CODICES BATACICI DESCRIPSIT P. VOORHOEVE UNIVERSITAIRE PERS LEIDEN RIJKSUNIVERSITEIT LEIDEN 1 215 479 O  1. Een van de oudste Batakse boombastboeken, hs. Kon. Akad. 247. Zie blz. 222. De gaten in het deksel hebben gediend voor het bevestigen van een draagtouw. Dit touw en een of twee rotanbanden waarmee het boek gesloten was ontbreken. CODICES BATACICI CODICES MANUSCRIPTI XIX CODICES BATACICI BIBLIOTHECA UNIVERSITATIS LEIDENSIS CODICES BATACICI DESCRIPSIT P. VOORHOEVE UNIVERSITAIRE PERS LEIDEN 1977 ISBN 90.6021.404.8 ©1977 BIBLIOTHECA UNIVERSITATIS LEIDENSIS No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher. 3 VOORREDE In dit deel van Codices Manuscripti vindt men twee ver schillende boeken, n.1. blz. 7-306 een Gids voor gebruikers van de Batakse hand schriftencollectie, en blz. 307-506 een onveranderde herdruk van het in 1927 ge publiceerde Overzicht van de volksverhalen der Bataks. Daarna volgen op blz. 510 evv. Indices, die op beide boeken betrekking hebben; blz.537 Errata in de Gids; blz.538 Naschrift. De verzameling Batakse handschriften in de Leidse Universi teitsbibliotheek is uniek door haar veelzijdigheid. Zij bevat namelijk behalve schriftelijk overgeleverde literatuur, waar uit alle andere collecties geheel of bijna geheel bestaan, ook nog een schat van oorspronkelijk mondeling overgeleverde volks verhalen. Deze zijn op schrift gesteld op initiatief van Dr. H.N. van der Tuuk en Ch.A.van Ophuijsen, die beiden him col lecties aan de leidse bibliotheek hebben nagelaten. Een systematisch overzicht van deze verhalenschat heb ik in 1927 in mijn proefschrift gegeven. Het berust bijna geheel op de handschriften van Van der Tuuk en Van Ophuijsen; wat daar aan uit andere geschreven en gedrukte bronnen kon toegevoegd worden is betrekkelijk weinig. Het boek is daardoor tevens een bijdrage tot de catalogisering van de Leidse collectie. Als zodanig wordt het hier ongewijzigd herdrukt, omdat het sinds jaren niet meer te krijgen is en er in de eerste helft van dit deel honderden malen naar verwezen wordt. Het verschil in druk en spelling tussen het eerste en het tweede deel zal ho pelijk niet te storend zijn. In mijn proefschrift gebruikte ik de spelling Kollewijn, die van de tegenwoordige officiële spel ling o.a. verschilde door het schrijven van -lik en -ies in plaats van -lijk en -isch. In het aan het Overzicht van de volksverhalen der Bataks (= OVB) voorafgaande gedeelte van dit werk wordt een volledige inhoudsopgave van de Leidse collectie gegeven, maar het is geen complete beschrijvende catalogus. De schriftelijk overge leverde Batakse literatuur bestaat voor het grootste gedeelte uit tover-, wichel- en medicijnboeken, op boombast geschreven, in het Toba-Bataks pustaha genoemd. Sinds het midden van de 18de eeuw is een groot aantal van deze boeken naar het Westen gekomen, meestal meegebracht als curiositeit of specimen van Batakse kunst. De verzamelaars konden in de regel het Batakse schrift niet lezen, laat staan dat ze de inhoud begrepen. Hoog stens lieten ze zich door de verkoper vertellen wat hij meen de dat er in stond. De enige grote collectie die met kennis van zaken bijeengebracht is is die van Van der Tuuk. Dank zij zijn woordenboek en het overzicht van de pustaha-literatuur dat Dr.Joh.Winkler met de hulp van een kundige Batakse toverpries- ter heeft samengesteld is het nu mogelijk gedetailleerde cata logi van pustaha's te maken. Aan een critische uitgave met ver taling van een pustaha-tekst heeft tot dusver nog niemand zich gewaagd. Als voorbeeld van een goede catalogus kan dienen de beschrijving van de handschriften in Duitsland door Dr. L. Manik. Daarin vindt men niet alleen van de uitvoerige teks ten maar ook van alle onderdelen daarvan de Batakse titel met een vertaling in het Duits, voor zover die mogelijk is zonder in hypothetische verklaringen te vervallen. Nog gedetailleerder dan Manik's catalogus zijn de inhoudsop gaven die omstreeks 1955 van de Leidse pustaha's zijn gemaakt door Mevrouw M.T. Mostert-Silitonga. Ze bestaan echter bijna uitsluitend uit excerpten van de Batakse teksten, zonder ver taling. Dergelijke excerpten zijn door Mevrouw Mostert ook ge maakt van pustaha's in het Tropenmuseum te Amsterdam en het Rijksmuseum voor Volkenkunde te Leiden. Sommige teksten heeft zij geheel getranscribeerd, o.a. het oude handschrift van de Koninklijke Academie. Het werk van Mevrouw Mostert is in de bibliotheek toeganke lijk. Het leek mij daarom niet noodzakelijk een zo gedetail leerde catalogus van de pustaha's te maken als die van Manik. Wat hier geboden wordt is een Gids, die de weg wijst door de verzameling, voor veel pustaha's verwijst naar de beschrij ving van Mevrouw Mostert, en voor de volksverhalen naar het er achter herdrukte OVB. Wel is van iedere pustaha een globale beschrijving gegeven, en vaak heb ik daarbij gewezen op bij zonderheden die mijns inziens speciale aandacht verdienen. Ook heb ik geprobeerd oplossingen aan de hand te doen voor enkele 4 5 van de talrijke moeilijkheden die de teksten bieden. De Gids heeft daardoor een meer subjectief karakter dan men van een catalogus zou mogen verwachten. Het is daarom misschien niet overbodig er op te wijzen, dat ik mij in de tijd van mijn werk zaamheid als taalambtenaar in de Bataklanden weinig met de pus- taha's heb beziggehouden. Ik ben nooit, zoals Winkler, door een deskundige datu in zijn kundigheden onderwezen. Juist toen zich daartoe een gelegenheid voordeed kwam aan mijn werk een abrupt einde door het uitbreken van de oorlog. Niet door kennis van levende praktijk maar met behulp van de filologisch-histo- rische methode, zoals die ook op dode talen wordt toegepast, heb ik getracht iets van de pustaha's te begrijpen. Hierbij is het een eerste vereiste, veel vergelijkingsmateri aal te hebben. Mijn aantekeningen over pustaha's in andere ver zamelingen zijn ten dele gepubliceerd (Dublin, Kopenhagen, Gr. Brittannië, Tropenmuseum Amsterdam, Princeton) en verder in de bibliotheek beschikbaar. Onmisbaar is ook een lexicografisch register van Batakse termen. Ik heb dit gemaakt met de zeer ge waardeerde hulp van Mevr.E.Andriessen-Lück, maar ik acht het nog niet voor publicatie geschikt. Wie het wil raadplegen kan zich tot de leidse Universiteitsbibliotheek wenden. In de Gids is, meer dan in Manik's catalogus, aandacht be steed aan de ketens van overlevering, die in de inleiding van veel pustaha's voorkomen. Ze geven dikwijls een duidelijk inzicht in de verhouding van verschillende exemplaren van één tekst. Een klapper op de in deze inleidingen voorkomende ei gennamen staat eveneens ter beschikking van wie daarin belang mocht stellen. De in OVB p.20 n.1 genoemde uittreksels uit verhalen, die ik voor mijn proefschrift gemaakt had, zijn in de oorlog ver loren gegaan. Hetzelfde gebeurde met de manuscripten van Karo-Batakse verhalen verzameld door M.Joustra, waarnaar in OVB verwezen wordt, en met een dergelijke collectie bijeenge bracht door J.H.Neumann. De vergelijkende aantekeningen op de Uilespiegelverhalen, genoemd in OVB p.21, vindt men in het Leidse proefschrift, van L.M. Coster-Wijsman, Uilespiegel-verhalen in Indonesië, 1929. Barchem, 26-11-1976 P. Voorhoeve 2. De eerste biz. van Or.3397, het verhaal van Si Bobak, in het net geschreven en door Van der Tuuk persklaar gemaakt. Zie blz.106 en de inhoudsopgave in OVB p.53. Van der Tuuks stilistische verbeteringen zijn in de hier volgende transcriptie overgenomen: t na rn, Asa adong ma halak nasaingan Namora Panungkunan i meTYor- djolmahon Si Boru Salimpotpot. Dung ni asa dipungka nasida ma hutana di tano Rimbang Siba- lunon. Dibahen ma goar ni hutana i Huta Muara Langgisan.Dung ftjL leleng ^ diipai nasida huta i asa tubu ma anak ni radja i. Dung ni asa dibahen ma goar ni anakna i Radja Bobak Salempang. Dung /ƒ bal ga ^ radja anakna i morhusari ma i: hupatotohon ma anakkon tu tulangna tu tano Mandar lobua(n) GIDS voor gebruikers van de Batakse handschriften in de Leidse Universiteitsbibliotheek door P. VOORHOEVE met medewerking van M.T. MOSTERT - SILITONGA 8 INHOUD Inleiding 9 Hoofdstuk I. De pustaha's van Van der Tuuk 10 Hoofdstuk II. Van der Tuuks handschriften op papier en bamboe 101 A. Verhalen 126 B. Raadselverhaaltjes 129 C. Raadsels 132 D. Poëzie 133 E. Andung 148 F. Volksbeschrijving 152 G. Uhum 160 H. Onderwijs in de datu-wetenschap 162 I. Hadatuon 166 J. Brieven 165 K. Lexicografische gegevens 187 L. Bijbelvertaling door Van der Tuuk 188 M. Aantekeningen van Van der Tuuk 189 N. Stukken van later datum 197 Hoofdstuk III. De collectie Ch.A. van Ophuijsen 200 Hoofdstuk IV. Andere handschriften 221 Hoofdstuk V. Microfilms van hss. elders 298 Aanhangsels: 1. Verhalen op boombast geschreven 300 2. Van der Tuuks reisverslag 301 3. Collectanea Voorhoeve 302 4. Originelen Bataksch Leesboek 303 5. Originelen Teksten Van Ophuijsen 304 6. Oorspronkelijke houten deksels 305 7. Sinumbah Pardagangan 306 9 INLEIDING De Bataks op Sumatra hebben een eigen letterschrift. Het wordt nog maar weinig gebruikt; men schrijft nu meestal La tijns schrift. Geschreven werd op geprepareerde boombast, geklopte boombast, bamboe, rotan, been en papier. Een handschrift bestaande uit een harmonica-gewijs gevou wen strook geprepareerde boombast wordt hier met de Toba- Batakse naam pustaha aangeduid. Er zijn er ongeveer 200 in de bibliotheek. Handschriften op geklopte boombast zijn zeldzaam; de Leid- se Universiteit bezit er geen. Handschriften op been vindt men vaak in ethnografische collecties. Sinds kort is er lln in de Leidse Universiteitsbibliotheek. Verder zijn er stuk ken op bamboe geschreven en zeer veel teksten op papier. De meeste hiervan zijn door Bataks op Europees papier geschre ven in Bataks letterschrift, een deel door Bataks in Latijns schrift en enkele stukken zijn transcripties door Nederlandse kenners van het Bataks gemaakt naar, al of niet in de Univer siteitsbibliotheek aanwezige, originelen. De belangrijkste collecties Batakse handschriften in de Universiteitsbibliotheek zijn die van H.N.van der Tuuk en die van Ch.A.van Ophuijsen. H.N.van der Tuuk woonde van 1851 tot 1857 als afgevaardig de van het Nederlands Bijbelgenootschap in de Bataklanden, eerst te Sibolga en daarna te Barus, beide plaatsen aan de westkust van Sumatra. Hij deed tweemaal een reis naar het binnenland, de eerste maal naar Angkola, Mandailing en Si- pirok, de tweede maal bereikte hij als eerste Europeaan het Tobameer. Te Barus kwamen in Van der Tuuks tijd ook geregeld bewoners van Kelasen, een gebied waar een Dairi-Bataks dia lect gesproken wordt. Onder de stukken die Van der Tuuk in Bataks letterschrift heeft laten opschrijven en waarvan hij een klein gèdeelte in zijn Bataksch Leesboek heeft gepubli ceerd vindt men teksten in het Toba-, Mandailing- en Dairi- Bataks. Tot het Mandailings rekent hij ook de taal van Ang kola. Zijn spraakkunst en woordenboek gaan uit van het Toba- Bataks maar behandelen ook de andere dialekten. De door Van der Tuuk verzamelde pustaha's zijn bijna alle uit het Toba- 10 11 dat vdT die pas later verworven zou hebben; van sommige van deze teksten heeft hij al in Barus afschriften op papier la ten maken. Het lijkt mij, dat de hele collectie door vdT te Barus is gevormd, en dat er na zijn verblijf op Sumatra niets meer bijgekomen is. Het ene handschrift (Or.3539), dat hij niet zelf verzameld heeft maar volgens een aantekening in de oude lijst van Van Hoëvell heeft gekregen, was al te Barus in zijn bezit, want hij heeft het daar laten copiëren (Or. 3394n(4)). De oude lijst is nooit voltooid; dit blijkt ook daaruit, dat maar t.e.m. no.83 de afmetingen zijn opgegeven. Bijna alle teksten zijn in het Toba-Bataks en vele ervan zijn van een paar relaties van Van der Tuuk in de buurt van Barus afkomstig. Twee pustaha's (Or.3521 en 3554) zijn uit Dairi, êen (Or.3567) uit Mandailing. Pustaha's uit Simalungun en de Karolanden, streken die Van der Tuuk niet kende, komen in zijn collectie niet voor. In de tijd dat Van der Tuuk in Barus woonde was de datu- kunde in de bovenlanden van die plaats nog in volle bloei. Een vrij groot aantal van de pustaha's in Van der Tuuks collectie zijn waarschijnlijk in die tijd (1851-1857) of kort daarvoor geschreven, sommige speciaal voor Van der Tuuk. Uit een aantekening van Van der Tuuk blijkt dat een van de leerlingen voor wie Or.3502 geschreven was nog in leven was (zie aldaar). Enkele pustaha's die er ongebruikt uitzien zul len wel voor Van der Tuuk gecopieerd zijn, al wordt hij nooit als leerling aan het eind van de keten van overlevering ge noemd. De op boomschors geschreven verhalen zijn zeker spe ciaal voor hem te boek gesteld. Een complete pustahatekst begint meestal met een keten van overlevering, soms terug gaande tot een leermeester in een legendarisch verleden, vaak slechts kort, steeds eindigend met de schrijver, zijn opdrachtgever of zijn leerling. Ver gelijking van deze ketens van overlevering in Van der Tuuks pustaha's brengt aan het licht dat er groepjes teksten onder zijn die van één datu afkomstig zijn. Uit de index van datu- namen, die ik gemaakt heb op grond van het materiaal van Dr. L.Manik (hss.in Duitsland), Mevrouw Mostert-Silitonga en mijn eigen aantekeningen, heb ik vijf groepen afgeleid. Uit 12 de index blijkt ook, dat dragers van dezelfde datu-naam lang niet altijd identiek zijn. De naam die een datu bij zijn in wijding in het vak krijgt eindigt gewoonlijk op ni adji, van de magie, of hata ni adji, de woorden der magie. Sommige na men zijn erg geliefd, bijv. Guru Badia ni adji. Ook Guru So Malaing ni adji, de naam van Modigliani's leermeester, komt vrij veel voor, ook in veel oudere teksten. Enige zekerheid dat dezelfde persoon bedoeld wordt krijgt men pas als ook de marga en de woonplaats kloppen, of de andere namen: de kin dernaam, maar die wordt zelden opgegeven, de namen met Ama ni (vader van) en Ompu ni (grootvader van), maar vooral wan neer identieke reeksen van opeenvolgende namen in de ketens van overlevering voorkomen. De bedoelde vijf groepen zijn: Groep I. Teksten afkomstig van Ompun Toga Djuara ni adji, Guru Mangalenggang ni adji, van de marga Simamora Purba, wo nende in de streek Dolok Sanggul Lumban Djulu in de huta Por- gamanan. Hiertoe behoren: Or.3426 (pagar) Or.3440 (donna); de tekst stemt overeen met die van 3448, welk handschrift geschreven is door Guru Mangalenggang's leermeester. Or.3464 (pamuhu tanduk). Or.3503 (dorma) Or.3505 (dorma) Or.3523 (gorak-gorahan ni manuk) Or.3524 (stukken uit Or.3464 door Guru Mangalenggang onder wezen aan zijn zwager Guru Sininta n.a.) Or.3525 (manuk gantung door dezelfde Guru Sininta n.a. onder wezen aan een andere Guru Mangalenggang n.a., van de manga Marbun, wonend te Batu Sandiri* die blijkbaar de datunaam van de leermeester van zijn leermeester had gekregen). Or.3527 (pangarambui) Or.3532 (taoar subutan omas, door Guru Sininta n.a. geschre ven) Or.3544 (het origineel van Or.3527) Or.3545 (tampulan ni asu) Or.3555 (gorak-gorahan ni manuk) Or.3559 (panampuhi) 13 Or.3562 (panindi na bolon) Or.3510 (panampuhi) behoort hier waarschijnlijk ook bij en vormt dan een schakel met groep II; zie aldaar. Or.3531 (pormanuhon) is geschreven door een Guru Mangaleng- gang n.a. van de marga Simamora Purba wonende te Huta Gur- gur. Voor en mogelijk ook door hem geschreven is ook hs. Leipzig, Museum für Völkerkunde SAs 9829; hij draagt daar ook de naam Radja So Tarlindung ni adji en zal wel niet de zelfde zijn als Ompun Toga Djuara. Stellig andere datu's zijn Guru Mangalenggang ni adji in Ba- lige, genoemd in hs.Rotterdam, Mus.v.Volkenkunde no.428 en een Guru Mangalenggang n.a. te Sipagabu, genoemd in Cr.6900 en in hs.Parijs, Bibl.Nat.mal.-pol.9. Groep II. Teksten afkomstig van Guru So Matahut hata ni adji. Hier bestaat veel minder zekerheid dat dezelfde persoon be doeld is, omdat zijn marga en woonplaats niet opgegeven wor den. In de collectie Van der Tuuk zijn drie pustaha's die door een Guru So Matahut geschreven zijn, n.l.Or.3439, 3502 (zie hierboven blz. 11)en 3563. Zo gezien zouden deze drie inderdaad wel van dezelfde hand kunnen zijn. Als laatste of voorlaatste in de keten van overlevering komt een Guru So Matahut voor in Or.3419 p.117-120, 3449, 3501 en 3510. In dit laatste is hij de leerling van Ompun Toga Djuara, zie groep I. Buiten groep II vallen hoogstwaarschijnlijk Or.8802, geschreven door Guru So Matahut hata ni adji, maar naar het mij voorkomt niet van dezelfde hand als de pustaha's van Van der Tuuk. Amsterdam A 4152f, geschreven door Guru So Matahut hata ni adji Ompun Sarimonang, is wel van zijn hand. Groep IlI.Pustaha's geschreven door Guru Habinsaran h.n.a. marga Simanullang Lumban na Ungkup, zoon van Guru Martung- kot Bosi, te Silaga-laga, n.l.s Or.3430 de verhalen over Si Sangmaima en over Sinaboru Saro- ding, voor Van der Tuuk op schrift gesteld. Or.3465 Pagar sipiuan; tekeningen van strijders; parombunan. Or.3533 Pagar naga hurma djati. Or.3572 Panampuhi sitoho-toho, met dezelfde keten van over levering als de vorige, maar met spelfouten in de namen. Verder nog twee handschriften in andere collecties, n.1.: 14 Amsterdam 493/1 (Manuk gantung), waar in de inleiding iets over de familie waartoe hij behoorde wordt meegedeeld. Bremen, Uebersee-Museum A 12.332 (Si Adji Mamis enz.). Ik weet niet zeker of hij dit ook geschreven heeft; in ieder geval wordt hij er als leerling van zijn vader vermeld. Volgens W.Hoetagaloeng, Poestaha taringot toe tarombo ni bangso Batak, p.213 ev., had de stamvader van de marga Sima- nullang drie zoons. De oudste, Lumban na Ungkup, had vier zoons, van wie de oudste Djuara Toba heette. Zijn nakomelin gen wonen te Silaga-laga Siborboron Matiti; tot hen behoorde blijkbaar Guru Habinsaran. Ompun Djuara Toba wordt in hs. Amsterdam 493/1 genoemd als voorvader van Guru Habinsaran, woonachtig te Matiti, en in hs. Amsterdam 543/2 onder een andere naam in het begin van een lange keten van overleve ring. Volgens de Tarombo van W.Hoetagaloeng was een jongere broer van hem Datu Tala di Babana. Aan hem wordt in de pusta- ha's vaak de oorsprong van het haanorakel toegeschreven. Groep IV. Teksten afkomstig van Guru Laga ni adji van de mar ga Sigalingging. Hiertoe behoren Or.3425, 3444, 3506, 3511 , 3513 en 3520. Ten minste drie van deze handschriften zijn door hem zelf geschreven. In Or.3506 wordt als leermeester van zijn leermeester genoemd Guru Mangina ni adji marga Hu- tadjulu in Lobu Goti (Laguboti). Deze was ook de leermeester van Ompu Radja Debata, wiens levensgeschiedenis verteld wordt in de inleiding van een hs. te Princeton (zie mijn artikel in The Princeton Library Chronicle, XXX, p.168). Daar Guru Laga ni adji enige tijd vóór Van der Tuuks verblijf in de Bataklanden geleefd moet hebben kunnen we de gebeurtenissen die in het hs. te Princeton beschreven worden wel uiterlijk omstreeks 1800 dateren. Groep V. Teksten van een andere Guru Laga ni adji, van de mar ga Pohan, wonende te Sibaing, n.1. Or.3492, 3541, 3551 en 3566. In Or.3492 heet hij Guru Laga Mandoit en volgen na hem nog twee namen in de keten van overlevering. Hij zal dus wel geen tijdgenoot van Van der Tuuk geweest zijn maar iets ou der. Or.3541 is door hem geschreven, en evenzo 3566. Or.3551 is door hem aan twee leerlingen onderwezen. 15 Er ziji} in vdT 1 s collectie slechts twee pustaha's die nog hun beide oorspronkelijke houten deksels hebben, en vijf met êên oorspronkelijk met snijwerk versierd deksel. Zie de lijst aan het eind van dit werk. Verder zijn er nieuwe uniforme hou ten deksels van afwijkend model bijgemaakt met linnen bandjes die aan elkaar geknoopt worden in plaats van de gevlochten rottan ringen die de Bataks gebruiken om een pustaha met hou ten deksels bijeen te houden. De collectie kwam in de Leidse bibliotheek met Van der Tuuks nalatenschap in 1896. Een begin van een zeer beknopte beschrijving, iets uitvoeriger dan Van der Tuuks eigen in ventarislijst, werd gemaakt door C.M.Pleyte. Zijn aanteke ningen, die in de handschriften lagen, hebben, geplakt op de fiches van een losbladige catalogus in "Leidse boekjes", eni ge tijd als voorlopige catalogus dienst gedaan. Wat er van over is is gevoegd bij Or.3188. Veel uitvoeriger is de "Beknopte beschrijving van de Batak- se handschriften" in 17 schoolschriften, omstreeks 1955 ge maakt door Mevrouw M.T.Mostert-Silitonga, in de verzameling opgenomen als God.Or.12.322. Tijdens het maken van deze Gids in 1971 heb ik het werk van Mevrouw Mostert verder aangevuld. Men vindt hier van alle pustaha's, ook die niet tot de col lectie vdT behoren: het aantal bladen; de afmetingen; de ti tels van hoofdstukken en paragrafen in transcriptie; een transcriptie van de inleiding, waarin meestal een keten van overlevering voorkomt. Deze zijn steeds volledig getrans cribeerd. Van de in deze ketens van overlevering voorkomen de namen van personen en plaatsen heb ik een kaartregister gemaakt, waaruit men enig inzicht kan verkrijgen in de ver houding van de verschillende teksten. Deze Gids is hoofdzakelijk aan de hand van de excerpten van Mevrouw Mostert samengesteld en verwijst daar geregeld naar. Behalve de inventarisnummers met "Or." vindt men in de be schrijving van Mevrouw Mostert ook nummers met "Bat." (1-152). Dit zijn de nummers van de dozen, waarin de handschriften op geborgen zijn. Bij het aanvragen en citeren van een hs. ge- bruike men steeds de inventarisnummers. 16 Een pustaha bestaat uit een lange reep boombast die harmo^ nicagewijze gevouwen is. Van de opgegeven maten is de eerste die van de breedte van de strook bast, de tweede de gemiddel de hoogte van een bladzijde (als men de regels horizontaal houdt). De voorzijde van de strook bast noemen wij a, de ach terzijde b. Elke kant wordt afzonderlijk genummerd, waarbij ook de bladzijden die tegen de deksels geplakt zijn een num mer krijgen. Aan het eind van de strook waar de nummering van a eindigt begint aan de keerzijde de nummering van b. Ge woonlijk loopt de tekst ook op deze manier, dus beginnend op a1 of a2 tot het eind van a, en verder van b1 of b2 tot het eind van b. Or.3423. 37 bladen. 17 x 18 cm. Zie Or.12.322 f.1-4. a 1 Titel: Poda ni gorak-gorahan ni manuk, omineuse tekens in het inwendige van een geslachte kip. a 2 keten van overlevering, gedeeltelijk onleesbaar, a 3 - a 36 en b 1 - b 21 pandjahai, d.i. paragrafen beginnend met djaha, 'indien' (zich een bepaald teken voordoet, moet men dit of dat doen). Hiertussen op b 17 en b 18 tweemaal Poda ni pamunu ni gorak-gorahan na so na gabe, hoe men on gunstige omina onschadelijk maken moet. a 36 half beschreven, daaronder tekening van de wichelkip. a 37 tegen het deksel geplakt. b 21 Poda ni mangmang porbue, twee formulier-gebeden over de (gepelde, ongekookte) rijst, beide beginnend Asa turun ma ha- mu...,daalt neder gij (góden van de bovenwereld) en (b 24) mangmang manuk, formulier-gebed over de kip waarin gezegd wordt: songoni tijan guru songoni ma ro di sisean, zoals het komt van de leermeester, precies zo kome het tot de leerling, b 25 - b 28 blanco. In tegenovergestelde richting: b 37 tegen het deksel geplakt. b 36 Figuur van de 8 windstreken met inschriften, volgens bijschrift op b 35 genoemd: hatiha tugusan mago. b 35 Poda ni pamusatan ni panampuhi si toho-toho, het citroen- orakel, met korte keten van overlevering, b 35 - b 32 pandjahai. 17 b 32 - b 31 pangarumai, d.i. paragrafen beginnend met ruma ni... de aanwijzing van plekken die bepaalde personen of groepen van personen op het orakel (in dit geval op de rijst- wan, waarop de schijfjes citroen gegooid worden) hebben, b 31 - b 29 paragrafen beginnend djaha pangir, indien de schijfjes citroen (zo en zo vallen), b 29 de tekening die op de rijstwan van het orakel gemaakt wordt. Or.3424. 31 bladen. 22,3 x 10,8 cm. Zie Or.12.322 f.5-8. Afgebeeld in de tentoonstellingscatalogus: Schatten uit de Leidse Bibliotheek, 1967, waarin het stuk over de Oosterse handschriften door R.Roolvink geschreven is. Zie aldaar p.38 no.107 en afb. VIII. a 1 tegen het deksel geplakt. a 2 een tekening als oefening van de schrijver, a 3 Begin. Titel: Poda ni hatotoganta ... (a 4) na morgoar pangulubalang tungkot homang. over een magische voorvech ter (geest aan de magiër dienstbaar gemaakt) genaamd tung kot homang, lett. dwergenstaf. Keten van overlevering, a 5 - a 12 worden de ingrediënten waaruit de pangulubalang bereid wordt opgesomd. a 12 - a 16 over het maken van de doodkist (batang) voor de persoon (bajo) die gedood moet worden om hem tot pangulu balang te maken, en over het doden door hem gesmolten tin in de keel te gieten. a 16 - a 25 diverse tekeningen, bijv. die welke op de dood kist getekend wordt. In de bijschriften o.a. formulieren om de pangulubalang aan te sporen, beginnend met surung! a 25 - a 27 over het maken van een mensenbeeld van zachte steen (batu ranggisgis) met een kommetje voor water tot rituele reiniging op het hoofd als zetel voor de pangulu balang. Dergelijke .beelden vindt men ook wel op beender- kisten, zie bijv. G.L.Tichelman en P.Voorhoeve, Steen plastiek in Simaloengoen, Medan 1938, fig. 46 en BKI 99 p.350 fig. 2. a 27 - a 31 Verschillende toepassingen van de pangulubalang in paragrafen die elk een tekening bevatten met een bij schrift beginnend: ahu ma debata... dit is de godheid..., 18 o.a.: ahu ma debata ni si langlang taon, op een schedel (ulu ni djolma) te tekenen. Het eind van a 31 sluit niet aan bij b 1, er ontbreekt dus een stukje aan dit einde van de reep bast. b 1 - b 6 vervolg van de paragrafen beginnend ahu ma debata. b 6 - b 30 verdere aanwijzingen voor de toepassing van de pangulubalang. b 31 blanco. Or.3425. 65 bladen. 22,5 x 12,5 cm. Zie Or.12.322 f.9-13. Afschr. Or.3394g p.52-71. Groep IV (boven p.14). a 1 - a 3 blanco. a 4 - a 50 Poda ni pamusatan ni pamuhu tanduk, over een to vermiddel dat in een hoorn bewaard wordt, ten dele in ver band met de dagen van de maand en de 12 maanden, o.a. a 12 - a 14 tekeningen voor de maanden. Met keten van overleve ring op a 4-5. a 51 Poda ni pormesa, over de tekens van de dierenriem. Dit loopt tot a 64. a 65 tegen het deksel geplakt, b 1 - b 2 blanco. b 3 vervolg van het stuk over de pormesa, tot b 7. b 8 - b 12 Poda ni panorangta di bisara na godang na dua hali pitu, zie Catalogus Dublin p.75. Met keten van overlevering, b 12 - 16 Poda ni pormesa na sampulu duwa pamilangta di suara ni gordang mula bongot di pintu ni halak di bisara na godang, over de tekens van de dierenriem in verband met trommelmu- ziek, en evenzo over de 8 panggorda en 5 pormamis (dit moet bedoeld zijn hoewel er telkens pormasi staat), b 16 - 17 Poda ni pormesa ni panggorda ni mate tolu, waarin slechts 3 van de 12 tekens genoemd worden, n.1. mesa, singa en mahara (van elke vier zijn er drie "dood", mate tolu?). b 17 - 24 Poda ni porsili ni ari na tolu pulu dohot bulan na sampulu duwa, over vervangingsmiddelen voor onze strijders (zodat zij zelf aan de gevaren van de strijd ontkomen), een voor elke dag en een voor elke maand, met 42 kleine tekenin getjes in rood en zwart. b 24 - 42 Poda ni panggadja-gadja ni panuruni. Onder deze ti tel worden allerlei magische middelen beschreven die op de 19 vijand afgestuurd worden, telkens met een tekening er bij; de eerste tekening stelt voor de horbo huring, een van bam boe gemaakte buffelfiguur met tovermiddelen er in; zie Ca talogus Dublin onder no. 1103. Aldaar komt behalve een buf felfiguur ook een olifant (gadja) voor; hierop slaat waar schijnlijk het woord panggadja-gadja. b 43 - 50 Poda ni pangulubalang si ampudada aman dumarok- dok di portibi, met aan het slot een tekening van een fi guur met 7 hoofden boven elkaar. b 50 - 62, in een andere hand geschreven; ook de namen van de schrijver en zijn leerling zijn anders. Poda ni pormuni- jan, over allerlei omineuse tekens, ten dele volgens de windstreken, b 63 - 64 blanco, b 65 tegen het deksel geplakt. Or.3426. 31 bladen. 27 x 17 cm. Zie Or.12.322 f.14-16. Groep I (boven p.12). a 1 blanco. a 2 - 28 Poda ni pagar surat na sampulu sia, over de 19 let ters van het Batakse alfabet als beschermmiddel, met een uit voerige keten van overlevering op blz.2-3, waarin de laatste leerling eindigt met een klacht over de afgunst van zijn oom, oudere broeder van zijn vader. Allerlei toepassingen van de ze pagar worden opgesomd, daaronder op blz. a15 pagar sahulu angla, waarbij vijf beeldjes gemaakt worden, die de vijf hulptekens (anak ni surat volgens van der Tuuk's Spraakkunst) voorstellen: hamisaran (het -ng-teken), sihorani (zo hier, i. p.v. sihora t het o-teken), hauluan (het i-teken), haborotan (het u-teken) en hatadingan (het e-teken) . De vijf kleine poppetjes met de kippen er boven op de tekening blz. a 17 stellen ongetwijfeld deze tekens voor. Een andere merkwaardi ge tekening is die op a 19: drie poppetjes waarvan het mid delste op zijn kop staat en ampil£s voorstelt, wat volgens Van der Tuuks woordenboek betekent: een geest die in de ge daante van een witte wolk neerdalende, verderf aanbrengt. Het woord komt bijna altijd voor in de combinatie: ampilas manantan, de naar beneden hangende ampilas. Dit naar beneden hangen wordt door het omgekeerde poppetje voorgesteld. 20 a 29 - 30 over pagar, beschermmiddelen, n.1. pagar sarungga bisa. a 31 blanco, tegen het deksel geplakt, b 1 blanco. b 2 - 3 vervolg pagar: pagar sianggasana en pagar panindi. Eindigt abrupt. b 4 - 30 blanco, maar geheel gelinieerd, dus de bedoeling is wel geweest de t«kst nog te vervolgen, b 31 tegen het deks«l geplakt. Or.3427. 53 bladen 36 x 17 cm, en Or.3428. 92 bladen 30 x 16 cm. Zie Or.12.322 f.17-24. Afschrift van Or.3428: Or. 3394o p.27-102. Deze twee handschriften worden hier samen behandeld omdat de tekst grotendeels gelijk is. Deze tekst handelt in hoofdzaak over ad.ji pajung, het wichelen met een varken waarvan de kop wordt afgesneden. Or.3427 is incom pleet, zowel aan het begin als aan het eind. Or.3428 is com pleet. Soms is de ene tekst beter, elders weer de andere. Or. 3427 maakt een oudere indrukj de vouwen zijn bijna doorgesle ten, sommige vouwen zijn genaaid. Bij vergelijking blijkt het volgende: Or.3427 Or.3428 a 1 i blz., het slot van de inleiding a 3-4 inleiding met uit voerige keten van over levering. a 5-63 zelfde tekst als Or.3427. a 63-90 en b 3-41 een groot stuk tekst over adji pajung dat in Or. 3427 ontbreekt. Hierin begint op b 38 de poda ni portimusan, over te kenen in de rook waar te nemen, b 41 idem. b 42-63 ditzelfde stuk. 21 tekst b 63-90 nog een stuk over adji pajung etc. dat in Or.3427 niet voorkomt. b 18-35 een tekst over pamunu tanduk, niet in Or.3428. De laatste naam in de keten van overlevering van de adji pajung-tekst in Or.3428 is Ompun Tuwan Djudjur van de marga Simanullang in Huta Gurgur. Hij was de zwager (lae) van zijn leermeester Datu Ronggur ni adji. Aan het begin van Or.3427 ontbreken minstens twee bladen, waarop titel, keten van over levering en inleiding van de adji pajung-tekst stonden. Het slot van de inleiding luidt in Or.3428: andi ma ho datu ulang ma ho lupa di poda ni ad.ii panung ma inon ale lae ma i. wel aan, gij datu, vergeet het onderricht niet, dat gaat over adji pajung, o mijn zwager (lae). In Or.3427: ulang lupa di panga- rumai datunami hela ma.vergeet de tabel van "huizen" niet, o onze datu, die mijn schoonzoon (hela) zijt (althans dit zal wel bedoeld zijn, de tekst lijkt min of meer corrupt). De na men van de leermeester en zijn schoonzoon zijn in de verdere adji pajung-tekst van Or.3427 niet te vinden. In de tekst over pamunu tanduk wordt op b 17 gezegd dat die afkomstig is van Ompu Ronggur, wiens leerling was Ompu ni Mangaronsang, in de tekst verder een paar maal aangesproken als Guru Ma- ngaronsa(ng), en als leerling aan wie een ander gedeelte van deze tekst werd overgeleverd wordt op b 23 genoemd si Radja Bobotul in Matiti. Daar het schrift van het hele boek gelijk is mag men wel aannemen dat de hela uit het begin, Ompu ni Mangaronsang alias Guru Mangaronsang en si Radja Bobotul in Matiti dezelfde persoon zijn. Hij was de schrijver van het mooie porbuhitan-handschrift Or.3548, waar hij genoemd wordt Ompu ni Mangaronsang ni adji te Matiti, leerling en schoon zoon (hela) van Datu Ronggur ni adji in Huta Gurgur. Hieruit blijkt dat Datu Ronggur ni adji = Ompu Ronggur te Huta Gur gur de leermeester was van wie zowel zijn zwager en dorps genoot Ompun Tuwan Djudjur als zijn schoonzoon Ompu ni Ma ngaronsang te Matiti de adji pajung geleerd hebben. Or.3427 en 3428 zijn dus twee afschriften van een pustaha die aan 22 Datu Ronggur ni adji toebehoorde. Na het lange stuk dat de twee handschriften gemeen hebben (maar waarvan in Or.3427 het begin en een groot stuk tussen het eind van a en het begin van b zijn verloren gegaan) volgt in 3427 een pamunu tanduk tekst, in 3428 een stuk dat grotendeels nog over adji pajung handelt. Een kleine puzzel vormt de strook papier die in Or.3428 op biz. a 50-54 langs de linker rand geplakt is. Er zijn zwarte dwarsstrepen op, waartussen regels rood schrift, dat zo on duidelijk is geworden dat ik het niet lezen kan. De tekst loopt er langs; het papier is er vóór het schrijven opge plakt, ik denk tot versteviging van een zwakke plek in de boombast. In de Leidse U.B. zijn nog twee zulke uitvoerige teksten over de varkenswichelarij, n.l.0r.8776 a 69-b 78 en Or.10.855 a 2-68. In hs. Dublin, Ch.B.1115 worden sommige van de tekens, die ook in de inleiding van Or.3428 voorkomen, verklaard, zie mijn catalogus van de Chester Beatty collectie blz.49. In het hoofdstuk over portimusan (divinatie uit rookwolken) heeft Or.3428 vier tekeningen; de laatste daarvan staat ook in Or.3427 na de grote lacune. Men vindt hier echter niet de tekening van de hemelboom (hariara sundung di langit), die in deze samenhang voorkomt in Or.10.855 en Ch.B.1115. In het laatste gedeelte van Or.3428 komen een paar opmerke lijke stukken voor, n.1.: b 69 Poda ni harahar ni anak na tolu sada ina, over de hara- har van drie zoons van éón moeder. Het woord harahar (Karo kelakar) komt veel in pustaha's voor, maar wordt niet in de woordenboeken verklaard. Ik ben er nog niet achter wat het betekent. Hier wordt bijv. gezegd dat als de harahar van de oudste zoon op de middelste valt, de oudste sterft en de middelste voorspoedig wordt. Men zou dus denken dat harahar hier zoiets betekent als sahala, de aangeboren waardigheid, maar Dr.L.Manik's veronderstelling (p.133 van zijn catalogus) dat het een tovermiddel is past op andere plaatsen beter. Vgl. Or.10.855 a 55, en Ch.B.1115 b 9 (Cat.Dublin p.51). b 87 Poda ni si adji sombauta, en verderop si tapi untahorna. Men vergelijke hiermee wat in de Catalogus Kopenhagen gezegd is over si Tapi Sombauta (onder BAT.34). 23 Or.3429. 27 bladen. 27 x 24 cm. Zie Or.12.322 f.25-28 en mijn complete transcriptie in Cod.Or.12.469. Afschrift: Or. 3394i. Porbuhitan, divinatie bij het buffeloffer. Zie mijn artikel "Batakse buffelwichelarij" in BKI 114(1958) p.238-248. Hierin ook pahusanti ni gordang, vgl. Cat.L.Manik no.342. Or.3430. 16 bladen. 44 x 28,5 cm. Zie Or.12.322 f.28-32. Groep III (boven p. 13) . Twee voor Van der Tuuk opgeschreven Toba-Batakse verhalen, n.1. Si Sangmaima en Datu Dalu (OVB 110; uitg. als aanhang sel bij het door A.Schreiber gepubliceerde grammaticadictaat van vdT) en Sinaboru Saroding (OVB 93a). Van deze beide ver halen bestaat geen op papier geschreven tekst. Zonderling is de titel: Poda ni porbuhitan, voorschriften voor buffelwi chelari j, die met de inhoud niets te maken heeft. Geschreven door Guru Habinsaran woonachtig te Silaga-laga. De schrijver heeft een paar aardige tekeningen bij zijn verhalen gevoegd. Or.3431. 20 bladen. 29 x 14 cm. Zie Or.12.322 f.32. a1-a5 Mula ni bodat. OVB 16. (= Or.3405 p.101-107). a5-b9 Si Tapi Sindar Mata ni Ari. OVB 162c. (= Or.3405 p. 107-150). b9-b19 Si Tadjom Bolak. OVB 164. (= Or.3405 p.189-204). Or.3432. 42 bladen. 36 x 24,5 cm. Zie Or.12.322 f.33. a1-b12 Radja Imbulu Man. OVB 181b. (= Or.3404 p.171-252). b12-b35 Nan Djomba Ilik. OVB 85. (= Or.3401 p.1_47). b35-b41 Si Djonaha. OVB 185b. (= Or.3400 p.94-116). b41 Tabas ni subutan. Hiervan bestond geen tekst op papier. Een getypte transcriptie is geplakt in Or.3400 p.117. Er zijn nog twee zulke grote boombastboeken met Batakse verhalen, n.1. in Amsterdam en in Dresden. Zie hierover Aanhangsel 1 (na Hoofdstuk V). Or.3433. 51 bladen. 15^- x 9è cm. Zie Or.12.322 f.34-36. a 1 tegen het deksel geplakt. a 2-39 Poda ni pangarhari. over het wichelen met een ei. a 40-51 en b 2-4 over het beschermmiddel pagar pamalohi. b 1 tegen het deksel geplakt. b 5-47 is van een andere hand; de keten van overlevering is ook anders. Wichelarij als pormesa, pormamis, panggorda, 24 rambu mangipa, pangarambui sipitu—pitu en pinangan ni ari. b 48-50 tekening van een dier, volgens mevrouw Mostert een hagedis, b 51 blanco. Or.3434. 33 bladen. 17i x 11 cm. Zie Or.12.322 f.36-38. Handelt geheel over het wichelen met een in de hand ge houden hoen, manuk gantung. Or.3435. 59 bladen. 23 x 12% cm. Zie Or.12.322 f.39-40 verso. Hoogstwaarschijnlijk geschreven door dezelfde datu als Kopenhagen BAT.2, n.1. Guru Niapoan ni adji. Zie de catalogus Kopenhagen. a 1 Tegen het deksel geplakt. a 2-50 Rambu siporhas. a 51-56 Pormesa met tekeningetjes. a 56-57 De pormamis zonder tekeningen als saem. a 58-59 Mintora ni pagar. b 1 tegen het deksel geplakt. b 2-3 Nog iets over de pormesa, lijkt een later toevoegsel, b 4-6 Poda ni panorang na duwa hali pitu (betekent hier duide lijk tijdstippen van de dag) en pamunpunan ni bulan na 12. b 6-35 Pamunu tanduk. b 35-39 Sipatama-tama ni bulan na 12. b 39-53 Pangulubalang (ni)debata na helung. b 53-56 Pandjahai ni rambu modom; hierbij hoort ook 57-58. b 56-57 Poda ni pamuhui ni ulu-ulu ni musunta. Gepubliceerd als tekst R bij Hs.Kopenhagen BAT.5. b 58-59 een stukje over pormamis en panggorda in omgekeerde richting geschreven. Or.3436. 31 bladen. 23,5 x 16 cm. Zie Or.12.322 f.41-44. Veel vouwen van dit handschrift zijn geheel of gedeelte lijk gebroken. Aan het begin ontbreekt iets, waarschijnlijk één blz.tekst. De tekst is door verschillende handen geschre ven; soms wordt de noordelijke, soms de zuidelijke ta ge bruikt, soms ook wel beide in eenzelfde stuk. Eenmaal vond ik het teken voor de slot-h. Blz.al en 2 zijn van een andere hand dan het stuk dat op a 3 begint; het gaat echter wel over hetzelfde onderwerp. Bovenaan blz.al is nog de marganaam Simanullang te onderscheiden. Verder heb ik in het hele hand- 25 schrift geen namen van leermeesters kunnen vinden. De tekst is in veel kleine stukjes verdeeld, en er zijn talrijke, vrij slordig uitgevoerde, zwarte pangulubalang—tekeningen. Zie de verwante tekst Kopenhagen BAT.2. a 1-2 en 3-30 Pangulubalang sitoba-toba. Hieruit heb ik in Cod.Or.12.322 een stukje getranscribeerd waarin verhaald wordt hoe de zevenkoppige vogel nanggord<£ de verschillende lichaamsdelen van de sanggapati (een bijzonder krachtige pangulubalang) van de vijand plant; daaruit ontspruiten al lerlei magisch krachtige planten enz. a 31 blanco. b 1 tegen het deksel geplakt, b 2-3 Pangulubalang sitangkup pinggan. b 3-8 Pangulubalang si tapi sindar. de vrouwelijke pendant (boru-boru) van de vorige. b 8 een donna om de gunst van een meisje te winnen. Vgl.Ko penhagen BAT.3. b 8-16 Pandjahai over de sterrebeelden (of maanden, bintang) 4-12. Dit stuk is van een andere hand dan hetgeen eraan voorafgaat. Bij elke maand is een figuur die een soort ge heimschrift lijkt. b 16-20 Pangarhari. d.i. het wichelen met een ei. b 20-23 Pamuhu tanduk. b 24-31 blanco. Or.3437. 34 bladen. 25 x 17 cm. Zie Or.12.322 f.45-47. Tussen het eind van a en het begin van b ontbreekt een stuk. Het hele handschrift is van één hand, uitgezonderd a 1-4. a 1 tegen het deksel geplakt, a 2 blanco. a 3-4 een keten van overlevering die eindigt in Urat (op Samosir). a 4-34 en b 1-20 Adji pajung met een eigen keten van over levering, waarvan de namen hier en daar in de tekst terug komen. Geschreven door Guru Sumundut ni adji voor zijn leerling Guru Morhite Adji. De meest uitvoerige adji pajung— teksten handelen over het wichelen met een varken of hond, maar adji pajung is ook de naam van een citroenorakel (panam- 26 puhi) en van een wichelarij met een kip. Dit laatste is hier bedoeld; de tekst bestaat bijna geheel uit een op somming van tekens in het inwendige van een kip. b 20-33 panabari, tot het krachteloos maken van kwade in vloeden, verderop steeds pagar, beschermmiddel, genoemd, b 34 blanco. Ook dit handschrift leert ons enige voorzichtigheid ten opzichte van de authenticiteit van de ketens van overleve ring. Blijkbaar heeft een datu uit een andere streek dan waar het boek oorspronkelijk vandaan kwam het verkregen en er zijn eigen geestelijke genealogie voorin geschreven. Als dit hand schrift nog weer eens gecopieerd was, zodat de twee verschil lende handen niet meer te onderscheiden waren, zou niet meer uit te maken zijn wat men aan deze ketens van overlevering heeft. Guru Sumundut ni adji wordt genoemd: namora Na di Golan Siringo-ringo. Na di Gplan schijnt dus een oudere naam te zijn van de marga die nu Nainggolan heet. Or.3438. 47 bladen. 15& x 10& cm. Zie Or.12.322 f.48-51. Afschr.Or.3394g p.16-25. Zeer keurig en regelmatig geschreven, geheel door één hand, de randen van een doorlopend sierbandje voorzien. Alleen de laatste bladzijde van de tekst is van een andere, vroegere hand. We vinden hier een tekening van de horbo huring, die ook in nieuwere vorm twee bladzijden eerder voorkomt. Het schijnt dus dat de hele tekst opnieuw geschreven is, waar bij telkens een stukje van de oude tekst moet uitgepoetst zijn. Dit is bijzonder grondig gebeurd; als de laatste blad zijde er niet was zou ik nooit gedacht hebben dat dit een palimpsest was. De keten van overlevering in de nieuwe tekst is niet hele maal duidelijk. Bij het stuk over rambu siporhas begint de reeks met Ompu Radja Maun (verderop Mau) uit Dolok na Bolon, maar elders in de tekst wordt toch weer gezegd dat deze poda afkomstig is van si Mangara Pintu na di borngin Sihotang Pordabuwan anak ni Saur ni adji. Hier is blijkbaar tussen "na di borngin" en "Sihotang Pordabuwan" iets uitgevallen, want dat si Mangara Pintu van de marga Sihotang zou zijn is in 27 strijd met alle andere gegevens. Bovendien komt hij in andere overleveringen ver voor Sa(j)ur ni adji, wiens zoon hij hier genoemd wordt. Ondubbelzinnig wordt gezegd dat deze pustaha geschreven is door Guru Debata voor zijn leerling Guru Mana- tar, maar ik kan niet uitmaken 0 f dit uit de oude tekst is overgenomen of op de nieuwe copie slaat, a 1 tegen het deksel, a 2 alleen een sierrand, a 3-46 Rambu siporhas. a 47 blanco. b 1 tegen het deksel, b 2 alleen een oefenbindu. b 3-15 Pamuhu tanduk. b 15-16 over stukken vlees die niet gegeten mogen worden (rasun ni longit en saetan). b 17-22 over pangulubalang na gara di langit en si tapi sin- dar. Afkomstig van Guru Hapea n.a. b 23-30 Poda ni pongpang ni pamunu tanduk, afkomstig van Guru Dairi ni adji. Op b 35 staat echter weer pamuhu tanduk; ver moedelijk zijn pamunu en pamuhu tanduk toch wel hetzelfde, b 31-45 allerlei toepassingen van deze magie (adji), zoals een middel om slaven het weglopen te verhinderen, een dorma sahuta, het maken van beelden van een boru sibaso bolon en een datu panu^ur (afgebeeld op b 38), een horbo huring (buffelbeeld van bamboe met allerlei magische middelen er in, afgebeeld op b 44), e.d. Dit alles hangt blijkbaar toch nog met de pamuhu tanduk samen, b 46 een klein, vrijwel onleesbaar restje van de oude tekst met tekening van de horbo huring. b 47 blanco. Cr.3439. 33 bladen. 11 x 9 cm. Zie Or.12.322 f.52-53. Groep II (boven p.13). Handelt geheel over gorak-gorahan adji pajung, tekens bij het wichelen met een kip. Geschreven door Guru So Matahut. Or.3440. 45 bladen. 13 x 9i cm. Zie Or.12.322 f.53-57. Groep I (boven p.12). De tekst van dit handschrift is verwant met die van Or. 3448. De keten van overlevering van Or.3440 geeft de volgen de namen: Ompu Radja Dingkan n.a. - Datu Rondang n.a. - Guru Sanijang Naga n.a. - Guru Mangalenggang n.a. van de marga 28 Simamora Purba in Dolok Sanggul - zijn beide zwagers Aman To ga Holbung n.a. en Guru Sininta n.a. van de marga Na di Munte in Sosor Tobing. Or.3448 begint eveneens met Ompu Radja Ding- kan n.a. maar heeft tussen hem en Datu Rondang n.a. nog Guru Padoha n.a. Omtrent Datu Rondang n.a. wordt ons daar nog mee gedeeld dat hij tot de marga Situmorang behoorde en in Huta Gurgur woonde. Hij droeg zijn kennis over aan een leerling die hij als zoon beschouwde (dus ook van de marga Situmorang) geheten Radja Batu Guru n.a.; diens oom (amangboru, man van vaders zuster) die de pustaha voor hem overschreef was Guru Sanijang Naga n.a., die we al uit Or.3440 kennen als leerling van Datu Rondang. We kunnen dus aannemen dat Or.3448 iets ou der is dan Or.3440. Naar de inhoud stemt Or.3440 van het begin tot b 35 onge veer overeen met Or.3448 van het begin tot b 22; in bijzon derheden is er echter veel verschil, a 1 blanco. a 2-44 en b 2-35 Dorma sahuta. Een van de toepassingen is pandabu harahar die dient om de harahar van verschillende groepen van personen in het dorp van de vijand op te maken, te verteren. a 45 tegen deksel geplakt, b 1 blanco behoudens een schrijfoefening. b 35-44 Pangulubalang si pintu langit. Dit stuk is van ande re oorsprong n.1. Guru So Malanggak n.a. - Guru So Tagamon hata n.a. - Guru Mangalenggang n.a. en verder als boven, b 45 tegen het deksel geplakt. Or.3441. 18 bladen. 'IZi x 15 cm. Zie Or.12.322 f.57-60. Deze pustaha ziet er volkomen ongebruikt uit en is zeker voor vdT (over)geschreven, a 1 blanco. a 2-18 en b £-6 en 14-16 Panampuhi sitoho-toho, over het wichelen met schijfjes citroen die op een rijstwan vallen. Op a 2 de tekening die op de wan gemaakt moet worden. Keten van overlevering: Ompu ni Batu Sombaon in Huta Gurgur - Guru Hasian van de marga Lumban Batu in het dorp Siatas Barita - Guru Sangga Uluan hata n.a. b 7-13 Pagar subutan uhum na lima, een beschermmiddel, van 29 dezelfde oorsprong. b 1 en 18 tegen de deksels geplakt, b 17 blanco. Or.3442. 45 bladen. 14,3 x 12 cm. Zie Or.12.322 f.60-65. Gaaf, goed geschreven handschrift. Keten van overlevering eindigend Ama ni Mardjurakkar hata n.a. van de marga Maton- dang in Lumban Garaga, d.i. dezelfde keten van overlevering als in Or.3504. a 1 blanco. a 2-44 en b 2-27 Poda ni panuruni Aman Sikki Ulubalang. een soort van pangulubalang, met talrijke toepassingen, maar zonder tekeningen, a 45 tegen het deksel geplakt, b 1 blanco. b 27-44 tekens bij het wichelen met een kip, manuk gantung. b 45 tegen het deksel geplakt. Or.3443. 26 bladen. 16 x 134 cm. Zie Or.12.322 f.65-70. Keurig, weinig of niet gebruikt handschrift, geschreven door Guru Matoga, leerling van een datu met de eigenaardige naam Ompu Radja na So (= rustig) die in Dolok Sanggul woonde. Het bevat twee teksten over beschermmiddelen, door Ompu Radja na So van verschillende leermeesters geleerd, n.1. pagar subutan debata na helung (a 2-25 en b 2-8, vgl.Kopenhagen BAT.5) en pagar situngguk balik (b 8-23), beide in tal van toepassingen. Sommige van deze toepassingen heten pangulu balang, een bewijs dat er geen scherpe scheiding is tussen beschermings- en aanvalsmagie. Qr.3444. 47 bladen. 14 x 10fc cm. Zie Or.12.322 f.70-73. Groep IV (boven p.14). De tekst handelt geheel over rambu siporhas, het wichelen met het wichelkoord. Beide zijden zijn beschreven.Bijzonder- heden die men gewoonlijk niet bij deze wichelarij vindt zijn een tabel van 5x5 vakjes waarover vier dierennamen ver deeld 'zijn: kip, hond, olifant, tijger; en een tabel van 7 vierkanten waarin de acht windstreken met in de vakken de woorden mate of bunu. Or.3445. 31 bladen. 17 x 14,7 cm. Zie Or.12.322 f.73-76. Blz.a 1, die tegen het deksel geplakt is en dus niet ge lezen kan worden, bevat het begin van de keten van over- 30 levering. Op a 2 zijn hiervan nog een naam gedeeltelijk en drie geheel te lezen. De laatste naam is Ompun Tuan Nonggar ni adji. Deze wordt ook nog als leerling toegesproken op a 28, en ook op b 15. Op h 5 vindt men echter Guru Tinadji ni adji, en op b 29 Radja Pandulangan ni adji. Daar het schrift van het hele handschrift gelijk is moet men wel aannemen dat dit drie titels van dezelfde persoon zijn. a 1 - b 21 Poda ni panampuhi Adji Pajung, over het wichelen met schijfjes citroen die op een rijstwan vallen, b 22-29 Poda ni pamusatan (ni) sipadiampa ni taon sipadiampa ni bulan ija ma inon na mandjadihon sibaganding tua maima- ima sipadiampa ni ari anso hita dapotan ome. Het woord sipadiampa is Maleis, si padi hampa, de verpersoonlijkte loze rijstaren; het is m.i. een van de resten van voor-Mus- limse Maleise magie en divinatie die bij de Bataks voort leeft. Bij het niet in acht nemen van de juiste tijdstip pen maakt sipadiampa dat de gelukbrengende sibaganding- slang "wacht", d.w.z. dat hij de rijst niet doet groeien. Qr.3446. 44 bladen. 18£ x 15 cm. Zie Or.12.322 f.76-78 verso. Alleen a 2-38 beschreven. Onderwerp: taoar hulonda duwa radja uhum uhum manisija mungka ni taoar mangolu, het magi sche hulonda medicijn, de twee vorsten der regelingen, de re gelingen van het menselijk geslacht, oorsprong van het leven de medicijn. Volgens de keten van overlevering kwam dit won dermiddel van een datu aan de overzijde van de oceaan, waar de mensen hun lendendoek verkeerd om dragen en kromme taal spreken. De keten eindigt met Guru Mangalantas ni adji in Dolok na Bolon, die telkens als leerling wordt aangesproken. Allerlei porhitean ni taoar, methodes om het middel toe te dienen en daarmee vooral vijandige tovermiddelen te bestrij den, worden opgesomd. Het ligt voor de hand te veronderstel len dat hulonda het Portugese Holanda is. 0 voor a in de paenultima van vreemde woorden komt meer voor, bijv. hobar (Mand.) = Arab.Mal.chabar, hopal = Tamil Mal.kapal. Een moeilijkheid is de h, die in het Tobaas in de regel uit k ontstsan is. VdT geeft in zijn wdb. ulanda; in Or.8536 komt echter hulanda voor; zie verder aldaar. Qr.3447. 28 bladen. 26 x 18& cm. Zie Or.12.322 f.79-86. 31 Bevat drie teksten, van verschillende leermeesters afkom stig, alle geschreven voor (en waarschijnlijk ook door) de leerling Guru So Taromar ni adji, n.1.: a 2 - b 6 Porsili, over vervangingsmiddelen die aan ver schillende geesten, welke ons kwaad dreigen te doen, moe ten aangeboden worden, meestal in de vorm van een mensen beeld (singa ni djolma genoemd). Op de porsili worden hier dezelfde epitheta toegepast als in het voorafgaande hand schrift op de vreemdelingen: si djaluk marabit na haloat malilung, die zijn lendedoek verkeerd om draagt en kromme taal spreekt. Op a 18 evv. worden voorschriften gegeven over het kapot hakken van de porsili (manampul), waarbij voortekens worden afgeleid uit de richting waarin de stuk ken vallen. b 7-22 Pagar debata na helung, een beschermmiddel, door Guru So Taromar onderwezen aan Guru Pamemgan (sic, l.Pameng- gang?) ni adji in Banua Rea. b 23-28 Poda ni pane na bolon, maar het handelt niet alleen over de grote draak Pane na Bolon, maar bevat hoofdzake lijk aanroepingen van de heersers van de acht windstreken, n.1.: Oost: Pane na. Bolon. Zuidoost: Si Hutur Lombu-lombu uit Huta Tinggi. Zuid: Pane Martua. Zuidwest: de geest van de Batu Mortangga-tangga. West: Pane Radja, onderwezen (pinodahon) door de vorst van Atjeh (radjanta soripada di anse). Noordwest: Djolma so begu. Noord: Turik maronggot, de pokkengeest. Noordoost: Boru Sibaso Bolon die in het schuim woont. Qr.3448. 33 bladen. 14 x 9& cm. Zie Or.12.322 f.86-89. Groep I (boven p. 12). Zie-bij Or.3440, waarmee dit handschrift grotendeels over eenstemt. Na de overeenstemmende tekst, die hier op b 22 eindigt, wordt hetzelfde onderwerp, dorma 'sahuta, hier nog verder behandeld tot het eind op b 32. Or.3449. 40 bladen. 17 x 12i cm. Zie Or.12.322 f.89-94. Misschien groep II (boven p. ^3). 32 Het is moeilijk uit te maken welke kant men a en welke b moet noemen. Op beide zijden begint op blz.2 een nieuwe tekst. Beide zijden eindigen abrupt, terwijl er nog ruimte is waarop de tekst voortgezet had kunnen worden. De ketens van overlevering zijn op beide zijden geheel verschillend. Het enige dat de twee kanten gemeen hebben is dat ze door dezelfde datu geschreven zijn, wiens naam niet genoemd wordt. Hij was een bijzonder goede calligraaf en tekenaar, en ge bruikte uitstekende zwarte inkt en rode verf. Behoudens wat oppervlakkige slijtage hier en daar is deze pustaha goed ge conserveerd. Mevrouw Mostert heeft de kant met de langste keten van overlevering en de meeste blanco bladzijden aan het eind a genoemd; volgens VdT. begon de tekst op de andere kant. Ik wilde eerst de beschrijving in overeenstemming bren gen met VdT's opvatting, maar ben daarvan teruggekomen. Van daar enig geknoei in Or.12.322. a 1 Tekening van drie strijders met lansen en zwaarden. Dit blad is nogal beschadigd. Onder deze figuren is een versier de rand, ook in zwart en rood. De middelste strijder draagt twee liervormige oorhangers in de trant van plaat IV figuur 4 in het woordenboek van Van der Tuuk. De man rechts van hem ■draagt een zo'n oorhanger. Boven de middelste man staat een ronde stralende figuur. In de tekening op blz.a 5 vindt men een dergelijke figuur boven een strijder met twee oorhangers en er is reden om aan te nemen dat er de maan mee bedoeld is. a 2 Een mooie grote bindu in rood en zwart, waaronder de tekst begint: Poda ni pamusatan ni Ompunta Pane na Bolon. Het onderwerp van de tekst is echter niet zozeer de grote draak Pane na Bolon als vier aan hem ondergeschikte astrologische machten, n.1. batu holing, pane habang, pane mandjopput en pane radja. Als vijfde komt daar nog bij de maan (bulan). Van de onderlinge twisten van deze vijf hangt het lot van de mens af. Na dit stukje volgt op a 5-6 een tekening met in het midden een kompasroos, daaromheen 8 figuren, de meeste gewa pend, en weer als op a 1 een met twee en een met één oorhan ger. Boven de man met twee oorhangers staat de maan. Om dit alles liggen in een kring twee draken. Ik denk dat deze sa men de rondgang van Pane na bolon door de windstreken voor- 33 stellen en dat de acht menselijke figuren de vier astrolo gische machten in hun diverse posities symboliseren. Op de tekening zijn nog allerlei details te zien die ik niet verklaren kan. a 7-27 over de stand van batu holing, pane radja, pane man- djopput en pane habang voor de 30 dagen van de maand, a 27-28 Poda ni tangga ni ompunta Pane na Bolon, over de trap van Pane na Bolon. a 28-33 Poda ni alamat mata intan, over de diamanten to- verkijker, maar de tekst bevat alleen aanwijzingen voor hetgeen men moet doen en laten op de zeven dagen van de week; het laatste stukje, over de zaterdag, is niet af. a 34-40 blanco. b 1 en 40 tegen de deksels geplakt. b 2-37 een lijst van omina bij het wichelen met een kip volgens de methode manuk gantung. Op blz.21-26 een manier om de naam van de vijand die men doden zal te voorspellen volgens de letters van het alfabet, waaraan echter de _ga en de nja ontbreken. Op blz.26-35 zeer fraaie tekeningen van het inwendige van de wichelkip in zwart en rood met mooie bindu's er boven, b 38-39 blanco. Or.3450. 27 bladen. 16,3 x 12,5 cm. Zie Or.12.322 f.94-97. Ziet er ongebruikt uit; zal wel voor VdT. gecopieerd zijn. Als naam van de leerling wordt in de keten van overlevering genoemd Sutan Radja di Langit, die als datunaam die van een roemruchte datu uit de voortijd had aangenomen: Guru Mangara Pintu. De titel Poda ni pamusatan ni hatiha pehu geldt wel voor het hele handschrift. De tekst gaat voornamelijk over het kiezen van gunstige tijden volgens de parmesa, panggorda en parmamis. Or.3451. 48 bladen. 16i x 14i cm. Zie Or.12.322 f.97-101. Alleen a 2-42 zijn beschreven, de rest van a en de gehele achterzijde blanco. Doordat de eerste bladen beschadigd zijn is de titel niet te lezen. Het onderwerp van de gehele tekst is Pane na bolon. Onderdelen zijn: a 2-9 Porbingkason ni ompunta pane na bolon, over de juiste 34 tijd om op een expeditie te vertrekken, met een uitvoerii- ge beschouwing van de schrijver Guru Tinatang over zijn droevige lot. a 10-21 Poda ni hata-hata ni debata na tolu. Onder deze ti tel, die een tekst over drie góden doet verwachten, wordt met bijzondere uitvoerigheid de loop van Pane na Bolon door de windstreken behandeld. a 21-30 Poda ni hatiha punpun si tolu-tolu, over de tot drie (mesa, singa, mahara) gereduceerde 12 tekens van de dieren riem. a 30 een onbeholpen tekening van Pane na Bolon. a 31-42 Poda ni pormesa na sampulu duwa, over de complete reeks tekenen van de dierenriem, met slordige zwarte te keningetjes. Or.3452. 33 bladen. 9,3 x 8,5 cm. Zie Or.12.322 f.102-104. Titel: Poda ni mintora ni gorak-gorahan sibarobat. De tekst bevat echter geen bezweringsformulier (mintora) maar een lijst van tekens bij een of andere wichelarij. Het lijkt mij dat alles door een hand geschreven is en dat de voorzijde, waar de paragrafen met ruma ni... beginnen op dezelfde wiche larij betrekking heeft als de achterzijde tot b 26, waar de paragrafen beginnen met djaha dumatang ... Uit de in Duits land aanwezige handschriften over gorak-gorahan sibarobat, die in de catalogus van Dr.L.Manik beschreven zijn (nr.56, 202 en 387) blijkt dat het een soort haanorakel is. De omina worden opgemaakt uit de inwendige organen van het orakeldier. Het woord sibarobat is de naam in de wicheltaal van een van die organen, evenals silandjang buhit. In hs.Amsterdam 288/1 b 10 wordt als een ongunstig teken opgegeven: na morturbing sibarobat dohot silandjang buhit, sibarobat en een kron kel van de dunne darm "pikken" (elkaar?). b 26-32 Poda ni pagar simangidupi, over een beschermmiddel. Or.3453. 19 bladen. 13,7 x 11 cm. Zie Or.12.322 f.104-105. a 1 en b 1 blanco, a 19 en b 19 tegen de deksels geplakt, a 2-18 en b 2-11 Rambu siporhas, over het wichelen met het koord. b 12-18 blanco. In het begin een uitvoerige keten van overlevering, die in 35 de Catalogus Kopenhagen raeegedeeld wordt omdat hij bijna volkomen gelijk is aan die van hs.Kopenhagen BAT.35. Dit is een facsimilé op papier dat al in 1846 in de catalogus van Westergaard vermeld wordt. Het origineel waarnaar dat facsi milé gemaakt is was geschreven voor een leerling in de der de graad van Guru Mangalagang. Ons handschrift is geschre ven voor een directe leerling van deze Guru Mangalagang en stamt dus zeker uit de 18de eeuw. Or.3454. 70 bladen. 23,5 x 14,8 cm. Zie Or.12.322 f.106-109. Dit is een van de meest uitvoerige teksten over Porbuhitan. de voortekenen waargenomen bij het slachten (doodsteken) van de offerbuffel. Ik heb deze tekst gebruikt voor mijn artikel over Batakse buffelwichelarij in BKI 114 p.238-248. De keten van overlevering is maar kort en vermeldt geen woonplaatsen. De schrijver heette Guru Pangadjijan ni adji en behoorde tot de Sobu-stam (anak na di Sobuon, a 69). De op blz.b 20 afge- beelde bindu matoga, die op het dorpsplein getekend wordt om de slachtpaal heen, is gereproduceerd en besproken in Dr.K. Schusters bijdrage tot de Catalogus Kopenhagen. Het laatste gedeelte van de tekst, b 40-69, getiteld Poda ni sahala ni ringkar ompunta sibaso na bolon. is een scheppingmythe. Dit stuk is door mij getranscribeerd in Or.12.322 f.676-688, alwaar op f.688—691 ook nog enkele andere aantekeningen uit dit hs. te vinden zijn, die het excerpt van Mevr.Mostert aanvullen. °r.3455. 35 bladen. 9,5 x 8,7 cm. Zie Or.12.322 f.110-114. Geschreven door Guru So Djuangon hata ni adji van de marga Situmorang voor zijn zwager Guru Manolhing hata ni adji van de marga Simanullang in het dorp Huta Gurgur. Handelt geheel over geneesmiddelen, in drie stukken, elk met een eigen ke ten van overlevering, n.1.: a 2-34 tambar si mangarakrak. voornamelijk tegen gif en gadam (een lepra veroorzakend tovermiddel). b 5-14 tambar babiat so sunggulon. geneesmiddel "niet wak ker te schudden tijger", tegen slapeloosheid. b 15-34 taoar siappulalas, een magisch middel. Als een soort bladvulling vindt men nog op blz. b 2-4 een tambar tegen aamborstigheid. 36 Or.3456. 33 bladen. 13 x 10£ cm. Zie Or.12.322 f.114-117. Eén keten van overlevering voor de gehele tekst, die van het begin tot het eind handelt over tekenen bij het wiche len met een kip volgens de methode manuk gantung. Op b 11-14 gekleurde tekeningen van het binnenste van een kip, op b 29 een kompasroos met er naast twee hanen, een gouden oorsie- raad, twee armbanden en vier (sirih) bladeren. Een verwante tekst is Leipzig U.B. Batak 1 (Catalogus Manik Nr.374). Or.3497. 59 bladen. 12,8 x 7,8 cm. Zie Or.12.322 f.117 ver so - 122. Geheel door één hand geschreven met enkele fijne tekeninge tjes zonder rood. In het begin wordt als leerling genoemd Guru Sailan ni adji, die de voorschriften van zijn vader kreeg. Op b 38 wordt de grootvader van de (hier niet met name genoemde) leerling genoemd Ompu Radja Mulija ni adji. Verder heb ik geen datunamen gevonden, en ook geen plaatsnamen. a 4-32 Pagar tulbas si unte bunga tulbas longa djati, een be schermingsmiddel tegen allerlei vijandelijke magie, sommige welbekend zoals panduga, panongtongi en panaburi maar ande re mij hier voor het eerst onder ogen gekomen en niet in de woordenboeken verklaard, zoals sirambejur en langsi,io. a 32-40 pagar panangkal huwala sungsang, tegen tovenarij en de invloed van boze geesten. a 40-57 pagar sori mamungkur, vooral bij ziekte en zwanger schap te gebruiken. b 4-10 pagar tulbas duwa sungsang, o.a. ook tegen onheilspel lende dromen. b 10-21 pangarhari si tungkap tunggaling sang radja hinasi- jangan. Het woord pangarhari slaat hier en in het volgen de stuk niet op het wichelen met een ei maar op een soort beschermingsmiddel. b 21-33 pangarhari naga sitaeram, eveneens een beschermings middel. In de tekening aan het eind een soort doolhof, maar geen "parik si Djonaha", als door K.Schuster in de catalo gus Kopenhagen besproken, maar een lange spiraal waarvan het uiteinde met het middelpunt verbonden is. b 33-37 Poda ni porsahulahulaowanta di sombaon na laga, een paar spreuken met veel Maleis er in, die men uit bij het 37 naderen van een machtige natuurgeest. De schrijver heeft met de vreemde naam blijkbaar geen weg geweten, want ver derop spelt hij porsohulaon. b 38-46 Een geneesmiddel, tambar, tegen vergif enz. Or.3458. 28 bladen. 14£ x 8 cm. Zie Or.12.322 f.122-125. Afschr.Or.3394o p.154-160. Het hele handschrift is geschreven door Ompu Radja Manodo van de marga Sihite in Lumban Tobing, en wel het eerste ge deelte voor zijn schoonvader (die hem amang kela noemt) Ompu Radja Humba ni adji, het tweede gedeelte voor zijn zwager (lae> anak ni datulang) Radja Gumbot ni adji anak ni Sitin- daon in Nagatimbul. Wie van de beide leerlingen de pustaha kreeg wordt niet vermeld; mogelijk is natuurlijk dat er twee exemplaren gemaakt zijn. De beide teksten zijn: a 2-27 poda ni si adji Mamis: hierbij behoort ook b 3-8 en b 24-27. Dit is een geheel andere tekst dan de poda ni pormamis, waarin de door Mamis, Bisnu, Sori, Hala en Borma beheerste tijdstippen van de dag behandeld worden; als illustratie vindt men daarbij een wicheltabel van vijf maai vijf hokjes. Hier daarentegen worden de genoemde vijf gees- ten (begu na lima, biz. a 8; oorspronkelijk Hindugoden) aangeroepen, vereerd, afgebeeld, met toverbrij (sihat)ver- sterkt, ten slotte begraven. Meestal vindt men de vijf bij zo'n tekst elk afzonderlijk afgebeeld; hier staan ze op a 25 met hun vijven op een rij. b 8—24 Poda ni pamusatan ni tembak sum alamat debata, over het schieten met een geweer, met plaatjes van diverse schiethoudingen. Een apart hoofdstukje is gewijd aan de fouten van een leer ling en hoe die goed te maken (porsalamatan ni siseanta): raakt echter de leerling zijn meester dan is dat een teken dat de góden het doorgaan van de lessen verbieden. Or.3459. 31 bladen. 28 x 22 cm. Zie Or.12.322 f.126-132. Zeer versleten; begin en einde ontbreken; bovendien zijn de laatste beschreven bladzijden van beide kanten tegen de deksels geplakt. Er ontbreken echter niet veel bladen, ten minste niet aan het begin van de kant die mevrouw Mostert b heeft genoemd. Aan het begin van a (eind van b) ontbreekt 38 mogelijk meer. Vooral de tekst van b is zeer afgesleten en grote stukken zijn daar geheel onleesbaar. Sommige versle ten stukken zijn door een latere hand bijgewerkt. Op b 1 en b 2 is nog een deel van de keten van overlevering te ont cijferen. Als laatste leerling wordt genoemd Guru Mordjilam ni adji. Op a 11 blijkt dat dit dezelfde is die elders in de tekst wordt aangesproken als Ompu Radja Mamulpul, en dat zijn leermeester voor de tekst van a was Guru Tinonahon. Of dit ook voor b geldt kan ik niet lezen. Kant a bevat teksten over pagar en pangulubalang; kant b over pormanuhon adji nangka piring. Alleen op a zijn enigs zins uitvoerige illustraties, vrij goed getekend met zwart en rood, en sommige wel merkwaardig. Een algemene titel is er niet; misschien was het pangulubalang si pintu langit; deze naam wordt nogal vaak genoemd. Bij de pangulubalang pordjaga- djaga tunggal panaluwan staat een tekening van een mensefi- guur uit wiens lichaam takken ontspruiten; dit hangt zeker samen met de oorsprongsmythe van de toverstaf, waarin de hoofdpersonen met een boom vergroeien. Een andere pangulu balang heet begu mangusung bangke, dodengeesten die een lijk aan stokken dragen. Dit is op de tekening afgebeeld. De begu's zijn gekenmerkt door lange verdraaide nekken. Ook teksten over het raadselachtige harahar komen hier voor, maar men wordt er niet veel wijzer uit. Or.3460. 33 bladen. 23è x 17 cm. Zie Or.12.322 f.132. Hoewel dit handschrift er nogal oud en versleten uitziet is het toch stellig voor Van der Tuuk geschreven. Het bevat dezelfde tekst van het verhaal van Radja Gundur di Lalo die ook, op papier geschreven, voorkomt in Cod.0r.3404 p.42—88. Zie OVB no.114. Van de bladen 4-7 (aan de a-kant geteld) zijn stukken afgebroken, maar er zijn geen lacunes in de tekst. Het verhaal is dus geschreven op een oud boombasthandschrift, nadat de vroegere tekst grondig uitgewist was. Or.3461. 29 bladen. 18£ x 17 cm. Zie Or.12.322 f.132-139. Afschr. Or.3394o p.1-27. Op biz. a 1 is duidelijk te zien dat op deze reep schors vroeger een andere tekst gestaan heeft die uitgewist is om deze tekst te schrijven. Het handschrift lijkt na het schrij- 39 ven van de nieuwe tekst niet meer gebruikt te zijn; het zal dus wel voor Van der Tuuk gemaakt zijn. Er zijn uitvoerige bindu's, die meer op het houtsnijwerk aan de huizen lijken dan op de traditionele vignetten in de pustaha's. Langs de randen is een doorlopende dubbele zwarte lijn. Er zijn veel tekeningen. Deze, de bindu's en de rand zijn met rood ge kleurd tot blz. b 8, daarna niet meer. Aan het eind van a is een wat slordiger tekening alleen in zwart bijgevoegd. Het maakt op mij de indruk dat de schrijver geen volleerde datu was, maar iemand die aardig wat van de datuwetenschap wist. Hij gebruikt bijvoorbeeld het voornaamwoord inon ver keerd: alea datunami non. Dit doet mij denken aan een Batak- se redacteur van Balai Pustaka, die na ijverige studie van Van der Tuuk een Europees verhaal in enigszins archaiserend Toba-Bataks bewerkt heeft, overigens wel met goed resultaat. Hij geloofde echter hardnekkig dat inon uit twee woorden be stond, i en non, en gebruikte dit laatste dan ook in zijn bewerking. De schrijver van deze pustaha toont verder zijn weinige ervaring doordat hij de figuren van de poda ni tem- bak op hun kop tekent, althans andersom dan de gewoonte is. Daarentegen zijn de schietvoorschriften zelf realistischer dan ze in de pustaha's plegen te zijn, zodat ze (op een leek als schrijver dezes) de indruk maken misschien wel op enige ballistieke ervaring te berusten. De herkomst van de tekst is niet erg duidelijk aangegeven. In het begin wordt als leermeester genoemd Si Djakkal Muwara; diens naam komt ook aan het eind nog een keer voor. Als leer ling vinden we alleen in het begin Guru Sombaon ni adji. Als eigenaar van de pustaha wordt genoemd Ompu(n) Langge Sabungan van de marga Sinaga in Simanampang Huta Bagasan. Misschien is dit de man die het boek voor Van der Tuuk geschreven heeft. De hele tekst aan de ene kant, a 2-28, gaat over pamuhu tanduk en allerlei verschillende toepassingen daarvan. Men vindt er bijv. ook een variant van de in Simalungun erg be kende tabas ni ari na pitu, hier uitgebreid tot acht dagen. Er is ook een stukje dat gaat over het wichelen met een kip, wier kop afgesneden wordt; het beest valt dan op een gete kende mensefiguur, en uit het lichaamsdeel waarop het te- 40 recht komt voorspelt de datu het een en ander. Bij de tekst staat een afbeelding van de mensefiguur met een kip er bij. Op de andere kant vinden we van b 2-20 de poda ni tembak simardjarungdjung, over het schieten met een geweer, met veel tekeningetjes van de diverse houdingen bij het schie ten. Op b 21-24 staat een tabel van 7 vierhoeken met kompas rozen erin waarin de woorden mate en bunu. De figuur heeft diverse hoofden en benen. Er boven een grote mensefiguur en vier hanen, er onder een tabel van 4x5 hokjes met mate in 10 daarvan. Van 26-28 volgen nog de verbodsbepalingen die elders (maar niet hier) met de naam sibanggua aangeduid worden. Or.3462. 32 bladen. 18 x 13 cm. Zie Or.12.322 f.139-143. Alleen met zwarte inkt geschreven; weinig illustraties. De gehele tekst, a 3-31 (30 en 31 gedeeltelijk afgescheurd) en b 2-31 gaat over pormanuhon adji nangka piring, het wiche len met een haan onder een mand. a 3-7 het verhaal over de oorsprong van het orakel. Hiervan vindt men een afschrift in Cod.0r.3401 p.229-232. Zie OVB 9a. a 7-8 een uitvoerige keten van overlevering. Als schrijver wordt genoemd Guru Sulampe hata ni adji. Het begin van b is afgesleten en gedeeltelijk onleesbaar. Or.3463. 55 bladen. 22 x 14 cm. Zie Or.12.322 f.143-147. Ziet er ongebruikt uit. Veel tekeningen, maar alleen met zwart. Rood is alleen in de eerste bindu gebruikt. Toevallig zag ik bij schuin opvallend zonlicht dat de gehele oppervlak te van de schors kleine glinsterende kristalletjes vertoont. Ik dacht eerst aan het afvloeien van inkt met zand, maar dan zouden op de letters meer kristalletjes moeten zitten dan er omheen, wat juist niet het geval is. Ik weet ook niet of het gebruik van een zandstrooier voor het afvloeien van inkt in Indonesië bekend is. Waarschijnlijker lijkt me dat heel fijn zand of gestampt glas gebruikt is voor het polijsten van de boombast voordat die beschreven werd. De tekst werd geschreven door Aman Tuwan Simamora voor twee broers, Guru Tinumpahan ni adji en Guru Sampuara ni adji van de marga Matondang in Sitonong. Hij handelt geheel (a 3-55 41 en b 2-55) over pangulubalang tungkot homang. Er is veel overeenkomst met Or.3424, waar hetzelfde onderwerp behan deld wordt; van de ketens van overlevering in de beide hand schriften stemt het middenstuk overeen. Ook hier wordt de sibiangsa gemaakt door een mens te doden. Een gedeelte van de tekeningen stelt de figuren voor die op de doodkist van het slachtoffer getekend moeten worden. Hier bij wordt de oudste van de twee leerlingen, Guru Sampuara ni adji, aangesproken: gij hebt vroeger met eigen ogen Uw oom (amangboru) Guru Badija ni adji deze pangulubalang zien ma ken, geef uw kennis hiervan door aan Uw jongere broer en ver geet niet de verbodsbepalingen die er bij in acht genomen moeten worden. Aan het slot van a staat bij een iets minder zorgvuldig ge tekende illustratie: dit is een oefenfiguur van Aman Tuwan Simamora. Or.3464. 71 bladen. 17 x 11 cm. Zie Or.12.322 f.147-153. Groep I (boven p. 12). Het laatste gedeelte van de keten van overlevering is ge lijk aan die van Or.3426, maar het onderwerp van de teksten is verschillend. a 2-70 en b 2-22 poda ni pamuhu tanduk na bolon debata na helung en toepassingen ervan. Het slot is een tonggo- tonggo ni si adji mamis en tekeningen van si adji Mamis en de andere vier (elk afzonderlijk), nog gevolgd door de bata na tolu (voorgesteld als één viervoetig kruipend ge dierte, misschien hagedis) en boru saniang naga (voorge steld als een vis?). ^ 22—51 Pangulubalang pongpang bala saribu (andere oorsprong), b 52-60 Pormunijan, omineuse gebeurtenissen. Zie hs.Kopen hagen BAT. 44. b 60-62 Tambar, een geneesmiddel, h 63-64 Pagar panangkal, een afweermiddel. b 64—66 Poda ni pamahani ni si Adji Mamis, een aanhangsel bij het eerste gedeelte. b 66-69 Poda ni pane habang ma inon na umboto porbungtion di porparangan met een tekening van een kompasroos met mense lijke hoofden en eromheen hanen. 42 b 70 arintija hatebat enz., hier genoemd tabas ni pamahani. Ook in hs. Kopenhagen BAT. 44. Or.3463. 37 bladen. 18£ x 15 cm. Zie Or.12.322 f.154-158 verso en f.716-741, een door mij in 1949 gemaakte trans criptie van de tekst. Groep III (boven p. 13). Voor Van der Tuuk geschreven door Guru Habinsaran hata ni adji uit Silaga-laga. Hoewel de stijl van de tekst en van de tekeningen afwijkt van wat in de pustaha's gebruikelijk is komt de inhoud toch wel in hoofdzaak overeen met die van an dere teksten over dezelfde onderwerpen. a 2-35 en b 2-11 Poda ni (pagar) sipiuan na godang, beginnen de met een zeer uitvoerig formulier (tabas) waarin de hulp van beroemde datu's en vorsten wordt ingeroepen voor het maken van dit beschermingsmiddel, waarvan gezegd wordt: na tau pagar na tau pamahani di adji ni halak. Dit wordt door vdT in zijn wdb. s.v. puju (de sub-Tobase vorm van piu) weergegeven: sipujuwan, naam van een pagar, die tevens dient om den vijand in zijn middelen te stuiten. Misschien heeft vdT hier ten onrechte gedacht aan tahan, tegenhouden, stuiten, in plaats van pahan, voederen. Ik denk dat pama hani een soort offergave is waardoor de datu de geesten, die de vijand tegen hem tracht te gebruiken, als het ware omkoopt om zijn zijde te kiezen. Volgens vdT is sipujuwan ook de naam van een kiekendief-soort; de pagar heet n.1. ook wel pagar si lali piuan (lali = kiekendief) of pagar lali sipiuan, en dat dit ook hier bedoeld is blijkt daar uit dat in de tabas over de vleugels van sipiuan gesproken wordt. Op b 7 staat een tekening van de datu die de tabas uitspreekt bij een vóór zijn pantangan opgerichte lange bamboe waaraan een offerrek hangt (gereproduceerd in Bulle tin of the John Rylands Library, Manchester, 33 (1951) pl. 4, p.298). Hier volgt een lijst van de namen der machten die in de tabas worden aangeroepen: Radja Rung Radja Rang Tuan di Hasaingan in de bovenwereld, door Batara Guru neergelaten naar de middenwereld. Tuan di Mogot Toba, door Naga Padoha op de kop gedragen in de onderwereld. 43 Tuan di Madulahim in de middenwereld. Sinaboru Agam na boboru uit Ranggapuri Matutung. Si Djandji Olop-olop uit het Oosten. Naboru Sibuhut naboru Parapak. Datu si Mangara Pintu na di borngin van Overzee. Si Djorat Paraliman uit Pansur na Pitu beneden Silindung en boven Batak Toru. Radja Bung Muara Sibuluon in Lobu Sunun (misschien: Sunut; Guru Habinsaran schrijft bijv. ook alaman in plaats van alamat). Ompu ni Palti Radja Ompu ni Palti Sabungan uit Sipultak. Tuan Sangaradja van de marga Simatupang Sianturi Tonga- tonga in Unte Mungkur, heeft als sombaon Na Mortua Silali (vlgs.wdb.vdT: "naam van den djudjungan, en de bijzondere muzijk van de marga's lottung en siregar"). Si Singamangaradja in Bangkara Toba. Dit stukje is uitge geven en vertaald door C.M.Pleyte, BKI 55 p.46-48. Guru Saruam Bosi in het gebied van Sihombing in de oor- sprongs-huta Sipagabu. De migratie van daar uit wordt beschreven. Tuan Siantar van Sihotang Pardabuan. Djonggi Manaor .uit Limbong Mulana. Tuan Nahoda Radja van Naibaho uit Pangururan. Het woord Radja hoort bij de naam, die waarschijnlijk een erfe lijke titel is. Een drager van deze titel heeft hs. Ch. B.1115 geschreven. Guru Lenggang uit Simbolon, de oorsprong van de tunggal panaluan. Guru Lagang uit Baneara. Radja Dapoton uit Pollung. Si Bangkit Bale in Huta Paung. Tuan di Mogot Tuning in Aek na Uli. Si Parongke Ulabulang in Matiti. Deze komt in de keten van overlevering van twee pustaha's voor. Onze vorst Tuan Soripada uit Sirumanggas. Radja Rum Radja Rang in Barus. Radja Pangulu Ar uit Rambe. Bao Tombak na Beguon uit het oerwoud. 44 Si Sombir Ulubalang uit Daling Matogu. Na Rudang Ulu Begu van de plaats waar de zon opkomt en de maan ondergaat. Een dergelijke opsomming komt ook voor in hs. München, BSB Bat.3 (cat. Manik no.393). Hierna volgen de bestanddelen van de pagar; het oprichten van de bamboe; alamat ni sipiuan; tabas ni pangurason. b 12-22 elf zeer curieuse tekeningen van strijders met lan ge broeken aan, misschien geinspireerd op Hollandse solda ten of op Atjehse of Maleise voorvechters. Er is geen ande re toelichting bij dan: "dat is de oorsprong van het vuurge vecht, als teken dat dit een onderricht voor ten strijde trekkendai is".2 blz. zijn gereproduceerd in Bibliotheekin- formatie 7 (1972) p.16 en Open jrg.4 (1972) p.723. b 23—35 parombunan, omineuse tekenen in de wolken, met illus traties. Or.3466. 36 bladen. 26 x 'ïdi cm. Zie Or.12.322 f.159-166. Een verwarde tekst, mogelijk door verschillende handen ge schreven. Herhaaldelijk wordt si Humuru in Djandji Mauli (een keer Djandji Magodang) als schrijver genoemd; als leerling wordt meestal Guru Mangalagang ni adji toegesproken, maar er worden ook wel andere namen genoemd. De titel Budjing na pitu, die Van der Tuuk er in de oude lijst aan gegeven heeft, slaat slechts op het eerste stukje van de kant die mevrouw Mostert a genoemd heeft. De gehele b-kant gaat over rambu siporhas,en ook op a komt daarover nog iets voor.Verder vindt men op a stukken uit (pangulubalang) dua rad.ia od.iim na bolon en pamu- hu tanduk. Het handschrift is een palimpsest, duidelijk te zien op a 1, en na het verwijderen van de oude tekst opnieuw gevouwen, waarbij de oude vouwen zo goed mogelijk glad ge streken zijn. Or.3467. 61 ( bladen. 15 x 11^ cm. Zie Or.12.322 f.166-170. De naam van de leerling in de ketens van overlevering is op beide kanten Guru Tumaham Ompu Radja Darman ni adji van de marga Simamora Debata Radja uit Aek Sipaihutihuton. De leermeesters zijn verschillend voor de verschillende stukken. Er zijn vier teksten: a 2-60 en b 2-7, Rambu siporhas. Eindigt abrupt. Daarna een 45 stuk blanco. De andere teksten beginnen aan het eind van b. b 59-40 Manuk gantung. b 40-32 Tembak sibolang malak malabe. Op het etiket van Van der Tuuk staat maling in plaats van malabe, maar het te ken lijkt meer op be dan op ing, en de betekenis van de naam is niet duidelijk. Met tekeningetjes van de schiet- houdingen. b 31-26 Poda ni panginteanta di pandahanon sira masuju, over voortekens waar te nemen bij het bereiden van buskruit. Or.3468. 26 bladen. 13 x 10£ cm. Zie Or.12.322 f.170-174. Afschr. Or.3394f p.5-9. Bevat twee verschillende teksten, elk met een keten van overlevering, waarvan het laatste gedeelte gelijk is. a 3-24 Poda ni panampuhi si Tapi Sindar hat(i)ha humala djol- ma, over het citroenorakel. Het in de speciale naam voor komende woord hataha is door mevr.Mostert aangevuld tot hata-hata, maar ik denk eerder dat bedoeld is hatiha, om dat ook voorkomt surat humala djolma en tondung humala djolma, zie de Deense catalogus onder BAT.38, waar de bij deze wichelarij behorende figuur is afgebeeld. Die figuur komt hier echter niet voor, en zal ook bij het citroenora kel wel niet gebruikt worden. Volgens de keten van over levering komt dit orakel uit Simalungun. b 3-25 Poda ni porhalaan hala sungsang, over de wichelkalen- der, die op b 6-10 is afgebeeld. Volgens de keten van over levering zijn deze voorschriften afkomstig uit Angkola en door de daar woonachtige leermeester onderwezen aan Ompun Djolak Maribur. Vgl.OVB 147. Or. 3469. 26 bladen. 10-£ x 10£ cm. Zie Or.12.322 f.174-178. Incompleet; waarschijnlijk ontbreekt aan het begin van a lln blad, dat aan de a-kant blanco was; aan het einde van a ontbreekt waarschijnlijk meer. Slordig handschrift, enigs zins versleten, met slordige zwarte tekeningetjes, a 1-11 Poda ni Adji Ngangang, met een korte keten van over levering (drie namen, de laatste ook op de keerzijde ge noemd). Ngangang betekent volgens het woordenboek van Van der Tuuk: wijd openstaande; ongunstig van een dag op de ari gurgur, d.i. de naam van een wicheltabel waaruit de 46 datu de gunstige of rampvoorspellende dagen berekent. In de pustaha's ziet men vaak in wicheltabellen de letter nga, die een opengesperde vorm heeft; dit teken zal wel de on gunstige dagen aanduiden. Hier wordt met adji ngangang blijkbaar een onheil aanrichtend tovermiddel bedoeld; er worden verschillende toepassingen vermeld, en een daarvan is de debata na helung, gemaakt o.a. van een jonge kalebas, a 12-20 Poda ni pamoltong, om de vijand stokstil te laten staan. a 21-25 Poda ni panggorda ni pamunu tanduk, maar het gaat over pormunian, omineuse tekenen, o.a. een regenboog, waar van een zeer slordig tekeningetje, op de gewone manier met twee koppen, is bijgevoegd. Ook de panggorda's worden ech ter nog even vermeld, en het is niet onmogelijk dat de hele tekst van de a-zijde eigenlijk tot pamunu tanduk behoort, a 26 Hier begint weer een nieuwe poda, maar de titel is on leesbaar geworden en de volgende bladen zijn verloren ge gaan. b 1-4 een fragment, slot van een tekst over adji, een of an der tovermiddel. b 5-22 tambar siguringan bosi, met vier namen in de keten van overlevering. Over een middel om de mannelijke poten tie te verhogen. In een bepaalde toepassing kan het ook als slaapmiddel gebruikt worden, en op weer een andere manier tot verdrijving van ziektegeesten. b 23-25 Poda ni dorma simbora pangguntur. De tekst loopt waarschijnlijk door op blz.26, maar deze is tegen het deksel geplakt. Or.3470. 19 bladen. 7,5 x 6,7 cm. Zie Or.12.322 f.178-180. Keurig geschreven en goed geconserveerd. Met tekeninge tjes in zwart en rood. Keten van overlevering van drie namen. De hele teksjt van a en b gaat over het schieten met een ge weer, pamodilon of tembak sibola hotang. In het laatste stuk, een tabas ni pitunang, veel Maleis, waarin tijada als ont- kenningswoord wordt gebruikt. Or.3471. 28 bladen. 11,5 x 10,2 cm. Zie Or.12.322 f.180-183. Geen keten van overlevering. De b-kant is gedeeltelijk af gesleten en op die plaatsen onleesbaar. 47 a 2-25 en 3-18 pormanuhon ad.ji nangka piring, over het wiche len met een haan onder een mand, met tekeningetjes van de haan op de rijstwan; ook de pangarambui-lijst met kompas tekeningetjes in het begin van b behoort hierbij. Op a 25 is een tekening van de wichelhaan met bijschriften bij zijn diverse lichaamsdelen. b 18-27 Poda ni pagar parmeme en andere (daarvan afgeleide?) beschermingsmiddelen. Or.3472. 35 bladen. 11,3 x 9 cm. Zie Or.12.322 f.183-185. Afschr.van de a-zijde: Or.3394n p.64-68. Voor- en achterzijde zijn van verschillende hand; op a wordt de noordelijke ta gebruikt, op b de zuidelijke. De tekst van a, die op a 3 begint met een korte keten van over levering, gaat over taoar adji malim na bolon, een middel voornamelijk tegen vergiften. Na a 35 is de reep schors ten einde maar de tekst nog niet. Er is daarom een verlengstuk aan de reep boombast geplakt op de achterkant van a 35» Dit verlengstuk is er echter afgebroken, zodat de tekst van a abrupt eindigt. De tekst van b begint aan hetzelfde einde als a na 2 blan co bladzijden (b 35 en 34) met een grote bindu en dan de eer ste van een reeks van 39 tekeningen in fijne zwarte lijnen met lichtrode kleur. Hierbij zijn bijschriften in de trant van: ahu gadja mangarumbak suratonkon di gordang djangat ale, ik ben de verwoestende olifant, te tekenen op de grootste van de 9 pauken. De meeste verdere bijschriften beginnen met ahu debata. Er is geen keten van overlevering, en geen toe lichtende tekst. Men zal dus moeten aannemen dat dit een af schrift van een gedeelte uit een grotere tekst is. Welke dit is heb ik nog niet gevonden. Men zou kunnen denken aan pangu- lubalang sanggapati, die in het tweede gedeelte van b even genoemd wordt. Ook in de sanggapati-teksten vindt men een lange, reeks van pangulubalangtekeningen, maar niet die wel ke op de 9 pauken getekend moeten worden. Die vindt men wel in de hss.Chester Beatty 1127, 1128 en 1133 (niet 1134 zo als met een drukfout op p.66 van de Dublin-catalogus staat). In de Dublin-catalogus (p.66) merkte ik op, dat de tekenaar in hs.1128 het teken bintang tiga met drie sterren heeft af- 48 gebeeld en in 1127 met zeven sterren. Hier heet het teken naga bintang tiga, en bestaat uit zeven sterren. Het gaat dus blijkbaar in alle vier deze handschriften om dezelfde reeks tekeningen, en men zou de tekst dus misschien, in na volging van de Chester Beatty catalogus, panuruni kunnen noemen. Duidelijk blijkt uit de tekst dat hier met gordang dja ngat de grootste van de 9 pauken (Onveilige trommen) be doeld wordt. Volgens het woordenboek van Van der Tuuk is gordang djangat hetzelfde als gorbung, en betekent het de tweede trom. De in de streek waar Van der Tuuk werkte ge bruikelijke naam voor de grootste trom heb ik in het woor denboek niet gevonden. Verder vindt men bij Van der Tuuk tataganing, de pauken die kleiner dan de twee grootste zijn, en odap voor een kleine tweevellige trom (vdT: van weers kanten bespeelde pauk; hiervan worden 2 in het Bat.orchest gebezigd). Als 11de tekening vindt men hier de bindu matoga waarop de borotan (slachtpaal) of de tataring (haard) gegrondvest moet worden, met vermelding van de namen naga sang basuhi en naga hurma djati; zie hierover mijn artikel over Batakse buffelwichelarij en Dr.C.Schusters aantekeningen in de Deen se catalogus (waar in note 3 naar deze figuur verwezen wordt). De reeks tekeningen eindigt op b 12. Op dezelfde blz. be gint: b 12-1 Poda ni porpangiron ni radja ma(ng)gele, de rituele haarwassing van de sigale-gale marionet. De hierop volgen de aanroepingen van geesten (b6-2) en het op het begin van het aangeplakte stuk (b 1) geschreven bijschrift van (niet meer aanwezige) tekeningen die op de trommelstokken ge maakt moeten worden horen hier bij. De radja magele wordt op de porpangiran (een schedel) getekend. Or.3473. 53 bladen. 18£ x 13 cm. Zie Or.12.322 f.185-190. Geschreven door dezelfde datu als Or.3463. De ketens van overlevering stemmen ook overeen. Tekeningen alleen met zwar te inkt. Ongebruikt maar toch afgesleten door mindere kwali teit van de inkt. a 2-52 Pagar porsibuni tondi. 49 b 2-30 vervolg hiervan. b 30-47 Poda ni pangarobo-robo ni horbo, alleen over de te kens die zich tijdens het leiden van de buffel naar de slachtpaal en het dansen voordoen, niet over het vallen van de buffel in verschillende richtingen. Hierbij hoort ook wel b 47-52, panungsang harahar, waarbij een buffel gegeten wordt. Or.3474. 43 bladen. 21 x 14i cm. Zie Or.12.322 f.190-198. Afschr. Or.3394o p.102-131. Goed geschreven, met enkele kleine tekeningen in rood en zwart, maar hier en daar onleesbaar geworden door slijtage of vuil. De laatste leerling in de beide ketens van overlevering is Guru Hasongtijan ni adji van de marga Nainggolan in Huta Pajung Lumban Maransang Bosi. a 2-42 en b 2-15 Pagar pangorom mula djadi, een beschermings middel met tal van toepassingen. In het begin wordt be schreven hoe de datu dit aan zijn leerlingen onderwijst. Daarbij worden o.a. aangeroepen Radja Tupung Bosi, Radja Ihat Manisija, Radja Solam Bumi en Radja Ihat di Hehe. In sommige formulieren komt veel Maleis voor, met moslimse termen als baginda darasilungla, d.i. Baginda Rasulullah. Een eigenaardige plechtigheid wordt beschreven op b 12-13. Als een patient dodelijk ziek is laat de datu vier kinde ren slapen op de bonggar-bonggar, het balkon in de gevel van een Tobaas huis. Deze kinderen gaan in hun slaap als de vier bovengenoemde geestenvorsten de ziel van de pa tient zoeken en loskopen: Radja Tupung Bosi naar Djau (het Maleise land), Radja Ihat Manisija naar Angkola, Radja Solam Bumi naar Simalungun en Radja Ihat di Hehe naar de bovengoden. t> 15-40 Adji pajung, wichelarij met een varken of hond. b 40-41 Nog een stukje over pagar, n.1. pagar datu rumbia budjing. Hierbij en op b 5 een tekening van een man met zijn handen boven het hoofd. Cr.3475. 31 bladen. 13 x 9i cm. Zie Or.12.322 f.199-200. Een slordig geschreven, slecht gespeld, in het begin af gesleten boekje over Taoar pandoman dua radja uhum, aan Van der Tuuk geleverd (want het ziet er ongebruikt uit) door een Situmorang uit Hutagurgur, een in de overleveringsketens van de pustaha's van Van der Tuuk vaak genoemd dorp. Van de lezing van het woord pandoman ben ik niet geheel zeker; zie wdb.vdT.s.v.doman. Taoar dua radja uhum na bolon komt voor in pustaha Amsterdam 2761/50. Or.3476. 42 bladen. 23 x 16£ cm. Zie Or.12.322 f.201-203. Geschreven door Guru Dairi hata ni adji. Handelt geheel over pormanuhon adji nangka piring. Eindigt op b 9; verder blanco. Behoudens enige windroostekeningen geen illustraties. Op blz.a 3 en 4 het verhaal over het in zee gooien en te rug vinden van een kruik vol goud, OVB 9a. Transcriptie hier van door vdT.in Or.3401 p.229-230. Or.3477. 32 bladen. 10-£ x 9 cm. Zie Or.12.322 f.203-204. Onder de titel poda ni Pane na bolon wordt hier alleen een lijst van de 30 dagen van de maand met de daarop voorkomende gunstige en ongunstige tijdstippen gegeven. Eindigt op b 16; de rest is blanco. Or.3478. 26 bladen. 12 x 10,7 cm. Zie Or.12.322 f.204-205. Afschr. Or.33941 p.8-13. Keurig geschreven en met zwarte tekeningen van het inwen dige van de kip geillustreerde tekst van het hoenorakel manuk gantung met een korte keten van overlevering zonder plaats namen. Or.3479 en Or.3488 vormen samen êên handschrift. Het afschrift in Or.3394 1 p.14—34 is gemaakt toen de stukken nog bijeen waren. 43 + 23 = 66 bladen. 18,8 x 15 cm. Twee vouwen zijn ge heel, een andere bijna geheel gebroken. Zie Or.12.322 f.205- 211 en 237-240. De schrijver was Guru Saitan ni adji van de marga Pohan Simandjuntak uit Pagaran Baringin. Er zijn drie ketens van overlevering. Aan het eind van de eerste wordt ge noemd Guru Sori ni adji te Hariara na Uli; aan het eind van de tweede Guru Tinadji te Parira, die vluchtte naar Hariara na Uli, en aan het eind van de derde Sori Guru Tinadji ni adji. Het schijnt dat hiermee telkens dezelfde persoon be doeld is. Hij werd uit zijn woonplaats Parira verdreven door Guru Supan, maar overwon zijn vijand met hulp van zijn oude- 51 re broer Guru Sininta ni adji te Hariara na Uli. Guru Sinin- ta goot Guru Supan lood in zijn keel en maakte van hem de sibiangsa ni surat na sampulu sia. Hij onderwees aan zijn jongere broeder de eerste en de derde tekst die in dit hs. staan; als meester die hem de tweede tekst leerde wordt ge noemd Saur ni adji uit Lintong ni huta. Het handschrift is goed geschreven en heeft rood en zwar te bindu's en tekeningen. De drie teksten zijn: a 2-65 Poda ni pagar surat na sampulu sia, het alfabet als beschermmiddel, echter niet met de gewone uit letters be staande tekeningen maar met andere figuren en tabas. De volgorde is a-ha-ba-pa-na-wa-ma-ta-sa-ja-ga-dja-da-ra-nga- la-i-u-nja. Op a 66 is met een andere hand iets over een andere pagar geschreven, maar het stuk b3-17 hoort weer bij de eerste tekst, hoewel aan het begin een nieuwe ti tel staat: Poda ni hata-hata ni pagar Naboru So Hutuhon. Dit is slechts een van de vele toepassingen van de Pagar surat na 19. In dit laatste gedeelte komen ook nog de 12 pormesa voor met hun pinangan ni ari, en een klein stuk je over de maat van de slachtpaal voor een buffel (suhat ni borotan) op b 13. b 18-43 Pangulubalang sidaldal doit. ook genoemd panapu dal- dal. b 44-65 Poda ni hatotoganta, een tovermiddel (adji) genaamd rad,ia ni ad,~]i en vijf andere; het geheel wordt genoemd poda ni sahat. Een van. de zes, si adji punuk, heeft de vorm van een phallus. Cr.3480. 32 bladen. 18 x 15i cm. Zie Or.12.322 f.212-215. Afschr. Or.3394g p.71-80. a 2-29 (30-32 blanco) en b 3-25 Rambu siporhas. hier af geleid van Boru Namora Ranggapuri matutung, door haar onder wezen aan Datu Radjim na bolon. De naam si Mangara pintu wordt hier niet genoemd. Wel komt in de keten van overle vering voor Guru Tumurun hata n.a. te Lobu Siregar, de schrijver van de grote pustaha van vdT (Amst. A1389, zie beneden p.98). Geschreven door Guru Bahuta, marga Naing- golan, te Dolok na Bolon, voor Ompu So Taronggar ni adji, die ook wel wordt aangesproken als Ompun Tuan Onggar. Een 52 grote tekening van het wichelkoord en kleine tekeningetjes van de liggingen. (Alleen zwart). b 26-28 over het onschadelijk maken van slechte omina bij het haanorakel. b 29—3"! blanco. Or.3481. 43 bladen. 18,8 x 11 cm. Zie Or.12.322 f.215-218. Gaat geheel over rambu siporhas, met rood en zwarte te keningetjes van het wichelkoord, van alamat aan de hemel en van porsili. Hier wel de naam Datu si Mangara Pintu aan het begin van de keten van overlevering die eindigt met Guru Sinomba ni adji. Schrijver was Guru Pamilang ni adji. Or.3482. 41 bladen. 19& x 18& cm. Een mooie oorspronkelij ke deksel, met snijwerk versierd in bindu matoga patroon. Zie Or.12.322 f.218-222. Afgebeeld in Bibliotheekinformatie 7 (1972) p.18 en Open jrg. 4 (1972) p.725. Geschreven door Guru So Tuhason ni adji, marga Rambe oima- nalu, te Huta Gindjang, voor Toga Sumba en twee medeleerlin gen. Zwart en rode tekeningen van de manuk di ampang. 2 re pen bast aan elkaar geplakt, a 2 tekening van de kip met bijschriften. a 3-40 en b 2-21 Gorak-gorakkan Adji pajung, over het wiche len met voortekens in het inwendige van een kip. b 21-41 van andere oorsprong, alleen de laatste twee genera ties in de keten van overlevering zijn gelijk: Pormanuhon si adji nangka piring. Aan het eind een pangarumai ni rambu, waarbij o.a. een tekening van 12 x 30 hokjes, waarin ech ter geen hala's getekend staan, zodat men dit geen por- halaan kan noemen. Or.3483. 45 bladen. 36 x 18 cm. Zie Or.12.322 f.222-229. De kant die in de beschrijving van mevr.ffiostert b genoemd wordt is ten rechte a. De gehele tekst handelt over een to vermiddel genaamd Adji gurangsa. Op biz. a 2-3 wordt een vrij uitvoerige keten van overlevering gegeven, maar verschillen de namen zijn door beschadiging onleesbaar. Overigens is het handschrift vrij goed geconserveerd; het is geheel in één regelmatige hand geschreven en geillustreerd met rood en zwarte tekeningen, vrij grof. Guru Sungkunan ni adji uit Sirait heeft deze voorschriften onderwezen aan zijn lae (anak ni datulang) Radja Mordjulogi van de marga Simamora Debata- 53 radja in Sait ni Huta. Van Guru Sungkunan wordt ook ergens gezegd dat hij was namora Sitohang, dus behoorde tot de mar- ga van die naam. Radja Mordjulogi noemt zijn leermeester ook lae (anak ni namboru). Dit wederzijds gebruik van lae wordt ook door Warneck vermeld; volgens Van der Tuuk is lae de man van iemands zuster, tegenover tunggane, de broer van iemands vrouw. In Simalungun noemen zwagers elkaar ook lawei. In deze pustaha noemt Guru Sungkunan zijn leerling ook tuan ni laena; dit zal wel moeten betekenen dat hij een tot zijn hula-hula behorende zwager is. Als tweede leerling wordt soms nog aangesproken Radja Mangalanggum die van êên moeder is met Radja Mordjulogi (of met Guru Sungkunan? maar dat lijkt niet waarschijnlijk) en behoort tot de marga Samu- sir Pakpahan. Als ik dit goed begrepen heb moeten we dus aannemen dat de vader van een der beide leerlingen gestor ven is en de moeder daarna met een man van een andere mar ga is hertrouwd. Op biz. a 3-7 wordt vrij uitvoerig het maken van het to vermiddel beschreven. Het enige bijzondere ingredient is eigenlijk allerlei soorten van ogen: tijgerogen, berenogen, mensenogen, enz.; verder ook alle mogelijke snorharen. Het middel wordt in het bos bereid, waar er houten beelden voor gemaakt worden. Onder veel muziek en dans wordt het naar het dorp gebracht, en ten slotte verdeeld in drieën: een pagar (beschermmiddel), een sihapotangan (duisternis veroorzakend) en een de eigenlijke adji gurangsa. De gehele tekst bestaat verder uit diverse toepassingen van dit middel, alle volgens een vast schema beschreven: eerst de naam, dan de ingrediën ten, kort over de bereiding, en ten slotte meestal een te kening. Onder de namen komen bekende pangulubalangnamen voor, zoals dua radja od.iim, sinanggar parau en boru saragi, maar ook pamuhu tanduk wordt als naam van een bepaalde toepassing genoemd (deze bestaat voornamelijk uit buhu, knopen van di verse stengels) en allerlei soorten van pagar. Vgl.Or.3564. Or■3484♦ 53 bladen. 21,2 x 12,2 cm. Een origineel deksel met snijwerk een slang voorstellende. Zie Or.12.322 f.230-232. a 1-4, b 1 en b 40-52 zijn blanco. Verder alles Sên tekst, n.1. pormanuhon adji nangka piring, het wichelen met een 54 haan onder een mand, met kleine rood en zwarte tekeningetjes van de wichelkip. Het laatste stuk is een pangarambui, over tekens aan de hemel, met kompasroosfiguren. Dit eindigt abrupt. In de keten van overlevering (a 5-6) worden geen plaats- of marganamen genoemd. Van Adji nangka piring wordt gezegd: na tau tinonahon songon boli boru, in plaats van de vaker voor komende uitdrukking: na talu tinonahon songon boli ni boru, mij door Ph.L.Tobing verklaard als: iets dat men niet zon der schade aan een ander kan overlaten. De schrijver gebruikt steeds de zuidelijke ta. Merkwaardig is ook nog in het begin: i ma na toding tijan gurunta na di borhu ti.iun ipar—ipar ni lautan asa ro ma di ho urang Batak, dit is afkomstig van onze leermeester in overoude tijd, van de overzijde van de oceaan, en daarna kwam het bij U, 0 Batakstam. Hier kan na di borhu onmoge lijk een marganaam zijn, en heeft het dus stellig de door Van der Tuuk opgegeven betekenis van na di borngin, in over oude tijden. Het gebruik van het woord Batak voor het Batak- se volk komt zeer weinig in de pustaha's voor. Or.3485. 32 bladen. 16& x 12 cm. Zie Or.12.322 f.232-234. Afschr. Or.3394d p.9-18. Ongebruikt handschrift. Bindu's en tekeningen van het in wendige van de orakelkip in zwart en rood. Handelt geheel over manuk gantung, het voorspellen uit het inwendige van een "hangende haan", d.w.z. een haan die men de hals heeft doorgesneden en dan hangende in de hand houdt. Geschreven door Guru Manalaha ni adji. Or.3486. 37 bladen. 7 x 5 cm. Zie Or.12.322 f.234-235. Afschr. Or.3394g p.50-52. Onder de titel Pamusatan ni pamuhu tanduk bevat de ene kant van dit kleine boekje voorschriften over verboden stukken vlees (guru ni djuhut); de andere kant geeft een paar korte voorschriften over pangulubalang si tungguk balik, door een grootvader aan zijn kleinzoon Radja Parau Odjung ni adji on derwezen. Or.3487. 44 bladen. 7 x 5,3 cm. Zie Or.12.322 f.235-237. De ene kant van dit kleine boekje gaat over een middel te gen allerlei kwalen en vergiften geheten taoar mutiha gamat; 55 het slot hiervan nog even over guru ni d.iuhut. De andere kant over het hoenorakel, uormanuhon. en wel over het val len van de kip in de verschillende windrichtingen; bedoeld is dus wel het orakel met een kip onder een mand. b 38-43 zijn blanco. Or.3488 zie Or.3479. Or.3489. 57 bladen. 31,8 x 17,7 cm. Zie Cr.12.322 f.241-252. De tekst bestaat uit vier verschillende stukken. De achter kant begint aan hetzelfde einde als de voorkant. Hoewel het eerste stuk niet op een begin lijkt (er is geen keten van overlevering, en het onderwerp wordt gewoonlijk niet zelf standig maar als onderdeel van een grotere tekst behandeld) kan er toch geen twijfel bestaan aan de volgorde waarin de vier teksten geschreven zijn. a 2-15 Ari rodjang. Hierin heb ik geen datunamen gevonden. Het schrift lijkt wel wat op het vierde stuk, maar het is niet aan te nemen dat dit gedeelte van de strook bast zo lang leeg was gebleven dat de schrijver van het vierde stuk hierop door kon gaan. Bovendien eindigt het stuk over de ari rodjang midden op de bovenste regel van a 15 en volgt daar nog op dezelfde regel de begin bindu van het stuk over rambu siporhas, dat duidelijk door een andere hand geschre ven is. Over ari rodjang (uxteindelijk de maanhuizen) heb ik uit voerig geschreven in de Deense catalogus bij hs.BAT.48. Ook dit Leidse hs. is daarbij vergeleken, aangeduid als hs. G. a 15-37 Rambu Siporhas. Voor Radja Hutabosi in Dolok Sanggul geschreven door Guru So Tadingon ni adji van de marga Si- hombing in tano Barita ni Odjung (misschien wat elders Batu Odjung heet). a 37-56, voortgezet op b 55-43 Adji Sanggabunu. Hoogstwaar schijnlijk door dezelfde Guru So Tadingon n.a. onderwe zen aan zijn schoonzoon (amang hela of ibebere; hier blijkt duidelijk dat amang hela niet de betekenis heeft van het Simalungunse mangkela = Toba amang boru) Guru Sangkan n.a. van de marga Situmorang in tano Dolok Morsanggul huta ni Simamora na Bila-bila. Hierbij behoort ook nog een grote tekening, uit tal van figuren samengesteld, die de rech- 56 terhelft van de bladzijden b 50-39 vult. Tot zover is al leen zwarte inkt gebruikt. In bet laatste stuk, dat midden in de linker helft van b 43 begint, wordt voor de bindu s en tekeningen ook rood gebruikt. •5 43-2 Pagar pandijam na bolon, De Grote Totzwijgenbrenger, die niet alleen in zijn naam maar ook door veel in de for mules gebruikte woorden zijn Maleise herkomst verraadt, maar voor zover ik zien kan nog zonder moslimse invloed. Door Guru Pamondang n.a. van de marga Sihite onderwezen aan zijn lae Guru So Pandangon n.a. van de marga Simbolon in tano Simanarapang Huta Balijan. Hierin komen op de rech terhelft van b 24-20 twee grote tekeningen voor, ongeveer zoals gevonden worden bij de tekst over tambatua na bolon (sibaganding). Or.3490. 61 bladen. 17 x 12& cm. Zie Or.12.322 f.252-259. Hoewel het begin van b grotendeels uitgewist is geloof ik dat er geen twijfel aan kan bestaan dat de tekst van a hier vervolgd wordt, zodat het hele boek maar êên tekst bevat, die de titel draagt van Poda ni panungsang harahar, maar ver der vaak als pagar wordt aangeduid. Er is een uitvoerige keten van overlevering, waarin het tweede lid is Guru So Tadingon ni adji van de marga Sihom- bing Silaban, o.a. aangeduid als datu pormangsi. Als dit in derdaad de schrijver is van het 2de gedeelte van Or.3489 dan moet dit laatstgenoemde handschrift zeer oud zijn, want in ons hs. volgen na hem nog vele andere guru's. De schrijver is een oude heer, Ompu Tuwan Sidomdom hata ni adji, die dit boek schreef voor zijn neef (zoon van zijn zwager) Guru Ma- montang Radja. Over de betekenis van het woord harahar is in de tekst niets te vinden. Or.3491. 19 bladen. 7,3 x 7,6 cm. Zie Or.12.322 f.259-260. Dit kleine boekje, dat er ongebruikt uitziet, bevat aan de ene kant een korte tekst over pormesa en panggorda, aan de andere kant de bekende tekst over simonang-monang met de tabel van de getalwaarden van de 19 letters. Zie catalogus Dublin p.77 (waar somonang een drukfout is). Or.3492. 57 bladen. 19 x 15i cm. Zie Or.12.322 f.261-264. 57 Groep V (boven p. T4). Een tamelijk verwarde tekst, slecht gespeld en met veel fouten. Er zijn verschillende handen aan het werk geweest; een ervan is die van Guru Niambangan, die een gedeelte van het boek geschreven heeft voor Datu Mangiring van de marga Nainggolan. De rest heeft Datu Mangiring misschien zelf ge schreven; hij spelt altijd Mangirin maar haalt ook in ande re woorden de neusklanken door elkaar. a 1-2 Een tabas, formulier, uit te spreken over een middel om het gewas te bewaken op het veld (pangijan). a 3-48 Tambar simangaraprap, een "ontbladeringsmiddel", echter niet om het bos te ontbladeren maar voornamelijk om zieken te genezen door op hen werkende schadelijke invloeden te vernietigen. a 48-56, waarbij waarschijnlijk als vervolg hoort b 2-6. Tambar si manuk na biron(g), het zwarte kip-middel, even eens tegen ziekten. Mogelijk behoort hier ook nog het vol gende bij; het kan ook zijn dat dit apart staat, n.1.: b 6-12 Poda ni pamanggilta di adji ni halak, om tovermidde len van onze tegenstander te roepen, uiteraard om ze on schadelijk te maken. b 12-33 Poda ni pagar ni na di gindjang of ook wel tulbas ni na di gindjang, het beschermingsmiddel of medicijn van die boven zijn. Voor de betekenis van tulbas zie men het Karo-Batakse woordenboek;die verklaring lijkt mij hier beter te passen dan die van Van der Tuuk. Dit heeft Datu Mangiring van een andere leermeester geleerd dan het vori ge. b 34-55 Hierop volgt plotseling, zonder titel of keten van overlevering, een stuk over het buffeloffer, ontleend aan een porbuhitan tekst. De naam van Datu Mangiring heb ik in dit gedeelte niet gevonden. Or.3493. 29 bladen. 23 x 13,7 cm. Zie Or.12.322 f.267-270. Goed geschreven door Guru Tinumpahan ni adji voor Guru Sabungan ni adji Ompu Radja Rumondang ni adji van de marga Marbun in Ajok na uli. a 2-17 gaat over Sihirput na rere; dit zal wel een pangulu- balang zijn. Guru Sabungan leerde dit van Ompu Radja Mom- 58 bang van de marga Sitorang. In dit stuk worden nog een paar andere middelen genoemd die aangeduid worden als simardung (vdT:= ale-ale, vriend) van sihirput na rere, n.1. een dor- ma (lokmiddel) genaamd d.janggamora d.ianggamori en een donna tunggaling. a 17-27 en b 4-27 Pangulubalang Naborumpodo. De voorschriften zijn afkomstig van Nai Abar So Laosan uit Angkola; van daar kreeg ze Guru Niapoan ni adji van de marga Sihombing, en deze onderwees ze aan Guru Sabungan ni adji. Bij alle tot dusver genoemde teksten zijn tekeningetjes in rood en zwart. Als bladvulling zijn te beschouwen: a 27-28 Poda ni rasun ni djuhut (verboden stukken offervlees), a 28 Poda ni daon ni rodjan, een middel tegen dysenterie. Qr.3494. 32 bladen. 22 x 14 cm. Zie Or.12.322 f.270-274. Bevat een doorlopende tekst over een adji (tovermiddel in de strijd) genaamd Tampuk ni panuruni. Met rood en zwarte tekeningen. In het begin een uitvoerige keten van overleve ring. Op a 19 een tekening van de bindu matoga met een dier er in en twee slangen er omheen, dienend als zitplaats van porsonduk of porsinabul. Op a 20 wordt het maken van bintang tiga beschreven, wat hier betekent: drie houten poppen met potten op het hoofd. Uitvoerig wordt hier (a 29/30) ompunta Na Rudang Ulu Begu beschreven. Op b 8 blijkt de betekenis van het in een andere pustaha voorkomende sihapotangan, een soort duisternis veroorzakende pangulubalang. b 9-29 de gewone teksten over pormesa en panggorda (met te keningen) en pormami s. Op 29/30 nog eens een lijstje met de Batakse verklaringen van'de namen van pormesa en pang gorda. Or.3499. 17 bladen. 17& x 14 cm. Zie Or.12.322 f.274-276. Tekst' over manuk gantung, het wichelen met een hangende haan, met keten van overlevering in het begin, tekeningen van het inwendige van de kip (alleen zwart; de bindu's heb ben ook rood). Or.3496. 28 bladen. 15 x 11,3 cm. Zie Or.12.322 f.277-280. Als begin moet wel beschouwd worden de kant waar na de ti tel een vrij uitvoerige keten van overlevering gegeven wordt. Het hele boek is geschreven door Tuwan Bodjar ni adji voor 59 Guru Hatahutan uit de Lontung-stam (anak nai Lantiingon), af komstig uit Nagati(m)bul. De inhoud bestaat uit twee stuk ken van verschillende herkomst, n.1. a 2—27 en b 3—7 Pagar lumpat tiga. na bolon, onderwezen door Guru Mangalagan ni adji. b 15-27 Adji pajung. het wichelen met een varken of hond, onderwezen door Datu Ronggur ni adji. Het tussenliggende stukje, b 7-15, over het slachten van een hond als offermaal voor ten strijde trekkende krijgers, sluit wat onderwerp betreft meer bij het volgende aan; de naam van de leermeester heb ik hierin echter niet gevonden. In het stuk over pagar lumpat tiga komt nog iets voor over de letters van het alfabet als beschermingsmiddel gebruikt en over tekeningen op sirihblad, dat men jongens en meisjes laat kauwen om hen snel te leren schrijven, resp. weven. Or.3497. 38 bladen. 15,5 x 12,2 cm. Zie Or.12.322 f.281-286. Het is moeilijk uit te maken waar het begin van de tekst is. De kant die door mevrouw Mostert als b beschouwd wordt heeft een lange keten van overlevering, maar de stukken over pormesa en panggorda die in de tweede helft van b voorkomen vormen gewoonlijk het slot van zulke teksten. De hele tekst gaat over buhu -tanduk debata na helung; in plaats van buhu tanduk wordt een enkele maal pamuhu tanduk gebruikt. Een groot aantal hiervan afgeleide tovermiddelen worden behandeld. Enige daarvan dragen de naam si begu ripur. Het schijnt dat de keten van overlevering voor de hele tekst geldt en dat het gehele handschrift geschreven is door Guru Tahuak ni adji van de marga Marbun Bandjar na Hor in Par- botihan. Or.3498. 26 bladen. 19,2 x 14,3 cm. Zie Or.12.322 f.286-288. De hele tekst gaat over Gorak-gorahan adji pajung. omina in het inwendige van een hoen. Geschreven door Guru Matoga hata rii adji. Als aanhangsel op b 24-25 een voorschrift voor een in het haar te dragen beschermingsmiddel (pagar porsang- gulon) en een tekening van een mensefiguur met de namen van geesten bij de verschillende lichaamsdelen. Or.3499. 39 bladen. 25 x 15 cm. Een oorspronkelijk deksel, zeer mooi, met snijwerk de rambu siporhas voorstellende. 60 Zie Or.12.322 f.288-292. Geschreven door Ama Tuwan Simamora, dezelfde die ook Or. 3463 en 3473 geschreven heeft. Ook de keten van overlevering is gedeeltelijk dezelfde. a 2-39 en b 5-12 Rambu siporhas. Als oorsprong wordt hier vermeld onze leermeester in overoude tijden Si Mangara Pintu, die kwam uit Simalungun. Na hem breidde zich deze leer in vele vertakkingen uit tot zij kwam bij Datu Abar So Laosan ni adji van de marga Sigalingging in Huta Namo Habiaran (of Huta Namora?); hij onderrichtte Ompu Radja Datang ni adji, die ook in de beide andere pustaha's voor komt. Hierbij hoort ook nog een tabas ni rambu siporhas op b 35-38. b 12-18 Tondung rambu saporang, een ander soort koordorakel, de volgeling (pangarak) van de Rambu siporhas. Datu Abar So Laosan leerde dit van Guru Mogot Debata ni adji. b 18—25 Poda ni pamuhuj ni ulu-ulu en tabas ni panungkuni ulu-ulu, het ceremonieel met een gesnelde kop en de lita nie om de kop te ondervragen. De oorsprong hiervan wordt niet verder teruggevoerd dan Datu Abar So Laosan. Dit stuk is gepubliceerd in de Deense catalogus bij de behandeling van hs.BAT.5 als tekst H. b 25-35 Poda ni ari manombir ni panaru ni naga bintang sori- gongga waarbij ook behoort: a 39 en b 2-5 Poda ni porhontasan ni panaru ni naga bintang sorigongga. In het laatste stuk wordt gezegd welk offerdier men moet slachten voor het afscheidsmaal van ten strijde trekkenden, waarmee het dier gebonden moet worden, wat voor hout men als hakblok moet gebruiken en op wat voor bladeren het vlees gelegd moet worden, dit alles voor iedere maand weer anders. In het stuk over ari manombir wordt voor de 1e - 21ste dag van de maand opgegeven wat de gunstige richting en het gun stige ogenblik is om ten strijde te trekken, welk teken van de dierenriem de dag beheerst, wat voor offer aan de dag moet worden toegewijd (pinangan ni ari), e.d. Aan het begin van dit stuk wordt als naam van de leermeester, die elders Guru Badia ni adji heet, opgegeven Ompu Radja Mangioga ni adji. 61 In de plaats van panaru ni moet waarschijnlijk gelezen wor den panuruni. Een panuruni sorigongga komt voor in hs. Kon. Inst.v.d.Tropen, Amst.795/1. On.3500. 19 bladen. 10,8 x 8 cm. Zie Or.12.322 f.292-293. Bevat twee stukken, door Aman Djumadi ni adji geleerd van twee verschillende leermeesters. a 2-18 Tambar si guringan bosi. een middel om de mannelijke potentie te verhogen. Vervolgd op b 2-9. b 10-18 Poda ni pormamis na lima, n.1. de hamatean van mamis, bisnu, sori, hala en borma. On.3501 . 33 bladen. 20^- x 17 cm. Zie Or.12.322 f.294-299. Misschien groep II (boven p. 13 ). Ongebruikt. Zeer zorgvuldig uitgevoerde bindu's en teke ningen in rood en zwart. De naam van de schrijver wordt niet speciaal genoemd, waarschijnlijk heeft de in de ketens van overlevering het laatst genoemde leerling Manalojn Debata het zelf geschreven. Op b 25 begint grover schrift, en ook de bindu's en tekeningen zijn in het laatste gedeelte minder fraai. Er zijn verschillende stukken, die Manalom Debata van twee verschillende leermeesters heeft geleerd, a 2-32 en b 2-9 Pagar dorma sibiangsa. met een groot aantal toepassingen,, vooral ter genezing van zieken. Op blz.a 20 vindt men een tekening die samen met een bezweringsformu lier op de tungkot malehat (de priesterstaf met alleen bo venop een beeld) aangebracht moet worden. Ook de tunggal jjanaluan (de geheel met snijwerk voorziene priesterstaf) wordt vermeld. Men vindt hier ook het een en ander over de behandeling van krankzinnigen, b 10-17 Poda ni panampuhi na bolon. over het citroenorakel. De tekening op blz. 17 heeft geen bijschrift, maar zal wel de figuur voorstellen die op de wan, waarop de schijfjes citroen vallen, getekend moet worden. Bij dit en het vol gende stuk wordt uitdrukkelijk gezegd dat Manalom Debata het heeft van een leermeester die door de mensen Guru So Matahut genoemd wordt; van "onze zuster Si Deang Parudjar, de dochter van onze voorvader de zoon van Batara Guru uit de bovenwereld" heeft hij de naam Ompun Tuan Somba Guru ge kregen. Dat de uit het scheppingsverhaal bekende Si Deang 62 Parudjar ook nog wel op andere wijze dan door naamgeving in het menselijk leven ingrijpt blijkt op blz. b.28 bij de behandeling van de symptomen van ziekten van de kraamvrouw. Als de patient steeds haar ogen dichtknijpt is zij door Si Deang Parudjar bezeten. Ook een andere moeder der mensheid, Eva, wordt door de datu als inang Huwa, moeder Eva, aange roepen (b 20). b 18-21 Poda ni pagar porsibuni tondi, om de tondi's (zielen) van onze strijders te verbergen, zodat ze niet door de vij andelijke wapens geraakt kunnen worden. In het volgende worden geen namen van leermeesters meer genoemd; waarschijn lijk behoort alles nog tot het onderricht van Guru So Mata- hut. b 22-25 Poda ni pangulubalang si gondang tipul. b 26-27 Over porsili (een aan de geesten te geven vervangings- beeld). b 27-30 Poda ni pagar panungkuni, gebruikt bij moeilijke be vallingen. Or.3502. 28 bladen. 14,3 x 10,7 cm. Zie Or.12.322 f.299-301 en f.827-828. Afschr. Or.3404 p.149-162 = Or.3394f p.17-20 en 24-22. Groep II (boven p. 13 )• Geschreven door Guru So Matahut hata ni adji. Als dit dezelf de is als de leermeester in het vorige handschrift dan is Or. 3501 zeker niet door hem geschreven, want dat is veel netter dan 3502. De rood en zwarte bindu die Guru So Matahut hier bo ven de tekst getekend heeft is echter wel mooi, en ook de te keningen die op de anduri gemaakt moeten worden heeft hij fraai uitgevoerd. De gehele tekst gaat over het citroenora- kel panampuhi sitoho-toho. Guru So Matahut schreef dit boek voor vier leerlingen. Een van hen heette Ompun Salim Babiat hata ni adji. Zijn meester raadt hem aan, zijn oogziekte door hem (de schrijver) te laten behandelen, en op p. 152 van het afschrift in Or.3404 schrijft vdT daarbij in de marge: Opput- salim babiat is inwoner van Sipagabu (Simanullang), heeft leepogen. Or.3503. 43 bladen. 13 x 12,6 cm. Zie Or.12.322 f. 302-306. Groep I (boven p. 12 ). Dit handschrift en Or.3505 zijn nauw verwant met Or.3440 63 en 3448. In alle vier komt voor de poda ni dorma sahuta af komstig van Ompu Radja Dingkan ni adji. De verdere ketens van overlevering zijn: 3440: (2) Datu Rondang ni adji-(3) Guru Saniang Naga ni adji (4) Guru Mangalenggang ni adji- (5a) Aman Toga Holbung ni adji en (5b) Guru Sininta ni adji. 3448: Guru Padoha ni adji- (2)-Radja Batu Guru n.a. Geschre ven door 3. 3503: (2)-(3)-(4)-(5b)-(6) Guru Sabungan hata ni adji. 3505: (2)-(3)-(4)-(5c) Guru Hasongtian. In Or.3503 en 3505 gaat vooraf de poda ni panampuhi si Tapi Sindar di mata ni ari afkomstig van Guru Tubijak hata ni adji en overgeleverd door Mogang ni adji - Djuang ni adji Guru So Tagamon ni adji - (4) - (5b) - (6). Zo in 3503; in 3505 van (4) naar (5c). Deze twee poda's vullen in 3505 het hele handschrift, in 3503 de eerste kant (a). Daarna volgt nog in 3503: b 2-18 vervolg van dorma sahuta. 8 18-25 Pangulubalang sipintu langit van Guru So Malanggat ni adji - Guru So Tagamon hata ni adji - (4) - (5b) - (6). 8 25-35 Tonggo-tonggo ni si adji mamis, met tekeningen van de vijf góden, van debata na tolu en boru saniang naga evenals in Or.3464. b 36-41 Poda ni pane habang evenals in Or.3464» en de daar op ook in 3464 nog volgende stukjes. Tot deze groep handschriften behoren ook nog het al ge noemde Or.3464 en verder Or.3559. Or.3504. 43 bladen. 14 x 9& cm. Zie Or.12.322 f.306-310. De eerste teksten hebben dezelfde keten van overlevering als Or.3442. Het geschrift is niet voltooid, a 2-20 Poda ni alamat pandang torus, schijnt te zijn wat men in het Maleis ilmu firasat zou noemen, a 20-42 De titel ontbreekt; het is poda ni parombunan, met tekeningen van de wolkenformaties waaruit men omina af leidt; de voorwerpen zijn gewoonlijk herkenbaar, maar de hariara sundung di langit en de hariara tumbur djati lij ken niet veel op bomen. Men kan hier zien hoe men zich een djolma so begu voorstelt. 64 b 2-8 Poda ni pamorot-morot ni pane na bolon ma inon pane habang ma inon. Het is niet de gewone tekst over pane na bolon. b 8 - einde Poda ni pamunu tanduk, van andere herkomst dan het vorige. Bevat alleen lijsten van haroan ni bulan en pamunu ni bulan; de laatste eindigt op bl8 abrupt in de 5de maand. Or.3505. 37 bladen. 12 x 9,3 cm. Zie Or.12.322 f.310-312. Groep I (boven p. 12 ). De inhoud komt bijna woordelijk overeen met de a-kant van Or.3503. Zie aldaar. Or.3506. 39 bladen. 12,5 x 11,3 cm. Zie Or.12.322 f.312-316. Afschr.Or.3394g p.33-42. Groep IV (boven p. 14 ). Keten van overlevering in het begin van de eerste poda. a 2-33 Poda ni manuk gantung, met termen, die men eerder in de manuk di ampang zou verwachten, a 33-38 en b 2-38 Poda ni pordalan ni si adji mamis, en daar van afgeleide tovermiddelen en amuletten, met bezwerings formulieren en tekeningen, o.a. van Mamis, Bisnu, Sori, Hala en Borma, Debata na Tolu, e.a. De tekeningen rood en zwart. Or.3507. 47 bladen. 15 x 11,8 cm. Zie Or.12.322 f.317-321. De gehele tekst handelt over rambu siporhas. Er is een uit voerige keten van overlevering, beginnend met Si Mangara Pintu uit Simalungun, via Datu Radjim ni adji naar Datu Saur ni adji Sihulambak golang-golang Pasaribu enz. tot Guru Mangula- hi ni adji van de marga Situmorang na bolon uit Huta Gurgur. Er zijn de gewone tekeningetjes van het wichelkoord en van de porsili's van de 12 maanden en de (zgn.30 maar in werke lijkheid maar 7) dagen. Aan het slot zijn een paar kleine toevoegingen, o.a. een methode om de heilzame werking van het afscheidsmaal van de strijders van de vijand in zijn tegendeel te doen verkeren; een rambu sipijuan; een wicheltabel van 7 x 7 vakjes; een stukje over sombaon en debata van bepaalde per sonen. Or.3508. 27 bladen. 9,8 x 7,8 cm. Zie Or.12.322 f.321-323. Handelt geheel over het maken van een geheim middel (panong- tongi) afkomstig uit Simalungun uit het land der slechte lie den, genaamd silabu-labu (althans dit is het meest gebruikte 65 deel van de lange naam). Er is lln tekening, rood en zwart. Or.3509. 30 bladen. 11,8 x 12,3 cm. Zie Or.12.322 f.324-328. Wel duidelijk geschreven maar uiterst slordig gespeld.Twee teksten van verschillende herkomst; aan het eind van de ke tens van overlevering staat Guru Porsuba hata ni adji. Vgl. Or.3519. a 2-29 Panampuhi na bolon. Hierin ook iets over parombunan met figuren, b 2-29 Manuk gantung. Or.3510. 29 bladen. 10 x 8,5 cm. Zie Or.12.322 f.328-331. Behoort tot groep I en waarschijnlijk ook tot II (boven p.13). De twee kanten van dit handschrift zijn van verschillende hand, a is zeer zorgvuldig geschreven met mooie rood en zwar te bindu's en tekeningen, b is in een veel minder geoefende hand, alleen met zwart. De keten van overlevering op a is: Ompu ni Batu Pir - Ama ni Hutur Banua - Guru So Matahut. Op b: Ompun Toga Djuara - Ama ni Hutur Banua - Guru So Matahut - Sabungan en zijn broer si So Malanggak. Vermoedelijk is a door Guru So Matahut geschreven en b door zijn leerling Sa bungan. Beide teksten gaan over het citroenorakel, maar op verschillende wijze uitgevoerd. a 2-17 Poda ni pamusatan ni panampuhi si hata na pintor. Als dit orakel gunstig wijst moet men nog raadplegen: a 17-21 Poda ni hatiha ni panampuhi si hata na pintor, d.i. de veel voorkomende tabel van zeven vakken met kompasro zen waarin de woorden mate en bunu. De middelste doorlo pende lijn van de tabel is hier een slang, a 22-26 De namen en tekeningen van de pormesa's (links)en van de panggorda 1 s (rechts omgekeerd) met als scheidslijn een slang. Alleen als de tegenover elkaar staande tekens elkaar verslinden is de tijd gunstig voor een gevecht, b 4-25 Poda ni pamusatan ni panampuhi si Tapi Sindar di ma- ta ni ari, geheel dezelfde tekst als in Or.3503. Deze kant behoort tot de bij Or.3503 behandelde groep teksten. Ompun Toga Djuara is dezelfde als Guru Mangalenggang, no. 4 in Or.3503» en Sabungan zou dezelfde kunnen zijn als no.6 in Or.3503» maar de naam komt wel meer voor, dus dat 66 is niet geheel zeker. Deze pustaha heeft een origineel deksel, met snijwerk van ineengekronkelde lijnen, fraai maar niet geheel voltooid. Or.3511. 25 bladen. 11,2 x 9,5 cm. Zie Or.12.322 f.331-333. Groep IV (boven p. 14 ). Ongebruikt, grof geschreven. De strook bast is uit twee stukken aan elkaar gelijmd. De leerling heet Ompu ni Manga— ronsang hata ni adji, de naan van de leermeester wordt aan het begin en het eind verschillend opgegeven, a 2-16 Poda ni hata ni rudji-rudji ni simonang-monang, de gewone vergelijking van de letterwaarden van namen. De hierbij behorende tabel staat op b 2. a 16-24 en b 3-6 Poda ni pormamis na lima, zonder tabel of tekeningen. a 25 een begin van een pormanuhontekst, niet uitgepoetst om dat het toch tegen het deksel geplakt zou worden, hetgeen niet gebeurd is. b 7-23 Poda ni pordaon hangalan, een methode om te bepalen of een kinderloze vrouw nog kinderen zal krijgen. Haar wordt een toebereide kip voorgezet; uit het gedeelte van de kip, dat ze neemt, concludeert de datu hoe het met haar kansen staat. Or.3512. 45 bladen. 14 x 11 cm. Zie Or.12.322 f.333-336. Het gehele handschrift handelt over dorma sahuta. De in- houd heeft zeer veel overeenkomst met de onder no.3503 ge noemde teksten, en het lijkt mij waarschijnlijk dat de naam Guru Padoha ni adji, die in de overleveringsketens van Or. 3448 en 3512 voorkomt de verbindende schakel vormt, zodat ook dit handschrift nog tot de bij 3503 behandelde groep zou behoren. - Dit handschrift is geschreven door de laatste leermeester in de keten, Guru Mangasa Hadja hata ni adji. Or.3513. 27 bladen. 12% x 9i cm. Zie Or.12.322 f.337-339. Afschr.Or.3394n p.69-73. Groep IV (boven p. 14 ). Eén tekst: Poda ni hata-hata ni pormasak ni tambar panung- sang rasun ni taoar sipiuwan na bolon, over de bereiding van een geneesmiddel dat vergif doet omkeren, afgeleid van het sipiuwan na bolonmiddel. Van deze afleiding merkt men in de tekst niet veel. Het is een bijzonder gedetailleerde 67 beschrijving hoe men het geneesmiddel moet maken, met de hoe veelheden er bij, de symptomen van de ziekte (voornamelijk huidziekten) en de manieren van toepassing. Als men de tal rijke plantennamen die in het recept voorkomen zou kunnen identificeren zou men het middel aan de hand van dit boek je kunnen maken. De oorsprong is uit Silalahi; van- daar leer de het Guru Laga ni adji m. Sigalingging in het Marbun-dorp Sait ni Huta Nandaleha; hij is de schrijver van dit boekje, dat hij maakte voor zijn leerling Guru Mangait Toga ni adji m.Aritonang Simare-mare in het dorp Pungga in het Simanul- lang-gebied. Or.3514. 39 bladen. 26i x 13 cm. Zie Or.12.322 f.339-344. Duidelijk goed geschreven handschrift, behalve b 33-38, waar een oudere tekst nog niet helemaal uitgeveegd is. Waar schijnlijk is het hele handschrift een palimpsest; er is echter niet veel van te zien. Het eigenaardige is dat de ou de tekst van b 33 aansluit bij de nieuwe van b 32. Mogelijk is ook dat b 33-38 in kleiner schrift geschreven zijn als vervolg op b 32, en dat de schrijver van het eerste stuk over dit afwijkende vervolg niet tevreden was, begonnen is het uit te poetsen, maar dit niet heeft voltooid. De namen aan het eind van het uitgeveegde stuk kan ik niet lezen. De tekst komt volgens de keten van overlevering uit Simalungun; de laatste leerling , die ook in het vervolg nog wel wordt aan gesproken, woonde in Dolok Sanggul. De titel van het geheel is Poda ni panuruni sidjonggi- djonggi, een soort van pangulubalang, gemaakt van een hond, een kat en een klapperaap. De tunggal panaluan en debata idup worden bij de bereiding gebruikt. Van biz. a 18 af wor den allerlei toepassingen van de panuruni gegeven, alle met een rood en zwarte tekening er bij. Er zijn er bij die be kende pangulubalangnamen dragen, zoals pangulubalang naborun dolok, budjing na pitu, sanggapati, si horbo huring (met te kening van de aan een touw geleide buffel), parau odjung. Een van de oorspronkelijke bestanddelen (ik denk de kat) heet si tapi bungameru. Vgl.hs. Kopenhagen BAT.6. b 22-29 Poda ni pormunian. over omineuse voorvallen. 8 29-38 Poda ni ari rodjang. het laatste gedeelte onleesbaar. 68 Or.3^15. 37 bladen. 7£ x 6i cm. Zie Or.12.322 f.344-345. In dit kleine boekje heb ik geen andere datunaam gevonden dan Guru Sombaon hata ni adji, die eenmaal als leerling wordt aangesproken. De titel op a 2 is Poda ni taoarta di na rod.ia- non, een geneesmiddel tegen dysenterie, maar dit loopt maar tot a 19. Van a 19 tot b 7 vindt men een reeks korte opschrif ten zoals men ze gewoonlijk op bamboetjes geschreven vindt, de zgn. tondung sahala, waarvan iemand er een moet pakken, waaruit de datu dan zijn lot voorspelt. Op b 7 nog een tabas ni daon ni rodjan die wel bij het eerste stuk hoort; men ziet dat hier geen verschil gemaakt wordt tussen taoar en daon in de zin van geneesmiddel. b 9-19 Poda ni sipatulpak pongpang bala saribu. b 19-33 Dagenwichelarij: ari na pitu, pamahan ni hala sung- sang, panduduhan ni panggorda. b 33-36 Pangulubalang na so mallada. Het geheel is blijkbaar een (afschrift van) een aanteken boekje over verschillende onderwerpen. Cr.3516. 65 bladen. 15 x 10è cm. Zie Or.12.322 f.345-348. De beide kanten beginnen aan hetzelfde einde, allebei met een uitvoerige keten van overlevering. Het is daarom niet uit te maken welke kant a is en welke b. Ik volg hierbij de beschrijving van mevr.Mostert. a Rambu siporhas. b Pormanuhon adji nangka piring. Dit is een afschrift van Or.3543. Aan het slot (b 2-1) opgave van de waarde (arga) van de bij het orakel gebruikte voorwerpen. Daarna was een tekening van de wichelkip met bijschriften gemaakt, maar om dat de ruimte er te klein voor was is die uitgeveegd en op a 64 overgemaakt. De beide ketens van overlevering komen pas samen in de schrijver van de pustaha, Guru Maripul ni adji, die hem schreef voor zijn leerling Guru Sihapuluan ni adji m.Maton— dang in Pagaran Lambung. In het begin van b wordt uitvoerig de oorsprong van de pormanuhon beschreven uit de gewesten waar de hariara djambu barus groeit, d.w.z. uit de boven wereld. Op a 52-63 staat nog een stuk over porsili voor de strij- 69 ders, dat niet direct met de rambu siporhas samenhangt. De rambu siporhas-tekst heeft de gewone tekeningetjes van het wichelkoord; de pormanuhontekst heeft geen tekeningen behalve die aan het eind. Or.3517. 56 bladen. 13 x 10-g- cm. Zie Or.12.322 f.349-354. Afkomstig uit Sait ni Huta, volgens de keten van over levering aan het begin. De hele tekst gaat over Adji sidal- dal, een middel tegen mensen die ons bedriegen, verachten of benijden. Allerlei toepassingen dragen speciale namen. Een heel stuk gaat bijv. over panapu dangdang, lett. boete- uitwisser, d.w.z. middelen om zich aan het betalen van een boete te onttrekken. Zo'n boete kan bijv. bestaan uit een ulos, een rund, een buffel, een paard, goud. Ook adji si- borang-borang wordt herhaaldelijk genoemd. Niet tot de hoofdtekst behoren waarschijnlijk de laatste stukjes: een belezingsformulier tegen tijgers (subutan ni babi jat) en een formulier tegen teleurgestelde verwachting (daon aluk- aluk). Or.3516. 46 bladen. 17,5 x 12,8 cm. Zie Or.12.322 f.354-358. De tekst bestaat uit 2 stukken, n.1. a 3-43 en b 2-34 over Rambu siporhas en b 35-42 over Pagar pangorom. Beide zijn geschreven voor (en vermoedelijk ook door) Datu Pangsa ni adji (niet zeer duidelijk geschreven, dit lijkt de meest waarschijnlijke lezing) "anale na di Poholon Hutauruk" , maar een keer staat er "anak ni Naipospos Hutauruk". Volgens N.Siahaan, Sedjarah kebudajaan Batak, p.103 stamt Hutauruk af van Toga Sipoholon, zoon van Naipospos. Datu Pangsa kreeg de twee onderwijzingen van verschillende leermeesters. De keten van overlevering van de Rambu siporhas begint hier niet met Si Mangara pintu maar met Datu Gusar ni adji. Na het stuk over de verschillende liggingen van het wichel koord met tekeningetjes volgt een stuk over pangarambui met kompastekeningen; dan over pormesa en panggorda met de bij behorende tekeningetjes in rood en zwart; het laatste stuk je op a 43 over bezwering van ziektegeesten is een bladvul ling, want de tekst over de panggorda's gaat op b door. Daar volgen ook nog de pormamis, en vervolgens b 10-11 pane na bolon met op 12 en 13 tekeningen van pane na bolon en pane 70 habang. Bij enkele stukken is de samenhang met de rambu sipor- has niet zo duidelijk meer, maar dan blijkt in een volgend stuk dat die toch nog bestaat. Het laatste is een formulier uit te spreken over de lans (na hombang pipis = hudjur), vóór het wichelen met het wichelkoord. De pagar pangorom dient hoofdzakelijk ter bescherming tegen ziektegeesten. Qr.3519. 26 bladen. 11,5 x 10,7 cm. Zie Or.12.322 f. 358-361. Slordig geschreven, tenminste de a-kant. De andere kant heeft iets beter, kleiner schrift; hier en daar heeft Van der Tuuk met een stalen pen verbeteringen gemaakt, a 3-24 Poda ni pane na bolon, van Guru Pinoda aan Guru Por- suba; vgl.0r.3509. De gewone loop van pane na bolon: drie maanden oost, drie maanden zuid, enz. wordt hier uitvoeri ger behandeld, n.1. per maand, met de stand van andere te kens voor iedere maand opgegeven. Daarna wordt een hele maand per dag behandeld, waarbij de batu holing constant in het oosten staat. Ten slotte wordt gesproken over con flicten van pane na bolon met andere tekens: poda ni por— bada ni pane na bolon dohot pane radja, enz. Op blz.23 een tekening (alleen zwart) van pane na bolon met een desa na ualu-figuur in zijn lichaam; op 24 een kompasroos met een paar tekens er bij. b 2-10 Poda ni pormamis na lima, geschreven voor Guru Ma- ngantar Porang. Beschrijft de offers aan de pormamis te brengen, en ook die aan Si Deang Parudjar en Tuan Naga Padoha. b 10-26 allerlei aantekeningen, n.1. over pamahani ni pa- nuruni ni musunta, het "voederen”, d.w.z. onschadelijk ma ken van het tovermiddel van de vijand; pagar sipiuan na bolon, een beschermingsmiddel dat hier (evenals in de daar aan geheel gewijde voor Van der Tuuk geschreven tekst in Or.3465) gelegd wordt op een offerrek (mombang) dat voor de pantangan (de hut van de datu) wordt opgehangen (aan een lange bamboe); over diverse pagar's in de pantangan; offerande aan Sinaboru Sumbia Sianggasa ni boru Datu Sorta di Malim Si Boru Sanggul Haomasan Guru Bandailing van de rechterkant van de zon, Guru Tantan Debata van zons— en maansopgang, van de hariara tunggul di langit, Sidabulan 71 Rumarebe (hoeveel personen dit zijn mag iemand anders uit vinden) op drie mombang's; ten slotte over omina die de datu opmaakt uit wat hij 's ochtends vroeg uit zijn pan- tangan kijkende op het plein van het ontwakende dorp ziet gebeuren. Or.3520. 31 bladen. 14,5 x 11,2 cm. Zie Or.12.322 f.361-363. Afschr. Or.3394d p.1-8. Groep IV (boven p. 14 ). Evenals Or.3513 geschreven door Guru Laga ni adji uit Hu- ta Gindjang Sitanggang Simbolon Pangururan voor zijn leer ling Guru Mangait Toga in Pungga. De hele tekst gaat over rambu siporhas. Si Mangara pintu wordt niet als oorsprong genoemd; Guru Laga noemt nog vijf leermeesters vóór hemzelf. Dezelfde 5 vindt men ook in hs. Amsterdam 1l8/4öa (Pagar pangorom).Behalve de gewone zwarte tekeningen van het wichelkoord is er aan het eind nog een zwart en rode tekening van de figuur die op de mat gemaakt moet worden: radja ni lage batahan ni rambu siporhas. Or.3521. 41 bladen. 13 x 10,3 cm. Zie Or.12.322 f.363-365. In Dairi-Batakse spelling geschreven en er worden ook veel Dairi-Batakse woorden in gebruikt, zoals mi = naar, silih = zwager. Er is verwarring tussen di en ni, omdat de schrijver het i van zijn spreektaal niet deftig genoeg vindt maar niet weet hoe hij tussen di en ni moet onderscheiden, net als in Karo-Batakse pustaka's. Schrift en taal komen overeen met hs. Amsterdam 137/553; ten onrechte staat in mijn gedrukte aan tekeningen in Mededeelingen Kol.Inst.afd.Volkenkunde no.6 dat dit hs.hetzelfde schrift zou hebben als H 1315. Dit laat ste is Simalunguns, maar 137/553 komt, als ik het wel be grijp, uit de buurt van Silalahi. In ieder geval komen ze uit een Dairi-Bataks sprekende streek aan of dichtbij het Tobameer, want in beide handschriften wordt gezegd dat er een reizende datu kwam di Toba kepar nari, uit het aan de overzijde gelegen Toba. Hoewel de taal van de poda's groten deels Toba-Bataks is, is het m.i. juister de tekst als Dairi- Bataks te transcriberen, wegens de Dairi'se spelling. De uit Toba gekomen leermeester was Datu Morparang van de marga Sim bolon. Zijn Dairi-Batakse leerling heette Pu (=Mpu) Landa. Datu Morparang slaagde er door zijn datukunde in een familie- 72 twist tot een einde te brengen. Het verhaal hierover begrijp ik niet helemaal. Er wordt één plaatsnaam genoemd, Lae Impal. Dit is naar Dr.L.Manik mij mededeelde een zijrivier van de Lae Rlnun. Het handschrift moet daarom uit Pegagan afkomstig zijn. a 2-25 Poda ni kata-kata ni pormanukon adji nangka piring. Hierin blz. 2-5 de boven bedoelde inleiding. (Mevr.Mostert noemt deze kant b, zeker omdat er aan het eind een paar blanco bladzijden zijn. Mij lijkt het waarschijnlijker dat de schrijver met zijn lange inleidende verhaal begonnen is). Deze tekst bestaat alleen uit tabas, beginnend met asa turun ma kamu...; alleen op blz. 7/8 worden de benodigdheden voor het orakel opgesomd: een appang, een anduri, enz. Op blz. 24/25 een slordige tekening van de anduri. a 26-33 zelfde titel, lijst van omina beginnend met djaka. a 33-35 pantunan ni pangurasan (Dairi pEngurasSn, Toba pangu- rason), over rituele reiniging. b 2-6 een middel tegen vijanden met van riet en pisangstam ge maakte beelden; de naam heb ik niet gevonden, b 7-11 nog een dergelijk middel, om de tondi van de vijand te lokken. b 11-33 porkobolan, een onkwetsbaarheidsmiddel. b 33-35 over een amulet genaamd si adji tejas, b 35-39 sungguh nipi, over dromen, volgens de 7 dagen. Or.3522. 33 bladen. 9x8 cm. Zie Or.12.322 f.365-367. Afschr. Or.33941 p.3-6. Boekje van Guru Na Tukkang hata ni adji, m.Simanullang, in Pungga. a 3-23, volgens de titel over Pane na bolon, maar het is een pangarambui met kompastekeningetjes, ten gebruike bij het buffeloffer. a 23-32 en b 2-9 poda ni tulutan ni horbo tu borotan, over tekens die zich voordoen bij het leiden van de buffel naar de slachtpaal. In omgekeerde richting: b 32-10, van een andere leermeester: Poda ni hata-hata ni pormanuhon sungsang harahar, blijkbaar een methode van wi chelen met een hoen onder een mand (manuk di ampang). 73 Or.3523. 31 bladen. 13 x 10,2 cm. Zie Or.12.322 f.367-368. Groep I (boven p. 12 ). Boek van Guru Hasongtian. Bevat één tekst: Poda ni gorak- gorahan ni manuk, over het wichelen met een hangende haan. Ook het stuk over porsili (b 3-12) behoort hiertoe. Or.3524. 29 bladen. 11 x 8,3 cm. Zie Or.12.322 f.368-370. Groep I (boven p. 12 ). Boekje van Guru Sininta ni adji. De a-kant bevat dezelfde teksten als Or.3464 b 14-22 en b 64-70 n.1.: a 2-6 Poda ni tonggo-tonggo ni si adji mamis. a 6-12 Tekeningen (rad ja) van si adji mamis enz. a 12-19 Offers voor si adji mamis en de andere vier. a 19-26 Poda ni pane, habang, eindigend met a 26-28 en b 2 tabas ni pamahani (arintija hatebat enz.). Op b volgen nog een paar korte teksten die ook wel uit een andere pustaha overgenomen zullen zijn; de voornaam ste zijn b 11-20 Poda ni panorang na duwa hali pitu, over omineuse tijdstippen, b 20-28 Pangarambui horende bij het buffeloffer. Or.3525. 29 bladen. 7,9 x 6,5 cm. Zie Or.12.322 f.371-372. Groep I (boven p. 12 ). Keurig geschreven boekje van Guru Mangalenggang ni adji in Batu Sandiri (niet = no.4 van de onder Or.3503 genoem de datu's maar een leerling van 5b). Eén tekst, over manuk gantung, met tekeningen van het inwendige van de kip. Or.3526. 15 bladen. 10,5 x 9,8 cm. Zie Or.12.322 f.373-374. Geschreven door Guru Manaon ni adji m.Marbun. Poda ni tembak, een schuttershandboekje, met tekeninge tjes van schiethoudingen en van kogels (soms een aantal sa men in papier gepakt). Or.3527. 23 bladen. 11 x 10,2 cm. Zie Or.12.322 f.374-376. Groep I (boven p. 12 ). Boek van Guru Mana(ng?)gara radja ni Marbun in Parboti- han. Zijn leermeester was Guru Hasongtian, no.5c van de onder Or.3503 genoemde datu's. Afschrift van Or.3544. 74 Poda ni pangarambui si Peak Ruraharik (in het origineel Uraharik). Misschien hoort de hele tekst onder deze titel; in elk geval de hele a-kant en b 2-9. De tekeningen hierbij wijken af van de gewone pangarambui-tekeningen; ze hebben maar een kleine kompasroos in het midden, en daaromheen de namen van de dagen. Si Deak Huraharik zelf heeft een grote tekening van ruim 1 blz.; ze ziet er uit als een soort dik ke draak. Verder: b 9-13 Poda ni pormamis na lima na umboto tano hadjodjahan di porparangan. b 13-19 Poda ni panorang na duwa hali pitu. b 19-22 Poda ni pangarambui ni horbo tudu ari. De laatste twee poda's komen overeen met de laatste twee van Or.3524 en kunnen wel het origineel daarvan zijn. Ook een lijst van de pinangan ni ari na pitu, in verschillende richtingen om een kring in het midden geschreven, komt in deze beide handschriften voor. Or.3528. 32 bladen. 12£ x 10cm. Zie Or.12.322 f.376-378. Incompleet. Boek van Guru So Tarogop ni adji, over Rambu siporhas, oor spronkelijk van si Mangara Pi(n)tu. Zeer beknopte tekst, tot a 20 rechtstreeks over het wichelkoord, daarna pormesa (hier in ontbreekt een stuk dat op het afgebroken eind van de reep schors gestaan heeft), panggorda, porbugangan ni musunta (waar de vijand gewond zal worden),porduwa bugang ni rambu siporhas. Or.3529. 28 bladen. 12 x 9 cm. Zie Or.12.322 f.378-379. Abominabel geschreven en gespeld boekje van Ama ni Mordjo- mang m.Samosir over Pangulubalang si adu di taon (plantaardig, in een tabu poso), pangulubalang si uhur mate en adji si sat- tas hira. Ook de figuren, alleen zwart, zijn slecht uitgevoerd. Or.3530. 52 bladen. 12,8 x 8,9 cm. Zie Or.12.322 f.379-381. Boek van Guru Pautan ni adji m.Marbun in Ria-ria Lumban Sibabijat met twee teksten, hem onderwezen door Guru Pamosik ni adji, die ze van verschillende leermeesters had. a 3-51 en b 2-13 Manuk gantung met rood en zwarte tekeningen van het inwendige van de wichelkip. b 14-48 Poda ni rambu saporang sipamutung, schijnt een soort 75 verkleinde uitgave van de rambu siporhas te zijn. Met zeer kleine tekeningetjes van het wichelkoord. b 48-50 een stukje over een onkwetsbaarheidsmiddel (porhobo- l° n en porduwa bugang) van de rambu saporang sipamutung, dat Guru Pautan van een andere leermeester, Guru Panduga ni adji, geleerd heeft. Or.3531 . 67 bladen. 14è x 11 cm. Zie Or.12.322 f.381-383. Zeer uitvoerige tekst over de tekenen van het haanorakel (met een haan onder een mand). De oorsprong wordt afgeleid van Datu Tala di Babana. De laatste namen in de keten van overlevering zijn Guru Mangantar Bilang en Guru Mangadar. Guru Mangantar Bilang wordt als leerling toegesproken, en Guru Mangadar als tweede leerling. In de keten van overle vering staat: asa hupodahon na musengan ma di ho ale ... Guru Mangadar. Hier blijkt duidelijk dat niet de laatstge noemde maar de voorlaatste datu in de reeks aan het woord is. Ik meen echter dat deze woorden vaak ook gedachteloos gebruikt worden om de reeks van leermeester-leerling enz. voort te zetten. Schrijver was Guru Mangalenggang te Huta Gurgur; zie p. 13. De poda ni pormanuhon adji nangka piring. geïllustreerd met duidelijke tekeningen van de ligging van de haan, vult d.e hele a-kant en b 2-47. Dan komt de bij behorende pangarambui met kompastekeningen, en tot slot b 57-66 Poda ni panubuti ni Adji Nangka Piring umboto djea ni halak, waarin slechte voortekens uit de pormanuhon gelijkgesteld worden met die uit de pormunian. Or.3532. 31 bladen. 12,2 x 9 cm. Zie Or.12.322 f.383-386. Afschr.Or.3394n p.55-63. Groep I (boven p. 12). Geschreven door Guru Sininta ni adji, no.5b van de onder Or.3503 genoemde datu's, voor Aman Tuan Sadum in Batu San- diri. a 2-30 Poda ni pormasak ni taoar subutan omas, een middel tegen allerlei vergiften en tovermiddelen en daardoor veroorzaakte ziekte. Een van de benodigdheden voor dit middel is pisangplanten en suikerriet die de datu vóór zijn huis plant, keurig met een hekje er om, en zeven maanden lang opkweekt. Bij de verdere bereiding biedt de datu een maaltijd aan op het dorpsplein, waartoe de radja, 76 de anakboru en de hoofdvrouw van zijn opdrachtgever worden genodigd. Aan het eind: ija guru ni taoarta inon na so dja- di panganon ni na sahit inon, datgene wat de patient niet mag eten, wat voor hem taboe is bij het gebruik van dit mid del, is, enz. Deze betekenis van het woord guru vindt men niet in de woordenboeken. Het komt ook voor in guru ni dju- hut, de stukken van een offerdier die niet gegeten mogen worden, en op de b-kant van dit handschrift in guru ni tam- barta, stukken van de kip die bij het gebruik van een ge neesmiddel niet gegeten mogen worden, b 2-16 Poda ni pormasak ni tambar si runtun mallo, een ge neesmiddel dat men vóór de taoar moet gebruiken, b 16-24 tabas ni subutan mula djadi, een formulier door de datu uit te spreken o.a. als hij op reis gaat om zijn taoar aan de man te brengen. b 24-27 een formulier uit te spreken als porsoma van de taoar, d.i. om het middel aan de geesten toe te wijden, waarbij men het enige tijd laat staan. Or.3633. 32 bladen. 1li x 10 cm. Zie Or.12.322 f.386-388. Afschr.Or.3394o p.145-154. Groep III (boven p. 13). Een palimpsest, met keten van overlevering eindigend met Guru Habinsaran hata ni adji in Silaga-laga, die ook dit boek je wel voor Van der Tuuk geschreven zal hebben evenals Or. 3430 en 3465. Het onderwerp is Pagar Naga Hurma Djati. De stijl van de tekst wijkt iets van de traditionele pustaha- stijl af; de schrijver heeft bijv. enkele paragrafen genum merd (bindu patoluhon e.d.). Ook heeft hij tekeningetjes van allerlei voorwerpen (o.a. muziekinstrumenten) die voor de pagar gebruikt moeten worden bijgevoegd, en een plaatje van de pagar als geheel, in een pot op een sangkak, met de ge sneden beeldjes er om heen. Bij een gedeelte dat poda ni jaa- gar panganon heet staan tekeningetjes van een hudon op de dalihan ter aanduiding van allerlei tekens die zich bij het rijstkoken kunnen voordoen. Vgl. Cat.Kopenhagen, Inleiding. Jammer is, dat de spelling zo slecht is dat men soms maar moet raden wat de schrijver bedoelt. Deze pagar wordt volgens deze tekst bewaard in de naga mor— sarang, de prachtig versierde hoorn, zoals er een paar in de 77 collectie Van der Tuuk in het Tropeninstituut aanwezig zijn. (Afgebeeld bijv. De Bataks op weg, blz.77). Or.3534. 31 bladen. 11,2 x 8,3 cm. Zie Or.12.322 f.389-391. Boekje van Ama Si Ginugun ni adji in Sampetuwa, bavatten- de: a 4-29 en b 4-22 Manuk gantung. b 22-29 Pagar pormeme voor een zwangere vrouw. Or.3535. 38 bladen. 9 x 6,8 cm. Zie Or.12.322 f.391-393. Boekje van Guru Panahatan ni hata ni adji. Over (pagar) si lali pu.iuwan na bolon, met zwarte tekeningetjes bij de alamat (voortekens) met aan het slot nog een mintora ni taoar. Het begin ontbreekt, waarschijnlijk maar éln blad. Or.3536. 41 bladen. 9 x 11,7 cm. Zie Or.12.322 f.393-396. Afschr. Or.3394o p.133-145. Palimpsest; hier en daar is het oude schrift nog vaag te zien. Nadat de nieuwe tekst geschreven was is het boekje niet meer gebruikt; vermoedelijk is het voor Van der Tuuk gemaakt. Er worden veel datunamen genoemd, maar het doet alles wat dilettantisch aan; ik zou op deze ketens van over levering niet geheel durven vertrouwen. Misschien is de tekst meer uit de praktijk van de volksgeneeskunde geschreven dan uit een vaste overlevering. Er worden bijv. veel meer sympto men van ziekten genoemd dan gewoonlijk. Drie middelen worden voorgeschreven ter bestrijding van allerlei tovermiddelen en kwalen: taoar (na) dua radja uhum (ook in hs.Amsterdam 2761/50), tambar simangaraprap (vgl.Or.3492) en taoar pango- mat. Van enig verschil tussen taoar en tambar blijkt hier niets. Een van de leerlingen die telkens toegesproken wor den heet Guru Biahat ni adji, een Dairi-Batakse naam (biahat Dairi = babiat Toba = tijger). Or.3537. 42 bladen. 8 x 5i cm. Zie Or.12.322 f.397-398. Hier en daar, vooral in het begin, erg versleten handschrift; de korte keten van overlevering is daardoor niet meer hele maal te lezen. Poda ni pamusatan ni pormanuhon adji nangka piring, over het haanorakel (manuk di ampang), zonder illus traties, zeer kort; alleen aan het slot twee tekeningen van de wichelkip met bijschriften. Daarna de pormesa en panggorda in twee kolommen met tekeningetjes; de wicheltabel van 7 vak- 78 ken met mate en bunu; porsili ni pangarambui si pitu budjing, d.w.z. -porsili 1 s voor de zeven weekdagen met tekeningetjes; twee wicheltabellen elk met 5x5 hokjes, de eerste met te kens er in die misschien nabootsingen van Arabisch schrift zijn; ten slotte poda ni panoro-noro ni si lali piuwan, al leen het begin, abrupt eindigend doordat een of twee bladen verloren zijn gegaan. Or.3538. 30 bladen. % x 9 cm. Zie Or.12.322 f.399-400. Afschr. Or.33941 p.1-2 Ongebruikt, niet erg nauwkeurig geschreven. Een pagar zonder verdere naam, met de daarvan afgeleide taoar en tambar, alle voornamelijk dienend tegen (d.w.z. tot bescherming tegen en bestrijding van de geesten die veroorzaken) kraamvrouwkoort- sen, geelzucht (veroorzaakt door de regenbooggeest) en krank zinnigheid. Guru Tungkang hata ni adji wordt toegesproken, b 20 - het einde blanco. Lijkt mij voortgekomen uit de praktijk van de volksgeneeskunde. Or.3539. 37 bladen. 11,2 x 7,5 cm. Zie Or.12.322. f.401-404. Slecht afschrift Or.3394n p.45-55* Twee originele houten deksels, waarvan een met snijwerk ver sierd. Etiket van Van der Tuuk: Handschrift van Van Hoëvell. Geschreven voor (en door?) Datu Pormangsi ni adji van de mar- ga Dongoran in het land (tano, naar het mij voorkomt in de pustaha's gebruikt voor een streek waarin meerdere huta's lig gen )Mangantar Bilang. Dit komt als persoonsnaam vrij vaak voor, maar als plaatsnaam ken ik het niet. De hele tekst gaat over geneesmiddelen: a 2-36 en b 4-28 Tambar Si Hapujung of Hapijung en, van een andere leermeester: b 29-33 Tambar siansur bosi. Het is blijkbaar ook mogelijk van een tambar weer een taoar af te leider}, want ergens komt voor: ija taoar ni tambarta inon... Or.3540. 13 bladen. 1lè x 11 cm. Zie Or.12.322 f.405. Afschr. Or.33941 p.6-8. Ziet er uit of het voor Van der Tuuk (over)geschreven is, maar de inkt is toch op sommige plaatsen afgesleten. Veel schrijffouten, enkele door VdT verbeterd. Pamodilon, over het 79 schieten met een geweer, met tekeningetjes, alleen zwart. Een paragraaf gaat over het schieten op een vijand in een solu (kano op het Tobameer). °r.3541. 31 bladen. 11,3 x 8,3 cm. Zie Or.12.322 f.406-407. Groep V (boven p. 14 ). Geschreven door Guru Laga ni adji marga Pohan. a 2-21 Poda ni mintora ni hata-hata ni pamusatan ni gorak- gorahan, maar het bevat helemaal geen mintora (belezings- formulier) maar uitsluitend een lijst van tekens die zich voordoen bij het wichelen met een opengesneden kip. a 22-30 en b 1-22 Poda ni panampuhi adji pajung, over het wichelen met een citroen, met op b 22 de tekening die op de rijstwan, waarop de schijfjes citroen vallen, gemaakt moet worden. b 23-30 ari rodjang, gunstige en ongunstige dagen om op reis te gaan. De eigenlijke ari rodjang namen (hoda enz.) wor den echter niet genoemd. Merkwaardig is in dit hs. de tekening op a 1, voorstellen de een doolhof en andere figuren, met het bijschrift: Ija ma inon radja ni parik ni si Djonaha ma inon barang di gora pao- djak ompunta si Ad.ii Mamis. dit is de figuur van Djonaha's wal (die hij als een doolhof had aangelegd); bij onraad dient dit om er onze Heer si Adji Mamis op te zetten; en bij de an dere grote figuur: i ma radja ni si Adji Mamis, dit is de fi guur van si Adji Mamis. Precies dezelfde combinatie van figuren komt voor in Hs. Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, oud nr.464-510, no.3 van mijn lijst van hss. van KITLV, nieuw nummer Or.192 p. a 19, gereproduceerd als fig.41 in C. Schu sters bijdrage tot de Deense catalogus. Zie ook Or.3566. Or.3542. 31 bladen. 7,5 x 5,3 cm. Zie Or.12.322 f.408-409. Afschr. Or.3394o p.168-172. Poda ni panampuhi sitoho-toho. een lijstje van omina bij het wichelen met een citroen, met op blz. b 30 de tekening die op de rijstwan gemaakt moet worden. De tekst van b 3 sluit aan bij a 30; op blz. b 2 staat nog poda ni manuk gan- tung si babiat manoro ma, maar dit slaat niet op de inhoud van dit handschriftje. Dit exemplaar is waarschijnlijk een 80 voor Van der Tuuk gemaakte copie van een handschrift waarin de tekst van b 2 als schrijfoefening op een van de eerste blad zijden stond, zoals vaak in de pustaha's voorkomt. Or.3543. 31 bladen. 17 x 14i cm. Zie Or.12.322, f.409-411. Afschr. Or.3394g p.26-33. Poda ni pormanuhon adji nangka piring, over het haanorakel, zonder illustraties behalve een tekening van de wichelkip met bijschriften aan het eind. Daarvoor worden ook de traditione le waarden (arga, maar dit woord wordt hier niet gebruikt) van de bestanddelen van het orakel genoemd. Op biz. a 2-7 een uit voerige inleiding, waarin de oorsprong van het orakel wordt vermeld uit het land waar de hariara djambu barus groeit, d.i. uit de bovenwereld. Uit de keten van overlevering blijkt, dat dit het origineel is van Or.3516b. Or.3544. 45 bladen. 10 x 7 cm. Zie Or.12.322 f. 411-413* Groep I (boven p. 12.). Het origineel van Or.3527. De keten van overlevering ein digt hier met Guru Hasongtijan, de leermeester van Guru Ma- nanggara. De tekst is iets beter dan die van Or.3527 en de tekeningen zijn veel fraaier, vooral die van si Peak Uraharik, hier rood en zwart. Het eind van de tekst van Or.3527 valt hier op b 33; daarna volgen nog een paar stukken die niet in Or.3527 voorkomen n.l.s b 33-38 Poda ni ari panindi na bolon na umboto pordjuhut di mula ni hasuhuton, betekenis mij niet duidelijk, b 39-44 Voorschrift voor een pangguransang, aan te wenden als de strijders bang zijn om de vijand aan te vallen. Or.3545. 21 bladen. 9,8 x 7,8 cm. Zie Or.12.322 f.413-414. Groep I (boven p. 12 ). Van dezelfde Guru Hasongtijan als Or.3544; met dezelfde hand geschreven. Poda ni tampulan ni asu, over het wichelen met een hond die men de kop afslaat. De tekst bestaat geheel uit een opsomming van de omina die zich daarbij voordoen. Or.3546. 29 bladen. 12 x 9 cm. Zie Or.12.322 f.414-417. Erg beschadigd en slordig geschreven. Bevat twee verschil lende stukken: a 4-27 en b 2-6 met een keten van overlevering eindigend met 81 Ompu ni Mangitang (of Mangotang?) ni adji, bevat: Pamusatan ni si lada tunggal, een middel dat o.a. als pangu- lubalang kan dienen. Poda ni pangulubalang si suda uhur en tano sand.jongkal. Poda ni pamunu saitan ni musu. Een stukje met onleesbare titel op b. In omgekeerde richting geschreven: b 28-8 Onderricht van Guru Manalasa ni adji m.Sinaga aan een leerling van de marga Tampubolon (bao Tampu ni bolon) wiens naam onleesbaar is. Ook de eerste titel is onleesbaar. Verder: Poda ni pormamisan met aan het eind de bekende hatiha met 7 vakjes waarin mate en bunu. Or.3547. 23 bladen. 7,8 x 7,3 cm. Zie Or.12.322 f.417-419. Keten van overlevering tot Guru Mangalanang. Inhoud: Pangu- lubalang si gondang tipul, een soort wicheltoestel van twee houten poppen; en simonang-monang. wichelarij met getalwaar de van letters. Or.3948. 53 bladen. 27 x 13 cm. Zie Or.12.322 f.419-423 (Mevr.Mosterts excerpt) en 692-695 (mijn excerpt). Afschr. a en b tot + 19: Or.3394m. Een mooi, vermoedelijk oud, porbuhitan handschrift, over het buffeloffer en de daarbij toegepaste wichelarij. Geschre ven door Ompu ni Mangaronsang ni adji in tano Matiti, die de tekst had van zijn schoonvader Datu Ronggur ni adji in Huta Gurgur. De datu-naam van Ompu ni Mangaronsang, die aan het slot wel genoemd wordt, kan ik niet lezen (Guru ni adji). Voor de bindu's en andere figuren is lichtrode verf gebruikt. De porbuhitan-tekst is compleet, maar een korte tekst die aan het slot van b is toegevoegd eindigt abrupt; aan het begin van a = eind van b is minstens lln blad verlo ren gegaan. a 3-32 bevat de eigenlijke porbuhitan, de omina ontleend aan het vallen van de buffel in een van de 16 richtingen. Hun namen zijn in mijn excerpt genoemd. Daarna volgen uitvoeri ge aanwijzingen over het leiden van de buffel naar de slachtpaal, het halen van de paal en van de als kabel die nende slingerplanten uit het bos, enz. 82 a 52 en 53 bevatten een eveneens door Ompu m Mangaronsang geschreven stukje dat voor zover ik zien kan niet met de porbuhitan in verband staat, n.1. pangarhari bona ni an. Er is een tekening bij van een anduri (rijstwan) met een kippenei, sirihpruim en hibiscusbloem (deze worden in bij schriften op de tekening genoemd); volgens de tekst zijn er ook nog rijstkorrels, een lidi en een citroen (unte mung- kur) Het is blijkbaar een uiterst vereenvoudigd haanora kei waarbij in de plaats van een haan een ei wordt gebruikt, h 2-3 bevat in tegengestelde richting geschreven enige losse aantekeningen, zoals een middel om een meisje dat de datu een blauwtje heeft laten lopen van haar geliefde te schei den; een hatiha pormamisan met drie figuren elk van 5 x 5 hokjes; een hatiha simanoktohi met een figuur van zes krin getjes met een kleinere cirkel er in; drie ervan hebben een kruis er naast, en drie hebben stralen er omheen. Bij deze figuurtjes is geen rood gebruikt. Op b 4 gaat de porbuhitan-tekst verder, met op b 5 de te kening van de bindu matoga, die volgens deze tekst niet op de grond getekend moet worden maar op een stuk simbora (tin of lood); de bedoeling zal wel zijn dat dit onder de slacht- paal begraven moet worden. Daarna volgen o.a. verschillende offergebeden en vervolgens b 20-30 poda ni oanggujang ni sara-sara, ni ansuwan, ni suhut, ni suhut panumpahi, ni parumaen, ni na torop, ni bajo nia- lap, ni gurung-gurung, ni gordang dohot ogung, ni sulangon- kon di horbo. Voor gujang of ujang geeft het woordenboek van Van der Tuuk: een soort slijmziekte van hoenders, maar dat past hier niet. In het Simalunguns betekent manggujang (de grond) omwroeten, van varkens gezegd; in het Karo-Bataks: kneden.Hoe woorden die in het sub-Tobaas -uja- hebben in het Tobaas luiden vindt men niet in de spraakkunst van vdT, hoewel hij in zijn wdb. ettelijke sub-Tobase woorden met uja opgeeft, n.1. behalve het reeds genoemde ujang of gujang ook nog hapur suja = kam fer; tujak = het bedrag van £ supak; dujak = spoedig misse lijkheid verwekkend als te vet vlees (Karo idem). Uit hapur sia bij Warneck s.v.hapur blijkt dat sub-Toba -uja- - Toba 83 -ia-; gujang zal dus Toba giang = omroeren zijn. Men zou kun nen veronderstellen dat de onder de titel panggujang voorko mende gebeden worden uitgesproken onder het kneden van de of ferkoeken voor de diverse genoemde voorwerpen en personen, maar deze verklaring is toch wel erg gezocht. Waarschijnlij ker lijkt mij dat het woord als zoveel andere in de wichel- taal uit het Maleis ontleend is. Hierop wijst ook de spel ling gojang in een Karo-Batakse pustaha (REM 340/103 IV). Maleis gojang betekent: schommelen, wiegen, wuiven met. Het Batakse synoniem is manaja-naja, iets in een wiegelende be weging brengen, speciaal ook van offeranden en van de tung- gal panaluan gezegd. Van het offermes (surik) wordt zowel panaja (Gat.Dublin p.48) als panggujang (hs.REM 1239/267) ge zegd. In hs.Ch.B.1114 a 39 vat ik panggujang-gujangon op als het schudden van de zak met beras bij het terugroepen van de ziel. Panggujang ni gordang dohot ogung vat ik op als: het gebed uit te spreken onder het wiegend omhoogheffen van de pauken en gongs. Hierin worden pangaraksaon-benamingen van alle instrumenten van het gondang-orkest genoemd; het orkest als geheel heet manuk-manuk lingga gunung, de vogel berg- lingga, waarmee mogelijk (als de uitdrukking oud is) bedoeld kan zijn dat de gondang de stem van de Oppergod Sjiwa in zijn gedaante van de als berg opgevatte lingga is. Onder de ver schijnselen die de klanken van de gondangs bij de hoorders veroorzaken komt voor: marandjak ma radja ni silo-silo, de vorst van de otters springt dansend op en neer; ongetwij feld een toespeling op het verhaaltje van het dwerghert en de otter, no.178 van mijn Overzicht van de Volksverhalen der Bataks. b 30-38 anggun ni surik, over het (bij het offer gebruikte) mes (piso), met een serie afbeeldingen van verschillende soorten messen met hun namen en omineuse betekenis voor de eigenaar. Daarna volgen nog allerlei bijzonderheden over het buffel- offer, zoals de beloningen die de diverse medewerkers moeten krijgen, door de uiterst summiere wijze van uitdrukken en de soms corrupte toestand van de tekst niet gemakkelijk te be grijpen. 84 b 53 het begin van een poda ni pagar pamuni tondi, geheten sipatundal ni begu. Eindigt abrupt onderaan de blz. Een eigenaardigheid van de spelling van dit hs. is dat ach ter -ja aan het eind van een woord soms nog -a wordt geschre ven. Ik vond het in de woorden ijaa en hasajaa. Het eerste komt ook voor in Or.3489 b48. Or.3549. 26 bladen. 10 x 8£ cm. Zie Or.12.322 f.423-425. Geschreven voor Guru Manurbing ni adji en twee medeleerlin gen in Siatas Barita. Poda ni adji antuk na bolon (mangantuk = tegen iets aan stoten), een middel om tegenstanders te scha den. Aan het eind van a rood en zwarte figuren van fantasti sche, op Arab.schrift en doolhoftekeningen geinspireerde (?) vorm. Aan het slot (b 23-25) poda ni pamusatan ni sibarobon, een soort hoenorakel, waarbij uit het inwendige van het ora- keldier voorspeld wordt (elders sibarobat genoemd). Or.3550. 26 bladen. 8,8 x 8 cm. Zie Or.12.322 f.425-426. Bevat niets anders dan een lijst van tekens bij het haan- orakel manuk gantung, zonder keten van overlevering, en met slechts lln tekening van het inwendige van de kip (rood en zwart). Or.3551. 32 bladen. 11 x 9,3 cm. Zie Or.12.322 f.426-428. Groep V (boven p. 14 ). Keurig geschreven en uitstekend geconserveerd handschrift. Keten van overlevering: Guru Lenggang ni adji m.Pohan Pandjai- tan aan Guru Laga ni adji aan (asa hupodahon namusengan ma di ho) Guru Mangain Sangap ni adji m.Sihotang in Tolping en zijn medeleerling Guru Sahala ni adji. Hier betekent asa hupodahon namusengan blijkbaar niet dat de voorlaatst genoemde guru nog verder spreekt, want als leerling wordt verderop in de tekst steeds Guru Mangain ni adji genoemd, nooit Guru Laga ni adji. a 2-31 en b 3-19 panampuhi Adji Pajung, over het wichelen met een citroen. Een onderdeel wordt genoemd pandesai ni panam puhi na morgoarhon sitoho-toho; dit is de bekende tekst be ginnend ruma ni bau di purba, voor 16 windstreken, maar in compleet, daar na ZO ineens WNW volgt, b 19-30 Hata-hata ni pangulubalang simate-mate na bolon. Geen tekeningen. In de tekst eenmaal: ninna gurunta Aman Totar ni adji. Dit zou een andere naam van Guru Laga n.a. 85 kunnen zijn. Or.3552. 23 bladen. 17 x 12i cm. Zie Or.12.322 f.428-430. Het begin ontbreekt. De eerste tekst, die de hele a-kant vult en b 1-17, gaat over gorak-gorahan Adji Pajung. tekens bij het wichelen met een kip (zeker niet manuk di ampang, waar schijnlijk manuk gantung). De enige aanwijzing omtrent de herkomst is ergens aan het eind van een stuk, waar Ama Ragan ni adji als leerling wordt aangesproken en gezegd wordt dat de poda afkomstig is van een man van de marga Sirait. b 17-22 poda ni mamis holing, de gewone tekst over de por- mamis na lima. Aan het slot vijf vierkanten met telkens een beginletter van een van de vijf pormamis in het midden en de andere vier er om heen. In deze tekening en in de bindu's is rood ge bruikt. Or.3883. 30 bladen. 12 x 8 cm. Zie Or.12.322 f.430-433. Palimpsest. De oude tekst had hetzelfde soort schrift als de nieuwe, o.a. een ha die lijkt op een ga met een los streep je links onder. Het boekje is geweest van Guru Batu Tunggal ni adji van de marga Samosir uit Pangaribuwan. Hij leerde beide teksten die er in staan van dezelfde leermeester. Goed geschreven, hier en daar stukken afgesleten. Voor bindu's en tekeningen ook rood gebruikt. a 1-21 Ad.ii Pajung. d.i. tekens bij het wichelen met een var ken dat men de nek afsnijdt, met een tekening van de door gesneden varkensnek. a 21-30 en b 2-28 (rest blanco) Poda ni manuk gantung met te keningen van het inwendige van de wichelkip en aan het slot een vrijwel uitgewiste tekening waarvan nog duidelijk zicht baar is een tabel van 2x8 hokjes met afwisselend de let tergrepen bu en ha. Or.3884. 81 bladen. 6 x 4i cm. Zie Or.12.322 f.433-436. De kant die mevrouw fflostert b heeft genoemd is ten rechte a; ik heb dit in de beschrijving veranderd. Aan het begin ontbreekt iets, maar niet veel. De tekst begint in de opsom- ming van de doeleinden waarvoor de saetan, die het onderwerp 86 is van de eerste tekst, dienen kan, en vervolgt dan met een vrij uitvoerige keten van overlevering, waaruit duidelijk blijkt dat dit boekje uit de Dairilanden afkomstig is. Het is geschreven door Bapa Mohar, de jongere broer van Bapa La- pijan, ook genoemd Malijan ni adji, die de tekst geleerd had van zijn vader si Namo Porlombu, ook genaamd Ompu si Togur of Pu Togur in Parowan (van deze naam ben ik niet geheel zeker) torpuk (d.i. t?rpuk) Porlombu. De slot-ha wordt veelvuldig gebruikt: de sa op zijn Dairisch geschreven met een krulletje rechts boven, en ook gebruikt voor tja in het woord utjang = tas. Mevrouw Mostert heeft getranscribeerd alsof het Tobaas was, dus met ha in een woord als sipahasada; ik heb in mijn aantekeningen dit ook eerst gedaan, maar toen ik gemerkt had dat het Dairi-Bataks was heb ik verder ka getranscribeerd. De taal is overigens in hoofdzaak de Tobase podataal. a 1 is tegen het deksel geplakt; ik denk dat daar het begin op staat. a 2-20 saetan por-upunan(?) ni panuruni, waarin saetan wel de door Van der Tuuk opgegeven betekenis zal hebben van "de op een feest van een slachtbeest voor de geesten afgezonderde stukken". De opgave is volgens de 12 maanden, a 20-46 Poda ni pamusatan ni silandja bukit, hier naar het schijnt niet in de betekenis van een inwendig orgaan van een wichelkip. Het gaat echter wel over offers van kippen in de verschillende maanden. a 46-51 en b 1-11 (misschien met een lacune tussen a en b) pamukui, met tekeningetjes (alleen zwart) aan het eind. b 12-16 buku sanompu, hoort nog wel bij het voorgaande, b 16-25 pormesa, panggordaha en pormamis, met een figuurtje aan het eind. b 26-48 Poda ni kata-kata ni ari si magal mogil om te maken dat de vijand van koude verstijft. De saetan wordt hierin weer genoemd. b 48-51 titel onleesbaar, om te maken dat de vijand door on ze pamukui wordt gedood, waarschijnlijk abrupt eindigend. Or.3555. 23 bladen. 21,5 x 14,8 cm. Zie Or.12.322 f.437-438. Groep I (boven p. 12 ). De hele tekst handelt over gorak-gorahan ni manuk adji 87 £ajung. De keten van overlevering eindigt met Guru Hasong- tijan in Dolok Sanggul, zie boven onder Or.3503. Geen teke ningen; geen rood in de bindu's. .££,♦3556. 27 bladen. 21,3 x 18,5 cm. Zie Or. 12.322 f.438-442. Poda ni rambu siporhas en andere stukken die daar bij ho- ren. In de keten van overlevering ontbrak in het origineel waaruit dit is overgeschreven een stuk (of de copiist heeft een stuk overgeslagen); daardoor ontbreekt in het begin Si Mangara Pmtu (na. di bomgin staat er wel). De keten ein digt met Sajur ni adji van de marga Pospos (of Naipospos, er is net een klein hiaat) Simanungkalit Lumban Tobing uit Sarumatinggi. Zijn leermeester woonde in Dolok Sanggul. Er is geen rood gebruikt. Er zijn tekeningetjes van de liggingen van het wichelkoord, van de pormesa en panggorda; een pangarambui die hier niet alleen kompasfiguurtjes maar ten dele ook poppetjes heeft; Pane na bolon en Pane habang; parombunan. Aan het slot een paar wicheltabellen. P. :r >3557. 27 bladen. 5,3 x 4,9 cm. Zie Or.12.322 f.442-444. P ° da ni le.mbak sun alamat debata. voorschriften om mors dood te schieten, teken der góden. Als de datu en de sibaso gefaald hebben kan men namelijk in geval van ernstige ziek te nog de scherpschutter er bij halen, die met behulp van zijn schietkunst kan voorspellen hoe de ziekte zal aflopen. Dit miniatuurboekje, geschikt om op een veldtocht of op de jacht mee te nemen heeft toebehoord aan Aman Sulagan van de marga Sitompul Lumban Toruwan die de kunst geleerd had van Guru So Imbangon ni adji, m.Sihombing Lumban Toruwan wonen de te Sipultak. a 8-18 over het schieten; 18-25 en b 2-14 idem met betrek king tot de afloop van een ziekte, met aan het eind een te kening van een mensefiguurtje in een door twee strepen in drieën verdeelde ovaal; b 15-26 over diverse soorten kogels met afbeeldingen daarvan. (Alleen zwart). Or»3558. 27 bladen. 11£ x 10 cm. Zie Or.12.322 f.444-446. Afschr. Or.3394g p.42-48. Ongebruikt, waarschijnlijk voor Van der Tuuk geschreven. Hode randversiering, bindu's en tekeningen, vrij grof. Geen keten van overlevering; Guru Sombaon ni adji als leerling 88 aangesproken. a 1 hatiha van 5x5 hokjes met het woord mate in de 9 hok jes van de diagonalen. a 2-26 en b 2-11 pormanuhon si adji nangka piring, het ora kel met een haan onder een mand, maar zonder tekeningen. Hierbij behoort ook nog b 11-14, waar eerst gesproken wordt over een twist van de rambu batu holing en rambu ngangang, met een tekening waar op de kip als scheidsrechter tussen de beide als een soort hagedissen afgebeelde rambu's staat. Daarna komt een klein stukje pangarambui met kompastekeningen, alleen van rambu batu holing, rambu ngangang en rambu matoga. De rest is in tegengestelde richting beschreven, met dezelfde hand. b 26-24 over de loop van pane na bolon, met een kompasroos in de trant van de pangarambui, wat men anders niet vindt bij deze tekst;verder nog over pane sabungan, tuan laen ni pane, pane pangulosi en pane mandjopput; deze uitbreiding van de pane-familie ken ik niet uit andere teksten. Dan worden bij zondere personen opgenoemd (eerst naar hun rang, ten slotte slechts naar de naam) die beinvloed worden door het "eten" (van Pane?) in de vier hoofdwindstreken, door de dagen van de week en door de maanden. Dit eindigt op b 16. Tot slot b 16-15 een middel tegen een kwaal die wordt aangeduid als na maoto di podomanna (een onnozele die maar lusteloos op bed blijft liggen?). Or.3559. 15 bladen. 16 x 13 cm. Zie Or.12.322 f.446-448. Afschr.Or.3394f p.1-4. Groep I (boven p. 12 ). Weer een pustaha van Guru Hasongtijan ni adji. De keten van overlevering is dezelfde als in Or.3505; de inhoud komt vrij wel overeen met Or.3505 a 2-31: poda ni panampuhi si tapi sin- dar di mata ni ari (hier a 2-14 en b 2-5) en Gr.3503 b 28-42 (hier b 5-14): si adji mamis enz. Ook de tekeningen zijn de zelfde; er is ook rood bij gebruikt. Or.3560. 15 bladen. 7,7 x 9,5 cm. Zie Or.12.322 f.449-450. Boekje van Guru Pinadjingdjing ni adji, geheel handelend over het beschermingsmiddel Pagar Badjora Sungsang. Qr.3561■ 29 bladen. 13,5 x 10,8 cm. Zie Or.12.322 f.450-452. 89 Ongebruikt. Rood in de bindu's,tamelijk grof getekend.Door Guru Maralum van de marga Simamora Debata Radja, dorpshoofd van Lumban Djulu, geleerd van Guru Debata hata ni adji. Over Pane na bolon, zonder figuren, maar van veelzijdig nut, want men kan het gebruiken in plaats van kippenwichelarij en al lerlei andere orakels.Op a 13 zegt de schrijver aan het eind van een reeks van 12 maanden dat hij bij de eerste maand nog iets vergeten heeft en vult dit alsnog aan. Beschreven wordt ook het maken van een porgomgom van Pane na bolon, een be- schermmiddel dat vóór de pantangan van de datu wordt opge steld; van een slot (hansing) van P.n.b. op de dorpspoort; van een staf (tungkot) van P.n.b., wat een soort porsili schijnt te zijn; van een offer aan de viersprong, waarbij een versleten rijststamper als slachtpaal(borotan) voor een zwarte kip dient, enz. Or.3562. 69 bladen. 5,5 x 4,3 cm. Zie Or.12.322 f.453-454. Groep I (boven p. 13). Boekje van Guru Sininta ni adji uit Sosor Tobing, van de marga Munte, leerling van Ompun Toga Djuara ni adji m.Sima mora Purba, zie onder Or.3503. a 2-59 Poda ni panindi na bolon, allerlei wicheltabellen voor het kiezen van gunstige dagen in de strijd, met te keningetjes en kompasfiguren, a 60-68 en b 2-19 taoar tegen dysenterie (baro buni). b 20 een bindu godang, van het volgende is nog een stukje gelinieerd, maar niet beschreven. Verder blanco. Or,3563. 27 bladen. 8£ x 8£ cm. Zie Or.12.322 f.454-456. Groep II (boven p. 13 ). Afschr.Or.3394k. Geschreven door Guru So Matahut hata ni adji voor Guru Mangalanang hata ni adji. Poda ni pamusatan ni panampuhi si hata na pintor, over het wichelen met een citroen, gevolgd door een lijstje van de panggorda en pormesa, en stukjes over "5 dagen van de week, de 5 tijden van de dag; de beken de hatiha van 7 vakken met mate en bunu en een bijzonder gro te kop op b 16; op bepaalde dagen niet te eten dieren, en een hatiha van 6x6 vakjes. Op a 20 staat aan het eind van het stuk over de eigenlij ke panampuhi een tekening samengesteld uit een windroos en 90 twee menselijke figuren, waarvan een verklaring te vinden is in een aantekening van Van der Tuuk in God.Or.3386. Daar wor den ook verschillende in de tekst voorkomende technische ter men verklaard. Zie beneden p.190. Or.3564. 50 bladen. 23i x Ui cm. Zie Or.12.322 f.457-465. Afschr. Or.3394c. Aan het begin en aan het eind van dit mooie handschrift ont breekt iets. De tekst is zeer nauw verwant met die van Or.3483; het onderwerp is het tovermiddel Adji gurangsa. De ketens van overlevering van de beide handschriften zijn gelijk tot Guru Sungkunan ni adji, de leermeester die de tekst zowel aan de eigenaar van Or.3483 als aan die van ons handschrift onderwe zen heeft. Vergelijking van de beide exemplaren valt vooral voor de tekeningen zeer ten voordele van Or.3564 uit. Boven dien gaat de tekst van Or.3564 iets verder door; na het ge deelte dat in hoofdzaak parallel loopt met 3483 volgen nog een paar incantaties (tabas) en een vrij uitvoerig stuk over de muziekwijzen (gondang) die bij de toepassing van het mid del gespeeld moeten worden (b 40-44). Dan een stuk over pohung (magische bewaker op het veld, b 44-49) en het begin van een stuk over pangihut-ihut (magische achtervolger van dieven, b 49-50). Vgl. Ch.B.1103. Or.3565. 44 bladen. 10& x Ijt cm. Zie Or. 12.322 f.465-467. Deze pustaha is aan beide zijden in dezelfde richting be schreven, in tegenstelling tot de gebruiklijke manier, waar bij men aan het eind van a gekomen aan de keerzijde het begin van b vindt. Toch lijkt het mij dat a en b wel bij elkaar ho ren en door dezelfde hand geschreven zijn. Alleen a heeft een keten van overlevering, eindigend met Datu Banggu ni adji in Arapangi, en de titel: Pamuhu tanduk. Op b30 vinden we nog debata na helung ni pamuhu tanduk. Het grootste gedeelte van de tekst gaat over het kiezen van gunstige tijden. Ook ma- nunsang harahar wordt (op a 38) vermeld. Er zijn wat kleine figuurtjes, alleen met zwarte inkt niet erg zorgvuldig ge tekend. Or.3566. 59 bladen. 20,2 x 14,4 cm. Zie Or.12.322 f.468-474. Afschr.Or.3394e p.1-20. Groep V(boven p.14). Geschreven door Guru Laga ni adji in Bonandolok voor Ompu 91 Radja Liang Batu ni adji in Sibaing Tolpe. De a-kant handelt na een uitvoerige keten van overlevering voornamelijk over Rambu siporhas, met een grote tekening van het wichelkoord met bijschriften die de verschillende "huizen" aangeven, en tekeningen van de diverse liggingen van het koord. Er zijn ook wel onderwerpen die men gewoonlijk niet in rambu sipor- hasteksten vindt, zoals panampahaek. de ceremoniële oor logsverklaring, met een tekening van de daarbij gebruikte rietstengels, en pagar, een beschermmiddel, maar dit blijkt dan toch weer een beschermmiddel van (d.w.z. berustende op) het wichelkoord te zijn (pagar ni rambu siporhas). Ook het stuk over de £Qrmamis en over pane zal hier nog wel mee sa menhangen. Twijfelachtig l-ijkt of ook het op a 52 beginnen de gedeelte getiteld Poda ni pangulubalang pongpang bala sa- ribu er nog bij behoort; het laatste stukje spreekt echter weer over "onze", d.w.z. de in het voorafgaande behandelde, pagar, aangewend als pagar pamuro. ter bescherming van het gewas tegen vogels. Op b 3 begint een stuk van andere oorsprong over pagar oa- n£urason; hierin komt op b 38 toch weer rambu siporh*. ter sprake. Dan volgt b 46 weer een stuk over pangulubalang. n.1. ^sihalisungsuAfi, p.sitangtang panggumbangan. p.hata na lang- lang debata na helun^. Aan het slot nog iets over rambu tigor in verband met het buffeloffer (horbo marobo). met een teke ning van de bindu matoga met tangga omas waarvan de namen ech ter niet genoemd worden. Evenmin is dit het geval met de pa- — k 51 D .) onaha die op a 46 voorkomt in de tekening behorende de £ft-S ar n i rambu siporhas. die in zijn geheel vrijwel ge lijk is aan de tekening in Or.3541 a 1. Or.3567. 64 bladen. 10,4 x 8 cm. Zie Or.12.322 f.474-478. Dit is de enige Mandailing-Batakse pustaha in de collectie Van der Tuuk. De beide oorspronklijke goed bewerkte houten deksels zijn nog aanwezig, maar de lijm waarmee de strook bast er aan ge plakt was heeft losgelaten. Er zijn twee rotan banden, van zeven reepjes gevlochten (rompu pitu) en ook het oorspronke lijke touwtje is er nog, maar het is aan één kant gebroken. Het is niet, zoals bij grotere pustaha's meestal het geval is, 92 van idjukvezels gedraaid, maar van een fijner soort vezels, misschien van katoen, of hori. De strook bast is op één vouw gebroken en de stukken zijn met grote steken blauw draad aan elkaar genaaid. Er is een keten van overlevering, maar verschillende na men zijn onduidelijk. De Mandailingse marganamen Dahulae en Lubis komen voor. De titel is Poda ni pagar hunik. Die slaat echter alleen op het gedeelte a 3-49. Het "curcumawortelbe- schermingsmiddel" dient voornamelijk als voorbehoedmiddel tegen te duchten vijandelijke magie. Aan het eind vindt men een mintora ni sombajang ni pagarta beginnend: ung uwa alia u alia ila ilalla kaal lallai muhammat ma rasu ulla, d.i. de moslimse geloofsbelijdenis als mantra gebruikt; als radja- radjan dienen een zevenster en een half mannetje tussen twee draken (op a 50). Hierna begint een andere hand met een nieu we keten van overlevering met andere namen. De titel is £a- nunsang harahar ni oamunu tanduk; over pamunu tanduk wordt verder niet veel gezegd, maar de term panunsang (of liever panuntjang volgens de Mandailingse uitspraak, vgl. vdT Tob. Sprk. p.29 F lil) harahar komt telkens terug. Het gaat voor namelijk over het onschadelijk maken van ongunstige omina. Hierbij moet ook telkens het citroenorakel geraadpleegd wor den, dat op b 13-34 behandeld wordt (pandjahai ni tampuk ni unte). b 34 ew. wordt verklaard hoe men ongunstige omina van de panggorda (sommige alleen met hun Batakse namen genoemd, alle met tekeningetjes) moet bestrijden, b 49 ew. idem voor ongunstige tekenen van het hoenorakel (pamuwang ni isang, mata enz. nijnanuk, het wegdoen van de onderkaak, de ogen, enz. van de wichelkip). Or.3568. 29 bladen. 6,3 x 3,8 cm. Zie Or.12.322 f.478-479. Afschr. Or.3394g p.48. Dit keurige kleine ongebruikte boekje maakt op mij de in druk voor Van der Tuuk te zijn overgeschreven uit een grote re pustaha, meer als staaltje van schrijf- en tekenkunst (de tabel heel netjes met rood en zwart) dan voor gebruik door een datu. Mevr.Mostert heeft als begin genomen de plaats waar Van der Tuuk het etiketje met de titel rambu batu holing heeft geplakt. De titel en keten van overlevering vindt men 93 echter op b 25, het eind volgens mevr.Mosterts telling. In die keten zijn een paar bekende namen, maar hij eindigt niet met een van de uit Van der Tuuks collectie bekende schrij vers. De titel is: Poda ni pangarambui ni pormanuhon. Deze pangarambui staat op a 4-17 en bevat rambu batu holing, r. monggop, r. mate, r. panaluan, r. tinantan en r. ngangang, met kompastekeningetjes. a 17-21 op welke dagen in welke windstreek begu manoro, de geesten aanvallen. a 21-28 wicheltabellen, o.a. 5x5 hokjes met in ieder hokje twee halve maantjes (sirihbladen?), b 2 een mooie bindu godang. b 3-10 de uit zeven vierkanten bestaande lange hatiha met een kop, volgens een aantekening van Van der Tuuk ook pangarambui genoemd. Behalve mate en bunu vindt men hier ook het woord pamunu er in. b 11-14 de namen van de 12 pormesa's en 17-15 die van de 8 panggorda's in omgekeerde volgorde en schrijfrichting. Klaarblijkelijk is dit overgeschreven uit een pustaha waarin de pormesa's in een kolom links stonden met de panggorda's omgekeerd in een kolom rechts er naast, b 17-24 twee lijstjes van de pormamis. 0r.3569. 71 bladen. 9 x 6,8 cm. Zie Or.12.322 f.480-486. Beide zijden keurig geschreven in zeer klein schrift. Toch zijn ze niet van dezelfde hand; op kant a wordt consequent de zuidelijke ta gebruikt, op kant b de noordelijke. Op kant a heb ik maar één plaats gevonden (a 4) waar de leerling wordt toegesproken; hij heet daar Datu Pinatubung ni adji. De naam van de leerling voor of door wie kant b werd ge schreven wordt vaak genoemd, n.1. Radja Sahuliling Guru Ti- nandangan ni adji van de marga Simbolon. Het lijkt mij niet waarschijnlijk dat dit dezelfde is als de ou bis.9 van mijn proefschrift als leermeester van Van der Tuuk genoemde Guru Tinandangan uit Naipospos. Het handschrift ziet er niet uit of het tijdens Van der Tuuks verblijf te Barus nieuw gemaakt is. Het begin en het eind van de strook boombast zijn verloren 94 gegaan. De eerste, beschreven, bladzijden van a en b zijn tegen de bijgemaakte houten deksels geplakt zodat ze niet meer te lezen zijn. Waarschijnlijk ontbreekt aan het begin van a een vrij groot stuk, waarin de titel en de keten van overlevering stonden. Een algemene titel is uit de inhoud van a niet op te maken. Er zijn een aantal korte stukken over allerlei to vermiddelen (adji). Op a 3 staat een tekening van een pop petje en twee sterren in een ovaal (zwart en rood), niet een reeks bijschriften in alle richtingen er om heen. Het zijn namen van geesten. Sommige dragen de titel puwaowang, d.i. stellig het Maleise puhawang of pawang. Hiermee zal ook wel samenhangen de Simalungun-Batakse titel puwang, b.v. puwangta voor de Maleise sultans van de Oostkust; puwang bolon, de hoofdvrouw van de vorst. Elders wordt puwang gebruikt voor allerlei soorten van verwanten voor wie men eerbied moet heb ben; bijv. Dairi puwang = Toba hula-hula; zie de woordenboe ken s.v. Op kant a is nog een tekening (blz.36) voorstellend een mens aangevallen door 5 draken, zorgvuldig uitgevoerd in zwart en rood. Deze figuur moet men op het voetspoor van de vijand tekenen. De tekst van a eindigt abrupt, b 2-41 (Poda) ni situmpat huwala, een pangulubalang, met ke ten van overlevering. Aan het begin ontbreekt waarschijn lijk niet meer dan het woord poda. Het laatste gedeelte is een poda ni pandjahai ni manuk marobo, naar het schijnt noch manuk gantung noch manuk di ampang maar een hoenora kel waarbij men de geslachte kip op de alaman los laat. In de tabas wordt het teken voor de eind-h gebruikt in bis- sumirlah, sah, en de partikel —lah. Aan het slot een men- sefiguur. b 41-44 Van andere oorsprong. Pangulubalang situngku nasa. b 45-53 Weer een andere keten van overlevering. Pangulubalang si sapang di portibi. b 54-56 Pangulubalang sipogong desa. b 57-59 Poda ni salusunta di tonga ni lautan. Deze salusu dient niet alleen om het baren te verlichten maar ook om een vastgeraakt ankertouw op zee los te maken. Deze tekst moet dus wel van de westkust afkomstig zijn, want op het 95 Tobameer gebruikt men voor zover ik weet geen ankers. In de tabas komt voor: ija ho anak lahi parajak ma pisomu, ija ho anak boru parajak ma sanggulmu, als je een jongen bent, kom dan naar je mes, ben je een meisje kom dan naar je haarsieraad, m.a.w. word snel geboren, b 59-64 een middel om tegenstanders te verblinden (umbahen mata ni halak marondar, zie wdb.Warneck s.v. rondar). De rest is blanco. Or.3570. 43 bladen. 13i x 10 cm. Zie Or.12.322 f.487-490. Afschr. Or.3394f p.9-17. Poda ni panampuhi sitoho—toho, citroenorakel, geschreven door Guru Tinonahon voor Guru Tinadji ni adji van de marga Simanullang in Gonting. Duidelijk geschreven, met enkele te keningen, alleen zwart. De eerste bladzijde enigszins uitge wist . Or.3571. 56 bladen. 11x8 cm. Zie Or.12.322 f.490-496. Overzichtsfoto in Moderne Encyclopedie der wereldlitera tuur IV (1967) p.161. a 3-56 en b 2-10 Poda ni taoar Adji malim na bolon, over een middel voornamelijk tegen rasun (vergif), met een zeer uitvoerige keten van overlevering (a 3-9) eindigend met een leerling .van Guru Sininta ni adji van de marga Sima- nu(l)lang Lu(ra)ban na Ukkup in Sibu(n)tuon. Er is voortdu rend verwaring in de spelling tussen -n en -ng. De oor sprong van het geneesmiddel wordt afgeleid van een guru uit de oude tijd (guruta na ni borhu) van overzee (tijan ipar ni lautan), aan de overkant van het land Boang (ipar ni tano Boan), d.i. van Boven-Singkel. De bladzijden b 2- 4 zijn met een andere hand geschreven, die de zuidelijke ta gebruikt. Een van de ingrediënten is een slachtpaal voor een mens, die echter niet is opgegeten (borotan ni djolma na sundat pinangan). b 11-22 Poda ni pagar pangorom. b 23-41 over pormanuhon adji nangka piring, voornamelijk over de waarde (arga) van de diverse bestanddelen van het orakel, gevolgd door een er bij behorende pangarambui; dit stuk heeft een andere keten van overlevering, eindi gend met Radja (of Datu) Ginugun ni adji anak ni Saruk- 96 suk in het dorp A jok Raso. Ik kan echter geen verschil m het schrift zien; de spelling is heter dan in het vorige, b 41-54 Poda ni simonang-monang om de letterwaarde van de namen van de vijand en van onze partij te vergelijken. Be halve de gewone tabel van de letterwaarden (na sada dohot na duwa, enz.) is er ook nog een berekening voor de zeven dagen, die geen hoge dunk geeft van de rekenkunst van de Batakse datu's, bijv. op donderdag neemt hij 503 bamboe stokjes en legt die in hoopjes van drie. Blijft er één over dan blijft de patient zwaar ziek; blijven er twee o- ver dan gaat hij dood; blijven er drie over dan wordt hij beter. De kunst is blijkbaar om er tijdens het tellen min stens één maar liefst twee te verdonkeremanen. - Er zijn enige figuren, waarbij rood gebruikt is. Or.3572. 25 bladen. 13 x 10,2 cm. Zie Or.12.322 f.496-497. Afschr.Or.3394o p.160-168. Groep III (boven p.13). Dit is weer een pustaha voor Van der Tuuk geschreven door Guru Habinsaran hata ni adji; vgl.0r.3430 en 3465. Onderwerp: panamnuhi sitoho-toho. Met drie tekeningen van de bij het ci- troenorakel gebruikte rijstwan. Or.3574. 29 bladen. 6,5 x 4,8 cm. Zie Or.12.322 f.497-498. Afschr.Or.3394g p.49-50. Poda ni uangurason ni rambu, een recept voor het bereiden van het water voor de rituele reiniging van de wichelkoorden, met een tabas (aan het eind de naam van de leerling: Guru Pamondang ni adji); een stukje pangarumai (opsomming van "hui zen" op het koord); pangarambui met kompasroostekeningetjes en nauwlijks enige tekst; de grote wicheltabel van 7 vierkan ten met de woorden mate en bunu. In de tabas veel Maleis. Or.6900. 37 bladen. 20,3 x 15 cm. Zie Or.12.322 f.553-559. Afschr.Or.3394g P•1—16. Hoewel dit handschrift pas tijdens mijn conservatorschap in de inventarislijst is ingeschreven behoort het toch zonder enige twijfel tot de collectie Van der Tuuk. Het etiket van VdT zit er nog in. Dit handschrift heeft één mooi oorspronkelijk deksel, ver sierd met snijwerk een hagedis voorstellende. Aan het andere einde waar nu een bijgemaakt houten deksel zit zal oorspronke- 97 lijk een vlak deksel van dezelfde donkere tint als het ver sierde hebben gezeten. In de regel begint bij een pustaha met een versierd en een onversierd deksel de tekst aan de kant van het onversierde deksel. Daar is de maker van het afschrift in Or.3394 dan ook begonnen en Van der Tuuk heeft daar zijn etiket geplakt. Op grond van de inhoud en omdat de keten van overlevering aan de kant van het versierde dek sel het uitvoerigst is meen ik dat de opvatting van Mevrouw Mostert dat daar de tekst begint juist is. Ook aan het begin van de b-kant vindt men overigens een keten van overlevering, maar deze begint bij Ama ni Hunda Radja ni adji, een man van de marga Marbun, wonende te Ba- nuwa Raja, terwijl in de keten aan de a-kant aan hem nog 9 namen voorafgaan. De eerste van deze negen zou de onderwij zing omtrent Pagar Nai Boru Sinomba van over zee naar Suma tra (pulo Morsa on) gebracht hebben; de tweede heette Guru Mangalenggang, zie boven p. 13 . Volgens a 2 is het boek geschreven door Ama ni Hunda Radja ni adji. Na hem volgen op a 2 en b 2 nog zes namen, n.1. Guru So Taromar n.a. (als leerling toegesproken op b 18; A. n.H.R. is zijn tunggane); Guru Pamulung n.a. (op b 28 als Guru Pulungan n.a. toegesproken; A.n.H.R. is zijn lae); Gu ru Mangaringkar n.a.; Guru Sanijang Naga n.a., een anggi doli van A.n.H.R.; Guru (of Radja) Ihutan n.a.; en Mangara- na n.a., die de leer had van zijn vader Ama ni Mangarana ni adji. Het schijnt dus dat Ama ni Hunda Radja ni adji in het door hem geschreven boek de namen van zes (of vijf, als Man garana het van een van de andere vijf, zijn vader, leerde) van zijn leerlingen heeft vermeld in een vorm alsof telkens de volgende het van de vorige had geleerd. De volgorde is in a en b niet precies gelijk; Guru Mangaringkar staat in a na Guru Pamulung, in b na Guru So Taromar. Het maken van de pagar en de verschillende toepassingen worden uitvoerig beschreven. Op a 29 staan twee amuletteke- ningetjes, en b 22-27 talrijke figuren, niet erg fijn gete kend, met rood en zwart. Daaronder op b 26 een parik si Djo- naha, maar de naam wordt niet genoemd. Dan volgen een paar stukjes die zo te zien niets met de 98 pagar te maken hebben, n.1. sipatondik, een middel om de vij and te doen huiveren, en pangalajang ni simbora, omina bij het gieten van loden kogels, maar het laatste deel zijn weer bezweringsformulieren van de pagar Nai Boru Sinomba. Vgl. Kopenhagen BAT.8. Als aanhangsel volgen hier enige notities over de zes boom- basthandschriften die Van der Tuuk aan het genootschap Natura Artis Magistra te Amsterdam heeft geschonken. In het november nummer 1894 van "Nederlandsch Koloniaal Centraalblad" (blz.85- 87) heeft de toenmalige conservator van de ethnographische ver zameling van Artis, C.M.Pleyte Wzn., bij wijze van In Memoriam voor de toen juist overleden Van der Tuuk een korte beschrijving van deze pustaha's en van vier handschriften op bamboe gegeven. Ze zijn nu in het Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amster dam, en ze komen dan ook voor in mijn aantekeningen over de pustaha's van dit Instituut die omstreeks 1926 gemaakt en in 1934 gepubliceerd zijn (Mededeelingen Kon.Koloniaal Instituut XXXIV (Afd.Volkenkunde No.6) p.51 evv.). De hieronder vermelde nummers zijn die welke de pustaha's nu in de verzameling van het Instituut voor de Tropen dragen. Maten naar Pleyte. A 1389. Dit grootste en mooiste Batakse handschrift is vaak afgeheeld, het eerst op plaat XXI in Van der Tuuks woorden boek, waar staat: De boomschors waarop het geschreven is, is circa 17 Ned. el lang, en 42-è Nederl. duim breed. Met "Ned.el" bedoelt vdT meters. Pleyte: 56 bladen. 42 x 29 cm. Mijn gedrukte beschrijving is lang niet volledig. Een uit voeriger inhoudsopgave (maar zonder vertaling) in Or.8386. Er zijn vier teksten elk met een keten van overlevering, die alle eindigen met de naam van de schrijver Guru Tumurun hata ni adji in Lobu Siregar, een man van de marga Siman- djuntak. Zie Or.3480. a 2-55 (d.i. de hele voorkant) Pangulubalang duwa radja odjim na bolon. De leermeester van Guru Tumurun's leermeester voor deze magie was Datu Pangguwal ni adji van de marga Smaga Ompu Ratus uit Palipi. Deze wordt ook genoemd in de keten van overlevering van Or.3429, en er wordt bij vermeld dat hij behalve de daar overgeleverde porbuhitan (buffel— 99 wichelarij) ook de pangulubalang duwa radja odjim na bo- lon kende. b 2-30 Pamunu tanduk. b 30-48 Rambu siporhas. b 48-55 Simonang-monang. Een paar kleine stukjes tekst en illustraties uit dit handschr. heb ik gepubliceerd in het album Indië van Lam ster en in mijn artikeltje over de Batakse handschriften te Manchester. De Leidse Universiteitsbibliotheek heeft van deze pusta- ha: een negatieve microfilm (Film Or.B8). Een stel vergrotingen daarvan op papier (Or.8316). Een transcriptie in lat.kar., naar deze vergrotingen ge maakt in Djakarta door mijn assistent Djaporman Saragih. Het begin van deze transcriptie heb ik met het originele handschrift vergeleken; ook verder in de tekst heb ik stuk jes verbeterd, ik herinner me niet meer of dat naar het origineel of naar de foto's is gebeurd. Er zijn heel veel fouten in de transcriptie; de stukken waarin geen verbete ringen van mijn hand voorkomen zijn zonder collatie met het origineel of althans foto's niet te vertrouwen. (Or.8386). A 4152a. 27 bladen. 16 x 13i cm. Zie Cr.12.474 f.475v. Bevat twee teksten, elk met een keten van overlevering die eindigt bij een leerling in Sihingkit (aan de weg van Dolok Sanggul naar Barus). Fanampuhi na bolon. citroenorakel, en: G o rak—gorahan ni ad.ii paung, omina in het inwendige van een kip (niet van een varken, zoals Pleyte meende). A 4152b. 30 bladen. 11 x 8£ cm. Zie Cr.12.474 f.476r. Mijn inhoudsopgave in Med.Kol.Inst. is wel juist: 1. Poda ni hata-hata ni pehu homang pehu pangalilu, over het wichelen met de zeven pehu (zie Winkler). 2. Poda ni hata-hata ni pormamisan, over het wichelen met de vijf tijdstippen van de dag die door Hindoegoden (Ma- mis enz.) beheerst worden. 3-Poda ni pamusatan ni tampuk ni unte, over het citroen orakel, en 4. de daarbij horende mintora (bezweringsformulier). 100 1 en 3 hebben verschillende ketens van overlevering, beide eindigend met Guru Sabungan ni adji in Pagarbatu, die ook in 2 als leerling wordt toegesproken. A 4152c. 2C bladen. 8 x 5 cm. Zie Or.12.474 f.476r. Manuk gantung, het wichelen met een hangende kip. Geschre ven voor of door Datu Radja ni adji van de marga Rambe Sima- nalu in Bonan Dolok. A 4152d. 65 bladen. 10^ x 7 cm. Zie Or.12.474 f. 476v. De tekst begint op beide zijden aan hetzelfde einde, zodat niet uit te maken is welke kant het eerst is geschreven. Te Leiden is in de verzameling Van der Tuuk een afschrift op pa pier van deze pustaha (Or.3394a p.1-23). De maker daarvan is begonnen bij de poda ni pormesa, door Pleyte en mij als het begin van de keerzijde beschouwd. Aan het einde van de ketens van overlevering staat op beide kanten Radja Silo hata ni adji. Voor de inhoud zie men mijn tamelijk uitvoerige beschrijving in Med.Kol.Instituut. De door mij als a beschouwde kant handelt voornamelijk over hatiha pehu, pangarambui si pitu budjing (mogelijk is dit de naam van de figuur met zeven kompasrozen waarin de woorden mate en bunu) en andere tijdstippenwichelarij. De andere kant begint met de tekens van de dierenriem (por mesa) , daarna de panggorda; dan poda ni porbungtion (zo, niet porbutahon) ni pormamis; poda ni tabas ni pagar adji malim en ten slotte tweemaal een poda ni pangarumai ni tunggal pana- luan, aanwijzing van de verschillende plekken op de toverstaf die voor diverse categorieën van personen van omineuse be tekenis zijn. N.B. De pustaha's A4152e en f behoren niet tot de collectie Van der Tuuk, maar tot die van Kapt.J.C.de Vos. Misschien heeft deze ze van Van der Tuuk gekregen; A 4152f behoort tot groep II (boven blz.13). A 4171. 20 bladen. 42 x 24 cm. Geschiedenis van Malin Deman, voor Van der Tuuk opgeschre ven. Zie Aanhangsel 1 (blz.300). Pleyte beschrijft verder nog 4 handschriften op bamboe; drie 101 daarvan zijn nu Inst.v.d.Tropen no.A 4268a-c; het vierde, een korte weeklacht op een 35 cm lange bamboegeleding, heb ik niet in de Amsterdamse collectie kunnen identificeren. Het kaartsysteem van het museum vermeldt nog de volgende voorwerpen met opschriften die tot de collectie Van der Tuuk behoren: A 3269. Brief op bamboe. A 3541. Beschreven rotan priesterstaf. (Tabas) A 4155. Smeekschrift op bamboe uit Mandailing. A 4587. Fluit met gedichtje uit Mandailing. A 4588. ffetfspoel met een verliefd versje. Behalve 151 originele pustaha's bevat de Leidse collectie Van der Tuuk ook een aantal afschriften op papier. Die zul len in hoofdstuk II behandeld worden in groep I (hadatuon). HOOFDSTUK II. VAN DER TUUKS HANDSCHRIFTEN OP PAPIER EN BAMBOE. Het hoofdbestanddeel van deze collectie vormen de Batakse teksten geschreven op door Van der Tuuk verstrekt klein—fo lio papier, de meeste door Batakse leermeesters, zegslieden en helpers, sommige door Van der Tuuk zelf. Van deze vellen heeft Van der Tuuk al in Barus bundels gemaakt, die elk af zonderlijk gepagineerd en later in Nederland gebonden zijn. Er zijn 25 van deze bundels, Cod.Or.3398-3422 (niet 20, zo als in A.Teeuws inleiding tot de Engelse vertaling van Van der Tuuks Tobasche Spraakkunst staat; ook het aantal pusta ha's is daar verkeerd opgegeven, n.1. 154 in plaats van 151). Voor in elk deel heeft Van der Tuuk zeer beknopt de inhoud geschreven. Een iets uitvoeriger, nog te Barus gemaakte, in houdsopgave van deel I-IX (nu Cod.Or.3398-3406) bevindt zich onder de losse stukken (Or.33861). Dat wat hieronder in de beschrijving van deze 9 bundels tussen aanhalingstekens staat is letterlijk (ook zonder verandering van de spelling) uit die oude inhoudsopgave overgenomen. Behalve de 25 foliodelen zijn er nog losse stukken, Cod. Or.3257b, 3259b, 3386a-z, 3387ff, 3394a-y en 3395-3397. De overgrote meerderheid van de op papier geschreven teks ten vormen de verhalen. Hiervan heb ik een overzicht ge- 102 geven in mijn proefschrift: Overzicht van de volksverhalen der Bataks. Vlissingen 1927 (=OVB). Slechts van negen verha len is daar een enigszins uitvoerige inhoudsopgave gegeven, van de overige is de inhoud in een paar zinnen aangeduid. Ik had van alle verhalen inhoudsopgaven gemaakt, maar die zijn in de oorlog verloren gegaan, Behalve die van de Uilespie- gelverhalen, waarvan ik een exemplaar aan mevrouw M.Coster- Wijsman had gegeven, die ze voor haar proefschrift: Uilespie- gel-verhalen in Indonesië. Santpoort 1929, heeft gebruikt. Deze heb ik na de oorlog teruggekregen. Ze zijn nu opgeno men in Cod.Or.12.475. Enkele van mijn inhoudsopgaven zijn enigszins bewerkt gepubliceerd in het tweede deel van Volks verhalen uit Oost-Indië door J.de Vries. Hiernaar wordt in OVB verwezen. Hieronder volgt een inventarislijst van de handschriften, waarin bij ieder stuk verwezen wordt hetzij naar het nummer van OVB waaronder het vermeld is, hetzij naar een van de groe pen A - N, waarin ik de niet in OVB behandelde stukken ver deeld heb. Daarna worden de niet in OVB vermelde stukken nogmaals op- gesomd, ditmaal in groepen ingedeeld. Or.3257b. Een opschrijfboekje van Van der Tuuk, waarin aan de ene kant een Bataks wortelwoordenboek begonnen is, met verge lijking van andere talen. (Gr.M) Or.3259b. 4°. Een Batakse woordenlijst door vdT samengesteld uit gedrukte werken voordat hij de taal ter plaatse beoefend had. Tussen het Bataks staan telkens kleine stukjes Chinees, naar gedrukte voorbeelden nageschreven, o.a. uit de editie 1857 van Abel Rlmusat, Elémens de la grammaire chinoise (Mede deling van Prof.Dr.A.E.1.Hulsewé). Hieruit blijkt dat Van der Tuuk zich na zijn terugkeer van Sumatra met de beginselen van het Chinees heeft beziggehouden. (Gr.M) Or.3386. Doosmand met losse stukken. De inhoud van deze mand en het pakket (thans 2 portefeuilles) Or.3394 heb ik m 1971 geordend en over beide nummers verdeeld. a. Gedrukte letterproef: Suhutan ni si Djangga Mura-meru. (Gr.A) b. Toba-Batakse verhalen in lat.kar. (Gr.A) c. Vertalingen van Batakse verhalen. (Gr.A) 103 d. Volksbeschrijving. (Gr.A.I en M) e. Originelen van platen in het Woordenboek. Afzonderlijk opgeborgen. (Gr.M) f. Aantekeningen over datu-wetenschap. (Gr.M) g. Afschriften van brieven in Bat.kar. en diverse aante keningen. (Gr.M) h. Stukken bijbelvertaling in lat.kar. (Gr.L) i. Oude inhoudsopgave van Or.3398-3406. (Gr.M) j. Oude lexicografische aantekeningen. (Gr.M) k. Spraakkunst (kladstukken). (Gr.M) l. Kritiek. (Gr.M) m. Reisverslagen. (Gr.M) n. Diversen. (Gr.M) o-s. Stukken in later tijd aan vdT toegezonden. (Gr.N) o. Een paar stukken wschl. uit Simalungun. p. Mandailingse vertaling van een boekje van K.K.Holle. q. Proeve van bijbelvertaling door L.Nommensen. r. Een register van schulden in Bat.schrift. s. Over pokkenvaccinatie. Uit Asahan, 1867. t. Aantekeningen van vdT over andere talen, o.a. Dajaks en Polynesische talen. u. Twee woordenlijstjes van de taal van Enggano. v. Kladaantekeningen over het Malagasy. w. 3 stukken in Arab.kar., n.1.: 1. een klein ffialeis-Atjèhs woordenlijstje, met potlood geschreven. 2. een blad uit een Maleis theologisch werk, telkens een passage in Arab.schrift, gevolgd door een trans criptie in Lat.kar., en daarna een Nederlandse ver taling (niet door vdT). 3. Surat hitungan orang Arab dan orang Tjina, d.w.z. getallen in het Nederlands (met Arab.kar.!), Ara bisch en Chinees (Ar.kar.!) door 1ste Ltn.Muhammad Tjing Sa'idullah, klerk Algemene Secretarie pensio neer,^ Eebr. 1846. Zie over hem: Malay and Indone sian Studies. Essays presented to Sir Richard Win- stedt. 1964. p. 260 sq. x. Sundaas in Jav.kar. 104 105 3. p.6-8 = Or.3540. 4. p.8-13 = Or.3478. 5. p.14-34 = Or.3479/3488 (samen één handschrift). m. 24 blz. = Or.3548 begin tot ongeveer b 19. n. 1. p.1-16 hs. van Guru Mangalagat. (Gr.l). 2. p.16-27 idem. (Gr.l). 3. p.27-45 idem. (Gr.l). 4. p.45-55 = Or.3539, zeer slecht afschrift. 5. p.55-63 = Or.3532. 6. p.64-68 = Or.3472 a-zijde. 7. p.69-73 = Or.3513. o. 1. p.1-27 = Or.3461. 2. p.27-102 = Or.3428. 3. p.102-131 = Or.3474. p.132 blanco. 4. p.133-145 = Or.3536. 5. p.145-154 = Or.3533. 6. p.154-160 = Or.3458. 7. p.160-168 = Or.3572. 8. p.168-172 = Or.3542. p. Klein fragment van Si Adji Marimbulu Bosi. OVB 119f. q. Si Hadji Kontjang-kantjing. OVB 229a. r. Fragmenten van Dairische verhalen. (Gr.A) s. Fragment van Si Hadji Kontjang-kantjing. (Gr.A) t. Vertaling van Gen.1-23 in het Toba-Bataks. (Gr.L) u. Idem in het Dairi-Bataks. (Gr.L) v. Mandailingse stukken. (Gr.A,E,K en M) w. Vertaalde verhaaltjes. (Gr.M) x. Dairi-Batakse versjes en twee verhalen. (Gr.D en A) y. Oude lijst van pustaha's in vdT's bezit. Lat.kar. (Gr.M) Or.3395♦ 4° boek. Genummerde bladzijden 51-158 en van ach teraf •geschreven nog 27 ongenummerde bladzijden. Het voorste gedeelte bevat gegevens over de Bataks en hun taal door vdT geexcerpeerd uit vóór 1850 gepubliceerde wer ken (Wilier, Junghuhn, Anderson, Marsden, Raffles enz.) met aantekeningen waarin vdT getracht heeft de Batakse woorden te identificeren. Hiertussen vindt men op blz.135-140 vdT's 106 Short account of the Batta manuscripts belonging to the East India House en op 145 ew. afschriften uit pustaha's. Het achterstuk bevat oude, waarschijnlijk nog in Holland gemaakte, Batakse woordenlijsten, en later daartussen geschre ven aantekeningen, voornamelijk over de namen van landstreken, marga's en dorpen in het bovenland van Barus. (Gr.M en I). Or.3396. 7 schoolschriften. Teksten in Bataks schrift door Guru Sinangga voor L.Nommensen geschreven. (Gr.N). Or.3397. Klein octavo boekje van 105 folia, in Bataks schrift met verticale regels geschreven. Het verhaal van Si Bobak, OVB 188.Dit boekje wordt door vdT bedoeld waar hij in zijn oude inhoudsopgave van zijn Batakse hss. (Or.3386i) zegt: "Van deze redactie is een net afschrift gemaakt om U ter drukking toegezonden te worden." Het is echter nooit ge drukt . Qr.3398. Klein folio. 216 blz. Alles Toba-Bataks. 1-24 Si Marganggang Gaol. "Het erotische gedicht." (Gr.D) 24-71 Si Tarungtung. OVB 95. 72-79 Umpama, "d.i.versjes waarvan de Bataks in hunne rede voeringen gebruik maken om d'een of d'andere waarheid aan den dag te brengen". (Gr.D) 80 Raadsels. (Gr.C) 81-118 Si Singa Mangaradja. OVB 248a. Uitgegeven met verta ling door C.M.Pleyte, BKI 55 p.1-45. 119-126 Pangaraksaon. (Gr.l) 126-148 "Twist van die van de Marga Soboe met die van de Mar- ga Soemba". OVB 247. vdT's titel op het schutblad: "Parbadan nie anak nie Soboe dohot anak nie Soemba, uit een pustaha". Ned.vertaling van het begin door vdT: Or.3386c. Het geheel is indertijd door Ph.L. Tobing getranscribeerd, vertaald en becommentarieerd als doctoraalscriptie. Hiervan is te Leiden geen copie; wellicht is het origineel nog in het bezit van zijn weduwe. Een doorslag van mijn aantekeningen er op is opgenomen in Or.12.475. 149-216 Pais (dwerghertverhalen). OVB blz.76 en no.18. Or.3399. Klein folio. 188 blz. Alles Dairi-Bataks. 1-4 Si Girsang. OVB 14a. BL III p.116-120. 107 5-32 Si Blge. OVB 102. 32-60 Si Tuwan Ruku-ruku. OVB 154d. 61-86 Pelanduk. OVB blz.76. 86-119 Nan Terter Dahan (of, naar haar zoon, Si Sori Ntagan). OVB 82. 120-169 Guru Tonggal Begu. OVB 12. (Blz.170 blanco). 171-188 Datu Rangga Djodi; "is een afschrift van mijne hand in Ital. karakter zijnde 't origineel op bamboe". OVB 165. Or.3400. Klein folio. 284 blz. Alles Toba-Bataks. Blz. 69- 83, 85-116, 118-135, 138-155, 157-210, 213-256 en 258-284 zijn in grote Batakse letters, waarschijnlijk met een Batak- se pen (tarugi) geschreven. Op blz.85 en 119 wordt als leer meester van Tuan (d.i.vdT) genoemd Guru Saniang Naga; zijn leermeester was Guru Sinaongan ni adji, diens leermeester Guru Manubung ni adji. 1-68 Si Adji Bahir-bahir. OVB 113. Transcr.p.1 in Or.12.475. 69-83 Si Bao Tolu. OVB 71. 84 "Brief van 't margahoofd van Toekka getiteld Radja Toek- toeng aan den Toengkoe radja Baroes". (Gr.J) 85-94 Si Radja Ulang Bada. OVB 244. 94-116 Si Djonaha. OVB 185b (drukfout) = Cr.3432 b35-41. Excerpt in Or.12.475 p.1. 117 Tabas ni subutan, getypte transcriptie van het slot van Or.3432 b41, hier bijgevoegd. (Gr.l) 118 Bindu matoga met bijschriften. (Gr.l) 119-135 Si Boru Gagan di Halto. OVB 94. 136 Begin van een verhaal (potlood). (Gr.A). Aantekening. (Gr.M) 137 Aantekening vdT over rambu siporhas. (Gr.ffi). "Brief van Goeroe Sombaon aan den civiel-gezaghebber (H.J.J.) Gout te Baroes". (Gr.J) 137-150 Si Galanggang Medal-edal. OVB 119h. 150-155 en 157-161 Bao pais. OVB blz.76. 156 "brief van Patsotson aan den civielgezaghebber (H.J.J.) Gout te Baroes". (Gr.J) 162-180 Si Urang Mandopa. OVB 117c. (Bevat de episodes AEG (als in f) I. Eindigt abrupt). 108 181-190 Radja Niantanan. OVB 117n. 190-210 Datu Dalu. OVB 110c. (Datu Dalu is de jongere broer van Si Sangmaima en de rollen zijn omgekeerd). 211-212 Blanco. 213-228 Si Bursok. OVB 119j. Uitgegeven door C.M.Pleyte in Album Kern p.91 ew. 229-232 "Twist van de zon en maan". OVB 3b. 233-244 Tonggo-tonggo ("Aanroeping der geesten"). (Gr.l) 245-248 Andung("Weeklagt"). (Gr.E) 249-256 Sanggapati ("Bereiding van het oorlogsbeeld Sangga- patie"). (Gr.l) 257 Blanco. 258-277 Mula ni tano ("De eerste vesting; reeds aan U ver taald gezonden"). OVB 1e. Zie Journal Anthropolo gical Institute 26 (1897) p.103-109, een Engelse vertaling door C.M.Pleyte uit vdT's Nederlandse ver taling in een brief aan het Ned.Bijbelgenootschap. 277-284 Si Djanggar Djuit. OVB 220d. Or.3401. Klein folio. 297 blz. Alles Toba-Bataks. 1-47 (t.r.48 blz, nr.26 tweemaal) Nan Djomba Ilik. OVB 85. BL I p.1-48. (= Or.3432 b12-35). Begin: BKI 4 p.15-20; transcr.20-22. spr. p.23-25 (transcr.); Grammar p.402/ 403 (tekst en transcr.). 48-57 " zijn in Ital.kar. door mij van bamboe afgeschreven geworden". 48-51 Tonggo-tonggo ni rambu siporhas. ("Aanroeping der gees ten"). (Gr.l) 51- 52 Si Adji Portaba. OVB 103d. 52- 53 Si Lingga. OVB 187. 53 Na pitung dohot na gundung. ("De bogchel en de blinde"). OVB 207a. 53 Si Palpal dohot si Bisbis. ("De kaalkop en de leepoog"). OVB 208. 54 Pais dohot langkitang. ("Het steenbokje en de slak"). OVB blz.76. 54- 55 Brief. (Bat.kar.). (Gr.J) 55- 57 Bao Pais. ("Het steenbokje"). OVB blz.76 57 Si Djonaha en Si Bobak. OVB 186. Vertaling in Or.12.475 p.4. 109 58 "Brief van Patsotson aan den civielgezaghebber te Baroes" (Gr.J) 58 Liedjes (lat.kar.). (Gr.D) 59-62 Datu Dalu. "Uit een Hds.in het E.I.House". OVB 110b. 62-64 Tonggo-tonggo. ("Aanroeping der geesten. Transcript in Ital.kar. van bamboe"). (Gr.l) 64-67 Idem. Lat.kar. Tonggo-tonggo uit een hs.v.h.E.I.House. (Gr.l) 67-70 Ari rodjang (lat.kar.) uit hs.E.I.House. "Zie mijn verslag der Bat.H.H."(in Or.3395). (Gr.l) 70-73 Nang Gorga di Portibi. "Transcript in Ital.kar.v. bam boe". OVB 1c. 74-92 Si Ulang ffiandopa. "Transcr.in Ital.kar.v.bamboe". OVB 117d. 92- 93 Si Singa Mangaradja. "Overlevering omtrent de aankomst der eerste Mal.te Baroes. Transcr.in Ital.kar.v.bam boe". OVB 248b. 93- 94 Si Tolo(ng) Hakke. (lat.kar.). OVB 84a. 94- 95 "Brief van Radja Toektoeng aan den civielgezaghebber". (Gr.J) 96-151 Si Adji Marimbulu Bosi. OVB 119a. (= Or.3419 p.42-69) 152-200 "De oorsprong der boomen & kruipplanten". (Gr.F) p.179 bestaat niet. Zie OVB p.64 200-208 De twist van de zon en de maan. OVB 3a. 209-229 Si Adji Panurat en Si Adji Pamasa. "Transcr.in Ital. kar. van een origineel op bamboe". OVB 154. Tekst in Bat.kar.: Or.3416 p.225-238. BL I p.55-87. 229- 230 "Inleiding uit een poestaha behelzende een voor schrift voor het wigchelen met een kip (parmanoehon) Transcr.in Ital.kar." (uit Or.3476). OVB 9a. 230- 231 Uhum ni bodil. (Gr.F) 232 Blanco. 233-251 Si Adji Marimbulu Bosi. "Afschr.in Ital.karacter v. een origineel op bamboe". OVB 119d. Korte redactie, eindigend met het huwelijk van de held. 252-257 Uhum. "Eenige fragmenten over de Bat.regtspleging. Afschr.in Ital.kar. van een origineel op bamboe". Zie BKI 105 p.112. (Gr.G) 110 257- 258 Si Tolong. "Afschr.in Ital.kar.v.e. origineel op bain- boe". OVB 97 (drukfout). 258- 264 Si Malin Deman. "Afschr.in Ital.kar.v.e. orig. op bamboe". OVB 115a. Alleen het begin (AB). 265-272 Si Marganggang Gaol. (Gr.D) 272-297 Si Adji Urang Mandopa. OVB 117e. Or.3402. Klein folio. 346 blz. Geheel geschreven door Guru Tinandangan uit Naipospos, zie blz.3. 1-3 Hata ni tondung. "Iets over de bijzondere bij 't wigche- len gebezigde woorden". (Gr.F) 3-17 Tonggo-tonggo ni pane. (Gr.l) 17-21 Tonggo-tonggo ni si Adji Mamis. ("Aanroeping van den geest Sie adjie Mamies"). (Gr.l) 21-28 Andung. (Gr.E) 29-74 Si Deang Parudjar. OVB 2. 74-104 Porhail na tigor. OVB 134. 105-133 "Godenleer van die van Naiepospos". Aantekeningen hieruit OVB 112. (Gr.F) 133-136 Djudjungan. In hoofdzaak meegedeeld in OVB 2 H aant. (Gr.F) 137-138 Doorgestreept. 139-160 "Soorten van wigchelarij bij die van Naiepospos". (blz.158 blanco) (Gr.F) 160-165 Pardjudjungan en pardebata. "Over de door een bepaal de Godheid steeds bezochte menschen". (Gr.F) 165-184 "De aanroeping aller geesten (bij groote feesten)". (Gr.F) 184- 185 "Over de Pangoeloebalang". (Gr.F) 185- 187 De rots Nanggar Djati. (Gr.F) 187-190 Hariara Djambu Barus. (Gr.F) 191-217 "De geestwording der menschen". (Gr.F) 217-244 Begu siar. "Het invaren der geesten". (Gr.F) 245- 247 Geestwording. (Gr.F) 246- 302 Kwelling der geesten. (Gr.F) 303 Homang. OVB IV inleiding (blz.115). (Gr.F) 304 Sulambak golang-golang. (Gr.F) Zie OVB p.26 n.1. 305-346 Torhan-torhanan. "Raadsels die door een verhaal moe ten worden ontraadseld". Hieruit een paar in BL I p. 49-55. Vgl. OVB 37. (Gr.B) Or.3403. Klein folio. 251 blz. 1-108 Toba; 109-238 Dairi; 239-251 Toba. 1- 2 oorsprong van de hoenders, zie OVB noot bij no.18. 2- 60 "Twist van den olifant Mangoear en de slang Pietong- gam". OVB 34 (drukfout). 61-108 Ompu Si Djolak Maribu. OVB 147. (= 3419 p.1-28). 109-155 Si Himat Meralo. OVB 125. (- 3420 p.301-332). 155-188 Kerbo Si Ranggir. OVB 64i. BL III p.176-115. ( = 3420 p.333-360). 188-238 Si Hadji Kontjang-kantjing dlket Si Hadji Mldem- medem. OVB 229. (Het begin ook Or.3394s). 239 Uhum di Naipospos. Lat.kar. Zie BKI 105 p.112. (Gr.G) 239-242 Pusu so Malum. "Tr.in Ital.kar. v.e. origineel op bamboe". OVB 117m. 242-251 Sutan Marganti. "Trs.in Ital.kar.v.e.orig. op bam boe". OVB 162e. Or.3404. Klein folio. 252 blz. Alles Toba-Bataks. 1-3 Hata ni andung. ("De weeklagt-taal"). (Gr.E) 3- 42 Ompu Radja Rinabongat. OVB 126. 42-88 Radja Gundur di Lalo. OVB 114. (= Or.3460) 89-124 Si Adji £i Angkola. OVB 118b. 125-162 "Afschrift van twee poestahas die ik niet kon koo- pen en die hoewel weder over wigchelarij handelen de, toch veel voor de kennis der taal afwierpen". 1 (p-125-149) het begin ook Or.3394a p.24-27; 2 (p.149-162) = Or.3502 (dus later toch door vdT gekocht) = Or.3394f p.17-20, 24-22. (Gr.l) 162-170 Ompu Radja Udjung Bosi. OVB 247a. 171-252 Pidong Radja Imbulu Man. OVB 181b. (= Or.3432 a1-b12). Een stukje getranscribeerd in Cr.12.475. Or.3405. Klein folio. 300 blz. Alles Toba-Bataks. 1-100-Sutan Malin Deman. OVB 115. BL I p.87-201. (= Amster dam A 4171 = Or.3418 p. 381-428). 101-107 Mula ni bodat. OVB 16. (= Or.3431 a1-a5). 107-150 Si Tapi Sindar Mata ni Ari. OVB 162c. (= Or.3431 a5-b9). 151-180 Radja Madingin. OVB 218. (= hs.Dresden MfV:34226, lil 112 dat echter incompleet is). Zie L.Manik, Katalog, No.254. Afschrift te Djakarta D 117 p.249-393* 181-189 Tonggo-tonggo. (Gr.I) 189-204 Si Tadjom Bolak. OVB 164 (foutief). (= Or.3431 89- b19). Uitgegeven door D.W.N.de Boer, BKI 104 p.45-79 met vertaling. Zie mijn naschrift aldaar. 205-280 "Zeden, gewoonten en wetten van die van Naie pospos". Dezelfde tekst is ook opgenomen in Or.3416, zie BKI 105 p.112. Uitgegeven: p.205-254 met Ned.vert. door D.W.N.de Boer in BKI 103 p.339-457; mijn verbeterin gen in BKI 104 p.83-88; p.254-280 door mij in BKI 105 p.111-135; vertaling door J.C.Vergouwen in Adatrecht- bundel XXXV p.135-154. (Gr.G) 281-300 Si Tapi Bunga Boru. OVB 69a. Or.3406. Klein folio. 326 blz. 1-144 Toba; 146-159 Dairi; 160- 170 Toba; 170-173 Dairi; 174-326 Toba. 1-107 (t.r.108 blz.; 81 tweemaal) "Eenige zeden, gewoonten en wetten van die van Pasarieboe". (Gr.G) 108-123 Liedjes. (Gr.D) 124-137 Poda ni parbage ni adji. ("Over de oorlogsbeelden"). (Gr.I) 138-144 Parhalaan. (Gr.I) 145 Blanco. 146-159 "Transcr. in Ital.karacter van orig. op bamboe". De originelen, die gedeeltelijk bewaard zijn in Or.3394r (zie aldaar) zijn echter op papier. 146-148 Kajuwara ffierlendung. OVB 60. Bat.kar.: Or.3394r. Ge drukt BKI 4 p.47-50 met transcr.51-52. 148-152 Si Bilalong. OVB 194. Excerpt Or.12.475 p.10. Tussen blz.151 en 152 een klein stukje alfabetische woorden lijst. (Gr.K) 152- 153 Si Djinaka. OVB l85d (drukfout). Excerpt Or.12.475 p.2. 153- 159 Si Mbujak-bujak. OVB 145. 160- 161 Tabas ni panampuhi ("Tooverformulier bij 't wigchelen met een citroen"). (Gr.I) 161- 166 Tabas ni pagar sipiuan ("Tooverformulier bij het ver vaardigen van het behoedmiddel sie pieoean"). (Gr.I) 113 167 Blanco. 168-200 "Transcr.in Ital.kar. van orign, op bamboe». 168-170 Tonggo-tonggo ("Een aanroeping van geesten"), d. w.z. de tekst over de oorsprong van het haan- orakel op een bamboe te Amsterdam A 4268b. OVB 9. Afschrift door C.M.Pleyte: Or.3188b. 170-173 Datu Tonggal Begu. Dairi-Bataks. OVB 12a. 174-178 Oorsprong van de tunggal panaluan. OVB 5a. (= Am sterdam 4268a). Afschrift te Djakarta D 117 p. 394-402. 179-186 Bao Pais. OVB biz.76. 186-188 Hariara Morlindung. OVB 60a. 188-192 Si Bobak. OVB 188a. ^93-200 Si Hobar. OVB 78a. Het is een combinatie van de motieven uit OVB 77 en 78. Het restant van p.200 en 2 ongenummerde bladzijden zijn volgeschreven met grotendeels weer doorgestreepte woord verklaringen. (Gr.K) 201- 202 "Brief van Radja Ielamoeda aan den radja van Sie- bolga", en van de Radja van Sibolga aan de Resi dent. (Gr.J) 202- 206 Liedjes. (Gr.L) 206- 207 Drie brieven. (Gr.J) 207 Liedjes. (Gr.D) 207- 208 Raadsels. (Gr.C) 213- 208 "Fragment over de regtspleging (Transcr.in Ital. kar.v.e.orig. op bamboe)». Zie BKI 105 p.112. (Gr.G) 214- 241 Si Sangmaima en Datu Dalu. OVB 110d. (= Or.3419 p. 29-42). Afschrift Djakarta D 117 p.403-439. 242-326 Si Bobak. OVB 188. (= Or.3397 = Or.3419 p.71- 108). Zie ook BKI 105 p.112. Or.3407. Klein folio. 326 blz. 1-226 Angkola; 227-278 Dairi; 279-326 Toba. 1-27 Si Unggas Tali Dondang. OVB 132. 27- 28 Rijstsoortbenamingen. (Gr.K) 28- 30 Vruchtsoortbenamingen. (Gr.K) 31-45 Djangka-djangka ni Sutan Palaon. OVB 148. BL II 114 p.118-127. 45-46 Tabas ni taoar. (Gr.l) 47-82 Si Adji Tumurun-turun. OVB 115f. 83-124 Pidong Radja Imbulu Man. OVB. 181. 125-126 Benamingen van vissen, wouddieren en vogels. (Gr.K) 127-130 Liedjes. (Gr.D) 131-226 Si Adji di Angkola. OVB 118. BL II p.142-203. 227-258 Hukum ni Dairi, in de sprk., bv.p.124, geciteerd als "costumair regt". (Gr.G) 259-278 Dairi-Batakse liedjes. (Gr.D) 279-298 Liedjes uit Naipospos. (Gr.D) 299-301 Ende pangaransaon ni bagas. (Gr.D) 301-310 Ende gasgas. (Gr.D) 311-316 Ende ni Boru Galingging. (Gr.D) 316-317 Ende daon ni monsi. (Gr.D) 318 Ende daon ni singke. (Gr.D) 319-321 Document omtrent Radja Ibus. (Gr.J) 322-326 Brieven uit Padang Bolak. (Gr.J) Or.3408. Klein folio. 242 (ten rechte: 266) blz. Alles Ang- kola-Bataks. 1-44 Mangaradja Enda Panjabungan. OVB 234. BL II p.61-105. 45-112 Malin Deman. OVB 115c (= Or.3416 p.149-196), 113-121 Ama ni Pandir. OVB 197a. (= Or.3416 p.1-9). Excerpt Or.12.475 p.16; vertaling van het begin ibid.p.15. Vgl. BKI 4 p-33-35; transcr. 35-36. 122-136 Si Radja ni Uwo. OVB 50. Hierna is bij vergissing 169-192 gebonden. 169-178 Toras ni Talis. OVB 103a. (= Or.3416 p.54-64). 178-192 Dja so Mondjol di Toba. OVB 219. (= Or.3416 p.41-53)• 137_145 Ende pandjang. BL II p.209-215. (= Or.3416 p.140-148). (Gr.D) 145-162 Liedjes. Afschr.v.145-151: Or.3416 p.220-224. (Gr.D) 162-168 Ende ni begu na niparo. BL II p.204-208. (= Or.3416 p.136-140). (Gr.D) 169-202 (de paginering loopt door, hoewel er al een p.169 na 136 is) Si Tapi Surat Mali ja Gading. OVB 162a. 203-218 Bajo Radja Gundur Bilalung. OVB 133. 219-242 Si Adji Mihut. OVB l88f. 115 Or.3409. Klein folio. 220 biz. Mandailingse en Angkolase stuk ken. 1-6 Radja Honas Mandailing (Angk.). OVB 116b. 6-16 Liedjes (Angk.). (Gr.D) 17-20 Raadsels (Angk.). Incompleet afschrift: Or.3416 p.13- 16. (Gr.C) 21-40 Bajo Radja Hatoguwan (Angk.). OVB 232. 41-48 Si Panggondangi (Angk.). OVB 104. Tussen 44 en 45 Aant.vdT. (Gr.M) 49-53 Boomnamen (Angk.). (Gr.K) 53-59 Si Hapundung (Angk.). OVB 86d. 59-66 Si Baun Pedjel (Angk.). OVB 102b. BL II p.1-16. (=0r. 3416 p.208-219 = Or.3417 p.56-65). 69-77 Doli-doli Si Tagolan (Mand.). OVB 240. 77-84 Si Moget Dauwano (Mand.). OVB 115g. 85-92 Sutan Bagindo (Mand.). OVB 241. 92-94 Liedjes (Mand.). (Gr.D) 95 Namen van huisraad (Mand.). (Gr.K) 95-103 Sutan Mora Tais (Mand.). OVB 242. 103-112 Datu na Djurangga di Langit (Mand.). OVB 243.Cf.1a. 117- 113 Baginda Padang Anunang (Mand.). Excerpt Or.12.475 p.7. OVB 188j. 118 Poda ni raanonga ribut (Mand.). (Gr.H) 118- 117 en een blad tussen 118 en 119 Andung (Mand.). (Gr.E) 120- 119 Mandailingse gewoonten (Uhum) (Mand.). (Gr.G) 121- 143 Si Adji Urang Mandopa (Angk.). OVB 117. BL II p.17- 54. (= Or.3416 p.65-102). Een klein stukje lat. transcriptie v.h.begin in Or.3386n. 144 doorgestreept. 145 Raadsels en een liedje (Mand.). (Gr.G) 145- 146 Si Tadjom (Mand.). (Gr.A) 146- 153 Si Parmiskin (Mand.). OVB 70. 153-156 Si Pargintjir (Mand.) OVB 179. 157-159 Poda ni manonga ribut (Angk.). (Gr.H) 159-176 Si Tunggang Karuwaja Mera (Angk.). OVB 130. 177-184 Si Andingkir (Angk.). OVB 198a. (= Or.3416 p.197- 207 = Or.3417 p.49-55). 185-194 Si Djonaha (Angk.). OVB 185c. Excerpt Or.12.475 p.2. (= Or.3416 p.103-112). 195-196 Liedjes (Angk.). (Gr.D) 197-199 Lobajak (Mand.). (Gr.F) 200-208 Ompun Djolak Maribu (Mand.). OVB 147a. 209-217 Si Badjo di Laut (Mand.). OVB 129. 217-220 Si Amin Alla (Mand.). OVB 142a. Or.3410. Klein folio. 248 biz. 1-100 Dairi; 101-248 Angkola. 1-20 Simbatjang Gumale-gale. OVB 77a. (= Or.3420 p.361-376). 21-25 Kata begu siar. (Gr.K) 25-52 Si B?ru Ginggingen. OVB 79a. (= Or.3420 p.377-391). 53-100 Hukum. (Gr.G) 101-156 Si Adji Guru Manuwalang. OVB 161. 157-177 Si Bursok na Pitu. OVB 104a. 178- 179 Hata ni begu sijar. (Gr.K) 179 Pulung-pulungan ni pagar silindjuwang. (Gr.K) 179- 180 Plantennamen. (Gr.K) 181-196 £ji Tombang Gadung. OVB 182. 197-212 Si Huting Djalang. OVB 233. 212-216 Si Karat Labu. OVB 182c. 217-219 Andung. (Gr.E) 219-222 Si Miskim. OVB 111. 222-228 Dja Bitis-bitis. OVB 184. (= Or.3416 p.113-125). 229- 230 Ende ni begu lao tu porang. (Gr.D) 230 Onderdelen v.e.huis. (Gr.K) 230- 232 Wissellied. (Gr.D) 233-236 Andung. (Gr.E) 236-248 Andung ni budjing laho marbagas. BL II p.216-224. (= Or.3416 p.17-25). (Gr.E) Or.3411. Klein folio. 285 biz. 1-126 Dairi; 127-285 Mandailing. I- 11 Anak lumang-lumang. OVB 179c. II- 24 Plrbiron Si Singkam dekSt Si Barbaren. OVB 95e. BL III p.260-272. 25-52 Guru M?ngantar Padang. OVB 13. 53-80 Si Beru Tampuk Lejam. OVB 150. 81-105 Plmungkahen lematlk. OVB 17. 105-126 Si Tagan Dori. OVB 98f. BL III p.273-287. 127-138 Namora Rindang So Bolaon. OVB 131. 139-158 Si Gundjo Mabuk. OVB 128. BL II p.128-142. 117 158 Sutan Manangkerang, alleen het begin. (Gr.A) 159-173 Si Meden Mananti Ali. OVB 239. Vgl.BKI 4 p.36-39; transcr.39-41. 173-175 Liedjes.Iftcpl.afschr.Or.3416 p.126-128. (Gr.D) 176 Pantangwoorden enz. (Gr.K) 177-186 Radja Honas di Mandailing. OVB 1l6d. 187-193 Andung. Afschrift door een Angkolanees Or.3416 p.26 40, laatste gedeelte. (Gr.E) 194 Blanco. 195-204 Andung. Afschrift door een Angkolanees Or.3416 p.26 40, eerste gedeelte. (Gr.E) 204-206 Babi jat rangkon ursa. OVB 41. 207- 2o8 Raadsels. (Gr.G) 208- 209 Landuk. OVB biz.76. 209- 210 Si Andingkir. OVB 198b. 210- 212 Raadsels en liedjes. (Gr.C) 212-225 Sutan Manangkerang. OVB 160. 226-227 Si Moget Gunung Marombun. OVB 116e. 228 Namen van dorpen. (Gr.K) 229-238 Si Adji Urang Mandorpa. OVB 117a. 239- 240 Poda ni manongon ribut. (Gr.H) 240- 256 Si Adji Urang Mandorpa. OVB 117b. 257-260 Mangaradja Enda Panjabungan. CVB 234a. 260-265 Andung. Afschr. door een Angkolanees in Or.3416 p.26-40. (Gr.E) 265-273 Si Bujung Unggas Bomben. OVB 116h. 273-285 Radja Tagor di Laut. OVB 1l6i. BL II p.110-117. 0r^3412. Klein folio. 309 biz. Toba-Bataks. (97 ontbr.in de nummering). 1-68 Si Piso so Malum. OVB 117 1. 69-96 Si Huppaba. OVB 86c. 98-105 Ompu ni Panopa Bosi. OVB 86b. 106-117 Si Sori Tagan. OVB 82a. 118-157 Si Hitir Lombu-lombu. OVB 153. 158-177 Pambalbal. OVB 121. 178-181 Anak lumang-lumang. OVB 84j. 182-185 Si Pandan. CVB 95a. 186-189 Ursa dohot babiat. OVB 41a. 118 190-309 Si Malin Deman. OVB 115b. Or.3413. Klein folio. 277 blz. Toba-Bataks. 1-44 Si Djandji di Angkola. OVB 118c. (= Or.3420 p.1-20). 45-46 Si Pundjung. OVB 176. 47-54 Si Bunga Ihur. OVB 77. 55-56 Si Sanduduk. OVB 220. 57-61 Si Mamora na Oto. OVB 197b. Excerpt Or.12.475 p.17. 62-64 Palanduk. OVB blz.76. 65-84 Si Taring. OVB 84. 85-124 Si Mangalai. OVB 156. 125-140 Lote. OVB 174. 141-148 Gonting-gonting. OVB 62. 149-156 Si Robar. OVB 78. 157-172 Si Hordja. OVB 127. 173-188 Si Bursok na pitu. OVB 146. 189-277 Si Adji Marimbulu Bosi. OVB 119 (= Or.3415 p.1-140). Or.3414. Klein folio. 358 blz. 1-104 Dairi; 105-358 Toba. 1—60 Manuk—manuk Saip Ladang. OVB 181c en 40. BL III p.121-179. Transcr.begin: Spr.p.41/42; Grammar p.404/405. 61-104 Si Selido. OVB 110h. BL III p.219-260. 105-108 Si Radja Ulang Hotari. OVB 84d. 109-120 Anak Lumang-lumang. OVB I88d. 121-128 Palanduk. OVB blz.76. 129-132 Si Bungur. OVB 211. 133-148 Ompun Tunggul di Bauta. OVB 15. 149-152 Na Lungguk. OVB 81. Transcriptie en vertaling in Or. 12.475. 153-192 Si Boru Surat Mulia Gading. OVB 162. 193-208 Si Menset. OVB 189 (drukfout). 209-248 Si Adji Pamasa. OVB 154a. 249-258 Si Ulok. OVB 79. 258-260 Pidong Hatullit. OVB 14. 261-279 Si Tolu. OVB 71a. 279-291 Si Radja Lundu di Pahu. OVB 92. (tussen 284 en 285 twee ongenummerde bladzijden). 292-311 Si Ulang Mauli. OVB 140. 311-344 Si Sangmaima. OVB 110e. 345-358 Si Mangadu. OVB 78h. 119 01^3425. Klein folio. 340 biz. Toba-Bataks. 1-140 Si Adji Marimbulu Bosi. OVB 119 (= Or.3413 p.189-277). 141-144 Silo-silo. OVB 178. 145-160 Anak Lumang-lumang. OVB 135. 160 Raadsels. (Gr.C) 161-175 Pidong Maoang. OVB 59. 175-177 De zon en de wind. OVB 206. 177-180 De zon en de maan. OVB 3c. 181-200 Si Lombuanan. OVB 86. 201-214 Si Lingga dohot Si Purba. OVB 187a. Excerpt Or.12.475 P-5. 214-229 Si Pege. OVB 102a. 229-240 Si Mandjomak. OVB 124. 241-260 Guru Nilanggean. OVB 88. 261-340 Si Adji di Angkola. OVB 1l8d. 0r^34l6. Klein folio. 288 biz. Inliggend Or.3416b, een ka tern kleiner formaat. 1-224 Angkola; 225-288 Toba; 3416b Mandailing. 1-9 Ama ni Pandir. OVB 197a. (= Or.3408 p.113-121; zie al daar ). 10-13 Torkan-torkanan. BL II p.54-57. (= Or.3421 p.97-100). (Gr.B ) 13-16 Raadsels. (= Or.3409 p.17-19). (Gr.C) 17-25 Andung ni budjing laho marbagas. BL II p.216-224. (= Or.3410 p.236-248). (Gr.E) 26-40 Andung. (= Or.3411 p.195-204; 260-265; 187-193). (Gr.E) 41-53 Radja so Mondjol. OVB 219. (= Or.3408 p.178-192). 54-64 Toras ni Talis. OVB 103a. (= Or.3408 p.169-178). 65-102 Si Adji Urang Mandopa. OVB 117. BL II p.17-54. (= Or.3409 p.121-143). 103-112 Si Djonaha. OVB 185c. (= Or.3409 p.185-195; zie al daar) . 113—125 Dja Bitis—bitis. OVB 184. (= Or.3410 p.222—228). 126-128 Liedjes. (= Or.3411 p.173-175; de laatste 2 ontbr. hier). (Gr.D) 129-136 Si Radja ni Banggik. OVB 39a. 136-140 Ende ni begu na niparo. BL II p.204-208. (= Or.3408 120 p.162-168). (Gr.D) 140-148 Ende pandjang. BL II p.209-215. (= Or.3408 p.137-145)* (Gr.D) 149-196 Malin Deman. OVB 115c. (= Or.3408 p.45-112). 197-207 Si Andingkir. OVB 198a. (= Or.3409 p.177-184; 3417 p. 49-55). 208—219 Si Baun Pedjel. OVB 102b. BL II p.1—16. (= Or.3409 p. 59-69; 3417 p.56-65). 220-224 Liedjes. (= Or.3408 p.145-151). (Gr.D) 225-238 Si Adji Panurat dohot Si Adji Paraasa. OVB 154. BL I p.55-87. (= Or.3401 p.209-229, lat.kar.) Ned.vert. v.h.begin door vdT Or.3386c1. 238-288 Uhum. Zie BKI 105 p.112. (Gr.G) Or.3416b. 4°. 22 blz. Si Malin Deman. OVB 115d. Or.3417. Klein folio. 348 blz. Verschillende dialecten; ge deeltelijk in latijns karakter. Zie bij de afzonderlijke stukken. 1-20 Bat.kar. Batang Toru dialect. I- 6 Si Baduko. OVB 121a. BL II p.275-292. 6- 7 Djai bodat rangkon Djai hura-hura. OVB 39b. 7 Torkan-torkanan. OVB 28,35d. 7- 8 Manggarang-guring begu. OVB 95d. BL II p.292-295. 9 Torkan-torkanan. (Gr.B) 9-10 Raadsels. (Gr.C) 10 Ende. (Gr.D) II- 17 Landuk. OVB blz.76. 17 Ende. (Gr.D) 18-20 Toras ni Tale. OVB 103. 21 Lat.en Arab.kar. Aantekening van vdT . (Gr.M) 23-37 (alleen oneven blz.) Bat.kar., Toba. Rangsa ni djolma. (Gr.F) 38,40 Lat.kar. Aantekeningen van vdT. (Gr.M) Blz.39 is blanco. 41-100 Bat.kar. 41-48 Angkola. Si Moget Gunung Marombun. OVB 1l6f. 49-55 Angkola. Si Andingkir. OVB 198a. (= Or.3409 p.177- 184 = Or.3416 p.197-207). 56—65 Angkola. Si Baun Pedjel. OVB 102b. BL II p.1—16. (= Or.3409 p.59-69 = Or.3416 p.208-219). 121 65-71 Angkola djulu. Si Koret Labu. OVB 182a. 71-72 Angkola. Si Bungkuk dohot Si Sumalin. OVB 98a. 73-74 Angkola. Si Antatadu. OVB 175. 74 Angkola. Si Suping. OVB 202a. Excerpt Or.12.475 p.22. 75 Angkola? Poda ni manonga ribut e.a. (Gr.K) 77-80 Mandailing. Si Parsengge. OVB 106. 81-86 Mandailing. Ende. (Gr.D) 87-89 Mandailing. Namen van bomen, klophanen. (Gr.K) 90 Mandailing. Fragment van een verhaal. (Gr.A) 91-100 Mandailing en Toba. Ende. (Gr.D) 101-111 Lat.kar. 101-104 Toba. Si Enset Mangiamuni. OVB 154b. 105-106 Toba. Uhum. Zie BKI 105 p.112. Afschr.in Or. 12.475. (Gr.G) 107-109 Mandailing. Pagar balik kanda uit een pustaha, deels met Ned.vertaling. Afschrift in Or.12.475. (Gr.I) 109-110 Mandailing? Rambu siporhas, uit een pustaha. Vgl. Or.8906. (Gr.I) 111 Aantekening van vdT. (Gr.M) 112-118 Bat.kar. 112-117 Tonggp-tonggo. (Gr.I) 118 Pulas. (Gr.J) 118-119 Lat.kar. Aantekening over de beelden van de tunggal panaluan. (Gr.M) 120 en 120a blanco. 121-120b Bat.kar. Brief. (Gr.J) 121-140 Lat.kar. Toba. 124- 121 Aantekeningen van vdT. (Gr.M) 125- 128 Pomparan ni bodat. OVB 38. 128- 129 Het Honigzuigertje en de Tijger. OVB 35. 129- 131 Bao Pais. OVB blz.76. 131-140 Si Adji di Angkola. OVB 118e. 141 is bij het nummeren overgeslagen. 142-145 Bat.kar. Brieven. (Gr.J) 145-146 Lat.kar. Toba. 145-146 Aantekeningen van vdT. (Gr.M) 146 Het Honigzuigertje en de Tijger. OVB 35c. 122 146 Ende. (Gr.D) 147-177 Bat.kar. 147_152 (hierin 2 blz.zonder nummer) Brieven. (Gr.J) 152-177 Tawar en andere tabas en tonggo-tonggo. (Gr.l) 177-270 Lat.kar. Toba. 177-187 Aantekeningen van vdT. (Gr.M) 188 Rambu siporhas. (Gr.l) 189-193 Si Tapi Bunga Boru. OVB 69. 193-213 Radja ni Antanan. OVB 117j. 213-217 Si Boru Bunga Pandan so Malos. OVB I62d. 218 Oorsprong van de porsili. OVB 8a. 218-219 Hadatuon. (Gr.l) 220-227 Si Adji ffiarimbulu Bosi. OVB 119c. 227-228 Hadatuon. (Gr.l) 229-231 Si Ambasang Gumale-gale. OVB 78 1. 232-235 Si Burlak-burlak. OVB 145a. 235 Rangsa ni djolma. (Gr.K) 235- 236 Liedjes. (Gr.D) 236- 238 Hadatuon en rangsa ni djolma. (Gr.l en K) 239 Over het noodlot. (Gr.P) 240-243 Schepping. OVB 1d. 244-250 Si Sangmaima. OVB 110a. 251 Een behoedmiddel tegen dieven. (Gr.l) Liedjes. (Gr.D) 251-254 Si Adji Losok. OVB 87b. 254-255 Pomparan ni monsi. OVB 87a. 256- 257 Begu nurnur. OVB 96d. 257- 258 Datu Pollung ni Begu. OVB 8b. 258 Aantekening van vdT. (Gr.M) 259 Porhalaan. (Gr.l) 260-265 Schepping. OVB 1f. Geciteerd Tobing p.165. 265-266 Aantekening van vdT. (Gr.M) 270-266 Tonggo-tonggo. (Gr.l) 271-348 Bat.kar. Toba. 271 Brief. (Gr.J) 272-348 (278 bij het nummeren overgeslagen) Onderwijs in de hadatuon. (Gr.H) Or.3418. Klein folio. 472 blz. Toba-Bataks. 123 1-100 Si Adji Urang Mandopa. OVB 117f. 101-182 Si Djonaha. OVB 185a. BL I p.202-326. 182-280 Si Radja Bilang Mauli. OVB 140a. 281-300 Parnabajahon. (Gr.F) 301-380 Radja Imbulu Man. OVB 181a. 381-428 Si Malin Deman. OVB 115. BL I p.87-201. (= Or.3405 p.1-100 = Amsterdam A 4171). 429-431 Poda ni tambar siguringan. Lat.kar. (Gr.l) 433-436 Nabajak. Lat.kar. (Gr.F) 437-472 Pangulubalang. (Gr.l) Cr .- 84 1 Klein folio. 454 blz. 1-347 Toba; 349-386 Dairi; 387-454 Mandailing. 1-28 Ompu Si Djolak Maribu. OVB 147. (= Or.3403 p.61-108). 29-42 Datu Dalu. OVB 110d. (= Or.3406 p.214-241; zie aldaar) 42-69 Si Adji Marimbulu Bosi. OVB 119a. (= Or.3401 p.96-151) 71-108 Si Bobak. OVB 188. (= Or.3397 = Or.3406 p.242-326). 108-116 Panampuhi. Afschrift van Or.3551. 117-120 Panampuhi. (Gr.l) 120 Tabas. (Gr.l) 121-131 Uhum. Zie BKI 105 p.111,112. (Gr.G) 131-210 Si Adji Tunggal Panaluan. Incpl. OVB 5b. Afschrift Djakarta D 117 p.394-402(?). Gecit. Tobing p.165. 211- 212 Umpama. (Gr.D) 212- 234 Hoe scheidsrechters een geschil bijleggen. (Gr.G) 235-347 Si Marimbulu Bosi. Incpl. OVB 119b. 349-354 Perubaten sintongkik. OVB 209. BL III p.179-189. Transcr.in Or.12.475. 354-361 "Een obsceniteit". OVB 212. 362-376 Silo-silo deket pelanduk. OVB 178a. BL III p.189-214 376-379 Ënggang deket etek. OVB 53. BL III p.215-219. 379-386 Daberu deket imbo. Incpl. OVB 83a. 387-411 Nai Maradjar Rudang. OVB 122. 412-4-54 Radja Honas Mandailing. OVB 116. BL II p.230-274. (p.273 zie OVB blz.185). 454 Liedjes. (Gr.D) Or.3420. Klein folio. 461 blz. 1-300 Toba; 301-424 Dairi; 425-461 Mandailing. Op p.274 volgt 277 (275 en 276 bestaan niet). Op 294 volgen 2 ongenummerde blz. 124 1-20 Si Djandji di Angkola. OVB 118c. (= Or.3413 p.1-44). 21-60 Si Djaha Bengkung. OVB 157. 61-84 Si Adji Bahir-bahir. OVB 113a. 85-144 Si Bursok na pitu. OVB 6. 145-278 Si Adji Urang Mandopa. OVB 117g. Geciteerd Tobing o. c.p.85,87. 279-300 Si Bobak. OVB 188b. 301-332 Si Himat Hlralo. OVB 125. (= Or.3403 p.109-155). 333-360 Klrbo Si Ranggir. OVB &4i. BI III p.76-115 (= Or. 3403 p.155-188). 361-376 Simbatjang Gumale-gale. OVB 77a. (= Or.3410 p.1-20) 377-391 Si B?ru Ginggingen. OVB 79a. (= Or.3410 p.25-52). 392-411 PermungkahSn plrtengahen ena. OVB 1o. BL III p.1-43 (= Or.3421 p.27-64). 412-424 Si Radja Uwen. OVB 171. BL III p.44-75. (= Or.3421 p. 1-26). 425-451 Si Malim Tuwo. OVB 159. 451-461 Mula ni tano. Incpl. OVB 1a. Or.3421. Klein folio. 254 blz. en een ongepagineerd stuk tussen 242 en 243. 1-64 Dairi; 65-88 Toba; 89-210 Angkola; 211-212 Toba; 213-215 Mandailing; 216-254 Toba. 1-26 Si Radja Uwen. OVB 171. BL III p.44-75. (= Or.3420 p. 412-424). 27-64 Plrmungkahen pertengahen ena. OVB 1o. BL III p.1-43. (= Or.3420 p.392-411). 65-82 Poda ni taoar subutan oraas. (Gr.l) 83-88 De eerste stukken die de lerende jeugd in handen ge geven worden. (Gr.H) 89_97 Ende ni budjing-budjing na marorot. BL II p.225-230. (Gr.D) 97-100 Torkan-torkanan. BL II p.54-57. (= Or.3416 p.10-13) (Gr.B) 101-105 Andung. (Gr.E) 106-123 Dja Pabohong. OVB 98b. 124-129 Djuwaro Gandong. OVB 217. BL II p.57-61. 130-149 Si Adji Bariba. OVB 113b. 150-162 Uhum. (Gr.G) 163-210 Bajo Radja Sordang Nagori. OVB 231. 125 211-212 Lat.kar. Poda ni tembak. (Gr.I) 213-215 Lat.kar. Poda ni tembak. (Gr.I) 216-242 Lat.kar. Poda ni partonggo ni parbuhitan. Zie OVB 1t. Het origineel is nu in het Rijksmuseum voor Volken kunde te Leiden, no.1239/267. (Gr.I) Tussen 242 en 243 12 blz. Bat.kar. Eerste leesstukken. (Gr.H) 242-254 Gorak-gorahan. (Gr.I) Or.3422. Klein folio. 212 blz. Mandailingse verhalen (niet zeer vertrouwbaar wat de taal betreft, als zijnde door ie mand geschreven die te lang uit Mandhéling was): p.1-176. 1-34 Si Radja di Angkola. OVB 11öa. 35-36 Si Radjai Landuk. OVB blz.76. 37-52 Si Purak. OVB 198c. 53-72 Ama ni Arop Butong. OVB 202. Excerpt Or.12.475 p.23. 73-90 Si Pangiburu. OVB 220a. 90-110 Nai Bunga Pinonda. OVB 238. 111-115 Si Gundang. OVB 109. 115-116 Si Udu. OVB 237. 117-126 Andung. BL II p.105-110. (Gr.E) 126- 127 Liedjes. (Gr.D) 127- 155 Si Djonggo rangkon Si Djonggi. OVB 236. 155-176 Halak na mandurung. OVB 83. Angkolase stukken: p.177-212. 177-192 Liedjes. (Gr.D) 193-212 Si Malim Bongsu. OVB 154f. Or.3576. Vijf Karo-Batakse brieven op bamboe geschreven. (Gr.N) De stukken die niet in mijn Overzicht van de Volksverha len der Bataks behandeld zijn heb ik in de volgende groepen verdeeld: A. Verhalen. B. Raadselverhaaltjes. G. Raadsels. D. Poëzie. E. Andung. P. Volksbeschrijving. G. Uhum. 126 H. Onderwijs. I. Hadatuon. J. Brieven. K. Woordenlijsten. L. Bijbelvertaling. M. Aantekeningen van Van der Tuuk. N. Later door Van der Tuuk ontvangen stukken. A. Verhalen. De volgende verhalen uit de collectie Van der Tuuk ontbre ken in mijn Overzicht: a. Toba-Bataks. Or.3386b (2). 3 dubbel folio bladen, 6 blz. door vdT in Lat. kar. geschreven. Scheppingsverhaal, behorende bij OVB 1, waarschijnlijk naar mondelinge mededeling opgeschreven. Cp blz.1 twee mislukte beginnen, dan een inhoudsopgave van vdT: "Si nandeang sundahari dochter v.batara guru doli werd we gens onwilligheid om bij de haar gegeven man te slapen naar beneden gejaagd, en nam daar debata hasi hasi, zoon van nang- gongga di portibi en werd op die wijze de stammoeder der men- schen. Zij vormde de aarde die haar van boven door leang2 mandi werd gebragt. Zij kreeg zeven zoons en zeven dochters." Het Batakse verhaal gaat verder, o.a. het kluisteren van Na ga Padoha en de oorsprong van de djudjungans der verschillen de marga's. Cr.3400 p.136. Fragmentje van een scheppingsverhaal, behoren de bij OVB 1. Nang Gonggar di Portibi, dochter van Debata Hasi-hasi, wordt aan Ompu ni Mangala Bulan uitgehuwelijkt. Zij wordt zwanger door buitenechtelijke omgang en wordt dan door haar vader naar beneden gelaten naar de middenwereld. Slecht gespeld in Bat.kar., met potlood geschreven (niet door vdT zelf). 0r.3386b (1). Door vdT in lat.kar. geschreven. Klein fragment van een verhaal, n.1. alleen het begin, waarin gesproken wordt over de voorbereidselen voor het huwelijk van DatuTala di Baunge, bekend uit het verhaal over het haanorakel (OVB 9). Holl. uittreksel in Or.12.478. Or.3386g (1) p.20-19. Ben Toba-Bataks verhaaltje in lat.kar. 127 over de oorsprong van de opium, ontstaan uit een boom die groeide uit het lijk van Nan Toga Gota. Or.3386m (1) p.22-24 van achteren. Toba-Bataks verhaal in lat.kar. Si Banggik, hier de zoon van Si Adji di Angkola's zuster, als leguaan geboren, net als OVB 78; ook de tocht naar het Muizeneiland van OVB 77 komt er in voor. Or.3386a. Si Djangga Mura-meru. alleen het begin. Hiervan ken ik geen tekst in handschrift; blijkbaar heeft Van der Tuuk het uit Barus naar Nederland gestuurd, waar het door Prof.Millies gebruikt is als specimen van Batakse druklet ters. Het begin is gedrukt onder de titel: Specimen des Ca- ractères de la langue des Bataks, de 1'ile de Sumatra, gra ves et fondus par N.Tetterode, fondeur en caractères a Rot terdam, sous la direction de Mr.H.C.Millies a Amsterdam, en verder in Bataks karakter: On ma suhutan Si Djangga Mura- meru sinuhuthon ni Guru Tinandangan halak tian Naipospos, ia na mandokkon halak patorophon di huta ni Ulonda si Pan dor Tuk, d.i. Dit is het verhaal Si Djangga Mura-meru, verteld door Guru Tinandangan uit Naipospos; die het heeft laten vermenigvuldigen in Nederland is Van der Tuuk. Si Djangga Mura-meru was een zevenkoppig monster die woon de in het Dorp der Steilten (Huta Pangarahisan). Hij raakte met zijn benen verstrikt in de wortels van een djungdjung buhit-boom, en hief toen zulk een gejammer aan dat Batara Guru Doli in de bovenwereld niet slapen kon en de mandi-zwa- luw stuurde om te zien wat er aan de hand was. Deze hoorde de klacht van Si Djangga Mura-meru aan, beloofde terug te zullen komen, en begaf zich toen weer naar Batara Guru. Hier eindigt het gedrukte stuk abrupt; het vervolg is niet be kend. Transcriptie in Or.12.475. Te vergelijken zijn de in OVB onder no.167 opgesomde ver halen waarin de aandacht van de god in de bovenwereld ge trokken wordt door trommelen e.d., in het bijzonder 95 G, waar eveneens sprake is van een zevenhoofdige; die wordt daar door Batara Guru naar de hemel gehaald en omgevormd. Or.3386d (5) p.4-6. Het begin van een verhaal over Si Boru Haen Hadungdungan, die Boru Sibaso Paet na mian di gubo— gubo gaat raadplegen, waarom zij geen kinderen krijgt. Lat. 128 kar. met veel fouten die wijzen op een gebrekkig origineel. Or.3386m (1) p.17-22 van achteren. Toba-Bataks verhaal in lat.kar., gebrekkig gespeld. Sutan Panalinan's toch', naar de bovenwereld, waar hij met zijn nichtje Si Deang Nanggurastam trouwt, waarna hij met haar naar zijn moeder in de midden wereld terugkeert. Hoort bij OVB 119. Or.3386c. Nederlandse vertaling van het begin van twee Batak- se teksten n.1. Si Adji Panurat (BL I p.55, OVB 154) en de strijd tussen Sobu en Sumba (OVB 247). - Misschien heeft vdT ook Batakse teksten in het Engels vertaald. Dit zou men, hoe wel niet met zekerheid, kunnen opmaken uit No.1069 in de vei- lingscatalogus van de boekerij van H.G.Millies: "Eng.verta ling van een paar hoofdstukken uit 't Maleische werk Bostanoe- salatin en Bataksche texten. Msc. de la main de Mr.vd.Tuuk. 40 pag." b. Mandailing-Bataks. Or.3394v. 2 blz.klein folio in Bat.kar. Sutan Barampuan, die woont in Bandjar Malaju, gaat naar Padang Bolak en overwint Baginda Barumun in een twistgesprek. Zij laat hem een nieuw dorp stichten in Pinang Rarangan. Daarna gaat zij naar Balik Sabun om te redetwisten met Mangaradja Enda Padang Bolak. Hier eindigt de tekst abrupt. Sutan Parampuan komt ook voor in OVB 234; daar is zij de zuster van Mangaradja Enda Panja- bungan en woont in Padang Garugur. Or.3409 p.145-146. Bat.kar. Si Tadjom ging met zijn a.s. schoonmoeder, begeleid door twee slavinnen, damar zoeken in het bos omdat zijn verloofde ziek was. Ze werden door regen, storm en duisternis overvallen. Toen de beide meisjes slie pen pleegden ze overspel. Si Tadjom's a.s. schoonvader liet zich wijs maken dat er niets gebeurd was. Behoort tot OVB hoofdstuk XIII. Or.3411 p.158. Sutan Manangkerang. Bat.kar. Slechts eln blz. van het begin, iets anders geredigeerd dan op p.212 (OVB 160), maar de eigennamen zijn gelijk. Or.3417 p.90. Bat.kar. Het begin van een verhaal, waarin Bajo Radja Hatoguwan uit Lumban Binabo Dolok hulp gaat vragen aan Sutan Paringgonan Godang. Hoort voor zover blijkt bij OVB hoofdst.XIII. 129 c. Dairi-Bataks. *3386m (1 ) p. 7—9 van acli’teren. Lat;.kar* Een nonsensver— haaltje over de oorsprong van de Bataks en van de Hollan ders . Or.3394s■ 6 blz. klein folio. Het begin van een afschrift (Bat.kar.) van OVB 229, het verhaal van Si Hadji Kontjang- kantjing en Si Hadni Medem—medem. De andere redactie in OVB 229a vermeld is nu Or.3394q. Een zekere overeenkomst met het Javaanse verhaal van Bubuksa en Gagang Aking (Th.Pigeaud,Li terature of Java I p.70) valt op te merken. fo>3394r. Bat.kar. De originelen, niet geheel compleet meer, van 3 verhalen die in Or.3406 getranscribeerd zijn, n.1. Si Djinaka = Or.3406 p.152-153; Simbujak-bujak = Or.3406 p.153- 157; Kajuara merlendung = Or.3406 p.146-148 reg.7. Or.3394x. Bat.kar. Na een blz. versjes twee verhalen nl.: Si Hadji Sgrap-serap, de Halve, gaat naar de hemel en wordt mooi gemaakt. Zijn zeven broers gaan ook, krijgen hoorns als karbouwen en vernietigen de weg naar de hemel. Vgl.OVB 113. Anak lumang—lumang komt tot welstand doordat een geest hem kamfer geeft. De overeenkomst met OVB 102 is gering. B. Raadselverhaaltjes. (Toba: Torhan—torhanan; Mandailing: Torkan-torkanan). Dit zijn raadsels waarvan de oplossing in de vorm van een verhaaltje gegeven moet worden, a. Toba-Bataks. Or.3402 p.305-346, een verzameling van torhan-torhanan, waar van no.1 en 3-8 gepubliceerd zijn in BL I p.49-55; vertaald door W.A.Braasem, Proza en poëzie p.113 evv. Vgl.OVB de aant. bij no.37. Transcriptie van de vragen in Or.12.475. No.2, dat in BL weggelaten is, geeft antwoord op de vraag: hoe kan een reiziger aek bangunan te drinken krijgen, ter wijl de eigenaar er bij is? Aek bangunan is volgens het wdb. van vdT: een waterplaats, waaruit men water voor een plech tigheid nodig heeft, en die daarom bewaakt wordt, om te ver hoeden dat er iemand van drinkt. De verdere vragen zijn: 9. Hoe kan een honigzuigertje een tijger te eten krijgen? 130 Als OVB 35. 10. Hoe kan een klapperaap rijstkorsten in een kookpot eten terwijl iemand er op past? 11. Hoe kan een stier pisangbladeren die boven een afgrond groeien te eten krijgen? 12. Hoe kan een sarudung-aap vruchten van een postop-dila- boom die bij de dorpspoort groeit te eten krijgen terwijl er steeds veel mensen in de buurt zijn? 13. Hoe kunnen wiedsters een hertekalf doden dat nog bij zijn moeder is? (Het kalf gaat hun in goed vertrouwen om mais vra gen en wordt gevangen). 14. Hoe kunnen bewakers van drogende rijst een kwikstaartje vangen dat boven in een galinggang-horbo-plant zit? (Terwijl ze naar de rivier zijn eet de vogel gulzig van de rijst en stikt). 15. Hoe kan een dwerghert een tijger te eten krijgen? (Als OVB 20 Q). 16. Hoe kan een dwerghert twee buffels te eten krijgen? (Als OVB 26). 17. Hoe kan een otter een gifslang te eten krijgen? (Hij geeft hem een witte steen te eten, waarop hij zijn giftanden breekt). 18. Hoe kan een kip een kiekendief te eten krijgen? 19. Hoe kan een hond een tijgerkat (manguliman) te eten krij gen? 20. Hoe kan een tijgerkat (tampulak) een jakhals (antu asu) te eten krijgen? 21. Hoe kan een otter een dwerghert te eten krijgen? (Hij geeft hem vis, hij stikt in de graten). 22. Hoe kan een bergkwartel een siul-vogel te eten krijgen.' (Hij beweert dat een strik zijn pusaka is, de vogel trapt er op en is gevangen). 23. Hoe kan een hert een tijger te eten krijgen? (Het hert beweegt hem, tuba-gadong te eten, waardoor de tijger sterft). 24. Hoe kan een wild zwijn een beer te eten krijgen? 25. Hoe kan een rund een steenbok te eten krijgen? 26. Hoe krijgt een klapperaap een komkommer die vlak bij een veldhut ligt? (Een veldmuis haalt er een voor hem). 27. Hoe kan een grote klapperaap een vrouw die knollen op de 131 ladang haalt verkrachten? (Ze laat hem haar luizen zoeken en valt daarbij in slaap). 28. Hoe kan een kat een tijger (babiat lapuk) te eten krij gen? 29. Hoe kan een sprinkhaan eieren van een broedende kip krij gen? (Ze gaat een huis binnen waar een kip zit te broeden, laat haar drie jongen op het dorpsplein; de kip vliegt op en pikt de jongen op, ondertussen eet de sprinkhaan de eieren). 30. Hoe kan een veldbewaker de bloemen van een oude vrouw krijgen waar ze steeds op past? 31. Hoe kan een visser rambutan-vruchten krijgen zonder in de boom te klimmen? 32. Hoe kan een hond een berejong te eten krijgen? 33. Hoe kan een tulung-api-slang een kidjang (hidje) te eten krijgen? 34. Hoe kan een vrouw die van haar man weggelopen is het goud van een begu-nurnur (een geest die zich soms als regen boog vertoont) voor zich krijgen? (Ze overnacht in een ver laten veldhut je; een b.n. schuilt er onder voor de regen; ze geeit hem zo'n klap op zijn tanden dat hij verschrikt weg loopt en zijn kist met goud achterlaat. Een andere vrouw pro beert het ook maar wordt door de b.n. gedood). Vgl.OVB 96. 35. Hoe kan iemand een donderbeitel uit een pisangstam krij gen? (Hij ziet toevallig net een porhas naar een setan hap pen zodat zijn slagtand in de stam van een pisang blijft ste ken Usait ni porhas = donderbeitel). 36. Hoe kan een tijger een hondje te pakken krijgen dat als lokaas in een val zit? (Een tanduk boang, drektor, maakt het mandje waar het hondje in zit open, zodat dit naar buiten komt). 37. Hoe kan een aap tussen de gespannen knijpers van een val door kruipen zonder gevangen te worden? 38. Hoe kan een buffel pisang die een vrouw die naar de markt gaat draagt te eten krijgen? 39. Hoe kan een wild zwijn knollen krijgen die als lokaas in een val zitten? b. Angkola-Bataks. tr.3421 p.97-100 = Or.3416 p.10-13. BL II p.54-57. Begin ge- 132 iranser.Spr.p.31, Grammar p.402/403. Twee raadselverhaaltjes (torkan-torkanan): Een olifant helpt een eekhoorn aan de geesten gewijde mais te krijgen door de schijn te wekken dat het pantang al geschon den is; de eekhoorn helpt de olifant aan bladeren die in een ravijn groeien. Een muis in een rol matten weet bewaakte lant jat-vruchten te bemachtigen. Qr.3417 p.7-9. Zes raadselverhaaltjes (torkan-torkanan) in het dialect van Batang Toru. De eerste drie zijn behandeld in OVB 28,35d en 95d. Daarna volgen nog: Hoe kan een man vuur krijgen dat streng bewaakt wordt? Hij gooit zijn kladi (suhat) over de hoofden van de bewakers in het vuur; ze gooien het terug en er zit wat gloeiende kool aan. Hoe kan een muis de goed bewaakte lant j at-vrucht en van een prinses eten? Een handelaar in matten zet zijn vracht tegen de boom, en de muis kruipt daardoor naar boven. Hoe kunnen rijstdiefjes bij goed bewaakte rijst komen? Ze verstoppen zich in een wolk bladeren die op de rijst waait. C. Raadsels. Or.3398 p.60. 22 Toba-Batakse raadsels (huling-hulingan). In de tekst wordt alleen van het eerste de oplossing gegeven, maar Van der Tuuk heeft van enkele de oplossing in lat.kar. in de marge geschreven. Begin: i ma surat ni huling-hulingan ma inon huling-hulingansa ansa di toruna asar ni lali diatasna asar ni aili (Dit is de op lossing van het nu onmiddellijk volgende eerste raadsel:) di toru ibana di gindjangna asama ia di gindjang ibana di toru na asarna aha i? Or.3406 p.207-208. 18 door vdT in Bat.kar.geschreven Tobase raadsels. Begin: sada do ibana dua pulu sada matana. Dadu. (De oplossing wordt er steeds bij gegeven). Or.3416 p.160. Zeven Toba-Batakse raadsels met de oplossingen èn enkele verklarende noten van vdT. Begin: 133 I ja huling-kulingan sibodari paima modom iba dohot dongan. na poso sibodari huling-kuling ansa batu raartindi-tindi sim- bora mahetek-netek aha ma i donganta? Botik do i. Or.3409 p.17-20. Angkolase raadsels met de oplossingen} hier en daar heeft vdT verklarende aantekeningen in de marge ge maakt. Begin: huling-kulinganta: diutahon pusuna. Pisang do i. Huling-kulinganta: marratus marribu-ribu sangkibul do bi- tuhana. Simata do i. (Aant.: aan elkaar geregene koralen). Laatste: Huling-kulinganta: abal-abal ni ompunta na so taruk- kap. Tot do i. Or.3416 p.13-16 afschrift van p.17-19 uit het bovenstaande. Or.3417 p.9-10. Batang Toru dialect van het Angkola-Bataks. 14 raadsels (huling-kulingan) met de oplossing, bijv.: huling—kulingatsa dipakpak ma ditoung endena aha ma i di hamu ningiba mandok kalak antusan ni i manuk na martahuak do i i ma i na nidok ni i. De bedoeling zal wel zijn, dat de hoor der dipakpak eerst opvat als: di pakpak, en begrijpt: op de top zingt hij een langgerekt lied. De betekenis is: hij klapt met zijn vleugels en zingt een langgerekt lied, d.i. een kraaiende haan. Or.3409 p.145. Enkele Mandailingse raadsels met de oplossing; een soort puzzle, door de schrijver ook raadsel (uling-kuli - ngan) genoemd maar volgens vdT moet dit torkan-torkanan zijn (hoe een schijfje citroen uit een lange bamboekoker te halen; men giet er water in en het schijfje drijft boven); en een liedje (ende). Or.3411 p.207-208. Vier Mandailingse raadseltjes (uling-ku- lingan) met de antwoorden. p.210-212 volgen eerst nog een paar raadsels, maar de rest van dit stukje bestaat uit liedjes (ende). D. Poëzie. l-. r -3398 p.72-79. Een verzameling van 115 Toba-Batakse umpama. De meeste zijn vierregelige gedichtjes, bijv. de eerste: dingding batu mardingding peak batu pasagi anggo nidok do singir atik utang do sahali nari 134 hoda sigurdung binatak ni si pakpahi anggo niagam udjung hape pasi mangonai Er zijn ook korte rijmende spreuken bij, zoals: ai tinagong bubu dompak djaean ho do guru ahu sisean (p.76) bulung ni bulu labe-labe sumurut nama ahu nange-nange (p.77) Maar ook lange stukken, zoals: Ai dia ma mungka ni partanggalan mungka ni parbubuan mula ni parbadaan mula ni pargulutan mungka ni sironsiton dori angin mungka ni singkam mabarbar mungka ni padang matutung di hita na sabutuha on nian molo nadong na rumintik songon dila ni saga-saga na humondur songon dohung ni hasapi molo na pasitik songon bulung siala inda patongon-tongon songon bulling ni simangullopi molo nadong padan pasitik soara paso- luk djoio tuak se porsiruguk mapopo lape-lape malos harung- guan madabu patudjolo ni ihotihot djolo mundur boru mundur radja asa talangke mompas pangulu marhata patudjolo ni hosa mate ma i ha i do titik ni ompunta sahala ni amanta sumundut ro di hita on na so ra lupa na so djadi mose na itabasa so— ngon surat itadjudjur songon hatiha i ma ruhut ni halak na sada sangsi . (p.78-79) Het slot is: ia binarbar pangko di baris ni andurian djolo dipastap (hier ontbr.een wrd., mis schien aio?) asa pinangkulingan. Or.3419 p.211-212. Enige uppama, spreekwoordelijke versjes. In vdT's inhoudsopgave vóór in het deel wordt het gehele stuk p.211-234 als uppama aangeduid, maar dit is niet juist. Op p. 211 staat de titel: Asa i ma uppama ma inon, dit zijn umpama's, maar midden op blz.212 staat: i hasohotan ni uppama na sabage, hier houdt één soort uppama's op. Het vervolg gaat over het optreden van een pangulu, scheidsrechter, waarbij ook wel up pama' s gebruikt worden; als geheel is het echter een proza- 135 tekst. Or.3417 p.146. Een paar door vdT in Latijns karakter opge schreven Toba-Batakse liedjes, bijv. soopoo undung2 di toru ni dalan na bolon pasiding na ma hami hundul humatahon sidangooloon p.235-236 nog een paar liedjes; p.251 nog een paar. Or»3401 p.58. Twee liederen door vdT in lat.kar.opgeschreven. Het eerste begint: Hariara oeróo simbora mananggali andigan hamu ro, nattoari sada £ aha diboakamu, horukorung palakf di dia i numaeèn, di toru ni bagot £ Het tweede begint: Habang barang aha songgop barak tu diea tienaoton da pinangan humirahon di nasida. Or.3407 p.301-310. Ende gasgas, schertsliedjes, "die nicht gerade sauber sind" (Warneck). Zou misschien de gewoonte be staan hebben dat jongens en meisjes elkaar zulke liedjes op de braakliggende akkers (gasgas) toezongen? Nunga sun ende pangaransaon (het voorgaande stuk) ende gas gas ma muse huulahi hubaen di hortas on ale Radja Lambung asa adong basaonmu. Hotang-hotang so dohon sipabola-bolaon hata—hata_ so dohot sitongka paboa—boaon Beta mangombak saba masitiop hudalina djeana do matana mabansirhu panailina Tuat silandja tobu nangkok silandja parira dua bulan nunga mortomu tolu taon asa tarida De laatste op p.310: Napuran tinongos sadi mandjadi tiga-tiga suda djoring na tata dipurgiti ambarita Doli na hinophop malaonhu ma so huida sude halak parlandja nunga husungkun barita. Or.3407 p.279-298. Liedjes uit Naipospos, opgeschreven door Guru Tinandangan. Begin: Asa on ma surat ni ende tian tano Naipospos sinurat ni Guru Tinandangan ale tuan asa unang ma ho magolut mida na humang- si on na hurang malo do ahu pahite suligi di hortas na hu- mangsi on ale tuannami. Het meisje: Habang do lali songgop tu Pulo Singkuang 136 timbul ma asa-asa mulbas lonong lumba-lumba Gaor hata i songon na ros hata ni lumba topot damang mortahi unang mago pordihuta. De jongeling: Habang ho lali songgop tu sanggar na ualu tano Pangaribuan bahen parembas-embasanmu Dok di inantamu unang tangi di alu-alu ditaon hata i songon udan na madabu. Nog een voorbeeld (p.289): Beta masidaonan tu tombak ni boru Lahi molo diboto hamagoan unang dipaduahali. Het laatste op p.298: So tor sian dia mungka ni sibong bulu tor sian pangariti morsierdeng-erdengngi So tor sian dia mungka ni roha tubu tor sian panaili morsiedep-edepi. Cr.3406 p.202-206. Tobase versjes door vdT in Bat.kar.ge schreven. Eerste: beha do porgolukku dibahen doppak pudi beha do pangidongku umbahen na maruli Laatste: tarup ni sopo idjuk langge panoloti tortading ma na bisuk hurang pande mangoloi p.207 nog een paar, waarvan het eerste is: tangging hotang pulogos di toru ni sampuran tinaon ma na pogos laos so mangan napuran In Cr.3386n vindt men hier en daar Tobase liedjes in lat.kar. geschreven tussen allerlei aantekeningen van vdT. Or.3406 p.108-123. Toba-Batakse liedjes. Begin: Ija ale tuan na tian Batak hupodahon di ho asa adong boanonmu tu nagori Ulanda X Asa landit pinang madiri pinanaek simanogot-nogot sali pir tondi madingin di hamuna do hami sogot ale radja doli X Balandja nialisan tapongan sinihoran basa tinanangi- &an tompamuna hinasiholan ale na marbadju X Slot: Landit da- 137 Ian tu napal ompas di borno-borno hansit na hona tangan roha mormonok-monok ale radja X I ja mapopo sipondi popoi attualu sumombu hape sihol sinanggo hurum ni na marbadju ale. Cr.3407 p.127-130. Liedjes uit Angkola. Eerste: Tintin ni si pudung na marngitan djari-djari manolbok kalalungun di dija do nasida saonnari. Laatste: Bange ni si marsajang na mangurojong tu partibi Indap ulang diparsajang adong dope suntjangan tu pudi. Or.3408 p.145-162. Angkolase liedjes. Begin: Sude ni palak tu ranggas sangkibung pahu do toto raaposo Sude ni halak raarbagas sangkibung au do baja modora di sopo. Talintantan ni tuwak Talintantan ni labu-labu Malungun di simanggurak Hisanggo djolo tangan siamun. Het laatste op biz.162: Ilik do badjonggir na mar.urat ni andaliman. Muda midjur tongan borngin ulang mangamun mangambirang. cr.3416 p.220-224 afschrift van p.145-151 uit 't boven staande . cr.3400 p.6-16. Angkolase liedjes. Begin: C raba-raba raba uram ni babi na mokmok Ulang ko djama-djama di on do angginta na donok. Laatste: Talintantan ni tuwak talintantan na labu-labu Malungun di manggurak disanggo tangan siamun. Cr.3409 p.92-94. Liedjes uit Z.Mandailing. Begin: Tombang ni Dja Kumoli tano lijat tombom tu napal 138 On dope au mangido tongon tu bukbuk na mangadal. Laatste: Salipimuju salipinami do rap do rap bulung ringkanang Nipimuju nipinami (do) rap do ita rupana. (een i-teken hierachter is te veel) Or.3409 p.195-196. Uit Angkola. Begin: Nibarbar pe tumbilang nada be suwangkon kodong Harani paimbar pe tu dija nada be malo songon pardjolo. Laatste: I ja lupa ho di tantan ulang ko lupa di poting Ija lupa ho di badan ulang ko lupa di tondi Ale budding nai si anu na so huarabang marobur. Op een blaadje papier ingeplakt tussen p.44 en 4b staan nog enige liedjes blijkbaar door vdT in lat.kar.opgeschreven tijdens zijn reis naar Mandailing. Daaronder een paar aan tekeningen, zie groep M. Or.3411 p.173-175. Vierregelige versjes in het Mandailings (ende), de meeste van frivole aard, bv. bunga ni salak marengge-engge salaon marbalun-balun sanggulmuju tardege-dege na marsanggo maralun-alun. Or.3415 p.125-126. Afschrift hiervan door een Angkolanees. De laatste 2 ontbreken. Cr.3417 p.10 en 17. Vijf korte versjes in het Batang Toru dialect van het Angkola-Bataks. p.10: dobur-dobur tinggangan laut langkitang rumege-rege mida dung siborang Barus djamita noma pabege-bege na so malungun di au budjing Nai si Anu na so tallabu roha 139 djongdjong au di bangolan hutatap lobu ni hadungdung songon dija pe pardangolan manolbok do roha na malungun dope le saruppepe (?) huhombar d jugulc hamu hape p.17: sadija gogo mandurung haju dolok sada robaen siappa sada balun-balunnan sadija gogo malungun roha mangalalaen mulak boltok do pangalabuwan madabu noma dongdong tu loging na so marudjung madabu nama olso di tondi na so maruntung markararat i andap huboto pangaritan agonan do bulung ni ampolas gari huboto parsahitan agonan do au mate molas Qr.3417 p.81-86. Ende, d.i. vierregelige versjes in de vorm van de Maleise pantoen, in het Mandailings. Een voorbeeld: djongdjong songon tijang tingko-tingko songon galapang nitaonkon parsahitan pagodang-godang pamatang Hierbij behoort ook nog p.91 en 92. p.93-100 dergelijke liedjes, maar in het Toba-Bataks, hoe wel de ka met tompi geschreven wordt. Echter wordt de noor delijke ta gebruikt, en de assimilatie van nasaal met scher pe medeklinker komt voor, bijv. harambir ni Sibolga diparasar attarias boru ni Sibolga marale-ale Nias Or.3419 p.454. Als bladvulling 3 Mandailingse liedjes: Bulung ni dapdap malaju 140 bolak-bolak bulung lompajang binuat boru Malaju boti marsar boti sombajang Sampur pisang silaut pusukna hami lulusi sampur budjing di laut tondina hami luluwi Nitaban soban bulu um gorgorna do buwaton binuat boru ni Lubu um gogona do buwaton. Or.3422 p.126-127. Na de in BL II gepubliceerde andung vol gen een paar liedjes, die door het doorlopen van de inkt moei lijk leesbaar zijn. Het eerste lees ik: Sadija gogo mandurung sude bulung botik sabulun-balunan Sadija mago do malungun boltok do patibuan. Uit Z.Mandailing. Cr.3422 p.177-192. Angkolase liedjes. Eerste: Naga-naga so tuptup sakkotan ni poting Baga-baga so tulus na palupa-lupa tondi. Laatste: Pola ma sorap mandurung di lantjat na mangalo ari Pola ma sorap malungun na nipasomal ganop ari. Or.3386m(1). Hierin staan enige door vdT in lat.kar.geschre ven Dairi-Batakse liedjes. Zie Gr.M. Or.3394x. De eerste bladzijde van dit stuk bevat Dairi-Batak se liedjes, waarvan het eerste luidt: Isang-isang ni purbung mo kapeken ale nang saklt mo mi dahan sina kent ja klri tinurbungku ena kade dija gasih(of ng?)na. en het laatste: Napurun gatap gatap mlngawak-ngawak r?ben atar si turang madap-adap 141 Snggo kalak malerang llben pukah si turang nola mo sideban ale nina. Or.3407 p.259-278. Dairi-Batakse liedjes door Guru TinuturSn opgeschreven. Begin: Aku sinurat Guru Tinuturln mlmahan Snde-Snde Dairi asa ib?toh anak g?mpSni umpama mlrlnde Dairi ale tuwan tah lot pelak sada d5ket pelak duwa ulang kono mSgulut ate ale si mSngguru kata Dairi penarihin sirontang-rontangln denga ngo pSnarihinku malot m^ntjekep kotipen ale nake. Duwa mena bintang di langit p£tare-tare kambing badjar Ulang kene merkata sarngit tang aku mSngido adjar SirSmpa sirempuwi garang-garang i tlruh ni batu T?rlmpas anak maholi gumarang-garang roh si merbadju Kasoldik mlngabir duru ampang-ampang i telagahen Poldit takal susu siturang blnam pahana p?nggaramen Laatste op biz.278: Urat ni rikiri(ki) putjuk kin nidalung-dalung Muda enggo uban i pipi deket kurum mo merbalun-balun ale turang ni deba. Or.3398 p.1-24. Si Marganggang Gaol, een zeer lang gedicht over een dobbelaar die door schulden gedwongen gaat zwerven en zijn geliefde zwanger achterlaat. Zijn droevig lot tij dens zijn omzwervingen en de ellende van zijn verlaten ge liefde worden bezongen in soms zeer duistere taal. Ook Van der Tuuk heeft blijkbaar deze tekst niet geheel begrepen; veel woorden die erin voorkomen ontbreken in zijn woorden boek. Er wordt veel gebruik gemaakt van rijmregels zoals die welke de eerste helft van een umpama (Mal.pantun) vormen; soms volgen dan de regels die hierop rijmen en waarin de ei genlijke betekenis ligt, maar vaak worden die regels wegge- 142 laten, zodat men naar de betekenis moet raden. Het komt her haaldelijk voor dat veel meer dan twee rijmregels op elkaar volgen, waarna dan een even groot aantal daarop rijmende re gels behoren te komen, maar de parallelie is in dit gedicht meestal niet goed volgehouden. Ik kende zulke lange umpasa's (zo heten de pantunachtige gedichtjes in Simalungun) alleen uit de Simalungunse letterkunde. Een voorbeeld vindt men in M.Sipajung, Umpasa pakon umpama Simalungun, Rokaman II (c. 1968), p.12 (12 rijmregels en 12 regels met betekenis). Mis schien eindigt het eigenlijke gedicht Si Marganggang Gaol, dat handelt over de zwerver genaamd Si Tunggar na Geduk, op biz.16; daarna komt dan een soortgelijk gedicht (of een ver volg van hetzelfde gedicht?) over het ongelukkige lot van een onfortuinlijke dobbelaar in het algemeen. Daarin is nog weer ingevlochten een beschrijving van het maken van een _par- sili en pangaseon door Datu Rindang na di Baho. In dit laat ste stuk is het rhythme dat overigens het gedicht kenmerkt niet streng volgehouden. Ik heb van dit stuk een complete transcriptie gemaakt in Cod.Or.12.475. Daarin heb ik met potloodstreepjes aangegeven hoe ik meen dat de regelindeling is. De naam Tunggar na Geduk komt voor in de margastamboom van Ypes (losse bijlage achterin zijn "Bijdrage tot de kennis der stamverwantschap» enz.) als stamvader van de marga Sitindaon. Or.3401 p.265-272. Si Marganggang gaol, een geheel andere re- dactie dan in Or.3398. De naam si Tunggar na Geduk wordt hier niet genoemd. Er is ook geen doorlopende samenhang, maar het gedicht bestaat uit korte stukken, die meestal be ginnen met: tu si marganggang gaol, tu si marganggang gual- gual. Dit rijmt soms op: tu si targaga laos, tu si targaga buat, wat misschien zou kunnen betekenen: aan hem die aarzelt voorbij te gaan, die aarzelt te vertrekken. Maar ook hier zijn er veel rijmregels waarbij de regels waarop ze rijmen zijn weggelaten, en ook waar dit niet het geval is is de betekenis mij vaak duister. Er zijn veel sexuele toespelingen in, zoals bijv. dolok paheba-heba, even hoog zijnde tegenover elkaar staande bergen, dat op de borsten van een vrouw slaat. Com plete transcriptie in Or.12.475 met regelindeling van vdT. 143 Or.3408 p.137-145 = Or.3416 p.140-148, BL II p.209-215. Ende pandjang, Angkola—Bataks wissel—minnelied, door een jongen (Radja Timbajung) en een meisje (Nai Gala Barumun) elkaar toegezongen. Hij spreekt haar aan met namboru. zij hem met uda; ze zijn dus van dezelfde marga. Toch vrijen ze in het geheim met elkaar, met het gevolg dat het meisje zwanger wordt. De jongen gaat naar Padang Bolak om buffels te verdie nen ten einde aan haar vader een boete te kunnen betalen. Zij gaat hem na lange tijd tegemoet tot een rustplaats op de weg naar Padang Bolak, en inderdaad komt hij daar met dertig buffels, het benodigde aantal, maar hij sterft van uitputting en zij volgt hem in het graf. Haar dodengeest roept de voor bijgangers toe, dat ze zich de buffels niet mogen toeëige- nen. Het stuk eindigt met een waarschuwing tegen marsumbang. bloedschande. Or.3410 p.230-232. Angkola-Bataks wissellied (ende pandjang) in de trant van het vorige. Begin: Ija on ende pandjang goarna. O uda-uda ni naraborumu ... Cr.3421 p.89-97, BL II p.225-230. Ende ni budjing-budjing na marorot, een lied van een oude vrijster die een kind in slaap zingt. Zij somt al de eisen op waaraan haar bruigom zou moe ten voldoen. Als het kind slaapt hangt zij zich op uit schaam te dat zij nooit een man zal krijgen. (Angkola). Cr.3407 p.311—316. Ende ni boru Galingging, lied van een vrouw van de marga Galingging, die door een geest bezield wordt. Het lied wordt, voor zover uit de tekst blijkt, alleen met sarune-spel begeleid. Met zeer eenvoudige maar uiterst suggestieve poëtische middelen wordt de geest tot nederdalen gebracht; zij voorspelt onheil, maar nadat haar een offer is gebracht openbaart zij hoe het door het maken van een por- £ili, een beeld van pisangstam waarop het onheil wordt afge wenteld, kan voorkomen worden. Het stuk is door iemand uit Naipospos (Guru Tinandangan?) opgeschreven voor Radja Lam- bung (d.i. Van der Tuuk). Inleiding: On ma surat ni ende ni boru Galingging, pasiar djudjunganna ibana; ia porsarunena si Serong Laut. Asa hupodahon ma di ho Radja Lambung, ai i ma goarmu ninna halak, ale radjanami oi. Clo tutu gurunami anak ni Naipospos na bolon. Begin: 144 Habang eor-eor tu pusuk ni sanggirgir morsarune ma si Serong manontor boru Galingging. In 7 coupletten wordt dan de voortreffelijkheid van de danse res beschreven: Na pande manortor boru Galingging on, songon gondang debata soara ni andjakna on: Bekwaam in het dansen is deze vrouw van de Galing- gingstam.Als de trommen die de "wijs der góden" spelen klinkt het trappelen van haar voeten (dat men alleen bij een geestendans hoort, terwijl bij de gewone dans de voeten zacht over de grond schuifelen). Na een overgangscouplet telt de zangeres haar tien vingers, die elk met een bepaalde geest in verband gebracht worden, als volgt: Hutilik-hutilik djari-djarina sada siar hamu djolo si boru parhata-hata Madungdung siala dibahen hinatimbona siar parhata-hata tian siamun harorona. Vervolgens worden de namen van de vingers genoemd, als volgt: Huida naraa djolo ina ni tanganhon husurirang nama djolo ompuna porsadaan on. Dan daalt de geest neer, maar er is geen offer voor haar. De offers voor de tien bovengenoemde geesten worden opgesomd, bijv. Tinapu salaon marurus tu bonana patibal sisasapon pelean ni porhata-hata, recht aan een offer van het te schillens (d.i. suiker riet in de taal der geesten) voor Haar die Spreekt. De suhut (persoon die de geest heeft laten oproepen) spreekt, wij hebben al die offers niet, neem genoegen met het weinige dat wij te bieden hebben. De geest: Waarom mij dan geroepen, als ge geen offer voor mij hebt? De suhut: Wreek uw teleurstelling niet op ons, uw kinderen. De geest: Ik zal mijn orakel raadplegen. - Binnen drie nach ten zal iemand in dit dorp omkomen. 145 Be suhut: Welk middel (sarapa) is daartegen? Be geest: Maakt een porsili. opdat het u welga. Daarna neemt de geest afscheid en vraagt haar vader die haar verwekt heeft (amang na mord.1ad.1i) de hemelpoort voor haar te openen en het vliegbaadje neer te laten waarmee zij kan terugkeren. De vrouw houdt op te dansen, en zegt de sarunespeler zijn spel te beëindigen: Tabo ma napuran na mordongankon inggiringgir sumurut djudjunganna mansohot ma boru Galingging Tumbur ni pege hutilpokkon nama djolo da amang porsarune mansohot ma hita djolo Nidogol lasina mordongankon pege i mansohot ma nasida na marende-ende i. Onderschrift: Ba i ma parendeon ni boru Galingging pasiar djudjunganna asa diboto ho ale tuannami, i ma dibahen husu- rathon di hortas on. Oio amang gurunami, ai so muba nidokmi inon. Complete transcriptie in Or.12.475. ; 3407 p ‘316-317 Ende daon ni monsi. Om te voorkomen dat muizen zijn rijst opeten gaat de eigenaar van een ladang er heen met een klapperdop vol zand en water en een met oebi- schillen en kaf; in de hand houdt hij een schede van een mes en slaat daarop met een stokje uit de idjuk. Hij strooit het zand, de schillen en het kaf over de akker terwijl hij heen en weer loopt en zingt daarbij: Hupadege-degei sanggar na masuak on asa huarit-arit dangka ni salaon on Huparende-endei silasang di haumangkon (silasang is een geestenwoord voor muis) asa laho torbali-bali tu dongan sabalok on Tabu—tabu binola so isian di bogasan haju ma porbalohan pamontisan dalan-dalan Disi ranting ni bulu bahen porsigantunganmu disi do lungguk duhut bahen porruanganmu IWolo ditiktik ho hudon na buruk on ganggang ma sambariba sian i dalan na rarat Molo ditingkir ho tonga ni haumangkon 146 matam pe so mamida babam pe so malo mangkarat Nunga sinuan pege mortumbur di bonana pinggolmu pe na nengel tanganmu so malo mandjama Rabi ni rabi pangarabi sanggar on langge-langge tuktuhan di lombang si matabun on Bali ni bali silasang asu on mate mate ruhuan di tombak situmalun Boti borong-borong gagat ambaturan on unang saut mordangka tu djoloanna on Boti tungko-tungko djagai haumangkon unang dipangan silasang emengku na roa on Nunga tinaba puli marumpak tu na potpot asa didangka-dangkai dulang badjora on Muli nama ahu boti ho tungko-tungko djamot djaga—djagai eme di haumangkon. Complete transcriptie in Or.12.475. Or.3407 p.318. Ende daon ni singke. Tegen waterinsekten die de rijst op de sawah vernielen loopt de eigenaar over de sa- wahdijkjes, speelt op een mondharp je (saga-saga dengdeng) en zingt: Rabi ni rabi mamangka sige bulu on asa gira husandehon tu bagot sigukguk on Bali ni bali singke si mandjurur on unang sai disagehon (l.disegahon) eme di haumangkon Parindahanan tihe isian ni napuranna bali ma hape singke masitopot ingananna Simbora nidakdak simbora na tinuang on parindahanan tihe isian ni tugo on Sial'a pinaspas djagai haumangkon unang tung dipangan singke eme na husuan on Marumpak siala ditinggang palang on namboru mandjarar unang tastas emengkon Molo dibarbar ho dangka ni antuang on binuat nama tobu sinasap so tinuhuan Molo dipangan ho eme di umangkon salelengmu mangolu sai hita masibunuan. Daarna begraaft hij het mondharpje in een sawahdijkje. Dit wordt alleen gedaan op hauma saba en hauma raoang, niet op 147 hauma darat. Complete transcriptie in Or.12.475. Or.3407 p.299-301. Ende pangaransaon ni bagas. de versierde, bijv. in offergebeden gebruikte benamingenvan de onderdelen van een huis, in versvorm. Inleiding: Poda ni ende pangaran- saon ni bagas barang sopo asa hupodahon ma di ho ale sisean na mangguru asa unang ma ho matois mida na humangsi on, na hurang malo do ahu pahite suligi di hortas on ale sisean na mangguru oi oio. Songon sidomdom borngin soara ni andalu antong naga humoning goar ni batu-batu Beta masigorat ingkaju ni porbalian tuan naga tumodas goar ni bao tiang Por ma udan i tian dolok Sipagabu djongdjong do tiang i hinunti ni batu-batu Beta masigundur tu ladang Porbatuan si deang pangarusuk goar ni ransang ni ruma Sada na morpuju dua hape pujuan naga mangalintas gunung goar ni tustus ni ruma enz. Laatste couplet op p.301: Morbunga sarindan portubiran ni onggang si deang porsantian goar ni halangan gordang. Or.3408 p.162-168 = Or.3416 p.136-140, BL II p.204-208. Transcriptie in Or.12.475. Zie ook: Am Urquell. Eine Monat- schrift für Volkskunde. Der neuen Folge Bd.I. Leiden-Ham- burg 1897. S.321-329: Geistersprachen. Eine Umfrage von C.M. Pleyte. I. (Eine Angkolaische Geisterbeschworung). Tekst in transcriptie, Duitse vertaling en lijst van hata-begu-na- sijar_(lees: hata ni begu sijar). Angkola-Bataks gezang van een geest die men heeft doen neder dalen (ende ni begu na niparo). Men kan dit nauwlijks poëzie noemen. Het stuk is grotendeels in proza geschreven, maar de door de geesten gesproken woorden werden waarschijnlijk bij de voordracht wel gezongen. Verhaald wordt hoe de mensen, door hongersnood gekweld om dat de rijstoogst mislukt is, de pangulubalang Sipamutung in een medium doen neerdalen om voor het volgende seizoen een 148 rijke oogst te vragen. De pangulubalang brengt het verzoek over aan god Hobol Dibata na Tigor in de bovenwereld, maar die wordt boos en zegt dat het de pangulubalang alleen maar om veel offerspijze te doen is. Op aanraden van de panguluba lang laten de mensen dan Boru Sombaon na godang neerdalen. Z13 raadt hun aan, hard op het veld te werken,en inderdaad worden ze met een rijke oogst beloond. Ze brengen dan de beloofde offers aan Boru Sombaon na godang en pangulubalang Sipamutung. Een hiermee verwante tekst, eveneens Angkola-Bataks, is: Cr. 14.10 p.229-230. Transcriptie in Or. 12.475. Ende ni begu laho tu porang. Hierin wordt eerst pangulubalang Sanggapati aangeroepen, dan Sipamutung, blijkbaar om hulp in de strijd. De tekst eindigt abrupt. E. Andung (weeklachten), d.w.z. niet alleen doden klachten maar ook klachten over eigen droevig lot. Or.3402 p.21-28. Toba-Bataks. Andung. Begin. Asa on~ma surat ni andung Batak ale tuan Pan dor Tuk asa adong paboaonmu tu tano ni anak ni Ulonda tongosonmu pe djo- lo djadi do asala dung husurat hian di hortas on ale tuan Pandjito oio amang na manurat di hortas. Hieruit blijkt dat Guru Tinandangan het eigenhandig op papier heeft geschreven. Blz.21-25 bevat een weeklacht over een gestorven zoon. Daar na volgt een verklaring van andungwoorden: ia panggoan ni an dung dohot tu hortina hata ganup ari: molo amang sisumbaon nm- na, pahompuna ma i barang ompuna doli, enz. Or.3404 p.1-3. Hata ni andung, d.i. een opgave van m de wee klachten gebruikte woorden, naar het schrift te oordelen Guru Tinandangan. Begin: Ia ma hata ni andung Batak nasa na niingot i ma paboaon. Ija ma tutur di hata ni andung (d.w.z.verwantschapstermen): inang na morsinuan mandok inana enz. (moeder) Ija ma goar ni pamatang (d.w.z. lichaamsdelen), sipurpuron goar ni obuk (haren) enz. Ija ma panggoari ni pinahan (huisdieren), si marhuruk goar ni manuk (kip) enz. Ija ma panggoari ni ladang (gronden): rindang si adangon goar ni gasgas (braakliggende akker) enz. 149 daarbij ook planten: rindang siruruson goar ni badja ure enz. en verder allerlei diverse woorden, o.a. muziekinstrumenten, huisraad, een paar werkwoorden. Cr.3400 p.245-248. Andung, d.i. weeklacht van een wees, een enig kind die al vroeg zijn ouders verloren heeft. Begin: ijale ijale paruntungan... Slot: i ma surat ni andung-andung ale tuan tian toba asa unak ko pusuan di ahu i na huboto i do hubahen indada na huholit na huboto ale tuan. Cr.3410 p.236-248 = Or.3416 p.17-25. BL II p.216-224. Andung ni budjing na laho marbagas. weeklacht van een meisje dat haar ouderlijk huis moet verlaten om te trouwen. Zij verwijt haar ouders en andere verwanten die een aandeel in de bruid schat krijgen dat zij haar uit geldzucht laten gaan; neemt afscheid van haar zusters en van het huis, dorpsplein, bad plaats, enz. t.e.m. de dorpspoort en de kalkbranderij. Zij spreekt haar moeder aan met boru Angin. Angkola-Bataks. Een traditionele literaire vorm in Angkola en Mandailing is de op een bamboe geschreven klacht in andung-taal. waarin de schrijver, gewoonlijk een jonge man wiens vader en eventueel andere verwanten gestorven zijn, uiting geeft aan zijn droef heid over het hem beschoren lot. Hij begint met zich tot de bamboe te richten, wiens groei ontijdig is beknot. Een exem plaar uit Mandailing is in vdT's Bataksch Leesboek uitgege ven; de andere teksten wijken daarvan betrekkelijk weinig af. Or.3410 p.217-219. Angkolase weeklacht (andung), waarin de schrijver eerst tamelijk uitvoerig het lot van de bamboe be— klaagt waarop hij schrijft en daarna zeer wijdlopig lamen teert over de ellende waarin hij verkeert ten gevolge van het overlijden van vrijwel al zijn verwanten. Begin: Ija te- he baja anggi bulu aor duri na sundat sajur matua bulung bo- ti sundat ko panirinan ni tarijas hede-hede tunggal na go- dang enz. Cr.3421 p.101-105. Andung uit Angkola. Weeklacht van een jon ge zwerver. Or.3409 tussen p.118-119 is een blad ingeplakt waarop vdT de tekst van een bamboe uit Angkola heeft overgeschreven (in Bat. 150 kar). Deze schrijver is zeer kort over de bamboe en gaat ijlings tot zijn eigen narigheid over: Ija tehe ale bulu aor riman na sundat raagindjang magodang ditinggang sirumon- dop udan dipuju-puju alogo ditinggang sirumondop udan ho ba- ja bulu aor riman au peda sundat doma huoloi daamang dainang dohot sinuan tunas na dua tolu ondi, enz. De herkomst uit Angkola blijkt ook uit het gebruik van nada als ontkenning. Or.3410 p.233-236. Opgave van Angkolase andung-woorden: Ija on, on ma hata andung sada-sada. Mandokkon aek sibokkihon, man- dokkon tuwak aek ni si lumambe bulung, enz. t.e.m. mandok kon na mardalan djumudjur ak ni silumimpang dalan. Cr.3409 p.118-117. Een weeklacht (andung) door een van vdT's Mandailingse leermeesters van een bamboe overgeschreven of in de trant van zo'n bamboeinscriptie gecomponeerd. Op de gewone manier wordt eerst het lot van de bamboe beklaagd en daarna dat van de schrijver. Begin: Ija tue ale anggi bulu aor leman na sundat ko sajur matuwa bulung dibaen diandung si lumampis bibir simanaremu i na sundat ko parsitinggiran ni unggas mamolus, enz. Daarna begint de auteur als volgt aan zijn eigen lot: i pe i ma djolo na dangol ni simanaremu i upaijut kupatompa doma djolo na dangol ni simanarengku i di baen ngada tartaon be na dangol dibagas siubeonku... Or.3411 p.187-193. Een weeklacht van een jongeman uit Man- dailing die na de dood van zijn ouders ten slotte bij een jongere broer van zijn vader in Barus terechtgekomen is. p.195-198. Nog een klaagzang van een Mandailingse weesjongen, p.199-204. Een dergelijk stuk, beginnend: Ija bo baja tue ang gi bulu aor tobol na lima ruwas asa ulang ko da anggi bulu aor tobol mardabu-dabu siluluton di bajo angin (vdT: bajo angien naam v.e. marga, na di anginon ook) radja pardangolan na lobi parsaitan pardangolan todingkon dongan na duwa tolu baen ko madung mantak sajur matuwa bulung di arangan tombak kabagasan na sundat ko dioloi ama inamu na sundat ko parsi- tinggiran ni tarijas kede ede tunggal na godang sundat ko baja anggi sibebean ni alogo si marangin-angin ija bo anggi bulu aor tobol sai ma djolo parsaitan pardangolanmu i anggi upaijut upatompang doma djolo parsaitan pardangolan ni ang- 151 karau badan simanarengku na mantjada bulung au on dibaen au ma angsi na lobi parsaitan na lobi pardangolan todingkon dongan na duwa tolu tinartarkon ni damang ondi ihit djo amang amang ou amang tangion sipareon kalalungun ni sinuwan- mu tunas mantjada bulung au on iit djo siadosan radja ni anggxmu tangion sipareon kalalungun ni simanarengku na mantja da bulung au on iit djo sisumbaonku na duwa tolu baja tue amang dung marobur damang na tuwa bulung marragam maruba-uba parsaitan pardangolan ni sinuwanmu tunas dibaen matartar mar- kalamotan simanarenami na duwa simandjudjung doot siadosan na mantjada bulung na duwa simandjudjung sinuwanmu tunas na langlang kalupasangan ni na duwa tolu di tonga ni asaja ni na duma duwa tolu on ale amang is tue amang aha ma ulaning osom ni simanaremuju di simanarenami na duwa simandjudjung doot siadosan na mantjada bulung ant jo tarpasurung tarpalo- bi ni na dangol todingkon dongan na duwa tolu on iit djo amang amang ou amang maudja dope ulani simanare ni damang ondi mangalap simanare ni sinuwan tunasmu na mantjada bulung au on, enz. enz. —■• 3411 P'260-265. Een weeklacht van het gewone type, dat be gint met het aanspreken van de bamboe waarop de andung ge schreven is. Mandailing-Bataks. —- 3416 P*26-40. Afschrift van bovenstaande stukken uit Or. 3411 in andere volgorde, gemaakt door iemand uit Angkola, en niet zeer nauwkeurig. Een paar versjes zijn toegevoegd. Or.3394v. 2 blz. klein folio. Weeklacht (andung) van een jongeman over zijn droevig lot, m het Mandailing-Bataks, overgeschreven van een bamboe van zeven geledingen. Begin: Ija tehe ale baja anggi bulu aor tobol na sundat..., d.i. hetzelfde als in Or.3411 p.195, maar het slot van de twee stukken is niet gelijk. —-- 3422 P* 117-126. BL II p. 105-110. Andung. weeklacht over overleden verwanten en een ongelukkig lot, Mandailing-Bataks, beginnend met het toespreken van de bamboe waarop het stuk oorspronkelijk geschreven was. Begin: Ija bo ale bulu aor leman na pitu ruwas ulang ko mardabu-dabu siluluton di bajo na sumurat ko. 152 F. Volksbeschrijving. Onder dit hoofd heb ik enige teksten van ethnografische aard bijeengebracht, voornamelijk handelend over de Batakse godsdienst en levensbeschouwing. De grens met groep I, datu- wetenschap, is niet scherp te trekken. Hier niet opgenomen zijn de stukken over gewoonterecht (uhum), die de volgende groep (G) vormen. Or.3401 p.152-200. In vdT's inhoudsopgave in het begin van het deel is de titel: "Moela ni andor enz.enz. waaronder ook détails van het bijgeloof." Transcriptie in Or.12.475. Begin: Asa i ma na ningot i ma paboaon di sisean suhutan na saingan asa manoppa ma oppunta Ompun Tuan Batara Guru Doli tian banua gindjang asa ditoppa ma djolma manisia on tu debata di tonga on mula ni lahi-lahi mula ni boru-boru asa laho ma djolma ma nisia on tu dalan Hite Urat disi ma mulana toppa djolma manisia on. Tian dalan Hite Urat asa puas ma djolma manisia on tu liang niliangan tu liang si pitu lampis tian i puas ma djolma ma nisia tu tano Sumpat Mulana tian tano Sumpat Mulana asa puas namuse ma djolma manisia on tu tano Marom. Asa tian tano Ma- rom puas tu tano Donda Udjung tian tano Donda Udjung tu U- djung Mangaradja tian Udjung Mangaradja puas tu Dolok Sipa- gabu tian Dolok Sipagabu puas tu tano Nanggaran tian tano Nanggaran puas mardalan djolma manisia on tu tano Bakkara To— ba huta ni si Singamangaradja ma i disi ma mula ni ruma por- sattian mulana manerak djolma manisia on tu tano Tangga Bara— ni tian tano Tangga Barani tu tano Raba-raba, asa i ma mula ni partompa ni djolma dibahen debata (dit door vdT in de mar ge bijgevoegd). Hier wordt een heel andere voorstelling ge geven van de verspreiding der mensen (d.i.van de Bataks) dan thans gebruikelijk is (Pusuk Buhit, Siandjur Mula-mula enz.). Isa Tuan di Laksamana i ma mula ni tano si Deang Sintabele mula ni duhut, duhut do mandjadi mula ni haju, haju mandjadi soban, soban mandjadi api, api mandjadi timus, timus do man djadi ombun, ombun do di langit manapor mandjadi udan asa udan ma si mandjadi aek. Isa Tuan si Odjir ma mula ni aek, enz. Voor de kring waartoe de schrijver behoorde is ook de volgen de paragraaf kenmerkend: Maga-maga Siborboron ma sihahaan som- 153 baon anggina paduahon Oppu-oppu na Godang raa tinodohonna ti- nodohonna muse Naga-naga ni Sombaon sianggian namuse sombaon na humaliang na humaloho i ma pangaratopan goar ni sombaon. Vervolgens worden opgesomd: soorten van aarde (tano), andor (vele soorten, elk met een korte beschrijving van het uiter lijk en het nut ervan), onheil voorspellende verschijnselen (te beginnen met tunggul bauta na beguon);wat men moet doen als men zekere onheilspellende slangen ziet, en evenzo over andere diersoorten, wilde en tamme. Op blz.172 begint Mula ni haju, een beschrijving van verschillende soorten van bo men met hun kenmerken en hun nut. Op blz.181 volgen de slin gerplanten (andor), gomsoorten, vogels (bijv.de zwaluw: dja- ha raksa ni pidong leang-leang na pahae na pahulu parhabang- na na so ra lodja habang do i pidong leang-leang i tano do asar ni leang-leang i birong pamatangna na saina ni pat do balgana asa i ma raksa ni pidong na pahae na pahulu habang idaon ni halak habang di toru ni langit di atas ni tano di liang batu do parasaranna asa i ma raksa ni pidong leang- leang di harangan. Op blz.191 volgen soorten van vijgebo- men (hariara). Van 192 af: pangaraksaon benamingen van aller lei dingen met hun nut. Bij een stuk dat handelt over tung- gar (dood hout).op het land en in het water heeft vdT ge schreven "onverstaanbaar"; hij zal het later wel begrepen hebben, want bijzonder onduidelijk is het niet. Het laatst wordt de zon behandeld, en daarbij sluit dan op blz. 200 aan het stuk over de twist van de zon en de maan (OVB 3a). Het stuk behoort dus eigenlijk niet helemaal in de ru briek "volksbeschrijving" maar is een soort van Batakse en cyclopedie, met allerlei wetenswaardigheden. De kolophon op blz.208 luidt: asa i ma ganup na huraksa- hon ni raksa ni nasa na tubu di atas ni tano nasa na di toru ni langit i ma na binoto i ma sinurathon i ma na ni- ingot i ma sinuratton asa unang manarita si tuan na torop ale. Dan nog een zegenwens, en een tabas ni pangurason en tabas ni taoar, beide beginnend met binsumirla, en groten deels uit abracadabra bestaande. Or.3402 p.1-3 en 105-304. Van dit geheel door Guru Tinandangan uit Naipospos geschre- ven deel worden hier alle stukken behandeld behalve de ver halen (zie OVB), de raadselverhaaltjes (zie groep B), de wee klacht met verklaring der daarin gebruikte woorden (groep E) en de offergebeden (groep I). Hoewel veel van het hier ver melde tot de hadatuon behoort en dus in groep I behandeld had kunnen worden leek het mij beter om Guru Tinandangans werk zoveel mogelijk bij elkaar te houden in de groep Volksbeschrij- ving. 1-3 Opgave van bijzondere bij het wichelen gebruikte woorden, bv. ia goar ni baba si mordaup asa daup horas-horas dingin- dingin porlabaan porsaulian, boti ma ninna datu molo morton- dung ibana. 105-133 Godenleer. Na vermeld te hebben dat er boven-, mid den- en benedengoden zijn behandelt de schrijver achtereen volgens: Debata na tolu, d.i. 1. Batara Guru Doli; 2. anak ni Soripada mandeda; 3. anak ni Mangalabulan habonaran; 4(!) Debata Hasi-hasi, en dan nog: ia dongan ni debata di gindjang palimahon Si Radja Guru. Vervolgens na een grote bindu de middengoden: de mensen (djolma manisia) en 7 geesten (begu) die van boven neerdalen, n.1. halibutongan (de regenboog), si arimodjan, ampilas, antuara manginsop, porhas, antu por- buru, begu gunung. Deze laatste worden uitvoeriger behandeld, telkens met de verschijnselen van een door hen veroorzaakte ziekte en het huldegeschenk (somba) dat men hun moet aanbie den in de hoop dat de zieke genezen zal. Hun namen zijn: Gu ru Sinondang Hadatuon; Radja Mortungkot Bosi; Datu Porsanti Rea; Guru na Helung; Guru Menahenak; Si Sumangkan Ulubalang (dus zes in totaal). Dan volgen naposo na opat (hun vier sla ven) n.1.Si Adji Pambobok; Si Adji Pangarambas; Si Adji Antuk; Sisobur daro tata siharat dugul-dugul si Adji Rimba Punu. Geesten die uit mensen ontstaan zijn (na mormulahon djolma) zijn: sombaopi met zijn ondergeschikten en zijn dochters Sa— niang Naga en Boru Namora; porsumangotan en al wat daarbij behoort; djonggol en consorten; ruang tano e.d.; begu ni ihur gadja enz.; sinangbela enz.; begu ni mual enz.; begu na hali- oan enz.; begu ni pidong dohot hulis-hulis enz.; begu ni gi— ting-giting enz.; begu ni ambalalungun enz. Ia hadatuon ni djolma mandjadi begu i ma morgoar panongtongi dohot adji. 155 Ia goar ni panongtongi: 1. silabu-labu. 2. si garut na ti- pul. 3. enz. tot 26 toe. Dan de adji: 1. si balik bidja. 2. si singki panaluan. Totaal 13 stuks. Ia goar ni pagar sipa- muli begu 1. pagar si balik hontas (22 namen van pagars). Er zijn zes benedengoden: 1. Naga Padoha ni adji; 2. Boras- pati ni tano; 3. Tonggung ni huta; 4. Ranggapuri matutung; 5. Sinangbela (die op aarde is en de weg naar beneden niet terug kan vinden); 6. Patuan Naga na birong. Begu's die zo wel tot de onder- als tot de middenwereld behoren zijn ho- mang en sulambak golang-golang. Beroemde mensen en vogels die de boven- en onderwereld bezocht hebben zijn: 1. Sutan Panalinan si Adji Marimbulu Bosi (zijn namen en familiebe trekkingen opgesomd; vgl.OVB 119); 2. Sutan si Malin Deman (vgl.CVB 115); 3. Si Adji Urang Mandopa (CVB 117); 4. Si Adji Bahir-bahir (GVB 113); 5. Radja Gundur di Lalo (OVB 114); 6. de vogel Radja Imbulu Man (GVB 181, hier o.a. het verhaaltje van si Metna en si Mutna, dat overigens alleen in Or.3432 voorkomt; mogelijk is ook dat stuk van Guru Ti- nandangan). Na een grote bindu: 133-136 (vgl.GVB aant. bij 2H) Ia ma raksa ni djudjungan ni halak na mormarga-marga, over de bepaalde, door mediums sprekende geesten, die voor verschillende marga's verschil lend zijn, n.1.: Hutabarat, Hutagalung, Hutapea, Parapat hebben de gondang siatas barita en de djudjungan Radja Siatas Barita. Sitompul, Hutatoruan, Panggabean: djudjungan Mortua Sobu; gondang sobu. Sihombing, Simamora: gondang maga-maga, djudjungan anak ni Maga-maga. Lontung, Siregar: gondang silali; djudjungan anak ni Mor tua Silali. Siborboron: gondang pagaran tombak; djudjungan Radja Sibor- bor-on. Tungka: gondang tolong-tolong; djudjungan: Mortua Dolok Tolong. Marbun, Sihotang, Meha, Seul, Mungkur, Hasugian: mangara- pit do i tu Simamora. Sipoholon: gondang mortua same; djudjungan anak ni na Mor- 156 tua Same. Siambaton: gondang mortua hare; djudjungan anak ni na Mortua Hare. De bij bepaalde marga's behorende góden zijn: hami Sipoholon (dit was dus Guru Tinandangans marga), dohot Simamora, Sihombing, Marbun, Meha, Mungkur, Seul, Sihotang, Hasugian: Mangalabulan debatana, si Boru Deung na Guristik ma pinorboruna. Het offer beschreven. I ma porbage ni deba- ta ni Sumba sandok. Sitompul, Hutatoruan, Panggabean, Hutagalung, Hutabarat: Sori- pada. Tungka, Lontung, Bangkara, Simanullang, Pasaribu: Batara Guru. 139-160 Overzicht van de verschillende soorten van wichelarij met de tekeningen die daarbij in de pustaha's gevonden worden. Men zie de transcriptie in Or.12.475. Verschillende stukken hieruit heb ik in de Deense catalogus gepubliceerd en vertaald, n.l.bij BAT.35, 37, 43, 44 en 48. 160-164 De spijzen die verboden zijn voor door een djudjungan of debata bezielden en de hun te brengen offers; hoe men in bepaalde familie's steeds de naam van een overleden persoon op zijn kleinzoon moet overdragen; solam-personen eten geen varkens- en hondevlees, ook hun geesten niet; de offers daar voor moeten apart gehouden worden van die voor varkensvlees etende geesten; over de opvolging van een oud medium door zijn of haar zoon of dochter, waarna de oude niet meer solam is en varkensvlees mag eten. 165-175 over de wijze van aanroepen en offeren aan de vroe ger genoemde góden en geesten; hierop volgen nog begu Sima— lungun (aan te roepen als iemand bedroefd, lungun, is), begu simarata, begu laut, begu ni na mate molas, begu ni ulok, dan tot 180 de vroeger genoemde onderwereldgoden en geesten; 181- 184 een korte samenvatting hoe men alle geesten moet aanroe pen zonder er een over te slaan. 184- 185, over de toepassing van de pangulubalang, vroeger al leen uit een mens gemaakt, maar nu met allerlei bijmengselen. Zie de transcriptie in Or.12.475. 185- 187 Ia inganan ni Batu Nanggar Djati ninna halak di Angko- la do i. De genoemde drie helden gingen er langs naar de hemel, 157 maar daarna hebben ze hem gezamenlijk kapot geschopt, zodat nu niemand meer naar de bovenwereld kan klimmen. Uitg.Ph.L. Tobing, High God p.61-63. 187-190 Ia hatubuan ni hariara Djambu Barus di debata di gin- djang do ninna halak. Hoe daarop het lot van de mensen ge schreven staat. 191-217 hoedanig de op allerlei wijzen gestorvenen, die in deze wereld van verschillende rang waren, ook op allerlei verschillende wijzen tot geesten worden en zich als zoda nig manifesteren. Fragm.uitg. Ph.L.Tobing, High God p.97, 99, 101, 103. 217-244, begu siar, d.i. een uitvoerige beschrijving van het in een medium doen neerdalen van een sombaon, een su- mangot ni ompuna; volgende paragraaf: ia halak na mandudu- hon ompuna pangulubalang las mangantarhon tu balian (waar bij mordjumbang-djumbang, een spiegelgevecht). Op blz.235 enige woorden uit de geestentaai; verder over de te brengen offers; ten slotte over de sibaso. 245-247 een vervolg op het stuk 191-217 over de geestwording. 248-302 Met de titel "kwelling der geesten" is bedoeld dat hier van iedere soort geesten wordt meegedeeld wat voor ver schijnselen zich voordoen bij een patient die door zo'n geest gekweld wordt en wat er tegen gedaan moet worden. Fragm.uitg. Ph.L.Tobing, High God p.98, 100, 104. 303-304 beschrijving van het uiterlijk van de homang en de sulambak golang-golang, de beide soorten begu hian (zoals in het voorgaande gezegd wordt, d.w.z. wezens die altijd gees ten geweest zijn, geen gestorven mensen, en die dan ook niet in een medium neerdalen). De schrijver is blijkbaar bang dat Van der Tuuk hem niet geloven zal, want hij zegt ter inleiding: asa on ma surat portompa ni begu nasa na bi- noto, i ma sinurathon alai unang tung na mamorso do ahu di na huboto ale ompung na tua-tua, asa unang tung sai mandok pordom ho ganup mamasa surat molo adong na pelak ngernger masisungkunan manat masipadohan di porpodaon di pangguruon. I ma hatangku di ho ale ompung. Clo tutu amang na manurat oi. Or.3417 p.239. Lat.kar. Toba-Bataks. Over het onveranderlijk door de góden vastgestelde lot van de 158 'mensen, gedemonstreerd asm. voorbeelden uit het verhaal van de Halve: karbouwen die stenen likken en vet worden, die gras eten en mager blijven; volle en lege putten, enz. Or.3417 p.23-37. Rangsa ni djolma, d.i. een lijst van spreek woordelijke uitdrukkingen, of liever van overdrachtelijke be namingen gegeven aan mensen die van de góden een bepaalde staat of karakter hebben gekregen. Een enkel voorbeeld, voor een wispelturige: Rangsa ni djolma manisia dirangsahon ompunta anak ni debata rangsa ni manisia i ma tinompa ni si Nungkar-nangkir porhata si muba-uba porroha si manunggaling i ma na so djadi. Een klein stukje van dezelfde aard in lat.kar. vindt men op p.235.Enigzins vergelijkbaar zijn ook de twee stukjes in lat. kar. onderaan blz.237 en bovenaan blz.238. Or,3401 p.230-231. Lat.kar.; vdT eigenhandig. Uhum ni bodil di parmusuan: over offers aan de geweren te brengen, de benamingen van de onderdelen van het geweer, en de gebruiken in acht te nemen als men een vijand gewond of gedood heeft. Or.3418 p.281-300. Pamabajahon, d.w.z. een uitvoerige en ge detailleerde beschrijving van het offer dat door een dorpsge meenschap bij de badplaats van het dorp gebracht wordt aan de geesten, en wel voornamelijk aan de nabajak, waarmee de stam vader van de gemeenschap bedoeld moet zijn, wanneer twee jaar lang de oogsten van knolgewassen en rijst mislukt zijn, om voor de toekomst zegen en vruchtbaarheid te vragen. Het ma ken van het altaar (langgatan of tambangan) wordt tot in bij zonderheden beschreven, de offergaven opgesomd, alle door de datu uitgesproken offergebeden (tonggo-tonggo) meegedeeld, het aandeel dat de radja, de namora boru en de menigte in de plechtigheden hebben vermeld. Het offer bestaat voornamelijk uit meelkoeken en uit een witte en een rode kip of haan (ma- nuk lahi bini). De datu raadpleegt na het slachten van de kip de tekens in het inwendige daarvan en voorspelt daaruit ge luk voor de volgende oogst. Zijn loon zal hem na de oogst in rijst worden uitbetaald. Het stuk bevat veel herhalingen, en ook veel bijzonderheden die ook elders in de teksten van Van der Tuuk net zo vermeld worden, bijv. de pangaraksaon-bena- 159 mingen van vele zaken in de (dorps)-wereld, maar het is toch boeiende lectuur, vooral als men wel eens een soortgelijke offerplechtigheid gezien heeft en zich de beschreven gang van zaken enigzins kan voorstellen. Uit het stuk blijkt m.i. duidelijk dat nabajak niet de naam is van het feest (zoals in het wdb. van Van der Tuuk staat) maar van de stamvader- geest aan wie geofferd wordt. Een paar kleine door vdT aan gebrachte wijzigingen in de tekst berusten op zijn misvat ting; ze zijn echter niet consequent doorgevoerd. Een woord dat in vdT's woordenboek niet verklaard wordt is habangsa. Het betekent iets, waarop de datu moet zitten, dus vermoede lijk een soort stoel of bank. Bij gebreke van een habangsa mag hij op een zak rijst zitten. In het wdb. staat alleen: di habangsa omas (lett. op een gouden habangsa) benaming van een wijze van nederhurken bij 't schieten met 't geweer. (Wdb.Wameck-Marcks-Winkler: erhöhter Sitzplatz, Thron.) Men moet bewondering hebben voor de schrijver van dit stuk, die de uiterst ongewone taak om een dergelijke beschrijving op schrift te stellen met succes heeft volbracht. Hij heeft het opgevat als een soort turi-turian, een soort lang ver haal, waarvan hij er misschien al enige voor vdT had opge schreven. Naar de trant van de pustaha's begint hij zijn stuk als volgt: Surat ni parnabajahon ma inon na tau turi-turian ma inon asa i ma na tian gurunta bao Guru Badia Porhas hata ni adji asa hupodahon namuse ma di ho ale ibebere bao Guru Sabungan hata ni adji datu partandang bolon tu banua ni halak guru na lambok malilung na soada luluan bada molo soada na mangido asa ho ma hape amang bajo Guru Sabungan radja ni Sarumating- gi na mian di tano Raba-raba (asa hupodahon namuse ma di ho ale tuan Pan dor Tuk) poda ni tonggo-tonggo ni parnabajahon- ta inon hupaboa namuseng ma di ho ale tuan dohot ambu-ambuan ni parnabajahonta inon. De tussen haakjes geplaatste woorden zijn door vdT doorgestreept, en het woord tuan is door hem in sisean, leerling, veranderd, zoals hij vaak woorden die op zijn persoon betrekking hebben heeft doorgestreept. Aan de mededeling dat de schrijver hoofd van Sarumatinggi was eh als datu Guru Sabungan heette kan dunkt mij niet getwij- 160 feld worden. Het zou de moeite waard zijn de gegevens uit dit stuk in details te vergelijken met teksten die door Gu ru Tinandangan zijn geschreven. Dan zou waarschijnlijk blij ken, dat al de door vdT in het Toba-Batakse gebied van Boven- Barus verzamelde gegevens een vaste traditie weergeven waar bij de individuele eigenaardigheden van de verschillende zegs lieden van ondergeschikt belang zijn. Deze traditie is plaatse lijk begrensd; men kan deze stukken niet als een beschrijving van "de Batakse godsdienst" opvatten, maar het is van grote waarde dat een hechte locale traditie al zo vroeg door ver schillende informanten is vastgelegd. Or.3418 p.433-436. In lat.schrift door vdT geschreven, alleen op de linker helften van de bladzijden. Een variant van e'e'n van de offergebeden (tonggo-tonggo) tot de nabajak gericht. Or.3409 p.197-199. Lobajak = "aanroeping der geesten» (wdb.) in het Mandailings. Achtereenvolgens dalen neer: Si Dajang Ma reis Bulan, Ulubalang si Lali Gindjang en Ulubalang si Leng- kung. Zie de transcriptie in Or.12.475. Een uitvoeriger lobajak-tekst vond ik indertijd in een Mandai- lings handschrift in particulier bezit te Pematangsiantar. Een transcriptie van die pustaha is opgenomen in Or.12.322 f.848- 859. Hiermee verwant zijn de twee exemplaren van een offerge bed aan de wierook in de Biblioth'eque Nationale te Parijs, Ms. mal.-pol.14 en 286. Deze zijn uit Pakanten afkomstig. In een stuk van Guru Tinandangan (Or.3402 p.145) betekent na beak (de Tobase vorm) "aanroeping der geesten": Ia ulaon ni nabeak molo tole halak padjongdjong langgatan barang mortondi eme barang mamele sombaon ditabashon datu ma nabeak asa smur na pinahan gabe na niula horas djolma dipasu-pasu sombaon do- hot debata, i ma ulaon ni nabeak. Vgl.ook nog pornabajahon ni horbo bus, hs.Amsterdam 543/1 a 37. G. Uhum (Hukum), gewoonterecht. Hier zijn die ethnografische stukken bijeengebracht die in het Bataks de titel uhum (Toba en Mandailing), hukum (Dain) dragen, waarvan de betekenis ongeveer met het thans meer ge bruikelijke adat overeenkomt. Alleen een klem stukje over Uhum ni bodil is in de vorige groep ondergebracht. 161 De Toba-Batakse stukken over uhum zijn opgesomd in mijn artikel in BKI 105,p.111-113. Het zijn de volgende: A Gr.3405 p.205-280, door Guru Tinandangan uit Naipospos; dit is uitgegeven en vertaald, zie boven bij de beschrij ving van Cod.Gr.3405. B Or.3406 p.1-107, uit Pasaribu. De komma achter "Van der Tuuk" in BKI 105 p.111 is natuurlijk een drukfout. De heer Ypes is van plan geweest dit te publiceren, maar er is nooit iets van gekomen. Een voor hem gemaakte transcrip tie en Maleise vertaling door de demang Frederik Goeltom is nu Cod.0r.8820; een door mij gemaakte transcriptie be vindt zich in Or.12.475. In mijn oude aantekeningen vind ik de volgende inhoudsopgave: p.1' Zwangerschap; pagar. 9 Geboorte. 10 Marharoan met naamgeving en p.15 patutuaek- kon. 20 Malladang-ladang (de moeder neemt het kind mee naar het veld). 21 Stadiën in de groei; padao gial. 29 Uitvoe rig over mangolihon anak (het uithuwelijken van een zoon). 54 weer over de geboorte. Mangupa-upa. Na dit stuk over de ceremoniën die het menselijk leven begeleiden volgt een gedeelte over ceremoniën bij oorlog, p.56 het oprichten van een pantangan. 73 beloningen voor de datu enz. 74 pogu ni musu. 75 mangan manuk ramot-ramot. 79 sampahaek (oor logsverklaring). 86 het oproepen van de tondi der vijanden. 93 manulang parangan. 94 krijgstocht; overwinningsfeest. 100 de gesneuvelde. 106 vredessluiting. Een fotocopie van dit stuk is KITLV Or.331. C Or.3419 p.121-131, grotendeels getranscribeerd in Or.12.475 p.26-49. D Or.3417 p.105-106. Lat.kar. Afschrift in Cr.12.475. E Or.3403 p.239. Lat.kar. Afschrift in Or.12.475. F Or.3406 p.213-208. Lat.kar. Afschrift in Or.12.475. Zie Adatrechtbundel 41 p.216 ev. G Or.3401 p.252-257. Lat.kar. Afschrift in Or.12.475. Stukken uit C-G, indertijd voor uitgave bestemd, vindt men in Or. 12.475 p.26-42; p.24-25: twee brieven van Ypes aan Voorhoeve; p.43-49 een restant transcriptie uit C, niet voor uitgave bestemd. Or.3416 p.238-288 bevat afschriften uit A, C, G en een stuk- 162 .je uit het verhaal van Si Bobak (Or.3397, OVB 188). Een over zicht van de overeenstemmende stukken vindt men BKI 105 p.112. BKI 105 p.113 n.2 en 3 leze men in plaats van "Hieruit blijkt" t.e.m. "hebben": Dit slaat op de passage Cod.Or.3398 p.91 evv., waar in een stuk over de afstamming van si Smga- mangaradja verteld wordt, dat Batara Guru aan de stamvader van het Singamangaradjageslacht een wetboek zond, waarvan de inhoud wordt meegedeeld. Ook dit stuk is waarschijnlijk door Guru Tinandangan uit Naipospos geschreven; het geopenbaarde wetboek is niet anders dan een over het algemeen wat kortere maar in enkele de'tails iets uitvoeriger redactie van een ge deelte van tekst A. Hoewel het niet de titel Uhum draagt kan tot de teksten over Toba-Bataks gewoonterecht toch ook gerekend worden: Or.3419 p.212-234, een uitvoerige beschrijving van het bij leggen van een geschil door scheidsrechters (pangulu). Als inleiding zijn op p.211-212 enige spreekwoordelijke versjes (umpama) gegeven; zulke versjes worden in de loop van de on- derhandelingen ook hier en daar door partijen gebruikt. Over Angkolaas gewoonterecht handelt: Or.3421 p.150-162, voornamelijk over het huwelijk en over diefstal. (Transcriptie van het begin in Or.12.475). Over Mandailings gewoonterecht: Or.3409 p.120-119. Uhum di Mandailing, een verzameling van bepalingen over allerlei onderwerpen. (Transcriptie in Or. 12.475). Over hukum Dairi handelen twee uitvoerige teksten, n.1. Or.3407 p.227-258, over huwelijksgebruiken en wat daarmee sa menhangt. (Transcriptie in Or.12.475). Or.3410 p.53-100, over de ladangbouw en over offers aan aller lei geesten, o.a. aan een in een medium neergedaalde Karo- Batakse geest. (Transcriptie in Or.12.475). H. Onderwijs in de datu-wetenschap. Men zie hierover J.Winkler, Die Toba-Batak auf Sumatra in gesunden und kranken Tagen, S.72 ff an BL II p.118, IV p.26. Or.3417 p.272-348 (p.278 bij het nummeren overgeslagen). Het onderwijs in de hadatuon, bestaande uit de volgende stukken: 163 272- 273 het spellen. 273- 274 Djangka-djangka, uitsluitend over si Singamangaradja. 274- 277 Tabas ni pagar di aek. 277-281 Tabas ni mangmang parbue (padiruma tondi). 281-283 Tabas ni mangmang manuk (gorak-gorahan ni manuk). 283- 284 Tabas ni panampuhi sitoho-toho. 284- 290 Tabas ni pagar nai boru sinomba. 290-302 Pakkirapon. 302-321 Parmanuhon (manuk di ampang). Zie Cat.Kopenhagen onder BAT.37. 321-332 Manuk gantung. 332-344 Pagar sipujuan na bolon. 344-348 Tabas ni subutan. Niet alleen de formulieren worden gegeven, maar bij de manuk di ampang bv. wordt de wichelarij zelf beschreven. Cr.3421 p.83-88. Onderwijs. a ha ma na ra ta sa pa la ga dja da nga ba wa ja i u nja, i ma si sija-sija ale. Idem met de klinkertekens: i ma surat maranak ale datu. Lettergrepen met verschillende mogelijkheden van lezen: i ma manongon ribut ale. Poda ni pordjangkaon mula ni surat morhata parsiadjaran ni na metmet ma inon mula ni roha tubu mangguruhon hadatuon baen pamondang ni pamatang ale amang na mamasa surat di hor- tas i do parsolijon (of parsalijon?) tu banuwa ni halak do- hot tu dongan na poso bulung na soada bada ale amang na mor- siadjar asa unang ho matois di surat inon aha ma barita ni radjanta si Singamangaradja di tano Bangkara Toba i ma na raordingdingkon dolok... p.84 Ija di tano Rambe aha ma barita ni radja disinon... Asa aha ma barita ni radja ni Tukka... Aha ma barita ni radja di tano Siambaton... Ija tabas ni pagar di ajek (zeven afdelingen met asa ung...) In de marge een aant.v.vdT: silindjuang behoort onder de pulukpulungan die in de solup waarin men het water schept waarmede de menigte wordt besproeid P-85 I ma mangmang ni porbue... Asa turun do hamu..., aan het eind tabas genoemd. 164 p.88 I ja nungngi asa lao ma tu pangkirapon asa ung binsumir la... Or.3421, 12 ongenummerde bladzijden tussen 242 en 243» Onderwijs in de hadatuon, bestaande uit de volgende stukken: 1. Speloefeningen. 2. Djakka-djakka, als volgt: Djakka djumakkai barita ni radjanta si Singamangaradja... Djakka-djumakkai ise ma radja na mianton di tano Huta Gur- gur radjanta ma hape Ompu ni Palti Radja... Djakka djumakkai barita ni radjanta Ompu ni Mandjudjung langit... na manguhumi tano Limbong Mulana Djakka djumakkai ise ma radja di tano Sigaol Ompu ni Manga- S3. IiSlü"fc ... Djakka djumakkai ise ma radja di tano Pangururan di tano Sio- gung-ogung Ompun Tuan Naga-naga Ompu-ompu na godang... Djakka djumakkai ise ma radja di tano Silalahi tano Sori Ma- tondang balok tano Lobu Tarutung tian tano Simalungun Radja Hapoltahan... Djakka djumakkai ise ma radja di tano Lumban Batu radjanta ma hape Ompu ni Hatunggal Batu... Djakka djumakkai ise ma radja di tano Marbun radjanta ma hape Ompun Djuragat... ...di tano Onan Tungkup...Ompun Sanggul ...di tano Siatas... Guru So Haduluan (of Hapuluan?) ...di tano Sihabong-kabong... Ompun Djuara... ...di tano Onan Langge... Ompu ni Mangunsong Laut... ...di tano Simalungun... Ompu ni Mangumban Bosi... ...di tano ni anak ni Tamba... Ompu ni Mangiring Toga ...di tano ni anak ni Baho... Ompu ni Panabar ...di tano Sihotang... Ompu ni Mangosos ...di tano (ni) anak ni Sihombing... Ompu ni Mangiring Adji ...di tano (ni) anak ni si Meha... Ompu ni Mangaliat ...di tano (ni) anak ni Nainggolan... Ompu ni Mangara ...di tano Pardosi... Ompu Radja Dungdang Dungdang so Alon Mata ni ari so dompahon... ...di tano ni anak ni Pohan... Ompu ni Mogot di Pohan ...di tano ni anak ni Sihaloho... Ompun Salin Babiat ...di tano ni anak ni Tambunan... Ompu ni Mortungko Dolok 165 ...di tano ni Siboro... Orapu So Haduduhan ...di tano Sarumpaet... Ompu So Aranggian ...di tano Sidabutar... Ompu ni Mangihut Tunggal ...di tano ni si Mungkur... Ompu ni Halobian ...di tano ni Tumanggor... Ompu ni si Bada ...di tano Pinajungan... Ompu Solam Debata ...di tano Sibarasa (Sibaresa?)... Ompun Tuan Limut 3. Poda ni (tabas ni) pagar di aek, van Guru Sinaongan ni adji aan Guru Manahan ni adji. 4 afdelingen met asa ung... 4. Poda ni tabas ni panampuhi sitoho-toho van Guru Sina ongan - Guru Sahala ni adji en Guru Somongga hata n.a. - Guru Pandear n.a. 5. Poda ni tabas ni mangmang porbue van Guru Sahala hata n.a. - Guru Somongga hata n.a. 6. Poda ni tabas ni mangmang ni gorak-gorahan adji pajung van Guru Sahala hata n.a. - Guru Somongga hata n.a. - Guru Pandear hata n.a. 7. Poda ni tabas ni pagar surat na sampulu sia van Guru Sinaongan hata n.a. - Guru Pandear hata n.a. 8. Poda ni tabas ni panampuhi si hata na pintor van Guru Sahala hata n.a. — Guru Sinaongan hata n.a. anak ni Mar— bun - Guru Somongga hata n.a. anak ni Pandiangan - Guru Pandear hata n.a. 9. Poda ni tabas ni porsili van Guru Sinaongan hata n.a. - Guru Pandear hata n.a. 10 Poda ni tabas ni aman singki ulubalang van Guru Sahala hata n.a. - Guru Pandear hata n.a. Or.3409 p.118 en 157-159 Poda ni manonga ribut, in het wbd. verklaard: een oefening in 't spellen bestaande in een op somming van datu's wier kunst in 't lezen en schrijven men verlangt te evenaren. Men vindt op p.157-159 een vrij uitvoe rig specimen in het handschrift van een van vdT's Angkolase informanten. Hierbij staan aanwijzingen van vdT voor het druk ken, maar het is niet in het 2de deel van het Bataksch Lees boek gepubliceerd. Het was waarschijnlijk als bladvulling be doeld en bleek ten slotte niet nodig te zijn. Op p.118 staat een zeer kort specimen dat blijkens het schrift uit Mandai- ling (zuid) afkomstig is. 166 Or.34-17 p.75. Poda ni manonga ribut. Aldus de titel van een opschrift op een bamboe, waarvan aan vdT een afschrift gestuurd werd op zeer dun papier, met in heel klein schrift het volgende verzoek: "Kunt gij mij ook vertaling geven van dit stuk (de eerste 4 leden) van een Bat. brief? op een lange bamboes geschreven, en waartoe misschien behoort de eerste afzonderlijke regel"enz. Het kleine kriebelschrift is van Prof. Millies. De Batakse tekst transcribeer ik maar niet omdat er ongetwijfeld fouten in het afschrift zijn. Op zij staat nog: Een ander bamboetje met het volgende: Dit andere bamboetje is nu Or.5007a; 5007b is de afzonderlijke regel. De bamboe van 4 leden is niet in de Leidse collectie. Or.3411 p.239-240. Mandailing-Bataks. Zie OVB p.12 n.6. jja poda ni manongon ribut dijanak na dijanginon na si jol ta- randung boru ni situlison timon toba silindung djulu timon toba silindung djae do ulaning boru ni situlison i ma na dia- djari dituturi datu na godang pinomat ma nijan pangir sadasar dapot tarandung simanarengku na maol ma pangir di dasar dapot tarandung simanarengku nijan dibaen mangadjari manuturi datu panambun koling mangadjari manuturi simanarengku i pinomat ma nijan surat na gantung dijadijan dapot tarandung simana— rengku i na maol ma surat na gantung dijadijan pinomat ma su rat tongosan dapot tarandung simanarengku i mangadjari manu— turi simanarengku i dijadjari dituturi datu maradjar nijadji pinomat pagar dijaek dapot tarandung simanarengku i na maol pagar dijaek pinomat ma pagar dijalaman dapot tarandung si manarengku i dibaan (1.dibaen) na timon toba silindung do na mangadjari manuturi simanarengku i dijadjari dituturi datu maradjar nijadji simanarengku i. I. Hadatuon. 0r.3398 p.119-126. Pangaraksaon, "het in geest-aanroepingen of bij feestelijke gelegendheden sierlijk beschrijven der za ken, waarbij meestal tevens op den oorsprong gedoeld wordt". (wdb.vdT). Volgens de aanhef van dit stuk: asa i ma surat ni pangaraksaon di na mardung dape boti do di na mangendei par- sili pe boti do. Hierin zal mardung wel een schrijffout zijn 167 voor marandung, dus: dit is een lijst van pangaraksaon be namingen; men gebruikt deze eveneens in dodenklachten en bij het bezingen van de parsili. Daarna volgt de lijst van de vaste in deze taalsoort gebruikte termen, te beginnen met tano, de aarde, die Tuan di Laksamana genoemd wordt. Het woord raksa (de stam van pangaraksaon) leid ik af van Sans krit laksana, kernmerk, waarvan -na is afgevallen doordat men het als het Batakse pronominaalsuffix opgevat heeft. Een volledige lijst van de hier voorkomende pangaraksaon-woorden vindt men in tabelvorm in Cod.Or.12.475 (in transcriptie). In de tekst gaat nog dit gebed vooraf: Asa turun do hamu om- pung debata di atas asa manaek do hamu ompung debata di to- ru asa humundul do hamu ompung debata di tonga on turun (vdT: turuni) do ahu nagurungku naguru songta naguru song- ti asa songta songti do ahu mangusap morsantabi di daompung boraspati ni tano di na martua sombaon di debata na tolu do- hot di gurungku mungka ni pangaraksaon asa tidjak tondjol ho mangadjari manuturi di ahu asa aha ma ulaning na marmonakkon mormonikkon mungka ni pangaraksaon asa tuan di laksamana ma hape goar ni tano, etc. Op blz.125-126 worden niet alleen de pangaraksaon-benamin- gen van de muziekinstrumenten gegeven, maar ook de namen van de _gondang-wijzen en de volgorde waarin ze gespeeld moeten worden. Hier wordt ook gezegd dat het stuk uit Naipospos af komstig is. Het is naar ik meen van de hand van G-uru Tinan- dangan. -?. 1 )* 3417 p.218-219. Lat.kar. Hoe een datu als hij bij een pa tient geroepen wordt uit bepaalde omstandigheden direkt kan zien of de zieke genezen zal of niet. Raadgevingen voor het gedrag van de datu bij een patient. p.227-228 Over de aanroeping van de geesten van het huis wan neer de datu als sibaso (medium) moet optreden, p.236-237 Poda ni tonggo-tonggoan ni Amatsi(k)ki ulubalang, een offergebed voor Aman Singki Ulubalang (een in de oorlog meegevoerd beeld volgens een aantekening van vdT). p.238 Een tabas ni pangurason ni sombaon djudjungan, een for mulier uit te spreken over een medium dat door de hem bezie lende geest wordt gekweld (djudjunganon). p.251 Een behoedmiddel tegen dieven. De afschriften op papier van pustaha's in Van der Tuuks ei gen collectie zijn bij de beschrijving van de originelen ver meld. Hier volgen afschriften van pustaha's die niet tot vdT's collectie behoren. Or.3394n p.1-16. Afschrift van een pustaha van Guru Mangalagat te Baringin, landschap Rambe. Zie Cr.12.322 f.786-790. Parma- nuhon adji nangka piring, met als inleiding het verhaal over het goud in de vis als in OVB 9, en een keten van overlevering van Datu Tala di Babana tot Guru Portahal ni adji, die naar uit een ander stuk blijkt de vader was van Guru Mangalagat. Het hs. waarvan dit een afschrift is was geschreven door Guru Mamerper ni adji. Op blz.5 vindt men een opsomming van de of ferdieren voor de hasea na pitu. Verder de gewone parmanuhon tekst, op blz.5 onderbroken door een stukje getiteld Poda ni Birusa-rusa ni uamuhu tanduk debata na helung. Het laatste gedeelte (p.14-16) gaat over pangarambui. Or.3394n p.16-27. Afschrift van een pustaha van Guru Mangala gat te Baringin, landschap Rambe. Zie Or.12.322 f.791-793 en Or.12.475. Het origineel was geschreven door Guru Mamerper ni adji voor Guru Portahal ni adji, de vader van Guru Manga lagat. Het eerste gedeelte, tot en met blz.20, gaat over £a- _gar. Op blz.21 gaat het echter over een adji (tovermiddel) en op blz.22 begint een stuk over pangulubalang si suda uhur. Het handschrift is in losse katerns en Van der Tuuks pagine ring loopt door, maar toch lijkt het mij waarschijnlijk dat er tussen blz.20 en 21 iets ontbreekt. Op blz.24 wordt ge sproken over pabalik bangke. Het schijnt een ceremonie te zijn die men moet uitvoeren als men een strijder in het ge vecht verloren heeft. Zie ook Gat.Kopenhagen, hs. M onder BAT.5• Or.3394e p.20-37, = 3394n p.27-45. Beide klein folio. Zie Or. 12.322 f.667-672. Waarschijnlijk is Or.3394e een afschrift van Or.3394n. Afschrift van een pustaha door vdT geleend van Guru Mangalagat te Baringin, landschap Rambe. Deze en zijn jongere broer Guru Mangatup ni adji worden in de keten van overlevering als leer- 169 lingen genoemd. Hun beider vader was Guru Partahal, hun leer meester Guru Bisara ni adji. De pustaha was geschreven door Guru Tuhason uit Huta Gindjang. Het eerste gedeelte gaat over manuk gantung, het wichelen met een opengesneden kip. Dan een opsomming van de todoan (het voor een geest bestemde) voor si Adji Mamis, Bisnu, Sori, Hala, Borma en nog een paar gees ten. Vervolgens over pangurason. rituele reiniging, en pa- gar si lali piuan, een beschermingsmiddel. Verder wichelarij met tijdstippen en windrichtingen, en pane na bolon. met slordig overgenomen tekeningen. Or.3394h. 27 blz. klein folio. Zie Or.12.322 f.782-784. Afschrift van een pustaha van Guru Mangalagat te Baringin. Onderwerp: gorak—gorahan ni manuk, het wichelen met tekens waargenomen in het inwendige van een kip. Als leerling wordt toegesproken Guru Mandihal ni adji; zijn leermeester was Gu ru Partahal ni adji, d.i., zoals uit Or.3394n p.27-45 blijkt, de vader van Guru Mangalagat. De tekst bestaat vrijwel ge heel uit lijsten van tekens. Het afschrift is vrij slordig; in plaats van Mandihal staat er bijv. een keer Mandjingkang. Cr.3404 p.125-149. Afschrift van een pustaha uit Naipospos aan vdT geleend. Zie Or.12.322 f.805-809. Het begin ook in Or.3394a p.24-2-7. De eerste bladzijde waarop de keten van overlevering is ten dele onleesbaar. Duidelijk is dat het boek geschreven is voor Guru Manungsang ni adji en zijn broer Guru So Maila ni adji in Bulu Laga; ze behoorden tot de marga Hutauruk. Het eerste gedeelte gaat over hatiha porhas, een wichela rij waarbij een zeer uitvoerige tabel gebruikt wordt. Dan een stuk over pagar sipiuan na bolon en een daarvan afgeleid on- kwetsbaarheidsmiddel (parhobolon) waarin o.a. een tekening van sibaganding tua en ten slotte over pangulubalang. Cr»3394b. 8 blz. klein folio. Verkeerd aan elkaar genaaid, maar de tekst loopt wel door. Afschrift van een pustaha, niet in vdT 1 s collectie. Zie Or.12.322 f.666-667. De leerling voor wie het origineel geschreven was heette Guru Badjora ni adji. De titel is Poda ni tambar si mangalo(m)poi, over een genees middel, o.a. tegen lepra; de bereiding, de toepassingen en de bezweringsformulieren (talbas). De keten van overlevering 170 staat op blz.4. Or.3421 p.65-82. Afschrift van een pustaha: Poda ni taoar (zo te verbeteren in plaats van vdT's verbetering tambar) subu- tan omas en poda ni tambar siruntun mailo, allebei met vele toepassingen. Keten van overlevering: Urangkae Petor - Guru Sabungan n.a. - Guru Sulampe n.a. - Guru Niompu n.a. anak ni Naipospos Tumajang - Guru Hatahutan n.a. - Guru Pamogang n.a. Or.3386m (1) p.22-24. In vdT's verslag van zijn reis naar 1 andailing komt de volgende beschrijving voor van twee pusta ha's en een wichelkalender, die hij in Mandailing zag (het tussen uitroeptekens staande is door mij toegevoegd, P.V.): 2 groote poestahas in 't bezit van den Hr.'.A.P.! Godon. Beide derdehalf hand breed, a aan d'eene kant 34 bladzijden (slagen) aan d'andere kant 24 bl. De kant van 34 bladz. be vat 1. Poda ni pagar balik kunda na bolon (zeer onleesbaar) bevatt. 4 bladzijden. 2. kleine voorschriften waarvan 't eer ste begint met Ahu ma debata ni na morbukbukkon badjora 't tweede: radja ni ma inon di simbora 't derde: ahu debata ni na mordingdingkon badjora 't vierde: ahu ma debata ni s!i! tin- dang !di hahasa! en diergelijke dingen. 2. !sic! Poda ni pamu- satan ni pagar balik kunda na bolon beja hita tumangko bonda ni halak enz. gevolgd door enige radja's. 3. Poda ni pagar balik kunda na bolon. 4. Poda ni pagar parnapuranon. Vele van deze stukjes eindigen met ija suwa en ! beginnen', met asa hung pagari. De andere kant vervolg van de asa oeng pagarie's; ver volgens 1. Poda ni pamilit hata ni halak. 2. Poda ni pangulu— balang sibijangsa panaluwan na pitunsundut. 3. Poda ni porsim- boraon!tal• 4. Poda ni patadilanta datu maradjar. 5. Poda ni sipaingotta datu maradjar. 6. Poda ni sirondam bulan. I, Po— da ni hatotoganta!... na morgorar situmput hula, 1.: situm- pat huala!. 8. Poda ni daon ongka ni dakdanak. 9. Poda ni sa- lusu si rungkar puli djao. 10. Poda ni tambarta. 11. Poda ni pandampol ni na hona sisangkot na morbosar si panaluwan. 12. Poda ni panaoari haju maledang maledung turun dori banu'.a! alas mana(o)ari sagala bisamu taoar sa'galo bumung borhat tuwan saidi barata manaoari sagala ipu borhat tuwa(n) di ajer tanang enz. vrij onleesbaar. Mandhel. karacter altans aan de ta te oordeelen. 171 !Deze pustaha is nu te Manchester,JRUL Batak 1! — d eene kant (S. 49 Batt. bl.) bevat: 1. geschrift beginn. met Ija djadi djadijan ni halak beja dormanlta! di babi- jat. 2. Poda ni pormabuwat ni datu portandang. 2!sic! Poda ni dormanta datu portandang. 3. Poda ni pandaru Jl.pantjaru! ha- ngalan ni tambatuwanta inon beja hangalan so maranak beja ha- ngalan so marsere beja hangalan so mardorbija beja anakboru malaon so dioli halak. 4. Poda ni mintora di na torop ma inon. 5. Poda ni pordjolo-djolo ni tambatuwanta tumodo siseanta. 6. Poda ni pangisi eme djadi panosak. 7. Poda ni tambatuan- ta ma inon na margorar ompu ni adji radja ni adji radja ni tambatuwa enz. 8. Poda ni pangintean laho mamulung tambatua. 9. Poda ni partonggo di tapijan. 10. Poda ni tambatuanta ma inon djadi pormabuwat ni datu portandang. 11.Poda ni panimpulta di eme. 12. Poda ni panudju dorma ni halak. 13. Poda ni tam- bar ipon ma inon beja ulohon ma ipon ni halak beja tungkolon beja sarumpaeton. 14. Poda ni gorak aan d'andere kant 1. geen bepaalde titel (hier komt de ka met tompi voor). 2. Poda ni mintora ni tambatuwa hierin vind ik manangki in de bet.v.klim men. 3. Poda ni pangalusut ni hangalan. 4. Poda ni pandohar- ta di ulu ni manuk porsioboronta. 5. Poda ni pormijahonta da tu portandang. 6. Poda ni pandoharta di ulu ni manuk porsio boronta. 7. Po(da ni pan) doharta di pat ni manuk. 8. Poda ni pandoharta di rungkung ni manuk. 9. Poda ni pandoharta di su- langsung ni tambatuwa. 10. Poda ni pandohar di dorbija ni ha lak. 11. Poda ni pandoharta di omas di gorak-gorahan. 12. hetz. maar di ate2 ni manuk. 13. dt di pat ni manuk. 14. Po da ni pandjahai. 15. Poda ni padalan manik ni manik. 16. Po da ni manik ni pinta-pinta. IDeze pustaha is nu te Berlijn, Museum für VSlkerkunde IC 12636. Zie Catalogus L.Manik Nr.3.! De eerête maand 29 dagen; de 2de 30 de 3de 29 de 4de enz. zoo bij afwisseling, de lbobie2 heeft 30 dagen, buhu ni ari het ongunstige van den dag. Een geschrift bij de parkala-an bevatte deze opmerkelijke woorden samesara = samisara; ong- gara = anggara; sipahasambilan; bulang kurung. Daarin komt een stukje Poda ni parbegumonggopan.... urung pantjadijan de laatste dag v.d.maand, aditija = aritija. 3398 p.145 evv. Afschriften uit pustaha's n.1.: p.145-147 172 Poda ni pormamisan holing, uit hs. East India House, London (nu India Office Library), Batak 3. Laatste woorden van dit stuk in het origineel: unang tortiarap do hita ale datunami. p. 148-151 Poda ni pormesa ni pormamis holing met diagram aan het eindj vergeleken met een Maleis hs. waarin ma=geel;ha= zwart;sa=wit;ba=rood;nu=groen. Dit is niet uit Ind.0ff.3; noch het Maleise noch het Batakse hs. is geidentificeerd. p. 151-152 Ija poda (ni) pagar adji Sang Ba(i)ma na bolon, met een keten van overlevering eindigend met Datu Dan ni adji; Mandailing-Bataks (arangan, bargot). Dit is uit hs. John Ry- lands Library, Manchester, Batak 3. Andere afschriften uit hss. van de India Office Library staan in Or.3401 p.64-70 en 59-62. De bovenstaande drie stukken zijn door Millies gecopieerd m hs. Heidelberg, Catalogus L.Manik Nr.340. Cr.3421 p.211-212. Afschrift in lat.kar.van een pustaha. "Af schrift van een Hds toebehoorende aan een der radjas van Por- botihan (hoeta godang); de figuren heb ik uit gebrek aan tijd moeten weglaten." Poda ni tembakta di na mapas di hita si paunduk roha ni na begu ale datu i ma na tian anak ni Maton- dang bao Ama Tumonor asa ro ma di ho ale simatua Oppu Radja Upar ni adji ulang ma ho lupa... Eerst voorschriften voor het schieten, daarna (tekeningen van) kogels. Het ter plaatse gemaakte potloodafschrift staat in Or.3386f(6). Or.3421 p.213-215. Afschrift in lat.kar. van een pustaha. "Afschrift van een Hds toebehoorende aan den Heer von Rosen berg, Adjudant-teekenaar. Taal en schrift zijn Mandhelmgsch; waarom ik dan ook de uitspraak der Mandhelingers in de trans criptie heb behouden." Begin: Poda ni tembak urang mamdang na toding radja guantan asa roma di boru na putir alam dunia asa lopasma tembak uhur simandjonun asa mangitee ma ina ni tanganta di dalian (pro dalihan) ni matanta, enz. Hierna te keningetjes van kogels. Aan de andere kant: Poda ni tembak pusaha ni putir alam dunia Ten slotte een voorschrift voor een pitunang. Or.3421 p.216-242. Afschrift in lat.kar. van een pustaha. Zie Or.12.322 f.697-698. "Afschrift van een Hds toebehoorende aan oppu ni manukkol 173 langit hoofd van Aeek na oelie." Zie OVB 1 t. Het origineel is nu in het Rijksmuseum voor Volkenkunde te Leiden, no.1239/ 267, en een beschrijving kan beter aan de hand daarvan ge maakt worden. Het is in hoofdzaak een tekst over porbuhitan. buffelwichelarij, maar de gewone opsomming van de tekens waar te nemen uit het vallen van de buffel naar een bepaalde wind streek staat er niet in. Bijzonder is het scheppingsverhaal in het lange gebed voor de offerrijst waarmee het boek begint. Uitvoerig worden ook de verschillende soorten offermessen (surik) in een geillustreerde tekst behandeld. Er is geen ke ten van overlevering. Wel komt er een marganaam voor in de raadselachtige passage: Ia boti do si tadjo ambangera anak na di ubungon hasoktian sinatti pe djalo so sinatti pe djalo tombal na dipandjalohon. Ook wordt Datu Biksu Raja genoemd, die in hs. Kopenhagen BAT.31 aan het begin van de keten van overlevering van een porbuhitan-tekst staat. Or.3421 p.242-254. Afschrift in lat.kar.van een pustaha. "Afschrift van een pustaha waarvan d'eene kant niet lees baar was." De wel leesbare kant bevat twee teksten, gorak- gorahan ni manuk. omina in het inwendige van een kip, en gorak-gorahan adji pajung. tekenen waargenomen in de afgesne den nek van een. varken. Vermoedelijk stond op de andere kant het vervolg van de adji pajung-tekst, die meestal veel lan ger is dan hier. Het origineel heeft vdT blijkbaar niet ge kocht; wel zijn in zijn verzameling drie handschriften van dezelfde oorsprong: geschreven door dezelfde datu voor dezelf de twee leerlingen van dezelfde leermeester. Dit zijn Or.3463, 3473 en 3499. De ketens van overlevering zijn: p.242 Gorak-gorahan na sappulu dua: Guru Padoha ni adji na mian di tano Sipultak - zijn simatua na poso Datu Rondang n. a. anak ni Situmorang n.m.d.t. Huta Gurgur - zijn anggi doli Oppu Radja Udjung Sahala n.a. - zijn anggi doli Guru Debata n.a. datu portandang - zijn hahang doli Guru Badia n.a. - zijn simatua na poso Guru Tinuppahan n.a. anak ni Matondang n.m.d.t. Sitonong en zijn haha Guru Sappuara hata ni adji. Geschreven door Aman Tuan Simamora ni adji. p.249 Poda ni gorak-gorahan adji pajung si pitu-pitu: gurun- ta Maol n.a. tian tano Simalungun — Guru Sanijang Naga n.a. — 174 Namora Sinaga Guru Saur Barita n.a. - Guru Siningan n.a. anale ni Sinaga tian tano Littong ni huta - Guru Manuppak n.a. anak ni Situmorang - Guru Badia n.a. enz. als boven. Or.3417 p.107-109. Afschrift in Or.12.475. Excerpten in lat.kar., gedeeltelijk met Nederlandse verta ling, uit "Hs.A.D.Wilier",d.i. een Mandailing-Batakse pusta- ha over Pagar balik kunda na bolon. Een klein stukje van vdT 1 s vertaling heb ik gepubliceerd in de inleiding van de Deense catalogus. Volgens een aantekening van vdT in het m de India Office Library aanwezige exemplaar van zijn beschrijving van de Batakse hss. aldaar heeft Wilier het hs. aan Prof.Millies gegeven. Naar alle waarschijnlijkheid is het nu MS.Batak 7 in de John Rylands Library te Manchester. Dit heeft dezelfde tekst als MS.Batak 1 in dezelfde bibliotheek. Het lijkt mij dat MS.7 een copie is van MS.1. De copie zal voor Wilier ge maakt zijn toen hij bestuursambtenaar in Mandailing was. Het origineel zag vdT tijdens zijn reis naar Mandailing bij de heer A.P.Godon, assistent-resident van Panjabungan; hij be schreef het in zijn reisverslag (Or.3386m(l) p.22, zie bo ven).De keten van overlevering luidt: Ama ni Martungkot Bi- lang anak na di Bolaon - Datu Mangoloi n.a. anak na di Su- tion - Datu Mangalaon n.a. tano Hampung Torop - Datu So Am- bangon n.a. - Datu Sabungan n.a. anak na di Sution Tambangan Tua, Ama si Marlin gorar maramani - anak na di Sobuon Ama si Rangkir. Cr.3417 p.109-110. Excerpten in lat.kar. uit "Hs.Ensched!", d.i. een pustaha over Rambu siporhas. Van der Tuuk gebruikt in zijn transcriptie de en beschouwde het dus als Mandailings. Het origineel schijnt later in de bibliotheek te Turijn terecht gekomen te zijn en is daar waarschijnlijk bij de brand in 1904 verloren gegaan. Een vrij nauwkeurige copie ervan op papier is nu te Leiden Cr.8906; zie aldaar. Or. 3401 p. 67-70. Poda ni ari rodjang, door vdT getransen- beerd uit hs. India Office Library Bat.3- De lijst bevat slechts 29 dagen, en bij sommige ontbreken de namen. Van der Tuuk heeft in de marge Batakse en enkele Maleise namen uit andere hss. aangetekend. Zie mijn beschrijving van de ari 175 rodjang in de Deense catalogus, BAT.48. De volgende stukken zijn niet uit pustaha's maar door in formanten van vdT of door hemzelf opgeschreven. £-r.,:,^400 p.249-256. Ija hita djumadihon omputta sanggapati na bolon ... Beschrijving van de gruwelijke wijze waarop de pangulubalang van die naam gemaakt wordt door een gestolen kind lood in de mond te gieten. De toverbrij wordt in een pot gedaan. Die wordt onder een hoge boom geplaatst met twee stenen beelden er bij. Zie verder de inhoudsopgave van dit stuk in G.L.Tichelman en P.Voorhoeve, Steenplastiek in Sima- loengoen, p.144. Cr.3418 p.437-472. Een uitvoerige beschrijving van het maken van een pangulubalang uit het hoofd van een in het gevecht gedode vijand. Het hoofd ondergaat eerst allerlei bewerkin gen waarbij o.a. het manindi voorkomt in de betekenis die in het wdb opgegeven wordt: het schieten met los kruit op een schedel om uit de val ervan een omen af te leiden. Het hoofd wordt dan in een aarden pot (gonsi) gedaan. Dan wordt een bo de naar de vijand gestuurd om te vragen of ze het hoofd voor vier rijksdaalders terug willen kopen, daar er anders een pangulubalang van gemaakt zal worden. De tegenpartij ziet van het loskopen af. Op p.449 wordt si Mangara Pintu genoemd: Ia nung i ditonggo datu i ma guruna guru na djolo si Mangara Pintu na di borngin mula ni panuppaon pangaroburon ni op- punta pangulubalang mula ni oppunta ma inon rambu siporhas susuran batara guru doli na tangi pinggol na tonggor mata i ma dohot mula ni pangulubalang panuruni na godang dohot mu la ni oppunta pangulubalang buhu tanduk sianggasana si suda uhur ni musunta si manoktohi na margoarhon si tapi na ru- monda ronda si tapi na rumondi rondi na marpulung-pulung— ngankon na matektek tian langit na manggulmit tian tano na marhula-hulahon udan na marale-alehon ambolas na marsuru- suruanton leang-leang mandi, i ma ninna datu i martangiang di tonga ni alaman. Het raadplegen van de afgesneden nek van een varken wordt beschreven op blz.456 ev. Daarna wordt lood gegoten in de pot waar de schedel in zit. Deze pot wordt be waard in een grot (liang batu). Hij wordt afgesloten met een 176 stenen deksel, die er goed op past. In dit deksel wordt een gat gemaakt waarin een ijzeren buisje wordt bevestigd met een idjuk prop erin. Daardoor wordt iets van het vocht gedruppeld in een van twee kleinere potjes (guri-guri) waarin andere, meest plantaardige, bestanddelen zitten. Na ongeveer een jaar daalt de pangulubalang in de datu als zijn medium neer en eist een offer daar hij anders zijn medium zal doden. Daarna moet nog een groter feest gegeven worden waarbij een buffel geslacht wordt, om de pangulubalang een naam te geven. De man nelijke pangulubalang krijgt de naam si torban dolok, de vrou welijke si ruppak batar-batar ni musu. Na de plechtigheid wor den de beide guri-guri goed opgeborgen in een andere grot, waar nooit iemand komt. Een transcriptie van het begin, de passage over het manindi, vindt men in Or.12.475. Or.3406 p.124-137. Poda ni parbage ni adji ma inon ale datu- nami oio mahu ija hita djumadihon adji bahenon tu huta ni mu- sunta asa dabuat ma haju songgak dua duasta gindjangna asa da- gana rupa djolma denggan martangan marpiso marhudjur, enz. Ver schillende oorlogsbeelden worden beschreven; bij het eerste, dat geen bepaalde naam krijgt (alleen adji) worden de ingredi ënten van de sihat (de bezielende toverbrij) opgesomd; er wordt iets van de pangulubalang sanggapati door gemengd. Ook van het tweede wordt geen naam opgegeven; het veroorzaakt de komst van sigundja in het dorp van de vijand. De verdere beel den heten Datu Palnang ni adji, Tanggak marngalu, Si Balik humosing, Si Tabu poso, Si Longlong di portibi, en Porsili mu- la djadi na bolon, ook de laatste (van pisangstam gemaakt) om dood aan de vijand te brengen. Ten slotte wordt dan nog be schreven het maken van een Porsili mula djadi na bolon voor een zieke. Slot: i ma sitadok asa laho ma hita binoan ma ama- hi dohot lage inon tu ruma ija nung do sahat hita ro di ruma asa sitapangido ma parbue sasupak dibahen di parindahanan i ma sitatiop asa sitadjopput ma dahanoni tu ulu ni na marsa- hiti ma sitabahen djolo nung pe i asa ginanupan luhutna ulu ni suhuti asa tu ruma ma tondi ni suhuton luhutna horas na sahiton horas dohot hami na toropon i ma sitadok ale datu. Qr.3386d(5) p.2-3. Lat.kar. Voorschrift voor pagar pangam- 177 bangi. p.12-9 I ma tonggo-tonggo ni martua debata dohot mortua som- baon dohot boru saniang naga dohot boru namora. Lat.kar. Or.3418 p.429-431. Door vdT in lat.kar.geschreven. Enkele poda's zonder keten van overlevering, misschien van een bamboe overgeschreven. Poda ni tambar guringan bosi babiat so sunggulon, vlgs.het wdb een de mannelijke roede krachtig makend middel, met daar bij behorende parsimboraon (een met tabas beschreven stuk lood) en tabas (bezweringsformulier). Poda ni paranggiron si radja utte bunga si adji habonaran hita do maranggir musutta mago, over rituele reiniging met citroensap; als wij die uitvoeren gaat onze vijand te gronde. Poda ni panggabe ni pagar si golom ari oppu ni panoktongi radja ni suru2an ulubalang ni pamunu, over een behoedmiddel dat blijkbaar tevens aanvalsmiddel is. Or.3417 p.188. Een kort voorschrift voor het maken van het wichelkoord rambu siporhas. door vdT in lat.kar. opgeschre ven. Er komt o.a. een uitgekauwde sirihpruim van si Singa- mangaradja bij te pas. Or«3400 p.118. Een bindu matoga met tapak silima-lima erin, en enige figuurtjes er omheen, en de bijschriften: Di purba ma ulu ni pane na bolon Di agoni tangan ni naga padoha Di nariti boltongna Dangsina pat ni pa ni pane na bol Pastima en eveneens in het westen: Tu manabia ma irukna Noordwest geen bijschrift. Mangotara ...ong ni pane na b... Mangirisanna sada tajan ni naga padoha (Een zeer onbeholpen verklaring van de Pane na Bolon, alleen opmerkelijk wegens de uitdrukkelijke gelijkstelling met Na ga Padoha). Or.3417 p.259. Een door vdT met potlood nagetekende porha- laan (wichelkalender) met de volgende toelichting: Waar twee strepen doorlopen is 'n teken dat h. ongelukkige dag is. (Bat.ha) bet. dat men karbouwvleesch mag eten. 178 (Bat.ba) bet. dat men varkensvleesch mag eten. Or.3406 p.138-144. De parhalaan sitoho-toho (wichelkalender), eenmaal op blz. 140 door vdT's informant met een dikke pen ge tekend, en nog eens op blz.144 door vdT nagetekend. Er zijn drie teksten bij, een over dagen die ongunstig zijn voor plech tigheden, een over de parmesa (tekens van de dierenriem) en een over panampuhi (het wichelen met een citroen). Or.3419 p.117-120. "Afschrift v.e.rol in bamboe", waarmee waar schijnlijk bedoeld is: een bamboezen rol, d.w.z. een ronde bam boe. Begin: Poda ni panampuhi sitoho-toho ma inon asa daboto hita mamora di hordja sita-sita barang hita mardomu bajo i ma po da ni gurunta guru na djolo Ompu Radja Sorta ni adji asa ro ma di ho ale Guru So Matahut ni adji asa hupodahon ma di ho ale Timbul hata ni adji asa pinang ma ho lupa di poda inon ale gurunami poda ma inon ale. Het gaat dus over het wichelen met een citroen; ruim twee bladzijden lang worden allerlei liggingen van de schijfjes citroen met hun specifieke benamingen opgesomd in paragra fen beginnend met djaha pangir, bijv. Djaha pangir parau ting- golam di tonga ni lautan niagan hangoluan hamatean do hapengan sali mate do na sahitinon ija ma pangir sahali singgalak hajangni ro tu hita datu muli ma i hita mate ma inon. Daar op een tabel van de geesten die ziekte verwekken als het schijfje naar het oosten, zuidoosten enz. valt. Dan over de soorten van personen die sterven zullen als het schijfje in een bepaalde richting valt. Dit laatste heet pangarupa-rupa. aanduider van de lichaamsgestalte. Guru So Matahut ni adji is dezelfde als de schrijver van Or.3439; zie boven p.13 groep II. Or.3386m(1) p.31-33 van achteren. Tondung sahala (lat.kar.) "is een wigchelarij met zeventien bamboesplinters in een bun deltje dat men boven 't hoofd houdt, er een uittrekkende, en wat daarop geschreven staat raadplegende". 1. ahu sahala porhahuan ni tondung sahala tinongos ni parau odjung sahala patangi-tangihon (na hundul di baksa omas ia homitanna tittin sibaganding ia haroanna dekke sialum ni atè) "Wat tusschen twee haakjes staat stond er eigentlijk niet op maar hoorde er te staan", enz. 17 stuks. 179 Tonggo-tonggo, offergebeden. Or.3386m(1) p.25-31 van achteren. Tonggo-tonggo. offergebed, door vdT geschreven in lat.kar. Begin: Asa turun ma harau enz. ... asa sokta sokti do ahu marusap morsatabi di daopung bo- raspati ni tanoo... Verder aangeroepen: 2. boraspati ni ruma; 3. naga djumodjak ni portibi... na mormunikon tiang ni ruma- nami; 4. naga humoning ni portibi ... na mormunikkon batu2 ni rumanami; 5. opu radja rusuk gunung ... na mormunikon rat- sang ni rumanami; 6. naga pahalakalang ... gulang-gulang; 7. naga tumotap ni portibi ... papan; 8. si darie mangambat si upar mangaleèleè ... pandingdingan; 9. naga humobon ni porti bi ... dorpi ni bagasnami on; 10. na goostang di portibi ... sumban; 11. naga paluhutan ... tombooman; 12. naga tumording ni portibi ... urur; 13. opu radja bongbong ari ... sitindan- gi; 14. naga humalukop ni portibi ... tarup; 15. opu radja portupuan ... bukulan; 16. naga patiendie-tiendie ... bubung; 17. si deeak pangondjaran ... para2; 18. na tunggu tiga naie basang basuhi ... tataring; 19. radja panaelhan ... tangga; 20. tunggung baoeta nie hoetanami on; 21. pangulubalang...; 22. mortua sombaon...; 23. dainang boru sanijang naga nambo- ru boru namora; 24. daopung sutan batara guru doli; 25. dao pung anak ni mangala sori; 26. daopung anak ni mangala bulan ...i ma poda ni tong(g)o2an tian guruta guru na djolo2 si mangara pitu na di borngin si otang pordabuan pasaribu radja meetar si gulambak golang2 datu si bukuk guru so adangon da- tu bunga2 guru so baloson tian tano toba tian tano simalu- ngun tiani ma muka ni hadatuon asa di podahon namusel di ho anak ni pasariboe holbung anak ni simatupang namian di gu- gung huta aiding mainon datu na beegu datu paraleè alee na so ra halajuan di hadatuon. Or.3400 p.233-244. Poda ni tonggo-tonggo ni daompung guru na djolo asa mari ma hamu daompung boraspati ni tano... mula ni tano... tano bin- du matoga tano bindu matogu ... daompung martua sombaon ... dainang boru saniang naga ... daompung namboru boru na mora ... daompung anak ni batara guru tian toding debata di atas (uitvoerig beschreven, ook de wichelhaan aangeduid) ... da ompung anak ni balabulan ... daompung anak ni sori... daom- 180 pung si deang na gurastam ... daompung si deang parudjar ... daompung bulan na sappulu dua dohot ari na tolu pulu sahata saoloan harau dohot daompung pormesa na sappulu dua dohot panggorda na uwalu ... i ma sitadok ale sisean, dan de of feranden aangeboden aan de pangulubalangs der verschillende aangeroepen góden. Or.3401 p.48-51. Lat.kar., door vdT getranscribeerd van een origineel op bamboe. Tonggo-tonggo (ni rambu siporhas). gggïxi; Asa turun do (sic) hamu debata di atas manakki hamu debata di toru humundul hamu debata di tonga asa turun do ha mu nama na gurukku na guru sokta na guru sokti asa sokta sok- ti do ahu tumonggo-tonggohon badia ni gurukku tuan di na ga- lopak tuan di na galopik Slot: alle sisleannami oolooma gurunami asa ulang ho lupa di tonggo2an ni ramboe si porhas na haoloan na haturutan inon nimmoe dèebata hasi2. 0r.3401 p.62-64. (Lat.kar., vdT eigenhandig). Tonggo-tonggo. Begin: Asa turun ma hamu oppung debata di atas manaeek debata di toru humundul debata di tonga asa turun ma hamu na manda guruku na manda guru sokta na manda guru sok— ti asa sokta sokti do ahu mauhum morsatabi di daoppung tuan radja humurla na humutti tano pulo morsa on tano lijat tano dongdang tano ginuris tano pinalas tano tinimbangan tano ni dosdosan tano pandan malaju on tinuppak ni desa na uwalu on ni ambit ni bindu matoga on asa toga togu do hami na di pak- pahulumon anang ho ma hapee na humusor husor na djumadihon lal o humuttal tu toding debata di tonga on Tot slot de debata na tolu aangeroepen. Einde: mauli atèe roham malaèe pusu mangalèean sangap man galIe au badia songon sangapmu sangappu songon badiam badiakku songon sangap ni na morsangap songon tua ni na mortua. Qr.3401 p.64-67. Lat.kar. (vdT eigenhandig). Tonggo-tonggo uit een pustaha v.h. E.I.House, d.w.z. hs. In dia Office Library Bat.4. Begin: Poda ni mittora ni raksa ma ni opputta si badak si baganding ni opputta naga si apupungut na pinodahon ni opputta oppu ni adija na djolo di podahon di pahoppu nagara na bolon. Asa 181 turun ma hamu debata di atas ... Enkele aantekeningen in de marge, o.a. "Cod. malohle”, waar vdT's transcriptie malle heeft. Slot: asa i ma pamittahonmu alle opving naga si apu- pungut pabungbung dalan na ro pitu dalan na laho alle radja ni oppu na o i apa surat ni tapian na uli hata2 ni habata- hon datu na djolo ma i alle amang na mangguru (waaruit blijkt dat het, reeds in die oude tijd waaruit dit hs. dateert, voor een niet-Batak is opgeschreven). Or.3402 p.3-17. De inleiding, waarin gezegd wordt dat Van der Tuuk eigenlijk Radja Lambung uit Bangkara was is door C.M. Pleyte meegedeeld in TBG 47 afl.5 (Hoe de Bataks over wijlen Dr.H.N.van der Tuuk dachten). De schrijver van dit stuk noemt hierin ook zijn naam: i ma minangsi ni halak tian Naipospos morgoar Guru Tinandangan; hij heeft het op papier geschreven, gebruikt ook bindu's en, in het stuk verderop in dit deel dat over de wichelarij handelt, tekeningen. Het is dan ook m.i. geen afschrift maar het origineel van G.Tinandangans hand, en daar het schrift in dit hele deel gelijk is moet hij de schrijver van alle stukken zijn.Ik heb daarom een zo groot mogelijk gedeelte bij elkaar in groep F behandeld on der VolksbeschriJving, maar sommige stukken moesten om ze niet van gelijksoortige te scheiden in de groepen B, E en I ingedeeld worden, terwijl de verhalen op blz.29-104 uiter aard al in OVB vermeld zijn. Dit stuk bevat verder een offergebed (tonggo-tonggo) waarin achtereenvolgens worden aangeroepen (met de formule: asa ma- ri ma hamu...): pane na bolon, pane si djandji olop-olop, pane naga di hurma djati (ook zijn dochters uitvoerig be schreven), pane si morgonggom tua radja pordosir ni adji, pane datu tangting ni adji, pane habang, pane sidjang ma- dingin, pane si manaek midjur d.w.z. de pane's die in de 8 windstreken wonen. Aan het slot wordt weer van der Tuuk als Radja Lambung toegesproken en over zijn terugkeer naar Bang kara gesproken. Or.3402 p.17-21. Tonggo-tonggo ni ompunta si Adji Mamis, Da tu Maling ni adji na tubu di na sogot. Verder worden aange roepen: si Adji Bisnu na tubu di na pangului Ompun Tinggi ni adji 182 si Adji Borma na tubu di na hos Datu Bonor ni adji si Adji Hala na tubu di na guling Datu Rimbang ni adji si Adji Sori na tubu di na bot Datu Putor ni adji, aan het slot tezamen genoemd: begu na lima, de vijf Geesten. Or.3405 p.181-189. Tonggo-tonggo. Een offergebed,beginnend: Asa i ma surat ni tonggo-tonggo parusap parsantabian asa na marusap morsantabi do ahu di daompung boraspati ni tano. Ver der aangeroepen: patuan naga na birong (d.i. de aarde), tung- gul ni huta, na martua sombaon, inang saniang naga namboru boru namora en andere vrouwelijke geesten, maga-maga siborbo- ron, tuan di mula himpal, tuan di patpat tinggi, anak ni de- bata na tolu (elk afzonderlijk en gezamenlijk), radja ni pi- nangkabo, radja si singa mangaradja. Or.3417 p.112-117. Tonggo-tonggo, offergebed. Begin: Ale daompung Patuan Naga Birong si jan toding debata di toru asa ho hape na margurung-gurungkon tano on na marimbuluhon duhutti na marholi—holihon batu i na marrusukkon haju i na marmudarhon aek i na marsibuk-sibukkon tano idjo tano dong- dang enz. Verder aangeroepen: Debata na tolu, d.i.anak ni Batara Guru, anak ni Soripada, anak ni Mangalabulan; Tuan Sori Mangaradja anak ni Soripada; Tuan di Papan Tinggi anak ni Mangalabulan. Or.3417 p.270-266. Lat.kar. Een offergebed bij het aanbieden van sirih, beras en een kip aan boraspati ni tano en andere geesten en góden. Tabas, bezweringsformulieren. Or.3386m(1) p.15 van achteren: Tabas ni mangmang porbue, spreuk over de rijst bij het terugroepen van een ziel. Door vdT geschreven in lat.kar. Begin: Asa turun ma hamu enz.... asa sokta sokti do ahu mormangmang morsilup sumilupi porbuèe pordiruma tondi ni halah on asa i ma si paturun debata di la— monda sipaturun debata di lamondi amat sang garoga amat sang garogi... Or.3386m(1) p.16-17 van achteren. Tabas ni gorak-gorahan, door vdT in lat.kar.geschreven. Begin: Asa turun ma hamu enz.... asa sokta sokti do ahu mormangmang morhontas humon- 183 tasi gorak-gorahan na uli on.... Gebruikt bij het haanorakel manuk gantung. Or.3394j. 4 blz. klein folio. Zie Or.12.322 f.785. Magische tekeningen, sommige met de namen er bij geschreven door vdT, en de namen van de 30 dagen als tabas te gebruiken. Gr.3400 p.117. Hier is ingevoegd de getypte tekst van een door mevrouw Mostert-Silitonga gemaakte transcriptie van het slot van Or.3432: Tabas ni subutan, en tabas ni panginditon of pandji(t)djiton (ni gadam tian daging ni halak), beide belezingsformulieren tegen lepra veroorzakende tovermiddelen en tegen vergiften. Or.3406 p.160-161. Ija tabas ni tondung panappuhi hata na pit- tor ale tuan huadjari ma ho asa unang ma ho lupa di tabas i ale sisean. Mula lupa indadong djadi. Asa turun ma hamu om- pung debata di atas enz. In dit formulier wordt wel wat al te nadrukkelijk herinnerd aan alle gaven die de schrijver aan zijn leermeester heeft moeten geven; het lijkt er op dat dit een beroep op de vrijgevigheid van zijn leerling Van der Tuuk inhoudt. Or.3406 p.161-166. Poda ni tabas ni pagar sipujuan na bolon ma inon asa turun ma hamu enz. asa songta songti do ahu pa- odjak pagar sipiuan na bolon on di tonga ni alaman on pagar mangalo begu pagar mangalo adji ni halak asa mari ma hamu enz. vijf paragrafen met mari... Or.3407 p.45—46. Na de in BL II p.118—127 gedrukte djangka— djangka ni Sutan Palaon (Or.3407 p.31-45) volgt nog een ta bas ni taoar: Gung sibahorang sibahoring mangorang mangoring ma di langkupa tongon tongon boru ni situlison na nipodahon ni guruku Guru So Bijasan na tandang teman Toba Silindung djulu sahat ma di ho ale amang guru na di pudi poda ni tao- arta on. Surung ma ho batara pangulubalang ni gurungku bata- ra pangulubalangku batara pangulubalang sampu ombun enz. paidjur ma bisamu panaekkon bisa ni taoarku malum borgo ija suwa sae. Or.3417 p.152-177. Een verzameling bezweringsformulieren (tabas) en offergebeden (tonggo-tonggo) in Bataks karakter door vdT overgeschreven uit een of meer pustaha's; in de mar ge verwijst vdT op blz.172 naar de lezing van "Cod." Het be- 184 gin is een serie tabas uit een pustaha over taoar. De inlei ding en de eerste tabas: Poda ni taar (1.taoar) si pulung an— tu (lees wel: pulungan tua, vgl.hs.Amsterdam 1772/36 en een hs. in Huil) si manuk na birong si manungsang rasum dohot su- butan na tiijan gurunta Guru So Malasang goar morguruni Ompu ni Manggobop goar marompuni asa ro ma di ho ale amang ibe- bere Guru Mangagam ni adji goar parale-ale tu banua ni halak asa ro ma di ho ale pariban Guru Pagindjal ni adji goar na hipas tu banua ni halak i ma poda ni gurunta guru na djolo. Binsumirla di rahoman di rahomin o inang Tapi Nangga Radja matahut ma ahu di tahuttu mabiar di biarhu aha ma hinabija- ranmu amang ibotoku Radja Purba di Holing barita ni bisa laut bisa toba di banuon morsimbur-simbur tu gindjang marabur-abur tu toru morpana—pana tu lambung ijanggo i do habiaranmu amang ibotoku Radja Purba di Holing dison do ahu si Adji Panaoar si Boru Purti Lindung Bulan si Boru Kangala Bulan si Adji Pangi- huttihut ai mate langka sada mate langka dua mate langka tolu mate langka opat mate langka lima mate langka onom mate lang ka pitu mate na pitu dibahen na tolu mate na tolu dibahen na sada ni di le sung pasijat ahu laho mat si mate mate mate ho pandean ni si tatap uti-utijan ni si bursok ija sur mut la la la la la la la. Dit soort tabas met binsumirla gaat door tot blz.158; daarna formulieren beginnend met surung ma ho batara pangulubalang, met asa turun ma hamu, met asa mari ho, en vele met asa ma- rusap morsantabi nape ahu. Cp blz.171: Asa ung pagari ma ha- mi, het laatste deel weer surung ma ho batara pangulubalang. Or.3419 p.120. Geen titel. "Afschrift v.e.rol in bamboe". 10 tabas, toverspreuken op te zeggen als men op reis gaat (mo- lo laho hita mardalanan), alle beginnende met binsumirla... Cr.3386g( 1) p.16. Opschrift op een taratoat (bamboefluit): Bissumirla dirahoman dirahomin asa mari ma ho mas ni radja— radja tuan—tuan tian purba tian agoni tian holang—kolang ni desa na uwalu on marpungu tu na mambaen taratoat on asa djo- muk buaton ni tanganna on asa manuppak ma ho sangap ni tuan na opat pulu opat dohot debata na tolu dohot sombaon na mor- tua dohot na gostang di portibi na gabe parsumangotan dohot sombaon djinudjungna asi ma roham lambok ma pusum asa dong 185 ngo (l.do?) haolgapanna. Door vdT in Bat.kar.gecopieerd. J. Brieven. De brieven die men in vdT's Batakse collectie vindt zijn al le door hem eigenhandig in Bataks schrift gecopieerd, bijna zonder uitzondering uit archieven van Nederlandse bestuurs ambtenaren. Ze handelen meestal over aanrakingen van het Ne derlandse bestuur met de in die tijd onafhankelijke binnen landen n.l.Boven-Barus (de meeste) en Padang Bolak (een klei ne verzameling in Or.3407). De spelling is vaak gebrekkig, en de inhoud niet altijd even duidelijk. Dit is zeker de re den dat vdT ze niet getranscribeerd heeft maar ze zo authen tiek mogelijk in het oorspronkelijke schrift weergeeft. Ik heb van al deze brieven transcripties gemaakt, die men in Or. 12.475 vindt, niet onder de nummers van de handschriften maar bij elkaar op blz.50-75. De laatste twee zijn pamulas, brandbrieven. Bij de transcriptie is een register van eigen namen gevoegd. Op grond van de lectuur van zulke brieven kwam vdT tot de conclusie dat een (zeker vóór zijn komst) tegen de Bataks ondernomen militaire expeditie (waarschijnlijk die tegen Pangaribuan in .1851, waarvan hij spreekt in zijn aantekenin gen in Cod.Or.3386m(1)) ten onrechte had plaats gehad. Hij heeft daartegen een protest geschreven, dat waarschijnlijk nooit gepubliceerd is. Wij laten het hier volgen: Or.3386 1 (1). Ik was in 't jaar 18.. met het civiele gezag belast op een buitenpost, niet ver van een land gelegen, waar een andere taal of liever tongval gesproken werd en hoorde op eens een klagt over den roof van een veertigtal menschen door de in woners van dat land op ons grondgebied gepleegd. De rovers waren op hun van het goevernement onafhankelijk grondgebied teruggetrokken, en te talrijk om door ons klein personeel van oppassers achterhaald te worden, zoodat ik mij tot den resident wendde, die tevens militair commandant was,en hem vroeg, wat in dezen te moeten doen,daar er op de roovers geen verhaal scheen te zijn.De resident, die gaarne expedi ties maakte, schreef naar en ontving den last, een 186 expeditie naar dat land te ondernemen, die eenigen tijd daar na ook plaats had, en eenige kampongs, zooals gewoonlijk, ver brandde zonder de schuldigen te treffen. Geruimen tijd daarna kwam iemand uit dat door ons getuchtigde land op ons grondge bied wegens mishandeling, zooals hij zeide, vlugten, en trad als bediende bij mij in dienst. Hij was niet lang bij mij, of ik bespeurde, dat hij in zijn land iemand geweest was, die niet onder het gemeen was te rangschikken, daar hij eenige be schaving had, en lezen en schrijven kon. Daar ik in mijn ar chief een verzameling had van in de taal van het land geschre ven brieven, die aan mij als civiel gezaghebber gerigt waren, en die ik altijd in het Maleisch door mijn inlandschen schrij ver moest laten vertalen, wilde ik de kundigheden van mijn hieuwen bediende eens beproeven, daar ik niet ongaarne nog iemand zoude willen hebben, dien ik desnoods ook als tolk zou de kunnen gebruiken, wanneer de diensten van den in functie zijnden inlandschen schrijver elders vereischt werden. Ik liet hem een der brieven lezen hem tegelijk vragende, wat er in stond. Tot mijne verbazing meldde hij mij, dat de brief was van vorst van het door ons getuchtigde land, die zich bij mij als civiel gezaghebber beklaagde over een op zijn grondgebied door lieden, die onder de bescherming on zer jurisdictie stonden, gepleegden roof van menschen! Ik wist van den inhoud van dezen brief niets, en begreep toen eerst dat de menschenroof, waarvoor wij dat land getuchtigd hadden, hoogst denkelijk geen plaats zoude gehad hebben, zoo ik van de daarin vervatte klagt geweten had. Ik liet den in landschen schrijver bij mij komen, ondervroeg hem, waarom hij mij den inhoud van dien brief niet had medegedeeld, en kreeg toen van hem tot antwoord, dat hij denzelven niet had kunnen lezen, omdat het schrift zoo veel verschilde van het op ons grondgebied gebruikelijke, en niemand toen had kunnen vinden, die hem voor hem had kunnen lezen. Ik konde om zeer gewigte redenen den inlandschen schrijver niet ontslaan, en buiten dien, het kalf was reeds verdronken, want de vorst van dat land had zich een tuchtiging van ons op den hals gehaald, om dat hij zich wreekte over de schending van zijn grondgebied door de onzen. Wie gelooft niet, dat er meer zulke dingen ge- 187 schieden, en dat zij aan het licht zouden komen, zoo niet op vele buitenposten slechts goevernements dienaren aanwe zig zijn, die zwijgen moeten. K. Lexicografische gegevens. In de in groep M vermelde aantekeningen van Van der Tuuk komen veel Batakse woorden met vertalingen voor, soms weer doorgestreept als ze in het woordenboek opgenomen waren, of misschien als een juistere verklaring verkregen was. De vol gende stukken van lexicografische aard verdienen hier ver meld te worden: Or.3394v. 2 blz. Lijst van Mandailingse woorden: werkwoorden, namen van klop- hanen, kippen, vissen en bomen. °r.3406 tussen p.151 en 152. Een klein stukje alfabetische woordenlijst, door vdT in Bat.kar. geschreven met enkele toe voegingen in lat.kar. Or.3406 p.200 onderste helft en twee daarop volgende ongenum merde bladzijden zijn volgeschreven met grotendeels weer door gestreepte verklaringen van meest Dairi-Batakse woorden in latijns schrift, o.a. een lijstje van Dairi-Batakse marga- namen. Or.3407. Lijsten van woorden uit Angkola, n.1.: p.27-28. Namen van rijstsoorten: Ija on marga ni eme di hami Angkola: eme siarang, eme sipulut, enz. t.e.m. eme sitamba tua. p.28-30. Namen van eetbare vruchten: Ija on, on ma dahanon ni haju dohot dahanon ni andor panganon di Angkola: dahanon ni hopong, - ni limpaung, enz. t.e.m. dahanon ni balangka. P*125—126. Namen van vissen, wouddieren en vogels. Or.3409. Mandailingse woordenlijstjes, n.1.: p.49-53. Namen van bomen met hun nut, bv. ingol baenon tijang. Aan het eind een paar namen van vruchten. (Angkola) p. 95. •G-orar ni owas-kowas di bagas, huisraad. (Mand.) Or.3410 p.178-l80. Angkola-Bataks. Een opsomming van: a. woorden uit de geestentaai. b. bestand delen van het beschermmiddel pagar silindjuwang. c. planten namen. Ija on on ma hobar ni begu mangido barang aha. Mandokkon mi- 188 jak silimuson. Mandokkon indahan sirumija horning. Enz. Ija on on ma pulung-pulungan ni pagar silindjuwang: hatung- gal, sipilit, sisangkil, sipabolkas, sitomu-dalan, sitottot, lambak ni pisang sitabar, bulung ni tabar-tabar, balik-balik angin, andulpak, haju porkas, suntjang duri, sigopu, sisaran- tjang, sihampir, i ma laho tu pagar. Ija on on ma laho tu suwan-suwanan: sangge-sangge, sinjarnjar, enz. Or.3410 p.230. Een opsomming van de namen van de onderdelen van een huis en van een sopo. Angkola-Bataks. Gr.3411 p.176. Enkele Mandailingse pantangan, d.i. onbehoorlijke woorden (die de schrijver echter in de voorafgaande versjes vrijelijk gebruikt), een paar andung-woorden e.d. Or.3411 p.228. Enkele namen van dorpen in Mandailing. Cr.3417 p.87-89. Mandailing-Bataks. Namen van bomen met hun nut, als eerste: danon ni ajuara pa- nganon ni unggas; als laatste: dapdap laungan ni kopi. Daarna op blz.89 namen van klophanen n.1.hiring, bangke, katinangke, osu, djalak, kinanten, kulabu, todung, kurik, pile, met hun kleuren, en het niet voortgezette begin van een lijst van dierennamen. Or.3410 p.21-25 Kata begu siar, woorden uit de Dairi-Batakse geestentaai, verklaard door Guru Tinuturln. Een uitvoerig ex cerpt in transcriptie in Or.12.475. L. Bijbelvertaling door Van der Tuuk. Or.3394t. 42 blz. klein folio. Vertaling van Genesis 1-23 in het Toba-Bataks. (Gelijk aan de gedrukte uitgave). Or.3394u. 45 blz. klein folio. Idem in het Dairi-Bataks. Or.3386h. Stukken vertaling v.h.Nieuwe Testament, Toba-Bataks, lat.kar. (1) 1 dubbel-folio vel, een stukje uit het Evangelie van Lucas, hoofdstuk 8/9. (2) 8 dubbel-folio vellen, bevattend de brief van Paulus aan de Romeinen; 1 Corinthe; het begin van 2 Gorinthe. (3) 5 dubbel-folio vellen, de Openbaring van Johannes. 189 Een specimen van L.Nommensens bijbelvertaling vindt men in groep N. M. Aantekeningen van Van der Tuuk. Or.32^7b. Begin van een Bataks wortelwoordenboek. Or.3259b. Verouderde Batakse woordenlijst. Or.3386d. (1) Het stuk over Batakse woningen, vertaald uit F.Jung- huhn, Die Battalander. 10 dubbel folio vellen, waarvan 19 blz. beschreven. (2) "Godsdienst der Battaks". 2 dubbel folio vellen, gege vens van G.s.n. (Guru Saniangnaga?) te Barus, over góden en geesten, vooral pangulubalangs. (3) Dergelijke aantekeningen. 4 blz. (1 dubbel folio vel). (4) 1 dubbel folio vel. 2 blz. over parombunan en dergelij ke voortekens.1 blz. lexicografische aantekeningen. 1 blz. mythologie en een stukje over een bezoek van Si Singamanga- radja aan Siambaton. (5) 3 dubbel folio vellen. Blz.1 namen van begu's. De rest behoort tot groep A en I. (6) Een blad dun schrijfpapier: brief van vdT aan "Hoogge leerde Heer" over de verzending van ethnografica in een kist met een kleur als die van een galg. Gedateerd Baroes den 14den October 1853. Hierbij gevoegd een blaadje met een klad van een stuk over de inhoud van een gewone geneverkist die ligt te kennen is aan een kleur niet ongelijk aan die van een galg, meegege ven aan de heer Rosenberg. (7) 1 blad blauw papier. Fragment v.e.lijst van ethnografica. (8) dubbel folio vel. Lijst van Bataksche voorwerpen toebe- hoorende aan den Hr.H.N.v.d.Tuuk; bevonden op den zolder van het lokaal in de Warmoesstraat, 18 July 1859. Aldus bevon den in gezelschap van den Heer van der Tuuk. (Get.) Land, alg.sec,N.B.G. (9) 1 dubbel folio vel. Kopij voor de "Verklaring der pla ten" achterin het wdb., pl.I t.m.XXII,7 (later vóór de druk blijkbaar nog aangevuld). (10) 1 dubbel folio vel. Lijst van ethnografica, beginnend 190 met "Bataksche muziekinstrumenten". (11) 1 dubbel folio vel. 1 biz. beschrijving van koperen mun ten. 2 blz. doorgestreept, lexicografische aantekeningen over het Dairi-Bataks. Cr.3386e. De originele tekeningen voor de platen in het wdb. Or.3386f. Aantekeningen over datu-wetenschap. (1) 1 dubbel folio vel. Lat.kar. Aantekeningen uit twee Man- dailingse pustaha's die in 1923 in de Leidse U.B.kwamen en nu ingeschreven zijn als Or.6246 en 6247. (2) 1 dubbel folio vel. 2 blz. gedeeltelijk Nederlandse, ge deeltelijk Batakse aantekeningen over panampuhi si hata na pittor (met figuur), pangarambui en andere wichelarij. 1 blz. over bestanddelen van de bruidschat. 1 blz. lexicografische aantekeningen. (3) 2 vel blauw dubbel folio. Blz. 1 verklaring van pangarhari (wichelen met een ei). Blz.2-4 Beschrijving van het haanorakel (manuk di ampang). Blz,8-7 verklaring van tekens bij manuk gattung. (4) 1 dubbel folio vel. Namen van panggorda en parmesa en ver klaring van deze wichelarij; manabasi horbo: artia sanggasti, suma si bonang barita, enz.; lexicografische aantekeningen. (5) 1 dubbel folio vel, waarop 1 blz. aantekeningen (lat.kar.) uit "Leijdsch Hs.", d.i. hs.Kon.Akad.247. (6) Drie blaadjes uit een klein aantekenboekje gescheurd, waar van 5 blz. met potlood geschreven transcriptie van poda ni tem- bak; hetzelfde met inkt geschreven in Cod.Or.3421 p.211-212. ür.3386g. Afschriften van brieven in Bat.kar. en diverse aan tekeningen. (1) 5 dubbel folio bladen. p.1-3 brieven, zie Gr.J. 4-7 aantekeningen over de taal van Nias. 8-10 Lexicografische notities. p.11 is genummerd 2 en begint: Ieder dezer oogoeng, bekkens, wordt beslagen met een omwoeld stokje; verder lexicografi sche notities en namen van kampongs bij Barus en hun hoofden. 12 begrafenisgebruiken. 12-13 en 15 Minangkabause pantoens in Arab.kar. 14 Madagascaarsche woorden uit Ellis (d.i. wschl.W.Ellis, 191 History of Madagascar, 1838). 16 opschrift op een taratoat, zie Gr.I. 17 een half Duits adres (niet van vdT). 20/19 verhaal, zie Gr.A. 19 aantekeningen over geesten en góden. 18 lexicografische notities. (2) 1 dubbel folio blad. 1 brief, zie Gr.J. Verder groten deels doorgestreepte lexicografische notities. Or.3386i. Inhoudsopgave van Or.3398-3406. Or.3386,1. Oude lexicografische aantekeningen. Or.3386k. Kladstukken spraakkunst. Or.33861. Kritiek van Van der Tuuk op: 1. Een ten onrechte ondernomen tuchtigingsexpeditie (zie onder Gr.J.). 2. Taco Roorda's artikel in BKI. 3. Een het Bataviaasch Genootschap aangeboden Bataks woor denboek. 4. Een Angkola-Bataks leesboekje, waaruit een gesprek tus sen Denker en Weter vertaald wordt. Een exemplaar van het boekje (dubbel van 818 F 45) heb ik er bijgevoegd. 5. De koloniale politiek en de zending. Gepubliceerd in De pen in gal gedojopt p.81. Or.3386m. bevat: (1) een bundel van 15 dubbel-folio vellen, in elkaar ge legd en genaaid, bijna geheel vol met aantekeningen van vdT, die de bladzijden 1-27 en de bovenste helft van 28 en 29 van voren af geteld beslaan, en de bladzijden 1, 3—11, 14-31 en de bovenste helft van 32 en 33 van achteren af geteld. Op blz.9—28 van voren af geteld vindt men aantekeningen over vdT's reis naar Angkola, Sipirok en Mandailing in 1852, d.w. z. niet alleen een verslag van de reis, maar ook allerlei notities tijdens de reis gemaakt, bijv. veel over de met beelden versierde graven, over pustaha's (blz.22-24, afzon derlijk behandeld boven bij groep I), een Lubu—woordenlijst, enz. Blz.1-9 expeditieverslagen lit 1844, 1843 en 1851. Alg. Verslag Res. Ajer bangies (door Weddik, 1843). Blz.28,29: over de namen van de schrifttekens in het Dairi-Bataks en Dairi—Bat. versjes in lat.kar.(Gr.D). Van de achterkant be— 192 ginnend: p.1 en 3-6 iets over het Batakse schrift; een Dairi- Bataks verhaaltje (p.7-9;Gr.A); Dairische liedjes enz. (p.9-14; Gr.D); Mangraang porbue pordiruma tondi en tabas ni gorak-gc- rahan (p.15-17;Gr.I); p.17-24 Tobase verhalen (Gr.A); p.25-31 Tonggo-tonggo (Gr.l); p.31-33 Tondung sahala (Gr.l). (2) Drie losse dubbel folio vellen, waarvan het eerste een abrupt eindigend verslag bevat van een reis van Barus naar Onan Laksa, het tweede en het daarbij aansluitende derde een fragment van een verslag van vdT's reis naar Bakkara in 1853. Inhoudsopgave: OVB p.7-8. Gedeeltelijke publicatie van vel 3 en 2: De Pen in gal gedoopt p.56-60. Zie verder beneden het aanhangsel na hoofdstuk V. Qr.3386n. 59 bladen, meest klein folio. Allerlei aantekeningen Van vdT, meest van lexicografische aard (vele doorgestreept) en kladstukken voor de spraakkunst; ook hier en daar Toba- Batakse versjes in lat.kar. (Gr.D); een klein stukje tran scriptie uit BL II p.17; in Bat.schrift vindt men er een kort briefje (Gr.J) en een pamulas (Gr.j). Een aant.: radja toektoeng na ie soeano&n (veranderd in: anak ni soeanoïm) oopoe nie goeroe sombaoon anak ni po&han dobhobt ama laoem si halooho?» doï>hoï>t oopoe tarhahoewa tamboenan do&ho&t oopoe taradoe. Or.3394v. 4 blz. Ontwerp van een Mandailing-Batakse circulaire over dienstname als soldaat in het leger. Vgl.Or.8256. Or.3394w. 6 blz. klein folio. Uit het Nederlands in het Toba-Bataks vertaalde verhaaltjes, bijv. van koning Radboud, die zich niet wilde laten dopen om dat hij na zijn dood bij zijn voorvaderen wilde zijn. Een Hollander antwoordt een Tobanees dat hij niet bang is op zee te varen, hoewel zijn vader en grootvader op zee waren omge komen; de Tobanees was immers ook niet bang in huis te zijn, hoewel zijn vader en grootvader in hun huis gestorven waren. E.d. Or.3394y.Oude lijst van pustaha's in vdT's bezit. Zie hier over boven blz.10. Or.3395» Oude aantekeningen van vdT, zie boven blz.105. Or.3400 p.136. Lat.kar. 193 sooda kalk bij de sierieh (Rao) hadam kalkdoosje v.goud tagan (v.bamboe) b5l<5o sierieh (Boang) Or.3400 p.137. Aantekening van vdT: De koord die de ramboe sie porhas voorstelt heeft elf knopen, die ieder wat betee- kenen. Onder de knop van was vindt men 'n soort van geele glas en hieronder volgen de knopen welke aanduiden 1. soe- hoet 2. anggi ni soehoet 3. ruma ni porsinaboel 4. roema ni datoe 5. roema ni portahie 6. ruma ni parsondoek 7. roema ni boroe ni sihabolonan 8. roema ni anggi ni boroe 9. ruma ni anggi ni portahi 10. roema ni si sonduk ruas 11. ruma ni por- hara hara 12. ruma ni natorop 13. ruma ni pat ni ramboe 14. roema ni anak loemang2 15. ruma ni na so beegee2an di tahie. Or.3409. op een blaadje ingeplakt tussen p.44 en 45. Een paar aantekeningen blijkbaar door vdT gemaakt tijdens zijn reis naar Mandailing, n.1.: Indien de vrouwen geen oorsiersels dragen zijn zij slavin nen; die oorsiersels dragen zijn vrouwen die geen kinderen hebben leggende de sieraden af bij het krijgen van kinderen en ontblootende de borsten. Geene poestahas zijnde deze door de Padries verbrand; ook is bij hen de kunst hen te maken verloren geraakt. Ik zag vrouwen die een blos op de wangen hadden. De bevolking van Dolok zou van Sibatakajoe herkomstig zijn. Verhalen sie adjie ni Akola tuan maliën dleman sie adjie oerang mandoopa djahonas mandaielieng bajo badar sadarie sie mogeet radja boeang sie toenggang kajoe mèera èopoen djolak marieboe van looboe sietamiejang Or.3417 p.21, 38, 40, 111 tweede helft, 122 tweede helft, 145, 146, 177-187, 258, lexicografische aantekeningen van vdT, voornamelijk Dairi—Batakse woorden door Tobase ver klaard, maar ook Toba-Batakse woorden, bijna zeker alles in het woordenboek opgenomen. Ook enkele Maleise woorden wor- 194 den verklaard, bijv. dat nènèk in het Maleis van Barus ook de baas van een beest betekent (nlnlk andjing itu, de baas van die hond), naar analogie van het Batakse ompu = grootvader en meester, eigenaar. Ethnografische aantekeningen van vdT. Cr.3417. p.111 (Enkele namen:) soetan panalienan sie adjie die akoola soetan batara guru doli toean di oorda sie ad3ie nie baragas stamvader van Toeka In de kamp(?ong?) alooling de bewoners behoorende tot sie matoepang, de (jongere??) 2e.sienaga. De vorst is uit simatoepang. mata sapieak stamvader van Pasarieboe. p.118-119 De beelden op de tunggal panaluan zijn van boven aan beginnende de voorstellingen van de volgende mythische per- sonaadjes: 1. datu sopak panaluan en tussen de benen van deze ziet men een draak si upar manorus, onder zijn dijen twee hoofden voor stellende djolma so begu, onder zijn voeten een karbouw met name horbo huring. 2. datu porhas na uwasan, achter hem een hond si adji porburu- buru, staande hij op horbo pajung. 3. radja na uwasal achter hem een hond si adji porburu—buru en onder hem horbo huring. 4. datu pormanuk na uwasal, achter hem djolma so begu en on der hem horbo huring. 5. datu pormanuk holing; achter hem een hond si adji porburu- buru en onder hem horbo pajung. 6. een zwijnshoofd babi mangutsong. Nu is er een handbreed zonder beeldwerk, onder welke ruimte een karbouwekop horbo djonggi mepal. 7. datu soksong di banua tussen wiens benen de staart van een slang die met de kop benedenwaarts afgebeeld is met name si da- ri mangambat, beslaande de afbeelding van dit monster de leng- 195 te van ongeveer twee handen breedte, en onder deze een kro kodil si buaja manolam waaronder een ruimte van ongeveer twee handen breedte niet van beeldwerk voorzien is, en ge volgd wordt door een ijzeren punt van ongeveer 1-fc hand breedte. De staf is van tada-tada hout vervaardigd en ge heel zwart van rook. De lengte bedraagt een mans hoogte. Volgens een ander heten de beelden van boven af gerekend: 1. si adji donda hatahutan, tussen zijn benen si ulok mano- rus, onder zijn voeten een hoofd met een lichaam naar achte ren si boru sopak panaluan, onder zijn billen een hoofd djolma so begu. 2. si tapi radja na uwasan, achter hem si andjik porburu- buru, onder hem si horbo pajung. 3. datu parsatti raja achter hem weer dezelfde hond en on der hem si datu (sic,lees dari) mangambat. 4. datu parmangmang manuk, achter hem sinaboru parsubuti. 5. datu sunggu barita. 6. datu si nukar nakir na de ongebeeldhouwde ruimte volgt djolma so begu onder hem si dari mangambat en onder deze slang de krokodil si buwaja manolam. Maar de stok die ik bij deze beschrijving gebruikte was reeds geschonden zodat het verschil der opgaven misschien daaraan toe te schrijven is. p.124: Batara guru heeft zeven zonen: 1. maga-maga. 2. sibor- boron. 3. pangaribuan. 4. uputuan na mulahim. 5. sanijang naga langit. 6. sanijang naga tano. 7. si dajak parudjar. si radja guru ook een hond van B.Guru. debata hasi-hasi is kinderloos. Batara guru is de donderaar, schepper der mensen. Tuan na Mulahim die een middengod is heeft de dieren ge schapen en waakt voor de mensen. Saniang naga tano is de ondergod, heeft ook het water ge schapen, en voedert naga padoha en heeft hem in het blok ge zet. De dieren hebben geen begu. Si Dajak parudjar mannelijke god met zeer lange borsten doet de maan wassen en afnemen; de regenboog. Si boru Deang na gurastam dochter van Batara guru bedekt de maan en zon (eclips). Dan in het kort de twist van de zon en de maan, als OVB 3. 196 Bulan (ook si Deang pardomdoman) is een vrouw. De zon een man (hij heet ook si deang mangilas). De regenboog is een opslurping van water naar boven van waar het weer naar beneden komt. Naga padoha heeft het eiland Sumatra op zijn hoofd, en zijn voeten zijn in het blok waarin hij gezet is omdat anders de gehele aarde zou wegzinken. Wanneer nu een horzel (untung- untung) in de grootte van een geit hem steekt schudt hij zich en dat is een aardbeving. Saniang naga tano geeft naga padoha het eten in de mond, om dat hij zijn handen nodig heeft om de aarde op te houden. De handen van naga padoha zitten aan de wortels der aarde vast. Leang-leang mandi is de Vader van alle zwaluwen en is de zen deling van Batara guru doli. De honden van Batara guru doli doden de mensen: 1. si bonang malabe. 2. si sori dandan. 3. si altong martubi-tubi. 4. si alametna. 5. si patogi dalan. Si Singa mangaradja kijkt naar boven dan komt er regen; doet hij zijn mond wijd open dan krijgt men droogte, hij trapt maar eventjes tegen de grond en er ontstaat water. Zijn geboorte is de dood van zijn vader. De begus staan onder bevel van Batara guru doli. Batara guru straft de misdadigers en beloont de mensen. Amatsikki is een beeld van bakkar ni bagot dat door de oorlog voerenden wordt medegevoerd. Radja paruba-uba doet de mensen sterven aan ziektes die geen bestemde plaats hebben of die zich telkens verplaatsen. Si adji saksahele maakt de gekken die schaterend lachen. Oppu hala, hala suksang, bittakpariama, bittaksidongdong sterren. De begu boru ni ranggapuri matutung maakt droogte en daarom hongersnood. De vrouwelijke begu sinang bela verwekt het sterven in het kraambed. Datu sigundja is haar man. p.265: Honden van siapor porang(een begu) (er stond eerst: B.Guru, maar dit is doorgestreept, vgl.boven) 1. si porhas manduppang. 2. si gipul manaek. 3. si altong martubi-tubi. 197 4. tombaga tua. 5. si gumbang garua. 6. sori dandan. 7. si, patogi dalan. 8. si mandame. Aantekeningen over verhalen (OVB 103 en 187). De bovenstaande aantekeningen zijn waarschijnlijk door vdT gemaakt toen hij nog maar kort in het land was. Door het stellen van te directe vragen heeft hij m.i. soms apert on juiste antwoorden gekregen. Onjuist is bijv. dat de zon in OVB 3 een man is; eveneens onjuist is dat het levende beeld in OVB 103 een man zou zijn; de pointe van het verhaal is juist, aan wie het uit een beeld geschapen meisje uitgehuwe lijkt moet worden. N. Stukken van later datum. De volgende stukken zijn zeker of waarschijnlijk niet door vdT zelf verzameld, maar door hem na zijn verblijf op Suma tra's westkust op de een of andere manier verkregen. Or.3386 o (1) Drie fragmenten van een rol blauw papier, 16,4 cm. breed. la, Een kant: hatiha met poppetjes met en zonder hoofd, maar van de binnenpoppetjes hebben vijf de vorm van een soort schorpioen. Daarnaast: lobe mamuhai, lobe modom, enz. Ver der een windroos met geesten die ziekte verwekken: sinumba manahiti, enz.; een beschadigde windroos waarvan de inscrip ties met hata beginnen (hata padjuhang ma inon is de enige leesbare), en een lijstje: na begu ulang maranggir, parana, na tuwa, tuhan, pande ulang maranggir. Keerzijde: eerst een stuk van een parmamis-tekst (djaha anak tubu di sori ...), dan een windroos met tekeningetjes van 8 dieren wier pangalomuks worden opgegeven; het laatste hiervan op lb, een klein fragment, waarop verder alleen een slordige poppetjes met-en-zonder-kop hatiha. lc, heeft aan de ene kant een complete pormamistekst, op de achterkant een zeer afgesleten en moeilijk leesbare mintora. (2) Een fragment van zeer licht blauw papier, 16,8 cm breed. Enigszins ander schrift, maar zeker ook Simalunguns. -h ge bruikt. O.a. een liefdesmantra (parkasih), bv. oe radja bo- 198 bang sombah kasi urang kasi ulat didalam batu enz. (3) Een stuk van een wit papieren rol, 21,8 cm breed. Gedeel telijk beschreven met een voorschrift voor een geneesmiddel tegen gadam en daarbij behorende tabas en pagar. Schrift en taal doen Mandailings aan, zuidelijke ta, gegolfde pa en di on voor dison, maar het schrift lijkt ook veel op dat van (1) en (2) waarin verschillende Simalungunse woorden voorkomen. Or.3386 p. Mandailingse vertaling van een boekje van K.F.Holle. Proeve van bijbelvertaling door L.Nommensen. r. Een register van schulden in Bat.schrift. s. Over pokkenvaccinatie. Uit Asahan, 1867. Or.3387ff. Een katern, bevattende liedjes in het Mandailing- Bataks door Willem Iskander. Ze zijn enigszins gewijzigd af gedrukt in zijn schoolleesboekje Si Boeloes-boeloes si roem— boek-roemboek, Batavia 1872. Or.3396. Zeven ouderwetse schoolschriften van dik papier met tekst in Bataks schrift, verticale regels, in totaal 138 blad zijden als men twee tegenover elkaar liggende kwartobladzijden als één blz. folio telt. Het 5de schrift is gebonden en is van het begin af als Or.3396 ingeschreven geweest. Er zijn twee verhalen uit vermeld in OVB 117h en 119e. De andere zes schriften zijn in 1971 uit Or.3386 overgebracht naar Or.3396. Inhoud: verhalen en andere stukken in 1872 voor L.Nommensen opgeschreven door Guru Sinangga uit Sait ni Huta in Silin— dung. Transcriptie van het begin in Or.12.475. Een getypte transcriptie, voor de oorlog voor mij overge nomen uit een van een der zendelingen geleend exemplaar, be vindt zich te Djakarta, hs.Vt.147. Een geschreven transcrip tie is in de nalatenschap van L.Nommensen in het Archiv der Vereinigten Evangelischen Mission te Wuppertal-Barmen in de schriften genummerd 10, 20, 26, 27, 28 en 29. Een overzicht van de daarin voorkomende stukken vindt men in Or.12.475 on der Or.3396. In de transcripties zijn de verhalen en andere stukken genummerd. Het blijkt dat in het Leidse exemplaar het eerste verhaal en het begin van no.2 ontbreken. Een kort ver haaltje tussen no.27 en 28 is in de transcripties weggelaten omdat het onzedelijk werd geacht. Meerwaldt heeft in zijn Handleiding vier verhalen uit een 199 handschrift van Guru Sinangga gepubliceerd. Waarschijnlijk heeft hij de transcriptie in Lat.kar. gebruikt. Het zijn: Meerwaldt no.2, Si Porda Bagondang (OVB 143a); inhoudsop gave hiervan in Wameck's Studiën über die Litteratur der Toba-Batak p.138 ev. Meerwaldt no.3, Mula ni debata idup (OVB 184e). Meerwaldt no.4, Rangsa ni pangiburuon (OVB 220c). Meerwaldt no.5, Si Boru na Tumandi (OVB 93b) = no.27 van Guru Sinangga's tekst. (De andere drie heb ik nog niet geidentificeerd doordat Meerwaldt andere titels ge bruikt .) Uit het exemplaar te Djakarta zijn verschillende stukken gepubliceerd door Guru W.(=Wismar) Hutagalung (niet te ver warren met Waldemar Hutagalung, auteur van de Pustaha tarom- bo). Het scheppingsverhaal (no.1 van Guru Sinangga's werk) vindt men in Hutagalungs boek Adat taringot tu ruhut-ruhut ni pardongan saripeon di halak Batak, Djakarta 1963, p.71 ew. Aldaar wordt op p.70 gezegd dat Guru Sinangga tot de marga Pasaribu behoorde. Andere stukken moeten naar ik ver nam o.a. gepubliceerd zijn in het weekblad Pangabahan van 6. 2.1954 en in Immanuel, 1956. Behalve verhalen bevat Cod.Or.3396 ook andere stukken, n.1. vrij veel teksten over datu-wetenschap; liedjes; stukken over marga-verhoudingen in Silindung, e.a. Het hs. is keurig maar zeer klein geschreven. Bij het begin van een nieuw stuk is meestal een grote bindu geplaatst. Het begin van de regelmatig geschreven tekst ongeveer hal verwege op blz.1 van het Leidse handschrift stemt overeen met transcriptie Wuppertal Heft 10 S.13. Het voorgaande op blz.1 is enigszins gewijzigd naverteld naar Wuppertal p.12 en 13. Het slot van Or.3396 stemt overeen met het slot van Heft 10 en van Heft 27. De verhalen 27, 27a en 28 zijn in het Leidsche handschrift met potlood doorgestreept en in de transcriptie aanvankelijk niet overgenomen. Ze staan tussen no.10 en 11, in schrift 3. De maker van de transcriptie heeft de verhalen 27 en 28 la ter toch nog ingevoegd na het vierde schrift (p.76) van het Leidse handschrift. 200 Het te Wuppertal aanwezige exemplaar van Guru Sinangga's werk had feitelijk beschreven moeten worden in L.Manik's ca talogus van Batakse handschriften in Duitsland, maar toen de familie Nommensen het aan het Archief van de Zending schonk was deze catalogus juist afgesloten. Er zal echter nog wel eens een supplement op verschijnen, waarin naar verwacht mag worden Dr.Manik een uitvoerige inhoudsopgave van het boek van Guru Sinangga zal geven. Ik meen dit aan hem te mogen overla— ten en heb daarom de bestudering van het Leidse exemplaar niet voortgezet. Or.3576a-e. Vijf brieven in het Karo-Bataks vermengd met Ma leis, op bamboe geschreven. Blijkens de inhoud kunnen ze niet door Van der Tuuk op Sumatra verzameld zijn, maar moet hij ze later verkregen hebben. Ze dateren uit de eerste tijd van de aanrakingen van het Nederlandse bestuur met de Karolanden en de aangrenzende Simalungunse landschappen. Vier ervan zijn van Karo-Batakse Sibajaks aan de controleurs te Bangun Purba (in Serdang) en Kesawan (in Deli). De vijfde is een brand brief van si Dje(n)da aan de pengulu van Lajo Djuhur. Zie de transcriptie van mevrouw Mostert in Or.12.322 f.503-505. HOOFDSTUK III. DE COLLECTIE CH.A.VAN OPHUIJSEN. Over leven en werken van Van Ophuijsen raadplege men zijn levensbericht door C.Snouck Hurgronje, herdrukt in Snouck's Verspreide Geschriften. De door hem verzamelde handschriften, voornamelijk Maleis en Bataks, zijn na zijn dood in de U.B. gekomen en daar ingeschreven als Cod.Or.5823-6121. De Ma- leise zijn beschreven door Ph.S.van Ronkel, Supplement-cata- logus der Maleische en Minangkabausche handschriften, 1921; in de daar opgegeven nummers van de handschriften zijn veel fouten, die in het handexemplaar van de bibliotheek verbe terd zijn. De Batakse collectie van Van Ophuijsen zullen wij in twee afdelingen behandelen: eerst de Mandailing— en Angkola—Ba— takse volksverhalen, daarna de andere teksten. Tot de eerste afdeling behoren de codices Or.5829, 5831, 5846-5893, 6038 en 6041. Hiervan is de serie 5846-5993 in mijn Overzicht van 'de Volksverhalen der Bataks beschreven. Bij vergissing is 201 daar uitgevallen aan het eind van no.198: d. God.5887 no.1 AB (Si Balang). e. Djalembang Gunung Doli, Surat Parsipodaan no.12: ACDEG (met vervolg). Deze hele serie bestaat uit schoolschriften. De vier niet in OVB beschreven delen zijn: Or.5829. Polio. lat.kar. Bevat twee schoolleesboekjes, die elk uit drie deeltjes bestaan. Het eerste bevat bijna uit sluitend (bewerkingen van) echt Batakse verhaaltjes; in het tweede komen er maar een paar voor. A. Djagar Simartampoewa, door Baginda Hadja, onderwijzer te Goenoeng Baringin. 1e deeltje. I. Komt overeen met OVB 24-C. II. Een leepoog, een schurftige en een "biraon" (= iemand die jeuk heeft door het eten van keladi) worden in dienst genomen op voorwaarde dat ze zich niet krabben zullen. Ze verzinnen alle drie een verhaaltje om zich toch te krabben. III. Als OVB 20 QRS. IV. Als OVB 197C. V. Als OVB 39 A. VI. Als OVB 62. VII. Over een domme man die voor het eerst in de beschaaf de wereld komt (min of meer als het Simalungunse verhaal van de Sinumbah Pardagangan. Zie blz.306, Aanhangsel 7) VIII. Als OVB 28. IX. Als OVB 66 (paardedief). X. Enigszins als OVB 202; een man neemt altijd veel eten mee naar huis van een feest maar verliest het telkens op een of andere manier. Idem. 2e deeltje. I. Een meisje trouwt met een als hadji verklede aap; als ze na drie jaar het bedrog ontdekt laat ze hem doodslaan. II. Als OVB 60, maar met een ander slot: het gif van de fi cusboom zit in de jonge spruiten; die laten het op een dik ke tak vallen, waardoor de boom verrot en door een storm geveld wordt. III. Als OVB 192 (wel van Europese oorsprong; de dief steelt het paard v.d. vorst door de bewakers dronken te maken met een sopi). IV. Als CVB 155. V. Een haroeting-vis, wiens water dreigt uit te drogen, weer houdt een slang en een aap het op te drinken door hun mooie namen te geven, en een oude vrouw, hem te vangen, door haar een middel aan de hand te doen om weer maagd te worden; ze wordt door de bliksem getroffen en de donderbui vult het meertje met water. Vgl.OVB 53. VI. Als OVB 33. VII. Als OVB 190 B. VIII. Over dieven die een tijger stelen in plaats van een geit. IX. Si Toemboek wordt gedwongen ogen en benen terug te geven die zijn dieren vernield zouden hebben; hij biedt aan ze te geven als de eenogigen en eenbenigen de hunne ter vergelij king geven. X. Als OVB 186/187. Idem. 3e deeltje. I. Een man stelt zich voor hoe hij tijferhouten zal ruilen te gen kippen, die tegen geiten, die tegen runderen, die tegen een paard. Hij slaat zijn zoontje dat het denkbeeldige paard mishandelt dood. II. Twee domoren binden hun gordels aan het gewei van een sla pend hert als teken van eigendom en gaan er dan over twisten; het hert wordt wakker en loopt met de gordels weg. III. Als OVB 198 D. IV. Als OVB 194. V. Als OVB 29 B, 38 D, 20 A. VI. Als OVB 191; hij maakt schippers hun bootje met kippen af handig en ontvoert daarin drie meisjes. VII. Een rijke man houdt zich dood om zijn erfgenamen op de proef te stellen en wordt bijna door hen doodgeslagen. VIII. Als CVp 21 A (dwerghert en beer), 20 Hl. IX. Als OVB 142 G. X. Als CVB 20 0, 39 B2. B. Roedang Parsaoelijan, door Soetan Endar Bongsoe, hoofdon derwijzer te Goenoeng-Baringin. Meest gefantaseerde of uit andere leesboekjes vertaalde lesjes. Excerpt in Or.12.475. Alleen de volgende dienen hier vermeld te worden: 202 203 Deeltje IB. IV, als Djagar Simartampoewa 3,1. VI. Oera-oera, als OVB 39 D (mens en schildpad). X. Als Djagar Simartampoewa 2,11, alleen het slot. Deeltje IIA. 11 lesjes, geen volksverhalen. Zelfs de zgn.dwerghertverha len no.X en XI zijn verzonnen. Deeltje IIB. V, Ama ni Pandir, o.a. als OVB 197 GF. VI, als Djagar Simartampoewa 2,X. VII, als Djagar Simartampoewa 3,IV. VIII, Si Parmiskin, moet vis vangen die met de staart bijt (d.w.z. hij moet de vis levend aan de staart hangend bren gen); dan als CVB 168 F; hij moet de zee droog maken, be looft dit te doen als zijn oom de rivieren afsluit. X.Het verhaal over betaling voor de geur van het eten, op ri jm. De taal van deze leesboekjes is typisch Mandailings, met veel anorganische h's en dergelijke. In het handschrift van Baginda Radja zijn a en o vrijwel niet van elkaar te onder scheiden. Or.9831. Folio.. 60 blz. Bataks karakter. Afschrift van of kopij voor Djalembang Goenoeng Doli, Soerat Parsipodaan, een schoolleesboekje dat geheel uit volksverhalen bestaat, alle in mijn Overzicht behandeld. De eerste druk verscheen te Ba tavia 1889. Dit exemplaar is niet compleet; het eindigt op blz.63 van de uitgave 1906. In de tekst zijn kleine verschil len met deze druk. Tussen p.28 en 29 is ingebonden een stuk je van 8 blz. schoolschriftformaat met een transcr. in lat. kar. van verhaal 16 en 17. Or.6038. Schoolschrift. 41 blz. Lat.kar. Tien spookverhalen (hobaran ni soemangot). Excerpt in Or.12.475. Or.6041. Schoolschrift. 54 blz. Lat.kar. Verhalen op schrift gesteld door Dja Manambin, onderwijzer te Manambin. Van dezelfde aard als de schriften Cr.5846-5893 en alleen doordat het toevallig een ander nummer heeft niet in mijn Overzicht opgenomen. 1. Als OVB 24 CE; 20 IH. 204  206 No. 1 2 OVB 197e 149 Or.5858. 1 schoolschrift. No. 1 2 3 4 Lat.kar. Door Radja Indo Mora. OVB II 184a 71b 140c Or.5859. 1 schoolschrift. Lat.kar. Door Si Ragom galar Soe tan Malim, hulponderwijzer Panjaboengan. No. OVB 207 1 2 3 155 202b 143 Or.5860-5862. Drie schoolschriften. Lat.kar. Anon. Er ligt een briefje in van Mohamad Sait ged.K.G.H Aug.1887. De tek sten zijn gedateerd Padang Sidimpoewan 21 Sept.1887. No. 1 2 3 4 Or.5864. 1 schoolschrift. Nopan. (Vgl. Or.5850). OVB 119g 166 116g 134a Lat.kar. Door Si Boenboen, Kt. 208 209 22 De leeuw uit het het bevrijd (babi jat). 23 Een dierenkweller valt in de ko kende suiker en verliest een been. °r.5868. 1 schoolschrift. Lat.kar. Door Mangaradja Soaloön. No. OVB 1 197g 2 Ende—ende ni doli—doli, liedjes van jongens in de trant van de Maleise pantun berkait. 3 99f 4 191 5 Ende ni na poso-poso (doli-doli) dohot boedjing-boedjing marsibalos- balosan, beurtzang van jongens en meisjes in de maneschijn. 6 101 7 193a Or.9869-5872. 4 schoolschriften. Zelfde hand. Anon. (S.O.?)  211 212 213 Or.5886 No. CVB 55c 158 64 14 15 16 17 Samenspraak 18 30 19 108 20 73a 21 II 22 175a 23 15b 24 Mededelingen over het dwerghert. 25 Versje op wijze "Wien Neerlands bloed". Or.5887 1 198d (zie boven biz.201). 2 84c 3 144 Or.5888. 1 schoolschrift. Lat.kar. Door Si Mamat, Panjaboengan. No. OVB 1 142b 2 197m Or.5889-5890. 2 schoolschriften. Lat.kar. Anon. Eén verhaal: OVB 100. Or.5891. 1 schoolschrift. Lat.kar. Door Si Tiren glr Dja Ali- sarnan, hulponderwijzer te Manambin. No. OVB 1 69d 2 89 3 99g,78j 4 82d 5 178c Or.5892. 1 schoolschrift. Lat.kar. Door Dja Penjaboengan, onderwijzer te Hoeta Nopan. No. OVB 1 116c 2 Raadsels. 3 215 4 II 5 138b Tweede afdeling. Andere teksten. Or,58251VIII. Folio bundel. I-VII onder de titel Minangka- bausche varia beschreven in Van Ronkel's Supplement-catalo- gus der Maleische en Minangkabausche handschriften, p.242 ev., no.622. De laatste 15 bladen (30 blz.) bevatten een Mandailing-Ba- taks stuk in Lat.kar. over huwelijksgebruiken. Het is gedeel telijk moeilijk leesbaar doordat de inkt verbleekt is. Er staat met potlood op: Soetan Manggoeg(oen)g(?) Loemban Dolok. Misschien is dit de naam van de schrijver en zijn woonplaats. Titel: Na markaroan ordja boroe. Een stukje uit het Maleise gedeelte van dit hs. (f.13r) 216 heb ik vertaald in "Südsumatranische Handschriften", 1971, S.8 Or.5984. 2 schoolschriften. Lat.kar. "Bat.Raadsels door mt. Behooren tot het kinderspel". 416 Mandailingse raadsels met de oplossing. Sommige zijn door vOph. gepubliceerd in TBG 28 (1883) p.201 ew. en 30 (1885) p. 459 ew. De nummers die ze in de publicatie hebben zijn er met rode inkt bij geschreven. Achterin het 2de schoolschrift twee recepten voor genees middelen (ubat), een tegen simborgo (rheumatiek), een tegen pilulus, ieder met een djampi of mintora in Bataks schrift, geschreven door iemand die dit schrift niet goed kende, want hij schrijft Allak voor Allah e.d. Or.5985. 4 schoolschriften. Lat.kar. "Bataksche kinderspelen". I-III (=(1)-(3)) en Ila (=(4)). (1)_(3) een beschrijving van 57 kinderspelen door één hand in het net geschreven, maar van verschillende schrijvers, wier namen onder de verschillende stukken vermeld zijn. Het derde schrift is niet vol. (4) een spel van jongens en meisjes in de maneschijn, ge naamd udjar-udjaran marboru-boru, beschreven door Soetan 01 o- an en Soetan Malajoe (Moesogit). Ende udut-udut, beurtzang in "pantun berkait" tussen jongelui en jongemeisjes in de sopo of op het dorpsplein, door Soetan Oloan en Moesogit. Pasarkosobasarasan nisi doesoewasa dasagasanasak nasa masar- gosorasar Asa dosot Bese tasarisingosot nasa masargisindjisir, d.i. Parkobaran ni dua daganak na margorar A dot B taringot na margindjir, door Soetan Oloan. Or,5986. 1 schoolschrift. Lat.kar. "Bataksch. Kinderspelen. Spreekwoorden". Eerst 13 blz. met korte aantekeningen over allerlei kinder spelen, met potloodtekeningetjes, o.a. van muziekinstrumenten. Verderop in hetzelfde schrift 68 spreekwoorden met verklaring. Alles van één hand. Anon. Or.5987. 1 schoolschrift. Lat.kar. Anon. Oedjar-oedjaran ni daganak, 16 verschillende spelletjes van kinderen, d.w.z. vnl. speelliedjes. 217 Or.5988. 1 schoolschrift. Door Moesogit (Nasoetion) glr Soe- tan Malajoe, onderwijzer te Goenoeng Baringin, 17-7-1898. 1. Taringot tu parkalaan, grotendeels in Bat.kar., met te kening van de parkalaan (wichelkalender) en diverse atija (hatiha). Een ervan heet parbangguwan, met een ingevoegd a-tje, waardoor het parbangguawan wordt, maar de bedoeling is: parbangguwaan. Deze atija bestaat uit 12 vakjes, n.1. bangguwa ni halak, simbora, ogung, bosi, sere, lombu, horbo, bodil, abit, eme, manuk, tano. 2. Taringot tu parnipi ni halak Mandailing, droomverklaring. Lat.kar. 3. Taringot tu na mangalo-alo boru, schaakhuwelijk, naar een zelf meegemaakt geval, met tekeningen. In het Maleis, Lat.kar. Voor het slot wordt verwezen naar een opstel van Moehamad Saat gelar Soetan Maloon. Zie 5862 no.2? Or.5989. 1 schoolschrift. Lat.kar. "Bataksche spreekwoorden", ongeveer 450, zonder verklaring. Anon., de laatste door vOph.zelf opgeschreven. Aan de andere kant van het schrift Raadsels met de oplos sing (hoogste nr.: 69, maar de nummerreeks is niet com pleet ). Cr.5990. 1 schoplschrift. Lat.kar. Anon. Taringot toe na mangabija, over het leviraatshuwelijk. Or♦5991. 1 schoolschrift. Lat.kar. Anon. "Nikah di Baroes", in het Maleis, wschl. door een Mandailin- ger geschreven, want hij begint met erop te wijzen, dat de huwelijksgebruiken aan de kust heel anders zijn dan in Man dailing en Angkola. De handtekening van de schrijver begint met Ba..., verder niet duidelijk. Dit hs. had in Van Ronkel's Supplement-catalogus vermeld moeten worden. Cr.5992. 1 schoolschrift. Door Si Moesogit Nasoetion (vgl. Or.5988). 1. Peroebahan adat dan hal orang Batak, in het Maleis, Lat. kar. 18 punten waarop de adat veranderd is. 2. Tekens in de sterren, met figuurtjes. Batakse tekst in Bat.kar. met Maleise vertaling in Lat.kar. Het eerste is bangguwa ni si opat pat. 218 3. Adat orang Batak menari (menortor) in het Maleis, Lat.kar. Met een plattegrond. 4. Dari hal orang Si Oelang Aling, over de afwijkende gebrui ken van de mensen van Si Ulang Aling, die ladangbouwers zijn. In het Maleis met Lat.kar. Gedateerd 25 Augustus 1892. Cr.6026. Schoolschrift. 11 blz. Lat.kar. Historische overlevering over een vestiging van Mandailing- Bataks in Aek Runding, waar ze van Datuk Sati grond kregen ter vergoeding van de dood van een van hun verwanten die daar was vermoord. Met veel emendaties, getranscribeerd uit een tekst in Bataks karakter, n.l.0r.6901. Or.6027. 1 schoolschrift. 40 blz. Lat.kar. Anon. Verbleekte inkt. p.1-2 Opsomming van 39 verwantschapstermen. p.3-15 Van ieder der 39 verwantschapsbetrekkingen wordt opge geven, hoe men die persoon moet aanspreken, welke voornaam woorden men moet gebruiken, en of men de naam en de titel (haradjaan) mag gebruiken. Idem voor de omgekeerde verhouding, p.17-33 Pangoepa, over het terugroepen van de ziel door de datu. p.34-39 Taringot toe na mamangkal erne, over de ceremoniën bij het begin van de rijstoogst. Cr.6028. Nederlandse vertaling door vOph. van Or.6030b. 25 blz.schoolschrift. Or.6029. Schoolschrift. Lat.kar. p.1-15 79 verbodsbepalingen (pantangan), Bataks met Maleise vertaling. De namen van de informanten (allen onderwijzers of kwekelingen) staan er bij. p.19-29 93 ende (vierregelige versjes, Mal.pantun) in het Ba taks met vertaling van de laatste twee regels in het Maleis. De namen van de informanten zijn vermeld. Or.6030a. 1 schoolschrift, genummerd IV. 44 blz. Anon. "Ba- taksche Geneeskunde". Geneesmiddelen tegen ziekten van de mens, de rijst en huisdieren. Lat.kar., met enkele djampi 1 s in Bat.kar. Vooral uitvoerig over bintowa, een of andere ziek te waarvan men zich vermoedelijk voorstelt dat hij door de re genboog (Tob.bintoa of bistoha) veroorzaakt wordt. Or.6030b. 1 schoolschrift, genummerd V. 17 blz. Voornamelijk 219 over voorbehoedmiddelen en abortieven. Lat.kar. met een bin- tora in Bat.kar. Vertaling in Or.6028. Or.6031. 1 schoolschrift. 36 blz. Lat.kar. Door Si Moesogit galar Soetan Malajoe alias Mangaradja Paroehoem (vgl.Or. 5992). In de inleiding van de gedrukte teksten komen Manga radja Oehoem en St. Malajoe als verschillende auteurs voor. Taringot toe paradatan,paroehoeman asa paroegarian ni halak di Mandailing, over Mandailingse adat, met plattegronden van de rangschikking der deelnemers bij adatmaaltijden, en tekeningen van sirihtassen en van begrafenisstellages (roto). Or.6033. 1 schoolschrift. 40 blz. Lat.kar. Anon. 1. p.1-6 over verbodsbepalingen, bijv.over die welke voor de marga Nasoetion en die welke voor Batoe Bara gelden. 2. p.6-10 over rangen en standen. 3. p.10-23 allerlei bijgelovige praktijken. 4. p.23-29 over het raadplegen van een datu. 5. p.30-40 over het betrekken van een nieuw huis. Voorin liggen losse blaadjes met 3 p. aant.over vechthanen. Or.6034. 1 schoolschrift. 21 blz. Door onderwijzers van de school te Tano Bato. Over het leren van het Batakse schrift bij een datu. Lat. kar. met de voorbeelden in Bat.kar. Na de spellingsvoor- beelden de volgende stukken geheel in Bataks schrift (trans criptie in Or.12.475): Korte poda ni manongon ribut. Lange poda ni manongon ribut. Andung-andung. Or.6035. 1 schoolschrift.Anon. Blz.1-25. Lat.kar. Over het geven van (nieuwe) namen aan jongelui en jonge meisjes en de daarbij plaats hebbende plechtigheden, p.26- 38 grotendeels Bat.kar., o.a. Partadjom-burikan (met: mar- panjorangkon), zeer duidelijk; palakpak ni tangan (chiro- mancie); si tiga bulan. Zie Or.12.475. Cr.6036. 1 schoolschrift. 42 blz. Lat.kar. Anon. 1. Over het tanden beitelen. 2. Verbodsbepalingen voor de marga Lubis (en andere marga's, gedeeltelijk doorgestreept). 3. Over het goud zoeken. 220 4. Over het begin van de rijstoogst, en andere bepalingen op de sawahbouw betrekking hebbende. Or.6037. 1 schoolschrift. 41 blz. Lat.kar. Anon. Allerlei bepalingen betreffende de adat in Angkola. Or.6039. 1 schoolschrift. 35 blz. Lat.kar. Het grootste ge deelte door Dja Manambin (vgl.0r.6041, boven blz.203.) Over bijgeloof, voornamelijk verbodsbepalingen. Het laatste gedeelte aantekeningen van vOph. in het Nederlands. Alles doorgestreept en blijkbaar op een of andere wijze door vOph verwerkt. Or.6040. 1 schoolschrift. 44 blz. Lat.kar. Anon. Waarschijn lijk van dezelfde hand als Or.6033* Over gebruiken en verbodsbepalingen bij de rijstbouw; over feestelijkheden van jongens en meisjes; over het tandenbei- telen; over de verloving met een plattegrond van de zitplaat sen der gasten. Aan het eind staat dat de auteur nog wel meer over het onderwerp te vertellen had, maar het schrift was vol. Or.6046. 11 blz.postpapier. "Bataksche wiegeliedjes". Lat.kar. Anon. Drie liedjes, een uit Goenoeng Toewa, een uit Panjaboengan en een uit Padang Bolak. Or.6047. 15 blz.postpapier. Lat.kar. Anon. "ldjeng-idjeng", zo genoemd naar het refrein; waarschijnlijk ook een wiege liedje. Or.6080. Gebonden deel, schoolschriftformaat; eenzijdig be schreven 83 blz. Toba-Batakse tekst over huizenbouw en daar mee samenhangende gebruiken door Arsenius Loembantobing, schrijver van verschillende door Volkslectuur en Bataksch Instituut uitgegeven werkjes. Vermoedelijk aan vOph ter be oordeling toegezonden toen hij al hoogleraar te Leiden was. Voor zover ik weet nooit gedrukt. Titel: Pambahen ni halak Batak nadjolo laho padjongdjong bagasna, sinoerathon ni Ar senius Loembantobing di Lagoeboti-Toba, Bataklanden, Sum.W.K. Een levensbeschrijving van de auteur vindt men in het week blad Pangabahan van 20 maart 1934 p.7 (afschrift in Or.12.605). Or.6901. Een rol papier met Bataks schrift in een bamboe. Historische overlevering over een vestiging van Mandailing- Bataks in Aek Runding. 221 Door mij indertijd in de inventarislijst ingeschreven als ge schenk van zendeling Eggink (?). Uit het vraagteken blijkt dat ik twijfelde of dit juist was. Het lijkt waarschijnlij ker dat het stuk van Ch.A.van Ophuijsen afkomstig is, want in zijn collectie vindt men er een transcriptie van; zie Or. 6026. Transcr.v.mevr.Mostert in Or.12.322 f.560-565. Or.8339. Onvoltooid kaartsysteem voor een Mandailing-Bataks woordenboek door Ch.A.van Ophuijsen. Is vrijwel geheel ver werkt in het Angkola- en Mandailing-Bataksch - Nederlandsch woordenboek door H.J.Eggink, Verhandelingen Kon.Batav.Genoot schap deel LXXII,5 (1936); zie de inleiding aldaar. Het kaartsysteem heeft daardoor niet veel waarde meer; het is uit de oorspronkelijke houten ladenkast genomen en in een doos opgeborgen. Een lijst van woorden er uit die niet in het woordenboek van Eggink zijn opgenomen staat in de Studie zaal Oosterse Letteren No.OLG VIII,68. HOOFDSTUK IV. ANDERE HANDSCHRIFTEN VAN VERSCHILLENDE HERKOMST. De handschriften die niet tot de collecties Van der Tuuk en Van Ophuijsen behoren worden hier opgesomd in de volgorde van de nummers.. Eerst worden vermeld de bruikleencollecties van de Konink lijke Akademie van Wetenschappen en van de Gemeente Delft, daarna de hss. van de Universiteitsbibliotheek. Grotendeels zijn dit pustaha's of facsimile's, fotocopieen en transcripties van pustaha's. Enkele van de grootste en mooiste exemplaren behoren hiertoe, o.a. het oude handschrift van de Kon.Akademie (No.247), het Karo-Batakse handschrift over de toverstaf (Or.8929), een tambatuwa-tekst met zeer grote tekeningen (Or.8493), het handschrift uit Asahan met een gekleurde tekening van de hemelboom (Or.10.855) en een pangulubalang sanggapati-tekst met veel figuren (Or.14.258). Ook tot de datu-kunde horen een paar op bamboe geschreven teksten (Or.2302, 3188b (afschr.op papier), 8397 en 8398). Er zijn verder 10 op bamboe geschreven brieven (0r.2058a-d, 2303a, 3058, 5007, 8470, 11.095 en 11.096; twee op papier geschreven briefjes en een circulaire (Or.4968, 222 8256); een stamboom (Or.8345); verhalen en historische overle veringen (Or.3188a,6630); liedjes, spreekwijzen enz.(Or.8917); een Karo-Batakse minneklacht op been geschreven (Or.14.164); gegevens over adat (Or.8949d); een Toba-Bataks wortelwoorden- boek (Or.6189); een Mandailings stijlboekje (Or.14.363); veel aantekeningen over en transcripties van Batakse teksten (Or. 5006,6589,8326,8820,12.322,12.469,12.473-12.477,12.506,12.605, 14.280-14.302,14.306). Bruikleencollectie Kon.Ned.Akademie van Wetenschappen No.247. Zie P.de Jong, Catalogus codicum orientalium bibliothecae Aca- demiae Regiae Scientiarum, 1862, no. CCLI (p.288). De collectie Oosterse handschriften van de Akademie is bijna geheel afkomstig van prof.J.Willmet. Op het gedrukte etiket, dat uit de catalogus van zijn collectie is geknipt, wordt dit hs. nog Egyptisch genoemd. Voor de dood van Willmet in 1835 was het echter al in Engeland als Bataks geïdentificeerd; zie Or.8326. Pustaha. 71 bladen. 29 x 17,5 cm. Talrijke tekeningen in zwart en rood. Twee originele houten deksels, een ervan met snijwerk versierd. Er zijn geen gaten voor een draagtouw, en er zijn geen rotanringen (meer) bij. Op blz.al staat geschreven: No.735. Emi in auctione Plur. Vener. Prof. et Piissimi Concionatoris Medioburgens. Jac. Willemsen. Lugd. Batv. 3«Octob.WiDCCLXXXI. Daniel Tulleken de Melis et Ivlariekk. Repos Ailleurs. (Dit is het devies van de familie Tulleken; zie Ned.Adelsboek). Op a 1 staat verder een lakstempel met wapen. Op a2 is ge plakt een gedrukt Frans sonnet getiteld Repos ailleurs, door L.Drelincourt, Sonnet 1. Op b 1 staat: Die Patriae et imprimis Leydae memorabili 1781. Hetzelfde lakstempel, en daaronder geplakt een gedrukt Nederlands vers op de zinspreuk Rust is Elders uit Proi.J. Willemsen, Hertsterkte Pag.143. Het handschrift heeft dus behoord tot de vele orientalia bevattende bibliotheek van Jac.Willemsen, predikant en hoog leraar aan de theologische school te Middelburg, geboren 1698, overleden 1780. Zie zijn biografie door L.Knappert in Dl.V van 223 het Nieuw Nederl. Biografisch Woordenboek. Hoe hij er aan ge komen is zal wel niet meer na te gaan zijn. Er moet toch wel geruime tijd verlopen zijn tussen het tijdstip waarop dit boek op Sumatra geschreven werd en de verkoop ervan in 1781. Men mag daarom aannemen dat het uiterlijk 1750 is geschre ven. Het is stellig een van de oudste Batakse handschriften die bewaard gebleven zijn. Door zijn keten van overlevering is het in verband te brengen met hs.Ch.B.1153 en verschil lende andere handschriften, zoals ik heb uiteengezet in BKI 124 p.375. Na het schrijven van dat artikel vond ik nog ande re handschriften die tot deze groep behoren, n.1. Bonn 246; Stuttgart 78419; een pustaha in het bezit van de heer Van der Willigen te Bathmen; Kopenhagen BAT.35 en andere rambu siporhas-teksten die daar weer mee verwant zijn; Köln 28977. Van der Tuuk doelt op deze pustaha waar hij in zijn reis verslag zegt (De pen in gal gedoopt p.57): De radja van Aek Godang is in het bezit van een reusachtige poestaha, waarbij dat van. het Kon.Instituut een kleine jongen is. De Kon.Akade- mie heette n.1. vroeger Kon.Instituut. In Or.3386f(5) staan een paar aantekeningen van vdT's hand over dit hs.; hij noemt het daar "Leijdsch Hs.". Prof.Millies heeft van een paar blad zijden facsimiles gemaakt (zie Or.5006). Een transcriptie van de tekst door mevrouw M.T.Mostert-Si- litonga, waarin ook de meeste tekeningen zijn gecopieerd, vindt men in Or.12.473. a3-a8 (veel uitvoeriger in Ch.B.1153 a2-2l) Poda ni susuran- ta ... na morgoar RAMBU SIPORHAS na toding Over het maken van de wichelkoorden, gevolgd door tabas. Cp a3 wordt porang Dairi genoemd als de gondangwijs voor de ram bu siporhas te spelen. Op a5 worden in een tabas aangeroepen: asa ro ma di hamu lae asa ro ma di ho amang asa ro ma di asa ro ma di asa ro ma di hamu lae Gurun(ta) Siboro Huta Suwa Gurun(ta) Datu Pagar ni adji Gurunta Sangijang Porhas ni adji datu portandang ma inon Na So Iloan ni adji anak na di Poholon ma inon Guru Hinombingan ni adji Guru Pangijang ni adji. 224 rau di bahorna rau di bahorni, rau bangke, rau sibarikkunik, rau sibariksusu. Men vergelijke op a33 in een pangarambui: rambu sumbahorna; in hs. Wuppertal BAT.4 in een pangarambui: rau sori en rau mangambang. Er schijnt een zeker verband gelegd te worden tussen rau en rarnbu en het lijkt mij waarschijnlijk dat de rambu van de pangarambui die zich door de hemelstreken bewegen oorspronkelijk rau = Sanskrit RShu zijn geweest. Van der Tuuk zegt dat rau slechts op enkele plaatsen m gebruik is (was) voor de geest die de maan opslikt, elders angkalau. In het Karo-Bataks is het rahu. a8-a9 (CH.B.a21-24) Poda ni pangarumai ni rambu siporhas. a9-a13 (Ch.B.a24-29) Poda ni pandjahai ni rambu siporhas. Ch. B.heeft een nieuwe titel op a27, maar de inhoud van de bei de teksten is gelijk. a13-a15 (Ch.B.a29-30) Poda ni alamat ni rambu siporhas met te keningen van wolken aan het uitspansel. Nog op a13 begint een grote tekening van de wichelkoorden die de bladzijden in een linker- en rechterhelft verdeelt. Ook nog op a13 be gint op de linker helft Poda ni sipatondikta eindigend op al6 bij het eind van de grote rambu siporhas-tekening. Dit is niet dezelfde als poda ni sipatondik in Ch.B.b30 of b34. ai 5 rechter helft en van al6 af over de hele breedte - a20 (Gh.B.bl1-17) Poda ni pormesa ni rambu siporhas, zonder te keningen. a20-a21 (Ch.B.b24-25) Poda ni pangalaho ni Pane na bolon. a21-a22 (Ch.B.b25-27) Poda ni pangulubalang simoga-oga. a22-a23 (Ch.B.b27-28) Poda ni pangulubalang sibonggar-bonggir. a23-a26 (Gh.B.b31-34) Twee grote tekeningen van Pane na bolon en Pane habang, met bijschriften. Hierna zijn de bladzijden weer in een linker- en een rechter helft verdeeld. a26 rechterhelft tot a34, daarna volle breedte tot a36, daar na weer rechterhelft tot a38. Allerlei pangulubalang-teke- ningen met tabas (niet in Gh.B.) a26-a29 links (Ch.B.b28-30) Poda ni panuruni ni Pane na bolon a29 links (Ch.B.b30) Poda ni panin(din)ta di ulu ni musunta. Gepubl.in Cat. Kopenhagen als tekst Q bij BAT.5. c.30 links (Ch.B.b30) Poda ni sipatondikta. 225 a31-a34 links (niet in Ch.B.) Poda ni pangarumai ni ram(bu) met kompastekeningetjes. a36-a39 links (Ch.B.b8-1l) Poda ni panggordaowa met teke ningetjes. a38 rechts en van a39 af volle breedte - a41 Poda ni porme- sa ni pormamis holing, de gewone tekst over de 5pormamis. a41-a50 Poda ni hato(to)gan(ta) di bisara na godang ... na morgo(ar) PANGULUBALANG si tolu pulu pitu pangulubalang eram hatahutan eram panaluwan enz. ... ija ma inon na to- Guru(n)ta Aliuma Radja Bisa na marhuta di Silalahi na Bolak Gurunta Datu Pagar ni adji Tu- wan Batara Guru di Purba Datu Sangijang Porhas ni adji datu portandang Guru So Iloan ni adji anak na di Poholon ma inon Guru Hinombingan (ni) adji anak na di Tungkaon Namora Sili- t(o)nga ma inon asa ro (ma) di ho amang pinaranak Guru Pangijang ni adji asa ulang ma ho lupa di poda ni ama di susuran na bolon. Hier uit blijkt dat ook dit gedeelte nog met de rambu siporhas (su suran) in verband gebracht wordt. Op a43 begint een lange serie pangulubalang-tekeningen, op a47 de tabas, op a48 een reeks ongunstige tekens (met öjaha), misschien is bedoeld: bij het mortabas waargenomen. Tegen som mige wordt een pandurung voorgeschreven. a50-a51 (zeer kort) Poda ni pamusatan ni si tolu pulu pitu pangulubalang eram panaluwan. a51 Poda ni hita padoshon bugang tu musunta pangarajainta di paranganta. a51 Poda ni pangarajar(!)inta di tondi ni paranganta. a52-a55 Poda ni pansaru ni susuranta volgens de 30 dagen. a55-a56 Poda ni porbisihan ni panuruni ni rambu siporhas, echter niet als Ch.B.b2-6 maar over de plaats van verwon ding op de 30 dagen. asa ro ma di asa ro ma di hamu asa ro ma di hamu lae asa ro ma di hamu lae 226 a56-a58 Poda ni ari manombir volgens de 12 maanden. a58-a64 Idem volgens de 30 dagen. Hierin op a63 namen van rau, waaronder sommige die elders met rambu voorkomen (rau batu holing, rau mangambang). a64-a67 Poda ni PAGAR pandumpang ... ija ma inon PANGULUBALANG na morgoar Sitorban Dolok ma inon asa ulang ma ho lupa di poda ni Datu So Baloson ni adji ale amang Guru Pangijang ni adji. Bij de bereiding wordt de tunggal panaluwan gebruikt om te wichelen (dabuwang) en beeldjes (rautan) worden door de datu met zijn mond onder de huistrap gegooid om te wiche len. Aan het slot tabas en tekeningen. a67-a70 Poda ni papangan ni ompu hala, met porhalaan-tabel. b69-b43 Poda ni hatotoganta ... na morgoar PANGULUBALANG ... Naborun Dolok enz. na toding Gurunta Barita Madjom datu porsa- jing ma inon asa ro ma di Guru(n)ta Guru Pasangan Bodil ni adji asa ro ma di Gurunta Datu Pagar ni adji Tuwan Bo(ta)ra Guru di Purba datu pa- nusur na haoloan na haturutan na morhuta di Porbaba asa ro ma di hamu amang ibebere Guru Sangijang Porhas ni adji datu portandang na pogos ni andung gumanupi huta ni halak na so binoto na morhuta di Urat Sinaga Siagijan ma inon pahompu ni Sitabar Urat ma inon asa ro ma di hamu ale tulang Guru Hinombingan ni adji asa ro ma di ho amang Guru Pangijang ni adji asa ulang ma ho lupa di poda ni amamu. b67-51 Tekeningen met surung. b51-48 Poda ni panurungi ni pangulubalang Naborun Dolok, d.i. tabas tot b50, daarna: Ija ma simbo(ra) do paheanta di aoak- ta, met een grote tekening op de rechterhelft van de bladen tot b48. b50-48 linkerhelft nog panurungi. b47-45 Poda ni portonggota di sibijangsa ni Naboru(n Dolok), 227 eerst Turun... dan surung..., slot: boti ma ninna Guruta Bar(i)ta Madjom datu porsaing ma inon. b45-44 Poda ni porpanean ni Naborun Dolok met kleine tekening. b44-43 zonder titel, zelfde tekst als Pengetahuan zaman ba- hari p.33-35. b43-b20 Poda ni porsimboraonta ... na morgoar HOBOL ihal ho- bol baganding na toding wang... b14-b2 blanco. 4 blz. van de b-zijde van dit handschrift zijn gereprodu ceerd in de tijdschriften Bibliotheekinformatie 7 (1972) p.15 en Open jrg.4 (1972) p.725. Een enigszins verwante tekst over Pangulubalang Naborun Dolok is te vinden in Or.8776, begin. Verder hiervan af 228 staan de onderling (ook in de ketens van overlevering) nauw verwante teksten Leiden Rijksmuseum voor Volkenkunde 741/7 b49 ew. (transcriptie van mevr.Mostert in Or. 12.476) en de b-zij- de van de pustaha getranscribeerd in Pengetahuan Zaman Bahari, Medan 1949. Bruikleen Delft 102/66. Pustaha. 12 bladen van een kapot hs. 25 x 17 cm. 2 houten deksels, een rotanbandje. Geschenk D.P. Jentink. Afk. Mandailing. Vrijwel onleesbaar geknoei. Lijkt mij inderdaad Mandailings schrift. O.a. parhalaan. Bruikleen Delft 141/2. Pustaha. 75 bladen. 11,5 x 7 cm. 2 ori ginele houten deksels. 1 rotanband. Geschenk J.J.J.Naeff. a1-b26 Pamunu tanduk i ma na toding Guru So Ljuangon ni adji asa ro ma di ho Guru Pausoan ni adji asa ro ma (di ho) amang Guru Hasongtijan ni adji asa ro ma di ho amang simatuwa na poso Guru Mornolaba ni adji i ma minangsi ni Guru So Malehut ni adji. Meest over de maanden, o.a. poda ni pamunu ni tanduk ni bulan enz. b27-74 Poda ni pagar ... Ompu ni pagar panongtongi met veel tekeningetjes. Bruikleen Delft 166/151. Pustaha. 45 bladen. 6,5 x 6,8 cm. Twee houten deksels. Simalungun-Bataks. Zie Or.12.322 f.643- 651. ai ew. Poda ni hata-hata ni pamuhunan, met tabas, diagram van 5 x 5 vakken en tekeningetjes. Keerzijde over de jonrmesa, panggordaha en pormamis. Bruikleen Delft 166/152. Pustaha. 52 bladen. 3,7 x 4 cm. 2 houten deksels. Simalungun-Bataks. Zie Or.12.322 f.651-653. Poda ni pan gulak, met een tabas op de keerzijde. Bruikleen Delft 166/153. Pustaha. 50 bladen. 4 x 3,7 cm. 2 houten deksels. Simalungun-Bataks. Zie Or.12.322 f.653-655. Poda ni parmanukon, waarschijnlijk manuk gantung, het wiche len met een "hangende haan", met tabas op de keerzijde. Bruikleen Delft 204/60. Pustaha. 40 bladen, ca. 25 x 16 cm. Een vast en een los deksel. Van J.M.van Vleuten. 229 Gewoon sub-Tobaas schrift. Grotendeels onleesbaar. Een groot deel bestaat uit pangarumai ni gorak-gorahan ni manuk. De keerzijde, waar nog vrij veel leesbaar is, bestaat geheel uit pangarumai. Bruikleen Delft 204/62. Pustaha. 38 bladen. 8,5 x 6 cm. 2 houten deksels, 1 rotan band; het touwtje is gebroken. Man- dailings. Zie Or.12.322 f.655-657. a3-15 Poda ni dormanta di anakboru 1 ma na toding gurunta bajo Datu Hurintjang ni adji asa ro ma di Datu Marsanti ni adji. a15-24 Poda ni pangulubalang Aman Tende Hatopikkon. a24-37 Poda ni pagar ... parsagingngonkonta. b-zijde onleesbaar knoeischrift. Bruikleen Delft 216/108. Pustaha. 43 bladen. 15,5 x 8,2 cm. Bijgemaakte houten deksels en rotanband. Volgens het etiket uit Silindung. Geschenk van controleur B.B.Welsink. Zie Or. 12.322 f.657-663. Vermeld in de catalogus van de Koloniale Tentoonstelling te Amsterdam, 1883, P, Groep II, klasse 12, no.3h. Op deze tentoonstelling waren ook nog 9 pustaha's uit de collectie van de oud-zendeling G.van Asselt (no.4 l); een of meer van Sumatra's Oostkust (7d) en 12 van Dr.B.Hagen (no.8e). De tekst begint op beide zijden aan dezelfde kant; het be gin ontbreekt. De strook bast was in tweeën gebroken; de stukken waren verkeerd aan elkaar genaaid, maar het naaisel is nu losgesneden. a-zijde. 42 beschreven blz. Het onderwerp is pagar, waar schijnlijk pagar balik kunda. b-zijde 30 beschreven bladzijden. Het onderwerp is een soort pangulubalang, aan het slot genoemd sibijangsa na so mornao- rat. Door Guru Sungkunan ni adji onderwezen aan zijn ibebere (zuster's zoon) Guru Mangalaban ni adji. Bruikleen Delft 230/1035. Pustaha. 54 bladen. 7,5 x 6 cm. 2 houten deksels. Simalungun-Bataks. Zie Or.12.322 f.663-664 Poda ni parmanukon (manuk gantung). Bruikleen Delft 230/1036. Pustaha. 27 bladen, ca.11 x 12& cm Nieuwe houten plankjes. Ongebruikt. Grof Mandailings schrift Wat mintora's, pangaraksaon-namen e.d. Lijkt mij de kennis 230 yan een enigszins gemoderniseerde datu. Or.1883. Pustaha. 30 bladen. 14,5 x 10 cm. Originele deksels. Van de Delftse Akademie 1864. Zie Or.12.322 f.508-510. Mandailing-Bataks schrift; ouderwetse na. Veel Maleise woor den. Geen keten van overlevering; wel wordt van enkele voorschrif ten de oorsprong opgegeven. Het voornaamste onderwerp is pitunang, door belezing onfeil bare kogels, maar er is ook een stukje over panaor baju, een of ander geneesmiddel, en een putaran, een amulet tegen kogels (zie het Karo-Batakse wdb.). Or.2025.Pustaha. 31 bladen. 8 x 7,3 cm. Originele deksels. Ge kocht bij Brill, 1871. Zie Or.12.322 f.510-512. Poda ni pamusatan ni Ompu(n)ta Pogang Radja Pogang na Sia Nan Surungan Langit si Tapi Momala-nala, van Datu Gala ni adji aan Guru So Suharon ni adji aan Ompu Niga ni adji. In de min- tora worden de geesten van de 8 windstreken aangeroepen, te be ginnen met Radja Nahar in het oosten, maar het noordoosten ontbreekt; ten slotte nog Datu Surungan Langit die in het mid den van het uitspansel woont. Misschien vormen deze samen de "9 beschermers" (radja pogang na sia). Verderop wordt ook van pagar gesproken. Het laatste stuk handelt over adji pedjek (een afweermiddel bij de deur van een huis) en sitandja rarat ni adji gurangsa. Or.2058 a - d. Geschenk van C.C.L.van Goeverden, omstreeks 1872. Vier Toba-Batakse brieven op bamboe, alle met een afschrift en een Maleise vertaling op papier. Een is gericht aan de Resi dent, twee aan de civiel-gezaghebber te Barus en een aan de radja van Sibolga. Transcriptie in Or.12.322 f.505-506. Or.2281. Pustaha. 23 bladen. 9 x 8 cm. 1 originele en een bij gemaakte deksel. Geschenk van Prof.Veth, 1881. Zie Or.12.322 f .512-514. a2-14 Verschillende wicheltabellen met tekst er bij. a.15-19 Poda ni hatiha pehu, van Guru Tumonang ni adji aan Guru Sunun Datu (lees:Sumundut?) ni adji aan Guru Mula ni adji (maar b 19'. Guru Sanggam Mauli ni adji). Het zijn er 8, n.1. babi jat (oost), gorda (zuidoost), gadja, tihus, asu, naga, 231 lombu, gompul. a20-b10 hamatean ni mamis enz. b11 De zgn.tabas ni pamahani (artia hatengkat enz.). b12 nog een tabas. b13-1Ö Poda ni daon rijan. een geneesmiddel tegen te sterke samentrekking van de baarmoeder. b19 een panduga. b20-21 een wicheltabel met als slot: i ma pangalaho ni pehu di pormusuon. Or.2302. 46 bamboelatjes ca.13,5 x 1 a 1,3 cm. Geschenk van L.E.Gerdessen, 1882. Transcriptie in Or.12.322 f.524-527. Karo-Batakse tekst met tekeningetjes. Bijkbaar een soort parombunan. Or.2303a. Geschenk van P.v.d.Velde Erdbrink 1882. Een op bamboe geschreven briefje van Guru Pangihutan te Pinangsori aan het Nederlandse bestuur te Pontjan. Transcriptie in Or.12.322 f.507. Or.3058. Mandailing—Batakse brief op bamboe geschreven. Ge schenk W.P.Haase 188 5. Klacht aan het Nederlandse bestuur over gebrek aan bescher ming tegen vijanden. De plaats Tobing is door vijanden ver overd omdat de bewoners te veel op de Nederlandse bescher ming vertrouwden. Zie de transcriptie in Or.12.322 f.504v. Or«3146. Pustaha. 63 bladen. 22 x 14 cm. Geen deksels. Zeer versleten. Van het Mus.v.Nat.Historie 1891. Zie Or.12.322 f.514-519. Het begin ontbreekt.Het gehele eerste gedeelte t.e.m. a 59 gaat over gorak-gorahan ni manuk. a 60 Poda ni porhala(a)nta. De tekst gaat over de pormesa; het laatste gedeelte daarvan ontbreekt, b het oegin is beschadigd; leesbaar is op b2: Ija pamunu ni rambu ni musunta ... b7-4Ö handelt over Pangulubalang Tungkot Homang, met teke ningen. b4Ö-52 Poda ni pagarta. c53-59 Ende ni ulu-ulu. de litanie gezongen over het afge hakte hoofd van een vijand, getranscribeerd Or.12.474 f. 232 496-500, gepubliceerd in de Deense catalogus onder BAT.5 als tekst 0. b59-63 Poda ni pagar panungsang harahar. Eindigt abrupt. Or.3188. Twee stukken in Bataks schrift: a. 25 blz. folio. Mandailing-Bataks. Legende over de oorsprong van de marga Nasution; als hs.Manchester 10 (Leiden film Or.A 25d), maar korter en niet voltooid. Met aanbiedingsbrief van G.de Waal uit 1893 en inhoudsopgave van C.M.Pleyte in een briefje aan prof.de Goeje, 1896. b. 1 dubbel-folio vel. Afschrift door C.M.Pleyte van het op schrift op een lange bamboe, Kon.Instituut v.d.Tropen A 4268B. Zie boven blz.101. Met aanbiedingsbrief je van Pleyte aan De Goeje van 1896. Het afschrift is door mij naar het origineel verbeterd. Door Pleyte vertaald in Globus 67 S.69-72. c. Aantekeningen van Pleyte over pustaha's van vdT. Or.4958. Vier briefjes op papier betreffende grondkwesties in het cultuurgebied van Sumatra's Oostkust, geschenk van de heer A.J.Kamerlingh Onnes, 1898. 1. Maleis in Bataks schrift, van Tuan Maria Pane te Buntu Pane in Asahan aan de heer Onnes, die hem om grond gevraagd heeft. Hij moet het eerst aan de Sultan van Asahan vragen. Gedateerd 1307 (A.D.1890). 2. Een dubbel foliovel, waarop de heer Onnes zelf een door hem getekende Maleise verklaring in Lat.schrift heeft ge steld, waarbij "Toewan Pagarbesei Dehahim" te Tandjong Mari- hat in Tanah Djawa (Simalungun) hem het uitsluitend explora— tierecht in zijn gebied geeft. Gedateerd Kisaran 2 April 1897. Daaronder in Bataks schrift een eigenhandige verklaring van het betrokken hoofd luidende: On ma surat ni Tuwan Dohadim tanda ibana mangaku pardjandjian dohot tuwan Unus bolas ditonggor aha hasijolni di kanan mudik Silo Tuha ulang diganggu tuwan Unus. Salatam (l.salamat) hata ni surat. D.i.: Dit is een brief van Tuwan Dohadim ten teken dat hij erkent zijn overeenkomst met de heer Onnes dat deze overal waar hij wil mag exploreren aan de rechteroever stroom opwaarts gaande van de rivier Silo Tuha. Men legge de heer On nes niets in de weg. Zo zij het. Tuwan is een Simalungun-Batakse adellijke titel (vroeger Tu- 233 han, maar hier al Tuwan onder invloed van het Maleis, waar Tuhan alleen voor God gebruikt wordt). Tuwan Pagarbosi zal wel de apanagetitel van het betrokken hoofd zijn. De kampong Tandjung Marihat komt in de gedrukte kamponglijst van 1933 niet meer voor in Tanah Djawa; misschien had het dorp toen al plaats moeten maken voor een onderneming. 3. Een Javaans briefje ondertekend (in Arab.kar.) door Sjaich Muhammad Zamdjam. Over koeliwerving. 4. Een Maleis briefje in Arab.kar. van 1306/1889 aan de heer Onnes, als ik goed lees van Datuk Setia Perkasa. Met stem pelafdruk en een handtekening die op Pane eindigt. Gaat over grondverkoop. Or.6008a. Uit de papieren van Prof.H.C.Millies. Facsimile op papier van de pustaha Br.Museum Add.11.546. 13,3 x 9 cm. Evenals het origineel heeft de copie 32 bladen. De tekst gaat bijna geheel over Tondung Naboru Alas Naboru Haluwat, waarschijnlijk een soort panampuhi, wichelarij met schijfjes citroen. Daarover handelen tenminste de meeste an dere teksten waarin Naboru Alas (Karo: Inang B?ru Alas) ge noemd wordt, n.1. Amsterdam 543/7 b 21; Amsterdam 1671/1 b2; Rotterdam, Ethn.Mus. 28678. De oorsprong van deze wichelarij wordt toegeschreven aan "onze grootvader de gestreepte tij ger aan de overzijde van de oceaan". Precies hetzelfde staat in de beschrijving van de panampuhi Naboru Alas door Van der Tuuk's leermeester uit Naipospos, Guru Tinandangan, in Cod.0r.3402 p.140. Daar wordt gezegd dat het enige verschil tussen deze en andere soorten van citroenwichelarij bestaat in het aantal schijfjes dat van de citroen wordt afgesneden; bij de panampuhi Naboru Alas is dit zeven. Aan het slot nog (b17-l8): Poda ni tano sandjongkal, een wichelarij om de plaats te bepalen waar de vijand sneuvelen zal. De rest (b19 ew.) is blanco. Het origineel is in het Br.Mus. sinds 1839. Er is een uitvoerige keten van overle vering. De schrijver was Guru So Torsungsang ni (adji) in Dolok Simaninggir. Zie het excerpt van mevr.Mostert in Or. 12.322 f.498-500. Cr.5006b. Collectie Millies. Facsimile op papier van de pusta ha India Office Library Bat.2. 40 bladen. 10,3 x 6,8 cm 234 (iets groter dan het origineel). Het origineel maakte op mij de indruk voor een Europeaan geschreven of gecopieerd te zijn. Zie de beschrijving van het orig. door vdT in Or.3395 en van het facsimile door mevr.Mostert in Or.12.322 f.500-502. a3-24 Poda ni taoar sati (vlgs.vdT te lezen sahit(??)). a 25-34 Poda ni pilok (vgl.Kopenhagen BAT.4) si mate labi (te gen dieven). a35-38 Poda ni mintora ni pangulubalang si mate labi. b 3-25 Poda ni pagarta, pagar ni na di bortijan. Or.5006. Uit de nalatenschap van prof.H.C.Millies. Hij was ad viseur van het hoofdbestuur van het Ned.Bijbelgenootschap in de tijd dat Van der Tuuk op Sumatra werkte en voerde de cor respondentie met hem over zijn werk. Zie over hem J.L.Swel- lengrebel, In Leijdekkers voetspoor, I, index s.v.Millies. Hij heeft een groot aandeel gehad in het ontwerpen van Batakse druktypen. In God.Or.3417 p.75 vindt men een door hem gemaakt afschrift van een op bamboe geschreven Batakse tekst die hij aan vdT gestuurd had om er inlichtingen over te vragen. Ook in Heidelberg zijn stukken die getuigen van zijn studie van het Bataks. Zie L.Manik, Batak-Handschriften, Nr.339, 340. Volgens de door Juynboll geschreven aantekening op de om slag zijn er "14 stuks copieën Battaksch", maar deze telling is willekeurig. Er zijn: A. Stukken van Van der Tuuk afkomstig, n.1.: 1. 4 blz. 4°, blz.9-12, uit een stuk van vdT, door Millies in het net geschreven. Er staat op: ontv. een maand later, 20 Dec. 1852. Het is een voorlopige redactie van een stuk uit het ar tikel dat in 1856 gewijzigd gepubliceerd is in BKI 4 onder de titel "Over schrift en uitspraak der Tobasche taal". Het raad sel, hoe de zetter vdT's handschrift heeft kunnen lezen, is hiermee opge^Lost: alles is door Millies eerst keurig overge schreven. 2. Het Dairi-Batakse verhaal van Si Girsang, dat later in BL III p.116-120 gedrukt is; zie OVB 14a. Keurig geschreven op drie velletjes dun postpapier. Op een bruin papieren omslag staat in Millies' hand: ingesloten in brief van vdTuuk van 12 April 1Ö54. Het lijkt mij dat dit niet door vdT of een van 235 zijn helpers geschreven is maar door Millies gecopieerd van een van vdT ontvangen origineel. 3. Twee bladen oliepapier met door vdT gemaakte facsimiles van bladzijden uit zijn verzameling Batakse teksten, n.1. een blz. Angkolase liedjes (hierop staat in vdT's hand: Bij Bijlage I) en een blz. met het begin van het Dairi-Batakse verhaal Kajuara mérlendung (uit Or.3394r; vgl.OVB 60; op schrift: Bij Bijlage II). B. Stukken van Millies zelf, n.1.: 1. Twee exemplaren van een gesteendrukt facsimilé van de eerste bladzijde van beide zijden van hs.Kon.Akad.247 met onderschrift: Ex MS: Batta descr.H.C.Millies. Een exemplaar heeft een interlineaire transcriptie van Millies. 2. Een calque op 3 repen oliepapier 18£ cm breed van stukken uit de pustaha van Enschedé, zie Or.8906. De stukken sluiten niet bij elkaar aan. In alle drie wordt Guru Debata ni adji als leerling toegesproken. a. Rambu siporhas met keten van overlevering: Datu Guru Tubu ni adji — Sorba n.a. — Datu Sunggu n.a. — Datu Bondang n.a. — Guru Debata n.a. bajo Guru Tuhason n.a. (gowar hinabile do inon); op c staat er nog bij: Sihahan (de naam van zijn marga). b. Poda ni porgadja(a)n met een hatiha van 8 dieren: gadja, gorda, singa, gompul, lombu, naga, asu, tihus, en poda ni ha- rahar ni bulan; dit fragment eindigt in de 5de maand. c. Poda ni porpangiron na morgowar sitangkup pinggan ni panu- runi na bolon. 3. Een calque op 6 repen oliepapier ca. 26 cm breed van een gedeelte van een pustaha over Rambu siporhas; eindigt abrupt in een stuk over de pormesa met mooie duidelijke tekeningen, o.a. een figuur met een driehoekig schild in de hand. Een excerpt heb ik bij het hs. gevoegd. Het origineel is hs.India Office Library Batak 6. Cr.500!. Collectie Millies, a. Briefje op een bamboelatje in het Minangkabaus in Bataks schrift. Hierin deelt Radja Pago- dangon aan de Resident mee, dat hij tevergeefs te Tano Bato navraag heeft gedaan naar een verloren paardebit (kokang i'.udo). b. een bamboetje met slechts een paar woorden. Een uoor Millies aan vdT gezonden afschrift van a en b vindt men  237 238 Pintu na di Baho tot de schrijver Guru Mangalinang ni adji en zijn leerling Ompu Radja Botik ni adji. Uit de inhoud noemen wij: a 28-36 Pandabu harahar. a 36-50 Poda ni parbatahan ni Rambu Siporhas, waarin zeer uitvoerig over sibangguwa volgens de 30 dagen. Zie Or.12.474 f.501-502 en vgl. Cat.Kopenhagen BAT.44. b 13-24 Poda ni sipatondik ... na morgoar pangulubalang si- djomba di banuwa, met tekeningen, b 38-43 Poda ni panu(ng)kuni ulu-ulu ni na tinongtohanta, over het ondervragen van de afgehakte kop van een vijand, gepubliceerd in mijn catalogus Kopenhagen bij BAT.5 als tekst J. Or.6246. Pustaha. 61 bladen. 15 x 9,7 cm. 2 originele dek sels zonder snijwerk. Oud nr. * < ^ esc ^ ien ^ : van G.Boswin- kel, 1923. Mandailingse tekst. Zie Or.12.322 f.537-540 en 748-753* Aantekeningen van vdT uit dit handschrift in Or. 3386f(l). Poda ni porhalaanta. Vrijwel de gehele tekst gaat over gun stige en ongunstige dagen. Alleen van a 58 af zijn er nog wat andere teksten, o.a. over het maken van jachtnetten (djaring). b 12-61 blanco. Als leerling wordt toegesproken Mangaradja Enda, die ook het boek geschreven heeft. Verder geen keten van overlevering. Or.6247. Pustaha. 36 bladen. 15 x 11,2 cm. 2 originele dek- seis. Oud nr.p-Tjiy • Geschenk van G.Boswinkel, 1923. Mandai- ling-Bataks. Zie Or.12.322 f.540-544. Aantekeningen van vdT uit dit hs. in Or.3386f(l). Allerlei korte voorschriften o.a. voor pagar hunik; voor een middel om slaven, vrouwen en meisjes het weglopen te beletten genaamd dorma pogong; diverse geneesmiddelen en pagar; welke geesten op bepaalde dagen kwellen; een geneesmiddel genaamd mijak radja tondi sahupang; porsimboraon. De leerling voor wie het boek geschreven werd heette Ama ni Pusta. Or.6589a. Collectie G.A.J.Hazeu. Papier. 21 x 16 cm. 62 blz. Lat.kar. Mandailing-Batakse dwerghertverhalen. "Hobaran ni Djailandoek". Copie uit de collectie Brandes (te Djakarta) 239 no.2. Als ik mij niet vergis zijn deze verhalen uit de col lectie Van Ophuijsen afkomstig. Brandes heeft blijkbaar een paar schriften uit vOph's verzameling laten afschrijven. Or.6589b. Collectie G.A.J.Hazeu. Papier. 21 x 16 cm. Lat. kar. 21 en 40 blz. maar uit het tweede gedeelte ontbreken de bladzijden 23-26. (1) Dwerghertverhalen, gebrekkig getranscribeerd uit het Mandailing—Batakse schoolboekje Soerat parsipodaan door Dja— lembang Goenoeng Doli. (2) Tobase dwerghertverhalen, gebrekkig overgenomen uit stuk ken in Lat.kar. in de collectie Van der Tuuk, Or.3406 p.179- 186, 3401 p.55-57, 3417 p.129-131 en 3401 p.54. Ook dit deeltje is een copie uit de collectie Brandes te Djakarta no.2. Or.65Ö9c is Minangkabaus; d Nederlandse aantekeningen. Or.6630. Polio. 69 en 8 blz. Lat.kar. Toba—Bataks. Geschenk van E.Gobée 1934. Toeritoerian taringot toe Radja Manik Mortomboek Hobol. Zie OVB no.112. Naar een vertelling van de Radja Ihutan van Pa- saribu Dolok in de onderafdeling Barus opgeschreven door N. Surman Lumban Tobing tijdens een tournee van E.Gobée als controleur B.B., in 1913. Deze bijzonderheden zijn ontleend aan een verslag van de tocht dat de schrijver aan het slot heeft toegevoegd. 0r« 6898. Pustaha. 54 bladen. 6£ x 6£ cm. 2 originele houten deksels. Ingeschreven okt. 1946. Heeft een oud nr. 19 ec.GO.- Zie Or.12.322 f.544-546. Handelt voornamelijk over tawar. a 2-52 en b 2-12. Karo-Bataks. b 13-24 Simalungun-Bataks. b 25-54 blanco. Or.6899. Pustaha. 46 bladen. 20 x 14 cm. 2 originele deksels. Mandailing-Bataks. Ouderwetse na. Ingeschreven okt. 1946. Zie Or.12.322 f.547-553. a 2-38 Poda ni gorak-gorak ni manuk. a 39-40 Poda ni mintora ni unte pangir. a 40-42 vervolg kippenwichelarij. a 43 Poda ni daon batuk, tegen hoest, a 44-45 Poda ni pormabuwat. 240 b 2-9 daarbij behorende mintora en tekeningen, b 10-22 Poda ni dormanta di anakboru, om de liefde van een meisje te winnen. b 22-45 Poda ni tambar sihapujung, een geneesmiddel, afkom stig van Datu Sanggaradja en Datu na Bonor ni adji anak na di Lontungon. Or.6906. Pustaha. 15 bladen. 13,5 x 11,5 cm. Geen deksels. Slordig geschreven. Mandailings. Ingeschreven okt. 1946. Zie Or.12.322 f.569-570. Sterk Maleis beinvloede tekst, a 2-7 Poda ni djago ni pamatang ... tadoa ma ... ija doana... a 8-9 Poda n(i) sopot. a 10 - b 8 Poda ni pagar lumpu. b 9 Poda maminton djati (?) b 12 Poda ni patampar anak bodil. b 13 Poda gorak adjal mati. Or.6907. Pustaha. 56 bladen. 9 x 7,7 cm. Geen deksels. Inge schreven okt. 1946. Zie Or.12.322 f.566-569. a 2-55 Poda ni parausatan ni Si Adji Miamis poda ni Datu Bonor ni adji asa ro ma di ho Guru Sinalina (1.Sinalinan? ) ni b 3 Poda ni panga(m)bangi. b 6 Poda ni hata-hata ni panu(m)pak. b 12 Poda ni minto(ra) ni porto(ng)go ni pangurason. b 29 Poda ni pangarambui ni manuk met kompastekeningen, b 38-42 twee tekeningen van de wichelkip met teksten er om heen. Or.6947. Pustaha. 23 bladen. 12,5 x 9,5 cm. Geen deksels. Ge schenk van Mej.Dr.F.Th.A.Voigt. Zie Or.12.322 f.570-573. Aan het slot ontbreekt een stuk. a 2-23 Poda ni taoarta (uitvoerig opgesomd waartegen het ge neesmiddel helpt, n.1. allerlei vergiften en tovermiddelen)... na morgoar sitimbang nagori asa i ma timan ho orapung doli Datu Porsuda Gmpan ni adji ti- ad ji asa ro ma di ho Guru Bagangnangdi (l.Baganding?) asa ro ma di ho asa ro ma di ho lae ni adji Guru Pamogang ni adji Guru Humuntal ni adji. 241 jan tano Pakpak ban Pangabatan asa hupodahon ma i di ho ale anak sinuwan Datu Sibigo ni adji anak ni na di Borboron... asa hupodahon ma di ho ale Datu Sumudut ni adji di tano Purbatuwa asa hupodahon ma inon di ho ale lae... Guru Dapoton ni adji di tano Sirait ma inon Namora Pandijangngan asa hupodaho(n) laen(l.lae) Guru Mangatubang ni adji di tano Sitanggor di Lumban Radjagu(k)-* guk asa hupodahon ma i di ho ale haha doli Radja Pintuwalam ni 242 Or.6949. Pustaha. 14 bladen. 22 x 14 cm. Incompleet aan het eind? Geschenk van Mej.Dr.Voigt. Zie Or.12.322 f.575-576. a-zijde: Poda ni gorak-gorak ni Ad.ji Pa.jung na toding gurunta bindu asa hupodahon ma di ho ale amang tuban Djuwara Sahala na mi jan di on asa ro ma di ho ale lae ni adji anak ni Simamora Purba asa ro ma di ho ale Ompu Radja Bagonda ni adji anak ni na di Sumbaon ma inon na mi- jan di huta Dolok Sanggul b-zijde: begin onleesbaar. Blijkbaar over pormanuhon (djaha manlik marobo, met de windstreken). Aan het eind tekening van de wichelkip. Or.8296. Papier. Bat.kar. Twee in het net geschreven Toba-Ba- takse exemplaren van dezelfde circulaire over dienstneming in het leger waarvan in Or.3394v een Mandailing-Bataks kladexem plaar is. Or.8316. Een compleet stel fotocopieën (vergrotingen van micro film Or.B8)van hs.Amsterdam A 1389; zie boven blz. 98. Hiervan is ook een ex. in Museum Pusat, Djakarta. Cr.8322. Folio. 32 blz. Bat.kar. Afschrift op papier van de zgn."boekoe bioes" van Simanindo op Samosir, d.i. een pusta ha over buffelwichelarij bij het bius-offer. Het afschrift is te Sibolga gemaakt voor V.E.Korn, destijds Resident van Tapanu- li. Het origineel heb ik vóór de oorlog te Simanindo gezien. Het is volgens mededeling van prof.Korn nadat het gecopieerd was door tussenkomst van de controleur van Samosir aan de eige naar teruggezonden, maar volgens diens zoon, de heer Sidauruk, politie-commissaris te Medan, nooit ontvangen. Het sfschrift is erg netjes, maar de schrijver heeft niet alles kunnen lezen en hij heeft geen ruimte opengelaten waar hij letters overgeslagen heeft. Daardoor is de tekst hier en daar onbegrijpelijk, maar toch is de copie niet geheel on bruikbaar. Als Or.8322a is er een door mij gemaakte trans criptie in Lat.kar. bijgevoegd. De copiist heeft de bindu's doorlopend genummerd; die nummers heb ik in de transcriptie overgenomen. 243 Er zijn verschillende ketens van overlevering, waarin ge zegd wordt dat de voorschriften uit Porbaba naar Simanindo zijn gekomen. De gehele tekst handelt over porbuhitan en al wat verder met de buffelwichelarij samenhangt. Als gewoonlijk is er ook een porpanean en een pangarambui; aan het slot bovendien een porhalaan met bijbehorende tekst. Or.8326. Een bundeltje foliopapier. Ontv.v.h.Rijksmuseum v. Volkenkunde. Copie van een klein stukje uit hs.Kon.Akad.247 en correspondentie daarover in het Nederlands en het Engels, een en ander afkomstig uit de nalatenschap van Prof.C.J.C. Reuvens (1793-1835). Deze ging in 1819 met het facsimile naar het East India House te London en hoorde daar van de biblio thecaris Wilkens dat het Bataks was. (Bedoeld zal wel zijn Gh.Wilkins). Er waren toen in het E.I.House al 4 Batakse handschriften, ongeveer 8 jaar tevoren door een gouverneur van Sumatra over gezonden. (Zie Van der Tuuk's beschrijving ervan in Or.3395). Reuvens maakte hieruit ook een paar facsimiles. Verder vertelde de bibliothecaris hem, dat het handschrift van Enschedé, waarvan gezegd werd dat het uit Tipora kwam, eveneens Bataks was. Zie over dit hs. 0r.8906. Or.8345. Grote papieren rol. Stamboom van Radja Ngaboe, peng- hulu van Selempai, Sumatra's Oostkust. Ontvangen van Dr.Amir, psychiater te Medan. Radja Ngaboe was lijdende aan paranoiede psychose (grootheidswaan). Hij maakte deze stamboom tijdens behandeling in het hospitaal te Tandjung Pura, c.1940. De per sonen in de stamboom zijn voorgesteld door hun getekende por tretten met ondergeschreven namen in Karo-Bataks, Latijns en Arabisch schrift. Cr.8382. Pustaha. 41 bladen. 11 x 10,5 cm. Geen deksels. Slecht leesbaar. Geschenk van Lr.Th.Pigeaud, 1950. Zie Or. 12.322 f.576-577. Simalungun-Bataks. Alleen de a-zijde en 1 blz. op de b-zijde beschreven. Voornamelijk kalenderwichela- rij. De Pormamis worden met de partadjomburikan in verband gebracht en ook hun kleuren worden genoemd. Ook tabas ni ari na pitu komt hier voor, maar de tekst is niet geheel lees baar. 244 Or.8385. 32 bladen kwarto schrijfmachinepapier. Ontvangen van het Instituut voor Taal- en Cultuuronderzoek van de Universi- teit van Indonesië, 1950. Getypte transcriptie door Djaporman Saragih van een pustaha ni norbuhitan in het bezit van Ir.J.H.van Eraden te Wageningen. In 1972 heb ik de transcriptie met het origineel vergeleken en enigszins verbeterd. Keten van overlevering: Datu na bolon Namora Dairi Ompu ni... Datu Bindu na morhuta di Para- tusan Mara So Mangantan Datu Sunggu ni adji Ompu Radja Sungkunan na morhuta di tano Hajunatas, de schrijver van deze pustaha, amang ibebere Radja Manorhap amang pahompu Sajur ni adji namora Na di Borhu di tano Huta Namora. Al deze datu's woonden in de Tobavlakte ten zuiden van het meer. De eerste en de derde komen ook voor in de keten van overlevering van hs.Ch.B.1115. Eerste gedeelte: djaha horbo marobo, naar de 16 windstreken, a 23 poda ni suhat ni borotan. a 24 poda ni pangalebatan ni horbo santi raja. a 26 poda ni hita djahadi (lees: tumor) horbo tu borotan (da- tor wordt verderop gebruikt). Allerlei tekens ook aan de borotan. a 37 poda ni pusoran ni horbo. b 2 Ija pangintejanta di harangan b 3 Poda ni rasun ni djuhut ni horbo na so panganon. b 4 Ija sulang ni horbo santi raja, met tonggo-tonggo. b 5 Poda ni pangintejan di horbo marobo. b 5 Poda ni panungkun datu. b 6 Poda ni hita mangalap ahar tu harangan ahar ni suhut ahar ni na torop. b 7 bonang suntora itam genoemd; pangaraksaon benamingen. 245 b 10 Poda ni pansara ni alaman, met de verschillende lagen van de aarde (tano). b 11 over de surik; uitvoerig over het smeden met pangarak- saon-benamingen. b 13 anak na di obungon en pustaha ni borun dolok genoemd; boru na di abungon nioli ni sitarihoran; Datu Djantan Debata. b 18 de op de alaman te tekenen bindu matoga. b 19 Poda ni ringkar ni gordang, met pangaraksaon-benamin- gen voor de onderdelen van de gordang. b 22 Poda ni panggujang ni ulu ni santi raja. b 24 Poda ni portoga (l.portonggo?) di ajok, met pangarak- saon-benamingen van vissen enz. b 26 Poda ni sombajang di horbo santi raja. Hierin: inang ni borboron na borbor so mandidi na lojot so na lomlom so morbadja na rata so marsanggul ... inang so mor— hunik marabit tidang tapol morhohos dalijat morsimata ti— dang binbin mangan tidang ho... minum tidang bule morna- puran tidang purti. b 28 Pangaraksaon—benamingen voor het palmwijntappen. b 30 Panulangta ni horbo santi raja met beschrijving van de buffel. b 34 Poda ni lapik ni borotan met tekeningen met ahu batara... Slot pangarambui; begint met ruma ni rau panaluwan; de andere met rambu. Cr.8386. 149 bladen kwarto schrijfmachinepapier aan een zij de beschreven. Ontv.v.ITCG 1950. Getypte transcriptie van de grote pustaha van Van der Tuuk (Amsterdam A 1389, zie bo ven blz.98), gemaakt te Djakarta naar foto's door Djaporman Saragih. Een klein gedeelte is door mij met het origineel ge collationeerd . Bijgevoegd: Een blz. transcriptie ketens van overlevering. 4 blz. verbeterde inhoudsopgave. 2 blz. bijzondere woorden. Een brief van mevr.Dr.C.H.M.Nooy-Palm over de herkomst van het hs. Gr.8395. Pustaha. 25 bladen, en nog 5 beschadigde losse bla den die bij deze pustaha horen. 17 x 10 cm. 2 houten deksels. 246 Geschenk van Mevrouw M.Maasland-Lobry de Bruyn. Begin en slot ontbreken. Zie Or. 12.322 f.577—579- Handelt geheel over pormanuhon (manuk di ampang) met tekenin gen. Or.8396. Pustaha. Fragment. 4 bladen. 25 x 18 cm. Zeer be schadigd. Gewoon Toba-Bataks schrift en taal. Geschenk van mevrouw Maasland. Pangulubalang-tekst met tekeningen, grotendeels uitgewist. Or.8397. Ronde bamboe, lang 9,5 cm, dik 3 cm. Geschenk van mevrouw Maasland. Zie de transcriptie in Or.12.322 f.565. Maleise mantra in Simalungun-Bataks schrift. Or.8398. Ronde bamboe, lang 15 cm, dik 2,5 cm. Geschenk van mevrouw Maasland. Simalungun—Bataks schrift. Transcriptie in Or.12.322 f.565-566. Tabas ni pagar mula d.jadi. Or.8470. Halfronde bamboe. 26 x 10 cm. 8 regels Mandailing- Bataks schrift. Van de Koninklijke Bibliotheek, augustus 1953. Transcriptie Or.12.322 f.566. Brief van drie hoofden van Padang Lawas aan het Nederlandse be stuur, waarschijnlijk uit 1855 of 1869- Afgeb. Bibliotheek- informatie 7 (1972) p.17 en Open 4 (1972) p.726. Or.8473. Pustaha. 37 bladen. 28 x 17 cm. 2 originele houten deksels. Uit de collectie Joh.van Maanen. Zie Or.12.322 f.579- 583. a 2-36 en b 3-25 Poda ni pormanuhon Adji Nangka Piring ... asa dalaba-laba ma manuk laba-laba ni ompunta Batara Guru asa i ma na toding gurunta Datu Hohat ni adji asa ro ma di ho ale lae Ompu Ronggur ni adji asa ro ma di ho ale lae Datu Morpagar Debata. In de pangarambui op b 24: rau bisa = rambu bisa. b 26 Poda ni tambarta di sisangkil e.a. b 27 Poda ni taoarta Poda ni tambar batu harang na morgoar siansur bosi b 28 Poda ni porsimboraonta di bodil beja di hudjur na mor goar Adji Malim Adji Habonaran b 31-34 Poda ni tembakta sipamutung i ma na toding gurunta Nahoda Pandjang tijan tano Barus asa ro ma di ho lae Ompu ni Manambual ni adji. 247 Or.8493» Pustaha. 65 bladen. 36 x 20 cm. 2 originele dek sels. Gekocht van de antikwaar E.van Scherling te Oegst- geest; zie zijn tijdschrift Rotulus VII p.26. Tekeningen alleen in zwart. Zie Or.12.322 f.583—606 en de transcriptie van a 28-33 in Or.12.475. Ik vind het moeilijk uit te maken wat de a- en wat de b- kant is. In de hier volgende beschrijving heb ik aangenomen dat de tekst begint op de kant die mevrouw Mostert b noemt, a 3 Poda ni sipadiampa ni taon sipadiampa ni bulan beja si- padiampa ni ari ija ma inon tambatuwa na morgoar si tangke padi sibaganding manuk (zo hier telkens in plaats van ma- n ik) ni pinta—pinta ompu radja ni adji naga djungdjung ad ji ... ija ma inon na toding Dorma Sijam asa ro ma di Mogom Sabit Ter aanvulling van deze keten van overlevering kan dienen: Guru Tumurun. hata ni adji Datu Morgondang (elders: Morron- dang) Bulan di tano Pollung (a 38, 63). Datu Porhas Ompu Ronggur hata ni adji (a 43, 63) di tano Ajek na Uli. Zie over deze plaatsen Or.12.322 tegenover f.606. a 10 Poda ni tambatuwa na bolon met grote tekening op 20-23. Zie over de fantasieën naar aanleiding van zulke tekenin gen het tijdschrift Open jrg.4. p.724. a 23 Poda ni portonggo ni sibaganding manuk ni pinta-pinta ompung radja ni adji si ampupungu... a 25 Poda ni pangalaho ni sibiangsa ni sibaganding a 28 Poda ni turi-turijan ni naga si tunglang bosi ompu radja ni adji, een scheppingsmythe (zie de transcriptie in Or.12.475) a 33 en 37 Poda ni guna hangalan. Hangalan betekent "de on gunstige gevolgen van onvervulde wensen" (L.Manik, Kat.No. 3). Volgens vdT's wdb ook gepersonifieerd als een geest, wat ook het geval schijnt te zijn in de passage b 51, waar asa ro di Datu Harondang ni adji Sirim- asa ro ma di ho asa ro ma di bang Datu Porhas hata ni adji Guru Tumurun hata ni adji. 248 iemand zijn hangalan toespreekt om een offer in ontvangst te nemen. In plaats van guna hangalan vindt men elders daon ha ngalan, een (genees)middel tegen hangalan, bijv. Winkler, Reg. Wat guna hier betekend is mij niet duidelijk, a 40 Poda ni pamusatan ni tambatuwa na bolon. a 43 Poda ni pormabuwat di na torop ... ija ma inon na morgoar sibangun-bangun ni sibaganding ... ale adji ni Naboru Alas asa ro ma di Boru Haluwat asa ro ma di Datu Porhas enz. a 45 Poda ni tambatuwa ni sibangun-bangun a 56 Poda ni patudjolo ni sibangun-bangun ... ahu ma debata ni singsa dorma.... a 57 Poda ni guro-guroan ni sibangun-bangun ... en nog verschil lende andere toepassingen (pangalaho). b 1 een schrijfoefening (porsiadjaran ni mangsi) in de vorm van een umpama. Poda ni sipadiampa ... na morgoar sibadak na bolon, verderop ook Pagar mula djadi manisija. b 3 Poda ni suhat ni sibaganding ... pormabuwat ahu raoa pama- su-masu ahu raoa enz. Hier blijkt dat het woord ra = willen samengetrokken is uit rawa (vgl.Karo mlrawa = woest; dus: ergens wild op zijn??). b 5 Poda ni pulungan ni sibaganding manik (zo hier) ni pinta- pinta tambatuwa na bolon. b 8 Poda ni hita sumidok suhat ni sibaganding. b 9 Poda ni suhat ni tatarin(g)ta b 11 Poda ni tambatuwanta; b 14: ahu debata ni singsa dorma. b 22 Poda ni pamusatan ni sibaganding met aan het eind een grote tekening. Daarna zijn de bladzijden in twee kolommen beschreven. Links: b 33 Poda ni panonggoti ni porminahan. Ook over bohom-bohom gesproken. b 49 Poda ni hatotoganta ... sibangun-bangun ni sibaganding b 51 Poda ni pangasu hangalanta b 52 Poda ni porngotinta di portandangan barang hita matahut ditahi halak be ja pangarintak na begu asa dapahe ma di akta datuwang pangalaho ni sibagandingta inon, tu porminahanta pe 249 boti do. b 54 Poda ni pamusatan ni sirunggar ruma dohot sipasu dja- gat. b 58 Poda ni sitahal-tuhulta. Rechts: b 30 Poda ni pamusatan ni tambatuwa. Op b 34 een opsomming van namen van huta's, sommige op de Hoogvlakte van Toba. b 35 Poda ni panonggoti ni tambatuwanta b 44 Poda ni tambatuvranta Verder ahu debata... met tekeningen. b 64 slot: boti do pangalaho ni pagar mula djadi manisijan. Cr.8535» Pustaha. 62 bladen. 8,5 x 6,5 cm. 2 houten deksels. Simalungun-Bataks. Uit de nalatenschap van Prof.J.H.Kramers. Zie Or.12.322 f.606-610. De eerste letter van het alfabet wordt vaak voor h gebruikt. a 2-25 Poda ni (h)ata-(h)ata ni sipinang rambe d.i. de kunst om uit de richting waaruit een gast komt zijn eigenschap pen op te maken, geschreven door Guru Bangsa Radja (h)an tano Dolok Paribuwan. a 25-32 Poda ni ari rodjang na pitu. a 33-61 en b 2-28 Poda ni pormanukan, namelijk manuk gantung. b 29-58 Poda ni Adji Pajung, eveneens met een kip (niet met een varken). Or.8536. Pustaha. 48 bladen. 12,3 x 6,3 cm. Twee houten dek sels. Uit de nalatenschap van Prof.J.H.Kramers. Zie Or.12.322 f.611-614. a 2-48 en b 2-4 Over schieten (tembak), kogels en het maken van kruit, door een datu van de marga Silalahi te Sigumpar onderwezen aan Guru Bawaa ni adji en voor hem opgeschre ven door Guru Sihatu ni adji. Op a 18 evv. wordt gespro ken over tembak hulanda waarbij de kolf van het geweer on der het sleutelbeen (haliadang) van de schutter gehouden wordt, dus de "Hollandse" manier van schieten. Luigi Santa Maria, I prestiti portoghesi nel malese-indonesiano, Na poli 1967, p.27, leidt het Maleise belanda (Sund. en Jav. walanda) van Portugees Holanda af, waarbij de beginklank 250 van het Portugese woord door /w/ wordt weergegeven; was het woord uit het Nederlands afkomstig, zo zegt hij, dan zou men een h aan het begin verwachten. Het Batakse woord heeft slechts schijnbaar deze Nederlandse h. Immers in het Atjehs heeft men de oudere vorm ulanda rechtstreeks uit het Portu gees en het modernere blanda, via het Maleis ontleend. Voor het Toba-Bataks geeft vdT eveneens ulanda, en het Mandai- lings heeft ulando, dat blijkens de eind—o^ uit het Minang— kabaus komt. Tobaas h is als regel uit k ontstaan, maar dat kan hier natuurlijk niet het geval zijn. We hebben hier m.i. te doen met een anorganische of hypercorrecte h zoals in het Tobase hupas = Ned.oppasser (Sim.upas). Naast ulanda en hu- landa komt ook nog de vorm hulonda voor; zie boven bij Or. 3446. b 5-47 Pormanuhon Adji Nangka Piring. Or.8771. Pustaha. 25 bladen. 7i x 5i cm. Geen deksels. Is te Berastagi gekocht. Door de bibliotheek gekocht 1956. Zie Or. 12.322 f.614-616 en transcriptie op f.800v-803v. Als leer ling wordt toegesproken Guru Morsahan ni adji. a 1-11 Poda ni ... portonggota: de geest van de berg Pusuk Bu- hit wordt aangeroepen om een vrouwelijke geest te zenden aan wie offeranden worden aangeboden om een ziektegeest te ver drijven. a 11-19 Poda ni tambar sahit radja. a 20-23 Poda ni tangkal bijahat (Dairi-Bataks = tijger) met een tekening. a 23-24 incompleet stukje, b 2-16 Pangarambui met figuren. b 17-24 Poda ni pamunu longit, gaat over de rambu modom van N.0. tot W. (songgot-songgot - porhas). Or.8774. Pustaha. 41 bladen. 15,5 x 11 cm. Geen deksels. Ge schenk van Mevrouw M.Piera—Ypes uit de nalatenschap van W.K.H. Ypes, 1956. Zie Or.12.322 f.616-623- Handelt geheel over Pamunu tanduk. ninna gurungta Guru Sidalijan ni adji ... na mi- jan di tano Tamba Daling Matogu asa ro ma di ho ale anggi doli Djangkal Ulubalang Bolon Ompu Radja Mandobo ni adji 251 asa ro ma di ho aloi anak maol Ompu ni Guru Talebun ni adji asa hupodahon ma di ho ale anak maol Ompu Radja Mananggara ni adji anak ni Siregar Siagi- jan na mijan di tano Arito- nang Djulu asa ro ma di ho ale amang ibebere Radja Pangarambu ni adji oi goar maramani Ompu Radja So Imbangon goar marompuni... Namora Marbun na mijan di ta no Bangkara Toba Bangkara si tutu na mangad ompon ompunta Mortuwa Baba Lubis Ompu Radja Pandabuwan Ompun Tuwan Sunggu Radja asa laho mangalijat mangaretar tu tano Simargalung morbalok anak ni Tamba dohot anak ni Sihotang asa ro ma di ho anak maol Guru Tinambaan pinadjingdjing ni dainang boru Hombing ... pinadjingdjing ni damang Ompu Tuwan So Imbangon asa ingot ma ho da amang ibebere Ompu Radja So Imbangon ni adji oi asa i ma minangsi ni tulangmu Ompu Radja Manungsang ni adji. In de tekst wordt Ompu So Imbangon aangesproken. Er zijn o.a. tekeningen op de gordangs in de 12 maanden; ram- bu modom, enz. Or.8776. Pustaha. 93 bladen. 23 x 16 cm., veel bladen kleiner. Bestaat uit twee aan elkaar genaaide repen bast. Een klein gedeelte van het begin van a (einde van b) ontbreekt. Geen deksels. De eerste vier bladen zijn gedeeltelijk afgescheurd. In het Museum Princessehof te Leeuwarden is een transcriptie van dit handschrift, gemaakt (ik weet niet door wie) toen een reep aan de linkerkant van het eerste blad, die nu ontbreekt, er nog was. Door de bibliotheek gekocht van Mevrouw Slegten- 252 horst te Den Haag, 1956. Zie de aantekening in Or.12.322 f.623-624 en de gedeeltelij ke transcriptie in Or.12.475, waarvan het begin is aangevuld naar het exemplaar in Leeuwarden. Het begin ontbreekt. Het eerste gedeelte bestaat uit tabas. Na een kleine bindu op a2 begint een stuk met de titel: Poda ni ompu radja tambatuwa radja ni (onleesb.) na bolon Na(m)borun Dolok. Dit gedeelte eindigt a 8 met de keten van overlevering: na toding gurunta ma inon Urang Kaluwan na hutandangi ma inon Si Boradja Guru Sinomba ni adji Datu Radja Nainggolan asa huduk do inon ingon torpasang do di pormijahanta ale Hinoting ... bajo Guru Mangain Bilang Mauli. Dan een grote tekening tot a 13. a 13-16 Ahu ma debata ni Naga Situllang Bosi. Aan het eind hiervan wordt weer Si Hinoting genoemd; ook wordt gezegd: adji Malaju ma inon na toding Malaha urang Djawa ija ma naga situldang bosi djadi sibaganding. Aan het eind een te kening die tot a 22 loopt. a 16-35 Poda ni uormamuwatanta laho tandang, weer met een gro te tekening van 25-31. a 35 - 39 Poda ni pulung-pulungngan ni sibadak sibaganding siampapanga siampupungu simainton bulan ompu radja mjadji, met tekeningetjes aan het slot. Gf.Cat.Kopenhagen bij BAT.46 a 39-41 Ahu debata, met tekeningen. a 42-46 Poda ni pormabuatanta ... na morgoar singsa dorma_ ma inon a 46-53 Ahu debata, met tekeningen, a 53-59 Poda ni tambatuwanta na toding Dor(ma) Sijam asa ro ma di simatuwa Mangapajung asa ro ma di Datu Borling (ni adji) anak ni Nailantumon- asa ro ma di Si Hinoting. asa ro ma di asa ro ma di asa ro ma 253 a 59-69 Ahu debata, met tekeningen. a 69- b 78 Poda ni gorak-gorahan n(i) Ad,ji Pajung pinodahon ni gurunta Datu Si Rumbija na mijan di Do- lok Siduwasusu di Simorpang- pang asa dijadji Sinomba ni Bosi ffialela asa taripar tu Sipanganbolon asa disi ma gurunta Datu Pa- jung di Sipanganbolon Datu Sirungguk Sibu(e)ja na mijan di Huta Namora Datu Mangara Pajung Hasibuwan na mijan di Haju na Pitu Datu Sapörhas Sangijang (eer der: Datu Sangijang Porhas ni adji) bajo Pohan Morpa- jung na mijan di Sampilulut anak ni na di Tungkaon Datu Pangsa ni adji na mijan di Ravmtbosi Hutagurgur anak ni Nai Rasaon Datu na di Panaluwan ni adji anak ni Datu Pohan Morpajung Adji pa- hompu ni Datu Guru Porsintaon ni adji bajo simano ni Manurung asa diadji gurunta bajo Guru Sinampang Ivlauli anak ni na mora Tampu ni Bolon na toding Sigumpar asa huadji ma ningku sada boru ... ninni bajo Si Hinoting ... Guru Mangain anak ni Nai Lan- tungon Nainggolan Porhusip na mijan di huta Pasir Babana na toding Sigumpar hijan ... por- sinuwan ni dainang boru Pohan Sihahanipar. b 78-82 Poda ni tambarta na morgoar babijat so sunggulon i ma na toding gurunta Guru Debata ni adji tijan tano asa mangadji ma asa mangadji ma asa mangadji ma asa mangadji ma asa ro ma di 254 Balige asa ro ma di ho ale lawe Guru Mangain. b 82-83 Poda ni tambatuwa ni tambarta inon. b 83-85 Poda ni tambar si malompoi. b 85-86 Poda ni taoar radja, b 86-88 Poda ni tajor bugang. b 88-90 Poda ni tambar ni mata. b 90-92 Poda ni pohungta di panangko. b 92-93 Poda ni tambarta namusean (abrupt einde). Or.8779. Fotocopie van een pustaha in privé bezit in de Ver. Staten van Amerika. Ontvangen van een antiquair te New York. 12 foto's van elk twee bladzijden, met inkt genummerd 24-1 (dus in omgekeerde volgorde). Zie Or.12.322 f.794-795. Blz.24-13 zijn de a-zijde van het handschrift; blz.12-1 de b- zijde. Naar schatting ontbreken aan het begin van de a-zijde en het eind van de b-zijde 15 a 18 bladzijden. Inhoud: 24-22 het eind van een stuk over begu monggop volgens de da gen van de maand. Vgl.Kopenhagen BAT.7. Ik meen hierin het woord porhala(a)n te lezen; het hele handschrift is waar schijnlijk een toelichting op een wichelkalender. Het is ge schreven door 0(m)pu ni Bona ni adji, ook genoemd Datu Ivlo- nang ni adji, voor zijn jongere broer Ama Rumanang ni adji, met zijn kindernaam geheten (si) Sorgang. 22 een stukje van 7 regels over ongunstige dagen. 22-18 Poda ni panabari ni ari, om de ongunstige invloed van een slechte dag te neutraliseren. 17-14 Poda ni porbungtion-onta tu tonga ni galung barang ma- not(o) uma manabur barang mamuwat ome hita di umanta, vol gens de maanden. 13 en 12 zijn blanco. Vervolg van deze poda op 11-10. De twaalfde maand wordt niet vermeld. 10-7 Poda(ni) papangan ni o(m)pu hala, op welke dagen de Schor pioen "eet". 6-1 het begin van een poda ni ari rodjang, slechts 8 van de 30 dagen. Cr.8784. Fotocopie van een pustaha van A.B.Doncaster, Colches ter. 41 blz. Zie Or.12.322 f.624-626. Gorak-gorahan ni manuk gantung. asa i ma na tijan Guru Sanijang Naga ni adji na 255 ti(jan) huta Djandji Radja asa ro ma di ho ale Guru Pangata ni adji. Or.8802. Pustaha. 51 bladen. 23 x 16 cm. Geen deksels. Ge kocht 1957. Zie Or.12.322 f.626-636. Buiten op het hs. een lakstempel met familiewapen en de handtekening A.E.Croocke- wit. Een persoon van deze naam promoveerde 1863 in de rech ten; hij zal wel een familielid geweest zijn van Dr.J.H. Croockewit Hzn, die in 1849 en 1850 op Bangka en Biliton was. De keten van overlevering luidt: Guru Niambangan ni adji te Sirait - Guru So Imbangon n.a. - Guru Manangkudju n.a. - Guru Mamostang Laut hata ni adji. Zijn jongere broer Guru So Ivïatahut hata ni adji heeft het hs.geschreven (zie boven p.13) a 2 Poda ni hatotoganta... (de 12 ponnesa met tekeningen), a 11 Poda ni tano hadjodjahan (de 8 panggorda met tekeningen) a 15 Poda ni hatotoganta (een adji) a 19 Poda ni hatotoganta ... na manggoarhon tampuk ni panu- runi na bolon a 20 Poda ni pormasak ni panuruni na bolon a 30 Poda ni tampuk ni panuruni na bolon, verderop met pangu- lubalang-tekeningen. b 4 Poda ni pagar lumpat tiga b 12 Poda ni siporhas manoro ni pamunu tanduk b 14 Poda ni pongpang bala saribu na bolon. b 21 Poda ni dorma b 37 Poda ni hatiha ni pamunu tanduk. Hierin wordt Mangihut ni adji toegesproken. Eind op b 45. Or.8820. 216 blz. folio en kwarto papier, waarop de Demang Frederik Goeltom telkens op de linker bladzijde een blz. van God.Or.3406 p.1-108 in Lat.kar. heeft getranscribeerd en op de rechter bladzijde een Maleise vertaling met voetnoten heeft gegeven. Uit de nalatenschap van W.K.H.Ypes. Het stuk gaat over de gewoonten vein Pasaribu in Boven-Barus; Pleyte, Ypes en ik zijn van plan geweest het uit te geven, maar er is nooit van gekomen. De verbeteringen in Goeltom's tekst zijn van mijn hand. Zie verder boven blz. 161 onder Uhum. Bij dit handschrift zijn gevoegd een aantal foliovellen met stukjes tekst, vertaling en inleiding van C.M.Pleyte 256 uit 1901 (met veel fouten). Or.8906. Papier. 136 ff. 20,7 x 16,5 cm. Om het andere blad aan weerskanten beschreven. Voorin een los blaadje waarop staat: Deze copie is vervaardigd door den zoon van Professor J.Kinker. Het oorspronkelijk handschrift berust thans in de Universiteitsbibliotheek te Turin. Januarij 1869. (get.) Hp. Buitenop is een gedrukt strookje (uit een veilingscatalogus?) geplakt: 930 (Copie) van "Een boek op de bast van een boom geschreven, gekomen uit het rijk Tipora aan den Ganges". Volgens catalogus no.8 van C.P.J.van der Peet, Amsterdam, no. 22 is het een copie van een Batak handschrift, toebehorende aan Mevrouw de Wed. Enschedé te Haarlem. Uit dit hs.Enschedé heeft Van der Tuuk notities gemaakt, te vinden in Or.3417 p. 109 en 110. Men ziet daaruit dat de copie vrij nauwkeurig is. Door Millies gemaakte facsimiles van enkele stukken er uit vindt men in Or.5006 B2. Het origineel was reeds vóór 1819 als Bataks geïdentifi ceerd, zie Or.8326. De beschreven bladzijden dragen de nummers van de Batakse bladzijden waarvan ze zijn overgeschreven, n.1. 5 plus 28 aan iedere kant van de strook boombast. De voornaamste teks ten zijn: rambu siporhas en panuruni na bolon; onder de klei nere teksten en onderafdelingen komen bijv. voor: porgadja(a)n (met 8 dieren), harahar ni bulan, rambu na toga, rambu si to- lu pulu, ari panumpur, daon ni batu rakrak, pangulubalang sitaeram, pangulubalang sibalik hontas, pandabu harahar ni musunta, porpangiron na morgowar sitangkup pinggan, rambu ga- ruda, ari manombir. Er is een tabas beginnend: hutaja ho hu- taja ho Boru Sopang Panaluwan... Het hele handschrift is geschreven voor Guru Debata ni adji, met een goar hinabile genoemd Guru Tuhason ni adji (van de marga) Sihahan. De zuidelijke ta en de noordelijke wa worden gebruikt. Plaatsnamen heb ik niet gevonden; dialectische woorden evenmin, uitgezonderd demban, maar in een betekenis die ik niet ken, n.1. asa dademban ma anak badjang di somba- on na laga. De keten van overlevering in het begin van de rambu siporhas-tekst luidt: na toding Datu Guru Tubu ni adji 257 asa ro ma di asa ro ma di Sorba ni adji guru na bolon Datu Sungga (vlgs.Millies, Or 5006B, Sunggu) ni adji guru asa ro ma di asa ro ma di ho amang na bolon Datu Bondang ni adji Gum Debata ni adji. Daar de bibliotheek te Turijn in 1904 afgebrand is zal het origineel wel niet meer bestaan. Or.8911. Pustaha. 51 bladen. 29 x 22 cm. Geen deksels. Bui tenste bladen beschadigd. Gekocht Antiquariaat Accolade 1958. Zie Or.12.322 f.637-645 en 819-826. a 1-41 Poda ni pormanuhon Adji Nangka Piring, door Gum Pan- djamang hata ni adji uit Limbong geschreven voor zijn vrouws broers zoon Gum Niadjaran hata ni adji te Pangu- a 41-45 Poda ni pamusatan ni pormanuhon adji nangka piring naboru sinomba si haen na mira si batu pasagi ija dung do datong(gor?) singa ni pormanuhon asa daida musengan ma pamusatan ni pormanuhonta inon. a 45-b 16 Verdere onderdelen van de pormanuhon, eindigend met een tekening van de kip met bijschrift, b 17-25 Poda ni pagarta di adji ni halak na morgoarhon mu- la djadi na bolon. Op de laatste blz. tekeningen, o.a. doolhof, b 26-30 Poda ni busung si adji habonaran. tegen dieven, b 30-48 Poda ni ari rod.iang en andere tijdstippenwichelarij. Zie de catalogus Kopenhagen onder BAT.48. Or.8918. Aantekenboek van zendeling J.H.Meerwaldt Sr.,ont vangen van zijn zoon J.H.Meerwaldt Jr. In de lengte gevou wen foliopapier, 32,7 x 10 cm. 52 ff. Latijns schrift, twee verschillende handen, een (A) waarschijnlijk van een Batak- se informant, een (B) van Meerwaldt zelf. f. 2v-17v (A) alleen linker bladzijden, 137 Tobase umpama (spreekwijzen, sommige in de vorm van vierregelige vers jes) met aantekeningen en aanvullingen (B) op 3r ew. en 4a en b (een inliggend velletje postpapier), f. 18v-20v (A) Pangalaho ni na marguru hadatuon, hoe men da tu wordt, met op de rechter blz. (I9r-20r) een becijfering ruran. 258 (B) van de kosten in guldens (totaal f 229,25). f. 21v-38v (A) Parningotan, herinneringen van Ompu Pasang Ba- tu Panggabean, radja Ihutan L.Siagian Panggabean, terugrei kend tot in de tijd voor de komst van Nommensen. Het laatste gedeelte is een lang offergebed. f. 39 r en v. Tunggal panaluan, het verhaal van de oorsprong van de toverstaf, zeer kort in het Nederlands (B). f. 40r-41r (B?) Marga ni Batak, een lijst van de voornaamste Batakse marga's. f. 41v-43r. Gebruiken bij zwangerschap, in het Nederlands (B). f. 50v-51v. "Inhoud der kisten" (o.a. Batakse ethnografica). (B). Or.8929. Pustaha. 47 bladen. 28 x 2li cm. Karo-Bataks. 2 ori ginele deksels. 2 leren banden. Door de bibliotheek overgeno men van de Zendingshogeschool te Oegstgeest, die het had van zendeling J.H.Neumann. Het hs. is in vele stukken gebroken, die door Mevr.Mostert in de goede volgorde zijn gelegd. Trans criptie in Or.12.475. a 2-46 en b 2-5 Tekst over tunggal panaluan, grotendeels paral lel met de handschriften in de Chester Beatty Library en in Parijs. De oorsprongsmythe is hier echter slechts kort aan geduid. De eigenlijke tekst begint op a 18, na de tekeningen. Het voorgaande stuk bevat bezweringsformulieren. De verhou ding van de verschillende teksten is besproken in de Dublin- se catalogus onder no.1101. De tekst van het Chester Beatty handschrift is daar gepubliceerd op p.113-149; een van de la cunes daarin heb ik aangevuld met een stukje (a20-23) uit ons handschrift. In Or.12.475 zijn behalve de complete transcrip tie van ons handschrift door mevrouw Most .t ook transcrip ties van parallelle teksten over tunggal panaluan opgenomen, n.1.Paris,mal-pol.260; Leiden Akad.247; Amsterdam 2761/18 en 21. De keten van overlevering is, zoals vaak bij Karo-Batakse handschriften, niet erg duidelijk, doordat men (of althans ik) niet weet wat namen en wat titels zijn. Ik lees op a 19s asa ro ma di Datu (T)ung(of pu?)gal Slktijan asa ro ma di Datu Munggur Birta (l.Barita?) asa mabi nini si mSrana na uli(?) 259 asa ro ma ale di kamu ale si kamu alar nabi dadlk(?) asa ro ma di Datu Tutar Datu Lintje ni adji asa ro ma di Guru Tajan pSrtandang ni Pasang ni adji asa disusurkSn mangkila Limbung panawar tu Datu P?rtandang ni adji b 5-28 PSda ni ... pagar si tllln rango sunsang met tabas en tekeningen. b 28-33 P5da ni panadingta di pSrtandangan. b 33-35 P5da ni taun (tahln?) bunuhta di kasukutSn. b 36-40 Pldah ni panggantungta di anak b?ru. b 40-42 P?da ni sabung-sabungta di kasukutan. b 42-44 P?da ni sipatulpakta di bitjara na gSdang. b 44-46 P?da ni sirang-sirangta i kalak na marijah-rijah. De verontschuldiging van de schrijver aan het eind van het stuk over de tunggal panaluan luidt: Asa lahang kana kubStSh mSrmangsi niku kana ngata pamlre basaneja barang- barangsa gija nina pamlre basaneja. Het woord (of de naam?) pamSre komt nog een paar keer voor. Or.8949d. 8 bladen uit een schoolschrift, waarop in Lat.kar. aantekeningen zijn gemaakt over Batakse adat, o.a. over een eed waarbij een buffel gedood wordt, over gaven aan de fa milie bij overlijden (mano-mano), en over de bruidsprijs. Gedateerd Baringin 2 Oct.1913 en Rambe 17 Oct.1913* Gete kend Nalom. Door E.Gobée verkregen in de tijd dat hij controleur van Ba- rus was. Or.10.855. Pustaha. 81 bladen. 37 x 21 cm. Twee losse houten deksels, een oud, een later bijgemaakt, evenals de gevloch ten rotan band. Gekocht 26/3 1963 bij Burgersdijk en Nier- mans, die de naam van de vorige eigenaar niet mocht meede len. Zie Or.12.474 f.503-514. Dit grote, mooie en uitstekend geconserveerde handschrift is afkomstig uit Asahan. Het is geschreven door Guru Tina- tang ni adji die woonde in de plaats met de eigenaardige naam Gu in de landstreek Simortatoba voor zijn zwager (man van zijn zuster) Ompu ni Udjuan (of Niudjuan?) in Lumban Manurung en diens vier zoons. Een van deze heette Tuwan Bun- 260 tu Pane, d.i. Heer van Buntu Pane, een bekende plaats in Asa- han. De oudste broer wordt gewoonlijk aangesproken als Marru- dang Adji, maar êên keer amang Batu Rakrak Marrudang Adji. De derde zoon wordt genoemd Nanggar na Ribu of Radja Manga- nanggar Sabungan; misschien is Nanggar na Ribu een apanage- naam. De vierde zoon heet Tuwan Mortadji. Ompu ni Udjuan, die vermoedelijk twee van zijn zoons aan het hoofd van dorpen in zijn gebied kon stellen, was dus stellig een voornaam hoofd (wat men in Simalungun zou noemen een parbapaan) in Asahan. Guru Tinatang spreekt hem steeds aan met radjanami, onze vorst. Het handschrift bevat vier teksten, n.1.: a 2-68 Adji Pajung. a 69-b 23 Porbuhitan. b 24-64 Pamunu tanduk. b 64-80 Pangulubalang sirumbak batar-batar. De eerste tekst gaat volgens de inleiding terug op Tuwan Si Mangara Pintu in Limbong Sagala Dolok, die hem leerde aan Datu Indar Malau, die hem leerde aan Datu Mangalauti te Para- pat, die hem leerde aan Guru Mangalanang ni adji, de vader van de copiist Guru Tinatang. De keten van overlevering van de tweede tekst begint bij Datu Indar Malau en voegt tussen hem en Datu Mangalauti nog zijn jongere broer Bonar ni adji in. De pamunu tanduk-tekst komt van Datu Paturun Bani en be reikte via Datu Morrangin Bosi de reeds genoemde Guru Man galauti. De pangulubalang-tekst kwam van Guru Morhite Adji via Gu ru Tinonahon ni adji naar Datu Mangalauti. Een aanknopingpunt voor datering door vergelijking met an dere handschriften heb ik nog niet gevonden. Si Mangara Pintu wordt vaak aan het begin van ketens van overlevering genoemd, maar ik zou niet durven beweren dat een hs. waarin, zoals hier, drie schakels tussen hem en de schrijver zijn, persé ouder moet zijn dan een waar er zeven zijn, zoals het hs. waarover Dr.J.Winkler in BKI 110 schreef. Er zijn veel vignetten en enige illustraties in zwart en rood. Merkwaardig is de grote, een gehele bladzijde vullende afbeelding van de hariara sundung di langit, een mythische 261 hemelboom, voorgesteld als een menselijke figuur uit wiens hoofd takken groeien. Deze voorstelling is verwant met die in hs. Chester Beatty 1115, gereproduceerd in mijn catalo gus van de collectie te Dublin, plate 5. De illustratie uit ons handschrift is gereproduceerd op de omslag van de cata logus van de tentoonstelling "De Bataks op weg" in het Ethno- grafisch Museum te Delft, 1967. Op a 55 begint een Poda ni pandabu harahar ni adji pajung di na tolu sada ina; vgl. hierover boven bij Or.3428 (even eens een adji pajung-tekst). Or.11.093» Pustaha. 48 bladen. 12 x 8i cm. 2 houten deksels. Van de Koninklijke Bibliotheek, 1966. Afkomstig uit de boe del van Francois Meissen. Karo spelling. Zie Or.12.322 f. 829-836. a 1-13 P?da ni kata-kata ni pagar ni (p??)ng?luwari si bilah langit ... asa edi pSdah ni guru£ruj ni si T?ba asa rSh ma di guru p?rtandang ni tan5h Kabandjahe nari ma- nandangi tan?h KinSpan si Marijah m?rg?rank5n Bapa ni Txrsxk Malxm asa nisu(ng)kun ma di Guru Djarih Ginting mergana asa ni banuwa Gxndang asa nisu(ng)kun Urangkaja Malpas asa nisu(ng)kun Pa(n)dija morgana si b?lah langit. De tekst bestaat voornamelijk uit tabas. a 13-19 De Sanskrit maandnamen: Tjit?ra, si Saka, si Dista, si Tama, si RSsba, si BadSra, si Sudi, si Sakadi, si Merga, si Dija, si Guwa, si Kurung Lamadu, met de die renriemtekens. Zie korte Mededeling in BKI 128 (1972), p. 494-496. a 20-30 over l?ngit enz. in de verschillende maanden, a 30-36 Over een middel uit luizen (kutu) bereid, met tabas en tekeningen. a 37 kompasroos met poppetjes die heten arimou, gadjah, ru sa, buwaja, ka(m)bing, lSmbu, naga, ikan, dus wat elders heet porgadjaan. a 38 tekening van pane met bindu matoga. a 39/40 diagram van de panggorda met kompasroos, a 40-43 In het midden een diagram van 7 kompasrozen met de 262 woorden mate en ta (elders steeds bunu i.p.v. ta, maar ook in de tekst wordt ta gebruikt). Links hiervan: plda ni pangarambu si bSlah langit met een pangarumai. Rechts: De offers voor de geesten van de 7 dagen, n.1. Tuwan si Ka- tebat, Tuwan si Palekah, Tuwan PutSri Hidjou, Tuwan Sakusi- kusi (of tji?), Tuwan Sarindang-rindang, Tuwan si Djamuning, Tuwan Saklsah-klsah. a 43-47 en b 2-4 over de pSrmamis. b 5-10 De gewone tekst over de kwartaalloop van de Pane, b 10-12 P?da ni pamilihi kasukutan, een korte pangarumai. b 13-35 Ari rodjang. b 36-39 Offers voor tovermiddelen op de 7 dagen en de bij die dagen horende windrichtingen, b 39-47 Plda ni kata-kata ni plrsibadan ni manusija didalam bSrtijan. Er komt een tuin (pSkSn) bij te pas, waarin rx- mxge geplant wordt. ... pinldahkSn Radja Sampe di Liha a(sa) rlh Radja GÊraha Udjung Saribu r?h ku datu mSrladjar Pandija morgana. Or.11.095. Een bamboegeleding, 27,5 cm lang, 4,5 cm dik. Een kant open; aan de andere kant een uitsteeksel met een gat. Aankoop 1966. Een klacht van Ompu ni Hobol Batu in Simanullang Matiti ge richt tot de assistent-resident te Tarutung. Ondanks de door het bestuur beloofde vrede vallen zijn tegenstanders hem lastig. Transcr.0r.12.322 f.673. Or.11.096. Stuk ronde bamboe zonder knopen, lang 20 cm, dik 3,5 cm. Aan de kant waar de regels beginnen esn uitsteeksel met gat. Aankoop 1966. Briefje van Radja Silaban aan de resident, ass.res. en con troleur, waarin hij klaagt over langzame afdoening van zijn perkara. Transcr.Or.12.322 f.674. Or.12.028. Pustaha. 35 bladen, in vier stukken gebroken. 10 x 14 cm. Twee houten deksels, 1 rotan band. Aankoop 1969. Zie Or.12.322 f. 837-840. a 2-34 en b 2-8 Poda ni pamusatan ni adji nakka piring, ge heel bestaande uit pandjahai van het haanorakel met teke- 263 ningen. Aan Guru So Suharon n.a. onderwezen door zijn oom (tulang) Guru Pinadjingdjing n.a. namora Sinaga te Urat. Op b 8 een tekening van de kip met bijschriften, b 9-25 Poda ni pangulubalang ... sipord.iand.ii.ian. b 26-31 Drie hatiha's met bijschriften: Poda ni ba(ng)sang radja, met een hatiha van 7 vakken, elk met een cirkel in het midden en diagonalen; in de vakjes tekeningen (kippen enz.). De eerste twee vakjes zijn onvol tooid en hebben het opschrift: na lupa do ahu, deze ben ik vergeten. Hatiha si adang morgait (7x7 vakjes). Een hatiha in de vorm van een kompasroos met inschriften om dieven te vangen, genoemd parbolatan. b 32-43 Gorak-gorakkan ni anak bodil, met tekeningetjes van kogels. Or.12.290. Pustaha. 28 bladen. Geen deksels. Aankoop 1969. Zie Or.12.322 f.840-842. Inhoud: pamunu tanduk. Herkomst volgens het slot: songoni ma ninna gurunta Pande sipaturun Bane tian tano Sibalungun Ta-ngga Batu ale Datu Horbo na umbuat goar ni damang oi pu- ang. Er is een huta Tangga Batu in het Simalungunse land- schap Purba dicht bij Haranggaol. Or.12.293. Pustaha. 49 bladen. 11x9 cm. Geen deksels. In compleet; aan beide einden ontbreken stukken. Slordig ge schreven. Gekocht bij Sotheby, Londen, 1970. Zie Or.12.322 f.842-843. a 1-49 en na een lacune b 1-4 over Pane na bolon. b 5-48 Tambar guringan bosi. b 48-49 Het begin van een stuk over oanarahi. Or.12.299. Pustaha. 16J bladen. 22 x 15 cm. Geen deksels. Langs de randen een dubbele lijn met telkens om de onge veer 3 cm drie dwarsstreepjes. Ook de dubbele lijnen die de afdelingen van de tekst scheiden hebben zulke dwarsstreep— jes. Gekocht 1970. Transcr. in Or.12.475. a 2 ~ b 3 Manuk gantung, het wichelen uit de tekens die de wichelaar ziet in het inwendige van een geslachte, open gesneden kip. Op a 15 - b 3 zeven tekeningen van het in- 264 wendige van de kip, zoals men die gewoonlijk in dergelijke teksten aantreft. b 3-15 Panampuhi na bolon, het wichelen met van de boven- en onderkant van een citroen afgesneden schijfjes die op een rijstwan geworpen worden. Gewoonlijk vindt men in de wichel- boeken de vorm van het citroenorakel beschreven waarbij op de wan een kompasroos getekend wordt, zoals vermeld bij Winkler S.202-204. Winkler noemt echter ook (S.189) een citroenorakel waarbij een mensefiguur op de wan wordt ge tekend, en dat is hier het geval. De figuur, die met gele kleurstof uit kurkumawortel bereid op de wan getekend wordt vindt men op b 11. De romp bestaat uit drie ovalen met een streep erdoor. Op b 3/4 wordt gesproken over parnibui, por- ratusan en porpuluan of porpului. De n van het woord parni bui is niet duidelijk geschreven; ik denk dat bedoeld is parribui, en dat de betekenis is: het duizend-, honderd en tien-vakje; dat zullen dan wel de ovalen in de tekening zijn. Op b 12-15 vindt men de tekst van drie tabas, bezwe ringsformulieren, n.1. twee voor de rituele reiniging met citroensap, en een voor het bewieroken van de citroen. Opmerkelijk is het verband dat gelegd wordt tussen het ci troenorakel en het wichelkoord (rambu siporhas). De twee schijfjes citroen dragen dezelfde namen als de twee touwen van het wichelkoord, n.1. siporhas en sibangke. De schrij ver zelf legt dit verband, daar hij op b 11 zegt: i ma ram bu na so bisihon, dat is een wichelkoord dat men niet behoeft te zwiepen (bisik in het koordorakel = bosik, gezegd van de zwiepende beweging waarmee het dubbele koord op een kleed wordt geworpen om uit de ligging de toekomst te voorspellen), b 15-16 Als een soort bladvulling volgt hier nog de beweging van twee tekens (aan het uitspansel?) genaamd si manapul en si manunggaling door de windstreken. Men moet vermijden die tekens voor zich te hebben in de strijd, bij het (voor de eerste maal) afsnijden van het haar van een kind, en als men zich naar een vergadering begeeft. In het begin wordt gezegd dat deze onderwijzing afkomstig is van Guru Sombaon ni adji. De naam van de leerling voor wie het boek geschreven is luidt Ama ni Mardjurangga hata ni adji 265 Ompu Radja na Tolu (op a 2 staat bij vergissing Mardjuga in plaats van Mardjurangga). Hij woonde in het dorp Sosor Djulu. Cr«12.318. Pustaha. 42 bladen. 22 x 17 cm. Geen deksels. Aankoop 1970. Zie Or.12.322 f.843-844. De a-zijde handelt voornamelijk over adji pajung (met teke ning van de varkensnek op a 42), de b-zijde over verschil lende soorten pormanuhon. Er is echter ook een stukje a 37- 39 over het schieten met een geweer:Poda ni pamusatan ni tem- bak timan gurunta Ompun Samuana Radja Simeal-eal, met te keningetjes van kogels. De keten van overlevering in het be gin luidt: ale Ompu ni Sait ni Huta i ma na tijan ompumu Ompu ni Badingin ... di tano Sigumpar asa ro ma di ho ale radja ni amana oi poda ni ompumu Datu Sisi Habu-habu bao Tuwan Di- am...di tano Sigumpar... asa ro ma di Datu Pormangsi ni adji... na masipalibean poda do hita ale lae Ompu ni Andar ni adji anak ni namora Pandjaitan ingot ma ho di poda ni tembakta inon. Het schijnt dus- dat de adji pajung-tekst verkregen is in ruil voor de tembak-tekst. Or.12.322. 25 schoolschriften. I-XVII Beknopte beschrijving van de Batakse handschriften (d. w.z. de pustaha's) in de Universiteitsbibliotheek te Leiden door M.T.Mostert-Silitonga; verder door P.V.:0r.3394b en e; 11.095, 11.096. XVIII Excerpten uit handschriften over porbuhitan door P. Voorhoeve, n.1.Leiden U.B.0r.3454 en 3548; Br.Mus.Or.8196; Amsterdam 137/557; Leiden Mus.v.Volkenk.1239/267; Breda 10057. Zie het artikel over Batakse buffelwichelarij in BKI 114. Aan het slot index op aantekeningen over hss.Amsterdam. XIX Transcriptie van Or.3465 door P.V. Lijst van de pustaha's van Van der Tuuk. Excerpten uit U.B.0r.6246 en Mus.Leiden 769/35. XX Excerpten uit pustaha C.Scheffer door P.V. en mevr. Mostert; uit twee pustaha's van J.H.Meerwaldt Jr., nu in de 266 Chester Beatty Library; uit Or.3394h,j,n p.1-27; Or.8779. De titel van de pustaha van C.Scheffer is Poda ni panuruni. XXI Excerpt uit een pustaha van Max Nothelfer. Simalungun- Bataks. Poda ni guna hangalan. Zie F.Or.A 10e. Excerpten uit Or.8771» 3394n p.27-45 en 3404 p.125 ew. XXII Transcriptie van een kleine pustaha over Parhalaan Ang- Icola (vnl. over de pormamis). Excerpten uit Or.8911 en 3404 p.149-162; uitvoerig uit Or.11.093; kort uit een hs. over pangarambui, parombunan, alamat, tondung babijat; verder uit Or.12.028, 12.290, 12.293, 12.318. XXIII Transcriptie en beschrijving van een pustaha van Dja- pangkat te Peraatangsiantar. Poda ni lobanak enz. Aantekeningen uit mocrofilms. XXIV Aantekeningen over en excerpten uit hss. v.h. Museum v. Volkenkunde, Leiden. XXV Excerpt uit Or.14.173, 14.165, 14.198. Or.12.469. Dik schoolschrift met stijve kaft. Transcriptie van Or.3429 door P.Voorhoeve. Or.12.473. Vier schoolschriften. Complete transcriptie, in clusief de tekeningen, van hs. Kon.Akademie 247, door M.T. Mostert-Silitonga. Or.12.474. 10 dictaatcahiers en een schoolschrift, f.1-417 Korte beschrijving van de pustaha's in het Kon.Insti tuut voor de Tropen te Amsterdam die niet zijn opgenomen in mijn lijst in Mededeeling Afdeeling Volkenkunde No.6 (1934). Door M.T.Mostert-Silitonga. f.418-456 Idem van 5 pustaha's in het Rijksmuseum voor Vol kenkunde te Leiden (1945/1, 1987/1, 1898/6, 2355/1, 2081/1). f.457-483 Aantekeningen van P.Voorhoeve over pustaha's in Amsterdam en het museum te Leiden (2311/1, 2929/21). f.484-514 Idem over hs. Parijs Bibl.Nat. mal.-pol.6, Leiden U.B. Or.3146, 6245, 10.855. f.515-534 vervolg van f.483 (Amsterdam); 535-539 Leiden U.B. Or.12.827; 540-558 transcriptie uit Amsterdam 2761/55. Schrift XI Aantekeningen over beschreven bamboes te Amsterdam. Een xeroxcopie van de beschrijving der pustaha's in Amster dam is in het Kon.Instituut voor de Tropen. Or.12.475. Folio mappen. Excerpten en transcripties uit Ba- 267 takse handschriften in de U.B. te Leiden. Bestaat uit een gepagineerd en een ongepagineerd gedeelte. I. p.1-23 Excerpten en vertalingen van Uilespiegelverhalen, door P.Voorhoeve gemaakt omstreeks 1926. p.24-49 Stukken over Uhum; zie boven bij de handschriften op papier uit de collectie Van der Tuuk, groep G. p.50-75 Transcripties van Batakse brieven uit de collectie Van der Tuuk, met index van eigennamen. II. Ongepagineerd: Transcripties gerangschikt volgens de codexnummers. Or.12.476. Drie schriften. Transcripties door mevr.M.T. Mostert-Silitonga van pustaha's in het Rijksmuseum voor Vol kenkunde te Leiden, compleet met tekeningen. De nrs. 1239/269, 741/7 en 464/55. Aan het slot (f.191) een lijstje van verde re aantekeningen over handschriften in dit museum, f.192- 204 aant. over hs.794/2. Een xeroxcopie van de transcripties is in het museum. Or.12.477. Een schoolschrift. 31 blz. Lat.kar. Transcriptie door M.Joustra van een Karo-Batakse pustaha. 1-12 poda ni toeri-toerijan ni tawar si dajang roembija boedjang. 13-27 Poda ni kasaja ni tawar si d.r.b., met tabas en aller lei toepassingen. 28-31 Poda ni panggabe-gabe ni toengkoel ni tawar si d.r.b. Or.12.506. Transcripties van Batakse handschriften in de Chester Beatty Library te Dublin door ffi.T.Mostert-Silito nga en P.Voorhoeve. Hierin ook transcriptie van Leiden REM 3838/1; excerpt uit Amsterdam 137/563; xeroxcopie van Wup pertal Bat.2. Or.12.605. Collectanea van P.Voorhoeve, o.a. Bataks. Zie beneden blz.302, Aanhangsel 3 Or.12.827. Pustaha. 57 bladen. 18£ x 12 cm, sommige kleiner. Incompleet, begin en eind ontbreken. Een stukje van blad 1 is los, van blad 7 en 38 ontbreken stukken; verschillende bladen zijn beschadigd. Geen deksels. Geschenk van Mej.A.E. Inckel te Amsterdam, 1972. Zie Or.12.474 f.535-539. Het handschrift is afkomstig uit Sigumpar in de Toba- streek. De tekst begint aan beide kanten aan hetzelfde eind. 268 Ik heb de kanten willekeurig a en b genoemd. De a-zijde begint met een stuk van een wichelkalender, waar van 3/5 gedeelte op het ontbrekende stuk stond. Op deze zij de staan verder enige teksten over het gebruik van de tung- gal panaluan en van drie kleine beeldjes die uit hetzelfde hout gesneden worden als deze staf (rautan na tolu). De b-zijde bevat voornamelijk teksten over pagar, o.a. pagar adji marrante bosi. Or.14.164. Plat gebogen stuk been. 38 x 4,3 cm. In 1970 in de verzameling aangetroffen. Aan de binnenzijde staan magische tekeningen. Op de buiten zijde is in het Karo-Bataks een minneklacht geschreven. Trans criptie in Or.12.475. Or.14.165* Pustaha. 19 bladen, ca.17® x 16 cm. Twee gladde houten deksels, een met gaatjes voor een draagtouw, dat ont breekt. Gekocht van Brill, 1974. Zie Or.12.322 f.387-889. Poda ni pagar sibalik hontas. De tekst loopt vrijwel geheel parallel met hs.Amsterdam 1491/1. De eerste vier leermeesters in de keten van overlevering zijn gelijk. Daarna heeft het Amsterdamse hs. er nog drie, dit handschrift twee. Het is voor Guru Debata ni adji te Pagarbatu geschreven door zijn neef' of schoonzoon Datu Porda ni adji. De tekst die overeenkomt met hs.Amsterdam a 2-48 en b 3-17 vult hier a 2-19 en b 2-14. Daarna volgt nog op b 15 Poda ni pangulubalang begu na tolu sialap tubijak, eindigend op b 16 regel 6. De rest van 16 en 17-19 zijn blanco maar wel gelinieerd; waarschijnlijk is de pangulubalang-tekst niet voltooid. In de pagar-tekst zijn een paar tekeningen, alleen zwart. Or.14.173. Pustaha. 34 bladen. 19 x 13 cm. Twee gladde hou ten deksels, waarvan een met uitsteeksels voor een draag touw, maar dit ontbreekt. Een rotan ring. Een vouw is door gebroken. Compleet. Gekocht van Beijers, Utrecht, 1974. Zie Or.12.322 f.884-886. De gehele tekst handelt over Pormanuhon adji nangka piring, met tekeningen, alleen zwart; de bindu's ook met rood. Het handschrift is geschreven door Guru Panobat ni adji in Lum- ban Tandjung op de Hoogvlakte van Toba, dezelfde die ook een pustaha in een privl-collectie te Den Haag geschreven 269 heeft. Or.14.198.85 fotocopieën 29,5 x 21 cm, vergrotingen van een gedeeltelijk onscherpe microfilm van een pustaha van 44 bla den 30 x 17 cm in particulier bezit. Pormanuhon adji nangka piring, door Datu Pormangsi ni adji m.Sirait uit Lumban Lobu Torop onderwezen aan si Todul Datu Monang ni adji van de marga Sitorus Pane na bolon in Parik Matogu, waarschijnlijk in Uluan. Keten van overlevering en tekst zijn enigszins verward, misschien uit een beschadigd origineel gecopieerd. Tekeningetjes van de ligging van de orakelhaan, van pormesa, panggorda, pane na bolon, pangaram- bui. Op a 4-9 mintora, formulieren uitgesproken over de wierook, het water en de haan. Or.14.200. Pustaha. 51 bladen. 7l x 5 cm. 1 houten deksel. Simalungun-Bataks schrift. Gekocht van Van Stockum, 1975. a 2-13 Rasijan om iemands lot te bepalen op grond van de ge talwaarde van de letters (van zijn naarn), met een tabel van de waarden van de letters op a 4. Afkomstig van si Laut(?) van de morga Sitopu uit Badjalinggei, samen met de uit Ban dar Hanopan verbannen si Larma van de morga Saragih, die de tekst geschreven heeft. a 14—50 en b 2-9 Poda ni hata-hata ni boru na so sunggulon, onderwijzing van de tekst van de Onwekbare Vrouwe, eveneens om iemands lot te bepalen, meest in verband met de wind streken. Sinaboru so sunggulon was volgens sommige hss., o.a.Cat.Manik No.389, de oorsprong van het beschermings middel pagar pangorom na bolon. b 10-20 Pamuwang nipi na marsambor, tegen kwade dromen, met tekeningetjes op b 21-23. 24-42 Parmunijan, voortekens. Het laatste deel teruglopend: b 50-42 Diverse wicheltabellen, o.a. siolo-olo met tabas, waarbij het pronominale suffix -muju gebruikt wordt. Or.14.258. Pustaha. 23 bladen. 39 x 23i cm. Van The British & Foreign Bible Society, 1975. In 1892 ontvangen van M.B. Purdy, colporteur op Sumatra. Zie Or.12.605 1 f.481-495. Incompleet; aan het begin en het eind ontbreken bladen. Pa limpsest; sporen van ouder schrift en illustraties zijn hier en daar te zien. Het oude schrift is fijner dan het nieuwe. 270 De nieuwe 'tekst bevat veel schrijffouten. a 1—13 Pagar, over een beschermingsmiddel. Titel en keten van overlevering ontbreken. Ompu Poltak ni adji van de marga Ha- sibuan in Huta Tinggi wordt in het hele handschrift telkens als leerling genoemd. Waarschijnlijk heeft hij het geschre ven. Op a 8 begint een nieuw hoofdstuk over dezelfde pagar maar van een andere leermeester. Hierin worden de namen pagar dorma ni sibiangsa en pagar bona ni ari genoemd. Op a 6 wordt als oorsprong van de poda genoemd Datu Pangsa ni adji. Deze komt in andere handschriften voor aan het begin van de keten van overlevering van een tekst over pagar bona ni ari. Men kan dus wel aannemen dat de in dit handschrift ontbrekende titel ook poda ni pagar bona ni ari was. a 13-23 en b 1-9 Pangulubalang sanggapati met een keten van overlevering die begint met Si Tumanggu Adji. Dezelfde naam staat aan het begin van de ketens van overlevering van de teksten over sanggapati in Wuppertal (Cat.Manik No.449), Dublin en Leiden (zie BKI 124 p.375) - De verdere namen zijn echter in onze tekst anders. De tekst over pangulubalang sanggapati heeft in de meest complete exemplaren een reeks van 70 magische tekeningen. Daarvan komen er in dit exemplaar ongeveer 60 voor. Uit een vergelijking met andere pustaha's blijkt dat tussen blz.a 23 en b 1 ongeveer 2 of 3 bladzijden met 3 illustraties ontbre ken. b 9-23 Dit gedeelte van de tekst staat blijkbaar nog in ver band met pangulubalang sanggapati. De naam komt weer voor op blz.b 22. Verschillende andere magische middelen worden ech ter in afzonderlijke paragrafen behandeld, bijv.: b 9 Poda ni pangulubalang si torban dolok. b 10 Poda ni pamusatan ni pangulubalang duwa radja odjim na bolon. In dit gedeelte van de tekst vindt men op blz. b 11- 13 een lange reeks aanroepingen van verschillende geesten, voor ieder één regel tekst, geschreven in de vorm van een ta bel met een rand van lijnen er omheen. b 13-22 Pamusatan ni pamunu tanduk, over tegenmiddelen ter bestrijding van vijandelijke magie, voornamelijk door middel van astrologische berekeningen. 271 Or.14.280-14.302. Reproducties op ware grootte van transcrip ties van pustahas in het Museum te Djakarta. De transcripties zijn voor het Bataviaasch Genootschap gemaakt in 1908 door Kabidoen Hasiboean, alias Simeon. Met behulp daarvan maakte C. M.Pleyte de Inventaris der Bataksche handschriften van het B.G.v.K.en W., gepubliceerd als Bijlage V (p.XXI-XXXVI) in de Notulen van 1909. De oorspronkelijke handschriften op boombast hebben in de handschriftenafdeling van het museum te Djakarta nummers met D, d.i. de groep Batakse handschriften. Simeons transcrip ties zijn op foliopapier, in de regel voor ieder handschrift afzonderlijk ingebonden. Deze gebonden delen hebben nummers in de groep Vt = Verschillende talen. Ik gebruikte een con cordantie van de D en Vt nummers in 1973 gemaakt door J.E. Saragih. De reproducties zijn in 1975 te Djakarta gemaakt. Te lei den werden hiervan nog twee exemplaren gemaakt, waarvan een naar de Nommensen-Universiteit te Pamatang Siantar werd ge zonden. Pleyte zegt in zijn voorbericht van de Inventaris: "Ter controle van de gemaakte afschriften zullen deze met de origineelen gecollationeerd dienen te worden."Dit is blijk baar nooit gebeurd. Ik zelf heb de afschriften gebruikt bij de voorbereiding van mijn proefschrift, omstreeks 1925, in de Provinciale Bibliotheek te Middelburg, maar heb later in Batavia nooit de moeite genomen te controleren of ze betrouw baar waren. De teksten maken op mij over het algemeen de in druk nauwkeurig getranscribeerd te zijn, maar de interpunc tie laat vaak te wensen over. De illustraties zijn uit de vrije hand nagetekend. Sommige hebben bij het reproduceren iets aan duidelijkheid verloren maar meestal is nog wel te zien wat rood gekleurd was. De bladen zijn aan een kant be schreven; grote illustraties lopen soms door op een naastlig gende bladzijde. De delen zijn per bladzijde genummerd; het aantal beschreven bladzijden is dus ongeveer de helft van het hoogste nummer. In de reproducties komt daar één blad bij voor de omslag. In de beschrijving heb ik oe in u veranderd en zo nodig woordscheiding en interpunctie verbeterd. 272 Or,14.280. 31 ff. Reproductie van Vt. 162, transcriptie van D 2. Bladzijden 3-60. 3-24 Poda ni alamat pandan(g) torus di bisara na godang na talu rambu siporhas na talu pormanuhon met een keten van overlevering op p.3: Sibeak (i.e.Sibajak) Kuta Bangun in tano Haro-haro - Guru Manalom Debata in tano Haro-haro tano Garinggang, kindernaam si Pondok, van de marga Munte - Guru Mamontang Laut ni adji, volgens p.16 afkomstig uit tano Si- tanggang Simbolon tano Tamba - Guru Pinantun ni adji, die volgens p.16 tot de marga Sinaga behoorde. De laatste twee worden ook aan het eind op p.60 genoemd. Volgens deze gegevens is het handschrift waarschijnlijk op Samosir geschreven en is altans de eerste poda afkomstig uit de Karolanden. Kuta Bangun ligt in het westen van het Karo-gebied aan de Lao BSngap. Garingging (niet Garinggang) is de naam van de ondermarga van Saragih waartoe de vorsten van Raja (Simalungun) behoorden en die volgens de overleve ring uit Karo afkomstig was. De titel is enigszins misleidend, want slechts een deel van de tekst handelt rechtstreeks over alamat (voortekens) en alles is feitelijk een onderdeel van een tekst over Pagar portama mula djadi surat na so taruhum asal manisia. De tekst bestaat uit: 3-8 Zes bezweringsformulieren (tabas) beginnend met Mari mo en gericht tot: Radja na di Lobetu; Radja ni Bintang Humirop; Radja Datu Pulo Haoang; Radja Datu Mortapung Bosi; Radja si Pongpang Saribu; Radja Datu Meha, en eindigend met hio halla ija tuanku ija djungdjunganku. De taal van deze tabas is een vertobaïseerd Karo-Bataks, b.v. mari mo voor Karo mari in?. Op ieder van de zes namen volgen volgens Simeons transcrip tie de woorden "na ras, so na hoetoeboe na ras, so na hoe- modom na ras,, so na hoehoendoel na ras, so na hoetindang na ras, so na hoemordalan na ras, so na hoemorhata so matsani na hasomat sahoedara", d.i. na rasson (Karo raskin) ahu (Karo aku) tubu (Karo tubuh), na rasson ahu modom, na rasson ahu hundul, na rasson ahu tindang, na rasson ahu mordalan, na rasson ahu morhata, somat sanina, hasomat 'sahudara. Het woord (ha)somat kan ik niet uit het Karo-Bataks verklaren. 273 Ik houd het voor het Simalungunse hasoman, dat misschien verwant is met Maleis tSman, zodat ha- een prefix zou zijn. De eind-t zou dan volgens de Tobase sandhi-regels voor -n staan. De vertaling wordt dan: die samen met mij geboren is, die samen met mij zit, die samen met mij staat, die samen met mij loopt, die samen met mij spreekt, (mijn) metgezel van één moeder, (mijn) metgezel van één moederschoot. Andere Karose woorden in deze tabas zijn nog lobe (Karo l5be) en h 3111 (Karo kam). Vermoedelijk slaat dit formulier op de nage boorte. Dit zou een bevestiging zijn van mijn veronderstel ling in Cat.Dublin p.94 dat portama mula djadi op de nage boorte betrekking heeft. Ik kan echter niet verklaren waarom er hier een groep van zes is, terwijl elders (Bali kanda m£at, zie C.Hooykaas, Cosmogony and Creation ch.IV; Bataks saudara na ompat, Cat.Kopenhagen p.117b) steeds van vier met de mens samen geboren broeders of zusters sprake is. Mogelijk staat het in verband met de 7 tondi 1 s van de mens die vol gens het woordenboek van Wameck-Marcks-Winkler s.v. saudara weer met de nageboorte samenhangen. 8—12 Nog drie tabas met hetzelfde slot als de vorige maar met een ander begin en met veel Maleise woorden. Bij de derde wordt uitdrukkelijk gezegd dat het een tabas voor de genoem de pagar is. Daarna volgt nog een zeer korte tabas beginnend met asa ung. 12-19 Poda ni alamat ni pagarta inon, over voortekenen in verband met de pagar. voorafgegaan door een lange aanroeping van geesten beginnend met asa turun ma hamu (p.12-15) en ein digend met enige afweertekens op p.19. 19- 20 een stukje over rituele reiniging (manguras) met een te kening op de sangkak te maken. 20- 24 Poda ni pormasak ni pagar surat na so taruhum portama mula djadi, over het bereiden van de pagar. 24-47 Poda ni adji pajung si pitu-pitu sangkar ni rambu si- porhas, over het wichelen met de kop van een varken, de ge wone lijst van omina alle beginnend met djaha dumatang ... Op p.44-47 staat een paragraaf over het omen so(m)bahoma die te vergelijken is met die over si tapi sombauta in Cat. Kopenhagen p.143b-144b. 274 47-56 Poda ni porsili ni paranganta, over plaatsvervangende offers voor de krijgslieden aan de geesten te brengen, zon der de bij dit onderwerp soms voorkomende tekeningen. 56-60 Poda ni panalu-nalu di musunta, in de kolophon si- monang-monang genoemd, over getallenwichelarij in de oorlog. Aan het slot wordt gezegd dat indien de getallen (rudji, eig. telstokjes) van beide partijen gelijk zijn, degeen die het eerst er op uit trekt (bingkas) wint. Aan het slot een tabel van de letters van het alfabet met hun getalwaarden. Or.14.281. 27 ff. Reproductie van Vt 165, transcriptie van D 5. Bladzijden 3-52. Algemene titel (p.3) Poda ni por sianggasana si ma- noktohi si boenoe saetan maar dit moet blijkens de inhoud zijn Poda ni pamuhu tanduk. De oorsprong wordt toegeschre ven aan "gurunta na uwalu pulu pitu Si Djangkal Pangurunan (p.47 Si Djangka Pangaranan) bajo Dja Mandobo hata ni adji". Dit is misschien si Djangkal Ulubalang, die in verschillende ketens van overlevering voorkomt. De verdere keten van over levering ontbreekt en ook in de tekst heb ik verder geen na men gevonden. De tekst bestaat uit een aantal kleine stukjes: 3- 4 titel ontbreekt, over de pormesa in verband met de 1e - 3e maand en verder met dagen, beginnend: Ija di bulan sipaha- sada morguru mesa hotang dapadjama-djama. 4 Poda ni panibal ni saitan tu musunta, deels onleesbaar in het origineel. 4- 7 Poda ni pamunu ni bulan na sampulu dua. 7- 8 Idem, andere tekst. 8- 12 Poda ni radja ni bulan na sampulu dua met een tekening voor elk van de 12 maanden plus bulan lamadu. 12-15 Poda ni panggorda ni pamunu tanduk met tekeningen van de zes panggorda. 16 Poda ni situmpur na manolon met een tekening waarin de letters bo ba bo ba bo . 16-20 Poda ni pangaradas ni pamuhu tanduk, een soort adji. 20-23 Poda ni haroan ni bulan na sampulu dua. 23-27 Poda ni sipatama-tama ni bulan na sampulu dua, welke maanden voor welk doel gunstig zijn. 27 Poda ni dorma sihalibutongan, grotendeels onleesbaar. 27- 28 £°fl a ni ^uru ni d.iuhut volgens de maanden. 28- 36 — d - a ni sipatama-tama ni h»i «n, uitvoeriger dan de vorige. 39 ~ 43 — da ni rambu modom ni pamuhu tanduv van NO via N naar 0, met een tekeningetje en een kompasroos aan het eind. 43-52 -° da n3 - sibonggur ni pamuhu tanduk. over vijf ver schillende beschermings- en aanvalsmiddelen, elk met een ekemng. Het vierde is jiangulubalang budiing na ni*,, me t zeven beelden, waarvan er een een spinnewiel en een een of- errek op het hoofd draagt, wat op de tekening te zien is. Het laatste is pangulubalang sihapotnn^n van Vt 168, transcriptie van D 8. Bladzijden 3-58. Mandailing-Bataks. Veel tekeningen. 3-58 loda nl pagarta dj adji ni hmalr (pagan) Ad 11 gbaima na beien. Keten van overlevering (alleen de laat- ate twee leden), Data na leao Panurun nl adji Ama ni Panol- 0 - aijn tunggane, anak na dl Anginon, bajo Radja Ompung in Lumban Mora Mals Ama ni Oloan (de schrijver, zie p.8). 3 1 de bereiding van de jagar, 7-35 tekeningen met bij schriften ahu debate..., 36-43 tabas beginnend met eng, 43- . . —“ nl h ° a °"g °i bargot na niabisan met zeven mintora: 44-48 Peda ni pagarta dl adji -1 -1 - met ,rïïk^ in . gon, 51-58 -eer ahu debate... met tekeningen, uit de bij- :r::r blimaat ait noe ** ae Over het verhaal waarop in deze tekst gezinspeeld wordt zie men OVB p.128. SnJi^3. 12 ff. Reproductie van Vt 170, transcriptie van D iu. Bladzijden 3-23. 1 . 3 ;" ~* Pi bi pamnnii tanduk ni musnnt,. Het Ujkt een soort 1-angilubalang, altans tovermiddelen die naar s ' vijand gezonden worden, „et tekeningen. Op p.1, wordt Ouru So Baloson ni adji snak na diri on toegesproken, vermoede- Jk te lezen: anale na di Djabaon. . 11 ~ 19 B> aa ni pamusatan nl pangulubm any sl n„„, a°!at pamunu ni bulan na samp„T, d ua pamusatsn „i~^„ Serst tekeningen vL, de 12 maanden, dan voorschriften voor het bereiden van de pangul„b.1er„ 276 19- 20 Poda ni saitanta volgens de dagen. 20- 23 Poda ni pandabu rud.ii volgens de 12 maanden en lamadu met tekeningen aan het eind. Daarna nog een voorschrift voor een tovermiddel in een tanduk. Or.14.284. 51 ff. Reproductie van Vt 174, transcriptie van D 16. Bladzijden 2-100 (even nrs). 2-46 Poda ni rambu siporhas. Het begin van de keten van overlevering ontbreekt. Na de lacune: Guru Pordoris ni adji na mian di tano Haban Tonga-tonga - Datu Piaga ni adji na mian di tano Salaon na Birong - Guru Turutan ni adji na mian di tano Samosir - Guru Mauli ni adji - Guru Babiat ni adji na mian di tano Butar - Guru Tandang ni adji na mian di tano Butar - anak ni Tambunan Ompun Tuan Mulia ni adji na mian di tano Sigotom - pinaranak Guru Pinilian ni adji na mian di Banua Radja anak na di Tu(ng)kaon - ibebere Ama si Pangari- buan ni adji na mian di Aek Borto - anggi doli Guru Palihu- tan (? Pangihutan) ni adji na mian di tano Sigotom anak na di Lontungon - pinaranak Guru Taringotan ni adji - Guru So Tagamon ni adji na mian di tano Djandji Radja anak ni Huta- barat Sisunggulon - Radja Bontasan ni adji na mian di tano Lobu Goti ma inon Sigotom anak ni Tambunan tuat tu tano Pan- tis. Geschreven door Guru So Tagamon ni adji. Op p.28-32 tekeningetjes van de rambu siporhas. Op p.32-34 Poda ni parombunan met tekeningen. 46-100 Poda ni hatotoganta di bisara na godang, hetgeen blijkt te zijn panuruni na bolon met vele tekeningen, waar onder op p.86-90 tekeningen op de gordangs te maken en op p. 96-100 een poda ni porbatuholingan, d.i. een pangarambui. Or.14.285. 29 ff. Reproductie van Vt 176, transcriptie van D 18. Bladzijden 3-32, doorlopend genummerd, maar 2 nummers ontbreken zonder dat er een lacune in de tekst is.Mandai- ling-Bataks (b.v. panjoro, panjaburi). 3_24 Poda ni pamunu tanduk na bolon.Keten van overlevering: Guru Sinosoan - Guru Mangalinsang hata ni adji. 3-15 saru ni bulan met kleine tekeningetjes. 15-16 Poda ni saitan ni pamunu tanduk na bolon volgens de dagen, met "dipadjama-djama". Op p.20 poda ni pangarkari ni pamunu tanduk. 277 25-32 Poda ni dampol hangalan. Keten van overlevering: Guru Mandajop hata ni adji - Guru Mangalinsang anak na di Lontungon. Aan het eind tekeningen van zes panggaroda. Or.14.286. 81 ff. Reproductie van Vt 179, transcr. van D 21; bladzijden 2-154 (even nrs en 65,67,151?).(= A). Or.14.287. 107 ff. Reproductie van Vt 181, transcr. van D 27; bladzijden 2-208 (even nrs en 55,57). (= B). Deze twee Mandailing-Batakse handschriften worden hier samen behandeld omdat ze dezelfde tekst en deels dezelfde keten van overlevering hebben. Andere exemplaren van de zelfde tekst zijn Amsterdam 1772/157 (= F) en Parijs, Bibl. Nat.mal.-pol.6 (= G). De keten van overlevering is (A p.44-46; B p.172-174): Tuan Danggor Tala Udjung Saribu - Datu Holak Sibuaja - Datu Sang- gareta bajo na di Hojongon (B Gojongon) Djumorlang - Datu na Bonor bajo (na) Saing na Pitu Huta (bajo) Simaronggang - Datu Porsaja (ni adji) bajo Udjung Saribu anak na di Borbo- ron. Deze bracht het naar Mandailing. - Datu Rahian bajo Pane Urang Sintung anak na di Djabaon - Datu Bonggur (Barita) (ni adji) anak na di Ariton - Datu Singa di Portandangan anak na di Bolaon - si(h)adosanna bajo Sapala Datu - Datu Bonggur na sumundut - (A anggi Datu Lodja ni adji) - Datu Niapasan ni adji (B sinuan ni Datu Lodja). Hierna heeft G nog maar één of twee namen, terwijl B en F afwijken van A. A heeft:Baginda na Dj oio anak na di Sution tano Panjabungan Tonga-tonga - baberena Radja Soara di Pane anak di Djabaon Lubis Singasoro na pinudja ni (schoonzoon van) Mangaradja Enda - sisumbaonna (zijn kleinzoon of grootvader) Radja Porang ni adji - siha- dosan Radja Pangimpalan ni adji bajo Djaba Djulu anak na di Anginon. Hij schreef A te Panjabungan voor zijn sipudjaon (schoonvader?) Radja So Timbalan anak na di Sution, klein zoon van Baginda na Djolo, onder diens sopo (raadhuis). B en F hebben na Datu Niapasan: Radja So Ni(h)arga anak na di Djabaon tano Huta Dangka - Datu (of Radja) Soara ni adji Su- tan Pangimpalan - anggi Ama ni si Ribu - (alleen F Datu Maradam ni adji) - Datu Hurintjang ni adji anak na di Sobuon tano Lumban (H)arang (vlgs F bajo Hasibuwan). Hij schreef F voor Radja Borajun anak na di Djabaon in Pakantan Tua en 278 onderwees de tekst van B aan de vorst van Pidoli Lombang (vlak ten zuiden van Panjabungan) Ama ni si Turunan, in het huis van Sutan Sinomba in tano Rao—rao. Titel: Poda ni panuruninta di hasuhuton na bolon. De volgorde van de stukken is enigszins verschillend in A en B. Overzicht: 279 138-142 Poda ni ari patotobas (B 116-120) 142-148 Poda ni ari panjorang ni ni(sic) dua hali sadari (B 120-126) 148-151 Titel ontbreekt (B 148-150) 168-170 Poda ni porsili ni rambu (niet in A) 170-172 Poda ni porsili ni taon (niet in A) 172-174 Keten van overlevering, vgl.A 44-46. 150-154 176-182 Poda ni pamapai ulu-ulu, in A verkort, in B als uitgegeven in Cat.Kopenhagen p.212-214 (naar F en G). Het volgende alleen in B; veel Maleis: 182-T96 Poda ni mintora ni pagar subutan alam dunia 196-200 Poda ni pagar subutan alam dunia 200 Poda ni hatatahut ni bulan 200-202 Poda ni pormesa 202 Poda ni panggaroda 202 Poda ni pamilang adintia (als de be kende tabas ni ari na pitu) 202 Poda ni pormamis 202 Poda zonder naam. 202-208 Poda ni salusu 0r.14.288. 21 ff. Reproductie van Vt 185» transcriptie van D 50. Bladzijden 2-40 (even nrs). Gedeeltelijk onleesbaar origineel. 2-10 Begin ontbreekt. Het gaat over de klinkertekens als tovermiddel gebruikt, n.1. (Ahu ma) hamisaran ni surat na sampulu sia. gevolgd door een opsomming van ingrediënten, maar geen tekening. Evenzo sihora, hauluan, haborotan, ha- tadingan; bij de laatste kort over het bereiden. 10-34 Ahu ma debata ni pangulubalang si ari golap en an dere pangulubalangs, de eerste twee zonder, maar verder met tekeningen, o.a. Ahu ma surat na sampulu sia na gumabehon surat na moror radjahononkon di gordang di bisara na godang met een tekening waarin het telkens herhaalde alfabet in spiraalvorm geschreven is. Verder o.a. nog hamisaran; pane bolon; si maninggala di pea met een tekeningetje van een ploe gende man (de karbouwen zijn vleermuizen, de man een krekel,  281 maal I.ia d.jadi... (o.a. ad.ji hihir). Aan het eind hiervan: poda van Guru Tinonahon aan Guru Mangina. 4-8 Poda ni pandjuhungta di panangko bonda na so hapagaran. Men legt het middel op het graf van na mate sitongkin en zegt o.a. ahu da na marsomahon pandjuhungan (of -on?). De volgende dag dasahadathon paté di ompunta boraspati ni tano. 8-10 Poda ni ad.ji tidur umbuat na mapas mida hita. 10 Poda ni ad.ji pisakta. 12-18 Poda ni sipatuldomta di na begu, ook tegen dieven, eindigt met een tekening op hoorn te maken. 18-20 Poda ni sahat parau ma inon pangulubalang na so ha- pagaran. 20-24 Poda ni ad.ji baronga. Or.14.291. 11 ff. Reproductie van Vt 191, transcriptie van D 56. Bladzijden 2-20 (even nrs.). 2-12 Getallenwichelarij van moslimse oorsprong, n.1.: 2-4 Poda ni (rang)sa tunggal volgens de weekdagen, gevolgd door een lijst van de getalwaarde der Arabische letters, be ginnend: alip sada hibul, ja sampulu hibul, kap saratus hi- bul, nga saribu hibul. 6-12 De tabel van de getalwaarden der Batakse letters met de gewoonlijk simonang-monang genoemde tekst. Daartussen een stukje over de vier elementen api, bumi, angin, ajor. Aan het slot aanwijzingen over de toepassing van simonang-monang en een wicheltabel van 7x7 hokjes. 12-14 Lijst van de sosar in de 12 maanden en een lijstje van de zeven dagen; waar gewoonlijk staat hotang dapadjama- djama staat hier hotang dahulang-hulangkon. 14-18 Poda ni pormamis holing met tabel op p.20. 18-20 Poda ni surat na sampulu sia, als in D 50, zie al daar. Or.14.292. 20 ff. Reproductie van Vt 194, transcriptie van D 59.-Bladzijden 2-38 (even nrs.). 2-18 Poda ni sibadaula. Keten van overlevering (aangevuld vlgs. p.18): gurunta Ombak ni Adin - Datu Pagar ni adji - Guru Mortona ni adji - babere Datu Garaga ni adji - Radja .. .. ni adji (maar Datu Garaga ni adji wordt steeds als leer ling toegesproken). Rambu siporhas, rambu sibangke, rambu mo- dom en sibadaula worden blijkbaar als adji tegen de vijand gebruikt. 8-10 Poda ni sipabalik (mata? ), maar het eindigt met: ahu ma radja ni sibalik hontas en een kruis met vier bijschriften. 12-18 Ija hita djumadihon dua radja ba.... na tau pagar na tau donna sahuta; ija hita d.iumadihon simontat hi ra—hira (met tekening); ... badjora manggun; ... si djuang di langit; pagar ni si badaula. 18-22 Blijkbaar ontbreekt hier de titel Poda ni tambar ... De keten van overlevering wordt herhaald, eindigend met Datu Garaga ni adji. 22-24 Poda ni tambar daon hosong, geschreven door Guru So Lonsing ni adji. 24-38 Poda ni manuk gantung na morgoarhon si lali satuan (l.piuan). Keten van overlevering: Guru Mangabana (lees wel: Mangina) ni adji - Guru Morlopi ni adji - Guru (Mordahan? Mortahan?) ni adji - Datu .... ni adji na mian di tano Dolok .... - ibebere bajo Radja (Manobot?) ni adji. Op p.36 en 38 wordt weer Datu Garaga ni adji toegesproken; blijkbaar is hij dezelfde als Radja M.n.a. Op 36 en 38 tekeningen van het inwendige van de kip. Or.14.293. 7 ff. Reproductie van Vt 195, transcriptie van D 60. Bladzijden 2-12 (even nrs). Mandailing-Bataks. 2-12 De hele tekst bestaat uit tonggo-tonggo bij het optre den van een sibaso, beginnend met Asa mari ma hamu. Achter eenvolgens worden aangeroepen: Batara Guru Pinajungan, Tuan Kumala Bulan (mungka-mungka ni tortor, mungka-mungka ni datu, mungka ni ajoga, mungka ni sarama; de weg van de sibaso en haar sirihtas, salipi, worden beschreven), Si Radja Niida-ida, Gurunami na Rumasa di Banua. Or.14.294. 46 ff. Reproductie van Vt 197, transcriptie van D 62. Bladzijden (4?), 6, 8, 18, 10-90 (even nrs), de tekst loopt door. Het begin met de titel en misschien een keten van overleve ring ontbreekt. Er is een korte keten van overlevering op p. 38, z.d. Het voornaamste onderwerp van de tekst is de sigun- dja, de geest van een bij de bevalling gestorven vrouw; een korte oorsprongsmythe hierover staat op p.50-52. Begin van het afschrift: "morsaramasarama ma ompoenta radja ni sigoendja". 282 283 Verdere ondertitels zijn: 4 Poda ni hita paborhat gurunta tu huta ni musunta 6 Poda ni pamusatan ni radja sid.ionggi-djonggi 8 Poda ni pangiring begu tu huta ni musunta Poda ni pangambanginta di sigundja ni halak 12 Poda ni subutan ni dagingta ulang habang saudara tian dagingta 14 Poda ni hatebat ni radja sidjonggi giring 16 Poda ni pamangkit gorak ni pangir Poda ni pamagari ni radja sidangbela 18 Poda ni panongtonginta 20 Poda ni porpangiron 22 Ija na sada musean. gaat over pangulubalang si gantung loloan en p. sibatu goling 26 Poda ni sirang-sirangta 28 Poda ni mintora ni adjinta inon 30 Poda ni dormanta di portandangan 38 Poda ni pagar porpangiranta ... i ma na morgoar pagar si- d3ongd,1 ong di portibi adji naboru alas naboru haluat. ninna gurunta Datu Sibiangsa na mian di Haluat - Guru Ma- ngalajang hata ni adji - Ompun Djuring ni adji namora Si- hombing Sitio - amang pinaranak Toga ni adji anak na di Sobuon. Deze wordt ook op p.90 nog toegesproken. 42 Poda ni porhata ni begu na sampulu pitu 46 Poda ni pan hon ni radja sigundja 48 Poda ni porminahon ni tuan si humaliot 50 Poda ni turi-turian ni radja sigundja 52 Poda ni pagar uhum manisia 56 Poda ni pangarkari ni musunta 58 Poda ni pagar irupon ni radja sigundja 60 Poda ni pangendei ni radja sigundja 62 Poda ni porlimoan ni datu sigundja 64 Poda ni pagar ni radja sigundja 66 Poda ni pata dila ni radja sigundja i J oda ni pangalaho ni radja sigundja 68 Poda ni hasudahan ni radja sigundja Poda ni pogang radja pogang ni pagar radja hadam 72 Poda ni inintora ni pagar radja hadam 284 285 10-14 Poda ni pamunu ni saitan volgens de maanden, met een tekening. 14-20 foda ni pamunu tanduk pamunu ni bulan 1-12, gevolgd door tekeningen voor de 12 maanden met de verklaring: so- ngon hambing ma dabahon, enz. 20-22 Ija hita mand.jadihon patirambat panggabe ni pamunu ni bulan na 12. 22-24 Radja ni bulan na so marama na so marina met tek. 24-26 Poda ni panggorda na onom samari(na) met 6 tekenin gen. 26—38 Poda ni pamusatan ni rambu modom ni pamunu tanduk. van NO via N naar 0, met tekening op 32. Daarna hasea ni rambu modom. Op 38 een offergebed (tonggo) gericht tot de geesten (sumangot) van de guru's van wie de pamunu tanduk afkomstig is, n.1. Datu Nahar in het Oosten, na manahon anak ni Batara Guru; Datu Sipaturun Bane tian porpasir na manahon anak ni Balabulan; Datu Bira ... na manahon anak ni Sori en ten slotte Guru Sidalian (zie boven). Tekening aan het slot. 38-44 Poda ni lalo humuntal ni pamunu tanduk met tekeningen aan het slot. 44-48 Poda ni sisuda uhur ni pamunu tanduk met tabas en te keningen. 4-8-54 Poda ni panggabe ni si Tapi Sindar ni pamunu tanduk dohot Naboru So Dompahon ni pamunu tanduk met tekeningen. 56-58 Poda ni situmpur na manolon met tekening. 60 Poda ni sigondang tipul sisoro sahar ni pamunu tanduk, alleen tekening. 60-62 Poda ni pangulubalang sid.juang di langit ni pamunu tanduk met tekeningen. 64-68 Poda ni pamunu tanduk na morgoar silombang liung si- arang mosok sibatu goling ni pamunu tanduk met tekeningen. 68-72 Poda ni pandabu ni harahar ni pamunu tanduk met te keningen. 72-74 Poda ni pamusatan ni pamunu tanduk met tekening. 76-80 Poda ni sibatu loting ni pamunu tanduk met tekening. 80-86 Poda ni pongpang bala saribu na bolon ni pamunu tanduk met tekeningen. 86-88 Poda ni pangaradas ni pamunu tanduk met tekening. 286 88-92 Tja hita djumadihon pagar gumbot na bolon dohot datu rading na bolon ni pamunu tanduk met tekening. 92-94 1,-ia hita mand.iadihon pagar pamuhui ni pamunu tanduk 94-98 Poda ni haroan ni bulan 98-102 Poda ni rasun ni d.luhut na so d.iadi panganon volgens de maanden. 102-104 Poda ni panggabe ni ad.ji bunga-bunga ni pamunu tanduk met tabas. 104-106 1.1 a na sada musengan 106-108 Poda ni panggabe ni sibalaula sibalagora, sundat ma- ngula aot tumahi gora do di huta inon 108-110 Ha hita mand.iadihon pangambangi ni pamunu tanduk tu pintu ra(,j)a met tekening. 110 Poda ni hapatean ni pormesa na 12 (alleen mesa, singa, mahara) met een tekening. 110-112 I ma rad1a ni hatiha ni pamunu tantan (1.tanduk) si pinang rambe met een figuur van 6 sterren en drie twee koppige gedrochten maar zonder een in vakjes verdeelde wicheltabel. 112 Tot slot een tabas; Ung pagari ma hami... Or.14.296. 12 ff. Reproductie van Vt 200, transcriptie van D 65 en D 66. Bladzijden 2-16 (D 65) en 18-22 (D 66), alleen even nummers. 2-8 Poda ni hata-hata ni pallontihanta datu, over het tan den beitelen, paragrafen beginnend met djaha ipon en later djaha ompak, op dezelfde wijze voortgezet in 8-16 Poda ni pandjahai ni ompak ni ngingi. Over de herkomst wordt onmiddellijk na de eerste titel ge zegd: Ale amang Radja Mangsi hata ni adji e, pinodahon ni Aman Djumait tu amana Ama ni Pormesa hata ni adji e. Aman Djumait, alleen in het begin genoemd, zou het dus onderwezen hebben aan zijn vader. De leerling wordt nu eens aangesproken als Radja Mangsi hata ni adji (of Ama ni Pormangsi, of Mang si, hata ni adji), dan weer als Ama ni Pormesa, of Mesa hata ni adji. Waarschijnlijk wordt toch wel dezelfde persoon be doeld. Een bijzonderheid van het dialect is dat bodja wordt gebruikt voor bad,ia, tandezwartsel. 18-22 Het afschrift van het tweede handschrift is niet vol- 287 ledig. Het bestaat uit tekeningen en tabas (o.a. voor pagar) en is waarschijnlijk uit Simalungun afkomstig; de copiist heeft het misschien niet goed kunnen lezen. Or.14.297. 39 ff. Reproductie van Vt 202, transcriptie van D 72. Bladzijden 2-76 (even nummers). 2-42 Poda ni pormanuhon adji nangka piring. over het wiche len met een haan onder een mand. Keten van overlevering: .... na di borhu - Urang Bahat na toding lautan - Datu Por- has (Silalahi?) — anak ni Datu si Porhas Datu Pangulu ni adji Silalahi Sopang... - si Tumanggu Toba Sihaloho - asa ditandangi gurunta ma si Adji di Barebe - Ama ni Adji na Bo- lon Sihotang Pordabuan - Na Baraninta (nipi?) Simormata - Ompu ni si Radja So Ulangon - ... Tumanggu Adji - Datu Bon- dang ni adji - anggi Guru Tandang Mangadji (deze wordt in het hele hs. als leerling toegesproken als Guru Tandang ni adji, eenmaal met de toevoeging Ompu Radja Mangalaum) - Guru So Tadingon ni adji anak ni Sitohang Uruk. 2-4 De geest van Datu Bingsu Raja wordt aangeroepen in een spreuk beginnend Ung daupajang. d.i. een mintora over de wierook. 4 Poda ni mintora ni tanduk 4-16 Poda ni mintora ni pormanuhon, waarin op p.6 de ver klaring van enkele termen, bijv. manik sang radja mulia ija ma omas. 16-36 Poda ni harorobo ni manuk adji nangka piring. n.1. pandjahai met tekeningen. 36 Twee tekeningen van de wichelkip met bijschriften. 38-42 Poda ni ari na sitongka adophononhon mormanuk, i ma gora ni ari. 28 dagen. 42-76 Poda ni dormanta di na torop ... na morgoar Tuan Sintaradja. Keten van overlevering: Guru Sidalian ni adji bajo Sihombing Sirumonggur — lae Isara Toba - anggi Guru So Biasan ni adji - lae Radja Sontang ni adji anak ni namora Sinambela - simatua na poso Guru Tandang ni adji Ompu Radja mangalaum. 48 Ahu ma debata ni sitangkup na riar, met tekening op 50. Zo gaat het door tot 62. 62 Poda ni sulu-sulu ni dormanta 288 62-66 Poda ni porbad.iaon ni dormanta gevolgd door formulieren met aum. 66-72 Poda ni mintora ni anak ni ad.ji munte, aan het eind een poppetje. 72-74 Poda ni pamusatan ni dormanta 74 Poda ni sori manimpul ni dormanta 74 Poda ni na morgoar sihala tatangisan 74-76 Poda ni pangian ni porminahanta 76 Poda ni hite ni siapodaja, pormahuaton ni anakboru na mor- Qgoar ^hamadue 76 Poda ni sorigigi ni dormanta Or.14.298. 33 ff. Reproductie van Vt 204, transcriptie van D 75. Bladzijden 2-64 (even nrs). Het begin ontbreekt. De titel moet zijn Poda ni pamunu tanduk. Ook tussen pp.28 en 30 en aan het eind van 64 zijn la cunes, omdat zowel aan het begin als aan het eind van de strook boomschors van D 75 bladen ontbreken. Als leerling wordt herhaaldelijk toegesproken Guru Sidalian ni adji. Over de herkomst staat op p.26: ninna gurunta Sipaturun Bani na morhuta di tano Sibalungun Bagun Bosi anak ni na di Taramon na tubu di tano Silindung - Datu Mora- ngin Bosi simatua na poso anak ni na di Lantungon na morhuta di tano Lobu Goti - Guru So(pir?) n.a. - Guru Sidalian n.a. 1-10 Over de bereiding van een adji, d.i. pamunu tanduk. 10-28 Poda ni pangalaho ni pamunu tanduk djadi porsili ni pa- rajiganta, letters van het alfabet als porsili. 28 Poda ni rambu madabu met kompasroos. Incompleet. 30-52 Begint in de eerste maand van een lijst van de 12 maanden. 52-56 Poda ni pamunu ni ari na sada musean pangalaho ni pa- munu tanduk ... barang malaga ma t(and)uk ni halak asa da— tonggor ma tu ari. Paragrafen met djaha ro tanduk ni halak voor 8 dagen. Het woord torbatak wordt gebruikt. 56-62 Poda ni na sada musean sipatama-tama ni pamunu tanduk. De haroan van de 12 maanden. 62-64 Poda ni pormamisan, incompleet. Or.14.299. 35 ff. Reproductie van Vt 206, transcriptie van D 82. Bladzijden 2-68 (even nrs). Mandailing-Bataks. 289 2-10 Poda ni rasi-rasianta mida anak tubu umboto sa.jur do- hot so sa.jur volgens de maanden. Keten van overlevering op p.8: .... - Datu Galiam na mian di Sibohi - Datu Porsoso ni adji na mian di Sunge Gumbot - anak na di Tungkaon Datu Bonbon ni adji - Datu Barebeng ni adji - Datu Arimo Tandang ni adji - Datu So Horpahon ni adji — Ama ni Bonu. Deze wordt ook op p.68 als leerling toegespro— ken. 10-12 Poda ni pamunu tanduk volgens 12 dagen: Adintia ni poltak morguru mesa hotang dapaoban—obem daporsangkut—sang— kuthon di tanganta, hatatahut ni ari ma inon. De 9de dag ont breekt . 12-20 Poda ni pamuhui singirta ... ija ma inon pangalaho ni pulas. Volgens de maanden. 20-28 Poda ni ajam-ajamta datu d.iad.ii (sic, blijkbaar = djadi) pagarta datu d.iad.ii pangulakta di dalan, met turun ma ha-mu ... ija ma inon pormangmangta met pandjahai, tabas en te kening. 30-68 gaat hoofdzakelijk over de pangulubalang sipamutung. 30-32 Poda ni panguleikta ... pangulubalang sipitu sait met tekening. 34-40 Poda ni pangulakta di adji ni halak na morgorar sipamu tung. 40-44 Poda ni pangarabar taon ... na morgorar siripur na toga 44-46 Mintora ni po.jo tanggal met tekening. 46-54 Poda ni hatotoganta ... na morgorar pangulubalang si pamutung; de titel telkens herhaald, met tekeningen. 56-58 Poda ni saput ni sipamutung 58 Poda ni panginteanta di pormangmanganta di lubang 58 Poda ni panjopui ni pangulubalang sipamutung 60-62 Poda ni hatotoganta ... djadji sipatulpakta met tekening. 62-64 Poda ni hatotoganta di tali paut na tostos 64-66 Poda ni hatoga, mintora ni rangrang ni andulpak na topak met tekening. 66-68 Poda ni hatotoganta met twee tekeningen. Ur.14.300. 5 ff. Reproductie van Vt 208, transcriptie van D 84. Bladzijden 2,4,6,8. Mandailing-Bataks. Tembak, schietvoorschriften. 290 Or.14.301. 65 ff. Reproductie van Vt 209, transcriptie van D 85. Bladzijden 2-128 (even nrs). 2. Poda ni pagar pangorom na bolon. Deze pagar wordt op p. 112 nog genoemd, maar het lijkt mij niet waarschijnlijk dat de hele tussenliggende tekst er betrekking op heeft. Het is mogelijk dat de volgorde van de stukken in de transcriptie of misschien al in het origineel in de war is. Ik zal daar om bij de beschrijving van dit handschrift alleen de blad zijden opgeven waar titels of ondertitels voorkomen. Keten van overlevering (de namen aangevuld volgens andere bladzijden): Nan Toding So Biasan tian Simalungun; de juiste vorm is wel (p.64) Nan So Biasan na toding Simalungun (di lumban Sisangkalan di lumban Na Honing di lumbam Siantar) - amang na poso Guru So Matahut ni adji (p.64: Ompu Radja Ma- ngarihim ni adji; p.14: anak nai Sumbaon) - amang anak maol Ompu Radja Tordugu (p.14,64,84 Mordugu; 100 Morguru) hata ni adji anak ni Simamora Debata Manalu (p.64 draagt hij ook nog de naam Radja Mangiring) - Radja Mordugu Ompu Saniang Naga Tunggal (hata) ni adji anak Debata Manalu na morhutahon Na Tumindang (het woord Tunggal soms weggelaten of, p.54, ver vangen door Porhas). Geschreven door Ompu Radja Mondo hata ni adji (maar p.58: Ompu Radja Darodo hata ni adji anak ni Si- hite na morhutahon Sihite Bolak). (Hier wordt het woord suro gebruikt; p.6 ija dung do manguras asa laho ma hita tu ruma mamintor do hita tu pantangan asa hita morsuro. Ija dung do boti asa databashon ma porsuroon ni pagar; p.8 i ma porsuro ni pagarta inon.) 8 Poda ni panggaoe-gabe ni pagarta 14 Poda ni pormasak ni (pangulubalang) boru Saragi (hierin p. 16: asa dabahen ma tu hudon na imbaru, sada ma si pati, sada ma si sangga) 26 tekening met bijschrift: Ahu ma sanggapati na sungkot di langit na tondjol di hahasa anggi-anggi ni sanggapati na bo- lon en: Ahu pangulu batuan bodiala hatahutan 28 Ahu ma sangga golap sangga limun met tekening en Ahu sang gapati sorigala porburu—buru met tekening. 30 Ahu ma debata ni sanggapati mangalele toding debata di atas met tekening. 291 1 30-32 grote tekening, die in het origineel naast de vorige tekeningen stond. 34 pangulubalang-tekeningen met bijschriften, o.a. pangulu- balang sanggapati ni pagar pangorem. 38 Poda ni pandaupaan ni pagar pangorom na bolon Poda ni porpangiron ni pagar pangorom na bolon; hierin op blz.40: asa laho ma hita tu tapian, asa dasurohon ma, mor- haen bontar do hita, morhudjur do hita na uli piso na uli. 40 Poda ni pormasak ni sanggapati ni boru Saragi 42 Poda nj pangkabahaba ni si pulang galito met tekening. 44 Poda ni panggabe-gabe ni si pulang galito met grote te kening op 48. 50 Ija hita sumedahon halak met tekening. Poda ni si hora mandaat ni na so mallada na so mortondong- tondong na so morsima-sima ni si pulang galito. (Si hora mand3at = Mal.kera memandjat, klimmende aap?). Verder weer pangulubalang-tekeningen met bijschriften; sommige ervan zijn toepassingen van de sanggapati. 64 Poda ni panuruni na so morlada ... asa dapasang ma pangu- lubalang na so morlada met een herhaling van de keten van overlevering. Dit lijkt wel een nieuw begin. De naam pangu- lubalang na so morlada kan ik niet verklaren; "zonder peper" zal toch wel niet bedoeld zijn. Het volgende stuk gaat over allerlei toepassingen van deze pangulubalang, o..a, horbo hu- rin^, de gestreepte karbouw, gemaakt (maar dat wordt hier niet vermeld) van bamboe en matten en gevuld met allerlei magische middelen. Dit onderricht is afkomstig van Guru Ha- binsaran, die zulk een karbouwebeeld maakte samen met Ompu Radja ffiordugu en zijn leermeester Guru So Matahut. Verschil lende sombaons worden hierbij met name aangeroepen, o.a. Om- punta Maga-maga Mortua Siborboron, de sombaon van onze vorst Guru Mangalagang Debata Manalu.Op blz.98 staat de reeds op p.90 aangekondigde tekening van de horbo huring. 100-110 Poda ni pamusatan ni rambu siporhas van Guru Habinsa- ran aan zijn ibebere Ompu Saniang Naga Tunggal ni adji, pina ö-jingdjing di (l.ni? ) Ompu Radja Morguru. Met tekeningen van het wichelkoord. 110-112 Poda ni pamusatan ni adji pajung en guru ni djuhut. 292 112 Poda ni panggabe-gabe ni pagar pangorom 116 I.ia anak bad.iangan do halak.... 11Ö I.ia hita d.iumadihon salusu siruntun tali saoa. Hierbij wordt gesproken over het omkeren van de baby in de moeder schoot, zodat de voeten niet naar beneden liggen. 120 I.ia tordumpas do halak... 122 Kalendertekening met bijbehorende pormesa-tekst op p. 124-126. 126 Poda ni ari ni (l.pamangan ni?) ari ni ompu toga, volgens de maanden. Or.14.302. 7 ff. Reproductie van Vt 210, transcriptie van D 91, met veel lacunes, blijkbaar van een moeilijk leesbaar origineel. Simalungun-Bataks. 2 Poda ni hata-hata ni suman-suman Poda ni pagar pangandang 6 Poda ni sarang timah Ö Poda ni hata-hata ni tabas ni pandahupai. Geschreven door si Barak? Verder wordt de naam Guru Indohas genoemd. 10. Poda ni hata-hata ni pagar panututa 12 Poda ni hata-hata ni hobal ale amang Ramahihan. Or.14.306. Reproducties van de eerste (.meestal 3) bladzijden van de transcripties in Djakarta die niet in hun geheel gere produceerd zijn. Vt.161 = D 1. 3 blz. Poda ni gorak-gorahan. Mandailing-Bataks. Pandjahai ni manuk gantung. O.a. djaha dumatang manikki narasinga di siamun. Vt.163 = D 3. 3 blz. Poda ni susuranta di bisara na godang, d.i. rambu siporhas. Keten van overlevering: Datu Mangara Pintu na di bomgin - si Mandalahi ni adji - Saur ni adji - Radja Palluhutan ni adji anak na (di) Haiton Datu Gusar ni adji - Radja na Tinggir ni adji Ompu ni Pangedar ni adji da tu portandang - pinaranak Ompu So Mangula ni adji bajo situm- pa abuna - ibebere Guru Mangalaga ni adji Ompu ni Pordaga ni adji - Guru So Imbangon ni adji Ompu Tuana Guru ni adji datu portandang anak ni Sihombing Lumban Toruan na mian di Sipul- tak anak ni Si Rumonggur - Datu Horas ni adji Ompu Sari Ma- ( ?) ni adji anak ni Simatupang na mian di tano Bonan- dolok. Over het bereiden van de sihat en de andere ingredi- 293 enten (sibangke wordt ook sibubut genoemd); over het draaien van de koorden. Vt.164=D 4. 3 blz. Poda ni pamusatan ni gorak-gorahan ad.ii pa.jung, d.i. gorak-gorahan ni manuk. Keten van overlevering: Guru Portahal Ompu ni Udjung Barita na mian di tano Pintu- bosi - anggi doli Guru Matoga hata ni adji (de schrijver) en Guru Saliat ni adji. Lijst van omina (pandjahai). Vt.l66=D 6. 3 blz. Poda ni pangulubalang ni porpiasonta na morgoar porhas mandumpang. Over de bereiding, waarbij een kip lood in de bek gegoten wordt. Vt.1ö7=D 7. 3 blz. Poda ni rambu siporhas. Keten van overle vering: Guru Pangagak ni adji na mian di tano Arang - Guru So Mahap ni adji in Limbong - Guru Marulam ni adji in Harang - Si Rimbang na di Baho in Sihorbo - Pordósir ni adji in To- nga-tonga - Datu Si Laga ni adji na mian di ta(no) Salaon - Guru Turutan in ? - ? - Guru Tandang ni adji in Butar - ibebere Guru Pinilian ni adji in Banua Radja - simatua na po- so Gu(ru) Sidalian ni adji anak na di Sobuon in Siarsamarsam (hij spreekt zijn leermeester aan met amangboru). Het maken van de wichelkoorden wordt nogal uitvoerig beschreven met bijzonderheden die men in andere teksten niet vindt. Vt.169=D 9. Twee blz. tekeningen en 2 blz. begin van de tekst. De tekeningen: bindu matoga; een daarvan afgeleide(?) figuur met diagonalen in het binnenste vierkant; in het midden een cirkeltje waarheen 4 schorpioenen(?) met de kop gericht zijn. Een tabel met vier verschillende windrozen. De porhalaan van 13 x 30 vakjes; daarbij sluit aan een tabel van 4 x 14 vakjes waarnaast nog een rij van 14 vakjes, de laatste met 3 of 4 verschillende tekens in de volgorde a,b,a(?),a(?),b,c,c,b, a(?),a(?),b,c,b,a(?). Of a(?) hetzelfde is als a is niet dui delijk. Dan nog een tekst in Bat«kar.aangevende welk vlees men niet voor mangupa mag gebruiken op zondag - donderdag. Tekst: Poda ni pandjahai ni porhalaan, beginnend met een lijst van de pormesa met hun pangalomuk en hatatahut en de plaats van de begu monggop. Vt.171=D 11. 3 blz. Taoar sialogo. Keten van overlevering: Nan Deang Nan Doing tian tano Simalungun - Datu Porhas ni adji tian tano Parmonangan, anak Marbun - Batu Djongdjong ni adji 294 - Guru Pamolus ni adji. De bereiding (compleet)» begin van een stuk over de patudjolo. Vt.172=D 12. 2 biz. Poda ni pormasak ni pagar na gabe-gabean Tuan Saribu Radja. Van Sutan Batara Guru tian banua gindjang - Boru Djau Djaoa Simalungun - Guru Sabungan ni adji - Guru Pina....an ni adji. De ingrediënten opgesomd. (Apotan gebruikt in: tu otara, tu apotan). Vt.173=D 15. 3 biz. Poda ni gorak-gorahan ni manuk ... ad.ji pa.jung. Keten van overlevering: Radja Haro su(l.na) di bor- ngin - Ompu Radja, mula ni pordjudji monang - pinaranak Guru Naposo ni adji - anggi Datu Bangsa Ompun Tuan Pormesa timan tano Sarumatinggi anak ni namora Sihombing (de schrijver) - tunggane Radja Panarsar ni adji anak ni Hutagalung timan tano Lamul(?l.Lumban? of Lobu?) Nagasaribu anak ni Ompu Radja Ma ngasa Loas. Begin van de pandjahai. Vt.175=D 17. 3 biz. Poda ni pamusatan ni rambu siporhas. Hier in: susuran ni rambu siporhas. Keten van overlevering: Guru Sinungsungan ni adji na mian di tano Simbolon Bariba anak ni namora Saragi margana - tunggane Guru So Baloson ni adji - lae Guru Sabungan ni adji na mian di tano Djonggi ni Huta - pinaranak Radja Tumingka ni adji namora Pandjaitan na mian di tano Sait ni Huta. Begin van een pangarumai, de huizen van verschillende personen met hun porsili en pandjoroti. Vt.177=D 19. 3 biz. Poda ni rasian ni bodil ale pinaranak Guru Hatahon ni adji. Voorzijde eigenschappen van geweren die be paalde namen hebben, meest met hun saru. Keerzijde schietvoor- schriften en poda ni galiding. Blijkbaar slecht leesbaar, veel lacunes in de transcriptie. Vt.178=D 20. 3 blz. Poda ni pormanuhon adji nangka piring van overzee, na toding banua Siam - Datu (Ta)la di Bobana - Datu na di Borhu gooit tijdens droogte zijn goud in zee op aanraden van het orakel, vangt later een vis waar het goud in zit. In dit verhaal wordt boroha of boraha gebruikt voor beasa (Sim. sonaha) - Datu Portandang - Datu Tempang - Si Huting Tandang - Guru Hinuan ni adji - Ompun Djumorlang ni adji - Guru So Tadingon ni adji. Het begin van de pandjahai van manuk di am- pang. Vt.1Ö0=D 26. 3 blz. Atorangan ni andung ni alak Mandailing. 295 Vt.182=D 28. 3 blz. Poda ni ponnesa ni rambu siporhas. Leer ling is Datu Huranda Bosi, leermeester zijn amangboru Guru Mangaradum ni adji. Begin van een lijst van de pormesa op de eerste 12 dagen van de maand, met tekeningen. Vt.183. Handschriften op bamboe. D 29. 2 blz. Porhalaan van 13 x 30 vakken, daaronder nog een hatiha van 5 x 5'. Ge transcribeerde tekst deels over pagar. D 30. 1 blz. Het begin van een brief van Ompu Pangutangan aan Nommensen. Voor molo wordt bolo gebruikt. Vt.l84=D 49. 3 blz. Poda ni pagar pangorom nai hata so djua- ngon. Keten van overlevering: Guru Niapoan ni adji, tano Si- regar, Datu Porrejar ni adji, Sinait(?) Situmorang - lae Ompu Tuan Pagar ni adji namora Morpajung di tano Siantar di tano Siria ni ate - amang hela namora Siagian Ompu ni Mani- bung ni adji timan tano Sigumpar - pariban Radja Sortil (1. Sortali?) ni adji anak ni Ompu Radja Saroangin Radja Manullam- bean(?). De bereiding van de pagar. Onderaan de 3de blz.: Poda ni porlaho ni pagarta. Vt.l88=D 53. 3 blz. Poda ni pangulubalang sirodom ari sirodom bulan tian gurunta Sorta ni adji tian Barita ni odjung tian Batu na djagar - lae Guru Hatunggal ni adji (i ma poda ni namborunta boru Manik Sihurkuron tian tano Silolom) - Datu Pahat ni adji, de kleinzoon van Guru Hatunggal ni adji. Ge schreven door Guru Nialas ni adji datu portandang. Fragmen tarische opsomming van bestanddelen. Poda ni pangulubalang na pusohan, zeer kort. Poda ni situngguk balik na so mallada tian inanta Nan Saur Malela tian tano Harian. Poda ni pangu lubalang simanuk hulabu. Vt.l89=D 54. 3 blz. Poda ni pangulubalang sidjambak halis. Leerling: lae Guru Dangiang ni adji. Ook de pangulubalang si manuk hulabu wordt genoemd. Lijst van ingrediënten. Een te keningetje. Vt.192=D 57. 3 blz. Begint abrupt in een reeks tonggo-tonggo elk beginnend met Asa mari ma hamu en gericht tot Si Singa- mangaradja, Radja Ijang Patuan, Radja Barus pinompar ni om- punta Mortua Radja Babi, Si Djangkal Pangu...ran, Tuan Nagu ... tian tano Siregar Bagasan, Datu Bargas (l.Baragas?) Da tu Hatandang hata ni adji, Guru ni Langgean. Poda ni porma- 296 sale ni tambar. Op de laatste biz.: asa mamulung ma hita di hasea ni pagar situngkap tunggaling. Vt. 193=1) 58. 3 biz. Poda ni pangarumai ni pangarhari si sae mara. Van Datu Pormangsi ni adji aan zijn anggi Tuan Bandar ni adji. Het is eigenlijk pandjahai, n.1. voor het wichelen met een ei. Vt.196=D 61. 4 blz. (Rambu siporhas). Begin ontbreekt. Slot van de keten van overlevering: datu portandang bolon timan tano Pangururan - simatua na poso Datu Hilap ni adji - Guru Sininta ni adji tian tano Lintong ni Huta. Bereiding en pa ngarumai; laatste blz. pandjahai met tekeningetjes. Vt. 198=1) 63. 3 blz. Poda ni pormanuhon adji nangka piring. lieten van overlevering lacuneus: toding gurunta .... tian ba- nua lu.... na di banua Siam - ro ma di Pulo Ra»... di tano dongdang. Asa mormanuk tu gurunta Datu Tala di Babani. Het verhaal over het goud wordt kort aangeduid. - ro ma di datu na di borngin - ro ma di gurunta Lingga Hara.... - ro ma di Gunung Siantar - ro ma di Datu Paturagine - ro ma di Si ffia- ngara Pintu di tano Pakpak Porbuluan - ro ma di gurunta Guru Iiasian ni adji - lae Radja Pandorsa ni adji di tano Pintu Djandji Maria. Het verhaal over het goud wordt dan enigszins verward verteld. Daarna begin van de pandjahai zonder teke ningen. Vt.201=D 71. 3 blz. Poda ni ari rodjang. Simalunguns. Na de 13de dag gaat het over in een suman-suman van si Sarmaladjang die in het origineel gedeeltelijk met potlood geschreven is. Vt.205=D 81. 3 blz. Begin ontbreekt. (Gorak-gorahan ni manuk). Een deel van de pandjahai. Vt.207=D 83. 3 blz. Poda ni hata-hata ni pormanuhon laba-laba ni daompung Batara Guru Poli. Lae Radja Pinondang ni adji in Sigumpar wordt als leerling toegesproken; zijn moeder (of die van zijn leermeester?) was een boru Suro(?). Het lijken mij tekens uit de manuk gantung. Vt.211. Brieven in Lat.kar. op papier. D 92. 1 blz. Van Radja Kaletta Sabolon in Sigumpar aan de resident te Sibolga. D 93. 1 blz. Idem van Ama ni Malladjas Hutagaol. D 94. 1 blz. Aan de controleur van Toba van Ompu Banggas Lumban na bolon Si- mangunsong, die oorspronkelijk uit Sigumpar kwam. 297 Vt.212. Afschriften (2 blz.) en transcriptie (1 blz.) van Ethn.Verz.No.240 en het begin van 241 (op bamboe). Karo- Bataks, door de copiist niet begrepen. Vt.213. 3 blz. Ethn.Verz.9039 (of volgens omslag 9038 en 9039, misschien twee bij elkaar behorende bamboes). Poda ni mintora ni pagar di aek van Guru Tahuak hata ni adji - Guru Tinadji hata ni adji Ompu Sabungan Bosi - haha Si Martahan Ama ni Mangihut hata ni adji (de schrijver) - Apul hata ni adji Ama ni Paima Roha. Ethn.Verz.3841. Het begin van een opschrift op een lans (tandja), n.1. een stuk van een tabas die panutupi simoangku schijnt te heten. Vt.214. 3 blz. Ethn.Verz.859. Mandailingse andung v.e. wees. Or.14.363. Stijlboek Batak-Mandailing door Soetan Endar Bongsoe, gedateerd 19-4-1931. 52 blz. 28 x 20 cm. lat.kar., machineschrift. 15 korte stukjes in poëtische taal, elk ge volgd door stijloefeningen, alles in het Mandailing-Bataks. Or.14.378. Potocopie in de vorm van een pustaha. 90 foto's 15x12 cm. Het origineel is in de Stichting A.Polch te Barcelona. Veel tekeningen. Transcriptie Or.12.605n(3) no.56. a2-b35 Poda ni pangulubalang sanggapati na bolon met een ke ten van overlevering van 14 schakels, van Guru Djaoat Pini- lian te Pangururan tot Somba Debata ni adji in Siambaton. Verwant met hs.Amsterdam A 4152f, een eveneens van Guru Djaoat Pinilian afkomstige sanggapati-tekst. b35-46 Poda ni si Adji Mamis. Or.14.381. Pustaha. 25 bladen. 11 x 9,5 cm. Geen deksels. Buitenkant zwart berookt. Tekst hier en daar onleesbaar. Aangekocht 1976. Zie Or.12.322 f.845-847. Geschreven voor Guru Sinangga ni adji (vgl.Or.3396?). a2-b6 Poda ni pangurason ni alamat pandang torus, bestaande uit een reeks tonggo-tonggo. b7-b19 Poda ni pagar ni si Adji Mamis met tekeningen van si Adji Mamis en zes andere geesten. b19-b24 Poda ni alamat pandang torus alamat humala djolma, over lichaamstrillingen bij de mens. Or.14.389. Potocopie van een pustaha in de Akademie van de Ukraine te Kiev, in 1805 door Graaf Joh.Potocki meegebracht bij terugkeer uit Chinao Neg. microfilm en 61 vergrotingen, plus 298 een Duitse mededeling door v.Koeppen,1839, 7 blz. Zie Or. 12.605n(6). Foto 1-51 een zeer uitvoerige tekst over porma- nuhon ad.ji nangka piring, zonder tekeningen. 51-59 panabari (of pagar) si asap hatahutan met grote tekening. 58-61 pangulu balang sitorban dolok met tekeningen. Er zijn twee ketens van overlevering. In beide komt Guru Hinombingan ni adji bajo Pohan Silitonga voor; vgl. hs. Kon.Akad.247 (boven p.225). Vgl. p.o36. HOOFDSTUK V. MICROFILMS VAN HSS. ELDERS. A 10e Neg. 19 opn. Voorzijde van een pustaha geleend van Max Nothelfer. Zie 0r.12.322 f.796-800. A 17a Catalogus van de Batakse hss. in de John Rylands Univ. Library, door C.M.Pleyte. Vergrotingen hiervan in de handbibliotheek 813 B 31. A 17e Neg. 4 opn. uit John Rylands Univ.Library, Manchester, Bat.7 en 11 opn. uit Bat.12. A 25d Neg. 47 opn. John Rylands Univ.Library Bat.10. Ge schiedenis van de marga Nasution, geschreven te Pa- njabungan in 1857 door Patuan Soangkupon. Vgl.Or.3188a. A 36e Pos. 100 opn. Partingkian Bandar Hanopan. Transcrip tie in 0r.12.605q. A 37b Pos. 13 opn. ITCO 21. Simalungun Museum. Pagar. Be gint met suman-suman. A 37c Pos. 14 opn. ITCO 22. Sim.Mus. Begint met pagar djadi- djadian. A 37d Pos. 8 opn. ITCO 23. Sim.Mus. Pagar? Zeer onduidelijke film. A 37e Pos. 12 opn. ITCO 24. Sim.Mus. Begint met poda ni su man-suman. Zeer onduidelijke film. Deksel met hagedis. A 37f Pos. 19 opn. ITCO 25. Sim.Mus. x soms = u. O.a. over de maanden. A 37g Pos. 9 opn. ITCO 182. Sim.Mus. Begint met poda ni pal- lapik. A 37h Pos. 9 opn. ITCO 183. Sum.Mus. Windstrekenwichelarij. A 38a Pos. 24 opn. ITCO 184. Sim.Mus. Begin onleesbaar, verder tamelijk duidelijk. A 38b Pos. 44 opn. ITCO 187. Sim.Mus. Begint met pandjahai ni ompak ni ipon. 299 A 38f(l ) A 55a A 65b A 79f A 111 A 115 A 128 A 187 A 188a A 188b A 188c A 215a A 215b A 238 C 13 C 14 C 31 C 32 C 33 C 34 C 35 Neg. 25 opn. Paris, Bibl.Nat.mal.-pol.14. Lobajak. Mand.Bat. Zie Or.12.605 1 f.616-628 en 687-696. Neg. 42 opn. Br.Mus. Or.8196. Zie Or.12.322 f.696. Neg. 70 opn. Chester Beatty Library 1153. Zie BKI 124 p.374 evv. Neg. 5 opn. Enkele bladzijden uit München, Cod.Or. mixt.99 (=Bat.1, Cat.L.Manik No.391, hs. van Ida Pfeiffer). Zie Or.12.322 f.860. Neg. J.M.Hariara, Bataks verklarend woordenboek. Neg. 31 opn. Pustaha in privé bezit. Pormanuhon adji nangka piring en manuk gantung. Zie Or.12.605n(2)28. Neg. 14 opn. Fragment pustaha, privé bezit. Simalu- ngun-Bataks. Maranggir, pangulak, pagar si tungkol ni baling, porhalaan. Zie Or.12605n(2)31. Neg. Princeton Scheide MS. (zie The Princeton Univ. Library Chronicle 1969 p.158 evv.) en MS.Batak 1-6. Zie 0r.12.605n(5). Pos. 43 opn. Hs.Moskou. Porbuhitan. Or.12.605n(6). Neg. 30 opn. Chester Beatty MS.1131. Neg. 65 opn. Chester Beatty MS.1101. Pos. 32 opn. Brussel 11,7382. Zie 0r.12.605t p.237a. Pos. 62 opn. Brussel IV,47. Zie 0r.12.605t, p.237a. Neg. 28 opn. Pustaha in privé bezit. Pormanuhon sitoho-toho. Zie Or.12.605n(2)38. Neg. 16 opn. Pustaha Mitchell Library, Sydney, Aus tralia. Fragment. Zie 0r.12.605t, p.237. Oesterreichische Nationalbibliothek, Wenen. Vier hss., uit elk 2 opn. Zie 0r.12.605t, p.263. 3 microkaarten. Amsterdam Kon.Inst.v.d.Tropen 493/1* Zie Or.12.322 f.860, 12.474 f.23-25* 2 microkaarten. Kon.Inst.v.d.Tropen 543/10. Zie Or. 12.474 f.63-65. 1 microkaart. Kon.Inst.v.d.Tropen 543/7. Zie Or. 12„474 f.55-58. 2 microkaarten. Kon.Inst.v.d.Tropen 1671/1. Zie Or. 12.322 f.861, 12.474 f.103-107. 17 microkaarten. Kon.Inst.v.d.Tropen 1772/158. Zie Or.12.474 f.191-203. 300 AANHANGSEL 1 (bij blz.23). Verhalen op boombast geschreven Te Leiden zijn vier pustaha's met voor Van der Tuuk opge schreven Batakse verhalen, Or.3430-3432 en 3460. Van het verhaal van Nan Djomba Hik heeft nog een exemplaar op boom bast bestaan; zie boven blz.10. Te Amsterdam, Kon.Instituut voor de Tropen A 4171 is een grote pustaha met het verhaal van Si Malin Deman, OVB 115 (= Or.3405 p.1-100). Ten slotte is er een in Dresden, Museum für V'ólkerkunde 34226, Radja Madingin, OVB 218 (= het eerste gedeelte van Or.3405 p.151- 180). Zie over dit hs.: L.Manik, Batak-Handschriften. Ver- zeichnis der Orientalischen Handschriften in Deutschland Bd.XXVIII (1973) Nr.254. Het is niet rechtstreeks van Van der Tuuk afkomstig maar werd op 18.8.1863 ten geschenke ont vangen van D.Helmkampf te Fort de Koek. Dit was ongetwijfeld Doktor E.F.M.Helmkampf, die op 14 dec.1852 Officier van. Ge zondheid 2e klasse werd en in de tijd dat Van der Tuuk in Barus was op Sumatra's Westkust diende (volgens Reg.Alm.1863 p.330 en een uittreksel uit het stamboek van E.F.M.Helmkampf mij medegedeeld door de heer F.G.t.Jaquet van het Kon.Insti tuut voor Taal-, Land- en Volkenkunde). Hij overleed 16 mei 1899 en liet aan het Ethnografisch Museum te Leiden een gro te collectie ethnografica na, waaronder ook voorwerpen uit de Bataklanden (serie 1239). Hierbij is (1239/267) een pusta ha, die Van der Tuuk maar met moeite te leen had kunnen krijgen (zie OVB p.62); blijkbaar is Helmkampf er later in geslaagd die te kopen. Er zijn slechts kleine verschillen tussen de teksten van de verhalen die op boombast geschreven zijn en die op papier. Ik heb niet met zekerheid door vergelijking kunnen uitmaken, v/at de originelen en wat de afschriften zijn. Over het geheel zijn de teksten op papier iets beter. Het verhaal over Radja Madingin is in het Dresdense handschrift incompleet; de tekst op papier in Or.3405 kan daaruit niet afgeschreven zijn. Maar het is mogelijk, dat het vervolg van het verhaal op een twee de stuk boombast stond, omdat het eerste, dat nu in Dresden is, vol was, en dat dit tweede stuk niet bewaard gebleven is. Van die twee samen zou dan Or.3405 een verbeterd afschrift 301 zijn. Dit lijkt mij wel v/aarschijnlijk. Van der Tuuk zal in de eerste tijd van zijn verblijf te Barus verhalen hebben la ten opschrijven op het materiaal waaraan zijn zegslieden ge wend waren: bamboe en boombast. Pas later heeft hij hen er toe kunnen brengen om op papier te schrijven, maar zij klagen er in hun geschriften wel eens over dat dit hun moeilijk valt. AANHANGSEL 2 (bij blz.192). Van der Tuuks reisverslag In mijn proefschrift (OVB) heb ik aangenomen, dat het eer ste van de drie losse vellen die Or.3386m(2) vormen het be gin van Van der Tuuks reis naar Bakkara beschrijft. Er is echter een moeilijkheid met de datum. Dit vel begint: "Dingsdag den (cijfer onleesbaar) January om 6 uur verlieten wij Baroes." In 1853 waren 4, 11, 18 en 25 januari dinsdagen. Te oordelen naar het kleine restje van het cijfer is het geen 25 geweest. De reis zou dus op zijn laatst 18 januari 1853 begonnen zijn. Maar in Van der Tuuks brief van 23 juli 1853 staat: Ik volbracht mijn terugtocht in drie dagreizen, na van het einde van februari tot het begin van april rond gezworven te hebben (De pen in gal gedoopt, blz.51). Waarschijnlijk heeft Van der Tuuk zich in het kladstuk in de maand vergist en bedoelde hij te schrijven: "Dingsdag den 22sten February om 6 uur verlieten wij Baroes." Een an dere mogelijkheid is dat Van der Tuuk in januari voorlopig het begin van de route heeft verkend, die hij in eind fe bruari verder gevolgd is. In "De pen in gal gedoopt" blz.56-60 is een uittreksel uit vel 2 en 3 gegeven. Vel 3 is vóór vel 2 geplaatst en eindigt op blz.58 regel 3 in het gesprek met de menseneter. Het daarna afgedrukte gesprek over de Engelsen is het begin van vel 2. Een zo letterlijk mogelijk getypt afschrift van de drie vel len is opgenomen in Gr.12.605o(5). Daarbij is gevoegd een afschrift van vdT's verslag over zijn verblijf in Londen in 1848 naar een copie in het archief van het Nederlands Bijbel genootschap. 302 AANHANGSEL 3 (bij blz.267). Batakse stukken in Or.12.605 (collectanea Voorhoeve) l. Schoolschriften, doorlopend gefolieerd. Allerlei aanteke ningen over en excerpten uit Batakse en andere hand schriften in binnen- en buitenland. m. 1.Handschrift over de Bataks. Copie door Joustra van hs. Kol.Archief 11117. Een schoolschrift. 2. Aantekeningen van Feuilletau de Bruyn. Een schoolschrift. n. Gegevens over Batakse handschriften. Polio formaat. 1. Andere bibliotheken in Nederland. 2. Privé collecties 1-36. 3. Idem 37 evv. 4. Djapangkat, Pematangsiantar. 5. Princeton. 6. Rusland. 7. Leningrad. 8. St.Gallen. 9. Foto's Brits Museum. 10. Paramaribo. o. Diversen Bataks. Folio formaat. 1. Gegevens uit gedrukte bronnen. 2. Twist der doven. 3. Uilespiegelverhalen en porbuhitan. 4. Karo-Bataks in Lat.lar.: Turi-turïn Beru Patimar. 5. Reisverslagen van Van der Tuuk. p. 2. Een Maleis stuk in Arab.kar. op boombast, uit Singkel. q. Partingkian Bandar Hanopan. Historische tekst, Simalungun. Zie film A 36e. Het origineel is op Engels papier met wa termerk 1845. Transcriptie, woordenlijst, lijst van eigen namen, allerlei aantekeningen en foto's. r. Simalungun-Bataks materiaal verzameld door G.L.Tichelman en P.Voorhoeve. s. Copieën van Simalungun-Bataks materiaal verzameld voor het Instituut voor Taal- en Cultuuronderzoek van de Universiteit van Indonesië. t. Beknopte beschrijving van Batakse handschriften buiten de Leidse U.B., oorspronkelijk bedoeld als Bijvoegsel bij deze Gids. Folio, p.215-276 en tussengevoegde bladen. 303 AANHANGSEL 4. Originelen van stukken in vdT's Bataksch Leesboek BL I p.1-46 Nan Djomba Ilik. Or.3401, 3432. p.49-55 Torhan-torhanan. Or.3402. p.55-87 Si Ad ji Panurat dohot Si Adji Pamasa. Or.3401, 3416. p.87-201 Si Malin Deman. Or.3405,3418j Amst.A 4171. p.202-326 Si Ljonaha. Or.3418. BL II p.1-16 Si Baun Pedjel. Or.3409, 3416, 3417. p.17-54 Si Adji Urang Mandopa. Or.3409, 3416. p.54-57 Torkan-torkanan. Or.3416, 3421. p.57-61 Djuwaro Gandung. Or.3421. p.61-105 Mangaradja Enda Panjabungan. Or.3408. p.105-110 Andung. Or.3422. p.110-117 Radja Tagor di Laut. Or.3411. p.118-127 Djangka-djangka ni Sutan Palaon. Or.3407. p.128-142 Si Gundjo Mabuk. Or.3411. p.142-203 Si Adji di Angkola. Or.3409. p.204-208 Ende ni begu na niparo. Or.3408, 3416. p.209-215 Ende pandjang. Or.3408, 3416. p.216-224 Andung ni budjing lao marbagas. Or.3410, 3416. . p.225-230 Ende ni budjing-budjing na marorot.Or.3421. p.230-274 Radja Honas Mandailing. Or.3419. p.275-292 Si Baduko. Or.3417. p.292-295 Manggarang-guring begu. Or.3417. BL III p.1-43 P§rmungkah?n p^rtlngahln ena. Or.3420, 3421. p.44-75 Si Radja Uwen. Or.3420. 3421. p.76-115 K?rbo si Ranggir. Or.3403, 3420. p.116-120 Si Girsang. Or.3399- p.121-179 Manuk-manuk Saip Ladang. Or.3414. p.179-189 Perubaten sintongkik. Or.3419» p.189-214 Silo-silo dek?t pelanduk. Or.3419. p.215-219 Ënggang dSklt et?k. Or.3419- p.219-260 Si Selido. Or.3414. p.260-272 Plrbiron si Singkam d§k?t si BarbarSn. Or. 3411. p.273-287 Si Tagan Dori. Or.3411. 304 AANHANGSEL 5. Originelen van de Bataksche Teksten (Mandailingsch dialect) uitgegeven door Van Ophuijsen 22. p.93-104 = 23. p.104-106 24. p.106-113 25. p.113-118 26. p.118-126 27. p.126-128 28. p.129-131 29. p.131-15f 30. p.154-165 31. p.165-184 32. p.184-195 33. p.196-206 34. p.207-233 35. p.233-263 Or.5853)4 door Mhd.Arif = Or.5883)8 door Soetan Soalo'dn = Or.5851)1 • Anon. = Or.5856,2 door Soetan Malajoe = Or.5849)2 door S.E.Bongsoe = Or.5883)3 door Soetan Soalo'dn = Or.5883)5 door Soetan Soalodn = Or.5856,1 door Soetan Malajoe = Or.5851,2. Anon. = Or.5846,2/5847,1 door S.E.Bongsoe = Or.5847,2/5848,1 door S.E.Bongsoe = Or.5848,2/5849,1 door Soetan Endar Bongsoe = Or.5852,1 door Dja larlindoengan = Or.5875. Anon. Ontv. van Mangaradja Tindian 305 In plaats van si Boenboen, si Elias en de anonieme schrij ver van Or.5851 worden in het voorbericht van de uitgave genoemd Baginda Diapari, Mangaradja Oehoem en Soetan Gading Moeda. Ik kan niet nagaan wie wie is. In het voorbericht staat dat Van Ophuijsen in 1877 een tekst vrijwel gelijk aan no.35 aan Van der Tuuk (toen op Bali) gezonden heeft. Dit stuk is niet in de nalatenschap van Van der Tuuk aangetroffen. In het voorbericht wordt ook gesproken over door Van Op huijsen zelf opschreven teksten. Deze zijn blijkbaar niet bewaard gebleven. AANHANGSEL 6. Pustaha's met oorspronkelijke houten deksels in de U.B. (1) = een deksel oorspronkelijk; (2) = beide deksels. Collectie Van der Tuuk. (1) Or.3482 (snijwerk: bindu matoga) (1) Or.3484 (slang) (1) Or.3499 (rambu siporhas) (1) Or.3510 (ineengekronkelde lijnen, niet voltooid) (2) Or.3539 (een deksel met figuren) (2) Or.3567 (geen snijwerk; compleet met touwtje en twee rotan ringen) (1) Or.6900 (hagedis) Andere hss. van de Univ.Bibl. (2) Or.1883 (2) Or.2025 (2) Or.2281 (1 ) Or.6245 (2) Or.6246 (1 ) Or.6247 (2) Or.6898 (2) Or.6899 (2) Or.8395 (2) Or.8473 (2) Or.8493 (eenvoudige ingesneden rand, touw, rotanband) (een rondom ingesneden randje) (zonder snijwerk; modem?) (geen snijwerk; deksel met gaten voor touw) (geen snijwerk; met touw, geen rotanband) (ondiep snijwerk; draagbandje van bast) (geen snijwerk) (ingesneden rand langs korte kanten; touw, brede rotanband) (geen snijwerk) (verhoogde middenrug; kapot touw, een deksel gebarsten) (geen snijwerk; draagtouw) 306 (2) Or.8535 (geen snijwerk) (2) Or.8536 (geen snijwerk; rotan band) (2) Or.8929 (geen snijwerk; twee leren banden) (1) Or.10.855 (niet oorspronkelijk?; rotanband) (2) Or.11.093 (ondiep snijwerk, een kant bindu matoga, ande re kant hatiha zonder inschrift) (2) Or.12.028 (verhoogde rug; gaatjes voor touw; rotanband) Bruikleencollecties. (2) Kon.Akad.247 (een met snijwerk) (2) Delft 102/65 (een deksel ondiepe sierrand; touw, rotanband) (2) Delft 141/2 (geen snijwerk; rotanband, touwtje) (2) Delft 166/151 (beide deksels met verhoogde middenrug) (2) Delft 166/152 (nieuwe dekseltjes; nieuw rotanbandje) (2) Delft 166/153 (als het vorige) (2) Delft 204/60 (kleine versiering aan de rand van een dek sel; restanten van touw; nieuwe rotanband) (2) Delft 204/62 (ingesneden rand langs korte kanten; inge kraste zevenster; een rotanband) (2) Delft 230/1035 (geen snijwerk) AANHANGSEL 7 (bij blz.201). Sinumbah Pardagangan Zeven Tobanezen van Samosir gingen naar de ffialeise kust streek om werk te zoeken. Elk kende een Maleis woord. Ze spuwden (Bat.tidjur) op de mat die ze kregen om op te slapen (Mal.tidjur). De man die het woord lagi (nog meer) kende kreeg het meeste slaag. In Pardagangan (Beneden-Simalungun) gekomen zagen ze vruchten van een petai-boom weerspiegeld in het water. Ze doken er naar met een steen om hun middel ge bonden. Zes lew amen niet meer boven en werden de Sinumbah Pardagangan. De mensen richtten een offerhuisje voor hen op Bij die plek wonen veel apen. Bataks, Maleiers en Chinezen offeren er. (Naar een Simalungun-Bataks verhaal, omstreeks 1937 opge schreven door H.Cristian Pakpak te Buluraja. Volledige verta ling in Or.12.605s) OVERZICHT VAN DE VOLKSVERHALEN DER BATAKS <&> AKADEMIES PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE LEIDEN, OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS PROF. DR. A. J. WENSINCK, HOOGLERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOOR DE FACULTEIT TE VERDEDIGEN OP MAANDAG 26 SEPTEMBER 1927 DES NAMIDDAGS TE ÉÉN UUR i’oto-of f set reproductie van de oorspronkelijke uitgave gedrukt te Vlissingen, 1927 308 INHOUD I. INLEIDING II. INHOUDSOPGAVEN VAN ENKELE VERHALEN . . III. REGISTER DER VERHALEN MET AANTEKENINGEN I. Oorsprongsverhalen II. Dierverhalen III. Mensen en Dieren IV. Verhalen over geesten V. Tochten naar Onder- en Bovenwereld VI. Verhalen over wondervoorwerpen . VII. Romantiese sprookjes VIII. Kettingsprookjes IX. Lijstverhalen X. Verhalen over leperds en domoren XI. Anekdotes XII. Leerzame verhalen XIII. Vertellingen uit het dageliks leven XIV. Historiese overleveringen . . . Verklaring van afkortingen Alfabetiese lijst van enige verhalen en motieven Errata Bladz. 1—21 23—59 61—193 61—75 75—100 100—115 115—125 125—143 143—146 146—165 165—168 168—173 174—186 186— 187 187— 190 190—191 192—193 194 195—197 198 309 I. INLEIDING. In 1910 verscheen in de Indische Gids een artikel van Dr. N. Adriani getiteld : Trekken van overeenkomst tusschen de Germaansche en de Toradja’sche en Minahassische volksverhalen. De schrijver vestigt daarin de aandacht op een aantal punten waarin de verhalen, die hij op Selebes had leren kennen, overeenstemmen met de sprookjes van Grimm. Voor een deel betreft het hier overeenkomstige voor stellingen, welke in beide groepen van vertellingen tot uiting komen, zoals het geloof aan de mogelikheid, een dode op te wekken uit zijn beenderen, de voorstelling van de dauwdruppels als dragers van levenskracht. Maar daarnaast wijst Dr. Adriani op enkele geheel overeenstemmende verhalen, die zowel in Duitsland als op Selebes verteld worden, b.v. Grimm’s sprookje van de Bremer stadsmuzikanten, Frau Holle en het verhaal van de man die beweert in de onderwereld geweest te zijn (Das Bürle). Deze overeenkomsten zijn zo treffend, dat aan samenhang op een of andere wijze niet te twijfelen viel. Van welke aard deze samenhang is en hoe ze verklaard moet worden, daarover spreekt Dr. Adriani zich niet uit. De Europese folkloristen waren destijds met betrekking tot een soortgelijk vraagstuk in twee kampen verdeeld : de overeenkomst van vele Voor-Indiese met Europese volksverhalen werd door sommigen verklaard door verbreiding van de sprookjes van de ene plaats naar de andere, terwijl anderen geloofden aan de mogelikheid, dat een zelfde verhaal op verschillende plaatsen onder overeenkomstige omstandigheden meermalen kan ontstaan. Deze theorie van de polygenese is tans, vooral door het werk van de Finse school, grondig weerlegd. Op grond van een zo volledig mogelike verzameling van varianten uit een zeer groot gebied heeft men de verbreiding van een aantal sprookjes van Indië naar Europa of in andere richting kunnen volgen. Vast staat, dat Europa en Azië een aaneensluitend gebied vormen, waarbinnen zich de sprookjes in alle mogelike richtingen hebben uitgebreid x ). Het blijkt nu hoe langer hoe meer, dat ook Indonesië tot dat gebied gerekend moet worden, en op grond van hetgeen wij weten van de grote kulturele invloed van Voor-Indië op de Archipel kunnen we dit in het algemeen ook zo formuleren : dat een belangrijk deel van x ) J. de Vries, De Wetenschap der sprookjes, in Vragen des Tijds 1924 p. 319 evv., de laatst aangehaalde zin op p. 329. 2 310 3 311 4 312 5 6 314 7 315 8 316 9 317 en waarschijnlik heeft hij deze stukken dan ook weer vernietigd, en moeten we de eigenhandig geschreven stukken, die in de collectie voorkomen, grotendeels als afschriften van bamboes beschouwen. Hij schrijft n.1. : Dagelijks worden mij bamboes met verhalen enz. gebragt, die ik met den man die ze heeft opgeschreven er bij eerst moet afschrijven en dan bestudeeren. En iets eerder : Bij het laten opschrijven hunner verhalen ben ik genoodzaakt, den man, die de bij hen bekende verhalen boekt, bij mij te nemen om zooveel mogelijk te corrigeren, daar zij alles behalve roem kunnen dragen op eene eenigszins heldere wijze van uitdrukking, en zulks wel omdat zij den lezer zich voorstellen als iemand die zoo’n verhaal reeds meermalen heeft hooren opdreunen. Maar een jaar later had hij blijkbaar reeds bekwamer schrijvers ontdekt, want dan (17 Dec. 1853) vernemen we : Hoewel de Bataks dezer streken hun schrijven bijna alleen op brieven en tooverij concentreeren, zoo zijn toch hunne verhalen, die ik door bekwame schrijvers heb laten opschrijven en die ik zelve heb nagezien om er een geregelde spelling in te brengen, zoo goed geschreven alsof zij uit het een of andere boek waren overgeschreven, en bij de vergelijking met de twee verhalen, die ik in poestaha’s opgeschreven vond, bleek het mij, dat de Bat. de zotheid niet hebben van de meeste natieën, anders te schrijven dan zij spreken. Nog iets later (27 Maart 1854) : Het zeer populaire verhaal Si Bobak, van langen adem en door een Batak zelf geschreven (dit was Guru Tinandangan uit Nai Pospos), maar door mij in des schrijvers bijzijn geredigeerd. Van der Tuuk heeft geen aantekening ervan gehouden, wie zijn zegslieden waren en uit welke plaats ze afkomstig waren. Zoveel mogelik heeft hij mensen gebruikt, die pas uit het binnenland kwamen ; vandaar dat de taal der teksten zuiver Bataks is. Meestal is de taal het enige middel om te bepalen, vanwaar een stuk afkomstig is. Een enkele maal noemt de schrijver aan het begin of slot van een stuk zijn naam, zo de bovengenoemde Guru Tinandangan *), verder een Guru Saniang Naga uit Pasaribu, die Van der Tuuk ook veel inlichtingen over de godsdienst der Bataks verschafte ; in enkele Dairi’se stukken wordt naar de wijze der pustaha’s een Guru Mënubung Laut als leerling aangesproken. Een der Mandailingse leermeesters was afkomstig uit Sulang-aling aan de Batang Gadis, maar het is ons niet gelukt uit te vinden, welke stukken hij precies geschreven heeft. Als naam van een leermeester uit Dairi vinden we nog Guru Tinuturën. De verzameling teksten op deze wijze door Van der Tuuk bijeen D Zie Pleyte, Hoe de Bataks over wijlen Dr. H. N. van der Tuuk dachten, in TBG. 47 afl. 5 ; de juiste spelling van de naam is als boven ; het betekent: Meester tot wie (de leerlingen) komen. 10 313 gebracht geeft ons een tamelik volledig beeld van de Toba-Batakse literatuur, in mindere mate ook van de Angkola’se en Mandailingse, en enige specimina uit het Dairi’se gebied, in een tijd toen van Europese invloed op vorm en inhoud dier literatuur nog geen sprake was. Het aandeel van Van der Tuuk zelf heeft zich, zoals wij boven zagen en ook uit de teksten blijkt, hoofdzakelik bepaald tot her aanbrengen van een regelmatige spelling en het verbeteren van schrijffouten. De schrijvers hebben de stukken eenvoudig opgetekend zoals zij ze in het geheugen hadden. Zo komt het dat de verhalen een volkomen betrouwbaar beeld geven van de Batakse stijl, die tans door het westerse onderwijs hoe langer hoe meer verloren gaat. Die westerse invloed is reeds duidelik merkbaar in de verhalen uit de collectie van Prof. van Ophuysen. Deze was van 1881—1890 eerst onderwijzer, later directeur van de kweekschool voor Inlandsche onderwijzers te Padang Sidimpuan. Reeds voor die tijd had hij zich met het verzamelen van Batakse verhalen, versjes, spreekwoorden enz. bezig gehouden, maar in 1885 verbrandden al zijn aantekeningen. De collectie die tans in de Leidse bibliotheek aanwezig is bestaat uit verhalen, die hij door zijn leerlingen, en later, toen hij Inspecteur van het Inlandsch onderwijs geworden was, door zijn oudleerlingen heeft laten optekenen. Wie een onderzoek naar de Batakse verhaalstijl zal willen instellen zal vooral van de teksten van Van der Tuuk moeten uitgaan ; naar de inhoud geeft de verzameling van Van Ophuijsen echter een rijke aanvulling van dat oudere materiaal. Een afzonderlike behandeling van de literatuur der verschillende Batakse dialekten heeft zeker recht van bestaan. Niet alleen in de taal, maar ook in de stijl, in de stereotype bestanddelen der verhalen, in de voorkeur voor een bepaald genre bestaan geprononceerde verschillen. Waar het ons echter te doen is om een overzicht van de stof die in de verhalen verwerkt is zou het slechts tot nodeloze herhaling leiden, de gebieden te scheiden, daar telkens weer blijkt, dat het vaak puur toeval is of een bepaald verhaal in het Mandailingse, Tobase of Karose gebied is opgetekend. Ook in die over het hele Batakse gebied verbreide verhalen ontbreekt echter, zoals vanzelf spreekt, de locale kleur niet. Het op schrift stellen der verhalen is bijna steeds door of op initiatief van westerse onderzoekers geschied. Voor die tijd gebruikten de Bataks hun schrift zo goed als uitsluitend voor tover- en wichel- boeken en brieven. In nagenoeg iedere ethnografiese verzameling treft men specimina van deze Batakse schrijfkunst aan : de op lange stroken boomschors geschreven pustaha’s of wichelboeken, en de brieven, minneklachten of wicheltabellen op bamboes en buffelribben gegrift. Het is te begrijpen dat deze curieuse geschriften voordat hun 11 319 ware oorsprong en betekenis algemeen bekend was, aanleiding hebben gegeven tot menige stoutmoedige hypothese. De Koninklijke Academie van Wetenschappen bezit een pustaha, op 3 October 1781 door Daniel Tulleken van Melis- en Mariekerke gekocht op de auctie der boeken van Jac. Willemsen. Over dit handschrift hield Cl. Willmet in 1813 een voordracht, waarbij hij tot de conclusie kwam, dat het schrift waarschijnlik Egypties was, doch voor de volledige verklaring de medewerking van buitenlandse geleerden inriep 1 2 ). En nog in 1877 verscheen van de hand van D. Ducom te Bordeaux een „Notice sur un curieux manuscrit rapporté de 1’Inde”. Zijn oom, een scheeps kapitein, had in 1845 op de rede van Calcutta een pakje aan boord bezorgd gekregen, dat hij eerst onderweg opende. Het bleek een opgevouwen stuk boomschors tussen twee plankjes te bevatten, bedekt met allerlei krabbeltjes en tekeningen. De neef maakte een facsimilé van een paar stukjes er uit en richtte zich tot verschillende geleerden. Ten slotte kreeg hij van het hoofdkwartier der Rooms-Katholieke missie het antwoord, dat het bestond uit Arabiese en Griekse letters en astronomiese tekens, wellicht door een Chinees geschreven 1 Hiermee niet tevreden liet hij een bladzijde door de druk vermenig vuldigen en aan de geleerde wereld toezenden, en nadat nog enigen zich hadden laten verleiden een Oud-Perzies of Oud-Phoenicies alfabet te herkennen werd hem weldra de weg gewezen naar Dr. van der Tuuk, die hem een vertaling van de bladzijde verschafte. We zien hieruit, hoe gevaarlik het is uitsluitend afgaande op de vorm der letters, iets over het Batakse alfabet te willen beweren. Toch heeft men onlangs getracht op deze wijze een direkt verband tussen de Sumatraanse schriftsoorten en Phoenicies schrift aannemelik te maken -), een poging die wij niet als geslaagd kunnen beschouwen. Kern heeft aannemelik gemaakt, dat het Batakse alfabet van het Oud-Javaanse afstamt 3 ) ; ook de namen van enkele tekens wijzen er op dat we als direkte bron een reeds elders in de Archipel geadopteerd Voor-lndies schrift hebben te denken. Wanneer we daarbij letten op de vrij talrijke Sanskrittermen, die in de pustaha’s een centrale plaats innemen, dan ligt het voor de hand aan te nemen, dat deze gehele wichelliteratuur door de Bataks van hun gehin- doeiseerde naburen is overgenomen, voordat ze daar voor de invloed van de Islam, die Arabiese toverpraktijken meebracht, moest wijken. Het is niet onmogelik dat tot deze oudste tijd ook een deel van de Maleise woorden teruggaan, die een steevast bestanddeel van de zgn. 1 ) Zie P. de Jong, Catalogus Codicum Orientalium bibliothecae Acade- miae Regiae scientiarum p. 288. 2 ) E. E. W. G. Schröder, Journal American Oriental Society Vol. 47 nr. 1. 3 ) Verspr. Geschr. Vil p. 69. 12 320 13 321 bataksche Literatur (n.1. de oorspronkelik geschrevene) ist das Werk der datu und ihrer Lehrlinge, und wie aus der sich stereotyp wiederholenden Anrede an den Zauberlehrling hervorgeht, sind die Zauberbücher in erster Linie als dessen Kolleghefte gedacht. Vaak vinden we in de inleiding van zulk een pustaha de keten van overlevering genoemd, soms beginnend van een legendariese guru uit de oude tijd tot de schrijver van het exemplaar dat we voor ons hebben. We zien uit deze lijsten, dat vaak de amang boru, man van vaders zuster, als leraar in de toverkunst optrad, zoals we dit ook in verhaal no. 140 beschreven vinden. Verder kunnen we er uit leren, dat onderwijzer en leerling vaak in verschillende plaatsen woonden, en we krijgen zodoende een beeld van de uitwisseling van geestelike goederen, die tussen verschillende delen van het Batakland bestond. Zowel de leermeesters als de leerlingen trokken rond door het land, de eersten om hun kundigheden den mensen aan te bieden (laho tandang), de laatsten om bij een beroemd meester hun opleiding te voltooien en diens speciale kundigheden deelachtig te worden. De zeven rondtrekkende datu’s die in verschillende verhalen voorkomen x ) geven hiervan een goed denkbeeld ; van twee vrienden die er op uit trokken om een leermeester te zoeken vertelt verhaal no. 153. Aan het eind van de Angkolase djakka-djakka die in het tweede deel van het Bataksch Leesboek is opgenomen spoort de meester zijn leerling aan zich het spellen der letters goed eigen te maken, opdat hij kan gaan naar Toba om de rambu si porkas (het wichelen met het donderslagkoord) te leren ; daaruit zien we dat men ook buiten zijn eigen landschap de wijsheid ging zoeken. Uit dit drukke onderlinge verkeer is ook te verklaren, dat in de taal en spelling der pustaha’s vaak eigenaardigheden van verschillende dialekten door elkaar lopen, zodat het moeilik is op grond daarvan de afkomst te bepalen. Wanneer een Karo-Bataks leerling bij een meester in Toba diens pustaha’s afschreef, maakte hij daarvan geen vertaling, doch bracht er wel allerlei eigenaardigheden van zijn eigen dialekt in, zodat er een wonderlik mengsel ontstond. Uit deze mengtaal blijkt dat de Karo’se pustaka’s onder Tobase invloed staan, en naar het schijnt deze laatste weer onder Mandailingse, waaruit een verspreiding der kuituur van het zuiden naar het noorden zou volgen. Dit wordt door het schrift 1 2 ) en door sommige verhalen bevestigd. In de tijd van Van der Tuuk was echter reeds Toba het eigenlike middelpunt van de Batakse tover kunst ; de Mandailingse datu’s verstonden toen het Tobase dialekt ; in het zuiden begon de Islam steeds meer door te dringen. De inhoud der pustaha’s is door Dr. Winkler uitvoerig behandeld. 1 ) B.v. no. 5 o, 117. 2 ) Zie Tobasche Spraakkunst p. 80. 14 322 15 323 16 324 17 325 verhaal gecelebreerd persoon, terwijl suhut-suhutan verhaal zou betekenen ; in de teksten komt echter suhutan gewoonlik in deze laatste betekenis voor. Ook in Dairi is sukutën of sukut-sukutën het gewone woord voor verhaal en nog verder noordelik vinden we het in Alas in gebruik (sukutön) 1 ). Een derde woord in het Toba’s is torsa ; ook dit wordt voor verschillende soorten verhalen gebruikt ; noch Warneck’s vertaling : Fabel, lehrhafte Erzahlung, noch die van Van der Tuuk : een overlevering, een verhaal waarin van een heden daagse gewoonte de aanleiding verhaald wordt, past op alle plaatsen waar het voorkomt. Een verzameling torsa-torsa is uitgegeven door de Volkslectuur ; men vindt er allerlei verhaaltjes in. Torsa worden ook de vertellingen genoemd, die in no. 181 de vogel Imbulu Man aan zijn meester doet, maar ook de overlevering omtrent de strijd tussen Sobu en Sumba (no. 247). Ten slotte vinden we bij de Karo- Bataks weer het woord turi-turin, hier algemeen voor verhaal gebruikt, zelfs voor dierfabeltjes. In hoeverre hier nog verschil in de wijze van voordragen bestaat hebben wij niet kunnen nagaan. In het Mandailingse wordt wel onderscheid gemaakt in de stof, die in obar-kobaran of turi-turijan behandeld wordt. Zo zijn de dierfabels bijv. steeds obar-kobaran, de grote heldenverhalen als Si Adji Urang Mandopa steeds turi-turijan. Met dit verschil hangt een verschil in waardering van de inhoud samen, dat ook elders natuurlik wel bestaat, waar de vorm niet zo gescheiden is. De dierfabels, kettingsprookjes en dergelijke verhaaltjes beschouwt men gewoon als kindersprookjes en filosofeert daarbij evenmin over het al of niet „waar gebeurd” zijn als wij dat plegen te doen. Men vertelt ze als tijdverdrijf (daon halilian), soms ook tot lering, hoewel de moraal er in de oudere verhalen nooit zo dik op ligt als bij sommige der onder zendingsinvloed opgetekende torsa-torsa uit het boekje van de Volkslectuur. Zo wordt aan het verhaaltje van de kattezoon die een betere moeder zocht (no. 176) de les geknoopt : Daarom moet je niet brutaal zijn tegen je moeder, want geen is als je eigen moeder, al is je moeders neus ook spits, toch moet je niet brutaal tegen haar zijn. Het verhaal van de Gapende Rots (no. 82 c) vertellen moeders aan hun stoute kinderen om ze bang te maken. Het kettingsprookje van de otter (no. 178) wordt ’s avonds voor het slapen gaan door een man aan de jongens in de sopo verteld „opdat de vrienden in menigte komen opzetten als een school vissen, zodat je geen gebrek hebt aan iemand om je te krabben wanneer je jeukerig bent.” De heldenverhalen worden veel ernstiger opgevat ; men beschouwt ze als werkelike avonturen van de voorouders, wier geesten men ontzien moet, en van wie één, Si Adji Marimbulu Bosi, zelfs de D Kreemer, Atjèh II p. 687. 18 326 onsterfelikheid deelachtig is en tans nog op aarde rondzwerft, zodat zijn terugkomst steeds verwacht kan worden. Kort voor het bezoek van Van der Tuuk in Bakkara was er een uit Atjeh weggelopen slaaf geweest, die zich voor de eveneens onsterfelike wegbereider van Si Adji Marimbulu Bosi had uitgegeven, en daarmee geloof had gevonden 1 ). Dit geloof aan de werkelikheid en de macht van de helden uit de verhalen blijkt ook uit de bede om vergiffenis, die de verteller aan zijn verhaal vooraf doet gaan, b.v. : O Adji Urang Mandopa, doe geen vloek komen over hem die de turi-turijan over u voordraagt, want overeenstemmend en gelijk is zijn kwelling, zijn droevig lot met het uwe 2 ). Daarvóór heeft hij reeds de toegeeflikheid van de geesten van de grond aangeroepen voor de onschone en onwelluidende klanken, die hij, arme drommel, ten gehore zal brengen. We zien hieruit hoe de verteller zichzelf als onbekwaam en ongelukkig voorstelt ; dit is een stereotype vorm ; ook aan het slot van het verhaal vinden we vaak : toen werden ze allen rijk en voorspoedig, maar voor ons blijft de ellende over. Ook de Bataks zoeken als zoveel andere volken in de verhalen uit de goede oude tijd troost over de ellende van het heden, en geheel in hun geest is het refrein dat we vinden aan het eind van ieder sprookje der Kuwi-Kond in Voor-lndië 3 ) : Wij echter zijn arme Kuwi’s en bedelaars ! Bij vele volken in Indonesië is het vertellen van verhalen aan een bepaalde tijd gebonden. Zo mag bij de Papoeas op Nufoor 4 ) alleen ’s nachts verteld worden ; hetzelfde is het geval op Java 5 ) en ook bij de Gajo’s. Een Gajo die een stuk heeft geschreven over de gewoonten van zijn landslieden met betrekking tot het vertellen van verhalen (bërkëköbörön) zegt daarvan : Men mag dit niet doen op het heetst van de dag (pörak lo, van ± 8—4 uur) ; ’s nachts slechts is het gebruik der mensen. Soms gebeurt het ook wel overdag, maar dan mag men er niet bij zitten, het gebeurt dan alleen onder het lopen. Men zegt, dat als men het midden op den dag doet, het geen'zegen brengt, misschien is dat waar, misschien ook niet. De betekenis van geen zegen brengen is, zoals het gaat met iemand die een verboden spijs eet, hij krijgt bijvoorbeeld de schubziekte of het gaat hem materieel niet voorspoedig, of hij krijgt een of andere soort van melaatsheid. Dat is de reden waarom de Gajo’s overdag geen verhalen durven vertellen. Van de Bataks wordt ons een dergelijk verbod nergens uitdrukkelik D Tijdschr. Aardr. Gen. 2e Serie XII p. 84. 2 ) BL II p. 17. 3 ) P. Schulze, Drawida-Marchen der Kuwi-Kond, München 1922. 4 ) Van Hasselt, BKI 61 p. 477. B ) Hazeu, Hommage au congrès ... de Hanoi p. 18. 19 327 vermeld, maar dat ook bij hen het vertellen in den regel ’s nachts plaats heeft blijkt uit de verhalen duidelik. Vaak spreekt de verteller zijn hoorders aan met : makkers die op de zelfde slaapplaats zijt, en een gewoon slot van een verhaal is : nu hoor ik de haan reeds kraaien, we moeten dus ophouden want de dag breekt aan. In stijl verschillen de Batakse verhalen onderling veel, maar het is bezwaarlik zich daarover een oordeel te vormen als men de taal alleen uit de boeken kent. Voor de meeste door Van der Tuuk verzamelde verhalen geldt, dat ze in een tamelik eentonige „en toen” stijl verteld zijn, met een grote mate van uitvoerigheid, die voornamelik bestaat in minitieuse schilderingen van gebeurtenissen uit het dagelikse Batakse leven : maaltijden in de eerste plaats, gebruiken bij geboorte, huwelik en begrafenis, en stereotype beschrijvingen, bijv. van het vliegbaadje waarmee de hemelingen naar de aarde dalen, van een wonderkris of de macht van een vorst. In ruime mate wordt hierbij de welsprekendheid ten toon gespreid, die door de Bataks zo zeer op prijs gesteld wordt, en die niet zozeer bestaat in het helder uiteenzetten van een zaak als in het fraai omhullen ervan in een stroom van rythmiese woorden. Een eerste vereiste voor het met genot aanhoren van een Bataks verhaal is dan ook, dat men de tijd moet hebben. Haast kennen de vertellers niet. Het is te begrijpen, dat zulk een verteltrant in de tegenwoordige tijd niet kan blijven bloeien, en zo zien we dan ook in de later opgetekende teksten een veel beknopter wijze van uitdrukking, een veel meer zich houden aan de draad van het verhaal. Als voorbeeld van een goede Batakse stijl, die de bekoring van de ouderwetse klankenrijkdom behouden heeft zonder in al te grote uitvoerigheid te vervallen mogen wellicht de werkjes van Arsenius Loembantobing gelden. Wat de inhoud aangaat zijn de Batakse verhalen zoals Van der Tuuk opmerkt volkomen nationaal, de personen die beschreven worden spreken en handelen als Bataks, de beschreven gebruiken zijn bijna steeds echt Bataks. Daardoor hebben de verhalen een grote waarde voor de kennis van het Batakse volksleven. Het is hier echter niet de plaats om daarop uitvoeriger in te gaan ; dit onderwerp kan met veel meer vrucht behandeld worden door iemand die dat volks leven uit eigen ervaring kent ; immers de verteller veronderstelt bij zijn hoorders de kennis daarvan en verzwijgt dikwijls juist dat vanzelfsprekende, dat voor een buitenstaander tot goed begrip allereerst nodig zou zijn. Wij vestigen daarom in dit werk onze aandacht niet in de eerste plaats op het speciaal Batakse in deze verhalen, maar juist op het algemeen verbreide : de stof der vertellingen. We merkten reeds op, dat we hierbij voor de teksten van Van der Tuuk met Europees import 20 323 niet hebben te rekenen. Onder de later opgetekende stukken vinden we echter al enige specimina van deze jongste verrijking der Batakse literatuur : enkele bijbelse verhalen en sprookjes van Grimm. Onder de teksten van Van der Tuuk vinden we er wel reeds verscheidene waarvan we de oorsprong uit het Maleis of Minangkabaus kunnen aantonen, b.v. no. 115, 160, 181. Over het algemeen blijkt in de Mandailingse verhalen in de taal en eigennamen een sterke Minang- kabause invloed. Ook de overgenomen verhalen zijn echter geheel aan de Batakse verhaaltrant aangepast, de inkleding der gebeur tenissen is geheel Bataks geworden, en ook de loop van het verhaal is soms aanmerkelik gewijzigd. Van Mandailing zijn sommige dezer verhalen verder naar het noorden in Toba gekomen, en vandaar gingen weer verhalen naar de Karo’s over. Ook via Barus en Singkel kunnen echter verhalen in Toba en Dairi gekomen zijn, en de Karo- Bataks kunnen van de oostkust een deel hunner verhalen gekregen hebben. Hierbij zien we dan nog af van het zeker aanzienlike deel der vertellingen, dat reeds zo lang in het Batakland leeft, dat de herkomst ervan eerst door een uitgebreid vergelijkend onderzoek zal kunnen worden aangetoond. Het was eerst ons plan van alle verhalen tamelik uitvoerige inhoudsopgaven te geven, doch het bleek, dat het werk hierdoor veel te omvangrijk zou worden. Toch wilden we een overzicht geven van de gehele verhalenschat, daar een zo groot mogelike volledigheid voor het vergelijkend onderzoek een eerste vereiste is. We hebben daarom met een zeer korte aanduiding van de inhoud der verhalen moeten volstaan. Als voorbeeld geven we in het tweede gedeelte van het boek enkele uitvoeriger uittreksels ; enige andere zullen nog verschijnen in het tweede deel van Prof. De Vries’ Volksverhalen uit Oost-Indië 1 ). De keus der hier uitvoeriger gegeven verhalen werd door verschillende factoren bepaald. No. 1 en 6 2 ) zijn andere versies van die Batakse verhalen, welke het meest de aandacht van westerse onderzoekers hebben beziggehouden : de scheppingsmythe, en de verhalen die in verband staan met de oorsprong van de toverstaf. No. 62 en 82 geven voorbeelden van verhalen, die naar de tot dusver toegankelik gemaakte gegevens alleen in het oosten van de Archipel schenen thuis te horen, maar nu blijken ook verder westelik bekend te zijn. Van no. 86 vonden wij een biezonder sprekende parallel, bij de Santals in Noord-oostelik Voor-lndië opgetekend, terwijl het overigens nog slechts uit het Sundanees bekend was, een feit 1) De rest van onze uittreksels stellen wij gaarne ter beschikking van wie ze voor enig wetenschappelik onderzoek nodig mocht hebben. 2 ) De nummers zijn die welke de verhalen in het derde gedeelte van dit werk hebben. 21 329 merkwaardig genoeg om er de aandacht op te vestigen. Een dergelijk verspreidingsgebied heeft no. 3, doch daar vinden we nog een tussenschakel op het Maleise schiereiland, terwijl het ook verder in de Archipel verbreid is. No. 92 kan dienen als voorbeeld van een in Voor-Indië zeer verbreid verhaal, dat tot dusver voor zover wij weten uit Indonesië nog niet bekend was gemaakt. No. 119 geeft een overzicht van een der meest populaire Batakse heldenverhalen, no. 188 een aaneenrijging van verschillende episodes, waarvan vele eveneens een biezondere populariteit genieten. Bij de indeling van het register der verhalen hebben we getracht, de door Dr. Adriani ingevoerde rangschikking aan de eisen van het Batakse materiaal aan te passen, en tevens enigszins met de in de Europese folklore gebruikelike indeling rekening te houden. Hoofdzaak was ons echter wat we meenden dat naar Batakse waardering bij elkaar zou horen. We hebben ons niet bepaald tot de eigenlike sprookjes, maar alle soorten verhalen opgenomen. De scherpe onderscheiding die in de Europese folklore tussen sprookje en sage gemaakt wordt schijnt ons voor Indonesië niet zo licht door te voeren, en in welk geval we van een mythies verhaal mogen spreken is vaak zeer twijfelachtig, tenzij men er zuiver formeel onder wil verstaan een verhaal waarin góden de handelende personen zijn. Op de grens van ons gebied en dat der raadsels staan de raadselverhaaltjes, die verteld worden als oplossing op een raadselvraag ; we hebben deze alleen genoemd waar ze ook als gewone vertelling voorkwamen. Bij de Uilespiegelverhalen hebben wij alle vergelijkende aantekeningen weggelaten, omdat hieraan weldra een ander proefschrift zal gewijd worden, waarin ze veel uitvoeriger behandeld zullen kunnen worden. Nadat de nummering reeds vaststond vonden wij nog enkele verhalen, die wel een eigen nummer verdiend hadden. We hebben ze zo goed mogelik ondergebracht ; om te voorkomen dat ze over het hoofd gezien worden geven we er aan het slot een lijstje van.  331 II. INHOUDSOPGAVEN VAN ENKELE VERHALEN. 1. De oorsprong van deze aarde. De aarde is gemaakt door Datu na Djurangga di Langit, die woont in de bovenwereld bij de hemelpoort. Eens zat hij aan de rand van de poort des hemels. Toen viel zijn toverring, de tintin kumala pinta- pinta, naar beneden. Hij keek naar de benedenwereld en zag dat deze ledig en verlaten was ; geen boom groeide er, zelfs was er geen duimbreed grond. „Hoe moet ik het aanleggen om mijn ring terug te krijgen”, dacht hij. Hij draaide een driekleurige draad en mat die af ter lengte van zeven span, ter lengte van zeven el, ter lengte van zeven vadem. Daarop vouwde hij een betelblad in de vorm van een lang peperhuisje, roosterde een vis en sneed gember in stukjes. Vervolgens nam hij donderslagwas x ) en smeerde een veeg daarvan aan de punt van het peperhuisje. Dat alles reeg hij aan het driekleurige garen. Daarna brandde hij witte benzoë, bewierookte het daarmee, bewoog het met zijn hand driemaal in de rondte en sprak er heilbrengende spreuken over uit. Verder sprak hij nog : „Zo ik waarlik ben Datu na Djurangga di Langit, dan moge gegrepen worden mijn toverring die gevallen is op het brede verlaten watervlak in de benedenwereld.” Na deze woorden nam hij een grote palmbladrib, bond het garen aan de punt daarvan, nam het andere einde in zijn hand en liet de draad zakken uit de hemelpoort naar de benedenwereld. Een ogenblik nadat hij de draad had neergelaten werd zijn toverring gegrepen ; hij trok hem naar boven en nam hem van de hengel af. Nadat hij de ring goed had opgeborgen dacht hij : „Wat zal ik beginnen met het brede verlaten watervlak ? Licht zou er weer iets van mij in kunnen vallen.” Vervolgens nam hij een handvol aarde, verzamelde allerlei ingrediënten, vermengde ze met de aarde en prevelde daarover h©t formulier tot afwending van kwade invloeden. Toen liet hij het zakken in het midden van de brede verlaten water vlakte, in de benedenwereld. De aarde dreef op het water. Na drie maanden en tien nachten keek hij er naar en zag dat de aarde zich had uitgespreid ter grootte van de voet van een bord. Daarop liet hij een kuiken zakken, dat niet in tel was bij zijn heer, dat steeds gekweld werd door zijn makkers. Dit kuiken krabde aldoor 1 ) puli porkas, 'een bepaald soort was van wilde bijen, vaak als ingrediënt van tovermiddelen genoemd, zie Winkler, Die Toba-Batak auf Sumatra p. 191. 24 332 in de neergelaten aarde, zodat die steeds groter oppervlak kreeg. Na drie maanden was ze reeds een vadem in het vierkant. Na verloop van tijd liet Datu na Djurangga di Langit een stuk bamboe neer, dat wortel schoot op de aarde. Ook zond hij een haantje. Daarna werd door het krabben van de kippen, die zich steeds vermeerderden, de aarde hoe langer hoe groter. De kippen veranderden gedeeltelik in allerlei andere vogels, zoals wilde boshoenders en verschillende soorten van rijstdiefjes. De kippen verstrooiden zich over de hele aarde. Daarom liet Datu na Djurangga di Langit de zuster van Sutan Gunung, Si Dajang Putir Lindung ni Bulan, naar beneden zakken om de verstrooide kippen te verzamelen, ’s Avonds dreef ze de tamme kippen onder de bamboe bij elkaar, maar het lukte haar niet ze bijeen te houden. Daarop liet Datu na Djurangga di Langit allerlei gereedschappen naar beneden zakken. Met behulp daarvan maakte Si Dajang Putir Lindung ni Bulan kooien van bamboe, en daarin sloot ze voortaan iedere avond de kippen op. Als schaduwplanten voor de kippen werden daarna uit de hemel allerlei kruiden en planten gezonden. De aarde nu werd hoe langer hoe groter en hoger ; in een punt verhief ze zich vlak tegenover de hemelpoort. Hangende aan de wortels van de waringinboom Barungge di Langit liet Datu na Djurangga di Langit zich zakken op de top van de aarde. Hij stond versteld over de menigte vogels die hij beneden zich in het bos zag en besloot de kat en de kiekendief naar beneden te sturen om dit euvel te bestrijden. Aan de top van de aarde gaf hij de naam Batu Pulut Si Nanggar Djati. Daarop klom hij weer naar de hemel. Nadat de kat en de kiekendief op de aarde gekomen waren verminderden de vogels snel in aantal. Vervolgens liet hij de broer van Si Dajang Putir Lindung ni Bulan, die Si Malim Gonto Mogot heette, naar beneden zakken. Drie dagen na zijn aankomst ontmoette deze zijn zuster. Hij vroeg haar of er nog meer mensen daar beneden waren. „Neen, wij zijn hier slechts met zijn tweeën”, was haar antwoord. „Als jij niet gekomen was zou ik helemaal alleen gebleven zijn.” „Maar als ik hier nu eens zou willen trouwen, wie zou ik dan moeten nemen ?” zei haar broer. Si Dajang Putir Lindung ni Bulan antwoordde : „Als je een vrouw wilt hebben, broer, laat ons dan onze verwantschap te niet doen, laat ons een witte kip laten vliegen.” „Zo zij het”, sprak haar broer. Ze velden nu bomen om een huis te bouwen, maar nergens konden ze idjuk x ) en rotan vinden voor touwen om het huis te binden. Datu na Djurangga di Langit zag de stukken voor het huis maar steeds ongebruikt liggen. Hij begreep de oorzaak en strooide zaden van x ) vezels van de suikerpalm. 25 333 rotan en van de suikerpalm uit de hemelpoort. Na drie jaar waren hieruit grote suikerpalmen en lange rotanstengels opgegroeid. Si Dajang Putir Lindung ni Bulan en haar broer zetten nu het huis in elkaar. Na een maand en zeven nachten was het gereed en betrokken ze het. Na drie jaar vroeg Si Malim Gonto Mogot aan zijn zuster : „Hoe staat het met wat ik je vroeger gezegd heb, zus ?” „Laten we een witte kip laten vliegen en een geweerschot lossen om onze marga 1 ) uit te wissen, opdat wij samen trouwen”, zei ze. Daarop deden ze hun verwantschap te niet en trouwden met elkaar ; de een had tot marga Nasutijon, de ander Lubis. Ze legden een veld aan en Datu na Djurangga di Langit liet de zaden van alle kultuurplanten neer, zoals rijst, singkoru 2 ), mais, katoen, betel, kalebas, pompoen en komkommer. Dat alles zaaiden ze op hun akker. 6. Si Bursok na Pitu. A Ompu ni Mangalenggang Adji kreeg elk jaar een zoon, totdat er zeven waren, maar hij weigerde ze namen te geven voordat hij ook een dochter zou hebben. Zijn vrouw gaf echter de hoop op dat ze hem dit geluk nog zou verschaffen. Daarom huwde hij voor de tweede maal, en nu werd er een meisje geboren. Ter ere van dit feit gaf hij een gastmaal, waarbij hij zijn dochter de naam gaf : Si Tapi Sumurung Rupa. Zijn zeven zoons had hij evenwel nog steeds geen naam gegeven, zodat ze maar Si Bursok (broertje) genoemd werden. Ze trokken zich deze veronachtzaming zo aan, dat ze besloten het dorp van hun vader te verlaten. Ze maakten teerkost gereed, namen afscheid van hun moeder en gingen zwerven in de wildernis. Na een poos raakte hun voedsel op ; ze leden honger en vermagerden meer en meer. Eindelik vonden ze een vruchtdragende djitan-boom 3 ). Een van de broeders klom naar boven om de vruchten te plukken. Daar woonde 1 ) stam. Het huwelik binnen de marga geldt als bloedschande. Een witte kip doen opvliegen zou volgens Van Ophuijsen (Uitg. Bat. Inst. no. 4 p. 23) niet meer betekenen dan : iets opzienbarends doen. Waarschijnlik moeten we er echter een magies-symboliese handeling in zien, waarbij men zich voorstelt, dat de vogel (en hier ook de geweerkogel) de verwantschap „meeneemt”. In no. 229 laat Batara Guru, die naar de aarde gekomen is om een strijd tussen broeders te beslechten, een kip vliegen om de twist mee te nemen. 2 ) een soort koren. 3 ) djitan zal wel hetzelfde zijn als djotan en gitan, een soort van caoutchouc leverende liaan ; bedoeld zou dan zijn een met djitan begroeide boom. 26 334 27 335 28 336 29 337 30 338 E Si Adji Pangubung rende weg ; hij hoorde de geesten achter zich aan razen. Na een wilde vervolging bereikte hij zijn broeders ; er was geen brug ! Toen trachtte hij het boveneinde van zijn tover boek over het water te gooien, maar dat wilde niet. Hij gooide het ondereinde, en dat lukte. Over de reep boomschors gingen ze naar de overkant. Si Adji Pangubung was de laatste. Terwijl hij nog op de brug was kwamen de geesten en trokken aan het boveneinde van het toverboek. De zes broers trokken aan het ondereind. Daar brak de strook boombast in het midden door, en Si Adji Pangubung viel in het water. Hij verdronk, en zijn lijk verdween spoorloos. De geesten keerden naar hun dorp terug met het boveneind van het toverboek als buit. De zes broers wilden ook naar huis gaan, maar Si Adji Donda Hatahutan zeide, dat ze de Sulambak golang-golang moesten gaan halen, opdat die zijn leerling uit de geesterievier zou redden. „Laten we hem maar aan zijn lot overlaten, sprak Si Adji Pangarupa, en naar huis terugkeren, dan zal ik zijn vrouw wel tot mij nemen.” Zijn jongere broeders betwistten hem echter dit recht. Ondertussen sprak Si Adji Donda Hatahutan tot Si Adji Portaba : „Als ge waarlik uw broer liefhebt, grijp mij dan om het middel en spring met mij naar beneden, dat we bij uw broer komen.” „Waarom zou ik mee in den dood gaan, het is beter dat hij alleen sterft”, antwoordde Si Adji Portaba. „Keert gij dan naar huis terug”, zeide Si Adji Donda Hatahutan, „ik volg den guru.” Toen liet hij zich naar beneden in het water glijden, waar hij veranderde in een grote waringinboom. Uit dit verhaal ziet men, dat de mensen hun kennis van Si Adji Donda Hatahutan aan den Sulambak golang-golang te danken hebben. En dat de geesten machtiger zijn in de toverkunst dan wij levende mensen, dat komt omdat zij het begin van het toverboek van Si Adji Pangubung hebben gekregen. F De broeders keerden naar huis terug ; hun moeder en schoon zuster weeklaagden over de dood van Si Adji Pangubung, maar verheugden zich toch ook, dat de anderen er levend afgekomen waren. Na drie jaren stemde Parngingi na salonga er in toe, de vrouw van Si Adji Panguhir te worden, omdat hij in leeftijd het dichtst bij haar eerste man stond. De andere broeders vonden dit goed. Ze kregen allen zonen en vierden gezamenlik het naamgevings- feest. Toen hun moeder stierf gaven ze een lijkfeest dat een maand lang duurde. Daarna begroeven ze haar. Zeer rijk waren Si Adji Portaba en zijn broeders, die vroeger arm geweest waren. 31 339 32 340 33 3 341 D E vruchten te plukken, en die naar beneden te gooien. Ze at daarvan, legde de baby neer en ging weg. Weer nam hij het kind op en ging haar achterna. Bij een wijnpalm wachtte de moeder opnieuw. Si Sori Ntagan klom in de boom, schepte van de palmwijn en liet een bamboe daarmee gevuld zakken. Ze gaf het kind de borst, legde het neer en ging weg. Dwars over de weg lag een nantala-gadang boomstam 1 ). Ze bracht die een offer en toverde hem klein, zodat ze er over kon stappen. Si Sori Ntagan kon noch er over, noch er onder door. Nadat hij drie dagen had zitten wenen ontstond er een opening tussen de boom en de grond, waar hij door kroop, om het spoor van zijn moeder verder te volgen. Toen Nan Terter Dahan bij de Gapende Rots gekomen was, bracht ze deze een offer van de meegebrachte rijst en andere ingrediënten, sprak een prevelformulier uit en sprong in de rots, die daarop dicht klapte. Slechts zeven haren staken naar buiten. Si Sori Ntagan vond haar offerande en weende daarbij, hopende dat de steen zich zou openen. Dit gebeurde echter niet. De geest van zijn moeder sprak tot hem in de gedaante van een kiekendief : „Ween niet, de steen gaat toch niet open. Ga terug, neem de zeven haren mee als herinnering. Ik ben reeds een geest geworden. Leg een veld aan en plant de haren, ze zullen kalebasplanten worden ; als deze vrucht dragen, moet je de jonge vruchten splijten, dan zal je er ontbolsterde rijst in vinden. Laat je ze oud worden, dan zal er onontbolsterde rijst in zijn.” Si Sori Ntagan bouwde een hut aan de rand van een afgrond, met een omheining er om heen. Daarna legde hij stroomopwaarts van de hut een veld aan, waar hij de zeven haren plantte. Na verloop van tijd oogstte hij kalebassen, die met rijst gevuld waren. Zo hadden zijn zusje en hij nooit gebrek aan rijst. Om ook toespijs te krijgen, zette hij strikken, waarin hij vogels en andere kleine dieren ving. Hij maakte een fluit, waarop hij ’s avonds voor het slapen gaan speelde tot tijdverdrijf. Toen hij eens naar zijn strikken was gaan kijken kwam een ëntuwara 2 ) op de reuk van het vlees in de hut af. Hij stampte met zijn stok : x ) nantala gadang schijnt hier de naam van een boom te zijn. Wat het met antala gadang (Wdb. p. 501) te maken heeft is ons niet duidelik. 2 ) een soort van bosspook, zie BL. IV p. 101. 34 342 35 343 36 344 buanan) begreep wat er gebeurd was, en vertelde aan zijn oudere broer, dat de tijgerin de koe had verslonden. Ze besloten samen de tijgerin te doden. Eerst vroeg Tijgerling nog aan zijn moeder, hun haar kundigheden te leren. Ze onderwees hen in de pareerkunst, de verbijsteringskunst, de springkunst, en de grijpkunst. De dag daarop leerde ze hun nog de kunst om een dodelike beet onder de oksel toe te brengen. Runderling vroeg haar, de dodelike plek nog eens te mogen betasten om het goed te onthouden, en stak er toen plotseling een scherp hout in, zodat de tijgerin stierf. C Tijgerling en Runderling gingen nu op zoek naar een dorp van mensen. Na lange omzwervingen vonden ze een akker, waar ze in een hut een oude vrouw aantroffen, die zich beklaagde, dat ze kind noch kraai had op deze wereld. Die nam hen beiden tot zoons aan en gaf hun kleren en eten. Voor het eerst in hun leven proefden ze daar rijst. Nadat ze lange tijd (honderd jaren !) daar vertoefd hadden vroeg Tijgerling zijn pleegmoeder, hem te vertellen, uit welk dorp ze afkomstig was, opdat ze daar eens een kijkje konden gaan nemen. Ze vertelde hun, dat het hoofd van dat dorp al tien jaar vergeefs moeite had gedaan om een groot huis op te richten, en nu zijn dochter tot vrouw had beloofd aan hem die er in slagen zou dit werk tot stand te brengen. De beide broeders gingen op weg naar dat dorp, nadat ze hun pleegmoeder beloofd hadden dat ze bij haar terug zouden komen. Toen ze in het dorp aankwamen waren juist alle mensen aan het eten. Zonder dat iemand hen zag zetten ze het huis overeind, en keerden toen naar de hut terug. Ze vertelden aan hun pleegmoeder wat ze gedaan hadden. „Wat een sterke lui moeten jullie zijn om dat te kunnen”, zei die. „Wel moeder”, zeiden ze, „mag een mens zijn eigen kinderen prijzen ? Als vreemden ze prijzen, dan is het pas goed.” Het hoofd van het dorp vernam dat het huis overeind stond. Hij deed overal navraag, wie dat gedaan had, en hoorde eindelik van een waterhaalster, dat ze twee mannen in de richting van de hut van de oude vrouw op het veld had zien gaan. Dadelik zond de radja een slaaf daarheen. Die haalde de beide broers naar het dorp, waar Tijgerling met de dochter van het hoofd in het huwelik ver bonden werd. Runderling toonde zich hierom niet afgunstig. Ze haalden daarna ook hun moeder uit het hutje naar het dorp terug. Na tien jaar ging Runderling er alleen op uit. Telkens maakte hij kerven in de bomen om de weg terug te kunnen vinden. Hij kwam bij een verlaten badplaats, volgde de bijna dichtgegroeide weg en kwam in een dorp waar het plein vol schedels lag. Hij ging een huis 37 345 binnen en vond daar op de vliering een oudje dat hem vertelde, dat een everzwijn met een ketting x ) al de bewoners van het dorp gedood had behalve haar en haar dochter. Runderling beloofde de strijd tegen het zwijn aan te binden, en trouwde met de dochter. De dag daarop sloeg hij op een pauk op het dorpsplein. De ever kwam en viel hem aan, maar dank zij de kunst die hij van de tijgerin had geleerd, pareerde Runderling al de stoten en beet ten slotte volgens de regelen van de grijpkunst het beest zo in de rug dat het stierf. Met zijn vrouw en schoonmoeder verzamelden ze nu zoveel schatten als ze dragen konden. Daarna staken ze het dorp in brand en volgden de sporen die hij op de heenweg gemaakt had. Zo kwamen ze bij Tijgerling terug. Na enige jaren stichtten ze een nieuw dorp in het Midden, dat onder het bestuur van Tijgerling weldra tot bloei kwam. Toen stichtte ook Runderling een eigen dorp in het Oosten en beiden werden rijk. 92. Si Radja Lundu di Pahu. Ompun Tuan Radja Doli was rijk en had drie vrouwen. Een daarvan was een homangdochter 2 ). Geen van de drie had hem echter een kind geschonken. Hij nam nog een vierde vrouw, en daarna een vijfde, een zesde en een zevende, maar het hielp niet. Toen ging hij zwerven, nadat hij zijn vrouwen vermaand had, tijdens zijn afwezigheid niet te twisten. De homangdochter nam de andere zes vrouwen mee naar het bos om vruchten te zoeken. Bij een ravijn gekomen stak ze haar de ogen uit en gooide ze naar beneden. Toen keerde ze naar huis terug in de hoop, dat ze nu voortaan het rijk alleen zou hebben. Toen haar man thuis kwam, vroeg hij haar waar de andere zes vrouwen gebleven waren. Ze gaf voor, er niets van af te weten. Hij zocht in het bos, maar kwam onverrichter zake terug. Een van de zes vrouwen in het ravijn kreeg een zoon. De andere vijf stelden voor het kind op te eten, daar ze niets te eten hadden, en ook niet zien konden om iets te zoeken. Zo gebeurde het ; ze verdeelden het kind en evenzo ging het met de kinderen die de volgende vier daarna ter wereld brachten. Maar de laatste van de zes gaf haar kind dadelik toen het geboren was de borst, zodat het niet schreeuwde en de anderen er niets van merkten. Een maand lang wist ze het wicht stil te houden. Toen schreeuwde het even, maar de moeder zei, dat het de fantasieën van de honger waren die haar D aili na morrante. Zulk een ketting geeft onkwetsbaarheid, zie beneden P- 42 ; ook in Atjeh komt dit geloof voor (Snouck Hurgronje, Ach. II p. 37). 2 ) homang, een soort van bosgeest, zie de aantekeningen. 38 kindergeschreeuw deden horen. Het kind leefde van de varens die in het ravijn groeiden. Toen het lopen kon vertelde de moeder aan de anderen de waarheid. Ze noemden nu de jongen Si Radja Lundu di Pahu, Vorst Varensteel, omdat hij met varens was grootgebracht. C Het kind ging, toen het wat groter was, voedsel zoeken voor zijn moeders. Eerst bracht hij aardvruchten mee en vuur om ze in te poffen, later stal hij uit een hut op een akker wat rijst, zout, vis en een kookpot. Op een van zijn tochten ontmoette hij Ompun Tuan Radja Doli, die met zijn enig overgebleven vrouw aan het vissen was. Hij bleef stil toekijken. De vorst vroeg hem wiens zoon hij was. Hij antwoordde : „Ik heb geen vader en geen moeder, ik ben uit een bamboe gebarsten, uit de hemel ben ik komen vallen” 1 ). „Hoe heet je ?” vroeg de vorst. „Een naam heb ik ook niet”, was zijn antwoord. Ompun Tuan Radja Doli en zijn homangvrouw namen hem toen als hun zoon aan. Ter ere daarvan gaven ze een feest, waarbij de dorpelingen op het hart gedrukt werd, dat ze het kind nooit vondeling mochten noemen. D Eens nam de homangvrouw hem mee op bezoek bij haar ouders. Ze gaf hem voor haar eigen zoon uit. De oude homangs slachtten een geit ter ere van hun kleinzoon. Na de terugkeer van zijn moeder naar huis bleef hij nog om onderwijs van zijn grootvader te krijgen. Hij vond toen een rijstzak, waarin de ogen van zijn zes moeders waren ; een lans, die naar hij vernam het leven van zijn ooms bevatte, en een haan van welke het leven van zijn grootouders en zijn moeder afhing. Als hem de veren werden uitgetrokken zouden de oude homang en zijn vrouw sterven, als de haan dood ging stierf hun dochter. De dag nadat Si Radja Lundu di Pahu dit alles vernomen had was hij alleen in huis, daar alle bewoners naar de akker waren. Toen brak hij de lans en plukte de haan al zijn veren uit, waardoor zijn ooms en grootouders stierven. Daarna verborg hij al de schatten uit het huis. De ogen nam hij mee en ging daarmee naar het ravijn, waar hij zijn moeders geheel vermagerd vond. E Nadat hij haar het gezicht had teruggegeven ging hij naar huis. Daar vond hij zijn homangmoeder ziek. Hij vertelde haar, dat haar famielie dood was, en verweet haar haar gedrag tegenover haar medevrouwen. Zijn vader voerde tot zijn verontschuldiging aan, dat hij tijdens het gebeurde op reis was geweest en er niets van had geweten. Hij gaf Si Radja Lundu di Pahu verlof, de homangvrouw in te graven onder de huistrap. Deze deed het en haalde daarna de andere vrouwen uit het bos. Tredend op het hoofd van haar vijandin gingen ze het huis weer binnen. x ) Over deze uitdrukking zie men de aantekening bij no. 1. 346 39 347 Ter harer ere werd een feest gegeven, waarbij muziek werd gemaakt en gedanst. Een buffel werd geslacht als offer aan de ziel van de zes vrouwen. Zo kwam Ompun Tuan Radja Doli tot voor spoed. Hij had reeds een zoon Si Radja Lundu di Pahu, en kreeg ook nog dochters. Maar eerst moesten zijn zes vrouwen door de homang in het ravijn geworpen worden voor hij een zoon kreeg. Zo luidt het verhaal uit den ouden tijd. 40 348 41 349 Van de door hen overgelaten spijsrest at Si Girsang’s moeder een heilbete. Nadat Si Girsang nog een buffel had laten slachten keerden de geleiders van de bruigom naar huis terug. Op een gunstige dag maakte Si Girsang toebereidselen voor het vertrek van zijn tante naar het dorp van haar man. Er werd vlees bereid voor de jonggehuwden om mee te nemen, en een maagd en een jongeling maakten zich gereed om hen te geleiden. Si Boru Sodang werd getooid en nam afscheid van Si Girsang’s vrouw, Si Boru Sunting Haomasan. Onderweg overnachtten ze weer bij Djuara Pane en Si Asing-asing na Begu ; de meegebrachte spijzen werden daar opgegeten en door verse vervangen. Hierop werden de dorps genoten in Ronuon onthaald. De dag daarop ging de vorst met zijn vrouw uit eten, en daarbij vroegen de mensen hem, rechtvaardig oordeel te vellen. Op een gunstige dag werd er geslacht, een gedeelte van het vlees werd gegeten en een gedeelte meegenomen naar het Oosten. Na drie dagen kwamen ze daar aan ; weer werden de dorps genoten ten eten genodigd. Zeven dagen later ging het echtpaar voor goed naar Ronuon, nu zonder begeleiding. Bij aankomst gaven ze slechts sirih aan de huisgenoten. B Na twee jaar had Si Boru Sodang nog geen kind. Op haar verzoek werd toen Datu Si Rengrung Pormiahan uit het dorp Topi ni Ombun na Rara ontboden. Deze raadpleegde het orakel met een haan onder een rijstmand. Toen hij de mand oplichtte wees de sneb van de haan naar het teken dat aangaf, dat Radja Mombang na Pitu een tweede vrouw zou moeten nemen opdat Si Boru Sodang een zoon zou krijgen. Een grote buffelstier werd geslacht en gewijd aan de guru die de oorsprong is van het haanorakel. De datu verkondigde, dat de vorst nog zeven jaar op die zoon zou moeten wachten. C Na het vertrek van de datu kocht Radja Mombang na Pitu de dochter van zijn dorpsgenoot Namora Pande Omas, geheten Si Boru Paksa ni Odjung, voor een bruidsprijs van 100 goudstukken. Zes jaar lang kreeg hij ieder jaar bij haar een zoon. Na zeven jaar baarde ook Si Boru Sodang Tuan Laen Bolon een zoon, onder een drie dagen aanhoudende aardbeving, storm, donder en bliksem. Radja Mombang na Pitu vierde nu door het slachten van een buffel tegelijkertijd het naamgevingsfeest voor zijn zeven zonen. Hij vouwde een ulos ragidup, legde hierop een greep rijst uit een nieuwe rijstzak en doordat het getal der korrels even was, werd uitgemaakt dat de gekozen namen goed waren, namelik Si Bursok voor de oudste zes, Si Marimbulu Bosi voor de jongste. Do Zes jaar later gingen de zeven broers vee hoeden op de sanduduk-weide x ) Lupak si Onong-onong, waar de kikvorsen zingen. x ) sanduduk = e.s.v. heester, melastomasoort. 42 350 43 351 dobbelplaats van de homangs en won daar met het spel een tover middel, waardoor men zijn tegenstanders in het duister rond doet dwalen. Hij nam een vracht rotan mee als geschenk voor zijn vader en keerde naar huis terug. Zijn moeder gaf hem een wonderring, die hem in gevaar zou beschermen. d Hij ging hengelen met zijn broers en gebruikte op hun aanraden een rechte hengelhaak. Toch vingen zij niets en hij veel. De volgende dag gingen ze fuiken zetten met hetzelfde resultaat. De jaloezie van de broers nam hierdoor nog toe en steeds zonnen ze op zijn verderf. e Ze vroegen hem mee te gaan om het gekapte hout te verbranden op een droge rijstakker. Zijn moeder waarschuwde hem, dat ze hem doden wilden, maar hij stoorde zich daar niet aan en ging mee. Toen ze op het veld gekomen waren dwongen zijn broers hem, al het meegebrachte eten op te eten en alle palmwijn op te drinken. Daar door werd hij dronken en viel in slaap in de veldhut. Ondertussen staken ze het hout op de akker in brand, en de hut vatte vuur. Si Marimbulu Bosi werd wakker van de hitte. Hij sprong op, sleepte in zijn sprong de nokbalk van de hut mee en werd zeven dagen en zeven nachten door een wervelstorm omhoog gevoerd. E Eindelik ging de wind liggen. Si Marimbulu Bosi viel zeventien jaar lang, dwars door de aarde heen, en kwam terecht op het „balkon der aarde” (pantil ni tano), boven de woonplaats van Na Rudang Bulu Begu. Hij zag daar het uitspansel onder zich. Toen hij weende vielen zijn tranen op het dorpsplein van Na Rudang Bulu Begu als regen bij zonneschijn. Zij riep hem toe : „Indien het uw tranen zijn, vadertje Adji Marimbulu Bosi, stevig moge uw ziel zijn, ik neem uw ziel in bescherming, ik wikkel haar in mijn gulden haarwrong (sanggul sere haomasan)”. Daarop ging Si Adji Marimbulu Bosi op weg. Na zeventien jaar kwam hij bij een dobbelplaats van geesten (begu sombaon begu djim). Hij ging voorbij, maar werd teruggeroepen. Geen mens was er te zien, slechts 173 beelden van pisangstam. Weer ging hij voort, en weer werd hij geroepen. Hij zag nu de geesten en speelde met hen. Steeds wees hij de hoogste worp als de zijne aan. Na eenmaal verloren te hebben won hij verder steeds. Over de uitbetaling van de winst ontstond twist, maar Si Adji Marimbulu Bosi overwon de geesten en maakte hen tot zijn slaven. Ze volgden hem op zijn verdere tocht. 3 Na zeventien jaar kwamen ze aan een rustplaats. Bij het vertrek vandaar gleed hij uit en greep zich vast aan een alleenstaande bamboe. Deze sprak hem toe : „Als ge voorspoed wilt verkrijgen, moet ge mij als staf nemen en gaan naar uw moeder Nan Djunggele di Portibi. Dan moet ge u begeven naar Si Girsang Dori Angin om 44 352 diens zuster Nan Silok Mata ni Ari Nan Tapi Sindar di Mata ni Bulan tot vrouw te verwerven. Ge moet mij in één slag afkappen, dan zult ge later overwinnaar blijven in den strijd met Ulubalang na Gutamtaman, de voorvechter van Namora Pande Bosi uit het dorp Tambun Siala Gundi.” Si Adji Marimbulu Bosi kapte de bamboe af, maakte hem volgens diens eigen aanwijzingen een vadem lang en beschreef hem met toverformulieren en tekeningen van muziek instrumenten. De bamboe sprak verder nog : „Als gij, gekomen in het Oosten, een zoon wilt krijgen bij Nan Silok Mata ni Ari, dan moet ge mij leggen op uw rechterschouder, maar wenst ge een dochter, leg mij dan op uw linkerschouder.” Nadat Si Adji Marimbulu Bosi de stok in de grond had gestoken betuigde hij hem zeven maal hulde, smakte hem zeven maal toe en hief hem op zijn hoofd. Al de muziekinstrumenten begonnen te spelen, voort galmde het geluid naar het Oosten, voort rolde het naar het Westen, daverend steeg het op naar de Bovenwereld, en gehoord werd het door Radja Morsende Omas in het dorp Djambur Batu midden in het land Djungdjungan ni Huta, gehoord werd het door Si Dajang Humarintik di Baliding, door zijn moeder Si Boru Sodang, door zijn tante Na Rudang Bulu Begu, door zijn nichtje Nan Silok Mata ni Ari ; deze allen spraken zegenwensen over hem uit ter bescherming van zijn ziel. Si Adji Marimbulu Bosi trok verder met zijn gezellen. Als ze hongerig waren roken ze aan de wonderring, die hij van zijn moeder had gekregen, en werden verzadigd. H Na zeven jaar kwamen ze aan de badplaats Pansur na Pitu, dat is, zo vertelde hem de zingende bamboe, de badplaats van Na Rudang Bulu Begu. Si Adji Marimbulu Bosi wilde er uit drinken, maar werd door een kalmus- en een kurkumaplant gewaarschuwd, dat hij daarmee de toorn van Datu Pollung ni Begu zou opwekken. Hij werd boos en sloeg de planten zo met zijn stok, dat ze naar boven vlogen en terecht kwamen in de Middenwereld bij de badplaats van Radja Mombang na Pitu. Ze schoten daar wortel en gaven aan Si Boru Sodang bericht over haar zoon ; op hun aanwijzing liet zij door een datu uit de wortels van de planten beeldjes snijden in mensengestalte en droeg die in haar haarwrong als bescherming tegen de tovenarijen van mensen en geesten. Sinds die tijd weten de mensen, dat ze zulke beeldjes moeten maken van kalmus- en kurkumawortel. 1 Si Adji Marimbulu Bosi slaagde er niet in het water te drinken, voordat hij eerbiedige hulde betuigd had aan de zeven waterspuiten, die daarna een zegenwens over hem uitten. Vervolgens kwam hij bij het dorp van Datu Pollung ni Begu. De zingende bamboe verborg hij op haar bevel buiten het dorp en de 173 geesten liet hij huns weegs 45 353 gaan. Alleen ging hij het dorp binnen, waar hij Datu Pollung ni Begu toverspreuken prevelend in zijn kluis (pantangan) vond. Hij verzocht hem, zijn toverkunst te tonen. De datu liet zijn toverstaf met het rijstblok in de lucht vliegen, daar 17 ampang *) rijst wit stampen en dan weer terug komen. Si Adji Marimbulu Bosi paste zijn losmakingsmiddel toe op de kluis, waarop deze met datu en al naar boven vloog. Diens vrouw, Na Rudang Bulu Begu, en zijn dochter, Si Boru Harambir Gading, smeekten hem, Datu Pollung ni Begu weer naar beneden te laten komen. Hij deed dit, nadat hij van het meisje een sirihpruim ontvangen had, door middel van de „lok- middel-toverspreuk” (tabas ni dorma pamanggilon). Datu Pollung ni Begu erkende zijn meesterschap, onthaalde hem en ging bij hem in de leer. Si Adji Marimbulu Bosi maakte het hof aan Si Boru Harambir Gading. Na Rudang Bulu Begu bracht hem onder het oog, dat dit zeer onbehoorlik was. Immers hij had haar te beschouwen als zijn zuster, daar haar ouders zijn amang uda en inang uda (moeders jongere zuster) waren. Hij volhardde er echter bij, ze met „anggi” (liefste) aan te spreken en haar ouders datulang (moeders broer tevens schoonvader) en nantulang te noemen. „Hoe kan Na Rudang Bulu Begu mijn moeder zijn”, zei hij, „daar ze mij niet heeft gebaard.” Ze toverde hem daarop in een pisang, slikte die in en werd zwanger. In haar schoot eiste Si Marimbulu Bosi allerlei spijzen als wespen, het hart van een slang, enz. Na zeven jaar werd hij geboren, zeven nachten later werd het naamgevingsfeest gevierd, en na nog zeven nachten had hij zijn vroegere grootte weer bereikt. J Daarna ging hij heen. Hij nam zijn zingende bamboe en kwam na 17 jaar in het dorp van Nan Djunggele di Portibi. De eerste die hij daar ontmoette was haar man, Si Ranggapuri Mosok. Si Adji Marimbulu Bosi noemde hem tulang en liet de bamboe voor hem zingen. Nan Djunggele di Portibi en haar dochter Si Boru Harambir Pulo kwamen op het geluid af. Ook hier ontstond onenigheid over de verwantschapstermen, waarmee Si Marimbulu Bosi hen had aan te spreken. Si Ranggapuri Mosok wilde de stok kopen, maar Si Marimbulu Bosi weigerde hem te geven zelfs voor 17 hojan l 2 ). Hij werd door Nan Djunggele di Portibi voor de derde maal gebaard, daarom zou hij niet sterven, zo verkondigde de stok. De kop en de staart van de aarde stemden daarmee in. l ) Rijstmand van bamboe (afbeelding Wdb. plaat VII, 1), ook als inhoudsmaat gebruikt; de opgaven over de grootte wijken van elkaar af, in elk geval vrij groot (50 L. ?). ) hojan kan 10.000 of 100.000 zijn. Als geen munt genoemd wordt is de bedoeling gewoonlik : dollars. 46 354 47 355 M Nan Silok Mata ni Ari vroeg een melaatse, de zwarte man in zijn hut op te nemen, maar deze weigerde en zeide dat hij nog te goed was om zulk een biringleider bij zich te hebben. Si Adji Marimbulu Bosi vloekte hem en voorspelde, dat de melaatsheid voortaan ongeneselik zou wezen. Een puru-lijder 1 ) wilde hem wel een plaatsje geven, hoewel zijn hutje erg klein was. Zijn ziekte zou daarom binnen een jaar hersteld zijn. N Nan Silok Mata ni Ari maakte daarop een kleine hut voor hem apart. Toen hij er binnen ging stortte het hele huisje in, hoewel het toch stevig gebonden was. Hij zelf maakte het door zijn toverkunst met zeven pandan-repen onwrikbaar vast. Vier jaar leefde hij daar zonder herkend te worden ; in al die tijd at hij niet. O Na verloop van die tijd haalde hij op raad van zijn stok de mandoline van Pordjambulan Mebas-ebas uit het raadhuis en speelde daarop : reng ragarureng pidong pune pidong pune pidong antualu pidong antualu tuan di rimba tuan di talun tabu-tabu si andjur lai-lai si bidja ia dao ahu dipaandung-andung Nan Silok Mata ni Ari ia donok Si Marimbulu Bosi dipaula so diida iboto ni radjanta Si Girsang Dori Angin. 2 ) Daarop bracht hij vlug de mandoline terug. Nan Silok Mata ni Ari ging onderzoeken wie de speler was geweest. Een Tobanees voor vechter wilde zich die roem toeëigenen en speelde voor haar : toal-toal aek na bara nunga suda dipamolgak djambar ni amana. 3 ) Ze pakte hem de mandoline af en sloeg hem er mee op zijn hoofd. Toen ze zich weer ter ruste had gelegd klonk het : reng ma le inang boru ni radja ragarureng ragarureng pidong pune pidong pune pidong antualu pidong antualu danggur-danggur hudali ma le inang boru ni radja tongon-tongon tu tano liat molo sandanggur nari D puru schijnt framboesia te betekenen. 2 ) Het eerste gedeelte van deze versjes is klinkklank. Rengraga(r)ureng moet het geluid van de mandoline weergeven. De tweede regel dient slechts voor het rijm met de derde, die betekent : heer in het oerwoud, heer in de wildernis, wat ook niet veel zin geeft. Dan volgt weer een rijmregel, en dan : wanneer ik ver ben, dan weeklaagt Nan Silok Mata ni Ari steeds over mij, maar nu Si Marimbulu Bosi nabij is, doet de zuster van onze vorst Si Girsang Dori Angin of ze hem niet ziet. 3 ) De eerste regel alleen voor het rijm. De tweede betekent: het hele deel zijns vaders heeft hij verzwolgen. 48 356 49 357 het vlees vragen. De Toba’s gaven hem slechts de drek en ook de radja had niets anders voor hem over. Dit laatste geschenk pakte hij in en hing het onder de zolderplanken van zijn hut. Door een toverspreuk verblindde hij de mensen, haalde zo ongemerkt het vlees weg van het dorpsplein en bracht het in het huis van zijn vaders zuster Si Boru Bulu Manisan, de moeder van Nan Sadu Madenggan. Zij verzocht hem het te koken. Dat deed hij, en nadat hij er van gegeten had ging hij heen. Kort daarna kwam Nan Silok Mata ni Ari in het huis. Ze rook een heerlike geur aan het vlees. Op haar verzoek mocht ze er ook wat van eten. S Een week later geleidde Si Adji Marimbulu Bosi een aantal mannen en vrouwen om yams en brandhout te halen. Terwijl hij op de uitkijk moest staan of er geen vijanden kwamen, ging hij naar het vijandelike dorp toe en leende daar een aantal gouden sieraden en klederen. Bij de anderen teruggekomen liet hij een storm opsteken en regen neerdalen. Ze schuilden in een veldhut. Hij maakte daar zijn tanden schoon. Zijn metgezellen vroegen hem, wie die gebeiteld had. Nog nooit hadden ze het zo fraai gezien. „Ik zelf heb dat gedaan”, luidde zijn antwoord. „Beitel ook ons de tanden, opdat ze even mooi mogen worden als de uwe.” Hij voldeed aan dit verzoek en tooide de vrouwen met de sieraden die hij geleend had. Onder haar was ook Si Boru Purti Lindung Bulan, de verloofde van Si Girsang Dori Angin. Haar, die immers bestemd was om zijn schoon zuster (bajo) te worden, wier naam hij zelfs niet mocht uitspreken, waagde hij het niet aan te raken, en hij weigerde dan ook haar evenals de anderen te sieren. Maar ten slotte kon hij haar dringend verzoek toch niet weerstaan en beitelde haar tanden naar Maleis patroon en bracht er zwartsel op naar Klingalese wijze ; als de flikkerende bliksem zo was de schoonheid der tanden van Si Boru Purti Lindung Bulan. De storm was intussen gaan liggen ; hij vroeg de klederen en sieraden terug en bracht die weer bij de vijand ; tevens sprak hij tegen zeven dagen later de hervatting der vijandelik- heden af. T Twee nachten daarna zong de bamboe het liedje, dat vroeger op de mandoline was gespeeld. Toen begreep Nan Silok Mata ni Ari eindelik, dat de vreemdeling met zijn afzichtelike wonden haar verloofde zelf was. Ze ging hem sirih aanbieden, maar hij weigerde. Ze vertelde aan haar broer haar ontdekking. Si Girsang Dori Angin ging naar Si Adji Marimbulu Bosi toe en bekende, dat hij verkeerd gedaan had, door hem zo minachtend te behandelen. „Maar ook gij zijt schuldig”, voegde hij er aan toe, „daar ge de tanden van uw bajo hebt gebeiteld.” „Dit was geen fout, want velen waren er bij tegenwoordig en hebben de verantwoording op zich genomen”, zei 50 358 Si Adji Marimbulu Bosi. Si Girsang Dori Angin bood hem een schadeloosstelling voor het geleden onrecht aan, doch hij wenste niets anders dan Nan Silok Mata ni Ari tot vrouw te krijgen. Si Girsang stemde hierin toe en het huwelik werd gesloten. Toen de dag, waarop de strijd weer zou uitbreken, gekomen was, sloeg Si Adji Marimbulu Bosi op de alarmpauk, maar Ulubalang na Gutamtaman verscheen niet. U Na vier jaar had Si Adji Marimbulu Bosi zich nog niet met zijn vrouw verenigd. Ze beklaagde zich hierover. „Eerst moet voor mij gespeeld worden de wijze van een reus onder den hemel, de wijze van een groot voorvechter, van een man zonder gelijke noch even beeld. Na nog zeven nachten zal dit geschieden”, antwoordde hij haar. Toen dit tijdstip gekomen was sloeg hij op de pauk. Het werd gehoord door zijn drie moeders, door de kop van de aarde in het Oosten en de staart van de aarde in het Westen, door Si Deang Pongpang Humarintik di Baliding, en allen spraken heilwensen voor hem uit. Ulubalang na Gutamtaman kwam hem ten strijde uitdagen. Weer vochten ze tegen elkaar, maar daar ze beiden onkwetsbaar waren viel er met wapens niets uit te richten. Si Adji Marimbulu Bosi werd door zijn tegenstander omhoog gesmeten ; diep zonk hij bij zijn val in de grond en bleef daar in de boomwortels verward. In dat gevaar bad hij : „Indien ik waarlik driemaal uit de moederschoot ben uitgegaan, moge ik kracht krijgen om te overwinnen.” Nan Silok Mata ni Ari waagde zich geheel alleen buiten het dorp. Ze liet een sirihpruim in de aarde vallen naar haar man en daardoor werd hij bevrijd. Hij wierp op zijn beurt zijn vijand omhoog met zulk een kracht dat hij nog veel dieper in de grond zonk en er niet meer uit kon komen. Met een touw trok hij hem naar boven en daarna liet hij hem gebonden op het veld liggen. Na zeven dagen smeekte Ulubalang na Gutamtaman : „Laat mij niet langer hier ellende lijden. Steek een naald in de kring op de huid van mijn voet, dan zult ge mijn levensader treffen.” Zo werd hij gedood ; het lijk werd in zee geworpen en na een jaar veranderde het in een zwervende krokodil. Zo komt het dat een zwervende krokodil kwaadaardiger is dan enige andere. V Nu werd er een luisterrijk overwinningsfeest gevierd, ’s Nachts gooide Si Adji Marimbulu Bosi het vlees van de feestbuffel uit de bamboekoker, vulde deze met de buffeldrek die hij bewaard had, en hing hem in het raadhuis op. De oren van de Toba’s, die daar lagen te slapen, reeg hij aan elkaar met rotan. Toen sloeg hij op de alarm pauk ; de Toba’s schrokken op en scheurden allen hun oren. Elk gaf zijn buurman de schuld, zodat er hooglopende ruzie ontstond. Si Adji Marimbulu Bosi stond er bij te lachen. 51 359 52 360 Djungdjungan ni Huta. Zonder bruidschat kreeg hij diens dochter Si Deang Humarintik di Baliding tot vrouw. Na zeven jaar hadden ze nog geen kinderen, en de zuster van Batara Guru, Si Deang Sinsal-sinsal, verkondigde hun, dat hier niets aan te doen was, daar Si Adji Marimbulu Bosi de zingende bamboe niet op zijn schouder had gelegd, zoals deze hem vroeger bevolen had. b Si Deang Humarintik di Baliding werd op de Onan Sampelulut (de hemelse marktplaats) beledigd door Surat Magading. Twee maanden later ging zij weer ter markt, vergezeld door haar famielie- leden. Surat Magading was daar aan het hanevechten met Sutan Lembang Alam ; beiden hadden een inzet van honderd hojan fijn goud gedeponeerd. Si Adji Marimbulu Bosi nam het tegen hen op , tegenover de 200 hojan goud zette hij de vrijheid van al de bewoners van het dorp van zijn zwager Si Adji di Baragas Radja Morsende Omas op het spel. Beide malen overwon zijn haan ; Si Deang Humarintik di Baliding gaf Surat Magading een terechtwijzing over zijn beledigende woorden. c Sutan Lembang Alam daagde Si Adji Marimbulu Bosi tegen de volgende markt uit tot een gevecht. Toen die dag gekomen was zond hij de anderen vooruit en nam zijn vermomming als biringlijder weer aan. Zo ging hij op de markt een stengel suikerriet te koop aanbieden, zonder dat iemand hem herkende. Hij slaagde erin, het bovenste en het onderste stuk te verkoopen, maar het middengedeelte wilde niemand hebben. Ook Surat Magading was er niet van gediend. Toen schilde hij het, kauwde het uit en spuwde het sap in het rond. Dit veranderde in stekende insecten, de bast werd slangen. Alle bezoekers van de markt werden gebeten en gestoken behalve de mensen uit het dorp van Batara Guru. Si Adji Marimbulu Bosi genas echter de wonden met de salusu, het tovermiddel dat hij van de slang gekregen had. Allen betuigden hem daarop hun eerbied. Alleen Surat Magading bestreed hem nog, maar toen hij zag, dat zijn stoten geen uitwerking hadden onderwierp hij zich en betaalde de boete van een buffel en 13 binsang. Sutan Lembang Alam deed hetzelfde. Een uitnodiging tot een verzoeningsmaal wees Si Adji Marimbulu Bosi af, omdat hij naar de aarde moest terugkeren. d Een week later gaf hij een afscheidsfeest en ging met zijn vrouw op weg. Met vliegbaadjes daalden ze af van een rustplaats, door waringinbomen beschaduwd. Onderweg rustten ze op de Batu Nanggar Djati ; vandaar zond hij zijn vrouw vooruit en schopte daarna het rotsgevaarte omver. Het viel op het eiland Sumatra, het deel dat in zee viel werd riffen. Daarop vloog hij verder naar beneden. Bij de overgebleven stomp van de rots ontmoette hij de slang Lindi-lindi na Bolon, tegenover wie hij zich verontschuldigde over het 53 361 vernielen van zijn schuilplaats. De slang verzocht hem, nadat hij thuis gekomen zou zijn een offer aan hem te brengen. Z Ze kwamen in Urang Ronuon en werden door zijn moeder en eerste vrouw ontvangen. De volgende ochtend bracht hij allereerst het beloofde offer aan de slang, die hem een bezoarsteen (humala) gaf. Drie dagen later werd er een welkomstfeest gevierd met een maaltijd, muziek en dans. Aan een geest die neerdaalde in zijn medium werd meegedeeld, dat het feest werd gevierd omdat Si Adji Marimbulu Bosi na al zijn omzwervingen in zijn woonplaats was teruggekeerd. 54 362 spreekt tegen iemand van wie men tegenkanting vreest, maar brutaal als men niets te duchten heeft. „Voorts zijn dit de regelen van het radjaschap : Als er een vreemdeling in het dorp komt, die geen bepaald persoon komt bezoeken, dan moet de radja hem onthalen ; een radja, die voor het eerst komt, moet men met muziek inhalen en hem een vleesmaaltijd bereiden. Tegen zijn onderdanen moet men niet al te kwaadaardig zijn, niet toelaten dat anderen hun onrecht doen en niet afgunstig zijn op hun rijkdom.” Spoedig daarop stierf Si Bobak’s vader en werd begraven ; een maand later stierf ook zijn moeder. De bevolking van het dorp verliep. Si Bobak werd door Radja Pande Namora meegenomen naar diens land en daar grootgebracht. De gehele nalatenschap van zijn vader eigende deze oom zich toe. C Toen Si Bobak groot was smeedde zijn oom eens een mes voor hem ; hij maakte daarmee een vogelstrik en zette die op de berg Nanggalesa. Een grote mier at de gevangen vogel op. Daarom wees Oom die aan Si Bobak als eigendom toe. Een kip pikte de mier op ; het rijstblok viel op de kip ; de stamper maakte een gat in het blok ; een buffel brak de stamper ; vallende ambasangvruchten doodden de buffel. Zo kreeg Si Bobak ten slotte die vruchten. Hij deed ze in een versleten rijstzak en legde die in huis neer. Zijn nichtje at er drie van op. Nu eiste Si Bobak haar als schadeloosstelling. Oom wist hier niets tegen in te brengen, maar toch wilde hij zijn dochter niet geven. Daarom stelde hij voor een weddenschap aan te gaan. D Als inzet stelde Oom zijn dochter ; won Si Bobak, dan zou hij haar tot vrouw krijgen, maar verloor hij, dan verbeurde hij zijn leven en zou worden opgegeten. a Samen gingen ze naar het balkon in de voorgevel van het huis. Bij het licht van een fakkel moest Si Bobak torop-bast in repen scheuren, terwijl Oom er touw van draaide. Ze spraken af, dat als een van hen beiden in slaap viel, de ander een geweer zou afschieten. Daardoor zou hij dan de weddenschap gewonnen hebben. Si Bobak scheurde eerst erg lange repen ; ze raakten in de war en bijna was hij er bij ingedommeld. Zijn nichtje zag dat en begon te zingen : Lang haar> i u i ze pruik ! (Molo gindjang rundut, Kort haar, dat staat puik ! molo pondok tiar). Hij begreep deze wenk, scheurde korte reepjes en schoot zo veel beter op. Oom had er nu de moeite mee en raakte weldra in den dut. Toen hij snorkte schoot Si Bobak het geweer af, maar Oom beweerde, dat hij niet geslapen had. Een tweede nederlaag erkende hij wel, maar toch wilde hij zijn dochter niet geven, voor Si Bobak nog een proef zou doorstaan hebben. Daarbij zouden weer dezelfde voorwaarden gelden. 55 363 b Oom gooide een naald van het balkon 'in een hoop rijstkaf. Si Bobak moest die zoeken. Zijn nichtje wees hem door het gooien van haar sirihpruim de plaats aan, waar ze de naald had zien vallen. Weer brak Oom zijn woord en eiste een nieuwe proef. c Nu moest Si Bobak drie nali’s x ) vol gierst, die op het veld was uitgestrooid, tot de laatste korrel bijeenzoeken. Een hatuit-vogel 2 ) hielp hem uit de brand : nadat hij gezworen had voortaan geen vogel meer te doden riep deze de vogels bijeen en die brachten de korrels weer in de maten terug. Oom kwam echter zijn belofte niet na. d Daarna moest Si Bobak een dissel uit een bos gedoomde bamboe halen. Een bamboerat zag zijn verlegenheid en beloofde hulp, indien hij wilde zweren dat hij voortaan geen rat meer zou doden. De bamboeratten krabden toen de wortels van de bamboe bloot en haalden de dissel te voorschijn. Si Bobak’s nichtje verweet haar vader zijn hardvochtig gedrag. „Dat zelfs de dieren Si Bobak genegen zijn is een bewijs van zijn fortuin en majesteit. Ge zult toch niet kunnen verhinderen dat ik zijn vrouw word, want dat is wat onze ziel (voor onze geboorte) van God heeft gevraagd ; daarom zullen wij in leven en dood met elkaar ver bonden blijven.” e „Zolang ik nog niet genoeg heb van het wedden met Si Bobak krijgt hij je niet tot vrouw”, antwoordde haar vader, en hij droeg zijn neef op, een ijzeren staaf, die op een handbreed na in de grond was geslagen, er uit te trekken. Een olifant verrichtte dit voor hem na hem te hebben laten zweren, dat hij nooit een van diens soort genoten zou doden. ƒ „Als men op weg is”, zeide Oom, „moet men eerst op de berg zijn voor men kan rusten, moet men eerst in het dal zijn voor men water kan drinken. Zo moet ik het ook eerst moe zijn, het tegen je op te nemen, voor ik er mee ophoud en je mijn dochter geef.” En weer stelde hij een nieuwe voorwaarde. Si Bobak moest een fles vol olie, die in het water was uitgegoten, weer bij elkaar brengen. De olie werd opgeslokt door een mera-balun- vis 3 ) ; ditmaal sloot Si Bobak een verbond met de otters en die vingen de vis voor hem. In de zwemblaas werd al de olie onvermengd teruggevonden. De vis deelde hij met de otters. g Zijn volgende taak, het afpellen van een ampang rijst, vol brachten de muizen voor hem. h Daarna werden de meisjes uit het dorp alle met zwarte kleren *) Een nali is de helft van een ampang. 2 ) spreek uit hatoewit ; zo heet het vogeltje naar zijn geluid. 3 ) een grote rieviervis. 56 364 57 365 58 366 steen in de vorm van een boot. De voor- en achtersteven kregen ze klaar, maar toen ze aan het uithollen toe waren bemerkten ze al spoedig dat dit een onbegonnen werk was. b Si Bobak verzocht toen zijn schoonvader, een ankertouw voor het schip te draaien van fijn zand ; een oude vrouw had hem namelik, zo zei hij, in de droom verzekerd, dat het afwerken van het schip gemakkelik zou gaan als hij eenmaal zulk een touw had. Toen begreep Radja Pande Namora, dat zijn neef hem te slim af was. G Toen hij het gevraagde touw niet kreeg bouwde Si Bobak een gewone prauw en vulde die met kokosnoten. Hij voer er mee naar een ander dorp en liet de mensen daar de klappers schillen , de vruchten mochten ze houden, de basten nam hij mee terug. Daarna ging hij in hetzelfde dorp rijst verkopen ; voor de moeite van het stampen mochten de mensen de korrels houden, het kaf bracht hij mee terug. De derde maal nam hij een stuk goud en overtrok daarmee een grote steen. Onder de naam van steengoud ruilde hij deze tegen een even groot gewicht aan dollars en duiten. Bovendien werd hij nog vorstelik onthaald. Zijn winst bedroeg nu wel het tienvoudige van zijn vroegere verliezen. Toen de kopers het goud wilden gaan verdelen bemerkten ze dat ze bedrogen waren. Ze kwamen gewapend hun geld terug eisen. Si Bobak zeide, dat er geen sprake was van bedrog, daar hij de koopwaar steengoud had genoemd. Hij riep de góden aan om hem te laten winnen in de strijd als dit waar was. Na zeven dagen vechten trok de vijand af met achterlating van zeven doden, welke opgegeten werden. H Daarna riep Si Bobak de hulp in van zijn vrienden van vroeger, de dieren, om het vijandelike dorp in te nemen. Deze damden daartoe een rievier’ af : de olifant trapte aarde los, de bamboeratten krabden die naar het water, de vogels brachten alangalang en de muizen houtjes, en de otters bouwden daarvan de dam. Toen het water het dorp over stroomd had lieten de mieren zich afdrijven en staken de bewoners. Al wat leefde in het dorp kwam om. Si Bobak trakteerde zijn helpers en deze braken de dam weer door, zodat het dorp droog viel. Nadat Si Bobak en de zijnen alle kostbaarheden eruit gehaald hadden staken ze de huizen in brand. Thuisgekomen vierden ze feest. De buit werd in drieen verdeeld, een deel voor Si Bobak, een voor de radja en zijn jongere broeders 1 ), een voor de namora en de gezinshoofden. I Si Bobak kreeg een zoon, Radja Mangantar Porang. Daarna stierven zijn schoonouders en vierde hij een groot lijkfeest voor hen. Na de begrafenis werden de muziekinstrumenten afgewassen bij de badplaats. i) Anggi ni radja, in -het zuidelijk Batakland de adel uit de regerende marga (Batakspiegel p. 206). 59 367 Het baarde Si Bobak grote zorg, wat hij zijn zoon te eten moest geven, daar hij zoveel dieren niet doden mocht. Bovendien vreesde hij, dat zijn zoon wel eens onwillekeurig een der verboden zou kunnen overtreden, en dan door de straf voor de verbreking van de eed getroffen zou worden. Batara Guru kende echter zijn nood en zond de Mandi-zwaluw naar hem toe. Deze beval, voorbereidselen te treffen om Batara Guru zelf te ontvangen, die van plan was naar de Middenwereld af te dalen om Si Bobak uit de moeilikheid te helpen. Op de afgesproken dag kwam de god met zijn gevolg, in versleten kleren gehuld om geen opzien te baren. Zijn eigen slaven kookten voor hem de rijst die de gastheer gaf. Si Bobak moest al de naburige radja’s bijeenroepen ; de Mandi-zwaluw ontbood al de dieren op het veld bij het dorp. Na een gemeenschappelike maaltijd vertelde Si Bobak aan zijn mede-radja’s zijn hele geschiedenis. Daarna gaf Batara Guru aanwijzingen, hoe het verdrag met de dieren te niet gedaan moest worden. Men moest het lichaam van een buffel omwikkelen met een rode doek, de kop met een witte, de hals met een zwarte, de horens met een gele ; evenzo een koe, een paard en een geit. Een kip in een ampang moest eveneens met een doek omwikkeld worden ; daarbij moest worden gevoegd een zak met ontbolsterde en een zak met onontbolsterde rijst. Dit alles moest door de hele bevolking met zeven vlaggen onder muziek naar buiten gebracht worden. Op het veld werden de buffel en andere beesten vastgebonden, de vlaggen geplant. Batara Guru deelde de dieren mee, dat het offer dat hun werd aangeboden dienen moest om de gesloten verdragen te vernietigen. Tot bezegeling hiervan moesten ze de aangeboden dieren als hun gezellen aanvaarden en de aangeboden spijzen eten. Si Bobak, zijn vrouw en zijn zoon betuigden de dieren hulde. Deze aten de offerspijzen en namen de huisdieren en doeken mee naar het woud. Na afloop van deze plechtigheid gingen de mensen naar het dorp. Daar werd weer gegeten en gedanst, waarop de radja’s naar hun dorpen terugkeerden en Batara Guru naar de Bovenwereld. Si Bobak werd rijk aan zonen, dochters en goud en mocht voortaan ongestraft alle dieren doden. De buffel werd een hert, het rund een zwarte steenbok, de geit een antilope, de kip een boshoen, het paard echter stierf zo maar, men kent geen pendant van hem onder de wilde dieren. De kennis van steengoud is van Si Bobak afkomstig ; hij heeft de half voltooide stenen prauw in Lompasan Batu Odjung gemaakt. — Dat het ons welga.  369 62 370 Timur : n. Hagen, TBG 31 p. 347 ev. : D. Dam : o. BL III p. 1-43, vertaling van vdT. in BL IV p. 48 evv., verkort door Niemann, BKI 3, I p. 288 evv., Pleyte, BV p. 56 ew„ Schmidt § 215—218, Dixon p. 161 : B(C)D. Karo: p. De Haan, VBG 38, 2 p. 14 evv. — BV p 66 evv. : BCD. q. Westenberg, BKI 41 p. 213 evv. = BV p. 82 evv., Schmidt § 208, 209, Dixon p. 162, Bezemer, Volksdichtung p. 192 evv Hambruch, Malaiische Marchen no. 17 : ABCD. r. Joustra, VBG 56, 1 p 85 evv • ABCD. s. Een venhaal door Neumann opgetekend wordt door Joustra vermeld ; een zeer klein fragment ervan vindt men vertaald in het weekblad „Sumatra”, 2e jaarg. no. 11. — t. In een Toba-Batakse tonggo-tonggo, Cod. 3421 p. 216—222 vindt men als oorsprong van de offerrijst in het kort de wereldschepping verhaald : BCD. Het stuk is een afschrift van een pustaha toebehorend aan Ompu ni Manungkol Langit, hoofd van Aek na Uli, die het eerst niet wilde uitlenen dan tegen betaling van „één Europeesche hond van de grootte van een kalf, een dozijn kelderflesschen jenever, 10 sp. matten en 3 padang roesak’s (zijnde een soort van omslagdoek van Atjineesch maaksel).” De meeste destijds bekende Batakse scheppingsmythen zijn in 1910 uitvoerig behandeld en volgens een maan- en zonne-mythologies schema geanalyseerd door P. W. Schmidt in het tweede hoofdstuk van zijn Grundhnien einer Vergleichung der Religionen und Mythologien der austronesischen Völker. Over de Karose verhalen kan men het bij r geciteerde artikel van Joustra raadplegen. Een duidelik overzicht van de Indonesiese oorsprongsmythen in het algemeen geeft R. B. Dixon in zijn Oceanic Mythology (Boston 1916) p. 155 ew. R , . _ In hoofdtrekken stemmen de weinige nog met gepubliceerde Batakse scheppingsmythen met de reeds bekende overeen. Alle behoren tot het in Indonesië zeer verbreide type, dat ook in Centraal- en West-Polynesie voorkomt (Dixon p. 163), waarbij wordt uitgegaan van het bestaan van een Bovenwereld en daaronder een Oerzee, waarin de aarde gemaakt wordt. De Karose versies, waar in de plaats van de Oerzee de Onderwereld treedt, en de aarde tussen deze en de Bovenwereld wordt opgehangen, zijn als een wijziging van dit type te beschouwen. Van dit gewone type wijkt het begin van m af. Daarin wordt gezegd, er in den beginne slechts één God was, Ompunta Tuan Bumi na bolon die een el hoog was, die drie vadem in omvang was, die leunde tegen de boom Singkam mabarbar mula ni sironsiton dari angin Deze bo °^ ^ voor - gesteld als een wereldboom, die in de hemel staat. Hij wordt door larven gegeten en uit de afval ontstaan de dieren. Het bestaan van de aarde en zelfs van dorpen wordt hierbij verondersteld, terwijl toch verderop in het verhaal pas van de schepping der aarde door Si Deang Parudjar gesproken wordt. Hoewel het door deze tegenstrijdigheid waarschijnlik lijkt, dat he ontstaan van de levende wezens uit een boom, ook elders in de oorsprongs mythen zo gewoon (Dixon p. 168), hier van het eind der schepping naar het begin verplaatst is, wijst het feit van deze verplaatsing naar het ons voorkomt op een reminiscentie aan het type van oorsprongsmythe zoals dat van Nias bekend is, waarin een boom een centrale plaats inneemt. (Dixon p. 166). 63 371 De eigenaardige beschrijving van de eerste godheid vinden we gedeeltelik terug in de epitheta, die Arsenius Loembantobing geeft aan twee der leermeesters, van wie Si Adji Donda Hatahutan de toverkunst leerde. (Uitg. Volksl. no. 455 p. 38). Van een van hen heet het : die een span hoog was, wiens omvang zeven vadem was. We hebben hierin wel een naieve poging te zien om de onbeschrijfelike wonderlikheid, het boven alle afmeting verheven zijn van de godheid of de grote tovenaar aan te duiden. Een dergelijke toekenning van tegenstrijdige eigenschappen is niet ongewoon. In een Dajaks heldendicht wordt van eenzelfde huis gezegd, dat het lang en kort is (Ling Roth I p. 319, en vgl. de noot op p. 321). Op een heel ander geestelik niveau gebruiken mystici hetzelfde middel om het onbeschrijf bare aan te duiden ; „kleiner dan het kleine, groter dan het grote” is de atman (Kathopanisad 2, 20 en vgl. Deussen, Die Philosophie der Upanishads p. 135 ev.). Van een ander datu wordt gezegd : die leunt tegen de hariara sundung di langit. De verklaring van de naam van de hemelboom : Singkam mabarbar rnula ni sironsiton dari angin is niet gemakkelik. Het komt ons voor, dat de uitdrukking oorspronkelik thuis hoort in een versje luidend : Mula ni singkam mabarbar, mula ni padang matutung, sironsiton dori angin, mula ni portanggalan porbubuan, mula ni porhataan si djadihon porgulutan. (vgl. ook BL I, 226). Hiervan heeft alleen de laatste regel een duidelike zin : de oorsprong van het geding, dat leidt tot strijd. Als verklaring van deze uitdrukking wordt in no. 181 a de vertelling van het levende beeld (no. 103) gedaan. Van singkam mabarbar en padang matutung wordt daar echter een zeer gezochte verklaring gegeven : ten gevolge van het lange vergaderen werd van de singkambomen de bast afgeschraapt om die bij het vlees te nuttigen en verbrandde het gras op de vlakte. De voorlaatste regel van het versje bestaat klaarblijkelik slechts uit rijmwoorden op de laatste ; misschien is in het voorafgaande ook niet meer zin te zoeken. Door dit versje heeft singkam mabarbar dan de betekenis gekregen van een twistgeding, terwijl het volgens een aantekening van Dr. Winkler ook gebruikt wordt als uitroep bij een plotselinge ramp. Dat de uitdrukking ook in Dairi bekend is kan men zien uit de namen in het verhaal BL III, 260 ew., die alle aan het geciteerde versje ontleend zijn (vgl. BL IV p. 96). In no. 165 komt de voorstelling voor, dat midden op het eiland Sumatra een dichtbebladerde singkamboom groeit. Met het meer algemeen verbreide type van scheppingsverhalen stemmen de Batakse ook daarin overeen, dat vogels bij de schepping een grote rol spelen. Ook in de verwarde pogingen tot verklaring van het ontstaan der góden (A) is dit soms het geval. In m bestaat de taak van de ene oorspronkelike God met half-Maleise naam (de Batakse vorm van bumi is baumi) slechts in het namen geven aan drie van de ontstane vogels, van welke dan de gewone Batakse góden Mula Djadi, Batara Guru, Sori Mangaradja (gewl. Soripada), Mangalabulan en Asi-asi afstammen. Dit is het enige verhaal waarin over de oorsprong van Mula Djadi gesproken wordt; hij wordt daarbij vereenzelvigd met de haan van het haanorakel, welke anders met Batara Guru in verband gebracht wordt (zie Dr. Winkler’s vernuftige verklaring in Die Toba-Batak auf Sumatra p. 208). In de Karose verhalen is dit eerste gedeelte eenvoudig een genealogie der góden. In sommige der verhalen is het werk van de schepping min of meer in de magiese gedachtensfeer getrokken. Zo gebruikt Batara Guru in o tover formulieren om de door hem geschapen mensen levend te maken. Die zelfde Batara Guru is in het verhaal van de Halve (no. 113) geheel tot een hemels tovenaar geworden, en dit proces is in het door ons meegedeelde 64 372 Mandailingse fragment (a) zover gevorderd, dat hij zelfs zijn naam verwisseld heeft voor die van een uit de verhalen welbekend tovenaar uit de oude tijd, Datu na Djurangga di Langit (zie BL IV p. 27) en met een toverhengel zijn gevallen wonderring uit de oerzee opvist. In ditzelfde verhaal zien we de kosmogoniese vogels tot prozaiese kippen gedegradeerd, die de aarde „groot krabben”, terwijl de wonderring een voorbeeld is van een sprookjeselement dat in de mythe is binnengedrongen. Die wonderring vinden we ook in d en het daarmee zeer nauw verwante e, op een andere manier weer in q. In d vinden we zelfs een der hemelse vogels uit e, de Manuk-manuk Buruk-buruk Bontajan, vervangen door de sprookjesvogel Imbulu Man uit no. 181 1 Wat de schepping der aarde betreft is de gewone voorstelling, dat deze van uit de hemel gebrachte grond gemaakt wordt door de Oppergod zelf (a, o, r) of zijn zoon (p, q) maar meestal door zijn dochter Si Deang Parudjar (g, h, i, j, m, t), Nang Gorga di Portibi (c) of Nang Gonggar di Portibi (d). Zij wordt uit de hemel naar beneden gegooid omdat ze niet trouwen wil (c, d, h, j), of daalt langs een draad af, bijv. om haar spoel te zoeken (g, i, j, m). Soms is er reeds een rots in de oerzee aanwezig : Batu Nanggar Djati in c en d, Batu Tandjung Tolu in e en f. In de beide laatste gevallen wordt deze zonder direkt goddelik ingrijpen tot het eiland Sumatra uitgebreid ; in e is er ook nog de Batu Nanggar Djati, die door middel van een toverring wordt tot Pulo Porlak Pagaran, de woonplaats van Nai Pandan Rumari. Dit zijn weer sprookjeselementen. Bij het verhaal van het bedwingen van Naga Padoha wordt gewoonlik vermeld, dat hij de aardbevingen veroorzaakt. Van de mensen wordt soms gezegd, dat ze door God geschapen zijn (1, o). Vgl. hierbij Dixon p. 172 evv. In Cod. 3401 p. 152 (Toba) vinden we daarover nog : Ompun Tuan Batara Guru Doli uit de bovenwereld heeft de mensen in de middenwereld geschapen (ditompa). Het eerst kwamen de mensen in Hite Urat. Vandaar gingen ze naar Liang niliangan Liang si pitu lampis ; vandaar naar het land Sumpat ; vandaar naar het land Marom ; vandaar naar het land Donda Udjung ; vandaar naar Udjung Mangaradja ; vandaar naar de berg Sipagabu ; vandaar naar het land Nanggaran ; vandaar naar het land Bangkara Toba, het dorp van Si Singamangaradja ; daar was het oorspronkelike stamhuis (ruma porsantian) vanwaar de mensen zich verspreidden naar het land Tangga Barani, en vandaar naar het land Raba-raba. Elders wordt als de oorsprongsplaats der mensheid (d.i. van de Bataks) genoemd het dorp Si Andjur (aant. Dr. Winkler ; „Sumatra” 2e jaarg. no. 24 ; De Boer in Koloniaal Tijdschr. 1922 noemt dit als stamdorp van de marga Lontung). In de scheppingsmythen wordt de oorsprong der mensen echter meestal beschreven als afstamming van de góden, soms uit een incestueus huwelik tussen broer en zuster, zoals het duidelikst in a. (Over afkomst van de góden zie Dixon p. 167 ; over incest, vooral in de Filippijnse verhalen, maar daar tussen menselike broer en zuster na de zondvloed, p. 170 ; vgl. ook 157, Kei-eil. en 159, Borneo). Zulk een huwelik vinden we ook weer in de oorsprong van de stam Lontung (De Boer, l.c.). Ook op andere wijze dan door afstamming van de góden wordt de oorsprong der mensen uit de hemel afgeleid : in e en f stammen ze af van drie uit de hemel gekomen vogels en een horzel, die tevens de oorsprong zijn van de indeling der autoriteiten in de „suhi na opat”, n.1. radja, namora, portahi en pangalima. In 1 wordt nog genoemd de oorsprong der mensen uit een paddestoel, die uit de tranen van Si Deang Parudjar ontstaan was, uit door Batara Guru gezonden 65 373 eieren (vgl. Dixon p. 169) of uit vormloze klompen door Mula Djadi op de aarde gegooid. De elders in Indonesië zo veelvuldige oorsprong der mensen uit bamboe (Dixon p. 168), die naar Stutterheim aantoonde (diss. p. 89) ook in voor- Indië parallellen heeft, vinden we slechts in o. Het is echter zeker geen toeval, dat in de uitdrukking : „Ik ben uit een bamboe gebarsten, uit de hemel gevallen”, twee van de in de Indonesiese verhalenschat meest gewone oorsprongen van de mensheid naast elkaar genoemd worden. De uitdrukking (die b.v. voorkomt in no. 92, 113, 119 f, 135) betekent tans niet meer dan : ik ben een arme drommel, zonder huis en famielie, maar de bedoeling is oorspronkelik wel geweest, deze ongelukkige toestand te vergelijken met die van de eerste mensen op aarde. In verschillende Batakse verhalen wordt verteld van mensen die van dieren afstammen (no. 87 a en b ; 88 ; 103 d) ; bij de hier behandelde vinden we dit slechts in r. De dieren hebben soms hemelse oorsprong (a, m, r), in h wordt gezegd dat ze door Batara Guru geschapen zijn, in e en j ontstaan ze door een toverring. De planten zijn uit hemelse zaden opgekomen (a, h, j) of op andere wijze uit de hemel gekomen (d ; in e en r uit eieren), door Batara Guru geschapen (o) of door een toverring ontstaan (f). Merkwaardig is nog de oorsprong van het vuur, die in twee nauw verwante verhalen (e en f) voorkomt: dit is op aarde gekomen doordat een untung-untung (s.v. horzel, zie Joustra in r noot op p. 118), die ogen onder zijn oksels had, steelsgewijze uit de hemel een vuurslag heeft mee genomen. Duideliker wordt hetzelfde verteld bij de To Seko op Midden- Selebes (BKI 76 p. 426, vgl. ook MNZ 38 p. 341). Mohammedaanse invloed is vooral in o merkbaar. In n is het Nabi Mohammad die met hulp van Debata de mens schept. In d heet de godenzoon, die Naga Padoha bedwingt en de stamvader der mensheid wordt, Tintin Dua Radja Suleman. Aan deze invloed schrijven wij ook de bij de Bataks aange troffen voorstelling van zeven hemelen toe, waarvan we in j een spoor vinden. 2. Si Deang Parudjar. A. Debata Hasi-hasi wenst evenals de andere góden tot de mensen neer te dalen. Dit wordt hem door Batara Guru en Soripada verboden, omdat zijn nakomelingen te arm zijn om hem bij zijn neerdaling een offer te brengen. Als vergoeding verkrijgt hij, dat zijn naam steeds genoemd zal worden in de gebeden en toverformulieren. B. Si Deang Parudjar, de dochter van Debata Hasi-hasi, wijst alle huweliksaanzoeken af. Op aandringen van haar vader, die een sohoonzoon wenst om offers voor hem te vragen, trouwt ze ten slotte met Si Deang Mangele Tabun, de zoon van Mangalabulan. C. Een vogel verwijt Si Deang Parudjar terwijl ze aan het baden is, dat haar man nog niet in een medium is neergedaald. Alle mensen die tot zijn gebied behoren voelen zich verdrietig omdat hij zo lang wegblijft. Ze vraagt nu haar vader naar de offers en muziekwijzen, die zijn schoonzoon voor hem moet vragen en onderwijst deze aan haar man, wien ze tevens de pangaraksaon (omschrijvende benamingen der dingen) leert en meedeelt, dat hij niet mag eten van si pabuntat (lett. dikkert, d.i. het varken) en van hem die tanden 66 374 heeft als witte uien (de hond). Si Deang Mangele Tabun daalt neer en maakt Datu So Adangon krankzinnig. De leden van de marga Sumba komen bijeen ; op aanwijzing van een sibaso geven ze een dansfeest. Daarbij daalt Si Deang Mangele Tabun in Datu So Adangon als zijn medium neer en geeft de mensen opdracht, Debata Hasi-hasi steeds aan te roepen bij elke rituele handeling (ulaon). Telkens als de pauken bespeeld worden daalt hij voortaan neer. D. Hij eet op aarde varkensvlees en brengt daarvan een gedeelte aan Si Deang Parudjar. Als ze door de aanraking daarvan verontreinigd is wil geen der hemelbewoners meer iets met haar te maken hebben. Ze weent steeds en wil van haar man niet meer weten. Hoewel hij aanbiedt een boete te betalen blijft ze onverzoenlik. E. De drie góden veroordelen haar ter dood. Na vergeefse pogingen om haar te verdrinken, te begraven, of op te hangen wordt ze op haar eigen aanwijzing in een ijzeren kooi gezet met een weefstoel en garen en verbrand. Uit haar schedel groeit een boom. Haar geest komt in de maanschijf en weeft daar dag en nacht ; daardoor is de maanschijf nu eens groot, dan weer klein. F. Si Deang Mangele Tabun komt bij de boom, een slang kronkelt zich om hem heen, maar Si Deang Parudjar bevrijdt hem. G. Debata Hasi-hasi krijgt een andere dochter, Si Boru Tapi na Guristik ; deze trouwt met Si Deang Mangele Tabun ; op raad van een kiekendief gaat ze naar de hemelpoort en leert daar van Si Deang Parudjar de wichelkunst. H. Na de dood van Datu So Adangon wordt zijn zoon Guru So Baloson medium. Na de dood van Si Deang Mangele Tabun gaat diens functie over op zijn zoon Tuan Bagindo Alim. Van hem af zijn steeds de afstammelingen van Mangalabulan neergedaald op leden van de marga Sipoholon. — Cod. 3402 p. 29—74 ; Toba, geschreven door Guru Tinandangan uit Nai Pospos. A. Ook in 1 d wordt Debata Hasi-hasi genoemd als de vader van Nang Gonggar di Portibi, die bij de schepping dezelfde rol vervult als elders Si Deang Parudjar. Dit gedeelte van het verhaal is te beschouwen als een poging om te verklaren, waarom Debata Hasi-hasi steeds in de gebeden enz. genoemd wordt, doch geen offers ontvangt. B. Dit gedeelte komt ook voor in 1 c, d, h, j; daar wordt de weigering van Si Deang Parudjar om te trouwen de aanleiding van haar afdalen uit de hemel en het scheppen van de aarde. C. Dat de góden en hun media geen varkens- en hondevlees mogen eten vat Van der Tuuk (aantekening in zijn handexemplaar van BL IV) o.i. terecht op als een bewijs van Mohammedaanse invloed. Een ander voorbeeld daarvan vindt men in H, n.1. de naam Tuan Bagindo Alim (voor Ali). E. Si Deang Parudjar weeft in de maan ; deze voorstelling ook bij de Karo-Bataks (Neumann MNZ 49 p. 55) : In de maan woont Si Dajang, een meisje, en zit daar te spinnen en te weven. Op een andere wijze wordt in no. 11 b verteld hoe Si Bëru Dajang (zo te lezen in plaats van Si Boru Dagang) in de maan kwam. Volgens Warneck, Religion p. 33n. steeg Si Deang Parudjar na de bedwinging van Naga Padoha naar de maan 67 375 op, waar men haar kan zien spinnen. Dit zelfde komt voor in 1 h en tn. Het spinnende vrouwtje in de maan komt ook elders in Indonesië voor (Leti bij Schmidt § 358, Rotti, Jonker, Rott. Teksten p. 121 v. d. vertaling) ; op andere plaatsen wordt weer gesproken van een mannetje in de maan (Dajaks BKI 80 p. 531 ; bij de Mantra’s op Mala'ka, Journal Ind. Archipelago 1 p. 284, hij zit onder een boom en maakt strikken om mensen te vangen). H. In een stuk van dezelfde schrijver (Cod. 3402 p. 133 evv.) worden de muziekwijzen en bezielende geesten der verschillende marga’s opgegeven en ook de góden, die onder die marga’s neerdalen en door hen vereerd worden. Ook daar wordt Mangalabulan genoemd als god van de marga Sum'ba, waarvan als onderdelen genoemd worden : Sipoholon, Si Hombing en Si Mamora. Bij deze laatste behoren als onderafdelingen (mangarapit tu) : Marbun, Si Hotang, Meha, Seul, Mungkur, Hasugian. Daar de schrijver zelf tot Sipoholon behoorde mag men zijn opgaven ongetwijfeld als betrouwbaar beschouwen, hoewel ze van de andere gegevens (zie Batakspiegel p. 186 evv.) afwijken. De enige verklaring van de vele tegenstrijdigheden lijkt ons, dat over de verwantschap van marga’s plaatselik zeer verschillende opvattingen bestaan. Soripada wordt genoemd als god van Si Tompul, Huta Toruan, Panggabean, Huta Galung en Huta Barat, dus de vijf die samen Sobu vormen. Huta Pea en Parapat (wier godheid niet genoemd wordt) hebben dezelfde gondang en djudjungan als Huta Barat en Huta Galung. Batara Guru is de God van Tungka, Lontung, Bangkara, Si Manullang en Pasaribu ; zij offeren hem een horbo sibadar (witte buffel). Si Regar heeft dezelfde gondang en djudjungan als Lontung. Niet genoemd worden de godheden van Si Borboron en Si Ambaton. Het lijkt ons niet onmogelik dat Mangalabulan oorspronkelik de stamgod van Sumba is en aan de belangrijkheid van dit stamcomplex zijn plaats onder de drie góden te danken heeft. 3. De twist van de Zon en de Maan. De Maan brengt de Zon er toe, haar kinderen op te eten. Hierdoor wordt verklaard : A. Hoe het komt dat de zon alleen aan de hemel staat, terwijl de maan van de sterren vergezeld is. B. Waarom de maan en de zon elkaar steeds vervolgen. C. Hoe daardoor de zons- en maansverduisteringen ontstaan. Zon en Maan zijn in dit verhaal beiden vrouwen. a. Cod. 3401 p. 200 evv. = Meerwaldt, Handleiding p. 123 evv. (Toba) Hier handelt de maan in opdracht van Batara Guru. b. Cod. 3400 p. 229—232 (Toba) Si Deang Parudjar brengt het verzoek der mensen aan de maan over. c. Cod. 3415 p. 177—180 (Toba) Zon en maan spreken ten slotte af, dat de zon in het oosten, de maan in het westen zal wonen ; als de zon in het westen komt gaat de maan naar het oosten en omgekeerd ; krijgt de zon de maan te pakken, dan zal ze haar opeten, kan ze haar niet pakken, dan moet ze haar steeds vervolgen. (Dit ook in 1 m.) d. Warneck, Studiën p. 123 ev. = Religion p. 43 ev. (Toba, van Samosir). e. Neumann noemt MNZ 49 p. 55 twee Karose varianten. Varianten uit Indonesië: Mentawai, Morris, Mentawai-Sprache p. 125. Setebes, Tor. : Ind. Gids 1910 p. 254 noot ; Mori MNZ 44 p. 229—230. Het verhaal is ook bekend bij de Mantras op het Mal. Schiereiland (Journal Ind. Archipelago I p. 284) en bij de Mundastammen in noordoostelik 68 376 Voor-Indië: Hos (Journ. Asiatic Sos. of Bengal, IX, part. 2 p. 797), Santals (Bompas p. 403 ev.). 4. Si Dole pleegt bloedschande met haar oom. Daardoor ontstaat droogte. Als men hun huis omver wil halen veranderen zij in de regenboog en de droogte neemt een einde. — Karo-Bataks, meegedeeld door Von Brenner p. 223 = BV p. 80 = Bezemer, Volksdichtung p. 185. Pleyte’s verklaring van de naam is onjuist. Droogte door bloedschande ook in no. 5. 5. Si Adji Donda Hatahutan en zijn tweelingzuster bedrijven bloedschande ; zij en verschillende mensen en dieren die hen volgen blijven aan een tada-tada-boom kleven, waar ze in hout veranderen , naar het model hiervan is de toverstaf gemaakt. a. Cod. 3406 p. 174—178 (Toba), afschrift van een bamboe tans in het Koloniaal Instituut te Amsterdam no. A 4268 a ; uitgeg. met inh. door Pleyte, T c oung Pao 1893 ; door Van Ophuijsen met vert, Intern. Archiv. f. Ethnogr. XX p. 82 evv. b. Cod. 3419 p. 131 210 (Toba). Volgens dit verhaal zijn Si Adji Donda Hatahutan, Si Adji Tunggal Panaluan, Si Porhas Mandumpang, Si Boru Tapi na Uasan, Si Boru Sopak Panaluan, Si Horbo Pajung en Si Buaja Manolam tegelijk geboren. Ze worden naar het bos verdreven, bedrijven bloed schande, klimmen in een boom en worden hout (dit hele eerste gedeelte’, twee maal). Er ontstaat droogte. Vervolgens kleven nog aan de boom een leguaan, een jachthond, twee slangen, een jager en Djolma so Begu. De boom wordt geveld en hiervan wordt een toverstaf gemaakt. — Si Adji Donda Hatahutan wil een vloek uitspreken over Si Adji Panggana, omdat deze hem ogen heeft gegeven die niet zien en oren die niet horen. Deze werpt de schuld op Si Adji Portaba die de boom geveld had, deze op de dissel en bijl, deze op de smid, deze op de blaasbalg, deze op de bamboehuis waar de wind door gaat, deze op de stookplaats, deze op de houtskool, deze op de nijptang, deze op de kolebrander en deze weer op de smid, deze op het mes, dit op de scharesliep (Si Adji Panggarut), deze op de wetsteen, deze op het water ; het water zegt, dat het geen pretje is, aldoor het ijzervijlsel en steenstof weg te spoelen, waarop Si Adji Donda Hatahutan zijn voornemen om een vloek uit te spreken laat varen. Hier eindigt het stuk abrupt, c. Meerwaldt, BK1 54 p. 297 evv. = Pidari p. 177 evv. (Toba). d. Warneck, Religion p. 97 (Toba). e. Uitg. Volkslect. no. 455 p. 32—45 (Toba). f. Paul Wirz, Neder- landsch Indië Oud en Nieuw Jaarg. 11 afl. 5 (Toba). g. Een stuk uit een referaat van Guru Origenes, mij door Dr. Winkler in Duitse vertaling gezonden (Toba). h. Een gedeelte van no. 1 m. Hier in plaats van Si Adji Donda Hatahutan de naam Datu Pulo Pundjung. i. Een ander Toba’s verhaaltje, dat ik van Dr. Winkler ontving, heeft dezelfde eigennamen als h ; het is een vermenging van ons verhaal met no. 162. 69 377 j. Not. Bat. Gen. XX p. 102 uit Asahan. k. Westenberg, BK1 41 p. 244 evv. = BV p. 236 evv. (Karo). 1. Von Brenner p. 226 ev. (Karo). m. Not. Bat. Gen. XXXVI, Bijl. 4 p. XXXI (Karo), zeer verkort. n. Joustra VBG 56, I, p. 28—54 (Karo). o. Als inleiding dient soms het verhaal van Guru Pakpak Përtandang, MNZ 47 p. 149 evv. (Karo). Twee andere verhaaltjes over de oorsprong van de toverstaf vindt men bij Von Brenner p. 226 ev. In e, f, en g gaat aan ons verhaal vooraf no. 103 ACD. Het uit een beeld ontstane meisje wordt de moeder van Si Adji Donda Hatahutan en zijn zuster. Hieraan zijn ook de namen Si Adji Panggana en Si Adji Portaba in b ontleend. Zie ook no. 6. Literatuur over de toverstaf vindt men genoemd in Catalogus Ethnogr. Museum Leiden VIII p. 137 noot 3. Het onderzoek naar de oorsprong van de toverstaf is o.i. in principe juist aangepakt door Mr. J. G. Huijser, Nederl. Ind. Oud en Nieuw 12e jaarg. afl. 2 ; hoewel de resultaten nog zeer onzeker zijn kan men tans toch wel zeggen, dat het verhaal van Si Adji Donda Hatahutan over deze oorsprong geen licht verspreidt, daar het ter verklaring van de beeldjes van een reeds bestaande toverstaf, wier oorspronkelike betekenis vergeten was, is gemaakt. Evenals men in sommige rotsblokken mensen heeft gezien, die wegens bloedschande versteend zijn (zie no. 218), zag men in de beeldjes op de toverstaf de tot hout geworden tweelingen. Dat tweelingen van verschillend geslacht een malum omen zijn is een zeer verbreide voor stelling ; zie b.v. BKI 80 p. 597 (Dajaks ; ze worden geacht reeds in de moederschoot bloedschande te hebben bedreven) ; op Bali, vdT, Kawi-Balin. Ned. Wdb. IV p. 1037 (vgl. Wilken, Verspr. Geschr. I, 459, II, 334) ; in zuidelik Voor-Indië, Edgar Thurston, Omens and Superstitions of Southern India p. 54 : de tweelingen moeten met elkaar trouwen en in de wildernis blijven. 6. Si Bursok na pitu. Cod. 3420 p. 85—144 ; Toba. Inhouds opgave blz. 25 evv. Het vorige verhaal vermeldde de oorsprong van de toverstaf ; hier komt slechts voor, hoe de mensen zijn vervaardiging hebben geleerd. Dit gedeelte van het verhaal (AB) loopt parallel met no. 97. De namen die de broeders krijgen zijn ontleend aan no. 103, dat we ook in het vorige verhaal reeds met het ontstaan van de toverstaf in verband gebracht zagen. C. Het levendmaken van een dode gebeurt in de Batakse verhalen gewoonlik door de taoar of miak pangubung. Dat daarvoor de beenderen noodzakelik zijn is een trek die ook elders voorkomt, zie Bar. Tor. III p. 393, Tontb. T. p. 100. In no. 82 (boven blz. 34) wordt echter een meisje opgewekt uit een druppel van haar bloed. In no. 116 g herleeft een dode doordat hij zevenmaal met de hand bestreken wordt van de kruin tot aan de voetzolen. In 184 d zingt Datu Pangubung een lied om de ziel (tondi) van een gestorvene terug te roepen. In 155 d wordt de held door vogels weer levend gemaakt; o.a. geeft de neushoornvogel, die een hard geluid heeft, hem de stem weer. D. Het in het water werpen van het lijk wordt door de schrijver een gewoonte van dat dorp genoemd ; het was voor hem blijkbaar iets ongewoons ; de ouders van de zeven broers worden na hun dood gewoon begraven. Wel werd soms het lijk van een in de kraam gestorven vrouw in de rievier gegooid (Winkler, Die Toba-Batak auf Sumatra p. 68), maar als normale manier van lijkbezorging komt het voor zover wij weten in de Bataklanden niet voor. In no. 134 wordt verteld, dat een arme wees, die niemand had om hem bij de begrafenis te helpen, de lijken van zijn ouders maar in de rievier gooide. 70 378 Een tocht naar het dodenrijk om een gestorven zuster terug te halen is ons niet van elders bekend ; zeer vaak komt een dergelijke tocht voor van een man die zijn vrouw gaat halen b.v. Jonker, Rott. Teksten no. 32 en in Melanesië en Polynesië (Dixon p. 72—78). Op weg naar het geestenland moet men vaak over een brug, b.v. Dajaks BKI 80 p. 546 ; over het water gaat de tocht ook in no. 8 d. Bij E is te vergelijken no. 94. 7. De oorsprong van de përminakën. A. Een meisje geboren op een ongeluksdag ; haar ouders sterven. B. Haar broer gaat met haar het bos in. C. Ze wordt door een slang ingeslikt, door haar broer bevrijd. D. De slang geeft hem een toverring. E. De slang leert hem de përminakën maken. — Karo-Bataks, meegedeeld door Neumann, MNZ 47 p. 217 evv. a. Ander verhaaltje over de oorsprong van de pormiahan : Uitg. Bat. Inst. no. 18 p. 30 (Toba) : De oorspronkelike olie is ontstaan uit een beenderloze knaap. A is een gewoon begin-motief van Karo’se verhalen, vgl. b.v. 11, 139, 163. B. vgl. 163. D. Zie no. 71. E. Tovermiddelen van slang geleerd vgl. 119 Dc. 8. De oorsprong van de porsili. Si Lundu ni Pahu, de zoon van Namora di Bahadji, valt in het water en wordt gegrepen door een waternymf, Si Boru na Rudang Ulu Begu. Zij geeft hem pas terug nadat men haar op haar raadselachtige, door een datu verklaarde aanwijzingen een scheut van de pisang als porsili heeft gegeven. — Toba-Bataks, uit het bij 5 g genoemde referaat; de inhoudsopgave naar een vertaling van Dr. Winkler. De oorsprong van de porsili, hier vastgeknoopt aan het ook uit andere verhalen bekende motief (zie no. 118) van de watergeest, die een mens wil vasthouden, wordt ook anders verklaard : a. Cod. 3417 p. 218 ; Toba : De eerste porsili werd gegeven voor een man die een heilige plaats (woonplaats van een sombaon) had betreden en tengevolge daarvan ziek werd. b. Cod. 3417 p. 257—258 ; Toba : Datu Pollung ni Begu, een begu nurnur, ontvoerde een meisje tijdens de afwezigheid van de moeder, maar gaf haar terug toen deze hem op zijn aanwijzing een uit een bananestam gesneden mensebeeld gaf. In 1 r ontstaan de ingrediënten voor het ërsilihi uit de nanggur dawa-dawa vogel. Vgl. ook q en s. Het is hier wellicht de meest geschikte plaats om melding te maken van twee Karo-Batakse verhaaltjes, waarin een mens als përsilihi dient. Het zijn : c. Een episode uit Asal Lingga, door Neumann mee gedeeld in MNZ 64 p. 260 evv. d. Turi-Turln Si Bëru Lali-lali, in de collectie Joustra ; zij wordt verbrand als përsilihi voor haar zieke moeder ; haar begu bezoekt haar makkers, die haar daarop naar het geesterijk, over het water, volgen. Ook haar ouders bezoeken haar in het geestedorp doch keren terug met een kip, die hun voorspoed brengt. 71 379 9. De oorsprong van het haanorakel. A. Er heerst een vreselike droogte. Om er een eind aan te maken gooit Datu Tala di Baume goud in het water. Nadat de droogte voorbij is raadpleegt hij het haanorakel Si Adji Nangka Piring. B. Op raad van het orakel sticht hij een markt en koopt daar een vis, waarin hij het goud terug vindt. Hierover vreugdefeest. — Zo op een bamboe in het Koloniaal Instituut te Amsterdam no. A 4268 B, uit de collectie Van der Tuuk afkomstig. Het stuk is geschreven in een Toba’s dialekt ; het gebruik van het aanhechtsel sita- voor de eerste persoon meervoud inclusief wijst volgens vdT, Spr. § 103 Aanm. 1 op dat van Siambaton. Andere redacties (a-d) : a. Cod. 3401 p. 229—232 ; Toba : A. Datu Tala di Babani raadpleegt het haanorakel, hoe een eind aan droogte te maken ; de uitkomst is : hij moet goud in het water gooien. B. Een man vangt een vis, waaruit het goud weer te voorschijn komt. b. Pustaha van het Bataviaasch Genootschap no. D 20 : AB als a. c. Een stuk uit het bij 5 g genoemde referaat : A. Porsanti Rea en zijn vrouw krijgen geen kinderen ; nadat iemand haar verteld heeft, dat het voornaamste van het welriekende kinderluiers zijn is ze daarover wanhopig. Datu Tala di Babana raadpleegt het hoenorakel en doet uitspraak dat men goud in het water moet werpen. B. Ze krijgen een zoon maar zijn nu arm. Een arme man vangt een grote vis ; de vrouw koopt die voor een kleinigheid en vindt haar goud er in terug. d. Cod. 5879 no. 15 : A. Goud volgens uitkomst van de parkalaan in zee geworpen om het voor boze oom te verbergen. B. Over biezonderheden van de porhalaan deelt Henny, TBG 17 p. 26 ev. twee verhaaltjes mee, getiteld : e. Si Tiga Bulan en f. Si Hala Godang (dit ook BV p. 76 = Bezemer, Volksdichtung p. 179 = Hambruch, Malaiische Marchen no. 19). Over de oorsprong van een andere wichelarij handelt g. een verhaal over Pane na bolon, waarvan Dr. Winkler mij een vertaling zond ; men vindt er iets uit meegedeeld in zijn boek Die Toba-Batak auf Sumatra p. 9. Pleyte heeft iets over dit verhaal gezegd in BV p. 273 ; uit de tonggo- tonggo die er aan voorafgaat vertaalde hij iets op p. 13, 30 en 31. De naam Datu Tala di Baume komt zeer vaak voor in de verhalen ; dit schijnt wel de oudste vorm te zijn, maar vaak vindt men het op allerlei wijzen verhaspeld, b.v. Si Tabo di Babana „Lekker in de Mond” bij Meerwaldt BK1 54 p. 301. Baume is het Sanskrit bhümi, aarde. De betekenis van tala is minder duidelik ; het Mandailings heeft in plaats daarvan kuwalo. Van der Tuuk vermoedde, dat de uitspraak oorspronkelik was tala, een samentrekking van talaga (aant. in zijn handexempl. van BL IV). In a en b vormt dit verhaaltje de inleiding van een pustaha over de pormanuhon. Terwijl in het eerstgenoemde stuk het haanorakel aanwijzing geeft om het goud terug te krijgen, geeft het in de varianten juist aanleiding om het in het water te werpen. Het eerste lijkt treffender, maar het tweede is meer in overeenstemming met het epitheton van het haanorakel: na 72 380 numongnong omas di tonga ni lautan. Vgl. ook no. 93 b. Het vinden van het goud in een vis vgl. no. 70 en 119 Xa. 10. De oorsprong der mediums. De geest van een kind daalt neer op een wilde kat. Nadat hij weg is wordt de kat gedood. Het hoofd der geesten beveelt zijn onderdanen, voortaan slechts op levende mensen neer te dalen. — Toba-Bataks, meegedeeld door Warneck, Religion p. 104 evv. ; vgl. Uitg. Bat. Inst. 18 p. 48. 11. Si Bëru Dajang Minta Radja. A. Anak Mëlumang geboren op ongeluksdag ; zijn ouders sterven. B. Vergeefse pogingen om hem te doden. C. Hij gaat met Anakoda Përlajar mee. D. Hij keert terug en woont in het midden ; Anakoda Përlajar trouwt met de beide zusters van Anak Mëlumang, van welke de een in het oosten, de ander in het westen woont. E. In het oosten wordt geboren Si Radja Bulan Malela, in het westen Si Radja Pérkultjapi, in het midden Si Bëru Dajang Minta Radja. F. Deze laatste trouwt met Si Radja Bulan Malela maar loopt weg met Si Radja Përkultjapi. G. Haar man zendt een witte vogel met een tovermiddel, waardoor ze gek wordt. Niemand kan de vogel doden. H. Ze gooit Si Radja Përkultjapi in zee om naar het spiegelbeeld van de witte vogel te duiken. I. Ze spiegelt zijn moeder telkens voor dat hij terug zal keren nadat een volgende bewerking van het veld afgelopen is. J. Dan maken de dieren muziek om de geest van Si Radja Përkultjapi op te roepen en deze verschijnt als een kiekendief. K. Si Bëru Dajang Minta Radja geeft voor haar dood voorschriften over het terugroepen van de tëndi. L. Ze wordt in een kalebas gestopt en drijft naar het oosten ; Si Radja Bulan Malela splijt de kalebas en krijgt zijn vrouw terug. — Karo ; de tekst met inleiding en vertaling (waarnaar bovenstaande korte inhoud) uitgeg. door Joustra VBG 56, 1, 55—84 onder de titel : Sarindoe Toeboeh. Andere Karose redacties : a. De Haan, VBG 38 p. 18 = BV p. 281 (EGHIJK). b. Von Brenner p. 22 ev. = BV p. 70—73 = Bezemer, Volksd. p. 183 ev. (EFGH ; daarna wordt Si Bulan gedood door de datu, die hij niet beloond had, en met zijn vrouw in de maan geplaatst, vgl. 2E). c. Neumann, MNZ 48 p. 139 (ADEFGH1KL). Over Neumann’s opvatting van Si Dajang zie men behalve het bij c geciteerde artikel ook nog MNZ 53 p. 144 evv. Wij betwijfelen of Si Dajang zonder meer als eigennaam kan gebruikt worden ; het is een titel, en het gaat niet aan alle verschillende góden, mensen en geesten die er mee genoemd worden te vereenzelvigen of tot een abstractie samen te vatten. 12. Guru Tonggal Begu. A. Guru Tonggal Begu en Si Bëru Rudang ni Begu krijgen na zeven jaar kinderloosheid door de toepassing van de tamba tuwah van Guru Hantar Muda een zoon Si Hadji Rangkat ni Hadji. B. Na de dood van zijn ouders trouwt deze. C. Hij krijgt een zoon Si Dejang Matuhan. Uit de nageboorte wordt door de geest 73 381 Alah Tala een meisje gemaakt, Si Bëru Tinggi Sëribu Tala. D. De tweelingen plegen bloedschande. E. Si Dejang Matuhan gaat een vrouw zoeken wier sirihpruim smaakt als die van zijn zuster. F. Hij vindt die in Si Bëru Kintjir, de dochter van een mbargo(?), die met hem trouwt op voorwaarde dat hij niet meer zijn zuster als vrouw zal gebruiken en haar nooit mbargodochter zal noemen. G. Si Bëru Tinggi Sëribu Tala strooit scherp zand in de dorpspoort ; hierdoor wordt haar broer in de voet getroffen ; ze neemt de tëndi uit zijn fontanel, zodat hij sterft, en gaat weg. H. Si Bëru Kintjir volgt haar. Ze zegent de bomen die haar de weg wijzen, vloekt die welke dat niet doen. Aan een tijger die haar tegen wil houden geeft ze vlees, aan insekten honig, aan zeven jongelingen die de ingang van het dorp bewaken rijst. Een vuurvlieg wijst haar de plaats waar de tëndi is. I. Ze neemt die, gaat terug en stopt hem in de mond van het lijk : Si Dejang Matuhan herleeft. J. Si Bëru Tinggi Sëribu Tala achtervolgt haar en vecht met haar, maar staakt ten slotte uitgeput de strijd en geeft voorschriften omtrent een maaltijd waarmee men haar verzoenen kan. Zij kondigt aan, dat ze een geest zal worden, de Bëru si Pitu, en dat men voortaan eens in de drie jaar een offerfeest voor haar moet vieren, daar ze anders onheil zal brengen. Bij dat feest moet de guru dit verhaal vertellen. Alle Dairi’s offeren aan Bëru si Pitu. — Dairi ; Cod. 3399 p. 120—170. a. Een kortere redactie in Cod. 3406 p. 170—173 ; Dairi : Hier is Si Dang Matuhan de man van Na Rudang Bulu Begu. Zij wordt zwanger door het eten van een vrucht en krijgt een dochter, Si Bëru Tinggi Saribu Tala ; deze trouwt met een geest en wordt zelf de geest Arlah Tala. A. zie no. 117. C. Mensen uit nageboorte zie Cat. Mal. Hss. Batavia p. 24. D. vgl. no. 5. F. Verbod haar mbargodochter te noemen zie no. 84. Ambargo is in het Toba’s de naam van een boom, misschien is dit hier ook bedoeld. G. Het strooien van scherp zand herinnert aan het strooien van glas door jaloerse zusters in de Voor-lndiese sprookjes Dracott, Simla Village Tales p. 26 ; Day p. 133 ; Stokes p. 199 ; vgl. Parker no. 77 (nagels) ; Clouston, Popular Tales and Fictions I p. 244 ; Cosquin, Les Contes indiens p. 342 noot; Bolte-Polivka II p. 265. H. Vuurvlieg wijst de weg, vgl. 188 D/. J. Aan het begin wordt nog vermeld, dat bij het feest voor Bëru si Pitu een waringinboom geplant wordt. Aan het slot worden verschillende formulieren (tabas) meegedeeld, die bij het feest gebruikt worden. 13. Buru Mëngantar Padang had een dochter Si Bëru Budjang Rumbija, een groot tovenares, die vele zieken genas. Ze sterft in Atjeh ; uit haar lijk groeit een boom. Haar vader brengt bij de boom een offer ; de rest hiervan verandert in een tovergeneesmiddel (tawar). Uit een der vruchten van de boom komt een mens, die door een schipper als slaaf meegenomen wordt. Om de zeven jaar draagt deze uit een mens ontstane boom vrucht, dan komt er een pokkenepidemie. 74 382 _ Guru Mëngantar Padang is nooit gestorven, maar woont in het oosten Zijn zoon Si Hadji Guru is de schoonzoon van Empung Batara Guru Doli ; hij weidt de geesten der afgestorvenen. Diens zoon is Guru Kelung ; hij is het hoofd der geesten van Gunung J allerlei ziekten verwekken. Men moet daartegen bepaalde offers breien, welke aan het slot van het verhaal opgenoemd worden. - D ^let vwhil'heeft'klaarbï^kelik ten doel, een ^alojese^amenhang te ÏS1S wie verder’ niets vernomen wordt. 14. De hatullit-vogel. Een meisje haalt de eieren van een vogel weg. De vogel komt ze terug eisen. Men gooit met brandende stukken hout naar hem. Het dorp vliegt in brand. Het meisje wordt als straf opgegeten ; dat is de oorsprong van de gewoonte een mens op te eten als het dorp van een machtig vorst is afgebrand. - Cod. t414 o 258—260 ; Toba. , , De episode van het gooien naar vogel met brandend hout komt ook voor in a. BL 111 p. 116-120, Si Girsang, vert. BL IV P r 13 evv ' Q ’ inh. Niemann, BKI 3, 1, 301 ev. ; Pleyte BV 263 ev. ; vgl. B.P. I, 519 15. Ompun Tunggul di Bauta. A. De dochter van Ompun Tunggul di Bauta kiest uit alle jonge mannen een arme wees tot echtgenoot omdat hij de enige is die behoorlik eet. B. Zijn schoonvader verb hem allerlei woorden te gebruiken ; hij vermijdt ze, door om schrijvingen uit te vinden die later bij de andung gebruikt worden. C. Zijn schoonvader tracht hem te doden bij het ïdjuk zoeken maar hij verbergt zich in een bos idjuk en laat zich zo naar huis dragen. Hij doodt zijn schoonvader als deze op zijn beurt er in gekropen «. D Bij een twist met zijn vrouw maakt deze voor het eers j e bewegingen van de zwaarddans (monsak). Cod. 3414 p. 133 148 , T °a. a 'uitg. Volkslect. 455 p. 20—24: B (in het verhaal van de oorsprong van de toverstaf), b. In Cod. 5886 no. 23 wordt de zwaard dans geleerd van een weertijger. (Van een gewone tijger in no 69) c. Een dergelijke svayamvara komt voor in de Karo se Turi-turin Bëru Purba uit de collectie Joustra. C is een trek uit de Uilespiegelverhalen, no. 189 GH. 16 De oorsprong der klapperapen. Oorspronkelik was er maar één grote mannetjesklapperaap. Een meisje dat tegen haar zin op het veld de vogels moet verjagen verandert op haar wens in een apin en trouwt met hem. Van hen stammen de klapperapen af. — Cod. 34U5 p joi—107 ; Toba. Het vervolg is no. 162 c. a. Cod. 5855 no. 13 : Een meisje van de marga Sagala verandert in een klapperaap omdat ze niet wil leren spinnen. 75 383 In no. 95 i wordt de oorsprong der apen afgeleid van een luie broer en zuster, die in de bossen zijn gaan zwerven. — Een soortgelijk verhaal over de oorsprong der apen in de Minahassa, Tontb. Teksten no. 15 (ook bij Makassaren en Boeginezen bekend, BKI 4, X, 476). Met a komt overeen een verhaaltje van de Filippijnen, F. C. Cole, Traditions of the Tinguian no. 67. 17. De oorsprong der bloedzuigers. Si Bëru Hidangën krijgt van haar vader toestemming, de inwijdingsceremonie op de akker te verrichten. Een bloedzuiger zo groot als een buffel spreekt haar aan en brengt haar tot de erkenning, dat de rijst ten slotte weer tot de aarde terugkeert. Als ze het beest ziet wordt ze ziek van schrik. Ze herstelt eerst nadat aan de bloedzuiger een buffel is geofferd en het lichaam van de bloedzuiger in kleine stukken gehakt is. Daaruit ontstaan de vele bloedzuigers die er nu zijn. — Cod. 3411 p. 81—105 ; Dairi. Evenzo zijn volgens de Karo-Bataks de roofvogels uit een in stukken gehakte gurda ontstaan (Joustra, VBG 56, I, p. 27). In een verhaal van Borneo (Ling Roth I p. 309) ontstaan de bloedzuigers uit de stukken van een kind, dat enorme zuigkracht had. 18. De oorsprong der huisdieren. Ze stammen af van wilde dieren, die door het Dwerghert bij de mensen gebracht zijn. Ze konden daar niet aarden, maar gaven elk een van hun jongen aan de mensen. Zo stammen de buffels af van de beren, de varkens van de wilde zwijnen, de geiten van de antilopen, de honden van de tijgerkatten en de kippen van de kwartels. — Cod. 3398 p. 200—216 ; Toba ; het slot van de grote dwerghertcyclus. Dat de kippen van de kwartels afstammen wordt in Cod. 3403 p. 1 en 2 vermeld. Elders (no. 173, slot van 188) ontstaan juist wilde dieren uit tamme. 19. De oorsprong van de uwong-uwong slingerplant. Een vader verzamelt zoveel vruchten in het bos, dat hij zijn kind niet meer dragen kan en het achterlaat. Dit kind verandert in de slingerplant die het geluid uwong maakt. — Cod. 5855 no. 10. Het begin komt overeen met dat van verschillende Voor-Indiese sprookjes (Parker 1 p. 120 ; Bompas p. 266, 289 ; zie ook Cosquin, Les Contes indiens p. 177 ; Études folkloriques p. 267) ; het achtergelaten kind wordt daar door dieren grootgebracht. II. Dierverhalen. In dit gedeelte vermelden we die verhalen, waarin alleen dieren als handelende personen optreden, of de mens een ondergeschikte rol speelt. Enkele dierverhalen behandelen we om hun vorm bij de kettingsprookjes (no. 174 en 178) ; een verhaaltje over de koningkeuze der vogels vindt men in 181 D. No. 20—32 zijn de eigenlike Dwerghertverhalen, d.w.z. de verhalen waarin de loze streken verteld worden van Bao Pais, „Baas Trippelaar”, zoals hij in de Toba’se redacties gewoonlik genoemd wordt. De gewone soort naam van dit diertje is in Dairi pëlanduk, in Toba en Mandailing een enkele 76 384 maal palanduk, maar in de regel landuk, doordat men pa als het voor voegsel voor eigennamen beschouwd heeft ; de oorspronkelike betekenis „listigaard” werd in het Bataks niet meer gevoeld. De episoden der Dwerghertverhalen worden nu eens afzonderlik verteld, dan weer tot een groter geheel aaneengeregen. Om een beter overzicht te geven hebben we ons niet aan de volgorde van een bepaalde tekst gehouden, maar een eigen ver deling in groepen gemaakt. In de teksten zijn de episodes als volgt verdeeld : Handschriften uit de collectie Van der Tuuk : Mandailing : Cod. 3422 p. 35—36: 27 A ; 22 D ; 25 C ; 20 ABD j 22 E. Cod. 3411 p. 208 : 20 Q. Angkola (Batang Tom dialekt) : Cod. 3417 p. 11—17 : 20 ABCDEPMN1HQ ; 24CDE; 27 ACD. Cod. 3417 p. 7: 28. Toba : Cod. 33Ö8 p. 149—200 : 20 ABCDEFGHIJQP ; 35 ; 20 RS ; 22 ABC ; 25 ABC ; 23 A ; 20 O. Cod. 3414 p 121—128- 20ABCDR; 22 AB ; 23 AB ; 32 C. Cod. 3400 p. 150—161 : 25 C- 23 ABC; 30; 20 ACDHK1LGP ; 35; 27 BA ; 32B. Cod. 3417 p. 129—131 : 20 CDER ; 22 AB. Cod. 3406 p. 179—186 : 25 C ; 23 A ; 26 ; 20 ABCDEHTRS ; 22 A. Cod. 3401 p. 55—57 : 23 A ; 20 C ; 32 A. Cod. 3413 p 62—64 ; 27 ABD ; 26 ; 20 T. Cod. 3401 p. 54 : 28. Dairi : Cod. 33991 p. 61—86 ’: 20 ABCDH1R ; 22 AB ; 23 ACD ; 27 ABDE. Collectie Van Ophuijsen : Cod. 5850 no. 3 : 24 ABC ; 21 B. no. 4 : 28. no. 7 : 20TRS. Cod. 5854 no. 1 : 21 A ; 20 PHI ; 27 CD. Cod. 5855 no. 1 : 20 I. no. 2 : 20 H. no. 3 : 27 A. no. 4 : 20 J. no. 5 : 20 MAPD ; 24 D ; 20 Q. no 6-27 CD. Cod. 5858 no. 1 : 21 A ; 20 PH1ABCDO. Cod. 5860 no. 1, I : 21 H. II: 20 H. Ill: 20 IQ. IV: 24 C. V: 27 C. VI: 22 D ; 25 C. VIII : 20 ABCD. IX: 20 0. X : 21 D 33 AB ; Cod. 5865 no. 5: 21 AC ; 29 B ; 38 D ; 29 A ; 20 O. Cod. 5866 no. 3 : 26 ; 21 G. no. 10 : 21 AB. Cod. 5867 no. 3 : 20 TR. no. 4 : 20 ABCDEIH. no. 8 : 30. no. 9 : 28. no. 13 : 29 AB ; 39 A ; 20 O ; 23 A ; 21 H ; 20 Q. Cod. 5869 no. 2 : 21 D. Cod. 5870 no. 1 : 20 HM. no. 2 : 26 ; 21 G. Cod. 5871 no. 1 : 25 C. no. 3 : 31 B. no. 5: 21 FG. no. 7: 21 A. no. 8: 27 C. no. 10: 28. no. 15: 20 ABD. no. 16: 21 E. no. 19: 20 Q. Cod. 5872 no. 1 : 20 0. no. 2: 26. no. 6: 20 ABCD. Cod. 5877 no. 2 : 20 O ; 29 B ; 38 D. Cod. 5879 no. 1 : 21 D. no 7 • 21 A ; 24 D ; 21 I ; 20 PHQ. no. 24 : 30. Cod. 5882 no. 1 : 21 HJ. no 3 : 22 F. no. 11 : 20 ABDPNOHI. Cod. 5886 no. 5 : 20 R ; 39 B 2 ; 20 HI. no. 12: 39 g; 20 0. no. 21: 27 CAD. Cod. 5892 no. 4 : 22 D ; 25 C. Cod. 5893 no. 1 : 31 AB. no. 18 : 32 D. Collectie Joustra, Karo^Bataks ; hieruit is iets meegedeeld in MNZ 47 p. 142 ev. : 30 d, en MNZ 47 p. 143 ev. : 20 O ; 29 B ; 38 a. Verder komt in het handschrift nog voor 20 H en 21 K. Gedrukte teksten : OBT no. 10 : 31 A ; 27 A ; 31 B. no. 31 : 25 C ; 31 AB ; 24 CD ; 26 ; 20 MABCDPHIQ ; 21 H ; 20 R ; 29 A ; 22 D ; 27 CAD. Djalembang Gunung Doli, Surat Parsipodaan, Mandailing : no. 1 : 20ABD. no. 4: 22 D; 25 C. no. 11 : 21 J. J. H. Neumann, Ërbage-bage Toeri-toerln, I (Karo) le druk no. 11 : 28. In de aantekeningen is bij elke episode meegedeeld in welk gebied ze voorkomt ; komt ze meermalen voor dan is dit door een cijfer aangeduid. De teksten van Van Ophuijsen in handschrift zijn daarbij afzonderlik aangegeven door Oph., zijn gedrukte teksten door OBT en het boekje van Djalembang Gunung Doli door DjGD. In no. 33 en 34 is het Dwerghert de raadsman van de hoofdpersonen ; in een dergelijke rol treedt hij ook op in no. 18. In 35—39 treden andere dieren als listigaard op. No. 40—43 hebben gemeen, dat ze vertellen van een rechterlike uitspraak in een twist tussen dieren, hetzij door een aap of door een vorst. Daarna volgt in no. 44—62 de rest van de dierverhalen. 77 385 20. Het Dwerghert en de Tijger. A. Het Dwerghert valt in een kuil. B. Hij verlokt andere dieren, waaronder een tijger, in de kuil te springen, door voor te geven dat hij goud smeedt, of dat hij door zingen honger en dorst verdrijft, of dat hij neushoornlever eet, of wel door hen te verzoeken hem te helpen om buffels te ontweien. C. Ze spreken af, dat degeen die naar drek stinkt door de anderen opgegeten zal worden. Het Dwerghert smeert zijn drek aan de andere dieren terwijl deze slapen en blijft alleen met de Tijger over. D. Het Dwerg hert laat zich door de Tijger omhoog gooien om vruchten te plukken, of om de kracht van de Tijger te beproeven, of omdat hijzelf daardoor groter zal worden of een lever zal krijgen. Hij gooit slechts de schillen en zijn drek naar beneden en loopt weg. E. De Tijger ontsnapt door graven. F. Het Dwerghert geeft de Tijger een schorpioen als „smidsnijptang van Grootvader”, verwijdert zich snel, de Tijger wordt in zijn oor geknepen. G. Duizendpoot als „collier van Grootvader”. H. Bijennest als „gong van Grootvader”. I. Cobraslang als „sjerp van Groot vader”. J. Een diepte in de rievier noemt hij de „omslagmat van Grootmoeder”. De Tijger wil zich er in wikkelen en krijgt een hoop water binnen. K. Het Dwerghert druppelt de Tijger sap van de suikerpalm in het oog, voorgevend dat het olie is. L. Hij beweegt de Tijger een grote witte worm (hudi) in zijn neus te stoppen als een gouden neusring. M. Het Dwerghert beweert gevoed te worden door het knabbelen op zijn knieschijf ; de Tijger wil het hem nadoen en bijt zich de knieschijf stuk. N. Hij smeert de Tijger muffe drek aan als „rijst van Grootvader”. O. (De schommelepisode komt in de teksten van Van der Tuuk niet voor). P. Bij al de voorafgaande streken neemt het Dwerghert soms telkens andere namen aan, bijvoorbeeld Dja i Katjil, Dja i Pais, Dja Paidongdong. Q. Het Dwerghert gaat met de Tijger een weddenschap aan over het doorstoten van een plankwortel, waarin hij van te voren een gat gemaakt en dat onder bladeren verborgen had ; de Tijger wordt zijn slaaf, of blijft bewusteloos liggen, of springt zich dood. R. Het Dwerghert springt in de opengesperde muil van de Tijger, komt ongedeerd in diens buik, steekt zijn kop uit de aars van de Tijger en waarschuwt de dieren die deze wil besluipen. S. Nog steeds uit de aars kijkend pakt het Dwerghert een brandend stuk hout ; de Tijger beukt zijn achterste tegen de stenen en sterft, of wel de mensen volgen het vuur en doden de Tijger. T. Het Dwerghert verzoekt de Tijger, het vlees van buffels die ze samen buit gemaakt hebben (no. 26) in een boom te gooien „om het aan de góden te wijden”. Hij klimt in de boom en eet daar alles op ; voor de Tijger laat hij eerst zijn drek vallen, dan zegt hij : „Mond 78 386 open en ogen toe” en gooit hem een buffelschedel in de keel zodat hij stikt. Hier zijn de episodes van Dwerghert en Tijger gegeven, die reeds in de teksten van Van der Tuuk voorkomen. Die welke ons alleen uit latere optekeningen bekend zijn vindt men onder no. 21. A. Mand. ; Angk. ; Toba (4) ; Dairi ; Oph. (7) ; OBT p. 172 ; Dj GD no. 1. In een Toba’se redactie valt het Dwerghert in het ravijn bij een poging om aan de rand groeiende vruchten te plukken. B. Mand. ; Angk. ; Toba (3) ; Dairi ; Oph. (6) ; OBT p. 172 ; Dj GD no. 1. In Cod. 3422 wordt de plaats van de Tijger ingenomen door een Olifant ; deze ook in DjGD met andere dieren. In Oph. soms alleen Tijger. In DjGD voorspelt het Dwerghert dat de wereld vergaan zal. C. Angk. ; Toba (6) ; Dairi ; Oph. (4) ; OBT p. 173. In Oph. eenmaal gekuist : wie ademt opgegeten. D. Mand., Angk. ; Toba (5) ; Dairi ; Oph. (7) ; OBT p. 174 ; DjGD no. 1. E. Angk. ; Toba (3). Dit vormt een overgang tot volgende avonturen van Dwerghert en Tijger ; in de Dairi’se dwerghertcyclus sterft de tijger in de kuil en treedt in de volgende episodes een andere tijger op. A E vormen in de Batakse overlevering een eenheid, die we ook in het Lampongs terugvinden. In de varianten uit andere delen van Indonesië komt C niet voor ; we vinden het afzonderlik in het Gajo’s (no. 8) als volgt : Het Dwerghert ziet een troep varkens. Morgen zal ik jullie een suikerriettuin wijzen, zegt hij. Eerst gaan ze slapen, het Dwerghert in het midden. Niet kakken vannacht, zegt het Dwerghert, wie kakt maak ik dood. Hij smeert zijn eigen drek aan de varkens en ranselt ze de volgende ochtend af. Wellicht is bij de Batakse versie te vergelijken Aarne’s Register no. 20. Van de ontsnapping uit de kuil geeft De Vries, Volksverhalen no. 14, een aantal varianten uit Indonesië, die de volgende episodes bevatten : I : ABD ; 2 en 3 : alleen B ; 4 : ABD (olifant) ; 5 : ABDE (banteng) ; 6 : ABD (hond) ; 7=4 ; 8 : ABCDE ; 9 (hoort bij no. 29 A ben.) ; 10 : B ; II : ABDE (hert en varken) ; 12 : ABD (verschillende dieren op eikaars rug) ; 13 : ABD (als 12). Hieraan toe te voegen twee Maleise varianten : Winstedt, JSBRAS 45 p. 65 (hemel zal invallen, verschillende dieren op eikaars rug) en Overbeck p. 242 : AB (hemel zal instorten, tijger, olifant en andere dieren) D (hij knijpt de olifant in de testikels, rfèze gooit hem er uit) E. Borneo, Rutter, p. 62 ev. AB (eet aardlever) D (verschillende dieren op eikaars rug). Ook in Achter-Indië: Tjampa, TBG 43 p. 241 : AB (hemel zal invallen) DE ; Annam, ibid. p. 246 : ABD; Kambodja, ibid. p. 279: ABD. — Vgl. Aarne’s Register no. 30—35 : Die Rettung aus der Grube. Het slimme dier is in Achter-Indië de haas. Hij wordt door de tijger, die zijn kracht wil tonen of zijn woede uiten omhoog geworpen, evenals in het Bataks en de laatste Maleise variant, terwijl in alle andere Indonesiese varianten het slimme dier ontsnapt door van de rug van een groter dier naar boven te springen. In geen der varianten komt voor dat het Dwerghert, uit de kuil ontsnapt, de Tijger met vruchteschillen en drek gooit. Zie hierover bij T. F. Toba. G. Toba (2). H. Angk. ; Toba (3) ; Dairi ; Oph. (9) ; OBT p. 175 ; Karo. I. Angk. ; Toba (2) ; Dairi ; Oph. (6) ; OBT 79 387 p. 176. Hier en in de vorige episode is de bedrogene in een redactie bij Oph. niet een tijger maar een mens, in het Karo’s is het een klapperaap. J. Toba. Iets dergelijks in Cod. 5855 no. 4 van Dwerghert en Olifanten. K. Toba. L. Toba. M. Angk.; Oph. (2); OBT p. 172. In een redactie bij Oph. zegt het Dwerghert, dat hij door het inslikken van zijn knieschijf zo snel lopen kan. N. Angk. ; Oph. (tweemaal, met paarde- en buffeldrek, voorgesteld als „malim-eten”). O. In Cod. 5882 no. 11 komt voor : Vluchtend voor de Tijger blijft het Dwerghert met zijn hoektand aan een rotandoorn hangen. Hij zingt : 80 388 varianten eigen drek van haas). O. Het Dwerghert bedriegt de Tijger met de schommel van koning Salomo in Gajo SHH no. 8. Als wraak van de Schildpad tegen de Aap : Set. Tor. TBQ 45 p. 405 ev. = Bar. Tor. lil p. 382 no. 32 ; TBG 52 p. 274. Achter-Indië: Kambodja, TBG 43 p. 278 (Haas en Tijger). P. De gewone naam in het Mandailings is Dja i Landuk, Vorst der Dwergherten ; zoo heet ook de Aap : Dja i Bodat en de Schildpad : Dja i Hura-hura. Ook in het Maleis wordt het dier dat in de verhalen optreedt meestal beschouwd als de vorst van zijn soort (TBG 37 p. 373 n. 2), evenals bij de Toradja’s (Bar. Tor. 111 p. 382 n. 3). Dat het slimme dier zich voor een ander uitgeeft komt ook voor op Selebes : Bar. Tor. III p. 377 no. 9, 10 ; Tontb. T. p. 17 ; Sangir : BKI 5, VIII p. 359, 385. Tot verklaring der namen diene het volgende : Pespes is een verdubbeld pais. Van der Tuuk geeft in zijn woordeboek : torpais = vertrapt worden (in een vervloeking, tabas) en mamaishon = met de voeten water scheppen uit vermaak zoals de kinderen doen. We mogen op grond daarvan Bao Pais wel opvatten als „Baas Trippelaar”. Het slaat dan op zijn lichte, vlugge tred (vgl. BL, IV p. 32 en Wdb. s. v. setul). Deze opvatting vindt steun in een plaats bij OBT (p. 177 r. 31) waar de Tijger het Dwerghert, dat zich Dja i Pespes noemt, vraagt : „Songon dia ma lakna hipasmu dohot gogomu, anso margorar Dja i Pespes ko ?” = Hoe vlug en hoe sterk ben jij dan wel, dat je Dja i Pespes heet ? Dit dient als inleiding tot een wedstrijd in kracht ; over vlugheid wordt verder niet gesproken ; dat deze toch genoemd wordt is wel een bewijs, dat juist hieraan het woord pespes doet denken. Warneck geeft nog pais in de betekenis van twiststoker. Deze betekenis zal wel secundair zijn, en ontleend aan verhalen waar het Dwerghert in de rol van zo’n persoon optreedt (no. 26, 34 en 20 C). In het Lampongs is pajis volgens Van Hasselt (bij Helfrich Wdlijst s. v.) het Aboengse equivalent van napuh ; deze neef van ons Dwerghertje deelt geenszins zijn slimheid ; een reden te meer dus om aan te nemen, dat pais niet, zoals pëlanduk en kantjil op zijn rol als fabelheld betrekking heeft, maar op een andere eigenschap slaat. Katjil is de Noord-Mandailingse uitspraak van kantjil, in het Karo-Bataks evenals in het Javaans de gewone soortnaam voor het dwerghert, maar eigenlik slimmerd (Ach. II, 158, Tontb. T. p. 1) betekenend. Hiernaast komt ook een keer voor kotjil. Blijkens de k in plaats van h zijn beide vormen overgenomen uit het Maleis of Minangkabaus ; dit laatste heeft een a waar het Rao’s dialect en het Bataks o hebben voor Mal. ë ; zo kon het gebeuren dat ook waar de a geen Mal. ë vertegenwoordigt het Bataks hem bij overname van een woord door o verving. Een ander voorbeeld hiervan is Mand. Bat. odji = Min. Mal. hadji (uit het Arab.). Paidongdong — die vruchten van de dongdong-boom zoekt. Napu — Mal. enz. napuh. Lamun-lamun — zekere stinkende geelachtige eekhorensoort. Bingkunung = Mal. bëngkunang, de grootste soort dwerghert. — In OBT komt nog voor Dja i Landuk na patu. Na patu = die zich onderwerpt, demoedig, onschuldig ? De oorspronkelike betekenis van patu is kort (aant. vdT ; badju patu = een kort buis ; vgl. djongkal tunduk). Q. Mand. ; Angk. ; Toba ; Oph. (5) ; OBT p. 177. In de Toba’se redactie gaat het om het platdrukken van zeven lagen toropbladeren ; daaronder zit een harde wortel, waartegen de Tijger zijn kop stoot. Var. uit Indonesië bij De Vries no. 58 en Borneo, Rutter p. 64. Elders overwint een slimme man op deze wijze een reus, zie Bolte-Polfvka I p. 163 n. 1. R. Toba (4) ; Dairi ; Oph. (2) ; OBT p. 179. Bovendien komt in 81 389 Cod. 5886 no. 5 het waarschuwen van de dieren, die de Tijger wil besluipen, voor ; het Dwerghert zit daar echter niet in de buik van de Tijger. S. Toba (2). R. Indonesië: Mal. Winstedt JSBRAS 45 p. 65; Overbeck p. 244 (de Tijger stikt doordat het Dwerghert in zijn muil springt). Gajo SHH no. 8. Vgl. Soemba, Onvlee p. 7 (aap zegt dat hij in muil krokodil zal springen, maar doet het niet). In Tontb. T. no. 12 b (= De Vries no. 75) springt het Suikervogeltje in de bek van de Jaarvogel en komt er door zijn achterste weer uit ; zoo ook Bar. Tor. 111 p. 385 no. 38. A c h t e r - 1 n d i ë : Kambodja TBG 43 p. 281 (haas en krokodil). T. Toba. In Cod. 5850 no. 7 brengt het Dwerghert het vlees van een hert in een boom terwijl de Tijger op de beenderen knauwt. Hij eet alles alleen op. De Tijger blijft beneden de wacht houden. Als hij honger krijgt zegt het Dwerghert : „Doe je bek open, dan spring ik zo in je maag, geen kriezeltje blijft er dan aan je keel zitten”, verder als R. Iets dergelijks ook reeds in de teksten van vdT. (Cod. 3406) : Het Dwerghert zit in een tanggulon-boom, eet zelf de rijpe vruchten en gooit de halfrijpe voor de Tijger. Als de vruchten op zijn roept hij : „Mond open en ogen toe”, dan volgt R. Hier blijkt duidelik verwantschap met no. 39 A. Nog duideliker is dit in Cod. 5867 no. 3 : Een Tijger en een Dwerghert zijn vrienden. Ze vinden pisangs ; het Dwerghert klimt in de boom en gooit de Tijger slechts de schillen in de bek. De Tijger dreigt hem op te eten ; het Dwerghert springt in zijn muil, verder als R. Vgl. ook D. Var. uit Indonesië: Mal. Skeat, Fables p. 8 : het Dwerghert brengt haaievlees in boom zodat de tijger er niet bij kan. Sangir, BK1 5, VIII p. 358, 367, 384 (aap en reus ; gezamenlik bemachtigde prooi in boom gebracht). Doden door bot in de keel te werpen ook ben. no. 86. Door gloeiende steen in verhalen van Selebes : Tor. TBG 40 p. 373 = 45 p. 457—462 ; Bar. Tor. III p. 430. N. Guinea : Nufoor BKI 7, VII p. 525. Timor, VBG 41, 2 no. 3. Madagascar: Ferrand, Contes populaires malgaches no. 4 : Rat brengt het vlees van een os, die hij samen met Hond heeft buitgemaakt, in boom en laat beenderen beneden voor Hond. Voor in d i ë : Bompas p. 457 (jakhals eet voedsel van tijgers op onder voor wendsel puja te doen), p. 341 (jakhals stopt steen in bek krokodil). 21. Het Dwerghert en de Tijger (vervolg). A. Het Dwerghert ontvelt tijgerjongen onder voorwendsel, ze de strepen af te wassen. B. Hij wordt door de Tijgerin gepakt, vraagt verlof nog even zijn kind van zijn dood op de hoogte te mogen stellen, roept uit alle macht onbegrijpelike woorden, en ontvlucht terwijl de Tijgerin verbaasd staat. C. Hij gaat boven de ingang van het hol der Tijgerin zitten en doodt haar met een lans. D. Het Dwerghert brengt geiten op een steile rots in veiligheid voor de aanvallen van een tijger. De Tijger belooft de Beer de helft van de geiten als hij hem naar boven draagt. Als de Beer er aan komt met de Tijger op zijn rug roept het Dwerghert : „Ha jij 82 390 schuldenmaker, kam je daar weer met een pand aan !” De Tijger, menend dat de Beer hem verpanden wil, bijt hem in de keel ; beiden vallen naar beneden en sterven. E. Het Dwerghert, door de Tijger gegrepen terwijl hij slaapt, zegt : „Ik wou u juist komen zeggen, dat u door een van uw vrienden genodigd wordt op een hert. Zorg dat u er bent voor het op is.” De Tijger laat hem los. F. Het Dwerghert koopt zich vrij van de Tijger door een hert te lokken naar de plaats waar de Tijger loert. G. Hij verbiedt de Tijger zijn „giftand” aan te raken terwijl hij slaapt ; als hij zich slapende houdt doet de Tijger het toch ; wanneer de Tijger slaapt verbrandt hij diens poot met een gloeiende kool en zegt dat de wond van de giftand komt. H. Het Dwerghert nodigt andere dieren op het begrafenisfeest van de Tijger, die zich dood houdt. Als ze aan het muziek maken zijn springt de Tijger op en grijpt het grootste dier. I. Vluchtend voor de Tijger gaat het Dwerghert tussen twee vlak bij elkaar staande bomen door ; de Tijger raakt bekneld. J. Het Dwerghert brengt een orang oetan bij de Tijger als zijn guru om hem te onderrichten ; de Tijger laat zich binden en sterft. K. Het Dwerghert laat een ever een dik pantser van rotan en slijk aantrekken, een Tijger een dun pantser van rotan alleen. Ze vechten ; de Tijger verliest. A. Oph. (6). Eenmaal een bok als slachtoffer. Dezelfde operatie op de Pad toegepast, zie ben. no. 27 C. B. Cod. 5866 no. 10. Een soortgelijke episode in Cod. 5850 no. 3, waar het Dwerghert, door de Krokodil gegrepen, verzoekt zijn verwanten te mogen roepen om zijn tuinen te verzorgen ; er komt geen antwoord ; hij laat de Krokodil hoe langer hoe dichter bij de kant gaan en ontsnapt. C. Cod. 5865 no. 5. A. ook in Gajo SHH no. 8, en vgl. Mal. Overbeck p. 240 (Dwerghert als leraar van tijgerjongen). D. Oph. (3). In een der redacties zit het Dwerghert in een boom. Elders heeft gewoonlik de geit eerst de tijger bang gemaakt; dit komt ook in het Bataks voor maar met een ander vervolg (no. 33). Soms binden de Tijger en het dier, waarmee hij terugkomt, hun staarten aan elkaar, vgl. daarbij no. 66. Nauw verwant met de hier meegedeelde Batakse versie is een Lampongse, VBG 61, 3/4 p. 42 (Tijger roept hulp Beer in om boom te vellen, waarin Dwerghert zit; Dwerghert maakt Tijger verwijt over schuld die hij komt betalen ; Tijger en Beer doden elkaar). Andere var. uit Indonesië: Mat. Skeat, Fables p. 45; Mal. Cat. Batavia p. 91. Sund. TBG 42 p. 383. Middeljav. Tantri no. 12 (Juynboll Suppl. Cat. II p. 397). Jav. TBG 37 p. 43 (en vgl. 135), 46 p. 82. Borneo TBG 41 p. 202. Uit Achter-Indië: Tjampa, TBG 43 p. 243; Kctmbodja ibid. p. 283. 83 391 Voor-Indië: Qukasaptati, Textus simplicior no. 42, 43 ; Parker no. 31 en daar aangehaalde plaatsen (ook vol. III p. 440 ev.) ; Mc. Culloch, Bengali Household Tales no. 28 met aant. ; zie Bolte-Polivka I p. 160 n. E. Cod. 5871 no. 16. F. Cod. 5871 no. 5, vgl. DjGD no. 11. G. Oph. (3). Ook in het Mal. Laidlaw, JSBRAS 46 p. 76 ; Overbeck p. 228. H. Oph. (4) ; OBT p. 178. Var. uit Indonesië: Mal. Laidlaw JSBRAS 46 p. 74 ; Overbeck p. 226. Sangir : BKI 5, VIII p. 416. Rotti, Jonker Rott. T. no. 1. I. Cod. 5879 no. 7. In het Mal. TBQ 37 p. 58 ; Sund. TBG 42 p. 359 en 56 p. 66 evv. ; en een var. van Borneo, TBG 41 p. 208 verkracht het Dwerghert de vastgeklemde Tijgerin (zie Aarne, Register no. 36). Groter is de overeenstemming met het Bataks in twee var. uit Voor-Indië: Ind. Ant. III p. 10 (uit Dinajpur, jakhals en krokodil) ; Bompas p. 456. J. Cod. 5882 no. 1 ; DjGD no. 11. Zie de aant. bij no. 30. K. Karo : Si Pais ras Arimo ras Uwili. 22. Het Dwerghert en de mensen. A. Terwijl het Dwerghert in de buik van de Tijger zit (zie 20 RS) komen de mensen en slachten deze. Ze bevrijden het Dwerghert ; of wel : Een slaaf krijgt de darmen met het Dwerghert er in. Het Dwerghert raadt hem, naar het dorp te gaan en te vertellen, dat de tijgerdarmen spreken. Het dorpshoofd belooft hem zijn dochter tot vrouw als het waar is. Het Dwerghert antwoordt uit de darmen, en de slaaf trouwt met de radja-dochter. Ten slotte ontdekt men, dat het Dwerghert in de tijgerdarmen zit. B. Het Dwerghert als kindermeid, eet het voedsel der kinderen op terwijl de ouders naar het veld zijn, en steekt soms het dorp in brand. C. Als crêchehouder afgekeurd wordt hij tot waterdrager aangesteld en vult alles wat maar water bevatten kan, zodat het dorp een modderpoel wordt. D. Het Dwerghert houdt zich dood. Er komt een oude vrouw langs met een mand met eten voor de mensen die op het veld werken. Ze legt het Dwerghert in de mand ; hij eet alles op en springt er dan uit. E. Hij ziet jonge boombladeren, maakt een soort zweefbaan om in de boom te komen, maar kan niet terug. Hij houdt zich dood, wordt door rotanhalers naar beneden gepord en ontsnapt. F. Een jager wil een dwerghert schieten ; dit koopt zijn leven door hem een antilope te wijzen ; een volgende keer belooft het Dwerghert een hert voor de man te halen, maar haalt een tijger, die de man doodt. A. Toba (4) ; Dairi. De weddenschap over sprekende tijgerdarmen komt slechts eenmaal voor ; vgl. hierbij no. 84 B. 84 392 B. Toba (3) ; Dairi. C. Toba. B. De Spookaap steekt het dorp in brand in een verhaal van de Toradja’s, Bar. Tor. III p. 380. C. Toba. D. Mand. ; Oph. (2) ; OBT p. 181 ; DjGD no. 4. Var. uit Achter-Indië: Tjampa TBG 43 p. 242; Kambodja ibid, p. 279. De vos steelt op deze wijze vissen, zie Bolte-Polivka II p. 116. E. Mand. Een dergelijke zweefbaan door orang oetans toegepast in no. 83. F. Cod. 5882 no. 3. 23. Het Dwerghert als Datu (toverdokter). A. Het Dwerghert geeft zich voor datu uit ; hij „vergiftigt” een aantal dieren met Spaanse peper en „geneest” ze met rijstewater, waardoor ze zijn slaven worden. B. Hij gebruikt de Tijger als rijdier. C. Ze stichten een dorp en voorzien in hun onderhoud door strikken te zetten. D. Zijn onderdanen spannen tegen hem samen ; hij maakt hen bang voor de aanval van een neushoornwijfje, met het gevolg dat ze in hun eigen strikken lopen en sterven. A. Toba (5) ; Dairi ; Oph. In een Toba’se redactie zijn het mensen tegenover wie het Dwerghert zich als datu uitgeeft ; nadat ze de kracht van zijn geneesmiddelen hebben leren kennen vragen ze hem, hen te onderrichten ; hij wordt echter door de honden uit het dorp gejaagd ; ten einde raad springt hij in de takken van een boom en blijft daar hangen met de kop naar beneden (zie aant. bij 20 O). In plaats van rijstewater dient soms gadongsap als geneesmiddel. B. Toba (2). C. Toba ; Dairi. D. Dairi. A. Van het te eten geven van scherpe vruchten vinden we var. uit Indonesië bij De Vries no. 33 E. In de eerste daar genoemde variant geeft het Dwerghert eerst vergiftigde vruchten, daarna klei als tegengif. Var. 5 is van Halmahera. Toe te voegen : Gajo SHH no. 8 (begin) : Het Dwerghert steelt gadoengs en peper ; hij geeft van de peper aan een kikvors, deze begint te kwaken, de eigenaar van de tuin komt, het Dwerghert vlucht, de Kikker wordt geslagen. Sel. Tor. TBG 52 no. 14, Bar. Tor. III p. 383. Filipp. Fansler no. 55 H, 56 (b). B. Mal. TBG 37 p. 56 (sëladang als rijdier), 60 (witte neushoorn), 374 (tijger), 382 (olifant). Skeat, Fables p. 29 (tijger). C. Het gezamenlik strikken zetten is ook elders soms (evenals in het Toba’se verhaal) de inleiding tot no. 30. D. Borneo TBG 41 p. 198 (metgezellen van het Dwerghert springen overboord uit vrees voor de vrouw van een gedode gargasi). 24. Het Dwerghert en de Krokodil. A. Het Dwerghert zwemt een rievier over om aan de overkant siala te eten. Een krokodil pakt hem bij de poot. „Wie pakt daar mijn stok beet ?” De Krokodil laat hem los. B. Als hij terug wil ziet hij de Krokodil en zegt ; „Als het een boomstam was zou hij wel doodstil liggen en niet afdrijven.” De Krokodil houdt zich stil. C. Het Dwerghert gaat naar een andere 85 393 plek en roept daar de Krokodillen op om in een rij van de ene oever naar de andere te gaan liggen, dan zal hij ze tellen, daar hij vernomen heeft, dat de mensen bovenstrooms van plan zijn met tuba te vissen, of de krokodillen te bestrijden. Hij zal dan afweermiddelen voor hen maken, of een hunner tot vorst aanwijzen. Over de ruggen der krokodillen bereikt hij de overkant. D. Het Dwerghert pleegt te drinken uit een put ; de Krokodillen loeren daar op hem ; het Dwerghert zegt : „Er is zeker een vijand, dat mijn put niet antwoordt.” De Krokodillen verraden hun aanwezigheid. E. De Krokodil pakt het Dwerghert. „Voor je me opeet moet je net als de mensen een krijgs geschreeuw aanheffen.” De Krokodil gromt „Oe !”. „Neen, A ! moet je zeggen.” De Krokodil spert zijn muil open, het Dwerghert ontsnapt. AB. Cod. 5850 no. 3. C. Angk. ; Oph. (2) ; OBT p. 168. In een der redacties bij Oph. zegt het Dwerghert, dat hij weten wil, in hoeveel porties hij verdeeld moet worden als de krokodillen hem opeten. D. Angk. ; Oph. (2) ; OBT p. 169. In de redacties bij Oph. heeft de Tijger zich in het huis van het Dwerghert verborgen ; het Dwerghert spreekt zijn verbazing uit, dat het huis niet als gewoonlik antwoordt. E. Angk. A. Var. uit Indonesië bij De Vries no. 33 B. Toe te voegen: Mal. JSBRAS 45 p. 63 ; 46 p. 81 ; Overbeck p. 237. Soemba Onvlee p. 7. Uit Voor-Indië, zie Bolte-Polivka II p. 117 n. 2 ; Parker no. 36 en 75 met aant. ; Ind. Ant. Ill p. 10 (Dinajpur) ; vgl. ook Cosquin, Études folkloriques p. 55 ev. B. I n d o n e s i ë : De Vries no. 33 C. M a d a g a s c a r : Dandouau p. 44. Achter-lndië: Kambodja TBG 43 p. 281. Voor-Indië: Parker no. 75 en aant. ; vgl. ook TBG 43 p. 231. C. Indonesië: De Vries no. 33 A. Toe te voegen : Mal. JSBRAS 45 p. 64 ; 46 p. 80 ; Overbeck p. 236. Gajo SHH no. 8. Jav., Juynboll, Suppl. Cat. II p. 104. Soemba Onvlee p. 9. Ook in Japan, zie TBG 40 p. 344 n. Achter-lndië: Annam TBG 43 p. 247 (laat zich door krokodil overdragen door hem zijn zuster ten huwelik te beloven) Kambodja TBG 43 p. 280 (onder voorwendsel uitslag genezen). Voor-Indië: Parker no. 32 en aant. (jakhals laat zich door krokodil overbrengen onder voorwendsel vrouw voor hem te zoeken). D. Indonesië: De Vries no. 84 c ; Filipp. Fansler p. 377. Voor-Indië zie De Vries t. a. p. ; TBG 43 p. 233; Ind. Ant. Ill p. 10 (Dinajpur). E. Indonesië: Selebes, Tor. TBG 52 p. 320; Bar. Tor. III p. 376 (no. 6 b). Madagascar: Ferrand, Contes pop. malgaches p. 42 ; Dandouau p. 49. Achter-lndië: Annam TBG 43 p. 247. Elders zie Bolte-Polivka II p. 207 evv. 25. Hoe het Dwerghert een Ever en een Hert bedroog. A. Het Dwerghert had eens een schuld aan de mensen af te doen en lokte toen een Ever op een yamveld, waar hij door een voetangel gedood werd. De eigenaar van de voetangel stond hem echter niets van de vangst af. B. Hij lokt een hert in een strik en doet daarmee zijn schuld af. C. Terwijl de mensen aan het rijstplanten zijn vraagt het Dwerghert hun om eten. Hij krijgt dit volgens afspraak en spoort een Hert aan, er ook om te vragen. Of wel : Het Hert ziet, dat het 86 394 Dwerghert sirih kauwt, die hij gevonden of door een list bemachtigd heeft (22 D). Het Hert wil ook wat hebben, maar het Dwerghert zegt, dat hij het maar aan de mensen moet vragen. Wanneer ze zeggen : Tullang, tallihi, lombut (= steek hem, hak hem, sla hem), dan zullen ze het geven. Het Hert wordt gedood. AB. Toba. C. Mand. ; Toba (3) ; Oph. (3) ; OBT p. 165 en 166 ; DjGD no. 4. In een der redacties bij Oph. aap en hert. In OBT komt deze episode twee maal voor, eerst van Dwerghert en Ever, dan van Dwerghert en Hert. In een Toba’se redactie zijn de woorden, die de mensen zeggen zullen, rijmwoorden op de namen der bestanddelen van de sirihpruim : tullang (— spiets hem) betekent napuran (= sirih) ; tampul (= hak hem) wil zeggen hapur (= kalk) ; tiham (= steek hem) duidt aan pinang en isap (voor timbaho = tabak) ; bij djail (= strik hem) zullen ze gambir geven. Vgl. bij deze drie episodes Mal. JSBRAS 45 p. 64 ; Overbeck p. 241. 26. Het Dwerghert en de Buffels. Het Dwerghert zet twee buffels tegen elkaar op, zodat ze elkaar doden. Hij vraagt de Tijger ze voor hem te ontweien. Toba (2) ; Oph. (3) ; OBT p. 170. In Cod. 3406 zijn de buffels al vechtend in een ravijn gevallen en dient het verhaal als inleiding tot 20 A-D. In Cod. 3413 volgt 20 T. In een der teksten van Oph. zet het Dwerghert een Olifant en een Neushoorn tegen elkaar op ; de Neushoorn wordt gedood. In OBT zijn het twee herten. Het Dwerghert doet het daar tegenover de Tijger voorkomen, alsof hij zelf de dieren gedood heeft ; hij besmeert zich daarom met hun bloed. Het Dwerghert zet twee stieren tegen elkaar op in een Maleis verhaaltje bij Skeat, Fables p. 30. Vgl. het Voor-Indiese verhaal van de jakhals die leeuw en stier er toe brengt elkaar te doden, Jataka no. 349 ; Parker no. 183. Over het motief van het roodmaken met bloed zie men De Vries aant. bij no. 14, Rotti, Jonker, Rott. T. no. 7, en een parallel uit Ach t er in dië (Tjampa) in TBG 43 p. 243. 27. Het Dwerghert en de Pad. A. Het Dwerghert en de Pad waren vrienden. Het Dwerghert raakt in een strik gevangen. De Pad raadt hem, zich dood te houden, en smeert alang-alang bloemen aan zijn mond, zodat het lijkt of er maden op kruipen. Soms gaat de Pad nog op de veer van de strik zitten, zodat het touw niet te strak spant. De man maakt het Dwerghert los en legt hem neer ; hij gaat er vandoor. B. Als de Pad in een strik gevangen is, weigert het Dwerghert haar te helpen. De Pad wringt zich los of wordt door de man vrijgelaten. C. Het Dwerghert geeft de Pad stank voor dank door haar het vel van het lijf te schuren, onder voorwendsel haar van wratten te genezen. D. Wanneer het Dwerghert weer in een strik zit en zich dood houdt waarschuwt de Pad de man, die het Dwerghert nu doodslaat voor hij het losmaakt. E. De Pad krijgt een deel van 87 395 het vlees van het Dwerghert ; dit wordt vergif voor haar omdat ze haar eed van trouw gebroken heeft. A. Angk. ; Toba (2) ; Dairi ; Oph. (2) ; OBT p. 36 en 183. In een Toba’se redactie geeft het Honigzuigertje de raad zich dood te houden ; in sommige Mandailingse versies past het Dwerghert uit zichzelf deze list toe. In Cod. 5886 no. 21 is A met D gecombineerd : de Pad geeft de raad, zich dood te houden, maar verklapt dit aan de man als hij komt. B. Toba (2) ; Dairi. In een Toba’se redactie prikt hij de Pad zelfs stokjes in het lijf. C. Angk. ; Oph. (5) ; OBT p. 182. D. Angk. ; Toba ; Dairi ; Oph. (3) ; OBT p. 183. E. Dairi. A. Het Hert past de list, zich dood te houden, toe in een raadselverhaaltje, BKI 3, I p. 275. Zie ook no. 181 Ki. Var. uit Indonesië: Mal. JSBRAS 45 p. 67 (met lijm gevangen, hulp vogel) ; BKI 6, VII p. 314 = Bezemer, Volksd. p. 160 = Hambruch no. I612 ; Overbeck p. 245 (zonder hulp pad). Gajo SHH no. 8. Lampong BKI 46 p. 135. Jav. TBG 37 p. 45, 49. Borneo TBQ 41 p. 199 ; Ling Roth I p. 343. Set. Tor. TBG 40 p. 344. Halmahera BKI 56 p. 489 (Uilespiegel houdt zich dood). Madagascar : Dandouau p. 58 (varken in strik gevangen houdt zich dood). Achter-Indië: Annam TBG 43 p. 246 (zonder hulp pad) ; Kambodja ibid. p. 281 (door pad bevrijd, er staat niet hoe) ; p. 284 (doodhouden, zonder hulp pad). Voo r- Indië: Jataka no. 16; Parker no. 170, 179 var. a en b met aant. ; Swynnerton p. 17 (Hyena houdt zich dood op raad kraai). C. Vgl. no. 21 A. Achter-Indië: Kambodja TBG 43 p. 281 (haas belooft pad wratten te genezen, maar doet het niet). D. Vgl. de varianten bij 20G, waarmee de lezing bij Oph. Cod. 5854 no. 1 veel overeenkomst vertoont. Ook in het Lampongse verhaal (BKI 46 p. 136) loopt het Dwerghert er de tweede keer in, doch zonder waarschuwing van de man door de Pad. 28. Het Dwerghert en de Slak. Het Dwerghert houdt een wedstrijd in het hardlopen met een Waterslak. Deze had zijn vrienden gewaar schuwd ; overal waar het Dwerghert komt antwoordt een slak hem : „Kuk !”. Het Dwerghert betaalt boete. Toba. In Cod. 3414 p. 7 (uit Angkola) is het een raadselverhaaltje. De opgave luidt: Hoe kan een kikker (pangpang) een groot mannetjes hert (ursa ponggok na bolon) doden ? Als oplossing dit verhaal ; het Hert loopt zich dood ; de Kikkers eten het op. Bij Oph. 3 varianten : Cod. 5871 no. 10 (Dwerghert loopt zich dood tegen Slakken), 5850 no. 4 (wedstrijd tussen Antilope en balun-balun bide, een duizendpoot achtig insekt, dat zich bij de minste aanraking als een knikker oprolt ; de Antilope wordt vermoeid, de balun-balun bide laat zich maar van de berg afrollen en wint ; dit ook als raadselverhaaltje in BL I p. 53, inh. BKI 3, I p. 276), Cod. 5867 no. 9 (wedstrijd in het roepen tussen Waterslak en baro-baro vogel). Karo (Dwerghert en Waterslak ; Dwerghert breekt zijn poot, op raad van de Slak houdt hij hem in het water ; de Slak eet er al het vlees af, daarom heeft het Dwerghert zulke dunne pootjes. Dit laatste gedeelte is in de gedrukte tekst weggelaten). 88 396 Var. uit Indonesië bij De Vries no. 9, en Mal. JSBRAS 45 p. 68; Overbeck p. 248. Middel-jav. Tantri XV (Juynboll, Suppl. Cat. II p. 397). Borneo, Rutter p. 67. Filipp. Fansler no. 82 en L. Bloomfield, Tagalog Texts, Univ. of Illinois Studies in Language and Literature, Vol. Ill, no. 2, het 2de verhaal (hert graast onderweg en wordt werkelik door de slak verslagen). Zie nog Album Veth p. 45 (hommel en buffelteek, de laatste reist „per koe”) Achter-Indië: Kambodja TBü 43 p. 280 (haas en slak; de slakken roepen evenals in het Bataks : kuk !) Voor-Indië: zie De Vries t.a.p. Vele varianten uit alle delen der wereld bij Dahnhardt, Natursagen IV p. 46—97. 29. Het Dwerghert en de Aap. A. Het Dwerghert was eens door de mensen gevangen en in een mand gestopt. Hij verlokt een Aap, of ook wel een Hond, om zijn plaats in te nemen, en ontkomt. B. De mensen willen de Aap slachten. Hij zegt dat zijn staart zijn kwetsbare plek is. Ze snijden een stuk van zijn staart, hij houdt zich dood en ontsnapt. A. Oph. (3) ; OBT p. 180 ; Karo. De manier waarop het Dwerghert de Aap verlokt is verschillend. Cod. 5865 no. 5 : Het Dwerghert maakt de Aap wijs, dat hij bezig is zich als kluizenaar af te zonderen (martarak) om de siparabun te verwerven, waardoor men stelen kan wat men wil zonder dat de eigenaar het ziet. De Aap wil die kundigheid ook krijgen en lost hem af. (Vgl. vdT. Wdb. p. 348: pirambat pirabun si balik mata = naam van een toverformulier, waarmee men zich onzichtbaar maakt). Cod. 5867 no. 13 : De Schildpad maakt de Aap wijs, dat er in de kooi mais te eten is. OBT p. 180 : Het Dwerghert spiegelt de Hond voor, dat hij toespijs zal krijgen. Cod. 5877 no. 2 : Het Dwerghert schommelt in de mand heen en weer en zegt tegen de Aap, dat dit de schommel van wijlen zijn Grootvader is (zie no. 20 O). Evenzo Karo. B. Oph. (3), tweemaal van de Aap, eenmaal van het Dwerghert. Karo (aap). A. Indonesië: De Vries aant. bij no. 4, en: Mal. JSBRAS 45 p. 68 (dwerghert en hond ; huwelik) ; Overbeck p. 246 (idem). Gajo SHH no. 8 (dwerghert en hond ; aardige combinatie van het toespijs- en huwelik- motief: de hond zal trouwen met Petëri Göndör, Prinses Kalebas, d.w.z. hij zal met kalebas als toespijs gegeten worden!). Lampong BK1 46 p. 126 (kantjil en napuh ; schuilen voor regen), jav., Juynboll, Suppl. Cat. II p. 106. Sund. Juynboll, Suppl. Cat. p. 19. Sel. Tor. Bar. Tor. III p. 383 no. 34 (schildpad en aap ; tot gezichtseinder zien, vgl. het schommelversje bij 20 O : je kijkt tot Padang Bolak). Filipp. Fansler no. 55 L, 59. Bij de eerste door De Vries genoemde variant is nog aan te vullen TBG 37 p. 36. In de tweede is ook sprake van huwelik. In sommige Mal., Jav. en de Gajose variant was het Dwerghert met lijm gevangen. — Hetzelfde motief in de Uilespiegel- verhalen, zie no. 185 F. Achter-Indië: Annam TBG 43 p. 246 (de haas in de mand, ontsnapt door andere list) ; Kambodja ibid. p. 284 (idem). B. Vgl. no. 39 D. 30. Het Dwerghert en het Bosspook. Het Dwerghert en andere dieren drogen een deel van het vlees, dat ze met strikken zetten 89 397 verkregen hebben. Een Bosspook (antuara) komt van het vlees eten. Hij bewondert de mooie tanden van de Klapperrat (ampodi). Deze raadt hem aan, zijn tanden door het Dwerghert te laten beitelen. Het Dwerghert beveelt hem, rotan en idjuk te verzamelen ; hij wordt daarmee omwikkeld en verbrand. Toba (vervolg van 23 C) ; Oph. (2). De varianten bij Oph. geven een betere lezing van het verhaal : de metgezellen van het Dwerghert houden eerst de wacht maar vermogen niets tegen het bosspook of de orang oetan die dezelfde rol vervult. In plaats van het strikken zetten hebben we hier gezamenlik vis vangen. Het voorwendsel om het monster te binden is resp. klein maken en tandcaries genezen. Hetzelfde verhaal van mensen verteld in no. 184. Varianten zijn opgegeven bij De Vries no. 6 (no. 1 = 3 ; no. 4 wijkt af, zie beneden). Hieraan toe te voegen : jav. Juynboll, Suppl. Cat. II p. 105. Soemba, Onvlee p. 15—21. Filipp. Fansler no. 4 (b). Als verkorte vormen hiervan moeten beschouwd worden : 1. Mal. TBG 37 p. 56. 2. ibid. p. 372. 3. jav. TBG 37 p. 139 no. 13. 4. ibid. no. 14. 5. Sund. TBG 42 p. 374. 6. Sangir BKI 42 p. 359. 7. ibid. p. 386. 8. Soemba, Onvlee p. 13 (de gebondene is hier reus, slang, krokodil of neushoorn), en wellicht ook ons no. 21 J ; Skeat, Fables p. 6 (haai gebonden om magie te leren). Vgl. ook Madagascar, Dandouau p. 50 (krokodil verbrand om mooi te worden). — Hiervan is te onderscheiden een verhaaltje, dat in zijn volledige vorm aldus luidt : Een man wast apedarmen. Een aap vraagt : „Wat zijn dat voor darmen ? . De man noemt eerst allerlei andere dieren, maar zegt eindelik : „Apedarmen”. De Aap wil hem dooden ; de man lacht ; de Aap ziet zijn mooie tanden, en laat zich binden om ook zulke mooie tanden te krijgen, waarbij hij verbrand wordt. Het eerste gedeelte ontbreekt soms ; in de plaats van de man treedt soms het Dwerghert. Bataks : a. Toba, Uitg. Bat. Inst. no. 16 p. 15 evv. b. Cod. 5867 no. 11 (homang in plaats van aap), c. Cod. 5881 no. 5. d. Karo, MNZ 47 p. 142 = Bezemer, Volksdichtung p. 208 ev. e. Cod. 5886 no. 18 (afwijkend ; hier is het Dwerghert zelf het slachtoffer). Dit komt ook op Selebes voor, Tor. TBG 45 p. 420 = Bar. Tor. Ill p. 385 no. 41 ; Bar. Tor. p. 378 no. 15 (enigszins anders). Vgl. ook Kei-eil. VBG 65, 1 p. 63. Wellicht is te vergelijken Aarne, Register no. 8. Zie ook De Vries aant. bij no. 49. 31. Het Dwerghert en de Vogels. A. Een man wil in een boom klimmen om jonge vogels te vangen ; het Dwerghert springt voor zijn voeten heen en weer ; hij slaat er naar met zijn kapmes, doch treft zichzelf in de knie ; voor hij hersteld is zijn de vogels uitgevlogen. B. Het Dwerghert is in een strik gevangen ; de vogels gaan op de veer zitten ; de man slaat met zijn kapmes naar de vogels en hakt bij ongeluk het touw door. Het Dwerghert ontkomt. Beide episodes in OBT p. 166 ev. en 35 evv. (inhoudsopgave De Vries, Volksverhalen II no. 135) ; enigszins anders in Cod. 5893 no. 1 90 398 (de vogels gaan op de veer van de strik zitten, het Dwerghert maakt zich los) ; alleen de laatste in Cod. 5871 no. 3 (het Dwerghert houdt zich tevens dood, zie no. 27 A). Komt ook voor in het Jav. TBG 37 p. 43, 47 ; en vgl. Sel. Tor. TBG 40 р. 202. Voor het zich zelf wonden vgl. De Vries no. 54. 32. De dood van het Dwerghert. A. Terwijl hij stond te kijken naar de Beer en de Tijger, die elkaar in een gevecht doodden, sprong het Dwerghert op een boomstronk, huppelde van blijdschap, viel in een voetangel en stierf. B. Eens waagde het Dwerghert zich in een huis der mensen en werd door een jichtlijder doodgeslagen. C. De mensen, wier dorp het Dwerghert in brand gestoken had (22 B), vingen hem, slachtten hem en dronken zijn bloed. D. Een van de jongen van het Dwerghert werd door een Olifant doodgetrapt in een plek met hoog gras op een vlakte. Hij brengt de andere in een holle boom ; deze worden door een Aap opgegeten. Hij ruilt etter van zijn poot onder den naam wonderbalsem tegen een muziekbekken, en dit weer tegen een buffel. Deze komt bij de wilde buffels, die het Dwerghert doodtrappen. A. Toba ; het gevecht is het slot van 20 C. B. Toba. C. Toba. D. Cod. 5893 no. 18. Zie hierover no. 38 DE. 33. De strijd tegen de Bok. A. Een Bok maakt op raad van het Dwerghert de Tijger bang, door te zeggen, dat hij geweerkogels schijt. B. Het Dwerghert verzamelt de dieren om de Bok te bestrijden ; als de Bok blaat trekt de Schildpad zijn kop in, wat de anderen als een signaal beschouwen om te vluchten. Dit verhaal komt alleen in de verzameling van Oph. voor. Het gegeven excerpt is ontleend aan a. Cod. 5860 no. 1, X, aangevuld uit b. Cod. 5850 no. 6. Beide redacties bevatten zowel A als B, evenals с. Cod. 5881 no. 5 en d. Cod. 5882 no. 18. Alleen A in e. Cod. 5850 no. 8 en f. Cod. 5855 no. 15. Te vergelijken is nog g. Cod. 5893 no. 6 : Een oude geit wijst jonge een vette weide. Ze laten haar in de steek. De Tijger komt en geeft een raadsel op ; ze kunnen de oplossing niet vinden en gaan naar de oude geit terug. Deze lost het raadsel zo op, dat de Tijger verschrikt op de vlucht gaat. (Vgl. no. 225 a). A heeft veel overeenkomst met het Mal. TBG 37 p. 53 evv. en 369 evv., dat andererzijds ook weer aan no. 21 D doet denken. In a is het daarmee trouwens ook gecombineerd. De vermomming als heilige, die in het Mal. van het Dwerghert verteld wordt, komt in het Gajo’s (SHH no. 8) van de Bok voor. Zie ook de aant. bij no. 26. Ook in Europa bestaat een vertelling van een snoevende geit; volgens Bolte-Polivka I p. 348 ev. bestaat er echter geen nauwe samenhang tussen deze en die Oosterse verhalen. 91 399 34. De strijd tussen de Olifanten en de Slangen, door het twist- stoken van het Dwerghert. — Cod. 3404 p. 2—60 ; Toba. Inhouds opgave De Vries, Volksverhalen II no. 123. Voor het motief, dat het Dwerghert twee sterke dieren tegen elkaar opzet, met het gevolg, dat ze elkaar doden, zie no. 26. In het Mal. komt een verhaal voor van de strijd tussen een olifant en mieren, waarbij het Dwerghert scheidsrechter is, TBQ 37 p. 63 ; ook Sund. TBQ 42 p. 376. — De slangen halen in ons verhaal hulp uit de hemel waarheen ze zich door de regenboog laten brengen. Vgl. Borneo, I. H. N. Evans, Among primitive Peoples in Borneo p. 178: De regenboog dient als weg voor de mannen uit het Bovenland om vrouwen uit het Benedenland te halen. Sel. Tor. tocht naar de hemel per regenboog in Bar. Tor. III p. 406 ; Adrian!, Het animistisch heidendom als godsdienst p. 11. 35. Het Honigzuigertje en de Tijger gaan een weddenschap aan over het leegdrinken van zeven poring-bladeren (een soort caladium met geweldig grote blaren) vol water. Het Honingzuigertje boort met zijn snavel onder in elk blad een heel klein gaatje, zodat het water ongemerkt wegloopt. De Tijger drinkt zich dood. — Cod. 3417 p. 128—129 ; Toba. Andere redacties : a. Cod. 3398 p. 171 ev. en b. Cod. 3400 p. 159 als deel van een Toba’se Dwerghertcyclus. Afzonderlik : c. Cod. 3417 p. 146 ; Toba. d. Cod. 3417 p. 7 ; Angkola, Batang Toru dialekt, als raadselverhaaltje ter beantwoording van de vraag : Hoe kan een honigzuigertje een olifant doden ? e. Karo, Neumann, Ërbage-bage toeri-toerin I no. 4 (olifant en honigzuigertje). In Cod. 3417 p. 128—129 worden hierna nog andere streken van het Honigzuigertje verteld : Hij beweegt een hert, zich op een veld te wagen, waar de mensen aan het rijst planten zijn, door eerst zelf op een pootstok te gaan zitten (vgl. no. 25 C en 37). Hij haalt een man over, een slang als sjerp om te doen (= 20 I). Daarom wil niemand van het Honigzuigertje weten en hangt hij zijn nest op in het dichte gebladerte. Als raadgever van het Dwerghert hebben we het Honigzuigertje al in no. 27 A ontmoet. Ook elders is zijn slimheid bekend, zie De Vries no. 75. Varianten van ons verhaal worden genoemd bij De Vries no. 43 ; daar gaat het echter om het leegdrinken van de zee, en de slimmerd neemt de eb te baat om het te doen voorkomen alsof hij werkelik drinkt. Zo ook op de Filipp. Fansler no. 62. 36. De Olifant en de Talektekvogel. De Vogel maakt de Olifant, die op zijn nest wil trappen, bang door met ^zijn vliegen het geluid van knappende beenderen na te bootsen. — Cod. 5872 no. 5. Dit verhaal is wellicht te beschouwen als een gehavende variant van het Voor-Indiese verhaal van de strijd van een vogel met hulp van andere dieren tegen een olifant, die zijn eieren stuk getrapt heeft, Jataka no. 357, Parker no. 177, waarover men zie Bolte-Polivka II p. 437. 37. Het Juffertje en het Hert gaan een weddenschap aan om op 92 400 een voetangel te springen. Het Juffertje krijgt geen letsel, het Hert wordt gedood. — Cod. 5871 no. 13. Dit verhaaltje komt reeds bij Van der Tuuk, BL I p. 54 ev. voor als raadselverhaaltje en is daaruit meegedeeld door Niemann, BKI 3, 1 p. 276 ev. Vgl. de aant. bij no. 35. 38. De apekinderen. A. Een man trouwt met een apin, krijgt een zoon en een dochter, scheldt den jongen voor apekind uit. B. De kinderen worden apen ; lepels worden hun staarten, rijstbolsters de haren. C. Een kreeft bijt een stuk van de staart van de aapjongen af ; daarom hebben de klapperapen een kort staartje. D. De aap verkoopt etter uit zijn staart voor een gong. E. De kreeft bijt hem weer om de gong terug te krijgen. F. Hij geeft een slangekop in betaling voor de gong en noemt dat goud. De slang bijt de kreeft in kleine stukjes, daarom zijn de kreeften nu klein. G. Een duizendpoot bijt de aap ; hij geeft een bijenest voor de gong terug. De man, door de bijen gestoken, was de eerste pokdalige. H. De man wordt een krokodil. — Cod. 3417 p. 125—128 ; Toba. Dit verhaal is een aaneenschakeling van motieven uit verschillende bekende vertellingen. A. De vrouw in diergedaante. Afwijkend van het gewone type, door dat het hier een werkelike apin is, die haar diergestalte niet aflegt. Duidelik is hieraan echter het motief ontleend, dat de vrouw met haar kind weggaat omdat dit, wanneer het niet ophoudt met huilen, aan zijn afkomst herinnerd wordt. Zie no. 84. B. Het ontstaan der apen, zie no. 16. C. Het korte staartje van de klapperaap wordt ook verklaard in no. 29 B en 98 f. DE zie beneden. F. De slangekop voor goud uitgegeven doet denken aan de list van het Dwerghert, dat de Tijger een slang als gordel aanpraatte (no. 201). G = 20 H. a. MNZ 47 p. 143 ev. ; Karo : (Begin zie Dwerghertverhalen) ; DE ; krab krijgt buffel als beloning, die haar plat trapt (vgl. 32 D) ; het slot als no. 44. D. Aap verkoopt etter ook in no. 78 k ; het Dwerghert doet hetzelfde in no. 32 D. Het verkopen van etter ook op Selebes, Tor. TBG 40 p. 349 = 52 p. 315 = Bar. Tor. Ill p. 379 (no. 21) ; Mori MNZ 62 p. 287. In Voor-Indië van de jakhals verteld, Bompas p. 455. E. In Cod. 5865 no. 5 pakt een kreeft een Dwerghert bij zijn poot. Varianten bij De Vries no. 26. Ook daar krijgt de kreeft als beloning een buffel ; dit doet denken aan de Voor-Indiese verhalen waarin een rat als eigenaar van een buffel of kameel optreedt : Ind. Ant. 13 p. 226 ; Swynnerton p. 310. 39. De Aap en de Schildpad. A. Ze planten samen pisangs, de Aap eet alles alleen op. Wraak van de Schildpad op verschillende manieren : Bi. Hij lokt de Aap in een val. B2. Hij kruipt onder een 93 401 rijstblok, de Aap gaat er op zitten, de Schildpad roept, de Aap denkt dat zijn buik roept en steekt zich dood. B3. Hij steekt de Aap dood onder voorwendsel zijn buikpijn te genezen. Ek. Hij laat de Aap in een voetangel lopen. C. In een variant waar de Leguaan de plaats van de Schildpad inneemt wast deze de ingewanden van de Aap uit, en wordt daarbij door andere apen betrapt. D. Die willen hem doden ; hij zegt dat hij slechts gedood kan worden door hem in het water te gooien en ontsnapt. a. Cod. 3416 p. 129—136; Angkola : AB3 CD (aap en leguaan), b. Cod. 3417 p. 6 ; Angkola, Batang Toru dialekt : ABi. c. Cod. 3411 p. 206—207 ; Mandailing : AB2. d. Cod. 5866 no. 9 : AB2 (hier Dwerghert in plaats van Schildpad ; dit is een niet zeer gelukkige wijziging, daar het Dwerghert anders steeds goed kan klimmen in de verhalen), e. Cod. 5881 no. 5 : ABi (ook hier Aap en Dwerghert) C (tevens het begin van no. 30 c). Verwant zijn de vertellingen van Dwerghert en Aap, waarin deze samen een maisveld aanleggen en de Aap alles alleen opeet : f. Cod. 5871 no. 4 : AB3 (Aap door het scherpe kapmes van Dwerghert gewond, het Dwerghert behandelt hem met Spaanse peper, zodat hij sterft), g. Cod. 5886 no. 12 : AB4 (daarna willen de Apen het Dwerghert doden door hem over een zwakke brug te laten gaan, vgl. 99 G, maar hij laat hen zelf er over gaan ; dan volgt nog 20 O)’. A ook in Cod. 5867 no. 13 ; de wraak is daar 20 0, waarbij de Schildpad door het Dwerghert geholpen wordt. B2 ook in Cod. 5886 no. 5 van Dwerghert en Tijger. A. Varianten uit Indonesië zijn genoemd bij De Vries no. 51 ; toe te voegen : Sund. TBG 42 p. 366. Togian TBG 42 p. 562. Sangir BKI 5, VIII p. 413 ev. Filipp. Fansler no. 55 AB, en Bloomfield in het bij no. 28 geciteerde werk no. 1. Verder bekend in Madagascar: Ferrand, Contes pop. malgaches p. 20 (egel en wilde kat) ; vgl. Dandouau p. 69n. (rat gooit slechts onrijpe vruchten voor ever). Japan, zie De Vries 1. c. en Dixon p. 335 n. 27. M e 1 a n e s i ë, Dixon n. 28. Sommige dezer varianten (De Vries no. 8, 9, 14 ; Fansler (a) (d) (e) (g) ; Ferrand) komen in bouw geheel overeen met a ; alleen geeft daar de Schildpad aan de Apen delen van hun gedode verwanten te eten, welke episode in het Bataks vervangen is door het wassen der ingewanden. B2 ook Sund. Ach. II, 160 ; Juynboll, Suppl. Cat. p. 19. Rotti, Jonker, Rott. T. no. 3 en 5 ; Filipp. Fansler no. 55 K en p. 384. B.i in de var. 9, 10, 13, 14 bij De Vries ; Fansler no. 55 C. C is ontleend aan het bij no. 30 behandelde verhaaltje. D is behandeld door De Vries, no. 64 ; ook Mongondau, Bezemer Volksd. p. 312 ev. ; Filipp. Fansler no. 55 E ; Nieuw-Zeeland, Dixon p. 86. Het is van Voor- I n d i e s e oorsprong ; zie behalve Jataka no. 543 ook Parker no. 36 en '150 met de aant. daarbij. 40. De ondankbare Tijger. Een Tijger, die door een man uit een valkooi bevrijd is, wil zijn redder opeten. De Aap wordt om een uitspraak gevraagd ; hij beveelt de Tijger precies zo te gaan zitten 94 402 als in het begin. De kooi wordt weer gesloten, de man waarschuwt de eigenaar en krijgt een beloning. — Dit verhaal vormt het tweede gedeelte van het stuk Manuk-manuk Saip Ladang in BL III p. 163—172 ; Dairi. a. Warneck Studiën p. 136 ev. b. Torsa-torsa no. 38. Van het thema „Ondank” komen in de Archipel drie variaties voor. In de eerste is het ondankbare dier een krokodil, in de tweede een slang, in de derde een tijger. Een specimen van de eerste groep hebben we in het Bataks niet aangetroffen ; a en b behoren tot de tweede, het Dairi’se verhaal tot de derde. De Vries noemt bij no. 5 van zijn Volksverhalen 10 Indonesië se varianten, waarvan no. 6 en 10 tot de tweede groep behoren, de andere tot de eerste. Toe te voegen : le groep (krokodil) : Mal. JSBRAS 45 p. 62 ev. ; Overbeck p. 244 ev. ; Mal. Cat. Batav. p. 91. Jav. Tjantri XXIII, zie Not. Batav. Gen. XXXI p. 80 evv.; Juynboll Suppl. Cat. II p. 105. Soemba, Onvlee p. 3—5. Rotti, Jonker, Rott. T. no. 19. Tot de 3de groep behoort het Mal. verhaal bij Skeat, Fables p. 20 ev. en JSBRAS p. 61. Alle drie de vormen zijn ook reeds uit Voor-Indië bekend : Krokodil, Dubois, Pantcha-Tantra p. 63; Parker no. 63. Slang, Swynnerton p. 134; vgl. Cosquin, Études folkloriques p. 620 evv., Bolte-Polivka II p. 420. Tijger zie De Vries 1. c. ; Parker 1. c. ; E. B. Swinton, An Indian Tale or two (Tamil) ; P. Schulze, Drawidamarchen no. 5. Deze vorm ook in Achter-Indië, zie JSBRAS 76 p. 122 ev. (Mon) ; TBG 43 p. 287 (Kambodja). 41. Het Hert en de Tijger. De Tijger beweert gedroomd te hebben, dat hij het Hert opat. Een vorst velt vonnis, dat de droom in vervulling moet gaan. De Aap doet of hij gedroomd heeft, dat hij het dorp in brand stak. De vorst herroept zijn vonnis. — Cod. 3411 p. 204—206 ; Mandailing. a. Cod. 3412 p. 186—189 ; Toba ; inh. De Vries, Volksverh. II no. 169. b. OBT no. 17 ; de pointe van het verhaal is hier verloren gegaan doordat de Tijger zich niet op een droom beroept, maar op de oude gewoonte der Tijgers, herten te eten. c. Cod. 5882 no. 9 : de Tijger had het Hert eerst geholpen om mais te krijgen ; dit eerste gedeelte alleen in d. Cod. 5867 no. 6. Anders is de afloop in e. Torsa- torsa no. 26 : Tijger wil Hert opeten onder voorwendsel droom, uitspraak van Sutan So Halemleman gevraagd, deze door Tijger omgekocht. Hert gedood ; het vlees wordt in een bamboekoker gekookt, die springt uit elkaar, doodt vorst en verbrandt dorp. Vgl. no. 42. Var. uit Indonesië: Mal. (Perak) JSBRAS 46 p. 87 (Dwerghert vervult rol Aap, zegt dorp in brand te zullen steken). Sund. Juynboll, Suppl. Cat p. 37 ev. Sel. Minah. Tontb. T. no. 10 ; Tombulu, BKI 6, I, p. 316 = Bezemer, Volksd. p. 295 = Dixon p. 199 (in deze en de beide vorige varianten zegt de Aap gedroomd te hebben, dat hij dochter van vorst trouwt). 42. De twist over het geluid van vallende doerians. De Steenbok zegt : de doerians vallen toem ! ras !, de Antilope : ras ! toem ! Een vorst geeft ten onrechte de Steenbok gelijk en beveelt, de Antilope te 95 403 slachten. Het vlees wordt in een pot gekookt ; die springt uit elkaar en het hele dorp brandt af. — Cod. 5855 no. 19 (op rijm. In de tekst zegt de Steenbok juist: ras ! toem !, maar dit is een fout, daar ras het geluid door de takken en toem de plof op de grond weergeeft). a. Cod. 5893 no. 11 (Dwerghert en Hert), b. Cod. 5871 no. 2 (Dwerghert en Aap; de Aap vraagt uitspraak aan man, wordt gedood), c. Een eigenaardige variant is Cod. 5885 no. 2 : Vorst van de Rijst zeide, dat de doerians vallen : ras ! boek ! Vorst van het Goud zei : boek ! ras ! Ze brachten de zaak voor Datuk Porda So Diapari. Deze overlegde met zijn oudsten. Uit winstbejag gaven ze Vorst van het Goud gelijk. Vorst van de Rijst verhuisde met zijn onderdanen over zee. De mensen stierven van honger. Gezanten werden gezonden om de rijst terug te halen, maar vergeefs. Eindelik gaf de Rijstvorst zijn rintop (jeukverwekkende haren) mee ; die moesten ze in het bloed van ’s konings zoon en dochter dompelen, zaaien en met grote zorg opkweken. Vroeger groeide de rijst n.1. van zelf, zonder dat men er zorg aan hoefde te besteden. De mensen die van de nieuwe rijst aten stierven, gedood door de geesten der geslachte kinderen. Iemand beloerde deze en vernam van hen, dat men ieder jaar als de oogst wordt ingehaald aan hen de eerstelingen (ulu taon) moet geven,met een witte kip voor de geest van de zoon en een rode kip voor de geest van de dochter. Daarom brengt men tans vóór de oogst dit offer. 43. Een rechtvaardig oordeel. Radja Porda So Diapari beslist een geding tussen een Kikvors en een Slang, of de laatste de eerste mag opeten, door te zeggen : lum ! Dit betekent volgens afspraak met de Slang : lulum = slok op ! maar volgens afspraak met de Kikker ; lumpat = spring! De Kikker ontkomt, beide partijen zijn hem dankbaar. — OBT no. 2. 44. De Buffel en de Kwartel. Een Buffel trapt bij ongeluk op de staart van een Kwartel. Deze rukt zich los maar verliest zijn staart veren. Als wraak schopt hij de Buffel de tanden uit de bovenkaak. De Tortel is jaloers op het ronde lichaam van de Kwartel, tot deze de oorzaak verklaart. Tot den huidigen dag hebben de kwartels geen staart en de buffels geen boventanden. — Djalembang Gunung Doli, Surat Parsipodaan no. 2. Een Karo’se redactie is het slot van no. 38 a. Op een andere wijze wordt in no. 174 verklaard, waarom de Kwartel geen staart heeft. 45. De Tijger en de Kat. Een oude Tijger wordt door zijn schoon dochter, de Kat, verzorgd. Ze brengt hem muizen en eekhoorns, waarvan ze eerst de koppen afbijt. De Tijger wordt boos en zweert de Kat vijandschap ; zelfs haar drek zal hij opeten. Daarom begraven de katten haar drek. — Cod. 5855 no. 14. 96 404 Die zelfde vijandschap anders verklaard in het Mal. BKI 6, VII p. 310. Voor-Indië : Orientalist 2, 149 en 150, vgl. Dahnhardt, Natursagen III p. 228 ev. 46. De Tijger en de andere dieren. Een Tijger dringt zich in bij andere dieren die vreedzaam samen leven. Onder voorwendsel van hen in de vechtkunst te onderrichten begint hij ze te verslinden. De Aap wijst zijn eigen spiegelbeeld in het water aan de Tijger als een gevaarlik vijand. De Tijger springt er op af en verdrinkt. — Torsa- Torsa no. 34 ; inh. De Vries Volksv. II no. 178. De manier waarop de Aap de Tijger laat omkomen, herinnert aan het Voor-Indiese verhaal, waar de Tijger (Leeuw) gedood wordt doordat hij naar zijn eigen spiegelbeeld in een put springt, zie Parker no. 158, Swynnerton p. 4 evv., Pancatantra Simpl. I, 8. Dit ook in het Mal. Skeat Fables p. 28. Vgl. ook de Javaanse Dwerghertverhalen TBG 37 p. 43 en 135, MNZ 67 p. 138, waar de Tijger de weerspiegeling van zijn eigen kop voor het restje van een door het Dwerghert of de Geit verslonden Tijger houdt. In een verhaal van Halmahera (BKI 72 p. 149) springt een oude vrouw, die kinderen vervolgt, naar hun spiegelbeeld. 47. De Kip en de Tijgerkat. Een Tijgerkat nodigt een Kip uit, mee te gaan wanneer hij als toverdokter optreedt. De Kip zegt : Goed, maar ik haal nog een makker. Als er een hond blaft zegt ze : daar komt hij, en de Tijgerkat vlucht. — Karo ; Neumann, Ërbage-bage toeri-toerin I no. 12 (3e druk no. 17). De overeenkomst van deze fabel met La Fontaine II, 15 en het feit, dat er geen andere Indonesiese varianten bekend zijn, doen Europese herkomst vermoeden. Het zelfde geval doet zich voor bij Toeri-toerin I no. 10 (3e druk no. 14, inh. De Vries, Volksv. II no. 190), dat aan La Fontaine II, 9 ontleend schijnt. De heer Neumann heeft deze verhaaltjes van Bataks gehoord, maar de mogelikheid bestaat, dat ze vóór zijn komst door Minahassiese goeroes zijn ingevoerd. 48. De Rat en de Tijgerkat. De Rat verzoekt de Tijgerkat, een bezweringsceremonie te houden om de ogen van haar jongen te doen opengaan. De Kiekendief slaat de pauken, de Slang speelt de klarinet, de Tijger slaat de gongs. Als de geest door de mond van de Tijgerkat spreekt vallen allen op de ratten aan en verslinden ze. — Karo ; Neumann, Ërbage-bage toeri-toerin I no. 13 (3e druk no. 18). a. Djalembang Gunung Doli, Surat Parsipodaan no. 17. Ook bekend op Selebes, Tor. : TBG 40 p. 359 = TBG 45 p. 452. 49. De Buffelstier Si Ampang Bahal doodt alle andere stieren. Een jong stiertje wordt door zijn moeder verborgen, doodt later Si Ampang Bahal en wordt zelf leider van de kudde. — Cod. 5893 no. 16. 50. Si Radja ni Uwo. De vorst der paspas-kuring-vogels verklaart den oorlog aan de vorst der argusfasanten (Si Radja ni Uwo), omdat deze weigert de staart van den ander even mooi te maken als de zijne is. De Fasant verliest. Hij roept de hulp in van de Rat, de Kreeft 97 405 en de Slang, en verklaart hun den oorlog als ze weigeren. De Rat en de Slang doden samen de Fasant. De Slang wil koning van het woud worden ; hij strijdt tegen de Rat en de Bruine Mier, en wordt gedood. Nu wil de Rat koning worden, maar hij wordt door de Mier gedood. Een Kip doodt de Mier, een Tijgerkat de Kip, en een Tijger weer de Tijgerkat. Daarna verslindt de Tijger eerst de dieren van het bos, daarna de huisdieren, ten slotte begint hij aan de mensen, maar wordt door een puntige staak gedood. Het Dwerghert raadt een verdwaalden slaaf, de weg te vragen aan de paspas-kuring, maar de vogel denkt, dat de man een afgezant van de Fasant is en gaat op de vlucht. De slaaf vindt de weg naar huis en meldt zijn heer, dat zijn makkers opgegeten zijn door de Fasanten, die steeds musu (vijand) roepen. De heer steekt het bos in brand ; de Fasanten vluchten voor de rook ; dat doen ze nu nog. De paspas-kuring is er vandoor gegaan, daarom zie je zijn nest niet. Zo komt het dat de dieren eikaars vijanden zijn. Strijdt gij daarom niet, makkers. — Cod. 3408 p. 122—136 ; Angkola. Een parodie op het eeuwige oorlogvoeren der Batakse dorpshoofden. 51. De Fasant en de Kraai. De Kraai beschildert de Fasant met mooie figuren, maar de Fasant verft de Kraai helemaal zwart ; daarom zijn ze vijanden. — Karo ; Neumann, Ërbage-bage toeri- toerïn I no. 1. a. Djalembang Gunung Doli, Surat Parsipodaan no. 6. Borneo, TBG 43 p. 161 n. 3 ; Hose, Natural Man p. 184. Een verhaal uit Centraal-Australië, waarin hetzelfde verteld wordt van twee soorten van hagedissen, is weergegeven door Nellie, Ons Groote Sagenboek VI p. 25 ev. 52. Vorst Neushoornvogel en Vorst Teptepvogeltje. Een Neus hoornvogel, die de dochter van een Teptepvogeltje als vrouw wil nemen, wordt terecht gewezen door een soro-ihan (lett. visdiefje), die doet alsof hij een voor hem veel te grote paling wil pakken. — Cod. 5876 no. 2. a. Djalembang Gunung Doli, Surat Parsipodaan no. 8 is hiervan wellicht de bron. Visdiefje is de letterlike vertaling van soro-ihan; er zal wel een kleiner vogeltje mee bedoeld zijn dan de bij ons onder deze naam bekende Sterna hirundo. In het vijfde der in de Maleise Kalila dan Damina opgenomen verhalen uit de Tien Weziren-cyclus is een verhaaltje ingeschoven over het huwelik van de zoon van Vorst Neushoornvogel (Radja Ënggang) met de dochter van Vorst Mus (Radja Pipit). Het is meegedeeld door Brandes, TBG 38 p. 213 evv. Het kleine vrouwtje kan het bij haar grote man niet uithouden, en de zaak wordt uitgemaakt door een vogel die Saidi di Tandjung (Mijnheer van de landtong) genoemd wordt, doordat hij om het hardst trekt met een Dwerghert, dat door zijn meerdere grootte geen partij voor hem blijkt te zijn. Dat hier een dwerghert in de plaats van de (zeker oorspronkeliker) paling uit het Batakse verhaaltje getreden is, komt, doordat 98 406 in het verhaal weer een vertelling ingeschoven is, waarin het Dwerghert een rol speelt (Over dit invoegsel in de derde macht zie no. 53). Een zeer verbleekte variant vinden we nog in het Javaans, TBG 37 p. 138. 53. De Neushoornvogel en het Itokvisje. Een Itokvisje weerhoudt een Neushoornvogel, hem op te eten, door een loflied op de vogel te zingen. Ondertussen wast het water, en het visje ontkomt. De vogel vliegt tegen een tak en sterft. — Dairi se tekst in BL III p. 215—219. Inh. van Niemann in BKI 3, I p. 298 ev., van Pleyte in BV p. 267 evv., Bezemer, Volksdichtung p. 190 ev. Verwant is de Toradja’se vertelling van de Reiger en de Kikvors, TBG 40 p. 359, en het verhaaltje in de Maleise Kalila dan Damina, ingevoegd in het boven bij no. 52 genoemde (TBG 38 p. 214). Het Dwerghert beweegt daar door zijn vleierij achtereenvolgens een Neushoornvogel, een Slang, een Aap en een Oude Man, hem los te laten. Ditzelfde verhaaltje komt ook in het Bataks voor (no. 181 Ju) ; het blijkt dat in het Maleis het Dwerghert, omdat het nu eenmaal het slimme dier bij uitstek is, de plaats heeft ingenomen van het Visje. Verder af staat De Vries no. 26. 54. De Tjaktjakën en de Wevervogel verwisselen van nest. Maar als er een buffel aankomt wordt de Wevervogel bang in het nest op de grond, en bij een windvlaag kan de Tjaktjakën het in het hangende nest niet uithouden. — Karo ; Neumann, Ërbage-bage toeri-toerin I no. 21 (3e druk no. 27). 54. De Eekhoorn en de Vis waren vrienden. De Vis verschaft de Eekhoorn een ei als geneesmiddel, de Eekhoorn verkrijgt voor de Vis een krokodillelever. — Karo’se tekst in Neumann, Ërbage-bage toeri-toerin I no. 19 en 20 (3e druk no. 25 en 26) en daaruit over genomen in BKI 66 p. 261 evv., alwaar een vertaling van Van Ophuijsen op p. 352 evv. a. Een Mandailingse versie in de vorm van twee raadselverhaaltjes wordt daar gegeven op p. 360, vert. p. 351. In gewone verhaalvorm treffen we deze vertelling aan in b. Cod. 5867 no. 5 ; op rijm gebracht in c. Cod. 5886 no. 14. Zie verder het gehele artikel van Van Ophuijsen, en De Vries no. 56. 56. De Wilde Eend en de Kreeft. Een Wilde Eend belooft vissen van de aanslagen der mensen te redden door ze naar een andere vijver te dragen, maar eet ze onderweg op. Een kreeft merkt het bedrog, laat zich ook overdragen en doodt de Eend met zijn scharen. — Toba’se tekst in Torsa-torsa no. 22 ; vert, in J. Warneck, Unsere batakschen Gehilfen p. 123 evv. a. Een variant, waarin een Snoek de plaats van de Wilde Eend inneemt, heeft Warneck meegedeeld in Studiën p. 135 ev. Indonesië: Mal. Kalila dan Damina p. 67 ; Juynboll Catal. p. 228 ; Skeat, Fables p. 18 ev. Atjeh, Van Langen, Handleiding, tekst en vertaling op p. 103 evv. en 84 ew. Middel-Jav. Tantri, BKI 7, II, p. 295. Bali, Juynboll Cat. p. 136 (Tantri-bewerking). Soemba, Onvlee p. VI. Voor-Indië: 99 407 Pancatantra Simpl. I, 7, Benfey § 60 ; Parker no. 64. Een soort omkering hiervan in Achter-Indië, Kambodja TBG 43, p. 286. 57. Goudsnavel en IJzersnavel. De twee koppen van de vorst der vogels worden met elkaar aan het twisten gebracht, ze doden elkaar en de hele vogel sterft — OBT no. 19. a. Torsa-torsa no. 35, vert. J. Warneck, Unsere batakschen Gehilfen p. 120 evv. Hier zijn het drie vogels, Goudsnavel, IJzersnavel en Loodsnavel, die in het verderf komen doordat ze met elkaar twisten op aanstoken van de Teptep. Zie verder no. 181 E. Voor-Indië: Pancatantra Simpl. V, 14. 58. De Trefslang (ulok bil) was een slang met een ijzeren staart. Hij verdrijft de vogels uit een ficusboom, maar de kwartel, de tortel en de pangpang treden gezamenlik tegen hem op onder leiding van de rangga dji, en maken dat hij zich met zijn eigen staart doodt. — OBT no. 7. a. Omgekeerd legt een kiekendief het tegen een slang af, die hij in zijn overmoed gegrepen had, bij Djalembang Gunung Doli, Surat Parsipodaan no. 3. Een dergelijk gemeenschappelik optreden van vogels ook in no. 59. 59. De Maoang-vogel. Radja Mangantar Porang laat een heilige boom omhakken om zijn dochter het jong van een maoang-vogel te geven, die daarin nestelt. De maoang zoekt een vogel, die zijn geluid kan nadoen, om die als kind aan te nemen. Hij vindt er geen, maar krijgt van de kwartel de raad, met deze en de maoing, de tuanradjo en de tortel een concert te gaan geven voor Radja Mangantar Porang. Deze zet de kooi open om haar bij haar zoon toe te laten, maar het jong vliegt weg. De dochter van Radja Mangantar Porang hangt zich op uit spijt over het verlies van de vogel. — Cod. 3415 p. 161—175 ; Toba. a. Cod. 5871 no. 17 (In zijn verrukking over het schone beurtgezang laat de vorst zonder er bij te denken de jonge vogel los). 60. De giftige Ficusboom. (Kajuwara Mërlendung) Deze boom doodde alle dieren die er onder door gingen. De sibaganding-slang wordt door hem in stukken gehakt, zodat hij nu nog maar een el lang is. Hij laat de Kikker (pangpang lalun) de regen beletten en steekt de boom in brand als hij uitgedroogd is. — Cod. 3406 p. 146—148 ; Dairi. In deze redactie is de boom geplant op voorschrift van een datu door een vorst, die geen zoon kreeg (vgl. voor het ritueel planten van een boom no. 12). Dit komt niet voor in a. Cod. 3406 p. 186—188 ; Toba : Hariara Morlindung. (Hier treedt in plaats van de Kikker op Datu Pongpang di Ahu). b. Torsa-torsa no. 27 (een Rat, wier zoon door de boom gedood is, roept de dieren bijeen ; ze ondergraven de boom en op hun gebed komt er een stormwind die hem velt). 100 408 61. De Wandluis, de Kwartel, de Slang, de Hond en de Trommel stok gaan samen uit stelen, doden de eigenaar van het huis en verdelen de buit. — Cod. 5871 no. 11. a. Karo-Bataks : Si Katak Dildil. Joustra tekent hierbij aan : Een variant hiervan is Si Laneng-lanëng. Dit zijn de enige ons bekende volledige Batakse varianten van het zeer verbreide verhaal, dat uitvoerig behandeld is door A. Aarne in FFC no. 11. We vinden er echter nog een spoor van in een redactie van het Toverring- verhaal (no. 70 a) ; als de hond en de kat er op uit gaan om de ring terug te winnen verzekeren ze zich de hulp van een sprinkhaan en een kwartel. De sprinkhaan kittelt de man in zijn neus terwijl hij slaapt (zoals anders in dit verhaal meestal de muis). De man niest, de ring valt uit zijn mond , de kat loopt er mee weg. De man wordt wakker ; hij wil het vuur aanblazen ; de kwartel waait hem as in het gezicht. Als hij de trap af wil gaan bijt de hond hem. — Var. uit Indonesië bij De Vries no. 24, en jav. MNZ 67 p. 135. In de 7e var. bij De Vries stuift het loophoen met as ; de garnaal wordt er rood als in ons no. 62. 62. De Mier, de Slak, de Stinkkever en de Garnaal. — Inhouds opgave blz. 31 naar Cod. 3413 p. 141—148 ; Toba. a. Djalembang Gunung Doli, Surat Parsipodaan no. 16 : Mier trouwt met Waterslak, hun kind is een Garnaal. Mier gaat veld aanleggen, Garnaal brengt hem eten, krijgt warme jus over zich heen, wordt rood en sterft. Mier trekt van de honger zijn gordel stijf aan. Slak slaat zich uit rouw over Garnaal zo, dat haar inhoud er uit komt en ze sterft. Tot dusver alleen van Selebes, Sangir en Talaut bekend ; zie De Vries no. 30. Een verhaaltje van de Filippijnen, dat er enigszins mee overeenkomt is Fansler no. 76. Misschien is het door Elshout, De Kënja-Dajaks p. 515 genoemde verhaaltje „tei ioe sëngoejoen” ook een variant. Ook in Grimm no. 30 valt een klein dier in een kookpot en rouwen anderen daarover op biezondere manier. Samenhang is echter op grond van het tans aanwezige materiaal (zie Bolte-Polivka I p. 294 ev.) nog niet aan te tonen. III. Mensen en Dieren. In no. 63—69 is de aanraking tussen mensen en dieren van vijandige aard. Daarop volgen (70—77) de verhalen, die vertellen van hulp door dieren aan mensen bewezen, meestal uit dankbaarheid omdat de mens hun leven gered heeft. Elders (bijv. no. 188 D) helpen dieren de held, op voorwaarde dat hij nooit een hunner soortgenoten doden zal. In no. 77 is de hulp, door de Muizen koning aan Si Bunga Ihur bewezen, niet het hoofdmotief, maar we hebben het hier geplaatst omdat een der varianten tevens een overgang vormt naar de volgende groep, waarin een dier of plant voorkomt, die zich later als mens onthult. Dit is het geval in de meeste der verhalen over huwelik en verwantschap tussen dieren en mensen (78—88). No. 82 behoort alleen in de Dairi’se redactie hiertoe, maar uit de Atjehse variant blijkt, dat het huwelik van de vrouw met een dier ook elders in dit verhaal voorkomt. In no. 83 trouwt een meisje met een orang oetan, die ook zonder gedaante verwisseling reeds als een soort halve mens geldt. No. 88, waar mensen uit dieren ontstaan, vormt een overgang tot no. 89—94, waar het omgekeerde het geval is. 101 409 63. De oude vrouw en de hond. Een oude vrouw, die alleen in het dorp is gebleven, takelt een hond met sieraden toe. Er breekt een storm los, en het dorp wordt een meer. Dat is het meer Marsabut in het landschap Sipirok. — Cod. 5855 no. 11. Hetzelfde op Borneo, Ling Roth 1 p. 357 (mensen, die om een toegetakelde hond lachen veranderen in steen) ; p. 305 (dorp verwoest omdat mensen om kat en hond lachen). Vgl. het verhaaltje over een aangeklede kikker bij Westenenk, TBG 43 p. 168, en vgl. daarmee weer de Javaanse dessalegende in TBG 41 p. 97. Elshout, De Kënja-Dajaks p. 514 : Lachen om dieren veroorzaakt versteningen en hagelbuien, zie ook p. 518 evv. Rutter p. 115 evv. (een monster, Bög genaamd, wreekt het lachen over een aangeklede aap). Selebes, Bar. Tor. Ill p. 395 (aap in mensekleren uitgedost veroorzaakt storm en regenvloeden), zie ook A. C. Kruyt in BK1 75 p. 41 ev. — Vgl. no. 181 Jn. 64. De tijger en de rotanzoekers. Een rotanzoeker en zijn zoontje slapen in het bos, de jongen tussen de benen van zijn vader, met om hen heen een kring van stokken met de punten naar binnen. Een tijger bekijkt het tweehoofdige wezen, de man niest, de tijger schrikt en wordt door de punten gedood. — Cod. 5886 no. 16. Indonesië: Mal. Skeat, Fables p. 22 ; Sund. TBG 42 p. 381. Achter- 1 n d i ë : Kambodja, TBG 43 p. 285. — Vgl. no. 39 B<t. 65. De hengelaars. Twee makkers gaan samen hengelen. De een ziet een tijger wichelen met een toropblad. Hij doet het precies na en ziet in plaats van het blad het hoofd van zijn makker liggen. De hele nacht waakt hij, maar juist als hij even ingeslapen is, komt de tijger en haalt zijn makker weg. De volgende dag keert hij naar het dorp terug, de mensen volgen de sporen en doden de tijger. — Cod. 5882 no. 10. 66. Ama ni Badungkot. Zijn koe wordt door een tijger gegrepen. Hij volgt deze en breekt hem de staart af. De andere tijgers binden zich met hun staarten aan elkaar om de man te bestrijden. Deze springt uit een boom tussen hen in, ze schrikken, rennen weg en verliezen deels hun staarten, deels hun leven. — Cod. 5866 no. 2. a. Djalembang Gunung Doli, Surat Parsipodaan no. 9. b. Karo : Pënangko kuda si përtalu ërdjudi (Paardedieven leggen in het donker tijger het bit aan, vgl. no. 198 G). Overeenkomstige trekken in sommige varianten van het verhaal over de strijd van de blinde en de bultenaar tegen de reuzen, zie no. 98, en bij het verschrikken van dieven, zie no. 180. Tijger en ander dier binden hun staarten aan elkaar in var. van 21 D. Voor-Indiese var. van ons verhaal bij Parker no. 161 ; Ind. Ant. 11 p. 319. 67. De twee die elkaar in de steek lieten. Twee rotanhalers worden door een tijger overvallen ; de een klimt in een boom, de ander houdt zich dood. De tijger gaat hem voorbij, springt naar zijn makker, die 102 410 van schrik valt en gegrepen wordt ; de ander ontkomt. — Cod. 5886 no. 1. a. Cod. 5867 no. 20 ; vertaling in De Vries, Volksv. II no. 173 ; zie aldaar (variant van La Fontaine V, 20). 68. Man Talote. Een slang houdt een gesprek in het Minangkabaus met het dochtertje van Man Talote en slikt daarna het kind in. De moeder snijdt de slang open, haalt het kind er uit en vult de slang met stenen. — Cod. 5883 no. 2. Het slot doet denken aan Grimm no. 5 en 26. 69. Si Tapi Bunga Boru. A. Haar zes zusters laten haar gouden kom wegdrijven. B. Ze volgt die en komt bij een tijger, die haar een schedel als baby verzorgen laat. C. Geholpen door een rat en andere dieren komt ze naar huis op de top van een pinangboom, die zich naar het dorp van haar vader buigt. D. De huisdieren kondigen haar komst aan maar worden gedood. E. Ze treedt op haar zusters. — Cod. 3417 p. 189—193 ; Toba. Na het eigenlike verhaal volgt nog : De pinangboom richt zich weer op, maar een storm breekt hem, daarom worden de pinangboomen nu niet zo hoog meer. Op dergelijke wijze worden verschillende eigenaardigheden van dieren verklaard. De vader van Si Tapi Bunga Boru leert allerlei kundigheden van dieren, o.a. de zwaarddans van de tijger (vgl. no. 15). a. Cod. 3405 p. 281—300 ; Toba : AB (hier niet gesproken van schedel ; ze houdt de tijger op door hem een biezondere bunga raja (Hibiscus rosa sinensis) te laten halen) CDE, daarna een ander slot. Deze redactie is door Pleyte met veel fouten vertaald in BKI 7, IV p. 348—356, en ook opgenomen in De Vries, Volksverh. no. 12. b. Cod. 5882 no. 15 : ABCDE. c. Een Toba-Bataks verhaaltje, mij door Dr. Winkler ter inzage gezonden (afkomstig uit Dolokmaradja Simalungun) : ABCD ; de hoofdpersoon is hier een jongen, op een na de jongste van zeven broers ; een der andere broers sterft in het bos ; op zijn lijk verschijnen de tekens van het alfabet ; ten slotte worden de tijgers aan een godsoordeel onderworpen om uit te maken, wie de kom heeft. d. Te vergelijken is nog Cod. 5891 no. 1 : Een prinses wordt door een kreeft ontvoerd. Een beo brengt haar terug op het dak van haar ouderlik huis ; dan volgt D ; ze daalt af langs een gouden ladder, en geeft de beo als beloning ijzeren vleugels en een gouden snavel. (Vergelijk hierbij no. 99 g, waarin A en B voorkomen). Zeer groot is de overeenkomst met verhaal no. 100, zie aldaar. B. De tijgers wonen volgens het Maleise volksgeloof (Skeat, Fables p. 26) in huizen van mensebeen met daken van vrouwehaar. C. Dit motief komt ook in Polynesië en Melanesië voor, zie Dixon p. 66. D. vgl. no. 177 J. E. Een zeer gewoon motief in de Batakse verhalen, b.v. no. 72, 78 g, 92, 150, 164. — Zie verder De Vries aant. bij no. 12. 103 411 70. Si Parmiskin. A. Hij koopt een slang, een kat en een muis vrij. B. De slang geeft hem een wensring. C. Hij trouwt ; zijn vrouw steelt de ring. D. De kat en de muis halen de ring terug. — Cod. 3409 p. 146—153 ; Mand. a. Cod. 5877 no. 1 : Si Parpodom is een luiaard, die nooit baadt. Toch stemt de jongste van zijn zeven nichtjes toe, met hem te trouwen (vgl. no. 78 B) ; A (hond, kat en slang) B (hij wordt rijk en krijgt schone gestalte door ring) C (vrouw breekt de ring, brengt hem naar de goudsmid, deze verruilt hem) D (vgl. aant. bij no. 61). b. Cod. 5879 no. 12 : A (kip, hond, slang) B. c. OBT no. 20 : (ingevlochten in no. 78 c) ABCD (ring valt in het water ; ze dreigen de zee met tuba te vergiftigen, waarop de witte krokodil, de vorst der zeedieren, de ring terug laat geven (vgl. 188 J) ; dan wordt hij nog door een kiekendief gestolen, maar de kat lokt deze met een muis en doodt hem), d. Uitg. Bat. Inst. no. 16 p. 26—28 : D. Indonesiese varianten en enige literatuur over dit sprookje bij De Vries no. 67. Toe te voegen : Mal. Hikajat Bahram Sjah (Cat Juynboll p. 176 evv.) Sund. TBG 56 p. 35—43 ; Juynboll Suppl. Cat. p. 64. Sel. Minah. MNZ 63 p. 115 evv. Rotti, Jonker, Rott. T. no. 21 (doos in plaats van ring). Filipp. Fansler no. 10. Een herinnering aan dit verhaal in BKI 72 p. 183 (Halmahera). Madagascar : Dandouau p. 237 evv. Voor-lndië zie Bolte-Polivka II p. 457 en Dracott, Simla Village Tales p. 180 evv. ; Parker no. 208. — De Indonesiese varianten gaan zeker niet alle op een zelfde oorsprong terug. Het verhaal zoals het in de Maleise en Atjehse Hikajat Bahram Sjah voorkomt stemt volkomen overeen met de 1001 Nacht (Chauvin V p. 68). Een rest hiervan vindt men ook nog in het Batakse verhaal no. 154 b, dat in hoofdtrekken met de genoemde hikajat overeenstemt: de held vindt daar na de dood van zijn pleegvader diens wonderring in de maag van een kip. Over het motief C zie no. 71. 71. Si Bao Tolu. A. Na de dood van zijn vader eigent diens broer zich de erfenis toe. B. Van de laatste drie stukjes goud ruilt hij het eerste tegen klapperdoppen, het tweede tegen rijstbolsters, het derde tegen een slang. C. Hij brengt de slang groot. D. De slang neemt hem mee naar zijn verwanten en geeft hem een toverring, een slangenarmband en een wensjuweel. E. Hij neemt wraak op zijn oom. F. Daar hij verzuimd heeft een dankoffer voor zijn rijkdom te brengen wordt zijn dorp weer door de slangen verwoest, hij zelf sterft aan de pokken. — Cod. 3400 p. 69—83 ; Toba. Een uitvoeriger inhoudsopgave van Pleyte in TBG 56 p. 117—124 (bij vergissing door De Vries no. 67 var. 1 Javaans genoemd ; de volgende variant is Sundanees. De naam betekent : Baas Drie, zijn zuster heet: Juffer Twee ; de „reusachtige slang” aan het slot van Pleyte’s excerpt moet een pokkenepidemie (ngenge) zijn). a. Cod. 3414 p. 261—278 ; Toba : Si Tolu (niet gelezen), b. Cod. 5858 no. 3 (So Suwaron) : AD (de ring maakt een gouden huis voor 104 412 hem) E (oom door tovermacht van de ring gedood ; So Suwaron maakt hem weer levend en krijgt de waardigheid en bezittingen van zijn vader terug), c. Cod. 5865 no. 1 (Si Pinolin) : CD (verwerft met behulp van de ring door ruiling andere tovervoorwerpen, vgl. no. 121 a). Verder anders : de held is zijn geheugen kwijt. Hij doodt de slang, die nu het dorp van zijn vader teistert, door zijn tover- werktuigen, en krijgt zijn zuster tot vrouw. Hij herinnert zich zijn naam en ontdekt, dat hij met zijn zuster getrouwd is. Dan laat hij een slaaf zijn plaats innemen, keert vervolgens onder de naam Si Pinolin terug en doodt de slaaf, omdat hij niet wil dat zijn zuster met een man van onbekende komaf getrouwd is. Daarna huwelikt hij haar uit naar een verafgelegen dorp. d. OBT no. 16 (Si Parpodom): Krijgt toverwerktuigen in ruil voor meel, waarvan hij beweert, dat het een jaar lang honger stilt. Een slang die hij met zijn werktuigen bedreigt, geeft hem een wensring (D). De jongste van zijn zeven nichtjes stemt toe met hem te trouwen. De ring verschaft een huis en verdere benodigdheden. Opdat de oudere nichtjes niet jaloers zouden zijn zegt hij, dat hij trouwen zal met degeen, die het meeste vis vangt, en vermeerdert door middel van zijn ring de vis van de jongste. A het „boze oom” motief, zie no. 118. B het ruilen van goede koopwaar tegen waardeloze klapperdoppen en rijstbolsters heeft hier niet veel zin ; de oorspronkelike vorm zie no. 188 G. B—D komt overeen met AB van het vorige verhaal (no.70). C, opkweken van een dier, dat daarna rijkdom geeft, zie no. 72. D. Toverring van slang gekregen komt vaak voor, b.v. no. l’q, 7 D, 70 B, 102, 119 Z, 154 d, 182 b," 188 g. Elders krijgt de held zulk een ring van zijn moeder (119 Dc), erft hem (133, 154 b) of heeft hem reeds van zijn geboorte af in zijn bezit (78b). F. Dit slot herinnert aan de geschiedenis van de arme man die rijk wordt, maar door zijn ondankbaarheid weer tot armoede vervalt (no. 174b). — Dit verhaal is een enigszins andere bewerking van het toverring-thema dan het vorige ; het verloren gaan van de ring en het terughalen ervan door de kat en de hond ontbreken hier. Grote overeenkomst met ons verhaal vertoont de Atjehse Hikajat Banta Ahmat (Ach. II p. 142) : ACDE. Over dankbare slang zie Kathasaritsagara Tawney-Penzer I p. 101 n. Bij deze verhalen over dankbare dieren vermelden we nog dat van de dankbare dode, uit de Karo-Batakse collectie van Joustra : e. Si Adji Marim. Hij krijgt van zijn vader 100 dollar om een overzeese reis te maken, betaalt van dat geld de schuld van een dode, wast het lijk en begraaft het. Hij verwerft een vrouw ; een vijand gooit hem in zee, maar de geest van de dode redt hem en brengt hem bij zijn vrouw terug, op voorwaarde, dat hij hem de helft van zijn kinderen zal geven. Hij krijgt een kind, hakt het in tweeën en geeft de ene helft aan de geest ; de andere helft wordt weer heel. Over de dankbare dode zie Bolte-Polivka lil p. 494—517 en Chauvin II, 108. Een variant van Selebes, Riedel TBG 21 p. 209—234 = Bezemer, 105 413 Volksd. p. 321—332. Gewoonlik eist de dode niet de helft van zijn kind, maar van zijn vrouw ; het eerste komt echter ook voor (zie Bolte-Polivka III p. 502 r. 6 v.o.). 72. Het meisje dat een vis opkweekte. A. Zeven zusters gaan intjors vangen. De jongste heeft deze vissen nooit gezien. Als ze er een vangt, vraagt ze haar zusters, of het een intjor is, maar ze zeggen neen, en laten haar de vis weer weggooien. Daardoor komt ze met slechts één klein visje thuis. Ze wordt verbannen, maar door haar tante opgenomen. B. Ze brengt de vis groot ; hij wordt door een kiekendief weggehaald. C. Ze plukt parmiahan ni kak (lett. kraaie- oliepotjes, e.s.v. oneetbare vrucht ?) en vindt daarin goud. D. Ze wordt naar huis terug gehaald, waarbij ze treedt op haar zusters. — Cod. 5886 no. 6. A. Vgl. 140 b. B. Vgl. 71 C D. Vgl. 69 E. — Dit verhaal is te beschouwen als een gewijzigde variant van het type De Vries Volksv. no. 52. De wonder boom die uit vis opgroeit ook bij Fansler no. 45, varianten van Assepoester. Zie ook Tor. TBG 52 p. 246; Halmahera BKI 72 p. 204. Achter in d i e s e varianten genoemd bij Cosquin, Les Contes indiens p. 54. 73. De arme man en de kikvors. A. Een arme man geeft zijn zoon als laatste raad : Heb erbarmen met al wat leeft. B. De zoon koopt een kikker van een slang los met een stuk van zijn eigen vlees. C. De slang geeft hem een blad, dat slangebeet geneest. Hij geneest een prinses en trouwt met haar. D. De kikker duikt een door een vorst verloren ring voor hem op ; hij krijgt grote beloning. — Toba’se tekst in Torsa-torsa no. 36 ; vert. J. Warneck, Unsere batakschen Gehilfen p. 126 evv. a. Cod. 5886 no. 20 (Tumbas ni holong ni roha, op rijm) : BDC. Ontleend aan de Maleise Hikajat Bajan Budiman (TBG 41 p. 462) of de grote Hikajat Baktijar (TBG 38 p. 250). De volgorde der gebeurtenissen is daar als in a. Het verhaal komt in de Perziese bewerkingen van het Papagaaiboek voor, zie de tabel TBG 41 p. 433 en Hertel, Pancatantra p. 246. Bij B is te vergelijken no. 43. Het komt ook voor in Voor-Indiese varianten van no. 155, zie Hertel, Indische Marchenromane I, p. 74 evv. Zie ook Katharitsagara Tawney-Penzer I p. 84 (het verhaal v. Qivi). 74. De neushoornvogel, de kwartel en de oude vrouw. Een oude vrouw begraaft op verzoek van een neushoornvogel het lijk van zijn vriend de kwartel. Als ze er weer naar kijkt is het in goud veranderd. Haar zoon doodt de neushoornvogel ; hij en zijn moeder sterven. — Codi 5855 no. 20. a. Cod. 5867 no. 2 (Pintjala dohot leto) : De ekster geeft goud aan de vrouw omdat ze de kwartel heeft begraven, maar het goud wordt gestolen. 75. Partombak Bilang Mauli. Hij gaat voor zijn zwangere vrouw een hertelever zoeken, en doodt onderweg een zwarte slang, die 106 414 overspel bedrijft met een witte. Het mannetje van de laatste geeft hem de gave, de taal der dieren te verstaan. Hij lacht over een gesprek van mieren ; zijn vrouw wil de reden weten maar als hij het vertelt moet hij sterven. Een gesprek van een bok met een geit en van een haan met een jachthond leren hem, hoe zijn vrouw te behandelen ; hij dreigt haar met een lans (tombak), vandaar zijn naam. — OBT no. 26. a. Kortere redactie in Cod. 5893 no. 7. Dit sprookje is behandeld door A. Aarne in FFC no. 15, Bolte-Polivka I р. 132 n. Het komt in Indonesië voor als no. 7 van de Maleise Hikajat Bajan Budiman (TBG 41 p. 460) ; uit een handschrift met verschillende verhalen (Cod. 1721, Juynboli Cat. p. 173) uitgegeven : Van Ronkel, Maleische Verhalen, 2e druk p. 20 ew. Het staat in de Middel-Jav. Tantri (Juynboli Suppl. Cat. p. 398), is verwerkt in de Sérat Angling Derma, ed. Van Dorp p. 10 evv. en als volksverhaal opgetekend bij de Gajo’s, SHH no. 24, vert. De Vries, Volksverh. II no. 186. Voor-lndiese varianten Parker no. 167—169 en 238. 76. Si Padidit en de tijger. Hij bevrijdt een tijger van een bot in zijn keel. Ze sluiten vriendschap ; de tijger geeft hem geld van een man, die hij gedood heeft, neemt hem mee naar de vergadering der tijgers, en wordt na zijn dood door Si Padidit begraven. — Cod. 5855 no. 28. a. Ander verhaal over vriendschap tijger en mens : Torsa-torsa no. 37 (tijger gevangen ; mens veroordeeld wegens stelen van hem door de tijger gegeven goederen. Als de mensen hun vriendschap zien laten ze beiden vrij). Het bevrijden van bot in de keel herinnert sterk aan de fabel van de Leeuw en de Specht (Jatakamala 34) ; ook op Java bekend in de Tantri (Juynboli, Suppl. Cat. p. 398). 77. Si Bunga Ihur. A. Een arme vrouw gaat met haar zoon op het veld wonen. Ze plant okselharen van haar broer, daaruit groeien kalebassen die rijst bevatten. B. De zoon vergezelt zijn oom op een zeereis. Hij laat zich afzetten op het muizeneiland en ruilt daar de rijst uit zijn kalebassen tegen goud. C. Op de terugreis wil het schip van zijn oom niet verder voor hij Si Bunga Ihur afgehaald heeft. D. Teruggekomen betaalt Si Bunga Ihur met het goud een grote bruidschat en trouwt met ooms dochter. — Cod. 3413 p. 47—54; Toba. a. Cod. 3410 p. 1—20 = 3420 p. 361—376 ; Dairi (Simbatjang Gumale-gale) : CBD ; de held heeft aanvankelik de gedaante van een paardemangga ; het vervolg is een variant van no. 781, zie aldaar, b. Cod. 5884 no. 3 ; vert. De Vries Volksv. II no. 95 : B ; ze komen eerst langs het varkens-, slangen-, tijger-, zilver-, goud- en diamant- eiland (zie no. 121 C), ten slotte aan het muizeneiland. Daar wordt de held rijk ; als hij terugkomt schaamt hij zich voor zijn moeder ; die treft het schip met haar melk, waardoor het in steen verandert. с. Een Karo-Bataks verhaal dat overeenkomt met b is door M. C. 107 415 Schadee meegedeeld in de Deli-Courant van 24 Dec. 1924. De held heet hier Bërhala ; zijn versteende schip is het eiland van die naam. d. Neumann, Het Pane- en Bilastroomgebied I p. 61 n. deelt een redactie van dit verhaal mee, betrekking hebbend op het ontstaan van het eiland Kantan, en noemt een tweede uit Tamiang over een rots Batu Badulang. e. Hiermee is nog te vergelijken Cod. 5877 no. 3 : Si Ubeon mishandelt zijn moeder, vlucht, wordt door een kinderloze radja tot zoon aangenomen, en volgt hem op. Zijn moeder bezoekt hem ; hij wil haar niet kennen ; ze drukt haar melk in een te vuur staande pot met toespijs, deze kookt over en overstroomt het hele dorp, zodat het een moeras wordt (vgl. no. 42). Si Bunga Ihur betekent Stekelvarken; wellicht is deze naam een herinnering eraan, dat in dit verhaal de held oorspronkelik diergedaante had, evenals hij in a een vrucht was. A. vgl. 82 D. C. Een schip, dat niet verder wil omdat een opdracht van de held niet volbracht is of dergelijke reden ook in 116 c, 144, 150, 155 b, 173. Vgl. Borneo, Ling Roth. I p. 340 ; Halmahera, BK1 72 p. 175. — De varianten b en c zijn een in het Maleis zeer bekend verhaal : Tjarita Si Budjang Lëngong mëndjadi batu, orang jang durhaka kapada ibu-bapanja in een HS te Berlijn, Journal Malayan Branch RAS Vol. IV, Part. II, Oct. 1926 p. 253. De heer Ismail, Maleis hulpleraar te Leiden, deelde ons mee dat hij het verhaal in zijn jeugd als volgt gehoord heeft (op Sumatra’s Oostkust) : de held, een heiden uit de bovenlanden, wordt door ,een koopman aan de kust als zoon aangenomen ; hij wordt tot de Islam bekeerd en trouwt met de dochter van zijn pleegvader. Als hij van een handelsreis naar het eiland Bërhala terugkomt, gaat zijn moeder naar de kust en brengt hem als welkomstgeschenk een varkenskop ; hij wil van haar niet weten ; ze verandert hem met zijn schip in steen door haar melk. — Het verhaal moet ook in een der uitgaven van de Volkslectuur voorkomen. Westenenk tekende het op West-Borneo op : TBQ 43 p. 169 ev., en kende het ook van West-Sumatra (Batu Adjong), ibid. noot. Schadee hoorde het bij de Landak-Dajaks ; het speelt daar bij de Kiam Pandjang, een der grootste stroomversnellingen van de Landak-rievier. De handelaar is daar een Boeginees. (Deli-Courant 22 Dec. 1924). — Een variant van Selebes die weer meer met Si Bunga Ihur overeenkomt is Tontb. T. no. 22 het eerste gedeelte. — Moedermelk bewijst verwantschap in de verhalen behandeld door Cosquin, Études folkloriques p. 199 evv. en Parker II p. 317. Met het ruilen van rijst tegen goud bij de muizen is te vergelijken het ruilen van as tegen juwelen bij de slangen in Parker no. 131. — Schadee leidt in zijn geciteerde artikelen het Karo-Batakse verhaal af van het Jataka door Speyer behandeld in BKI 7, V p. 182 evv. (De koopman die tegen zijn moeder misdreef). Het lijkt ons wel aannemelik, dat er verband bestaat, maar zeker niet zo direkt, dat de naam Bërhala nog aan de Bodhisattva zou herinneren. 78. Si Robar. A. Een vrouw krijgt een zoon in de gestalte van een leguaan en wordt uit het dorp verbannen. B. Ze vraagt achtereen volgens de zeven dochters van haar broer voor hem ten huwelik ; de jongste stemt toe. C. Hij komt uit zijn omhulsel, tovert een paard uit een steen en rijdt naar het veld. Zijn schoonzusters hopen de jonge vreemdeling tot man te krijgen en plagen haar zuster met haar leguaan. D. Door een oude vrouw van het gebeurde op de hoogte 108 416 gebracht, bespiedt zijn vrouw hem en verbrandt zijn omhulsel. E. De zusters verminken zichzelf van spijt. — Cod. 3413 p. 149 156 , Toba. a. Cod. 3406 p. 193—200 ; Toba (niet gelezen ; de titel is Radja Gundur di Lalo, naar de vader van de held ; de moeder heet Nan Sadum Malela Bulan), b. Si Biawok, Cod. 5866 no. 5 : B (alle zusters weigeren met de leguaan te trouwen) C (hij voltooit de veldarbeid door middel van zijn wensring) D (de oudste der zeven zusters, die hij gekozen heeft, verbrandt zijn omhulsel). Waarschijnlik uit het Minangkabaus ; het omhulsel heet hier badju kasaktian, de wensring . tintin kumala pinto-pinto, i nipangido i ro. c. Si Biaok, OBT no. 20 : A (leguaan, hier is het wonderringverhaal ingevlochten, zie no. 70) D (zijn vrouw verbrandt het omhulsel, dat hij afgelegd heeft om te baden), d. Si Kosar, Karo-Bataks ; A (geboren tengevolge van wens moeder: al had ik maar een kind als een hagedis, vgl. no. 113) B (voorwaarde huwelik : huis met goud overtrekken) CD (uit poten ontstaat vee) E. e. Dja Martuwa Namora na maranak ulok, Cod. 5874 : A (slang, geboren onder tekenen, naar de wildernis gebracht, moeder betreden) B (hij verwekt ziekte onder de buffels van zijn oom en daarna onder diens dochters, tot de jongste met hem wil trouwen) CD, slot ontbreekt, f. Si Tohuk, OBT no. 13 : A (kikvors) B (voorwaarde tot het huwelik : de huistrap van goud maken, bruid op olifant afhalen) CD (uit verbrande omhulsel ontstaat een paleis). g. Si Pujut, Cod. 5884 no. 2 : De held is half kikker, half mens ; hij krijgt de jongste van zijn zeven nichtjes tot vrouw op de wijze van no. 179 ; D (hij zegt, dat hij zich zo lang heeft schuil gehouden om de jongste van zijn zeven nichtjes te krijgen, terwijl hij volgens de adat de oudste had moeten nemen) ; haar zusters willen haar doden, maar een vogel waarschuwt haar ; de zusters ingegraven en betreden. h. Si Mangadu, Cod. 3414 p. 345—358 ; Toba : Kinderloosheid ; datu geeft middel ; A (sprinkhaan) BCD (uit het omhulsel ontstaat een huis, goud, en de tans levende sprinkhanen van de soort siapor hunik). i. Si Pitudar, Cod. 5882 no. 8 : Zwangerschap door het eten van een vrucht, waarvan de helft door een eekhoorn was opgegeten ; A (eekhoorn) B (voorwaarde voor huwelik : hij moet huis met veld hebben ; de geesten leggen het voor hem aan) ; hij verbrandt zelf zijn baadje, waardoor de vorst der geesten komt, die hem rijkdom schenkt ; daarna eerst het huwelik. j. Si Bodat, Cod. 5891 no. 3, vervolg van 99 g : B (voorwaarde huwelik : huistrap van suwasa, wanden van goud maken) D (omhulsel bij baden verbrand), k. Slot van Cod. 5877 no. 2 (het begin zie Dwerghertverhalen) : Aap geeft etter uit zijn staart aan meisje als parfum. Ze wordt verbannen wegens de stank, trouwt met de aap, krijgt een zoon ; de aap trekt zelf zijn omhulsel uit, verandert een boom in een paard (vgl. C), ze gaan naar haar huis, hij volgt zijn schoonvader op. 1. Si Ambasang Gumale-gale, 109 417 Cod. 3417 p. 229—231 ; Toba : B (jongen in de gedaalte van paarde- mangga) C (hij voltooit veldwerk met hulp dieren) D. In de Dairi’se redactie verbonden met de tocht naar het Muizeneiland, zie no. 77 a. Indonesiese varianten van het sprookje van de dierechtgenoot noemt De Vries, Volksverh. no. 44. Toe te voegen : Gajo SHH no. 2 (bloedzuiger). Jav. Hazeu, Hommage p. 22 evv. Filipp. Fansler no. 19. Soemba, Onvlee p. 53—81. Halmahera BK1 72 p. 221 (buidelrat). JViv. Guinea, BKI 70 p. 505 (kakatoe, de veren worden slendangs enz.). Dit sprookje is behandeld door Bolte-Polivka, II p. 229—273; varianten uit Voor-Indië nog bij Parker no. 150, 163 (slang), 151, 207, 244 (schildpad), 153 (kalebas), 159 (luipaard, tijger), 164 (leguaan), en Dracott, Simla Village Tales, p. 15 evv. (slang) ; p. 132 evv. (hond). Uit Achter-Indië: Landes, Contes tjames p. 53 evv. ; Contes et légendes annamites p. 302. Ook in Polynesië en Melanesië, zie Dixon p. 56. — De jongste van zeven zusters, die door de ouderen veracht en gesmaad wordt, maar ten slotte het geluk bereikt, komt ook in andere verhalen voor; zie no. 69, 70 a, 71 d, 72, 98 d, 100; vgl. Parker no. 83. — Over de wensring, die in b voorkomt, zie no. 71 D. Tekenen bij de geboorte van de held (e) zie no. 119. Dat als voorwaarde tot een huwelik gesteld wordt, de huistrap van goud te maken en dergelijke (f, j), komt ook elders voor, zie b.v. MNZ 60 p. 383 (Sa’dan Tor.) ; BKI 72 p. 194 (Halmah.). Kinderloosheid genezen door een middel van datu (h) zie no. 117. Een gewone trek is, dat men een geest ontbiedt door een haar van hem te verbranden (no. 167) ; dat het hier in i door het verbranden van het omhulsel gebeurt is secundair. 79. Si Ulok. A. Een radja krijgt van een slang drie aan één tros groeiende vruchten van de gala-gala si rumondang bulan om de kinderloosheid van zijn vrouw te genezen, op voorwaarde, dat hij het meisje dat geboren wordt aan de slang tot vrouw zal geven. B. De slang komt het meisje halen ; haar vader tracht vergeefs hem met een aangeklede hond te bedriegen. C. De slang wrijft zich bij het baden de schubben van het lijf ; deze veranderen in vee en geld ; hijzelf verschijnt in menselike gedaante. D. De namora van het dorp denkt ook rijkdom te verkrijgen door zijn dochters met slangen te laten trouwen, maar ze worden verslonden. — Cod. 3414 p. 249—258 ; Toba. a. Si Bëru Ginggingën, Cod. 3410 p. 25—52 = 3420 p. 377—391 ; Dairi : B (de slang ontvoert het meisje terwijl ze baadt ; ze schenkt hem een zoon en vlucht daarna naar het dorp terug ; de slang volgt haar) C (doordat men kokend water over hem giet laten de schubben los en veranderen in dollars ; hij wordt een mens). Een variatie op het sprookje van de dierechtgenoot, waarbij het thema meer van de kant van het meisje behandeld is. Vgl. verhalen van Selebes, Sa’dan Tor. MNZ 58 p. 226 (vrouw trouwt met slang, kop wordt goud) ; Minah. Tontb. T. no. 17, 93 (oudere zuster of stiefzuster trouwt met echte slang). Nw. Guinea BKI 70 p. 525 evv. Een verhaal uit Voor-Indië, waar eveneens meisjes vóór haar geboorte aan slang beloofd wordt, bij Bompas p. 452. — Conceptie door het eten van een vrucht ook in no. 78 i en 173 ; in de Atjehse Hikajat Pha Suasa (Ach. II p. 152) ; in verhalen van 110 418 de Dajaks, BKI 80 p. 582. Voorbeelden uit Voor-Indië zijn Dracott, Simla Village Tales p. 6 evv. ; Parker no. 214. Zie over dit motief Bolte- Polivka 1 p. 544, II p. 300 ; Chauvin V p. 43. — Het beloven van een toekomstig kind aan een monster ook in no. 158. De domme namora, die zijn radja na wil doen, maar daardoor in het ongeluk komt, vinden we ook in no. 188 J. 80. Radja Bagondang Diri en zijn dochters, van welke de jongste met een kalebas trouwt. — Torsa-torsa no. 9 ; vert. De Vries, Volksv. II no. 125. Dit is het enige ons bekende voorbeeld in het Bataks van de meer uitgebreide vorm van het sprookje van de dierechtgenoot, waarin de reis van de man en zijn hereniging met zijn vrouw voorkomt (Een spoor hiervan treffen we echter ook aan in no. 78 g). De formule voor dit verhaal volgens de indeling van De Vries, Volksverh. no. 44 is : A2BC1D1E1F3. De episode B hier op dezelfde wijze als in 78 C. 81. Na Lungguk was een arme vrouw met twee dochters. Ze huwelikt er een uit aan een muis, die ze bij het palmwijntappen met menselike stem hoort zingen. De muis brengt haar tot welstand. Er wordt een kind geboren, en ze keren naar het dorp terug, waar Na Lungguk de mensen verzoekt, haar kleinzoon nooit afstammeling van een muis te noemen, daar dan haar schoonzoon zou sterven. — Cod. 3414 p. 149—152 ; Toba. Dit is een mannelik pendant van no. 84. 82. Si Sori Ntagan. Inhoudsopgave boven blz. 31 evv. naar Cod. 3399 p. 86—119; Dairi. Andere redacties: a. Si Sori Tagan, Cod. 3412 p. 106—117 ; Toba : B (in deze en de volgende varianten is de vrouw niet met de sprinkhaan getrouwd, maar zij of haar man heeft hem gevangen) CDEFG. b. Cod. 5882 no. 13 : B (de vrouw wil de sprinkhanen aan het jongentje geven, dat er om zeurt ; ze vliegen weg ; de man snijdt haar een borst af) C (ze houdt het dochtertje, dat haar volgt, op door haar water te laten halen in een lekke bamboe) D ; een radja komt de hand van het meisje vragen ; ze zegt hem, eerst een vrouw voor haar broer te zoeken. Hun vader komt bedelen en wordt verzorgd, c. Cod. 5885 no. 4: C (moeder loopt weg, omdat het dochtertje, Si Tapi Surat Tagan, kieskeurig en lui is) D (ze stichten een dorp, waarvan het broertje hoofd wordt), d. Cod. 5891 no. 4 : C (moeder loopt weg, omdat het dochtertje, Si Tapi Surat Tagan, vraagt de pisang si tanda tondi te mogen eten, vgl. no. 150 a) D. — In de varianten b, c en d is het zusje de oudste van de twee. Conceptie door de wind, door de moeder van Si Sori Ntagan als voor wendsel opgegeven, komt voor in een verhaal van Mentawei, geciteerd bij Schmidt, Grundlinien p. 83 n. en Morris, Mentawai-Sprache p. 129 (zie ook de noot aldaar over het Vrouweneiland) ; Se/. Tontb. T. p. 391 , Loeang Sermata, Riedel, Sluik- en kroesharige rassen p. 311. Zie ook MNZ 60 p. 389 : de wind kan een dode doen herleven omdat hij gelijk is aan adem. 419 Ill Als motief in Europese sprookjes Bolte-Polivka II p. 300. — Water halen in een vat met gaten zie 188 Do. — De geplante haren worden kalabas- planten, welker vruchten rijst bevatten, vgl. 77 A. — Het bosspook heeft een ijzeren stok ; bij Fansler p. 19 heeft een der makkers van de Schrok zulk een wapen ; vgl. ook de gërgasi met boom als stok (Borneo) TBG 41 p. 196. Zie Cosquin, CPL I p. 8 ; Prof. de Vries deelt mij mee, dat de stalen stok als reuzenwapen in de Europese folklore en Middeleeuwse heldenepiek gewoon is. — Duizendpoten als luizen op het hoofd van reus, zie aant. bij 119 L. — Het doden van het bosspook als in no. 184. Varianten uit het oosten van de Archipel bij De Vries, Volksverh. no. 53. Hierbij hoort ook het begin van Volksv. no. 77 (van de Mentawei-eil.). Van het Toradja’se verhaal van Tandani, waar gewoonlik de moeder de kinderen volgt, bestaat ook een lezing waar het omgekeerde het geval is (Bar. Tor. Ill p. 430). Verder : Atjeh, Haba ureuëng löb lam batu blaïh batèë meutangköb, genoemd Ach. II p. 73 (hier heeft de moeder een slang als minnaar, welks ziel ze in een komkommer bewaart) en Gajo SHH no. 7 (Een vrouw opent een mand met sprinkhanen, die haar man gevangen had, om er een aan haar kind te geven. De sprinkhanen ontsnappen en tot straf snijdt hij haar de borsten af. Ze loopt weg ; het oudste kind neemt zijn zusje op zijn rug en volgt haar. De moeder laat hem onderweg telkens vruchten plukken om een voorsprong te krijgen. Ten slotte laat ze hem water halen in een mand en verdwijnt ondertussen in de Gespleten Steen. Daarbinnen vindt ze een dorp, waar ze met het hoofd trouwt. De kinderen planten zeven haren van hun moeder, daaruit ontstaat een paleis ; uit een meegebracht ei komt een haan, waarmee ze grote winst behalen door hem te laten vechten. Een vorst neemt het meisje tot vrouw ; het paleis verandert weer in haren en als die verbrand worden ontstaat er vee). — De Happende Rots (batu mordaup) komt volgens een aantekening van vdT. ook voor in een der redacties van no. 118 (wschl. b of d), waar de drie halve broers van Si Adji di Angkola deze door de Rots laten verpletteren. Ook op Bali, batu matjëpak in de hel (vdT. Kawi Bal. Ned. Wdb. I p. 650) ; verder in De Vries, Volksv. no. 3 en 72 ; Brits Nw. Guinea en Polynesië zie Dixon p. 48 ; vgl. ook Cosquin, Études folkloriques p. 194. 83. Het meisje dat met een orang oetan trouwde. Twee zusters gaan vissen. Ze vangen niets, schamen zich naar huis te gaan en overnachten buiten. De een wordt door twee orang oetans tot vrouw genomen. Ze maakt hen bang met vuur en ontsnapt. Thuisgekomen krijgt ze een zoon. — Cod. 3422 p. 155—176. a. In Cod. 3419 p. 379—386 komt een fragment van een Dairies verhaal voor over een meisje, dat alle vrijers afwees en het met een imbo hield. Vgl. ook no. 16. Een dergelijk verhaal van Borneo, Ling Roth I p. 350 ; Rutter p. 69 evv. 84. Si Taring. A. Een arme wees vangt met de hengel een grote waterslak, die hem verzoekt haar niet te doden, maar mee naar huis te nemen. B. Hij wint weddenschappen over het spreken van de slak. C. Tijdens zijn afwezigheid komt de slak uit haar huis, wordt een meisje en kookt eten voor hem. Hij bespiedt haar en verbrandt haar huis. D. Ze trouwt met hem, op voorwaarde, dat hij hun kind nooit slakkezoon zal noemen. E. Het kind huilt steeds, tot hij het uitscheldt 112 420 voor slakkezoon ; de jongen vertelt dit aan zijn moeder, die neemt hem mee en wordt weer slak. — Cod. 3413 p. 65—84 ; Toba. a. Si Tolo Hakke, Cod. 3401 p. 93—94 ; Toba : AB ; de mensen slaan Si Tolo Hakke dood. b. Si Pogos, Cod. 5882 no. 6 : AB ; als hij rijk genoeg is droogt hij de slak boven het vuur. c. Si Parpodom, Cod. 5887 no. 2 : Hij zet fuiken op het land, vangt een vogel, die bewerkt, dat niemand hem een verzoek kan weigeren ; hierdoor wordt hij rijk. Dan AB ; hij sticht een groot dorp en verzorgt vogel en slak goed. — In de volgende varianten is geen sprake van een slak maar van een ander dier, in j een plant. d. Si Radja Ulang Hotari, Cod. 3414 p. 105—108 ; Toba : A (kikvors) DE ; van haar stammen de tohuk saba af. e. Si Tondi Ala, Cod. 5879 no. 16 : A (dochter van een grote kikker, tohuk bagur, snoept van zijn palmwijn, vgl. no. 81) DE. f. Si Dingdangdera, Warneck, Studiën p. 132 ev. ; Toba : A (vis, verandert vanzelf in meisje, schubben worden goud, vgl. no. 79) DE (het land stort in en wordt een solobean in het noordelik deel van het Tobameer). g. Weekblad „Sumatra”, le jaarg. no. 24, 25 : A (vis) DE (zij wordt Boru Saniang Naga ; het zuidelik deel van het Tobameer ontstaat), h. Si Pijoton, Cod. 5866 no. 4; A (vogel, beveelt hem haar te schieten, te plukken en te schroeien, na zeven dagen is het een meisje geworden) DE. i. Kërbo Si Ranggir, BL III p. 76—ii5 ; Dairi ; inh. Niemann, Tijdschr. v. Neerl. Indië 1870, I p. 305 ; Pleyte BV p. 249 evv. : Buffel heeft zeven menselike dochters (vgl. 86), die in het bos wonen ; ze wordt geslacht ; C (uit de kop komt meisje) D (geen voorwaarde) ; de zeven dochters uit het bos gehaald en uitgehuwelikt. j. Anak Lumang-lumang, Cod. 3412 p. 178—181 ; Toba : C (het meisje komt uit een ansilmongblad, ze kookt vis uit graten, vgl. no. 102) D (hij overtreedt het gebod niet). In het verhaal van Si Taring zijn twee vertellingen verbonden : AB, het verhaal van het sprekende dier waarover gewed wordt (hiervan is nog een voorbeeld no. 181 Jio) en CDE, de echtgenote uit dier of plant ontstaan. Het laatste loopt parallel met de verhalen van een geestmeisje als echtgenote, no. 102, en heeft trekken van overeenkomst met de verhalen van een hemelse prinses, die met een sterveling trouwt, no. 115—117. C komt ook voor in no. 134. In no. 38 AB is de vrouw een echte apin, en legt die gedaante niet af. De varianten waarin het meisje plantegedaante heeft (als in 1) zijn genoemd bij De Vries, Volksv. no. 60. Toe te voegen : Sel. Tor. Adriani Ind. Gids 32, I p. 263 (bamboe) ; Minah. Tontb. T. no. 20 (in bamboe gevonden ei), no. 83, 84, 86 (houten beeld) ; vgl. ook ]av. Hazeu, Hommage p. 22 (madja) ; en voor motief C : MNZ 48 p. 397 ev. Diergedaante heeft de vrouw (afgezien van de zwanejonkvrouwverhalen, welke bij no. 115 behandeld worden) in : Biltong, Riedel TBG 26 p. 270 evv. = Bezemer, Volksd. p. 211 evv. (schildpad). Borneo, Evans p. 457—459 = Hambruch, Malaiische Marchen no. 33 (bijenest) ; ibid. p. 461 ev. (mus); Ling Roth I p. 303 (vis). Sel. Tor. TBG 52 p. 252 evv. (biggetje), Bar. Tor. III p. 401, no. 60 (schildpad). Vgl. Soemba BK1 68 p. 164—172 (mensehoofd). Voor C nog te vergelijken ]av. MNZ 48 p. 409 ; Halmah. BKI 7, VII p. 256. In 113 het Bataks komen nog huweliken met een tijgerin en een slang voor in no. 155 d. — Varianten van het huwelik met een vrouw in diergestalte zie Bolte-Polivka II p. 269 evv. ; uit Voor-Indië aldaar p. 270 ev. en: Mahabharata II, 192 ; Parker no. 165 (kikvors) ; Day no. 5 (ei) ; Parker no. 223 (haas) ; Dracott, Simla Village Tales p. 40 evv. (eekhoorn, door Mahadeo in mens veranderd). — Het meisje komt uit een bloem in Grimm no. 56 ; zie ook Bolte-Polivka bij Grimm no. 76. Uit een vrucht : Cosquin, Les Contes indiens p. 57 en uit een bamboefluit in een verhaal uit Voor- Indië: Bompas no. 155. — Bij het begin van de variant c is te vergelijken het Sundanese verhaal TBG 56 p. 113 evv. : Jongen zet fuik in boom, vangt vogel, deze geeft hem toversteen. — Een weddenschap over een sprekende slang in het Sund. Juynboll, Cat. p. 334 ; rijkdom verkregen door sprekende schildpad Suppl. Cat. p. 45 ; sprekende mossel, Mad. Juynboll, Suppl. Cat. I p. 83. — Bij c is te vergelijken Jav. MNZ 49 p. 157 (fuik in boom gezet) ; Rotti, Jonker Rott. T. no. 24. 85. Nan Djomba Hik wordt geboren in de gedaante van een hagedis ; haar vader brengt haar in een hutje boven in een boom in het bos ; ze verandert in een schone jonkvrouw. De zoon van haar vaders jongere broer vindt haar daar en trouwt met haar ; ze keren terug en stichten een eigen dorp. — BL I p. 1—48 ; Toba. Inh. Niemann, BKI 3, I p. 249 evv. ; Pleyte BV p. 165 evv. Het motief van de prinses in een boom gevonden komt voor in De Vries, Volksverh. no. 17. De ontdekking geschiedt in ons verhaal door het vinden van de uitgekauwde sirihpruimen van Nan Djomba Ilik. 86. Tijgerling en Runderling. Inhoudsopgave boven blz. 35 evv. naar Cod. 3415 p. 181—200 ; Toba. Andere redacties : a. OBT no. 4 : ABC (ze doden garudo met behulp van tover- voorwerpen). b. Ompu ni Panopa Bosi, Cod. 3412 p. 98—105 ; Toba : Hij is kinderloos. Een datu zegt, dat hij moet gaan zwerven. Hij dobbelt tegen Radja Tunggul di Djudji en verliest alles. Telkens als zijn haar aangegroeid is plukt zijn schuldeiser het uit. Hij ontvlucht. A (hij huwt een berin en een tijgerin, krijgt bij beiden een zoon). Hij onderwijst zijn zoons : Rechts is de weg der geesten, links die der mensen (juist andersom als gewoonlik, vgl. no. 154) en gaat naar huis terug. B (ze doden de tijgerin door haar een groot bot in de bek te werpen, vgl. 20 T) C (op een tweesprong gaan ze links, komen bij Radja Tunggul di Djudji en winnen van hem omdat ze geen mensekinderen zijn. Ze gaan naar hun vader, deze plukt Radja Tunggul di Djudji de haren uit), c. Si Huppaba, Cod. 3412 p. 69—97 ; Toba : A (verwekt zoon bij berin en tijgerin, keert terug) C (De zoons gaan hun vader zoeken ; elk van hen krijgt de helft van de vuurslag, die deze achtergelaten had. Ze raken van elkaar af doordat bij het zetten van een strik de veer losspringt en de een naar het westen, de ander naar het oosten slingert. Beiden worden tot voorvechter aangesteld en trouwen met radjadochters. Ze strijden tegen elkaar maar herkennen elkaar door de halve vuurslagen, stichten 8 421 114 422 vrede en gaan hun vader halen), d. Si Hapundung, Cod. 3409 p 53—59 • Angkola. Hij ruilt een zak houtskool onder de naam van koopwaar’tegen een paard (no. 185 1). Hij ontvoert een prinses op het paard (no. 191 C). Ze vraagt hem, een vrucht van de djongga- boom te zoeken, die een jaar lang verzadigt. Hij komt bij Si Ruhakrahi (vgl. 99 e), de dochter van een tijger. Ze maakt hem zo klein als een pinangnoot en verbergt hem in haar haarwrong (zie no. 111). Haar vader ruikt een zwartkop, maar vindt hem niet. A (ze schenkt hem twee zoons, Si Arimokanan, die een tijger, en Si Lombukanan, die een mens is) Hij wordt door de bruidegom, wien hij zijn bruid ontroofd had, tot buffelhoeder gemaakt. C (Zijn zoons helpen hem zijn vijand overwinnen). Met hun drieën keren ze naar het woud terug en veranderen in bosgeesten. Van hen stammen de homangs af. e. Met het eind van c stemt overeen Djalembang Gunung Doli, Surat Parsipodaan no. 15. Indonesië- Drie Sundanese redacties van dit verhaal zijn beschreven door Juynboll, Suppl. Cat. p. 29, 37 en 39. V o o r - I n d i ë : Bompas p. 453 stemt geheel met ons verhaal overeen ; alleen is het moeihke werk waardoor de oudste een prinses verwerft niet het oprichten van een huis maar het doden van een tijger. In de afwijkende redactie op p. 320 evv. zijn de jongen geen mensen maar tijger en kalf. — De held is de zoon van een man en een berin in sommige varianten van Grimm no. 91, zie Bolte-Polivka II p. 300. — De avonturen der twee broers, nadat ze de tijgerin gedood hebben, zijn in de diverse redacties op verschillende wijze uit bekende sprookjesmotieven opgebouwd. Het verdelen van een vuurslag ook in 154 e ; hetzelfde met een klapperdop in een verhaal van Halmahera, BKI 72 p. 218 ; elders met een ring, Filipp. Fansler p. 210 ; aan de verwijzingen aldaar is toe te voegen: Bolte, Zeitschr. d. Vereins f. Volkskunde XX p 66 evv Het gevecht met een everzwijn of garudo ook in verschillende varianten van no. 138, 154 en in no.157. Over de oude vrouw, bij wie de held ook in de Batakse verhalen vaak zijn toevlucht zoekt (b.v. no. 118 », 153 154 d, 155 b) zie men Adriani, Bar. Tor. III p. 398; zulk een figuur is ook Ina ni Si Pandan Rumare, die bij de tuin woont, waar de hemelse prinsessen bloemen plukken (no. 115—117). Ook in de Voor-Indiese sprookjes is zulk een oude vrouw bij een tuin een gewone persoon, b.v. Parker no. 225, Day no. 6, McCulloch, Bengali Household Tales p. 258 noot ; vgl. Kathasaritsagara Tawney-Penzer I p. 22. 87. De rattedochter. Een meisje wordt door een grote rat ontvoerd en in het bos grootgebracht. Een prins vindt haar, neemt haar mee en trouwt met haar. De rat volgt naar het dorp , zij geeft hem te eten maar haar man doodt hem. Haar vader hoort van de rattedochter en herkent haar. — Cod. 5893 no. 20. a. Cod. 3417 p. 254—255 ; Toba ; hier is het meisje werkelik de dochter van de rat ; nadat haar man haar voor rattedochter heeft uitgescholden loopt ze van hem weg, vgl. no. 84. b. Een dochter van een apin komt voor in Cod. 3417 p. 251—254 ; Toba. Een variant van Rotti is Jonker, Rott. Teksten no. 11, waar eveneens het meisje de dochter van de muis is. Een aap brengt een meisje groot in het 115 423 To rad ja’se verhaal De Vries Volksv. no. 89 ; een vogel of ander dier doet hetzelfde in de Voor-lndiese verhalen geciteerd bij no. 19 en Knowles, Folk-Tales of Kashmir p. 29. 88. Guru Nilanggean verkoopt zijn ene dochter aan zeven pretendenten. Om aan zijn verplichting te voldoen maakt hij zes andere dochters uit een kip, een zeug, een geit, een teef, een buffel en een koe. Deze behouden als mensen haar dierlike eigenaardigheden. Elk van de dochters krijgt een zoon, maar die welke uit dieren ontstaan zijn sterven spoedig daarna. — Cod. 3415 p. 241—260 ; Toba. Over mensen die van huisdieren afstammen en daarvan de eigenaardig heden hebben wordt gesproken in no. 1 r. 89. Twee meisjes die in tortelduiven veranderden. Twee meisjes werden tot haar grote verdriet door haar ouders nooit mee naar de akker genomen. In de poottijd komt er een oude vrouw en verandert ze in tortelduiven. Haar ouders doen een gelofte, die ze vervullen als de meisjes na een tijd weer terugkomen. — Cod^ 5891 no. 2. a. Een Karo-Batakse redactie is Neumann, Ërbage-bage toeri- toerïn II no. 8. 90. Het meisje dat een olifant werd. Een meisje van de marga Tompul wil niet trouwen en als men haar toch dwingen wil verandert ze tijdens de bruiloft in een olifant. — Cod. 5855 no. 12. De wijze der verandering lijkt op die in no. 16 en 38. 91. Si Kalio gaat drie jaar op reis en spreekt met zijn verloofde af, dat degeen die vóór die tijd trouwen zal in een aap zal veranderen. Er komt een dubbelganger van Si Kalio ; als haar vader haar met deze wil laten trouwen wordt ze een aap, maar als de echte Si Kalio komt verandert ze weer in een mens. — OBT no. 5. Andere voorbeelden van mensen die in apen veranderen in no. 16, 38 en 117. Bij no. 16 a is behalve het reeds genoemde Filippijnse verhaaltje ook nog te vergelijken Fansler p. 413 ev. Een Voor-Indies verhaaltje van een prinses die in een aap veranderde en door haar verloofde onttoverd werd is McCulloch, Bengali Household Tales p. 279. IV. Verhalen over geesten. De geesten, die in de verhalen optreden, dragen gewoonlik echt Batakse namen, ook waar het verhaal aan den vreemde ontleend is. Soms wordt eenvoudig begu, het algemene woord voor geest, gebruikt, of djolma so begu, dat een of ander monsterachtig wezen aanduidt, hetzij een mensenetende reus of een mens in afzichtelike vermomming. Een meer speciale naam is homang, maar ook van deze wezens bestaat geen overal geldig signalement. Vaak wordt van hen verteld, dat ze dobbelen in de bossen, en een vaste trek is, dat ze doodsbang zijn voor honden. Dwergen, zoals hun Maleise naamgenoten de këmang, zijn ze niet. Guru Tinandangan, die beweert er zelf een gezien te hebben, beschrijft ze (Cod. 3402 p. 303) als wezens met lange rode haren, witte ogen, grote witte tanden en lange, scherpe, gele nagels ; hun voeten staan achterstevoren, en ze roepen steeds hoë, hoë 1 Als ze een mens in het bos zien maken ze, dat hij de weg terug niet meer 116 424 kan vinden en doden hem. Andere bosspoken zijn Datu Sulambak Golang- golang, in Mandailing Dja Sulembe genoemd, in Minangkabau Si Kulambai (zie boven blz. 26 n. 1) en de antuara, letterlik ficusboomspook. Deze beiden zijn erg verzot op vlees. In de Mandailingse verhalen komen ook aan het Minangkabaus ontleende namen als djihin of djim en urang bunijan voor. Wij noemen eerst (92—101) de verhalen, waarin de aanraking der mensen met de geesten van vijandige aard is, daarna (102—109) die, waarin een meer vriendschappelik verkeer wordt beschreven. 92. Si Radja Lundu di Pahu. Inhoudsopgave boven blz. 37 evv. naar Cod. 3414 p. 279—291 ; Toba. Andere redacties : a. Torsa-torsa no. 4 : A (jongste van zeven vrouwen door haar medevrouwen in het water gegooid) B (zoon Si Lundu ni Pahu) C (hij overwint buffelhoeders in het spel, deze binden hem ; in zijn weeklacht noemt hij zijn moeder, waardoor zijn vader hem herkent) E (medevrouwen op de trap gebonden en betreden), b. Si Tumbur ni Pahu, OBT no. 6 : ABC, ongeveer als de vorige variant. Voor-lndiese varianten van dit verhaal vindt men bij Parker no. 48 opgegeven. Het Bataks stemt het meest overeen met Day, Folk-tales of Bengal no. 7. Het volgt het Voor-lndiese origineel vrij getrouw ; sommige afwijkingen zijn uit de invloed van andere verhalen te verklaren. Zo is het verbod, de jongen vondeling te noemen, ontleend aan het sprookje van het huwelik met een hemelse prinses (no. 115—117), de straf van het betreden aan no. 69 of 78. De Voor-lndiese raksasï is een homang geworden. In de Voor-lndiese varianten zijn de vrouwen' die in het ravijn geworpen worden, gewoonlik zeven in getal, hier is de homangvrouw de zevende. Daar bewaart de jongste der zeven vrouwen haar portie van de zes kinderen, en verdeelt deze voorraad wanneer haar eigen kind geboren wordt ; op dezelfde wijze redt de Bodhisattva zijn vrouw in Jataka no. 193. Deze list was de Batakse verteller blijkbaar te ingewikkeld. In de Voor-lndiese varianten wordt de jongen gewoonlik door de raksasï met een Uriasbrief naar haar ouders gestuurd ; deze episode moet ook in het Bataks oorspronkelik tot het verhaal behoord hebben, zoals blijkt uit 142 b, een verhaal waarin eveneens een Uriasbrief voorkomt, en waarvan de held de naam Si Pau Londu draagt, die identiek is met Si Lundu ni Pahu. — Vgl. over dit verhaal nog Cosquin, CPL I, Intr. p. XXX. Een veel meer van het origineel afwijkende Balinese bewerking vonden wij nog vermeld bij Juynboll, Catalogus p. 180 (Cod. 4475). — Over het motief van het leven van een reus, dat in een vogel of voorwerp ligt, is zeer veel geschreven ; we noemen slechts Bolte-Pollvka III p. 439 evv. en uit de laatste tijd Kathasaritsagara Tawney-Penzer I p. 129 evv. ; Indonesiese voorbeelden bij De Vries Volksv. I no. 16 en 66 in de aantekeningen. 93. Nan Tarondi. Si Toga Samosir, Si Radja Pandiangan en hun zuster Nan Tarondi woonden dicht bij het Tobameer. De laatste wordt door een geest meegenomen naar zijn huis in het woud. Haar broers bezoeken haar en krijgen van de geest kleine stukjes bouw materialen, die bij hun thuiskomst in grote hoeveelheden veranderen. Later krijgen ze paarde- en andere luizen, die paarden en andere dieren worden, en zand en kurkuma, dat in zilver en goud verandert, 117 425 terwijl hun zwager hen ook tegen hun dorpsgenoten beschermt. Hun zuster vaart in een prauw, die haar man uit een singkut-blad getoverd had, naar hen toe ; op twee vadem afstand van het land vat ze het plan op, niet naar haar man terug te keren, en verdrinkt. — Cod. 5855 no. 22. a. Sinaboru Saroding, Pustaha no. 8 (Cod. 3430) ; Toba : Deze redactie is op enkele punten wat onduidelik, maar stemt over het geheel met de jongere Mandailingse overeen. Sinaboru Saroding heeft heeft hier zeven broeders, n.1. Si Toga Samosir, Si Toga Pandiangan, Si Toga Sitindjak, Si Naga, Si Torang na bolon, Radja Humahap, d.i. Nainggolan en Si Tohang na bolon. De geest heet Guru So Dungdangon. De namen der broeders vinden we bij Warneck, Wörterbuch p. 252, onder de marga’s die tot Lontung behoren, behalve Sitindjak, maar ook dit is volgens een aantekening van vdT. de naam van een marga. Hieruit blijkt, dat we met een stamlegende te doen hebben. Sinaboru Saroding wijst eerst alle aanzoeken af, maar ten slotte neemt ze Guru So Dungdangon om zijn mooie kleren (vgl. Dandouau p. 209). Het huis van de geest stond in een hol (vgl. Westenberg, BKI 5, VII p. 233) ; de trap was van ijzer, de vloer en het dak van tin, als bindtouwen dienden armringen, de treeft op de haard was van schedels, als brandhout dienden beenderen. Si Toga Pandiangan en Sitindjak kijken te gauw in de zak die ze van hun zwager gekregen hebben en vinden niets dan kurkuma, de anderen wachten tot er zeven dagen om zijn en vinden goud (vgl. Uitg. Bat. Inst. no. 18 p. 36). Als ze verdronken is verandert Sinaboru Saroding in een rots in het meer, dicht bij de oever. b. Si Boru na Tumandi, Meerwaldt, Handleiding p. 133—138 ; Toba, heeft hiermee wel enige overeenkomst : ze trouwt met een homang, de zoon van Datu Sulambak Golang-golang, nadat ze alle andere aanzoeken uit ijdelheid heeft afgewezen. Haar moeder wenst nog een zoon te krijgen ; de sibaso beveelt, goud te begraven (vgl. no. 9); als de zoon ziek is en het goud weer opgegraven moet worden verhindert de homang dit door zijn toverkunst, zodat de jongen sterft. Si Boru na Tumandi krijgt geen kinderen, springt in het water en wordt een watergeest. Bij het vaartuig uit een boomblad vgl. het vaartuig uit rijst in OBT p. 84, uit een zakdoek in Sangirese Teksten BKI 5, X p. 17. De geschenken van een geest die in goud veranderen vgl. no. 107. 94. Si Boru Gagan di Halto wordt door haar broer aan een homang ten huwelik beloofd, en als hij zijn belofte niet vervult geschaakt. Haar broer bevrijdt haar ; in de strijd veroveren de homangs het boveneinde van het toverboek van Datu Si Rengrung Porminahan, dat als trap gebruikt werd. — Cod. 3400 p. 119—135 ; Toba, afkomstig uit Huta Gaol ; geschreven door Guru Saniang Naga. a. Een ander verhaal van een meisje door een homang ontvoerd 118 426 bij Westenberg, BK1 5, VII p. 232 ev. = BV p. 89 ev. = Bezemer, Volksd. p. 181 ev. De pustaha als trap gebruikt, vgl. no. 6 E. 95. Si Tarungtung. A. Een geest neemt de gedaante aan van Si Tarungtung’s schoonzoon, Radja Pangenggang Bosi, en betwist hem zijn vrouw. B. Nadat een vergadering vergeefs getracht heeft, de kwestie op te lossen, luistert een arme blaasroerschutter de oplossing van een aap af. C. Hij laat de beide pretendenten een pauk de berg opdragen, waarin een kind verborgen zit (gordang ling). Het kind luistert af wat ze zeggen en wijst de ware echtgenoot aan. D. De geest wordt gedood door hem in een ijzeren blaasroer te laten kruipen. E. De blaasroerschutter krijgt als beloning een dochter van Si Tarungtung tot vrouw. F. De verwanten van de geest verwoesten het dorp van Si Tarungtung. De blaasroerschutter trekt van de ene plaats naar de andere en sneuvelt ten slotte in de strijd tegen de geesten. G. Zijn zoon, Radja Toga di Uhum Habonaran, krijgt een kind met zeven hoofden, dat mensen eet. Hij roept door zijn mandolinespel de tussenkomst in van Si Tuan Batara Guru, die het kind in de hemel laat halen en omvormt. H. De jongen wint in de hemel bij het dobbelspel, verwerft twee vrouwen en keert naar de aarde terug. — Cod. 3398 p. 24—71 ; Toba. Dit stuk bevat drie verhalen (A—E ; F ; GH), die slechts in uiterlik verband zijn gebracht door de verwantschap der hoofdpersonen. Hieraan gaat nog vooraf een beschrijving van het huwelik van Radja Pangenggang Bosi. Andere voorbeelden van omvorming in de hemel (G) zijn no. 113 en 114. Van het geest-dubbelganger motief (A E) vinden we twee toepassingen, n.1. Ai de twist gaat om een vrouw, A2 om een kind. De opmerking van vdT, BL IV p. 47 slaat op ons verhaal. Andere redacties : a. Si Pandan, Cod. 3412 p. 182—185 ; Toba Ai BDE. b. Warneck, Religion p. 81 ev. = Hambruch, Malaiische Marchen no. 37 ; Toba : AiCD. c. Cod. 5867 no. 12 : AiC. d. Manggarang-guring begu, BL II p_ 292 295, een raadselverhaaltje uit Angkola, Batang Toru dialekt ; inh. Pleyte BV p. 99 evv. = Bezemer, Volksd. p. 177 ev. : AaCD. e. Përbiron Si Singkam dëkët Si Barbarën, BL III p. 260—272 ; Dairi ; inh. Niemann, BKI 3, I p. 299 evv., Pleyte BV p. 288 ev. : C. In deze en de beide volgende varianten gaat de twist over een kind, maar niet tussen mens en geest, doch tussen twee vrouwen (Salomo s oordeel. Toen zendeling Nommensen het bijbelse verhaal vertelde en aan een Bataks hoofd vroeg, hoe hij de zaak beslist zou hebben, kreeg hij de „sprekende pauk methode” tot antwoord, Rhein. Missionsber. 1864). f. Patik dohot Uhum ni halak Batak (Singapore 1899) p. 99—100 ; Toba : C. g. Cod. 5879 no. 5 : C (De radja stelt hier 119 427 eerst voor, het levende kind door te hakken, wat de echte moeder niet wil ; wel invloed van het bijbelse verhaal), h. Torsa-torsa no. 5 ; Toba : B (de moeilikheid is hier, een naam te vinden voor Tuan Singamangaradja). i. Weekblad „Sumatra”, le jaarg. no. 21—23 : AiB (het derde stuk, waarin het vervolg, hebben wij niet kunnen raadplegen). Het stuk is uit Toba, van dezelfde schrijver als no. 245. j. Karo : Turi-turïn kalak des : Ai (twee gelijke mensen, geen geest) C. Var. uit Indonesië: Atjeh, Van Langen, Handleiding p. 74—78- A 2 (andere oplossing). Nias, TBG 31 p. 320, BK1 41 p. 370 evv. : A 2 C. Sel. Minah. Tontb. T. no. 131 : AiD. Van der Tuuk citeert nog : Angling Darma, VBG 25 p. 50 evv. : Ai. Het Sangirese verhaal BKI 44 p. 58 evv. wordt o.i! ten onrechte door Pleyte met het motief D in verband gebracht. Voor- I n d i ë : Van der Tuuk wijst reeds op Indiese oorsprong in BL IV p. 47 ; hij citeert Benfey, Pantschatantra I p. 116. Zie verder Bolte-Pollvka II p. 419’ev.; Parker no. 252. Dit betreft de motieven A en D. Over B, het afluisteren van een gesprek van dieren, dat ook in no. 103 voorkomt, zie Bolte-Pollvka II p. 481 en Kathasaritsagara Tawney-Penzer III p. 60 evv. C is ons niet van elders bekend ; het kan een verdere ontwikkeling zijn van de oplossing door een wedloop tussen mens en geest, waarbij de mens moe wordt, de geest niet. Dit vinden we in de Atjehse variant, en het komt reeds in Jataka no. 546, 7 voor, waar de twist om een wagen gaat ; dit ook in het Atjehs, Van Langen o.c. p. 80 evv. 96. Si Pangko-pangko en Si Mundi-mundi. Si Pangko-pangko houdt zich dood terwijl homangs bij hem in de veldhut dansen ; ’s ochtends vluchten ze weg en hij verwerft hun kostbaarheden. Zijn broer Si Mundi-mundi probeert het ook, maar wordt opgegeten. Si Pangko-pangko vervolgt de homangs en doodt ze op één na, die zijn broer weer levend maakt. Als de homang sterft, sterft ook Si Mundi- mundi weer. — Cod. 5879 no. 8. Een Toba’se redactie van ditzelfde verhaaltje : a. Uitg. Bat. Inst. no. 16 p. 22—26 (hierin planten van moeders okselharen, vgl. no. 77 A). Een dergelijk avontuur met geesten : b. Cod. 5871 no. 9. c. Cod. 5886 no. 3. d. Cod. 3417 p. 256—257 ; Toba. 97. Si Tolong en zijn jongere broer Si Torop gaan het bos in omdat ze niet op een feest genodigd worden. Si Torop klimt in een boom om honig te halen. Datu Sulambak Golang-golang doodt hem en gooit de stukken van zijn lijk naar beneden, maar Si Tolong bindt het spook, dwingt hem, zijn broer te doen herleven en leert van hem de levendmakings- en de masseerkunst. — Cod. 3401 p. 157 ; Toba. a. Karo : Këdjadin Lëbah, tekst en vertaling Neumann, MNZ 50 p. 33—40. b. Een enigszins overeenkomend verhaaltje van een palm- wijntapper is Cod. 5886 no. 2. Vgl. ook no. 6 AB. 98. De Bultenaar en de Blinde. A. Ze worden het bos ingejaagd. De blinde vangt toevallig een hert of dwerghert. B. Ze vangen een slang, die hun soms een wensring geeft. C. Ze komen in het huis 120 428 van een reus, jagen de eigenaar bij zijn thuiskomst schrik aan (b.v. door een aubergine te laten zien, zeggende dat het hun slagtand is, enz.) en nemen de schatten mee. D. Ze slaan elkaar gezond. E. Ze stichten een dorp en doen een eed, dat het op het gebied van hun vader staat. De vader wordt ziek, de sibaso zegt hem, dat de radja van het nieuwe dorp zijn zoon is ; hij verzoent zich met hen. — Geen redactie bevat alle trekken. D komt ook als afzonderlik verhaaltje voor, zie no. 207. a. Cod. 3417 p. 71—72 ; Angkola, Si Bungkuk en Si Sumalin : BADC (hier is het een dorp van mensen, waar ze binnendringen), b. Cod. 3421 p. 106—123; Angkola, Dja Pagombung en Dja Pabohong: ADBE. c. OBT no. 15, Si Djambungkuk en Si Djampitung : ACD. d. Cod. 5861, Si Djambungkuk en Si Djampitung: C (geestedorp, ze verdrijven de bewoners met geurkruiden) D, daarna nog verteld hoe ze trouwen ; de jongste van zeven zusters stemt toe met Si Djambungkuk te trouwen, zonder dat ze weet, dat hij van zijn bochel genezen is (vgl. no. 78 B). e. Cod. 5886 no. 4, Si Ambungkuk en Si Ampitung : C (als in de vorige variant) D. f. Si Tagan Dori, Dairi’se tekst BL III p. 273—287 ; inh. vdT BL IV p. 100 ev. ; Pleyte BV p. 102 evv. bevat eveneens een bezoek in een huis van geesten in het bos, doch de held jaagt hen hier schrik aan op een andere wijze, nl. door te midden van hen neer te ploffen. Indonesië: De Vries, Volksv. no. 13 geeft dit verhaal naar Jonker, Rottineesche Teksten no. 55 en noemt een variant van Java en een van Hatmahera. In alle drie komen de episodes C en D voor, de hoofdpersonen zijn hier echter een blinde en een dove. Filippijnse varianten bij Fansler no. 6. V o o r - I n d i ë : Het verhaal van de blinde en de dove bij Frere, Old Deccan Days p. 228 evv. komt tot in kleinigheden met de Indonesiese varianten overeen. Zie verder Parker no. 137 en 142 ; McCulloch, Bengali Household- tales p. 265. De strijd tegen de reuzen herinnert in sommige varianten van het verhaal van de blinde en de dove en in f aan die tegen de tijgers in no. 66. Elders worden dieven verschrikt door een deur onder hen te laten vallen of zelf onder hen neer te ploffen, zie Cosquin, CPL 1 p. 243 en Bolte-Polivka I p. 254 en 521 evv. Ook bij het afwringen van de staart van de klapperaap in f (waardoor nog weer eens op een andere wijze dan in 29 B en 38 C diens korte staartje verklaard wordt) is no. 66 te vergelijken. De figuur van Si Tagan Dori herinnert overigens aan de Uilespiegelver'halen, zie no. 189G, 197 W en Y. 99. Het bezoek bij de menseneters. A. Enige personen komen in een dorp van menseneters. B. Ze krijgen mensevlees maar gooien het door het vloergat weg. C. Soms worden ze opgegeten, en de verdere avonturen worden beleefd door anderen, die hen gaan zoeken. D. De menseneter wil hen doden als ze slapen ; ze houden elkaar wakker en bedelen hem geschenken af. E. Ze ontsnappen door een gat dat ze in de vloer gehakt hebben. F. Voor hun vlucht hebben ze pisangstammen op hun slaapplaatsen gelegd. G. De achtervolgende 121 429 reuzen zakken door een vlonder, dié de vluchtelingen half doorgekapt hebben. H. Ze keren terug en nemen de schatten uit het verlaten dorp mee. Deze episodes zijn als volgt over de varianten verdeeld : a. Cod. 5879 no. 23 : A (zeven rotanhalers bij djolma so begu) BEFGH. b. Uitg. Bat. Inst. no. 16 p. 31—32 ; Toba : A (zeven rotan halers bij homang) C, de anderen vluchten, de achtervolgende homang door tijger verscheurd, c. ibid. p. 20—21 : A (arme drommel bij homang) BEG. d. Cod. 5867 no. 14 : A (drie vrouwen bij begu) ; de eerste krijgt goud van meisje, wordt door begu achtervolgd, stuurt honden op hem af ; de andere twee vluchten : EF. e. Cod. 5886 no. 9 : A (drie vrouwen bij Si Ruhak-rahik, een reus met een lichaam vol gaten) CF, ze doden de reus, H. f. Cod. 5868 no. 3 : A (zeven zusters bij begu) DF. g. Cod. 5891 no. 3 : A (zeven zusters bij djolma so begu, ze komen er zoekende naar een gouden kom ; de oudste zes vluchten, maar laten hun jongste zuster achter) EFG ; de jongste vindt de kom, wordt door een schildpad naar huis teruggebracht ; deze krijgt als beloning zijn schild ; ze treedt op de zusters (vgl. no. 69) ; het vervolg is no. 78 j. Dergelijke verhalen zijn behandeld door De Vries, Volksverh. no. 16. Vgl. ook Dixon p. 227 evv. en voor verhalen buiten de Archipel Bolte-Polivka 1 p. 122. G ook nog in een verhaal van Sangir, BK1 5, VIII p. 368 ; Halmah. BKI 72 p. 147. 100. De zeven zusters. A. Si Tapi Singgar ni Mata ni Ari volgt haar gouden kom, die haar zes zusters hebben laten wegdrijven. B. Ze komt bij een menseneetster, die haar een schedel als baby te verzorgen geeft. C. Ze doet dit zonder morren, krijgt van de mensen eters gouden sieraden en gaat terug. D. Onderweg komen uit bomen een schone prins en slaven te voorschijn. De prins, Radja Marsunsang Ari, wordt haar man. E. In het dorp gekomen klimt ze in een pinang- boom. F. De huisdieren kondigen haar komst aan. G. De zes zusters gaan ook naar de reuzen ; vier worden er opgegeten. H. De andere twee raden Si Tapi Singgar ni Mata ni Ari, drek van haar kind in het eten van haar man te doen. Hij loopt weg, ze volgt hem, telkens komt ze bij mensen die iets verder zijn met de rijstbouw. Eindelik haalt ze hem in, maar terwijl zij slaapt verdwijnt hij. Ze volgt hem over zee op een vlot van pisangstammen, herkent in de bruidegom der overzeese prinses haar man, wordt door middel van een ring door hem herkend en met hem herenigd. Hun zoon zoekt zijn ouders, ontmoet weer dezelfde mensen, en komt bij hen. — Cod. 5889 en 5890. Een combinatie van twee verhalen, ABCEFG en DH. Het eerste komt grotendeels overeen met no. 69, met dit verschil, dat daar de tijger het meisje vijandig is, terwijl ze hier de menseneters door gedienstigheid voor zich wint. Het behoort tot de verhalen van het type ,,Frau Holle”. De Vries no. 23 noemt hiervan enige Indonesiese varianten, waaraan toe te voegen is de Javaanse Dongeng Brambang Bawang (volgens een aant. 122 430 van Prof. Hazeu). Zie ook Fansler’s aant. bij no. 47. Voor- en Achter- Indiese varianten bij Bolte-Polivka I p. 225, Cosquin, Les Contes indiens p 62 Parker no. 69 en 117. — De verhouding tussen no. 69 en 100 zouden we ons als volgt kunnen voorstellen: In het sprookje van het type „Frau Holle” hebben de Bataks de minder gewone voorstelling van de mensen eetster of tijger, die de heldin gunstig gezind is, vervangen door de gewonere (zie no. 99) van een vijandig wezen. Daardoor heeft de episode met de schedel zijn eigenlike zin verloren ; daardoor konden ook de zusters geen verlangen meer hebben om dezelfde tocht te doen, maar moesten op een andere manier gestraft worden (het betreden). — Bij het laatste gedeelte, de vrouw die haar man achterna reist, zijn te vergelijken verhalen van Selebes, Tor. Bar. Tor. lil p. 417 (no. 81), 431 (no. 94) ; Minah. Tontb. T. no. 21. Rotti, Jonker Rott. T. no. 16. 101. De luistergeest. Een geest luistert af, dat een man ’s avonds tegen zijn vrouw zegt, van plan te zijn in het bos rotan te gaan halen. Hij neemt de gedaante van de man aan en ontvoert de vrouw en haar zoontje. De jongen ziet, dat de geest geen neus heeft, waarop ze vluchten. Weer voert de geest haar weg met huis en al, maar terwijl hij slaapt vluchten ze voor goed. — Cod. 5868 no. 6. Het beluisteren van een afspraak wordt door de Gajo’s van de lijkspoken (apah) verteld (SHH no. 40). 102. Si Bëge. A. Hij gaat kamfer zoeken. De dochters van de kamfergeest bezoeken zijn hut en koken van de gespilde rijstkorrels en visgraten een maal voor hem. Hij bespiedt ze, grijpt de jongste, Nan Tampuk Ëmas, en trouwt met haar. B. Als voorwaarde stelt ze, dat hij haar geen veldarbeid zal laten verrichten, niet laten koken, geen water laten dragen en niet laten dansen. C. Ze verschaft hem rijkdom door haar wonderring. D. Hij geeft een feest ; een neef van hem vraagt haar, te dansen. Ze gaat weg. E. Si Bëge volgt haar en wordt toegelaten in het hol in de rotswand waar haar vader woont. F. Zijn ouders geven een feest in de hoop, hem te bevrijden ; daar ze verzuimen een voorbijkomend guru uit te nodigen worden ze in steen veranderd. Si Bëge kan men nu nog horen fluitspelen op de Dëlëng Përbangsin. — Cod. 3399 p. 5—32 ; Dairi. a. Een Toba’se redactie in Cod. 3415 p. 214—229 : Si Pege, een arme jongen, speelt net zo lang op de fluit tot het God begint te vervelen, en Hij een stuk goud voor hem naar beneden gooit (vgl. no. 187)’. Daarna A (hij is hier niet in het bos om kamfer te zoeken, maar legt een veld aan. De jongste homang-dochter verandert zich in een slang, een rups, een vis, een blad, maar hij laat haar niet los) B (voorwaarde : hij mag niet zeggen, dat ze in het bos gevonden is) D (de moeder van Si Pege overtreedt de voorwaarde door het zoontje voor kind van een homang-dochter uit te schelden) E (hij vindt haar niet en gaat weer fluitspelen tot hij verhongert), b. Si Baun PedjeJ, BL II p. 1—16 ; Angkola ; inh. (met veel fouten) van Pleyte BV 123 431 p. 91 evv. : In het begin vindt de held, geholpen door een schildpad, veel kamfer (vgl. no. 145), maar zijn makkers gaan er mee vandoor en laten hem achter). A (ze verandert zich in olifant, tijger) B (voorwaarde : hij mag haar niet vragen, hem te luizen) D (hij overtreedt de voorwaarde) E (ze gaat met hem terug), c. Kroesen vertelt in TBG 41 p. 269 evv. twee verhaaltjes over huweliken met een watergeest (het gehele over godsdienst handelende gedeelte van dit artikel ziet er niet zeer betrouwbaar uit) ; het tweede heeft het schema : AB (voorwaarde : niet aan afkomst herinneren) D. De verhalen waarin het meisje dier- of plantgedaante heeft, zijn behandeld bij no. 84. In de trek, dat de held zijn verdwenen vrouw volgt, komt dit verhaal meer overeen met die, waarin het meisje een hemelnymf is (115—117). Vgl. ook no. 134. Een voorbeeld, waarin het meisje een bosgeest is, is ook BKI 6, 1 p. 394 (= De Vries no. 78) en ibid. p. 391 (van Halmahera). Het koken uit afval ook in een verhaal van Madagascar, Dandouau p. 273 ; vgl. het koken van vis uit een stok in verhalen van de Filippijnen, F. C. Cole, Traditions of the Tinguian p. 17 n. 3. — Een Voor- Indies verhaal van een huwelik met een waternymf is Bompas no. 69. 103. Toras ni Tale. A. Verschillende werklui maken een beeld uit een stuk kernhout van een tale-boom. Datu Pangubung geeft het beeld leven. B. Het verandert in een zwaluw en vliegt de lucht in. Een blaasroerschutter schiet het neer, het valt in zee, een duiker duikt het op, Datu Pangubung maakt het weer levend, zodat het een meisje wordt. C. Haar makers en redders twisten over haar bezit ; een arme man luistert een gesprek van apen af, dat hem de juiste oplossing aan de hand doet. D. Elk van de medewerkenden wordt in een bepaalde verwantschapsverhouding tot haar gesteld, en ontvangt het door de adat voorgeschreven aandeel van de bruidschat, die Pardosir Dijapari voor haar betaalt. E. Ze laat haar man zweren, dat hij haar nooit aan haar afkomst uit het kernhout van een tale-boom zal herinneren. Haar medevrouw scheldt haar dochtertje, als het kind niet voor de achtste maal haar weefspoel op wil rapen, voor nakomeling van een stuk hout uit. De vrouw neemt haar kind, en verandert weer in hout. Haar man beneemt zich het leven. — Cod. 3417 p. 18—20 ; Angkola, Batang Toru dialekt. a. Toras ni Talis, Cod. 3416 p. 54—64 ; Angkola : ACDE. b. Toras ni Tale, Cod. 5879 no. 20: ACD. c. Ingevoegd verhaal in no. 181a (Js); Toba : ACD. d. Si Adji Portaba, Cod. 3401 p. 51—52 ; Toba : A ; uit het beeld ontstaat een man ; deze klimt met zijn zeven makers langs een neergelaten touw naar de hemel. Ze vragen Batara Guru om vrouwen. De god geeft aan Si Adji Pangubung zijn dochter, aan de andere zes vrouwen uit een buffel, een koe, een geit, een kip, een zeug en een teef ontstaan, aan het beeld een slavin. Ze keren naar de aarde terug en krijgen zonen (vgl. no. 88). e. Uitg. Volkslect. no. 455 124 432 p. 1—9 en 28—32 ; Toba : ACD (als inleiding tot 5 e). f. De inleiding tot 5f : ACD. g. De inleiding tot 5 g : ACD. Vgl. ook 6 B. Met het verhaal van het levende beeld (ACD) zijn twee andere verbonden : de kundige broeders die een prinses van een garuda redden (B) en het huwelik met een geest (E). Het lag voor de animistiese denkwijze der Bataks al zeer voor de hand, het uit een beeld ontstane meisje op te vatten als een boomgeest, en dus op haar toe te passen het verhaal van het huwelik met een geestmeisje (no. 102) of een meisje dat uit een plante-omhulsel te voorschijn is gekomen (no. 84 i). Het verhaal van het levende beeld komt voor in de Maleise Hikajat Bajan Budiman (TBG 41 p. 458 evv.), en is daaruit in het Bataks gekomen, gelijk blijkt uit het voorkomen ervan in een Batakse overlevering van dit sprookjesboek (no. 181). Andere Indonesiese var. zijn Gajo, SHH no. 41 ; jav. Vreede Cat. p. 212 ; vgl. ook Bezemer, Fabelen en Legenden p. 223—227. Het komt reeds voor in de Perziese redactie van het Papegaaiboek ; ook daar keert de vrouw in de boom terug. Fansler bespreekt dit en verwante verhalen op p. 128 evv. ; hij geeft van dit type geen Filippijnse voorbeelden. Zie verder Bolte-Polivka 111 p. 53 evv. — C vgl. no. 95 B. — B is eigenlik een geheel ander verhaal, dat met het levende beeld gemakkelik kon worden verbonden, omdat in beiden kundige makkers voorkomen. In zijn volledige vorm vertelt het, hoe een door een vogel ontvoerde prinses door kundige makkers of broers bevrijd wordt. Een herinnering aan dit verhaal is ook nog te vinden in het slot van no. 184, waar kundige makkers samen een vrouw verwerven. Het komt volledig voor in Torsa-torsa no. 33, doch dit gaat naar het ons voorkomt terug op „Twaalf vertellingen uit het Hoogduitsch overgebragt in de Mandhelingsche taal door den zendeling A. Schreiber, Batavia 1876”, waar we als no. 11 een vertaling van Grimm no. 129 vinden (De eerste druk van Torsa-torsa is van 1903). Indonesiese varianten : Gajo, SHH no. 35. Jav. MNZ 48 p. 77 evv. Mad. Juynboll Suppl. Cat. I p. 84. Sangir, BK1 44 p. 70 ; zie ook Fansler l.c. Madagascar: Dandouau p. 236; 294 evv.; 373. Voor- Indiese varianten bij Bolte-Polivka 111 p. 51 ev., Parker no. 82 en 109. 104. Si Panggondangi krijgt van zijn moeder geen eten. Een dochter van een menseneter neemt hem mee om met hem te trouwen. Haar vader kookt hem in een pot en ziet, als hij daaruit op een statie- kussen springt, dat hij een edelman is. Hij gaat voor zijn zwangere vrouw een neushoornlever zoeken, trouwt onderweg met Si Dajang Marela Bulan, maar wordt door haar verloofde Pardosir Dijapari gevangen genomen. De zoon van zijn eerste vrouw bevrijdt hem en brengt hem terug. — Cod. 3409 p. 41—48 ; Angkola. a. Een ander verhaal van een jongen die met een geestmeisje trouwde is nog Cod. 3410 p. 157—177 ; Angkola ; Si Bursok na Pitu (hier wonderlik genoeg de naam van één persoon). Vgl. ook no. 111. Het koken in een pot om de rang van Si Panggondangi te bepalen stemt overeen met de behandeling van de Halve (no. 113, vgl. ook 95 en 114). Over de proef met verschillende matten en kussens, waarvan hij het voor naamste kiest, zie men BL IV p. 21. 105. De vorst der jagers vindt in een hol een door de geesten ontvoerde reuzendochter en trouwt met haar. Als ze geen kinderen krijgen gaan ze haar vader, de vorst van Ruhum, bezoeken. Hij krijgt 125 433 daar ontzettend veel te eten, en zijn hand wordt door een reuzenmug afgebeten. Met grote schatten keert hij terug. — OBT no. 33. Een Toradja’s verhaal over een bezoek aan het reuzenland Rumi is meegedeeld Bar. Tor. Ill p. 449 no. 107. Ook daar komen de geweldig grote muggen voor. Ruhum is de Minanghabause vorm voor Rum. 106. Si Parsengge was een luie speler. Hij verdwaalt in het bos, en sterft van honger. Geesten maken hem weer levend. Hij woont in het geestedorp, tot zijn vader daar toevallig komt. Dan krijgt hij van de geesten een wensring en keert terug. — Cod. 3417 p. 77—80; Mand. 107. De gouden dissel. Een eerlike vrouw krijgt van een geest een gouden dissel, een oneerlike krijgt een dissel die in houtskool verandert. — Cod. 5886 no. 10 ; vertaling in De Vries, Volksverh. II no. 174. 108. Door de geesten ontvoerd. Een framboesialijder werd door de geesten meegenomen. Hij geneest van zijn ziekte, trouwt in het geestedorp, maar als hij bemerkt, dat hij met geesten te doen heeft, gaat hij weg en keert tot zijn eerste vrouw terug. — Cod. 5886 no. 19. Sel. Tor. TBG 52 p. 290 evv., een verhaal van een man die bij de geesten van zijn melaatsheid geneest. 109. Si Gundang en Si Gundung vangen een mombang marulang (grote steen die voor een geest gehouden wordt) aan hun hengel. Ze kunnen hem niet ophalen, maar vinden later hun hengel terug en vangen daarmee massa’s vis. — Cod. 3422 p. 111—115 ; Mand. V. Tochten naar Onder- en Bovenwereld. Een biezondere groep van verhalen over geesten zijn die, waarin de held een bezoek brengt bij de geesten in de Onderwereld. No. 110 is het algemeen in Indonesië verbreide type ; no. Ill en 112 wijken daarvan af. In no. 113 wordt de tocht van de Halve naar de Bovenwereld beschreven ; grote overeenstemming daarmee heeft 114, waarin echter de Kalebas niet zelf naar de hemel reist, maar er door boden van de Oppergod gebracht wordt, evenals de Zevenkoppige Menseneter in no. 95. Hierop laten wij volgen de vijf grote, zeer populaire Batakse heldenverhalen. No. 115—117 behandelen het thema van het huwelik met een hemelse prinses ; hier gaat de held naar de Bovenwereld om zijn verdwenen vrouw te zoeken. No. 118 hebben we hier geplaatst omdat het met het begin van het vorige verhaal overeenkomt. In no. 119 strekken de zwerftochten van de held zich door Onder-, Midden- en Bovenwereld uit. 110. De twist tussen Si Sangmaima en Datu Dalu. A. Si Sangmaima leent van zijn oom Datu Dalu een lans, hij treft daarmee een wild zwijn, dit verdwijnt met de punt van de lans in de onderwereld. Datu Dalu eist de lans terug. Si Sangmaima daalt in de onderwereld af ; de dochter van de vorst der onderwereld blijkt door de lanspunt gewond te zijn ; hij haalt de lanspunt uit de wond, geneest haar en trouwt met haar. De onderwereldbewoners willen hem doden ; hij ontvlucht door een list. Hij geeft de lans aan Datu Dalu terug. B. Als 126 434 Datu Dalu een blad van zijn pisang heeft afgeplukt, eist hij, dat hij hetzelfde blad weer aan de plant zal vastmaken. C. Si Sangmaima en Datu Dalu smeden samen. Datu Dalu laat het ijzer van Si Sangmaima in het vuur vallen, zodat het verteerd wordt. Si Sangmaima eist hetzelfde ijzer terug. D. Ze bestrijden elkaar met tovermiddelen ; het dorp van Datu Dalu verandert in een meer, dat van Si Sangmaima in een poel. E. Si Sangmaima stelt zijn toverkunst te boek ; het geschrift verbrandt op een blad na ; daarvan is de tegenwoordige toverkunst afkomstig. — Toba’se tekst en Duitse vertaling in A. Schreiber, Kurzer Abriss einer Batta’schen Formen- lehre. Inh. van Pleyte BV p. 143 evv. Deze tekst is ontleend aan pustaha no. 8 (Cod. 3430). a. Cod. 3417 p. 244—250 ; Toba : A (vooraf gaat nog, dat Si Sangmaima, omdat zijn amanguda Datu Dalu hem geen zaairijst wil geven, okselharen plant, waaruit met rijst en geld gevulde kalebassen opgroeien (vgl. no. 77 A). Si Sangmaima gebruikt bij het oversteken van de Aek Porsalinan zijn pustaha als brug (vgl. 6E), daar hij, dien het water aanraakt, een geest wordt) CD (het meer heet Lobu Tala) E. b. Cod. 3401 p. 59—61 bevat een afschrift van een stukje uit een pustaha te Londen. Het is niet zeer duidelik. De oorzaak van de twist schijnt hier een geheel andere te zijn ; van de lans en de tocht naar de onderwereld wordt niet gesproken ; duidelik is echter de episode B. c. Cod. 3400 p. 190—212 ; Toba (niet gelezen). d. Cod. 3406 p. 214—241 = 3419 p. 29—41 ; Toba (niet gelezen). e. Cod. 3414 p. 311—344 ; Toba (niet gelezen), f. Malijot en Malijat, Neumann, Het Pane- en Bilastroomgebied 111 p. 312 n. = BV p. 158 ev. : A. g. Radja Këlewët en Kërakap ni Pane, MNZ 47 p. 152 evv. ; Karo : A. h. Si Sëlido, Dairi’se tekst in BL III p. 219—260 ; inh. Niemann BKI 3, 1 p. 293 evv., verbeterd in Tijdschr. v. Need. Indië 3e Serie 4e Jaarg. I p. 301 evv. ; Pleyte BV p. 160 evv. : AC. i. Torsa-torsa no. 18 en 19 ; Toba : A, wraak door geleende vogel imbulu man. j. Uitg. Bat. Inst. no. 18 p. 49 ev. ; Toba : A. Dit verhaal en zijn verwanten is reeds vaak besproken, het laatst door Dr. J. de Vries in zijn artikel : Het sprookje van Sterke Hans in Oost-Indië, Ned. Tijdschr. voor Volkskunde 29 (1924) p. 97 evv., speciaal p. 111—120. Een opsomming van Indonesiese varianten vindt men in de aan tekeningen bij De Vries, Volksverh. no. 47. (Het daar als 5de genoemde verhaal van Borneo moet vervallen ; in de plaats daarvan komt 'het Makassaarse verhaal, Matthes, BKI 4, X p. 441 = Bezemer, Volksd. p. 369, dat bij vergissing onder 2 is geraakt). Te vergelijken zijn nog een verhaal van Borneo (Rutter no. 2), waarin een krokodilleprinses van een gouden haarnaald in haar keel bevrijd wordt, en twee van Rotti (Jonker, Rott. T. no. 20 en 21), waarin de held een haai van een haak bevrijdt. In alle varianten gaat het om het terughalen van een verloren voorwerp. Soms was dit voorwerp geleend, terwijl de eigenaar weigert er iets anders voor in de plaats te ontvangen ; dit wordt de aanleiding tot de tocht naar 127 435 de onderwereld ; na zijn terugkomst wreekt de held zich op een of andere wijze over de onredelike eis. Dat deze trek oorspronkelik bij het verhaal behoort, maakt de Afrikaanse parallel, aangehaald bij De Vries p. 115, wel zeer waarschijnlik. Van de Indonesiese varianten is ze het duidelikst in het Tontemboanse verhaal van Tengker en Kawulusan, en in het Bataks treedt de antagonie van eigenaar en ontlener biezonder sterk op de voorgrond. Dit verklaart verschillende eigenaardigheden van de Batakse varianten, nl. het op de achtergrond treden van de tocht naar de onderwereld, zodat het gedeelte A geheel gewijzigd kan worden, de belangrijke plaats die de wraaknemingen (B en C) innemen, benevens de toevoeging van de episode D. Van wraakneming is geen sprake in f ; tooh begint hier de antagonie reeds bij de moeders van de beide helden, en duidelik is geformuleerd, dat Malijot de bijl terug eist en niets van vergoeding van de waarde wil weten. Ook in g wordt van geen wraak gesproken, maar hier is de hele tocht naar de onderwereld niets anders geworden, dan een van de vele pogingen van Kërekap ni Pane om zijn jongere broer te doden, een motief dat hier op dergelijke wijze is uitgewerkt als in no. 119 D en 138. In h is de hele tocht naar de onderwereld verdwenen. Si Sëlido wordt door zijn oom gemaand om de beitel terug te geven, die zijn vader vroeger geleend had. Hij kan deze niet vinden, tot de levensgeest van zijn vader in de gedaante van een wild zwijn hem de plaats meedeelt waar de beitel ligt. De geesten der gestorven verwanten verschijnen in de Batakse verhalen gewoonlik in de gedaante van een kiekendief. Dat het hier een wild zwijn is, herinnert nog aan de vorm van het verhaal, zoals die in het Toba’s bewaard is gebleven, i komt in vele opzichten met h overeen : Pambarbar Pande Ruma bouwt een fraai huis voor zijn broer Dungdang so Aloon, en daarna een nog fraaier voor zijn zoon Si Talagalang di Pahu. Daartoe leent hij van zijn broer een beitel, een bijl en een dissel. Voordat hij ze terug had kunnen geven stierf hij. Dungdang so Aloon eist de gereedschappen van Si Talagalang di Pahu terug, en dwingt hem, als hij ze niet vinden kan, het huis te ontruimen. Hij gaat naar het graf van zijn vader en ziet een gat in de grond, waardoor hij naar de onderwereld afdaalt. Daar ziet hij allerlei wonderlike zaken, tot hij eindelik bij zijn vader komt. Deze deelt hem mee, waar de gereedschappen liggen, maar beveelt hem tevens, na zijn terugkomst muziek te maken, opdat de geest van zijn vader in zijn moeder zou varen en zelf de gereedschappen aan de eigenaar terug zou geven. Dit gebeurt, en Si Talagalang en zijn moeder betrekken het huis weer. Hier is dus de tocht naar de onderwereld behouden, maar het doel is niet, daar het verloren voorwerp terug te vinden, doch de geest van den gestorven vader te raadplegen, h is nog iets verder gegaan en heeft dit raadplegen in de bovenwereld geplaatst, maar in het varken weer een oude trek behouden, j is een kortere redactie van i. Over de verwanten van ons verhaal buiten Indonesië zie men het artikel van Dr. De Vries. Dixon p. 215 wijst nog op een variant uit Japan en vestigt er de aandacht op, dat het verhaal ook op de Noordwestkust van Amerika bekend is. De onmogelike eis, een geleend voorwerp terug te geven nadat dit verloren geraakt of vernietigd is, komt ook voor in een verhaal van de Filippijnen (Fansler no. 5) en een van Ceylon (Parker no. 203). De list waardoor Si Sangmaima ontsnapt, het binden van een toorts aan de staart van een varken, heeft een parallel in Tontb. T. no. 37. Van de wraaknemingen behoort B reeds vanouds in ons verhaal thuis, zoals blijkt uit het Tontemboanse verhaal van Tengker en Kawulusan. Datzelfde kunnen we niet met zoveel zekerheid zeggen van C. Dit komt ook voor in 128 436 no. 188 Dï', en in no. 183 is het een zo natuurlike tegenhanger van het bedrog, door de smid tegen de tijferaar gepleegd, dat we geneigd zijn te menen, dat het daar in zijn oorspronkelik verband staat. De episodes D en E zijn als echt Batakse toevoegsels op ons verhaal te beschouwen. Ook Kawulusan in het Tontemboanse verhaal bezit tovermacht en doet daardoor de regenbui neerdalen, die zijn tegenstander verleidt, het blad van zijn pisang af te plukken. Maar in de Batakse varianten valt op de toverkunde van de held wel biezonder veel nadruk. Radja Këlewët stelt bij zijn vlucht uit het geesterijk een hele reeks van tovermiddelen op, en zo zijn ook de beelden, die Si Sangmaima bij de Aek Porsalinan plaatst, toverbeelden, de prototypen van de beelden waarmee nu nog de mensen de geesten op de vlucht jagen. Een strijd met tovermiddelen als in D komt ook voor in no. 218 en 247. In E is wel het sterkst de buitengewone tover macht van Si Sangmaima uitgedrukt: al de kunde van de Batakse datu’s is maar één blaadje van zijn toverboek, dat verder verbrand is. Ook buiten het verband van ons verhaal is Si Sangmaima als tovenaar bekend. Het woordeboek van Van der Tuuk geeft als andere vorm van de naam : Sangbaima, en zegt daarbij : eigennaam van een beroemden datu uit den ouden tijd. In Baima is het Sanskrit Bhima te herkennen. In de Oud- Javaanse Nawarutji wordt van deze bij uitstek populaire figuur onder de Pandawa’s een soort van tocht naar de onderwereld verteld, en het is niet onmogelik, dat dit de aanleiding is, waardoor Bhima bij de Bataks met de held van ons sprookje is vereenzelvigd (vgl. vdT. Kawi-Balin.-Ned. Wdb. IV p. 1041, waar o.i. een te direkt verband tussen ons verhaal en de Nawarutji wordt gelegd). In een pustaha van het Bataviaasch Genootschap (no. D 8) worden voor schriften gegeven voor het vervaardigen van een pagar (besohermmiddel) van Si Adji Sangbaima. De verschillende magiese tekeningen, die daarbij te pas komen, stellen Si Adji Sangbaima en zijn famielieleden voor. Er wordt gesproken van Batara Guru als grootvader van Si Adji Sangbaima ; zijn vader heet Tuan Sala di Purba ; deze heeft van zijn lievelingsvrouw zeven zoons, Si Radja di Holing na pitu sada ina ; Si Adji Sangbaima is de zoon van dé tweede vrouw. Zijn halfbroers zijn hem vijandig gezind. Verder wordt er gesproken van zijn zuster, Si Dajang Sintadoë, van een bruid, die hij eerst na zeven jaar, zeven maanden, zeven dagen en zeven nachten omzwervens verkreeg, en van verschillende schoonvaders. Dit alles doet meer denken aan het verhaal van Si Adji Marimbulu Bosi (no. 119) dan aan de twist van Si Sangmaima en Datu Dalu. Daar we van de ouderdom van het verhaal van IJzerhaar niets weten, is het niet uit te maken of ook hier Bhima met de held van een bestaand verhaal werd gelijkgesteld ; het zou ook mogelik zijn, dat Si Adji Marimbulu Bosi eerst later ontstaan is, waarbij dan flauwe herinneringen aan de figuur van Bhima zouden mee gewerkt hebben. Over de eigenaardige ontmoetingen in het geesteland, die in i voorkomen, zie no. 154. 111. Si Miskim. Inhoudsopgave boven blz. 39 ev. naar Cod. 3410 p. 219—222 ; Angkola. Andere voorbeelden van een tocht naar de onderwereld, waarin het gaat om het terughalen van verloren buffels, zijn ons niet bekend. — De vaak in de Batakse verhalen voorkomende trek, dat iemand of iets zo klein als een pinangnoot getoverd wordt, bijv. een man door de dochter van een geest, om hem tegen haar ouders te beschermen, of hem naar onder- of 129 437 bovenwereld mee te nemen, komt ook in Maleise verhalen voor ; zie bijv. Overbeck p. 134 (Hikajat Malim Deman) en vgl. een verhaal van Borneo, Ling Roth 1 p. 323. 112. Radja Manik Mortombuk Hobol en zijn beide broeders kunnen volgens een orakel slechts rijk worden door in het ravijn Si Randorung te springen. Ze doen dit met behulp van een mand, zodat ze ongedeerd beneden komen. Daar trouwt hij met een homangprinses. Nadat ze veel met het spel gewonnen hebben, keren ze naar de middenwereld terug. De held gaat Si Boru Surik Mulia Gading ten huwelik vragen, maar Nai Bagundam Bau Djelok dringt zich in haar plaats. Als tweede vrouw neemt hij Nai Bunga Pandan so Malos. Haar verloofde Pangalima na Kutamtaman belegert zijn dorp. Hij gaat hulp halen, maar blijft hangen bij Nan Tapi Ala Tinongtongan, met wie hij trouwt. Van haar wordt hij echter afkerig gemaakt op de wijze als in no. 221 C. Na zijn vertrek wordt zijn zoon, Radja Honas Mandailing, geboren, wiens geschiedenis dan volgt (no. 116 a). Deze en zijn vrouw bevrijden later zijn vader van Pangalima na Kutamtaman. — Toba-Bataks, verteld door de Radja Ihutan van Pasaribu Dolok tijdens een tocht van den heer E. Gobée, destijds Controleur B. B., in November 1913 door de onderafdeling Barus. N. Surman Lumban Tobing tekende het op, terwijl het slot in Sosor Gadong werd opgeschreven door de daar geplaatste Guru Ruben. De in het net geschreven tekst, welke nog door drie andere guru’s nagezien is, kregen wij door bemiddeling van Dr. G. W. J. Drewes. De homangs wonen hier blijkbaar in de onderwereld ; de gewone voor stelling is dat ze op aarde in de bossen huizen. Volgens een aantekening van Guru Tinandangan echter (Cod. 3402 p. 124) worden de homangs zowel in de onder- als in de middenwereld gevonden. 113. Si Adji Bahir-bahir, de Halve, gaat naar de hemel om door Batara Guru omgevormd te worden tot een kompleet mens. — Cod. 3400 p. 1—68 ; Toba. Inh. De Vries Volksverhalen II no. 146. Andere redacties : a. Cod. 3420 p. 61—84 ; Toba (niet gelezen), b. Cod. 3421 p. 130—149 ; Angkola. c. Torsa-torsa no. 28 ; Toba. d. Uitg. Bat. Inst. no. 18 p. 12—24 ; Toba. (Hiermee stemt bijna geheel overeen wat Warneck, Religion p. 50 ev. en p. 82 ev. meedeelt), e. ibid, p. 8—9 (geheel afwijkend). Andere verhalen over tochten naar God om verbetering van lot te vragen zijn : f. Cod. 5882 no. 16 : Aman Djangguwam heeft haren en nagels als een beer. Hij gaat God vragen, dat te veranderen, maar vergeet door de talrijke opdrachten, die hij onderweg krijgt, zijn eigen verzoek. Bij zijn thuiskomst brandt zijn vrouw hem de haren af, zodat hij prachtig glad wordt. g. OBT no. 28. Vorst Ongeluk gaat aan God de oorzaak van zijn ellende vragen. Hij komt bij een oud man, die hem een ficusboom laat zien, op welks 130 438 bladeren het lot der mensen geschreven staat. Hij ziet, dat hij tot armoede is voorbestemd en keert mismoedig terug. h. Pa’ Ndibi, Karo-Bataks verhaaltje uit de collectie Joustra, genoemd in MNZ 46 p. 371. — Vgl. ook no. 174, 175 en 181 J2. De verhalen over de Halve zijn te verdelen in : A. Een inleiding, waarin meestal de reden genoemd wordt, waarom een echtpaar een halve zoon krijgt. B. De tocht van de Halve naar de Oppergod. Onderweg krijgt hij vaak vragen mee, die hij aan God voorlegt. C. Hij wordt door God heel gemaakt. D. Zijn terugtocht, waarop hij de antwoorden op de vragen meedeelt, of het resultaat van Gods beschikkingen op de Hem gedane verzoeken ziet. Varianten uit Indonesië zijn genoemd bij De Vries no. 55. Toe te voegen : Sund. Pleyte, Pariboga no. 5 ; Juynboll, Suppl. Cat. p. 24, 38. ]av. MNZ 10 p. 235 evv. (Djaka Salining); Vreede Cat. p. 186 (Djaka Sulewah, half zwart half wit). Mad. Juynboll Cat. I p. 29 (zie ook ini. p. VI). Borneo, Ling Roth. I p. 301 ev. Parigi, TBG 40 p. 380. De Halve wordt genoemd in de Middel-]av. Tantu Panggeiaran, uitg. Pigeaud p. 83—84. Over het motief van de halfmens zie men behalve de door De Vries geciteerde plaatsen nog Anthropos 1926 p. 551 n., waar er op gewezen wordt, dat het in de Afrikaanse folklore veel voorkomt. Een voorbeeld uit Voor-lndië is nog Knowles, Folk-tales of Kashmir p. 69. A. De reden van de geboorte van een halve zoon kan zijn, dat de ouders gevraagd hebben om een kind, al is het maar een half ; zo in e en bij Warneck, Religion p. 50. Een dergelijke ondoordachte wens troffen we reeds in no 78 d aan en het is ook elders een gewoon motief : Jav. Hazeu, Hommage p. 23 n. Sel. Tor. Bar. Tor. lil p. 400, 402, 422. In Europa in de verhalen over Klein Duimpje, zie Bolte-Polivka I p. 389 evv. — De naam van de Halve is ook in a en c Si Adji Bahir-bahir ; in b : Si Adji Bariba, in d en e : Si Adji Sambola. B. De meest gewone weg naar de hemel in de Batakse verhalen is over de rots Nanggar Djati, en vandaar langs de wortels van de hemelse waringinboom omhoog. Bij de Toradja’s vinden we eveneens de voorstelling van een berg, waarlangs men naar de hemel klimt (Bar. Tor. III p. 407). Ook andere middelen om in de bovenwereld te komen worden echter aangetroffen : een neergelaten touw of haar, de regenboog, een vogel, die iemand naar boven draagt, een pijlenketting en het vliegbaadje der hemellingen. In ons verhaal en in de variant d gaat de weg over de Batu Nanggar Djati. Daarbij helpen dieren, evenals in no. 115 (mandi-zwaluw, beer, schubdier, en bij Warneck nog genoemd een grote kever ; over diens vermoedelike rol zie no 167). In b, c, f en g wordt niet gezegd, dat de tocht naar de hemel gaat ; in b bijv. heet het slechts : hij ging stroomopwaarts. — De vragen, die de held onderweg meekrijgt, zijn : b. Een bamboe vraagt, waarom zijn loten niet geplukt worden. Antwoord : er is een gouden pajung in verborgen, die moet de Halve er op zijn terugweg uithalen. Een rievierkolk, waarom zijn vissen niet gevangen worden. (In een hol in de rots ligt een stuk goud). Een lantjatboom, waarom zijn vruchten niet geplukt worden. (Aan de voet is een juweel). Een rotanplant, waarom hij niet gesneden wordt. (Aan de voet is een sibagandingslang met een parmijahan). Een schriftgeleerde, waarom zijn put overdag vol water, maar ’s nachts droog is. (Hij moet zijn dochter aan Si Adji Bariba tot vrouw geven), c. De duizendpoot krijgt op zijn verzoek veel poten in plaats van vier. De langgunggungplant wordt stinkend in plaats van welriekend, zodat de mensen hem niet meer plukken. De jeukverwekkende hoge djoring-pariraboom verandert in het lage, genees- 131 439 krachtige sibagurekruid. d. Een wei met enkel koeien en een wei met enkel stieren worden op hun verzoek vermengd. Het goed van een te rijk man gaat op zijn verzoek naar een aantal te arme mensen, f; Biring- en puru-lijders vragen een geneesmiddel voor hun kwaal. Twee dieven vragen straf, doch God belooft, hun vrede te schenken. Een kluizenaar vraagt om erkenning van zijn verdienste, maar God zegt hem ellende toe. g. De grassprieten en de buffels vragen naar de oorzaak van hun ellende. (Van een antwoord wordt niet gesproken ; de bedoeling is wel : deze is evenzeer gepredestineerd als het lot van Vorst Ongeluk). — Literatuur over dit motief bij De Vries t.a.p. — In d komt de Halve door de zeven hemelen ; in de onderste vijf ziet hij de geesten van mensen, die voor bepaalde misdrijven gestraft worden ; in de zesde ziet hij het voorbeschikte lot der mensen ; in de zevende woont God. — Een variant van de tocht naar God met vragen onderweg, waarin de held geen halve, maar een arme man is, werd meegedeeld door Dr. Kruyt (Brieven van den Zendeling Dr. Alb. C. Kruyt no. 74) : Pakasi, de arme, gaat naar Alatala, om te vragen, waarom het 'huis van de vorst is ingestort. Hij ziet onderweg o.a. zeven mannen, die steeds tussen hemel en aarde heen en weer moeten lopen ; zij waren dieven geweest, en God staat hun toe, hun leven over te doen. Pakasi wordt van zijn domheid genezen, krijgt van de dieven goud, en wordt de verbreider van de Islam in de Paloevallei. C. Het heel maken geschiedt door koken in een pot, zo ook in d ; in c door een slag op de schouder ; in b wordt niet gezegd hoe. Het koken op dezelfde wijze in no. 95 en 114. In e houdt de Halve zijn gestalte , zijn moeder gaat op een berg God beschieten om Hem te dwingen, haar kind te veranderen, maar ze krijgt ten antwoord, dat aan het door haar zelf gevraagde lot niets te veranderen is. In dit opzicht is hier overeenstemming met g. We hebben 'hier een poging om het verhaal van de Halve in overeenstemming te brengen met de leer van de onveranderlikheid van het lot. Deze versie is dus niet oorspronkelik, zoals Warneck, Religion p. 51 meent. In d mag de Halve zelf een nieuw lot kiezen, maar hij kiest weer hetzelfde ; zo ook in h. — Als Si Adji Bahir-bahir uit de pot komt, laat hij zich inspekteren door de zuster van Batara Guru, Sinaboru Sinsal-sinsal si sinsal na roa si pudji na djagar = Jonkvrouwe Bevitster, die aanmerking maakt op het lelike, die het mooie prijst. Zij komt overeen met de dochter van de Schepper, Bantiëli = de Kieskeurige bij de Toradja’s (Bar. Tor. III p. 381). 114. Radja Gundur di Lalo, geboren in de gestalte van een kalebas, wordt door twee geesten naar de hemel gevoerd en daar door Batara Guru tot een mens omgevormd. Hij leert kundigheden van dieren, verblijft een tijd bij de homangs, verwerft een vrouw, overwint op de hemelse markt een machtig tegenstander en keert met zijn vrouw met behulp van vliegbaadjes naar de aarde terug. — Cod. 3404 p. 42—88 ; Toba. Het is volgens Van der Tuuk (Wdb. p. 127) een der populairste verhalen. Vgl. no. 95 en 113. De geboorte in de gedaante van een kalebas is uit dit verhaal overgenomen in een redactie van Si Adji Marimbulu Bosi (119 g). Het komt ook voor in 116 a en in 167 zijn de kinderen bij hun geboorte zo groot als een kalebas. Elders : Tontb. T. no. 96 ; Parker no. 153. Vgl. ook boven no. 80 en De Vries, Volksv. no. 45. — Radja Gundur di Lalo komt op een tocht door de hemel in dorpen, waar alle inwoners een zelfde gebrek 132 440 hebben, bijv. een afgevreten neus, e.d. Dit is een trek uit de beschrijving van de geestewereld, zie Warneck, Religion p. 82. 115—118. Het verhaal van de badende hemelprinses, die door een aardbewoner verrast wordt en met hem trouwt (De Vries Volksv. no. 35) komt in de Batakse verhalenschat met twee verschillende inleidingen voor, n.1. : 1. De man vindt haren van de hemelnymf, die de rievier afgedreven zijn, en gaat er op uit om de vrouw te zoeken van wie ze afkomstig zijn (Si Malin Deman, no. 115). 2. De man drijft in een kist de rievier af naar de plaats waar de hemelse prinsessen baden. Hiervan zijn weer twee vormen te onderscheiden, n.1. : a. De held wordt dadelik na zijn geboorte in de kist gelegd (Radja Honas Mandailing, no. 116). b. Aan het afdrijven in de kist gaat vooraf de mishandeling van de held door zijn boze oom (Si Adji Urang Mandopa, no. 117). Dit boze-oom verhaal komt ook afzonderlik voor (Si Adji di Angkola, no. 118). 115. Si Malin Deman. A. Hij vindt haren en andere voorwerpen van een hemelse prinses in de vis Si Atirangga. B. Hij verrast haar bij een bezoek aan de aarde, ontneemt haar haar vliegkleed en trouwt met haar. C. Haar zwangerschapslusten. D. Geboorte van hun zoon. E. Na ongenoegen met haar schoonmoeder vindt ze haar vliegkleed en gaat met haar kind naar de hemel terug. F. Si Malin Deman gaat naar de hemel langs de Batu Nanggar Djati, geholpen door een leguaan. G. Onderweg heeft hij allegoriese ontmoetingen. H. Hij ontmoet zijn zoon, overwint Radja Badjunte en andere tegenstanders, maakt een pangulubalang, keert met vrouw en zoon naar de aarde terug en vernielt met anderen de weg ten hemel. — BL I p. 87—201 ; Toba. Inh. Niemann BK1 3, I p. 255 evv. ; Pleyte BV p. 109 evv. Warneck, Studiën p. 128 evv. Andere redacties : a. Cod. 3401 p. 258—264 ; Toba (niet gelezen), b. Cod. 3412 p J90—309 ; Toba (niet gelezen), c. Cod. 3408 p. 45—112 = 3416 p. 149—196 ; Angkola : ABCDE ; daarna gaat hij de dood van zijn neef Meden Manantiali wreken; FH. d. Cod. 3416b; Mand. (niet gelezen), e. Een verhaal mij door Dr. Winkler gezonden, getiteld : Torsa Si Boru Pandan Rumari. Het heeft in hoofdzaak het verloop van Si Malin Deman, maar bevat ook een episode die overeenkomt met 119 I. f. Cod. 3407 p. 47—82 ; Angkola, is als een navolging van het eerste gedeelte van Si Malin Deman (AB) te beschouwen ; de held heet er Si Adji Tumurun-turun. Een vervolg er op is g. Cod. 3409 p. 77—84 ; Mand. Het beschrijft de dood van Tuwongku Malin Deman en het huwelik van zijn zoon Si Moget Dauwano met Si Putir Gadi Saboi uit Dolok Pasoman. 133 441 Van der Tuuk heeft er reeds op gewezen (BL IV p. 6), dat dit verhaal aan het Minangkabaus ontleend is. Het herinnert echter niet slechts in enkele plaatsen en eigennamen aan het oorspronkelike, maar ook het verloop van het verhaal is in hoofdtrekken bewaard gebleven. Handschriften van de Minangkabause tekst bevinden zich te Batavia (Cat. Van Ronkel p. 475) en te Leiden (Suppl. Cat. Van Ronkel p. 189—193). Het vermoeden van Van der Tuuk, dat het verhaal afkomstig zou zijn van het Maleise schiereiland, vindt steun in het feit, dat het daar inderdaad bekend is. Het is naar een vandaar afkomstig handschrift in het Maleis uitgegeven in de Malay Literature Series no. VIII. Een inhoudsopgave vindt men voorin de uitgave en uitvoeriger in H. Ovefbeck, MalaiisChe Erzahlungen p. 130—138. Van der Tuuk grondde zijn vermoeden op het voorkomen van de rievier- naam Muwar. Hiertegen valt op te merken, dat de naam Batang Moea of Banda Moea in de Minangkabause literatuur zeer vaak voorkomt. Nawawi (genoemd in de voorrede van het Wdb. van VdToorn) meende, naar de heer S. Moehammad Zain ons meedeelde, dat Batang Moear de oude naam was voor de tegenwoordige rievier van Tikoe, een plaatsje 40 paal ten Noorden van Pariaman aan Sumatra's westkust. Ook in de Batakse literatuur komt de naam meer voor (b.v. no. 116i). Wellicht zou een vergelijking tussen de Maleise en Minangkabause tekst kunnen uitmaken, welke de oorspronkelike is. In het Atjehs heet ons verhaal Hikajat Malém Diwa (niet te verwarren met de Maleise Hikajat Malim Dewa, die eveneens in de Malay Literature Series is uitgegeven (no. VII), inhoudsopgave bij Overbeck p. 118—129, een geheel ander werk). De held heet daar echter aanvankelik ook Malém Diman, en wordt eerst door zijn leermeester omgedoopt in Malém Diwa. Een inhoudsopgave van het Atjehse verhaal vindt men Ach. II p. 125—128, waar ook de verhouding tot de Minang kabause redactie gekenschetst is. A. In de Batakse redacties wordt de haar gevonden in een vis. In het Minangkabaus wordt de held, wanneer hij als kind voor het eerst gebaad wordt, door een zeven vadem lange haar omstrikt. Hetzelfde droomt hij slechts in de Atjehse redactie, en in de Maleise vindt de held eerst later de haar in een gouden kom afdrijvend, nadat hij reeds op raad van een oude man, die hem in de droom verscheen, op weg is gegaan om zijn geliefde te zoeken. Het motief van de afdrijvende haar, die door zijn schoonheid de begeerte naar de vrouw van wie hij afkomstig is opwekt, komt in Voor- Indiese verhalen vaak voor, zie Cosquin, Les Contes indiens p. 50 ; Parker no. Ill, 208, 240; Knowles p. 23; McCulloch, Bengali Household Tales p. 82 ; Dracott, Simla Village Tales p. 86 ; Bolte-Polivka III p. 33. De verbinding met het zwanejonkvrouwmotief hebben wij echter daar niet gevonden. In het Bataks ook nog in no. 159 a. Bij de Toradjas vinden we een verhaal, waarin een afdrijvende vrouwehaar zwangerschap veroorzaakt, Bar. Tor. III p. 388. B—H, het sprookje van de zwanejonkvrouw. Indonesiese varianten bij De Vries no. 35 en Sund. Juynboll Suppl. Cat. p. 20, 28; Borneo, Elshout, De Kënja-Dajaks p. 516 ev. Voor- Indiese bij Bolte-Polivka III p. 414 en Parker no. 151, 152, 258. Een duidelik overzicht van de kwestie, hoe dit motief zich verbreid heeft, vindt men in Kathasaritsagara Tawney-Penzer VIII p. 213 evv., waar ook de nieuwste literatuur geciteerd is. — Met dit verhaal, waarin de vrouw een hemelse prinses is, lopen gedeeltelik parallel die, waarin zij dier- of plantegedaante heeft (84) en die, waarin ze een geest is (102). Het motief B ook in no. 138 c en 162 b. — In no. 117 vormt het sprookje van de zwanejonkvrouw het gedeelte M—Z. In sommige redacties van dat verhaal vinden we trekken, 134 442 die meer met de Minangkaubause versie overeenkomen. Zo wordt bijv. in 117 f de held door een vogel naar de hemel gedragen, hetgeen in no. 115 vervangen is door de voor de Bataks meer gewone voorstelling van de tocht over de Batu Nanggar Djati. Bij het stelen van het vliegbaadje van de hemelse prinses vermomt de held zich in no. 117 als hengelaar ; dit komt ook in het Minangkabaus voor. — B. Als Si Malin Deman zich verborgen houdt om de hemelse prinsessen te bespieden, zegt een van haar : „Ik ruik een zwartkop” (vgl. 86 d). Dit komt overeen met ons : Ik ruik mensevlees, waarover men zie BoltePolivka I p. 289 evv. C en D zie no. 119. O zie no. 154. 116. Radja Honas Mandailing. Hij wordt wegens een voorspelling bij zijn geboorte in een mand in het water gelegd en drijft naar de plaats waar de hemelse prinses baadt. Zij neemt hem mee naar de hemel, tovert hem groot en trouwt met hem. Hij daalt af naar het dorp van zijn moeder, wordt daar in het blok gezet, maar door zijn vrouw weer bevrijd en naar de hemel teruggebracht. Daarna gaat hij zijn vader zoeken en vestigt zich bij deze. — BL II p. 230—274 ; Mand. Andere redacties : a. Een gedeelte van no. 112 ; Toba. b. Cod. 3409 p. 1 6 ; Angkola. c. Cod. 5892 no. 1 ; alleen het begin komt overeen ; de held heet Si Olang Lalu. d. Cod. 3411 p. 177—186 (Mand.) bevat een stukje over Radja Honas di Mandailing, dat er geheel als een historiese overlevering uitziet : Hij regeert in Sulagan, voert strijd tegen Portibi. Zijn jongere broer Radja Todung Marangga-angga sneuvelt. Hij legt de bewoners van Portibi een boete op en voert ze naar Sulagan, waar hij ieder zijn rang laat behouden. Op dezelfde wijze vermeerdert hij zijn onderdanen door gelukkige krijgstochten tegen Barumun en Tamuse. Daarna zendt hij zijn zuster Nai Manahan Porang Olowan naar Dolok Langga Ubar om voor hem de hand te vragen van Si Gadi Majang Taure. Het aanzoek wordt aangenomen, het huwelik gevierd. Hij spoort zijn onderdanen aan, ijverig te zijn in de veldarbeid ; het land neemt toe in bloei. — Op grond van dit stuk lijkt het waarschijnlik, dat Radja Honas Mandailing een histories persoon is geweest, op wie men bekende sprookjesmotieven heeft toegepast. In de gedrukte tekst heet zijn vader Namora Pande Bosi ; deze komt ook voor in no. 159 a, dat van historiese aard is. — In a wordt als zoon van Radja Honas Mandailing genoemd Si Moget Gunung Marombun. Over hem handelt e. Cod. 3411 p. 226—227 ; Mand. Een ander stuk, getiteld Si Moget Gunung Marombun is f. Cod. 3417 p. 41—48 ; Angkola. Dit is slechts een fragment, waarin de titelheld in het geheel niet voorkomt ; de hoofdpersoon heet Si Moget Dandi Bunga, die in e de zoon van Si Moget Gunung Marombun is, hier wellicht de vader. Hij eigent zich de verloofde van Ampanglima Lenggang Laut toe ; wanneer deze wraak komt nemen, laat de dochter van Batara Guru hem en zijn vrouw door haar vogel naar de 135 443 hemel brengen, maar op bevel van Batara Guru, die zulk een zeden bederver daar niet dulden wil, keren ze naar de aarde terug. Hiermee vertoont enige overeenkomst het begin van g. Cod. 5863 no. 3, waarin de eigennamen echter anders zijn. Het paar, dat naar de hemel gebracht wordt, leefde in bloedschendig huwelik. Nadat ze op aarde teruggebracht zijn gaat de man zwerven. Hij wordt door Harambir Sundung di Tonga Laut gedood ; zijn vrouw en de na zijn vertrek geboren zoon gaan hem later zoeken, graven zijn lijk op en doen het herleven. Met dit laatste gedeelte komen overeen h. Cod. 3411 p. 265—273 ; Mand. : Si Bujung Unggas Bomben en i. BL II p. 110—117 ; Mand. ; inh. Pleyte BV p. 226 evv. : Radja Tagor di Laut. Met motief van het kind, dat na zijn geboorte wegens een ongunstige voorspelling in een kist in het water wordt gelegd, is behandeld door Cosquin, Études folkloriques p. 199 evv. In Indonesië komt het nog voor in de verschillende bewerkingen van de Alexanderroman, bijv. Mal. Juynboll, Cat. p. 191, verder op Borneo, Dajaks BKI 80 p. 528 ; Sel. Minah. Tontb. T. no. 18 ; in de Bataks ook nog no. 128 A. De verbinding van dit motief met dat van de bij het baden verraste hemelnymf heeft in de gedrukte tekst een aanmerkelike wijziging van het laatste veroorzaakt ; de held verrast daar niet de hemelse prinses, maar wordt door haar gevonden ; om met hem te kunnen trouwen maakt ze hem door toverkunst volwassen. In a, b, c en in no. 117 wordt de held gevonden door Ompu ni Pandan Rumari Boru, zij brengt hem groot en later verrast hij een der bij haar huis badende hemel- prinsessen. — Bij g vergelijke men. het Toradja’se verhaal Bar. Tor. III p. 390 no. 48, waarin eveneens een bloedschendig paar door een vogel naar de hemel wordt gebracht. 117. Si Adji Urang Mandopa. A. Hij wordt geboren als zoon van Namora di Pande Bosi in Si Tardas. B. Zijn vader maakt een kris voor hem. C. Zijn këmirinoot valt in het water, de vader duikt, wordt gegrepen door Boru ni Ranggapuri Matutung en sterft. D. De vader herleeft een ogenblik en vermaant zijn zoon. E. De jongere broer van Namora di Pande Bosi, Namora di Baladji, neemt Si Adji Urang Mandopa mee naar zijn land Lumban Paja Bajuon en maakt hem tot buffelhoeder. F. Oom beveelt een slaaf, Si Adji Urang Mandopa te binden, maar deze weigert. Si Adji Urang Mandopa bindt dan zichzelf. Zijn oom wil hem nu doden, en ontbiedt zijn zwager Ulubalang Garoga Mudo uit het land Si Gala-gala om daarbij tegenwoordig te zijn. In diens plaats komt zijn dochter, Si Dajang Rante Omas, die vergeefs tracht het leven van haar neef te redden. G. Oom laat hem in een kist leggen en afdrijven. De kist drijft stroomop ; Si Dajang Rante Omas geeft hem de helft van haar borstdoek en een oorring ; eerst dan drijft de kist weg. Het lichaam van Si Adji Urang Mandopa, die nu weer in een kind veranderd is, verspreidt een lichtglans. H. De kist drijft aan in de Lubuk Guntung Gumuru-guru. Ina ni si Pandan Rumare vangt onder de kist veel vis. I. Ze neemt de kist mee, legt hem in het vuur, hij gaat achteruit. J. Ze tracht hem met een dissel 136 444 te splijten, dat gaat niet. Op raad van haar haan en Kat doet ze het met een splinter van suikerrietbast. K. Ze bepaalt de rang van he kind door de matteproef. L. Hij sterft tweemaal door het gebruik van betel en rijst, maar wordt weer levend gemaakt. M. De zeven dochters van Batara Guru dalen af om te baden. N. Hij maakt zich zwart, krijgt de naam Bajo Radja Bali Humosing, houdt zich of ii] hengelt, steelt het baadje van de oudste hemelprinses Si Tapi Singgar di Mata ni Ari. Ze trouwen. O. Terug naar het dorp van Namora di Baladji. Alleen de buffel herkent hem. Zijn vrouw verandert Namora di Baladji en zijn dorpsgenoten in apen. P. Terug naar Si Tardas, Si Dajang Rante Omas als tweede vrouw genomen. Q. Si Tapi Singgar di Mata ni Ari krijgt een zoon Si Moget Gunung Marombun. Deze door Si Dajang Rante Omas beknord. Zijn moeder vliegt weg naar de hemel zonder hem mee te nemen. R. Si Adji Urang Mandopa wil haar volgen, valt dood uit een klapperboom, door haar betelpruim opgewekt. S. Si Tapi Singgar di Mata ni Ari verloofd met Sutan na Poso i Langit. T. Si Adji Urang Mandopa op weg naar de hemel, leert kundigheden van dieren. U. Met behulp van een schubdier klimt hij de Batu Nanggar Djati op, verder langs de wortels van de Hajuara Barungge. V. Bij de hemelpoort staat een klem, die door een drektor voor hem gestut wordt. W. Op een zeven sprong wijst een oude vrouw hem in de droom de weg. X. Hij smeedt met Batara Guru. Y. Hij speelt op de fluit, zijn vrouw herkent hem. Z. Naar Si Tardas terug. — BL 11 p. 17—54 ; Angkola. lnh. Niemann BKI 3, 1 p. 278 evv. ; Pleyte BV p. 217 evv. Andere redacties : a. Cod. 3411 p. 229—238 ; Mandailing (niet gelezen), b. Cod. 3411 p. 240—256 ; Mandailing (niet gelezen), c. Cod. 3400 p. 162 180 ; Toba (niet gelezen), d. Cod. 3401 p. 74—92 ; Toba. e. Cod. 3401 p. 272—297 ; Toba. f. Cod. 3418 p. 1—100 ; Toba g. Cod. 3420 p i45 278 ; Toba (niet gelezen), h. Bao Djurang Mandopa in Cod 3396 • Toba (niet gelezen), i. Si Mandupa, Uitg. Bat. Inst. no. 10 p. 38—46 Karo. j. Cod. 3417 p. 193—213 ; Toba. Dit begint met de avonturen van Radja ni Antanan, die bestaan uit de inleiding van no. 115 met een vervolg aan no. 119 ontleend. Daarna wordt van p. 202 af de geschiedenis van zijn zoon, Si Ulang Mandopa, verhaald, k. Cod. 5867 no. 21 ; zeer afwijkend. Hetzelfde verhaal wordt verteld met als hoofdpersoon Si Piso so Malum in 1. Cod. 3412 p. 1 68 , Toba. Een ander verhaaltje van Pusu so Malum : m. Cod. 3403 p 239 242 ; Toba. n. Een ander verhaal van Radja ni Antanan is Cod. 3400 p. 181—190 ; Toba. Een episode in e en f geeft aanleiding tot het noemen van o, een Toba’s verhaaltje vertaald door Warneck, Unsere batakschen Gehilfen p. 131—134. in de afwijkende redacties komen nog verschillende episodes voor, die in de gedrukte tekst ontbreken. We zullen er enkele noemen uit f. Hierin gaat 137 445 aan de geboorte van de held vooraf een gedeelte, dat de vijandschap tussen zijn vader en diens jongere broeder verklaart. Toen deze beiden de erfenis van hun vader verdeelden, bleef een buffelstier, die de overledene als offer aan zijn ziel gewijd had, en die daarom overal vrij mocht rondlopen, over. Mamora Mahadji, zo heet hier de oom van Si Adji Urang Mandopa, koos voor zich de kop, terwijl de achterste helft het deel van zijn broer zou zijn. Toen nu de buffel schade aanrichtte, door in de akkers der mensen te grazen, moest Mamora Mahadji de schade betalen, daar de kop van de buffel de schuldige was. Zulk een gezamenlik bezit van een buffel komt ook voor in o. Daar hebben de broers bovendien samen een kat ; een lap aan haar achterpoot vat vlam, waardoor brand ontstaat. Men wil de schade op de eigenaar van de achterhelft van de kat verhalen, maar deze toont aan, dat alleen de gezonde helft van de kat in staat was, de brandende lap naar het dak van het huis te slepen, zodat zijn broer de verantwoordelike persoon is. Dit verhaaltje is van Voor-lndiese herkomst, zie Parker no. 98. De buffel speelt verder in sommige redacties een rol, die doet denken aan de koe in de sprookjes behandeld door Bolte-Polivka III p. 60 evv., Cosquin, Les Contes indiens p. 504 evv. Zie ook no. 144. — Voor de geboorte van Si Adji Urang Mandopa was zijn moeder lange tijd kinderloos. Ze krijgt bezoek van zeven rondtrekkende datu’s ; haar man, die zelf een groot tovenaar is, behandelt hen verachtelik, maar wanneer ze merkt, dat er een bij is, die een middel tegen kinderloosheid kent, weet ze het te doen voorkomen, alsof haar man in dronkenschap gehandeld heeft, en zodoende de gasten weer gunstig te stemmen. Door het middel van de datu, dat zelfs een rijststamper kan doen uitbotten, krijgt ze een zoon. Dit ook in no. 12, 78 h. Over de zeven rond trekkende datu’s handelt no. 5 n. B. Vgl. no. 138 c. E. De afwijkende redacties vermelden nog verschillende pogingen van de oom om zijn neef te doden ; hij wordt bijv. begraven, maar door de buffel weer opgedolven, in het water gegooid, maar door een kreeft en een otter gered. Vgl. 2 E, 11 B, 119D, 138. G. In f beveelt Mamora Mahadji zijn slaven, Si Adji Urang Mandopa op te eten, en hem een deel van het vlees als bewijs te brengen. Ze doden echter een dwerghert en geven hem het vlees daarvan, terwijl ze het lijk van Si Adji Urang Mandopa in de kist laten afdrijven. Het doden van een dier, terwijl opdracht gegeven was een mens te doden, komt voor in no. 155 d, 181 Ai. Voorbeelden van dit motief in Voor-lndiese verhalen zie Parker no. 146, 199. — Lichtglans van de held uitgaande is ook in Voor-lndiese verhalen een zeer gewone trek, zie bijv. McCulloch, Bengali Household Tales p. 178 noot, Parker aant. bij no. 204. — Het motief van het laten afdrijven in een kist heeft oorspronkelik betrekking op een kind. Doordat in ons verhaal daarvóór de hele geschiedenis met de boze oom is gekomen, deed zich hier een moeilikheid voor, die de vertellers op kracht dadige wijze hebben uit de weg geruimd, door de held eenvoudig weer kind te laten worden. J. In sommige redacties (bijv. d) doodt Ina ni Si Pandan Rumare eerst uit boosheid de dieren die haar raad geven, vgl. no. 69 D. Voor het opensnijden van de kist met een suikerriet- of bamboesplinter vgl. no. 160. Zulk een sambilu wordt gebruikt voor het afsnijden van de navelstreng van een kind ; wellicht is het de bedoeling, het te voorschijn komen uit de kist als een soort tweede geboorte voor te stellen. K. De matteproef zie no. 104. N. In f en 1 zijn hiermee episodes verbonden die overeenkomen met 119 L. V. Zie no. 188D/r. 118. Si Adji di Angkola komt in hoofdzaak overeen met 117 A—F. In plaats van het afdrijven in de kist komt hier, dat Nan Tagor Barita 138 446 Mangon-angon de held komt bevrijden en met hem trouwt. BL II p. 142—203 ; Angkola. Inh. Niemann, BKI 3, I p. 283 evv. Andere redacties : a. Cod. 3422 p. 1—34 ; Mand. b. Cod. 3404 p. 89—124 ; Toba (niet gelezen), c. Cod. 3413 p. 1—44 = 3420 p. 1 20 , Toba. d. Cod. 3415 p. 261—340 ; Toba (niet gelezen), e. Cod. 3417 p. 131—141 ; Toba. f. Cod. 5878 no. 2 (Hier heet de held Si Moget Lelo Porkas Mandjoduni). Andere boze-oom verhalen zijn nog g. Arsenius Loembantobing, Doea toeri-toerian (Uitg. Volksl. no. 206) p. 3—35. h. Uitg. Bat. Inst. no. 16 p. 3—15, laatste gedeelte. — Volgens een aantekening van vdT is een der door ons niet gelezen bewerkingen (b of d) uit Silindung afkomstig, en wijkt zeer af van de gepubliceerde tekst. De identiteit van dit verhaal met het begin van no. 117 blijkt ook uit sommige eigennamen ; de vader van de held bijv. heet in de meeste redacties van beide verhalen Datu Tala di Baume of een andere vorm van deze naam (zie no. 9). — De waternymf, die een mens wil vasthouden, ook in no. 8, 80 en 162 e. Voor een dergelijke voorstelling in Europa zie men Grimm no. 181. De boze oom ontmoetten we reeds in no. 71. Daar was het evenals in no. 117, de amanguda, vaders jongere broer. Zijn vijandschap tegen de held is begrijpelik als we bedenken, dat hij van zijn broer zou erven, indien deze geen kinderen had ; de enige zoon berooft hem dus door zijn bestaan van de gehele erfenis. Daarom is het te meer opmerkenswaard, dat in de verschillende redacties van no. 118 de boze oom steeds de broer van de moeder van de held (zijn tulang) is. De tulang is volgens Bataks verwant- schapsrecht de aangewezen schoonvader voor een jongeman ; wellicht moeten we hier dus een inwerking zien van verhalen, die de antagonie van schoonvader en schoonzoon behandelen (188, 189). Behalve het bij no. 71 geciteerde Atjehse verhaal geeft ook Tontb. T. no. 23 een voorbeeld van de figuur van de boze oom. 119. Si Adji Marimbulu Bosi wordt door zijn stiefbroeders mishandeld. Hij ontkomt aan hun aanslagen, en trekt eerst door de onderwereld, waar hij twee maal opnieuw ter wereld gebracht wordt door de zusters van zijn moeder. Daarna komt hij op aarde terug en verblijft in vermomming in het dorp van zijn nichtje, dat bestemd is zijn vrouw te worden. Nadat hij haar trouw vele malen op de proef heeft gesteld, ontdekt zij ten slotte wie hij is en stemt toe met hem te trouwen, hoewel hij zijn afzichtelike vermomming nog steeds niet heeft afgelegd. Nu voltooit hij de reeks van zijn heldendaden en na een laatste zware proef verschijnt hij haar in zijn ware gedaante en keert met haar naar zijn vaderland terug. Vervolgens wordt nog verteld hoe hij een tweede vrouw uit de hemel haalt. Een bepaalde uitwerking van dit thema kan men uit het boven (blz. 40 evv.) gegeven excerpt, ontleend aan Cod. 3413 p. 189—277 = 3415 p. 1—140 (Toba) leren kennen. Andere redacties bevatten hier en daar afwijkende episodes. 139 447 a. Cod. 3401 p. 96—151 = 3419 p. 42—69 (Toba) stemt in hoofdzaak met het meegedeelde overeen. Ook de eigennamen zijn hier grotendeels dezelfde. In de taal komen enkele Malaismen voor, b.v. steeds masuk in plaats van bongot, horbo saihur voor horbo sada. Het is dus waarschijnlik uit een dichter bij de kust gelegen streek afkomstig. In het begin wordt gesproken van de zwangerschapslusten van Si Boru Sodang Tuan Laen Bolon en van de tekenen bij de geboorte van de held. Daarna volgt D (alleen e en b) E ; hij leert de alamat van een vorst der geesten geheten Parandjing Portunggiling Parasu Lundu Tongor ; FGIH ; op zijn tocht in de onderwereld ziet hij vette buffels in een magere weide en een aantal waterspuiten, waarvan het water steeds wegwijkt als hij er van drinken wil. Deze verschijnselen spreken : wij zijn het symbool (rangsa) van de mensheid in de Middenwereld, en de waterspuiten verklaren hun betekenis als : de arme wordt rijk, de rijke wordt arm (vgl. no. 154) ; JL.6 (bij haar pogingen om hem te doen herleven pakt Nan Silok Mata ni Ari hem het eerst bij de linkerhand ; daarom, zegt de bamboe, zal ze geen kinderen krijgen) MN ; nachtelike aanval van de vijand ; OPXQRV ; hij houdt Pordjambulan Mebas-ebas voor de gek door hem wijs te maken, dat de prinses een rendez-vous met hem wenst onder de huisstrap ; ze trapt hem echter op zijn hoofd ; STWUY (ook hier de blaasroerepisode, de avonturen in de hemel enigszins anders) Z ; alle mensen uit de acht hemelstreken betuigen hem hun onderdanigheid. b. Cod. 3419 p. 235—347 (Toba) wijkt wat meer af. Si Girsang Dori Angin is hier de vader van Nan Silok Mata ni Ari, Nan Sadu Madenggan een eigen zuster van Si Adji Marimbulu Bosi. BC (zwangerschapslusten, tekenen bij de geboorte ; zijn lichaam is met ijzeren haren bedekt, zijn nagels zijn als goud ; op het gebed van zijn vader verdwijnen de haren) D (de broers gaan vissen ; Si Adji Marimbulu Bosi heeft een rechte haak, en toch is hij de enige die iets vangt. Ze zetten fuiken ; hij zet zijn bubu (fuik die met de opening stroomaf hoort te staan) met de opening stroomop, terwijl het einde niet is dichtgemaakt, en toch vangt hij. Dan zet hij zijn fuik in een boom en vangt vleermuizen. Telkens volgt een worsteling met zijn broers, waarbij op zijn gebed zijn ijzeren haren weer te voorschijn komen ; hij doodt hen daardoor doch maakt ze door een tovermiddel weer levend. Dan volgt e) EGFIJLa (Hij verneemt dat Ompu ni Pandan Rumari Doli, de grootvader van Si Girsang Dori Angin, gedood is door Ulubalang na Hutamtaman, een reus met tanden als bijlen en kiezen als voorhamers, met een kin als een dakrand en een rug waarop je een ampang rijst zoudt kunnen uitzaaien, met snorharen als hengselstokken en lichaamshaartjes als naalden, met pezen als de tromlijnen van een grote pauk ; wespen nestelen in zijn neus, horzels in zijn oren, bijen hangen hun nesten op in zijn oksels, 140 448 giftige slangen kronkelen uit zijn achterste, gevlekte slangen legeren in zijn kinnebak, schorpioenen en duizendpoten schuilen in zijn ogen) bcdNMO ; Nan Silok Mata ni Ari biedt hem sirih aan ; hij zegt, dat als hij het eet, zijn gal zal barsten en stopt ongemerkt houtskool in zijn mond, zodat zijn speeksel zwart ziet ; ze geeft hem een geneesmiddel ; P ; dan het rendez-vous van Pordjambulan Mebas-ebas ; QRSVT (Si Adji Marimbulu Bosi speelt voor haar ; niet bepaald gezegd dat ze hem herkent) U ; herhaling van R ; Nan Silok Mata ni Ari bespiedt hem bij het eten van het vlees ; als hij zijn handen wast ziet ze zijn gouden nagels, grijpt hem en brengt hem bij haar vader ; ze trouwen ; W ; herhaling van U (Si Adji Marimbulu Bosi luistert af hoe Ulubalang na Hutamtaman aan zijn vrouw vertelt, dat hij slechts gedood kan worden door een naald uit zijn haren te trekken en die onder zijn nagel te steken ; hij doodt hem op deze wijze en krijgt de vrouw, Nai Bagot Bagonda, die borsten heeft als rijstzakken ; hij doodt haar met spaanse peper) Y (terugkeer naar zijn moeder). De tocht naar de hemel hier over de Batu Nanggar Djati, in de trant van no. 115. Nadat hij met Si Boru Pongpang Humaristik di Baliding, de dochter van Batara Guru, getrouwd is, heeft hij nog te strijden tegen Radjanta Porgila-gila, wiens dochter Si Boru Tandan di Bulan hem tot man wil hebben. Dan vraagt hij van Batara Guru de onsterfelikheid voor zich en zijn beide vrouwen ; deze staat het toe op voorwaarde, dat ze geen kinderen zullen vragen, maar steeds met hun drieën blijven. Datu Arang ni Begu hoort van Si Adji Marimbulu Bosi’s roem en komt met hem wedden over het aantal pitten in elk van 28 kalebassen. Midden in dit stuk, dat in het verhaal niet thuis hoort en uit no. 194 E ontleend is, eindigt het abrupt. De terugkeer naar de aarde ontbreekt dus. c. Cod. 3417 p. 220—227 ; Toba ; een mengsel van bestanddelen uit 118 en 119. d. Cod. 3401 p. 233—251 ; Toba (niet gelezen). e. Laatste gedeelte v. Cod. 3396 ; Toba ; eindigt abrupt (niet gelezen). f. Een klein fragment in Cod. 3394. g. Cod. 5863, no. 1. Deze Mandailingse redactie, uit een andere streek en later opgetekend, vertoont in hoofdtrekken wel overeenkomst met de Tobase. Ze is echter veel korter, en in de eigennamen is groot verschil. Hoewel Si Marimbulu Bosi als naam van de held voorkomt, wordt hij in de regel Si Sanggar Meal-eal genoemd. We vinden er episodes die corresponderen met AC (zwangerschapslusten, tekenen bij de geboorte, een kalebas geboren, door de donderslag veranderd in een kind (vgl. no. 114) ; de vader, die dit als een malum omen opvat verbant vrouw en zoon) Ddbc ; hij vraagt naar zijn moeders broer ; zijn moeder zegt : Ik ben uit een bamboe gebarsten, uit de hemel gevallen (zie no. 1) ; hij houdt zich dood, in haar weeklacht 141 449 noemt zijn moeder de naam van haar broer. Hij gaat deze zoeken ; ILöct/MNO (hij wordt betrapt terwijl hij speelt en trouwt met Nan Tapi Singgar Mata ni Ari Nan Sinok Mata ni Bulan). Haar vader tracht vergeefs hem te vergiftigen ; als hij hem op een trap wil laten klimmen, waarvan de sporten messen zijn, veranderen deze in hout ; U (strijd met Urdung Sabulan van over zee, aan wie haar vader haar toegezegd had) Z (hier geen tocht naar de hemel). h. Cod. 3400 p. 138—150 ; Toba ; Galanggang Medal-edal is een der namen van Si Adji Marimbulu Bosi ; hier wordt echter een heel ander verhaal van hem verteld, n.1. hoe hij de dochter van Tuan Halembang di Hadorasan verwierf tegen de zin van haar vader die een groot tovenaar was (hierin de episodes 188 Dkl). Zijn vrouw heeft later tijdens haar zwangerschap lust in een krokodillelever, welke een rat voor hem haalt op dezelfde wijze als de eekhoorn in no. 55. i. Het Karo-Batakse verhaal Si Lang Adji Bonar bevat enkele episodes, die met ons verhaal overeenstemmen, b.v. O en W. j. Het motief van de boze halfbroers komt ook voor in Cod. 3400 p. 213—228 (Toba), door Pleyte uitgegeven met een inhoudsopgave in Album Kern p. 91 evv. Een verhaal, dat in zijn geheel met de geschiedenis van Si Adji Marimbulu Bosi overeenkomt, hebben wij nergens gevonden. Het heeft vele episodes gemeen met de nummers 115—118, zonder dat altijd uit te maken is, waar ze oorspronkelik thuis horen. De rol, die de halfbroers tegenover Si Adji Marimbulu Bosi spelen, komt min of meer overeen met die van de boze oom tegenover Si Adji Urang Mandopa en Si Adji di Angkola en doet ook weer denken aan de houding van de vader van Si Laga Man (no. 138) tegenover zijn zoon. Boze halfbroers zijn ook in de Voor-Indiese sprookjes niet onbekend (zie b.v. Cosquin, CPL I p. 218 evv.), maar de uitwerking van het gegeven is daar weer heel anders. Het verblijf van Si Adji Marimbulu Bosi in vermomming in het dorp van zijn geliefde vindt tal van parallellen in Indonesië en elders ; het is het type van Grimm no. 136, waarbij Bolte- Polivka III p. 105 ook enkele Voor-Indiese varianten noemen. (Daaraan is toe te voegen McCulloch, Bengali Household Tales no. 25). De tocht naar de hemel is slechts los met het voorafgaande verbonden, en kon dan ook in de Mandailingse redactie gemakkelijk worden weggelaten zonder dat de samenhang van het verhaal geschaad werd. Van de afzonderlike episodes vonden wij de volgende parallellen: C. Gouden nagels : De Vries, Volksverhalen I p. 199 (van Halmahera, man in vermomming van leguaan). Zwangerschapslusten zijn een gewoon motief in de Voor-Indiese folklore, zie Kathasaritsagara Tawney-Penzer 1, Appendix III. In de Batakse verhalen dient het meestal slechts om de magiese kracht van het kind, dat geboren zal worden, aan te duiden ; het vraagt reeds in de moederschoot de levers van allerlei venijnige en wilde dieren, wier eigenschappen het daardoor deelachtig zal worden. Soms ook dient het motief om er de avonturen van de vader, die op zoek gaat naar de moeilik vervulbare wensen van zijn vrouw, zoals een drachtig mannetjesdwerghert, mee in te leiden. — Ook de tekenen bij de geboorte van een held moeten zijn magiese kracht aanduiden. Vaak wordt gezegd, dat hij door de huisvloer valt, en soms is dan de aanraking van zijn lichaam gevaarlik of zelfs dodelik. 142 450 Verder doen zich allerlei tekenen in de natuur voor, storm, regen, onweer, en de wilde dieren komen in het dorp. — Dö vgl. Fansler p. 26 B3 (Filipp, variant van no. 138) c. Kundigheden van dieren geleerd verhogen de tovermacht van de held ; dit motief komt in bijna ieder Bataks heldenverhaal voor. Salusu in bezit van slang komt voor in no. 167 (dient daar om klein te maken), d. Rechte hengelhaak zie no. 134. G. Tot verklaring van de eigenaardige rol, die de „zingende bamboe” in het leven van Si Adji Marimbulu Bosi speelt, kan wellicht iets bijdragen hetgeen Dr. Adriani zegt over de biezondere kracht, die aan de bamboefluit wordt toegeschreven, Bar. Tor. 111 p. 426 n. en 442 n. Lb. Vermomming van de held als bedelaar vaak in Atjehse verhalen / aII n 126 130 136, 142, 146); als schurftige santri Sund. Juynboll, C- "at P 55 ;Tb leüke oude man Borneo, Ling Roth lp. 336 ; Halma* BK1 72 o 152 Vgl. ook de Filipp, varianten van Goldener bij Fansler no. 36. Madagascar, Dandouau p. 193 (melaatse). Zie ook no. 139. -e ook in 117 f en 1. — De beschrijving in b van de reus, wiens lichaam krioelt van ondieren herinnert aan de reus met schorpioenen en duizendpoten op het hoofd in no. 82 E. Dezelfde Ulubalang na Hutamtaman komt ook voor in no. 112. Soortgelijke beschrijvingen ook in de Atjehse Hikajat Banta Beuransah ; /av. MNZ 52 p. 35 (buta); Borneo, Ling Roth Ip. 319. Se. Tor Bar Tor III p 416 (Lise met duizendpoten als luizen). Vgl. ook Madagascar, Dandouau p. 186. T. Minnaar door muziek herkend zie no 139 144 U. Het uitvorsen van de kwetsbare plek gewoonlik door een vrouw, zo in no. 112. W vgl. Tor, TBG 52 p. 230. Xa en b doen denken aan de proeven in no. 188 D, zie voor beide het Sangirese verhaal BKI 44 p. 82 ; bij b is ook te vergelijken de scheppingsmythe van de Kei-eilanden, weer gegeven bij Dixon p. 156. Ya De wijze waarop Si Adji Marimbulu Bosi hier in de hemel komt, langs een keten van pijlen, is het enige voorbeeld van dit motief, dat we in Indonesië gevonden hebben, en ook uit Voor-Indie is het ons niet bekend. Wel komt in het Oud-Javaanse Adiparwa een keten van alang- alangpijlen voor (zie dissertatie Poerbatjaraka p. 27) en wordt in een Oost- Bengaals verhaal mij door den heer A. A. Bake meegedeeld getracht de zon te vangen met een keten van lijmstokken, doch de voorstelling wijkt op die plaatsen te zeer van ons motief af, dan dat we het er zonder nadere gegevens mee in verband zouden kunnen brengen. Zeker wel verwant is de enigszins andere voorstelling van een reusachtig blaasroer, waarmee pijlen op de zon afgeschoten worden, Bar. Tor. III p. 438. Merkwaardigerwijze vinden we echter in Oostelike richting voor dit motief talrijke aanknopingspunten, n.1. in Melanesië en op de Amerikaanse kust (plaatsen bij Dixon p. 3-7 noot 19), in Australië (Dixon p. 294) en zeer verbreid in Noord- en Zuid-A m e r i k a (Prof. de Vries wees mij op : Ehrenreich, Die Mythen und Legenden der südamerikanischen Urvölker p. 50 ; Koch-Grünberg, Indianer- Marchen von Süd-Amerika no. 104 en Krickeberg, Indianer-Marchen aus Nord-Amerika p. 131, 224, 383 (beide in de serie Marchen der Weltliteratur). Het ziet er dus wel naar uit, dat dit motief niet zoals zovele anderen uit het Westen, maar uit het Oosten naar Indonesië gekomen is. Het verhaal van Si Adji Marimbulu Bosi is in Toba het meest bekende en geliefde van alle (Warneck, Studiën p. 131). De Mandailingse redactie mag zeker als een verkorting van een Toba’se beschouwd worden. Hoewel we zowel in het hoofdthema als in enkele episodes aanknopingspunten met verhalen van elders konden vinden, mogen we het verhaal in zijn geheel toch voorlopig als een Batakse schepping beschouwen, waarbij welbekende 143 451 elementen werden gebruikt, doch op echt Batakse wijze verwerkt. Merk waardig is in dit verband vooral de episode I en J, waar Si Adji Marimbulu Bosi door zijn beide tantes voor de tweede en derde maal gebaard wordt, omdat hij ze niet als moeders wil erkennen. Zulk een verhaal past alleen in een milieu, waar een klassificerend verwantschapsstelsel heerst, waarin moeder en moederszuster als gelijkwaardig worden beschouwd. Zulk een toestand is volstrekt niet zeldzaam, en de episode behoeft dan ook niet in het Batakland ontstaan te zijn, maar dat ze er bewaard is, is alleen te verklaren uit de volle kracht waarmee dat stelsel van verwantschap onder de Bataks leeft. Het lijkt ons niet onmogelik, dat de wijze waarop in dit verhaal over verwantschap en huwelik gesproken wordt van ethnologiese zijde nader zou kunnen worden toegelicht. De alleen in dit verhaal voor komende raadsels, op de geslachtsdelen en de coitus betrekking hebbend, zouden daarbij misschien in een ander licht komen te staan. Het in de verschillende redacties telkens anders verklaarde feit, dat het huwelik van deze Batakse ideaal-held, na zoveel moeite tot stand gekomen, kinderloos blijft, is voor ons nog raadselachtig. De voorstelling van de aarde als een dier met kop en staart, jankende als het in de navel geknepen wordt, is misschien niet meer dan een uitwerking van de zeer verbreide uitdrukking „navel der aarde”. VI. Verhalen over wondervoorwerpen. Wondervoorwerpen komen ook in andere verhalen voor, bijv. de wonderring in no. 70 en 71. In no. 120'—127 hebben we enkele vertellingen bijeengezet, waarin ze een hoofdmotief vormen. 120. Si Dangol maakt een geest aan het schrikken door van opeten te spreken. Hij krijgt van hem een wensbord en een goudschijtende geit ; beiden worden hem door zijn oom afhandig gemaakt ; dan krijgt hij een zelfwerkende stok en ketting, waardoor hij de vorige voorwerpen terug krijgt. — Cod. 5881 no. 4. a. Cod. 5864 no. 2 : Si Tuhul (van Minangkabause herkomst, blijkens het gebruik van djihin voor geest). Var. uit Indonesië: Sund. TBG 56 p. 115. Jav. MNZ 48 p. 418. Filipp. Fansler no. 27 (van Europ. oorsprong). Voor-Indië: Parker no. 97 met aant. ; vgl. ook no. 17, 151 en 152. Elders : Aarne Reg. no. 563, Bolt-e- Polivka I p. 346—361. 121. Pambalbal. A. Twee broers ; al hun werk mislukt. B. Ze verpanden hun moeder en gaan per schip naar de plaats waar de zon ondergaat. Ontmoetingen met vissen. C. Ze komen langs het lood- eiland, het koperdraadeiland, het duiteneiland, het ijzereiland, het realeneiland en het goudeiland, maar nemen niets mee behalve enkele staven ijzer. D. Ze vangen de zon in een ijzeren fuik, en laten hem niet los voor hij hun een toverring en een zelfwerkend kapmes, geweer en lans gegeven heeft. E. Ze gaan bij een tweesprong links, komen in een geestedorp, de oudste trouwt met de dochter van de vorst, maar de geesten willen hen doden. Ze overwinnen hen echter met hun wonderwapenen. F. Ze stichten een eigen dorp nadat ze hun 452 moeder losgekocht hebben en getrouwd zijn. G. Strijd tegen hun oom. — Cod. 3412 p. 158—177 ; Toba. a. BL II p. 275—292 ; Angkola, Batang Toru dialekt : Si Baduko en Si Duko verkopen hun zuster aan twee verschillende bruigoms ; ze vluchten. C (Ze komen langs dalen vol ijzer enz. Ten slotte zien ze een kist vol kostbare stoffen ; Si Duko neemt deze en keert terug) D (Si Baduko gaat verder en vangt de zon in een fuik van pisang- stammen (rotan verbrandde, ijzer smolt). De zon geeft hem een toverring. Hij ruilt deze later tegen 7 zelfwerkende kapmessen, maar als hij merkt, dat die hem geen eten verschaffen, laat hij de kapmessen de nieuwe bezitter van de ring doden en krijgt deze zo terug. Op dezelfde wijze krijgt hij nog andere wondervoorwerpen) F (Hij sluit aanzienlik huwelik) G (slaat vijanden af). Een verhaal van de Toradja’s, Bar. Tor. lil p. 428 no. 92 stemt in hoofdzaak met het onze overeen. — C. De verschillende eilanden of dalen vgl. no. 77 b en Set. Tor. BKI 6, X p. 207 en 210 ; Kei-eil. VBG 65, 1 p 47 55 en 169 Vgl. de bergen van smaragd, goud, zilver, ijzer enz. in de Mal Hikajat Indraputra, Juynboll Cat. p. 122. D. Fuik van pisangstammen om de zon te vangen, vgl. Tontb. T. p. 355. — Wondervoorwerpen verkregen door ruil, zoals in a, ook in no. 71c en 154 ; I n d o n e s i e s e var. bij De Vries no. 3 en Sund. TBQ 56 p. 114 ev. ; Juynboll, Suppl. Cat. p. 19 21, 38. lav. Vreede Cat. p. 201. Mad. Juynboll, Suppl. Cat. 1 p. 28. Fdipp. Fansler no. 26. Elders zie Aarne Reg. no. 569 ; Bolte-Polivka I p. 464 evv. — Zelfwerkend kapmes ook in no. 71 d ; Atjeh TBG 57 p. 276. E. In het bezoek bij de geesten zijn trekken van overeenkomst met no. 99. 122. Nai Maradjar Rudang, een arme wees, krijgt van de geesten de wondergong Si Bogur Paja, die vanzelf klinkt. Radja Bonggur ni Adji neemt haar als dochter aan en haalt haar en de gong met statie zijn dorp binnen. Als er twist ontstaat, begint de gong vanzelf geluid te geven en houdt niet op voor hem een offer gebracht is. Bij een feest veranderen alle meisjes haar naam, de heldin heet nu Nai Manogu Radja. Na de dood van haar pleegvader volgt ze hem op in het bestuur van zijn dorp. — Cod. 3419 p. 387 411 , Mand. Het feest waarbij de namen der kinderen veranderd worden komt ook voor in het vrij inhoudloze verhaaltje a. Cod. 5864 no. 4. Men vindt dit gebruik beschreven door Van Ophuijsen, Kijkjes in het huiselijk leven der Bataks, Uitg. Bat. Inst. no. 4 p. 47 ev.. Over de naam Si Bogur Paja zie men BL IV p. 182. Hemelse gong die doorklinkt tot hij kleefrijst krijgt : Borneo, Ling Roth 1 p. 327. 123. Het toverrlet. Een wees die door zijn tante wordt grootgebracht heeft in al zijn werk tegenspoed. Ten slotte springt hij in een ravijn om een eind aan zijn leven te maken, maar hij sterft niet, doch vindt een riet, waaruit bij zijn terugkomst allerlei vee te voorschijn komt, zodat hij rijk is. — Uitg. Bat. Inst. no. 16 p. 18 20 ; Toba. 145 124. Si Mandjomak, een arme wees, plukt op raad van de kiekendief van zijn vader (d.i. zijns vaders zielevogel) zeven dulangvruchten, die op zijn bevel groeien en vrucht dragen. Door hierover weddenschappen aan te gaan wordt hij een rijk man en verwerft een vrouw. Een koopman, die al zijn geld tegen hem verloren had, haalt de vrouw van Si Mandjomak over, de vruchten te koken, doordat hij haar voor spiegelt, dat hij haar met de vorst van Atjeh zal laten trouwen. Zo verliest Mandjomak alles. Gelukkig had hij drie van zijn vruchten aan zijn nicht in het Oosten afgestaan ; één hiervan haalt hij terug en komt daardoor weer tot welstand. — Cod. 3415 p. 229—240 ; Toba. Rijkdom verkregen door weddenschap ook in no. 84, 125, 126, 140 a. Een voorbeeld hiervan in een verhaal van Halmahera, BKI 72 p. 184. Over de boom die plotseling uit een vrucht opgroeit zie Cosquin, Études folkloriques p. 446. 125. Si Himat Mêralo, een wees, vindt in de kleren van zijn ouders een luis, die zo groot wordt als een aap. Met het vel van de luis overtrekt hij een pauk ; deze geeft door een toverspreuk het geluid van een heel orkest. Door hierover te wedden wordt Si Himat Mëralo een rijk man. Hij wint de vorst van Atjeh alles af en trouwt met diens vrouw. Die ontfutselt hem het geheim van de spreuk en vertelt het aan haar vorige man, die daarop Si Himat Mëralo alles weer afwint en ook zijn vrouw terugneemt. — Cod. 3403 p. 109—155 = 3420 p. 301—332 ; Dairi. Over het motief van het luizevel, waarnaar gewoonlik geraden moet worden om de hand van een prinses te winnen, zie men Bolte-Polivka 111 p. 483 ew. en Cosquin, Les Contes indiens p. 530 evv. Soms wordt er een kleed uit gemaakt, maar soms ook evenals hier een trommelvel. De trom met luizevel bespannen komt ook voor in no. 187. Een weddenschap over zulk een trom bij Fansler p. 100 (uit een Pampango corrido). Verder wordt een dergelijke trom genoemd onder de Jelebu-regalia (Skeat, Malay Magic p. 27) en onder de regalia van Minangkabau. 126. Ompu Radja Rinabongat. Het grootste deel van dit verhaal handelt over de oorlog van de zoon van Ompu Radja Rinabongat met Ompun Toga Madingin over een vrouw. Daarna wordt verteld, hoe Ompu Radja Rinabongat voor zijn dood aan zijn zoon opdracht geeft, de wijsvinger van de rechterhand van het lijk af te snijden, die boven het vuur te drogen en in het graf te steken ter hoogte van de leverstreek. Daardoor ontstaat een vlam die onblusbaar is, zolang hij aan niemand de oorsprong ervan vertelt. Door hierover wedden schappen aan te gaan wordt de zoon rijk. — Cod. 3404 p. 3—42 ; Toba. 127. Si Hordja. Zijn vader was gestorven. Hij zingt wiegeliedjes voor zijn zusje, waarin hij de bezigheden van zijn moeder op raadselachtige wijze aanduidt. Voor de verklaring hiervan krijgt hij 10 453 454 beloningen. Ook zingt hij van een wonderkleed, dat een hele vergadering beschaduwt. Hij gaat naar zijn oom, trouwt met diens dochter en krijgt het kleed mee. Radja Tunas wil het van hem kopen en tracht hem te vergiftigen als hij dat weigert, maar hij ontkomt aan het gevaar. — Cod. 3413 p. 157—172; Toba ; inh. De Vries Volksverh. II no. 114. Bezigheden van famielieleden op raadselachtige wijze aangeduid, Indonesië: Sel. Minah. Tontb. T. no. 31. Madagascar: Dandouau p. 302 evv. Voor-lndië: Knowles p. 146 en zie Bolte-Polivka II p. 359 n. 2, waar ook varianten van elders. — Een wonderkleed als het hier bedoelde wordt ook genoemd in no. 116 a. In de Minangkabause Tjindoea Mato, ed. Van der Toorn p. 63 komt een kleed voor, dat uitgespreid zo breed als de wereld, opgerold zo klein als een nagel is. Een dergelijk kleed gebruikt Bahram Sjah in de Maleise Hikajat die zijn naam draagt, wanneer als voorwaarde voor zijn huwelik wordt gesteld, een berg met klederen te bedekken (Cod. 3417 p. 62 a). Zie ook Cosquin, Les Contes indiens p. 14, 289. VII. Romantiese sprookjes. Deze groep wordt gevormd door de avonturenromans, die bijv. ook in de Maleise letterkunde zulk een grote plaats innemen. We vermelden hier echter uitsluitend die verhalen, waarin de gebeurtenissen een min of meer sprookjes achtig karakter hebben. De scheiding tussen deze en groep XIII, waarin de avonturen geheel aan het dagelikse Batakse leven ontleend zijn, is met scherp te trekken. Bij de laatste groep is er steeds kans, dat we eigenlijk met een historiese overlevering te doen hebben, en dit is ook met enkele verhalen, die we wegens de sprookjesachtige motieven die er in voorkomen hier hebben ingedeeld, vrij stellig het geval (no. 147, 148, 151, 159). De rangschikking is naar de hoofdpersonen : 128—148 een jongeman als hoofd persoon, 149—152 een meisje, 153—159 twee of meer vrienden of broeders, 160—167 een broer en zuster, 168—173 een echtpaar. 128. Si Gundjo Mabuk. A. Geboren op ongeluksdag, in het water geworpen. B. Door een witte schildpad gered. C. Door zijn tante grootgebracht. D. Gaat zwerven ; krijgt toverkracht en haren van geestevorst. E. Komt bij Si Unggas Tali Dondang ; zijn badgeplas door de hemelprinsessen gehoord. F. Door Si Unggas Tali Dondang als broer aangenomen. G. Diens zuster valt hem op de hane- vechtplaats met een huweliksaanzoek lastig. H. Vervaardigen en wonderdadige te water lating van een schip. 1. Bezoek aan Si Gundjo Mabuk’s verwoeste geboorteplaats ; zijn tante herkent zijn sirihzak. J. Gevecht met de gezaghebber van een vreemd oorlogschip. K. Ompu ni Putora Putori, die zich de verloofde van Si Unggas Tali Dondang had toegeëigend, wakker gemaakt met een gloeiende ijzeren staaf in zijn neus, en overwonnen. L. Si Gundjo Mabuk en zijn broer trouwen ; hij volgt zijn schoonvader op. — BL II p. 128—142 ; Mand. ; totaal verknoeid in Pleyte’s inhoudsopgave BV p. 230 evv. a. Schildpad als redder ook in het fragment Cod. 5865 no. 6 (Si Suligi ni Bomban). 147 455 A vgl. no. 116 A. B. Witte schildpad ook in no. 181 A3, 182 d. Schildpad helpt de heldin in no. 99 g. D. De haren van geestevorst zullen wel moeten dienen om hem te ontbieden door ze te verbranden, vgl. no. 167. H. vgl. 162C. J. Zeegevecht vgl. 162c; Tor. BKI 6, X p. 208 en zie p. 211. K. Vastslapende reus, te wekken door gloeiend ijzer in zijn neus, ook in no. 166. Borneo, Ling Roth 1 p. 329. Het bekendste voorbeeld is Kumbhakarna in het Ramayana VI, 60—68, ook in de Maleise Hikajat Seri Rama, zie Stutterheim p. 55, 56 en register s. v. Kumbhakarna. 129. Si Badjo di Laut verneemt door het verwijt van een oude vrouw het steeds voor hem verborgen feit, dat zijn verloofde ontvoerd is door Harambir Surdung di Tonga Laut. Hij gaat met zijn broeder op een door een toverspreuk bewogen schip haar bevrijden, waarbij hij zijn tegenstander met een wonderkris doodt. — Cod. 3409 p. 209—217 ; Mand. 130. Si Tunggang Kajuwara Mera valt bij zijn geboorte door de vloer. Dit geschiedt op een ongeluksdag ; zijn ouders sterven. Hij verdedigt zijn zuster Si Dajang Rante Omas tegen Batu Horang Manunggom di Laut, in welke strijd hij alleen met de door zijn vader nagelaten wapenen een grote slachting aanricht. Cod. 3409 p. 159—176 ; Angkola. Het vallen door de vloer is een gewoon teken bij de geboorte van een held, zie no. 119 aant. 131. Namora Rindang So Bolaon had een zoon Si Moget Lauo Din. Deze vlucht omdat zijn moeder hem verleiden wil, leert kundigheden van dieren, wreekt de dood van zijn neef en naamgenoot, die door de vrouw van de hanevechter Ampanglimo Lenggang Laut in haar netten gelokt en door haar man gedood was, en trouwt met deze verleidelike schone. — Cod. 3411 p. 127—138 ; Mand. Vgl. de verleidelike vrouw van de dobbelvorst in no. 154. 132. Si Unggas Tali Dondang weigert enig werk te doen, waar je niet rijk van wordt. Zijn vader verkoopt hem als slaaf. Zijn meester stuurt hem op een zeereis om handel te drijven ; hij wint een prinses voor zijn meester door haar in een raadselwedstrijd te verslaan. Op een volgende reis ontvoert hij met hulp van een gedresseerd stekel varken, dat een gang naar haar kamer graaft, de vrouw van Sutan Pangiburu, van wie hij eerst met dammen veel geld gewonnen had. — Cod. 3407 p. 1—27 ; Angkola. a. Djalembang Gunung Doli, Surat Parsipodaan no. 13 stemt overeen met het laatste gedeelte. Een rat graaft een gang naar de kamer van een prinses in een verhaal van Madagascar, Dandouau p. 258 n. 133. Bajo Radja Gundur Bilalung weigert iets te doen waar men niet rijk van wordt, gaat reizen, bekoort een vrouw door zijn slimheid, keert met haar naar zijn land terug ; ze loopt weg omdat ze niet 148 456 gewend is, huiswerk te doen ; hij gaat haar opzoeken en doodt de man waarmee ze ondertussen getrouwd is. — Cod. 3408 p. 203—218 ; Angkola. Het begin als in no. 132. 134. Porhail na Tigor, een arme wees, wordt aan Ompun Tolang als slaaf verkocht. Hij krijgt twee rechte hengelhaken, en mag niet thuis komen voor hij in de Aek na Tumandi zeven ringgargarvissen van een arm lengte heeft gevangen. Hij leeft van vruchten en bouwt een hutje aan de rievier. In woede slaat hij zijn hengelhaak tegen een steen ; daardoor wordt die krom, en nu vangt hij veel vis. Bij langsvarenden ruilt hij die voor verdere levensbehoeften. Eens zendt hij een lampungvis aan de vorst van Atjeh. Bij aankomst is de vis in goud veranderd. Als tegengeschenk zendt de vorst zijn dochter Purti Hadjo in een ijzeren kist. Ze komt slechts uit de kist als Porhail na Tigor er niet is, en kookt dan voor hem. Ten slotte vertoont ze zich aan hem ; ze trouwen. Hij sticht een dorp, dat de naam Tarutung krijgt. Verschillende aanvallen van Ompun Tolang worden afgeslagen door dieren, die Porhail na Tigor gevangen, maar op belofte van hulp weer vrijgelaten had. Zijn dorp is nu Lobu Tarutung, dat ligt bij het dorp Na soada bada, in het gebied van onze marga Sipoholon. — Cod. 3402 p. 74—104 ; Toba, van Guru Tinandangan. a. Cod. 5863 no. 4. b. Cod. 5886 no. 13. c. Karo : Pëngkawil Bëtul, in de collectie Joustra. d. Torsa-torsa no. 8 : Een arme jongen vangt met een rechte haak een vis en verkoopt die voor een liedje, waardoor hij dieven schrik aanjaagt, zodat hij hun buit bemachtigt (vgl. no. 180). Verder als ingevoegde vertelling in no. 182 a (vgl. ook b). Varianten : Sund. Juynboll, Suppl. Cat. p. 38. Halmah. BKI 72 p. 174 evv. — Rechte hengelhaak ook in no. 119D. Vrouw, die ongemerkt voor held kookt, door hem bespied, is ontleend aan verhalen als no. 84, 102. 135. Anak Lumang-lumang maakt de dochter van het dorpshoofd zwanger door haar een mes te geven, waarvan het heft van zijn semen gemaakt was. Als het kind lopen kan, worden alle jonge mannen vergaderd, opdat het zijn vader zal aanwijzen ; alleen Anak Lumang- lumang ontbreekt ; als deze komt loopt het kind naar hem toe. Hij trouwt met de moeder en volgt zijn schoonvader op. — Cod. 3415 p. 145—160 ; Toba. Proef om vader te vinden : Indonesië: Sel. Tor. Bar. Tor. III p. 458. Nw. Guinea, Van Hasselt, Gedenkboek p. 33 ; Bezemer, Volksd. p. 408 evv. Voor-Indië: Bompas no. 54. Zie verder Bolte-Polivka I p. 485 evv. ; Cosquin, Études folkloriques p. 223 ; Chavannes, 500 Contes II p. 387. 136. Sutan Karedjen. Een buffelhoedende slaaf wint een wedstrijd in het hardlopen van zijn medeslaven. Ze maken hem daarom tot hun vorst, verkopen de buffels van hun heer en diens zoon, overwinnen 149 457 de strafexpeditie. De slaaf heerst onder de titel Sutan Karedjen. — Cod. 5882 no. 17. De titel is Rao’s Minangkabaus, het verhaal dus waarschijnlik uit Rao afkomstig. 137. Si Maha, een arme jongen, loopt met zijn nichtje weg, maar wordt achterhaald. Hij gaat zwerven, komt rijk terug, houdt zich alsof hij nog arm is, maar wordt toch door zijn oom als schoonzoon aangenomen. — Cod. 5893 no. 14. 138. Si Laga Man brengt zijn ouders tot wanhoop door zijn vele eten. Zijn vader tracht vergeefs hem te doden ; hij gaat zwerven, ontmoet sterke makkers, doodt een garuda en verwerft een vrouw. — Karo’se tekst en vertaling, Joustra VBG 66, 1 p. 1—27 (= De Vries Volksv. no. 7). a. Een veel kortere Karo’se tekst in Neumann, Erbage-bage toeri- toerin 1 no. 24 (3e druk no. 30). b. Fragment van een Mandailingse redactie Cod. 5892 no. 5 (Si Busung). c. Te oordelen naar het weinige, dat Warneck (Studiën p. 131) er uit meedeelt, vertoont het Toba’se verhaal Datu Rumbungan Bosi overeenkomst hiermee. Indonesiese varianten bij De Vries t. a. p. en Sund. Juynboll Suppl. Cat. p. 28, 61 ; Mad. Juynboll Suppl. Cat. I p. 75. Zie verder voor herkomst en verbreiding van dit sprookje het artikel van De Vries in Volkskunde 1925 p. 97—108. Een Voor-Indiese variant is nog Parker no. 260. — In de Filippijnse variant bij Fansler p. 19 wordt evenals in c voor de held een geweldig mes gesmeed. 139. Pawang Tërnalëm wordt geboren op een ongeluksdag. Zijn ouders sterven. Men tracht hem te doden. Hij groeit op met de varkens en koeien, volgt handelaars, doch verdwaalt en komt bij nini Datuk Rubia Gande, van wie hij alle voor het beroep van honigwinner vereiste toverkundigheden leert. Als djëlma so begu vermomd gaat hij naar Djënggi Kumawar, waar hij door Si Bëru Patimar, de dochter van het hoofd, minachtend behandeld wordt. Hij slaagt er echter in, de honig te halen uit de tuwalang si mande angin, bij welks beklimming reeds vele pawangs omgekomen waren. In die boom zat n.1. Tulak Këlambir Gading, de dochter van nini Datuk Rubia Gande ; toen hij haar het afgesproken teken, een zwarte draad, toewierp, doodde ze hem niet. Hij had nu recht op de hand van Si Bëru Patimar. Nadat ze hem verontschuldigingen heeft aangeboden, gaat hij naar nini Datuk Rubia Gande om zich te laten tooien. Zij kan de gunstige dag voor het huwelik niet afwachten ; daardoor sterft hij na korten tijd. — Karo’se tekst Uitg. Bat. Inst. no. 10 p. 3—20. a. Vermomming als djëlma so begu komt ook voor in een ander Karo-Bataks verhaal, Si Onan Katana, in de collectie Joustra. Si Adji Marimbulu Bosi vermomt zich als djolma so begu, no. 119L. — 150 458 Honig uit boom halen als proef om de hand van een meisje te winnen, vgl. het klappers plukken in no. 153. 140. Si Ulang Mauli. Zijn oom leert hem een quasi-toverspreuk. Door deze toe te passen trouwt hij ongedeerd met een meisje, wier vorige bruigoms allen gestorven waren. Onder voorwendsel, hun de toverkunst te leren, stort hij zijn afgunstige broers in een afgrond. — Cod. 3414 p. 292—311 ; Toba. inh. De Vries, Volksv. II no. 163. a. Hetzelfde gegeven is nog al anders uitgewerkt in Si Radja Bilang Mauli, Cod. 3418 p. 181—280 ; Toba. Het onderwijs, dat zijn oom (amang boru) hem onder de naam van toverkunst geeft, bestaat uit enige beleefheidsregels en een spreekwoord, luidende : Groot water, grote vissen ; klein water, kleine vissen (Het laatste gedeelte vindt men bij D. W. N. de Boer, Toba-Bataksche spreekwoorden en zegswijzen, in Koloniaal Tijdschr. 9 p. 340, verklaard : wie niet veel heeft, kan niet veel geven. Het eerste gedeelte interpreteert Si Bilang Mauli zelf als hem dit te pas komt : rijke lui kunnen veel guruloon betalen !) Hij vat dit letterlik op en gaat overal weddenschappen aan over de aanwezigheid van vissen in water, bijv. in het vocht van een kokosnoot, in een bamboe van de omheining, in een varkenstrog. Steeds blijkt er inderdaad een visje in te zitten. Hij wordt schatrijk door het geld, dat hij met wedden wint, en dat hij verdient door zijn toverspreuk aan anderen te leren. Nadat hij vergeefs getracht heeft, van zijn vader genoegdoening te krijgen voor de achteruitzetting tegenover zijn halfbroers, verklaart hij hem den oorlog. Het dorp wordt door een pallisadering in tweeën verdeeld. In de strijd sneuvelen zijn halfbroers ; daarna betaalt de vader boete en verzoent zich met zijn zoon. b. OBT no. 34. Si Pogos en zijn oudere broers moeten voor hun leermeester hars zoeken om fakkels te maken. Telkens als hij iets vindt vraagt hij aan zijn broers : Is dit hars ? Neen, het is aarde, zeggen ze dan, waarop hij het weggooit en zij het meenemen (vgl. no. 72 A). Daar hij geen fakkel heeft leert hij niets. Op raad van hun beschermer, Datu Bilang Mauli, gaat hij zwerven ; hij leert voor zijn vertrek van deze een toverspreuk : Ik weet het, maar ik doe of ik het niet weet, Datu Bilang Mauli (vgl. no. 141, 142). Doordat hij deze spreuk mompelt jaagt hij dieven schrik aan en vermeestert hun buit (vgl. no. 180). Hij trouwt met een prinses wier bruigoms allen stierven en doodt de slang die dit veroorzaakte. Als hij in zijn land terug is, willen zijn broers hem doden, maar ze lopen in hun eigen strikken, zodat ze sterven (vgl. no. 158). c. Cod. 5858 no. 4 is een kortere redactie van b ; de held verwerft hier de hand van een prinses door klappers te plukken van een boom, waaruit al zijn voorgangers dood gevallen waren (vgl. no. 153). 151 459 De bruid, wier bruigoms allen sterven door ongedierte, dat uit haar lichaamsopeningen komt, ook in no. 142 ; Atjeh, Kreemer Atjeh II p. 608. Voor-Indië: Kathasaritsagara Tawney-Penzer II p. X n., 69, 74, 80 n. Parker no. 250. — Tegenstanders door list van de rand van een afgrond gegooid zie De Vries Volksv. no. 22 aant. Voor-Indië: Parker no. 259. 141. Si Partiga-tiga koopt voor zijn laatste geld twee raadgevingen: Wat uw ogen zien, doe alsof het niet gezien is ; wat uw oren horen, doe alsof het niet gehoord is, en : Als ge sterven wilt, zult ge niet sterven ; als ge leven wilt, zult ge niet leven. Door die toe te passen bewerkt hij, dat een verstopte bron weer gaat vloeien, waarvoor hij rijkelik beloond wordt, en wordt met zijn vrouw en het na zijn vertrek geboren kind herenigd. — Cod. 5882 no. 7. Goede raad gekocht ook in sommige varianten van no. 142. Voor- Indië: Parker no. 209. 142. Si Abinarla. A. Hij krijgt van zijn vader voor diens dood zeven lessen. B. Hij komt bij zijn oom in huis ; eens haalt hij diens hanesporen in de slaapkamer en betrapt zijn tante op overspel. Gedachtig aan een les van zijn vader : Wat je ogen zien, doe alsof je het niet gezien hebt, vertelt hij het niet. C. Aan een poging om hem te vergiftigen ontsnapt hij door toepassing van de les : Volg niet de honger van je buik bij het eten. D. Zijn tante wenst zijn lever als geneesmiddel ; hij wordt met een Uriasbrief weggezonden, maar blijft onderweg ergens eten ; een ander brengt de brief en wordt gedood. E. Hij wordt uitgehuwelikt aan een meisje, wier bruigoms steeds stierven, en doodt de venijnige dieren, die uit haar lichaam komen. F. Hij moet een veelkleurig kleed met onzichtbare naad gaan zoeken. G. Hij sluit zich bij een vorst aan en maakt onderweg raadselachtige opmerkingen. H. De dochter van de vorst verklaart het; ze zendt Si Abinarla een gerecht ; hij bemerkt, dat de brengster ervan gesnoept heeft. I. Ze trouwt met hem en maakt het gezochte kleed voor hem. — OBT no. 29. Inh. De Vries Volksverh. II no. 136. a. Een veel kortere redactie komt reeds in de teksten van Van der Tuuk voor : Cod. 3409 p. 217—220 ; Mand. (De held draagt hier de naam Si Amin Alia, waaruit Si Abinarla een verbastering is) : ABCEG. b. Cod. 5888 no. 1 : ABD (De held heet Si Pau Londu, zie de aant. bij no. 92). Een Gajo’se redactie (Masa’ilah, SHH no. 1) bevat de episodes : A (lessen gekocht) BD ; uitgestuurd om verklaring van lachende vis te zoeken (vgl. no. 169) ; GHI. A—D is de zgn. Fridolin-geschiedenis, het sprookje door Cosquin behandeld in Études folkloriques p. 73—162. Indonesiese varianten: Mal. Hikajat Bajan Budiman no. 13. Sund. Juynboll Suppl. Cat. p. 23, 42, 51 (in de eerste en derde var. ook E). ]av. MNZ 49 p. 137 ; Hazeu, Hommage p. 31. Voor-Indië zie Cosquin o.c. en Kathasaritsagara Tawney-Penzer 152 460 11 p. 113. E zie no. 140. G. Dergelijke raadselachtige gezegdes en handelwijzen worden ook verteld van Si Bobak (no. 188 E, boven blz. 57 evv., ook in de variant c), Si Andingkir (198a), Si Senna Mormundi (154c) en zelfs van de vogel Irabulu Man (181 e). Ook in no. 170 komt iets dergelijks voor. Een vrouw of meisje geeft steeds de verklaring ; meestal trouwt zij later met de held. Indonesiese varianten van dit motief zijn : Mal. Hikajat Nachoda Muda, Van Ronkel Cat. Batav. p. 83 ; ook in het Leidse exemplaar (Cod. 1763). Gajo, l.c. Filipp. Fansler p. 60, vgl. de noot op p. 64, en ook in no. 49. Bima, BK1 Vil, 2 p. 278. V o o r - I n d i ë : Parker no. 204 en aant. ; Thornburn, Bannü or our Afghan frontier p. 190 ; Ind. Ant. XXII p. 321 ; Folklore III p. 525. Zie verder Leitner, Tibetanische Marchen p. 25 ; Cosquin, Études folkloriques p. 490, Les Contes indiens p. 41 ; Bolte-Polivka II p. 359 evv. H is vaak met het voorgaande verbonden ; de Gajose redactie heeft hier een Atjehse zin, die bijna woordelik met de Maleise Hikajat Nachoda Muda overeenstemt. Deze episode ook nog in een verhaal van Madagascar, Dandouau p. 259. 143. Een machtig vorst geeft zijn zoon voor zijn dood twee lessen : Zelden herinnert een mens zich het goede, dat men hem doet, en : Trouw nooit met een slavin. Hij gaat op reis, redt dieren en een mens, de laatste toont zich ondankbaar, de eersten dankbaa;. Hij trouwt een slavin ; die wil hem overhalen iets te doen waardoor hij ook slaaf zal worden. Daarop keert hij naar zijn land terug. — Cod. 5859 no. 3. Andere voorbeelden van een man, die de laatste vermaning van zijn vader op de proef stelt : a. Meerwaldt, Handleiding p. 128—130 ; Toba. Inh. Warneck, Studiën p. 138 ev. b. Torsa-torsa no. 1 ; Toba. Een Javaanse variant wordt genoemd in Vreede, Cat. p. 312. 144. Si Putora Bongsu en Si Putir Bongsu Olowan. De eerste is een prins, die als wees achterblijft. Een slaaf, Si Tangkal Tabu, dwingt hem, met hem van rol te wisselen, maar hij toont zijn slavenaard, en Si Putir Bongsu Olowan geeft aan Si Putora Bongsu de voorkeur. Deze vlucht overzee ; zij laat zich in een kist sluiten, die naar het land waar hij is verzonden wordt. Daar wil de vorst met haar trouwen, maar ze ontfutselt hem het geheim van zijn leven en doodt hem. Ze vlucht met Si Putora Bongsu, geholpen door diens toverring. Onderweg wordt ze geschaakt, maar doodt ook deze pretendent op dezelfde wijze. Ze keren terug, Si Tangkal Tabu wordt gedood na een vergeefse poging om de aan Si Putora Bongsu toebehorende sieraden uit de horens van een buffel te halen, waarin ze hem toegezonden waren. — Cod. 5887 no. 3. a. In het Karo-Batakse verhaal Si la ërmërga uit de collectie Joustra komt eveneens de verwisseling van een prins met een slaaf voor. Het begin is een mannelike variant van no. 150. Zie over dit motief Bolte- Polivka III p. 18, 31, 108. De trek, dat iemand op een bepaalde plaats te doden is, ook in 119 U ; Maleis Hikajat Indra Djaja Pahlawan, Van Ronkel, 153 461 Cat. Batav. p. 207. Ceylon, Parker no. 19. Het geheim van zulk een plek door een vrouw ontfutseld, zie McCulloch, Bengali Household Tales p. 261 n. 145. Si Mbujak-bujak had geen beenderen. Hij gaat met zijn beide broers naar het bos en eet alle kamfer op die zij vinden. Daardoor krijgt hij beenderen, zodat hij lopen kan. In de nacht gaat hij naar de kamferbomen toe ; deze vertellen hem, hoeveel kamfer ze bevatten ; hij merkt de volle bomen, en door die te vellen en de kamfer te verkopen worden hij en zijn broers rijk. Si Mbujak-bujak laat zich in een uitgeholde kamferstam opsluiten en deze in zee werpen. Hij spoelt aan in Atjeh, waar hij de prinses bij het baden bespiedt. Hij geeft zijn kamfer als bruidschat en trouwt met haar. Daarna sticht hij een eigen dorp. Volgens sommigen is hij de vorst van Minangkabau, die tanden heeft zo groot als zeven gevlochten rijstzakken en nooit sterft. — Cod. 3406 p. 153—159 ; Dairi. a. Een Toba’se redactie, getiteld Si Burlak-burlak : Cod. 3417 р. 232-—235 Zijn kamferboom verandert in een schip, dat niet te bewegen is, maar op zijn gebed van zelf in het water glijdt (vgl. 162 C). Hij zeilt er mee naar het muizeneiland, waar hij kalebassen met rijst tegen goud ruilt (vgl. 77). Hij is de stamvader van Radja Tungtung in het land Tukka. 146. De wens van de jongste broer. Zeven broers uiten hun wensen ; de oudsten kiezen elk een bepaalde spijze, de jongste wenst vorst van Barus te worden. Zijn broers steken hem de ogen uit ; hij geneest door een vrucht, en doet hiermee ook de prinses van Barus herstellen, waarop hij haar tot vrouw krijgt. Als zijn broers komen zet hij hun de door hen gewenste spijzen voor en maakt zich bekend. — Cod. 3413 p. 173—188 ; Toba. (Titel : Si Bursok na pitu). Inh. De Vries Volksv. II no. 139. Andere redacties : a. Torsa-torsa no. 16 ; Toba. De jongste geeft zich voor broer van een gestorven vorst uit en volgt hem op. b. Cod. 5878 no. 1 : Drie broeders ; na de wensen de jongste door zijn broers opgehangen, door aap bevrijd. Hij vindt vechthanen, wint daarmee de hand van een prinses en volgt schoonvader op. In het land van zijn broers is hongersnood. Ze komen naar hem toe ; hij geeft hun te eten, laat hun zakken vullen en geeft hun het geld terug. Ze halen hun moeder. с. OBT no. 27. Als b, maar in plaats van het hanevechten hier konings keuze door olifant (vgl. no. 155); met broeders hier geen verzoening, maar deze levenslang opgesloten. De boom waarvan de genezende vruchten afkomstig zijn heet Hariara Djambu Barus. Zo heet ook vaak de boom, langs welks wortels men naar de hemel klimt van de Batu Nanggar Djati. Zulk een boom, waarvan de vruchten blindheid genezen, komt voor in de verhalen behandeld door Bolte- Polivka II p. 468—482 en Christiansen FFC no. 24. — Verwantschap van ons verhaal met de Jozef-legende is vooral in b onmiskenbaar. Bewerkingen 154 462 van deze legende bestaan o.a. in het Maleis, Javaans, Sundanees en Madurees; wij kunnen echter niet uitmaken of deze op ons verhaal invloed hebben uitgeoefend. 147. Ompu Si Djolak Maribu. Het verhaal beschrijft de ondergang van zijn rijk in de strijd tegen lang Patuan Nagori Sulagan. — Cod. 3403 p. 61—108 — 3419 p. 1—28 ; Toba. Andere redacties : a. Cod. 3409 p. 200—208 ; Mand. : Ompun Djolak Maribu in Lobu Si Tamijang strijdt met Sutan Djamban, wiens verloofde door zijn jongere broer Ama ni Si Djamban di Pinang genomen was. b. Een andere Mandailingse redactie is meegedeeld door Neumann, Het Pane- en Bilastroomgebied II p. 28 n. 148. Sutan Palaon, een zeer rijk vorst, wordt door een arme man om een boor gevraagd, maar heeft die niet. Hij weigert zijn speel schuld aan zijn broer te betalen en komt om in de strijd tegen deze. — BL II p. 118—127 ; Angkola. a. Toba’se variant van het begin : Torsa-torsa no. 23. 149. Si Tapi Mendjer-endjer wordt met haar moeder door haar stiefmoeder naar de wildernis verbannen. Ze leggen er een veld aan ; haar moeder komt om bij een bandjir ; haar geest gaat in een rijstvogeltje. Si Tapi Mendjer-endjer wordt door een voorbijkomend man tot tweede vrouw genomen ; de eerste behandelt haar als een slavin. Nadat ze een zoon gekregen heeft gaat ze op goed geluk naar het dorp van haar vader zoeken. Ze vindt het en wordt met vreugde verwelkomd. De andere vrouw wordt het bos in gejaagd. Haar man volgt zijn schoonvader op. — Cod. 5857 no. 2. 150. Si Bëru Tampuk Lejam wordt door een slavin gedwongen, met haar van rol te verwisselen, maar uit haar gedrag blijkt haar ware aard. — Cod. 3411 p. 53—80 ; Dairi. Inh. De Vries Volksv. II no. 162. a. Cod. 5881 no. 1 : Doordat Si Tapi Singgar Mata ni Ari op aanstoken van haar slavin Si Raga Ugut om de pisang si tanda tondi vraagt, tot ze hem krijgt, sterven alle mensen in het dorp behalve de twee meisjes. De slavin verwisselt de rollen en trouwt met de verloofde van haar meesteres. Deze laatste krijgt van een geest een huis en kleren ; haar verloofde vindt haar, verneemt de waarheid en brengt haar in statie naar het dorp. Ze trapt op haar tegenstandster (vgl. no. 69 E) ; deze baart zeven biggen ; ze was ook feitelik de dochter van een varken. Indonesiese varianten De Vries Volksverh. no. 28 (van Soemba), Rofti, Jonker Rott. T. no. 39. Voor-lndië: Parker no. 106, en zie de bij De Vries geciteerde literatuur. Hetzelfde verhaal met mannelike personen is no. 144. — Pisang si tanda tondi ook in no. 82 d. Een voorbeeld van „zielestpf” in pisangs in een verhaal van Halmahera, BKI 72 p. 166. 155 463 151. Si Bëru Ginting Pase is een Karo’se stamlegende, waarin sprookjesachtige elementen een grote rol spelen, inh. Joustra MNZ 47 p. 160—162. Een episode uit dit verhaal komt ook afzonderlik voor, zie no. 227. 152. Putëri Idjo, een Karo’s verhaal, waarin de heldin van die naam de hoofdrol speelt, vermeldt o.a. de oorsprong van het vorsten huis van Deli. Inh. Joustra MNZ. 47 p. 162—165. Putëri Idjo wordt ook genoemd in no. 77 c. Een heel ander verhaal over haar in het Gajo’s gepubliceerd door Snouck Hurgronje, Album Kern p. 45 evv. 153. Si Hitir Lombu-lombu, de zoon van een radja, en Si Turik Maronggop, de zoon van de namora, gaan bij een Mohammedaans tovenaar in de leer. Hij laat hen voor zich werken en neemt hun guruloon aan, maar leert hun niets dan een betekenisloos versje. Als ze bemerken, dat hij hen bedrogen heeft, vervloeken ze hem, waardoor hij plotseling al zijn wetenschap verliest. Bij het verlaten van het dorp van hun leermeester kijkt Si Hitir Lombu-lombu tegen de waar schuwing in ter zijde, en verandert in steen. De ander blijft zwerven, hij komt bij een oude vrouw, en slaagt er in de vruchten van een klapperboom te plukken, waar iedereen uit viel. Daardoor verwerft hij de hand van een prinses. Zij leert hem een middel om zijn vriend te doen herleven ; hij past dit toe en staat zijn vrouw aan Si Hitir Lombu-lombu af. Daarna keren ze naar hun vaderland terug ; Si Turik Maronggop krijgt de zuster van zijn vriend tot vrouw. — Cod. 3412 p. 118—157 ; Toba. De zoon van de radja en de zoon van de namora herinneren aan het meest gewone vriendenpaar uit de Voor-Indiese sprookjes : vorstenzoon en ministerszoon. De ministerszoon is steeds de verstandigste van de twee. Zie McCulloch, Bengali Household Tales p. 255 n. en vgl. Dracott, Simla Village Tales p. 46 evv. en 49 evv. ; Parker no. 241, 242. Ook in Atjeh, Ach. II p. 149. — In steen veranderd door omkijken, zie Parker no. 155 en aant. —• Beklimmen van boom als proef voor huwelik, vgl. no. 139, en Atjeh, Ach. II p. 126 ; Sel. Minah. Tontb. T. no. 25. 154. Si Adji Panurat en Si Adji Pamasa is de Batakse vorm van het sprookje der broers op zoek naar een wondervogel. Toba’se tekst in BL I p. 55—87 ; inh. Ködding, Globus 49 p. 202, 217 ; Pleyte BV p. 184 evv. ; Warneck, Studiën p. 125. Bij de andere redacties noemen wij de motieven volgens de indeling van De Vries, Volksv. no. 85. a. Cod. 3414 p. 209—248 ; Toba (niet gelezen), b. Cod. 3417 p. 101—104 ; Toba ; titel : Si Enset Mangiamuni : A (de tocht ondernomen op raad van sibaso) BCD2EF. c. Uitg. Volkslect. no. 454 . Si Gindat Doro Angin en Si Senna Mormundi ; Toba : A2BCD2EF. d. Cod. 3399 p. 32—60 ; Dairi : Si Tuwan Ruku-ruku : A2BCD2EF1. e. Cod. 5873 no. 2 ; Si Tanahon en Si Tandisik : A2BCD2EF. f. Cod. 3422 p. 193—212: Si Malim Bongsu (hier drie broers); Mand.: A1.2BCD2EF2. 156 464 Indonesiese varianten bij De Vries, 1. c. en Maleis, Hikajat Bahram Sjah, Juynboll Cat. p. 176 evv. Sund. Juynboll Suppl. Cat. p. 49 (vermengd met no. 155). Filipp. Fansler no. 17. Zie verder Bolte-Polivka I p. 503 evv. ; II p. 394 evv. De Maleise en Atjehse Hikajat Bahram Sjah zijn waarschijnlik uit het Perzies of Arabies vertaald ; met ons sprookje is daar nog het wonderringverhaal verbonden (zie aant. bij no. 70). Hiervan vinden we slechts in één Batakse variant, n.1. b, een spoor. Een ander verschil tussen het Bataks en het Maleis is, dat er in het Bataks meestal twee, in het Maleis drie broers zijn. Het lijkt ons daarom waarschijnlik, dat de Batakse verhalen niet uitsluitend aan de Maleise hikajat ontleend zijn, hoewel deze er wel invloed op geoefend heeft, vooral op b. — De gedrukte tekst begint met de vergeefse pogingen van de beide broers om te trouwen ; zeven maal achtereen sterft de bruid van Si Adji Pamasa, zeven maal die van Si Adji Panurat. Vgl. Ach. II p. 132, waar gesproken wordt van een vorst, wiens bruid 99 maal door een naga was ontvoerd. De broeders gaan op weg en komen bij een tweesprong, waarbij geschreven staat : Rechts is de weg der mensen, links de weg der geesten. Vgl. no. 86 b en 121. De broers verdelen de vuurslag evenals in no. 86 c. Si Adji Panurat komt in het dorp van de dobbelvorst, wiens dochter hem van het spel afleidt, waardoor hij verliest. Dit is een geliefde episode in de Batakse verhalen, bijv. no. 86 b, 1171, 162 e, 165. Dat zulk een dobbelvorst, die er zijn werk van maakt de voorbijgangers door het spel tot zijn slaven te maken, niet alleen in de verbeelding der vertellers bestond, ziet men uit Meerwaldt, Pidari p. 151 evv. Si Adji Pamasa slaat de geesteweg in, en heeft daar enige ontmoetingen, die ook elders bij de beschrijving van het geesteland te pas gebracht worden. Soms worden ze den held later door een hoger wezen op aliegoriese wijze verklaard. Men vindt ze in no. 110i, 115, 119 a, 154, 154 c, 154 e en 227 b. Sommige ervan komen ook voor in de Atjehse Hikajat Banta Beuransah, zie Ach. II p. 134. Vervolgens ontmoet Si Adji Pamasa verschillende dieren, die hem hun kundigheden leren, vgl. 119 De. Een slang geeft hem een toverring, vgl. 71 D. Hij komt bij een prinses, die in een boom woont, en de dochter van een Garuda is. Een dergelijke episode in een verhaal van Sangir, BKI 5, X p. 72. Het verhaal verloopt verder geheel volgens de bij De Vries aangegeven motieven ; alleen is aan het slot nog ingevoegd, dat Si Adji Pamasa door ruil tovervoorwerpen verwerft, als in no. 121 a. — De redacties b en c hebben enkele trekken, die ook in de Maleise en Atjehse hikajat voorkomen. De held doodt een zevenkoppige vogel, die een dorp verwoest had, zodat er nog slechts twee prinsessen overgebleven waren (vgl. 157 B). Een vogel draagt hem over een vuurzee, en wordt onderweg door hem gevoed met vlees dat hij van zijn been afsnijdt. In de Atjehse hikajat had hij de dankbaarheid van deze vogel verworven, door zijn jongen van een naga te redden ; zie hierover Parker no. 51 en aant., Cosquin, Les Contes indiens p. 132, 420, 487, 493, Dandouau p. 191. 155. Si Hasan en Si Husin eten de kop en lever van een door hun moeder voor hun oom bereide vogel. Ze vluchten de wildernis in ; Si Hasan wordt door een olifant als opvolger voor een gestorven vorst aangewezen, met wiens oudste dochter hij trouwt. Si Husin, die door het eten van de lever geld fluimt, ziet de flarden van zijn broers hoofddoek, denkt dat deze omgekomen is, komt bij een oude vrouw die de bloementuin van de zuster van Si Hasan’s vrouw bewaakt, wordt door de prinses gezien, trouwt met haar en ziet zijn broer terug. — Cod. 5859 no. 1. 157 465 a. OBT no. 30. b. Cod. 5869 no. 3. c. Cod. 5882 no. 14. d. Cod. 5883 no. 10. Deze redacties wijken in biezonderheden sterk van elkaar af. Zie over dit sprookje De Vries Volksverh. no. 86. Het is ook de grondslag van de Ahmad-Muhammad roman, die reeds in een Middel-Javaanse bewerking voorkomt (Juynboll Suppl. Cat. I p. 220), verder Jav. Vreede Cat. p. 205, Juynboll Suppl. Cat. II p. 10 evv. ; Mal. Juynboll Cat. p. 144, Van Ronkel Suppl. Cat. p. 10, Cat. Batav. p. 112, BKI 7, VI p. 185. Sund. Juynboll Cat. p. 323, Suppl. Cat. p. 17. Mad. Juynboll Suppl. Cat. I p. 31. In een Atjehse hikajat, waarvan een exemplaar in het Koloniaal Instituut te Amsterdam is, heten de broers Bangta Suleutan en Ahmad. Een Toradja’se variant is Bar. Tor. III p. 444 no. 101 ; enige trekken uit dit verhaal ook in in no. 96 en op p. 443. — Dit verhaal is behandeld door A. Aarne, Vergl. Marchenforschungen p. 143 evv. Voor-Indiese varianten bij Bolte-Polivka I p. 542, Parker no. 7 en aant., Dracott, Simla Village Tales p. 61 evv. Over verschillende literaire bewerkingen handelt Hertel, Ber. Kön. Sachs. Ges. d. Wiss., Phil. hist. kl. 69, 4. — Een afzonderlik onderzoek zou nodig zijn om de herkomst en onderlinge verhouding der Indonesiese varianten vast te stellen. Het komt ons voor, dat de Batakse varianten niet aan de Maleise hikajat ontleend zijn. 156. Si Mangalai. A. Si Purba di Holing en Si Mangalai, na de dood van hun vader in armoede verkerend, gaan hun fortuin zoeken ; ze komen bij een radja in dienst. B. Si Purba di Holing haalt ’s nachts een dissel van de namora uit het bos, en krijgt als beloning diens dochter tot vrouw. C. Ze verdelen de vuurslag en wetsteen van hun vader, en Si Mangalai trekt verder. D. Hij komt in een dorp waar de zoon van de radja juist gestorven is, die in naam en uiterlik volkomen zijn gelijke was. Hij neemt diens plaats in. E. Hij trouwt met de dochter van de namora. F. Na de dood van zijn adoptiefvader gaat hij zijn moeder en broer halen, die hij uitgeeft voor mensen, die hij met het dobbelen gewonnen heeft. — Cod. 3413 p. 85—124 ; Toba. B vgl. 181 Ji6. C. Verdelen vuurslag vgl. 86 c. D. Plaats van kind in graf ingenomen, zie Parker no. 109. 157. Si Djaha Bengkung. A. Hij gaat zwerven met achterlating van een levensteken. B. Hij doodt een zevenkoppige mensenetende vogel en verdrinkt in diens bloed. C. Zijn broer Aman so Hagindjangan ziet het levensteken verwelken, gaat zijn broer zoeken en maakt deze weer levend. De bewoners keren in het door de vogel bezochte dorp weer, Si Djaha Bengkung trouwt met de dochter van de vorst. D. Hij gaat zich meten met Djuara Pane, wordt verliefd op diens vrouw, wordt overwonnen en in zee geworpen. E. Zijn broer doet hem weer herleven. F. Ze doden Djuara Pane met een gloeiende ijzeren staaf. Si Djaha Bengkung neemt diens vrouw als tweede gemalin. — Cod. 3420 p. 21—60, Toba. A ook in no. U9g, 138. Borneo, TBG 53 p. 175. Zie over dit motief Bolte- Polivka I p. 545 ev.; Chauvin V p. 87. B. Vgl. no. 86, 154 b. Indonesiese 158 466 voorbeelden zijn b.v. nog Atjeh, Ach. 11 p. 127, 145 ; Borneo, TBG 43 p. 176 ; Nw. Guinea BKI 70 p. 460. V o o r - 1 n d i ë b.v. Parker no. 246, McCulloch, Bengali Household Tales p. 274. D zie no. 154. 158. De reus en de kinderloze. Een reus geeft een kinderloze twee maïskorrels waardoor hij twee kinderen zou krijgen, van welke hij er een aan de reus moest afstaan. De reus haalt de oudste, deze strooit onderweg pinangnoten. De reus wil hem doden door hem in een valkuil te laten lopen, maar hij legt het zo aan dat de reus er zelf in valt. Met diens schatten gaat hij oostwaarts en trouwt daar. Zijn broer volgt de uit de pinangnoten gegroeide bomen. Hij komt bij het huis van zijn broer terwijl deze op reis is. Diens vrouw onthaalt hem, menend dat het haar man is. Hij vindt haar gedrag vreemd en gaat weer weg. Zij is wanhopig, tot haar echte man komt en de zaak wordt opgelost. Gezamenlik keren ze naar hun vaderland terug. Cod. 5886 no. 15. Kind vóór de geboorte aan reus beloofd, zie Parker no. 12, 196, 266 ; Chauvin V p. 176 ; Bolte-Polivka I p. 98. — Zaad gestrooid, later de weg bevonden langs opgekomen planten: Borneo, TBG 43 p. 175. Voor- fndië: Dracott, Simla Village Tales p. 133, Knowles, Folk Tales of Kashmir p 200. Vgl. Cosquin, Études folkloriques p. 382 evv., Les Contes indiens p. 369 ev. ; Bolte-Polivka 1 p. 399, III p. 61. — De verwisseling der broers bij de vrouw van de ene, zie De Vries Volksverhalen no. 8 ; Madagascar: Dandouau p. 204. 159. Si Malim Tuwo. A. Deze en zijn jongere broers Si Malim Tonga en Si Malim Bongsu halen een krokodillelever, een tijgerlever en een olifantslever als geneesmiddel voor hun zieke vader, de eerste met behulp van een knappe duiker, de tweede en derde met hulp van een dwerghert. B. Ze gaan met hun vader het woud in, verdwalen, en planten op aanwijzing van hun vader een bamboe op de plaats waar Huta Nopan gesticht moet worden. In een dorp waar ze overnachten verkondigt de blaasbalg hun namen. C. Op een driesprong uit ieder zijn wens voor de toekomst, waarna ze scheiden. De jongste wordt volgens zijn wens koopman, en de beide andere broers komen na een tijd in de door hen gewenste betrekkingen bij hem in dienst. Doordat Si Malim Tonga hun geschiedenis vertelt herkennen ze elkaar. — Cod. 3420 p. 425 451 ; Mand. a. Cod. 5876 no. 1 bevat een afwijkende redactie van het gedeelte B. b. Dit is ook reeds meegedeeld door Wilier, Tijdschr. Neerl. Ind. 8, 11 p. 274 en c. Neumann, Het Pane- en Bilastroomgebied 11 p. 25. B en C zijn blijkbaar geheel verschillende verhaaltjes, waarvoor dan nog als inleiding A, het bekende motief van de broers die een geneesmiddel voor hun vader zoeken (vgl. no. 154) gevoegd is. De hulp hierin door het dwerghert bewezen doet denken aan no. 20 B. Dat B en C eigenlik niets met elkaar te maken hebben blijkt ook hieruit, dat de helden in B andere namen krijgen : Si Langkitang en Si Baitang. Alleen Si Malim Tuwo behoudt zijn naam, maar die speelt dan ook in dit gedeelte geen biezondere 159 467 rol. De variant a verhaalt dit stuk onder de titel : Tarombo (geschiedkundige overlevering) over Namora Pande Bosi, aldus : Genoemde vorst verwekt bij een Lubuvrouw in het bos twee zonen. Als deze groot zijn gaan ze hun vader zoeken ; deze is juist aan het smeden, de blaasbalg zegt hun namen ; hij herkent hen aan zijn blaasroer en pijlkoker, die ze bij zich hebben. Na zijn dood nemen ze twee buffelhoorns, die hun vader met goud gevuld had, verlaten hun stiefbroer, volgen een witte kip en stichten Huta Nopan. Si Langkitang trouwt daar, zijn afstammelingen gaan naar Rao-rao, Tambangan en verder naar Muwara Mais. Si Baitang vindt een lange haar in een vis (vgl. 115), gaat stroomop, vindt een Lubumeisje en trouwt met haar. Ze krijgen twee zoons, de oudste Si Humalihot gaat naar Daret, de jongste Si Hurintji blijft in Huta Portomuwan ; zijn nakomelingen opgesomd tot Radja Palaon. Bij C is te vergelijken no. 146. Herkenning door verhaal ook in varianten van no. 155 en in no. 168. 160. Sutan Manangkerang. Zijn zuster Si Putir Parijaman Bosar volgt haar weggedreven gouden kom. Haar broer volgt haar na zijn terugkomst van de hanevechtplaats van Si Gadi Majang Taure en vindt de kom, met behulp van zijn toverduikmiddel van de witte schildpad, in de vis Mera si Atirangga. Zijn zuster vindt hij niet. Ze was door een krokodil opgeslokt ; Datuk Nangkodo Mudo splijt deze met een bamboesplinter, en maakt haar weer levend. De garudo- vogel van Radja Galombang ni Laut uit Orsik Pulo Malaju ontvoert haar, en brengt haar bij zijn meester die met haar trouwt. Ze krijgt een zoon die ze Datuk Nangkodo Mudo noemt. Deze ontmoet zijn oom, krijgt van hem de gouden kom, laat die aan zijn moeder zien. Herkenning. Radja Galombang ni Laut doet afstand van de regering en benoemt zijn zwager tot opvolger. — Cod. 3411 p. 212—225 ; Mand. Dit verhaal is aan het Minangkabaus ontleend, doch zeer gehavend. De Minangkabause tekst is met een vertaling uitgegeven door J. L. van der Toorn, BKI 4, X p. 207—335. — Volgen van weggedreven kom ook in no. 69. 100. — Het opensplijten van de krokodil met een bamboesplinter herinnert aan no. 117 J. 161. Si Adji Guru Manuwalang gaat er, in gevolge een door zijn zuster achtergelaten brief, op uit om haar te bevrijden en zijn vaders dood te wreken. — Cod. 3410 p. 101—156 ; Angkola. Inh. De Vries Volksverh. II no. 189. Brief door zuster achtergelaten zie no. 162 B. 162. Si Boru Surat Mulia Gading. A. Zij wordt wegens de jaloersheid van haar minder mooie nichtje door haar oom in een ijzeren kooi in zee geworpen. B. Haar later geboren broer Si Radja Buang leest het gebeurde op een door haar achtergelaten buffelhoorn en gaat haar zoeken. C. Het maken van een schip. D. Met hulp van de vis Si Hatirangga redt hij zijn zuster. E. Door een uit een mee genomen ei gekomen haan te laten vechten wint hij veel geld en een vrouw. F. Wraak op oom en nichtje. — Cod. 3414 p. 153—192 ; Toba. a. Cod. 3408 p. 169—202 ; Angkola : A (Si Tapi Surat Malija 160 468 Gading ; ijzeren kist) B (tekenen bij de geboorte van Si Moget Radja Buwang. Verwijt bij twist) CD (Hij duikt zelf, komt bij de wortel van de Pahu djonggi, ontmoet daar Boru ni Ranggapuri Matutung, die hem eerst wil doden, maar als hij zijn naam zegt, hem de kist wijst) F. b. Cod. 5883 no. 11: ABD (steelt vliegbaadje van badende hemel- prinses, deze bevrijdt zijn zuster voor hem) F. c. Cod. 3405 p. 107—150 ; Toba : A (Si Tapi Sindar Mata ni Ari) B (Radja Bagundat Baroangin ; verwijt bij twist) C (offer aan boom gebracht, radjazoontje als rolhout gebruikt) D ; zijn verloofde, Si Boru Aek Hadungdungan, gaat mee. Een otter vergezelt hem en vindt de kooi. Strijd met vreemde scheepskapitein Datok Radja Baenon ; ze sluiten broederschap, duiken samen, worden onder de kooi doodgedrukt. Hun lijken drijven naar het eiland Bilang-bilang ; twee prinsessen vinden ze en doen ze herleven. Elk van hen trouwt met een der prinsessen. Radja Bagundat geeft zijn vrouw een handje vol pandan om daar allerlei vlechtwerk van te maken. Ze geeft hem één stuk ijzer om er vele gereedschappen van te smeden. Hij draagt haar op, van één vadem goed tal van kledingstukken te maken. Ze antwoordt : Voordat ik daaraan begin moet ik eerst wat eten ; slacht me dit ei maar eens, maar was het eerst de poten. Met een meesterduiker, die geweldige hoeveelheden vlees en rijst verslindt, gaan ze naar Si Boru Aek Hadungdungan toe, die nog steeds met haar schip bij de oceaannavel ligt. De duiker haalt de kooi op ; Si Tapi Sindar Mata ni Ari wordt bijgebracht. Na een bezoek in Bilang-bilang keren allen naar huis terug ; F (Oom en Tante tot hun hals in de grond begraven), d. Cod. 3417 p. 213—217 ; Toba. e. Cod. 3403 p. 242—251 ; Toba : ABC (mens als rolhout) D (haar verloofde haalt de kist op, na een offer gebracht te hebben aan de waternymf, die hem vasthield) E (rijkdom verworven door dobbelen) F. C. Het bouwen van de prauw, waarbij een offer aan de boom gebracht moet worden, en soms een mens als rolhout wordt gebruikt, heeft parallellen in P o 1 y n e s i ë, zie Dixon p. 61, 68 en p. 318 n. 67. Het komt ook voor in een Gajo’s verhaal, SHH no. 10 ; vgl. bovendien De Vries no. 44 F3. Over offer aan boom zie ook VBG 56, 1 p. 53 n. — De kist wordt in de navel van de oceaan geworpen, zie hierover Bar. Tor. III p. 390, 441. — In b spoelt het lijk van de held aan, en wordt weer levend gemaakt, vgl. Atjeh TBG 57 p. 395; Voor-lndië: Day p. 115. — De onmogelike taken, die de held en zijn vrouw elkaar in b stellen, behoren tot de traditionele aardigheden onder vrijende jongelieden. In Karo heet dit ngerana, zie Wdb. Joustra p. 215 s.v. langkoep. Het is elders een bekend verhaalmotief. Indonesië : Bima BK1 7, II p. 278 ; Filipp. Fansler no. 7 ; Voor-lndië : Parker no. 78. Zie verder Bolte-Polivka I p. 201, II p. 353 en vooral II p. 367. — Held behaalt grote winst met haan, die uit meegenomen ei is gekomen, ook in no. 116 c, en 164. Vgl. Fansler no. 40, en De Vries aant. bij Volksv. no. 53. 163. Sibajak Barus Djahe. Dit verhaal begint ermee, dat de held 161 met zijn op een ongeluksdag geboren zusje het bos in trekt, maar bevat verder niet alleen hun avonturen, maar ook die van zijn zoon en kleinzoon. — Karo’se tekst uitg. Joustra, Uitg. Bat. Inst. no. 14. 164. Si Tadjom Bolak en zijn zuster worden door hun stiefmoeders in een mand te water gelegd, door een kraai grootgebracht, ze worden rijk door hanevechten, keren terug en nemen wraak op de stiefmoeders. — Cod. 3405 p. 189—204 ; Toba. Indonesiese var. De Vries no. 45, waaraan toe te voegen: Sund. Juynboll Cat. p. 337 ev. en 338 ev. V o o r -1 n d i ë, zie behalve de door De Vries geciteerde studie van Cosquin ook Parker no. 214. Dracott, Simla Village Tales p. 6, 202. Day p. 242. Knowles Folk Tales of Kashmir p. 398. Vgl. Bolte-Pollvka II p. 390. 165. Datu Rangga Djodi maakt velen tot zijn slaven door ze in het spel te overwinnen, onder hen ook Si Tondja Këling. Diens zuster, Si Mbirno Këling, gaat hem als man verkleed en door enige dieren vergezeld bevrijden. Ze wint van Datu Rangga Djodi, ontkomt aan pogingen om haar ware sexe te ontdekken, en ontvoert de vrouw van Datu Rangga Djodi als echtgenoot voor haar bevrijde broer. — Cod. 3399 p. 171—188 ; Dairi. Inh. De Vries Volksv. II no. 126. a. Een Karo-Batakse variant van dit verhaal is uitgegeven door J. H. Neumann (Si Beroe Rengga Koening ras Poestaka Ginting, Lectuur- en Leermiddelenfonds Raja-Kaban Djahe, 1925, blz. 5—24): Si Bëru Rengga Kuning verneemt van een pintjala boang (s. v. vogel, veel op onze ekster gelijkende), dat haar broer Si Nangga Busu in een blok van tjingkamhout zit in het Westen, omdat hij op weg naar zijn oom, de sibajak van Ari Sinëmbah om diens dochter te kopen voor een bruidsprijs van twee duizend goudstukken, dat geld had verspeeld en in de schuld was geraakt. Ze besluit hem te gaan zoeken, en vraagt haar hond Si Anggur-anggur en haar Siamese kat met haar mee te gaan. Getooid in de kledij van haar gestorven vader vertoont ze zich aan haar dorpsgenoten, die haar niet herkennen. Zo als man verkleed gaat ze op reis naar het Westen. Onderweg wint ze overal bij het spel, o.a. in Si Antar en Bilah. De guru’s zeggen dat ze wint, omdat ze een vrouw is ; verschillende listen om dit te weten te komen mislukken door de hulp van de hond en de kat. In Bilah trouwt ze. Vandaar gaat ze naar het Westen, wint weer, koopt al de gegijzelden los en neemt ze mee. Met haar broer en haar vrouw keert ze naar het Oosten terug. Daar maakt ze zich bekend, en geeft de vrouw aan Si Nangga Busu als echtgenote. Volgens een andere lezing heette de broer Si Pang en moest Si Bëru Rengga Kuning het Tobameer oversteken om hem te bevrijden. Haar broer keerde terug maar zij bleef daar en trouwde met de vorst, die haar broer had gevangen gehouden. De Dairi’se lezing is over het algemeen veel beter. In het Karo’se verhaal n 469 162 470 blijkt niet, waarom het feit dat Si Bëru Rëngga Kuning een vrouw was haar deed winnen, in het Dairi’se is dit duidelik ; immers daar leidt de vrouw van de dobbelvorst door haar bekoorlikheid de tegenstanders bij het spel af ; op haar heeft dit natuurlik geen vat. Over de dobbelvorst zie no. 154. Doordat deze uit het Karo’se verhaal verdwenen is heeft de verteller zich laten verleiden Si Bëru Rëngga Kuning met haar voor hem onverklaarde veine in het spel onderweg eindeloze overwinningen te laten behalen, en bij die gelegenheid reeds de proeven te pas te brengen waaruit moet blijken of ze werkelik een man is. Bij het baden vechten de hond en de kat met elkaar De volgeling van de radja, die Si Bëru Rëngga Kuning op de proe moet stellen kijkt daarnaar, omdat hij nog nooit een hond en een kat heef zien vechten (sic 1). Ondertussen baadt zij. Verder heeft het Karo se verhaal nog twee andere proeven : Si Bëru Rëngga Kuning moet meedoen met het afwerpen van citroenen van een boom, met het doel om te zien of ze mannekracht heeft. De kat heeft zich van te voren in de boom verstopt, met het gevolg dat er na haar worp meer citroenen naar beneden vallen dan iemand anders had kunnen afwerpen. Bij de derde proef, waar de vrouw met wie Si Bëru Rëngga Kuning getrouwd is moet onderzoeken of ze een man is, komt de hond haar te hulp. Proeven om uit te maken of verklede heldin man is, door list verijdeld, ook in Mal. juynboll Cat. p. 25. Sel. Tor. Bar. Tor. 111 P- f • ("O r 46). Halmah. BKI 7, II p. 462 ; 7, VU p. 70 en 259 ; 72 p. 221—225. Zie Bolte- Polivka II p. 57 evv. — Si Mbirno Këling wordt gewaarschuwd tegen een spiegel op het dorpsplein van de dobbelvorst ; zie over zulk een glazen vijver Bolte-Polivka III p. 203 evv. 166. Si Tunggang Olowan. Hij en zijn zuster Si Putir Bintang Olowan zijn de enige overlevenden nadat hun dorp door de vorst van overzee was ingenomen. Hij zelf komt in een valkuil terecht, die met lood wordt volgegoten, zijn zuster kruipt in een ijzeren kist, maar de vijand ruikt aan de heerlike geur dat ze er in zit en neemt de kist mee. Haar verloofde, door een droom gewaarschuwd, wekt zijn vader met een gloeiende staaf in zijn neus en kanonschoten, voedert hem en verzoekt hem zijn toverkijker te raadplegen. Ze doen de gesneuvelden door levensolie herleven, bevrijden Si Tunggang Olowan uit de kuil en halen Si Putir Bintang Olowan terug. — Cod. 5863 no. 2. Over de vastslapende reus zie no. 128. 167. Pardosir Dijapari trouwt met de oudste van zeven precies op elkaar lijkende dochters van Radja Martuwa Mamora. Tijdens zijn afwezigheid wordt er een tweeling, jongen en meisje, geboren. Putiri Santan Batapis, de tweede dochter, bewerkt, dat de kinderen op het dorpsplein geworpen worden, sluit haar zuster in een stenen pot en neemt ongemerkt haar plaats in. De kinderen worden opgepikt door een witte kip ; voordat deze geslacht wordt spuwt zij ze uit, een geit slikt ze in, daarna een buflel, die ze neerlegt bij de tuin van Nai Pandan Rumari. Deze brengt ze groot, en noemt de jongen Si Moget Radja Buwang en het meisje Si Tapi Singgar Mata ni Ari. Putiri Santan Batapis hoort haar weven, en maakt haar achtereenvolgens 163 471 begerig naar schitterende ringen, belletjesarmbanden, bewegende gouden poppetjes, en de sprekende vogel Rama Songge, in de hoop dat Si Moget Radja Buwang bij zijn pogingen om deze te zoeken zal omkomen. Hij krijgt echter hulp van een reus en een slang. De reus geeft hem enige van zijn haren ; door die te verbranden kan hij de reus ontbieden. Hij verwerft daardoor de eerste drie voorwerpen. De sprekende vogel is een zoon van Sutan Batara Guru Doli. Daarvoor moet hij naar de hemel, waar een garudovogel van de reus hem heendraagt. Een ijzeren klem in de hemelpoort wordt door een drektor met zijn horen voor hem vastgezet ; ongedeerd passeert hij verder het dorp van Djolma so begu, de beelden van zijn voorouders, waarbij hij niet wenen mag daar hij anders in steen zou veranderen, en weerstaat de uitnodiging tot eten van Si Tapi Ranting di Malini. De vogel Rama Songge, die een mens met vleugels blijkt, gaat met hem mee, en vraagt de zeven dochters van Radja Martuwa Mamora allen bijeen te mogen zien. Dan blijkt, dat er een ontbreekt, deze komt wel vermagerd maar toch nog levend uit de pot te voorschijn. Radja Martuwa Mamora en Putiri Santan Batapis worden gedood, Pidong Rama Songge trouwt met Si Tapi Singgar Mata ni Ari en neemt haar mee naar de bovenwereld. — Cod. 5879 no. 22. Dat aan tweelingen van verschillend geslacht hier niet als in no. 5 een ongunstige betekenis gehecht wordt, bewijst dat het geen echt Bataks verhaal is. De eigennaam Putiri Santan Batapis wijst op Minangkabause oorsprong. — Over het motief van de ondergeschoven bruid, dat ook in Atjeh (Ach. II p. 156) voorkomt, zie men Bolte-Polivka bij Grimm no. 135 en 198, en deel 1 p. 86. — Kinderen door dieren opgepikt en weer uitgespuwd, zie Cosquin CPL I p. 151. Vgl. de gedaanteverwisselingen van een meisje in de Voor-Indiese verhalen Parker no. 11 ; Stokes, Indian Fairy Tales p. 144 ; Dracott, Simla Village Tales p. 228. Zie ook no. 181 Ai. — Begeerte naar wondervoorwerpen opgewekt bij zuster van held om deze in het verderf te storten, zie Cosquin, CPL I, 192 ; Day p. 248 ; Knowles p. 400. Iemand ontbieden door branden van zijn haar, zie 78 g, 128. Ach. II p. 135 ; Ind. Ant. 11 p. 286 ; Chauvin V p. 5 ; Cosquin, CPL 1 p. 15, 48, 142. — Garudo draagt held naar de hemel ook in sommige varianten van no. 117. — Klem in de hemelpoort, door drektor (gewl. tanduk buang, hier echter honjat genoemd) vastgezet, zi,e 113, 117 V, en vgl. 188 DL 168. Dja Lumidang met zijn vrouw en twee zoons lijden schipbreuk, raken uit elkaar en vinden elkaar na veel avonturen weer terug. — Cod. 5873 no. 1. Inh. De Vries, Volksverh. II no. 134. 169. Een rijke radja had drie zoons. Aan de oudste twee gaf hij de raad : bekleedt de boomstronken, overwelft de wegen. De jongste gaat een vrouw zoeken die een raadsel over een lachende vis kan oplossen. Ze verklaart het door uit een kist in het huis van een vorst, die haar man had willen doden, een onecht kind van de prinses te voorschijn te brengen. De raad van de vader verklaart ze : beplant de 164 472 wegen met vruchtbomen en plant betel tegen de boomstronken op de akker. — Cod. 5882 no. 21. Boomstronken bekleden, wegen overwelven : Knowles, Folk Tales of Kashmir p. 243. Het raadsel van de lachende vis, ook in de Gajo’se redactie van no. 142, zie Kathasaritsagara Tawney-Penzer 1 p. 46. — Dit verhaal ook als ingevoegde vertelling no. 181 J14. 170. Si Salamat Djanam-djonim moet een vrouw zoeken die anders is dan andere, op straffe des doods als hij ze niet vindt. Hij geeft de meisjes ivoor om als rijst voor hem te koken ; degeen die hem het ivoor niet terug geeft nadat ze hem rijst heeft voorgezet trouwt hij. Zij verklaart ook een vraag van hem naar een huis zonder voorerf en haard. Thuisgekomen wordt hij achtereenvolgens door de kotip, bilal en si amir ontboden, maar zijn vrouw weet ze alle drie te bekoren en in een kist te stoppen. Eindelik komt de radja zelf ; de vrouw rijdt op zijn rug door het huis. Hij loopt beschaamd weg. Si Salamat moet als afkoping van de doodstraf een bunsing met drie baarden geven. Zijn vrouw zegt die te zullen verschaffen, en laat de kist openen waaruit de drie waardigheidsbekleders te voorschijn komen. — OBT no. 32. Een Gajo’se variant van dit verhaal in SHH no. 4. Daar vinden we ook de proef met ivoren rijst, die ook in de Mal. Hikajat Masjhoedoe ’lhakk Ed. Von de Wall p. 63 voorkomt. Andere Indonesiese varianten : Mal. Hikajat Musang Bërdjanggut, zie Winstedt, Literat. of Malay folklore p. 65—66. Sund. TBG 56 p. 44—48; Juynboll Suppl. Cat. p. 53. Voor in dië Kathasaritsagara Tawney-Penzer I p. 32 evv., zie de noot op p. 42. Zie ook Aarne Reg. no. 1730. — De vraag naar huis zonder voorerf en haard behoort bij de raadselachtige gezegden van een jonge man, die door een meisje verklaard worden, zie no. 142 G. De verklaring is hier echtereen andere dan gewoonlik ; meestal slaat het op een hut in het veld, of een moskee ; hier wordt bedoeld een huis zonder huisvrouw. 171. Si Radja Uwen wil een vrouw tijdens de afwezigheid van haar man verleiden. Ze zet hem varkensvlees voor, op verschillende wijzen bereid. Hij moet toegeven, dat de smaak van alle schotels toch dezelfde is. Zo zijn ook alle vrouwen voor een man hetzelfde, zegt ze, waarop hij haar met rust laat en naar zijn eigen vrouw gaat. — BL III p. 44—75 ; Dairi. 172. Saudagar Mudo, in gevangenschap geraakt, wordt door zijn vrouw, die zich als hadji verkleed heeft, bevrijd. — OBT no. 9. Inh. De Vries, Volksv. II no. 140. Het sprookje van de vrouw, die als pelgrim verkleed haar man uit de slavernij gaat bevrijden, is behandeld door Bolte-Polivka III p. 517 evv. Vgl. ook no. 165, waar een zuster als man verkleed haar broer bevrijdt. 173. Si Moget Lilin wordt door de vrouw van zijn guru, die vergeefs getracht had hem te verleiden, belasterd en door zijn moeder verstoten. De huisdieren die hem willen tegenhouden veranderen in 165 473 wilde. Zijn zuster volgt hem, sterft van honger, maar verschijnt weer daar de geesten haar niet hebben willen. Ze wordt zwanger door het eten van een citroen en baart een meisje, dat ze in een zak doet. Daarna beneemt ze zich het leven. Si Moget Lilin is intussen getrouwd. Hij geeft de zak aan zijn vrouw en verbiedt haar die te openen. Ze doet het toch, het kind komt er uit, en kan er niet meer in. Ze laat het voor haar werken. Als Si Moget Lilin het merkt doodt hij de vrouw en stopt het meisje weer in de zak. Hij trouwt weer, het gaat weer net zo, maar deze vrouw geeft het kind fraaie sieraden. Hij doodt haar daarom niet. Uit een vrucht die ze door een koopman had laten halen brengt het meisje haar ouders te voorschijn. Allen keren naar Si Moget Lilin’s moeder terug. — Cod. 5885 no. 5. VIII. Kettingsprookjes. Behalve de hier volgende kettingsprookjes (174—180) vonden we er nog een als episode in no. 5 b, zie aldaar. 174. De Kwartel. Vroeger had de kwartel een lange staart. Een kiekendief trok hem die uit. Toen vloog hij naar de hemel, en vroeg God, hem in een kiekendief te veranderen. Dit werd toegestaan, maar weldra beviel ook deze toestand hem niet, en werd hij op zijn verzoek eerst in een ever, daarna in een tijger en ten slotte in een mens veranderd. God kwam hem bezoeken, als bedelaar vermomd. Hij zette zijn gast kattevlees voor. God sprak : Als je kattevlees bent, word dan weer levend, en miauwend sprong de poes van het bord af. Toen veranderde God hem weer in een kwartel. — Cod. 3413 p. 125—140 ; Toba. Dit en het volgende kettingsprookje onderscheiden zich van no. 176 doordat de terugkeer tot het begin van de reeks hier gebeurt ten gevolge van overmoed en ondankbaarheid. Hierin komt het overeen met het verhaaltje : a. Cod. 5882 no. 5, waar een slingerplant in mensegestalte door voortdurend geween gedaan krijgt, dat een godsgezant hem in een mens verandert, hem een vrouw geeft en dorpshoofd maakt, waarop de ontknoping volgt doof de episode van het kattevlees. Dit vormt de overgang tot b. Uitg. Bat. Inst. no. 18 p. 9—11 ; Toba; vert. Warneck, Religion p. 52 ev. = Hambruch, Malaiische Marchen no. 22 : Si Soro ni Ari beschiet God om verbetering van zijn toestand te krijgen (vgl. 187), maar weigert in zijn verblinding de door God gezonden rijkdom (vgl. 229). Hij klimt langs een neergelaten rotan naar de hemel, wordt omgesmolten in een ijzeren pan, maar kiest weer zijn oude lot (vgl. 113 d en h) ; toch komt hij tot rijkdom, maar ten gevolge van de kattevlees-episode wordt hij weer arm. c. Een aantekening van Van der Tuuk : Soer. Hndl. 1883 no. 240 komt een bat. verhaal voor medegedeeld door A. M. Z. waarin de held heet 166 474 Si Bobak Udjung Ari ; hij wordt er door de góden rijk en verliest weer alles door zijn overmoed, daar hij eenige gasten kattenvleesch had voorgezet. — Ook als ingevoegde vertelling no. 181 J17. Zie Bolte-Polivka I p. 148 n. 2. Door het motief van de overmoed nadert ons sprookje tot het Europese verhaal van de visser en zijn vrouw (Grimm no. 19, Bolte-Polivka I p. 138 evv.), waarvan we ook in het Bataks een variant vinden (Cod. 5867 no. 1, vert. De Vries Volksverh. II no. 100), die wel aan import door de Duitse zending te danken zal zijn. 175. Si Antatadu. Een antatadu-rups wordt op zijn verzoek door God in een sulum-vis veranderd, de sulum in een habaro, de habaro in een krokodil, de krokodil in een mens. God komt hem bezoeken, maar daar hij juist met zijn vrouw aan het minnekozen is, wordt hij boos, en jaagt den Heer weg. Deze verandert hem weer in een rups. — Cod. 3417 p. 73—74 ; Angkola. a. Cod. 5886 no. 22 is een berijming van een verkorte variant : de antatadu wordt een mera-vis, de mera een mens, door toedoen van een oude vrouw (hier in de plaats van God gesteld); hij wil haar niet meer kennen, en wordt weer een antatadu. Zie het vorige nummer, waar ongeveer hetzelfde verteld wordt met een kwartel als uitgangspunt. 176. Si Pundjung, de zoon van een kat, zoekt machtiger moeder, komt bij wind, berg, buffelstier, rotan, muis, ten slotte weer bij de kat. — Cod. 3413 p. 45—46 ; Toba. Andere redacties : a. Cod. 5855 no. 9 : kat, zon, wolk, berg, buffel, touw, rat, kat. b. Torsa-torsa no. 10 ; Toba : dochter van rat, zon, wolk, wind, berg, rat, kat. Varianten en herkomst zie De Vries Volksv. no. 1, waaraan toe te voegen Gajo SHH no. 12. Zie ook Parker no. 171. 177. De neushoornvogel, die drie tapusvruchten stal. Zon houdt regen tegen, die vuur niet wil doven, dat tak niet wil branden, die niet op tijger wil vallen, die hond niet wil grijpen, die muis niet wil bijten, die blaasroer niet wil knagen, dat niet wil schieten de neushoornvogel die drie tapusvruchten stal. — Cod. 5855 no. 18. Andere redacties : a. Cod. 5867 no. 7. b. Cod. 5882 no. 4. c. Karo, MNZ 47 p. 147 = De Vries, Volksv. no. 21 ; zie de aantekening daarbij. 178. De otter. Terwijl een otter aan het vissen is wordt zijn jong doodgetrapt door een dwerghert dat schrikte omdat een toropblad ratelde, omdat een verstoppertjes-siala zijn kop in de grond stak, omdat een waterinsect zijn kleed om zijn kop wond, omdat een alang- alang voetangels zette, omdat een pisang zijn schild schudde, omdat de sulumvissen steeds in scholen heen en weer zwommen, omdat een haporasvis steeds bij een steen met zijn staart stond te wuiven, omdat 167 475 een budjukvis aldoor stil in zijn hol zat, omdat de hatiranggavis aldoor in het water heen en weer rende, omdat de lumba-lumba steeds opsprong en onder dook, omdat de otter hem nazat. — Cod. 3415 p. 141—144 ; Toba. Andere redacties : a. BL III p. 189—214 ; Dairi ; inh. vdT. BL IV p. 86 ev.; Pleyte BV р. 256 evv. b. OBT no. 14. c. Cod. 5891 no. 5. d. Cod. 5893 no. 8. e. Karo-Bataks, collectie Joustra : Si Pais ras Bërang-bërang. Varianten bij De Vries no. 10, waaraan toe te voegen : Mal. Overbeck P- 257—259. ]av. Vreede Cat. p. 311. Vgl. ook Filipp. Fansler no. 60. 179. Si Pargintjir. Als 188 C. Daarna : hij trouwt met zijn nichtje. Ze wordt gedood doordat er rijstkaf op haar waait. Hij krijgt de wind, d.i. alles wat in de wind fladdert. Hij ziet de haren van zijn oom en tante fladderen en bindt ze aan elkaar ; daarover proces. Si Pargintjir krijgt gelijk en scheert de haren af. — Cod. 3409 p. 153—156 ; Mand. Met het verlengstuk ook nog in 188 f. Zonder dat, behalve op de bij 188 C genoemde plaatsen en in 78 g, ook nog afzonderlik, eindigend met het huwelik van de held : a. OBT no. 25 van Si Djonako : strik op de drempel van het huis, mier, kip, rijststamper, buffel, ambasang, jongste van zeven nichtjes. De met oom gemaakte afspraak, waardoor deze er ten slotte niet aan ontkomen kan, zijn dochter te geven, is hier uitdrukkelik vermeld, b. Cod. 5855 no. 23 : Er was eens een hooghartig vorst, die een geweldig lange naam had. Hij vaardigde het bevel uit, dat ieder, die hem iets wilde zeggen, steeds zijn naam volledig noemen moest. Eens viel zijn dochter in het water. Het kostte zoveel tijd, hem dit mee te delen, dat het bevel om haar er uit te halen te laat kwam. In zijn dorp woonde ook een getrouwde zuster van hem, Si Alang Rumbaga, met haar zoon Si Alang Mauli, die het niet erg breed hadden. De jongen zet een knip om vogels te vangen. Een mier raakt er in vast, hij houdt die als speeltuig. Dan de gewone reeks. Zijn nichtje eet van de ambasangs, en nu is oom door zijn belofte gebonden, haar aan zijn arme neef te geven, daar hij zijn woord niet wil breken. с. Cod. 3411 p. 1—11 ; Dairi ; Inh. De Vries, Volksv. II no. 145. d. Een variant van het begin van b (de vorst met de lange naam) vinden we in Torsa-torsa no. 25. Indonesiese varianten : Sel. Tor. TBG 52 p. 280—283. Filipp. Fansler no. 32. Madagascar Dandouau p. 359 ew. Elders Bolte-Pollvka II p. 201 ev. 180. Si Bontjing ruilt goud voor buffel-rund-geit-haan-suiker- deksel-spreuk waardoor hij dieven verschrikt, wier schatten hij meeneemt. — Cod. 5881 no. 2 ; inh. De Vries Volksv. II no. 183. Komt overeen met Grimm no. 83, maar is toch ongetwijfeld daaraan niet ontleend. Bolte-Polivka noemen als enige Oosterse variant North Indian Notes and Queries 5, 194 nr. 541 (voor mij niet toegankelik), maar het komt ook voor bij Parker no. 53 tweede gedeelte en no. 86. — Dieven 168 476 verschrikt door spreuk ook in no. 134 c, 140; Mad. Juynboll Suppl. Cat. I p. 58. Anders worden in dergelijke verhalen dieven meestal verschrikt door iets op ze te laten vallen of zelf op hen te vallen, zie boven bij no. 98 en Jav. MNZ 49 p. 152—154, Filipp. Fansler no. 49. In het Bataks komt wel voor, dat op deze wijze tijgers (no. 66) of geesten (no. 98 f) verschrikt worden. IX. Lijstverhalen. Zo noemen wij, ter vermijding van het germanisme raamverhaal, de verhalen waarin ingevoegde vertellingen voorkomen. Het zijn de nummers 181—183. 181. De vogel Radja Imbulu Man. Ai. Dja Martuwa Mamora krijgt steeds dochters, geen zoon. Hij gaat op reis terwijl zijn vrouw zwanger is, en beveelt, als er weer een dochter geboren wordt, het kind te doden en zijn bloed voor hem te bewaren. Men slacht een kat en besteedt het kind uit, maar een kiekendief brengt de vader op de hoogte. Deze slacht het en drinkt het bloed. Twee klompen vlees worden door een kip opgepikt, uitgespuwd, door een kiekendief opgepikt, weer uitgespuwd en uitgebroed. Er komen twee vogels uit, een vliegt er naar een eiland, een naar de voet van de banjaanboom Sambang so sude. De eerste heette Burung Djandji Mardjandjili, de tweede Pidong Radja Imbulu Man. D. Deze wordt tot koning der vogels gekozen. F. de teptep schijt op de takken van de boom. G. Uit de drek groeit een boompje, waarvan de wortels naar beneden hangen. Daardoor kan Si Miskim er in klimmen en de vogel Imbulu Man met lijmstokken vangen. H. Hij zet hem in een bamboe kooi ; de vogel schijt goud. Ii. Dja Martuwa Mamora eigent zich de vogel toe en zet hem in een zilveren kooi, maar hij schijt geen goud meer. Ji. De Vorst biedt aan, hem tot zijn zoon te maken. Hij wil niet, opdat het hem niet ga als Radja Mombang na Pitu. Dja Martuwa Mamora wenst dit verhaal te horen ; de vogel vertelt alleen op voorwaarde dat hij al zijn famielie en onderdanen bijeenroept, drie buffels slacht, en aan Si Miskim drie tail goud geeft. — Radja Mombang na Pitu werd gevreesd door al zijn onderdanen, maar niet door zijn geiten en buffels. Hij gaat God vragen dit te veranderen ; en krijgt een tijgerkop. Nu waren de beesten als de dood voor hem, maar zijn broers doodden hem. J2. Dja Martuwa Mamora wil hem radja maken in een nieuwe vestiging (pagaran). Hij wil niet opdat het hem niet gaat als Radja Manangkerang di Laut. — Deze was zo rijk dat hij naar de hemel wilde. Hij liet een toren maken ; toen hij er op geklommen was gooiden zijn slaven de toren om, zodat hij stierf. J3. Dja Martuwa Mamora wil hem radja ni budjing maken. Hij wil niet opdat het hem niet gaat als Si Pande en Si Bisuk. — De eerste kon goed kammen maken en vrijde met de dochter van de namora. De tweede kon goed vertellen en vrijde met de dochter 169 477 van de radja. Ze aten met hun vieren in een huis ; daarna stoeiden ze ; de meisjes schudden het huis te erg, het stortte in, ze stierven alle vier. J4. Dja Martuwa Mamora wil hem tot zijn dochter maken. Dan vertelt hij de geschiedenis van Dja Martuwa Mamora zelf, die zijn dochter wilde opeten. Ki. Om al deze verhalen te horen te krijgen had Dja Martuwa Mamora zoveel buffels moeten slachten en goud weggeven, dat zijn rijkdom op was. De vogel raadt een schip te zenden naar het eiland. De vogel Djandji Mardjandjili laat zich door de schepelingen vangen, houdt zich dood, en vliegt dan weer weg. Dit vertellen ze thuis, en naar dit voorbeeld houdt ook de vogel Imbulu Man zich dood, en vliegt weg als hij uit zijn kooi gelegd is. Dja Martuwa Mamora eist van Si Miskim zijn goud terug, maar deze verdedigt zich, verslaat de vorst en wordt diens opvolger onder de naam : Sutan Mangendjeng. Het kind dat God geeft moet men aannemen, of het een jongen of een meisje is. — Cod. 3407 p. 83—124 ; Angkola. a. Cod. 3418 p. 301—380 ; Toba. Inh. De Vries Volksv. II no. 184 : A2BCDEFGHI2J5-10.12K2. b. Cod. 3404 p. 171—252 = Cod. 3432 p. 1—53 ; Toba : A2 (maar veel korter CDEBGI2HJ15.10.8.17.K2. c. BL III p. 121—155 (het vervolg is no. 40) ; Dairi : BCDFGI2K3. d. OBT no. 35 (zie de voorrede ; het origineel in Bataks schrift is tans Cod. 5875): AsCDEGHIsJu-wKi. e. OBT no. 11 : AsCDGHhKi. f. Cod. 5882 no. 19 : A1CDGHI1K5. g. Cod. 5855 no. 26 : AsCDGH. h. Torsa- torsa no. 14 : F. i. Torsa-torsa no. 11 : Je. j. Cod. 5879 no. 6 : Ju. k. Uitg. Bat. Inst. no. 18 p. 52 evv. komt overeen met een deel van Jir,. Van der Tuuk heeft er reeds op gewezen (BL IV p. 80), dat dit verhaal een navolging is van de Maleise Hikajat Bajan Budiman, welke teruggaat op het Perziese Papegaaiboek. Daar de Bataks oorspronkelik geen papegaai kenden, hebben ze de naam niet begrepen ; het woord bajan is weggevallen, en van budiman is met een typiese volksetymologie gemaakt : imbulu man (uitgesproken met de klemtoon op de laatste lettergreep, dus als een samengesteld woord, Tob. Spr. p. 19). Dit man is opgevat als lan, veel (zoals uitdrukkelik in var. e gezegd wordt), en men heeft dus in deze naam gehoord : De vogel met velerlei veren. Daardoor is het verhaaltje ontstaan, dat de vogel oorspronkelik geen veren had, maar ze van de andere vogels heeft gekregen (motief C ; het is ook niet geheel ondenkbaar, dat hier een herinnering aan het verhaal van de geplukte papegaai, Hik. Bajan Bud. no. 1, heeft meegewerkt. Opmerking verdient echter, dat ook in een verhaal van de Toradja’s, Bar. Tor. III p. 444, een koning der vogels voorkomt, die van iedere vogel op aarde één veer heeft, zodat deze voorstelling toch niet uitsluitend uit Batakse volksetymologie verklaard zou moeten worden). Als versierde naam in de trant der pangaraksaon heet de vogel dan ook Naga Portumpuan (zie Dahnhardt, Natursagen III p. 86), Draak op wie zich vergaderen (n.1. allerlei veren), en in redactie d draagt hij de naam : Unggas Radja Ginuwat Kabong (naar de verteller zegt : omdat zijn vleugels bij elkaar gebracht waren), wellicht te vertalen : Vogel Vorst wiens vleugels (van anderen) genomen zijn (ginuwat voor binuwat). Om nu de oorsprong van het wonderlike vederloze wezen te verklaren (iets waartoe de Dairi’se verteller geen kans zag) zijn de verschillende inleidingen aan het verhaal 170 478 toegevoegd. — De naam van de andere vogel, Djandji Mardjandjili, is het Maleise Mardjilin, de naam van de sprekende vogel in de Hikajat Bahram Sjah. De Maleise Hikajat Bajan Budiman, die aan het Batakse verhaal ten grondslag ligt, behoorde tot de groep, vertegenwoordigd door Brandes’ handschrift C, dat zich onderscheidt door een afwijkend lijstverhaal. Dit handschrift is te Barus voor Van der Tuuk gecopieerd. Maar ook elders was deze redactie gangbaar. Westenenk tekende het lijstverhaal op in West- Borneo (TBG 43 p. 161). Het is verwerkt in de ]av. Tjantri, zie Vreede, Cat. p. 309, Juynboll, Suppl. Cat. 11 p. 115, en in Atjeh is er een vorm van bekend, waarmee het Bataks meer in biezonderheden overeenstemt (TBG 57 p. 294 evv.). Dit lijstverhaal komt volgens Brandes, TBG 41 p. 442 n. niet in het Perzies voor ; het is echter wel van Voor-lndiese oorsprong, gelijk blijkt uit Parker no. 34 en de daar aangehaalde parallellen. In deze redactie is de bajan de vorst der papegaaien. Zo wordt ook de vogel Imbulu Man in het Batakse verhaal koning der vogels. Het verhaal, hoe hij daartoe gekozen wordt (D), wijkt af van de andere vertellingen, die daarover in Indonesië in omloop zijn (genoemd bij De Vries no. 75) ; het meest lijkt het nog op dat van Borneo (TBG 43 p. 159 evv.). De neushoornvogel en alle anderen worden n.1. om hun geluid afgekeurd (zie BL IV p. 177 s. v. pok), en eindelik wordt Imbulu Man gekozen verklaard. De Batakse verhalen volgen dan verder vrij getrouw het Maleise origineel, zoals ons dat uit de Atjehse traditie bekend is, tot het punt waar de arme man de vogel verkoopt. Deze arme man is er een jongen, die gewoonlik genoemd wordt Si Miskim, of dergel., evenals in het Atjehs. De list der bajans, om zich op de grond te laten ploffen, ontbreekt, terwijl in twee der redacties de strijd tegen de veelkoppige vogel, die ook als afzonderlik verhaaltje voorkomt (no. 57) is ingevlochten. Hetgeen dan volgt is echter geheel in de war geraakt. In het Maleise verhaal wordt de bajan verkocht aan een koopman. Terwijl deze op reis is, wil zijn vrouw een rendez-vous hebben met de prins van Jaman, maar de papegaai weerhoudt haar elke avond door een verhaal te vertellen, tot de koopman thuiskomt, waarna de papegaai wordt vrijgelaten. De verkoop aan een koopman vinden we nog in redactie c, waar echter van het vervolg zo goed als niets is overgebleven, g vertelt niets van de lotgevallen van de vogel na zijn verblijf bij Si Miskim. In de andere redacties komt hij in het bezit van een vorst, evenals in het Atjehs. Soms eist deze de vogel eenvoudig op, al of niet tegen vergoeding (Ii) soms koopt hij hem tegen een door den vogel zelf genoemden prijs (b), of wel de arme man geeft de goudschijtende vogel aan de koning als afdoening van een schuld (I3 ; hier wel invloed van het verhaal no. 185). Deze vorst heet, waar zijn naam genoemd wordt (a, b en d) Radja laman. Nu hebben de Batakse vertellers nog geweten, dat de vogel verhalen moest vertellen, maar aan wie en waarom, dat is hun ontgaan. Ze laten dus de verhalen eenvoudig aan de koning zelf vertellen. De vogel maakt hem eerst nieuwsgierig, door het verhaal aan te duiden, juist zoals de bajan tegenover de koopmansvrouw doet. Evenals de bajan de koopmansvrouw door zijn vertellingen van haar escapade afhoudt, houdt Imbulu Man de vorst in a van zijn werk af, met het gevolg, dat de vorst aan het eind volkomen geruineerd is, een straf voor zijn zelfverheffing en de verwaarlozing van zijn gevederde gast. Maar nadat hij nog een grondige les tegen de hoogmoed heeft gehad betert hij zijn leven, en de vogel brengt hem weer tot rijkdom. Anders in de boven meegedeelde redactie en in var. d. Daar laat hij de vorst, voor hij een verhaal vertelt, een groot aantal buffels slachten, en een geschenk aan Si Miskim geven, dien hij zo onrechtvaardig 171 479 behandeld heeft Zijn ondergang is hier volkomen, en Si Miskim volgt hem op. Geheel verdwenen zijn de ingevoegde vertellingen in c, e, en f ; in e zijn ze door een ander bekend motief vervangen. Aan het slot ontsnapt de vogel door een list (Ki), die aan de in het Bataks ontbrekende trek van het dood houden in het Maleise lijstverhaal herinnert, of er wordt op een andere manier een eind aan de geschiedenis gemaakt. De ingevoegde vertellingen zijn in de vier redacties waarin ze voorkomen geheel verschillend. Slechts een ervan treffen we ook in de Maleise hikajat aan, en deze is ook als afzonderlik verhaal onder de Bataks zeer verbreid (no. 103). Van de andere is er een, die ook in de Sanskrit Qukasaptati voorkomt (J14); de mogelikheid is niet uitgesloten, dat er eens een Maleise redactie van het Papegaaiboek was, waarin dit verhaal voorkwam, maar noodzakelik is het niet, dit aan te nemen, daar het verhaal ook op zich zelf in Indonesië bekend is (zie no. 169). Van de andere vertellingen geven we beneden voor zover ons dat mogelik is, parallellen welke enig licht op de oorsprong kunnen werpen. Gezien het grote verschil der redacties en de wijze waarop de vertellingen zijn ingevoegd lijkt het ons in de meeste gevallen het waarschijnlikst, dat deze invoeging eerst in het Bataks heeft plaats gehad. Overzicht der voorkomende motieven : Ai inleiding zie boven (Vgl. Sangir BKI 5, X, p. 126). A 2 de inleiding van a, zie de inhoudsopgave in De Vries, Volksverhalen II no. 184. A 3 Kind wegens ongunstige voorspelling in het water geworpen, door witte schildpad gered (zie no. 128). Het weggeworpen kind komt dadelik bij de vogels, of het keert terug, andere pogingen om het te doden, het wordt uit een kanon het bos ingeschoten. In f worden de dieren bijeengeroepen om te beloven, dat ze de koning niet vertellen zullen, dat zijn dochter nog leeft. De pintjala is vergeten en vertelt het. Zie over dit motief De Vries, aant. bij no. 28. B. Imbulu Man geeft de andere dieren versierde namen (vgl. Ju). C. Hij krijgt veren van andere vogels. D. Koningskeuze. Andere vogels om hun geluid afgekeurd, Imbulu Man gekozen. E. Strijd tegen veelkoppige vogel = no. 57. F. Teptep (talektek, tjëngtjëng) schijt tegen verbod op tak. G. Arme man vangt Imbulu Man. In d gaat vooraf, dat Si Parmiskin door zijn boze oom (uda) Tuwan Radja Ijaman mishandeld wordt. Dit is ontleend aan no. 118. H. De vogel schijt goud (vgl. 116c; Rott. T. no. 24; Pancatantra Simpl. III, 13). In f is de boze vorst de tulang van de arme jongen. Door het goud van de vogel kan de jongen aan de voorwaarde om zijn nichtje tot vrouw te krijgen, n.1. het huis met goud te beslaan, voldoen (ontleend aan no. 78). Ii De vorst neemt de vogel met of zonder vergoeding weg. I2 Hij koopt de vogel voor een door deze zelf genoemde prijs (vgl. Parker no. 34 • Knowles, Folk Tales of Kashmir p. 314, 453). I3 Vogel als afdoening schuld aan vorst gegeven. J De vogel doet de vorst verhalen, en wel : 1—4 zie boven. Bij 2 voor de tocht naar God met verzoek te vergelijken no. 113. 5. Het verhaal van het levende beeld (no. 103) met een vervolg : 6. Een door zijn makker bedrogene bedriegt hem wederkerig door een uit de lucht gevallen zwaluwveertje voor een schat uit te geven. 172 480 7. (in de inhoudsopgave bij De Vries weggelaten) Een man trekt naar de kust om zout te winnen. Hij laat een jongentje achter van zowat zes maanden oud. Dit kind wordt groot en overwint zijn makkers bij het spel. Ze schelden hem uit voor vaderloze. Zijn moeder zegt : Je hebt wel een vader, en over twee dagen komt hij thuis, dat voel ik aan mijn pudendum. Als de vader komt zegt het zoontje : Moeder heeft het aan haar pudendum gevoeld. Zijn vader geeft hem een klap. Dan naar zijn moeder : Had je het niet aan je pudendum gevoeld ? Ze geeft hem een schop. Daarop denkt hij : bij moeder ben ik niet in tel, bij vader vind ik geen ingang. Hij loopt het dorp uit en zoekt bij vreemden zijn toevlucht. Aldus is de oorsprong van de spreekwijze : sihampa gabe gambir, tanggiang gabe toras, tu ama soada tampil, tu ina soada bolas (tot zijn vader mag hij niet komen, tot zijn moeder wordt hij niet toegelaten). 8. Verhaal van een vorst die zich in een graf verborg. Vgl. Sund. Juynboll Suppl. Cat. p. 28. 9. Weddenschap over sprekende schedel. Lachende en sprekende schedels komen in Voor-Indiese verhalen voor, Dracott, Simla Village Tales p. 33 ; Day p. 194 ; Knowles p. 6. Vgl. Chauvin V p. 276. 10. Weddenschap over sprekende wezel, vgl. no. 84 AB. 11. Een vis weerhoudt de dieren, zijn water uit te drinken, door hun fraaie namen te geven. Een oude vrouw wil hem doden, maar hij weerhoudt haar, door haar een middel te leren om weer jong te worden. Ze moet met zes andere oude vrouwen als jonge meisjes gekleed zeven maal door het dorp lopen. Ze volgt het voorschrift op, en wordt door de bliksem getroffen (blijkbaar wegens deze tegennatuurlike handeling; vgl. de straf op het lachen om dieren in no. 63). Het eerste gedeelte is een variant van no. 53. 12. Ulubalang Bariba Mudo heeft twee vrouwen. Hij vraagt aan de een, of er iemand is, die hem aan kan. Ze zegt niemand ; hij slaat haar dood. De ander zegt : Ulubalang Angguriman kan je aan. Hij gaat er heen, krijgt ijzeren pinangnoten ; moet trap op met messporten (zie no. 119 g); langs ijzeren klem (no. 188 DA:); krijgt tubawater als koffie; hij steekt de ander ’s nachts met zijn lans, deze zegt : daar prikt me een luis ; hij vlucht; als Angguriman komt, zegt zijn vrouw, dat hij haar baby is, waarop de ander terugkeert. 13. Radja Imbulu Bosi liet zich altijd dragen en meende dat hij de machtigste vorst ter wereld was, maar hij werd door Sutan Kinali geslacht. 14. Radja di Atas uitgezonden om een lachende vis te zoeken (no. 169); hij stelt de raad van zijn vader op de proef (no. 143); zijn vrouw lost het raadsel van de vis op. 15. Si Andjak Silo wordt door een krokodil gepakt, die hem op wil eten. Een dwerghert komt op zijn geroep af en zegt tot de krokodil : „Als jij mensen wilt eten, waar is dan je koningslans ? Zelfs ik heb er een.” En hij liet een uit mos gedraaide rol zien. „Laat de man eerst los, dat we een lans voor je maken,” zegt het dwerghert. De krokodil doet het. De man haalt rotan en idjuk, de krokodil gebonden en verbrand. Si Andjak Silo zweert, nooit een dwerghert te doden ; later doet hij het toch, hij kookt het vlees in een bamboe, deze springt uit elkaar en het dorp vliegt in brand (vgl. no. 40, 30, 42). 16. Si Metna en Si Mutna bedriegen elkaar met boomschors, dat goed, en een houten stok, die een zwaard moet voorstellen. Ze worden vrienden en komen in een dorp waar de zoon van het hoofd gestorven is. Ze helpen mee de doodkist maken. Si Mutna gaat naar het bos terug om een vergeten dissel 173 481 te halen en luistert van geesten af, waar ze het levendmakend geneesmiddel verborgen hebben. Hij maakt de zoon van de radja weer levend en trouwt met de dochter van de radja. Si Metna koopt een vrouw (zie no. 186, 156). 17. Surat Pangararihan en Surat Pangarahisan waren door Debata Asi-asi geschapen en daardoor doodarm. Ze verklaren de góden den oorlog, en krijgen rijkdom, maar nadat ze de góden, die bij hen op bezoek kwamen, kattevlees hebben voorgezet, brandt hun dorp af (no. 174 b en c). Ki Vogel ontsnapt door zich dood te houden ; Si Miskim wordt vorst. K2 het slot van a, zie de inhoudsopgave. K3 De vogel sterft en wordt opgegeten. K4 De vogel gaat met de vorst op reis en doet onderweg raadsel achtige uitspraken evenals Si Abinarla (no. 142); de dochter van de vorst verklaart deze, en zegt, dat ze met de vogel zou trouwen als deze een mens was ; nu neemt ze in plaats van hem zijn vroegere meester Si Parmiskin. K5 De vorst laat de vogel vliegen. 182. Si Tombang Gadung, een arme jongen, komt in het dorp van Datuk Si Radja ni Unggoris, die een hanevechtperk heeft opgericht om een man voor zijn dochter Si Bonang Saotur te zoeken. Met behulp van een oude vrouw weet hij sirihpruimen te krijgen die er precies uitzien of de prinses ze gemaakt had en beweert, dat hij die van de prinses zelf heeft. Haar vader bindt hem vast bij de deur van het kamertje der prinses, en geeft hem verlof haar te pakken als ze hem losmaakt. Hij beweegt haar daartoe door het volgende verhaal te vertellen : Er waren eens een ooievaar en een antuldikvogeltje. Toen sprak het antuldikvogeltje, stel je voor, aldus : Tuldik, tuldik, als deze ooievaar met mij zou trouwen, zou ze dan niet haar hartewens verkrijgen ? Waarom sprak de antuldik zo ? vroeg Si Bonang Saotur. Dit wilde Si Tombang Gadung niet vertellen voor ze hem losgemaakt had, en toen ze dat gedaan had pakte hij haar, waarop hij haar tot vrouw kreeg. — Cod. 3410 p. 181—196 ; Angkola. a. Cod. 3417 p. 65—71 ; Angkola djulu : Si Koret Labu ; inh. De Vries Volksverh. II no. 182. b. OBT no. 22 : Si Paduwa Djari. c. Cod. 3410 p. 212—216 ; Angkola : Si Karat Labu. d. Cod. 5850 no. 2 : Si Parmiskin. Het ingevoegde verhaaltje, waarvan hier het begin gegeven wordt, is ons verder niet bekend. In a is ingevoegd no. 134 ; in b slechts het begin daarvan, enigszins afwijkend van de andere varianten : de hengelaar met rechte haak vangt niets, komt bij een witte schildpad en later bij een oude vrouw. In c en d bereikt de held op andere wijze zijn doel. In d komt ook voor de episode 190 A. 183. De smid en de palmwijntapper. In deze vertelling doet de palmwijntapper een verhaaltje, om de smid het ijzer te laten vergeten. — Karo’se tekst Neumann, Ërbage-bage toeri-toertn II no. 9. Vertaling van een enigszins afwijkende tekst Joustra, MNZ 47, p. 155—157 — De Vries, Volksverh. no. 59. Het tweede gedeelte met ingevoegde vertelling ook in no. HOC. 174 482 X. Verhalen over leperds en domoren. Eerst noemen wij de echte slimme streken (184—194), daarna de verhalen over een laffe of domme man, die toch goed terecht komt (195—196), dan de echte domoorverhalen (197—198) en ten slotte enige vertellingen over mensen, die door andere karaktereigenschappen uitmunten : luiaard, schrok enz. (199—205). 184. Dja Bitis-bitis, een dwerg, en zijn sterke makkers zetten strikken ; hij alleen slaagt erin Dja Sulembe, een bosgeest, die hun vlees steelt, te binden onder voorwendsel hem te leren spelen op een mondtrompetje. Daarna verwerft hij met hulp van twee kundige makkers een prinses ; deze wordt door een tijger gedood, die ze vervolgens in een klem vangen. — Cod. 3410 p. 222—228 = Cod. 3416 p. ii3—125; Angkola. Inhoudsopgave De Vries, Volksverhalen II no. 112. a. Cod. 5858 no. 2. b. Cod. 5865 no. 2 (Dja Bitis-bitis wordt vorst over de onderdanen van de reus), c. Cod. 5893 no. 13. d. Cod. 5884 no. 1 (Si Paduwa-djari). e. Meerwaldt, Handleiding p. 130 ; Toba : Een-span-twee-duim doodt Elf-vaam, wat zijn broers Een-vaam, Twee-vaam enz. t.e.m. Tien-vaam niet konden. Na zijn dood wordt er van Een-span-twee-duim een houten beeldje gemaakt ; dat is de oorsprong van de debata idup. Dit verhaal wordt genoemd- door Henny, TBG 17 p. 41. De held is een dwerg : Dja Bitis-bitis = Kuithoog, Si Paduwa-djari = Twee-duim of Si Sandjongkal-dua-djari = Een-span-twee-duim. De aanleiding, dat Dja Bitis-bitis de wildernis intrekt, is zijn niet uitgenodigd worden bij een maaltijd, een gewoon begin van dergelijke verhalen van avonturen in het bos, zie no. 97. Het dan volgende deel is een preciese parallel van hetgeen in no. 30 van dieren verteld wordt. Zie De Vries, Volksverh. no. 6 ; en zijn artikel in Tijds. voor Volkskunde 1924 p. 97—123. De voorspiegeling waardoor het dwergje de reus beweegt zich te laten binden is : leren fluitspelen, kleiner maken, of tanden mooi maken. Dat de reus zich moet laten binden om het fluiten te leren heeft een magiese betekenis : doordat hij vast gebonden wordt zal het onderwijs er vast inzitten, zoals e zegt. In 21 J wordt de tijger gebonden om onderricht te krijgen, en bij Skeat, Fables p. 6 laat een haai zich binden om de magie te leren. — Een andere vorm van dit verhaal, waarin de sterke makkers ontbreken en de held geen dwerg is, vormt het slot van no. 82. — Het laatste gedeelte van het verhaal (dat in de varianten niet voorkomt) is ontleend aan het sprookje waarvan ook no. 103 B een reminiscens is. De oplossing van de vraag, wie de gezamenlik verworven vrouw moet hebben is hier niet erg geslaagd. 185. Si Djonaha scheept zijn schuldeisers af met A een wonder- blaasroer, B een goudschijtende hond of kip, C wiedende beelden of pauken, D een vleesgevende wetsteen (hij had het vlees van te voren onder de steen verborgen). E. Hij ontkomt aan hen door middel van een liedje. F. Door hen in een zak gepakt om verkocht of in het water geworpen te worden, weet hij een ander te bewegen om zijn plaats 175 483 in te nemen. G. Hij beweert in de onderwereld of onder water geweest te zijn en vandaar geschenken mee te brengen ; anderen laten zich in een ravijn (de ingang der onderwereld) of in het water werpen. H. Hij maakt zijn oom wijs, dat hij voor een buffelhuid veel geld heeft gekregen ; oom doodt zijn buffels, maar niemand wil de huiden kopen. I. Van Si Hapundung wordt verteld, dat hij een zak houtskool tegen een paard ruilde. J. Hij maakt de mensen wijs, dat rijst die in een verlaten dorp is gegroeid naar drek smaakt, en krijgt al hun rijst van die velden. K. Hij telt de rijen padi in een tuin en krijgt daardoor de tuin. L. Hij legt bamboe op de velden vóór het branden en spreekt af dat de velden die knappen voor hem zullen zijn. M. Hij verstopt zijn moeder in een boom om uitspraak te doen als sombaon. N. Hij verleidt handelaars, van hun waren weg te gaan, door te zeggen dat een schreeuwende antilope in zijn strik gevangen is en steelt hun goederen. O. Hij droomt dat hij in een boom klimt die halverwege breekt ; hij wordt rijk en krijgt de naam Sutan na Lumbang maar sterft, zodat anderen zijn rijst genieten. P. Of wel hij trouwt met de dochter van Si Atas Porang, van wie het dobbelspel afkomstig is, verliest alles en wordt door zijn schoonvader in een poel verdronken. Q. Of wel een tijger maakt een eind aan zijn leven. a. BL I p. 202—326 ; Toba ; hiervan vindt men een inhoudsopgave door Pleyte in BV p. 198 evv. (= Bezemer, Volksd. p. 196 evv., Hambruch, Malaiische Marchen no. 55), terwijl er ook iets uit is meegedeeld door Niemann, BKI 3, I, p. 267 evv. en Warneck, Studiën p. 134 : ABFBLMCJGQ. b. Cod. 3400 p. 94—118 = 3432 (pustaha 10) p. 76—82 ; Toba : BLMDCJNFGP. c. Cod. 3409 p. 185—196 = 3416 p. 103—112 ; Angkola : CDBAO. d. Cod. 3406 p. 151—152 ; Dairi : E. e. Cod. 5866 no. 6 ; LDG. f. Cod. 5867 no. 10 : LM. g. Cod. 5882 no. 20: BA. h. Cod. 5893 no. 5: FG, voorafgegaan door 197V. i. Karo, meegedeeld door Joustra MNZ 47 p. 145 ev. : KCBHF. j. In Torsa-torsa no. 20 komt in ander verband een episode voor overeen stemmend met M. De episode I komt voor in no. 86 d ; F ook in 204. — Djonaha is de Tobase en Angkolase vorm van de naam ; in Mandailing komt daarnaast ook Djonako voor ; Dairi en Karo : Djinaka. 186. Si Djonaha en Si Bobak bedriegen elkaar door zand dat zout moet verbeelden tegen een zwaard van hout te ruilen. Cod. 3401 p. 57 ; Toba. a. Cod. 5855 no. 8 (Djagal agong en Djagal bobak). b. Cod. 5860 no. 2 (Bisuk Saribu en Saribu Bisuk). c. Hagen TBG 31 p. 346 ev. ; uit Nagasaribu (Si Djonaha en Salamanding). d. Karo-Bataks collectie Joustra : Si Djinaka en Salamandi, en verder in no. 187 c, d en e en 181 Jig. e. Een arme jongen pakt het lijk van zijn moeder zo in, dat het een pak kleren lijkt en dieven het stelen, zodat hij niet 176 484 voor de begrafenis hoeft te zorgen, in Djalembang Gunung Doli, Surat Parsipodaan no. 5. 187. Si Lingga en Si Purba. A. Ze trommelen God doof met een pauk van luizevel en krijgen goud. B. Ze doden elkaar met voetangel en gif. Cod. 3401 p. 52—53 ; Toba ; vertaling De Vries, Volksverhalen II no. 115. a. Cod. 3415 p. 201—214 ; Toba (Si Lingga en Si Purba waren broers. Ze beoefenden de akkerbouw, maar al hun gekweekte gewassen veranderden in wilde ; ze legden zich toe op de veeteelt, maar al hun tamme dieren werden wilde. Dan gaan ze zwerven, verder als boven): AB. b. Uitg. Bat. Inst. no. 16 p. 32 evv. ; Toba : AB. c. Cod. 5882 no. 12 : AB (voorafgegaan door 186). d. Torsa- torsa no. 31 : B (voorafgegaan door 186). e. Cod. 5865 no. 3 : B (voorafgegaan door 186). f. Karo, Neumann, Ërbage-bage toeri- toerfn I, le dr. no. 7 = 3e dr. no. 8 : B. Veldvruchten en huisdieren die in wilde veranderen tengevolge van iemands slechte fortuin ook in no. 113 g, 248 d ; vgl. ook no. 173. Te vergelijken is de voorstelling, dat wilde dieren uit tamme ontstaan zijn, no. 188 I. A. Trom met luizevel bespannen ook in no. 125 ; zie aldaar. God doof trommelen enz. zie no. 95, 102 a, 113, 116 g, 174 a en b, 218, 229. Vgl. Madagascar, Dandouau p. 280. 188. Si Bobak ; inhoudsopgave blz. 53 evv. naar Cod. 3397 = Cod. 3406 p. 242—slot = 3419 p. 71—108 ; Toba ; geschreven door Guru Tinandangan uit Nai Pospos. Dit is een aaneenrijging van verschillende episodes, waarvan de meeste ook afzonderlik of in ander verband voorkomen. De held draagt dan vaak een andere naam. Behalve de boven reeds aangegevene vindt men in de andere redacties nog . Dm. Si Bobak moet een passende schede voor een mes maken zonder het mes gezien te hebben. Een djongkal-djongkal (spanrups) helpt hem door het mes voor hem te meten. n. Oom eist 200 olifanten als bruidschat. Si Adji Mihut gaat het bos in, vindt een siala-gandar plant, graaft daar en stuit op een muziek- bekken. Hij slaat er op, en het klinkt : hutorban dolok, hutorban dolok (ik doe de bergen instorten). Een olifant komt naar hem toe en verklaart, dat hij en de zijnen bereid zijn met hem mee te gaan als hij de bergen met rust laat. Ze gaan met hem naar het dorp. Oom is bereid zijn dochter te geven, als de olifanten weer weg gaan, daar de kinderen er te veel van schrikken ! o. Hij moet een kippemand met water vullen ; een grote paling kleeft de openingen dicht met zijn slijm. p. Hij moet in een libungpalm klimmen, kan dit niet door de dorens ; een eekhoorn geeft hem vaardigheid in het klimmen. J. Si Bobak koopt een vrouw op voorwaarde dat ze zeven maal per nacht voor hem koken zal. Ze wil dit niet en hij verstoot haar. 177 485 De volgende vrouw kookt zelfs tien maal per nacht voor hem. Ze maken een prauw en laden die met bamboe. Ze roeien naar buiten ; de vrouw maakt muziek op de bamboe’s. De vis Si Hatirangga komt op het geluid af. Si Bobak beveelt zijn vrouw, de zee in brand te steken. De vis smeekt om genade, die hem geschonken wordt op voorwaarde dat hij de prauw met goud vult, hetgeen geschiedt. — De namora wil het nadoen maar als hij zijn vrouw zegt, de zee in brand te steken, antwoordt ze : „Ben je gek ? Water brandt toch niet ?” De vissen horen dit en de Hatiranggavis slokt de hele prauw op. a. Cod. 3406 p. 188—192 ; Toba (Si Bobak): CDcfm. b. Cod. 3420 p. 279—300 ; Toba (Si Bobak): A (een andere voorgeschiedenis) JG (hier ook de vergeefse poging tot wraakneming van de bedrogenen, die elders ontbreekt), c. Cod. 5879 no. 2 (Si Bobak): E (de enige trek die precies overeenkomt is b). d. Cod. 3414 p. 109—120 ; Toba (Anak Lumang-lumang): CDhlcfFaDa. (Het maken van de stenen prauw behoort hier tot de proeven vóór het huwelik. Na 40 dagen afwezigheid komt hij daarvan terug en beweert maar dat de prauw klaar is. Het draaien van het touw van zand is hier dus weggevallen ; in de plaats daarvan is de wedstrijd in het touw draaien van toropbast gekomen. Anak Lumang-lumang verliest daarbij eerst maar zegt, dat hij zat te peinzen wie toch de dorens van de citroenboom scherp heeft gemaakt. Zijn aanstaande sust een kind door te zingen : gandjang- gandjang, rundut-rundut (= lange-lange, warre-warre). Hij volgt deze raad en wint, waarop de bruiloft gevierd wordt), e. Torsa-torsa no. 29 (Si Gostang na Hibul): G. f. Cod. 3408 p. 219—242 ; Angkola (Si Adji Mihut): CDncf (een witte schildpad helpt) opl (daarna het verlengstuk van C evenals in no. 179). g. Cod. 5879 no. 19 (Si Pogos): CDc, hij krijgt van een slang een toverring (zie no. 71 D) en verschaft zich daarmee een huis en geld. h. Cod. 5862 no. 1 (Si Djonako): G. i. Cod. 5879 no. 14 (Panduko Garang): G. j. Cod. 3409 p. 117—113 ; Mandailing (Baginda Padang Anunang): Een verknoeide redactie van G. k. Cod. 5893 no. 2 heeft eveneens overeenkomst met G. De held heet hier Radja i Gobak. 1. Torsa-torsa no. 3 komt enigszins overeen met het begin van J. Si Bobak komt ook voor in no. 174 c en 186. Volgens een Mandailings verhaal is Si Bobak ook een aangenomen naam van Si Adji di Angkola (aant. v. d. Tuuk). Van hetgeen over Si Bobak verteld wordt behoren de episodes F, G en J tot de Uilespiegelverhalen. C. Een kettingsprookje, dat ook afzonderlik voorkomt, no. 179. D. Sommige van de moeilike werken, die Si Bobak moet verrichten om zijn nichtje tot vrouw te krijgen, komen ook voor in de verhalen, waar een man zijn naar de hemel teruggekeerde vrouw gaat zoeken, zie De Vries no. 35. Bij deze taken helpen soms dieren (Bolte- Polivka II p. 19 evv.), soms het meisje zelf (Bolte-Polivka II p. 516 ew.).Voor 178 486 Indonesiese voorbeelden zie men ook Dixon p. 216 ew. Elders helpen de dieren gewoonlik uit dankbaarheid, hier tegen belofte hen met te doden, evenals in no. 119 e. a is elders een dierfabel, zie De Vries no. 50 en 84. b vgl. Tor. TBG 52 p. 245 = De Vries, Volksv. p. 346. c zie °e Vries no 35 Ds Madagascar, Dandouau p. 290 ew. ; V o o r - 1 n d e, Bompas no. 10 a en App. no. 12. Dracott, Simla Village Ta e S p. ,5 evv. Vgl. Cosquin, Études folkloriques p. 194. ƒ ook in De Vries no. 8 g . camir BK1 5 X p 77, 84. Zie ook no. 119 Xö. h. Borneo, Ling Roth p £1 M ad’aga P sca’r Dandouau p. 146 n„ 290 evv. Zie Cosquin, Etudes folkloriques p. 528 evv., Les Contes indiens p. 360 Zulkjeen klem ini d hemelpoort in no. 117V en 167. /. vgl. no. 12 H. De Vries no. 35 Di. Borneo, Ling Roth I p. 334. Sel. Tor. Bar. Tor. Ill p. 381, 406. Voor- ndie Parker no. 258. n. vgl. het jataka geciteerd bij Clouston, Popular Tales and Fictions 1 p. 113. o ook in no. 82. De Vries no. 35 D 4 . Sangir BKI 5 VI 1 d 358 367 384. Polynesië Dixon p. 62 ev., vgl. ook p. 337 n. 3 . Voor’-lndië, Bompas no. 10 en App. no. 12. Elders: Bolte-Polivka 11 p 351, Aarne Reg. no. 1180. p. Kundigheden van dieren geleerd, vgl. no. 119 Dc. E. Dit motief is behandeld bij no. 142. 189 Radja Mangunggas en zijn schoonzoons. A. Verschillende personen trouwen met de dochter van Radja Mangunggas op voor waarde, al zijn opdrachten uit te voeren, maar kunnen dit met en worden als slaaf verkocht. B. Anak Loas-loas neemt dezelfde voorwaarde aan. C. Hij scheurt het net, D. hakt de aanplanting om, E. ranselt zijn schoonvader af, F. laat anderen een veld voor hem aanleggen, G. kruipt in een zak die zijn schoonvader naar huis draagt, H smijt de zak op de grond als zijn schoonvader er in zit I- krijgt geen opdracht meer en verkoopt zijn schoonvader. — Cod. 3414 p_ ]93 277 ; Toba, onder de titel : Si Menset. Inh. De Vries Volksver . De redacties van dit verhaal in de collectie Van Ophuijsen wijken van de bovenstaande nog al af. Ze zijn te vinden : a. Cod. 5860 no. 3, vervolgd in het begin van Cod. 5861. b. Cod. 5871 no. 12. c. Cod. 5865 no 1 d. Cod. 5885 no. 3. Het eerste en tweede van deze verhalen zijn in hoofdzaak gelijk : A. Er waren twee broers, Si Lantojung en Si Tujung (var. Si Torung). Hun ouders waren gestorven. Si Tujung ging naar Natar en kwam daar bij een mijneigenaar (Tuwo Tombang). Deze gaf hem zijn dochter tot vrouw op voorwaarde dat hij als slaaf zou verkocht worden als hij ooit boos werd op zijn schoon vader • omgekeerd had hij het recht zijn schoonvader te verkopen indien deze boos op hem werd. Nu maakte Tuwo Tombang het zijn schoonzoon op alle mogelike manieren moeilik : hij verbood hem de toegang tot zijn jonge vrouw, liet hem op het veld werken zonder eten enz. Si Tujung werd boos, en werd als slaaf verkocht. — B. Si Lantojung ging zijn broer zoeken. Hij vernam wat er met hem gebeurd was, begaf zich naar Tuwo Tombang en werd op dezelfde voorwaarde zijn’schoonzoon. J. Toen hem de toegang tot zijn vrouw ontzegd 179 487 werd stoorde hij zich daar niet aan, maar ging eenvoudig naar haar toe, en zijn schoonvader mocht daar niet boos om worden. D. Ook hij werd naar het veld gestuurd en kreeg geen eten, maar hij hakte de vruchtbomen om, at van de vruchten en ruilde een deel ervan tegen rijst. K. Daarna moest hij een visvijver schoonmaken ; hij liet hem leeglopen en gaf de vis weg in ruil tegen rijst. F. De volgende dag moest hij het huis repareren, terwijl de bewoners naar het veld waren. Hij liet het werk door de dorpsgenoten doen en richtte een groot maal voor hen aan van zijn schoonvaders voorraad. L. Toen later iemand anders een feest gaf nodigde hij daarbij ook Tuwo Tombang en zijn schoonzoon, en droeg aan den laatste de leiding op. Si Lantojung verkondigde nu als eerste regel voor een goed feest, dat niemand restjes op zijn bord mag laten. Hij liet daarop Tuwo Tombang zulk een geweldige schotel met eten voorzetten, dat hij onder algemeen gelach met een stok naar huis moest strompelen toen hij het op had. M. Die nacht deed Si Lantojung de deur van zijn schoonvaders slaapkamer op slot. Deze kon daardoor niet naar buiten om zijn behoefte te doen. De gevolgen waren van dien aard, dat Si Lantojung op zijn vraag of zijn schoonouders nu boos waren ten antwoord kreeg : woedend. I. Hij haalde een malim om te constateren dat zijn schoonfamielie de overeenkomst verbroken had, verkocht zijn schoon ouders, en ruilde zijn vrouw in tegen zijn broer. Ze keerden samen met al de bezittingen van Tuwo Tombang naar hun land terug, waar ze trouwden en voorspoed genoten. Lantojung en Tujung (waarvan torung, voor tërung, de Maleise vorm is) zijn beide namen van vruchten ; in het verhaal komt voor dat de jongste broer tijdens zijn slavernij tujungs moet verkopen. In c heten de broers Si Parmajam en Si Pambaen, de Speelse en de Werkzame. A. De Werkzame gaat eerst en raakt in slavernij doordat hij boos wordt op een radja bij wie hij in dienst was gegaan. B. De Speelse gaat bij dezelfde radja in dienst. D. Als hem op het veld geen eten gebracht wordt verkoopt hij zijn spade. Bij het wieden trekt hij niet alleen het onkruid maar ook het gewas uit. N. Tijdens de afwezigheid van de radja koopt hij veel te duur twee paarden voor hem en hakt alle gewassen in de tuin om. LM Tot slot laat hij de radja zich een indigestie eten, I. verkoopt hem en trouwt met zijn dochter. In d heet de eerste broer Si Oto, de Domme, en de tweede Si Bisuk, de Slimme. A. Ze gaan hier in dienst bij een rijk man als diens cliënt (anak somang) op voorwaarde dat deze hun een oor af mag snijden als ze iets van zijn eigendom beschadigen. De eerste breekt een bord en verliest een oor ; B. de tweede weet zijn meester ongestraft schade toe te voegen door zijn opdrachten al te letterlik te interpreteren . O. Zo gebruikte zijn meester eens toen hij hem opdroeg zijn kind te 180 488 wassen het woord, dat ook gebezigd wordt voor het uitwassen van de ingewanden van een geslacht dier ; de Slimme slachtte toen het kind en waste de ingewanden. P. Eens ging zijn baas een meisje vragen ; hij reed te paard, de Slimme liep achter hem met de geschenken. Als ik iets verlies, raap het dan op, zei de baas. De Slimme deed al de paardevijgen bij de geschenken. M. In de bruids nacht moet de Slimme de wacht houden voor de deur van de slaapkamer, ’s Nachts vraagt zijn heer hem wat rijst te halen daar hij uit verlegenheid niet genoeg gegeten heeft bij het ceremoniële maal ; hij brengt rauwe rijst en een klapper ; zijn baas moet daardoor op de pot; als hij ’s ochtends stilletjes de pot uit wil wassen stuurt de Slimme het hele dorp op hem af. Uit schaamte gaat hij er van door, en de Slimme krijgt de bruid. Deze verhalen lopen in hun geheel min of meer parallel met dat van Radja Mangunggas. Van de middelen waardoor de schoonvader of meester tot Wanhoop gebracht wordt vinden we er alleen D in terug, terwijl het laten repareren van het huis door de dorpsgenoten enigszins aan F doet denken. De episode D vinden we ook in e. Cod. 5882 no. 2 en f. Cod. 5866 no. 8, waar echter geen sprake is van twee broers, maar van een jongen die bij zijn oom (tulang) dient om diens dochter tot vrouw te krijgen. In het laatste verhaal komen bovendien G en H voor ; hij dwingt hierdoor zijn oom hem met zijn dochter te laten trouwen. Q. Voordien had hij reeds Ooms buffels in de kraal opgesloten in plaats van ze te weiden, waardoor de beesten gestorven waren. R. Aan pogingen van zijn oom om hem te doden weet hij in beide verhalen te ontkomen. 190. Hoe Si Djonako aan een vrouw kwam. A. Hij koopt buffel- herders om, om te zeggen, dat de buffels die ze hoeden van hem zijn. Zijn aanstaande schoonvader gelooft dit en de verloving gaat door. B. Daar hij met deze verloofde toch niet durft trouwen, neemt hij deel aan een leugenwedstrijd waarvoor een prinses was uitgeloofd en wint met de leugen : Uw grootvader bestaat nog niet, mijn grootvader bestaat nog niet, nog is Uw grootvader slaaf van mijn grootvader. — Cod. 5862 no. 1 ; Mand. Het hierna volgende slot komt overeen met 188 G. A ook in a. Cod. 5866 no. 1. b. Cod. 5880 no. 7. c. Cod. 5886 no. 7. d. OBT no. 18 en inl82 d. Met B is te vergelijken een wedstrijd in het liegen, die het eerste gedeelte vormt van e. Cod. 5864 no. 1 : Radja Marulam Bosi uit Padang Bolak belooft de hand van zijn dochter Nai Badjora Olowan aan degeen die het best kan liegen. Er komen vier prinsen uit een ver land. De eerste beweert een buffel gezien te hebben zo groot dat de afstand van zijn horens was van 181 489 Oost naar West. De tweede een rotan, zo lang dat hij de oorsprong niet kon vinden. De derde een boom zo dik, dat al liep hij tot zijn tanden uitvielen, hij nog nauwliks een derde deel van de omtrek kon afleggen. De vierde zegt : Ik heb een nieuw schip uit Holland zien komen geladen met zout en olie ; de mast was die boom, de touwen waren die rotan en het was overtrokken met het vel van die buffel. De laatste wordt bekroond. Hij moet nu echter nog trachten door list het meisje te krijgen. Daarop laat hij een gouden vogel maken, waar hij in kruipt. De prinses laat de vogel in haar slaapkamer zetten ; hij komt er uit en trouwt met haar. (Vgl. bij dit laatste gedeelte no. 205 ; Filipp. Fansler no. 21 ; V o o r - I n d i ë : Parker no. 245, elders : Cosquin, CPL no. 28). Een Karo-Bataks verhaaltje over een list van Si Djinaka om een vrouw te krijgen is f (uit de collectie Joustra) : Si Djinaka maakt zijn moeder zwart en noemt haar Djukut Mehek. Een meisje vraagt, de Djukut Mehek te mogen vasthouden. Als hij wegloopt krijg ik jou in de plaats, zegt Si Djinaka. De moeder loopt weg en baadt zodat het zwart er af gaat. Si Djinaka krijgt zonder bruidschat het meisje (De duivel wordt met een als dier vermomde vrouw bedrogen in de verhalen genoemd bij Bolte-Polivka I p. 411 n., II p. 358 n.). A herinnert aan de Gelaarsde Kat, waarover men zie De Vries, Volksv. no. 22, Parker no. 235 en Bolte-Polivka I p. 325 evv. B is een leugensprookje; over het motief dat de hand van een meisje als beloning voor een leugen- wedstrijd wordt gegeven zie Bolte-Polivka II p. 506 evv. De leugen herinnert enerzijds aan die over niet bestaande dingen in Bolte-Polivka III p. 115 ew., andererzijds ligt er een belediging in, die tegenspraak moet uitlokken, zie Bolte-Polivka II p. 510. Een leugen over een groot schip, als in e, wordt genoemd Bolte-Polivka II p. 516. 191. Si Lahap. A. Hij maakt vader en moeder beiden wijs, dat de ander gestorven is, en brengt ze dan weer bij elkaar, waardoor hij enkele vleesmaaltijden krijgt B. Hij maakt een „tovermiddel” om de jonge vrouw van een oud man van haar ontrouw te genezen, krijgt weer een maal en smeert hem als ze vanzelf thuiskomt. C. Hij ontvoert een prinses op een paard, maar wordt gepakt en sterft in ballingschap. — Cod. 5868 no. 4. 192. Meester Dief steelt A. paard van de vorst, B. zijn ring, C. de sibaso. — Cod. 5879 no. 17 ; inh. De Vries, Volksverh. II no. 157. Variant van Grimm no. 192, zie Bolte-Polivka III 379 evv. ; Fansler no. 8. 193. De stierbezitter en de koebezitter. Een arme man beslecht een twist over het kalveren krijgen van een stier door te beweren, dat zijn vader bevallen is. — Torsa-torsa no. 32 ; Toba. Hierbij te vergelijken : a. Cod. 5868 no. 7 : Vogelpaar nestelt in vlakte ; het gras in brand gestoken ; wijfje blijft bij de jongen, 182 490 mannetje vlucht. Na de brand wil hij terug, maar het wijfje wil niet meer van hem weten. Vorst geeft vonnis : meisjes volgen de moeder, jongens de vader. De neef van de vorst koopt een stier en laat die bij de koeien van zijn oom. Hij eigent zich alle mannelike kalveren toe. Hierop volgt nog, dat hij de vraag van een overzees vorst naar het aantal pitten van een kalebas oplost (194 E). De twist over een veulen of kalf of melk van een stier is behandeld bij Bolte-Polivka II p. 370 evv. ; zie ook Fansler no. 7 ; Dandouau p. 305 evv. ; Parker no. 35 en 78. — a ook in het Gajo’s, SHH no. 34 (het dwerghert treedt daar als slimmerd op); misschien is dit ook bedoeld met de door een dwerghert besliste twist over het bezit van een buffelkalf in het Sund. Juynboll, Suppl. Cat. p. 12. 194. Si Bilalong wordt door zijn moeder zo genoemd omdat hij met yams (gadong) was grootgebracht. Hij gaat lasten dragen en krijgt als beloning slechts de met figuren versierde rand van een kleed. Deze gebruikt hij nu als wicheltabel. Behalve de bedriegerijen van Si Bilalong vermelden we hier ook die van andere quasi-wichelaars. A. De gewone manier waarop hij zijn faam als wichelaar vestigt is, dat hij iets wegneemt (naald, kippen, buffels, kledingstoffen, goud, rijkssieraden, het zoontje van de vorst), het verbergt, en het dan zogenaamd door zijn wichelkunst weer terecht brengt. B. Ook wordt een keer verteld dat hij een verloren ring werkelik gevonden had, maar die weer verstopte en door zijn wichelarij te voorschijn bracht. C. Of wel hij gaat stilletjes naar fuiken en strikken kijken en voorspelt dan wat er gevangen is. D. Van een man wordt verteld, dat hij de knappende korrels telde terwijl zijn vrouw mais pofte. Zij antwoordde dan ; Wacht tot er meer zijn, dan zal ik ze straks allemaal fijnstampen. Dieven hoorden dit, meenden dat het op hen sloeg en deelden hun buit met hem. Zij verbreidden zijn faam als wichelaar. E. Een overzees vorst komt met verschillende problemen : het aantal pitten in een kalebas te raden (hij luistert de oplossing af). F. Het aantal pitten in een manggis (aan de rimpels aan de buitenkant te zien). G. Van twee gelijke kippen uitmaken welke moeder en welke kind is (laat de kippen met water besproeien). H. Boven- en ondereind van een stok onderscheiden (de stok in water gelegd). I. Soms overwint hij nog de voorvechter van deze vorst door hem peper in de ogen te strooien. J. Als beloning voor een van deze vernuftigheden krijgt hij meestal de dochter van zijn radja, die soms tevens zijn oom is, tot vrouw. K. In een geval stelt men hem daarna nog op de proef door zijn kind in het bos te verbergen, maar hij vindt het al gauw terug. L. Gewoonlik echter verbrandt hij, wanneer hij tot welstand gekomen is, zijn wichelboek, zodat men hem niet meer met vragen lastig kan vallen. — Cod. 3406 p. 148—152 ; Dairi : AEL. a. OBT no. 1 : CEGHJL. b. OBT no. 3 : CAJK. c. Cod. 5855 no. 16 : 183 491 CBAE. d. Cod. 5880 no. 1 : begin ongeveer als a ; verder : EFHIJ. e. Cod. 5893 no. 12 : DAL. — E ook in 119 b, 193 a. 195. Si Mardjeng begraaft een muis, die hij voor een olifant houdt, krijgt de naam geweldig dapper te zijn en heeft geluk in verschillende proeven. — Cod. 5881 no. 3 ; inh. De Vries Volksverh. II no. 108. a. Cod. 5879 no. 4 : Ama Rant doet het voorkomen of hij een tijger heeft gedood. Hij moet wilde buffel doden, vlucht in boom, de buffel blijft met horens in de takken hangen. Als voorvechter rent hij in wanhoop op de vijand los, die vlucht, b. Djalembang Gunung Doli, Surat Parsipodaan no. 14 : Vallende lans treft tijger. Vgl. ook in 197f : Een hond van de vijand gaat met het vlees van Ama ni Pandir op de loop ; hij rent hem achterna ; de vijand gaat op de vlucht. 196. Domoor en de oude vrouw. Domoor verkoopt buffels aan een onbekende op krediet en kan zijn schuldenaar niet terug vinden. Hij maakt een oude vrouw wijs, dat hij een dodegeest is, raadt toevallig de naam van haar overleden zoon, en krijgt geschenken voor deze mee. — Torsa-torsa no. 30 ; Toba. 197. De Domoor. A. Hij houdt de vissen in zijn fuik voor uitgekauwd suikerriet en gooit ze weg. B. Als hij eenmaal de smaak van vis kent eet hij alleen alles op. C. Hij blijft met zijn hoofd in de pot zitten die hij uitlikt. D. Hij laat zich van een tocht terughouden door het geroep van een vogel, welks klank lijkt op „niet vroeg genoeg”. E. Hij keert onderweg om en komt tot zijn verbazing weer in zijn eigen dorp terug. F. Hij bezout de varens in het bos. G. Verbergt zout in water. H. Vindt daarna een visje in de zak. 1. Jaagt vergeefs een kiekendief na. J. Vangt bijen in een zak en maakt die thuis open. K. Verwondt zijn vrouw bij de coitus. L. Gaat venten, praat alles na wat de mensen zeggen. M. Probeert rijst te stampen in de top van een boom, doordat hij zijn vrouw verkeerd begrepen had. N. Doodt zijn zoontje door het in woede in het water te gooien, of door het als fuik in het water te zetten of als tapkoker aan de wijnpalm te binden. O. Verliest het lijkje terwijl hij het gaat begraven, en meent als hij het vindt, dat het een ander kind is. P. Brengt rijstdiefje mee in plaats van malim. Q. Brengt kreeft of kapmes mee in plaats van buffel. R. Vangt een hert, maakt zijn vrouw wijs dat hij rimbangvruchten eet als de botten kraken. S. Zij laat hem een zemelenspoor maken waarlangs ze hem naar het bos volgt. T. Ze jaagt hem schrik aan door het geluid van een kikgeest te maken. U. Een andere keer gaat hij voor het geroep van vogels op de loop. V. Houdt hommels die zich op een huis zetten voor vijanden en steekt het huis in brand om ze te verdrijven. W. Doet of hij op reis gaat maar verbergt zich op de vliering waar hij de pisangs opeet tot zijn neerdruipende diarrhee hem verraadt. X. Slaat 184 492 zijn zoontje dood om een vlieg op diens gezicht te raken. Y. Jaagt een geest op de vlucht als in nr. 98. Z. Volgens een verhaal bood hij een tijger sirih aan en werd door deze opgegeten. a. Cod. 3408 p. 113—121 = 3416 p. 1—9; Angkola (Ama ni Pandir): AB ; daarna een vervolg over zijn zoon. b. Cod. 3413 р. 57—61 ; Toba (Si Mamora na Oto): DFG1CJKZ. De volgende stukken uit de collectie van Ophuijsen handelen over Ama ni Pandir : с. Cod. 5854 no. 2 : ABC. d. Cod. 5855 no. 7 : LFMBGHN. e. Cod. 5857 no. 1 : ABCNOPQRSTW. f. Cod. 5864 no. 3 : QPBC (daarna zie 195) NY. g. Cod. 5868 no. 1 : ASBCRSTLFW. h. Cod. 5871 no. 14 : N. i. Cod. 5872 no. 4 : GH. j. Cod. 5872 no. 8 : M. k. Cod. 5884 no. 4 : CW (drek komt naar beneden, doordat ze aan een stuk, boombast trekt) N. 1. Cod. 5886 no. 8 : WBCLGFM. m. Cod. 5888 no. 2 : GF. n. Cod. 5893 no. 4 : U. Een andere naam draagt de domoor in de stukken : o. Cod. 5879 no. 21 (Si Mamora na Oto) : EFGHX. p. Cod. 5893 no. 3 (Si Oto): GH. q. Cod. 5893 no. 9 : E. r. Van Si Mamora na Oto wordt in Torsa-torsa no. 17 nog verteld, dat hij zich blind maakte uit boosheid op zijn ogen, die naar zijn schoonzuster (bajo) zagen. — V komt voor in 185 h. 198. Si Andingkir A. brengt een dode vrouw thuis. B. Zijn moeder begraaft haar met een bokkekreng er boven op; als de mensen haar op zijn aanwijzing gaan zoeken brengt hij het kreng boven. C. Hij laat zich begraven omdat hij stonk nadat hij een wind gelaten had. D. Hij gaat met dieven uit stelen, neemt het zwaarste, d.i. de haardstenen. E. Daarna neemt hij een muziekbekken en slaat daarop. F. Hij legt warm eten in de hand van een slapende vrouw in het huis waar ze stelen. G. Van andere dieven wordt verteld dat ze een tijger in plaats van een geit stalen. — Cod. 5869 no. 1 ; 5871 no. 18. In een oudere tekst worden van Si Andingkir juist slimme trekken verteld : a. Cod. 3409 p. 177—184 = 3416 p. 197—207 = 3417 p. 49—55 ; Angkola : Si Andingkir vindt een stuk ijzer. Zijn vader stuurt het naar zijn zwager Radja Martuwa Mamora om er een kapmes van te smeden. Als Si Andingkir om het kapmes komt vragen, beweert oom, dat het ijzer door de houtworm opgegeten is. Als oom hem eens water laat halen, komt hij onverrichter zake terug en beweert, dat het water in brand staat. Dat is onzin, zegt oom. „Dan is het ook onzin, dat ijzer door de houtworm wordt gegeten.” Daarop volgt een gedeelte overeenkomend met 142 G. Ten slotte overwint Si Andingkir een overzees vorst in een raadselwedstrijd, hanevechten en strijd (vgl. 194 E). b. Cod. 3411 p. 209—210; Mandailing. Hier is het weer meer een domme jongen : hij loopt van zijn moeder weg omdat die een door hem geschoten rat niet wil eten, keert na haar dood terug en raakt in slavernij, c. Met het boven meegedeelde stemt 185 493 meer overeen het verhaal van Si Purak, Cod. 3422 p. 37—52 ; Mand. Zijn ouders hadden om schulden het dorp verlaten en woonden in een hut op het veld. Zo kwam het dat hij, toen hij al groot was, nog de meest gewone dingen niet kende. Hij gaat met dieven mee, steelt eerst haardstenen (D), daarna een muziekbekken (E). Daarop slaat hij voortdurend aan de oever van de zee, en als de grote draakslang (ulok naga na godang) hem vraagt wat hij doet zegt hij, dat hij tuba-wortels stampt om de zee te vergiftigen. De slang geeft hem een wonderring. Deze verschaft hem goud, waarmee zijn vader zijn schuld af doet, en de hulp van de geesten (urang bunian) bij de veldarbeid (vgl. BL II, 273). Zijn vader zegt dat hij een meisje moet gaan vragen. Die ineens ja zegt is de ware niet, moet hij bedenken. Hij komt met een dood meisje thuis, de enige die zweeg op zijn vraag. Zijn moeder begraaft het lijk (vgl. A). Zijn moeder vraagt dan zijn nichtje voor hem, hij krijgt haar voor een geitevel vol goud, door de ring verschaft. 199. Ama ni Hurang Gora sneuvelt tegen een echo. — Torsa-torsa no. 24 ; inh. De Vries Volksv. II no. 109. 200. Ama ni Bagadung is een hardloper, wil leren nog harder te lopen en ondergaat een kuur met vogellijm en bamboewortels, zodat hij helemaal niet meer lopen kan. — Cod. 5893 no. 10. 201. Si Sada en Si Dua. De een luiert tot de ander zijn kleed onder hem weg steelt. — Cod. 5866 no. 7. 202. Ama ni Arop Butong helpt bij drie feesten, in de hoop, overal eten te krijgen, maar loopt al de maaltijden mis. Later legt hij zich ijverig op de veldarbeid toe en brengt het zo ver, dat zijn zoon radja wordt. — Cod. 3422 p. 53—72 ; Mand. a. Cod. 3417 p. 74 ; Angkola (fragment). De held heet Si Suping. b. Cod. 5859 no. 2 (Mangarop Butong). c. Twee gulzigaards eten zich dood in Cod. 5886 no. 11. 203. Si Katonjor diende bij zijn aanstaande schoonouders, maar hij was zo schaamachtig, dat hij wegliep, nadat hij eens wat durian op zijn schoonmoeder gemorst had. — Cod. 5872 no. 3. a. Djalembang Gunung Doli, Surat Parsipodaan no. 7. 204. Verhaal van een opsnijder. Hij wordt wegens zijn opsnijderij gebonden en in het water gelegd, verder als 185 F. — OBT no. 12. a. Een ander opsnijdersverhaaltje is Cod. 5871 no. 6. Vgl. De Vries, Volksverh. no. 39. 205. Een fijnproever, een lichtslaper en een wensvervuller. De eerste twee redden het leven van een vorst, de laatste bezorgt diens zoon de vrouw zijner keuze. — Cod. 5865 no. 4 ; inh. De Vries Volksv. II no. 121. 186 494 Het begin van dit verhaal vertoont enige overeenkomst met dat van de ^tjehse Hikajat Nun Parisi, Ach. II p. 131, dat ook in het Gajo’s voorkomt, SHH no. 45. Over de lichtslaper zie men Bolte-Polivka III p. 330—332. Bij het laatste gedeelte vgl. 190 e. XI. Anekdotes. No. 206—216 zijn min of meer grappige verhaaltjes, waarin niet zoals in de vorige groep een karaktereigenschap van de hoofdpersoon, maar een lichaamsgebrek of de omstandigheden tot de grappige situatie aanleiding geven. 206. De zon en de wind. De zon moet het afleggen tegen de wind, daar deze zijn stralen onderschept door de wolken voor hem te blazen. Om zich te wreken gaat hij een weddenschap met de wind aan, wie het baadje van een mens zou kunnen losmaken. De wind blaast zo hard hij kan, maar slaagt er niet in ; de zon schijnt, en de mens krijgt het warm en trekt zijn baadje uit. — Cod. 3415 p. 175—177 ; Toba. We zouden hier bijna denken aan ontlening aan La Fontaine VI, 3, maar daar het stuk tot de oudere teksten behoort, uit de tijd toen er nog zo goed als geen Europese invloed in de Bataklanden was, is dit niet erg waarschijnlik. Alle twijfel wordt weggenomen door het voorkomen van dezelfde fabel bij de Santals (Bompas no. 108). Trouwens La Fontaine’s fa"bel is van oosterse oorsprong (ontleend aan Loqman nr. 34). Vgl. ook De Vries aant. bij Volksverhalen no. 2. 207. De blinde en de bultenaar vechten en slaan elkaar gezond. — Dit komt voor als episode D in no. 98 ; afzonderlik nog : a. Cod. 3401 p. 53 ; Toba = Meerwaldt, Handleiding p. 143. b. Uitg. Bat. Inst. no. 16 p. 28—30 ; Toba. Indonesië: De Vries Volksv. no. 65 ; Mal. Skeat, Fables p. 68 ; Filipp. Bloomfield in het bij no. 28 geciteerde werk no. 4. V o o r - I n d i ë zie no. 98. 208. Kaalkop en Leepoog vechten wegens toespelingen op elkanders gebrek. Cod. 3401 p. 53 ; Toba = Meerwaldt, Handleiding p. 139. 209. De twist der doven door verkeerd verstaan.— BL III p. 179— 189. Inh. Pleyte BV p. 259 evv. = Bezemer, Volksd. p. 186 evv., zie ook Niemann, BKI 3, I p. 299. a. Karo’se versie van hetzelfde verhaaltje : Neumann, Ërbage-bage toeri-toerfn I no. 8 (3e druk no. 11). b. Cod. 5872 no. 7 : Si Djepaf, is eveneens een verhaaltje over twist van doven. Zie over dit motief Bolte-Polivka III p. 149 en Parker no. 14. 210. De Blinde. Een leperd en een radja wedden, of een blinde eerlik of een schurk is. De leperd houdt zich ook blind, hij laat de echte blinde geld voelen, dat hij gekregen heeft ; deze gaat er mee weg. De radja vertrouwt voortaan geen blinden meer. — Cod. 5893 no. 17. Hetzelfde in Knowles, Folk-tales of Kashmir p. 139 evv. 187 495 211. Si Bungur had een penis van vier vadem lengte. — Cod 3414 p. 129—132 ; Toba. 212. De schone jongeling en het mooie meisje. Hij neemt een tover boek en doet alsof hij een recept leest om haar te verderven, waarop ze hem het verlangde rendez-vous geeft. — Cod. 3419 p. 354—361 • Dairi. 213. De slimme vrouw spreekt als er dieven komen van een gouden kom, die ze bij de badplaats heeft laten liggen. Terwijl de dieven daarnaar zoeken haalt ze hulp. — OBT no. 21. 214. Si Pamoto eist als beloning „iets” maar krijgt een mand met „niets”. — Cod. 5893 no. 2. Zie Bolte-Polivka II p. 362 n. 215. Een willig offerdier gezocht. Een datu vangt een meravis, die zo maar in het net zwemt. — Cod. 5893 no. 19. 216. Si Nahoda op het eiland der bedriegers. — OBT no. 24. Inh. De Vries Volksv. II no. 156. Stemt bijna geheel overeen met het Maleise verhaal van Sandas op de Maledieven, Juynboll, Cat. p. 173, uitgegeven in Van Ronkel, Maleische Verhalen. Zie over de verbreiding van dit verhaal Clouston, Popular Tales and Fictions II p. 99. XII. Leerzame verhalen. We merkten boven (blz. 17) reeds op, dat verhalen met leerzame strekking in de oudere teksten niet veel voorkomen, maar toch ook niet geheel ontbreken. Men zou er toe kunnen rekenen de verhalen, waarin gewezen wordt op de gevolgen van het overtreden der huweliksregels (217—219). No. 220 is gericht tegen al te grote jaloersheid van echtgenoten. No. 221—224, 226 en 230 komen alleen in de jongere teksten voor. 225 leert eerbied voor den ouderdom, 227—229 zijn noodlotsprookjes. 217. Djuwaro Gandong had omgang met zijn schoonzuster en werd als straf opgegeten. — BL II p. 57—61 ; Angkola. Vert. BL IV p. 103 evv. Inh. Niemann, BKI 3, I p. 286 ev. 218. Radja Madingin. Zijn zoon verdwaalt in het bos en wordt door een boom gevangen gehouden. Hij verklaart Batara Guru den oorlog met behulp van een aardtrom, waarop deze naar de Middenwereld komt en de zoon terecht brengt. Deze zoon schaakt een vrouw, waardoor een oorlog ontstaat. Hierin worden tovermiddelen gebruikt. Later bedrijft hij bloedschande met zijn zuster en verandert in steen. — Cod. 3405 p. 151—180 ; Toba, uit Nai Pospos. a. in steen veranderd wegens bloedschande ook bij Warneck, Studiën p. 133 : Datu Porang ni Adji ; Toba. Vgl. ook Van Vuuren, Eerste maatregelen in pas geannexeerd gebied p. 29. b. Bloedschande van broer en zuster veroorzaakt het uiteenspringen van een berg, 188 496 waardoor het Noordelik deel van het Tobameer ontstaat, volgens een verhaal in Sumatra, le jaarg. no. 24 ; Toba. De aardtrom is een grote kuil met een trommelvel bespannen, vgl. no. 229. De oorlog met tovermiddelen als in no. 110D. De wijze, waarop de jonge man zijn zuster tot de coitus weet te bewegen doet denken aan het Toradja’se verhaal Bar. Tor. Ill p. 458. 219. Radja so Mondjol laat zijn zeven zoons met hun zusters trouwen ; hij sneuvelt in een daarna volgende oorlog. — Cod. 3408 р. 178—192 = 3416 p. 41—53 ; Angkola. 220. Si Sanduduk. A. Hij is zo naijverig op zijn vrouw, dat ze hem overal moet volgen. B. Toch bedriegt ze hem, terwijl hij geblind doekt op de klarinet speelt. C. Haar minnaar neemt een oude vrouw te hulp. Deze maakt Si Sanduduk wijs, dat zijn vrouw de gewoonte heeft drek te eten, en haar, dat hij een staart heeft. Ze wil dit onderzoeken, hij denkt dat ze drek zoekt en verstoot haar. Haar minnaar trouwt met haar. — Cod. 3413 p. 55—56 ; Toba. Na A (jaloerse man beschuldigt zijn vrouw ten onrechte van ontrouw) volgt hier Bi : zij bedriegt hem toch ; elders : B2 hij verstoot haar, of : Bs hij verstoot haar eerst maar ze worden weer verzoend. a. Cod. 3422 p. 73—90 ; Mand.: AB2 ; de man heet hier Si Pangiburu (— de Jaloerse), de vrouw Nan Djagar Sinalin (djagar = mooi), b. Torsa-torsa no. 6 ; Toba : ABs (Ompu Radja Mallehuan). с. Meerwaldt, Handleiding p. 131 evv. (Ama ni Pallehuan), geschreven door Datu Guru Sinangga in Silindung : ABs. d. C komt ook voor in het verhaaltje van Si Djanggar Djuit, een domme man die zijn vrouw bepiste. Zijn vader betaalde boete om de zaak bij te leggen, maar een oude man scheidde ze voorgoed door te beweren dat de vrouw een staart had en de man drek at. (Cod. 3400 p. 277— 284; Toba). Verder in no. 112 en e. een gekuiste redactie in Cod. 5855 no. 25. f. Te vergelijken is ook Djalembang Gunung Doli, Surat Parsipodaan no. 10 : Een slavin verwekt tweedracht tussen haar meester en zijn vrouw door te beweren, dat de vrouw haar man vermoorden wil, terwijl ze aan de vrouw gezegd heeft, de baardharen van de man af te snijden voor een tovermiddel om zijn liefde te behouden. Bij C zijn te vergelijken de Voor-Indiese verhalen Parker no. 114 : een schoonzoon verwekt twist tussen zijn schoonouders door de man wijs te maken, dat zijn vrouw hem likken zal, en de vrouw, dat haar mans vel zout is; Kathasaritsagara vert. Tawney I p. 289 : barbier maakt koning wijs, dat zijn vrouw heks is, vrouw, dat koning abnormaal scherpe tanden heeft. Als preciese parallel van f noemde Prof. De Vries mij : Wesselski, Mönchslatein no. 22. Wright, Latin Stories no. 100. Herbert, Catalogue of romances III p. 399, 507. 221. Ompu Radja Mallehuan wil van zijn vrouw scheiden maar 189 497 wordt door haar verstandige woorden er van weerhouden. — Torsa- torsa no. 2 ; Toba. a. Een andere verzoening : Torsa-torsa no. 7, vertaald in Warneck, Unsere batakschen Gehilfen p. 129 ev. 222. Een kind dat niet gestraft werd groeit op tot een dief. — Torsa- torsa no. 12 ; Toba. 223. Si Mahap Mahamundi geeft toevallig een snedig antwoord en wordt daarop zo trots, dat hij niets meer leren wil. — Torsa-torsa no. 13 ; Toba. 224. Zeven makkers, in een grot opgesloten, doen deze opengaan door het verhaal van hun goede daden. — Cod. 5877 no. 4. Uit de Maleise Grote Hikajat Baktijar no. 30 (TBG 41 p. 297). 225. Radja Pomgongo wordt door zijn zoons het bos ingestuurd om van zijn vermaningen af te zijn, maar daarna gaat het hun zo slecht, dat ze hem terug halen. — Arsenius Loembantobing, Doea Toeri- toerian, Uitg. Volksl. no. 206 p. 36—47 ; Toba. a. Fragment van een Toba-Bataks verhaal, geschreven op een 4 l / 2 geleding lange bamboe uit de collectie Van der Tuuk, tans in het Koloniaal Instituut te Amsterdam no. A 4268 c. De inhoud is als volgt : Ompun Tuwan Radja Doli had zeven zoons. Toen hij oud werd kregen de jongste zes er genoeg van, hem te verzorgen, en droegen hun jongste broer op, hun vader levend te begraven. Deze volbracht in schijn hun bevel maar bracht inderdaad de oude man in het bos, waar hij een hutje voor hem bouwde. De schanddaad kwam ter ore aan de vorst van Atjeh. Deze zond een afgezant om hen op de proef te stellen met een trommelstok, waarvan ze moesten uitmaken, wat het wortel- en wat het topeind was (vgl. 194 H). Midden in de vermelding, dat ze hun verwanten bijeen roepen om de zaak te over wegen, eindigt het verhaaltje abrupt. Het slot zal natuurlik wel moeten zijn, dat de vader weer te voorschijn komt, de zaak oplost en daarmee zijn onmisbaarheid bewijst. Vgl. ook no. 33 g. Een Voor-Indies verhaal, waarin op andere wijze zoon van zijn hardvochtigheid tegen oude vader genezen wordt, vindt men bij Bolte-Polivka II p. 139 ; vgl. Jataka 446 en zie Fansler no. 34. 226. Ompu Radja na Dungo treft, gewaarschuwd door het geluid van een sulambak golang-golang, maatregelen tegen een dysenterie- epidemie. — Torsa-torsa no. 15 ; Toba. 227. Na Lobi Ada hangt kleren in een boom ; een ander wedt met hem, dat het slangen zijn ; daar het zijn lot niet was rijkdom te verkrijgen, veranderden de kleren werkelik in slangen. — Cod. 5855 no. 27. a. Cod. 5893 no. 15. b. Torsa-torsa no. 21 ; Toba, met een vervolg : 190 Een tijger rooft zijn dochter. Hij gaat haar zoeken. Allegoriese ontmoetingen (zie no. 154). De tijger onderwijst hem. — Het komt als episode voor in no. 151. 228. De man, die door een tijger moest sterven, deed alles om zich daartegen te beveiligen, maar werd ten slotte onder een houten tijgerbeeld verpletterd. — Warneck, Religion p. 51. a. Daarop volgt 1. c. een verhaal van een man, die voor dief gepraedestineerd was. 229. Si Hadji Kontjang-kantjing en Si Hadji Mëdëm-mëdëm. Van twee broers wordt de luie hoe langer hoe rijker, de ijverige verarmt. Hij roept God aan met een dinggërang-dinggëring (iets dergelijks als de aardtrom in no. 218), maar hij vermag het goud, dat God voor hem bestemd had, niet aan te nemen. Hij raakt in strijd met zijn broer ; God komt zelf naar de aarde om het bij te leggen. — Cod. 3403 p. 188—238 ; Dairi ; inh. De Vries Volksverhalen II no. 150. a. Een klad van een andere redactie in bundel 3394. Over de aardtrom zie men Wilier in Tijdschr. v. Neerl. Indië 8, II p. 351. 230. Si Pogos, een moralisties verhaaltje over een arme man, die door een toeval rijk en door een toeval weer arm werd. — OBT no. 8. XIII. Vertellingen uit het dageliks leven. In de hier slechts opgesomde verhalen no. 231—246 ontbreken alle karakteristieke sprookjeselementen ; ze zijn geheel opgebouwd uit stof aan het dageliks leven ontleend. Bij voortgezet onderzoek zal waarschijnlik een gedeelte blijken tot groep VII te behoren, hoewel het sprookjeskarakter niet duidelik uitkomt, terwijl in andere wellicht een histories kern steekt, zodat ze tot groep XIV gebracht zouden moeten worden. 231. Bajo Radja Sordang Nagori. Strijd om een vrouw. Cod. 3421 p. 163—210 ; Angkola. 232. Bajo Radja Hatoguwan, bij het palmwijntappen gedood, door zijn zoons gewroken. — Cod. 3409 p. 20—40 ; Angkola. 233. Si Huting Djalang verdedigt zijn aanspraken op zijn verloofde tegen de vorst van Atjeh. — Cod. 3410 p. 197—212 ; Angkola. 234. Mangaradja Enda Panjabungan. Zijn strijd tegen Sutan Parampuwan om de dood van zijn zoon te wreken. BL II p. 61—105 ; Angkola. a. Cod. 3411 p. 257—260 ; Mand. 235. Si Kutarak Panindoan. Een vorst verwekt een kind bij een zwarte vrouw, die hij in een ijzeren kooi in de grond had laten ingraven. Als het kind groot is gaat het naar zijn vader en volgt hem op. — OBT no. 23. 236. Si Djonggo en Si Djonggi. Si Djonggo zingt een spotliedje op 4 98 191 499 Si Djonggi. Over deze belediging ontstaat twist, die zo hoog loopt, dat het tot een oorlog tussen de twee helften van het dorp komt. De partij, die de nederlaag lijdt, betaalt boete. — Cod. 3422 p. 128—155 ; Mand. 237. Si Udu. Verhaaltje over lieden uit Panjabungan, die bij het rotan zoeken verdwaalden naar Banuwa Sigantang. — Cod. 3422 p. 115—116 ; Mand. 238. Nai Bunga Pinonda vrijt met de zoon van de radja, maar voor ze getrouwd zijn geeft ze zich af met Si Huting Djalang. Deze wordt beboet ; zij hangt zich op. — Cod. 3422 p. 90—110 ; Mand. 239. Si Meden Mananti Ali strijdt tegen zijn oom, overwint hem, en trouwt met de dochter van zijn vijand. — Cod. 3411 p. 159—173 ; Mand. 240. Doli-doli Si Tagolan. Huweliken van hem en zijn zoon. — Cod. 3409 p. 69—77 ; Mand. 241. Sutan Bagindo wordt tegen de zin van zijn vader een schrift geleerde, doch verzoent zich later met hem. — Cod. 3409 p. 85—92 ; Mand. 242. Sutan Mora Tais. Krijgsbedrijven om een vrouw. — Cod. 3409 p. 95—103 ; Mand. 243. Datu na Djurangga di Langit. Oorlog tegen Datuk Rangkajo Mudo, die hem zijn dochter niet wilde geven. — Cod. 3409 p. 103—112. 244. Si Radja Ulang Bada strijdt tegen Radja Malim Babiat na Djangguton, die zijn vrouw ontvoerd had. Van de hoofden zijner vijanden maakt hij een pangulubalang. — Cod. 3400 p. 85—93 ; Toba, van Guru Saniang Naga. 245. Si Landas. In de nummers 15—18 van de le jaarg. van het weekblad Sumatra komt een poëtiese vertaling voor van een Toba’s verhaal onder de titel : De Sage van den Oeloebalang. Wij konden slechts de eerste drie stukken inzien ; deze bevatten de beschrijving, hoe de hoofdpersoon van een arme jongen opklimt tot ulubalang en sukses in de strijd behaalt (op met alle regelen van Batakse oorlog voering strijdende gemene manier). Het stuk schijnt uit Uluan afkomstig te zijn en is ondertekend : Naar de vertelling van L. L. door J. H. 246. Sibajak Kuta Buluh. Karo’se tekst uitg. Joustra, Uitg. Bat. Inst. no. 10 p. 21—37 ; inh. Joustra MNZ 47 p. 158—160. Dergelijke verhalen zijn : a. Anak Sëmbiring mërgana. b. Bëru Ginting Dokan. c. Anak Karo mërgana Pëngulu Rumanis, alle in de collectie Joustra. 192 500 XIV. Historiese overleveringen. In groep VII en XIII ontmoetten we reeds enkele verhalen, die waarschijnlik vermelden onder no. 249 enkele reeds gepubliceerde stukken ; wij hebben echter niet de hele literatuur over de Bataklanden doorgewerkt om hier volledigheid te bereiken. 247. De strijd tussen Sobu en Sumba. Over de strijd tussen deze twee marga’s (stamcomplexen) vinden we in Cod. 3398 p. 126—148 een overlevering. Het stuk is uit een pustaha overgeschreven. In de strijd gebruiken beide partijen tovermiddelen als in 110D. De twist wordt ten slotte bijgelegd door Si Singa Mangaradja ; hij verleent daarbij aan de radja van Sipoholon de titel Radja Ila Muda, aan die van Huta Toruan : Bagot Sinta ; van Si Tompul en Panggabean : Rongkea Tua ; van Huta Barat en Huta Galung : Baginda Mulana. Voor Sipoholon stelt hij de Onan Si Tumba in, voor Sobu de Onan Si Tahuru. a. In Cod. 3404 p. 162—170 wordt een oorlog beschreven, welke met dezelfde tovermiddelen gevoerd wordt. 248 Si Singa Mangaradja. Over de Batakse Priestervorst handelen . a Cod 3398 p 81—118 ; Toba ; door Pleyte uitgegeven en vertaald in BKI 55 p. 1 evv. b. Cod. 3401 p. 92-93 ; uit Barus ; de taal is Toba-Bataks met enkele Dairi’se eigenaardigheden. Si Singa Mangaradja stamt af van een vrouw en een homang (vgl. Van Dijk TBG 38 p. 299). Een zwaardvissenplaag teistert Bakkara ; een slaaf, Si Saringgupan, vangt de vissen met behulp van bananestammen, waarin ze met hun zwaarden vast blijven zitten (Dit komt in de Sëdjarah Malaju voor, ed. Klinkert p. 105 ev„ waar de vissen een aanval op Singapura doen, en ook in de Hang Tuah, Niemann, Bloem lezing I p 23 van de aantekeningen). De vader van Si Singa Mangaradja laat de slaaf doden, uit vrees dat hij te overmoedig zal worden De broers van Si Singa Mangaradja zijn hierover boos ; ze gaan weg en stichten een dorp, waar de aarde en het water even zwaar zijn als die van hun geboorteland (vgl. James, TBG 45 p. 134). De een wordt vorst van Atjeh, de ander is Radja Borain (de Batakse vorm van Ibrahim) in Barus. Si Singa Mangaradja brengt hem een bezoek. Hij wil niet naar beneden komen. Si Singa Mangaradja vraagt varens als toespijs, en kijkt onder het eten daarvan naar boven. Hij biedt Radja Borain een hermaphrodiet, een gestaarte kwartel en een schimmel aan, en krijgt van hem een olifant. Met behulp van dit dier bestrijdt hij zijn zuster Si Hapatian, die hem geen geld had willen lenen. Daarom hebben later de Padri’s zijn dorp ingenomen (vgl. bij dit laatste gedeelte a). c. Cod. 5855 no. 17 : Mangaradja Singa gaat 193 501 op bezoek bij Mangaradja Muntjung Babi. Hij vraagt sidjungkat als toespijs, kijkt bij het eten daarvan naar boven, en ziet, dat zijn oom (tulang) een varkenssnuit heeft. Als de mensen sidjungkat eten zeggen ze nog altijd : Dit is de toespijs van Mangaradja Singa (Dit wordt in de Sëdjarah Malaju ed. Klinkert p. 188 van de vorst van China verhaald. Het komt voor in Tontb. T. p. 334. De naam Patuan Radja Babi in a wordt hierdoor duidelik). — Over de figuur van Si Singa Mangaradja zie men het artikel van Joustra in het Gedenkschrift van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde. 249. Stamlegenden. Karo’se stamlegenden zijn behandeld door J. H. Neumann, BKI 82 p. 1 evv., 83 p. 162 evv. Een pustaka van de stam Ginting is door denzelfde uitgegeven in het bij no. 165 a geciteerde werkje. — Stamlegenden uit Simalungun zijn meegedeeld door J. Tideman, Simeloengoen p. 50 evv. — Dergelijke verhalen uit het zuidelike Batakland bij Neumann, Het Pane- en Bilastroomgebied II p. 39, 41, 44. 502 VERKLARING VAN ENIGE VAAK GEBRUIKTE AFKORTINGEN. Ach. Bar. Tor. BKI BL Bompas B. P. BV Chauvin Cod. Dandouau Day De Vries Dixon Fansler FFC Hommage Ind. Ant. inh. JSBRAS Ling Roth Mand. MNZ C. Snouck Hurgronje, The Achehnese. N Adriani en A. C. Kruyt, De Bare’e sprekende Toradjas. Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned. Indië, uitgegeven door het Koninklijk Instituut. H. N. van der Tuuk, Bataksch Leesboek. Folklore of the Santal Parganas. Bolte-Pollvka, Anmerkungen zu den Kinder- und Haus- marchen der Brüder Grimm. Pleyte, Bataksche Vertellingen. Bibliographic des ouvrages arabes. Oosters Handschrift van de Leidse Universiteitsbibliotheek. Contes populaires des Sakalava. Folk-tales of Bengal. Volksverhalen uit Oost-Indië. Oceanic Mythologie, zie blz. 3 n. 4. Filipino Popular Tales, zie blz. 3 n. 5. Folklore Fellows Communications. Hommage au Congrès des Orientalistes de Hanoi. Indian Antiquary, inhoudsopgave. Journal of the Straits Branch of the Royal Asiatic Society. The Natives of Sarawak and British North Borneo. Mandailing. Mededeelingen van wege het Nederlandsche Zendeling- OBT Onvlee Overbeck Parker Rott. T. Rutter SHH Spr. Stokes Swynnerton TBG Tontb. T. Torsa-torsa VBG vdT. Volksd. Von Brenner Warneck Wdb. Wdb. Joustra genootschap. Ch. A. van Ophuijsen, Bataksche Teksten (Mandailingsch dialect). Eenige Soembasche Vertellingen. Malaiische Erzahlungen. Village Folk-tales of Ceylon. J. C. G. Jonker, Rottineesche Teksten, Vertaling. The Dragon of Kinabalu. Onuitgegeven Gajo’se teksten verzameld door C. Snouck Hurgronje en G. A. J. Hazeu. H. N. van der Tuuk, Tobasche Spraakkunst. Indian Fairy Tales. Indian Nights’ Entertainment. Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde uitgeg. door het Bataviaasch Genootschap. J A T Schwarz, Tontemboansche Teksten, Vertaling. Torsa-torsa ni halak Batak, Uitg. Volkslectuur no. 151. Verhandelingen Bataviaasch Genootschap. H. Neubronner van der Tuuk. Bezemer, Volksdichtung aus Indonesien. Besuch bei den Kannibalen Sumatras. Studiën is het op blz. 15 n. 1 geciteerde werk. H. N. van der Tuuk, Bataksch-Nederduitsch Woordenboek. M. Joustra, Karo-Bataksch Woordenboek. 503 ALFABETIESE LIJST VAN ENIGE VERHALEN EN MOTIEVEN, WELKE NIET GEMAKKELIK IN HET SYSTEMATIES REGISTER TE VINDEN ZIJN. N.B. Het korte inhoudsoverzicht, dat onder elk nummer van het register gegeven wordt, is meestal aan een bepaalde tekst ontleend ; deze wordt door het nummer alleen aangeduid, de andere redacties en verwante vertellingen door het nummer met een vette letter. Bij de nummers 1, 3, 5, 33, 39, 98, 99, 185, 197 en 207 echter is het inhoudsoverzicht uit verschillende teksten samengesteld, die alle met een nummer + letter aangeduid worden. De teksten der Dwerghert- verhalen (20—32) zijn genoemd op blz. 76. In de volgende lijst wijst een cijfer voorafgegaan door p. op de bladzijden, de andere cijfers op de nummers van het register. Gespatieerd gedrukt zijn de titels van verhalen, die niet de hun toekomende plaats in het systematies register konden krijgen, en daarom bij de varianten van andere verhalen zijn ondergebracht. Allegoriese ontmoetingen in geesteland 110 i, 115 G, 119 a, 154, 227 b. Beeld (meisje uit —) p. 2 ; 5, 103, 181 Js. Bëru Purba 15c. Betreden als straf p. 38 ; 69 E, 99 g, 150 a. Boom (prinses in — gevonden) 85. Boze oom 9 d, 71, 118. Bruid wier bruigoms allen sterven 140. Conceptie door eten vrucht 12 a, 158. Door de wind 82. Door mesheft van semen 135. Dankbare dode 71e. Dieren (hulp van —) p. 42, p. 55 ev., p. 58 ; 69 C, 70—77, 78 1, 99 g, 102 b, 128 B, 162 c, 165, 181 As, 182 b. (kundigheden van — geleerd) p. 36, p. 42 ; 69, 154. Dier gedood in plaats van mens 117 aant. Dodelike plek 119U, 144. Dwerghert p. 2 ; 18, 159 A, 181 Jis. Eigenaardigheden van dieren en planten verklaard p. 30, p. 50 ; 28, 29 B, 35, 38 C, 50, 60, 69, 69 d, 98 f, 99 g, 113 c. Fuik op land (in boom) gezet 84 c. Fijntandje p. 28. Gapende Rots p. 32. Gedaanteverwisselingen 102 a en b. Geesten (avonturen met —) p. 25, p. 39, p. 43; 30, 158, 167, 184, 197 Y. Geesteland p. 29 ; 8 d, 114, 154 c. Gezamenlik bezit van buffel (kat) 117 o. 196 504 Gulzigaard 138, 202. Haar in vis gevonden 115, 159 a. Hemelboom p. 24, p. 51, p. 62. Herkenning door halve vuurslagen 86 c. Door ring 100 H. Homang p. 37, p. 43, p. 51, p. 115 ; 30 b, 86 d, 93 b, 94, 96, 99 b, c, 102 a, 112, 114, 248. Kiekendief (zielevogel) p. 29, p. 127 ; 11 J, 124. Kinderloosheid p. 37, p. 41 ; 9 c, 12 A, 78 h, 79 A, 117, 158. Kist (kind in — te water) 116, 117, 128. Klein toveren p. 40, p. 45 ; 86 d, 111 aant. Kundige makkers of broers 103, 138, 184. Lange naam (vorst met —) 179 b en d. Leugenwedstrijd 190. Leven in vogel 92 aant. Levensteken 157 A. Lui ze vel 125. Lijk van moeder laten stelen 186e. Moeder als dier vermomd 190f. Moeder (minachting voor — gestraft) 77 b e. Nageboorte (mens uit —) 12 C. Nanggar Djati (de rots —) p. 24, p. 52, p. 64, p. 130 ; 115 F. Omvorming in de hemel 95, 113, 114. Oorsprong Debata idup 184 e. Pane na bolon 9g. Përsilihi (mens als —) 8 c en d. Plaatsnamen verklaard p. 57 ; 63, 102, 110 a. Pogingen held te doden 2E, 11 B, llOg, 117 E, 138, 189 R. Porhalaan 9 e en f. Pusu so Malum 117m. Pijlenketen als weg naar hemel 119 Y a. Raadselachtige handelingen en uitspraken, door meisje verklaard 142 aant. Raadselwedstrijd 119 P, 132, 198 a. Radja ni Antanan 117n. Radja Tagor di Laut 116i. Rechte hengelhaak 134. Reus (vastslapende —) 128 K. Si Béru Lali-lali 8d. Si Bujung Unggas Bomben 116h. Si Lang Adji Bonar 119ï. Si Moget Gunung Marombun 116 e—g. Si Onan Katana 139a. Si Soro ni Ari 174 b en c. Svayamvara 15 A. 197 505 Taal der dieren p. 2 ; 75. Taken (onmogelike — in scherts gesteld) 162 c. Tekenen bij geboorte held 119 C aant. Toverring p. 23, p. 43 ev., p. 64 ; 70, 71, 78 b, 98 B, 102 C, 106, 121 a, 154, 188 g, 198 c. Tovervogel p. 2 ; 155. Uriasbrief 92 aant., 142 D. Vergeten vogel brengt geheim uit 181 f. Vermomming (held in —) 119. Verwisseling broers bij vrouw 158. Visser (de — en zijn vrouw) 174 aant. Vogel met brandend hout geworpen 14. Vogel (sprekende — gezocht) 154. Volgen jongen vader of moeder? 193a. Vragen op weg naar hoger wezen 113 aant. Werken (moeilike — om vrouw te krijgen) p. 54 evv. ; 78 f, j, 139, 153. Ijzer door wormen gegeten 198 a. Zwanejonkvrouw 115—117. Zwangerschapslusten 119 C aant. GEBRUIKTE HANDSCHRIFTEN. Uit de collectie Van der Tuuk : Cod. 3394, 3396—3422, 3430— 3432, 3460. Uit de collectie Van Ophuijsen : Cod. 5846—5893 (deze gehele verzameling is Mandailing-Bataks). ERRATA in OVB Gids 3. Or.3526, een handschrift uit de tijd van Van der Tuuk, blz. b 11. Tekst over het schieten met een geweer, luidend: Ija tembak tu holbung ija dao do di uluna ma dabodil ija alang-alang madao ampehon dii abarani ija donok do di ando- rani ma dabodil ija donok do namusengan di harumpangni ma dabodil ale datu, d.i.: Indien men schiet naar een lager gelegen terrein moet men, als het doel ver is, op het hoofd richten; is het matig ver dan vlak boven de schouder; is het dichtbij dan richte men op de borst; nog dichter bij dan op het onderste deel van de rug. Het poppetje links boven hoort bij de vorige paragraaf, het rechtse poppetje bij deze tekst. Het kringetje onder de loop van het geweer stelt de kogel voor. De ingeritste lini- ering is op de foto zichtbaar. Ware grootte. Zie blz.73. 4. Or.3430 a16. Illustraties bij het verhaal van Si Isang Maima en Datu Dalu, op boombast geschreven door Guru Habin- saran te Silaga-laga. Zie blz.23 en 300, OVB p.125 en de vertaling van het verhaal door W.A.Braasem, Proza en poëzie, 1951, p.209-233. De naam van de held luidt gewoonlijk Sang, soms Isang of Sahang Maima. Ongeveer 2/3 ware grootte. Links het in het meer Lobu Tala verzonken dorp van Datu Dalu, rechts het nog niet verzonken dorp van Sang Maima, de wallen met bamboe en bomen begroeid, de dorpspoort open, maar er buiten is al het meer Sipinggan te zien. Bijschriften: (links) I ma suman ni huta ni Datu Dalu na malala hutana bage tao dohon(l.t) rumana dohot djolma bage dengke ale i ma hata- hata ni suhutang(l.n), d.i. het dorp van Datu Dalu, de hui zen verzonken en de mensen werden vissen - Suman ni Datu Dalu ma inon ale hata-hata ni suhutan ale, d.i. Datu Dalu - Suman ni ruma na manongnong ma inon, d.i. een verzonken huis.(Mis schien de oudste afbeelding van een Bataks huis.) - Suman ni losung si pitungkamata ma inorx ale dntu, d.i. het rijst stamp blok met zeven gaten (waarvan er maar 4 getekend zijn; het blok heeft een grote singa-kop en vier, uitgeklapt ge tekende, poten) - Om (l.on) ma suman ni tao Lobu Tala ale, d.i. het meer Lobu Tala. (rechts) I ma suman ni pandusdusas(l.n). d.i. de blaasbalg (bij het smeden in het verhaal gebruikt) - Suman ni aili ma i ale, d.i. het everzwijn (dat de lanspunt meenam naar de onderwereld) — I ma suman ni hudjur djambar baho ale, d.i. de lans waarover de strijd ging - I ma suman ni Si Isang Maima, d.i. Sang Maima - I ma suman ni huta ni Si Isang Ma- ima horas do hutana ale, pudi ni ruma ni Si Isang Maima do bage tao ale datu, d.i. zijn dorp (nog) in welstand; achter zijn huis ontstond een meer - I ma suman ni t(a)o Sipinggan ale, d.i. het meer Sipinggan. 510 INDICES 511 1. IN DE GIDS BESCHREVEN HANDSCHRIFTEN VAN DE LEIDSE U.B EN GECITEERDE HANDSCHRIFTEN UIT ANDERE VERZAMELINGEN 512 513 I Cod.Or. biz. 3568 3569 3570-3571 3572 3574 3576 4958 92 93 95 13,96 96 125.200 232 5005a,b 233 5006 223,234,256 5007 166,235 5446,5799 236 5825,VIII 215 5829 201 5831 203 5846-5893 204-215 5984-5987 216 5988-5992 217 6026 218,221 6027-6029 218 6030a,b 218 6031,6033-6036 219 6037 220 6038 203 6039-6040 220 6041 203 6046-6047,6080 220 6187 237 6189 236 6239,6245 237 6246-6247 190,238 6589a 238 6589b-d,6630,6898-6899 239 6900 13,96 6901 218,220 6906-6907,6947 240 6948 241 6949 242 514 God.Or. biz. 12.476 228,267 12.477,12.506,12.605 267 12.827 267 14.164-14.165,14.173 268 14.198,14.200,14.258 269 14.280 272 14.281 274 14.282-14.283 275 14.284-14.285 276 14.286-14.287 277 14.288 279 14.289-14.290 280 14.291-14.292 281 14.293-14.294 282 14.295 284 14.296 286 14.297 287 14.298-14.299 288 14.300 289 14.301 290 14.302 292 14.363,14.378,14.381 297 14.389 297 Microfilms 298 Bruikleen: Kon.Akad.247 190.222,235,243, 258,266,298 Delft 102/65,141/2 228 Delft 166/151-153,204/60 228 Delft 204/62,216/108 229 Delft 230/1035-1036 229 Andere verzamelingen Australië Sydney, Mitchell Library. Geen nr. 515 516 Groot-Brittannië Zie: M.C.Ricklefs and P.Voorhoeve, Indonesian Manuscripts in Great Britain, Oxford 1977, PP.7-25. British Library (OMSS) Add.11546 233 Or.8196 265,299 Centre for SEA Studies, Hull No.1 184 India Office Library Bat,2 233 Bat.3 109,172,174 Bat.4 109,180 Bat.6 235 John Rylands Univ.Library Bat.1 171,174 Bat.3 172 Bat.7 174,298 Bat.10 232,298 Bat.12 298 Privé bezit in Colchester 254 Ierland Zie: A Catalogue of the Batak Manuscripts in the Chester Beatty Library. By P.Voorhoeve. Dublin 1961. 517 518 519 2. SYSTEMATISCH OVERZICHT VAN IN DE GIDS BESCHREVEN PUSTAHA-TEKSTEN Dit overzicht sluit geheel aan bij het Verzeichnis der Handschriften nach Sachgebieten in de catalogus van L.Manik, S.232-241, met twee beperkingen: 1. niet opgenomen zijn de weinige handschriften op bamboe en been en de talrijke teksten op papier; volledige afschriften en fotocopieën van pustaha's zijn echter wel opgenomen. 2. de lijst geeft alleen de codexnummers, niet de bladzijden. Een paar teksten die ik niet in Manik's indeling kon onder brengen heb ik toegevoegd als IV,9-12. Deze lijsten geven slechts een voorlopige oriëntering in de stof van de pustaha-literatuur. Een verklarend alfabetisch register zou de voorkeur verdienen. Mijn catalogus van de Chester Beatty collectie heeft een vrijwel volledig register maar met weinig verklaring. De catalogus van de handschriften in Denemarken heeft een beknopt register met wat meer verkla ring; het register van de Engelse catalogus is volledig maar geheel zonder verklaringen. In Manik's catalogus ontbreekt een alfabetisch register, maar het is wel gemaakt door Mevrouw E.Andriessen-Lück, die ook voor deze Gids zo'n re gister heeft gemaakt. De vijf registers vormen samen met andere aantekeningen êên omvangrijk kaartsysteem. Dit voor publicatie te bewerken gaat boven mijn krachten; tal van pustaha's in ver uiteen liggende verzamelingen zouden er op nieuw voor geraadpleegd moeten worden. De eigennamen in de ketens van overlevering zijn in een afzonderlijk kaartsysteem opgenomen. I. Verhalen. Or.3394n(p.1-16),3421(p.216-242),3440,3431,3432,3454,3460, 3476,8493,14294;A 4171 II. Aanvalsmiddelen. 1. Pangulubalang Or.3146,3394n(p.16-17),3404(p.125-149),3424,3425,3435,3436, 3438,3440,3442,3459,3463,3464,3466, 3472,3479/88,3486,349o, 520 3501,3503,3514,3515,3529,3546,3547,3551,3566,3569,5005b, 5799,6239,6245,8396,8906,10855,12028,14165,14258,14281, 14283,14288,14289,14290,14299,14301,14378,14389,Akad.247, Delft 204/62,216/108; A 1389 2. Tunggal panaluan Or.8929,12827,Akad.247; A 4152d 3. Pamunu tanduk/Pamuhu tanduk Or.3394n(p.1-16),3425,3427,3435,3436,3438,3461,3464,3466, 3469.3486.3497.3504.3554.3565.3567.6239.8774.8802.10855, 12290,14258,14281,14283,14285,14295,14298,14299,Delft 141/2; A 1389 4. Tembak/Pamodilon Or.1883,3421(p211-212),3421(p.213-215),3458,3461,3465,3467, 3470,3526,3540,3557,8473,8536,12318,14300,Akad.247 5. Gadam Niet in de leidse collectie. 6. Andere aanvalsmiddelen Or.2025,3425,3469,3479/88,3483,3489,3494,3508,3517,3521, 3529.3544.3549.3564.3569.6245.6900.8802.8906.8929.10855, 14284,14286,14287,14290,14292,14294,Akad.247 III. Beschermingsmiddelen. 1. Pagar Or.2025,3146,3394e(p.20-37),3394n(p.12-27),3404(p.125-149), 3426,3433,3435,3437,3441,3443,3447,3452,3457,3464,3465,3471, 3473,3474,3479/88,3483,3489,3492,3496,3498,3501,3518,3519, 3533,3534,3535,3537,3538,3548,3560,3566,3567,3571,50058,6239, 6247,6900,6906,8493,8802,8911,8929,11093,12827,14165,14258, 14280,14282,14287,14288,14291,14292,14294,14295,14296,14301, 14302,14381,14389,Akad.247,Delft 141/2,204/62,216/108 2. Sarang timah Or.14302 3. Porsimboraon Or.1883,5446,6247,8473,Akad•247 4. Songon Or.3492 5. Piluk-piluk Or.50058 521 6. Andere beschermingsmiddelen Or.3404(p.125-149),3457,3490,3492,3515,3517,3519,3521,3530, 3564,6899,6906,8493,8771,8776,8911,8929,12293,14200,14288, 14290,14298,Delft 166/151,166/152 IV. Verschillende tovermiddelen en riten. 1. Tambatuwa Or.3404(p.125-149),3445,3489,8493,8776 2. Mijak duwa radja uhum Niet in de leidse collectie. 3. D orma Or.3436,3440,3448,3469,3503,3505,3512,3548,6247,6899,8802, 8929,14281,14297,Delft 204/62 4. Porpangiron/Paranggiron Or.3394e(p.20-37),3472,3521,6907,8906,14280 5. Pangarhari (een aanvalsmiddel; wichelarij onder VI b6) Or.3457 6. Porsili Or.3425,3447,3481,3501,3516,3523,3537,14280,14286,14287,14298 7. Ambangan (Simalunguns) Or.5446 8. Pamapai ulu-ulu Or.3146,3435,3499,6245,14286,14287,Akad.247 9. Surik Or.3421(p.216-242),3548,8385 10. Panampahaek Or.3566 11. Salusu Or.3569,14287,14301 12. Pabalik bangke Or.3394n(p.16-27) V. Geneesmiddelen. Taoar/Tambar/Daon Or.1883,2281,3394b,3421(65-82),3446,3455,3457,3464,3469,3472, 3475,3487,3492,3493,3500,3513,3515,3532,3535,3536,3538,3539, 3558,3562,3571,5005b,6247,6898,6899,6947,8473,8493,8771,8776, 8906,12293,12477,14285,14292 522 VI. Wichelarij. а. Astrologie 1. Pormesa na sampulu duwa Or.3425,3433,3435,3451,3491,3494,3510,3518,3528,3537,3554, 3556.3563.3566.3568.8802.11093.14198.14281.14287.14295, 14301,Akad.247,Delft 166/151; A 4152b, A 4152d 2. Panggorda Or.3433,3435,3491,3494,3510,3515,3518,3528,3537,3554,3556, 3563.3567.3568.8802.11093.14198.14281.14285.14287.14295, Delft 166/151; A 4152d 3. Pehu na pitu Or.2281,3450; A 4152b, A 4152d 4. Pormamis na lima Or.2281,3433,3435,3494,3500,3511,3518,3519,3527,3544,3546, 3552,3554,3568,5446,8382,11093,14287,14291,14298,Delft 166/151; A 4152d Manik's Nr.289,326 en 391 horen eigenlijk niet hierbij maar bevatten een andere tekst, waarin Si Adji Mamis enz. als aanvalsmiddel dienen. Deze zelfde tekst komt voor in: Or.3394e(p.20-37),3458,3464,3503,3506,3524,3541,3559,6907, 14378 5. Tadjom burik Or.8382 б. Pane na bolon Or.3394e(p.20-37),3449,3451,3464,3477,3503,3504,3518,3519, 3522,3524,3556,3558,3559,3561,3566,6948,8322,11093,12293, 14198,14286,14287,14288,Akad.247 7. Porhalaan Or.3146,3468,3515,6246,8322,8535,8779,12827,Akad.247, Delft 102/65 8. Ari rodjang 3489,3514,3541,8779,8911,11093 9. Ari na pitu 3433,3449,3515,3524,3527,3544,8382,11093,14291 10. Sitiga bulan Geen pustaha-tekst aanwezig. Zie p.219 en OVB no.9e. 11. "Ketika Djohor". Maleise naam voor een wicheltabel met poppetjes met en zonder hoofden. Niet in pustaha's U.B. 523 12. Pangarambui Or.3394n(p.1-16),3433,3435,3471,3482,3484,3518,3522,3524, 3527,3531,3544,3556,3558,3563,3568,3571,3574,6907,8322,8385, 8473,8771,8906,11093,14198,14281,14284,14286,14287;A 4152d 13. Andere astrologische teksten Or.3404(125-149),3423,3425,3436,3461,3499,3524,3527,3537, 3544,3546,3562,6245,6247,8906,11093,12299,14200,14286,14287, Akad.247 b. Dierenorakels 1. Adji Nangkapiring Or.3394n(p.1-16),3459,3462,3471,3476,3480,3482,3484,3487, 3511,3516,3521,3522,3531,3537,3543,3558,3567,5799,6907,6948, 8395,8473,8536,8911,12028,12318,14173,14198,14297,14389 2. Manuk gantung Or.3146,3394e(p.20-37),3394h,3421(p.242-254),3423,3434,3437, 3439,3442,3449,3456,3467,3478,3482,3485,3495,3498,3506,3523, 3525,3530,3534,3541,3550,3552,3553,3555,6239,6899,8535,8784, 12299,14292,Delft 166/153,204/60,230/1035; A 4152a, A 4152c 3. Adji pajung Or.3421(p.242-254),3427,3428,3474,3496,3509,3545,3553,6949, 8776,10855,12318,14280,14301 4. Porbuhitan Or.3421(p.216-242),3429,3454,3473,3492,3493,3522,3548,3566, 8322,8385,10855 5. Gorak-gorahan sibarobat 3452,3549 6. Andere dierenorakels Or.3433,3436,3548,3569,6906,6949 c. Diverse orakels 1. Rambu siporhas Or.3435,3438,3444,3453,3466,3467,3480,3481,3489,3499,3507, 3516,3518,3520,3528,3530,3556,3574,6239,6245,8906, 14284,14301,Akad.247; A 1389 2. Panampuhi Or.3423,3441,3445,3468,3501,3502,3503,3505,3509,3510,3541, 3542,3551,3559,3563,3567,3570,3572,5005a,6899,12299; A 4152a, A 4152b 524 3. Parmunijan Or.3425,3464,35H,3531 4. Parombunan/Partimusan Or.3427,3428,3465,3481,3504,3509,3556,14200,14284,14286, 14287,14291 5. Hariara masundung di langit Or,3504,10855 6. Parsopoan Niet in de Leidse collectie. 7. Iondung Or.3515 8. Simonang-monang, rasijan e.d. Or.3491,3511,3547,3571,14200,14280,14299; A 1389 9. Wichelstaafjes Niet in de Leidse collectie. 10. Andere oralcelteksten Or.2281,3499,3504,3511,3521,3528,3535,3547,3548,3557,5005a, 6239,6246,6900,6947,8535,12028,14200,14280,14296,14381 ¥11,2. Suman-suman Or.14302 525 526 527 528 529 530 Morsende Omas,Radja 44 Marsunsang Ari,Radja 121 Martimbang 40 Martuwa Mamora,Dja 39,168 Martuwa Mamora,Radja 162,163, 184 Martuwa na Mora,Dja 108 Marulam Bosi,Radja 180 Mbatjang Gumale-gale,Si 106 Mbirno Keling,Si 161,162 Mbu j ak-bu j ak,S i 153 Mebang-ebang,Si Radja (corr.) 161 M?d5m-mIdem,Si Hadji 190 Meden Mananti Ali,Si 132,191 Meha 67 Mengantar Padang,Guru 73,74 Menset,Si 178 MSnubung Laut,Guru 9 Metna,Si 172,173 Mihut,Si Adji 176,177 Minangkabau 153 Miskim,Si 39,128,168-171,173 Moehammad Zain,S. 133 Moget Dandi Bunga,Si 134 Moget Dauwano,Si 132 Moget Gunung ffiarombun,Si 134 Moget Lauo Din,Si 147 Moget Lelo Porkas Mandjoduni, Si 138 Moget Lilin,Si 164,165 Moget Radja Buv/eing,Si 160,162, 163 Mohammad,Nabi 65 Mombang na Pitu,Radja 40,168 Muara Langgisan 53 Mula Djadi 63,65 ffiundi-mundi,S i 119 531 532 28 533 534 Rangga Djodi,Datu 161 Ranggapuri Matutung,Boru ni 135,160 Ranggapuri M o s ok,S i 45 Rangkat ni Hadji,Si Hadji 72 Rao-rao 159 Rengga Kuning,Si Beru161,162 Rimbang Sibalunon 53 Robar,Si 107 Rongkea Tua 192 Ronuon = Urang Ronuon 41 Ruben,Guru 61,129 Rubia Gande,Datu 149 Rudang ni Begu,Si Beru 72 Ruhak-rahi(k),Si 114,121 Ruhum 124 Rumbungan Bosi,Datu 149 Sada,Si 185 Salaga 74 Salamandi(ng) 175 Salamat D janarn-dj onim, Si 164 Salimpotpot,Si Boru 53 Sambang so sude 168 Sambola,Si Adji 13 Sandjongkal-dua-djari,Si 174 S anduduk,S i 18 8 Sangbaima(,Si Adji) 128 Sanggar Meal-eal,Si 140 Sangmaima,Si 14,125-128 Saniang Naga,Boru 112 Saniang Naga,Guru 9,117,191 Saribu Bisuk 175 Saringgupan,Si 192 Saudagar Mudo 164 Selido,Si 126 Senna Mormundi,Si 152,155 Seul 67 Siambaton 67,71 535 Sitorang zie Torang So Adangon,Datu 66 So Baloson,Guru 66 Sobu 14,17,67,192 Sodang Tuan Laen Bolon,Si Boru 40,139 So Dungdangon,Guru 117 So Mondjol,Radja 188 Sopak Panaluan,Si Boru 68 Sori Mangaradja(=Soripada)63 Sori Ntagan,Si 31,110 Soripada 63,65,67 Sori Tagan,Si 110 Soro ni Ari,Si 165 Sosor Gadong 129 So Suwaron 103,104 Sulagan 134 Sulambak Golang-golang (,Datu) 26,116,117,119 Sulang-aling 9 Sulembe,Dja 116,174 Suligi ni Bomban,Si 146 Sumalin,Si 120 Sumatra 63,64 Sumba 14,17,66,67,192 Sumpat Mulana (zo te lezen i.p.v. Sumpat) 64 Stinting Haomasan,Si Boru 41 Suping,Si 185 Surat Magading 52 Surat Mulia Gading,Si Boru 159 Surat Pangarahisan 173 Surat Pangararihan 173 Surik Mulia Gading,Si Boru 129 Sutan Bagindo 1 91 Sutan Batara Guru Doli zie Batara Guru Sutan Djamban 154 Sutan Gunung 24 Sutan Karedjen 146,149 Sutan Kinali 172 Sutan Lembang Alam 52 Sutan Manangkerang 159 Sutan Mangendjeng 169 Sutan Mora Tais 191 Sutan na Lumbang 175 Sutan na Poso i Langit 136 Sutan Palaon 154,159 Sutan Pangiburu 147 Sutan Parampuwan 190 Sutan So Halemleman 94 Tabo di Banana,Si 71 Tadjom Bolak,Si 161 Tagan Lori,Si 120 Tagor di Laut,Radja 135 Tala di Baume,Datu 71,138 Tala di Babani(of -na) 71 Talagalang di Pahu,Si 127 Tambangan 159 Tambun Siala Gundi 44 Tamiang 107 Tampuk Lejam,Si Beru 154 Tamuse 134 Tanahon,Si 155 Tandan di Bulan,Si Boru 140 Tandisik,Si 155 Tangga Barani 64 Tangkal Tabu 152 Tapi Bunga Boru,Si 102 Tapi Mendjer-endjer,Si 154 Tapi na Guristik,Si Boru 66 Tapi na Uasan,Si(Boru) 26,68 Tapi Ntjurija,Si 32 Tapi Ranting di ffialini,Si 163 536  NASCHRIFT Biz.297. Or.14.389. De heer B.Parnickel te Moskou was zo vriendelijk de antecedenten van het handschrift van Kiev na te gaan. Hij vond dat de Poolse aiiteur en diplomaat Graaf Jan Potocki (1761-1815) in april 1805 uit St.-Pe tersburg vertrok op een diplomatieke expeditie over land naar China. De expeditie kwam niet verder dan Buiten-ffion- golië en moest van daar in 1806 terugkeren. Het is dus onmogelijk dat hij het Batakse handschrift in 1805 uit China heeft meegebracht en hoogst onwaarschijnlijk dat hij het tijdens die reis gekocht heeft. Plausibeler lijkt dat hij het verkregen heeft tijdens een reis naar Holland in 1787. In dat geval zou het handschrift van Kiev oorspronke lijk tot dezelfde collectie behoord, kunnen hebben als hs. Kon.Akad.247 (in 1781 in Holland geveild) zodat het voor komen van de naam Guru Hinombingan in beide handschriften geen toeval zou zijn. Blz.298. Or.14.434. Pustaha. 43 bladen, 11£ x 7% cm. Twee leren deksels tegen de buitenbladen geplakt. Zwart en rode tekeningen. Aankoop 1977. Keten van overlevering: Guru Mangina n.a. - Guru Mangadar n.a. in Lintong ni Huta - Guru Sininta n.a. - zijn ibebere Guru Morsahan n.a. - zijn tunggane Guru Morsetan n.a. Drie teksten: Taoar adji malim, Pane na bolon en Pagar surat na sampulu sia met een toevoegsel over een pagar voor de pantangan, de kluis van de datu ■   CODICES MANUSCRIPTI BIBLIOTHECA UNIVERSITATIS LEIDEN SIS i Codices Vulcaniani, [descr. P.C. Molhuysen], 1910. Out of print. o Codices Scaligerani (praeter Orientates), [descr. P.C. Molhuysen], 1910. Out of print. hi Codices Bibliothecae Publicae Latini, [descr. P.C. Molhuysen], 1912. Out of print. iv Codices Perizoniani, [descr. K.A. de Meyier], 1946. 10+ 146 pp. v Codicum in finibus Belgarum ante annum 1550 conscriptorum qui in Bibliotheca Universitatis asservantur pars I: Codices 168-360 Societatis cui nomen Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, descr. G.l. Lief- tinck, 1948, 20 + 236 pp. vi Codices Vossiani Graeci et Miscellanei, descr. K.A. de Meyier, 1955, 24 + 319 pp. vii Handlist of Arabic Manuscripts in the library of the University of Leiden and other collections in the Netherlands, compiled by P. Voorhoeve, 1957. 20 + 541 pp. vin Codices Bibliothecae Publicae Graeci, descr. K.A. de Meyier, adiuvante E. 20 + 225 pp. ix/xi Literature of Java, Catalogue raisonné of Javanese manuscripts in the library of the University of Leiden and other public collections in The Netherlands, bij Th. G. Th. Pigeaud, 3 Vols., 1967-1970, 20+326 pp., 15 + 972 pp., 14 + 442 pp. xii Catalogue des manuscrits des collections d’Ablaing et Meijers, par P.C. Boeren, 1970, 16 + 282 pp. Codices Vossiani Latini, descr. K.A. de Meyier. 4 Vols. xiii Pars I, Codices in folio, 1973, 16 + 261 pp. xiv Pars II, Codices in quarto, 1975, 292 pp. xv Pars III, Codices in octavo, 1977, 193 pp. xvi Pars VI, Indices, 1978. xvii Codices Vossiani Chymici, descr. P.C. Boeren, 1975, 33 + 376 pp. xviii Hebrew manuscripts of Leiden University Library, A. van der Heide, 1977, X, 128 pp. xix Codices Batacici, P. Voorhoeve, 1977, 544 pp. ■  F>i»rr/^^*w«;-rrrrrr.r;r^«*-;r^rr^r ■ ■■■■• ■ mèêèèBÊË ■LkUUlUÜIIWlMJlMMIii BaSH mMM mÊ^^mÈÈm mmm WêBêèËêêêÈ- WÊÊk ü^f MiimniiiBgüiBiiiMm WWMMmÊm wmmÊmmMmM WÈÊÊÊÈÈM SHHHHI w^KBÊSHm g»»! —iü WÊÊÈ mgd| 9H