 100 cc. b » 30 % » » b 0,0249 » b 100 cc b » 10 % » b sen na inwerking van koolzuur gedurende 5 minuten 0,0305 b » 100 cc suikeroplossing op dezelfde wijze behandeld doch gedurende 10 minuten 0,0385 b b 1208 Diverse mededeelingen De beide laatste cijfers zijn misschien echter minder juist, omdat Weisbeeg de hoeveelheid kiezelzure kalk afleidde uit de hoeveelheid gevonden kalk, en het koolzuur op de kalkhoudende suikeroplossing inwerkende aanleiding kan gegeven hebben tot de vorming van calciumbicarbonaat. Sucrcrie behje 1896, p. 81. De toepassing van acetyleen bij gaccharimetrische bepalingen schijnt zeer aanbevelenswaardig te zijn. De beste inrichting bestaat. uit een serie van een viertal vleermuisbrariders achter elkaar ge plaatst; heeft men nu minder gekleurde vloeistoffen te polariseeren dan steekt men slechts de voorste pit aan Blijkt bij de waarneming dat de duidelijkheid van het gezichtsveld te wenschen overlaat, dan opent men de kraan van brander no. 2, die zich zelve dan aan de eerste vlam aansteekt en zoo vervolgens. Wendt men alle 4 brandeis aan dan zalmen zoo goed als altijd meiassen kunnen polariseeren, opgelost tot een eeneen ialie van (zelfs tot een van 16,10 giam) per 100 ce, in de 200 mM. buis, zonder voorafgaande klaring met beenderkool. Door proeven werd uitgemaakt dat de intensiteit van de aangewende acetyleen vlam geen invloed heeft op het nulpunt; men kan dit dus instellen met gedestilleerd water en een zeer kleine vlam. Voor de aflezing van de schaal is een zijleiding aangebracht, en een vlammetje van 4 a 5 mM hoogte is hiervoor voldoende. Het is raadzaam de licht bron met de een of andere inrichting te voorzien waardoor het licht zich niet overal verspreidt; ook is het wenschelijk zich bij de behan deling en installatie van het licht te bedienen van een blauwe of zwarte bril, en deze pas bij de eigenlijke waarneming af te zetten. Het gas wordt verkregen door middel vin de reservoirs, die het gas in vloeibaren staat bevatten; deze dienen zeer sterk te zijn, daar het gas bij 37° a 40° een druk van 60 a 70 atmos -I'eeren uitoefent. Evenzeer kan men het gemakkelijk bereiden door inwerking van water op c.ilciumcarbide, en wel direct in een Kipp's apparaat of in een toestel hetwelk op hetzelfde principe berust, of wel in het een «fander gasontwikkelingstcestel, waarna het ontwikkelde acetyleen wordt opgevangen en bewaard in een gashouder en dan alnaargelang de behoefte wordt gebruikt. Dit laatste is natuurlijk te prefereeren, daar men hierbij de regeling beter in zijn macht heeft en ook omdat het gebleken is, dat het 1209 Diverse mededeelingen beter is hij do bereiding van bet gas bet ealcuimcarbide te dompelen in water, dan andersom tiet water te brengen bij liet carbide. De overmaat water bij de eerste bereidingswijze voorkomt een onge wenschte warmteontwikkeling. Sucrerie indigène et coloniale 18'JO, blz. 15'J. Volgens opgave van 135 fabrieken was de staud van liet riet op Java in de maand November. Residentie Aantal Aantal bouws. Fabrieken. Goed. Middelmatig. Slecht. Bezoekie 9 3460 = 75,8% 970 = 21,2% 136 = 3,0% Probolinggo 13 1164 = 59,3 » '2485 = 35.4 » 370 = 5,3 » Pasoeroean 10 2380 = 55,2 » 1690 = 39,1 » 243 = 5,7 » Soerabaja 26 11303 = 69,4 » 4210 = 25,7 » 795 = 4,0 » Kedirie 10 h.57 = 84,5 » 7io = 13,4 » 115 = 2,1 i Madioen 6 1705 = 58,4 » 1101 = 39,7 i 50 = 1,9 » .lapara 9 3696 = 70,3 » 845 = 17,5 » 301 = 6,2 i Samarang 4 1375 = 54,1 » 1014 = 39,9 » 152 = 0,0 » Solo 16 3025 = 50,0 » 3223 = 45,3 » 270 = 3,8 » Djoi 10 3457 = 72.0 9 1254 = 20,4 % 50 = 1,0 » Hagelen l 514 = 89,9 i 30 = 5,3 » 28 = 5,2 » Banjo mas £ 1710 = 68,2 » 717 = 28,0 » 80 = 3,2 » Pekalongan 5 1130 = 56,3 » 837 = 41,6 » 42 = 2,1 » ïegal 7 3210 = 76.9 » 199 = 4,8 » 764 = 18,3 » Cheribon 5 1059 = 70,1 i 059 = 27,9 » 47 — 2,0 » 135 48Ï11 = 07,20% 20031 = 27,98%3155 = 1.82% STATISTIEK OOGST" EN MARKTBERICHTEN ENZ. Europa 15 November, liet weer kenmerkte zich in de afgeloopen week wederom door groote wisselvalligheid. Over het algemeen had men last van te veel regen en werd naar meer bestendig kouder weer verlangd, te meer daar het rooien op vele plaatsen reeds geëindigd is en eventueele vorst, mits niette hevig aan de ingekuilde bieten niet veel kwaad meer zou doen. In vele streken valt de pro ductie, vooral met bet oog op de geringe verwachtingen die men gekoesterd had, nog mede, al blijft zij toch nog wel achter bij ver- 1210 Diverse mededeelingen Ie len jaar. In Rusland is het rooien zoo goed als geheel afge loopen. Louisiana heeft wat gebrek aan regen gehad, ook Trinidad, doch hier zijn later de regens in gewensehte mate doorgekomen. In Maurituis geniet men van gunstig weer en is de maaltijd in vollen gang. Op Cuba en de Philippijnen blijven de opstanden voort duren; van het eerste eiland kan men een nog kleinere oogst te gemoet zien, dan die van het afgeloopen jaar. Behalve de schatting van de Internationale Vereeniging voor Suikerstatistiek zijn nu ook de taxaties van Licht en GIESEKER bekend geworden. Deze bedragen in tonnen: Internationale Licht Gieseker Vereeniging Duitschland i,68900Ü 1,800000 1,740000 Oostenrijk OiiOOO 1,050000 9U5000 Frankrijk 085000 780000 700000 Rusland 090000 750000 050000 België 255000 L'twOOO 265000 Nederland 135000 145000 155000 Andere landen 171000 170000 170000 Totaal. 1,569000 4,960000 4,045000 Soernbaia, I-t December. Suiker. De stemming voor het artikel is zeer kalm in verband met flauwere berichten uit Europa. Afdoeningen hebben niet plaats gehad. Suiker uit den aanstaanden oogst trekt nog in liet geheel niet de aandacht van koopers. Statistiek oogst- en marktberichten enz 1211  NAAMREGISTER A. Abraham 1 100 Alberdavan Ekenstein W. 22i Arntzenius R. 11. . . . 017 » Barbet 31 Baudry 835 Baumann Dr 1.00 Beaudet 364 Beek F 73:5 Beeson J. L 669, 724 nenecke F 1061 Retgmans R. F 023 Bertnelot, .... 952, 907 Bock XSI, 981 Bode F J. iie 270 Borntraeger. . . . 768, 930 Borsig. 700 Bos Dr. J Bitzema . . . 289 Boucliereau 28j Bouricius K. .1 lUS Bowles .1. 1! Buningh J. B 231 C. Caluwe ile 1015 Cario 786 Claassea 35, 91, 402, 863, 931 Cobb N. A 189 Conrtonne 766 Crawley 1022 Cremer, N. de la Dande 27 \ Ift Danneil II 501 Degener 980, 1016. 1065, 1206 Dehne 731 niz. I «el.len M. van 133, 131, 135 Dickhoff W G 8'.9 Doerstling G 885 Orencknoann 10b7 Drost en Scnulze. . . . 980 Drucker (143 Dubrunfaut 1206 Dureaii .1. I! 639 ■•:. Esser P '-21 ■<\ Fan ie, C 192 Feuilleboia F 409 Förster 731 u Gaillot 642 Gain , 86 Galaine ,,..:.. '29 Geerligs 11. C. Prinsen 153,745, 1005, 1129, LUI, H97 Gelder K. van .... 1051 G laser F 728 Goossens 877 Graham 1200 G ra vier E. M 873 Greiner .980 Grundel J '209 11. liaastert J. A. van . . . G38 Ilarloiï W. II. Th. . . . 105:5 Elazewinkel J. J. , . ... 435 Heel 1'. C. Dudok van 336, 639 Hein S. A Arendsen . . 2 Rlz, Blz. Herzfeld . . . 731, 981, 1064 Heydeke 980 Hilgard E. W 363 i lolde 712 Hoogvliet N. C 1201 Horsin Deon 416 Ifuch 88). ( JBO lluck C 407 Hudec 511 Hughes 246 Hulsebosch C J. van Ledden 394 .1 Jacob Mr. 11. s' 279 Jansz. S. D. . . . 636, 1160 ■&. Kalmann 509 Karlik 1207 Kassner 469 Kouus J. D. 101, 205, 264, 278, 617, 623, 804, 841, 1002 Kolk Fr. J. J. van der , 500 Kramers Dr. .1 G. . 309, 951 Krïiger W 504 Kuthe 980 Kuyt A.C. 985, 1081, 1177,1183 L. Lapeyrère 970 Lauke 980 Lefèvre 30 Legier 970 Le in mens 405 Lexa 1121 Liebscber 071 Lippmann v. 981, 1023, 1207 Lobry de Bruijn C. A. 224 Loeblich 802 Lotman 982 Lwowski v 245 II Maercker 85 Maüon 191 Blz. Manoury 976, 980 Maquenne 906 Marx A. G. .1 814 Maxwell W. . 397, 013. 725 May W 37 Mayer A 818 Meer Mohr .1. C. v. d. . 1044 Mittelstaedt, 1123 Mol) .1. van . . . 131, 1151 Moquette J. P 10 Moravek 1002 Morrison 644 Mulder l( z " J 898 Muller M 244 V Natanson J 407 Naus H. E . . . . 389, 760 Nieuwenbuijs C. II. . 506 o. Ost 28 i 1». Paasehe 138 Paszotta F 457 Pellet .... 32, 401, 053 Penninck II. C. . . . 1046 Perepliotchitkow - . . 8/8 Peska 513 Petermann 42 Pfeiffer 1200 Polacek '1121 Potter II. .... 703 Pupin M. J 832 <* Quetelet-Galton. . . . 210 Il Raeymaeckers 979 Reboux 979 Reesse L88 Rovara 1003 Ruscher 979 Rydlewski 1005 1214 Naamregister Si. Bk. Sachs 35, 874 Sax, R 74, 001, 1150 Sayers, .1. 11. T 506 Scheerenberg, G. . . . 410 Schmidt 89 Schneidewind 932 Sehröter 787 Schulze 979 Shorey E. C. . . . 729, 1024 Sidersky . . .234, 243, 510 Sixta 511 Sjollema Dr 1010 Spreckels C 785 Stammer—Bock .... 981 Steffek 85 Stellen 643, 979 Steffen—Drucker . 872,1200 Strohmer F 236 T, Thiele 875 Trillat 33 Tuckermann F. .1. . ■ . 234 \. Blz. Velu, H. L. A 27 VerWk I' 818 Verkouteren W 277 Verschaffelt E 210 Vibrans 1105 w. Wakker I)i', J, II. 49, 369, 425, 697, 76-2, SOS. 88'.>. 1033 Weiland 10(55 Weisberg 31, 405, 507, 1208 Weizudver 1123 Wout Dr. F. A. F. C. 126, 15!, 25;!, 258, 425, 636 Wiley II. W 508 Williams 27'.) Winter Dr. II. 375, 611, 012 Wollny 40 X. Xlionneux <S71 z. Zehntner Dr. L 'ui. 649, 793, 809, 937 INDEX. A. Acer saccharinum . . . 230 Acetyleen bij saccharimetri sche bepalingen . . . 1209 Achteruitgang van suiker bij het bewaren . . . 1023 Aciditeits bepaling . . . 387 Afbranden van suikerriet. 1061 Afkappen van den top en de bibit van het riet . 1183 Afzetsels in triple ef'fet . 406 Ahornsuiker industrie . 37 Aleurodes bergi signoret. 939 Algemeen syndicaat van suikerlabrikanten op Java 74, 240, 36.i, 012. 1008 Blz. Alkaliën Werking van — op glucose .... 224 Alkaliteit. Bepaling in sappen 243 Alkaliteits bepaling . . 387 Allantospora radicicola . S','2 Amerikaanscbe bietsui kerindustrie .... 885 Ammonia in stoom. . . 511 Ampasovens. Natte 209, 1040 Ampasstooter. Constructie 923 Analyses. Fouten bij . . 102't Analyses van bloeiend en niet bloeiend riet .... OiO Blz. Naamregister 1215 Blz. Analyses van Fidsjiriet . 22 » » fabricatie producten . 1055 » d rietsso—6o4, LI4I » rietsap il. 102, 125, 154, 180, 754 » » lietvariëteiten 50 — 72. 754, 1141 » n suikersoorten 230 » » zaadiiet 900,-901, 11513 Ananasziekte 426 Anoplognathus lineatus . 834 Antiqua . . . 279, 614, 695 Antillen . . 90, 146, 695, 735 Aphanisticus K.rügeri 793, 801 Argentijnsche republiek 30, 5_U. 695, 735, 789 Australische goraziekte 125, 189, 190 AzijDzuur. Werking van — o[> suikeroplossingen 871 IC Bacteriën in rietsap . . 7-28 Banka 264 Barbados 4), 92, 146, 202, 249 279, 301, 419, 424, 518, 614, 695, 735, 837, 934,1079, 1174 Barookh 267 Bastschimmels .... 258 Beendermeel als meststof. 84 Beenzwart 6i3 Beetwortel. Een vijand van den — 1062 Beetwortelsuiker fabricage 188 Beetwortelsuiker. Groot ste lading — .... 983 Belasting der suikerin dustrie op Java . . . 1006 België 44, 45, 92, 146,189,249, 2.12. 301, 419, 518, 523, 647, 734. 736, 737, 7JI, 837, 839, 934, 10/9, 1170 Blz. Bemestingsproeven . . . 101 Bepaling van Brix, pola risatie en schijnb. zui verh in vulmassa's en stropen 405 Bepaling van kalkgehalte 1167 Bepaling van suikersdoor koperkalium carbonaat. 284 Berichte der Versuchs station für Zuckerrohr in West-Java . . . 504 Bescherming der beet wortelsuiker 188 Beschrijving der suiker soorten 236 Bestand leelen van het riet 534 Bestrijding der engerlin gen' . 289 Lïeta mantima 236 Bèta vulgaria 236 Bietaanplant in Zweden . 830 Bietcultuur. Uitbrei ling in Amerika . . . 785, 885 Bieten uitziai 1896, 523, 696, 791, 884 Bietensuikerfabriek in de Ver. Staten ... 144, 520 Bietsuikerproductie 44.92, 249, 301, 419, 518, 837, 934, 1079, 1174 Bietsuikerproductie in Denemarken .... 423 Blaaspooten 266 Blad hoorders 793 Bloedvlekkenziekte . . . 435 Bodembacteriën. lvwee king van — 727 Bohème 743, 936 Bontvlekkenziekte . . . 433 Boorders 207 Boorder gele 655 Boorder grauwe .... 662 Boorder witte ..... 649 1216 Index. Blz. Roorders Levenswijze en bestrijding , . . 477, 049 Houtbonnet. . . 754, 1138 Bouvierfiher 1147 Brand (rietziekte) . . . 425 Brazilië 44, 92, 140. 249, 250, 301, 419, 518, 018, 005. 000. 73>, 837, 9J4, 1079,1174, 1170 Britsen Guyana. Zie De merara , Britsch Indië Zie En gelsch-Indië .... Broodsuiker 239 e. Calciumcyanaat .... 192 Californië .... 144, 520 Campagne 1894-95 in Frankrijk 147 Campagne 1895-00 in 0 >stenr. Hong. . . . 1172 Canada 005 Canne morte ... 18, 1137 Carbonatatie continue. . 400 » derde . . . 1207 » fabrieken met droge kalk .... 24, 405 Centraal fabriek van Jules Jaluzot 720 Centraalmachines in sui kerfabrieken 11.1 Centraalsuikerfabriek in Louisiana 90 Centrifuges explosie ge vaar .... 435 » met electriciteit als drijfkracht .... 408 Ceraphron beneficiens 187 052, 653, GGI Cercospora, bladziekte. . 207 » K.öpkei . . . 420 » sacehari. . . i3l » vaginae. 432, 697 Chaetosticha nana . 490, 001 Blz. Chemische physiologie v.h. suikerriet 525 Chilisalpeter . . . 1015, 1063 Chilo infuscatellcs . . . 66j China 94 China (rietvariëteit) . . 19 Chineesch riet 751. Cnlorose der hartbladeren 434 Chrysopa 486 Chunnee 2(37 Chyaca 19 Cladosporium .lavanicum 889 Cleonus punctiventrus. . 1002 Coceinelliden larve . . . 948 Cochin China . . . 005, 735 Coleroa sacehari .... 430 Colletotrichum falcatum . 426 Compensatie areometer . 29 Concassé 239 Condenswater ontvetting. 731 Congres te Parijs. Interna tionaal scheik. 78. 73', 951 967, 970 Congres te Soerabaia 78. 363 Consumptie in Italië 1173 Consumptie suikers. . . 238 Cosmopteryx 801 Croix St 695 Cuba 44, 48, 81. 02, 96, 146, 150, 202, 245, 249, 250, 301, 307, 365, 419, 424, 518, 519, 5-24, 010. oiß, 694, 090, 734, 730, 744, 792, 837, 838, 887, 934, 930, 1079, 1080, 1127, 1174, 1176 Cubes 238, 239 Cultuurproeven ... 2, 80. I» Dairah Sanieh 40 Ueere-ploeg. Nieuwe con structie 732 Dematium Javanicum . 889 1217 Index. Blz. Demerara44, 9?, 146, 249, 283, 301, 419, i24, 518, 614, 615, 695, 696, 735, 837, 934, L079, 1174, 1170 Denemarken . 189, 4-2:5, 791 Densimeter Universeele . 766 Desinfectie i'6s Diatraea striatales . . . 477 Dicranotropis vastatrix . 515 Diffusiesappen .... 1022 Diflusiesnelheid . 1051, 1197- Diseophora celinde . . . 205 Djamoer oepas .... i32 Domingo San 093 Dominique 614 Dongkellanziekte 255, 427, 700 Donkerkleuring 'ler sappen 1067 Doorbranden van kalk . 1065 Drijfriemen 120 Duitsehe suikercampagne 18'.).-,. — 96, 1018 Duitsch suikersyndicaat 1066 Duitschland 40, 44, 45, 92, 95, 138. 146, 18ü, 202. 249, 250, 292, 301, 303, 365, 119, 423, 518, 52:*, 647, 696, 734. 736, 737, 791, 837, 839, 934, 936, 1018, 1028, 1070, 1171, 1170 lv Egypte 40, 140. 512, 646, 696, 735 Eilanden beneden den wind 283 » boven » » '283 Electriciteit toegepast hij centrifuges 408 Electrolyse in suikerfabrie ken 835 Engeland 189,305,472,736, 737 Engelsch-Indië 94, 298, 095, 735, 935 Engelseh-lndische rietvarië- Blz. teiten Proeven met — 77, 266 Engerlingen, Bestrijding . 281) Explosiegevaar van suiker centrifuges 435 Eulophus femoralis . . 799 Eumetopina Krügeri . . 515 Euproctis minor. . . . 653 F. Fabricatie onkosten. . . 1069 Farin. . 210 Fidsji-eilanden . ON, 695, 735 Fidsjiriet I<\ 1 137 Filter Bouvier 1147 Filterdoek. Snel verslijten van 407 Filterpers mechanische. . iO9 Filtervuil. Uitzóeting van het - 1018 Formaldehyde 33 Forrnosa 93 Fouten hij analyses. . . 1024 Frankrijk 44, i5, 02. 110, 1 17. 180.210.230. 202, 301.3111. 3(15,410.518.521,523.010. 017.000,73i,730.737,743, 744,701,837,887.031,082, 1070. 117 , 1170. Fransche Koloniën . . . 730 <- Geelvlekkenziekte . . . 120 Gele-Strepenziekte . . 434 Gomutus saccharifera . 230 Gomziekte . . 125, 180. 100 Goiivernementsriet aan planting 201 Granulated .... 238, 240 Graphiet als smeermiddel 511 Grapholita schistaceana . 662 Greinvorming in de va cuumpan 1105 1218 Index. Blz. Grenada 614 Grondhuur ordonnantie 76,142 Guadeloupe 44,02.146, 249, 281, 301, i19,518,695, 735, 837,934, 1079, 1174 Guyana (Britscb) 283,614, (zie ook Demerara.) 11. Haïti 695 Handboek voor het onder zoek v. grondstoffen, enz. 982 Handleiding. Korte—tot de fabricatie van suiker. . 1005 Hartziekte van jonge riet plantjes i35 Hawaii zie Sandwichs eilaaden Hispella Wakkeri . . . j9:> Honduras 614, 695 I. Incrustatiën 1208 Infusie 407 Internationale Vereeniging van Suikerstatistiek 45, 146 523, 696, 884 Invertsuikerbepaling, ge wichtsanalytische . . 598 Invertsuikerbepaling. In vloed van loodzouten 768, 930 Invertsuikerstroop . . . 242 Invoer van rietvariëteiten onvoorzichtige. . . . 90 Invoer van suiker in Japan 1026 Invoerrecht in Frankrijk . 082 Invoerrechten in de Ver. Staten 415 Italië . . . , 189, 1168, 1173 Italië Suikerindustrie in— 1168 J Jaarboek voor suikei fabri kanten. ~..., 79 Blz. Jamaica 146, 280, 614,605,735, 838 Japan 605, 1026 Java 4i, 46, 02, 146, 249, 301, i19,518,612,695, 735, 792, 837,934,1079, 1174 Java.. Beplante oppervlakte 617, 1002 Java. Rietcultuur in bet Kol. verslag .... 771 Javasuiker-afschepingen 45, 147, 295, 523, 613, 780, 884, 984, 1127, 1175 Javasuikerindustrie. Be lasting der 1006 Javasuiker-prijzen te Lon den . . ' 422 Javasuiker-productie 10't-, 023. 1002 » 9 productie der residenties . 623 » » productie.Schat ting der . . . 1002 » » uitvoer . . , 614 K. Kalibemesting bij suiker kerbieten 42 Kalk als zui veringsmiddel 307 » doodbranden van — 1064 Kalkgehalte. Bepaling van het — van sappen 243, 1107 Kalk. Ongebluschte — voor carbonatatie .... 304 Kalkzeep. Invloed van — op ketelwanden ... 89 Kalkzetting 729 Kandij 240 Keukenstroop 241 Keverlarven in Queensland 83 i Kiezelzuur incrustatiën . 1208 Kitts St. . . . 270, 614, 095 Kleur der suiker als maat- 1219 index. Blz. staf van verkoop . . 985 Knippen der bladeren . . 270 Kokeia frietvariëteit) . . 19 Koloniaal verslag . . . 771 Koperkaliumcarbonaat . 285 Korte handleiding tot de fabrikatie van suiker . 1005 Kristallisatie in beweging 979 Kristalsuiker . . . 238, 240 Kunstmeststoffen . . . 1175 L. Laboratorium snijdsel machine 1123 Lakmoesextract en tinc tuur 814, 848 Lakmoespapier .... 73 Laval-turbine 787 Lepidiota hirta .... 83 i- Leptosphaeria saccbari . 430 Loethers riet . . 1044, 1134 Löfllers muizenbacil . . 1170 Loodoxyde om suiker uit melasse te winnen . . 41.9 Loodzouten. Invloed op invertsuikerbepaling 708, 030 Louisiana \)i\ 96, 202, 280.010, 000, 830, 875. 1025, 1170 Lucia St 014 II Machineolie Onderzoek op zuurgehalte 000 Magnesia in labricatiekalk 731 Malakka Rietsuiker indu strie 745 Mammoethpomp . . 700, 808, Manillariet 1135 Mappoe gestreept, , . . 154 Mappoe rood . . . 15i, 180 Mappoe wit . . . 100, \SO Marasmius sacchari . 255, 427 Martapoera riet . . 154, 170 Martinique 4i, 48, 07, 146, 249, Blz. * 28 1, 301, 419, 518, 690, 735 936, Bj7, 934, 1079, 1174 Masse-cuite, waterbepaling 1177 Mata tjelleng 80i Mauritius 'i'i, 92, 96, 146. 249 281, 301. 419, 424, 518, 614, 616, 696, 735, 837. 838. 934, 1021, 1079, 1174 Mauritiusriet 154 Maximum der planten pro ductie 818 Mededeelingen v, h. Proefst. Oost-Ja va 49, 205, 309, 4-25, 477, 649, 69:, 889, 938, 1002, 1033, 1031 Mededeelingen. West-Java 153, 425, 5-25, 745, 1129. Melanconium saccbari. . 258 Melasse. Verkoolde — als brandstof 415 Melassevorming bij tiooge temperatuur .... 1017 Meligeli (rietvariëteit). . 19 Melis 239 Mest 192 Meststoften. Invloed op de ontwikkeling der biet , 9J2 Mexico Ü95, 73.") Mikroskoop in suikerfa brieken 91 Miyoshi 143 Molensappen 102'2 Mond en klauwzeer. 277. 457 Montserrat 01 i Mozambique riet . . 154, 180 Muizen bacil 1170 Muntokriet 1132 V Nabemesting 1063 Nadeelige werking van chi lisalpeter 1015 Naperssap 1058 Natal 282, 011 1220 Index. riz Natron bij rietsuikerfa bricage 225, 394, 500, 038 Natte-Am pasovens . 269, 1046 Nederland 44, 45, 92, 146, 189, 249, 293, 301, 305, 114, 419, 548, 523, 647, 696 731 730, 737 741, 791, 837, 839, 934, 1079, 1127, 1170 Nevis . . , 614 Nicaragua 695 Nieuwe zaad plan ten 95 96 1033 Nieuw Zuid Wales 90, 473, 695, 735 O Onbepaalbare verliezen in suikerfabricatie . . . 401 Onderscheid tusschen riet en bietsuiker .... 1108 Ondersteuningsfonds voor suikerfabrieksgeëmplo yeerden .... 79, 870 Ongebluschte kalk bij car bonatatie 364 Ontvetting van condens water , 731 Onvruchtbaarheid bij sui kerrietgronden . . . 375 Oogvlekkenziekte. . 431, 697 » zwarte . . 432 Oostenrijk 44, 45, 92, 14'J, 189, 249, 250, 292, 304, 302. 365, 419, 518, 523, 647, 696, 734, 736, 737, 791, 837, 839, 934, 936, 1079. 1172, 1474, 1170, Oppervlakte Beplante- in 1897 1002 Osmose 1081 Osmose Rol der- bij groei en suikerafzet der biet 900 Ovens Natte ampas- . . 269 I». Pangkal Pinang .... 264 Parasieten v. d. stengel- l'.lz. boorder 4.^6 Parasitische plantenziek ten. Bestrijding van. . 221 Peru .... 446, 605, 735 Pestalozzia 434 Philippijnen 44, 92, 146, 247, 2io, 301, 419, 518, 605, 735, 837, 934, 1079, 1174 Phosphorzuur als klarings middel 397 Physiologie. Chemische — van het suikerriet . . 525 Hiytornyza 802 Phytophtires 937 Pilé 238, 230 Pilon 248 Plantenluizen v. h. sui kerriet op Java . . . 937 Ploeg van J. Deere Nieuwe 732 Pokkah bong 434 Polarisatie. Invloed van temperatuur op — . . 874 Polarisation et sacerari métrie 234 Politie in Ned. Indië . . 500 Politie voor rietbranden . 088 Portorico 44, 92, 146, 249, 301. 419, 518, 604, 735, 837, 934, 107D, 1174 Preanger bibit 841 Preanger Regentschappen Afsluiting der .... 75 Preangei' Regentschappen Verdeeling in kringen 089, 843 Preangerriet . . . 011, 1130 Procédé Bock 881 Procédé Huch 881 Procédé Ranson .... 1103 Procédé Stelten Drucker 1-00 Productie in Europa 55, 1008 Prospalta tristis .... 945 Puri 267 Purpur riet 754 index. 1221 «■ Queensland 47, 69, '202, 281, 300, 307, 524. 614, 646, 005, 735, 737, 834, 1127 Quetelet-Galton wet van, 210 R Kalïinade, .... '238, '239 Raffinaderijen in Rusland . 517 Ranson Procédé .... 1L63 Reboisatie v. h. Moeriah gebergte 75 Récuperateurs de sirop S B. N '27 Regeeringsbesluit . 688, 689 Regenwaarnemingen . 43, 91, li5. 194, '288, 300, 416, 418, 516, 517. 645, 694, 733, 835. 883, 083, 1000, 1171, 1172 Rendements berekening 1123, UGO Reorganisatie van het landbouwonderwijs . . 75 Réunion 44, 92, 146, 249, 301, 419, 518, 696, 735, 837, 934, 1070. 1174 Ribbon (rietsoort). . . . 754 Rietbladen 527 Rietbranden 688 Rietcultuur op de Philip pijnen 247 Rietproductie van Java . 612 Rietsuikerindustrie in Malakka .... . 745 Rietsuikeroogst .... 094 Rietsuikerprijzen in Lon den en Java 28 Rietsuiker. Uitvoer 44, 92, 156, 248, 301. 419 Riettransport . 191, 502, 809 Rietvariëteiten. Onder zoek van — 49, 154, 1129, 1141 » in Brazilië. . 806 Blz. Rietvariëteiten. Onderzoek van Serehvrije. . . . 1129 Rietvijanden 94, 205. 266, 477 649 Rietwortels 540 Rindi'ungus 258 Ringvlekkenziekte . . . 430 Roest (rietziekte) . . , 429 Roodrot 253. 428 Roodsnot 427 Rood vlek kon ziekte . . . 430 Rnek ree 267 Rusland 44, i5,92,146, 150, 189, 249, 293, 301, 365, 419, 513, 517, 518, 523, tyiS, 696, 734, . 737, 738, 740, 791, 837, 934. 1071), 1127, 1176 Ruwsuiker 237 8. Saccharum officinarum . 236 San Salvador 605 Sandwichseilanden , 146, 309, 013, 695, 735, 784, 1080 Sapmeetbak 274 Sapmenging . . . 389. 637 Sa;.pen. Donkerkleurig der 1067 Sapvanger .... 27, 416 Sapzuivering 076 Sapz ui vering met zwave ligzuur en beenzwart . 643 Schimmeldraden. Binnen dringen in planten . . 142 Schimmels in de wortels van het suikerriet 369, 889 Schuimaarde als brandstol' 765 Schuimaarde als meststof 231, 703 Schuimkristallisatie der vul massa 39 Schuimvorming op eerste stroop 873 Scirpophaga intaeta . . 649 Selectie van riet .... 669 1222 Blz. Index. Blz. Sereh in de Preanger GU, » Nadeel er door ver oorzaakt 012 Sereh vrije rietvariëteiten 1429 Serehziekte 433 Siam 695, 735 Silpha opaca 642 Smeeroliën. Minerale . . 712 Snijdselmachine voor het laboratorium . . . .1123 Soda om de triple effets uit te koken 35 Soortelijk gewicht van dik sap automatische bepaling 30 Sorghum saccharatum . 236 Spanje LB9, C96 Spoorwegti ansport voor riet 102 Sprinkhanen 265 Staatsspoorwegen . . 75, 193 Stand van het riet op Java 46, 246, 1210 Stengelboorder .... 477 Stikstofgehalte der humus 363 » » van molen en d.ffusie sappen . . 1022 Stoom van ammonia be vrijden . . . . , . 511 Stoomketels. Stoiingen . 786 Strepenziekte van den riet stengel 434 Stroopafwerking Procédé Loeblicb 862 Stuifbrand .... 425, 635 Sudmaischenarbeid . . . 1151 Suiker. Achteruitgang hij het bewaren . 725, 1023 « Productie, invoer. uitvoer en verbruik inde Ver.Staten &70,1124 i) Werking op X-stra len 832 » accijns in Nederland Blz, 411, 509, 1120 Suiker afzet in het riet . 525 » analyse volgen Peska 513 » belasting in Duitsch land .... 40, 138 » congres te Soerabaia 78 o consumptie in Fran krijk 734 » fabrieken (aantal) op Cuba . . 245 » » in Rusland 513 » fabrikatie in Fran krijk 522 Suikerindustrie in de Ar gentynsche Republiek 36, 520, 780 Suikerindustrie in Egypte 040 )> » »Frankrijk 640 i! » » Grieken land 289 f, i) » Italië, , 1168 » o » Jamaica, 838 » » Louisiana 280, 875 » » n Neder land 711 » » » Rusland 738. 740 » » op de Sand wichseiianden 309 » o in West- Indië 192 » i) » Zweden 148, 414 >• invoer in Engelsch-Indië 935 » o b Japan . 1026 » & en uitvoer van Engeland, 472 n markt verbetering 296 » meel 240 » oogst op Cuba . . 81 1223 Index. Plz. Suikerprenuies Afscl affing der—, ~, , , 35 » premies in Duitsch land— ~..,, 138 Suikerprijzen in Rusland 150 Suikerproductie in Dene marken 423 » » » Europa 45, 146, 1008 b » » op Formosa 93 » » » in Fran krijk 743, 1008 » » van Java 194, 023 b » » Mauritius 1021 » » » Nieuw Zuid Wales 473 » » » Queens land 646 » » » de Sand wichseilanden 613 Suikerriet in Engelsch Indië 93 d » uit zaad , , 80/ » » cultuur in Egypte 512 » » » op Java 771 » » »in Queens land 737 » school te Louisiana 1025 » » » New.-Or leans 243 b Syndicaat. Duitsch— 1006 » uitvoer uit Duitsch land 1028 » » j Suriname 289 b verkoopen 96, 150, 202, 250, 308, 366, 424, 475, 648, 744, 840, 888, 1032, 1128 » voorraad van al' Decem ber 95. 291 Superphosphaat. Bemes tingsproeven met — 101 Suriname . . 289, 695, 735 Blx. Syndicaat. Bestuursverga dering 74 » Circulaires 240. 812 1008 » Congres .. . 303 T. Tabago 283 Tangerang 132 Tangerangriet 134 Teboe gadjah 154 » itam 154 » mangli 170 Temperatuur van het voe dingswater 1165 Temperatuur. Invloed dei op polarisatie .... 874 Thermometer met zwarte vulling 733 Thielaviopsis ethaceticus 200, 420 Thoon 207 Thrips 206 Toekomst der Eng. suiker prod. koloniën .. . 279 Toppen van het riet . . 1183 Transport van riet .. . 191 Trassen . . . 603, 641, 784 Trekkracht voor ploegen en wagens 36 Trichosphaeria sachari 100, 259 Trinidad ii. 92, 146, 249, 361, 419, 424, 518, 614, 095, 090, 735, 837, 838, 934,1079 117 i Triple effet. Uitkoken met soda 35 U. Uitvoer van suiker uit üuitschland .... 1029 Uitvoer van suiker uit Ha waï 1080 Uitzoeting van het filter vuil 1648 1224 Index. Blz. Uredo Kühnii .... 429 Ustilago sacchari. . 425, 635 V. Valvoline olie 716 Variabiliteit van het sui kerriet 210 Venezuela 695 Verdampings capaciteit. Verbetering van— . . 762 Verdampingssnelheid . . 931 » toestel met hellende tubeplaten . . 2^5 Vereuelmg van cultuur planten 671 Vereeiiigde staten van N. Amerika 144, 146, 189, 415 47U, 004, 734, 744, 1125 Vereenvoudiging van riet transport 191 Verhooging van invoer recht in Krankrijk . . 082 Verdcihl van molen en dif fusie sappen 1U22 Verzoekschrift aan de Tweede Kamer. , . .1117 Vincent Öt 614 Virgineilanden 614 Viscosimeter 717 Viscositeit van sappen en stropen .... 51(J, 931 Voedingswater bij stoom ketels 1165 Voor en tegen eener verbe tering der suikermarkt, 29ü Voorraad suiker .... 291 Voorwoord 1 Vruchtbaarheid van den grond 40, 363 Vulmassarendementen . 1206 Vulmassa. Schuimkristal lisatie der 39 Vul massa-verwerking . . 863 W. Water. Een strijd om het—los3 » Hoeveelheid - be » noodigd voor riet cultuur .... 849 » bepaling in masse cuite en stropen 1171 » capaciteit van gronden. . . . 724 » gehalte van sui kers, enz. liepa ling van . . . 507 » peilglazen en wa terstandmeters . j> proeven. ... 2 » physiologische rol van —bij planten groei 86 Wawalan . . 465, 512, 808 Wereldbond van suiker fabrikanten ... 80 Wereldsuikerbeweging . 420 West-lndië 192 Werking van zwavelig zuur op sappen . . 1161 Wetsontwerp op suiker belasting in Duitsch land 40- Wortelschimmels . . 369, 889 Wortel vorming .... 601 IL. X- Stralen. Werking van 832 Z. Zaadplanten van 1895 -'96 1033, 1156 Zaadriet .... 898. 1156 Zaaiproeven . . . 153, 898 Zandsuiker 238 Zeepoplossing voor kalk titrage 244 Ziekten van het suiker riet op Java .... 425 Zijspoorwegen aanlegen Blz. 1225 Inde x . Blz. onderhoud .... 410 Zuiverheid Ware en schijnbare 32 Zuiverheidsquotienten. Snelle bepaling ... 31 Zuurgehalte van machine olie 920 Zuurrot 253. 428 Zwaveligzuur 39/, 643, 1161 » » Abnormale storing bij aanwending Blz. van— 877 Zwaveligzuurbeen derkool procédé .... 872, 1206 Zwaveligzure ammonia. Bemestingsproeven met — .01 Zwavelzure ammonia vocht- en zwavelzuur gehalte 246 Zwarte-oogvlekken ziekte. 432 Zwart rot 420 Zweden. 148, 189, 414,791, 836 1226 Index. DRUKFOUTEN. blz. 669 regel 9 v. o. staat stok, moet zijn stek. » 677 »11y. b. » minier waardig, » » minierwaardig » 845 » 25 v. b. » zelfs » » zelf. » 905 » Iv. b. » werp » » merk » 933 » Iv. o. » Zeitschrift für Zuckerindustrie moet zijn O. U. Zeitschrift für Zuckerindustrie und Landwirthschaft » 936 » 2v. o. staat 7 1 /,, moet zijn 7'/, » 1125 » sv. b. » rietpr )iuctie, » » rietsuikerproductie. » 1125 » 10 v. b. » suiker, » x> bietsuiker.