10 verschillend plantmateriaal enz. nam het personeel, in die afdeelingen werkzaam, ten volle in beslag. Invoer van nieuwe planten. Voor zooverre de omstandigheden toelieten, werd hiermede gere geld voortgegaan. Ook uit anderen hoofde dan om den oorlog heeft men op dit gebied met veel moeielijkheden te kampen. Zoo is het, trots jarenlange pogingen, nog steeds niet gelukt, hier Taraktoge nos Kurzii, den boom, die de chaumoulgra-olie, het bekende middel tegen lepra, levert, hier te lande in te voeren. Het is beproefd met zaden en met jonge planten, doch het een leverde al treuriger resultaten dan het ander, terwijl het materiaal toch geen grooteren afstand dan van Britsch Indië herwaarts behoeft af te leggen. Er zal ten slotte niets anders op zitten, dan dat jonge planten door een deskundige worden gehaald en onderweg verzorgd. Ook van de Ipecacuanh a-plan t, die de emetine levert en zeer dikwijls wordt aangevraagd, kunnen wij geen materiaal bemach tigen, noch uit Zuid-Amerika, waar ze inheemsen is, noch uit de Straits, waar ze wordt verbouwd. Uit eerstgenoemde streek werden de zaden meermalen beloofd, maar nooit ontvangen, terwijl men uit de laatstge noemde ten antwoord geeft, liever geen materiaal af te staan, omdat de cultuur zich anders te veel zou uitbreiden, een commercieel motief, waartegen weinig valt in te brengen. Van den fraaien sierboom Amherstia nobi 1 i s, die op Java zelden of nooit zaad geeft, werden zaden ontvangen uit Britsch Indië, doch ook deze kiemden niet of slecht. Meldenswaardige bijzonderheden. Jacaranda mimosaefolia, die in Juni en Juli zoo schit terend met rijke, blauwe trossen bloeit, heeft dit jaar voor het eerst ook zaden gevormd, die zoo ruim mogelijk over verschillende plaatsen van Java en Sumatra zijn verdeeld, ten einde dezen sierboom meer ver spreiding in onze kolonie te geven. De reuzenbamboe, Dendrocalamus giganteus, aan den westelijken hoofdingang van den Plantentuin geplaatst, heeft dit jaar voor het eerst gebloeid, natuurlijk zeer ten nadeele van het uiterlijk van de plant, terwijl geen zaden werden gevormd. De uitgebloeide stengels moesten worden uitgekapt. Eén ervan had een lengte van 35 Meter, een omtrek, aan den voet, van 60 cM. en een wanddikte van 2% cM. Verzendingen. Verzonden werden ruim 2800 planten in 165 gewone kisten en 15 postpaketten en 3690 soorten van zaden in 180 postpaketten en 605 mon sterzendingen. Verzendingen in Wardsche kisten hadden dit jaar niet plaats. 100 Maand Regendagen. Neerslag in 111 M. Juli 17 • 254.- Augustus 18 137.4 September 7 121.8 October 22 179.7 November 18 473.2 December 22 350.5 Totaal 167 2396.6 Plantsoenen. Van de 246 bouws die gedurende het jaar 1916 werden ontgonnen, waren op het einde van het jaar 117 bouws beplant, terwijl de overige 129 bouws zoo goed als geheel plantklaar waren, zoodat deze, wanneer het weder zulks toelaat, in de eerste maanden van het volgende jaar voor het grootste gedeelte zullen kunnen worden afgeplant. Door uitdunning verminderde het aantal boomen in de oudere plant soenen, zoodat op ultimo verslagjaar de aanplant bestond uit: Oppervlakte. Aantal boomen. Aanplant voorjaar 1968 117.483/500 bouw. 23767 najaar 1908 211.77/500 .. 40605 1909 138.365/500 „ 34000 1911 7.155/500 „ 2028 1913 6.254/500 „ 1562 1914 19.406/500 „ 4755 1915 11.135/500 „ 2705 1916 117.— — „ 16862 Ontgonnen en plantklaar 129.— — Totaal 758.375/500 „ 126344 Het beoogde doel werd dus niet ten volle bereikt; in hoofdzaak moet dit aan het regen- en stormachtige weder in de laatste maanden van het jaar worden toegeschreven, waardoor in de oudere plantsoenen schade werd aangericht, zoodat om deze schade te herstellen, de in de nieuwe ontginning te werk gestelde arbeiders aan dat werk moesten worden onttrokken. De Hevea's werden in aanplant 1916 op een ouderlingen afstand van 7 bij 7 meter geplant. Tusschen de rijen der Hevea's werd, om het afspoelen te voorkomen en het onderhoud te vergemakkelijken, mimosa uitgeplant. In de oudere plantsoenen werd, zooals boven vermeld, uitgedund. Bij het uitdunnen werden alleen minderwaardige boomen gerooid, deze boomen werden tegelijkertijd uit den aanplant verwijderd, het totaal aantal gerooide boomen bedroeg: 14556, waarvan 4346 in aanplant voorjaar 1908; 6130 in aanplant najaar 1908 en 4080 in aanplant 1909. 101 Door storm en bandjir werden in het geheel 1124 booinen ontworteld, waarvan 199 in aanplant voorjaar 1908; 775 in aanplant najaar 1908 en 150 in aanplant 1909. De plantsoenen werden regelmatig gewied en daardoor steeds vrij van onkruid gehouden. De goten en bouwwegen werden waar noodig uitgediept en hersteld. De metingen betreffende den diktegroei leverden in het afgeloopen jaar de volgende uitkomsten: Gemeten op drie voet boven den grond. Aanplant voorjaar 19 08. (Laaggelegen gronden). 1912. 1913. 1914. 1915. 1916. Maart 48.4 cM. 63.1 cM. 70.2 cM. 80.3 cM. 88.5 cM. Juni 52.9 „ 65. „ 71.5 „ 82.3 „ 91.5 „ September 56.6 „ 67.7 „ 75.1 ~ 84.8 „ 93.7 „ December 60.1 „ 68.9 „ 79.3 „ 86.8 „ 95.9 „ Toename: Januari—December 11.7 cM. 8.7 cM. 10.4 cM. 7.5 cM. 9.1 cM. Aanplant voorjaar 190 8. (Hooggelegen gronden). 1912. 1913. 1914. 1915. 1916. Maart 45.3 cM. 57.3 cM. 66.1 cM. 75.9 cM. 84.2 cM. Juni 48.8 „ 58.4 „ 67.4 „ 78.1 „ 87.7 „ September 53.3 „ 62.2 „ 70.— „ 80.— ~ 88.5 „ December 54.7 „ 64.3 „ 74.8 „ 83.— „ 90.2 „ Toename: Januari—December 9.4 cM. 9.6 cM. 10.5 cM. 8.2 cM. 7.2 cM. Aanplant najaar 1908. (Laaggelegen gronden). 1912. 1913. 1914. 1915. 1916. Maart 39.5 cM. 49.4 cM. 56.5 cM. 68.1 cM. 77.6 cM. Juni 44.— ~ 50.8 „ 58.7 „ 69.6 „ 78.9 „ September 45.5 „ 53.8 „ 62.6 „ 72.7 „ 82.1 „ December 47.6 „ 55.1 „ 66.9 „ 75.7 „ 85.2 „ 102 Toename: Januari—December 8.1 cM. 7.5 cM. 11.8 cM. 8.8 cM. 9.5 cM. Aanplant najaar 190 8. (Hooggelegen gronden). 1912. 1913. 1914. 1915. 1916. Maart 37.3 cM. 49.- cM. 57.2 cM. 70.1 cM. 78.5 cM. Juni 40.5 „ 50.— ~ 59.1 „ 71.5 „ 80.2 „ September 44.5 „ 25.8 „ 63.2 „ 74.3 „ 82.— ~ December 46.— „ 55.9 „ 68.9 „ 77.2 „ 83.7 „ Toename: Januari—December 8.7 cM. 9.9 cM. 13.- cM. 8.3 cM. 6.5 cM. Aanplant 1909. Januari 41.9 cM. 55.8 cM. 64.8 cM. April 32.2 cM. 43.8 „ 57.2 „ 65.6 „ Juli 35.4 „ 47.5 „ 58.4 „ 66.7 „ October 39.2 „ 51.1 „ 62.6 „ 69.1 „ Toename: April—October 7. cM. November—October — 11.9 cM. 11.5 cM. 6.5 cM. Ziekten en plagen. Van ziekten hadden de plantsoenen weinig te lijden. De witte mieren konden met succes worden bestreden. In de maand December werd op enkele boomen streepjes kanker aangetroffen; om uitbreiding hiervan te voorkomen, werden de aange taste boomen tijdelijk niet getapt, de zieke plekken behandeld met een 20% oplossing van Carbolineum plantarium en de beneden gedeelten der stammen gewit. Verder werden op regenachtige dagen des middags, bij het inzame len van de scraps, alle tapsneden gedisinfecteerd middels een 5%. op lossing van Carbolineum plantarium. Gebouwen, Waterleiding, Wegen en bruggen. De woningen van het Europeesch personeel werden van buiten geverfd; de koeliewoningen en goedangs gewit en geteerd. 103 De waterleidingen werden schoongemaakt en opnieuw geteerd. De bestaande rijweg van af het etablissement tot aan de grens van aanplant 1909 werd geheel verbeterd, de moerasachtige gedeelten wer den met kleigrond circa 50 cM. opgehoogd. Verder werd deze rijweg doorgetrokken, door aanplant 1909, tot in de nieuwe ontginning 1916. Oogst. Evenals vorige jaren werd ook dit jaar eiken dag met uitzondering van Zon- en Inlandschc Feestdagen volgens de V-snede methode over den halven omtrek van den stam getapt. Qetapt werden in: Aantal boomen. Totaal opbrengst, nat. droog. Januari 2215398 7894 1 /- K.O. 6383 K.O. Februari 2245458 8925 „ 7066 „ Maart 2459871 10254 „ 8000 „ April 2338240 7695 „ 6445 „ Mei 2521755 7918 „ 6883 „ Juni 2449667 8804 „ 8007 „ Juli 2358605 9647 „ 8769 „ Augustus 2346242 9001 „ 8190 ~ September 2452278 10545 „ 9414 „ October 2447720 10821 „ 9629 „ November 2293520 9340 „ 8444 „ December 2058857 10103 .. 9115 „ Totaal 28187611 110974 1 /- K.O. 96345 K.O. De gemiddelde opbrengst per boom en per dag bedroeg in: Droge rubber in grammen. Januari 2.88 Februari 3.14 Maart 3.25 April 2.75 Mei 2.73 Juni 3.26 Juli 3.71 Augustus 3.49 September 3.83 October 3.93 November 3.68 December 4.42 104 Het gewonnen product bestond uit: 76516 K.ü. Latexrubber = 79,4 procent. 4297 „ Lumprubber = 4,5 „ 12713 „ Scrapsrubber= 13,2 „ 2819 „ Barkrubber = 2,9 Verscheept werden in totaal 1186 kisten; inhoudende: Kwaliteit. Oogstjaar. 1915. 1916. Totaal. Latexrubber 8084 K.ü. 67177 K.ü. 75261 K.ü. Lumprubber 139 „ 3295 „ 3434 „ Scrapsrubber 566 „ 11124 „ 11690 „ Barkrubber 55 „ 2605 „ 2660 „ Totaal 8844 K.ü. 84201 K.ü. 93045 K.ü. üemiddeld werden, over het geheele jaar berekend, per dag 92116 boonien aangetapt; welk aantal circa 84 procent van het aantal boomen (1094(52) in den ouden aanplant uitmaakten en 73 procent van het totaal aantal boomen (126344). De totaal opbrengst bedroeg, zooals boven vermeld, 90345 K.ü. De kostprijs (oogst en bereidingskosten, vermeerderd met onder houdskosten van de oude aanplant en 73 procent van de algemeene kosten, t.w. salarissen, personeel, onderhoud wegen en bruggen, onder houd gebouwen, diverse uitgaven aan contractanten uitbetaalde loonen op vrije dagen, ziekenverpleging en onderhoud veestapel) bedroeg: f. o. b. Kwala-Langsa, ƒ 1.13 per K.ü. tegen ƒ 1.45 per K.ü. in het vorige jaar. De Administrateur, W. M. VAN DER VLLR. 106 Adresboek van de Nederlandsch-Indisclie nijverheid; Gegevens betreffende de nijverheid in Nederlandsch-Indië; Halfjaarlijksch economisch overzicht (Eerste halfjaar 1916); Producten van de cassave; Jaarboek van Nederlandsch-Indië (uitgave 1916); Adreslijsten van importeurs van kol. producten in Oost-Azië, Japan, enz. Yearbook of the Netherlands East Indies. TENTOONSTELLINGEN. MONSTERKAMERS. ENZ. Aan de Afdeeling Nijverheid en Handel werd opgedragen de samen stelling van de Nederlandsch-Indisclie Afdeeling op de Taiwantentoon stelling (April—Mei 1916) en van een monsterkamer voor Indische producten te Johannesburg. VERKOOP VAN GOUVERNEMENTS PRODUCTEN. Sedert eind 1915 geschiedt de verkoop van het product van de Gouvernements-rubberonderneming Langsa door bemiddeling van de Afdeeling. DISTRIBUTIE VAN REGEERINGS KLEURSTOFFEN. De distributie van regeerings kleurstoffen ten behoeve van het batikbedrijf enz. geschiedt isedert Augustus 1916 'door de Afdeeling Nijverheid en Handel. De waarde der in 1916 gedistribueerde kleurstoffen bedroeg onge veer ƒ 1 300 000.—. SPECIALE OPDRACHTEN. Ondergeteekende werd aangewezen om als deskundige zitting te nemen in het bestuur van de Anita en werd benoemd tot lid van de z.g. soda-cotmnissie en van de z.g. steenkolen-commissie. STATISTISCH BUREAU. Door den Wd. Directeur van Landbouw. Nijverheid en Handel werd besloten om de statistische werkzaamheden aan het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel zooveel mogelijk te centraliseeren en te brengen onder een „Statistisch bureau" dat aan de Afdeeling Nijverheid en Handel werd verbonden onder leiding van den Chef van de Afdeeling Nijverheid en Handel. Reeds dadelijk werd de landbouwstatistiek hier onder gebracht. De Chef van de Afdeeling Nijverheid en Handel, E. DE KRUIJFF. 107 B. AMBACHTS- EN NIJVERHEIDSONDERWIJS VOOR INLANDERS. De buitengewone tijdsomstandigheden waren oorzaak, dat gedu rende het jaar 1916 het ambachts- en nijverheidsonderwijs voor Inlanders zich niet heeft kunnen ontwikkelen, zooals men zieli dat bij de opmaking van de begrooting voor dat jaar had voorgesteld. Moei lijkheden met de voorziening van geschikte Europeesche leerkrachten en in den aanvoer van gereedschappen en materialen waren oorzaak, dat, met uitzondering van de ainbachtsschool te Koeta-Radja, waartoe echter reeds in het vorige verslagjaar was besloten, geen nieuwe Gouvernements ambachtsscholen voor Inlanders konden worden geopend. Gedurende het jaar 1916 waren dus in werking: de ambachtsscholen voor Inlanders met driejarigen cursus te Batavia, Semarang en Soerabaja, waaraan een opleiding wordt gegeven voor de hout- of voor de ijzerbewerking, en de ambachtsscholen voor Inlanders met twee-jarigen leergang te Keboemen, Fort de Koek en Koeta-Radja, waar alleen onderwijs in de houtbewerking wordt gegeven. Bestond oorspronkelijk het plan, om deze laatste categorie van scholen slechts uit ééne klasse te laten bestaan, d.w.z. dat slechts een maal in de twee jaren inschrijving van nieuwe leerlingen zou plaats vinden, naderhand werd besloten ook hier na de poeasa-vacantie nieuwe leerlingen aan te nemen, zoodat gedurende de tweede helft van het verslagjaar ook deze scholen twee klassen hadden. Daar dit natuurlijk met uitbreiding van personeel moest gepaard gaan, werden bij deze scholen als assistent in de werkplaatsen de eerste opgeleide Inlandsche ambachts-onderwijzers aangesteld. Over het algemeen voldoen deze personen zeer goed voor deze betrekking. Behalve den inspecteur bestond op ultimo December 1916 het ondrewijzend personeel, werkzaam bij het Iniandsch ambachtsonderwijs, aan de eerste categorie van scholen uit: zes Europeesche en dertig Inlandsche leerkrachten. Bij de tweede groep van scholen uit: drie Europeesche en vijf Inlandsche leerkrachten; terwijl nog een Europeesche ambachtsonderwijzer optreedt als Hoofd der particuliere vlechtschool te Tasikmalaja. In totaal bedroeg dus het personeel op genoemden datum bij dezen diensttak werkzaam één inspecteur, 10 Europeesche en 35 Inlandsche leerkrachten. Ook gedurende het jaar. 1916 was er eene geringe achteruitgang in het totaal aantal leerlingen der groote ambachtsscholen. Tegenover eene kleine stijging te Batavia staat een daling bij de scholen te Semarang en Soerabaja en wel bij laatstgenoemde school in bijzonder 108 sterke mate. Verdeeld over de drie scholen waren op ultimo December 1916 ingeschreven de volgende aantallen leerlingen en wel te Batavia: 189, waarvan 103 voor de hout- en 86 voor de ijzer bewerking; Semarang: 107, waarvan 48 voor de hout- en 59 voor de ijzer bewerking; Soerabaja: 75, waarvan 26 voor de hout- en 49 voor de ijzer bewerking; Totaal dus 371 leerlingen tegenover 411 met het einde van het jaar 1915. Het aantal bij het einde van het schooljaar 1915—1916 uitgereikte einddiploma's bedroeg te Batavia: 55, waarvan 24 voor de hout- en 31 voor de ijzer werking; Semarang: 33, waarvan 11 voor de hout- en 22 voor de ijzer werking; Soerabaja: 27, waarvan 11 voor de hout- en 16 voor de ijzer werking. Totaal: 115 diploma's tegenover 118 in het vorige jaar. Het aantal nieuwe leerlingen, ingeschreven bij het begin van het schooljaar 1916 —1917. bleef vrijwel cnostant met eene vermeerdering te Batavia en eene geringe daling te Semarang en te Soerabaja. Voor elk der scholen afzonderlijk waren hiervan de cijfers: Batavia: 100, waarvan 49 voor de hout- en 51 voor de ijzerbe werking; Semarang: 47, waarvan 25 voor de hout- en 22 voor de ijzerbe werking; Soerabaja: 52, waarvan 16 voor de hout- en 36 voor de ijzerbe werking. Het schoolverzuim bleef op alle drie scholen vrij hoog, en bedroeg gedurende het jaar 1916 te Batavia, Semarang en te Soerabaja gemid deld resp. 5,7%, 5.9'/ en 11.5%. Echter moet bij de beoordeeling van het schoolverzuim te Batavia rekening ermee worden gehouden, dat ook gedurende het jaar 1916 aldaar werd voortgegaan met de verstrek king van eenen gratismaaltijd aan de leerlingen ter verbetering van hunnen gezondheidstoestand en ter voorkoming van malaria en berri berri in verband met de ongunstige ligging van het schoolgebouw. Of deze maatregel aan het doel heeft beantwoord, is te betwijfelen. Het maakt veel meer den indruk, dat hij gewerkt heeft als premie op een geregeld schoolbezoek. Bij Qouv. besluit van 24 Juli 1916 No. 47 werd, mede in verband met de instelling van de inspectie, voor deze categorie van scholen een nieuw reglement vastgesteld. Een der belangrijkste wijzigingen is wel, dat nu kon worden ingevoerd op alle drie onderwijsinrichtingen een 109 uniform leerplan, terwijl tot nu toe het onderwijs moest worden gegeven volgens de inzichten van de betrokken Commissie van Toezicht. Bij het begin van liet schooljaar 1916 —1917 is dan ook hiertoe overgegaan. Omtrent de resultaten van de kleine ambachtsscholen kan nog weinig worden medegedeeld, daar nog geen dezer inrichtingen met het einde van het verslagjaar leerlingen had afgeleverd. Wel kan reeds nu worden gezegd, dat de cijfers van de tusschentijdsche afschrijving der leerlingen en van het schoolverzuim belangrijk lager zijn, dan die der scholen in de groote steden. Bij het begin van het jaar 1916 werden de ambachtsscholen te Keboemen, Fort de Koek en te Koeta-Radja resp. door 40, 16 en 34 leerlingen bezocht, terwijl na het toevoegen van eene tweede klasse deze cijfers bij het einde van het verslagjaar 57, .34 en 47 waren. Daar bij het begin van het cursusjaar 1916 —1917 tot de scholen te Keboemen, Fort de Koek en Koeta-Radja zijn toegelaten 24, 25 en 29 nieuwe leer lingen, volgt uit deze cijfers, dat gedurende het jaar 1916 aldaar resp. 7, 7 en 16 leerlingen tusschentijds zijn afgeschreven. liet gemiddeld verzuimpercentage bedroeg gedurende het jaar 1916 op deze scholen 4.7%, 6.9% en 4.6%. Opmerkelijk is, dat het ongun stige cijfer voor de ambachtsschool te Fort de Koek bijna uitsluitend veroorzaakt is door een groot verzuim gedurende de eerste vier maan den van het verslagjaar, gemiddeld 9.0%, terwijl het over hetzelfde tijdvak van 1917 slechts gemiddeld 3.9% heeft bedragen. De door de vereeniging „Karadjinan Tasikmalaja", aldaar met 1 Januari 1916 geopende vlechtschool, welke onder leiding staat van eenen Furopeeschen Qouvernernents ambachts-onderwijzer, mocht zich nog niet in bijzonder groote belangstelling van de zijde der lnlandsche be volking verheugen. Wel werd zij bij het einde van 1916 door 32 leer lingen bezocht, maar onder dit aantal waren er slechts vijf, die het onderwijs van het begin af hebben gevolgd. Daar de meeste afgeschre ven leerlingen uit de omliggende plaatsen afkomstig waren en als reden van vertrek opgaven, dat hunne ouders niet langer bij machte waren de dagelijksche spoorkosten te betalen, werden in den loop van het jaar 25 gratis-spoorabonnementen ter beschikking van deze leerlingen gesteld. Ook deze maatregel had' echter niet het gewenschte resultaat. Het schoolverzuim bleef hoog en bedroeg in sommige maanden zelfs 1595 en meer. Met ultimo Maart 1916 werd de huisvlijtschool te Ngawi opgeheven. Verder strekte zich het toezicht van het Departement van Land bouw, Nijverheid en Handel nog uit tot de navolgende gesubsidieerde ambachtsscholen, opgericht door verschillende Zendingsgenootschappen, t.w.: de ambachtsschool te Kakas (res. Menado); de ambachtsschool te Modjowarno (res. Soerabaja); 11 Aanwinsten. De Heer Ed. Ja c o b so n, die voor dierkundige verzamelreizen in' Indië vertoeft, had de hooggewaardeerde vriendelijkheid, op een zijner reizen (naar Benkoelen en Palembang) een onzer mantri's onder zijn hoede te nemen. Daardoor werd onze verzameling met ruim 400 num mers levende planten verrijkt, voor het meerendeel Orchideeën, waar van vele niet alleen nieuw voor den Tuin, maar ook nog onbekend aan de wetenschap bleken te zijn. Daar de bereisde streken voor een deel boven 3000 voet lagen, werden de vandaar afkomstige planten, na een korte rustperiode te Buitenzorg, naar Tjibodas overgebracht. Verder werden grootere of kleinere zendingen van planten en zaden ontvangen van de volgende instellingen en personen, wien allen daar voor nogmaals hier ter plaatse dank wordt gezegd: de Heeren Vilmorin Andrieux & Cic, te Parijs; de Agr. Hort. Society of India, Calcutta; de Heer Dr. Gen. S. Sto n e, te Florida; de Heer Dr. S. Koorder s, te Buitenzorg; de Heer R. S. Holle, Dehra Dun, Br. India; de Bot. Tuin, Bombay; de Heer J. W o 1 ff, te Garoet; de Directeur Bot. Tuin te Leiden; de Heer W. K. H. Feuilleteau de Bruyn, l*** Luit. Inft. I. L. de Heer Dr. J. F. Rock. Island of Oahu, Hawaii Isl.; de Heer H. C. Reuter, Tamiah; de Heer J. C. de Vey r a, Manila, P. I.; de Directeur Bot. Tuin, te Singapore; de Heer Dr. Th. Valeton Sr., te Buitenzorg; de Dir. Experiment. Station of Forestry, Formosa; de Heer E. B. Copel a n d, Los Banos, Ph. Isl. de Directeur Bot. Tuin, te Townsville, Queensland; de Heer M. Buysman, te Lawang; de Heer Mardoqueo Paez, te San Gil, Colombia; de Heer Dr. P. J. S. C ram er, te Buitenzorg; de Heer Dr. W. C. J. R o e p k e, Dir. Proefstation, te Salatiga; de Heer J. Gibb o u s, Secr. Agr. Hort. Society of Burma; de Heer Eu g. Jaeg 1 é, Dir. de la Station Agr. de I'lvoloina, Madagaskar; de Heer G. Regn a r d, Port Louis, Mauritius; de Dir. Bureau of Agricult., Manila, P. I.; de Heer D. Faire h i 1 d, Agr. explorer in Charge, Washington, U. S. A.; de Heer C. Back e r, te Buitenzorg; de Superintendent Bot. Gardens, Sibpur (Calcutta); de Heer Dr. A. R o b e r t s o n P r o s c h o w s k y, Nice, Frankrijk; 110 de handwerkschool te Swaroe (res. Pasocroean); alle uitgaande van het Nederlandscli Zendingsgenootschap; de ambachtsschool te Lagoeboti (res. Tapanoeli); de ambachtsschool te Sidikalang (res. Tapanoeli); beide uitgaande van het Rijnsche Zendingsgenootschap; de door het Utrechtsche Zendingsgenootschap opgerichte ambachts school te Gamsoengi-Tobelo (res. Ternate en onderhoorigheden) en de door de Roomsch-Katholieke Missie opgerichte ambachtsschool te Langgoer (res. Amboina). De aan de ambachtsschool te Swaroe toegekende subsidie werd De aan de ambachtsschool te Swaroe toegekende subsidie werd echter bij Gouv. besluit van 10 Juli 1916 No. 1 met ingang van 1 Augus tus d. o. v. ingetrokken. Uit een vakonderwijsoogpunt beschouwd hebben echter de meeste dezer inrichtingen geen groote waarde. Oogenschijnlijk worden blij kens de ingezonden jaarverslagen op deze scholen verschillende en zeer uiteenloopende ambachten beoefend, in werkelijkheid wordt echter uit sluitend wat aan timmeren gedaan, evenwel zonder eenigen systcmati schen leergang. Zonder uitzondering zijn zij feitelijk niets anders dan werkplaatsen voor den aanmaak van het door het genootschap benoo digde houtwerk voor den bouw van scholen en kerken, benevens voor hare meubileering. Vandaar ook, dat eene verdere bespreking van de over deze scholen ingezonden jaarverslagen hier ter plaatse achterwege kan blijven. Ten slotte diene nog de inededeeling, dat bij Gouv. besluit van 8 April 1916 No. 19 enkele wijzigingen werden gebracht in de toekenning en de uitbetaling van de subsidies der particuliere ambachtsscholen, waarmede beoogd wordt eenen waarborg te krijgen, dat ook in den vervolge aan deze inrichtingen behoorlijk vakonderwijs zal worden gegeven. C. VERSLAG VAN DEN DESKUNDIGE VOOR DE STEEN EN PANNENBAKKERI.IEN. De werkzaamheden, liet verbeteren van de Inlandsclie steen- en pannenbakkerijen, vingen in het begin van het jaar aan in het Gewest Semarang, waar door den Resident om voorlichting werd verzocht, op welke wijze ten spoedigste voorzien zou kunnen worden in de levering van l/i- millioen dakpannen, benoodigd voor dakbedekking van nieuwe Inlandsclie woningen ter vervanging van een groot aantal door bandjir verwoeste huizen. 111 Door den bouw van 2 Duitsche ovens, van de grootste afmeting, in de pannenbakkersdesa's Welahan en Majong, werd in den aanmaak van deze \V-± millioen dakpannen ten spoedigste voorzien. Deze ovens werden voor rekening van het Comité tot leniging van den bandjirnood gebouwd en zouden dan na afloop van de voorziening van dakpannen aan de door bandjir verwoeste huizen, aan de pannen bakkers in die desa's kunnen worden overgedaan op nader te stellen voorwaarden; er zou dan tevens een verbetering in de zeer primitieve pannenbakkerijen, welke in de genoemde desa's bestonden, zijn aange bracht. Aan dezen opzet, die toch zeker in het belang van de Inlandsche nijverheid zou zijn geweest, werd geen uitvoering gegeven. Nadat de ovens de door het Comité tot leniging van den bandjirnood benoodigde dakpannen geleverd hadden, werden ze overgedaan aan het Ciewesi Semarang, en zoo ontstonden hier de eerste „Gewestelijke Pannenbak kerijen" in Nederlandsch-lndië. Het Gewest Semarang gaat uu voortaan pannen leveren, en niet alleen aan de werken welke door het üewest worden uitgevoerd, maar ook aan particuliere afnemers. Het is duidelijk, dat hierdoor een ernstig gevaar kan ontstaan voor de inlandsche pannenbakkersbedrijven, welke in de desa's Welahan en Majong bestonden, en de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat de vroeger zelfstandige pannenbakkers nu als koelie in liet Gewestelijk bedrijf moeten gaan werken. Waar het nu in den loop van het jaar is gebleken, dat meerdere Gewestelijke Raden en ook Gemeenteraden de meening zijn toegedaan, dat steen- en pannenbakkerijen al bijzonder geschikt zijn, om daarvan Gewestelijke of Gemeentelijke Bedrijven te maken, komt het onderge teekende gewenscht voor, er hier eens op te wijzen, dat juist steen- en pannenbakkerijen al heel weinig geschikt zijn om door het Gewest oi de Gemeente te worden geëxploiteerd, om in de eigen behoefte aan steen of dakpannen te voorzien. Het Gewest of de Gemeente zal op bepaalde tijden, voor de uit voering van een werk moeten kunnen beschikken over meestal een groote hoeveelheid steenen of dakpannen van een bepaalde kwaliteit, in de meeste gevallen wel over kwaliteiten van de eerste soorten. Wil het Gewest of de Gemeente b.v. 1 millioen l* soort dakpannen heb ben, dan zal het, om dat millioen 1' soort dakpannen van de Gewestelijke of Gemeentelijke pannenbakkerij te kunnen betrekken, in den regel 3 millioen dakpannen moeten fabriceeren, in het gunstigste geval minstens nog 2 millioen. Wanneer op een steen- of pannenfabriek 50% l e soort producten worden gefabriceerd, zal men tevreden kunnen zijn. De Gewestelijke of Gemeentelijke pannenbakkerij of steenbakkerij zal derhalve altijd met een groote hoeveelheid 2 en 3* soort producten 112 opgescheept zitten, tenzij men er toe wil overgaan voor de uitvoering van openbare werken ook die mindere soorten te gebruiken of daarvoor afzet wil zoeken bij particulieren. In het eerste geval zal het zich voordoen, dat openbare werken, welke in den regel toch groote werken zijn, zullen worden uitgevoerd met gedeeltelijk 1* soort en gedeeltelijk mindere soort producten. Het zal dan b.v. voorkomen, dat een dak met gedeeltelijk V' soort en gedeel telijk mindere soort dakpannen wordt gedekt. In het tweede geval zal men die producten tegen zeer geringe prijzen moeten gaan verkoopen, want de particuliere afnemer zal bij de Gewestelijke of Gemeentelijke steen- of pannenbakkerij alleen mindere soort producten kunnen koopen, de betere soorten zijn toch voor eigen gebruik noodig. De particuliere afnemer zal zich derhalve voor het koopen van betere soorten tot de particuliere nijverheid moeten wenden en de particuliere fabrikant zal, bemerkende dat zijn afnemer alleen 1' soorten bij hem koopt en de mindere soorten van de Gewes telijke of Gemeentelijke steen- of pannenbakkerij betrekt, die 1' soort ook bij voorkeur niet leveren of alleen willen leveren tegen buitenge woon hooge prijzen. In de meeste gevallen zal de particuliere afnemer dan ook de mindere soorten van de particuliere steen- of pannenbakke rij betrekken en blijft de Gewestelijke steen- of pannenbakkerij met haar voorraad zitten, in enkele gevallen zal misschien, maar dan ook tegen uiterst lage prijzen, de particuliere afnemer de mindere soorten bij de Gewestelijke of Gemeentelijke steen- of pannenbakkerij koopen. De Gewestelijke of Gemeentelijke steen- of pannenbakkerij zal in dat geval echter wel met verlies moeten verkoopen; dit verlies zal wederom op de prijzen der eerste soorten drukken, waardoor men toch geen goed kooper materiaal zal hebben, dan wanneer men deze materialen bij publieke inschrijving had aanbesteed. Een Gewestelijke steen- of pannenbakkerij heeft bovendien nog dit nadeel, dat op de producten in vele gevallen een duur transport zal drukken. Men zal toch in elk afzonderlijk gedeelte van een Gewest, waar voor de uitvoering van een of ander werk steenen en dakpannen benoodigd zijn, geen steen- of pannenbakkerij kunnen gaan oprichten; de producten van een enkele Gewestelijke steen- of pannenbakkerij zullen dus door geheel het Gewest geleverd moeten worden, waardoor zeer veel aan transportkosten betaald moet worden. Particuliere nijverheid zal zich echter bij voorkeur niet concen treeren en de verschillende gedeelten van een Gewest derhalve zonder al te veel transportkosten aan de benoodigde materialen kunnen helpen. De grootste Gemeenten in Nederland, Amsterdam en Rotterdam, besteden elk jaar de leveringen van ettelijke millioenen straatklinkers aan, maar zullen er toch niet aan denken een Gemeentelijke steenfabriek te gaan exploiteeren, ofschoon zij toch gemakkelijk in volle werking 113 zijnde steenfabrieken zouden kunnen koopen. Integendeel, men ziet in Nederland wel, dat Gemeenten, Provincies of Waterschappen de hun toebehoorende kleigronden aan steenfabrieken verkoopen of in afbak king verhuren, en toch hebben die Gemeenten, Provincies of Water schappen elk jaar een groote hoeveelheid steenen noodig, maar denken er niet aan die zelf te fabriceeren. In Nederland zoekt men zijn heil niet in Gemeentelijke of Provin ciale steen- of pannenfabrieken, maar in publieke aanbestedingen van de leveringen van die materialen. Men onderzoeke maar eens, waarom de Gemeente Rotterdam de in die Gemeente jaarlijks benoodigde 15 000 000 straatklinkers niet zelf fabriceert, dan zal men vermoedelijk wel tot de conclusie komen, dat ook in Indië de leus van het Gewest of de Gemeente niet zal moeten zijn „Gewestelijke of Gemeentelijke steen- en pannenbakerijen", maar wel „openbare inschrijvingen" voor de levering van materialen door het Gewest of de Gemeente benoodigd. In den loop van het jaar werd verder voorlichting gegeven: te Keboemen in de desa Sokka, waar een oven was gebouwd, die op verzoek van den Assistent-Resident voor de eerste maal werd voor gebakken; te Bandoeng, waar door den Atjeher Tengkoe Osman op zijn pannenbakkerij een Duitsche oven was gebouwd, waarmede zeer be vredigende resultaten worden bereikt; te Soekaboemi, waar door de bemoeienis van den Landbouwleeraar Lekkerkerker te Karang-Benda een coöperatie van pannenbakkers was tot stand gekomen en waar op het einde van liet jaar een Duitsche oven in aanbouw was. Op het einde van het jaar werd door den Resident van Soerakarta om voorlichting verzocht ter voorziening in de levering van dakpannen ten behoeve van de woningverbetering bij den dienst der Pestbcstrij ding. In Soerakarta was van af Maart werkzaam gesteld de Inspec teur voor de pannenbakkerijen. die in 1915 in het Malangsche werk zaam was geweest. De voorziening van dakpannen voor de woningverbetering be noodigd en uitgevoerd volgens het systeem van dien Inspecteur, kon echter in de residentie. Soerakarta niet bevredigen, reden waarom door ondergeteekende hetzelfde systeem werd aanbevolen, waarmede in de Controle-Afdeeling Pare met allen spoed en bovendien zeer goedkoop en op afdoende wijze in de behoefte aan pannen voor de woningver betering was voorzien. Door den Resident van Soerakarta werd toen besloten ook in zijn gewest hetzelfde systeem, dat in Pare zoo afdoende was gebleken, toe te passen. Met den bouw van b Duitsche ovens op inlandsche pannen Jaarboek. 8 114 bakkerijen te Kemiri, Dclangoe en te Sragen, werd dan ook nog in de maand December een aanvang gemaakt. Op het einde van het jaar 1916 waren op Java de volgende Duit sche ovens gebouwd of in aanbouw: In de Residentie Pasoeroean 1 oven „ „ „ Soerabaja 4 ovens „ „ „ Kediri 22 ovens „ „ „ Soerakarta 6 ovens „ „ „ Semarang 2 ovens „ „ „ Kedoe 1 oven „ „ „ Preanger-Reg 2 ovens Totaal 38 ovens De in het vorig jaarverslag reeds ter sprake gebrachte steen- en pannenindustrie in de Controle-afdeeling Pare van de Residentie Kediri ontwikkelde zich in den loop van 1916 op zeer bevredigende en hoop volle wijze. Toen op het einde van het jaar de levering van dakpannen aan den dienst der woningverbetering bij de pestbestrijding werd beëindigd, trad het Centraal Verkoopbureau voor steenen en dakpannen te Pare in werking, van welk Bureau reeds sprake was in het vorig jaarverslag. In de Controle-afdeeling Pare wordt in de steen- en pannenbakkc rijen op coöperatieven grondslag gewerkt en wel op de volgende wijze. In die afdeeling bestaan op het oogenblik 6 coöperatieve steen- en pannenbakkerijen, te weten: De coöperatieve pannenbakkerij „Kasreinan" met 32 leden. „Templek" „18 „Bringin" „ 7 „Plemahan" „ 24 „Wonodjojo" „ 21 „ „ steenbakkerij „Dawoehan" „ 23 Behalve deze coöperatieve steen- en pannenbakkerijen is er nog 1 pannenbakkerij van den Javaan Moenadjab te Templek in persoonlijk bezit. Behalve door de 125 leden worden op deze steen- en pannenbak kerijen ook nog door 220 knechten steenen en dakpannen gemaakt, zoo dat 345 personen op die steen- en pannenbakkerijen geregeld werk vinden. Deze 7 steen- en pannenbakkerijen zijn nu aangesloten bij het „Centraal Verkoopbureau voor steenen en dakpannen" te Bogokidoel,, afdeeling Pare. Aan het hoofd van dit Centraal Verkoopbureau staat een ontwik kelde Javaan, Hardjodiwirjo, die het op zeer bevredigende wijze beheert. 115 De taak van dit Centraal Verkoopbureau bestaat in: het verkoopen der producten van de aangesloten steen- en pannen bakkerijen, waartegenover deze inrichtingen zich hebben verbonden alle producten alleen te verkoopen door tusschenkomst van het Bureau; het inkoopen van de door de aangesloten steen- en pannenbakkerij en benoodigde brandstof en het verdeelen van die brandstof over de aangesloten steen- en pannenbakkerijen; het verschaffen van het benoodigd bedrijfskapitaal aan de aange sloten steen- en pannenbakkerijen; het regelen van de verzending der verkochte producten, het keuren daarvan vóór de verzending, opdat de afnemers er van verzekerd kunnen zijn, dat de kwaliteit ook overeenkomt met het monster waarop is gekocht, het innen der koopsommen van de afgeleverde producten en verder het bijhouden van de administratie der aangesloten steen- en pannenbakkerijen. De Administrateur van het Centraal Verkoopbureau ontvangt als bezoldiging 10% van de verkoopprijzen der afgeleverde producten, maar moet daarentegen alle onkosten, welke het Centraal Bureau heeft, als reiskosten, transportkosten, administratiekosten, enz. voor zijn rekening nemen. Zoodra op een aangesloten steen- en pannenbakkerij een oven met steenen of pannen is gebakken, de producten uit den oven zijn gehaald en volgens standaardmonsters op kwaliteit zijn gesorteerd, ontvangen de leden een voorloopige betaling van het Centraal Verkoopbureau. Deze voorloopige betaling is voor elke gebakken soort steen of dakpan vastgesteld per 1000 stuks. De steenen en dakpannen gaan dan over aan het Centraal Verkoopbureau, dat ze zal moeten verkoopen en ver zenden. Wordt nu door het Centraal Verkoopbureau voor die producten bij verkoop meer ontvangen, dan voorloopig daarvoor aan de aangesloten steen- en pannenbakkerijen is betaald, dan wordt na aftrek van 10% voor het bureau en na aftrek van het bedrag, dat aan rente en aflossing van verstrekt bedrijfskapitaal verschuldigd is, liet alsdan overschietend bedrag, dat als winst is te beschouwen, elk half jaar onder de leden der aangesloten steen- en pannenbakkerijen verdeeld. Deze verdeeling heeft dan plaats naar verhouding van de getallen en kwaliteiten steenen of dakpannen, die door elk der leden gedurende dat half jaar zijn gemaakt Deze getallen en kwaliteiten blijken uit een boekje, dat in het bezit van elk lid is, en waarin bij elke voorloopige uitbetaling de soorten en het aantal zijn aangeteekend. De betaling der knechten, welke op een steen- of paunenbakkerij werken, geschiedt door de leden zelf. Toen de voorziening van dakpannen aan de woningverbetering 116 was afgeloopen en verkoop aan particulieren een aanvang nam, bleek al dadelijk, dat de meeste afnemers het leveren van eerste kwaliteiten steenen en dakpannen al zeer weinig waardeeren. In den regel vroeg men slechts bij uitstek goedkoope dakpannen, de kwaliteit kwam er minder op aan. Langzaam kwam hierin echter gelukkig verandering, in Pare wer den eenige huizen met eerste soort dakpannen gedekt en in Kediri de Gemeentelijke pasar. Men begon nu in te zien dat een eerste soort dakbedekking toch veel voor heeft op een dakbedekking van minder waardige soorten dakpannen gelegd, en dat al is die eerste soort dak bedekking dan ook in aanschaffing beduidend duurder, ze op den duur toch nog goedkooper is. Meer en meer nam de vraag naar eerste soort dakpannen dan ook toe en als de kwaliteit goed was, waren de afnemers ook bereid, daar voor een hoogeren prijs te betalen. Het gevolg was wederom, dat door de pannenbakkers nu ook meer brandstof kon worden gebruikt en daardoor het percentage eerste soort dakpannen ook belangrijk grooter werd. Hier ziet men derhalve, dat wanneer door de afnemers hoogere eischen worden gesteld en kwali teitswaardeering in toepassing gebracht wordt, de pannenbakkers zich ook van zelf op het maken van betere producten gaan toeleggen. Met hun oorspronkelijke bakgelegenheden was dit voor hen onmogelijk; daarin waren die kwaliteiten onmogelijk te bakken, maar met de nieuwe ovens is het mogelijk geworden en zien nu de pannenbakkers, dat in Indië werkelijk ook kwaliteitswaardeering wordt toegepast, dan kunnen zij daaraan volkomen voldoen en zullen zij dat ook zonder twijfel doen. Op het einde van het jaar waren de prijzen van het Centraal Ver koopbureau te Pare voor de Hollandsche en Plat-Friesche dakpannen als volgt: V soort werd verkocht voor ƒ 25. — per 1000 2 e „ „ „ „ ƒ 20.— „ 1000 3 e „ „ „ „ ƒ 16.— „ 1000 4" „ „ „ „ ƒ 12.— „ 1000 De prijzen van de leipannen waren van ƒ 40. — tot ƒ 60.— per 1000, al naar gelang van kwaliteit. Prijzen van ƒ 3. — tot ƒ 7. — waarvoor voorheen de pannen in Pare werden verkocht, komen niet meer voor, maar de pannen waren dan ook naar verhouding beter geworden en er werd ook belangrijk meer aan ten koste gelegd voor brandstof, kleibewerking, sorteerkosten, af schrijving op loodsen, ovens, enz. De verhooging van prijzen beteekent echter daarom nog niet, dat de afnemers zooveel duurder bouwen. Integendeel, een dak van deze pannen gelegd, ligt jaren en behoeft weinig of nagenoeg geen onderhoud, terwijl een dak van de goedkoope, maar zeer slechte pannen van voor 117 heen, soms al na een jaar voor een groot gedeelte moest worden ver nieuwd. De pannen van voorheen waren wel zeer goedkoop in aanschaffing maar de geregelde vernieuwing van het dak maakte de dakpannen na enkele jaren reeds veel duurder dan de goede dakpannen voor de ver hoogde prijzen van thans. In de Controle-afdeeling Pare zijn de afnemers daarvan nu wel terdege overtuigd geworden. Indien nu ook andere afnemers over ge heel Java die kwaliteitswaardeering in toepassing gaan brengen, zullen èn bouwer èn bewoner van een huis daar wel bij varen. Op de steenbakkerij te Dawoehan werd in het laatste halfjaar een aanvang gemaakt met het vormen waalsteenen in den bakvorm. De steenen werden gevormd in driebaksvormen, en men zal voor de Javanen ook geen grootere vormen moeten nemen. Het werk met een vijf- of zesbaksvorm wordt voor de Javanen veel te zwaar. Het vormen van bezande waalsteenen op de steenbakkerij te Dawoehan kan geslaagd worden genoemd; gebakken konden die steenen in 5 soorten worden gesorteerd, waarvan de kwaliteit dan over eenkomt met de in Nederland bekende kwaliteiten: Straatklinkers, Met selklinkers, Hardgrauw, Boerengrauw en Rood. De kostprijs van de steenen wordt echter belangrijk hooger dan in Europa, wat grootendeels voortvloeit uit de veel duurdere prijzen van de brandstof, welk verschil in de brandstofprijzen nog zooveel grooter wordt, omdat de temperatuur, bij welke deze kleisoorten tot goede straatklinkers bakken, belangrijk hooger is dan die waarbij aan de Waal reeds goede straatklinkers worden verkregen. Dat de kostprijs van deze steenen zooveel hooger is dan in Neder land, behoeft echter nog geen reden te zijn om met deze fabrikatie niet verder door te gaan. Tegenover dien hoogen kostprijs toch staat een hoogere verkoopprijs, want de straat- en metselklinkers, welke op Java worden gebruikt, worden tot nu toe uit Nederland ingevoerd, en kosten dan op Java ƒ 45. — per 1000, voor welken prijs die steenen in dezelfde kwaliteit ook te Dawoehan zijn te fabriceeren. Daarbij komt nog, dat nu bij gebrek aan goede metselklinkers soms andere materialen worden gebruikt, welke veel duurder zijn, en daarbij voor het doel meestal nog niet zoo goed. Zoo worden bijv. voor de afdekking van machinefundaties op de suikerfabrieken vuurvaste steenen gebruikt, welke ƒ 150. — en zelfs meer per 1000 kosten. Goede metselklinkers zouden voor dit doel meer geschikt zijn dan vuurvaste steenen, en men zou zelfs bij een prijs van ƒ 150. — per 1000 in dit geval nog beter doen met metselklinkers te gebruiken. Dat de straatklinkers te Dawoehan van uitstekende kwaliteit zijn 118 blijkt uit het onderzoek, verricht door het Laboratorium voor materiaal onderzoek bij het Dep. der Burg. Openb. Werken. De draagkracht van de ingezonden proefproducteu bedroeg per vierkante centimeter 1006 K.G. De draagkracht van de straatklinkers van de Waal bedraagt van 353 tot 480 K.Q. per vierkante centimeter. Het Centraal Verkoopbureau van steenen en dakpannen te Pare zal derhalve naast goede dakpannen ook steenen van superieure kwali teit kunnen verkoopen. In de maand Augustus ging ondergeteekende naar de Padangsche Bovenlanden, om na te gaan of in die landen een steen- en pannenbakkersindustrie zou kunnen worden gevestigd, welke aldaar zeker reden van bestaan zou hebben. Er werden 2 pannenbakkers uit het Pare'sche mede daar heen genomen, die op de tentoonstelling te Padang demonstratief hebben gewerkt, waarbij duidelijk bleek, dat ook bij de Inlanders van de Padangsche Bovenlanden zeer veel belangstel ling voor die nijverheid bestaat. Na onderzoek van de verzamelde kleisoorten is gebleken, dat verschillende ervan voor deze nijverheid geschikt zijn. Waar in het vorig jaar door ondergeteekende circa ion kleimonsters van Java waren verzameld, was dit zelf opzoeken van kleisoorten in den loop van dit jaar niet meer noodig, omdat in den loop van het jaar een zoo groot getal monsters werd ontvangen van het Europeesch en Inlandsen Bestuur, en ook van verschillende Inlandsche steen- en pan nenbakkers, dat het zelf opzoeken van kleisoorten onnoodig was gewor den. Er werden meer dan 500 kleimonsters ontvangen, met verzoek die in de proefinstallatie te Buitenzorg op geschiktheid voor de steen- en pannenbakkerij te onderzoeken, en dan daarna ter plaatse de noodige voorlichting voor de verbetering van die bedrijven te komen geven. Helaas kon aan al die vragen in den loop van dit jaar niet worden voldaan. Gebrek aan droogruimte en het ontbreken van meerdere proefovens, welke voor het vlug onderzoek van een dergelijk groot aan tal kleimonsters noodzakelijk zouden zijn, zijn oorzaak, dat nog vele inzenders van kleimonsters op den uitslag van het onderzoek moeten wachten. Geleidelijk krijgt wel ieder zijn beurt, maar er komen ook wederom elke week meer kleimonsters te Buitenzorg aan, zoodat de inzenders daarvan zich eenigen tijd wachten op den uitslag van het onderzoek moeten getroosten. Met de beschikbare hulpmiddelen gaat dat nu een maal niet anders, en tengevolge van de tijdsomstandigheden kunnen op het oogenblik ook geen meerdere hulpmiddelen van elders worden be trokken. Werd in het vorig verslag reeds gezegd, dat uit het onderzoek met 119 de proefinstallatie te Buitenzorg was gebleken, dat in Ned.-Indifc' schit terende grondstoffen voor de fabrikatie van steenen, dakpannen, tegels en buizen werden gevonden, werden er toen reeds proefproducten ge maakt, die de buitengewoon groote drukvastheid van meer dan 1000 K.O. per vierkanten centimeter bleken te hebben, uit het voortgezet onderzoek van kleimonsters is in den loop van het jaar gebleken, dat dit cijfer nog ver te overtreffen is. Op zijn reis door de Padangsche Bovenlanden werden door onder geteekende van de terreinen van de Ombilinmijnen te Sawa Loento kleimonsters medegenomen, welke in de proefinstallatie te Buitenzorg werden verwerkt tot steenen, dakpannen, tegels en buizen. Deze producten werden na gebakken te zijn onderzocht op water opname en drukvastheid. Het onderzoek op de wateropname werd uitgevoerd te Buitenzorg, dat op drukvastheid in de Laboratoria van het Departement van de Burgerlijke Openbare Werken te Batavia. Van de Ombilinmijnen werden 5 kleisoorten onderzocht, die bij het onderzoek de volgende nummers ontvingen: 260, 261, 262, 263, 264. Deze producten hadden, gebakken bij de Segerkegels 1 en 5, de volgende wateropnatne, uitgedrukt in procenten ten opzichte van het gewicht van het droge product. No. Soort van het product. Segerkegel 1. Segerkegel 5. 260 Volsteen 5.13 0.14 260 Oatensteen 3.47 0.07 260 Nageperste steen 8. — nihil 260 Dakpan 7.58 nihil 261 Volsteen 2.10 nihil 261 Gatensteen 3.76 0.05 261 Nageperste steen 1.85 0.007 261 Dakpan 1.67 nihil 261 Buis 1.64 nihil 262 Volsteen 4.13 0.11 262 Oatensteen 6.35 0.11 262 Nageperste steen 4.16 0.25 262 Dakpan 6.66 nihil 262 Buis 4.36 0.22 263 Volsteen 7.78 nihil 263 Oatensteen 6.32 0.04 263 Nageperste steen 4.80 nihil 263 Dakpan 5.76 nihil 263 Buis 5.34 nihil 12 de Heer Q. Xe i s 1 er, te Saigon, Cochinchina; de Dir. Hort. Division Ministry of Agr. Giza Branch, Cairo (Egypte); de firma Palm Nurseries, Oneco, Florida; de Heer Dr. A. Ran t, Tjinjiroean, Bandoeng; de Heer H. C. War n s. Bah Biroeng Oeloe, Pematang Siantar; de Heer Dr. W. G. Boorsma, te Buitenzorg; de Heer Dr. J. J. Smit h, te Buitenzorg. Zoowel door den Administrateur, den Heer Wigman, als door den Hortulanus, den Heer Dauba n t o n, we/den ook dit jaar weder om meerdere plannen voor den aanleg van tuinen en zelfs stedelijke parken ontworpen, terwijl, waar zulks mogelijk was, ook bij het uit voeren daarvan ter plaatse de noodige aanwijzingen werden gegeven. Het is zeer zeker een verblijdend verschijnsel, dat men hier te lande iets meer begint te gevoelen voor het uiterlijk van zijn, dikwijls slechts zeer tijdelijke woonplaats, en dit is ook de reden, waarom door 's Lands Plantentuin zooveel mogelijk de gevraagde hulp wordt verleend, maar het behoeft wel geen betoog, dat de bovengrens van die mogelijkheid zeer spoedig is bereikt, zoodat reeds thans in meerdere gevallen met een „non possumus" moest worden geantwoord op aanvragen tot het ontwerpen van plannen voor terreinaanleg. Hier ligt ongetwijfeld een nog voor veel uitbreiding vatbaar gebied voor particuliere deskundigen. Het beroep van planten en bloemen kweeker heeft zich op Java gedurende de laatste jaren nogal ontwikkeld; wanneer enkelen dier kweekers zich tevens op het ontwerpen en uit voeren van aanlegplanncn gingen toeleggen, zou dat hun bedrijf stellig zeer ten goede komen. 2. Bergtuin te Tjibodas. De talrijke zendingen zaad, door tussclienkoinst van den Bot. Tuin te Buitenzorg, hierheen gezonden, werden uitgezaaid en ten deele reeds in den tuin uitgeplant. Op ruimere schaal werd een proef genomen met de cultuur van Chenop o d i u m anthelmi n t i c u m. Uit de za den van deze plant wordt, gelijk bekend is, een olie bereid, die aanwen ding vindt bij de bestrijding van de mijnwormziekte. Thans reeds kan met zekerheid gezegd worden, dat bedoeld gewas zeer goed te Tji bodas gedijt; evenwel zullen nadere bijzonderheden omtrent productie enz. eerst in den loop van 1917 verstrekt kunnen worden. Het onderhoud van wegen en grasvelden, de aankweek van nieuwe gewassen en het onderhoud van de bestaande aanplantingen, voorts het inzamelen van verschillend herbarium-materiaal, enz. eischte geregeld toezicht en vorderde veel arbeid. 3. Tuin te Sibolangit. Had het terrein, door het Sultansbestuur aan het Gouvernement van 120 264 Volsteen 3.40 0.165 264 Qatensteen $.20 0.015 264 Nageperste steen 3.80 nihil 264 Dakpan 3.40 nihil 264 Buis 3.48 0.01 De draagkracht of drukvastheid van deze producten, gebakken bij een der hieronder aangegeven Segerkegels 04, 03, 1, 5, 9, bedroeg uitge drukt in het aantal kilogrammen per vierkanten centimeter als volgt: No. Soort van het product. SK. 04. SK. 03. SK. 1. SK. 5. SK. 9. 260 Volsteen 260 Qatensteen 1164 1U \257 1926 261 Volsteen 895 261 Qatensteen 1000 262 Volsteen 1174 1575 1717 262 Qatensteen 808 1414 1470 2231 263 Volsteen — 211 o 263 Qatensteen 1400 264 Volsteen 1438 900 1522 264 Qatensteen — 1113 1185 1522 Een buis van No. 262 hield een waterdruk uit van 25 kilogram per vierkanten centimeter alvorens te springen. De producten van Nos. 260 en 262 hebben gebakken bij Segerkegel 5 of 9 een grijze cementkleur en bakken bij lagere temperaturen wit, die van de nos. 261, 263, 264 hebben, gebakken bij Segerkegel 5 of 9 een zwarte ijzerachtige kleur en bij lagere temperaturen gebakken, een licht roode kleur. Of de producten van deze kleisoorten vuurvast zijn kan niet met zekerheid worden gezegd; wegens het ontbreken van Segerkegels boven Segerkegel 10 kon dat niet onderzocht worden. Het is echter wel zeker, dat de producten van de kleisoorten van de Ombilin Mijnen, gebakken bij Segerkegel 10, overeenkomende met 1300 graden Celsius, nog niet smelten of aanbakken. De producten van deze kleisoorten gemaakt verdragen derhalve zeer hooge temperaturen, terwijl eenige ervan vermoedelijk ook wel vuurvast zijn. Zeker is het, dat op de terreinen van de Ombilin Mijnen te Sawa Loento kleisoorten gevonden worden, waarvan zeer waardevolle pro ducten te fabriceeren zijn. 121 Nog werden op drukvastheid onderzocht producten gemaakt van een kleisoort uit de Preanger-Regentschappen; de daarvan bij Segerkegel 08 gebakken steenen hadden een drukvastheid van 1034 K.O. per vier kanten centimeter. Tengevolge van het vele werk, dat het practisch onderzoek van de groote hoeveelheid ingezonden kleisoorten op hun bruikbaarheid voor de steen- en pannenbakkerij medebracht, en waarvan in vele gevallen een vlugge afwerking noodzakelijk was, omdat die kleisoorten zouden moeten worden aangewend voor de fabrikatie van dakpannen voor den dienst der woningverbetering bij den dienst der Pestbestrijding, konden de ingezonden vuurvaste kleisoorten in den loop van dit jaar niet verder praktisch op hun geschiktheid voor de fabrikatie van vuurvaste pro ducten worden onderzocht. Men zal wel goed doen geen al te groote verwachtingen te koeste ren aangaande de fabrikatie van vuurvaste producten. Wel komen er vele vuurvaste kleisoorten in Ned.-Indië voor, maar in vele van die klei soorten komen ook voor de fabrikatie van vuurvaste en andere produc ten schadelijke bestanddeelen voor. Het practisch onderzoek zal daarin echter licht kunnen brengen. Zijn de kleisoorten geschikt, dan speelt in vele gevallen de ligging van de terreinen, waarop klei voorkomt, ook nog een voorname rol voor de oprichting van een fabriek. In den loop van het jaar werden door ondergeteekende eenige glazuren samengesteld, waarmede eenige producten werden verglaasd. Deze producten waren in hoofdzaak gemaakt van kleisoorten uit de Preanger-Regentschappen; ze bleken voor het maken van verglaasde producten geschikt. De volgende glazuren werden samengesteld: grasgroen, olijfgroen, blauwgroen, lichtblauw en donkerblauw, geel, wit en drie tinten bruin. De verglaasde producten kunnen gelijkwaardig aan de Europeeschc fabrikanten genoemd worden. Het jaar 1916 was in het algemeen genomen voor de steen- en pannenindustrie op Java geen slecht jaar, wel stegen de brandstofprijzen enorm, maar door de vele vraag naar steenen en dakpannen konden ook vrij goede prijzen gemaakt worden. Van kwaliteitswaardeering was op vele plaatsen echter nog weinig te bemerken, daarom nog eens: men passé die kwaliteitswaardeering (och meer toe, het is de eenige weg om nu spoedig betere producten te krijgen en bouwer en bewoner van een huis zullen er wel bij varen. P. J. H. J. WELLEN. 122 D. MUSEUM, TEVENS INFORMATIE-BURIfAU VOOR ECONOMISCHE BOTANIE. Kon het vorige jaarverslag met lof gewagen van de werkzaamheden van den inzamelaar W. Qrashoff, wiens verrichtingen zich ook verder van zeer hooge waarde hebben betoond, dit overzicht moet aanvangen met de droeve mededeeling, dat Carl Wilhelm Ferdinand Qrashoff in Mei 1916 in het Rawasgebied werd overvallen door een aanval van typhus, waaraan hij op 17 Juni in het Militair Hospitaal te Palembang bezweek. Gedurende het tijdvak van ongeveer anderhalf jaar, dat deze inzamelaar zich aan het exploratiewerk wijdde, is hij een van die zeld zame mannen gebleken, die hun werk niet beschouwen als een om den broode te vervullen plicht, maar als een voldoening aan een natuurlijke neiging. Het verblijf in de vrije natuur was hem f.en behoefte, elke nieuwe vondst een genoegdoening en aansporing tot verdere inspan ning. Hoewel reeds doodziek, droeg hij op den smartelijken weg uit het afgelegen gebied naar de hoofdplaats, zonder andere hulp dan die van een inlandsch factotum, nog zorg voor de bijeengegaarde schatten. Het deed hem leed, dat hij gedwongen was de overal verspreide moeilijk te vervoeren houtblokken achter te laten, omdat zijn toestand geen langer oponthoud gedoogde. In Qrashoff verloor liet Museum een dier met heilig vuur bezielde krachten, zonder welke geen instelling als de onderhavige tot bloei kan komen. Na zijn overlijden werd de hein op al zijn tochten vergezeld heb bende schrijver Achrnad belast met het opvoeren van de achtergebleven houtmonsters en dank zij de zorgen van den Resident van Palembang kwam de geheele ambtelijke nalatenschap in goede orde te Buitenzorg aan. Het vinden van een geschikt vervanger was uiterst moeilijk: voor die betrekking werd aangezocht de Heer P. M. Lambach, die eenige jaren geleden met wijlen Qrashoff op dit gebied had samengewerkt in de Padangschc Bovenlanden. Tegen eind Augustus was de nieuwe functionaris beschikbaar om het afgebroken werk op te nemen. Te Palembang aangekomen, bleek het onraadzaam het Rawasgebied als werkterrein te kiezen, in verband met de sinds het vertrek van Java in Djambi uitgebroken onlusten, die ook in het Palembangsche doorwerk ten, zoodat besloten werd te beginnen met elders die materialen in te zamelen, waarvan het door wijlen Qrashoff aangetroffene aanvulling behoefde. Hetgeen verkregen werd, is derhalve wel zeer bruikbaar en nuttig materiaal doch de hoeveelheid is niet groot en veel nieuws is er uit den aard der zaak niet bij. Tegen het einde des jaars werd de Heer Lambach opgeroepen naar Buitenzorg voor een aangelegenheid, staande buiten zijn ambtelijke verrichtingen, welke leidde tot ontheffing van zijn tewerkstelling. 123 Het op naam brengen van de op Sumatra ingezamelde planten ver liep ook dit jaar niet naar wensen. Zoolang materiaal werd ingezonden afkomstig van reeds eenigermate doorvorscht terrein, leverde het deter mineeren dragelijke resultaten op, doch dat, afkomstig van op botanisch opzicht nog onbekende streken, kon meerendeels niet worden afgedeter mineerd, zoodat het Museum er geen gebruik van kan maken. Van liet bewerken van bepaalde families of zelfs bepaalde geslachten kon geen sprake zijn, hoe dringend dat voor het Museum ook noodig was. Die toestand, waarvan de grondoorzaak niet alleen in het heden, doch ook in het verleden ligt, wordt op den duur onhoudbaar. Nadrukkelijk moet echter worden verklaard, dat de samenwerking met de afdeeling voor Systematische Botanie van 's Lands Planteiituin een volmaakt harmo nische is. Van de zijde van den Botanist voor de Java-flora werd een boven allen lof verheven medewerking ondervonden, die rijkelijk vruch ten afwierp, doch uit den aard der zaak voornamelijk voor Java-planten. Ondergeteekende voltooide het handschrift van dl 111 van de uitgave De Nuttige Planten van Ned.-Indië, en bewerkte een groot deel van het vierde stuk. Deel 11, waarvan het handschrift inmiddels geruiinen tijd proefsgewijs in gebruik was geweest, was met ultimo December afge drukt. De verzamelingen zijn in het verslagjaar belangrijk vermeerderd, zoodat liet bezwaar, dat gedurende langen tijd geen aanvulling heeft kunnen plaatsvinden van utensiliën uit Europa, zich in steeds toenemende mate doet gevoelen. Ook moest, met het oog op de toekomst, de be schikking worden verkregen over meer ruimte dan de museum-localiteit biedt, daar het ongewenscht moet worden geacht een productenmuseum te overvullen of daaraan een te grooten omvang te geven. Door op oordeelkundige wijze aan de verzamelingen doubletten te onttrekken, zal de bestaande localiteit nog een onafzienbaren tijd voldoende zijn, mits gelegenheid wordt gevonden om de doubletten op toegankelijke wijze te bewaren. Voor dit doel werd toegezegd het op het museumerf staande gebouw, thans nog ten dcele in gebruik bij de Afdeeling voor Systema tische Botanie, die het echter verlaten zal zoodra de uitbreiding van het eigenlijke herbariumgebouw haar beslag zal hebben gekregen. De Chef, K. HEYNE. E. HANDELSLABORATORIUM. Personeel. Wijzigingen in het personeel van het Handels laboratorium hadden niet plaats. 124 üe Heer van der Slik bleef als analyst; de Heeren Hartjens en Welter als assistenten en de de ondergeteekende als Chef aan het Handelslaboratorium verbonden. L o cal en. De lokalen, waarin de werkzaamheden werden ver richt, bleken in den loop van het jaar niet ruim. genoeg te zijn, om aan de eischen van het onderzoek te voldoen. Gaandeweg werden de vertrekken te klein en zal naar uitbreiding van de lokaliteit moeten worden gestreefd. Werkzaamheden. De werkzaamheden namen ook in het jaar 1916 geregeld toe. Het aantal onderzochte monsters steeg tot 1600, vermeerderde dus ten opzichte van het vorig jaar met 290. De stijging in den loop der jaren wordt deergegeven door het na volgende staatje: 1914 589. 1915 1310. 1916 1600. Uit een en ander blijkt, dat het Laboratorium meer en meer tot zijn recht komt en in een bestaande behoefte voorziet. Wanneer in het jaar 1917 geen bijzondere gebeurtenissen voorvallen, kan een stijging worden verwacht tot ongeveer 2«WO, aangezien een contract werd afgesloten met de gemeente Buitenzorg ten behoeve van hare melkcontröle. Het verdient opmerking, dat de gegeven cijfers weergeven het aan tal analyses dat voor de beoordeeling van die monsters noodig was. Dit getal is veel grooter en bedraagt dit jaar bijna 5800. Voor het onderzoek van een monster grond toch zijn ongeveer 5 bepalingen noodig, voor een onderzoek van boter 10, voor canangaolie 6, voor sereholie daarentegen slechts 1. De uiteenloopende aard der werkzaamheden was oorzaak, dat aan de werkkracht van het personeel vaak zware eischen werden gesteld. Een feit, dat met voldoening werd geconstateerd, was de regelmatige afname van de onderzoekingen ten dienste van andere afdeelingen van dit Departement. Dit aantal is thans betrekkelijk gering, terwijl het aanvankelijk een groot deel van de onderzoekingen van het laboratorium heeft gevormd. Zoo was b.v. in 1914 de verhouding: 160 analyses voor de afdee lingen; 429 voor andere departementen en particulieren. En in 1916 101 voor de afdeelingen en 1499 voor anderen. Hieruit blijkt, dat de groei van het laboratorium grooter is dan in het eerste staatje weergegeven. Rangschikt men de analyses naar de inzenders, dan komen wij tot onderstaande lijst. 125 14 van Binnenlandscli Bestuur; 101 van Afdeelingen van het Departement van Landbouw, Nijver heid en Handel; 180 van den Dienst van de In- en Uitvoerrechten en Accijnzen; 1073 van Handelsmaatschappijen; 209 van Landbouwondernemingen; 23 van Inrichtingen van Nijverheid. Rangschikken we naar de inzendingen, dan ontstaat een andere lijst n.l. Veevoeder ÏO2 Grond 91 Meststoffen 68 Water 17 Indigo 90 Coca 59 Klapperolie 23 Lemongrasolie 2 Sereholie 029 Canangaolie 16 (luttapercha 26 Rubber 4 Damarhars 10 Zwavel 8 Vezelstoffen 45 Kinabast 43 Looistoffen 11 Chemicaliën rubberbereiding 7 Wijn 61 Melk 149 Spijsvetten , 13 Boter en Margarine 12 Toxicologische onderzoekingen 21 Alcohol en gernethyleerd 26 Oliepalmpitten 20 Meel en brood 6 Joodkoper 7 Verf 2 Karton en papier 5 Tras 2 Steen- en bruinkool 4 Petroleum 5 Ertsen 1 Oips 1 Kalk 1 126 Teer 1 Lijnolie 4 I Mversen 8 Totaal 1600 De inkomsten van liet Laboratorium stegen gedurende het verslag jaar tot ƒ 13 494.60. 1914 f 5 825.62 1915 f 11783.58 1916 ƒ 13 494.60 terwijl de uitgaven met inbegrip van de traetementen en bedienden loonen ƒ2B 520. — bedroegen. Hieruit blijkt, dat de inkomsten zoodanig stijgen, dat in een niet te verre toekomst mag gerekend worden op een toestand, waarbij liet Laboratorium winsten gaat afwerpen. Aangezien de tarieven van het Laboratorium niet meer kunnen geacht worden op de hoogte te zijn van den tijd is een wijziging en uitbreiding in bewerking genomen. Voor enkele artikelen dient een hooger en voor eenige anderen een lager tarief te worden gesteld. Bo vendien behoort de bepaling, dat bij vele analyses reductie op de tarieven wordt verleend te verdwijnen. Gedurende het verslagjaar werden een tweetal enquêtes aange vangen: 1. naar de samenstelling van menie en loodwit. 2. ~ „ ~ ~ 1 rassie. De eerste enquête werd aangevangen, nadat ons werd bericht, dat de te Buitenzorg verkochte menie vaak geheel uit andere stoffen dan menie bestond. Hoewel verscheidene monsters werden onderzocht, kan de enquête nog niet als beëindigd worden beschouwd; zij zal daarom in 1917 worden voortgezet. De resultaten waren zeer belangrijk. De tweede enquête werd aangevangen, nadat ons laboratorium dooi den Controleur van Bagan Api Api was aangezocht om een snelle en betrouwbare methode aan te geven voor het bepalen van dedek en oebi in trassi. Aan het verzoek kon op bevredigende wijze worden voldaan en schijnt daardoor de veryalsching van trassi aanzienlijk te zijn vermin derd. Tegelijkertijd werd een onderzoek aangevangen naar de splitsing van het eiwit en het vet gedurende de gisting, welke bij de bereiding der trassi plaats heeft. De enquête naar de samenstelling van de melk werd dit jaar voor loopig afgesloten. Menie en Loodwit. Onderzocht werden 8 monsters loodwit van verschillende plaatsen op Java. 127 Daarvan bestonden vier geheel uit krijt of bariumsulfaat, de anderen uit technisch zuiver loodwit. Met loodwit wordt dus nogal eens geknoeid. Voorts werden onderzocht een zestiental loodmenies, afkomstig van verschillende groote plaatsen op Java. Van deze zestien monsters be stonden er 7 uit iets anders dan loodmenie en wel uit krijt of blancfixe e.d., beide vermengd met aniline kleurstof. Van de overblijvende 9 monsters wisselde het percentage van zuiver menie als volgt: 67%, 1%, 31%, 88%, 1%, 91%, 94%, 24%, 94%. Opmerking verdient, dat in de menie veelal eenig loodoxyd voor kwam. Stelt men de cijfers voor het percentage aan loodoxyd in de zelfde monsters in eenzelfde reeks, dan krijgen we de volgende gege vens: 21%, 20%, 9%, 9 :, A%, 4%, 6%, 3 3 A%, 14%%, 3% . Neemt men aan, dat menie altijd eenigszins met oxyld van lood is verontreinigd en rekent met het gehalte aan oxyden voor de waarde bepaling der menie mede, dan krijgen we een reeks voor de loodver bindingen: 88, 21, 40, 97, 5, 97, 97, 38, 97. Van de negen monsters, die dus op den naam menie aanspraak kon den maken, bestaan er 4 uit technisch zuivere menie, een uit nagenoeg zuivere menie; de overigen zijn sterk vcrvalscht. Deze lijst is een sterk sprekend staaltje van de wijze, waarop men iv Indië nog met waardevolle artikelen weet om te springen. Regle menteering van den handel in menie ware dringend gewenscht. Melk. De controle op eenige melkerijen binnen de gemeente Buitenzorg werd regelmatig voortgezet. Over het algemeen was de samenstelling van de melk zeer gunstig. Bij een tweetal melkerijen werden echter gedurende geruhnen tijd dusdanige cijfers gevonden, dat tot watervervalsching moest worden besloten; een paar malen werd deze vervalsching definitief bewezen door de opsporing van stoffen (nitraten), welke in melk nooit, in water daarentegen geregeld worden aangetroffen. De controle op deze melkerijen werd opgezegd. Regelmatig werden voor het vetgehalte van de onvervalschte melk cijfers gevonden; voor het vet boven 3%, voor het vetvrije droogrest boven 8% enz. Het onderzoek naar de samenstelling van de melk van Indisch vee werd dit jaar voorloopig afgesloten en de resultaten in een resumé ver werkt, dat als mededeeling van het Handelslaboratorium is verspreid. Het totaal aantal der onderzochte monsters bedraagt thans 650; het materiaal werd verzameld in verschillende streken van .lava. De resultaten van dit onderzoek waren: 1. dat bij 97% der onderzochte monsters het vetgehalte 2.7% en meer bedroeg; 128 2. dat het meerendeel der vetpercentages werd gevonden tusschen 3 en 4.5%; 'ó. dat cijfers voor den vetvrijen droogrest beneden H7 r niet voor kwamen; 4. dat voor den brekingsindex van liet serum, bereid volgens Ackerman en gemeten bij een temperatuur van 27% C. in den dompel refracto meter nooit een lager cijfer werd gevonden dan 34.5. Meer dan 96% der cijfers lagen boven 35.0; 5. dat voor het vriespunt der melk geen hooger cijfer werd gevonden dan 0.500 beneden het nulpunt en geen lager dan 0.550. De resultaten van dit onderzoek waren in vele opzichten merkwaar dig, omdat gebleken is dat er een nogal diepgaand verschil met fluro peesche cijfers bestaat. Voorts werd een poging gedaan tot berekening van een nieuwe formule, met welke met behulp van het cijfer voor het vetgehalte en het S. Q. 76 de droogrest der melk werd berekend. Deze formule is: d = 1.23 f + 2.71 100 (S—l) in welke f vet S beteekent en S het soortelijk gewicht der melk gemeten bij een tempe ratuur van 27M; C. tegenover water van 27V-> C. als eenheid. In de practijk geeft zij goede uitkomsten. Voorts werd gezocht naar een methode om klapperwater en santen in geringe hoeveelheid in melk aan te toonen. In qualitieve richting zijn deze pogingen met succes bekroond. Wanneer men er in slaagt met afdoende zekerheid rietsuiker (een hoofdbestanddeel van de klapper) in melk aan te toonen, is de aanwezigheid van klapperwater en santen bewezen. Het best leenen zich voor deze proeven qualitatieve reacties op suiker, waartoe zich die met uraanacetaat en diphenylamin het best leenen (zie publicatie). In quantitatieve richting zijn -de pogingen minder gelukkig geweest. Men kan wel de aanwezigheid van klapperwater bewijzen, maar met eenige zekerheid de hoeveelheid bepalen is uitgesloten. Eindelijk werden formules berekend voor de bepaling van saccharose, lactose en invertsuiker in gecondenseerde melk, in welke met verschil lende hier in Indië geldende factoren is rekening gehouden. Deze formules zijn: 1.33 S. + 1.03 L. +x I = 12p,. 1.05 x S. + 1.03 L. + x I = 12p_, 2.47 L. + 3.60 1 = 2.88 Z. Daarin beteekent: S. Rietsuiker, L. melksuiker en I invertsuiker. Pi de polarisatie van de melk in een 2 dM. buis bij Z7Ya C. na ver dunning 1—12; 129 Px idem. na inversie met zoutzuur van 28% in een buis van 22 cM. (zie onder); N Z het aantal thiosulfaat aequivalent aan de hoeveelheid suiker, welke in 21) cc van een verdunning der gecondenseerde melk I—4B voorkomt; X is een negatieve waarde welke bedraagt: bij 25 C —0.38 „ 26 C —0.38 „ 27 C —0.37 „ 28 —0.36 „ 29 C —0.36 „ 30 C —0.35 De algemeene gang van het onderzoek is als volgt: 333.3 ür. gecondenseerde melk worden in een maatkolf met heet water verdund tot circa 1 Liter, afgekoeld en tot 1 Liter aangevuld; 50cc van deze oplossing worden in een maatkolf van 200 cc tot circa 150 verdund, daarna vermengd met 2cc \s7< oplossing van ferrocyaan kalium en vervolgens met 2cc 30% oplossing van zinkacetaat. Na aanvulling tot 200 cc wordt gefiltreerd. Het filtraat wordt gepolariseerd in een buis van 2 d!V\. en de tem peratuur van de vloeistof in de buis gemeten (pi en ti). 50 cc filtraat worden met sec zoutzuur van 28% in een kolfje met gesloten stop, waardoor een thermometer is gestoken, welke tot in het midden der vloeistof reikt, binnen 5 minuten op een temperatuur van 68 C. gebracht en dan 10 minuten op die temperatuur gehouden (speling van 67 1 /- tot 68Y2) vervolgens afgekoeld en na '/■■ uur staan, in een buis van 22 cM. gepolariseerd. Polarisatie en temperatuur van de vloeistof in de buis zijn respec tievelijk P 2 en U. 25 cc van het oorspronkelijk filtraat worden verdund tot 100 c in een maatkolfje en van deze oplossing 20 cc op de volgende wijze verwerkt. 20 cc oplossing (resp. 5 cc oorspronkelijk filtraat) worden in een Erlenmcyerkolf van 200 cc vermengd met 10 cc water; 10 cc van een oplossing van kopersulfaat, welke per Liter 69.278 Gr. stof bevat en 10 c van een oplossing van 346 ür. scignctte zout en 100 Gr. Natrenloog tot 1 Liter. Dit mengsel wordt binnen 3 minuten tot kooktempcratuur verwarmd, dan 120 seconden doorgekookt en snel tot 15 C. afgekoeld. Men bedeelt de vloeistof dan met 15 cc van een 16 Joodkalium oplossing en 15 cc 20/ zwavelzuur en titreert snel met 1/10 N. thiosul faat en amylum als indicator tot de vloeistof 1 minuut kleurloos blijft. De uitkomst in cc. wordt afgetrokken van een blinde proef met Jaarboek. 9 13 Nederlandsch-Indië voor de oprichting van een botanischen tuin afge staan, oorspronkelijk slechts een oppervlakte van ruim 18 Hectaren, dit jaar kwam, zoowel door den zeer gewaardeerden steun van den Gou verneur van Sumatra's Oostkust, als door de tegemoetkomende houding van eerstgenoemd bestuur, een aanzienlijke uitbreiding tot stand, daar een stuk van niet minder dan 130 Hectaren aan het eerste werd toe gevoegd. Het ligt natuurlijk geenszins in de bedoeling, deze groote uitge strektheid geheel in een botanischen tuin te converteeren, daar dit heel wat meer personeel en middelen zou vereischen dan het bescheiden deel, waarover wij te Sibolangit beschikken. Het plan is, slechts een gedeelte, dat zich door ligging en geaardheid in het bijzonder daartoe leent en overigens op zich zelf al tamelijk uitgestrekt is, in reserve te houden voor latere uitbreiding van den thans in aanleg zijnden tuin. Het overige, waarin zich o. a. de steile, schitterend begroeide hellingen van het pla teau bevinden, zal dienen als natuur-reserve, waarin de rijke flora dier streek zich ongestoord zal kunnen handhaven. Worden te Sibolangit geen bijzondere tegenspoeden ondervonden, dan mag men daar mettertijd een botanisch centrum verwachten, dat in alle opzichten de Sumatraan sche evenknie van Buitenzorg zal zijn. Over den gang van zaken in het verslagjaar valt verder het vol gende te berichten. Het steeds toenemen der gazons en het groote oppervlak aan wegen en paden, dat onderhouden moet worden, vraagt een belangrijk aandeel der beschikbare werkkrachten. Wederom werden eenige vakken ge heel van het erop staande geboomte en struikgewas gezuiverd. Eenige ervan, die bestemd waren voor siergewassen, werden beplant met Co niferen, palmen en andere planten. Behalve de uitsluitend voor schaduwgeving bestemde boomsoorten, die later naar behoefte vervangen kunnen worden, of die tevens als steun- of sierplanten moeten dienen, werd ook een groote hoeveelheid houtgewassen langs de wegen uitgeplant, die in deze streek wild (of algemeen gekweekt) groeien en wel in dier voege, dat elke soort in haar eigen familievak te staan kwam. Ook binnen de vakken vermeer derde de hoeveelheid daar thuis behoorendc planten aanmerkelijk. Be halve die uit de naaste omgeving, werd een groot aantal planten uit de bosschen bij Bandarbaroe en uit de laaglanden bij Mcdan bijeengebracht; van laatstgenoemde plaats vooral veel sierplanten. Betreffende den watertoevoer waren nogal bezwaren te overwin nen, maar in de laatste maanden was er geen enkele keer gebrek aan water. I )oor de porositeit van den grond was voor de vijvers voortdurend bewerken met aanstampen noodig. Nu verslindt alleen nog de beneden ste groote vijver veel water. 130 dezelfde hoeveelheid vloeistof, waarbij de 20 cc oplossing door 20 cc water zijn vervangen. De rest is Zi. Ci tron e 11 a-olie. Het gehalte aan totaal gcraniol schommelde tusschen 72% en 93%. Cijfers beneden 85% kwamen slechts bij hooge uitzondering voor. Op een aantal van 629 werden slechts een paar cijfers beneden 85'/ gevonden. Betreffende die oliën, welke door laag gehalte aan totaal geraniol de aandacht trokken dient vermeld te worden, dat deze niet op de ge wone wijze verkregen, maar uit oud blad door lang voortgezette des dillatie enz. In den loop van het jaar werd bij herhaling geconstateerd, dat de gevolgde methode van bepaling niet aan hooge eisenen van betrouw baarheid voldeed. Deze methode bestaat uit twee deelen: 1. worden 10 cc. olie met 1 gr. (gesmolten) natriumacetaat en 10 cc. azijnzuuranhydrid twee uur zwak gekookt; 2. wordt de geacetyleerde olie na voldoende zuivering met alcoholi sche kaliloog verzeept en op die wijze een cijfer bepaald voor het chemisch gebonden azijnzuuranhydrid, dat op geraniol wordt om gerekend. Herhaaldelijk bleek het mij, dat kleine wijzigingen in de hoeveel heid natriumacetaat en geringe veranderingen in de wijze van verhitten van het olie-anhydridmengsel groote verschillen in uitkomst tengevolge hadden. Met het begin van het jaar 1917 werd daarom de oude methode niet meer toegepast. Nadat gebleken was, dat verhitting met 2 gram natri umacetaat altijd tot goede cijfers voerde, werd voortaan een nieuw voorschrift gevolgd, dat in 't kort hierop neerkomt, dat: 10 cc. olie met 10 cc. anhydrid en 2 gram natriumacetaat (gesmol ten) gedurende 2 uur op een kleine vlam worden gekookt en daarna als bij het oude voorschrift verder worden behandeld (v. Oildemeister Hoffman). Dit nieuwe voorschrift geeft uitkomsten voor het totaal gehalte, welke circa 2 a 3% hooger zijn dan die van het oude voorschrift. Can a n g a-o 1i e. Verscheidene malen werd ons Cananga-olie ter onderzoek aangeboden. Meestal kon de verklaring worden afgegeven, dat deze olie zuivere Java Cananga-olie was. Een tweetal malen werd in oliemonsters een vreemd vet, vermoedelijk klappervet aangetroffen. De aanwezigheid van dit vet werd geconstateerd op de volgende wijze. Circa 5 gram olie worden met 25 cc. V% N. alcoholische kali ver zeept, daarna verdund met circa 200 gedestilleerd water en vervolgens drie maal uitgeschud met telkens 50 cc. laag kokenden petroleumaether. 131 De waterige vloeistof wordt dan aangezuurd met zwavelzuur en nog maals drie keer met petroleumaether uitgeschud. Deze petroleumaether wordt zorgvuldig verzameld, gefiltreerd in een stopfleschje en daarna met normaal zuur en phenolphtaleine onder voortdurend krachtig schud den getitreerd. Bij proeven met zuivere Cananga-olie werden op deze wijze cijfers gevonden tot 0.1 cc. Na bijmenging van 10% klappervet steeg dit cijfer tot nagenoeg 1. De qualiteit der Java Cananga-olie is veel geringer dan die van de Philippijnen. Onoordeelkundige inzameling der bloemen en primitieve wijze van dcstilleeren schijnen de oorzaak te zijn, dat onze Indische Ca nanga-olie in samenstelling en waarde zoo zeer afwijkt van andere olie. Vergelijkt men de cijfers voor het estergetal in de onderstaande lijst, dan ziet men, dat deze wisselen tusschen 9en 30. Wanneer men nu weet, dat men in de olie van de Philippijnen getallen vindt in de buurt van 100 en dat de olie veelal naar het estergetal beoordeeld wordt, dan ziet men, dat er nog heel wat verbeterd kan worden. Aanwijzingen van overheidswege zouden hier niet misplaatst zijn en zeker voeren tot een product, dat in concurrentie kon treden met de Philippijnsche ylang ylang olie. Kinab a s t. De onderzoekingen van kinabast betroffen uitsluitend die monsters omtrent welker gehalte aan cliinine geschil was gerezen tusschen het Qouvernements-Kinaproefstation en de Bandoengsche- Kininefabriek. Bij deze onderzoekingen zijn verschillende eigenaardigheden ge bleken. 132 Het Gouvernements-Kinaproefstation en liet Handelslaboratorium analyseeren volgens dezelfde methode, nl. die, beschreven in de Mede deelingen van het Kinaproefstation No. 1. „De analyse van Kinabast." De gevonden cijfers liepen evenwel uiteen van 0.2 tot \%. Aangezien beide laboratoria hunne uitkomst kunnen handhaven moest de reden van die verschillen in omstandigheden worden gezocht buiten de analytici. Een bijzonderheid is nu, dat het Gouvernements-Kinaproefstation de kinine afscheidt uit hare oplossing bij een temperatuur van 17% C. en het Handelslaboratorium bij circa 25 C. Een serie proeven bracht nu duidelijk aan het licht, dat men door de aanwending van lage temperaturen de uitkomsten kan doen stijgen en omgekeerd door hooge temperaturen kan doen dalen en wel met be dragen tot 0.3%. Hiermede werd dus een bron van verschillen opge spoord. Een tweede bron kan schuilen in den invloed van de temperatuur op het draaiingsvermogen der kinine en bij alkaloiden. Deze invloed is voor temperaturen boven 20 C. niet voldoende in cijfers vastgelegd. Het is ons echter jammer genoeg in het Handelslaboratorium niet mogen gelukken bij lage temperaturen polarimetrische bepalingen uit te voeren. Steeds stonden aanzienlijke practische moeilijkheden aan die bepalingen in den weg. Deze proeven zijn daarom niet afgeloopen. Mocht ook hier een bron voor de verschillen blijken te schuilen, dan is herziening van het voorschrift voor de kina-analyse dringend gewenscht. Hier kan slechts verklaard worden, dat enkele passages van dit voorschrift minder juiste opgaven bevatten o.a. ontkent het voorschrift den invloed van de temperatuur op de afscheiding der alkaloiden. Een eigenaardigheid die in deze kwestie beteekenis heeft is deze, dat men in Holland altijd hoogere cijfers voor liet kininegehalte vindt dan hier in Indië ooit worden gevonden. Een serie van analyses, uit gevoerd door het Kinaproefstation, het Handelslaboratorium en een Hollandsch laboratorium toonde duidelijk aan, dat de Hollandsche cijfers altijd de hoogste zijn. Ook hier is de invloed van de temperatuur m.i. van doorslaggevende beteekenis. Het is dringend gewenscht, dat over de methoden van kina-bepaling van gedachten worde gewisseld, niet alleen in Indië, maar ook met de Hollandsche laboratoria, om op deze wijze allerlei onaangenaamheden met de planters te voorkomen. Tras si e. De resultaten van het onderzoek der trassie zijn neer gelegd in de onderstaande lijst. Het onderzoek geeft aanleiding tot de navolgende opmerkingen. Worden garnalen en vischjes op de gewone wijze tot trassie ver werkt, dan treedt in het materiaal een ontbindingsproces in, dat tot 133 sterke vet en eiwitsplitsing voert. Het vet wordt nagenoeg quantitatief in vetzuur en glycerine gesplitst en tegelijkertijd een deel der vetzuren in vetzuren van lagere orde omgezet; deze vetzuren (boterzuur enz.) verleenen aan de trassie in hoofdzaak haar karakteristieken geur. De omzetting van het vischweefsel heeft in hoofdzaak plaats op neutralen, misschien zwak zuren bodem; daarom kan het proces geen echte rotting worden genoemd maar heeft het aanspraak op den naam gisting (zonder gasvorming). De eiwitsplitsing bewerkt in de eerste plaats, dat het grootste deel (meer dan 60%) der eiwitstoffen oplosbaar is. Zijn de eiwitstoffen een maal in oplosbaren vorm overgegaan, dan worden zij direct omgezet tot de laagste bouwsteenen der proteinen n.l. aminozuren, diaminozuren en ammoniak. Het gehalte aan wateroplosbaar eiwit in trassie is dan ook zeer gering. Albumosen en peptonen werden in de trassie slechts in ondergeschikte hoeveelheid gevonden. Zooals reeds werd opgemerkt, vormt zich bij de omzetting een groote hoeveelheid afbouwproducten. Aangezien diaminozuren en ammoniak nu met phosphorwolframzuur worden neergeslagen geeft ons dus de hoeveelheid stikstof, welke niet door die stof uit de trassie wordt verwijderd een maat van de mono aminozuren, welke in de trassie aanwezig zijn. Deze hoeveelheid is zeer groot. De hoeveelheid ammoniak in de trassie kan slechts zeer klein zijn. Wel verkrijgt men door destillatie van trassie met magnesiumoxyd een zekere hoeveelheid ammonia, maar ook uit de rest van de phosphor wolframzuur behandelde trassie waarin dus geen ammoniak voorkomen kan, werd een gelijke hoeveelheid ammonia verkregen. Deze zal ver moedelijk afkomstig zijn van de aminozuren, welke met magnesiumoxyd ammoniaontwikkeling geven. Het gehalte aan diaminozuren is eveneens betrekkelijk groot. Men vindt de hoeveelheid daarvan, door van de in water oplosbare stikstof in de eerste plaats de eiwitstikstof af te trekken en de rest te vermin deren met de stikstof der monoaminozuren. De gang van het onderzoek is als volgt: 100 gram trassie worden in een maatkolf van 1 Liter gedurende 3 uur met 900 water van ± 45 C. gedigereerd, daarna afgekoeld tot het juiste volume verdund en snel gefiltreerd. In 100 cc. filtraat wordt de totaal stikstof volgens Kjcldahl bepaald en op 100 gram trassie omgerekend. 100 cc. filtraat worden in een maatkolf van 200 cc. bedeeld met 25 cc. reagens van Almen (tannine, azijnzuur) opgevuld tot de maatstreep, gefiltreerd en in 100 cc. filtraat de stikstof bepaald. Het resultaat wordt omgerekend op 100 gram trassie. Na aftrek van de uitkomst van de totaal stikstofbepaling van het oorspronkelijk trassie-uittreksel vindt men de hoeveelheid stikstof afkomstig van liet oplosbaar eiwit. 134 100 cc. oorspronkelijk filtraat worden in een maatkolf van 200 cc. bedeeld niet 25 cc. 20% zwavelzuur en 50 cc. 4% phosphorwolframzuur oplossing aangevuld tot de maatstreep en gefiltreerd. In 100 cc. van dit filtraat bepaalt men de totaal stikstof. Rekent men de uitkomst om op de oorspronkelijke trassie, dan vindt men gemakkelijk de hoeveelheid der stoffen, welke door het reagens worden neergeslagen en berekend men daaruit op eenvoudige wijze door aftrek van het wateroplosbaar eiwit de hoeveelheid der diaminozuren (histonen enz.). Ook de hoeveelheid monoaminozuren wordt spoedig gevonden. Deze toch blijven in het filtraat van het phosphorwolfram zuurneerslag. 100 cc. oorspronkelijk filtraat worden met 10 gr. magnesiumoxyd vermengd en gedestilleerd. Het destillaat wordt opgevangen in geti treerd zuur. Evenzoo worden 100 cc. filtraat van liet phosphorwolfram zuurneerslag gedestilleerd. Trekt men de resultaten van de 2° bepaling van die der l e bepaling af, dan vindt men het ammoniakgehalte der trassie. Eindelijk wordt 1 gram trassie volgens Kjeldahl gedestrueerd en op de gewone wijze de stikstof bepaald. Opmerking verdient, dat men de trassie nooit vrij zal vinden van zand, omdat de Inlander de visschen veelal op het strand begint voor te drogen en dus verontreiniging met zand niet is uitgesloten. Hooge cijfers voor het chloor wijzen m.i. op een vervalsching met zout. Het aschgehalte van trassie is natuurlijk vrij hoog, omdat de vis schen en garnalen met hun beenstelsel en schalen te zamen worden ver werkt. Aschpercentages van 20% zijn daarom geen zeldzaamheid. TRASSIEMONSTERS. De cijfers beteekenen gewichtsprocenten. 135 Indigo. De onderzoekingen over indigo waren alleen van quali tatieven aard. Aangezien de uitvoer van synthetische indigo is ver boden, werd van iedere partij uitgevoerde indigo verzocht, om uit te maken of zij uit natuurlijke dan wel synthetische indigo bestond. Het bewijs werd geacht geleverd te zijn, wanneer werden aange troffen indigo-lijm, indigo-bruin, indigo-rood en daarnevens de karak teristieke haren, welke op de achterzijde der indigo bladeren voorkomen. In zoogenaamde natte indigo worden al die stoffen in zeer voldoen de hoeveelheid aangetroffen; bij de droge indigo is het opsporen van lijm, bruin en bladharen lang zoo gemakkelijk niet, somtijds heeft men zelfs veel last om een en ander te vinden. Guttahpercha. Onderstaande tabel geeft de onderzoekingen weer van een 16 tal monsters guttah gerangschikt naar hunne qualiteit. Zooals men zal zien, bestaat er direct verband tusschen de qualiteit der guttah en de verhouding tusschen guttah en hars. De dikwijls sterke verontreiniging der monsters is te wijten aan slordige inzameling. De Clief van liet Handelslaboratorium, A. WUNDERLICH. OETAH PERTJAH. 136 F. HULPBUREAU VOOR DEN INDUSTRIEELEN EIGENDOM IN NEDERLANDSCH-INDIË. De toeneming, die blijkens het verslag in het vorig jaarboek ge durende 1915 in de werkzaamheid van het Hulpbureau op merkenrech telijk gebied te bespeuren viel, heeft zich ook over 1916 gehandhaafd. Zij openbaarde zich vooral in het aantal ingeschreven merken. Hiermede ging gepaard een sterker daling in het aantal ter inschrijving aange geboden merken. Beide feiten in onderling verband tooncn duidelijk hoezeer het streven van het Hulpbureau, om bij het voldoen aan de formaliteiten voor de inschrijving van handelsmerken de gegadigden zooveel mogelijk door hulp en voorlichting van dienst te zijn, bij de belanghebbenden waardeering heeft gevonden. Terwijl voorheen toch meermalen merken werden ingezonden nopens welker kans op inschrij ving men verzuimd had zich van te voren zekerheid te verschaffen, waardoor het aantal weigeringen beduidend opliep, kwam thans meer en meer de gewoonte in zwang vooraf bij het Hulpbureau inlichtingen in te winnen. Gevolg daarvan was dat de cijfers van de aangeboden en de ingeschreven merken elkander meer en meer naderden. Voor het publiek beteekende dit besparing van kosten, voor het Hulpbureau vervroeging van het bij elke aanvrage noodige onderzoek en ecnige vermindering van briefwisseling, die echter ruim werd overtroffen dooi de vermeerdering van persoonlijke aanraking met het publiek door bezoek aan het Hulpbureau. Het voor de inschrijving noodige schrijfwerk nam ook over 1910 weer voortdurend toe doordat inzenders, nu algemeene omschrijvingen als „provisiën", „dranken", „huishoudelijke artikelen" of zeis „artikelen van in- en uitvoer" niet meer werden toegelaten, meer en meer de gewoonte gingen volgen orn inschrijving van een merk te verzoeken voor heele reeksen van handelswaren, wier aantal soms tot meerdere honderden opklom. De arbeid van het Hulpbureau ten aanzien van aanvragen om octrooi voor uitvindingen evenaarde in omvang dien van het vorig verslagjaar. Evenveel aanvragen kwamen in behandeling. In het laatst van October 1916 legde de Chef van het Hulpbureau, Mr. R. M. J. M. Beguin, wegens zijn benoeming tot President van de Weeskamer te Batavia zijn betrekking neer. Na zijn vertrek nam de 1" Commies O. von Dewall de leiding op zich en bleef als zoodanig tot het einde des jaars werkzaam. De Chef van de Afdeeling Hulpbureau voor den Industrieelen Eigendom in Nederlandsch-Indië, .1. DE RIEMER. 138 den guldens te voorkomen, de draagkracht van belanghebbenden verre te boven. Een en ander zal dus v. z. n. evenals de aanleg van irrigatie werken in het belang van den landbouw, ten laste van den Staat ge bracht moeten worden. Bereids werd een oppervlakte van meer dan duizend bouws vischvijvers, gelegen in de Afdeelingen Bangil en Sido ardjo, aan den dienst der Irrigatie voor opmeting, waterpassing en kaar teering voorgedragen, teneinde aldus de gegevens te erlangen om te kunnen beoordeelen wat voor een betere watervoorziening dier vijvers kan en moet worden verricht. In verband met de uitgesproken wen schelijkheid om de betrokken Irrigatie-afdeelingen niet met werkzaam heden van bedoelden aard te belasten, zal vermoedelijk een ervaren waterbouwkundig ingenieur, benevens eenig ander personeel, in 1918 aangesteld en belast worden met de voorbereiding en uitvoering van de geprojecteerde ontwerpen. De bemoeiingen met de zoetwatervischteelt in vijvers en op sawahs hebben zich in verslagjaar uitgestrekt tot de invoering ervan in Oost- Java, waar dit bedrijf zoo goed als onbekend is, meer in het bijzonder in waterrijke streken, welke van den opvoer van zeevisch zoo goed als geheel verstoken zijn, en waar overigens de omstandigheden voor dit bedrijf gunstig zijn. Gedurende de laatste jaren is er nogal wat te doen geweest over de visscherij-industrie van Sumatra's Oostkust. Uitgangspunt hiervan is geweest een geschrift, opgenomen onder de publicaties van het Vis scherijstation, waarin o.m. op de noodzakelijkheid van meerdere Re geeringszorg en van degelijk Bestuurstoezicht ten behoeve van de onderafdeeling Bagan Api Api de aandacht gevestigd werd. Eenige vruchten heeft het destijds door ondergeteekende genomen initiatief bereids afgeworpen. Sinds medio 1915 is Bagan Api Api de zetel ge worden van een Controleur bij het Binnenlandsch Bestuur. Aan dezen ambtenaar is de verwezenlijking van menigen maatregel va/i Over heidszorg voor de visscherij-industrie in zijn ressort grootelijks te danken. Oewezen zij o.a. op de tot standkoming van een bank- en credietin stelling, waaraan blijkens het Oouvernementsbesluit van den 21 eu October 1916 No. 30 een ton gouds als bedrijfskapitaal door de in voorschot is gegeven; op de aansluiting van Bagan aan het telegra fisch kabelnet; op de uitvaardiging van een gewestelijke djermalkeur; van een keur op de bereiding van trassie, zoomede op de vervulling van andere te lang verwaarloosde, plaatselijke behoeften. Voorts werd nogmaals voorgesteld wijziging van het zoutpacht reglement van Bengkalis, overeenkomstig het verzoek van belangheb benden, in overweging te nemen, met dien verstande, dat bedoelde wij ziging zou hebben te strekken als overgangsmaatregel om te geraken tot de verkrijgbaarstelling van vischzout in eigen beheer. Daartoe 139 bestaat — afgescheiden nog van andere overwegingen — ïn.i. des te meer aanleiding, wijl de welvaartstoestand van de onderafdeeling Bagan Api Api, welke zoo nauw gekoppeld is aan de belangen van den viseh handel en visseherij-industrie, sedert 1908 achteruitgaande is, zooals uit de teruggang der perceptiecijfers blijkt. Tot dusverre werd maar al te zeer over het hoofd gezien, dat niet de oeconomische toestand der visschers, maar wel de zorgwekkende toestand van den vischhandel aldaar doorslaggevend behoort te zijn, wijl de vischhandelaren tevens bedrijfsondernemers zijn, een omstandigheid, waarop overigens reeds in boven bedoelde publicatie werd gewezen. De eenige middelen, welke in den loop der jaren een sterk accres vertoonen, zijn de aan den Lande te betalen zoutpachtsommen, zoomede de rechten, welke ten bate van den houder van de zout- en visscherijpacht geheven worden van den uitvoer van trassie, en eenige andere producten; uit dien hoofde werd gedurende de pachtperiode 1913 — 1916 aan de bij de visseherij-indu strie betrokken bevolking een last van ongeveer een half millioen gulden 'sjaars opgelegd. Deze belasting werd opgebracht door het meest nij vere deel van de bevolking van meergenoemde onderafdeeling, de Chineezen, door den tegenwoordigen Controleur geraamd op 12 000 zielen, vrouwen en kinderen inbegrepen. De crisis in de malaise van den vischhandel werd bereikt in de eerste maanden van verslagjaar, kort nadat de K. P. M. hare basesvrachten aanmerkelijk verhoogde. Naar aanleiding hiervan werd in Maart van dat jaar een collectief ver zoekschrift van de Bagansche handelaren aan den Landvoogd aange boden, strekkende tot een verlaging van den zoutprijs en van dien der vrachttarieven. De Controleur de Rijck van der Gracht rapporteert o.m. liet volgende: Bij iederen tak van nijverheid en landbouw doet zich de behoefte gevoelen aan een goed geregeld crediet, welke behoefte verband houdt met de meerdere of mindere belangrijkheid van het betreffende bestaans middel. Van hoe meer belang een bestaansmiddel is, hoe grooter het kapitaal, hetwelk voor de uitoefening van een bedrijf gevorderd wordt, en hoe langer dit uitstaat, alvorens rente af te werpen, des te grooter is de behoefte aan bedrijfscrediet. Blijkens de in verslagjaar ingestelde plaatselijke onderzoekingen is de behoefte aan visscherijcrediet in de residenties Cheribon, Pekalongan, Semarang, Rembang en Madoera vrij aanzienlijk. Bijna zonder uitzondering wordt in die behoefte voor zien door de benoodigde gelden onder bezwarende voorwaarden bij geldschieters in de desa op te nemen. De rentevergoeding voor den bewezen kapitaaldienst bedraagt niet zelden 100% of meer 'sjaars; van aflossing der schuld is zoo goed als nooit sprake. De crediteuren van reeders en opvarenden van inlandsche visschersvaartuigen zijn door gaans welgestelde vischhandelaren. 14 Een flinke collectie planten van Buitenzorg ontvangen, kwam over het algemeen in goeden staat te Sibolangit aan, ongeacht de bezwaren, die het transport van Belawan naar hier oplevert. Bovendien werden van, of door tusschenkomst van den tuin te Buitenzorg, zaden van bijna 300 verschillende planten ontvangen, die met betrekkelijk weinig uit zonderingen, goed kiemden. Om het nieuw toegewezen reserveterrein (het zoogenaamde Z.O. plateau) toegankelijk te maken, werd nogal met veel moeite een ± 3 M. breede rijweg door het diepere gedeelte van het ravijn aangelegd, die grootendeels in de tufsteenwanden uitgegraven moest worden. Een houten brug, van 6 M. lengte en ± 5 M. boven de bedding, overspant het ravijnbeekje, waardoor het opzetten van steenen pijlers overbodig bleek. Verder kwam door het ondiepe ravijngedeelte in het Zuiden, nabij de grens, een goed getraceerde, 4 M. breede rijweg tot stand en eenige kleinere verbindingspaden, üm het geheele Z.O. plateau heen loopt nu bovendien een rijweg van 4 M. breedte, die een lengte van ruim 3Vè KM. heeft. Van uit het uiterste punt van dit plateau is een pad uitgezet naar omlaag, over een zadel heen en vervolgens op den geisoleerden rots heuvel „Kramat Koeda"; dit pad zal in Januari 1917 gereed komen. Op geëigende plaatsen werd de ravijnrand opengekapt, waardoor men prach tige gezichten kreeg op de beneden liggende ravijnen met sawah's en boschwildernissen, op de heuvels en bergen meer in de verte of op de laaglanden naar zee toe. Kleinere paden geven toegang tot andere merkwaardige punten, of dienen ter afkorting of ter inspectie van de grens. Door den Hortulanus werden tot heden 1618 herbarium-nummers verzameld. Het zijn meerendeels merkwaardige planten, die gedurende de werkzaamheden in den tuin en de natuurreserve gevonden werden. Voor het verzamelen in het groot waren de omstandigheden nog niet gunstig. Bezocht werd de tuin in het verslagjaar betrekkelijk veel door Europeanen uit het Qewest, waaronder ook wetenschappelijke mannen. Deze bezoeken duurden uit den aard der zaak telkens slechts kort. Vaak was het doel een uitstapje, onverschillig waarheen, in andere gevallen het vragen van bloemen en plantjes. Liefhebbers van sierplanten vonden reeds veel begeerenswaardigheden in den tuin. De hoeveelheid gevallen regen was in het verslagjaar enorm, nl. 5017 mM. op 233 regendagen. D. ZOOLOGISCH MUSEUM EN LABORATORIUM. In de maand Februari van het verslagjaar werd wegens particuliere redenen aan den tijdelijken Assistent Conservator B. Str asters voor den tijd van een jaar verlof buiten bezwaar van den Lande verleend, ter wijl in zijne plaats de Heer W. Reuter tijdelijk werd aangesteld. 140 Hoewel de Afdeelingscredietbanken de verkrijgbaarstelling van goedkoop bedrijfscrediet aan de inlandsche bevolking sedert geruimen tijd ter hand genomen hebben, wijzen de jaarverslagen dezer instellin gen genoegzaam uit, dat zij er niet in geslaagd zijn credieten ten behoeve van het zeevisscherijbedrijf in eenigszins beduidende mate te verstrek ken. Blijkens het laatstverschenen verslag van den Dienst van het Volkscredietwezen werd door de gezamenlijke Afdeelingsbanken op Java en Madoera gedurende het boekjaar 1914/1915 in totaal een bedrag uitgeleend van ƒl9 353 369.— voor allerlei doeleinden, waaronder de leeningen aan de „visscherij" vertegenwoordigd zijn met een bedrag van ƒ 229 400. —. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen, dat ver reweg het grootste deel dezer leeningen is besteed aan aanleg, onderhoud en exploitatie van aan de kust gelegen vijvers, zoodat voor de uitoefe ning van het eigenlijk zeevisscherijbedrijf door de bankinstellingen slechts een gering bedrag werd uitgeleend. Dit verschijnsel houdt in hoofdzaak verband met de door die banken gevolgde wijze van credietverstrekking en schuldinvordering, welke niet voldoende rekening houdt met de wis selvalligheid van de uitkomsten van het zeevisscherijbedrijf. Een wel georganiseerd visscherijcrediet, dat met succes den be staanden woeker vermag te bestrijden, moet aan de volgende eisclien voldoen. 1". De credietinstelling bevinde zich in de onmiddellijke nabijheid der credictbehoevenden, opdat de behandeling der leeningsaanvragen aanmerkelijk vereenvoudigd en bekort kan worden, zonder noch thans afbreuk te mogen doen aan een voorzichtig beleid. Goedkoop en gemakkelijk verkrijgbaar crediet zonder meer zijn geen panacee tegen schulden maken. Het tegendeel is waar. 2". De aflossing der aangegane schulden worde niet gebonden een bepaalden termijn, zooals bij de credietovereenkomsten met de Afdeelingsbanken gebruikelijk is, doch de inhoudingen moeten ver band houden met de geldelijke uitkomsten van het bedrijf. De verkrijgbaarstelling van credieten voor onbepaalden tijd brengt wel is waar het bezwaar mede, dat schuldbekentenissen, waarop geen aflossingstermijn is aangegeven, voor eventueele gerechtelijke schuldinvordering waardeloos zijn. Intusschen leert de ervaring met de visschersvereeniging te Tegal opgedaan, dat bij een voor zichtige gestie de post „Dubieuse debiteuren" gering en gerech telijke invordering van uitstaande leeningen niet of zelden noodig is. 3°. Teneinde een doeltreffende en weinig omslachtige controle op de inkomsten der visschers mogelijk te maken moet de uit zee aan gebrachte visch — met uitzondering van eenige gevallen — op een openbare veiling aan den meest biedende verkocht worden ten overstaan van den crediteur. Bij ontstentenis eener veiling is het voor den crediteur (geldinstelling) uiteraard practisch onuitvoerbaar 141 om bij iedere transactie tusschen kooper en verkooper tegenwoordig te zijn, en dagelijksche controle uit te oefenen op de schulddelging. Voor den debiteur zij veilingdwang gelijk aan spaardwang. 4". In verband met de omstandigheid, dat geen aflossingstermijn voor de aangegane schulden wordt vastgesteld is het noodzakelijk, dat het instituut der vischveiling en de credietinstelling in nauw contact met elkander samenwerken. 5". Oprichting en exploitatie eener vischveiling moet uitgaan van een vereeniging van visschers, waarin geen plaats is voor vischhande laren, wijl het belang van de laatsten meebrengt de eersten zoo mogelijk immer in eene van hen afhankelijke positie te houden. De tot dusverre opgedane ervaring wijst genoegzaam uit, dat lijdelijke tegenstand c.g. openlijk verzet tegen de organisatie van visschersvereenigingen uitgaat van de vischliandelaren. b". Onmisbaar voor de ontwikkeling van bedoelde vereenigingen is de daadwerkelijke steun van de Overheid en de voorlichting van deskundigen. Het is niet van belang ontbloot de uitkomsten van de credietver strekking door de visschersvereeniging „Misojo Mino" te Tegal, alwaar de bovengenoemde beginselen sedert vier jaren worden toegepast, te vergelijken met die eener andere vereeniging, die slechts een visch veiling exploiteert, terwijl de credietverstrekking berust bij de betrok ken Afdeelingsbank. Dienaangaande schrijft de heer de Rijck van der Gracht het volgende: Te Tegal, alwaar de bovenomschreven methode en wijze van uit voering sedert meer dan vier jaren toepassing vindt, is een bloeiende visschersvereeniging ontstaan, thans geheel werkende met eigen kapi taal. Een ruim gebruik wordt door de leden gemaakt om zich het be noodigde bedrijfskapitaal te verschaffen (in verslagjaar werd aan de leden een bedrag van ruim ƒ2B 000. — uitgeleend), terwijl afschrij vingen op het hoofd „dubieuse debiteuren" zoo goed als niet hebben plaats gehad, en gerechtelijke schuldinvordering slechts eenmaal noodig is geweest. Tegenover deze uitkomsten mogen gesteld worden de resultaten in een andere afdeeling bereikt, alwaar de credietverstrekking rechtstreeks door de bank geschiedt, terwijl de inning der afbetalingen door een vereeniging van visschers wordt bewerkstelligd middels een door haar geëxploiteerde en bekostigde veiling. In November 1914 werd door bedoelde bank een bedrag van ƒ 3 225.— aan visschers geleend op voorwaarde, dat de schuld binnen twee jaren afgelost zou zijn, met dien verstande dat Vh deel per kwartaal moest worden afbetaald. In December d. a. v. werden wederom leeningen uitgegeven tot een totaal bedrag van ƒ 5 075. —. Daarna nog twee malen, doch aangezien deze leeningen thans nog geen twee jaren loopen, zullen deze buiten beschou- 142 wing gelaten worden. Van het eerstgenoemde bedrag was op uit. October ƒ 2 362. — terugbetaald, terwijl van de in December 1914 uit geleende som op uit. November 1916 niet meer dan ƒ 3 338. — was terug ontvangen. Gemiddeld was dus afbetaald 35% per jaar. Voorts zij nog bekend gesteld, dat van de 24 eerste leencrs (November 1914) slechts tien hun schuld volkomen afbetaalden. Van deze tien personen zijn er slechts vier, die hun schuld inlosten met een deel der opbrengst van de door hen gemaakte vangsten, terwijl de overigen zich van hunne schuld aan de bank kweten door verpanding van sawahs of door ver koop van goederen. Met de tweede ploeg leeners was het niet beter gesteld. Van de 41 debiteuren hebben slechts vier hun schuld volkomen aangezuiverd, en daaronder zijn er niet meer dan twee, van wie gezegd kan worden, dat zij het geleende op normale wijze terugbetaalden, d. w. z. met een deel van de te gelde gemaakte vangsten. Onder de 37 overige leeners waren er 12, die zich op abnormale wijze van hun schuld kweten. Een soortgelijke regeling van visscherijcrediet buiten medezeggenschap en verantwoordelijkheid van de besturen der betrok ken visschersvereenigingen heeft het nadeel, dat het meerendeel der credietbehoevenden in stede van vooruit, achteruit gebracht wordt. In hetzelfde gewest, waarvan de Resident voorstander is eener rechtstreeksche verleening van crediet door de Afdeelingsbanken aan de zeevisscherij, heeft zich bij sommige Bestuursambtenaren het streven geopenbaard de exploitatie van openbare vischveilingen te doen over nemen door den localen raad, in wier ressort die veilingen zich bevin den. Men grondt' zich hierbij op de overweging, dat het marktwezen een zaak van publiek belang is, ziet hierbij evenwel over het hoofd, dat een veiling geen markt is in den eigenlijken zin van het woord. Immers op een markt komen producent en consument in onmiddellijke aanraking met elkander, terwijl een veiling een instelling is, die aan handelaren de gelegenheid biedt de voor hun handel benoodigdc waar in grootere of kleinere partijen in te slaan. Op de vischveilingen zijn de kavelingen doorgaans zoo groot, dat de consument niet als kooper op de veiling verschijnt. Evenmin als een comrnissieluiis, alwaar de bijeengebrachte goederen door bemiddeling van een commissionair ver kocht worden, is een veiling met een markt gelijk te stellen. Tegen exploitatie eener vischveiling door een localen raad, met geen andere bedoeling dan om zijne middelen te versterken, zou niets zijn in te brengen, ware het niet, dat de veiling een doeltreffend en weinig om slachtig controle-middel is op de verdiensten der visschers. een onmis baar hulpmiddel voor de verstrekking van bedrijfsercdieten op gezonden grondslag, waartoe die instelling dan ook in het leven werd geroepen. Verkrijgbaarstelling van goedkoop bedrijfscrediet ligt uiteraard niet op den weg van een gemeenteraad of een districtsraad, waartoe den localen raad overigens de benoodigdc fondsen ontbreken. Wijl het be- 143 lang der bij de visscherij-nijverheid betrokkenen medebrengt, dat de credietverstrekking en de exploitatie eener vischveiling ten behoeve van een richtige controle nauw moeten samenhangen, en zoo mogelijk in eene hand gelegd dienen te worden, zou de verwezenlijking van bovengenoemd streven een onoverkomelijke hinderpaal in den weg leggen aan de totstandkoming van een wel georganiseerd visscherij credietwezen. De Chef van de Afdeeling Visscherij, E. ÜOBÉE. 145 tot deze ziekten en het onderzoek daarop. Ook bleven miltvuurseruiri dieren in voorbehandeling. Verder behield hij de administratie van en het toezicht op den grastuin, en had 4 lessen per week te geven in besmettelijke ziekten, terwijl de les in kennis der voederplanten over genomen werd door den heer CA. Back er. Op 16 December kwam de nieuwe assistent, de heer J. W i t k a m p aan, die spoedig daarop zijn dienst als zoodanig aanvaardde. Mejuffrouw E. V. Mathey verrichtte wederom dezelfde werk zaamheden als het vorige jaar. De heer W. C. V e 1 d e r s hield de administratie bij en deed verder soortgelijke werkzaamheden. De opzichter li. van Wijnen was als vroeger belast met het toezicht op personeel, dieren, gebouwen en grastuin. Instrumenten en verzamelingen. De bestellingen uit Europa werden ook dit jaar niet uitgevoerd, zoodat op andere wijze aanvulling gezocht moest worden, hetgeen niet naar wensch gelukte. Qrasaanplant. De indeeling der dagstukken vergemakkelijkte het toezicht en bleek ook dit jaar weder een groot succes. De opbrengst was, niettegenstaande 5 van de 37 dagstukken tot weide ingericht waren, 403335 K.0., 0f'12604 K.ü. per dagstuk (in 1915 iets minder, n.l. 11805 K.G.). Per bouw berekend is de opbrengst dus ruim 152000 K.Q. Ter aanvulling werd nog 129375 K.O. sawahgras aangekocht. De kosten bedroegen: 1 mandoer f 180. — 1 planter (toelage) ƒ 24. — 4062 koelies a 30 centen ƒ1 218.60 2555 vrouwen a 15 centen ƒ 383.25 gereedschap, waterleiding, enz ƒ 44.90 Totaal ƒ1850.75 Dit maakt bijna 46 cent per 100 K.O. De weide hield zich ook nu goed, doch werd in November en December vrij sterk beschadigd door het vele longeeren der talrijke anaemie-patiënten. Bezoek. Met voldoening maak ik gewag van een langdurig bezoek aan de inrichting, gebracht door Z. E. den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië met Mevrouw van Limburg Stirum en gevolg. Verder werd het Instituut bezocht door den Gouverneur-Generaal der Philippijnen, alsmede door geleerden uit New-York en Califo'rnië. De detacheering van den nieuw-benoemden Gouvernements-Veearts Bruggeman duurde te kort om resultaten te kunnen opleveren. Publicaties No. 19. A. Gastrodiscus polijmastos in Neder landsch-Indië, door Dr. H. J. S m i t & J. C. F. S o h n s. Jaarboek. 1U 146 B. Homalogaster (Poirieri?), door Dr. H. J. Smit &j J. C. F. S oh n s. C. Gastrophilus-larven in Nederlandsch-lndië door Dr. H. J. Smit. D. Een geval van dermatitis verminosa pruriens, door C. Bv b b e r m a n. No. 20. Langdurige overgevoeligheid voor inalleïne bij een van inalleus genezen paard, door C. Bubber rn a n. No. 21. Een eigenaardig geval van acute distomatosis bij een rund, door C. Bubbe r m a n & M. Moeta 1 i b. Verder werden als eerste nummers van een voor den Inlander be stemde reeks geschriftjes door ondergeteekende een korte beschrijving geleverd van Sur ra, door C. Bubberman een van Ma 1 1 eu s. Deze artikelen zijn opgenomen in de Pemimpin Pengoesaha Ta n a h en zullen later ook in andere inlandsclie talen worden vertaald. Ter analyseering werden ingezonden 1 maal plantenmateriaal en 1 maal een monster copra-boengkil. Het eerste materiaal bleek te zijn van de Gloriosa Superba (Socng sang of Pantjingtawa Jav.). Deze plant, vooral de wortelstok, bevat een giftige stof: de superbine, die toxisch en narcotisch werkt. Tot de sterke vergiften behoort de superbine echter niet, zoodat de vrees voor de plant wellicht overdreven is. De copra-boengkil bevatte: 11.83% vocht, 14.08% vet en 20.26% eiwit. Ter onderzoek op vergiftiging werd 5 keeren materiaal ontvangen: 1. Maaginhoud van een paard. Daarin kon arsenicum worden aan getoond doch slechts in te geringe mate om daaruit vergiftiging af te leiden, tenzij de hoeveelheid als restant beschouwd werd. A. Onderzoekingen van ingekomen Materiaal. 147 2. Maaginhoud van een paard en een kleine hoeveelheid van het laatstgenuttigde voedsel. De maaginhoud bleek veel arsenicum te bevatten, terwijl het voedsel vrij werd bevonden. 3. Organen, urine en maaginhoud van een paard. Op grond van het resultaat der analyse kon daarbij met zekerheid de diagnose arse nicum-vergiftiging gesteld worden. 4. Maaginhoud van een varken. Ook hierin werd weder arsenicum aangetoond. 5. Een stuk maagwand kon, tengevolge der conserveering in pure formaline niet onderzocht worden. Ter determineering werden nog ingezonden argasiden, die herkend werden als argas persicus, de-overbrengers van spirochaeten bij kippen en eenden. Bij een ter onderzoek aangeboden zieke eend werd de diagnose gemaakt: polyneuritis peripherica (beri-beri). Het systematisch bloedonderzoek, door den Qouvernements-Vee arts te Koedoes in het vorige jaar begonnen, werd in het verslagjaar voortgezet, tengevolge waarvan 1458 bloedpraeparaten in het Veeart senijkundig Laboratorium werden onderzocht, en wel met het volgende resultaat: 39 maal anaplasmatose, 1 maal bipolaire bacillen, 1 maal op boutvuur gelijkende bacillen, 3 maal cadaverbacillen, 10 maal Theileria mutans en 124 maal trypanosomen. Verder werden nog 74 bloedpraeparaten van elders ontvangen, onderzocht; 6 daarvan bevatten trypanosomen. Met negatieven uitslag werden onderzocht 211 bloedpraeparaten (die van Koedoes er niet bij gerekend). 1 mes op paardenbloed. 1 mes, 1 broek en 1 baadje op runderbloed. 1 maal maagwand en maaginhoud op vergiftiging dan wel ziekte. 1 „ een kippencadaver (op bloedziekte). 1 „ „ kalkoenencadaver (op bloedziekte). 1 zieke haan. 1 maal runderserum op abortus epizoöticus. 8 „ materiaal op miltvuur (paard, varken en niet genoemde dier soorten). 2 maal materiaal op malleus (paard). 7 „ hersenmateriaal op rabies (honden en paard). 76 „ materiaal op boutvuur (buffels en runderen). 15 „ „ „ septichaemia haemorrhagica (buffels en runderen). 47 „ praeparaten op surra (buffels, runderen en paarden). 6 „ materiaal op tuberculose (runderen). Met deze mede werden in het geheel 2507 onderzoekingen voor de praktijk verricht (tegen 1543 in 1915). 148 149 Tabel I. OVERZICHT van de hoeveelheid verstrekte malleine en het aanta s erumonderzoekingen aan het Veeartsenijkundig Laboratorium. 15 Hoewel ook dit jaar, zooals uit achterstaande lijst kan blijken, van vele zijden bijdragen tot de collecties werden ontvangen, was de uitbrei ding van de laatste geringer dan gewoonlijk, daar geen expedities of ex ploratietochten plaats hadden, aan welke verzamelaars konden worden medegegeven. Tegen het einde van het jaar werden de mantri's Tarip en Denin gedirigeerd naar de onderneming Kaligoea, op de helling van den Slamat gelegen, om aldaar te verzamelen onder toezicht van den administrateur, den Heer C. Ouw e n s, die daartoe zijn zeer gewaar deerde medewerking had toegezegd. Een paar der aanwinsten verdienen afzonderlijke vermelding. In de eerste plaats de zoölogica, door den l s,i;n Luitenant der Inft. Feu i I leteaudeßruyn toegezonden en onder zeer ongunstige omstandig heden bijeengebracht op het eiland Biak, een der Schouten-Eilanden. Hoewel dit materiaal zeer duidelijk de sporen dier omstandigheden draagt, is het toch van groot wetenschappelijk belang, aangezien van die eilanden nog zoo goed als niets bekend was. In de tweede plaats is het aan de onvermoeide nasporingen van den conservator te danken, dat eindelijk een tastbaar bewijs werd verkregen voor het bestaan, op Java, van de diersoort, die onder de inlandsche namen kentoes en santeng bekend staat, een klein, rund- of antilope-achtig zoogdier, dat zich in laaggelegen, ontoegankelijke moe rassen moet ophouden. Verschillende jagers beweerden dikwijls, het dier gezien of zelfs wel eens geschoten te hebben, maar wanneer het erop aan kwam, hun beweringen met feiten te staven, ontbrak er steeds iets aan. Aan den Heer Syn j a te Meester Cornelis, een bekend lief hebber van de jacht, komt de eer toe, ten deze het eerst een onweerleg baar bewijs voor het werkelijk bestaan dezer tot nu toe volmaakt legen darische diersoort te hebben geleverd. Hoewel het natuurlijk zeer te betreuren is, dat de Heer Syn j a, onbekend met het wetenschappelijk belang van zijn vondst op het oogenblik, waarop hij het dier schoot, niet meer ervan heeft bewaard, is het door hem bewaarde fragment toch reeds van groot belang. Dit fragment, in dankbaarheid als geschenk door ons Museum aanvaard, bestaat uit een stuk voorhoofdshuid met de beide horentjes, die een lengte hebben van ongeveer 5 cM. en een spits-coni schen, flauw gebogen vorm hebben. Het zal door den Heer Ouw e n s elders worden beschreven. In de derde plaats verdient vermelding, dat tegen het einde van het verslagjaar bericht werd ontvangen van het stranden van een Walvisch van ongewoon groote afmetingen op het Zuiderstrand bij Tjilaoeteureun. De conservator begaf zich zoo spoedig mogelijk daarheen en toen was gebleken, dat men hier inderdaad met iets zeer bijzonders had te doen, werden dadelijk de noodige maatregelen genomen om voor het Buiten zorgsch Museum het bezit van het geraamte van dit, 28 Meter lange exemplaar te verzekeren. 151 150 Tabel 11. OVERZICHT van de hoeveelheid verstrekte malleine en het aant> ser utnonderzoekingen aan het Veeartsenijkundig Laboratorium 152 B. Malleusonderzoek. Zooals uit bovenstaande tabel blijkt, werden in 1916 verstrekt de volgende hoeveelheden malleïne: aan de Gouvernements Veeartsen 7855 gram, aan de Militaire Paardenartsen 245 gram, aan den Gemeente Veearts te Semarang 180 gram en ten behoeve van het Veeartsenij kundig Laboratorium en de Nederlandsch-Indische Veeartsenschool 174 gram, dus totaal 8454 gram. De belangrijke vermeerdering is in hoofdzaak het gevolg van de groote aanvraag uit Soembawa (1420 gram meer). Ook dit jaar wordt geen statistiek meer gegeven van de resultaten der ophthalmomalleïnatie, omdat deze methode geen verdere aanbe veling noodig heeft. Één der Gouvernements-Veeartsen, wiens ressort zeer sterk met malleus besmet is, uitte de klacht, dat een groot aantal paarden een duidelijk positieve oogreactie vertoonden en toch bij de sectie niet aan malleus bleken te lijden. Nu wordt, zooals genoegzaam bekend is, de Buitenzorgsche malleïne steeds vóór de verstrekking ge controleerd, en bovendien heeft de naar elders gezonden malleïne van dezelfde partijen goed voldaan; dat de malleïne goed is geweest mag dus veilig aangenomen worden. Hoe het groote aantal miswijzingen verklaard moet worden, is moeilijk te zeggen. De betrokken Gouver nements-Veearts heeft toegegeven, dat secties in de praktijk niet altijd zoo nauwkeurig geschieden als in een laboratorium; aanleiding om te spreken van miswijzingen bestaat dus feitelijk niet. Men zou zich juist met het oog op de aanwezigheid van eigenaars zooveel mogelijk moeite dienen te geven om een malleus-proces te ontdekken. liet is zeer be grijpelijk dat dergelijke eischen in botsing komen met de praktijk waar deze beteekent het onderzoeken en seceeren van zooveel mogelijk paar den op één dag; men bedenke echter ook dat een aanval op een alge meen als goed erkende methode behoorlijk gegrond moet zijn en het nemen van tijd daarvoor dus wenschelijk is. In verband met de on voltalligheid van het personeel aan het Veeartsenijkundig Laboratorium was een onderzoek ter plaatse helaas onmogelijk, doch de gelegenheid daartoe wordt afgewacht. De complementbindings- en agglutinatie-reacties werden elk ver richte 414 maal voor Gouvernements-Veeartsen en 382 maal voor den Militair-Veterinairen Dienst; het totaal van 796 overtreft wederom be langrijk dat van het vorige jaar (638). Het aantal herhalingen was voor legerpaarden tamelijk groot; deze geschiedden echter in hoofdzaak als controle, en niet omdat een noodzaak bestond. Een eigenaardig feit bleek hierbij; van de treinpaarden, die meeren deels van Soembawa aangevoerd waren, vertoonde een groot deel niet alleen een hooge agglutinatie doch ook een spoor complementbinding. Dit is zeer goed te verklaren uit het feit, dat zeer recent geïnfecteerde 153 uitvoerpaarden nog geen oogreactie vertoonen, doch dat een week later na aankomst te Tandjong Priok een deej de agglutinatie reeds vertoont en ook een begin van complementbinding. Bij een aantal van deze reactors verminderden beide reacties langzamerhand, doch van eenige namen zij niettegenstaande de rust toe tot de malleus ook clinisch zicht baar werd. Deze omstandigheid levert een bewijs voor de juistheid van de theorie der zeer jonge infecties. Tevens blijkt hieruit de wensche lijkheid, om uitvoerpaarden twee malen te malleïneeren met 3 weken tusschenpoos. Dit is feitelijk ook reeds voorgeschreven voor streken, waar alle paarden verdacht zijn, hetgeen voor Soembawa zeker in de eerste plaats geldt. De betrokken Gouvernements Veearts heeft daarop zelf de aandacht gevestigd, en bovendien is het eenige malen voorge komen, dat te Batavia onder de van Soembawa aangevoerde paarden enkele met clinischen malleus werden aangetroffen. Verscherping van de maatregelen is dus noodig, wil men niet heel Indië stelselmatig in fecteeren. De intrapalpebrale malle ï natie wordt sedert 1914 in Frankrijk veel toegepast, en ook in het geallieerde leger bij Saloniki. Men gebruikt daarvoor per paard 0.1 c. cM. van een 25% malleïne-op lossing. De Fransche schrijvers geven aan, dat men deze hoeveelheid in de huid van het ooglid moet spuiten, maar uit de bereikte snelheid — 100 per uur — blijkt overtuigend dat men geregeld subcutaan palpebraal malleïneert. Van de voordeden werd hoog opgegeven: de methode zou duidelijker zijn dan elke andere en minstens even betrouw baar. Nu kon in de eerste plaats voorspeld worden, dat deze mallei natie, evenals de /gewone subcutane, zoowel complementbiriding als agglutinatie positief zou maken; deze invloed was bij paarden van het V. L. nog na 4 maanden merkbaar, en hiermede is de methode reeds veroordeeld. Bij eene proefneming bij alle laboratoriumpaarden bleek verder, dat de betrouwbaarheid veel te wenschen overliet; de proef strekte zich uit over een betrekkelijk klein aantal paarden, waarvan echter alle bijzonderheden sinds lang bekend zijn, hetgeen dus aan de uitkomsten groote waarde verleent. Een proef in de practijk werd op Soembawa genomen, doch ook daar was het resultaat niet bevredigend. Merkwaardigerwijze blijkt uit de Fransche artikelen duidelijk, dat de schrijvers hunne methode alleen vergeleken hebben met de subcutane en de intradermale, en dat zij de co n j u n c t i va 1 e, die overal elders goed voldoet, niet kennen. Een toevallig spontaan met malleus geïnfecteerd paard gaf een goede gelegenheid om de uitwerking van de vaccinatie bij een acute besmetting te beproeven. Het dier vertoonde klierzwelling, neusuit vloeiing, koorts en hoesten en had een zwaar positieve oogreactie, eene agglutinatie van 3000 en eene complementbinding bij 0.01. Na de eerste vaccinatie werd de temperatuur normaal, verdwenen neusuitvloeiing. 154 klierzwelling en hoesten, terwijl de complementbinding daalde tot 0.05, de agglutinatie tot 1500 en de QDgreactie tot dubieus. Deze uitslag geeft moed tot verdere proeven. C Tuber cul o s e-o nderz oe k. Gedurende het verslagjaar werd afgeleverd 320 gr. tuberculine A en 19JS6 gr. tuberculine B (tegen resp. 16 en 2654 in 1915), terwijl liet Veeartsenijkundig Instituut 10 gr. A en 21 gr. B verbruikte. Wederom waren de grootste hoeveelheden bestemd voor Semarang en Soerabaja, doch in de laatstgenoemde plaats liep het gebruik terug van 10 en 1670 gr. in 1915 tot 104 en 490 in 1916. Ook dit jaar schenen de resultaten der oplithalmoreactie in Soerabaja niet bijzonder gunstig, en wel, omdat evenals in 1915, in een aantal ge vallen het bestaan van tuberculose niet door de indruppeling aangewezen werd. Voor een deel vindt dit verklaring in het bekende feit, dat de reactie meermalen negatief verloopt bij vergevorderde gevallen, die in- TUBERCULINATIE. OVERZICHT van de hoeveelheid verstrekte tuberculine, het aantal verrichtte tuberculinaties en resultaten. 155 tusschen meestal bij clinisch onderzoek ontdekt worden; bij subcutane tuberculinatie doet zieli dit verschijnsel even goed voor. Verder ver streek ook nu weder een vrij lange tijd tusschen de oplithahnotubercu linatie en de sectie; men zou dus alleen van miswijzingen kunnen spreken wanneer kort voor elke sectie steeds de oogreactie verricht werd, doch uit de sectieformulieren blijkt niet, dat zulks geschiedde. Ten slotte vermeldt de betrokken Qouvernements Veearts vele twijfelachtige reacties, terwijl bij de sectie tuberculose geconstateerd werd; het komt mij niet onwaarschijnlijk voor, dat in vele gevallen de reactie te laag aangeslagen werd, afgaande op de bij de nieuwe voorschriften gevoegde afbeeldingen. De beide foto's n.l. geven voorbeelden van reacties, welke volgens het onderschrift positief zijn, doch ten rechte sterk positief (+ +) moeten heeten. In het Veeartsenijkundig Instituut werd zware algemeene tubercu lose vastgesteld bij een kalf, afkomstig uit een der melkerijen ter hoofd plaats Buitenzorg. Dit gaf aanleiding tot een onderzoek in verschillende melkerijen, uitgevoerd door een toevallig beschikbaren Adjunct-Gou vernements-Veearts, na wiens vertrek helaas geen personeel meer ge vonden kon worden. In een der grootste melkerijen werden eenige positieve en dubieuze reacties waargenomen, doch ook hier kon verder niets gedaan worden omdat de eigenaar niet tot afmaking wilde over gaan. Hoezeer meer imperatieve maatregelen noodig zijn, blijkt overi gens uit de zeer sterke besmetting van den melkveestapel te Soerabaja. Met de door Moussu aanbevolen zoogenaamde intrapalpe bra 1 e tuberculinatie werden eenige vergelijkende proeven genomen. Daar ondergeteekende wegens gebrek aan personeel het Instituut niet verlaten kon, werd aan den Qouvernements Veearts te Soerabaja ver zocht, de nieuwe methode te vergelijken met de conjunctivale. De uitslag was, dat het aantal reactie-graden tusschen positief en negatief even groot bleek; hierdoor werd misschien bevestigd, dat de reacties in het algemeen wat te laag aangeslagen werden. Het resultaat in het Veeartsenijkundig Laboratorium was nog minder bevredigend; bij 6 runderen werd het eene oog ingedruppeld, het andere intrapalpebraal behandeld. De laatste gaf in één geval eene dubieuze reactie, terwijl bij de sectie geenerlei tuberculeuze aandoening opgespoord kon worden: de indruppeling had niet de minste reactie verwekt. Bij de 5 overige werden zelfs de geringste processen aangewezen door de conjunctivale methode, terwijl de intrapalpebrale soms negatief was en in de gunstigste gevallen nog slechts ±. Overigens kunnen hierbij dezelfde opmerkingen gemaakt worden als bij de intrapalpebrale malleïnatie: primo werd een zoo groot aantal per uur opgegeven, dat men niet van intra-, doch wel van een Subcutane inspuiting mag spreken; secundo hebben de Fransche schrijvers ook 156 deze methode niet vergeleken met de conjunctivale, die zij niet kennen of tenminste niet toepassen. In elk geval is meer vergelijking zeer gewenscht. D. Septichaemia Haemorrhagica. Van het serum tegen deze ziekte werd alleen gebruik gemaakt in de ambulatoire kliniek van de Nederlandsch-lndische Veeartsenschool (200 c. cM.). E. Septichaemia Haemorrhagica Suum. Van deze ziekte werd geen materiaal ontvangen, noch serum of entstof aangevraagd. F. Anth ra x (Miltvuur). Van serum of vaccin werd dit jaar geen gebruik gemaakt, en ook was er nog geen gelegenheid om het vaccin op groote schaal te be proeven. O. Sarcophysema Gangraenosum (Boutvuur). Het voor onderzoek bestemde materiaal werd tevoren steeds op gezonden volgens de door Muller aangegeven methode, d. w. z. een stukje vleesch in zout; het vleesch wordt zoodoende geconserveerd en de uitdroging bevordert tevens de vorming van sporen. Juist deze sporen leveren een gevaar: het is n.l. gebleken, dat de in de handboeken opgegeven methoden en temperaturen niet voldoende zijn om glaswerk geheel te steriliseeren, zoodat gebruikte sputumbuisjes aanleiding konden geven tot verkeerde diagnose. De kurken werden vervangen door stoppen van palmbladsteel, die na gebruik verbrand werden, en verder werden de buisjes zoodanig gesteriliseerd, dat alle sporen zeker gedood zijn. Een der Gouvernements Veeartsen zond van een gezond rund uit een boutvuurstreek vleesch op terstond na de afmaking, en hierbij was het onderzoek negatief; uit vleesch van hetzelfde dier, doch 28 uren na den dood genomen, werden echter wel culturen verkregen. Hiermede is de voorspelling van ondergeteekende bewaarheid, dat een ongeopend cadaver een ideale voedingsbodem is voor boutvuur, en dat eventueel in het darmkanaal aanwezige boutvuursporen daarin gemakkelijk kun nen ontkiemen en de bacillen het geheele lichaam doorwoekeren. Mocht dus de diagnose boutvuur voor dergelijke gevallen niet juist zijn, toch 157 levert dit onderzoek het bewijs, dat het rund reeds sporen in het darnl kanaal meedroeg en de betrokken streek dus in belangrijke mate be smet is. H. Abortus Enzoot icu s. Het is dit jaar gelukt, door middel van de complementbinding abortus te constateeren bij eenige runderen van Sumatra's Oostkust. Of men op dit resultaat mag afgaan inzake bestrijding is twijfelachtig, omdat genezen dieren nog 6 maanden lang complementbindende stoffen in hun serum kunnen hebben. 1. Trypanosomen. Bij eenige spontaan geïnfecteerde paarden werd eene behandeling beproefd met atoxyl en trypaanblauw, doch zonder eenig curatief resul taat. In een geval geschiedde de toediening op het oogenblik dat het periphere bloed talrijke trypanosomen bevatte; de zeer spoedig inge treden dood moet misschien geweten worden aan toxische stoffen, vrij gekomen door het uiteenvallen van zeer vele parasieten tegelijk. Een proef met rattenbestrijding door middel van surra kon nog niet genomen worden, omdat men het gevaar voor infectie van den veestapel te groot achtte. Wanneer een eiland zonder vee uitgekozen wordt, is het bedoelde gevaar tenminste voor de proefneming uitgeschakeld. J. Piroplasmatosen. Bijzonderheden omtrent vroegere proeven kunnen nog niet vermeld worden, aangezien de gegevens werden medegenomen door Dr. d e Blie ek, wiens publicatie dienaangaande alsnog met belangstelling tegemoet gezien wordt. Proeven konden dit jaar wegens gebrek aan personeel niet genomen worden. Alleen werden met bloed van een te Tjitjoeroeg onder koorts en haemoglobinurie bezweken rund een rein buffelkalf en een rund geënt, beide zonder resultaat. K. Spirochaetose. In een overigens goed ingerichte kippenren van een Europeeschen eigenaar te Djonggol trad een kippensterfte op, welke ophield nadat ook hier argas persicus gevonden en uitgeroeid was. De genoemde plaats 158 ligt, evenals de in het vorig verslag genoemde, in de Michiels-Arnold landen doch 18 K.M. daarvan verwijderd, zoodat het vermoeden van vrij groote verspreiding niet ongegrond is. L. Anae mi a Infectiosa Equo rU m. Het onderzoek naar het voorkomen dezer ziekte werd met goeden uitslag bekroond, toen in December een met bloed geënt paard na eene incubatie van 33 dagen aan de ziekte bleek te lijden. Voor verdere bij zonderheden zij verwezen naar Mededeeling No. XXII, welke zal ver schijnen In aflevering 2 van het ioopende deel der Veeartsenijkiindige Bladen. M. Reizen. Wegens gebrek aan personeel moesten deze tot zeer weinige beperkt worden. De ondergeteekende begaf zich eenmaal naar Djogjakarta voor het bespreken van boutvuur-aangelegenheden. eenmaal naar Djonggol voor het onderzoek naar spirochaetosen, en verder eenige malen naar Wel tevreden om te trachten allerlei benoodigdheden machtig te worden. B. NEDERLANDSCH-INDISCHE VEEARTSENSCHOOL. Gebouwen. De stallen werden aangevuld met 4 afzonderings stallen, bestemd voor patiënten, die van een besmettelijke ziekte ver dacht worden. Verder werd in den westelijken wand van de kliniek loods een uitbouwtje aangebracht tot berging van de operatiematras. Ook werd een zachte monsterbaan aangelegd, terwijl tevens de weg langs de kliniek en voor het laboratorium geasphalteerd werd. Ten slotte werd één der standen in den grootcn stal ingericht voor permanente hoef-irrigatie en een der deuren verhoogd, omdat zeer groote paarden te voren steeds het hoofd stootten. De overige bijbouwingen en ver beteringen bleven ook nu weder achterwege met het oog op de tijds omstandigheden. Instrumenten, meubilair, leermiddelen. De gewone aanvullingen konden voor een groot deel niet geschieden wegens den oorlogstoestand in Europa. 159 De heer J. Ble ij uit Kendal gaf voor den rassenstal twee Ben gaalsche kalveren ten geschenke. Praeparateu en platen werden geregeld vermeerderd. Personeel. Met 1 Juli werd aan Dr. ü. Leur i n k eervol ont slag verleend als leeraar wegens overgang bij den Burgerlijken Vee artsenijkundigen Dienst, waarna de heer Bubberman de kliniek met aanverwante vakken overnam. Van deze verwisseling werd tevens gebruik gemaakt om de algemeene en bijzondere heelkunde bij de klinische, en histiologie en physiologie bij de pathologisch-anatomische vakken te voegen; zoo werd een meer rationeele groepeering verkregen. Verder werd de heer Penning wegens vertrek vervangen door Dr. van der Poe 1, de heer Ou 11 cli n g, eveneens wegens vertrek, door den heer J. E. va n der Sto k, terwijl de ondergeteekende ook de infectieziekten van den lieer Bubberman overnam en zich daar door genoodzaakt zag de lessen in kennis der voederplanten op te dragen aan den heer C. A. Back e r. liet onderwijs werd dus gegeven door: Dr. Q. Leur i n k: Histiologie, physiologie, bijzondere ziektekunde en geneesleer, algemeene geneesleer, geneesmiddel- en vergiftleer, ver loskunde, propaedeutische kliniek en kliniek. C. Bubberman (nieuwe cursus): Algemeene en bijzondere heelkunde, bijzondere ziektekunde en geneesleer, algemeene geneesleer, geneesmiddel- en vergiftleer, verloskunde, propaedeutische kliniek en kliniek. Dr. H. J. Smit: Algemeene pathologie, pathologische anatomie, embryologie, teratologie, theoretische en practische vleesch- en melk keuring, algemeene en bijzondere heelkunde en operatieleer, practische weefselleer en bacteriologie, parasitologie, parasitaire ziekten, hoefziek ten. Met den nieuwen cursus werden algemeene en bijzondere heelkunde vervangen door histiologie en physiologie. Dr. W. van den Akker: Theoretische en heelkundige ont leedkunde, veeteelt, natuurlijke historie, raskennis en exterieur, hygiène, voederkennis en practisch exterieur. CA. Penning I Veeartsenijkundige Politie en Ge- Dr. P. P. van der Poel | rechtelijke Veeartsenijkundc. C. Bubberman ] , . ~ . , .1. CF. Sohns f Infec t'ez>ekten. J. CF.So h n s 1.. , . C. A. Bac k c r I Voeder Planten. Dr. P. H. Wirth: Vergiftplanten, artsenijwarenkennis en artse nijmengkunde, W. M. Qu 11 cli n g \ . J. E. van der Stok I Landhuishoudkunde. 16 Met het bijeenbrengen der verschillende Rattensoorten van den Ar chipel werd ook dit jaar voortgegaan. Ue nieuwe zaal, waarvan reeds in het vorige verslag sprake was, kon ook dit jaar nog maar gedeeltelijk worden gemeubileerd. Gedurende het jaar 1916 werden de volgende geschenken ont vangen: Van den Heer M. Engels eene collectie Coleoptera en Lepidop tera van Ceram en W. Nieuw Guinea. Van den Luit. der Inf. W. K. H. Feuilleteau de Bru y n eene collectie slangen, vogels, insecten en krabben van N. Nieuw Guinea. Van den Heer A .A. A. Syn j a te Meester Cornelis de hoorns en de voorhoofdshuid van een Kentoes of Santeng, afkomstig van Kalipoe tjang. Van den Heer Tj o a Beug Lio ng, Tjimanggis, Weltevreden, de huid van een bintoeroeng (A rcti ti s binturong, Raffl). Van den Heer B. Strasters te Soekawana, Bandoeng, een Helictis orientalis, Horsf. van daar. Van Mej. A. M. Serlé te Soekaboemi een Wilde kat (F e 1 i s bengalensis, Kerz. van daar. Van den Heer F. J. B. Fr y 1 i n k te Tjileungsi en Klapa Noenggal, Halte Bekasi, een peusing (Man is javan ic a, Desm) van daar. Van den Regent van Brebes twee Pyt ho n molu ru s, L. van daar. Van den Regent van Brebes een otter met vijf jongen (L utra lepto ny s c Horsf.), twee kameelduiven (m acrop yg i a lep to gramm ic a, Temm) en een Pyt ho n molu ru s, L. van daar. Van den Heer Th. van Arde nn e, 1" Luit. der Inf. te Tjimahi, de schedel van een Anoa depressi corn i s, H. Schm., afkomstig van Celebes. Van den Controleur van Telok Betong een Gymnura gy m n u ra, Raffl. van daar. Van den heer M. F. der Kinderen te Serang een boeroeng alap alap (E lan u s h y p o I e u eu s, Gould) van daar. Van den Heer J. C. de Vink te Tjiroedjen. Halte Tjireungas, eene collectie koralen. Van den Heer ü. Braut iga m, Resident van Palcmbang, een sprinkhaan van daar. Van den Heer J. Goedh ui s, -Gezaghebber van S.S. Houtman, een ikan Krapoe (E p i n e p h e 1 u s a n g u I a r i s. Blkr.) van Semarang. Van den Assistent Resident van N. Nieuw Guinea te Manokwari een Perameles raffrayana, Edw., van daar. Van den Controleur van Tandjong pinang, eene collectie insecten van daar. Van den Heer P. H. B a u m a n, Administrateur van het land Bolang, 160 M. Moet al ib: Practische ontleedkunde, hoef kunde en practisch liocfbeslag. W. van Twisk: Duitsch. Verder werden aan de Middelbare Landbouwschool lessen gegeven door de volgende heeren in: Dr. W. G. Boor s m a: Wis- en scheikunde. Dr. Th. Val e ton: Plant-en dierkunde. Dr. P. H. Wirth: Natuur- en scheikunde. Leerlingen. De cursus 1915 —1916 begon met 27 leerlingen t.w. 20 van Java, 3 van Sumarta, 3 van Noord-Celebes en 1 van Borneo. Van de 10 leerlingen van het 1' jaar gaven Raden Arifin en Raden Djoko Koesoemohardjo de studie op, terwijl van de 8 overigen er 3 slaagden. Van de 5 niet-geslaagden werden Mar cel I i n u s Do e 1 ka m id. Raden Oes m a n Sm g a w i n at a en Mas NandaSoewita A tma d j a wegens gebrek aan aanleg ont slagen. Van de 8 leerlingen van het 2' jaar werden Raden Eduard Sama d i a r en Raden Soetardjo wegens gebrek aan aanleg ontslagen. Van de 6 overigen slaagden er 5. Van het 3 e jaar werd Raden Mahja ontslagen, een tweede niet bevorderd, terwijl de 2 overigen slaagden. Van de 5 leerlingen van het 4 jaar slaagde 1 niet, terwijl het diploma van Nederlandsch-lndisch-Veearts uitgereikt werd aan 11 ja s, Isa (beiden van Sumatra's Westkust), Mas Karimoen en Raden Nas t a p (beiden van Java). De commissie voor het eindexamen bestond uit: .1. C. F. So h n s, Voorzitter. Dr. H. J. Smit, Secretaris. Dr. Q. Le u r i n k, Dr. W. van den Akker, C. A. Penning, Leden C Bubberinau, Dr. P. H. Wir t h. W. M. Qu 11 cli n g, Negen nieuwe leerlingen werden aangenomen voor het 1" jaar (totaal 11), één voor het 2" jaar (totaal 5), één voor het 3 e jaar (totaal 7), zoodat de school bij het begin van den nieuwen cursus 26 leerlingen telde. 161 OPGAVE van het aantal lesuren per leervak en per week in de 4 studiejaren van den cursus 1915 —1916. Jaarboek. 11 162 Onder w ij s. Veranderingen werden gedurende dezen cursus niet aangebracht. Studiereizen. Dr. Smit bracht met het 4 e jaar het jaarlijk sche bezoek aan het Instituut Pasteur en de Koepokstof-Inrichting te Weltevreden. Dr. van den Akker bezocht weder met de leerlingen van het 3 e en 4 C studiejaar verschillende fokcentra. De Wd. Directeur van het Veeartscnijkundig Instituut, J. C. F. SOHNS. 163 Tabel I. OVERZICHT der patiënten, behandeld in de Stationaire Kliniek der Ned.-Ind. Veeartsenschool van 1 Jan. 1916 tot 1 Jan. 1917. 164 165 (1) Positief. 166 Tabel 11. OVERZICHT der patiënten, behandeld in de Consultative Kliniek der Ned.-Ind. Veeartsenschool van 1 Jan. 1916 tot 1 Jan. 1917. 167 (') 3 Negatief. ( 2 ) 2 Positief en 2 negatief. 168 Tabel 111. OVERZICHT der patiënten, behandeld in de Ambulantoire Kliniek der Ned.-Ind. Veeartsenschool van 1 Jan. 1916 tot 1 *lan. 1917. (') 1 Positief en 1 negatief. {*) 7 Positief en 6 negatief. 169 (') Togen miltvuur. 17 Buitcnzorg een vliegende eekhoorn (Petaurista nitida, Desin). van daar. Van den Heer K. A. R. Bosscha te Malabar, Bandoeng, een slang (Colnber radiatus, Schl.) van daar. Van den jongeheer A. H. li. Trivelli, leerling Willem 111 school te Weltevreden, eenige insecten, twee slangen en een visch. Van den Meer A. 011 en s, te Buitenzorg, eenige larven van wantsen, levende op de katoenplant. Van den Heer Fo c k te Buitenzorg, een boeroeng toehoe (Eudy nam u s honorata, L.) van Banjoemas. Van den Heer Spenneman te Pegaden Baroe, eene collectie huiden, eieren en nesten van vogels en twee jonge, levende Krokodillen (C rocod i 1 u s poro su s, Schn.) van daar. Van het Visscherij Station te Batavia, eene collectie koralen en zeedieren. Van den Wedana van Soempioeh, Banjoemas, een beermarter (A rcti ti s binturong, Raffl.) van daar. Van den Heer S. Leefmans te Buitenzorg, een wandelende tak. Van Dr. Heber lei n, Officier van Gezondheid I KI. te Palopo, Celebes, een sprinkhaan (Mantide) van daar. Van den Heer W. M. van He 1 1 en, Administrateur van den Cultuurtuin te Buitenzorg, een Australische groene parkiet (M elo p sittacus undulatus, Shaw). Van den Heer F. J. B. Frylink te Tjileungsi en Klapanoenggal, Halte Bekasi, een levende slang (Python reticulatus, Schn.) en een levende boschkat (Felis javanensis, Desm.) van daar. Van den Heer Schenk te Buitenzorg, een kleine levende uil (S co p s lemp ij i, Horsf). Van Dr. Ch. Bemard te Buitenzorg. een Spilo rn i s b a ch a, Daud. Van den Heer K. A. R. Bosscha, hoofdadministrateur der On derneming Malabar bij Bandoeng een nachtvlinder (A c t i a s maciias Doubd. var. sa ja) vandaar. Van den Heer O. H a r 1 o f f te Buitenzorg, een nachtvlinder (A c t i as maenas Doubd. var. saj a) van daar. Van den Heer R. A. Kerkhoven te Malabar, Pengalengan. een levende slang (T yphl op s 1 inea tv s, Boettg.) van daar. Van den Heer Q. H a rlo f f te Buitenzorg, een groote waterwants (B elos to m a mdi eu m, L.) van daar. Van den Heer R. A. Kerkhoven, Administrateur van de Onder neming Malabar te Pengalengan, een slang (L ache si s puni ce a, Boic) van daar. Van den Heer J. H. L. Bour ce, Rijswijk, Weltevreden, een mierenleeuw, van daar. Jaarboek. 2 171 De bestrijding der veeweide had in liet verslagjaar wederom alle aandacht. 11. INRICHTING DER BOSSCHEN. 1. Voorloop ige Inrichting. Zooals reeds in het verslag over 1915 werd medegedeeld, is de af bakening der djatibosschen gereed. Voor de afbakening der in stand te houden wildhoutbosschen werden in 1916 rond 15000 grensteekens geplaatst, waarvan circa 1000 van beton. Op het eind van het jaar waren rond 661000 H.A. van deze bosschen afgebakend tegen rond 612000 H.A. in 1915. Ten aanzien van de opstelling en de herziening der voorloopige bedrijfsplannen kan worden medegedeeld, dat daaraan, zooveel als met het beschikbare personeel mogelijk was, werd verricht. 2. Definitieve Inrichting. De personeelformatie onderging door mutatie eenige wijziging. De candidaat-houtvesters, waarvan in het vorige verslag sprake was, konden na voltooiing hunner opleiding als aspirant-houtvester invallen, waardoor een ongeveer gelijk aantal aspirant-houtvesters, tot dusver bij den Inrichtingsdienst gedetacheerd, op andere wijze tewerkgesteld konden worden. Op het einde van het verslagjaar bestond de formatie uit: 1 Wd. Inspecteur, Chef der Inrichting, 8 Houtvesters, 11 Aspirant-houtvesters, 1 Commies, 5 Opzieners, 6 Leerling-opzieners, 4 Chef-opnemers, 6 Opnemers, 25 Mantri-opnemers, 47 Teekenaars, 9 Schrijvers, 5 Hulpschrijvers en 25 Mandoers. Volledig opgemeten en gekaarteerd werd een uitgestrektheid van 22034 H.A., zoodat op het einde van 1916 van het geheele djatibosch 172 gebied 648784 H.A. of nagenoeg 90% opgemeten was. Volledige kaarten op schaal 1 : 10 000 en 1 : 25 000 bestaan van 592579 H.A. djatibosch. Ook dit jaar werd zeer veel werk besteed aan de suppletoire metingen van uitgevoerde bedrijfsmaatregelen in reeds vroeger opgemeten gebied. Bedrijfsplannen werden gemaakt van de complexen: Bekoetoek, Monggot, Koendoeran, Ngawen, Djembolo, Banjoeasin, (te zamen 30851 H.A.) waarvan de drie eerste in het midden van het verslagjaar als houtvesterij in werking fraden, de twee volgende be stemd waren om begin 1917 als zoodanig in werking te treden en het laatste complex bestemd 'is om t. g. t. bij de houtvesterij Ngliron ge voegd te worden. Op het einde van 1916 waren 38 houtvesterijen in werking, met eene gezamenlijke uitgestrektheid van rond 190000 H.A. of 26% van het djatiboschgebied. De 10-jaarlijksche herzieningen van de bedrijfsplannen der hout vesterijen: Manggar, West-Soelang, Noord-Kradenan en Qrobogan-Oendakan werden voltooid, die der houtvesterijen Telawa. Oost-Soelang en Tjabak waren nog in bewerking. Voorts waren nog onderhanden ter nieuwe inrichting de complexen Banglean, Banjoeoerip Ngandong, Qetas, Kalinanas, Dander, Moenoeng, Krondong en Ngoe djoeng. Van alle genoemde boschcomplexen werd de bestaande afbakening onderhouden en waar noodig gewijzigd. Voorts werd de onderhanden zijnde grensregeling der in stand te houden wildhoutbosschen op het Moeriagebergte, in 1915 door de In richtingsbrigade begonnen, gedurende het verslagjaar voortgezet. 111. VERJONGING DER BOSSCHEN. 1. Djativerjonging. Gedurende 1915 bedroeg de oppervlakte der nieuwe djativer jongingen 6440 H.A., daarbij inbegrepen de binnen het boschgebied aan 173 gelegde wildlioutverjongingen, terwijl bovendien nog 793 H.A. djativóór verjongingen werden tot stand gebracht. De voorloopige cijfers voor 1916 zijn als volgt: djativerjongingen 6535 H.A., wildlioutverjongingen binnen het djatiboschgebied 159 H.A. en djativóórverjongingen 446 H.A., waarvan onderscheidenlijk 4695, 38 en 422 in de boschdistricten en 1840, 121 en 24 in de houtvesterijen. De totale kosten voor aanleg en onderhoud van nieuwe en oude verjongingen binnen het djatiboschgebied bedroegen in 1915 ƒ 472 752. — (kosten voor brandbescherming inbegrepen) en kunnen voor 1916 voor loopig op rond ƒ 511000. — worden gesteld. Op het eind van 1916 was de uitgestrektheid der verjongingen binnen het djatiboschgebied (de daarbinnen aangelegde wildlioutverjongingen dus inbegrepen) als volgt verdeeld: Verjongingen van vóór 1865 22885 H.A. „ 1865 — 1880 22666 „ „ 1881 — 1900 54594 ~ „ 1901 — 1910 63281 „ „ 1911 — 1916 41134 „ (') Totaal 204560 H.A. of ± 28% van het geheele djatiboschgebied. Eenig verschil tusschen deze opgaven en die in het vorige verslag vindt zijn oorzaak öf in nood zakelijk gebleken afschrijvingen van mislukte verjongingen, óf in bij opmeting voor de nieuw-inrichting van houtvesterijen aan het licht ge komen onjuistheden der getaxeerde oppervlaktecijfers van verschillende der oudere verjongingen. Wat de verjongingswijze aangaat kan worden medegedeeld, dat ongeveer 90% der verjongingen van 1916 werd aangelegd met tusschen planting van meerjarige bodemverbeterende en andere gewassen en wel ± 50% uitsluitend met kemlandingan en (of) marmojo (doch hoofdza kelijk met kemlandingan) en ± 40% met wildhout in combinatie met kemlandingan en (of) marmojo, dan wel met wildhout alléén. Voor menging met wildhout werd wederom veelal kesambi gebezigd, doch werd in meerdere mate dan zulks 1915 het geval was, gebruik gemaakt van andere belangrijke wildhoutsoorten, zooals walikoekoen, trengoeli, segawé, mahagony e.d. Zoo mogelijk werden de aanwezige wildhout opslagen gespaard, ten einde ook op die wijze tot een gunstige menging te geraken. De wijze van aanleg blijkt uit onderstaanden staat. (') Uitgezonderd de nog niet definitief aangelegde vóórverjongingen. 174 175 De verjongingen ontwikkelden zich bevredigend en profiteerden ook in 1916 van de voor hen zoo gunstige weersgesteldheid. Bovendien werd van de sprinkhanen in het verslagjaar weinig of geen last onder vonden 176 2. Wild houtverjonging. In 1915 werden in het gebied der in stand te houden wildhoutbos scheh 800 H.A. wildhoutverjonghigen aangelegd, welke uitgestrektheid voor 1916 op ongeveer 480 H.A. is te stellen. De nieuwe verjongingen werden hoofdzakelijk aangelegd in de boschdistricten W.-, Midden- en Ü.-Preanger, W.- en 0.-Cheribon, Qro bogan, Madioen, Z.-Kediri, Pasqeroean en Kedoe benevens op den Boetak en den Moeria, welke beide bergen onder beheer staan van beheerders van houtvesterijen. De uitgaven, zoowel voor aanleg als voor onderhoud, waren in 1915 ƒ5O 136 —. (kosten voor brandbescherming inbegrepen) en kunnen voor 1916 voorloopig op ƒ49 000.— worden gesteld. Ook voor de wildhoutverjongingen was de weersgesteldheid van 1916 gunstig. Aangeteekend wordt verder, dat in meerdere beheerseenheden proeven werden aangezet met het aanplanten van houtsoorten voor bepaalde industriedoeleinden, zooals bijv. voor lucifers-, pakkistenfabri cage e.d. IV. KAP DER BOSSCHEN. 1. Hulpmiddelen voor den aan ka p in eigen beheer der bosschen. Op het einde van 1916 was ± 850 K.M. railbaan voor houtafvoer aanwezig, tegen 811 K.M. op einde 1915. Nieuwe aanleg (d. w. z. meer aangelegd dan opgebroken) vond voornamelijk plaats in de hoseh districten Todanan, Padangan, N. Soerabaja, Madioen en N. Kediri en en in de houtvesterijen Balo, Telawa, Tanggoeng, Karanggede, Ngliron, Z. Kradenan, Tojong en Doplang. Voltooid werd de bouw van 4 houtvesterswoningen, 13 hoofdop zieners- en opzienerswoningen, 4 boschketen, 79 woningen voor boseh l)olitiebeambten, 18 woningen voor Inlandsche schrijvers en 15 andere woningen (gekoppelde woningen zijn thans dubbel opgebracht). 2. Kap der djatibosschen. In 1915-was de totale houtval (djatihout) van den geregelden aankap 167545 M". en 894202 SM. Voor 1916 kunnen deze cijfers worden ge steld op 182.000 M. en 1173000 S.M. Zij zijn als volgt verdeeld over de verschillende soorten van aankap: in eigen beheer 109000 M ; . en 670000 S.M. tegen 86627 M". en 444124 S.M. in 1915; door tusschenkomst 177 van aannemers 73000 M\ en 503000 S.M., tegen 80918 M\ en 450078 S.M. in 1915. De door ongeregelden aankap verkregen hoeveelheid djatihout is te weinig belangrijk om hier afzonderlijk te worden vermeld. Van het in eigen beheer gekapte djatihout was onderscheidenlijk uit de houtvesterijen en boschdistricten afkomstig: in 1915 47922 M 3. en 228398 S.M. en 38705 M 3 en 215726 S.M.; in 1916 72000 M\ en 362000 S.M. en 37000 M : . en 308000 S.M. Ten opzichte van het vorige jaar valt voor 1916 dus een stijging van den geheelen houtval te boeken van rond 14000 M 3. en 279000 S.M. Üe aankap in eigen beheer vertoonde eene stijging van rond 22000 M 3 en 226000 S.M., die der particuliere maatschappijen eene daling van den timmerhoutkap met rond 8000 M. en een stijging van den brandhoutkap met rond 53000 S.M. De daling van den timmerhoutval der particuliere maatschappijen is normaal en behoeft geen nadere bespreking; de stijging van hare brandhoutopbrengst is voor het grootste deel te danken aan de in 1916 meer en meer voelbaar geworden brandstoffennood, waardoor de prijs van het djatibrandhout tot een ongekende hoogte steeg, zoodat het loonend werd ook uit voor den afvoer van brandhout minder gunstig gelegen perceelen en bosschen, dat sortiment aan te maken. Bij den aankap in eigen beheer is de stijging van den brandhoutaan maak in evenredigheid veel grooter, dan die van den timmerhoutkap, welk verschijnsel op dezelfde omstandigheid is terug te voeren als boven bij de bespreking van de vermeerderde brandhoutopbrengst der particu liere perceelen aangehaald. In liet algemeen is de vermeerdering van den aankap in eigen beheer een gevolg van het feit, dat, dank zij de reeds in het vorige verslag gememoreerde verbetering van de hout markt in 1916, de kap weder belangrijk kon worden uitgebreid. Even wel kon de zoo gewenschte opvoer van den kap slechts geleidelijk geschieden. In de eerste plaats was er in het begin van 1916 op vele plaatsen gebrek aan werkvolk; ten gevolge van de kapinrichting in 1915, had namelijk een verloop van vaste arbeidskrachten plaats gegrepen. Juist ten behoeve van den timmerhoutkap echter is de beschikking over een voldoend aantal geoefende kappers een vereischte, terwijl deze eisch voor aanmaak van brandhout minder zwaar weegt. Tweedens was ook de voor den kap meest gunstige tijd (de eerste 4 a 5 maanden van het jaar) reeds verstreken, toen, op grond van de aanhoudende verbetering van de markt, aan den aankap weder uitbreiding mocht worden gege ven. In het algemeen zal de nog steeds niet ingehaalde achterstand in den kap slechts geleidelijk kunnen worden bijgewerkt, waartoe evenwel 1917, voor zoover tot heden is na te gaan, aanzienlijk zal bijdragen. Tot nu toe (Mei 1917) hield de vraag naar hout met onverminderde kracht aan. Jaarboek. 12 178 Per H.A. djatibosch was in 1916 de opbrengst aan timmerhout 0.25 M\ en aan brandhout 1.63 S.M., en wel 0.38 M. en 1.91 S.M. in de houtvesterijen en 0.21 M\ en 1.53 S.M. in de boschdistricten. In 1916 liepen 16 perceelen af; 10 nieuwe aankappen kwamen in werking. In totaal werkten in het afgeloopen jaar 68 perceelen en wel 48 pachtschatperceelen en 20 retributieperceelen, die aan pacht rond ƒ 1 590 000. — en aan retributie rond ƒ 488 000.— opbrachten, tegen ƒ 1 462 708.— en ƒ 591 509.— in 1915. Dat niettegenstaande de daling van den timmerhoutval met rond 8000 JVT. de particuliere perceelen ongeveer evenveel opbrachten als het vorige jaar, moet eensdeels toe geschreven worden aan de daartegenover staande stijging der brand houtopbrengst rond 53000 S.M. anderdeels aan de omstandigheid, dat op de nieuw in werking gekomen zijnde perceelen zooveel*hooger werd ingeschreven dan te voren. De nieuwe in werking getreden perceelen bestonden voor het grootste deel uit pachtschatperceelen (8) en werden allen aanbesteed. In 1916 werd nog hooger ingeschreven dan in 1915. Was toen het percentage boven de minimuminschrijvingssommen gemiddeld + 60% voor 1916 steeg dit tot gemiddeld ± 100%, met een maximum van 233%, nl. voor het pachtschatperceel Kemirikerep Semengko in het bosch district Zuid-Randoeblatoeng. Men mag aannemen, dat hier in zeer sterke mate gerekend wordt op prijsstijging van het hout na den oorlog. 3. Kap der wildhoutbosschen. De totale opbrengst van wildhout uit geregelden aankap was in 1915 18977 M 3 .en 70137 S.M.; voor 1916 zijn de voorloopige cijfers hiervoor onderscheidenlijk 10 000 M 3. en 54 000 S.M. Bovendien werd nog een hoeveelheid wildhout verkregen door ongeregelde aankappen. De daling van den wildhout-timmerhoutval is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de omstandigheid, dat de woningverbetering voor de pestbestrijding in Kediri in den loop van 1916 gereed kwam. De aankap in de boschdistricten Zuid-Kediri en Besoeki, die beide voor de pestbe strijding in Kediri kapten, bedroeg daardoor slechts ongeveer 1 /» van dien in het vorige jaar. Overigens werd bij bedoelde woningverbete ring meer gebruik gemaakt van wildhout, dat uit Borneo werd inge voerd. De daling van de brandhoutopbrengst staat met die van het timmerhout in verband; behalve in Zuid-Kediri en Besoeki werd echter ook in West- en Midden-Preanger in 1916 minder brandhout gekapt dan in 1915. 4. Dunning der bosschen. De uitgestrektheid der djativerjongingen bedroeg op einde 1916 204 560 H.A., waarvan ± 14 000 H.A. in het verslagjaar werden gedund. 179 tegen 11469 H.A. in 1915. In laatstgenoemd jaar waren de inkomsten uit dezen maatregel ƒ 159 335.— en de uitgaven ƒ76 053. —, dus het saldo ƒ 83 282.— of per H.A. ƒ 7,26.— Voor 1916 kan men deze cijfers voorloopig stellen op ƒ 289 000. — ƒ 119 000 en ƒ 170 000.— of ± ƒ 12.— per H.A. De dunningen brachten dus in 1916 belangrijk meer op dan in 1915. Dit is o.a. een gevolg van de omstandigheid, dat in 1916 de afzet van het dunningshout in hooge mate werd bevorderd door de toename van de vraag naar dit hout ten behoeve van de pestbestrijding. Ook de hooge houtprijzen van 1916 waren oorzaak van de zooveel gunstigere resultaten. 5. Verkoop en vervreemding van hout. De op het einde van 1915 optredende verbetering van de houtmarkt, die in de eerste helft van 1916 groote afmetingen aannam, hield ook gedurende het verder verloop van het verslagjaar aan. De prijzen bereikten ten gevolge van de steeds toenemende vraag naar hout een ongekende hoogte. Het waren wederom de dolken, waarvoor, iri evenredigheid tot de timmerhoutlimieten, de hoogste prijzen werden betaald. Van een verhooging der limietprijzen werd evenwel afgezien, omdat nog geen zekerheid bestond dat de prijsstijging van het hout zou aanhouden. Buitendien hebben bij een zoo willige markt als thans de limieten al zeer weinig invloed, daar ringvorming toch vrijwel niet voorkomt. De opbrengst van het op Java en Madoera door aankap in eigen beheer verkregen djati- en wildhout (dus zonder dunningshout en andere boschnevenvoortbrengselen) bedroeg in 1915 voor het op open bare verkoopingen verkochte hout ƒ 2 879 373.— en voor het onders hands verkochte hout ƒ 980 068.—. De opbrengsten dezer beide ver vreemdingswijzen kunnen voor 1916 voorloopig aangenomen worden op onderscheidenlijk ƒ 4 117 000.— en ƒ 1075 000.—. Stapelplaatsleveringen hadden in 1916 niet plaats. Vermeld dient nog te worden, dat de aanbieding op openbare ver koopingen van groote kavelingen (van 200 — 600 M : '. elk) in het belang van den groothandel, waaromtrent in het vorige verslag nog van weinig gunstig resultaat kon worden gewaagd, in 1916 een groot succes is geweest. Totaal werden 58 van zulke kavelingen op verkoopingen gebracht met een gezamenlijken inhoud van 19 605 M. Geen enkele kaveling werd opgehouden, terwijl de opbrengst gemiddeld 70% boven de limiet bedroeg. In 1917 wordt, zooals oorspronkelijk in de bedoeling lag, deze wijze van verkoop, zij het dan op eenigszins kleinere schaal, voortgezet en voorts een belangrijke hoeveelheid hout aan de markt gebracht in den vorm van inschrijvingen op stapelplaatsleveringen, welke inschrijvingen in 1916 niet konden plaats vinden door den slech ten toestand der houtmarkt. 18 Van Mei. A. W. v a n Onsckn te Buitenzorg, een jonge levende leguaan (Varanus sa l vator, Laur.) van daar. Van den Heer J. C. de Vink, Landen aan de Zuid, Tasikmalaja, een kever (A gest r a t a dehaa n i i. Peren). Van den Heer O. van Oenderen Stort, Oifieier van Ge zondheid te Buitcnzorg, een roofvogel (H alia s t u r intermedius, Gum). Van den Heer ü. Overdijking te Soekaboemi, een valk (Acci pit e r spec), van daar. Van den Heer B. Strasters te Soekawana, Bandoeng, een M y d a u s javanensis, Desm.) van daar. Van den Heer L. Ludo 1 p h, Controleur te Dobo, Aroe eilanden, Res. Amboina, eene collectie vlinders, van daar. Van den Heer 011 en s te Buitenzorg, een levende leguaan (Varanus salvator, Laur.) van daar. Van den Assistent Resident van N. Nieuw Guinea te Manokwarie, een zoogenaamde zwarte paradijsvogel, afkomstig van het stroomgebied van de Wasimirivier, Wandammerbaai. Van den Heer R. A. Kerkhoven te Malabar bij Bandoeng, twee slangen (T rigono c e p h a 1u s pu n i ceu s, Schl.) van daar. Van den Assistent Resident van Buitenzorg, een wilde hond (Cyon javanensis, Desm.) van daar. Van den Controleur van Tjibatoe, een Python reticu I a t u s, Schn., van daar. Van den Heer H. van Bergen, Weltevreden, twee levende slan gen (Lach e sis w agle r i, Boic) afkomstig van Banka. Van den Heer J. J. F. Frans te Kampong Lima 96, Weltevreden, een vleermuis (C eriv o u 1 a pic t a, Pall.), van daar. E. STATION VOOR WAARNEMINGEN OVER DE ZEEFAUNA ("VISSCHERLI-STATION") TE BATAVIA EN ONDER ZOEKINGSVAARTUIG „BRAK". Met verwijzing naar het jaarboek over 1915, kan ditmaal het jaar verslag van het Visscherij-Station zeer kort zijn. Er werd in het afge loopen verslagjaar gestadig doorgewerkt in de richting aangegeven in voornoemd jaarboek. De verschillende aldaar reeds genoemde onder zoekingen betreffende: a. het plankton van de Java-Zee (algemeen overzicht), b. de Chaetognathcn van de Java-Zee (systematisch en biologisch), <". het voedsel van de tendakvisschen van de Java-Zee, d. den groei en voortplantingstijd van de tendakvisschen van de Java- Zee, '-. het voorkomen van locale rassen van de lajang in de Java-Zee, 180 Als gevolg van de door den algemeenen kolennood veroorzaakte sterke stijging der kolenprijzen, was de vraag naar brandhout ten be hoeve van spoor- en tramwegmaatschappijen bijzonder groot, wat bij de verdeeling der leveringen voor 1917 duidelijk uitkwam. In 1916 werden onderhandelingen gevoerd met den dienst der Staatsspoorwegen over de uitvoering van een noodlevering van dwars liggers in 1917, welke levering noodzakelijk was, doordien de S.S. bij zondere behoefte daaraan had. De onderhandelingen hadden tot resultaat, dat aan dien dienst werd toegezegd, dat het Boschwezen in 1917 belangrijke hoeveelheden dwarsliggers (zoo mogelijk 27()()i)i) stuks) zal leveren. De uitvoer van djatitimmerhout, die in 1915 19 914 M l . beliep, be droeg in 1916 15 140 M :! . De verdere achteruitgang is een gevolg van den oorlogstoestand. Door verkoop, verstrekking of kosteloozen afstand kwam in 1916 34 000 M\ en 76 000 S.M. djati-, wild- en durmingshout aan de bevolking ten goede, tot een gezamenlijke waarde van circa ƒ 660 000. —. V. BEWAKING EN BESCHERMING DER BOSSCHEN. De politioneele toestand bleef vrijwel stationair. De houtvesterijen verkeeren in dit opzicht steeds in gunstiger omstandigheden dan de boschdistricten, ten gevolge van het talrijker personeel en het minder extensieve beheer in eerstgenoemde beheerseenheden. Ernstige ziekten en plagen kwamen in 1916 niet voor. De sprink hanenplaag herhaalde zich in het verslagjaar niet. Het is waarschijnlijk te achten, dat de natte weersgesteldheid der beide laatste jaren oorzaak is geweest van het verminderde optreden. De brandbescherming in de djatibosschen ondervond evenals in het vorige jaar, den gunstigen invloed van de vochtige weersgesteldheid. De bergbosschen bleven ook in 1916 grootendeels voor branden gespaard. VI. CAOUTCHOUCAANPLANTINGEN VAN HET BOSCHWEZEN. A. Het caoutchoucbedrijf 0). Het aantal ondernemingen werd niet vermeerderd, zoodat het be drijf uit 12 ondernemingen bleef bestaan. Door bijplanting van 563 H.A. Hevea brasiliensis, afschrijving van O Voor uitvoerige gegevens wordt verwezen naar het afzonderlijk uitgegeven verslag van het Caoutchoucbedryf bh' het Boschwezen. 181 40 H.A. Ficus elastica aanplantingen en eene herziening van de opper vlakte van 20 H.A. door nieuwe opname werd de beplante oppervlakte van het bedrijf gebracht op: 7940 H.A., waarvan 6818 „ Hevea en 1122 „ Ficus. Belangrijke kapitaalsuitgaven waren nog noodig om de onderne mingen verder tot ontwikkeling te brengen en eene zoo voordeelig mogelijke exploitatie voor te gereiden. De opbrengst aan rubber bedroeg 341900 K.G., waarvan 278 400 K.Q. Hevea en 63 500 K.G. Ficus, terwijl verder 63 500 K.G. Citronella olie werd verkregen uit het tegen de grondafspoeling in enkele tuinen tusschengeplante serehgras. In totaal werd naar New-York en de markt te Batavia verzonden 305 400 K.G., waarvan op het einde van het jaar nog 173 000 K.G. in consignatie was. In 1916 werd in Europa en New-York verkocht 93 900 K.G. voor ƒ 300 900.— of ƒ 3,204.— per K.G., tegen ƒ 3,117 in 1915. Te Batavia werd verkocht 86 900 K.G. voor ƒ 287 100.— of ƒ 3,305.— per K.G., tegen ƒ 3,119 in 1915. In het geheel werd dus in het verslagjaar verkocht 180 800 K.G. voor ƒ 588 000.— of ƒ 3.25* per K.G. tegen ƒ 3.11 7 in 1915. Van de Citronella-olie werd in 1916 51300 K.G. te Batavia verkocht voor ƒ 134 300.— of ƒ 2.61" per K. G. tegen ƒ 2.56 7 in 1915. Alle andere ontvangsten bedroegen ƒ3O 300. — zoodat in 1916 de totale baten van het bedrijf ƒ 752 600.— waren of slechts ƒ 90 700 — meer dan in 1915. Dat ondanks de grootere opbrengst aan rubber en de hoogere prijzen in 1916 de inkomsten slechts zoo weinig gestegen zijn, is uitslui tend een gevolg van de door den oorlog ondervonden moeilijkheden met den rubberverkoop, waardoor op het einde van 1916 de voorraad op Java 51 400 K.G. bedroeg en 195 400 K.G. in New-York en Nederland in consignatie was, dus totaal 246 800 K.G. of + 140 400 K.G. meer dan in 1195, toen die hoeveelheid ook reeds abnormaal hoog was. Uit de in 1917 ontvangen verkooprekeningen blijkt, dat die vorraad van 246 800 K.G., een waarde vertegenwoordigde van ruim ƒ 800 000. —, en de meerdere voorraad bovendien op het einde van 1915 een waarde van ruim ƒ 450 000.—. De totale uitgaven van het bedrijf, de directiekosten en de verre kende waarde van door andere beheerseenheden van het Boschwezen aan de ondernemingen verstrekt materiaal inbegrepen, bedroegen ƒ 1 347 400.—, waarvan ƒ 950 700.— kapitaalsuitgaven en ƒ 396 700.— bedrijfskosten. De bedrijfskosten zijn dus in verhouding tot het vorige jaar eenigszins gedaald. 182 B. De overige caoutchoutaan plantingen van het Bosch wezen. De oppervlakte van de caoutchoucaanplantingen, die niet bestemd zijn voor een duurzaam bedrijf, bedroeg op het einde van 1916 2 342 H.A., of 158 H.A. meer dan in 1915 ten gevolge van een juiste opgave van de oppervlakte in enkele beheerseenheden. De opbrengst van rubber bedroeg 20 100 K.Q., waarvan 19 700 K.Q. naar New-York werden verzonden. Te New-York en Amsterdam werden 15 000 K.O. verkocht met een netto opbrengst van ƒ 44 700. — of ƒ 2.97 7 per K.G., tegen ƒ 2.85" in 1915. Op het einde van het jaar waren er nog 17 200 K.O. in voorraad en consignatie, die een waarde vertegenwoordigen van ruim ƒ 50 000.—. De totale uitgaven bedroegen ƒ2l 500. —, zoodat de inkomsten de uitgaven met ƒ23 200.— hebben overtroffen, terwijl bovendien nog voor een waarde van ƒ5O 000. — in voorraad en consignatie is. VII. DIENST VAN HET BOSCHWEZEN IN DE BUITENBEZITTINGEN. Op de Buitenbezittingen waren geplaatst 6 houtvesters en 1 adjunct houtvester der V klasse; 1 houtvester was aan den Inspecteur toege voegd voor kantoor- en andere werkzaamheden. Het in de verschillende dienstkringen aangevangen algemeen onder zoek naar de uitgestrektheid der bosschen is thans reeds op de meeste plaatsen een goed eind gevorderd. De algemeene kennis dier bosschen is daardoor toegenomen en verbeterd. Behalve, dat het al onmiddellijk bij het begin op bepaalde punten moest worden aangevangen, daar, waar bestaande toestanden een spoedige regeling eischten, moest het algemeen onderzoek telkens afgebroken worden voor het plaatselijk onderzoek van binnengekomen aanvragen om beschikking over bos schen en boschterreinen. Sluiting voor aanvragen van nog niet onderzochte streken werd stelselmatig vermeden. Bij de uitgifte van terreinen en bosschen aan bepaalde klassen van ondernemers en bepaalde soorten van bedrijven werd naar eenvormigheid van voorwaarden gestreefd. Waar mogelijk werden die voorwaarden herzienbaar gemaakt. Voor opzetten van bedrijven van bepaalden aard werden bijzondere regelingen getroffen. Zoo werd bij het Qouvernementsbesluit van 17 Maart 1916, No. 7, een exploratiereserve ontworpen. Het algemeene onderzoek had ten gevolge, dat verschillende wet telijke regelingen tot stand kwamen voor de bescherming van bosch gebieden. Daartoe behooren de verklaring tot in stand te houden bosch van het Merapicomplex in Sumatra's Westkust bij Gouvernementsbe- 183 sluit van 7 Januari 1916, No. 2.3, verschillende dergelijke verklaringen bij door den Gouverneur der Oostkust van Sumatra goedgekeurde Zelf bestuursbesluiten, afgekondigd in de Javasche Courant van 28 Juli 1916, No. 60, de ordonnantie tot bescherming van bosschen in Palembang van 10 Juni 1916, opgenomen in Staatsblad No. 420, Zelfbestuursverorde ningen in de Oostkust van Sumatra voor de bescherming van bosschen van verschillende data in het verslagjaar, waarvan de aanvullende zgnd. „boschreserve verordening cultuurgebied" en de „gewestelijke boschreserve verordening" afgekondigd werden in de Javasche Courant van 16 Maart 1917, No. 22. Op het einde van verslagjaar waren verder verschillende reserves in bewerking, terwijl ordonnanties tot bescherming der bosschen in voorbereiding waren. De kennis van de samenstelling en de gesteldheid der bosschen, evenals die van de waarde van de afzonderlijke houtsoorten en andere voortbrengselen, nam eveneens toe. Door het onvoldoend beschikbaar zijn van technisch onderlegd personeel is de toename van die kennis minder snel dan gewenscht is. Het door het personeel van het boschwezen uitgeoefende toezicht of de daarbij geboden hulp op het binnenkomen van de bestaande of nieuw geheven rechten had in het algemeen een zeer gunstigen invloed op de uit de bosschen verkregen inkomsten. Ook dit jaar kon geen merkbare invloed van den oorlogstoestand worden waargenomen op de indiening van de aanvragen voor erfpacht, landbouw en boschconcessies. De winning van boschvoortbrengselen, die in het algemeen in het klein door de inheemsche bevolking geschiedt en welke voortbrengselen door den tusschenhandel worden opgekocht, bleef over het geheel genomen ook in verslagjaar nog veel geringer dan in de jaren voor den oorlog. De Javasche Bosch Exploitatie Maatschappij ging op Zuid-Simaloer krachtig voort met de verder mechanische voorziening van aankap, uitsleep en transport en van de zagerij. Van de plannen tot inrichting van een .mechanisch bedrijf door de Ned.-Ind. Houtaankap Mij., met behulp van de in vorige jaren op Noord-Simaloer verzamelde gegevens omtrent bosch- en terreingesteldheid, werd niets vernomen. Wel werd bekend, dat door laatstgenoemde maatschappij de bezittingen van de Seliman-maatsehappij, die zich op Oost-Borneo gevestigd had, werden overgenomen. Ook in het Palembangsche werden door de N.-I. Houtaankap Maatschappij voorbereidingen getroffen voor de inrichting van een bedrijf. De maatschappij, die te Telok Ajer in de Wester-afdeeling van Borneo fabriekmatig „Cutch" maakt, leverde in 1916 ten gevolge van de gunstige oorlogsprijzen 1 825 000 K.O. op tegen 1 726 000 K.Q. in 1915. Voor de woningverbetering in de peststreken werden belangrijke 184 massa's hout van Borneo naar Java uitgevoerd. Dit hout werd tot nu toe door tusschenpersonen van de bevolking opgekocht en zijn, door onvoldoende toezicht op den aankap, noch de te leveren hoeveelheden, noch de hoedanigheid van het hout, verzekerd. De proefaankap der djatibosschen in het landschap Boeton werd in 1916 voor rekening van het gouvernement voortgezet. Gekapt werd 3108 M 3. tegen 2598 M 3. en 63 S.M. in 1915, 2162 M 3. en 639 S.M. in 1914, 2043 M 3. in 1913, 2201 M 3. in 1912 en 844 M 3 in 1911. De uit gaven zijn voorloopig te stellen op ƒ 180 000. —, waarvan ƒ 160 000. — geregeld terugkeerende kosten. De inkomsten uit den verkoop bedroe gen rond ƒ 216 000. —, (') terwijl nog een restant houtwaarde van ±ƒ 35 000. — op eind 1916 aanwezig was. De globale boschbeschrijving, de grondslag voor de plannen van een voortgezet beheer der djatibosschen, kwam gereed. Verder werd nog een hoeveelheid van 342 M. wildhout gekapt, welke grootendeels naar Makassar verscheept werd; voorts 2421 telefoonpalen van ijzerhout voor den üouvernements Telefoondienst op Java, waarvoor ƒl2 000. — werd geregulariseerd. Op Billiton kwam de afbakening van de mijnterreinen, als bedoeld in de met de Billiton Maatschappij in 1914 gesloten onderhandsche over eenkomst, gereed en werd aan de verdere maatregelen voor de blijvende houtvoorziening dezer Mij. krachtig voortgewerkt. Totaal werd aan retributie ontvangen rond ƒ27 000. —, waarvan alléén voor hout, van wege de Biliton Maatschappij binnen de mijnterreinen gekapt, ± ƒ 17 000.—. Ook van de overige retributiën uit de kapvergunningen volgens Staatsblad 1913, No. 255, komt nog een groot deel op rekening dezer maatschappij. Ook dit jaar kan nog geen volledig overzicht worden gegeven van de inkomsten uit de bosschen in de Buitenbezittingen verkregen. En kele cijfers voor onderdeelen volgen hieronder. In het gewest Oostkust van Sumatra werd aan uitvoerrechten op boschvoortbrengselen, volgens opgaven van de tolkantoren geïnd rond ƒ 39.000.—, uit het klein bedrijf van houtaankap werd verkregen rond ƒ5B 000. —, uit de panglongs op Bengkalis rond ./" 98000. —, uit het vaste recht van houtaankapconcessies rond ƒlB 000.— of totaal rond ƒ 213 000.—. De bosschen van de afdeeling Oostkust van Atjeh leverden volgens globale berekening voor eene waarde van ƒ 727 000. — aan hout en andere boschvoortbrengselen op, waarvan ± ƒ 450 000. — alléén uit de strandbosschen. De inkomsten aan cijns, vast recht en pantjang alas. — zonder de uitvoerrechten op de boschvoortbrengselen, — bedroegen ± ƒ 50 000.—. ( ] ) De inkomsten voor het wildhout zijn hierbij inbegrepen. 185 Van de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo werd volgens de gewestelijke statistiek voor een waarde van ± ƒ 2 500 000.— aan hout alléén ,uitgevoerd. VIII. MEDEDEELINOEN VAN ALOEMEENEN AARD. A. Personeel. Op einde 1916 waren in functie 1 hoofdinspecteur, chef van den Dienst, 6 inspecteurs, waarvan 1 voor de Buitenbezittingen, 1 chef der inrichting (waarnemend) en 4 voor het toezicht op het beheer (waarvan 1 waarnemend), 1 directeur van het caoutchoucbedrijf, 1 chef van het proefstation, 70 houtvesters, waarvan 2 op het hoofdkantoor, 45 bij het beheer op Java en Madoera, 8 bij de inrichting, 7 op de Buitenbezittingen, 2 bij het proefstation, 3 bij het caoutchoucbedrijf en 3 belast met speciale onderzoekingen, 22 aspirant-houtvesters, 4 adjunct-houtvesters der V klasse, 36 hoofdopzieners, 153 opzieners op de oude voorwaarden, 23 leerling-opzieners op de oude voorwaarden, 42 opzieners op de nieuwe voorwaarden, 55 leerling-opzieners op de nieuwe voorwaarden, 4 chef opnemers, 6 opnemers, 25 mantri's-opnemer, 437 mantri's-politie en 690 boschwachters. Met buitenlandsch verlof waren 1 inspecteur, 7 houtvesters, 3 adjunct-houtvesters der 1* klasse en 1 opziener op de oude voorwaarden. Gedurende 1916 kwamen, ten gevolge van de door den oorlogstoe stand veroorzaakte slechte verbinding met het Moederland, slechts twee candidaathoutvesters uit. Na dien zijn de toestanden nog verergerd, en wel zoodanig, dat thans (Mei 1917) overtocht van het Moederland naar Indië en omgekeerd vrijwel is uitgesloten. Wel is waar brengt dit mede, dat ook gedurende eenigen tijd door de in Indië aanwezige ambtenaren geen gebruik zal worden gemaakt van hun recht op verlof naar Nederland, doch daar staat tegenover, dat die ambtenaren, aan wien reeds een buitenlandsch verlof werd verleend en die niet in de mogelijkheid verkeerden, daarvan gebruik te maken, toch hun recht daarop behouden, zoodat bij het voeren van het beheer reeds thans op hunne vervanging moet worden gerekend, hetgeen ten gevolge heeft, dat de beschikbare krachten niet zoo gunstig over de verschillende beheerseenheden kunnen worden verdeeld, als in normale omstandig heden wel het geval zou zijn. De voortgang der werkzaamheden van de Inrichting, waarbij van een groot deel der pas uitgekomen krachten wordt gebruik gemaakt, wordt verder door de huidige omstandigheden uit den. aard der zaak belemmerd. Het totaal aantal hoogere technische ambtenaren bedroeg op het einde van 1916 107 (waarvan 11 met verlof) tegen 109 (waarvan 6 met verlof) op het einde van 1915. Bijgekomen zijn in 1916: 2 candidaat 186 houtvesters (inmiddels tot aspirant-houtvester benoemd); afgegaan zijn in 1916: 2 houtvesters, die tot Wd. Inspecteur werden benoemd, 1 hout vester, die werd gepensionneerd en 1 adjunct-houtvester der I* klasse, die wegens ziekte werd ontslagen. Gedurende 1916 werd nog van de diensten van 3 Duitsche vakkun digen gebruik gemaakt; twee waren op het einde van 1916 onderschei denlijk werkzaam als beheerder van de houtvesterijen Soeloer en Zuid- Kradenan en als beheerder van de boschdistricten Banjoemas en Bagelen, terwijl een aan den houtvester van Besoeki was toegevoegd voor speciale werkzaamheden. Deze maken geen deel uit van het hierboven opgegeven aantal houtvesters ad 70.—. B. Dienstorganisatie. Aan het in het vorige verslag reeds vermelde, bij dienstvoorschrift van den Hoofdinspecteur van 7 April 1915, No. 1730/ H.1., ingevoerde systeem van zoogenaamde gedrukte dienstvoorschriften, werd in 1916 verdere uitbreiding gegeven, zoodat op het eind van 1916 een 8-tal daar van voor het gebruik gereed was. Bij Qouvernementsbesluit van 29 December 1915, No. 62, werd de houtvesterij Merah afgescheiden van de boschdistricten Rembang en Kedewan en het boschdistrict Rembang opgeheven (Staatsblad 1915 No. 742). Bij Qouvernementsbesluit van 21 Januari 1916 No. 19 werd de hout vesterij Doplang afgescheiden van het boschdistrict Noord-Randoe blatoeng. (Staatsblad 1916, No. 56.) Bij Qouvernementsbesluit van 15 Juni 1916, No. 25, werd de hout vesterij Monggot afgescheiden van het boschdistrict Qrobogan. (Staats blad 1916, No. 429.) Bij Qouvernementsbesluit van 19 Juli 1916 No. 32, werd de hout vesterij Koendoeran afgescheiden van het boschdistrict Todanan. (Staatsblad 1916, No. 505.) Bij Qouvernementsbesluit van 21 Augustus 1916, No. 48, werd de houtvesterij Bekoetoek afgescheiden van het boschdistrict Noord- Randoeblatoeng. (Staatsblad 1916 No. 557.) C. Proefstation. Gedurende het verslagjaar waren aan het proefstation verbonden: a. aan technisch personeel: 1 chef gedurende 12 maanden; 3 houtvesters, onderscheidenlijk gedurende 1, 7 en 12 maanden; 6 aspirant-houtvesters, onderscheidenlijk gedurende 11%, 10 1 .-. 10 7, 4Vi en 4 1 /2 maanden; 187 b. aan hulppersoneel: 2 opzieners, ieder gedurende 12 en een leerling-opziener gedurende 4 maanden; e. aan kantoorpersoneel: 1 commies, 1 schrijver, 1 fotograaf-teekenaar en 1 oppasser, ieder gedurende 12 maanden. Deze personeelssterkte bleef wederom beneden die waarop bij de begrooting gerekend was; zij was geheel ontoereikend voor het voldoen aan de aan het proefstation te stellen en daadwerkelijk gestelde eisenen. Ter hulpverleening bij de bewerking van materiaal voor een op verzoek der boschinrichting ingesteld onderzoek, werkte nog een aspirant-houtvester der inrichtingsbrigade gedurende drie maanden bij het proefstation. Het voorstel werd gedaan over te gaan tot de aanstelling van een technoloog, waarop reeds bij de begrootingen van 1915 en 1916 pro memorie werd gerekend. Hoewel op dit voorstel gunstig beschikt werd, kon in 1916 nog geen functionaris aangewezen worden. Bij Qouvernements-besluit van 3 Januari 1916, No. 24, werd be paald, dat aan de instelling vakkundig personeel verbonden zou kunnen worden tot een bij de begrooting toegestaan aantal, waardoor het telkens opnieuw vaststellen van de personeelssterkte bij Qouvernementsbesluit. als tevoren geschiedde, overbodig werd. De instelling bleef zeer onvoldoende gehuisvest in een ingehuurde particuliere woning. Voorstellen om over te gaan tot het oprichten van een eigen gebouw vonden in beginsel instemming. Verdere stappen zullen echter eerst gedaan kunnen worden, indien besloten is in zake een als wenschelijk overwogen overbrenging van het proefstation naar Bandoeng. Gedurende het verslagjaar bleven of kwamen de volgende onder zoekingen en vraagstukken in behandeling: 1. opbrengst- en dunniugsonderzoek, 2. verjongingsvraagstuk, 3. boschbeschermingsvraagstuk, 4. houtonderzoek, 5. looibastvraagstuk, 6. grondonderzoek, 7. aanplant van exoten, 8. systematisch-botanisch onderzoek, 9. onderzoek naar bliksemschade en 10. verzameling van gegevens omtrent bloei, het al of niet verdra gen van schaduw en brand enz. Voor eenige dezer vraagstukken werd van beheerszijde veel mede werking ondervonden, terwijl ook vaak het initiatief tot onderzoek door de beheerders genomen werd. 188 Weder mocht het proefstation de gewaardeerde medewerking en voorlichting verwerven van eenige andere Buitenzorgsche instellingen, met name van het Geologisch laboratorium, het Agricultuurchemisch laboratorium, het Herbarium en Museum voor systematische botanie en het Instituut voor plantenziekten en cultures. Aan het Qeologisch laboratorium bleef voor het boschgrondonderzoek een tijdelijke kracht van het proefstation werkzaam. Nog werd medewerking ondervonden van den Topografischen dienst en van den dienst der Staatsspoorwegen. Waar hiertoe gelegenheid bestond werd de ondervonden medewer king gereciproceerd. Het aantal door de instelling op verschillend gebied uitgebrachte adviezen nam toe. Medegewerkt werd aan de Bodem- en Boschbouw congressen in het verslagjaar te Djocja gehouden. Aan den Nederlandschen Qeoloog J. van Baren werd ten behoeve van diens studiereis voorlichting en hulp verleend. Betrekkingen met verschillende buitenlandsche verwante instel lingen werden aangeknoopt of onderhouden. De inventaris aan instrumenten, werktuigen, boeken, kaarten en meubilair werd wederom naar behoefte uitgebreid. Aan de gebouwen inventaris werden toegevoegd een houtloods en twee woningen voor beambten. De uitgaven voor het proefstation bedroegen in 1915 ƒ 57 382.— en kunnen voor 1916 worden gesteld op rond ƒ 78 000.—. D. Financieele resultaten. In 1915 bedroegen de netto inkomsten van het Boschwezen ƒ 1 892 049.—. Voor den dienst op Java en Madoera was het voordeelig overschot ƒ 2 328 811.— en voor de Buitenbezittingen ƒ 23 489.-, terwijl de nadeelige verschillen van het caoutchoucbedrijf en het proef station onderscheidenlijk ƒ 402 869.— en ƒ 57 382.— bedroegen. De overschotten over 1916 zijn als volgt: Oeheele dienst van het Boschwezen + ƒ 2 221 000.—(') en wel te splitsen in: Dienst op Java en Madoera + „ 2 929 000.— Dienst op de Buitenbezittingen + „ 35 000 — Caoutchoucbedrijf — „ 595 000.— Proefstation — „ 78 000 — (') Door de vervroegde verschijning van het jaarboek is het niet meer mogelijk de reeds geheel vastgestelde cijfers te geven. Er worden daarom voor het jaar vooraf gaande aan het verslagjaar de juiste uitkomsten vermeld en voor het verslagjaar zelf de voorloopig vastgestelde cijfers. Dit geldt ook voor de verschillende andere bedragen > hiervoren opgenomen. 189 Het saldo van den dienst op Java en Madoera is derhalve ten op zichte van dat over 1915 toegenomen met rond ƒ 600 000. —, hetgeen hoofdzakelijk te danken is aan de hooge houtprijzen. Het voor de Buitenbezittingen vermelde cijfer is nog zeer voor loopig, daar alle inkomsten bij het afsluiten van dit verslag nog niet bekend waren. De steeds stijgende uitgaven, waartegenover geen directe inkomsten staan, hebben een gelijdelijken achteruitgang van dit saldo ten gevolge. Ten aanzien van de daling van het saldo van het caoutchoucbedrijf moge worden opgemerkt, dat deze voornamelijk is te wijten aan den oorlogstoestand, ten gevolge waarvan op het eind van het jaar aanmer kelijke onverkochte voorraden aanwezig waren. Er wordt hierbij aan geteekend, dat bij de berekening van dit overschot niet van een com mercieele basis werd uitgegaan en alle kapitaalsuitgaven als uitgaven ineens zijn beschouwd. De Hoofdinspecteur, Chef van den Dienst van het Boschwezen, A. F. WEHLBURQ. 19 /. de Bataviasche marktvisschen (populair geïllustreerd, biologisch en systematisch), konden dit jaar nog geen van allen afgesloten worden, naderen echter thans hunne voorloopige beëindiging. Bovendien worden van af Juli 1916 zoo mogelijk twee of éénmaal per maand plankton en hydrographische gegevens verzameld op een bepaald dicht bij Batavia gelegen punt in de Java-Zee nl. op 5° 40' Z. Br. — 106° '50' O. L. van Gr., een en ander om het varieeren in de verschillende jaargetijden van de samenstelling van het plankton te kunnen nagaan. Voor zoover de beschikbare tijd zulks toeliet werden voorts nog en kele gegevens verzameld betreffende de biologie van de empangs. Het dagboek van den Pasar-lkan te Batavia werd bijgehouden, zoo als in de voorgaande jaarboeken werd aangegeven. Hetzelfde geldt voor de gegevens betreffende in de inzoutingsloodsen ingebrachte visch soorten. Gedurende het verslagjaar werden nog twee termijnvaarten verricht voor het oceanographische onderzoek van de Java Zee, en wel in Februari en Mei. De termijnvaart van Februari werd meegemaakt door den adjunct afdeelingschef bij het Visscherij Station voor het verzamelen van plank tonmonsters. De in September van het vorige verslagjaar begonnen tochten voor het onderzoek der tendak-vischgronden, werden dit jaar geregeld voort gezet en beëindigd met een laatste tocht in October van het verslagjaar. Deze tochten, welke plaats hadden: l c . in het einde van Maart en het begin van April, 2 e . in Juni, 3 e . in Augustus en 4"- in October, werden alle meegemaakt door den adjunct-afdeelingschef voornoemd. Op deze tochten werden niet alleen een zeer groot aantal visch metingen verricht, maaginhouden e. a. materiaal betreffende de tendak visschen verzameld, ook werden, waar het schip telkens 24 uur op een bepaalde vischgrond stil lag, gedurende die 24 uur vele gegevens betref fende de hydrographie en het plankton van die vischgronden bijeen gebracht. Ook werden een aantal bodemmonsters van de Java Zee verzameld, die ter bewerking opgezonden werden aan den chef van het geologisch laboratorium te Buitenzorg. Voorts werden nog enkele korte tochten gemaakt, om te visschen met het pajangnet. In Januari van het verslagjaar werd een tocht gemaakt naar Bagan Api Api met den chef van de Afdeeling Visscherij van het Departement 191 in de residentie Semarang te: Kendal, Ambarawa, Salatiga, Deinak, Japara, Koedoes, Pati, Djoeana en Foerwodadi; in de residentie Rembang te: Rembang, Djatirogo, Toeban, Bodjo negoro, Padangan, Panolan en^Blora; in de residentie Pasoeroean te: Toeren, Malang, Batoe, Toempang, Singosari, Poerwodadi, Pasrepan, Pasoeroean, Bangil en Probolinggo; in de residentie Besoeki te: Banjoewangi, Panaroekan, Besoeki, Bondowoso en Djember; in de residentie Madoera te: Soemenep en Pamekasan; in de residentie Banjoemas te: Madjenang, Banjoemas, Bandjarne gara, Poerbolinggo en Poerwokerto; in de residentie Kedoe te: Keboemen, Poerworedjo, Magelang en Wonosobo; in de residentie Madioen te: Patjitan, Ponorogo, Madioen en Ngawi; in de residentie Tapanoeli te: Natal, Sibolga, Taroetoeng en Padang- Sidimpoean; in de residentie Lampongsche districten te: Menggaia en Koto- Agoeng; in de residentie Benkoelen te: Benkoelen, Lebong-Donok, Kepahiang, Kepahiang, Bantal, Mokko-Mokko, Talo, Manna, Bintoehan en Kroé; in de residentie Palembang te: Tebingtinggi, Lahat, Moearaenim en Palembang; in de residentie Djambi te: Djainbi; in het Gouvernement Oostkust van Sumatra te: Medan, Tandjoeng poera, Tebingtinggi, Tandjoeng balai en Bengkalis; in het Gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden te: Tapa-Tocan. Meulaboh, Poelö-Raja, Oelèë-Lheuë, Koeta-Radja, Sabang, Segli, Llio- Seumawè, Idi, Langsa en Kwala-Simpang; in de residentie Banka en Onderhoorigheden te: Soengaiselan, Koba, Toboali en Muntok; in de assistent-residentie Biiiiton te Tandjoengpandan; in de residentie Westerafdeeling van Borneo te: Pontianak, Sing kawang en Sambas; in de residentie Zuider- en Oosteraideeling van Borneo te Samarinda; in de residentie Amboina te: Amboina; in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden te: Bontham, Aloë, Takalar, Pangkadjene, Maros, Saleier en Balangnipa. In afwijking van de betreffende besluiten hadden geene zittingen voor den herijk plaats: in de residentie Preanger-Regentschappen te: Soekaboemi. Bo djonglopang, Pagelaran en Tjiandjoer; in de residentie Soerabaja te: Sidajoe, Grisee en Modjokerto; in de residentie Kediri te: Ngandjoek, Kediri, Toeloengagoeng, Trenggalek en Blitar; 192 in de residentie Pasoeroean te: Kepandjen; in de residentie Madoera te Sampang en Bangkalan; in de residentie Bali en Lombok te: Laboeharihadji, Ampenan, Den Pasar en Pabean-Singaradja; in de residentie Banjoemas te: Tjilatjap en Bandjarkroja; in de residentie Madioen te: Magetan; in de residentie Soerakarta te: Soerakarta; in de residentie Djokjakarta te: Djokjakarta; in de residentie Sumatra's Westkust te: Padang, Loeboeksikaping en Padang (voor de bovenlanden); in de residentie Tapanoeli te: Tanah-Batoe; in de residentie Lampongsche districten te: Telokbetong; in de residentie Benkoelen te: Lais; in de residentie Palembang te: Moearodoeo en Pager-Alam; in het Gouvernement Oostkust van Sumatra te: Belawan-Deli; in het Gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden te: Singkel en Sinabang; in de residentie Banka en Onderhoorigheden te: Djeboes, Blinjoe, Soengailiat, Batoeroesa en Pangkalpinang; in de residentie Riouw en Onderhoorigheden te: Tandjoengpinang en Rengat; in de residentie Westerafdeeling van Borneo te: Sintang; in de residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo te: Banujer masin, Pangkalan-Boen en Tanahgrogot; in de residentie Menado te: Gorontalo, Taroena, Liroeng, Menado, Amoerang, Paleleh, Donggala en Kwandang; in de residentie Ternate en Onderhoorigheden te: Ternate; in de residentie Amboina te: Dobo; in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden te: Boeloe koemba en Makasser; in de residentie Timor en Onderhoorigheden te: Koepang en Atapoepoe; In het afgeloopen jaar werd eene nieuwe zitting voor den herijk ingesteld te Manokoeari en werd in verband hiermede een nieuw zit tingsplan ontworpen en vastgesteld voor liet 18 e ijkdistrict, omvattende de residenties Ternate en Onderhoorigheden en Amboina. 193 Het aantal voorwerpen dat jaarlijks door particulieren aan het IJk kantoor te Batavia ten herijk wordt aangeboden vermindert sterk. Als eenige reden hiervoor is aan te geven dat de herijk niet verplichtend is gesteld, waardoor gebruikers van maten, gewichten en datjins, zeer ten nadeele hunner afnemers, hoe langer hoe minder gebruik maken van de gelegenheid die voorwerpen aan het toezicht van het IJkwezen te onderwerpen. Onderstaande graphische voorstelling geeft een beeld van die ver mindering van het aantal aan het IJkkantoor te Batavia door particu lieren ter herijk aangeboden voorwerpen gedurende de jaren 1906 t/m 1916: TEN IJK EN HERIJK WERDEN IN 1916 AANGEBODEN: Jaarboek. 13 194 De 18 stellen verificatie-werktuigen, die circuleeren in de ijkdistric ten 2 t/m 19, werden met uitzondering van die belioorende tot liet se, 6e, Be, 16e en 17e district in het afgeloopen jaar door de inspecteerende ambtenaren van het IJkwezen geverifieerd en wederom verzonden naar de verschillende ijkdistricten. Van de verbodsbepaling in artikel 4 van Staatsblad 1907 No. 506 werd één overtreding geconstateerd en hiervan proces-verbaal opge maakt; voorts werden vijf vervalschingcn van een ijkmerk ontdekt, waarvan eveneens processen-verbaal werden opgemaakt. Afgegeven werden 82 verklaringen als bedoeld in de artikelen en 64 van Staatsblad 1907 No. 507. Zoowel aan Gouvernements-instellingen als aan particulieren werd in het afgeloopen jaar wederom meermalen voorlichting gegeven. Her haaldelijk werd door belanghebbenden raad ingewonnen omtrent de soort, de duurzaamheid en de weegeigenschappen van aan te schaffen bascules, hetgeen verklaring vindt in het feit, dat deze weegwerktuigen niet aan den ijk en herijk zijn onderworpen. Jammer genoeg bleek daarbij wederom dat meerdere importeurs dier bascules de voorkeur geven aan een goedkoop boven een deugdelijk maaksel. Zoo worden de uitmuntende bascules van Nederlandsch fabrikaat, zooals b.v. ten behoeve van den dienst der Staatsspoorwegen en der In- en Uitvoer rechten en Accijnzen uit Nederland worden uitgezonden, bascules, die wat betreft weegeigenschappen, duurzaamheid en afwerking verre uit blinken boven die van ander buitenlandsch maaksel, hier te lande ten 195 behoeve van particulieren nagenoeg niet ingevoerd omdat deze weeg werktuigen uit den aard der zaak bij den aankoop duurder moeten zijn. Toch zijn deze bascules, rok door hun eenvoudigen bouw en dienten gevolge geringe kans op storingen in hunne werking, uitermate geschikt voor het gebruik in deze gewesten, waar op de meeste plaatsen de gelegenheid tot grondige reparatie ontbreekt. De Inspecteur van het Uwezen, R. ZWIER. 197 Goenoeng Mas. Sedep. Tjiliwoeng. Halimoeii. Selecta. Tjimenteng. Kertasarie. Sinagar. Tjinjiroean. Malabar. Soeka Ati. Tjipatat (Bolang). Malangbong (Salatiga). Soemadra. Tjipongpok. Malingoet-Soewarna. Sperata. Tjisadea. Moendjoel. Taloen. Tjisaroeni. Njalindoeng. Tanara. Tjiseureuh. Pamegatan. Tjempaka Moelia. Tjisoedjen. Panjairan. Tjiapoes. Tjitamboer. Panoembangan. Tjiater-Domas. Wanasoeka. Waspada. Werkzaamheden van den Directeur. Door eene lang durige ziekte werden de wetenschappelijke onderzoekingen van onder geteekende tijdelijk onderbroken; eene groote hoeveelheid administratief werk bleef daardoor liggen dat na herstel in de eerste plaats afgedaan moest worden; deze administratieve werkzaamheden vermeerderen steeds en nemen elk jaar meer en meer van onzen tijd in beslag; terwijl wij n.l. in 1913 niet meer dan 500 brieven geschreven hebben, hebben wij in het afgeloopen jaar duim 1100 adviezen en brieven verzonden, behalve een aantal brieven rechtstreeks door den Heer Leefmans omtrent het Helopeltis-vraagstuk geschreven. De zaadcontröle-dienst vond op de gewone manier plaats; wij hebben eene regeling kunnen vinden om het daardoor veroorzaakte tijdverlies tot een minimum te reduceeren. De controle heeft geen aan leiding gegeven tot moeilijkheden, en wij hebben ook dit jaar kunnen constateeren, dat de hoedanigheid van de ingevoerde theezaden in de meeste gevallen zeer bevredigend is geweest. Geregeld ontvangen wijde theezaadcontröle-staten van Medan; het op Sumatra's O.K. ingevoerde theezaad wordt nu door het personeel van het Algemeen Proefstation van de A.V.R.O.S (Directeur Dr. A. A. L. Rutg er s) gecontroleerd. De controle van het Br.-Indische thee zaad heeft officieel plaats, terwijl het Java-zaad op officieuse wijze onderzocht wordt; de vraag doet zich nu echter voor of het niet noodig is het van Java afkomstig zaad ook aan een verplichte controle te onderwerpen. De bemestingsproeven werden op talrijke proefvelden voortgezet en de resultaten ervan zullen in de Mededeelingen van het Proefstation spoedig gepubliceerd worden; zoo ook eene Mededeeling over groene bemesting, welke voor de verhandelingen van het Bodem-Congres ge schreven werd. De resultaten van de bemestingsproeven kunnen, in het algemeen gesproken, gunstig genoemd worden, hoewel definitieve conclusies nog 198 niet getrokken kunnen worden; bij meerjarige gewassen moeten ook de bemestingsproeven verscheidene jaren voortgezet worden, vóórdat zij beslissende gegevens kunnen verschaffen. Talrijke groene bemesters werden in studie genomen, o.a. Leucaena glauca, Albizzia moluccana, Acacia decurrens, enz.; de invloed der Leguminosen op den toestand der theetuinen was in alle gevallen zeer gunstig. Verschillende Desmodium- en Acacia-soorten, Sesbania aegyp tiaca, enz., werden op kleine schaal in theetuinen geplant; wanneer zij bevredigend blijken te zijn, zullen zij op grootere schaal toegepast worden. Wij hebben nog voor de verhandelingen van het Bodem-Congres het onderwerp ontginning en onderhoud van theetuinen behandeld. Onze aandacht bleef op het fermentatie-vraagstuk gevestigd; proe ven werden niet alleen door ons genomen, maar ook op de onderneming Malabar, en wij hopen, weliswaar zeer langzaam, tot de oplossing van deze ingewikkelde kwestie te naderen. Twee Mededeelingen werden over dit onderwerp gepubliceerd. Uit de fabrieks- en laboratoriumproeven scheen hoe langer hoe meer te blijken, dat microörganismen geen directe rol bij de theefer mentatie spelen; het vraagstuk is echter lang nog niet opgelost en nieuwe proeven moeten genomen worden met reincultures van micro organismen en met enzymen om te trachten te bepalen, welke functies zij in de biologie van de thee vervullen. De leiding der selectie-proeven op Tjinjiroean bleef tot de terug komst van Dr. Cohen Stuart in handen van ondergeteekende; verdere details zullen daaromtrent binnenkort in eene publicatie meege deeld worden. Dank zij de vriendelijke hulp van Dr. Kerbo sc h, Directeur van de Qouvernements-Kina Onderneming, hebben wij tijdelijk een huis op de Afdeeling Lemah Qoenting kunnen krijgen, dat wij in gericht hebben en waar ons personeel voor langdurige verblijven kan wonen en werken. De voortzetting der selectie-proeven op grootere schaal (beplanten van pluktuinen met verschillende typen) is nog niet tot stand kunnen komen; wij hopen, dat ook deze kwestie in het volgend jaar eene op lossing zal vinden. Onze kleine proeftuinen in den Cultuurtuin werden door de Middel bare Landbouwschool overgenomen en alle werkzaamheden door het personeel van deze school verricht, zoodat wij daarvoor geen onkosten meer hebben; wij kunnen echter in deze tuinen allerlei proeven onder onze leiding laten nemen. Anderzijds geven wij eene maandelijksche toelage aan het met onze proeven in de zaadtuinen van Tjinjiroean belast personeel, teneinde proeven te kunnen nemen meer speciaal in het belang van het Theeproefstation. Op deze wijze kan een meer nauwkeurige controle uitgeoefend worden; daardoor ook kunnen wij 199 beschikken over den oogst van den oudsten proeftuin, waarvan wij de zaden voor speciale proeven gebruiken. Het jaar was betrekkelijk gunstig wat de ziekten en plagen betreft, alleen Helopeltis (in de meeste gevallen door „Red Rust" gevolgd en verergerd) heeft op sommige ondernemingen ernstige schade berokkend; op de December vergadering van de Soekaboemische Landbouw Ver eeniging werd nog het een en ander meegedeeld over deze plaag. Een betrekkelijk ernstig geval van gele mijt (Tarsonymus translu cens) werd voor het eerst op eene onderneming in de buurt van Buitenzorg waargenomen; plantjes door aaltjes aangetast en waarvan de wortels op zeer eigenaardige wijze misvormd waren, werden door de onderneming Malabar ter onderzoek opgezonden. Op de September-vergadering van de S.L.V. werd het een en ander meegedeeld over een voor het eerst waargenomen ziekte, door een fungus veroorzaakt, welke zich op den wortelkraag van de heesters ontwikkelt; het geval werd onder den naam van wortelkraag-ziekte aangeduid. Deze ziekte is gemakkelijk te onderscheiden van de gewone wortelziekte; het eigenaardige is, dat slechts een gedeelte van de tak ken der aangetaste heesters afsterft. Deze ziekte wordt door het Theeproefstation in details bestudeerd. Andere ernstige gevallen werden niet gerapporteerd. Wortelziek ten, luizen, rupsen kwamen hier en daar sporadisch voor zonder echter van zeer groote beteekenis te zijn. Dank zij den betrekkelijk natten Oostmoesson hebben Brevipalpus obovatus (oranje mijt), Phytoptus carinatus (purper mijt) en andere mijten dit jaar weinig schade berok kend. Onze aandacht werd in de eerste plaats gevestigd op het optreden van Cephaleuros virescens en andere plantaardige parasieten, o.a. Pestalozzia Palmarum, welze zich op door primaire oorzaken verzwakte theeplanten ontwikkelen en de schade ernstiger maken. De factoren, die het verspreiden van deze parasieten in de hand werken, zijn, hetzij bodem en klimaatsomstandigheden (afgespoelde hellingen, uitgeputte gronden, overvloedige vochtigheid en hoofdzakelijk aanhoudende win den,) hetzij aanvallen van primaire parasieten: Oranje mijt en vooral Helopeltis. Wij hebben in verslagjaar getracht de planten van de aan getaste perceelen krachtiger te maken door het planten van groene bemesters en in sommige gevallen werd de toestand der tuinen daardoor in hooge mate verbeterd. De aandacht van het Theeproefstation bleet op de theezaadvlieg (Adrama) gevestigd, die op talrijke ondernemen waargenomen werd. De planters werden herhaaldelijk dringend verzocht ernstige maatre gelen tegen deze plaag te nemen. Wij hebben in den loop van het jaar proeven over de physiologie van de thee in gang gezet, n.l. om te beginnen met de eerste stadia van 2 uitbreiding door het in dienst stellen van een nieuwen assistent, een Europeesch verzamelaar en een assistent-conservator. In verband niet de omstandigheden werd de conservator C. R. W. K. van Alderwerelt van Rosenburgh tijdelijk belast met de waarneming der betrekking van assistent, terwijl de amanuensis, Mevrouw M. Lan g, tijdelijk aangesteld werd tot conservatrice en Mevrouw F. F. N. T e r 1a a k, geb. Ye c n st ra, particulier, eveneens tijdelijk tot assistent-conservatrice. Tot Europeesch verzamelaar werd benoemd de heer H. A. B. Biinnemeyer, particulier te Amsterdam. Door een samenloop van omstandigheden kon genoemde heer eerst in het laatst van December zijn dienst aanvaarden. Het is een verblijdend feit, dat eindelijk de eerste stap gedaan is in een richting, waardoor een meer systema tisch onderzoek der flora van den Archipel mogelijk zal worden. De bewerking der door Miss L. S. O i bb s op het Arfak-gebergte verzamelde Orchidaceae, Ericaceae en Epacridaceae werd beëindigd en het manuscript naar Engeland gezonden. Voor een werk, dat in aansluiting met de door Dr. C. B. R o b i n s o n op Ambon bijeengebrachte verzamelingen te Manila op touw gezet is, werd een nieuwe bewerking der Orchidaceae van Ru m ph i u s' „Herbarium Amboinense" geleverd. Een kleine 3000 planten werden voorloopig gedetermineerd, waar onder ongeveer 1200, jammer genoeg voor een aanmerkelijk deel steriel, voor het Museum voor Economische Botanie. De assistent Dr. I. B o I d in g h hield zich in het verslagjaar voor namelijk bezig met het samenstellen van een „Zakflora voor de land bouwstreken op Java", welk werkje, uitgegeven door het Nederlandsch- Indisch Landbouw Syndicaat, bij gelegenheid van het in October te Djokjakarta gehouden Bodemcongres het licht zag. In verband met dit werk werden twee dienstreizen ondernomen. Ook verscheen voor eigen gebruik de reeds in het vorige verslag genoemde „Tuinlijst der planten, gekweekt in 's Lands Plantentuin te Buitenzorg", bevattende niet alleen de namen der levende, doch ook van vele reeds afgestorven planten, volgens de vakken gerangschikt. Om eindelijk weer eens te geraken tot een bruikbaren catalogus van den Botanischen Tuin werd een regeling getroffen, waarbij dit werk in hoofdzaak aan Dr. Bold in g h werd opgedragen, zonder echter anderen van medewerking er aan uit te sluiten. De bedoeling is den catalogus systematisch af te werken en in gedeelten te doen verschijnen, met eenige wijzigingen, doch in denzelfden geest als de door Dr. Boer Ia g c begonnen uitgave. Later zal er dan met de noodige aanvullingen en verbeteringen één geheel van gemaakt kunnen worden. Voor dat doel moest het inzamelen in den Botanischen Tuin, behalve 20 van Landbouw, Nijverheid en Handel en een ambtenaar voor Chineesche Zaken, voor een onderzoek inzake economische visscherijaangelegen heden. Gedurende de maanden Maart en September was het onderzoe kingsvaartuig te Tandjong Friok in reparatie. Den 31 ste " December van het verslagjaar nam de gezaghebber K. M. van Weel het bevel over het onderzoekingsvaartuig „Brak" van zijn ambtgenoot P. C. van Koesveld over. F. PHARMACOLOOISCH LABORATORIUM. De chef dezer afdeeling, Dr. Boors in a, werd gedurende het ver slagjaar zoo goed als geheel in beslag genomen door zijn bezigheden als Directeur der Middelbare Landbouwschool, waardoor van onderzoekin gen van eenigen omvang geen sprake kon zijn. Behalve het afdoen van de correspondentie en het onderhoud en de aanvulling der verzamelin gen, bepaalden de werkzaamheden zich tot eenige voorloopige onder zoekingen, die later, naar gehoopt wordt, zullen worden voortgezet. Hier zij slechts gewag gemaakt van eenige proeven omtrent de wer king van verschillende vergiften op Bla 11 id a e (Kakkerlakken); ook deze werden niet tot een einde gebracht. Van de vluchtige stoffen, die beproefd werden, scheen naphtaline het meest giftig te zijn. Opmerke lijk is het groote weerstandsvermogen van deze dieren tegen formalde hyde: in een glazen doos, die een groote hoeveelheid poeder van formol tablctten, in filtreerpapier verpakt, bevatte, bleven verscheidene exem plaren dagen achtereen levend, terwijl naphtaline, op dezelfde wijze aan gewend, alle exemplaren binnen 24 uur doodde. Van het in 1913, ter gelegenheid van het ll de Internationale Congres voor Pharmacie verschenen werkje „Aanteekeningen over üostersche Geneesmiddelen op Java" werd een Engelsche vertaling bezorgd, met de bedoeling, die eerlang in het licht te geven. Er bestaat gegronde hoop, dat de onderzoekingen op pharmacolo gisch gebied in een volgend jaar weder geregeld zullen plaats hebben. De Directeur van 's Lands Plantentuin, J. C. KÜNINGSBERüER. 200 de ontwikkeling van de plant, over de kieming van het zaad (invloed van licht en warmte op de jonge plantjes, optimale vochtigheidsgraad, invloed van de physische en chemische samenstelling van den bodem op het zaad, kieming in kunstmatige voedingsbodems van bekende samenstelling, enz.). Verder werden nog proeven begonnen over de ontsmetting van den grond, grond-bewerking, pluk, enz.; deze proeven zijn nog niet zoover, dat de resultaten ervan meegedeeld kunnen worden. Als Adviseur van de Theecultuur is ondergeteekende in de gelegen heid geweest eenige reizen te ondernemen en adviezen te geven in het belang van de bevolkingstuinen. Van de planters hebben wij dit jaar weer de meest aangename medewerking genoten; wij hebben ons herhaaldelijk tot hen gericht voor het verkrijgen van materiaal en van gegevens, en voor het nemen van proeven in de tuinen of in de fabrieken; telkens werden wij op de meest welwillende wijze geholpen. Ook met onze collega's van het Depar tement van Landbouw en van de andere Proefstations zijn wij in zeer aangename en nuttige verhouding gebleven. Wij hebben aan de 5° Vergadering van het Technisch personeel en aan het Bodem-Congres deelgenomen. Dr. O. D. Hope van Calcutta heeft in een uitgebreid verslag de waarnemingen gepubliceerd, die hij gedurende zijne reis door Java en Sumatra gedaan heeft; bij gelegenheid zullen wij de opinie van den Heer Hope over de verschillende werkzaamheden ter kennis der planters brengen. De Thee-Expert heeft ons herhaaldelijk geholpen met het beoor deelen van talrijke theemonsters, verkregen bij fabrieksproeven; voor zijne vriendelijke medewerking en zijne interessante adviezen betuigen wij hem hier onzen besten dank. De werkzaamheden van het Bestuur van het Theecongres met Tentoonstelling beginnen een vasteren vorm aan te nemen; in November werd het Hoofd-Comité door Z.E. den Gouverneur-Generaal geïnstal leerd; de Congres- en Tentoonstellings-commissies hebben vergaderd en het werk, waaraan het personeel van het Theeproefstation een actief deel zal moeten nemen, onder Sub-commissies verdeeld. De meeste van deze Sub-commissies hebben reeds hare werkplannen vastgesteld. Eene formeele verandering trad in den laatsten tijd op wat de inrichting van het Theeproefstation betreft: tot nu toe was liet Proef station eene instelling van de Soekaboemische Landbouw-Vereeniging. welke verhouding in sommige opzichten bezwaarlijk was; nu heelt zich eene Vereeniging „Algemeen Proefstation voor Thee te Buitenzorg" opgericht, die zich voorstelt het instand houden van het Theeproefstation. Het Theeproefstation zelf blijft eene Afdeeling van het Departement van Landbouw, N. & H. De oprichtings-vergadcring vond den 17den Octo 201 ber plaats en de reglementaire Bestuurs-vergadering, door den Directeur van Landbouw, N. & H. bijgewoond, werd 19 December 1916 ge houden. De toestand van den Proeftuin op Pasir Saronggé is zeer bevredi gend geweest; de hoeveelheid product nam in sterke mate toe en de aanplant bleef gezond. Werkzaamheden van den Scheikundige. In het af geloopen jaar heeft Dr. Deuss zijne onderzoekingen der bestand deelen van het theeblad voortgezet. Meer speciaal werd de aetherische olie onderzocht en hierover zal binnenkort eenc publicatie verschijnen. Ook de looistof bleef in studie, terwijl getracht werd het glycosied af te scheiden, wat echter niet gelukte. Nieuwe gegevens duiden op andere uitkomsten wat betreft het glycosied, maar hierover kan nog niets naders worden meegedeeld. Naast de theezaad-olie, die nog zal verwerkt worden tot vast vet. werd ook de olie van het zaad van Camellia lanceolata onderzocht. Ook hierover zal een kleine mededeeling binnenkort verschijnen. Bemestingsproeven werden in het klein opgezet, om verschillende speciale invloeden te bestudeeren. De bemestingsproeven in het groot worden uitgebreid. Ter nadere oriënteering der fermentatie werden tal van onderne mingen bezocht en het bleek, dat het evenzeer van belang was de verflensing en het rollen te bestudeeren. De resultaten van dit onder zoek werden in Mededeeling No. Lil opgeteekend. Op de December Vergadering van de S.L.V. heeft Dr. Deuss een voordracht gehouden over de resultaten dezer onderzoekingen. Ten slotte valt nog te vermelden, dat een uitgebreid grond-ondcrzock plaats heeft naar de mechanische en chemische samenstelling van de theegronden. De eerste resultaten werden geëxposeerd op het Bodem- Congres en zullen neergelegd worden in eene verhandeling voor het verslag van genoemd Congres, en wij hopen op het Theecongres met een uitgebreid materiaal voor den dag te komen omtrent de theegronden van Java en Sumatra. Werkzaamheden van den Plantku ndi g e. De Heer Co hen Stuart bracht geruimen tijd (3 maanden) op Tjinjiroean door, ten deele tot het selecteeren van kweekerijen en tot het opnieuw uitdunnen van populatie I (den „ententuin"), ten deele tot het verzamelen van cytologisch materiaal voor het onderzoek der bevruchtingsproces sen. Voor wetenschappelijke onderzoekingen was echter weinig tijd beschikbaar, populatie-analyse uitgezonderd, waarvoor langzamerhand 202 een geschikte methode uitgewerkt wordt. Behalve de ipokan-selectie op Tjinjiroean bood ook die op particuliere ondernemingen eene goede gelegenheid daartoe, op die ondernemingen n.l. die de hulp van het Theeproefstation voor het aanleggen van zaadtuinen hadden ingeroepen. Daar de ipokan-selectie geen moeilijk werk is, kan een intelligent employé door één of twee dagen samenwerken met den selectionist de quintessence voldoende begrijpen, om de overige benoodigde stumps zelf te kunnen uitkiezen. Hoe nuttig echter ook voor den selectionist het zien van verschillende handelstypen onder verschillende omstandig heden, toch zou dit werk, evenals de voorloopige selectie en het onder houd der zaadtuinen op Tjinjiroean, beter opgedragen kunnen worden aan een landbouwkundige, waardoor meer tijd voor speciaal botanisch onderzoek zou vrijkomen. Een begin werd gemaakt met het aanleggen van een „vormen-ver zameling", n.l. van theetypen en van met de thee verwante soorten en geslachten. O.a. werd reeds uit Saigon eene bezending zaden en plantjes van de in Cochin-China gekweekte thee ontvangen. Inlichtingen werden aan verscheidene personen in Assam gevraagd, teneinde de eigenschap pen te bestudeeren van de voornaamste Br.-Ind. zaadtypen. Op de September-Vergadering van de S. L. V. hield Dr. St u a r t een voordracht met lichtbeelden over de selectie van de theeplant, en in de eerste plaats over de hulp, die het Theeproefstation van de planters kan verwachten. Werkzaamheden van den tijdelijk gedetacheer de n Entomo 100 g. De Heer Leefmans zette de onderzoekin gen en proeven omtrent Helopeltis voort. Een tweede voor de fauna nieuwe soort, welke in dit geval voor thee schadelijk wordt, werd op de onderneming Tjiboeni ontdekt (Helopeltis Cinchonae Ma n n). De bestrijdingsproeven op Soeka Ati en op Tjigombong werden voortgezet. Verscheidene ondernemingen werden tot het doen van waarnemingen of het nemen van proeven in 1916 bezocht. In Juni werd het onderzoek afgesloten, daar de termijn, voor welken de Heer Leefmans was afgestaan, reeds lang verstreken was en zijn terugkeer naar het Instituut voor Plantenziekten en Cultures van het Departement van Landbouw, urgent werd. Na het afsluiten (lei onderzoekingen hield de Heer Leefmans te Bandoeng voor de leden van het Theeproefstation op 19 Juni een voordracht met lichtbeelden, waar de uitkomsten van het onderzoek werden medegedeeld. Wij kunnen verder volstaan met daarvoor naar het verschenen ver slag dezer voordracht en de uitvoerige publicatie te verwijzen. De Heer Leef in an s deed aanvullende waarnemingen omtrent de zaadvlieg (Adrama). 203 Publicaties. In 1910 verschenen de volgende Mededeelingen van het Proefstation voor Thee: XLIV Bern a r d. Verslag van het Proefsta tion over het jaar 1910. XLV Deuss enßrzesowsky. Fernicntatie-proeven te Kertasarie en Malabar ge nomen. K. A. R. B o s s c h a, J. B o s s c li a en Bern a r d. Discussie van deze proeven. XLVI Leefmans. Over Helopeltis in Thee tuinen. XL VII Boss c Ii a en Brzeso \v s k y. Proefnemingen over het wezen der theefermenta tie gedaan in het Labora torium Malabar. XLVIII Cohen Stua r t. Wat de theeplanters voor de selectie kunnen en moeten doen. XLIX Bcrnard en Deuss. Bemestingsproeven in thee tuinen. 111. L Leefmans. Bijdrage tot het lielopcltis vraagstuk bij de thee. LI B e r n a r d. Qroene bemesteing. Lil Deus s. Enkele waarnemingen en proeven omtrent de thec fabricatie. In de Sprokkelingen op Landbouwgebied, Vierde Jaargang, werden ruim 20 Referaten over de theecultuur gepubliceerd. Dr. Deuss heeft twee kleine nota's in Teysmannia gepubliceerd: een overzicht van de geschiedenis van de theecultuur, en aanteekeningen over een surrogaat van de thee, de z.g. Bourbon-Thee. Dr. Cohen Stuart heeft voor de Annales du Jardin Botamquc de Buitenzorg een artikel geschreven ..Sur Ie Développement des cellnles génératrices de Camellia theifera". De Directeur van het Proefstation voor Thee, Dr. CH. BERNARD. B. PROEFSTATION VOOR VORSTENLANDSCHE TAIJAK. Personeel. In de samenstelling van het wetenschappelijke per soneel is geen verandering gekomen in den loop van het verslagjaar. Van het overige Europeesche personeel hebben de Heer Beudeker 204 en Mej. Nieu we n hui ze n hun ontslag gevraagd, de eerste om een betrekking als tabaksemployé te aanvaarden, de tweede om als analyste naar het Centraal Rubberstation te Buitenzorg over te gaan. In plaats van den Heer Beudeker is van af medio Januari benoemd de Heer J. C. Baard ma n, en in plaats van Mej. Nieuwenhuizen van 1 April Mej. E. de Josselin de Jong. Het Europeesche personeel bestond dus 31 December 1916 uit: Hj. J e n s e n, Directeur; Dr. A. dA n g r e m o n d, Botanicus; E. S i d e n i u s, Techniloog, Scheikundige; A. N. J. B e e ts, Landbouwkundige; J. C. Baardman en O. P. Wesche, Assistentenen Mej. E. d e Josselin de Jong, Analyste. Onderzoekingen. Selektietuinen. De Vooraanplant, in tuin Koentoelan, op de onderneming Wedi, bevatte 139 verschillende tabaks nummers. Een gedeelte der uitgeplante nummers diende tot het maken van Fi hybriden, hoofdzakelijk voor „botanische proeven" op onder nemingen bestemd. Een halve bouw van den tuin was in beslag geno men door een F 2 generatie van de Kanari X Bajesi hybride. In dit heterogene mengsel werden een aantal boomen als moederboom voor later uit te planten F« generaties, uitgezocht. Van de Ei werd, in verband met de goede brandbaarheid van dit ras, in het groot zaad gewonnen, teneinde te kunnen voldoen aan vrij groote zaadaanvragen door verschillende ondernemingen. In het geheel werd voor 350 bouws aan Ei zaad gewonnen. Van de Kanari X Dwergboom hybride werd voldoende zaad gewon nen om aan een aaanvrage voor 44 bouw te voldoen, terwijl van de V,„ X Dwergboom hybride voor 6 bouw zaad geleverd werd. Aan een aanvrage voor 15 bouw zaad van de Kanari X Bajesi hy bride werd eveneens voldaan. De aanplant had weinig van ziekten te lijden. In den voor onderzoekingen over Lanas bestemden tuin, werden de proeven van het vorige jaar herhaald met die nummers, die zich als sterk tegen de Lanas hadden doen kennen. Terwijl van de controle perceelen, die met Kanari beplant waren, na de kunstmatige infektie met geinfekteerde aarde, alle exemplaren afstierven, vertoonden 12 nummers in meerdere of mindere mate weerstandskracht tegen de Lanas, welk resultaat voldoende aanleiding geeft, om de onderzoekingen in deze richting voort te zetten. De najaarsproeftuin was gelegen bij de desa Barongan op de on derneming Dcmangan. In hoofdzaak waren daar F : < generaties uitge plant van de Kanari X Bajesi hybride, in totaal 146 nummers. Vele van deze perceeltjes vertoonden een nog zeer heterogenen aanplant. Van alle perceeltjes werd de tabak afzonderlijk geoogst, gedroogd en gefer menteerd, teneinde de produkties van de verschillende perceeltjes na 205 afloop der fermentafie onderling te kunnen vergelijken en beoordeelen. Een ander gedeelte van dezen tuin werd in beslag genomen door een F 2 generatie van de Kanari X Timor hybride, in verband met de groote weerstandskracht die Timor tegenover de Lanas vertoont. In dezen aanplant, die uit ongeveer 70.000 boomen in een nauw plantver band bestond werd boom voor boom besmet met geinfekteerde aarde, met het doel een scheiding uit te voeren in tegen Lanas sterke en zwak ke planten. Met de sterke planten zal dan verder gewerkt worden. Op vele ondernemingen (Bandjar Ardjo, Batoe Diamoes, Boeloes, üajamprit, Qemampir, Karang (lede, Kebon Agoeng, Kebon Aroem, Ke tatidan, Manang, Mandjoong, Mlessen, Pandan Siemping, Satrian, So rogedoog, Temoeloes, Tempel, Troetjoek) werden evenals in vorige jaren, verschillende tabaksnunnners als „botanische proef" uitgeplant. In de allermeeste gevallen waren dit Fi hybriden. Op andere ondernemingen (Demangan, Ngoepit, Polan Ardjo, Wedi) werden zulke Fj hybriden in oppervlakten van 5 tot 10 bouw aangeplant. Op Djiwo, Kebon Agoong, Mlessen, Troetjoek en Tempel werden enkele zuivere lijnen en F, hybriden van deze, met het oog op de se lectie voor de brandbaarheid, aangeplant. Op Mandjoong werden de uit het oude Mandjoong-mengsel geiso leerde vormen nader onderzocht, o. a. in een proefveld met 48 perceelen, voor bepaling van de kwalitatieve en kwantitatieve oogstwaarde van deze vormen. Op Demangan werd als „cultuurproef" een kwalitatieve en kwan titatieve onderzoekingen opgezet met Yio, Ei en Kanari X Dwergboom, als objecten. Op het terrein in Klaten werden enkele bibitproeven genomen. Nagegaan werd of er verschillen te constateeren zouden zijn tusschen tabaksplanten afkomstig van verspeende bibit tegenover onverspeen de, of van slechts uitgedunde tegenover goed uitgedunde bibit, of van groote tegenover kleine bibit van verschillenden leeftijd. Ziekten. De analyse-methode op Phythopthora is nader uitge werkt. Door hulp van deze methode zijn in dit verslagjaar belangrijke resultaten verkregen omtrent de uitbreiding van deze schimmel en om trent de beste bestrijdingsmiddelen. De verkregen resultaten zijn van zoo groote beteekenis, dat de tot nu toe gevolgde bestrijdingsmethode gedeeltelijk gewijzigd zal moeten worden, en dat het te verwachten is, dat de ziekte na het invoeren van de verbeterde methode iets minder schade toebrengen zal in de toekomst, dan vroeger het geval was. Een hernieuwde beproeving van de methode Weeke werd genomen. Omtrent sclektie van tegen lanas weerstandskrachtige lijnen, zie onder „selektietuinen". 206 Opdrog i n g s- en ferme n t a t i e-p ro e v en. In de proèf loods te Klaten werden twee vullingen opgedroogd. Bij de eerste werd getracht bij verschillende temperaturen van de kamers dezelfde dage lijksche afname in gewicht te doen plaats hebben; bij de tweede vulling werd dezelfde temperatuur in alle vier kamers gehouden, maar door verschillende wijze van ventilatie, vond de opdroging in de kamers sneller of langzamer plaats. Op de onderneming Boeloes werden in een daarvoor speciaal inge richte hangloods proeven genomen over opdroging en verdere eigen schappen van de tabak onder invloed van het openzetten van de kleppen en van het stoken. Doordat minder geschikt brandmateriaal gebruikt werd (bamboewortels) was de tabak in de kamers, waar gestookt was, met roet verontreinigd. Er bestonden echter ook hier de gewone, al zoo dikwijls geconstateerde verschillen tusschen snel en langzaam ge droogde tabak. In een nieuw gebouwde experimenteer-droogloods van het Proef station te Klaten werden proeven genomen over het opdrogen van daar voor speciaal geplante soorten tabak volgens het Amerikaansche snel opdrogingssysteem. Door het zeer vochtige weer had echter de tabak geen neiging om geel te worden; alleen bij één vulling werden bij de soort Blue Pryor zeer heldere en zuiver gele kleuren verkregen. De fermentatieproeven met de in het vorige jaarverslag besproken isolatiekist werden dit jaar voortgezet met tabak, afkomstig van een vooraanplant op de onderneming Ngoepit. Dit keer werd de kist echter verwarmd door een stoompijpspiraal, aangebracht tusschen de wand van de kist en de tabak, en tegelijk zoo ingericht, dat directe stoom kon bijgevoegd worden, om zoodoende de vochtigheid van de lucht in de kist te kunnen regelen. De resultaten waren zoo bevredigend, dat be sloten werd een grootere permanente inrichting volgens hetzelfde prin cipe te doen bouwen op Ngoepit. Het bleek, dat het model, waarin op eens drie stapels, elk van 27.000 bossen gefermenteerd kunnen worden. goed voldeed. De verdere voortzetting van deze proeven zal moeten afhangen van de beoordeelingen en de prijzen van de dit jaar op deze wijze gefermenteerde tabakspartijen. Bemesting s-, Grondbewerkings proeven enz. Proe ven met voorgewassen werden dit jaar genomen op meer ondernemin gen dan in vroegere jaren. De permanente kwantitatieve proef op Wanoedjojo werd voortgezet, en nieuwe proeven werden ingezet op Manang, Polan Ardjo, Temoeloes (met jav. tabak, katjang tjina, en kedeleh) op Troetjoek (dezelfde gewassen en bovendien Sorghum, jav. Tjantel.), en op Qajamprit (met padi, katjang tjina. djagong, kedeleh, lombok, ketela en oebi tjina). Aangezien dit jaar geen ziekten in de voorgewassen optraden in deze proeven, kon geen verband geconsta 207 teerd worden tusschen de ziekten van de voorgewassen en van de daarna geplante tabak. De proef op Qajamprit werd tevens benut voor onderzoekigen omtrent den invloed van de voorgewassen op de ont wikkeling van de tabak. Om sprekende resultaten van deze voor de ondernemingen zoo belangrijke proeven te verkrijgen, zal het hoogst wenschelijk zijn, dat nog veel meer ondernemingen zich bereid willen verklaren hiermede te helpen, wat zooveel te gemakkelijker te doen is, daar de proeven zelf weinig zorg eisenen in den tijd van de tabaks campagne. De doorloopende grondbewerkingsproeven op Kebon Aroem en op Manang slaagden dit jaar goed. Te velde waren reeds verschillen te zien ten voordeele van die gronden, die na de grondbewerking lang hadden opengelegen, wat wel in verband gebracht kan worden met de vochtige weersgesteldheid van dit jaar. Over den invloed van de plantwijdte werd alleen een kwalitatieve proef op Satrian genomen. Bemestingsproeven zijn genomen op Temoeloes en op Qajamprit met dessamest en kunstmest in vergelijking en in combinatie met elkaar. Deze proeven slaagden zeer goed. Met kunstmest, op met desamest voorbemeste tuinen werden kwalitatieve proeven ingezet op Qemampir op twee tegallangronden, op Pandan Siemping en op Satrian, en een kwantitatieve proef op Boeloes, alle proeven met een al te velde zeer duidelijk resultaat. Met kunstmest op niet met desamest voorbemeste gronden werd een kwalitatieve proef op touw gezet op Karang üede, ook met goed resultaat. Met het oog op de lanasziekte. zou het eventueel van beteekenis kunnen zijn, als men de dessa- of stalmest eenige campagnes weg kon laten. Daar deze mest echter een zeer gecombineerde uitwerking op de gronden heeft, is het a priori onmogelijk te zeggen, of dit zonder kwaad voor de tabak gedaan kan worden. Om dit te onderzoeken is een proef ingezet, die echter hoogst waarschijnlijk over meerdere jaren loopen moet om een beslissend antwoord op de vraag te geven. De bedoeling met deze proef is niet alleen den invloed van de desa- of stalmest op kwaliteit en kleur van het produkt te onderzoeken, maar ook de bakteriologische veranderingen in den bodem ten gevolge van deze bemestingen in de onderzoekingen op te nemen. De voor deze onderzoeking noodige veldproeven werden genomen op Qajamprit, (iautiwarno, Ketandan, Tempel en Djoewiring. Op Tempel moest het proefveld afgeschreven worden door een krachtigen lanasaanval. Over de bruikbaarheid van kiezelzure kali en zwavelzure Kali- Magnesia als bemesting voor zaadbedden in plaats van de algemeen gebruikte zwavelzure kali werden twee proeven genomen, met het oog op de schaarschte van deze laatste meststof in den oorlogstijd. 208 Brandbaarheid en asch. De voorgenomen leb-proeven konden dit jaar niet doorgaan, omdat de regentijd zoo vroeg inviel, dat er geen mogelijkheid bestond voor het onder water zetten van de tuinen. Over den invloed van een sterke kalibemesting op de brandbaarheid werden twee proeven op touw gezet, op Mlessen en op Tempel. De laatste moest echter afgeschreven worden wegens ongunstige weersom standigheden. Op Manang werden de proeven over den invloed van voorbemesting op de brandbaarheid herhaald. Een dergelijke proef werd ingezet op Kebon Agoong, waar echter de proefaanplant zeer veel te lijden had door lanas, zoodat er slechts weinig boomen overbleven om te oogsten. Op Kebon Agoong werd een proef begonnen om na te gaan. of de slechte brandbaarheid van sommige tuinen, afhankelijk is van den grond of van het grondwater. De proef gebeurde op die manier, dat er in een goed en in een slecht brandenden tuin kuilen, zooals bij de gewone grondbewerking gebruikelijk, werden gemaakt. De hiervan uitgegraven grond werd gebracht naar de kuilen van den anderen tuin en vice versa. Helaas had deze proef na het uitplanten veel te lijden onder de ongun stige weersomstandigheden, zoodat een herhaling het volgende jaar noodig zal zijn. Omtrent de samenhang tusschen den grond en de eigenschappen (speciaal brandeigenschappen) van de daarop groeiende tabak werd een proef genomen op Kebon Agoong. Op bepaalde plaatsen, waarvan gedurende de campagne grondmonstcrs gehaald werden om voor analyses in het laboratorium te dienen, werden verschillende proefoog sten, tegelijkertijd op de geheele onderneming, gehouden van boomen, die zooveel mogelijk van denzelfden leeftijd, ontwikkeling en rijpheid waren. Deze bladeren werden zoo spoedig mogelijk naar dezelfde hang loods gebracht, en verder volkomen gelijk opgedroogd en gefermenteerd. In verband met deze en andere proeven werden in 't geheel iets meer dan 30.000 bepalingen van brandbaarheid gedaan, en meer dan 4000 van aschkleur. Bij elkaar zijn 54 veldproeven op 25 ondernemingen genomen, be mestings-, selektie-, grondbewerkings-, brandbaarheidsproeven enz. Het spreekt van zelf, dat hierdoor de samenwerking tusschen het personeel van het Proefstation met de ondernemingen op een zeer gewenschte wijze in de hand gewerkt wordt. Zulk een uitgebreide werkzaamheid in het veld, is echter alleen mogelijk door de beschikking van het Proef station over voldoende vervoermiddelen. Vegetatie proeven. In de voor deze proeven noodige inrich ting werden zulke wijzigingen aangebracht, als noodig waren om goed en normaal ontwikkelde planten te verkrijgen. Speciaal werd de aan dacht gevestigd op de voorziening met water en op het goed mengen 209 van de aarde . Voor dit laatste doel werd een groot mengtoestel ge maakt naar het principe van liet kleine laboratoriumstoestel van Hudig. Het resultaat van de aangebrachte wijzigingen is, dat het mogelijk is gebleken volkomen normale tabaksplanten bij deze proeven te kweeken en verder, dat de parallelplanten zeer gelijkmatig zich gedragen ten opzichte van ontwikkeling van den stamkleur van het produkt, verbruikte hoeveelheid water enz. Het is te verwachten, dat wij eindelijk over de preliminaire moeilijkheden heen zijn, zoodat deze nauwkeurige werk methode in de toekomst ons goede resultaten zal kunnen opleveren ter beantwoording van verschillende vragen, die anders alleen door de minder nauwkeurige veldproeven opgelost zouden kunnen worden. Analyses enz. Gedurende dit jaar werden 882 analyses uit gevoerd, gedeeltelijk op aanvraag van de ondernemingen, gedeeltelijk in samenhang met de loopende onderzoekingen. Hiervan waren 96 kalk-, 244 water-, 164 hygrokopieit.eit-, 222 gloirest-, 92 stikstof-, 10 kali-, 12 phosphor-, 29 chloor-, 4 stikstofabsorptie- en 9 oliebepalingen. 1391) tabaksthermometers werden ontvangen ter verificatie. Hier van werden 1119 (80,5%) goedgekeurd met een fout minder dan 1". Er werden een twaalftal verschillende soorten thermometers ingezonden. Deze bleken in zeer verschillende mate aan de noodige eischen te vol doen. Slechts drie soorten voldeden goed, n.l. de kleine (ca. 16 cM. lange) massieve thermometers (66 stuks goedgekeurd van 67, dus 98,5%), verder de kleine massieve maximumthermometers (731 goedgekeurd van 771) stuks, dus 95%), en derdens een groote thermometer met wijde buis, porceleinen schaal, door kurk vastgehouden, waarvan echter slechts een heel kleine partij (29 stuks, waarvan 27 goedgekeurd werden, dus 93%), onderzocht werd. De andere thermometer-soorten waren veel minder waard; van een enkele, die zich verfraaide met de mooie naam: Speciaal .lava Tabakthermometers, en die in een Vorstenlandsche apotheek verhandeld worden, werden slechts 10,5% goedgekeurd. Voor zaadzuivering door het Proefstation werden van 22 onderne mingen ingezonden 528 K.O. zaad, waarvan afgeleverd konden worden 479 K.Ci. zaad van eerste kwaliteit, en 27 K.ü. van tweede kwaliteit. De rest was afval en verlies. 241 zaadanalyses zijn uitgevoerd. De grootste hoeveelheid zaad, door een onderneming ingezonden, was 58,2 K.0., en de kleinste 3,6 K.Q. Winning van olie uit tabaks z a a d. In aansluiting aan vroegere onderzoekingen van Dr. Goh en (Mededeeling No. XIV) werden proeven genomen omtrent de kosten verbonden aan het oogsten van het zaad, over het opdrogen van het zaad, over het oliegehalte ge durende verschillende stadia enz. alles op vrij groote schaal, om na te gaan, of dit bedrijf in de praktijk loonend zal kunnen worden. Jaakboek. 14 _, 210 Publikaties, enz. De volgende mededeelingen werden ge publiceerd: No. XXII. Onderzoekingen over brandbaarheid van tabak, door O. de Vries en E. Sidenius. „ XXIII. 1. Verslag over het jaar 1915 door Hj. Jens e n. 2. Wat mogen wij van F, — generaties bij de tabak ver wachten- door A. dA ngre mon d. 3. Over voorfermentatie op Soedjenstapels door O. de Vries. 4. Een nieuw zaaitoestel, door J. Th. Bauinga r t e n. „ XXIV. 1. Selektietuinen in 1915, door A. dA ngremond. 2. De brandbaarheid van verschillende tabaksrassen, door A. dA ngremond. 3. Over nakomelingen van plus- en mm-varianten van zuivere lijnen bij tabak, door Hj. .1 ens e n. „ XXV. Opdrogingsproeven, door O. de Vries „ XXVI. Bemestingsproeven 1915—16, door E. Sidenius. „ XXVII. Plantwijdte-proeven, door O. deVriesenE. S i d e n i u s. De uitruilingslijst is vermeerderd met de volgende instituten: Algemeen Landbouwweekblad Soekaboenii. Encyclopaedisch bureau Weltevreden. het Rubber-proefstation Medan. Door de Deli-Maatschappij en de Medan-Tabak-Maatschappij werd gevraagd, of ze zich konden abonneeren op onze mededeelingen . Daar de mededeelingen niet in den handel zijn. kon hiervan geen sprake zijn. Aan beide aanvragers werden de tot nu toe verschenen mededeelingen gezonden met de opmerking, dat dit een buitengewone maatregel was en dat dit op den duur niet kon gebeuren zonder toestemming van de algemeene vergadering, maar dat het zeer geapprecieerd zou worden. als de twee maatschappijen bij de directie van het Deli-Proefstation stappen zouden willen doen, om de vroeger door ons voorgestelde algemeene uitruiling van mededeelingen tusschen de leden van de twee Proefstations door te zetten. Dit voorstel werd zeer welwillend opgenomen, en de daarna gevoer de onderhandelingen tusschen de twee besturen, brachten een goed resultaat, zoodat nu een algemeene uitwisseling van publicaties tusschen de leden van alle drie tabaksproefstations in Ned. Indië plaats vindt. Op een bestuursvergadering (11 Juli) werd besloten, dat voortaan een exemplaar van alle mededeelingen, speciaal ter beschikking van de employés, aan iedere onderneming gezonden zal worden. Het is te verwachten, dat geheel en al op de hulp van de administrateurs gerekend mag worden voor het in kennis stellen van de employés met de resul taten van de werkzaamheden van het Proefstation. 211 De regenwaarnemingcn werden elke maand gedrukt en verdeeld onder de leden. Door de welwillende medewerking van de waterstaats-bureau's in Solo —Djocja werd een nieuwe kaart geteekend van de tabaks- (en suiker-) ondernemingen in de Vorstenlanden. Hiervan werd een kleine kaart (1 : 40.000) gedrukt met al de regenstations erop ingeteekend, die opgenomen zijn in de maandelijksche regenstaten. Op deze kleine kaarten wordt de regenval iedere maand ingeteekend met verschillende kleuren. Deze kaarten zijn overzichtlijk uitgestald in bouten doozen onder glas, en liggen in het laboratorium ter inzage voor de H. H. leden. Dit jaar heeft het Proefstation voor het eerst bulletins rondgezonden onder de leden met aangifte van de in Europa behaalde prijzen. Met de administrateurs van alle ondernemingen is een afspraak gemaakt, dat ze dadelijk na ontvangst van de mededeelingen van hun prijzen, deze aan het Proefstation verstrekken, waarna onmiddellijk een bulletin rondgezonden wordt. De volgende circulaires zijn in den loop van het verslagjaar rond gezonden aan de H.H. Leden: 1) van 1 Maart 1916 omtrent het Lasio derma-gevaar, 2) van 9 Mei, het programma van de voorgestelde Deli f.xcursie, J) van 19 Juli, omtrent het beschikbaar stellen van de Mede deelingen aan de employés, 4) van Augustus, omtrent de Lanasbestrij ding, 5) van 1 October, omtrent de deelname aan het bodem-congres, 6) van 12 November, omtrent de excursie naar Djeinber, 7) van Decem ber, omtrent de tabaksinspectie en 8) van 25 December omtrent de dooi de ondernemingen te wenschen Fi —hybriden. Voor de tentoonstelling van het bodemcongres werd een kleine verzameling gereed gemaakt, bestaande uit bovengenoemde regenkaar ten eenige vergroote foto's van verschillende soorten grondbewerking, een reeks karakteristieke grondmonsters met bijbehoorende slib-ana lyses, en eenige mooie modellen van de hier gebruikelijke bewerking van den grond voor de tabakscultuur. Naar het voorbeeld van het Deli-Proefstation is een begin gemaakt met het verdeden tusschen de beheerders der ondernemingen van insectendoozen. Tot nu toe hebben 11 ondernemingen zulke ontvangen; in den loop van het komende jaar zal de rest verdeeld kunnen worden, ledere onderneming ontvangt twee doozen, waarin de voornaamste vijanden van de tabakscultuur in de Vorstenlanden te vinden zijn, voor zoover mogelijk met hun verschillende stadia van ontwikkeling. De hiervoor noodige insecten zijn bijna allemaal in het laboratorium zelf gekweekt. Hiervan is tegelijk gebruik gemaakt voor de noodige voor studies voor een geïllustreerde publicatie over de tabaksziekten in de Vorstenlanden. Studiereizen van het wetenschappelijk per s o- 212 neel. Gedeeltelijk wegens ziekte en gedeeltelijk wegens gebrek aan beschikbaren tijd, heeit het personeel dit jaar geene studiereizen onder nomen, met uitzondering van een heel kort bezoek van den Heer E. Side n i u s in Buitenzorg voor bibliotheekstudies. De jaarlijksche vergadering van de Proefstations, dit jaar te Ujocja gehouden den 2.ïen October, werd bijgewoond door het heele wetenschappelijke personeel van het Proefstation. Excursies van H.H. leden van het Proefstation. Is de noodzakelijkheid van de studiereizen naar andere tabaksverbouwende streken al lang ingezien voor de wetenschappelijke staf van de Proef stations van de HH. planters zelf hebben slechts enkele nu en dan een kort bezoek gebracht aan een der andere tabakscejitra. Dit is een fout. Zelfs al kunnen wij, het groote verschil in cultuurcondities van de drie groote tabakscentra in Indië in aanmerking nemende, niet verwachten, dat de planters van zulke bezoeken heel veel, wat direct voor hun eigen cultuur toe te passen zou zijn, zouden kunnen meebrengen, toch is het indirecte nut niet te onderschatten. Üoor het zien van de andere toestanden, door de vergelijking met eigen cultuur en door gedachten wisseling met andere planters krijgt men een veel ruimere blik, en heel veel, wat vroeger onduidelijk was, wordt opgehelderd. Het ligt daarom in de bedoeling van liet Proefstation zulke gemeen schappelijke studiereizen van de H.H. leden te organiseeren. Een eerste poging werd gedaan met een reis naar üeli. Ofschoon het Planters comite in Dcli zich met de grootste welwillendheid bereid verklaard had ons te willen ontvangen, en een prachtprogramma in elkaar gezet had voor .ons bezoek, bleek de deelname door toevallige omstandigheden zoo klein, dat besloten werd, dit bezoek tot later uit te stellen, üe gedane moeite van het Planterscomite in Dcli bleek dus helaas tevergeefs geweest te zijn. Niettegenstaande dat wordt haar onze dank betuigd en tevens de hoop uitgesproken, dat wij een andere keer van hun wel willendheid gebruik zullen kunnen maken. Daarentegen lukte het een excursie naar Djember te organiseeren, waarvan het verslag te vinden is in Meded. No. XXVIII v/h Proefstation voor Vorstenlandsche tabak. De Directeur, HJ. .lENSEN. 214 Op den voet van het Koninklijk Besluit dd. 25 Juni 1914 11" 60 (Ind. Staatsblad W 697) waren aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht voor den Indischen dienst in opleiding 11 candidaat veeartsen, waarvan de uitzending in den loop van 1917 voor een deel kan worden verwacht. Voor de samenstelling van het ondervolgende is gebruik gemaakt van de verslagen van de Oouvernements veeartsen. ALQEMEENE GEZONDHEIDSTOESTAND VAN DEN VEESTAPEL. Sera n g. In het afgeloopcn jaar zeer bevredigend te noemen. Tengevolge van een overvloedigen regenval, ook in den Oostmoesson, was er in het geheele ressort, ten allen tijde volop gras. Weltevreden. Buitengewone ziektegevallen deden zich niet voor. Goedaardige droes en tetanus werden sporadisch waargenomen. Bando e n g. In het ressort Bandoeng kwamen over het alge meen weinig besmettelijke ziekten voor. Ook gedurende verslagjaar was de gezondheidstoestand zeer bevredigend. Soekaboemi. Dank zij het regenachtige weder was er steeds voldoende voedsel aanwezig. Wel werden door de aanhoudende regens verscheidene koliekgevallen gerapporteerd. Dikwijls waren deze het gevolg van schimmelvergiftiging, wat aan het natte jaargetijde moet worden toegeschreven. Door de vele regens hadden de paarden in dienst van het karretransport veel te lijden en waren zij over het algemeen niet in te beste conditie. Opgemerkt werd, dat in den drogen moesson niettegenstaande den minderen groei der voedergewassen, het vee in betere conditie was dan in het natte jaargetijde. Ook de dieren op de weideplaatscn hadden van de regens veel te lijden, vooral viel dit op bij de Sandelhoutmerries, afkomstig van de stoeterij te Padalarang, welke dieren, niettegenstaande de meerdere opbrengst van de weide velden door de aanhoudende regens, niet in conditie te brengen waren, daar zij gewend waren aan krachtvoer, wat hun door de bevolking echter niet verstrekt werd. Aangezien voor den buffelstapel het geheele jaar door voldoende groenvoer was te verkrijgen, was de bevolking niet genegen om reservevoer in den vorm van padistroo te verzamelen. Wel kan men in den drogen moesson in de steden slecht aan gras komen, doch de bevolking daar betaalt liever het dubbele dan dat zij zich moeite getroost om reservevoedsel op te schuren. C h e r i b o n. De algemeene gezondheidstoestand van den veestapel in den loop van het verslagjaar vrij ongunstig, veranderde in de laatste maanden zeer, zoodat er op ultimo December geen reden tot klagen meer was. Pekalo n g a n. De gezondheidstoestand van den veestapel bleek. vooral wat den karbouwenstapel aangaat, in sommige onderdistricten ernstig door surra getroffen. De sarcoptesschurft, waarnaar in het 215 verslagjaar een uitgebreid onderzoek ingesteld werd, bleek in eenige onderdistricten groote schade onder de karbouwen aangericht te hebben; de dieren vermagerden en zagen er vervallen uit; sterfte kwam vooral onder de kalveren voor. Semarang. Behalve de vrij talrijke gevallen van surra is de gezondheidstoestand zeer gunstig geweest. Aan de boutvuurepizoötie kwam een eind, toen het bleek, dat deze berustte op eene minder juiste diagnose van het Veeartsenijkundig Instituut en de zoogenaamde geval len van boutvuur in den regel op rekening van surra moesten worden gesteld. Deze schijntoestand ontstond, doordat in den aanvang der surraepizoötie uitsluitend cadavers voor het onderzoek beschikbaar waren en steeds vleeschpreparaten van cadavers ter onderzoek werden opgezonden. Koed o e s. De toestand liet in het verslagjaar veel te wenschen over. Met uitzondering van de afdeeling Orobogan kwamen in alle andere afdeelingen van dezen ambtskring veel ziekte- en sterfgevallen voor. Ofschoon in verband met de omstandigheden eene bestrijding van veeziekten onmogelijk het zelfde succes als in eene goed georga niseerde maatschappij kan verkrijgen, dient toch opgemerkt te worden, dat daar waar de bestrijding het krachtigst werd ter hand genomen en gecontroleerd, de beste resultaten werden verkregen o.a. in de afdee lingen Demak en Koedoes, waar na strenge toepassing der maatregelen, ook dadelijk verbetering intrad, terwijl waar dit niet het geval was, zoo goed als geen verbetering was waar te nemen. Van ziekten, vallende buiten de in de wet genoemde, werd niets vermeldenswaardigs opgemerkt. De vrij talrijke gevallen van ziekte en sterfte na het kalven, moet op rekening worden gesteld van latente surra, die door de omstandigheden acuut wordt. Verder deden zich onder de naarden meerdere gevallen voor van een aandoening, die op rekening gesteld kan worden van schimmelvergiftiging. Het zijn de kenteringstijden, waarin zich deze gevallen voordoen, zoodat men ge neigd is hierin verband met de ziekte te zoeken. Remhang. De toestand kon tot October 1916 bevredigend worden genoemd: na October kwamen in de afdeelingen Rembang en Blora vele sterfgevallen voor tengevolge van Anaplasmose. De zoogenaamde „Sakit Tjatjingan" bleef op hetzelfde peil als de vorige jaren: het aantal sterfgevallen hierdoor veroorzaakt, behoeft echter geen ongerustheid te wekken. Bij verschillende secties, welke werden verricht, werden meermalen Distomen gevonden, welke echter niet als een bepaalde oorzaak van" sterfgevallen behoeven te worden beschouwd. Onder de paarden kwamen zeer weinig sterfgevallen voor; noch koliek, noch voedervergiftiging eischten slachtoffers. Niettegenstaande de natte moesson zeer vroegtijdig intrad, werd 216 vooral in verband met de afzondering tengevolge van ziekten, met nadruk gewezen op het opstapelen van padistroo voor veevoeder. Op verschillende plaatsen werd hieraan reeds gevolg gegeven. Over liet algemeen was de voedingstoestand der dieren vrij goed tot goed te noemen. Soerabaja. Behoudens de nog steeds heerschende ziekten als malleus onder de paarden der wagenverhuurderijen en tuberculose onder het melkvee, trad in het begin van verslagjaar mond- en klauwzeer heerschend op in de noordelijke onderdistricten van liet district Wono kromo. Over het algemeen genomen kon de gezondheidstoestand echter gunstig genoemd worden, bijzondere invloeden werden niet waargenomen. Pamekasan. Over het algemeen was de gezondheidstoestand gunstig, behalve op het eiland Kangean, waar het sterftecijfer te hoog was. Besmettelijke ziekten zijn van dat eiland echter niet gerapporteerd, evenmin hebben de door den Adjunct-Veearts te Soemenep en den vee mantrie van Kangean gehouden veeinspecties het voorkomen van deze ziekten kunnen aantoonen. Het te groot aantal sterfgevallen werd toe geschreven aan ongelukken als verdringen e.d., terwijl naar de meening van de bestuursambtenaren gestolen, zoek geraakte (wat in de cljaii bosschen van Kangean heel goed kan) of clandestien geslachte dieren als gestorven worden gerapporteerd. De in het vorige jaar begonnen surraenzoötie op het eiland Saboen ten eischte de eerste maanden van verslagjaar nog een dertigtal slacht offers, eindigde echter spoedig, nadat de bestrijdingsmaatregelen krachtig waren doorgevoerd. Pasoeroean. Hier liet in het geheele gewest de toestand weinig te wenschen over. Jaarlijks geeft de langdurige droogte in sommige streken aanleiding, dat het voedsel voor het vee op grooteu afstand gezocht moet worden. Het drinkwater werd dan in enkele streken zoo schaarsch dat b.v. in den Tengger, bezuiden het meer van (irati, mensen en dier dag en nacht vertoeven bij enkele kleine bronnetjes om al het water te kunnen opvangen. De uitbarstingen van de Bromo niet zijn vrij zware aschregens, gaven geen aanleiding tot gebrek bij den vee stapel. Bondowoso. Toestand gunstig. Poerwokerto. Toestand gedurende 1916 vrij gunstig geweest. Besmettelijke ziekten met veel sterfgevallen kwamen dit jaar niet voor. Mag e lang. Toestand zeer goed geweest. Belangrijke niet-be .smettelijke noch parasitaire ziekten, werden waargenomen. Van rampen van hoogeiiiand bleef de veestapel verschoond. Dj ok jakarta. De algenieene gezondheidstoestand van den veestapel was in dit ressort niet erg gunstig. Vele besmettelijke en niet besmettelijke ziekten kwamen geregeld voor. In sommige streken 217 zal de weinige weerstand, die de dieren bezitten en slechte en onvol doende voeding, zeker een rol gespeeld hebben, wat o.a. geldt voor meerdere streken in Qoenoengkidoel en enkele in Koelonprogo. Gedu rende den drogen moesson is het eten voor het vee daar zeer schaarsch, tengevolge van het gebrek aan water en wijst de voedingstoestand der dieren duidelijk op onvoldoende voeding. Doch in den natten moesson beginnen de dieren dan weder bij te komen, sommigen komen echter dik wijls niet weder in een werkelijk goeden voedingstoestand. Soerakarta. De toestand kon niet gunstig genoemd worden. Verschillende epizoötieën kwamen voor, terwijl voor zoover na te gaan was, het aantal noodslachtingen ook in verschillende streken zeer groot was; cijfers hieromtrent waren evenwel niet te verstrekken. De voeding van den veestapel liet in den Oost-moesson niets te wenschen over, daar door de vele regens het geheele jaar voldoende voedsel was te vinden; toch werd herhaaldelijk geklaagd in de afdeeling Sragen, waar een ernstige surra-epizoötie heerschte en de veestapel in zijn geheel moest worden gestald, dat het vee op stal stierf door gebrek aan voedsel, wat echter niet juist was. Voor een groot deel was het de schuld van de bevolking zelf, die zich in sommige streken tegen de opstalling verzette, zoodat het losloopende vee in de weide werd geïn fecteerd, werd dit daarna op stal gebracht, dan waren verpleging en voeding slecht, omdat de eigenaars te lui waren om voedsel te zoeken. Opgemerkt werd, dat vele veehouders, indien hun dieren op stal stierven, den dood toeschreven aan het verplicht op stal verblijven van het vee. Het onontwikkelde volk van deze streek (Gemelong enz.) de bedoeling van de maatregelen ter surra-bestrijding duidelijk te maken, bleek een onbegonnen werk te zijn. Eerst toen de strafrechter tegen de weer spannigen streng optrad, begreep de bevolking dat het ernst was, en werd aan de maatregelen tot stalling van den veestapel gevolg gegeven. De'veesterfte was aanzienlijk, hetgeen echter niet aan gebrek aan voed sel in dit jaar mag worden toegeschreven. Langzamerhand gaat echter de bevolking er toe over, hetzij door zachten dwang, hetzij uit eigen beweging, voedsel voor het vee op te schuren, vooral padistroo. Dit zal den gezondheidstoestand van den veestapel in het algemeen ten goede komen. Vooral in het voorjaar, in den westinoesson, in welken tijd zware arbeid van het vee gevorderd wordt, en na beplanting van de sawah's, waardoor geen voldoende voedsel voor de dieren is te vinden, is de sterfte groot en ziet men ziekten optreden. Mlld io e ti. Niet besmettelijke ziekten kwamen in het verslagjaat weinig voor. Goedaardige droes heerschte tuinder als anders. Ook van de zoo gevreesde grasvergiftiging werd minder vernomen als in het vorig verslagjaar; zoodat behoudens het opgemerkte bij besmettelijke ziekten de gezondheidstoestand als gunstig kan worden beschouwd. De voe dingstoestand was in het algemeen beter dan in het vorige jaar. Hoofd 218 zakelijk omdat de regens eerder invielen en er dus meer gras was. Voor een gedeelte was het in de afdeeling Magetan ook toe te schrijven aan het meerder verzamelen van rijststroo, waaraan door den Regent aldaar streng de hand werd gehouden. Kedi ri. Verschillende veeziekten kwamen voor, doch de ge zondheidstoestand van den veestapel was over het algemeen niet slecht te noemen. Pada ng. De algemeene gezondheidstoestand van den veestapel was zeer bevredigend. In het begin van den regentijd kwamen vele gevallen van koliek en diarrhee voor bij paarden en runderen, doch zelden bij buffels. Meerdere dieren stierven. Fort de Koek. De toestand was in het afgeloopen jaar gunstig. De regenval was normaal, voedselschaarschte kwam niet voor. In den drogen tijd vindt alle vee volop voedsel in de stoppelweiden, doch zijn de sawah's beplant, dan wordt in de in cultuur gebrachte streken gras gesneden op galangans, langs wegen, op erven en niet gecultiveer de gronden (kleine padangans). In streken, waar betrekkelijk weinig gronden in cultuur zijn, zooals o.a. Boea, Sidjoendjoeng, Sawah Loento, Loeboek Sikaping, zijn de weidevelden, vooral in den regentijd, ruim voldoende; terwijl men in den drogen tijd bovendien nog de stoppel weiden heeft. Een duidelijke Oostmoesson, zooals Oost-Java en de kleine Soenda-eilanden hebben, kent men hier niet. Sibo Ig a en Taroetoeng. De toestand kon gunstig genoemd worden. Benkoelen. Besmettelijke ziekten kwamen sporadisch voor, tenminste te oordcelen naar de aangiften. De gezondheidstoestand van het vee was redelijk, gras en ander voedsel in voldoende hoeveelheid aanwezig. Laha t. De toestand was in verslagjaar zeer gunstig. Ziekten kwamen bijna niet voor. Het aantal sterfgevallen was zeer gering. Echter verdient in dit verband vermelding, dat ongeveer 2% van den veestapel ten prooi viel aan de nog zeer veelvuldig voorkomende tijgers en vele jonge geiten en lammeren opgegeten werden door wilde varkens. Djam bi. Gedurende het geheele jaar heeft het vee niet te lijden gehad van voedselgebrek. In de afdeeling Moearaboengo, waar in 1915 een groot gebrek bestond aan weideplaatsen, zijn thans waar zulks noodzakelijk bleek weiden aangelegd in de omgeving van de docsoens. Teneinde te voorkomen, dat deze weiden met hevcaboomen of andere voor den groei van gras nadeelige planten worden beplant, zijn de grenzen door palen afgezet. Kabandjahe. Toestand over het algemeen vrij gunstig. Koetar adj a. Qunstig. Tijden van voedselschaarschte kwamen niet voor. Hooge waterstand veroorzaakte plaatselijk geringe ver liezen door verdrinking en grasvergiftiging. Ten opzichte van de voor 219 gekomen gevallen van grasvergiftiging dient vermeld te worden, dat de gevallen verminderden op die plaatsen, waar de betrokken veemantri de bevolking instrueerde, voorloopig boom- en lieesterbladeren in plaats van gras als voedsel te verstrekken, of wel gras van de meest hoog gelegen gedeelten. Singaradja. Toestand evenals vorige jaren gunstig. In ver band met de sterfteopgave moet worden opgemerkt, dat'het geringe percentage voor Lombok vermoedelijk is toe te schrijven aan de weinige aangifte, waarin noodzakelijk verbetering dient gebracht te worden. De sterfte werd veroorzaakt door ingewandsstoornissen, moeilijke ge boorten, ouderdom en uitputting. Dit laatste geldt voornamelijk voor vrouwelijk vee, omdat de geringe zorg en het zware werk, dat er in enkele tijden van gevergd wordt, slachtoffers maken. In het geheel zijn als gestorven gerapporteerd op Bali: 135 paarden, 1838 runderen en 129 buffels en op Lombok 55 paarden, 93 runderen en 30 buffels. Mena d o. Toestand over het algemeen gunstig te noemen. Vee voeder was in het geheele jaar voldoende aanwezig. Bijzondere sterfte kwam niet voor. Makas s e r. In verband met de gegevens omtrent sterfte tenge volge van besmettelijke veeziekten bij den veestapel, scheen het, dat de algemecne gezondheidstoestand van den veestapel zeer gunstig was. Men kan echter zeker zijn, dat de toestand heel anders is, dan thans met cijfers is aan te toonen, waarvoor de volgende aanwijzingen zijn. I. Waarom neemt de paardenstapel hier niet enorm in aantal toe, als geen of geen noemenswaardige uitvoer plaats heeft, als de merries nog niet voor verhuurderijen worden gebruikt en zeer weinig voor draagdienstc"i' j De vruchtbaarheid laat niets te wenschen over, daar in de stoeterijen geregeld alle merries met veulens werden gezien. 11. Bij de paardeninspectie in de onderafdceling Pangkadjene, bleek, volgens het register, de sterfte zeer groot te zijn, o.a. waren van 14 paarden van den zoon van den regent van Pangkadjene er 10, onder verschijnselen, die op surra wezen, gestorven, zonder dat van het voorkomen van sterfte onder paarden aan het bestuur iets bekend was. 111. In de afdeeling Mandar is, nadat een circulaire van den Gouverneur van Celebes op het voorkomen van surra gewezen had, gebleken dat daar in het laatste kwartaal van 1916 van 84 draagpaarden er 36 aan surra gestorven waren. Was deze circulaire niet rondge zonden, dan was van ziekte onder de paarden hier niets bekend geworden. IV. Bij een inspectie van den buffelstapel in een paar kampongs ju de onderafdeeling Pangkadjene, bleek uit het register, dat daar een groot aantal dieren (15 o;; de 84 en 15 op de 50, in verloop van een 22 werkzaamheden van den Zoöloog, den Heer van der Meer Mohr, die door eenige suikerondernemingen was aangesteld tot medewerking aan het rattenonderzoek. Tot Klerk bij het Bureau van het Instituut werd met 1 Januari aan gesteld Mevrouw A. H. Rob ij n. A. LABORATORIUM VOOR PLANTENZIEKTEN. Gebouwen. Het beperkte van de ruimte in de voormalige Ad ministrateurswoning, waarin de directeur van het Instituut, de klerk, de schrijvers, de twee entomologen en de twee rattologen waren gehuisvest en waarin voorts de entomologische collecties waren ondergebracht en de rattenpreparateurs hun arbeid moesten verrichten, deed zich in het afgeloopen jaar zeer gevoelen. liet ratten-kweekhuis werd in Februari in gebruik genomen. Publicaties. In het verslagjaar werden van de serie „Mede deelingen van het Laboratorium voor Plantenziekten" de volgende nummers gepubliceerd: No. 19. A. A. L. Rutgers. Onderzoekingen over het ontijdig afster ven van peperranken in Nederlandsch-Indië. 11. De pepercultuur op Danka. No. 20. C. J. J. van Hall. Ziekten en plagen der Cultuurgewassen in Nederlandsch-Indië in 1915. No. 21. A. B. Rijks. Rapport over een Onderzoek naar de Pisang sterfte op de Saleiereilanden. No. 22. A. A. L. Rutgers. De Peronospora-ziekte der Mais (Omo Lijer). No. 23. S. Leefmans. De Pisangmot, Notarcha (Nacoleia) octasema Meyrich en hare bestrijding. No. 24. K. W. Dammerman. Gegevens over de rattenplaag in de afdeeling Malang; terwijl de volgende in druk waren: No. 25. A. A. L. Rutgers. Onderzoekingen over den Heveakanker. No. 26. S. Leefmans. Bijdrage tot het Helopeltis-vraagstuk voor de thee. No. 27. A. A. L. Rutgers. Infectieproeven met Metarrhizium anisopliae; en persklaar was: No. 28. A. A. L. Rutgers. Onderzoekingen over het ontijdig afsterven van peperranken 111. De pepercultuur in de I.ampongsche districten. Van de „Korte Gegevens", welke niet in den handel zijn maar dienst 220 jaar) gestorven waren. De verschijnselen wezen op Septicliaemia. Ook hier was aan het bestuur geen enkel sterfgeval gerapporteerd. Ook sterven zeer veel jonge kalveren, zonder dat de bevolking er eenige aandacht aan schenkt. V. De buffelfokkerij levert weinig op, ofschoon het verbruik voor de slacht en den arbeid betrekkelijk gering is en niets wordt uitgevoerd. Om de een of andere reden wordt wel eens gerapporteerd als een ziekte onder het vee uitbreekt; waarna de daarop volgende epidemie in die streek behoorlijk wordt nagegaan, doch van de meeste epizoö tieën hoort men niets; meestal wordt van een plaats hebbende groote sterfte onder het vee, eerst veel later toevallig iets vernomen. De hoofden vinden het hier nog in het geheel niet noodig om vee ziekten te rapporteeren en hiermede het bestuur lastig te vallen. Eerst een behoorlijke registratie van den paarden- en karbouwen stapel zal, bij veelvuldige opname der mutaties door veeartsenijkundig personeel en het dan in gebreke stellen van het kamponghoofd, c.g. van eigenaars als sterfte wordt geconstateerd, die niet gerapporteerd is, aan deze toestanden een einde en de bestrijding der besmettelijke ziekten mogelijk maken. De hygiënische omstandigheden zijn vooral voor den buffelstapel zeer slecht. De z.g. kralen zijn al of niet ompaggerde plaat sen zonder dak, die gewoonlijk poelen worden, waarin de dieren tot aan den buik of verder wegzinken. Bijgevoerd worden de dieren niet, waarvan het gevolg is, dat de dieren sterk vermageren in den tijd, dat arbeid gepresteerd moet worden en in den tijd dat alle weidegronden beplant zijn. Soem b a w a-B esa r. De toestand was hier over het algemeen gunstig. Ofschoon de droge tijd op Soembawa reeds vroeg inviel en men dus een gebrek aan veevoer verwachten kon, stierf voor zoover bekend, geen enkel dier tengevolge hiervan. Wel werden ook dit jaar verscheidene paarden en buffels door plotseling opkomende bandjirs rnedegesleurd en werden ook verscheidene dezer dieren door de in de kreekjes levende krokodillen weggehaald, doch dit aantal is in verge lijking met de groote hoeveelheid vee op Soembawa, niet noemenswaard. Rab a. De algemeene gezondheidstoestand van den veestapel was bevredigend. Dit feit was niet alleen te danken aan de gewoonte van den Bimanees om in den natten tijd ook wat voedsel te verzamelen voor den drogen moesson, in den vorm van hooi, gedroogde mais en katjang idjobladeren, welke twee laatste planten veel te Birna verbouwd worden, maar ook omdat te Birna verschillende plaatsen te vinden zijn, zooals Karoemboe en Soemi in het district Sepe, Rada in het district Donggo, Sera in het district Dompoc, Poema in liet district Hoeoe en Deropeti en Dorontjanga in het district Kempo, waar zelfs in den droogsten tijd nog voldoende gras voorkomt. Zoodra het voedsel in de naaste om geving schaarsch begint te worden, worden de dieren in bovengenoemde 221 plaatsen losgelaten om ze er terug te halen, zoodra dichtbij weder over vloed van voedsel is. liet vee te Wera (district Rasanae) had wel eens te lijden door gebrek aan water, waardoor ook wel paarden en buffels gestorven zijn. Samen v a 11 in g. Over het algemeen was de toestand dus gunstig, behalve dat het vee in enkele streken veel te lijden had van surra. In Soekaboemi en Tjiandjoer hadden vooral de paarden op de weiden veel te lijden van de vele regens, waardoor, vooral de fok tnerries afkomstig van de stoeterij te Padalarang, niet in een goeden voedingstoestand waren te houden; ook het niet verstrekken van bijvoer, waaraan de dieren te Padalarang gewend waren, droeg hiertoe veel bij. In de meeste ambtskringen was ook gedurende den Oostmoesson vol doende voedsel of werd hier en daar padi-, mais- en katjangstroo bij gevoerd. In enkele streken van Oost-Java was gebrek aan voedsel in den drogen tijd, wat ook het geval was in de zuidelijke streken van Djokjakarta, terwijl in Soerakarta vele sterfgevallen voorkwamen, omdat de bevolking gedurende het opstallen bij de bestrijding van surra slecht voor het vee zorgde. In Djambi was de toestand verbeterd door het aanleggen van weidegronden bij de doesoens. In den ambts kring Makasser werd steeds zeer onvoldoende, meermalen in het geheel geen kennis gegeven van het voorkomen van veeziekten, terwijl de hygiënische toestand van de veekralen zeer slecht was. Op Soemba, ambtskring Waingapoc, hadden de paarden zeer veel te lijden van luis vliegen, die meermalen een groot deel van het lichaam, vooral buik, borst, hals en hoofd bedekten, nog erger dan in 1915, waardoor ver scheidene paarden, vooral veulens, zeer vermagerden en stierven. Een afdoende bestrijdingswijze werd nog niet gevonden, terwijl geen ento moloog beschikbaar was voor onderzoek en het aangeven van bestrij dingsmiddelen. Besmettelijke ziekten bedoeld bij Staatsblad 1912 No. 435, Staatsblad 1915 No. 302. Hieronder worden alleen genoemd de ambtskringen, waar een be smettelijke ziekte voorkwam. JAVA EN MADOERA. a. Pes t o s boy i n a bij herkauwende dieren en varkens. Kwam in het verslagjaar niet voor. 6. Anth r a x bij alle vee. Weltevreden. Kwam sporadisch voor in het district Tjibaroesa van de afdëeling Buitenzorg. Bij 2<s dieren werd deze zieke gecon stateerd, die alle stierven. De ziekte bleef telkens tot één of twee gevallen beperkt. 222 e- Septich a e ra i a epi/o ö t i c a (pluriformis) bij herkauwen de dieren en varkens. Serang. Het aantal gevallen bedroeg in verslagjaar 547 tegen 237 in 1915 en 175 in 1914, alleen bij buffels. Het meerendeel der dieren werd geslacht. Weltevreden. In eenige districten van de afdeeling Buiten zorg en Tangerang, uitsluitend bij buffels. Van de 393 gevallen, die werden gerapporteerd, stierven 108 dieren en werden 285 geslacht. Ongetwijfeld zijn meer gevallen van deze ziekte voorgekomen dan werden gerapporteerd. Bij de bevolking in streken, waar deze ziekte bekend is, bestaat n.l. de gewoonte, om zoodra de tamelijk kenmerkende verschijnselen zich openbaren, de buffels te slachten. Ongetwijfeld wordt hierdoor individueel veel schade voorkomen, doch het ligt voor de hand, dat de ziekte zich ook gemakkelijk verbreiden kan. Opmer kelijk is het spoedig tot stilstand komen van een epizoötie, na het streng doorgevoerd weideverbod. Soekaboemi. Door het natte jaargetijde waren de factoren voor het optreden der ziekte gunstig. Er werden 35 gevallen in 3 districten geconstateerd tegen 17 gevallen het vorig jaar. De gevallen kwamen meestal voor in 2 districten, dezelfde van het vorig jaar. In een district gelegen in de afdeeling Tjiaudjoer, aan de grens van Krawang. schijnt de ziekte uit de laatst genoemde afdeeling te zijn geïmporteerd. Koedoes. Slechts één geval werd waargenomen en met zeer snel en doodelijk verloop. Soerak a r t a. De ziekte werd bij buffels en runderen sporadisch waargenomen, o.a. ook in de boutvuur districten. Epizoötieën als vorige jaren in deze resdientie voorkwamen, werden in verslagjaar niet waargenomen. Madioen. De ziekte kwam vooral voor in het onderdistrict Manisredjo, later in Baleredjo en vervolgens verspreid door de geheele residentie. Indien de theorie juist is, dat bodeminfectie de oorzaak dezer ziekte is, dan is het moeilijk te verklaren dat de ziekte na eerst in de benedenlanden van de afdeeling Madioen geheerscht te hebben, ineens boven in het gebergte derzelfde afdeeling (Woengoe) voorkwam. Het is opvallend, dat de ziekte hoofdzakelijk voorkwam in dessa's langs de rivieren gelegen. Bij het afnemen der regens verminderde de ziekte en hield in den drogen tijd op. Van de bevolking ondervindt men weinig medewerking. Als het vee sterft, berust men er in, zulks beschouwend als een ramp van hoogerhand. Daarentegen wordt tegen icderen maat regel tot voorkoming van verdere verspreiding geageerd als te be zwarend. 223 d. Ap ht a e epizoö ti c a bij herkauwende dieren en varkens. Sera ng. Kwam in geringe mate voor in de districten Pontang, Tjikande, Rangkasbitoeng en Lebak. De ziekte deed zich in zeer goed aardigen vorm voor bij buffels en gaf geen aanleiding tot eenige be drij fsstoornis. Weltevreden. Werd geconstateerd bij 567 runderen, waarvan één stierf, 82 geslacht werden en 4<S4 herstelden. De schade door deze ziekte veroorzaakt is niet belangrijk. De geslachte dieren waren n.l. alle slachtdieren in quarantaine. Baiido en g. De ziekte komt altijd van elders, en wel meestal per spoor met slachtvee, voornamelijk bij runderen. Ingevoerd werd zij: in Januari éénmaal van Poerwakarta, in Februari één keer van Poer wakarta en twee maal van Bali en éénmaal van Batavia. In December kwam de ziekte nog eens voor bij vee per spoor aangevoerd van Malang, doch bij al deze zendingen betrof het slechts enkele gevallen. Na onderzoek aan het station te Bandoeng werden besmette dieren steeds vervoerd naar een terrein van de Staatsspoorwegen te Tjikoeda pateuh en daar afgezonderd, waar zij soms geslacht werden, meestal liet men de dieren echter uitzieken, waarna zij, na ontsmetting, naar het abattoir vervoerd werden. Het nieuwe abattoir wordt gebouwd dicht bij de spoorlijn te Tjikoedapateuh en aangesloten aan de zijspoor van de tapiocaiabriek van den Luitenant Chinees, zoodat, zoodra het openbaar slachthuis gereed is, al het vee onmiddellijk tot in het abat toir kan worden vervoerd, waardoor het gevaar voor verspreiding van mond en klauwzeer door van elders aangevoerd vee naar den omtrek van Bandoeng met haar groote melkveestapels, belangrijk verminderd wordt. Verder is nog mond- :n klauw zeer geconstateerd te Padalarang, bi] 10 buffels, die alle geslacht zijn, waarna de ziekte zich niet meer ver spreid heeft. Vermoedelijk is de besmetting overgebracht door per sonen, die langs den Tangkoeban Prahoe, karbouwen van Poerwakarta hebben gebracht. In September werd onder buffels, die via Kadipaten en Tomo werden ingevoerd, mond- en klauwzeer geconstateerd, welk vee te Tjikoeda pateuh, op het terrein van de Staatsspoor is geslacht. De mantri van Soemedang heeft hierna geruimen tijd alle vee afkomstig van de residentie Cheribon aan de grens, te Tomo, onderzocht. Toch wordt nog op rekening van Cheribon gesteld het uitbreken der ziekte in December, bij een zestal karbouwen op de theeonderneming Djatinangor, waar het zich echter door strenge afzonderingsmaatregelen niet verbreid heeft. Blijkt uit het bovenstaande duidelijk, dat mond- en klauwzeer in dit ressort nog niet inheemsch is, zoo is het even duidelijk, dat het gewest door strenge maatregelen beschermd moet worden tegen in 224 sleeping van elders, zoodat o.a. keuring van alle per spoor aangevoerd vee noodzakelijk is, wat dan ook de laatste jaren plaats heeft. Soekaboemi. Aphtae epizoötica werd dit jaar weder door slachtvee uit Poerwokerto (Kedoe) ingevoerd. De ziekte kou tot één stal worden beperkt: 9 dieren werden aangetast, waarvan 7 slachtdieren en 2 melkkoeien, üe eerste werden zoo spoedig mogelijk geslacht, terwijl beide melkkoeien herstelden. Cheri b o n. In 1916 werden in het geheel 2860 buffels aangetast. De ziekte had een zeer goedaardig verloop; mondzeer kwam nimmer voor. De bestrijding leverde geen moeilijkheden op. Fekalo n g a n. In de eerste maanden van het verslagjaar werd een groot aantal gevallen van mond- en klauwzeer geconstateerd. Ook ditmaal bleek de ziekte een zeer goedaardig verloop te hebben en werd geen hinder in het transport ondervonden. Op alle suikerfabrieken zijn in de laatste jaren noodstallen opgericht, ten einde de gecontracteerde en ook de niet-gecontracteerde karbouwen door irrigatie van de mond holte en voetbaden met Bouillie bordelaise te behandelen. In de dessa's werden mondspoelingen met een afkooksel van asembladeren en was schingen der klauwen met kopersulfaat voorgeschreven. Waar deze geneesmiddelen binnen het onmiddellijke bereik van den desaman liggen, worden zij gaarne aangewend. Politiemaatregelen tegen het mond- en klauwzeer waren niet met succes te treffen, daar wegens het goedaardige verloop, de ziekte veelal niet eens geconstateerd werd, en zouden dus afsluitingsmaatregelen alleen dan nut, hebben gehad, indien zeer streng toegepast, wat een ongemotiveerde grootc schade aan het transportwezen zou toegebracht hebben. Er werd dan ook alleen voorgeschreven, de zieke en verdachte dieren af te zonderen. Semar a n g. Deze ziekte werd vrijwel het gelieele jaar door waargenomen. De gevallen verliepen bijna uitsluitend goedaardig. Ten gevolge van de genomen maatregelen bleef de ziekte steeds tot enkele desa's beperkt. Koed o e s. In aansluiting aan het vorige, deden zich in het begin van dit verslagjaar in bijna alle afdeelingen vrij veel gevallen voor, die geleidelijk in aantal verminderden, zoodat de laatste in de maand Mei werden waargenomen. Na dien deed zich een enkele maal een spora disch geval voor. Remb a n g. Evenals vorige jaren kwam mond- en klauwzeer vrij veelvuldig voor; doch meestal in zeer goedaardigen vorm, terwijl slechts enkele sterfgevallen bekend werden. Qezien het goedaardig verloop der ziekte schijnen maatregelen overbodig, tenminste, de voorgeschre ven .maatregelen zijn eensdeels te streng, anderdeels te zwak. Zij moeten zeer draconisch worden toegepast; indien zulks niet geschiedt zijn zij van geen nut, omdat veelal te laat gerapporteerd wordt. 225 De richting, welke de ziekte nam, was van Oost naar West; be gonnen in Toeban, trok zij langzaam in de richting Semarang. De voor geschreven maatregelen werden goed uitgevoerd. Soera b a j a. Eind 1915 werd door deze ziekte, die vrij zeker door runderen uit Madoera was binnengebracht, eerst het onderdistrict Kapasan besmet, waarna zij zich door transportvee in Noord-Oostelijke richting uitbreidde over de onderdistricten Soekolilo en Kepoetih. Daar de bevolking geen bewzaar had de zieke dieren in deze streken, vrijwel uitsluitend buffels, tijdelijk op te stallen, kon deze ziekte daar worden gestuit, zoodat einde Maart geen gevallen meer voorkwamen. In Mei werden echter opnieuw de trekossen van den gemeentelijken reinigingsdienst te Sidodadi, bij de groote veepasser te Kapasan, waar ongeveer al het geïmporteerde Madoereesche vee wordt verhandeld, aangetast. Daarna trad de ziekte vrij onverwacht weder op in de melkerij Le Roux, Societeitstraat, Soerabaja, waarbij met, vrij groote zekerheid kno worden aangetoond, dat de besmetting was overgebracht door trekossen, bij het brengen van veevoer op het erf. Die ossen bleken afkomstig te zijn uit Wonokromo, waar na een inge steld onderzoek meer zieke trekrunderen werden aangetroffen, die be smet waren door vee uit het achterland, waar mond- en klauwzeer voorkwam. In de maanden Juli en Augustus kwam de ziekte voor namelijk voor in het onderdistrict Wonokromo, en wel Wonokromo- Pasar, en het onderdistrict Koepang, ook onder runderen in de daar gelegen melkerijen. Door toepassing der voorschriften bleef het mond en klauwzeer echter ook nu weder beperkt tot die buurten en bleef het overige vee op de hoofdplaats vrij, terwijl na eind- Augustus geen nieuwe gevallen geconstateerd werden. Het karakter der ziekte was goedaardig; de sterfgevallen waren een gevolg van bijkomende infecties van de zieke klauwen. Geheel onschadelijk is deze ziekte echter voor melkvee niet. Ook al was het verloop goedaardig en genazen de dieren vlug, dan bleek toch later, tot aan het eind van verslagjaar nog, dat de dieren achteruit waren gegaan. Niet alleen zijn de meeste herstelde dieren te herkennen aan de lange haren en den minder goeden voedingstoestand, geleidelijk na het herstel van mond- en klauwzeer optredend, doch ook op de melkproductie bleek de ziekte na te werken, daar verscheidene goede melkgeefsters, die drachtig waren tijdens het ziek zijn, na het kalven lang niet zooveel gaven als in de vorige lactatieperiode. Aan de kal veren zelve viel niets bijzonders te constateeren. De nadruk wordt erop gelegd, dat voor dezen ambtskring met veel transport- en melkvee, de wettelijke voorschriften zeer gunstig hebben gewerkt en vrij zeker eene algemeene besmetting van het vee hebben voorkomen, hetgeen liet vorige jaar ook geconstateerd kon worden. Gerapporteerd werden Jaarboek. 15 226 681 ziektegevallen, waarvan 18 stierven oi werden afgemaakt (2,64%) terwijl de overige herstelden. Modjok e r t o. Gedurende het verslagjaar werd deze ziekte bij 2718 runderen en buffels gerapporteerd, waarvan 9 stierven en de overige herstelden. De meeste ziektegevallen zijn voorgekomen in de maanden Juni, Juli, Augustus en September, de maanden waarin de groote suikerriettransporten plaats hebben. Ontegenzeggelijk staat de uitbreiding van mond- en klauwzeer in dit gewest in nauw verband met de behoefte aan en het gebruik van trekvee ten behoeve van de suikerindustrie. Eenig nuttig gevolg van genomen maatregelen tot het voorkomen en bestrijden van deze ziekte viel absoluut niet te bespeuren, waarom in overweging ware te nemen in het vervolg van een bestrijding van deze ziekte door wettelijke voorschriften af te zien. In verband met het in 1915 herhaaldelijk te Bandoeng en Batavia constateeren van mond- en klauwzeer bij vee, afkomstig van Midden en Oost-Java, bleef het toezicht op het vervoer van vee per spoor naar West-Java bestaan. Geen vergunning tot vervoer werd afgegeven, dan nadat het vee, na een quarantaine van 7 dagen, gezond bevonden was. De veehandel ondervond van dezen maatregel gelukkig geen hinder, aangezien in normale omstandigheden het vervoer van vee per spoor naar West-Java van geen beteekenis is. Pamekasan. Gerapporteerd werden 1996 gevallen tegen N 24 in 1915. Waar het grootste aantal der gevallen werd aangetroffen op uitvoerplaatsen en veepasars of werd opgespoord naar aanleiding van de aanhouding van zieke dieren, mag men zeker aannemen, dat het aantal'inond- en klauwzeer gevallen in de desa's belangrijk grooter is. dan bovenstaande cijfers aangeven. Evenals in vorige jaren verliep de ziekte goedaardig. In verband met de nadeelen, welke in de industriegebieden van Java somtijds van het heerschen van mond- en klauwzeer worden ondervonden, wordt getracht te beletten, dat zieke of verdachte dieren Madoera verlaten. Dat dit niet altijd zal gelukken, behoeft zeker geen betoog. Wat betreft de immuniteit tegen mond- en klauwzeer, zoo zijn in de stallen van de gemeentereiniging te Soerabaja waarnemingen gedaan, dat runderen binnen een half jaar opnieuw en in denzelfden graad aan deze ziekte gingen lijden. Of mond- en klauwzeer waard is bestreden te worden en of be strijding inderdaad mogelijk is, is niet in het algemeen te zeggen en zal m.i. een en ander naar gelang van de omstandigheden beoordeeld moeten worden. Pasoeroean. Kwam in het geheele gewest voor en bijna gedurende het geheele jaar, doch het aantal gevallen daalde van Januari van bijna 700 tot 27 aan het einde van 1916, terwijl in 1915 2586 zieke 227 dieren voorkwamen, zoodat dit jaar gunstig geweest is. De sterfte was zeer gering, terwijl meermalen noodslachting plaats had, omdat de eigenaar of tegen de verpleging opzag of de risico van sterven niet wilde afwachten. Veel verbetering werd verkregen door afzondering der aangetaste en der vermoedelijk besmette-dieren. Toch schijnt het kennisgeven van ziektegevallen steeds veel te wenschen over te laten, doch dit is niet te wijten- aan de lnlandsche ambtenaren, maar meer aan de eigenaren van licht zieke dieren, waaraan het dan ook voornamelijk moet worden toegeschreven, dat de bestrijding niet tot het gewenschte resultaat voerde en de ziekte feitelijk het geheele jaar door bleef voorkomen. Waar zoo weinig schade wordt geleden, mag het betwjfeld worden of het wel de moeite loont, om veel tijd aan de bestrijding dezer ziekte te besteden. Immers zijn sterfgevallen hoogst zeldzaam en zijn de dieren hoogstens enkele weken aan hun arbeid onttrokken. Bond owo s o. Van een veestapel van 357301 dieren, werden er 9741 aangetast, ongeveer 3,3%. Van de aangetaste dieren stierven er totaal 38, hetgeen wijst op een goedaardig verloop der ziekte, terwijl voornamelijk zuigende kalveren en zwakke, ziekelijke dieren stierven. Was de mortaliteit gering, de virulentie was daarentegen zeer groot; meermalen zag men schijnbaar geheel op zichzelf staande invasies en ook na een schijnbare afwezigheid van enkele maanden, een opnieuw uitbreken der ziekte. Dikwijls liet het rapporteeren van ziektegevallen te wenschen over, waarvoor dan herhaaldelijk de eigenaars vervolgd en nog meer dan verleden jaar, vele dorpshoofden daarvoor gestraft werden. Vooral door de suikerfabrieken te Fradjekan en Besoeki werd veel last van de ziekte ondervonden. Door bijzondere maatregelen, kon het riettransport en ook het overige vervoer voldoende gaande gehouden worden. In de eerste helft van dit jaar had vooral de vee stapel van de afdeeling Djember te lijden, in de laatste helft daarentegen meer de afdeelingen Bondowoso, Besoeki en Panaroekan. De afdeeling Banjoewangi bleef vrijwel gespaard. Het eigenaardige in het optreden van de ziekte is wel, dat er dikwijls niet het minste verband is te brengen tusscheu nieuwe en oude haarden. Hoogstwaarschijnlijk spelen hierbij dan ook smetstofdragers een groote rol of weinig duidelijk verloopende gevallen en reizende veehandelaren, welke de besmetting door kleeren, touwen en dergelijke zaken verbreiden, zonder dat daartegen practisch kan worden opge treden, ondanks alle goede voorschriften. Dat de resultaten niet altijd goed waren, is te wijten aan de ergerlijke onverschilligheid van de lnlandsche veebezitters. Herhaaldelijk kwam het voor, dat niettegen staande op verzoek van de eigenaars kosteloos pioktanine werd ver schaft, toch alles in het werk moest worden gesteld, om dit geneesmiddel bij hun eigen ziek vee te doen toepassen, terwijl zij dan ook andere ge 228 neesmiddelen niet gebruikten. Het allerliefst behandelden zij de zieke dieren in het geheel niet en gebruikten de pioktanine om kleeren en touwwerk te kleuren. Werd dan echter geen pioktanine meer verstrekt, dan werd daarover weder geklaagd. Leidelijk verzet werd door hen als een soort sport beschouwd. Zeer waardeerbare hulp werd echter voortdurend van het Bestuur ondervonden. Foerwokerto. Deze ziekte kwam verspreid voor over de geheele residentie Banjoemas, waar zij reeds zoodanig bij de bevolking bekend is, dat deze maatregelen ter bestrijding toepaste, nog voordat dit door de betreffende bestuursambtenaren werd gelast. Soms werden geheele desa's afgesloten, alwaar de zieke dieren óf in'kralen óf op be paalde terreinen werden verzameld, om op deze wijze de besmetting en het doorzieken zoo spoedig mogelijk te doen afloopen. Dat de ziekte veel voorkomt, kan wellicht toegeschreven worden aan het feit, dat in de bosschen van Tjilatjap en wel in het bijzonder in de nabijheid van Madjenang en üajeuhloehoer, steeds mond- en klauwzeer onder de aldaar losloopende buffels voorkomt, terwijl verder het veelvuldig voorkomen van genoemde ziekte moet worden toegeschreven aan het veevervoer, en misschien aan het overbrengen door menschen. Dat in de meeste gevallen de herkomst der ziekte niet is na te gaan, komt door het niet rapporteeren, omdat de bevolking de ziekte door en door kent en den goedaardigen aard ervan weet. Magclan g. In de maanden Januari en Februari werd het aantal gevallen van mond- en klauwzeer, welke ziekte op ultimo 1915 nog heerschte, steeds minder, zoodat zij in de maand April als geweken be schouwd kon worden. Op het einde van verslagjaar werden weder enkele gevallen waargenomen in de afdeelingen Magelang, Wonosobo en Keboemen. De toepassing der maatregelen, genoemd in Staatsblad 1912 no. 435 sub 2E ondervond geen bezwaar. Djokja kar t a. Mond- en klauwzeer kwam in de geheele resi dentie verspreid voor, doch in mindere mate dan in het vorig verslagjaar. Alleen in de 3 eerste maanden van het jaar kon men spreken van een heersenen van de ziekte; later trad zij meer sporadisch op. De ziekte verliep ook dit jaar zeer goedaardig; alleen in de afdeeling Koe lonprogo was het noodig de voorgeschreven maatregelen toe te passen. Soerakarta. In het begin van verslagjaar heerschte deze ziekte nog als restant van de groote epizoötie in 1915, doch geleidelijk nam zij af, tot zij op het einde van het jaar nog slechts in enkele desa's werd geconstateerd; geheel verdwenen was ze echter nooit. Slechts enkele sterfgevallen kwamen voor, daar het verloop meestal goedaardig was, vooral bij buffels. Waar de ziekte echter uitbrak onder melkvee op melkerijen van Europeanen, bij Hollandsch en Australisch vee, werd aanzienlijke schade geleden, door het te gronde gaan van mooie, melk beesten. Speciaal door complicaties aan de klauwen werd, door on 229 doelmatige behandeling, in genoemde inrichtingen verlies geleden. De voorgeschreven maatregelen werden over het algemeen goed toegepast, doch voor het tegengaan van de verbreiding der ziekte hebben ze weinig waarde. Beteekenis hebben ze echter wel, omdat er door voor komen wordt, dat ziek vee voor den arbeid wordt gebruikt, zoodat door de gedwongen rust, de sterfte gering is en de dieren volledig kunnen herstellen. Madi oe n. Telken jare als de suikerfabrieken een paar weken hun maaltijd begonnen zijn, breekt deze ziekte uit. De mogelijkheid bestaat, dat zij uit andere streken, vanwaar veel transportvee voor de fabrieken komt, wordt overgebracht, misschien ook'komen onder deze dieren óf die uit Madioen zelve, eenige smetstofdragers voor, waarbij gedurende het harde werken in den maaltijd de ziekte opnieuw uitbreekt en tot een algemeene infectie van den veestapel aanleiding geeft. De ziekte kwam dit jaar voor op de suikeronderneming te Ooranggareng. Daar zij in 1915 in deze residentie zeer hevig heeft gewoed, bestond bij het meeste vee nog eene zekere immuniteit, waardoor het aantal gevallen veel minder bedroeg en de ziekte zelve nog veel lichter ver liep dan bij het reeds zoo goedaardig verloop in 1915. Kedi ri. Kwam gedurende verslagjaar geregeld voor, doch in veel mindere mate dan in 1915. De sterfte was gering. e. Ma 1 1 eu s bij eenhoevige dieren. Sera ng. De ziekte kwam in verslagjaar zeer sporadisch voor. Bepaalde besmettingshaarden schijnen hier niet te bestaan. Weltevreden. Werd geconstateerd bij 109 paarden, waarvan er 9 stierven, 64 met toekenning van schadevergoeding en 33 zonder toekenning van schadevergoeding werden afgemaakt en 3 paarden op ultimo December afgezonderd waren, omdat zij reageerden op mallëine, zonder clinische verschijnselen. Omtrent de bestrijding dezer ziekte kan het volgende worden opgemerkt. Tn het algemeen werd niet tijdig genoeg gerapporteerd, zoodat een groot aantal paarden, dat ziek ge rapporteerd werd, bijna stervende was. Meermalen werd door de politie kennis gegeven, dat zieke paarden waren waargenomen, terwijl bij onderzoek de dieren spoorloos verdwenen waren. Tn de afdeeling Tangerang zijn de meeste malleus gevallen geconstateerd bij paarden, die korten tijd tevoren van Batavia waren aangevoerd, doch de juiste plaats van herkomst was niet meer te vinden. Bij karrenpaarden wer den meer gevallen geconstateerd dan bij rijtuigpaarden, vermoedelijk omdat de eerste door het verblijf in pondokstallen ("tijdelijke verblijf plaatsen voor verscheidene paarden uit verschillende streken), meer aan infectie blootgesteld zijn. Zeer ontmoedigend is het voor den veterinairen ambtenaar te moeten constateeren, zooals herhaaldelijk voorkomt, dat paarden nog 23 doen bij het verstrekken van inlichtingen en ook overigens op verzoek gratis worden uitgedeeld, verschenen de volgende nummers: No. 11. De ziekten en plagen der Rijst (October 1916). No. 12. De ontsmetting van het graanzaad (November 1916). No. 13. Aanwijzingen voor de verzending van ratten (November 1916). No. 14. De ontsmetting van pootaardappelen (November 1916). Werkzaamheden op mycologisch en ander bota nisch gebied. Het onderzoek der drie ziekten, die Dr. Rutgers bij het begin van het verslagjaar reeds onderhanden had, nl. de Hevea-kanker, het ontijdig afsterven van peperranken en de omo-lijer van de mai s, werd door hem voortgezet. Het laboratorium-onderzoek van de genoemde peperziekte kwam voorloopig tot afsluiting. In aansluiting aan de verkregen resulta ten werden cultuurproeven op touw gezet in de Lampongsche districten, in samenwerking met den Landbouwleeraar Koorenhof, en in den Cul tuurtuin. Door Dr. Rutgers werden, in verband met het neerleggen zijner be trekking in Juli, de resultaten van zijn nog niet voltooide onderzoekingen omtrent den omo-lijer in de mais en den Hevea-kanker neergelegd in twee verhandelingen, waarvan die betreffende de omo-lijer gepubliceerd werd als Meded. No. 22, terwijl de verhandeling over den Hevea-kanker als Meded. No. 25 in het begin van 1917 zal verschijnen. Infectieproeven werden ingesteld op oerets en sprinkhanen met de schimmel Metarrhizium anisop 1 i a e, de bekende, ook op Java vaak spontaan optredende insecten-parasiet. Het resultaat was echter zeer weinig bemoedigend en het laat zich niet aanzien, dat deze schimmel ooit als practisch bestrijdingsmiddel tegen oerets of sprink hanen gebruikt zal kunnen worden. In Mededeeling No. 27 zullen deze proeven beschreven worden. Een andere ziekteverwekker der sprinkhanen, Coccobacillus Acridiorum van d'Hérelle, van wiens practische beteekenis door sommigen hoog werd opgegeven, bleek zeer moeilijk te verkrijgen. Noch het Instituut Pasteur te Parijs, noch het Department of Agricul ture te Manilla, noch de Centralstelle für Pilzkulturen te Amsterdam kon ons daaraan helpen. Eindelijk werd het verkregen van Dr. Howard, Chef van het „Bureau of Entomology" te Washington (DC). Intusschen was echter gebleken uit onderzoekingen, verricht door een Staatscom missie in Argentinië en uit proefnemingen in de Philippijnen, dat de bac terie volkomen onbruikbaar was voor het beoogde doel, zoodat het on noodig scheen hier nog mee te experimenteeren. Na het vertrek van Dr. Rutgers werd het omo-lijer onderzoek door 230 korten tijd op Java zijnde, reeds aan malleus blijken te lijden. Meestal waren dit Bimapaardeu* die voor zij tot liet vrije verkeer werden toe gelaten, nauwkeurig werden gemallcineerd, doch ondanks de moeite en zorgen hieraan besteed, kwam het nog veelvuldig voor, dat deze dieren na 2 a 3 maanden toch aan malleus bleken te lijden. Ze reageerden dus negatief op mallëine, terwijl ze klaarblijkelijk toch reeds geïnfecteerd waren. De bezwaren, waarmede de malleusbestrijding ts kampen heeft zijn: l e . veelvuldig verzwijgen van de ziekte; 2 e . te laat rapporteeren, waardoor het nuttig effect der maatregelen grootendeels verloren gaat; 3 e . te weinig betrouwbare methode van onderzoek (ophthalmoreactic). waardoor ongetwijfeld nog eenige geïnfecteerde paarden niet worden ontdekt, en malleus dus telkenmale opnieuw op .lava wordt inge voerd. Kunnen de onder 1 en 2 genoemde bezwaren misschien onder vangen worden door meer en beter politie-toezicht en het verhoogen der schadeloosstelling, zoolang men niet gevrijwaard is tegen het importeeren van malleus van de Kleine Soenda-eilanden, en dat is men bij de tegenwoordige methode niet, zal de bestrijding op Java moeilijk afdoende kunnen zijn Bandoen g. Malleus komt wel verspreid, doch meestal zeer sporadisch voor. In het geheel is in de afdeeling Bandoeng de ziekte slechts 2 maal waargenomen en wel te Bandoeng en te Dajeuhkolot (onderdistrict Bodjonglowa). Beide paarden zijn afgemaakt. In de afdeeling Soemedang werd de ziekte 4 maal geconstateerd en wel te Tolengas (Tomo), Soemedang en te Sitoeradja. In de afdeeling Qaroet, in Augustus 1 geval te Oaroet en verder te Lebakwangi totaal 3 ge vallen. In de afdeeling Tasikmalaja 1 geval te Tjikatomas. De laatste gevallen kwamen te Karangnoenggal voor, alwaar 2 paarden zijn afge maakt, nadat er reeds 2 gestorven waren. Soekaboemi. Malleus bleef in dit ressort stationnair. Werden bet vorig jaar 18 gevallen waargenomen, in dit jaar moesten 23 paarden worden afgemaakt. De mallëine bleek een goed middel voor de onder kenning van verborgen malleus en om deze ziekte te onderscheiden van een neusaandoening met vlakke ulcera, dikwijls voorkomende bij paarden in het Zuiden van Soekaboemi en Tjiaudjoer. De litteekens op het neustusschenschot bij Inlandsche paarden, die wel voor malleus lidteekens worden aangezien, zijn meermalen veroorzaakt door doorns of hard gras, zoodat bij oogmallëinaties een negatief resultaat wordt verkregen, terwijl caviae bij enting met materiaal van deze neusaan doening evenmin reageerden. In het geheel werden 115 mallëinaties verricht, waarbij bij 8 paarden kwade droes werd vastgesteld. Over de geleverde mallëine valt in verslagjaar niet te klagen. Miswijzingen hadden niet plaats. 231 Pekalo 11 g a n. Het aantal gevallen van malleus blijft elk jaar hoog; in het verslagjaar wederom 36 stuks. Alhoewel meestentijds de stallen in 'zijn geheel verbrand werden, de grond omgegraven en een verbod om op die plaats wederom een stal te bouwen uitgevaardigd werd, doken herhaaldelijk hier en daar nieuwe gevallen op, wat het chronische, dikwijls weinig geprononceerde karakter dezer ziekte in aanmerking genomen, niet behoeft te verwonderen. Met behulp van mallëinatie werden 5 paarden, klinisch verdacht, afgemaakt en beves tiging van de reactie gevonden. Één paard, sterk van kwaden droes verdacht wegens neusuitvloeiing genas, kwam in uitnemenden voedings toestand en werd niettegenstaande de herhaalde sterk positieve mallëi natie en complementbindingsreacties en hooge agglutinatietiter, onder politietoezicht, tot gebruik toegelaten. Het dier vertoonde op het eind van het verslagjaar nog geen klinische ziektesymptomen. Een ander paard, dat met een kwaaddroezig dier op één stal gestaan had, eveneens sterk positief reageerde, met positieve complementbindingsreactie en agglutinatietiter 2000, bleef zonder klinische ziekteverschijnselen, het dier staat nog afgezonderd. Twee verdachte paarden met negatieve reactie, werden afgemaakt, doch bij sectie werd kwade droes gecon stateerd. Semar a n g. Tn de maanden Februari, Maart en April werden vrij veel gevallen waargenomen bij onderzoek van enkele geïnfecteerde stallen, doch overigens beperkte de ziekte zich tot enkele gevallen. De zieke paarden werden afgemaakt. Mallëinaties en serumonderzoek werden verricht bij 455 gveallon, waarvan er 24 positief uitvielen. Koed o e s. Het aantal gevallen dezer ziekte is gering te noemen en doet voor de toekomst veel beloven. Door middel van de opthalmo mallëinatie werd één geval onderkend, terwijl de overige klinisch dui delijk waren. Schadeloosstelling moest een enkele maal worden ge weigerd op grond van geen of veel te late aangifte, daar te veel toe geven in deze gevallen, de bestrijding meer kwaad dan goed doet, omdat de Inlander geneigd is de aangifte zoolang mogelijk uit te stellen. Hebben alle middelen van de doekoens niet geholpen, dan vindt hij het tijd genoeg het Gouvernement in den arm te nemen, doch intusschen heeft verspreiding van smetstof plaats gehad. Remb a n g. Slechts 6 gevallen werden waargenomen, n.l. 1 te Bodjonegoro en 5 in Toeban, waarbij tweemaal schadeloosstelling werd uitgekeerd, doch in de andere gevallen niet. Daar de eigenaren evenwel te goeder trouw waren geweest en hun zieke naarden op de driemaan deliiksche keuring hadden gebracht, 'werd geen vervolging ingesteld. Deze periodieke paardenkcuringen zijn niet alleen uit het oogpunt van dierenbescherming, doch ook voor de malleusbcstrijding van groot nut. Soera b a j a. De resultaten door de bestrijding verkregen waren bevredigend, doch is nog niet alles bereikt en bleek het noodig in een 232 tiental stallen tot strengere maatregelen over te gaan. Behalve het opmaken van processen-verbaal van overtredingen, werd het noodig geoordeeld, alle paarden uit deze verhuurderijen aan de malléineproef te onderwerpen, teneinde een beter oordeel te verkrijgen over de uit gebreidheid der infectie en ecne vluggere schifting van reeds aangetaste, van gezonde dieren. In tegenstelling metvorige jaren zijn in verslagjaar dan ook een groot deel der onteigende paarden door de mallëinatie op gespoord, terwijl tevoren bijna alleen klinisch zieke dieren zijn aange geven. In de meeste maanden bedroeg het aantal ziektegevallen ongeveer 30, bleef in Maart, April en October daar ver beneden, doch steeg in December tot 57. Dit laatste was een gevolg van mallëinatie van nog zwaar besmette stallen, terwijl door de drukke diensten, op de vele feestdagen van de paarden gevergd, de malleus meer gelegenheid had zich uit te breiden of te openbaren. Het aantal opgespoorde gevallen in Djabakotta was zeer gering, waaruit zou kunnen worden geconclu deerd, dat wegbrengen van zieke dieren naar buiten, zoo niet geheel opgehouden, dan toch zeker veel minder geschiedt. Kan reeds hieruit geconstateerd worden, dat de ziekte sterk afneemt, nog meer blijkt dit uit het feit, dat vroeger zwaar besmette stallen, na de stalverbetering en bestrijding, reeds maanden lang vrij van malleus zijn gebleven; doch er moet nog meer gedaan worden om tot geheele uitroeiing te geraken. Hiertoe zou in de eerste plaats noodig zijn eene doelmatige registratie van alle paarden in de verhuurderijen, waardoor een betere controle mogelijk zou worden bij het voorkomen dezer ziekte. De registratie is reeds in bewerking bij den gemeentelijken veeartsenijkundigen dienst. Verder zou moeten worden doorgegaan met stalverbetering en zou verandering moeten worden gebracht in het stalbeheer of beter gezegd, het staltoezicht. Het feit, dat thans stallen behoorende aan Europeanen of Chineezen, deze weder onderverhuren aan andere personen en die weder aan derden, maakt eene goede bestrijding der ziekte en eene ver volging tegen overtredingen onmogelijk. In verscheidene gevallen van geconstateerde overtredingen, volgde dan ook om voornoemde reden geen veroordeeling, daar de beschuldigde niet de eigenaar van het paard was of omdat de beschuldigde voorgaf, niet met malleus bekend te zijn geweest, zoodat het wettig en overtuigend bewijs ontbrak. Een leemte in art. 381 en 383 in het Wetboek van strafrecht is dan ook. dat daarin alleen gesproken wordt van „houder" of ..bewaarder", hetgeen nood zakelijk veranderd dient te worden in „eigenaar", „houder" of „hoeder." Totaal werden 344 ziektegevallen geconstateerd, tegen 439 in het vorige jaar. d.i. gemiddeld 28,5 per maand tegen 39 in 1915. Het aantal dieren, dat dood aangebracht, bij sectie aan malleus Heek te lijden, bedroeg dit jaar slechts 6 tegen 28 in het vorige jaar. Aan schadeloos stellingen werd dit jaar uitbetaald een totaal bedrag van ƒ 7 037.50 tegen 233 ƒ 11 137.50 in het vorige jaar, terwijl 174 paarden na mallëinatie afge maakt werden en 170 op grond van klinische verschijnselen werden onteigend. Het totaal aantal van over zee ingevoerde, na mallëinatie ziek verklaarde dieren, bedroeg dit jaar 17 waarvan afkomstig: van Soembawa 8 van ± 1731 ingevoerde paarden. „ Bima 4 „ ± 355 „ „ „ Lombok 3 „ ± 468 „ „ „ Bali 1 „ ± 421 „ Makasser 1 „ ± 295' Totaal 17 van ± 3270 ingevoerde paarden. Van de over zee geïmporteerde paarden, waaronder reageerende dieren werden aangetroffen en die ook alle reeds bij uitvoer gemallëi neerd waren, werd dus slecbts ruim 0.7% na mallëinatie ziek bevonden. Neemt men daarbij in aanmerking, dat bij sectie van die paarden soms geen of zeer geringe malleusverschijnselen worden waargenomen, dan mag de conclusie worden getrokken dat de vele tijd en moeite, aan die mallëinaties bij invoer besteed, niet opwegen tegen het nut, dat ze heb ben gehad als bestrijdingsmaatregel tegen malleus, te meer daar die paarden direct worden verkocht en verspreid, hoofdzakelijk over de hoofdplaats Soerabaja, waar malleus onder de paarden in vergelijking met vorengenoemde getallen veelvuldig voorkomt. Onder 6000 paarden ter hoofdplaats Soerabaja, werden dit jaar 344 ziektegevallen waarge nomen, d.i. ruim 5.7%, welk cijfer bij mallëinatie van alle 6000 paarden zeker nog veel hooger zou uitvallen. Practisch kan m.i. het mallëineeren der van de andere eilanden ingevoerde paarden daarom gerust achter wege gelaten worden, vooral daar mallëinatie vóór den uitvoer toch reeds heeft plaats gehad op de eilanden waar malleus voorkomt. Modjok ert o. Eind 1918 waren 9 paarden ziek verbleven, ter wijl dit jaar 116 paarden aan malleus lijdende werden bevonden, totaal 125. Hiervan stierven 26, werden afgemaakt zonder schadeloosstelling 15 en met schadeloosstelling 66 paarden, 9 paarden herstelden, terwijl 9 paarden eind 1916 nog in observatie bleven. De van malleus verdachte paarden, die aanvankelijk op grond van het positief reageeren op ver schillende diagnostische onderzoekingsmethoden als lijdende aan deze ziekte waren beschouwd, werden eerst als hersteld afgeschreven, nadat het serologisch onderzoek eindelijk een negatief resultaat opleverde. Middels mallëine werden 39 paarden onderzocht, waarvan 29 negatief, 5 dubieus en 5 positief reageerden, waarna 4 paarden werden afgemaakt. Van 44 paarden werd het serum onderzocht; hieronder waren 34 paarden, die nog niet middels mallëine onderzocht waren. Op grond van liet serumonderzoek werden 11 paarden afgemaakt. Negen paarden, die op het serumonderzoek positief hadden gereageerd, 234 reageerden bij een volgend onderzoek negatief, waarom ze ten slotte als hersteld van malleus werden beschouwd. Tijdens het onderzoek stierven 3 paarden. Bij 12 paarden, die werden afgemaakt of stierven, werden klinische verschijnselen van malleus nog gedurende het leven waargenomen of werden bij sectie kwaaddroezige veranderingen ge vonden. Zes paarden konden niet worden geseceerd. Van 7 paarden was het onderzoek op het eind van het jaar nog niet afgeloopen. Het ziekteverloop bij de onderzochte paarden schijnt aan te toonen, dat wanneer paarden, die door de biologische reacties als dragers van malleusantistoffen worden onderkend, langer dan 6 maanden in onderzoek zijn, zonder dat bij hen klinische verschijnselen van malleus te voor schijn komen, de dieren ook verder vrij blijven vari klinisch waarneem bare ziekteverschijnselen. Niettegenstaande de aanwezigheid van mal leusantistoffen zou men dus in de praktijk, paarden zonder klinische verschijnselen van malleus. na een observatietijd van 6 maanden als niet lijdende aan malleus kunnen beschouwen. Dit is in overeenstem ming met de ervaring op het gebied van de bestrijding van malleus ten tijde dat de diagnostische hulpmiddelen nog onbekend waren. Verdere onderzoekingen zullen moeten leeren of het waargenomene juist is. Wat de bestrijding van de malleus betreft, werden dit jaar goede resultaten verkregen met de in alle bestuursafdeelingen getroffen politie maatregelen, waarbij het aan eigenaren of houders van pleisterplaatsen van paarden verboden was, voederbakken te verstrekken voor het voederen of drenken van paarden, terwijl bij het maandelijksch onder zoek van paarden en rijtuigen van verhuurderijen er steeds op gelet werd, dat de rijtuigen voorzien waren van emmers, waardoor het aan tal geconstateerde ziektegevallen dit jaar weder minder was dan in vorige jaren, nl. 185 in 1914, 155 in 1915 en 116 in 1916. Pamekasan. Veertig gevallen werden geconstateerd tegen 17 in het vorige jaar, alzoo een belangrijke toename, die wordt toegeschre ven aan het niet of te laat rapporteeren der ziekte, waardoor reeds verbreiding van smetstof had plaats gehad, alvorens ingegrepen kon worden. Zoo tellen o.a. de desa's Sololela, Blega, Kamal en Arosbaia een groot aantal paarden, welke in het algemeen op stal dicht op elkaar staan. Hadden de eerste ziektegevallen zich in andere desa's voorge daan, wellicht ware dan geen uitbreiding opgetreden, zoodat de toe name van het aantal malleusgevallen gedurende 1916 dan ook als een zuiver toevallige omstandigheid beschouwd moet worden. Eenmaal werd te Kalianget middels mallëine een malleusgcval ontdekt onder paarden ingevoerd van Bima. Het toekennen van schadeloosstelling schijnt op het onmiddellijk rapporteeren van malleusgevallen slechts van weinig gunstigen invloed te zijn. Paso e roe au. In het geheele jaar kwamen °1 gevallen voor, 235 waarvan 21 werden afgemaakt niet schadevergoeding en 20 zonder schadevergoeding; 1 patiënt genas, 2 bleven ziek en werden onder pnlitie-toezicht gesteld, terwijl 41 patiënten aan malleus stierven. Deze laatste zijn niet alle onderzocht kunnen worden, zoodat de mogelijkheid niet uitgesloten is, dat hieronder acute goedaardige droes patiënten zich bevonden of dieren, die gestorven zijn aan een acute pneumonia. De werking van de bestrijdingsmaatregelen laat weinig te wenschen over. Alleen zou het aanbeveling verdienen, dieren met dubieuse ophthalmoreactie, die geen klinische symptomen vertoonen tot het ge bruik, mits onder politietoezicht, toe te laten. Het gevaar, dat deze dieren smetstofdragcrs kunnen zijn, is zeer waarschijnlijk hoogst gering, terwijl de afzondering den eigenaren dringt tot voortdurend onderhoud, zonder dat de dieren eenig financieel voordeel opbrengen, terwijl het toch maar zeer enkele dieren betreft. Nog al te vaak komt het voor, dat eigenaren eerst rapporteeren wanneer de ziekte al vrij ver gevor derd is. Het toezicht op huurpaarden op passers, bij stations enz. gaf nooit aanleiding tot positieve bevindingen. Toch is deze controle nuttig, daar op die rustplaatsen, vooral bij drukke passers, de paarden van allerlei stallen bij elkaar komen en o.a. door het gebruik van gemeen schappelijke voederbakken, gemakkelijk geïnfecteerd zouden kunnen worden. Die voederbakken zijn van oude petroleumkisten of melkkis ten op 4 bamboestutten en hoewel primitief, hebben ze het groote voor deel na kort gebruik (ongeveer '- jaar) onbruikbaar te zijn en nood zakelijk vervangen te moeten worden. Voorziet men op zulke plaatsen in meer solied materiaal voor voerbakken, dan is het noodzakelijk deze op geregelde tijden te desinfecteeren om dit gevaar voor infectie zob gering mogelijk te maken en zouden die bakken om voor grondige des infectie vatbaar te zijn het best van ijzer te maken zijn. Op pasars, die in beheer bij den (iewestelijken Raad komen, zou daarin mogelijk op die wijze in de toekomst kunnen worden voorzien, doch op gewone pasars zijn die primitieve kistjes om boven vermelde reden te verkiezen. Bondowos o. Dit jaar werd 64 keer kwade droes geconstateerd op een paardeilstapel van 40073 stuks, tegen 78 keer op een paarden stapel van 37336 in 1915. Van die 64 paarden werden 41 zonder schadeloosstelling afgemaakt en 22 met schadeloosstelling, zoodat, ver geleken met verleden jaar, verbetering is te constateeren. Ook het rapporteeren'van ziektegevallen kwam meer voor, hoewel veelal erg laat, in welk geval geen schadeloosstelling uitgekeerd werd. Doorgaans werden geen bezwaren gemaakt tegen het afmaken der aangetaste dieren. De ziekte staat onder de bevolking bekend als sakit boloren. Dit jaar werd geen kwade droes geconstateerd bij de over zee aange voerde paarden. Poèrwokerto. Kwam zeer weinig voor omdat, dank zij het geregelde onderzoek en het op ongezette tijden binnenvallen in de 236 paardenverhuurderijen, reeds in 1913 en 1914 verscheidene kwaaddroe zige paarden werden ontdekt en daarna afgemaakt. De meeste kwaad droezige paarden waren afkomstig va.n Pekalongan en Kedoe. Meer malen werden de zieke dieren eerst door de eigenaars of andere personen behandeld, waarna kennis gegeven werd, als herstel niet mogelijk bleek. Magel a n g. Malleus werd 3 maal geconstateerd, waarvan 2 maal in de afdeeling Poerworedjo, beide klinische malleus. Een paard werd afgemaakt met toekenning van schadeloosstelling, het tweede werd, aangezien geen aangifte had plaats gehad, afgemaakt zonder eenige schadeloosstelling. Het derde paard in de afdeeling Keboemen werd afgemaakt met toekenning van schadeloosstelling. De toepassing der maatregelen, genoemd in Staatsblad 1912 Tl- 435 sub 2 F ondervond geen moeilijkheden. Djokja k a r t a. In de afdeeling Mataram werden 24 gevallen van kwaden droes geconstateerd en één in de afdeeling Koelonprogo. De aangetaste dieren zijn onteigend en afgemaakt. Ofschoon dit aan tal niet wijst op een groote verbreiding in dit ressort, vermoed ik toch. dat bij een meer intensief onderzoek zal blijken dat hier vrij veel kwade droes voorkomt. Tot nu toe was er wegens de boutvuurbestrijding. het tuberculoseondcrzoek en het onderzoek naar de voorkomende ziek ten, te weinig tijd om de kwadedrocsbestrijding ernstig ter hand te nemen. Soerakarta. Malleus werd in het afgeloopen jaar meer gecon stateerd dan vorige jaren. In alle afdeelingen werd deze ziekte waar genomen. De toename in de afdeelingen Soerakarta en Klaten moet geweten worden aan slecht toezicht, waardoor het mogelijk was, dat zich in enkele streken malleushaarden vormden, van waaruit de ver spreiding in den omtrek plaats had. Als zoodanige streken zijn te noe men de hoofdplaats Soerakarta met haar groot aantal paarden in de verhuurderijen, welke paarden voor het meerendeel in slecht geventi leerde, vuile stallen werden gehouden. De voorschriften vervat in het reglement op het houden, gebruiken en verhuren van paarden enz. (Re sidentie-keur No. 6583/25 dd. 1 November 1888; Javasche courant No. 89 dd. 6 November 1888. art. 16,17) werden voor een groot deel niet opge volgd. Voorts werden malleushaarden ontdekt in de onderdistricten Ngreden en Tjepper (afdeeling Klaten). waartegen krachtig werd opge treden. De zieke paarden werden onmiddellijk afgemaakt en waar non dig, werd gemallëinccrd. Bij de mallëinatie bleek, dat de ziekte nog niet die uitbreiding had verkrgen, die men had kunnen verwachten in verband met de hygiënische toestanden. Aangeteekend zij, dat de dienst der pestbestrijding hier en daar door de maatregelen van woningverbe tering, ook verbetering bracht in de inrichting der paardenstallen van verhuurderijen. 237 Madi o e n. In het verslagjaar kwamen 96 gevallen voor, tegen 48 in 1915 en 62 in 1914. Hiervan zijn 2 hersteld en 64 tegen schade vergoeding afgemaakt en 10 bleven in observatie. Evenals liet vorig jaar bleef de afdeeling Madioen, oostwaarts, geheel vrij en bepaalden zich de enkele overige gevallen tot dieren welke waarschijnlijk op de passers door paarden uit Ponorogo besmet waren. Ook in Ngawi deden zich slechts twee gevallen voor, w aarschijnljik geitifecteerd op de passer te Mantingan door paarden uit Solo. In Patjitan, waar in 1915 nog al vrij veel gevallen waren, kwam in 1916 slechts een geval voor. Lu Ponorogo en Magetan heerschte de ziekte echter vrij hevig. De aan zienlijke vermeerdering valt m. i. voor een groot deel te wijten aan het beter en sneller rapporteeren, want menig geval wordt thans gerappor teerd om de strenge straffen en de hoogere uitkeeringen. In verband mei de verordening op liet vervoerwezen werd besloten, het gebruik van houten bakken op de pleisterplaatsen te verbieden, doch dat ieder zijn eigen drinkemmer moet meevoeren, waardoor een groote kans voor infectie wordt weggenomen Kedi r i. Gedurende dit jaar werden 50 gevallen van kwade droes waargenomen tegen 1(> in 1915, in hoofdzaak klinische gevallen, waar van er 29 werden afgemaakt en 5 stierven. Op 13 paarden moest beslag worden gelegd en de eigenaars werden vervolgd, wegens verzuim van aangifte der ziekte. J. Saccharomycosis bij ccnliocvigc dieren. Se rang. Hier en daar sporadisch optredend. Weltevreden. Op ultimo December 1915 waren 8 paarden nog lijdende aan saccharouiycosis. Gedurende het verslagjaar kwamen er 36 bij. Van deze 44 dieren stierven 13, werden 4 afgemaakt, herstelden 17 en bleven op ultimo December 19K) nog 10 ziek. Ook deze ziekte wordt vaak niet, of te laat gerapporteerd. Door het minder ernstig aanzien der verschijnselen is dit echter zeer begrijpelijk en wel te ver geven. Opvallend zijn hier sommige genezingen, eenige paarden her stelden in korten tijd, bij een uitbreiding der ziekte over ongeveer de geheele huid zonder dat van eenige rationeele behandeling sprake was. Saccharomycosis van de lippen met uitbreiding op het neusslijmvlies en harde zwelling van keelgangsklieren, kan soms zeer bedriegelijk het beeld van malleus vejtoonen. Cheribon. Hier kwamen sporadisch gevallen voor; in dit ver slagjaar 4, over de geheele residentie verspreid. In enkele gevallen gaf een jodiumtherapie algeheele genezing. P e k a 1 o n g a n. 26 nieuwe gevallen van saccharomycosis werden waargenomen; het aantal gestorven en afgemaakte dieren bedroeg 15, terwijl 12 paarden genazen. Herhaaldelijk moesten dieren geinalleineerd 238 worden, om de differentieel diagnose met kwaden droes te kunnen ma ken; één dier, van neus-saccharomycosis verdacht, bleek lijdende aan kwaden droes. Rust, splijting dei rijpe saccharomycomen, en behande ling met kopersulfaat alleen, of gemengd niet kalk, gaven bij localisatie succes. Intraveneuse injecties van liquor Fowleri en subcutane injecties met kakodylas natricus bleken echter weinig succes op te leveren. De politiemaatregelen bestonden uit afzondering en desinfectie, dit laatste door gedeeltelijk verbranden en kalken der stallen; de tuigen werden een dag in kopersulfaat oplossing gelegd. Semar a n g. Bijna uitsluitend werd deze ziekte op de hoofdplaats Semarang waargenomen. De behandeling der aangetaste dieren heeft over het algemeen een gunstig resultaat. liet aantal gevallen blijft echter vrijwel gelijk. Koed o e s. Regelmatig doen zich nieuwe gevallen in gering aan tal voor. Het zijn uitsluitend de afdeelingen Koedoes en Pati waar de ziekte wordt gevonden. Bij goede behandeling genezen de dieren, doch enkele uitgebreide gevallen, voeren na een soms langdurig lijden tot den dood, welke laatste gevallen de voornaamste factor voor de bestendi ging der ziekte vormen en waarbij afmaking, beperking van het aantal gevallen zou geven. Vrijwillig is de inlander hier evenwel moeilijk toe te brengen. Soera b a j a. Het aantal nieuwe ziektegevallen bedroeg 93 tegen 95 in het vorige jaar, daarvan stierven 4 dieren, werden 32 vrijwillig afgemaakt, terwijl 53 herstelden. Het afmaken der paarden geschiedde weder op aandringen en onder belofte van schadevergoeding te zullen betalen, indien bij sectie bleek, dat zij ook aan malleus hadden geledei:. Het gebeurde namelijk, dat bij uitgebreide huidmalleus gepaard met saccharomycosis geen reacties meer optraden, zoodat de mallèinatie van zulke dieren nog geen beslissing gaf, waardoor de eigenaren er onder die voorwaarden gemakkelijker toe overgingen, de weinig neiging tot genezing vertoonende dieren op te offeren. Saccharomycosis is een ziekte, welke in sommige stallen steeds blijft voorkomen, juist door het lange aanhouden der zieke dieren met open abcessen, welke een voortdurende bron van besmetting vormen. Wanneer voor deze ziekte ook eene schadeloosstelling kon worden toe gekend zooals bij malleus en het recht bestond, ze in hardnekkige, geen neiging tot genezing vertoonende gevallen in beslag te nemen, zouden vele zieke dieren eerder kunnen worden opgeruimd en zou de bestrij ding meer practische resultaten afwerpen dan bij afzondering alleen. zooals thans is voorgeschreven. Op het einde van verslagjaar stonden nog 17 paarden met saccharomycoseverschijnselcn afgezonderd, over een 10-tal verhuurderijen verspreid. Modjok ert o. Ultimo 1915 waren aan saccharomycosis ziek verbleven 4 paarden en werden in den loop van 1916 aan deze ziekte 239 lijdende bevonden; totaal 23. Hiervan stierven 5, werden afgemaakt 4, herstelden 9 en bleven in observatie 5 paarden. Pa rn ekas a n. Üeze ziekte nam in het afgeloopen jaar opnieuw belangrijk af, en bedroeg het aantal gevallen 5 tegen 26 in het vorige jaar, 59 in 1914 en 12 in 1913. Niet alleen dat het aantal gevallen is afgenomen, ook de intensiteit der ziekte is verminderd. Uevallen, waarbij liet geheele lichaam niet uicera bedekt was, welke vroeger hier veelvuldig werden waarge nomen, kwamen in verslagjaar niet voor. Bij de waargenomen gevallen was slechts een klein gedeelte van het lichaam aangetast en had de ziekte bij doelmatige behandeling steeds kunnen genezen. De zeer gun stige resultaten, die in de laatste jaren met de saccharomycosebestrij ding in dit ressort bereikt zijn, worden toegeschreven aan het streng doorvoeren der desinfectiemaatregelen en het met zorg reinigen van tuigdeelen en dergelijke zaken. Pasoeroean. Gedurende 1916 kwamen 2 gevallen voor. Bondowoso. Alleen in de afdeeling Djember kwamen enkele gevallen voor. Op het perceel „Widodaren", district Rambipoedji, ble ken van de pikolpaarden er 22 aangetast te zijn door saccharomycocis, die bij veeartsenijkundige behandeling alle genazen. Foerwokert o. Saccharomycosc kwam zeer zelden voor en nog wel meest met een gunstig verloop. Magel a n g. In December werd één geval waargenomen. Soerak a r t a. Deze ziekte kwam slechts sporadisch voor. De geadviseerde maatregelen ter bestrijding door afzondering der zieke dieren werden goed toegepast. Kedi r i. In welken graad deze ziekte in dit ressort verbreid is, kan nog niet worden aangegeven. In 1915 werd de ziekte niet waarge nomen, docli in 1916 kwamen o gevallen aan liet licht, waarvan er 2 vrijwillig afgemaakt werden. {)■ Scab i e s bij eenhoevige en herkauwende diere n. Cheri b o n. Werd dit jaar bij 59 dieren, voornamelijk buffels, ge constateerd, maar kouit zeer zeker meer voor. Soms komen typische gevallen voor bij buffelkalveren, die dan in hunne ontwikkeling blijven stilstaan. Voor paarden roept men meer en meer veeartsenijkundige hulp in. Bij een uitgebreid proces werd steeds advies gegeven tot slachten, wat gaarne opgevolgd werd. Pekalonga n. Karbouwenschurft werd zeer dikwijls geconsta teerd. Systematisch vond onderzoek der verschillende onderdistricten plaats; de verliezen blijken, bij diepergaand onderzoek groot te zijn; in meerdere streken bleek de kalversterfte ten gevolge daarvan zóó groot. 24 Dr. Palm voortgezet en wel dadelijk na de aanvaarding zijner betrek king als opvolger van Dr. Rutgers. In de residentie Djocja werd de ziekte ter plaatse bestudeerd en in samenwerking met de Landbouwleera ren te Djocja en te Malang werden in hun ressorten proeven opgezet. Voorts begon Dr. Palm een uitvoerig onderzoek betreffende de ver welkingsziekte van de katjang tanah (Ar ach is hypogaea) en andere gewassen, welke ziekte door Bacillus solanacearu m wordt veroorzaakt. In verband met het optreden van tarwe-stuifbrand (U stil a g o trit i c i) en andere ziekten in tarwe-proefaanplantingen, ging Dr. I 'alm na, door welke schimmels deze verschillende ziekten veroorzaakt werden en stelde een geillustreerde verhandeling over dit onderzoek samen, die aan het einde van het verslagjaar nagenoeg persklaar was. Op de noodzakelijkheid .geimporteerd graanzaad steeds te ontsmetten, werd gewezen in een vlugschrift (Korte Gegevens No. 12), waarin de methode van zaadontsmetting beschreven werd. Wat de inzendingen betreft, hierover zij het volgende vermeld: Bladafval bij Hevea. Van eenige ondernemingen in Bantam en van een paar op Sumatra's Oostkust werden klachten vernomen omtrent den ongewone bladafval, somtijds kort na het winteren. Het bleek, dat wij hier niet met een besmettelijke ziekte te doen hadden en de kwaal een gevolg was van klimaatsomstandigheden. De ziekte werd door Petch in zijn bekende boek reeds beschreven als „climatic leaf fall". Bliksemschade bij Hevea. Meermalen kwamen vragen in om inlichtingen over beschadigingen aan Hevea-stammen, welke niet anders dan door den bliksem bleken veroorzaakt te zijn. Aardappelziekten. Door den Landbouwleeraar voor Pa soeroean werd onze hulp ingeroepen voor het onderzoek van een drietal aardappelziekten, een soort wratziekte (Chrysophlyctis end o bio t i c a?), een verwelkingsziekte (B aci 11 u s solauac e a r u m) en een nat rot bij opgeschuurde aardappelen. Het gevraagde onderzoek zal eerst kunnen aanvangen, wanneer het mycologisch personeel is uitgebreid. Op de Karohoogvlakte werd een soort schurft in de aardappelen op gemerkt, die bij onderzoek de „gewone schurft" bleek te zijn (veroorzaakt door Actinomyces se a bies). Met het oog op deze en andere aardappelziekten, die met de pooters verspreid worden, werd een vlug schrift („Korte ücgejvens" No. 14) uitgegeven over ontsmetting van pootaardappelen. Voorts trad de „droge vlekkenziekte" (Altemaria Sola ni) sterk op op de Karo-hoogvlakte en ook nabij Pengalengau. Door den Landbouwleeraar voor Sumatra's Oostkust werd opgemerkt dat een veel voorkomend onkruid (Ageratum conyzo ide s) soortgelijke vlekken op de bladeren vertoonde. Nader onderzoek wees 240 dat van noemenswaardig opfokken geen sprake meer was. Ook de voedingstoestand der volwassen dieren bleek bij deze ziekte meermalen zeer slecht te zijn. De bestrijding is hoogst eenvoudig; voorgeschreven werd de aan getaste dieren dagelijks niet petroleum, met behulp van klapperbast in te wrijven, waardoor na ongeveer 14 dagen meestal volkomen herstel verkregen werd. Op de maandelijksehe bijeenkomsten werd herhaalde malen op de urgentie tot bestrijding der karbouwenschurft gewezen, wat tengevolge had, dat geregeld gerapporteerd werd. Aangifte, afzonde ring van de zieke dieren, tot geheel herstel was ingetreden, en behan deling, werden voorgeschreven. Schurft onder de geiten werd weinig meer geconstateerd; waar nog gevallen aangetroffen werden, had meestal slachting plaats. Koed oe s. Gerapporteerd wordt deze ziekte nooit. Ze komt evenwel, voornamelijk onder de buffels, vrij veel voor. De ziekte heeft mjins inziens zoo goed als geen reden tot wettelijke bestrijding, daar het economisch belang gering is. Pamekasa n. Dit jaar werd voor het eerst acariasis bij runderen geconstateerd. Op het eiland Giliradja, behoorende tot de afdeeling Soemenep kwamen 19 gevallen voor, terwijl een geval in een desa in Oost Madoera en één in een desa aan Madoera's Noordkust werd waar genomen. De ziekte doet zich voor in den vorm van ronde plekken van de grootte van een dubbeltje tot plekken met een middellijn van ± 15 c.M. Bij nadere beschouwing neemt men op de aangetaste plaatsen steeds alopecie waar en is daar bovendien een squammeus of een pustuleus eczeem aanwezig. Wordt een squammeus eczeem aangetroffen, dan is dit bezaaid met witte puntjes, zijnde de aan de oppervlakte tredende secreetproppen, terwijl bij het pustuleuze eczeem, het seeretum in de puisten, welke somtijds haemorrhagisch zijn, opgehoopt is. Het komt mij voor, dat hoofd en hals praedilectieplaatsen voor de ziekte zijn, doch werd zij over het geheele lichaam, behalve onder carpus en tarsus, waargenomen. De parasiet, welke in het seeretum werd aangetroffen, leek het meest op de demodex phyllöides. De ziekte verloopt zeer chronisch; dieren, die in April 1916 waren ziek geworden, waren op ultimo van dit jaar nog niet hersteld. De voorgeschreven politiemaatregelen werden toegepast, doch door de bevolking zelve werd geen therapie ingesteld als wordende deze geheel nutteloos geacht. De aangetaste dieren verkeerden tijdens hun ziekte in goeden voedingstoestand. De huidverpleging bij de runderen op het eiland üiliradja is niet zoo goed als in de overige deelen van dit gewest. Bondowoso. Kwam sporadisch bij paarden voor. Djok jakarta. Schurft werd geconstateerd bij een paard en 241 een buffel. Bij de laatste diersoort kwamen echter waarschijnlijk meer dere gevallen voor. Soerakarta. Scabiës werd niet geconstateerd, hoewel wel, vooral bij buffels, een huidlijden werd waargenomen, dat er klinisch veel op geleek, doch het was niet mogelijk bij microscopisch onderzoek schurftmijten te vinden. h. Sur ra, bij alle vee. Sera ng. Kwam zelden voor, in het geheel 18 gevallen tegen 21 in 1915. Weltevreden. Op ultimo December stonden 5 dieren afgezon derd wegens surra. In 1916 kwamen er 208 bij. Van deze 213 stierven 68, werden 125 afgemaakt en herstelden 20. In Krawang werd surra herhaaldelijk waargenomen bij buffels, waarbij het eenige klinische symptoom bestond in verlamming, nu eens van een voorheen, dan weer van een achterbeen, soms van meerdere ledematen of van de staart. Bandoe ng. In de maand Mei stierven in den omtrak van Sitoe radja, onderdistrict Sitoeradja, afdeeling Soemedang, 4 buffels aan ver moedelijk surra (sakit loempoeli). De maatregelen voor surra werden toegepast zonder de ziekte heerschend te verklaren. In de betrokken dessa's werd al het vee opgestald en door de eigenaren voedsel voor de dieren gesneden. Het is bij deze paar gevallen gebleven. Deze acute exarcerbatie van de chronische surra komt meestal jaarlijks voor in den ploegtijd, wanneer de ondervoede dieren te zwaar moeten wer ken. De meeste karbouwen herbergen wel surraparasieten, doch het is moeilijk de aanwezige trypanosomen microscopisch te ontdekken, wanneer niet tevens koorts aanwezig is; doch ook dan is meestal nog enting op een cavia of ratten noodzakelijk. Soekaboemi. In dit jaar werd geen surra geconstateerd. liet in het vorig jaar met salvarsan, gevolgd door een arsenikkuur behan delde paard, welk dier van deze ziekte genas, vertoonde in verslagjaar geen recidieve en doet nog steeds dienst. Cheri bo n. Bij mijn komst in dit gewest waren groote streken afgesloten, ingevolge Staatsblad 1912 ir 435 sub 1. Geleidelijk werden de kringen weder geopend, zoodat thans de bedoelde maatregelen nergens meer van toepassing zijn. Dit wil evenwel niet zeggen, dat surra niet meer voorkomt; er komen nog steeds enkele sporadische ge vallen bij paarden voor, over het gehccle gewest verspreid. Er heb ben zich dit jaar 958 gevallen van surra voorgedaan en wel 918 bij herkauwers en 40 bij paarden. Pekalongan. Werd in 1915 de paardenstapel door surra geteis terd, in dit verslagjaar was het hoofdzakelijk de karbouwenstapel, welke Jaarboek. 10 242 er onder te lijden had, terwijl het slechts voor een 10-tal van de 222 on derzochte gevallen paarden betrof. Eigenaardig is het, dat in streken, waar surra onder de karbouwen heftig voorkomt, soms nagenoeg geen sterfgevallen onder de paarden zich voordoen. Zoo is het dit jaar we derom gebleken in den omtrek van de suikerfabriek Wonopringgo, waar surra geheerscht heeft en nog heerscht onder de karbouwen, terwijl het aantal aangetaste paarden slechts 2 bedroeg. Waar nu de paarden van het personeel, dikwijls in de nabijheid van karbouwen vertoeven, waar onder in een dergelijke streek, meerdere trypanosomendragers zijn, komt het mij voor, dat omtrent aetiologie en verspreiding der ziek ie nog veel onopgelost is. Het ziekteonderzoek heeft vrij uitgebreid plaats kunnen vinden, dooi de beschikbaarstelling van een daarvoor alleszins geschikt geëmployeer de op de suikerfabrieken, welke persoon met geregeld bloedonderzoek belast werd. Tijdens den maaltijd echter kon geen personeel gemist worden en werd daarom voorgesteld om voor elke fabriek een particu lieren veemantri, na opleiding in dienst te nemen. Dit voorstel was op het eind van het verslagjaar nog in behandeling. De zieke contract buffels werden in donkere loodsen op het fabrieksterrein ondergebracht en voor de voeding en de behandeling met liquor Fowleri door de onderneming zorg gedragen, waardoor de sterftecijfers voor dit vee laag gehouden konden worden. De overige, niet-gecontracteerde buf fels, werden in geval van ziekte, in de stallen der desa's opgesloten en kon van eene behandeling verder geen sprake zijn, omdat geen zeker heid bestond, dat de verstrekte geneesmiddelen ingegeven werden. Wel werden door de fabrieken de geneesmiddelen in groote hoeveelheid afgegeven, doch op het gebruik bestond geen toezicht. Bij nader onder zoek op het einde van het jaar bleek, dat de sterfte beduidend grooter was in den omtrek van de suikerfabriek Wonopringgo, dan mij bekend was; zulks als gevolg van slecht rapporteeren. De maatregelen beston den in: plaatsen in donkere stallen, afzonderen van ziek vee en afsluiten der desa's. Voor goed toezicht op die maatregelen zal echter meerder personeel noodig zijn. Semarang. In het begin van het jaar liet deze ziekte zich in sommige streken ernstig aanzien. Door zoo streng mogelijk doorge voerde maatregelen, werd de ziekte tot staan gebracht en einde Augus tus niet meer waargenomen. Koed oe s. Gedurende het geheele jaar werd deze ziekte waar genomen en eischte veel slachtoffers. Met uitzondering van de afdeeling ürobogan, waar eerst op het einde van het jaar de ziekte zijn intrede deed, hadden alle overige afdeelingen min of meer van deze ziekte te lijden, doch het ergste heerschte zij in de afdeeling Pati, waar zij op het eind van het jaar nog niet was verdwenen. De officieele cijfers dezer ziekte geven den toestand slechts op bescheiden schaal weer, 243 daar volgens schatting slechts ongeveer V» van het aantal voorkomen de gevallen gerapporteerd wordt, hetgeen zijn oorzaak vindt in het be trekkelijk gering aantal gevallen, dat onder de oogen komt en de niet altijd wetenschappelijke vaststelling der ziekte, door oorzaken onafhan kelijk van den waarnemer. Rembang. Enkele malen werd surra gediagnostiseerd in de af deelingen Rembang en Blora, bij de groote sterfte gedurende de maanden üctober, November en December. Dit was echter alleen bij buffels, in verband met het voorkomen van anaplasmose, welke ziekte als hoofd oorzaak der sterfte werd aangenomen. De maatregelen werden toege past en ondervonden geen belemmering. Bij paarden en runderen is de ziekte niet gediagnostiseerd. Modjokerto. Dit jaar werden 72 nieuwe gevallen van surra geconstateerd bij runderen, buffels en paarden. De ziekte bepaalde zich tot enkele sporadische gevallen in verspreid liggende desa's, zoodat het niet noodig is geweest, bijzonder ingrijpende bestrijdingsmaatregelen voor te schrijven. De nog in 1915 in de afdecling Lamongan bestaande gemeenschappelijke veekralen, waarover nog in het jaarverslag over dat jaar werd gerapporteerd, werden successievelijk alle opgeruimd. Pamekasa n. De in het vorige jaar op het eiland Saboenten be gonnen surra-enzoötie eischte in de eerste maanden van verslagjaar nog een dertigtal slachtoffers. Totaal zijn bij deze enzoötie 105 paarden en buffels, zijnde de kleinste helft van den geheelen veestapel aldaar, te gronde gegaan, welk aantal belangrijk kleiner zou zijn geweest, indien de bestrijdingsmaatregelen van den beginne af behoorlijk waren toege past, zooals later geschiedde en met goed resultaat, waardoor opnieuw is bewezen, dat surra een zeer goed te bestrijden ziekte is, mits de be strijdingsmaatregelen nauwgezet worden uitgevoerd. Fasoer oea n. De ziekte kwam gedurende verslagjaar in de af deeling Loemadjang voor bij een paard, doch uitbreiding werd niet waargenomen. In de afdeeling Malang stierven nu en dan, oogenschijn lijk geheel gezonde dieren, weldoorvoed en volkomen normaal, die het zij direct bij of kort na het verrichten van trekdiensten neervielen en binnen enkele uren stierven, zonder klinische symptomen te vertoonen. Bondowoso. Dit jaar werden 44 gevallen van surra geconsta teerd, waarvan 18 bij paarden, de overige bij runderen en eenmaal bij een buffel. Alleen in de afdeeling Banjoewangi kwam voor zoover be kend, geen enkel geval voor. De gevallen kwamen steeds sporadisch voor, doch een enkele keer zooals te üambirono (onderdistrict Bangsal sarie) stierven 3 paarden van één stal. Overigens was er niet het minste verband tusschen de gevallen on derling. Als de besmettingsbronnen moeten de chronisch zieke dieren beschouwd worden, die b.v. na overmatigen arbeid, die het lichaam verzwakt, vrij plotseling sterven. Dat alleen de „Olossina morsitans" 244 de schuldige zou zijn bij de verbreiding der ziekte moet betwijfeld worden, daar men deze tijdens het optreden van de ziekte in het geheel niet ziet. Dit bleek vooral in 1912, toen in het onderdistrict Mangarau (afdeeling Panaroekan) een endemie heerschte onder den karbouwen stapel. Lang niet alle gevallen worden gerapporteerd, doeli in hoofdzaak die, welke acuut of peracuut verloopen en vooral de gevallen, die tot groote uitputting of verlamming aanleiding geven en dan ook meestal met den dood eindigen. De overige, minder duidelijke gevallen, worden door den leek vaak niet als surra beschouwd, vooral niet als zij in het latente ziektestadium overgaan. Daar het echter niet doenlijk is den geheelen veestapel microscopisch of door middel van entproeven te onderzoeken, zal een uitroeiing der ziekte wel een illusie blijven. Poerwokerto. Kwam nog al eens voor en wel het meest bij runderen en buffels in de afdeeling Poerwokerto en bij paarden in de afdeeling Tjilatjap. Bij deze laatste dieren was het verloop steeds on gunstig, doch bij runderen en buffels vrij gunstig, behalve bij runderen en buffels, die zwaren arbeid moesten verrichten, waardoor het weer standsvermogen gering werd. Meestal werden deze dieren geslacht. Bij surra werd steeds het donker maken van den stal toegepast, en dikwijls met gunstig resultaat. Ma gelang. Gedurende de eerste helft van 1916 heeft de vee stapel in Zuid-Kedoe vele verliezen geleden. In deze periode vielen 12 paarden, 223 karbouwen en 78 runderen als slachtoffer van deze ziekte, doch in de maanden Juli en Augustus verminderde het aantal gevallen belangrijk. In deze maanden werd surra geconstateerd bij 32 karbou wen en 4 runderen. Na Augustus zijn geen ziektegevallen meer waar genomen. Djokjakarta. Surra is gedurende 1916 slechts sporadiscli voor gekomen. In Mataram werden 10 gevallen geconstateerd, in Koelon progo 9 en in üoenoengkidoel 4, te zamen 23 gevallen, waarvan 6 bij paarden en 3 bij karbouwen, waarbij alleen het erf afgesloten en de dieren in donkere stallen werden geplaatst. . Soerakarta. Kwam in verslagjaar als uitgebreide epizoütie voor in de afdeelingen Sragen en Wonogiri en werd meer of minder sporadisch in de gehcele residentie geconstateerd. Geadviseerd werden de maatregelen genoemd itï Staatsblad 1912 il- 435 sub 11, 1° en die ge noemd in Staatsblad 1912 il- 432 art. 23 sub h. De ziekte begon in het begin van het verslagjaar aanzienlijke offers te eischen van den vee stapel in de afdeeling Sragen, en breidde zich steeds uit, zoodat ook een gedeelte van de afdeelingen Bojolali en Soerakarta in de epizoötie werd betrokken. Tal van gevallen werden niet gerapporteerd, hetgeen wel zal blijken, indien de slachtcijfers uit genoemde afdeelingen bekend worden, en deze kunnen worden vergeleken met die van vorige jaren 245 en liet aantal opgegeven surragevallen in de maandelijkschc ziekterap porten. Vele Inlandsehe ambtenaren zien noch in den chronischen, noch in den acuten vorm van surra, een besmettelijke ziekte, terwijl zij de chronische gevallen toeschrijven aan te zwaren arbeid en te weinig voedsel, vooral wat de buffels betreft, en de acute ziektegevallen, waar bij onder hersenverschijnselen een plotselinge dood intreedt, aan vergif tiging door het eten van vergiftige planten worden toegeschreven. De ziekte kwam voornamelijk onder buffels voor. hoewel herhaal delijk ook bij paarden en runderen, omdat in de gedeelten der afdeelin gen, waar de epizoötie voorkwam, voornamelijk buffels worden ge houden. Vermoedelijk werd de ziekte ingevoerd uit de residenties Se marang en Madioen, door de veebeweging in het oostelijk gedeelte van de residentie. Van uit Cirobogan en Ngawi toch heeft steeds invoer van buffels in het Solosche plaats, zoodat voorgesteld werd, invoer uit die afdeelingen tijdelijk te verbieden, ook, omdat aan het abattoir te Solo surragevallen waren geconstateerd bij vee, afkomstig van den veepasser te Sragen, dat blijkbaar was doorgevoerd uit oostelijk gelegen streken. De Assistent-Resident ging hierop niet in, verbood echter wel den uit voer uit de afdeeling Sragen. waardoor werd bereikt, dat de ziekte zich althans niet verder naar het Westen uitbreidde. In het laatst van 1916 werden de maatregelen opgeheven, daar de surra als geweken kon wor den beschouwd. Madi o e n. Onder de paarden werd deze ziekte in het verslagjaar niet waargenomen, doch in het district Hendingan beerschte de ziekte eenige maanden enzoötisch onder buffels, waaraan echter weinig dieren stierven. Verder werden in verschillende afdeelingen enkele sporadi sche gevallen waargenomen. Kedi r i. Dit uiden kwam gedurende verslagjaar vrij sterk voor vergeleken met verleden jaar nl. 1158 in 1916 tegen 461 in 1915. Ver moedelijk kwamen onder het hoornvee nog altijd een vrij groot aantal latente chronische gevallen voor, waardoor de veestapel steeds bedreigd wordt '■ Do urine bij eenhoevigé dieren. Kwam in liet verslagjaar niet voor ./• Piroplasmosis bij herkauwende dieren. Sera n g. Een paar gevallen werden geobserveerd. Zeer waar schijnlijk komt deze ziekte hier in meerdere mate voor, doch wordt ze niet gerapporteerd. Weltevreden. Werd een enkele maal geconstateerd in het district Tjibaroesa van de afdeeling Buitenzorg. 246 Soekaboemi. Een geval van acute piroplasrnnse, gepaard gaande met haemaglobimirie werd geconstateerd in een stal met melk vee te Tjibadak. Semar a n g. Slechts een geval werd geconstateerd. Koed o e s. Deed zich het geheele jaar door voor, hoewel in veel geringere mate dan in het voorafgaande jaar. Het was voornamelijk het onderzoek van zeer veel bloedpreparaten, dat de ziekte aan liet licht bracht, doch ongetwijfeld zullen ook hier nog vele gevallen aan de aandacht ontsnappen. Remb a n g. Piroplasmose als zoodanig, komt wel sporadisch voor. Daar de ziekte echter niet wordt gerapporteerd, is het aantal gevallen niet na te gaan. Soerabaja. Deze ziekte werd dit jaar 36 keer waai genomen en wel de meest gevaarlijke vorm, anaplasmose, waaraan een 10-tal dieren bezweek. Als regel trad de ziekte sporadisch op, behalve in de maand Juni, toen in het onderdistrict Kepoetih, district Djabakotta, in de dessa van dien naam, 20 gevallen werden opgespoord, waarvan 5 dieren stierven. In dit geval waren alleen karbouwen aangetast en kon door toepassing der voorgeschreven maatregelen de ziekte spoedig wor den bestreden. De andere gevallen betroffen meest runderen in melke rijen, welke nog niet voldoende immuniteit bleken te bezitten. Bondowos o. Kwam alleen voor onder uit Australië pas geïm porteerde runderen, toebehoorend aan de veeteeltonderneniing „Djam pit", waarvan in het geheel 6 dieren stierven. Djokja k a r t a. In de afdeeling Mataram werden 6 gevallen van piroplasmose geconstateerd en wel de meer chronische vorm. k. Tuberculosis bij runderen en buffels. Soekaboemi. Drie gevallen werden geconstateerd bij dieren, die het vorig jaar als verdacht waren afgezonderd. Hoewel verschei dene malen sputumonderzoek werd verricht, konden geen bacillen wor den aangetoond. De dieren reageerden alle op de tuberculine en bleken bij sectie meer of minder aan deze ziekte te lijden. Semarang. Komt weinig voor. Er werden vier koeien met tu berculose geslacht. Soerabaja. In 1916 werden 118 gevallen van tuberculose ge constateerd, (voornamelijk bij melkvee van Hollandsche en Australische afkomst) tegen 79 in 1915 en 49 in 1914. Hoewel hieruit eene uitbreiding der ziekte gelezen zou kunnen worden, staat zulks in het geheel niet vast,, doch is het m. i. veel meer een gevolg van meerdere onderzoe kingen, vooral in de laatste 5 maanden, gedurende welken tijd de adjunct Qouvernements veearts Soeparwi speciaal voor dit doel beschikbaar werd gesteld. Dieren, welke vroeger door gebrek aan tijd om nauw 247 keuriger onderzoekingen te verrichten, onopgemerkt bleven, konden thans worden opgespoord, terwijl ook het opheffen der beperkende cir culaires, waarbij alleen het afmaken van dieren met duidelijk klinische verschijnselen was toegestaan, het hare bijdroeg om het aantal gevallen te vergrooten, daar eerder tot onteigenen van zwaar verdachte dieren kon worden overgegaan. Van de 118 dieren werden 80 onteigend, 16 vrijwillig afgemaakt en werd bij 22 dood aangebrachte dieren de ziekte waargenomen. Van de 16 vrijwillig afgemaakte, geslachte runderen, werd voor 3 reeds verdachte dieren de slachtwaarde vergoed, daar het vleesch werd afgekeurd. Bovendien werd een bedrag van ƒ 600 uit betaald aan een eigenaar, die voor eigen risico een zwaar verdacht dier liet afmaken, doch waarbij geen tuberculaire veranderingen na den dood kouden worden waargenomen, en ƒ 400 voor een dier, dat verdacht van tuberculose, na aan een andere ziekte gestorven te zijn, toch aan tuber culose bleek te hebben geleden. Totaal werden vergoed 85 runderen, waarvoor een bedrag van ƒ 37612,50 werd uitbetaald, d. i. gemiddeld ƒ 442,50 per dier. Op 2na werd voor alle dieren nog de volle taxatie waarde vergoed. Onder de gestorven dieren waren 20 runderen, één karbouw en één paard. Bij sectie der beide laatste dieren bleken deze ernstig aan tuberculose geleden te hebben. De karbouw was afkomstig van een desa aan de grens der-hoofdplaats gelegen. Hoe dit dier geinfecteerd is geraakt, kon niet met zekerheid worden uitgemaakt, doch de moge lijkheid bestond door drinken van water uit een langs die dessa loopende waterleiding, welke ongeveer een paal stroomopwaarts langs drie mel kerijen loopt en dient tot afvoer van stalvuil, doch het is ook mogelijk, dat dit dier door een aan tuberculose lijdend mensch of op andere wijze met het voedsel is geinfecteerd. Het paard deed reeds 6 jaren dienst in een wagenverhuurderij. I >eze 14-jarige Bimaneesche hengst was de laatste maanden gaan ver mageren en volgens den eigenaar aan uitputting gestorven. Behalve lon gen en borstvlies, bleek voornamelijk de milt ernstig aangetast en kon uit een miltabsces een reincultuur van tubercelbacillen worden ver kregen. Daar dit dier op stal nimmer met runderen in aanraking was geweest en dit tijdens de dienst ook niet zoo gemakkelijk heeft kunnen geschieden, is het waarschijnlijk, dat het dier öf door den mensch of door het voer besmet is geraakt. Voor zoover bekend, is dit het eerste geval van tuberculose bij het paard, in Nederlandsch-Indië geconsta teerd. Daar doode karbouwen hoogst zelden op de dierenbegraafplaats worden gebracht en buiten de hoofdplaats de gestorven dieren als regel zonder lijkopening worden begraven, bestaat de mogelijkheid, dat die ziekte onder buffels meer verspreid is, dan bekend is. De bestrijding der tuberculose op de hoofdplaats Soerabaja, bepaal 248 de zich weder tot het opsporen van zieke en afzonderlijk plaatsen der verdachte dieren. In tegenstelling met vorige jaren werden voor het opsporen niet meer systematisch alle runderen getuberculinecrd, doch slechts het vee van enkele stallen, daar de gemeenteveearts van de tuberculinatie, geen heil meer verwachtte, hetgeen dus geheel in tegen stelling is met de resultaten over 1913 vermeld. Daarentegen werd dit jaar hoofdzakelijk de aandacht gewijd aan klinische onderzoekingen. Van de 83 onteigende runderen hadden 18 bij vroegere tuberculinaties positief gereageerd en 12 dubieus, zoodat 53 tuberculose runderen wer den opgespoord door klinisch, voornamelijk door sputum onderzoek. Als regel bleken die dieren ernstig aangetast, vooral de longen. Toch waren bij een 3-tal geen of slechts verdachte longaandoeningen te vinden, hetgeen te verklaren is uit het feit, dat te spoedig op tubercelbacillen gelijkende zuurvaste staafjes voor tubercelbacillen werden gehouden. Het is dan ook gebleken, dat alleen dan de tuberculose vaststaat, indien de bacteriën in het onderzochte materiaal duidelijk en typisch voorko men, daar in die gevallen tot heden nog geen miswijzingen zijn gecon stateerd. Een rund, dat om de een of andere reden als hoesten, verma gering en vertoonen van tuberculinereacties reeds verdacht is en waar bij duidelijke, typische tubercelbacillen worden gevonden, kan m. i. met zekerheid voor ziek worden gehouden en onteigend. Nu tegenwoordig niet meer de gcheele, doch slechts de helft der getaxeerde waarde, tot een maximum van ƒ 300. — voor zulke dieren wordt betaald, is het tegenover het publiek echter te meer zaak, geheel zeker te zijn van de gemaakte diagnose. Van de 30 onteigende runderen, welke reacties hadden vertoond, werden bij 19 ook tubercelbacillen in het sputum gevonden en werden de overige onteigend, omdat ze naast de reactie duidelijk klinisch verdachte verschijnselen van tuberculose vertoonden. Het vleesch van het meerendeel der onteigende runderen bleek voor de consumptie schadelijk; de opbrengst van nog goedgekeurd vleesch bedroeg totaal ƒ 340. —, zoodat de tuberculosebestrijding te Soerabaja, in verslagjaar ƒ 37272,50 heeft gekost. Of het succes der bestrijding in evenredigheid is met de gedane uitgaven, meen ik te moeten betwijfelen en werd zulk reeds ingezien. Als maatregel om de onkosten te verkleinen en de veehouders zelf tot meer belangstelling aan te manen, werd de uit te betalen schadeloosstelling eind verslagjaar reeds tot de helft der getaxeerde waarde teruggebracht met een maxi mum van ƒ 300. — per dier. Wel lokte dit ontevredenheid uit bij een deel van het belanghebbend publiek, doch dat zal spoedig loeren inzien, dat het niet aangaat het Gouvernement alleen de kosten te laten dragen en zal eigenbelang hen des te eerder ertoe doen overgaan, zelf alle mo gelijke medewerking te vcrleenen bij het bestrijden dezer verraderlijke ziekte. Alvorens overgegaan werd tot uitbetaling van schadeloosstel ling volgens de nieuwe voorwaarden, waren alle verdachte runderen 249 nog eens nauwkeurig onderzocht, ten einde het verwijt te ontgaan, dat daarmede werd gewacht tot het in werking treden dezer nieuwe be paling en werd zoodoende nog een groot gedeelte van die verdachte runderen ziek bevonden en voor de volle waarde onteigend. De onderzoekingen hebben echter dit jaar wederom geleerd, dat het onmogelijk is alle aangetaste runderen op te sporen en alleen op deze wijze, van geheel uitroeien der tuberculose op de hoofdplaats Soerabaja vooreerst geen sprake kan zijn. Ten einde dan ook meer waarborg te hebben, dat de dieren elkaar niet besmetten, werd beter afzonderen der verdachte dieren gelast door de standplaatsen in de stallen van voren te laten scheiden door muurtjes van ± \V% M. hoogte, dwars door de voederbakken loopend en die scheidend, en minstens tot de halve lengte der runderen naar achteren reikend, zoodat opnemen van tubercelbacil len bij het eten moeilijk kon plaats hebben. Deze lastgeving werd in een deel der melkerijen reeds uitgevoerd. Daar het niet met absolute zekerheid te zeggen is, dat een dier vrij van tuberculose is, wordt het noodzakelijk geacht alle runderen in de melkerijen op de bovenaange geven wijze in de stallen gescheiden te plaatsen en zal zulks, voor zoo ver bekend, worden voorgeschreven in de nieuwe Soerabajasche vee artsenijkundige verordening. Zooals reeds eerder werd vermeld, zijn dit jaar 8.3 dieren onteigend, waarvan 5.3 werden opgespoord door het vinden van tubercelbacillen en verdachte klinische verschijnselen en 19 tevens met tuberculinereacties, terwijl slechts de resteerende 11 onteigend werden op grond van ver dachte klinische verschijnselen en reacties, zoodat 72 voor hun omgeving gevaarlijke dieren allen door onderzoek van secreta op tubercelbacillen werden opgemerkt en verwijderd. Dat deze opruiming niet geheel nut teloos is geweest, zal zeker na verloop van tijd wel blijken, al stemt de idee somber, dat deze dieren, voordat ze werden opgemerkt, reeds ruimschoots in de gelegenheid waren geweest, andere runderen te infec teeren. Door afzondering van alle dieren en geregeld verwijderen van de smetstofverspreiders, welke na de stalverbeteringen in ieder geval minder gelegenheid hebben andere te infecteeren, zal de tuberculose onder de melkrunderen in de hoofdplaats Soerabaja waarschijnlijk ge leidelijk afnemen. Eind 1916 waren in de melkerijen te Soerabaja. de kalverijen niet medegerekend, 730 runderen, welk cijfer overeenkomt niet dat van het vorige jaar, waaruit blijkt, dat de door onteigenen en sterven geleden verliezen aan tuberculose van 116 runderen, geheel werd aangevuld. Deze aanvulling geschiedde voornamelijk door aan koop van runderen op andere plaatsen, doch ten deele door eigen opfok van melkvee, waaraan de laatste jaren meer en meer de aandacht wordt gewijd. Het gehalte der runderen in de melkerijen gaat echter door het sterven der goede melkgeefsters en den reeds jarenlang gestaakten in voer van goede Australische melkrunderen, geleidelijk achteruit en 25 aan, dat inderdaad zeer waarschijnlijk Altemaria Solani ook hiervan de oorzaak was. In aardappelcultuur nabij Lembang werd op groote schaal een soort ..bladrolziekte" of „krulziekte" geconstateerd, waarvan de oorzaak nog in het duister ligt. Cassave-insterving. In den tijd der zware regens kwam op een cassaveonderneming in Kediri een insterving der stengel-toppen voor, welke veroorzaakt werd door een nog onbekende Colletotrichum soort. Na het verminderen der regens kwam de kwaal tot staan. Ustilaginoidea in de rijst. Tot nu toe was Ustila gin o i dea virens alleen in het Buitenzorgsche nu en dan waargenomen. In 1916 kwamen echter inzendingen van deze ziekte binnen uit Ben koelen, de Lampongschc districten, Sumatra's Oostkust, Sumatra's West kust, de residentie Soerabaja, de Preanger Regentschappen (üaroet) en het Buitenzorgsche. De schimmel vormt op de plaats, waar de rijstkorrel moet zitten een meestal helder oranjegeel sklerotium, dat echter in jongen toestand van buiten meer vuilgroen en in ouderen toestand soms zwartachtig is. De kafjes worden daarbij uit elkaar gedrukt. De schade is uiterst onbelangrijk. De bevolking beschouwt zelfs het optreden van de Ustilaginoidea als een kenmerk van grooten oogst en goede kwaliteit; en dit geloof bestaat zoowel op Java als in Benkoelen. de Lampongs, Sumatra's Oostkust en Sumatra's Westkust. In Buiten zorg draagt de ziekte den naam „djamoer parall". Ziekte in Cinnamomum. DeCinnamomum Cassia (die de z.g. „Cassia vera" bast levert) leed op een onderneming in Tapanoeli sterk aan een ziekte in de stammen. Het maakte den indruk, dat dit een nog onbekende schimmelziekte was, die blijkens onderzoek vermoedelijk veroorzaakt door een Quep in i a-soort. Van de uitwen dige verschijnselen werd de volgende beschrijving gegeven. „De bast splijt dikwijls over een groote lengte open; daarna verdroogt ze en sterft ze af, ook het hout, dat er vlak onder is. Het nog levende hout vormt dan later overwallingen aan beide zijden van de zieke plek. De boom heeft het aanzien alsof hij over een groote lengte is ingesneden." Brand in li e t graan. Een kleine gerstaanplanting, aangelegd als curiositeit door een officier te Tjimahi uit een restant voedergerst, uit China aangevoerd tegelijk met een zending paarden, bleek aangetast door de gevaarlijke gerste-stuifbrand (U stil a g o r. u d a). De tarweaanplantingen, aangelegd te Tjinjiroean en te Lawang uit zaad, door het Departement van Landbouw ingevoerd, bleken in sterke mate door verschillende ziekten aangetast, o.a. door tarwe-stuifbrand (U st i 1 a g o tr i t ic i) en fusariose (F usar i u ra sp.) Pestal ozz i a palmarum in de klappers trad in 1916 in ver schillende streken sterk op. Wij ontvingen materiaal toegezonden uit 250 bestaat er meer en meer behoefte aan nieuwe aanvulling uit Australië of rationeele opfokking van de hiergeboren nakomelingen van goede melk geefsters, hetgeen thans bij de hooge rnelkveeprijzen een loonend bedrijf kon zijn. Van de 730 runderen bleken dit jaar 116 lijdende aan tuber culose, d. i. dus bijna 16%. Zooals hier duidelijk gebleken is, heerscht de tuberculose niet alleen te Soerabaja, doch werd het herhaalde malen bij elders aangekocht vee geconstateerd en moet m. i. alle vee van Australische en Hollandsche af komst verdacht worden beschouwd, aan deze ziekte te lijden. Een on derzoek van alle deze runderen over geheel Java en Madoera lijkt dan ook hoogst urgent, teneinde meer zekerheid te verkrijgen, omtrent de verspreiding der tuberculose en of het noodig en mogelijk is, deze ziekte nog binnen bepaalde grenzen te houden. Nu slechts de helft der waarde van de dieren wordt vergoed, verdient het aanbeveling na te gaan of het mogelijk is, voor geheel Nederlandsch-Indië of voor Soerabaja alleen een tuberculosefonds op te richten, waaraan alle veebezitters van run deren van Hollandsche en Australische afkomst, boven een bepaalden leeftijd (2 of 3 jaar), verplicht of vrijwillig, jaarlijks een bepaald bedrag (ƒ 2.50 of ƒ 5. —) moeten bijdragen en waaruit de geleden schade bij af maken van runderen kan worden vergoed. De weinige solidariteit der melkveehouders zal m. i. vrij zeker het oprichten van een particulier onderling fonds in den weg staan, doch zullen mijnerzijds in die richting hier ter plaatse pogingen moeten worden aangewend om hiertoe te geraken. IVI odjok ert o. Vijftien bastaard Australische koeien werden op grond van den uitslag van het diagnostisch onderzoek middels tubercu line, als lijdende aan tuberculose beschouwd. Hiervan stierf er 1, ter wijl met toekenning van schadeloosstelling werden afgemaakt 3 koeien, die klinische verschijnselen van tuberculose vertoonden: 3 koeien wer den afgemaakt (geslacht) zonder schadeloosstelling; 8 koeien bleven eind 1916 in observatie. Van twee dieren moest het vleesch en van twee andere moesten de aangetaste organen voor consumptie worden afgekeurd. Verder werden 82 runderen, hoofdzakelijk uit melkerijen in de afdeelingshoofdplaats Modjokerto, aan een diagnostisch onderzoek middels tuberculine onderworpen. De tuberculinatie, bestaande uit een indruppeling op den eersten en eene herhaalde indruppeling in het zelfde oog op den volgenden dag van V» ccM. tuberculine, geeft resultaten, die met groote voorzichtigheid moeten beoordeeld worden. Wordt de con junctivale tuberculinatie gevolgd door eene subcutane, zooals geschied de bij 14 koeien, dan worden de resultaten wel gunstiger, doch daar staat tegenover, dat de ingespoten melkgevende koeien in melkproductie, sterk achteruit gaan. en slechts zeer langzaam tot hare vroegere pro ductiviteit terugkeeren. Dit is een groot nadeel, vooral voor melkerijen. waar de tuberculinatie in twijfelachtige gevallen om de drie weken her 251 haald zou moeten worden. Voor de bestrijding van de tuberculose zal de volle aandacht moeten worden gericht op het geregeld klinisch onderzoek, aangevuld door een bacteriologisch onderzoek van ziekte nroducten van verdachte dieren. Pasoeroean. Bij de vleeschkeuring, vrijwel uitsluitend van in heemsch vee, kwamen nooit gevallen van tuberculose processen aan het licht. Daar de keurmeesters van 7 plaatsen opgeleid zijn in Buitenzorg en Solo en dus door voldoende deskundigen dagelijks controle wordt uit geoefend en geen enkel geval werd waargenomen, mag men veilig aan nemen, dat onder de inheemsche dieren in dezen ambtskring geen tuber culose voorkomt. Een voorloopig onderzoek in den aanvang van 1916 in melkerijen in Malang ingesteld, waar wel gekruist Hollandsen en ge kruist Australisch vee voorkomt, gaf vermoeden dat eenige dieren, die hoestten, mogeljik tuberculeus zouden zijn. Omdat sindsdien een ge meente-veearts voor Malang in functie trad, werd hieromtrent niet nader gerapporteerd. Daar een paar jaren geleden, tuberculinatie op de meeste melkerijen werd verricht zonder eenig positief resultaat, is de ziekte hier zooal niet geheel afw.ezig, toch zeker zeer sporadisch. Een herhaling van dit onderzoek zal in 1917 plaats hebben, daar sindsdien meerdere dieren van Soerabaja herwaarts zijn aangebracht, die moge lijk uit verdachte stallen afkomstig zijn. D jok Jakarta. In verband met het in werking treden van de nieuwe verordening op de ïnelkerijen en den verkoop van versche melk in deze residentie, is reeds het grootste deel van den melkveestapel op tuberculose onderzocht. Een 220-tal runderen werden in dit verslagjaar klinisch en door middel van ophtalmo- en subcutane tuberculinatie onder zocht, waarbij in 7 gevallen tuberculose werd geconstateerd. Deze dieren zijn op advies, door de respectievelijke eigenaren geslacht of aan den slager verkocht en werd bij de sectie de diagnose bevestigd, doch slechts in één geval was het proces vrij ver voortgeschreden. Het schijnt dat tuberculose hier op de ïnelkerijen niet erg verbreid voor komt en zal het daarom mogelijk zijn de ziekte hier geheel uit te roeien en de melkveestapel er verder vrij*van te houden. In alle zeven geval len waren het gekruist Javaansch of volbloed Australische runderen. I- Rabi es. Sera ng. De ziekte werd bij een hond geconstateerd na onderzoek aan het Instituut Pasteur te Weltevreden. Weltevreden. Werd door het Instituut Pasteur bij 3 honden geconstateerd. Bando eti g. Door de strenge toepassing van de voorgeschreven maatregelen te Bandoeng, kwamen ter hoofdplaats gedurende verslag jaar bijna geene gevallen van rabies voor. Hoewel de stad Bandoeng dus sedert geniinien tijd vrij geweest is van rabies, zoo konden toch de 252 maatregelen, voorgeschreven bij de hondsdolheid ordonnantie, niet blij vend worden ingetrokken, omdat er geen tijdperk van 4 maanden is ge weest, dat niet ergens in de afdeeling Bandoeng rabies voorkwam. Wal de andere afdeelingen betreft, zijn 3 gevallen te melden in Oaroet. Soekaboemi. Kwam in 5 districten voor, waar twaalf gevallen werden geconstateerd. In de steden zou deze ziekte wel uitgeroeid kun nen worden, doch waar het naleven der bepalingen in de dessa's zeer veel te wenschen overlaat, zal de ziekte wel altijd blijven bestaan. Cheri bo n. Werd 2 maal bij honden geconstateerd. Daar men schen gebeten waren, werden de hersenen opgezonden naar het Insti tuut Pasteur. Pekalongan. Hondsdolheid bleef in dit verslagjaar beperkt tot de afdeeling Tcgal. Alhoewel een groot aantal honden, dat ongemuilkorfd rond liep, opgevangen werd, bleek de bestrijding niet afdoende, welke trouwens niet zoo heel gemakkelijk is. indien het publiek zelf weinig medewerkt. Dank zij krachtiger politiemaatregelen op de hoofdplaats Tegal, werden in de laatste maanden van 1916 geen gevallen meer ge constateerd. Re mba ng. De toepassing en opvolging der maatregelen, welke in het begin veel te wenschen overlieten, vonden later geen bezwaar. Soera baj a. Was het jaar 1915 reeds gunstig, doordat slechts een gering aantal gevallen van hondsdolheid werd geconstateerd, buiten verwachting kwam in verslagjaar geen enkel geval van deze gevaar lijke ziekte voor. Toch was het noodig dat nog een gering aantal per sonen een anti-rabies behandeling in het Instituut Pasteur te Weltevre den ondergingen, doordat niet altijd dadelijk met zekerheid kon worden uitgemaakt, dat het dier dat gebeten had. niet aan hondsdolheid had ge leden, hetgeen eerst later bleek bij nader onderzoek. De regeling der observatie enz. gaf geen aanleiding tot opmerkingen en voldeed uitste kend: de politie verleende in alle mogelijke opzichten hare medewerking. Pasoeroean Kwam gedurende verslagjaar voor bij 4 honden, waarbij door het Instituut-Pasteur een positief bevinding gemeld werd. Eenmaal werd hersenstof naar het veeartsenijkundig Laboratorium ge zonden, met negatieven uitslag. Bondo w o s o. Van deze ziekte kwamen voor zoover mij bekend, slechts 3 gevallen voor bij lionden. De gebeten personen werden ter behandeling naar het Instituut Pasteur te Batavia gezonden. Over het geheel is er verbetering te bespeuren in het rapporteeren; verschillende keeren kwamen door honden gebeten personen zich melden en brachten den hond in kwestie mede. Meestentijds echter bleek de bijtlust voort te komen uit andere oorzaken dan dolheid. Gevallen van dolheid bij andere dieren werden niet geconstateerd. Magel a n g. Rabies werd 2 maal geconstateerd in de aideeling Keboemen. 253 Djokja k a r t a. Slechts 1 geval van hondsdolheid kwam gedu rende 1916 in de afdeeling Mataram voor en wel in de maand Mei bij een paard. Sindsdien werden wel IS honden geobserveerd wegens bijten van menschen, doch zij bleken niet aan dolheid te lijden. Soerakarta. Dank zij de nieuwe maatregelen ter plaatselijke bestrijding van deze ziekte, voor zoover betreft honden, katten en apen, genoemd in Staatsblad 1915 II 302 (Hondsdolheid ordonnantie) en de krachtige handhaving van de voorgeschreven maatregelen, die voor de geheele residentie Soerakarta van toepassing verklaard werden, was liet mogelijk, dat in de residentie Soerakarta gedurende ongeveer een half jaar geen enkel geval van rabies werd geconstateerd. Plotseling kwamen echter in het laatst van Augustus weder twee gevallen voor in de afdeeling Klattcn, die in November door nog een geval werden gevolgd. Het ligt voor de hand aan te nemen, dat hier infectie van uit andere residenties heeft plaats gehad, hoewel het spoor niet was te volgen. Kedi r i. In totaal werden er dit jaar 15 gevallen geconstateerd, tegen 13 in 1915. in. Lymphangitis infectuosa bij runderen. ii- Pleuro |) n e u m onia contagiosa bij runderen. ". Pestissuu m. '}>■ Septic h a e m ia Ha emorr h a g i a svv m. Kwamen niet voor. BESMETTELIJKE ZIEKTEN. Buiten Java en Madocr a. o- Pest is bovina bij herkauwende dieren en varkens. Kwam in het verslagjaar niet voor. b. Anth r a x bii alle vee. Laliat. Werd in 13 gevallen gerapporteerd in de onderafdeeling Ra was; alle dieren stierven. Djam b i. Kwam voor in de afdeeling Korintji, waar zij onder de buffels 28 slachtoffers eischte. Dit thans geringe aantal sterfgevallen moet worden toegeschreven aan snelle en strenge toepassing van de voorgeschreven maatregelen, wat mogelijk was, doordat alle vee eigenaren goede kralen hadden, waarin de verdachte dieren bij het voorkomen van een miltvuurgeval, onmiddellijk konden worden opge sloten. Daar alle vee 's avonds werd gekraald, konden de hoofden steeds controle uitoefenen op het vee. 254 Koetaradja. Vertoonde een zeer grillig voorkomen. Slechts in één geval kon het vermoeden uitgesproken worden, dat verspreiding van smetstof door het water plaats had, nl. kon geconstateerd worden, dat de ziekte voorkwam langs de Kroeng Daroj en hare vertakkingen in de onderafdeelingen Lho Nga en Oelee Lheue. In den beginne werd de aangifte van sterfgevallen niet tijdig gedaan en werden de cadavers in de rivier geworpen, doch door het opleggen eener geldboete werd hieraan een einde gemaakt. Waar in de maanden Januari en Februari nog 23 —24 gevallen geconstateerd werden, daalde het aantal tot 13 in April en 2 in Mei, doch door de ingevallen regens vermeerderde het aan tal weder tot 8 in Juni, om weder geleidelijk af te nemen tot 6 in Sep tember en 4 per maand gedurende het laatste kwartaal. M. i. moeten de sporadische gevallen, in dikwijls ver van elkaar gelegen kampongs, zonder geconstateerd onderling veeverkeer, toegeschreven worden aan het aufschlieszen der in den bodem eenmaal aanwezige bacillen, welke verder onder de vochtige weersinvloeden tot ontwikkeling kwamen. Door gebrek aan voldoende materiaal om een cadaver volledig te ver branden, bleek het verbranden practisch onmogelijk, zoodat de cadavers in 2 — 2V-i M. diepe kuilen begraven werden en de begraafplaatsen wer den voorzien van een levende omheining, die op gezette tijden geïnspec teerd werd. Wat voor verbranding in aanmerking kwam, werd verbrand. Singaradja. In het begin van het jaar werden in het district Pringabaja, onderafdeeling Oost-Lombok, verdachte gevallen opgemerkt, waarvan een nader onderzoek (sectie, bacteriologisch onderzoek en enting van proefdieren) leidde tot de diagnose: miltvuur. Nadat zoo spoedig mogelijk de verdachte streek was afgesloten, de zieke en ver dachte dieren afgezonderd waren en de rest gestald was in veekralen, terwijl de cadavers verbrand werden, kwamen geen gevallen meer voor. Vermoedelijk had de ziekte reeds eenigen tijd gewoed, voor ze ter ken nis kwam, doordat aangifte van ziek en gestorven vee in deze streken tot de zeldzaamheden behoort, daar in het boschveld talrijke, reeds ge heel of gedeeltelijk vergane, cadavers werden aangetroffen, welke ook toen eerst verbrand konden worden. Daar dit terrein evenwel zeer uit gestrekt is en de veestapel betrekkelijk gering, is het aantal gestorven dieren niet groot. c. Septichaemia epizo ö t i c a (plurifonnis) bij herkauwende dieren en varkens. Benko e I e n. Hiervan kwam slechts één letaal eindigend geval ter onderzoek, nl. van een mannelijken buffel te Kerkap (Lais). Ver moedelijk vallen door deze ziekte in de afdeeling Lais vele slachtoffers onder de buffels. De gevallen worden echter nooit gerapporteerd. 255 Kabandjahé. Sporadische gevallen dezer ziekte kwamen op de hoogvlakte voor. Makasser. Gerapporteerd werden 1094 gevallen, doch dit geeft volstrekt geen idee van den stand van deze ziekte, die als bodemziekte het geheele jaar optreedt, doch in enkele tijden van het jaar, nl. in het begin van den regentijd en gedurende de sawahbewerking, een zeer groote uitbreiding krijgt. Deze epizoötiën treden plotseling op, om na een paar weken, soms na enkele dagen, na een groot aantal sterfgevallen veroorzaakt te hebben onder den buffelstapel, even plotseling weder te verdwijnen. Als maatregel tegen deze ziekte werd gewoonlijk bevolen om de oude kralen, die feitelijk niet anders dan V-± a 1 M. diepe putten zijn, gevuld met een drabbige zelfstandigheid, bestaande uit water, urine, mest en aarde, te verlaten en de dieren zoo mogelijk naar hooge en droog gelegen plaatsen te brengen. Dit heeft steeds succes, doch voor dat het bestaan der ziekte bekend is bij het bestuur, en maatregelen genomen kunnen worden, zijn de meeste slachtoffers reeds gevallen. Het eenige zal dus wel zijn, algemeene hygiënische maatregelen te nemen, die voornamelijk gezocht moeten worden in verbetering dei kralen, doch de eisenen, die aan goede stallen gesteld moeten worden, zijn, de enorm vochtige westmoesson en de moerassigheid van het ter rein in aanmerking genomen, zeer zwaar. Soembawa-Besa r. Werd in de onderafdeeling Soembawa bij 5 buffels geconstateerd, waarbij steeds toestemming tot slachten gege ven werd, doch bij 2 andere gevallen moest het geheele dier voor de consumptie afgekeurd worden. Rab a. Voor deze ziekte heeft de Bimanees geen speciale naam en gebruikt de elders daarvoor gebruikelijke naam van „Sakit Ngorok". Één op zich zelf staand geval kwam voor, zoodat de veestapel er weinig van te lijden had. d. Aph ta e epizo öti c a bij herkauwende dieren en varkens. Lah at. In het geheel werden 256 gevallen gerapporteerd, w aar van 251 in de maand Januari. De ziekte had een zeer mild verloop. Slechts enkele dieren stierven. Kabandjahé. Deze ziekte werd hier ingevoerd met vee, dat over land van Atjeh was gekomen; bijgekomen 1399 zieke dieren, waar van gestorven of geslacht 160. Koetaradja. Kwam op het eind van het jaar voor langs den Alasweg naar Koeta Tjane, bij ossen van de 8.0. W. De infectie had blijkbaar plaats van uit de Karolanden, alwaar op 25 September een menigte gampongs besmet verklaard waren. In de gampong Koneng werden successievelijk mede aangetast en verdacht verklaard, 21 Ben gaalsche ossen en NO buffels, met respectievelijk 5 en 4 sterfgevallen. 256 Door afzondering en behandeling der zieke dieren werd de ziekte uit geroeid. Makas se r. Deze ziekte deed in het begin van het verslagjaar voor het eerst zijn intrede in dit ressort. Ingevoerd niet slachtvee van Madoera, verspreidde zij zich zeer spoedig, eerst in de onderafdeeling Makasser en vervolgens in de onderafdeeling West-Qoa en Takalar, om in West-üoa in de maand Mei zich sterk uit te breiden. Daarna verminderde de ziekte om na Augustus geheel op te houden. In October trad zij echter weder op in een paar kampongs in de afdeeling Bontham. Het groote gevaar blijft echter altijd, het opnieuw invoeren der ziekte met slachtvee, doordat te Makasser geen behoorlijke quarantaine gelegenheid is, waar het ingevoerde vee eenigen tijd kan worden aan gehouden. Vooral met het oog op deze ziekte is hier een behoorlijke Gouvernements-quarantaine gelegenheid noodig, die ook kan dienen voor liet tiiallëinceren van in en uit te voeren paarden. Totaal kwamen 2486 gevallen van mond- en klauwzeer voor, waarvan er 40 stierven of geslacht werden en de rest genas. Raba. Over deze ziekte bestond meeningsverschil onder de Bi maneezen. Eenige beweerden, dat de ziekte reeds lang te Bima bekend was, de meesten daarentegen waren van meening dat de ziekte voor het eerst geconstateerd was onder de buffels. Hoe het ook zij, zij heeft bijna alle districten in de onderafdeeling Bima aangetast doch verliep zeer goedaardig. Sterfgevallen werden zelden gerapporteerd. Van de 289 aangetaste dieren is slechts één buffel gestorven, terwijl 7 stuks op advies geslacht werden. Op ultimo van dit jaar waren 251 dieren her steld en 30 ziek. Hoofdzakelijk werd bij deze ziekte klauwzeer geconstateerd, doch bij enkele dieren ook mondzeer. De toepassing der daarvoor aange geven maatregelen, ril. het afzonderen der zieke en verdachte buffels ieder in een eigen kraal, geschiedde met moeite en was daarvoor streng toezicht noodig. De bevolking, in het geheel niet gewoon aan kralen, verzorgen en verplegen van buffels, deed dit dan ook met tegenzin, zoo dat zoodra de kans gunstig was, de gekraalde buffels weder vrij gelaten werden. Daardoor was de uitbreiding niet tegen te gaan, zoodat de ziekte van het onderdistrict Desa. waar zij begonnen was, naar andere onderdistricten als Bima en Raba oversloeg, van daar over het heele district Belo, daarna naar de districten 8010, Dompoe en Hoeoe en thans ten laatste te Kempo, aan de grens tusschen de onderafdeelingen Bima en Soembawa. Onder klein vee werd deze ziekte niet gezien. ' ■ Ma 11 eu s bij éénhoevige dieren. Pada ng. Een enkele keer kwam malleus voor. Fort de Koek. Sporadische gevallen van malleus werden 257 waargenomen; de aangetaste dieren werden alle onteigend en afgemaakt, met toekenning van schadeloosstelling. Benko e 1 e n. Slechts in één enkel geval was er gelegenheid sectie te verrichten, nl. te Manna. De overige gevallen werden gemeld na den dood. » Singaradja. Beperkte zich tot eenige sporadische gevallen. dank zij de geregelde registratie en keuring. In Lombok stierven of werden afgemaakt 10 paarden, terwijl in Bali slechts één dier stierf. Mena d o. In de Minahassa werd voortgegaan met uitroeiing van deze ziekte. Enkele gevallen kwamen nog sporadisch voor. Telkens wanneer de ziekte in een negerie geconstateerd werd. werden alle paar den in de betrokken negerie en in de omliggende plaatsen aan een on zoek onderworpen. In bijna alle negeries van het district Tonsea wer den alle paarden, zoowel klinisch als middels mallëinatie, op malleus onderzocht. Makass er. Door mijn voorgangers werd in 1914 een registratie van den paardenstapel begonnen, verbonden met klinisch onderzoek der dieren. Wel werden op deze wijze verscheidene gevallen van malleus gevonden, doch deze zou men bij uitsluitend inspectie der paarden ook gevonden hebben. Bij klinisch onderzoek van eenige duizenden paar den, bleek wel nialleus voor te komen, echter lang niet in die mate als. afgaande op verstrekte inlichtingen, verwacht was. Totaal werden ge constateerd 55 gevallen van kwaden droes; alle daaraan lijdende dieren werden afgemaakt. Aan schadeloosstellingen werd door het Gouver nement betaald ƒ 1025 voor 45 paarden. De in de zelfbesturende land schappen afgemaakte paarden, werden uit de landscliapskassen betaald. Van een goede werking der schadeloosstelling ter verkrijging van spoe dig rapporteeren der ziektegevallen, is hier weinig te bespeuren. Oe malleineerd werden 912 paarden, waarvan met positieve reactie 9. Dat zoo weinig positieve reacties bij malleinatie van paarden op verhuur derijen en bij uitvoer voorkomen, bewijst wel. dat het met kwaden droes hier zoo erg niet is. Soembawa Bes ar. Werd door mijn voorganger in het jaar verslag over 1915 medegedeeld, dat deze ziekte beduidend veel minder voorkwam dan in 1914, in 191(> werd zij wederom zeer veel geconsta teerd. Waren ultimo December 1915 nog 21 zieke dieren afgezonderd, in den loop van het jaar werden 604 nieuwe gevallen geconstateerd, zoodat totaal 625 gevallen van malleus voorkwamen. Hiervan stierven 45 dieren, terwijl er 521 werden afgemaakt met en 2?> zonder schade loosstelling. De bestrijdingswijze van malleus was als volgt: In de maand Mei werden ongeveer 1200 paarden afkomstig van 10 kampongs van het on derdistrict Brang Mojo Hilir. district Soembawa Rea der onderafdeeling Soembawa gemallëineerd, daar het onderdistrict Brang Mojo Hilir steeds Jaarboek. 17 258 een brandpunt dezer ziekte was. Hierbij reageerden 116 paarden dui delijk positief en werden daarom afgemaakt. Sectie werd niet gedaan, daar hiervoor, zooals een ieder begrijpen zal, geen tijd was. In andere gevallen werd bij afmaking van paarden op grond van een positieve reactie, tengevolge van de conjunctivale mallëinatie, steeds sectie ge daan en slechts bij uitzondering een negatief sectiebeeld gevonden; hoogstens 5%. Toen evenwel later in het jaar bij het verrichten van sectie bleek, dat het aantal negatieve bevindingen bij zelfs dubbel posi tieve oogreacties onrustbarend steeg, ja soms tot 100% bedroeg, werd van deze-werkwijze afgestapt en. bij positieve reactie zonder klinische verschijnselen (d. w. z. neusuitvloeiing) den eigenaar aangeraden het dier niet te doen afmaken. Deze aangehouden paarden werden onder voortdurend toezicht gesteld van de veemantris, totdat zij bij een vol gende mallëinatie negatief reageerden en dus vrij werden gegeven, of totdat zij klinische verschijnselen vertoonden en afgemaakt werden. Op grond hiervan werd ook algemeene mallëinatie van den paarden stapel, wat het voornemen was, niet doorgevoerd, doch een andere wijze van werken toegepast. Werd nl. een paard aangetroffen met klinische verschijnselen, of werd bij klinisch onderzoek van den paardenstapel een paard aangetroffen met verharde submaxillairklieren of hoesten, dan werd de geheele koppel waartoe dat paard behoorde, gemallëineerd en alle positief reageerende dieren öf afgemaakt( op verzoek) óf onder voortdurende controle van den veemantri gesteld. Al deze te contro leeren dieren moesten minstens eenmaal per maand door den veemantri onderzocht worden, waarover elke maand rapport uitgebracht werd. Daar de aangifte der klinisch zieke dieren door de eigenaren, eens deels omdat zij zelf niet weten, dat hunne dieren, die velen slechts eens in de drie maanden zien, ziek zijn, anderdeels uit onwil, nog zeer veel te wenschen overliet, en dit, zooals begrijpelijk is, de bestrijding zeer be moeilijkte, werd aan aanbrengers van klinisch zieke dieren eene beloo ning gegeven, bedragende de halve getaxeerde waarde van het dier, waardoor het gelukte, alleen reeds in de onderafdeelig Soembawa en Taliwang, 71 klinisch zieke dieren op te sporen. Van de eigenaren werd, voorzoover hun naam bekend was, proces-verbaal opgemaakt, waarop meestal een maand tenarbeidstelling aan de publieke werken volgde. Door vrees voor deze straf, werd daarna de aangifte door de eigenaren zelf gedaan, waardoor weder minder paarden door anderen werden aan gebracht, üok het niet meer uitbetalen van belooningen aan aanbren gers van klinisch zieke dieren, indien hierbij niet de naam van den eige naar genoemd werd, werkte als een rem op dit aanbrengen, zoodat in het belang van de opruiming van deze hoogst schadelijke dieren, er maar toe over gegaan zal moeten worden, ook bij niet aangeven van den nalatigen eigenaar, eene belooning toe te kennen aan den aanbrenger. Voor het betalen dezer belooningen werd door den Directeur van Land 259 bouw, Nijverheid en Handel ƒ 1000.»— toegestaan, waarvan in de maand November ƒ 207. — en in de maand December ƒ 163.50, dus totaal ƒ 370.50, werd uitgegeven. Uit het bovenstaande blijkt voldoende, hoe veelvuldig malleus nog in de afdeeling Soembawa voorkomt. Zij dient dus krachtig bestreden te worden, wil men binnen afzienbaren tijd werkelijk van dit eiland kunnen zeggen, dat malleus hier sporadisch voorkomt; doch hiervoor is het personeel van den B. V. D., zooals het nu is, totaal onvoldoende. Rab a. Deze ziekte, die bij de bevolking bekend staat onder den naam „rostoeng", komt te Bima veel voor, echter niet verspreid over de geheele onderafdeeling, maar meer plaatselijk. De voornaamste centra zijn de plaats Dompoe en omstreken, de onderdistricten Bima, Raba en Desa, alzoo in en dichtbij de groote plaatsen. Door gebrek aan personeel en de gewoonte van den Bimanees om zijn paarden ver van huis te laten losloopen en er niet naar oin te kijken, kon de bestrijding niet krachtig plaats hebben. Zij bestond in de binnenlanden, in klinisch onderzoek van alle paarden tijdens de registratie en mallëineeren van de verdachte en alle andere paarden van een eigenaar, van wien een paard lijdende werd bevonden aan malleus, en verder van alle andere paarden van een eigenaar, van wien een paard, wegens een positieve reactie, was afge maakt. Alle uitvoerpaarden werden gemallëineerd. In het geheel werden in het tweede halfjaar, nadat een veearts in Bima was, wegens malleus afgemaakt 127 paarden, waarvan 114 na in beslagname en 12 vrijwillig daartoe aangegeven. Bij de mallëinatie van 944 uitvoerpaarden, werden 12 gevallen van malleus ontdekt. Daar het wenschelijk was, in het belang der bestrijding van malleus, om alle uit voerpaarden voor de inscheping te mallëineeren, werd op verzoek van den veeartsenijkundigen dienst, deze mallëinatie door het hoofd van plaatselijk bestuur van Bima officieel vastgesteld bij zijn besluit van 6 Januari 1917 11- 1. Opgemerkt moet worden, dat nog geen enkel Flo respaard, dat direct na aankomst te Bima weder uitgevoerd moest worden, positief of dubieus op de mallëinatie heeft gereageerd. f. Saccharomycosis bij eenhoevige dieren. Benkoelcn. Een geval in lichten graad te Manna bij een paard. Door jodiumbehandeling werd genezing verkregen. Makasser. Hoewel niet veelvuldig, komen toch geregeld geval len dezer ziekte voor en bij nauwkeurig onderzoek zou men nog ver scheidene gevallen vinden, maar wat moet er mede gedaan worden? Afmaken gaat niet, afzonderen zou zeer lang duren, daar zonder behoor lijke intensieve behandeling, geen genezing te verwachten en deze in de kampong onmogelijk is. Geconstateerd werden 9 gevallen, waarvan 4 genazen en 5 ziek verbleven. Soembawa Be sar. Kwam op Soembawa vrij veelvuldig voor. 26 de residentie Djambi, de Lampongsche Districten, Halmaheira, de Batjan eilanden en van Java uit de residentie Kedoe en de Preanger-Regent schappen. Top r o t in de klappers werd geconstateerd door den Landbouw leeraar van Sumatra's Westkust in de streek nabij Parit. Een onderzoek ter plaatse werd in December ingesteld. Volkomen zekerheid omtrent de oorzaak was aan het einde van het verslagjaar nog niet verkregen. Ook van de Batjan-eilanden kwamen in December berichten in over een soort toprot. Ook omtrent den aard dezer ziekte verkeeren wij nog in het onzekere. In de aanplantingen van het Boschwezen trad een ernstige ziekte op in de „Sono-kling" (Dalbergia latifolia Roxb.) die waar schijnlijk door een schimmel wordt veroorzaakt. De gelegenheid, om deze ziekte aan een grondig en voortgezet onderzoek te onderwerpen, ontbrak tot nu toe. Op de schors der aangetaste exemplaren vertoont zich een zieke plek en ten slotte barst de schors open, zoodat het hout lichaam bloot komt te liggen en inrot. De Chei van het Proefstation voor het Boschwezen schreef: „Genoemde houtsoort is een zeer waar devolle, doch de ziekte treedt in bovengenoemd complex (Djaboeng, „boschdistrict Zuid Soerabaja, afd. Modjokerto), waar overigens de „sono-kling van nature voorkomt, zoo algemeen op, dat aan verdere „cultuur wel niet gedacht zal kunnen worden." Rijst en tweede gewassen vertoonden op sommige ladangs op Suma tra's Oostkust sterfte, wat door de bevolking werd toegeschreven aan den invloed van een bepaald onkruid, dat op die ladangs veel voorkwam. Dit onkruid, opgestuurd door den Landbouwleeraar, werd door den Chef van het Herbarium gedetermineerd als een S t r i g a-soort (vermoedelijk Striga lutea). Deze plant behoort tot de familie der Scrophularia ceae, die in Europa onder zijn leden verschillende z.g. „groene half parasieten" telt (b.v. Euphrasia, Rhinanthus). De veronderstelling ligt voor de hand, dat ook de Striga zulk een groene half-parasiet is en als zoodanig de oorzaak is van den dood der omgevende planten. In de residentie Djokjakarta ondervonden de rijst-kweekbedden schade van een schimmel, een Scler o t i u m-soort (S. Rolfsii?) Werkzaamheden op Zoölogisch gebied. Wat de insectenplagen betreft, Dr. Dammerman bestudeerde de walang sangit (Leptocorisa acuta)en de boeboek in de koffie bessen (C ryph a 1 u s Ham p e i), die op eenige ondernemingen in West-Java zoo groote schade aanrichtte. Voor de bestrijding der rijstboorders werden de proeven in Indramajoe en Demak in samenwerking met den Landbouwleeraar voor Cheribon en den Landbouwadviseur voor Semarang voortgezet. Naast de methoden van afbranden van den stoppel en wegzoeken der hoorder- 260 Bestrijding door afzonderen werd toegepast, doch bij hardnekkige ge vallen werd den eigenaren de raad gegeven, hunne dieren maar te doen afmaken. Aanbeveling zou het m. i. verdienen, indien dergelijke dieren in beslag genomen en afgemaakt konden worden. g. Scab ië s bij eenhoevige en herkauwende dieren. Fort de Koek. Kwam vrij veel voor bij paarden, waarvoor rust werd gegeven en het verblijf in gemeenschappelijke stallen bij groote pasars verboden. 'I' aroet oen g. Komt geregeld voor onder de buffels. Lah at. Door den Adjunct Qouvernements veearts te Palembang werden 16 gevallen vastgesteld, waarvan drie dieren stierven en de rest genas. Kubandjahé. Deze ziekte kwam uitgebreid voor, voornamelijk bij geiten en honden; wordt echter zelden gerapporteerd. Ook bij buf fels komt de ziekte voor en kunnen jeugdige individuen er aan sterven. li. Sur r a bij alle vee. Kort de Koek. Een kleine enzoötie van surra werd onder run deren en buffels geconstateerd en bestreden in de onderafdeeling Fort van der Capellen. Sibo 1g a. Alleen in Sipirok kwamen telkens gevallen van surra bij paarden voor. T aroetoen g. Beperkte zich ook in het afgeloopen jaar tot uit sluitend op zich zelf staande gevallen. De ziekte maakte in de laatste maanden eenige slachtoffers in het onderdistrict Pahae der onderafdee ling Silindoeng. waar het lijkt alsof zij heerschend zal worden. Benko ele n. Kwam zeer veel voor, de meeste gevallen worden echter niet gemeld, vandaar dat de bestrijding vele moeilijkheden met zich bracht. Bij paarden, bij enkele gevallen in Manna en Seloema, ver liep deze ziekte steeds doodelijk, doch de runderen loopen soms jaren lang chronisch lijdende rond en vormen een voortdurende bron van in fectie. De toepassing van de voorschriften ondervond geen moeilijkhe den, doch de resultaten waren nog zeer gering. Lali a t. Tien gevallen van surra bij buffels en runderen w erden gerapporteerd. Fnkele gevallen verliepen doodelijk, doch het meeren deel genas. Djam b i. Deze ziekte, welke in de afdeeling Korintji tot het eind van het jaar nog niet geweken was, heeft van October tot en met De cember 11 slachtoffers geeischt onder paarden en 2 onder buffels, voor namelijk te Soengeipenoeh, doch onder runderen kwam deze ziekte niet voor. Verder werd zij in December bij twee paarden te Djambi ge constateerd. 261 Kabandjahë. Deze ziekte kwam in het afgeloopen jaar voor namelijk in de Karolanden voor en eisehte daar vrij veel slachtoffers. In 1916 werden 362 dieren ziek, waarvan 301 stierven of geslacht werden. Koetar a d j a. Werd bij paarden, runderen en buffels geconsta teerd in Groot-Atjeh en Takengon. Sporadische gevallen kwamen ge durende het heele jaar voor in de onderafdeelingen Lho-Nga en Seuli meum (1, 2of 3 per maand). Verspreid over meerdere gampongs werd de ziekte geconstateerd in Takengon, welke streek er thans nog niet vrij van is. Als bijzonderheid zij hier vermeld, de aanwezigheid van teken bij een paard en van trypanosomen in de teek. Makasser. Deze ziekte was tot October nog nooit in dit ressort geconstateerd, daarna werden in Bontliain toevallig een paar zieke paar den gezien, waarbij tevens bleek, dat van denzelfden eigenaar er reeds een paar onder overeenkomstige verschijnselen gestorven waren. Hoewel de typische zwellingen niet aanwezig waren, werd toch surra vermoed, welke veronderstelling bij microscopisch bloedonderzoek, bij beide paarden juist bleek te zijn. Kort daarop werd in de onderaf deeling Pangkadjene een verdacht geval gerapporteerd, terwijl toen tevens bleek, dat kort te voren van den regent van Pangkadjene tien paarden van de veertien onder dezelfde verschijselen gestorven waren. Verder stierven in de laatste 3 maanden van 1916, 35 van de 84 draag paarden in Palewali aan surra, zoodat met zekerheid kan worden aan genomen, dat hier thans een ziekte is waargenomen, die al jaren bestond en nu en dan groote sterfte veroorzaakte. Soembawa Besar. Begin 1916 was de enzoötie. welke ge durende de eerste 3 maanden in het district Taliwang heerschtc. afge loopen. In het geheel werden aldaar 52 gevallen geconstateerd en in de onderafdeeling Soembawa één bij een paard. Onder den buffelstapel, bekend als penjakit „roga" (bij paarden penjakit „djankek") werd zij niet geconstateerd, ofschoon zij daar natuurlijk ook voorkwam, al werden geen sterfgevallen gerapporteerd. Rab a. Deze ziekte kwam te Bima zoowel onder paarden als onder buffels voor. Bij de eerste diersoort heet zij in het Bimaneesch, „penjakit ponggoek", bij de tweede, „penjakit tegere." Het verloop was, als altijd bij paarden, letaal, bij de buffel milder. Toch eischte deze ziekte onder dit hoornvee, volgens verscheidene Inlandsche hoofden vooral vroeger, niet zelden veel slachtoffers. Daar de zieke paarden dadelijk na constateering van de ziekte in een donkere kraal opgesloten en de eigenaars zooveel mogelijk overgehaald werden om deze surralijders te laten afmaken, bepaalde zich deze ziekte onder de paarden tot sporadische gevallen. In het geheel werden 5 gevallen van surra bij paarden medegedeeld, waarvan 3 gestorven en 2 afge maakt zijn. Ofschoon de regentijd, welke ook onder de bevolking be- 262 kend staat als de tijd voor het optreden van deze ziekte, lang voor het einde van dit verslagjaar was ingetreden, was van surra nog geen rapport ontvangen. i- Dour i n e bij eenhoevige dieren. Benkoelen. Te Tjoeroep kwam een geval bij een hengst voor. j- Piropla s m o s i s bij herkauwende dieren. Taroetoeng. Kwam sporadisch voor. Benkoelen. Hiervan kwam slechts één geval ter onderzoek, letaal eindigend, bij een trekos afkomstig van Balai-Selasa, residentie Sumatra's Westkust. Waarschijnlijk echter heeft ook deze ziekte een groote uitbreiding in dit gewest genomen, doch gevallen werden nooit gerapporteerd. Kaband j a h é. De chronische vorm dezer ziekte komt over het geheele gewest zeer uitgebreid voor. Door bepaalde invloeden, als weers- en temperatuursgesteldheden, overmatige arbeid, bijkomende ziekten, kan de chronische vorm weder een acuut karakter aannemen en is het bijna vanzelf sprekend, dat het grootste percentage van ziekte en sterfgevallen aan piroplasmose mag geweten worden. In 1916 werden 12 dieren aangetast, waarvan er 55 stierven of geslacht werden. Koetar a d ƒ a. Werd in den vorm van anaplasmose gedurende het geheele jaar geconstateerd bij runderen en buffels. In alle gevallen werd de ziekte acuut verloopend waargenomen. Bij chronische ge vallen kon meerdere malen met medewerking der verzorgers, want hierop komt het gedurende de behandeling dezer ziekte voornamelijk aan, herstel verkregen worden met een symptomatische therapie. De acuut verloopende gevallen deden soms aan miltvuur denken, doch een verder onderzoek in deze richting middels dierentingen, gaf meestal een negatief resultaat. Ook kon meerdere malen anaplasmose gecon stateerd worden bij buffels, zonder dat teken aanwezig of in groote hoeveelheid aangetroffen werden. Mena d o. In de afdeeling Ciorontalo eischte deze ziekte, evenals vorige jaren, weder slachtoffers onder de buffels, doch zooals gewoon lijk, hield de ziekte als vanzelf op, zoodra de virulentie van de smetstof minder werd en de dieren door goeden voedingstoestand, meer weer standbiedend werden. Renig effect van de politiemaatregelen tegen de ziekte is moeilijk denkbaar bij de bestaande wijze van veehouding in Oorontalo, waar bovendien in den regel de uitvoering der maatre gelen overgelaten wordt aan lagere bestuursbeambten, zonder eenige controle. 263 k. Tuberc uIo si s bij runderen en buffels. Niet geconstateerd. /. Rabi es. Fort de Koek. Hondsdolheid kwam een enkele maal voor, echter alleen onder honden, fïnkele gebeten personen werden van bestuurswege opgezonden naar het Instituut Pasteur. Taroet oen g. In Augustus werd bericht ontvangen van het overlijden van een man te Parparean onder omstandigheden, die met overgroote waarschijnlijkheid wezen op hondsdolheid. In verband hiermede werden de gewone maatregelen, nl. het vastleggen der honden voorgeschreven. Mena do. Rabies werd geconstateerd bij honden. De klinische diagnose werd bevestigd door positieven uitslag van het onderzoek van hersenmateriaal aria het Instituut Pasteur te Batavia. De gebeten per sonen werden ter behandeling naar genoemd Instituut opgezonden. Makasser. Werd bij een hond geconstateerd. in- Lymphangitis Infectuosa bij runderen. Benkoelen. In de afdeeling Manna kwam deze ziekte veel vuldig voor bij trekossen, de meeste patiënten genezen na een of twee jaar. Jodiumbehandeling bespoedigt de genezing ten zeerste. Kaband jah e. Dit jaar werden verschillende gevallen in het cultuurgebied gerapporteerd. Van vele gevallen kregen de gouverne ments veeartsen echter niets te zien, daar de eigenaars op de onder nemingen hunne zieke dieren zelf behandelden. In 1916 werden 45 dieren ziek, waarvan er 6 stierven. //. Pleuropneumonia Contagiosa bij runderen. Kwam niet voor. o. PestisSuum. Kwam niet voor. P- Septichaemia Haemorrhagica Su u in. Mena do. Deze ziekte trad in de Minahassa sporadisch op, doch maakte veel minder slachtoffers dan in vorige jaren. Door tijdige op sluiting van de varkens in hokken, en groote zindelijkheid, telkens wan 264 neer een begin van de ziekte geconstateerd werd, heeft men de ziekte altijd tot het minimum kunnen beperken. Zij kwam voor in de districten Tonsawang en Kawangkoan van de onderafdeeling Amoerang, in het district Ratahan van de onderafdeeling Tondano en in Tonsea van de onderafdeeling Menado. Samenvatting. Besmettelijke ziekten. a. Pest is bovina bij herkauwende dieren en varkens, kwam in verslagjaar niet voor. b. Antrax bij alle vee. Op Java en Madoera kwamen alleen enkele gevallen voor bij buffels in het district Tjibaroesa der afdeeling Buitenzorg. een bekende milt vuurstreek, terwijl daarbuiten, evenals in 1915, deze ziekte voorkwam in den ambtskring Lahat, de onderafdeeling Rawas, in Djambi, onderaf deeling Korintji en in Atjeh en Onderhoorigheden. doch in gering aantal. In Korintji kon de ziekte thans krachtiger bestreden worden, doordat overal veekralen waren gemaakt, waarin de dieren reeds gewoon waren 's nachts gestald te worden, zoodat een goede afzondering nu mogelijk was. In Atjeh en Onderhoorigheden kwamen de meeste gevallen voor in den regentijd en veel minder in den drogen tijd, terwijl in één geval geconstateerd kon worden, dat de ziekte zich hoofdzakelijk uitbreidde langs de rivier. Bovendien kwam in 1916 ook miltvuur voor op Lombok, residentie Bali en Lombok, een gewest, dat gewoonljjk geheel vrij is van ziekte onder runderen. e. Septic hae mi a epizoötica (pluriformis) bij herkau wende dieren en varkens. Kwam bij buffels voor in de ambtskringen Serang, Weltevreden. Makasser, Waingapoe, Soekaboemi, Koedoes, Soerakarta, Madioen, Benkoelen, Kabandjahé en Soembawa besar. In de vier eerstgenoemde streken werden respectievelijk 516, 393, 515 en 873, in de overige slechts enkele gevallen gerapporteerd, waarvan een klein aantal dieren stierven, doch de meeste geslacht werden. In den ambtskring Makasser, Celebes en Onderhoorigheden, was het aantal voorgekomen gevallen zeker veel grooter, dan bekend gemaakt was, omdat daar zeer slecht gerappor teerd werd en de buffels onder zeer slechte hygiënische omstandigheden gehouden worden. d. Aph ta e epizoötica bij herkauwende dieren en varkens. Deze ziekte kwam in bijna alle gewesten van Java en Madoera in meer of mindere mate voor, vooral echter in de ambtskringen Cheribon. 265 Pekalongan, Pasoeroean, Bondowoso. Pamekasan en Poerwokerto. 1n de "ambtskringen Weltevreden, Soekaboerni en Bandoeng kwam mond en klauwzeer het meest voor onder slachtrunderen, per spoor aange bracht van Midden-Java; door strenge afzonderingsmaatregelen werd uitbreiding vrijwel voorkomen. In Midden- en Oost-Java kwam de ziekte het meest voor gedurende den maaltijd op de suikerfabrieken, in welken tijd veel trekvee, dat in verschillende streken was aangekocht, bij elkaar komt. Door voorkomende lichte ziektegevallen, smetstof dragers en veehandelaars kwam de ziekte gemakkelijk binnen en breidde zich onder dit trekvee, dat voortdurend met elkaar in aanraking kwam, over het algemeen gemakkelijk uit, terwijl na afloop van den maaltijd de overblijvende zieke dieren weder overal heen verkocht werden. In streken waar veel veehandel is, zooals Madoera, heeft de versprei ding zeker veel door veehandelaars plaats, terwijl het groote aantal van daar uitgevoerde runderen, verder gemakkelijk de ziekte op Java en elders verspreidt. Door het over het algemeen goedaardig verloop der ziekte, werd door de bevolking nog minder gerapporteerd en werden de voorge schreven maatregelen nog slechter opgevolgd, dan bij andere besmet telijke ziekten, waardoor verspreiding gemakkelijk plaats had. Door afzondering van ziek en verdacht vee werden op verscheidene plaatsen goede resultaten verkregen, doch de veearts van Modjokerto rappor teert: „eenig nuttig effect hadden de maatregelen niet, zoodat geadvi seerd werd, van een bestrijding der ziekte door wettelijke maatregelen af te zien". Door andere veeartsen werden de maatregelen wel nood zakelijk geacht, terwijl vooral in inelkerijen hiermede goede resultaten verkregen waren. In deze inrichtingen bleken, bij niet of slecht toe passen der maatregelen, de nadeelen groot te zijn, door sterk achteruit gaan in voedingstoestand en melkproductie van het vee, complicaties aan de klauwen, niet drachtig worden, abortus, slecht groeien van en veel sterfgevallen onder kalveren. Ofschoon over het algemeen het verloop van mond- en klauwzeer onder het fok- en trekvee van de bevolking in de desa, als goedaardig wordt opgegeven, kan men over tuigd zijn, dat het oordeel anders zou luiden, indien dit vee bij het heer senen van mond- en klauwzeer, evengoed kon worden gecontroleerd als dat van de melkerijen. Laatstgenoemde dieren worden goed gevoed, verpleegd, geneeskundig behandeld en niet voor trekdiensten gebruikt en toch zijn de nadeelige gevolgen van mond- en klauwzeer vrij groot, in de desa bestaan echter al deze gunstige omstandigheden niet, zoodat de nadeelige gevolgen grooter moeten zijn. Daar de bevolking al slecht rapporteert bij het voorkomen van ziek tegevallen, doet zij dit in het geheel niet bij achteruitgaan van vee, abortus en voorkomende sterfgevallen onder kalveren. Voornamelijk een goede plaatselijke bestrijding, d. w. z. beter rapporteeren en straffen 266 waar dit niet tijdig plaats heeft, zoo spoedig mogelijk afzonderen van ziek en verdacht vee, stalverbetering, desinfecteeren of afbranden van stallen, veelvuldig controleeren, zoo noodig met behulp van tijdelijk hulp personeel, en vooral zorgen dat geen smetstofhaarden blijven bestaan, zal zeker het aantal gevallen en de schafle sterk doen verminderen. Buiten Java en Madoera werd mond- en klauwzeer geconstateerd in de ambtskringen Lahat, Kabandjahé, Koetaradja, Makasser en Raba. Te Makasser en omstreken werd de ziekte ingevoerd door slachtvee uit Madoera, niettegenstaande de keuring bij uitvoer aldaar. Ook op andere plaatsen is door vee van Madoera mond- en klauwzeer gebracht. De resultaten van een gewone keuring zooals thans plaats heeft bij uit voer van vee, staan niet in verhouding tot de groote moeite en kosten daaraan verbonden, want al wordt dit onderzoek door een deskundige goed verricht, toch zulllen steeds besmette, zeer licht zieke en zoo goed als geheel herstelde dieren niet ontdekt kunnen worden, doch deze dieren besmetten elders weder ander vee. Voor uitvoer bestemd vee. op Madoera gedurende 10 of 12 dagen in quarantaine houden, is niet mo gelijk, daar o.a. dagelijks ongeveer 100 en meer runderen alleen van Kamal uitgevoerd worden, zoodat een enorm groote en kostbare inrich ting gebouwd zou moeten worden, voor in quarantaiine gehouden vee en voor zieke en verzwakte afgezonderde dieren. e. Ma 11 eu s bij eenhoevige dieren. Deze ziekte kwam over geheel Java en Madoera verspreid voor. In 1916 werden alhier totaal geconstateerd 1188 gevallen van kwaden droes, (in 1915 1134 op Java en Madoera) waarvan 344 op de hoofdplaats Soerabaja. Op deze laatste plaats was het resultaat der bestrijding be vredigend; vroeger werden alleen klinisch zieke dieren aangebracht, doch in 1916 werd vrij veel gerapporteerd en werd ongeveer de helft der zieke paarden onderkend door de oogreactie. Er werden ook min der, aan malleus lijdende paarden dood aangebracht, minder clandestien vervoerd, terwijl de stallen verbeterd zijn. Te Soerabaja reageerden onder 3270 van de Kleine Soendaeilanden ingevoerde en gemalleineerde paarden, 17 stuks positief, d. i. ruim 0,7%, terwijl bij sectie van deze dieren, soms geen of zeer geringe malleus verschijnselen werden geconstateerd. Daarentegen werden onder 6000 ter hoofdplaats Soerabaja, voornamelijk in de verhuurderijen aanwezige paarden, 344 gevallen van kwaden droes geconstateerd, d. i. ruim 5.7%, terwijl dit aantal nog veel grooter zou geweest zijn, indien die 6000 paarden alle gemallëineerd waren. De gouvernements veearts van Soerabaja vermeent, „dat practisch het mallëineeren der van de andere eilanden ingevoerde paarden daarom wel achterwege gelaten kan wor den, vooral daar mallëinatie vóór den uitvoer, enkele dagen te voren, 267 toch reeds heeft plaats gehad op de eilanden waar malleus voorkomt". Mier komt bovendien nog bij, dat de tijd tusschen het mallëineeren op de uitvoerplaats en die op de invoerplaats te kort is, een dergelijke 2de mallëinatie in andere gevallen niet meer wordt toegepast, vele paarden na aankomst van de zeereis vóór den dag van verkoop, nog niet in vol doend gunstige conditie zijn om gemallëineerd te worden, quarantaine stallen niet bestaan en die, waarin de ingevoerde paarden tijdelijk onder dak worden gebracht, ongeschikt zijn om een groot aantal, 50 tot 200 en meer paarden tegelijk te mallëineeren, zoodat knoeierijen van de invoerders niet kunnen uitblijven. De meening van den gouvernements veearts van Soerabaja wordt dan ook door vele deskundigen gedeeld. De gouvernements veearts van Modjokerto zag goede resultaten door onderzoek van serum en politiemaatregelen. Buiten Java en Madoera kwam malleus sporadisch voor in de ambts kringen Padang, Fort de Koek, Benkoelen. Singaradja, Menado en Ma kasser. Daarentegen kamen in de ambtskringen Soembawa besar en Raba, respectievelijk 604 en 128 zieke dieren voor van de 805 op de bui tenbezittingen geconstateerde gevallen. (In 1915, in de afdeeling Soem bawa, 374 gevallen van de 534 buiten Java aan malleus geleden heb bende paarden). Werden hier in het begin zooveel mogelijk alle paar den gemallëineerd en alle positief op de oogreactie reageerende dieren af gemaakt, door de vele bij sectie geconstateerde miswijzingen, werden later alleen gemallëineerd de paarden van een koppel, waarin een paard lijdende of daarvan verdacht, was voorgekomen. Door spionnen wer den bovendien 71 klinisch zieke dieren aangebracht. Door de gouvernements veeartsen worden als redenen van de groote verbreiding van mulleus aangegeven; verzwijgen van ziektege vallen, slecht rapporteeren, niet opvolgen der voorgeschreven maatre gelen, slechte verzorging der paarden en slecht ingerichte stallen. De tegenwoordige methode van onderzoek, ophthalmoreactie en serumonderzoek, wordt verschillend beoordeeld, enkele veeartsen von den haar weinig betrouwbaar, andere een goed middel tot onderkenning van malleus. Verschillende veeartsen achten het thans vastgestelde bedrag der schadeloosstelling te gering en van weinig nut tot tegen gang van de verbreiding van malleus. ƒ. Saccharomijcosis bij eenhoevige dieren. Op Java en Madoera kwam deze ziekte bijna in alle ambtskringen sporadisch voor, doch in ernstiger mate in Soerabaja, Weltevreden, Pe kalongan, Bondowoso, Semarang en Modjokerto, til. respectievelijk 93, 36, 26, 22, 21 en 19 ziektegevallen. In de buitenbezittingen kwamen ge vallen voor in de ambtskringen Padang, Benkoelen, Makasser en Soem bawa besar doch werden waarschijnlijk vele gevallen niet gerappor 268 teerd. Ongeveer de helft der aangetaste paarden leden in hevige mate en stierven aan sacharomycosis of werden op advies van den veearts afgemaakt, omdat herstel, door de uitgebreidheid van het proces, niet mogelijk was. Juist die chronische gevallen, vormen een voortdurende bron van besmetting van andere paarden. In dergelijke gevallen wordt meestal aangeraden de dieren te doen afmaken, doch daar de eigenaars daartoe meermalen, zonder toekenning van schadeloosstelling, niet ge negen zijn. wordt door eenige veeartsen aanbevolen, in beslag nemen en afmaken, met toekenning van schadeloosstelling, van dieren die als on geneeslijk beschouwd moeten worden. Tijdige kennisgeving van de ziekte door den eigenaar, zal hierbij echter op den voorgrond moeten staan. De gouvernements veearts van Pamekasan bericht een groote ver betering sedert 1913, zoowel in aantal als in het verloop der ziekte, wal toegeschreven wordt aan het streng doorvoeren der desinfectie maatre gelen en het met zorg ontsmetten van tuigen en dergelijke zaken. </■ Scab ie s bij eenhoevige en herkauwende dieren. Werd slechts in enkele streken gerapporteerd bij buffels, doch wordt verondersteld veelvuldig voor te komen bij buffels en geiten. Behalve in Pekalongan werd door de eigenaars weinig kennis gegeven. Door geregeld onderzoek werden aldaar 511 gevallen gerapporteerd. Door afzondering en eenvoudige behandeling, herstelden de meeste dieren, doch in enkele streken, waar geen of een onvoldoende behandeling werd ingesteld, was de sterfte onder buffelkalveren zeer groot en vermagerden vele oudere dieren sterk. In den ambtskring Pamekasan werd in 1916 voor het eerst scabies geconstateerd en wel bij runderen op het eiland Oiliradja, waar de dieren minder goed verpleegd werden. /'• Sur r a bij alle vee. Deze ziekte kwam in geheel Indië in meer of mindere mate voor, doch voornamelijk in de ambtskringen Soerakarta, Cheribon. Rembang. Magetang, Weltevreden, Pekalongan, Kaban Djahe en Baligé. In de meeste streken werden voornamelijk de buffels aangetast, doch in het Zuiden der residentie Kedoe, een voorname rundveefokstreek, kwamen zeer vele gevallen voor bij runderen. Meermalen werden in streken. waar surra hevig woedde onder buffels, slechts enkele paarden aange tast. Over het algemeen werd weder ernstig geklaagd over slecht rapporteeren en slecht toepassen der voorgeschreven maatregelen, waardoor de bestrijding der ziekte zeer wordt bemoeilijkt. Ook kwam clandestien slachten bij het heersenen van surra veelvuldig voor. In eenige streken werden door strenge toepassing der maatregelen. 269 voornamelijk bestaande in afzondering en plaatsen in donkere stallen van ziek en verdacht vee, goede resultaten verkregen. i. Dour in e bij eenhoevige dieren. In 1916 werd slechts één geval bekend bij een paard in Benkoelen. ./. Piro|)la smo s i s bij herkauwende dieren. Voor zoover bekend kwam deze ziekte op Java en Madoera slechts sporadisch voor bij buffels en runderen, het meest in Koedoes en Soerakarta en enkele gevallen met doodelijk verloop onder runderen op de veeteeltonderneming Djampit op het Idjen plateau (Besoeki). Buiten Java en Madoera werden in verschillende ambtskringen enkele gevallen bekend, voornamelijk in den ambtskring Kota-Radja en aldaar veelal acuut verloopend en vele gevallen van anaplasmose, terwijl in den ambtskring Kaban-Djahè de ziekte meestal chronisch verliep. Door goede voeding en verzorging genazen vele dieren, doch bij zwaar werk of minder goede voeding verliep de ziekte meestal doodelijk. /. • Tuberc uIo s e bij runderen en buffels. Enkele sporadische gevallen werden gerapporteerd in de ambts kringen Soekaboemi, Semarang, Pasoeroean en Jogja, geen enkel geval in de buitenbezittingen. In hevige mate zijn echter de runderen van de melkveestallen op de hoofdplaats Soerabaja besmet, zoodat gedurende 1916 van een sterkte van 730 runderen, behalve de kalveren, bij 118 dieren tuberculose werd geconstateerd, d.i. bij ongeveer 16%, in 1915 bij 79 runderen en in 1914 bij 49 runderen. Ook werd tuberculose bij sectie aangetroffen, bij een buffel afkomstig van de grens van de hoofd plaats Soerabaja en bij een paard. Deze vermeerdering van het aantal geconstateerde gevallen mag echter niet toegeschreven worden aan uitbreiding der ziekte, doch is veel meer een gevolg, vooral wat de laatste zes maanden betreft, van meerdere nauwkeurige onderzoekingen, door toevoeging van deskundig hulppersoneel en intrekking van de beperkende circulaire van 1914, de z.g. zuinigheidscirculaire. waarbij bepaald was, dat alleen dieren met zuiver klinische verschijnselen in beslag genomen, onteigend en afgemaakt mochten worden. In het geheel werd ƒ 37 612.50 uitbetaald voor schadeloosstelling van w cgens tuberculose afgemaakte runderen, waartegenover staat een ontvangst van slechts ƒ 340 omdat het vleesch van de onteigende runderen bijna steeds ongeschikt moest worden verklaard voor de consumptie. Als maatregel om de veehouders zelf tot meer belangstelling aan te sporen en de uitgaven voor het Gouvernement te verminderen, werd 27 eieren op de kweekbedden werd reeds in den oostmoesson 1915 beproefd de dieren in den stoppel te vernietigen op een complex van 3000 bouw door de stoppelvelden in October eenigen tijd onder water te zetten. Deze methode was toen zeer doeltreffend gebleken; zij werd in den oostmoesson 1916 op grootere schaal toegepast omstreeks (45.000 bouw). In 1917 zullen de resultaten van dezen maatregel moeten blijken. De sprinkhaan, die in de laatste jaren in Midden-Java en sommige deelen van Oost-Java de djatibosschen kaalvrat (Cyrtacantba cris nigricornis) en waarvan de biologie door Dr. Roepke te Salatiga was bestudeerd, werd te Buitenzorg door Dr. Dammerman in cultuur genomen, om deze biologie verder uit te werken en bestrijdings proeven te nemen. Voor dit onderzoek bleek het klimaat van Buitenzorg echter een hinderpaal; de sprinkhaan wilde in het Buitenzorgsche klimaat niet aarden en de groene schimmel (Metarrhizium Anisopliae) veroorzaakte herhaaldelijk spontaan groote sterfte in de kweekkasten. De verspreiding van deze sprinkhaansoort, die trouwens in 1916 minder schade veroorzaakte dan in 1915 en 1914 en de locale beteekenis werden nader nagegaan in samenwerking met den Landbouwadviseur voor Semarang, wien voor dit deel van zijn werkzaamheid de Heer Q. J. Vink, Landbouwkundige, voor eenige maanden werd toegevoegd. De Heer Leefmans wijdde zich aan het verdere onderzoek van de Helopeltis in de thee (Helopeltis Antonii en eenige andere min der belangrijke soorten), terwijl daarnaast het onderzoek betreffende de Pisangmot tot een einde werd gebracht en verder eenige tijd werd besteed aan een voorloopig onderzoek betreffende de biologie van Brachartona in de klappers. Na afsluiting der twee laatstgenoemde onderzoekingen begin gemaakt met de bestudeering van eenige belangrijke klappervijanden (Neushoornkever, Oryc t e s rliin o c e ro s, Gideonkever, Xylot r v pc s Oide on, en klappersnuitkevers Rhynchophorus sp.) In samenwerking met den Landbouwleeraar voor Banjoemas — Kedoe werd de controle betreffende het optreden van de Brachar t o n a-rups in de klappers in het district Pitoeroeh (afd. Poerworedjo) voortgezet en werd hier een bemestingsproef genomen in verband met deze plaag, welke proef werd opgezet in overleg met den Chef van het Agricultuur-Chemisch Laboratorium. Het volgende werd gedeeltelijk door inzendingen en inlichtingen, gedeeltelijk door onderzoek ter plaatse geconstateerd. De rijst werd in de Residentie Palembang zeer geteisterd door wantsen, „kepi" genaamd, (een Podop s-soort) en door hoorders (meest de witte hoorders, Scirpophaga). Dezelfde plagen traden ook op Sumatra's Oostkust op; hier deden ook Cicadelliden („Omo wereng") veel schade aan de rijst. Een eenigszins grondig onderzoek naar de Podops-wants, die vooral in de residentie Palembang een ernstige plaag is, kon nog niet worden ingesteld. 270 de uit te betalen schadeloosstelling tegen het einde van 1917 verminderd tot de helft der getaxeerde waarde tot een maximum van ƒ 300. — per rund, terwijl voordien de volle waarde werd uitbetaald. Alvorens echter overgegaan werd tot uitvoering der nieuwe voorschriften, werden alle verdache en afgezonderde dieren nogmaals nauwkeurig onderzocht, waarbij nog een aantal ziek werd bevonden en tegen de volle waarde onteigend. Het blijkt echter te Soerabaja onmogelijk, om alleen door klinisch onderzoek en tuberculinatie alle aangetaste dieren op te sporen, zoodat steeds meer aandacht geschonken wordt aan verbetering der melkvee stallen, waarom alles zoo hygiënisch mogelijk gebouwd wordt en zoo danig ingericht, dat o.a. door afscheidingen tusschen de dieren en afzonderlijke voerbakken, elk rund vrijwel afgezonderd staat, doch zoo, dat een goed overzicht over de geheele stal bestaan blijft. Op eenige stallen is men met deze verbetering reeds gereed en zal het blijken dat hierdoor de tuberculose onder het melkvee te Soerabaja zeker gelei delijk zal afnemen. De melkveestapel te Soerabaja grootendeels bestaande uit Austra lisch en Hollandsen vee, zuiver of gekruist, wordt thans gedeeltelijk aangevuld door aankoop op andere plaatsen en overigens door eigen aanfok, doch door het sterven van de beste melkgeefsters gaat de qualiteit langzamerhand achteruit. Indien bovendien niet gezorgd wordt voor tuberculose vrije opfok der kalveren, zal genoemde ziekte weder sterk toenemen. Op de andere plaatsen wordt voornamelijk gekruist Hollandsen, Australisch en Bengaalsch melkvee gehouden. Omtrent tuberculose onder schapen, geiten en varkens werd niets gerapporteerd. Schapen en geiten komen zeer zelden in de melkstallen voor en varkens worden niet gevoerd met afval uit melker ij en of zuivelfabrieken, doch de kans van infectie door menschen blijft bestaan. I. Rabi es. Kwam op Java en Madoera, behalve in de ambtskringen Koedoes, Semarang, Soerabaja, Modjokerto, Pamekasan en Madioen niet voor en in de buitenbezittingen alleen in de ambtskringen Fort de Koek, Taroetoeng (Baligé) Menado en Makassar zeer sporadisch, terwijl in Bandoeng, Soekaboemi, Solo en Kediri meerdere, 11 tot 18 gevallen geconstateerd werden, alle bij honden. Op de hoofdplaatsen is de bestrijding nog mogelijk, in de dessa echter zeer moeilijk. De medewerking van de zijde der eigenaars is over het algemeen gering. m. Lymphangitis infectuosa bij runderen. Deze ziekte werd op .lava niet geconstateerd, doch in de buiten bezittingen in den ambtskringen Benkoelen en Kabandjahè, voornamelijk 271 op de cultuurondernemingen op de Oostkust van Sumatra, bij trekossen. De ziekte verliep meestal goedaardig en ging bij behandeling spoedig in genezing over. //. Pleur o-P neum on i a Contagiosa bij runderen. o. PestisSuu m. Deze ziekten kwamen niet voor. ]>■ Septic haem ia Haemorrhagica Suum. In den ambtskring Menado werden dit jaar nog 159 varkens aan getast in de Minahassa, tegen 1167 in het vorig jaar. Door tijdige op sluiting in hokken en groote zindelijkheid werd het aantal gevallen zeer beperkt. In den ambtskring Soerakarta verkreeg men in het vorig jaar goede resultaten door slachten of afmaken der zieke en verdachte dieren en verplaatsen der varkensstallen. Andere ziekten. Weltevreden. Goedaardige droes en tetanus werden spora disch waargenomen. Bandoen g. Hier en daar kwam goedaardige droes nog al eens voor. De ziekte verliep als regel gunstig. Soekab o e m i. Behalve de reeds bij malleus genoemde aandoe ning van het neusmiddenschot werd bij paarden vier maal osteomalacie geconstateerd, in 2 stallen waar reeds vroeger deze ziekte was aange troffen. Infectieuse oogontsteking werd in een runderstal geconstateerd, waarbij successievelijk alle runderen werden aangetast. De cornea zag bij enkele dieren geheel wit, in de voorste oogkamer was troebel vocht, terwijl de dieren lichtsehuw waren. Een behandeling met boorwater gaf geheele genezing. Deze ziekte werd vroeger in Djambi bij runderen opgemerkt. Deze dieren werden nooit op stal gehouden en kregen nim mer bijvoer, zoodat schimmel als oorzaak der ziekte uitgesloten kon worden. Parasitaire ziekten. Leverbotziekte werd bij buffels en runderen bij het keuren van slachtvee aangetroffen. Oogenschijnlijk waren de dieren gezond, de lever echter was door de parasieten dikwijls geheel verwoest. Behalve in de lever werden deze parasieten ook in de longen aangetroffen. Behalve distomum hepaticum werd in één geval distomum panereaticum aangetroffen. Pekalongan. Acute algemeene infectieziekten. 272 o. iioendercholcra. Hierdoor had in 1915 een groote sterfte onder de hoenders in sommige onderdistricten plaats, docli dit jaar niet, behalve dat op enkele erven de ziekte plaatselijk optrad. b. Hondenziekte. Als een eigenaardigheid mag vermeld worden, dat in tegenstelling met 1915, toen deze ziekte zich kenmerkte door het veelvuldig voorkomen van stoornissen van het centrale zenuwstelsel, meestal met letaal verloop, in dit jaar de ziekte goedaardig optrad en wel in den intestinalen, gepaaid met den exanthematischen vorm. 2. Acute infectieziekten met localisatie in bepaalde organen. a. Goedaardige droes bij paarden. In de maanden October, No vember en December werden een groot aantal gevallen waargenomen, meermalen met heftige ziekteverschijnselen, zich vooral uitende in abs cedeering der achterkaaks- en tusschenkeelgangs klieren en hooge tem peratuur. Enkele sterfgevallen kwamen voor. Waar noodig vond splij ting der abscessen plaats, verder werd een diaethetische behandeling voorgeschreven en behandeling der aangedane klieren. Ik Dysenteria neonatorum. Onder de pasgeboren Madoerakalve ren maakte vermoedelijk deze ziekte in 1915 in de bergstreken van Pe malang vele slachtoffers; vastgesteld kon de diagnose niet worden, we gens den grooten afstand van de standplaats; in 1916 werden uit bedoelde districten geen rapporten van sterfgevallen van dien aard ontvangen. 3. Chronische infectieziekten. Enzoötische abortus. Op een melk - stal te Pekalongan, waar deze ziekte in 1915 voorkwam, werden in 191r> geen gevallen van abortus meer waargenomen, doch wel een 2-tal ge vallen van vroegtijdige geboorte. Door den eigenaar werd echter in dit jaar nog geregeld de schecde-irrigatic met \'/< warme soda-oplossing voortgezet, welke behandeling in de praktijk een succes genoemd mag worden. Ook de stalreiniging met kopersulfaat-oplossing vond elke week plaats. 4. Ziekten van de ademhalingsorganen. Oestrose. Deze ziekte in 1913 door de geïmporteerde Bengaalsche geiten medegebracht, maakte in 1916 geen slachtoffers meer en kan als geweken beschouwd worden; onder de inlandsche geiten werd oestrose nooit waargenomen en hebben zich dus uit de uitgeworpen larven geen of onvoldoende geslachtsrijpe vliegen ontwikkeld om nieuwe generaties te kunnen vormen. 5. Dierlijke parasieten in maag en darmen. Omtrent sterfte bij geiten tengevolge van wormziekten werden geen rapporten meer ontvangen. Wel bleek bij secties op sterk vermagerde runderen, die niet aan surra lijdende waren en waarbij geen pirosoma ge vonden werden, dat de ziekteoorzaak vermoedelijk in pathogene wormen gezocht moest worden. Aangetroffen werden Strongylus contortus en I )ochmius Cernuus. 6. Nierziekte. In 1915 werd gewag gemaakt van het optreden 273 eener, vermoedelijk infectieuse, nephritis liij de honden; ook in 1916 kwamen nog eenigc gevallen voor; de aethiologie van dit nierlijden is door mij echter nog niet \ astgesteld kunnen worden. Acarusschurft bij den hond, sarcoptes squamiferus bij de geit en sarcoptes seabéï bij den buffel, werden vrij veel geconstateerd. Bij run tieren in de melkstalleu kwam aan den binnensten ooghoek een droog, chronisch eczeem voor. dat bij microscopisch onderzoek geen parasitair lijden bleek te zijn. He behandeling met teerpraeparaten gaf slechts een tijdelijk succes. Remb a n g. Van belang was een zeer veel voorkomende oogaan doening, voornamelijk onder runderen, over het algemeen verloopende als een keratitis-superficialis, meestal een Maeula-cornea welke kan gaan tot Leucotna. Leucoma, adhaerens werd niet waargenomen. De Visus was meermalen verminderd, enkele malen geheel verloren. Ulcera op de Cornea niet waargenomen. Omtrent Cataract ot andere lenstroebe ling was nog geen oordeel uit te spreken, omdat nog geen onderzoek niet den oogspiegel is verricht. Het gewone klinische onderzoek was voor Cataract negatief. Enkele gevallen van boutvuur kwamen voor in de afdeeling Toeban, district Rengal, desa Dahor. Waar deze gevallen niet door den veearts zelf konden worden geconstateerd, konden geen maatregelen tot enting der dieren worden getroffen. Bovendien kwamen betrekkelijk weinig sterfgevallen voor. Wel werd last gegeven de dieren op te stallen en te voederen met in de zon gedroogd groenvoeder. Soera baj a. Evenals vorige jaren, stierven verscheidene jonge runderen in de melkerijen, waar slechts gras werd gevoerd, aan distoma tosc, docli is liet getal geringer dan vorige jaren, doordat naar den raad om andere grassoorten te geven werd geluisterd. Vooral de nakome lingen van Hollandsche en Australische koeien zijn in de eerste levens jaren erg vatbaar voor die parasieten en bleek bij informatie zelfs het hooger gelegen terrein te üoenoeng Sarie, nabij Wonokromo, voor opfok van kalveren om die reden ongeschikt. Het komt mij echter voor, dat door verstrekken van goed drinkwater en dempen of omrasteren der aldaar gelegen poelen, dit kwaad overwonnen kan worden. Onder de paarden in de verhuiirderijen traden weder eenige gevallen van te tanus op. Paniek asa n. Evenals verleden jaar kwamen in de afdeeling Bangkalan, vooral in het district Sepoeloe, sporadische gevallen van boutvuur voor. De diagnose dezer ziekte werd na opzending van mate riaal, door het Veeartsenijkundig Laboratorium gesteld. Noch aan den Adjunct (jouvernements veearts van Bangkalan, noch aan den Oouver nements veearts is het gelukt, zieke dieren nog bij het leven te observee ren. waardoor de diagnose klinisch gesteld had kunnen worden. (loedaardige droes werd veelvuldig waargenomen en eischte be Jaarboek. 18 274 trekkelijk veel slachtoffers, niet zoozeer tengevolge van de ziekte zelf. clan wel door het ingeven van inlandsche geneesmiddelen, waardoor niet zelden slikpneumonie optrad. Deze pneumoniën constateert men dikwijls ook bij andere dieren als gevolg van de gewoonte van den Madoerees als roburans bedoelde stoffen, vooral aan fokstieren, toe te dienen. Overblijfselen van eieren, urine, kalk en plantendeelen werden meer malen in de bronchiëii aangetroffen. Boosaardige kopziekte kwam in hoofdzaak in een paar desa's van het onderdistrict Sreseh voor. De ziekte verliep zoo goed als altijd letaal. Tetanus werd dikwijls gerapporteerd.' Persoonlijk nam de gou vernements veearts dit jaar voor het eerst een geval dezer ziekte waai bij een rund. Het dier is gesuccombeerd. Vergiftigingen door plantendeelen kwamen dagelijks voor. Cassave en kratokbladeren en jonge maisstengels werden meest als oor/aak opgegeven. Het schijnt, dat in sommige gevallen genoemde bladeren met opzet worden toegediend om noodslacht te provoceeren. Arsenicum vergiftigingen kwamen in liet atgeloopen jaar niet ter kennis. Acute sterfgevallen bij runderen gepaard gaande met foetide diarrhae kwamen al en toe voor. Hierbij werd gedacht aan ondeugdelijk voedsel, waarop wellicht de een of andere schimmelvegetatie voorkwam. Hyphomycosis destruens equi werd enkele malen waargenomen. Epilepsie werd ge constateerd bij twee runderen van ongeveer één jaar oud. Voorts werd een geval van een ziekte bij een premiestier gerap porteerd, die periodiek optrad, gewoonlijk een a tweemaal 's maands, welke ziekte, afgaande op de waarnemingen van een veemantri, door mij voor epilepsie werd gehouden. Voor alle zekerheid werd genoemd dier, oud 6 jaar en van uitstekenden bouw. van de fokkerij uit gesloten. Bondowoso. Tetanus. Deze ziekte werd dit jaar 14 keer bij paarden en 4 keer bij runderen waargenomen, doch bij andere dier soorten geen enkele maal. De ziekte is bij de inlanders bekend onder de naam „Sakit kakoe". Vergiftigingen komen vooral onder de runderstapel veel voor. In vele gevallen moest aan opzet gedacht worden, daar het meestal vrou welijk vee betrof, waarvoor vergunning tot slachten gevraagd werd. Daar echter niet te constateeren was. welk vergift was gebruikt, werd het dier steeds begraven. Als vergiften worden meestal gebezigd. arsenicum met kalk of kratokbooneu. Vergiftiging uit wraak kwam ook herhaaldelijk voor. Van de Parasitaire ziekten verdient in hoofdzaak vermelding, distomatosis bij runderen veroorzaakt door distoinum hepaticum. De ziekte werd doorgaans geconstateerd bij de geslachte dieren in de abattoirs. Taeniae werden vooral bij hond en schaap aangetroffen. Poerwo ker t o. Boosaardige kopziekte kwam zeer sporadisch 275 voor en wel het meest in de aldeelingen Poerwokerto en Poerbolinggo. Goedaardige droes kwam veel voor. Djokja k a r t a. Boutvuur kwam vrij wel door de gelieele resi dentie verspreid voor. nu eens meer sporadisch dan weer met een enzootiseh karakter. Van af 1 Augustus stierven aan boutvuur 253 dieren, waarvan 41 in de afdeeling Mataram. 56 in de afdeeling Koelonprogo en 156 in de afdeeling Ooenoeng Kidoel, doch vermoedelijk zal het sterftecjfer wel 4 maal zoo hoog zijn geweest. In vele gevallen ontbrak de tijd om alle gerapporteerde gevallen te onderzoeken, terwijl zonder twijfel meermalen niet gerapporteerd is. Het geringer aantal sterfgevallen aan boutvuur in de afdeeling Mataram en Koelonprogo gedurende 1916, meen ik te moeten toeschrijven aan de streng doorge voerde bestrijdingsmaatregelen, als het verbranden en begraven der cadavers en ook aan de enting. In Qoenoengkidoel werden wel dezelfde maatregelen voorgeschreven, doch de bevolking ontdook deze door de dieren te slachten en het vleesch (ook van de cadavers) te verdeelen en op te eten en eerst daarna te rapporteeren. Ongetwijfeld is daardoor de smetstof verspreid en is daaruit het veel hooger sterftecijfer te ver klaren. Omtrent de enting zij het volgende medegedeeld: 1. In desa Kleben. district Nanggoelan. waren in 10 dagen tijds 11 diereu aan boutvuur gestorven. Geënt werden 154 dieren met het 2" vaccin (Vt> cc. vloeistof). Binnen 7 dagen na de enting stierven 5 dieren aan boutvuur en meer dan een week na de enting (3 weken) stierven nog 3 dieren. 2. In dessa Bonohardjo, district Sentoio, stierven vóór de enting in 9 dagen 12 runderen aan boutvuur. Qeënt werden 168 dieren. Bin nen een week na de enting (2' É vaccin, doch meer verdund nl. 2cc. vloeistof) stierf geen enkel dier, terwijl meer dan een week na de enting 2 dieren stierven (1 geënt en 1 niet geënt). 3. In desa Nglegi, district Piajen, waren in 2 weken 7 runderen aan boutvuur gestorven. Qeënt werden 129 dieren. (2 C vaccin, 2cc vloeistof). Binnen een week na de enting, noch later, tot ultimo Januari is geen enkel dier gestorven aan boutvuur. 4. In desa Bleberan, district Piajen, stierven in 2 maanden 17 dieren aan boutvuur. Qeënt werden 138 dieren (2° vaccin, 2cc vloeistof). Binnen een week na de enting stierven 2 dieren en meer dan een week na de enting tot ultimo Januari, geen enkel. De enting werd steeds verricht hoog aan de zijvlakte van de hals. Het zooveel slechtere resultaat van de eerste enting is misschien toe te schrijven aan het gebruik van te weinig vloeistof waardoor de enting onnauw keurig en moeilijk te verrichten werd, daar de canules gemakkelijk verstopt raakten. Wanneer deze enting buiten beschouwing werd gelaten, doch alleen de 3 laatste gecombineerd, dan stierven van de 435 geënte dieren, binnen een week na de enting 2 dieren, d.i. nog 276 geen % percent. Na de enting trad verder tot ultimo December onder de geënte dieren slechts één geval vatf boutvuur op. Toch bracht de enting ook bezwaren met zich mede. Ten eerste was voor enting op groote schaal veel personeel noodig en ten tweede stierven in 1916 ook runderen aan boutvuur, die in 1915 geënt waren, ofschoon slechts enkele. Wanneer echter mocht blijken, dat de immuniteit door de enting verkregen, slechts voor korten tijd blijft bestaan, dan zou een massaenting slechts nutteloos werk zijn, en zou de enting alleen kunnen worden toegepast als bestrijdingsmiddel op die plaatsen, waar tijdelijk een verhoogde sterfte aan boutvuur optreedt, welke werkwijze tot nog toe dan ook gevolgd is. Van goedaardigen droes kwamen meerdere sporadische gevallen voor. Soerak a r t a. Hier valt te vermelden de boutvuurachtige ziekte, welke voorkwam in de afdeeling Bojolali en Klaten, en die daar vrij aanzienlijke slachtoffers eischte, meer speciaal van den rundveestapel. Kedi r i. Goedaardige droes kwam enkele malen voor. doch het verloop was meestal goedaardig. Voederintoxicatie werd verscheidene malen geconstateerd en had meestal een letaal verkoop. Distomatosis schijnt uitgebreid voor te komen, zoowel bij runderen als bij buffels. I 3 ada n g. Distomatosis werd veel waargenomen bij runderen en buffels in de slachthuizen en bij de passarinspecties. Ook de proefdieren, caviae, zijn in het afgeloopen jaar alle gestorven aan distomatosis en longaandoeningen. Fort de Koek. Parasitaire ziekten werden sporadisch waar genomen, voornamelijk filaria papillosa bij het paard. Of de keratitiden bij runderen hieraan toe te schrijven zijn, is mij niet bekend. Verder werden waargenomen, tetanus bij buffels en hyphomycosis destruens bij paarden. Deze laatste ziekte kwam veelvuldig voor in de afdeeling Limapoeloe Kota, minder in Agam en Fort van der Capellen. De economische heteekenis van deze ziekte is vrij groot. Dieren die in ernstige mate, vrij zeker onherstelbaar, aangetast zijn, dienen afgemaakt te worden met toekenning van schadeloosstelling. Het oprichten van een polikliniek voor groote huisdieren, eenmaal per week te Fort de Koek en te Pajaeombo ware aan te bevelen, doch te Pajacombo alleen dan, indien daar een adjunct gouvernements veearts geplaatst is. Kabandjahe. Goedaardige droes werd verscheidene malen ge constateerd; de ziekte verliep in den regel goedaardig. Osteomalacie kwam voornamelijk voor in het cultuurgebied bij Australische paarden, doch sporadisch, (irasvergiftiging kwam ook, doch voornamelijk in het cultuurgebied voor en verliep deze ziekte bij het vee in den regel gunstig, wanneer de dieren op stal gehouden en niet gras gevoerd werden, dat van te voren gedroogd was. Bij paarden had de ziekte een zeer ongunstig verloop. 277 Tetanus kwam op de Hoogvlakte vrij veel voor. voornamelijk bij jonge buffels van 1 tot 3 jaar. liet meerendeel der licht zieke dieren herstelde. Besmettelijk verwerpen kwam op verschillende ondernemingen in liet cultuurgebied voor. Bij ingevoerd Atjeh-vee kwam vrij veelvuldig een ziekte voor, zich uitende in dikke knieën en ophooping van vocht in den balzak; de oorzaak dezer ziekte is onbekend. Parasitaire ziekten. Chronische dysenterie bij runderen schijnt onder deze groep thuis te hooren; waaraan de dieren in den regel bezwijken. Een hardnekkig huidlijden bij runderen, volgens de Does veroor zaakt door eene nematode, kwam meermalen voor. Distomum Hepati cum, Distomum l.anccolatum en amphistomuni conicum, werden veel vuldig waargenomen. Cysticercosis kwam veel voor bij de Batakvar kens op de Hoogvlakte, doch werd ook bij varkens te Medan waarge nomen, vrij veelvuldig bij Bali en Atjeh vee en enkele malen bij buffels. Ingewandswormen werden bij varkens op de Hoogvlakte bijna geregeld aangetroffen, soms in groote hoeveelheden. Jeugdige buffels ei' runderen stierven somstijds tengevolge dier wormen. Kippencholera werd twee malen geconstateerd. Diphteritis bij kippen kwam veelvuldig voor. Koetar adj a. Cirasvergiftiging (mycotische enteritis) bij run deren, buffels en paarden werd meerdere malen verondersteld. Behalve de gebruikelijke prophylaxis in dergelijke gevallen, werd dikwijls succes verkregen met creoline, houtskoolpoeder en de meer gebruike lijke middelen tegen enteritis. Enkele gevallen van diarrhee met doode lijk verloop werden waargenomen, waarvan de oorzaak niet gevonden kon worden. Tetanus bij paarden werd in 3 gevallen geconstateerd, alle met doodelijk verloop. In een geval werd de nieuwe Magnesium sulfaat-therapie toegepast met aanvankelijk succes, doch door onna speurbare oorzaken, waarschijnlijk excitatie, stortte patiënt weder in en stierf spoedig daarna. Omtrent het voorkomen van de Castrodiscus polymastos kan vermeld worden, dat sedert Eebruari 1912 deze Tremato de steeds gevonden werd bij sectie van paarden. Ziekteverschijnselen hierdoor veroorzaakt, werden echter niet waargenomen, terwijl sedert 1912 de worm ook in zeer groote hoeveelheden bij goed gevoede paarden aangetroffen werd. Distomatosis vormt mede een dagelijksche bevin ding bij slachtrunderen. Prolapsus uteri komt nog al eens voor, alsmede abortus niet ver oorzaakt door infectie van de uterus, üebruik van hoogdrachtige dieren is soms de oorzaak. In andere gevallen was het vermoeden op intermit teerende koortsen bij auaplasmose gericht, evenals zulks bij malaria het geval is. Abortus en prolapsus van vagina en uterus in verschillende stadiae, zijn meerdere malen het gevolg van de zienswijze der bevolking in Atjeh, om drachtige dieren met de achterband door uitgraving van 278 den bodem lager te doen staan of liggen, met de bedoeling om de drac"t te verkorten. M e n a d o. Evenals vorige jaren kwamen, vooral in de Tondanosche meerstreek, gevallen van koliek bij paarden voor, soms met doodelijken afloop. Goedaardige droes werd sporadisch in de Minaliassa gecon stateerd, en verliep in alle gevallen gunstig. Tetanus werd eens te Menado waargenomen bij een paard, bij nageltred. Makas se r. Distomatosis kwam zeer veel voor. Wormziekte moet onder de jonge buffelkalveren zeer veel sterfte veroorzaken. In den natten moesson komen bij de paarden meermalen hevige darmaandoeningen voor, onder verschijnselen van heftige diarrhee, die dikwijls den dood tengevolge hadden. Hyphomycosis destruens. In een paar kampongs van de onderafdeeling Watamponc kwamen ver scheidene gevallen voor. Soembawa Besar. Goedaardige droes kwam zeer veelvuldig bij veulens voor, doch verliep bijna steeds goedaardig. Hyphomycosis destruens komt bij paarden vrij veel voor en wel voornamelijk aan de beenen, hoofdzakelijk aan kogel of koot. Het ware wenschelijk deze ziekte onder de besmettelijke ziekten op te nemen en daarbij eene bepaling te treffen dat bij tijdige aangifte, scha deloosstelling kan verleend worden, zooals dit ook bij malleus het geval is, doch dan afmaking alleen op verzoek, met het oog op de geneeslijkheid indien de ziekte nog niet in een te ver gevorderd stadium verkeert. Op Soembawa komen hij paarden veelvuldig carieuse kiezen voor, dikwijls gepaard gaande met neusuitvloeiing tengevolge van een boezern catarrh. Veel komt dit lijden zelfs beiderzijds voor, soms met beider zijdsche perforatie van den buitenwand der maxillae. Samen va 11 in g. Andere ziekten. In verscheidene ambtskringen op Java en Madoera werden gevallen gerapporteerd van goedaardigen droes en tetanus bij paarden, distoma tose, boosaardige kopziekte en vergiftigingen hij runderen en buffels, strongylose en huidziekten bij schapen en geiten en een niet nader ge constateerde sterfte onder kalveren, doch het aantal aangetaste dieren was, voor zoover bekend, niet groot. In den ambtskring Pekaloiißan kwam hoendercholera in vrij hevige mate voor, terwijl in de ambtskringen Soekaboemi en Remhang een ke ratitis werd geconstateerd bij runderen en iv eerstgenoemden ambts kring 4 gevallen van osteoporose. De meest belangrijke ziekte was echter boutvuur, dat gedurende 1916 nog in vrij hevige mate heerschte in den ambtskring Djokjakarta. terwijl in Pamekasan en Rembang enkele gevallen gerapporteerd wei 279 den, docti niet door den veearts zelf werden gezien. De gouvernement* veearts van Solo maakt melding van vele sterfgevallen onder runderen, tengevolge van een boutvuuraclitige ziekte. Boutvuur kwam in Djokjakarta door de geheele residentie verspreid voor, nu eens sporadisch, dan weder meer enzoötisch. Voor zoover bekend stierven enkele honderden dieren, doch blijkbaar werd een zeei groot aantal gevallen verzwegen. Het gering aantal gevallen in de af deelingen Mataram en Koelonprogo wordt toegeschreven aan de streng doorgevoerde bestrijdings maatregelen zooals het verbranden en begra ven der cadavers en ook aan de enting, doch in de afdeeling Goenoeng- Kidoel, werden dezelfde maatregelen door de bevolking ontdoken, door de dieren te slachten en het vlecsch. ook van de cadavers te verdeelen en op te eten en eerst daarna te rapporteeren, waardoor ongetwijfeld de ziekte zich sterk uitbreidde. Van 435 geënte dieren, stierven er 2 binnen een week na de enting, d. i. nog geen %%, terwijl later nog één der geënte dieren stierf. De bezwaren van de enting zijn o. a. een uitgebreid personeel bij enting op grooten schaal, en sterven aan boiitvuiir van enkele runderen, die een jaar te voren ook reeds geënt zijn. Indien echter mocht blijken, dat de immuniteit door de enting verkregen, slechts voor korten tijd blijft be staan, dan zou een massaenting nutteloos werk zijn en zou de enting al leen toegepast kunnen worden als bestrijdingsmiddel op die plaatsen, waar tijdelijk een verhoogde sterfte aan boutvuur optreedt, welke werk wijze dan ook gevolgd w erd. \ oor dieren die sterven aan entboutvuur wordt de volle waarde uitbetaald. Bij Staatsblad 1917 II" 45 is boutvuur opgenomen onder de ziekten, die als besmettelijk worden aangemerkt. De maatregelen zijn dezelfde als die voorgeschreven ter bestrijding van miltvuur. Op de buitenbezittingen werden verscheidene gevallen geconsta teerd van distomatose. goedaardigen droes, grasvergiftiging en tetanus. Deze laatste ziekte komt op de Oostkust van Sumatra veel voor bij buffels van I—31 —3 jaar, meestal treedt herstel in. In laatst genoemd ge west, ambtskring Kabandjalié. werden enkele gevallen waargenomen van osteoporose bij Australische paarden, vrij veelvuldig Cajsticereose bij Batakvarkens op de Karohoogvlakte, bij ingevoerde runderen van Bali en Atjeh en enkele malen bij buffels, verder ingewandswormen bij varkens en meermalen diphteritis bij kippen. In den ambtskring Fort de Koek werd meermalen Filaria papillosa geconstateerd in de voorste oogkamer bij paarden, ten* ijl het nog niet vastgesteld is, of de bij runderen waargenomen keratitis, ook hieraan toegeschreven moet worden. In den zelfden ambtskring en in Soem bawa besar en Makasser werd veelvuldig Hyphomycosis destruens ge constateerd. Het werd noodig geacht om paarden, die in ernstige mate 28 In de residenties Cheribon, Madioen (afd. Magetan) en Besoeki had de rijst te lijden van de rijstgalmug (Ce cidom y i a); de plaag bleek min of meer in toom te worden gehouden door sluipwespjes. De klappers hadden op verschillende plaatsen van de residentie Ternate te lijden van sprinkhanen. Ook van de Sangi- en Talaudeilan den kwamen berichten over een sprinkhanenplaag, die oorzaak zou zijn van een sterke vermindering van den coprah-uitvoer. Voor een studie van deze plagen ontbrak nog de tijd. Ook op N. Ouinea hadden de klappers te lijden van sprinkhanen. Brachartona trad op in de klappers in de afd. Japara en in Atjeh (baai van Sinabang). In de herbebosschingen van het Boschwezen vertoonde een boom soort (E u g e n i a po 1 ya n t ha) gallen, die door een bladvlooi (P s y 1- 1 i d e-soort) bleken te zijn veroorzaakt. Ernstiger waren de verwoestingen aangericht in de mahony-aan plantingen van het Boschwezen door een rupsje van een Pyralide (ver moedelijk een Hyps i p i I a-soort). De Directeur van het Proefstation van het Boschwezen deelde mede, dat deze plaag de mahony-cultuur vrijwel onmogelijk maakte. Aan zijn verzoek, om dit onderwerp in nadere studie te nemen, kon echter door gebrek aan de noodige ento mologische krachten voorloopig niet worden voldaan. De djati-bosschen werden, evenals de paar vorige jaren, ontbladerd door vreterij van de sprinkhaan (Cyrtacanthacris nigri co r n i s), welke ook weder aan de aangrenzende klapperaanplantingen eenige schade aanrichtte. De schade was in 1916 echter niet groot en minder dan in 1915 en 1914. Van het plotseling heftig optreden van de bassen-boeboek (C ry pha 1u s 11 amp ei) in de koffiebessen op eenige ondernemingen in W. Java werd hierboven reeds melding gemaakt. De volgende plagen mogen nog worden vermeld: Een vliegenlarve (vermoedelijk van een O rt a 1 i d e) in de entloten van de Kawisari-koffiehybride; kevers (T enebri oid e s mau ri tani eu s) welke schade veroorzaakten aan zaden in Dcli; rupsjes (Pyralide?) en vliegenlarven in de vruchten van de oliepalm in Dcli; rupsen (Hidari ira va) in den klapper in het Qaroetsche en op Banka; rupsen Prodenia litu ra) aan rijst in de residentie Soerabaja; vliegenlarven (A grom yz a) in stengels van Phaseo -1 u s en andere Leguminozen in de residenties Kediri en Pasoeroean en op Sumatra's Oostkust; rupsjes van een Pyralide in de kedelé in de residentie Cheribon; slakrupsen (Parasa lepida) aan klappers in de residentie Semarang; rupsen van Spodoptera mauritia in de rijst in de residentie Djambi; fruitvliegen (Dacus cucurbitae) in watermeloen („semangka") en andere cucurbitaceën op Sumatra's Oostkust; wantsen (O xyca ra en a?) in de katoen te Niltoko (Timor); 280 aangetast zijn. af te maken, niet toekenning van schadeloosstelling, in dien tijdig aangifte is gedaan. HYGIËNE. Werkzaamheden op het gebied der volksgezondheid. Sera n g. Er bestaan verordeningen op liet slachten van vee en op het verkoopen van melk, waarbij de veearts is belast met het toezicht op de naleving der betreffende bepalingen. Hoor 5 keurmeesters werden dagelijks op de daarvoor bestemde algemeene en particuliere slaeht plaatsen in de residentie, de levende slachtdieren en het vleesch gekeurd. Ban d o e ng. Er zijn slachthuizen te Bandoeng (Gemeente) en te Ciaroet, Tasikmalaja en Manondjaja (Gewestelijke). Nog wordt door den Gewestelijken Raad een slachtplaats opgericht te Tjiainis. De firma Jenne heeft een slachtplaats te Tjimahi, modern ingericht, waar vee voor het garnizoen geslacht wordt. Te Bandoeng is een nieuw modern abat toir in aanbouw en komt de geheele keuringsdienst onder toezicht van een gemeente veearts. Soekaboemi. Door den Gemeenteraad werden in verslagjaar gelden uitgetrokken voor het bouwen van een varkensabattoir, welke in richting zeer noodzakelijk was, aangezien de oude niet aan de minste hijgienische eischen voldeed. Door verschillende omstandigheden kwam de voltooiing eerst in 1917 tot stand, waardoor in een groote behoefte werd voorzien. Voor een nieuwe runder- en karbouwenslachtplaats zullen in het volgend jaar, als de finantiën van de Gemeente beter zijn, voor stellen worden ingediend. De slacht is toegenomen met 2307 buffels, terwijl het slachten van vrouwelijk vee steeds minder werd, nu de con trole op het slachten van vrouwelijke dieren strenger is. In 1914 werden 2498 vrouwelijke buffels geslacht, in 1916 slechts 1504, terwijl in dit jaar meer mannelijke werden geslacht. Bij paarden werd alleen noodslach ting verricht. De slachtrunderen werden in hoofdzaak uit de residentie Banjoemas en Kedoe ingevoerd. I)e slachtbuffels voor Soekaboemi wer den het meest betrokken van de passer te Buitenzorg. terwijl de hoofd plaats Tjiandjoer slachtbuffels krijgt uit het zuiden van de afdeeling Tjiandjoer. Het aantal melkerijen is in 1916 met één verminderd, terwijl het aantal dieren vermeerderde, omdat de prijs van blikkenmelk hooger ge worden is. De controle op melkerijen bestond voornamelijk uit stalin specties en bij uitzondering werd de melk op het vetgehalte onderzocht: in één geval werd microscopisch vastgesteld, dat de melk vervalsclu 281 was met klappermelk. Controle op de bereiding van voedingsmiddelen bestaat niet. Cheri bo n. De Gemeente Cheribon heeft bepalingen gemaakt, waardoor vleesch van buiten de gemeente alleen ingevoerd mag worden, als aldaar een gewestelijke hulpkeurtneester gevestigd is. Dit vleesch moet dan in vierendeelen met alle organen er bij, nogmaals binnen de (iemeente gekeurd worden door den gemeente-keurmeester of diens ver vanger, waarvoor keurloon betaald moet worden. De slagers van bui ten worden zoodoende gedwongen binnen de gemeente te slachten. Pekalongan. De plannen tot oprichting van abattoirs in de ge meenten Tegal en Pekalongan werden in dit verslagjaar door de Raden goedgekeurd en deze inrichtingen op de begrooting voor 1917 gebracht. Voor Tegal werd een bedrag van ƒ 18000 voor de oprichting geraamd, dat echter overschreden zal worden; voor Pekalongan een bedrag van ./ 251)00. De Gewestelijke slachtplaats van Batang werd beduidend ver beterd, terwijl de plannen tot ombouw eener dergelijke inrichting te Pemalang werden aangehouden, daar een voorstel aan den (icwestelij ken Raad, alsmede eene concept-verordening ingediend werden om de gewestelijke keuring te veranderen. Deze geschiedde tot heden op plaatsen, niet in het bezit van slachtplaatsen. door de onderdistricts schrijvers, een keuring, die niet de minste waarborgen geeft, om welke reden voorgesteld werd, deze keuring geheel te laten vervallen en alleen te doen plaats hebben in op te richten gewestelijke slachthuizen. Remb an g. De slachtplaatsen te Rembang, Blora, TJepoe, Toeban en Bodjonegoro staan onder toezicht van gewestelijke keurmeesters. Zoowel de slachtplaatsen als de vleeschverkooplocalen zijn middelmatig. Het slachthuis te Rembang is verbeterd, zoodat het er nu goed uit ziet. terwijl de verbouwing zeer zeker ook een verbetering is in hygiënisch opzicht. Ook de vleeschverkoopplaats is thans goed in orde. Aan de naleving van Stbl. 1905 li" 41b werd voldoende aandacht geschonken. Geregeld werden gelijktijdig met de castratries de vrou welijke runderen en buffels aan keuring onderworpen en de voor de voortteling ongeschikte dieren gebrandmerkt. Het is wenschelijk het brandmerken van vrouwelijke dieren en het namaken van het brandmerk strafbaar te stellen. Soera baj a. Het toezicht hierop is in de (iemeente Soerabaja in handen van den gemeente veearts, die zooals duidelijk gebleken is, ge heel vrij is van Oouvernements toezicht, zoodat over de uitoefening dei gemeentelijke bepalingen geen verder oordeel wordt uitgesproken. Voor zoover de diensten van den Oouvernements veearts bij het bestrijden der besmettelijke ziekten andere hygiënische maatregelen noodig maak ten, werd daarop reeds gewezen en werd in vele opzichten daarin te gemoet gekomen. Toch blijft nog veel te verbeteren in staltoestandeu. hetgeen echter alles bij de nieuwe veterinaire verordening zal worden 282 geregeld. Een fout is hier ecliter tri. i., dat alle regelingen geschieden zonder overleg met den Gouvernetnents veearts, wat niet in het belang van eene goede uitoefening van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst is. De vertegenwoordiger daarvan kan zich om die redenen moei lijk verantwoordelijk stellen voor den goeden gang van zaken. Er is dan ook veel voor te zeggen om op plaatsen, waar locale raden over veeartsenijkundig personeel beschikken, den geheelen veterinairen dienst over te laten aan den gemeente veearts, echter onder toezicht van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, daar anders eene technische controle geheel zou ontbreken. Modjok e r t o. Eens in de drie maanden werd aan de bevolking van elk onderdistrict gelegenheid gegeven door veemantri's te doen na gaan, of het vrouwelijk vee dat zij van de hand wenscht te doen, naar de slachtbank kan worden verwezen, omdat het niet langer voor de voortteling geschikt geacht wordt. De afgekeurde dieren worden van een brandmerk voorzien. Hoewel het moeilijk te bewijzen is, kan men overtuigd zijn, dat er meer koeien werden geslacht dan waartoe vergun ning werd gegeven. In de eerste plaats is de mogelijkheid niet uitge sloten dat de merken worden vervalscht, anderzijds blijft controle moei lijk, aangezien uit het brandmerk niet na te gaan is uit welke streek de dieren afkomstig zijn. Volgens verkregen inlichtingen werden door fn landsche bestuursambtenaren, die in de geheele residentie met de keu ring en het toezicht op het slachten van vee zijn belast, nimmer vergun ningen tot slachten afgegeven, dan nadat zij zich overtuigd hadden, dat de vrouwelijke dieren van een brandmerk waren voorzien. Uit het grooter aantal dat geslacht is dan in de residentie afgekeurd, zou dan de conclusie getrokken moeten worden, dal veel vrouwelijk vee van buiten de residenties is ingevoerd. Pas oer o e au. De vleesehkeuiïng, die óp de plaatsen Djatiroto, Loemadjang, Kraksaan, Probolinggo, Pasoeroean, Malang en Bangil dooi technisch opgeleid personeel wordt uitgeoefend, staat onder geregeld toezicht en heeft nergens reden tot vermeldenswaardige feiten gegeven, liet passerbeheer. thans onder controle van den Qewestelijken Raad ge bracht, maakt het mogelijk bij de verbetering der passerinrichting een meer hygiënische verkoopgelegenheid voor vleesch en visch te schep pen, doch is nog geen der passers voorzien van de daarvoor noodige nieuw gebouwde loodsen. De keuring, bepaald bij Staatsblad 1915 ir 416 geschiedde voor het geheele gewest, elke drie maanden op alle onderdistrictshoofdplaatsen, waarvan een druk gebruik gemaakt werd. Scherper controle op het slachten van vrouwelijk vee, maakte dat men de zekerheid verkreeg, dat geen clandestiene slachtingen van vrouwelijk vee meer plaats hadden. Het toezicht op de melkerijen laat nog veel te wenschen over, daar een keur op den verkoop van melk niet bestaat. Wel werden alle mei- 283 kerijen door den gouvernements veearts geinspecteerd, maar er bestond geen gelegenheid deze inspecties geregeld te herhalen, nog minder om de noodige monsters te nemen en die nader chemisch en bacteriologisch te onderzoeken. Bondowoso. Over het geheel voeren de melkerijen hier een kwijnend bestaan en viel er dit jaar een sterke vermindering van de melkveestape] te boeken, omdat de prijzen voor behoorlijk melkvee te hoog zijn om den melkhandel rendabel te maken. Als melkvee wordt in hoofdzaak gebruik gemaakt van bastaards, van Australiërs en hier en daar van Bengalen. De onderneming „Djampit" op het Idjenplatcau is de cenige waar met behoorlijk vee gewerkt wordt. Daar echter het transport van de melk van daar zeer lastig is, wordt de melk ter plaatst verwerkt tot boter en kaas. Cijfers omtrent de productie staan den gouvernements veearts niet ten dienste. De boter en de komijnekaas zijn van goede kwaliteit. Vleeschkeuring. Vanwege den Qewestelijken Raad zijn in dit gewest slachthuizen opgericht te Bondowoso, Sitoebondo, Kalisat, DJem ber en Banjoewangi. De keuring van vee en vleesch is bij verordening, door den Qewestelijken Raad, vastgesteld, terwijl aan het hoofd van ieder slachthuis een opgeleide keurmeester staat, waarvan er twee hun opleiding genoten te Buitenzorg, de overige bij den Qouvernements vee arts. In de desa"s moet de keuring overgelaten worden aan het Inlandsen bestuur, meestal zorgt de desaschrijver hiervoor. Het zou uiterst moei lijk zijn, om deze regeling door een betere te doen vervangen. Tot het slachten van ziek vee zijn de (doorgaans) lnlandsche slachters door gaans niet te vinden* De naleving van Stbl. 1905 il' 416 is over het ge heel bevredigend te noemen. Jaarlijks keurt de Gouvernements veearts minstens 2 maal het vrouwelijke vee, dat de eigenaars, als zijnde onge schikt voor de voortteling, willen slachten. In de afdceling Banjoewangi kon zulks 4 maal 'sjaars geschieden door den adjunct gouvernements veearts aldaar. Het stelsel werkt zeer bevredigend, blijkende uit de voortdurende toename van het vrouwelijk vee, terwijl ook de verhouding ten opzichte van het aantal stieren steeds beter wordt. 1910: 156321) stieren en 126681 koeien. 1916: 124351 .. „ 213185 „ Hieruit blijkt, dat de veestapel in 1916 is vermeerderd met 743(11 stuks, het aantal stieren verminderd met 31969 doch het aantal koeien is vermeerderd met 86504 stuks. Deze gunstiger verhouding van het aan tal koeien ten opzichte van het aantal stieren is mijns inziens grooten deel te danken aan de voortdurende scherpe controle op het slachten. Magcl an g. In de residentie Kedoe worden op de navolgende plaatsen dagelijks groote huisdieren geslacht: 1. afd. Magelang: Magelang en Moentilan. 2. afd. Temanggoeng: 284 Temanggoeng. 3. afd. Wonosobo: Wonnsobo en Kretek. 4. afd. Ke boemen: Keboemen en Oombong. 5. afd. Poerworedjo: Poerworedjo en Kemiri. Slachtliuizen. waaraan verbonden zijn te Buitenzorg opge leide keurmeesters, zijn reeds aanwezig te Magelang (gemeente-abat toir), Poerworedjo en Wonosobo (gewestelijke abattoirs). Te Keboemen is het in aanbouw zijnde abattoir bijna gereed en is hier reeds een keur meester aangesteld. Voor 1917 is de bouw van een abattoir te Temang goeng toegestaan, terwijl Oombong een keurmeester krijgt. Van het totaal aantal in 1916 geslachte groote huisdieren, hl. 62032 stuks, werden slechts 12660 door daartoe bevoegd personeel gekeurd, terwijl van alle andere dieren het vleesch zonder eenige keuring in consumptie gebracht werd. In enkele onderdistricten worden jaarlijks meer groote huisdieren geslacht dan aan menig in Indië bestaand abattoir. In bijna al deze on derdistricten zou dan ook de oprichting van abattoirs door den Qeweste lijken Raad voorgesteld kunnen worden. liet groote bezwaar is echter, dat verreweg het grootste gedeelte van dit vleesch niet voor plaatselijk gebruik bestemd is, doch overal rondgevent wordt. Wordt het den sla gers nu lastig gemaakt door de oprichting van abattoirs, dan bestaat er veel kans, dat zij gaan verhuizen en het abattoir voor niets is gebouwd. Daar de slacht toch onder controle gebracht moet worden, zal in 1917 aan den Oewestelijken Raad voorgesteld worden, om over te gaan tot den bouw van zeer eenvoudige slachthuizen op de verschillende ondei districts-hoofdplaatsen en den slagers de verplichting op te leggen, alleen op deze plaatsen te slachten, en verder tot hét aanstellen van keur meesters. Voor de inrichting der slachtplaatsen in de dessa's zullen strengere voorschriften dienen gemaakt te worden. Daar de keurings dienst in het ressort Kedoe zich meer en meer zal uitbreiden, is den Oewestelijken Raad een voorstel ter behandeling gegeven, om een eigen veeartsenijkundigen dienst in het leven te roepen en een Oewestelijk veearts met eenige keurmeesters aan te stellen, die dan belast zouden worden met vleeschkeuring, toezicht op de melkerijen, wagen- en vrachtkarrenverhuurdenjen, veepassers en dergelijke aangelegenheden. Een nieuwe regeling omtrent het brandmerken van niet meer voor de voortteling geschikte vrouwelijke runderen en buffels werd bij besluit van den Resident van Kedoe tl' 76(>. dato 19 December 1916 in gevoerd. Op melk en andere voedingsmiddelen werd nog niet veel controle uitgeoefend. Voor de gemeente Magelang werd een ontwerp voor een nieuwe melkverordening gemaakt. D jok Jakarta. Ter hoofdplaats Djokjakarta werd nog steeds gebruik gemaakt van het oude abattoir, waar de hygiënische toestanden zeer matig zijn, terwijl ook in het jaar Il>l71 l >l7 nog met dit abattoir volstaan zal moeten worden. De bouw van het nieuwe abattoir, dat in principe is aangenomen, hangt samen met het bouwen van een nieuwe groote 285 passer op een ander terrein dan liet tegenwoordige. De dagelijkselie keuringsdienst is opgedragen aan een Inlandsehen keurmeester en een hulpkeurmeester, onder toezicht van den Gouvernements veearts. Dagelijks worden f 40 runderen en buffels geslacht. De slacht buiten de hoofdplaats geschiedt op vele districts- en onderdistricts hoofdplaatsen onder toezicht van de politie. Deze slachtplaatsen zijn dikwijls zeer onhygiënisch en onpractisch en de Gouvernements veearts kan zich uit den aard der zaak slechts af en toe toezicht uitoefenen. In verband hiermede is een nieuwe regeling voorgesteld en aangenomen, die begin 1917 in werking zal treden, waardoor in elk regentschap op gericht zullen worden 4 of 5 slachthuisjes, zeer eenvoudig van con structie, doch waardoor aan de voornaamste hygiënische eischen vol daan wordt. Voor elk regentschap (0) zal niet de keuring worden belast een Inlandsch keurmeester van de cursus te Buitenzorg, onder toezicht van den gouvernements veearts. Tevens zijn deze keurmeesters aan gewezen om zooveel mogelijk in hun ressort de noodslacht te contro leeren. De melkerijen verkeeren in zeer treurigen toestand. Van eenige hygiëne in den stal en bij de mellkbehandeling is geen sprake, behalve bij een enkele, die op raad van mijn ambtsvoorganger daarmede begon nen was. De nieuwe verordening op het houden van melkerijen en den verkoop van melk in deze residentie, door mijn voorganger voorgesteld, trad in werking op 18 September 1910 en kon aan de hand daarvan een begin gemaakt worden met het scheppen van betere hygiënische toe standen. De toestand in de verhuurderijen is niet beter, zoo niet slechter dan in de melkerijen. In behandeling is een nieuw ontwerp op de ver huurderijen. Soerakarta. Hierin kwam geen verbetering van beteekenis. Meer toezicht op de melkerijen en verplicht onderzoek van de te koop aangeboden melk wordt vereischt. Keuring van geslacht vee en vleesch, re beginnen met de afdeelingshoofdplaatsen, wordt noodzakelijk geacht. Kedi ri. De werkzaamheden op dit gebied, bepaalden zich tot de keuring doch dit geschiedde door ondergeschikt personeel. In de residentie zijn 8 slachthuizen en wel twee gemeentelijke nl. te Kediri en Blitar en zes onder beheer van den Gewestelijken Raad, nl. te Toeloeng-Agoeng. Wlingi, Wates, Puree. Kertosono en Ngandjoek. Het is wenschelijk, op meerdere plaatsen dergelijke inrichtingen te doen verrijzen. Buiten genoemde abattoirs geschiedde de keuring van vee en vleesch door schrijvers van den Wedono of den Assistent Wedono. Het blijkt dat van 12777 in de residentie Kediri geslachte vrouwe lijke dieren, slechts 4127 door veeartsenijkundig personeel gemerkt waren met S. L. B. als zijnde voor de voortteling ongeschikt en be stemd voor de slachtbank. (De overige zijn clandestien geslacht). 286 De toestand der melkerijen kan bevredigend worden genoemd. Controle op melk of melkhandel bestaat niet. Pada ii g. Het toezicht bepaalde zich tot het keuren van vleesch op de passers buiten Padang, daar de keuring te Padang door een van Gemeentewege aangestelden keurmeester geschiedde. Te Padang Pan djang werd de keuring verricht door een Europceschen keurmeester, die door de negric werd betaald, doch deze man begreep van de meest elementaire keuring niets. Ook moest hem meermalen er op gewezen worden, dat hij geen toestemming had te geven tot het laten slachten van vrouwelijk vee. Pogingen om hein te vervangen slaagden niet. Clandestien slachten van vrouwelijk vee en van vee in het algemeen heeft weinig plaats, door het strenge toezicht dat door de mantri's daar op uitgeoefend wordt. Te Padang komen eenige melkerijen voor, enkele gedreven door Europeanen en meerdere door Klingaleezen. Het is over liet algemeen een kruising van Inlandsen, Europeesch, Mysore, Hissar of Ongole vee waaronder enkele met duidelijk Bengaalsch of Europeesch type. Slechts in één melkeri] is een volbloed Australischen springstier, die ook voor particulieren ter dekking staat a ƒ 15 per geslaagde dekking. Van goed gedreven melkerijen is geen sprake. Verder zijn te Padang Pandjang en te Solok eenige melkerijen met het zelfde soort vee als te Padang. Controle op de melkerijen of de melk bestaat niet, evenmin als op andere voedingsmiddelen. Fort de Koek. Qroote en kleine huisdieren werden periodiek geslacht op groote pasars en verder nu en dan bij gelegenheid van sla matans gegevens bij huwelijk, overlijden en opening van openbare ge bouwen. Dagelijks wordt geslacht te Sawah Loentoe en op de overige groote passars een of meermalen per week. Slachthuizen bestaan vooral in de onderafdeelingen Agam, Pajacoembo, Soeliki en Port van der Capellen. Ze zijn meestal eenvoudig, doch voldoende en hebben een ondoordringbare]] vloer en leidingen voor spoelwater. Bewaarplaatsen van vleesch vindt men alleen aan de slachthuizen te Sawah Loentoe en Fort de Koek, terwijl keuring van vleesch alleen plaats heeft te Sawah Loentoe door een Europeeschen, en te Fort de Koek door een Inlandsch keurmeester. Eind 1916 werden gegevens gevraagd aan de Assistent Residenten, betreffende de slacht op verschillende groote passars, om na te gaan of bezoldiging van reizende keurmeesters uit de opbrengst van keurgelden, te stellen op ƒ 10.50 per groot huisdier, mogelijk was. Eerst wanneer deze mogelijkheid is aangetoond, zal een eenvoudige slachtkeur samengesteld worden. Vrouwelijk vee (Staatsblad 1905, ll' 416) werd bijna altijd door den Gouvernements veearts persoonlijk, een enkele maal door den keurmeester te Fort de Koek onderzocht en indien het niet geschikt was voor de voortteling, van het brandmerk „SLB" voorzien. Voor 287 Sawah Loentoe en omgeving werden deze keuringen verricht door den Europeeschen keurmeester aldaar. Mocht blijken dat ook Pajacoembo, Agam en Fort van der Capellen hun keurmeester kunnen betalen, dan kan deze keuring aan hen overgedragen worden en altijd geschieden onmiddellijk vóór het slachten. Qroote melkerijen komen niet voor: controle op den handel in melk heeft niet plaats. Sibolga. Hier bestaat alleen keuring \ art vee vóór en na de de slacht, voorloopig alleen te Sibolga en te Padang Sidempoean. De slacht is nog betrekkelijk gering, terwijl wel mager en oud. doch uit sluitend gezond vee wordt geslacht. In beide plaatsen is na 1 November een luilpkeurineester werkzaam gesteld. Melkvee is er niet, dus ook geen inelkkeuring, terwijl op andere voedingsmiddelen ook geen toe zicht wordt uitgeoefend. Taroetoen g. Afgekondigd werd eene gewestelijke keur op het slachten van vee en den verkoop van vleesch voor de residentie Tapan oeli. waarin voor eenige nader vast te stellen plaatsen (l)istricts- en onderdistrictshoofdplaatsen en eenige belangrijke passars) de verplich ting tot voorafgaande keuring van het ten verkoop aangeboden vleesch wordt voorgeschreven, en de mogelijkheid van de heffing van keur en slachtloonen wordt geopend. Deze regeling is nog niet op alle daar loe aangewezen plaatsen in haar vollen omvang in werking gesteld. Be n koe 1e n. Melkerijen worden hier gehouden door enkele In landers, o. a. te Anggoet Bawah en Padang Djati. Gewoonlijk worden slechts 3 a 4 runderen gehouden, welke dieren ongeveer 2 a 3 wijn flesschen per dag geven. Runderen, varkens en buffels worden in klein aantal geslacht. Lah at. Vleeschkeuring geschiedt alleen te Palembang en wel door den gemeente hulpkèurmeester, een daartoe opgeleiden Inlander. De houw van een abattoir te Palembang zal vermoedelijk in 1917 plaats hebben. Te Moeara Enim werd in l u ld een eenvoudige slachtgelegeu lieid gemaakt. Het aantal vrouwelijke diereu dat geslacht wordt, is gering. In den regel zijn het noodslachtingen of zijn het zeer oude dieren. die geslacht worden. Melkerijen komen alleen voor ter hoofdplaats Palembang. Djambi. Te Djambi, Soengeipenoeh en Moearaboengo bestaat een openbaar slachthuis. De keuring geschiedde in de laatstgenoemde afdeelinghoofdplaatsen door den betrokken veemantri, te Djambi dooi den adjunct gouvernements veearts en bij zijne afwezigheid door den veernantri. Ter opvolging van de voorschriften vervat in Staatsblad 1905, il 416, werden bij de keuring van dekstieren, ook vrouwelijke buffels en runderen gekeurd. Koet ar ad ja. De keuring van slachtvee en vleesch werd ge regeld te Kocta Radja verricht door een veemantri van het ressurt 288 Oelee Lheue. Eene overbrenging van het varkens-abattoir naar een Chineesche wijk op den tegenovergestelden rivieroever bleek nood zakelijk. Singaradja. Vee- en vleesclikeuring werd te Singaradja ge regeld verricht. Melkerijen bestaan niet Mella d o. Ter hoofdplaats Menado werd geregeld toezicht ge houden op de slachterij. De toepassing van de bestaande keur op rij tuigverhuurderijen ter hoofdplaats Menado laat veel te wenschen over. So e 111 ba w a Bes a r. Abattoirs bestaan op Soembawa niet. Op het eind van verslagjaar is door den gouvernements veearts een voor stel ingediend tot oprichting van een eenvoudig slachtplaats ter hoofd plaats. Vleesch en visch worden op de passar ten verkoop aangeboden, doch toezicht bestaat niet. Buffehnelk wordt hier, met zout gekookt, in een dikken geschiften toestand verkocht. Melkerijen bestaan niet. Dogearverhuurderijeii bestaan zoowel te Taliwang, als te Soembawa en Bima. doch eene keur bestaat hierop nog niet. Steeds worden meer merries voor het trekken van dogearts gebezigd, waaraan een eind ge maakt dient te worden. De reden is dat eene goede merrie voor een ./ 25. — verkrijgbaar is, en voor een eenigszins bruikbaren hengst onge veer ƒ 60. — tot ƒ 100. — betaald moet worden. Rab a . Keuring van vee of vleesch of andere voedingsmiddelen van dierlijken of plantaardigen oorsprong bestaat niet. Bepaalde slachterijen komen niet voor, hoewel het plan bestaat om te Bima een slachthuis op te richten. Daar vermoed werd dat veel buffelkoeien, welke nog geschikt waren voor de voortteling, geslacht werden, en haast alle buffelstiereu, ongeacht de qualiteit, door de bevolking gecastreerd worden, werd ge adviseerd het slachten van vrouwelijke buffels zoomede het castreeren van buffelstiereu te verbieden, tenzij zij door den gouvernements veearts zijn goedgekeurd en ongeschikt bevonden voor de fokkerij. Buffelkoeien werden wel eens gemolken voor eigen voeding, terwijl de melk ook wel verkocht werd. Sa m envatting Hygiëne. Te Mcdan, gouvernement Oostkust van Sumatra, is een goed in gericht openbaar slachthuis, waar al het vee geslacht wordt. Te Batavia is een varkensabattoir, terwijl te Bandoeng een varkens- en een runder abattoir in aanbouw zijn, te Semarang en Soerabaja plannen bestaan voor de oprichting van dergelijke inrichtingen en te Batavia voor een runderslachthuis. Op deze 5 plaatsen wordt of zal gekeurd worden door een gemeen te veearts. Te Kediri, Salatiga, Malang, Magelang, Soerakarta, Padang, Makasser, Port de Koek, Soekaboemi en verscheidene aideelings hoofd plaatsen bestaan meer of minder goed ingerichte openbare slachthuizen 289 voor runderen en varkens; te Tegal, Pekalongan en Djokjakarta zijn gelden uitgetrokken voor den bouw van slachthuizen, wat eveneens ge schied is voor eenige afdeelingsliooidplaatsen, doch op al deze plaatsen heeft de keuring plaats door daarvoor door den gouvernements veearts of aan den cursus te Buitenzorg opgeleide lnlandsche keurmeesters, zoo mogelijk onder toezicht van den gouvernements veearts, terwijl een z.g. keuring op zeer veel andere plaatsen in naam geschiedt door lnlandsche schrijvers of politiebeambten of andere personen die van vee of vleesch keuring echter geen begrip hebben, liet meeste slachtvee wordt even wel niet gekeurd. De gouvernements veearts van Magelang rapporteert dat van de 62032, in zijn ambtskring, in 1916, geslachte runderen en buffels, in hoofd zaak runderen, slechts 12660 dieren door daartoe bevoegd personeel ge keurd zijn en het vleesch van de overige zonder eenige keuring in con sumptie gebracht is. Hij acht aldaar in elk onderdistrict een goed, doch eenvoudig slachthuis noodig met een opgeleid keurmeester, terwijl voor de inrichting der slachtplaatsen in de desa's strengere voorschriften ge maakt moeten worden. Haar de keuringsdienst in den ambtskring Ma gelang, residentie Kedoe, zich steeds meer zal uitbreiden, is door den gouvernements veearts den (iewestelijken Raad een voorstel in behan deling gegeven, om een eigen veeartsenijkundigen dienst in het leven te roepen en een gewestelijk veearts met eenige keurmeesters aan te stel len, die belast zouden moeten worden, met het toezicht op de maatrege len vastgesteld voor het slachten van vee en vleesch, toezicht op de melkerijen en den verkoop van melk, wagen- en vrachtkarrenverhuur derijen, veemarkten en dergelijke zaken. In den ambtskring Fort de Koek zal getracht worden reizende keur meesters aan te stelllcn, voor liet toezicht in enkele niet ver van elkaar liggende kleine slachtplaatsen, waar niet dagelijks geslacht wordt. • Oprichting van een zeer groot aantal kleine eenvoudige slachthuizen op daarvoor geschikte plaatsen, onder toezicht van daarvoor goed opge leide keurmeesters is niet alleen uit een hygiënisch oogpunt noodzakelijk maar staat ook in zeer nauw verband met de bestrijding van besmette lijke ziekten en het slachten van nog voor de voortteling geschikte vrou welijke dieren. Door het slachten op willekeurige plaatsen in de desa, zonder eenig toezicht, bestaat steeds gelegenheid tot clandestien slachten van dieren lijdende aan een besmettelijke ziekte, waardoor een gemak kelijke verspreiding van smetstot plaats heeft. Worden daarentegen voorschriften gemaakt, waarbij wordt aangegeven op welke plaatsen geslacht mag worden en dan in eenvoudige, hygiënisch ingerichte slacht huizen, onder toezicht van een zoowel praktisch en theoretisch goed op geleiden keurmeester, dan kan bij. het ontdekken van een besmettelijke ziekte hiervan dadelijk kennis gegeven worden aan den gouvernements veearts en zal het mogelijk zijn de ziekte tot enkele gevallen te beperken. laakhoek. !'•' 29 rupsen van de bekende Sphingide Herse convolvuli op katjang idjoe te Kangean (Madoera); de tarwcaanplantingen hadden te lijden van hoorders (rupsjes van S e s a m i a en larven van Qonoceplia -1 u s); hoorders en wel larven van een keversoort (Sphenophorus sp.) werden door den Directeur van het Suikerproefstation te Pasoeroean aangetroffen in rietstekken aangevoerd uit Bagan Api Api (Sumatra) welke Sphenophoru s-soort op Java nog niet gevonden scheen te zijn. Ook op andere gebieden der economische zoölogie was het Labora torium voor Plantenziekten werkzaam. Zoo werden inlichtingen ver strekt over het vernietigen van wandluizen, alsmede over het bestrijden van krabben in galengans en van witte mieren in loodsen, waar kisten worden bewaard. Aan het Hoofdbureau van het Stoomwezen werden inlichtingen verstrekt over de bestrijding van larven van een keversoort (S itod re p a pan ic e a), die in touw leven en dit vernielen. Voorts werden over de bestrijding van de verscheurende dieren talrijke adviezen verstrekt. Ook aan correspondenten in het buitenland werden herhaaldelijk inlichtingen verstrekt, zoo o.a. aan het Landbouwdepartement te Was hington over de Peronospora-ziekte (omo-lijer) in de mais, aan den Voorzitter plantersvereeniging te Nouméa (Nw. Caledonië) over ver schillende koffie- en cacaoziekten, aan een correspondent te Réunion over koffiebladziekte en groene luis; aan een onderneming in Duitsch Nieuw Quinea over bestrijding van Promecotheca in de klappers. De levenswijze en de bestrijding der ratten vormde onderwerp van onderzoek van twee afzonderlijke zoölogen. Het was oorspronkelijk de bedoeling, dat van de hiervoor te ver richten onderzoekingen één categorie in het z.g. controle station te Buitenzorg door Dr. Hagedoorn zou worden verricht, en een andere categorie in het z.g. locale station door Jkvr. van Dedem onder leiding van Dr. Hagedoorn; deze laatste onderzoekingen zouden plaats vinden op die plaatsen, die voor dit werk zouden worden aangewezen. Het cen trale station zou zich in hoofdzaak bezig houden met vraagstukken van algemeenen aard, zooals maagonderzoek, voederproeven, vergiftigings proeven, voortplanting en vermenigvuldiging der ratten, verhouding der verschillende soorten tegenover elkander, kruisingsproeven en levens wijze en maagonderzoek van rattcnvijanden; het locale station zou zich hebben bezig te houden met vraagstukken van localen aard, zooals het plaatselijk optreden der ratten, de aangerichte schade, het trekken der ratten, de voortplanting in het veld, het nestelen, de bestrijding in het veld. In den loop van 1915 werd reeds het plan gevormd, het locale station allereerst te Cheribon te plaatsen en deze plaats voor eenigen tijd aan Jkvr. van Dedem als standplaats aan te wijzen. Na aankomst van deze 290 terwijl clandestien slachten tot een gering aantal teruggebracht kan wor den. Ook van het voorkomen van niet besmettelijke en parisitaire ziek ten, van veel belang voor den veestapel, kan geregeld kennis gegeven worden aan den gouvernements veearts. Het toezicht op de maatregelen ter voorkoming van het slachten van voor de voortteling geschikte vrouwelijke dieren kan eveneens aan den keurmeester worden opgedragen. Een beter toezicht hierop is zeer noodzakelijk omdat nog zeer veel van dit clandestien, d. w. z. in elk geval zonder voorafgaande deskundige keuring op die geschiktheid, ge slacht wordt. (Staatsblad 1905, II" 416). De gouvernements veearts van Kediri vermeldt, dat van de 12777 in de residentie Kediri geslachte vrou welijke dieren, runderen en buffels, slechts 4127 stuks door veeartsenij kundig personeel voor de voortteling gekeurd waren en gemerkt S.L.B. De overige koeien, d. i. ruim %, is zonder keuring geslacht, waardooi weder een groot nadeel aan de fokkerij is toegebracht. In eenige andere residenties is hetzelfde het geval, terwijl in enkele over het algemeen alle vrouwelijke dieren die men wilde slachten, of voor den slacht verkoopen, voor onderzoek aangeboden werden. Bijna alle stallen van de rijtuig- en grobakverhuurderijen zijn slecht en onhygiënisch ingericht, waardoor de uitbreiding van besmettelijke ziekten ten zeerste in de hand gewerkt wordt. Een algemeene verbete ring van de inrichting dier stallen en een geregeld toezicht, is overal noodig. De melkerijen zijn over het algemeen niet veel beter, eenige uitzon deringen daargelaten. Ook hier is uit een hygiënisch en uit een oogpunt van bestrijding van besmettelijke ziekten, verbetering zeer noodzakelijk. Keuring van vee in de melkerijen, toezicht op het winnen en den verkoop van melk bestaat slechts op enkele plaatsen, ofschoon toezicht op dit voedingsmiddel, voornamelijk wat betreft melk voor kinderen, zeer nood zakelijk is, daar melk meermalen op verschillende manieren vervalscht en verontreinigd wordt en daardoor schadelijk is voor de gezondheid van den mensch, terwijl melk ook dikwijls de drager is van voor den mensch schadelijke ziektestoffen. De qualiteit van het melkvee is op de meeste plaatsen zeer middelmatig en bestaat uit lnlandsch en gekruist-Hol landsch, Australisch en Bengaalsche runderen. Enkele groote melkerijen hebben zeer goed Hollandsch of Australisch melkvee. Daar in de meeste melkerijen getracht wordt zooveel mogelijk winst te maken door ver koop van versche melk, laat het opfokken der kalveren daar dan ook alles te wenschen over. 291 VEETEELT. Paardenfokker ij. Sera ng. Behalve dat toevalligerwijze enkele veulens gefokt wor den, kan van paardenfokkerij niet gesproken worden. Het gebruiks paard is de gewone Javaansche pony en vele ingevoerde pony's van de Kleine Soendaeilanden. Weltevreden. Alleen in de districten Drangdan en Segala herang in het zuiden van de afdeeling Krawang der residentie Batavia werden merries gehouden, gedeeltelijk uitsluitend voor de fokkerij, langzamerhand meer ook als gebruikspaard. Sedert eenige jaren zijn daar enkele gouvernements dekhengsten geplaatst, geheel voor reke ning van particuliere landerijen of van de bevolking. Het resultaat is matig. Deze fokstreek ligt tegen de noordelijke helling van de Tangkoe ban Prahoe en grenst aan Lembang, het noorden van de afdeeling Bandoeng. Bando e n g. In dezen ambtskring waren ultimo 1916 53 gouver nements dekhengsten geplaatst, waardoor 2590 merries gedekt werden tegen 3000 in 1915, waaruit 931 veulens geboren werden voor het meerendeel door Sandelhout hengsten van Soemba, enkele Sandelhouts van Padalarang, terwijl hiertoe verder behoorden 2 zeer goede vol bloedponyhengsten van 1.50 M. hoogte uit Australië ingevoerd, 1 Austra liër van onbekende afstamming, 5 halfbloed Sandelhout-Arabieren, re generatie, op Soemba gefokt, 1 halfbloed Sandelhout-Australiër van Soemba. Daar deze dieren, wegens gebrek aan hengsten, vooral aan goede, nog al eens naar een ander station in een geheel andere streek van den ambtskring verplaatst moesten worden, kon van een bepaalde fokinrichting niet gesproken worden. Met verbetering in deze, door castratie en Verkoop van daar niet thuis behoorende hengsten, is reeds een begin gemaakt. De fokkerij gaat hier in het algemeen niet vooruit, waarvoor ver schillende redenen bestaan. In de eerste plaats het ras en de qualiteit dei hengsten, verder o.a. het gebrek aan geschikte weidegronden door uit breiding van de bevolking en de Europeesche laudbouwondernemingeu. de meerdere kosten voor het opfokken der veulens in de meer bevolkte streken, de toename van het vervoer van personen en goederen, waar voor een groot aantal merries gebruikt worden, die aan de fokkerij worden onttrokken. Ingevolge voorschrift in de gewestelijke verorde ning op het gebruik van voor de voortteling geschikte merries in de wagenverhuurderijen in de residentie Freanger Regentschappen, wer den in 1916 voor het eerst die trekpaarden gekeurd waarbij bleek, dat onder de 6091 paaiden in die inrichtingen, 5348 merries waren, waarvan 22N3 zeer geschikt voor de fokkerij, waardoor een zeer groot voort- 292 durend toenemend nadeel aan de paardenfokkerij werd toegebracht, daar deze merries zelden voor de fokkerij werden gebezigd, üenoeinde verordening blijkt echter het gebruik van merries in de wagenverhuur derijen, d.w.z. voor personenvervoer, niet tegen te gaan, terwijl bo vendien het gebruik als trekdier voor het vervoer van goederen ge heel vrij is. Er werd daarom naar andere middelen omgezien om het doel, het tegengaan van gebruik van merries voor trekdiensten, met meerdere zekerheid te bereiken. Doordat een jaarlijks grooter aantal merries door verkoop als ge bruikspaard, aan de fokkerij wordt onttrokken en de prijzen voortdu rend stijgen, in enkele jaren van ƒ 100.— tot 2 kf MW. — per paard, kunnen de premiekeuringen, die het aanhouden van goede fokmerries beoogen door het uitloven van kleine premies, ook niet meer aan het doel beantwoorden. Castratie van hengsten komt weinig voor, niet omdat de fokkers daar over liet algemeen tegen zijn, maar omdat geen verplichte castratie bestaat van alle niet voor de fokkerij geschikte hengsten, terwijl castra tie in kleine streken waarschijnlijk de prijzen in die streken tijdelijk zou doen dalen. Zonder verplichte castratie zal echter nimmer een blij vend gunstig resultaat bereikt kunnen worden. In enkele streken werd begonnen met den aanleg van gemeenschap pelijke desa veeweiden met subsidie van het gouvernement, doch zooals het zich thans laat aanzien, is de kans van slagen gering, indien geen betere regeling getroffen wordt voor het onderhoud dier weiden. Het opfokken der veulens en de verzorging der merries laat over het alge meen veel te wenschen over. Het verkoopen van afgekeurde Australische legermerries aan de bevolking voor de fokkerij had ook in 1916 op kleinen schaal plaats, doch de thans verstrekte dieren zijn te groot en meestal reeds te oud om er nog goede resultaten van te kunnen verwachten. De hoogte der gewone Preanger merries, waaronder vele kruisingsproducten, loopt van ongeveer 1.18 M. tot 1.35 M. De groote races te Bandoeng hebben thans weinig invloed, evenmin de kleine, meer voor Inlandsche eigenaars van paarden bestemde races, te Soemedang, (iaroet en Tasikmalaja; door de laatste worden boven dien de beste merries aan de fokkerij onttrokken. Bij een goede regeling kan van deze races echter zeker een goede invloed uitgaan!.op 'de fokkerij. Aan den cursus tot opleiding van hoefsmeden te Bandoeng werd aan 9 Inlanders een diploma uitgereikt na een opleiding van ongeveer 6 maanden. De uitgaven voor de fokkerij in de Preanger Regentschappen wor den door aankoop en stationneeren van dekhengsten, de premiekeurin gen en het onderhoud van een passantenhuis voor dekhengsten te 293 Bandoeng, jaarlijks grooter, waartegenover slechts geringe inkomsten van dekgelden staan, terwijl de resultaten niets beter worden, zoodat thans een nauwkeurig onderzoek wordt ingesteld naar de oorzaken der achteruitgang en maatregelen genomen zullen moeten worden om ver betering te verkrijgen. Soekab oem i. De paardenfokkerij komt hier veel overeen met die in Bandocng. Er zijn 29 dekhengsten, meerendeels Sandelhouts, waardoor 930 merries werden gedekt en 326 veulens verwekt van in 1915 gedekte merries, zoodat het aantal gedekte ïnerrics en het aantal geboren veulens, vergeleken met het vorig jaar weinig veranderd is. De merries die op in 1916 aangelegde gemeenschappelijke veeweiden met een hengst losliepen, weiden voor een zeer groot deel drachtig, wat met de dieren, die aan de stations gedekt waren, veel minder het geval was, doch doordat vele dezer laatste merries verkocht werden. zijn de resultaten niet voldoende bekend. Slechts 2 hengsten bleven op de weide in goeden voedingstoestand, de overige vermagerden in korten tijd, wat in nog sterkere mate het geval was met de merries van de fokvereeniging Ambara-Poespa, afkomstig van de stoeterij te Padala rang, waar zij aan goede voeding gewend waren, terwijl de veeweiden schraal waren, zoodat verscheidene stierven; daarentegen hielden de merries van de bevolking zich beter, indien zij niet te lang achtereen op de veeweide bleven. Van de 3851 merries in dezen ambtskring, werden er slechts 1054 voor de fokkerij gebruikt, de overige deden meerendeels dienst als trekpaard voor personen- en goederenvervoer en werden zelden gedekt. Cheri bo n. Alleen in de zuidelijke streken van dit gewest, in de districten Loeragoeng en Beber. afdeeling Cheribon en Telaga, af deeling Madjaleugka, grenzende aan de residentie Preanger-Reßent schappen, wordt de fokkerij op kleinen schaal gedreven, met de gewone Javaansche merrie en enkele gouvernemeuts Sandclhouthengsten en een particulieren dekhengst. Behalve te Tjilimocs zijn de kosten voor onderhoud en verpleging der hengsten voor rekening der fokkers. Uit breiding zou mogelijk zijn in de districten Telaga en Kadoegede. De resultaten worden als vrij goed opgegeven. Castratie werd niet ver richt. De gewestelijke verordening op het gebruik van voor de voort teling geschikte merries in de verhuurderijen kwam in 1916 tot stand. De verzorging van merries en veulens is onvoldoende. Pekalo nga n. De fokkerij is hier van weinig beteekenis. terwijl aan de groote vraag naar paarden voor trek-, draag- en rijdiensten grootendeels voorzien werd. door invoer van Soemba en Soembawa, in 1916 respectievelijk 507 en 499 stuks, alle hengsten, omdat uitvoer van merries uit de residentie Timor en Ondcrhoorigheden verboden is. De prijzen liepen van ƒ 125.-- tot ƒ 250. — voor Sandelhouts en ƒ Kut. tot ƒ 170.— voor Soembawa's. De fokkerij met merries die vrij ge- 294 regeld voor draagdiensten gebruikt worden is van weinig beteekenis, alleen met de merries in de bergstreken, die nu en clan voor vervoer van producten gebruikt worden, is eenig resultaat bereikt. Over het alge meen worden weinig merries gebruikt voor liet vervoer van personen en goederen. S erna rang. In dezen ambtskring staan 4 gouvernements dek hengsten ter beschikking van de paardenfokkerij van de bevolking. I>c onderhoudskosten komen voor rekening der bevolking. De resultaten zijn zeer matig. Koed o e s. Wordt zeer weinig aan verbetering van den paarden stapel gedaan, terwijl door invoer van de Kleine Soenda-eilanden in de behoefte wordt voorzien. Remb a n g. De paardenfokkerij staat hier eveneens op zeer lagen trap; zeer vele paarden worden van elders voor verschillende diensten ingevoerd, waaronder zeer veel merries. In liet laatst van het jaar werd een gouvernements Sandelhout dekhengst te Padangan geplaatst. Soerabaja. In dezen amhtskring, bijna uitsluitend bestaande uit de hoofdplaats Soerabaja, is geen fokkerij; vrijwel alle paarden worden ingevoerd van de Kleine Soenda-eilanden, voornamelijk uit de residentie Timor en Onderhoorighcden, verder van Lombok en Celebes. Modjok e r t o. In dit gedeelte van de residentie Soerabaja is de paardenfokkerij van weinig beteekenis. Pamekasan. Behalve op de eilanden van de Kangeanarchipel wordt door de bevolking weinig gedaan tot vermeerdering van den paardenstapel. Pasoer o e a n. In de Tengger zijn 5 dekhengsten, alle te oud, ter wijl in Soekapoera 3 gouvernements Sandelhoutdekhengsten geplaatst zijn, die goed werk doen. Castratie werd nog weinig verricht. Het aantal dekhengsten zal. vooral voor Tengger-Probolinggo, uitgebreid moeten worden. Bondo w o s o. In de residentie Besoeki werd, niettegenstaande het groot aantal paarden, weinig aan fokkerij gedaan, behalve toeval ligerwijze met draagpaarden, meerendeels dieren van inferieure qualiteit. Aan den grooten vraag naar paarden werd vrijwel voldaan, door aan koop op de groote verkoopingen op de kustplaatsen, voornamelijk van Bimaneezen en Savoeneezen, alle hengsten. Merries werden weinig voor trekdiensten gebezigd; de goede merries werden grootendeels ver kocht en uitgevoerd. Banjoemas. In deze residentie waren 5 gouvernements San delhoutdekhengsten geplaatst, waarvan de onderhoudskosten door de bevolking gedragen werden, nl. te Adjibarang, afdeeling Poerwokerto. Soeinpioeh, afdeeling Banjoemas, Kasinornan, Batoer en Karangtengah afdeeling Bandjarnegara. De resultaten waren zeer matig. Vooral in de bergstreken van 295 Bandjarnegara worden de merries bijna altijd op stal gehouden, om de niest, bestemd voor de tabaksvelden, te behouden, doch de fokkerij heeft hierdoor weinig succes. Magel a n g. In de residentie Kedoe werd paardenfokkerij alleen gedreven in de noordelijke bergstreken en in het zuiden in de regent schappen Karanganjar en Keboemen. In de eerstgenoemde streken werd met Javaansche merries en Sandellioutliengsten eenig resultaat bereikt, doch niet in het zuiden met ingevoerde Australische en Sandelhout mer ries van Padalarang en Sandelhouthengsten, zoodat hieraan spoedig een einde gemaakt moet worden. Door bestuursbemoeienis werden, in het regentschap Karanganjar. een paar honderd Soembawa hengsten inge voerd voor het gebruik als rij- en tuigpaard. Jogjakarta. Alleen in de afdeeling Ooenoeng Kidoel werd dooi de bevolking wat aan paardenfokkerij gedaan, zoodat daar 6 gouver nements Sandelhout dekhengsten geplaatst waren voor rekening van de bevolking. De dieren zijn echter al oud, zoodat verwisseling noodig is. Soerakarta. Behalve in het gebied van Prins Mangkoe Negoro in Wonogiri. afdeeling Soerakarta en in het onderdistrict Tawangmangoc. district Karangpandan. afdeeling Sragen, is de paardenfokkerij in dit ge west van geen belang. In 1916 was één gouvernements dekhengst geplaatst in Wonogiri en één in Gemolong, beide Sandelhouts van Padalarang. De resultaten in Wonogiri waren vrij goed, die in Oemolong slecht. Het plan bestaat maatregelen tot verbetering van den paardenstapcl te nemen, waarvoor door Prins Mangkoe Negara fondsen beschikbaar gesteld zullen worden. Madio e n. In deze residentie bestaat in enkele bergstreken in het zuiden in Patjitan en Ponorogo nog wat paardenfokkerij met gou vernements Sandelhout hengsten en inheemsche merries; de resultaten zijn matig, overigens wordt door de bevolking weinig aan verbetering van den paardenstapcl gedaan, terwijl de verzorging veel te wenschen overlaat. Kedi r i. Aan verbetering van den paardenstapel werd niets ge daan. Pada tl g. Ter verbetering van het paardenras werd in dezen ambtskring gekruist met Sandelhouthengsten van Soemba en van Pada larang. Het gehalte der tegenwoordige hengsten is over het algemeen onvoldoende, terwijl vele te oud zijn, waardoor de resultaten steeds minder worden, zoodat het noodzakelijk is, dat een groot deel vervangen wordt; goede Sandelhout hengsten zijn echter zeer schaarsch. Door 16 hengsten werden gedekt in 1914, 1915 en 1916, respectievelijk 925. 1005. 1375 merries, doch door de vele oude en slecht dekkende hengsten nas het aantal geboorten gering. Castratie werd weinig verricht. De preiniekeuringen voor fokmerries hadden alleen resultaat in de afdee 296 ling Solok. waar veel meer merries ter dekking aangeboden werden dan in 1915, doch in de andere afdeelingen was dit niet het geval. Fort de Koek. Paardenfokkerij wordt in de afdeeling Agam, Limapoeloeh Kota en Tanah Datar vrij veel gedreven, doch in de eerst genoemde streken worden reeds vele merries voor rrekdiensten gebe zigd, waarvan het meerendeel niet voor de fokkerij gebruikt wordt. In liet gewest Sumatra's Westkust bestaat een verbod op het laten losloopen van hengsten', waardoor echter de hengsten reeds jong naar enkele bergstreken en elders gebracht worden, waar voldoende weide gronden zijn. doch het gevolg is dat in de Bovenlanden van het gewest bijna uitsluitend merries gebruikt worden voor de wagenverhuur derijen. Sedert ongeveer een jaar bestaat in dit gewest een verbod van het gebruik van voor de voortteling nog nuttige merries in de wagenver huurderijen. De uitvoering van dit voorschrift bleek zeer moeilijk, door dat het gebruik van merries reeds algemeen was en de reeds in gebruik zijnde, gemerkt moesten worden voor het gebruik. Andere werden ver kocht, als zij het afkeuringsmcrk niet kregen, omdat de eigenaar niet kon of niet wilde fokken, waarvan tijdelijk een daling in de prijzen het gevolg was. Dadelijk voordeel wordt altijd meer op prijs gesteld en de voordeden van de fokkerij worden eerst na 3 a 4 jaren merkbaar. In den ambtskring Fort de Koek waren gedurende 1916, 56 gouver nements dekhengsten geplaatst, meerendeels Sandelhouts van Soemba, doch ook vele van Padalarang. Tn 1914, 1915 en 1916 werden respec tievelijk 3634, 3390 en 3891 merries gedekt en 1047, 1112 en 1042 veulens geboren. Van de gedekte merries die uitsluitend als fokmerries ge bruikt werden, werd 30 f / drachtig, van die. welke tevens voor trek diensten werden gebruikt, slechts 20fr, d.i. 50% minder. De qualiteit der hengsten liet veel te wenschen over, vele waren te oud, zoodat 29 van de 56 dieren als vrijwel ongeschikt aangemerkt konden worden. Aanvulling of verwisseling is door gebrek aan goede Sandelhoutheng sten zeer moeielijk. De afstammelingen der Sandelhouthcngsten vallen tegen, n.l. door licht beenwerk, lange rug en lenden, kort kruis en sabel beenen. Voor snelle gangen over korte afstanden voor een lichte wa gen, zijn zij wel geschikt. In de residentie Sumatra's Westkust wordt door de eigenaars van merries, al of niet voor de fokkerij gebruikt wordende, een jaarlijksch bedrag, ƒ 1. — a ƒ2. — per merrie betaald, waaruit de kosten van bouw en onderhoud van de hengstenstations, voeding en verpleging der hengsten, betaald worden, terwijl het ontbrekende verkregen wordt uit de negri kassen. Op den duur blijkt dit voor de negrikassen te bezwarend. Het Gouvernement betaalt alleen de kosten voor onderhoud, voeding en ver pleging der hengsten gedurende hun verblijf op het hengstendepöt te Fort de Koek. totaal ƒ 2800. — per jaar voor ongeveer 72 hengsten. 297 In 1915 werden geen premiekeuringen gehouden, wel in December 1916 en begin 1917, doch zij hebben weinig resultaat opgeleverd. Voor kosten van castratie en schadeloosstelling werd eind 1916 ƒ 1000. — toegestaan. Verplichte castratie van de minderwaardige hengsten wordt noodzakelijk geacht. Te Fort de Koek werden de jaarlijksche races, met veel animo ge houden, doch het meerendeel der mededingende paarden bestaat uit goede merries, die hierdoor aan de fokkerij worden onttrokken. Sibo 1 g a. Aan paardenfokkerij wordt hier niet gedaan. Vele jonge veulens, afkomstig van de afdeeling Bataklanden der residentie Tapanoeli, worden op de markt te Sipirok verhandeld, in deze streek verder opgefokt en later als tuig-, rij- of draagpaard gebruikt. Taroet o e n g. In de afdeeling Bataklanden wordt het grootste deel der merries uitsluitend gebruikt voor de fokkerij. Sedert een paar jaren zijn de hengsten, alle met gouvernementsgeld aangekocht, in voor rekening der bevolking opgerichte hengstenstations ondergebracht, die eveneens de voor onderhoud en verpleging benoodigde gelden bijeen brengt, doch de lasten blijken op den duur te zwaar te worden. In 1916 werden 9 stations gebouwd en 18 hengsten, alle zuivere Batakkers, aan gekocht. De resultaten waren reeds veel beter dan in het vorig jaar; het gehalte der hengstenhouders moet echter nog veel verbeterd worden. Pen gewestelijke keur waarbij' verplichte castratie is voorgeschre ven kwam gereed en kan in 1917 met de castratie van ongeschikte heng sten, te beginnen met de slechtsten, een aanvang gemaakt worden. Het is reeds gebleken dat de invoering zonder bezwaar kan plaats hebben. Vele jonge hengsten, waaronder ook verscheidene goede, werden uitgevoerd, zoodat het noodzakelijk wordt geacht, de goede jonge heng sten op te koopen en op te fokken in een hengstveulendepöt. tot zij voor de fokkerij gebruikt kunnen worden. Bij eenige stations werden verschillende grassoorten uitgezaaid en uitgeplant als proef, n.l. paspalum. Bengaalsch gras en dergeli ; ke met tot nog toe zeer uiteenloopend resultaat. In Ben koel en en Palembang wordt niet aan paardenfok kerij gedaan, terwijl in de residentie D j am b i. alleen in de afdeeling Korintji wat paardenfokkerij gedreven wordt. Ultimo 1916 waren daar 149 merries met één Sandelhoutdekhengst. Het aantal merries neemt jaarlijks toe. Kaban-Djahe. In de afdeeling Simeloengoen en Karolanden waren ultimo 1916 drie en twintig dekhengsten geplaatst en wel 2 Batak hengsten, 17 Sandelhouts van Soemba en Padalarang, A gekruist Batak- Sandelhout en 1 gekruist Arabische hengst, op 2 Sandelhouthengsten na. die in bruikleen door het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel waren afgestaan, alle aangekocht met gelden uit de Landschaps kassen. terwijl ook de kosten van onderhoud en verpleging der hengsten, 298 bouw en onderhoud der dekhengstenstations, hieruit betaald worden. Er wordt in de Karolanden geen dekgeld betaald, doch een geboor tegeld, bedragende voor een hengstveulen ƒ 4.5(i en voor een merrie veulen ƒ 2.50. Door de afgesloten ligging der Karolanden en de zeer geringe handel in merries, is het heffen van een geboortegeld waarschijn lijk mogelijk, in andere fokcentra. als de Preanger Regentschappen en Sumatra's Westkust mislukte liet, door de groote handel in merries, waar door de oorspronkelijke eigenaars later niet meer terug te vinden waren en het geld niet gëind kon worden. Qedekt werden in 1911 tot en met 1916 respectievelijk 770, 1087, 1488, 1849, 2116 en 2628 merries, door een gestadig toenemend aantal dekhengsten, terwijl de geboorte bekend werd, van af 1912 tot en met 1916 van 154, 288. 329, 576 en 589 veulens. Het plan bestaat de fokkerij weder geheel in reinteelt om te zetten met uitsluitend Batakhengsten en het aantal uit te breiden, daar de fokkerij op de Karohoogvlakte nog een goede toekomst heeft, omdat bijna alle merries voor de fokkerij worden gebruikt en een voldoend aantal goede hengsten aan te koopen is en weidegronden voldoende be schikbaar zijn. In 1916 werden geen paarden gecastreerd. Mcd an. In de Benedenlanden van het Gouvernement Oostkust van Sumatra heeft de bevolking weinig paarden en fokt er nog zelden mede. Ko t a-R adj a. Behalve in de Qajoelanden en Takengon in geringe mate, wordt in het gewest Atjeh en Onderhoorigheden weinig aan paar denfokkerij gedaan. Ba 1 i en Lombok. Op het eiland Bali zijn 10648 en op Lombok 23275 paarden. Op Bali wordt door de bevolking weinig, doch in Lom bok, vooral in Zuid en Midden Lombok veel aan paardenfokkerij ge daan. De fokmerries doen hier over het algemeen ook dienst als draag paard en zien er goed gebouwd, goed gevoed en verzorgd uit. Er zijn thans 3 Sandelhoutdekhengsten op Lombok en 1 op Bali geplaatst, terwijl reeds besprekingen gehouden zijn. om door het oprichten van dekheng stenstations en het plaatsen van een groot aantal gouvernementsdek hengsten, zuivere Lombok hengsten, en verplichte castratie van de ongeschikte hengsten, den paardenstapel op Lombok te verbeteren. waarvoor, mits goed geregeld, veel kans van slagen bestaat. Tegen castratie heeft de bevolking geen bezwaar. Mena do. Alleen in de Minahassa zijn enkele Sandelhoutdek hengsten ter beschikking van de merries van de bevolking, doch veel lust om de merries te laten dekken is er nog niet. In de afdeelingen Oorontalo en Donggala wordt de fokkerij nog meer in het wild gedreven met een klein soort paarden. Op verschillende plaatsen in de Minahassa hadden wedrennen plaats. waarvoor ongeveer 100 paarden gehouden werden, alle hengsten. Overi- 299 gens komt het gebruik van merries voor trekdiensten steeds meer Hl gebruik, alleen op de hoofdplaats Menado is het verboden merries in de wagenverhuurderijen te gebruiken. Een voldoend aantal goede dek hengsten zou hier veel nut kunnen stichten. Castratie werd niet verricht. Makas s a r. In verschillende streken van het gewest Celebes en Onderhoorigheden komen z.g. halfwitdd stoeterijen voor, die volgens berichten kleiner in aantal zouden zijn en uit minder merries zouden bestaan dan vroeger. De beste stoeterijen, ofschoon nog slechts be staande uit enkele koppels van Hl tot 20 merries en een hengst, komen in Zuid Celebes voor. n.l. op het schiereiland Malassaro, onderafdeeling Takalar en in het regentschap Binamoe, onderafdeeling Djenoponto. In Boni, met uitgestrekte grasvlakten komen minder stoeterijen voor en zijn een groot aantal paarden in handen van kleine fokkers. In de onderafdeeling Makalè, afdeeling Palopo, zijn met bestuurshulp enkele koppels merries gevormd met goede hengsten. De resultaten dezer fok kerijen zijn zeer moeielijk te beoordeelen, de laatste tientallen jaren is de qualiteit van den paardenstapel op Celebes echter verminderd; de uitvoer is sterk verminderd, maar het gebruik in het gewest zelf is, door uitbreiding van het wegennet, sterk toegenomen. Voor draagpaarden worden ook reeds veel merries gebruikt. Van verzorging der paarden is weinig sprake. De hengstveulens worden reeds op W 2 a 2 jarigen leeftijd uit de koppels verwijderd, elders opgefokt of reeds gedresseerd. Ten einde goede dekhengsten te krijgen, om die weder ter beschikking van de be volking te stellen, zou een hengstveulendepót opgericht moeten worden. Castratie werd niet verricht. So emb a w a-B esa r. Volgens de opgave waren ultimo 1916 in dezen ambtskring aanwezig 45227 en ultimo 1915 70592 paarden. Dit groote verschil moet verklaard worden, doordat bij de opgave van 1915, ook de paardenstapel van Raba gerekend was. De opgave van de getalsterkte van den veestapel is, evenals in vele andere streken van de buitenbezittingen thans nog van weinig waarde. Een gedeelte van den paardenstapel loopt in koppels van 10 tot 15 merries met een hengst, doch het meerendeel is klein bezit, 3 a 4 merries van één eigenaar, met of zonder hengst. Door het Bestuur is getracht den paardenstapel te verbeteren door invoer van Sandelhouthengsten van Soemba, waarvoor o.a. in 1916 17 Sandelhouts ingevoerd zijn, welke dieren aan de liefhebbers afgestaan werden, onder voorwaarde dat zij als dekhengst gebruikt zouden worden en afbetaald met een hengst veulcn van 2 jaar. De qualiteit dezer 17 hengsten liet echter nog al \\ at te wenschen over, verscheidene waren hoogbeenig, platribbig en hadden sabelbeenen, terwijl bovendien een gedeelte, volgens den bouw, geen raszuivere Sandelhouts waren, doch gekruist Sandelhout-Australiërs. Binnen korten tijd waren een 6 tal hengsten teruggegeven, als zijnde on- 3 liet steeds doorgaande aanvullen van het materiaal, weer ter hand worden genomen, daar het aanwezige materiaal niet voldoende bleek. Zoo waren o.a. de Monoeotylen voor een deel slecht, voor een ander deel nog in het geheel niet ingezameld. Verder werd begonnen met het inleggen van materiaal der planten in de kweekerij, terwijl het ver zamelen zich ook tot den bergtuin te Tjibodas zal uitstrekken, daar de daar gekweekte gewassen eveneens in den catalogus zullen worden opgenomen. Eindelijk zal van de overige planten veelal opnieuw inge zameld moeten worden, omdat er in den laatsten tijd geen rekening mede gehouden werd, dat er van elke soort enz. een aantal doubletten zal noodig zijn. Dat er nog geen familie definitief afgewerkt kon worden, vindt zijn oorzaak dan ook daarin, dat het materiaal nog onvoldoende was. Voor loopige werkzaamheden werden verricht in zake het op naam brengen der üymnospermen en Monocotyledonen. Verder werden planten ge determineerd uit de families der Cyperaceae en Verbenaceae. De tijdelijke assistent C. R. W. K. van Alderw ere 11 van Rosenburgh bewerkte de door Dr. C. B. Robi ns o n op Ambon verzamelde Pteridophyten en vergeleek ze met R u rri ph i us' „Herba rium Amboinense" voor het boven reeds genoemde, te Manila uit te geven werk. Verder werd een aantal binnengekomen Pteridophyten gedetermineerd en de laatste hand gelegd aan het Supplement op zijn „Malayan Ferns". De doubletten der Pteridophyten van het herbarium generale en herbarium Koor de r s werden uitgezocht en verdeeld, het bijwerken van Chris ten s e n's „Index Filicum" beëindigd en begonnen met het gereed maken der Pteridophyten van den Botanischen Tuin voor den nieuwen catalogus. Om een einde te maken aan het dikwijls, soms gedurende jaren zoek zijn van planten, tengevolge van het op een verkeerde plaats opbergen, werd bepaald, dat het insereeren niet meer door het inland sche personeel, doch uitsluitend door de conservatrice en de assistent conservatrice zal plaats hebben. Door den Heer E. Jacobson, die in den loop van het jaar een zoölogische verzamelreis naar Benkoelen en Palembang maakte, werd aangeboden een mantri van 's Lands Plantentuin mede te nemen, waar voor de toestemming der Regeering verkregen werd. Het herbarium werd op deze wijze, hoewel het weer gedurende den tocht niet mee merkte, met een niet onbelangrijke verzameling planten verrijkt. Ook in dit jaar kon tengevolge van de ongunstige omstandigheden nog niet overgegaan worden tot het verbouwen van het hoofdgebouw. Daar echter het verkrijgen van meer plaatsruimte noodzakelijk was, werd als hulpmaatregel tegen het einde van het jaar begonnen met het leggen van vloeren en het plaatsen van rekken op de galerij in het voorste gedeelte van het gebouw, zooals dat vroeger reeds in het ach- 30 zoöloge op 30 November 1915 werden in gezelschap van Dr. Hagedoorn en ondergeteekende een 3-tal particuliere landen in het Buitenzorgsche bezocht en getracht hier een indruk te krijgen van het rattenleven op de sawahs. Vervolgens bracht Jkvr. van Dedcin een orienteeringsbezoek aan de streek harer werkzaamheid en vertoefde zij 14 dagen in het Che ribonsche, waar eenige suikerondernemingen werden bezocht en in ge zelschap van den Landbouwleeraar een indruk werd verkregen van het rattenleven op de toen braakliggende sawah's van den inlandschen land bouwer. Van het oorspronkelijk plan, om Jkvr. van Dedem voor langeren tijd op Cheribon te detacheeren werd toen echter wegens verschillende redenen afgezien, zoodat Buitenzorg ook haar als standplaats werd aan gewezen, tevens nam ondergeteekende in Januari de leiding van haar werk van Dr. Hagedoorn over. Wat het z.g. centrale werk betreft, in Februari was het ratten kweekhuis, gebouwd onder medewerking van den Administrateur van den Cultuurtuin en volgens een ontwerp van Dr. Hagedoorn, gereed, en kon met het kweeken van ratten in gevangenschap een aanvang worden gemaakt. In den loop van het jaar werden alle eenigszins belangrijke rattensoorten hier gekweekt en met succes; zoo werden reeds nesten verkregen van den huisrat, den veldrat, Mus concolor en tikoes koening (Mus sp.), een resultaat, waarover wij tevreden mogen zijn, gezien de bezwaren, die andere onderzoekers hadden met het fokken van ratten. Mede door den slechten gezondheidstoestand van Dr. Hagedoorn, die leidde tot een binnenlandsch verlof op 1 Juli, welk verlof voort duurde tot November en gevolgd werd door eervol ontslag wegens ge zondheidsredenen, werd door hem slechts een klein gedeelte van het vastgestelde werkprogramma afgewerkt. In het rattenkweekhuis deed zich éénmaal een ziekte voor, die be smettelijk scheen, terwijl zich ook op de suikerfabriek „Ardjowinangoen" een ziekte onder de veldratten vertoonde. De ziekte-oorzaak van dit laatste geval werd opgespoord door den heer Sohns, wd. Directeur van het veeartsenijkundig Instituut en bleek te zijn een bacterie-soort, die tot de paratyphus-groep behoorde. Wegens de niet ongevaarlijkheid voor den mensch van deze bacteriegroep scheen het niet geoorloofd de bacterie te gebruiken als practisch bestrijdingsmiddel tegen de ratten. Omtrent de oorzaak der ziekte, opgetreden in het ratten-kweekhuis, werd geen zekerheid verkregen. Door Dr. Hagedoorn werd nog een bezoek gebracht aan de Lam pongsche districten, waar groote rattenschade werd ondervonden in de padi en met Jkvr. van Dedem een bezoek aan een onderneming in het Bodja'sche, waar veel schade was aangericht in de koffietuinen. In Februari werd door ondergeteekende een systeem van geregelde proefvangsten georganiseerd op een 12-tal terreinen van den inlandschen 300 geschikt voor dekhengst. De Soembahengsten waren alleen gewild om hun meerdere hoogte. Soembawa bezit echter nog voldoende goede zuivere Soembawahengsten, om in reinteelt te fokken, welke richting dan ook geleidelijk weder ingeslagen zal worden, daar de kleine Soembaw a's op Java zeer gewild zijn en goede prijzen halen. Aan verzorging en voeding wordt weinig gedaan, alleen worden de dieren naar betere streken gebracht, zoodra gedurende een langdurige oostmoesson, op de gewone weideplaatsen gebrek aan gras of drink water komt. Door opkoop van goede raszuivere Soembawa hcngstveu lens op ongeveer tweejarigen leeftijd, zoo mogelijk ook van oudere hengsten, opfokken in een gotivernements hengstveulenverblijf en sta tionneeren op vierjarigen leeftijd, onder bepaalde voorwaarden, verbod van uitvoer van merries, geleidelijk invoeren van castratie der onge schikte hengsten, verbetering in het opfokken der jonge veulens, is zoo wel in de hoeveelheid als in de hoedanigheid van den paardenstapel op Soembawa nog veel verbetering te brengen. Daar onder de Soembaw a's vele albino's en schimmels voorkomen, waarmede de bevolking met donkere kleuren, bepaalde, op Soembawa gewilde kleuren meent te kunnen fokken, doch welke lichte kleuren op Java minder geld opbrengen, moet ook in deze richting verbetering aangebracht worden. Rab a. Dok in dit gedeelte van het eiland Soembawa, nl. Bima, is getracht door invoer van Sandelhouthengstcn verbetering te brengen, doch doordat eenige dier hengsten niet geschikt waren, andere een te kleinen koppel merries hadden, gestolen of eenvoudig verdwenen waren, is het resultaat gering. Ook enkele Manggaraiers. paarden van Flores. loopen bij de koppels. Langzamerhand begint echter de idee ingang te vinden, dat reinteelt met raszuivere Bimaneezen, de beste weg tot ver betering is, waarvoor een voldoend aantal goede hengsten te vinden zullen zijn. indien slechts gehandeld wordt, zooals voor Soembawabesar is aangegeven, nl. opkoopen van goede hengstveulens. beschikbaar stel len van goede dekhengsten, castratie van de minderwaardige hengsten en verbod van uitvoer van merries. Waing apo e. Ofschoon tot den ambtskring Waingapoe, behalve het eiland Soemba, ook de eilanden Timor, Flores, Savoe en Rotti be hooren, kan in dit verslag alleen Soemba behandeld worden, omdat de gouvernements veearts niet in de gelegenheid was, laatstgenoemde eilan den onder geregeld toezicht te houden. Op Koepang zal echter, voor den dienst op deze eilanden, een gouvernements veearts geplaatst worden. In Oost- en Midden Soemba bestaai meer groot bezit, bestaan de meeste koppels uit 10 tot 20 merries en een hengst, doch in West-Soemba komt meer klein bezit voor en zijn ook meer kleinere koppels. Voor liet meerendcel wordt met raszuivere Sandelhouts gefokt, vooral in West- Soemba, doch in het Oosten gebruiken de eigenaars ook vele gekruist Australische dekhengsten, afstammelingen van vroegere, door handelaars 301 voor de bevolking, ingevoerde Australische hengsten van geringe waarde. Sedert 1909 wordt echter ook gefokt met volbloed Arabische hengsten, voor gouvernements rekening ingevoerd uit Bombay en Egypte en met gekruist Sandelhout-Arabische hengsten, waarover in vroegere verslagen reeds uitvoerig is gerapporteerd. In de meening der vroe ger aangenomen voortreffelijkheid als dekhengst van deze dieren is lang zamerhand verandering gekomen, daar de minder goede eigenschappen der afstammelingen van de Arabieren en de gekruist Sandelhout-Ara bieren, thans reeds duidelijk te voorschijn komen. De eenige weg tot verbetering van den paardenstapel op Soemba is reinteelt met raszuivere Sandelhouts. In het volgende jaarverslag zal, omtrent de redenen daar van meer uitvoerig mededeeling gedaan worden. Aankoop van jonge en oudere Sandelhout hengsten, onderbrengen in een veulendepöt, be schikbaar stellen van goede hengsten voor de koppels van de bevolking, geleidelijk invoeren van castratie en verbod van uitvoer van merries, verbetering in het opfokken der jonge veulens, vormen wel de voor naamste middelen tot verbetering van den paardenstapel op Soemba. Voor het hengstveulendepöt te Mata-Wai bij Waingapoe werden eenige jonge hengsten aangekocht, waarvan echter tegen het einde van het jaar een gedeelte afgekeurd moest worden, omdat het geen ras zuivere Sandelhouts waren. Uitbreiding van het terrein en de gras velden en bijbouwing van stallen van het hengstendepöt is noodzakelijk gebleken. In 1914 en 1915 zijn totaal ongeveer een dertigtal gekruist Sandel hout-Arabische merries van de bevolking aangekocht, die in ecu kleine stoeterij, te La Kottak, in het Zuiden van Midden-Soemba, een afgelegen streek op ongeveer 40 paal van Waingapoe gelegen, met een volbloed Arabischen hengst, aangekocht in Egypte, zijn ondergebracht, met het doel hiermede, door grading met een Arabischen hengst, na een paar generaties hoog in het bloed staande Sandelhout-Arabieren te fokken, die bestemd zouden worden tot verbetering van het Sandelhoutras op Soem ba, omdat goede volbloed Arabische dekhengsten bijna niet meer te ver krijgen zijn. Het terrein is zacht heuvelland, zeer uitgestrekt, misschien 10.000 H.A. groot, en dun bevolkt, doch doordat het een kom vormt, geheel door hooge heuvels ingesloten, en daardoor geen afwatering heeft, hebben zich op enkele plaatsen zelfs in den drogen tijd moerassen gevormd, terwijl bij eenigen regenval het grootste gedeelte onbruikbaar is, door de drassigheid van den bodem, zoodat de paarden dan alleen nog op de hoogere gedeelten weiden, dras is er altijd voldoende, maar door de vochtigheid van den bodem zijn verscheidene jonge veulens gestorven. De goede Sandelhouts worden gefokt op den drogen, kalkrijkcn. steen achtigen bodem aan de noordkust, zoodat zij zich evenmin als de Ara bieren, in een moerassige streek thuis gevoelen. Niettegenstaande de 302 uitgestrektheid van het terrein houdt ook de bevolking daar zeer weinig fokmerries. Voor buffelteelt lijkt mij het terrein zeer geschikt. Samenvatting. De voornaamste centra voor paardenfokkerij op Java en Madoera liggen in de ambtskringen Bandoeng en Soekaboemi, terwijl in de daaraan grenzende streken, nl. in het Zuid-Oosten van de residentie Batavia en Cheribon, de paardeniokkerij langzamerhand meer ingang vindt bij de bevolking. Verder wordt nog geregeld aan paar denfokkerij gedaan in het noorden van de residentie Kedoe, in de Teng ger van Pasoeroean en in het Zuiden van de residenties Madioen en Soerakarta. Buiten Java en Madoera wordt op veel uitgebreider schaal gefokt in de residentie Timor en Onderhoorigheden op de eilanden Soemba, Soembawa, Timor, Rotti en Savoe, uit welk gewest jaarlijks ongeveer 9000 hengsten naar Java worden uitgevoerd, op Sumatra's Westkust, in de afdeeling Bataklanden der residentie Tapanoeli, de Karolanden van de Oostkust van Sumatra, het Zuiden en Oosten van Celebes en op het eiland Lombok, terwijl Menado vrijwel uitsluitend in eigen behoefte voorziet. Behalve in de residentie Kedoe staan op Java bijna overal uit sluitend gouvcrnements dekhengsten, die in de ambtskringen Bandoeng en Soekaboemi voor gouvernements rekening worden onderhouden, ter w ijl de bevolking dekgeld betaalt, elders worden de hengsten voor re kening der fokkers onderhouden. Buiten Java en Madoera zijn alleen op Sumatra's Westkust en in de Bataklanden de hengsten gouverne ments eigendom, terwijl het onderhoud door de bevolking gedragen wordt; in de Karolanden geschiedt alles voor rekening der Landsehaps kassen, terwijl elders de bevolking haar eigen hengsten heeft, behalve op Soemba, waar van gouvernementswege en met bestuurshulp eenige Arabische en gekruist Sandelhout-Arabische dekhengsten geplaatst zijn. Door verschillende omstandigheden, als uitbreiding der cultures, ge brek aan weidegronden, de hoogere kosten voor het opfokken der veu lens, toename van het gebruik van merries in verhuurderijen, gebrek aan een voldoend aantal goede dekhengsten, gemis van verplichte castratie van niet voor de fokkerij geschikte hengsten, gaat in verscheidene streken van Java de fokkerij niet vooruit. De premiekeuringen van fokmerries in de Preanger-Regentsehappen beantwoorden om dezelfde redenen. in de laatste jaren, niet meer aan de gestelde verwachtingen. Voor verbetering in dezen toestand wordt het noodige verricht. Op Sumatra's Westkust zijn het voornamelijk de toename van ge bruik van merries in verhuurderijen, gemis van verplichte castratie en het groote gebrek aan goede gouvernements dekhengsten, w aardoor de vooruitgang van de paardenfokkerij wordt belemmerd. In de afdeeling Bataklanden is door het fokken met zuivere Batak hengsten vooruitgang te bespeuren, verplichte castratie van voor de 303 fokkerij ongeschikte hengsten is bij gewestelijke keur voorgeschreven. In de Karolanden zullen de daar geplaatste Sandelhouthengsten door Batakkers vervangen moeten worden om beter resultaat te bereiken. In den ambtskring Makassar is in het Zuiden van Celebes de paar denfokkerij in handen van eenige grootere fokkers, in Boni daarentegen meer van den kleinen man. Verschillende maatregelen zullen genomen worden om de fokkerij in deze streken weder tot bloei te brengen. Op het eiland Soembawa zal geheel overgegaan moeten worden tot reinteelt, terwijl hulp bij het plaatsen van goede hengsten, verbod van uitvoer van merries, geleidelijk invoeren van castratie van ongeschikte hengsten, langzamerhand verbetering zullen aanbrengen. In den ambtskring Waingapoe zijn met de beschikbaarstelling van Arabische en gekruist Arabische hengsten niet de resultaten bereikt, die men er van verwachtte, zoodat reinteelt noodig wordt geacht, waardoor de kleine gouvernements Sandelhout-Arabische fokkerij te Lakottak, op Soemba, overbodig zou worden. Door beschikbaarstellen van dekheng sten, geleidelijk invoeren van castratie zal langzamerhand verbetering veikregen worden. Rundveefokker ij. In West-Java wordt over het algemeen weinig aan rundveefokkerij gedaan. In de ambtskringen Serang, Wel tevreden en Cheribon alleen op melkerijen, doch voor het opfokken der kalveren, wordt zeer slecht gezorgd, terwijl in den ambtskring Soeka boemi bovendien nog op enkele ondernemingen wat gekruist Bengaalsch vee gefokt wordt voor trekvee en voor de mest. Bando en g. In de afdeeling Soemedang, van het gewest Pre anger-Regentschappen, is sedert 1905 gefokt niet Madoereesch vee, nl. met ingevoerd en daaruit geboren vee. In de laatste jaren werden voor kruising Ongole stieren gebruikt, waarmede veel betere resultaten ver kregen werden dan met reinteelt Madoera vee. De resultaten met rein teelt waren beduidend minder dan op Madoera zelf. De niet voor de fokkerij geschikte Madoera stieren en de gekruiste stieren werden ge castreerd. Sedert eenige jaren zijn jaarlijks kleine premien uitgereikt voor goed onderhouden koeien, die drachtig waren of een kalf hadden en voor enkele stieren, doch het nut van dezen maatregel was zeer matig. In de afdeeling Tasikmalaja zijn in 1907 eenige Madoereesche koeien en stieren ingevoerd, doch het resultaat was gering, doordat dit vee te veel verspreid geplaatst was. In het Zuiden van genoemde afdeeling, in de omstreken van Parigi, waar veel weidegrond is en veel .Javanen wonen, bestaat meer kans op succes met de runderfokkerij. Pek aio n gan. In 1916 kon geen voldoend aantal goede Ben gaalsche stieren geplaatst worden wegens gebrek aan stieren. Getracht werd zooveel mogelijk de jonge stieren aan te koopen. daar zij anders voor trekdieren naar de residentie Semarang worden verkocht, op 1 a 1! 's jarigen leeftijd. Met behulp van gelden, verstrekt door de Hatangsche 304 afdeelingsbank, werden in de afdeeling Batang eenige goede jonge stie ren voor de fokkerij aangekocht, terwijl met behulp van een fonds, inder tijd door de suikerondernemingen bijeengebracht, nog eenige volbloed Bengaalsche koeien, vaarzen en kalveren aangekocht konden worden en voorloopig ondergebracht, daar zij door de eigenaars, voornamelijk door de Inlandsche ambtenaren, slecht verzorgd werden. In November van verslagjaar werden door de Regeering gelden toe gestaan voor oprichting van een Landsfokkerij te Bandar, afdeeling Ba tang, voor het fokken met Bengaalsch vee en het opfokken van jong Bengaalsch vee, zooveel mogelijk volbloed Ongole, ten einde goede vol bloed stieren, gewend aan bodem, klimaat en voedsel in die streken zelf te fokken voor latere plaatsing in de desa aldaar en om goede jonge stieren van de bevolking te kunnen opfokken alvorens zij als trekvee naar elders werden verkocht. Bodem en klimaat van de Landsfokkerij zijn zeer geschikt voor het doel. In de afdeeling Femalang zijn in 1913 ongeveer 20(1 Madoereesche koeien en enkele stieren ingevoerd, doch het resultaat was slechts zeer matig, en wel door minder goede verzorging door de bevolking en ver schillende ziekten. Het geboortecijfer was laag, redenen waarom de dieren langzamerhand werden opgeruimd. Aan castratie werd slechts in enkele streken iets gedaan. Semar an g. In verschillende streken werden de minderwaar dige dekstieren vervangen door betere, zooveel mogelijk Bengaalsch, doch meerendeels gekruist. Gecastreerd werden 3250 stieren. Koed oe s. Hier is de runderteelt van veel minder belang dan de buffelteelt, alleen in de afdeelingen Demak, Pati en Qrobogan zijn enkele Bengaalsche dekstieren ingevoerd, echter meerendeels gekruiste. Rem bang. Verbetering van den veestapel geschiedt hier sedert eenige jaren op uitgebreiden schaal door plaatsing van volbloed inge voerde of in het gewest geboren Ongole stieren, wat zeer goede resul taten oplevert. De dekstieren zijn in desabezit, de koeien meestal ook nog, doch maatregelen zijn genomen om ook deze dieren langzamerhand in het bezit van een enkel persoon te doen overgaan, waardoor er veel beter voor gezorgd en mede gefokt wordt. De gekruiste Üngole-Java dieren werden goed betaald. De vroeger ingevoerde Balineesche stie ren en de afstammelingen daarvan, werden langzamerhand vervangen door volbloed Ongole, waarmede veel betere resultaten verkregen werden. Vooral in Sedan, Ngawen, Semanding, Mondokan en Randoe blatoeng wordt goed gefokt. Er zullen echter nog verscheidene volbloed Ongole koeien en stieren ingevoerd moeten worden, voordat het.gewest geheel in eigen behoefte aan dekstieren kan voorzien; in 1916 werden 34 aldaar geboren volbloed Ongole dekstieren uit eigen middelen door de desa's aangeschaft. Een groot aantal minderwaardige stieren werden gecastreerd, zonder eenig bezwaar van de zijde der bevolking. 305 Soera b a j a. Geen runderfokkerij. Modjok e r t o. Het aanschaffen van goede springstieren voor gezamelijke rekening had weinig resultaat, omdat dit, evenals het onder houd, door de weinigen, die er voordeel van konden trekken, waaronder uitsluitend te verstaan zijn de bezitters van volwassen koeien, te zwaar werd geacht. Met het gratis verstrekken van stieren en het betalen van een groot deel van het onderhoud, zou wellicht resultaat te bereiken zijn. Met de door het veefonds „Seloredjo" gratis verstrekte spring stieren, Bengaalsche, is de bevolking echter nog niet ingenomen; zij neemt een afwachtende houding aan. In het geheel werden 327 minderwaardige stieren gecastreerd; sterfgevallen tengevolge hiervan kwamen niet voor. Verplichte castratie alleen zou weinig resultaat hebben, daar men niet zeker is dat de goed gekeurde voor de fokkerij worden gebruikt en niet verkocht worden voor trekdier. Verplichte castratie gepaard gaande met verplichting aan de Inlandsche gemeenten om zelf voor de noodige goede springstieren te zorgen, indien de fokkers daarvoor niet of onvoldoende zorg dragen, kan echter wel zeer goed resultaat opleveren. Op de suikerfabriek Krian, district Krian, afdeeling Sidoardjo, be staat sedert 9 jaar een fonds tot het uitkeeren van schadeloosstellingen bij sterfte en ongelukken van trekvee, gedurende den maaltijd der sui kerondernemingen, ten behoeve van veehouders, die contracten sluiten ten behoeve der onderneming, voor het vervoer van materialen en producten, wat ten zeerste aanbeveling verdient. Pamekasan. Op het eiland Madoera wordt uitsluitend in rein teelt gefokt. Met het selecteeren en primeeren van stieren en het cas trecren van minderwaardige dieren werd voortgegaan waarvoor in 1916 ongeveer ƒ 102000. — uitgegeven werd. Z.g. gouvernements stieren werden niet meer aangekocht, omdat aan de bevolking de wijze van verstrekking niet beviel; de premiestieren, waarvoor per jaar ƒ 30. — voor onderhoud aan den eigenaar werd uitbetaald, bevinden zich nog steeds hoofdzakelijk in handen van de desahoofden en der leden van het desabestuur, de kleine man wil er nog niet aan. Ofschoon in enkele streken te veel jonge stieren verkocht werden voor de slachtbank, werd toch in andere weder goed jong mannelijk fokvee aangekocht en opgefokt. Langzamerhand zal bij het primeeren en aankoopen van springstieren meer gelet moeten worden op een groot aantal goede afstammelingen dan op exterieur, wat tot nog toe moeielijk ging, daar men van elk der ± 3000 geplaatste dekstièren moeielijk kon weten, hoe elk dier overerfde. Noodslachting van premiestieren kwam nog al eens voor, verkoopen minder, liet aantal geboorten nam. volgens opgave, de laatste jaren steeds toe en steeg van 77393 in 1912, tot 163333 in 1916, voor zoover een en ander te controleeren was. .Taahboek. li< > 306 De kerapans of stieren wedrennen hadden een gunstigen invloed op de verbetering van den rundveestapel. In 1916 werden wel 7000 dieren meer gecastreerd dan in het vorig jaar, maar vooral in de tweede helft van het jaar werden veel minder stieren voorgebracht, dan voordien, vooral in de afdeelingen Bangkalan, Sampang en Pamekasan, omdat de bevolking merkte dat zij bij niet aanbieden voor keuring en eventueel castratie, toch niet gestraft kon worden, zoodat men daar niet verder kon gaan. Alleen verplichte cas tratie van alle minderwaardige dieren kan resultaat hebben. Sterfge vallen tengevolge van de castratie kwamen niet voor. Pasoer o ean. In de Tengger is sedert ongeveer 8 jaar met Australische en Hollandsche stieren gekruist, waarmede in eenige streken goede resultaten bereikt zijn, doch voortdurend aanmoedigen en toe zicht is nog steeds noodig. Door liet gebrek aan melkvee op de hoofd plaatsen Soerabaja, Lawang en Malang w r orden meermalen goede vrou welijke afstammelingen aan melkerijen verkocht en daardoor aan de fokkerij onttrokken. Oorspronkelijk had in eenige streken de verbetering nog al stelselloos plaats gehad en vond men naast elkaar Hollandsche, Australische, Ben gaalsche en Balineesche stieren. De Balmeezen zijn vrij wel alle ver kocht en eenige slechte Bengalen afgekeurd; enkele Hollandsche stieren van de boerderij „Generaal de Wet", werden ingevoerd. Op het Austra lische vee, vooral op de Herefords, was de bevolking niet gesteld, omdat bij kruising met het gewone bruine .lavaansche vee, te veel „z.g. lor rengs" tijgerkleuringen. zwart en bruin gestreepte afstammelingen wer den geboren, die minder handelswaarde hebben. Ofschoon de castratie nergens tegenstand ondervond, kon deze met het oog op een onvoldoend aantal goede springstieren nog onvoldoende plaats hebben, zoodat slechts 1921 stieren gecastreerd werden. Bondowoso. Rundveefokkerij is in de residentie Besoeki van zeer groot belang, niet alleen in de Madoereesche streken, doch ook in de afdeeling Banjoewangi, waar de veestapel echter bijna geheel bestaat uit Balineesche of gekruist Balineesche dieren. Evenals op Bali wordt ook in genoemde afdeeling veel door de bevolking gecastreerd en moet dit meermalen worden tegengegaan, terwijl deze kunstbewerking in de Madoereesche streken met zeer veel overleg ingevoerd moet worden. Zeer verspreid komen hier en daar Bengaalsche dekstieren voor, door bestuurshulp verstrekt, doch de bevolking is er niet mede inge nomen, verkoop is daarom aan te bevelen. In de .lavasche Courant van 29 September 1916, II- 7S is afgekondigd een verordening op het laten losloopen, castreeren en keuren van mannelijk rundvee in het ge west Besoeki, waardoor veel verbetering aangebracht kan worden. Bij de keuring bleek o.a. dat het vee opvallend slecht was in de omstreken 307 der suikerfabrieken, voornamelijk door liet misbruik dat van de bezette koeien gemaakt wordt als trekdier gedurende den maaltijd, in welken tijd overmatig veel van de dieren geëischt wordt. In de omstreken van een suikerfabriek moet dan ook niet met verbetering van den veestapel begonnen worden, doeli alleen in bepaalde fokcentra. De Inlanders gebruiken liefst koeien, omdat deze goedkooper zijn dan stieren. Poerwokerto. De voornaamste fokstreek in de residentie Ba njoemas is de afdeeling Bandjarnegara, daarop volgen I'oerbolinggo en Poerwokerto. In de bergstreken van Bandjarnegara is eenige jaren geleden veel gekruist met Australische en enkele Hollandsche stieren, doch thans veel minder. Alleen in het onderdistr. Pagentan komen nog enkele Europeesche stieren voor, terwijl thans elders zeer veel gebruik gemaakt wordt van Bengaalsch vee, vooral Ongole. Voor kruising met Javaansch vee, ter verkrijging van slacht en trekvee is dit ras zeer geschikt. In enkele streken wordt op suikerondernemingen de voor keur gegeven aan gekruist Mysore, die veel lichter, doch vlugger en taaier zijn. In de bergstreken van Bandjarnegara wordt het vee bijna altijd op stal gehouden, ter verkrijging van mest voor de tabaksvelden. terwijl het vee na enkele maanden gemest te zijn, voor de slachtbank wordt verkocht. De castratie ondervindt over het algemeen geen bezwaren, behalve in de meeste desa's van de afdeeling Bandjarnegara, omdat volgens de bevolking de qualiteit van het vleesch van ossen minder zou zijn dan van stieren. Magel a n g. Ite voornaamste fokstreek in de residentie Kedoe bevindt zich ten zuiden van den spoorlijn Jogja-Maos, voornamelijk in het regentschap Kcboemen, doch ook het aangrenzende regentschap Ka ranganjar gaat goed vooruit, terwijl de afdeeling Magelang het minst is, waar het rundvee meer voor het werk en de vetmesterij gehouden wordt. \ oor ongeveer 165 000 stuks rundvee waren ultimo 1916 officieel als dekstier bekend: 259 volbloed Bengaalsch, bijna uitsluitend Ongole, 576 gekruist Bengaalsch-.lavaansch, 43 Javaansch, 10 zuiver Hollandsch en 7 gekruist Hollandsch, waarvan het Ongole vee voornamelijk in het zuiden voorkomt, benevens een zeer groot aantal gewone .lavaansche stieren. Meerdere invoer van een groot aantal Ongole dekstieren en fokkoeien, aanhouden van de goede jonge volbloedstieren voor de fok kerij, is van zeer groot nut, verplichte castratie van voor de fokkerij ongeschikte stieren, verbod van uitvoer van superieure vrouwelijke die ren en toekenning van premies wordt door den gouveruements veearts noodig geacht. De grasaanplautingen van Kolondjono, Kolowento enz. zijn bijna overal mislukt, behalve bij (iombong, omdat daar vele Inlandsche en Chineesche veebezitters "afnemers werden, terwijl elders de gewone in- 308 heemsclie bevolking niet genegen was gras aan te koopen, doch het zelf snijdt. .1 ogjak a r t a. De runderen zijn over het algemeen van geen hooge fokwaarde. Voor de zwaardere trekdiensten wordt over het algemeen veel gekruist Bengaalsch vee gebruikt, afkomstig van de resi dentie Kedoe, voornamelijk uit Poerworedjo. Van de in vroegere jaren door het Gouvernement aan de bevolking verkochte springstieren, nl. 10 in de afdeeling Qoenoeng-Kidoel en 5 in de afdeeling Koeion Progo, regentschap Adikerto, terwijl de in 1909 en 1911 verstrekte Madoereesche (24) en Balineesche (25) springstieren thans alle dood of verkocht zijn. Verkoop van gouvernementswege van eenige goede volbloed Bengaal sche springstieren onder bepaalde voorwaarden, aan de inheemsche bevolking, zou ook hier zeker succes hebben. Soerakarta. Met maatregelen ter verbetering van den vee stapel' is meermalen een begin gemaakt, maar er is niet doorgewerkt. Voor elk der jaren 1917 en 1918 is door het Hoofd van het Mangkoene gorosche huis een bedrag van ƒ 20.000 toegestaan voor verbetering van den rundveestapel, voornamelijk voor aankoop en onderhoud van stieren, in het bijzonder in de onderdistricten Batoeretno en Kakap van de af deeling Wonogiri. Op voorstel van den adjunct-inspecteur Dr. 't Hoen werden daarvoor een aantal gekruist üngole-.lavaansche dekstieren aan gekocht in de afdeeling Kcndal der residentie Semarang, terwijl lang zamerhand tot het fokken met zuiver Üngole overgegaan zal worden. Ook op een paar ondernemingen in de afdeelingen Klaten en Bojolali werden een paar gekruist Bengaalsche stieren voor de fokkerij gebruikt. Madi o e n. Hier is in het begin, 1906 en 1907 te veel met allerlei rassen en slagen gekruist en heeft men een te groot gebied genomen voor verbetering. Na 1910 is meer verbetering gebracht door invoer van ge kruist Bengaalsche dekstieren uit de residentie Kedoe, doch een ruim gebruik van zuiver Ongole vee is zeer noodzakelijk. Door de groote uitgebreidheid van het fokgebied, was het niet mogelijk een voldoend aantal goede spfingstieren aan te koopen. De beste resultaten zijn be reikt in de streken met voldoende gras en water. De gouvernements veearts vermeent dat het aangewezen is om in Ponorogo een kern van zuiver Ongole vee te verkrijgen, waarvan de beste afstammelingen, zoo lang raszuivere stieren niet verkregen kunnen worden door invoer, in de afdeeling Ngawi geplaatst moeten worden. Ultimo 1916 waren 779 springstieren geplaatst met behulp van het Gouvernement en het Be stuur, terwijl 5916 minderwaardige runderstieren gecastreerd werden. Kediri. De voornaamste fokstreek is de afdeeling Blitar, waar door invoer van Madoereesch en Bengaalsch vee, vooral door het laat ste reeds goede beginnende resultaten bereikt zijn. Oroote uitbreiding van het aantal Ongole springstieren is zeer noodzakelijk. In verschil lende streken werd gecastreerd. 309 Pada n g. In de afdeeling Solok en in een gedeelte van Painan en Batipoeh en Priaman is de rundveeteelt zeer belangrijk. Voornamelijk wordt gefokt met gewoon Sumatraanscli vee, terwijl enkele Ongole stieren ingevoerd zijn die echter te veel verspreid zijn om veel nut te kunnen stichten. Invoer van een voldoend aantal Ongole stieren, ge paard gaande met castratie van de minderwaardige stieren zou in deze streken waar in vroegere jaren, vóór 1890, veel met ingevoerd Ben gaalsch vee door de bevolking gekruist is, zeker goede resultaten op leveren. Fort de Koek. In verschillende deelen van dezen ambtskring zijn goede runderfokstreken, waar voornamelijk met Sumatraansche stieren gefokt wordt. In 1907 zijn eenige Mysore springstieren inge voerd, doch te veel verspreid geplaatst zoodat het resultaat over het algemeen zeer gering is geweest, behalve in een paar streken van de af deelingen 50 Kottas en Tanah Datar, terwijl eenige Ongole stieren van Soemba ingevoerd zijn in 1915 en 1916. Door enkele negeriën zijn dek stieren aangeschaft, doch over liet algemeen moet de voortteling nog overgelaten worden aan de zoo mogelijk geselecteerde stieren. Zoowel het onderhoud als de zorg, dat een voldoend aantal koeien gedekt wor den, geeft veel moeielijkheden, vooral in streken vaar weinig goede weidegronden zijn. In 1916 werden ongeveer 1800 stieren gecastreerd, voornamelijk in de afdeeling Tanah Datar, doch een zeer groot aantal minderwaar dige stieren neemt nog aan de fokkerij deel. Plaatsen van een grooter aantal stieren en verplichte castratie, worden voor de verbetering van den veestapel noodzakelijk gecht. Sibo 1g a. De voornaamste rundveestreek vormt de uitgestrekte onderafdeeling Padang Lawas doch ook in andere streken van de af deeling Padang Sidempoean komt nog al rundvee voor. Veehouderij en fokkerij zijn echter nog zeer primitief, zoodat met de in 1913 inge voerde 31 Ongole stieren en 31 Ongole koeien weinig voordeel behaald is. Vóór het jaar 1890 is ook hier veel Bengaalsch vee ingevoerd door de bevolking, wat aan het vee thans nog duidelijk te zien is. De castratie ondervond geen bezwaren. Taroetoeng. De runderen van de afdeeling Bataklanden der residentie Tapanoeli zijn over het algemeen klein. Getracht wordt gelei delijk verbetering aan te brengen door selectie, castratie en aanhouden van de beste stieren voor de fokkerij. De castratie, die thans bij gewes telijke keur verplichtend gesteld is voor de minderwaardige stieren, on dervond geen bezwaren. Benkoelen. De belangrijkste streken voor rundveefokkerij zijn Redjang, Manna en Seloema. Doordat in deze residentie te veel dooi de bevolking zelf gecastreerd wordt, is het gehalte der overblijvende dekstieren over het algemeen slecht, waarin door selectie en aanhou- 31 landbouw in het N. der afd. Cheribon, een streek, waar in het riet en in padi vaak rattenschade wordt ondervonden, en, in samenwerking met de betreffende administrateurs, op terreinen waarin de suikerondernemin gen „Ketanggoengan West" (Oost Cheribon), „Bandjaratma" (Brebes) en „Pangka" (Tegal) haar aanplantingen hadden liggen. De resultaten der maandelijksche vangsten gaven aan het einde van het jaar een goed overzicht van de toename en afname van de samenstelling der rattenbe volking op de verschillende terreinen. Bij de bezoeken aan deze landen werden gegevens verzameld over het optreden van rattenplagen in het riet. In Juli werd Dr. Hagedoorn vervangen door Dr. Dammerman. die toen ook de leiding van laatstgenoemd werk en de leiding der werkzaam heden van Jkvr. van Dedem overnam van ondergeteekende. Door Dr. Dammerman werden toen de volgende onderzoekingen op touw gezet: een enquête werd ingesteld bij alle Hoofden van plaatselijk bestuur op Java naar het voorkomen van rattenplagen in de rijst en andere gewas sen der inlandsche bevolking in hun ressort; een soortgelijke enquête werd ingesteld bij de administrateurs van alle cacao-, koffie- en suiker ondernemingen op Java naar het voorkomen van rattenplagen op htm ondernemingen. In gezelschap van ondergeteekende werd een bezoek gebracht aan een 4-tal koffie- en cacao-ondernemingen, gelegen langs de N. kust der residentiën Semarang en Pekalongan, die veel last hadden van rattenschade en werd nagegaan, welke rattensoorten zich ophielden in de cacao- en koffietuinen: een onderzoek werd ingesteld naar de wijze van reageeren der veldratten in gevangenschap op voedsel, behandeld 'met verschillende vergiften en verschillende doses dezer vergiften; on derzocht werd, hoe de ratten in gevangenschap zich gedroegen bij uit sluitende voeding met suikerriet (een onderzoek dat verrassende resul taten had). In het laatst van het jaar kwam in de kolonie de Heer van der Meer Mohr, zoöloog in dienst van eenige suikerondernemingen en belast met het veldrattenonderzoek ten behoeve dier ondernemingen. Hij begon zijn arbeid met op het Laboratorium van het Instituut het maagonderzoek ter hand te nemen en de literatuur over rattenbiologie en rattenbestrij ding na te gaan. Verbreiding van de kennis der plantenziekten. De show-collecties werden vermeerderd met eenige preparaten van schimmelziekten en met eenige doozen betreffende insecten-beschadigin gen, zooals Helopeltis in de thee, de pisangmot, klappervijanden. Eenige doozen met schadelijke insecten werden als inzending ge stuurd naar de landbouwtentoonstellingen te Moeara Enim en Salatiga; aan de landbouwschool te Madjalengka werden eenige demonstratie collecties van schadelijke insecten gezonden. 310 den van zooveel mogelijk nog vrij goede stieren getracht wordt verbe tering te brengen. Tegen het einde van dit verslagjaar is een kleine gewestelijke veefokkerij opgericht voor het fokken met zuiver Ongole vee, om langzamerhand zelf in de behoefte aan goede volbloed Ongole springstieren te kunnen voorzien. Bij vele runderen ziet men nog de vroegere vermenging met Bengaalsch bloed. In de afdeelingen Benkoelen en Seloema zijn enkele weidevelden aangelegd, doch meestal waren deze te klein voor het aantal dieren en deugde de grond niet. Pa I e 111 ban g. De voornaamste runderfokstreken bevinden zicli in de Palembangsche bovenlanden. De bevolking zelf castreert zeer veel en liefst de beste stieren, om de ossen als trekdier te kunnen ge bruiken.- Ossen zijn meestal ƒ 25. — meer waard dan stieren, zoodat het zeer lastig is te voorkomen, dat de bevolking haar beste stieren cas treert en de slechte voor de fokkerij overlaat. In 1911 zijn eenige On gole stieren en koeien ingevoerd, docli doordat de dieren te veel over het geheele gewest verspreid waren, is het resultaat gering. Verza melen van de resteerende dieren, regeling van de castratie en van de plaatsing van een voldoend aantal springstieren, bij voorkeur Bengaalsch, zal voor den rundveestapel van Palembang, waarin nog duidelijk Ben gaalsch bloed te erkennen is, van zeer veel nut zijn. I ) iam b i. De voornaamste fokstreken zijn Moeara Boefigo en Ko rintji; in de laatste afdeeling zijn nog slechts eenige honderden dieren, doch het aantal neemt steeds toe. In Moeara Boengo zijn enkele Ben gaalsche en Javaansche dekstieren geplaatst, terwijl voor Korintji een tiental Ongole Soemba stieren bestemd zijn en men geleidelijk met castratie is begonnen, wat geen bezwaar ondervond. Telok Beto n g. In de residentie Lampongsche districten is de runderfokkerij van de bevolking gering. Alleen in enkele gedeelten in het Oosten van de residentie is gekruist met Europeesche of Austra lische stieren en afstammelingen daarvan, afkomstig van de melkerijen van Batavia. Op het kolonisatieterrein Qedong Tatahan wordt verbete ring verkregen van het ingevoerde Javaansche en gekruist .lavaanscli Bengaalsche vee, door kruising met Bengaalsche stieren, met gunstig resultaat. Kaban Djahe. Door de bevolking wordt runderfokkerij ge dreven in de afdeeling Karolanden en Simeloengocn, de hoogvlakte van het Gouvernement Oostkust van Sumatra, terwijl in de Benedenlanden vele fokkerijen bestaan op de Europeesche tabaksondernemingen en door Britsch Indiërs gefokt wordt, in hoofdzaak met hoog in het bloed staande Hissar en Ongole vee, doch de kwaliteit laat over het algemeen veel te wenschen over. Verder wordt voor aanvulling van trekvee gezorgd door invoer, om de 3 a 4 jaar, van Mysore ossen. De spring stieren op de hoogvlakte geplaatst zijn in de benedenlanden gefokt. 311 In 1914, 1915 en 1916 waren door bestuursbemoeienis geplaatst, respce tievelijk 6, 12 en 19 stieren, aangekocht door de landschapskassen en aan aanvragers verkocht op afbetaling in twee jaar. Bovendien zijn door de bevolking verscheidene door hen zelf aangekochte en door den gouvernements veearts goedgekeurde stieren geplaatst. Waar in een kampong een voldoend aantal met bestuurshulp verstrekte, z.g. land schapstieren, beschikbaar zijn, moeten alle ongeschikte inheenische stieren gecastreerd worden. Kota Radja. In liet gewest Atjeh en Onderhoorigheden komen vrij goede runderen voor, veelal gekruist met Bengaalsch, in vroegere jaren ingevoerd. Van een rationeele fokkerij is echter nog geen sprake. zoodat van een streng toezicht op den uitvoer en slacht van vrouwelijk en mannelijk vee, voorkoming en bestrijding van besmettelijke ziekten, voorloopig nog het meest te verwachten is. Weidegronden met volop gras en water zijn er over het algemeen nog voldoende en waar dit niet meer het. geval is door uitbreiding der sawahvelden, wordt het vee tijdelijk in betere streken uitbesteed. In enkele grootere gampongs bedroeg het geboorteprocent 70 a 80 en het sterftecijfer der kalveren y.-j. ( /<. In vele streken wordt echter door het veelvuldig gebruik van koeien als ploegvee een groot nadeel aan de fokkerij toegebracht; verscheidene gevallen van abortus waren hiervan het gevolg. Daar thans in vele streken voor 4 a 5 koeien één stier wordt gehouden, wordt getracht door coöperatie geleidelijk liet aantal koeien per stier tot een booger getal te brengen. Singa radja. De residentie Bali en Lombok vormt een der meest belangrijke fokcentra van Nederlandsch Indië. De maatregelen ter verbetering van den rundveestapel door selectie, plaatsing en castratie van stieren, werden geregeld toegepast. In Maart 1916 trad de nieuwe keur tot verbetering van den rundveestapel in werking- Op Bali waren 3264 en op Lombok 1456 dekstieren geplaatst, terwijl respectievelijk nog 622 en 239 reserve stieren aangehouden werden, totaal 3,s ( N(> en 1698 stieren voor ongeveer 100 000 en 50 000 volwassen koeien. Het totaal aantal runderen bedraagt op Bali 293 942 en op Lombok 140 694. Op Bali werden 21 317 en op Lombok 7 549 stieren gecastreerd, alles zonder bezwaar, daar de bevolking sterk voor de castratie is. doch liefst de beste castreert om goede ossen te verkrijgen. Een groot nadeel werd toegebracht door den zeer grooten uitvoer van vrouwelijke dieren, waarvan een gedeelte nog geschikt was voor de fokkerij, terwijl ook veel koeien geslacht werden. Maatregelen zijn genomen om hierin verbetering te brengen. Mena d o. In de Minaliassa van Menado werd voortgegaan met selectie van het mannelijk fokmateriaal, door castratie der minderwaar dige stieren, wat zonder bezwaar plaats had en evenmin als elders sterfgevallen tengevolge had. 312 Geleidelijk werden meer goedgekeurde dekstieren bij de kudden ge houden, terwijl hier en daar een stierenhouders vereeniging opgericht werd. Voor trek- en ploegvee worden in de Minahassa steeds meer koeien gebruikt, terwijl ook de invoer van trekdieren uit Gorontalo en Midden Celebes steeds meer toeneemt, een en ander een gevolg van de groote toename van het transportwezen. Door het verbod van het gebruik van koeien, tenzij door den veearts ongeschikt verklaard voor de fok kerij, wordt dit zooveel mogelijk tegengegaan. Makassar. Runderfokkerij komt in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden bijna niet voor; op zeer enkele plaatsen komen koppels voor van 30 tot 500 stuks, doch voor een deel verwilderd. Ge leidelijk zal in de eerste plaats door het maken van kralen, hierin ver betering gebracht worden. Soembawa Bes ar. Door invoer van 59 gekruist Javaansch Bengaalsche stieren uit de residentie Kedoe en 4 volbloed Ongole stieren van Soemba, afgestaan in 4 koppels van 14 a 15 koeien en 1 stier aan enkele Inlandsche hoofden, werd getracht een begin te maken met het fokken van trekvee voor de streek zelf. De afbetaling geschiedt in natura met liet zelfde aantal vrouwelijke afstammelingen en 2 castraten op 2 jarigen leeftijd. Als springstier zal altijd volbloed Ongole vee gebruikt worden, zoo noodig door zelf met een kleine koppel Ongole vee op het eiland zelf te fokken. Tot nog toe was het resultaat gunstig. Verder zijn op het eiland nog meerdere koppels Balineesche runde ren, waarvan enkele in tammen staat worden gehouden, zooals in Am pang, Brang Mojo Tlir en Batoe 1 antai. die door kruising met raszuivere Ongole stieren langzamerhand verbeterd zullen worden. Op het eiland Mooj komen zeer veel verwilderde Balineesclic runderen voor, die als eigendom van den vorst worden beschouwd. Daar de dieren z*er schuw zijn, omdat er nog al eens jacht op gemaakt wordt, zal verbetering moei lijk te verkrijgen zijn. Ra ba. In de onderafdeeling Binia zijn aan het eind van het ver slagjaar 58 gekruist Javaansch Bengaalsche koeien uit de residentie Kedoe en 4 volbloed Ongole stieren van Soemba ingevoerd, doch overi gens wordt er niet aan runderfokkerij gedaan. Waingapoe. Op het eiand Soemba werd in 1916 geen Ongole vee ingevoerd. Op het eind van verslagjaar waren er ongeveer 600 vol bloed Ongole koeien, in koppels van 12 koeien en 1 stier. Alles wordt voor de fokkerij gebruikt, terwijl de mannelijke afstammelingen op twee jarigen leeftijd, voor zoover niet voor het eiland zelf noodig, tegen een vastgestelden prijs aan het Gouvernement geleverd worden. De resul taten zijn wat de kwaliteit der daar gebaren afstammelingen betreft, gun stig, doch het geboorteprocent valt nog niet mede. De dieren loopen vrij 313 rond, komen alleen 's nachts in de kralen en worden nimmer bijgevoerd of verpleegd, ook niet in den drogen Oostmoesson. De meeste Bengaalsche runderen zijn door gouvernementshulp in gevoerd in 1914, enkele koppels een paar jaar vroeger. Tevoren waren reeds door het Bestuur een paar honderd Madoereesehe en een dertigtal Australische runderen ingevoerd, doch in verband met de wij.:e van vee houding op het eiland Soemba, is het noodig dat deze beide laatste rassen weder uitgevoerd worden, ten einde kruising met liet volbloed Bengaal sche vee te voorkomen, waardoor dit op den duur niet zuiver te houden zou zijn. Waarschijnlijk zal genoemd vee uitgevoerd worden. SAMENVATTING RUNDVEEFOKKERIJ. In West -lava werd alleen op eenigen schaal rundveefokkerij gedre ven in de afdeeling Soemedang der residentie Freanger Regentschappen met ingevoerde Madoereesche koeien en stieren, welke laatste langza merhand vervangen werden door üngole stieren, waarmede veel beter resultaat bereikt werd. In Pekalongan werd voortgegaan met kruising van het Javaansche vee met Ongole, in zeer enkele streken met Oujerat, doch een,groote belemmering vormde de verkoop van de vele goede jonge stierkalveren als trekdier naar Semarang, wat men eerst trachte te voorkomen door vroege aankoop met gelden van de Batangsche af deelingsbank en van het resteerende van het fonds der suikerondernemin gen. In November 1916 werden ter verkrijging van aan bodem, klimaat en voedsel gewende springstieren en voor het opfokken van opgekochtt jonge stieren, van gouvernementswege gelden toegestaan voor de op richting van een landsfokkerij te Bandar. Het ingevoerde Madoereesche vee voldeed in Pemalang slechts zeer matig. In de residentie Rembang werden goede resultaten bereikt met krui sing van het Javaansche vee met ingevoerde en met in het gewest door de bevolking gefokte zuivere Ongole stieren. In den ambtskring Modjo kerto kon met stationneeren van Bengaalsche en inheeinsche stierer. echter nog niet veel resultaat bereikt worden. Verplichte castratie en verplichting aan de Inlandsche gemeenten opgelegd om zelf voor de noo dige springstieren te zorgen, indien de fokkers het niet doen wordt noodig geacht. Met reinteelt werden op Madoera goede resultaten bereikt. De kwaliteit van het vee wordt beter en het aantal jaarlijks geboren kalveren neemt gestadig toe. Door het Gouvernement werd een bedrag van ƒ 102.000 beschikbaar gesteld voor het uitreiken van onderhoudspremies aan de eigenaars van springstieren. De doorvoering der castratie onder vond het laatste halfjaar van 1916 eenige moeilijkheden. Een goede re geling is voor de fokkerij op dit eiland zeer noodig. In Pasoeroean werden hier en daar goede resultaten bereikt door 314 kruising met Europeesche en Australische stieren; de vrouwelijke af stammelingen werden veel verkocht aan melkerijen, terwijl in de resi dentie Besoeki door selectie en castratie geleidelijk aan resultaat bereikt werd met Balineesch en Madoereesch vee, in de daarvoor geschikte streken. Het veelvuldig gebruik van koeien in den maaltijd is een groote belemmering voor verbetering van den veestapel. In de residenties Banjoemas en Kedoc werden zeer goede resultaten bereikt niet liet fokken met Ongole vee, terwijl in Madioen veel met ge kruist Ongole stieren gefokt werd. Door indertijd te veel tegelijk te willen entameeren, is het thans moeilijk om een voldoend aantal stieren te krijgen. Castratie ging overal zonder bezwaar, behalve in het laatste half jaar op Madoera. De voornaamste fokstreken in de buitenbezittingen zijn Bali en Lombok, Sumatra's Westkust, Oostkust van Sumatra, Tapanoeli en Soemba, daarna Atjeh en Onderhoorigheden, Menado, Palembang en Benkoelen. Op Bali en Lombok werd in reinteelt gefokt, waarvoor 5584 springstieren geplaatst en 861 reserve stieren beschikbaar waren, terwijl 28566 minder geschikte stieren gecastreerd werden. In de overige stre ken werd getracht door invoer van Ongole vee, behalve op Atjeh en Soemba, verbetering te verkrijgen, doch het aantal was nog veel te ge ring. Op het eiland Soemba wordt voornamelijk gefokt in reinteelt met ingevoerd Ongole vee, de stieren zijn bestemd voor het Gouvernement om weder aan de bevolking in andere streken van Indië voor de fokkerij verkocht te worden. De resultaten zijn gunstig. Op Soembawa werd voorloopig op kleinen schaal getracht door krui sing van ingevoerd gekruist .lavaansch Bengaalsche koeien met ras zuiver Ongole stieren, langzamerhand voldoende trekvee te fokken voor gebruik op het eiland zelf. Zooveel mogelijk werden maatregelen genomen ter voorkoming van het slachten van nog voor de voortteling geschikte koeien, waardoor in eeiiige streken langzamerhand verbetering verkregen werd. Buffel fok k e r ij. Over het algemeen staat deze fokkerij in geheel Nederlandsch-Indië nog op zeer lagen trap. Door selectie en castratie van de minder geschikte stieren wordt in verschillende streken een vrij goed resultaat bereikt. De castratie ondervindt in het algemeen weinig tegenstand, doch in enkele streken zijn speciale bepalingen ge maakt moeten worden, b.v. een verbod op het laten losloopen van niet goedgekeurde stieren, om de castratie ingang te doen vinden; veelal wordt op te ouden leeftijd gecastreerd, als de dieren lastig worden, zoo dat de minderwaardige jonge stieren reeds ruimschoots gelegenheid gehad hebben progenituur te verwekken. Bovendien castreert men in vele streken de beste buffelstieren om goede ossen te verkrijgen en fokt met de minder goede en slechte exemplaren door. Op Soembawa 315 wordt door de bevolking veel te veel gecastreerd, zoodat er gebrek aan stieren begint te ontstaan, evenals in Palembang. In zeer vele streken komt de buffelteelt nog voornamelijk voor waar volop weidegronden zijn, doch ook deze worden minder. Vooral de voeding der buffels laat veelal zeer veel te wenschen over, ook indien er overvloed van padistroo is, doch de bevolking is tot het voeren hier van moeielijk te brengen. Bovendien is het van de meeste fokkers moeielijk gedaan te krijgen goede stieren aan te houden, daar de voordeden hiervan aan den Inlan der niet erg opvallen, doordat in reinteelt gefokt wordt, veel minder o.a. dan bij kruising van Javaansche koeien en Bengaalsche stieren, waarbij reeds in de eerste generatie een groote verbetering valt te constateeren. Zooveel mogelijk worden maatregelen genomen ter voorkoming van het slachten van voor de voortteling geschikte buffelkoeien. De streken waar de meeste buffels voorkomen zijn o.a. Celebes en Onderhoorigheden, ruim 201)0(10, daarna Atjeli en Onderhoorigheden, Soembawa, Bali en Lombok, Sumatra's Westkust en Tapanoeli in de buitenbezittingen en verder in geheel West- en Midden .lava, o.a. ruim 300 000 in de residentie Batavia, terwijl in Oost Java veel minder buffels en meer runderen voorkomen. De opgaven omtrent de getalsterkte laten echter zeer veel te wenschen over, gewoonlijk is het aantal veel grooter dan bekend is, ten minste in de buitenbezittingen. Het totaal aantal buffels zal ongeveer 3 a 4 millioen bedragen. Maatregelen ter verbetering van den buffelstapel zijn zeer noodza kelijk, doch het enorme gebrek aan deskundig Europeesch en In landsen personeel bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, maakt het totaal onmogelijk, om naast de vele andere werkzaamheden, nog de verbetering van den buffelstapel ernstig ter hand te nemen. Geitenf o k k e r ij. In Nederlandsch-Indië komen enkele mil lioenen geiten voor, echter over het algemeen klein en gedegenereerd. Alleen in enkele streken is door de bevolking, na verscheidene jaren, resultaat verkregen met het fokken met in vroegere jaren ingevoerde Bengaalsche geiten, o.a. in Tegal, Pekalongan en Cheribon, waardoor een vrij groot aantal goede melk- en vleeschgeiten verkregen zijn, die ƒ2O tot ƒ 60. — per stuk en meer opbrengen. In de residentie Batavia komen vrij goede melkgeiten voor. In 1916 zijn door hef Gouvernement ongeveer 4()(i Montgomerv geiten uit Britsch Indië in Cheribon ingevoerd, die, door het moeielijke transport, alle gestorven zijn, nog voordat zij aan de bevolking verkocht waren. In 1913 zijn uit Britsch Indië, ongeveer 300 Etawah geiten ingevoerd in Pekalongan en Cheribon, waarvan ongeveer de helft gestorven is, doordat zij veel geleden hadden van den overtocht, waar door zij minder weerstand konden bieden aan ziekten. De Gouver nements veearts van Pekalongan rapporteert hieromtrent het volgende: 316 "De Bengaalsche geiten hebben in het afgeloopcn jaar wederom goed voldaan; evenals vorig verslagjaar meen ik ook te mogen zeggen, dat de import een succes is geweest. Het is waar, dat bij aankomst nage noeg de helft der dieren gestorven is, de reden daarvan OOestrosc, longontsteking) is niet een gevolg van klimatologische omstandigheden. Ware voor het transport goed zorg gedragen en waren slechts jonge dieren in Britsch Indië aangekocht, dan had dit gewest thans zeker de beschikking over een talrijken volbloedstapel". Op de hoofdplaatsen Pekalongan en Tegal worden de geiten bijna altijd op stal gehouden en goed gevoed en verpleegd, waarmede goede resultaten verkregen wordp" Ook in de residentie Rembang, vooral in de afdeeling Toeban. wordt gedaan aan een kruising van Inlandsche geiten met bokken uit Pekalon gan en Tegal, terwijl daar in 1913 een aantal volbloed Etawah geiten uit Britsch Indië ingevoerd zijn. Wel zijn van de laatste kort na aankomst vele gestorven, doch de resultaten zijn goed en nog duidelijk zichtbaar. Verbetering van den geitenstapel is zeer noodzakelijk omdat deze dieren door den kleinen man gemakkelijk onderhouden kunnen worden en als melk- en slachtdier een goede waarde vertegenwoordigen, waarvoor in voer onder de noodige voorzorgen, van Britsch Indië, aangewezen is. Schapenfokkerij. Aan schapenfokkerij werd ook dit jaar weinig gedaan, ofschoon deze dieren veel, doch minder dan geiten ge houden worden. Verbetering in de richting van het vleeschschaap is zeer noodzakelijk. Varkens fok kc r ij. Wordt voornamelijk op grooten schaal ge dreven op Bali en Lombok, Nias, de Batak- en de Karolanden, Menado, Soemba door de niet Mohammedaansehe bevolking en verder overal in Indië plaatselijk door de Chineezen. Bali en Lombok voerde een zee; groot aantal varkens uit naar Singapore en Soerabaja. Verbetering van de kwaliteit is echter zeer noodzakelijk, nl. door kruising met Euro peesche vleeschrassen. Veevoeding van weidegronden. Behalve op Madoera en enkele andere streken wordt aan de voeding en de verzorging van het vee weinig gedaan en worden geene of onvoldoende maatregelen geno men ter voorkoming van voedselschaarschte in den drogen tijd. In enkele streken is een begin gemaakt met aanleg van veeweiden, o.a. in de Preanger Regentschappen, Pekalongan, Palembang en Ben koelen, doch aanvankelijk met weinig succes. De proeven worden echter voortgezet. De Inspecteur, Hoofd van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, P. PH. VAN DER POEL. 317 Bijlage 1. SLACHÏSTAAT JAVA EN MADOKRA 1916. Opgave van de Gouvernements Veeartsen. 318 Bijlage 11. SLACHTSTAAT JAVA EN MADOERA 1 ( )1(>. Volgens opgave van het Departement van Financiën. Bijlag r 1 11 AANTAL GESLACHTE RUNDEREN EN BUFFELS JAVA EN MADOERA 1904 —1915. (GEWONE SLACHT). Opgave van het Departement van Financiën. 319 32 Wetgeving en controle op p h yto p a tolog i s c h ge bied. a. Controle op den invoer van vruchten uit Australië. Ingevolge de „Ordonnantie op den invoer van versche vruchten uit Australië (Staatsblad 1914 No. 161, j". Staatsblad 1915 No. 10) werden in 1916 wederom een aantal zendingen gecontroleerd. De keuringen te Priok vonden meerendeels plaats door den Administrateur van den Cui tuurtuin, den Heer van Heiten; die te Semarang geschiedden door den Landbouwadviseur, den Heer H. Deinum; die te Soerabaja door den üouvernements veearts, den Heer J. Q. Numans. In het volgende overzicht is het totaal der kisten vermeld, die in 1916 aan keuring werden onderworpen: a. Gekeurd te Tandjong Priok. Land van herkomst: Soort van vruchten: Aantal kisten: Nieuw Zuid Wales. Appelen. 9357. Peren. 215. Druiven. 169. Pruimen. 40. Kersen. 41. Abrikozen. 3. West Australië. Appelen. 534. Peren. 50. Druiven. 1502. Pruimen. 10. Perziken. 5. Voorts.werden bij de keuring te Tandjong Priok afgekeurd: I°. Op 29 April een zending, bestaande uit 5 kisten peren, afkomstig van een firma uit West Australië, wegens verregaande rotting der vruchten. 2°. Op 13 Juni een zending, bestaande uit 20 kisten appelen en 20 kisten peren, afkomstig van dezelfde firma uit West Australië, eveneens wegens verregaand rotten toestand der vruchten, in welke bovendien in secten-larven werden aangetroffen. Deze zendingen werden vernietigd door in zee werping, eenige zee mijlen buiten de haven van Priok. b. Gekeurd te Semarang. Land van herkomst: Soort van vruchten: Aantal kisten. Nieuw Zuid Wales. Appelen. 75. Druiven. 1. 320 321 BIJLAGK JV. SLACHTSTAAÏ BUITENBEZITTINQEN ULTIMO 1916 Opgave van de Gouvernements Veeartsen. Jaarboek. 21 322 Bijlage V. OVERZICHT VAN DEN PAARDEN- EN HOORNVEESTAPEL OP JAVA EN MADOERA 1916. 323 BIJLAOE VI. OVERZICHT VAN DEN PAARDEN- EN HOORNVEESTAPEL OP DE BUITENBEZITTINOEN 1916. 324 325 Bijlage VIT. OPGAVE VAN HET AANTAL IN- EN UITGEVOERDE DIEREN VAN ALLË t GEWESTEN IN NEDERLANDSCH-INDIE GEDURENDE HET JAAR 1916. 326 327 328 Bijlage VIII. CASTRATIE OP JAVA EN MADOERA 1916. 329 Bijlage IX. CASTRATIE BUITENBEZITTINGEN 1916. 33 West Australië. Appelen. 15. Druiven. 26. Voorts werden bij de keuring te Semarang afgekeurd: I°. Op 12 Januari een zending, bestaande uit 2 kisten pruimen, 4 kisten kersen en 3 kisten abrikozen van een firma uit Nieuw Zuid Wales, wegens verregaande rotting der vruchten. 2°. Op 5 Juni een zending bestaande uit 20 kisten appelen, wegens ontbreken van een certificaat van herkomst. De afgekeurde kisten wer den met petroleum overgoten en verbrand. c. Gekeurd te Soerabaja. land van herkomst: Soort van vruchten: Aantal kisten: Nieuw Zuid Wales. Appelen. 2279. Peren. 293. Druiven. 133. Pruimen. 81. Kersen. 47. Abrikozen. 6. Sinaasappelen en citroenen. 144. West Australië. Druiven. 848. Appelen. 60. Afkeuring vond niet plaats. b. Controle op den invoer van planten en stek ken van suikerriet. Bij besluit van 28 Augustus 1916 No. 8836 werd door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel aan den Directeur van het Proef station voor de Java Suikerindustrie wederom voor den tijd van één jaar vergunning verleend tot den invoer op Java voor wetenschappelijke doeleinden van suikerrietstekken en zulks wederom op de vroegere voorwaarden (deze zijn o. a. vermeld in het Jaarboek over 1915). ■Uakboek. 3 BIJLAGE X. BESMETTELIJKE VEEZIEKTEN JAVA EN MADOERA ULTIMO 1916, 330 ÜI.II.AGE XI BESMETTELIJKE VEEZIEKTEN BUITENBEZITTINGEN ULTIMO 1916. 331 BIJLAGE XII. STAAT VAN HET IN DE MELKERIJEN AANWEZIGE VEE JAVA EN MADOERA 1916. 332 333 Bijlage XIII. OVERZICHTSTAAT DEKSTIEREN 1916. 334 STOETERIJ TE PADALARANO. Dekhengsten. Een der dekhengsten werd gecastreerd nadat gebleken was, dat hij slechte veulens verwekte. Het aantal hengsten kwam daardoor op 3. De gezondheidstoestand en conditie der hengsten was steeds goed. Sandelhoutf okmer r i e s. Op ultimo December aanwezig 34. De gezondheidstoestand der dieren was steeds goed; verlies door sterfte had niet plaats. Australische- en gekruist Australische fokmer rie s. Hun aantal werd door overname van de veulens van 20 op 24 gebracht, terwijl 1 Australische-merrie, als zijnde ongeschikt, publiek werd verkocht, zoodat de sterkte aan het einde van het jaar 23 bedroeg. De gezondheidstoestand der dieren was steeds goed; sterfte deed zich niet voor. Veulens. "■ Sandel hou t s. Het aantal kwam van 84 op 80 en wel door de volgende mutaties. Qeboren werden 17 veulens, terwijl 1 jonge hengst, die in bruikleen was gegeven aan de Veeteelt onderneming Djampit, werd terug ont vangen. Tegen deze vermeerdering stonden de volgende verliezen: 1 veulen moest worden afgemaakt, 4 jonge hengsten gingen als dekhengst over naar de bevolking, 5 ruins werden tegen regularisatie overgegeven aan het Departement van Oorlog, 3 jonge merries gingen als fokmerrie over bij de Stoeterij, 4 idem werden fokmerrie bij de bevolking. 3 idem bezet van den Arabischen hengst, gingen naar Soemba, 1 idem moest, als zijnde ongeschikt, publiek worden verkocht. De gezondheidstoestand was goed; sterfte had niet plaats. b. Gekruist Australisch Sandelhout S. Het aantal kwam in verslagjaar van 37 op 48. Geboren werden 19, terwijl 2 veulens stierven en 4 merrieveulens als fokmerrie overgingen bij de Stoeterij en 2 als zoodanig bij de be volking. De algemeene gezondheidstoestand der dieren was goed. <■■ Gekruist Sand eI- Arabieren. Hun aantal steeg door geboorte van I<S tot 25. Verliezen hadden niet plaats. De veulens geven blijk onder de hier bestaande omstandigheden het zeer goed te doen. • Afgekeurde merr ie s van het Leger. Van de 24 mer ries aanwezig op 1 Januari 1916 moesten in den looi) van het jaar 2 worden afgemaakt, 2 publiek worden verkocht, terwijl 15 bezet konden 335 worden overgegeven aan den üouvernements-veearts te Bandoeng, zoodat nu nog aanwezig zijn 5. Aangezien het Leger voorloopig geene merries meer overgeeft had geene vermeerdering van het aantal plaats. Voeding en gras eu 11 uu r. Aankoop van gabali en zemelen kon geregeld zonder moeilijkheden plaats hebben. Tevens werd de te Tjisaroewa gecultiveerde mais vervoerd. De grascultuur op bevloeibare velden bleef uitstekende resultaten afwerpen. Ook in het afgeloopen jaar werd weer hooi gemaakt, dat goed werd gegeten en waarop de dieren goed gedijden. Weiden. De weiden hielden zich steeds goed. Onderafdeeling te Tjisaroewa. De daar verblijf hou dende dieren ontwikkelen zich goed; de gezondheidstoestand der dieren was steeds goed. De hoop in de aldaar bestaande weiden, welke weinig anders dan „djoekoet pait "bevatten, door het voortdurend kort houden zich andere grassen te zien ontwikkelen moet worden opgegeven. Proeven worden nu genomen met het verwijderen van dat gras en het uitzaaien van andere grassen. Op kleine schaal genomen proeven lieten zien, dat Italiaausch raygras, het Zwenkgras en de kropaar daar goed gedijen. De teelt van lucerne bleef zeer goede resultaten afwerpen. Het bezwaar blijft bestaan, dat ook de lucerne door wieden tegen djoekoet pait moet worden beschermd. De haver groeide goed doch ging legeren en werd toen als groen voer gebruikt; ook de tweede snit was nog te zwaar en kreeg onvol doende vruchtzetting; de derde snit heeft de beste korrels, welke echter door insecten worden aangevreten, zoodat de oogst gering zal blijven. Het verplegen en laten dekken van aan pa r t ic u lieren toebehoorende paarden. Aan dek- en verpleeggelden kon in het afgeloopen jaar ƒ 1989.40 in s'Lands kas worden gestort. Dat de Arabische hengst geene merries buiten die van de Stoeterij meer mag dekken wordt door vele fokkers betreurd. Padalarang, den 2(> Maart 1917. De Directeur van Stoeterij en Remonte-Depót. OROENEVELD. 337 Zes Inlandsche Aspirant-Landbouwleeraren werden, nadat zij had den voldaan aan het vereischte examen, tot Inlandsen Landbouwieeraar benoemd en zes oudleerlingen van de Middelbare Landbouwschool te Buitenzorg tot Aspirant Inlandsch Landbouwieeraar aangesteld. Voorts werden nog drie oudleerlingen van de landbouwkundige af deeling 1 van de Cultuurschool te Soekaboemi, tijdelijk aan den Voor lichtingsdienst verbonden. Drie Inlandsche Landbouwleeraren verkregen op verzoek ontheffing van hunne werkzaamstelling bij het Landbouw Departement. Op het eind van verslagjaar bestond het Europeesch personeel van den Voorlichtingsdienst van den Inlandschen landbouw uit 17 Landbouw leeraren, 3 Landbouwadviseurs, 4 Aspirant-Landbouwleeraren, 8 Land bouwkundige Ambtenaren en Opzichters, van wie de eene verbonden was aan de Selectie- en Zaadtuinen te Moeara Enim (residentie Palem bang) en de ander belast was met hei toezicht op de irrigatieproeven ter bepaling van de opbrengstvermeerdering van Inlandsche landbouwge wassen in de afdeeling Demak, residentie Semarag. Het Inlandsch per soneel bestond uit 2 Landbouwkundige Ambtenaren, 22 Inlandsche Landbouwleeraren, 11 Aspirant Inlandsche Landbouwleeraren en 7 tij delijk bij den dienst werkzaam gestelde oudleerlingen van de landbouw kundige afdeeling van de Soekaboemische Cultuurschool. Van dat personeel waren op Sumatra werkzaam 3 Europeesche Landbouwleeraren, 2 Landbouwadviseurs, 2 Europeesche Aspirant Land bouwleeraren, 2 Europeesche Landbouwkundige Ambtenaren, 1 Euro peesche Opzichter, 3 Inlandsche Landbouwleeraren, 3 Inlandsche Aspi rant Landbouwleeraren en 4 Oudleerlingen van de Landbouwkundige af deeling van de Soekaboemische Cultuurschool. Bovendien was in de residentie Menado, als leider van de landbouwschool te Tondano werk zaam gesteld de Heer A. J. H. W. Kawilarang t. v. beheerder van de Selectie- en Zaadtuinen te Soemowaoe (Soerabaja). § 2. Onderwijs in landbouw en hulpvakken op de kweekscholen voor Inlandsche Onder w ijzers en op de opleidingscholen voor Inlandsche Ambtenaren. Het onderwijs in landbouw en hulpvakken werd op de gewone wijze voortgezet op de kweekscholen voor Inlandsche Onderwijzers te Ban doeng, Jogjakarta, Oengaran, Probolinggo, Fort de Koek en de Roomsch- Katholieke zusterinstelling te Moentilan (Kedoe), voorts op de opleiding scholen voor Inlandsche Ambtenaren te Serang, Bandoeng, Magelang, Madioen, Blitar en Probolinggo. Door de Landbouwkundige Ambtena ren werd voornamelijk in landbouw-economie les gegeven, door de aan die scholen verbonden Europeesche onderwijzers, in het bezit van eene lagere landbouwacte, in de andere hulpvakken. Jaarboek. 22 338 §3. Landbouwonderwijs ten behoeve van de Inlandsche bevolking. A. Op speciaal hiertoe opgerichte landbouwscholen. Voor bijzonderheden omtrent inrichting en aard van het landbouw onderwijs ten behoeve van de Inlandsche bevolking, de verdeeling der scholen in üouvernements en particuliere instellingen moge hier kort heidshalve worden verwezen naar hetgeen dienaangaande in vorige jaarverslagen werd vermeld. In verslagjaar werden geopend: den lüen Januari de school te Fort van der Capellen (residentie Sumatra's Westkust), den 19en Mei die te Madja (residentie Cheribon) en den 16en Augustus die te Moeara Enim (residentie Palembang). Voor deze nieuwe inrichtingen werden evenals voor de vroeger reeds geopende scholen op gelijke wijze samengestelde Commissies van toezicht benoemd, bestaande uit Europeesche en Inlandsche Bestuurs ambtenaren en eenige belangstellende particulieren, onder wie een of meer vooruitstrevende landbouwers. Voortgezet werd het hierbedoeld elementair landbouwonderwijs aan de Inlandsche bevolking op de scholen te Pasirhalang en Tandjoengsari (Preanger Regentschappen), Ploembon (Cheribon), Poerwokerto (Ban joemas), Wonosobo en Poerworedjo (Kedoe) Woeloeadeg en Tambak(') (Jogjakarta), Tegalgondo (Soerakarta), Wonoredjo (Kediri), Ketindan(-) en Kepandjen (Pasoeroean), Beureunoen (Atjeh en Onderhoorigheden), Pariaman (Sumatra's Westkust) en Tondano (Menado), voorts te Tjoe roep(') (Benkoelen); zoodat het onderwijs in verslagjaar werd verstrekt op 14 scholen op Java en 5 in de Buitenbezittingen. In behandeling waren op het einde van 1916 voorstellen tot oprichting van nog twee landbouwscholen in de Preanger Regentschappen: een in desa Sabandar. in de onmiddellijke nabijheid van de afdeelingshoofdplaats Tjiandjoer, en een in desa Sangkan, district Trogong, ;ifdeeling Oaroet, terwijl — met het oog op het gebrek aan onderwijskrachten — in beraad werden gehouden de voorstellen om er eene op te richten te Koeningan (Cheribon), Karanganjar (Kedoe), Kertobanjon (Madioen), Ngandjoek (Kediri) en Bodjonegoro (Rembang). Voor verdere bijzonderheden om trent elk der scholen wordt verwezen naar de afzonderlijk verschenen verslagen van de Landbouwleeraren en het vorig jaarboek. (') Te voren te Temon. C) „ „ „ Lawang. ( 3 ) „ „ „ Tandjoengagoeng. 339 B. Zeer elementair onderwijs in de allereerste beginselen van landbouw aan leerlingen van des a-(v o 1 k s)s c h o 1 e n. De proef met liet verschaffen van zeer eenvoudig onderwijs in de allereerste beginselen van landbouw aan leerlingen van de hoogste klassen van een viertal gemeentescholen in de afdeeling Grobogan, residentie Semarang, en in de desascholen Kopo en Tjingtjin, in de Preanger Regentschappen, werd 'in verslagjaar gestaakt, (iebleken is dat bedoelde scholen, zoo lang zij niet anders worden ingericht, zich niet voor zoodanig onderwijs leenen. Niet alleen omdat er van den op het leerplan uitgetrokken leertijd niets af kan om, hoe elementair ook ingericht, nog landbouw op deze instellingen te onderwijzen, maar ook dewijl de leerlingen met het oog op hun leeftijd ontzien moeten worden, willen de practische oefeningen, al zijn deze wenschelijk voor hunne lichaamsontwikkeling, niet van nadeeligen invloed zijn op hun lceren. Daarbij komt dat, bij het verlaten van de school na volbrachten leertijd, de meeste jongelieden op zijn hoogst 11 jaar en dus nog te jong zijn om datgene, wat hun op landbouwgebied bijgebracht is, op de juiste waarde aan te wenden, terwijl de landbouwer betreffende zijn bedrijf niet licht iets van kinderen van dien leeftijd aanneemt. En wacht de oudleerling van de desaschool met het ter hand nemen van den landbouw, hetzij voor eigen risico dan wel als hulp van zijn verzorger of zijne verwanten, totdat hij eerst jongeling geworden is, daartoe althans den geschikten leeftijd heeft bereikt, dan is hij het op school geleerde inmiddels meerendeels vergeten. Op grond van het vorenstaande meent men er de voorkeur aan te moeten geven om niet op de zooeven bedoelde, doch op de daarbij aan sluitende zoogenaamde vervolgscholen het onderwijs meer in landbouw kundige richting te leiden en wel in dier voege dat, zonder tot een vak onderricht over te gaan, nochtans meer dan tot dusver het geval is, begrippen worden bijgebracht van de omgevende natuur en den land bouw, waardoor, naar verwacht wordt, belangstelling voor dit laatste wordt gewekt. In het Gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden kon, wegens de veelvuldige verwisseling van het onderwijzend personeel, op de volk scholen nog niet tot het geven van onderwijs ook in landbouwrichting worden overgegaan, zooals oorspronkelijk in de bedoeling lag. Echter werd het aantal schooltuintjes uitgebreid. Evenals elders stichten deze tuintjes nut, niet alleen om zeer eenvoudige zaken zooals o.a. de voor deden van eene betere grondbewerking, aanwending van mest e.d. aan te toonen, maar ook als zaadtuin, van waar uit, zij het in beperkten kring, in steeds meerdere mate plantmateriaal van goede hoedanigheid 34 B. SELECTIESTATION. Met de werkzaamheden in het belang van den invoer van nieuwe vormen werd gedurende het verslagjaar voortgegaan, al leverden daar bij de onregelmatige postverbinding en oponthoud door den censor be zwaar op. Een groot aantal ontvangen zaadmonsters had tengevolge van de lange reis de kiemkracht verloren. Ook in Indië zelf werd weder materiaal van overjarige gewassen voor de vormenverzameling bijeengebracht. De reeds in het vorig jaarverslag vermelde Hevea's en oliepalm varieteiten, welke uitgeplant werden op plaatsen, waar zij niet aan kruis bestuiving met andere blootstaan, bleven zich gunstig ontwikkelen. Hetzelfde kan worden gezegd van den zaadtuin, op Tjilendek aangelegd van zaailingen, welke uit zaden, in 1913 in het Amazonegebied van een in het wild groeienden boom ingezameld, verkregen werden. Verschillende ondernemingen, welke zich op het kweeken van Heveazaden toeleggen, vroegen daarover advies van het selectiestation. Met het oog op de toenemende belangstelling voor dit onderwerp werd de aanstelling van een specialist voor de selectie van Hevea overwogen. Aan het einde des jaars pleegde de Voorzitter van het Ned. Ind. Land bouwsyndicaat dienaangaande overleg met og.; in het begin van 1917 werd de zaak ter sprake gebracht in het syndicaat en een bevredigende oplossing verkregen. Selectie en Zaadtuin Bog o r Red jo. 1. Begin der werkzaamheden. In Februari 1916 werd een begin gemaakt met den aanleg van een Zaad- en Selectietuin in de Lamporigsche districten, waarvoor de fondsen bij (i. B. No. 79 dd. 25 Januari 1910 beschikbaar werden gesteld. In de Lampongs was reeds naar een geschikt terrein gezocht. Van ver schillende zijden werd de aandacht gevestigd op een stuk grond nabij Gedong Tataan, aan den voet van de O. Betong, nabij den grooten weg van Tandjong Karang naar de Wai-Limastreek gelegen. Bij een nader onderzoek bleek het terrein zeer geschikt te zijn. De noodige stappen werden gedaan om hier een voldoende oppervlak te verkrijgen. Dank zij de medewerking van het Binnenlandsch Bestuur kwam de zaak spoedig in orde; alleen leverde de afkoop van de grondrechten van In landsche bezitters eenige bezwaren op. Het thans aan den Selectie- en Zaadtuin Bogor Redjo — aldus werd de tuin gedoopt — toegestaan ter rein omvat ongeveer 600 bouw. 26 Februari 1916 werd met het kappen en branden van de eerste ontginning begonnen; vervolgens werd een stuk van ongeveer 10 HA. 340 voorshands met name van Mais, Arachides en Katjang pandjang (Vigna Sinensis) onder de bevolking wordt verspreid. C. Onder \v ij s aan volwassenen. Ten aanzien van het onderwijs aan volwassenen zij met verwijzing naar het vorig jaarverslag volledigheidshalve het volgende vermeld. In de beginselen van landbouw en landbouweconomie werden er door den Inlandschen landbouwleeraar ter hoofdplaats Tjiandjoer een en door dien te Soekaboemi twee cursussen gegeven van volksschool onderwijzers Na overleg met het Bestuur en de bevolking werd in de afdeeling Soemedang, voorloopig bij wijze van proef, in elk onderdistrict van het district Tjimalaka, een oudleerling van de landbouwschool Tandjoengsari als desalandbouwonderwijzer aangesteld, om onder leiding van den Inlandschen landbouwleeraar zeer eenvoudige cursussen in de aller eerste beginselen van landbouw te geven aan jongelieden, die de desa school hebben doorloopen en die. daar zij nog geen eigen gronden hebben, bij hun verzorgers of verwanten in het landbouwbedrijf zijn. Voorts houden zij voordrachten en lezingen op desabijeenkomsten over onderwerpen betreffende den landbouw en wat hiermede in ver band staat, en worden zij belast met eenvoudige veldproefjes, ook be treffende de cultuur zoowel van rijst als van tweede gewassen. Cursussen, op den voet zooals in 1914 te Srandakan, residentie Jogjakarta opgericht, werden er gegeven: in evengenoemd gewest bin nen het gebied van den Sultan te Grogol, Brambanan, Sepetmadoe, Sanden, Pakcm en Djambon en binnen dat van Prins Pa koe Alam te Temon, Pengasih, Nanggoelan en Brosot; in de residentie Soerakarta, binnen het gebied van den Soesoehoenan, te Pengging, Bojolali, Sragen, Oemolong. Klaten, Karanganom en Bedji en binnen dat van Prins Mangkoe Negoro te Tekaran, Djatisrono en Sidoardjo. In volgorde zooals zooeven vermeld, bedroeg op het eind van verslagjaar het aantal belangstellenden in Jogjakarta 4. 15, 10, 7, 12, 8, 10, 16, 15 en 18 en in Soerakarta, 27, 19, 30, 24, 50, 35, 27, 23, 25 en 32. Met dit onderwijs werden oudleerlingen van de landbouwscholen te Woeloea deg en Tegalgondo belast, sedert tot Assistent-mantri's-tani in dienst van het Inlandsch Zelfbestuur aangesteld. Waar deze cursussen ook door ouderen worden gevolgd, geschiedt dit meestal slechts in het begin: geleidelijk vallen deze volwassenen uit, zoodat ten slotte zoo goed als uitsluitend jonge lieden overblijven, die eene tweede klasse Inlandsche school of eene andere hiermede gelijkgestelde onderwijsinrichting hebben doorloopen, en voor wie de voornaamste prikkel tot het volgen van den cursus ligt in het vooruitzicht t. z. t., als ook het onderwijs op 341 eene van de beide zooeven genoemde landbouwscholen met vrucht be ëindigd is, eene aanstelling tot Assistent-mantri-tani te verwerven. Ook door den Landbouwlceraar voor Besoeki werden voor desa sehoolondervvijzers e.a. belangstellenden cursussen gehouden in de allereerste beginselen van landbouw: een te Djember en een te Oroe djoegan. Die op eerstgenoemde plaats werd geopend met 41, de andere met 22 belangstellenden, welk aantal op het eind van verslagjaar onder scheidenlijk 15 en 25 bedroeg. Voorts werden er in streken, waar in het rijstgewas boorderplaag was opgetreden, hierover op bijeenkomsten met desahoofden en landbouwers voordrachten gehouden, aan de hand van de door het Landbouw 1 >épartement verstrekte afbeeldingen, be hoorende bij de verhandeling van den Zoölogischen Assistent Dr. Damme r m a n, z. v. m. nader toegelicht met levend materiaal uit de streek. In de afdeeling Banjoewangi werden lezingen gehouden over de cultuur van klapper en de bestrijding van de voornaamste plagen hiervan, een en ander eveneens z. v. m. aanschouwelijk voorge steld. In de Buitenbezittingen werden in verslagjaar wederom te Koeta radja, Seulimeum en Segli cursussen voor volksschoolonderwijzers gehouden, voorts te Langsa en Idi. De cursus voor klappermantri werd niet voortgezet; de enkele jongelieden, die zich daartoe hadden aangemeld, werden op de landbouwschool te Beureunoen in opleiding genomen. In het ambtsgebied van den Landbouwleeraar van Sumatra's West kust werd de cursus in groententeelt voortgezet. Wijders werd daar in de onderafdccling Padangpandjang te Pasarrebo en Kotabaroe en in de onderafdeeling Loeboeksikapeng te Kalocai, Soendatar, üalik, Loe boeklajang (nabij Raoe), Parit, Koempoelan (nabij Bondjol), Bondjol en Alakanmati elementair landbouwonderwijs in den vorm van cursussen gegeven, elk met een verschillend z. v. in. bij de plaatselijke en oogen blikkelijke behoeften van de streek aansluitend leerplan: op sommige plaatsen in de cultuur van koffie en rijst, op andere in die van rijst en groenten, elders weer in de teelt van tweede gewassen w.o. Arachides, Soya Hispida. In weerwil van toezeggingen tot steun en medewerking zoowel van de negarihoofden als van de verzorgers der jongelieden, die bet onderwijs tot het einde toe zouden blijven volgen, was de be langstelling van de zijde van deze laatsten niet onverdeeld groot. Be droeg o.a. het aantal van degenen, die zich hadden aangemeld voor den cursus te Pasarrebo 16 en voor dien te Kotabaroe 14, toen liet erop aankwam, verschenen er niet meer dan onderscheidenlijk 10 en 8, welk aantal ten slotte inslonk tot respectievelijk 2 en 3. Van de cursussen te Kaloeai en te Dalik liep het aantal belangstellenden van respectievelijk 25 en 12 weldra terug tot 15 en 9. De algemeene indruk was dat deze vorm van onderwijs ter Sumatra's Westkust niet de aangewezene schijnt 342 te zijn voor dicht bevolkte en welvarende maar wel voor arme afgelegen streken; voorts dat de plaatsen, waar men zich voorneemt dat onderwijs te geven, met zorg dienen te worden gekozen. Wanneer er later ge leidelijk meer waardeering blijkt te zijn dan tot dusver het geval is, stelt men zich voor om in 1917 in de Controle afdeeling Ajer Bangis 2, de Ophirdistricten 3, Manindjau 2 en de Ommelanden 3 cursussen op te richten, en als leiders de beste oud-leerlingen van de landbouwschool te Pariaman aan te wijzen. In 1918 zouden er wellicht opgericht Kunnen worden te Boeo, Sidjoengdjoeng en Sawahloentoe, met de beste oudleef lingen van de landbouwschool te Fort van der Capellen als leiders. Overigens werden er, ter bevordering van landbouwkennis meer of minder geregeld voordrachten, lezingen en besprekingen gehouden. Voor deze laatste werden niet alleen z. v. m. de afdeelings-, districts en onderdistrictsbijeenkomsten bijgewoond, doch werd ook elke gelegen heid van aanraking met het landbouwend deel der bevolking aange grepen. De voortzetting van de proef in de afdeeling Ngawi met verbetering van zaad bij de cultuur van rijst had tot gevolg dat gemengde aanplan tingen van denzelfden persoon, destijds wel eens uit tien of meer variëteiten tegelijk bestaande, zoo goed als niet meer voorkwamen en de verscheidenheid van variëteiten tot slechts enkele beperkt bleef. Door de bepaling dat hetgeen er voor zaad uitgezocht werd per bos maar één variëteit mocht bevatten, ging de landbouwer er toe over daartoe alleen die soort af te zonderen, welke hem voor zijne gronden volgens de opgedane ondervinding 't meest geschikt en het voordeeligst voor kwam. De hierbedoelde proef werd ook in de afdeeling Ngandjoek ter hand genomen, echter pas tegen het eind van verslagjaar, omdat eerst toen een vijftal oudleerlingen van de landbouwschool te Wonoredjo beschik baar kwamen voor de leiding en het toezicht. In Cheribon ging de bevolking voort met, voor de teelt van rijst op van regen afhankelijke velden, de zaailingen te winnen op niet be waterde kweekbedden. Vermits in 1915 vrijwel de uiterste grens be reikt was van deze soort sawahs, kon de toename in 1916 van het aan wenden van de onderwerpelijke soort zaailingen niet van beteekenis zijn. In het Malangsche werd door bemesting met zwavelzureammonia de opbrengst aan suikerriet, op Inlandsche wijze op sawahs gekweekt, tot ruim 1000 pikol per baoe opgevoerd, met het gevolg dat de prijzen voor het riet op de plaats van verbouw per baoe aanplant van ƒ 175.— a ƒ 200.— (van de onbemeste velden) stegen tot ƒ 300.— a ƒ 400 — (van de bemeste gronden) en dat in weerwil van de hooge prijzen van de meststof, welke tot ƒ 12.— zelfs ƒ 23.— per pikol opliepen, in ver slagjaar door Inlandsche suikerrietkweekers voor eene waarde van ± ƒ 7 000.— aan zwavelzureammonia werd besteld. De uitkomsten 343 van de proeven met een van het instituut voor landbouw werktuigen te Buitenzorg ontvangen aanaardploeg genomen, waren in genoemde afdeeling van dien aard, dat de bevolking de bemiddeling van den Landbouwleeraar 'inriep ter erlanging van vier zoodanige ploegen. Voorts werden hier vergelijkende proeven genomen met het verzamelen van riet met Amerikaansche ijzeren molens type Bleymeyer 2 — 1912, een kleiner type van de firma Lindeteves te Soerabaja in bruikleen ontvangen en een houten molen van Inlandsche constructie. Ook werd getracht zoodanige verbeteringen aan te brengen in de inrichting van de ovens dat het gebruik van hout en ampas als brandstof voordeeliger zou zijn. De bemoeiingen van het Landbouw Departement met de theecultuur van de Inlandsche bevolking gaven ook in verslagjaar goede uitkomsten. De aanplant werd in de Preanger Regentschappen met ± 2190 baoe uitgebreid, waarvan ± 1490 baoe in West- en ± 700 baoe in Oost- Preanger. Op ultimo 1916 besloegen de bevolkingstuinen eene uitge strektheid van ± 25.230 baoe, waarvan ± 14.880 baoe in de afdeeling Soekaboemi, ± 4.150 baoe in Tjiandjoer en ± 6.200 baoe in het overige deel van het gewest. De hoeveelheid onbereid blad, uit de tuinen van de bevolking in 1916 door de thee-ondernemingen en -bereidingsetablis sementen opgekocht, bedroeg ± 72.603.230 B, waarvan in de afdeelingen Soekaboemi en Tjiandjoer ± 59.603.230 8 en in het overige deel der residentie ± 13.000.000 ir. Daarvoor werd in West-Preanger ± ƒ 3.065.870 en in Oost-Preanger ± ƒ 500.000 of te zamen ± ƒ 3.565.870 betaald. De prijs per rï liep in het Soekaboemische voor Assamtheeblad wel eens op tot ƒ 0.06 en bedroeg gemiddeld ƒ 0.0514; in Oost-Preanger werd daarvoor van ƒ 0.036 tot ƒ 0.048 gegeven, ter wijl z.g. Ceylon- of Java-Theeblad van ƒ 0.024 tot ƒ 0.028 deed. Voor nieuwe aanplantingen worden in West-Preanger meer en meer gebezigd tot stumps verkapte zaailingen, die twee jaar op de kweekbedden hebben gestaan. In het belang van de Inlandsche thee cultuur werd in 1916 door de Soekaboemische afdeelingsbank een crediet verleend van ƒ 54.244. waarvan ongeveer het % deel voor aanleg van nieuwe tuinen; in de drie daaraan voorafgaande jaren bedroeg dat crediet respectievelijk ƒ 27.702, ƒ 21.358 en ƒ 39.585. Door in het laatste half jaar het van hare aanplantingen afkomstig onbereid blad aan eene naburige Europeesche onderneming te verkoopen. bij overeenkomst op den voet van mededeeling in de winst voor het daaruit bereid blad op de Europeesche markt gemaakt, bekwam de coöperatieve vereeniging Madoe tawon, nadat door bedoelde onder neming verrekening van factuur was ontvangen, een bijslag van 1.% a 2 cent per katti. Oenoemde vereeniging keerde in het afgeloopen jaar uit de zuivere winst ad ƒ 1.321.31 een dividend uit van ƒ 60 per aandeel over eene storting van ƒ 150. 344 De balanswaarde van de bezittingen van Madoetawon en hare zustervereeniging Mitra Noe Tani bedraagt onderscheidenlijk ƒ 13.854.08 en ƒ 7.130.40; terwijl de waarde van hare theetuinen groot respectie velijk ± 13 en + 19 baoe geraamd wordt op ± ƒ 6.500 en ƒ 12.900. Van eene andere coöperatieve vereeniging, Setia Hati genaamd, door 22 deelhebbers in desa Kalapanoenggal opgericht, wordt de balansw-aarde geraamd op ƒ v 2.713.46 en de waarde van hare tuinen (± 9 baoe groot) op ƒ 2.680.—. Door enkele, in overleg met het Bestuur getroffen wijzigingen in het toezicht op en het beheer van de gemeentetheetuinen in desa's Tjidadap, Tjampaka, Tjihamerang, Soekaiiagara, kon uit de opbrengst, vóór het eind van verslagjaar een fonds van ongeveer ƒ 24.000 worden gevormd. Sedert October 1916 is de technische leiding van het Bestuur overgaan op den landbouwvoorlichtingsdienst, welke voor dit doel be schikt over een Europeeschen Employé, die te voren op eene particuliere landbouwonderneming werkzaam is geweest en zijne opleiding gehad heeft op de vroegere Buitcnzorgsche landbouwschool. Van de twee coöperatieve zaadloemboengs, in het vorig verslag genoemd, heeft die te Kreteg haar vermeerderingsveld met ongeveer '', baoe uitgebreid. Het zaad werd niet meer op crediet, tegen terug gave in natura, doch a contant, naar gelang van de variëteit voor op zijn minst ƒ 4.50 per pikol verkrijgbaar gesteld. Om de bevolking tegemoet te komen in de behoefte aan een billijk crediet voor het uitoefenen van landbouw, nijverheid en kleinhandel e. d. m. werd op initiatief van den landbouwvoorlichtingsdienst, met voorlichting en steun van den Ambtenaar voor het Inlandsch Crediet wezen te Madioen, in Jogjakarta, in overleg met het Bestuur en de bevolking, te Srandakan een bescheiden Credietinstelling opgericht op den voet van de zusterinstellingen in de Gouvernemcntslandeii. Gelei delijk kwamen er meerdere tot stand, zoodat op het eind van verslagjaar, tien desacredietbanken in de afdeeling Mataram werkten en vier in Koelonprogo. Sedert de aanstelling van een Ambtenaar, speciaal voor het credietwezen, ging de controle op deze banken van den landbouw voorlichtingsdienst op dien Ambtenaar over. De Inspecteur van het Inlandsch Landbouw Onderwijs, H. C. H. DE BI E. 345 B. SELECTIE- EN ZAADTUINEN VOOR RIJST EN ANDERE ÉÉNJARIGE INLANDSCHE LANDBOUWGEWASSEN. De instelling bestond in liet begin van het verslagjaar uit vier tuinen, nl. uit de Zaadtuinen te Ngandjoek, Lebo (Sidoardja) en Buiten zorg en uit den Selectietuin te Buitenzorg. In den loop van het jaar werd om verschillende redenen de leiding van den Zaadtuin te Ngandjoek overgedragen aan den landbouwleeraar voor het ressort Kediri. Personeel. In het aan de instelling verbonden personeel kwamen de volgende veranderingen. De waarnemende opzichter G. Ha a r werd bij besluit van den wd. Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel van 15 Januari 1916 eervol ontslagen en in diens plaats werd benoemd Mejuffrouw M. C. J. Hagedoorn. Laatstgenoemde werd half April eervol van hare betrekking ontheven en in haar plaats werd aangesteld de heer A. H. van der Stok. Bezoek aan de instelling. Wederom ontbrak het in het verslagjaar niet aan belangstelling zoowel van Europeesche als van Inlandsche zijde. Z.E. de Gouverneur Generaal van Nederlandsch-lndië Graaf van Limburg Stirum vereerde den tuin te Buitenzorg met een bezoek. Correspondentie en adviezen. Een groot aantal schrif telijke adviezen en inlichtingen werd verstrekt betreffende de veredeling en de teelt van verschillende éénjarige landbouwgewassen en verder o.a. over den invoer vooral van nieuwe vezel- en veevoedergewassen, over de mogelijkheid van de invoering van een Europeeschen graan bouw in het hoogland op .lava, over degeneratie bij het padigewas, over het aanleggen van vloeiweiden, over de rentabiliteit van een machinale bewerking van de padi tot bras, de bereiding van Inlandsche suiker, de verbetering van Inlandsche landbouwwerktuigen, enz. Enkele dezer adviezen zijn nader besproken in het verslag van den Landbouw voorlichtingsdienst. Korte Berichten uitgaande van de Selectie en Zaadtuinen voor Rijst en andere éénjarige Inland sche Landbouwgewas se n." Deze „Korte Berichten enz." beoogen de voor de landbouwpraktijk van belang zijnde uitkomsten van proeven en onderzoekingen, welke onder leiding van ondergeteekende worden genomen, te publiceeren in den vorm van geroneografeerde o! gedrukte korte opstellen. Zij worden gezonden aan alle ambtenaren van den Landbouwvoorlichtingsdienst en verder aan alle personen of 346 instellingen, waarvan kan worden verondersteld, dat het gepubliceerde voor hen van waarde kan zijn. Proeven op particuliere landen en andere land bouwondernemingen. Als gevolg van de gunstige resultaten, welke in vorige jaren op de proefvelden van de Pondok-üedehlanden bij Buitenzorg met de padisoorten Pandan, Baok, Rogol en Kewal werden verkregen, werd voor den Westmoessonaanplant 1915 —1916 door den hoofdadministrateur van het land en door de dessaloemboengs aldaar een vrij groote hoeveelheid zaadpadi (± 150 pikol) uitgegeven. De Pandan proefvelden brachten gemiddeld per bruto bouw op 49.2 pikol droge padi, die voor Baok 51.2 pikol. ZAADTUIN TE SIDOARU.IO. In het afgeloopen jaar besloeg de tuin te Sidoardjo een oppervlakte van 10 bouw glanggangangrond. Ongeveer <S bouw werd gedurende den Westmoesson 1915—1916 met padi beplant. Het grootste gedeelte van deze oppervlakte werd door proeven in beslag genomen. In de dessa Semamboeg-lor (onderdistrict Wonoajoe) werden nog ' 16 bouw ingehuurd en met padi beplant. Van ziekte of plagen had het gewas niet te lijden. Gebrek aan bevloeiingswater kwam niet voor, hetgeen (voornamelijk te danken was aan de bijzondere zorgen, welke aan de bevloeiing besteed werden. Gedurende den voorlaatsten Westmoesson werd de tuin op dezelfde wijze bevloeid, als bij de bevolking gebruikelijk is, doch in het verslag jaar werden de padi-aanplantingen slechts gedurende zes uren per dag (van 's morgens 6 —12 uur) bevloeid. Gedurende de overige 18 uren van den dag werden alle toevoergreppels afgesloten. Bovendien werd de tuin in twee gelijke deelen verdeeld, welke om den anderen dag werden bevloeid. leder vak kreeg dus 6 uur achtereen water, waarna gedurende 42 uren alle watertoevoer was afgesloten. De met deze bevloeiingswijze verkregen resultaten waren alleszins bevredigend, terwijl bovendien een waterbesparing werd verkregen van ± 20%. Proeven. In een vergelijkende proef met 15 padivarieteiten bleken de laatrijpe Gedangansoorten. welke algemeen in de residentie Soerabaja bekend staan om de goede hoedanigheden van de bras, de hoogste producenten te zijn. De meest vroegrijpende variëteiten legden het in deze proef geheel af, hetgeen voornamelijk moet worden geweten aan het feit, dat deze soorten op vruchtbaren bodem spoedig legeren. In verband hiermede verlangen in de afdeeling Sidoardjo de dalamsoor ten in het algemeen den meest, de gendjah padi den minst vruchtbaren grond, terwijl de tengahansoorten daar tusschen in vallen. 347 In een tweede proef, waarin een vijftal Gedangtypen, afkomstig uit verschillende desa's in de afdeeling Sidoardjo, onderling werden vergeleken, bleken deze alle ongeveer evenveel op te brengen. Hetzelfde werd waargenomen in een derde proef, waarin Bali Ontjer typen afkomstig uit verschillende desa's onderling werden ver geleken. Een vierde proef met dezelfde variëteiten op dongkellangrond aan gelegd gaf eenzelfde uitkomst. . Veredeling. Van de soort Wriji is de veredeling geëindigd, die van de variëteiten Kale, Qedangan poetili en Bali Ontjer, Oedangan koening, Balikro, Brondol poet in, Sawoenggaling, Oropak koening en Nandi wordt nog voortgezet. Vruchtwissel ing s pr ocv c n. Ken drietal proeven werd genomen om na te gaan of door intensieve bewerking van den dongkel langrond een hooger productie aan padi kan worden verkregen. Uit de opbrengstcijfers van deze proeven bleek, dat de beste werkwijze, die zou 'mogen worden genoemd, welke de goedkoopste is. nl. de inlandsche. Zaadverstrekking. In den atgeloopen Westmoesson (1915 1916) bleken reeds ongeveer 505 bouws sawahs met Baok padi beplant te zijn. Voornamelijk werden deze aanplantingen aangetroffen langs de kust, dus ten Oosten van den postweg Soerabaja — Pasoeroean. Het padigewas heeft daar vaak in erge mate te lijden van den mentek ziekte. De resistentie van Baok ten aanzien dezer mentekziekte is den tanis dus niet ontgaan. Daar het voor de inrichting moeilijk is, zaaipadi op crediet uit te geven aan afzonderlijke gogols, zonder in een uitgebreide administratie te vervallen, terwijl daarvoor tevens een zeer groot bedrijfskapitaal noodig zou zijn, werd naar een andere methode van bibitverstrekking omgezien. Na herhaalde besprekingen met Inlandsche ambtenaren stelde de beheerder van den Zaadtuin, de lieer E. Schimmel voor, proeven te nemen met gemeenschappelijke zaaipadi loemboengs en deze te vullen met bibit afkomstig van z.g. „sawah kongsèn", welke in iedere desa tot een oppervlakte van 4% van het gemeenschappelijk grondbezit zouden moeten worden aangelegd. De Zaadtuin zou dan kunnen volstaan met bibit te verstrekken ten behoeve van de sawah's kongsen, waarvan de opbrengst het volgend jaar gratis als bibit aan de gogols verstrekt zou kunnen worden. In het volgend jaarverslag zal meer over deze aangelegenheid wor den medegedeeld. Aangezien de soorten Oedangan poetih en Oedangan koening in 348 den Zaadtuin de hoogste producties gaven, werd, mede op aandringen van den Regent van Sidoardjo besloten te trachten de aanplant van Qedangan padi te bevorderen. De Wedana's en Assistent Wedana's in het Regentschap werden daarom verzocht het daarheen te leiden, dat in elke dessa, waar de Oedangan padi onbekend was, een halve bouw met die soort werd beplant. Zooveel mogelijk zouden de desa's elkaar van bibit dienen te voorzien, omdat de voorraad in den tuin ontoereikend was. Totaal werd voor deze proeven door den Zaadtuin uitgegeven 157.75 pikol zaadpadi. Tweede gewassen. De selectie van kedelee moest opnieuw begonnen worden, aangezien de zaden van de uitgezochte lijnen zeer onvoldoende kiemden. De groote aanplant van kedelee leverde een vrij goed beschot op. Een orienteerende proef met katjang tanah Japan slaagde naar wensch. Proeven met roode uitjes en tabak slaagden eveneens. ZAADTUIN TE BUITENZORO. Algem cc n e opmerkingen. In den loop van het verslag jaar werd de tijdelijke beschikking verkregen over een naast den Zaad tuin gelegen terrein groot ongeveer 5 bouw, aangekocht ten behoeve van het aanschouwelijk onderwijs aan de Middelbare Landbouwschool te Buitenzorg. Aangezien de vraag naar stekkenmateriaal van cassave steeds zeer belangrijk is, en door ons gewoonlijk slechts voor een klein gedeelte aan de aanvragen kan worden voldaan, werd bedoeld terrein met eenige onzer beste cassavevarieteiten beplant. Pad i. Tengevolge van onvoldoende bevloeiing na half April, brachten sommige variëteiten betrekkelijk weinig op. De opbrengst per bouw varieerde tusschen 18.6 en 49.2 picol padi per bouw, en be droeg voor alle aanplantingen gemiddeld ongeveer 39.-- picol. Katjang tanah. Gedurende den Oostmoesson werd op een groot gedeelte van het sawahoppervlak (+ 15 bouw) katjang tanah ver bouwd. De schade door de bacterieziekte veroorzaakt was niet zoo groot als in andere jaren. De gemiddelde opbrengst per bouw over den geheelen tuin was groot 14.5 picol droge peulen. Mai s. Aanplantingen van gele Menado mais en Madoera mats werden zoowel in het begin als op het einde van den drogen tijd aange legd en slaagden naar wensch. Madoera mais bleef geheel vrij van aantasting door Perenospora, de aanplantingen van gele Menado mais vertoonden slechts sporadisch zieke planten. 349 Cass a v e. Van een aantal goede soorten werden aanplantingen geoogst, die in den loop van het vorige jaar waren aangelegd. Bataten. Van een tiental goede producenten werd een aanplant gemaakt. Deze slaagde naar wensen. De opbrengst aan knollen per bouw varieerde tusschen 115. — picol en 272. — picol. Aanplant van Bengaalsch gras. Onze grasaanplant van ongeveer twee bouw bleek over het geheel ruimschoots voldoende om zes werksapies te voeden. Andere gewassen. Van verschillende andere gewassen zoo als kedelee, teosinte, Paspalum dilatatum, katjang idjo, katjang bogor, zonnebloemen en verschillende soorten van Vigna catjang werden kleine aaplantingen gemaakt. Werk v e e. Tegen het einde van het jaar stierf één der sapies. Twee jonge dieren werden bijgekocht. Proeven. Een orienteerende proef ter bepaling van de „rijpheid" van verschillende cassavevarieteiten werd gedurende het verslagjaar geoogst. De resultaten van deze proef zijn uitvoerig beschreven in het „Verslag van den Landbouwvoorlichtingsdienst" naar welk rapport kort heidshalve verwezen wordt. Een andere proef aangezet met de bedoeling om na te gaan,, welke methode van planten bij cassave als de meest voordeelige moet worden beschouwd, leverde als resultaat op, dat de hoogste opbrengst onder de te Buitenzorg heerschende omstandigheden wordt verkregen, wanneer de stekken, na van onder schuin te zijn afgesneden, loodrecht in den grond worden gedrukt. De in het vorige jaarverslag besproken vruchtwisselingsproef werd ook in het verslagjaar voortgezet. Voor de resultaten wordt verwezen naar het Verslag van den Landbouwvoorlichtingsdienst. Verstrekking van plantmateriaal. Gedurende het verslagjaar werden 264 aanvragen van plantmateriaal ontvangen. Vrij belangrijke bestellingen van zaaigoed van padi werden gedaan van uit verscheidene plaatsen op Java en verder uit Sumatra, Timor en Nieuw (juinea. Zaaigoed van katjang tanah werd voornamelijk door bestuursamb tenaren op de Buitenbezittingen (Sumatra, Lombok en Soemba) voor de bevolking in hunne ressorten aangevraagd, cassavestekken daarentegen vonden in hoofdzaak aftrek bij particulieren op Java. 35 ompaggerd. Eerst werd met losse werkkrachten uit de naburige Java nenkolonie gewerkt; zoodra een kampong gereed was, werd vast werk volk van Buitcnzorg naar Bogor Redjo overgebracht. De ontginning kon toen wat vlugger opschieten. Eind April werd het eerste plantmateriaal uit den Cultuurtuin te Bui tenzorg aangevoerd en dadelijk uitgeplant. Tegen het eind van het jaar werd het ontginnen voortgezet. Uit 0 . 1916 waren 6 HA. beplant, verder was ongeveer 1 HA. bedden aangelegd; het kampongterrein en het erf voor de opzichterswoning in orde gebracht en een onverharde weg naar den grooten postweg aangelegd. Een ontginning van 7 HA. was in bewerking. 2. Regenval. In onderstaande tabel is de dagelijksche regenval over 1916 ver meld, de cijfers van 1 Janvari —1 Mei gelden voor den regenmeter op het vlakbijlij/gend Oedong Tataiin; de latere voor den regenmeter, naast de opzichterswoning op Bogor Redjo opgesteld. 3. Wij z e van aanleg. De aanleg van de vonnencollectie vindt op de volgende wijze plaats. Het terrein wordt verdeeld in stukken van één HA., waarvan de randen de wegen vormen, met inbegrip van de goten 3 M. breed, en welke door twee elkander kruisende, smalle middenwegen in 4 kwartstukken van 48 X 48 M. verdeeld zijn. Deze kwartstukken zijn nog weer onderver deeld door paggers van lamtoro in vakjes van 12 hij 12 M. Een blok van één HA., met inbegrip der wegen, bevat dus 64 vakjes van 12 X 12 M. Zooveel mogelijk geschiedt de beplanting nu zoo, dat aangrenzende vakjes nooit met eenzelfde gewas beplant zijn, ten einde kruisbestuiving tegen te werken en later, wanneer zaden geoogst moeten worden, het gevaar voor vermenging van het zaad van de aanplantjes op verschil lende vakjes te ontgaan. Alleen voor de gewassen, waarvan een plant een geheel vakje noodig heeft, wordt een uitzondering gemaakt; zoo krijgen bv. oliepalmen en klappers telkens een geheel vakje per plant; Z U komen dus 12 X 12 M. te staan. De platte grond (op p, .ïcS) van Blok I, met verschillende gewassen beplant, geeft het best een denk beeld van de gevolgde werkwijze. 4. Ontginning 1916. De volgende gewassen waren uit". December in den vollen grond i'itgeplant. Hevea Brasiliensis. Zaad van wilde boomen in Brazilië, 17 num mers; van gekweekte in Suriname, 3 nummers; in den Cultuurtuin, 4 nummers; van ondernemingen op Java, 39 nummers. 350 Aanvragen van stekkenmateriaal van Bengaalsch en Braziliaansch gras kwamen uit alle oorden van den Archipel binnen. Maiszaad werd gewoonlijk slechts in kleine hoeveelheden gevraagd: alleen uit Brebes en uit Kediri werden groote bestellingen gedaan. SELECTIETUIN TE BUITENZORQ. Algemeene opmerkinge n. Gedurende het verslagjaar werd zeer veel aandacht geschonken aan het in het vorig verslag reeds besproken onderzoek naar de waarde, welke aan de z.g. lijnenselectie moet worden toegekend onder omstandigheden, zooals die hier in Indië bij de cultuur van éénjarige Inlandsche gewassen in den regel worden aangetroffen. Behalve dit onderzoek, werden nog verschillende andere onder zoekingen geëntameerd, waarvan de meeste in het verslag van den Landbouwvoorlichtingsdienst zijn besproken. Voorts werd, evenals in vorige jaren in het verslagjaar een groot aantal soorten uit andere landen ingevoerd om alhier op hare cultuur waarde te worden beproefd. Voor de landbouwtentoonstelling te Salatiga werd eenig demon stratiemateriaal beschikbaar gesteld. Padi. In den Westmoesson 1915 —1916 werd een tweetal ver gelijkende proeven genomen. In de eerste proef werden 100 padivarieteiten, waarvan de meeste door de verschillende ambtenaren van den Landbouwvoorlichtingsdienst in hun ressorten waren verzameld, vergeleken met een vijftal soorten, welke reeds geruimen tijd te Buitenzorg werden gekweekt. In de tweede proef werden de vier, in het vorige verslag ook reeds genoemde, zich als constant gedragende, bastaarden uit de destijds uit gevoerde kruising tusschen Skrivirnankotti en Carolina onderling en met Skrivirnankotti vergeleken. De resultaten van beide proeven zijn uitvoerig besproken in het verslag van den Landbouwvoorlichtingsdienst, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen. Slechts zij opgemerkt, dat in de eerste proef de gemiddelde opbrengst aan droge padi per bouw van de tjerehsoorten ongeveer 34% hooger was dan van de andere variëteiten. In een onderzoek, waarbij het productievermogen van alle in onze groote col lectie aanwezige tjerehsoorten werd vergeleken met dat van de andere variëteiten, bleek, dat door de tjereh variëteiten gemiddeld 56% meer werd opgebracht dan door de andere typen. Blijkbaar moet dus het productievermogen van tjerehs in den regel heel wat hooger worden geacht. 351 Nieuw uitgevoerde bastaardeeringen. Gedurende het verslagjaar werd tweemaal een reeks bastaardeeringsproeven aan gezet, om te trachten het groote uitstoelings\ ermogen van sommige soorten te combineeren met het hooge gemiddelde gewicht per pluim van andere. De resultaten van deze proeven zijn uitvoerig vermeld in het verslag van den Landbouwvoorlichtingsdienst alsmede in een publicatie van de hand van den heer Kocli in het tijdschrift Teysman nia (jaargang 1916 No. 9 en 10). Voortgezettel ij nen selectie. De veredeling van de padi varieteiten Glindocran, Rogol, Kowel, Solo 1 en Solo 11 werd voort gezet. Katjang tanah. Een vergelijkende proef werd genomen, waar in eenige zuivere lijnen, afgezonderd uit een destijds van Dr. de long ontvangen populatie, onderling, en met een drietal zuivere rassen uit Moeara Enim, werden vergeleken. De eerstgenoemde zuivere lijnen bleken goede producenten te zijn, de laatstgenoemde werden in sterke mate door bacterieziekte aangetast. Uit andere landen ingevoerde katjang tanah variëteiten. Een vrij groot aantal katjang tanah variëteiten werd uit andere landen ingevoerd, teneinde hier op de praktijkvvaarde te worden onderzocht. Een drietal dezer soorten beloven wat voor de toekomst. Gedurende het verslagjaar werd in het product van een aanplant van zuivere lijn No. 21 een aantal donker paarsche zaden opgemerkt. Aangezien een dergelijke kleur bij de zaden van katjang tanah door ons nog nooit was waargenomen en geen der in dien tijd juist ontvangen variëteiten paarsche zaden bleek te hebben, werd aangenomen, dat men hier met het product van een toevallige bastaardeering of mutatie te doen had. Alhoewel in den eersten aanplant geen partieele tegenslag van de paarsche kleur tot de bekende roode oi lichtroode plaats had, wordt toch om verschillende redenen voorloopig aangenomen dat de paarsche zaden hun ontstaan aan bastaardeering hebben te danken. Eenige weken na het vinden van het eerste partijtje paarsche zaden in het product van zuivere lijn No. 21, werden zaden van een dergelijke kleur gevonden in plantmateriaal van zuivere lijn No. 184. Mai s. De veredeling van gele Menado mais en Saipan corn werd gedurende het verslagjaar voortgezet. Proeven met gedwongen kruisbestuiving. Ver schillende proeven werden genomen om na te gaan of door gedwongen 352 kruisbestuiving liet productievermogen kon worden verhoogd. Een gunstige invloed werd waargenomen bij een proef met de variëteit Saipan Corn, een nadeelige bij gele Menado mais. Bij Madoera inais was van een voor- of nadeelige werking niets te bespeuren. Uitvoerig werden de resultaten van deze proeven besproken in „Korte Berichten enz." No. 4. Cassave. Een tweetal vergelijkende proeven, en één orientee rende proef met cassavevarieteiten werden gedurende liet verslagjaar geoogst. De opbrengstcijfers zijn vermeld in het verslag van den Landbouwvoorlichtingsdienst. Bataten. Een vergelijkende proef met 42 soorten werd tijdens het verslagjaar geoogst. De opbrengsten in pikols knollen per houw omgerekend varieerden tusschen 211. pikol voor Menes zaailing No. 1*) en 3-6 pikol voor Oedang. Uit de cijfers voor de opbrengsten aan knollen en bovenaardsche deelen kon een omgekeerde correlatie tusschen knol- en bladopbrengst worden vastgesteld, op welk verband reeds vroeger door ons werd gewezen. Sorghum. Een 15-tal Sorghum variëteiten werd gedurende den Oostmoesson op oppervlakkige wijze op het productievermogen getoetst. Vezelgewassen. Kleine proeven werden genomen met Hibis cus cannabinus, Corchorus capsularis, Corchorus olitorus en rameh. Van de drie eerste soorten werd zaad uit Pusa (Britsch-lndië) ingevoerd. 'I' a rw e. Met het oog op de in den loop van het jaar 1917 te nemen proeven met de teelt van tarwe in het bergland op Java, werd gedurende het verslagjaar van verscheidene variëteiten zaad ingevoerd. Kleine orienteerende proeven werden hiermede in den Oostmoesson reeds genomen te Tjinjiroean, Tandjongsari, Tjisaroea, Lawang en Buitenzorg. Eenige der Britsch-Indische variëteiten gaven te Buitenzorg een zeer bevredigende opbrengst aan graan. He stroo-opbrengst was in alle gevallen gering. Uit andere landen ingevoerde zaden en planten. Omtrent de resultaten van de in den loop van liet verslagjaar ingevoerde variëteiten van katjang tanah, Hibiscus cannabinus, tarwe en jute werd hierboven reeds gerapporteerd, zoodat zij thans buiten bespreking kunnen blijven. Van het Instituut voor veredeling van landbouwgewassen te 353 Wageningen werd zaad van eenige Ëuropeesche cultuurplanten ontvan gen. Door bemiddeling van Dr. Hagedoorn ontvingen wij zaad van aardappelen. Onderzoek naar de bruikbaar lieid der z.g. lijnen selectie. Zooals uit onze vorige publicaties kan blijken, is de lijnenselectie, welke in den selectietuin in 1908 en volgende jaren bij zelfbestuivende gewassen werd toegepast, in bijna alle opzich ten analoog met die, welke liet meest bekend is geworden door de publi caties van het veredelingsstation te Svalöi (Zweden) en welke, in vrijwel ongewijzigden vorm, thans in zoo vele landen gereeden ingang heeft gevonden. Deze selectiemethode doet, gelijk bekend, een middel aan de hand om een z.g. populatie, d.i. een uit een mengsel van rassen bestaande door de bevolking verbouwde soort, meer of minder volledig te splitsen in de haar samenstellende rassen, waarna door vergelijkende veldproeven kan worden uitgemaakt, welke dier afgezonderde rassen onder bepaalde omstandigheden het hoogste productievermogen bezitten. De meest productief bevonden rassen, worden na voldoende vermenig vuldigd te zijn, als even zoovele veredelde soorten uitgegeven Men gaat hierbij dus uit van de veronderstelling, dat dat ras (of die enkele rassen) uit de populatie, hetwelk (welke) zich tegenover de andere rassen uit diezelfde populatie als het (de) meest productieve onderscheidt (onderscheiden), in het algemeen ook meer moet (moeten) opbrengen, dan de bedoelde populatie zelve. Dit werd blijkbaar als zoo van zelf sprekend beschouwd, dat men in de literatuur op selectie gebied tevergeefs zoekt naar een critisch empirisch onderzoek naar de juistheid van deze stelling. Toch kan men die stelling a priori zeker niet onaanvechtbaar noemen; men leze daartoe o.a. hetgeen in de vorige jaarverslagen is gezegd over het geringere aanpassingsvermogen der lijnen. Ter nadere vaststelling nu harer waarde, heeft rapporteur reeds in het tweede jaar na zijn aanstelling tot Leider der Selectie en Zaad tuinen gemeend een afdoende controle op het effect der lijnenselectie te moeten invoeren, welke controle bestond in het doen opnemen van de populatie als proefobject in de proeven, waarin de uit de populatie afgescheiden rassen (zuivere lijnen) onderling op hunne praktijkwaarde werden vergeleken. Zoodoende was het natuurlijk steeds mogelijk om met nauwkeurigheid genoemd effect te bepalen, en het zijn de aldus verkregen uitkomsten, welke ons hebben doen besluiten tot het instel len van een vrij uitvoerig empirisch onderzoek naar de factoren, welke op het doorgaans onbevredigend resultaat der lijnenselectie invloed zouden kunnen uitoefenen. Daartoe werden, gelijk in het jaarverslag over 1915 reeds is medegedeeld, zoogenaamde ..mengproeven" aangezet. Voor de resultaten dezer mengproeven alsmede voor een overzicht van de in vorige jaren verkregen uitkomsten van veldproeven ter Jaakboek. -J.i 354 vergelijking van het productievermogen van zuivere lijnen onderling en met de populatie, waaruit zij zijn afgescheiden, wordt kortheidshalve verwezen naar het verslag van den Landbouwvoorlichtingsdienst. De gevolgtrekking, die uit de uitkomsten van deze proeven werd gemaakt, is in het kort als volgt: Er is langs experimentcelen weg aangetoond, dat. wanneer planten (van een gewas met korten groeiduur) behoorende tot rassen van ongelijke genetische samenstelling, doch overigens nauw aan elkaar verwant, gemengd in een aanplant worden aangetroffen, het productie vermogen van dien gemengden aanplant anders kan zijn, en wel voor zoo ver de ervaring gaat doorgaans hooger is, dan wanneer de bedoelde gene tische eenheden in dezelfde verhouding, waarin zij in den gemengden aanplant aanwezig zijn, naast elkaar in zuivere aanplantingen op een even groot oppervlak en onder gelijke omstandigheden van bodem en klimaat werden verbouwd. Deze uitkomst is, zooals in het vorige jaarverslag reeds werd ge zegd, in hoofdzaak toe te schrijven aan het grootere aanpassingsver mogen der gemengde cultures, ofschoon bij niet streng zelfbestuivende gewassen ook de natuurlijke bastaardeering tusschen de verschillende rassen in den gemengden aanplant in niet onbeteekenende mate zal kun nen bijdragen tot een verhooging van het productievermogen. De lijnenselectie, zooals deze algemeen wordt toegepast, kan dus zeer zeker niet zonder voorbehoud een voor alle éénjarige gewassen, ook niet voor de zelfbestuivende, bevredigende veredelingsmethode worden genoemd, en het zal vaak wenschelijk zijn haar te doen wijzigen in dien zin, dat getracht wordt door onderlinge vermenging van een aantal der uit de populatie afgescheiden superieure zuivere lijnen zaai materiaal te verkrijgen, dat de meest productieve lijnen, en ook de populatie, in productievermogen zoo ver mogelijk achter zich laat en ook in meerdere volgende generaties een grootere productiviteit ver toont. Op de vraag hoe zoon mengsel van maximale cultuurwaarde kan worden verkregen zal men voorloopig welhaast uitsluitend langs proefondervindelijken weg, m. a. w. dus goed ingerichte veldproeven een antwoord moeten trachten te vinden. Men zal echter het getal der te vermengen lijnen meestal vrij hoog dienen te nemen. Aangezien het onderzoek naar de resultaten van de z.g. lijnense lectie geenszins als afgesloten mag worden beschouwd en in den West moesson 1916—1917 wederom een groot aantal proeven betrekking hebbende op bedoeld onderzoek zullen moeten worden aangezet, zou het voorbarig zijn in dit verslag dieper in te gaan op de methodiek der selectie. In het volgende jaarverslag zal dit onderwerp zeker veel uit voeriger worden behandeld. 355 VERSLAG VAN DEN CHEF VAN HET BOTANISCH LABORA TORIUM VAN HET PROEFSTATION VOOR RIJST CA. Ook in dit verslagjaar vorderde de controle der bevloeiïngsproeven bij de rijstteelt verscheidene dienstreizen en besprekingen. Over de resultaten ervan, die over enkele proeven reeds zeer mooi worden, zal een afzonderlijke mededeeling verschijnen, welke behalve het proefjaar 1915—'16 ook dat van 1916—'17 zal behandelen. Wegens de schaarschte aan uitvoerend personeel werd, in verband met de vrij hooge eischen, welke deze proeven vooral in het eerste proefjaar stellen, het aantal slechts weinig uitgebreid. Van de nieuwe proeven zijn er twee aangezet in het Keni n g gebied door den landbouwieeraar voor de residentie Rembang. De eene heeft ten doel, de waarde van het Keningwater voor de rijstcultuur in dat gebied te leeren kennen, de andere onderzoekt de waarde van goede afwatering, gepaard gaande met een min of meer langdurige ont houding van het bevloeiïngswater. In aansluiting aan deze proeven zij melding gemaakt van een door het Departement van B. O. W. ingediend plan tot verbetering van den bevloeiïngstoestand in het naburige Semengebied. De meeste be teekenis zou deze verbetering moeten hebben doordat meer water zou vrijkomen voor het Keninggebied. Dit laatste zou hierdoor hetzij in sommige tijden van het jaar per oppervlakteëenheid over meer bevloei ïngswater kunnen beschikken, hetzij kunnen worden uitgebreid. In overleg met den Chef van het Chemische Laboratorium van dit Proef station werd in overweging gegeven, in verband met de geringe resul taten van de bevloeiïng uit de kali Kening, eerst den uitslag der aange zette proeven af te wachten en den landbouwleeraar op te dragen o. a. in en buiten het Keninggebied proeven te nemen met polowidjoteelt, resp. met en zonder gebruik van irrigatiewater. Een proef van weer ander karakter werd tegen het eind van het verslagjaar, eveneens met de zeer gewaardeerde hulp van het Irrigatie beheer, door den landbouwleeraar van de residentie Bantam aangezet in het toekomstige gebied der Tjip a r i. Deze proef, waarbij de uitwerking van een bevloeiïng met verschillende hoeveelheden Tjipari water, en tevens van versch water en achterwater, op de gewassen worden vergeleken, kan, behalve voor het genoemde gebied zelve, ook aanwijzingen verschaffen voor een belangrijk deel van het veel grootere T j ioedjo e n g g e b ie d, dat vele overeenkomstige gronden bezit en ook over dergelijk bevloeiïngswater zal beschikken. De bedoeling is, over een of twee jaar aan deze proef, die daartoe voldoende gelegenheid biedt, eveneens een bemesting met superfosfaat te verbinden, welke op dat grondtype veel succes heeft. 356 In overleg met den laatstgenoemden landbouwleeraar werd een plan ontworpen voor de bestudeering van het Tjiocdjoenggebied, ten einde aan het Irrigatiebeheer nog eenige landbouwkundige adviezen te kunnen verschaffen, voordat de werken geheel beëindigd zijn. Overeenkomstige besprekingen werden gehouden met de landbouw leeraren voor de ressorten Rembang en Soerabaja—Madoera t. a. v. de Solovallei-plannen, welke weder vanwege het Departement van B. O. W. worden geëntameerd. Voor zoover noodig in samenwer king met den Chef der Irrigatiewerkcn Beneden-Solovallei, werd be gonnen met verscheidene plaatselijke landbouwkundige onderzoekingen, o.a. ook met het uitzoeken van geschikte gronden voor het aanzetten van bevloeiïngsproeven in den westmoesson 1917 —'18. Met den landbouwleeraar voor de Afdeëlingen Soekaboemi en Tji andjoer werd een bezoek gebracht aan de Tjiheavlakte, waarbij onderzoekingen en proefnemingen werden beraamd met het doel dit irri gatiewerk, dat nu wel een der minst effectieve van geheel Java is, wat rendabeler te maken. Weliswaar moet verbetering van den gezond heidstoestand in deze streek voorloopig als het eerste werk worden be schouwd, maar deze hangt ook met landbouwkundige kwesties samen; daarenboven zullen de landbouwkundige proeven stellig verscheidene jaren in beslag nemen. Een uitvoerig onderzoek stelde ondergeteekende persoonlijk, ge lijktijdig met de heeren Dr. Mohr en Van der Stok, in naar de vooruitzichten, welke de uitvoering van het Krawang p r o j e C t voor den landbouw belooft. Over dit onderzoek werd een afzonderlijk rapport uitgebracht, waarvan de hoofdstrekking was, dat de uitvoering van dit werk, dat ongeveer 75.000 bouws nu slechts gebrekkig of in het geheel niet bevloeide sawahs in een geregeld irrigatiegebied belooft te herscheppen, op den duur een aanzienlijke verhooging der rijstopbreng sten belooft, indien aan verschillende opgenoemde eisenen wordt vol daan. Naar aanleiding van de reeds vroeger ingestelde onderzoekingen in de afdeeling Dem a k (Serang- en Toentanggebied) werd een voorstel ingediend tot het nemen van proeven met de verbetering der bevloeiïng en afwatering binnen de tertiaire vakken. Reeds meermalen had ondergeteekende er op gewezen, dat het in dit vlakke gebied met zijn gevoelige grondsoort en veelal bijzonder ongclijkmatigen regenval zoowel ter beperking van overstrooming en wortelrot als van watergebrek van veel belang te achten is, ook binnen de tertiaire vakken de waterregeling zoo goed mogelijk in de hand te hebben. Nu toch komt het, wegens gebrek aan kleine sawahleidingen, niet zelden voor, dat een groot deel der sawahs geen water kunnen krijgen, omdat hoogergelegen aanplantingen dit niet meer kunnen ver dragen, terwijl ze omgekeerd na zwaren regen ook nog al het achter- 357 water van die sawahs ontvangen. Het grootste deel der sawahs is nu nog tot vrij groote hoogte met van regen afhankelijke sawahs gelijk te stellen. Stellig heeft het Irrigatiebeheer in deze ongunstige streek zeer veel tot stand gebracht, maar het kan niet alles doen; de in een groot deel van het gebied reeds ten uitvoer gebrachte verkleining der tertiaire vakken en het vrijwel voltooide stelsel van afwateringskanalen beginnen nu juist een meer definitieve afwerking binnen de tertiaire vakken mo gelijk te maken, die hoofdzakelijk door de bevolking zelve zal moeten worden uitgevoerd en onderhouden. Dit zal moeten geschieden onder toezicht van bevloeiïngsopzichters, personen die zoowel met het aan leggen van leidingen vertrouwd zijn als ook eenige praktische en theore tische kennis hebben van den inlandsehen landbouw. De verbeteringen moeten eenerzijds onder leiding van den gewes telijken landbouwkundige staan ter beoordeeling van de behoeften der gewassen, anderzijds moeten ze in nauw contact met het Irrigatiebe heer blijven, daar de waterregeling binnen de tertiaire vakken geheel afhankelijk is van die er buiten. In verslagjaar werd, bij wijze van proef, met de verbetering van twee tertiaire vakken in het Toentanggebied begonnen, onder het dage lijksch toezicht van den heer Cl. Koele w ij n, den eenigen van de vier bevloeiïngsopzichtcrs, die in 1911 werkelijk uitgekomen is; deze trad daartoe met ingang van 1 October bij het Departement van Land bouw in tijdelijken dienst. Tot nu toe is het resultaat dezer verbetering gunstig en heeft reeds de bevolking van verschillende naburige dessa's verzocht om uitvoering van dergelijke verbeteringen op hare sawahs. De hierboven bedoelde kleine aan- en afvoerleidingen zullen niet alleen voor de rijstteelt van belang zijn, maar niet minder noodig zijn voor het doorvoeren van een meer algemeene teelt van polow idjo in den oostraoesson, welke in dit land wegens de gevoelige grondsoort eveneens /eer van bewaterbaarheid en waterafvoer afhankelijk is. Een groot aantal eenvoudige proeven, door den landbouw adviseur D e i n u m, ook in overleg met ondergeteekende, in den laatsten oostmoesson genomen, toonde aan, dat bij een eenigerrnate behoorlijke voorziening van den waterafvoer de teelt van mais, katoen en djarak in ieder geval op de meeste dezer bij een geschikten planttijd zeer goed slagen. Waarschijn lijk zal in den komenden oostmoesson een uitgebreider proef worden aangezet, ten einde in den loop van enkele jaren eenig inzicht te krijgen in de waterbehoefte dezer gewassen en de beste wijze van watei verstrekking. De in vorig verslagjaar door den landbouwleeraar Paer e 1 s en den ingenieur Dijke r m a n aangezette proeven betreffende bewate ring van polowidjo-gewassen'in den oostmoesson werden dit jaar met eenige wijzigingen voortgezet. Er zal afzonderlijk over worden ge publiceerd. 358 De landbouwleeraar Keij z e r riep de hulp van ondergeteekende in bij den opzet van een bevloeiïngsproef op de graslanden te Tjimahi, die belangrijk minder gras afleverden dan verwacht was en niet zelden aan watergebrek leden. Een belangrijk punt is de verdeeling van de in het water gebrachte meststoffen over de gronden. Voor deze proef wordt verwezen naar de verslagen van dien landbouwleeraar zelvcn. De heer Keij z e r won eveneens advies in over het nemen van proeven ter bepaling van de waterbehoefte van oostmoessonpadiaan plantingen in de streek bij Tjiparai (Bandoengsche vlakte), waar vei betering van den watertoevoer wordt beoogd. In April werd, in gezelschap van denzelfden landbouwleeraar, een bezoek gebracht aan door wortelrot aangetaste padiaanplantingen in de omgeving van Tjiamis, een streek, waarin die padiziekte ieder jaar voor komt, nu in geringer dan in heviger mate. De planttijdenkwestie speelt hier waarschijnlijk een groote rol; met de voortzetting van het onder zoek wordt echter gewacht tot in de afdeeling Tasikmalaja een af zonderlijke landbouwleeraar is benoemd. Op het eind van verslagjaar trad in de omgeving van Tjitjoeroeg en Oandasoli (Soekaboemi) in de jonge padibibit een ziekte op, welke niet aan parasieten kon worden toegeschreven. Ondergeteekende kreeg eerst gelegenheid tot een plaatselijk onderzoek, toen een deel der bibit geheel afgestorven was en de. minder zwaar aangetaste nagenoeg overal reeds was overgeplant. Naar alle waarschijnlijkheid waren de zeer geringe regenval en de droge wind, welke vooral in de 2e helft van December heerschten, oorzaak van uitdroging der pas opgekomen bibit (oudere bibit had slechts weinig te lijden); de verschijnselen, vnl. een egale gele tot vuilwitte kleur, herinnerden ten minste bijzonder sterk aan die van de talrijke kweekbedden, welke in een zeer droge periode van den west moesson 1912 op de van regen afhanklijke sawahs der droge streken van de residenties Semarang, Rembang en Soerabaja aan watergebrek leden. Na het overplanten bleef een groot deel der aanplantingen bij Tjitjoeroeg en Oandasoli langen tijd kwijnen en zou stellig onder ongunstige omstan digheden vrijwel niets geproduceerd hebben. Ten slotte leverde het, met eenige weken vertraging, stellig niet meer dan de halve opbrengst op. Ten slotte zij nog vermeld, dat voor het in October gehouden Bo demcongres een praeadvies geschreven werd over „Irrigatie van het Rijstgewas voor zoover verband houdende met den Bodem", waarin deze kwestie vnl. van de zijde van het gewas zelve bekeken werd. Ook maakte ondergeteekende deel uit van de commissie van redactie van de vanwege dat congres uit te geven geschriften. De bestudeering der aardwormkwestie, welke reeds in twee vorige jaarverslagen werd vermeld, werd op het Instituut voor Plantenziekten nog steeds niet geëntameerd. 359 METEOROLOGISCHE WAARNEMINGEN. Met ingang van 1 Juli werd ondergeteekende toegevoegd aan den Leider der Selectie- en Zaadtuinen en tegelijkertijd belast met de ge lieele leiding der onderafdeeling Meteorologische Waarnemingen. Niet lang daarna diende hij een nota in, waarin de geschiedenis dier onderaf deeling en haar verhouding tot den landbouw en tot de andere in deze gewesten verrichte voor den landbouw belangrijke weerwaarnemingen werden geschetst, en gewezen werd op de gebreken, die volgens zijn mee ning den opzet der onderafdeeling „Meteorologische Waarnemingen" van den aanvang af aankleefden, welke gebreken z.i. oorzaak waren dat deze instelling haar eigenlijk doel, nl. de ontwikkeling van een landbouw klimatologie van Nederlandsch-Indië, heeft gemist. De conclusies dezer nota luidden, dat: 1". de onderafdeeling „Meteorologische Waarnemingen ten behoeve van den landbouw" haar doel, nl. het verkrijgen van een algemeene ken nis van het klimaat van N.-I. (of ten minste van Java) ten behoeve van den landbouw (in de eerste plaats van den inlandschen) langs den ingeslagen weg niet kan bereiken; 2". de algemeene agroklimatologie van N.-I. bezig is zich onder leiding van ervaren klimatologen op het Observatorium te Batavia te ont wikkelen, waar zich het algemeen archief der waarnemingsgegevens bevindt; 3". de ontwikkeling daarnaast van een agroklimatologie, als onder werp van zorg van het Departement van Landbouw, N. en ïl. als g e h cc 1, onder deze omstandigheden niet praktisch meer voorkomt; 4. dit Departement slechts dan de algemeene agroklimatologie dient aan te vatten, wanneer het daarbij de beschikking verkrijgt over voldoen de klimatologisch geschoold personeel en over het zich op het Obser vatorium bevindende uitgebreide archief van de gegevens der waar nemingen, die ten bate van den landbouw wordee verricht; s°. deze laatste organisatie op den duur ongetwijfeld voor de ontwik keling zoowel van de algemeene agroklimatologie als van de agro geologie en agrohydrologie noodzakelijk zal worden, echter op het oogenblik nog niet bepaald dringend te noemen en evenmin onmid dellijk uitvoerbaar is; o", negen der tien oorspronkelijk bij de onderafdeeling „Meteorologische Waarnemingen ten dienste van den landbouw" opgerichte waarne mingsstations alleen voor de algemeene (agro-) klimatologie van vol doende beteekenis zijn, behalve die te Tjipetir, Tjinjiroean, Bangelan en Tjibodas — welke ook nog tot minder of meerder hoogte van belang zijn voor de uistellilngen van het Departement van Landbouw, N- en H. op die plaatsen — en die te Salatiga en Wedi, welke eenig 36 Cocos nucifera. Philippynen, 1 nummer; Suriname, 4 nummers; Midden-Java, 6 nummers; Bali, 6 nummers. Cacao uit Suriname, 2 nummers; Nicaragua uit Botanischen tuin, 1 nummer. Kapok. Uit Singapore, 5 nummers, vaij .lava-ondernemingen, 5 nummers. Oliepalmen, 15 nummers, alle opgekweekt uit zaden, uit Afrika ge importeerd. Diverse gewassen, 20 nummers, voorril. ooftsoorten uit liet buiten land. 5. Kwee ke r ij. Een aantal planten waren op de bedden in de kweekerij aanwezig voor de ontginning, in het begin van 1917 te beplanten. Het waren de volgende gewassen: Hevea. Een nummer van Java, een nummer importzaad uit Brazilië. Koffie. 12 nummers uit importzaad; 30 nummers van Liberia achtige soorten uit Bangelan en den Cultuurtuin, voornamelijk excelsa, gedeeltelijk uit zelfbcstoven zaad; een zevental nummers van robusta en verwanten uit Bangelan. Oliepalmen, 9 nummers uit importzaad. Klappers, een dertigtal nummers uit Midden-Java, Bali, van de Trouwerseilanden en uit Zuid-Sumatra. Diversen, 17 nummers, voornl. vruchtensoorten. Ten slotte nog een flinke hoeveelheid planten om als onderstammen voor de enterij te dienen. 6. Person.eel en werkvolk. Bij Q. B. No. 15 dd. 28 Januari 1916 werd de Heer H. N. W. van Gent, vroeger opzichter in den Cultuurtuin te Buitenzorg, tot opzichter op Bogor Redjo benoemd. 16 April werd het eerste werkvolk van Buitenzorg naar den tuin overgebracht, 23 Mei een tweede groep, eind December een derde. De gezondheidstoestand was gunstig. In 1916 kwamen geen sterf gevallen voor. Er werden 2 kinderen geboren. Op uit 0 . December be stond de bevolking van de kampong uit 27 mannen, 22 vrouwen, 15 jon gens en 16 meisjes, in totaal 80 zielen. 7. üebouwen enz. Van het werkvolk krijgt elk gezin een eigen woning met erf, waarop vruchtboomen en voedingsgewassen verbouwd kunnen worden. De eerste woningen werden in aanneming gebouwd, de tweede serie in eigen beheer. Zij kwamen op rond ƒ 150. — te staan. Van laatstge noemde zijn de vloer en de onderste strook der zijwanden van planken; 360 direct nut kunnen hebben voor de daar gevestigde particuliere proef stations; 7°. de overige, later toegevoegde stations en waarnemingen wel voor den inlandschen landbouw van een meer bijzondere en di recte beteekenis zijn of spoedig kunnen worden: B°. onder de bestaande omstandigheden een zoo spoedig mogelijke over gang van de onder 6° bedoelde waarnemingsstations naar het Obser vatorium zoowel voor die stations als, indirect, voor de onder 7° bedoelde wenschelijk is. Op grond hiervan werd in overweging gegeven 1° met ingang van 1 Januari 1917 9 der 10 waarnemingsstations, waarop bij de oprichting van het Departement was gerekend, te doen overgaan naar het Obser vatorium, 2° de later toegevoegde grootere en kleinere stations, welke zich bevinden op Departementale instellingen ten dienste van den in landschen landbouw, te brengen onder het Proefstation voor Rijst ca. ter ontwikkeling van een bijzondere klimatologie (onderdeel der oeko logie) van de inlandsche landbouwgewassen, 3° de onderafdeeling „Meteorologische Waarnemingen" op te heffen. Op dit voorstel werd gunstig beschikt, zoodat de waarnemings stations te Tjipetir, Tjibodas, Tjinjiroean, Karanganjar, Wedi, Salatiga, Sawahan en Bangelan alsmede de annexa van het opgeheven station te Modjowarno, met het eind van verslagjaar overgingen naar het Obser vatorium te Batavia. De officieele opheffing der onderafdeeling „Meteo rologische Waarnemingen" kan eerst eind 1917 geschieden. De grootere (secundaire) stations functionneerden als gewoonlijk naar behooren. Op verschillende der nieuwe stationnetjes, welke zich op de tuinen der inlandsche landbouwscholen bevinden, werden echter nog vrij dikwijls moeilijkheden ondervonden met de behandeling: van den zonneschijnmeter en van den natten thermometer. Tn den loop van het jaar kwam hierin reeds veel verbetering, ofschoon het personeel te Buitenjzorg het met de oudere stations te volhandig had om de nieu were voldoende te contröleeren. De zonneschijnwaarnemingen worden nu over het geheel behoorlijk verricht. De waarnemingen geschieden van 's morgens 7 tot 's middags 5 uur; de zon kan gedurende dat deel van den dag op alle tijden van het jaar de zonneschijnmeters beschijnen. Voormiddag- en namiddagzon worden afzonderlijk geregistreerd. De aan het Observatorium gebruike lijke methode om het product van duur en „intensiteit" in één getal uit te drukken wordt, als ondoelmatig voor den tropischen landbouw, niet nagevolgd; alleen de duur wordt aangeteekend. Wat de psychrometerwaarnemingen betreft, het plan is deze te contröleeren met haarhygrometers; deze laatste instrumenten konden echter wegens den oorlog nog steeds niet uit Europa betrokken worden. 361 Onder toezicht van het Observatorium worden ze nu te Batavia ver vaardigd. P. VAN DER ELST. BUREAU VOOR LANDBOUWWERKTUIÜEN. Het vraagstuk van de opberging van de collectie van landbouw werktuigen, welke collectie in het afgeloopen jaar wederom een be langrijke uitbreiding onderging, vond een bevredigende oplossing, door dat in het begin van het verslagjaar de voor dat doel gebouwde ruime steenen loods gereed kwam en voorts te onzer beschikking werden gesteld twee localitciten van semi- permanent materiaal, die te voren door de cultuurschool in gebruik waren genomen. Evenals in vorige jaren werden ook in het verslagjaar verschillende der in de collectie van het Bureau voor Landbouwwerktuigen aanwezige werktuigen aan de landbouw leeraren ter beproeving uitgeleend. Met veel succes werd onze Eckert aanaardploeg N. li. 1. gebruikt in het bedrijf der Inlandsche suikerricttelers in het Malangsche. Volgens het daarover uitgebrachte verslag van den landbouwleeraar Mey e r is het door dien ploeg geleverde werk van zeer goede hoedanigheid, terwijl de benoodigde trekkracht niet te groot is en het 'nanteeren van het werktuig spoedig behoorlijk geschiedde. De ploeg kon zoowel voor het maken van plantgeulen als voor het aanaarden worden gebruikt. De resultaten, welke door den landbouwleeraar Mcy e r met de Chineesche egge werden verkregen, vielen daarentegen weinig gunstig uit. Een bezwaar van beteekenis is 0.a., dat men zeer lange touwen moest nemen om haar aan het juk der sapies te bevestigen; neemt men die touwen te kort. dan dringt de egge niet oi niet voldoende in den grond. Nu zijn lange touwen zeer hinderlijk bij het ploegen van kleine vakjes. Het hanteeren der egge vereischte voorts te veel van de aan dacht en de lichaamskracht van den bediener. Door den beheerder van den Zaadtuin te Sidoardjo werden de proeven met de handdorschmachine, ten doel hebbende na te gaan of deze machine de z.g. „gebleggan" niet zou kunnen vervangen, voortge zet. Uit de proeven blijkt, dat het percentage breuk daarbij nog altijd grooter is dan wenschelijk kan worden geacht. Voor de kleine In landsche bedrijven zijn aan de gebruikelijke dorschwijze onmiskenbare voordeden verbonden. Door een groote onderneming in Oost-.lava werd reeds in 1915 een proef genomen met het oogsten van padi door de in onze collectie aan wezige graansnijmachine (maaimachine). Men kwam daarbij tot de 362 conclusie, „dat de machine voor het snijden van goed staande padi wel te gebruiken is, doch dat de groote bezwaren daarna komen door de groote hoeveelheden te drogen padi met stroo, welke tot schooven moet worden gebonden." De ondervinding was voorts, „dat de padi niet mooi gelijk wordt neergelegd en de halmen dus eerst min of meer geregeld moeten worden gelegd alvorens tot schooven binden te kunnen over gaan". Hieraan werd nog toegevoerd, „dat--een verder bezwaar aan de machine verbonden is, dat alle padi ineens geoogst wordt en niet op rijpheid van aren kan worden gesneden.'' Aan het uitvoerig verslag over de proef kan nog worden ontleend dat de machine, zoo de messen op een snijhoogte van 8 werden gesteld, zonder bezwaar de galangans kon oversteken. De padi wordt gesneden over een breedte van 1.15 tot 1.20 M. Neemt men aan dat de trekdieren gemiddeld 2 K.M. per uur loopen, dan zou men 3 of 4 bouw per dag kunnen snijden. De kosten van het snijden der padi met de arit kunnen worden geschat op ƒ 5.20 per bouw, die voor het oogsten met de maaimachine op ƒ 4.50. Hierbij zijn echter de kosten van afschrijving niet inbegrepen, terwijl men verder nog het bezwaar heeft, dat de stroosfoppel later nog met de hand moet worden gesneden, hetgeen ƒ 2.— tot ƒ 3. — per bouw kost. Naar aanleiding van plannen tot verbetering van de Inlandsehe suikerindustrie, zoowel op Java als in de Buitenbezittingen door invoering van een meer machinaal bedrijf ter vermaling van het door de bevol king verbouwde suikerriet en de verwerking van het san tot z.g. goela mangkok, werd op onze aanwijzingen door een der machinefabrieken in Oost-Java een ontwerp gemaakt van een installatie met een maal capaciteit van + 250 pikols suikerriet per 12 uren Eenige bijzonderheden omtrent de inrichting van het ontworpen goelamangkokfabrjekje zijn vermeld in het verslag van den landbouw voorlichtingsdienst. Een voorloopig onderzoek ingesteld naar de wenschelijkheid van de oprichting van vrij groote, niet verplaatsbare fabrieken voor de bereiding van Tnlandsche rietsuiker (goela mangkok) leidden tot het resultaat, dat het lang niet vaststaat, dat in de oprichting van dergelijke fabrieken de vorm van productie is te zien. welke onder alle omstan digheden meer aanbeveling verdient dan de thans door de bevolking gevolgde, waarbij de rietaanplantingen plaatselijk worden vermalen door gemakkelijk transportabele, door sapies in beweging gebrachte, houten molens van geringe capaciteit, en waarbij het rietsap wordt ingedikt op zeer eenvoudig ingerichte ovens, hoofdzakelijk gestookt met ampas. Men meent dan ook de verbetering van de tnlandsche suiker industrie voorshands niet te zeer te moeten zoeken in totale omzetting 363 van het bedrijf, doch zich in hoofdzaak te moeten bepalen tot het ver beteren van enkele onderdeden er van. Gedurende het verslagjaar werd sterk het gemis gevoeld aan des kundige hulp bij liet verbeteren van de Inlandsche landbouwwerktuigen. Teneinde hierin te voorzien, zal worden getracht de binnen kort vacant komende betrekking van opzichter bij den Selectictuin te doen vervullen door iemand, die zich goed vertrouwd heeft weten te maken met het gebruik en de beproeving van landbouwwerktuigen en die in staat kan worden geacht eenvoudige verbeteringen te ontwerpen en uit te voeren. Na den oogst- en planttijd te Buitenzorg zou deze opzichter tijdelijk aan een der landbouwleeraren kunnen worden toegevoegd teneinde onder diens toezicht en leiding plaatselijk in het belang van de verbe tering van de Inlandsche landbouwwerktuigen werkzaam te zijn. In verband met de aanstelling van nijverheidsconsulenten en de binnen niet langen tijd te verwachten oprichting van een Instituut voor de Inlandsche Nijverheid zal het Bureau voor Landbouwwerktuigen in het volgende jaar (1917) kunnen worden ontlast vari dat gedeelte van hare taak, hetwelk de verbetering omvat van de machines, werktuigen en. gereedschappen in gebruik bij de Inlandsche Landbouwnijverheid. De Leider, J. E. VAN DER STOK. C. VERSLAG VAN DEN GOUVERNEMENTS-POMOLOOG OVER 1916. 1. Pisanguitvoer. Einde November 1915, ingevolge Q. B. van 18 October 1915, No. 45 op reis gegaan naar Australië, ten einde na te gaan of uitbreiding van de pisangaanplantingen der bevolking in de omgeving van Banjoe wangi raadzaam zoude zijn. keerde verslaggever begin Februari 1916 wederom op .lava terug, na, zooals in het vorig verslag reeds vermeld is, vanuit West-Australië bevredigend bericht te hebben gezonden. De dientengevolge aangelegde pisangaanplantingen der bevolking, vnl. gelegen in de desa Tamansoeroe, op ongeveer 8 paal van Banjoe wangi, bevonden zich aan het einde van verslagjaar in zeer goeden staat en zullen spoedig product opleveren. Aanvankelijk werden de door het Departement verspreide pisang uitloopcrs over alle desa's van het Regentschap Banjoewangi verspreid, ten einde de, voor deze nog onbekende cultuur, meest geschikte om- 364 standigheden te zoeken. Thans nu gebleken is. waar pising ambon liet best gedijt en in welke desa's de bevolking voor de cultuur gevoelt, wordt er naar gestreefd de aanplantingen tot enkele grootere complexen te centraliseeren, op deze wijze den pisangplanters gelegenheid ver schaffend tot onderlinge samenwerking. Spoedig kan derhalve tegemoet worden gezien een gezamenlijke verpakkingsloods in de desa Taman soeroe, waardoor het vervoer naar den haven wordt vergemakkelijkt en de werkzaamheden door onbedreven havenkoelies worden verlicht. Zooals gezegd was het in den aanvang noodzakelijk de cultuur over eene groote oppervlakte en over een groot aantal menschen te verdee len. De nadeelen hieraan verbonden, welke voorspeld waren, traden in den loop van dit jaar aan den dag. Het kan toch een erfbezitter niet loonen op een bepaalden verschepingsdag wanneer hij één of enkele trossen heeft, daarmede een grooten afstand naar de verpakkingsloods af te leggen. Het gevolg hiervan is, dat hij afhankelijk wordt van op koopers, die hem, zooals in vele andere cultures voorkomt, schrikbarend afzetten. Op deze wijze zou de pisangcultuur niet toonend worden en ware de bemoeienis van het Departement van Landbouw niet gerecht vaardigd. Er bestaat dan bij den planter geen neiging, en deze kan ook niet bestaan, om de cultuur te verbeteren en hij verlaat haar weer, zoodra hij meent een andere, meer rendabele, gevonden te hebben. De oorzaak van de slechte rendabiliteit van vele inlandsche gewassen is echter niet altijd gelegen in dat gewas, doch dikwijls in het systeem van den opkoophandel. Het vinden van eene meer rendabele cultuur zou den landbouwer, dus waarschijnlijk toch niet lukken. Het loont den groothandelaar niet op zoek te gaan naar de kleine hoeveelheden van den Inlandschcn kweeker en hem den prijs te betalen, waarbij de cul tuur loonend zou zijn; aan den anderen kant loont het den kweeker der kleine hoeveelheden niet den groothandelaar te bereiken, die hem toch wellicht ook voor het weinige, dat hij brengt, den vollen prijs zou uitbetalen. Van deze afhankelijkheid maakt nu de tusschenhand een verklaarbaar gebruik, dat door buitenstaanders veelal minder scrupuleus wordt genoemd. Zich toeleggen op de teelt van één, of afwisselend enkele geschikte gewassen, (specialisatie van den kweeker), zich hier bij aansluiten van desagenooten, zoodat de cultuur van enkele voor deelige gewassen in de streek wordt samengedrongen, (localisatie der cultuur), dat is de manier, waarop de groothandel naar de productie streek wordt getrokken en hoogere prijzen verkregen zullen worden. Gelegenheid tot samenwerking op velerlei gebied, (grondbewerking. aankoop meststoffen, verkoop van den oogst), gelegenheid ook tot het opnemen zoo noodig van gelden eener Afdeelingsbank, zijn verdere voor deden hieraan verbonden. Is dus reeds begonnen met het samentrekken der pisangcultuur, waaraan tengevolge van den gebrekkigen afscheep geen verdere uit- 365 breiding kon worden gegeven dan 40 bahoe's, ook ten opzichte van de verspreide, kleine pisangplanters bleek het gevvenscht maatregelen te treffen. In een groot aantal desa's werden „wakils" aangesteld, die de plaats der opkoopers innemen. Tegen een billijk bedrag worden door hen, na ontvangen waarschuwing door den mantri, de trossen bij elkaar gezocht en wordt het vervoer naar Banjoewangi geregeld. Aan den anderen kant werd met den exporteur, met wien voortdurend aangenaam wordt samengewerkt, overeengekomen, dat deze de trossen van de hem aangewezen wakils opkoopt. Door dezen maatregel, waaraan de Regent van Banjoewangi een belangrijk aandeel had, is reeds groote verbetering ingetreden. Van de dienstreis naar Australië werd een afzonderlijk verslag uit gebracht, waaraan verbonden een voorstel tot aanstelling van een assistent te Banjoewangi, die voorloopig als leider van den bevolkings aanplant zal optreden en als bemiddelaar tusschen bevolking en expor teur. Ook de voorbereiding van den uitvoer van andere producten naar Australië zal zijn taak zijn. Evenals aan den uitvoer van andere landbouwproducten veroor zaakte gebrek aan scheepsruimte aan deze nieuwe cultuur groote moeilijkheden gedurende 1916. In 'den aanvang van het jaar reeds werden nl. van de vier booten, welke een veertiendaagschen dienst onderhielden, twee booten aan den dienst onttrokken, zoodat nagenoeg gedurende het gansene jaar een maandelijksche dienst gelegenheid tot afscheep gaf . Bovendien boden de overblijvende booten slechts beperkte laadruimte en had de afscheep, schoon ongeveer maandelijks, dikwijls zeer ongeregeld plaats. Méér dan voor eenig ander product is deze toestand voor niet-bewaar bare, versche pisang bezwaarlijk. Vele trossen worden rijp, zonder dat er gelegenheid tot afvoer is. Herhaaldelijk bovendien moesten trossen geweigerd worden, ook wanneer een boot Banjoewangi aandeed, daar zij niet genoeg laadruimte bood. Dit alles veroorzaakte begrijpe lijke teleurstelling, welke gelukkig, dank zij het energieke optreden van den Regent van Banjoewangi, niet tot het opgeven der cultuur leidde. In Juni werd in tegenwoordigheid van verslaggever, ecne lezing met lichtbeelden over dit onderwerp gehouden in de kaboepaten, waarna het vertrouwen in de cultuur terugkeerde. (Afgedrukt in Pemirnpin Pengocsaha Tanah, T jaargang). De ongeregelde afscheep was aanleiding tot het voeren van onderhandelingen met den Directeur der K. P. M., betreffende het openen van een geregelden dienst tusschen Banjoewangi en Fremantle, waarbij helaas voorloopig geen overeenkomst kon worden getroffen. De mogelijkheid is intusSchen niet uitgesloten, dat, zoodra hij meerdere productie meerdere lading kan worden aangeboden, eene Nederlandsche verbinding op dit traject tot stand komt. 366 Want ofschoon de markt van W.-Australië nog niet zoo groot is, dat een geregelde dienst alleen op pisangtransport gebaseerd zou kunnen worden, zou het bereiken van de Zuid-Australische markt door onze pisangs wel hiertoe kunnen leiden. In November nu had de eerste verscheping naar Zuid-Australië plaats (Adelaïde), en wel onder on gunstige omstandigheden met gunstig resultaat. Niettegenstaande nl. het vertrek van de eerste kustboot van Fremantle vijf dagen na aan komst van het SS. „Songala" plaats had, behaalden de vruchten van •Java te Adelaïde een hoogeren prijs dan te Fremantle. Het eenige bezwaar is hier, dat onze pisangs in sterke mate zijn aangetast door „scab", de vreterij van de pisangmot, en te concurreeren hebben met vruchten van Fiji en Queensland, welke schoon zijn. üe afdoende en practisch uitvoerbare bestrijding van deze mot, in verslagjaar door den Heer S. Leelmans onderzocht en gepubliceerd, dient alzoo te Banjoewangi ter hand te worden genomen. De samentrekking van de cultuur tot enkele complexen zal bedoelde bestrijding zeer vereenvou digen, doch dagelijksch toezicht hierop is noodzakelijk. Ondanks bovenvermelde bezwaren bij den afscheep, had een bevredigende vooruitgang van den pisanguitvoer plaats. Was in 191.5 en '14 de geheele geëxporteerde hoeveelheid uit Toeloengagoeng afkomstig, in 1915 en '16 kwamen de aanplantingen in Banjoewangi meer en meer in productie, zoodat gedurende verslagjaar liet meeren deel van hier werd geleverd. De uitvoer bedroeg: in 191.5 ongeveer 30.000 trossen, in 1914 60.000 in 1915 80.000 in 1916 ruim 100.000 Tengevolge van de steeds toenemende productie is oplossing van de afschecpsbezwaren thans meer dan ooit een dringende eiscli- Van deze zijde is het uiterste gedaan, om de pisangcultuur voor Java te behouden. 2. Proeftuin Banjoewang i. De proeftuin in de desa Paspan, (bij Banjoewangi), waarin einde 1915 een honderdtal navel-oranje boompjes werden geplant, benevens 2000 uit Queensland afkomstig ananasuitloopers, (van de exportsoor ten: smootli eavenne en ripley quecn), is in goeden staat. De djeroek booinen werden gedurende 1916 eenige keeren bespoten met petroleum emulsie, ter onderdrukking van schildluizcn. (lebruik werd hier gemaakt van een „bucket spray pump", de „Succes", welke voor dit doel, lage boompjes en kweekerij, uitstekend voldoet. Nog werden gedurende dit jaar een flink aantal uitloopers van de mandaloeng ananas hier uitgcplant. Deze variëteit, wat uiterlijk betreft met nanas 367 hogor overeenkomend, doch grooter dan deze, zal wellicht later ge schikt blijken voor uitvoer. Ten slotte worden in dezen tuin door den niantri voor de vruchtenteelt te Banjoewangi nauwkeurige aantee keningen gehouden van den groei van pisang ainbon poetih. 3. Proeftuin Pasoer oea n. Het mangga-proeftuintje te Pasoeroean, aan het einde van 1915 na verwaarloozing gedurende 5 jaar opnieuw ter hand genomen, wierp gedurende verslagjaar reeds gunstige resultaten af- In Juni werd aan gevangen met het afenten van de enkele voorradige manggazaailingen uit den vorigen oogst. De vaste werkman nam spoedig deze bewerking over en uit zaailingen van den nieuwen oogst, (einde 1916), zijn reeds 400 geslaagde en leverbare geënte boomen afkomstig. Een aantal mangga gadoeng boomen, uit tjangkokans, werden getopt en laag gehouden, zoodat de talrijke zijscheuten voortdurend aan de zaailingen kunnen worden afgezogen. In 1917 zullen uit dezen tuin een groot aantal geënte boomen afgeleverd kunnen worden. Verwacht mag worden, dat de tuin spoedig te klein zal blijken, om te voldoen aan de talrijke aanvragen. Thans kunnen slechts mangga gadoeng boomen en een Britsch-Indische soort, de mangga saree khas geënt worden. Van andere goede manggasoorten zijn geen geschikte „moeren" aanwezig. Het is wenschelijk thans reeds voorbereidingen te treffen, ten einde spoedig in staat te zijn, van alle belangrijke mang gasoorten van Java en Br. Indië geënte boomen te kunnen leveren. Hiertoe is noodig een nieuwe tuin, waarin stelselmatig de benoodigde mocderboomen, — enten van de best verkrijgbare manggavariëteiten, — worden uitgeplant. De hiervoor benoodigde fondsen staan verslaggever echter niet ter beschikking. Bedoelde tuin, in hoofdzaak manggabooui kweekerij, zal ongeveer na 5 jaar zich zelf bedruipen. 4. Verspreiding Manggazaden. Een flink aantal manggazaden, bijna 10.000, van gadoeng, madoe en golek, werden in den loop van verslagjaar verspreid, voornamelijk naar de Buitenbezittingen. 5. D j o*r oekt cc 11 bij Mala ng. In de Onderdistricten Sisir en Poenten had in Mei 1914 en Decem ber 1916 eene telling der djeroekboomen plaats. In Sisir verminderde het aantal djeroekboomen met ruim 2000 stuks, in Poenten viel eene vermeerdering op te merken van 20.000 stuks. Het aantal djeroek manis boomen in dit onderdistrict kwam van 6.600 op 12.000, dat van 368 keprok van 20-000 op 34.600. De werkzaamheden van den Assistent- Pornoloog bepaalden zich in hoofdzaak tot Poenten, waar de kwaliteit der vruchten het beste is. In dit Onder-district heeft de bespuiting plaats en hier is ook de Verzendvereeniging gevestigd. 6. Bespuiting djeroekboomen Poen ten. Tien desa's in het ünderdistrict werden bespoten, (ruim 31.000 boomen). De kosten der bespuiting beliepen dit jaar ƒ 500.— of 1,66 cent per boom. De bespuiting had op dezelfde wijze plaats, als in het vorig jaarverslag uitvoerig beschreven. In den loop van dit jaar bleek de wenschelijkheid, om van de verschillende residu-soorten liet zg. „Wonokromo residu",van de D. P. M. te Soerabaja te gebruiken. Andere soorten geven eene minder volmaakte emulsie. Ook de bestrijding van parasieten, (kemadean), in de djeroekboo men van deze streek, bleef krachtig gehandhaafd, zoo ook van hoor ders, zoodat verklaard mag worden, dat, als gevolg van een en ander, het uiterlijk der djeroekboomen aanmerkelijk vooruitgaat, hetgeen volgende oogsten ten goede moet komen. 7. Verzendve re cnig in g „P oen t c tl". In den aanvang van 1916 begon de Verzendvereeniging „Poenten te Poenten, (Malang), te werken. Gemeend werd het verband der leden voorloopig niet vast te moeten maken. Het moest makkelijk zijn, ongewenschten te verwijderen, anderen aan te nemen. Ook werd aanvankelijk geen bestuur gekozen, liet beheer werd gevoerd door een schrijver onder toezicht van den Assistent-Pornoloog. Er werd niet gestreefd naar het doen van omvangrijke zaken. De bevolking, op wier verzoek het Departement de leiding had genomen, moet eerst den eenvoudigen gang van zaken leeren kennen, terwijl de schrijver niet onmiddellijk overstelpt mocht worden. De Verzendvereeniging koopt van hare leden slechts eerste kwa liteit vruchten op, tegen een prijs, die ongeveer 80% hooger is, dan zij buiten de vereeniging verkrijgen kunnen. De verbruikers betalen echter denzelfden prijs, die andere djeroekleveranciers vragen. De tusscheiihandel is dus vervangen door personeel, dat door de kweekers, elk in verhouding tot het geleverd aantal vruchten, bezoldigd wordt. Uit het verschil tusschen inkoop- en verkoopprijs wordt betaald: personeel, kantoorbehoeften, verpakking en transport naar Malang. Na aftrek dezer kosten maakte de vereeniging in 1916 nog een kleine winst, die gebruikt zal worden, om voor het volgend seizoen net pak materiaal aan te schaffen. 369 Het zakelijk gedeelte der vereeniging schijnt gewaarborgd, indien het toezicht nog kan voortduren. Het verenigingsverband kan onder tusschen geleidelijk strakker worden aangehaald. Door sommige djeroekhandelaren wordt het bestaan dezer ver eeniging met leede oogen aangezien, te meer, waar zij Regeeringsteun geniet. De rechtvaardiging van dit, door hen bestreden standpunt is als volgt: De wenschelijkheid, om de vruchtenteelt te verbeteren, de plicht van de ambtenaren, die geroepen zijn hiernaar te streven, kunnen beide niet vervuld worden, indien niet de vruchtenteelt wordt opgewerkt van eene bij-inkomst tot een rendabel bedrijf. De opkoophandel nu, met zijne voorschotten en daaraan gepaard gaande slechte betaling van den voortbrenger, staat het laatste in den weg. Een eigenaar van vruchtboomen, die zijn oogst vooruit verkocht heeft, soms zelfs voor drie komende jaren, (zooals te Batoe en Poenten geschiedt), heeft geene belangen meer bij den oogst, bij de cultuur. Hij mag geen kweeker genoemd worden. Met zulk een boombezitter is, ter verbetering der cultuur niet te werken, hier zoo min als ergens anders ter wereld. Wie geroepen is deze cultuur te verbeteren, moet derhalve eerst bij de producenten zelven belangstelling daarvoor wekken door hen te leeren inzien, dat er een bestaan in te vinden is en dat meerdere zorg hare belooning met zich brengt. Een „eye-opening" wil de verzend vereeniging dus slechts zijn. Het is niet de bedoeling haar zoodanig uit te breiden, dat de djeroekhandel van deze streek geheel onder haar toezicht komt te staan. Zij wil slechts naast de neerdrukkende metho des van opkoopers een tegenwicht scheppen, als gevolg waarvan den boombezitters de oogen geopend worden voor de mogelijkheid om van deze cultuur, — in andere landen eene buitengewoon rendabele —, een bedrijf te maken, waaruit ook den handel schoonere winsten zullen toe vloeien. Het is intusschen nog niet zoover. Wel meent verslaggever, dat de oppositie van handelaren eenigszins eenzijdig is, en dat dezen reeds nu van de reclame door de verzendvereeniging voor de Malangsche djeroeks gemaakt, mede profijt trekken. Een zakelijk verslag over het eerste djeroekseizoen, (1916). ver scheen in „Pemimpin Pengoesaha Tanah", 1916, No. 10, van de hand van den Assistent-Pornoloog. 8. Proefzending naar Mani la. Door de verzendvereeniging werden in den loop van het djeroek seizoen een vijftigtal kisten djeroek manis naar Manila, Philippijncn), gezonden en daar, dank zij de welwillende hulp van den Consul der Nederlanden verkocht door de firma Meer ka m p en Co. (leduren- Jaarboek. 24 37 bij de eerstgebouwde wordt gaandeweg ook zulk een versterking aan gebracht. Op uit 0 . 1916 waren aanwezig 25 woningen, verder een mandoers woning, een goedang, een pendoppo en een waterputhuisje met twee ketels voor de theeverstrekking. Voor den aanleg van het kampongtgrrein is een stuk grond gekozen nabij de samenvloeiing van de Moeara Batin met de Wai Lima, de Wes telijke helft van de gronden vormende. De aanplant ligt ten oosten van de Moeara Batin; een gedeelte van dit terrein, nabij den rivier oever, wordt ingenomen door het erf van de opzichterswoning. Behalve de reeds genoemde gebouwen op het kampongterrein wer den in 191 f) nog gebouwd een opzichterswoning met bijgebouwen en een kweekhuis, terwijl een stal met overdekte mestput aan het eind van het jaar in aanbouw was. (1) De cyfers van 1 Januari tot 1 Mei gelden voor Gedong Tataiin. REGENVAL BOQOR REDJO. 370 de de zeereis werden de kisten zoodanig beschadigd, dat een tiental geheel leeg aankwam. Een claim bij de Java-Pacific Lijn had geluk kig ten gevolge, dat de schade vergoed werd. Intusschen leverde deze proefzending nog een klein verlies op, niet echter in zoodanige mate, dat het volgende jaar niet eene nieuwe zending zal plaats hebben volgens nader ontvangen raadgevingen van het Nederlandsch Consulaat te Manila. 9. Djer o ekenten In verband met de groote belangen hieraan verbonden werd veel aandacht geschonken aan het oculeeren en enten van djeroeks. De hoofdzaak is hierbij de voor Java geschikte onderstammen te vinden. In de groote citrus-centra wordt de djeroek manis (sinaasappel) ge woonlijk geënt (geoculeerd) op een onderstam, welke niet zaailing sinaasappel is. Op tal van djeroeksoorteu kan geënt worden. In het Middellandsche Zee-gebied geschiedt dit veelal op de zg. „bigaradier"; in Amerika op de „rough lemon"; in Australië op de „citronella." In Algiers staan nog vrij veel boomen op „franc", zaailing sinaasappel, maar dit heeft vele bezwaren: de boomen gaan eerder gommen, doch minder spoedig en minder rijk vruchtdragen. Boomen op zaailingen zijn minder levenskrachtig, ook al bereiken zij spoedig eene grootere hoogte. De wortels van de bigaradier gaan dieper den grond in en zoeken dus verder water. Aangezien de manipulatie van het enten hier geen bezwaar meer oplevert, bleef het vinden van een geschikten onderstam hoofdzaak. Zaden van den bigaradier waren echter niet aanwezig, die van den citronella aanvankelijk ook niet. Aan het einde van verslagjaar kou evenwel beschikt worden over een duizendtal citronellaboompjes, uit Australisch zaad gekweekt, welke bijna entbaar waren. Middelerwijl werden op verschillende hier aanwezige djeroeksoor ten entproeven genomen, vnl. op pompelmoes en succade-citroen. In den aanvang van verslagjaar waren in den proeftuin Soekoraineh ruim 1200 pompelmoes-onderstammen aanwezig, die in den loop van het jaar verent werden, vnl. door copulatie en oculatie. Door de eerste methode slaagden ongeveer 50%, door de tweede 40%. De 450 geslaagde copulaties gingen al spoedig kwijnen; het zwakke schot werd ziekelijk en stierf af. Met de 65 geslaagde oculatie's ging het niet beter; het schot had geen groeikracht, leefde ongeveer een half jaar, om daarna af te sterven. Tot een juiste beoordeeling van dit verschijnsel werden een 50-tal pompelmoes-griffelingen op pompelmoes-onderstam gemaakt, welke alle aansloegen, krachtig groeiden en in het leven bleven. Hiermede schijnt de ongeschiktheid van de pompelmoes voor veredeling met 371 djeroek manis voldoende te zijn aangetoond. De enten en oeulatie's bleven eenigen tijd op eigen sappen leven; eene innige vergroeiing had niet plaats. Op dergelijke wijze toonde de succade-citroen hare ongeschiktheid als onderstam voor djeroek manis. In het jaar 1917 zal, naar verslaggever hoopt, de geschiktheid van de citronella-onderstam voor Java bewezen worden. In afwachting hiervan worden een aantal citronella-boompjes voor zaadwinning aan gehouden. Deze boomen naderen reeds den tijd van vruchtdracht. lü. Pruimen ent e n. In het Onder-district Poenten komen in de paggers om de erven, als overblijfsel eener vroegere cultuur, vele pruimenboomen voor. De bootnen worden niet onderhouden, staan dicht tusschen andere planten, zijn overgroeid door parasieten, doch dragen rijkelijk vrucht van niet zeer slechte kwaliteit. Deze pruimensoort kan voortgekweekt worden door gronduitloopers. Eene bescheidene poging om deze cultuur te verbeteren scheen daarom niet misplaatst. Uit Australië werden enkele exemplaren van een b-tal pruimensoorten ingevoerd, t.\v.: Santa Rosa, Blood Sultan, Octo be r Purple, Abundance, Climax en Bv r b a n k. In den proeftuin Soekorameh werd een flink aantal uitloopers der hier reeds voorkomende pruim op beddingen uitgeplant en met enthout van de ingevoerde soorten veredeld. Het resultaat is voorloopig zeer goed. De enten, voornamelijk copulaties en splectgriffelingen, slaag den nagenoeg alle, vooral volgens de eerste methode, die ook in andere opzichten te verkiezen is. De enten maakten een zeer krachtig en gezond schot, dat hoop geeft op het welslagen dezer pogingen. Aan het einde van verslagjaar waren 500 veredelue boompjes leverbaar voorradig. 11. Enten van perziken. Ook de verbetering der perzikteelt op dergelijke wijze schijnt mogelijk. In de omgeving van Tosari komen vele perzikboomen voor, welke slecht onderhouden worden, docli krachtig groeien en flinke oogsten aan perziken voortbrengen, hoewel van slechte kwaliteit. Door veredeling van deze hier goed-groeiende soort met betere variëteiten mag gehoopt worden op een product van betere hoedanigheid. In Tosari ontbrak dit jaar hiertoe de gelegenheid. In Soekorameh, (Poenten), werden echter entproeven genomen, waarvan de oculatie's 372 alle slaagden, doch, tengevolge van het nog te warme klimaat, een minder goeden groei opleverden. 12. Verspreiding groentenzaden. In liet vorig verslag kon worden vermeld, dat in de omgeving van Tosari en Ngadiwono voor eene waarde van ongeveer ƒ 200.— aan groentenzaden door tusschenkomst van den Assistent-Pornoloog en den Controleur van Poespo aan de Inlandsche groentenkweekers werd verkocht. Hoezeer deze maatregel is ingeslagen blijkt hieruit, dat ge durende verslagjaar voor ƒ 800.— geleverd kon worden. Behalve dat de bevolking, — in dit opzicht geheel hulpbehoevend —, tegen een prijs geholpen wordt, welke, winstmarge inbegrepen, dikwijls 5 a 6 maal zoo laag is, als de gewoonlijk betaalde, is een groot voordeel hierin gelegen, dat versch zaad van de beste variëteiten verspreid wordt, het geen ook de verbruikers van groenten in Oost-Java zullen waardeeren. Met het aanschaffen van zaad in Nederland werd in verslagjaar veel moeite ondervonden, tengevolge van de onmogelijkheid voor de handelaren, om sommige soorten te leveren en mede tengevolge van de slechte verbindingen. Van 33 groentensoorten werd intusschen zaad ontvangen en grif verkocht. Het meest bestaat behoefte aan bieten- en preizaad, daarna aan roode- en witte koolzaad, terwijl ook wortelenzaad veel gevraagd wordt. 13. Opgeleide groentenkweekers. Twee van de oud-leerlingen van de Landbouwschool te Lawang, die door den Assistent-Pornoloog in den proeftuin Soekorameh voor groentenkweeker zijn opgeleid en zich in vorig verslagjaar als z<x>danig in desa Boeloekerta, (Poenten), vestigden, profiteeren mede van bovenvermelde hulp bij liet aanschaffen van zaad. Overigens zijn zij meer en meer in staat het vroeger strenge toezicht te ontberen. In den loop van verslagjaar vestigde zich een derde oud-leerling van deze landbouwschool in dezelfde streek. 14. Schooltuin Lawang. Bij de Landbouwschool te Lawang werd in den loop van verslag jaar een stuk tegelan van ongeveer 5 baboe getrokken ten behoeve van een vruchtentuin. Door den Assistent-Pornoloog werden de plantgaten uitgezet en werd ook de tuin reeds gedeeltelijk beplant. Van alle vruchtsoorten, welken het Lawangsch klimaat kans van slagen biedt, werd een lange rij uitgezet. Verslaggever droeg hiertoe bij door het afstaan van 24 geënte Naveloranje-boompjes. 373 15. Proeftuin Magoean. Dit tuintje, erf van een (iouvernements koffiegoedang, gedurende vorig verslagjaar beplant met de ananassoorten smooth cayenne en Ripley Oneen, werd gedurende dit jaar verrijkt met een duizendtal uit loopers van nanas mandaloeng en bogor. De vroeger geplante ananassen zullen spoedig vruchtdragen. De tuin is uitsluitend bestemd voor het kvveeken van bibit ter verdere verspreiding. 16. Jaarmarkt Soerabaja. Aan de Jaarmarkt-tentoonstelling te Soerabaja werd ditmaal mede werking verleend bij de Tuinbouw-afdeeling. Uit Buitenzorg werd eene flinke hoeveelheid terong koening ontvangen, (van het Land Bodjong Oedeh), welke vrucht buitengewoon geschikt voor bereiding van compöte en moes, nog onvoldoende bekend is en weinig aftrek vindt. Door op tentoonstellingen herhaaldelijk inzendingen met gebruiksaanwij zing te plaatsen, wordt getracht deze vrucht, die in de laaglanden de terong blanda kan vervangen, meerderen ingang te doen vinden. Door den mantri voor de vruchtenteelt te Banjoewangi werd eene verzameling van ongeveer 40 pisangtrossen, elk van verschillende soort, bijeengebracht en dank zij de welwillende hulp van den Heer J. Dek e m a aldaar op keurige wijze verpakt en ingezonden. Deze collectie trok te Soerabaja zeer de aandacht. De Heer A. Hunter leverde een aantal mooie export-ananassen, smooth cayene en Ripley Qtieen, benevens export pisang op de gebrui kelijke wijze in kratten verpakt. Van de Coöperatieve Veiling vereeniging „Sedio Oetorno" te Poespo en enkele groentenkweekers te Tosari werden mooie inzendingen ten toongesteld. Sierplanten, uit Mr. Cornelis palmen, en uit Malang orchideeën, trok ken eveneens zeer en terecht, de aandacht der bezoekers en werden tot groote tevredenheid der inzenders verkocht. 17. Jaarmarkt Sa la ti ga. In October werd dergelijke medewerking verleend aan de Jaar markt te Salatiga. Tengevolge 'van eene minder aangename regeling voor de vruchteninzenders kwamen de vruchten eerst twee da-gen na de opening te Salatiga aan. Ingezonden werden o.a. 44 pisangsoorten, (geheele trossen), van Banjoewangi, eene groote verzameling mangga's van de beste soorten uit Pasoeroean en Probolinggo, een honderdtal goede meloenen uit Pasoeroean. export ananassen uit Banjoewangi. Andermaal werd echter 374 eene, volgens verslaggever verkeerde regeling getroffen door de Com missie, nl. door de vruchten kort na de opening der tentoonstelling te ver koopen en te laten weghalen. Eene tentoonstelling van zoo korten duur, waarbij den Inlandschen bezoekers, die toch ook hun kwartje offeren, ternauwernood gelegenheid wordt gegeven, de inzendingen in oogen sehouw te nemen, is n. b. m. de kosten en de moeite niet waard. De Landbouwleeraar voor Banjoemas, enz. had de vriendelijkheid in de Javaansche taal een aantal lantaarnplaatjes, de vruchten- en groententeelt betreffende, toe te lichten. 18. Tijdelijk ambtenaar voor de vruch tenteelt voor Zu i d-C eleb es. Bij zijn terugkomst uit Australië vernam verslaggever de resultaten van eene dienstreis door den Heer Rijk s, toenmalig Assistent bij het Instituut voor Plantenziekten en Cultures, naar Saleyer gemaakt-, in verband met eene daar voorkomende ziekte in de pisangs. (Mededee ling van het Instituut No. 21). Deze ziekte bleek van zóó ernstigen aard te zijn, zóó vlug bleek zij zich te kunnen verplaatsen, uitgebreide aan plantingen geheel vernietigend, dat de Directeur van voormeld Instituut maatregelen ter bestudeering en tegen verdere uitbreiding noodzakelijk achtte en een voorstel indiende tot aanstelling van een Phytopatholoog. te belasten met het onderzoek van deze tot dusver onbekende ziekte. Aangezien reeds in 1914 door den toenmaligen Gouverneur van Cele bes en Onderhoorigheden de wenschelijkheid was bepleit van de aanstel ling van een tuinbouwkundige voor Zuid-Celebes, waarvan voorloopig, ten gevolge van de buitengewone omstandigheden niets was gekomen, — meende verslaggever thans het voorstel tot die aanstelling te moeten indienen, — te eerder, waar het rapport Rij k s reeds eene richting aanduidde, waarlangs ook door een tuinbouwkundige, in verband met de pisangziekte. nuttig werk zou kunnen worden verricht. Op dit voorstel mocht eene gunstige beschikking der Regeering vallen. Als gevolg hiervan werd bij Besluit van den Gouverneur- Oeneraal van 29 Mei 1916, No. 36, de Heer O. .1. Harm se n voor den tijd van ten hoogste drie jaar tot Tijdelijk Ambtenaar voor de Vruchtenteelt voor Zuid-Celebes aangesteld. Op den 30en Juni d.o.v. in dienst getreden werd hem aanvankelijk Buitenzorg als standplaats toegewezen, ten einde zich op de hoogte te stellen van de pisangsoorten. Bij besluit van den Wd. Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel van 8 Augustus 1916, No. 8098 volgde zijne plaatsing te Makassar. 19. Dienstreis Saleyer- Begin Augustus begaf de Heer Harm se n zich naar zijn stand plaats, vergezeld door verslaggever, ten einde in Zuid-Celebes en Saleyer een nader omschreven werkplan vast te stellen. Vooraf werd 375 te TJiandjoer, Pasoeröean en Malang nog een en ander van de vruch tenteelt op Java in oogenschouw genomen. Te Makasser had de nieuw-benoemde ambtenaar gelegenheid zich van het plaatselijk vruchtengebruik op de hoogte te stellen. Hier werden reeds geruchten vernomen, doch geene bewijzen gevonden, van het voorkomen der bewuste pisangziekte in de omgeving van Maros. Een plaatselijk onderzoek aldaar leidde voorloopig echter tot niets. Daarna werd Saleyer bezocht, op welk eiland een week werd doorgebracht. Ofschoon de ziekte hier uitgewoed heeft, werd op verschillende plaatsen nog materiaal gevonden, dank zij de welwillende hulp van den Civiel-Gezaghebber en lnlandsclie Bestuursambtenaren. Gelegenheid was hier ook tot kennisname van de belangrijke djeroek teelt en -handel van dit eiland. Een volgend bezoek gold Bontham en, — in gezelschap van den Assistent-Resident aldaar —, Loka, waar de teelt van kool in oogen schouw kon worden genomen. Als gevolg van deze reis werd, in overleg met den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden het volgend werkplan opgemaakt: 1. Voortdurende controle op het voorkomen en de beweging der pisangziekte op de Saleyer-eilanden, waarbij de Civiel-Gezag hebber zijne medewerking verleent. 2. Verder onderzoek naar het voorkomen der pisangziekte op Celebes. 3. Aanleg van een variëteiten-proef op een nog uit te zoeken stuk pisangzieken grond. 4. Bevordering van de cultuur van groentensoorten, geschikt voor vervoer naar Makassar te Loka, (Bontham). 5. Verspreiding van plantmateriaal van vrucht- en groentensoorten door Zuid-Celebes. 6. Aanleg en onderhoud van een vruchten- en bibittuin in de nabijheid van Makassar. Gedurende deze dienstreis werden nog de verschillende pisang soorten in Zuid-Celebes en Saleyer voorkomend met die van Java geïdentificeerd. (Makassaarsche, Boegineesche en Saleyereesche namen). 20. Ten einde verder kennis te nemen van den toestand in zijn ressort aanvaardde de ambtenaar voor de vruchtenteelt bovenomschre ven taak met een dienstreis naar Boni, daarna naar Pare-Pare, Polewali en Madjene, welke reizen dadelijk dit belangrijk resultaat opleverde, dat de bewuste pisangziekte door geheel Zuid-Celebes werd aangetroffen. Op den 3flen September werd van Boni reeds gerapporteerd: „de pisangziekte heerscht hier op een verschrikkelijke manier" en van Pare-Pare, „alwaar ook overal pisangziekte heerscht. 376 echter in mindere mate dan in Boni. Volgens de bevolking in verschil lende streken treedt de ziekte het hevigst op in de droogste jaren." In verband hiermede werd afgezien van het plan, de variëteiten proef op een der Saleyer-eilanden te nemen, daar deze moeilijk te bereiken zijn, doch haar op een stuk zieken grond te Watampone (Boni), aan te zetten. Hiermede is een aanvang gemaakt; 62 pisangsoorten werden van Buitenzorg daarheen verzonden, terwijl meerdere zullen volgen. Het volgende uittreksel uit een verslag van den Ambtenaar voor de vruchtenteelt over de maand October moge hier een plaats vinden. Het geldt de streek van Soenggoeminasa, (8 paal van Makassar): „Wat de pisangzieke alhier betreft, deed ik eene interessante ont dekking. De ziekte moet er ook geweest zijn, althans de beschrijving ervan gegeven klopte precies met mijne waarnemingen elders. Ze wordt echter op zoodanige radicale wijze door de bevolking zelve be streden, dat ze geen voortgang kan hebben, ja zelfs ter plaatse geheel was uitgeroeid. „Onder de bevolking heeft nl. de meening ingang gevonden, dat wanneer op een erf de ziekte uitbreekt en er dus uit den omgekapten, zieken stam min of meer rood vocht vloeit, dit „bloed" beteekent en dan den bewoners een of ander onheil te wachten staat. Alleen snelle en volkomen opruiming der zieke planten kan genoemd onheil voor komen. „Te Soenggoeminasa vinden de Inlanders het noodzakelijk de aangetaste deelen naar den grooten weg te brengen en'een en ander op een kruispunt of tweesprong te deponeeren. De aldaar steeds blakende zonnehitte schijnt alle ziektekiemen te dooden. „De bestrijding is zoo volkomen, dat het mij tot nu toe niet gelukt is zieke planten aan te treffen, terwijl er toch veel groote pisangtuinen zijn. „Natuurlijk heb ik direct alle Bestuursambtenaren met een en ander op de hoogte gebracht en het zal wellicht mogelijk zijn deze bestrijdingsmethode ook elders in te voeren." 21. Van de overige werkzaamheden van den ambtenaar voor de vruchtenteelt moge hier nog het volgende vermelding vinden: Tn de laatste maanden van het jaar werd een stuk grond, voorloo pig ter grootte van 2 bahoe, plantklaar gemaakt, (1 M. diep omgewerkt). Dit stuk, in de onmiddellijke nabijheid van Makassar gelegen, zal in begin 1917 beplant worden met verschillende vruchtsoorten van Java, welke hier niet of weinig voorkomen en kans van slagen bieden. Eene kweekerij zal hierbij worden aangesloten. Een flink aantal manggazaden van de beste variëteiten van Oost- Java werden verspreid, benevens groentenzaden. 377 Eene korte beschrijving van de vruchten- en groententeelt in Zuid-Celebes werd opgemaakt en de resultaten dezer cultures gedu rende het tweede halfjaar van 1916 vermeld. Het voorgaande moge volstaan, om het nut van deze nieuwe be trekking aan te toonen. ■ 22. Standaardpisan g-verzamel in g. De pisangverzameling in den Cultuurtuin te Buitenzorg werd in den loop van het jaar met minstens 16 nieuwe soorten uitgebreid, zoo dat zij nu 86 verschillende soorten telt, benevens 9 voorloopig nog onzekere. Het "doel is eene standaard-verzameling te vormen, de verschillende soorten vast te benoemen en de honderde locale bena mingen met deze te identificeeren. Aan de soortbeschrijving wordt voortdurend gewerkt. Dit jaar traden enkele minder bekende pisangsoorten op den voorgrond. «■ Pisang poelo, M. gelijk aan tjaoe sereh mester, S. Het is onbekend, wanneer en hoe deze soort in de omstreken van Batavia, waar zij uitsluitend voorkomt, verspreid geraakte. Vermoe delijk is zij van Ceylon afkomstig. De plant is zeer gezond, haar groei zeer krachtig. Een ware tegenstelling hierin vormt zij met pisang radja sereh, (W. Java), gelijk aan gedang soesoe, (O. .lava). Deze toch is zeer gevoelig voor ziek ten, terwijl haar uiterlijk, ten gevolge van de dunne, rolronde blad steelen en daardoor hangende bladeren, slank en sierlijk is. Pisang poelo vormt reeds jong, nog voor de eerste gëbog vrucht dnmgt, een flinke stoel met vele uitloopers, waarvan enkele mede al spoedig bloeien. De stoel blijft lang op kracht. Zij is onmiddellijk kenbaar aan de roodbruine hoofdnerf, terwijl de zijnerven zeer duidelijk, hetgeen het blad een grof aanzien verleent. Een zekerder kenmerk nog vormen de manlijke bloempjes van de bloeikolf, waarvan de stijlen, onder het midden bijna steeds cm duidelijke, liggende, S-vormige. knak vertoonen. De vrucht doet denken aan p. radja sereh; haar schil is zeer dun haar vleesch zeer geurig. De tros is meestal zeer groot, kan tot 16 sisirs bevatten. De sisirs staan zoo nauw op elkander, dat soms twee met elkaar vergroeien, waardoor een rond-doorloopende sisir ontstaat, die ongeveer 40 vruchten bevatten kan. Het vleesch bevat nooit de verhardingen, (dangkal), die zoo dikwijls in p. radja sereh voorkomen. Ook werden nooit zaden aangetroffen. Eene verbetering van p. radja 378 sereh, die vooral, ten gevolge van een geur, welke aan Kuropeesche vruchten doet denken, door „totoks" op prijs gesteld wordt. Bibit kan in beperkte hoeveelheid worden verstrekt. b. Musa Cavendishii of Chinese dwarf of tjaoe badak, S. Het is hier niet de plaats, om van de pisangsoorten uitvoerige beschrijvingen te geven. In dit geval, van de „Cavendish banana", is dit bovendien overbodig, daar de plant onmiddellijk herkend wordt aan hare gedrongen groeiwijze, ten gevolge waarvan zij op 1% M. hoogte reeds bloeit en een tros draagt, die soms neerhangt tot den grond. In Februari 1916 werd door verslaggever bibit van deze soort uit Queensland meegebracht. Daar is het de groote export-pisang; hier, althans te Buitenzorg, verliest zij veel van hare goede kwaliteit. De 10 medegebrachte planten droegen te Buitenzorg alle binnen 8 a 10 maanden rijpe trossen. Aangezien M. Cavendishii in koelere klimaten goed slaagt, werd naar verschillende plaatsen op verschil lende hoogte gelegen, bibit verspreid, waarover, naar verslaggever hoopt, in het volgend jaar bemoedigender inededeeling kan worden gedaan. c- Tjaoe kepok banten, S. of gedang sobo londo, Banjoewangi. Ken groote pisang kepok, (of sobo), welke in O. Java veel, in W. .lava weinig of niet voorkomt. Kr is hier zeer veel vraag naar uit loopers. d. Tjaoe saboelan gedeh, S. Een saboelan-soort, afkomstig van bibit uit de Lampongs. De as van de tros wordt niet voortgezet door een doorbloeiende bloeikolf, doch onmiddellijk onder de laatste, normaal ontwikkelde sisir bevindt zich eene rozet van bloempjes, waaruit een bosje slecht ontwikkelde vruch ten voorkomt. De normale sisirs zijn echter grooter in aantal, dan bij de gewone tjaoe saboelan. De vruchten vallen, ten gevolge van een bijzonderen geur, zeer in den smaak van Inlanders, zoodat er veel vraag naar bibit van deze soort is. ' Gedang warangan daini, Banjoewangi. In W. Java geheel onbekend; in Banjoewangi veelvuldig aange plant. Ook op de Europeesche tafel een gezochte vrucht. In Buiten zorg door Inlanders „tjaoe radja djawa" gedoopt. De pisangtuin trok dit jaar een aantal bezoekers, waaronder eene excursie van pisangplanters uit Benda, (Tjitjoeroeg). onder toezicht van 379 den TJamat van dit Onder-district, genoemd moge worden. Het ligt in de bedoeling meer dergelijke oxcursie*s uit te lokken, aangezien zeer veel belangstelling werd aan den dag gelegd en de bibit zoodoende in handen komt van werkelijk belanghebbenden. 23. Verspr c i d i n g van plantmat c r i a a I. Werden in het vorig verslagjaar 8600 stuks plantmateriaal verspreid, dit jaar bereikte dit aantal 18.236 stuks. In Java bleven 11,776 planten; naar de Buiteubczittingen werden 5000 stuks verzonden, terwijl het resteerende aantal stierf. Onder liet totaal bevonden zich 5786 tjang kokans en zaadplanten, 450 pisang- en 12.000 ananasuitloopers, waarvan het grootste deel nanas mandaloeng. De gestorven planten kwamen hoofdzakelijk voor onder de ramboetans, kapoelasans en de manggistans. De verspreiding van plantmateriaal levert tot nu toe de grootste moeilijkheden op. Door de vele, soms langdurige dienstreizen van ver slaggever is het hem onmogelijk deze zaak zelf te behartigen en liet is geheel aan de hulp van den Administrateur van den Cultuurtuin te danken, dat deze verspreiding plaats kan hebben. Vele bezwaren doen zich telkens voor; de verzameling van de bibit, die van verschillende streken afkomstig is, levert moeilijkheden op. Voorschotten moeten uitgegeven worden; ,de vracht, vooral naar de Buitenbezittingen is zeer duur, moet vooruit betaald worden, en voor dit alles staan geen fondsen ten dienste. Eene uitgebreide correspondentie en boekhouding moet alleen voor deze zaak reeds gevoerd worden; wanbetalers herhaaldelijk aangeschreven. Ook om de hoedanigheid van het materiaal te verbeteren en om aan deze zoo nuttige zaak de uitbreiding te geven, welke zij op de huidige wijze niet verkrijgen kan. is het gewenscht haar krachtiger aan te vatten. De Gouvernements Pornoloog, F. W. J. WESTENDORP. 38 BLOK I. 381 B o e k e r ij. 700 Mededeelingen v/h Proefstation voor thee No. XLI. 800 „ „ „ » „ No. XLII. 750 „ „ „ „ „ No. XLVI. 700 Mededeelingen van het Agricultuur Chemisch Laboratorium No. XI. 700 Mededeelingen van het Agricultuur Chemisch Laboratorium No. XII. 70(1 Mededeelingen van het Agricultuur Chemisch Laboratorium No. XIII. 1000 Mededeelingen van het Agricultuur Chemisch Laboratorium No. XIV. 500 Bulletin du Jardin Botanique de Buitenzorg No. XXII. 800 Mededeelingen uit den Cultuurtuin No. 4. 800 „ „ „ „ No. 5. 500 Programma's Middelbare Landbouwschool. 200 Pengadjaran jang ringkas tentangan hal bertaiiam pohon para (Hevea Brasiliensis). 800 Overdrukken der Korte Berichten v. L. N. en fl. „Industrieele mogelijkheden in Ned. Indié". 100 Korte gegevens betreffende Ziekten en plagen der Cultuurge wassen No. 12. 200 Korte gegevens betreffende Ziekten en plagen der Cultuurge wassen No. 14. 800 Boekomslagen voor Mededeelingen v/h Proefstation voor Thee No. XL. 2250 Boekomslagen voor Mededeelingen v/h Proefstation voor Thee van No. XLIII t/m No. XLV. 8000 Boekomslagen voor Mededeelingen v/h Laboratorium voor Plantenziekten van No. 19 t/m No. 27. 700 Omslagen voor Mededeelingen v/h Kinaproefstation No. 111. 800 Omslagen voor Mededeelingen v/h Proefstation voor rijst No. II en 111. 123 Bureauboeken aangemaakt (rekeningen,, kasboeken enz.). 27 Kantoorboeken, tijdschriften enz. ingebonden. 316117 Etiketten, briefhoofden, enveloppen enz. in 302 modellen. 45280 Circulaires, staten, mededeelingen enz. in 108 modellen. 3000 Platen. 79600 Korte Berichten v. L. N. en Handel in 52 nummers. 41650 Mededeelingen v/h Statistisch Bureau voor L., N. en Handel, bevattende advertenties in 46 nummers. De Wd. Chef der Reproductie-Ateliers, H. HUIJSMANS. 382 B. LIJST VAN BOEKWERKEN DOOR GESCHENK OF AANKOOP IN 1916 VOOR DE BIBLIOTHEEK VERKREGEN. Ach in ad, Raden. Dari hal mengamhil Qetah Karet. Batavia. 1916. 8° H. 1488. Afkondiging van eene wijziging van het Reglement voor de calamiteuze polders of waterschappen in Zeeland. (Besl. Gedeputeerde Staten der Provincie Zeeland van 28 Augustus 1914, No. 59). Middel burg. 1914. 8° H. 1508. Agee, H. P. The implements of the Industry. (Exp. St. Hawaiian Sugar Planters' Ass. Agric. and Chein. Series. Buil. No. 44). Honolulu. 1914. 8° H. 1421. Agricultural instruction act (The) and Explanatory speech by the Mi nister of Agriculture on introducing the Bill in the House of Com rnons on Januari 24' h, 1913. (Dept. of Agric. Canada). Ottawa. 1914. 8° H. 1550. Agricultural Statistics of India, for the Years 1904—05 to 1908—09, 1906—07 to 1910—11. Vol. 1. Britiscli India. (Qov. of India Dept. of Revenue and Agric. Office of the Director-General of Com mercial Intelligence). Calcutta. 1910-1912. F01i0.... O. 589. Agricultural Statistics of India 1912 —13. Vol .1. Area. Classification of area. Area under crops, Live Stock, Land Revenue assessment, and Transfers of land in British India. (Dept. of Statistics, India). Calcutta. 1915 (1. 590. Alexa n d e r, A. 8., Moor e, H. F. and Kend a 1, W. C. Otter- Trawl fishery. (U. S. Bureau of Fisheries. Doe. 816. Washing ton, D. C. 1915. 8° D. 1580. Allard, H. A. A Specific disease in Nicotiana Viscosuni distinct from the Mosaic disease of Tobacco, (.lourn. of Agric. Research. Vol. VII, No. II). Washington. 1916. 8° B. 1560. Some properties of the Virus of the Mosaic disease of Tobacco. (Jour. of Agric. Research. Vol. VI). Washington. D. C. 1916. 8° B. 1474. Allen, W. J. The Manuring of Orchards. (Dept. of Agric. N. S. W. Farmers' Buil. No. 79). Sydney. 1914. 8° H. 1429. Allen,, W. J., Froggatt,, W. W. and (iurney, W. B. Apple and Pear growing. With section on Insect Pests of the Apple and Pear. (Dept. of Agric. N. S. W. Farmers' Buil. No. 92). Sydney. 1915. 8° H. 1430. Anderson, .1. P. A Partial List of the Parasitic Fungi of Decatur County, lowa. Contrib. Bot. Dept. lowa State Coll. No. 53). Ames, lowa. 1915. 8° B. 1576. A Record of „The Doctors in Botany" of the University of Cliicago pre- 383 scnted to John Mcrle Coulter' Prof. and head of the Dept. of Botany by the Doctors in Botany. Chicago. 1916. 8° A. 451. Am d t, F. R., Lewis, W. R. and Wis li ar t, A. P. Hints to Settlers in irrigation areas. (Dept. of Agric. S. Australia. Buil. No. 99). Adelaide. 1916. 8° H. 1446. Arno 1 d, John R. Rattan supply of the Philippines. (U. S. Dept. of Commerce. Bureau of Foreign and Domestic Comrnerce. Special Agents Series. No. 95). Washington. 1915. 8° ft 1502. Back e r, C. A. Determinatietabel der op Java in het wild groeiende en gekweekte soorten van Clerodendron L. (Tropische Natuur. Jaarg. V). Weltevreden. 1916. 4° C. 1922. Baker, Henry D. Britisli India with notes on Ceylon, Afghanistan, and Tibet. U. S. Dept. of Commerce. Bureau of Foreign and Do mestic Comm. Special Consular Series. No. 72). Washington. 1915. 8° H. 1503. New Zealand, its resources, industries, and trade, with suggestions as to its development as a market for American Mercliandisc. (Ibid. Consular Reports. No. 57). Washington. 1912. B°. H. 1505. Bak k e, A. L. The Effect of Smoke and Oases on Vegetation. (Con trib. Bot. Dept. lowa State Coll. No. 54). Ames, lowa. 1915. 8° B. 1575. —— The late Blight of Barley (Helmintliosporiurn Teres Sacc). (Contrib. Bot. Dept. lowa State College No. 49). Ames, lowa. 1913. 8° B. 1526. Baur, Er win. Die Fortscliritte der Vererbungsforscliung Und ihre Bedcutung für die Züchtung tropischer Kulturpflanzen, besonders der Kautschukpflanzen. Voordracht: Internationaal Rubbercongres. Batavia. 1914). Batavia. 1914. 8° H. 1482. Bemme 1 e n, J. F. va n. Over uitgestorven Vogels der Chatham-Ei landen. (Verh. Qeol.-Mijnbouwk. Oen. v. Nederland en Koloniën. Oeol. Serie. Dl. III). 's Oravenhagc. 1916. 8° D. 1596. Bemme 1 e n, W. va n. Results of Registering-Balloon ascents at Batavia. (Verh. Magn. en Meteorol. Observatorium te Batavia. No. 4). Batavia. 1916. 8° D. 1595. Be si ey, H. J. and Bas ton, O. H. Improved apparatus for use in making acidity determinations of Corn. (U. S. Dept. of Agric. Off. of the Secretary, Circ. No. 68). Washington. 1916. B°. .. H. 1557. Bespreking waterverstrekking aan Riet en Inlandsche gewassen. (Alg. Syndicaat van Suikerfabrikanten in Ned. Iridié. Dept. Probolinggo. 27 December. 1916). Probolinggo. 1916. 8° H. 1525. Binsbe r g e r, W. A. A. va n. Van üoor's Miniatuur Deensch (Noorsch) Woordenboek. Deensch (Noorsch)-Nederlandsch en Ne derlandsch-Deensch (Noorsch). Oouda. 12° O. 618. Bli s s, R. K. and Le e, C. B. Oround Wheat for fattening Pigs. 384 (Agric. Exp. St. of Nebraska. Buil. No. 144). Lincoln, Neb. 1914. 8° H. 1451. Corn silage and Alfalfa hay for the Beef Production. (Ibid. No. 151). Lincoln, Neb. 1915. 8° H. 1452. B 1 okze ij 1, K. R. F. De Cassave (Onze Koloniale Landbouw. No. 9). Haarlem. 1916. 8° H. 1517. Blommen s t e i n, A. F. van. De twistvraag: of en, zoo ja, in hoe verre moeten behouden blijven de in de z.g. koelie-ordonnantie voor de Oostkust van Sumatra voorkomende straf- en dwangbepalingeu tegen de van elders afkomstige Inlandsche en Vreemde Oostersche arbeiders om hen te nopen tot het verrichten van den arbeid, waartoe zij zich verbonden. (Indisch Genootschap. Verg. 22 Fe bruari 1915). 's üravenhage. 1915. 8° E. 256. Ontwerp eener ordonnantie tot regeling van den arbeid van elders afkomstige personen in bedrijven, welke in het gewest Oostkust van Sumatra geheel of gedeeltelijk buiten de bevolkingscentra wor den uitgeoefend, en memorie van toelichting, in voldoening aan eene opdracht van den Minister van Koloniën samengesteld. B°. E. 259. Braak, C. Draclien-Freiballon- und Fesselballon-beobachtungen. (Verh. Kon. Magn. en Meteorol. Obs. te Batavia No. 3). Batavia. 1915. 8° D. 1592. Briggs, Lyman. J. and Breazeale, J. F. Availability of Potash in certain Orthoclase-bearing soils as affected by Lime or (iypsiim. (Journ. of Agric. Research. Vol. VIII). Washington, D. C. 1917. 8° D. 1603. Briggs, L. J., Jens e n, C. A. and McLa n e, J. W. Mottle- Leaf of Citrus trees in relation to soil conditions. (Journ. of Agric. Research. Vol. VI). Washington, D. C. 1916. 8° B. 1475. The Mulched-basin system of irrigated citrus culture and its bearing on the control of Mottle-leaf. (U. S. Dept. of Agric. Buil. No. 499). Washington, D. C. 1917. 8° H. 1556. Britton, W. E. The Qypsy Moth. (Conn. Agric. Exp. St. New Haven, Conn. Buil. No. 186. Entomol. Series, No. 21). New Haven, Conn. 1915. 8° B. 1574. Brode, J. Oil-Seed products and Feed stuffs. (U. S. Dept. of Com merce and Labor. Bureau of Manufacturers. Special Agents Series. No. 39). Washington. 1910. 8° H. 1504. Broersma, R. Besoeki. Een gewest in opkomst. Amsterdam. F. 188. 15 rook s, C li. and Coo 1 y, J. S. Temperature relations of Apple- Rot Fungi. (Journ. of Agric. Research. Vol. VIII). Washington, D. C. 1917. 8° B. 1585. Buil, Sleeter and Emmett, A. D. A review of American in vestigations on fattening Lambs with reference to the protein and 385 energy requirements. (Univ. of Illinois Agric. Exp. St. Buil. No. 166). Urbana, 111. 1914. 8° H. 1420. Bij 1, P. A. van de r. „Wilt" or „Crown-Rot" disease of Carnations caused by Fusarium Sp. (Arm. of applied Biology, Vol. 11. Cam bridge. 1916. 8° B. 1489. Cad y, W. B. Abonos comerciales. ((lob. de Puerto Rico. Junta de Comis. de Agric. Boletin Num. 13). Rio Piedras 1915. 8° H. 1418. Commercial fertilizers. (üov. of Porto Rico Board of Cornm. of Agric. Buil. No. 16). Rio Piedras, P. R. 1916. 8° H. 1558. C a 11, L. E. and Ha 11 sted, A. L. The relation of Moisture to yield of Winter Wheat in Western Kansas. (Agric. Exp. St. Kansas State Agric. Coll. Buil. No. 206). Manhattan, Kan. 1915. B°. H. 1426. Cal 1, L E. an d Throckmort on, R. I. The use of Dynamite in the improvement of Heavy Clay Soils. (Agric. Exp. St. Kansas State Agric. Buil. No. 209). Manhattan, Kan. 1915. B°. H. 1423. Cull a n, Th. and Tut i n, F. Chemical examination of the leaves of Anona Muricata. (Wellcome Chern. Res. Lab. No. 135). London. 1911. 8° D. 1570. Caterpillar Wilt disease. (Union of South Africa. Dept. of Agric. No. 15). Pretoria. 1913. 8° B. 1547. Centraal verslag der Arbeidsinspectie in het Koninkrijk der Nederlanden over 1914. (Uitgeg. door het Dept. van Landbouw, N. en H.). 's Oravenhage. 1916. 8° G. 613. Chainbe r I a i n, José p li, Scud d e r. Organic Agricultural Che mistry. (The Chemistry of Plants and Animals). A Textbook of general Agricultural Chemistry or Elementary Bio-Chemistry for use in Colleges. New Vork. 1916. 8° D. 1602. L har la ii, F. Tobacco culture in Canada. (Dom. of Canada Dept. of Agric. Exp. Farms. Tobacco Division. Exhibition Circ. No. 19). Ottawa. 8° H. 1542. — Tobacco secds beds. (Dom. Dept. of Agric. Central Exp. Farm Canada. Buil. No. 21). Ottawa. 1915. 8° H. 1541. Tobacco growing in Canada. (Dom. of Canada Dept. of Agric. Exp. Farms Tobacco Division( Buil. No. 25, Second, Ser.) Ottawa. 1915. 8° H. 1540. Chase, L. W. and Wood, I. I). Handling Silage. (Agric. Exp. St. Nebraska. Buil. No. 145). Lincoln, Neb. 1914. B°. .. H. 1459. Chod a t, R. et Vise he r, W. La Végétation dv Paraguay Résul tats scientifiques d'une Mission Bot. Suisse au Paraguay. Fase. ler. (ienève. 1916. 8° C. 1931. Clark, .1. A. Improvement of Qhirka Spring Wheat in yield and quality. (U. S. Dept. of Agric Buil. No. 450. Washington, D. C. 1916. 8° H. 1522. Clar k e, O. and Na i b Husa i n. Notes on improved methods of JjLABBOEK. 25 386 Cane cultivation. (Dept. of Land Records and Agric. United Prov. of Agra and Oudli. Sugarcane Res. St. Shalijahanpur. Buil. No. 35). Allahabad.. 1196. 8° H. 1475. Cocoa production and trade. (U. S. Dept. of Commercie and Labor. Bureau of Manufaeturers. Special Consular Reports. No. 58). Washington. 1912. 8° H. 1506. Coker, R. E. and Sou t h a 1 1, .1. B. Mussel resources in tribu taries of the Upper Missouri River. (U. S. Bureau of Fisheries. Doe. No. 812). Washington, 1). C. 1915. S° H. 1466. Collin s. Q. N. Correlated characters in Maize breeding. (Journ. of Agric. Research, Vol. VI). Washington, D. C. 1916. B°. B. 1476. Consal.ves, Caet a n o. La terre, Ie capital et Ie travail dans I'lnde Portugaise. (3 C Congres International d'Agriculture Tropicale- Londres. 1914). Lisbonne. 1914. 8° H. 1486. Cond i t, Ira .1. and Jaffa, M. E. The Avocado in California. Part I. — Culture, Production and Marketing. Part 11. — Compo sition and food value. (Col. of Agric. Exp. St. California Buil. No. 254). Berkeley, Cal. 1915. 8° H. 1463. Coop e r, W. en Neeven. Ziekten onder Schapen en Bokken heerschende in Zuid Afrika. Berkhamsted. 8° H. 1516. Coop e r„ W. & Neph e w s. Bosluizen in verband met Veeziekten. Berkhamsted. 1915. 8°..... H. 1480. Cordage and Twine trade in Foreign countries. (U. S. Dept. of Commerce and Labor. Bureau of Manufaeturers. Special Consular Reports. No. 45). Washington. 1911. 8° H. 1507. Cow g i 11, H. B. Informe del perito en plantas de semillero para 1913 —1914. (üob. de Puerto Rico. Junta de Comisionados de Agric. Reimpreso del tercer informe). Rio Piedras. 1915. B°. H. 1417. Co x, J. H. The Drying for milling purposes of damp and Oarlicky Wheat. (U. S. Dept. of Agric. Buil. No. 455). Washington, D. C. 1916. 8° H. 1523. C ram er, P. J. S. Een of meer gwassen per Ondernming? Eenige opmerkingen naar aanleiding van een Lezing, door den Dir. van het Caoutchouc-bedrijf van het Boschwezen over bedrijfspolitiek bij overjarige cultures te Paramaribo gehouden. (Oud-Directeur van den Landbouw in Suriname). Weltevreden. 1916. 8°... H. 1520. Cra\vf o r d, Ale x. Rabbit destruction. Recipes and instructions for poisoning, etc. (Dept. of Agric. and Industries of Western Australia. Buil. No. 40). Perth. 1913. 8° B. 1401. Crawl ey„ J. T. Salts in soils of the South Coast of Porto Rico. (Oov. of Porto Rico. Board of Coinm. of Agric. Buil. No. 9). Rio Piedras, P. R. 1915. 8° D. 1579- Crem e r s, A. C. Cant e r. Grepen uit de militaire exploratie van 387 West-Nieuw-Quinea. (Indisch Genootschap. Verg. 28 Nov. 1915). 's Gravenhage. 1915. 8° E. 255). Crid dl e, Norman. The Hessian Fly and the Western Wheat-Stem Saw-Fly in Manitoba, Saskatchewan and Alberta. Dom. of Canada. Dept. of Canada. Dept. of Agric'. Entomological Branch, Buil. No. 11). Ottawa. 1915. 8° B. 1502. Cross, H. E. A note on the action of Purgatives on the Camel. Lahore. 1917. 8° D. 1605. Cros sma n. S. S. and Wol c o 11, Q. N. Control of the Changa. Qov. of Porto Rico of Board of Comm. Agric. Insular Exp. St. Circ. No. 6). Rio Piedras, P. R. 1915. 8° B. 1578. Cunli f f e, R. S. La esterilizacion de las Tierras. (Estacion Exp. Agronomica. 8011. No. 29). Santiago de las Vegas, Cuba. 1916. 8° D. 1591. Cuiinin g li a m, C. C. GrQwing Corn in Kansas. (Agric. Exp. St. Kansas State Agric. S. Coll. Buil. No. 205). Manhattan, Kan. 1915. 8° H. 1424. Da vies, H. J. Note on the history, uses, and cultivation of the Pa paya. (Dept. of Land Records and Agric. U. Provinces of Agra and Oudh. Buil. No. 37). Allahabad. 1916. 8° H. 1490. Da vis, R. A. Uitvoer van Zoetlimoenen. (Unie van Zuid-Afrika. Dept. van Landbouw. No. 74). Pretoria. 1915. 8° .... H. 1472, DE mme r e z de Charmoy, D. Inseets injurious to stored ürains in Mauritius. (Dept. of Agric. Mauritius. Scientific Series Buil. No. 2). Port Louis. 1915. 8° B. 1495. De „Roode Worm" der Frambozen. (Lampronia rubiella Bjerk). (Med. v. d. Phytopathol. dienst te Wageningen. No. 2). Wageningen. 1916. 8° B. 1557. Despei s s i s, A. J. Root Rot. (Dept. of Agric. and Industries, Western Australia, Hort. and. Vitic. Div. Buil. No. 15). Perth. 1913. 8° B. 1490. De Spruitvreter of Knopworm der Bessenstruiken. (Incurvaria capitella. Fabr.). (Med. v. d. Phytopathol. dienst te Wageningen. No. 1). Wageningen. 1916. 8° B. 1558. De Trekmade. (Rups van de kleine Wintervlinder Cheimatobia Bru mata L.). (Med. van den Phytopathologischen dienst te Wagenin gen. No. 3). Wageningen. 1916. 8° B. 1559. De uitkomsten der verrichtingen van de militaire exploratie in Neder landsch Nieuw Ouinea. (Voorloopige uitgave). (The results obtai ned of Military Explorationwork in Dutch New Ouinea). (Meded. Encyclopaedisch Bureau . (Afl. XI). Batavia. 1916. B°. E. 258. Doid g e. E. M. The Origin cause of Citrus Canker in South Africa. (Union of South Africa. Dept. of Agric. Sc. Buil. No. 8). Pretoria. 1916. 8° B. 1563. 388 Dor s e 11, P. H., Sham el, A. I). and Popenoc, W. The Navel Orange of Bahia with notes on soine little known Brazilian fruits. (U. S. Dept. of Agric. Buil. No. 445). Washington, D. C. 1917. 8° H. 1555. Dunstan, W. R. Papers and reports on Cotton cultivation. Presen ted to the International Congress of Tropieal Agriculture, Brussels. May, 1910. (Supplement to the Qeneral Report on the present posi tion of Cotton cultivation). Paris and London. 1911. B°. H. 1479. Elfe r t, Th. Ueber die Auflösungsweise der sekundaren Zellmenbra nan der Samen bei ihrer Keimung. (Bibliotheca Botanico Heft 30). Stuttgart. 1894. 4° B. 1523. Emerson, R. A. Home Mulched vs. Northern Seed Potatoes for Eastern Nebraska. (Agric. Exp. St. Nebraska. Buil. No. 146). Lincoln, Neb. 1914. 8° H. 1453. Engl i s h, A. E. A handbook of Co-operation for Burma. Rangoon. 1915. 8° Q. 585. Fau r e, J. C. Sweet-Potato Sphinx. (Union of South Africa Dept. of Agric. Div. of Entomology, Buil. No. 20). Pretoria. 1914. B°. B. 1497. Felip p o n e, F. Contribution a la Flore bryologique de rUruguay. Facs. 2. Montevideo. 1912. 8° C. 1925. Fig Weevils. (Union of South Africa. Dept. of Agric. No. 22). Pretoria. 1912. 8° B. 1548. Eoc k e, W. O. Die natürliche Standörte für einheimische Wander pflanzen im nordwestdeutschen Tieflande. (Festschrift zu P. Ascher son's siebzigstem Geburtstage). Berlin. 1904. 8° B. 1528. Fort i e r, Vict or. How to teil the age of Hens and Pigeons. (Dom of Canada Dept. of Agric. Exp. Farmers. Buil No. 16. Second Series). Ottawa. 1913. 8° I). 1606. Franz, R. Die Landschaftlichen Kreditinstitute in Preussen. Ihre rechtlichen und finanziellen Verhaltnisse und ihre geschichtliclie Entwickelung. Berlin. 1902. 8° G. 576. Froggatt, W. W. White Ants. (Dept. of Agric. N. S. W. Farmers' Buil. No. 60). Sydncy. 1913. 8° B. 1513. Locusts in Australia and other countries. (Ibid. No. 29.) Sydney. 1910. 8° B. 1515. Froggatt, W. W. an d Ero g g a 11. Joh n. L. Sheep-, aggot Flies,,, No. 2. Report of work carried out in the New England District during 1914 —15, at the Government Sheep-Fly experiment Station. (Dept. of Agric. N. S. W. Farmers' Buil. No. 110). Sydney. 1916. 8° B. 1514. Fu 11 er, C. A New Sugar Cane Pest. (Union of South Africa. Dept. of Agric. No. ?>?>). Pretoria. 1915. 8° B. 1568. Termite economy. (South African Journ. of Science). Cape Town. 1915. 8° B. 1516. 389 Insect records. I. The Pumpkin Stem-Borer. 2. The Bnidweed (iall-Maker. (Agric- Journ. Union of S. Africa. Issued by the Union Div. of Entomology. No. 68). Pretoria. 1914. 8°..... B. 1517 Termite economy. (South African Journ. of Science). Cape Town. 1915.8° B. 1516. Fu 1 1 er, Clau d e. The Sombre Twig-pruner. Thercladodes Kraussi White (Syn. Cloniocerus Kraussi). (Union of South Africa. Dept. of Argic. No. 9). Pretoria. 1913. 8° B. 1541. Fu 11 er, C. Wecvily Qrain, Peas and Beans. Causes and Prevention of infestation. Treatment by Futnigation with Carbon-Bisulphidc. (Union of South Africa Dept. of Agric). Pretoria. 1915. B°. B. 1555. (lage. (3. E. and Pais e, B. H. Bacillary White Diarrhea (Bacte rium Pullorum Infection) in yourig Chicks in Massachusetts. (Mass. Agric. Exp. Station, Buil. No. 163). Amherst. Mass. 1915. B°. D. 1574. Gamble, .1. S. Flora of the Presidency of Madras. Part 1. Ranun culaceae to Opiliaceae. Calcutta. 1915 8° C. 1927. Geschiedkundige nota over „De Europeesche Tabakindustrie in de Oouverneinents-landen op Java" met Eerste en tweede vervolg. Batavia. 190.3. Folio Q. 603. Oibs o n, Arth u r. A New Elachistid Moth from Manitoba. (Scien tific Contrib. Entomol. Branch. Dept. of Agric. Ottawa, Canada). (The Canadian Entomologist, Vol. 46). Ottawa, Can. 1914. B. 1572. Qibs o n, A. Locust control work with poisoned baits in Eastern Canada in 1915. (Contrib. from the Entomol. Branch, Dept. of Agric. Canada). Ottawa. 1916. 8° B. 1590. Oibson, Arthur. The Entomological Record for 1912. (Contrib. from the Div. of Entomology, Dept. of Agric. Canada). Otawa. 1913. 8° B. 1504. The Entomological Record for 1914. (Contrib. from the Entomo logical Branch, Dept. of Agric. Canada). Ottawa. 1915. 8° B. 1503. Oibs o n, A. The Entomological Record for 1915. (Anti. Report of the Fntomol. Soc. of Ontario, 1915). Contrib. from the Entomol. Branch Dept. of Agric. Canada). Ottawa. 1915. 8° B. 1503. Oibson, A. and Trehe r n e, R. C. The Cabbage Root Maggot and its control in Canada. (Dom. of Canada Dept. of Agric. Entomol. Branch. Buil. No. 12). Ottawa. 1916. 8° B. 1552. The Cabbage root Maggot and its control in Canada with notes on the iinported Onion Maggot and Seed-Corn Maggot. (Dom. of Canada. Dept. of Agric. Entomological Branch, Buil. No. 12). Ottawa. 1916. 8° B. 1505 39 C. KOFFIEPROEFTUIN TE BANCiELAN. PERSONEEL. Aan dcii Administrateur, den Heer S. Boom, werd met ingang van 15 Juli eervol ontslag verleend: in zijn plaats werd aangesteld de Meer R. Qiessler, te voren administrateur van de Onderneming Soember Mas. Ook in liet opzichterspersoneel kwamen veranderingen voor; aan het einde des jaars waren de Heeren W. Ocul en K. P. W. K. Kruger als employé aan den proeftuin verbonden- De in 1915 ingevoerde fiiiancicelc en tcelmisehe boekhouding bleef goed voldoen. Pc werkwijze, in het vorig jaarverslag beschreven, voor de bepaling van de opbrengst aan marktkoffie voor de verschillende moederboomen en tuinen werd ook dit jaar weder gevolgd en is thans voorgoed ingevoerd. Daarbij is wederom gebleken, dat het cijfer voor de verhouding van beskoffie tot het daaruit verkregen marktproduct voor de verschillende plukken vrij sterk kan uiteenloopen In 1916 werd vooral veel aandacht besteed aan het enten. Zoowel op de bedden, als op uitloopers van oude boomen in de tuinen werd geënt. De moeilijkheden, vroeger hierbij ondervonden, mogen als over wonnen worden beschouwd. Aan het einde des jaars werden van den aanplant, van het etablis sement en van de aan Bangelan toegewezen gronden kaarten gemaakt. De kaart van den aanplant is hierbij gevoegd. Met het maken van afzonderlijke kaartjes voor iederen tuin. waarop alle boomen afzon derlijk zijn aangegeven, werd een begin gemaakt. WEERSOESTELDHEID. In plaats van de in vorige jaarverslagen opgenomen staten van den maandelijkschcn regenval zal voortaan telkenjare een tabel van den dagelijkschen regenval worden opgenomen. De tabel voor 1910 is hierachter ingelast. Uit de cijfers blijkt, dat in 1910 de totale hoeveelheid neerslag ouder het gemiddelde bleef. De Oostmoesson was betrekkelijk vochtig, nadat van half April af een droogte van eenige weken geheerscht had. Ten einde een beter inzicht te krijgen in de verdeeling van de regens over den tuin werd langs den hoofdweg, die, den rug van den Kawi uitlooper volgende, in vrijwel Noord-Zuidelijke richting den aanplant doorsnijdt, een vijftal regenmeters geplaatst op 500 M. ouderlingen af stand. Het bleek, dat de regenval werkelijk voor de toch betrekkelijk dicht bij elkaar liggende punten verschillen vertoonde, welke groote afwijkingen in de oogstcijfers zouden kunnen teweegbrengen. Zoo viel, na een droogteperiode van 3(1 dagen, op 19 Mei in de boventuinen een bui van 14 itiM., terwijl de beneden-tuinen eerst 5 dagen later een flinke 390 Gipsy Motli and Brown-Tail Moth. (U. S. Dept. of Agric. Office of Secre tary. Notice of Quarantine. No. 4 Domestic). Washington, D. C. 1912. 8° B. 1538. Oreer, R. L. The Menhaden industrv of the Atlantic Coast. (U. S. Bureau of Fisheries, Doe. No. 811). Washington, D. C. 1915. <s n . ; H. 1467 (irisdal e, J. H. Preparing land for Qrain crops on the prairies. (Dom. of Canada Dept. of Agric. Buil. No. 15). Ottawa . 1913. 8° H. 1539. Crop rotation and soil cultivation. A paper read before the standing Committee of the Senate on Agric. and Forestry, 1911. Ottawa. 1912. 8° H. 1538. Corn for ensilage and the Silo. A paper read before the standing Committee of the Senate on Agric and Forestry, 1911. Ottawa. 1912. 8° H. 1537. The stave Silo. (Dept. of Agric. Central Fxp. Farm Canada Buil. No. 35). Ottawa. 1900. 8° H. 1536. Oun n, D. The Potato Ladybird beetle. (Union of South Africa. Dept. of Agric. Div. of Entomology, Buil. No. 6). Pretoria. 1916. 8° B. 1498 The Pepper tree Caterpillar. (Boinbycomorpha pallida Dist.). (Ibid. No. 5). Pretoria. 1916. 8° B. 1499. 1. Some destructive Fruit and Flower Beetles. 2. A new insect pest of the Peach. Ibid. No. 8). Pretoria. 1916. 8° B. 1500. The Plum Slug Caterpillar. (Parsa latistruga). Ibid. No. 7). Pretoria 1916. 8° B. 1501. Hadi, S. M. Improvements in native methods of Sugar Manufacture. (Dept. of Land Records and Agric. United Prov. of Agra and Oudli. Agric. Series. Buil. No. 19). Allahabad. 1905. B°. .. H. 1470. Hadlington. .1. Seasonable hints for Poultry keepers. (Dept. of Agric. N. S. W. Farmers' Buil. No. 98). Sydney. 1915. B°. .■ H. 1431. '- Poultrv farming in New South Wales. (Ibid. No. 108). Sydnev. 1916. 8° H. 1432. Mali Ti, C. W. Sporozoön parasites of certain fishes in the vicinity of Woods Hole Massachusetts. (U. S. Bureau of Fisheries. Buil. Vol. XXXIII. Doe. No. 810). Washington. D. C. 1915. B°. . . D. 1588. Ham, S. P. Hooger onderwijs in de Koloniale Bodemcultuur in ver band niet het wetsontwerp tot regeling van het Landbouw- en Veeartseniikundig Hooger Onderwijs. (Indisch Genootschap. Verg. 23 Maart. 1914). 's Gravenhage. 1914. 8° E. 254. Verdere ontwikkeling der Europeesche en der Inlandsche cultures in Ned.-Indië. (Ver. „Moederland en Koloniën". 13 e Jaar No. 2). 's Gravenhage. 1913. 8° H. 1518. 391 Hardenberg, C. B. The Willow tree Caterpillar. (Angelica tyr rhea, Cramer. Order, Lepidoptera; Family, Saturniidae). A des tructive Pest in Forest plantations. (Union of South Africa Dept. of Agric. No. 55). Pretoria. 1912. 8° B. 1542. Haring, C. M. and Bel 1„ R. M. The intradermal test for Tuber culosis in Cattle and Hogs. (Coll. of Agric. Exp. St. California. Buil. No. 243). Berkeley, Cal. 1914. 8° H. 1462. Harrington, Q. T. Agricultural value of Impermeable Seeds. (Journ. of Agric. Research, Vol. VI). Washington, D. C. 1916. 8° B. 1477. Hiirr i s, .1. A. and Pope n o e. W. Freezing -point lowering of the leaf sap of the horticultural types of Persea Americana. (Journ. of Agric. Research, Vol. Vil). Washington, D. C. 1916. B°. .. B. 1529. Mart, W. Edwa r t. Notice Historique du Jardin Botanique des Pam plcinousses. Port-Louis. 1916. 8° A. 449. Ha r ter, L. L. Storage-Rots of economie Aroids. (Journ. of Agric. Research. Vol. VI). Washington, D. C. 1916. 8° B. 1480. Hassel b r i n g, H. and Hawk i n s, L. A. Respiration experi ments with Sweet Pota-toes. (Journ. of Agric. Research, Vol. V). Washington, D. C. 1915. B°. B. 1478. Hasse 1 m a n, C. J. Eindverslag over het onderzoek naar den druk der dessadiensten op Java en Madoera. (Ingesteld krachtens Qouvts. Besluit dd. 25 Januari 1902. No. 19). Batavia. 1905. Fol. O. 6.05. tl awki n s, L A. Growth of parasitic Fungi in concentrated solutions. (Journ. of Agric. Research, Vol. VII. Washington. I). C. 1916. 8° B. 1530. The disease of Potatoes known as „Leak". (Journ. of Agric. Re search, Vol. VI.). Wsahington, I). C. 1916. 8° B. 1479. Hedgc o c k, G. O. and Lon g, W. H. A Discase of Pines caused by Cronartium Pyriforme. (Buil. of the U. S. Dept. of Agric. No. 247). Washington. 1915. 8° B, 1571. Heel, M. G. van. Gedenkboek van de Koloniale Tentoonstelling Se marang 20 Augustus—22 Nov. 1914. Eerste Deel. Algemeen Ge deelte. Tweede Deel. Beschrijvend Gedeelte. • Batavia. 1910. 4 H. 020. Helder, Ge o K. Kafir in field and feed lot. (Agric. Exp. St. Kansas State Agric. Coll. Buil. No. 198). Manhattan. Kan. 1914. B°. H. 1425. Her ms, W. B. The House Fly in its relation to public Health. (Univ. of California, Agric. Exp. St. Buil. No. 215). Berkeley, Cal. 1911. 8° D. 1587. He.witt, C. (i. A review of applied Entomology in the Britisch umpire. (Arm. Entomological Soc. of America, Vol. IX). Colurnbus, Ohio. 1916. 8° B. 1488. He w i 11, C. Gord o n. Legislation in Canada to prevent the intro- 392 duetion and spread of Insects, Pests and Diseases destructive to ve getation, with regulations regarding the importation of vegetation into Canada. (Dom. of Canada Dept. of Agric. Exp. Farms, Buil. No. 11. Second Series. Entomol. Buil. No. 6). Ottawa. 1912. B°. B. 1592. Observations on the Feeding habits of the Stable Fly. (Trans. Royal Soc. of Canada. Section VI. Serie 111. Vol. VIII). Ottawa. 1914. 8° B. 1506. Applied Entomology in Canada: its rise and progress. Contrib. from the Entomological Brancli. Dept. of Agric. Ottawa). Ottawa. 1914. 8° B. 1507. Notes on the Pupation of the House-Fly (Musea Domestiea) and its mode of overwintering. (Scientific contrib. Entomological Brancli, Dept. of Agric. Canada). Ottawa. 1915. 8° B. 1508. The Large Larch Sawfly (Nematus erichsonii) with an account of its parasites, other natural ennemies and means of control. (Dom. of Canada Dept. of Agric. Exp. Farms Buil. No. 10, Second Series. Entomol. Buil. No. 5). Ottawa. 1912. 8° B. 1591. Hints as to forwarding specimens for examination at the laboratories of the Department of Agriculture. (Dept. of Agric. Mauritius. General Series Buil. No. 1). Port Louis. 1914. 8° B. 1493. 11 issi n k, D. .1. Eenige bodemvormings- en vervormingsprocessen (lateriet, terra rossa, Limburgsche kleefgrond). (Versl. Geol. Sectie v. h. Qeol.-Mijnbouwk. Oen. voor Nederland en Koloniën. Dl. 1). s Gravenhage. 1914. 8° D. 1583. De inwerking van zout water op den bodem. (Voordracht voor de Ver. tot ontw. v/d Landbouw in Hollands Noorderkwartier. 2? Maart 1916 te Berkhout). Schagen. 1916. 8° D. 1584. De methode van het mechanisch Bodemonderzoek. (Voordracht. voor de Ver. Studiebelangen op 14 Januari 1916. Wageningen. 1916. 8° D. 1585. Hiss i n k, D. J. Tot welke gevolgtrekkingen geven Aschanalysen van verschillende Nederlandsche Hooisoorten aanleiding. (Jaarverslag, Natuurwetenschappelijk Gez. te Wageningen 191.3—14). Wage ningen. 1914. 8° D. 1578 Holleman, A. F. Leerboek der Organische Chemie. (Leerboek der Chemie 2 e Deel). Zesde Druk. Groningen. 1915. B°. .. D. 1556. Hoo d, S. C. Possibility of the commercial productiou of Lemon- Grass Oil in the United States. (U. S. Dept. of Agric. Buil. No. 442). Washington, D. C. 1917. 8° D. 1604. Hood, S. C. and Rus s e 1 1, G. A. The production of Sweet-orange oil and a new Machine for peeling Citrus fruits. Possibility of the commercial production of Sweet-orange oil from waste oranges. (U. S. Dept. of Agric. Buil. No. 399). Washington, D. C. 1916. 8° D. 1598. 393 Ho war d, R. F. Mulched Potatoes for seed purposes in Eastern Nebraska. (Agric. Exp, St. Nebraska. Buil. No. 146). Lincoln, Neb. 1915. 8° H. 1456. Hu nger, F. W. T. Cocos Nucifera. Handboek voor de kennis van den Cocos-Palm in Nederlandscli-lndië, zijne geschiedenis, beschrij ving, cultuur en producten. Amsterdam. 1916. 8° H. 1415. Instructions to Importers of Trees, Plants and other Nursery stock into Canada. (Dom. of Canada Dept. of Agric. Entomol. Branch. Circ. No. 4). Ottawa. 1914. 8° B. 1569. International health Commission Second Annual report January 1, 1915 December 31. 1915. (The Rockefeller Foundation Publ. No. 4). New Vork. 1916. 8° Q. 611. Jaarcijfers voor het Koninkrijk der Nederlanden. Koloniën 1914. Be werkt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, 's Qravenhagè. 1916. 8° O. 607. Jaarverslag over de Poeloe-Laoet Steenkolenontginning gedurende het Jaar 1914. 1915. Batavia. 1915—1916. 4° Q. 593. Jaarverslag van de Inspectie voor de Landelijke inkomsten in Neder landseh-Indië over 1914 en 1915. Weltevreden. 1916. B°. O. 615. Jaarverslag van het Koloniaal Landbouwmuseum te Deventer. Over het Jaar 1915. Deventer. 1916. 8° O. 597. Jack s o n, H. V. The Sea carriage of Wheat in bulk. (Dept. of Agric. N. S. W. Farmers' Buil. No. 81). Sydney. 1914. 8° H. 1433. Jackson, H. V. and Le a, A. E. Refrigeration on the homestead. With notes on the Freezing of various products. (Dept. of Agric. N. S. W. Farmers' Buil. No. 11). Sydney. 1911. B°. .. H. 1434. Jackson, T. Onion cultivation. (Imperial Dept. of Agric. for the West Indies. Pamphlet Ser. No. 78). Barbados. 1915. 8° H. 1528. J cnse n, Orl a. De Bacteriologie in de Zuivelbereiding. Doetincheiu. 1912. 8° H. 1481. Jent i n k, Th. A. Welke is onze ervaring bij de toepassing der ver schillende Methoden voor de bereiding van Superieure suiker, en welke methode verdient voor bekende omstandigheden de voor keur? Prae-advies. (Alg. syndicaat van Suikerfabrikanten in Ned.- Indië). Soerabaia. 8° H. 1531. Johnson, M. O. The Spraying of yellow Pineapple plant on Manganese Soils with'lron solutions. (Hawaii Agric. Exp. St. Press Buil. No. 51). Honolulu. 1916. 8° B. 1583. Jord a a n, J. .1. Pluimvee op de Plaats in Zuid-Afrika. (Unie van Zuid-Afrika. Dept. v. Landbouw. No. 34. Pretoria. 1915. B°. H. 1471. Kamerling, Z. Periodische Klimaatwijzigingen en Tropische Land bouw. Haarlem. 1916. 8° D. 1576. Kat e, Herman ten. Psychologie en ethnologie in de koloniale 394 politiek. (Indische Gids. DL 38). Amsterdam. 1916. B°. fi. 1492. Xe 11 ey, Albe r t. The Phoenix Skippef; (Pamphila dysmephilla, Trim.). (Union of South Africa. Dept. of Agric. No. 71). Pretoria. 1913. 8° B. 1543. Xe 11 ey, W. P. and Thoinp s o n, A. R. The organic Nitrogen of Hawaiian soils. (Hawaiian Agrie. Exp. St. Buil. No. 33). Was hington, D. C. 1914. 8° D. 1577. Kids t o n, R. and Jongm a n s, W. J. A motiograph of the Cala mites of Western Europe. Atlas Plate I—lsB. (Meded. v. d. Rijks opsporing van Delfstoffen. No. 7. Flora of the carhoniferous of the Netherlands and adjacent regions bij Dr. W. J. Jongmans, Vol. 1). 's (iravenhage. 1915. 4° D. 1597. Kiesse 1 b a c h, T. A. Soya beans and Cowpeas. (Agric. Exp. St. Nebraska. Buil. No. 150. Lincoln, Neb. 1915. 8° H. 1457. Sweet GoVer in Nebraska. (Agric. Exp. St. Nebraska. Extension Buil. No. 22). Lincoln. Neb. 1914. 8° H. 1458. Kinm a n, C. F. Cover crops for Porto Rico. ( Porto Rico Agric. Exp. St. Buil. No. 19). Washington, D. C. 1916. 8° H. 1468. Kinraan, C. F. and Mc Vle 1 1 an d, T. B. Experiments on the supposed deteroration of varieties of Vegetables in Porto Rico, with suggestions for seed preservation. (Porto Rico Agric. Exp. Station Buil. No. 20). Washington, D. C. 1916. 8° B. 1588. Ko 1, H. H. va n. De ontwikkeling der groot-industrie in Japan. 2 Dln. (Rapport samengesteld ingevolge opdracht van den Minister van Koloniën), 's Qravenhage. 1916. 8° Q. 619. Koster, D. A. Verslag over een onderzoek naar de in Europa gang bare systemen van drinkwaterzuivering en wenschclijkheid hunner toepassing in Nederlandsch-Indië. Batavia. 1916. B°. .. O. 614. Kulkarni, L. B. The cultivation of Ouavas near Poona, Dharwar and Limbgaon. (Bombay, Dept. of Agric. Buil. No. 40). Bombay. 1911. 8° H. 1529. I.a lutte contre les sauterelles dans les divers Pays. (Inst. Internat. d'Agric. Bureau des Renseignements Agricolcs et des Maladies des Plantes. Rome. 1916. 8° H. 1530. Lam s o n Scrib n e r, F. Report on the Fungus diseases of the Orape Vine. (U. S. Dept. of Agric. Bot. Div. Buil. No. 11. Section of Plant Pathology). Washington. 1886. 8° .'...■ B. 1522. Laws and Regulations pertaining to the Importation of plants to the Ts land of Porto Rico. (Extracts from Act 60 of the special session of the Legislative Assembly for 1910). Rio Piedras, P. R. 1910. 8° B. 1581. Laws and Regulations pertaining to the importation and inspection of plant and insect diseases, and Pests to the Island of Porto Rico. 395 (Board of Coimii. of Agric. üov. of Porto Rico. Div. of Entomol. Circ. No. 1. Rio Piedras, P. R. 1911. 8° B. 1580. Leem kolk, W. J. v. d. Beknopt verslag van de Handelingen van het Bodemcongres gehouden te Djokja van 24 —28 October 10] o. (Extra-nummer van liet „Tijdschr. voor Nijverheid en Landbouw in Ned.-lndië. Nov. —Dee. aflev. 1916). Uitgave van de Mij. van Nij verheid en L. in Ned.-lndië. Batavia. 1916. 8° O. 616. Lev y, S. 1. The rare carths,, their oceurence, cheinistry, and techno logy. London. 1915. 8° D. 1555. Lind s e v, J. B. Substitutes tor Milk in the rearing of dairy Calves- The cost of rearing a dairy Cow. (Mass. Agrie. Exp. St. Buil. No. 164). Amherst, Mass. 1915. 8° H. 1419. Lindsey, J. B. and Smith, P. H.. The composition, digestibility and feeding value of Molassine ineal, Cottonseed nieal and hulls, Coeoa shells, Orain screenings, Flax shives, Mellen's food refuse, and Pos tum cereal residue (cxx feed). Massaeliusetts Agric. Exp. Station. Buil. Na 158). Amherst, Mass. 1914. 8° D. 1573. Lloyd, .1. W. Kxperiments in Onion culture. (Univ. of Illinois. Agric. Exp. Buil. No. 175). Urbana, 111. 1914. 8° H. 1460. Loenst Destruction. (Union of S. Africa. Dept. of Agric. Div. of Enfo inology No. 75). Pretoria. 1915. 8° B. 1519. Löhnis, F. Boden-Bakterien und Boden-Fruchtbarkeit. Berlin. 1914. 8° D. 1582. Löhnis, F. and Smith, N. R. Life cycles of the Bacteria. (Journ. of Agric. Research, Vol. VI). Washington, D. C. 1916. B°. B. 1481. Long o, B. L'Orto e I'lnstituto Botanico della R. Universita di Siena. 1915. 8° A. 448. L'Organisation actuelle du Service de Protection contre les Maladies des Plantes et les Insectes nuisibles dans les divers pays. Monographie rédigée a I'aide des renseignements fournis par lés Ftats adherents a I'lnstitut. (Institut Intern. d'Agric. Service des Plantes). Rome. 1911. 4° B. 1551. Louisiana at the Panama-Pacific International Exposition, San Franeisco. Cal. 1916. Report of the Louisiana Commission. New Orleans, La. 1916. 8° O. 591. Lounsbury, C. L. Plant Killing insects: The Indian Cochineal. (Agric. Journ. of South Africa). Victoria. 1915. <S° B. 1556. Lounsbury, Cha s. P. Mally Fruit Fly remedy. A deinonstration of its applicability in towns. (Union of South Africa. Dept. of Agric. No. 25. Pretoria. 1913. 8° B. 1545. Locust Bacterial disease. (Ibid. No. 24. Pretoria. 1913. B°. B. 1544. Mc Cubb i n, W. A. Fruit trees diseases of Southern Ontario. (Dom. 396 of Canada. Dept. of Agric. Exp. Farms. Buil. No. 24. Second Se ries). Ottawa. 1915. 8° B ; 1553. Mc George, Win. Absorption of fertilizer salts by Hawaiian soils. (Hawaii Agric. Exp. St. Buil. No. 35). Washington, D. C. 1914. 8° D. 1581. Mc Q eor ge. Wm, T. Pliospliate fertilizers for Hawaiian soils, and their availabilitv. (Hawaii Agric. Exp. St. Buil. No. 41). Washing ton. 1916. 8° H. 1532. Macoun, W. T. Asparagus culture. Celery culture. Onion culture. (Dom. of Canada Central Exp. Earm. Pamphlct No. 5). Ottawa. 8° H. 1548. Mc Killi c a n, W. C. Experiments in Steer Feeding in Manitoba. A Summary.of Tests at the Experimental Farm. Brandon, Manitoba. from 1892 to 1912. (Dom. of Canada Dept. of Agric. Exp.-Farms Buil. No. 13 Second Series). Ottawa. 1913. 8° H. 1544. Corn growing in Manitoba. (ibid. No. 14). Ottawa. 1913. B°. H. 1543. Mars h, C. D., Cla w s on, A. B. and Marsh, Hadl e i g li. Lupines as poisonous plants. (U. S. Dept. of Agric. Buil. No. 405). Washington, D. C. 1916. 8° B. 1589. Marshall, A. Principles of Economics. An introductory volume. Sixth Edition. London. 1910. 8° Q: 572. Martin, J. N. The physiology of the pollen of Tfifolium Pratense. (Contrib. Bot. Dept. lowa State College No. 50. Bot. Oazette. Vol. 156). Ames. lowa. 1913. 8° B. 1525 Mathe w s. J. W. The Searing-iron v. The Knife for Detailing Lambs. (Dept. of Agric. N. S. W. Farmers' Buil. No. 67). Sydney. 1913. 8° H. 1428. Ma 11 os o, Erne s t o. Album do Estado do Para. Mandado orga nisar por S. Ex. o. Snr. Dr. Augusto Montenegro. Clovernador do Es tado. 1908. Folio F. 189. Mediterranean Fruit Fly. (U. S. Dept. of Agric. Office of Secretary. Notice of Qnarantine. No. 2. Donestic). Washington, D. C. 1912. 8° B. 1536. Melch e r s, L. E. Smuts of Qrain and Forage Crops in Kansas. (Agric. Exp. St. Kansas State Agric. Buil. No. 210). Manhattan. Kan. 1916. 8° B. 1573. Melh u s. I. E., Rosenbau rn, J. and Schuit /.. E. S. Spong ospora Subterranea and Phoma Tuberosa on the Irish Potato. (.lourn. of Agric. Research, Vol. Vil). Washington. D. C. 1916. B°. B. 1531. Mendonca, H. J. Monte i r o, de. Rapport sur Ie Credit Agricole dans les Colonies Portugaises. (3 e Congres International d' Agri culture Tropicale-Londres. 1914). Lisbonne. 1914. B°. H. 1487. 397 Merrill, E. D. A revision of Philippine Connaraceae. (Philipp. Journ. of Sc. Vol. IV. Sec. C. Bot.). Manila. 1909. B°. C. 1901. A revision of Philippine Loranthaceae. (Ibid. Vol. IV). Manila 1909. 8° C. 1902. — The Philippine species of Qarcinia. (Ibid. Vol. III). Manila. 1908. 8° C. 190.1 Philippine Fricaceae. (Ibid. Vol. III). Manila. 1908. B°. C. 1904. — Studies on Philippine Melastoinataceae. I, 11. (Philipp. Journ. of Sc. C. Bot. Vol. VIII). Manila. 1913. 8° C. LB9B. Notes on Philippine tfuphorbiaceae. (Ibid. Vol. VII). Manila 1912. 8° C. 1899. '•* On the identity of Evodia Triphylla. (Ibid. Vol. VII). Manila. 1912. 8° C. 191)0. , Studies on Philippine Rubiaeeae, 1. (Philipp. Journ. of Sc. C. Bot. Vol. VIII). Manila. 1913. 8° C. 1905. The Philippine species of Begonia. (Philipp. Journ. of Sc. Sec. C. Botauy. Vol. VI). Manila. 1911. 8° C. 1921. Mer w e, C .P. v. d. The Codling Moth. (Union of South Africa. Dept. of Agric. No. 50). Pretoria. 1912. 8° B. 1540. Mikolajewicz, .1. Hundertjahrige Tagesinittel der Temperatur fiir Wien und Breslau. (Meteorol. Zeitschr. Heft. 6). Braunschw eig. 1914. 4° D. 1589. Moo d y, .1. F. Linie in Agriculture. (Dept. of Agric. and Industries. Western Australia. Hort. and Viticult. Div. Buil. No. 29). Perth. 1913. 8° D. 1571. The Soil. (Ibid. No. 30). Perth. 1913. 8° D. 1572. Moo r e, Einmel i n e. The potaniogetons in relation to Pond-Culture. (Buil. Bureau of Fisheries, Vol. XXXIII. Doe. No. 815). Washing ton, D. C. 1915. 4° B. 1473. Moreland, W. H. A method of improving the Drinking-water in the Tarai. (Dept. of Land Records and Agric. U. Provinces. Buil. No. 20). Allahabad. 1905. 8° D. 1594. Provincial and general notes on the Agricultural conditions and problems of the United Provinces. Revised up to 1911. Allahabad. 1914. 8° O. 583. — Notes on the Agricultural conditions and problems of the United Provinces and of its districts. Revised up to 1911. Allahabad. 1914. 8° G. 584. Mor s e, F. W. The effect on a erop of Clover of liming the Soil. (Mass. Agric. Exp. St. Buil. No. 161. Amherst, Mass. 1915. 8° D. 1575 a. Muss o n, C. T. Seeds and Seed testing for farmers. (Dept. of Agric. N. S. W. Farmers' Buil. No. 73). Sydney. 1913. 8. .. H. 1440. 398 Nak a i, Takenoshin. Flora Sylvatica Koreana. Pars IV. Spi raeaceae. Part V. Drupaceae. Chosen. 1916. 8° C. 1923. Nederlandsche (De). Landbouw in het tijdvak 1813 —1913. (Directie van den Landbouw), 's Qravenhage. 1914. 8° H. 1491. Newm a n, L. J. Descriptive account of the Codlin Moth. (Dept. of Agric. and Industries, Western Australia. Div. of Bot. and Plant Pa thology. Entomol. Section, Buil. No. 30). Perth. 1912. B°. B. 1492. Nor t o tl, Th. H. Cottonseed industry in Foreign Countries. From the Reports of American consular officers and other sourees. (U. S. Dept. of Commerce. Bureau of Foreign and Domestic Commerce. Special Agents Series. No. 99). Washington. 1915. B°. .. H. 1494. Nota over de instelling van eene commissie van advies in zake „De Sui kerindustrie op Java". Batavia. 1907. Fol O. 601. Noticc to Citrus (Irowers. (Gov. of Porto Rico. Board of Comm. oi Agric. Insular Exp. St. Circ. No. 4). Rio Piedras, P. R. 1915. 8° B. 1582. Notulen der algemeene vergadering der Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Ned.-Indië, gehouden te Djokjakarta op 2 en 3 Juni 1916. Batavia. 1916. 8° O. 606. Nu 11 a 1 1, Q. H. F. and Warbu r t o n, C. Les Tiques du Congo Beige et les maladies qu'elles transrnettent. (Royaume de Belgique, Service de I' Agriculture, Etudes de Biol. Agric. No. 2). Londres. 1916. 8° D. 1586. Oakley, R. A. and Garver, S. Medicago Falcata a Yellow flowered Alfalfa. (U. S. Dept. of Agric. Buil. No. 428). Washington, I). C. 1917. cS° H. 1554. Ouwe n s, P. A. De voornaamste Giftslangen van Nederlaudsch Oost-Indië. Met een verhandeling over de verschijnselen en over de behandeling van (iiftigen Slaiigenbeet door Dr. G. W. Kiewiet de Jonge. Leiden. 1916. 8° D. 1607. Panuncl, L. H. The Grasses of the Uintah Mountains and adjacent regions. Contrib. Bot. Dept. lowa State Coll. No. 51). Ames, lowa. 1913. B.° C. 1926. —- The relation of Ecology to Agriculture. (Contrib. Bot. Dept. lowa State College. (No. 52). Ames, lowa. 1913. 8° B. 1527. Pandecten van het Adatrecht. 11. Het voorkeurrecht op grond en het genotrecht van grond. (Koloniaal Instituut te Amsterdam. Meded. No. IV. Afd. Volkenkunde No. 2. Amsterdam. 1915. 8. .. E. 236. Papua. Annual Report for the Year 1914 —1915. (Coinmonwaelth of Au stralia). Melbourue. 1916. Folio G. 592. Patterson, J. Upper Air investigation in Canada. Part. 1. Obsei vations • Registering Balloons. (Dept. of Marines and Fisheries. Meteorol. Service of Canada. M. S. 51). Ottawa. 1915. B°. D. 1590. Paula Ci d, F. de. La rnain d'Oeuvre aux iles de Cabo Verde. (3* 399 Congres International d'Agriculture Tropicale-Londres. 1914). Lisbonne. 1914. 8° j-j 14^5 Peacock, R. W. Key to the Bathurst Experiment Farm. (Dept. of Agric. N. S. W. Farmers' Buil. No. 35). Sydney. 1911. 8. ïl. 1435. Peai r s, L. M. and Merrill, .1. H. The San José Scale. (Aspi diotus perniciosus Comstock). (Kansas State Agric. Exp. St. Buil No. 214). Manhattan,, Kan. 1916. 8° B. 1565. Pea r s on, Henr y C. What Rubber jnanufacturers want in Crude Rubber. (Voordracht: Internationaal Rubbercongres. Batavia. 1914). Batavia. 1914. 8° tl. 1483. Ferk i n s, A. J. What the man on the land wants to know. (Dept. oi Agric. S. Australia. Buil. No. 96). Adelaide. 1915. B°. tl. 1441. Forage crops in the South-East. (Ibid. No. 92). Adelaide. 1915. 8° 11. 1442. Rotation of Crops. (Ibid. No. 100). Adelaide. 1916. <S° ti. 1443. Possiblc improvements in the fartning practices of the hundreds of Ayers and Hanson. Ibid. No. 95). Adeleide. 1915. B°. il 1444. Perkins, A. J., Phillips, J. 11, S p af f o rd, W. J. and May, N. S. Further investigations into tfie factors affecting the handling of Wheaten Hay, including a study of its digestibility. (Dept. of Agric. S. Australia. Buil. No. 82). Adelaide. 1914. B°. tl. 1445. Pin n, A. .1. Cauliflower and Cabbage cultivation. (Dept. of Agric. N. S. W. Farmers' Buil. No. 68). Sydney. 1913. B°. .. tl. 1436. Pip e r, C. V. and Mors e, W. J. The Soy beau, witli special refe rence to its utilization for Oil, Cake, and other products. (U. S. Dept. of Agric. Buil. No. 439). Washington, D. C. 1916. B°. tl 1553. Pla c e, F. E. The tiorse. üutlines of Anatoiny for first aid. (Dept. of Agric. S. Australia. Buil. No. 94). Adelaide. 1915. B°. ti. 1448. Plant diseases and pests Regulations. (Dept. of Agric. Mauritius. Qene ral Series Buil. No. 2). Port Louis. 1914. 8° B. 1494. Pla t e, L. M. F. Het Binnenlandsch Bestuur en de Koppensnellers van Zuid Nieuw-üuinea. (Ver. Moederland en Koloniën Ver. 28 April, 1916). 's Gravenhage. 1916. 8° E. 260. Porto, P. Campos. ContribuKao para o conhecirnento da Flora Orchidacea da Serra do Itatiaya. (Archivos do Jardin Botanico do Rio de Janeiro). Rio de Janeiro. 1915. 8° C. 1924. Potato Wart. (U. S. Dept. of Agric. Office of Secretary. Notice of Qua rantine. No. 3. Foreign). Washington, D. C. 1912. B°. B. 1557. Power, F. B. The constituents of soine Cucurbitaceous plants. (Wellcome Chem. Res. Lab. No. 141). London. 1912.8°. D. 1561. Power, F. B. and Browning. Ju n, H. Chemical examination of Euphorbia Pilulifera. (Wellcome Chem. Res. Lab. No. 150). London. 1913. 8° D. 1562. 4 terste gedeelte plaats had. Hiermee is echter de laatste gelegenheid om plaats te winnen zonder bijbouwen gebruikt. Het herbarium mocht zich gedurende het afgeloopen jaar in een vrij druk bezoek verheugen. Behalve de Heer en Mevrouw Dr. Koor de r s vertoefde ook Dr. Th. Vale to n uit Leiden er nagenoeg het geheele jaar. Verder waren er langeren en korteren tijd werkzaam de heeren J. F. C. Rock van Honolulu, C. O. Graven horst van Aarhus en Dr. E. Plasschaert, J. Beurnee en Dr. C. P. Co h e n S t u ar t van Buitenzorg. Gedurende het verslagjaar werden ontvangen: Van Dr. E. P I a s s c li a c r t, Bui tenzorg. Van den heer C. J. Br ook s, Lebong Tandai, Benkoelen. Van Dr. S. H. Koord e r s, Buitenzorg. Van den heer W. Feu i 11 etc a u de Bru y n, Nieuw-Quinea. Van Mej. L. S. ü i b b s, Londen. Van den heer W. F. W i nek e I, Tjidadap, Tjibeber. Van Dr. A. Ran t, Tjinjiroean. Van Dr. M. K e rbos c h, Tjinji roean. Van den heer Th. A. de N cv e, Pontianak. Van den lieer J. Sc h ull e r tot Peur su m, Weltevreden. Van den Chef van het Museum voor Economische Botanie, Bui tenzorg. Eenige planten van Borneo, te vens ter determinatie. Een bloeikolf van A m o r p h o p h a 11 u s spec. en een verza meling Pteridophyten van Sumatra, tevens ter determi natie. Herbarium van Javaansche plan ten. Herbariummateriaal van Nieuw- Quinea (221 nummers) en eenig spiritusmateriaal. Herbarium van O r c h i d a c e a e, E r i c a c e a e, E p a c r i d a c e a e, C o n i f e r a e en Z i n giberaceae van het Arfak- Qebergte (42 nummers). Materiaal van Javaansche O r chidaceae, tevens ter de terminatie. Herbarium- en spiritusmateriaal van Javaansche planten. Herbarium van te Tjinjiroean ge kweekte kinasoorten. Bloemen en bloemknoppen van R a f f 1 e s i a spec. Materiaal van Orchidaceae, tevens ter determinatie. Herbarium van nutplanten van Su matra en Bangka (± 1200 num mers), tevens ter determinatie. 40 bui kregen. Bij een gewas als koffie, waarbij de bloei en daarmede de productie zoo uiterst afhankelijk is van liet weder, moet met dezen factor wel rekening gehouden worden. BLOEI. Zooals gewoonlijk traden de eerste bloeien op bij Coffea congensis en bij de Ugandakoffie, waaraan op 20 Januari een kleine bloei open kwam. 13 Maart vertoonden de Liberia-achtige soorten een kleinen bloei; enkele dagen later bloeide de Uganda weer. DAGELIJKSCHE REGENVAL. 400 The cortstituents of Taraxacum root. (Ibid. No. 146). London. 1912. 8° D. 1563. Power, F. B. and Callan, Th. Chemical examination of Jambul Seeds. (Wellcome Res. Lab. No. 140). London. 1912. B°. ü. ■ 1564. Power, F. B. and Rogerson, H. Chemical examination of the root of [pomoea Orizabensis. (Wellcome Cheni. Res. Lab. No. 136). London. 1912. 8° D. 1565. Chemical examination of Scammony root and of Scammonv. (Ibid. No. 139). London. 1912. 8° D. 1566. Power, F. B. and Salw a y, A. H. Chemical examination of the Bark of Erythrophloeum Ouineense. (Wellcome Chem. Res. Lab. No. 144). London. 1912. 8° D. 1567. The constituents of the Rhizome and Roots of Caulophyllum Thalictroides. (Ibid. No. 147). London. 1913. 8° D. 1568. The indentification of Ipuranol and some allied compounds as Phytosterol Glucosides. (Ibid. No. 149). London. 1913. B°. D. 1569. Pratt, M. B. The deterioration of Lumber (A preliminary study). (Coll. of Agric. Agric. Cxp. St. California. Buil. No. 252). Berkeley, Cal. 1915. 8° H. 1461. Pratt, O. A. A Western fieldrot of the Irisli Potato Tuber caused by Fusariinn Radicicola. (.lourn. of Agric. Research, Vol. VI). Washington, D. C. 1916. 8° B. 1482. Control of the Povvdery Dryrot of Potatoes caused by Fusariinn Trichothecioides. (Ibid. Vol. VI). Washington. I). C. 1916. B°. B. 1483. Experiments with clean seed Potatoes on new land in Southern Idaho. (.lourn. of Agric. Research. Vol. VI). Washington. D. C. 1916. S° , H. 1475. Prid h a m, .1. T. Wheat-Breeding in New South Wales. (Dept. of Agric. N. S. W. Farmers' Buil. No. 107. Sydney. 1916. B°. H. 1437. 0u i n ti, üe o. Apple-Packing. (Dept. of Agric. S. Australia. Buil. No. 98). Adelaide. 1916. 8° H. 1477. Rab a k, F. The effect of cultural and climatic conditions on the yield and quality of Peppermint oil. (U. S. Dept. of Agric. Buil. No. 454). Washington. D. C. 1916. 8° D. 1599. Ramsay, A. A. Lime-Sulphur Sprays: Their manufacture, Compo sition and Use. (Dept. of Agric. New South Wales. Sc. Buil. No. 13). Sydney. 1915. 8° B. 1577. Note on the neutralisation of Cream in Butter-Manufacture, and the effect on the Butter produced. (Dept. of Agric. N. S. W. Science Buil. No. 16). Sydney. 1915. 8° H. 1499. Rand, Frede r i c k V. Leafspot-Rot of Pond Lilies caused by Heli- 401 cosporium Nymphaerarum. (Journ. of Agric. Research, Vo. VU) Washington. 1917. 8° ' b. 1587. Ran d, F. V. and Enlo vv s. F. M. A. Transmission and control of Bacterial Wilt of Cucurbits. (Journ. of Agric. Research. Vol. VI No. II). Washinton. 1916. 8° B. 1561. Rapport in zake de buitenlandsche verloven aan ambtenaren en officieren in Nederlandsch-Indië. 's Gravenhage. 1915. Folio Q. 602. Reglement op het beheer der Rivierpolders in de Provincie Gelderland. (Besl. Gedeputeerde Staten der provincie Gelderland, van den 17-" November 1914. No. 90. Provinciaal Blad van Gelderland. No. 144). Arnhem. 1915. 8° H. 1510. Reglement voor de Calamiteuze polders of waterschappen in Zeeland, vastgesteld 1 Juni en 12 Juli 1871, 7 Juli 1876, 31 Mei 1878, 9 Novem ber 1894, 14 Juli 1898 en 14 Juli 1903. (Gewestelijk Bestuur van Zeeland). Middelburg. 1903. 12°. ? H. 1512. Reglement voor het Waterschap van de Berkel. (Besl. Gedeputeerde Staten der provincie Gelderland, van den 21 c " Januari 1908. No. 79. Provinciaal Blad van Gelderland, No. 7). Arnhem. 1916. B°. H. 1511. Reiger s b e r g Versl v ij s, J. C. van. De Ned.-Indische Mijn bouw-politiek en de vooruitzichten der Benzine-markt. (Javabode van Nov. 1916). Batavia. 1916. 8° H. 1515. Rein e k e, T. G. W. Die Bemesting van Grond. (Unie van Zuid- Afrika. Dept. van Landbouw. No. NI). Pretoria. 1915. B°. H. 1473. Report of the Agricultural Research Institute and College, Pusa. (Inclu ding the Report of the Imperial Cotton Specialist). For the Years 1909 to date. Calcutta. 1910. 8° G. 608. Report of the Committee on Co-operation in India. (Gov. Press). Simla. 1915. Folio G. 587. Report of the Indian famine commissioti, 1901. Calcutta 1908. Folio. G. 574. Report on the working of the Co-operative Societies Act. in Burma, for the Year ended the 30th June, 1913. 1914, 1915. Rangoon. 1914— 1915. Folio G. 588. Ridg w a y, Ch. S. Gram of the Tobacco leaf. (Journ. of Agric. Re search, Vol. VII). Washington, D. C. 1916. 8° B. 1532. Rober t s o n, R. D. and Nels o n, J. W. Irrigation and Soil con ditions in the Sierra Nevada Foothills, California. (Coll. of Agric. Exp. St. California. Buil. No. 253). Berkeley, Call. 1915. B°. H. 1460. Ro cad a s, J A. Alv e s. La mam d/oeuvre indigène a Angola. (Ille Congres International d'Agriculture Tropicale. Londres 1914). Lis bonne. 1914. 8° • E. 257. Rock, J. F. The Sandalwoods of Hawaii. A Revision of the Hawaiian species of the Genus Santalum. (Hawaii Board of Agric. and Fores try. botanical Buil. No. 3). Honolulu. 1916. 8° H. 1551. IAKBOEK. 26 402 Roelfsema, H. R. I)c Kokos-cultuur. (Onze Koloniale Landbouw. X). Haarlem. 1916. 8° H. 1527. Roger s o n, H. Chemical examination of the bark of Euonynius Atro purpureus. (Wellcome Chem. Res. Lab. No. 143). London. 1912. 8° D. 1560. Rudd i c k, J. A. and Bouchard, .). Q. Small Cold Storages. (Dept. of Agric. Dairy and Cold Storage branch Buil. No. 35). (Dairy and Cold Storage Series). Ottawa. 1913. B°. .. H. 1549. Rules and regulations for carrymg out the Plant Quarantine Act. (U. S. Dept. of Agric. Office of the Secretary, Circ. No. 41). Washington, D. C. 1912. 8° B. 1534. Ruprecht, R. W. Toxic effect of Iron and Aluminium salts on Clover seedlings. (Mass. Agric. Exp. St. Buil. No. 161). Amherst, Mass. 1915. 8° D. 1575. Salw a y, A. tl. Researches on the Constitution of Fhysostigminc. Part 1, 2 and 3. (Wellcome Chem. Res. Lab. No. 142, 148, 158). London. 1912—13. 8° D. 1428 Sanders, ü. E. and Bri 11 ai n, W. H. Results from Spraying in Nova Scottia. (Dom. of Canada. Dept. of Agric. Entornol. Branch. Circ. No. 7). Ottawa. 1916. 8° B. 1509. Sass c e r, E. R. and Hawk i n s, L. A. A Method of Eumigating Seed. (Buil. of the U. S. Dept. of Agric. No. 186. Washington. 1915. 8° B. 1567. Saunders, Ch. E. Results obtained in 1910 on the Dominion Experi mental Farms from trial plots of Orain, Fodder Corn Field roots and Potatoes. (Dept. of Agric. Central Exp. Farm Canada. Buil. No. 66). Ottawa. 1910. 8° H. 1535. Saunders, Wm. Results obtained in 1901 from trial plots of Qrain. Fodder Corn, Field roots and Potatoes. (Dept. of Agric. Central Exp. Farm. Canada, Buil. No. 39). Ottawa. 1901. B°. .. H. 1533. Saunders, W. and Saunders, Ch. E. Results obtained in 19(14 from trial plots of Orain, Fodder Corn, Field roots and Potatoes. (Dept. of Agric. Central Exp. Farm Canaa. Buil. No. 48). Ottawa. 1904. 8° H. 1534. SCh m i 11, W. L., .1 ohnst o n, E. C, Rank i n, E. P. an d Dri s c o 11, E. Survey of the fishing grounds on the coasts of Washington and Oregon in 1914. (U. S. Bureau of Fisheries, Doe. No. 817). Washington, D. C. 1915. 8° H. 1465. Sch m o l'l er, O, Qrundriss der Allgemeinen Volkswirtschaftslehre. Teil 1. Begriff. Psychologische und sittliche (Irundlage- Littera tur und Methode. Land, Leute und Technik. Die gesellschaftliche Verfassung der Volkswirtschaft. Siebentes bis zehntes Tausend. Leipzig. 1908. 8° O. 582. Schneider, E. E. Commercial Woods of the Philippines: Their 403 Preparation and Uses. (Dept. of the Interior Bureau of Forestfy. Buil. No. 14). Manila. 1916. 8° H. 1526. Sc h o evers, T. A. C. Het besproeien van gewassen ter bestrijding van Plantenziekten en schadelijke Dieren. (Staring's almanak). " 1917. 8° B. 1562. SchultZ, E. S. Silver-Scurf of the Irish Potato caused by Spondy lociadium Atrovirens. (Journ. of Agric. Research, Vol. VI). Was hington, D. C. 1916. 8° B. 1484. Sha r p, H. Rural Schools in the Central Provinces. (üccasional Reports of the Director-üeneral of Education in India No. 1). Calcutta. 1904. B°. ..., Q. 586. Shc a r, C. L. False Blossom of the Cultivated Cranberry. (United States Dept. of Agric. Buil. No. 444). Washington. 1916. B°. , B. 1566. She 1 1 on, E. J. Hides, Skins and Sudries. (Dept. of Agric N. S. W. Farmers' Buil. No. 58). Sydney. 1912. 8° H. 1439. Sh u 11, F. T. The Work of the Dominion experimental Farms. (Trans. of the Canadian Institute). Toronto. 1913. 8° H. 1546. Smi t h, Er wi n. F. Mechanism of Tumor growth in Crowngall. (Journ. of Agric. Research, Vol. VIII). Washington, D. C. 1917. 8° B. 1586. Smi t h, Frank 1 i n. H. Japanese markets for American Lumber. (U. S. Dept. of Commerce. Bureau of Foreign and Domestic Com merce. Special Agents Series. No. 94). Washington. 1915. B°. H. 1493. Philippine markets for American Lumber. (Ibid. No. 100). Was hington. 1915. 8° ■. 1495. -— China and Indo-China markets for American Lumber. (Ibid. No. 104). Washington. 1915. B°. .'t H- 1496. Teak in Siatn and Indo-China. (Ibid. No. 108). Washington. 1915. 8° 1497. Smi t h, H. H. The high Price of Sugar and how to reduce it. London. 1916. 8° H. 1519. Smit h, J. J. Zur Systematik von Bunnannia coelestis Don. (Arm. Jard. Bot. de Buitenzorg. 2" Serie Vol. XI). Leide. 1912. B°. C. 1919. Zur Systematik von Burmannia tuberosa Becc. (Arm. Jard. Bot. de Buitenzorg. 2 C Serie Vol. XIII). Leide. 1914. B°. C. 1920. Forlaufige Beschreibungen neuer papuanischer Orchideen, XIII. (Meded. v. 's Rijks Herbarium No. 2?>). Leiden. 1915. B°. C. 1915. Kurze Beschreilningen neuer malaiischer Orchideen. (Buil. Inst. bot. de Buitenzorg No. VII). Buitenzorg. 1900. ° C. 1916. Neue Orchideen des Malaiischen Archipels. V. (Buil. Jard. bot. de Buitenzorg. 2 Ü Serie No. III). Buitenzorg. 1912. B°. C. 1917. 404 Sm i 11, J. J. Zur Systematik von Burmannia candida Engl. und Bur mannia Championii Thw. (Anti. Jard. Bot. de Buitenzorg 2 C . Ser. Vol. IX). Leide. 1911. 8° C. 1918. Terminale Blütenstande bei ürammatophyllum Speciosom 81. und Calanthe Triplicata Ames. (Arm. Jard. bot. de Buitenzorg 2 e Série Suppl. 111. Leide. 1909. B°. C. 1911. Vorlaufige Beschreibungen neuer papuanischer Orchideen. IV. Buil. Jard. Bot. de Buitenzorg. 2 e Série No. II). Buitenzorg. 1911. 8° C. 1912. Vorlaufige Beschreibungen neuer papuanischer Orchideen. VI. (Fedde Rep. XI). Berlin. 1912. B°. Fc C. 1913. Vorlaufige Beschreibungen neuer papuanischer Orchideen. VII. (Fedde Rep. XI). Berlin. 1912. 8° C. 1914. Paphiopedilum Glaucopliyllum J. J. S. en de Var. Moquetteanum. (Teysm. Dl. XVII). Batavia. 1906. 8° C. 1908. Coelogyne Stanny. (C. pandurata Lndl. C. asperata Lndl.). (Teysm. Dl. 21). Batavia. 1910. 8° C. 1907. Arachnis 81. und Vandopsis Pfitz. (Nat. Tijdschr. v. Ned.-Indië. Dll. 72). Weltevreden. 1912. 8° C. 1906. -—- Neue Orchideen. (Ree. d. travaux bot. Néerl. Vol. 1). Nimègue. 1904. 8° C. 1909. Dendrochilum BI- (Ree. d. travaux Néerl. Vol. 1). Nimègue. 1904. 8° C. 1910. Diospyros Kaki L. te Oaroet. (Teysmannia Dl. XVII). Batavia. 1906. 8° C. 1895. Begonia Bipinnatifida n. sp. (Buil. Dept. de I'Agric. des Indes Néerlandaises. No. 2). Buitenzorg. 1906. 8 C. 1896. Vorlaufige Beschreibung neuer papuanischer Ericaceae. (Meded. van 's Rijks Herbarium. Leiden. No. 25). Leiden. 1915. B°. C. 1897. Neue papuanische Pflanzen. 1. (Fedde. Rep. X). Berlin. 1912. 8° C. 1892. Millettia Nieuwenhuisii n. sp. (Buil. Dept. de I'Agric. aux Indes Néerlandaises. No. III). Buitenzorg. 1906. 8° C. 1893. Distylium stellare O. K. en Aporosa campanulata .1. .1. S. (Verslag Ver. D. Wis. en Natuurk. Afd. d. Kon. Akad. v. Wet. te Amsterdam). Amsterdam. 1909. 8° C. 1894. Snyder, W. P. and Bur n e 11, E. A. Pork production. (Agric. Exp. St. Nebraska. Buil. No. 147). Lincoln, Neb. 1915. B°. H. 1454. Spencer, J. B. A review of the Work of the Experimental Farms. (Dom. of Canada Dept. of Agric). Ottawa. 1913. B°. .. H. 1545. Steinbrück, Karl. Handbuch der gesamten Landwirtschaft. 5. Bande. Bd. 1. Landwirtshaftliche Betriebslehre. Bd. 2. Acker und Pflanzenbau. Allgemeiner Teil. Bd. 3. Acker- und Pflanzen bau. Spezieller Teil. Bd. 4. Tierzucht. Bd. 5. Erganzungsband. 405 Landwirtschaftlich-technische Nebengewerbe. Hanover. 1908— 1909. 8° H. 1416. Stevens, F. L. The Fungi which cause Plant Disease. New Vork. 1913. 8° B. 1521. Stevens, N. E. Pathological histology of Strawberries affected by species of Botrvtis and Rhizopus. (Journ. of Agric. Research, Vol. VI). Washington, D. C. 1916. 8° B. 1485. Stew a r t, Alb a n. Notes on the anatomy of the Punctatus Qall. (American Journ. of Botany. Vol. 1). Lancaster, Pa. 1914. 8° B. 1524. Stock da le, F. A. The Irrigationof Sugar Cane in Mauritius. (Dept. of Agric. Mauritius. General Series Buil. No. 6). Port Louis. 1916. 8° H. 1477. The Fibre industrv of Mauritius. (Ibid. No. 5). Port Louis. 1915. 8° H. 1476. Stone, üeorge, E. Electrical injuries to Trees. (Mass. Agric. Exp. St. Buil. No. 156). Amherst. Mass. 1914. 8° B. 1570. Strachey, J. India. lts administration and progress. 4 th. Edition revised by Sir Thomas, W. Holderness. London. 1911. B°. O. 573. Strick 1 a n d, E. H. The control of Cutworms in the Prairie Provin ces. (Dom. of Canada. Dept. of Agric. Entomological Branch, Circ. No. 6). Ottawa. 1916. 8° B. 1510. Str ö m, G. Nederlandsch-Zweedsch en Zweedsch-Nederlandsch Woordenboek. 2 Dl. Gouda. 1907. 8° ü. 617. Staar*, A. T. The farmer as a Manufacturer. Part. I. The world's sole manufacturer of Protein, Fats, Carbohydrates and Cloth Fibres. (Dom. of Canada Dept. of Agric. Exp. Farms. Div. of Chem. Exhi bition Circ. No. 26. Part 11. Soils: their origin and nature. Fertility. its maintenance and increase. Circ. No. 21. Part. 111. Farm Pro ducts. Food and clothing materials-their formation and composi siton Circ. No. 28). Ottawa. 8° H. 1547. Sugar (The). Industry. Sugar Cane and Cane Sugar in Louisiana. Beet sugar data, and general tables. (U. S. Dept. of Commerce. Bureau of Foreign and Domestic Commerce. Miscellaneous Series No. 9). Washington. 1913. 8° H. 1501. Su 11 on, Ge o. L. Moist facts for Dry Farmers. (Dept. of Agric. & Industries. Wheat and Cereal Div. Buil. No. 2). Perth. 1912. B°. H. 1450. Swai n e, .1. M. A new species of Platypus frorn British Columbia. (Sc. Contrib. Entomol. Branch, Dept. of Agric. Canada). Canadian Entomologist Vol. 48). Ottawa. 1916. 8° B. 1512. Injurious Shade Tree Insects of the Canadian Prairies. (Dom. of Canada. Dept. of Agric. Entomological Branch). (Agric. Gazette of Canada, Vol. 3). Ottawa. 1916. 8° B. 1511. 406 Swaine, J. M. New species of tlie Family Ipidae (Coleoptera. III), Scientific contrib. from the Entomol. Brancli Dept. of Agric. Ottawa Canada. The Canadian Entomol. Vol. 48). Ottawa. 1916. B°. D. 1600. Tal m a, Me j. E. „De invloed van de temperatuur op den lengtegroei van de wortels van Lepidium sativum v . (Kon. Akad. van wetensch. te Amsterdam). (Verslag v.d. Oewone Verg. der Wis. en Natuurk. Afd. van 28 April 1916, Dl. 24). Amsterdam. 1916. B°. B. 1584. The Elegant Grasshopper. (Union of South Africa. Dept. of Agric. No. 66). Pretoria. 1912. 8° B. 1550. The Mally Fruit Fly remedy. For the prevention of Maggots in fruit by the destruction of the Parent Flies before eggs are laid. (Union of S. Africa. Dept. of Agric. Div. of Entomologv. No. 83). Pretoria. 1915. 8° B. 1518. Thomas. L. M. The origin characteristics, and quality of Humpback Wheat. (U. S. Dept. of Agric. Buil. No. 478). Washington, D. C. 1916. 8° H. 1552. Thomson, Erwin, W. Edible Oils in the Mediterranean District. U. S. Dept. of Commerce. Bureau of Foreign and Domestic Com merce. Special Agents Series No. 75). Washington. 1913. 8° H. 1498. Cottonseed products and their competitors in Northern Europe. Part 1. Cake and Meal. Part 2. Edible Oils. Ibid. No. 89). Washington. 1914. 8° H. 1499. Thompson. O. E. Sudan Orass in Kansas. (Agric. Exp. St. Kansas State Agric. College. Buil. No. 212). Manhattan, Kan. 1916. B°. H. 1422. Thonner, Fr. The Flowering plants of Africa, an analytical key to the genera of African Phancrogams. Second edition to „Die Blii tenpflanzen Africas". London. 1915. 8° C. 1719. Tobacco trade of the World. ( U.S. Dept. of Commerce Bureau of Fo reign and Domestic Commerce. Special Consular Reports. No. 68). Washington, 1915. 8° H. 1500. Toelichting der nadere voorzieningen tot bescherming van de oecono mische belangen der Tnlandsche bevolking in de cultuureentra óp Java en Madoera. Batavia. 1915. 8° E. 250. Tot h i 1 1, .1. D. The Ancestry of Insects witli particular references to Chilopods and Trilobites. (American Journ. of Sc. Vol. XLII, 1916). New Haven. Conn. 1916. 8° D. 1601. Tregenna. C. J. Tobacco: the production of light coloured Pipe and Cigarette leaf. (Dept. of Agric. N. S. W. Farmers Buil. No. 106). Sydney. 1915. B°. H. 1438. Treub, M. „Landbouw" Januari 1905- October 1909. - Beredeneerd overzicht der verrichtingen en bemoeiingen met het oog op de prak- 407 tijk van land-tuin- en boschbouw, veeteelt, visscherij en aanver wante aangelegenheden. Amsterdam. 1910. 8° H. 1489. Tru e, G. H., W o 11, F. W. and Voorh i c s, E. C. The value of Barley for Cows fed Alfalfa. (Coll. of Agric. Agric. Exp. St. California. Buil. No. 256): Berkeley, Cal. 1915. B°. H. 1464. Tut i n, F. The proposed method of Microsublimation for the detection of Aesculin and the identification of Qelsemium. (Wellcome Chem. Res. Lab. No. 138). London. 1912. 8° D. 1557. Tut i n, F. and Clewer, H. W. B. The constituents of commer cial Chrysarobin. (Wellcome Chem. Res. Lab. No. 137). London. 1912. 8° - D. 1558. The constituents of Cluytia Similis. (Ibid. No. 145). London. 1912. 8° D - 1559 - Uittreksel uit het Verslag van den Hoofdingenieur voor het Stoomwezen over het jaar 1915, uitgebracht aan den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel krachtens art. 8 van het Kon. Besluit van 14 Januari 1897, (Stbl. No. 45). laatstelijk gewijzigd bij Kon. Besluit van 13 Februari 1915, (Stbl. No. 87). (Uitgeg. door het Dept. v. landbouw. Nijverheid en Handel), 's Gravenhage. 1916. 8° G. 612. Urban, Ig n. Incrementa siphonogamarum florae jamaicensis. (Sym bolanae. Vol. IV). Lipsae. 8° C. 1930. Zur Hochgebirgsflora von St. Domingo. (Ibid. Vol. VI). Lipsae. 1911. 8° C. 1929. Zur Pflanzengeographie Portoricos. (Symbolanae Antillanae. Vol. IV). Lipsiae. 8° F. 190. Verr ij n Stua r t, C. A. Inleiding tot de beoefening der Statistiek. l e Deel. De statistische methode en hare toepassing op het gebied der demografie. 2° Deel. De toepassing der statistische methode op de zedelijke en verstandelijke eigenschappen van den mensch. 3 e . Deel. De toepassing der statistische methode op het gebied van het sociaal-economisch leven en van de huishouding der publiek rechterlijke lichamen. l e . Stuk. De Statistiek van het bedrijfsleven. Haarlem. 1910—1915. 8° G. 575. Verslag betreffende den Gouvernements Pandhuisdienst over het Jaar. 1913, 1914, 1915. Batavia. 1914—1916. Folio G. 579. Voorstellen betreffende de invoering van Directe Belastingen in het Gou vernement Sumatra's Westkust. Batavia. 1905. Folio. G. 604. Verslag betreffende de tweede te Koeta-Radja gehouden Jaarmarktten toonstelling van 2 tot en met 6 Mei 1911. Batavia. 1912. B°. G. ,598. Verslag der Commissie ter voorbereiding van de aanwijzing eener na tuurlijke grens tusschen het Nederlandsche en het Duitsche gebied op Nieuw-Guinea. (Ingesteld bij besluit van den Gouverneur-Ge neraal dd. 11 Maart 1910 No. 8). Batavia. 1911. Folio. O. 600. 408 Verslag der Rumphius-Herdenking. (Verslag Koloniaal Museum 1902. Buil. No. 28). Amsterdam. 1903. 8° A. 450. Verslag der Staatscommissie benoemd bij Koninklijk Besluit van 5 Mei 1893 No. 16, tot bet instellen van een onderzoek omtrent Bevloeiiu gen. Met 22 teekeningen in afzonderlijken atlas, 's Oravenbage. 1897. B°. en Folio H. 1514. Verslag omtrent den dienst der Postspaarbank in Nederlandscb-Indië. Over het jaar 1914, 1915. Weltevreden. 1915—1916. 4°. O. 594. Verslag omtrent den staat der Rijksverzekeringsbank en hare werk zaamheden in het jaar 1914. (Bijv. tot de Nederlandsche Staats courant van 7 Maart 1916, No. 56). 's Gravenhage. 1916. B°. O. 578. Verslag omtrent den Veterinair-Hygienischen Dienst der Gemeente Medan, over het jaar 1915. Medan. 1916. 8° G. 577. Verslag over de Hervormingen van het Gevangeniswezen wat betreft de Jaren 1906 en .1907 aan de Regeering door den Directeur van Justitie aangeboden in Augustus 1909. Batavia. 1909. Folio. G. 599. Verslag van de door de Nederlandsche Vereenigirig voor de Koeltechniek ingestelde Commissie voor de Vischconserveering met Eerste rap port over de onderzoekingen naar betere methoden voor de conser veering van visch door kunstmatige koude, door de wetenschap pelijke sub-commissie. 'Gravenhage. 1915. 8° G. 196. Verslag van de Gouvernements Kina-onderneming te Tjinjiroean (Ban doeng), over 1915. Bandoeng. 1916. 8° G. 609. Verslag van den President van de Javasche Bank en van den Raad van Commissarissen uitgebracht in de Algemeene vergadering, van stemgerechtigde deelhebbers. 1912/13. 1914 15. 1915/16. Bata via. 1912—1915—16. 8° . G. 595. Verslag van den toestand der Gemeente Semarang over 1915. Semarang. 1916. 8° G. 61.0. Versluys, J. Het watergevend vermogen van een groep Putten. (Rapporten en Meded. v/h. Rijksbureau voor drinkwatervoorzie ning. Meded. No. 1). 's Gravenhage. 1916. 8° H. 1524. Verzameling van bepalingen, voorschriften en beslissingen voor de Amb tenaren der In- en Uitvoerrechten en Accijnzen. Afl. 1. Batavia. 1916. 8° E. 252. Verzameling van voorschriften voor de Gouvernements-Marine in Nederlandsch-lndië. Hoofdstuk G. Kleeding inlandsche schepelin m gen. Hoofdstuk I. Victualiedienst. (Treedt in de plaats van de uitgave 1910). Vastgesteld bij Besch. v/d. Commandant der Zee macht dd. 12 Nov. 1915. No. 10545). Batavia. 1915. B°. E. 251. Wagen aar, J. F. A. Waterstaatswetgeving bewerkt voor Noord brabant. 4 e Druk. 's Hertogenbosch. 1913. 8° H. 1513. Wa 11 er s. E. H and Wis e, L. E- A Crotonic Acid, a soil con- 409 stituent. (Journ. of Agric. Research. Vol. VI). Washington, D. C. 1916. 8° * D. 1595. Weeds and Weed sceds. lllustrated and deserihed. (Dom. of Canada. Dept. of Agric. Seed Branch. Buil. No. S—B). Ottawa. 1914. B°. B. 1554. Wei r, .1. R. Hypoderma Deformans, an undescribed Needie Fungus of Western Yellow Pine. (Journ. of Agric. Research. Vol. VI). Washington, D. C. 1916. 8° B. 1486. Mistletoe injury to Conifers in the Northwest. (U. S. Dept. of Agric. Buil. No. 360). Washington, D. C. 1916. B°. .. B. 1520. Observations on the Pathology of the Jack Pine. (Buil. of the U. S. Dept. of Agric. No. 212). Washington. 1915. B°. B. 1579. Wei r, J. R. and Hube r t, E. E. A serious disease in forest uur series caused by Peridermium Filamentosum. (Journ. of Agric. Re search, Vol. V). Washington, D. G. 1916, 8° B. 1487. Wencke b a c h, H. J. E. De Djambi-contracten en hoe nu verder met de aard-olie -ontginning in Nederlandsch-lndië. (Indisch Genoot schap. Verg. 13 Maart, 1916). 's Gravenhage. 1916. B°. E. 253. Wet van den 19 e " Juli 1870, houdende vaststelling der voorwaarden, waarop aan calamiteuze polders in de Provincie Zeeland tegemoet koming uit 's Rijks schatkist kan worden verleend. (Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden. No. 119 van 19 Juli 1870). 's Gra venhage. 1870. 8° H. 1509. Whee 1 e r, O. C. Hog Feeding. (Agric. Exp. St. Kansas State Agric. Coli. Buil. No. 192). Manhattan, Kan. 1913. 8° H. 1427. White Pine blister rust. (U. S. Dept. of Agric Office of Secretary, Notice of Quarantine No. 1). Washington, D. C. 1912. 8° B. 1535. Wi ekens, G. W. Oil Emulsion. (Dept. of Agric. and Industries. Hort. and Viticult. Div. Buil. No. 18). Perth. 1911. B°. .. B. 1496. Wildeman, Em. de. Plantae novae vel minus cognitae ex Herbario Horti Thenensis. T.l. (1904—1907). T. 11. Liv. 2. (1909). Bruxel les. 1904—1909. 8° C. 1931. Wilson, W. B. Curing Cigar Tobacco. (Union of South Africa. Dept. of Agric. No. 73). Pretoria. 1915. 8° H. 1474. WoI c o 11, O. N. The influence of rainfall and the non-burning of trash on the abundance of Diatraea Saccliaralis. (Government oi Porto Rico. Insular Exp. Station Circ. No. 7). Rio Piedras, P. R. 1915. 8° B. 1533. Wolk, P. C. v. der. Recherches sur la fason dont se comporte I'Arille et Ia paroi du fruit pendant Ie développement et la germina nation de la graine. (Archives Néerlandaises des Sc. Exactes et Naturelles, Series 111. B, Tomé III). La Haye. 1916. B°. B. 1583. Wólvekamp, M. E. De invloed van bemesting op het optreden van Ziekten en Plagen der Landbouwgewassen. Bandoeng. B°. H. 1484. 41 De robusta-achtige soorten vertoonden 19 Juni een eersten kleinen en 26 Juni een flinken bloei. Eind Augustus werd weder een groote bloei opgeteekend, welke beter slaagde dan de vorige. Het vroege optreden van de bloeien in 1916 heeft tot gevolg, dat in 1917 eerder met het oogsten kan worden begonnen en aan de aan vragen van hen, die gaarne in April zaadkoffie van Bangelan wenschen te ontvangen, althans voor een deel kan worden voldaan. ZAADBEDDEN EN ENTENKWEEKERIJ. In 1916 werd op groote schaal bibit aangekweekt op de bedden ten einde aanvragers, die tegen het einde des jaars plantmateriaal wen schen, daaraan te kunnen helpen. De bedden werden op boschgrond aangelegd; de planten stonden prachtig. De afzet voor de planten viel echter niet mede; een volgend jaar zal daarom op kleiner schaal de bibitkweekerij worden voortgezet. Zij kan, wanneer eenmaal in groote hoeveelheden enten geleverd kunnen worden, vooral beteekenis krijgen voor de praktijk. Verder werd gezorgd voor het noodige plantmateriaal om het in boeten bij te houden; ook is een groot aantal entonderstamrnen van excelsa aangekweekt. Het enten op de bedden werd met kracht ter hand genomen. De pas gemaakte enten worden met reageerbuisjes beschermd, evenals bij verenting van oude boomen in den aanplant geschiedt. De resultaten waren zeer gunstig. Duizenden enten konden worden uitgeplant. Van alle moederboomen werden op de bedden topenten gemaakt, teneinde daaruit een verzameling van moederboomen aan te leggen. Zooals hieronder vermeld, kwam deze aanplant in het begin van 1917 in den grond. Dank zij de hulp van de Heeren Willemse, Administrateur van Kawisari en Elink Schuurman, Administrateur van Kalimas, die aan Bangelan entrijs zonden van de oorspronkelijke hybridenboomen, op hun onderneming aanwezig, konden enten van de origineele bastaarden worden gemaakt. De Heer Budde, Administrateur van de naburige onderneming Ngredjo, was zoo welwillend geregeld entrijs van de bij hem uitgeplante Kawisari-hybriden B en D aan den tuin te zenden, zoo dat van deze vormen een flinke hoeveelheid plantmateriaal kon worden aangekweekt. Van een groot aantal moederboomen werd in 1916 zaad geoogst, waarvan de bloesems in het vorig jaar geisolecrd waren geweest. Al dit isolatiezaad werd op de bedden uitgelegd; de plantjes vertoonden geen verschil in groeikracht met controle-planten uit vrij bestoven zaden opgekweekt. Voor uitbreiding van den aanplant werden zaden van verschillende 410 Woodw a r d, E. (1 Raising the dairy Calf. (Agric. Exp. St. Nebras ka. Buil. No. 149). Lincoln, Neb. 1915. 8° H. 1455. Zimmermann, A. üeschichte der Deutschen Kolonial politik. Ber lin. 1914. 8° O. 581. Tijdschr i f t e n. Algemeen Landbouwweekblad voor Nederlandsch-lndië. Soekaboemi. 1916. 4° Archief voor de Rubbercultuur in Nederlandsch-lndië. Buitenzorg. 1917. 8° Koloniale Studiën. Tijdschrift van de Vereeniging voor Studie van Kolo niaal-maatschappelijke vraagstukken. Buitenzorg. 1916. 8° Mededeelingen van de Vereeniging „Rubberproefstation West-Java". Buitenzorg. 1915. 8° Mededeelingen van het „Centraal Rubberstation*'. Buitenzorg. 1915. B°. Nederlandsch-Indisch Rubbertijdschrift. Officieel orgaan van de Rubber planters-Vereeniging. Batavia. 1916. 4° West-Indie. Landbouwkundig tijdschrift voor Suriname. Paramaribo. 1916. 8° , Aanvulling. Ada m s, O. I. and Pr a 11, W. E. Philippine pottery. (Philipp. Journ. of Sc. Sec. A. Vol. V). Manila, 1910. 8° H. 1596. Ada m s, J. Medicinal Plants and their Cultivation in Canada. (Dom. of Canada Dept. of Agric. Dom. Exp. Farmers. Div. of Botanv. Buil. No. 23). Ottawa. 1915. 8° H. 1586. Adresboek voor de Nederlandsche Nijverheid en Export. Vierde Editie. Amsterdam. 1913. 8° O. 635. Akerblom, F. Ueber die Beziehungen zwischen Luftdrucksgradient, Wind und Reibung bei stationarcr. geradliniger Bewegung (Arkiv för Matematik. Astronomi och Fvsik. Bd. II). Stockholm, 1916. 8° I). 1630. Algemeen Verslag van het Onderwijs in Nederlandsch-lndië over 1915. 2 Dln. l e Dl. Text. 2 e Dl. Staten en 'labellen. Batavia, 1916. 8° O. 624. All man n, Paul, Ernst. Die Strohstoff-Eabrikation. Handbueh für Studium und Praxis. Berlin, 1914. 8° I). 1712. Arno n s, W. J. Th. Een geval van achteruitgang van suiker onder invloed van micro-organismen. Meded. V/h Proefst. v/d .lava-Sui kerindustrie. Chem. Ser. 1917. No. 5). Soerabaja, 1917. B°. H. 1669. Aild e r s on, J. F. and Mc Clin t i c, Th. B. I. Method of stand ardizing disinfectants with and without organic matter. 11. The de termination of the phenol coëfficiënt of some commercial disifectants. (Hygienic Lab. Buil. No. 82). Washington, 1912. B°. .. D. 1616. 411 And e s. Louis Edg a r. Der Kesselsteiti, seine Entstehung und Ver hiitung. (A. Hartleben's Chem.-techn. Bibliothek. Bd. 332). Wien u. Leipzig, 1910. 8° D. 1720. Die Beseitung des Staubes auf Strassen und Wegen, in Fabriks und gewerblichen Betrieben und mi Hauslialtc. (Ibid. Bd. 313). Wien u. Leipzig, 1908. 8° D. 1721. Wasch-, Bleich-, Blau-, Starke- und Olanzmittel. (Ibid. Bd. 320). Wien u. Leipzig, 1909. 8° D. 1722. Feuersicher-,, Qeruchlos- und Wasscrdiclitmachen aller Materi alen, die zu technischen und sonstigen Zwecken verwendet werden, mit einem Anhang: Die Fabrikation des Linoleums. (A. Hartleben's Chem.-Techn. Bibliothek Bd. 222). Wien u. Leipzig, 8°... D. 1723 Moderne Schucremes und Lederputzmittel. (Ibid. Bd. 337). Wien u. Leipzig, 1911 8° D. 1724. Verarbeitung des Homes, Elfenbeins, Schildpatts, der Knochen und der Perlmutter. Abstammung und Eigenschaften dieser Roh stoffe, ihre Zubereitung, Farbung und Verwendung. Zweite Auflage. (Ibid. Bd. 117). Wien u. Leipzig, 1911 D. 1725. An n e 11, H. E. The use of sweet jowar (Sorghum Sp.) as a souree of commercial sugar or as fodder and the variation in composition of the erop during growth. (Agric. Research Institute, Pusa. Buil. No. 41). Calcutta, 1914. 8° H. 1614. Askin s o n, Oeo r g e Will i a m. Die Parfümeriefabrikation. An leitung zur Darstellung aller in der Toilettekunst verwendeten Pra parate. Sechste Auflage. (A. Hartleben's Chem.-techn. Bibliothek. Bd. 4). Wien u. Leipzig. 1911. 8° D. 1726. Ausc h e r, E.—S., etouilla r d, C h. Les industries- Céramiques, terres cuites, Briques, Tuiles, Faiences. Gres et Porcelaines. (En cyclopédie Industrielle). Paris, 1901. 8° I). 1705. Technologie de la Céramique. (Encyclopédie Industrielle). Paris, 1901. 8° I). 1706. Aust i n, O. P. Colonial Administration, 1800—1900. Methods of Go vcrnnicnt and development adoptcd by the principal colonizing na tions in their control of tropical and other colonies and 'dependencies. With statistical statements of the Area, Populatiou, Commerce, Rc venue, etc, of each of the World's Colonies. Including bibliographv of colonies and colonization prepared by the library of congress. (From the Summary of Contra, and Finance for March 1903). Washington, 1903. 4° H. 1677. Bamb e r. K. The Value of Coconut Poonac as Manure. (Dept. of Agric. Ceylon. Leaflet No. 1). Peradeniya. 1917. 8° H. 1654. Bar r e 11, O. W. Coconuts. (Gov. of the Philipp. Islands Dept. of Publ. Instruction, Bureau of Education. Civieo-Educational Lecture No. 7). Manila, 1911. 8° H. 1580. 412 Barrett, O. W. Coconut Culture. (Ibid. Farmers Buil. No. 17). Ma nila, 1911. 8° H. 1581. Barrett, O. W., Mack i e, D. 8., West e r, P. .1. and Sa leeby, M. M. Coconut number. (Philipp. Agrie. Review, Vol. V). Manila, 1912. 8° H. 1602. Barrett, O. W. and West e r, P. J. I. Cacao in Commerce. 11. The Buddage of Cacao. 111. Hints for the Cacao planter. (Philipp. Agric Review. Vol. VII. Cacao number). Manila, 1911. 8° : H. 1605. Be 11 ze r, Francis. J. Q. et Pers o z, Jules. Les matières Cellulosiques textiles naturels et artificiels, patés a papiers et papiers. (Manuels pratiques d'analyses chimiques. Dir. M. F. Bordas et M. Eugène Roux). Paris et Liège. 1911. 8° D. 1704. Bemmelen. J. F. van. Die Flügelzeichnung <Jfer Hepialiden. (Zool. Anz. Bd. XLVIII). Leipzig. 1916. 8° D. 1639. Berge, August. Keramisches Praktikurn. Anleitung zu kerami schen Laboratoriumsarbeiten auf chemischer Orundlage für Studie rende und Techniker der keramischen Industrie. biicher für die chemische und verwandte Industrien. Band XVI). Halle a. S. 1914. 8° D. 1665. Beuker, J. und Schm i d t, W.H. Die Bezugsquellen von Eisen und Metallwaren und Maschinen in alfabetischer Artikel- und Fir menfolge mit Warenbenennungen und besonderen Registern in deutscher, englischer und französischer Sprache. Sechste Auflage. Hagen I. 1912. 8° ü. 1692. Beveridge, James. The Papermakers - pocket book. Speeiallv compiled for Paper mill operatives, Engineers. Chemists, and Office officials. Second Edition. Londen. 1911. 8° D. 1699. Beijerinck, M. W. and Deld e n, A. van. On the bacteria which are active in flax-rotting. (Kon. Akad. van Wet. te Amster dam. Proc. of the Meeting of Saturday Jan. M). 1901). Amsterdam. 1904. 8° B. 1629. Blüc h e r, H. Auskunftbuch für die Chemische Industrie. Neunte Auf lage. Leipzig. 1915. 8° I). 1689. Böh 1 1 ing k, F. R. Vergelijking der resultaten van de Suikerfabrie ken op Java en Hawaii. Meded. v,h. Proefst. v'd. .lava-Suiker industrie. Techn. Ser. 1917. No. 1). Soerabaja. 1917. B°. H. 1674. Bor g e. O. Algen aus Argentina und Bolivia. (Arkiv för Bot. Bd. 6). Uppsala, \- Stockholm. 1906. 8° C. 1948. Beitnige zur Algenflora von Schweden. (Ibid. Bd. 6). Uppsala. & Stockholm. 1906. 8° C. 1947. Süsswasser-Chlorophyceen von Feuerland und Isla Desolacion. (Botaniska Studier tillagnade F. R. Kjellman). Uppsala. 1906. B°. C. 1946 413 Bot k e, J. Bijdrage tot de kennis van de Phylogenie der vleugeltee kening bij de Lepidoptera. (Kon. Akad. v. Wet. te Amsterdam). (Gew. Verg. d. Wis.- en Natuurk. Afd. van 25 Maart 1916). Am sterdam. 1916. 8° D. 1632. B o 11 1 er, Max. Die Lack- und Firnisfabrikation. (Monographien iiber ehemisch-teclmisclie Fabrikationsmethoden. Herausgeg. von L. Max Wohigemuth. Band XVI). Halle a. S. 1908. B°. D. 1678. Branie, .1. S. S. Fuel solid, liquid and gaseous. London. 1914. B°. D. 1669 Braun. Irene. Batik. Anleitung zur Wachsfarbekunst. Stuttgart. 8° D. 1708. Breazeale, J. F. Effect of Sodium Salt in water cultures on the absorption of plant food by Wheat seedlings. Uourn. of Agric. Re search Vol. VII). Washington, D. C. 1916. 8° B. 1612. Bremekamp, C. E.B. Eine besondere Funktion der Driisenschup pen im Fruchtknoten von Clerodendron Minahassae Miq. (Arm. du Jardin Bot. de Buitenzorg 2 e Ser. Vol. XIII). Leide 1914. B°. B. 1009. Brig g s, L. J. and Shatl t z, H. L Daily transpiration during the normal growth period and its correlation with the weather. (Journ. of Agric. Research Vol. VII). Washington, D. C. 1916. B°. M. 1615. Comparison of the hourly evaporation rate of atmometers and free water surfaces with the Transpiration rate of Medicago Sativa. (Journ. of Agric Research Vol. IX). Washington, D. C. 1917. B°. ' B. 1643 Brig h t, .1. and Ar k e 11, H. S. Production and Markets. (Dept. of Agric. Live Stock Branch. Canada. Pamphlet, No. 19). Ottawa. 1916. 8° H. 1631 Broo k s, Wm. P. Phosphates in Massachusetts Agriculture. Impor tance, selection and use. (Mass. Agric. F\p. St. Buil. No. 162). Amherst, Mass. 1915. 8° D. 1610. Buche r e r. Ha ns. Th. Lehrbuch der Farbenchemie, einschliesslich der Oewinnung und Verarbeitung des Teers sowie der Methoden zur Darstcllung der Vor- und Zwischenprodukte. Leipzig. 1914. B°. D. 1652 Buch n e r, üeo r g. Die Metallfürbung und deren Ausführung. (Che mische, elektrochemische und mechanische Metallfarbung). Fiinfte Auflage. Berlin, W. 1914. 8° D. 1686. Buitenbezittingen (De). Afl. 1. Sumatra, Algemeene Hoofdstukken. Afl. 2. Atjeh en Onderhoorigheden. (Meded. v/h. Bureau v. de Bestuursz. der Buitenbez. bewerkt door het Encyclopaedisch Bu reau. Deel II). Weltevreden. 1917. 4° E. 265. Bv r kil I, I. H. William Jack's Letters to Nathaniel Wallich, 1819- 1821. Copied for the Straits Branch of the Royal Asiatic Society, frorn the Records of the Royal Botanie Hardens, Calcutta, by kind 414 permission, under the superiutendenee of Major A. T. Gage, edited, w ith a list of the plants known to liave been collected by Jack, and vvith notes. (Journ. Straits Brancli R. A. Soe. No. 7.3). Calcutta. 1916. 8° A. 458. Burk o m, .1 o li. H. va n. Het verband tussehen den bladstand en de verdeeling van de groeisnelheid over den stengel. (Kon. Akad. van Wetens. Verslag van de Oew. Verg. der Wis. en Natuurk. Afd. van 30 Nov. 1912). Amsterdam. 1912. 8° B. 1597. Burr, W. W. The Storage and use of Soil moisture. (Agric. Exp. St. of Nebraska, Buil. No. 140. en Research Buil. No. 5). Lincoln. Neb. 1914. 8° D. 1613. C a 11, L. E., Salm o n, S. C. and Cunnitigha m, C. C. The Time to seed Wheat in Kansas. (Kansas Agric. Exp. St. Buil. No. 213). Manhattan, Kan. 1916. 8° H. 1624. Case (The) for a College of Tropical Agriculture for Ceylon. (Being the Report of the Comm. appointed by the Board of Agric. Ceylon). Colombo. 1913. 8° A. 457. Catalogus van de Bibliotheek van het Departement van Onderwijs en Eeredienst met een Alphabetisch Gedeelte. Uitgave, 1917. B°. (1 .ï.V). Chib b e r, H. M-. On Variations in the Flowers of Liumanthemum indicum. Thwaites. (Journ. Froc. Asiatic Soc. of Bengal. New Series, Vol. IX). Calcutta, 1913. 8° B. 1600. Coffi g n a 1, Louis. Verres et Emaux. (Encyclopédie Industrielle). Paris, 1900. 8° D. 1749. Coh e n Stua r t, C. P. Sur Ie développement des cellules génératri ces de Camellia Theifera (Oriff.) Dyer. (Arm. d. Jardin Bot. de Buitenzorg. 2 e Ser. Vol. XV). Leide, 1916. 8° B. 1610. Cole m a n, L. C. and Ra m ancliandra, Ra o D. O. Experi tnents on Paddy Cultivation, during the year 1909—11. (cDpt. of Agric. Mysore State Oen. Ser. Buil. No. 2). Bangalorc. 1912. 8° H. 1055. Co 11 et, O. J. A. De Aziatische Hevea, vervolg op de Studie: De aanplant van Caoutchoucboomeu. Vertaald door Camille M. A. de Rijk. Amsterdam, 1904. 8° H. 1579. CoII e y, R. H. Discovery of internal Telia produeed by a species of Cronartium. (.Journ. of Agric. Research Vol. VIII). Washington. D.C. 1917. 8° B. 1613. Cox, A. J. Philippine fire wood. (Philipp. Journ. of Sc Sec A. Vol. VI). Manila. 1911. 8° H. 1595. Gram e r, P. J. S. Hybridenselectie bij Koffie. (Teysmania. Dl. XVIII). Batavia, 1907. 8° H. 1629 Selectie van Hevea. (Notulen der Verg. van het Hoofdbestuur van het Ned.-I. Landb. Synd. geh. te Djoeja op 28 Februari 1917. Soerabaja, 1917. 8° H. 1646. 415 Craw I e y, J. T. Las Tierras de Cuba. (Rep. de Cuba Estacion Exp. Agron. 801. No. 28). Habana, 1916. 8° H. 1613. Dammer, O. Handbuch der eheiniselien Technologie. 5 Bande. Stuttgart, 1895—1898. 8° D. 1649. Dammerman, K. W. und Roep k e, W. Die tierisehen Feinde der Kautschuk- und (hittapercha-Oewachse. (Rubber Recueil). Amsterdam, 1914. 8° B. 1601. Danysz, .1. Maladies eontagieuses des Animaux Nuisibles, leurs ap plications en Agriculture. (Arm. de la Sc. agronomique, T. 1). Paris et Nancy. 1895. 8° D. 1626. D a r 1 i n g, C h a s. R. Pyrometry. A practical treatise on the measure mcnt of high temperatures. London, 1911. 8° D. 1702. Da ven port, E. The Relation between yields and prices. (Univ. of Illinois Agric. Exp. St. Circ. No. 177). Urbana, 111. 1914. 8° H. 1564. Davi e s, H. J. Notes on Oranges and Lemons. (Dept. of Land Re cords and Agric. United. Prov. of Agra and üudh Buil. No. 38). Allahabad, 1916. 8° H. 1614. Notes on Lawns. (Ibid. Buil. No. 39). Allahabad, 1916. B°. H. 1615. De behandeling van zaaitarwe tegen Schimmels, die-de kiem aantasten. (Instit. v. Phytopatol. Vlugschrift, No. 16). Wageningen, 1917. 8° B. 1638. Dcc r r, N. An Experimental Study in Multiple Effect Evaporation. (Agric. and Chemical Ser. Exp. St. Hawaiian Sugar Planters Assoc. Buil. No. 42). Honolulu, 1914. 8° H. 1570. The Heat Balance of a Cane Sugar Factory. (Ibid. Buil. No. 43). Honolulu. 1914. 8° H. 1571. De Kankerziekte der Ooftboomen. (Instit. v. Phytop. Vlugschrift. No. 13). Wageningen, 1914. 8° B. 1616. De Kleine Wintervlinder. (Instit. v. Phytop. Vlugschrift, No. 14). Wage ningen. 1914. 8° B. 1617. 1) ierb a c h, Rich a r d. Der Betriebs-Chemiker. Ein Hilfsbuch für die Praxis des chemischen Fabrikbetriebes. Zweite Auflage. Ber lin. 1908. 8° I). 1691. Dietz, R. Das Porzellan. (Monographien iiber chemisch-technische Fabrikationsmethoden. von L. Max Wohlgemuth. Band VI). Halle a. S. 1907. 8° ; D. 1716. Doet e r s van Leeuwen-Re ij nva a n, J. und W. Einige (lal len aus Java. Zweiter beitrag. (Marcellia Rivista nit. di Cecidolo gia, v. VIII). Avellino. 1909. 8° B. 1636. Does. .1. R. F. de. Veeartsenijkundig onderzoek van de Karo Hoog vlakte. Buitenzorg. 1909. 8° H. 1598. Dolch, M. Zur Stickstoff-Frage. Leipzig u. Wien. 1916. B°. D. 1645. 416 Dors e y. C. W. Soil Conditions in the Philippines. (Dept. of the In terior, Bureau of Agric. Bul!. No. 3). Manilla. 1903. B°. H. 1592. Memoria preliminar sobre los terrenos de Abaca de Filipinas. (Dept. del Interior. Oficina de Agric. 801. No. 2). Manila. 19(13. B°. H. 1593. I) osc h, A. Brennstoffe, Feuerungen und üampfkessel. Ihre Wïrt schaftlichkeit und Kontrolle. Hannover. 1907. 8° D. 1670. Duur s m a, I). J. De Vereeniging Sedijo Oetomo te Pocspo. (Kolo niaal Tijdschr. No. 1) (5 B Jrg.). Lawang. 1915. 8° O. 026. F. dd y, E. I). An Inquiry regarding the Wheat, oats, barley, flax, and ensilage eorn used for seed in Canada. (Dom. of Canada Dept. of Agric. Buil. No. S 9). Ottawa. 1915. 8° H. 1587. Edwa r d s, M. T. Maguey in the Philippines. (Philipp. Bureau of Agric. Farmers' Buil. No. 10). Manila. 1904. 8° H. 1582. Edwards, M. (i. Introduction to Optical Mineralogy and Petro graphy. Cleveland. Ohio. 1916. 8° D. 1619. Erdman n. O. L. und Kön i g. Ch. R. Grundriss der allgemeinen Warenkunde unter berücksichtigung der Technologie und Mikros kopie. 15* Auflage bearbeitet von Ing. Ernst Remenovsky. Leip zig. 1915. B°-. D. 1650. Ern s t. A. Chromosomenreduction, Entwickelung des Embryosackes und Befruchtung bei Paris quadrifolia L. und Trillium grandiflorum Salisb. (Habilotationsschrift). München. 1902. 8° B. W 26. Ergebnisse neuerer Untersuchungen über den Embryosack der Angiospermen. (Verh. der schvveiz. naturf. Ges. 91. .lalires-Vers. Bd. 1). Glarus. 1908. 8° B. 1625. Der Befruchtungsvorgang bei den Blütenpflanzen. (Mitt. der Naturwiss. Ges. in Winterthur. Jahrg. 1903. und 1904. Heft. v). Win terthur. 1904. 8° B. 1624. Das Ergrünen der Samen von Eriobotrya japonica. (Thbg.). Lindl. Bcili. zum Bot. Centralbl. Bd. XIX). Leipzig. 1905. B°. B. 1621. Das Keimen der dimorphen Früchtchen von Synedrella nodiflora (L). Grtn. (Ber. der deutschen bot. Ges. Bd. XXIV). Berlin. 1906. 8° , B. 1620. Ueber androgyne Infloreszenzen bei Dumortiera. (Ihid. Bd. XXV). Berlin. 1907. 8° B. 1619. —— Zur Phylogenie des Embryosackes der Angiospermen. (Ibid. Bd. XXVIa). Berlin. 1908. 8° B. 1618. Fa rwe 11, O. A. A Freak of Nature. (Torreya. Vol. 16). Lancast. and New Vork. 1916. 8° B. 1611. Fei 1 1 er, Siegm u n d. Die Starke und die Starkeindustrie. (Tech nologie der landw irtschaftliche Industrien 2 Teil). Wien und Leip zig. 1913. B°. D. 1673. Fin c k, Rich a r d. Das Scliulze-Delitsch'sche Gcnossenschaftw cscn 417 und die modernen genossenschaftlichen Eutwickelungstendenzen. Jena. 1909. 8° Q. 633. Forage number. (Philipp. Agric. Review, Vol. IV). Manila. 1911. B°. H. 1638. F randsen, J. H. and Haecker, A. L. Dairy herd records for fourteen years. (Agric. Exp. St. of Nebraska. Buil. No. 139). Lincoln, Neb. 1914. 8° H. 1574. (ï aisb e r g, S. von, Lux, (i o 111 o b und Michal k e, C. Her stellung und Instandbaltung elektrischer Liclit- und Kraftanlagen. Ein Leitfaden auch fiir Nicht-Techniker. Fiinfte Auflage. Berlin, 1911. 8° i D. 1703. Gans windt, A. Das Farben der Seidc, Wollseide, Halbseide und Kunstseide. A. Hartleben's Chem.-tecbn. Bibliothek Bd. 351). Wien u. Leipzig, 1914. 8° D 1727. Moderne Seifenfabrikation. Theorie und Praxis der alten und der neuzeitliclicn Methoden zur Herstellung der Kernseifen, Schmiersei fen, Textielseifen. Medizinischen Seifen und Toiletseifen. ' Leipzig, 1915. 8° D. 1672. (i ardn e r. Pa ul. Die Mercerisation der Baumwolle und die Appre tur der mercerisierten Qewebe. Zweite Auflage. Berlin, 1912. 8° : D. 1663. deert s, -L M. Beitrage zur Kenntnis der Cytologie und der partielleti Steriliteit von Oenothera Lamarckiana. (Acad. proefschrift). Am sterdam, 1900. 8° B. 1595. Samenvattende bewerking van de resultaten der proefvelden bij de rietcultuur op Java. Zesde bijdrage: De werking van stalmest als phosphaatmest in de proeven tot en met oogstjaar 1913. (Meded. V/h Proefst. v/d Java Suikerindustrie. Landbouwk. Serie 1917. No. 2). Soerabaja, 1917. 8° H. 1658. Qeö rg i é vie s; () eo r g von; und Ulric h, Öu s t ay. Qespinst fasern, Wascherei, Bleicherei, Farberei, Druckerei, Appretur. Zweite Auflage. (Lehrbuch der chemischen Technologie der Ge spinstfasern. Teil 2). Leipzig und Wien. 1908. B°. .. D. 1700. Qerretsen, Ir. F. C. Bacteriologisch en biochemisch bodemonder zoek. (Meded. V/h Proefst. v/d Java-Suikerindustrie. Landbouwk. Ser. 1917. No. 1). Soerabaja, 1916. 8° H. 1657. (ï neh m, R. und Surb e c k, H. Taschenbuch für die Farberei und Farbenfabrikation. Berlin, 1902. 8° D. 1695. Oöttsche, Georg. Die Kaltemaschinen und ihre Anlagen. Eine gemeinverstandliche Bearbeitung der Eis- und Kiihlmaschineh und ihrer Anlagen iiir Besitzer von Kühlanlagen, Ingenieure, Architekten, Industrielle und Praktiker. Fiinfte Auflage. Hamburg, 1912—1915. 8° D. 1687. ürae f e, Ed. Die Braunkohlenteer-Industrie. (Monographien über •laarboi:k. 27 418 chemisch-technische Fabrikationsmethoden, von L. Max Wohlge muth. Band 2). Halle a. S. 1906. 8° ; D. 1715. Orae f e, Ed. Laboratoriumsbuch fiir dié Braunkohlenteer-lndustrie. Braunkohlengruben, Braunkohlenteer-Schwelereien und Destillatio nen Paraffin- und Kerzenfabriken, sowie Oelgasanstalten. (Labora toriumsbüclier für die chemische und verwandte Industrien. van L. Max Wohlgemuth. Band VI). Halle a. S. 1908. B°. .. 1). 1718. Qray, C. E. Miltziekte. (Unie van Zuid-Afrika. Dept. v. L.). Pre toria. 1916. 8° H. 1617. Anthrax. (Union of South Africa. Dept. of Agric). Pretoria, 1916. 8° H. 1618. Green, Art h u r G. The analysis of Dyestuffs and their identification in Dyed and Coloured materials, Lake-pigments. Foodstuffs etc. Second Edition. London, 1916. 8° D. 1660. Groeneweg e, J. De Gomziekte van het suikerriet en hare bestrij ding. (Gomziekte No. 2). Meded. v h Proefst. v/d Java-Suikerin dustrie. Landbouwk. Ser. 1917. No. 6). Soerabaja, 1917. 8° H. 1662. Grondslagen voor de samenstelling van begrootingen ten dienste van het Departement der B. O. Werken in Nederlandsch-Indië. Vastgesteld bij besch. v. d. Dir. d. B. O. W. van 10 Juni 1905. No. 8732/ A. 5 e Druk. Weltevreden, 1914. 8° D. 1748. (j rijns, G. Over het voorkomen van bacillaire dysenterie in Neder landsch-Indië. (Geneesk. Tijdschr. v. N. I. Dl. 48). Batavia, 1908. 8° D. 1628. Haase, Wilhelm. Oelmüllerei. (Bibliothek der gesamten Technik. Band 118). Hanover, 1909. 8° D. 1713. Hainbach, Rudolf. Technik der Dekorierung keramischer Waren. Eine Darstellung aller Verfahren zur Verzierung von Steingut und Porzellan auf mechanischen und chemischen Wege durch Glasuren, Angüsse, Malerei, Farbendruck. Photographie, Sandstralgeblase, GalvanoJDlastik. Metalle und Luster. Nebst einer Anleitung zur Herstellung von Siderolithware. (A. Hartleben's Chem.-techn. Bi bliothek. Bd. 298). Wien. u. Leipzig, 1907. 8° D. 1728. 11 ans e n, E. Ch. Nouvelles études sur des levures de brasserie a fer mentation basse. Recherches sur la physiologie et la morphologie des ferments alcooliques. No. XIII. (Travaux du Lab. de Carlsberg. 7me Volume). Copenhague, 1908. 8° D. 1627. Har re veld, Ph. van. De bibitvoorziening bij de .lava-suikerin dustrie in verband met de sereh of zeefvatenziekte. (Meded. V/h Proefst. v/d Java-Suikerindustrie. Landbouwk. Ser. 1917. No. 5). Soerabaja, 1917. 8° H. 1663. Har re veld —L ak o, C. H. van. De oorzaken van een zandbedek king op de sf. Soemberkareng, aangevoerd door den Bandjir van 419 25 October 1916 te ProbolkiggQ. (Meded. V/h Proefst v d .lava- Suikerindustrie. Landbouw k. Ser. 1917. No. 10). Socrabaja, 1917. 8° ... H. 1666. Harte r i n k, Q. .1. e n Steen, Cli r. van der. De Werkteeke ning. Handleiding voor liet Machine -en Werktuigkundig teekenen ten dienste van den leerling-teekenaar, monteur, bankwerker enz. en van ambachts en teekenscholen. Amsterdam. B°. .. D. 1746. Hartmann, Frie d r i c li. Das Verzinnen, Verzinken, Vernickelen, Verstarden, Verbleien und das Ueberziehen von Metallen mit an deren Metallen überhaupt. Eine Darstellung praktischer Methoden. Sechste Auflage. (A. Harteben's Chem.-techn. Bibliothek. Bd. 76). Wien u. Leipzig. 1913. 8° D. 1729. Headley, P. 8., Curt i s, E. W. and Scof i e I d,. S. S. Effect on plant growth of Sodium Salt in the soil. (Journ. of Agric. Research, Vol. VI). Washington, I). C. 1916. 8° B. 1614. Heermatm, Paul. Farbereichemische Untersuchungen. Anleitung zur Untersuchung und Bewerkung der wichtigsten Farberei-Bleiche rei-Druckerei- und Appretur-Materialen. Zweite Auflage. Berlin. 1907. H° D. 1664. —r- Ueber Waschechtheit, waschechte Farbungeri und die Prüfung derselben. (Ergebnisse aus den Untersuchungen der Abteilung 3 für papier- und textiltechnische Prüfungen). (Mitt. a. d. Kön. Material prüfungsamt zu (iross-Lichterfelde West. Erganzungs heft. 1). Berlin. 1910. 8° D. 1710. Helleman s. J. Voorstellen tot organisatie van den Handel in ver sche Levensmiddelen in de Gemeente Batavia. (Bijvoegsel behoo rende bij het Gemeenteblad van Batavia 1917 No. 121). Weltevre den, 1917. H° H. 1643. Herz o g, S. Industrielle Begutachtungen. Leitfaden für Begutachtun gcn, Schatzungeii, Griindungen, Konzernierungen und Finanzierun gen. Stuttgart, 1912. 8° D. 1677. Hiss i n k, I). J. De Reorganisatie van het Proefstationwezen in Ne derland. (Indische Mereuur van 7, 14 en 28 Jan.). Wageningen, 1916. 8° : H. 1607. Die Einwirkung verschiedener Salz-lösungen auf die Durchlassig keit des Bodens. (Intern. Mitt. f. Bodenkunde. Berlin —Wien. 1916. 8° D. 1618. Het Bodemkalkvraagstuk. Wageningen, 1915. 8. .. H. 1645. Lateriet. (Indische Mereuur. .Irg. ). Amsterdam, 1916. 8° D. 1636. Limburgsche Kleefgrond en Terra Rosa. (Verh. üeol. Mijnbouwk. Cien. voor Ned. en Kol. (ieol. Ser. Deel II). 's Gravenhage. 1917. H° D. 1637. Hitch c o c k, A. S. Mexican Grasses in the United States National 42 eigen moederboomen uitgelegd. Verder stond de zaadtuin Soember Assin aan Bangelan zaad van enkele mooie robustanummers af; ook eenige monsters robustazaad van ondernemingen werden uitgelegd. Tot nu toe bezit Bangelan zoo goed als uitsluitend tuinen, van enkele moederboomen in den proeftuin afstammend; de uitbreiding met zaai lingen, van ondernemingen afkomstig, heeft ten doel de keuze voor de selectie van goede type wat rijker te maken. Ook uit het buitenland werden weer koffiezaden ontvangen. Een lijst ervan volgt hier; de met een t gemerkte zijn niet gekiemd. Coffea Dewevrei uit Portorico, van een selectieboom. „ arabica van Passir Boengoer. robusta van Pasoemah Estate, 4 nummers. „ arabica var. Pasoemah. „ liberica van Soember Kerto. robusta (afwijkend), 2 nummers van Pantjoer Sari. arabica uit Guatemala, 2 nummers, arabica var. maragogipe uit Guatemala, hybride robusta met liberia, Petoeng Ombo. „ t Arnoldiana en canephora Sankuiuensis uit Boma. „ liberica van Kedongdong, grootzadige boom. „ t sp. Libansa uit Belgisch Congo. „ t madagascariensis, uit Madagascar. „ robusta van Pager Alem, 5 nummers. „ canephora Inkisi, van Gillet, Belgisch Congo; 7 nummers van wilde boomen, voor eiken zaaddrager afzonderlijk ge houden. „ t Welwitschii uit Angola. „ Bucozamiensis, uit Portugecsch Congo. „ hybride robusta van Pager Alem. Verder nog entrijs van enkele boomen op Tlogo Sari en in den tuin op Tjilendek (Buitenzorg). Een aantal andere zaden werden mede uitgelegd om de planten voor kleine proefaanplantjes te gebruiken nl.: Cacao van Sido Redjo en Kali Kempit. Theezaden van Wringin Anom. Hevea van eigen aanplant en van Soember Bokor. Behalve de genoemde gewassen werden nog een aantal zaden van schaduwboomen, groene bemesters en vruchtboomen uitgelegd. Selectie. a. Moederboomen. De reeks moederboomen werd weder met een aantal nieuwe uit gebreid, voornl. uitgezocht in de jonge, thans in productie komende tuinen. Daaronder waren 5 Uganda's, 2 hybriden Uganda X congensis, 420 Herbarium. (Contrib. frorn the. U. S. Nat. Herbarium. Vol. 17, Part 3). Washington, 1913. 8° C. 1954. Hitch c o c k, A. S. and Chase, A. Tropical North American Species of Panicum. (Contrib. from the U. S. Nat. Herbarium. Vol. 17, Part. 6). Washington, 1915. 8° C. 1955. Holde, L). Untersuchung der Kohlcnwasserstofföle und Fette sowie der innen verwandten Stoffe. Vierte Auflage der „Untersuchung der Mineralöle und Fette sowie der ihnen verwandte Stoffe. Berlin, 1913. 8° D. 1661. H-o Hand, E. 8., Reed, J. C. and Buck I e y, J. P. Improved methods for Fat analysis. (Mass. Agric. Exp. St. Buil. No. 166). Amherst, Mass. 1915. 8° D. 1609. Hol m, A. De Produktie van Beestevlees in Zuid-Afrika. (Unie van Zuid-Afrika. Dept. v. L. No. 13). Pretoria, 1916. B°. .. H. 1619. Howard, Albertand Oabrielle, L. C. Wheat in India its production, varieties and improvement. (Imp. Dept. of Agric. of India). Calcutta, 1909. 8° H. 1639. Howard, Oabrielle. L. C. The Wheat of Baluchistan, Khorasan and the Kurrarn Valley. (Memoirs Dept. of Agric. in India. Bot. Ser. Vol. VIII, No. 1). Calcutta. 1916. 8° H. 1640. Huds o n, H. F. Lucilia sericata meigen attacking a live calf. (Contrib. Entomol. Branch. Dept. of Agric. Canada). Ottawa. 1914. 8° D. 1615. Hu Is hof f, D. J. Cerebellair Ataxie. Experimenteele Onderzoekin gen. (Psychiatrische en Neurologische Bladen. No. 4). Amster dam, 1909. 8° D. 1621. Humphrey, C. .1. Timber Storage conditions in the Eastern and Southern States. with reference to Decay Problems. (U. S. Dept. of Agric. Buil. No. 510). Washington. D. C. 1917. 8° H. 1653. Ihering, Albrecht. Maschinenkunde für Chemiker. Ein Lebr und Handbuch für Studierende und Praktiker. (Handb. d. Ange wandten physikalischen Chemie in Einzeldarstellungen, von Oeor« Bredig. Band 3). Leipzig. 1906. 8° D. 1655. Io s sa, Marque r i t c. Le Développement de I'Appareil Conducteur dans les Rhizomes des Osmundacées et Oleichéniacées. (Univ. de Oenève. lust. de Bot. Prof. Dr. Cliodat. Bme Ser Xllme Fasci cule). Oenève, 1914. H° C. 1956. Ita no, A. I. The relation of liydrogen ion concentration of media to the proteolytic activity of Bacillus Subtilis. 11. Proteolysis of Strept. Erysipelatis and Strept. Lacticus compared under different Hydrogen ion concentration. (Mass. Agric. Exp. St. Buil. No. 167). Amherst. Mass. 1916. 8° D. 1608. Jaarverslag (Negentiende), van de Vereeniging tot bevordering van 421 Christelijk leven en onderling Hulpbetoon gevestigd te Magelang over het jaar 1915. Batavia, 1916. 8° G. 630. Jaarverslag (Twintigste), van de Vereeniging voor Ziekenverpleging in Ned.-Indië. (Mei 1915—April 1916). Batavia, 1916. 8°... O. 629. Jacob s e n, H. C. Biologische beschouwingen over melk. (15 e . Jaar verslag van liet Technologisch Gezelschap). Delft. 1906. B°. D. 1622. Jacob s e n, Eduard. Handbuch der fabrikativen Obstverwertung auf praktisch-Wissenschaftlicher Grundlage. Berlin. 1912. 8° .... D. 1656. Jacobs en, H. ü. Ueber einen richtenden Einfluss beitn Wachstum gewisser Bakterien in Gelatine. (Centralbl. f. Bakt., Parasitenk. u. Infektionskr. 11. Abteilung Bd. XVII). Jena. 1906. B°. .. B. 1622; J apin g, E. Blech und Blechwaaren. Praktisches Handbuch für die gesammte Blechindustrie, für Hiittenvvefke, Constructions- Werk statten, Maschinèn- und Metallwaren-Fabriken, sowie für den Unter richt an technischen und Fachschullen. (A. Hartleben's Chem-techn. Bibliothek. Bd. 140). Wien u Leipzig. 8° D. 1730. Jai)i n g, E. und Krau s e, Hug o. Eisen und Eisenwaren. Prak tische Anleitung zur Kenntnis der Darstellungs-Methoden und Eigen schaften von Eisen, Stahl und Waren aus beiden. 1 Teil. Die Dar stellung des Eisens und der Einsenfabrikate. Zweite Auflage. (A. Hartleben's Chein.-techn. Bibliothek. Bd. 81). Wien u. Leipzig. 1913. 8° D. 1731: Jeep, Wilhelm. Die Kitte und Klebestoffe, enthaltend die Bereitung, Anwendung und Aufbewahrung der wichtigsten Kitt- und Klebe mittel, einschliesslich der Beschlage, der leichtflusigen Legirungen der Warmeschutzmassen. Fünfte Auflage. (Die Werkstatt. Band 5). Leipzig 1911. B°. .. IV 1688. Jenk i n s, E. H. Observations on Alfalfa. (Conn. Agric. Exp. St. Buil. No. 192). New Haven, Conn. 1917. 8° H. 1649. Universal Military Service for Farmers. (Ibid. Buil. of Informa tion No. 7). New Haven, Conn. 1917. 8° H. 1651. Jenkins, E. H., Street, .1. Ph. and Hub b e 1 1, C. D. Tests of Soy Beans, 1916. (Note on the plant food in a Corn erop.). Conn. Agric. Exp. St. Buil. No. 193). New Haven, Conn. 1917. B°. H. 1650. Jells e n, Ch. A. Effect of decomposing organic matter on the solubili ty of certain inorganic constituents of the Soil. (Journ. of Agric. Research Vol. IX). Washington, D. C. 1917. 8° D. 1640. Composition of Citrus leaves at various stages of Mottling. (Journ. of Agric. Research Vol. IX). Washington. D. C. 1917. B°. B. 1644. Jensen, Hj. Ueber die Natur der Tabakfennentation. (Centralbl. f, 422 Bakt. Parasitenk. u. Infcktionskr. 11. Abteilung. Bd. XXI). Jena. 1908. 8° B. 1628. Je 11 ma r, .! ose f. Moderne Gerbmethoden enthaltend verschiedene neuartige Verfahren beim Weiehen, Aeschern, Einfetten und Aus hellen, sowic Anleitungen zur Herstellung Moderner Ledersorten. (A. Hartleben's Chem.-techn. Bibliothek. Bd. 342). Wien u. Leipzig. 1913. 8° D. 1742. Jesw i e t, J. Beschrijving der soorten van het suikerriet. Vijfde bij drage. De EK-soorten 1. 2. 4, 6, 7, 10, 28 en 30. (Meded. v/h. Proefst. v/d. Java-Suikerindustrie. Landbouwk. Ser. 1917. No. b). Soerabaja. 1917. 8° I). 1660. Beschrijving der soorten van het Suikerriet. Vierde bijdrage. De Cheribon Batjan-zaailingen van Sempalwadak, S. W. 1. 3. sa, 16, 70 en 111. (Ibid. No. 3). Soerabaia. 1917. 8° H. 1650. Joel é t, Vick to r. Die Kunst-und Feinwascherei in ihrem ganzen Umfange. Enthaltend: Die chemische Wasche, die Fleckenreini gungskunst, Kunstwascherei, die Stroliliutbleicherci und Farberei Handschuh-Wascherei und -Farberei. Vicrte Auflage. (A. Hartle ben's Chem.-techn. Bibliothek Bd. 63). Wien u. Leipzig. 1905. B°. D . 1732. Joiies; B. E. Het harden en ontlaten van Staal. Een handleiding voor werkplaatsen bij de behandeling van alle soorten van gereedschap pen inbegrepen het sneldraaistaal. (Polytechnische Bibliotheek No. 5). Amsterdam. 8° B. 1714. Johns t o n, .!. R. Causa de la enfermedal Llamada Pudricion del Cogollo del Cocotero. (Rep. de Cuba Estacion Exp. Agron 801. No. 27). Habana. 1916. 8° H. 1612. Kearné y, Th. H. Tests of pima egyptiau Cotton in the Salt River Valley, Arizona. (IJ. S. Dept. of Agric. Bureau of Plant Industry). Washington, D. C. 1916. 8° H. 1567. Keiser, Karl. Das Skizzieren ohne und nach Modell für Maschinen bauer. Ein Lehr- und Aufgabenbuch für den Unterricht. Berlin. 1904. 8° D. 1695. Kemp, P. H. van der. Gedachtenisrede over Indië's Teruggave in 1816. (Vereeniging „Moederland en Koloniën". 16 e .laar No. III). 's Gravenhage. 1916. 8° E. 261. Kerbo s c h, M. Sur la présence de l'aldchyde acétique et de l'acide prussique dans Ie latex d'Hevea brasiliensis Miill. Agr. (Rubber Recueil). Amsterdam. 1914. 8° B. 1602. Kerbosch, M. Yoghurt. (Teysmannia Dl. 25). Batavia. 1914. B°. H. 1578. Kiels t r a, E. B. Het medisch onderwijs voor Inlanders in onze Oost in verband met hooger en middelbaar onderwijs hier te lande en in 423 Indië. (Indisch üen. Verg. v. 12 Dcc). 's Gravenhage. 1916. B°. D. 1617. Kind, W. Das Bleichen der Pflanzenfasern. Wittenberg, Bz. Halle. 1913. 8° D. 1690. Kla r, M. Technologie der Holzverkohlung unter besonderer Berück sichtigung der Herstellung von samtlichen Halb- und üanzfabrikaten aus den Erstlingdestillaten. Zweite Auflage. Berlin, 1910. 8° v D. 1643. Klassificatie der Vrachtgoederen. Uitgave van 1 Februari 1915. (Ned. Ind. Spoorwegmaatschappij). Batavia, 1915. 8° Q. 631. Klein, A, De symbiose tusschen bakteriën en hoogere planten en die ren. (Geneeskundige bladen. Tiende Reeks. No. IV). Haarlem, 1903. 8° B. 1631. Klim o n t, J. Die neueren syntetischen Verfahren der Fettindustrie. (Chem. Technologie in Einzeldarstellungen. Herausgeg. von Prof. Dr. Ferdinand Fischer. Spez. Chem. Technologie). Leipzig, 1916. 8° D. 1666. Kno r r, F. Irrigated field Crops in Western Nebraska. Report of the Scottsbluff Experimental Substation, Mittchell Nebraska. (Agric. Exp. St. of Nebraska. Buil. No. 141). Lincoln, Neb. 1914. B°. H. 1569. Ko 1 1 er. Theodor. Die Impragnirungs-Teehnik. Handbuch der Darstellung aller faulnissw iderstehenden. wasserdichten und feuer sicheren Stoffe. (A. Hartleben's Chem.-techn. Bibliothek. Bd. 219). Wien u. Leipzig. ° D. 1733. Kozl i k, Bern a r d. Technologie der (lewebcappretur. Leitfaden zum Studium der einzelnen Appreturprozesse und der Wirkungs weise der Maschinen. Berlin, 1908. 8° D. 1679. Kuijp e r, .1. Die Entwicklung des weiblichen (ieschlechts-Apparats bei Theobroma Cacao. (Recueil des Travaux bot. Néerlandais Vol. XI). Groningen. 1914. 8° B. 1608. Die Erneuerung von Hevea-Bast nach dem Anzapfen. (Rubber Recueil.) Amsterdam, 1914. 8° B. 1603. Eine Heveablattkrankheit in Surinam. (Recueil des Travaux bot. Néerlandais. Vol. VIII). Groningen, 1911. 8° B. 1606. Notizen iiber einige Pflanzenkrankheiten erregende Pilze Suri nanis. (Ibid. Vol. XI). Groningen, 1914. 8° B. 1607. Verdampingskrommen van in 1916 onderzochte rietvariëteiten. (Meded. V/h Proefst. v/d Java-Suikerindustrie. Landbouwk. Ser. 1917. No. 7). Soerabaja, 1917. 8° H. 1661. Lams on —Schribner, F. List of Philippine Agricultural products and fiber plants. (Gov. of the Philipp. Islands Dept. of the Interior. Bureau of Agric. Buil. No. 5). Manila. 1904. 8° H. 1584. Lan g e, .1 r. Dan. de. Studiën zur Entwicklungsgeschichte der Japa nischen Riesensalamanders. (Megalobatrachus Maximus schlegel). 424 (Onderz. verricht in het Zool. Lab. der Rijksuniversiteit Groningen. No. IV). Leiden, 1916. 8° D. 1634. Lange, Jr. Dan. de. Kritische en theoretische beschouwingen over het ontstaan der primaire eivliezen van gewervelde dieren. (Kon. Akad. v. Wet. te Amsterdam). ((ie\\. verg. d. Wis.- en Natuurk. Afd. van Maart 1916). Amsterdam, 1916. 8° D. 1633. Lea k e, H. Martin, and Pras a d. Ram. Wheat experiments on the botanical area, Cawnpore, and their hearing on Wheat cultiva tion in the United Provinces. (Agric. Research Institute. Pnsa. Buil. No. 31). Calcutta, 1912. 8° H. 1642. Led eb oer, F. Uitkomsten, met de verschillende rietvariëteiten ver kregen in West-Java gedurende oogstjaar 1915—1916. (Meded. V/h Proefst. v/d Java-Suikerindustrie. Landbouwk. Ser. 1917. No. 4). Soerabaja. 1917. 8° H. 1664. Led eb o er, F. en Dapperen, J. W. van. Fcn vergelijkend on derzoek naar de waarde van topstek, vlakte- en bergbibit van B. (Meded. V/h Proefst. v/d Java-Suikerindustrie. Landbouwk. Ser. 1917. No. 9). Soerabaja, 1917. 8° H. 1665. Lehner, Sigmund. Die Tinten-Fabrikation. Sechste Auflage. (A. • Hartleben's Chem.-techn. Bibliothek. Bd. 171). Wien u. Leipzig, 1900. 8° D. 1741. Leis t r a, F. De kristalbalans en het cijfer „te verwachten verlies in melasse". (Meded. V/h Proefst. v/d. Java-Suikerindustrie. Cliem. Ser. 1917. No. 4). Soerabaja. 1917. 8° H. 1670. Leit n e r, Fried r i c h. Die Selbstkostenberechnung industrieller Betriebc. Eine Einführung. Vierte Auflage. Frankfurt a. M. 1913. 8° D. 1667. Lepper h o f f, Bernh a r d. Die Flechterei. (Bibliothek der gesam tenTechnik. Bd. 208). Leipzig, 1914. 8° I). 1668. Le r o ij—B eaul i e u. Paul. Traite théoriqiie et pratique d'Fconomic Politique. Quatre tornes et Annexc, contenant Ie Table analitique des matières. 6ieme Edition Cl. 632. Linde n, T, v. d. Over eenige methoden ter bepaling van het ware saccharosegehalte in melasse. (Meded. V/h Proefst. v/d Java-Sui kerindustrie. Chem. Ser. 1917. No. 6). Soerabaja. 1917. B°. v H. 1672. Meteorologische Waarnemingen, verricht te Pekalongan in het jaar 1916. (Ibid. No. 2). Soerabaja, 1917. 8° H. 1671. Linden. T. v. d-, Kauffman, M. en Leistra, F. Waterbepa ling in suikerfabrieksproducten met behulp der destillatiemethode. (Meded. v/h. Proefst. v/d. Java-Suikerindustrie. Chem. Ser. 1917. No. 3). Soerabaja. 1917. 8° H. 1673. Live-Stock number. (Philipp. Agric. Review vol. IV). Manila. 1911. 8° H. 1635. 425 Lind n e r, P. Neuc Ertahrungen aus dein letzten Jahre in Bezug auf Hefe und Garung. (Jahrb. der Versuchs- und Lehranstalt für Brav erei in Berlin, Jahrg. VII). Berlin. 1904. 8° D. 1620. Lip p 01 d, E. Obstkonserven, Fruchtsiifte, Marmeladen. (Bibliotliek der gesamten Lebeiismittelindustrie. Band 6). Leipzig. 1914. B°. D. 1674. Löhn i s, F. und Pi 11 ai. N. K. Ueber stickstofffixierende Bakte rien. 11. (Centralbl. f. Bakt. , Parasitenk. u. Infektionskr. 11. Abtei lung. Bd. XIX). Jena. 1907. 8° B. 1623. Loi No. 2?> de 1916 portant Réorganisation de I'Ecole Polytecbnique Sultanieh et Arrêté Ministeriel No. 1957, portant Reglement d'Exé cution de Ia dite Loi. (Journ. üfficiel No. 96. du üouv. Egyptien). Le Caire. 1916. 8° E. 262. Lucas, L. Die Akkumulatoren und galvanischen Elemente. Theorie, Konstruktion und Anwendung. (Repetitorien der Elektrotechnik von A. Königswerther. Band 4). Hanover. 1906. 8° D. 1675. Luerssen, Chr. Equisetum ramosissimum Desf. f. Firanensis Luers sen nov. f. (Allgem. Bot. Zeitschrift für Systematik, Floristik, Pflanzengeographie etc). Karlsruhe i.B. 1903. 8° C. 1950. Luhraann, E. Die Fabrikation der moussirenden Getranke. Prakti sche Anleitung zur Fabrikation aller moussirenden Wasser, Limona den, Weine etc. Vierte Auflage des in erster Auilage von Oscar Meitz verfassten Werkes. (A. Hartleben's Chem.-techn. Bibliotliek. Bd. 84). Wien u. Leipzig. 1907. 8° D. 1734. Lyon, W. S. Cacao Culture in tiie Philippines. (Philipp. Bureau of Agric. Farmers' Buil. No. 2). Manila. 1902. 8° H. 1583. Mc. Bet h, I. O. Relation of the Transformation and distribution of Soil nitrogen to the nutrition of Citrus plants. (Journ. of Agric. Rese arch Vol. IX). Washington, D. C. 1917. 8° D. 1641. Maco u n, W. T. Small fruit Culture. A Paper read before the Stan ding Committee of the Senate on Agriculture and Forestry 1911. Ottawa. 1912. 8° H. 1585. Maco u n, W. T. and Buc k, F. E. Hardy Roses their culture in . Canada. (Dom. of Canada Dept. of Agric. Dom. Exp. Farms. Div. of Horticulture Buil. No. 85). Ottawa. 1915. 8° H. 1588. Mc Qeorge, W. T. The Effect of Arsenite of Soda on the Soil. (Hawaii Agric. Exp. St. Press Buil. No. 50). Honolulu. 1915. B°. D. 1611. Mc Qeorge, W. Effect of Fertilizers on the physical properties of Hawaian Soils. (Hawai Agric. Exp. St. Buil. No. 38). Honolulu. 1915. 8° D. 1612. Madras Agriculture- A Brief Survey. (Madras Dept. of Agric). Madras. 1917. 8° H. 1647. Ma 1 1 e, M. O. and Maco u n, W. T. Qrowing field root, vegetable 426 and flovver seeds in Canada (Dom. of Canada Dept. of Agric. Dom. Exp. Farms. Buil. No. 22. Second Ser.j. Ottawa. 1915 . B°. H. 1589. Man n, E. A. The Examination of the Western Australian Poison Plants. Second and third progress reports. (Dept. of Agric. Wes tern Australia). Perth. 1906. 8° H. 1577. Manusa ma, A. Th. Qaba-Oaba als Bouwstof. Eene bijdrage tot de kennis der Indische Bouwmaterialen. (De Waterstaats-Ingenieur No. 11. Vierde Jaargang). Batavia. 1916. 8° H. 1644. Mar r. 011 o. Das Trocknen und die Trockner. Anleitungen zu Ent wurf. Beschaffung und Betrieb von Trocknereien fiir alle Zwcige der mechanischen und chemischen Industrie, fiir gewerbliche und fiir landwirtschaftliclie Unternehmungen. Zweite Auflage. (Olden bourgs Techn. Handbibliothek Bd. XIV). München und Berlin. 1914. 8° D. 1645. Martin, Qeoff r e y. Industrial and Manufacturing Chemistry. A practical treatise. Vol. 1. Organic. Second Edition. London. 1915. 8° D. 165.3. Maz a, M. O. de La. y Roi g, Y. J. T. Flora de Cuba. (Datos para su estudio). (Rep. de Cuba Secr. de Agric. Cotn. y Trabajo Estación Exp. Agr. 801. No. 22). Habana. 1914. 8° C. 1943. Mege d e, A. zu r. en Vren s c n, J. F. Het vervaardigen van tech nische teekeningen. Naar liet Duitscli door J. F. Vrensen. (Biblio theek v.h. Instituut „Jacob van Campen" No. 27). Amsterdam. B°. .• D. 1745. Mathcw s, O. R. Water penetration in the Gumbo soils of the Belle Foursche reclamation project. (U. S. Dept. of Agric. Buil. No. 447). Washington, D. C. 1916. 8° H. 1565. Maij e r, L. Th. De Kokospalm of Klapperboom. Proeve eener mono graphie van den Cocbs nucifera, L. Batavia. 1917. B°. H. 1676. Merr i I , E. D. A Review of the Identifications of the Species des crbied in Blanco's Flora de Filipinas. (Philip. Dept. of the Interiot Bureau of Qov. Lab. No. 27). Manila, 1905. 8° C. 1936. New Philippine plants from the Collections of Mary Strong Cle mens. I. (Philip. Journ. of Sc. Sec. C. Bot. Vol. III). Manila, 1908. 8° C. 1937. Nomenclatural and Systematic notes on the Flora of Manila. (Ibid. Vol. VII). Manila, 1912. 8° C. 1935. Notes on the Flora of Manila with special reference to the introdu ced Element. (Philip. Journ. of Sc. Sec. C. Bot. Vol VII). Manila, . 1912. 8° C. 1942. On a Collection of plants from the Batanes and Babuyanes Islands. (Philip. Journ. of Sc. Sec. C. Bot. Vol. III). Manila, 1908. 8° C. 1940. Plantae Wenzelianae. (Ibid. Vol. VIII). Manila, 1913. B°. C. 1939. 427 Mer r il E. D. Sertulum Bontocense. New or interesting plants collec ted in Bontoe subprovince, Luzon, by Father Moriee Vanoverbergli. (Philip. Journ. of Sc. Sec. C. Bot. Vol. VII). Manilla, 1912. B°. C. 1941. The Pineda monument and the probable site of Cic first Botanical darden in the Philippines. (Phil. Journ. of Sc. Vol. VII. Sec. C). Mariila, 1912. 8° A. 455. Meij i e r .1 r.. J. E. de. De Technische Vraagbaak. Een handboek bevattende een verzameling van gegevens, wenken en prijsbereke ningen op technisch en bouwkundig gebied. Deventer, 1912. 8° D. 1671. Miqu e I, P. Laboratoire de diagnostic des Affectations tontagieuses de la ville de Paris. Paris, 1897. 8° D. 1624. Miqu e I, P. et Mouc h e t, H. Épuration des eaux de Sourees et de Riviéres par les Sables non Submergés. (Arm. de Montsouris. T. V). Paris, 1904. 8° D. 1625. Mit c h e 11, C. Ainsw o r t h. Mineral and Aerated waters. London, 1913. 8° D. 1657. Moe s z, Ousz t a v. A Marssonia Kirchneri Hegyi n. sp.- röl. Ueber Marssonia Kirchneri Hegyi n. sp. (Ungarischen botan. Blatter). Budapest. 1912. 8° C. 1949. Moh r, E. C. J. Het Koloniaal Instituut. (Teysmannia. Dl. 22). Batavia, 1911. 8° A. 452. M o 1 1. .1. W. Die Fortschritte der mikroskopischen Technik seit 1870. (Progressus rei botanicae. Zweiter Band). Jena. 1908. 8. B. 1598. M o 1 1, .1. W. e n Janssoniqs, H. H. Over de Linneaansche me thode ter beschrijving van anatomische structuren naar aanleiding van eene verhandeling van Mrs. Dr. Marie C. Stopes, getiteld: Petrefactions of the earliest European Angiosperms. (Kon. Acad. van Wetens. Verslag van de Qew. Verg. der Wis- en Natuurk. Afd. van 26 üctob. 1912). Amsterdam, 1912. 8° B. 1596. Mollison, J. Text-book (A) on Indian Agriculture. 3. Volumes, Vol. I. Soils, manures, Implements. Vol. 11. Cattle Breeding and Management of Farm Stock, generally The Breeds of Cattle of the Bombay Presidency. Vol. 111. Field and Garden Crops of the Bom bay Presidency. Bombay, 1901. 8 H. 1561. Molisch,, H. Die Leuchtbakterien im Hafen von Triest. (Sitz. ber. d. kaiser. Akad. d. Wiss. in Wien. Mathem. naturw. Klasse. Bd. CXIII). Wien, 1904. 8° B. 1630. Mörikofer, W. Klimatische Normalwerte für Basel. (Verh. der Naturl. Ges. in Basel. Bd. XXVII). Basel, 1916. B°. .. D. 1629. Muller, Th. Industrial Fiber Plants of the Philippines. A description of the Industrial Fiber Plants of the Philippines, their distribution, method of preparation, and uses. (Philipp. Bureau of Education Buil. No. 49). Manila, 1913. 8° H. 1594. 428 Muspratt. Erganzungswerk zu Muspratt's Encyklopadischem Hand buch der technischen Chemie. Herausgegeben von B. Neumann, H. Binz und Hayduck. 3er Band. Chemische Technologie organischer Industriezweige von Arthur Binz. ler Halbband. 4er Band. Che mische Technologie der Garungsgewerbe, Nahrungs- und Genuss mittel von Fritz Hayduck. ler Halbband. Braunschweig, 1915. 4° D. 305. Mysore Agricultural Calendar 1916. (Dep. of Agric. Mysore). Bangal ore, 1916. 8° G. 625. Nas k e, Car 1. Die Portland-Zement Fabrikation. Ein Handbuch für Ingenieure und Zementfabrikanten. Dritte Auflage. Leipzig, 1914. 8° D. 1683. Nes, H. R. M. va n. Vergelijking der resultaten van de Suikerfabrie ken op Java en Hawaii. (Meded. V/h Proefst. v/d Java-Suikerindus trie. Chem. Ser. 1917. No. 1). Soerabaja, 1917. B°. .. H. 1668. Neytzell de Wilde. Een en ander omtrent den Welvaartstoestand der Inlandsche Bevolking in de Gouvernementslanden op Java en Madoera (de particuliere landerijen uitgezonderd). Deel I. (Land bouw, Veeteelt, Boschwezen, Visscherij). Deel 11. (Nijverheid, Han del, Bijdragen aan de Gemeenschap, de Gouvernementsmoiiopoliën, de algemeene middelen tot bevordering van den Welvaartstoestand). Weltevreden, 1911—1913. 8° E. 266. Noe 11 ing, E. und Leh n e, A. Anilinschwarz und seine Anwendung in Farberei und Zeugdruck. Zweite Auflage. Berlin. 1904. B°. 1). 1659. Oliv e r, E. W. Note on the Food and Mouth disease of Cattle in the United Provinces. (Dept. of Land Records and Agric. United Prov. of Agra and Oudh. Buil. No. 24 Agric. Ser.). Allahabad. 19J0. B°. H. 1616. Oostkust van Sumatra-Instituut. Kroniek 1916. Samengesteld voor de Jaarvergadering op 2 Februari 1917, door den Archivaris W. 11. M. Schadee. Amsterdam. 1917. 8° (1 (.27. Oostkust van Sumatra-Instituut. Eerste Jaarverslag 1916. Amsterdam. 1917. 8° Q. 6 28. Ott, Josef. Die Fabrikation der Gemiisekonserven. (A. Hartleben's Chem.-techn. Bibliothek. Bd. 315. Wien u. Leipzig. 1909. B°. D. 1735. Par ow, Edmund. Lehrbtich der Starkefabrikation. Band 1. Un tersiichuiigsmethoden. Die Starke. Fabrikation der Kartoffelstarke. Berlin. 1908. 8° D. 1680. Penz i g, O. und Sacca r d o, P. A. Icones Fungorum Javanico rum. Leiden. 1904. 8° C. 1953. Pestalozzi, A. Die Gattung Boscia Lam. Inaug.-Diss. (Buil. de 1' Herbier Boissier Année, 6. App. No. III). Genève. 1898. B°. C. 1945. 429 Pc t c li, T, Black Rot Disease of Tea. (Dept. of Agric. Cevlon. Leaf let, No. 2). Peradeniya. 1917. 4° B. 1641. Philippine Exposition. (The 1914). (Philipp. Agric. Review, Vol. Vil). Manila. 1914. 8° H. 1599. Philippine mats. (Qov. of the Philipp. Islands Dept. of Public Instruc tion Bureau of Education. Philipp. Craftsman Reprint Ser. No. 1). Manila. 1913. 8° H. 1597. Philipp o v i c h, Eugen. vo n. Orundriss der politischen Oekono mie. 1° Band. Allgemeine Volkswirtschaftlehre. ll e Auflage. 1916. 2 e Band. 'Volkswirtschaftspolitik. I°. Teil, 7"-' Auflage 1914. 2 ei ' Teil, 5 e Auflage. 1915. Tiibingen. 1914-1916. 8° O. 634. Pi t. J. Medicago Sativa. (Alfalfa, Luzerne). Een Veevoedergewas. (Teysmania. Dl. XVII). Batavia. 1906. 8° H. 1625. Manilla-hennep (Abaca). (Ibid. Dl. 16). Batavia. 1905. B°. H. 1628. P 1 eh n. Fried r i c h. Tropenhygiene, mit spezieller Beriicksichtigung der Deutschen Koloniën. Arztliche Ratschlage fiir Kolonialbeambte, Offiziere Missionare, Expeditionsfiihrer. Pflanzer und Faktoristcn. Einundzwanzig Vortrage. Zweite Auflage. Neubearbeitet von Dr. Albert Plehn. Jena. 1906. 8° D. 175-1. Pott, J. (1. Uitvoering van de Indische mijnwet. Ontwerp eetier ordonnantie tot uitvoering van de Indische mijnwet. (Indisch Staats blad 1899 No. 214). l c Deel. Ontwerp. 2 e Deel. Toelichting. Batavia. 1905. 8° E. 266. Proceedings of the Board of Agriculture in India, held in 1905, '1906, 1907, 1908, 1909, 1910,1913, and 1916. Calcutta. 1905—1916. Folio. (1. 623. Proct e r, H. R., Stiasny.Edmun d. u n d B r u m in e 11, Haro 1 d. Taschenbuch für Gerbereichemiker und Lederfabrikanten. Ueber setzt von Ing. Chem. .losef Jettmar. Dresden und Leipzig. 1914. 8° D. 1644. Rabinovitch, D. M. Etude sur Ie role et la Fonction des sels Mi néraux dans la vie de la plante. FV. L'assimilation des matières nii nérales par Ie Raphanus sativus. V. Expérience sur I'aetion du car bonate de calcium et du carbonate de magnésie sur Ie développement du Digitalis purpurea. (Univ. de Oenève. Inst. de Bot. Prof. Dr. R. Chodat. Bme. Sér. Xlme. Fascicule). Oenève. 1914. B°. C. 1958. Rant, A. De Qummosis der Amygdalaceac. (Acad. Proefschrift). * Amsterdam. 1906. 8° B. 1593. Rapport sur la Navigation et Ie Mouvement Commercial de I' Indochinc pendant I' Année 1912. (Oouv. Oénéral de 1' Indochine Direction des Douanes et Régies). Hanoi. 1913. 8° O. 622. Reed, O. E. Raising Calves on Skim Milk. (Kansas Agric. Col'l. E\p. St. Circ. No. 48). Manhattan. Kan. 1915. 8° H. 1563. Rcha r d s. Willam AII y n. Forging of Iron and Steel. A text book 43 5 Qtiillou's, 3 congensis, 10 robusta's, 3 Bukobensis, 3 Sankuruensis, 5 Canephora's, benevens nog eenige Abeokuta's en Stenophylla's. Van de moederboomen werd liet product geregeld ingezameld en voor elke partij, evenals in 1915, zoowel liet gewicht aan roode bes, als het uitleveringscijfer bepaald. Voor het maken van enten werden zoo veel mogelijk uitloopers op de moederboomen aangehouden; de pro ductie had daaronder te lijden. Toch gaven enkele mooie opbrengsten te zien. De cijfers voor de afzonderlijke hoornen volgen hierachter als bijlage (Bijlage 1). b. Museum tui n. Ten einde het bezit van onze moederboomen beter te waarborgen, werd zooveel mogelijk van elk een zestiental topenten gemaakt. Deze werden in vierkante vakjes, telkens van 16 boomen, op 10 X 10 voet uitgeplant. Voor den aanleg van dezen tuin, welke als het ware een staalkaart is van al de vormen en hybriden, welke Bangelan bezit, werd een vlak terrein langs den hoofdweg gekozen. Dit levend museum van onze moederboomen zal de onderlinge vergelijking vergemakkelijken; men kan ze alle als het ware met één blik overzien. Mocht de oorspron kelijke boom verloren gaan, dan blijft de ent ten minste behouden. Bovendien zal deze muscumtuin het entrijs voor latere, grootere aan plantingen moeten leveren. Het ligt in de bedoeling in 1917 nog eens eenzelfde vormencollectie op een andere plaats in den proeftuin aan te leggen. Van de verschillende moederboomen werden in December 1916 enten naar den Cultuurtuin gezonden, van waar zij in het begin van 1917 naar den Selectie- en Zaadtuin Bogor Redjo in de Lampongs werden doorgestuurd. Tuinverenting. In üctober 1915 werd in enkele tuinen, welke uit ongelijkmatige typen bestonden en die daarom niet voor zaadwinning in aanmerking kwamen, telkens een rij boomen op stomp gezaagd en met entrijs van superieure moederboomen verent. De eerste boomen werden in Decem ber 1915 verent, de volgende, naarmate er entrijs van den oorspronke lijken moederboom of van de geslaagde enten beschikbaar kwam. De volgende tuinen werden aldus behandeld: Tuinnummcr: Beplant met zaailingen van: Wordt verent met entrijs van moederboom: T. 36 robusta No. 104 Canephora Madag. No. 1 T. 32 Canephora No. 20 congensis No. 2 T. 51 Uganda No. 1 congensis hybr. No. 2.03 T. 84 Uganda No. 2 excelsa No. 121.07 T. 141" canephora No. 30.04 excelsa No. 121.10 430 for the Use of students in colleges, secondary shools and the shop. London. 1915. 8° D. 1681. Richardson, A. E. V. Wheat and its Cultivatiou. (Dept. of Agric. Victoria. Buil. No. 22. New Ser.). Melbourne. 1912- 13. B°. H. 1566. Rink e s, D. A. Oude en nieuwe stroomingen onder de bevolking. (In disch Genootschap Verg. van 18 Nov. 1916). 's Qravenhage. 1916. 8° • E. 263. Rivet, P. L'lndustrie du Chapeau en Equateur et au Perou. Paris. 1907. 8° D. 1707. Roep k e, W. Cacao. (Onze koloniale Landbouw. No. XI). Haarlem, 1917. 8° H. 1606. Rohl a n d, Paul. Der Eisenbeton. Kolloidchemische und physika lisch-chemische Untersuchungen. Leipzig, 1912. B°. .. D. 1711. Die Tone. (A. Hartleben's Chem.-techn. Bibliothek. Bd. 318). Wien u. Leipzig, 1900. 8° D. 1736. RoI e t, Anto n i n. Les Vers a Soie. Sériculture moderne. (Ency clopédie Scientifique, Dir. Dr. Toulouse. Bibliothèquc de Zoölogie appliquée. Dir. Dr. J. Pellegrin. Vol. 15). Paris, 1913. 8° D. 1696. Rome y n, H. A. De hedendaagsche motoren voor Gas, Benzine, Pe troleum en Spiritus. Elementair leerboek, bewerkt naar het Duitscli van Professor Vater. Tweede druk. Leiden, 1908. B°. D. 1750. Roqu e s, X. Les industries de Ia Conservation des Aliments. Pré faces par P. Brouardel et A. Muntz. (Bibliothèque technologique). Paris, 1906. 8° i D. 1682. Rosent h al e r, L. Der Nachweis organischer Verbindungen Ausge wahlte Verfahren. (Die Chem. Analyse. Herausg. von B. M. Mar gosches XIX/XX Band). Stuttgart, 1914. 8° D 1654. Ross, H. Die Galleubildungen (Cecidien) der Pflanzen, deren Ursa chen, Entwickelung, Bau und Gestalt. Ein Kapitel aus der Biologie der Pflanzen. Stuttgart, 1904. 8° B. 1027. Royen, L. A. van en Vooys, I. P. de. Mechanische Techno logie. Deel 1. Metalen en Hout door L. A. van Royen. Deel 2. l e Stuk. Aardwerkfabrikage, Glasfabrikage, Malerijen, door I. P, de Vooys. Gorinchem. 1914—1915. 8° D. 1752. Sale e b y, M. M. I . The renovation of the Abaca (Manila hemp). Industry. 11. Maguey (Cantala) and Sisal in the Philippines. Phi lipp. Agric. Review. Vol. VI. Fiber number). Manila, fyl3. 8° H. 1604. ■ I. One year of the Fibergrading Lavv. 11. Description of the Standard Grades of Philippine Fibers. (Philipp. Agric. Review, Vol. IX. Fiber number). Manila. 1916 H. 1603. Scheit h a u e r, W. Die Schwelteere, ihre Gewinnung und Verarbei tung. (Chemische Technologie in Einzeldarstellungen. Herausgeg. 431 von Prof. Dr. Ferd. Fischer. Spezielle chemische Technologie). Leipzig, 1911. 8° D. 1676. Schierbeek, A. Over het Setale Patroon der Rupsen. (Kon. Akad. v. Wet. te Amsterdam). (Oew. Verg. d. Wis- en Natuurk. Afd. van 25 Maart 1916). Amsterdam, 1916. 8° D. 1631. Schneider, Fr. Catechismus der Gerechtelijke Geneeskunde voor Nederlandsch Indië. Beknopte handleiding voor Geneesheercn. rechtsgeleerden en alle verdere rechtsprekende Ambtenaren. Soerabaja, 1882. 8° —.. D. 1642. Schoenl e b e r, F. S. Suggestions that will assist in the prevention and control of hog Cholera. (Kansas State Agric. Coll. Circ. No. 40). Manhattan, Kan. 1914. K° H. 1562. Sc hou te, J. C. Über die Verastelung bei monokotylen Baumen. 11. Die Verastelung von Hyphaene. (Recueil des Travaux Bot. Néer landais. Vol. VI). Groningen, 1909. 8é B. 1605. Schultz, Gustav. Farbstofffabellen. Fünfte Auflage der tabellaiï schen Uebersicht der im Handel befindlichen künstlichen organischen Farbstoffc von Gustav Schultz und Paul .lulius. Berlin. 1914. 8° D. 1693. Sc h u 11, F. T. Soil fertility its economie maintenance and increase (Ati Address to Farmers' Institute Workers). Dom. of Canada Dept. of Agric. Dom. Exp. Farms, Buil. No. 27, Second Ser.). Ottawa, 19lt>. 8° H. 1590. Scotti, L. Contribuzzioni alla Biologia fiorale delle „Rhoeadales". (Annali di Botanica Vol. XI). Roma, 1913. 8° B. 1637. Sechehaye, A. Étude sur la Localisation des corps étrangers au moyen des Rayons Roentgen contenant l'exposé d'une methode nou velle. (These Inaugurale). Bale, et Genêve. 1899. B°. I). 1035. Serre, E. La teinture du Coton. A l'usage de tous les établissements d'enseignement technique et professionel. Avec préface de M. H. Lagache. (Bibliothèciue de I'enseignement Technique. Dir. M. Mi chel Lagrave, Émile Paris et Georges Bourrey). Paris, 1912. 8° D. 1698. Simon, Oskar. Laboratoriumsbuch fiir die Industrie der Riechstoffe. (Laboratoriumsbücher fiir die chemische und verwandte Industrien, von L. Max. Wohlgemuth. Band 3). Halle a. S. 1908. B°. I). 1717. SI ad en, F. W. L. Bees and how to keep them. (Dom. of Canada Dept. of Agric. Dom. Exp. Farms. Buil. No. 26. Second Ser.). Ottawa, 1916. 8° H. 1591. Smith, J. J. Ambon. (Teysmannia. Dl. XII). Batavia, 1901. 8° H. 1627. Een Chinaasappeltuin te üaroet. (Teysmannia. Dl. XVII). Bata via. 1906. 8° H. 1611. 432 Smi tfi, J. J. Een botanische reis naar de Duizend-eilanden. (Teysnia nia. Dl. 18). Batavia. 1907. 8° C. 1952. —— Een Tochtje naar de Koraaleilanden ten Noorden van Tandjong priok. (Ibid. Dl. 10). Batavia. 1899. 8° C. 1951. Eenige merkwaardige vermeerderingsw ijzen bij planten. (Teys mania. Dl. XIII). Batavia. 1902. 8° B. 1634. Een merkwaardige Klapper. (Ibid. Dl. XIX). Batavia. 1908. B°. B. 1633. Wat is de beste verzendingsmethode voor Orchideeën, die een lange reis moeten maken. Antwoord hierop. (Teysmania. Dl. 9. Vraag No. 6). Batavia. 1899. 8° B. 1635. Sm i t li. R. Q. The Bacterial origifl of the gums of the Arabin Group. XI. The Nutrition of Bacterium Acaciae. (Proc. Linn. Soc. of N. S. W.). Sydney. 1904. B°. B. 1632. Soekaboewah. De Eerste Vruchtententoonstelling te Batavia. (Teysmania. 18 dc Jaargang). Batavia. 1907. 8° H. 1626. Söhngen, N. L. ■ Het ontstaan en verdwijnen van Waterstof en Methaan onder den invloed van het Organische Leven. (Akad. Proefschrift). Delft. 1906. 8° I) 1623. Spencer. J. B. Sheep Husbandry in Canada. (Dom. of Canada Dept. óf Agric. Buil. No. 12. Third Edition). Ottawa. 1915. 8. H. 1634. —— Beef Raising in Canada. (Ibid. Buil. No. 13. Third Edition). Ottawa. 1915. B°. . % H. 1633. --— Swine Husbandry in Canada. (Tbid. Buil. No. 17, Second Edition). Ottawa. 1915. 8° H. 1632. Speyer, E. R. The Fluted Scale. (leen a purchasi). (Dept. of Agric. Cèylon. Leaflët No. 3). Peradeniya. 1917. 4° B. 1642. Stabi n s k a, T. M. Recherches Expérimentales sur Ia Physiologie desgonidies du Verrucaria nigrescens. (Univ. de Oenève. Inst. de Bot. Prof. Dr. R. Chodat. Bme; Sér. Xïme.. Fascicule). Oenève. 1914. 8° ': C. 1957. Standard (The) Cycfopedia of Modern Agriculture and Rural Ecönomy. 8y the most distinguished authorities and specialists under the edi torsliip of Professor Sir Robert Patrick Wright. 12 Volumes. London. 1914. 8° H. 1552. Steen- en Stuifbrand van tarwe-en Gerst. (Meded. v/d. Phytopatliol. dienst, No. 4). Wageningen. 1917. 8° B. 1639. Stevens, N. E. an d Wilc o x, R. B. Rhizopus Rot of Strawber ries in transit. (U. S. Dept. of Agric. Buil. No. 531). Washington, D. C. 1917. 8° B. 1640. Stok. .1. E. van der. Proeven met tweede gewassen te Buitenzorg. I. Arachis hypogaea L. Katjang tanah. 11. Voandzëia sunterranea Thou. Katjang bogor. 111. Phaseolus radiatus L.-katjang idjo. IV. Coleus parviflorus,'Benth.-katjang djawa. V. Solanum melongena, 433 L.-teroßg. VI. Nicotiana Tabacuni L.-tabak. (Korte Ber. Dept. v.L. No. 48). (Teysmania. Dl. XVIII). Batavia. 1907. B°. .. H. 1610. Stok, .1. E. va n de r. Proeven met tweede gewassen te Buitenzorg. I. Sesamum indicurn L. Widjen. 11. Ipomoea Batatas Poir. Ketela Rambat. 111. Vigna Sinensis. Savi. (Katjang pandjang, katjang be loet, katjang dadap, katjang roedji, katjang landes etc.). (Korte Ber. Dept. v.L. No. 47). (Teysmania, Dl. XVIII). Batavia. 1907. B°. . H. 1609. Selectie op Soortelijk gewicht bij Padi-zaaigoed. (Korte Ber. Dept. v.L. No. 46). (Teysmania Dl. XVIII). Batavia,. 1907. B°. H. 1608. Stom ps, Th e o .1. De leer van Lamarck voor en na Dar win. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van liet ambt van buitengewoon Hoogleeraar in de Cytologie der planten aan de Universiteit van Amsterdam op den 22 e " Mei 1911. Amsterdam. 1911. B°. A. 453. Kerndeeling en Synapsis bij Spinacia Oleracea L. (Acad. proef schrift). Amsterdam. 1911». 8° B. 1594. Suri n g a, J. Valcke n n i c r. Determinatie-tabel der boomsoorten, welke in djatiwouden op Java voorkomen. (Tectona. Dl. IX). Batavia. 1916. 8° C. 1944. Su the r land, E. C. Hoe krijgt men goed Ketelvoedingswater? The orie en practijk van de Waterreiniging voor Industriëele doeleinden. Een Handleiding voor Stoomverbruikers, Fabrikanten en Bedrijfs leiders. Deventer. 8° D. 1710. Sutton, (j. L. (juide to the Experiments in Cropping now running at the State farms of Narrogin, Merredin, Chapman. (Dept. of Agric. and Industries, Western Australia), Perth. 1915. B°. .. H. 1570. Swa n s o il, C. O. Chemical analyses of some Kansas Soils. (Kansas State Agric. Coll. Exp. St. Buil. No. 199). Manhattan, Kan. 1914. 8° D. 1514. S w oboda, E. B. Die Farben zur l)ecora,tion von Steingut, Fayence und Majolika. Eine kurzc Anleitung zur Bereitung der farbigen Ola suren auf Steingut, Fayence und auf ordinaren Steingut, Majolika, der Farbfliisse, Farbkörper, Unterglasurfahben, Aufglasurfarben fiir feingelbe Fayencen, sog. Steingutscharffeuer-Farben Majolikafarben etz. sowie kurze Behandlung samtntlicher zur Bereitung nöthiger Rohmaterialien. (A. Hartleben's Chem.-techn. Bibliothek. Bd. 191). Wien u. Leipzig. 8° D. 1737. Tam mes, Tin e. Het gewone vlas en het vlas met openspringende vruchten. (Album der Natuur). Haarlem. 19118. B°. .. B. 1590. Tests of Soy beans, 1914. (Conn. Agric. Exp. St. Buil. No, 185). New Haven, Conn. 1915. 8° H. 1575. Thenius, Oeo r g. Die Meiier- und Retorten-Verkohlung. Die lie genden und stehenden Meiier. Die gemauerten Holzverkohlungs- Oefen und die Retorten-Verkohlung. (A. Hartleben's Chem.-techn. Bibliothek. Bd. 127). Wien u. Leipzig. 8° D. 1743. Jaarboek. • 28 434 Thomas, Lev i, M. Characteristics and Quality of Montana-Orown Wheat. (U. S. Dept. of Agric. Buil. No. 522). Washington. 1917. 8° H. 1648. —— A Comparison of several Classes of American Wheat and a con sideration of some factors iufluencing Quality. (Ibid. Buil. No. 557). Washington. D. C. 1917. 8° H. 1652. Thompso n, Q. E. Preparation of exhihits for fairs and contests. (Kansas State Agric. Coll. Exp. St. Circ. No. 36). Manhattan. Kan. 1914. 8° H. 1573. Thurs t o n, E. Jute. (Imp. Institute Series. Hand-books of com mercial products. Indian Section. No. 5). Calcutta. 1892. B°. H. 1565. Ti m ra, H. Limonaden und Alkoholfreie Qetranke. Eine praktische Anleitung zur Anfertigung aller dieser (letranke. (A. Hartleben's Chem.-teclm. Bibliothek. Bd. 319). Wien u. Leipzig. 1908. B°. D. 1738. Tribolet, I. Het maken van Rozijnen in Zuid-Afrika. (Unie van Zuid- Afrika Dept. v.L. No. 1). Pretoria. 1916. 8° fi. 162(1. Tromp de Haas, W. R. Carolina-Padi. (Teysmania. Dl. XIII). Batavia. 1902. 8° H. 1630. Uhlen h u t h, Edua r d. Vollstandige Anleitung zum Forrnen und Oiessen nebst genauer Beschreibung aller in den Kunsten und Qe werben dafiir angewandten Materialen als: Oips, Wachs, Schwefel, Leim, Harz, (luttapercha. Ton, Lelim, Sand und deren Behandlung behufs Darstellung von Qipsfiguren, Stukkatur-, Ton-, Zement-, Stein gut-etc. Waren, sowie der beim Ouss von Statuten, (hoeken und in der Messing-, Zink-, Blei- und Eisengiesserei vorkommende Oe genstiinde. Siebente Auflage. (A. Hartleben's Chem.-techn. Biblio thek. Bd. 49). Wien u. Leipzig. 1912. 8° D. 173'). Urb a n, 1g n. Zur Pflanzengeographie Portoricos. (Synibolanae An tillanae. Vol. IV). Lipsiae. 4910. 8° F. 190. Varieties of Wheat Recommended by the Department of Agriculture. (Dept. of Agric. New South Wales. Farmers' Buil. No. 41. Second Edition). Sydney. 1913. 8° H. 1023. Verl o op, J. H. De Ooudindustrie. (Onze Koloniale Mijnbouw, No. 1). Haarlem. 1916. 8° D. 1638. Verzameling van verslagen betrekking hebbende op het Landbouwon derwijs, de van wege het Rijk gesubsideerde Proefvelden, de Rijks landboiivv'proefstations, het Veeartsenijkundig Onderwijs en de Paar denfokkerij, als tak van Staatszorg. 1891—1893. (Uitgeg. door het Dept. van Binnenlandsche Zaken), 's Oravenhage. 1893. Folio. O. 621. Veterinary number. (Philipp. Agric. Review. Vol. V). Manila. 1912. 8° H. 1036. 435 Veterinary number. (Philipp. Agric. Review, Vol. VI). Manila. 1913. 8° H. 1637. Vézi c n, L. Industries dcs Os, dcs déchets animaux, dcs Phosphates et du Phosphore. (Encyclopédie Scientiiique, sous la direction du Dr. Toulouse. Bibliothèque des Industries Chimiques, Directeur Ju venal Dérome. Vol. 35). Paris. 1914. 8° D. 1694. Vogel, J. Pli. Monumentenzorg in Britsch-Indië. (Indisch Genoot schap Verg. van 14 Nov. 1916). 's Gravenhage. 1916. B°. E. 264. Vosrn a c r, A. Practisch werktuigkundig hulpboek voor Fabrikanten, Ingenieurs, Technici, Chemici, Machinisten. Opzichters enz. Metalen en Alliages. Rotterdam. 1912. 8° D. 1697. Vui 1 1 cmi n, P. Les Aleuriosporés. (Buil. des séances de la Soc. des Sc. de Nancy. Vol. XII). Nancy. 1911. 8° C. 1935. Les Isaria de la familie des Verticilliacées (Spiearia et Gibellua). (Buil. de la Soc. Mycologique de France T. XXVII). Paris. 1910. 8° C. 1934. Waldh e i m, Max, vo n. Chemisch-Technisches Rezept- Taschen buch. Ein Hand- und Hilfsbuch für Gewerbtreibende und Industrielle jeder Art, für Heirnarbeiter etc. Wien u. Leipzig. B°. .. D. 1646. Weber, R. fiandbuch der Ziegeleitechnik, enthaltend moderne Hilfs mittel und Einrichtungen für Ziegeleien. Berlin, 1914. B°. D. 1701. Went, F. A. F. C. Melchior Treub. (Arm. Jard. bot. Buitenzorg. 2 e Ser. Vol. IX). Leiden. 1911. 8° A. 454. Plantkunde en Landbouw. Rede uitgesproken bij de opening van de 135" Algemeene vergadering van het Provinciaal Utrechtsch Ge nootschap van Kunsten en Wetenschappen op 3 Juni 1908. Utrecht. 1908. 8° A. 456. Wenzel, 011 o. Adressbuch und Warenverzeichnis der Chemischen Industrie des Deutschen Reichs. XIII Ausgabe. Berlin. B°. I). (651. Werkhoven. F. .1. W. Practische instructies voor den machinist op Javasche Suikerfabrieken. Derde druk. Utrecht en Tegal, 1915. 8° D. 1751. Wem e r. Paul. Die feuerfeste Industrie. Eine Darstellung der zur Verwendung kommenden Rohmaterialien und deren Bestandteile. Anleitung zur Fabrikation feurfeste Produkte aller Art unter beson derer Berücksichtigung der Schamottesteine. Beschreibung der einschlagigen Maschinen, Hilfsapparate und Brennöfen. Die Anwen dung der feuerfesten Produkte in verschiedenen Industrien mit Bau vertragen über die Ausführimg von Ofen- und Feuerungsanlagen. (A. Hartleben's Cliein.-techn. Bibliothek. Bd. 334). Wien u. Leipzig. 1911. 8° D. 1740. Weniicke, Friedrich. Die Fabrikation der feuerfesten Steine. Berlin. 1905. 8° D. 1658. W ester, P. J. Notes on Coffee in Java. (Philipp. Agric. Review, 436 Vol. IX). Manila, 1916. 8° H. 1621. West e r, P. J. Hybridization of Annonas. (Ibid. Vol. VIII). Manila, 1915. 8° H. 1622. West e r, P. J., Barett, O. W. and Boy 1 e, H. H. Horticultural number. (Philipp. Agric. Review, Vol. V). Manila, 1912. 8° H. 1601. We ster, P. J., Barrett, O. W. and Lyon, Wm. S. Orna inental Horticulture. (Philipp. Agric. Review, Vol. V). Manila, 1912. 8° H. 1600. Willard, J. T. and Wil e y, R. C. Commercial Fertilizers: I. Analyses of Inspection Samples of Fertilizers. 11. Value and Use. (Kansas State Agric. Coll. Exp. St. Buil. No. 204). Manhattan, Kan. 1915. 8° H. 1572. Wind, A. N. Met maken van bestekken, begrootingen en materialen staten. 3 e Druk. Amsterdam, 1909. 8° D. 1747. Wolf, Jacob e n Bert r a m, S. C. J. De Tabak en de Tabak fabrikanten door J. Wolf, voor Nederland bewerkt door S. C. .1. Bertram. Leiden, 1913. 8° D. 1753. Wolk, P. C. v. d. Een en ander over de aanaarding van Katjang bogor. (Voandzeia subterranea). (Cultura Jrg. 27). Wageningen, 1915. B°. H. 1656. Wolzogen Küh r. Ir. C. A. H. vo n. De mikrobiologie van de bodemreductie. (Meded. V/h Proefst. v/d Java-Suikerindustrie. Landbouwk. Ser. 1917. No. 11). Soerabaja, 1917. 8°... H. 1667. W o od, .1 ose p h Turn e y. Das Entkiilken und Beizen der Feilen und Haute. Nach der Englischen Ausgabe unter Mitwirkung des Verfassers bearbeidet von Ing.-Chem. .losef Jettmar. Braunsch weig, 1914. B°. D. 1662. Wut h, Berth o 1 d. Die Praxis der Farberei unter Berücksichtigung der Appretur. Zweite Aufage. (Das Farben und Bleichen von I. Herzfeld. Teil 3). Berlin W. 916. 8° D. 1684. Zeidler, Herman n. Die moderne Lederfabrikation. Ein prakti scher Wegweiser durch das Gesamtgebiet der Gerberei. Die Werk statt. Eine Sammlung von Hilfs- und Lehrbücher für das gesamte deutsche Handwerk und Gewerbe Bd. 16). Leipzig, 1914. 8° H. 1647. Zi mm er man n, Wilhelm. Die Batikfarberei. Das Farben geba tikter Gewebe und Stoffe (Baumwolle, Lemen, Nessel, Seide, Saint, Holz, Leder und Pergament). Ein Handbuch zum praktischen Ge brauche für kunstgewerbliche Schulen und Ateliers Kunstier und Dilettanten. Zürich—Leipzig, 1910. 8° D. 1709. Zij Is tra, K. Die Gestalt der Markstrahlen im sekundaren Holzc. (Recueil des Travaux bot. Néerlandais. Vol. V). Groningen, 1901 S. B°, B. 1604. 44 T. 94 Uganda No. 1.02 excelsa No. 121.11 T. 97 Quillou No. 97 excelsa No. 121.12 T. 16 Hybriden excelsa No. 121.13 T. 71 Canephora K. Sp. No. 1 Laurentii No. 3 T. 24b robusta 105.03 Quillou No. 7 T. 141 1> canephora No. 30.08 Quillou No. 66 T. 7 canephora No. 21.01 Quillou No. 88 'I. 4 canephora No. 21 robusta No. 59 T. 42 Laurentii robusta No. 7<S T. 72 canephora var. Sankur. robusta No. 83 'I. 120 Uganda No. 2 robusta No. 105 T. 139 canephora Dj. Rg. No. 1 robusta No. 72.01 T. 11 Quillou No. 136.(12 rob. X quill. No. 124 T. 125 canephora No. 30 rob. X quill. No. 124.10 T. 13 Uganda No. 2.04 Uganda No. 1 T. 132 Quillou No. 19 Uganda No. 1.02.03 Meestal wordt het entrijs genonjcn van een moederboom, welke gemakkelijk van de oorspronkelijke beplanting van den tuin te herken nen is, b.v. excelsa-rijs op canephora-stumps geënt. Tuin 52, waarbij nog een stuk van T. 43 getrokken is. was aan het eind van het jaar geheel verent met topenten van een hybride C. liberica X arabica, afkomstig van de onderneming Sbr. Sengkareng. liet over blijvende stuk van Tuin 43 werd bij Tuin 46 getrokken en [dit geheel met topenten van de Bogor Pradahybride (robusta X margogipe) verent. In enkele tuinen werden alle slechte dragers op stomp gezaagd en verent met entrijs van den moederboom, waarvan de tuin afstamt, of van een goeden boom in den tuin zelf, bv. T. 115, beplant met zaailingen van Liberia No. 23. Tuin 128, beplant met zaailingen van robusta No. 59, werd in twee helften gesplitst; in elk van deze worden alle minder goede boomen op Stomp gezaagd en met entrijs van een in die helft voorkomende moeder boom verent; T. 128rt met entrijs van robusta No. 59.01 en T 128/; met entrijs van robusta No. 59.02. De Abeokuta tuinen T. 116 en T. 117 werden op dezelfde wijze behandeld. OOQSTCUFERS. a. Selectietuinen. De tabellen met de cijfers voor de opbrengsten der verschillende tuinen aan marktkoffie volgen hierachter (Bijlage 2); zij zijn opgemaakt door den Administrateur. In vorige jaren werden de cijfers voor de productie per bouw berekend als volgt: eerst werd opgenomen, hoeveel van eiken tuin verkregen was; vervolgens dit cijfer door het aantal 45 vruchtdragende boomen gedeeld om de opbrengst per boom te krijgen; daarna werd dan het aantal boomen, dat een bouw voltalligen aanplant bevatten zou, genomen en de productie per bouw opgemaakt door laatstgenoemd cijfer met de opbrengst per boom te vermenigvuldigen. Het is duidelijk, dat in de praktijk nooit een aanplant volkomen voltallig is en de boomen, welke naast een open plek half vrij staan, in gunstiger omstandigheden verkceren, dan die van een voltalligen aanplant. Het berekende cijfer was dus hooger dan het practische; het kwam voor, dat tuinen, waarin veel boomen waren uitgevallen, hooge berekende oogstcijfers per bouw te zien gaven, terwijl toch de werkelijk per vlak te-eenheid verkregen hoeveelheid gering was. Bij den oogst 1915 werd begonnen met de cijfers ook eens op andere wijze te berekenen, nl. door eenvoudig na te gaan, hoeveel marktkoffie per tuin verkregen was, ongeacht het aantal wel en niet vruchtdragende boomen; dat cijfer wordt dan per bouw omgerekend. Dit cijfer wordt een zuiverder maatstaf van de productiviteit van den tuin geacht, dan het volgens de oude methode berekende; het staat op één lijn met de productiecijfers per netto bouw van de praktijk. Hierachter volgen de cijfers, op deze wijze berekend, per netto bouw aanplant, voor 1915 en 1916. Op de niet geheel juiste wijze van herlei ding van beskoffie tot marktproduct in de jaren vóór 1915 werd reeds in het vorig jaarverslag de aandacht gevestigd. In de oogststaten zijn thans, in tegenstelling met vroeger, de tuinen niet naar het jaar van aanleg, maar naar soort en nummer van den moederboom bijeengevoegd. b. Top proeve n. Het overzicht van de topproeven volgt hieronder; reeds vroeger is erop gewezen, dat de proefvakken te klein zijn en herhalingen ont breken, zoodat aan de cijfers niet te veel waarde mag worden gehecht. In beide reeksen vakken staan de boomen 10 X 10 voet; de proef vakken omvatten 100 boomen (0.138 bouw); zij werden geplant Decem ber 1908. De producties waren (in K.G. marktkoffie per bouw): 46 Stand der aanplantingen. Over liet geheel was in 1916 de weersgesteldheid gunstig. De aanplantingen ondervonden geen schade van klimaatsinvloeden, en even min van ernstige ziekten of plagen. De wortelschimmel, welke in de zaadtuinen in vorige jaren erg had huisgehouden vertoonde zich niet meer zoo veel; blijkbaar is zij thans uitgewerkt. In sommige tuinen heeft zij in den loop der jaren meer dan 10% van de boomen gedood. Haar optreden staat in verband met het veelvuldig voorkomen van „bendo" boomen in het bosch. In het voor volgende ontginningen be stemde boschterrein wordt deze boomsoort thans gering. De jonge aanplantingen, eind 1915 geplant, gedeeltelijk met kleine bibit, zijn goed geslaagd, waartoe de gunstige regenval in het begin van 1916 medewerkte. De groei laat niets te wenschen over. Het inboeten van de oude tuinen is in 1916 geheel bijgewerkt. Be sloten werd voortaan alle tuinen met excelsa in te boeten en deze dan met een goed type uit den tuin te verenten. De schaduw werd eind 1916 uitgedund, vooral in de zaadtuinen, waar de dadap zich krachtig ontwikkeld heeft. Hier werd de tusschen geplante lamtoro van de kroon ontdaan; het is de bedoeling een volgend jaar de dadap flink op te snoeien. Z a a d t e e 11. De klasseering van de tuinen, in het vorig jaarverslag beschreven, bleef gehandhaafd. Van de ententuinen werd hierboven reeds melding gemaakt. De behandeling van de zaadbestellingen vond plaats als in het vorig jaar. Nu aanvragers steeds bericht ontvangen, tegen wanneer de ge vraagde hoeveelheid zaadkoffie geleverd kan worden en bij de afzending daarvan in kennis worden gesteld, zijn geen klachten over te late leve ring meer ingekomen. In 1916 viel de oogst iets vroeger in, dan in 1915. In de maand Mei kon met het verzenden van grootere partijen zaadkoffie een begin worden gemaakt. Zooals hierboven reeds opgemerkt, heeft het aankweeken van plant materiaal niet aan de verwachtingen voldaan, wat den afzet betreft. Toch wordt voorloopig nog daarmede voortgegaan, vooral ook met het oog op de mogelijkheid later in het groot de ondernemingen aan enten van superieure moederboomen en hybriden te helpen. De zaadbestel lingen waren over de verschillende soorten verdeeld als volgt: 47 De zaadleveringen stegen dus vrij belangrijk, vergeleken bij vorige jaren. Voor de Inlandsclie bevolking was in 1916, 10.21 pikol '/aadkoffie bestemd, tegen 8.02 pikol in 1915. Opvallend is de toenemende belangstelling voor liberia-aclitige soor ten, vooral voor excelsakoffie. Het laat zich aanzien, dat onze aanplan tingen van deze soort in jaren van minder overvloediger! oogst niet voldoende zaadkoffie voor de aanvragen kunnen leveren; gelukkig zullen eenige bouw s jongen aanplant omstreeks 1920 in productie komen. Robusta werd van alle soorten het meest gevraagd; van Quillou is het aantal aanvragen weder sterk gedaald. Uitbreidingen. In den loop van 1916 werd ruim 50 bouw secundair bosch (oude gouvernementskoffietuinen) ontgonnen en wel in de vallei tusschen de zaadtuinen en de oude aanplantingen, zoodat beide complexen thans door aanplant verbonden zijn. In de hierachter volgende lijst (Bijlage 3) zijn de tuinen opgenomen met de beplanting. Financiën. De oogst, begin 1915 geraamd op 720 pikol marktkoffie en 50 pikol zaadkoffie, viel belangrijk mede; in totaal werd verkregen 1427 pikol rnarktkoffie van eigen aanplantingen en ± 90 pikol opgekocht van com plexen robusta binnen de concessie, welke nog vruchtdragend zijn. Een hoeveelheid van 421 pikol marktkofiie( waarvan voor het grootste deel 48 uitvoerconsent verkregen was, lag aan liet einde des jaars nog onver kocht op Soerabaja, en rond 50 pikol van Liberia-achtige soorten op Bangelan. De opbrengst van de in 1916 verkochte producten bedroeg volgens de voorloopige cijfers: Opbrengst 61.25 % pikol zaadkoffie ƒ 11.538.51 Vs. p. pikol ƒ 188.36 996 pikol marktkoffie 33.348.69 „ „ 33.48 koffieplanten, (27.370 st.) 697.00 diverse zaden 152.98 ƒ 45.737.18 y 2 Bij het indienen der begrooting in het begin van 1915 waren de uit gaven over 1916 geraamd op ƒ 35.660 en de inkomsten op ƒ 27.01)0. In October 1916, toen de oogst bleek mede te vallen, werd boven de begrooting een bedrag van ƒ 10.800 aangevraagd met het oog op den grooteren oogst en de hoogere eischen, welke de markt aan de afwer king stelde. Dit bedrag werd door de Regeering toegestaan. Het totale bedrag, voor 1916 beschikbaar, werd dus ƒ 46.460. Volgens de voor loopige cijfers werd in totaal uitgegeven ƒ 43.864.485. Het overzicht wordt dus (voorloopige cijfers): Uitgaven. Inkomsten. Saldo, geraamd ƒ 35.660 (later ./ 46.400) ƒ 27.000 ƒ — 8.660.— gebleken 43.864.48° 45.737.18/2 + 1.872.70 Uit deze voorloopige cijfers blijkt, dat de uitgaven (excl. salaris administrateur) ruimschoots door de inkomsten zijn gedekt, terwijl bovendien nog rond 470 pikol in voorraad was, welke in 1917 worden verkocht. Uit de loopende begrooting was niet alleen de geheele exploi tatie van den tuin, maar bovendien ook de uitbreiding met rond 50 bouw (mcl. wegen) betaald. Het laat zich aanzien, dat ook over 1917 gunstige financieele resul taten verkregen zullen worden. D. CULTUURTUIN. Algemeene opmerkingen over de werkzaamheden. De collecties ondergingen eenige uitbreiding. Zoo werden van verschillende, door het Selectie-Station geïmpor teerde zaden door den Chef van dit Station kleine hoeveelheden aan den Cultuurtuin afgestaan. De cacao-collectie werd nog verrijkt met afstammelingen van een paar importboomen (Forastero-type) van de Onderneming „Poerbojo" 49 (Malang). Van de onderneming Djati Roenggo (Ambarawa) werd top entrijs ontvangen van een irnportbooni van Coffea canephora. üe dadap-collectie werd verrijkt met Erythrina umbrosa van Trinidad, met een dadap-soort van de Onderneming Djati Roenggo, aldaar bekend onder den naam „Caracas-dadap." He kofiic-ententuin werd dit jaar weder belangrijk uitgebreid met nog niet aanwezige koffiesoorten uit den Cultuurtuin, den koffieproeftuin te Bangelan en den tuin op Tjilendek. De proeven met het oculeeren van cacao werden met twee metho des voortgezet, nl. de Forkert-methode en „omgekeerde T-snede." Het Laboratorium voor Plantenziekten nam in den Cultuurtuin mei medewerking van den Administrateur verschillende proeven. Een varieteiten-tuin van peper werd aangelegd, op de wijze als door Dr. Rutgers beschreven in Mededeeling voor het Laboratorium van Planten ziekten No. 19 „De pepercultuur op Banka", teneinde na te gaan, of hierdoor het ontijdig afsterven kan worden tegengegaan. Verschillende mais-aanplantjes werden aangelegd in verband met het onderzoek naar de Omolijer. Ook voor infectie-proeven met Bacillus solanacearum werden voor Dr. Palm verscheidene éénjarige gewassen gekweekt. De pisang-aanplanting diende den Heer Leefmans weder voor zijn be strijdingsproeven tegen de pisangmot en de theeaanplanting voor zijn Helopeltis-onderzoek, terwijl de klapperaanplantingen door hem werden gebruikt voor verschillende proeven betreffende klappervijanden. Aan Dr. Rutgers werden eenige cacao- en Heveaboomen afgestaan voor de voortzetting van zijn infectieproeven met Phytophtora Faberi. Twee nieuwe pisangtuinen (een met pisang radja en een met pisang radja, sereh) werden aangelegd voor proefnemingen betreffende de ziekte van Tjipakoe. De oude thee-aanplant werd, nadat een diepe snoei had plaats gehad ter beschikking gesteld van den Directeur van het Theeproefstation tot het nemen van bemestingsproeven. Het Rubberproefstation „West Java" nam proeven op onze Hevea boomen ten einde door zelfbestuiving zaad te krijgen. Voor het Rubberproefstation „West Java" en het Centraal Rubber proefstation werden dit jaar meermalen de hevea-aanplantingen getapt voor latex-onderzoek. Voor eerstgenoemd proefstation werd ook een kiemproef met zinkers en drijvers van hevea-zaden genomen. Voor Dr. üorter werden eenige kweekbedden met plantjes van Hyp t i s pecti n a t a en Andrographis panic u 1 a t a voor medicinale doeleinden aangelegd. Ten behoeve van het Selectie Station werden verschillende geïm porteerde zaden uitgelegd. Publicaties. In het verslagjaar verschenen van de serie „Mededeelingen uit den Cultuurtuin" twee publicaties: No. 4. Het enten van koffie, door W. M. van Heiten, Jaarboek. 4 5 Van Prof. Dr. A. Pull e, Utrecht. Van den Directeur van den Bota nischen Tuin, Singapore. Van den heer P. van der O oo t, Salatiga. Van den heer A. Vesterdal, Mt. Austin Estate, Diohor. Van den heer E. Jacobson, Bandoeng. Door het meegaan van een mantri met den heer E. Jacobs on. Van den Chef van het Proefstation voor het Boschvvezen, Buiteu zorg. Van den Hoofdinspecteur van het Boschwezen, Buitenzorg. Van Dr. W. Docters van Leeuwen, Bandoeng. Van Dr. Th. Wurth, Malang. Van den heer J. W. van We I se m. Weltevreden. Van het Bureau of Science. Manila. Van den heer J. C. Lamster, door tusschenkomst van Dr. S. H. Koorder s, Buitenzorg. Van den heer R. C. Bakhui zen van den Brink, Tji dadap, Preanger. Herbarium van Rhododen dron Wrightianum Kds. en var., Rh. Pulleanum Kds., Phreatia bicostata J. J. S., Ph r. semiorbicu -lar i s J. J. S., Styph e 1 i a Pu 11 e i J. J. S. Herbarium van planten van het Maleische Schiereiland en bij behoorende eilanden (52 num mers). Herbarium van Javaansche plan ten, tevens ter determinatie. Herbarium van Acrio p s i s R i d 1 e y i. Herbarium van planten van Ko rintji (Sumatra). Een belangrijke verzameling her barium- en spiritusmateriaal van Benkoelen en Palembang. (irootc verzamelingen planten uit de djatibosschen van Java en andere planten, tevens ter de terminatie. Herbarium van eenige planten, te vens ter determinatie. Herbarium- en spiritusmateriaal van Javaansche planten, tevens ter determinatie. Een verzameling planten van Mid den-Java, tevens ter determi natie. Een verzameling planten van Java. Herbarium van Rubiaceae van Ambon, verzameld door Dr. C. B. Rob inso n. Herbarium- en spiritusmateriaal van 2 planten van Sambas. Javaansche planten. 50 No. 5. Voorloopige resultaten van de oculeer en entproeven niet cacao door H. van Oent. Voorts waren aan het eind van het verslagjaar, nog twee Mede deelingen persklaar, nl. No. 6 Overzicht van de koffieaanplantingen in den Cultuurtuin door ir. C. J. J. van Hall en W. M. van Heiten en No. 7 Crotalaria usarauioensis als groenbemester, door W. M. van Helten. Aanteekeningen over verschillende gewassen. Cacao. De collectie cacao-varieteiten werd dit jaar uitgebreid met afstammelingen van zes hnportboomen van de Onderneming „Poerbojo" (Malang). Opvallend is het, dat de plantjes van importboom No. 6 zich bijzonder krachtig ontwikkeld hebben. Op tuinvak ü IV werd een aanplantje aangelegd van afstammelingen van twee krachtig groeiende boomen Djati Roenggo hybriden van de Onderneming „Kali Kempit" (Besoeki). In alle cacao-tuinen werd Albizzia inoluccana als schaduw uitge plant; uitgezonderd in tuin 515 (ü I) waar de Anauco-dadap (Erythriaa umbrosa) staat. Op de vakken DlVen E IV werd de Albizzia moluccana in 1914 uitgeplant, in Juli van dit jaar uitgedund. Koffie. De oogst was in 1916 bij vrijwel alle koffiesoorten bij zonder groot. Van de Liberia-achtige hadden Liberica, Arnoldiana en Dewevrei zeer van bladziekte te lijden; van de Abeokuta moesten ver scheidene boomen op stomp gekapt worden, omdat zij zwaar door djamoer oepas waren aangetast. Ook Coffea excelsa had zeer te lijden van djamoer oepas. Op tuinvak D II werd een aanplant aangelegd uit zelf bestoven zaad van de volgende importboomen: C. Dybowskii No. 487/16, C. Dewevrei No. 470 47, C. excelsa Tjilendek Nos. 1, 2 en 3, C. Abeokuta Tjilendek No. 2, C. canephora var. Sankuruensis Nos. 469/87 en 469/88, C. Laurentii No. 472/83 en C. Aruwimiensis No. 462/39; verder werd nog een klein tuintje op tuinvak C. I. aangelegd, gedeeltelijk van enten en gedeeltelijk van zaailingen uit zelfbestoven zaad van importboom C. canephora var. Sankuruensis No. 469/88. De ententuin op de tuinvakken B IV en C 4 kon dit jaar weder met ver scheidene enten van waardevolle boomen worden uitgebreid; de groei der enten is in het algemeen goed, het volgend jaar zullen verscheidene boomen vrucht dragen. Van de ondervolgende koffie-soorten, ingevoerd door het Selectie Station, werden kleine aanplantingen aangelegd: Coffea Liberica (uit Belgisch Congo), Coffea Abeokutae (van Abeokuta), Coffea aruwimiensis (van Boma), Coffea steuophylla (van Bingerville). De Liberia's, afkomstig van Ibadan en Aburi, hebben veel van blad ziekte te lijden. 51 Caoutchouc leverende gewassen. Op de tuinvakken M II en M 111 werden kleine aanplantingen aangelegd met zaden afkom stig van Hevea-boom No. 61 uit Suriname en van een goed produceeren den Hevea-boom van het land Bodjong Gedeh. Van de door het Selectie Station ingevoerde Hevea collina (van Santarem) en Hevea Brasiliensis (van Entruncamento, Mindanao) werd één exemplaar op tuinvak P II uitgeplant. Vezelgewassen. Op tuinvak P. II werden eenige kapoksoor ten van goede boomen van de Onderneming Selokaton te Soekoredjo en van Saigon uitgeplant. Olie leverende gewassen. De klapper-aanplantingen groeien alle goed, enkele der vroeg dragende soorten hebben reeds ge bloeid. Van den ouden oliepalmen-aanplant konden weder verscheidene zaden geoogst worden, zoodat aan enkele aanvragen voldaan kon worden. Eenige exemplaren van de door het Selectie Station geimporteerde oliepalm-varieteiten konde;i in dit verslagjaar uitgeplant worden, zoodat onze collectie met de volgende exemplaren is vermeerderd: 2 planten van Elaeis guineensis (Singapore), 2 planten van Elaeis guineensis var, Nsombo A en Nsombo B (Congo), 2 planten Elaeis guineensis var. Abedarn en var. abobobe (Goudkust) en eenige planten Elaeis nigrescens communis van de boomen No. 58, 61 en 80 (Bingerville). De verleden jaar uitgeplante oliepalmen groeien alle zeer goed, één exemplaar begon reeds te bloeien (Nsombo B). Specerije n. Een pepertuin werd aangelegd, in hoofdzaken op de wijze als zulks op Banka geschiedt. Daartoe werd tuinvak E II diep bewerkt en met Tephrosia candida bezaaid. In Juli werden op afstanden van 7Va voet in liet vierkant plantkuilen van 2 voet in 't kubiek gegraven en uitgebrand; daarna werden de kuilen met gebrande aarde en vergane stalmest opgevuld en bij elk plantgat als voorloopige steunpaal een dadap serep geplaatst. Eind Augustus werden stekken genomen van 17 variëteiten uit den importtuin op L I. Oroenbem e s t e r s. Als groenbemester wordt tusschen de cultuurgewassen hoofdzakelijk Tephrosia candida geplant; een klapper tuin is beplant met Desmodium gyroides; een pisangtuin en een Manihot tuin met de Crotalaria-soort, vroeger genoemd C. muyussi, nu geheeten C. usaramoensis. Deze laatste is een zeer goede groenbemester, die veel blad oplevert, goed tegen snoeien kan en niet veel van rupsenvreterij te lijden heeft. Een korte publicatie over deze soort was aan het eind van het jaar persklaar. 52 Schaduwboomen. Waar de dadap serep slecht groeide, wer den sinds jaren verschillende andere schaduwboomen, zooals Caesal pinia dasyrachis, Deguelia microphylla, Adenanthera pavonina, Pithe colobiuin saman en Leucaena glauca aangeplant, üeen van deze schaduwboomen voldeed echter in den Cultuurtuin. De bijzonder gunstige invloed, die sengon laut (Albizzia moluccana), tusschengeplant in jonge cacao-aanplantingen, uitoefende op den groei van jonge cacao boomen, die aanvankelijk niet tieren wilden, heeft ons doen besluiten voortaan als regel dezen schaduwboom te planten, zoowel in cacao als in koffietuinen. De bezwaren van dezen boom (bros hout, aantasting door hoorders) zijn ons welbekend. Niettemin willen wij het ermee beproeven en trachten de bezwaren te ondervangen door geregelde verjonging van den Albizzia aanplant. Vermoedelijk, dat onze nieuwe, veelbelovende dadap van Venezuela de „Bocare anauco" (beschreven in No. 3 van de Mededeelingen uit den Cultuurtuin) ook een goede schaduwboom blijkt te zijn. Van het dit jaar uit Trinidad ontvangen Anauco-zaad werden op tuinvak F II op afstanden van 12 X 12 voet en in de tuinen B I en C I op 10 X 10 voet proefaanplantingen aangelegd. De Surinaamsche koffiemama (Erythrina. glauca) groeit vrij lang zaam en schijnt voor het Buitenzorgsch klimaat minder geschikt te zijn. De dadapcollectie bevat verder nog de volgende soorten, welke echter geen van alle voor onzen tuin als schaduwboomen bruikbaar zijn oi, voor zoover nog onvoldoende bekend, niet veel schijnen te beloven. Erythrina lithosperma (dadap serep). „ sp. (Caracas dadap van de Ondern. Djati Roenggo). „ glauca (van Trinidad). „ ovalifolia. „ indica „ velutina „bocare peomio" (Venezuela). „ poianthes. „ enodiphylla. „ crista-galli. „ corallodendron. „ vespertilio. „ spp. van Timor, Hawai, Bengalore, Australië alle uit den Bot. tuin afkomstig. Diverse gewassen. Cinnamomum Zeylanicum en C. cassia moesten, daar zij te dicht stonden, uitgedund worden, de laatstgenoemde blijft steeds krachtiger groeien dan C. Zeylanicum. De verleden jaar uitgeplantcn Eucalyptus-varieteiten hadden bijna alle zeer van witte mieren te lijden. 53 De nieuwe vruchtboom Bellucia sp. gaf eenige vruchten. Zaadverstrekking. De aanvraag voor zaden betroffen voor namelijk eenige groenbemesters als Tephrosia candida, Leucaena glauca en Clitoria cajanifolia. Veel vraag was er naar Solanum Kubii. Voor den Qouvernements Pornoloog werden eenige honderden kisten met diverse vruchtboomen verpakt. De Directeur van het Instituut voor Plantenziekten en Cultures. C. J. J. VAN HALL. 55 en bij één proef een bemesting met 2 pikoels Enkel Superphosphaat en Vi. pikoel Zwavelzuur Ammonia per bouw het beste resultaat gaf. Bij de vruchtwisselingsproef in den Selectietuin te Buitenzorg werd geen invloed van de Oostmoessonbeplanting gevonden, terwijl bij de twee vruchtwisselingsproeven in de Residentie Soerabaja, waarbij de invloed van het suikerriet op het volgende rijstgewas werd nagegaan, bleek dat de Inlandsche werkwijze, waarbij de dongkellan niet verwijderd wordt en de grond licht wordt bewerkt, finantieel voor deeliger is dan de andere beproefde methoden. Deelectrocultuur proef te Tjiblagoeng bij Buitenzorg vol gens het octrooi van P. van Musschenbroek gaf geen werking van de luchtelectriciteit volgens dit systeem toegepast, te zien. Bij 16 Stik s t o f-p hos ph o rzuurbemestings proeven met eenvoudigen opzet in de Residentie Rembang bleek het gemiddeld geldelijk voordeel per bouw ƒ 15,37 te zijn, wanneer met Enkel Superphosphaat bemest werd. Van 12 proeven in de Afdeeling Semarang genomen was de gemiddelde opbrengstvermeerdering 6.4 pikoels natte padi per bouw, terw : ijl 19 proeven in de Afdeeling Demak een meerdere opbrengst gemiddeld van 3 pikoels natte padi per bouw gaven. Bij de 22 phosphorzuur bemestingsproeven met eenvoudiger opzet in de Residentie Cheribon bedroeg de gemiddelde opbrengstver meerdering 12 pikoels natte padi per bouw. De voorloopige conclusie van de bemestings proef bij thee .te Paroeng Koeda luidt, dat de stikstof en phosphorzuur gewerkt hebben; de proef zal eerst nog enkele jaren herhaald moeten worden, voordat een vaststaand resultaat verkregen is. üe nawerkingsproef met kedele liet duidelijk werking der mest stoffen zien. Omtrent de bemestingsproeven in den Proeftuin genomen, kan het volgende medegedeeld worden: I. De werking van klakstikstof op padi is ongeveer gelijk aan die van Zwavelzuur Ammonia; toch schijnt zij iets minder te zijn. 11. Het later toedienen van chilisalpeter aan de padi gaf verbetering van werking. 111. Het toevoegen van melasse aan de padi heeft geen voordeel gegeven. VI. Het gebruik van Zwavelzuur gaf geen nadeeligen invloed op de padi en katjang tanah productie. V. Door de groote nawerking van het Angauerphosphaat blijkt bij de eene proef een 3-voudige hoeveelheid van deze meststof voordee liger te zijn dan de enkele gave van dubbel Superphosphaat, bij de tweede proef is liet superphosphaat nog sterk in het voordeel- VI. Het in meerdere giften toedienen van superphosphaat gaf geen verschil van beteekenis in opbrengst te zien. 56 VII. Het bemesten met calciumcarbonaat schijnt de padiproductie ten goede te komen. Samenstelling der rijstplant. Het onderzoek naar de hoeveelheden voedingsstoffen die door een rijstoogst aan den grond worden onttrokken werd beëindigd, evenals het onderzoek naar de hoeveelheden voedingsstoffen die de rijstplant in verschillende perioden van haar leven opneemt. Deze onderzoekingen zullen samen als Mededeeling XVII verschijnen. Caoutchouc. Een nieuwe Mededeeling (No. XIV) over de ge nomen tapproeven bij Hevea brasiliensis werd ter perse gelegd. De proeven worden langzaam ingekrompen, daar deze onderzoekingen geleidelijk door de Rubberproefstations zullen worden overgenomen. Coca. De onderzoekingen naar een goede quantitatieve bepalings methode van het Java Cocablad werden voortgezet. Citronellaolie. Evenals het vorige jaar werden meerdere ad viezen gegeven in zake de citronellacultuur en de bereiding van sereholie. Looistoffen. Voor het proefstation van het Boschwezen wer den onderzocht 2 monsters kesambi-bast (Schleichera trijuga Wildd). Hun looistof gehalten bedroegen 11,5% en 14,3%. Aetherische oliën. Door den Regent van Wonosobo werden 2 monsters aetherische olie, genaamd poendoeng en poendoeng semoe merah ingezonden. Het eerste monster bevatte 59.6% geraniol ongeveer overeenkomende met het gehalte van de olie van de vroeger onderzochte Andropogon, ook uit Kedoe afkomstig en in den proeftuin met Andro pogon No. 1 aangeduid. Het tweede monster bezat bij 30° een soortelijk gewicht van 0.055. terwijl het draaiingsvermogen in 1 dM. buis 2° naar links bedroeg. Voor een geraniol-bepaling was de hoeveelheid te gering. Vette oliën. Een onderzoek naar het oliegehalte en de totale uitlevering van verschillende katjangtanahvarieteiten gaf de volgende resultaten. 57 De soorten, die behalve met een naam ook met een cijfer zijn aan geduid, zijn de te Buitenzorg veredelde; de andere kunnen als bevol kingssoorten worden beschouwd. In Bidji klampe uit Pontianak afkomstig werden in de kernen der zaden 52.3% ve t gevonden, waarvan 1 gr. 0.866 gr. Jodium absor beerde, liet vet behoort dus tot de drogende oliën. De zaden leverden 76.3$ kernen. In 2 monster copra van Fort de Koek werden 54% en 557% vet gevonden. Indigo. Twee monsters „Qarem zenk" uit Blitar, welke stof daar bij de indigoververij gebruikt wordt, bleken uit Natriumthiosulfaat te bestaan. Gevraagd werd op welke wijze het spoedige bederf van natuurlijke indigo-pap kan worden voorkomen. Aangeraden werd formaline te gebruiken. Bruin kleuren van bamboe vlecht wer k. Advies werd uitgebracht in zake de bruinkleuring van bamboevlechtwerk, nu het daarvoor gebruikelijke Kaliumbichromaat tengevolge der tijdsom standigheden niet meer voorradig is. Met anilinekleurstoffen van de vereischte kleur kon om dezelfde reden geen proef genomen worden. Een wasch- en lichtechte kleur, volkomen gelijkend op die, welke met kaliumbichromaat verkregen wordt, bleek te worden bereikt door het 58 bamboevlechtwerk, nadat het niet gambir is gebijtst, gedurende V-± of 1 uur te behandelen met 1% oplossing van loodacetaat en het na opper vlakkige afspoeling, in een oplossing van 2% natriunisulfide te brengen, waarna met water wordt uitgespoeld. Verder werden nog onderzocht: Ten behoeve van den Zaad- en Selectietuin 216 monsters Cassave knollen op zetmeelgehalte. Voor de Landbouwleeraren en Landbouw - adviseurs 15 mestmonsters, 63 grondmonsters en 3 monsters voederge wassen. De Chef van het Agricultuur-Chemiseh Laboratorium, A. W. K. DE JONG. 6 Van den heer F. Weehuizen, Weltevreden. Van den Hortulanus van Sibolangit, Medan (Sum. Ü. K.). Een aantal planten van Batavia. tevens ter determinatie. Een verzameling herbarium uit den omtrek van Sibolangit. Ten geschenke werden gezonden: Aan den heer D. Faire h i 1 d, Washington. Aan het Bureau of Science, Manila. Aan Dr. W. A. K u e n e n, Medan. Aan 's Rijksherbarium, Leiden. Aan den heer Ir v i n g W. Ba i -1 e y, Forest Hills, Mass., U. S. A. Aan den heer A. B. Stout, New-York. Aan den Chef van den Geologi schen Dienst te Hanoi', Fransen Indo-China. Aan Dr. J. C. Coste r u s, Hil versum. Herbarium- en spiritusmateriaal van Man gifera caesia .lack. en M. long ip e s Griff. Een verzameling doubletten (116 nummers). Herbarium van Fic u s tox i c a r i a. Herbarium van 2 Dian e 11 a's van Palembang, tevens ter de terminatie. Herbarium- en spiritusmateriaal van Prunus javanica Miq. Herbarium van een paar Co- I e u s soorten. Herbarium van verschillende Ca stanea- en Quercus soorten (24 nummers). Spiritusmateriaal van Mar a n t a c e a e. Ter bewerking werden uitgeleend: Aan Dr. J. .1 eswi e t, Pasoe- Saccharum spec. Celebes. roean. Aan den Directeur van den Bota- Dioscoreaceae (514 num nischen tuin, Singapore. mers). B. BOTANISCHE LABORATORIA. 1. Tr e u b-Laboratorium te Buitenzorg. Gedurende het verslagjaar bleven de Heer F. B 1 e y en Mej. C. Sluiter in het Vreemdelingen-Laboratorium werkzaam, de eerste 60 waarvoor vroeger verschillende grondonderzoekingen in dit laborato rium werden uitgevoerd, de noodzakelijkheid hebben ingezien, zich zelf op zoodanige onderzoekingen in te richten. Daardoor krijgt dit labora torium weer de handen vrij, om nieuwe onderzoekingen van algemeenen aard op touw te zetten, onderzoekingen, welke, als zij voor een be paald doel van bijzondere waarde mochten blijken te zijn, wellicht eveneens gedecentraliseerd zullen worden naar voor dat doel rechtstreeks werkende inrichtingen. Zoo werkt dus dit laboratorium zeer dikwijls slechts indirect, en is het lastig, om te dien aanzien in een verslagjaar tastbare resultaten te vermelden. In de plaats daar van worde dan evenwel medegedeeld, dat het Suikerproefstation te Pasoeroean voor het moderne grond- en zandonderzoek thans vrij wel volledig is ingericht; evenzoo het Laboratorium voor Materiaalonder zoek der B. ü. W. Het Theeproefstation doet zijn grondonderzoek ook reeds geheel met eigen personeel, evenals het proefstation Malang; en, wanneer de tijdsomstandigheden den aanschaf van de noodige toestellen enz. niet zoo bezwaarlijk maakten, zouden de genoemde instellingen, alsmede het Deliproefstation, het Proefstation de Vorsten landen, het Boschbouwproefstation en het Suikerproefstation Cheribon, allen volkomen zelfstandig en volledig het bedoelde werk doen uitvoe ren. Alleen de rubbercultuur doet nog niets in deze richting. Voor het overige van het Bodemcongres moge worden verwezen naar de vanwege dat congres uitgegeven geschriften, m.n. naar het Verzamelwerk en het Officieele Verslag. De ieder jaar voorkomende onderzoekingen en adviezen inzake irrigatie aangelegen heden en allerlei kwesties, door de landbouw leeraren te berde gebracht, verlangen in dit jaar geen bijzondere bespreking. Een woord te meer zij echter gewijd aan de onderzoekingen in verband met, en ten behoeve van techniek en nijver hei d. Allereerst de steen- en pannenbakker ij. In het verslag van den deskundige voor dit bedrijf, elders in dezen band opgenomen, zal men vooral de praktische zijde van de bemoeiingen, om dit bedrijf vooruit te brengen, beschreven vinden. Hier is de plaats, om met enkele woorden de meer wetenscha ppel ij k e onder zo e kingen te gedenken. Deze bestaan in: geologische vaststelling van verleden en heden der grondstof-afzettingen; physische uiteenlegging van den grond in zijne bestanddeelen door slibben; mincralogische determinatie der zandkorrels; chemische bepaling van verschillende stoffen zooals gebonden water, koolzuur, zwavelijzer, zwavelzuur, kalk, ijzer enz.; mechanische bepalingen van eigenschappen als plasticiteit, bewerkbaarheid, enz. Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat al dit onderzoek nimmer de praktische bakproef kan vervangen; maar wel is het mogelijk, allerlei 61 verband te leggen tusschen de bij liet wetenscliappelijk onderzoek voor den dag komende algemeene eigenschappen, en de daarnaast ver kregen praktische bakresultaten. Soms is dit verband nu zóó sterk sprekend, dat men er dadelijk min of meer op af kan gaan. Zoo is bijv. nog geen roode of bruine seniele laterietgrond aangetroffen, die een bruikbaar baksel opleverde; op grond daarvan mag trien, zoekende naar goede klei voor steenen of dakpannen, alle zandvrije roodc of bruine gronden met weinig kans op mistasten als niets belovend voor de steen- en pannenbakkerij beschouwen. Ook de residuaire gronden op mergels en kalksteen geven weinig hoop. Daarentegen leveren rivierafzettingen soms zeer mooi materiaal; oude meerbo dein s eveneens. Een welkome, voor de hollandsche ervaring natuurlijk onbekende, verrassing gaf de hier te lande zoo veelvuldig voorkomende vulkanische asch; men kan daarvan heel verdienstelijke produkten maken. Maar die kleisoorten van de oude meerbodems en hun produkten, zijn belangrijk fijner. Een maar al te veel voorkomend euvel van kleien, die voor onder zoek in deze richting, worden ingezonden, is, dat zij te vet zijn, dus gemagerd dienen te worden, maar dan is er in de gansche buurt geen geschikt zand te vinden. liet meest geschikte mageringszand, fijn kwartszand, is n.l. op Java schaarsch; praktisch alleen rijkelijk voorhanden, N. van de lijn Semarang-Pamekasan; in groote trekken dan altijd. In dat opzicht zijn de Buitenbezittingen veel rijker bedeeld; daar vindt men oude leien en zandsteenen; evenals langs den Rijn, die met zijne afzettingen onze hollandsche steenindustrie langs Waal, Rijn en IJsel heeft mogelijk gemaakt. De rivieren in de Buitenbezittingen zetten ook op tal van plaatsen ideale grondstoffen af; het meerendeel daarvan zal voorloopig echter nog wel waardeloos blijven liggen, om dat plaatselijk bevolking ontbreekt en grondstof noch produkt hooge transportkosten kunnen verdragen. Oaat het echter om grondstoffen en produkten van hoogere waarde, dan is er eerder iets van te verwachten. Daarom werden in het ver slagjaar meerdere kleisoorten, zoowel op Java als van de Buitenbe zittingen, onderzocht op vuurvastheid, waarbij het Laboratorium voor Materiaalonderzoek van het Departement der B. O. W. welwillend medewerking verleende. Het resultaat was in de meeste gevallen positief; grondstof voor vuurvaste steen is dus voorhanden, maar, of nu ook binnen kort vuurvaste steenen hier te lande zullen worden ge fabriceerd en in den handel gebracht, is geen vraag, te beantwoorden door dit laboratorium; maar door eventueele toekomstige bedrijfsleiders, en door hen, die het kapitaal voor den opzet enz. beschikbaar stellen. Een enkele maal moge dit eens in het algemeen gezegd worden: Evenmin als men van een exploreerend geoloog verwachten mag, dat hij de al-of-niet-levensvatbaarheid van een toekomstig mijnbouwbedrijf 62 zal beoordeelen. evenmin mag men van dit laboratorium eischen, dat liet, aan de hand van enkele ingezonden monsters, — soms niet eens begeleid door voldoende beschrijving van ligging en terreinsomstandig heden, — maar beslissen zal, of op een bepaald punt met succes deze of gene cultuur, dan wel dit of dat industrieele bedrijf te ondernemen zal zijn. Men toont zich soms ontevreden, wanneer dezerzijds met veel voorbehoud wordt geantwoord; met eenig nadenken is het echter niet moeilijk in te zien, dat het onredelijk is, hierover ontevreden te zijn. Naast de genoemde onderzoekingen op vuurvastheid, werden andere uitgevoerd ten aanzien van het vermogen van sommige grond soorten, — vallende onder den naam „vollersaard e", — om de kleur van minerale oliën en paraffine eenerzijds, vette oliën anderzijds belangrijk op te bleeken. Daarbij werden belangrijke algemecne resul taten bereikt, welke in 1917 gepubliceerd zullen worden. Reeds nu kan men zeggen, dat het hoogst waarschijnlijk is, dat de o I i e i n d u s tr i e niet noodig zal hebben, om „fullersearth" van Engeland of Florida te laten komen, maar met materiaal van Java ge holpen zal kunnen worden. Verder werd een paar maal advies gevraagd inzake cement en tra s. Het onderzoek bepaalde zich dan tot excursies naar de vindplaatsen, vaststelling van den geologischen, mineralogischen en chemischen aard van het materiaal, enz.; voor praktische keuringen werden de inzenders echter steeds verwezen naar het Laboratorium voor Materiaalonder zoek van het Departement der B. O. W. Wat ten slotte het meer wetenschappelijke werk aangaat, moge met een enkel woord het onderzoek van een aantal monsters z e e s I i b ten behoeve van het Visscherijstation vermeld worden. Daarbij bleek o.a. dat in de Java-Zee dicht onder de kust soms zeer fijne, kleirijke afzettingen voorkomen, bijv. ten Noorden van Madoera; en meer in het midden tusschen .lava en Billiton veel grovere sedimenten, met veel schelpen. Ook het voorkomen van glauconietkorrels erin werd nagegaan; maar nog tal van monsters zullen moeten worden onderzocht, aleer men tot conclusies zal mogen overgaan. Intusschen is reeds een resultaat, dat de verscheidenheid der zeeafzettingen veel grooter is, dan men, met het oog op hun vormingswijze, op het eerste gezicht zou verwachten. Een bijzondere wetenschappelijke beteekenis heeft dit onderzoek, omdat bedoelde zeeafzettingen a.h.w. het uitgangspunt zijn voor de vorming van mergel, het op Java veel voorkomende ge steente, waaruit tal van zware en moeilijk te behandelen gronden ont staan (Demak). Praktisch komt er wellicht verband tusschen den aard der zeeafzettingen, en de beste vischgronden te voorschijn. 63 Personeel en organisatie. In April van het verslagjaar aanvaardde de Heer C. P. Mom, ehem. ingr., daartoe uit Nederland uitgezonden, zijne functie van assistent aan dit Laboratorium. In Juli trad Mej. L. A. Buys als laborante in dienst; een groot deel van haren tijd moet echter aan onvermijdelijke registratieve werkzaamheden worden besteed. Later in het jaar werd de band met het Chem. Laboratorium van het Proefstation voor Rijst en Tweede Qewassen, die reeds jaren dooi den aard der werkzaamheden zeer nauw was, ook officieel nader aan gehaald, doordat dit laboratorium en zijn personeel onder de recht streeksche leiding van steller van dit verslag werd geplaatst. Helaas verliet aan het einde van het verslagjaar Dr. L. O. den Berger, — wiens laatste jaarverslag hier achter wordt opgenomen —, laatstgenoemd laboratorium, waar hij meer dan 10 jaren zoo volijverig voornamelijk in het belang van allerlei irrigatieaangelegenheden had gewerkt, om een andere betrekking te aanvaarden. Ook de Heer H. Maréchal, die als landbouwkundig assistent ruim een jaar werkzaam was aan een tweetal proeven van grondopname en -kaarteering, verwisselde ultimo December zijnen werkkring tegen eenen anderen, die hem persoonlijk meer vooruitzichten gaf. De Chef, E. C. JUL. MOHR. B. MICROBIOLOGISCH LABORATORIUM. (iedurende het afgcloopen jaar bleef het rubberproefstation West- Java in de localen van het microbiologisch laboratorium gehuisvest. Dr. Swart besteedde het grootste gedeelte van zijn tijd aan het bezoeken van ondernemingen, ten einde voorlichting ter plaatse te kunnen geven en zich volledig op de hoogte te stellen van alle vraag stukken de rubbercultuur betreffende. Tusschentijds werden naar aan leiding daarvan verschillende onderzoekingen op touw gezet en het phytopathologisch materiaal, dat ons voor advies werd toegezonden, onderzocht. De ondergeteekende hield zich in het afgeloopen jaar bezig met het chemisch onderzoek van de bestanddeelen van de latex; dit onder zoek kon nog niet tot een einde worden gebracht en wordt verder voortgezet. Bijzondere aandacht werd besteed aan de kwestie van het coagu leeren van de latex zonder azijnzuur. Aanleiding daartoe was de kans. 64 dat men hier gebrek aan azijnzuur zou kunnen krijgen en daarom moest tijdig worden omgezien naar een procédé, dat eventueel het oude zou kunnen vervangen zonder ingrijpende veranderingen in de fabricatie mee te brengen en de eigenschappen van de rubber merkbaar te ver anderen. De resultaten van dit onderzoek zijn beschreven in No. 6 van de mededeelingen van het proefstation West-Java. üp voorstel van den ondergeteekende werd in een in üctober 1916 te Djocja gehouden gecombineerde vergadering van voorzitters en directeuren van de proefstations besloten een „archief voor de rubber cultuur" op te richten, ten einde een beter overzicht te krijgen van alle onderzoekingen betreffende de rubbercultuur hier in Indië, die tot nu toe in verschillende publicaties werden ondergebracht. Naast de mededeelingen der proefstations, bevattende de verslagen over de daar verrichte werkzaamheden en mededeelingen over onderzoekingen van anderen b.v. adviseurs van verschillende maatschappijen en planters, die zelf of in samenwerking met hun proefstation goed uitgevoerde onder zoekingen gedaan hebben, zullen in dat archief nog referaten over wat elders op rubbergebied gepubliceerd werd en van voldoende belang voor de Nederl. Indische planters is, worden opgenomen. Op die wijze zal het mogelijk zijn ten allen tijde een overzicht te geven van den stand van de rubbercultuur. Voortaan zullen dan de „mededeelingen van het proefstation West-Java" niet meer als afzonderlijke publicatie verschijnen. De Chef van het Microbiolog. Lab. belast met de leiding van het Rubberproefstation „West-Java." K. GORTER. C. CHEMISCH LABORATORIUM VAN HET PROEFSTATION VOOR RIJST C. A. Evenals de vorige jaren bewogen de onderzoekingen zicli in hoofd zaak op irrigatiegebied. Door het verlof van ondergeteekende, zonder vervanging van diens werkkracht in het laboratorium, had er zich veel werk opgehoopt, da 4 gaandeweg in den loop van verslagjaar werd bijgewerkt. Behalve de rivieren van Java, die afgewerkt werden, kwamen in verband met de voorgenomen bevloeiingswerken in Asahan nog meerdere rivieren uit die streek in onderzoek. Het grondonderzoek, dat verricht werd, stond in hoofdzaak in direct verband met deze irrigatie-onderzoekingen. Een laboratoriumonderzoek naar den invloed van het branden van 65 den grond op de eigenschappen daarvan werd ingesteld. De resul taten der laboratoriumproeven geven hoopvol uitzicht wat betreft de verbetering in fysische eigenschappen van de vele zeer zware gronden, die men hier te lande aantreft. Practische proeven moeten nog uit maken in hoeverre dit grondverbeteringsmiddel, waarvoor in de laatste jaren eenige propaganda gemaakt wordt, praktisch rendabel toe te passen zou zijn. Door overgang in een andere betrekking is het onder geteekende niet mogelijk die proeven zelf te leiden. Een uitgebreid onderzoek werd ingesteld naar de bepaling van fosforzuur in zoutzure grondextracten. De in de „Gecodificeerde voor schriften enz." opgenomen voorschriften daaromtrent bleken in som mige gevallen ondeugdelijk, de oorzaak daarvan werd nog niet vastge steld. Wel is reeds gebleken, dat de methode van von Lorentz steeds bruikbaar is. Een en ander zal binnenkort gepubliceerd worden. De Chef v/h Chem. Lab. enz. L. Q. DEN BEROER. Jaakbobk. 5 67 bracht aan de onderafdeeling Maoemere der afdeeling Flores in verband met de katoencultuur aldaar. De proefvelden van Regeeringswege te Wae Liti werden bezocht en voorts de bevolkingsaanplantingen van Flores-Caravonica katoen in de school- en landschapstuinen. Tevens was gelegenheid een bezoek te brengen aan de onderneming Nanga Hale van het Syndicaat ter bevordering der katoencultuur op Flores, alwaar de stand van zaken bevredigend was. In verband met het correspondentschap van het Institut International d'Agriculture te Rome werd door ondergeteekende zorg gedragen voor een geregelde toezending van korte overzichten der bijdragen op land bouwkundig gebied in Ned.-Indië verschenen. Aan de verslagen van den Opzichter voor de katoencultuur te Maoe mere wordt het volgende ontleend omtrent de proefonderncmingen te Wae Liti in 1916 op het gebied der katoencultuur. Over het algemeen begunstigde goed weder in verslagjaar de proeven met katoen. Ziekten en plagen waren nagenoeg van geen beteekenis. Bij de proeven met rijst richtten insecten eenige schade aan. Voor namelijk moet dit geweten worden aan het onkruid, dat zich tusschen de planten ontwikkelde, waarin de insecten een schuilplaats vonden. In den tijd, dat onderhoud noodig was, kon geen voldoend werkvolk ver kregen worden om den aanplant steeds schoon te houden. In tuin A was Madoera mais uitgezaaid; dit is een vroegrijpe varië teit en daarom werd deze tuin uitgekozen voor een proef om tusschen de mais Caravonica katoen uit te zaaien op een afstand van 9 bij 11 voet. Het bleek echter, dat de katoen te veel onder de mais had te lijden en zicli niet voldoende kon ontwikkelen. Ook toen de mais reeds geoogst was, kon de katoen zich in het droge seizoen niet meer voldoende herstellen, zoodat de oogst aan katoen van nagenoeg geen beteekenis was (34 kattie per bouw). De Madoera mais werd in dezen tuin gezaaid op V/+ bij V-> voet en uitgedund tot één plant per plantstoel. De aanplant bleef goed gesloten, zoodat er geen onkruid opkwam. De oogst bedroeg 34 picol per bouw. Hoewel deze maisvarieteit vroeg oogstbaar is, valt zij toch weinig in den smaak der bevolking, doordat de kolven klein zijn. De bevolking verhandelt haar mais in bundels van 4 kolven en let dan meer op de grootte der kolven dan wel op het gewicht aan korrels. Hield zij hier mede rekening dan zoude zij zien, dat de Madoera mais aan korrels grooter productie geeft dan de inheemsche variëteit, die daarbij nog zooveel later oogstbaar is. In tuin B werd nogmaals een proef genomen met Upland katoen. De weersgesteldheid in de maanden Januari en Februari was zeer gun stig en is het zeker hieraan te wijten, dat van deze katoen zulk een goed beschot werd verkregen (11 picol per bouw). In Juli was de hoofdoogst 68 afgeloopen. In September en October kwam nog wat katoen binnen, waarvan 't meerendeel echter geoogst werd van niet volkomen open gesprongen vruchten en dus minderwaardig was. In 1915 was in dezen tuin katjang idjo (Phaseolus radiatus) gezaaid geworden; na den oogst der katjang werden de droge stengels van het veld verwijderd. Toch schijnt de katoen van deze voorvrueht profijt te hebben getrokken. Bij vorige proeven werd toch niet veel meer dan 1 picol Upland katoen per bouw geoogst, terwijl thans de oogst 11 picols bedroeg. Deze Upland katoen vereisclit echter veel onderhoud, zoodat zij voor iulandschen aanplant voorshands niet zeer aanbevelens waardig is. In tuin C' werd een proef genomen ten eerste om te zien hoe de inlandsche katoen, overjarig gekweekt, zich zoude houden en ten tweede of tusschengewas nadeelig op den katoenoogst zou werken. Uit de resultaten blijkt, dat tusschenplanting van mais geen vermindering in opbrengst van katoen ten gevolge heeft gehad. Door toepassing van tusschenplanting is men genoodzaakt de katoen te snoeien. Hierdoor voorkomt men het in elkaar groeien van takken onderling, terwijl toetreding van licht en lucht in de hand wordt ge werkt. Wel verkrijgt men bij het niet snoeien een meer gesloten aan plant, maar het gevolg daarvan is, dat de bloemen boven op de planten zich tot goede vruchten zullen ontwikkelen, terwijl de lager staande bloemen en vruchten in de verdrukking komen. Dit heeft tot gevolg, dat of de bloemen voor zij tot vruchtzetting zijn overgegaan op den grond vallen, of slecht ontwikkelde vruchten zullen vormen. Waar bij het openspringen der vruchten de katoen veel zon moet hebben, is het van het meeste belang, dat de planten ruim van elkaar staan. Van het met tusschengewas beplante gedeelte bedroeg de opper vlakte Va bouw en zonder tusschengewas eveneens Vs, bouw; met tus schengewas werd aan katoen geoogst 3.57 picol of ruim 7 picol per bouw en 7 picol mais (aan korrels), zonder tusschenplanting 2.10 picol of per bouw 4 picol. In tuin CU werd ook dezelfde proef genomen, met als tusschengewas rijst. Wegens gebrek aan koelies kon de aanplant niet steeds op tijd onderhouden worden, waardoor het rijstgewas minder productief is ge worden. De productie bedroeg 4)4 picol korrels per bouw. Evenwel is de productie van de katoen zeer weinig achteruit gegaan. Het verschil tusschen met en zonder tusschenplanting bedroeg 10 kattie per V-2. bouw in het voordeel van geen tusschenplanting. Daar tegenover staat met tusschenplanting een productie van AY\ picol padi. Vergelijkt men de oogstcijfers van katoen in 1915 met die in 1910, dan ziet men, dat deze laatste gedaald zijn. De oogst in 1915 varieerde van 824 picol tot 0% picol, terwijl in 1910 het maximum 7 en het minimum 4 picol bedroeg in deze tuinen. 69 Evenals in tuin O en Cl tusschengewas werd toegepast, zoo werd ook in tuin Dl de proef genomen of de Caravonica tusschenplanting kan verdragen. Het plantverband van de katoen bedroeg 2V'i X 2V2 voet en van de mais hetzelfde. Het eerst werd de mais uitgezaaid. Een maand later werden de maisrijen aangeaard en op de ruggen tusschen de mais werd de katoen uitgezaaid. Na den maisoogst werden de stengels gekapt en tusschen de katoenrijen neergelegd. Toen de mais was opgeruimd, zagen de katoenplanten er niet schitterend uit. Later kwamen zij weer bij. De oogst van de katoen geschiedde evenwel 1 a 2 maanden later dan van de andere alleen met katoen beplante tuinen. Hier mag echter niet uit het oog worden verloren, dat de andere tuinen overjarig zijn, terwijl tuin D' voor het eerst met katoen werd beplant. Niettegenstaan de dat was de productie aan katoen zeer meegevallen, t. w. W-i picol, of 3 picol per bouw. De schooltuinen brachten het in het eerste jaar ongeveer tot 2 picol en minder. Ook het beschot van de mais was be vredigend. In dezen tuin werd geogst 10 picols korrels per bouw. Eveneens werd een proef genomen, welke van beide maisvarietci ten, de ingevoerde, vroegrijpende of Madoera- en de inhcemsche vroeg rijpende of Ropo mais zich het beste leent voor tusschenplanting. Met Ropo mais werd aan katoen geoogst per Y\ bouw 73 katti en met Ma doera mais 84 katti katoen. De verschillen zijn niet noemenswaard. Een groot voordeel van de Madoera mais is, dat zij niet zoo hoog wordt als de Ropo mais. Het gevolg daarvan is, dat bij flinke wind de inais stengels bij de Ropo eerder knakken dan bij de Madoera varietiet, zoo dat de jonge katoenplantjes ook mede te gronde gaan. Het verschil aan katoenproductie tusschen de met Ropo en Madoera mais beplante gedeel ten zal wellicht daarmede in verband staan. In 1915 was de productie in tuin DU aan Caravonica katoen ruim 6 picol per bouw. Hiermede was het doel bereikt om op een klein plant verband d. i. 2% X 2% voet de grootst mogelijke productie te halen. In liet tweede jaar werd de katoen uitgedund, de helft op 2 1 / L» X 5 voet en de andere helft op 5 X 5 voet. Daarmede werd bedoeld na te gaan of direct uitdunnen op 5 X 5 voet noodzakelijk is. Het verschil in den oogst loopt niet zoo zeer uiteen. In het tweede jaar uitdunnen op 2% X 5 voet geeft per J 4 bouw H 7 katti of 3% picol per bouw en op 5X5 voet per Y\ bouw 72 katti of bijna 3 picol per bouw. Dus een verschil van V-i picol per bouw in het voordeel van 2Yz X 5 voet uitdunnen. In 1915 bedroeg de productie ruim 6 picol en is het daarop volgend jaar de oogst achteruit gegaan tot op 3 picol. Deze vermindering moet niet toegeschreven worden aan de uitdunning ,want uitdunnen in het 2 dc jaar is bij dit plantverband noodzakelijk, maar aan den grond, die waar schijnlijk voor de katoen niet meer deugt. Tuin E was bestemd voor rijstcultuur. Hoewel deze tuin zich zeer 7 gedurende het geheele jaar, de laatste tot hare benoeming, in April, tot tijdelijk botaniste bij de Oouverneinents-Kinaondernerning. Beide zetten hunne ten vorigen jare begonnen onderzoekingen met succes voort. De Heer C. O. Qravenhorst, Deensch Scheikundige, was geruimen tijd zoowel hier, als in het Herbarium werkzaam, ten einde zich een degelijke kennis te verwerven van de systematische en andere eigenschappen van de olie-houdende zaden van verschillende boschplanten, inzonderheid boomen van de familie der Dipterocarpaceae. Werkzaam voor een handelslichaam, dat groote hoeveelheden grond stoffen voor oliebereiding uit Borneo betrekt en steeds te kampen heeft met allerlei moeilijkheden, die voortspruiten uit onbekendheid met bota nische herkomst enz., zag genoemde Heer zeer goed in, dat slechts een voorafgaande nauwkeurige studie der zaak tot oplossing dier moeilijk heden kon leiden. Het pleit tevens voor het juiste inzicht zijner directie, dat zij hein daartoe een ruime spanne tijds ter beschikking heeft gesteld; stellig een navolgenswaardig voorbeeld voor anderen, die hun experts dikwijls geheel onvoorbereid in nieuwe en onbekende terreinen werk zaam stellen. Voorts werd in het Treub-Laboratorium een werkplaats ingeruimd aan den Heer 1 van Baren, leeraar aan de Landbouwschool te Wageningen, die in opdracht der Nederlandsche Regeering een geolo gische studiereis naar Java maakte en tot verzorging der bijeenge brachte verzamelingen een goed pied-a-terre noodig had. Bij eenige andere buitenlaiidsclie geleerden, wier reisroute over Buitenzorg leidde, gaf een kort verblijf aldaar slechts aanleiding tot een belangstellend bezoek, zonder dat daarbij van liet instellen van eigen onderzoekingen sprake was. 2. Laboratorium te Tjibodas. Hierover valt niets bijzonders mede te deelen; natuuronderzoekers uit den vreemde waren er dit jaar niet werkzaam, terwijl slechts de Chef der Botanische Laboratoria, Dr. vo n Fab e r, er eenigen tijd vertoefde in het belang zijner onderzoekingen over boschplanten. C. BOTANISCHE TUINEN. 1. Botanische Tuin te Buiten zorg. Inlandsen personeel. In het afgeloopcn jaar had eenige mutatie onder het Inl. Personeel plaats en wel tengevolge van liet overlijden of door ontslag van enkele hunner. Bijzondere ziektegevallen deden zich niet voor. Op het einde van het verslagjaar moest een boedjang onder behandeling gesteld wor den van het Instituut Pasteur; terwijl ecnige andere boedjangs, die bij 70 goed leent voor de padicultuur, is dit jaar genoemd gewas op een mis lukking uitgeloopen, voornamelijk door tekort aan werkvolk. Het op tijd onderhouden van den aanplant was niet doenlijk; voorts brachten in secten, welke zich tusschen het onkruid ophielden, schade aan. De pro ductie bedroeg per bouw ± 6 3 A picol korrels rijst. In 1915 werd in tuin FI bij de cultuur van Caravonica gedeeltelijk tusschenplanting van mais toegepast. Het resultaat was in het voordeel van tusschenplanting. In 1916 werd de proef herhaald; ook thans waren de cijfers voor tusschenplanting gunstig, t. w. 1.57 picol per % bouw of 3.14 per bouw en W-> picol mais, terwijl zonder tusschenplanting per 'i; bouw 1.32 picol of per bouw 2.64 picol katoen werd geoogst. Voor tusschenplanting werden Amerikaansche maissoorten geno men. Deze variëteiten kunnen hier echter niet goed gedijen. De meeste planten werden door boorders aangetast, ja zelfs bleven de meeste vruchten niet gespaard. Vergelijken wij de productie van katoen in 1915 en 1916 dan is in beide gevallen, d. i. met of zonder tusschenplanting, achteruitgang in productie waar te nemen, doch wel het meest bij de toepassing van tus schenplanting. In 1915 bedroeg de oogst per bouw: met tusschenpl. 3.54 pic, zonder tusschenpl. 2.76 pic. In 1916 „ „ 3.14 „ „ „ 2.64 „ verschil —.40 pic, —.12 pic. De Caravonica katoen wordt op Flores voorts gebruikt als tusschen planting in de klappertuinen, waarvan de inkomsten bestemd zijn voor bestrijding der uitgaven van algemeen nut en wel in de eerste plaats van het volksonderwijs. Vandaar dat deze tuinen den naam dragen van schooltuinen. Door den Opzichter voor de Katoencultuur werden deze tuinen ge regeld bezocht en door hein zijne bevinding medegedeeld aan het Biri nenlandsch Bestuur. Voor het onderhoud en het toezicht dezer tuinen werden van Bestuurswege de noodige maatregelen genomen. De landschapstuinen oorspronkelijk aangelegd met het doel om de geschiktheid van verschillende terreinen in de onderafdeeling Maoemerc te leeren kennen voor de katoenteelt en voorts om zaad te winnen, wa ren in het verslagjaar van geen beteekenis meer. Sommige dezer tuinen werden aan de bevolking afgestaan. Aan het verslag over de schooltuinen wordt het volgende ontleend: In 1915 bedroeg de totale oppervlakte der schooltuinen ± 85 bouws van 500 R. roeden, waarvan een productie van 124.76 picols ruwe ka toen werd verkregen. In 1916 werden de aanplantingen uitgebreid met 120 bouws en is dus thans de totale oppervlakte ± 205 bouws, waarvan 71 tot ultimo December 1916 aan katoen werd geplukt ruim 600 picols, meerendeels afkomstig van de tweejarige tuinen, d. i.: Nele 184.53 5 picol. Halat 179.67 Maoemere 83.09" „ Nita 27.22° „ Elke tuin is groot ± 25 bouws, uitgezonderd Nita, die 10 bouws groot is, zoodat per bouw werd geoogst van: Nele ± 7.38 picol, in 1915 ± 2 picol. Halat ± 7.18 „ „ „ ± 2 „ Maoemere ± 3.32 „ „ „ ± 1 Nita ± 2.72 „ „ „ ± V 25 „ Terwijl in 1915 Nele tweemaal zooveel produceerde als Maoemere, werd in 1916 bijna 2V-i maal meer katoen van Nele geoogst dan van Maoemere. Het verschil tusschen Nele en Halat bedraagt 20 katti per bouw. Beide tuinen staan onder toezicht van Kapitan Nele, zoodat aangenomen mag worden, dat zij beide op dezelfde wijze behandeld zijn geworden en dus het verschil in productie meer toegeschreven moet worden aan de voor tuin Nele meer gunstige bodemgesteldheid. Dit kan van tuin Ma oemere en Nita niet gezegd worden. Tuin Halat is van tuin Maoemere door een rijweg gescheiden, terwijl op dezelfde vruchtbare gronden als tuin Nita van den landschapstuin Ribang in het tweede jaar bijna 9 picol katoen was geoogst, zoodat een andere factor daarin de hand heeft ge had en wel voornamelijk het onderhoud dier tuinen. Hoewel de Cara vonica een krachtige plant is en tegen onkruid best is opgewassen, moet men van genoemde plant toch niet het uiterste vergen. Laat de Cara vonica katoen 2 a 3 maanden tusschen hooge alang alang staan, sterven zal zij niet, doch dit wreekt zich later op de productie. Vermindering van 4 picol per bouw beteekent een verlies van 4 X ƒ 10 = ƒ 40 per bouw of per schooltuin van 25 X ƒ 40 = ƒ 1000. De eenjarige tuinen gaven dit jaar onvoldoende oogstcijfers. Wetakara + 5 bouw, productie 4.82 5 pic. of + 0.96 pic. per bouw. Geliting „ 3 „ „ 3.32 „ „ „ 1.10 „ Lekibai „12 , „ 2.78* „ „ , 0.23 „ „ Paga ,25 „ „ 20.14 „ „ „ 0.80 „ „ Ketting „25 „ „ 27.87= „ „ „ 1.11 „ „ „ Sika „25 „ „ 32.79» „ , „ 1.31 „ „ „ Bloro „25 „ „ 7.52 „ „ „ 0.30 „ „ In tuin Blora kwamen in sterke mate verdrogingsverschijnselen voor. In tuin Paga werd zulks ook waargenomen, doch meer sporadisch. In beide tuinen schijnt bovengenoemd verschijnsel invloed op de produc tie gehad te hebben. In de andere tuinen werd daarvan niets waarge nomen, ook geen ziekten en plagen. 72 Uit het verslag van den heer Lehmann blijkt, dat wanneer hier en daar in deze schooltuinen minder bevredigende resultaten werden ver kregen, dit wel in hoofdzaak is te wijten aan liet gebrekkige onderhoud. Thans moet de noodigc arbeid geheel vrijwillig en kosteloos door de be trokken bevolking worden verricht. Dit geschiedt begrijpelijkerwijze niet steeds met de noodige toewij ding en ondervindt het onderhoud hiervan de nadeelen. Aan het Bestuur werd reeds in overweging gegeven andere maat regelen te nemen, waardoor aan geregeld onderhoud meer zorg besteed zou kunnen worden. Sommige tuinen, b.v. die van Nele en Halat bewij zen wel, dat vrij bevredigende opbrengsten te verkrijgen zijn, wanneer er slechts goed toezicht wordt uitgeoefend. De Inspecteur van den Inlandschen Landbouw, J. VAN BREDA DE HAAN. 74 betrokken hebben. In allerlei opzichten zijn belangrijke verbeteringen aan te wijzen, die zonder eenigen twijfel de resultaten van het onderwijs aanzienlijk zullen opvoeren; vooral de praktische zijde van de opleiding zal voortaan veel meer tot haar recht kunnen komen dan tot dusverre het geval was. Eind- en overgangsexamens werden van 17 tot 27 Juni gehouden. Het einddiploma werd uitgereikt aan: Koesnoadirono. Soe ta n Sjah Bo e d i n Pro e h oe n a n. R. Ha san Basari Notojoedo. R. Odjoh alias R. Ardiwinata. M. Soe joe d. Deze vijf jongelieden werden alle benoemd tot asp.-Inl. landbouw leeraar. Een van de 6 leerlingen van de 3 C klasse had de school vóór het eind examen moeten verlaten. Ook moesten een Inlandsch en een Europeesch leerling van de l e klasse —de laatste enkele maanden na zijn toelating — worden afgeschreven, terwijl aan het eind van het leerjaar nog twee leer lingen van deze klasse ontslagen werden. 11 leerlingen van de l e klasse gingen naar de 2 e over; aan 2, die niet bevorderd konden worden, werd vergund, de lessen in de 1 c klasse nog een jaar bij te wonen. In de 2 e klasse moesten 3 leerlingen blijven zitten, terwijl er 12 tot de 3 e klasse bevorderd konden worden. Bij het begin van het nieuwe leerjaar, dat op 7 Augustus aanving, werden 15 nieuwe leerlingen in de l c klasse opgenomen; niet minder dan 4 van deze verlieten echter de school weer vóór het eind van 1916, evenals één van de beiden, die voor de tweede maal in de l c klasse zaten. Aan het eind van het verslagjaar telde derhalve de 3 e klasse 12 leerlingen, de 2 e „ 14 de l e „ 12 Totaal 38 leerlingen. Een van de leerlingen der 3e klasse — een Sumatraan — studeert op eigen kosten, de overige 11 genieten toelagen en zijn bestemd voor het Inl.-landbouwleeraarschap. In de 2c klasse zijn 4 aanstaande ambtenaren bij het Volkscredietwezen en 10 aanstaande Inl.-landbouw - leeraren. Onder de leerlingen der le klasse zijn 10 voor 's Lands dienst bestemden en 2 particulieren, w.o. een van Europeeschen en een van Chineeschen landaard. Na het eind van het schooljaar 1915 — '16 vertrok een der leeraars, de Heer W. M. Qutteling, met verlof naar Europa. Hij werd, bij Qouv. 75 Besluit van 31 Juli No. 31, vervangen door den Heer K. van der Veer, te voren werkzaam aan de Kweekschool voor Inl. onderwijzers te Oengaran. Behalve door de vaste leeraars, werd nog les gegeven door de Heeren Mr. B e g u i n in Rechtskennis — sinds Augustus, aan hen, die voor het Volkscredietwezen bestemd zijn —, Dr. de Jong in Landbouwscheikunde, Dr. Mo h r in Geologie, Dr. Rutg e r s in Plantenziektenleer — tot het eind van het vorige leerjaar —, Dr. S m i t h in Veeteelt, van der Stok in Landhuishoudkunde — sinds Augus tus, alleen in de 3e klasse —, van Qenderen Stort in Gezond heids- en Verbandleer, van Twisk in Duitsch, Wijnm a 1 e n in Boekhouden en Handelsrekenen — sinds Augustus —, 011 en s in Gymnastiek, en door schrijver dezes in Wiskunde en Scheikunde. Bij Gouv. Besluit van 23 Mei 1916 No. 20 werden fondsen beschik baar gesteld voor den aankoop van bijna 7 bahoe sawahgrond van het particuliere land Tjileboet, voor de praktische oefeningen in ver band met de lessen over groote culturen. De grond is nader door het Kadaster opgemeten en, in afwachting dat de koop haar beslag krijgt, reeds ten deele in gebruik genomen. In Mei ging de 3e klasse voor een studiereis eenige dagen naar de Gouv. Kma onderneming, onder leiding van den Heer Horst. Met groote bereidwilligheid heeft de directeur, Dr. Kerboscli, bijgestaan door leden van het personeel der onderneming, er voor ge zorgd, dat de tocht voor de leerlingen in hooge mate nuttig was. Een andere tocht werd met de leerlingen der 3e klasse in het laatst van December gemaakt. Bezocht werden de rubberonderneming Langen, eenige tabakslanden in den omtrek van Djogjakarta, verder een cassavefabriek in Kediri, een suikerfabriek in Wlingi, die nog werkte, en de Gouv. koffieproeftuin te Bangelan. Ook bij deze ge legenheid werd van vele zijden zeer gewaardeerde medewerking ondervonden. In het Buitenzorgsche werden meermalen, naarmate er aanleiding toe bestond, uitstapjes met de leerlingen der verschillende klassen gemaakt, naar naburige ondernemingen of om met den landbouwarbeid der bevolking kennis te maken. Aangaande de praktische werkzaamheden in den schooltuin zij nog medegedeeld, dat sinds Augustus ook de teelt van allerlei Euro peesche groenten beoefend wordt. Wel is waar is het Buitenzorgsche klimaat voor vele groenten niet bijzonder geschikt om een fraai product te leveren, doch zulks behoeft geen reden te zijn om deze uiterst leerrijke cultuur te verwaarloozen. Ondergeteekende was in de maand Mei gedurende een tweetal weken van Buitenzorg afwezig; zulks met de bedoeling, den werk kring van oud-leerlingen der M. L. S., voor zoover die bij den Land- 76 bouwvoorlichtingsdienst geplaatst zijn, van nabij te leeren kennen. De landbouwleeraars de Heeren Keyzer, Sten vers en Paerels maakten hem door hun vriendelijke hulp de reis even nuttig als aan genaam. Nog werd in de Kerstvacantie door den Heer van der Veer een studiereis naar Midden-Java ondernomen. De tijdelijke Voorbereidende Cursus bestaat sinds Augustus uit het volle aantal van 3 klassen. In verband hiermede is bij Oouv. Besluit van 21 Juni 1916 No. 55 de Heer M. J. F. Ehrbccker aan het personeel van den Cursus toegevoegd. Bij de 16 leerlingen, die in het begin van het verslagjaar in de 2e klasse waren, werden nog 3 van andere onderwijsinrichtingen af komstige jongelieden opgenomen. ,Aan deze beiden, evenals aan 3 van de overigen werd aan het eind van het schooljaar toegestaan, zich voor de Ie klasse van de N.-I. Veeartsenschool aan te melden. Uit den aard der zaak zal, nu de V. C. 3 klassen telt, een dergelijke uitzonderingsmaatregel in het vervolg niet meer mogelijk zijn. De overige 13 leerlingen gingen uit de 2e naar de 3e klasse over. Uit de Ie klasse werden vóór het eind van het leerjaar 1915 — '16 van de nog aanwezige 24 leerlingen 5 ontslagen, de overige 19 werden tot de 2e klasse bevorderd, waartoe voorts nog 2 leerlingen van elders werden toegelaten. Nader hebben echter weer 3 jongelieden uit deze klasse de school verlaten. In Augustus werden van hen, die zich voor de Ie klasse aanmel den, 36 aangenomen. Ken kwam niet op, van de overigen waren vóór eind December reeds 9 afgeschreven. Onder dezen behoorde één leerling, die, bij uitzondering, was toegelaten zonder voor 's Lands Dienst bestemd te zijn, dus ook zonder toelage. Aan het eind des jaars telde zoodoende de V. C: in de 3e klasse 13 leerlingen >» » „ lo „ »> » ie ~ il „ Totaal 58 leerlingen. Het vinden van inderdaad geschikte huisvesting voor deze jeug dige scholieren blijft een probleem, dat het Hoofd van den Cursus, den Heer van Amer o m, veel zorgen bereidt, zonder dat altijd een volkomen bevredigende oplossing kan gevonden worden. De Directeur, W. Q. BOÜRSMA. 77 B. CULTUURSCHOOL. Personeel. Op ultimo December bestond het personeel uit: A. de Koning, hoofd der inrichting, onderwijzer in agrarische aangelegenheden, boekhouden en algemeene zaken; P. van der Vlies, plaatsvervangend hoofd, onderwijzer in schei- en dierkunde; Q. Overdij k i n k, onderwijzer in praktische oefeningen, bij zondere plantenteelt, ziekten en beschadigingen, irrigatie en drainage; P. de Jon g, onderwijzer in wiskundig rekenen, Nederlandsche taal en aardrijkskunde; A. te n Oever, onderwijzer in praktische oefeningen en bosch bouwkundige vakken; A. Meeu s e, onderwijzer in schei-, natuur-, plant- en dierkunde, bemestingsleer en Nederlandsche taal; J. J. Rooya k ker s, onderwijzer in landmeten, waterpassen en bouwkundig teekenen; C. B. van Voor c n, onderwijzer in praktische oefeningen, plant kunde en algemeene plantenteelt; M.C. de Qraa f f, onderwijzer in schei- en plantkunde, grond kennis, algemeene plantenteelt, landmeten en waterpassen; 1. van Proo y e, onderwijzer (tijdelijk) in aardrijkskunde, Nederlandsche taal, natuur-, dier- en plantkunde; H. H. Ver hoef f, onderwijzer aan den Voorbereidenden cursus. Bovendien werd door Dr. Oompersz, belast met het algemeen toezicht op den gezondheidstoestand der leerlingen, twee uur per week les gegeven in verbandleer en hygiëne, en door den Oouv. veearts A. E. Stuur, één uur per week in exterieur van het trekvee. Ter aanvulling van het personeel werd de heer Van Prooye tot tijdelijk onderwijzer benoemd bij den aanvang van het nieuwe studiejaar, overigens hadden geen mutaties plaats. Aan den heer Van Vooren moest wegens ziekte twee maan den binnenlandsch verlof worden verleend, terwijl gedurende denzelfden tijd de heer Rooyakkers ook wegens ziekte de lessen twee weken moest verzuimen. Leerlinge n. Op ultimo December bedroeg liet aantal leer lingen: Europeanen Inlanders Chineezen Totaal IA 4 23 27 IA 6 17 1 24 lIA 12 8 20 UIA 4 9 13 Totaal afd. A 26 57 1 84 78 IB 20 4 5 29 118 15 4 1 20 1118 10 5 2 17 Totaal afd. B 45 13 8 66 Voorbereidende afd. 2.\ waarvan één toehoorder. Totaal 71 93 9 173 Hiervan hebben 104 leerlingen een acte van verband geteekend en genieten diensvolgens een toelage van ƒ 25. — per maand. In afdeeling B genieten 23 leerlingen een üouv. toelage van ƒ 25. — per maand. Dooi de Koloniale Bank worden drie en door den heer O. van Vloten twee leerlingen van afdeeling B gesteund met een maandelijksehe bij drage van ƒ 25.—. Voor afdeeling A werden gedurende het afgeloopen jaar aan toe lagen uitbetaald ƒ2O 825. —, voor den Voorbereidendcn cursus ƒ 5 900.—, voor afdeeling B ƒ 6 850.— totaal ƒ 33 575.—. Het gebruikelijke overgangs- en eindexamen werd evenals liet vorige jaar in de tweede helft van Mei afgenomen. Voor het eindexamen afdeeling B slaagden 13 van de 14 jongelui, voor het eindexamen afdeeling A slaagden 16 van de 18 jongelui, t.w. afd. A. afd. B. R. Basar H. Alken A. B. Damwijk H. V. T. Brender a Brandis Djamal W. Buis A. Hakim Siregar J. H. van Dapperen R. Abdul Manap J. W. Godin T. Nazar Moh. Sjarif J. Mully R. M. Moh. Aris .1. Pesik W. F. de Neve A. F. Ryborsz Oei Djoen Seng M. Soenardi P. E. J. Philipp F. Tampinongkol Abdul Ripai J. Volke M. Saheran Moh Isa. J. Tromp R. Q. Vysma M. Wisaksono Abdul Gaban. Van de 24 leerlingen van IA werden 18 verhoogd naar lI A. Van de 20 leerlingen van lI A werden 15 verhoogd naar UIA. 79 Van de 24 leerlingen der Voorbereidende afdeeling werden 15 toe gelaten tot 1 A. Van de 28 leerlingen van I B werden 20 verhoogd naar II B en van de 16 leerlingen van II B werden 14 verhoogd naar 111 B. Begin Juli werden tot de Cultuurschool toegelaten voor I B 29, voor I A 50 leerlingen (w.o. vijftien van den Voorbereidenden cursus). De Voorbereidende afdeeling begon na de poeasa met 22 leerlin gen. Er waren 27 candidaten ingeschreven, doch een vijftal van Sumatra verschenen niet. Het aantal aanvragen om toelating bedroeg ruim 240, waarvan ongeveer de helft voor den Voorbereidenden cursus. Vlijt en gedrag der leerlingen lieten in het afgeloopen jaar over het algemeen niets te wenschen over. Eenige moeilijkheden werden veroorzaakt door de kosthuizen kwestie. Een groot deel der leerlingen kan slechts een zeer klein bedrag aan kostgeld besteden (ƒ 20. — tot ƒ 30. — per maand). In normale omstandigheden kan hiervoor al weinig geëischt worden, hoeveel te minder in een tijd, dat alle levensbehoeften gestadig en sterk in prijs stijgen. Voegt men hier nog bij, dat in een kleine plaats als Soekaboemi een betrekkelijk gering aantal menschen zich beschikbaar stelt voor het houden van kostleerlingen en alleen dan, wanneer er ten minste iets op over te houden is en men kan zich indenken, dat het „onderdak brengen" van een kleine 200 jongelui met eenige moeite gepaard gaat niet alleen, maar dat men ook hoegenaamd geen eischen kan stellen. Üoor de Christelijke vereeniging tot huisvesting van studeerende Inlanders werd een afdeeling gesticht „Internaat voor studeerenden aan de Cultuurschool te Soekaboemi" alleen toegankelijk voor studee rende Europeanen aan de Cultuurschool. Dit internaat werd voorloopig ingericht voor een twaalftal leerlingen, later voor veertien leerlingen en thans kunnen er een 35 jongelui een geschikt onderkomen vinden. Plannen tot het stichten van een eigen gebouw zijn in bewerking. Excursies. Met de leerlingen van het hoogste leerjaar B werd een excursie ondernomen naar de hoogvlakte van Pengalengan. Be zocht werden de Qouv. Kina-ondernemingen te Tjinjiroen, de kinaondcr neming Kertamanah en de thee-ondernemingen Malabar en Tanara. Met de leerlingen van het hoogste leerjaar A werd een excursie ondernomen naar Poerwakarta en Telawa. Nog werden bezocht door de leerlingen van het hoogste leerjaar B de Oouv. Koffie-zaadtuin te Bangelan en de suikerfabriek Senipel Wadak. Schoolverzui m. Het gemiddelde schoolverzuim bedroeg in procenten in I A 3,2, II A 4,4, 111 A 4,2, I B 4,5, II B 4,6, 111 B 9. Hierbij dient in rekening gebracht te worden, dat in het hoogste leerjaar 8 het kappen van een Semecarpus in aanraking gekomen waren met het sap van dezen boom (welk sap een huidziekte veroorzaakt) spoedig genazen door de aanwending van omslagen, gedrenkt in Solutio Burowii. Algemeen onderhoud van Tuin en Aanplantingen. Over het onderhoud van de wegen, paden, grasvelden, vijvers en aanplantingen valt uit den aard der zaak weinig bijzonders te vermelden. Eenige duizende etiketten van het nieuwe model (vide jaarverslag 1915) werden aangemaakt, geschilderd en bij de betreffende plantensoorten geplaatst. Het model en de constructie van het etiket blijken volkomen aan de verwachtingen te voldoen. In 1916 werden slechts weinige nieuw, geimporteerde boomsoorten uitgeplant. Dit bij gebrek aan voldoende plaatsruimte in het arboretum, waar de beschikbare plaatsen gereserveerd moesten blijven voor het uitplanten van exemplaren, die in vorige jaren aan de collectie ontvallen waren en waarvan inmiddels jonge planten in de kweekerijen werden aangekweekt. Slechts dan alleen zullen nieuwe boomsoorten plaatsing kunnen vinden in het arboretum, wanneer de overtollige exemplaren verwijderd zullen zijn. Het spreekt van zelf, dat, alvorens tot het opruimen van zulke exemplaren overgegaan kan worden, in de eerste plaats voldoende en zoo volledig mogelijk materiaal ter determinatie van die exemplaren aanwezig moet zijn. Ook al in verband hiermede, moest veel herbariummateriaal ingezameld en ter identificatie aan den Chef van het Herbarium voor Systematische Botanie toegezonden wor den. Werd dus de aanplant van boomen met weinig nieuwe soorten verrijkt, anders was dit het geval, waar het kruidachtige planten betreft. In het arboretum (afdeeling Fic u s) heerschtc een rupsenplaag (B omb y x war i n g i). Alhoewel talrijke duizenden van deze rupsen en hunne cocons vernietigd werden, kon de plaag niet voldoende tegen gegaan worden. Het gevolg was dan ook, dat vele boomen na verloop van eenigen tijd, opnieuw aangevallen en geheel en al kaalgevreten werden; gelukkig evenwel zonder dat meer dan een paar soorten ernstig leden of verloren gingen. In den Orchideëentuin werden een paar schaduwboomen geheel en al verwijderd, terwijl de kronen van het meerendeel der overblij vende uitgedund moesten worden. Het meerdere licht kwam den planten zeer ten goede, getuige de krachtige ontwikkeling veler soorten. Ook in de klimplanten-afdeeling heeft de verwijdering van de destijds daar aangeplante ondoelmatige stcunboomen, Albi z z i a en Sp a t hod e a, waarover in de twee vorige jaarverslagen een en ander ge zegd werd, een gunstigen invloed uitgeoefend op den groei der klim planten. De verschillende gewassen in den zaadtuin gekweekt, blijven zich voorspoedig ontwikkelen. Voor een groot deel moet dit aan de bijzon dere zorgen geweten worden, die aan de voorafgaande grondbewerking 80 B een leerling ingeschreven stond, welke slechts sporadisch verscheen en gedurende den verderen studietijd wegens malaria moest verzuimen. De leerling J. S. Lop i e s werd op geneeskundig advies verwij derd met onbepaald verlof. Gebouwen. Door uitbreiding van het aantal leerlingen werd het noodzakelijk in liet afgeloopen jaar twee hulplokalen bij te bouwen. De leslokalen blijven goed voldoen. Alleen wordt er over geklaagd, dat ze vrij sterk resoneeren. Door onvoldoende afvoer van het bodem water blijft het terrein om de gebouwen steeds vochtig. Leermiddelen. Door de Commissie van Toezicht werd voor gesteld de dictaten, welke bij verschillende vakken gegeven worden te vervangen door leerboeken en gedrukten in den trant der dictaten. Hieraan wordt geleidelijk gevolg gegeven. Tui n. Het onderhoud van den bestaanden aanplant kon geregeld plaats hebben. Met uitzondering van de Java-koffie slaagde de bloei der koffie soorten zeer goed, zoodat in 1917 een flinke koffie-oogst tegemoet ge zien kan worden. Een kwart H.A. Liberia werd gerooid en vervangen door Congensis. De Liberia wilde absoluut niet groeien, zoodat beter geoordeeld werd ze uit te roeien en te vervangen door Congensis, waarvan nog geen aanplant aanwezig was. Eveneens bijgeplant werden: Mi H.A. excelsa, en 's H.A. Abeoeuta. Met uitzondering van enkele planten, die zwaar bladziek werden of djamoer oepas kregen, groeit de Abeoeuta goed. Zeer goed is vooral de aanplant van robusta en excelsa. Van Pisang Ainbon werd Vs H.A. aangeplant, van verschillende cacao-soorten l /« H.A. Met tjangkokans van verschillende djeroeksoorten werd een proef genomen, welke niet bijzonder gelukte. Bijgeplant werden "A H.A. thee, type Manipura, Dr. Wat t, import zaad en een kwart H.A. theezaadtuin. Met de uitgeloopen pitten van het Dr. Wa t t-zaad werd een plantwijdte proef ingesteld, een deel werd geplant 3X4 voet met en zonder tusschenbeplanting van Legu minosae en de rest 4X5 voet met tusschenbeplanting van Clitoria ternatea. De in Februari 1915 geplante Ardjasari-stumps gaven een opbrengst van 1460 K.Q. nat blad, wat gelijk staat met een productie van ruim 1000 pond droog per netto bouw. Totaal werd aan een Chineesche opkoopfabriek verkocht 3134 katti nat blad voor te zamen ƒ 191,11. Hevea en ook Djati groeien geregeld maar zeer langzaam. Het Hoofd der Cultuurschool, A. DE KONINQ. 82 Deels ter voorziening in de plaatselijke behoefte, werden op 16 plaatsen kleine koffieverkoopingen gehouden, waarop in het geheel 505.72 pikol l c en 2 C soort Java-, Liberia- en Robustakoffie werd ver kocht voor ƒ22 179.48, of gemiddeld ruim ƒ 43. — per pikol. In den Westmoesson 1916/1917 werd geen bijplant tot stand ge bracht. Met ingang van 1 Januari 1917 is de gedwongen teelt en levering in de Preanger-Regentschappen opgeheven. De Inspecteur van de Qouvernements koffiecultuur, VERSLUIJS. 84 Dit wisselvallige weer was van invloed op de werkzaamheden m .n. op het inboeten, dat herhaaldelijk gedurende eenige dagen moest worden gestaakt. Op de Afdecling Kawah Tjiwidei werden 2 bouws en 228 vierkante R.R. Robusta-tuinen op sleclite gronden, waar bovendien meermalen nachtvorst was waargenomen, gerooid en afgeschreven; 1 bouw 162 vierkante R.R. boschgrond werden ontgonnen en beplant met Ledger enten. Op de andere Afdeelingen werden geen nieuwe terreinen ont gonnen. De totale oppervlakte der Qouvernements Kina-onderneming op ultimo 1916 bedroeg 1509 bouws 232 vierkante R.R. tegen 1510 bouws en 298 vierkante R.R. einde 1915. De totale uitgestrektheid van elk etablissement afzonderlijk bedroeg op ultimo 1916: Kawah Tjiwidei 295 B. 457 vierkante R.R. Rioeng Ooenoeng 190 „ 276 Tirtasari 236 „ 20 „ Tjinjiroean 201 „ 331 „ Tjibeureum 191 „ 497 Poentjak Gedeh 250 „ 7 „ totaal 1509 „ 232 Hiervan was beplant met: Ledgeriana (zaailingen en enten) 1165 Bouws 101 vierk. R.R. Hybriden (zaailingen en enten) 35 „ 266 Succirubra 72 „ 55 Robusta 236 „ 310 „ Op het einde van het verslagjaar bedroeg het aantal planten in den vollen grond 9.587.500 tegen 8.926.000 op ultimo December 1915. Eene toename dus van 661.500 planten. Door de gunstige weersomstandigheden kon gedurende de eerste maanden van dit jaar bijna onafgebroken met inboeten worden voort gegaan, zoodat in den Westmoesson 1915/16 alle oudere tuinen werden ingeboet. Hieraan is de vermeerdering van het aantal planten toe te schrijven, en tevens aan de omstandigheid, dat een groot deel van den oogst door opkapping verkregen werd. Volgens zeer globale schatting bevonden zich op het eind van 1916 in de gezamenlijke kweekerijen der zeven afdeelingen 4.429.000 planten in verschillende stadia van ontwikkeling, waarvan: 909.000 Ledgeriana's, 1.919.500 Succirubra's, 1.327.50(1 Hybriden (C. L X C. S.) en 273.110 H Robusta's (C. L. X C. L). 85 Voor het inboeten der open plekken in oudere tuinen werd uitslui tend gebruik gemaakt van W :: -enten. Over 't algemeen was de weers gesteldheid gunstig voor het verenten, zoodat een zeer groot aantal entingen op Succirubra- Hybride- en Robusta-onderstam werden uitge voerd; als entrijs werden meestal gebruikt twijgjes van W : ', en verder ook twijgjes van onderzochte boomen uit den M. R. Q. aanplant op Poentjak Gedeh. Speciaal op Kawah Tjiwidei werden entingen op Succiruba- en Robusta-onderstam uitgevoerd met entrijs van verschil lende onderzochte Ledgerboomen (M. R. (i. aanplant Poentjak Gedeh) ten einde de proef-aanplantingen van Ledgerentcn aldaar op grooter schaal te kunnen voortzetten. Het aantal thee-selectietuinen werd gedurende dit jaar wederom met vier vermeerderd, zoodat nu in 't geheel 19 geïsoleerde thee selectietuinen beplant zijn. Zooals reeds in vorige jaarverslagen werd medegedeeld, wordt eene strook gronds rondom de geïsoleerde theezaadtuinen bestemd voor de voortzetting der selectie van kina. (Zie Jaarboek 1914 pag. 163). In elk dezer kina-selectietuinen worden niet meer dan twee uitgezochte typen geplant, de een kort- de ander langstijlig. In het afgeloopen jaar werden op deze wijze 3 nieuwe kina-selectie-plantsoenen tot stand ge bracht, welke beplant werden met: W :1 en W\ R. Q.* en R. G.\ W : ' en No. 119. In het verslagjaar werden gehouden 2 veilingen van kinazaden en planten, welke totaal opbrachten ƒ 20.848.03 tegen ƒ 27.883.50 in 1915. Het op de veilingen te koop aangeboden kina-zaad bezat steeds eene kiem kracht van meer dan 9 ()'/< (bepaald door het Gouvernements Kina-proefstation). De opkomst van werkvolk was over 't algemeen bevredigend. Veel zorg en kosten werden besteed aan het onderhoud der tuinen. De bestrijding der schadelijke grassen (lampoejangan) werd met kracht voortgezet en vorderde dit jaar aanmerkelijk. Steeds verder verbreidde zich ook in het afgeloopen jaar het onkruid golctrak (Richardsonia brasiliensis), waarvan reeds sprake was in vorige verslagen. Omtrent het al of niet schadelijke van dit onkruid kan het volgende worden aangeteekend: in jonge nog niet gesloten tuinen kan golètrak zich zoo sterk ontwikkelen, dat eene dikke aaneengesloten bedekking gevormd wordt, waardoor de grond al te zeer wordt afgesloten. Dat deze toestand, speciaal in den regentijd, voor den jongen aanplant niet gunstig is, behoeft geen betoog. Het is zaak, om de gevormde golètrak onder te werken. Deze bewerking is goedkoop en kan gemakkelijk worden uitgevoerd met de kleine vork-patjoel. Men maakt zoodoende den bovengrond wederom los, terwijl de ondergewerkte golètrak zeker niet weinig tot humusvorming zal bijdragen. In een jongen tuin op Tjinjiroean werd deze bewerking toegepast; tevens werd bij wijze 86 van proef eene strook onbewerkt gelaten. Het resultaat is zoo opval lend, dat men reeds op een afstand de onbewerkte strook kan aanwijzen. Als voordeden van golètrak kunnen worden aangemerkt: 1. op ondernemingen, waar men veel met schadelijke grassen te kam pen heeft, kan golètrak een hulpmiddel bij de bestrijding zijn; 2. het kan afspoeling en afbrokkeling der terraswanden helpen voor komen; 3. bij tijdige onderwerking bevordert golètrak de humusvorming. Als nadeel staat daar tegenover de sterke afsluiting van den bodem, wanneer de sub. 3 bedoelde bewerking niet tijdig plaats heeft. Het zal daarom m.i. wel meestal van omstandigheden op de onderneming zelf afhangen (al of niet geterrasseerd, beschikking bver werkvolk enz.) of men golètrak als ongewenscht of als goedaardig onkruid heeft te beschouwen. Het etablissement Poentjak üedeh, waarvan de oudste tuinen (29 B.) 13 jaar oud zijn, de jongste (18 B.) 8 jaar, leverde ook dit jaar den grootsten oogst n.l. 176.700 K.ü., met een gemiddeld gehalte van 6.97%, of 12.323 K.Q. zwavelzure kinine. Hieronder vindt men een overzicht van den oogst in halve K.O. droge bast van Poentjak Gedeh sedert het eerste oogstjaar. Jaartal 1907 1908 1909 1910 1911 Aantal halve K.Q. 41.882 54.998 134.430 139.065 276.642 Jaartal 1912 1913 1914 1915 1916 Aantal halve K.Q. 330.055 327.900 318.790 343.575 353.400 Totaal dus 1.160.368 K.O. of per bouw 4.641 K.Q. droge bast van een aanplant groot 250 bouws, welke gemiddeld 10 jaar oud is. De oogst over 1916 bedroeg 1.802.723 halve K.Q. Hiervan werden naar Nederland verscheept 1.300.248 halve K.Q., terwijl 501.285 halve K.Q. werden geleverd aan de Bandoengsche Kininefabriek. Aan Ledger- en Hybride-bast werd totaal afgelevrd eene hoeveel heid van 1.478.985 halve K.Q. met een gemiddeld gehalte van 6.37% zwavelzure kinine tegen 1.427.290 halve K.Q. in 1915 met een gemiddeld gehalte van 6.46%-, of herleid tot K.Q. zwavelzure kinine 47.098 K.Q. tegen 46.105 K.Q. in 1915. Van het Succirubra- en Robusta-product groot 322.548 halve K.Q. was het gemiddeld gehalte 2.64% tegen 327.217 halve K.Q. in 1915 met een gemiddeld gehalte van 2.34% zwavelzure kinine. Voor het grootste deel werd de oogst verkregen door uitdunnen en opkappen, terwijl een kleiner deel bestaat uit bast van gerooide zieke boomen. Omtrent ziekten en plagen gedurende 1916 valt het volgende te vermelden: Djamoer oepas (Corticurn Javanicum Zimm). Oedurende het afgeloopen jaar was de regenval vrij groot, terwijl langdurige regen 87 looze perioden niet voorkomen. Dientengevolge werd veel djamoer oep a s waargenomen, in het bijzonder op Rioeng Goenoeng, de Af deeling met den hoogsten regenval. Wortelschimmels. Op de Afdeeling Kawah Tjidiwei bleef deze ziekte vrij sterk voorkomen in de Robusta-zaailingen-tuinen. Waarschijnlijk staat dit verschijnsel in verband met de eigenaardige gesteldheid van den bodem, die aldaar veel minder waterdoorlatend is dan de bouwgrond op de Malabar-etablissementen. Ook op Poentjak Oedeh, waar op sommige terreinen de ondergrond minder waterdoor latend is dan op de overige Malabar-etablissementen kwam wortelziekte meer voor dan op de laatstgenoemde etablissementen. Stamr oe s t of z.g. stam kanker. Het is bekend, dat deze ziekte speciaal optreedt bij bepaalde Ledger-enten. Zoo ook dit jaar. Bij den aanleg van Ledger-zaadtuinen dient men met deze vatbaarheid van bepaalde ententypen voor stamroest terdege rekening te houden. Wortelkraagziekte. Eene particuliere onderneming zond naar het Gouvernements Kina-proefstation eenige zieke plantjes, welke bij nader onderzoek bleken te zijn aangetast door wortelkraag ziekte. Op de kweekerijen der Gouvernements Kina-onderneming werd deze ziekte zeer sporadisch waargenomen op plaatsen, waar de grond minder goed is. Mo p og-z iek te. Van enkele particuliere kina-ondernemingen werd bericht ontvangen omtrent het voorkomen dezer ziekte in de zaadbedden. Op de Gouvernements Kina-onderneming werd deze ziekte niet waargenomen. Waarschijnlijk is dit hieraan toe te schrijven, dat op deze onderneming reeds direct na het uitleggen der zaden zooveel mogelijk diffuus daglicht tot de zaadbedden wordt toegelaten. Helopeltis Antonii. Dit insect werd gedurende het afge loopen jaar vrij veel waargenomen in de kweekerijen en in de jonge aanplantingen. Daar de dieren geregeld werden weggevangen leden de kweekerijen geen noemenswaardige schade. Luis. Op sommige kweekerijen kwam pleksgewijze zwarte luis voor. 88 Hileud merang (Euproctis flcxuosa). Deze rups kwam vrij veel voor, vooral gedurende het 3 C kwartaal van dit jaar. In September en October vlogen de vlinders, en konden groote hoeveel heden daarvan met de eieren worden weggevangen. Het zijn vooral bepaalde entenplantsoenen, waarin deze rups steeds weer voorkomt. In 't begin van het vierde kwartaal herstelden de planten zich spoedig van de geleden schade. Rupsen op de zaadbedden. In eenige zaadbedden op Tjinjiroean en op Tjibeureum werden kort na het uitzaaien tal van zaadjes gevonden, waaruit de kern geheel verdwenen was, zoodat alleen de vliezige vleugel overbleef. liet bleek, dat deze schade ver oorzaakt wordt door rupsen, welke zich met den kern der zaden voeden. Ook op eene particuliere onderneming kwam beschadiging van het pas uitgelegde zaad door diervraat voor. Het is zeker niet buitenge sloten, dat ook andere dieren (bijv. mieren) zich met den weeken zaad kern voeden. In het Laboratorium van het Qouvernements Kina-proefstation werd nog waargenomen, dat kakkerlakken en oorwormen kina-zaden aan vreten. Zonder twijfel zal onbegrepen mislukking der zaadbedden vaak aan diervraat te wijten zijn geweest. Voor een entoinoloog zou hier nog dankbaar werk te verrichten zijn. Atlas-rupsen. (Attacus atlas en Attacus ricini). De rupsen werden haast niet waargenomen. Hileud hoe i s (C ric u 1 a trife nestratra) werd gedu rende het 3 e kwartaal hier en daar waargenomen, maar herokkende geen noemenswaardige schade. Andere dierlijke parasieten z.a. Hileud sinana n g k e u p (Odonestis pi a gif e ra), hileud hoegbroeg (Ma tan a stria) en hileud djeungkol (Hyposidra sp e c.) werden slechts zeer sporadisch gezien. De Directeur der (iouvernements Kina-onderneming M. KERBOSCH. 89 KINA-PROEFSTATION. Personeel. In April van het verslagjaar vertrok de Botanist van liet Kma Proefstation Dr. A. Rant met 11 maanden verlof naar Nederland. Bij Besluit van den Gouverneur Oeneraal dd. 22 April 1916 No. 14 werd voor den duur van het aan Dr. Ra n t verleende verlof tijdelijk belast met de waarneming van diens betrekking Mejuffrouw C. Sluiter, die juist hare botanische studiereis voor het Buitenzorg fonds beëindigd had. In Januari werd aan den analyst W. Bert e 1 s eervol ontslag verleend. In diens plaats werd benoemd tot analyst Mejuffrouw E. va n de r Ta s. In verband met het groote aantal ingezonden kinabast monsters werd verder tijdelijk het personeel uitgebreid met één labo rante, zoodat het personeel op 't eind van 1916 bestond uit: Dr. M. Kerbosch, Directeur Mejuffrouw C. Sluiter. tijdelijk waarnemend Botaniste J. E. A. van Pa n h u y s, „ „ Analyst Mejuffrouw E. van der Tas, „ „ „ Mejuffrouw D. Jacobs. Laborant. Analyse n. Het aantal verrichte analysen is gedurende het ver slagjaar buitengemeen groot geweest. Voornamelijk houdt deze toename van het aantal ingezonden monsters verband met de groote bast-afname der Bandoengsche Kininefabfiek gedurende de eerste helft van 1916. Aantal verrichte analysen in 1915. in 1916. Handelsanalysen 540 830 Cultuuranalysen 82 164 Analysen voor onderzoekingen 43 Totaal 622 1037 * Op verzoek van ondergeteekende werden hem de resultaten der in Buitenzorg verrichte heranalysen en eventueel die der arbiter analysen in Holland medegedeeld. Voor zoover tot heden deze cijfers ontvangen zijn, vindt men ze in onderstaande tabel vereenigd. 9 bij het uitplanten van de vele z.g. eenjarige gewassen besteed worden. Ook de aanwending van kunstmeststoffen en de vermeerdering van het humusgehalte van den bodem hebben het hunne hiertoe bijgedragen. De ontwikkeling der planten, die in de overige afdeelingen voor komen, kan niet anders dan gunstig genoemd worden. In de kweekerij achter het Departementsgebouw werden door het tuinpersoneel een paar steenen tafels gemetseld. Hierop vond een aantal planten een gunstige plaats. De Tjibalok werd, over eenige meters lengte, (dicht bij de kweek loods) door een vloer van gewapend beton overdekt. De palmen in tobben, hierop geplaatst, bedekken thans voor een aanzienlijk deel het gezicht op de weinig fraaie bijgebouwen van het Departementsgebouw. Door uitbreiding van genoemd gebouw moest opnieuw, hoe zeer ook te betreuren, een deel van het reeds zeer beperkte terrein der kweekerij afgestaan worden. Enkele afvoergoten van water, die sommige wegen in den tuin doorsnijden, werden op die plaatsen overdekt en gecementeerd. Zoo ook moest het net van slokkans in den Orchideeëntuin ten deele opnieuw gecementeerd, ten andere deele bijgepleisterd worden. Een en ander vergde veel tijd en arbeid. Het ware wenschelijk, dat al dergelijk werk in den vervolge door den dienst van de 8.0.W. verricht werd. Een 5-tal bruggen werden door dien dienst opnieuw geschilderd en waar noodig gerepareerd. Voorts werden de oevers van de Tjiliwong hersteld en de oever van de zijtak van de Tjiliwong, nabij vak XVI C doelmatig beschoeid. Op het eind van het verslagjaar werden de eerste werkzaamheden tot het maken van een hangbrug over de Tjiliwong aan het uiteinde van de nieuwe Kanarielaan begonnen en werd het tuinhuisje, dat in verband hiermede verplaatst moest worden, overge bracht naar vak XVIII D, vanwaar men thans een aardig gezicht heeft op de Tjiliwong en haar omgeving. De mierenplaag, waarover in het jaarverslag van 1915 reeds een en ander gezegd werd, bracht in het afgeloopen jaar veel schade toe aan de planten in de serres. Verscheidene planten kwamen aan de collectie te ontvallen. Alhoewel er meerdere malen bij den dienst der B. O. W. op aangedrongen werd om de noodige werkzaamheden in bedoelde serres te verrichten, opdat geen verdere verwoestingen aan de planten zou aangericht kunnen worden, werd hiertoe nog niet over gegaan. Ofschoon de plaag langzamerhand sterk verminderde en er op het einde van het verslagjaar hier en daar in de serres geen mieren meer opgemerkt werden, blijft de voorzichtigheid toch gebieden om het gewenschte werk in de serres alsnog te verrichten. De ondervinding toch heeft geleerd, dat deze schadelijke dieren, ofschoon tijdelijk afwezig, plotseling en dan gewoonlijk sterk in aantal vermeerderd weder kunnen optreden. Het onderhoud van de kweekerijen en serres, de aankweek van 90 91 Onderzoekingen. Een aanvang werd gemaakt met een onderzoek omtrent den invloed van de vochtigheid der atmospheer op de k i e m k r a c h t van kin a-z a ad. Eenige resultaten, verkregen na 11 maanden bewaren bij verschil lende vochtigheidsgraden, vindt men hieronder vermeld. KIEMKRACHT. 92 Uit het bovenstaande blijkt reeds overtuigend, dat groote voch tigheid van zeer schadelijken invloed is op de kie m kracht van kin a-z aa d. In den loop van dit jaar zullen de uit voerige resultaten van het voortgezette onderzoek in eene afzonder lijke rnededeeling beschreven worden. Van het kina-zaad, door de Qouvernements Kina-onderneming aan particulieren geleverd, werd geregeld door het Proefstation de k i em kracht bepaald, en bedroeg deze voor alle geleverde zaad soorten boven de 90%. Het Proefstation is gaarne bereid ook voor particulieren de kiemkracht van kina-zaad te bepalen. Bij het verrichten der kiemproeven bleek verder, dat het licht gunstig werkt op de ontkieining van het kin a-z aa d. Kiemproeven n.l. in het donker ingezet, mislukten volkomen. In sterk diffuus daglicht daarentegen is de kieming zeer goed en regelmatig. Uitgaande van deze ervaring werden eenige zaadbedden zoodanig geconstrueerd, dat van alle zijden diffuus daglicht kon toetreden. Daar naast werden zaadbedden aangelegd volgens het gebruikelijke model. Op beide werd gelijktijdig hetzelfde zaad uitgelegd, terwijl de laatst genoemde bedden, zooals gebruikelijk, in het begin werden donker gehouden. Tot nu toe zijn de resultaten zichtbaar in het voordeel van de open zaadbedden, waarbij diffuus daglicht van het begin af kan toetreden. Deze proeven zullen in het groot worden herhaald, en zal daarbij getracht worden, methoden te vinden, om zoowel de slaging als den groei in cijfers te vergelijken. Beschadiging van het pas op de bedden uitgeleg de zaad door diervraat werd eenige malen geconstateerd, zoowel op de Qouvernements Kina-onderneming als op particuliere ondernemingen. Bij onderzoek werd eene groote bruinharige rups gevonden, welke zich voedt met den kern der zaden, zoodat alleen de vliezige vleugel overblijft. In het Laboratorium bleek verder, dat ook kakkerlakken en oorwormen kina-zaad aanvreten, terwijl in de kwee kerijen nog werd waargenomen, dat sommige aardrupsen den stengel der jonge kiemplantjes bij den grond doorknagen. Een vruchtbaar veld van onderzoek ligt hier open voor een ento moloog. Want het staat wel vast, dat zeer dikwijls onbegrepen mis lukking op de zaadbedden zal zijn toe te schrijven aan beschadiging door diervraat. Eene poging werd dan ook gedaan, om aan het Proef station een entomoloog werkzaam te stellen. Daarbij werd gerekend op den steun der kina-planters, die wel genegen zouden zijn, om, evenals reeds sedert jaren in alle andere cultures geschiedt, onderzoekingen in het belang hunner cultuur financieel te steunen. Het Bestuur evenwel der Kma Vereeniging „koesterde geen groote verwachting van 93 entomologische onderzoekingen en achtte het niet verantwoord, de hooge kosten, aan eene aanstelling van een entomoloog verbonden, ten laste der Vereeniging te brengen." In den loop van het Verslagjaar werd eveneens een aanvang ge maakt met een onderzoek omtrent den invloed der droging s temperatuur op het alkaio ï d-g eha 11 e van den bast. Vroe gere onderzoekingen hieromtrent vindt men zeer verspreid in de ver schillende jaarverslagen der Gouvernements Kina-onderneming. Bo vendien zijn deze onderzoekingen ten deele met elkaar in strijd. Terecht schreef dan ook Dr. K. W. van Oor kom: „het wil mij na de menigvuldige onderzoekingen nog niet recht duidelijk schijnen, hoe of wat men nu het liefst te doen of te laten heeft, om eenig verlies door droging te voorkomen." (') Een nieuw systematisch onderzoek is dus niet overbodig te achten. Reeds werden een 50-tal analysen in verband met dit onderzoek verricht. Het onderzoek wordt voortgezet, en de resultaten zullen waarschijnlijk in den loop van 1917 kunnen gepubliceerd worden. Omtrent de botanische onderzoekingen wordt liet volgende ontleend aan het verslag der botaniste Mejuffrouw C. Sluiter. „Op het punt de studiereis op Java, waartoe ik door het Buiten zorgfonds in staat was gesteld, af te sluiten, werd mij de tijdelijke waar neming der betrekking van botanist op de Gouvernements Kina-onder neming aangeboden. Daar de opdracht een bepaald onderwerp betrof, waarover in afzienbaren tijd gegevens voor een publicatie te verzame len zouden zijn, nam ik de aanbieding gaarne aan en hield mij dus gedurende 8 maanden te Tjinjiroean bezig met de bloem biologie der kina. In de eerste maanden werden oriënteerende onderzoekingen gedaan omtrent den bouw der bloem en de methoden voor het fixeeren en snijden van materiaal voor cytologisch onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek hoop ik in een Mededeeling van het Kina-proefstation te kunnen geven. Daarin stel ik mij voor te beschrijven: A. de ontwikkeling der bloem en wel meer speciaal: 1. cytologie van het ontstaan van den embryozak. 2. cytologie der ontwikkeling van de stuifmeelkorrels. B. de bevruchting. 1. de bestuiving en de kieming der stuifmeelkorrels. 2. de cytologie der bevruchting in den embryozak. C. de vruchtzetting. 1. de embryovorming. 2. de endospermvorining. (') Scheikundig bijdragen tot de kennis der Java-kina. (1908). 94 Hoofdzakelijk werd het materiaal verzameld van twee boomen uit den enten-aanplant te Tirtasari, den M. R. ü. zaadtuin. Deze waren dus beide van de soort Cinchona Ledgeriana: één breedbladig, kortstijlig type, afstammende van den boom No. 23 uit den oorspronke lijken Ledger-zaailingen-aanplant en één smalbladig, langstijlig type afstammende van boom No. 38 uit dien zelfden aanplant. De boomen stonden naast elkaar en daardoor was het mogelijk een houten stellage te bouwen, die de kruinen van beide boomen tegelijk omsloot. Het materiaal nu voor A werd genomen van bloemtrossen van die beide boomen. Uitgezocht werden 10 trossen allen in een verschillend stadium van ontwikkeling. Geregeld werd een gedeelte der knoppen gefixeerd met tusschenpoozen van 1 a 2 dagen gedurende ongeveer een maand. Op deze wijze werden een groot aantal stadiën van knoppen tusschen 0.5 en 14 m.M. lengte verkregen. Tot het verkrijgen van materiaal B werden kunstmatige bestui vingen uitgevoerd. Voorloopige proeven aan afgesneden takken van CJosephiana in water in het Laboratorium slaagden boven ver wachting; er had zelfs vruchtzetting plaats. Daarna werden aan de beide Ledgerboomen 50 trossen, ieder met ongeveer 10 bloemen, be stoven op de volgende manier. Eerst werden de vruchtbeginsels, open bloemen en kleinere knop pen afgeknipt, daar iedere tros de meest verschillende stadiën van ontwikkeling vertoont, die verwarring zouden kunnen geven. De knoppen, die bezig waren zich te openen of die dat in den loop van den dag zouden doen, bleven dus over. De bloemkroon der kinabloemen valt gemakkelijk af en is ook in knoptoestand door een kleine beweging spoedig van het vruchtbeginsel te scheiden, zonder dat dit of de stempel daardoor beschadigd wordt. De meeldraden zijn in den gesloten knop nog niet geopend, en zoo is het dus mogelijk om ook van langstijlige bloemen de bloemkroon met de meeldraden te verwijderen, zonder dat eenig stuifmeel op de stempel is gekomen, die ondertusschen reeds rijp is. Een meeldraad nu met geopende helmhokjes, waaruit rijkelijk stuifmeel valt, eveneens uit een versch geopende bloem, werd dan over de stempel gewreven, totdat hierop zichtbaar geel poeder was blijven kleven. Op deze manier werden zelf- en kruisbestuivingen tusschen de kort- en langstijlige boom gemaakt, en de stempels, stijlen en vruchtbeginsels gefixeerd in stadiën van 1 dag tot eenige maanden.. Na 2 — 3 weken is de vrucht duidelijk gezet; het materiaal na dien tijd gefixeerd valt dus onder C. Nadat de pogingen, om de levende stuifmeelkiembuizen in het stijlkanaal in toto te kleuren (zooals dat bij Coffea mogelijk was) mislukt waren, werd er toe overgegaan, stijl en stempel te fixeeren en op de bekende wijze in parafine te snijden. Physiologische proeven over de kieming van stuif meel zijn slechts gedeeltelijk genomen, en voor herhaling aan te bevelen. 95 Materiaal voor C werd gedeeltelijk dus reeds verkregen als boven vermeld. Verder verzamelde ik op dezelfde wijze als beschreven voor A. Van trossen met vruchtbeginsels in verschillende stadiën werd met geregelde tusschenpoozen gefixeerd. Van andere kina-soorten: Hybride, robusta, officinalis, Pahudiana is cenig materiaal verzameld. Nader onderzoek zal moeten leeren of dit belangrijke afwijkingen vertoont van de soort Ledger." Tjinjiroean, 24 Januari 1916. De Directeur van het Gouvernements Kina-proefstation, M. KERBOSCH. B. GOUVERNEMENTS GUTTAPERCHA ONDERNEMING TE TJIPETIR. (Voor uitvoerige gegevens wordt verwezen naar het afzonderlijk uitgegeven Verslag van de Gouvernements Guttapercha Onderneming over 1916). Personeel. Bij Besluit van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel dd. 10 Februari 1916 No. 1425 werd de Heer J. Vermandel eervol ontslagen. Bij Besluit van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel dd. 11 Mei 1916 No. 4884 werd de Heer A. C. Venema benoemd tot tijdelijk machinist bij de Gouvernements Guttapercha Onderneming. Bij Besluit van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel dd. 26 Augustus 1916 No. 8804 werd de Administrateur bij de Gouver nements Guttapercha Onderneming, de Heer F. van Ysend o o r n, eervol ontslagen uit zijne betrekking. Bij Besluit van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel dd. 6 December 1916 No. 12372 werd de Heer E. F. Barre benoemd tot Administrateur. Op het einde van het verslagjaar bestond het personeel uit: Dr. W. R. Tromp de Ha a s, Ambtenaar belast met de leiding van de onderneming. .1. J. L. Fokker, Administrateur. J. van der Kaa, „ E. F. B a r r e, „ 96 A. A. van Deld e n, tijdelijk Administrateur. A. C. Vene m a, „ machinist. W. R. ,Kam phor s t, „ commies-boekhouder. R. Q. Scho c k. Employé. J. S. Ant e n, „ Q. Schoenmaker Smit, „ H. J. A. Zond a g, „ H. A. Derksen, „ B. L. va n de r Le k, „ Th. Oli v e, „ Q. S. Free t h, „ Werkvolk. Te kort aan werkvolk heeft zich niet voorgedaan. Op de afdeeling Tjipetir liet de opkomst enkel in de maanden April en October wat te wenschen, doch kon de daardoor veroorzaakte achterstand in tuinwerkzaamheden in de overige maanden spoedig worden ingehaald. Het totaal van inlandsche werkkrachten in het afgeloopen jaar be droeg 501140 of gemiddeld per dag 1372 personen. Aan ioonen en aan door inlanders geleverde materialen enz. is uit betaald geworden ƒ 235 685,20 zijnde 65% van de totale uitgaven van de onderneming. Wat de gezondheidstoestand betreft deden zich de gewone gevallen van oog-, buikziekten en koorts voor, terwijl enkele personen door een dollen hond werden gebeten. Eveneens kwamen nog een paar geval len van pokken voor. Weersgesteldheid. mM. regenval, regendagen, zonne-uren. u. in. Januari 520 30 82—4 Februari 306 18 125—39 Maart 280 25 120—40 April 174 2?> 171—56 Mei 106 10 210—33 Juni 122 11 204— 6 Juli 164 10 187—22 Augustus 265 17 165—49 September 288 20 149—54 October 211 25 150—26 November 198 18 157—21 December 247 23 117—30 Totaal 2881 230 1843—20 97 Zooals uit den regenval, regendagen en liet aantal zonne-uren blijkt mag het afgeloopen jaar onder de zeer vochtige jaren worden gerekend. Mei en Juni zijn de minst natte maanden geweest. Zaden oog s t en kweeke rije n. In totaal werden geoogst 854877 zaden, afkomstig van den bloei 1915, terwijl van den bloei 1916 nog 157232 zaden binnen kwamen. Op ultimo December waren op de kweekerijen aanwezig in totaal 510262 planten. Aan zadenoogst en kweekerijen werd uitgegeven ƒ 3 825,69. Plantsoenen. «■ üuttapercha. Hiervan waren in onderhoud 1365 bws. die thans geheel vrij zijn van schadelijke grassen en ook geheel voorzien zijn van vanggeulen. Uitgeplant werden in den vollen grond 147641 planten en 139943 zaden. Aan tuinonderhoud werd uitgegeven ƒ65 087,16 of ƒ 47. — per bw. b. Van de in de jaren 1907 t/m 1909 volgens de veld-boschbouw methode aangelegde rubber-plantsoenen werden in Juni wederom 164 bws. in exploitatie genomen. Op ultimo December waren in onder houd 290 bws. Met het uitdunnen der rubberboomen werd een begin gemaakt. De onderhoudskosten, waarin begrepen zijn de ontginningskosten van de 164 bws. dichtbegroeide rubbertuinen. hebben bedragen ƒ 23 143,— of per bouw ƒ 79,—. Ingevolge een door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel genomen beslissing, zullen zoowel de guttapercha- als rubber plantsoenen voorshands geen uitbreiding ondergaan, in verband waar mede op de begrootingen voor 1917 en 1918 geen gelden daarvoor meer zijn uitgetrokken. Ziekten en plagen. De guttapercha-plantsoenen werden in het afgeloopen jaar, behalve door de gewone bladrollersplaag, ook nog door een hevigen plaag van meikevers geteisterd. In de rubber-plantsoenen vertoonde zich bastkanker, die door spoe dig ingrijpen tot staan kon worden gebracht. Oogst, a- üuttapercha. Er werd in het afgeloopen jaar een nieuwe wijze van bladoogst ingevoerd. Tot dusver was het gebruikelijk enkel de bladeren te oogsten, welke werden verkregen van het snoeisel. De oogst kan evenwel aanzienlijk worden vermeerderd, indien ook het blad van de niet gesnoeide boomen op geregelde tijden wordt ge plukt, evenals zulks bij de thee geschiedt. Bij de thee is het evenwel Jaarboek. n 98 om de jongste blaadjes te doen, daarentegen bij de guttapercha om de oudste bladeren. Geoogst werden 3 103 312 K.Q. blad of per bouw 2466 K.O. b. Rubber. Üp ultimo December waren successievelijk in tap genomen 290 bws. met 65361 boomen, die aan droge rubber hebben opgeleverd 49376 K.(ï. c Coca. Hiervan werden in het afgeloopen jaar 159782 K.O. nat blad geoogst, opleverende 36540 K.Q. droog. Van onzen voorraad ad 74200 K.O. werden tot ultimo December verkocht 28870 K.O. tegen een doorsnee-prijs van ƒ 0,64 per K.O. De kostprijs van de coca bedroeg alles inbegrepen ƒ 0,28 per K.O. Fabriek. De fabriek verkeert in zeer bouwvalligen staat en kan het bedrijf slechts met moeite gaande worden gehouden. De fabriek heeft in liet afgeloopen jaar 310 etmalen van 20 uren, 38 etmalen van 10 uren geloopen en 17 etmalen gestopt. Voor de rubberbereiding werden de hoogst noodzakelijke machine rieën, zijnde een macerator en een crêpemachine, aangeschaft en een primitief drooghuis uit bamboe gebouwd. Met deze onvolkomen instal latie is het niet mogelijk rubber te bereiden, die op de markt met de hoogste prijs wordt betaald. In de fabriek werden verwerkt 3 000 142 K.Q. blad, waaruit werden verkregen 51356 K.Q. guttapercha. De kostprijs van de guttapercha bedroeg alles inbegrepen ƒ 4,92 per kilogram. Voorts werden in de fabriek 49375 K.Q. rubber bereid, waarvan 39620 K.Q. te Batavia werden verkocht, die in doorsnede ƒ 2,85 netto per K.O. hebben opgebracht. De kostprijs bedroeg ƒ 1,83 per K.O. Wegen, bruggen en gebouwen. De transportweg naar de afdeeling Tjirawa kwam gereed. Door het in exploitatie nemen van de rubber-afdeeling Pasir-Raran gan viel aldaar het meest te bouwen, o.m. werden er gebouwd een administrateurswoning, een employéswoning, een coagulatie- en be taalloods, drie en dertig boedjangwoningen, een koeliepondok a 10 ka mers en twee a 5 kamers. Finant iee 1 e uitkomsten. In het afgeloopen jaar werd een winst gemaakt van ƒ 4.3 246,76 die in zijn geheel werd aangewend voor afschrijving op de voorbercidingskosten, zoodat de onderneming in de 99 balans op ultimo December 1916 voorkomt met een bedrag van ƒ 604 458,14. De Ambtenaar belast de leiding der Qouvernements Outtapercha Onderneming Tjipetir, W. R. TROMP DE HAAS. C. QOUVERNEMENTS CAOUTCHOUC ONDERNEMINQ „LANQSA." . Personeel. In November werd aan den lieer F. A. de la Croix op zijn verzoek ontslag verleend; in zijn plaats werd als fabrieks-assistent de heer F. Kna u f aangesteld. In üctober werd als kantoor- tevens goedang-assistent de heer C. P. Robbe r e c h t aangesteld, die evenwel in December ontslag vroeg en vervangen werd door den heer F. J. Blom. Op het einde van het verslagjaar bestond het Europeesch personeel der Onderneming dus uit de heeren: W. M. v. d. Veer, C. W. van Blanke nstein, C. L. H. van Es, F. Knauf en F. J. 810 m. Werkvolk. Het aantal contractanten bedroeg op het einde van het jaar 446; t.w. 268 mannen en 178 vrouwen. Het ontginningswerk werd in hoofdzaak verricht door vrije Chineezen en Atjehers, hun aan tal bedroeg over het geheele jaar gemiddeld 137 per dag. Sterfgevallen kwamen er gedurende het verslagjaar onder de contractanten niet voor. De gezondheidstoestand op de onderneming was zeer gunstig; het gemiddeld ziektecijfer, over het geheele jaar bedroeg 1,08%. Het gun stigste cijfer werd bereikt in de maand Maart met 0,6%. Het aantal uit contractanten geboren kinderen bedroeg 17. Weersgesteldheid. De regenverdeeling was als volgt: Maand Regendagen. Neerslag in niM. Januari 13 205.5 Februari 3 13.5 Maart 9 170.7 April 13 225.1 Mei 16 188.6 Juni 9 76.6 IV Bladz. HOOFDSTUK VI. Opleiding voor Land- en Bosch bouw. A. Middelbare Landbouwschool 73 B. Cultuurschool 77 HOOFDSTUK VII. . Qouvernements koffiecultuur 81 HOOFDSTUK VIII. Qouvernements Ondernemingen van Landbouw. A. Qouvernements Kina-onderneming 83 B. Qouvernements Quttapercha'Onderneming 95 C. Qouvernements Caoutchouc-onderneming te Langsa 99 HOOFDSTUK IX. A. Verrichtingen van de Afdeeling Nijverheid en Handel 105 B. Ambachts- en Nijverheidsonderwijs voor Inlanders 107 C. Verslag van den Deskundige voor de steen- en pannen bakkèrijen 110 D. Museum tevens Informatie-Bureau voor economische botanie. 122 F. Handelslaboratorium 123 F. Hulpbureau voor den industrieelen eigendom 136 HOOFDSTUK X. Visscherij 137 HOOFDSTUK XI. Veeartsen ij kundig Instituut. A. Veeartsenijkundig Laboratorium 144 B. Nederlandsch-Indische Vccartsenschool 158 IX laboratorium te Buitenzorg en door een arbitrage-bureau in Nederland, gaf als regel voor Buitenzorg lagere cijfers dan voor Tjinjiroean. Een onderzoek naar de oorzaken hiervan wordt ingesteld. Verder werden onderzoekingen verricht naar den invloed van de vochtigheid van de atmospheer op de kiemkracht van het zaad; beschadiging van ter kie ming uitgelegd zaad door diervraat en den invloed der drogingstempe ratuur op het alkaloid-gehalte van den bast. Hoewel daardoor geen verandering werd gebracht in de verhou ding van het Proefstation voor Thee tot dit departement, dient hier toch gewag te worden gemaakt van een wijziging, welke ten aanzien van dat station in den loop van het verslagjaar tot stand kwam. Werd het Thee proefstation nl. tot dusver beheerd door een uit de Soekaboemische Landbouwvereeniging aangewezen bijzondere commissie, thans is eene afzonderlijke vereeniging gesticht voor de instandhouding van bedoeld station. Hierdoor is een einde gekomen aan den tot moeilijkheden aan leiding gevenden toestand, waarbij eene vereeniging als de Soekaboe mische, welke de belangen van meerdere cultures heeft te behartigen, speciaal voor een 'enkele daarvan wetenschappelijke onderzoekingen laat verrichten. Uit het aanzienlijke bedrag van ƒ 40.000, dat de planters jaarlijks voor dit station beschikbaar stellen, mag geconcludeerd wor den, dat de werkzaamheid daarvan, naar buiten blijkende door een groot aantal publicaties, op prijs wordt gesteld. Als regel ligt er tusschen die onderzoekingen en de praktische eischen van de cultuur een nauw verband. Met het Proefstation voor Vorstenlandsche Tabak, dat eertijds een uit particuliere fondsen bekostigd deel uitmaakte van 's Lands Planten tuin, doch sedert eenige jaren te Klaten is gevestigd, bestaat nog slechts in zooverre aanraking, dat het personeel daarvan door den Directeur van Landbouw. Nijverheid en Handel, op voorstel van het bestuur der vereeniging. wordt aangesteld en ontslagen en jaarlijks het werkplan wordt goedgekeurd. Het laatste is in zooverre van belang, omdat dit ook plaats heeft ten aanzien van de meeste andere proefstations, zoodat er voor gewaakt kan worden, dat geen krachten verspild worden door het onafhankelijk van elkaar aanvatten van gelijksoortige onderzoekin gen door verschillende proefstations. Het jaarverslag van het Proefsta tion voor Vorstenlandsche tabak wordt hier volledigheidshalve opge nomen. MAATREGELEN IN HET BELANG VAN DEN INLANDSCHEN LANDBOUW. De nog altijd van belang zijnde vraag of in deze kolonie geen stre ken zijn aan te wijzen, welke geschikt zijn voor eene katoencultuur op groote schaal, bracht mee, dat in verslagjaar aan den Inspecteur van den V Bladz. HOOFDSTUK XII. Boschw e z e n. I. Uitgestrektheid en gesteldheid der bosschen 170 11. Inrichting der bosschen 171 111. Verjonging der bosschen 172 IV. Kap der bosschen 176 V. Bewaking en bescherming der bosschen 180 VI. Caoutchouc-aanplantingen van het Boschwezen 180 VII. Dienst van het Boschwezen in de Buitenbezittingen 182 VIII. Mededeelingen van algemeenen aard 185 HOOFDSTUK XIII. IJkwezen 190 HOOFDSTUK XIV. A. Proefstation voor Thee 196 B. Proefstation voor Vorstenlandsche Tabak 203 HOOFDSTUK XV. Burgerlijke Veeartsen ij kundige Dienst. Personeel 213 Algeineene gezondheidstoestand van den veestapel 214 Besmettelijke ziekten 221 Andere ziekten 271 Hygiëne 280 Veeteelt 291 Stoeterij te Padalarang 334 HOOFDSTUK XVI. Voorlichtingsdienst van den Inlandschen Landbouw. A. Verslag van den Inspecteur van het Inlandsch Landbouw onderwijs 336 VI Bladz. B. Selectie- en zaadtuinen voor rijst en andere éénjarige inland sche landbouwgewassen 345 C. Verslag van den Gouvernements Pornoloog 363 HOOFDSTUK XVII. A. Reproductie-ateliers 380 B. Bibliotheek; opgave der in 1916 ontvangen boekwerken 382 VIII Hoor de groote moeilijkheden, welke het aanwerven van botanisch en zoölogisch personeel ondervindt, kunnen de onderzoekingen bij het Instituut voor plantenziekten en cultures niet zoo krachtig worden ter hand genomen als in menig opzicht wel gewenscht was. Het Station ter veredeling van overjarige gewassen heeft thans ook de beschikking gekregen over een eigen tuin in de Lampongsche Distric ten met een terreinoppervlak van 600 bouws. He ontginning werd flink aangevat, zoodat op ultimo van verslagjaar het beplante oppervlak eene 'uitgestrektheid besloeg van 7 H.A.. terwijl een zelfde oppervlak nog in bewerking was. In den Koffieproeftuin te Bangelan werd alle aandacht besteed aan het enten. Als een gevolg van de groote belangstelling, waarin de tuin zich van particuliere zijde mocht verheugen, werd hij met 50 bouws uitgebreid, om op grootere schaal aan de zaadbehoefte te kunnen voldoen. Door den Chef van het Agricultuurchemisch Laboratorium werden de proeven met verschillende meststoffen voortgezet, in hoofdzaak in hel belang van de rijstcultuur, in nauw verband waarmee ook het on derzoek naar de aan den grond onttrokken en door de rijstplant opge nomen hoeveelheden voedingsstoffen werd beëindigd. Gezocht werd naar eene methode ter bepaling van de hoeveelheid alkaloid in het Java cocablad en verder werden onderzoekingen ingesteld naar het looistof gehalte van enkele bastsoorten, het olie-gehalte van katjang tanah varië teiten, terwijl als gevolg van het gebrek aan kaliumbichromaat naar eene andere methode werd gezocht en gevonden om bamboe vlechtwerk bruin te kleuren, hetgeen in het bijzonder voor het leger van belang was, met het oog op het gebruik van bamboehoeden daarbij. De werkzaamheden van het Laboratorium voor Agrogeologic en (irondonderzoek werden belangrijk uitgebreid, vooral als gevolg van het in 1916 gehouden Bodemcongres, zoodat een stroom van grondmonsters werd ontvangen, die tot een meer algemeene kennis van den bodem van Java en de Buitenbezittingen leidden. Van deze grondmonsters werd eene systematische collectie van allerlei grondtypen verzameld, welke werd bestemd voor het onderwijs aan de middelbare Landbouwschool. Naast de hulp. welke van de afdeeling werd gevraagd bij het beoor deelen van aan het departement gezonden irrigatie-voorstellen, breidde de werkzaamheid zich uit in de richting van onderzoekingen in het be lang van handel en nijverheid, in het bijzonder voor de steen- en pan nenindustrie. Het personeel van het Kina-proefstation moest in 1916 tijdelijk met een laborante worden uitgebreid met het oog op de groote toename van het aantal ter analyseering aangeboden monsters kina-bast, hetgeen verband hield met de grootere afname van bast door de Bandoengsche Kinine-fabriek. Vergelijking van analyses van monsters van gelijke par tijen kina-bast, onderzocht door het Kina-proefstation, het Handels- X inlandschen landbouw een onderzoek werd opgedragen naar hetgeen in die richting in Australië werd gedaan. Uit hetgeen omtrent die reis wordt medegedeeld kan echter moeilijk door vergelijking eene conclusie worden getrokken. De cultuur van katoen in Australië schijnt nl. ten doode opgeschreven te zijn, niet omdat klimaat of bodem daarvoor niet geschikt zijn, maar in verband met den in het Australische gemeenebest doorgevoerden eisch van white labour. Op Flores werden de pogingen van particuliere zijde om katoen in het groot te cultiveeren voortgezet, aanvankelijk met niet onbevredigend resultaat. Zooals ten vorigen jare reeds vermeld, moest de bevolking met het oog op de vrees voor bemoeilijking van den invoer van rijst uit na burige landen, aangespoord worden tot uitbreiding van hare aanplan tingen van tweede gewassen, ten einde daardoor in een eventueel tekort aan rijst te kunnen voorzien. Deze toestand is feitelijk gedurende den ge heelen duur van den oorlog zoo gebleven. Herhaaldelijke bedreiging met een uitvoerverbod uit de productie-landen, eenige malen inderdaad voor de feitelijke uitvoering daarvan gesteld, hebben de voorziening van deze kolonie met het hoofdvoedingsgewas der bevolking eene buitengewone beteekenis doen krijgen. Zooveel mogelijk zal gestreefd moeten worden naar verhooging van de eigen productie, hetzij door intensievere cultuur, waardoor de opbrengst per bouw op Java kan worden opgevoerd, hetzij door het bevorderen van de rijstteelt in de Buitenbezittingen. Want het is vooral hiervoor, dat eene staking van den rijstinvoer de ernstigste ge volgen met zich voert. En ongetwijfeld zijn er meerdere streken op de eilanden buiten Java en Madocra aan te wijzen, die zich voor de rijst cultuur op groote schaal goed zouden leenen en voorraadschuren zouden kunnen worden voor andere streken, met name die. waar vele onder nemingen voor den grooten landbouw of voor de mijn-industrie gevestigd zijn. Een eerste eisch om in laatstbedoelde richting iets te bereiken is in tusschen, dat over het noodigc deskundig personeel beschikt wordt, dat in de Buitenbezittingen de mogelijkheid van den rijstbouw kan beoor deelen en zoowel het departement als de hoofden van gewestelijk bestuur voorlichten en behulpzaam zijn bij het beramen en uitvoeren van daartoe strekkende maatregelen. De onder leiding van den Chef van het agricultuurchemisch labora torium door de landbouwleeraren op Java en Madoera op systematische wijze aangevatte bemestingsproeven — een der pogingen om de productie bij den rijstbouw te verhoogen — werden in 1916 voortgezet. Het is daarbij natuurlijk niet alleen de vraag of men door toedienen van een of andere meststof een grooter product kan bekomen, maar ook en vooral of de aan die bemesting bestede uitgaven worden vergoed door eene naar evenredigheid grootere opbrengst van het gewas. In sommige stre- XI ken van Java zijn in dit opzicht zeer bemoedigende resultaten ver kregen. Een ander middel om de productie te verhoogen heeft men door het gebruik van beter zaadgoed te vergemakkelijken en aan te moedigen. Voor dit doel beschikt het departement over 3 zaadtuinen en een selec tietuin. Langzamerhand vormen zich ook in de Buitenbezittingen van die tuinen, die in hunne omgeving van zeer groot nut kunnen zijn voor den inlandschen landbouw. Nauw verbonden aan het gebruik van beter zaadgoed is de behoefte aan betere landbouwwerktuigen, waarmee een deugdelijker bewerking van den grond of van de verkregen producten kan worden uitgevoerd. Zooals uit het op blz. 361 opgenomen verslag zal kunnen blijken, is in deze richting door enkele landbouwleeraren al het een en ander gedaan. Een meer systematische bestudeering van deze aangelegenheid zal in tusschen eerst mogelijk zijn, wanneer het plan tot uitvoering is gekomen om aan het hoofd van het bureau een persoon te plaatsen, die in staat is zelf eenvoudige verbeteringen aan de werktuigen te ontwerpen en uit te voeren. De geleidelijk toenemende bemoeienis van dit departement met irri gatie-zaken, waarvan het verslag van den chef van het botanisch labo ratorium van het proefstation voor rijst ca. de bewijzen levert, kwam in 1916 op eene nieuwe wijze tot uiting. In de afdeeling Demak, die wat waterbeheer betreft wel een der lastigste van Java is, werd de water verdeeling ook in de tertiaire vakken onder leiding gesteld van een be vloeiingsopzicliter, in afwijking dus van het systeem om de verdeeling van het bevloeiingswater over hare velden in laatste instantie over te laten aan den inlandschen landbouwer zelven. Waar deze bevloeiings opzichter onder de bevelen van den betrokken landbouwleeraar staat, mag een uit landbouwkundig oogpunt zoo gunstig mogelijke regeling van den watertoe- en afvoer verwacht worden. De in opkomst zijnde cultuur van pisang in den Oosthoek van Java speciaal bestemd voor den uitvoer naar Australië, maakt tengevolge van den oorlog zeer moeilijke tijden door. De groote vraag naar scheeps ruimte voor den dienst in de Europeesche wateren heeft ook eene ver mindering van het aantal schepen, welke de verbinding tusschen Java en Australië onderhouden, meegebracht, met het gevolg dat als gemiddelde slechts één boot per maand vruchten kon vervoeren. Het is duidelijk, dat dit voor vruchten, die na rijping spoedig geconsumeerd moeten worden, een ernstige bedreiging is. Het is dan ook zeer te nopen, dat in dezen toestand spoedig verandering komt; anders zou het wel kunnen gebeuren, dat men van voren af zou moeten beginnen aan den opbouw van deze cultuur. Naast andere maatregelen in het belang van de vruchtencultuur valt in het bijzonder melding te maken van de oprichting van eene verzend- XII vereeniging te Malang, die de vruchten van de kweekers overneemt en naar alle richtingen stuurt. Het bleek hierdoor mogelijk aan de kwee kers een veel beteren prijs voor hunne vruchten te betalen dan hun vóór dien in handen kwam, terwijl ook de afnemers door ecnc betere sor teering gebaat zijn. Pogingen om voor aardappelen een afzet te vin den in de Philippijnen leidden nog niet tot een gunstig resultaat. Het landbouwonderwijs werd hl denzelfden geest voortgezet; nieu we scholen werden opgericht te Fort van der Capelieti (Sumatra's Westkust), Madja (Cheribon) en te Moeara Enim (Palembang). Zooals reeds in de inleiding van het vorig jaarboek werd vermeld, moet meer aandacht geschonken worden aan eene nog lagere, onmiddellijk met de praktijk in verband staande, opleiding, zoodat het tempo van oprichting van grootere landbouwscholen waarschijnlijk wel eenigszins vertraagd zal worden. Overigens geeft het landbouwonderwijs geen aanleiding tot bijzondere opmerkingen. De Cultuurschool te Soekaboemi blijkt Moe langer hoe meer de aan dacht te trekken; de toevloed van leerlingen heeft het noodig gemaakt de oprichting van een tweede inrichting van dien aard in overweging te nemen. GOUVERNEMENTS ONDERNEMINGEN VAN LANDBOUW. Qouvernements koffiecultuur. De voorbereiding van de maatregelen, welke genomen dienden te worden om te komen tot intrekking van de gedwongen teelt en levering Man koffie aan het Gou vernement en de vervanging van de gedwongen teelt door eene vrij willige van de bevolking was in verslagjaar zoover gevorderd, dat met 1 Januari 1917 de dwangcultuur in de Preanger Regentschappen kon worden afgeschaft. Sedert dien worden de werkzaamheden om in de andere gewesten tot opheffing te komen regelmatig voortgezet. Go u v erne men ts Kin aondern cmi n g. Ook in 191 6 on derging de beplante oppervlakte van deze onderneming nagenoeg geen verandering. Geoogst werd 1,802,723 halve K.G. bast tegen 1,754,607 halve K.G. in 1915. Hiervan kon naar Nederland eene hoeveelheid van 1,300,248 halve K.G. verzonden worden, terwijl 501,285 halve K.G. gele verd werd aan de Bandoengsche Kininefabriek. Tevens werd voor ƒ 20,848 aan kinazaad verkocht in twee veilingen. Van ziekten en plagen had de onderneming niet in bijzondere mate te lijden. -- . . —. • - -. Qouvernements Outtaperchaonder neming. Op deze onderneming zijn thans in exploitatie 1365 bouws guttapercha en 164 bouws rubberplantsoen. Voorloopig zal hierin geen wijziging wor- XIII den gebracht. Geoogst werd ruim 3 miljoen K.O. gutta-blad, welke hoeveelheid bijna geheel verwerkt werd in de fabriek op de onder neming en 51,356 K.O. gutta-perctia opleverde. Bovendien produceerde de onderneming 49,376 K.O. rubber en 36,540 K.O. (droog) cocablad. Volgens de thans gevoerde commercieele boekhouding heeft de onderne ming in 1916 een winst gemaakt van ƒ 43,247. Qouvernements C a o u t c h o u e-onder neming te Langsa. De aanplantingen op deze onderneming werden met 117 bouws uitgebreid, terwijl 129 bouws plantklaar gemaakt werden, zoodat op het eind van 1916 ruim 750 bouws in ontginning waren. Terwijl de ontginning in hoofdzaak wordt uitgevoerd met vrije koelies (Atjehers en Chineezen) wordt voor het meer zorg en routine vereischende werk gebruik gemaakt van contractanten, in totaal 446, waarvan 178 vrouwen. Aan product werd 96,345 K.Q. droge rubber gewonnen tegen 61,249 K.Q. in 1915 en 27,241 K.G. in 1914. In den kostprijs kon eene belangrijke verlaging worden gebracht, ril. van ƒ 1,45 in 1915 tot ƒ 1,13 per K.G. in 1916. Caout ch o u c-b edr ij f van het Boscliwezen. Het aan tal ondernemingen onderging in 1916 geen verandering; door bijplanting werd evenwel de totaal beplante oppervlakte van de 12 bestaande on dernemingen gebracht op 7940 H.A., waarvan 688 H.A. beplant met Hevea en 1122 H.A. met Ficus elastica. Geoogst werd 341,900 K.G. (droge) Hevea en 03,500 K.G. Ficus caoutchouc, terwijl bovendien nog 63,500 K.G. Citronella olie werd ge wonnen. Zooals bij vergelijking kan blijken, is deze opbrengst belangrijk grooter dan in 1915. Dat de totale baten van het bedrijf daarentegen slechts ƒ 750,000 tegen ƒ 660,000 in 1915 bedroegen, moet geweten wor den aan de moeilijkheden om het product van de hand te zetten, hetgeen weer een gevolg was van de beperkte gelegenheid tot afscheep. Einde van het verslagjaar lagen onderscheidenlijk op Java en buiten Indië (New Vork en Nederland) nog onverkocht 51,400 en 195,400 K.G. rubber, waar van de waarde ongeveer ƒ 800,000 bedroeg. NIJVERHEID EN HANDEL. De omvang van het hierachter onder hoofdstuk IX opgenomen ver slag van de afdeeling Nijverheid en Handel is niet evenredig aan de belangrijke plaats, welke deze afdeeling in den werkkring van het de partement inneemt. Trouwens eene ontleding van de beknopte opsom ming der werkzaamheden zal onmiddellijk de overtuiging schenken, welk een groote hoeveelheid arbeid is verzet. De door den oorlog aan den handel in den weg gelegde belemmeringen en onvoorziene moeilijk- XIV heden hebben van het personeel voortdurend de uiterste inspanning ge vorderd. Als een voorbeeld moge hier alleen gewezen worden op de distributie van kleurstoffen, welke door de Regeering van Duitsche fa brieken werden aangekocht en onder toezicht van deze afdeeling aan de inlandsen? consumenten verkocht. De eisch, dat deze kleurstoffen zoo goedkoop mogelijk onder de gebruikers moesten worden gebracht, noopte tot een detailverkoop, die natuurlijk eene omvangrijke administratie en controle tot gevolg had. Niettegenstaande deze uitbreiding van werk kon de noodige aandacht worden geschonken aan de uitgifte van publicaties, welke ook in het buitenland de aandacht kunnen vestigen op onze koloniale producten. Verder dwong vooral ook de noodzakelijkheid om voortdurend het oog gevestigd te houden op het voedselvraagstuk in Indië er toe bij de afdeeling een bureau in te richten voor de landbouw statistiek. Aan het ambachts- en nijverheidsonderwijs voor inlanders kon in 1916 door gebrek aan personeel en leermiddelen, als gevolg van den oorlog, bijna geen uitbreiding worden gegeven. Misschien heeft dit zijn goede zijde gehad, omdat de praktijk nog geen uitspraak heeft kunnen doen over de vraag, of de inrichting van dit onderwijs aan de behoefte voldoet. Hieromtrent zal men eerst zekerheid kunnen hebben, nadat de scholen eenige lichtingen leerlingen hebben afgeleverd. Dit heeft natuurlijk voornamelijk betrekking op de nieuwe scholen met twee jarigen cursus, die meer direct zijn gericht op de vorming van inlandschc handwerkslieden, die voor eigen rekening een bedrijf willen uitoefenen. De resultaten van de' op de 3 hoofdplaatsen van Java bestaande grootere ambachtsscholen met drie-jarigen cursus voor hout- en ijzer bewerking waren, wat de drang naar eene dergelijke opleiding betreft, niet onverdeeld gunstig. Bij twee van deze scholen moest toch een achteruitgang in het aantal leerlingen geconstateerd worden, bij die te Soerabaja zelfs in vrij sterke mate. Met de invoering van een nieuw reglement voor deze laatste scholen, waardoor aan de inspectie een grootere invloed op den gang van zaken werd verzekerd, kon een uniform leerplan worden vastgesteld. Ook ten aanzien van de particuliere ambachtsschooltjes, die van wege de Regeering gesubsidieerd worden, bleek ingrijpen noodzakelijk, omdat die inrichtingen maar zelden voldoen aan den eisch van systematisch onderwijs, en van resultaten van dat onderwijs dan ook weinig te be merken valt. In aansluiting aan hetgeen ten vorigen jare in de inleiding van het jaarboek over de werkzaamheid van den deskundige voor de steen- en pannenbakkerij werd geschreven, verdient de lezing van het vrij uit voerige verslag van dien deskundige over 1916 zeker alle aanbeveling. De gunstige resultaten in zoo korten tijd in verschillende gewesten ver kregen bij de pogingen tot verbetering van het steen- en pannenbakkers- XIX LIJST VAN DE IN 1916 VERSCHENEN PUBLICATIES. Mededeelingen van het Proefstation voor Thee. No. XLIV. Verslag van het Proefstation voor Thee over het jaar 1915. No. XLV. 1. Fermentatieproeven te Kertasarie en Malabar, ge nomen door Dr. J. J. B. Deuss en A. Brzesowsky. 2. Discussie van de proeven, door K. A. R. Bosscha, Dr. J. Bosscha en Dr. Ch. Bernard. No. XLVI. Notulen der vergadering gehouden te Bandoeng op 19 Juni 1916 van een voordracht van S. Leefmans: Over Helopeltis in theetuinen. No. XLVII. Proefnemingen over het wezen der theefermentatie gedaan in het Laboratorium Malabar, door K. A. R. Bosscha en A. Brzesowsky. No. XLVIII. Wat de theeplanters voor de selectie kunnen en moeten doen, door Dr. C. P. Cohen Stuart. No. XLIX. Bemestingsproeven in theetuinen 111, door Dr. Ch. Ber nard en Dr. .1. J. B. Deuss. No. L. Bijdrage tot het Helopeltisvraagstuk voor de thee, door S. Leefmans. No. LI. Groene bemesting door Dr. Ch. Bernard. Bulletin du Jardin botanique de Buitenzorg. Deuxième série. No. XXI. Niederlandisch Ost-Indische Ciallen, door W. en J. Docters van Leeuwen-Reynvaan. No. XXII. Der graue Wurzelpilz von Cinchona, door Dr. A. Rant. No. XXIII. New or interesting Malayan Ferns 8, door Capt. C. R. W. K. van Alderwerelt van Rosenburgh. Annales du Jardin botanique de Buitenzorg. Vol. XXIX 2ième partie. Vol. XXX lière partie A en B. Mededeelingen van het A*g ricultuurchemisch Laboratorium. No. XI. Wetenschappelijke proefvelden. Verslag over het jaar 1914 door Dr. A. W. K. de Jong. No. XII. Praktische bemestings-, nawerkings- en vruchtwisselings proeven. Verslag over den Westmoesson 1914—1915. door Dr. A. W. K. de Jong en Dr. C. van Rossem. No. XIII. Wetenschappelijke Proefvelden. Verslag over het jaar 1915, door Dr. A. W, K. de Jong. XV bedrijf, enkel door den bouw van betere ovens, zijn een vingerwijzing voor de richting, welke men in de toekomst zal hebben in te slaan bij het nemen van maatregelen ter bevordering van verschillende inlandsche bedrijven. De onderzoekingen, welke door bedoelden deskundige in samen werking met den chef van liet laboratorium voor agrogeologie en grond onderzoek, werden ingesteld naar de bruikbaarheid van verschillende kleisoorten voor de vervaardiging van aardewerk, wettigen de verwach ting, dat in deze richting in Indië nog zeer veel kan worden gedaan, en dat van maatregelen om tot de opkomst van daarmee in verband staande bedrijven te geraken, zeker niet behoeft te worden afgezien door ge brek aan de noodige grondstoffen. Het Museum tevens Informatiebureau voor economische botanie deed van de buitengewone werkzaamheid van zijn chef naar buiten blij ken door de publicatie van het werk „De nuttige planten van Indië". Een ieder, die omtrent voorkomen en gebruik van de voortbrengselen van de Indische plantenwereld ingelicht wenscht te worden, zal ge noemd werk met succes kunnen raadplegen. Te zamen met de in het mu seum aanwezige collectie monsters van alle producten van den meest vol ledigen aard, vormen zij voor den handel een middel om op de hoogte te komen van hetgeen deze koloniën kunnen voortbrengen, waarvan tot dus ver helaas nog maar al te weinig gebruik wordt gemaakt. Niet onwaar schijnlijk is hieraan de vestiging van deze instelling in een plaats als Buitenzorg, dus buiten de eigenlijke handelswereld, voor een groot deel schuld. Niettegenstaande de moeilijke omstandigheden, waarin zich de han del door den oorlog bevond en waarvan de weerslag gevonden zou kunnen worden in het gebruik, dat van de diensten van het Handelslabo ratorium wordt gemaakt voor het doen onderzoeken van handelsmon sters, kon een betrekkelijk flinke stijging van het aantal ingezonden monsters worden geconstateerd. Daarnevens werd gelegenheid gevon den om meer in het algemeen onderzoekingen in te stellen naar de quali teit van verschillende handelsartikelen, zooals menie, loodwit, melk, reuk-oliën, indigo, guttapercha, terwijl op verzoek van een bestuurs ambtenaar een middel werd aangegeven tot het onderkennen van een vervalsching van trassie door toevoeging van dedek. VISSCHERIJ. De verwachting in het vorig jaaroverzicht uitgesproken, dat in 1917 beschikt zou kunnen worden over de in Nederland in opleiding genomen ambtenaren voor de visscherij is niet verwezenlijkt. Het behoeft dus ook geen nader betoog, dat ook in 1916 van eene intensieve bevordering van het visscherij-wezen, zoowel zout- als zoetwatervisscherij, geen XVI sprake is geweest. Alles stuit tot dusver af op gebrek aan personeel. Alleen kon worden doorgegaan met het treffen van voorbereidende maatregelen, in dien zin, dat begrotingsvoorstellen voor den aanleg van een paar visscherij-havens en den bouw van een paar visscherij-scholen aan de Regeering konden worden aangeboden, waardoor in elk geval het vooruitzicht wordt verkregen, dat na het beschikbaar komen van het personeel het werk spoedig krachtig kan worden aangevat. In verslagjaar kon eene technische verbetering van liet bedrijf in de zoutwatervischvijvers aan de kust van Soerabaja en Pasoeroean, waardoor meerdere bedrijfszekerheid zal worden verkregen, in nadere beschouw ing worden genomen. Ook voor de uitvoering van deze wer ken moet intusschen de beschikbaarstelling-van een afzonderlijk water bouwkundig ingenieur worden afgewacht. Verbetering in economische richting was het recept voor de vis scherij te Bagan Api-Api, waar het bedrijf de nadeelige gevolgen onder vindt van eene samenkoppeling aan de zoutpacht. Voorstellen om hier aan een einde te maken en den zoutverkoop in eigen beheer te nemen mochten de instemming van de Regeering verwerven. VEETEELT, CA. Mocht ook ten aanzien'van dezen diensttak bij liet schrijven van de inleiding van het vorig jaarboek de verwachting gekoesterd worden, dat 1916 en 1917, wat de personeelvoorziening betreft, gunstiger zouden zijn dan vorige jaren, en zulks in verband met het toekennen van studie toelagen aan studenten van de Veeartsenschool te Utrecht die zicli be schikbaar stelden voor den Indischen dienst, ook ten deze is men bedro gen uitgekomen. Hoewel in beide jaren de uitzending van 11 veeartsen kon worden tegemoet gezien, hebben slechts cenige Indië bereikt. Voor een groot deel moet dit blijkbaar geweten worden aan de weinig gun stige resultaten van het onderwijs. Indien men hierbij nu in aanmerking neemt, dat ook de drang van Inlandschc zijde om tot inlandsch veearts te worden opgeleid, niet groot is, omdat men meent in andere betrek kingen een gunstiger finantieele positie te kunnen innemen, dan kan de toekomst niet zonder zorg worden tegemoet gezien. Ten opzichte van den gezondstoestand van den veestapel heeft men gelukkig in de laatste jaren niet te klagen. Ook in 1916 konden de be kende veeziekten geregeld hier en daar geconstateerd worden, maar nergens namen zij een vorm aan, die buitengewone maatregelen noodig maakte. Ongetwijfeld valt er veel te verbeteren en zou een beter resul taat ook gemakkelijk te bereiken zijn, indien overal op medewerking van de veehouders en de inlandsche politie kon worden gerekend. Maar de weinig ontwikkelde desa-man is in dit opzicht nog zoo zorgeloos en bezit zoo weinig public spirit, dat hij er niet alleen niet aan denkt om van XVII verdachte ziektegevallen ten spoedigste kennis te geven, maar het aller liefst die gevallen nog verzwijgt om van de soesah af te zijn. De in de inleiding van het vorig jaarboek gestelde vraag of men met de paardenfokkerij op het eiland Soernba op den goeden weg was, moest na zorgvuldig onderzoek door eene commissie van deskundigen ontkennend beantwoord worden. De conclusie, waartoe men gekomen is, luidt dat zoo krachtig mogelijk voortgegaan moet worden met rein teelt, dus geen kruising van het Sandelhoutpaard met Arabisch bloed. Overigens valt bij de bevordering van de paarden en veeteelt niet van maatregelen gewag te maken, afwijkende van de in de laatste jaren in toepassing zijnde. Onder de onderzoekingen aan het Veeartsenijkundig Laboratorium bleven die betreffende malleus, tuberculose en boutvuur een belangrijke plaats innemen; vooral de in de tweede plaats genoemde ziekte, die vooral onder den melkveestapel te Soerabaja hevig optreedt, vraagt in verband met haar direct gevaarlijke gevolgen voor den mensen zeer de aandacht. Overigens moet ook ten aanzien van het wetenschap pelijk veeartsenijkundig onderzoek, waarvoor men wat hulpmiddelen be treft uitstekend uitgerust is. met leedwezen geconstateerd worden dat gebrek aan personeel veel van hetgeen aangevat zou moeten worden op behandeling doet wachten. Aan de Indische Veeartsenschool werd het onderwijs op de gewone wijze voortgezet; aan 4 leerlingen kon het diploma worden uitgereikt. Te wenschen ware het, dat ook hier de toevloed van candidaten wat krachtiger werd. BOSCHWEZEN. Moest in 1915 de aankap van djatihout ingekrompen worden, omdat de dienst van het boschwezen met groote voorraden onverkocht hout bleef zitten, in 1916 herstelde zich de vraag naar hout zoodanig, dat weer uitbreiding aan den kap kon worden gegeven. Of die grootere vraag een gevolg is van de eischen van de houtmarkt moet betwijfeld worden; waarschijnlijk houdt zij in hooge mate verband met de ver wachting, dat na den oorlog de vraag naar djatihout bijzorider levendig zal zijn. De gevolgen van de vermeerderde kooplust waren eensdeels als gezegd uitbreiding van den kap, anderdeels stijging van de prijzen. Nog een ander gelukkig gevolg was er aan verbonden, namelijk het slagen van den verkoop van hout in groote kavelingen van 200 —600 M. en in den vorm van stapelplaatsleveringen, beide maatregelen in het be lang van den groothouthandel, welker invoering tot nu toe schipbreuk had geleden. De vermeerderde kap kwam in verband met de richting, waarin het bedrijf zich beweegt, nl. om de exploitatie van alle djatibosschen in XVIII eigen beheer te nemen, natuurlijk tot uitdrukking in de hoeveelheid hout, welke in 1916 op publieke veiling kon worden gebracht. Deze hoeveel heid bedroeg 109,000 M. timmerhout tegen 86,627 M\ in 1915. Door de particuliere industrie werd in 1916 73,000 M\ hout gekapt tegen 80,918 M 3. in 1915. De moeilijkheden, welke de oorlog veroorzaakte bij de steenkolen voorziening, leidde er verder toe, dat steeds grooter vraag ontstond naar djati-brandhout. Kon in 1916 nog op vrij geregelde wijze in deze be hoefte worden voorzien, in 1917 moesten bijzondere maatregelen ge nomen worden om de verschillende bedrijven van het noodige te voor zien. In de eerste plaats was het noodig de verschillende spoor- en tramwegmaatschappijen zekerheid te verschaffen, dat zij haar bedrijf re gelmatig in gang zouden kunnen houden. Tegenover eene hoeveelheid van 894,202 S.M. brandhout in 1915, stond in 1916 eene hoeveelheid van 1,173,000 S.M., waarvan door particuliere aannemers 503,000 S.M. ge leverd werd. In tegenstelling met den verhoogden kap van djatihout, gaf het wild hout eene mindere opbrengst te zien, nl. 18977 M : . timmerhout in 1915 tegenover ongeveer 10,000 M : '. in 1916. Dit moet voornamelijk toege schreven worden aan de mindere vraag naar wildhout van den dienst der pestbestrijding, die ongeveer klaar kwam met de woningverbetering in de residentie Kediri. Bovendien gebruikte die dienst in 1916 in meer dere mate dan vroeger wildhout van Borneo. Het djatiboschbedrijf op het eiland Moena werd nog tijdelijk in eigen beheer bij wijze van proef doorgezet; de daaruit verkregen baten be droegen in 1916 ƒ 216,000, terwijl nog een restant hout ter waarde van ongeveer ƒ 35,000 aanwezig was. De vraag op welke wijze deze bos schen in de toekomst beheerd moeten worden, maakt nog een punt van overweging uit. Door uitbreiding van het personeel kon in verschillende deelen van Sumatra overgegaan worden tot het vaststellen van maatregelen tot be scherming van de bosschen, waarbij de gelegenheid voor het particuliere bedrijf werd opengesteld om door liet vragen van houtaankapvergunnin gen zich voor een aantal jaren bedrijfszekerheid te verschaffen. De Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel, Februari 1918. H. J. LOVINK. XX No. XIV. Wetenschappelijke tapproeven bij Hevea brasiliensis door Dr. A. W. K. de Jong. Mededeelingen van het Laboratoria m voor P 1 an ziekten. No. 19. Onderzoekingen over het ontijdig afsterven van peperran ken in Nederlandsch-Tndië 11, door Dr. A. A. L. Rutgers. No. 20. Ziekten en Plagen der Cultutirgew assen in Nederlandsch- Indië in 1915, door Dr. C. J. J. van Hall. No. 21. Rapport over een onderzoek naar de pisangsterfte op de Saleier-eilanden door A. B. Rijks. No. 22. De Perenospora ziekte der inais (Omo lijer) door Dr. A. A. L. Rutgers. No. 23. De pisangmot, Notarcha (Naeoleia) octasema Meyrick en hare bestrijding, door S. Leefmans. No. 24. Gegevens over de rattenplaag in de afdeeling Malang, door Dr. K- W. Dammerman. No. 25. Infectieproeven met een schimmel, die pathogeen is voor insecten, door Dr. A. A. L. Rutgers. No. 26. Bijdrage tot het Helopeltisvraagstuk voor de thee,,door S. Leefmans. No. 27. Onderzoekingen over het ontijdig afsterven van peperran ken in Nederlandsch-Indië 111, door Dr. A. A. L. Rutgers. Mededeelingen va nhet Proef stat ion v o o r R ij s t ca. No. 11. Bevloeiingsproeven bij padicultuur. Opzet der proeven, door Dr. P. van der Eist. No. 111. Verslag over 1914—1915 door Dr. P. van der Eist. Veeartsen ij kv n di ge Mededeelingen. No. XIX. A. Gastrodiscus polvmastos in Nedcrlandsch-lndië. door Dr. H. J. Smit en J. C. F. Sohns. B. Homalogaster (Poirieri?) door Dr. H. J. Smit en J. C. F. Sohns. C. Oastrophiluslarven in Nederlandsch-Indië door Dr. H. .1. Smit. D. Een geval van dermatitis verminosa pruriens door C. Bub berman. No. XX. Langdurige overgevoeligheid voor inalleine bij een van nialleus genezen paard, door C. Bubberman. No. XXI. Een eigenaardig geval van acute distomatosis bij een rund, door C. Bubberman en M. Moetalib. Mededeelingen van het Laboratorium voor Agrogeologie en Grondonderzoek. XXI No. 3. Vollersaarde. Het voorkomen in Nederlandsch-Indië en de eigenschappen, inzonderheid het olie-ontkleurend vermogen door C. P. Mom. Mededeelingen van het Kin a-P roefst a t i o n. No. 111. Korte aanteekeningen over Leguminosen in het gebergte aangeplant, door Dr. A. Rant. Afzonderlijk verschenen: 1. De nuttige planten van Nederlandsch-Indië, deel II door K. Heyne. 2. Lijst der planten gekweekt in 's Lands Plantentuin te Buitenzorg, door Dr. I. Boldingh, 3 deelen. 3. Zakflora voor de landbouwstreken op Java, door Dr. I. Boldingh. HOOFDSTUK IX. A. VERRICHTINGEN VAN DE AFDEELING NIJVERHEID EN HANDEL IN 1916. Gedurende het verslagjaar namen de werkzaamheden aan de Af deeling Nijverheid en Handel eene buitengewone vlucht. Het aantal adviezen door de Afdceling aan de Regeering en andere Departementen uitgebracht nam zeer toe, een gevolg zoowel van de tijdsomstandigheden, als van het feit, dat de richting waarin de Afdee ling zich ontwikkelt, meer en meer gaat omvatten alles, wat aan nijver heid en handel annex is, waardoor uit den aard der zaak meer en meer aanraking vooral ook met andere Departementen verkregen wordt. Het aantal ingekomen en uitgaande archiefstukken bedroeg in 1916 ruim 25 000 stuks, tegen bijna 8 000 stuks in 1915. PUBLICATIES. Zooals reeds in het vorige jaarverslag kon worden medegedeeld, werd begin Februari 1916 het door de Afdeeling Nijverheid eti Handel uitgegeven periodiek de Korte Berichten, omgezet in eene wekelijkschc publicatie, terwijl tevens het formaat uitgebreid werd. De statistische gegevens werden verzameld in een „Statistisch Bijvoegsel", terwijl de „Marktberichten", welke voordien als afzonder lijke uitgave het licht zagen, sedert regelmatig in de Korte Berichten worden opgenomen. Vermelding verdient, dat een begin werd gemaakt met het publi ceeren van oogstberichten van rubber-, thee- en koffie-ondernemingen. Het aantal abonnees nam gedurende het verslagjaar met ongeveer 300 toe, een resultaat, dat zeer bevredigend mag worden genoemd. In 1916 zagen de volgende publicaties van de Afdeeling het licht: Exporter's Directory; Importer's Directory; Verslag omtrent handel, nijverheid en landbouw in 1915; Sorne facts and figures about the Netherlands East Indies; Feiten en maatregelen in verband met den Eur. Oorlog, welke voor het economisch leven van Ncderlandsch-Indië van belang zijn; HOOFDSTUK X. VISSCHERIJ. Ofschoon bereids in Januari 1914 voorstellen aan het Opperbestuur werden gedaan tot indienststelling van het voor de Afdeeling Visscherij benoodigd personeel, kon in verband met de afvoering dier voorstellen van liet begrootingsontwerp door den heer Minister van Koloniën als gevolg van het uitbreken van den oorlog in Europa pas in verslagjaar overgegaan worden tot keuze en opleiding van een deel van het aange vraagd personeel. Die opleiding zal ten deele in Nederland, ten deele in het buitenland moeten geschieden, volgens dezerzijds gegeven aan wijzingen. De heer Bottemanne, Hoofdinspecteur der Visscherijen in Nederland, heeft bereidwillig het toezicht op de studie en de practische vorming van het in opleiding te nemen vakkundig personeel op zich genomen. Kan de ter beschikkingstelling van een zestal ambtenaren voor de zeevisscherij in het jaar 1918 tegemoet gezien worden, omtrent het tijdstip van uitzending van een voor de Afdeeling Visscherij aange vraagden technoloog, en van het personeel voor de binnenvisscherij is daarentegen niets bekend. In verband hiermede kon met de door voering van verschillende technisch-oeconomische maatregelen in ver slagjaar uiteraard geen aanvang gemaakt worden. Aan den bij Oouvernementsbesluit van den 31 en December 1915 No. 66 tot visscherijadviseur benoemden deskundige werd een onderzoek opgedragen naar den bevloeiingstoestand van de zoutwatervischvijvers in zijn ressort, c.g. de beraming van maatregelen om verbetering te brengen in de waterverzorging dier vijvers, een en ander in overleg met de Irrigatie-afdeelingschefs en de plaatselijke bestuursambtenaren. Zooals wellicht bekend, was tot dusverre aan het bedrijf van de visch teelt in aan de kust gelegen vijvers door de Overheid weinig aandacht geschonken, ofschoon een oordeelkundige watertoe- en -afvoer ten be hoeve van dit bedrijf van even groot belang is te achten als de water verzorging van sommige cultuurgewassen. Uit den aard der zaak gaat evenwel de aanleg van min of meer omvangrijke kunstwerken, als het graven van leidingen, het kanah'seeren van sommige riviergedeelten, het bouwen van deugdelijke sluizen, dan wel de aanleg of de versterking van dijken, teneinde dikwerf terugkeerende watervloeden te kunnen keeren en zoo doende de berokkening van een schade van vele duizen- HOOFDSTUK XI. VEEARTSENIJKUNDIG INSTITUUT. A. VEEARTSENIJKUNDIG LABORATORIUM. Gebouwen. In de laatste maanden van het verslagjaar werd een begin gemaakt met het bouwen van een tekenbad (dip), dat niet alleen voor de dieren van het instituut nut kan hebben, doch vooral voor demonstratie zal moeten dienen. De schapenstal en een vrij groote stal voor runderen, beide van tijdelijk materiaal gebouwd, bleken tegen de herhaalde stormvlagcn niet bestand en moesten dus geheel vernieuwd worden. Andere verbeteringen en bijbouwingen moesten ook dit jaar achter wege blijven wegens de tijdsomstandigheden. Personeel. De assistent C. Bubbe rm a n ging op 1 Juli als leeraar over naar de Nederlandsch-Indische Veeartsenschool, waarna zijne werkzaamheden geheel overgenomen moesten worden door ondergeteekende. Een der beide assistentsplaatsen was reeds in begin Januari bezet door den Nederlandsch-lndischen veearts Raden Soete dj o. De ondergeteekende bleef ook dit jaar belast met de waarneming van het directeurschap der instelling, doch moest vanaf 1 Juli de werk zaamheden van den heer Bubberman verrichten en tevens diens lessen in besmettelijke ziekten overnemen. Toch is het gelukt, alle stagnatie in de gewone werkzaamheden te voorkomen, maar van nieuwe of uitgebreide onderzoekingen moest afgezien worden evenals van dienstreizen, die meer dan een dag zouden duren. Raden Soetedjo was belast met het onderzoek van daartoe ingezonden materiaal, de bereiding van serum en entstof tegen haeinor ■• rhagische septichaemie, hoendercholera, borstziekte der varkens en boutvuur. Bovendien verleende hij zijne medewerking bij het onder zoek naar cene paardenziekte, welke infectieuze anaemie bleek te zijn. De ondergeteekende had het toezicht op de bereiding van malleïne en tuberculine benevens alle verdere werkzaamheden met betrekking HOOFDSTUK XII. BOSCHWEZEN f). I. UITGESTREKTHEID EN GESTELDHEID DER BOSSCHEN. De oppervlakte van het djatiboschgebicd bedroeg op eind 1915 713474 H.A., waarvan 557769 H.A. behoorden tot de boschdistricten en 155705 H.A. tot de houtvesterijen. Voor 1916 kunnen die cijfers voor loopig worden gesteld op onderscheidenlijk 720000, 530000 en 190000 H.A. De gebiedsvermeerdering ad ± 6500 H.A. is hoofdzakelijk slechts schijn baar en een gevolg van het nauwkeuriger bekend worden van de uit gestrektheid der djatibosschen in de boschdistricten Zuid-Soerabaja, Zuid-Kediri en Pasoeroean. De oppervlakte der in stand te houden wildhoutbosschen bedroeg einde 1915 1196154 H.A., terwijl voor 1916 het voorloopige cijfer op 1265000 H.A. kan worden aangenomen. Vermeerdering had voorna melijk plaats ten gevolge van de aanwijzing van nieuwe bosschen in de boschdistricten Midden- en Oost-Preanger en Zuid-Kediri. De uitgestrektheid der niet in stand te houden wildhoutbosschen be droeg op eind 1916 naar zeer globale schatting 916000 H.A. Wederom werden uitgestrekte complexen van deze bosschen in het gebied der in stand te houden wildhoutbosschen opgenomen. De weersgesteldheid van 1916 had veel overeenkomst met die van 1915. De Oostmoesson was weder zeer kort en aan het eind van het jaar trad evenals in het vorige jaar een korte droogteperiode in. Op de boschgesteldheid had het weer in het algemeen een gunstigen invloed, alhoewel de korte droogteperiode aan het einde van 1916 op de pas aangelegde djativerjongingen minder gunstig werkte. Branden kwamen evenwel bijna niet voor, terwijl de sprinkhanenplaag zich in het afge loopen jaar niet herhaalde. (') In het algemeen wordt voor uitvoeriger gegevens verwezen naar het afzon derlek gepubliceerde verslag van den dienst van het Boschwezen. HOOFDSTUK XIII. IJ K W E Z E N. Op 1 Januari 1916 waren bij het IJkwezen in Nederlandsch-Indie in functie: 1 inspecteur en 1 adjunct-inspecteur. - In dat jaar werden geen deskundige ambtenaren bij het IJkwezen in Nederlandsch-Indië aangesteld. Evenals in vorige jaren waren de ijk (eerste goedkeuring) van maten, gewichten en weegwerktuigen, de herijk van gewichten en weegwerktuigen voor fijnere weging in hun geheelen omvang, en de jaarlijksche herijk van maten, gewichten en weegwerktuigen in de Residentie Batavia en in de hoofdplaatsen Soerabaja en Semarang opge dragen aan de inspecteerende ambtenaren van het IJkwezen en was de herijk van maten, gewichten en weegwerktuigen voor gewone weging overal elders, onder toezicht van den Inspecteur, opgedragen aan de ambtenaren bedoeld bij artikel 4, 2 alinea van Staatsblad 1907 No. 505. In het afgeloopen jaar konden in het eerste ijkdistrict uitsluitend te Batavia zittingen voor den ijk en herijk worden gehouden, zoodat de zittingen te Soerabaja en te Semarang achterwege bleven en de ijk en herijkplichtigen van Buitenzorg en Poerwakarta hunne voorwerpen te Batavia ten onderzoek moesten aanbieden. Het Ukkantoor te Batavia was gedurende het geheele jaar op alle werkdagen voor het publiek geopend. Door de, ingevolge artikel 4, 2 alinea, van Staatsblad 1907 No. 505, met den herijk belaste ambtenaren werden in 1916 zittingen voor den herijk gehouden: in de residentie Preanger-Regentschappen te: Kopo, Bandoeng, Soemedang, Tjitjalengka, Tjibatoe, Qaroet, Tjikadjang, Tasikmalaja, Singaparna, Bandjar en Tjiamis; in de residentie Bantam te: Serang en te Pandeglang; in de residentie Pekalongan te: Limpoeng, Batang, Kedoengwoeni, Pekalongan, Randoedongkal, Pemalang, Boemiajoe, Balapoclang, Tegal en Brebes; in de residentie Cheribon te: Koeningan, Madjalengka, Indramajoe en Cheribon; HOOFDSTUK X.IV. A. PROEFSTATION VOOR THEE. Personeel. Ondergeteekende bleef gedurende het verslagjaar belast met de leiding van het Proefstation en niet de biologische onder zoekingen (ook tijdelijk met de selectie), terwijl Dr. J. J. B. Deuss zich met de chemische werkzaamheden bezig hield. Dr. C. P. Coh e n Stu a r t kwam eind Juni aan en hervatte onmiddellijk zijne studie over de selectie. De Heer Leef mans heeft zijne onderzoekingen over Helopeltis in het begin van het jaar voortgezet en in Juli afgesloten; hij heeft tegen dezen datum zijn manuscript ingediend, echter in de tweede helft van het jaar zich met andere onderzoekingen moeten bezighouden. Overigens hebben onder het technisch personeel van het Theeproef station geen veranderingen plaats gehad. De kwestie van het gebrek aan personeel werd met het Bestuur van het Proefstation besproken; in de eerste plaats zijn eenige land bouwkundigen noodig, die met het nemen van de proeven op de onder nemingen belast kunnen worden; deze proeven nemen n.l. te veel tijd van het wetenschappelijk personeel in beslag; wij hopen, dat spoedig eene verbetering in dezen gebracht zal kunnen worden. De Proeftuin Pasir Saronggé bleef door den Heer D. J. Smits beheerd en Mej. M. de Riem er bleef met de bureau-werkzaam heden belast. Het grondonderzoek maakte een uitbreiding van het ondergeschikt personeel noodig. Reizen. De volgende ondernemingen werden, hetzij door onder geteekende, hetzij door de Heeren Deuss, Coh e n Stuart en Leefmans, bezocht. Ardjoena. Pasir Angin. Tjiboengoer. Dramaga. Pasir Madang (Djasin- Tjiboeni. ga). Qamboeng. Pasir Nangka. Tjidadap. Qedeh (Djasinga). Pasir Saronggé. Tjiharoem. Oedeh (Tjiandjoer). Perbawati. Tjigombong. Goalpara. Pondok (iedeh. Tjikadjang. Qoenoeng Boeiend. Santosa. Tjikasoengka (Bolang). HOOFDSTUK I. 'S LANDS PLANTENTUIN. Ook gedurende het jaar 1916 bleef 's Lands Plantentuin in hooge mate den invloed ondervinden der abnormale tijdsomstandigheden. De gewone uitwisseling met andere instellingen, van levend en gecon serveerd plantenmateriaal, die juist in de laatste jaren vóór den oorlog een bijzonder grooten omvang had bereikt, stond vrijwel geheel stil; slechts met zaden had eenig ruilverkeer plaats, doch ook in mindere mate dan gewoonlijk, inzonderheid wat betreft hetgeen hier werd ontvangen. De plannen tot viering van het honderdjarig bestaan van de instel ling, op IS Mei 1"17, die reeds door het uitbreken van den oorlog ernstig in hun uitvoering werden bedreigd, moesten door het voort duren ervan ten slotte geheel worden opgegeven. Men zal zich bepalen tot het uitgeven van een klein gedenkschrift. Overigens viel in het verslagjaar niet te klagen over gebrek aan bezoekers, inzonderheid uit Australië, Japan en Amerika, doch de verblijftijd te Buitenzorg was in den regel niet van langen duur. Van de voornaamste bezoekers zal hieronder nog afzonderlijk melding worden gemaakt. Tot einde November van het verslagjaar bleef ondergeteekende belast met de leiding van het Departement, zoodat hij slechts een klein gedeelte van zijn tijd kon wijden aan de zaken van 's Lands Planten tuin, welke, dank zij de goede en gereede medewerking van weten schappelijk en niet-wetenschappelijk personeel, daarvan echter gelukkig geen nadeel ondervonden. Aangaande de verschillende onderdeelen van 's Lands Plantentuin valt het volgende te berichten, waarbij een ruim gebruik is gemaakt van de gegevens, mij door de verschillende beheerende ambtenaren verstrekt. A. HERBARIUM EN MUSEUM VOOR SYSTEMATISCHE BOTANIE. Het personeel dezer instelling onderging dit jaar een aanzienlijke Jaakboek 1 HOOFDSTUK XV. BURGERLIJKE VEEARTSENIJKUNDIGE DIENST. Personeel. Ou ultimo 1915 was het personeel samengesteld als volgt: 1 Inspecteur, clief van den dienst; 3 Adjunct-Tnspecteurs; 37 Oouvernements veeartsen, waarvan 2 met buitenlandsch verlof en 1 pro memorie; 17 Adjunct Oouvernements veeartsen; 7 Tnlandsche veeartsen; 179 Veemantri's. Oedurende 1916 werd aan den Inspecteur, chef van den dienst, buitenlandsch verlof verleend, terwijl 1 Adjunct-Inspecteur belast werd met de waarneming van dien dienst; 1 Adjunct-Inspecteur overleed, terwijl twee Oouvernements veeartsen tot Adjunct-Inspecteur werden benoemd. Twee Oouvernements veeartsen keerden van buitenlandsch verlof terug, terwijl aan eenzelfde aantal buitenlandsch verlof werd verleend. Door den Minister van Koloniën werd één veearts uitgezonden, om te worden benoemd tot Oouvernements veearts en verder is één leeraar der Nederlandsch-Tndische Veeartscnschool als zoodanig ont slagen en benoemd tot Oouvernements veearts, terwijl van de in Indië aanwezige Oouvernements veeartsen één eervol uit den dienst werd ontslagen. Aan het examen voor Nederlandsch-Indisch veearts werd deelge nomen door 4 candidaten, die allen slaagden en benoemd werden tot Adjunct Oouvernements veearts. Het aantal Tnlandsche v;eartsen verminderde door pensionneering met 2. Het personeel bestond op ultimo 1916 uit: 1 Inspecteur met verlof: 1 Wd. Inspecteur, chef van den dienst; 2 Adjunct-Inspecteurs; 32 Oouvernements veeartsen, terwijl de formatie 44 bedroeg, zoodat 12 plaatsen onvervuld waren; 21 Adjunct Oouvernements veeartsen; 179 Veemantri's. HOOFDSTUK 11. INSTITUUT VOOR PLANTENZIEKTEN EN CULTURES. Personeel. In verband met zijn benoeming tot plantkundige bij het Rubberproefstation van de A.V.R.O.S. („Algemeene Vereeniging van Rubberplanters ter Oostkust van Sumatra") te Medan, werd aan Dr. R u t g e r s met ingang van 15 Juli eervol ontslag verleend als botanisch assistent bij het Laboratorium voor Plantenziekten. In zijn plaats werd tijdelijk, voor den tijd van 1 jaar, benoemd Dr. Björn Palm, die sedert eenige maanden te Buitenzorg op het Treub-I.aboratorium werk zaam was met een opdracht van de Universiteit te Stockholm. Aan den Heer A. B. Rij k s, die op 1 Maart 1915 voor den tijd van 1 jaar benoemd was tot tijdelijk ambtenaar ter beschikking en aan Dr. Rutgers toegevoegd tot het verleenen van assistentie bij het onder zoek naar de peperziekte, werd na beëindiging van zijn contracttijd op 1 Maart 1916 eervol ontslag verleend. De Assistent Hortulanus van den Cultuurtuin, de Heer H. van Gent, werd op 2ft Januari benoemd tot opzichter bij den nieuwen Selectietuin nabij Gedong Tataan in de Lampongsche Districten. In ver band hiermee werd hem eervol ontslag verleend en werd in zijn plaats benoemd de Heer E. H. St u u t, die reeds vroeger die betrekking tij delijk had vervuld. Aan Dr. H a g e d o o r n, die van den aanvang zijner werkzaamheid af niet goed bestand scheen tegen de tropische klimaatsinvloeden, en in de maand Mei reeds herhaaldelijk verhinderd was het Laboratorium te bezoeken, moest met ingang van 1 Juli wegens gezondheidsredenen bin nenlandsch verlof worden verleend; dit verlof werd tot November ver lengd. Daar zijn gezondheidstoestand een langer verblijf in de tropen niet toeliet, werd hem met 5 November eervol ontslag uit 's Lands dienst verleend. In zijn plaats werd Dr. Dammerman op 1 Juli tijdelijk aange wezen om de betrekking te vervullen van l Bteß Zoöloog bij het onderzoek naar de levenswijze en de bestrijding der ratten; na het vertrek van Dr. Hagedoorn in November bleef Dr. Dammerman hiermee belast voor den verderen duur van het onderzoek. In December werd door het Instituut de leiding aanvaard over de HOOFDSTUK XVI. VOORLICHTINGSDIENST VAN DEN INLANDSCHEN LANDBOUW. A. VERSLAG VAN DF.N INSPECTEUR VAN HET INLANDSCH ONDERWIJS. § 1. Personeel. In verslagjaar werd van Soekaboemi naar Serang overgeplaatst de Landbouwleeraar A. C. Koor en hof en van Benkoelen naar Bon dowoso de landbouwleeraar A. .1. Koens; —de laatste met de resi dentie Besoeki, eerstgenoemde met de residentie Bantam en de afdeeling Tangerang der residentie Batavia als ambtsgebied, terwijl hem tevens bemoeienissen met de pepercultuur in de Lampongsche districten wer den opgedragen. Na voldaan te hebben aan de vereischte examens werden tot wd. Landbouwleeraren aangesteld de Landbouwkundige Ambtenaren H. C. Bongers en R. W. van Duinen. Eerstgenoemde werd van Atjeh en Onderhoorigheden naar Tapanoeli overgeplaatst met Padang sidempoean als standplaats; laatstgenoemde bleef te .logjakarta geplaatst en werd, na het vertrek met buitenlandsch verlof van den Landbouw leeraar W. St e n v er s, met het ambtsgebied Jogjakarta—Soerakarta belast. In de residentie Cheribon werden, nadat de. Landbouwleeraar W. de W ij s eveneens met buitenlandsch verlof was vertrokken, de werk zaamheden waargenomen door den Landbouwkundigen Ambtenaar C. W. Bagchus, sedert — na voldaan te hebben aan de vereischte exa mens — aangesteld tot wd. Landbouwleeraar. In de plaats van den Heer Koorenhof vd. werd aan den Land bouwleeraar voor West-Preanger toegevoegd met Soekaboemi als standplaats de Aspirant Landbouwleeraar A. H. A. Cor t s. Tot tijdelijk wd. Aspirant Landbouwleeraren werden aangesteld de Landbouwkundigen Q. J. Vink, H. Loos en H. Marec h a 1, die onderscheidenlijk werden werkzaam gesteld in de residentie Sema rang, het Gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden en de residentie Sumatra's Westkust. HOOFDSTUK XVII. A. REPRODUCTIE ATELIERS. In liet afgeloopen jaar hadden de Reproductie-ateliers het verlies te betreuren van den Chef, den Heer J. W. Huysrnans, wiens heengaan in de Inleiding van het vorig Jaarboek reeds met enkele woorden her dacht werd. Gedurende de zjekte en het daarop gevolgd buitenlandscli verlof, trad de ondergeteekende als waarnemend chef op. De werkzaamheden namen wederom belangrijk toe, doordat de Korte Berichten, uitgaande van de afdeeling Nijverheid en Handel, van een twee-wekelijksch in een wekelijksch periodiek werden omgezet. Voor het eerst werd in de Reproductie-ateliers een stel cliche's vervaardigd voor een plaat in driekleurendruk,» welke werd opgenomen in het tijdschrift Pemimpin Pengoesaha Tanah. De ondervolgende staat geeft een overzicht van hetgeen door de Reproductie-ateliers in 1916, is verricht en afgeleverd. 171 Autotypiecliché's. 444 Lijncliché's. 138 Projectieplaten. 29 Photographischc opnamen 9 X 12 c.M. 70 „ „ 13 X 18 „ 67 „ „ 18 X 24 .. 65 „ afdrukken 9 X 12 ~ 268 „ „ 13 X 18 ~ 480 .. „ 18 X 24 ~ 37 „ „ 24 X 30 „ 16 „ vergrootingen 40 X 50 .. 52 Wandplaten voor de Inlandsche landbouwscholen. 22 Land- en tuinkaarten. 95 Grafische voorstellingen. 598 Penteckeningn voor wetenschappelijke werken en leerboekjes. 4 Sepia teekeningn. 10 Aquarelier 5235 Litografische afdrukken van 12 steenen. HOOFDSTUK 111. AGRICULTUÜR-CHEMISCH LABORATORIUM. Bemestings proeven. Door de Landbouwleeraars en Land bouwadviseurs werden in den Westmoesson 1915 —1916 op Java en Madoera en in de Residentie Palembang bij rijst genomen, 20 volledige bemestingsproeven, 5 stikstoiphosphorzuurbemestingsproeven, 6 plios— phorzuurbemestingsproeven, 6 nawerkingsproeven, 9 rentabiliteitsproe ven, 3 vruchtwisselingsproeven, 1 electrocultuurproef en met eenvoudi ger opzet nog 47 stikstof-phosphorzuurbemestingsproeven en 22 phos phorzuurbemestingsproeven. Met thee werd één bemestingsproef ge nomen en één nawerkingsproef met kedele. Van de volledige be in estingsproeven waren er 11 her halingen van die van den vorigen Westmoesson: 9 er van hebben het vroegere resultaat bevestigd. Van de 9 nieuwe proeven gaven 5 een resultaat. De overige proeven, hetzij herhaald, hetzij nieuw, brachten geen gebrek aan het licht of wettigden geen conclusie. Evenals vroeger werd vooral gebrek aan stikstof en phosohorzuur gevonden, een enkele maal echter ook aan kali. Van de stikstof-phosphorzuurbemestingsproeven waren er 3 herhalingen van die van den vorigen Westmoesson; zij hebben alle het resultaat van het vorige jaar bevestigd. De phosphorzuurbem estingsproeven zijn in de Re sidentie Cheribon genomen; 4 er van gaven geen resultaat, van l was de uitkomst onzeker, doordat de aanplant door hama mendong was aangetast. Een goede werking gaf de proef te zien, die bij desa Selage dang genomen is. üeen dezer proeven was een herhaling. Van de 6 nawerkingsproeven gaven 4 een duidelijke werking te zien. Van de 9 rentabiliteitsproeven bleek bij één geen der gebruikte bemestingen loonend, terwijl bij een ander het proefveld niet doelmatig gekozen was. Wat de overigen betreft, kan worden opge merkt, dat bij 3 er van een bemesting met 1 pikoel Enkel Superphosphaat per bouw het voordeeligst bleek, terwijl bij 3 andere een bemesting met 2 pikoels Enkel Superphosphaat per bouw het meest loonend was HOOFDSTUK IV. A. LABORATORIUM VOOR AGROGEOLOGIE EN GRONDONDERZOEK. In dit verslagjaar werd het werk van dit Laboratorium in hoofd zaak bepaald door het eind October te Djocja gehouden B ode m e o n gre s, met bijbehoorende demonstratieve tentoonstelling. Een der groote voordeden van zoodanige congressen is, dat zij voor allerlei een term ij n stellen. Menigeen, hetzij een planter, hetzij een of andere ambtenaar, had zicli misschien reeds lang vaag voorge steld, bij gelegenheid eens den grond, waar hij mee te maken heeft, wat nader te bezien, te beschrijven, te bemonsteren, te laten onder zoeken; maar kwam daar niet zoo toe. Nu was voor velen het Bodem congres die gelegenheid; met het gevolg, dat door landbouwleeraren, door proefstations, door planters, enz. een stroom van grond monsters, met en zonder 'terreinbeschrijvingen, herwaarts werd gezonden; met het beschikbare personeel eenvoudig niet te verzwel gen. Maar veel werd tocli afgedaan, met het resultaat, dat menige gevoelige leemte in onze algemeen e kennis van den bodem van Java, en vooral ook van de Buiten bez i 11 ing en, op een wijze werd aangevuld, die tot vreugde en dankbaarheid stemt. Een tweede congresvoordeel is, dat allerlei op papier gezet wordt, wat anders in de pen blijft. Zoo werden voor het Verzamelwerk van het Bodemcongres ook in dit laboratorium verschillende verha nd e -1 in gen bewerkt, alhoewel nog niet voltooid; daarnaast werden voor de besprekingen van het Congres zelve, twee praeadviezen uitgebracht. De bovengenoemde demonstratieve tentoonstelling maakte het noodzakelijk, om, zoover dat mogelijk was, een systematische collectie uit te zoeken van alle tot nu toe bekend geworden grondtypen, die in de groote verzameling van dit laboratorium (aan het eind van het verslagjaar over de 5000 nrs.) voorhanden waren. Deze met veel zorg opgestelde collectie heeft hare demonstratieve uitwerking niet gemist. Thans wordt zij gebruikt bij het onderwijs aan de Middelbare Landbouwschool. En nog een congresvoordeel is, dat verscheidene proefstations, HOOFDSTUK V. INSPECTIE VAN DEN INLANDSCHEN LANDBOUW. Ingevolge de machtiging verleend bij Qouvernements Besluit van 11 December 1915 No. 5, bezocht ondergeteekende op een dienstreis van 19 Januari tot 10 Maart het district Cairns in Noord-Queeiisland ter bestudeering van de teelt van Caravonica-katoen. Hoewel de teelt van deze katoensoort van geen practisch belang meer was in deze streek, kon de reis toch benut worden omeenige waardevolle gegevens in te winnen bij hen, die zich op de teelt hadden toegelegd. Het bleek daarbij, dat de allesbeheerscliende kwestie van blanke arbeidskrachten de bestaansvoorwaarden voor de katoenteelt zoodanig in het nauw had gebracht, dat men van de voortzetting dezer cultuur verder had afgezien. Moeilijkheden ondervonden bij de reali satie van het product en de afschaffing van de premie van gouverne mentswege, in 't najaar 1915 hadden ten slotte den nekslag gegeven. üe aanplant in 1914 was nog ruim 300 bouw groot, werd in 1915 reeds tot 100 bouw ingekrompen en in 1916 zouden slechts eenige on beduidende aanplantingen worden aangehouden om nog zaad te hebben voor het geval de omstandigheden voor de katoenteelt wellicht gun stiger mochten worden. Andere tropische cultures en met name de koffiecultuur, die eerst veel belovend was, waren om dezelfde redenen nagenoeg geheel te gronde gegaan. In het laatst van Mei tot begin Juli werd de residentie Djambi bezocht in verband met de herhaalde rijst-niislukkingen, die in sommige afdeelingen in de laatste jaren waren voorgekomen. Uit de verkregen inlichtingen bleek, dat in hoofdzaak de ongunstige weersgesteldheid der laatste jaren, gepaard met een minder juiste keuze der planttijden, oor zaak is geweest van de oogstmislukkingen. Van medio Augustus tot einde September werd een bezoek ge- HOOFDSTUK VI. OPLEIDING VOOR LAND- EN BOSCHBOUW. A. MIDDELBARE LANDBOUWSCHOOL. Met belangrijkste in dit verslag te vernielden feit is de opening van het schoolgebouw, op den 3 dcn Juni. Bij de inwijding hield Zijne Excellentie de Gouverneur-Generaal, in tegenwoordigheid van een aantal genoodigden, een rede, waarin vooral nadruk gelegd werd op de beteekenis, die de arbeid van de landbouw kundige oud-leerlingen der M. L. S. heeft voor de oeconomische ontwik keling van de Inlandsche bevolking, op de moeilijkheden, waarmede der gelijke arbeid door het conservatisme van den landbouwer, allerwege te kampen heeft, op de noodzakelijkheid derhalve van degelijke voorbe reiding. Met een gelukwensch aan leeraars en leerlingen verklaarde Zijne Excellentie het gebouw geopend. Nadat vervolgens de directeur der school eenige historische gege vens omtrent de instelling had medegedeeld, werd een rondgang door het gebouw gemaakt, waarmede de plechtigheid was afgeloopen. De school bevat, behalve de gewone leslokalen, afzonderlijke lokalen voor het onderwijs in Plant- en Dierkunde en in Natuur- en Scheikunde, elk met een groot laboratorium en de noodige ruimten voor verzamelin gen enz. Ook een donkere kamer is aanwezig. Twee meer achter waarts gelegen vertrekken herbergen de 2 e en 3 e klasse van den Voor bereidenden Cursus; de 1 c klasse van dien Cursus kon voorshands in het hoofdgebouw ondergebracht worden. Behalve een kamer voor den directeur en een voor de leeraren, be zit de school voorts nog een ruime leeskamer; de hier opgestelde boe kerij breidt zich, door aankoop en geschenk, gestadig uit. De mildheid van de besturen van proefstations en van andere personen en instellin gen, die boeken en tijdschriften ten geschenke gaven en blijven geven, zij hier met erkentelijkheid vermeld. Een Qymnastiekzaal is niet aan de school verbonden, daar de gym nastieklessen in de eigen zaal van den onderwijzer in dat vak gegeven worden. Het zal geen vermelding behoeven, dat leeraars en leerlingen met vreugde, na de voorafgaande lijdensgeschiedenis, het nieuwe gebouw HOOFDSTUK VII. GOUVERNEMENTS KOFFIECULTUUR. Bovendien werden door de Oouverneinents koffiebereidingsinrieh tingen als bereid product uitgeleverd: Preanger-Regentschappen: 3010 pikols .lava- en 16H pikols Robustakoffie. Madioen: 238 pikols Java- en 88 pikols Robustakoffie. In verband met de politieke omstandigheden, hebben in 1916 geen groote koffieveilingen te Batavia plaats gehad. OPGAVE OMTRENT DEN OMVANG DER GOUVERNEMENTS KOFFIECULTUUR. Jaarboek 6 HOOFDSTUK VIII. GOUVERNEMENTS ONDERNEMINGEN VAN LANDBOUW A. GOUVERNEMENTS KINA-ONDERNEMING. C). Op de Malabar-etablissementen is de regenval gedurende het ver slagjaar vrijwel gelijk geweest aan dien gedurende 1915. Op de Afdee ling Tjinjiroean werd het gemiddelde der laatste 10 jaren met 357 mM. overschreden. Laat men evenwel de droge jaren 1911/1914 buiten beschouwing, dan blijkt de regenval op Tjinjiroean gedurende 1916 vrij wel overeen te stemmen met dien der betrekkelijk natte jarenl9()6/1910. Op de Afdeeling Rioeng Qoenoeng tusschen Tiloe en Kendeng gebergte is de regenval zeer hoog geweest en overtreft dien van 1915 met 1278 mM., terwijl het gemiddelde der laatste 10 jaren met 695 mM. overschreden is, en dat der natte jaren 1906/1910 met 362 mM. Ook op Kawah Tjiwidei, de Afdeeling op het Kendeng-Patoeah gebergte, is de regenval in 1916 beduidend grooter geweest dan in 1915, en komt hier vrijwel overeen met het gemiddelde der laatste 10 jaren. Nachtvorsten werden in het afgeloopen jaar niet waargenomen. Hevige winden, welke in vorige jaren speciaal op Kawah Tjiwidei vaak schade veroorzaakten, kwamen dit jaar niet voor. De langdurigste regenlooze periode werd waargenomen op de Malabar-afdeelingen in de tweede week van Augustus, in 't geheel 21 dagen. Over het algemeen was de weersgesteldheid gunstig voor de kweekerijen en voor de jonge aanplantingen. Voor de oudere plant soenen was de vrij groote regenval en het ontbreken eener eenigszins langdurige droogte minder gunstig. Ziekten, speciaal djamoer oepas, kwamen vrij veel voor. In liet laatste kwartaal van het verslagjaar was het weer zeer wis selvallig. Een krachtig doorstaande West-moesson viel alleen in de maand December op de Afdeeling Kawah Tjiwidei te constateeren. Begin November kwam eene regenlooze periode voor, welke op sommige afdeelingen 10 dagen duurde. 0) Voor uitvoerig K'r'evens wordt verwezen naar liet afzonderlijk verslag van de Gouvernement» Kina-onderneming over 1916. INHOUD. Bladz. Inleiding VII Lijst van de in 1916 verschenen publicaties XIX HOOFDSTUK I. 's Lands Plantentui n. A. Herbarium en museum voor systematische botanie 1 B. Botanische Laboratoria 6 C. Botanische Tuinen 7 D. Zoölogisch Museum en Laboratorium 14 E. Station voor waarnemingen over de zeefauna 18 F. Pharmacologisch Laboratorium 20 HOOFDSTUK 11. Instituut voor Plantenziekten en Cultures. A. Laboratorium voor Plantenziekten 22 B. Selectiestation ...... 34 C. Koffieproeftuin te Bangelan 39 I). Cultuurtuin 48 HOOFDSTUK 111. Agricultuurchemisch Laboratorium 54 HOOFDSTUK IV. A. Laboratorium voor Agrogeologie en Grondonderzoek 59 B. Microbiologisch Laboratorium 63 C. Chemisch Laboratorium van het Proefstation voor rijst ca. .. 64 HOOFDSTUK V. Inspectie van den Inlandschen Landbouw 66  JAARBOEK VAN HET DEPARTEMENT VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL IN NEDERLANDSCH-INDIË 1916. BATAVIA LANDSDRUKKERIJ 1918. INLEIDING. WETENSCHAPPELIJKE ONDERZOEKINGEN. Het personeel aan het Herbarium en museum voor systematische botanie werkzaam werd aanzienlijk' uitgebreid; door de benoeming van een Europeesch verzamelaar kon het systematisch onderzoek der flora van onzen archipel met meer kracht ter hand genomen worden. Overi gens brachten de omstandigheden mee, dat het museum niet als in andere jaren verrijkt werd met collecties planten uit nog onbekende streken, doordat onderzoekingstochten in verband met den oorlog zoo goed als geheel achterwege bleven. Alleen valt melding te maken van een groote aanwinst, verkregen met eene belangrijke verzameling orchideeën, af komstig uit de hoogere streken van de residenties Palembang en Benkoelen. Op zoölogisch gebied werden, eveneens omdat groote expedities en exploratie-tochten niet plaas hadden, geen belangrijke aanwinsten ver kregen. Van belang waren slechts een paar inzendingen van Biak, een der Schouten-eilanden, en een van den Heer Sijnja te Mr. Cornelis. De pogingen van den Botanischen tuin om plantmateriaal naar Indië over te brengen van twee voor de geneeskunde van belang zijnde plan ten, nl. Taraktogenos Kurzii en de lpecacuanha, welke onderscheidenlijk de chaumoulgra-olie tegen lepra, en de emetine leveren, bleven tot dus ver zonder resultaat. Met den aanleg van den botanischen tuin te Sibolangit (Sumatra's Oostkust) werd krachtig voortgegaan. Aan het Laboratorium voor Plantenziekten werd het bestudeeren van maatregelen, welke tot bestrijding van de rattenplaag zouden kun nen leiden, met een tweetal enquêtes omtrent de verspreiding der dieren, aangevat. Het is te betreuren, dit in 1917 van dit onderzoek weinig meer terecht kwam, doordat de beide speciaal daarvoor in dienst genomen dierkundigen, daaraan ontvielen. Van de plantenziekten welke onderzocht werden dienen vermeld te worden de omo lijer van de mais. de tarwe-stuifbrand, waardoor de tarwe-aanplantingen te Tjinjiroean en l.awang sterk waren aangetast, zoodat gewezen moest worden op de noodzakelijkheid van ontsmet ting van geimporteerd zaad; de sprinkhanenplaag, die echter beduidend geringer was dan in het vorig verslagjaar. GOUVERNEMENTS ZAADTUIN VOOR KOFFIE BANGELAN Schaal 1:4 000.   Tuin Nr. Soort Afstand Aantal Geplant als: 430 Isolatieproef Quillou 10 XlO 183 jonge planten. 431 Excelsa Tjilendek Nr. 1 12 X 12 50 „ „ platboon. 432 Isolatieproef Quillou 10 X 10 HO „„ » 433 Excelsa Tjilendek Nr. 1 12 < 12 20 „ „ rondboon. BIJLAOH 1. PRODUCTIE der moederboomen in 1915 en 1916 (in KQ. marktkoffie)  PRODUCTIE DER TUINEN IN 1915 EN 1916.    Tuin Nr. Soorb Afstand Aantal Geplant als: 346 Robusta Nr. 124 platboon 10 XlO 286 jonge planten. 347 Enten Kawie Sarie B 10 XlO 28 enten in mandjes. Excelsa onderstammen 10 XlO 20 overjarige stumps. 348 Robusta Nr. 124 —01 rondboon 10 XlO 245 jonge planton. 349 Robusta Nr. 124 —01 platboon 10 XlO 286 jonge planten. 350 Enten van Kawi Sarie B 10 XlO 69 enten in mandjes. 351 Robusta Nr. 124 —01— 01 rondboon 10 XlO i2OO jonge planten. 352 Robusta Nr. 124 —01— 01 platboon 10 XlO 275 jonge planten. 353 Enten van Kawio Sarie B 10 XlO 57 enten in mandjes Excelsa onderstammen 10 XlO 5.) overjarige stumps. 354 Robusta Nr. 124 —01— 02 rondboon 10 XlO 79 jonge planten. 355 Robusta Nr. 124 —01—02 platboon 10X10 329 jonge planten. 356 Enten van Kawi Sari D 10 XlO 58 enten in mandjes. •Excelsa onderstammen 10 XlO 55 overjarige stumps. 357 Uganda X Congensis Nr. 2—13 10 XlO 48 overjarige stumps. 358 Robusta Nr. 124 —01— 03 platboon 10 XlO 326 jonge planten. 359 Enten van Kawie Sarie D 10 XlO 45 enten in mandjes. Excelsa onderstammen 10 XlO 40 overjarige stumps. 360 Uganda X Congensis Nr. 2— 14 10 XlO 101 overjarige stumps. 361 Robusta Nr. 120 — 01—04 10 XlO 309 jonge planten. 362 Enten van Kawi Sarie D 10 XlO 9 enten in mandjes. Excelsa onderstammon 10 XlO 7 overjarige stumps. 363 Canephora Sankuruensis Nr. 1 10 XlO 86 jonge planten. 364 Robusta Nr. 124 —01— 05 10 XlO 267 jonge planten. 365 Canephora Sankuruensis Nr. 1 10 XlO 61 jonge planten. 366 Robusta Nr. 124 —01— 06 10 XlO 360 jonge planten. 367 Enten van Kawi Sarie D 10 XlO 4 enten in mandjes. Excelsa onderstammen 10 X '0 7 overjarige stumps. 368 Robusta Karang Redjo mengsel 10 XlO 340 jonge planten . 369 Enten van Kawi Sarie ü 10 XlO 20 enten in mandjes. Excelsa onderstammen 10 XlO 20 overjarige stumps. 370 Quillouensis van Plaur 10 XlO 39 jonge planten. 371 Robusta Soeban Ajam (mengsel) 10 XlO 803 jonge planten. 372 Enten van Kawi Sarie D 10 XlO 16 enten in mandjes. Excelsa onderstammen 10 XlO 15 overjarige stumps. 373 Quillouensis van Plaur Nr. 1 10 XlO 89 jonge planten. 374 Canephora Wonosarie Nr. 1 10 XlO 320 jonge planten. 375 Enten van Kawi Sarie D 10 XlO 3 enten in mandjes- Excelsa onderstammen 10 XlO 3 overjarige stumps. 376 Canephora Portug Congo 10 XlO 122 overjarige stumps. 377 Canephora Madagascar Nr. 1 10 XlO '■>-- jonge planten. 378 Enten van Kawi Sarie D 10 XlO 11 enten in mandjes. Excelsa onderstammen 10 XlO 9 overjarige stumps. 379 Uganda X Congensis van Plaur Nr. 110 XlO 12!) overjarige stumps. 380 Quillouensis van Plaur Nr 1 10 X 10 : !<>4 jonge planten. 381 Enten van Kawi Sarie D 10 XlO 39 enten in mandjes. Excelsa onderstammen 10 XlO 33 oveijarige stumps. 382 Uganda Nr. 1 10 XlO 146 overjarige stnmps. 383 Stenophylla Paris Nr. 1 10 XlO 353 jonge planten. 384 Enten van Kawi Sarie D 10 XlO 58 enten in mandjes. Excelsa onderstammen 10 XlO 58 overjarige stumps. 385 Uganda Nr. 1 10 XlO 146 overjarige stumps. Tuin Nr. Soort Afstand Aantal Geplant als: 386 Robusta Soember Assin Nr. 1 10 XlO 347 overjarige stumps. 387 Knten van Kawi Sarie D 10 Xl° 48 enten in mandjes. Excelsa onderstammen 10 xlO 48 overjarige stumps. 388 Robusta van Sbr. Tjooling Nr. 3 10 XlO 147 ovorjarige stumps. 389 Robusta van Sbr. Assin Nr. 2 10 XlO 344 overjarige stumps. 390 Enten van Kawi Sario D 10 XlO 66 enten in mandjes. Excelsa onderstammen 10 Xl° 66 overjarige stumps. 391 Robusta Sbr. Tjoeling Nr. 2 10 XlO 153 overjarige stumps. 392 Robusta van Sbr. Assin Nr. 3 10 XlO 337 overjarige stumps. 393 Enten Kawi Sari D 10 XlO 52 enten in mandjes. Excelsa onderstammen 10 XlO 20 overjarige stumps. 394 Robusta Sbr. Tjoeling Nr. 1 10 XlO 158 overjarige stumps. 395 Robusta Sbr. Assin Nr. 4 10 XlO 312 overjarige stumps. 396 Enten van Sbr. Sengkaring 10 XlO 138 enten in mandjes. 397 Robusta Nr. 104 —01— 03 10 Xlo 180 overjarige stumps. 398 Cacao Kali Kempit 20 X2O 75 jonge planten. met kruis. 399 Excelsa Nr. 121 —07 12X12 212 overjarige stumps. 400 Uganda Hybride I—o 2— 02 10X10 180 overjarige stumps 401 Robusta Karang Redjo fmengsel) 10 XlO 209 jonge planten. 402 Excelsa Nr. 121—07 12X12 178 overjarige stumps. 403 ■ Enten van div. moederboomen 10 XlO 175 enten in mandjes. 404 Robusta Karang Redjo (mengsel) 10 XlO 213 jonge planten. 4(i5 Excelsa Nr. 121 —07 12X12 164 overjarige stumps. 406 Enten van moederboomen 10 XlO 156 enten in mandjes. 407 Enten van moederboomen 10 XlO 147 enten in mandjes. 407 a Isolatieproef Quillou 10 XlO 77 jonge planten. 408 Excelsa Nr. 121—07 12 Xl 2 167 overjarige stumps. 409 Enten van moederboomen 10 XlO 39 enten in mandjes. 410 Isolatieproef Canephora 10 XlO 64 jonge planten. 411 a Isolatieproef Quillou 10 XlO 153 jonge planten. 411 Excelsa Nr. 121 —07 12 Xl 2 164 overjarige stumps. 412 Isolatieproef Canephora 10 XlO 221 jonge planten. 413 Excelsa Nr. 121 —07 12 Xl 2 175 overjarige stumps. 414 Isolatieproef Robusta 10 Xl° 246 jonge planten. 415 Dewevrei Nr. 1 12 X 12 176 „ „ 416 Isolatieproef Robusta 10 X 10 231 „ „ 417 Liberia Kedongdong Nr. 1 12 X 12 237 „ „ 418 Isolatieproef Laurentii 10 x 10 217 „ „ 419 Liberia Kedongdong Nr. 1 12 X 12 232 „ „ 420 Isolatieproef Uganda 10 X 10 164 421 Liberia Nr. 23 12 X 12 220 „ ~ 422 Isolatieproef Quillou 10 X 10 140 „ „ 423 Aboocuta ZZ —01—01 12X12 201 „ „ 424 Isolatieproef Quillou 10 X 10 125 „ n 425 Dewevrei Nr. 3 12 X 12 181 „ „ 426 Isolatieproef Quillou 10 X 10 151 427 Dewevrei Nr. 2 12 X 12 171 428 Isolatieproef Quillou 10 X 10 114 429 Excelsa Cultuurtuin Nr. S 12 X 12 56 „ „ 430« Excelsa Cultuurtuin Nr. 3 12 X 12 44 „ RECAPITULATIE  ONTGINNING 1916—17. Tuin Nr. Soort en afstamming Afstand Aantal Geplant als: 301 Congensis Nr. 2 BXB 588 jonge planten. 302 Congensis var. Chalotii Nr. 1 BXB 504 jonge planten. 303 Congensis var. Chalotii Nr. 2 BXB 504 jonge planten. 304 Congensis var. Chalotii Nr. 3 BXB 447 jonge planten. 305 Import Congensis Nr. 4 BXB 404 jonge planten. 306 Import Congensis Nr. 5 BXB 394 jonge planten. 307 Coffea arabica van Pasirboengoer BXB 41 overjarige stumps. 308 Importxoongensis Nr. 6 BXB 384 jonge planten. 309 Arabica van Pasoemah N. 6 BXB 67 jonge planten. 310 Congensis X Uganda Hijbride Nr. 2 BXB 368 jonge planten. 311 Arabica van Pasoemah Nr. 6 BXB 177 jonge planten. 312 Congensis X Uganda Hybride Nr. 2 BXB 368 jonge planten. 313 Arabica Pasoemah Nr. 6 BXB 238 jonge planten. 314 Uganda X Congensis Nr. 2— 14 BXB 400 jonge planten. 315 Arabica van Pasoemah Nr. 6 8 X 8 372 overjarige stumps. 310 Uganda X Congensis Nr. 2 —16 BXB 433 jonge planten. 317 Arabica van Pantjoer BXB 231 overjarige stumps. 318 Canephora Madagascar Nr. 2 10 XlO 12 overjarige stumps. 319 Canephora Madagascar Nr. 2 10 XlO 238 jonge planten. 320 ■ Robusta van Soember Assin Nr. 1 10 XlO 716 overjarige stumps. 321 Robusta van Pasoemah Nr. 2 10 XlO 335 jonge planten. 322 Robusta Soeban Ajam (mengsel) 10 XlO 209 jonge planten. 323 Robusta van Soember Assin Nr. 5 10 XlO 150 over'arige stamps. 324 Uganda Nr 2 10 XlO 346 overjarige stumps. 325 Robusta van Soember Assin Nr. 2 10 X'o 720 overjarige stumps. 326 Robusta van Pasoemah Nr. 3 10 XlO 357 jonge planten. 327 Robusta van Soeban Ajam (mengsel) 19 XlO 246 jonge planten. 328 Stenophylla Nr. Z— 2 10 XlO 165 jonge planten. 329 Uganda X Congensis Nr. 1— 11 10 XlO 348 overjarige stumps. 330 Robusta van Soember Assin Nr. 3 10 XlO 330 overjarige stumps. 331 Robusta van Pasoemah Nr. 4 10 XlO 348 jonge planten. 332 Enten van Kawi Sarie B. 10 XlO 126 enten in mandjes. Excelsa onderstammen 10 XlO 133 overjarige stumps. 333 Arabica Import, uit Guatemala 10 XlO 55 jonge planten. 334 Congensis Hybride Nr. 2— 03 10 XlO 515 overjarige stumps. 335 Robusta van Soember Assin Nr. 4 10 XlO ■ 771 overjarige stumps. 336 Robusta van Pasoemah Nr. 5 10 XlO 304 jonge planten. 337 Enten van Kawi Sarie B 10 XlO 198 enten in mandjes. 337 Excelsa onderstammen 10 XlO 156 overjarige stumps. 338 a Robusta X Congensis Nr. 104 —11 10 XlO 147 overjarige stumps. 338 Robusta Karang Redjo (mengsel) 10 XlO 535 jonge planten. 339 Robusta Pasoemah Nr. 6 10 XlO 335 jonge planten. 340 Enten van Kawi Sarie B 10 XlO 195 enten in mandjes. Excelsa onderstammen 10 XlO 167 overjarige stumps. 341 Congensis X Uganda Nr. 2— 08 BXB 225 overjarige stumps. 342 Uganda Hybride 1-02 —02 BXB 450 jonge planten. 343 Uganda Hybride I—o 2 —01 BXB 449 jonge planten. 344 Enten van Kawi Sarie B BXB 459 enten in mandjes. Excelsa onderstammen BXB 400 overjarige stumps. 345 Robusta Nr. 124 U mmii Ijj y """ jonge planten.