10 a. Over de kieming van zaden met bijzonder harde zaadhuid en over het regene ratievermogen van de zaadlobben. b. Over de ontwikkeling van eenige Zoetwater-P eridi n e a e. e. Over Flagellaten in vijvers en beken te Buitenzorg en Batavia. 2. Prof. Dr. Scnn, hoogleeraar in de botanie aan de Universiteit I.' Basel, vertoefde voor rekening van liet Zwitsersche' Buitenzorg-fonds 5 maanden alhier en bestudeerde in het vreemdelingenlaboratorium: a. De physiologie van Trentepohlia en andere Chroolepidaceae, vooral met liet oog op de physiologisehe rol van liet Upochroom. Dit onderzoek heeft interessante resultaten opgeleverd, zoo bijv. wat het relt het ontstaan van het Upochroom en de voedingswaarde ervan voor de plant. In Europa werden deze studiën met materiaal, dat het Laboratorium regelmatig toezoirl. voortgezet; een uitvoerige medcdceling zal later verschijnen. b. Transversaal heliotropische krommingen der bladschijf, een verschijnsel, dat hij bij bladeren van Drymog 1 o s s u m pilosel 1 o i d e s waarnam en daarna bij deze plant experimenteel teweegbracht. Deze onderzoekingen beloven onze kennis van de heliotropische krommingen der bladeren belang rijk te vermeerderen. c. De voortplanting der Rhodophyceae, voornamelijk van het geslacht Polysip h o n i a. Deze Boodwier werd op een der koraaleilanden in de baai van Batavia in zoetwater gevonden. Ook deze onderzoekingen worden in Europa met regelmatig van hier toegezonden materiaal voort gezet. Voor einbryologisch onderzoek, speciaal in Europa, werd gefixeerd mate riaal van Anonaceae en Anaeard i a e e a e medegenomen. 3. Dr. S. V. Simon, Privaatdocent in de Botanie aan de universiteit te Oöttingen. Diens speciaal onderzoek gold eveneens de periodieke verschijn selen in het leven der tropische planten. Voor dat doel werden o. a. bloei, blad outwikkeling, jaarringvorming, vorming en ophooping van reservestoffen bij een reeks van planten bestudeerd. Naast dit uitgebreide onderzoek werden nog andere vragen in behandeling genomen, namelijk: a. De groei verschijnselen van de kiemplanten van Bruguiera eriope tala en de invloed van het substraat op de anatomie van deze en andere mangroveplanten. b. De regeneratie van tapwonden bij Hevea b r asiliensis. Dit onder zoek heeft interessante en voor de praktijk zeker waardevolle resultaten op geleverd. Hierbij werd ook de invloed van het tappen op den groei van de plant nagegaan. 100 zoog. Hot mecrendeel dier vruchten viel na korter of langer tijd af. Een groot aantal wantsen en kevers, hetwelk op de katoen huisde, deed betrekkelijk weinig kwaad, alleen de zoogenaamde vuurwants veel vruchten ontijdig openspringen. Tot heden mocht liet niet gelukken kiemkrachtige zaden te winnen; alle zaden waren voos. De aanplant is thans 6 maanden oud, de best ontwikkelde planten hebben een hoogte van 1,5 M. Eveneens werden aan het eind van het verslagjaar aanplantingen van Lom b o k-katoen, Boeloe Koetjing aloes (Palembang), Se a Island en Upland katoen aangelegd. Laatstgenoemde variëteiten werden ontvangen door bemiddeling van den Consul-Generaal te New-York. Voorshands valt van deze katoen niets te vermelden. Bedoelde proef nemingen werden genomen op grond van de buitengewoon gunstige resultaten, welke vroeger met de cultuur van Sea Island katoen werden verkregen. Gedurende het verslagjaar werd bibit ingezameld van een tiental zeer uiteenloopende vormen van klappers. Binnenkort zal bedoelde bibit worden uitgeplant ten einde later de cultuurwaarde der verschillende vormen na te gaan. Naar aanleiding der veelvuldige aanvragen om bibit van Ficus ela s tica van de zijde der bevolking, werden een groot aantal kweekbedden in gereedheid gebracht, waarop de zaailingen werden overgebracht. Het grootste gedeelte van het zaad werd direct op zorgvuldig bewerkte bedden uitgezaaid. Kieming en groei der jonge plantjes lieten niets te wenschen over. Aan het einde van het verslagjaar waren ongeveer 50.000 planten beschik haar. Her haaldelijk werden kleine hoeveelheden plantmateriaal door gewone kampong lieden «gekocht. De aanplant van Ficus elastiea ontwikkelde zich krachtig; als bodembe dekking werd Tephrosia gebruikt, ook andere wildgroeiende Leguminoseae werden bij het schoonmaken van den aanplant gespaard en vermenigvuldigd. Getracht werd onder de tallooze vormen van Spaansehe Peper een type te vinden, hetwelk minder vatbaar zou zijn voor een veel schade aanrichtende ziekte, welke de halfrijpe vruchten aantast, waardoor zeker 90% van den oogst verloren gaat. Tot nog toe heeft deze poging geen succes gehad. Voor rekening van Inlanders werden tal van bemes t i n g s proeven ge nomen in klappertuincn met Perlisguano. De benoodigde mest werd door den landbouwadviseur gratis aan belanghebbenden verstrekt. Grondbewerking en uitstrooiing van den mest geschiedde door de betrokken tuineigenaren. De 4—o jarige hoornen ontvingen 2 K.G. per boom en jongere boomen de helft van deze hoeveelheid. 101 2. Gehouden besprekingen. Door den landbouwadviscur te Bandoeng werden bespre kingen gehouden met den Controleur van Kopo, aangaande de wenschelijkheid van het geven van Landbouwonderwijs aan Inlandsche jongens. Uoor genoem den Controleur werd het voorstel gedaan den steun van de Kegeering te mogen ontvangen voor oprichting van een landbouwschool te Soreang, waarop gunstig werd beschikt. In een viertal desa's op de hoogvlakte van Bandoeng werden met eenige landbouwers besprekingen gehouden, waarbij de voordeden van de cultuur van tweede gewassen werden besproken. Er werden eenige excursies gemaakt met deze landbouwers naar in de nabijheid gelegen streken, waar elk jaar met succes tweede gewassen verbouwd worden. Ten gevolge van een en ander besloten deze lieden voortaan ook tweede gewassen te gaan verbouwen. Met dezelfde landbouwers werd ook een tocht gemaakt om hen de cultuur van padi op goed aangelegde en beplante sawah's te laten zien. Een gevolg hiervan was, dat zij een dertig bouw sawah's op dezelfde wijze aanlegden en beplantten. In het geheel werden 5 excursies ondernomen en 33 bijeenkomsten gehouden, waarop verschillende landbouwaangelegenheden werden behandeld. Vier maal werd de bemiddeling van den landbouwadviseur ingeroepen om misgewas te voorkomen. Gedurende twee dagen per week werd door den landbouwadviseur les ge geven aan de kweekschool te Bandoeng. De landbouwadviseur te Cheribon hield zoowel met Euro peesche als niet Inlandsche Bestuursambtenaren besprekingen aangaande te nemen proeven. De gevolgen van de besprekingen waren, dat door het Bestuur nauwlettend werd toegezien, dat op tijd met de bewerking der kweekbedden en sawah's werd begonnen en dat van te voren de sawahleidingen behoorlijk in orde werden gebracht. Met den Assistent-ltesident van [ndramajoe en den Chef der irrigatie werken werden besprekingen gehouden over liet invoeren van een waterver deeling in het Doetamatie gebied. Conferenties met de Bestuursambtenaren in het gelieele ressort werden gehouden over de verbetering van de veeverpleging. In overleg met den Gouvernement» Veearts zal daarnaar een onderzoek worden ingesteld. Aanraking met de sawahbezitters weiden op het veld zelve verkregen. Meermalen bedroeg bij deze besprekingen het aantal toehoorders meer dan dertig 102 en toonde do bevolking zich bereid de gegeven wenken en aanwijzingen op te volgen. Aangemoedigd door den landbouwadviseur werden door de bevolking in eenige desa's op 50 bouw sawab. aanplantingen aangelegd van palawidja, en wel op gronden waar nog nimmer tweede gewassen waren verbouwd. In een desa in de afdeeling Cheribon werd een aanplant van djagoeng aangelegd op tegalgronden, groot 25 bouw. Vroeger werd daar nooit djagoeng geteeld. Door den landbouwkundige te Pasoeroean werden op ver schillende tournees besprekingen gehouden met uienplanters en hun het uut van selectie der pooiers voorgehouden. Tevens werden besprekingen gehouden over het bewaren van niest en de biste wijze aangewezen, waarop zulks kan geschieden. In de tabaksstreek werd een bespreking gehouden met een dertig tal landbouwers en hen gewezen op de slechte wijze van verwerking van het groene blad tot krosok. Een proef zou door die landbouwers genomen worden met een kleine droogschuur, maar door geheime tegenwerking van Chineesche opkoopers kwam men er later van terug. Met den Assistent-Wedana werden eenige proefsnitten bijgewoond en ter plaatse aan de landbouwers eenige aan wijzingen gegeven betreffende selectie en het nemen van een grooter plant verband. Herhaaldelijk werden tournees gemaakt in de desa's en wenken gegeven omtrent snoei en onderhoud van vruchtboomen. In Malang werden besprekingen gehouden mei eenige landbouwers — met behulp van een particulier, die aldaar den kleinen landbouw uitoefent — over het voordeel van een goede grondbewerking. Ter demonstratie werd aan den Euro peeschen landbouwer wat padizaaizaad ait, Probolinggo toegezonden, daar deze soort beter is dan de Malangsehe. Tevens werd gewezen op de goede hoe danigheid van theosinte als veevoeder. Met het Europeesch Bestuur der afdeeling Kraksaan werd besproken, hoe den treurigen toestand, waarin de veestapel zich bevindt, te verbeteren. Eenige suikerfabrieken zijn genegen de zaak finantiöcl te steunen. Zoowel met het Bestuur als met de Europeesche tabaksondernemers in de afdeeling Loemadjang werden besprekingen gehouden, hoe den snellen achteruit gang der Inlandsche tabakscultuur tegen te gaan. Daar de verbetering moesl uitgaan van de zijde der opkoopers, werd een vergadering belegd, waarbij hei geheele Europeesche Bestuur en vele ondernemers tegenwoordig waren. Het doel was samenwerking te verkrijgen tusschen de ondernemers, wat betreft de wijze van opkoop, enz. Daarna werd de kwestie besproken met den Presi dent van het Nederlandsch-Indieehe Landbouwsyndicaat, aan wien het verzoek 103 der ondernemers, om zijn ineening in deze zaak te uiten, werd kenbaar ge maakt. Doordat eenige ondernemers zich niet wenschten aan Ie sluiten, kon een onderlinge overeenkomst nog niet tot stand komen. Door den landbouwadviseur te Wonosobo werd de bevolking gewezen op de mislukkingen door schadelijke dieren en insecten, die van hel eene veld op het andere overgaan, daar waar padi het geheele jaar door in verschillende stadia van groei naast elkaar op het veld staan. In de bergstreken werd de bevolking aangeraden gedurende abnormaal grooten regenval draineergoten te graven bij verbouw van tweede gewassen, daar de bevolking te veel rekent op de doorlaatbaarheid van den bodem. Besprekingen werden gehouden over hel uitzoeken van zaai- en pootgoed op het veld. Aangeraden werd de kweekbedden niet te groot te maken (iets, dat bij padi vooral veel voorkomt), aangezien men dan in het midden der bedden geen schadelijke insecten kan vernietigen zonder de zaailingen te be schadigen. Bestrijdingsmiddelen werden besproken voor verschillende plagen en ziekten in rijst, tabak, djagoeng, enz.-, ook directe en indirecte voorbehoed middelen werden aangegeven. Het nut van vruchtwisseling en groene bemesting werd behandeld, alsmede de voordcelen, verbonden aan het aanleggen van droge padikweekbedden. In begin 1912 is te Wonosobo een landbouwcursus geopend met 27 leer lingen, aan welken cursus door den landbouwadviseur onderwijs wordt gegeven. De landbouwkundige te DjokJakarta hield vele bijeen komsten met het doel om van de bevolking te vernemen, welke bezwaren zij ontmoet bij Laar bedrijf, oud rent welke urgente vraagstukken zij wil ingelicht worden en zoo mogelijk, welke proeven zij zou willen nemen. Tengevolge van een bespreking te Tegalredjo gehouden werd een aanvang gemaakt met een cursus voor tabaksbereiding, welke door den mantri wordt gegeven naar aanleiding van de klachten over slechte bereiding der tabak. In Djok Jakarta hadden veel besprekingen plaats van geheel anderen aard. Hier betrof het meer de verhouding van liet Binnenlandsch Bestuur tot de te nemen proeven, in verband met grondhuur en reorganisatie, de medewerking van hel Bestuur tot de op te lichten zaadtuinen, enz. Verder werden velschillende onderzoekingen verriehl betreffende de mis oogsten in Koeion Progo, Blora en Bandjoardjo. Conferenties werden gehouden met Bestuursambtenaren op verschillende plaatsen betreffende te nemen proeven. 104 Eenige malen werd de hulp van den landbouwkundige ingeroepen om rupsenplagen te bestrijden. Verder werd door dien ambtenaar een lezing ge houden te Djokjakarta op uitnoodiging van do Djokjasche landhuurdersver eeniging over „Een methode ter verbetering van Inlandsehe gewassen". Door den landbouwkundige worden lessen gegeven aan de kweekscholen in verschillende landbouwvakken. Bij de kweekschool te Djokjakarta zal voor enkele kruising- en selectieproeven een terrein van ongeveer 1 bouw worden gehuurd, over welk proefveld de mantri, die bij de kweekschool zal wonen, toezicht moet uitoefenen. De landbouw adviseur te Modjokerto hield steeds voeling met de verschillende Inlandsehe Hoofden, wanneer bleek, dat er een bijzondere belangstelling bestond voor den Inlandschen Landbouw; dikwijls werd ook advies per brief gegeven. Met besturende en eontroleerende ambtenaren werd zooveel lijk aanraking gezocht en overleg gepleegd in zake te nemen proeven. In bet algemeen werd zeer veel medewerking en steun ondervonden van die zijde. Besprekingen hadden plaats met de bestuursleden van de landbouwver eeniging I'anggoega-Tani, gevestigd te Sainpang. Deze vereeniging beoogi door voorbeelden verbetering te brengen in bet landbouwbedrijf en zal zich later ook wijden aan veeteelt, handel in landbouwgewassen en vezeleultuur. Met den Resident van Madoera hadden besprekingen plaats in zake uit breiding van de kapokcultuur door de bevolking. Reeds werden fondsen toegestaan voor bet aanleggen van kweekerijen. Het bestuurslidmaatsebap van de Modjokertoschc Afdeelingsbank stelde den landbouwadviseur in de gelegenbeid met de wenschen en belangen der bevolking goed bekend te geraken. Proeven met zaadwisseling van lagere met hoogere streken zijn reeds aangevangen. Besprekingen met den landbouwopzichter van liet krankzinnigen gesticht te Lawang leidden er toe, dat een in do omstreken van het demonstratie veld te Kertoredjo inheemsebe en zeer gewilde padivariëteit uitgeplant werd op de sawah's van genoemd gesticht, gelegen op een hoogte van ca. LOOO voet. De tweede generatie van deze padi zal in 1911/12 uitgeplant worden op liet demonstratieveld, waardoor men den invloed kan nagaan, welke een padivariëteit ondergaat bij het verbouwen gedurende twee jaar op een bodem en in een klimaat, zeer verschillend van die. waar de rijst inheemsch is. De landbouwkundige te Madioen hield een bespreking met den Assistent-Resident der afdeeling Magetan omtrent de mogelijkheid van een 105 bevolkingstheecultuur op do hellingen van de Lawoe. Proeven hieromtrent zijn in voorbereiding. i Met den Regent van Patjitan werden te nemen proeven besproken met verschillende katjangvariëteiten en mogelijke verbetering van bij de katjang oliebereiding gebezigde werktuigen. Zoowel mot den Regent van Ponorogo als met dien van Patjitan en Ngan djoek werd de mogelijkheid overwogen van de oprichting eener coöperatieve vereeniging van palawidjaplanters. Vasten vorm hebben deze besprekingeji echter nog niet aangenomen. Met den Controleur van Kcdiri werd nagegaan, welke vruehtboomen kans van slagen zouden hebben in het district Ngadiloewih en welke middelen zijn aan te wenden tegen de in Kediri heersehende cassavemijtcnplaag. Ook kwam ter sprake verbetering van de Inlandsche suikerbereidingsmethode en de daarbij gebezigde werktuigen. Hetzelfde weid overwogen voor de cassavemeelbereiding. Met den Wedana en Dero werd nagegaan op welke wijze de mentekziekte te bestrijden zou zijn: door invoer van nieuwe variëteiten of verbetering van inheemsche. Wegens te vergevorderd seizoen moesten proeven daaromtrent blijven rusten tot het volgend plantseizoen. De wenschelijkheid van verbetering der katocncultuur en invoer van nieuwe variëteiten werd overwogen met den Wedana van Oetaran. Proeven hieromtrent zijn in voorbereiding. De 1 andbouwadviseur voor Atjeh en Onderhoorig heden woonde in zijn hoedanigheid van lid van het hoofd comité voor de in Mei ter hoofdplaats gehouden jaarmarkttentoonstelling verschillende bijeen komsten bij. Op genoemde tentoonstelling heeft de afdeeling „Landbouw" een volledig systematisch overzicht gegeven van hetgeen Atjeh aan landbouw producten voortbrengt. Bovendien werd der bevolking gelegenheid gegeven kennis te maken met Landbouwproducten uit andere streken en tevens met gebruiksartikelen daarvan vervaardigd. Onder voorzitterschap van den Assistcnt-Itesident van Groot-Atjeh werden eenige vergaderingen gehouden met de besturende ambtenaren dier afdeeling. Besproken werden het beplanten der sawah's met tweede gewassen; de bestrij ding van voor den landbouw schadelijk gedierte; uitbreiding en werkzaamheid der loemboeng-desa en sagibank-proefnemingen met overjarige katoen, af komstig uit Lombok op inferieure gronden. Voorts werd met de besturende ambtenaren en Hoofden geconfereerd over het nemen van bemestingsproeven op sawah's met Perlisguano. 106 Besprekingen werden gehouden met eenigc Hoofden over liet voordeel van gelijktijdige bewerking van een bepaald sawahcomplex, liet onderhoud van vruehtboomen en over het oprichten van een coöperatieve vereeniging tot exploitatie van pepertuinen. De bestuursvergaderingen van de Afdeelingsbank wei-den geregeld bij gewoond. In een te Temiang met de Europeesche planters gehouden bijeenkomst werd een poging aangewend tot oprichting van een plantersbond, welk p naar verwacht mag worden binnen kort het gewenschte resultaai zal afwerpen. Door den landbouwadviseur werd een voorstel ingediend om van al' HM. een landbouwcursus voor de volksschoolonderwijzers te openen, op welk voorstel gunstig beschikt werd. Voor het. aanschaffen van schrijfbehoeften en ander leermateriaal werd een bedrag van ƒ 200 toegestaan. De onderwijzers, die na afloop van den tweejarigen cursus blijk geven dien cursus met succes ge- I te hebben, zullen een maandelijksche craktementsverhooging van ƒ 2.50 ontvangen; hun zal worden opgedragen het geven van eenig elementair land bouwonderwijs op de volksscholen. Door den landbouwkundige te Fort de Koek werden besprekingen gehouden nut hel Bestuur en fnlandsehe Hoofden dan op de tournees, naar aanleiding van hetgeen Ie zien was. Voor den landbouwkundige hadden zij ten doel zich op de hoogte te stellen van de plaatselijke toestanden. C. RÉSUMÉ VAN HET VERHANDELDE OP DE JAARVERGA DERING MET DE LANDBOUWKUNDIGEN EN LAND BOUWADVISEURS, GEHOUDEN TE BUITEN ZORG OL' 23 EN 24 FEBRUARI L 912. Aanwezig: 11. .1. Lovink, Directeur van Landbouw, Nijverheid en Eandel, Voor zitter, Dr. J. van Breda de Eaan, Lnspecteup van den [nlandsehen Land bouw, 11. C. 11. de Bic, tijd. Inspecteur van het Inlandsch Landbouwonderwijs, Dr. C. J. J. va o E all, Chef van de Afdeeüng Plantenziekten, Dr. A. W. K. de Jong, Chef van het Agricultuur-Chemisch Labora torium, Dr. B. Vrij burg, gouvernements veearts, Dr. I. van der Eist, assistent iiij het Laboratorium voor den [n landschen Landbouw, 107 T. J. "Lekkerkerker en L. Ludolph, Controleurs bij het Bin nenlandsch Bestuur è la suite, W. Sten vers, A. M. E. Meij e r, B. 11. Paer e 18 en A. C. Koorenhof, landbouwkundige ambtenaren. E. J. Xe ij ze r, ambtenaar voor hut proefstation voor rijst en tweede gewassen, J. 11. II e ijl, P. 11. Trom],, W. A. Zegers Rij s er, W. de Wijs, W. M. Guttcling en H. Deinum, landbouwadviseurs. In een korte inleiding merkt de Voorzitter op, dat, hoewel een zelfstandig optreden der landbouwkundigen steeds gewenscht moet worden geacht, het aan beveling verdient eens per jaar een bijeenkomst te benden voor bet bespreken en het vaststellen van de in de praktijk te volgen hoofdlijnen en het uitwisselen van gedachten. 1. Bevordering van het inlan d s c h landbouwo n d e r w ij s. De landbouwadviseur 'I 1 ro m p meent, dat liet reeds voldoende gebleken is, dat bij den landbouwdienst hulp van inlandsche zijde niet kan worden ontbeerd. In Wonosobo ismen nu in de goede richting werkzaam door het geven hran landbouwonderwijs aan inlanders, doch voordat de daar gevestigde inrichting eenige hulpkrachten kan afleveren, schijnt het noodig alvast op een andere wijze in de behoefte aan inlandsche krachten te voorzien. De Voorzitter geeft te kennen, dat het in de bedoeling ligt om op den in geslagen weg van het verschaffen van landbouwonderwijs aan den inlander voorttegaan en dat van wege het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel bij de Regeering het voorstel ia ingediend tot het oprichten van een Tech nische School, vanwaar later het in een bepaalde richting opgeleid inlandsche personeel, dat dan ook een behoorlijke vooropleiding moet hebben genoten, zoowel voor den landbouw, als voor het boschwezen, de veeteelt en het credietwezen kan worden betrokken. In afwachting van het afleveren van deze krachten hebben de landbouwkundige ambtenaren vrijheid zelf hun inantri's te kiezen. Evenwel moet daarbij niet uit bet oog worden verloren, dat deze mensehen als tijdelijke hulp moeten worden beschouwd, want voor definitief aan te stellen inlandsche landbouwkundigen kunnen slechts behoorlijk en grondig opgeleide personen worden gebruikt- Zooals vanzelf spreekt zullen de tijdelijk in dienst genomen mantri's, wanner zij geschikt blijken, later in opleiding kunnen worden genomen voor adsp. landbouwkundige. Nagegaan zal worden of ten aanzien van de reeds in dienst zijnde Landbouwkundigen, die door hun chefs in aanmerking worden gebracht voor een hoogere bezoldiging, een I rakiementsvcrhoogiiig kan wolden voorgesteld ('). (') Het gevolg hiorvan was, dat bij het Gouvernemonts besluit van 29 Maart 1912 No. 24 machtiging verleend werd de bezoldiging der assistentdandbouwkuudigen na drie Jaar dienst van ƒ75. — te brengen op f 100.— 's maands. 108 De heer T r o m p deelt mede, dat het landbouwonderwijs te Wónosobo ook van inlandsche zijde zeer veel belangstelling ondervindt, waarop de Voorzitter op een daartoe gedane vraag te kennen geeft, dal de landbouwkundigen voorstellen kunnen doen tot het oprichten van dergelijke eenvoudige landbouwscholen in andere districten, indien hun dat nuttig voorkomt. Uniformiteit is hier natuur lijk uitgesloten; de inrichtingen moeten zich aansluiten bij de plaatselijke oiu- Etandigheden. De Voorzitter legt er evenwel den nadruk op, dat het voor het welslagen van dergelijke inrichtingen een eerste eisch is, dat zij niet aan haar lot worden overgelaten, zoodat geen voorstel tot oprichting behoeft te worden gedaan, indien niet de absolute zekerheid bestaat, dat van landbouwkundige zijde op het onderwijs doorloop end toezicht kan worden uitgeoefend en d eg e -lij k e leiding verzekerd is. In aansluiting hiervan wordt door de landbouwkundigen, die les geven aan Kweekscholen voor Inlandsche onderwijzers (Djocja, Bandoeng, Fort dr' Koek en Probolinggo) op een desbetreffende vraag van den Voorzitter geant woord, dat zij in hooge mate tevreden zijn over de belangstelling, die de a. s. onderwijzers voor het landbouwonderwijs aan den dag leggen. 2. Coöperatie van inlanders voor den verkoop van producten. De heeren Tromp en Meijer stellen de vraag of het geen aanbeveling zou verdienen de coöperatieve oprichting in de hand te werken van vaste afslag plaatsen, waar tic inlandsche landbouwers hun producten buiten opkoopersom aan de markt kunnen brengen. Wellicht dat het gouvernement of voorzoover aanwezig de Afdeelingsbanken het daarvoor noodige geld zoutien kunnen voor schieten. Men zou in kleine afzetgebieden kunnen beginnen en dan langzamer hand den maatregel uitbreiden. De Voorzitter vestigt er de aandacht op, dat de arbeid in die richting ook in Europa verricht, in geenen deele onmiddellijk succes had. Het was een vallen en opstaan. De ervaringen daarbij opgedaan hebben echter geleerd, dat derge lijke coöperatieve ondernemingen geheel door de belanghebbenden zelf tot stand behooren te worden gebracht, iveehtstreeksche geldelijke steun hêefi steeds be wezen verkeerd te werken. Slechts moreele steun en voorlichting door deskundigen behoort te worden verleend, meer niet. Op de eene plaats zal het blijken, dat de menschen een aankoop-vereeniging noodig hebben en op de andere plaats eerder een verkoop-vereeniging. In beide gevallen zal echter heel in het klein moeten worden begonnen en wel alleen met menschen, die elkander kennen en vertrouwen. Slaagt men in het klein dan is de basis gelegd. De winst wordt in reserve genomen en zoodoende krijgt men een kas, waarmede geleidelijk groo tere zaken kunnen worden ondernomen. Op de vraag van den heer T r o ni p of het gouvernement ook niet officieus kan medewerken door het verstrekken van geld door de afdeelingsbanken, ant woordt de Voorzitter, dat er in de allereerste plaats voor moet worden gezorgd, dat 109 de menschen zelf financieel bij de vereenigingen geïnteresseerd zijn, want in de andere gevallen zijn de vereenigingen alle mislukt. Natuurlijk is do mogelijk heid niet uitgesloten dat het gouvernement indirect hulp verleent; mocht dat noodig blijken, dan zullen de landbouwkundige ambtenaren zich daarvoor het beste schriftelijk kunnen wenden tot den Adviseur voor het Crcdietwezen. De heer 11 eij I deelt mede, hoi' in Atjeh een proef genomen werd met het oprichten van een passar, welke proef echter mislukte, doordat de inlanders te veel verbonden waren aan invloedrijke opkoopers. De Voorzitter verbindt aan deze mededeeling nog eens de waarschuwing, dat dergelijke zaken alleen kans van slagen hebben, indien zij niet alleen op coöperatieven basis zijn opgericht, doch geheel op wederzijdsch vertrouwen. Vooral in den aanvang moeten bezol digde ambten in een dergelijke onderneming geweerd worden: de verschillende werkzaamheden moeien in het begin onder de belanghebbenden zelf worden ver deeld. Het meest zullen voor die werkzaamheden wel in aanmerking komen desa-goeroes, die liefde hebben voor den landbouw, vooral als zij eerlang eenig landbouw-onderwijs genoten hebben. Ook de ambtenaren van het Credietwezen zullen eventueel goede diensten kunnen bewijzen. 3. Leesboekjes over landbouwkundige onderwerpen. De heei' Q ut tel ing geeft de samenstelling van dergelijke boekjes in overweging, waarop de heer de Bi e mededeelt, dat het aan schrijvers ontbreekt. Indien de landbouwkundigen lust en gelegenheid hebben dergelijke boekjes te schrijven, dan zal hel Departement gaarne voor het uitgeven daarvan zorgen. De eventueele vertaling der boekjes in de landstalen zal dan de Commissie voor de Volkslectuur in orde brengen. 4. Beschikking over kleine fondsen Voor proeven. Medegedeeld wordt dat de landbouwkundige ambtenaren voor hel nemen van proeven, enz. de beschikking kunnen verkrijgen over kleine fondsen. 5. Resultaten verkregen met den Eckortploog S. R. 4. Van verschillende zijden worden deze resultaten gunstig genoemd. De heer Zegers Itijsor vestigt de aandacht op het voordeel, dat de onderdeden van den ploeg in de desa kunnen worden aangemaakt. De heer Meij er verdedigt een door hem aan den ploeg aangebrachte wijziging, nl. het verwijderen van de punt van bel ploegijzer. (I. 11 et kruisen van zelfbest uive nd e gewas se n, i n li e t bijzo ud e r v a n pad i. l'it de door velen opgedane ervaringen wordt geconcludeerd, dat moet wor- 11 In opdracht van het Ministerie van Koloniën te Berlijn bestudeerde Dr. Sim o n op Java tevens de Rijstkultuur. 4. Dr. \Y. F. Bru c k, Privaatdocent in de Botanie aan de Universiteit te (liessen. kwam op Java in de eerste plaats als gedelegeerde van het „Kolonial- Wirtscliai'tlichc Komitee" te Berlijn voor het Vezelcongres te Soerabaja. Jlel oponthoud te Buitenzorg werd besteed om in het vreemdelingen-laboratorium te «erken. Voornamelijk werd materiaal voor verdere studiën en voor demonstra tie bij genoemd college verzameld. 5. Prof. Dr. (J. van 1 1 ers o n, hoogleeraar aan de Technische Hooge schcol te Delft, kwam eveneens hoofdzakelijk als gedelegeerde van de Nederlaad sche Elegeering voor het Vezelcongres te Soerabaja. doch besteede eenigen tijd in Buitenzorg voor werkzaamheden van zuiver botanischen aard. Er werden eenige voorloopige waarnemingen gedaan omtrent de aantasting van cellulose door aërobe bacteriën, waarbij geconstateerd werd, dat deze stof in de tropen door dezelfde mikrobe wordt geoxydeerd als in de gematigde zone. f n den tuin te Tjibodae werd materiaal van Nepen t h e s- bekers voor nadere studie van den anatomiseben bouw verzameld. Vervolgens werd een col lectie economische planten en plantenproductcn bijeengebracht. (i en 7. Prof. Dr. 11. Loc om te, Directear van de Botanische Af deeling van het Museum d'Histoire Naturelle te Parijs en diens medewerker Dr. A. Fin e t. Hunne werkzaamheden waren voornamelijk van systematischen aard en hadden, onder meer, ten doel zich voor te bereiden voor een meer langdurig verblijf in Fransch Indo-China. liet is voor 's Bands Plantentiiin ongetwijfeld een verblijdend verschijnsel, dat thans ook de I'Yansehe regeering ertoe overgaat hare botanici herwaarts te zenden en de mogelijkheid is niet uitgesloten, dat op den ingeslagen weg zal wor den voortgegaan door, evenals zulks in andere landen geschiedt, op geregelde tij den een bepaald bedrag beschikbaar te stellen voor een studiereis naar Buitenzorg. 8. Dr. Mi 11 spau g h, Directeur van de Botanische Afdeeling van het ~Field Museum of Natura] History" te Chicago, bracht een groote collectie bloemen, vruchten en zaden voor genoemde instelling bijeen. !) en 10. B-ikita Saka i en Feizburo Senb o n, twee Japansche botanici, hebben hier een verzameling van economische planten aangelegd, be stemd voor het Forest Bureau te Tokio. 11. In November arriveerde alhier Dr. Blaauw, op wien ditmaal de 'Xederlandsclie Kegoeriug hare keuze had laten vallen voor toekenning van het Buitenzorg-fonds. Over zijne onderzoekingen zal het volgende verslag te be richten hebben. 110 den ingestemd met de opvatting van den Heer Vu p der Stok, die ter zake pessimistisch gestemd is. Een constante bastaard, beter dan de moederplant, werd tot dusver nergens verkregen. 7. Opheffing va n hot de monstral iev eI d t e T j i a w i g e li a n g. De heer de W ij s meent, dat het heter is. desnoods op kleiner schaal, op meer dan een plaats in de desa's te demonstreeren dan hei demonstratief werk te concentreeren, zoodat het aanbeveling verdient hel vaste demonstratieveld in zijn ressort te doen vervangen door tijdelijke velden. De heer Gutteling wijst er op, dat men veel kan bereiken door met landbouwers excursies te onder nemen naar een naburige streek, waar het bedrijf beter uitgeoefend wordt en de Treemdelingen te doen voorlichten door de landbouwers van de bezochte streek. Dit is een demonstratie-methode, die goed werkt en goedkoop is. De heer Tromp meent echter, dat een gouvernements-demonstratie in zooverre Loteo kenis heeft, dat het gouvernement daardoor kan laten zien wat het zelf kan. De Voorzitter is van oordeel, dat, alvorens bij de landbouwers verbete ringen te propageeren, het gouvernement zelf ter dege door proeven moet uitge maakt, hebben, dat hetgeen men aanbeveelt ook inderdaad een verbetering is. Voorts moet men bij het demonstreeren voor den landbouwer de /.aak steecis zoo voorbrengen, dal bij er niets bij kan inschieten. In Europa is liet gewoonte om, wanneer men wil demonstreeren, aan den boer eerst een stuk grond in leen te vragen onder voorwaarde, dal de winsten voor hem zijn en de verliezen voor de Regeering. Men kiest dan gronden uit, die midden tusschen de bouw velden liggen. Dezelfde methode, hier en daar in den laatslen lijd reeds toegepast, zou uitgebreid kunnen worden, wal echter niet wegneemt, dat iedere andere gelegen heid tot goede demonstratie onmiddellijk moet worden aangegrepen. In principe is hef intusseben stellig beter, in plaats van een vast demonstratieveld in een bepaald ressort, tijdelijke velden op verschillende plaatsen in te richten. 8. Select i e-, tevens zaad tv in VOO rde n Oost ho e k van Java. De heer Meijer vraagt of niet de oprichting van zulk een tuin in den Oosthoek mogelijk is. Hij wijst er op, dat de grondgesteldheid in Oost-Java geheel verschilt van die van West-Java en herinnert er aan, dat een niaisaan plant mislukte, terwijl een zelfde aanplant op dezelfde hoogte en met dezelfde weersgesteldheid in* Buitenzorg slaagde. De Voorzitter merkt op, dat voorstellen in overweging zijn om op Java verschillende zaadtuinen aan te leggen. De Voorzitter antwoordt op de vraag van den heer Gutteling naar de wijze van beheer van die tuinen, dat daar voor afzonderlijk personeel zal moeten worden aangesteld. 111 9. Tv aloenc ult u a r i n d e Afdeeling Cheri bo n. De heer 'Ie Wijs deeU mede, dal in 1910 de katoenproeven in Cheribon mislukten dooi- de slechte weersgesteldheid; de proeven zijn in 1911 op kleiner schaal voortgezet en goed geslaagd. Overal in de afdeeling vindt men zonder ■n aandrang van lut bestuur katoenveldjes van de bevolking, die aan haar aanplantingen zeer veel zorg besteedt. De beer de Wijs steil voor thans geen proeven meer te nemen, doch het verkregen zaad onder de bevolking te verdeelen en verder kleine premies uit te loven voor goede katoen-aanplantingen. De lieer de I! i e voorziet geen groote uitbreiding van O.c katocncultuur in Cheribon. Aanplantingen op dezelfde schaal, in het Klem hier en daar ver spreid, treft men in verschillende streken van .lava aan; men verbouwd de: katoen voor eigen gebruik. Verdere aanmoediging zou wel gemotiveerd zijn als do cul tuur was als in Demak, «aar de kali.eu in hel groot wordt opgekocht. De heer Paerels deell mede, dat ook in Madioen met toewijding katoen verbouwd wordt. De aanplantingen zien er altijd keurig uit. Hel gebrek is echter, dat lut zaad steeds verdwijnt, daar hel door ('hineezeii opgekocht wordt. Dr. Van 11 red a de Haan meent, dat in elk geval in Cheribon ge tracht kan worden de daar reeds lang voorkomende katoencultuur met het uit loven van premies verder aan Ie moedigen. De Voorzitter is het daarmede eens. doch raadt de grootste voorzichtigheid aan, wijl de katoencultuur op Java een zeer riskante cultuur is en zij dan ook door de bevolking beschouwd wordt als een cultuur op goed geluk. Ditzelfde geldi ook voor Madioen. Alvorens echter in dat gewest die cultuur aan te moe digen zullen de groei-omstandigheden aldaar ter dege onderzocht moeien worden. Blijkt aanmoediging geweuscht dan zon in Madioen evenals in Palembang ge zorgd kunnen worden voor den aanleg van zaadluinen. 10. Inliehl ings d i e nst omtr en t den sta n d de r inlandsche gewas sc n. Dr. Van Bjreda de liaan merkt op hoe op het oogenbfik nagenoeg egevens omtrent den stand der inlandsche gewassen worden ontvangen door bemiddeling van hel Binnenlandsch Bestuur. Dit geschiedt door het invullen van gedrukte kaarten, welke maandelijks bij de Inspectie van t\vn I nlandsche n Landbouw worden ontvangen. Dr. Van Breda de Haan zou gaarne zien, dat ook de landbouwkundige ambtenaren voortaan dergelijke kaarten op zonden. De daardoor verkregen gegevens zouden dan als aanvulling kunnen dienen van de inlichtingen van de bestuursambtenaren. Het spreekt van zeil. dal het niet in de bedoeling ligt, dat de Landbouwkundigen ter zake een sociaal onderzoek zullen instellen. Zij hebben ook geen gegevens te verstrekken over hun geheel ressort, maar reeds zullen ingevulde kaarten, betreffende een of ander onderdeel, dat op dienstreizen waargenomen wordt, zeer op prijs worden gesteld. Schrijfwerk is aan het verschaffen van deze inlichtingen zoo goed als niet ver- 112 bonden; ook cventueele mislukkingen van gewassen zullen per kaart kunnen worden bericht. Dr. Van Hall verzoekt om de afdeeling Plantenziekten in het vervolg meer volledig op de hoogte te houden van de verschillende in de gewassen optre dende ziekten. De bedoeling is niet om uitgebreide gegevens over een ziekte te ontvangen, doch een eenvoudige mededeeling van het voorkomen daarvan. De afdeeling Plantenziekten behoort te weten of een zekere ziekte op het oogenblik wordt aangetroffen. Zoo noodig kan dan plaatselijk van die ziekte kennis ge nomen worden en daartegen worden opgetreden. De heer Van Hall verzocht bij de ontdekking eener ziekte daarvan onmiddellijk per briefkaart aan zijn afdeeling mededeeling te doen. De Voorzitter ondersteunt de verzoeken van de heeren Van Breda de II aa n en Van II a 1 1 en wijst er nog eens op, dat de voorgestelde maatre gelen weinig of geen tijd in beslag nemen en dal de heteekenis daarvan toch zeer groot is. 11. Bestrijdingsmiddelen van ziekten en plagen. De heer P a e r e 1 s wijst op de moeilijkheden, die zich voordoen om den in lander te laten werken met chemische praeparaten ter bestrijding van plagen en ziekten in de gewassen. De heer Tromp deelt mede, dat in Djokjakarta goede resultaten verkre gen werden met het bespuiten van tabak. De heer Gutteling meent, dat het gevaarlijk is de inlanders gebruik te laten maken van vergiftige stollen, doch de heer Lekkerkerker wijst er op, dat onder hem een proef genomen werd met het toepassen van zwavelkoolstof, welke proef goed gelukte en voor de menschen geen kwade gevolgen had, niettegenstaande ook de loerahs de stof ter verdeeling ontvingen. Dr. Van Hall meent, dat geen overdreven vrees moet bestaan voor de toepassing van chemische praeparaten. Hij beveelt de proeven daarmede zeer aan, opdat ook de rentabiliteit van het toepassen der praeparaten moge blijken. 12. Mentekziekte in de padi. Op de vragen naar de resultaten van de onderzoekingen naar de oorzaken en bestrijdingsmiddelen van de mentekziekte in de padi leest Dr. Van der Eist een gedeelte voor uit een door hem samengesteld uitvoerig rapport. Besloten wordt het rapport te laten drukken en aan de belanghebbenden toe te zenden. De Voorzitter geeft in overweging steeds proeven te nemen met verschillende be strijdingsmiddelen van de ziekte; men behoort zooveel mogelijk te noteeren wat van de ziekte wordt opgemerkt en aan de hand van die aanteekeningen zal dan een algemeen verslag kftnnen worden samengesteld. De Voorzitter verzoekt Dr. Van der E-Fs t te dien einde eenige vragen op te stellen, die daarbij door de landbouwkundigen in het oog moeten worden gehouden. 113 13. Stal- on desgamest. Debeer I' a ere 1 s vreest, dal deze mest als broed- en woekerplaats dient van schadelijke insecten en plantaardige parasieten, zoodat de toepassing van den si hel optreden van ziekten en schadelijke insecten in de hand zou werken. Dr. Van Hall meent, dal ei' ge,ai de minste reden is het gebruik van stalmest al' Ie raden, op grond van zulk een nadeeligen invloed van den mes! in enkele gevallen, terwijl de heer Trom p van oordeel is. dat de voordeden van den mest in alle opzichten tegen de nadeden daarvan opwegen. 14. Bemestingsproeven. Dr. de dong zou gaarne mei Buperphosphaal systematische bemestings proeven willen nemen en roepl daartoe de medewerking der landbouwkundigen in. Nadat de Voorzitter er zich van overtuigd heeft, dat allen die proeven ge wenscht achten en daartoe hulp willen verleenen, wordt overeengekomen dat Dr. d e J o n g een werkplan voor geheel .lava voor de proeven zal samenstellen. Het werkplan zal aan de ambtenaren worden toegezonden ('). 15. Veevoed c r i n g. Do heer d o \V ij s lieert vernomen, dat in Cheribon op 1 Januari 1913 de bosschen /uilen worden gesloten voor hel weiden van vee en dat derhalve de aanplant van veevoedergewassen aanmoediging verdient. Alvorens tol die aan moediging over te gaan zou hij gaarne vernemen of reeds resulaten met den aanplant van die gewassen verkregen werden. De lieer K e ij zcr deelt mede, dat in den Cultuurtuin to Buitenzorg proe ven genomen worden met enkele grassoorten om na te gaan, welke het mees! op lever! en de minste eischen aan den grond stelt. Dr. van Breda de liaan verwijst voor het aanleggen van graswei den naai' de verschillende jaargangen van liet tijdschrift Teysmannia. Dr. V rij h u rg vestigt er de aandacht op, dat op Madoera en in Britsch [ndië met veel succes stalverpleging van het vee word! toegepast, liet veevoeder behoort voortdurend te worden verzameld en opgesehuurd; op die wijze kan schaarschte voorkomen worden. De heer (i u t t e 1 i n g meent, dat men het houden van meer vee door stal verpleging in de hand kan werken, omdat op die wijze in het noodigc voedsel kan worden voorzien. Hij wijst er op, dat sapi's minder kieskeurig zijn dan karbouwen, dus dat het tevens aanbeveling verdient deze beesten zooveel mogelijk #door sapi's te doen vervangen. l>e beeren 11 eij 1 en Tromp herinneren er echter aan, dat sapi's .niet op alle gronden te gebruiken zijn, omdat zij eerder dan karbouwen voetwonden krijgen. Oe heer de Bic wijst er op, dat volgens destijds genomen proeven, sapi's in de Preanger niet blijken te voldoen. (') Reeds geschied. Jaarboek. 8 114 De Voorzitter deelt modo, dat van de hand van den Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Diens! een boekje is verschenen over veevoedering, van welk hoekje aan elk van de heeren een exemplaar zal worden toegezonden. In dat boekje zullen zeker vele vragen beantwoording vinden. IG. Verbetering van don veestapel in Kraksaan. De li oor M eij er heeft mei den betrokken Controleur een nauwkeurig on derzoek ingesteld naar den toestand van den veestapel in de afdeeling Kraksaan en heeft geconstateerd, dal een sterke achteruitgang merkhaaT is ten gevolge van slachting en van het gebruik van trekvee door de fabrieken. De fabrieken hebben beloofd van haar zijde mede te helpen aan de verbetering van den vee stapel door het uitloven van premies, het in de hand werken van de castratie van minderwaardige stieren en den invoer van dekstieren. De heer "'«I eij e r acht echter ook optreden van gouvernementswege uoodig. De Voorzitter geeft den heer Meijer in overweging schriftelijk rapport uit te brengen. Daarna zal met hei Binnenlandsch Bestuuren mei den veeartse nijkundigen dienst in overleg worden getreden. Bij de rondvraag worden nog de volgende punten aan de orde gesteld: 17. Uitvoer van vee uit At-j e h. De beer He ij 1 deelt mede, dat er een belangrijke uitvoer van vee uit Atjeh plaats vindl naai- Deli. Op een conferentie mei de bestuursambtenaren en den betrokken veearts werd beperking van i\vn uitvoer besproken, doch de veearts bleek een verbod van uitvoer in welken vorm ook- ongewenschi te achten, omdai op die wijze aan de veefokkerij de [nikkel ontnomen werd. De heer 1T eij 1 vraagt op welke wijze dan tot beperking in <\i'i\ uilvoer gekomen kan worden. Dr. Vrij burg kan zonder plaatselijk onderzoek hierin niet oordcelen. doch hij vest int er de aandacht op, dat op Madoera goede resultaten verkregen werden door eenvoudig de beste stieren van gouvernementswege op te koopen. De Voorzitter geefi hei verleenen van aanhoud-premiën in overweging; ook echter kan men handelen, zooals Dr. Vrij burg bedoelde, De Voorzitter meent, dat bei intusschen voor Atjeh van groote beteekenis zal zijn als de voor genomen aankoop van vee voor de Delische planters op Java doorgaat. Boven dien bestaai het plan op de Oostkust van Sumatra een veefokkerij voor de onder nemingen op te richten, zoodat het aanbeveling' verdient eerst nog eenigen tijd Ie wachten, voordat men ten aanzien van Atjeh maatregelen gaal nemen. 18. Ilevea-Cultuur. De lieer Ludolph vraagi of de cultuur van Hevea als bevolkingscultuur is af te raden. Op Sumatra's Westkust komt deze cultuur namelijk voor tol op een hoogte van 4000 voet. 115 De heer IT e ij 1 deelt mede, dal hij op A f job hetzelfde heeft waargenomen, doch hij merkte tevens, dat de cultuur zeer verwaarloosd werd. De Voorzitter merkt op, dat bijna overal de Hevea door de Ficuscultuur is verdrongen. Hij raadt aan niet 10l aanmoediging van de Hevea-cultuur voor de bevolking over te gaan, omdat al gaat ook de cultuur zeil' goed, de exploitatie uiterst bezwaarlijk is. Doet zich intusschen een bijzonder gunstig geval voor dan /.mi daarover bei Departement kunnen worden geraadpleegd. 19. Proeven met kali-bemesting. De beer Sten vers deelt mede, dat bij een aanbieding kreeg van bet Kali-syndicaat om proeven te nemen niet kali-bemesting op kosten van bet Syn dicaat. .De resultaten zouden moeten worden bekend gemaakt als resultaai van proeven van hei Syndicaal. De Voorzitter, en dii wordt door alle aanwezigen ondersteund, geeft in overweging geen kunstmest van bet Kali-syndicaat voor proeven aan Ie nemen. Wenscbt men proeven nul dergelijke kunstmest te nemen, dan is bel beter, dat de kosten op de werkplannen gebracht worden. Ten slotte geefl de Voorzitter aan de landbouwkundigen in overweging vooral zeer voorzichtig te zijn met bel eniameeren van verschillende zaken. Hij acbl het zeer gevaarlijk te veel in eens aan te vatten; men moet vooral zorg dragen, dal alles naar belmoren zal kunnen worden gecontroleerd. Zaken zonder voldoende toezicht kunnen niet anders dan op mislukking oitloopen. De Voor zitter merkt tevens op, dat bij weel, dat velen van de ambtenaren vooreerst ree] van bun tijd Quodig hebben voor de studie voor bet examen voor landbouw- Leeraar en dal hij dus niet aanstonds te veel mag verwachten, [ntusschen meent bij, dat juist in het klein beginnen en in bel, langzaam en voorz i e b l. i g voortschrijden de grootste beteekenis voor de toekomst ligt. D. KORT VERSLAG OMTRENT HETGEEN IN HET BELANG DEB INLANDSCHE THEECULTUUB IN DE PBEANGEB REGENTSCHAPPEN IS VEBBICHT. (Uitgegevens, verstrekt door T. .J. Lekker kerk er en J. Wollij. Door aanmoediging, eerst van sommige ondernemingen, later ook van bet IJ. 8., beeft de theecultuur der Inlandsche bevolking in de Preanger-Begent schappen geleidelijk een zoodanige uitbreiding verkregen, dat met baar als belangrijke economische factor behoort te worden rekening gehouden. Naar aanleiding van de uitkomsten van een in 1910 van wege het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel ingesteld onderzoek, werden dan ook op voorstel van dit Departement fondsen beschikbaar gesteld in het bel,ing van die cultuur. 116 Om de werkzaamheden ter verbetering van do cultuur te kunnen be heerschen werd, ook uit. overweging dat hel hier slechts een proefneming geldt, het arbeidsveld in het afgeloopen jaar tot dr volgende streken van hei Gewest bepaald: a. District Tjitjoeroeg en omliggende streken der afdeeling Soekaboemi. 6. Eten complex, ongeveer samenvallende mei liet gebied van desa Takokak, afdeeling Tjiandjoer (>n dat der desa's Gëgërbitoeng, Tjidjoerej, Bentjoj, Tëgalpandjang, afdeeling Soekaboemi. c. Een complex, omvattende het gebied der desa's Tjigedoeg, Tjiboeroej, Tji kadjang, Tjihidenng, afdeeling Limbangan, zich zuidoostelijk uitstrekkend tot Nanggerang, voorbij Deudeul, district Taradjoe, afdeeling Soekapoera. d. Een complex, ongeveer samenvallend met hel gebied van desa Tjilampoejang en desa Tjisitoe, district Wanakerta, onder-district Malangbong, afdeeling Limbangan. Niet alleen bestaande aanplantingèn, maar ook nog met thee te beplanten gronden maakten in het afgeloopen jaar een onderwerp uit van de bemoeie nissen van het Departement. Tot deze laatste belmoren twee complexen, oorspronkelijk kof fiereserve terreinen; het eene stuk groot 20 bouw, gelegen op het terrein Lëgokgëdë, desa Tjikadjang, het andere groot 25 bouw op het terrein Tjirojom, desa Tjigedoeg. De algemeene leiding der werkzaamheden berustte bij den toenmaligen Adjunct-Inspecteur van den Inlandschen Landbouw, H. C. 11. de Bi e, terwijl de directe leiding in de complexen a en b aan den Controleur B. B. a la suite T. J. Lekkerkerker werd opgedragen en in de complexen c en d aan den Heer J. Wol f f, te voren lijdelijk belast geweest mei de waarneming van de betrekking van Assistent-Hortulanus bij den Botanisehen Tuin te Buitenzorg. Voor het dagelijksch toezicht werd aanvankelijk aan ieder één en later twee, in de practijk van de theecultuur bedreven, Inlandsche beambten toegevoegd. In het afgeloopen jaar werd het navolgende in het belang der bevolkings cultuur verricht. Goed zaad werd verstrekt waar gewenscht en noodig: a. voor aanleg van kweekbedden en nieuwe tuinen, h. ter vervanging van oude, slecht of niet produceerende aanplantingen, en wel geleidelijk, bij kleine gedeelten, c. ter uitbreiding van bestaande tuinen, waar deze in opvolging van gegeven wenken goed onderbonden bleken te worden, en zulks bij wijze van premie, kosteloos en bij kleine hoeveelheden. 117 Technische leiding en voorlichting werd verschaft hij: a. aanleg van nieuwe tuinen en kweekbedden, l. snoei en verder onderhoud (waaronder het wegvangen van Helopeltis) van bestaande aanplantingen, c. pluk van liet blad. Voor zoover de ontwikkeling van de inlandsche belanghebbenden zulks toeliet, werden deze opgewekt tot meerdere onderlinge aansluiting ter behartiging van gemeenschappelijke belangen en wel: a. bij aanleg en onderhoud van tuinen alsmede bij pluk van het blad, voorts bij het wegvangen van Helopeltis e. a. plagen, b. om de betrokkenen sterker te maken tegen de woeker prak tij ken van met voorschotten werkende bladopkoopers, met de bedoeling öf om dezen uit te schakelen, opdat de planter zelf zijn product naar de onderneming brengt, of om deze lieden te vervangen door opkoopers in dienst van de belanghebbende theetuinbezitters. Elet door het Departement verstrekte zaad werd gedeeltelijk door bemidde ling van Bataviasche Importfirma's uit Britsch-Indië besteld en voor een ander deel betrokken van op Java gevestigde ondernemingen, waarvan gebleken is, dat deze goede moedertuinen hebben en het daarvan afkomstige zaad superieur is. Met het oog op de groote vraag van de zijde van ondernemingen werden bij de bestelling, vooral van zaad op Java, nog al moeilijkheden ondervonden, welke echter overwonnen werden. Eet zaad werd aan de bevolking verstrekt tegen de helft van het ge middelde van den kostenden prijs, terug te betalen uit de opbrengsten der daarmede aan te leggen tuinen en onder voorwaarde, dat alle door het Departe ment te geven wenken en aanwijzingen moeten worden opgevolgd. Totaal werden aldus 22 maund en 276,6 gantang theezaad verstrekt. Niet alle bezendingen van het uit Britsch-Indië afkomstige zaad bleken bij onderzoek van goede hoedanigheid te zijn. Hiervan behoefde de bevolking echter niet de dupe te wezen, aangezien nog tijdige suppleering kon geschieden door bestelling bij do vorenbedoelde op Java gevestigde ondernemingen. Mei bet oog op deze ervaring met het Britsch-Indisch zaad, ook door onderscheidene particuliere ondernemingen opgedaan, is het van des te meer belang, dat men, ter voorziening in de steeds toenemende behoefte aan goed zaad, o jaar geleden begonnen is met op sommige terreinen van de Gouvernements Idnaonderneming Tjinjiroean, niet aanstonds voor de kinacultuur benoodigd, goede moedertuinen aan te leggen van superieure typen. Op ultimo 1911 besloeg de totale uitgestrektheid der kampongtuineu in de afdeeling Soekaboemi 10149 bouw 292 E.H. en in de districten Panembong, Batocwangi en Wanakarta der afdeeling Soekapoera 2811 bouw 332 K.K. te 118 zamen dus 12961 bouw 124 E.E. In 1909 was dit totaal 9563 bouw, zoodat sedert in deze streken een vermeerdering van 3398 bouw heefl plaats gehad. Deze theetuinen zijn aangelegd op gronden in individueel bezit, waaronder erven en oude hoema's enkele op maagdelijke gronden, andere weer op, zooals boven reeds opgemerkt is, op daartoe beschikbaar gestelde koffiereserve perceelen. In het district Tjitjoeroeg zijn bijna alle droge gronden, die daarvoor in aan merking kwamen, met thee beplant. In onderscheiden streken hebben de bevolkingstuinen een inderdaad gunstig aanzien. Voornamelijk is dit hei geval in den omtrek van die ondernemingen, waar een gewenschte samenwerking bestaat tusschen de ondernemingen en de bevolking. Daarbuiten echter lieten de bevolkingstuinen over het algemeen te wenschen over. De voornaamste oorzaken werden reeds besproken in een door het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel in December 1910 in druk uitgegeven publicatie over de inlandsche theecultuur. Zij zijn: fouten begaan bij den aanleg, gebruik van inferieur zaaimateriaal, onvoldoende onder houd, slechte snoei, verwaarloozing van ziekten en plagen, onoordeelkundige en geforceerde pluk der struiken, scherpe concurrentie» bij den opkoop van het onbereide kampongtheeblad door daarbij belanghebbende ondernemingen. Slechts bij uitzondering wordt de grond goed bewerkt. Het kweeken tusschen de thee van spoedig voordeelgevende eenjarige gewassen en het hand haven van vruchtboomen en bamboe moge uit het standpunl van den ïnlandschen theeplanter practiscb zijn. omdat hij de daaruit voortvloeiende inkomsten nie< kan derven, van uit een agronomiscb standpunt beschouwd verdient het beslist geen aanbeveling. Aanleg van vanggoten, waartoe eerst in het eind van ver slagjaar geleidelijk meer en meer wordl overgegaan, vond aanvankelijk geen toepassing, omdat gevreesd wordt, dat de wortels der nabij groeiende planten te veel beschadigd zonden worden. Bij den aanleg van nieuwe tuinen werd op zoo oordeelkundig mogelijke wijze te werk gegaan, in navolging zooveel doenlijk van de op de particuliere ondernemingen toegepaste werkwijze, echter steeds met inachtneming van de bedrijfsmiddelen van de belanghebbenden. Daarbij weid mei de gewoonte, om de eerste jaren tweede gewassen tusschen de thee te planten, met goed vinden van belanghebbenden gebroken. •In de af deeling Soekaboemi werden in ontginning gebracht de terreinen: 1. Kèmbangkoening, desa Tjisaroewa, 2. Sajoeran, desa Nagrak, 3. Tji bodas, desa Pawënang, I. Manggaroedin, desa Klapareja, 5. Tjinjengkodkidoel, desa Tjidjoerej en S. ongeveer 2 en 5 bouw milikgronden, gelegen respectievehjk in de desa's Tëgalpandjang en Bëntjoj. 119 In de afdeeling Liinbangan de terreinen: 7. Lëgokgècle, desa Tjikadjang, 8. Tjirojom, desa Tjigëdoeg, 9. Lëgok gadog, desa Tjisitoe, 10. een terrein, gelegen in de desa Tjilampoejaug. In de afdeeling Soekapoera de terreinen: 11. Pasirladja, desa Poespahyang, 12. Manglajang, desa Djahiang, 13. Pasir waroe, desa Tjoekangkawong, 14. Pakoeleueur, desa Moehara en 15. Tjimaoeng paeh, desa Tjigalontang. Op de terreinen sub. 1, 2, 7, 9 en 10 had de ontginning coöperatief plaats; op de overige terreinen heeft ieder deelhebber zijn eigen stuk in ontginning genomen, alleen de voor de terreinen sub 3, 4, 5, C en 8 benoodigde kweekbedden werden gemeenschappelijk aangelegd. Op liet terrein Lëgokgëde sub. 7 werden van de 20 bouw een stuk van 4 bouw niet 10 gantang theezaad zg. uit de pit geplant, dat een maand te voren op de kweekbedden was uitgelegd. Het overige deel van dit terrein wordt het eerstvolgende seizoen beplant. Het bedrijfskapitaal werd door do afdeelingsbank verstrekt legen een rente van 1% 'smaands, terug te betalen na •'! jaar, welke termijn te verlengen zal zijn tot 5 jaar. Ter voorkoming van geschillen is met de belanghebbenden overeengekomen, om ieders aandeel door het lot te doen uitwijzen. Dit is reeds geschied met het evengenoemde stuk van 1 bouw. Voorts is bepaald, dat, mocht een der coöperators zijn aandeel niet behoorlijk onderhouden, zulks ter beoordeeling van den daartoe door het. Departement aangewezen ambtenaar, de andere leden van de coöperatie dat stuk zullen overnemen tegen een schadeloosstelling, te bepalen door den Controleur der afdeeling, evenbedoelden ambtenaar vim het Departement van Landbouw en het districtshoofd. Bij overlijden van een der coöperators zou öf het opengevallen aandeel door de coöperatie worden overgenomen of de rechtverkrijgende daarop in de coöperatie worden opgenomen. Op het terrein Tjirojom sul) 8 werd van een in ontginning gebracht stuk van I<> bouw de eene helft met tweede gewassen beplant, vnl. aardappelen, terwijl de andere helft bestemd is voor thee. Na den oogst van tweede ge wassen worden de dan beschikbare gronden met thee beplant. Voor eerst volgende beplanting met tweede gewassen wordt een hieraan grenzend stuk van wederom •"> houw bestemd. Op deze wijze behoeft de cultuur van tweede gewassen niet als tusschenbeplanting tegelijk met thee te geschieden. De bevolking is zeer gewillig in liet opvolgen van gegeven wenken en aanwijzingen en tei- zake van het ait.pooten van het zaad. ïlcrbeplanting van stukken oude, slecht of niet produceerende tuinen had hier en daar plaats in de desa's Tjitjoeroeg, Pasawahan en Tjisaat in het 12 2. Eigen onderzoekingen. In de „Annales du Jardin Botanique" verscheen een studie over cytologie, physiologie en storiliteitsoorzakcn der koffieb 1 o e m e n, een onderzoek, dat door ondergeteekende reeds als botanist bij de afdeeling „Koffie werd begonnen. Einde 1910 werd voorts begonnen met de studie' van de planten die steeds bac teriën in hunne bladeren bezitten. Dit onderzoek werd gedurende het geheele verslagjaar voortgezet en kon begin 1912 als voorloopig geëindigd beschouwd worden. De resultaten van dit onderzoek zijn voor het symbiosevraagstuk geheel nieuw. VroorY r oor liet eerst werd namelijk aangetoond, dat bij verschillende tropische planten steeds bacteriën in erfelijk gemeenschap met de hoogere plant leven en voor het leven van deze planten van groot nut zijn. Een erfelijke Bymboise tusschen bacteriën en hoogere planten was tot nog toe niet bekend. Door ver schillende chemisch-physiologische onderzoekingen werd met zekerheid aange toond, dat de bacteriën, die, wat hun ontwikkelingsgeschiedenis betreft tot de groep der Mycobacteriaceae gerekend moeten worden, de elementaire, stikstof der lucht kunnen assiniilec-ren. Een uitvoerige publicatie over dit onder werp zal in 1912 in de „Jahrbücher Eür wissenschaftliche Botanik" verschijnen. Naast deze onderzoekingen werden eenige andere, de volgende onderwerpen betreffende, aangevat. a. De eigenaardige prikkelbewegingen van de bladeren van Biophytum Bensitivum, Averr li o a bili mb i en een oxa 1i s soort. b. De kunstmatige kuituur van verschillende lagere wieren (reinkultuur, invloed van zuurstof, licht en concentratie van verschillende voedingsbodems, chemo taxis, etc). c. De invloed van het licht op de kieming van verschillende zaden van tropische planten. d. Embryologisch-cytologisch onderzoek bij eenige planten (Nepenthes, Theobroma C a cao, Barringtoni a). Te Tjibodas worden onder zoekingen met Nepenthes-bekers uitgevoerd, die in 1912 zullen worden voort gezet. Dit onderzoek is van pbysiologischen aard en tracht vooral de wer king van de klieren der bekers, den invloed van verschillende stoffen op en de factoren van de enzym vorm ing, de cytologische veranderingen in de klier cellen, etc, te verklaren. Ter gelegenheid van een verblijf te Tjibodas werd voorts een, in een van de beken voorkomende Spirógyra bestudeerd. Deze wier kenmerkt zich door het plotseling uiteenspringen der cellen en door de vorming van partheno sporen naast de gewone zygoten; verschillende proeven werden genomen om de 120 district Tjitjoeroeg. De voor het winnen der zaailingen benoodigde kweek bedden werden gemeenschappelijk aangelegd. Bij elkaar /.uilen op deze wijze 6 bouw 200 E.R, slechte tuinen geconverteerd worden. De oude si ruiken worden verwijderd, de grond flink bewerkt en bemest en de nieuwe typen uitgeplanl zonder tusschengewas tusschen de thee. Verstrekking van theezaad bij wijze van premie voor goed onderhoud en opvolging van gegeven wenken had o. m. plaats in de desa's Tjisaroewa, Nagrak, Pawenang, district Tjiheulang, Njalindoeng, Tjitjoeroeg, Tjisaat, Palasarihilir, district Tjitjoeroeg, Bentjoj, Tëgalpandjang, district Goenoengparang, Tji kadjang, Mangoegredja, Tjihideung, district Batoewangi, Tjigedoeg en Tjisero, district Panembong en Tradjoe, in let district van dien naam. Het onderhond der bevolkingstuinen laat nog veel ie wenschen over, ten deele omdat de Inlandsche theetninbezitter over liet algemeen nog niet genoeg doordrongen is van liet nut daarvan, anderdeels vijl zijn bedrijfskapitaal zulks niet altijd toelaat. Al' en toe loswerken van den bovengrond wordt evenmin algemeen gedaan. Tegen oordeelkundigen snoei wordt opgezien, omdat deze de productie te lang onderbreekt. De onvoldoende snoei, waarbij de plant nooit rust heeft, gevoegd hij den meestal groven pluk maken, dat de plaid geen tijd heeft zich te herstellen en spoedig uitgeput raakt. Ten einde ook hiervan de voordeden te demonstreeren, werden in de desa's Njalindoeng, district Tjitjoeroeg en Tjisero, district Panembong, eenige stukken sterk verwaarloosde tuin in eigen helieer genomen. De bezitters werd een op brengst in geld gegarandeerd ten bedrage van bet gemiddelde, dat in >\vn laat sten tijd van die stukken tuin was verkregen. Voorts werd door de bezitters een, door den leidinggevenden ambtenaar getaxeerd, bedrag bij de afdeelings hank geleend. Voor dit bedrag werd onder toezicht der mantriee de aanplant flink gesnoeid, waarbij alle ziek en oud hout verwijderd werd, de grond diep omgewerkt en de tuin van vanggoten voorzien. Tevens werd mest toege diend. De resultaten waren zeer bevredigend en wordt dit voorbeeld thans door meerdere tuinbezitters in den omtrek nagevolgd. Elke gelegenheid, die zich voordeed, zoowel op speciaal belegde bijeenkomsten, als op de rondegangen door de tuinen der bevolking, werden aangegrepen om, waar noodig, de tuineigenaars aan te moedigen tot beteren snoei en onderhoud, oordeelkundigen pluk en tot heinest ing van de heesters: voorts tot verwijdering van Helopcltis en andere plagen. Ook werden op de bierbedoelde bijeenkomsten de voortvarenden opgewekt lot meerdere aansluiting ter behartiging van ge meenschappelijke belang, en het nul daarvan uil.'engezet. Als gevolg biervan is te beschouwen de oprichting van twee, geheel met eigen middelen werkende, 121 coöperatieve vereenigingen voor de exploitatie, de eene van 11 bouw grond op het terrein Kcmbang-Koenig, de andere van 19 bouw grond op het terrein Sajoeran, te voren reeds genoemd. In overleg met de coöperators is een regle ment opgemaakt, dat ter voldoening aan enkele bepalingen van I'ormeelen aard, nog wijziging en aanvulling behoeft. Ten einde zooveel mogelijk aanraking met het Bestuur te hebben, werd ver gunning verzocht en verkregen om de maandelijksche afdeelingsconferenties bij te wonen, terwijl beraamde proeven steeds mot den Assistent-Resident en de be trokken Controleurs afzonderlijk werden besproken. Op deze afdeelingsconferen ties werd ook gelegenheid gegeven voor het bespreken van landbouwbelangen in het algemeen, zoodat de Inlandsche ambtenaren steeds op de hoogte waren. In het belang van een complex Inlandsche theetuinen ter grootte van 45 bouw in desa Bodjongdjengkol werd in overleg niet de bezitters dier tuinen en de Administrateurs der ondernemingen Tjitalahab en Panarewoean een proef genomen met liet vormen van een fonds. Hiertoe werd de prijs van het opge kochte klad van 4 cent per kati op 4 cent per pond gebracht en dit meerdere ad V« cent per kati ingehouden, zoodat de bevolking geen nadeel van de proef kon ondervinden. Uit dit fonds werd een mandoer bezoldigd, die tech nische aanwijzingen gaf omtrent onderhoud der aanplantingen en snoei dor heesters; de rest werd besteed aan kosten voor het wegvangen van Hclopeltis en andere schadelijke insecten. Mot het oog op de goede resultaten ligt het in de bedoeling de proef voort te zetten en uit te breiden. In verschillende desa's, t. w. Tjidjoerej, Gëgërbitoeng, Njalindoeng, Poerabaja, Bodjongdjengkol, Nagrak, werden bij wijze van voorbeeld, practische snoeimessen verstrekt, die door den desasmid gemakkelijk kunnen worden nagemaakt. Gewoonlijk geschiedt de pluk om de 30 —15 dagen, inplaats van om de 8 tot 10 dagen. De tuinbezitters laten zich daarbij misleiden door do grootere hoeveelheid, dié" dan ineens verkregen wordt, zonder te bedenken, dal daardoor kwaliteit en totale opbrengst op den duur achteruit moeten gaan. Als een gevolg van de scherpe concurrentie tusschen de opkoopers, tevens verwerkers van het kampongtheeblad, waarbij vooral de z. g. tangkoelaks, tusschenopkoopers een minder mooie rol spelen, is bij de tegenwoordige hooge theeprijzen, alle kampongtheeblad, tot zelfs het grofst en ruwst geplukte nog verkoopbaar. Nog afgezien van het feit, dat deze tangkoelaks met hun' duistere praktijken een demoraliseerenden invloed op de bevolking hebben en met een groot ge deelte van de hooge bladprij/.en gaan strijken, geeft deze concurrentie een zeer 122 nadeelige terugslag op de cultuur. De theestruik is namelijk op den duur niet bestand tegen dergelijke aderlatingen en lul is hoog tijd, dal de [nlandsehe theetuinbezitter leert zijn theestruiken te sparen. Daartoe is noodig, dal de Europeesche industrie, verwerkster van het onbereide produel uil de kampóngs, medewerkt, door bijv. het slechte product te weigeren en niet dan goed bind op te koopen. Dit zal, ook volgens het oordeel van ervaren planters, op den duur ten goede komen aan industrie en bevolking, terwijl het er nu veel van heeft of men bezig is de kip met de gouden eieren te slachten. Op de ge regelde rondegangen door de kampóngs, zoomede bij de veelvuldige bezoeken aan I nlandsch.e hoofden en beheerders van theeondernemingen werd mei klem op gekomen tegen het op deze wijze te gronde richten van de kampong theecultuur, en werden ten dezen hier en daar betere resultaten verkregen. Verschillende ondernemers konden dan ook een verbetering in de kwaliteit van het opgekochte blad constateeren, alsmede een beter aanzien der bevolkings tuinen. Dit gaf aanleiding tot ernstige besprekingen met eenige Administra teurs van rijpe ervaring, met het gevolg, dat besloten is om in het begin van 1912 een proef te nemen met het opkoopen van niet anders dan goed geplukt blad, zoodat de bevolking er van zelf toe geleid zal worden hare aanplantingen meer te gaan sparen. Concurrentie hij den opkoop wordt geenszins uitgesloten, doch de opkoopers zullen voorloopig niet meer als middel om den toeloop van kampongblad te krijgen, mogen bezigen liet aeeepteeren van steeds slechter en te oud blad, wat als reservekapitaal op de struiken moei blijven. Voor liet uitoefenen der controle werd medewerking toegezegd. Komt er geen verbetering in de onderlinge concurrentie tusschen de kam pongtheehlad opkoopende ondernemingen, dan slaat hel Ie vreezen, dat zi ramp voor de bevolking zal worden. Ken van de gevolgen van die lelie con currentie is. dat de kamponglieden op hunne struiken een zeer geforeoonlon pluk zijn gaan toepassen, zonder een oogenblik aandacht te schenken aan de pernicieuse gevolgen daarvan. Er wordt meer op kwantiteit dan op kwaliteit gewerkt en op het blad wordt zoo min mogelijk aanmerking gemaakt uit over weging, dat product, hetwelk geweigerd wordt, toch nog door een concurrent wordt aangenomen en zulks noodwendig tol verloop van den toevoer van het kampongblad aanleiding moet geven. Bovendien profiteeren de Inlandsche tuinbezitters slechts in geringe mate van de hooge theeprijzen, wat te wijten is aan het optreden der tangkoelaks, die met hun handlangers de kampóngs intrekken en daar de concurrentie ten top voeren. De afzet van zulk een slecht product is ook geenszins blijvend ver- 123 zekerd, daar mogelijke daling der theeprijzen direct al ten gevolge zal hebben, dat het slechte product uit de kampongs geheel geweigerd wordt, en dan zullen de kampongstruiken niet aanstonds in staat zijn een voldoende hoeveel heid goed product af te werpen, hetwelk een ramp voor de bevolking zou kunnen worden en dus tijdig voorziening behoeft. Sommige ondernemingen zijn er wel van doordrongen, dal men op deze wijze bezig is een bron van inkomsten voor ziel) droog te leggen, doch pogingen van die zijde in het werk gesteld om hierin verbetering te brengen hebben tot dusver geen succes gehad; eensdeels kwam dit met het oog op de voordeden aan de verwerking van het kampongblad verbonden, anderdeels doordal ieder op en voor ziehzelve werkte en er dus geen schakel was, die de verschillende belangen tot elkaar bracht. De resultaten van bovengenoemde proeven hebben intussehen bewezen, dat hel mogelijk is de bevolkingscultuur meer productief te maken en door het verbeteren van omstandigheden betere ruit uiirtoesla ndeu in het leven te roepen. Onder verbeteren van omstandigheden moge in d rste plaats verstaan worden het temperen van Qadeelige gevolgen voor de volkscultuur van concurrentie invloeden. Deze bescherming behoeft zich niet verder uit te strekken, dan dat met staatshulp controle wordt uitgeoefend op de kwaliteit van hel op te koopen product. De opkoop blijve overigens vrij, opdat de bevolking kan profiteeren van de voordcelen aan een vrije concurrentie verbonden. Door een dergelijke controle bereikt men bovendien meer bedrijfszekerheid en minder risico op de markt voor de Europeesche industrie. De Europeesche theeondernemingen zullen zich niet ongenegen bctoonen de kosten, aan de controle verbonden-, te dragen. Reeds heeft zich te Soekaboemi een voorloopige commissie gevormd, die deze aangelegenheid in nauwlettende studie zal nemen om t. z. t. voorstellen te doen tot verzekering van het behoud der volkscultuur. Het schijnt voorts, lettende op de met beperkte middelen bereikte resul taten, gemotiveerd om op den ingeslagen weg van voorlichting bij de Inlandsehe theecultuur te blijven doorgaan. E. VERSLAG VAN' DEN ADMINISTRATEUR VAN DKN CULTUCRTUIN, TIJDELIJK BELAST MET SPECIALE OPDRACHTEN. Door ondergeteekende werden in opdracht van den Directeur van Land bouw, Nijverheid en Handel in het jaar 1911 verscheidene reizen gemaakt. 124 Met do leerlingen van de hoogste klasse der L a 11 d I) o u w e e li oo 1 werd ui Februari een bezoek gebracht aan de Tjiasem- en Pamanoekanlanden, waar zij in de gelegenheid werden gesteld de cultuur van Hevea brasüiensis, Ficus elastica, koffie, thee en kma, benevens de winning en de bewerking dier pro ducten na te gaan. In Maart werd een onderzoek ingesteld naar de geschiktheid van gronden, gelegen in de residentie Kedoe, ongeveer halverwege Poerworedjo—Wonosobo, voor het aanleggen van een bibittuin van ma Q illa- hennep. Hoewel de gronden zeer goed waren, moest toch ontraden worden daar een bibittuin aan te leggen, aangezien met het oog op de later te ver/enden bibit, die terreinen te ver verwijderd lagen van het naaste spoorwegstation. Betere resultaten leverde echter een bezoek (in Augustus) op aan gronden in de nabijheid van Bod ja, residentie Semarang, welke gronden in alle opzichten voor den aanleg van een bibittuin van manilla-hennep geschikt bleken. Verder werden bezocht de aanplantingen van sisal-hennep te Treng galek en Kediri .waarvan vooral die te Trenggalek zeer mooi stonden. Het doel, waarmede de aanplantingen op de heuvels nabij de hoofdplaats Kediri waren aan gelegd, was om den toekomstigen bewoners van de te bouwen centrale gevangenis, door het winnen en verwerken der vezels, loonende bezigheid te verschaffen en, hoewel de hoedanigheid van den grond wel wat te wenschen overliet, was uit den stand der nog jonge aanplantingen op te maken, dat bet plan wel za! zijn door te voeren. Bovendien ontving ondergeteekende de opdracht ecu nauwkeurig onderzoek in te stellen naar de toestanden in die streken, waar het bekende product „dj e -loeto en g" verkregen wordt. Dit onderzoek vergde veel tijd en maanden lange reizen werden daartoe naar de Zuidkust van Borneo en naar Palembang en Djambi gemaakt. De resultaten van die reizen zijn neergelegd in uitvoerige rapporten; het bestek van het jaarboek gedoogt niet de rapporten in extenso.op te nemen. In het kort zij echter het volgende medegedeeld: „Djeloetoeng", onder welken naam het product op de markt voorkomt, is inferieure rubber, afkomstig van boomen, welke in Djambi en op de Westkust van Borneo eveneens djeloe toeng genoemd worden, echter in Palembang den naam van „melaboeai" en op de Zuidkust van Borneo dien van „pantoeng", diagen. l)c bekendheid met bet product is pas van vrij recentcu datum. Door het toenemend gebruik van ver schillende voorwerpen, welke geen dure, eerste kwaliteit rubber als grondstof vereischen, ontstond groote vraag naar goedkoope, inferieure rubber, zooals de djeloetoeng-boom die opleverde. Daardoor nam de uitvoer gestadig toe en wer- 125 den in 1900 en 1010 millioenen K.G. djeloetoeng uit Nederlandsch-Indië uitge voerd. De gevolgen hiervan bleven niet uit. Door overhaasting bij het winnen, met hel doel om in den kortst mogelij ken tijd zooveel mogelijk product te ver krijgen en ook door onbekendheid met eene goede wijze van tappen, werden de boonien dusdanig mishandeld, dat vele afstierven en gegronde vrees ontstond, dat de/.e rijke bron van bestaan spoedig zou opdrogen. Want, hoewel hij op verre na niel in de groote winsten deelde, welke de opkoopers door het oploopen der prijzen behaalden, toch had de djeloetoeng-zoeker een vrij ruim bestaan. Op zijne reizen nu had ondergeteekende het groote herstellingsvermogen van den boom opgemerkt. Alleen wanneer het hout was blootgelegd, zoodat hoorders en witte mieren vrij konden doordringen, liep hel leven van den boom gevaar, maar waar de eauibiuin-laag gespaard was, daar genas de boom binnen korten tijd. En zoo lag het voor de hand te adviseeren den djeloetoeng-zoekers voor te schrijven, dat speciaal gezorgd moest worden voor het behoud der cambiumlaag; voor bet overige konden zij met hun eigen werktuigen hun gang gaan. Dit laatste was vooral daarom van belang, omdat de djeloetoeng-zoekers op die wij/e niet aanzienlijk minder product verkregen dan vroeger het geval was en het bedrijf derhalve loonend bleef. De tot nu toe genomen proeven met deze w r ijze van tapping hebben gunstige resultaten opgeleverd. Om nu de djeloetoeng-zoekers in die vrij zware terreinen te kunnen contro leeren zal uitbreiding van de bestaande, zeer geringe politiemacht noodig zijn. Overigens heeft de ondergeteekende op zijn reizen den indruk gekregen, dat het uitgeven van concessies in de djeloetoeng terreinen, onder beding, dat de con cessionaris zelf bet product verwerkt, en met reserveering van terreinen voor vrije verzameling, zoodal concurrentie blijft bestaan en de zoeker niet afhanke lijk wordt van één persoon, zeer nuttig zal kunnen werken, daar bet in het eigen belang van de concessionaris is nauwlettend toe te zien op de wijze van tapping zijner boomen. W. J. GALLOIS. 127 Aan het eind van het verslagjaar telde de school: in de 3 e klasse 3 leerlingen, „ „ 2' „ 10 totaal 27 leerlingen. Ook dit jaar werd wederom liet onderwijs in de l l ' klasse bijna geheel, en :lat in de 2* klasse voor een deel gevolgd dooi- de leerlingen van de Inlandsehe Veeartsenschool. Voor het geven van onderwijs werden in het verslagjaar aangewezen: voor Systematische Plantenkunde de Heeren Dr. Smi t h en Backer; „ Anatomie, Physiologie en Microscopie Dr. von Fabcr; „ Dierkunde Dr. Koning s berger, terwijl lessen in Systematische Dierkunde, waarvan de wenschelijkheid gebleken was, eenigen tijd gegeven wer den door den Heer Weehuizen, later door Dr. Val e ton J r.; voor Scheikunde Dr. Boorsma; „ Natuurkunde en Tabakscultuur Dr. Mohr; , Algemeenen Landbouw en Cultuur van Rijst en Tweede gewassen de I leer Guttelin g, later de Heer Xe ij ze r; voor Kma- en Koffiecultuur Dr. Gorter; „ Suikercultuur de Heeren den Berger en Gallois; „ Theecultuur de Heer Wcltur; „ de cultuur van Vezelplanten de Heer Havik; „ Planten- en Vruchtenteelt de lieer Wigman Sr.; „ Landmeten en Waterpassen de Heeren du Bois en Willemsz (i eer o m s; voor Irrigatie de Heer du Bois; „ Landbouwscheikunde Dr. de Jong; „ Veeteelt Dr. Smit, later de Heer Sohns; „ Bouwmaterialen de Heer du Bois; „ Machinerieën de Heer don Berger; „ Hygiëne en Verhandleer Dr. Borst, later Dr. Striening; „ Boekhouden en Agrarische Bepalingen de Heer Ga 11 oi s. De leiding van het praktisch onderricht in den Cultuurtuin berustte deels bij den Heer Ga 11 oi s, deels bij den Heer van Heiten. Deze laatste deelt aangaande den gang en de resultaten van het onderwijs het volgende mede: „Evenals vorige jaren begonnen de leerlingen, die in October op de school kwamen, met het aanplanten van tweede gewassen, afgewisseld door nu en dan in den Cultuurtuin behulpzaam te zijn bij het snoeien van thee, koffie en 128 andere cultuurplanten. In verband met het overbrengen van de school naai een andere localiteit, waardoor de theoretische lessen op een vroeger uur moesten beginnen, werd de practijk, in plaats van 's ochtends, in de middaguren ge geven. Bij regenachtig weer, wanneer geen buitenwerk kon verricht worden, werden de leerlingen in een daarvoor ingericht kweekhuis geoefend in het zaaien, stekken, tjangkokken enz. van de cultuurplanten. Door de verandering heb ben dus de praktische lessen geen nadeel ondervonden". „De leerlingen van de :!'■ klasse werden dit jaar in de gelegenheid gesteld om zich te oefenen in het enten van koffie en het tappen en bereiden van Ficus-, Castilloa- en Hevea-kaoetsjoek". „Over hel algemeen werd bij het praktisch onderwijs de gewenschte be langstelling betoond; van vele leerlingen valt de ijver zelfs te roemen". Evenals vroeger namen de leerlingen der 3 e klasse voor enkele lessen deel aan bet onderwijs aan de Veeartsenschqol, terwijl zij op verschillende studie reizen gelegenheid hadden om in de practijk op degelijke wijze kennis te maken met teelt en bereiding van koffie, thee, suiker, kma enz., alsmede met het tappen en bereiden van kaoetsjoek in het groot. De Superintendent over het Onderwijs, W. G. BOOBSMA. b. euLTummix. 1. Personeel. Daar de Administrateur gedurende den loop van HM I in beslaggenomen werd door bijzondere opdrachten, bleef de dagelijksche leiding der werkzaamheden toevertrouwd aan den Assistent-llortnlanus. Bij bet vast stellen welke gewassen aangeplant en welke aanplantingen opgeruimd moesten worden, bij het uitzoeken van terreinen voor de nieuwe aanplantingen en bet vaststellen der hoofdlijnen, waarlangs gearbeid zou worden, werd medewerking verleend door ondergeteekende. Het arbeiderspersoneel bestond gedurende 1 1911 uit 1 djoeroetoelis, die bij de zaadverstrekkingen de boekhouding behulpzaam was, 1 mantri en 2 mandoers, voorts ongeveer 6 arbeiders ten behoeve van de zaad-inzameling, droging en ver pakking en ongeveer 40 arbeiders voor het veldwerk. 2. Drainage, watervoorziening, wegen, gebouwen. In het afgeloopen jaar werd een begin gemaakt met het verbeteren der drainage. 129 Verschillende vakken werden voorzien van smalle paralelle afvóergoien, die uitmonden in de hoofd-afvoergoten. Een hoofdafvoergooi moest verbreed wor den, omdat de capaciteit te klein was geworden. Dit werk was in November begonnen en aan het eind van dit verslagjaar nog niet geheel voltooid. Daar liet bestaande kweekhuis te klein was geworden om de zaadbakken en kiemplantcn in potten te bevatten, werd de overdekte loods door verbouwing Lot een nieuw kweekhuis ingericht. Daar de begieting der potplanten met slokkanwater geregeld aanleiding gaf tol de omwikkeling van wieren op de aarde der potten, wat een zeer nadeeligen invloed uitoefende op de planten, werd een geeementeerde bak gebouwd tot op vangen van liet regenwater, zoodal thans ook in den Oostmoessou de potten met regenwater begoten kunnen worden. Het. onderhoud der wegen kostte dit jaar veel arbeid. Verscheidene wegen moesten zwaar begrint en ingerold worden. 3. Aa n plantingen. Algem cc n e opmerking en. Met het oog oj) de omstandigheid, dal in den Cultuurtuin vele aanplantingen als waarde loos konden worden beschouwd, terwijl aan den anderen kant verschillende cul tuurplanten op onvoldoende wijze vertegenwoordigd waren, was opruiming van de eerst bedoelde aa nplant ingen en aanplant ing van Verschillende nieuwe soorten en variëteiten noodzakelijk geworden. Op de meeste terreinen, die reeds verscheidene jaren in cultuur waren, bleek de grond door afspoeling en openliggen zeer achteruit gegaan. Bijzondere maat regelen ter verbetering waren noodig, alvorens de gronden opnieuw beplant konden worden. Door aanplanting van Icguminosen als groen hei nest ers of „grondbedekkers" werd dit doel bereikt. Veel werk kostte het opruimen van groote boomen. Deels kon dit worden overgelaten aan aannemers, die de boomen kapten en daarvoor het bout mochten behouden, doch grootendeels moest bel werk met eigen volk geschieden. Besloten werd in den Cultuurtuin voorloopig alleen die gewassen aan te planten, die voor de groote Cultures van belang zijn. en dus ook alleen van deze gewassen zaad te \ eist rekken. Tot nu toe had de Cultuurtuin ook enkele sawah's in cultuur en enkele tweede gewassen, doch het kwam thans niet logisch voor, om deze gewassen aan te houden,"nu het Proefstation voor Rijst- en Tweede gewassen deze op groote schaal cultiveert. Daarom werd besloten de sawah's niet langer aan te houden en werd hel terrein voor de helft aan het bovengenoemd Proefstation, voor de andere helft aan de Cultuurschool afgestaan. Jaarboek. 9 13 factoren te leeren kennen die het plotseling uiteenvallen der draden in enkele cellen en het ontstaan der parthenosporen veroorzaken. Een publicatie over dit onderwerp zal in 1912 in de „Annales du Jardin Botanique" verschijnen. C. BOTANISCHE TUIN EN BERGTUIN TE TJIBODAS. (Rapport van den llortulanus, den Hoor H. J. Wigman Sr.). I . Botanische tuin te Buitcnzorg. Het onderhoud van wegen en waterleidingen had zoo volledig mogelijk plaats. Een gedeelte van de hoofdleiding werd opnieuw gecemeüteerd. Beu deel van de leiding langs den tuin voor éénjarige en kruidachtige gewassen, welke te hoog lag, werd dieper uitgegraven; ten einde echter behoorlijk verval van water te krijgen, werd de geheele leiding ook verder door den tuin dieper ge maakt. Ofschoon het wenschelijk was ook hier te cementeeren, moest mei liet oog op de kosten TOorloopig volstaan worden niet bodem en wanden van rivier steen te maken. Door bijbouwirig van een vleugel van het Departement werd er weder een stuk van de kweekerij genomen, die Langzamerhand te klein begint te worden. In dit gebrek aan ruimte kon eenigszins voorzien worden door hei maken van een ondergrondscho waterleiding in plaats van de diepe en breede goot, die overdekt werd. T)e groot e Kanarielaan, die vroeger, toen de stoomwals van den Waterstaat gebruikt werd omtrent een jaar goed bleef, moet, nu men slechts over een kleine door ossen getrokken wals beschikt, twee, tot driemaal in het jaar gerepareerd worden. Eenige beperking van het rijtuigverkeer werd daarom noodzakelijk, weshalve nu en dan, vooral in de drukke morgenuren, de laan voor voertuigen wordt afgesloten, daar deze alsdan even goed t\m Grooten Postweg kunnen volgen. De andere «regen en paden in den tuin vereischen ook voortdurend onder houd, waarvoor veel grint noodig is. Tn den Oostmoesson, als er weinig water in de Tjiliwong is, kan door eigen werkvolk grint en zand gehaald worden. De groote vijver achter het Paleis van den Gouv.-Generaal werd geheel schoongemaakt, aangezien bij lagen waterstand de modder zichtbaar werd. Wel werd er nu en dan wat uitgehaald maar geheel schoongemaakt was de vijver sinds 189fi niet. Vroeger geschiedde die groote schoonmaak om de vier of vijf jaar. Sedert het aanleggen van de bezinkingsvijvers, waarin het water uit de Tjibalok-leiding komt, vóór het in de groote vijver stroomt, kan het met langere 130 AANTEEKENING OVER VEBSCHTLLENDE GEWASSEN. Cacao. De onderstaande variëteiten weiden bijgeplant. Nicaragua erio 1 1 o. Op vak E. IV werd de aanplanting van Ma nihot dichotoma en Coffea arabic'a opgeruimd, omdat bet ter rein te vochtig bleek vooreerstgenoemd gewas en de koffieaanplanl zeer achteruit was gegaan door bladziekte. Hel terrein werd beplant met pisang, om, op de wijze van de Anierikaanscbe cacao-landen, te dienen als tijdelijke schaduw voor de jonge cacao. Op bet terrein werden een 80-tal planten van de variëteit Nicarague-Criollo uitgeplant. Als moederboom diende de boom, die te Buiten zorg vóór het gebouw van de Reproductie-afdeeling staat. Terloops zij vermeld, dat deze variëteit tot nu verkeerdelijk in de boeken vermeld werd als „Theo broma bicolo r". Assinan Angoleta. Op do onderneming „Assinan" (Ambarawa) komt een Foraetoro-type voor, die indertijd door "s Lands Plantentuin werd ver spreid onder den verkeerden ihkhd „Nicaragua ei'iollo". Hel is evenwel geen Criollo, doch een Porastero soort en wel een Angoleta-type, overhellende naar het Amelonado-type. Deze variëteit kon in den Cultunrtuin in de bestaande cacaoaanplantingen niet meer teruggevonden worden, en aangezien de variëteit om haar harde Bchil en zeer mooie, witte, groote /.aden waardevol scheen, werd op hetzelfde vak E. IV eveneens onder schaduw van pisang een aanplanting van zaad van Assinan aangeleged. De variëteit ontving den naam „Assinan An goleta". Koffie. Opgeruimd werden de aanplantingen Stenophylla-koffie op vak H. 111, Java-kol't'ie op B. 11 en E. IV, Liberia-koffie op vak 1). 1 en B. II en de hybriden-enten op B. 11, alle aanplantingen, die zeer achteruil waren gegaan Van de Liberia op B. II werd echter één boom behouden, die immuun schijnt tegen de bladziekte. Deze Liberia-boöm werd mei een klamboe omgeven om hem te beschutten tegen kruisbestuiving. Ofschoon de vruchtzetting gering was, zal toch in 1912 een kleine oogst worden verkregen. Intusschen werd zaad van een vroegere vruchtzetting uitgelegd voor nieuwe aanplantingen. Van de volgende reeds aanwezige koffieaoorten werden in hél verslagjaar nieuwe aanplantingen gemaakt: Coffea kwilueusis; zaad van ilm d'onv. kolïieproei't vin te Hangelan. „ canephora (als boven). „ robusta; zaad van een boom uit don seleetietuin op Tjilendek. 131 (loffea uganda ; eigen zaad. ~ Laurent ii; eigen zaad. congensis var. Sankuruensis; eigen zaad. bengalensis; eigen zaad. excelsa; zaad uit den Gouv. Koffieproeftuin te Bangelan. „ Dewevre; eigen zaad. ~ abeocuta ; eigen zaad. ~ stenophylla; eigen zaad. ~ stenophylla (afwijkend type, wellicht stenophylla abëocuta); eigen zaad. „ liberia ; eigen zaad, zie boven. De volgende nieuwe Boorten of variëteiten werden verkregen in 1911: Coffea aruwimiensis; de zaden waren ontvangen van liet Ministerie van Koloniën te Parijs; Coffea hybride, Maragogype X Bourbon; zaden ontvangen van Dr. Zehntner in Bahia ( Brazilië). Castilloa elastica. De aanplant op vak C. II werd opgeruimd eu met Clitoria cajanifolia beplant ter verbetering van den grond, om later voor klapperaanplant te dienen. V e z e 1 g e w assen. De oude aanplant van Agave rigida var. Sisalana op vak L. I schiet allengs in bloei en sterft af. Dit jaar konden weder een groot aantal bulbillen wei-den ingezameld. Tusschen de rijen Agaveplanten werden, om den grond te ver beteren, eenige Mucuna-soorten gezaaid. De aanplant van Agave rigida in 1009 aangelegd lieet'l zich krachtig ontwikkeld. Van deze planten kan een volgend jaar reeds vezel bereid werden. Aga v e (' aatal a ( A. rigida var. elongala). Een jonge aanplant is van deze var. aangelegd op vak N. IV. De bulbillen waren afkomstig van de onderneming „Mento" (Solo). Pourcroya gig a n t ca. Van deze vezelplant werd eveneens op vak K. 1 Y een nieuwe aanplant ge maakt. De planten zijn afkomstig van eigen aanplant. Mn sa te xtil i s. De oude aanplant op vak I. IV werd opgeruimd; het terrein is afgestaan aan de Veeartsenschool. Op vak M. V is nog een aanplant, waarvan geregeld jonge uitloopers wor den verstrekt. 132 Van de var. Albay worden zaden ontvangen on een klein aanplant je worden aangelegd. De groei dor planten is echter zeer langzaam. Hibiac u s cannabinna (.lava jute). (ieregeld word de aanplant vernieuwd. Steeds hadden de planten te lijden van ziekten en plagen, vooral van wantsen, die de toppen der jonge plantjes af vreten; een andere keer was hel een wortelziekte, die de aanplant deed mislukken. Voedergewassen. Paspalum dilatatum. De aanplant werd eenige malen met stal mest bemest, waarna weder een krachtige groei optrad, om na eenige maanden daarna weder achteruit te gaan. Pani eu in maximum (Bengaalscb gras). Ook deze aanplant heeft eenige koeren oen stalbemesting gehad. Beide grassoorten moeten geregeld heinest worden, wil men er een geregelde snit afhalen. De aanvraag om plantmateriaal was dit jaar groot. Nog werden eenige in hot wildgroeiende grassoorten, die als veevoeder goed bekend staan, aangeplant, al. op vak M. II de volgende soorten: Cy n o d o n dactylon (Djoekoei kakawatan). I' aspal u m serobic ulat u in (Gendjoeran). Isch ac m v m 1 i mare ns c (Tatambagan). [sachne miliacea (Wawaderan). Olieleverende gewassen. Cocos nu ei f era ~klapper". De waardelooze klappertuin werd opgeruimd en het terrein na omwerking beplant met lamtoro. Het bleek hierbij weer hoezeer de grond door den klapper- Ij 1 wordt bedorven. Eerst na herhaaldelijk zaaien werd een gesloten lamtoro veld verkregen; plaatselijk was de groei echter uiterst zwak; eerst geleidelijk komt hierin verbetering. Dit terrein is voor koffiesoorten bestemd. [ntusschen was reeds in 1910 oen begin gemaakt met het verzamelen van klappervarieteiten uil verschillende streken van .lava. Thans zijn ruim zestig variëteiten in den tuin uitgeplant. Groenbem e's tors. De collectie groenbemestera of grondbedekkers werd belangrijk uitgebreid. Hier volgt een overzicht, waarin zij gemakshalve naar de grooiwijze zijn in- 133 gedeeld. De soorten, die tussehen haakjes zijn geplaatst, worden beschouwd als ongeschikt en zijn afgeschreven, die welke met een kruisje zijn aangeduid als veelbelovend en geschikt voor proeven in 't groot, de andere als nog dubieus. Struikachtig oi' kruidachtig, niet liggend of krui pend: fCrotallaria Lncana; zaad van 's Lands Plantentuin; f „ striata; zaad van eigen aanplant f „ labuxnifolia; zaad van 's Lands Plantentuin; fClitoria cajanifolia; zaad van Pasir Karet ontvangen; fDesmodium gyroides; zaad van 's Lands Plantentuin; fLeucaena glauca; zaad van eigen aanplant; fTephrosia Hookeriana var. amoena (= T. purpurea); zaad van eigen aanplant; f „ Vogelii; zaad van 's Lands Plantentuin; f „ candida; zaad ontvangen van het F. M. S. Dept. of Agriculture te Kuala Lumpur; fCajanus indicus; zaad van eigen aanplant; fPhaseolus trinervius; zaad van den Selectietuin van het Proefstation voor Rijst en Tweede gewassen; f „ calcaratus; idem; t „ Mango var. „AVoolly Pyrol"; zaad van Inniss en Co. (Barbados); fVigna sinensis var. „Iron Cow-Pea", deze zijn overgehouden uit een t „ „ var. „Black Cow Pea", collectie van vele variëteiten, die t „ ~ var. „Clay Cow Pea", uit Amerika (U. S. Dep. of agii f „ „ var. „Whip-poor-will", culture) waren ontvangen; flndigofera anil; eigen zaad; f „ hiisiilmn; (Desmödium stipualceum); zaad van 's Lands Plantentuin; ( „ auriculatum); idem; ( „ cajanifolium); idem; (Cassia tnimusoides); idem; ( „ laevigata); zaad ontvangen van hei Thee-Proefstation; (Sesbania grandiflora); eigen zaad; (Uraria lagofoides); zaad van 's Lands Plantentuin; (Alysicarpus ludens); idem; (Aeschinomene americana); idem. Liggend, niet w i nde nd : Crotallaria ferruginea; zaad van 's Lands Plantentuin; „ allata; idem; Desmodinm polycarpum; zaad verzameld door Dr. C. J. J. van Hall te Pekalongan; 134 Tephrosia pumula; zaad ontvangen van de Bot. Gardeös te Peradeniya (Ceylon); Cassia. patellaria; Lotus corniculatus; zaad uit Nederland ontvangen; (Lotus uliginosus); idem; (Vicia orvilia); zaad van het U. S. Dept. of Agriculture; „Asseman" (?); zaad verzameld door Dr. van Hall te Djati-ltoenggo; „Katjangan" (?); idem; (?) plantjes te Buitenzorg verzameld. Liggend en win d e ml, niet wortelen cl a a n d e k n o o |> e n : fMucuna Bp. (zwarte zaden, paarse bloemen); zaden van het Tabak Proef station te Wedi; fMucuna sp. (getijgerde zaden, paarse bloemen); idem; f „ „ (witte zaden, paarse bloemen); idem f „ „ (witte zaden, wille bloemen); zaad van liet l. S. Dept. oi' Agriculture; Mucuna Lyoni; zaad van het U. S. Dept. of Agriculture; fPhaseolus lunatus; eigen zaad. Liggend en windend, wortelend a a n d e k n oo p e n: fCenrtosetna I'lumieri; zaad verzameld door Dr. van Hall te Soemoer I'itoe (Weleri). C. J. J. VAN HALL. C. OPLEIDINGSCURSUS VDOK DEN TUIN- EN LANDBOUW. (CULTUURSCHOOL). In beginsel werd in 19li besloten den Opleidingscursus voor den tuin en landbouw geheel te reorganiseeren en de nieuwe inrichting voor rakonder wijs den naam te geven van „Cultuurschool". De Begeering keurde goed, dat reeds primo Juli de reorganisatie in werking trad, zoodat op dien datum tooi liet, eerst leerlingen voor de Cultuurschool werden aangenomen. De Cultuurschool heeft ten doel aan jongelieden op weinig kostbare wijze een practische opleiding te geven voor den land- of boschbouw. Met het oog 135 op het doel is de school gesplitst in twee afdeelingen: af deeling A voor a. s. boschopzieners, afdeeling B voor a. s. employés op landelijke ondernemingen. Beide afdeelingen ontvangen gedurende twee jaar eenzelfde opleiding. Gedu rende het derde of laatste jaar wordt de opleiding gesplitst en zullen de leer lingen van afdeeling A onderricht ontvangen in zuiver boschbouwkundige vakken en die van B in speciale landbouwkundige vakken. Om als leerling te kunnen worden toegelaten werd als eisch gesteld* dat de candidatcn de lagere school volledig hadden doorloopen en niet ouder waren dan zestien jaar. In afwijkende gevallen behoudt de Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel zich voor naar goedvinden te beslissen. Alle leerlingen, die tot afdeeling A WOfden toegelaten, genieten een toelage van vijf en twintig gulden 'smaands, maar moeten daarvoor een certificaat Overleggen van een Europeeseh geneesheer, dat ze physiek geschikt zijn voor den dienst van het Boschweaen in Nederlandsch-Indië en tevens een Acte van Yjerband inleveren, waarbij ze verklaren na volbrachte studie den lande vijf jaar te dienen, of, wanneer ze vóór dien tijd zonder geldige redenen (welbe wezen lichaams- of zielsgebreken) 'slands dienst verlaten, het geheele bedrag der aan hen uitgekeerde toelagen terug te storten. Tien leerlingen van afdeeling B genieten eveneens een toelage van ƒ 25.— 's maands. Door de Koloniale Bank werd een zeer aanbevelenswaardig voorbeeld ge geven. Zij zond nl. een tweetal leerlingen onder het genot van een toelage van ƒ 60.— 'smaands naar Bnitenzorg, terwijl ze tevens aan een drietal minvermogende leerlingen een toelage van ƒ 25.— 's maands uitkeert. Het aantal jongelui, dal toelating vroeg tot de Cultuurschool bedroeg 129. Van deze 12!) sollicitanten werden vijftig als leerling toegelaten. Voor het einde van het jaar moest één leerling worden afgeschreven wegens overlijden en één wegens ziekte. Gedrag en ijver tieten in het afgeloopen jaar weinig te wenschen over. Wel komen herhaalde malen lichte ongesteldhcden voor onder de leerlingen, waArbij niet altijd te COntrdleeren valt, of deze ongesteldheid wel van dien aard is, dat schoolverzuim noodzakelijk is. Bet zou daarom — en ook om andere redenen — alle aanbeveling verdienen, wanneer de leerlingen onder voortdurende controle stonden van ecu schoolarts. Ook kwamen weder een paar typhusgevallen voor, gelukkig niet met doodelijken afloop. Over het geheele half jaar 1 Juli —81 Dec. 1911 werden 5103 lesuren verzuimd van de 59888 lesuren, wat gemiddeld 8,6% maakt. Dit is nog wel geen laag percent, maar men dient hierbij wel iv aanmerking te nemen, dat 136 een paar typhus- en malariapatiënten hei percent direci aanmerkelijk doen stijgen. De praktische werkzaamheden der Leerlingen ln-slaan voor een deel uit het in cultuur brengen van een bij de school gelegen grondstuk en liet onderhoud van den Rozentuin. Gedurende de Septembervacantie werd met de Leerlingen van het tweede leerjaar een excursie gemaakt naar de Gouv. Kina-onderneming te Tjinjiroean en <le er naast liggende particuliere onderneming Kertamanah. Zoowel de Directeur van de Gouv. Kina-onderneming — de heer Van Leersurn —, als de administrateur van Kertamanah — de heer Jongkindt Coni n c k —, ontzagen geen moeite om de leerlingen persoonlijk alles, wat hun cultures be treft, te laten zien. Van enkele administrateurs mochten we eenig demonstratiemateriaal ont vangen. Van den heer P. van der Heijden, adm. van Garahan Kidoel, eenige monsters Java- en Robustakoffie; van rlen lieer C. H. Hamaker, adm. Alg. Belg. Jav. Cult. Mij. Tjandjoer: twee kleimonsters, twee alang-alang vorken, een vorkparang, een paar Heveastamstukken met afwijkingen en twee zeer mooie foto's van jonge Hevea! ninen: randen heer Stibbe, administra teur van Pantjoer en Angkrek eenige koffiemonsters, bereid en onbereid pro duct; van den secretaris van de Soekaboemische Landbouwvereeniging een kaart van de Preanger-Regentschappen en een afdruk van het bekroond antwoord van Dr. J. Bosscha op een prijsvraag der Soek. Landb. vereeniging. Het personeel der school bestond ultimo December uit: A. de K o n i ii g, belast met de leiding, onderwijzer in cultures, bemestings leer en scheikunde; C. Daubanton, onderwijzer in praktijk, plantkunde, algemeene plantenteelt en tuinaanleg; O. Over dij kink, onderwijzer in praktijk, dierkunde, landmaten en bouwkundig teekenen; I. van der V lic s, onderwijzer in Nederlandsche taal, lezen, wiskundig rekenen, natuurkunde en aardrijkskunde. In de middaguren werd ook les gegeven door de heeren C. A. Hacker, assistent aan het Herbarium en EL B. Ko 11 in g, opzichter B. O. W. De gehouwen van de Landbouwschool, welke sedert .luli door de Cultuur school in gebruik genomen werden, omdat de eigen gebouwen te klein waren tot het onderbrengen van de geheele Cultuurschool, verkeeren in vrij goeden staat, wat niet verhinderd, dat ze reeds in L 912 geen voldoende ruimte meer zullen bieden. Daar bovendien steeds hinderlijk er aan herinnerd wordt, dat de opzet van het gebouw niet die eener school is, verdient het alle aanbeveling. 137 dat er zoo spoedig mogelijk een nieuw en naar de eisenen des tijde ingericht schoolgebouw gezet wordt. In het begin van Juli werd de Cultuurschool door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel geopend. ZHEdC. wees in zijn openingsrede er op wat een groote toekomst de Cultuurschool 'kan hebben, wanneer de Indische jongen zal willen werken. Het Hoofd der Cultuurschool, A. DE KONING. 139 Onder de bovengenoemde hoeveelheden is begrepen wat door de licentie bouders in de residentie Pasoeroean werd ingeleverd, t. w.: van hel etablissement te Sisir 803.224 pikol. Omtrent de hoeveelheid en de opbrengst der te Batavia gehouden Gouver nements koffieveilingen beval vorenstaande staat de noodige gegevens. Verder werden, ter voorziening in de plaatselijke consunitie, buiten de groote koffieveiling, nog op zeventien plaatsen kleine koffievenduties gehouden, waarop in totaal 1030.434 pikol \ e en 2 P soort Java-, Liberia- en Robusta kol'l'ie werd verkocht voor ,/' lil 18.40, of gemiddeld ƒ 12.84 per pikol. In den Westmoesson 1911/1912 werd op .lava een bij plant tot stand gebracht van 179040 Java-, 71312 Liberia- en 154575 Robusta-koffieboomen. De Inspecteur van de Gouvernements koffiecultuur, L. E. DOM. KOFFIEVEILINGEN TE BATAVIA. 14 tusschenpoozen plaats hebhen. Bij sommige plekken lag echter thans de vrij vaste moeder in lagen van ruim twee meter dik. Het schoonmaken was voor onze werkkrachten inderdaad een lastig en groot werk. Eerst werd een ver binding gegraven van den vijver naar de leiding, die het water naar de Tjili wong voert, zoodat men den vijver kon laten leegloopen, en daarna werd de modder er mét het snélstroomende water uitgespoeld. Alle overige werkzaam heden werden tijdelijk stop gezet:, zoodal wij er met 70 werklieden acht dagen onafgebroken aan konden doorwerken. Ook de Nymphaea-vijvers in den bene dentuin werden uitgediept. Het vorige jaar kreeg een deel der koepels vloeren van beton; dit. jaar werden de overblijvende eveneens van een dergelijke vloer voorzien. Door Burgerlijke Openbare Werken werden eenige reparaties verricht aan de boedjangswoningen. Oe oevers van de Tjiliwong werden op de plaats, die bij bandjirs beschadigd was, doelmatig hersteld, zoodat er thans geen gevaar meer bestaat. De groote brug, waar bij zware, bandjirs het. water overheen stroomde, werd boven het hoogste bandjimiveau gelegd en, voor zoover noodig, vernieuwd. In liet begin van het jaar kwam de groote lattonserre gereed, bestaande uit een ijzeren geraamte met djatihouten latten voor wanden en dakbedekking, ter wijl een gedeelte in het midden met glas bedekt is. Onder dit glas is een kisting gemetseld voor de fijnere Orcbideeënsoorteiu verscheidene C a 111 e y a's hebbon hier mooi gebloeid. Onder bet deel, dal met latten gedekt, is, werd een vak aangelegd met Sclaginella's, die hier voor gazon dienst doen. Aan den eenen kant. daarvan staat thans een groep bontbladerige Caladium's en daartegenover een dito Ma. ra rit a's; nog eenige andere sierplanten zijn over het vak verspreid. Ken paar rotspartijen van koraalsleenen vinden een plaats aan de kanten; hierop ontwikkelen zich allerlei gewassen die elders niet zoo goed groeien en eindelijk vinden groote Aroideeën een geschikte plaats tegen de wanden. Deze laatste planten groeien ook vrij goed in den boschtuin, de bladeren zijn daar echter zelden gaaf, hetgeen in de serre wel het geval is. De ruimte om tiit te planten wordt op de meeste vakken hoe langer boe kleiner. Zoo is op de vakken IV D, Hen I evenals op VA, Ben Cen op V 1 11 B geen plekje meer te vinden om iets te planten. Wel kunnen hier en daar nog enkele hoornen opgeruimd worden; zoo staan op vak V C 32 eenige exem plaren van Shorea Maranti Rrek, die op vak VIII D belmoren en daar ook staan. Eerstgenoemde zijn echter zulke fraaie exemplaren, dat men niet spoedig tot rooien overgaat. 141 Zeer gunstig was evenwel de weersgesteldheid voor de reeds produceerende tuinen. Was ook al de groei in die plantsoenen in bet laatst van den Oosimoesson gering, kort na het invallen der regens begonnen ze zich krachtig te ontwikkelen, zooals ook te verwachten was bij de degelijke grondbewerking, welke in bet afgeloopen jaar in alle plantsoenen weder werd toegepast. 11. VEKMENIGVULDIGING. Met ult° December 1911 (zie Bijl. B) bedroeg het aantal in den vollen grond staande planten 6958000 tegen 5856000 in het jaar te voren, zoodat deze in den loop van bet jaar niet 1102000 zijn toegenomen. Oogenschijnlijk lijkt deze toename in een jaar zeer groot, doeli hierbij moet niet vergeten worden, dat eerst in Januari van 1911 begonnen werd met het overbrengen der planten uit do kweekerijen in dein vollen grond. Daar entegen kon eind November reeds weer met uitplanten een aanvang worden gemaakt en dooi' de gunstige weersgesteldheid het grootste gedeelte van het plaatmateriaal voor uit 0 lüll worden overgezet, zoodat ten rechte het aantal planten, dat in twee westmoessons in den vollen grond moest komen, nu op rekening van een jaar is komen te staan. De groote vermeerdering der in den vollen grond gebrachte planten vindt alsmede hare verklaring, dat niet afgeweken werd \an het eenmaal gevolgtle systeem om niet alleen zeer krachtige, goed ontwikkelde individuen voor over planting te bruiken, maar ook om deze zoo dicht mogelijk, op de herontginningen te planten. De gunstige invloed van gesloten aanplantingen op de ontwikkeling der Cinehonen is vooral merkbaar in de herbeplante terreinen, waai- aanvankelijk de groei der planten gering is, maar die zich krachtig ontwikkelen, zoodra hel bodemoppervlak door de takken- en bladermassa wordt beschaduwd. Verder is de toename toe te schrijven voor een deel aan inboetingen in niet geheel gesloten tuinen, en voor het grootste deel aan de herbeplanting dei gerooide hybriden-enten tuinen op succirubra onderstam, waardoor bij ' een dichte beplanting, meer jonge planten per bouw kwamen te staan, dan er in de gerooide plantsoenen nog aanwezig waren. Ofschoon vele planters het rmt van een dichte beplanting hebben ingezien, zoo zijn er nog enkele, die het bezwaar opperen, dat in het derde of vierde jaar tal van boompjes onderdruk! raken en dan nog te klein zijn om er bast 142 van te oogsten; doch men moet hierbij niet vergeten, dat, als zij aan liet doel beantwoord hebhen, nl. een spoedig beschaduwen van den bouwkruin, zij dan prachtig inboetmateriaal voor de oude tuinen opleveren, waardoor verlies van eventueel te jong oogst materiaal voorkomen wordt. In de kweckerijen bevonden zich op het eind van het verslagjaar, op de zaad-, speen- en kweekbedden: 340000 Ledgeriana's, 1930000 Succirubra's, ' L 250000 Hybriden (O. Ledgeriana X C. Succirubra), 85000 Kobusta's (C. Oiïicinalis X O. Succirubra), 3005000 te zamen; tegen 3811000 in het jaar te voren. Is het bij aanplantingen in den vollen grond, wegens de enorme nuitatiën, welke er aanhoudend in de plantsoenen plaats grijpen door ziekte, uitdunnen, sterfte onder de jongen aanplant, enz. enz. reeds hoogst moeielijk, ja bijna onmogelijk het juiste aantal planten te kunnen opgeven, bij kweekerijen is dit absoluut onmogelijk, zoodat bovengenoemde opgaven zeer globaal zijn. Wil de planter echter in staat zijn de hem toevertrouwde onderneming naar behooren te exploiteeren, dan moet hij immer over uitgebreide kweekerijen kunnen beschikken. Het kwaken van op Hybriden en Succirubra's geënte Ledgeriana's werd in het al'geloopen jaar krachtig doorgezet. Met uitzondering van de maanden Juli en December, kon hiermede ge regeld worden doorgegaan. Voor entrijs werden gebruikt twijgjes van de rijkste moederboomén, niet alleen met dikken bast en goed vertakt, maar ook voor zoover reeds kon wolden nagegaan, bestand tegen ziekten en plagen. Van de uit deze enten aangelegde en nog aan te leggen geïsoleerde plant soenen, worden groote verwachtingen gekoesterd met bel rekking tot den zaad- Oogst. Zoodra dan ook in deze plantsoenen blijkt, dat de hoornen weinig tegen ziekten en plagen bestand zijn of in andere opzichten tegenvallen, dan worden zij onmiddellijk verwijderd en door andere vervangen. Ook worden zij geplant op het etablissement Eüoeng-Goenoeng bekend om het zeer vochtige klimaat en het veelvuldig voorkomen van ziekten en plagen en, voldoen zij daar aan alle gestelde eisenen, dan eerst blijven zij in het geisoleerde zaadplantsoen. Omtrent selectie heerscht er dan ook bij vele planters nog een verkeerd begrip en meent men te kunnen volstaan met. hel kweeken van eenige boog gehaltige nioederboomeii, doch uil is niet voldoende. Men zij dan ook voor- 143 zichtig in het aanknopen van ent rijs, omdat men bij kma vooral eerst veel te laat bemerkt, dat men bedrogen is uitgekomen. Zoo zag ondergeteekende o. a. enten van een moederboom met een gehalte van ruim 13% kinine-sult'aal, dus niet eens een met een bizonder hoog ge halte, welke zeer werd aangeprezen, maar niet. alleen bij nadere kennismaking ongeschikt bleek voor den aanleg van selectie tuinen, maar zelfs voor een te vormen aanplant. Zooals op pag. 21 van het vorig verslag werd medegedeeld, werden in den westmoesson 191<)/'11 kweekerijen van thee aangelegd, ten einde geheel ge isoleerde selectie-tuinen te kunnen aanleggen. De daarvoor ontvangen theezaden, grootendeels afkomstig van Britseh- Indië, deels van ondernemingen op .lava. werden volgens een recept van Dr. Bern ar d, later gewijzigd door Dr. Kant, eerst gedesinfecteerd met, een sublimaatoplossing van 1 pro mille. Na desinfectie werden ze ongeveer 5 a 10 minuten in een 25% Buiker oplossing gelaten en de z. g. Buikerzinkers van de drijvers gescheiden en eerst genoemde afzonderlijk uitgelegd. De drijvers worden in water gebracht en ook bier de waterzinkers en drijvers afzonderlijk gehouden. Bij elk type heeft men dus als eerste selectie: suikerzinkers, waterzinkers en waterdrijvers. De bij ontvangst, van enkele typen reeds ontkiemde zaden werden insgelijks afzonderlijk uitgelegd. Eind 1911 en begin 1911' waren aldus behandeld en uitgelegd de navolgen de typen: A r d j a s a r i e-z a a d. Xnikerzinkers 23400 Waterzinkers 32300 Waterdrijvers 10700 Totaal 66400 Choo r a 11 i-s cc d. Ontkiemde zaden 8900 Siljkerzinkers 25720 Waterzinkers 25900 Waterdrijvers 5750 Totaal 66270 144 Rajch o r (W a 11) sec d. Suikerzinkers 5200 Waterzinkers 3640 Waterdrijvers 1470 Totaal 10370 Tjiliwoen g-zaad. Suikerzinkers 9955 Waterzinkers 4192 Waterdrijvers 1739 Totaal 15886 Gair k h a t a-s cc d (M anip u r i kleinbladig) Ontkiemde zaden 850 Suikerzinkers G7(io Waterzinkers 9GO Waterdrijvers 710 Totaal 9280 Assn m .1 vn g 1 e-s cc d. Ontkiemde zaden 385 Suikerzinkers 8575 Waterzinkers 1600 Waterdrijvers 1070 Totaal 11630 J a i p u r-s e e d. Suikerzinkers G 589 Waterzinkers 2356 Waterdrijvers 2050 Totaal 10995 Ass a m P. Ja n-s eed. Ontkiemde zaden 2284 Suikerzinkers 7105 Waterzinkers 536 Waterdrijvers 477 Totaal 10402 145 B a z a 1 o n y-s o o d. Suikerzinkers 24980 Waterzinkers 15523 Waterdrijvers 29702 Totaal 70155 IS liüot li n e h u n g-s e e il. Suikerzinkêrs G7OO Waterzinkers 3370 Waterdrijvers 3050 Totaal 13120 Ass:i in I nilige n o ii s li.T.-s cc d. Ontkiemde zuilen 320 Suikerzinkers 1(5321 Waterzinkers Dl 80 Waterdrijvera 71^(i Totaal 32947 Itakhooli-see d. Ontkiemde zaden 1073 Suikerzinkers 4927 Waterzinkers 1541 Waterdrijvers 1571 Totaal 9112 Row e s Assam Indig c no n b-s cc d. Suikerzinkers 1347 Waterzinkers 3005 Waterdrijvers 5941 Totaal 10293 [' a j o e n g-z ii a d. Suikerzinkers 15833 Waterzinkers 12820 Waterdrijvers J 9075 Totaal 7772 S Jaarboek. 10 146 Mithunguri-soc d. Suikerzinkers 2837 Waterzinkers 2119 Waterdrijvers 2807 Totaal 77C3 Burma h-Variëteit (m ons t e r ze n d i n g). Suikerzinkers 500 Watèrzinkers 560 Waterdrijvers 4172 Totaal 5232 Totaal-Generaal dus: 427583 waarvan: Ontkiemde zaden 13812 Suikerszinkers 190759 Watèrzinkers 119602 Waterdrijvers 97410 Niet alleen de verschillende variëteiten, maar ook de drijvers en zinkers werden elk afzonderlijk ompaggerd, zoodat. vergissingen zijn uitgesloten. Het aantal suikerzinkers, watèrzinkers en waterdrijvers is, zooals uit de opgave blijkt, bij do onderscheidene typen nogal verschillend. De waterdrijvers kwamen over het algemeen van sommige variëteiten zeer slecht op; van andere iets beter. Door de felle droogte gedurende 1911 stierven van de nakomers van de zaden, eind 1910 uitgelegd, vele: af. Ten gevolge der droogte was de bloei- der Ledger-zaadtuinen, z. g. Mengsel Rioeng-Goenoeng, vrij sterk, zoodal 1912 een goed zaadjaar beloofd te worden. In het afgeloopen jaar konden door gebrek aan zaad slechts twee zaad veilingen worden gehouden. Verkocht werden op de veiling van 20 April: 20 pakjes a '25 gram Ledgêr-zaad van „Mengsel Rioeng-Goenoeng" welke opbrachten ƒ 6486 15 pakjes è 50 gram succirabra-zaad rendeerden „ 1051 2 pakjes hybriden-zaad gingen voor „ 250 Totaal ƒ 778' t 147 Op de tweede veiling, den 22 sl " l; December gehouden, wei-den verkoeld: 8 pakjes van 25 gram Ledger-zaad z.g. „Mengsel Rioeng-Goe noeng" en brachten op ƒ 2896 s pakjes van 50 gram succirubra-zaad gingen voor ~ 404 10 enten „ 100 Totaal ƒ 3400 Totaal-Generaal dus der twee veilingen ƒ 11187. Ook in liill werden op verzoek on door tusschenkomst van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel zaden en herbarium-materiaal aan buiten landsche kruidkundigen en wetenschappelijke instellingen verstrekt, terwijl het aantal bezoekers aan de Gouvernements kina-onderneming in l.M 1 niet minder dan 96 bedroeg verdeeld over 148 dagen. 111. ONTGINNING, ONDERHOUD, AANPLANT EN WKGEN. Nieuwe terzinen buiten de reeds bestaande grenzen werden niet ontgonnen. Op uil" 1911 bedroeg de totale oppervlakte der Gouvernements kina-onder neming I 199 bouws 229 □ R.B. (zie Bijl.C) tegen L5ll bouws 59 D R.R. in het jaar te voren, dus 11 bouws 330 u IJ.IJ. minder, welke grootendeels begin 1912 /.uilen worden herbeplant. Volgens de kadastrale opmetingen in 18! Ki (zie verslag over dat jaar) bedro tale oppervlakte L 461 bouws en 334 □ R.R., zoodal de aanplant in l!i jaar met 38 bouws is toegenomen. » Gerooid werden: Te Rioeng-Goenoeng 10 bouws 408 D R.R. Buccirubra-tuinen. Verder 4 bouws 297 u R.R. schraal staande Ledger-enten-plantsoenen, welk terrein dooi de afronding van dit etablissement buiten de grenzen der onderneming komt te ,i en dus zal worden a[geschreven. Te Tjinjiroewan: 3 bouws 169 D "R.~R. hybriden enten op succirubra onder stam en 3 bouws 39C< o R.R. suceirubra-plantsoenen, die herbeplant worden. Te Tjibeureum: 2 bouws 273 Q R.R. hybriden-enten-pbintsoenen, welke mei Ledgerana's weiden herbeplant ën Te Tjibitoeng: 7 bouws 436 a R.R. hybriden-enten en 5 bouws 78a R.R. Buccirubra-tuinen, waarvan 7 bouws 136 u R.R. kon worden herbeplant met Led geriana's. Te zamen dus: 39 bouws 57 O R.R., waarvan in eind 1911 waren her beplant: 148 te Rioeng-Goenoeng 9 bouws 255 i i K.H. to Tjinjiroewan 7 .v 65 .. to Tjibeureum 7 „ 387 „ „ te Tjibitoeng 2 „ 273 „ „ aal 26 bouws 480 i i R.R. Afgeschreven werden 5 bouws 22 ö R.R. en beplant bleven 7 bouws 55 I , R.R. Tot toelichting dezer rooiing diene, dat, zooals in het verslag der Oouveme tnents kina-onderneming over 1908 werd vermeld, lid in de bedoeling ligi om do succirubra- en hybride-enten-tuinen op hel Malabar- on Tiloe-gebergfe langza merhand <>|> to ruimen on te vervangen door Ledgeriana-zaailingen of enten. Do totale uitgestrektheid van don aanplani dor Gouvernements kina-onder neming bedroeg dus op uit 0 1911: Tirtasarie 245 bouws 100 D R.R. Tjinjiroewan 202 .. 470 .. ~ Tjibeureum IS!) .. '?:>i .. ~ Tjibitoeng 137 .. 19 ~ ~ Poentjak-Gedeh 255 ~ .°>-? i) .. . Rioeng-Goenoeng 178 ~ 302 ~ .. Kawah-Tjiwidei 290 „ 258 .. ~ Totaal 1499 bouws 229 D R.R. Van dozo hoeveelheid waren beplanl met: O. Ledgeriana 1111 bouws 11G D R.R. V: Hybriden 02 „ 395 ~ .. C. Succirubra 85 ~ 380 .. .. C. Robusta 2:; o „ i ~ .. Aan hel onderhoud der plantsoenen word, evenals in vorige jaren, <\e meesl mogelijke zorg besteed. De jonge tuinen wonion voortdurend van onkruid zuiver gehouden, terwijl ze bovendien door diep omwerken van hel geheele bodem oppervlak tot krachtigen groei werden gedwongen. Bij hei zorgvuldig onderhoud dezer tuinen konden (\r zijtakken dor jeugdige planten zich al aanstonds ontwikkelen, waardoor bij het gebruik van krachtige planton on bij eene geringe plantwijdte van + 3 Rijnl. voet, het bodemoppervlak al spoedig beschaduwd word! en de ontwikkeling van onkruid word! voorkomen. Zooveel mogelijk wordt naar het behoud van gesloten plantsoenen gestreefd, niot alleen om een krachtige humusvorming uil d allen bladeren te bevor deren en daardoor don grond chemisch zoowel als physisch te verbeteren, maar 149 ook om door beperking van hel onderhoud tegen de minste kosten tot bet maxi mum van product ie te geraken. tngevolge de gunstige resultaten, welke sedert L 892 door diepe grondbe werking, slaan van greppels en groene bemesting, zijn verkregen, waaraan in hoofdzaak de boogere productie per bouw in vergelijking mei die van voor dat tijdstip moei toegeschreven worden, werd dan ook in de wijze van onderhoud geen verandering gebracht. De greppels, welke ter begraving van onkruid en afgevallen bladmassa, steeds elk jaar verlegd worden, zoodat na verloop van drie jaren zij eersi weder met een vorige komen samen te vallen, weiden in hei afgeloopen jaar aan den binnen kant van hei terras geslagen. Toi nog toe werd volstaan met een diepte van 2 Rhijnl. voet; de te hooge kosten, ook in aanmerking i de Lage kinabastprijzen veroorloofden niet, te slaan. Toch werd in 191] de pi omen, om hier en daar in enkele tuinen, waar de ondergrond hard en minder vrucht baar is en waar de lieomeii dien; gezonde lint hadden, voor al merkbaar bij en Oost-moesson en omgekeerd, de pels in stede van twee, drie voel diep te slaan. De los-en vastheid van den ondergrond is van veel invloed op den aard van den bouwkruin en daardoor tevens op den groei van liet gewas. Een hard" ondergrond is al zeer aadeelig, want een bodem, onverschillig welke, is nooit zoo dicht, o!' er bevinden zich kleine kanaaltjes in. In een meer bewerkten grond zijn die natnn en wijder dan in een dichten; daar zijn ze uitersi nauw. Capillaire werking is dus zoo goed als uitgesloten, van daar dan ook, dal hel regenwater niet direct in zijn geheel naar heneden zakt, er in blijft hangen. Dai vasthouden van hel water treedt in een dichten, fijn verdi dem vaak zoo op, dat het water zoo langzaam wegzakt, dai hei geruimen tijd op i plakte blijft staan. Een kruimelige grond mist deze eigenschap, doch i ml. Rust uu de hoogere, kruimelige bouwlaag op een harden ondergrond dan hij droogte het ' 'd uil nauwe in meer wijde kanalen overgaan en aai moeilijk, daar de laatste liet water minder gemakkelijk opzuij Is de onderlaag daarentegen losser, dan stijgt hel water gemakkelijker en veel vlugger omhoog lot in den houwt ruin. Op zoon grond treden de nadeelen lerke droogte <\-\i\ ook veel minder op. Bovendien houdt een dichte ondergrond hei wegzakken van hel regenwater tegen, de bouwlaag blijft te nat, wat zeer nadeelig werki op den groei van het gewas en tevens de noodige omzettingen van humus tegenhoudt, of wel aanlei- 15 Hetzelfde is het geval op vak IV H, waar meerdere exemplaren staan van Parinarhun Griffithianum Benth. en Parinarium sumatranum Benth. Aangaande eenige in den tuin voorkomende planten zij het volgende mede gedeeld. Cocos Weddellia n a, Wendt, een bekende mooie Braziliaansche palm, droeg kiembare zaden, ofschoon de plant hier niel welig groeit; zij heeft het waarschijnlijk te warm. Op do vakkon XII C en X E, waar de rottans staan, gingen eenige groote mindi's, M e 1 i a b org orie-.ni s, K. et V., dood, waarschijnlijk van ouderdom. Zij dienden als stounboom voor de rot tan",-. Van de nieuw geplante boomen kond weinig terecht, daar zij zoodra ze eenigszins door beginnen te groeien, door do rottans verslikt worden. Een buitengewoon wilde Plee toe om ia elongai a, 81. is hier de hoofdschuldige. Door de vele Orchideeën-zendingen van de Buitenhezittingen, vooral van Nieuw-Guinea, dat buitengewoon rijk aan deze epiphytische gewassen schijnt te zijn, begon in don Orchideeëntuin gebrek aan plaats te komen. Ten einde hierin to voorzien werden er oen paar rijen kambodja. Plumer ia aeuti- I' o I ia, Poir. hijgeplant, waarop zij gehouden kunnen worden. In de oude Kanarielaan werden twee hoornen door den bliksem gedood en andore beschadigd. Over het algemeen beginnen de boomen in deze laan van ouderdom te lijden, zoodat zij op eenige plekken belangrijk aan schoonheid heeft verloren. De nieuw geplante Platycerium'a, zes soorten in verschillende exem plaren, groeien in don varentuin over 't geheel goed. Op hot nieuwe vak IX f), groeien de Laura eeeën goed door; zij heb hen er tot nog toe weinig last van rupsen, die eenige exemplaren in don ouden aanplant, vak IX 1)., geheel hebben kaal gevreten. In don laatston tijd was het aantal eekhorens zoodanig vermeerderd, dat zij nog al schade veroorzaakten door het opvreten van vruchten on zaden en ook door het vernielen van tjangkoks; hot jonge weefsel, dat ontstaat: vóór de wortels Ie voorschijn komen, schijnt bijzonder in hun smaak te vallen. Er .werd nu en dan jacht op hen gemaakt en een vrij groot aantal doodgeschoten. Van Lodoieea callipyge, Comm. (Coco de mer, klappa laut.) ont vingen we twee. hezondingon zaden, één door tnsschenkomst. van don Komman dant der „Zeven Provinciën" van onzen Consul op de Seychelles en één van den Botanischen tuin te Malie. Van deze pitten, in begin Maart in den grond gelogd, begonnen er een paar op het einde van het jaar te kiemen. Op bijgaande pboto is een dor exemplaren te zien, waarvan de kieming het. verst gevorderd was. De 150 ding heef tot liet ontstaan van /.ure en andere Bchadelijk werkende verbin dingen. I Een harde onderlaag verhinderl verder het diep wortelen der planten, wijl de wortels zich Bterker ontwikkelen en Langer worden in een bodem, die tot op een flinke diepte los is, dan in een dunne bouwlaag. Hoe flinker en krachtiger wortelstelsel, hoe Eorscher de plant en hoe grooter haar voortbrengend vermogen, is een regel, die voor alle gewassen geldig is. Niet alleen echter door patjoelen, maar vooral dooi- hei tevens slaan van greppels, welke eenigen tijd open moeien blijven Liggen ter blootstelling aan de werking van de atmospheer en daarna gevuld worden met onkruid en de afge vallen bladmassa, verkrijgt men een plantbodem, die gunstige voorwaarden voor de ontwikkeling der hoornen zal aanbieden. I til blijkt duidelijk uit nevensgaande photo's, genomen van een oitkapping bij den aanleg van een weg, waarop de greppels gevuld met humus duidelijk zichtbaar zijn. Omtrent de resultaten der proeftuinen Ie Poentjak Gedeh, ten einde de vraag te beantwoorden, welke plantwijdte de geschiktste is op 5000' hoven de zee, om hij een minimum aan onderhoudskosten het hoogst mogelijke product uit te leveren, geeft nevengaande tabel een overzicht. Ter toelichting diene dat: in Januari L 904 29 bouws werden beplant, „ „ 190-> oo „ „ „ 1906 92 „ 1907 38 „ „ „ 1908 18 „ „ „ Totaal 233 bouws. 151 Oogst 1911. PRODUCTIECIJFERS V/Il ETABLISSEMENT „rOENTJAK-GEDEH". 152 153 154 Verkregen basl te zamen van alle tuinen: per bouw j 61S K.G. nat. Aan droge basl verkregen: 13515 K.C. 13221 K.G. aal =43515 K.G. droog. 3.04 K.C. nat 1 K.G. droog. Per bouw - 615 K.G. nat = per bouw -.Mi!) K.C. droog. Hel gemiddelde gehalte = . Dus per bouw 1.2,68 K.G. zwavelzure kinine. Gemiddeld gehalte aanplant Mrg. = 7.09%. M.b en H« «3 = 5.55%. Verkregen werd van den aanplant 1904: 155 Mrg. + 3 X : > geplant, 700 K.G. bast droog per houw. » » " X "1 >> 000 ~ ~ „ ~ ~ „ „3X4 ~. 350 „ „ „ „ „ (Ravijn). Il- 23 „ 4X 4 „ 380 „ „ „ „ „ Ml). „ 1 X I ~ 400 „ „ „ „ „ Verkregen bas! tezamen van alle tinnen per houw in 1910 ± 560 K.G. nat. Aan droge bast verkregen: 40127° K.G. droog. L 22133 K.G. nat = ± 401.V K. G. droog. 3.05 K.G. nat = I K.G. droog. 560 K.G. nat" per houw LB3 K.G. droog. Hel gemiddeld gehalte i 8.07; Dus per bouw = 1 1.76 K.G. zwavelzure kinine. Gemiddeld gehalte aanplant Mrg. 8,13%. M.h. en II- 23 7,82%. Verkregen werd van den aanplant 1904: Mrg. ±3X3 geplant, 635 K.G. basi droog per houw. "> VI 1 I"i „-1 X 4 „ 335 „ „ „ „ „ (Ravijn). H- 23 „ 1 X 1 i „ „ „ ,-, „ M.h. „ 1 X é „ 360 „ Bovenstaande cijfers hebben uitsluitend betrekking op uitdunnings product. In 't geheel werd er in 191 ! van Poentjak Gedeh eene hoeveelheid bast verkregeD van 150796 kilogrammen. Door uitdunning 43515 K.G.; dus aan product van zieke boomen 107281 K.G. Door den W ,,d Directeur werden er in 1910 geen zieke boomen geoogst, omdat geheel ten onrechte gemeend werd, dat zieke boo men (wortelziekte) wel weer gezond konden worden; en bleven deze tol 1911 staan, van daar dit enorme cijfer aan ziek product. De totale uitgaven aan grondbeweging bedroegen in het afgeloopen jaar ƒ 31917,95 (Zie Bijl. D) tegen ƒ 33264,05 in het jaar ie voren; dus respec tievelijk ƒ 21,37 en ƒ 22,01 per bouw. in aanmerking genomen hot vrij groote aantal bouws jonge plantsoenen, door de herontginningen der laatste jaren en de hooge eischen, welke het werk volk in den laatstcn tijd stelt, zoo zijn de uitgaven per bouw niet hoog te noemen. Doch in de toekomst zal men met die eischen wel degelijk rekening dienen te houden, zoodat de uitgaven aan onderhoud op den duur er niet minder op zullen worden. 156 Gespecificeerd voor elk etablissement bedroegen de uitgaven aan tuin onderhoud: Bemesting mei kaliki- en katjang-boengkil vond in het afgeloopen jaar geregeld plaats en wel in de herontginningen, wa louwkruin door de herhaalde beplanting mei hetzelfde gewas in hoofdzaak gebrek aan stik stof heeft. Daar in L 905 zoo goed als alle kaliki-aanplantingen in de koffietuinen door de bevolking moesten worden opgeruimd, omdat men meende opgemerkt te hebben, dal deze zeer schadelijk voor de boomen waren, zoo kwam aan den inkoop van voldoende kaliki-zaden een einde, doch er werden maatre troffen om den aanplant weer te doen uitbreiden, nu de koffietuinen in het Pengalengansche toch zoo goed als verdwenen zijn. Thans werden echter katjang- en kaliki-boei ht. Wal de insectenplagen betreft, zoo kwam de helopeltis in de jonge aan plantingen hier en daar voor. In een complex tuinen op de grens Tjinjiroewan—Tjibeureum werd de Euproctis flexopsa (hileud merang) aangetroffen. 'Twee volle maanden lang werden de nesten en de jonge rupsen, zoolang deze nog vereenigd op de bladeren werden aangetroffen, met fakkels vernield, doch ondanks dezen maatregel, ondanks miljioenen eieren en jonge rupsen zijn verbrand, bleek dal no I insecten aan de vervolging waren ontkomen, dal, ze iji volwassen slaat nog l>ij duizenden konden worden verzameld. (a) Onder dit vrij hoogo bedrij is echter begrepen het opruimen van oude suc eiruhra stammen in een te herbeplanten tuin en het uitroeien van schadelijk onkruid (lampoejangan}. 157 De schade door wortelschimmel aangerichi was van eenige beteekenis in rjarige zaailingen-plantsoenen te Poentjak-Gedeh, doch alleen om tronken van wildhoutsoorten. Door de zieke exemplaren te ontgraven en ze te vervangen door enten op ide- of guccirubra-onderstam werd de ziekte ondervangen. Nu hel onder zoek over de djamoer-oepas door Dr. Ranl is afgesloten, zal de botanicus bij de Gouvernements kina-onderneming naar dezen fungus een onderzoek instellen. 't Is echter oen uitgemaakte zaak, dat de succirubra-onderstammen en ook tot zekere hoogte de hybriden tegen de ziekte bestand zijn, zoodat hel op den weg lig! van den planter bij nieuwe ontginningen om de boomstronken, welk.' de ziekte veroorzaken, geen Ledgeriana-zaailingen te planten, maar direel ge bruik te maken van enten op hybride-onderstammen en mochten deze afsterven ze dan te vervangen door enten op Buccirubra-onderstam, ten einde hyaten in de plantsoenen te voorkomen. Aan het onderhoud der wegen werd in hel afgeloopen jaar zeer veel zorg besteed. Zoo werd de afvoerweg van Paal 26 (weg Tjikalong-Pengalengan) naar Tjinjiroewan ook langs de beide zijden, waar zich door de zware regens diepe sloten hadden gevormd, verhard. Ook moesi de afvoerweg Pengalengan—Poelo (grens etablissement Rioeng- Goenoeng) weder worden begrint, terwijl de dessaweg, loopende over het zadel van Tjibitoeng naai de Gouvernements succirubrazaadtuinen, die voor hel ver voer van rijst, door middel van picolpaarden, nog al aan onderhoud kost, hier en daar werd verbreed en tevens verhard. Verder werd een aanvang gemaakt met den aanleg van een weg door hot etablissement Rioeng-Goenoeng tol Poelo voor een gemakkelijker afvoer van het produel ; i md tol hel i in Eawah- Tjiwidei 10l Tjisondari, ten einde ook van dii etablissement hel produel per gro bak a fgi krijgen. Dragers om hel product van het pakhuis te Rioeng-Goenoeng tot Poelo en van Kawah-Tjiwidei tot Tjisondari d te krijgen, zijn er tegenwoordig, zelfs tegen den dubbelen prijs, niet meer te krijgen. IV. OOGST VAK KINA EN FINANTIEELE UITKOMSTEN. De oogst over 191] bedroeg LBG273 1 ! halve kilogrammen, tegen LG61135 in het jaar te voren;en tegen L 787809 in L 909; waarvan: 158 82187! halve k" s naar Nederland werden verzonden; en 1040866 „ „ aan de Bandoengsche kininefabriek. Totaal 18(1•.'';:;: halve kilogrammen. De oogst van 191] bedroeg dus 291602 halve kilogrammen meer, dan in het jaar te voren. V;in de 821811 halve kilo's naar Nederland verscheept, waren 488409 halve rammen Ledgeriana bast, met een gemiddeld gehalte van 7,95% zwavelzure kinine, tegen 1054642 halve kilogrammen Ledgeriana in L9lO, met een gemid deld gehalte van ; in 1911 dus 566233 lialve kilo's fabrieksbasl minder, doch een hooger gehalte van 0,58%. Ili'l gemiddeld gehalte van het Ledgeriana- en hybride-product, geleverd aan de Bandoengsche kininefabriek, groot 1040866 lialve KG., bedroeg 5,1 legen 22906 1 ! halve kilo's mei een gemiddeld gehalte van 6,56% in 1910, dus 811799 halve kilogrammen meer en een lager gehalte van 0,94%. Van ial geoogste Ledgeriana- en hybride-product, groot 1529275 halve kilogrammen, bedroeg het gemiddeld gehalte 6,36%, legen 1283709 halve kilo's van in het jaar te voren; of herleid iot zwavelzure kinine: 48631 K.G; in 1911 tegen 46314 K.G. in 1910 en tegen 1G827 K.G. in L 909 of 2317 K.G. in 11)11 meer dan in 1910. De hoeveelheid Ledgeriana- en hybride-bast, geproduceerd door de verschil lende etablissementen, bedroeg voor: Rioeng-Goenoeng. ... 12 1750 halve K.G. met een gemiddeld gehalte van 6,89% Tirtasari 275818 „ „ „ „ „ „ „ G .: | „ Tjinjiroewau 28G422 „ „ „ „ „ „ „ 5,91,, Tjibitoeng L 91416 „ „ „ .. „ „ „ C,46 „ Tjibeureum 319277 „ „ „ „ „ „ „ G,20 „ Poentjak-Gedeh 301592 „ „ „ „ „ „ „ 6,34 ~ 'i'olaal 1529275 halve K.G. mei een gemiddeld gehalte van G,36% zwavelzure kinine. De oogst, en het gehalte van den l'ahriekshast (Ledgeriana- en hybriden) bedroeg gedurende de laatste vijf jaren: (o) In 1911 werden voel zieke boomen en dunno takkon geoogst van daar het lagere gehalte, ook bleof in 1910 te veel waardevolle bast in de tuinen achter. 159 De oppervlakte van den Ledgeriana-aanplant, oud en jong plantsoen, van de etablissementen Tirtasari, Tjinjiroewan, Tjibeureum, Tjibitoeng en Poentjak- Gedeh, waaruit geoogsl werd, bedroeg 762 bouw, welke 1 176861 halve kilogram men basl opleverden, - 969 K.C 61,62 K.ö. zwavelzure kinine per bouw, tegen (i:s. r ; 1 K.(i. in hel jaar Ie voren. Van den hybriden-aanplant op succirubra-onderstam op bovengenoemde eta blissementen werden bouw gerooid en gaven deze aan stam- en takbast 2390 K.G. bast per bouw. De hybride-zaailingen plantsoenen te Bioeng-Goenoeng, 8 jaar oud, groot 28 bouws, 2 e aanplant, aangelegd op terrein Ie voren mei koffie beplant en daar na door de Inlandseho bevolking in gebruik genomen, leverden op 15000 halve kilogrammen basl = 7500 K.(l. mei een gemiddeld gehalte van 7,34*ü of per bouw 268 C.G. - 19,67 KM. zwavelzure kinine. De oogsl van 1911 naar Nederland verscheep! bestond uit: Het Ledgeriana-producl bestond uitsluitend uil bast, waarvan de oogsl niet uitgesteld kon worden, nl. van zieke en onderdrukte boomen en takken, welke 1 te nagenoeg niel meer functionneerden en waardoor den hoofdstarn gelegen beid werd gegeven tol betere ontwikkeling en vorming eener flinkere bladeren kruin. Deze snoei bracht geen de minste stoornis in den groei der planten teweeg, wal verklaarbaar is. daar wel is waar de boom van een deel zijner bladerenmassa 16 ti.g. voorkiem is dikwijls een meter lang, vóór het stengeltje en de wortels voor den dag komen. De kieming duurt lang en gaat hier moeilijk; meer dan ééns ontvingen we zaden, die niet kiemden. Van deze plant is in den tuin tot heden slechts één exemplaar en wel een vrouwelijk. Van Exoecaria bico 1o r, Hsskl. wordt sedert jaren als sierplant een vrouwelijk exemplaar gekweekt, dat door stekken vermeerderd, overal ver spreid is. Dit jaar zond Dr. Kamerling een mannelijke plant uit Batavia, die reeds door stekken is vermenigvuldigd. De heer Varkevisser, Controleur bij het Binnenlandsch Bestuur, bracht eenige vruchten van kalapa nipa, een sierplant uit Soengei Kakab (Westera I deeling van Borneo). Vim den heer K. Heyne werden eenige plantjes ontvangen van Lep ir o ni a muero nat a, Rich., afkomstig van de Zuider- en Oosteraf deeling van Borneo en waarvan de tabaksmatten vervaardigd worden, liet is een moeras plant, die op de tentoonstelling van vezelstoffen te Soerabaja geëxposeerd vras. Dr. Hans Goldsc hmi d t uit Essen (Duitschland) zond, in ruil voor Orchideeën, een Wardsche kist, inhoudende een mooie partij C a 111 e y a's; van de 30 exemplaren kwamen er niet minder dan 25 goed over, een paar bloeiden reeds. Dit is een mooi resultaat, dat niet altijd bereikt wordt; zoo ontvingen we een bezending planten uit Nederland, waarvan 75% verrot aankwam. De planten mogen vooral niet te vochtig zijn bij de verzending; dat zij onderweg verdrogen komt wel voor, maar zelden, terwijl zij dikwijls door te veel vochtig heid verrot aankomen. Van hier neemt de verzending van planten en zaden, vooral naar het buiten land, zeer toe, er werden dit jaar 14591 planten verzonden in 3!) Wardsche kis ten, 259 gewone kisten, 15 postpaketten, 2 kokers en 32 blikjes. Van zaden Werden 4455 soorten verzonden in 15 kisten, 197 postpakketten, 265 blikjes en 323 zakjes. Door de toename van het toeristenverkeer komen er meer vreemdelingen die, dikwijls niet tevreden met den geillustreevden gids van den tuin, vragen naar geleiders die Europeesche talen, vooral Engelsch kunnen spreken. Het behoeft echter wel geen betoog, dat, waar het inlandsch personeel over zoodanige mate van ontwikkeling niet beschikt, slechts in zeer bijzondere gevallen aan dit ver zoek kan worden Voldaan. Ook in het algemeen neemt het bezoek van vreemdelingen toe; ook van Chineesehe en Inlandsehe zijde wordt meer en meer belangstelling in den tuin getoond. Des Zondags komen bovendien velen van Batavia een gedeelte van den dag in den tuin doorbrengen. Het bewakingspersoneel heeft daardoor dikwijls 160 werd beroofd, doch aanstonds ook eene andore in verdrukking geraakte bladmassa de functiën toi groei eti bastvorming overnam. Met de m trengheid word! dan ook de hand gehouden aan don aan genomen regel, i i.i il iq, il i k wij I s en mat i g te oogsten, oen regel, die als van zelf voortvloeil uil hei bekende feit, dal de groei der boomen voot hel grootste deel van hunne bladmassa afhankelijk is on waaruil ook het groote voor deel der gesloten plantsoenen blijkt, omdal in deze eene maximum-bladmassa wonlt. aangei roffen. Do vraag, tol welke hoogte men hei opkappen zal moeten blijven toepassen, werd in de Laatste jaren opgelost en geschied! deze thans tot + 2 Meter boven ilon grond. Kaol men de Ledgeriana's te hoog op, dan is hel vormen vai behoorlijke kruin absoluut uitgesloten. Kapitaalvorming in bas) moot bij in oogstwijze steeds hoofdzaak blijven; gewoonlijk wordi dan ook over het hoofd gezien, dal. oen verzekerde toekomsl juist moot worden verkregen dooi- het creëeren en behoud van oude plantsoenen. De hooge productiecijfers, nl. 969 K.(J. hast gemiddeld of 60,62 \\.(i. zwavelzure kinine per houw toonen dit ten duidelijkste aan; waren in verloop van tijd dan ook de oudo plantsoenen niet met oordeel in stand gehouden, de hyaten door ziekten ontslaan mei zorg ingeboet en er ook maar op los gerooid, dan zou de productie veel minder hebben bedragen. HoL succirubra-product word verzameld door rooiing van enkele plantsoenen te Tjinjroewan en voor een deel door uitdunning dor tuinen van Oost-Tjibitoeng on Kawah-Tjiwidei. Hot robusta-product, dooi- het oogsion van zieke boomen. Evenals de Led geriana-zaailingen sterven ook deze al' rondom enkele boomstronken, welke bij de ontginning in do plantsoenen achterblijven. Hot gehalte dor naar Nederland verzonden Ledgeriana- en hybriden- of fa brieksbasten, varieerde van L 0,60%, zijnde stambasl dor Mengsel Rioeng-Goe ooeng tuinen te Poentjak-Gedeh, aanplant L 905, tot 5,75% van wortelbast van zieke boomen; terwijl dat van aan de Bandoengsche kinine fabriek geleverde Ledger- en hybridenbasten, varieerde van 6,65% — 4,50%. Hot produci vii de 24-jarige mengsel Rioeng-Goenoeng-enten-zaadtuinen te Tirtasari, aanplant 1887/88 waai-, óp 7-jarigen leeftijd in don Btambast een ge halte van 1:5,0!)'/; zwavelzure kinine aangetroffen word en waarvan zaailingen plantsoenen afkomstig zijn met een gehalte in don Btambast van ± 14%, wees in het afgeloopen jaar 8,60% aan, tegen 8,05% in 1910. Kon overzicht omtrent het gehalte en de oogstcijfers van deze tuinen gedu rende de laatste vijf jaren, geeft hei ondervolgende staatje. 161 i'it de hieronder volgende overzichten blijkt, daW hel etablissement Tjibeu reum ook in 1911 wederom het meeste product opleverde, nl. 360412 halve kilogrammen Ledgeriana bast met ren gemiddeld gehalte van 6,20$ over 1 13 houw ol' 2520 per houw =* 1260 K.G. = 78,12 K.G. zwavelzure kinine per houw •',.: G KG. sulphaat in hei jaar te voren; terwijl dat voor de hybride tuinen (rooiings product) 139,9 KG. zwavelzure kinine per bouw bedroeg; zoodal aan fabriekebasl in hel geheel geoogst werd: 86 K.G. zwavelzure kinine per bouw in 1911. 73 1 1 <) 1 O *", A » >> >> ?? J 3 ïï I.&±\J 9 CC „ „ „ „ „ „ L 909, (Il „ „ „ „ „ „ 1908 en oZ,ól „ „ „ „ „ „ 1907. (d) De wortels van succirubra-onderstammen, wordt niet in zijn geheol uitge graven, als zijnde dit niet loonond. In L 907 worden slechts groote stukken geoogst on in kisten verpakt. OPGAAF BETREFFENDE HET GEHALTE KN DE OOGSTCIJFERS GEDURENDE DE LAATSTE 5 JAREN VAN DE MENGSEL RIOENG-GOENOENQ TUINEN No. 63 EN*No. (il TE TIRTASARI. Jaarboek. 11 VERZONDEN KAAR NEDERLAND. Ledgeriana. 162 163 VERZONDEN NAAB DE BANDOEXGSCHE KININEFABRIEK. 164 lI.'I ondervolgende overzichi geef! de producties aan, verkregen per bouw \an de Ledgeriana- en hybride (23 3 ) plantsoenen op de etablissementen: Tirta sari, Tjinjiroewaü, Tjibeureum, Tjibitoeng en Poentjak-Gedeh, gelegen op den Malabar. De ondervolgende staatjes geven een overzichi van den Buccirubra-oogsi van het etablissement Rioeng-Goenoeng gedurende S jaren; benevens de bruto op- Bieruit blijkt, dat het succirubra-produd uit don oogst van 1910, grooi 461 tG halve kilogrammen, in 1911 s - ƒ i 1307,88° opbrachl of gemiddeld ƒ 0,2 half kilogram, tegen f o.'. 1 ': 1 '' 7 in hel jaar te voren. In 1011 werden de Laatste succirubra's van dit etablissemeni gerooid en het producl hiervan naai- Nederland verzonden, zoodal hiermede alle succirubra tui nen van ilil etablissemeni zijn opgeruimd en door Ledgeriana zijn vervangen. (') Doze werden in 1910 gerooid on herbeplant met Lodger-enten. (*) In 1911 worden do laatste :'> bouw hybride enten gerooid. O Hiervan worden 8 bouw gerooid on herbeplant mot Ledger-enten. (*) Deze 2/2 bouw werden gerooid en herbeplant. 165 De kosten van oogst, droging en verpakking van het product bedri voor rik etablissement: SUCCIRUBRA-OOGST GEDURENDE ZES ACHTEREENVOLGENDE JAREN OP EET ETABLISSEMENT RIOENG-GOENOENG. AANPLANT GROOT + 34 BOUWS. OPBRENGST VAK EET SUCCIRUBRA-PRODUCT IN NEDERLAND GEDURENDE ZES ACHTEREENVOLGENDE JAREN VAN BIOENG-GOENOENG. AANPLANT GROOT ± 34 BOUWS. 166 Uit het oorspronkelijk Ledgeriana plantsoen op het etablissement Tjinri roewan, 46 jaar oud, werden door uitgraving van 24 .stuks zieke boomen de na volgende hoeveelheden drogen bast verkregen: 1189 halve KG. stam! inhoudende 6,50% zw. kinine 509 „ „ „ vernieuwd „ 0,40 „ „ G2l „ „ takbast „ 5,90,, ~ 953 „ „ wortelbast „ C!,l 0,, „ „ Totaal 3272 halve KG. bast inhoudende gemiddeld 6,25% zw. kinine id' per boom 136 halve kilogrammen basi of t,25 KG. zwavelzure kinine. Uit denzelfden tuin, ook uitsluitend van zieke boomen, werden in L9lO ver kregen 3821 halve KG. bast, inhoudende gemiddeld 6,20% zw. kinine of per boom 142 halve kilogrammen bast of 4,40 KG. zwavelzure kinine. Een uitgezocht exemplaar, waarvan een gedeelte van den stam bestemd was voor de tentoonstelling te Deventer, leverde 302 halve KG. droge bast of ± 9 KG. zwavelzure kinine. Uitvoerige opgaven omtrent de bij elke veiling verkochte soorten en b< de prijzen vindt men in Bijl. H. Daaruit blijkt, dat de algemeene middenprijs van de in veiling verkochte basten in 1911 beliep ƒ o,2l''' per \{. KG., tegen ƒ 0,23* 8 in 1910 en ƒ o\23 20 in 1909 en dat de gemiddelde unitprijs (per half KG. Eu per procent kinine sul pha.it) der lu veilingen in 1911 ƒ 0,3" was (zie Bijl. F.) tegen ./' <>,:; 1V in 1910 en ƒ 0,03° 7 in 1909. (') Do oogst van Kawah-Tjiwidoi bestond hoofdzakelijk uit bast verkregen van zieke boomen. (*) Hieronder begrepen oogst pharmaceutisch product. 167 Voor hel Ledgeriana-product bedroegen de middenprijzen in 1911 ƒ 0,22 90 ƒ 0,2 l v ' in 1910 en ƒ 0.22 ,!:! in 1909. De middenprijzen van het succirubra-producl bedroegen in 1911 ƒ 0,18 35 tegen ƒ 0,21 M in 1910 en ƒ 0,24 03 in 1909. De algemeene middenpriJß bedroeg in 1911 ƒ 0.0] 71 mindeï dan in 11)10. De totale bruto opbrengst van de naar Nederland verzonden basten was ƒ :i08515,31 Jegen ƒ 203033,04% in het jaar te voren. Vooral gedurende de laatste maanden van liet jaar was tengevolge van het bewerken der sawahs de opkomst van het werkvolk buitengewoon gering. De werkzaamheden hadden er dan ook zeer onder te lijden, Te lïioeng-Goenoeng kwam een tweede nieuw gebouw voor kunstmatige droging gereed. Dit gebouw kwam te staan op de afdeeling Tjisaroewa, zoodat de natte bast, van deze afdeeling aldaar gedroogd en verpakt kan worden. Te Tjibeureum kwam een nieuwe opzienerswoning gereed en werd een begin taakt met de vernieuwing der kampong te Kawah-Tjiwidei. De uitgaven ten behoeve der onderneming (zie bijl. K.) bedroegen: ii. Trakement van den Directeur, Adj. Directeur, Botanist, Schei kundige bij het proefstation cm verder Europeesch personeel, benevens mantris en maiidoers ƒ 42790, — /;. Toelagen voor reis- en verblijfkosten „ 1550, — c. Schrijfbehoeften „ 300, — d. Laboratorium bediende „ 180.— c. T ,; aan vernieuwing, reparatie en aankoop m materialen voor gebouwen en drooginrich tingen ƒ 56280,19» /. Uitgaven aan aanplant, inzamelen, vervoer van het product naar Bandoeng, diversen enz ~ 160579,14" „ 216857,34 Totaal ƒ 261679,34 Bij deze uitgaven dienen i *gd te worden de kosten van het vervoer van Bandoeng naar Tandjong Priok, ad ƒ 5125. —; zoodat de uitgaven in Indië, niet inbegrip van laatstbedoeld vervoer hebben bedragen ./' 266804,34. Won aven (ook van het personeel) in Indië omgeslagen over het jeleverde product, dan blijkt, dat deze per hall' K(i. hebben bedragen in: 1910 ƒ 0,15". 1911 „ O,IG' 7 . 168 Het hoogc cijfer van ƒ 0,16*' per half kilogram bast in 191] is te wijlen aan den achterstand in de werkzaamheden van 1910, welke in 1911 moesten worden ingehaald. Blijkens Bijl. K. van het verslag over 1910, bedroegen de uit gaven over dal jaar ƒ 25606 1,2 1 De kosten van verzending en verkoop in Europa van oog 1910 bedroegen „ 47269,25 Zoodat alle onkosten hebben bedragen ƒ 30330,46 De opbrengst bij de te geldemaking in Nederland van het pro duct bedroeg ƒ 308515,31 De opbrengst van den verkoop van 355030 halve EG. bast aan de 15. K. F. bedroeg „ 54826,00 Opbrengsi geleverde kaliki olie aan de Staatsspoor „ 79,79 Opbrengst der gehouden veilingen van zaden en enten „ 22180,00 Totaal ƒ 385(lii|,K) Totaal onkosten „ 3033M0, 16 Netto provenu ƒ 82270,(U De gezamenlijke uitgaven berekend per hall' kilogram bast, me! inbegrip van bet vervoer naar Tandjong Priok bedroeg in 1910 .... ƒ o,l.">" die van vervoer naar Europa en verkoop van liet product „ 0,03"° Totaal ƒ 0,1 BT'8 T ' De bruto opbrengst per half kilogram was gemiddeld ƒ 0,21**, zoodal lul Qetto provenu per half kilogram van bet naar Nederland verzonden product ƒ 0,02 S 3 bedraagt, tegen ƒ 0,05" in 1909 en ƒ 0,05 8J in 1908. Een gespecifeerde opgave van de uitgaven in [ndië over hei jaar 1911 vindt men in bijl. EL, en daaruit blijkt, dat bet onderhoud der plantsoenen ƒ 21,31 per bouw heef! bedragen, tegen ƒ '.".'.Ol in 1910 en alle onkosten op den oogst inclusief spoorvracht en inlading te Tandjong Priok ƒ 0,02 SI per hall' Kilogram. tegen ƒ 0,03" in 1910 en ƒ 0,02" in 1909. V. SCHEIKUNDIGE ONDERZOEKINGEN. Door het binnenlandsch verlof van den Adj. Directeur in Maart van hel af geloopen jaar en het daarop volgende vertrek van dien ambtenaar naai- Europa, moesten door rapporteur, tegelijk met zijne andere werkzaamheden, ook de han- 169 dcls- rn cultuur-analyses worden verricht en vindt men deze laatste in Bijl. D Uit den aard der zaak konden de onderzoekingen op scheikundig gebied om reden door o< kende op minder groote schaal plaats hebben dan in m bepaal ich voor een deel lot liet onderzoek van hol ver krijgen van rijke afstammelingen afkomstig van zaad van z.g. „Mengsel Rioeng- Gloenoeng" ('), Q ! 23 en Oorspronkelijke boomen. Deze onderzoekingen zullen nog eenige jaren moeten worden voortgezet, om dal zij uil e □ oogpunt van de selectie van /.eer groot belang zijn, zooals hier onder zal blijken. Eersl toen in de jaren 1904/1908 hel etablissemenl Poentjak-Gedeh gereed kwam, in de plaats van de te ver van hel centrum gelegen etablissementen Lem bang en Nagrak en deze afdeeling voor hei grootste deel beplant werd met zaai lingen uit geselecteerd zaad, l l ' generatie, van Mengsel Rioeng-Goenoeng, kon eerst over ruim voldoende materiaal beschikt worden, waarvan dan ook zoo spoedi ijk werd gebruik gemaakt. Vooral was dit noodig, omdat men jaren lang genoodzaakt was geweest, zich voor de kunstmatig nigvuldiging tevreden te stellen mei entrijs van reeds sedert lai Ie boomen en moest voor de geheel geisoleerde selectie tuinen naar ander eid-materiaal worden omgezien. Bij de keuze tier boomen wordt dan ook niet alleen gelet op een hoog kinine gehalte, maai- vooral ook op de dikte van den bast, goede takvorming, grootte van het blad en immuniteit voor ziekten en plagen. Blijken de boomen aan de vier eerstgenoemde eigenschappen te voldoen, eerst dan wordt ei- toe overgegaan er entrijs van Ie nemen en worden de enten in vakken om de nieuw gecreëerde irde zaadplantsoenen geplant. In die vakken wordl de immuniteit voor ziekten en [dagen bestudeerd en zoo dit het geval is, dan blijven zij in de zaadplantsoenen staan of in het omgek geval, gerooid. Intus len deze enten ook geplant op hel etablissement I'ioeng . bekend om bei veelvuldig voorkomen van djamoer-oepas en helopeltis, om ze ook daar in studie te nemen. De analyses nu sub ir\ I — VI hebbeu betrekking op hel onderzoek van e ten behoeve van de selectie uitgezochte boomen en alhoewel het gehalte aan zwavelzure kinine in sommige gevallen nu niet bizonder hoog is te uoemen, (') Wat onder z.g. „Mengsol Kioeng-Goenoeng" vorstaan moet worden, werd door rapportour bosolireven in Toysmannia. Jaargang 1909. 17 de handen vol, aangezien niet aan ieder het verschil tusschen een Botanischen Tuin en een uitspanningspark duidelijk schijnt te zijn. In het bijzonder wordt van de zijde van opgeschoten jongens veel last ondervonden en het moge hier de plaats zijn, de medewerking van het publiek in te roepen tegen zaken, als het medebrengen van catapulten en blaaspijpen, om op kleine vogels te jagen en het aanbrengen van veelal ongepaste opschriften op stoelen, tafels en banken. De Ie Assistent Hortulanus maakte een korte dienstreis naar Banka om aldaar een park aan te leggen. De leerling-mantri vergezelde hem en bleef er nog eenigen tijd achter om het werk af te maken. 2. Berg tv i n te Tjibodas. In April kwam als Assistent-Hortulanus voor den Bergtuin de heer Nieuwenhuis in dienst. In het begin van het jaar werden door den mantri de volgende voor het meerendeel uit Australië afkomstige gewassen aangeplant: Vak D. Acacia giraffae Willd. „ Meissneri Lehm. „ Mirbele Dehnh. „ podalyriaefolia A. Cunn. „ Koa A. Gray. Sterculia platanifolia Linn. Pittosporum confertiflorum A. Gray. Myoporum sp. Grevillea Caleyi B. Br. „ Thelemanniana Heug. var. splendens. Alnus maritima Nutt. Vak I. Casuarina glauea Sieber. „ J. Cupressus sempervirens L. Casuarina suberosa Ott. en Dietr. Oreostachys Pullei Gamb. Pinus sp. „ K. Pinus canariensis, Sm. „ O. Callistemon coccineus F. Meull. Phormium tenax Forst. fol. var. Een van Noord-Nieuw-Guinea meegebrachte Conifeer, die aanvankelijk voor «en Araucaria werd aangezien, blijkt een Podocarpus te zijn; de Jaarboek. 2 170 zoo wen! bij de keuze der hoornen, zooala gezegd, meer gelei op een zwaren tak vorm, dikte van den bast, kraclitigen groei, dan op een bizonder boog gehalte. Zelden gaan alle «leze voorwaarden mei elkaar gepaard en moeten er beel wal exemplaren worden onderzocht, wil men over zooveel mogelijk materiaal kannen beschikken. Dat dit noodig is blijkt uit het volgende. Vóór óver voldoend • igen materiaal kon worden beschikt, omdat de aanplant van Poentjak-Gedeh nog te jong was, werd van een particuliere onderneming de basi van eenige boomen onderzocht en waren de resultaten als volgt: noem Q' 102 inhoudende 13,10% zwavelzure kinine. „ „ IU3 „ 12,35 ~ „ ~ „ „ 105 „ 13,80 „ „ ~ >> >> 11* >> 14,40 „ ~ ~ » j> 114 » 13,40 ~ 1 „ „ „ „ 110 „ 16,J0 „ „ „ „ „ 11J ~ 12,90 „ „ „ ~ ~ 16\) ~ 16,00 ~ „ ~ ~ ~ l.i ~ 16,60 ~ ~ „ „ „ 124 „ 12, Oj „ „ ~ ~ „ .30 „ I •',-) o „ „ ~ „ „ 100 „ 13,05 „ „ „ „ „ 139 „ 12,00 „ „ ~ jj >> 141 ~ 1 1 y>o ~ „ „ » » 142 „ 13,20 „ „ ~ „ „ 57 „ 13,25,, „ „ (Hybride). Van deze enten moesten er successievelijk een 10-tal uit den aanplant wor den verwijderd hetzij, omdat zij op jeugdigen Leeftijd sterk bloeiden, betzij om eringe takvorm cf wel van djamoer-oepas hadden te lijden. In 1911, toen de enten 1 jaar oud waren, werd nagegaan of zij ook aan den eisch van een hoog gehalte voldeden en geven de analyses sub n"\ 22 —31 hier van de resultaten. Ook du bleek, dat er enkele moesten vervallen, zoo o. a. boom 11 139 (anal li- 30) waarvan de moederboom een gehalte had van 12,6091 terwijl de enten op 4-jarigen leeftijd slechts 8,80% inhielden. Bovendien bloeiden de boomen sterk, waaraan dit lage gehalte waarschijn lijk is toe te schrijven. 171 Evenzoo de enten van boom ll'-' 133, alhoewel iinninn voor helopeltis, maken zij weinig takken en bloeiden zij sterk. De analyses sub n" s . 32 —3'J, zijn van de enten O. Robusta's. In 1903 werd reeds een in vakken verdeeld plantsoen van de C. Robusta's daargesteld, ten eind.- ooi van deze de verschillende eigenschappen na te gaan. Van de moederboomen werd het gehalte aan tannine, waarop het bij de keuze dezer exemplaren zeer aankomt, reeds bepaald en zal in een volgend ver slag dal der enten worden opgegeven. VI. BOTANISCHE ONDERZOEKINGEN. Rapporl van den Botanisl Dr. A. Bant. Dit jaar werd de laatste hand aan het djamoer oepas-onderzoek gelegd; door allerlei omstandigheden kon echter hei meer uitvoerige stuk hierover nog viel in druk verschijnen. Talrijke, door Corticium javanicum aangetaste planten werden nog aange troffen, waardoor een beter overzicht over de verspreiding van de schimmel ver ird. Zoo [ergeteekende in staat de verspreiding van de schimmel in de benedenlanden aa te gaan, waarhij bleek, dal de schimmel daar op allerlei planten voorkomt. Ook bleek daardoor, hoe moeielijk de bestrijding der ziekte, ui. afsnijden en verbranden, is, omdal de schimmel vaak in allerlei heggen, b.v. mtia, enz. onopgemerkt Bterk voorkomt. Als landen, waar de d lamoor oepas-ziekte voorkomt, worden in de littera tuur behalve Java genoemd: Ceilon, de Straits Settlements, de Kaukakus en in Kameroen (Afrika), om is bovendien in staat door gezonden ma teriaal de ziekte op Hevea in Sumatra aan te toonen. Nu wordt getracht mate riaal uit West-Indië te krijgen om te zien of de Pink disease van Cacao met de djamoer oepas-ziekte identisch is. ' Uit proeven bleek, dat de kleur der schimmel voor een deel afhankelijk is van hel licht: in het donker gekweekt is de schimmel steeds ongekleurd. Aan liet licht | e op een vasi substraat me kleurd, terwijl wanneer ze in een vloi ' is en zich pas kleurt, wanneer ze aan het oppervlak sistof komt. Maar op dezen regel komen uitzonderingen voor: zoo kon de schimmel op bepaalde vaste substraten ongekleurd en in enkele voe dingsvloeistoffen roze gekleurd ' I worden. Ook hij deze proeven bleek duidelijk, dal de kleinere of elementaire soorten, waaruit het geslacht Corticium bestaat, zich anders verhouden. 172 Een eigenaardig verschijnsel werd in de kweekbedden van kma aangetroffen. In enkele hiervan bleven de plantjes klein en achterlijk, terwijl de blaadjes zich rood kleurden. De grond voelde op die. plekken turfachtig en elastisch aan. Groef men zoon plek uit, dan zag men dat daar een schimmel woekerde, die vrij dikke, bruine rhizomorfen vormde. Gelukt het den planten door dien tvpischeii laag te dringen, dan groeien ze normaal verder. De schimmel werd in rein cultuui gebracht, (bieb tot rui toe .slaagde ondergeteekende ei niet in vruchtlicha uien er van Ie krijgen. Hei onderzoek van de witte wortelschimmel van kma werd weder lei' hand genomen. Tusschen hout en schors vindt men hierbij witte schimmelvliezen, terwijl op den aangetasten wortel nu en dan heel duidelijk tamelijk dikke donkerge kleurde rhizomorfen aangetroffen worden, waarvan bei onbekend is, of ze met de eigenlijke wortelschimmel in verband staan. Ook deze schimmel werd in reincultuur gebracht, waarbij bleek, dat ze op agar-agar veel, veel moeilijker groeit dan allerlei verontreinigende schimmels. De Directeur der Gouvernements kina-onderneming, P. VAN LEEHSUM. 173 Bijlage A. HOEVEELHEID regen en aantal regendagen op de kina-etablissementen Tji njirooan, Kawah-Tjiwidei en Rioeng-Goenoeng, waargenomen gedurende het jaar 1910. ÊI.TI.AOE B. AANTOONING VAN DEN TOESTAND DEK GOUVERNEMENTS KINA-PLANTSOENEN OP JAVA OVER HET JAAR 1911. 174 175 Bijlage C NETTO KINA AANPLANT OP ULTIMO 1911. (a) De 11 bouws 330 Q BR., door de verschillende mutaties ontstaan, zullen in begin 1912 nog worden herbeplant. 176 Bijlage D. 176a 176b Bijlage E. OVERZICHT betreffende de in Nederland voor Gouvernements rekening ver kochte hoeveelheid kinabast (alles uit den oogst van 1910). 177 Jaarboek 12 Bijlage F. TOTAAL OVERZICHT VAK ELKE VEILING IX HET BIJZONDER. 178 BIJLAGK O. VIJFJAARLTJKSCH OVEKZICHT DER BATEN VAN DE GOUVERNEMENTS KINA ONDERNEMING. H BJj dit winstcijfer moet nog worden gevoegd een bedrag groot f 5481 K voor den verkoop van 177515 K.G. bast aan de Bandoengsche kininefabrlek, zoodat net totale winstcijfer is f 82270.—. 179 18 uit Znid-Nieuw-Guinea ingevoerde Conifeer is echter werkelijk een Arauca ria; zij begint goed door te groeien en kan spoedig nitgeplant worden. De boomen in de oude aanplant van Eucalyptus saligna Sm. dragen nu en dan vrucht; enkele hebben een hoogte van 170 vt. bereikt. Van de op hetzelfde vak uitgeplante soorten blijven Eucalyptus bicolor A. Cunn., E. capite-llata Sm. en E. eitriodora Hook. zwak; zij staan blijkbaar te dicht bij de grootere exemplaren. De overige soorten groeien goed door en zijn 1, 2, a. 4 M. hoog; Eucalyptus saligna Sm. groeit het krachtigste en is 4, 5 en 6 M. hoog. De kam f e r-aanplant staat onregelmatig; het gedeelte, dat zwaar ge snoeid is, heeft nog al te lijden van djamoer oepas. De heesters, die niet zoo sterk gesnoeid zijn, groeien beter en hebben minder van ziekte te lijden. De exemplaren, die als opgaande boomen gekweekt zijn, groeien het beste en zien er gezond en gaaf uit. Van de welriekende Pelargonium werd een oppervlakte van 1(i M afgesneden en G 7 KG. natte bladeren naar Buitenzorg tot onderzoek gezonden De dennen groeien te Tjibodas goed; zoo is Pinas longifolia Exb., die 5 naalden in één bundel heeft, 25 M. hoog; terwijl P. palustris Mill., met 3 naalden per bundel, 20 M. hoog is. Beide soorten dragen vruchten, die echter geen zaden bevatten. P. insularis Endl. met 3 naalden per bundel, is 10 M. hoog. P. au -01 ral i a Hort., ook met 3 naalden per bundel, heeft een hoogte van 11 M. bereikt. Van de eene inheemsche Pinus, uit de Gajoelanden afkomstige P. M er kus i i Jungh et de Vr., werden drie exemplaren uitgeplant, waarvan er een is dood gegaan; de andere groeien goed door. Van den heer Heyne werden zaden ontvangen van Brassica Napus L. en Br. Eapa L., die goed kiemden en flinke planten vormden; zij bloeiden nog niet. Aan de teelt van groenten werd in het verslagjaar weinig gedaan; de vele andere werkzaamheden maakten, dat er geen tijd voor overschoot. De serres eischen dringend verbetering; de rustieke serre staat op invallen. Er wordt thans in het bosch hout gekapt voor de noodige reparaties, terwijl de groote serre waarschijnlijk door het aanbrengen van wat nieuwe ruiten en door al hot glaswerk na te zien met stopverf wel in orde zal komen. Aan de kleine serre moet meer ventilatie aangebracht worden. 180 Bijlage H. PRIJZEN VAK KIXABAST UIT DEK OOGST VAK 101 0, TE AMSTERDAM OP PUBLIEKE VEILING IX 1911 VERKOCHT. 181 BtJLAGE I. SOBTEERINGEN, WAARIN DE IX VEILING YEEKOCHTE BASTEN VERDEELD WAREN, (OVER AL DE TIEN VEILINGEN BIJEENGENOMEN). Bijlage J. OOGST VAN 19 11. OPGAVE VAN DE PKODÜCTIE'S DER VERSCHILLENDE ETABLISSEMENTEN IN HALVE KILOGRAMMEN 182 184 185 186 187 189 Zuilen qog s f, en K weeker ij e n. Nadat wij tengevolge van de natte Oostmoessen in twee achtereenvolgende jaren geen zadenoogßl van beteekenis hebben gehad, leverde bel afgeloopen jaar een lijkelijken bloei op. De vruchten rijpten iets later dan gewoonlijk, wat vermoedelijk een gevolg kan geweesl zijn van de /.eer natte Meimaand. Enkele 10-jarige boomen leverden voor het eerst overvloedig zaden. Men ziet ook thans weer een duidelijk verband tusschen zaden oogst en weersgesteldheid in de maanden Juni, Juli en Augustus. Zijn deze maanden niet abnormaal vochtig, dan mogen wij op een tnilden zadenoogst rekenen. In begin 1912 werden niet minder dan 2500000 zaden geoogst en nog moes ten vele zaden in de plantsoenen achterblijven wegens de Lnzamelingskosten, aangezien naar de zaden zoo goed als geen navraag bestond. 19 LIJST van in den tuin uitgeplante gewassen verzameld door Dr. A. C. de Koek in Z. N. Guinea. LUST van in den tuin uitgeplante gewassen verzameld door den Heer C. A. Backer op Java. 190 Tengevolge van het mislukken van den zadenoogst konden in het vorige jaar ; rijen won eekerijen van de heide vorige jaren hoots voldi l in de behoef te aan plantmate i Laai te voorzien. Doordien de bibit mee overjarig was. is er veel van de oitgeplante boompjes oiet geslaagd. Door herhaaldelijk inboeten werd • dil euvel te beperken. Voor de noodige coc a - kweekerijen werd gezorgd om in de behoefte van inboet- en plantmateriaal te kunnen voorzien. Aanplan t i n g e n. De in cultuur genomen oppervlakte bedroeg 10l ultimo December 1910 voor: Al'deeling Tjipotir 399 bws en 250 R.B. Tjirawa 201 „ „ 32Ö „ Pasir-Kilang 407 „ „ 25 Panjindangan 382 „ (')„150 „ Pasir-Rarangan 388 „ „ — „ Totaal 1778 bws en 250 R.R. Zooals bereid.- hierboven is opgemerkt, beschikt de onderneming niet over en goedkoop werkvolk. Niet dan mei moeite konden de plantsoenen, welke eenmaal vrij van alang alang waren, voor een nieuwe invasie van dit onkruid behoed worden. De overige plantsoenen waren afwisselend vuil en schoon. Eene grondige zuivering van alang-alang, hoewel daarmede aanvankelijk groote kosten gemoeid zijn, kan in deze alleen afdoende verbetering brengen en de plantsoenen tot hun volle recht doen komen. De vroeger goedkoope aanleg der plantsoenen wreekt zich thans (') Hiervan voorloopig 3 reven, 191 op gevoelige wijze en indien niet een goede greep in de beurs wordt gedaan, raken wij de alang-alang nimmer kwijt en mag bel geld, dal aan hei z.g. onderhouden van dergelijke tegen de alang-alang kampende tuinen wordt besteed, als wegge worpen worden beschouwd. De guttaperchaeultuur laat zicb nu eenmaal niet als bosehcultuur drijven, evenmin als dit mogelijk is met de kma en hevea, hoewel ook (leze woudboomon zijn. Dat onder deze omstandigheden aan uitbreiding van de plantsoenen niet kan worden gedacht, ligt voor de hand. We zouden anders in dezelfde fout ver vallen als die van onze voorgan De behoeften van eene in het gebergte liggende onderneming van bijna 2000 bws. zijn vele, vooral wanneer het een nieuwe cultuur betreft — zooals in het onderhavige geval —en de terreinen niet aan elkander grenzen. De ver bindingsweg met de spoorweghalte, die van de afdeelingen onderling, de wonin gen van het Europeesch en [nlandsch personeel, de inrichtingen van de cocabe reiding, de proeffabriek, zij alle vorderen een behoorlijk aanlegkapitaal. Hei gaat niet aan al die kosten uit de inkomsten te kwijten. Aangezien bij de oprichting van de onderneming hiermede niet voldoende rekening is gehouden, wordt aan het onderhoud van de»plantsoenen slechts zoo veel besteed als de fondsen reiken. Zijn de noodzakelijke verbindingswegen een maal gereed — en daarmede zijn wij al een goed eind gevorderd — dan kunnen meer fondsen ten bate van de plantsoenen worden aangewend. Wat het onderhoud betreft, zoo kan bier worden volslaan niet te verwijzen naar hetgeen daaromtrent in het vorige verslagjaar is medegedeeld geworden. De borneense- en oblongifoliumplantsoenen, dateerende van vóór LB9O, wer den, om meer licht en lucht in deze tuinen te brengen, gesnoeid en hier en daar enkele onderdrukte exemplaren van de kroon beroofd. Aanvankelijk bestond het voornemen deze stammen in hun geheel op te ruimen, aangezien het voor onmogelijk weni gehouden de kroon wee, ir nemen zonder het leven van den boom in gevaar te brengen. Boven verwachting liepen de sterk gesnoeide kronen alle weer uit, zoodat er nu nog profijt kan worden getrokken van den nieuwen bladuitloop. De bijgroei van onze meer dan 25-jarige boomen mag gering heeten. Op dezen leeftijd schijnen de boomen te Tjipetir niet meer in dikte en kroonomvang toe te nemen. De met het oog op den bladoogst op 5 M. hoogte ingekorte stammetjes van de jongere plantsoenen zijn na die bewerking merkbaar in dikte toegenomen. het oog op productwinning uit den stam is dit als een voordeel te be si bouwen. 192 Het volgend jaar /.uilen verscheidene van deze stam n omtrok hebben ■van pl.m. 45 cM. op 90 eM. boven den -rond gemeten, zoodal een eenigszine uitgebreide proef zal kunnen worden genomen met het aftappen van de/e plant soenen. Voor zooverre zij daarvoor in aanmerking kwamen, zijn alle guttapercha plantsoenen thans gesnoeid. In totaal werden geoogst: L 904076 K.G. blad. De gemiddelde bladopbrengsi per bouw bedroeg voor: Tjipetir L 520 K.C. Tjirawa *« t -. Pasir-Kilang 21 K) .. Panjindangan 2867 of gemiddeld per bouw geoogste aanplant 1928 ~ Verleden jaar was dit gemiddelde L 999 „ Do co e a cultures ontwikkelden zich naar wensch; de heesters konden ge d geplukt en gesnoeid worden. Een nieuwe sirrocco voor het drogen van cocablad kon in de maand Octo ber in gebruik worden genomen en werkte naar volle tevredenheid. In totaal werden aan nat cocablad geoogst 204183 KG., welke BGÜ balen a 70 KG. totaal GO2OO KG. gegruisd blad opleverden, waarvan liet gemiddelde alcaloidgehalte 1.825% bedroeg. De hooge prijzen voor cocablad konden zich op den duur niet handhaven. In het begin van 1912 trad een scherpe daling in, waardoor de in November en December van de onderneming verzonden partijen werden getroffen. Naar liet heet zouden overproductie en de scherpe maatregelen legen het gebruik van cocaïne, als genotmiddel in verschillende landen uitgevaardigd, hiervan de oorzaak zijn, terwijl bovendien de cocainefabrikanten zich onder ling zouden hebben verstaan omtrent den te betalen prijs voor hel blad. Het zelfde verschijnsel dus als bij de kina. Verleden jaar is een begin gemaakt met het voor eigen rekening in onder houd nemen van de op de afdeeling Pasir-Bagangan volgens het contracten systeem aangelegde II eve a - plantsoenen. De groei van de Eevea's is op deze hoogte echter aanzienlijk minder dan in de laag gelegen streken, zoodat het tijdstip van tappen ook evenredig later aanbreekt. Hoewel deze plantsoenen voor het grootste deel in de alaiig-alang staan, hebben de Heveaboomen zich vrij goed ontwikkeld en zien zij er frisch uit. Er kon bijv. geen enkele boom met gele, kwijnende bladeren worden opgemerkt. Het wordi evenwel hoog tijd, dal de plantsoenen van alang-alang 193 worden gezuiverd. Aangezien Pasir-Bagangan de eenige afdeeling is, die niets bijdraagt tot de inkomsten, moet met de beschikbare fondsen worden gewoe kerd om deze afdeeling te kunnen onderbonden-. Eet aan deze plantsoenen te besteden geld zal, op onbekrompen wijze aangewend, later ruimschoots worden vergoed. Het ligt in de bedoeling tusseben de Hevea's Palaquinm te cultiveercn, uitsluitend mei liet oog op bladwinning. Ziekten en plagen. De bladrollerplaag blijft stationnair. De jonge, nog niet gesloten gutta perehaplantsoenen hebben daarvan het meeste te lijden. De jonge boompjes slaan nu en dan geheel kaal. Bijzondere verschijnselen, welke wijzen op eene afneming van de plaag, deden zich niet voor. In bet afgeloopen jaar werden 181(1888 rupsen vernietigd. Wegen, Bruggen, Gebouwen en .Waterleidingen. Het transport naar en van de spoorweghalte neemt voortdurend in omvang toe, vooral nu de afdeelingen van Tjipetir meer en meer in productie komen en de proeffabriek oog steeds steenkool als brandstof moei gebruiken. De wegenaanleg, welke voor een goedkoop transport der bladeren een ge biedende eiseh is, vergt nog veel van onze finantieele draagkracht. De verharding van den weg van Tjipetir naar de afdeeling Panjindangan kwam in het afgeloopen jaar in haar geheel gereed, zoodat het transport van en naai' die afdeeling thans per as kan geschieden, hetgeen eene aanzienlijke besparing op ons bladtransport zal geven, aangezien tot dusverre al het blad naar Tjipetir moest worden gepikoeld. liet kwam nog al eens voor, dat geen voldoende dragers zich aanboden om het geoogste blad te transporteeren. Nog altijd blijft het Binnenlandsch Bestuur weigerachtig het onderhoud van dozen weg in eigen helieer te nemen, niettegenstaande de vorige Resident van de Preanger-Regentschappen ons de toezegging ih-ed, dat zulks zou ge schieden, indien wij i\vn weg hadden aangelegd. Er zijn ondernemingen, die zonder iets voor den aanleg Ie hebben bijgedragen, een druk gebruik van den weg maken, zonder nu ook zelfs in de onderhoudskosten bij te dragen. Do onderhoudskosten komen nog geheel voor onze rekening. Billijk mag deze regeling zeker niet heelen, waar wij bovendien in het afgeloopen jaar voor 1000 gld. in de wegenbelasting zijn aangeslagen geworden, hetgeen niet gering Jaarboek. 13 194 mag heeten, als men in aanmerking neemt, dat het bedrag der wegenbelasting voor de geheele Preanger pi. m. 3GOOO gld. bedroeg. Onmiddellijk nadat de verharding van den weg naar de af deeling Panjin dangan was gereed gekomen, werd overgegaan tot den aanleg van een verharden karrenweg van Tjipetir naar de afdeeling Pasir-Kilang, waarvan het gemis al even sterk wordt gevoeld. Alhoewel het hier slechts een wegaanleg over pi. m. 3 palen betreft, zijn daarmede toch groote uitgaven — de aanlegkosten worden op pi. m. 9000 gld. geraamd — gemoeid, aangezien eene zware uit kapping over eene lengte van pi. m. 1 paal daarvoor noodzakelijk is. Met het grondverzet kwam men in hel afgeloopen jaar gereed, doch liet zwaarste deel, de aanleg van duikers en het aanbrengen van hel verhardings materiaal moet nog geschieden. Proeffabriek. Deze werkte ook in het afgeloopen jaar naar volle tevredenheid. De proeffabriek heeft in het afgeloopen jaar 289 dagen van 10 uren gewerkt. Op Zon- en Feestdagen staat zij stil. Verwerkt werden 080500 KG. bladeren, waaruit 12895 KG. guttapercha werd bereid. Het rendement be droeg derhalve 1.895% van het in de fabriek in ontvangst genomen blad. Ondanks de onoeconomische motoren (van de gestaakte Solo-valeiwerken afkomstige stoommachine en ketels), waarbij steenkool als brandstof moet dienen, die thans nog de hoofduitgave van de fabriek uitmaakt, en het in verhouding van de geringe capaciteit der proeffabriek dure toezicht, bedroegen de fabricagekosten in het afgeloopen jaar 1.012 gld. per uitgeleverde KG. bladgutta, afschrijving van gebouwen en machinerieën daaronder niet be grepen. Werd aanvankelijk door onbekendheid met het product moeilijkheden ondervonden bij den verkoop in het openbaar, thans vindt het product op de Amsterdamsche markt geregeld koopers. Bij de laatste inschrijving werd voor 1 KG. van ons bladproduct 5.40 gld. betaald, hetgeen een zeer bevredigende prijs mag heeten. Aangezien de capaciteit van onze proeffabriek te gering is om den geheelen bladoogst te verwerken, moest evenals het vorige jaar een deel daarvan worden verkocht, hetgeen echter voor ons aanzienlijk minder voordeelig is dan eigen verwerking op bladguttapen ha. Het is dringend noodig, dat worde overgegaan tot den bouw van een definitieve fabriek van voldoende capaciteit. 195 Finantieele Resultaten. Ondanks de aanzienlijke uitgaven aan bruggen en wegen werd ook in het afgeloopen jaar nog met winst gewerkt. Dr totaal-uitgaven bedroegen ƒ 18288G.G1 en de inkomsten „ 2101G2. —, zoodal een batig saldo van „ 27275.39 overbleef. Het zal niet lang meer duren, of ook de Gouvernements Guttapereha onderneming komt aan de beurt voor de invoering van de commereieele boek houding; wij hopen dan in slaat te zijn bij ons verslag een in den vereisehten vorm opgemaakte balans, winst- en verliesrekening te kunnen overleggen. De Directeur van de Gouvernements Guttaperchaondememing te Tjipetir, TROMP DE HAAS. 197 beeld van de andere in de buurt gelegen ondernemingen moesten volgen, die alle met in Java aangeworven werkkrachten arbeiden. De gedurende eenige jaren volgehouden proef zou bij een langer voort duren het welslagen van de onderneming in ernstig gevaar gebracht hebben. Het zou onverantwoordelijk geweest zijn, deze dure proef nog langer voort te zetten. Gezondheidstoestand. Deze mocht in het afgeloopen jaar gunstig heeten. Epidemieën kwamen niet voor, dank zij hel prophylactische toedienen van kininc en een streng toezicht o]) het gebruik van gekookt water. Wil men echter aan alles, wat het drinkwater aangaat, de hand houden, dan eischi zulks een nauwlettend toezicht vooral als men weet, dat het water vooraf gefiltreerd moet worden door een gewonen leksteen, wat nog al omslachtig is. Toen dan ook de boringen naar arthesisebj water, in de plaats Langsa van Gouvernementswege door het Mijnwezen uitgevoerd, met goeden uitslag werden bekroond, werden dezerzijds aanstonds voorstellen gedaan om een extra-crediet voor de aansluiting van de onderneming aan de arthesische bron te Langsa. De hiervoor aangevraagde extra-fondsen werden toegestaan, doch toen het buizennet op de onderneming gereed was gekomen, bleek primo: dat het water van de arthesische bron zooveel ijzer- en kiezelzuur bevatte, dat het voor drink- en wasehwaler /.onder voorafgaande zuivering onbruikbaar was, secundo: dat het debiel van de bron sterk was achteruitgegaan, en tertio: dat een zoo sterke aanslag in de ijzeren buizen plaats bad, dat zij spoedig verstopt raakten. Wil men van de bron nog profiteeren, dan zal de aanschaffing van een ontijzerings apparaat noodzakelijk zijn. In het andere geval zullen wij weder op het rivier water zijn aangewezen, doch dan dienen wij ons van I'iltreerinriehtingen van voldoende capaciteit te voorzien. Aangezien in het stadsverband te Langsa, waar tot dusverre onze ernstige zieken werden verpleegd, geen plaats was en het Bestuur niet genegen was de gelegenheid uit te breiden, niettegenstaande de planters voor de verpleging betaalden, waren de laalsten. de onderneming daaronder begrepen, genoodzaakt. voor gemeenschappelijke rekening een eigen hospitaal te bouwen. Dit gebouw kon nog voor bel (inde van bet verslagjaar in gebruik worden genomen. Met de gouvernements caoutchouconderneming zjn thans vier caoutchouc ondernemingen aangesloten hij het centraal plantershospitaal te Langsa. \Yeersgest e 1 d h e i d. De regenverdeeling was over hel afgeloopen jaar als volgt: 198 Maand: regendagen: mM. regen: Januari 14 100.8 Februari 4. 31.7 Maart 4 42. April 10 '.'CB.S Mei 11 207.— Juni 8 93.1 Juli 7 107.3 Augustus 15 20.-).!) September 20 303.!) October 16 261.1 November 12 96.2 December 18 37!).3 Totaal 142 2157.— In het afgeloopén jaar werd meer over droogte dan over vocht geklaagd. Aangezien de in ontginning genomen oppervlakte is volgeplant, ondervonden wij van de droogte geen hinder. Aan de vroegere moerasgronden kwam de droogte ten goede. Van hevige bandjirs bleef de onderneming in hel afgeloopén jaar ver gehoond. Plantmatcriaal. Aangezien voorloopig aan het beplante oppervlak geen uitbreiding van beteekenis zal worden gegeven, zijn de kweekbedden sterk ingekrompen en wer den daarvan slechts zoovele aangehouden als er voor inboetmateriaal noodig zijn. De oudste bedden werden opgeruimd. Plantsoenen. Ten einde verdere kwesties met het Bestuur omtrent de aanvankelijk aan de onderneming toegewezen gronden te voorkomen, werden de grenzen van de onderneming door gemetselde grenspilaren aangegeven. De in het vorige jaarverslag vermelde 22 bouWs, welke oorspronkelijk tot het terrein van de onderneming behoorden, doch door liet Bestuur aan de Inlandsche bevolking werd afgestaan, omdat deze gebrek aan bouw velden zou hebben, liggen nog ongerept. Enkel in het westelijk gedeelte hebben de Atjehers, gebruik makend van den schoonen toestand waarin dit verkeerde, eenmaal geladangd en daarna alles in den steek gelaten. Sinds dien is het weer wildernis geworden. Was het Bestuur niet tusschen beide gekomen, dan was de onderneming 199 thans 22 bouws mooie tweejarige tuinen, matig geraamd een waarde van pi. m. 17000 gld. vertegenwoordigende, rijker geweest. In plaats hiervan moesten 2800 gld. — zijnde de ontginningskosten van de 22 bouws — als verlies worden afgeschreven. Door het in ontginning nemen van een strook bosch tusschen de plant soenen en de pijpleiding van de Bataafsche Petroleummaatschappij, zal het beplant oppervlak niet 7 bouws en 174 RR. worden uitgebreid. De ontginning hiervan was aan het einde van het verslagjaar zoover gevorderd, dat een begin van uitvoering was gegeven aan het maken van plantgaten. Op ultimo 1911 bestond de beplante oppervlakte van de onderneming uit: I Voorjaarsaanplant 1908, oppervlak 177 bouws en 483 RR., aantal boomen 28312 Najaarsaanplant 1908, „ 211 „ „ 77 „ „ „ 47510 Aanplant 1909, „ 138 „ „ 364 „ „ „ 38289 Totaal aanplant 1908 t/m'o9, oppervlak 467 bouws en 424 RR., aantal boomen 114111. In verband met hot geringe aantal der op ongeregelde tijden uitkomende vrije arbeiders van inférieur gehalte, liet het onderhoud van de tuinen, slooten, wegen en bruggen zeer te wenschen over. De in de dalen groeiende boomen hebben echter hieronder nog niet geleden, terwijl zulks ook niet het geval is geweest met de boomen op de heuvels in 1908 geplant. De plantsoenen van 1909, in het bijzonder die op de heuvels, zijn door het onkruid in hun groei iets be lemmerd geworden. Met het op één stam terugbrengen der kronen, daar waar gevaar voor inscheuren bestond, werd voortgegaan. Aan het op akkers brengen van den aanplant en aan het aanaarden van de wortels kon door gebrek aan arbeiders niet veel worden gedaan. Ondanks de onvoldoende verzorging van de plantsoenen houdt de geile groei van de boomen in de veenachtige gronden aan, terwijl de groei van op het heuvelland groeiende boomen ook niet onbevredigend mag heeten, zooals uit de om de 3 maanden opgenomen diklenietingen blijkt. De boomen namen maandelijks ruim 1 cM. in omvang toe, gemeten op 90 c-M. boven den grond. De gemiddelde omtrek der boomen, gemeten op 90 cM. boven den grond, bedroeg op ultimo December 1911 voor de boomen uit den: Voorjaarsaanplant 1908 43.9 cM. Najaarsaanplant 1908 39.4 cM. Lu de tweede helft van 1912 zullen ± 50% van de boomen van den voorjaarsaanplant een omvang hebben van 50 cM., gemeten op 90 cM. boven den grond. De boomen zullen dan even 1 jaar oud zijn. Indien de bestelde 2 A. HERBARIUM EN MUSEUM VOOR SYSTEMATISCHE BOTANIE. Het volgend verslag werd door den Chef, Dr. Th. Vale to n Sr., uit gebracht. De Chef der Afdeeling ging voort met de bewerking der Rubiaeeae van het Herbarium en bracht daarbij tevens bouwstoffen bijeen voor een bundel der Icon c s, waarin eenige nieuwe soorten uit deze familie en enkele van andere families werden beschreven. Ook de Assistenten Dr. Smith en Backer leverden eenige bijdragen voor dezen bundel. Ten vervolge van verschillende omstandigheden waren bij het eind van het verslagjaar de op steen gebrachte platen nog niet afgedrukt, zoodat in dit verslag de uitgave van een bundel der Icones niet kan worden vermeld. Verder werden de Rubiaeeae van de door den Off. v. gez. K. Gjelle rup bij de grensregelings-commissie op N. Guinea bijeengebrachte verzamelin gen bewerkt en zullen deze als „Nachtrage" in het werk „Nova-Guinea" ver schijnen. Eindelijk werd de bewerking der Roschboomflora weder ter hand genomen, waarvan de volgende families bij het eind van het jaar in bewerking waren, llicaeeae, Thymelaeaceae, Convolalaceae door den Chef der afdeeling en Erieaceae, Violaceae, Salicaceae door Dr. Smith. Hierna zullen nog de families der Pal m ac en Pandanaceae behandeld worden en voorts verbeteringen en aanvullingen volgen van eenige der reeds bewerkte families. Hiermede en met een register op het geheel zal dit werk worden afgesloten. Vermelding verdient, dat, op voorstel van den houtvester Dr. S. 11. Koorders, door de Regeering de noodige gelden zijn toegestaan om de, gedurende zijn Chefschap der voormalige tijdelijke 7e Afdeeling van 's Lands Plantentuin door hem bijeengebrachte Platencollectie te doen uitgeven. De uitgifte zal in Europa bij de firma Brill plaats hebben en staat in geen verband met de werkzaam heden aan het Herbarium. De eerste assistent Dr. J. J. Smith bewerkte in het verslagjaar de E u p h o r biac e a e, door de heeren L. S. A. M. von Romer en Gjellerup, en de Ep a eridaceae door de heeren J. W. van Nouhuys, von Romer en A. C. de Koek op Nieuw-Guinea verzameld. Eveneens werden de Orchideeën der op Nieuw-Guinea bijeengebrachte verzamelingen van Gjellerup, van Nouhuys en de Koek gedetermineerd en de nieuwe soorten beschreven en geteekend. Voorloopige beschrijvingen hiervan werden gepubliceerd in No. XLV van het „Bulletin du Département de I'Agri- 20 LIJST van in den tuin uitgeplante gewassen verzameld door Dr. Brander horst in Z. N. Guinea. 200 contractarbeiders tijdig aankomen, zal in de tweede helft met het tappen van dezen aanplant begonnen kunnen worden. Door de vele vraat;' naar contract arbeiders duurt het echter geruimen tijd, alvorens aan de orders kan worden voldaan. Ziekten, plagen en andere beschadigingen. Van wortelzickte (wortelschimmel) en djamoeroepas (Corticiuni Javanicum) had men met uitzondering van het begin van het jaar weinig last. De meeste schade berokkent ons de tot de zeer schadelijke soort behoorende witte mier, Tenues Gestroi. Door tijdige behandeling met arsenigzuur kan de schade door deze insecten teweeggebracht Binnen beperkte grenzen worden gehouden. In April en Augustus hadden de plantsoenen van stormen te lijden, ten gevolge waarvan 973 boomen omwoeien en vele andere, vooral in de veen achtige stukken, scheef gingen staan. ' In het geheel verloren wij door omwaaien, wortelziekte, witte mieren en onbekende oorzaken 950 groote boomen. Aangezien de aanplant vrij dicht is geplant (18' X 18') zullen de ver liezen het productievermogen van den totalen aanplant viel van beteekenis schaden. De overgebleven boomen krijgen meer licht en lucht en kunnen zich dientengevolge sterker ontwikkelen. Bij een veenbrand in den nacht van 2G op 27 Februari gingen -Kil boomen verloren. Het verbrande stuk werd onmiddellijk berbeplant. Goten, wegen, bruggen en gebouwen. Het onderhoud der goten vergt nog steeds groote uitgaven; on/e aan vankelijke ramingen werden niet onbelangrijk overschreden. Zal de voordeelige groei der boomen in de drooggelegde moerassen blijven aanhouden, dan is bet dringend noodig, dat de hoofdslooten voldoende diep worden gehouden, willen de wortels op den duur geen hinder ondervinden van het grondwater. Hebben de hoofdslooten eenmaal zulk een diepte bereikt, dal het grondwater de boomen niet meer schaden kan, dan zullen deze uitgaven, indien zich geen buitengewone omstandigheden voordoen, verminderen. In verband niet de schaarschte aan werkvolk kon aan de wegen niet veel worden gedaan. De Directeur van de Gouvernements Caoutchouc onderneming te Langsa, TROMP DE HAAS. 202 onderwerpen, en dat de inlichtingen niet alleen gevraagd werden door personen en Firma's hier te lande, maar ook in het buitenland. Herhaalde malen werd de hulp van de Afdeeling ingeroepen om door bemiddeling van consulaire ambtenaren monsters van producten uit het buitenland te verkrijgen. Aan het in Juli 1911 te Soerabaja gehouden vezelcongres met daaraan verbonden tentoonstelling nam de Chef van de Afdeeling ecu werkzaam deel, zoowel wat de voorbereiding betreft, als door het houden van voordrachten, enz. op het congres zelf. Voor bijzonderheden betreffende het onder de Afdeeling Nijverheid en Handel ressorteerende Handelslaboratorium wordt verwezen naar het afzonderlijk verslag van den Uouvernemcnts-scheikundige. PUBLICATIES. Korte Berichten voor Landbouw, Nij verheid en II a ndel. Bei publiceeren van de gegevens, die voor onzen landbouw, nijverheid, handel en scheepvaart van belang kunnen zijn, geschiedt in het periodiek „Korte Berichten voor Landbouw, Nijverheid en Handel", dat sedert November 1910 tweemaal per maand verschijnt. Te beginnen met n ! 13 werd regelmatig een rubriek „Mededeelingen van het Encyclopaedisoh Bureau" opgenomen, bevattende uittreksels uit de door de Hoofden van Gewestelijk Bestuur van de Buitenbezittingen bij de Begeering ingediende maandverslagen, terwijl verder gepubliceerd werden de resultaten van enquêtes omtrent bepaalde cultures of industrieën op de Buitenbezittingen. De bewerking van deze mededeelingen geschiedt door het Encyelopaedisch Bureau van het Departement van Binnenlandsch Bestuur. Op verzoek van de Kamer van Koophandel en Nijverheid te Batavia werd aan de Korte Berichten de rubriek „Aanbiedingen uit het Buitenland" toe gevoegd, een rubriek bestemd om meerdere bekendheid te geven aan die aan n en aanbiedingen van buitenlandsche firma's, die geadresseerd zijn aan bepaalde Kamers van Koophandel en Nijverheid bier te lande. Dank zij de medewerking van de betrokken Departementen was het verder mogelijk regelmatig op te nemen de productie-cijfers van de Bankatinmijnen, van de Ombilin-kolenmijnen en verder de „Mededeelingen van den Post-, Tele graaf- en Telefoondienst" betreffende het openen van nieuwe kantoren, enz. Ook de resultaten van de door de Afdeeling Nijverheid en Handel gehouden 203 enquêtes op verschillend gebied werden in de Korte Berichten opgenomen, zoo bijv. die over de uitgestrektheden beplant mei vezelleverende gewassen. De enquêtes in den loop van het verslagjaar gehouden betreffende de opper vlakten in Nederlandsch-Indië beplant met koffie, thee, cacao, tabak, indigo, coca, peper, enz. waren alt. 1911 nog niet beëindigd. Het formaat van de Korte Berichten werd in den loop van het verslagjaar van 24 tot 32 kolommen uitgebreid en in verband hiermede werd de abonnements prijs met ingang van den nieuwen jaargang tot ƒ 3. — verhoogd. Het aantal abonné's, waaronder ziel) een belangrijk aantal buitenlandsche bevinden, nam regelmatig toe en de oplage bedroeg ultimo 1911 1300 exemplaren. Marktberichten. Op verzoek van belanghebbenden worden eens per week marktberichten gepubliceerd, samengesteld met behulp van gegevens, verkregen van makelaars in de buitenlandsche handelscentra. Oorspronkelijk werden in de marktbe richten alleen die artikelen opgenomen, waarvan de marktprijzen niet of on volledig in de handelsberichten van de verschillende periodieken voorkomen. Op verzoek van abonné's werden die berichten echter ook uitgebreid met andere artikelen als rijst, suiker, enz. Als gevolg hiervan werd het formaat successievelijk van 1 op 4 pagina's vergroot. Extra-nummer s. Van tijd tot tijd is het wenschelijk belangrijke gegevens zoo spoedig moge lijk onder de aandacht van belanghebbenden te brengen. Dit geschiedt dan door middel van Extra-nummers van de Korte Berichten. Zoo zijn op deze wijze in den loop van het verslagjaar e. n. gepubliceerd de raming van dm Gouverne ments-koffieoogst, telegrammen van consulaire ambtenaren betreffende de voor uitzichten van den rijstoogst in het buitenland, afloop van productieveilingen, enz. Statistieken. Op statistisch gebied worden door de Afdeeling Nijverheid en Handel de volgende publicaties in bel licht gegeven: Maandstatistieken van Java en Ma doe ra, omvattende: invoel- en uitvoer van de voornaamste handelsartikelen door particulieren op Java en Madoera. Dank zij de medewerking van den Hoofdinspecteur der In en Uitvoerrechten en Accijnzen is het mogelijk deze statistiek steeds te doen 204 verschijnen binnen 3 weken n;i afloop van de maand, waarop de statistiek be trekking heeft, dus ongeveer C—lo weken vroeger dan de statistiek, die als bij lage bij de Javasche Courant verschijnt. Dat de vlugge publicatie van deze statistiek door den handel zeer wordt op prijs gesteld, blijkt wel ten duidelijkste uit het belangrijke aantal binnen- en buitenlandsche abonné's. Maandstatistieken van de Buiten bezit tin gen, omvat tende: invoer en uitvoer der voornaamste handelsartikelen door particulieren in de Bezittingen buiten Java en Madoera. Maandstatistieken van de Buitenbezittingen werden tot nu toe niet gepu bliceerd: de gegevens werden verwerkt tot jaarstatistieken, die ongeveer B—lo maanden na afloop van het betreffende jaar het licht zagen. Om de cijfers zoo snol mogelijk ter beschikking van de abonné's te stellen, geschiedt de publicatie gewestgewijze. In den loop van het verslagjaar werden verschillende voorstellen betreffende de Statistieken aan den Directeur van Financiën gedaan, zoowel om het aantal artikelen, dat in de statistieken opgenomen is, uit te breiden, als omeene betere indeeling te verkrijgen, terwijl verder de wenschelijkheid werd betoogd, om per soneel op de tolkantoren aan te stellen, speciaal belast met de samenstelling van de Statistiek. Dank zij de medewerking van genoemden Hoofdambtenaar werd de Statistiek op de aangegeven wijze verbeterd, terwijl bij wijze van proef in 1912 aan een drietal tolkantoren, nl. te Batavia, Semarang en Soerabaja, amb tenaren voor de statistiek zullen worden in dienst gesteld. De statistieken, door de Afdeeling Nijverheid en Handel gepubliceerd, wenlen in den loop van het jaar zeer belangrijk uitgebreid. Zoo bevatte de Decemberstatistiek 1910 (de eerste die verscheen) 53 artikelen, terwijl de Decemberstatistiek 1911 reeds 73 artikelen en de .Januaristatistiek 1912 131 artikelen bevat. In verband met die uitbreiding werd de abonnementsprijs voor de volledige statistiek voor Ned.-Indië van ƒ 3. — tot ƒ 8. — verhoogd. Eij st statistiek Soerabaja, omvattende de ei j Eers bel rekking hebbende op den invoer van rijst van buiten het tolgebied (inclusief Bali en Lombok), den uitvoer van rijst naar buiten het tolgebied en den uitvoer van rijst naar binnen het tolgebied. Tot het publicceren van deze statistiek werd gedurende de rijstcrisis, op verzoek van belanghebbenden bij den rijsthandel te Soerabaja, overgegaan. Deze statistiek verschijnt om de 3—5 dagen. Ook uit de andere distributie-havens van buitenlandsche rijst in Ned.-lndiö 205 werd het verzoek ontvangen om dergelijke statistieken samen te stellen; door gebrek aan personeel kon aan dat verzoek tot nu toe evenwel niet worden voldaan. Rijstrapporten en Marktoverzichten. Ten behoeve van de Hoofden van Gewestelijk Bestuur werden venier van tijd tot tijd overzichten samengesteld betreffende den stand van de binnen landsche en buitenlandsche rijstmarkt en omtrent de marktprijzen op de Java markten van verschillende exportproducten. De oplage van de rijstrapporten bedraagt 340 exemplaren, die van de marktoverzichten 121 exemplaren. Behalve aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur worden deze berichten, die ongeveer 3 maal per maand verschijnen, ook toegezonden aan die ambtenaren bij andere takken van dienst, die hij deze gegevens belang kunnen hebben. Aan lici verzoek om die marktoverzichten ook in het Maleisch en Ja vaansch te publiceeren, kon door gebrek aan personeel niet worden voldaan. Mededec 1 i n g e n. Van de door de Afdeeling Nijverheid en Handel gepubliceerde monographiën verscheen in het begin van het verslagjaar 11 5 2 getiteld „Whal Kapok is and what it is used for". De bedoeling van deze publicatie was, in verband met de sterk toenemende küpokproductie hier te lande, de aandacht van het buitenland, en wel speciaal van die landen, waar kapok nog weinig of niet bekend is, te vestigen op de superieure eigenschappen van ons product. De brochure werd o. a. verspreid in Australië, Engeland, Canada, de Kaap kolonie en Amerika, en uit het belangrijke aantal aanvragen om nadere in lichtingen en om toezending van meerdere exemplaren van di' brochure bleek, dat: liet doel bereikt is geworden. De eerste oplage van de brochure was dan ook spoedig uitgeput en een tweede noodzakelijk. Totaal werden verspreid ongeveer 2900 exemplaren. De ('hel' van Nijverheid en Handel, E. DE KBUIJFF. 206 B. MUSEUM, TEVENS INFORMATIEBUREAU VOOR TECHNISCHE EK HANDELSBOTANIE. Aan het jaarverslag van den Chef-Conservator, (\vn Eeer K. Heijne, wordt liet volgende ontleend: In het vorig jaarverslag werd reeds door den Chcf-Conservator opgemerkt, dat hij werkzaamheden verrichtte, die op ondergeschikten dienden te worden overgedragen om hem de noodige vrijheid van bewegen te geven. Toe» daarop in den loop van het eerste halfjaar van L9ll bleek) dat de verzamelingen onder den bestaanden toestand begonnen te lijden, deed hij het voorstel om voor bet dienstjaar 1912 fondsen aan ie vragen om een amanuensis aan te stellen en in tusschen dadelijk over te gaan tot het in dienst nemen, bij wijze van tijdelijken maatregel, van de noodige assistentie. Aan den heer Heijne werd daarop toegestaan om van de fondsen, bestemd voor onderhoud en uitbreiding der ver zameling, een deel te bestemmen voor versterking van liet personeel met een Europeesch beambte, die dan ook met ingang van 1 Juni, voorloopig in tij delijken dienst, werd aangenomen. Het was den lieer Heijne bijzonder aangenaam te kunnen eonsl ren, dat de hulp door den assistent, den heer A. 011 en s, verleend, van dien aard was, dat een nieuw leven het Museum bezielde. In iedere richting volgde uitbreiding, die echter zoodanige geldelijke offers vorderde, dat aan bet einde van het jaar noodzakelijke uitgaven uitgesteld moesten worden om te kunnen blijven binnen de gestelde finantieele grenzen. Onder toezicht van den heer 011 en s werd, met de hulp van los werk volk, een grooto schoonmaak begonnen van het geheele museummeubilair en van de verzamelingen, terwijl tegelijkertijd alles werd uagezien en opnieuw werd geëtiketteerd. Uit laatste werk legde vrijwel bet geheele jaar beslag op den veiktijd van den inlandsehen schrijver. Hoewel het Museum tijdens deze schoonmaak in vrij ontredderden toestand geraakte, werd toch ten slotte her steld, wat voorheen de groote aantrekkelijkheid van de collectie was, nl. het voorkomen alsof de monsters en voorwerpen juist den vorigen dag in het Mu seum waren opgenomen, en werd aldus de meening weerlegd van hen, die ge kloven dat een producten-museum noodwendig moet ontaarden in een collectie verlepte — en nog dikwijls vervuilde — antiquiteiten. Onder dit werk door werd het tweede stel van den kaart-eatalogus, dat in middels gereed was gekomen, gecontroleerd en naast de technische indeeling, bo tanisch gerangschikt opgesteld. Ook kon thans worden overgegaan tot het be- 207 werken van de hout-collectie, die nog steeds opgeschuurd lag in de bergplaats van het museum, en tot vele andere werkzaamheden, waarvan nader zal blijken hij de hieronder volgende bespreking van hetgeen werd verricht in de verschil lende afdeelingen. Ook werd de gewijzigde rangschikking van gegevens en aanteekeningen, waarvan sprake is in het vorig jaarverslag, tot een goed einde gebracht en wer den nieuwe gegevens verzameld. Voor inrichtingen van lager onderwijs werden op verzoek twee kleinere collecties van producten-monsters verzonden. Door een zestal Kweekscholen voor Inlandsche Onderwijzers en Opleidingsscholen voor inlandsche Ambtenaren werden wat uitgebreider verzamelingen verlangd, doch aangezien de daarvoor be noodigde groote hoeveelheid glaswerk van een model, dat in het Museum niet meer wordt gebruikt, niet in voldoende hoeveelheid aanwezig was, konden de aanvragers slechts ten deele worden tevreden gesteld en werd de belofte afgelegd, dat het resteerende zou volgen bij ontvangst van het daarvoor bestelde glaswerk. kleine verzamelingen van doubletten weiden afgestaan aan Prof. ÏN'aga. te Tokio en Prof. Alillspaugh van de zusterinstelling te (Jhicago. Laatstgenoemde werd ook te'Batavia rondgeleid om hem in de gelegenheid te stellen zich meer dere plantaardige voortbrengselen van Java aan te' schallen. Zeer voldaan en nul een groeten voorraad verliet de Amerikaansche geleerde Buitenzorg. Isog werd op verzoek van den Heer J. H. J uni u s, Leeraar aan de 11. B. 8. te Soerabaja, een kleine doch uitgezochte collectie houtsoorten gereed gemaakt voor zijn inderdaad zeer bezienswaardige verzameling van producten en ethnografica, te gebruiken bij het onderwijs in de geograplue. Het bezoek aan het museum onderging weinig verandering; de ligging m een plaats als Buitenzorg en hei i'eit dat het op Zon- en feestdagen gesloten is, verhinderen grooten toeloop, en zooals reeds meer in deze verslagen is uiteengezet, een afleiding zoekend publiek vindt er niet meer dat zijn aandacht kan trekken dan bijv. in de loealen van een pharmaceutische instelling. Hierin kan echter verbetering gebracht worden, ook tot leering van het publiek, en nu meer tijd is vrij gekomen wordt, zooals nader zal blijken, ook daaraan gewerkt. l)e meeste belangstelling komt thans van de zijde van de vele vreemdelingen, die Buitenzorg bezoeken, waaronder er zijn, die dagen achtereen door het personeel werden opge merkt en van hun belangstelling in het geëxposeerde ook blijk gaven door het stellen van vragen. Het vleiend oordeel van een man als den reeds genoemden Prof. Millspaugh over aard en wijze van conser veeren van de verzamelingen weeg! zeker ruimschoots op tegen een minder talrijk bezoek van gewoon publiek. 208 Overgaande tot een korte bespreking van hetgeen in 1011 in ieder der af deelingen van het Museum in het bijzonder werd verricht, moet worden aange vangen met de mcdedeeling, dat niet als in vorige jaren een lijstje zal worden gegeven van het aantal aanwinsten, daar dit den toestand niet zuiver weer geeft. Wil men een getal, dan zij vermeld, dat het aantal nieuw uitgeschreven cataloguskaarten heeft bedragen ongeveer 300, terwijl in de beide vorige jaar verslagen een vermeerdering werd geconstateerd met 318 nummers in 1910 en 327 nummers in 1909. Geleidelijk is echter een gewijzigde, economischer ma nier van inschrijven gevolgd en worden thans overeenkomstige artikelen constant op één enkele kaart gebracht. Een serie van bijv. (> artikelen komt dus nu op één kaart voor en een geheele verzameling van 400 houtsoorten van de Philip pijnen insgelijks op één kaart. Daarenboven zijn tegen het einde des jaars vele aanwinsten verkregen, die nog niet gecatalogiseerd werden, omdat dit gemakke lijker kan geschieden, als zij een overzichtelijk geheel vormen. Het aantal daarvan bedraagt naar schatting 150 a 200, dat natuurlijk op zijn tijd op een veel kleiner aantal cataloguskaarten zal worden ingeschreven. In de wildgroeiende olie- en vetleverende planten valt een vergroote mate van belangstelling te constateeren, zonder twijfel verband hou dende met de reeds weer tot een meer normaal peil gedaalde hooge vet- en olie prijzen. Van meerdere zijden werden inlichtingen gevraagd omtrent het voor komen in Ned. tndië van Illipe-noten. Hoogstwaarschijnlijk heeft aanleiding daartoe gegeven de publicatie van een niet door duidelijkheid uitmuntende mededeeling van den Amerikaanschen consul te Singapore, waarin de aandacht wordt gevestigd op twee nieuwe soorten van vethoudende zaden, waarvan een, die aangeduid wordt als lllipe, plaatselijk den naam zon dragen van Singkawang. Nu is het zeer waarschijnlijk, dat de consul inderdaad het oog had op het vet- of oliehoudende zaad van een tot de familie der Sapotaceae behooren den boom (waartoe ook de „echte" iilipc-noten behooren), doch zeker is, dat de opgegeven naam ~singkawang" verwarring sticht, omdat deze meer specifiek geldt voor het harde vet uit de vruchten van een gansch andere familie, die der Dipterocarpaceae. Het vet uit de zaden van de Bassiaes, die illipe-noten leveren, is van boterachtige consistentie; daarentegen zijn alle aan het museum bekende vetten uit de zaden van do aan de Bassia's verwante Palaquium's weer harde vetten, evenals die der Dipterocarpaceae. Dit geval van onnauwkeurigheid in benamingen en klaarblijkelijke ver warring staat niet alleen. In het Ivew-Bulletin van Sept. 190J8 worden als stamplanten van de van Serawak (Br. N. Borneo) uitgevoerde illipe-noten ge- 209 noemd oen aantal Dipteroearpaceae, die de grootste producenten zijn van het welbekende tengkawangvet. Ook Burck, die zoowel de Dipteroearpaceae als de Sapotaceae bestudeerde en die feitelijk de eenige is, die inlichtingen verschaft omtrent de vctproducten van heide families, verbindt den naam tengkawang aan een boom óók uit de familie der Sapotaceae. De heer Heij n e hoopt t. z. t. in de gelegenheid te zijn om klaarheid in deze verwarring te brengen. Het was dus niel gemakkelijk de inlichting zoekenden van dienst te zijn. De LUipe-noten van den handel zijn afkomstig van in Engelsch-Indië wildgroei ende Illipe of Bassia-soorten, die in Ncd.-lndië niet (nog niet?) bekend zijn. Er zijn echter vooral in hel .westen van den Archipel andere Sapotaceae, die oliehoudende zaden prodneeeren. Zoo de meestal Ket ia u genoemde boom, beschreven onder (\i'i\ vermoedelijk onjnisten naam van Payena latifolia, Burck, welke een zeer goede spijsolie oplevert. Voorts een boom, waarvan het zaad in .den loop van het jaar uit Sambas (Westerafdeeling van Borneo) werd ontvangen en die uiterlijk van de voorgaande niet te onderscheiden is, terwijl de samen stelling van de olie daarmede en met die uit de echte illipe-noten overeenstemt. Geschikt herbarium-materiaal om dezen te onderkennon werd helaas nog niet ontvangen, doch lul lijdt geen twijfel of het is een Bassia-soort. Van deze laatste zaden zou de Afdeeling Saiuhas naar schatting van het Bestuur een duizend pikols per jaar kunnen Leveren. Uit Siak zou een ander daar veelvuldig voorkomend oliezaad van dezelfde klasse kunnen worden verkregen. De her komst daarvan is insgelijks nog onbekend; het verschilt in uiterlijk van de andere bekende Bassia-soorten, is veel grooter en heeft een harden, doch gemak kelijk te verwijderen schil. Ook dit houdt de Chef-Conservator met groote waar schijnlijkheid voor een lïassia-soort hoewel, doordat een herhaald verzoek om toezending van bruikbaar herbarium-materiaal zonder gevolg bleef, zekerheid niet te geven is. Het hierboven genoemde sangei-zaad werd geanalyseerd hij hot Agricultiuir ( hemisch Laboratorium en het resultaat ter publicatie aangehoden aan de „Korte Berichten voor Landbouw, Nijverheid en Handel" onder het opschrift: Illipe noten in Ned. Indië. De uitkomst van het onderzoek werd echter niet vroeg genoeg bekend, om de publicatie nog binnen het verslagjaar te kunnen doen plaats hebben. Reeds vroeger was er door het Museum op gewezen, dat in de .familie der sangei-boomen een groot aantal voorkomt, waarvan het zaad «aarde bezit. Van Si oer, het onbekende vethoudendc zaad uit Palcmbang, waarvan gewag is gemaakt in het vorig jaarverslag, werd goed herbarium-materiaal ontvangen van den Resident van Djambi en tegelijkertijd een flinke hoeveelheid Jaarboek. 14 21 I.L7ST van in den tuin uitgeplante gewassen verzameld door Dr, K. Gje 11 e r u p in Zuid N. Guinea. VERVOLGLIJST van in den tuin uitgcplante planten verzameld door den élève-mantri Raahm&t gedurende de Lorentz-expeditie naar het Sneeuwgebergte in N. Guinea. 210 zaden van de Romeo —Sumatra Eandel Mij be Palembang. De stamplant werd door Dr. J. J. Smi t h nieuw beschreven als Xantophyllum laneeatum en de Kaden op verzoek van het Museum geanalyseerd door Dr. K. Gorter, die daafomtrent berichtte in het Archiv der Pharmazie (1911, 7 Heft), terwijl een „Mededeeling van liet Museum voor technische en handelsbotanie" in de Korte Berichten voor L. N. en H. bedoelde de aandacht van den handel daarop te vestigen. Bovendien exposeerde het Koloniaal Museum te Eaarlem, daartoe door den ('hef-Conservator in staat gesteld, zaden en vel in een van de belangrijke series „nieuwigheden" in zijn Afdeeling te Amsterdam. Het bericht heefi zijn tocht door de litteratuur volbracht, doch van de door het Museum opengestelde gelegen heid om gratis monsters van het zaad te verkrijgen, werk gebruik gemaakt door slechts één enkele firma, nog wel gevestigd in Portugal. De mogelijkheid is echter niet buitengesloten, dat anderen zich behben gewend tot de, in de me dedeeling als de leverancierster aangewezen Borneo—Sumatra Eandel Mij, Berichl daaromtrent is niet ingewonnen. Sesam zaad. In verband met kwesties betreffende de mogelijkheid om wisselhouw in te voeren op cultuurondernemingen ter Oostkust van Sumatra, werd de vraag gesteld welke widjen-soorten hel meest zijn aan te hevelen. De Indische soorten waren, meende men, verwerpelijk, omdat de in de litteratuur voorkomende analyses de widjen van Java doen kennen als de inferieure Sesa mum radiatum, Schum & Thonn. De Museumcollectie leverde onmiddellijk bij de hand zijnd materiaal om door een summier onderzoek uit te maken, dal die ongunstige meening berust op een dwaling voortgekomen vermoedelijk uit de omstandigheid, dat de meest in West-Java plaats gehad hebbende onderzoekingen nooit widjen van Oost-.lava hebben gegolden. Door Dr. \Y. G. Boorsma, Chef der Pharmacologische Afdeeling van 'sLands Plantentuin, konden mon sters van Oost-Java, Madoera en andere streken aan uiterlijke kenteekenen ge makkelijk worden herkend als zonder twijfel te heliooreii tot de goede cultuur- Sesamum indicum. Het door Dr. Boorsma bepaalde oliegehalte van een drietal monsters had hét volgende resultaat: Witte Soerabaja 1=6.69! Zwarte Soerabaja 49.1% Gemengde van Bima »1.2% Bij vergelijking van deze cijfers met de in Teysmannia 1904 blz. 31 door denzelfden onderzoeker gepubliceerde blijkt, dai onze inheemsche Sesamum indicum onder zijns gelijken een behoorlijk figuur maakt. De practische zijde van de zaak is, dat de zuivere widjen van West-Java plaatselijk wordt geconsumeerd, doch dat de goede widjen van Oost-Java en 211 ook van Palembang wordt geëxporteerd. Aanbevolen werd daarom de goede Javaansche soorten niet te verwerpen. Afrikaansche oliop a 1 m. Aangezien gemeend werd, dat do Elaies Guineensis in Ned. Indië door onbekendheid onvoldoende wordt gewaardeerd, en dai deze plant van zoon groote waarde, sinds jaar en dag hier ingevoerd, zoo goed als nergens eenige aandacht «aardig wordt gekeurd als economiseli gewas, werd een onderzoek ingesteld naar de resultaten, bereikt door hen die na 1903 van liet Dep;; van Landbouw zaden hebben ontvangen. Dit ondei-zoek leverde geen positief resultaat. De aanvragers hadden meerendeels bedoeld de palmen te kweeken als sierplanten; velen klaagden over geringe kiemkraelit en langzamen groei. Aangezien ook persoonlijke navraag in en kele gevallen aan het licht bracht, dat de Afrikaansche palm in groeisnelheid en opbrengst zich in geen enkel geval had kunnen meten met den klapper, werd dit onderzoek niet verder vervolgd. Copra. De ervaring met hei kunstmatig drogen van Copra door den heei- II e ij n e opgedaan in den tijd, dat hem hei toezicht was opgedragen over de proefinrichting te Karanganjar, kwam hem eenige malen te stade hij het uit brengen van advies omtrent fouten bij de bereiding van copra hegaan. Bet denkbeeld om dit artikel kunstmatig te bereiden is niet geheel verlaten, doch roote moeilijkheid levert de oplossing van de vraag, hoe men zal geraken lot schimmelvrij product. Men moge zich beijveren om goede klappers zuiver te bewerken, zoolang de kans op schimmelgroei niet is buiten gesloten gaan de voordcelen van goed grondstof en overigens goede bereiding voor het grootste deel verloren. Aan de proef-installalie te Karanganjar kleefde de fout, dal in één etmaal de copra niet kon worden uitgedroogd tot dat watergehalte, hetwelk men in de Litteratuur als noodzakelijke grens vindt aangegeven, nl. + 5% en verder ont brak daar voldoende gelegenheid om de copra, na uil de drooginrichting te zijn genomen, in een zeer dunne 1 laag te laten afkoelen en gelegenheid te geven om uit te dampen. Hierop werd zooveel mogelijk de aandacht gevestigd. Daar het kunstmatig drogen van copra een sterken stroom van heete lucht vereischt, kan het geen nut hebben het droogprocédé te doen voorafgaan door een zwaveling, als beproefd door Dr. de Jong (Teysmannia 1911 blz. 463) voor zondroge copra, aangezien de Luchtstroom de slechts losjes vastgehouden zwaveldampen zeker zal verdrijven. Drogen in zwaveldampen zal niet toegepast kunnen worden door den vernielende!! invloed van die dampen op de metalen 212 deelen dor drooginrichting, on do uitwerking van zwaveldampen op droge copra is — zooals ook bevestigd door de proefnemingen van den Hoer de Jong — van nagenoeg geen beteekenis. Moge dus misschien het zwavelen van in de zon te drogen klappers waarde kunnen krijgen voor de praktijk, hij kunstmatige droging is naar het voor komt het werken met zwavel niet voor toepassing vatbaar. Het nemen van maatregelen om den uitvoer van inferieure copra togen te gaan, vormde ook in het verslagjaar een punt van bespreking. Nadat omtrent den te volgen weg overeenstemming was verkregen op een door den Directeur van het Departement belegde ambtelijke conferentie, werd door den Chef-Con servator een nota ingediend, vergezeld van uitgewerkte voorstelten, waarover nog niet kon worden beslist. Met een zekere voorliefde is vanaf de oprichting van de betrokken museum afdeeling gezocht naar olie- en vetleverende planten, on hol resultaat daar van is geweest, dat een uitgebreide verzameling is bijeengebracht, die reeds thans moor ruimte vordert, dan daarvoor aanvankelijk was bestemd on daarom binnen kort zal moeten worden overgebracht naar oen nieuw in gebruik te oemen ge deelte. De meerderheid van al deze oliën is waarschijnlijk niet bestemd om ooit van eenig practisch belang te worden; van sommige echter zal het kunnen blijken, dat zij in voldoende hoeveelheid voorkomen om van zuiver plaatselijk toepassing vindende museum-monsters zich te verheffen tot handels-producten. Verder systematisch onderzoek is echter, volgens don hooi- Il e ij n e, mot de hom thans ten dienste staande middelen, niet mogelijk. Zoolang hij voor het inza melen van materialen, is aangewezen op de tussehenkomst van het Binnenlandse!] Bestuur, zal hij niet tot een systematisch onderzoek kunnen komen. De heer H e ij n e erkent wel met groote dankbaarheid, dat de thans bestaande collecties voor het grootste dool zijn te dankon aan de steeds mol de meeste welwillendheid door het Bestuur verleende hulp en haast zich te verklaren, dat die hulp ook voor het vervolg bepaald onontbeerlijk zal zijn, doch het is hom duidelijk, dat liet Bestuur slechts bij uitzondering beschikt over de ooodige middelen, om juist datgene te doen inzamelen, dat benoodigd is. Het groote struikelblok vormt bijna altijd hot henoodigdc, goede herbarium-materiaal, zonder hetwelk een monster meestal waardeloos is. Het hoofdwerk behoort, naar hot inzicht van den heer He ij ne, te worden godaan door personeel van de afdeeling zelve en al is hij er zich van bewust, dat niet kan worden overgegaan tot onderzoek op vele plaatsen tegelijk, een bescheiden, doch onbekrompen begin mot een onderzoek acht hij gewenscht. 213 De zich onmiddellijk bij de oliën aansluitende plantaardige Wassoorten moesten reeds vroeger de door hen ingenomen ruimte afstaan aan oliën en werden tijdelijk elders opgeborgen. Bij uitbreiding van de afdeeling vetten en oliën zal de was daarmede weer worden vereenigd. Het fraaie plantenwas met hoog smeltpunt van Djambi, vermeld in het vorig jaarverslag, heeft geenszins beantwoord aan de hooggespannen verwach tingen. Na vele correspondenties werd in het verslagjaar een voldoende hoe veelheid verkregen om een monster te kunnen toezenden aan eenige mogelijke gebruikers. Voor het batikbedrijf, waarvoor een harde wassoort noodig is om het smeltpunt van de insecten-was te verhoogen, was deze stof naar de meening van een tot oordcelen alleszins bevoegd importeur van batikartikclen, niet bruik baar ten gevolge van groote brandbaarheid en omdat zij te hard en te broos is. Voor aanwending in de fabrikatie van paraffine-kaarsen achtte de Bataaf-J sche Petroleum-Maatschappij het volkomen ongeschikt en gaf de meening te kennen, dat het eigenlijk ook geen aanspraak mocht maken op den naam „was". Daar de hoop op een aanwending van deze stof, getah tengkoe j oeng in het Djambische geheeten, na deze berichten zeer was gedaald, werd daarvan niet verder werk gemaakt. Het wordt getapt uit een tot het geslacht Artocarpu» behoorenden boom; het soort is onbekend, daar het ondanks her baalde pogingen niet gehikte om goed herbarium-materiaal uit Djambi te verkrijgen en na de mislukte pogingen om voor het product een toepassing te vinden, niet nader op verdere toezending werd aangedrongen. In den loop van het jaar werd de getah tengkoejoeng opnieuw „ontdekt" in Djambi, doch moest den gelukkigen vinder worden medegedeeld, dat zijn hoog gestemde verwachtingen te dien opzichte geringe kans hadden verwezen lijkt te worden. Een monster van het product werd met het oog op alle eventualiteiten geschonken aan het Koloniaal Museum te Haarlem. Onder de plantaardige was-soorten uit Ned.-Indië, in het Museum aan wezig, is er slechts een, die practisch toepassing vindt en wel bij het batikken, het bedrijf dat het overgroote deel van al de op Java aangevoerde was ver bruikt. Bedoeld wordt de was afkomstig van. een — voor zoover den Chef- Conservator bekend — nog niet wetenschappelijk beschreven wilde pisangsoort. Men vindt deze slof samengesmolten met colophonium in den handel, doch de productie ervan is zeer gering en de geheele omzet van het gemengde product zal volgens verkregen inlichtingen niet meer bedragen dan ca. 40 pikols, ver kregen uit Banjoemas en Kedoe. Die geringe productie moet worden toe geschreven aan de omstandigheid, dat het inzamelen zeer weinig opbrengt. 214 Voor het verhoogen van het smeltpunt van insectenwas worden andere soorten ingevoerd. De boomwassoorten uit do museum-verzameling, afkomstig uit verschillende Ficus-soorten, zijn den heer Heij n c nergens gebleken op Java van eenig nut te zijn als wassoort en het lijkt hem dan ook twijfelachtig of de daar omtrent in de litteratuur voorkomende opgaven wel juist zijn. De suikerriet-was, mede aanwezig, schijnt niet te hebben beantwoord aan de verwachtingen. Harsen en balsems. Naar aanleiding van berichten in de littera tuur (Veth's Java) werden inlichtingen gevraagd omtrent een naar de beschrij ving te oordcelen fraaie fossiels hars, voorkomende in de residentie Cheribon. Bij ontvangst van speciaal voor dat doel ingezamelde monsters bleek echter die h£rs zeer inferieur te zijn en groote overeenkomst te Inzitten met de op verzoek van deze afdeeling reeds vroeger onderzochte da mar selo uit de Vorstenlanden, waarvan sprake is op bl. 51 van het vorig jaarverslag. Itaai van die damar selo was gebleken dat de exploitatiekosten de handelswaarde minstens 0 maal zouden overtreffen, werd den inlichtingzoekende medegedeeld, dat alle moeite aan den Cheribonschen luns. die bovendien slechts in kleine hoeveelheid voorhanden schijnt te zijn, verspild werd geacht. * Op de te vorigen jare in de Korte Berichten voor L. X. & 11. gepubliceerde mededeelingen omtrent harssoorten, waaruit blijken moest hoe weinig op dit. gebied nog bekend is, werd alleen gereageerd door den Resident van Djambi, die monsters deed inzamelen van eenige in de Afdeeling Djambi voorkomende ~damar"-soortcn met herbarium-materiaal. Hoezeer dit blijk van belangstelling hoogelijk wordt gewaardeerd, brachten deze zendingen weinig licht over <\m oorsprong dier harsen door onvolledigheid van het herbarium-materiaal. Er werd daarom een nieuwe poging gedaan om een systematisch onderzoek naar de harssoorten voor te bereiden. Indien buiten beschouwing blijft de z. ir. Manila-copal, die afkomstig is van een (misschien twee) bekende coniferen, zijn de voor den handel als damar waardevolle soorten afkomstig uit de nog zeer onvolledig bekende familie der Dipterocarpaceae, waarvan het steeds zeer moeilijk is gebleken bruikbaar herbarium-materiaal te bemachtigen. Mogelijk dragen ook de Burseraceae en misschien ook een enkele Leguminoos bij tot de levering van de damar van den handel, doch dit eischt nadere bevestiging. Men verkeert derhalve in bet onzekere, welke boomen het eigenlijk zijn, die de Indische damar leveren. Vast staat dat het meerdere zijn en dat de kwaliteit sterk uiteenloopt. Het verslagjaar uu kenmerkte zich door bijzondere droogte, ook op Borneo, het 215 land bij uitnemendheid voor een onderzot-k naar de Dipterocarpaceae. Zulk een tijdperk van droogte wordt gewoonlijk gevolgd door een van die zeldzame peri oden van algemeenen bloei van de Dipterocarpaceae, waardoor enkele jaren zich kenmerken door een buitengewoon grooten oogst van tengkawang-vruchtcn, ter wijl daarna weer jaren kunnen voorbijgaan van niet noemenswaardigen bloei. Toen de eerste berichten van het verwachten van een grooten tengkawang oogsl den Chef-conservator bereikten, werd tot de Residenten van de Wester- en van de Z. & O. Afdeeling van Borneo het verzoek gericht om de gunstige omstandigheden te benutten voor bet doen inzamelen van goed herbarium materiaal van de hars- en vetleverende boomen en monsters van die producten zelf. De oogsttijd valt in April ongeveer, zoodat, waar zoowel bloeiend-materiaal als vruchten benoodigd zijn, aan het eind van het verslagjaar nog geen materiaal te Buitenzorg kon worden ontvangen. Het gelukte intusschen door de welwillende hulp van den Beheerder der obi-6om-Compagnie de herkomst van eenige hars-soorten uit bet Oosten van den Archipel mei zekerheid vast te stellen. Zoo de resultaten van het thans op Borneo verrichte niet blijven beneden matige verwachtingen, zullen in 1912 de harsen het onderwerp uitmaken van een speciaal onderzoek. Op verzoek van het Museum werden bij het Agr. Chem. Lab. de chemische constanten bepaald van een beperkt aantal damar-soorten van bekende herkomst en diverse kwaliteit, met het fiool na te gaan of met behulp van de chemie later de herkomst zal kunnen worden vastgesteld. Het is toch een bekend. hoewel onverklaard feit, dat Borneo-damar en Sumatra-damar verschillen in oplosbaarheid en dientengevolge niet geheel gelijkwaardig zijn. Het onderzoek heeft echter slechts een beperkt aantal omvat, zoodat gevolgtrekkingen daaruit nog niet mogen worden gemaakt. Door de welwillende tusschenkomst van den lieer Tl eij 1, Landbouw adviseur voor Atjeh en Onderhoorigheden, werden eenige harsen ontvangen — waaronder van zeer afwijkend uiterlijk — afkomstig van de in Mei te Koeia Radja gehouden eerste jaarmarkttentoonstelling. Toen de daarbij toe gezegde gegevens omtrent deze — en andere bij dezelfde gelegenheid gezonden insgelijks zeer interessante — artikelen op zich lieten wachten en de heer H e ij 1 daarnaar werd gevraagd, deelde hij mede niet in slaat te zijn het gevraagde Ie verschaften, doch dat hij gaarne alle bul]) zou verleenen aan een voor die aangelegenheid te 7A'i\t\vi\ inzamelaar. Een dergelijk antwoord werd ook in andere gevallen ontvangen, doch het spreekt van zelf, dat hel Museum daarbij 216 niet gebaat is en dat artikelen van onbekende berkomst en zonder gegevens van luttel waarde zijn. In bet Jaarverslag van het Bureau voor Landbouw en Handelsanalyses over 1909 (Jaarboek bl. 81) worden eenige resultaten medegedeeld van een onderzoek naar de samenstelling van een aan dat Bureau door liet Museum ingezonden monster Min jak lagam uit Palembang afkomstig. Een balsem van dien naam staat bekend als afkomstig van Canarium Eupteron, Mig, welke naam door Koorders en Valeton is veranderd in Santiria oblo ngifolia, 81. In deze minjak lagam worden, naar de oudere litteratuur aan geeft, geneeskrachtige eigenschappen vermoed, doch hij boezemde den heer II eij ne meer belang in, omdal hij alle reden had te gelooven, dat de minjak lagam een elemi-soort zou zijn van bijzondere kwaliteit, van waarde voor de techniek. Nadat reeds eenige jaren lang naar dit product was gezocht werd het in 1909 ongevraagd naar Buitenzorg gezonden en na onderscheiden vruchte looze pogingen gelukte het ten slotte in 1911 daarvan herbarium te verkrijgen. Daaruit bleek, dat de lagam geenszins afkomstig is uit de familie der kenari's, doch uit die der Dipterocarpaceae. Een der stamplanten is Dipterocarpus Hasseltii, BL, die met zekerheid werd herkend, en de andere werd met eenigen twijfel gedetermineerd als Dipterocarpus trinervis, 81. (volgens de Index Kewensis zijn deze beide identiek en vervalt de D. Hassaltii). Ook van de Noordkust van Atjeh werd een Lagam ontvangen, die dezelfde Dipterocarpus bleek te zijn, zoodat deze inlandsche naam zeer vast blijkt te zijn. De minjak lagam is derhalve geen elemi, doch een soort van Hout-olie, zoodat de geheimzinnigheid, die dit artikel omgaf, is geweken. De balsems vormen een slechts kleine en vooralsnog alleen voor de in landsche huishouding van belang zijnde groep. Veel valt daaromtrent dus hier niet te berichten. Alleen zij volledigheidshalve nog vermeld, dat van de Jaarmarkt te Koeta Radja een kleine hoeveelheid van een onbekenden weirieken den (of oorspronkelijk welriekend geweest zijndeu) balsem werd ontvangen en dat op verzoek litteratuur werd verstrekt aan een aanvrager, die wenschte te worden ingelicht omtrent den Perubalsem-boom. De Afdeelingen Aetherische oliën en reuk houten onder gingen geen wijzigingen. Omtrent de manier waarop het kostbare ga roe-hout wordt gewonnen kwamen in den loop van het verslagjaar eenige gegevens bin nen, waardoor het mogelijk was licht te brengen in de tegenstrijdige berichten ter zake. Dit geschiedde door middel van een opstel in Teysmannia, afl. 7, blz. 411. Als gevolg van dat onderzoek werden ook een tweetal onbekende reukhout- 217 soorten uit Borneo verkregen, waarvan het niet mogelijk bleek de herkomst vast te stellen, doordat herbarium-materiaal niet kan worden gezonden. De Afdeeling Rubber en getah pertja werd in het verslagjaar vergroot met eenige boschrubbers en een paar Berie's van gecultiveerde soorten. Alle monsters werden op formol gezet en werd in de litteratuur nagegaan of geen licht zou zijn te verkrijgen omtrent de botanische herkomst van de aanwezige soorten, doch met gering resultaat. De bestudeering van dit onderwerp, waar aan veel tijd werd besteed, leidde nog tot het aanvragen van enkele soorten met herbarium-materiaal, doch aangezien reeds vroeger aangewende pogingen geen enkele maal hebben geleid tot het bezit van monsters van zekere her komst, zijn ook thans de verwachtingen niet hoog gespannen. Een Indische verzameling van economische botanie behoort natuurlijk zuivere monsters te bezitten van deze producten, doch er bestaat, volgens den heer He ij ne, alleen kans die te verkrijgen, als ze door eigen personeel, dat zich bij de getahzoekers zal hebben aan te sluiten, kunnen worden opgespoord. De Afdeeling geneesmiddelen en droger ij en lag dit jaar verlaten. Slechts kan vermeld worden dat van den Regent van Karanganjar een flinke hoeveelheid goed geconserveerde zaden van de vermaarde, doch zeld zame Pranadjiwa (Euchresta Horsfieldii, Berm) ten geschenke werd ontvangen, en dat de Hortulanus, de Heer H. J. Wigman, welwillend aan het museum afstond een exemplaar van de „Klapa laoet" (Lodoicea callipyge, Comm) door hem van de Seychellen ontvangen. Het kiemwit van deze zonderling gevormde palmvrucht vindt men als kostbaar medicijn bij de obatverkoopers op Java. Een totale omwerking bad daarentegen plaats van de afdeeling Vezel stoffen, naar aanleiding van de ontvangst van een groote hoeveelheid ver gelijkingsmaterialen van do in Juli/Augustus te Soerabaja gehouden vezel tentoonstelling. Bij de verdeeling van de te zijner beschikking zijnde materialen stelde bet Hoofdcomité der tentoonstelling zich op het zeer juiste standpunt, dat voor Europa de specifiek-Indische monsters van de grootste waarde moesten worden geacht, doch dat de uit den vreemde ingezonden materialen zooveel mogelijk voor Indië — en wel meer in bijzonder voor dit museum — behouden moesten blijven. liet binnenkomen van veel materiaal van één groep wekt op tot meer dere inspanning om ook andere desiderata in vervulling te krijgen, zoodat. per slot van rekening deze afdeeling van het museum een groote uitbreiding onder ging en een geheel nieuw aanzicht kreeg. 218 Het nieuw ontvangen vergelijkingsmateriaal werd gebruikt om oudere of minder geschikte specimina te i d en de verschillende onderdeelen uit te breiden; de cocos-vezel kreeg voor zich alleen een geheele ligkast, de katoen werd meer systematisch gerangschikt en ' ruimte, insgelijks do Bengaalsche jute on de Indische vezelstoffen, voorzoover aanwezig, waarvan meent of heeft gemeend, dat zij mogelijk in de plaats zouden kunnen treilen van de jute. De kapok kreeg ruimte voor zich afzonderlijk, wat noodzakelijk was door den toevloed van tal van monsters van de Vezeltentoonstelling, hoewel die monsters nog niet konden word rd, omdat de voorraad van het idigde glaswerk was uitgeput. Het aantal grondstoffen voor vlechtwerken werd aanzienlij!-: uitgebreid en bij nieuw dit alles werd nog maals nauwkeurig nagegaan, welke tot dusver als onbekende vezelsti weggeborgen monsters de hun toekomende plaats in de verzameling konden innemen. Do kleine verzameling weefsels van de verschillend toffen werden bijeengebracht in een ligkast, in een woord, de vezelverzameling werd geheel om irkt. Het voornemen bestond om d vezels van Java en die, welke eenige kans hebben la • Haal samen I in een enkele hangkast, doch gebrek aan fondsen was de voornaamste oorzaak, dal aan dit voornemen nog geen uitvoering Icon worden gezien die vezelsotffen geen passende ruimte beschikbaar was. werden zij vo pig opgeborgen. Met erkentelijkheid wordt vermeld de I elling, betoond door den lieer W. A. Zegers Bijser, Landbouw Adviseur te Modjol die herhaaldelijk uil eigen beweging nog onbekende vezelstoffen toezond ei bemiddeling ve i. Waai- initiatief bij het opzenden van artikelen een hooge uitzondering is bij het Mus ttijd moet aanvangen met vragen, wordt de belangstelling van den Heer Zegers i bijzonder gewaardeerd én wordt de hoop uitgesproken, dat zijn goed voor beeld navol;;!. vinden bij het overi: meel van de Landbouw in spectie en anderen, die in hunne omgeving plantaardige voortbrengselen moch ten opmerken, die a algemeene bekendheid zijn. Hoewel i ; '-te is van alle. mag niet te opti mistisch word mtrenl hare waarde voor de praktijk. De toe-land waarin de meest- vezelstoffen (met uitzondering van de marktvezels natuurlijk) het Museum hcreii vaak weinig inzicht in hare waarde; gewoonlijk zijn het onbewerkte ba of niet tot meer of minder grof touw gedraaid. Men kan aldus aanwijzingen krijgen omtrent de richting waarin men zou moeien gaan om bruikbare vezels te vinden, doch zoeken naar nieuwe vezelstoffen zal 219 beter geschieden in het veld. Groote boomen on slingerplanten kan men wel onmiddellijk als vezelplanten ter zijde stellen en sterk vertakte struiken zal men insgelijks met wantrouwen hebben te bejegenen. Ook mag men de kans op succes niet verkleinen door te zoeken naar planten, die overal groeien willen. Hier en daar echter zal men complexen van rechtopschietende snelgroeiende gewassen aantreffen, die geen groote eischen stellen aan den bodem en onder zulke zal men moeten zoeken naar voor die streek geschikte vezelplanten, liever dan zich te verdiepen in de vraag, welke basten bijv. in gebruik zijn om de padi bossen te binden. De Leer II eij n e is er van overtuigd, dat naast vele bekende waardelooze z.g. vezelstoffen er andere bruikbare bestaan, waarvan geen gebruik wordt gemaakt en die daarom tot dusverre nog aan de nasporingen ontsnapten. Indien men de r o t a n - s o o r t en, die in het Musi volge hun aard worden beschouwd als een afzonderlijke afdeeling, wil doen vallen binnen het begrip „vezels"", dan mort hierop dadelijk voleen, dat de rotan-soorten viel d iel den in de aan de vezelstoffen geschonken belangstelling. De uitgebreide rotan collectie begint langzamerhand vernieuwing te eischen en dit — gepaard gaande mei een bewerking van bei onderwerp rotan — staat als eerste nummer op bel werkpogram voor 1912. Ook dit onderzoek- eiscbl echter, naar de meening van den beer H eij n e, de beschikking [en personeel voor hel inzamelen van materiaal, «laar de weinige in de litteratuur over dit onderwerp voorkomende gegevens volstrekt onvoldoend.' en de in de plantkundige woordenboeken en elders voorkomende inlandsche en latijnsche namen geheel onbetrouwbaar zijn. De lieer te Weibel, voormalig Civiel Gezaghebber te Boentok, verpliphtte bet Museum dooi- toezending van uitmuntend herbarium-materiaal van de twee beste en ook besl bekende rotan-soorten van Borneo, waarvan men de nane vergeefs zoekt in bet Plantkundig Woordenboek van de Clercq, en welke door den bekenden Palmenkenner Trof. Beccari te Florence werden gede termineerd. Een van deze I wee was voor de wetenschap nieuw. De eenige andere rotansoort uit Sumatra, waarvan indertijd eens bij bet Museum herbarium materiaal was ontvangen, bleek insgelijks nieuw te zijn, zoodat "t verder betoog behoeft, dat bet zeer wenschelijk is dit onderwerp ter band te nemen. Gelijk liet geval is mei de damar-soorten is de Xed. Ind. Archipel de plaats van waar bijna alle rotan van don bande! koml en evenals bij damar weet mei van de rotan-soorten niet zoo heel veer meer, dan dat bel de Blanke stammen zijn van een groot aantal palmsoorten. Nog even terugkomende op de vezelstoffen in meer engen zin, deelt de heer II e ij n e mede, dat de belangstelling in a g i I. de vezel van bet blad van de Oorypha Gebanga, 81. nog mei geheel geweken blijkt te zijn, hoewel eenige 22 220 jaren geleden een dossier weinig bemoedigende ervaringen daarmede opgedaan is gepubliceerd. Hij heeft zich voorts nog bezig gehouden niet hoeden, gevlochten van Mendoeng (den stengel van Eïmbristylis globulosa, Kuiith) en mei eenige andere vezelstoffen behoorende producten, doch achi die niet van voldoende belang om daaromtrent in bijzonderheden te treden. De Afdeeling Looi- en Kleurstoffen geeft gn~n aanleiding tot bijzondere mededeelingen. Ingevolge de uitzetting van de Vezelafdeeling moes ten looi- en kleurstoffen verplaatst worden en deelden zij natuurlijk in de algemeene schoonmaak. Een paar opmerkingen werden gepubliceerd in de Korte Berichten voor L. N. en H. betreffende de onjuistheid en de ware beteekenis van den naam „Gintjoe", waarmede in de marktverslagen de zaden werden aangeduid van de Bi x a Ore 11 an a. De Afdeeling Specerijen kwam door de uitbreiding van andere af deelingen in het gedrang, doch zal beter tot haar recht komen, als een nieuwe kastruimte binnenkort beschikbaar komt. Deze afdeeling is —in verband met de geringe verscheidenheid aan specerijen — als vrij compleet te beschouwen. Echter ontbreken daarin — zooals ook in de andere afdeelingen — de onder aardsche deelen der Zingibcraceae. Onder de vele „temoesoorten" heerscht nog zoo groote verwarring, dat er nog niet aan gedacht kon worden een behoorlijke verzameling daarvan aan te leggen. De groote cultures vormen te zamen één afdeeling, waarin enkele producten als koffie, thee, cacao, goed zijn vertegenwoordigd dooi flinke verza melingen. Zij zijn echter in dit Museum geen hoofdzaak. Van rietsuiker vindt men er alleen een goede collectie van de bijproducten; het hoofdproduct is aan te snelle verandering onderhevig om behoorlijk te kunnen worden geëxposeerd. Ook bladtabak ontbreekt nog geheel, omdat dit product uiterst moeilijk Ie vrij waren is voor beschadiging door insecten. Een klein aantal monsters Deli-tabak wordt sinds geruimen tijd bewaard in de zwavelkoolstof-kist, waarin de aan insecten-vraat onderhevige monsters van elk levend dierlijk organisme worden bevrijd. De sinds de oprichting van het museum in gebruik zijnde legkasten zijn niet voldoende dicht om insecten te weren en in het afgeloopen jaar ont braken de noodige fondsen om meer dan één legkast te laten aanmaken, die wèl aan hoogere eischen voldoet. Hoewel van zeer weinig belang moet hier speciaal worden genoemd de 221 Kola- cultuur, die op enkele ondernemingen in Midden- en Oost-Java gedreven wordt als bijcultuur en waaromtrent in het verslagjaar inlichtingen werden gevraagd door een planter in West-Java. In de zeer rijke litteratuur over kola werd te vergeefs gezocht naar mededeelingen omtrent ervaringen op .lava met kola opgedaan en hoewel uit het feit, dat de minimale uitvoeren daarvan uit Java geen neiging vertoonen om toe te nemen, mag worden geconcludeerd dat die cultuur niel bijzonder aanlokkelijk is, werden op aandringen van be doelden planter „pour acquit de eonscience'" inlichtingen gevraagd omtrent er varingen op een tweetal ondernemingen en daarmede, met toestemming van de beide correspondenten, den aanvrager in kennis gesteld. De met de meeste wel willendheid verstrekte gegevens stellen onomstootelijk vast, dat er geen plaats is op de markt voor grootere hoeveelheden gedroogde kola-noten en dat zoolang hei gebruik in Europa niet toeneemt — aanleiding om aan te nemen, dat dit het geval zal zijn bestaat er niet, omdat alle reclame ten spijt de kola zich geen plaats in de W'esieisebe maatschappij heeft kunnen veroveren — aan deze bij cultuur geen uitbreiding dient, te worden gegeven. Men meende, ondanks de uiterst geringe productie, te hebben opgemerkt, dal de marktprijzen dalen, zoodra eenigszins groote hoeveelheden tegelijk aan de markt worden gebracht. Een en ander is zoo volkomen in harmonie met van mercantieele zijde ontvangen inlichtingen, dat zonder voorbehoud het planten van kola werd ontraden. Een dergelijk afwijzend advies werd mondeling gegeven, aangaande de wen sehelijkheid om een erfpachtsperceel op Java te beplanten mei ga mb i r, doch hier stond een uitgebreide litteratuur ten dienste, waarvan den aanvrager op gave weid verstrekt. Hoewel in de afdeeling Voedingstoffen, waarin alles bijeen word! gebracht wat eetbaai- is, in deze verslagperiode zoo goed als niets omging was toch het weinige dat binnenkwam te veel voor de beschikbare ruimte, zoodat voorbereidingen moesten worden getroffen voor een ingrijpende verandering, waarover hierna meer. Nieuw is de dit jaar opgestelde collectie houtsoorten. Zooals reeds in vorige jaarverslagen is medegedeeld, zijn sinds 190!) uit de Buitenbezitlingen de gunstig bekend staande en in behoorlijke hoeveelheid voorkomende hout soorten ingezameld. Voor de komst van den lieer Ottens ontbrak tijd en gelegenheid om toezicht uit te oefenen op de bewerking, die de houtmonsters moeten ondel-gaan om in het museum te kunnen worden opgenomen, doch in Juli kon hel bewerken van bet inmiddels goed uitgedroogde hout een aanvang nemen. 222 Onafgebroken zijn daaraan dm verderen duur van het jaar vier werklieden bezig geweest; op ultimo December waren zij echter nog niet gereed. Eet dool van deze bewerking was om behoorlijke planken te toonen, waar door een deskundige zich een begrip kan vormen van de kwaliteit. Die planken werden zuiver vlak en vierkant afgewerkt op een lengte van 180 c.M., in breedte zoo groot mogelijk en in dikte varieerend, meestentijds tusschen 4 en 6 c.M. De kop is gladgeschuurd en de stelling, waarop die planken zijn geplaatst, is zoodanig ingericht, dat de houtmonsters gemakkelijk kunnen worden voorover getrokken. Zij staan gerangschikt in een „natuurlijke" volgorde volgens een botanisch systeem, zoodat de verwante boom-soorten zich in eikaars onmid dellijke nabijheid bevinden. Deze koetbare en zeer fraaie collectie „wildhoutsoorten" van de Buiten bezittingen had veel toeloop, ook van houthandelaren. Slechts wordt door den Chef-Conservator betreurd, dat niet reeds dadelijk bij de opstelling van alle houtsoorten de botanische herkomst bekend was. Nog in dit verslagjaar is een nieuwe poging gedaan om van de nog onbekende soorten herbarium-materiaal te verkrijgen, doch ook dit zal. volgens den heer 11 eijn e, gemakkelijker kunnen geschieden, zoodra de afdeeling beschikl over de diensten van eigen personeel voor het inzamelen. Ook is de op stelling nog niet definitief. Een groot aantal van de aangevraagde hout soorten is nog niet omvangen en werd ook voor de/e aangelegenheid opnieuw een beroep gedaan op de welwillende tusschenkomsl van de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. Het is zeer te wenschen, dat aan dat verzoek gevolg moge worden gegeven, opdat deze pracht-verzameling een overzicht moge geven van alle bekende goede werkhoutsoorten, die voor Ned.-Indië van economisch belang zijn of kunnen worden. Naast deze collectie van groote planken is een andere aangelegd, beslaande int plankjes van zoo mogelijk 20 X 20' X 2 c.M., systematisch gerangschikt in een legkasl en dientengevolge gesteld buiten hel bereik van boeboek en ander ongedierte. Hierin worden opgenomen Indische houtsoorten van Ledere geogra phische herkomst, ook die, welke aan minder hooge technische eischen voldoen, of in niet voldoende afmetingen verkregen zijn om daarvan groote monsters te laten maken. Het doel van deze verzameling is om plaats te kunnen verschaffen aan een zeel' grool aantal houtsoorten en om bet, overzicht te vergemakkelijken en vergelijkingsmateriaal bij de hand te hebben. De grootte der plankjes is vol doende om zich van het hout nog een voldoende denkbeeld te vormen. liet is zeer gewenscht om aan deze verzameling kleine monsters een zoo groot mogelijke 223 uitbreiding to geven, opdat duistere punten in de andere, overigens bekende monsters kunnen worden opgehelderd. Daar net meermalen is voorgekomen, dat : o hmvtmonsters te determineeren, waarvan alleen de inlandsche namen — en soms zelfs die niet eens — bekend waren, wordt gehoopt, dai deze collectie in de toekomst van groot nut zal blijken. Mede als vergelijkingsmateriaal zijn in deze verzameling opgenome 400-tal houtsoorten uit de Philippijnen, dit jaar door bemiddeling van i\vn Ned. Consul te Manila aangekocht hij de Filipine Bureau of Forestry. Her haaldelijk werden pogingen gedaan om van particuliere zijde houtmonsters, vergezeld van een takje mei bladeren voor de herkenning, voor deze' verzameling ie verkrijgen, doch tevergeefs. Toch zou liet bijv. voor de theefabrieken, die hun eigen kisten maken, naar het voorkomt niei moeilijk vallen om plankjes van voldoende afmetingen om daaruit een houtmonster van 20 X 20 X 2 c.M. te maken met het benoodigde herbarium ti affen en hierbij wordt dan ook iets uitvoeriger stil gestaan in de hooi», dat meerdere belangstellende lezers, die daartoe in <\<- gelegenheid zijn. hei Museum niet dergelijke monsters mogen bedenken. De Hoofdinspecteur, Chef van den Dienst van het Boschwezen, zegde monsters toe van die wildhoutsoorten, welke op Java in publieke veiling worden verkocht en groote monsters van 5 of 6 van de economisch meest belangrijke houtsoorten van .lava. liet ligt niet in de bedoeling om in de verzameling van groote houtmonsters veel plaats aan hout van Java in te ruimen. Zelfs djati-hout treft men daarin niet aan; dal kan in al zijn ver scheidenheid worden bewonderd aan het museum-meubilair en bovendien ineen „variëteiten"-collectie in de verzameling kleine monsters. Ken belangrijke aam. :ht deze collectie ook van het eiland Billiton, waar de Heer i. \ .in Rossum, w' 1 . Hoofdopziener hij het Boschwezen, zich mei groote en redigd succes heel jd aan hel inzamelen van herbarium-materiaal van genummerde boomen, waarvan, nadat voldoende materiaal zal zijn verkregen, ook de houtmonsters zullen worden ge nomen. Dank zij deze hulp zal een belangrijk aantal houtmonsters worden verkn i ontwijfelbaar zekere herkomst, terwijl hij de andere niet op deze wijze ingezamelde monsters steeds ruimte blijft voor twijfel oi' het daarbij ontvangen herbarium-materiaal ;d wel hij het gezonden houtmonster heeft behoord. Hierboven is er reeds op gewezen, dat de kans. dal eventueel begane vergissingen onopgemerkt blijven, door iedere aanwies! van authentieke monsters wordt verkleind. 224 Een kleine nieuwe afdeeling, die van de Bamboe, was bij het einde des jaars in voorbereiding. Daar men ook bij deze geen absoluut vertrouwen mag stellen op de inlandsche namen, werd van alle in de buurt van Buitcnzorg voorkomende bruikbare soorten twee halmen en bijbehoorend herkennings materiaal ingezameld en tegelijkertijd herbarium-materiaal uit Midden-Java aangevraagd. Bij het einde des jaars lag de ingezamelde bamboe nog in het water om uit te loogen. Op verzoek van het Koloniaal Museum te Haarlem werd een onderzoek ingesteld naar de resultaten, bereikt met de jaren geleden uil Japan ingevoerde soorten. Daar het Koloniaal Museum deze aangelegenheid in haar Bulletin wenscht te behandelen, zal op dit onderwerp hier niet verder worden ingegaan. Verdere uitbreidingen, meer o!' minder vergevorderd, zijn de volgende: Uit de afdeeling Voedingsmiddelen werden gelicht die, welke afkomstig zijn uit de familie der Gramineae, om die een eigen afdeeling te doen vormen. Ken voor name plaats zal daarin worden ingeruimd aan de rijst, waarvan door tusschen komst van den Selectie-tuin te Buitenzorg een groot aantal variëteiten werd verkregen. Deze zullen in schuifladen onder glas worden geordend, naast ieder bos padi een monster van de rijst. Het noodige meubilair is in het verslag jaar aangemaakt, doch voor het bevestigen der monsters op de daarvoor be stemde zwarte eartons kon nog geen tijd worden gevonden. In ditzelfde museum-compartiment zal worden geëxposeerd een over zichtelijke verzameling van die gewassen, welke bruikbaar zijn voor veevoe der en eveneens die (binnen behoorlijke grenzen), welke dat niet zijn. Een klein deel van deze verzameling — voor het bijeenbrengen waarvan ecu beroep werd gedaan op de hulp van den lieer C. A. Backer, die van dit onder werp een speciale studie maakt — was op het einde des jaars reeds aanwezig, doch nog niet gecatalogiseerd. De zeer talrijke monsters, die nog in de Afdeeling Voedingsmiddelen zijn overgebleven, zullen worden overgebracht naar een eigen compartiment, waar door gelegenheid wordt verkregen tot uitbreiding met die artikelen, welke zich niet leenen tot drogen en op i'ormol zullen worden gezet. Voor deze afdeeling zijn bereids twee kasten in het afgeloopen jaar aangemaakt. Als geheel afzonderlijke afdeeling zal worden behandeld de collectie Mo dellen van Landbouwwerktuigen e. d., waarvan op het einde des jaars met hulp en voorlichting van den Heer H. C. H. de Bi e, toen maals Adjunct-inspecteur van den Inlandsehen Landbouw, een vrij belangrijk aantal nnder voortdurend toezicht door bekwame werklieden modellen gereed waren. Voor zoover dat mogelijk was zijn deze afgenomen van de origineele 225 werktuigen; in den regel zijn alle afmetingen op % gereduceerd. Zij zijri vervaardigd van duurzame materialen. Verwacht wordt dat deze collectie, een maal opgesteld, bijzonder de aandacht zal trekken. Voorts was insgelijks in een vergevorderd stadium van voorbereiding een aideeling voor Vruchten, waarvoor de grondslag is gelegd door een door Dr. W. U. Boor sm a bijeengebrachte en zeldzaam goed geconserveerde verzameling markt-vruchten van West-Java. Deze verzameling vereischte kasten van een speciale inrichting, die worden aangemaakt en de lieer Heij n e hoopt in slaat te zijn deze verzameling, met de hulp van anderen, t. z. t. uit te breiden met die vruchten, welke tot nu toe gewoonlijk niet speciaal geplant werden. Zich daarbij aansluitend zal worden geëxposeerd een verzameling van vru ch tou-conserven, waarvan insgelijks in het verslagjaar een belangrijk aantal werd aangekocht. Verder is door het aanschaften van twee kasten de eerste stap gedaan om de Olie -aideeling naar een eigen compartiment over te brengen. Indien al deze uitbreidingen haar beslag krijgen, wat een kwestie is van geld en tijd, zullen van de 12 compartimenten, waarin de beide vleugels zijn verdeeld, er 10 in gebruik zijn genomen. Zooals van zelf spreekt zal het Museum eerst volkomen tot zijn recht kunneu komen, wanneer een beschrijvende catalogus den bezoeker voorlicht omtrent het wetenswaardige van al het geëxposeerde. l)e heer II eij n e is van mee ning, dat met het oog op den groei van de collecties alleen een synthetische beschrijvende catalogus aan het doehzal kunnen beantwoorden, die ook op zich zelf zal kunnen worden gebruikt. Hij stelt zich voor dat te doen volgens een stelsel, als dat waarnaar Bisschop Grevelink zijn bekend werk: „Planten bruik baar voor Handel, Nijverheid en Geneeskunde" inrichtte. Reeds is begonnen met dezen arbeid, die voor zijn voltooiing vele jaren vraagt. C. HANDELSLABOR ATORII I M. Personeel. Medio Maart aanvaardde ondergeteekende zijne taak als Chef van het Bureau voor Landbouw- en Handelsanalysen. Sedert het vertrek van Dr. Dekker naar Europa werd deze functie waargenomen door den lieer 11. G. Havik, scheikundig ingenieur. Pij besluit van 25 Augustus L9II Il ! 35 (Staatsblad Il ! 482) werd de naam „Bureau voor Landbouw en Handelsanalysen" vervangen door dien van „Handelslaboratorium" en werd de Heer 11. G. Havik benoemd tot assistent aan deze inrichting. Jaarboek. , 15 226 Lokalen. Niet langer behoefde dit jaar gebruik gemaakt te worden van de verleende gastvrijheid in het Agrieultuur-chemisch Laboratorium. Een gedeel te der lokaliteiten, vroeger gebruikt door het Laboratorium voor onderzoekingen over de Koffieeultuur, kwam ter beschikking en werd in Mei definitief in gebruik genomen. Onderzoekingen. Het aantal der onderzochte monsters bleef ook dit jaar toenemende. In 1910 werden ter analyseering ingezonden 300 monsters, terwijl dit jaar 329 monsters onderzocht werden. De inkomsten bedroegen: ƒ 2910,50 (in 1910: ƒ 2713,75). De ingezonden monsters kunnen in de navolgende rubrieken worden gerangschikt: Melk 53 Meststoffen 3G Veevoederstof f en < 34 Grond 30 Aetherische oliën 30 Cocablad 25 Vezelstoffen 24 Weefsels 20 Verfstoffen 8 Alcoholische dranken 8 Geneesmiddelen 8 Water 7 Brandspiritus 6 Kinabast 6 Diverse voedingsmiddelen 5 Hars 4 Zout 4 Looistoffen 3 Petroleum 2 Pek '. 2 Vloertegels 2 Ampas 2 Cement 2 Vette oliën 1 Antiseptica 1 Koolzuur 1 227 Mineralen 1 Carbolincum 1 Vernis 1 Caoutchouc 1 Oliehoudende zaden 1 Tezamen 329 De rangschikking naar den aard der inzenders is als volgt: Handel en Nijverheid 96 Landbouw 95 Melkerij „Tjilendek" Buitenzorg 48 Hoofdbureau van den Dienst der In- en Uitvoerrechten en Accijnzen. . 47 Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel 23 Particulieren 8 Vereenigi.ng tot Bevordering van de Belangen der Kinacultuur 5 's Lands Gevangenis te Djocjakarta 4 Departement van Oorlog 1 Departement van Binnenlandsch Bestuur 1 Gemeente Buitenzorg 1 Tezamen 329 In tegenstelling met vorige jaren werd dit jaar een groot aantal monsters ingezonden door den particulieren landbouw, terwijl het aantal inzendingen door Nijverheid en Handel beduidend afnam. Duidelijk blijkt dit uit onder staande cijfers: in 1910. in 1911. Aantal monsters ingezonden door den particulieren landbouw 63 95 Idem door Nijverheid en Handel 187 96 Hierbij dient nog opgemerkt, dat de monsters, ingezonden door Nijverheid en Handel, voor een groot deel cultuurproducten zijn, voor export bestemd. Opvallend is het, hoe weinig de handel nog de voorlichting van het Laboratorium inroept, wat betreft geïmporteerde waren. Slechts 4 monsters van ingevoerde producten werden ingezonden door groote importfirma's, m. n. menie, een coaguleermiddel, tricot en geconserveerde worst. Dat er voor den handel geen reden zou bestaan, om de deugdelijkheid der importartikelen te doen controleeren, is wel moeilijk aan te nemen. In tegendeel blijkt juist uit de onderzoekingen verricht voor den Dienst der In en Uitvoerrechten, dat een systematische controle voor den reëelen handel van het allergrootste belang is. • 228 Êenige cijfers mogen deze meening toelichten. Portw ij n. Van zes ingezonden monsters bleken er twee kunstproducten te zijn, die hunne uiterlijke overeenkomst met port alleen te danken hadden aan roode anilinekleurstoi'fen. Menie. Twee monsters menie bleken te bestaan uitsluitend uit zwaarspaath gekleurd door een roode anilinekleurstoi'. Een monster, ingezonden door eene groote importfirma, bleek te be vatten 55% Pb 3 0 4 , en moest diensvolgens als ondeugdelijk gekwalificeerd worden. Zink wit. Een monster, ingezonden door een particulier, bestond uil sluitend uit fijngemalen krijt. Meer dan de handel blijkt de Dienst der In- en Uitvoerrechten en Accijnzen overtuigd van het nut eener deskundige voorlichting door het Handelslabora torium. Bedroeg het aantal monsters, door dezen tak van dienst ingezonden, in 1909 en 1910 resp. 8 en 33, dit jaar steeg dit getal tot 47. De volgende firma's hebben hun product onder gereglde controle van het Handelslaboratorium gesteld: Veevoederfabriek „Excelsior", Ngadiloeweh, Maatschappij „van Heel", Blitar, Melkerij „Tjilendek", Buitenzorg. Door den Chef van het Handelslaboratorium werd aan den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel eene nota ingediend, betreffende de uenselie lijkheid eener enquête naar de deugdelijkheid der hier te lande ingevoerde voedingsmiddelen. Reeds ten vorigen jare was door Dr. Dekker op belang dezer aangelegenheid gewezen. Spoedig werd nu dan ook met bedoelde enquête een aanvang gemaakt, en m. n. werd een onderzoek ingesteld naar de deugdelijkheid der geconserveerde nielk-soorten. Evenwel was de toename dei gewone werkzaamheden van dien aard, dat dit onderzoek niet met den ge wenschten spoed kon worden uitgevoerd. In dit verband werd aan den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel een verzoek tot uitbreiding der beschikbare werkkrachten ingediend. Op verzoek van den Chef der Afdeeling Nijverheid en Handel werden ten dienste der ambtenaren van In- en Uitvoerrechten eenvoudige! handleidingen samengesteld ter herkenning van de meest voorkomende verf war e n en vezelstoffen. Uitkomsten van algemeen belang. Meststoffen. Twee monsters inheemsche qua n o werden ingezonden 229 met verzoek, om zoo mogelijk door een chemisch onderzoek te beslissen, of de concessie tot ontginning dezer producten bij Mijnwezen dan wel bij het Departe ment van Landbouw, Nijverheid en Handel moest worden aangevraagd. Het onderzoek toonde aan, dat beide monsters onbeduidend weinig stikstof bevatten, geen urinezuur, geen oxaalzuur en vrij veel phosphorzuur, waaruit geconcludeerd werd, dat genoemde producten als delfstoffen moeten beschouwd worden in den zin van art. 1 der Indische Mijnwet (Staatsblad 1899 11 9 214). Drie monsters beendermeel vertoonden de volgende samenstelling: Phosphorzuur. Stikstof. Huid- en hoornachtige (PO) stoffen. N°. 1 16,66% 3,84% 3,64% N°. 2 24,90% 4,25% 0,61% N°. 3 23,60% 4,36% 0,99% N°. 2en n°. 3 kunnen als normaal beendermeel beschouwd worden. N°. 1 is minderwaardig. Een monster Kaïn iet bevatte op watervrije stof berekend 14,24% kali (K,O). F.v\) monster, ingezonden onder den naam k u n s l mes t, had de volgen de samenstelling: Totaal stikstof 0,179% Ammoniakstikstof 0,025% Nitraatstikstof 0,375% Phosphorzuur 17,15% Kali 0,101% liet stikstofgehalte der ingezonden boen gkilsoor ten (20) bedroeg gemiddeld mei een minimum van 4,47% en een maximum van 7.35%. Veevoeder st of fen. Het product der Veevoederfabriek „ExelsiOr", dat ondci' geregelde controle staal van het Handelslaboratorium, behield even als vorige jaren vrij gelijkmatig zijn gunstige samenstelling. De hydraulisch geperste grondnotënkoek der firma van Heel te Blitar werd ook dit jaar geregeld gecontroleerd. De gemiddelde samen stelling week niet noemenswaardig af van de cijfers gevonden in 1910 (zie jaarboek van hel Departement van Landbouw 1910 pag. 59). Voedingsmiddel e u. Melk. Hei product der Buitenzorgsche melkerij „Tjilcndek" stond onder geregelde controle (wat betreft vetgehalte). Van hoe groot belang eene dergelijke controle is. bleek wel duidelijk in den loop van dit jaar. Was im mers tot voor kort het vetgehalte der betreffende melk gemiddeld 3%, nadat 23 D. ZOÖLOGISCH MUSEUM EN LABORATORIUM (Verslag van den ondergeteekende als Chef dezer afdeeling). In den loop van het verslagjaar werd de in 1910 bijgebouwde groote zaal verder ingericht; zij bevat thans de Zoogdieren en de niet-Javaansche Keptielen. Aangaande de verschillende onderdeden der verzameling valt het volgende op te merken. Zoogdieren. Een belangrijke vermeerdering had plaats tengevolge eener ries door den Conservator, den Heer O u w e n s, van IC Maart tot 30 April naar Sümatra's Westkust ondernomen. Vandaar toch werden medege bracht 3 Hylobates syn dactylus, 1 Hylobates agilis, 5 Semnopithecus melanol o p h u s , 1 Maca c u s nemestrinus, 1 Nycticeb.us tardigradus, 1 Paradoxurus leucom y s t a x, 2 Viverra tangalunga, 2 Lutra sumatrana, 2 Nemor rhaedus sumatranus en voorts verschillende soorten van eekhoorns, vliegende eekhoorns, ratten en vleermuizen. In de tweede plaats dient te worden vermeld, dat de verzameling der op Java voorkomende rattensoorten aanzienlijk werd uitgebreid als een indirect ge volg van het uitbreken van de pestziekte, in het voorjaar van het verslagjaar, in Oost-Java. Deels door tnsschenkomsl van den Geneeskundigen Dienst, deels door de medewerking van verschillende belangstellende personen en verder ge durende een korte reis, door den Conservator in het najaar naar Midden- en Oost-Java ondernomen, werd een vrij groote hoeveelheid materiaal verkregen. Ook de Mus d ecu man vs, die tot dusverre in de verzameling ontbrak, werd thans verkregen. 230 op advies van het Laboratorium eene gewijzigde voedering werd toegepast, steeg het langzaam, en bedraagt nu ongeveer 4%. Boter. Twee monsters versche Australische boter bleken te bevatten resp. 0,86 en 1,03% boorzuur, niettegenstaande op de kisten vernield staat, dat bedoelde boter niet meer dan 0,4% boorzuur bevat. Een bewijs dus, hoe weinig garantie dergelijke fraaie verzekeringen geven. Coca. Onderzocht werden 25 monsters. Het gemiddeld gehalte totaal alkaloïde bedroeg 1,5 G%, waaronder een minimum van 0,777 c en een maximum van 1,94%. Aetherische oliën. 17 monsters citronella-olie werden ter analy seering ingezonden. Het gemiddeld geraniolgehalte bedroeg 88,68%, waar onder eon minimum van 81,20% en oen maximum van 91,20%. Dit ge middeld gehalte is aanmerkelijk hooger dan dat der vorige jaren (in 1910: 84,22%'). Waarschijnlijk is deze vooruitgang voor een groot deel te danken aan meer oordeelkundig destilleeren. Kinin epi 11 en. De Nederlandsen Indische Vereeniging tot Bevorde ring van de Belangen der Kinacultuur zond eenige monsters kininepillen ter analyseering in. Uit het onderzoek bleek, dat een dezer monsters, afkomstig uit China, geen spoor kinine bevatte, wel cinchonine. Dit alkaloïde staat in koortswerende werking verre ten achter bij kinine. De prijzen der sulfaten van kinine en cinchonine verhouden zich ongeveer als 1:1. Vette oliën. Van een monster vette olie van eene Palaqiumsoort werden de volgende konstanten bepaald: Soortelijk gewicht (30° C.) 0,9010. Maumené-getal 30° C.' Zuurgetal 13,5. Verzeepingsgetal 189. Joodadditiegetal (Wijs) 40,1. Smeltpunt 31° C. Stolpunt 24 —23° C. Smeltpunt der vetzuren 58,5° C. Stolpunt der vetzuren 57,4° C. Hehnergetal 95,6. Onverzcepbaar 1,04%. Eeichert Meissl-getal 0,18. Polenske-getal 1,61. Refractie (40° C.) 4G,50. Draaiing 0. 231 Preservatine. Een antisepticum voor behandeling van Hevea-latex, bleek te bestaan uit een mengsel van natronzeep en formaline. Pek. Twee monsters schoenmakerspek bleken te bestaan uit een mengsel van hars en harsolie. Suikerbieten. Een monster ingezonden door eene particuliere onder neming bevatte 10,76% suiker. (In Europa gemiddeld 15—17%). Katoen. Op verzoek van den Landbouw-Adviseur voor Atjeh en Onder hoorigheden werden 3 monsters katoen onderzocht met het volgend resultaat: Katoenmonsters: a. Kapas hoedjarat van Tapa Toean. Stapellengte gemiddeld 29 mM. Breedte gemiddeld 0,020 mM. Goed van sterkte, kleur en zuiverheid. Eigenschappen en handelswaarde komen overeen met eene goede qualiteit lange Georgia katoen. b. Overjarige katoen uit Groot-Atjch. Stapellengte gemiddeld 31 mM. Breedte gemiddeld 0,020 mM. Goed van sterkte, kleur en zuiverheid. Eigenschappen en handelswaarde komen overeen met een goede qualiteit Peru of Fernambuco katoen. c. Niet nader omschreven katoen. Stapellengte gemiddeld 28 mM. Breedte gemiddeld 0,020 mM. lets minder sterk dan a en h. Eigenschappen en handelswaarde zijn iets minder dan a. De Gouvernements-Scheikundige, M. KERBOSCÏÏ. 233 met de cardan, waarvan de reparatie hier in Indië zeer moeilijk bleek te zijn. Het is te hopen, dat de wagen weer heelemaal in orde zal kunnen komen, daar zij een onmisbare factor is geworden bij onze onderzoekingen. Dr. de Vri c s ondernam twee studiereizen. In de maand Juni maakte hij gedurende een veertiendaagsch verblijf kennis met de tabakscultuur in Del i. De opmerkingen, waartoe die reis aanleiding gaf, werden in eene brochure samengevat, die aan belangstellenden is toegezonden. Jammer genoeg was het hem niet mogelijk ook D j emb e r in den gun st igen tijd te bezoeken, daar de tabakscampagne in den Oosthoek samenvalt met die in de Vorstenlanden. Gedurende een kort bezoek in het einde van December weid echter een eersten indruk van de Djcmbersche cultuurwijze verkregen en een band van kennismaking gelegd, die naar wij hopen steeds enger zal worden, vooral nu Djember ook een Tabaksproefstation gekregen heeft. Van eene uit wisseling onzer wederzijdscho ervaringen, die reeds op de meest aangename wijze begonnen is, mogen wij goede vruchten verwachten. Tusschen de twee tabakscampagnes ging ik van Februari tot en met Augus tus met verlof naar Europa. Gedurende mijn verblijf aldaar bad ik gelegen heid het een en ander in het belang van mijne tabaksstudies na te gaan. Zoo kon ik door de welwillendheid van Prof. J. Behrens te Dahlem bij Berlin, I 'ml', (i e rla c h in Bromberg, Dr. Höstermann, Dinektor van de Garten bau Versuchsanstalt in Dahlem en den lieer Amtsrat M. M n nkie w i c z de de proeven over elektrokultuur bij Dahlem op Falkenrehde en in Bromberg persoonlijk in oogenschouw nemen. De indruk, dien ik kreeg, en die door een onderhoud met den Heer Ingenieur Hart erna in Haarlem, den Heer Da mes en Prof. Weiss in Kopenhagen, die een studiereis hierover naar Enge land ondernomen had, versterkt werd, was zeer weinig bemoedigend. Alleen in Bromberg was er eenig verschil te zien. Hier waren eenge Daucus planten onder den invloed van electriciteit duidelijk groener geworden dan de controleplanten. Overigens is het kenmerkend voor heel veel van dergelijke proeven, dat ze zeer slecht op touw gezet zijn, hetzij door onwetendheid hetzij door zwendel. Zoo werd mij verteld, dal een proefnemer in Engeland de perceelen, waar elektrici teit toegevoerd zou worden, een dubbele portie kunstmest gegeven had, omdat van de planten op deze perceelen mocht verwacht worden dat ze veel harder zouden groeien dan de controleplanten, en zij daarom ook veel meer mest Doedig zouden hebben!!! In elk geval kan men aannemen, dat de uitwerking niet bij zonder groot zal zijn, terwijl de kosten zeer zeker wel groot zullen zijn. In Napels trachtte ik tevergeefs Prof. Co m es te ontmoeten, en een later bezoek, waarbij ik mij voorgenomen had om met Dr. Peters uit Berlijn den 234 proeftuin van Prof. Splendorc bij Seafati te bezoeken moest wegens de cholera en de groofe hitte in Italië opgegeven worden. Over mijne studies in Berlijn, Kopenhagen en Utrecht vindt men onder f. Phytophtora een en ander vermeld. Buiten de door het Proefstation zelf genomen proeven om is hulp verleend bij twee proeven, door de onderneming Wedi genomen, nl. over het opdrogen in loodsen met groen licht en over opdroging van tabak in een door den inge nieur II ugen h o 11 z geconstrueerde hangloods. Een en ander hieromtrent vindt men later in dit verslag vermeld. I. Phytophtora. De verbrandingsovens kunnen zich steeds in een toenemende belangstelling verheugen. In het geheel zijn er tot nu toe gebouwd 7, wat echter natuurlijk nog veel te weinig is. Om van deze ovens zoo veel mogeijk nut te kunnen heb hen. moeten ze echter op een eenigszins andere wijze gebruikt worden dan ik dit ofT de meeste ondernemingen gezien heb. Het is namelijk de hoofdzaak, dat juist de zieke planten verbrand worden. Het winnen van de kalirijke tabaks asch is bijzaak, hoewel een zeer belangrijke bijzaak. Bijna overal heb ik nu bemerkt, dat de ovens eerst gebruikt worden, als de oogst heelemaal of bijna afgeloopen is. Hierdoor worden natuurlijk alle oude stronken verbrand, van welke zooals men weet gewoonlijk zeer vele de groote zwarte lanasplekken op den stam hebben, wat dus zeer belangrijk is. Maar —al de jonge plantjes, die door Phytophtora dood gaan, worden zooals vroeger verwijderd en hetzij heelemaal niet, hetzij door kalk of andere min of meer onvoldoende middelen vernietigd. Het is zeer aan. te bevelen de ovens ook te gebruiken voor het ver zamelen en vernietigen van de jonge doode planten. Daar deze zeer nat zijn en weinig houterig, en daar men bovendien van deze niet zoo groote hoeveelheden verzamelt, dat een continu bedrijf van den oven mogelijk is, zou ik ten zeerste aanraden onder in den oven een flinke hoeveelheid droge bamboeafval te leggen, gemengd met damen of met wat hout, en hierop de kleine doode planten te wer pen, totdat men voldoende heeft om het vuur aan te steken. Als de eerste vul ling dan verbrand is, doet men weer brandmateriaal onder in den oven en laat veer alle verdere doode planten erin gooien. Hierdoor bereikt men, dat de kleine doode planten niet overal verspreid worden, dood en infektie met zich brengend. Ze blijven niet in de kampongs en niet op de wegen liggen, en wor den niet van de verzamelplaatsen door geiten en kinderen verder gebracht. In de ovens liggen ze veilig, totdat ze door het vuur voor goed vernietigd worden. Door het Proefstation zal het volgend jaar geprobeerd worden, of het mo- 235 gelijk is speciaal voor de kleine lanasplanteo een veel kleiner oven te bouwen, eventueel uit ijzeren platen, die uit elkaar genomen kunnen worden, zoodat de ovens van de eene tuin naar een andere getransporteerd kunnen worden. Kun nen wij het daartoe brengen, dat geen enkele doode plant naar de kampongs gebracht wordt, dan is de lastige kwestie omtrent de besmetting door de zoo aoodige kampongmest opgelost. De proeven over desinfektie van grond, waar door Phytophtora gedoode planten gestaan hebben, zijn dit jaar herhaald, gedeeltelijk op vrij groote schaal in de tuinen, gedeeltelijk in den proeftuin. Voor de proef in de tuinen werd tuin Slegrengan op Wedi gekozen, waar dit jaar onverwachts een volkomen plaat selijke epidemie van deze ziekte uitbrak, üe oorzaak moet vrij zeker gezocht worden in de kampongmest, die dan verleden jaar met lanas geinfekteerd moet zijn geworden. Voor de proef werden 55 godaks van 1 / u . bouw gebruikt, en wel zoo, dat om de beurt telkens 3 godaks op dezelfde wijze behandeld werden. In de eerste drie werden alle plaatsen, waar doode planten geweest waren, met kaliumpermanganaal behandeld, in de volgende drie op de-gewone wijze met kalk en ammonininsull'aat, en in de volgende drie werden geen chemikaliën toe gevoegd, daar deze als controle dienden. Daarna werden weer drie godaks met kaliumpermanganaat behandeld en zoo verder, met een enkele onregelmatigheid in de volgorde in liet midden van den tuin. Gesoelamd werd op de met kalium permanganaat behandelde plaatsen na een etmaal, en in de met kalk en ammo nininsull'aat behandelde na 3 etmalen. Op deze wijze werden in het geheel 3533 planten in de 55 godaks behandeld. Elke plant werd ingeteekend op een plattegrond van den tuin, en eiken dag werden alle planten nagezien, en de doode genoteerd. Helaas werd deze proef vervolgd door hetzelfde ongeluk als de desinfektieproef van verleden jaar (zie verslag 1910, pag. 6); onmiddellijk na het aanzetten van de proef werd het weer droog, en de epidemie kwam tot staan, zoodat ook dit jaar de contröleperceelen heel weinig dooden opleverden. De noordelijke godaks waren veel sterker aangetast dan de zuidelijke, en helaas waren door bovenge noemde onregelmatigheid in de volgorde juist hier minder controlegodaks dan in het Zuiden. Onderstaande tabel geeft een overzicht over het aantal soelamans, die weer dood gingen: .Kaliumpermanganaat. Godak N°. 1. 2. 3. 10. 11. 12. 23. 24. 25. 32. 33. 31. dooden: 13% 14% 13% 9% 10% 31% 10% 17% 20% 3% 0% 3% 11. 42. 43. 50. 51. 52. 14% 4% G% 2% 0% 4% 236 Kalk en Ammoniumsulfaat. Godak N°. 4. 5. C. 13. 14. 15. IG. 17. 18. 19. 20. dooden: 19% 18% 3% 16% 29% 10% 25% 15% 20% 19% 11% 21. 22. 29. 30. 31. 38. 39. 40. 47. 48. 49. 22% 11% 4% 2% 2% 4% 2% 0% 4% 2% 0% Controle. Godak N". 7. 8. 9. 2G. 27. 28. 35. 3G. 37. 44. 45. dooden: 0% 6% 10% 22% 18% 10%» 7% 5% 5% 2% 25% 4G. 53. 54. 55. 0% 8% 5% 10% In li e t geheel gingen dood: Van 1008 met Permanganaat behandelde planten: 108 = 10,7% „ 1917 „ Kalk en Ammoniumsulfaat behandelde planten: 266 = 13,9% „ GOB „ niet (controle) behandelde planten: 26= 9,2%. Het verschil is dus heel klein, en zelfs van de in de geinfekteerde plekken zonder ontsmetting geplante soclamans zijn er heel weinig dood gegaan. Zeer -gevaarlijk zou het echter zijn om uit deze proef te concludeeren, dat men even goed kan naplanten in een geinfekteerde plek zonder te desinfek teeren of zelfs zonder den besmetten grond weg te nemen en te vervangen door nieuwe, zooals het tegenwoordig gedaan wordt. Onder condities, die voor de ontwikkeling van do Phytophtora gunstig zijn, zou zulk een onverschillig heid zwaar gestraft kunnen worden. Natuurlijk is het gevaar hiervoor des te kleiner naarmate er beter op gelet wordt, dat de zieke planten onmiddellijk verwijderd worden, zoodat ze geen tijd hebben om den grond te infekteeren. En het is aan te nemen, dat het onmiddellijk verwijderen van de zieke planten van minstens even groot belang is als liet desinfekteeren van den grond. Maar de schimmels ontwikkelen zich onder gunstige condities met zulk een snelheid, dat cc/i wegnemen van de doode planten, zelfs al is hel slechts een paar uur te laat, noodlottig kan worden. In den proeftuin werd een andere proef genomen, waarbij alle planten in een perceel — in het geheel 216 — geinfekteerd werden door een klein stukje van een door Phytophtora gestorven plant in den grond vlak bij den wortelhals te leggen. Den 11/10 werden de planten geinfekteerd. De weers gesteldheid schijnt echter ook hier niet gunstig geweest te zijn voor de ont wikkeling van de schimmels, daar er den 21/10 niet meer dan 80% dood gegaan waren, wel is waar een hoog sterftecijfer, maar toch niet, wat men 237 gewoonlijk verwachten zou van een kunstmatige infektie met lanas. Daarom werd nog eens geinfekteerd, en ten slotte waren dan ook 95% der planten dood gegaan. Den 29/10 er. 1/11 werden overal, waar planton dood gegaan waren, bamboestokjes gezel, en de grond op 57 plaatsen behandeld met 50 gr. ruw kaliumpermanganaat, op 58 met 50cc zwavelkoolstof; 56 werden als controle niet behandeld. Na 1 etmaal werd geplant, dus in het geheel 171 planten. Onderstaande tabel geeft aan, hoeveel planten later dood gingen: na 10 dagen: 18 dagen: 36 dagen: Kaliumpermanganaat 12,1% 44,8% 56,9% Zwavelkoolstof 14,0% 19,3% 31,6% Controleplanten 25,0% 28,6% 60,7% Dit jaar is er dus waarschijnlijk een goed.' werking van de zwavelkoolstof te eonstateereu, terwijl het kaliumpermanganaat in den loop van de proef ongeveer hetzelfde aantal doodc hoornen opleverde als de controle. Dit resultaat komt overeen met de proef van verleden jaar, en wat betreft de slechte uit werking van permanganaat ook met de groote tuinprocven van dit jaar, daar entegen niet met de proef van 1909, toen kaliumpermanganaat de beste uit werking had. Uit al deze proeven blijkt, hoe moeilijk het is met dergelijke veldproeven een duidelijk resultaat te verkrijgen. Ik hoop echter nog steeds hij gelegenheid een bijzonder gunstig materiaal te kunnen krijgen, «raardoor de kwestie uitgemaakt kan worden. Als cenige van de Heeren administrateurs genegen zijn om proeven in deze richting ie nemen, zou ik in het bijzonder de zwavelkoolstof willen aanbevelen. De kosten van deze stof worden, als men 50cc. per plant gebruikt, 20 a 30 fl. per 1000 planten, maar hoogst waarschijnlijk zal men met een geringer portie van b. v. 25cc. kunnen volstaan. Met het insmeren van de wortelhalzen van tabaksplanten in de buurt van doode Lanasplanten is dit jaar weer eene proef in den proeftuin genomen. De planten van (I plantrijoti werden met de, oplossing besmeerd, en daarna bespoten met een emulsie van een sporenhoudende kuituur op stukjes gekookte wortel (Daueus Carota) of geinfekteerd met een stuk van dezelfde l'hytophtora kuituur Op wortel. 6 andere rijen werden geinfekteerd zonder een voorafgaande bc handeling. Ook in deze proef bleek de infektie niet voldoende te zijn, zoodat het resultaat niet sprekend is. In het geheel gingen er dood door Phytophtora van de niet behandelde rijen 17 planten van 108 (dus slechts 15,7%), en van de wel behandelde planten 2, waarvan de eene echter de infektie zoo hoog 238 op den stam had, dat de behandeling onmogelijk hiertegen had kunnen be schutten. Inderdaad schijnt dus het praeparaat een goede uitwerking te hebben. Gedurende mijn verblijf in Europa had ik gelegenheid eenige voorstudies te maken voor een onderzoeking over de op Phytophtora lijkende schimmels, die eventueel op de tabak in de Vorstenlanden kunnen gevonden worden. Kaciborski heeft vroeger Pythiuin als oorzaak van eene tabaksziekte in de Vorstenlanden aangegeven en Phytophlorasoorten, die heel veel op Phytophtora Nicotianae lijken, zijn gevonden door ltaciborski op colocasia, door Lodewijks op Leucas linifolia en door mij zelf op Jatropha curcas. Het verdient daarom een nauwgezet onderzoek, of Phytophtora Nicotianae de eenige i oorzaak is van de bekende „Lanas-ziekte" en „Bibit-ziekte", of dat ook andere verwante schimmels hiervan de schuld kunnen zijn. In Kopenhagen kon ik de in het water levende saprophytisehe Phyeomycetes (zeer verwant met Phytophtora) bestudeeren, hierbij zeer wilwilleud geholpen door Dr. Henning Petersen, een specialiteit op dit gebied. In lierlijn was Dr. Pete r s, die een uitvoerige studie van Pythium de Baryanum (op biet voorkomend) gemaakt heeft, zoo vriendelijk mij gedurende twee weken te instrueeren omtrent kuituur en voorkomen van deze schimmel. Eindelijk heeft Dr. L. Schouten te Utrecht mij zijn isolatietoestel gedemonstreerd, en is zoo welwillend geweest zulk een toestel voor mij te laten maken. Een vrij groote verzameling van verwante schimmelvormen, die noodig zijn als vergelijkmateriaal heb ik Langzamerhand bij elkaar gebracht, gedeeltelijk hier uit Indië, gedeeltelijk uit Berlijn of uit het laboratorium voor internationale uitgave van schimmelkulturen te Amsterdam. De onderzoekingen hierover zijn al begonnen, en zullen in de komende jaren voortgezet worden. Met verscheidene van deze schimmelsoorten zijn infektieproeven genomen in den proeftuin. Er werden gebruikt 5 verschillende soorten Phytophtora, 2 Pythiumsoorten en een renieilliumsoort. Geinfekteerd werd met kleine stukjes v;in reinkultures op wortel. Met een kurkhoor werden kleine gaten in den slum van de tabaksplanten gemaakt, en hierin werden de sehimmelkulturos aange bracht. De gaten werden daarna dichtgemaakt door het weggenomen stuk van den stam weer op het gat te plaatsen. Het bleek nu, dat alle met Phytophtora Nicotianae geinfekteerde planten ziek werden, terwijl door geen enkele van de andere schimmels een duidelijke infektie plaats had. Slechts één van de tabaks planten, die met de verleden jaar besproken op Jatropha geïsoleerde Phytophtora geinfekteerd waren, toonde een zwarte lanasachtige plek. la verscheidene niet aarde van de kampong gevulde potten, waarin tabaks- 239 zaad gezaaid was. kreeg ik een eigenaardige bibitziekte, niet door Phytophtora veroorzaakt, maar door een andere, eenigszins op I'yiliium lijkende seliimmel. Daar deze .schimmel in de kultures heel eigenaardg (\ca\, zal een nadere studie biervan gemaakt worden, en speciaal zal de aandacht op de heel jonge lanas planten gevestigd worden om na te gaan, of hier misschien met grooter kans naar andere parisitaire schimmels gezocht worden kan dan bij de oude lanas planten. Al in dit jaar werden reinkultures gemaakt van een dertigtal jonge lanasplanten, maar geen van deze toonde eenig verschil met andere uit oude lanasplanten verkregen reinkultures van Phytophtora Nicotianae. Voorloopig is het dus zeer twijfelachtig, of wij in de tuinen met andere schimmels te doen hebben dan Ph. Nicot. als oorzaak van de lanasziekte. De ziekte in de potten kon laten vermoeden, dat de bibitziekte op de liedden misschien ook dooi- een andere schimmel veroorzaakt kan worden. 2. Selektie, bastaardeering en nieuwe soorten. Hei grootste gedeelte van den proeftuin is dit jaar in beslag genomen door de in de vorige verslagen besproken variëteit, die uit een zaadzending uit Ha vanna geisoleerd werd, en die veel op Kanari lijkt, maar in het bezit van broe dere bladeren is. Hieronder vindt men een overzicht over de verhouding lengte: breedte bij de verleden jaar aangehouden zaadboomen van deze Havanna-split sing, vergeleken met een goede gewone Kanari. (In het vorig verslag kon ze nog niet opgenomen worden). De zaadboomen, 85 in getal, werden aangehouden van drie lijnen (zie verslag 1010 pag. 9). "In het overzicht is aangegeven, hoeveel boomen de betref fende verhouding lengte: breedte bezaten. 24 Een reis van den Heer O uwens naar Midden- en Oost-.Tava had in het bijzonder ten doel na te gaan de juistheid van courantenberichten, die vermeld den, dat in de nabijheid van Modjokerto belangrijke palaeontologische vondsten zouden zijn gedaan. Het bleek, dat aldaar inderdaad overblijfselen van vóór historische dieren, o. a. van .St egodon, waren aangetroffen, maar tevens bleek het ondoenlijk of althans, met het oog op inlandsen bijgeloof en inlandsche vooroordeelen, niet wenschelijk de zaak thans verder voort te zetten. Belangrijke bijdragen aan Zoogdier-materiaal zijn voorts vernield in de hierachter volgende lijst van geschenken. Vogels. Van een reis naar Sumatra werden door den Conservator L 23 vogelhuiden medegebracht. Voorts werd cene verzameling vogelhuideti \an Zuid-Nieuw-G uinea verkregen van den Heer J. M. Du ma 8, toegevoegd aan het militaire exploratie-detachement aldaar, terwijl ook de geschenkenlij st nog vele andere bijdragen vermeldt. De voor de Vogels in de oude groote Museum zaal beschikbare ruimte begint door al deze aanwinsten te klein te worden, hoe- wel slechts een gedeelte daarvan wordt opgezet, het overige als huiden bewaard wordt. Het opstellen in groepen, instructiever en fraaier dan de oude, zuiver systematische, wijze van rangschikken, maar meer plaatsruimte vereisehend dan deze, kon door gebrek aan ruimte slechts in bepaalde mate plaats vinden. Kruipende en Tweeslachtige Dieren. Hoewel de verzame ling van de Javaansche vertegenwoordigers dezer klassen, zooals reeds in een vorig jaarverslag werd opgemerkt, een groote male van volledigheid heeft bereikt, vallen toch nog steeds nieuwe, zij hel ook kleine, aanwinsten te constateeren. Van de Buitenbezittingen is nog maar liet rekkelijk weinig aanwezig. In het afgeloopen jaar leverde, behalve hetgeen de Conservator van Sumatra medebracht, vooral Nieuw-Guinea verschillende bijdragen. Vissc he n. De verzameling visschen werd, voor zooverre dit nog niet had plaats gehad, gedetermineerd, deels hier, deels te Batavia na vergelijking met het materiaal van het Visscherij-Station aldaar, terwijl zij tevens geheel systematisch werd opgesteld, voor zooverre de, dikwijls zeer uiteenloopende af metingen van nauw verwante soorten zulks practisch uitvoerbaar maken. Weekdieren. Met waardeering moet worden melding gemaakt van een omvangrijke collectie conchylien, ten geschenke ontvangen van Mevrouw Th. M. H. van Ley e n, geb. va n Bro n e k hor s t, te Pasoeroean. 240 Terwijl de Kanari het grootste aantal boomen heeft hij eene verhouding lengte: breedte van 2,05 tot 2,09, ligt het grootste aantal bij de Havannalijn bij 1,90 tot 1,94 (bij een van de lijnen bij 1,95 tot 1,99). In ilit jaar was de verhouding dezelfde zooals bijgaande tabel laat zien: Evenals verleden jaar heeft het grootste aantal hoornen van de Havannalij nen een verhouding lengte: breedte, die ligt tusschen 1,90 en 1,94, terwijl de Kanarilijnen eerst hij 2,00 tot 2,04 hun grootste aaidal hoornen hebben. Hier is een kleine verschuiving ten opzichte van het laatste jaar te herkennen (in 1910: 2,05 tot 2,09, en dit jaar 2,00 tot 2,04), maar niet onmogelijk is dit slechts een gevolg van het voor dit doel tamelijk kleine aantal gemeten hoornen. Ueze Havanna-Jijnen zijn dus veel breeder dan de Kauari, en daar de kwa liteit en de brand ook goed schijnen te zijn (hoewel natuurlijk in hooge mate afhankelijk van de speciale omstandigheden van iederen oogst), verdient het wel aanbeveling deze lijnen verder op. een iets grooter maatstaf te probeeren. Zaad hiervan staat altijd ter dispositie. Van de vroeger altijd gebruikte Florida werden weer eenige zaadpjanten aangehouden. Van de kruisingen tusschen White Burley, Maryland smoking en Peru zou dit jaar de sde5 de dochtergeneratie uitgeplant worden, in hoofdzaak om te zien, hoe veel van de afgesplitste lijnen nu volkomen homogeen waren. 59 lijnen zijn uitgezaaid op de bedden, zooals gewoon hier en daar met kontrólebedden er tusschen, die alleen met zand en asch bezaaid werden. Helaas kwamen er ook jonge tabaksplanten op in deze kontrólebedden, waarom afgezien werd van het 241 uitplanten van do kruisingslij nen, daar het onmogelijk zou zijn uit te maken, of enkele afwijkende exemplaren inderdaad splitsingen zouden zijn of alleen vreem de indringers. Van al deze lijnen wordt in 1912 een vooraanplant gemaakt, waarmee ik dan hoop deze onderzoeking te kunnen beëindigen. Verder weiden van vroeger in den proeftuin niet gekweekte soorten dit jaar uitgeplant: I°. Nieotiana Sanderae, een waarschijnlijk door kruising gemaakte tabaksvarieteit, die in Europa gekweekt wordt als sierplant, wegens de zeer mooie vuurroode bloemen. Daar de bladeren van eenige exemplaren in Berlijn zeer breed waren en bovendien dun van struktuur, trok deze soort mijn aandacht, en door welwillendheid van prof. Relircns, den direkteur van Ksl. biolog. Anstalt in Dahlem kon ik wal zaad hiervan meenemen. Ook hier waren de bladeren zeer breed (op een voor zaad winning aangehouden exemplaar was de verhouding lengte: breedte zelfs 1,41). Daarentegen voelden de bladeren tamelijk dik en grof aan, en de kwaliteit en kleur lieten veel te wensehen over. Bovendien zijn de boomen vrij klein en dragen weinig bladeren. Deze soort zal daarom, zooals ze is, niet van waarde zijn voor de Vorstcnlanden. Wegens do buitengewone breedte van de bladeren heb ik kruisingen niet andere soorten laten maken, die in een vooraanplant uit geplant zullen worden, zoodal de tweede generatie in den gewonen aanplant 1912 kan komen. 2°. Zaad uit Kedoe, afkomstig van inlandsehe tabak. Het zaad werd ontvangen van de onderneming Tempel onder den naam: Wonosobo. Evenals de vorige soort bleek het van weinig waarde, te zijn. Echter zijn hiermee ook kruisingen gemaakt. :>". \'<in zijn studiereis naar Dcli had Dr. de Vries twee zaadmonsters meegenomen, gemerkt: Delikruising, tl 1 en 2. De twee aanplantingen waren onderling gelijk, en toonden beide het gewone type van Delitabak, in de Vorsten landen gekweekt. De boomen waren niet krachtig en de bladeren vrij kort, maar breed, en wat hobbelig. De aseh is mooi wit, maar de kwaliteit niets bij zonders. Van dit type loont het zich niet, zuivere lijnen te maken in de Vorsten lanrlen. Daarentegen werden in de Delikruising IV 1 vier boomen gevonden van een heel ander uiterlijk dan het gewone Delitype. Hiervan werd zelfbevrucht zaad aangehouden. 4°. Verder werden dit jaar met toestemming van den Direkteur van Land bouw eenige tabakssoorten gekweekt, waarvan het zaad aan het proefstation door eenige ondernemingen afgegeven was zonder opgave van herkomst. De soorten waren genoemd: WE, WIJ, en kruisingen tussclion deze en Kanari. Speciaal Jaarboek. 16 242 cie WE was in het bezit van zeer broede bladeren. De verhouding lengte: breedte was bij de meeste planten ongeveer 1,80 bij het van de eene onderneming ont vangen zaad, en usschten 1,85 en 1,89 bij het andere. Van alle is zelfbevracht zaad aangehouden, zoodat ondernemingen, die wenschen zuivere lijnen van deze soorten te hebben, deze van het proefstation krijgen kunnen. s°. Eindelijk heb ik in den proeftuin een kleinen aanplant van doorschieters gehad. De bibit hiervoor werd geleverd door den administrateur van Wedi zonder opgave van herkomst. De planten weiden uitgeplant 21/!), en door ge duld gelukte het de planten tot bloeien te brengen, wel is waar lang na afloop van de tabakscampagne. Eerst einde Januari begonnen de eerste bloemen te bloeien. Van deze doorschieters werd zoowel zelfbevruchl zaad geoogsl als ge kruist, waartoe gebruikt werd de onder 4 genoemde WE. De Heer V r i o 11 d begon rijn nieuwen werkkring, èn op de ondernemingen èn in den proeftuin. Hij is op 6 ondernemingen (Tempel, Mlessen, Gantiwarno, Kebon-Agoeng, Wanoedjojo, Wedi) behulpzaam geweest met het uitzoeken van zaadboomen in den aanplant, en op 6 ondernemingen (Polan, Mlessen, Kebon- Agoeng, Wanoedjojo, Kebon-Aroem en Djoewiring) weid begonnen met de syste matische selektie van .speciale lijnen voor iedere onderneming afzonderlijk. Het principe voor deze selektie heb ik al vroeger (1908) uiteengezet in een rond schrijven aan de Heeren administrateurs. Het eerste jaar worden !) mooie hoo rnen uitgezocht, en hiervan zelfbevrucht zaad en ."> middenbladeren geoogst. Het tweede jaar (niet in een vooraanplant) worden 9 kleine perceelen (200 a 500 hoornen) beplant niet de 9 zaadsoorten. Nu worden deze 9 kleine aanplan tingen beoordeeld, en van de best geslaagde (hoogstens van 2 of :>) worden zoo veel mogelijk zaadboomen aangehouden. Van liet zaad van de 9 beste onder deze zaadboomen werden in hel derde jaar in den groeten aanplant weer 9 kleine proefaanplanten gemaakt. Het overige zaad kan daarentegen desgewenscht ge bruikt worden voor een vooraanplant om de hoeveelheid zaad van deze lijnen te vermeerderen. Het derde jaar kan dus de heele onderneming beplant worden met zaad, afkomstig van één plant, uitgezocht in hei eerste jaar. liet vierde jaar kan de heele onderneming beplant worden met zaad, afkomstig van één plant, uitgezocht in het tweede jaar, enz. enz. Op deze wijze houdt de onder neming steeds een volkomen zuivere lijn, geselekteerd op de onderneming zelf. Natuurlijk zal het goed zijn, als er werkkracht genoeg is om meerdere lijnen voor elke onderneming te selekteeren, geschikt voor rerschillende hoogte, soort van grond enz. Op Polan was al verleden jaar begonnen met het uitzoeken van 9 selektie- 243 boomen, zoodat de Heer Vriend dit jaar op deze onderneming helpen kon bij het beoordeelen en meten van de 9 kleine proefperceelen. Op de andere genoemde ondernemingen werd begonnen niet het uitzoeken en nieten van !) oorspronkelijke selektieboomen, en wel op verscheidene tuinen van elke onder neming. In den proeftuin heeft de Heer V riend niet alleen het dageüjksch toe zicht gevoerd, maar ook zeer veel bladeren gemeten. Deze vormen in verband met zijne bladmetingen op de ondernemingen een zeer belangrijken grondslag voor een reeks van onderzoekingen, waarvan de resultaten in de „Mededeelingen" gepuhliceerd zullen worden. Onderzocht werd 1". of er een correlatie bestaat tusschen de breedte van het grootste, blad bij heel jonge planten en de breedte van de bladeren bij de volwassen plant. 2°. of een bepaalde eigenschap (in dit geval de verhouding lengte: breedte van hei blad) bij verschillende variëteiten, geplant op verschil lende ondernemingen, dezelfde bleef of niet. 3°. of de verhouding lengte: breedte hij verschillende doch ter lijnen, alle tot een in meerdere generaties ge kweekte zuivere lijn behoorende, dezelfde blijft, ook als de moederboomen zelf van elkaar afweken, of niet. ,4". of er een correlatie, bestaat tusschen het gewicht van alle geoogste bladeren van een boom en het gewicht van den stam met of zonder wortel. 3. Gl'o e n e be Hl est in g. Met het kweeken van verschillende soorten planten, geschikt voor groene heinest ing is de administrateur van Kebon Aroem doorgegaan. Over zijne on dervindingen hieromtrent hoop ik, dat bij zelf mettertijd in de mededeelingen van het proefstation iets zal willen publiceeren. Door de welwillendheid van Dr. de Bus s y in Medan werd de verzameling dit jaar vermeerderd met een na de voorloopige resultaten te beoordeelen zeer goede groene-bemestingsplant: Canavallia sp. Deze klimt niet en vornil in zeer korten tijd een groote massa looi. Door beesten sehijni zij niet aangevreten te worden. De proeven op Kebon-Agoeng met uitzaaien van groene bemesting tusschen de tabak in zijn dit jaar voortgezet, maar alleen met Desinodium stipulaceum, en Crotalaria retusa (Oro-kebo). De proef weid genomen in den derden aan plant, die uitgeplant was 10 September. Den 9 October werd het zaad van Desmodium uitgezaaid op do bedden tusschen de twee rijen tabak, die geplant was naar het „kareta-api-systeem". Zeven rijen werden tegelijkertijd geënt met infektieaarde, afkomstig van den tuin met groene bemestingsplantcn op Kebon- 244 Aroem. Op zeven andere rijen werd het zaad uitgezaaid zonder infektieaarde. Het zaad werd zeer dicht uitgezaaid, wal absoluut noodzakelijk is voor een goede loofvorming van deze soort. Den IC October werd de Crotalaria uitge zaaid op zeven andere rijen. Na een goede maand (11/11) waren de Oro-kebo-planten nog zeer klein, slechts 2 a 3 duim, terwijl de Ucsmodium al y» a 1 voet hoog was en zeer dicht. Verschil tusschen de met infektieaarde geënte rijen en de andere was er niet te zien. Van de tabak waren op dit tijdstip wegens gebrek aan regen voorloopig slechts oude voetbladeren al'geoogst. Toch hinderde de Desmodium de tabak in geen enkel opzicht. Den 11 December was de tabak afgeoogst, en fotografiën werden genomen van het kleine proefperceel. Een van deze is weergegeven op plaat 1. Men ziet hoe uitstekend de proef geslaagd is. Zonder de tabak of het werk te hinderen heeft de Desmodium een dicht bosch onder de tabak gevormd, juist volgroeid, toen de tabak afgeoogst was. Of de Desmodium even goed slagen zal op alle ondernemingen en in ieder jaar. is natuurlijk zeer dubieus, maar hei verdient wel aanbeveling om met deze plant verdere proeven te nemen, gezaaid tusschen de tabak en op kareta-api-bedden. Verdere proeven met verschillende soorten leguminosen zijn genomen door den administrateur van Kebon-Agoeng in verband niet een veranderde grond bewerking. De planten groeiden uitstekend en vormden heel wat blad. Daar deze proeven zeer nauw verbonden zijn met de genoemde verandering van grondbewerking, zullen ze alleen dan op uitgebreider schaal voortgezet worden, als deze blijkt een toekomst te hebben. 4. Bestrijding van Mozaiekziekte. Eene poging om door seleklie van mozaiekvrije planten midden tusschen mozaiekzieke in een tegen deze ziekte weerstandskrachtige lijn te vinden, is totaal mislukt. Op Kebon-Ai'oem. afdeeling Mipitan. waai- altijd zeer veel mozaiek heerscht, werden alle planten in een klein perceel (in bet geheel 335) voor het eerst (h'n 23 September nagegaan. 170 planten bleken er al mozaiek te zijn. Den 10 October waren er weer G 3 zieke planten bijgekomen, zoodat er nu nog slechts 93 gezonde over waren. Deze werden alle ingeënt met gefiltreerd sap van mozaiekzieke planten (afkomstig van Wedi). Deze infektie bleek zoo krachtig te zijn, dat geen enkele plaid voor de ziekte gespaard bleef. Er was dus geen sprake van zaad oogsten van een enkele mozaiekvrije plant. Het proef station zou het zeer gaarne zien, als de Meeren administrateurs waarschuwen willen, als er een enkele of eenige weinige gezonde planten gevonden worden 245 midden tusschen sterk mozaiekzieke planten. Er zal dan dadelijk zorg gedragen worden voor het onderzoeken van deze gezonde planten door injektie met 'mo zaieksap om te zien, of ze inderdaad weerstandskraehtig zijn, of slechts wegens gebrek aan infektie van de ziekte verschoond gebleven zijn. Als men op alle ondernemingen hierop let, zal het misschien kunnen lukken een lijn te isoleeren, die tegen de ziekte weerstand kan bieden, en toch overigens goede eigenschappen bezit. 5. Invloed van tl v n wortel van de bib i t op denverdere groei van de plant. Al in het vorig verslag is vermeld hoe weinig van het zeer groote wort el stelsel meegenomen wordt hij het uittrekken van de hihit. Er werd toen ook in twijfel getrokken, ot' het (zooals algemeen aangenomen wordt), van groote beteekenis is. cd' er een grooter of kleiner stuk van den hoofdwortel meegenomen wordt, aangezien dat toch in verhouding tot den hec/len wortel altijd slechts een zeer klein stuk zal zijn. Hierover is dit jaar een proef genomen in den proef tuin. Als men een jonge plant uittrekt uit de zaadbedden, zal men zien, dat het meevolgende wortelsysteem bestaat uit een klein gedeelte van den grooten hoofdwortel en uit een kring van heel kleine wortels bovenaan, bijna op de grens tusschen wortel en stam, «lus tusschen aarde en lucht. liij de proef wer den nu eenige uitgetrokken plantjes beroofd van alles wat wortel genoemd kon worden, dus ook de kleine wortels bovenaan; andere hielden dezen wortelkring maar de hoofdwortel werd afgesneden. Als controle diende gewone bibit van hetzelfde bed. Oen 14 Sept. werd uitgeplanl 2 rijen van elke soort. Den volgenden dag stonden de plantjes heelemaal zonder wortel veel slapper dan de andere; de plantjes zonder hoofdwortel waren iets slapper dan de andere; de plantjes zonder hoofdwortel waren iets slapper dan de controleplanten, slechts heel enkele veel slapper. Alle uitgeplante jonge planten, zoowel de normale als de geamputeerd \ werden heel gewoon behandeld, zooals de koelies zonder nadere iustrukties de jonge planten behandelen. Alleen hieven de schutbladeren eenige dagen langer zitten hij de planten, vanwaar alles weggenomen was. Den derden dag zag het er uit, als zouden de geheel wortellooze planten dood gaan; alle bladeren lagen volkomen op den grond: toch hadden 8 plantjes van de 22 een rechtop staanden poepoes (knop). Na L 3 dagen waren ze eenigszins bijgekomen, daai' ze op drie na alle goed rechtop stonden. Echter waren alle bladeren, waar mee ze uitgeplant waren, dood. Een plantje werd uit den grond genomen, en het bleek, dat er op de wondvlakte een goed callus gevormd was, en al eenige 246 kleine worteltjes. De planten, waarvan Blechts de lioofdwortel afgesneden was. toonden geen merkbaar verschil met de controleplanten. Nog drie dagen later werden de 3 half dood e planten (van de rijen heelemaal zonder wortels) weg- genomen, deze drie hadden wel callus gevormd, maar nog geen enkelen wortel. Den 9 November, (na 56 dagen) werd de hoogte van de planten gemeten. De controleplanten hadden eene hoogte van 96,3 cc (gemiddelde van 36 planten); de planten zonder hoofdwortel 82,0 cc (36 planten) en de planten, wier wortel stelsel heelemaal was weggesneden slechts 36,0 cc (17 planten). Het verschil tusschen de twee eerste is dus vrij klein, en zelfs de het ergst mishandelde plan ten zijn hersteld, doch zooale te verwachten was zeer achterlijk. Later, toen de planten al getopt waren, werden ze weet- gemeten, en hadden mi de volgende gemiddelde hoogten: controleplanten 176 cc planten zonder hoofdwortel 171 cc planten heelemaal zonder wortels 127 cc Hét is duidelijk, dat de kleine zijwortels van veel grooter belang voor de jonge planten zijn dan de hoofdwortel. Deze gaat toch in de allermeeste ge vallen later dood. De jonge planten, die pas uitgeplant zijn. haasten zich aan den wortelhals nieuwe jonge wortels te vormen, en deze worden later de groote wortels van de tabaksboomen. 6. Opdrogen onder gekleurd glas. Al in het jaar 11)03 had ik de kultuurkasten met gekleurd glas, die ik toen gebruikte voor onderzoekingen over de ontwikkeling van de tabaksplant in ge kleurd licht, na afloop van deze proef gebruikt voor een opdrogingsproef. He laas had ik ZOO laat in de campagne slechts topblad tot mijn dispositie: en latei had ik geen tijd over om deze proeven weer op te nemen. Het resultaat was toen niet erg duidelijk. Misschien was het blad door het opdrogen onder groen glas een tintje lichter van kleur dan de andere. Van heel andere zijde is voor twee jaar geleden een verzoek gedaan aan den superintendent van de ondernemingen om zulke proeven te nemen, daar de betreffende meende het tabaksblad veel te kunnen verbeteren door de hang loodsen te bouwen volgens een door hem uitgedacht systeem, neerkomend op een opdroging onder groen glas. Het proefstation heeft voor deze proeven zeer gaarne zijn hulp verleend, waarvan de resultaten wel is waar niet onbetwistbaar zijn, maar toch aanleiding geven om ze weer eens over te doen op grooter schaal en met meer werkkracht, zoodat de noodige observaties van temperatuur, 247 vochtigheid, gewichtshepalingen enz. op voldoende wijze genomen kunnen worden. Beide laatste jaren zijn de proeven genomen in dezelfde loods, waarin drie dubbele kamers van het overige gedeelte van de loods lichtdicht afgescheiden werden. Naar buiten en naar boven werden de proefkamers gesloten door over elkaar grijpende kadjangwanden, waardoor de ventilatie ongehinderd bleef, terwijl het licht uitgesloten werd. Deze construktie bleek helaas vrij moeilijk te begrijpen voor den daarmede belasten mandoer, zoodat ze telkens en telkens veranderd moest worden, zelfs nadat de kamers met tabak gevuld waren. Niet onmogelijk moet hierin gezocht worden de reden voor het minder goede op drogen van de tabak in de heelemaal donkere afdeeling. Het eerste jaar werd voor de groene afdeeling gebruikt calqueerlinnen, geverfd met eene combinatie van anil i nek leuren, waardoor een spekt roskopisch volkomen zuiver groen ver kregen werd. Tegen de tropenzon was deze kleur echter slecht bestand, zoodat het linnen meermaals hernieuwd moest worden. Dit jaar is daarom een een kleurig groen Vitrauphanine gebruikt, dal ik gedurende mijn verblijf in Europa gekocht.had. Dit is wel is waai- niet volkomen zuiver groen (er gaat een beetje rood door), maar daarentegen schijnt het uitstekend tegen de zon te kunnen. Ken groote moeilijkheid hij zulke proeven is de sortatie. Dezelfde hoe veelheid tabak werd op verschillende dagen, door verschillende sorteervrouwen, en naar iets gewijzigde stalen georteerd. Hierdoor werden wel eenigszins van elkaar afwijkende cijfers verkregen, maar in groote 1 rekken was hel resultaat zooals in onderstaande zeer verkort tabel te zien is: sorteering n°. I II lil IV 1910 percentage aloes in: licht 35,1 37,1 23.7 4,6 19,5 donker 28,1 88,3 24,9 1,8 L 5,5 groen ' 35,2 14,9 27,1 4,2 20,5 percentage vaal in: licht 33,0 Ki.o 28.1 35.8 13,0 donker 29.2 28.2 19,8 31,6 11,0 groen 37,9 39,9 25,2 28,3 22,5 Zooals men ziet, gaan de cijfers wel wat veel uit elkaar bij de verschillende hersorteeringen op verschillende dagen. In 't bijzonder 11- 1 geefl heel andere cijfers voor Aloes. Dit was een proef met twee verschillende sorteervrouwen waarbij de eischen voor aloes veel strenger gesteld werden. Dit verandert echter niets in het resultaat, als de richting altijd dezelfde blijft en dit schijnt wel het geval te wezen. Overal heeft de donkere kamer het minste percentage 248 Aloes en Vaal wat, zooals gezegd, misschien door eene slechte ventilatie ver oorzaakt is (uitgezonderd n ! IV). Tusschen licht en groen is het verschil jammer genoeg veel minder duidelijk. Uu eens is licht beier dan weer groen. De uitslag van deze proef is dus niet van dien aard, dat liet proefstation aanbevelen kan zulke loodsen dadelijk in dr praktijk in te voeren. Daaren tegen is het proefstation gaarne bereid om zijn hulp te verleenen hij verdere proefnemingen op grooter schaal. 7. Thrips-ziekte. Voor eenige jaren vond ik Thrips op eenige jonge plantjes, gekweekt op bedden in een moestuin op Wedi, maar later heb ik geene planten meer gezien, die door deze kleine dieren aangetast waren. Pas in dit jaar vond ik op de twee buurondernemingen, Sorogedoog en Wanoedjojo hier en daar een plant van een zeer eigenaardig uiterlijk. Plaat 2 geefi een beeld van een zieke plaid. Be neden is er nog een enkel gezond blad, maar overigens zijn alle bladeren sterk gekruld en gebobbeld, ongeveer op dezelfde wij/!c als bij kroepoek. Nog meer overeenkomst met deze toonde onze plant daardoor, dat de bladeren op vele plaatsen op de onderzijde gedoubleerd waren, zoodal er kleine bladlapjes op hei eigenlijke blad gegroeid waren. Dit is wel bekend bij kroepoekplanten, maar nooit heb ik dit verschijnsel zoo sterk ontwikkeld gezien als bij deze in dit geval. Eerst na lang zoeken gelukte het omeenige, hoewel zeer weinige ex. Thrips te vinden. Op de plaat vindt men ook eene photographie van het diertje. ongeveer 50 maal vergroot, en tegelijk een teekening van den kop, ongeveer 125 maal vergroot. Ik meen, dat de ziekte zonder twijfel door de Thrips veroor zaakt is. Juist zulke gekrulde bladeren zijn het gewone kenteeken van door Thrips aangetaste zieke planten. Dat ik zoo weinig dieren vond, heeft waar schijnlijk zijn oorzaak daarin, dat ik de planten te laat bemerkte, zoodat de meeste beesten al dood waren en alleen de ontzettend kleine eieren aanwezig geweest zijn. Misschien zijn deze er ook niet geweest, daar het wel mogelijk is, dat de eieren al ontwikkeld waren, en de zeer kleine larven elders heen gekropen zijn. De zeer groote overeenkomst met kroepoek planten maakt het wenschelijk, de aandacht erop gevestigd te houden, of kroepoek misschien ten slotte ook door Thrips veroorzaakt zou kunnen zijn?-?? Hel proefstation zal zeer gaarne zien, als de Heeren planters dadelijk willen waarschuwen, als zulke planten op de ondernemingen gevonden worden. 249 De aan het Proefstation verbonden scheikundige, Dr. O. de Vries, vermeit nog het volgende: Grondontl e r z o e k. In de eerste door mij samengestelde Mededeeling weid een overzicht gegeven van de voornaamste grondtypen, die op de tabaks ondernemihgen voorkomen en van hun belangrijkste eigenschappen. Daarmede was een eerste oriëntatie over de meest voorkomende grondsoorten verkregen. In dit jaar werden slechts enkele verdere monsters onderzocht, nl. om het grondtype te bepalen in tuinen, waarvan oog niets bekend was. Het resultaat zal later bij de bespreking der proefvelden worden medegedeeld. Als plaat lil vindt men hierachter een foto van de slibfraetie's der meest typische grondsoorten. Aan de linkerzijde vindt met de grove en minder grove zandige gronden, waarbij dus de bovenste grofkorrelige fracties den overhand hebben. In het midden ziet men het Wedi-type, met weinig grof en ook aiel te veel fijn, maar een groot gehalte aan de drie middelste Eractie's, met bun prachtige eigenschappen van doorlaatbaarheid, opzuiging van grondwater, ver weerbaarheid. Rechts komen dan de zware gronden, waarbij vooral de onderste allerfijnste fractie, het fijnste slib, een groote rol speelt. Onderzoek van dessast. In de monsters dessamest, die op de proefvelden in 1910 gebruikl werden, zijn een aantal bepalingen gedaan, die men in de tweede Mededeeling beschreven vindt. Hun eigenschappen liepen nogal uiteen, -van goeden koernest tot zandigen dessagrond, maar toch bleek het, dat elke plant behalve meerdere grammen stikstof ook steeds een flinke hoeveelheid fosforzuur kreeg. Omtrent het kali-gehalte konden nog geen analyses gedaan worden. Ook in dit jaar weiden monsters dessamest van de proefvelden verzameld, die vooral van belang zijn voor die proefvelden waar speciaal eene vergelijking gemaakt werd tusschen dessamest en stalmest. De resultaten zullen na afloop van het onderzoek worden medegedeeld. Beme s t ing Bpr oe v en. De weging en sortatie der proeftahak van oogst 1910 vond in de eerste maanden van 1911 plaats. Op verscheidene proef velden werd eene vermeerdering van opbrengst van 5, 10 of 20% gevonden. In één geval bleek de opbrengst dooi' den kunstmest zelfs verdubbeld te zijn, maar hiertoe heeft het zeer regenachtige weer — op zwaren grond zoo on- 25 Gelede Dieren. Van Nieuw-Guinea werden verschillende bezendin gen ontvangen, Boowel van de Offioieren van Gezondheid Dr, Gjellerup eu Dr. de Koek, verbonden aan de exploratie-detachementen aldaar, als van den Officier van Gezondheid der L* 8 klasse der K. N. M. te r Poorten, die den exploratie-tocht op de [denbnrg-rivier medemaakte. Benige kreeftachtige dierea werden door den Conservator van Sumatra medegebracht. Wo r 111 e n e n an de re, lagere dieren. Behalve verschillende za ken, die door het visscherij-onderzoekingsvaartuig werden verkregen, vallen geen aanwinsten van beteekenis Ie vermelden. Gedurende de maanden April en Mei werd in het Zoologisch Laboratorium gewerkt door Dr. de Lange, voorheen aan hel Proefstation te Salatiga ver bonden, die, alvorens de terugreis naar Europa te aanvaarden, zich hier met ver schillende vormen van de zoetwaterfauna bezighield. Tegen het einde van hel verslagjaar verscheen liet Eerste Deel van „The Fishes ol' the [ndo-Australian Archipelago", door Prof. M a x Web er en Dr. L. F. de Beaufor t. Dit deel is een Index op de 500 ichthyologische ge- Bchriften van Blee k e r, die voor de bewerking der volgende deelen onmisbaar bleek te zijn. Lag het aanvankelijk in de bedoeling, dat het Tweede Deel van dit belangrijke, mei subsidie der Indische Regeering samen te stellen en uit te geven werk een „Check-list" van de te behandelen BOOrten zou zijn, hij nader in zien bleek de samenstelling van zulk eene lijst voor de behandeling van het om vangrijke materiaal ondoenlijk, zoodat thans eerst het eigenlijke hoofdwerk zal worden ter hand genomen. Daar de werkkring van den ondergeteekende sedert het begin van het ver slagjaar aanzienlijk veranderde en veel meer omvatte dan voorheen en bovendien de leiding van alle bemoeienissen met visscherij-aangelegenheden bij hem bleef berusten, kon aan ondorzoekingswerk slechts weinig worden gedaan. Echter mocht hij er in slagen, een begin van uitvoering te geven aan een reeds lang gekoesterd plan, namelijk zijn veeljarige waarnemingen over de fauna van Java te vereenigen 10l een geheel en daaraan den vorm van ecu boekwerk te geven. Tot titel daarvan werd gekozen „Java, Zoölogisch en Biologisch"; de eerste aflevering zag in October van het verslagjaar het licht. In 191] werden de ondervolgende geschenken ontvangen, die. waar het te gendeel niet is vernield, afkomstig waren van de woonplaats der gevers: Van den Heer O. F. W. Schiffer te Buitenzorg, een jonge maleische beer (U rs u s malayanus Ka f f 1), ufk. van Sumatra's 0. K. 250 gustig — veel bijgedragen, en dergelijke groote verschillen zullen wel uit zondering blijven. Op andere tuinen kon geenerlei voordeel van den kunstmest geconstateerd worden, en in één geval ging de kwaliteit der tabak zelfs belangrijk achteruit. De samenvatting der resultaten moest wachten op de beoordeeling der tabak te Amsterdam. Zij is nu als 5e Mededeeling ter perse. In het jaar 1911 weiden weer 14 proefvelden op 9 der ondernemingen aangelegd, waarvan (te resultaten eerst later hekend zullen worden. Plantwijdte - p r o e v e n. Üe plant wijd te proef op een zandigen tuin van Kehon Aroem (Mipitan) in 1910 gaf eene duidelijke aanwijzing, dat Op dien grond de opbrengst per houw niet vermeerderd wordt door een nauwer plantverband te kiezen dan 3 op l'ó voet. Daarentegen ging bij een plant wijdte van 2 3 / 4 op 2 1 /., voet de lengte der bladeren merkbaar achteruit, zoodat men goed zal doen in deze tuinen niet nauwer dan op 3 voet te planten. De gedetailleerde resultaten zullen weldra worden meegedeeld tegelijk met di twee plant wijdte-proeven, die in 1911 genomen werden op zandige tuinen van Tempel en Mlesen. Plukproeven. In 1910 werd een proef genomen over vroeg- en laat pluk, waarvan de tahak in 1911 onderzocht werd. Zooals te verwachten was na de vele proeven, die op dit punt in Dcli genomen zijn, gai' de vroeg-pluk duidelijk valer en egaler tabak, en werd dan ook door de makelaars gunstiger beoordeeld dan de laatpluk (middagpluk). ' In 1911 werden eenige andere plukproeven genomen, waarvan de resultaten nog in bewerking zijn. Opdr o gin gsp roe ven. De opdrogingsproeven werden in 1910 be gonnen met een onderzoek naar de opdroging in de praktijk zelf voor verschil lende soorten van blad, zooals voet-, midden-, en topblad, jong en oud geoogst blad. enz. In de vierde Mededeeling wordt een overzicht gegeven over tempera tuur en vochtigheid, die in de hangloodsen voorkomen, en van de opdrogings snelheid van het blad in verschillende omstandigheden. Nadat op deze wijze de opdroging in de praktijk nader bekend was geworden, werd in dit jaar, steunende op voorproeven in hei vorig" jaar. begonnen om den invloed der verschillende Eactoren nader te bestudeeren. In de eerste plaats kwamen aan de beurt de temperatuur en de opdrogingssnelheid. Omtrent de laatste werd reeds in de vierde Mededeeling betoogd, dat men er een invloed op de kleur van het gedi'oogde blad van mag verwachten. 251 Wij verleenden verder onze medewerking bij een proef op de onderneming Wedi, waarbij in een door den ingenieur II ugenli o 11 z geconstrueerde loods door kunstmatige ventilatie onder eventueele verwarming of bevochtiging der binnengezogen lucht de tabak onder zeer bepaalde condities van temperatuur en vochtigheid werd gedroogd. De voorloop igo resultaten waren bemoedigend; na de bewerking der proeftabak zal daarover nader bericht kunnen worden. Over de ferment at ie werden in dit jaar geen proeven genomen. Alleen werden de „indrogingscijfers" (gewichtsverlies gedurende het fermentatie proces), die bij verschillende andere proeven werden gevonden, in de derde Mededeeling samengevat; hieraan kan men dus de in de praktijk gevonden indrogingscijfers toetsen, die door verschillende oorzaken wel eens sterk uit cenloopen. De onderzoekingen over de scheikundige samenstelling van verschillende soorten blad in verschillende stadiën van de bereiding, en die over de kleurstoffen in hei tabaksblad werden voortgezet, maar door gebrek aan tijd en aan werkkrachten schoten wij daarmede niet zoo op, als wij ge hoopt hadden. B. PROEFSTATION VOOR TH KR. De w d . Chef van liet Proefstation, de lieer H. L. We 11 er, rapporteert het volgende: 1' ei'soll ce ]: Aan Dr. Ch. Eer na ril, chef dezer afdeeling, werd wegen*langdurig verblijf in de tropen in de maand Juli van verslagjaar een verlof van zes maanden naai- Europa toegestaan. Na afloop van dezen verlofs tijd werd den Heer Berna rd opgedragen zich voor rekening van het Gou vernement naar Ceylon en Britsch-ïndië te begeven, ten einde zich aldaar op de hoogte te stellen van, en zooveel mogelijk gegevens te verzamelen over alles wat met de productie en selectie van theezaad in deze Britsche koloniën in verband staat. Van deze studiereis, die ongetwijfeld voor de Theecultuur op .lava van zeer ,veel gewicht kan genoemd worden, wordt de heer B. begin Mei 1912 op Java terug verwacht. Gedurende de afwezigheid van den chef werd de leiding der werkzaamheden aan het Theeproefstation aan mij opgedragen. Werd in het Jaarverslag over 1910 in het vooruitzicht gesteld, dat het wei- 252 licht mogelijk zou blijken een derden onderzoeker aan te stellen: tot ons genoe gen kunnen wij mededeelen, dut in verslagjaar aan dit voornemen gevolg werd gegeven. Als tweede assistent weid nl. voor den tijd van een jaar geëngageerd Dr. W. S t a u 1). assistent aan de Schweizerische müchwirtschaftliche und bak teriologische Anstalt te Bern, die in Mei van verslagjaar te Buitenzorg arri veerde. Werkzan mhe d e n v ai: den Afd e e 1 ingsc h e f. De in samen werking met ondergeteekende in 1910 aangevangen onderzoekingen over den invloed van oxydeerende fermenten op de theefermentatie, werden in 1911 voort gezet. De resultaten, welke dit onderzoek opleverde, konden in een tweetal Mededeelingen worden neergelegd. Met de studie der verschillende plagen der theeplnat werd voortgegaan, o. a. weid eene studie gemaakt van de middelen ter bestrijding van llelopeltis, welke eveneens in eene Mededeeling werden beschreven. Tot ons leedwezen kon deze publikatie door overwerk aan de drukkerij van het Departement van Landbouw niet in verslagjaar gereed komen, zoodat deze eerst in het volgend jaar zal ver schijnen. Maatregelen zullen worden genomen, waardoor eene dergelijke vertra ging in de publikatie der Mededeelingen wordt vermeden. Ook kwam eene studie gereed omtrent de bestrijding van rupsen, terwijl eenige weinig voorkomende doch interessante takluizen werden beschreven; om de boven uiteengezette redenen moet de publikatie dezer onderwerpen tot vol gend jaar worden uitgesteld. Aan de phytopathologische afdeeling van het Departement werd een aan vang gemaakt met eene uitgebreide studie van vrortelschimmels en mijten op ver schillende Indische cultuurgewassen; de chef van het Theeproefstation in sa menwerking met dit onderzoek zijne studies omtrent dezelfde ziekten, hij de Theeplant willende voortzetten, zond eene circulaire aan de theeplanters, met verzoek hen: hunne bevindingen omtrent deze plagen mede te willen deelen. De proeven omtrent de selectie dei' theeplant werden voortgezet. Op onbe krompen schaal werden op de (iouvernements Kma Onderneming uitgebreide kweekbedden aangelegd, waarop zaad van verschillend type en van verschillenden oorsprong werd uitgelegd. Al deze zaden weiden onder de directe leiding van den Directeur dezer onderneming getrieerd volgens soortelijk gewicht, op deze wijze werd tevens een goed overzicht verkregen van den invloed dezer grootheid op de wijze van slaging der zaden, in het volgend jaar zal van deze op uitge breide schaal ondernomen proeven verslag worden uitgebracht. Reeds tal van jaren werden op verschillende ondernemingen proeven ver- 253 richt omtrent het verenten van thee met de bedoeling op deze wijze slechte of mini ler gewenßchte typen te vervangen door andere, zonder dat de bestaande aanplant verwijderd behoefde te worden. Dergelijke proeven, die op de onder nemingen, nu eens met gunstig, doorgaans echter met ongunstig resultaat ver liepen, werden door den ITeer van Leersurn op een op de Gouvernement» Kma Onderneming reeds bestaand klein complex theeboomen opnieuw genomen met tamelijk gunstig resultaat. Van deze proeven, die natuurlijk nog niet als beëindigd beschouwd mogen worden, werd eene beschrijving gegeven in Mede deeling XIV, welke beschrijving ongetwijfeld zijn nut zal hebben als hand leiding bij dergelijke proeven op de ondernemingen. Werkzaa mhe de n va n den eersten Assist. en t. Zooals reeds bij liet verslag der werkzaamheden van den chef der afdeeling werd mede gedeeld, werd het onderzoek omtrent de fermentatie van theeblad voortgezet en de door den chef en mij verkregen uitkomsten in de Mededingen XII en XIII gepubliceerd. Na bet vertrek van den Heer Bernard zette ik deze onderzoekingen verder alleen voort, omtrent het resultaat waarvan in Mededing XV verslag werd uitgebracht. Hoewel dit onderzoek nog geenszins als beëindigd mag be schouwd worden, werden toch min of meer belangrijke resultaten verkregen, zoodat. ongetwijfeld na niet te Langen lijd voor de praktijk «ler theefabrikatie van belang zijnde gevolgtrekkingen aan deze studie der fermentatieyerschijnsels kunnen worden ontleend. Aangezien ons bleek dat het in onze Mededeelingen besprokene voor enkele planters moeilijkheden opleverde, werd het plan opgevat hieraan tegemoet te komen door het houden eener mondelinge voordracht over hetzelfde onderwerp. Aan dit voornemen werd door ondergeteekende gevolg gegeven dooi- het houden eener eenigszins populaire voordracht in de Septembervergadering der Soeka boemische Landbouw Vereeniging. Ongetwijfeld heeft het houden van derge lijke voordrachten zeer veel praktisch nut, zoodat het voornemen bestaat deze voordracht door meerdere over actueele onderwerpen te doen volgen. In den loop van verslagjaar werd eene nieuwe machine in de thee-industrie ingevoerd, dienende voor het verflenzen van theeblad. Deze machine werd in eene der Mededeelingen beschreven en de voorloopige ondervindingen met dit werktuig opgedaan medegedeeld. Herhaalde malen werden meststoffen ter onderzoek aangeboden en omtrent de toepassing daarvan advies uitgebracht. Het aantal uitgebrachte adviezen nam in verslagjaar weder toe; waar het 254 geven van advies op phytopathologiseh gebied, na het vertrek van Dr. Bernard, voor mij in enkele gevallen moeilijkheden opleverde, kon steeds de hulp van het wetenschappelijk personeel van het Departement van Landbouw worden inge roepen. Het is ons een genoegen te dezer plaatse, in bet bijzonder aan Dr. F. C. von Faber, onzen dank voor de verleende hulp uit. te spreken. Verschillende ondernemingen werden in verslagjaar zoowel door Dr. Bernard als dooi' mij bezocht, o. a. werd een bezoek gebracht aan de thee ondernemingen in Midden-Java. Bij deze bezoeken aan ondernemingen kon eenerzijds door uitbrengen van advies lnilp aan de planters worden verstrekt en werden anderzijds gegevens verzameld voor verder onderzoek. Werkzaamheden van den tweeden assistent. De onder zoekingen van Dr. Sta u b, nadat deze zich door liet bezoek aan eenige thee ondernemingen eenigermate op de hoogte had gesteld der theebereiding, bewogen zicli uitsluitend op het gebied der theefermentatie, in zooverre, dat door hem de rol die mikroörganismen bij dit proces kunnen uitoefenen in studie weid genomen. Nadat een geschikte voedingsbodem voor hel cultiveeren der mikroörganis men, met name der melkwitte gistsoort, gezocht en gevonden was, werden reinkulturen dezer organismen, afkomstig van verschillende ondernemingen, daargesteld. Mei deze reinkulturen werden nu ter oriëntatie eerst in het klein, later in het groot, in de fabrieken proeven genomen; groote hoeveelheden daarvan werden aan theeblad in verschillende stadia der bereiding toegevoegd, ten einde zich van eene eventueele werking te overtuigen. Tot het einde van verslagjaar gaven deze proeven geene aanleiding tot het maken van de gevolg trekking, dat deze gistcellen een gunstig verloop van de fermentatie bevorderen. De aandacht was eveneens gevestigd op de in Eermenteerende thee voorko mende bakteriën; <le bakterie, welke hoofdzakelijk in te lang Eermenteerende thee wordt aangetroffen, werd geïsoleerd en de werking nagegaan. Deze onderzoekingen, welke eerlang zullen worden afgesloten, zullen in den loop van 1912 in extenso worden gepubliceerd, welke publikatie ongetwijfeld veel er toe zal bijdragen verkeerde meeningen, welke op het gebied der theebe reiding bestaan, te bestrijden. P u b 1 i k a l Les: In den loop van verslagjaar verschenen de volgende mededeelingen van het Proefstation voor Thee: 255 K IT. Bernard en Wel ter. Over de aanwezigheid van oxydee rende fermenten in fermenteerende thee en den eventueelen invloed daarvan op de fermenatie. XIII. Bernard en Welter. ld. id. 2 e gedeelte. XIV. Van Leersum. Verenten van thee. XV. Welter. Verdere onderzoekingen over een in iblad voorkomend oxydeerend ferment. XVI. Welter. Een nieuwe verflensinachine. In de Annales du Jardin Botanique de Buitenzorg werd in de Fransche taal eene uiteenzetting gegeven van den inhoud der Mededeelingen \ll en XIII. Aan het einde van verslagjaar zijn wij dan tevens gekomen aan het einde van het tijdvak van vijf jaar, voor welken tijdsduur de Soekaboemisehe Land bouw Vereeniging met den Directeur van Landbouw eene overeenkomst betref fende het Proefstation voor Thee had aangegaan. Voorbereidingen werden be reids getroffen tot instandhouding van ons Proefstation en tot hel aangaan van eene nieuwe verbintenis voor den tijd van vijf jaren. Te dien einde werd in de maand December aan alle administrateurs van theeondernemingen o|> Java en Sumatr-a en aan belangstellenden in de Theecultuur in Nederlandsch-Indië en in Europa eene circulaire toegezonden, waarin werd uiteengezet van welk belang ons Proefstation voor de Theecultuur in het algemeen mag genoemd worden en waarin een overzicht werd gegeven van de gedane onderzoekingen en verant woording van de ingekomen gelden werden afgelegd. In de Decembervergadering der Soekaboemisehe Landbouw Vereeniging werd daarop hel bestuur dezer vereeniging gemachtigd met den Directeur van Landbouw een contracl aan te gaan tot waarborging der fondsen, waardoor het voortbestaan van ons Proefstation gedurende een nieuw tijdvak van vijf jaren werd verzekerd. Tevens werd in diezelfde vergadering eene commissie urn toe zicht benoemd. Een enkel woord van hulde aan den voorzitter dezer commissie, den lieer Odo van V loten, voor de toewijding waarmede bij steeds voor de zaken van bet Theeproefstation geijverd heeft, meenen wij dat te dezer plaatse niet mag ontbreken. Nog verdient dankbaar erkend te worden, dat door de Regeering ten behoeve van hei Proefstation voor Thee eene bijdrage van ƒ 5000 zal worden verstrekt, waaruit blijkt dat ook ten behoeve der Inlandsche Theecultuur het wetenschap pelijk onderzoek dezer cultuur wenschelijk wordt geacht. 256 Proeftuin Pasir Sarongge: Evenals in het vorige verslagjaar was de heer Smits, te Patjet woon achtig, belast met het beheer dezer proeftuin. Aan het door genoemden heer uitgebracht verslag wordt het volgende ontleend: Bij den aanvang van 1910 bedroeg het kassaldo ƒ 290.48" Opbrengst van den oogst (verkocht aan de onderneming Gedeh, è 5 cent per pond) „ 31 14.30 ƒ 3404.78-"' Specificatie der onkosten: Plukloon ƒ 545.54 Transport theeblad naai- onderneming Gedeh . ~ 2315.05 Diverse onkosten „ 209.9 P Onderhoud „ 1499.14 Salaris beheerder „ COO. — Inkomen en premie mandoer 170.90 / 3258.54 r ' ƒ 3258.54 5 Saldo ƒ 140.24 In 1911 werd in vergelijking met het vorig verslagjaar 6589 pond blad minder verkocht en bedroeg volgens de verkooprekening de oogst derhalve 62286 pond. Volgens het bovenstaande verkorte financieele verslag was voor onderhoud van den aanplant, welke thans 2 7.5 H.A. of ongeveer 39 bouws groot is, ƒ 1499.14 uitgegeven; worden van deze som de onkosten voor den snoei van 12 H.A., voor den aanleg en onderhoud van kweekbedden, aanschaffing van nieuw tuingereedschap enz., te samen bedragende ƒ 388.47 afgetrokken, dan blijkt dat voor onderhoud der tuinen slechts een bedrag van ƒ 1110.67, of ƒ 2.37 per bouw en per maand beschikbaar was. In vergelijking mei de kosten op gewone ondernemingen aan dit onderhoud (grondbewerking en bestrijding van slechte grassen) besteed, is deze som te Laag, zoodat bet gcene verwondering behoeft te wekken, dat waai- tegen eurih en Lampoejangan moest worden opge treden, het onderhoud der tuinen geenszins voldoende zijn kon. Ten einde ten minste gedeeltelijk hieraan tegemoet te komen, zal getracht worden een hoogere verkoopsprijs voor het blad te bedingen. Verslagjaar kenmerkte zich door gebrek aan werkvolk. reden waarom de loonen iets moesten worden verhoogd en ook voor het transport van theeblad naar de onderneming Gedeh 5 cent per GO pond meer moest worden betaald. 257 Wortelziekte kwam hier en daar in den aanplant voor. Theezaden werden ontvangen uit Britsch-Indië en van de ondernemingen Pasii Nangka, Ardjasari en Goenocng Mas. Deze zaden werden getrieerd door indompeling in eene 25% suikeroplossing en ontsmet in eene 1% sublimaat oplossing. Gelijk uit het voorgaande blijkt, was geen voldoende geld beschikbaar tot het nemen van proeven, reden waarom deze achterwege moesten blijven; door het nemen van proeven op de ondernemingen, werd dit bezwaar evenwel niet zoo zeer gevoeld. Jaarboek. 17 259 Het aantal veemantri's werd ingevolge Staatsblad 1911, Il ? 26, vastgesteld op 21 en ingevolge Staatsblad 1911, 11 ? 496, vermeerderd met 9 en aldus ge bracht op 30. Op ultimo December 1911 waren derhalve in dienst: 1 Inspecteur, 1 Adjunct-1 Qspecteur, 28 Gouvernements veeartsen en 2 è la suite, 9 Inlandsche veeartsen en 85 veemantri's, waarvan 30 in vasten dienst. De ambtsressorten ondergingen geen wijziging. Wegens een te kort aan veeartsen moesten de volgende ressorten onbezet blijven: Tasikmalaja, Salatiga, lienkoelen, Djambi, Menado en de Beneden landen van de residentie Sumatra's Oostkust. GEZONDHEIDSTOESTAND VAN DEN VEESTAPEL. In het afgeloopen jaar werden minder gevallen van tetanus gerappor teerd, een ziekte die vrijwel verspreid voorkomt over geheel Nederlandsch- Indië. Op Midden-Java speciaal langs de Noordkust en ook in de residentie Madioen maakte de z. g. grasverg i f t i g i n g Lij (jaarden (vermoedelijk eene sehirmnelintoxieatie) verscheidene slachtoffers. De meest voorkomende ziekten onder paarden zijn ongetwijfeld goed aardige droes en koliek. Beiden verloopen in den regel goed aardig. Een ziekte onder runderen, die tot nog toe uitsluitend in de residentie Oostkust van Sumatra werd geconstateerd, is de z. g. f are in du hoeuf (farcinosis hovis). Bij tijdig ingrijpen en toepassing eener doelmatige behan deling kan veelal genezing verkregen worden. Werden voorafgaande jaren in de bovenlanden van Palembang geregeld gevallen van ostcomyelitis hij buffels geconstateerd, thans schijnt de ziekte aldaar tot stilstand gekomen te zijn. Sporadisch, doch vrij algemeen verbreid, komt voor bij het rund de boosaardige kogziekte (diphtheritis sinuum frontalis). Op verschillende melker ij en werden gevallen van vaginitis conta giosa geconstateerd, welke ziekte soms veel nadeel aan het bedrijf berokkende, doordat de koeien niet drachtig werden. 26 Van den Heer F. C. A. van Blommestein te Kedaton (Telok Be toeng), twee spinnen (Gaste.racantha arcuata Fabr.). Van den Luit. t. z. W. Ch. A. Vink, Commdt. V/h S. S. Gier, een collectie visschen, zeeslangen en andere zeedieren, waaronder een bizonder fraaie Metacrinus uit Str. Madocra. Van Mantri Ach ma d i/d Lampongs, een Tarsius spectrum G e o f f r. Van de Heeren Hirschland en van Zij 1 te Lembang, een schub dier (Manis Jav a n ic a Desm.). Van den Heer Voort huyzen te Buitenzorg, een slang (C ylin d r o l>his rufus Blgr.). Van E. Danoe Kesoema, leerling a/d Landb. School te Buitenzorg, een schildpad (T rio n y x car tilagi n e u s, 15 1 g r.) en een doewël (T y phl o p s line a t a Scli L). Van den Heer Luit. Adj. W. L. A. Soqtbrood Piccardt te Bui tenzorg, 15 huiden van paradijsvogels en 2 langoesten, afk. uit de Mo lukken. Van den Heer Ch. G. Ten re t te Meester-Cornelis, een Fraaie collectie schelpen en eenige hoornkoralen, alk. van Billiton en een levende witte eek hoorn, afk. van Meester-Cornelis. Van den Heer E. L. van Rouveroy van Nieuwaal te Goe noeng Mas, Buitenzorg, een valk (F a 1 c o papuanue M. v. Wigl) en een alap- (Astui trivirgatus Temni.). Van den lieer A. E. Lenné te Soekahoemi een wouw (E lan u s hy poleucus Gould). Van den Heer H. E. v. d. Upwich, adniinistr. der onderneming Tji seroe, een tando (Galeopterus variegatus Geoff r.). Van den Heer A,h n te Pandan Aroem, P. K., een oelar welang (B un g a ru s fas c i a t u s Sc h k). Van den Beer van Rossum te Tand jong Pandan (Billiton) een spook diertje (Tarsius spectrum Geoff r.). Vanden Regent van Pasoeroean, een Tengger hond (Ca nis fam i -lia r i s var. tengger a na Kohlbruggt), a ik. v. h. Tengger-gebergte. Van den Heer G. E. Hoffma n n te Goenoeng Walet, Tjibadak, een rat (Bandicota setifera Hors f.). Van den Heer E. L. van Rouveroy van Nieuw aal te Goe noeng Mas, een Rhinococeyx curvirostris Shaw en een Hy drocichla ve 1 a t n Tem m. 260 Het eerst werd de ziekte waargenomen bij uil Holland geïmporteerde koeien te Klaten in 1909. Na zorgvuldige behandeling is deze veestapel er thans weer van bevrijd en worden geleidelijk de meeste koeien bezet. Ook bij in heemsche runderen, die met vee. van dergelijke melkerijen in aanraking zijn geweest, is de ziekte waargenomen en geelt ze blijkbaar eveneens aanleiding lot tijdelijke onvruchtbaarheid. Het lijden zelf schijnt een zeer goedaardig ver loop te hebben bij deze dieren. Een ziekte van parasitairen aard. die veelvuldig bij herkauwers voorkomt, is de distom atose of leverbotziekte. Als regel ondervinden runderen en buffels weinig nadeel van deze parasieten, in enkele gevallen echter, waar een groote invasie in de lever plaats vindt, gaan de dieren ten slotte cachectisch te gronde. Meerdere gevallen van dien aard zijn waargenomen bij geïmporteerd Bengaalsch fokvee. Geregelde toediening van keukenzout heeft wel eens een gunstig effect op het verloop dezer ziekte. Zoowel de distomum hepatieum als lanceolatum komt veelvuldig voor. In de pensmaag bij runderen wordt verder zeer dikwijls aangetroffen de nmphistomum conieum. Somtijds blijkt bij sectie, dat een groot gedeelte van het slijmvlies met deze parasiet is bezet. Bepaalde ziekteverschijnselen worden er echter niet door in het leven geroepen. Bovendien komen er vele sporadische ziektegevallen voor onder den vee stapel, waarvan slechts een klein gedeelte wordt onderkend, omdat ze in den regel acuut verloopen en de Gouvernemcnts veeartsen op te grooten afstand van de betrokken dessa's wonen om tijdig een onderzoek te kunneji in stellen. Besmettelijke ziekten. Bunderpest. Toen op het einde van het vorige verslagjaar kon worden gezegd, dat de ziekte alleen nog sporadisch op het eiland Samosir voor kwam, werd het vermoeden uitgesproken, dat ze binnen korten tijd geheel zou zijn uitgeroeid. Een algeheel verbod van invoer van vee uit Azië in werking getreden op 1 Januari 1911 werd in het leven geroepen om het op nieuw binnensleepen der ziekte te voorkomen. Alhoewel op Sumatra nog enkele gevallen als „vermoedelijk veepest" werden aangegeven, bleek bij nader onderzoek dat men hier met andere ziekten 261 te doen had, en had in geen enkele streek een eruptie van veepest plaats, zoodat op 't einde van het verslagjaar 1911 kan worden gezegd, dat de zoo gevreesde ziekte in Ned.-Indië geheel uitgeroeid is. Milt vvv r. Op het einde van het jaar 1910 werden nog gevallen geconstateerd in Djambi, welke epizoötie einde Januari 1911 bedwongen was. In hetzelfde gewest werden in de maand Mei nogmaals een 10-tal gevallen geconstateerd, welke met den dood eindigden. In de Palembangsahe Beneden landen trad de ziekte op in Augustus, September en October, eischte echter niet veel slachtoffers. Een 24-tal dieren werd aangetast, ze stierven alle. Evenals vorige jaren maakte ook dit jaar de afdeeling Kravvang met de ziekte kennis. In de maanden April en Mei stierven hieraan 15 buffels. 't Isoleeren der zieke dieren en het zoo goed mogelijk verbranden der eadavers en alles wat met de zieke dieren in aanraking was geweest, werden als bestrijdingsmaatregelen toegepast. Septichaemia-epizoötica. Nog steeds moet deze ziekte in enkele streken worden beschouwd als eene ernstige plaag voor den veestapel. Op onderscheidene plaatsen brak ze uit en had als regel een doodelijk verloop. Op Java en Madoera waren het vooral de residenties Batavia (afdeeling Buiten zorg) en Bantam die van de ziekte te lijden hadden; op de Buitenbezittingen werden Tapanoeli en Celebes er door bezocht. Het aantal dieren dat bezweek of werd afgemaakt bedroeg 368. Proeven om de buffels te immuniseeren werden vanwege het veeartsenij - kundig laboratorium het vorige verslagjaar begonnen in de afdeeling Buitenzorg en in het afgeloopen jaar hervat, doch konden niet worden voortgezet, omdat de gevolgde methode nog niet betrouwbaar bleek. Ma 11 eu s. Omtrent de bestrijdingsmaatregelen tegen malleus kan wor den geconstateerd, dat deze een zeer gunstig resultaat hebben opgeleverd. In 14 van de veeartsenijkundige ressorten van Java en Madoera was nl. eene belangrijke afname van het aantal ziektegevallen te constateeren, terwijl in een ressort nl. de residentie Besoeki, het aantal ziektegevallen stationnair bleef 262 en in drie residenties nl. in Bembang, Pekalongan en de Preanger-Begent schappen, een grooter aantal ziektegevallen werd geconstateerd. Enkel in de residentie Bembang was de vermeerdering aanzienlijk, doordat door toevallige omstandigheden ontdekt werd, dat geheele prauwladingen zieke paarden op de Noordkust dezer residentie werden ingevoerd en naar afgi dessa's verkocht. Zoo werd in de maand November 1911 een prauw met 18 paarden van het eiland Kangean aangebracht, welke dieren hij onderzoek alle bleken te lijden aan mallous, en in begin December nogmaals eene lading van 21 paarden op dezelfde wijze aangevoerd en ook deze bleken alle aan mailene te lijden. Vermoedelijk had men hief te doen met een handelaar, die er zijn bedrijf vnn maakte zieke paarden op te koopen om ze aan de Noordkust van Rembang in de dessa's van de hand te doen. Daar in den loop van 1911 de standplaats van den Gouvernements veearts van het in het Zuid-Oosten der residentie gelegen Hodjonegoro naar Rembang was overgebracht, werden deze paarden echter thans hij aankomst onderzocht, hetgeen vroeger nimmer had plaats gehad. Aangezien dit vermoedelijk niet de eenige ladingen zieke paarden geweest waren, die waren aangebracht, werd onmiddellijk een onderzoek naar alle paarden uit de afdeeling Toeban ingesteld en werden in de maand December klinisch onderzocht 3861 paarden, waarvan niet minder dan 121 klinische verschijnselen en 13 verdachte verschijnselen van malleus vertoonden, dus 3,5% van den geheelen paardenstapel dezer afdeeling. Daar men hier in hoofdzaak te doen bad met pikoelpaarden, die grootendeels in afgelegen dessa's thuis behoorden en deze afdeeling vermoedelijk reeds geruimen tijd het afzetgebied geweest is voor zieke paarden, die men clandestien uil de residenties Soerabaja en Madoera uitvoerde, is het te verklaren dat de ziekte in bedoelde streek zulk eene uitbreiding kon krijgen zonder dat zulks ter kennis van het Bestuur kwam. Hieruit blijkt echter weer duidelijk, dat men op de eigen aangifte van de inlandsche paardenhouders nog niet rekenen mag, tenzij ze door veelvuldige inspecties uit vrees voor ontdekking tot aangifte gedwongen worden. Verder ziet men. hoe noodzakelijk het is den geheelen invoer van alle vee over zee onder controle te stellen, in de. eerste plaats als krachtig preventief middel om het vervoer van zieke dieren te voorkomen, doch waardoor ook een zeer te vaardeeren hulpmiddel wordt verkregen om de op verschillende eilanden, 263 waar geen veeartsen geplaatst zijn, voorkomende ziekten te ontdekken en dus te weten te komen waar veeartsenijkundig onderzoek gewenscht is. In net ressort Soekaboemi van de residentie Preanger-Kegentschappen steeg het aantal ziektegevallen van 53 in 1910, tot 98 in 1911. ï)eze stijging was een gevolg van een meer stelselmatig onderzoek middels malleïnatie in verschillende streken waar ziektegevallen werden ontdekt, terwijl het hulp personeel er met twee mantri's werd uitgebreid. ' Tn het ressort Bandoeng werden slechts 14 gevallen geconstateerd, tegen 10 in 1910. Vermoedelijk zal echter bij een meer actief onderzoek ook in dit ressort het aantal ziektegevallen grooter blijken. Door de groote uitgestrektheid schijnt het voor den Gouvernements veearts te Bandoeng bezwarend persoonlijk een stel selmatig onderzoek in de verschillende afdeelingen van zijn ressort in te stellen. Door toevoeging van twee mantri's werd reeds eenige verbetering verkregen. Afdoende zal het onderzoek echter eerst verbeterd worden, wanneer de tweede veearts, waarop bij de formatie gerekend is, voor dit ressort beschikbaar komt. In het ressort Pekalongan trad een vrij belangrijke stijging van het aantal ontdekte ziektegevallen op, nadat aldaar in de maand September een andere Gou vernements veearts was geplaatst. Het blijkt thans, dat door diens voorganger gedurende twee jaren weinig ter opsporing van malleusgevallen is gedaan. Kan voor de hier genoemde ressorten dus de reden worden aangewezen, waar om een grooter aantal ziektegevallen te vermelden valt, zoo mag omgekeerd er met voldoening op gewezen worden, dat in de overige 14 ressorten het aantal ziektegevallen zeer belangrijk verminderde, niettegenstaande een strenger onder zoek naar voorkomende ziektegevallen plaats had. Het aantal geconstateerde ge vallen in deze 14 ressorten bedroeg in het afgeloopen jaar nl. 954 tegen 1811 in 1910, dus eene vermindering tot op bijna de helft. Deze cijfers spreken zoo overtuigend, dat aan de goede werking der genomen maatregelen niet getwijfeld kan worden. Evenwel mag men niet ;il te optimistisch oordcelen, aangezien eveneens uit de in de vier eerstgenoemde ressorten opgedane ervaring duidelijk blijkt, dat op de eigen aangifte van ziektegevallen door de eigenaars nog nergens gerekend mag worden. Tot heden nu werden door de Gouvernements veeartsen in hoofd zaak de gevallen opgespoord bij de paarden, die het best te con tröleeren zijn, nl. die van de verhuurderijen op hoofdplaatsen en langs de groote wegen, daar deze inrichtingen steeds onder politietoezicht staan of ten minste kunnen staan. 264 We weten nu, dat in bedoelde verhuurderi jen tui een jaar v;m stelselmatig onderzoek middels de ophtalmoreactie het aantal gevallen reeds tot op bijna de helft daalde, zoodat als nagenoeg zeker mag voorspeld worden, dat het gedurende het loopende jaar nog in veel grootere mate dalen zal. Daarentegen is omtrent de talrijke pikoelpaarden, die zich in afgelegen dessa's bevinden, die veelal nimmer of slechts bij hooge uitzondering door een Europeesch ambtenaar bezocht worden, niet veel bekend en kan men bier dus bij nader onderzoek nog steeds voor groote tegenvallers komen te staan. Daar het met het betrekkelijk klein veeartsenij kun dig personeel bezwaarlijk gaat, naast de controle der maatregelen tot verbetering van den veestapel en tot bestrijding van andere veeziekten, steeds den geheelen paardenstapel herhaaldelijk te onderzoeken, moet dus ons streven er op gericht zijn de vrijwillige aangifte der eigenaars te bevorderen door de schadeloe ling zoodanig te verhoogen, dat ze eenigszins evenredig is aan de waarde, die de zieke dieren in het oog der eigenaars nog hebben, en door dwingende bepalingen op het afmaken van zieke paarden. Nog steeds toch zijn er streken, waar het Bestuur niet bij machte schijnt, met de bestaande bepalingen de ziek bevonden paarden onschadelijk te doen maken, hetzij door afmaking, hetzij door zoodanige isoleering, dat ze geen gevaar meer opleveren. In sommige af deelingen staan dergelijke zieke dieren maanden lang z.g.n. geisoleerd, terwijl ze bij inspectie door den betrokken veearts dan dikwijls de kenmerken dragen van steeds gebruikt te zijn. Daar een afdoend resultaat slechts dan te bereiken is, wanneer in alle res sorten dezelfde maatregelen met dezelfde strengheid worden doorgevoerd, is het dus zeer gewenscht deze aangelegenheid zoo spoedig mogelijk nader bij de wet te regelen, slechts dan zal men tot een algeheele uitroeiing der ziekte kunnen ge raken. Van de Buitenbezittingen dienen afzonderlijk vermeld de residentie Bali en Lombok, alwaar geconstateerd werden 54 gevallen tegen 69 in 1910. Hiervan kwamen 19 gevallen voor op het eiland Bali en 35 op Lombok tegen 62 in 1910, 68 in 1909 en 853 in 1908. Hoewel dus in het afgeloopen jaar weer eene afname van hel aantal ziekte gevallen te eonstateeren valt, mocht het nog niet gelukken de ziekte er geheel uit te roeien. Daar voor de eilanden Bali en Lombok slechts een veearts beschik baar is, kan deze slechts eens in de twee maanden persoonlijk de genomen maatregelen contróleeren en moest aan de mantri's te veel worden over gelaten om op meer afdoende resultaten te mogen rekenen. Zeer gewenscht is het dan ook op het eiland Lombok, zoodra er een beschikbaar komt, 265 een Gouvernement* veearts te plaatsen, zoowel voor de algeheele uitroeiing der malleus als tot het nemen van mai Q in het belang van de veeteelt op bedoeld eiland mei zijn rijken veestapel, die thans nog zeer weinig productief gemaakt wordt. Met de bestrijding van malleus op het eiland Soembawa werd stelselmatig voortgegaan. Tiet'onderzoek van de afdeeling J>im;i was einde 1911 nagenoeg afgeloopen en bleek deze onderafdeeling in vergelijking mei Soemhawa en Taliwang nog slechts betrekkelijk weinig geinfecteerd. 1n,1910 werden er nl. onderzocht 5998 paarden, waarvan ziek 51 stuks en in 1911, 23748 paarden, waarvan ziek 233 stuks. In de afdeeling Soembawa bleek de ziekte naar de Oostelijke grens steeds al' te nemen, zoodat in 1910 onder 9426 paarden niet minder dan 2137 zieken wer den aangetroffen, terwijl in 1911 onder 12280 onderzochte paarden slechts 1379 zieken werden gevonden. Op een klein gedeelte na was uit. December het onderzoek en de registratie van den geheelen paardenstapel afgeloopen en mag worden aangenomen, dat hier mede de ziekte tot sporadische gevallen beperkt zal zijn. Door de groote uitgestrektheid en het groot aantal half in het wild loopende paarden kan echter niet verwacht worden, dat men op dit eiland spoedig tot eene algeheele uitroeiing der ziekte zal kunnen geraken. In ieder geval zal bet echter noodig zijn de Gouvernemcnts veeartsen het noodige hulppersoneel toe te voegen om de geregistreerde streken onder geregelde controle te kunnen houden. De ophtalmoreactie bleek ook gedurende het afgeloopen jaar een zeer te waardeeren hulpmiddel, dat in de praktijk zonder groote bezwaren consequent door te voeren is en zeer betrouwbare resultaten geeft in de handen van bekwame deskundigen, die bet zorgvuldig toepassen. Op nagenoeg alle dieren die in 1911 wegens positieve malleinérëactie werden afgemaakt, werd overeenkomstig de gegeven voorschriften sectie verricht en kon slechts in zeer enkele gevallen uit de microscopisch zichtbare pathologische ver anderingen de diagnose niet worden bevestigd. Ditzelfde kan niet gezegd worden van de dieren, die op groud van het serumonderzoek werden afgemaakt. Bij een zeer groot percentage toch dezer dieren werden hij sectie geen malleuse verande ringen waargenomen. Wenschelijk is het dus, zich voorloopig met het afmaken van paarden te beperken tot die, welke duidelijk positief reageeren en dit dubieuze steeds af gezonderd te houden, tot ze eene duidelijke reactie vertoonen. 266 Op Java en Madoera -werden in 1911 door de ophtalmoreactie onderzocht het ondervolgende aantal paarden: 267 In het geheel werden geconstateerd: Op Java en Madoera: In geheel Ned. Indië uitgezonderd het eiland Soembawa werden dus gecon stateerd 1683 gevallen van malleus, waarvan werden afgemaakt 1312 — stierven 286, terwijl er 155 ziek verbleven, tegen afgemaakt 1582 — stierven 312 en ziek verbleven 114, totaal 2008 in 1910. Op het eiland Soembawa werden afgemaakt: Onderafdeeling Soembawa 1379 „ Bima 233 Totaal 1612 268 tegen in 1910: Onderaf deeling Soembawa 2137 „ Bima 61 Totaal 2198 Mond en klauwzeer. Werd gedurende het geheele verslagjaar over bijna geheel Java en Madoera en op de Buitenbezittingen in de gewesten Palem bang, Sumatra's Oostkust, Celebes, Bali en Lombok en Banka geconstateerd. In de drie eerstgenoemde gewesten werd de ziekte met Balineesch slachtvee geïm porteerd, terwijl ze op Banka met vee van Singapore werd aangebracht. In alle vier gewesten kon ze spoedig onderdrukt worden. De ziekte had nergens een kwaadaardig karakter, behalve voor jonge kalf jes, die bijna allen sterven, indien ze tijdens het lijden van het moederdier geboren worden. Indien sterfgevallen bij volwassen dieren optreden is daarbij meestal tevens piroplasmose in het spel, die hun weerstand zoodanig heeft verzwakt, dat ze door deze bijkomende infectie aan eene acute aanval van piroplasmose te gronde gaan. Sarcoptesschurft. Komt vrij veelvuldig voor, wordt echter door de veehouders niet als ernstig beschouwd en daarom weinig of niet gerapporteerd. Saccharomijcose. Bovenstaand lijstje geeft een overzicht van het aantal gevallen, dat van deze ziekte werd geconstateerd en van het verloop daarvan. Zooals reeds in het voorgaand verslag werd opgemerkt, valt sterk op de toename van het aantal herstelde dieren in vergelijking niet de gestorven en af gemaakte, hetgeen te wijten is aan eene betere opsporing der ziektegevallen, die daardoor eerder onder behandeling komen. 269 Madoera leverde weer een groot percentage van de gevallen en wederom meer dan het vorige jaar, hetgeen moet worden toegeschreven aan de steeds verbeterde controle, die aldaar thans op den veestapel wordt uitgeoefend. Het aantal ziekte gevallen bedroeg: Aangetast Gestorven Hersteld Ziek verhieven in 1911 84 17 38 20 tegen 1910 68 16 35 17 Sur r a. Aan wat in vorige jaarverslagen over deze ziekte wordt gemeld, valt niet veel toe te voegen. Mei de verschillende piroplasmosen is ze te beschou als de ergste vijand voor den veestapel, zoowel op Java en Madoert. als op verschillende eilanden van de Bnitenbezittingen. Hel feit dat de veestapel bijna overal geïnfecteerd is, en de manier van vee houding, maken een uitroeien van deze ziekte voorloopig onmogelijk en kan men alleen wanneer ze hier of daar epizoötisch optreedt krachtige bestrijdingsmaat regelen nemen, waarbij het stallen van vee in de eerste plaats in aanmerking komt. Bij gebruikspaarden is de bestrijding gemakkelijker, door de wijze waarop ze gehouden worden. In streken, waar deze dieren in vrijen toestand gehouden worden kan de geheele paardenstapel er door te gronde gericht worden. Ge lukkig bleven de voornaamste eilanden, waar de paarden fokkerij van belang is, tot heden van deze ziekte verschoond en werd de invoer van vee op deze eilanden verboden om te voorkomen, dat deze ziekte er zal worden ingesleept. liet aantal sterfgevallen opgegeven als zijnde veroorzaakt door deze ziekte bedroeg met het aantal geslachte dieren voor Java en Madoera bijna 1000' stuks groot vee, voor de Buitenbezittingen ongeveer 1200, zoodat dit jaar zeer gunstig bij het vorige jaar afsteekt. Als regel heeft het verloop bij runderen en buffels een goedaardig karakter, en treedt alleen, vermoedelijk door bijkomende infecties, of wanneer door andere oorzaken de veestapel hier of daar minder weerstand biedend is, bijv. door zwaar werk of voedersehaarschte, groote sterfte op. Voor import van vreemd vee ter verbetering van het onze kan de ziekte evenals de piroplasmose bemoeilijkend optreden. Dour i n e. Kwam wederom niet voor. Piroplasmose. Reeds werd met enkele woorden aangestipt hoe deze ziekte in hare verschillende vormen nog steeds als een ware plaag voor den vee stapel optreedt en vaak eene belemmering is voor de veeteelt. 27 Van Z. E. den Gouverneur-Ge □ er a a 1, een hert (E vs a h i p pelaphus Cv r.). Van den Heer J. Olifi e r s, Mede Directeur firma Versteeg h, te Weltevreden, een slang (Acrochordus javanieus Se h 1.). Van Mej. A. Bosch te Buitenzorg, een ijsvogeltje (A Ice d o menim ti n g Hors f.). Van den Heer A. J. Koen 8 te Mr. Comelis, de huid van een argus fazant (A rgusi a n u s arg u s L.). Van den Heer L. B. Benjamintz te Buitenzorg, een duizendpoot (S col op en dr a subspinipes L.). Van den Heer E. L. van Rouveroy v;i n Ni en waal te Goe noeng Mas, een Cissa thalassina Te mm. en een Accipiter virgatus Tem m, benevens een mantis (M antis"Se r v i 1 la e 'I 1 e m m); een Chrysophlegma mentale Tem m; een 1' ti lop u s rosci col 1i s Wag 1; een Spilornis baeha Daud; een C a p r i m ulgus affi n i s II or s I. en een Gale o p t crus varie g a t u s Qe 0 I' fr. Van den Eeer YY. Edwards te Buitenzorg, twee tijgerkatjes (F el is javanensis Des m.). Van den Detachementa Commdt. te Kianggar (Billiton) een schubdier (M an i s j avan i c a Des m.). Van den Heer A. C. de Koek, Off. v. (!pz. te Zuid-Nieuw-Guinea, 6 flesschen reptielen, spinnen enz. en eenige flesschen met reptielen, Batrachia en insekten. Van den Heer Dr. Hnlshoff Pol te Lawang, een eekhoorn (R a t n f a bieolor Spa r.). Vanden Heer R. J. Josepb te Ruitenzorg, een Geeko vertieil -lat ii s La m. Van den Heer C. A. Pc n ni ng te Ruitenzorg, een vliegende eekhoorn (Scinropterns sagitta L.), afk. van Semarang. Van den Heer Q. J. Hupkes te Soerabaja, twee jonge panters (F e 1 i s par d u s L.). Van den Heer P. J. Vel sen te Tand jong Pandan, (Billiton) een witte loetoeng (Semnopitbeeus pruinosus Desm. Semi al b.). Van den lieer F. J. Houw er t te Billiton. eenige vleermuizen en een vliegend eekhoorntje (S ci u ropt e r u s Vo r de rma n n i Jentin k). 270 Alhoewel op de staten van besmettelijke ziekten de piroplasmosen met een betrekkelijk klein cijfer genoemd worden, kan men er van verzekerd zijn, dat ze het normale sterftecijfer vooral onder het jonge vee en als bij infectie dat van andere ziekten aanzienlijk verhoogen. Bijna overal zijn de weidegronden geïnfecteerd, dit en de manier van vee houding maken de bestrijding nagenoeg onmogelijk. Door immuniseerende entingen zal het te importeeren vee tegen sommige vormen van piroplasmose beveiligd kunnen worden, daar echter op Java minstens drie verschillende vormen van piroplasmose voorkomen, is voorloopig ook van entingen nog niet veel resultaat te wachten. Tuberculose. Op Java en Madoera werd bij 88 runderen tuberculose geconstateerd, hiervan stierven 1 runderen en werden vrijwillig afgemaakt 71, terwijl er 13 ziek verbleven. Van deze 88 gevallen kwamen er 70 enkel op de melkerijen te Soerabaja voor, nagenoeg alle door tuberculine aangetoond, tegen slechts 0 te Batavia en 5 te Semarang, op welke laatste plaats eveneens al het melkvee getuberculineerd wordt. Op de Buitenbezittingen werd de ziekte enkel ter Sumatra's Oostkust gediag nostiseerd en wel bij 5 koeien, die alle werden afgemaakt, ook hier werd de ziekte bij alle dieren middels 1 iibereulinatie aangetoond. Op andere plaatsen werd op alle stallen, waar klinisch verdachte gevallen geconstateerd werden, eveneens van tuberculine gebruik gemaakt om de verborgen gevallen op te sporen, die alle werden afgemaakt. Hoewel dus in het afgeloopen jaar een meer stelselmatig onderzoek naar tuberculose kon plaats vinden dan vroeger, bleek ook thans, dat de inheemsche veestapel nog geheel vrij van deze ziekte is. Ze werd in Indië geïmporteerd met Hollandsch en Australisch vee. Daar het eerste hier echter slechts in zeer klein aantal voorkomt, ziet men de ziekte dus in hoofdzaak onder het Australisch vee, dat enkel voor de melkerijen wordt ingevoerd. Daar dit vee hoofdzakelijk uit Zuid-Australië werd betrokken heeft het geen immuniteit tegen piroplasmose, met het gevolg dat een groot deel der geïmporteerde dieren aan deze ziekte te gronde gaat, tenzij men ze zorgvuldig en uitsluitend op stal verpleegt en van den inheemsehen veestapel verwijderd houdt. Dit nu gebeurt door plaatselijke om standigheden enkel te Soerabaja, waardoor men op bedoelde plaats nagenoeg geen verliezen door piroplasmose heeft en nagenoeg uitsluitend Australische runderen op de melkerijen houdt. Op andere plaatsen op Java werden de Australische koeien daarentegen steeds met het inheemsche vee gemengd, met het gvolg dat de meerderheid aan piroplasmose te gronde ging en wel die, welke de minste 271 Weerstand konden bieden, liet eerst. Vermoedelijk zijn zoodoende in de eerste plaats de met tuberculose geinfecteerde dieren gestorven en vindt men deze ziekte dan ook op de meeste plaatsen slechts bij uitzondering onder de overgebleven Australische koeien. Te Soerabaja daarentegen, waar geen piroplasmose voor kwam, blijkt een betrekkelijk groot percentage der Australische koeien met deze ziekte geïnfecteerd. Daar te Soerabaja bij gemeenteverordening de tuberculinatie van alle koeien der melkerijen verplichtend gesteld is, zal deze ziekte vermoedelijk ook aldaar spoedig geheel uitgeroeid kunnen worden, terwijl door verplichte tuberculinatie van al het te importeeren buitenlandsch vee verdere insleeping belet wordt. Hondsdolheid. Kwam ook dit jaar veelvuldig voor en werd in het geheel op Java 115 maal geconstateerd, terwijl 6 gevallen op de Buitenbezittin gen werden aangegeven. Voorstellen tot herziening der wettelijke bepalingen zijn in behandeling. \ HEVEEKEER. Wiit. de paarden betreft had oen vermeerderd verkeer plaats tusschen de Kleine Soenda-eilanden en Java. Van deze eilanden werden uitgevoerd: Soembawa 1858 hengaten Taliwang 374 „ Bi ma 3691 „ en 94 merries Totaal 5923 hengsten en 94 merries. tegen 3677 in 1910, dus eene vermeerdering van 1872 stuks, waardoor de uitvoer weer nagenoeg op het normale peil kwam. De verminderde uitvoer gedurende 1910 moet toegeschreven worden aan de maat regelen tot bestrijding van den kwaden droes op dit eiland in dat jaar ge nomen, waardoor de uitvoer van paarden geruimen tijd verboden was. Voor de overige Kleine Soenda-eilanden valt eveneens een vermeerderde uitvoer te constateeien, nl.: Soemba 2573 tegen 2308 in 1910 Savoe 583 „ 609 „ 1910 Kotti 653 „ 498 „ 1910 Timor 692 „ 535 „ 1910 Plores 628 „ nihil „ 1910 Lombok 616 » 239 „ 1910 Totaal 5747 tegen 3711 in 1910 272 Aldus enne vermeerdering van 2036 stuks. Uitvoer van merries, die enkel voor Soemba verboden was, werd bij Staatsblad 1912 IT-' 1 ook voor de overige eilanden van de residentie Timor verboden. Alleen van Biiua werden ten behoeve van de bevolking in bel regentschap Karanganjar 94 fokmerriea uitgevoerd. Van Java werden naar de Buitenbezittingen uitgevoerd 1289 hengsten en 102 merries, in hoofdzaak bestemd voor Benkoelen, Palembang, de Larnpoftgsche districten en Sumatra's Oostkust. De uitvoer van buffels van het eiland Soeinbawa, is vergeleken met het vorig jaar iets verminderd, nl. van 5529 in 1910 op 5337 stuks in [ Bima 1588. 1911 | Soembawa 3749. De uitvoer van runderen van Bali is toegenomen nl. 14178 stieren en ossen en 338 koeien of totaal 14516 stuks tegen 12125 stieren en ossen en 1207 koeien of totaal 13332 stuks in 1910. De uitvoer van varkens van dit eiland nam eveneens belangrijk toe. Ze bedroeg nl. 58889 tegen 40740 in 1910. Ter verbetering van het ras werden eenige Berkshire varkens uit Australië naar Singaradja gezonden, die voorloopig voor rekening van het Bestuur worden onderhouden. Blijken deze te voldoen zoo zullen meerdere geimporteerd worden. Van Madoera is de uitvoer voornl. van koeien sterk toegenomen, nl. 47043 stieren en 11724 koeien of totaal 58767 stuks, tegen 47452 stieren en 3430 koeien of totaal 50882 stuks in 1910. De uitvoer van koeien vindt voornamelijk plaats naar Besoeki, Pasoeroean en Soerabaja. Naar het schijnt worden deze dieren nagenoeg alle voor de slachtbank bestemd. Omtrent den uitvoer van geiten en schapen valt het volgende te vermelden. [ Geiten 17659 1911 o i ( Schapen 3717 Totaal 21376 | Geiten 21931 1910 c. 1. \ Schapen 5540 Totaal 27471 Alzoo een vermindering van 6095 stuks. De uitvoer naar het Buitenland bepaalde zich evenals vorige jaren tot Singapore en Penang. Uitgevoerd werden 704 paarden, nl. 629 hengsten en 75 merries en een groote hoeveelheid kleine huisdieren, nl.: 39142 varkens van Bali, 398 geiten „ Java, 273 425 schapen van Java. tegen 31963 varkens, 807 geiten en 250 schapen in 1910. Verder werden uitgevoerd: Van Java en Madoera: Buffelhuiden 304,655 stuks of 3,117,923 KG. Runderhuiden 460,046 „ „ 1,990,170 „ Geitenhuiden | B 1 .., 1,109,893 „ „ 433,962 „ Schapenhuiden ) Leguanen vollen 614 „ „ 1,468 „ Diverse soorten — „ „ 84,428 „ Uit het Buitenland werden ingevoerd: Uit Britseh-Indië: paarden 142 stieren en ossen 425 koeien 97 De stieren en koeien werden in hoofdzaak voor Gouvernementsrekening geïmporteerd als fokvee voor de bevolking. Schapen en geiten 130 ~, . . , „-„ naar de eilanden van de res. Biouw. Varkens ingevoerd 307 Uit Australië: Paarden 610 Koeien 177 Slachtrunderen (ossen) 2782 Schapen 75 Geiten 182 Varkens 35 (voor verbetering inheemsche rassen). Te land heeft op Java steeds een belangrijk veeverkeer plaats. In de suikerstreken, waar tijdelijk veel vee noodig is, wordt dit daarheen gebracht om na den maaltijd weer terug te koeren naar de streken, waar weidegrond beschikbaar is of om als slachtvee naai' de hoofdplaatsen te worden verkocht. Vervoer van slachtvee naar de hoofdplaatsen geschiedt regelmatig. Ge deeltelijk wordt dit vee langs den weg gedreven, doch over groote afstanden wordt voor het vervoer van de spoorwegen gebruik gemaakt. Per wagon kunnen 10 stuks slachtrunderen op de smalspoorlijnen worden geladen. Uit Midden-Java werden uit de residenties Kedoe en Banjoemas naar West- Java verzonden 713 wagonladingen met 7130 stuks, tegen 860 wagenladingen mot 8603 in 1910. Jaarboek. 18 274 VEETEELT. Paarden f o k k e r ij. Op verschillende manieren wordt deze bevorderd. De voornaamste is, het beschikbaar stellen van dekhengsten. In de Preanger-Regentschappen en in de Padangsche Boven- en Beneden landen bleven deze gestationneerd aan de verschillende dekstations en worden in den rusttijd aan het Depot te Bandoeng of Fort de Koek ondergebracht. In de Preanger-Regentschappen waren op 1 Januari 1911 een drietal half bloeds van 1,45 a 1,50 M. schofthoogte in functie, de rest Sandelhouts van 1,30 a 1,39 M. schofthoogte. In den loop van het jaar hadden de volgende mutaties onder de dekhengsten plaats. Ressort van den Gouvernements veearts te Bandoeng: Aanwezig op 1 Januari 1911 53 Hiervan stierf .- 1 Overgeplaatst naar andere ressorten 20 21 21 Restant 32 Bijgekomen: Van Padalarang 11 Van Soekaboemi ontvangen 2 Van andere ressorten 4 Aangekocht 8 25 25 Totaal 57 Dus aanwezig op 1 Januari 1912, 57 dekhengsten, waardoor gedekt werden 2611 merries tegen 2451 in 1910. Ressort van den Gouvernements veearts te Soekaboemi: Aanwezig op 1 Januari 1911 21 Hiervan stierven 3 Afgemaakt 1 Naar Bandoeng gezonden 2 6 6 Restant 1.3 275 Bijgekomen: Van Bandoeng ontvangen 6 Aanwezig op 1 Januari 1912 21 waardoor gedekt werden 991 merries tegen 1426 in 1910. In de geheele residentie werden dus gedekt 3602 merries tegen 3877 in 1910. In de Padangsehe Bovenlanden waren uit. 1910 aanwezig 29 stations met Sandelhouthengsten 74 Hiervan werden afgemaakt wegens hoogen leeftijd of verkregen gebreken 7 Restant 67 Verstrekt werden 5 nieuwe hengsten 5 Dus aanwezig op 1 Januari 1912 72 Het aantal dekstations werd vermeerderd met 4 en aldus gebracht op 33. Gedekt werden in de Padangsehe Bovenlanden 3484 merries tegen 3525 in 1910. In de Padangsehe Benedenlanden, waar thans ook 15 dekhengsten zijn gesta tionneerd, werden 807 merries gedekt, totaal dus in het Gouvernement Sumatra's Westkust 4291. 1909 1910 1911 Aantal gedekte merries 3502 3525 4291 Behalve in deze gewesten, waar de hengsten dus in eigen beheer werden gehouden, waren in onderstaande residenties nog dekhengsten gestationneerd, die, tegen vergoeding der te innen dekgelden, aan particuliere personen of vereenigin in bruikleen zijn gegeven en de volgende dekkingen verrichtten: Residentie Batavia 4 hengsten, gedekt 139 merries Cheribon 3 „ „ 88 „ Pekalongan 2 „ „ 60 „ „ Semarang 2 „ „ 88 „ „ Banjoemas 5 „ „ 173 *„ „ Kedoe 11 „ „ 401 „ „ üjokjakarta 5 „ „ 431 „ „ Madioen 6 „ „ 155 „ „ ( a ) Eembang 1 „ „ 1 „ ( 2 ) Lombok 2 „ „ 38 41 hengsten, gedekt 1574 merries C) Werd in den loop van het jaar teruggenomen. ( 2 ) Hiervan stierf er in den loop van het jaar een, die niet werd vervangen. 276 Op hot eiland Soemba werden de 3 op 1 Januari 1911 daar aanwezige, Ara bische dekhengsten vermeerderd met 4 Arabische, te Bombay aangekocht en eert halfbloed Arabier (vader volbloed Arabier Nasib, moeder Australisch volbloed), die te Salatiga van een officier werd overgenomen. Er zijn dus op 1 Januari 1912 aldaar werkzaam 8 hengsten van eene schoft hoogte van 1,45 M. a 1,50 M. De hengsten zijn in bruikleen gegeven aan eige naars, die in het'bezit zijn van eene koppel goede merries van + 20 stuks. In 1910 werden van de drie in 1909 verstrekte hengsten verkregen 33 en in 1911 22 veulens. Behalve het beschikbaar stellen van dekhengsten werden in de Preanger- Eegentschappen en in de Padangsche Boven- en Benedenlandcn aanhoudings premies uitgeloofd voor goede fokmerries, die door Gouvernenients hengsten bevrucht zijn. Deze premiekeuringen hadden op bepaalde tijden in verschillende afdee lingen plaats. Met het verstrekken van Australische merries, van het leger afkomstig en te Padalarang op hunne waarde als fokmerries gekeurd en beproefd, werd doorgegaan. In het afgeloopen jaar werden 14 bezette merries aan de bevolking in de Preanger-Eegentschappen verkocht tegen een prijs van ge-= middeld ƒ 170.— per stuk. In sommige streken van de Preanger-Eegentschappen werd geklaagd over de moeilijkheid om de dek gelden geind te krijgen en werd in overweging genomen, deze voor de Sandelwoodhengsten niet meer imperatief vast te stillen op ƒ 3,50 maar ze desgewenscht tot ƒ 1. — te kunnen verminderen, waartegen de eigenaars zich dan moeten verbinden alle hengstveulens te doen e;:st 11 In de residentie Cheribon voerde men een 50-tal Sandelwood merries in, die door de bevolking waren aangevraagd, teneinde de merriestapel plaatselijk te verbeteren. In alle fokstreken werd getracht de castratie van inferieure hengsten te bevorderen, echter met weinig succes, hetgeen te betreuren is, daar dit eene gewichtige factor is voor het al of niet slagen van de pogingen tot verbetering van het paardenras. Een zeer nadeelige factor voor de paardenfokkerij is het snel toenemend gebruik van paarden voor verhuurderijen. Men heeft hier weer het eigenaardige feit, dat een veranderde toestand, die in Westersche eultmirlandon zou leiden tot opbeuring der fokkerij, bier juist de tegenovergestelde werking heeft. Terwijl men nl. vroeger enkel hengsten als rij- en tuigpaarden bezigde, werden zoodra de vraag sterker toeni lan de vermeerdering van het aantal 277 paarden, ook merries voor de voertuigen gespannen en dit gebruik nam in de laatste jaren in evenredigheid tot de ontwikkeling der verschillende streken enorm toe. Op zich zelf zou dit alweer geen bezwaar zijn, indien men de dieren slechts zoodanig gebruikte, dat de goede tevens voor de fokkerij konden dienen. Dit is echter juist niet het geval. De houders van verhuurderij en moeten hun paaiden steeds kunnen gebruiken voor zeer zware trajecten en veelal groote afstanden, waarvoor drachtige merries niet te bezigen zijn. Zij zoeken in de dessa's de beste merrie uit en de eigenaars, verleid door den hoogeren prijs, verkoopen hunne goede merries en houden de minderwaardige aan voor de fokkerij; of' in streken, waar de weidegronden schaarscb zijn geworden en het verkeer een groote omvang gekregen heeft, worden zij zelf wagenverhuurders en houden op met fokken. Zoo zien we bijv. in de Preanger-Eegentschappen het aantal fokmerries regelmatig verminderen, terwijl de fokkerij langzamer hand nog slechts gedreven wordt in de zeer afgelegen nog weinig toeganke lijke streken. Bijgaande staat geeft een overzicht van de sterkte van den paardenstapel in de Preanger-Begentschappen sedert 1880. Bij de verhouding van het aantal paarden tot de houwgronden moet in aanmerking genomen worden, dal de opgaven sedert 1900 berusten op metingen en voor dien tijd op schattingen, zoodat blijkbaar vóór 1900 de getallen veel te laag opgegeven zijn. Uit alle cijfers blijkt echter de regelmatige en snelle achteruitgang. Het eenige middel om op den duur de paardenfokkerij op Java in stand te houden is dan ook te trachten een kern van fokmateriaal te krijgen van zoo goede qualiteit, dat de opbrengst der gefokte veulens hooger is dan de met eene verhuurderij te behalen winst. Dat dit streven echter onder de bovengenoemde omstandigheden slechts in enkele streken met succes zal worden bekroond is zeer waarschijnlijk. 278 Op den duur zal dan ook onze aandacht voornl. gericht moeten zijn op verbetering der fokkerij op die eilanden, waar de paardenfokkerij van oudsher de voornaamste tak van veeteelt is geweest en waarvan proefondervindelijk vaststaat, dat de bodem er zich voor het fokken van paarden bijzonder goed leent en waar nog geen factoren bestaan, die bedoelde fokkerij ernstig bedreigen. Door op bedoelde eilanden de verbetering der fokkerij krachtig ter hand te nemen zullen het de voorraadschuren kunnen blijven, waaruit geheel Indië zijn paarden in de toekomst zal moeten en ook kunnen betrekken. Door uitroeiing van reeds voorkomende besmettelijke ziekten en strenge controle op den invoer van vee om eventueele insleeping van veeziekten te voorkomen, naast maatregelen om tot eene meer rationeele fokkerij te geraken en waar rtoodig door invoer van betere hengsten, wordt thans getracht in deze richting te werken. Het voortdurend gebrek aan Gouvernements veeartsen is echter een groot bezwaar om hiermede krachtig te kunnen voortgaan. STOETERIJ TE PADALARANG. Aan het verslag dienomtrent wordt het volgende ontleend: De gezondheidstoestand was zeer gunstig; osteomalacie en maanblindheid kwamen niet voor, alleen de goedaardige droes eischte enkele slachtoffers. Twee gevallen van meningitis kwamen voor. Dekhengsten. Van de 5 dekhengsten werden 2 overgegeven aan de fokkerij bij de bevolking, einde 1911 waren aanwezig een oude en twee jonge hengsten. Sandelhout-fokmerries. Opl Januari 1911 waren er C 3 stuks. Vermindering: afgemaakt 1 gestorven 1 overgegeven aan de bevolking 3 — 5 Restant 58 Vermeerdering van 14 overgenomen van de veulens der stoeterij. Op einde verslagjaar alzoo aanwezig 72 merries. 279 Austr a 1 i s eb.e- fokmerrie s. Op 1 Januari 1911, 7 stuks; van do gekruiste veulens werden 5 als fokmerrie ingedeeld, zoodat het aantal gebracht is op 12. Sandelhout-veulens. Opl Januari 1911 aanwezig 102 Gestorven en afgemaakt G Bij de stoeterij als fokmerrie ingedeeld 14 Voor de fokkerij bij de bevolking als dekhengsten 10 Als fokmerrie 4 Hetgeen eene vermindering geeft van 34 34 Restant C 8 \\aai'tegenover eene geboorte van 44 geboekt werd, zoodat einde 1911 aanwezig waren 112 veulens. Veulens uit Autralische merries. Opl Januari 1911 aan wezig 15 gekruiste Bij de Stoeterij werden ingedeeld 5 Publiek verkocht 4 9 9 6 Geboren 5 zoodat op 1 Januari 1912 de sterkte 11 bedroeg. De afgekeurde halfbloeds brachten na castratie en dressuur gemiddeld ƒ 340.— op. Afgekeurde merries van het leger, bestemd voor de fokkerij bij de bevolking. Op 1 Januari 1911 aanwezig 18 stuks, overgenomen van het leger 32 stuks, publiek verkocht l(i, afgemaakt 3, overge geven aan de bevolking 14, zoodat op 1 Januari 1912 bleven 17. •lon ge Australische merries geboren op het remon te-d ep 6 t. Van de ? aanwezigen werden 6 bezet aan de bevolking overgegeven, rest op 1 Januari 1911, een. Voedinsgmiddelen. In de 2' ,P helft van het verslagjaar moesten padi en gaba tegen zeer hooge prijzen worden opgekocht. 28 Van den Heer Dr. Yon Rötner eenige zeedieren en spinnen, afk. van Nias. Van don Heer E. Lang te Bandjar, een II o liet is orientalis Hoisf. en eenige insekten. Van den Heer W. H. Fo c k te Buitenzorg, oenige insekten en een slang (Tropidonotus chrysargus L.), afkomstig van Pandan Aroem. Van den Heer O. E- Hoffman te Tjibadak, een Ilelictis orien talis Hor sf. en een Ma nis javaniea Desm. Van den Heer J. Th. Palm Bik te Pandeglang, een Galeopterus variegatns Geoffr. met jong. Van Mevrouw de Wed. Tan Kong Sing te Pasoeroean, een Soo lo pen dr a Bubspinipos, var. de Haan ii, IS. Van den Heer Soeminta di red ja, mantri a/d Cultuurtuin te Buitenzorg, een Ancistrodon rhodostoma Boic met 12 jongen en een idem met 2 jongen. Van den Heer R. Lang te Bandjar, een Doliophis intestina lis Boic en een nest van Lalage terat Bodd. met twee eieren. Van den Heer F. E. Keuchenius te Tjisaroewa Zd., een Bun ga rns fasei at u s Sch n. en een nachtvlinder. Van den Heer F. A. Niggebrugge te Buitenzorg, een Hyme no pus eoronatus. Van den Heer A. Pee g u e u r, Ass.-Resident te Tjianiis, een Sciurop tcrussagittaL. Van den Heer E. Gianetti te Goenoeng Mas, Buitenzorg, een Sp i /. aët u s limna et u s Hor sf. Van den Heer W. M. van Hel ten te Buitenzorg, een Ancistro don rhodostoma Boie. Van den Heer G. J. de Kruyff te Buitenzorg, twee lor is, afk. van Nieuw-G uinea. Van den Heer W. B. van dor Wo r m te Buitenzorg, een slangenvel en een lor i, afkomstig van Ambon. Van den lieer Kapitein te, Wechel te Malang, twee schedels van gavia 1e n, afk. van de Z. en O. Afd. van Borneo. Van den Luit. ter Zeo W. Ch. A. Vink, Commdt. V/h S. S. Gier, een fraaie collectie lagere zeedieren, afk. uit Str. Madoera. Van don Heer Dr. van Hall een Mus rattus L.. a Ik. van Buiten zorg. Vanden Heer Civ. IngenieUr .!. E. A. vod Wolzogen K ü h r. een 280 Aanplant van Bengaalsch gras en lucerne bevredigend. Vaak werden moeilijkheden ondervonden met 't verkrijgen van werkvolk. Dekkingsresultaten. Arbeid der jonge dieren. De jonge hengsten jen dekhengsten kregen dagelijks beweging onder den man, de jonge merries werden zoo veel mogelijk voor de sulkey ingereden. RUNDEREN EN BUFFELS. Met de verstrekking van gpringstieren aan de bevolking op afbetaling bij kleine gedeelten werd gedurende 1911 in verschillende residenties krachtig voort gegaan. De stieren worden afgestaan hetzij aan associaties van veehouders, het zij aan de gezamenlijke veehouders eener dessa, terwijl er naai' gestreefd wordt in alle dessa's van een district of onderdistrict op bedoelde wijze de noodige stieren te doen verstrekken. Door gelijktijdige castratie van alle werkelijk slechte stieren wordt dan tevens gezorgd, dat geen inferieure dieren aan de bevruchting der koeien kunnen deelnemen. Voor de rasverbetering wordt in de bergstreken, waar men zich reeds sedert jaren vooral op het fokken van slachtvee toelegt en men tot veehouding genood zaakt is ter wille van de mest, zooveel mogelijk gebruik gemaakt van Hollandsche of Australische Herefords en Shorthorns, die zich in de koele klimaten uitstekend houden en gekruist met de Javaansche koe zeer goede afstammelingen geven, die niet alleen voor slachtvee doch ook voor trek- en melkvee beter zijn dan het zuiver Javaansche rund. In de lage streken houdt het Bengaalsche vee zich over het algemeen beter. De kruisingsproducten der Bengaalsche stieren met Javaansche koeien vol doen door hun groot uithoudingsvermogen uitstekend als trekvee, terwijl ze dom hun meerdere grootte ook als slachtvee boven het volbloed Javaansche vee staan. Ook is het grootere weerstandsvermogen tegen verschillende tropische ziek ten een niet te onderschatten voordeel van dit vee. Hiertegenover staat echter dat het zeer laat rijp is en moeilijk te verkrijgen. De aankoop in Britsch-Indië gaat nl. met vele moeilijkheden en groote kos ten gepaard. Door de hooge prijs is het voor de bevolking bezwaarlijk zich deze dieren aan te schaffen, hoe makkelijk haar de afbetaling ook gemaakt wordt. Om minder afhankelijk van Britsch-Indie te worden zijn behalve Bengaal sche stieren aan de bevolking ook koeien van dezelfde rassen verstrekt, waarover straks nader. 281 Behalve de genoemde rassen van buitenland seh vee werden verder voornl. goede Javaansche en Madoereesche stieren aangekocht. Aankoop van Balineesche stieren bad in liet afgeloopen jaar niet plaats, aangezien in de residentie Bali en Lombok zelf een te kort aan goede fokstieren schijnt te bestaan. Bali is al, altijd de leverancier van slachtvee geweest en daar de Hindoe bevolking van oudsher reeds gewoon was de mannelijke dieren te eastreeren, heelt zulks op Bali ook steeds op groote schaal plaats gehad. Ongelukkig heeft ook de Baliër van rationeele veeteelt weinig begrip, terwijl tot voor korten tijd alle leiding en steun van Begeeringswege ontbrak. In plaats van superieure si iereu voor de fokkerij aan te houden en de kleine minderwa eastreeren heeft men juist bet omgekeerde gedaan en de groote slieren, die fh\> prachtige slaehtossen kunnen leveren, steeds het eerst gecastreerd, de zorg voor de voortteling aan de achterblijvers en minderwaardige overlatende. Thans zal getracht worden door het in het leven roepen van stieren-associaties en jaarlijksche stierenkeuringen eene zoodanige regeling te treffen, dat geen superieure stieren meer gecastreerd zullen worden en dat iedere dessa de noodige springstieren zal houden, die niet zonder voorkennis van hel Bestuur mogen worden verkocht. De op het eiland .lava verstrekte stieren bielden zich, uitgezonderd de Bali neesche in Rembang, over het algemeen zeer goed en was het sterftecijfer be trekkelijk laag te noemen. Het bedroeg voor de Bengaalsche stieren gemiddeld per jaar + ~Vi% Van de Australische en Hollandsche ~ 2 „ Van de Madoereesche ~ 214 „ Beuibang „ 12 „ Van de Balineesche Soerabaja „ 9 „ DjokJakarta „ 6 „ Verscheidene dieren moesten wegens hoogen leeftijd door jongere worden vervangen en werden dus verkoel) l. Van de Bengaalsche slieren worden kort na aankomst nogal eens klachten vernomen, dat ze slecht willen dekken. Vermoedelijk worden ze hier geinfecteerd door een ander piroplasma dan in hun geboorteland voorkomt en blijven ze daardoor veelal gedurende het eerste halfjaar in slechten voedingstoestand. Bij goede verpleging komen ze echter grootendeels dit stadium spoedig te hoven en treedt dan, zoodra de dieren in goeden voedingstoestand komen, ook normale deklust op. Over het algemeen zijn echter de Zebu's traag in het dekken. Waren dus de resultaten met de geïmporteerde Bengaalsche stieren verkre- 282 gen, over het algemeen gunstig, zoo kan zulks niet gezegd worden van de koeien. Ook deze hebben hetzelfde acclimatiesatieproces te doorloopen. De koeien, die drachtig aankomen, lijden er echter veel meer van dan de stieren, zoo zelfs, dat een Detrekkelijk groot aantal na het kalven bezweek. Verder schijnt dit ziekteproces eveneens een ongunstigen invloed op de vruchtbaarheid uit te oefenen, zoodat de in, die niet bezet aankwamen, moeilijk drachtig te krijgen waren. Een zeer ongunstige factor hierbij was het verder, dat de verstrekking der koeien niet altijd op oordeelkundige wijze heeft plaats gehad. Blijkbaar was, om te voldoen aan de vraag van het Departement van Landbouw aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur of in hunne gewesten Bengaalseh vee verlangd werd, in sommige afdeelingen eenvoudig op de maandelijksche vergaderingen aan de Inl. Hoofden gevraagd, wie Bengaalseh vee wenschte te ontvangen en was vervol gens niet onderzocht of de dessa's, waar de aanvragers woonden, ook wel geschikt gelegen waren. Vele koeien zijn hierdoor verstrekt in dessa's waar in het geheel geen stier te krijgen was en dan werd in de meeste gevallen door de houders ook geen poging gedaan de dieren gedekt te krijgen. Om de dieren onder voortdurend toezicht te kunnen houden, werd door on dergeteekende aan de Gouvernements veeartsen opgedragen van de geïmporteerde koeien stamboeken aan te leggen en deze persoonlijk bij te schrijven en de dieren door de veemantri's goed te doen controleeren. Bedoelde stamboeken werden dan ook aangelegd,, doch de controle schijnt door de groote uitgestrektheid der veeartsenijkundige ressorten en door de boven bedoelde onoordeelkundige verstrekking der koeien, die over heele afdeelingen ver spreid zijn, hoogst bezwarend. Op aanvraag van den Leider der Kolonisatieproeven in de residentie Lam pongsche districten werden voor bedoelde kolonie verder nog gezonden een Guyrat dekstier met 22 fokkoeien, waaruit in 1911 twintig kalveren geboren werden. Van de 22 koeien stierven 3, restant 19. Van de 20 kalveren stierven 3, restant 17, zoodat ultimo December 1911 aanwezig waren 1 stier, 19 koeien en 1? kalveren. Verder waren op bedoelde kolonie aanwezig: Dekstieren 5 stuks Javaansche fokkoeien 191 Stierkalveren 79 „ Koekalveren 90 „ Ossen 31 „ Totaal 396 stuks 283 In 1911 worden geboren 118 kalveren, waarvan 6 stierven. Het geboorte cijfer was dus + 60% en het sterftepercentage onder de kalveren ± 5% en van de volwassen koeien + 1%. De veestapel op genoemde kolonie bevindt zich in zeer goeden staat en levert der bevolking behalve aan arbeid en mest roods niet onbelangrijke inkomsten door verkoop van overtollige dieren. Zoo werden in 1911 verkocht 41 ossen, 6 guste koeien en 2 stieren, terwijl twee noodslachtingen plaats hadden. Te Petjorottan bestond de veestapel uit. 1911 uit: 3 stieren, 30 koeien, 0' vaarzen, 9 stierkalveren, 11 koekalveren, terwijl in den loop van het jaar 6 stierkalveren overgegeven worden aan de bevolking. Hoe meer de veeartsenij kundige dienst bemoeienis met de veeteelt krijgt, hoe meer aan het licht komt, hoe treurig het daarmee eigenlijk in de meeste streken gesteld is. Zooals bekend, wordt de veeteelt als hoofdbedrij f door de bevolking niet uitgeoefend. Daar echter voor den landbouw het houden van vee een vereischte is, hetzij voor de mestproductie, hetzij voor ploegvee, wordt door de meeste land bouwers vee gebruikt, echter heeft volgens het door de Mindere Welvaart Commissie ingesteld onderzoek slechts 29% der gezinnen op Java en Madoera groot hoornvee in eigendom, de rest voorziet in de behoefte door plo* te huren. Van deze 29% heeft 7% slechts een rund of buffel, 10,4% twee runderen of buffels en 11,0% gemiddeld 4,7 idem. De laatste categorie verhuur! meestal de dieren aan niet bezitters. Van de volwassen dieren bestaat '± 1 : ; uit stieren of ossen en % uit koeien. Uit deze gegevens blijkt reeds, dat hoi met de veefokkerij niet schitterend gesteld moet zijn, terwijl bovendien alle samenwerking ontbreekt. Hel spreekt van zelf, dat de talrijke kleine veehouders slechts door associatie zouden kunnen voorzien in de behoefte aan goede dekstieren, daar het houden van springstieren als bedrijf niet gebruikelijk is. Een dergelijke associatie heeft echter op eigen initiatief tot heden bijna nergens plaats gehad en zoo behoort het volstrekt niet tot de uitzonderingen, dat in eene geheelo streek geen stier aan wezig is, laai staan een geschikte stier. De koeien blijven dan onbevrucht tot een der ingezetenen eens weer een stier heeft, die dan in zijn vrijen tijd met de kooien rondloopt, of tot een dor stierkalveren groot genoeg is om te dekken. 284 Dat onder dergelijke omstandigheden de progenituur slecht en het geboorte cijfer laag moet zijn, laat zich denken. Sedert de oprichting van liet Departement van Landbouw is het voornaamste streven van <.\vn Veeartsen)jkiindigen dienst geweest, te trachten om, behalve de bestrijding van epizoötiën, tot verbetering der veefokkerij te komen door te zorgen, dat in iedere dessa een springstier komt, die aan de gezamenlijke veebe zitters toebehoort en die niet zonder voorkennis van lic! liestuiu mag worden vervreemd. Op die wijze zijn mei voorschotten van de Regeering of der landbouwcrediet banken verstrekt: De stieren werden onderdistricts- of districtsgewijze verstrekt in voldoende aantal voor alle aanwezige fokkoeien, terwijl zooveel mogelijk gezorgd werd, dat in iedere dessa een stier aanwezig is. De aanwezige stieren in bedoelde dessa's werden geselecteerd en de inferieure exemplaren middels castratie van de voort teling uitgesloten. Onderstaande staat geeft een overzicht van bet aantal der op deze wijze in de verschillende residenties gecastreerde stieren. Castratie onder toezicht der Qouvernements Veeartsen. 285 Een verblijdend verschijnsel is het, dat de meeste Hoofden van Gewestelijk Bestuur de urgentie van dezen maatregel thans inzien en deze zaak krachtig bevorderen. Enkel hierdoor toch kan op den duur het doel bereikt worden, daar slechts door tusschenkomst van de Bestuursambtenaren de bevolking tot samenwerking in deze richting gebracht kan worden. Eerst wanneer door de betrokken ambtenaren de bevolking van een district of onderdistrict er toe gebracht is, zich te associeeren voor de aanschaffing van springstieren, kan door den vecartsenijkundigen dienst gezorgd worden voor den aankoop en de levering van de voor de betrokken streek meest geschikte dieren. In vele districten heeft eenc dergelijke verstrekking reeds plaats gehad, doch hoewel reeds veel gedurende de laatste 7 jaren op dit gebied gedaan is, zoo blijft toch nog veel meer te doen over, daar van de 399 districten op Java en Madoera nog slechts in 137 stieren werden verstrekt, terwijl de dieren, die door onderdom en sterfte uitvallen, steeds moeten vervangen worden. Ongelukkig is het, dat door het ontbreken van goede gegevens slechts enkele ambtenaren goed op de hoogte zijn van den toestand van den veestapel in hun ressort. Wel is bij verschillende staatsbladen, laatstelijk bij staatsblad 1904 11 9 334, voorgeschreven, dal van de sterkte van den veestapel en de mutaties, die daar onder voorkomen, door de ambtenaren nauwkeurig aanteekening moet gehouden worden, doch zooals algemeen bekend, is dit staatsblad niet veel meer dan eene wet op papier. Wel worden door de Inlandsche Hoofden registers betreffende den veestapel aangehouden en vindt men dergelijke registers ook bij ieder dessahoofd, daar deze echter als regel nimmer gecontroleerd worden door de Europeesche of hoogere Lal. ambte -en, laat eene geregelde bijhouding natuurlijk veel te wen sehen over. Door de vijfjaarlijksche tellingen werd aan dit euvel eenigszins tegemoet gekomen, aangezien hierdoor ten minste eenige controle op de bijhouding werd uitgeoefend. Nu echter in 1910 eene dergelijke telling niet heeft plaats gehad en dus de Gouvernements veeartsen voor bun jaarverslag over 1910 de getallen opgaven volgens bedoelde registers, bleken deze zeer te verschillen van die van de vroe gere tellingen, terwijl ze in verschillende streken op eene belangrijke achteruit gang wezen. Naar aanleiding hiervan werd bij circulaire van den Directeur van Land bouw, Nijverheid en Handel i\t\. 9 September 1911 11' 8236 aan tic Hoofden 286 van Gewestelijk Bestuur verzocht te willen doen nagaan of werkelijk eene achter uitgang bestond als voor sommige streken uit de opgaven moest worden af geleid. Eene dergelijke controle nu heeft in de meeste residenties plaats gehad en moet dus verondersteld worden, dat de thans vermelde cijfers eenigszin trouwbaar zijn. Vergelijken we nu de thans verkregen getallen met de vijfjaarlijksche tel lingen van vroeger dan krijgen we sedert 1880 hel onderstaand overzicht: Hieruit zien we dus, dal de hoornveestapel in getalsterkte van 1880 tot 1895 regelmatig steeg, daarna tot, 1905 weer achteruitging, terwijl in 1911 de cijfers wederom liooger zijn. In hoeverre echter deze laatste cijfers thans betrouwbaar zijn, is nii'i te zeggen. Bij de vijfjaarlijksche tellingen werden de cijfers steeds op dezelfde wijze verzameld en mag dus verondersteld worden, dat ze met elkaar te vergelijken zijn. (Jaar wel steeds ongeveer dezelfde fouten gemaakt zullen zijn. De cijfers van 1911 zijn uit de bestaande, doch gedeeltelijk geverifieerde dessaregisters verzameld. Al mochten echter in de opgaven ook belangrijke fouten schuilen, toch blijkt er duidelijk uit, dat in verhouding tot den aanwas der bevolking en tot den be bouwden grond, de veestapel regelmatig en belangrijk is achteruitgegaan voor Java en Madoera in zijn geheel. Vergelijken we thans de cijfers voor iedere residentie afzonderlijk voor de jaren 1905 en 1911, dan blijkt, dat enkel Madoera belangrijk vooruitging, ook in verhouding tot de vermeerdering der bevolking, niet echter in verhouding tot de bebouwde oppervlakte. Verder was in geheel Oost- en Midden-Java, uitgezon- 287 derd de residenties Soerabaja en Rembang, waar de veestapel quantitatief achter lig een geringe toename te constateeren. In de residentie Pekalongan bleef hij vrijwel stationnair en in de residentie Preanger-Kegentschappen en Bantam schijnt hij sterk verminderd, terwijl uit de residentie Batavia geen betrouwbare cijfers konden verstrekt worden. Omtrent deze residentie is i\u> betreffende voor of achteruitgang niets bekend. (De opgegeven cijfers zijn van de telling 1905). De voor het eiland Madoera opgegeven cijfers vertoonen echter onverklaar bare schommelingen. Volgens de vijf jaar lijksche tellingen was nl. de sterkte als volgt: 1880 327642 1885 446157 1890 538301 1895, 576675 1900 596660 1905 488397 .1911 630095 Volgens deze opgave zou dus, zonder dat daarvoor eenige reden wordt op gegeven, de veestapel van 1900 tot 1905 + 108000 stuks zijn achteruitge gaan en van 1905 tot 1911 weder 141000 zijn gestegen. Dat is onaan nemelijk. Daar echter thans door de plaatsing van veemantri's in ieder district, die speciaal mei de bijhouding der veeregisters belast zijn en die geregeld door twee Gouvernements veeartsen worden gecontroleerd, als zeker mag worden aange nomen, dat de thans opgegeven cijfers juist zijn, zullen dus vermoedelijk bij de telling van 1905 groote fouten gemaakt zijn. Mag dus als vaststaand worden aangenomen, dal quantitatief de toestand van den veestapel op Madeera bevredigend is, zoo ging de qualiteit merkbaar achteruit, doordat ook de Madoerees steeds zijn beste stieren voor de slachtbank verkocht, terwijl geen speciale dekstieren werden aangehouden. Om in dezen toestand verbetering te brengen zijn thans ruime eredieten toegestaan voor den aankoop van superieure slieren, die speciaal als epringstieren in de dessa's worden gestationneerd. Uit onderstaande gespecificeerde opgaven van den veestapel der verschil lende residenties van 1905 en 1911 moet worden opgemaakt, dat hoewel de vee stapel in de meeste residenties weer iets in aantal toenam, hij in verhouding tot de in cultuur gebrachte gronden overal, uitgezonderd Madoera, Soerabaja, Ke diri, Madioen, Semarang en Cheribon, quantitatief bleef achteruit gaan. OVEEZICHT VAN DEN PAAHDEN- EN HOORNVEESTAPEL OP MADOERA 1880 t/m 1911. 288 (') Voor de belangrijke daling in de bebouwde oppervlakte in 1895 is geen reden opgegeven, vermoedelijk is deze opgave dus onjuist, evenals het grootere aantal paarden in 1895 en het verminderde aantal rundvee in 1905. OVEEZICHT VAN PAARDEN- EN HOORN VEESTAPEL OP JAVA EN HADOER A 1911. 10 289 29 gedeelte van een menschelijken schedel en andere heendoren, uitgegraven bij Modjokerto. Van den Heer Ingenieur J. A. Rouk en s te Modjokerto, twee schedels van paarden, uitgegraven aldaar. Van den Heer W. Aarts, Adm. te Soekakaret, Tjibadak, een sciur op te rus sagitta L. Van Dr. Poorten te West-Nieuw-Guinea, een fraaie collectie vogels. Van den Heer J. W. Du mas, een fraaie collectie vogels, insekten, etc. Van den Heer H. A. M. Ger t h van Wij k te Kajeli, een Hal i core duging Erxler. E. STATION VOOR WAARNEMINGEN OVER DE ZEEFAUNA TE BATAVIA. De gegevens, verschaft door den Adjunct-Afdeelingschef, den Heer E. A. A. Gobe e en den Commandant van het Onderzoekingsvaartuig, den Luitenant ter Zee Ie kl., W. C. A. Vink, luiden als volgt: De 'Adjunct-Afdeelingschef Dr. P. N. van Kampen vertrok in de maand Februari met een tweejarig ziekteverlof naar Europa. Met diens func tiën werd tijdelijk belast de heer E. A. A. Gobe e, die medio Mei zijne be trekking aanvaardde. Kort daarop kwam de aan het visscherij-onderzoek ver bonden Zool. assistent Dr. A. L. J. Sun i e r in Indië aan, die in Juni in functie trad. Enkele dienstreizen met het onderzoekingsvaartuig voor de vis scherij werden door genoemde ambtenaren gemaakt, terwijl overigens de werk zaamheden aan het visscherij stat ion uit den aard der zaak ten deele een orien tee rend karakter hebben gedragen. Op het eind van verslagjaar ondernam de Wd. Adjunct-Afdeelingschef een dienstreis naar de Penandjoengbaai (residentie Preanger-Regentschappen) en de Schildpaddenbaai (residentie Banjoemas), ten einde een onderzoek in te stellen naar de resultaten van de met Gouvcrnements-steun genomen proeven ter ver betering van de hulpmiddelen voor de zeevisseherij aldaar, waarvan de uitkom sten niet hebben beantwoord aan de gestelde verwachtingen. VERRICHTINGEN VAN HET ONDERZOEKINGSVAART ÜIG. Gedurende verslagjaar werden dertien reizen gemaakt, waarvan de elf eerste met hot Gouvernements S. S. „Gier" en de twee laatste met het Gouvernements S. S. „Reiger", welke reizen de nummers 41 tot en met 53 kregen. De reizen U° 50 en 11 5 53 werden medegemaakt door den Heer Gob cc, de 3VERZICHT VAN PAARDEN- EN HOORNVEESTAPEL OP JAVA EN MADOERA 1905. 290 291 Eenige oorzaken van dezen achteruitgang werden reeds opgegeven. Een verdere voorname Factor hiervoor is het steeds toenemende gebrek aan veevoer in sommige streken gedurende den tijd dat alle velden beplant zijn, aangezien nog bijna nergens iets gedaan is om de bevolking te bewegen haar padiestroo en andere afvalproducten van de cultures, die thans grootendeels door verbranding worden vernietigd, behoorlijk te oogsten en op te sclmren om ze in de tijden van voederschaarschte te kunnen gebruiken en verder op braakliggende gronden geschikte veevoedergewassen aan te planten. Om deze zaken meer onder de aandacht der Besturende ambtenaren te bren gen werd eene beknopte brochure omtrent veeweiden, stalverpleging en veevoe dergewassen in Ned. Indië samengesteld en onder bedoelde ambtenaren vanwege het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel op ruime schaal verspreid en verder verkrijgbaar gesteld. Om tot blijvende verbetering te komen en den veestapel weer tot bloei te brengen is het noodig, dat alle Bestuursambtenaren beginnen met zich nauw keurig op de hoogte te houden van den stand van den veestapel in hun ressort ten opzichte van de bevolking en de in cultuur gebrachte gronden eu dat zij zich moeite geven om ook de overige bestaande wetten te handhaven, nl: 1. Verbod van het slachten van voor de voortteling geschikt geoordeelde vrouwelijke dieren (Staatsblad 1905 11 5 410). 2. Verbod van het gebruik van te jonge dieren (Staatsblad 1903 W 370, aangevuld bij Staatsblad 1906 11' 5). 3. Tegengang van dierenmishandeling door overlading der voertuigen, overbelasting van draagpaarden en gebruik van kreupele, verwonde of hoog zwangere dieren (art. 3, IF 13 politie-strafreglementen. Bijblad n" s . 3210 — 3245 — Gouvernements Circulaire dd. 15 Februari 1905 11 5 6GO). 4. Verplichte aangifte van besmettelijke veeziekten en handhaving der daartegen voorgeschreven maatregelen. (Wetboek van Strafrecht art. 381—83). Thans bestaan deze wetten op papier, doch het schijnt dat zij met de be staande politiemiddelen in de meeste streken moeilijk zijn te handhaven. Verder dienen de veehouders er overal toegebracht te worden zich te asso cieeren tot de aanschaffing van springstieren, die hen dan door tusschenkomst van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel verstrekt kunnen worden, terwijl hun tevens dient voorgehouden, hoe bij doelmatige stalinrich ting en gebruik van padiestroo een groote hoeveelheid waardevolle mest kan verkregen worden en dat de veeteelt onder de tegenwoordige omstandigheden slechts loonend is, indien ze meer oeconomisch gedreven wordt. 292 Het streven moet dus zijn dieren van grootere vaarde te fokken en hun productievermogen te vergrooten. Een grooté~misstand begint de laatste jaren hoe langer hoc sterker op den ■voorgrond te treden, nl. het slachten van zeer jonge stiertjes en ossen. Door deze dieren aan te houden tot ze volwassen zijn zouden ze het dubbele opbrengen van den prijs, dien men er thans meestal voor maakt. De questie is hier, dal de lokker jaarlijks geld noodig heeft en niet kan wachten tot zijn kalf volwassen isj hij is dus verplicht het veel vroeger te verkoopen. De jonge stieltjes of ossen komen zoodoende veel te vroeg in handen van slachters of vetweiders, die ze weer aan de slachters verkoopen zoodra ze vet zijn. Op dit terrein zouden de landbouwcredietbanken nog een zeer nuttig arbeids veld kunnen vinden. Door nl. aan de fokkers gedurende twee jaren een voorschot op de jonge stieren of osscui te geven tot de helft van de waarde zouden ze hen in staat stellen de dieren aan te houden tot hei meest geschikte oogenblik voor den ver koop. Dit zou zeker een machtig middel zijn om de veeteelt loonender te maken en dus den lust tot fokken zeer zeker bevorderen. MELKERIJEN. Slechts een klein gedeelte van den yeestapel op Java en Madoera wordt voor melkproductie gebezigd. Onderstaande staat geeft een overzicht van de aan wezige melkerijen en het ras der daarvoor gebezigde koeien. Behalve deze mel kerijen zijn er nog enkele ingezetenen, die voor eigen gebruik melkkoeien houden. 293 294 Behalve van runderen wordt in sommige streken ook <le melk van buffels gebruikt, zoo o. a. in enkele streken van Palembang, waar door de bevolking op eene zeer primitieve wijze boter van karboiiwennielk gemaakt wordt, terwijl ook in sommige streken van Celebes de buffelmelk als zoodanig wordt gebruikt. Hel vetgehalte is belangrijk hooger dan van rundermelk. De buffel geeft meestal slechts 2 a 3 Liter per dag. Door Arabieren worden verder veel Bengaalsche geiten gebonden voor de melkproductie, Een goede Bengaalsehe geit geelt 1 a 11/l 1 /- Liter melk. VEETENTOONSTELLING EN. Bij Gouvernements beslnit dd. 8 September 1911 EP 20 werd aan de ver eeniging ter bevordering van Landbouw en veeteelt in de at'deeling Salatiga een subisidie van ƒ 4920 toegekend, waarvan ƒ 4600 bestemd was voor in liet volgend jaar uit te betalen aanhoudingspreiniën en ƒ 320 voor vergoedingen van onkosten aan de eigenaars der ten toon te stellen dieren. Het bleek dat verscheidene van de het vorig jaar geprimeerde stieren waren verkocht aan karrevoerders en slagers. 13c in uitzicht gestelde premie bleek voor hen dus geen beletsel hunne dieren te verkoopen. Bij wijze van overgangsmaatregel was bij de eerste primeering in 1910 bet halve bedrag der premie uitbetaald, terwijl aan eigenaars van de in 1911 te primeeren dieren in 1912 het volle bedrag zout moeten worden uitbetaald. Bovengenoemde vereeniging was echter van meening, dat ook in Iï> 1L weer de helft der premie moest worden uitbetaald, wat niet in de bedoeling lag. Hierdoor werden de premies te Laag, zoodat de verkoop er niet door belet wordt. Voor den vervolge zal hiermede rekening gehouden moeten worden. De categoriën, die in aanmerking kwamen voor primeering, waren de volgende: 1. Javaansche dekstieren. 2. Buitenlandsche dekstieren; 3. Javaansche vaarzen. 4. Javaansche i'okkoeien. 5. Vaarzen van gekruist ras. ü. Koeien van gekruist ras. 7. Merries van gekruist ras. 295 Door de Jury werden voor cene premie in 1912 in aanmerking gebracht: 4 Javaansche stieren geprimeerd in 1910 14 „ „ „ „ 1911 1 stier van liiiitenlundsch ras „ „ 1910 2 jonge stieren van 1% a 2 jaar „ „ 1910 95 „ » „ 1% » 2 „ „ „ 19H 3 Javaansche vaarzen „ „ 1910 19 Javaansche vaarzen „ „ 1911 4 Javaansche fokkoeien „ n 1910 17 Javaansche fokkoeien n „1911 7 vaarzen van gekruist ras „ „1910 74 vaarzen van gekruist ras „ „1911 3 fokkoeien van gekruist ras „ „1910 19 fokkoeien van gekruist ras „ „1911 2 fokmerries „ „1910 G fokmerries • „ „ 1911 Gewensch is het in elk ressort, waar de verbetering van den veestapel krachtig wordt ter hand genomen, middels premiekeuringen oen kern van goed vrouwelijk fokmateriaal vast te leggen. Voor den vervolge zal men zich om de uitgaven niet te hoog op te voeren dan ook in hoofdzaak moeten bepalen tot het primeeren van vrouwelijk fokmateriaal, aangezien de ondervinding hoeft geleerd, dat niettegen staande de in uitzicht gestelde premie, de veebezitters toch een groot aantal der geprimeerde stieren verknopen, zoodat in de behoefte aan superieure exemplaren voorloopig nog met Regeeringshulp of met fondsen der landbouwcredietbanken dient te worden voorzien. Evenals vorige jaren werd den 31 sten Augustus eene vee- en landbouwten toonstelling gehouden te Singaradja. Prijzen werden uitgeloofd voor de volgende categorie»: 1. dekstieren, 2. koeien mei kalveren, 3. vaarzen. 4. spannen ploegvee, 5. den mooisten en zwaarstgebouwden os, 6. spannen trekbuffels, 7. den mooisten en zwaarstgebouwden buffel, 8. dekhengsten, 9. merries, 10. draagpaarden. 296 Hoewel de ten toon gestelde dieren werkelijk zeer goed waren, zullen ook hier de gelden thans aan prijzen uitgegeven nuttiger besteed worden, indien ze in den vorm van aanhoudingspremiën voor superieure fokdieren worden aange wend en gezorgd wordt, dat zooveel mogelijk in ieder district dergelijke aanhou dingspremiën verstrekt worden. Eeue centrale tentoonstelling toch kan slechts door een klein aantal fokkers bezocht worden, terwijl districtsgewijze te houden premiekeuringen door het meerendeel der fokkers kan worden bijgewoond. De bijgevoegde staten geven een gedetailleerd overzicht van de gevallen van besmettelijke ziekten, die gedurende 1911 werden geconstateerd, en van liet veeveroer gedurende dat jaar. De Inspecteur van den Burgerlijken Veeartsenijkundigen dienst, C. A. PENNING. 298 299 VEMAMLSTAAT DER CEVAILH VAN BESMETTELIJKE \ mm omffl „ £T m m m 3 culture aux Tndcs Néerlandaises" en in No. II der 2 e serie van het „Bulletin du Jardin Botanique de Buitenzorg". Daarbij bevinden zich ook een aantal van vroegere expedities afkomstige soorten, die in dit jaar voor bet eerst in den Botaniscben tuin bloeiden. De volledige beschrijvingen zullen evenals vroeger in „Nova-Ouinea" verschijnen. Het eerstgenoemde Bulletin beval hovendien volledige beschrijvingen van een aantal nieuwe, van elders uit den Archipel afkomstige Orchidecn. Voor de „Tcones bogorienses" werden enkele belangrijke planten behandeld en ten behoeve van liet werk der heeren Benaard en Ernst (zie .Jaarboek 1909) eenige saprophyten beschreven en geteekentf. Een 1 -1-daagsche dienstreis weid ondernomen naar Tjinjiroean bij Bandoeng. De in de omstreken bijeengebrachte verzameling telt 55Ü nummers, waaronder tal van belangrijke planten. Behalve eenige Orchideeën werden o. a. een nieuwe, zeer merkwaardige V a c ei n i u na en eenige voor .lava nieuwe en andere, vroeger hier gevonden, doch niet teruggevonden soorten aangetroffen. Vermel ding verdient ook het betrekkelijk groote aantal van elders afkomstige planten, ilie zich Langzamerhand een plaats veroveren t ussclien de inheemsche flora. Ter aanvulling van het verzamelde werd later dezelfde streek nog eens bezocht. Ten gevolge van de zeer langdurige droogte viel deze tocht, hoewel niet geheel zouder resultaat, echter tegen en werd de terugreis eerder ondernomen dan aanvankelijk het plan was. De meegebrachte planten werden gedetermineerd en voor zoover noodig beschreven. Dit geschiedde eveneens met andere hinnen komende verzamelingen of gedeelten daarvan. In het bizonder moet nog melding gemaakt worden van voor andere af dee lingen van het. Departement verrichte determinaties, met name voor het Museum vuor Technische- en Handelsbotanie. Vooral in den laafsten tijd nemen deze lei- determinatie ontvangen zendingen zeer toe. Verder werd een niet onbelangrijk deel van den tijd besteed aan het uit zoeken en voor verzending gereed maken van doubletten. Ten behoeve van de vezeltentoonstelling te Soerabaja werd door Dr. Smith een verzameling herbarium van vezelplanten en voor de caoutehouctentoonstel ling te Londen van getah pertja en caoutchouc leverende planten, benevens van een aantal Leguminosen samengesteld. In het verslagjaar verscheen de vierde aflevering van den „Figuren-Atlas" hehoorende hij „Die Orchideeën von Java. Zij bevat afbeeldingen van 99 soorten, nl. van Dendrobium gemellum Lndl. tot Thel a s i s mi er ant h a .T.J.S. De tweede assistent, de Heer C. A. Baoker, ging voort met de bewerking 30 reizen n ! 51 en W 52 door Dr. Sunier. Aangezien in het begin 1911 te voorzien was, dat het Gouvernements S. S. „Gier" binnenkort aan den dienst zou komen te ontvallen en geen uitzicht gegeven kon worden op vervanging door een ander vaartuig, geschikt om daarmede de proefnemingen met den ottertrawl voort te zetten, werd besloten het trawlwerk te concentreeren tot die gebieden in de wateren om Java en Madoera, welke zich gedurende de afgeloopen jaren had den leeren kennen als de meest daarvoor geschikte, zoowel wat betreft bodem gesteldheid als vischrijkdom. De eindresultaten zijn vereenigd in een „Eapport over de toepassing van Europeesche grondnetten in de wateren om Java en Madoera", verschenen als afzonderlijke Mededeeling van het Visscherij-Station. Behoudens het trawlwerk hadden nog enkele proefnemingen plaats met een inlandsche beug of pantjing rawé en werden de proefnemingen met de haring netten voortgezet. Een aanvang werd gemaakt met hydrographisch onderzoek der wateren, meer speciaal om Bawean in verband met het zich aldaar ophouden van de ge slaehtsrijpe lajang. De tijdvakken tussehen de verschillende reizen werden gebruikt voor onder houd van schip en inventaris, nettenreparatiën en herstellingen aan romp, ma chines en ketels. De verschillende tochten hadden als volgt plaats: Vischtocht 41 van 3—ll Januari: Java Zee. Vischtocht 42 van 21 —31 Januari: Java Zee. Vischtoeht 43 van 16 —25 Februari: Java Zee en Straat Madoera. Vischtocht 44 van 6 —19 Maart: Java Zee, Sapoedi- en Kangean Archi pel, Straat Madoera. Vischtocht 45 van 31 Maart—lo April: Straat Madoera, Straat Bali, Java Zee. Vischtocht 4G van 21 April—2 Mei: Wateren om Bawean. Den 4 den Mei werd wegens besmetverklaring met pest van Soerabaja, deze plaats als tijdelijk station verwisseld met Banjoewangi voor het tijdvak 5 Mei— 13 Juni. Vischtocht 47 van 16 Mei tot 26 Mei: Straat Bali, Straat Madoera. Vischtocht 48 van 31 Mei tot 13 Juni: Straat Madoera, Java Zee. Vischtocht 49 van 3 Juli tot 12 Juli: Java Zee. Vischtocht 50 van 24 Juli tot 17 Aug.: Duizend Eilanden, Djambi, Ri ouw en Lingga Archipel, Bengkalis, Bagan Si Api 2 , Palem bang. 300 301 302 303 304 305 306 307 308 309 31 Vischtocht 51 van 2—12 Sept. Deze tocht, welke ten doel had het vis scherij-onderzoek ter Westkust van Borneo, Natoena- en Anambas Eilanden, moest ontijdig worden afgebroken wegens zulke erstige gebreken aan de stoom ketels, dat de dichtst bij zijnde reede van Tandjong Pandan (Biliton) moest worden opgezocht, ten einde de hulp van het Gouvernement in te kunnen roepen om terug gesleept te worden naar Tandjong Priok. In afwachting van die hulp word een onderzoek ingesteld naar de visscherij van Biliton. Den 25 sten October had de offieieele uitdienststelling van het Gouv. S. S. „Gier" plaats te Soerabaja, alwaar tegelijkertijd als tijdelijk onderzoekingsvaar tuig voor de visscherij werd in dienst gesteld het Gouv. S. S. „Peiger. Hiermede werd beoogd den tijd voor het doorkomen van den Wesmoesson te benutten, ten einde de kortelings opgetreden ambtenaren van het Visseherij- Station in de gelegenheid te stellen ook de toestanden op Java en Madoera uit eigen aanschouwing te leeren kennen en na te gaan in hoeverre reeds uitvoering was gegeven aan verschillende aangegeven verbeteringen. Vischtocht 52, van 1 tot 11 November en Visehtocht 53, van 10—30 November, strekten zich uit langs de noordkust van Java en Madoera, Straat Madoera en Straat Bali, terwijl een bezoek werd gebracht aan den Sapoedi en Kangean Archipel. Den 7 den December werd van Tand jong Priok naar Soerabaja gestoomd en had de uitdienststelling plaats van het Gouv. S. S. „Eeiger" op 18 December Voorlöopig kon geen onderzoekingsvaartuig worden afgestaan. Als uitvloeisel van de verrichtingen van het onderzoekingsvaartuig werden de Residenten van Soerabaja, Besoeki, Semarang en Bantam door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel uitgenoodigd de noodige voorstellen te doen voor de oprichting van zoutingsloodsen te Sangkapoera (Bawean), Pana roekan, Demak en Laboean. Hetzelfde geschiedde ten opzichte van de Resi denten van Rembang en Pekalongan betreffende inzoutingsloodsen te Lekok, Palang, Sarang en Tegal. Tegelijkertijd werd de hoeveelheid op zee benoodigd zout te Sepeken (Ka ngean Archipel) van 6 K.G. per hoofd en per reis gebracht op 15 K.G. en werd de Resident van Madoera gemachtigd los zout voor de visscherij op zee te verstrekken te Gajam (Sapoedi) en te Ardjasa (Kangean), onder voorwaarden vastgesteld door den Directeur van Gouvernements Bedrijven. Bovendien werden de bepalingen op de verstrekking van Gouvernements los zout aan den wal zoodanig gewijzigd, dat behoudens verplichte vermenging van de visch met het daarvoor gekochte zout binnen de grenzen der zoutingsloods, de inzouters geheel worden vrijgelaten in de uitoefening van hun bedrijf. 310 311 OPGAVE VAN HET AANTAL IN- EN UITGEVOERDE DIEREN VAN ALLE IN NEDERLANDSCJHNDIË GEDURENDE HET JAAR 1911. 312 313 314 315 316 317 319 Gedurende maanden was aan hel laboratorium gedetacheerd de militair apotheker K. J. Holtappe 1, in het bijzonder voor de scheikundige analyses inzake osteomalacie. Na zich van de litteratuur van de chemie van het osteomalacie vraagstuk op de hoogte te hel -ieid, is de Heer Ho 11 app e 1 op zijn verzoek van de detacheer ing ontheven. De in Januari definitief als zoodanig benoemde laborante Mejuffrouw E. V. Matheij had meestal de handen vol met de bepaling glutinatie titers van de in grooten getale ingezonden sera en het overenten der culturen voor de bereiding van malleïne en tuberculine, doch was overigens ook behulp zaam bij het insluiten en snijden van pathologisch-anatomische praeparaten. De typiste, Mejuffrouw H. H. Coc r t, heeft het zeer volhandig met de zich meer en meer uitbreidende correspondentie en voert tevens het beheer over de belangrijke en veelgebruikte 11 and bibliotheek. Ook dit jaar was de Opzichter van het Laboratorium belast met het toe-, zicht op gebouwen, personeel en dieren van Laboratorium en School, hetgeen os de gestadige uitbreiding door de hulp der Luropeesche naar behooren kon blijven geschieden. Met da meld, dat met 1 Januari 1912 een opzichter voor de School aangesteld zal kunnen worden. De werkzaamheden van den bediende Abdoer raeh m a n (het be reiden der voedingsmedia, de verzending van entstoffen en utensiliën) en zoodanig, dat het noodig bleek hem een der bedienden ter assistentie te geven. De 4 bedienden voor het laboratorium verwisselden her haaldelijk, de 5 stalknechts niet, waarschijnlijk omdat aan de eersten, bij de zelfde bezoldiging, meer eischen inzake vlugheid van begrip gesteld worden. Instrumenten en verzamelingen. Ook dit jaar werden glaswerk en utensiliën aangevuld naar de behoefte, welke reeds niet gering was en nog voortdurend toeneemt. Zoowel malleïne als tuberculine werden in aanmerkekjk grooter hoeveelheid verstrekt dan in het vorig verslagjaar; voor de bereiding dezer beide diagnostica moet steeds een ruim aantal glazen kolven beschikbaar zijn. Ook waren vele Roux'sche flesschen noodig voor het kweeken in het groot van septichaemia- en malleusbacteriën, ten dienste der bereiding van vaccins, waarmede voorloopige proeven zijn genomen. De voorraad zoogenaamde „serumblokjes" behoefde aanvulling met het oog op de talrijke ter agglutinatie ingezonden sera. De bacterie centrifuge voldoet goed. Duidelijk is gebleken, dat voor de behandeling van den motor een speciaal daartoe opgeleide bediende onmisbaar is. 32 Ook werd de Eesident van Madoera gemachtigd met ingang van 1 Januari 1912 los zout uit den voorraad te Ardjasa op te slaan en te doen verstrekken aan een te Pabean ter noordkust Kangean op te richten coöperatie van inzouters en werd de Resident van Djambi uitgenoodigd de noodige voorstellen te doen voor de oprichting van een zoutingsloods te Moeara Saba (Djarnbi-rivier). Op de Duizend Eilanden kan van blij venden vooruitgang gesproken worden in zake visscherij. De coöperatie te Poeloe Panggang is er nu ook toe overgegaan, behoudens gedroogde visch, licht gezouten visch van kemboeng te fabriceeren. Verder wordt aldaar onder leiding van Bantamsche visschers van Toenara, de visscherij aangeleerd met een majang prauw. Deze resultaten zijn uitsluitend te danken aan de bemoeiingen van de Bataviasche Afdeelings Crediet Bank. Op de Karimon djawa Eilanden mislukten voorloopig alle pogingen om een der gelijken toestand in het leven te roepen als op de Duizend Eilanden. De oorzaak daarvan moet gedeeltelijk gezocht worden in de groote moeilijkheid Javaansche visschers over te halen, hun bedrijf uit te komen oefenen in de wateren om die eilanden en verder in het feit, dat de opwonende bevolking een gemakkelijk, zorgeloos bestaan vindt in de klappercultuur en betrekkelijke welvaart geniet. Toch is men niet onwillig kapitaal te steken in vischzouting. Nieuwe pogingen zullen worden in het werk gesteld. Ook op Bawean is men tot nu toe weinig geneigd, zich meer toe te leggen op de visscherij en op vischconserveering. Men laat dit hoofdzakelijk over aan zich tijdelijk op het eiland vestigende Madoe reesche visschers en Javaansche inzouters. De Sapoedi- en Kangean Archipel verheugt zich in een gestadigen vooruitgang op visscherij gebied. De goedkoop zoutingsloodsen in de residentie Madoera voorzien beslist in eenc behoefte en hebben hunne levensvatbaarheid bewezen. Eene uitzondering slechts daarop maakte de loods te Klampis, welke nu evenwel is afgebrand en niet weder zal worden opgericht. Nieuwe zoutingsloodsen kwamen gedurende 1911 in werking te Batang (residentie Pekalongan) en Indramajoe (residentie Cheribon), terwijl op initiatief van het gewestelijk bestuur der residentie Soerabaja het oprichten van een loods te Blimbing wordt voorbereid. Te Banjoewangi mag herleving van de visscherij verwacht worden door een jaarlijks toenemend aantal prauwen-pedjala uit den Kangean Archipel, welke er gedurende eenige maanden hun bedrijf komen uitoefenen. De Afdeelings Crediet Bank verschafte een inlander uit Kg. Moentjar nabij de Poengpangbaai op advies het noodige bedrijfskapitaal ter aanschaffing van een majangprauw met toebehooren op zeer speciale voorwaarden, zoodat rekening wordt gehouden met de wisselvalligheid van het bedrijf. Het finantieel voogdij- 320 De voorraad flessclien voor pathologiseh-anatomisehe praeparaten werd aan gevuld. De verzameling praeparaten werd, zoowel wat pathologische-anatomie als parasitologie betreft, aanmerkelijk verrijkt. Aanplant van voedergewassen. In de behoefte van gras voor de dieren van het Laboratorium wordt in den laatsten tijd geheel voorzien door den in dit jaar aangelegden grasaanplant. Voor dien tijd werd aan de dieren het zoogenaamde pikolgras gevoerd, waarvan de samenstelling niet alleen zeer wisselend is, maai waarbij tevens de voort durende strenge controle hoog noodig is wil men overtuigd zijn, dat aan de dieren goed gras wordt verstrekt. Eerst werd een proef genomen met het verbouwen van tweede go\. als veevoeder, maar hiervan werd afgezien, omdat men deze voedingstoffen slechts op enkele tijden in overvloed heelt, en men in het overige van het jaar weer op pikolgras was aangewezen. Zij konden dus het gras niet vervangen, zóodat weldra begonnen werd met dit laatste aan te planten. In aanmerking kwamen Bengaalsch gras (Panicum ilaximu m), Paspalum dilatatuin en Kolondjono of Panicum muticum. Het eerste geelt ile grootste opbrengst, terwijl het laatste op den hoogen zönnigen grond veel minder goed groeit, stengelig is en veel minder vaak gesneden kan worden dan op een moerassigen, beschaduwden bodem, al waar dit gras thuis behoort. Wil de opbrengst van het gras op het niveau büjven, waarop het kan en behoort te zijn, dan is een intensieve' bemesting van den bodem aangewezen. Mag dit eenig onderhoud eisenen, de samenstelling en de opbrengst vergoeden het in hooge mate. Op de galangans, tussehen de af doelingen met gras beplant, is Toe ri e (Sesbania ttrandiflora) gezet, dat geroemd wordt om het hooge eiwitgehalte van het loof. Eet groeit zeer langzaam en de hoeveelheid loof is zoo gering dat het voor veevoeder minder in aanmefking komt dan dikwijls wordt aan gegeven. Evenmin wordt het zoo gaarne door de dieren gegeten als men wel wil beweren. Het voordeel, dat met den eigen aanplant is verkregen, is dat wij de beschikking hebben over gras van goedi .elling in voldoende hoeveelheid en voor minder geld; de ko sg zijn vrij hoog geweest, maar werpen nu reeds hunne vruchten af. Bibliotheek. Deze werd belangrijk aangevuld. Scherper toezicht bleek noodig, en was 321 mogelijk door de detacheering van den Heer Soh ns, die een nieuwen, vol ledigen catalogus der handbibliotheek samenstelde. Bezoek aan de inrichting. De inrichting mag zich steeds in groote belangstelling verheugen. Zij werd behalve door veeartsen door vele binnenlandsche en buitenlandsche land bouwkundige autoriteiten bezocht. Publicaties. In 1911 zijn van het Veeartsenij kundig Laboratorium de volgende publi caties verschenen als „Veeartsenijkundige Mcdedeelingen van het Departement van Landbouw". Mededeeling 1. Longziekte (pleuropneumonia contagiosa borum) op Java. Dr. L. de Blieck. „ 2. Verdere onderzoekingen omtrent tuberculose en tubercu linatie in Ned.-Indië. Dr. L. de Blieck en Dr. H. J. Smit. „ 3. Kwade droes-infeetie in verband met de coii j u nctivale malle ï natie en aggluti natie. Dr. L. de Blieck. A. Onderzoekingen van ingezonden materiaal. VERZAMELSTAAT der onderzoekingen van ingezonden organen, pathologische producten, enz. Jaabboek. 21 322 In zes en tachtig (86) gevallen had het onderzoek van ingezonden materiaal (bloedpraeparaten, bloed in pipetten, organen enz.) een negatief resultaat. Herhaaldelijk werd materiaal ingezonden, dat voor onderzoek niet of min der geschikt bleek. Het aantal der verrichte onderzoekingen bedroeg 131 tegen 125 in het vorig verslagjaar. Verder werd water onderzocht uit een put te Btiitcnzorg, dat voor drink water ongeschikt bleek. Dit alles onverminderd de vele sera, onderzocht op hun agglutineerend vermogen jegens malleusbacillen. Het in tabel 1 opgenomen geval van piroplasmose van een hond was door den Gouvernements veearts D. B. Wage na a r te Semarang waargenomen. Verdere experimenten konden niet geschieden, daar de hond te spoedig stierf. De beide overige gevallen van piroplasmose betroffen buffels uit Tji- 323 baroesa (Buitenzorg). In liet algemeen worden weinig bloedpraeparaten ter onderzoek ontvangen, hetgeen niet bevorderlijk is voor de vermeerdering onzer kennis omtrent de verspreiding der in Indië bekende piroplasmen. Voor de veeartsen, die hiervan gebruik willen maken, zijn doosjes met voorwerpglazen, geschikt voor directe verzending, beschikbaar. Het verdient aanbeveling zooveel mogelijk het onderzoek van bloedpraeparaten aan het Veeartsenijkundig Laboratorium te laten verrichten, daar het nauwkeurig door zoeken van dergelijke praeparaten op de aanwezigheid van parasieten voor den Gouvernements veearts zeer tijdroovend is. B. Verstrekking van malleïne, kwadedroes onderzoekingen. 324 Ook in dit jaar nam het gebruik van malleïne sterk toe, zqpals blijken kan uit tabel 11. Tegen 2650 gram in 1909 en 7271 gram in 1910 weiden in 1911 12150 gram verstrekt. De tabel geeft o. a. een overzicht van de hoeveelheden malleïne, die in 1911 aan de veeartsen in de verschillende ressorten zijn verstrekt en het totaal aantal gemalleïneerde paarden, waarover Formulieren zijn ingekomen. Deze 'laatste cijfers komen niet altijd mei de werkelijkheid overeen. Helaas worden niet door alle veeartsen ook de negatief gereageerd hebbende paarden opgegeven, zoodat aangenomen kan werden, dat het totaalcijfer 2193 G hooger had moeten zijn. Dit blijkt duidelijk o. a. uit de opgave van Cheribon, waar 700 Gr. malleïne is verbruikt, terwijl over 65 paarden bericht is ontvangen. Gemid deld kunnen met 1 Gram malleïne 2 a 3 paarden onderzocht worden. Samen niet de 352 voor de laboratorium-paarden gebezigde grammen is de totaal bereide hoeveelheid 12502 gram, waarmede ruim 157000 reacties verricht kunnen zijn. Tegen den Europeeschen prijs van ƒ 0.75 per gram berekend, vertegenwoordigt dit eene waarde van ƒ 9370.50. Een groote hoeveelheid malleïne is nog altijd noodig voor de bestrijding der malleus op Soembawa, voor de malleïnatie bij den uitvoer en bij den invoer 325 op Java van paarden van Soembawa. Op deze wijze is het mogelijk den handel in deze paarden te doen doorgaan, niettegenstaande het ernstig voorkomen der ziekte op Soembawa; dit is reeds een belangrijk voordeel van de malleïnatie; zon der de malleïne zou de uitvoer van paaiden stop gezet moeten zijn. Van 219Ü5 paarden zijn de resultaten der malleïnatie bekend geworden. Bij slechts 2 paarden met en 11 zonder verdachte verschijnselen volgde op den positieven uitslag van lui onderzoek eene negatieve sectie. In hoever deze te wijten zijn aan omstandigheden, die niet op rekening der methode moeten gesteld worden, zal latei' uitvoerig besproken worden; overigens heeft een zoo gering aantal op het groote totaal zoo goed als geen beteekenis. Van de 32 paarden met verdachte verschijnselen, welke negatief reageerden, bleken 27 aan saecharomyeose en 2 aan zoogenaamde goedaardigen droes te lijden. Dit bevestigt niet alleen, voorzoover noodig, de betrouwbaarheid van de ophthalmoreactie, doch stelt tevens duidelijk in het licht dat een uitsluitend klinische diagnose van maüeus in [ndië niet verantwoord is wegens de groote gelijkenis dezer ziekte met saccharomy<-"M>. Het administreeren der toegezonden malleïnestaten, het beantwoorden der gestelde vragen, het berichten der agglutinatietiters met de eventueele conclusies en het geven van aanwijzingen omtrent de voorschriften van het malleusonder zoek geeft tamelijk veel werk, doch is absoluut noodzakelijk om het aantal miswijzingen tot een minimum te beperken. Niet genoeg kan er op aan ge drongen worden, dat de veeartsen zicli geheel houden aan de gegeven voor schriften, waardoor noodelooze bemoeilijking en vertraging wordt voorkomen. In het afgeloopen jaar is duidelijk gebleken van welk groot nut de centrale leiding van hel Laboratorium voor het malleusonderzoek is, daar omtrent een belangrijk aantal paarden eerst na advies van het Laboratorium een beslissing kon genomen worden. In een statistisch overzicht zal deze aangelegenheid nader uiteengezet worden. Zooals men in tabel 2 kan zien kwam liet zelden voor, dat de reactie meer dan 3 malen toegepast moest worden. Nog moer herhalingen waren soms noodig in gevallen, waarin men hoogstwaarschijnlijk de onderzochte paarden verwisseld had, een fraude, die zelfs door de nauwkeurigste signalementen niet geheel voorkomen kan worden. Steeds wordt van onze zijde getracht na 2 reacties en agglutinaties een beslissing te nemen. Indien het onderzoek lege artis en volgens de voorschriften wordt uitgevoerd, is dit ook meestal mogelijk. Het aantal verrichte bepa Ii n gen van agglutinatietiters ten behoeve van het malleusonderzoek in de practijk bedroeg dit jaar niet minder dan 885, hetgeen met de 727 voor het Laboratorium een totaal uit- 326 maakte van 1612. Het aanleggen der mengsels vordert, zooals reeds in het vorige verslag vermeld, veel tijd, zoodat de laborante, die in hoofdzaak daarmede belast is, er 5 a 6 per uur kan gereed maken. De buisjes dienen, alvorens de titers afgelezen kunnen worden — hetgeen uitsluitend door een der veeartsen geschiedt — 2 etmalen te staan; deze tijd kan door centrifugeeren in den bacteriecentrifuge, door den gasmotor gedreven, tot enkele uren bekort worden. Uit tabel 2 blijkt, dat de bepaling van de agglutinatietiters weinig meer dan 2 malen noodig was. Hiervoor geldt dezelfde opmerking als bij de malleï naties gemaakt. De complementbindings- methode werd eenige malen toege past, en met goed resultaat. Zoodra over meer personeel kan worden beschikt, zal dit waardevol diagnosticmn naast de agglutinatie toegepast worden. Nadat in het begin van 1910 een spontane malleusinfectie onder de paarden van het Laboratorium was voorgekomen, welke was geïmporteerd door een proefpaard, worden geregeld alle nieuw aangekochte dieren alvorens op de stallen te komen aan de malleïnatie onderworpen. Herhaaldelijk komt het voor, dat onder proefpaarden, die op den passar worden aangekocht of van buiten te koop worden aangeboden, occulte malleusgevallen voorkomen. Door dezen preventieven maatregel en het geregeld onderzoek van alle op het laboratorium aanwezige paarden is het ons gelukt de stal steeds vrij van kwadedroes te houden. Ook op de stallen der school wordt deze maatregel toegepast en met veel succes. De onderzoekingen inzake kwadedroesinfectie in verband met de diagnos tische methoden, in Indië in gebruik, werden door mij voortgezet en zijn in een uitvoerige publicatie neergelegd. Overtuigend is gebleken ook bij kunst matig geinfecteerde paarden, dat de door ons gevolgde methode schitterende resultaten geeft. Door de komst van den Heer Bubberman was het mogelijk in de laatste maanden van het jaar omtrent immunisatie tegen malleus onderzoekingen te beginnen. Begonnen is met de bereiding van vaccin (gedoode culturen) en z. g. farasej'hel laatste een praeparaat van malleusbaciüen, waarmede volgens Marxei, Dc d j u 1 i n, e. a. paarden geimmuniseerd kunnen worden tegen kwadedroes. De proeven hiermede zijn in vollen gang en geven voor loopig alle aanleiding om te hopen, dat het doel bereikt zal worden. Bij de bovenbedoelde wei-kzaamheden van het inalleusonderzoek voor de practijk werd grootendeels door den paardenarts J. L. van Eek hulp ver leend, tot de komst van den heer Soh ns, die spoedig de controle geheel op zich kon nemen. Later ressorteerde dit alles onder den Heer Bubberman, 327 die aan de af deeHngen „malleus- en tuberculose onderzoek"' de handen zoo vol heeft, dat h. v. het onderzoek van ingekomen materiaal door een ander uitgevoerd moeten worden. Hieromtrent zij opgemerkt, dat het aantal onderzochte dieren en dus tevens de verstrekte hoeveelheid tuberculine aanmerkelijk toenam. Bevestigd werd, dat de reactie bij conjunctivale tuberculinatie nu! zoo sterk is als bij malleïnatie. Toch is de methode voor Indii ; de eenig bruikbare, de subcutante tuberculinatie is wegens de inconstantc lichaamstemperatuur der runderen, in het bijzonder der buitenlandsche en gekruiste runderen, niet te beoordeelen. Om deze reden is een begin gemaakt, met de vervaardiging van een praeparaat, de bovotuberculol, waarvan de bereiding echfceT omslachtig is, doch dat nog betere resultaten hij de oogreactie zou geven dan de reeds bekende tuberculinesoorten. C. Tuberculine en tuberculose-ondcrzoekingen. 328 Behalve door de Gouvernements veeartsen wordt ook getuberculineerd door gemeente- en particuliere veeartsen met tuberculine van het Veeartsenij kundig Laboratorium. Door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn voorschriften gegeven, bevattende de voorwaarden, waaronder de tuberculine aan de laatstgenoemde categoriën van veeartsen wordt verstrekt. D. Septic haemia haemorrhagica. Nadat door gebrek aan voldoende geoefend deskundig personeel de behan deling der Berumpaarden tijdelijk was gestaakt, zijn wederom onderzoekingen in gesteld om een krachtiger serum te bereiden duo tot nu verkregen was. Verder hebben wij ons bezig gehouden met de bereiding van va<■ e i n. De bacteriën werden daartoe in massa gekweekt op agarbouillon, gedurende 2 X 24 uren; na reinheidscontróle afgespoeld met physiologische keukenzoutoplossing, vervolgens gedood door de suspensie gedurende één uur in een waterbad van 55° C. te laten. Dit vaccin werd in December toegepast op een 20-tal buffels, daartoe be schikbaar gesteld door de directie van de Michiels-Arnolds-landen. Hierbij bleek, dat eene hoeveelheid van 1 c.c.M. te weinig en doses van 2 en 3 c.c.M. gelijke, voldoende plaatselijke reacties veroorzaakten, terwijl de temperatuur slechts een etmaal verhoogd was. De injectie geschiedde aan de achterzijde van de oorbasis, waar de huid zeer dun is. De zwelling breidde zich meer uit naarmate de canule dieper ingestoken was; werd het vaccin juist onder de huid gebracht, dan vormde zich slechts een aardappelgroote, scherp omschreven zwelling. Alle dieren verdroegen de toediening. Twee der aangevoerde buffels werden niet behandeld, omdat zij mager waren en leden aan een zemeleczeem; in het bloed werden piroplasmen aangetroffen, die gedetermineerd konden worden als piroplasma mutans. Aan het Laboratorium werden twee, in minder goeden voedingstoestand ver keerende buffelkalveren van ongeveer IV-, jaar behandeld met dit vaccin, dat zij eveneens zeer goed verdroegen. Een infectie met virulente cultuur in doode lijke dosis, 4 maanden na de immunisatie verricht, had geen nadeelige gevolgen. Zoodra de ziekte zich om Buitenzorg voordoet, zulllen met deze entstof proe ven in de practijk genomen worden. 329 E. Sur m. Dit jaar werd getracht genezing te bewerken met arsenik in subtoxische doses, waarmede in Engelseh-Indië inderdaad goede resultaten verkregen zijn. Hier werd deze behandeling toegepast niet op experimenteel doch op spontaan geïnfecteerde paarden. Keeds na de eerste dosis verdwenen de parasieten als zoodanig uit de bloedbaan, terwijl daarna nog geruimen tijd werden waargeno men vormsels, die waarschijnlijk als „Dauerformen" moeten beschouwd worden; nadere onderzoekingen zijn echter noodig. Ook deze lichamen waren ten slotte niet meer zichtbaar, doch de behandelde paarden bezweken eindelijk, terwijl enting op cavia's bewees, dat de trypanosomen nog niet gedood waren. Hoogst waarschijnlijk ligt de verklaring hierin, dat de ziekte reeds te ver voortgeschreden is, wanneer de eigenaars de symptomen opmerken. Aangezien bij eene onderzoekingsreis naar Cheribon pathogene trypanosomen bij buffels gevonden werden, die niet 22—23 micra doch 'M 12 tnicra lang waren, is een verzoek gedaan om door alle Gouvernements veeartsen bloedpraepa raten te doen opzenden, ten einde te kunnen nagaan of deze groote trypanosomen meer in Indie voorkomen. Tevens zou dit onderzoek dienstbaar gemaakt worden aan het bestudeeren van de verspreiding der verschillende piroplasmen. F. Piroplasmose. Bij de entingsproeven met septichaemie vaccin in Tjibaroesa werden twee buffels opgemerkt, die in minder goeden voedingstoestand verkeerden en in hun bloed piroplasmata bleken te herbergen. Door de directie der Michiels-Arnolds landen welwillend te onzer beschikking gesteld, konden zij hier nauwkeurig onderzocht worden. De piroplasmen kwamen voor in zeer gering aantal, dat door behandeling met septichaemie-vaccin niet vermeerderd kon worden. Vele exemplaren waren iets grover van bouw, dan I. parvum en konden overgeënt worden op kalveren; de incubatie bedroeg juist 10 dagen. Op deze gronden, versterkt door het niet aanwezig zijn van K. oc h ' sc'h e granula in klier en miltpraeparaten, werd geconcludeerd, dat wij met P. mutans te doen hadden. Verdere onderzoekingen moesten voorloopig achterwege blijven; alleen door infectie-experimenten bij runderen en buffels afkomstig uit streken waar dit piroplasma onbekend is, kan het onderzoek omtrent de pathogene beteekenis en de wijze van overbrenging voortgezet worden. 33 schap daarover nam welwillend op zich de lieer de V i 11ene uv e, die eene vissclierij exploiteert van uit dezelfde kampong. Tot nu toe zijn do uitkomsten zeer bevredigend. Te Djambi begint zieb de j-awah visscherij allengs beier Ie ontwikkelen. De riviervisscberij is er nog van weinig betekenis, toeb mag ver wacht worden, dat deze tak van bestaan, welke met betrekkelijk geringe bedrijfs kosten en geen groote inspanning gepaard gaat in de naaste toekomst in verband met de openstelling van het gewest voor mijnbouw meer in belangrijkheid zal toenemen. Van meer belang is tegenwoordig uit een visscherij-oogpunt eene nederzetting te Moeara Saba, op 9 zeemijlen van den der Djambi-rivier gelegen, alwaar aan den wensch der bevolking om goedkoop zout ten beboeve der visscherij zal worden voldaan. In den Riouw en Lingga Archipel bleek de visscherij van groote beteekenis te zijn, wat vooral te danken is aan den invloed der Chincezen. Van eene eventueele invoering van het zoutmonopolie of eene instelling van rechten op den invoer van zout met recht gevreesd mogen worden bet verloop van de visscherij en emigratie der Cbineezen naai de Straits. Er bestaat een levendige handel in versehe visch in ijs, gedroogde viseh en andere vischprodueten op Singapore. liet bezoek van de „Gier" aan Hengkalis leverde geen nieuwe gezichtspunten op. Te Bagan Si Api- werd een onderzoek ingesteld naar de oorzaken van den zeer merkbaren achteruitgang van den export handel in gezouten en gedroogde visch. De uitkomsten van dit onderzoek zullen afzonderlijk worden bekend gemaakt. Te Palembang bleek de omvang van bet zoetwater-, zoowel als van het visscherij bedrijf tamelijk groot te zijn. Mei den Resident werd overleg gepleegd in zake beschikbaarstelling van zout tegen verminderden prijs voor do inzouting op zee, meer speciaal ten behoeve van de belangrijke viésohers knmpong Soongsang aan den mond van de Palembang-rivior. Te Hilliton bleek de plaatselijke visscherij bijna geheel te voorzien in de behoeften der bevolking, bestaande uit 37000 inlanders, 2500 kampong-Chineezen en 1500 Chineesche mijnarbeiders. De hooge zoutprijzen staan echter aan eene krachtige ontwikkeling van liet bedrijf in den weg. (iotracht zal worden in een en ander verbeteringen aan te brengen. De voortgezette proefnemingen met de baringnetten op lajang in de Java Zee gaven povere resultaten. Hoewel dit eensdeels moet worden toegeschreven aan de iets te groote maas wijd te der netten, zoo blijven de verwachtingen toch gering, omdat het vermoeden hoe langer hoe meer aan waarschijnlijkheid begint te winnen, dat de lajang zich in groote diepten ophoudt en alleen op bepaalde Jaarboek. 3 330 G. Osteomalacie. Het onderzoek van deze ziekte kon niet veel voortgang hebben en moest na het vertrek van de Eeeren van Eek en Holt appel geheel gestaakt worden. 11. Rattenbestrijding. Onderzocht werden Yir u s Sani t a r, lï all o 1 en Sol i d Ra 11 in. Dit onderzoek ondervond belangrijke veil raging wegens de moeilijkheden bij het verkrijgen van ratten ondervonden. Ook voor deze drie middelen bleken de ratten, die om Buitenzorg kouden verkregen worden en welke bleken te zijn Epimys ra 11 vS, al heel weinig gevoelig. I. Dienstreizen. Behalve enkele korte reizen, o. a. 1. naar Tjibaroesa (septichaemie enting) en 2. naar Soekaboemi (malleus-diagnostiek) werden de volgende grootere reizen gedaan, ten einde behulpzaam te /.ijnbij het stellen eener diagnose: 3. Reis naar Kadipaten (C her i b o n). Onder een transport buffels, uil Soembawa, aangevoerd voor de Suikeronder neming Kadipaten, kwamen na eenige maanden plotseling vele ziektege vallen voor met snel doodelijk verloop. Aangezien een onderzoek op vergiftiging niets had opgeleverd en sommige dieren zwellngen, andere weer longontsteking en diarrhée hadden vertoond, werd oorspronkelijk gedacht aan septichaemia haemorrhagica. Onderzoek van ingezonden bloed in pasteursche pipetten kon de diagnose echter niet bevestigen. Door den tijdelijk aan hel Laboratorium gedetacheerden veearts Sohns is toen een onderzoek in Loco ingesteld, waarbij buffels werden aangetroffen, die verschijnselen vertoonden, welke aan acute surra deden denken. Van alle overige dieren is daarop gedurende 3 achtereenvolgende dagen de tem peratuur opgenomen en bij de koortsende het bloed onderzocht. Met deze voor de practijk geschikte werkwijze gelukte het bij bijna de helft der dieren surra parasieten aan te toonen. Zooals elders vermeld, waren de trypanosomen onge i /% l zoo lang als de gewone. 331 Bij enkele secties werd geconstateerd een catarrhak enteritis en in de longen gehepatiseerde baardjes rriet oranje en groene verkleuring. Zoowel uit deze laatste als uit de mesentenale klieren kon bacillus pyocyaneus in reincultuur verkregen worden. Het is dus niet onwaarschijnlijk, dat deze bacil, secundair op getreden, de oorzaak was van de veranderingen in darmen en longen, welke aan leiding gaven tot het vermoeden van septichaemie. 4. Reis naar Semarang. Naar aanleiding van een vermoedelijk geval van longziekte bij Australische melkrunderen, werd een onderzoek ter plaatse ingesteld. Gebleken is, dat men te doen bad met enkele gevallen van eatarrhalc pneumonien. De Chef van het Veeartsenijkundig Laboratorium, DE BLIEOK. B. VEEARTSENIJKUNDIGE KLINIEK. Door Dr. G. Leurink wordt het volgende verslag over den toestand der kliniek uitgebracht. Kliniek. Gedurende de eerste helft van het afgeloopen jaar ward op dezelfde wijze kliniek gehouden als in 1910, nl. 4 uur 's weeks voor het 3 e en 4 e studiejaar van de fnlandsche Veeartsenschool samen. Bij het begin van den nieuwen cursus echter is dit in verband met het steeds grooter wordend aantal consultatieve en stationnaire patiënten veranderd moeten worden. Van toen af werd eiken dag 2 oren consultatieve kliniek gehouden voor het 3* en 4 e studiejaar samen en werden gedurende deze uren tevens de stationnaire patiënten behandeld. Het aantal patiënten behandeld in de kliniek der school is in het afgeloopen jaar weer beduidend vermeerderd, nl. 370 tegen 200 in het vorige verslagjaar. De grootste vermeerdering komt op rekening van de amhulantoire kliniek, cloeli ook zoowel de stationnaire als de consultatieve kliniek gaat steeds vooruit, zooals uit de volgende overzichten moge blijken. 332 OYKRZICHT van de patiënten, behandeld in de Stationnaire Kliniek der [nlandache Veeartsenschool, van at' 1 Januari 1911—1 Ja nuari 1912. 333 334 (') Één van deze 3 ia nog in behandeling. • (*) De oorzaak der vermagering kon niet worden opgespoord. O Chemisch onderzoek negatief. O Alle met positief resultaat. (*) Alle met positief resultaat. O Bleken bh' onderzoek gezond te zijn. 335 OVERZICHT van de patiënten, behandeld in de Consultatieve Kli niek der Inlandsche Veeartsenschool van af 1 .Januari 1911—1 Januari 1912. 336 (') 2 met positief en 1 met negatief resultaat. (') 3 met negatief resultaat. 337 OVERZICHT der patiënten, behandeld door de Ambulante Kliniek der Inlandsohe Veeartsenschool van 1 Januari 1911—1 Ja nuari 1912. 338 In de stationnaire kliniek werden dus behandeld 202 patiënten, waarvan 87 paarden, 5 runderen, 106 honden en 4 katten. Biervan herstelden 152, stierven 18 en werden 17 afgemaakt, terwijl 15 als niet genezen werden ontslagen. In de consultatieve kliniek werden ter behandeling aangeboden 108 pa tienten, waaronder 47 paarden, 5 runderen, 3 karbouwen, 5 geiten, 45 honden en 3 katten. Hiervan zijn hersteld 93, gestorven 3, afgemaakt 2, terwijl 11 gedeeltelijk niet genezen ontslagen zijn, terwijl van sommige de uitslag der behandeling onbekend bleef. Vergeleken met het vorige jaar is dus het aantal patiënten van de station naire en consultatieve kliniek gestegen van 173 en 90 tot respectievelijk 202 en 108. Hierbij moet bovendien worden opgemerkt, dat meerdere malen het verzoek om opname van patiënten (vooral van honden) wegens plaatsgebrek miiest worden geweigerd. Wat betreft honden, behoeft dit in den vervolge door de uitbreiding der hondenstallen niet meer te geschieden. 339 In het afgeloopen jaar is verder ambulatoir kliniek gehouden, waarbij steeds enkele leerlingen werden medegenomen. Juist voor de leerlingen is dit een uiterst practische oefening, daar hierbij van veel minder hulpmiddelen bij de behandeling gebruik gemaakt moet worden dan aan de school zelf. Zij, moeten hierbij juist werken op de manier zooals zij dat later als veearts ook zullen moeten doen. Ambulatoir werden behandeld 22 paarden, 33 runderen en 5 honden, te zamen dus 60 patiënten. Hiervan genazen 51, stierven 3, terwijl 6 niet herstelden. Een groot voordeel van deze kliniek is ook, dat de leerlingen in de gelegenheid zijn met de meest voorkomende ziekten van runderen praetisch kennis te maken, want juist het aantal dezer dieren is in verhouding tot de andere diersoorten in de ambulatoire kliniek zeer groot, terwijl in de stationnaire en consultatieve kliniek hoogst zelden een rund ter behandeling aangeboden wordt. Onderstaande tabel toont aan het getal en den aard der operaties in het afgeloopen jaar verricht. i Totaal werden dus 92 grootere en kleinere operaties verricht en wel 43 hij paarden, 3 bij runderen, 1 bij een karbouw, 41 bij honden en 4 bij katten. In 85 gevallen werd na de operatie genezing verkregen, terwijl in 7 gevallen de patiënt als ongeneeslijk moest worden afgeschreven. TABEL van de Operaties verricht in de Kliniek der Inlandsche Veeartsenij school vanaf 1 Januari 1911—1 Januari 1912. 34 Uren van den dag in plaatselijke scholen naar boven kmnl en dan door middel van de pajang — een soort van zegen net — met succes omsingeld en gevangen wordt. Veel grooter rol dan in de Java Zee spelen drijfnetten in de wateren tusschen Sumatra, Borneo en Malakka, waarvan de verklaring naar onze meening gedeel telijk te vinden is in het in zee uitmonden van vele groote rivieren, de troebel heid van het zeewater en de groote vervallen en daarmede verband houdende, krachtige getijstroomen. De hydrographische onderzoekingen der wateren om Bawean zijn nog te weinig volledig om daaraan reeds cenige gevolgtrekkingen te ontleenen. Ten slotte kan nog worden medegedeeld, dat de Regeering gelden heeft toegestaan voor den aanbouw van een tweetal majangprauwen, waarin als hulpbeweegkraeht zullen worden opgesteld Dcensche visschcrij-petroleum mo toren, systeen Alpha, waarmede in Europa uil nemende resultaten zijn verkregen. F. IMIARMAKOLOGISCII LABORATORIUM. Hierover rapporteert de Chef, Dr. W. G. Boor s m a, het volgende: Do in het vorige Jaarverslag genoemde militaire apotheker K. II o 11- appel bleef tot einde Maart in het Laboratorium werkzaam. In October kwam de militaire apotheker Dr. P. H. Wir t h te Buitenzorg aan, insgelijks met de bedoeling gedurende een half jaar zich op specifiek Indische pharmaeeu tische onderwerpen toe te leggen; reeds vóór het einde des jaar echter ging hij tot een anderen werkkring over. Omtrent den arbeid in het laboratorium valt het volgende te vermelden. Gepoogd werd, cenig inzicht te verkrijgen in de vorming van de, uit na genoeg zuiver kiezelzuur bestaande afzettingen, die in sommige bamboe soorten nu en dan worden aangetroffen en die, onder den naam singkara, eenige, hoewel niet zeer beduidende, medische toepassing vinden. Het bleek, dat singkara zich uit water afscheidt, dat zich in sommige geledingen verzamelt, en wel in halmen, die, althans in de onderzochte gevallen, rijker aan kiezelzuur zijn dan andere halmen van dezelfde plant. Over dit punt moeten echter nog méér gegevens verzameld worden. Voorts werden kiezelzuur-bepalingen verricht in enkele bladen, die door bijzondere hardheid uitmunten, en bevonden, dat de bladen van Petraea v o 1 u b i 1 i s J a c g. ruim 22 %, die van F i c u s ampe 1a s B u r m. (V a 1.) 340 C. INLANDSCHE VEEARTSENSCHOOL. Gebouwen. De leerzaal voor practische histiologie en bacterio logie, met bet bouwen waarvan in December 1910 een begin gemaakt was, is in het midden van 1911 gereed gekomen en in gebruik genomen. Zij biedt plaats aan 12 leerlingen om practisch te werken en wordt tevens gebruikt als leerzaal door Dr. Smit. De localiteit voldoet in alle opzichten uitstekend en is een groote aanwinst voor de school. In Mei 1911 werd een aanvang gemaakt met het bouwen der sme d e r ij, welke in Augustus gereed kwam. Er is gerekend op 2 vuren en 4 aanbeelden, zoodat 8 leerlingen tegelijk kunnen smeden. Daar nog niet,voorzien is in het benoodigde instrumentarium, kon zij echter nog niet in gebruik worden geno men. Waarschijnlijk zal dit echter spoedig geschieden en zullen de lessen in practisch hoefbeslag beter en gemakkelijker gegeven kunnen worden, terwijl de kliniek er eveneens een zeer vruchtbaar gebruik van zal kunnen maken. Het anatomiegebouw tevens leerzaal voor alle vakken, welke door Dr. Krediet worden gedoceerd, waarmede in Augustus werd begonnen, is juist voltooid. Het bevat een ruime leerzaal, waarin de theoretische lessen wor den gegeven, een practicum en een zitkamer voor den leeraar. In de eerste maanden van 1912 zal het gebouw in gebruik genomen kunnen worden en kan de veel te kleine gelegenheid behoorende tot de stallen van het Veeartsenijkundig Laboratorium, waar nu door de leerlingen de prac tische anatomie wordt beoefend, aan zijn oorspronkelijke bestemming gaan vol doen. De nieuwe halfopen zaal voor practische ontleedkunde bevat o. a. een draaibare demonstratietafel, biedt ruimte voor het praepareeren aan 15—20 leerlingen en is uit een hygiënisch oogpunt zeer doelmatig gebouwd. De leer zaal voor de theoretische vakken waarin de zitplaatsen amphiteatersgewijze ge bouwd zijn, zal levens worden ingericht voor projectie van lichtbeelden, in plaats van de leerzaal van Dr. Smit, welke daarvoor minder geschikt is. De stallen der stationnaire kliniek zijn verrijkt met 9 hondenstallen, zoodat er nu plaats is voor de opname van 13 groote en 15 kleine huisdieren. Een belangrijke verbetering in de stallen is de bekloeding met witte glazuur tegels, welke in liet laatst van hei jaar aangebracht zijn. Wat betreft reinheid, net heid en andere hygiënische eischen voldoet deze wand nu volkomen. Verder zijn de paardenstallen afgezet met gaas met het oog op het binnendringen van vliegen, terwijl daardoor tevens de stallen na schooltijd geheel gesloten kunnen worden. 341 De vloer der kliniekloods, bestaande uit asphalt, was langzamerhand zeer slecht geworden en is veivangen door een keurige vloer van Waalsche klinkers en omgeven door een afvoergoot. Bloed en andere stoffen kunnen nu niet meer in den bodem dringen, doch gemakkelijk worden weggespoeld; zeer zeker een grootc hygiënische verbetering. Ten slotte is op het terrein tussehen de kliniekloods en de stallen een een voudige manege gemaakt voor het longeeren en afdraven van paarden. Instrumenten en meubilair. Het meubilair heeft in 1911 eene belangrijke uitbreiding ondergaan in verband met den aanbouw van de leerzaal van Dr. Smit. Hiervoor was de som van ƒ 1200. — toegestaan, waarvan de zaal op practisehe en zeer voldoende wijze kon worden ingericht. Met den aanmaak voor de meubels van het anatomiegebouw werd reeds een begin gemaakt, zoodat indien dit gebouw klaar is, het onmiddellijk in gebruik genomen kan worden. Het instrumentarium werd voor zoover noodig hernieuwd en een weinig aangevuld. In de begrooting van 1912 is echter gerekend op eene flinke aan vulling, welke in verband met de zich steeds uitbreidende kliniek en betere ver zorging van demonstratief onderwijs, hoogst noodzakelijk is. Personeel. In den cursus 1910—1911 werd voor het eerst door 3 vaste veeartsenij kundige leeraren les gegeven. Alleen heeft Dr. Smit nog steeds naast zijne betrekking als leeraar. die van gouvernementsveearts te vervullen; eene toestand, welke naar wij hopen spoedig tot het verleden zal behooren. De veeartsenij kundige vakken en andere vakken, welke uitsluitend aan de Inlandsche Veeartsenschool worden gedoceerd, waren als volgt verdeeld: Dr. G. Leuri nk. Histiologie en physiologie, practisehe histiologie, bij zondere ziektekunde en geneesleer, algemeene geneeslecr, geneesmiddel- en vergift leer, hoefziekten, melkhygiene, propaedeutische kliniek en kliniek. Dr. H. J. Smit. Theoretische en practisehe verloskunde, algemeene pathologie en pathologische anatomie en teratologie, theoretische en practisehe vleeschkeuring, algemeene en bijzondere chirurgie en operatieleer, oogheelkunde, practisehe operatieleer, practisehe bacteriologie en pathologische weefselleer. Dr. G. Krediet. Theoretische anatomie, heelkundige ontleedkunde, vee teelt, exterieur en raskennis, hygiëne, theoretisch hoefbealag, voederkennis en practisch exterieur, natuurlijke historie der huisdieren. Dr. L. d e B1ic; e k. Parasitaire-en besmettelijke ziel C. A. Penn i n g. Vceartsenijkundige politie en gerechtelijke veeartsenij kunde. Dr. K. Gorter. Pharmacognosie en artsenijmengkunde. C. A. Back e r. Voeder-, vergift- en artsenij planten. 342 Dr. Weehuyzen. Parasitologie. J. A. Kali-gis. Practische ontleedkunde. J. Verdier. Practisch hoefbeslag. Mevr o uw Vogl c r. Duitsche taal. De leervakken, die aan de Landbouwschool werden gevolgd, werden gedoceerd door: Dr. E. J. C. Moh r. Natuurkunde. Dr. W. G. Boorsma. Scheikunde. Df. J. C. Koningsberger. Bijzondere dierkunde. Dr. Weehuyzen. Algemeene dierkunde. Dr. F. C. von Fab e r. Plantkunde. (Anatomie en physiologie, pract. microscopie). Dr. J. J. Smith. Plantkunde. (Morphologie en systematiek). Dr. A. W. K. de Jon g. Landbouwscheikunde. Leerlingen. Gedurende dan loop van den cursus is de leerling Mo e t a 1 i b van de Landbouwschool naar de Veeartsenschool overgegaan. De overgangsexamens, die gehouden werden van 9 Augustus tot 23 Augus tus, hadden een zeer bevredigend resultaat. De leerling Soet o m o kon wegens ziekte geen deel nemen aan het examen, doch is later geëxamineerd. Van de 3 e naar de 4 e klasse werd de eenige leerling van dat studiejaar be vorderd; van de 2 e naar de 3 e klasse werden C van do 8 leerlingen en van het l e naar het 2 e studiejaar eveneens o' van de 8 leerlingen bevorderd. Van de 2 niet-bevorderde leerlingen van het 2 C naar het 3 e studiejaar heeft één de studie moeten staken, daar bij het onderwijs niet kon volgen. Hetzelfde geldt voor een der 2 niet-bevorderde leerlingen van het l e naar het 2 e studiejaar. Tot het l e studiejaar werden 13 nieuwe Leerlingen toegelaten, zoodat deze klasse nu 14 leerlingen telt. Dit groote aantal is aangenomen om zoo spoedig mogelijk een voldoend aantal [nlandsche veeartsen, waaraan meer en meer be hoefte voor de practijk bestaat, te kunnen afleveren. In den vervolge zullen eveneens enkele leerlingen meer dan 8 aangenomen dienen te worden, ten einde te zorgen, dat na de selectie, die in het l e en 2 e studiejaar absoluut noodzakelijk is, het 3 e en 4 C studiejaar het vereiscbte aantal leerlingen bevat. Wat betreft de cisehen van toelating zij verwezen naar het vorige jaar verslag. Bij het begin van den cursus 1911 —1912 in October 1911 bevonden zich in het 4 e studiejaar één Leerling; in hel 3 e studiejaar zes Leerlingen; in het 2 studiejaar acht leerlingen en in bet I studiejaar veertien leerlingen. 343 De cursus 1911—1012 begon dus niet 20 leerlingen, waarvan: 13 Javanen, l i Maleiers en 2 Menadoneezen. Van «Ir toegelaten Leerlingen tot het l e studiejaar zijn 7 Javanen en 6 Maleiers. Daar zich van de Opleidingsscholen voor lnlandsche Ambtenaren op Java wederom geen voldoend aantal geschikte candidaten aanmeldden, zijn eenige candidaten toegelaten met eindexamen der kweekscholen voor onderwijzers op Java, die een speciale studie van de Hollandsehe taal hadden gemaakt. Dien tengevolge is een betere verhouding ontstaan tusschen het aantal Javanen en Sumatranen dan het vorige jaar het geval was. Het eindexamen is afgenomen van 9—23 Augustus 1911. De commissie hiervoor was als volgt samengesteld: Dr. L. de Blie ek, Voorzitter. Dr. G. Leur in k. Secretaris. Dr. H. J. Smi t, Dr. G. Kred Let, Leden. C. A: Pc n n i ng, Dr. K. (! o]■t er, Beide candidaten, die aan het examen deelnamen nl. B. Soetedjo en R. Notosoediro, slaagden. Voor het reglement van het eindexamen zie men het vorige jaarverslag. Bezoek. Een groot aantal personen, waaronder Europeesche en lnlandsche bestuurs hoofden, bezochten de school. 0 n d e r w ij s. In het jaar 1911 zijn de Teeartsenij kundige vakken over de 3 vaste leeraren verdeeld geworden; waarschijnlijk zal echter in het volgende jaar nog eenige verandering moeten plaats vinden. Elke leeraar heeft echter reeds voldoenden tijd gekregen om zijne vakken hij te houden, hetgeen ongetwijfeld het onderwijs ten goede komt. Het onderwijs in de duitsche taal vindt onder de leerlingen veel appreciatie en komt het gebruik der verstrekte handboeken, waarvan een groot deel in de Duitsche taal zijn geschreven, ten goede. Het onderwijs wordt in hoofdzaak volgens de Berlitz methode gegeven en Ls geheel gericht op het doel nl. 344 het kunnen lezen en begrijpen der handboeken. Elk studiejaar krijgt 1 uur les per week in dit vak, terwijl in het 3 de en 4 de jaar deze cursus gezamenlijk (2 uren 's weeks) is gegeven. Aan de leerlingen werden verschillende hand boeken in de Duitsche taal gratis verstrekt. Onderstaande tabel geeft een overzicht van den gang van het onderwijs in de 4 studiejaren gedurende den cursus 1910 —1911. OPGAVE van het aantal lesuren per leervak en per week gedurende den Cursus 1910—1911. 345 ( ] ) 2 uren om de andere week. 346 De leerstof, voor zoover het onderwijs door denzelfden leeraar is gegeven als in den vorigen cursus, is in hoofdzaak gelijk gebleven. Enkele veranderingen volgen hieronder. l 8 "* KLASSE. Het onderwijs in de systematische ontleedkunde wordt over deze klasse en de tweede verdeeld, zoodat de bespreking van den algemeenen houw van het dierlijk lichaam, een kort overzicht der weefsels, de beenderen en de spierleer in dit studiejaar werd gegeven gedurende 3 uur per week het Ie jaar door. Groot e steun wordl den leerlingen hierbij gegeven door het onderwijs in ictische ontleedkunde, doordat zij door het maken van anatomische praepa raten aanschouwingsonderwijs genieten. Het gebeele jaar wordt hier 4 uur :ek aan besteed.. Het onderwijs in de natuur 1 ij k e historie van onze huisdiereu neemt één mir per week in beslag. Achtereenvolgens worden van de dieren y;hi het geslachl Equus, van het geslacht Bos, verder van het schaap, de geit, hel varken en de bond de geslachtskenmerken, de stamvaders, vormings len, huisdierwording, verspreiding over de aarde enz. besproken. Dit vak sluit nauw aan hij het exterieur en de raskennis der huisdieren en de veeteelt en wordt daarom in het l ste studiejaar onderwezen. 2 dc KLASSK. De systematische ontleedkunde van dit jaar is het vervolg van die van het vorige. De loer der organen, der vaten, der zenuwen en zin tuigen kregen na elkander hunne beurt. Ook deze klasse kreeg 3 uur per week .vijs in dit studievak. Het geheele jaar werd verder 4 uur per week les ven in de practische ontleedkunde, waarbij die praeparaten gemaakt werden, die in dr theoretische lessen waren besproken. Embryologie nam één uur per week gedurende het tweede halfjaar in beslag. Alleen de voornaamste zaken konden in dezen korten tijd besproken worden. Na de voorontwikkeling, waarin de kiemcellen en wat daarmede in verband staat besproken wordt, werd het ontstaan van den aanleg van het individu, de ontwikkeling der vruchtvliezen en der organen behandeld, terwijl levens de noodigi aandacht werd besteed aan de foetale circulatie. 347 Voeder-, vergift- en artsen ij p 1 an te n (2 uren 's weeks). Bij het onderwijs in de kennis der nuttige en schadelijke planten werd uitgegaan van het principe, dat practische kennis het doel moest zijn; dat aanschouwelijk onderricht derhalve op den voorgrond treden moest. Theo retische systematiek werd daarom tot een minimum beperkt. De behandelde planten, gemiddeld 5 per les, werden bijna alle levend medegebracht en door de leerlingen bestudeerd. Aan eiken leerling werd daarna voor zoover mogelijk een gedroogd en opgeplakt exemplaar van de plant ter hand gesteld, voor/ien van een blauw omslag bij de nuttige, van een rood bij de schadelijke planten. Op de etiquette werden de naam der familie, de wetenschappelijke naam en de volksnamen der plant en haar nuttige of schadelijke eigenschappen geno teerd. Zoodoende is nu elke leerling in het bezit van een klein herbarium. dat zeer op prijs wordt gesteld en met zooveel ijver wordt bestudeerd, dat zij bijna alle behandelde planten op het veld weten aan te wijzen en haai' eigen schappen kennen. Ook werden vele schetsteekeningen gemaald. Een groot gedeelte van den tijd voor do tweede klasse wordt besteed aan de Zoötec h n i e. Zoo werd veeteelt gedurende 2 uren per week ge docoord. Begonnen word met do algemeene veeteelt, omvattende de door der erfelijkheid, der variabiliteit, der overerving, hot geslachtsleven dor dieren, en de fokmethoden. Daarna kreeg de bijzondere veeteelt haar beslag on werden de runder-, paarden- en karbouwenfokkerij on do teelt der kleine huisdieren besproken, speciaal Indische toestanden betreffende, terwijl in de Natuurlijke Historie en in do lessen van het exterieur en de raskennis der huisdieren ver wezen werd naar de voornaamste fokkerijen in andere landen. Tot slof van het onderwijs in veeteelt word gewezen op stamregisters, fok- en controle vereenigingen, stoeterijen, associaties, tentoonstellingen en premiekeuringen, veeverzekeringen enz. De leer van het exterieur en de raskennis der huisdieren vorder de hel geheele jaar door 2 uur per week. Na een algemeen overzicht word do houw der dieren besproken, waarna werd overgegaan !ol liet signalement, om vattende het geslacht de dieren, de verschillende methoden van metingen, de ouderdomskennis, de leer der kleuren en afteekeningen en van de rassen. De gezondheidsleer kan gedurende 2 uur per week in het eerste halfjaar van don cursus worden afgehandeld. Benige Lessen werden gewijd aan de beteekenis der hygiëne voor mensch en dier; terwijl de overige tijd word besteed aan de invloeden van lucht, klimaat en bodem op het individu, aan de methoden ter voorkoming van ziekten, aan stallenbouw en aan de verpleging van de huisdieren. 348 Theoretisch hoe f beslag werd het geheele jaar door 1 uur per week onderwezen. Na de anatomie en physiologie van den hoef kwam het ijzer, het beslag voor normale hoeven en eenige afwijkende hoefvormen en enkele abnormale ijzers aan de beurt, terwijl besloten werd met een bespreking van het onderhoud van den hoef. 3 d <- KLASSE. Het onderwijs in de heelkundige ontleedkunde kan worden bekort en afgehandeld in 1 uur per week gedurende het eerste halfjaar. Het onderwijs was geheel practisch. Anatomische praeparaten werden om beurten door de leerlingen voor de les gemaakt, waarna ieder zijn eigen praeparaat demonstreerde. Deze lessen werden eveneens gevolgd door de leerlingen van het vierde studiejaar, die nog geen onderwijs in dit vak hadden genoten. Het onderwijs in veeteelt werd eveneens door de leerlingen van het derde en vierde studiejaar samen gevolgd en kwam overeen met dat van het tweede jaar. Ook het praetische exterieur werd aan de 3 de en 4 de klasse tezamen gegeven. In aansluiting met de theoretische lessen, werd den leer lingen geleerd de dieren te beoordeelen voornamelijk in verband met de diensten, die zij moesten presteeren. De leerlingen van de 3 de klasse der landbouwschool woonden tevens deze lessen bij. 4 de KLASSE. Ten opzichte van de lessen in veeteelt en practisch exterieur zij naar het bovenstaande verwezen. Voederkennis (1 uur per week in het tweede halfjaar). Begonnen werd met een algemeen overzicht van de samenstelling der voedingsstoffen, gevolgd door de voedingsphysiologie en de invloeden op de verteerbaarheid der voedsels, de werking der verschillende bestanddeelen van het voedsel, de in vloeden op de hoedanigheid der voedsels, de methoden van conserveering. Daar na werden achtereenvolgens de voedingsmiddelen behandeld, werd gewezen op de schadelijkheid van sommige gewassen en op de nadeelen van sommige ver ontreinigingen. Besloten werd met de voedering der dieren, in verband met de diensten, die van de dieren geëischt werden en met het vaststellen der rantsoenen. Studiereizen. Met de leerlingen van het vierde studiejaar werden twee studiereizen 349 gemaakt. In de maand October werd de veetentoonstelling te Salatiga bezocht en in Maart werd een reis gemaakt door het regentschap K a ran g a n ja r en door de Preanger-Regentschappen, waarbij een bezoek werd gebracht aan de tamme stoeterij te Padalarang en aan eenige hengstenstations o. a. te Tjisaat, Tjibeber on Tandjongsari, aan de hoefsmids school en het passantenhuis voor Gouvernementsdekhengsten te Bandoeng. Wegens ziekte van den Pangeran-kon de reis naar Soemedang niet doorgaan. Behalve dat de leerlingen op deze wijze practisch kennis maken met de veehouding in de dessa, raken zij beter vertrouwd met de maatregelen, die tot verbetering van den veestapel worden genomen, de toepassing ervan en de resultaten, die ze reeds hebben afgeworpen. Bovendien wordt het onderwijs in practisch exterieur ten zeerste door deze studiereizen gediend. De locale omstandigheden toch maken, dat te Buitenzorg en omgeving, waar vele paarden worden gevonden en maar weinig runderen, de kennis der laatste dieren een geheel theoretische zou gebleven zijn, wanneer de rundveefokkende streken op Java niet waren bezocht geworden. D. CURSUS TOT OPLETDIKG VAN VEEMANTRFS EN KEURMEESTERS. Bij besluit van 23 Maart 1911 Il ! 4 is bij wijze van tijdelijken maatregel een cursus opgericht tot opleiding van inlanders, bestemd om te worden werk zaam gesteld als mantri's bij den burgerlijken vecartsenijkundigen dienst of als keurmeesters van slachtvee en vleesch. Deze cursus wordt gegeven aan de In landsche Veeartsenschool. Met het geven van onderwijs zijn belast de vee artsenij kundige leeraren der school Dr. G. Leurink, Dr. H. J. Smit en Dr. G. Krediet. De duur van eiken cursus is gesteld op hoogstens vier maanden. Zoo noodig kan aan de leerlingen een toelage voor levensonderhoud worden toegekend van ƒ 10.—- 's maands. Indien een Locale Raad personen voor keurmeester wil doen opleiden, moet de Raad vooraf de kosten der opleiding, als door den Dir. van Landb., Nijv. en Handel aan te geven, in 's Lands kas storten. Het reglement en het leerplan van den cursus wordt hierachter opgenomen. In 1911 is de l ste cursus gehouden van 15 Mei—ls Sepember, de 2 de is 1 October begonnen. Groote moeilijkheid werd ondervonden met het verkrijgen van geschikte 35 (daoen ampelas) 11.9%, van Strolii l;i uthcs cris p;i 81. tot 12.4%, die van Clibadium surinamense L. 10% kiezelzuur bevatten (alles op droogrest berekend). Toxicologische proeven worden genomen met de vrachtjes van D ur a n t a soorten, naar aanleiding van de mogelijkheid, dat deze; in een bepaald geval vergiftiging zouden hebben teweeg gebracht. Evenals andere doelen van deze planten bevatten de vrachtjes een saponine-achtige stof, en wel een, die tot de weinig werkzame saponinen behoort. Niettemin werd het raadzaam geacht, in het tijdschrift Teysmannia tegen ik' verleidelijk uitziende vruchtjes van deze algemeen aangeplante heesters te waarschuwen, daar zij toch geenszins als onschuldig zijn aan te merken. Saponine bleek ook voorhanden in het kruid van Mollugo penta phylla L., in de inlandsche geneeskunde hekend als daoen moetiara; daar naast werd veel Balpeter gevonden. Uit een ingevoerde, maar reeds op verscheidene plaatsen verwilderde, Hyp ti s -soort — H. pecti n a t a Poi t. — kon een fraai gekrystalliseerde bitterstof worden afgezonderd. In de overige onderzochte Hyptis-soorten komt dit bestanddeel niet voor. In de bladen van een Di osp y r o s-soort, die in een geval van vergifti ging dienst zouden hebben gedaan, werd de aanwezigheid van een blaartrekkend beginsel vastgesteld, dat evenwel tot dusverre niet werd afgescheiden. Het feit gaf intusschen aanleiding om de bladen van een groot aantal Uiospyros soorten, uit 's Lands Plantentuin, te onderzoeken op eventueele blaartrekkende werking, die bij verreweg de meeste niet, bij enkele species echter wel gecon stateerd werd. Tot de planten, die in het verslagjaar aan de orde kwamen, behoort verder P hyllanthus distichus Müll Arg., de bekende tjermei-boom, welks wortel hier te lande als zeer vergiftig bekend staat. Dierproeven bewezen, dat inderdaad in den wortelbast een giftige stof moet voorhanden zijn; de afzon dering van deze stof mocht, ondanks vele pogingen, nog niet geheel gelukken. In een der talrijke als daoen seriawan gebruikelijke planten, een Lyg o di nm-soort, opmerkelijk wegens (\vn zoeten smaak, werd een vrij aanzienlijk gehalte — 65% op luchtdroog materiaal — aan glucose gevonden; saccharose bleek afwezig. Nieuwe proeven werden genomen betreffende de mogelijkheid om uit kanari zaadkernen een houdbaar praeparaat te vervaardigen, zulks in verband met het meer en meer in zwang komend gebruik van een emulsie uit deze kernen als toevoegsel tot voor zuigelingen bestemde melk. Uit onderwerp werd vroeger 350 candidaten, zóodat vanaf den 2 den cursus geen leerlingen zijn aangenomen dan na onderzoek door den Gouvernements veearts in het ressort, waar de eandidaat woonachtig is.. Gevraagd is den eandidaat 1 a 2 weken hij den veearts werk zaam te stellen, bij de beoordeeling dient behalve op voldoende verstandelijke ontwikkeling, in het bijzonder gelet te worden op handigheid in den omgang met dieren. Op grond van de aanbeveling van den Gouvernements veearts wordt de leerling dan toegelaten. Verder is de hulp der Hoofden van Gewestelijk Bestuur ingeroepen om de gelegenheid tot opleiding van mantri of keurmeester ter kennis van de In landsche bevolking te brengen. Tot den l sten cursus zijn 12 leerlingen toegelaten, waarvan 2 wegens gebrek aan aanleg en 2 wegens ziekte zijn ontslagen. Na het leggen van een onmisbaar theoretische basis werd hoofdzakelijk het onderwijs practiseh gegeven. De 8 overgebleven leerlingen konden het gegeven onderwijs goed volgen en zijn allen geslaagd voor het examen, dat van 12—14 September is afge nomen en op grond waarvan aan hen het diploma is uitgereikt. 1. Mas Moekadji, Kediri. 2. Baden Soemadi, Magelang. 3. Mas Soetarlij an, Buitenzorg. 4. Mas Aminsoetikno, Semarang. 5. Toebagoes Kartawidjaja, Serang (Bantam). G. Martoe noe s, Kota Gedang (Fort de Koek). 7. Mas Ach ja, Bandoeng. 8. Baden Soed om o, Semarang. Van deze candidaten waren de n os . 4en 8 aangewezen voor keurmeester; de opleidingskosten werden door den Gemeenteraad van Semarang gedragen. De overige candidaten zijn benoemd tot veemantri bij den Burgerlijken Vee artsenijkundigen Dienst. i De vrees, dat geen voldoend aantal, Hollandseh sprekende, jongelieden voor den cursus zouden te krijgen zijn, is voorloopig gebleken ongegrond te zijn. De 8 geslaagde jongelieden konden zich ook op het examen duidelijk in het Hollandseh uitdrukken, terwijl ook voor den 2 den cursus zich wederom een 15-tal Hollandseh sprekende candidaten hebben aangemeld. Aan personen met mindere vooropleiding is het niet mogelijk het in het leerplan vastgestelde onderwijs bij te brengen. De Directeur der lnlandsche Veeartsenschool, DE BLIECK. 352 Artikel 4. (1) Tot den cursus kunnen alleen worden toegelaten Inlanders, die den leeftijd hebben bereikt van omstreeks 20 jaren, lichamelijk goed ontwikkeld zijn, van goed zedelijk gedrag zijn en voldoende kennis hebben van de Hol landsche taal om het onderwijs te kunnen volgen. (2) Omtrent de toelating beslist de Directeur van Landbouw. Artikel 5. (1) Na afloop van eiken cursus wordt van de leerlingen een openbaar examen afgenomen. (2) Aan hen, die dat examen met voldoenden uitslag hebben afgelegd, wordt tegen betaling van het verschuldigd zegelgeld ad ƒ 1.50 (een gulden vijftig cent), een diploma uitgereikt volgens het aan dit reglement gehecht model. Artikel 6. (1) Het in artikel 5 bedoelde examen wordt afgenomen door een commissie bestaande uit: a. den leider van den cursus, b. de met het geven van onderwijs aan den cursus belaste veeartsenij kundige landsdienaren, c. den Inspecteur, Chef van den burgerlijke veeartsen ij kundigen dienst of een door dezen aan te wijzen Adjunct-Inspecteur van dien dienst. (2) De Voorzitter van de in de vorige alinea bedoelde commissie is de leider van den cursus, terwijl een secretaris door de commissie uit haar midden wordt aangewezen. Artikel 7. Tot het afleggen van het in artikel 5 bedoelde examen kunnen ook worden toegelaten personen, die den cursus niet of niet geheel hebben gevolgd, indien zij overigens, ter beoordeeling van den Directeur van Landbouw, aan de ge stelde eischen voldoen. Artikel 8. Dit reglement wordt geacht in werking te zijn getreden op 15 Mei 1911. 354 h. Runder- en karbouwenfokkerij. i. Paardenfokkerij. j. Kleine huisdieren (geiten, schapen, varkens, kippen en eenden). k. Maatregelen van regeeringswege genomen om de veeteelt te bevorderen. Ziekteleer van het vee. a. Algemeen begrip omtrent aard, oorzaken en verschijnselen van ziekten. b. Begrip omtrent parasitaire, besmettelijke en infectie ziekten. c. Onvatbaarheid en entingen. d. Ontsmetting en ontsmettingsmiddelen. e. Oorzaken en verschijnselen der volgende besmettelijke ziekten: 1. Kwade droes. 2. Goedaardige droes. 3. Septichaemie. 4. Miltvuur. 5. Tuberculose. 6. Runderpest. 7. Longziekte. 8. Mond- en klauwzeer. 9. Hondsdolheid. 10. Besmettelijke vaginitis en abortus. 11. Besmettelijke lymphangitis en lymphadenitis der runderen. 12. Surra. 13. Kwaadaardige dekziekte. 14. Piroplasmose. 15. Schurft. 16. Saccharomycosis. Vee en vleeschkeuring. ■ a. Gezondheidskenmerken en wijze van onderzoek van het levende dier. b. Slachtmethoden. Stelselmatig onderzoek van het geslachte dier. c. De voornaamste ziekelijke veranderingen voor de beoordeeling bij de vleesch keuring : 1. Parasitaire en besmettelijke ziekten. 2. Bijzondere voor de vleeschkeuring belangrijke ziekten. 355 3. Vergiftigingen. d. Noodslachtingen en vleeschvergiftigingen. e. Andere oorzaken van afkeuring van geheele slachtdieren of gedeelten daarvan. Veeartsen ij kundig staatstoezicht en veeartsen ij kundige politie. n. Voornaamste wettelijke bepalingen betreffende het veeartsenij kundig staats toezicht en de veeartsenijkundige politie. b. Ontsmetting van personen, stallen, slachtplaatsen en middelen van vervoer. 356 DIPLOM A. 4 De Commissie belast met het afnemen van het eindexamen van den Cursus tot opleiding van Inlanders, bestemd om te worden werkzaam gesteld als mantri bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst of als keurmeester van vee en vleesch verklaart dat wonende te bedoeld examen met goed gevolg heeft afgelegd. Buitcnzorg, den De Commissie vd., Voorzitter, Secretaris, 358 De djatibosschen leden gedurende verslagjaar geen schade op groote schaal door natuurverschijnselen en dergelijke niet te voorziene gebeurlijkheden. Uiteraard konden kleinere devastaticn, zooals die veroorzaakt door cultuurbran den, veeweiding in culturen, diefstal en boschvernieling niet geheel worden tegengegaan. De wildhouthosschen op de hellingen van den Semeroe (Pasoeroean) hadden ernstig te lijden van de in November 1911 plaats gehad hebbende uitbarstingen van dien vulkaan, terwijl die op het Jangplateau (Besoeki) door zeer zware branden werden geteisterd. Ook waren om gelijksoortige redenen, als waarvan sprake was in het Jaarboek van 1910, de vernielingen door menschen teweeg gebracht, in de wildhouthosschen op Java en Madoera, grooter dan in de beter beschermde djatibosschen. 11. Inrichting der bosschen 1. Voorloopigc inrichting. Met de afbakening van het djati boschareaal werd ook dit jaar voortgegaan: van deze bosschen bleef echter ook thans nog een klein percentage niet afgebakend. Van de in stand te houden wildhouthosschen bestaan voor eene oppervlakte van 254844 lI. A. grensproject kaarten. Ook in het afgeloopen jaar werd aan de opmaking en herziening voor zoo veel noodig van voorloopige bedrijfsplannen voortgewerkt. 2. Definitieve boschinrichting. Aan de taak van den Chef der Boschinrichting werd uitbreiding gegeven door het boschdistriet Japara en de houtvesterijen Bandjaran en Ngarengan te trekken binnen den kring, waarin door dien Inspecteur controle op de heheerswerkzaamheden wordt uitgeoefend. Aan het eind van het verslagjaar waren bij de inrichtingsbrigade werkzaam 1 Inspecteur, 5 Houtvesters, (waarvan 4 tijdelijk), 1 Adgpirant-Houtvester, 1 Adjunct-Houtvester der 2 de klasse, 4 Opzieners, 1 Leerling-Opziener, 2 Chef- Opnemers, 9 Opnemers en 24 Mantri's-Opnemer (waarvan 4 tijdelijk), dat zijn dus 2 Houtvesters, 1 Adjunct-Houtvester der 2 de klasse en 2 Europeesrhe leerling-opzieners minder, doch 1 Europeesch opnemer meer dan op ultimo 1910. Volledig opgenomen en gekaarteerd werden in verslagjaar 40100 H.A. tegen 46300 H.A. in het vorig jaar. De op ultimo 1911 gemeten djatiboschoppervlakte is, na aftrek van 39 19 H.A. voornamelijk voor de vestiging van caoutchoue-ondernemingen van het djatiareaal afgeschreven terreinen, gelijkwaardig te achten aan 561000 H.A. of 831 /l>% der totale djatiboschoppervlakte van Java. Voor 439711 H.A. (of na 359 aftrek van reeds gekaarteerd, doch daarna aan het djatibedrijf onttrokken areaal 435672 H.A.) bestonden op ultimo van verslagjaar volledige kaarten op de beide schalen 1 : 10000 en 1 : 25000. Ter goedkeuring werden ingediend de definitieve bedrijfsplannen der hout vesterijen Karanggede en Ledok en de herziening van hel bedrijfsplan der hout vesterij Toeder. In bewerking waren bedrijfsplannen voor de complexen Keling, West Pati, Oost Pati, Ngawen, Merah, Balo, (herziening), Eegaloeh (idem), Ngliron, Kedinding, Soeloer, Zuid Kradenan. Oost Goendih, Karangsono en Tojong. Rij dit werk werden totaal geplaatst, respectievelijk vernieuwd, 1384 grens en 72 zoogenaamde kerkhofpalen, benevens 370 vak- en 2644 hectometerpalen. Geprojecteerd weiden IGS K.M. sleuven, en gerooid 45 K.M., waarvan geplaneerd 40 K.M. Hierin werden 5 bruggen gebouwd. Daarenboven werden 153 K.M. inspectiepaden aangelegd. De beschrijvingen van 343 vakken, onderverdeeld in 805 Subvakken kwa men gereed, geringd werden ongeveer 50 H.A. djatibosch. Tn totaal was op ultimo 1911 definitief ingericht 111195 H.A. of ruim 16% van de djatiboschoppervlakte van .lava. verdeeld over 22 houtvesterijen en het complex Eegaloeh. 111. Cv 11 ure n. 1. Djaticultuur. De gedurende den Westmoesson 1910/1911 mot djati beplante terreinen besloegen eene oppervlakte van 0891 11. A., de totale kosten bedroegen ƒ 420258 d. i. dus ƒ 60.98 per lI.A. nieuwen aanleg. Deze getallen waren ten vorigen jare respectievelijk 6653 H.A. — ƒ 355447 — ƒ 53.42 per H.A. Nopens de redenen van het schijnbaar duurder worden der djaticulturen wordt verwezen naar het dienaangaand medegedeelde in bet .Taai boek van 1910. Ook in verslagjaar werd doorgegaan met verschillende cultuurwijzen, tot strekking bebbend de nadeelen, voortvloeiend uit ontblooting van den bouw kruin, te ondervangen. Als zoodanig kunnen worden genoemd het aanleggen van voorculturen, h"l schoonmaken zonder branden, het tusschenplanten van verschillende Leguminosen, voornamelijk Kemlandingan, terwijl door 't waken tegen cultuurbranden, mei min of meer succes tegen brandschade werd op getreden. Eveneens werd voortgegaan met de in het vorig Jaarboek reeds vermelde opengingen van boomsoorten. 2. Caoutchou ccult u u r. Op den in hef jaar 1910 ingeslagen weg werd voortgegaan. Het caoutehoucbedrijf, dat in 1910 onder do leiding van 36 reeds een paar malen in hel „(ieneesk. Tijdsein 1 , v. Ncd. Lndiö" behandeld. Spoedig zul nu een nieuw geselniitjo liet licht zien, waarin de hier bedoelde toepassing van de zaden uitvoerig besproken wordt. Jlij de toxicologische onderzoekingen, die zich voordeden, trok het de aan dacht, dat een paai malen wa rungan op een eigenaardige manier tot ver giftiging van vee was aangewend. Hot vergift was nl. lijn gewreven en niet kalk en water tot een papje gemaakt, da! in een zeer dun laagje was uitgeshv ken op djagoengbladen of op de binnenzijde der schutbladen van djagoeng kolven, die tot voeder moesten dienen. Daar op die wijze de warangan goed vast hecht aan het blad en weinig in het oog valt, is deze methode wel doelmatig te noemen. Het is te onderstellen, dut zij dikwijls met misdadige oogmerken wordt toegepast. De Directeur van 'e.Lande Plantenfcuin, K.GNINGSBERGER. 360 één persoon was gesteld, werd in het verslagjaar door beschikbaarstelling van meerdere fondsen en uitbreiding van het personeel intensiever gedreven. In de eerste plaats werden de het meest daarvoor in aanmerking komende complexen afgescheiden van de beheerseenheden van het bosehbedrijf, waartoe ze behoorden en samengevoegd tot zelfstandige caoutchouc-ondernemingen, waar van liet beheer werd toevertrouwd aan administrateurs onder direkt toezicht van den Leider van het bedrijf. Bij de Gouvernement» besluiten van 5 April en 26 Augustus 1911 N° 8 . 25 en 4 (Staatsblad N os . 276 en 489) werden 5 onder nemingen gevormd. Het ligf in de bedoeling met de vorming van ondernemin gen voort te gaan, wanneer de resultaten van de 5 bovengenoemde onderne mingen gunstig zijn. Het zal evenwel nog eenige jaren duren, voordat alle duurzaam voor het eaoutchoucbedrijf bestemde culturen in zelfstandige onder nemingen zijn omgezet, omdat voor het volledig in werking brengen van de gevormde ondernemingen zeer hooge eischen gesteld moeten worden aan kapitaal en personeel, aan welke eischen slechts geleidelijk kan worden voldaan. In de tweede plaats werd een begin gemaakt met de invoering van eene commercieele boekhouding, die zonder tegenspoed einde 1912 geheel ingevoerd kan zijn. Nieuwe culturen werden alleen aangelegd op bestaande of nog te vormen ondernemingen om dezen een zoodanigen omvang te geven, dat ze met voordeel te exploiteeren zijn. De uitgestrektheid der Ficusculturen. die einde 1910 4957,5 H.A. bedroeg, werd in het verslagjaar uitgebreid met 21,5 H.A. Er werden evenwel 208 H.A. overgebracht naai- de culturen zonder duur zaam bedrijf, waardoor die van 1029 H.A. op ultimo 1910 werden vermeerderd tot 1237 H.A., zoodat ultimo 1911 4771 H.A. voor duurzaam bedrijf bestemde Ficus culturen aanwezig waren. De grootste uitbreiding vond plaats bij de Hevea culturen t. w. 457,50 H.A., die zich dus van 745 H.A. vergrootten tot 1202.50 H.A. op ultimo 1911. Nieuwe Castilloa en Ceani aanplantingen werden niet aangelegd. Alle nieuwe culturen zoowel van Ficus als van Hevea werden aangelegd in een plant verband van 5 X 5 M. met eigen plantinateriaal. Op het einde van 1911 was de uitgestrektheid der caoutchoucculturen voor duurzaam bedrijf bestemd: Ficus 4771 H.A. Hevea 1202.50 „ Castilloa 29 „ Totaal 6002.50 H.A. 361 Op eene onderneming werden de nieuw aangelegde Heveaculturen met Ro hustakoffie tusschengeplant met het doel uit de koffieopbrengsten de Hevea cultuurkosten geheel of gedeeltelijk terug te ontvangen. De definitieve caoutchoucculturen werden alle onderhouden volgens de eischen van een duurzaam bedrijf, terwijl de niet duurzaam aan te houden culturen alleen werden onderhouden voor zoover dat voor de exploitatie aoodig was. Voor aanleg en onderhoud van caoutchoucculturen werd in zijn geheel ƒ 163.869 uitgegeven. Het totale tot nu toe door het Boschwezen voor alle caoutchoucculturen uitgegeven bedrag beloopt thans ƒ 1.041.000. De Ficusculturen hadden in steeds heviger mate te lijden van boktor vreterij, waardoor zelfs het geheele bedrijf in gevaar werd gebracht. Tn den aanvang van 1912 is het echter in samenwerking met de afdeeling Planten ziekten gelukt deze boorderplaag met goed gevolg te bestrijden. O]) enkele plaatsen trad ook eene ernstige rupsenplaag op, waardoor groote uitgestrektheden werden kaalgevreten. Deze plaag week echter zeer spoedig, zoodat slechts eene tijdelijke beschadiging der aangetaste culturen plaats vond. Tn de Heveaculturen traden liet wortelrot en de djamoer oepas zeer spora disch op; ze konden met succes bestreden worden. Door liet uitloven van premies op het dooden van wilde varkens werd de beschadiging der Heveaculturen door deze dieren binnen enge grenzen gehouden. De opbrengst in liet verslagjaar was 56345 K.G., t. w. 53201 K.(i. Reus en 3144 "K.O. Heveaproduct, waarvoor de exploitatiekosten bedroegen ƒ 10. r >4B7 of ƒ 1.87 per K.G. Met inbegrip van alle bedrijfskosten (de uitgaven op kapitaalrekening niet inbegrepen) ad /' 227925 was de kostprijs per K.G. ƒ 4.04, welk bedrag zoo hoog is, omdat nog zeer veel moest wolden uitgegeven aan onderhoud van de reeds tapbare cultures en omdat de productie nog zeer ge ring is. Ér werden 50297 K.G. product ten verkoop naar Holland gezonden, die netto / 266062 opbrachten of ƒ 5.29 per K.G. Tevens werden 272 K.G. Ficus product ingezonden op de Londensehe tentoonstelling, die aa afloop daarvan voor ƒ 1423 werden verkocht. Bovendien bedroeg aan hei eind van hei jaar het restant onverzonden product .~>720 K.G. meer dan op ultimo 1910, dat na aftrek van 330 K.G. indroging bij verkoop ƒ 5.89 per K.G. of ƒ 31747 heeft opgebracht. De geheele oogst, van I9JI heelt dus / 299232 opgebracht, waartegenover staat een bedrag van ƒ 227925 aan totale bedrijfskosten, zoodat de netto winst per K.G. ƒ 1.27 heeft bedragen. 362 Gedurende het verslagjaar is in 's Lands kas voor caoutchoucverkoop een bedrag van ƒ 246764 gestort, t. w. ƒ 9814? voor de verzendingen in 1910 en ƒ 148617 voor dé verzendingen in 1911. De geheele verkoop geschiedde door tussehenkomst van de Nederlandsche Handelmaatschappij te Amsterdam en te Rotterdam. Door invoering van eene verbeterde tapmethode voor de Ficus gelukte het de opbrengsten belangrijk te doen stijgen, terwijl door eene betere bereidings methode de kwaliteit van het product verbeterd werd, hetgeen zich uitte in een gunstiger prijsverhouding tusschen Ficus en ïleveacaoutchouc. Aangezien met de fabriekmatige bereiding van het product gunstige resul talen l>en>iki wei-den, konden voorbereidende maatregelen worden genomen voor de invoering van die bereiding op meerdere ondernemingen. De totale uitgaven voor het caoutchoucbedri jl' bedroegen in 1911 ƒ 445278, waarvan ƒ 217353 op kapitaalrekening van ƒ 227925 op bed rij f kosten moet worden geboekt. 3. Wil(lhout c u 1 t u ii i. Culturen van vorige jaren werden onder houden en nieuwe culturen aangelegd in de boschdistricten West-Preanger, Oost-Preanger, Ranjocmas, Pekalongan, Keudal, Zuid Soerabaja, Ngawi-Oost- Soerakarta, Ponorogo, Madioen, Pasoeroean, Besoeki, Kedoe-Djokjakarta en Ragelen. Behalve in het boschdistriet Besoeki) waar aan dit doel ruim ƒ 11000 werd besteed, kon slechts op kleine schaal aan wildhout-reboisatie worden ge daan, wegens de noodzakelijke concentratie van fondsen en personeele krachten op de veel belangrijkere djati en caoutchoucculturen. IV. Exploitatie der bosscheii. Hulpmiddelen voor de exploitatie. Het boschtrambaannet werd uitgebreid met 71 K.M. en dus gebracht op 574 K.M. (waarvan 38 K.M. monorail). Aanleg van nieuwe railbanen, inclusief aanschaffing van materiaal, vorderde in totaal een bedrag van ƒ 456760, het onderhoud der railbanen ƒ 43462. De uitgaven voor aanleg van paden, wegen en sleuven en voor het onder hond daarvan bedroegen respectievelijk ƒ 75185 en ƒ 51964. De fondsen besteed aan houw en •onderhoud van woningen, loodsen, enz. waren onderscheidenlijk groot ƒ 142063 en ƒ 32455. Het meerendeel van het personeel was gehuisvest in Gouvernements woningen (enkelen tijdelijk in werkkeeten). Niet van Landswege van een woning voorzien waren: 363 In de boschdistrkten: 15 houtvesters, 2 adspirant-houtvesters, 1 adjunct-houtvester der L Bte klasse, 1 hoofdopziener, 18 opzieners, 17 leerling-opzieners, 3 Inlandsche opzieners, Gl mantri's, 102 boschwachters en 18 schrijvers. In de hout vesterijen: 1 hoofdopziener, 5 opzieners, 2 leerling-opzieners, 2 Inlandsche leerling opzieners, 4 mantri's, G boschwachters en 3 schrijvers. De volgende bedragen werden voorts nog uitgegeven: Voor bouw en onderhoud van stapel- en verzamelplaatsen ƒ 35209, Aan onkosten voor de schatting van de houtmassa en de geldswaarde van uit te geven bosch- en erfpachtsperceelen respectievelijk ƒ 605 en ƒ 1285. Voor het ringen van hoornen ƒ 8046. Voor extra-toezicht op den kap van particulieren ƒ 889 G. Voor diversen ƒ 145696. Exploitatie der djatibosschen. De opbrengst aan djatiliout (exclusief het" uitdunningsmateriaal) in 1911 is gespecificeerd in onderstaand staatje: In 1911) waren de totaal hoeveelheden 294018 M 3 timmerhout en 89GG84 S.M. brandhout. Daarvan waren verkregen: door tussehenkomst van aannemers 166749 li* en 530100 S.M. door exploitatie in eigen helieer 116815 M 3 en 364935 S.M. door ongeregelde exploitatie 10454 M 3 en 1649 S.M. De aankap in de boschdistricten leverde 20350 M 3 rondhout op tegen 36662 M 3 vierkant bekapt hout; in de hout vesterijen waren deze cijfers 31568 364 M 3 en 30318 M 3. In deze getallen zijn nog niet in mindering gebracht de bontmassa's, die verloren gingen door diefstal, brand, wegspoeling, overkapping en bezaging enz. Het maximum rondïïout percentage (100) werd bereikt in de boschdistricten Banjoemas en Pasoeroean, terwijl voorts de boschdistricten Oost-Preanger en West-Cheribon—Soemedang met 99% rondhoul zeer dicht het maximum benaderden. In de houtvester ij en was bel rondhoutpercentage het hoogst in Gedangan (83) en Ngarcngan (76). Aan vijf exploitanten werd in verslagjaar ingevolge contract hout afgestaan afkomstig van de boschdistricten Padangan, Bodjonegoro, Todanan en Kedewan en van do Hout vesterijen Noord-Kradcnan, Noord-West-Wirosari, Toeder, Grobogan-Oendakan en West-Soelang. De totale hoeveelheid van het aldus vervreemd hout bedroeg 21774 M 3 (waarvan 8294 M 3 rondhout, 13480 M 3 vierkant hout), de opbrengst ƒ 610259. De gemiddelde prijs werd dus ƒ 35.— per M' kantrechl geslagen hout, zijnde hierbij de rondhoutmassa gelijkwaardig geachi aan de helft dier massa aan vierkant hout. Het gemiddeld opbrengstcijfer per H.A. der oudste 10 houtvester ij en was ƒ 8.87; vergeleken met hetzelfde cijfer der oudste 10 houtvesterijen van de jaren 1908, 1909 en 1910, respectievelijk bedragend ƒ 6.54, ƒ 8.78 en ƒ 4.72 wijst dit op een tamelijk belangrijken vooruitgang. De opbrengst per H.A. djatiboseh aan timmerhout was in 1911 0.41 M 3. Tv de jaren 1903 fc/m 1910 waren de cijfers respectievelijk 0.71, 0.27, 0.32, 0.32, 0.36. 0.36, 0.39, 0.44 M 3 per H.A. Aan brandhout werd in verslagjaar per H.A. verkregen 1.42 S.M. In de evengenoemde aan 1911 voorafgaande jarenreeks kreeg men per H.A. djatiboseh 0.53, 0.76, 0.85, 0.96, 1.14, 1.23, 1.33, 1.33 S.M. brandhout. Voor den djatihoutaankap waren in 1911 in werking 00 particuliere onder oemingen, ui. 16 pachtsehatleegkapperceelen, 13 retributieleegkapperceelen, 2 retributieafbakeningsperceelen, 11 retributiezuiveringsperceelen en 18 gemeng de retributieperceelen. Hierin waren begrepen 4 pachtsehatleegkapperceelen, 1 retributieleegkapperceel, 1 retributieafbakeningsperceel, 1 retributiezuiverings perceelen en 2 gemengde retributieperceelen (totaal 12 perceelen), waarvan het contract in 't verslagjaar afliep, zoomede 8 pachtsehatleegkapperceelen, 2 retri butiezuiveringsperceelen en 2 gemengde retributieperceelen, die in 1911 in werking traden. Het contract voor een der pachtsehatleegkapperceelen (Nge song, boschdistrict Kediri) liep over een tijdduur van 3 maanden, zoodat het in verslagjaar, zoowel in werking trad, als afliep. Voor 1910 waren bovenbedoelde cijfers 45 pachtsehatleegkapperceelen, L 3 365 retributieleegkapperceelen, 2 retributieafbakeningsperceelen en 31 retributie zuiverings- en gemende retributieperceelen. De in dé hierbedoelde perecelen in 1911 gekapte noutmassa bedroeg 153354 M 3 timmerhout en 577097 S.M. brandhout. Aan retributie en pacht werd in 's Lands kas gestort ƒ 2353413. Ondershands werden afgestaan 3 pachtschatperceelen, respectievelijk aan Njo Ing Tjiang (het' bovengenoemd perceel Ngesong), aan de Javasche Bosch- Exploitatie Maatschappij en aan de Nederlandsch-Indische Houtaankap Maat schappij. De gunning der laatstbedoelde twee perecelen was gegrond op vroegere toezeggingen. Publiek aanbesteed werden 9 perecelen, waarvan werden gegund aan Njoo Kie Siong 1, aan Djie Thay Hieii 1, aan de San Liem Kong Sic 1, aan de Javasche Bosch-Exploitatie Maatschappij 3 en aan de Nederlandsch Indische Houtaankap Maatschappij 3. De minimum inschrij vingssom dezer 9 perecelen bedroeg gezamenlijk ƒ 1167470; zij werden gegund voor ƒ 1787315 in totaal. In 1911 werden uitgevoerd 53884 M : ' hout tegen (Ï4828 M 3 in het voor afgaand jaar. Ook in verslagjaar werden bijzonder hooge prijzen voor het hout gemaakt. De onderhandsche verkoop bracht op ƒ 101081(5; de houtvenduties in de boschdistrietcn ƒ 1158732, die in de houtvester ij en ƒ 120C843. Uitdunning der bosschen. . Uitgedund werden in verslagjaar 10349 H.A. waarvan de kosten bedroegen ƒ 61477 en de opbrengst ƒ 1434G2, zoodat hei voordeelig verschil was ƒ 81985, d. i. ƒ 7.92 per H.A. gedunde oppervlakte. Exploitatie der wildhout bosschen. Deze was van beteekenis in de boschdistrietcn West-Preanger, Oost-Preanger, Banjoemas, Pasoeroean en Besoeki. De totale opbrengst was ruim 23000 M 3 timmer- en circa 50000 S.M. brandhout, hierin niet begrepen 130000 stuks bamboe in Pasoeroean. V. Bescherming en bewaking der bosschen. Ten deze wordt verwezen naar het Jaarverslag van 1910; het aldaar mede gedeelde blijft ook thans nog van kracht. B. BUITENBEZITTINGEN. Zeer geleidelijk aan nemen de bemoeiingen van de afdeeling Boschwezen 366 met de bosschen der eilanden buiten Java en Madoera toe, hoe zeer nog geen uitbreiding werd gegeven aan de plaatselijke inmenging door ambtenaren van het Boschwezen. Wat vroeger in deze richting werd gedaan, nl. de plaatsing van een houtvester in het landschap Boeton (Moena) en van een hoofdopziener op Billiton bleei' gehandhaafd, terwijl een schematisch voorloopig werkplan door den Hoofdinspecteur van het Boschwezen werd opgesteld met de voor bereidingen tot uitvoering waarvan in 1912 zal zijn aangevangen, terwijl weder om door den betrokken Inspecteur bij het Boschwezen plaatselijke onder zoekingen werden ingesteld op Sumatra, in wiens rapporten vele te behouden bosschen, hetzij voor productie, hetzij tot bescherming van indirect materieele belangen, globaal worden aangewezen. Op Moena werd dit jaar hard gewerkt, 811 M 3 werden gekapt en 1005 M 3 verzonden naar Batavia en Makassar, 88: j M a verkocht, die ƒ 50.398 op brachten. Tijdelijke woningen werden gebouwd, niet den aanleg van wegen werd begonnen. Met liet verstrekken van telefoonpalen van duurzaam wildhout uit de vloedbosschen, «raaraan de Gouvernements telefoondienst op Java groote behoefte heelt, werd een proef genomen. Met de globale opmeting der bossehen werd aangevangen. Het personeel heelt hier onder zeer moeilijke omstandig heden gewerkt, vooral ziekte bedreigde en teisterde het herhaaldelijk, terwijl groote moeilijkheden moesten worden overwonnen tot het verkrijgen van werk volk, materialen, van huisvesting enz., in het algemeen tot het opdoen van die ervaring, welke aan de toekomst ten goede moet komen. Dat deze pioniersarbeid in dit jaar ook nog niet zulke resultaten heeft gegeven, als noodig zijn om de toekomst ten volle te overzien, is dan ook waarlijk niet te verwonderen. \'an het civiel bestuur werd zeer veel medewerking ondervonden. De begroeiingskaart van het eiland Billiton, welke aan teekenwerk c. a. 700 d.M 2 omvat, kwam gereed. Het ware te wenschen dat het Boschwezen spoedig over dergelijke gegevens, ware het ook nog globaler, van geheel Sumatra kon beschikken. Dank zij den belangrijken steun, verleend door het civiel Bestuur aan den ijverigen Hoofdopziener van het Boschwezen, steeg de in Billiton in 's Lands kas gestorte houtretributie van ƒ 89G8 in 1910 tot ƒ 19686 in 1911, welk cijfer in 1909 slechts ƒ 4865 bedroeg. De tarieven hier toegepast waren matig. Van de verschillende gewestelijke bestuurshooi'den werden meer of minder uitgebreide verslagen ontvangen, waarin soms belangrijke aanwijzingen voor de afdeeling Boschwezen voorkomen. Daar het nog eens afzonderlijk weergeven van die verslagen, welke meestal uitgaan van een eenmaal aangenomen schema, in dit kort overzicht weinig zin heeft, is daarvan hier afgezien. 367 C. MEDEDEELINGEN VAN ALGEMEENEN AARD. I. Personeel. 368 11. Voorschriften. Bij de Gouvernements besluiten van respectievelijk 5 April en 26 September 1911 n OB . 25 en 41 (Staatsbladen n oa . 27(5 en 489) werden de caoutchouconder nemingen Tjipinang-Tjikompaj, benevens Merboeh, Kalitelo, Balong en Ban joemanis afgescheiden van het boschdistrict Oost-Preanger, het boschdistrict Pekalongan-Kendal, de hontvesterij Ngarengan, de houtvesterij Band jarau en het boschdistrict Japara. Bij het Gouvernements besluit van 25 Augustus 1911 11° 27 (Staatsblad 11° 478) werd eenige wijziging gebracht in de onderlinge grens der bosch districten Ponorogo en Madioen. Wijziging der grenzen van boschreserve had plaats bij de Gouvernements besluiten van: 25 Januari 1911 II! 32 (Staatsblad 11° 109), 27 Februari 1911 II? 31 (Staatsblad D? 182), 10 Maart 1911 D? 11 (Staatsblad 11° 212), 9 Juni 1911 11° 19 (Staatsblad II" 305), 20 Juni 1911 11° 39 (Staatsblad 11° 390), 15 Juli 1911 n os . 32 en 33 (Staatsblad n os . 417 en 418). 8 October 1911 11° 25 (Staatsblad 11° 552), 14 October 1911 n os . 9en 10 (Staatsblad n os . 501 en 502). De modellen van contracten voor exploitatie of zuivering van bosehper ceelen en de bepalingen betreffende slaghamers werden gewijzigd onderschei denlijk bij het Gouvernements besluit van 28 Maart 1911 11" 3" en de ordon nantie van 3 April 1911 (Bijblad 11° 7358 en Staatsblad 1911 11" 275). Bij het Gouvernements besluit van 2 October 1911 11- 30 (Staatsblad 11- 538) werd wijziging gebracht in de regeling bel rel lende bevordering van het per soneel bij den Dienst van het Boschwezen. Voorts kwamen nog de volgende voorschriften tot stand: Bepalingen nopens kostuum en ainbtsonderscheidingsteekenen van Hoofd opzieners, Chef-opnemers, Inlandsche Opzieners en Leerling-Opzieners bij het Boschwezen, zoomede de statie van laatstbedoelden. (Gouvernements besluit van 15 Maart 1911 11° 5, Staatsblad 11° 224). Bepalingen nopens de berekening van huishuur bij gebruik van een Gou vernementswoning te betalen door Inlandsche Adjunct-Houtvesters, Hoofdop zieners, Chef-Opnemers, Inlandsche Opnemers, Inlandsche Opzieners en In landsche Leerling-Opzieners (Gouvernements besluit van 30 September 1911 11° 13). Kegeling der bevoegdheid van den Hoofdinspecteur, Chef van den Dienst 369 van het Bosch wezen tot onderhandschen verkoop van hout op stapelplaatsen tegen de vastgestelde limiten, voor gebouwen ten dienste van liefdadige doel einden, bouw van kerken en instellingen van algemeen nut. (Gouvernementa besluit van 12 October 1911 11' 23). Nieuwe bepalingen betreffende de l'inanciëele boekhouding van het onder geschikt Europeesch personeel (Rondschrijven van den Hoofdinspecteur, Chef van den Dienst van het Boschwezen van 11 Juli 1911 11" 2912/ H.1.). Nieuwe modellen met instructie voor do raming van het 2 e volgend dienst jaar, de begrooting der voorloopige inrichting en het bouwen van woningen, de begrooting der exploitatie in eigen beheer, hel cultuurplan en het cultuurover zicht (Rondschrijven van den Directeur van Landbouw van 21 Juli 1911 rF 875/ B). Mede moge hier de beslissing der Regeering vermeld worden waaruit volgt, dat dessaloemboengs beschouwd moeten worden als eene gemeente-instelling en de oprichting daarvan dus valt onder de in gemeentedienst uit te voeren werken, waarvoor krachtens artikel 44 van het Dienstreglement voor het Boschwezen op last van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel gekapt hout kan worden verstrekt (Missive van den l st ''" Gouvernements-Secretaris van 30 November 1911 11 ; 2736). De f d . Hoofdinspecteur, Chef van den Dienst van het Boschwezen, FOCK. AARBOEK 24 371 Op de navolgende data kwamen bloeien uit: 14 Februari, kleine bloei bij Robusta, Quillou, Uganda on Congensis. 13 April, kleine bloei bij Robusta, Quillou, Uganda, Congensis en Cane phora. 4 Mei, kleine bloei bij Robusta, Quillou, Uganda, Canephora, Exeelsa, Liberia, Abeoeuta en Hybriden. 2G Juni, kleine bloei bij Rubusta, Quillou, Uganda en Canephora. 11 Juli, zware bloei bij Robusta-, Quillou-, Pganda-, Canephora-aan plantingen 2\'-> jaar oud, middelmatig bij die van een jaar ouder. 23 Augustus, zware bloei bij Robusta, Quillou, Uganda, Canephora, zoo wel die van 3i/> als van 21/ j jarigen leeftijd. 11 September, middelmatige bloei bij Robusta, Quillou, Uganda, Cane phora. 9 Oetober, zware bloei bij Robusta, Quillou, Uganda, Canephora. 10 Oetober, middelmatige bloei bij .lava, Exeelsa, Abeoeuta, Liberia en Hybriden. Z a a d Ij e d d i n g e tl. De beddingen werden aangelegd op maagdelij ken bosehgrond. Als ge?olg van bet te laat overspenen waren de plantjes bij het overbrengen in den vollen grond nog heel klein en daardoor weinig krachtig. Bij de dadelijk na het planten invallende droogte stierf een groot aantal af, dat weliswaar ingeboet werd, maar hierdoor toch staan de jonge aan plantingen veel minder egaal dan die in voorgaande jaren. De zwakste plantjes waren tweede generatie Robusta import moederboom II 5 104 en Laurentië; van de laatstgenoemde koffiesoort waren de zaden uit den Cultuurtuin toegezonden. Behalve de monsters Java- en Liberiazaad voor de Gouvernements koffie cultuur, ter onderzoek van de kiemkracht ingezonden, zijn nog uitgelegd: Zaden: eerste en tweede generatie moederboom 11 5 G, ontvangen van de onderneming Pasoema (Sumatra). De plantjes hieruit verkregen groeien bijzonder krachtig en bleven tot heden van bladziekte vrij. „ Stenophylla afwijkend type, uit den Cultuurtuin te Buitenzorg. „ Congensis var: Chalottii, toegezonden door Dr. C. J. J. van Hall; hiervan is, evenals van de onder bet hoofd zaadbeddingen vermelde Laurentii en de hiervoren genoemde Stenophylla af wijkend type, weinig opgekomen. 372 Zaden: Hybride van Lennep (Robusta X Liberiea), waarvan een gedeelte verrot is. „ Hybride Poerwodadi (Eobusta X Liberiea), waarvan geen enkel is opgekomen. Voorts valt onder dit hoofd de ontvangst te melden van entrijs Robusta importboomen, toegezonden door TT.TT. Administrateurs van de ondernemingen Bajoe lor, Ngredjo, Tjandi Sewoe, Karang Nbngko en Soeko lïame. Verent op 1-jarigen Robusta-onderstam is hiervan een bevredigend aantal enten geslaagd. Ziek t e 11 ei\ plag e n. Als gewoonlijk hadden ieder jaar de Java-inboetelingen veel van bladziekte te lijden; de meeste planten gingen dientengevolge dood. In de oudere Java-aanplantingen kwam deze zoo gevreesde ziekte slechts sporadisch voor. Bij het dichter worden der schaduw in de jonge aanplantingen verdween. gelijk op grond van vroegere waarnemingen dienaangaande verwacht werd, de groene luis zoo goed als geheel. Aan wortelschimmel verloren we weder menigen fraaien boom. Als primaire oorzaak hiervan moeten de wortelstronken van boschboomen, die bij de ontgin ning in den grond zijn achtergebleven, beschouwd worden. Helaas wordt de ziekte in den regel te laat opgemerkt, zoodat het nemen van voorbehoedmaat regelen ondoenlijk is. Gelukkig blijft de wortelschimmel op de koffie steeds gelocaliseerd en is nog nooit waargenomen, dat de ziekte van een centrum uit op de omgevende hoornen is overgegaan. AANPLANT 1901. Variëteiten. De Quillou import-boomen, geplant op 7 X ? voet, wat veel te dicht is gebleken, zijn om den andere uitgekapt met hier en daar een boom in het kruis. Zij hebben nu gelegenheid zich verder te ontwikkelen. 373 Variëteiten. TUIN 2. Onder de afstammelingen Robusta-Grofboon van Kali Sepandjang worden enkele boomen aangetroffen, die bij zware dracht ook bijzonder groote vruchten produeeeren; nagegaan zal worden de verhouding van bes tot marktkoffie en zoo deze gunstig blijkt te zijn, zullen van enkele dezer boomen selectietuinen worden aangelegd. Onder de 20 boomen Canephora-Grofboon, eveneens van Kali Sepandjang afkomstig, komt óén boom voor met groote vruchten, welke, in afwijking van de 19 andere, die alle een lichtbruine kleur hadden in het begin, al van de eerste ontwikkeling af donkergroen getint was. Op dezen zal de aandacht gevestigd blijven. De Canephora-geelbes, afkomstig van de onderneming Banaran, was voort durend door bladziekte aangetast, waarom deze planten verwijderd zijn. Daarvoor zijn in de plaats gekomen 20 planten Stenophylla afwijkend type, als voren gezegd afkomstig uit den Cultuurtuin te Buitenzorg. De C. Mauritia-na in tuin 121, waarvan nog maar G boompjes in leven zijn gebleven, is naai- hier overgebracht, in plaats van de C. Angustifolia, die na een jarenlang kwijnend bestaan is dood gegaan. Proeven omtrent het al of niet hakken (dangiran) van den grond. Over het eindresultaat dezer proef, loopende over 8 achtereenvolgende jaren, geven de onderstaande cijfers een goed beeld. Deze doen zien, dat de opbrengst van gedangirde en niet gedangirde boomen op de lichte kleigrondt-n van Bangelan vrij wel gelijk is. Oogst in pi cols per bouw. 374 De zeer belangrijke schaduwproef wordt hiermede als geëindigd beschouwd en het zou wel van belang zjn om nu een overzicht Ie geven van de genomen proef en wel van het begin af. De hier beschikbare ruimte laat dit echter niet toe, waarom verwezen wordt naar de Mededeelingen van het Proefstation Malang. Een enkele op merking moge hier echter op haar plaats zijn. De hierboven genoemde cijfers zijn met eenige reserve te aanvaarden, in den loop der jaren werd oL meermalen een schaduwboom, die niet bijzonder voldeed en waaronder de koffie teekenen van achteruitgang vertoonde, geholpen door een ander soort schaduwboom. Op deze wijze was natuurlijk een zuivere vergelijking van alle gebruikte: schaduwboomen onmogelijk. Maar hoe dit ook zij, in ieder geval komt aan den Proeftuin te Bangelan de groote verdienste toe, door een vergelijkende schaduwproef op de uitmuntende eigenschappen van de lamtoro (Leucana glauca) gewezen te hebben. De resul taten te Bangelan verkregen zijn dan ook voor een groot deel de oorzaak ge weest, dat lamtoro als schaduwboom zoo algemeen ingang in de koffiecultuur heeft gevonden. En wanneer men nu van een nieuwen bloei van de koffie cultuur kan spreken, dan heeft hierop — naast de vroeg- en rijkproduceerende nieuwe koffiesoorten en de tegenwoordige hooge marktprijzen — het aanplanten van de lamtoro als schaduwboom zeker geen onbelangrijken invloed uitgeoefend. Oogst schaduwtuinen in picols per bouw. 375 NIEUWE ONTGINNING, HERONTGINNING 1908/1909. Tuin 113 en 114 aanplantingen uit zaad direct geïmporteerd uit Liberia, welke, zooals bereids in voorgaand jaarverslag vermeld, mislukt waren, zijn nu beplant met C. Quillou, tweede generatie. In den stand der C. Congensis-zaailingen valt weinig vooruitgang te be merken; de enten daarentegen ontwikkelen zich tot krachtige boomen, echter is, evenals bij de zaailingen, de vruchtdracht ook hier gering. HERONTGINNING 1911/1912. * De tuinen n ; 8 schaduwproef Adenanthera Pavonina, „ „13 „ Solanum Grandiflorum, „ „19 „ Caesalpina dasyrachus, • „ „20 „ Erytheine umbrosa, „ 21 „ Dadap, „ „22 „ Dadap, gemengd met Ormocarpum (Rosaka), „ 25 „ Melia Azedarach, „ „ 9 groene bemestingsproef Tephrosia purpurea, „ „10 „ Leucaena glauca, „ „83 Liberia, >> >> "* >) werden geruimd en opnieuw beplant mei verschillende no's tweede gene ratie Robusta, Uganda, Quillou en Canephora. Tevens werd een stuk bosch, Eerste oogst selectietuine n e eist e ge□er a t i e. 376 voormalig beddenterrein ter grootte van 1 bouw, weder opengekapt en beplant gedeeltelijk met C. Congensis en gedeeltelijk met C. Laurentii. Met uitzondering van tuin 83, herbeplant met Canephora var. Quillou, waarin voor schaduw stekken van dadapzaailingen (Erythrina umbrosa) zijn gezet en van tuin 11 5 8 met Adenanthera Povonina, is overal Leucaena glauca als schaduwboom geplant. Logeergebouw. Dit kwam in den loop van het jaar gereed, 3 logeerkamera van 4X4 M., een vertrek voor laboratorurn van gelijke afmeting, een ruime binnengalerij van 7y 2 bij 5 en een voorgalerij van 5 X 5 M. bieden den talrijken bezoekers een uitstekende gelegenheid voor korter of langer verblijf. Weg Soem be r Poetj oe n g n/d Proel' lui n. Op voorstel van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel, werd bij Gouvernement» besluit dd. 11 September 1!>11 voor liet verbeteren van ili n weg een bedrag toegestaan van ƒ 5712,00. Dooi' hei Binnenlandscb Bestuur werd dit werk onmiddellijk ler hand genomen, zoodat binnenkorl de Proeftuin te allen tijde per as te bereiken zal zijn. V er s t re k k in g va n zaad ko f fi e. Aan zaadkoffie werd in den loop van hei jaar verstrekt eenê hoeveelheid van 25 picols. Echter kon niet aan alle aanvragen worden voldaan, aangezien er geen voldoende hoeveelheid beschikbaar was. • In aansluiting met vorenstaande mededeeling moge hier nog worden opgemerkt, dat voor 1912 reeds eene hoeveelheid van ruim 75 picols is aan gevraagd. Vooruitzichten Oogst 1912. De oogst in het jaar 1912, getaxeerd op 200 picols, zal hoogstwaarschijn lijk belangrijk meer opleveren. Langzamerhand gaai de Proeftuin een tijd tegemoet, gedurende welken de inkomsten de uitgaven zullen dekken, zonder te kort te doen aan het doel waarmede hij indertijd is opgericht. Th. WURTII. 378 ï'2 Photographische afdrukken u >< 12 cm. en kleiner. 305 „ „ 13 18 „ 324 „ „ 18 X 24 „ 15 „ vergrootingen 50 X 60 cm. 12 Land en tuinkaarten. 94 Graphische voorstellingen. 100 Penteekeningen voor wetenschappelijke werken en leerboekjes. 40 Aquarellen van inheemsche vruchten. 28 Platen voor de leones Bogoriënsis op steen gelithografeerd. 25 „ „ de Orchideën atlas ~ „ 3 „ „ de Mededeelingen van het proefstation voor thee. 5 „ „ Bulletin du Jardin Botanique. 2 „ „ de Mededeelingen van het Proefstation Midden-Java N°. I. 8 Kaarten en graphische voorstellingen voor de Mededeelingen van het Visscherijstation N°. VI. 2 Teekeningen op steen gelithografeerd. 32040 Lithografische afdrukken van 73 steenen. Boekdrukker ij. 100 Natuur en scheikunde. 100 De aarde on de grond. 100 Over Spaarzin, Credietwezen enz. 100 Algemeene plantenteelt. 100 Bemesting en bemestingsproeven. 100 Veevoeding. 200 Cataloque of the Netherlands East Indian Section of the Inter national Rubber and Allied Trades Exhibition 1911. 3000 What Kapok is and what it is used for. 250 Coprabereiding en handel in het gewest Atjeh en Onderhoorig heden. 200 De vooruitzichten van de lucifersindustrie op Java. 1800 Het Handelslaboratorium. Doel en reglement. 750 Weidegang en stalverpleging van vee. 800 Java. Zoölogisch en biologisch. Afl. I. 100 Beknopte handleiding voor de bereiding van Caravonicakatoen. 100 Regelen voor het examen voor Indisch Landbouwleeraar met programma van eischen. 379 500 Handleiding voor het maken van Herbarium ten behoeve van het Departement van Landbouw te Buitenzorg. 600 Mededeelingen over Rubber. N°. I. 400 „ van het proefstation voor Tabak. N°. I. 600 „ „ „ „ „ „ N°. II en 111. 600 „ „ „ „ Midden-Java. N°. I. . 600 „ „ ; , „ Malang. N°. I. 150 Het werkprogramma van het proefstation Midden-Java. 500 Mededeelingen van het proefstation voor Thee. N°. XXI. 500 „ „ „ „ „ „ N«. XIII. 525 „ „ „ „ „ „ No. XIV. 500 „ „ „ „ „ „ N<>. XV. 500 „ . „ „ „ „ „ N°. XVI. 500 „ „ „ Vissehcrijstation. N°. VI. 100 Bulletin de Finstitut Botanique. N°. XXII (herdruk). 600 „ du Département de I'Agriculture. N°. XLIV. 500 „ „ „ „ „ No. XLV. 500 „ „ „ „ „ N». XLVI. 500 „ „ „ „ „ No. XLVII. 500 „ „ Jardin Botanique, deuxième Série. N°. I. ooi) ~ „ „ ~ ~ ~ JN . 11. 160 Laboratorium voor het onderzoek van vezelstoffen (overgedrukt uit het jaarboek 1908). 50 Note on the Bubber insects known in Java. 50 Extrait du Bulletin du Jardin Botanique. N°. 11. 100 Overzicht van de proefnemingen in het belang der katoencultuur in de residentie Palembang van Règeeringswege genomen enz. 600 Aanwijzingen betreffende de eonjunctivale malleïnatie en het serum-onderzoek. 200 Aanwijzingen van het onderzoek op tuberculose enz. 250 Reglement voor den Cursus tot opleiding van Inlanders bestemd om te worden werkzaam gesteld als mantri bij den burgerlijken veeartsenij kundigen dienst enz. 100. Notulen der op 9 Mei 1911 Ie Bandoeng gehouden tweede ver gadering van vertegenwoordigers van Houtaankapmaatschap pijen en Ambtenaren van het Boschwezen inzake de exploitatie van 's Lands bossehen. 325 Meteorologische waarnemingen van omslagen voorzien. 38 I°. Een grootsporige Fusarium, die niet tot peritheciën-voniiing te brengen was; deze was identiek met Fusarium (Spiearia) coloransde Jonge, door Mevr. van Hall-de Jonge in Suriname uit kankerzieke cacao boomen geisoleerd. 2°. Een Fusarium met kleiner sporen, die evenmin peritheciën vormde; deze stemde geheel overeen met de beschrijving door Appel en Wollenweber ge geven van Fusarium theobromae Appel et Strunk. 3". Een Fusarium, volkomen identiek met de onder 1° genoemde, doch boven dien Nectria-peritheciën vormende. Van deze drie werd Il ; 1 uit 6, Il ! 2 uit 4 en ff 3 uit 5 kankerzieke plekken geisoleerd. Deze drie vormen werden morphologisch en physiologisch nader onderzocht en voor infectieproeven gebruikt; deze laatste hadden tot dusver geen resultaat. In verband met dit onderzoek, dat te Buitenzorg plaats vond, werden ver schillende caeao-ondernemingen bezocht, waar de kankerziekte endemisch heerscht. Vooral werd getracht na te gaan, welke de oorzaken zijn, dat de cacao boomen op bepaalde velden telken jare weer van kanker hebben te lijden, terwijl zij op aangrenzende velden gezond blijven. Deze studie betreffende de vatbaar heid der hoornen zal misschien kunnen leiden tot het vinden van een bestrijdings middel; de rechtstreekschc bestrijding, uitsnijden der zieke plekken, blijkt niet practisch en evenmin afdoende. De omo lij er of Perenosporaziekte van de mais. In alle onderzochte gevallen bleek deze ziekte veroorzaakt door Perenospora May d i s Eac. Het gelukte tot nu toe niet dezen schimmel in reinkultuur te brengen. Bespuiting van het jonge gewas met Bouillie Bordelaise had geen nieikbare vermindering in het aantal zieke planten ten gevolge. Wel was de in vloed van de wcergesteldheid duidelijk waarneembaar, terwijl er aanwijzingen zijn, dat ook de bodem (of de bevloeiing van den bodem) een belangrijke factoi is ten opzichte van de hevigheid, waarmede de ziekte optreedt. Mede in verband met dit onderzoek werd een reis naar Midden Java ondernomen, waar de ziekte in de afd. Salatiga sterk was opgetreden. Een begin werd gemaakt met het onderzoek der witte wortelschim me 1 bij Hevea ten einde de identiteit vast te stellen. Herhaaldelijk kwamen inzendingen met wortelschimmel in met het verzoek om bestrijdingsmiddelen te willen opgeven. In verband met dit onderzoek werden eenige rubber-ondernemingen bezocht en de earbolineum-bestrijdingswijze nagegaan. Deze bleek doeltreffend en prac- 380 108270 Cieulaires, staten, mededeelingen enz. in 212 soorten. 213900 Etiketten, briefhoofden, dienstbriefkaarten enz. in 264 soorten. 119 Bureauboeken enz. ingebonden. Met het drukken van den nieuwen bibliotheek-catalogus wordt steeds voort gegaan. J. W. HUIJSMANS, Chef der reproductie-ateliers. 382 Allen. Allen's commercial organie analysis. Vol. C>. Amines and Ammonium bases, Anilinc and its allies, Naphtalines ( Pyridine, Quinoline and Acridine bases, Vegetable Alkaloids, Volatile bases of Vegetable origin, Nicotine and Tobacco, Aconito Alkaloids, Atropine andsits allies, Cocaine, Opium, Strychnos Alkaloids, Cincbona Alkaloids, Berberine, Caffeine, Tea and Coffee, Cocoa and Chocolate. Êy Davis, \V. A., Sadtler, S. S. and es. London. Fourth Edition. 1912. 8". G. 445. Amstel, J. E. van. De temperatuursinvloed op physiologisclie processen der alcoholgist. (Acad. Proefschrift). Amsterdam. 1912. B°. D. L 230. An act to amend „The diseases in stock act of 1896". Queenaland. Brishane, Government printer. 1898. Fol H. 1183. to prevent the introduction of Diseases in Stock. Queensland. Brishane, Government printer. 1896. Fol H. 1182. to provide for the licensing and inspeetion of Slaughterhouses, and to rcgulate the Slaughter of stock and sale of meat. Queensland. Brishane, Government printer. 1899. 8° H. 1180. Annual report for year ended 30 th Jnne 1910. New. South-Wales. Stock brach. Department of Agriculture. Sydney, Government Printer. 1911. Fol G. 423. of proceedings under acts relating to Sea fisheries for the year 1909. Board of Agriculture and Fisheries. London, Darling and Son. Ltd. 1911. 8" G 374. (tenth) of the Bureau of Science. For the year ending August 1, 1911. Manila. 1912. 8° G. 447. of the Chemical Examiner and Bacteriologist to the Government of the United Provinecs of Agra and Oudh and of the Central Provinces Al lahabad. Part. 1. Medico-Leg;d and Chemical. Part. 2. Bacteriological. For the years 1907, 1909, 1910, 1911. Allahabad. Folio. .. D. 1228. i Auri v i 11 iv s, Chr et Wagncr, H. Lepidopterum Catalogus. Pars 1. Chr Aurivillius. Chrysopolomidae, A. Pagenstecher. callidulidae. A. Pagenstecher. Libytheidae, 11. Wagner et E. Pfitzner. Hepiaüdae. Berlin. 4Dln. 1911. 8". D. 1189. Bach, C. Elastizitat und Festigkeit. Berlin. 1911. 8" D. 119 G. Baker, R. T. and Smi t h, H. G. A research on the Pines of Australia. Sydney. 1910. 4° G. 1755. Baum a n n, E. Die Vegetation des Untersees (Bodensee). Stuttgart. B°. B. 1202. Baumert, G. Lehrbuch der gericht lic dien Chemie. Braunschweig. 2 Dln. 1906/07. 8° D. 1209. 383 Baur, Prof. Dr. Erw i n. Einführung in die experimentelle Vererbungs lehre. Bcrlin, Gebruder Borntraeger. 1911. 8° B. 1197. Behrens, H. Tabellen voor bei bepalen van mineralen. Delft. 1897. 8° D. 1195. Bemmelen, J. M. Die Absorption. Gesammelte Abhandlungeu über KolloiÜe und Absorption. Dresden. 1910. 8° D. 1187. Blau, H. Beitrage zur Kenntnis der Saponine. (Inaugural Dissertation). Ziïrieh. 1911. 8 n _ D. 1250. Board of agriculture and fiche r i e s. Memorandum on the size, sex and condition of lobsters. London. 1912. 8" G. 454. Keport on experiments in the cultivation of sugarbeet in 1911. London. 1912. 8" G. 455. Boe k e, H. E. Die Anwendung der stereographischen Projektion. Berlin. 1911. 8* , D. 1221. Böeseken, J. Beknopte scheikunde der Suikers. Delft. 1912. B°. D. 1200. 80l ten, E. Coeos nucifera. Practische bandleiding voor cocos-cnltuur. Amsterdam. 1908. 8° H. 1204. Boorsma, Dr. \Y. (i. ECanarizaden-Melk als voedsel voor zuigelingen. Batavia. 1912. 8° D. 1234. Boueart, E. Les maladies des plantes. Paris. 1910. 8° B. 1200. Braun, M. Die tierischen Parasiten des Menschen. 4 e Auflage. Wurzhurg. 1908. 8° D. 1193. Braungart, 11. Die Urheimat der Landwirtscbaft aller indogermanischen Vblker und der Gesehichte der Kulturpflanzen und Ackergerate in Mittel und Nord-Europa nacl en. Heidelberg. 1912. 4° F. IG9. Brcsaldola, J. Basidiomyeetes Philippenses. Serie 1. (Hcdwigia Bd. LI). 1911. 8° C. 1778. Bujard, A. und Bai c r, E. Hilisbuch für Nahrungsmittelehemiker zum Gebrauch im Laboratorium. Berlin. 1911. 8" D. 1215. Burr, M. On Dermaptera, collected by Mr. E. Jacobson. (Notes from tbc Leyden Museum, Vol. XXXIV). 1912. 8" D. 1239. Carle, Ed. L'Hévéa Brasiliensis en Indo-Cbine. Saigon. 1912. 8". H. 1207. Catalogus van de Bibliotheek van het Departement van Binnenlandsch Bestuur. l e . Opgave van aanwinsten sedert het afsluiten van den Catalogus tot 1 Augustus. Batavia, Drukkerij Papyrus. 1911. 8". G. 428. (Supplement) der Bibliotheek van het Departement- der Burgerlijke Openbare Werken. Batavia. 1911. 8° G. 429. 384 Chittenden, F. 11. Insect s [njurions to vegetables. New-York. 1909. 8° D. 1192. Clar k e, C. B. Commolynaceae et Cyrtandrace'ae Bengalenses. (paucis aliis ex terris adjaeentibus additis). Calcutta. 1874. Folio 0.1763. Compositae indicae. Calcutta. 1876. 8° C. 1761. On [ndian Begoniaa. Calcutta. 1879. 8° O. 1762. Classe ii, A. Ausgewahlte methoden der analytischen Chemie. Braunschweig. 1901/1903. B°. D. 1208. Cocka y n o, L. Report on the Dune-Areaa of New-Zealand, their geology, botany and reelamation. Wellington. 1911. B<* G. 432. Co 11 eet i o n o!' papera dealing wit!i the Fi&hery Survey of the iiny of Bengal. Calcutta. 1911. 8" D. 1190. Cominon w e al t h o E Austr al i a. Fisheries Part. Sydney. 1911. 8" D. 1191. Congres der Dcli Planters Vereeniging te Medan op 27 November 1911. 1911. 8° G. 442. C onrad, J. Lexis, \V. Eister, L. Loening, E dg. Eandwörter bueh der Staatswissenachaften. 3 e Auflage. Jena, 8 Dln. 1909/1911. 8° G. 440. Cor r y, A. H. Influenza in horses. Queensland. Department of Agricnlture and Stock. Brisbane, Government printer. 1910. 8 n H. 1178. Costantin, J. Les orchidées cultivées. Fac 1. Paris. 1911. 4°. C. 1759. Dalen, Prof. G. Papier. (Einzelschriften zur chemiachen Technologie. I 4' Lieferung). Leipzig, J. A. Barth. 1911. 8" I). L 165. Dammer, O. Chemische Technologie der Neuzeit. Stuttgart. 3 Dln. 1910/11. 8° .> I). 1218. Dantee, F. le. Traite de biologie. Paria. 1903. 8° B. L 207. De Economische en Financieele toestand der Kolonie Suriname. Rapport der commissie benoemd bij besluit van zijne Excellentie den .Minister van Koloniën van 1 1 Maart 1911. Afd. B. 11' ; 56. 's Gravenhage. 1911. 8° E. 218. Delacroix, G. Maladies des plantes cultivées dans les paya chauds. Paris. 1911. 8° B. 1199. Departmental committee on forestry in Seotland. Report of the departmental committee on forestry in Seotland and ap pendices and evidence. London. 1912. 8° H. 1208. Deutsche Arzneibuch. 5° Ausgabe 1910. Berlin, R. von Deckers Verlag. 1910. 8" D. 1179. Deutschcs B&derbuch. Leipzig, J. J. Weber. 1907. 8". D. 1171. 385 Deutsches Nahmngsmittelbucli. 2° Auflage. Hcidelberg, Carl Winter. 1909. 8° D. 1163. Doder lei n, L. Ueber japanische and andere Enryalae. (Dr. F. Doflein's Beitrage zur Naturgeschiehte Ost-Asiena 5 e Abb.). (Abh. d. II KI. d. K. Ak. d. Wiss. Suppl. Bd. 5« Abh). 4° D. 1222. Drygalski, Ericii. vo n. Spitzbergens Landformen and ilire Vereisung, (Abhandlungen der Königl. Bayerischen Akademie d. Wiss. Math-physi kalische Klasse XXV Band, 7 e Abhandlung). München. 1911. 4°. D. 1224. Eibn e r, Dr. A. Malmaterialenktmde als Grundlage der Maltechnik. Berlin, ,T. Springer. 1909. 8 U D. 1173. Einheitsmethoden zu r Untersuchung vo n Fe 11 en, Oel e n, Seifen und Glyzerinen. Heratisgegeben vom Verband der Seifen fabrikanten Deutschlands. Berlin. 1910. 8° D. 1213. En gier, A. und Krause, K. Ueber den anatomischen Bau der baum artigen Cyperacee Schoenodendron Bücheri Engl. atts Kamerun. (Aus den Abb. der Königl. Preuss. Akad. d. Wiss. vom Jaluv 1911). Berlin. 1911. 4° B. 1205. Ex traite des actes dn [Ilième Congres international de Botanie. Tomé 1. Bruxelles. 1910. 4° G. 453. Faber, F. C. Yon. Morphologiseh-physiologische Untersuebungen an Binten von Coffeaarten. Leiden. 1912. 8° B. 1203. Fio r i, Ad. Boschi e piante legnose. Forenze. 1912. 8" H. 1190. Fraser Male olm, A. C. Year-book Western Australia. 1902 —1904. Perth. 13 th Edition. 1906. 8° G. 45C. Fesenius, Dr. C. Remigius. Anleittmg znr quantitativen ehemischen Analyse. Band 1, l l ' und Band 2, 6 e Ausgabe. Braiinscliweig, F- Vieweg und Sobn. 1905—1910. 8° D. 34. Freundlich, H. Kapülarehemie. Leipjiig. 1909. 8° D. 122 G. Frühl i n g, Dr. R. Anleitung zur Ausführung der wichtigsten Bestim mungen bei der Bodenuntersuchnng. % e Auflage. Braunschweig, F. Vierweg. und Sobn. 1904. 8" D. 350. Fübner, 11. Nachweis und Bestimmung von Giften auf biologischem Wege. Berlin. 1911. B<> '• D. 1202. Gadamer, J. Lehrbucb der ehemischen Toxikologie und Anleitung zur Ausmittlung der Gifte. Göttingcn. 1909. 8° D. 1211. Gammie, G. A. Department of Agriculture, Bombay. Bulletin W 30. Field, Garden and Orehard crops of tbc Bombay Presidency. Bombay. 1908. 8° H. 1195. Jaabboek. 25 386 Gèzo, J. B. Études botaniques et agronomiques sur les Typha et quelques autres plantes palutres. Villefranche-de-Eouergue. 1912. B°. C. 1767. Gildcmeister, E. und Hoffman, Fr. Die Aeterischen Oele. Hand 1. Mit Tabellen liir den Laboratiumgebrauch. 2 C Auflagc. Leipzig, Schimmel und Co. 1910. 8° D. 614. Gil g, E. Pharmakognosie. 2° Auflagc. Berlin, Julius Springer. 1910. 8 n D. 814. G lik in, Dr. W. Kalorimetrische Metliodik. Berlin. 1911. B°. D. 1242. Grosse, W. Beitrage zur Klimabeurteilung Bremens und zur EQimaver gleicbung von Berlin, Bremen und Frankfurt a/M. Brcmen. 1911. B°. B. 1198. Grou v e 11 e, A. Description dun anthérophagus de .lava ei de sa larve. (Coleoptera: Cryptophagidae). (Notes from the Leydcn Museum. Vol. XXX1I1). 1910. 8" D. 1235. Guillaumin, A. Les produits utiles des Buséracées. Bois, Myrrhes, Encens, Elémis, et leurs applications industriellcs et pharmacentiques. Paris. 1910. 8° H. 1194. C'u r 11, E. F. Lehrbueh der pathologiechen Anatomie der Eaus-Saugetiere. Mit Nachtragen znm ersten Teil. 2 Bde. Berlin. 1831/32—1849. 8° D. 1254. II ah n, E. und Holfcrt, J. Spezialitaten und Geheimmittel. 6 e Auf lage. Berlin. 1906. 8° D. 1216. II arlo f f, W. 11. Th. Handleiding voor tropische \yitsuiker fabrikatie. Sidoardjo. 1911. 8° IL 1188. Hart, Ed. L. de and Ruclo 1 f, G. R. The law of general average english and foreign. By the late Richard Lovvndes. London. Fifth Edition. 1912. 8° G. 451. llartwich, Dr. C. Die menschliehcn Gcnussmittel, ihre Hcrkuni't, Ver breitung, Gcsehichte, Bestandteile, Anwendung und Wirkung. Leipzig, Chr. Ilerm. Tauchnitz. 1911. 8° D. 1177. Hauthal, R. Reisen in Bolivien und Peru. Leipzig. 1911. B°. F. IC7. Heil, A. and Esc h, W. The mannfacture of rubber goods. London. 1909. 8° D. 1198. Heim, L. Lehrbueh der Bakteriologie. 4 n Auflagc. Stuttgart. 1911. 8° D. 1217. Hinrichsen, Prof. F. W. und Mem mle r, K. Der Kautschuck und scinc Priifung. Leipzig, S. Hirz e 1. 1910. 8° D. 1175. II jor t, Johan. Norsk Havfiske. (Selakabet for Norske fiskeriefs Frommc, Norges Fiskerier 1). Bergen, Johan, Grieg. 1905. 8° G. 420. 387 Hjort, Johan. Report on Norwegian fishery and marine Tnvestigations. Vol. 2. Part 1 and 2. Bergen, John, Grieg. 1909. 8° G. 419. Hölbling, Vict or. Die Fabrikation der Bkichmaterialen. Berlin, Juliue Springer. 1902. 8° D. 1166. 11 o oker, A. J. D. Impatientis species novae vel minus Cogniiae. (Hooker's Icones Plantarum 2591—1975). 1911. 8" C. 1760. Iludig, J. De, „veenkoloniale haverziekte" eene eigenaardige bodemziekte. 's-Gravenhage. 1911. 8" H. 1191. Hun ter, W. J'lants of Prinee of Wales Mand. (From a M. S. in the British Museum). (Journal Straits Branch R. A. Soc. 0? 53 1909). 1909. 8° C. 1769. In(,erna t i o n a I Uubl> e r Kxhibi t i o n. A shorl eriticisna on the .xliil.il s. London. 1911. 8° G. 430. Jaarverslag (eerste) van de Vereeniging „Koloniaal Instituut". Amster dam. 1910/1911. 4° G. 452. Jacobs on, E. Beobachtungen iiber die Lebensweise von Felia Minuta Temm. (N'oles Erom the Leyden Museum, Vol. XXXIV). 1911. B°. D. 1240. Jennings, 11. S. Contributions to the study of the behaviour of lower organisms. Washington. 1904. 8° D. 1199. .long, A. \V. K. de en Koning. A. de. liet. gebruik van Cbilisalpeter bij de Oost-Indische Cultures. Antwerpen. 1911. 8° D. 1255. Jongmans, W. J. Die palaeobotanische Literatur. Jena. 1911. B°. D. 1201. Jowa gcological survey Volume XX. Annual report. 1909. Des Moines. 1910. 8° D. 1203. Jnn k, W. Coleopterorum Catalogus, editus a S. Sehenkling. Pars I—4l. Berlin. 1910—1912. 8° D. 1246. Entomologcn-Adressbucli. Berlin. 1905. 8° G. 435. Kniscniiiuui, S. Dor Portlandzement, scine Hydratbildung und Konsti tution. Dresden. 1910. 8° D. 1214. Kampen, P. N. van. Javanische Amphibien, gesammelt von Edw. Jacohson. (Notes from the Leyden Museum, Vol. XXXIV). 1912. B°. D. 1238. Kastelein, J. S. C. Het verkrijgen van een inheenische arbeiders-bevolking. Handelingen van het l c congres 1911 van de Dcli planters vereeniging. Medan, J. Hallerman. 1911. 8° H. 1177. Kemp, P. H. van de r. De teruggave der Oost-Indische Koloniën 1814—1816 naar oorspronkelijke stukken. 's-Gravcnhage. 1910. B°. E. 216. 388 Kemp, r. H. van der. Oost-Indië's herstel in 181 C. 's-Gravenhage. 1911. 8» E. 217. Koenigsberger, J. und Muhlberg, M. Ueber Messungen dei geothermischen Tiefenstufe, deren Technik und Verwertung zur geologisehen Prognose, und ueber neuc Messungen in Mexiko, Borneo und Mittel-Europa. (Neues Jahrbuch l'ür Mineralogie, Geologie und Palaontologie. Beilage-Band XXXI). Stuttgart. 1911. B°. D. 1?:!1. Koken, Dr. Ernst. Die Leitfossilien. Ein Handbuch für don ünterrichl und für das Bestimnien von Vcistcinerungen. Leipzig, Chr. Herm. Tauchnitz. 189 C. 8° 1). lis:',. Kol ff, L. A. C. De zegelordonnantie. (Staatsblad 1885 IF 131). Batavia. 1903. 8° G. 457. König, Dr. J. Chemie der menschlichen Nahrungs- and Genussmittel. Band 3. Untcrsuehung von Nahrungs- Genussmitteln and Gebrauchsgegen standen. l pr Teil Allgemeine Untersuchungsverfahren. 4 1 " Ausgabe. 8° D. 200. Die Untersuchung landwirtschaftlich und gewerblich wiehtiger Stoffe. Berlin. 1911. 8" D. 868. Koningsberger, J. C. Java. Zoölogisch en Biologisch. Batavia. 1911. 8° D. 1194. Krü g e, P. Beitriige zur Ciripcdionfaunn Ost-Asiens. (Dr. F. Dolfein's Bei trage zur Katurgeschichte Ost-Asiens G° Abh.). (Abh. d. II KI. d. K. Ak. d. Wiss. Suppl. Bd. G e Abh.). 4° D. 1223. Lang, A. Lehrbuch der vergleichenden Anatomie der wirbellosen Tien. 2«Lieferung. Protza. 2 C Auflagc. Jena. 1901. B°. ...... D. 1227. Leroy-Be a u 1 i e u, P. I'Etat moderne et ses fonctions. 4ième Edition. Paris. 1911. 8" O. 437. Linden, M. L. M. va n de r. De reorganisatie in de Vorstenlanden. (Tijdschrift v. h. Binn. Best. Deel XL1I). Sexparang. 1912. 8". G. 448. Lunge, Dr. G. und Ber 1, Dr. E. Chemisch-technische l'ntersucliungs methoden. G e Auflage. Berlin, Julius Springer. 1910. 8". D. 754. Handbuch der Soda-Industrie und ihre Ncbenzweige. l er Band. Handbuch der Schwcfelsiim-c-Fahrikation. 2 cr „ Sulfat, Salzsiiure, Leblanc verfahren, Kaustisehc Soda. 3 cr „ Ammoniaksoda, Versehiedene Sodaverfahren, Chlor, Nachtrage zu den crsten Bandera. 3* Auflage. Braunschweig, F. Vieweg und Sohn. 1909. 8° D. 1167.' Lunge, Dr. G. und Berl, Dr. E. Taschenbueh für die anorganisch- 389 Chemische Groszindustric. 4 C Auflage. Berlin, Julius Springer. 11)07. 8° D. 1168. Magnus, P. Bemerkungen zu E. J. Schwartz. Parasitic Eoot Diseases of the Juncaceae. (Hedwigia Bd. L). 1911. 8" C. 1773. Ein neues Melanotaenium aus Thüringen. (Ber. aus d. Deutschen Bot. Ges. Jahrg. 1911, Bd. XXIX Heft 7). 1911. 8° C. 1774. Puccinia Meimerliana Bvb. in Persien. (Hedwigia Bd. LI). 1911. 8° C. 1775. Ueber eine Bracteomanie von Dianthus Caryophyllus. (Gartenflora 1912. Jahrg. 61, Heft 10). 1913. 8° C. 1777. Ueber eine Erkrankung der Buche und deren raschen Verlauf. (Sitzber. d. Ges. naturf. Freunde, Berlin. Jahrg. 1911, W 10). 1911. B°. C. 1776. Zur Pilzflora Syriens. Iter Syriacum (1910). Fungi. (Mitt. d. Thur. Bot. V. Neue Folge H. XXVIII, 1911, S. 63). 1911. B°. C. 1771. Zwei neue Pilzarten aus Tirol. (Hedwigia Bd. L). 1911. B°. C. 1772. Merck, E. Prüfung der chemischen Eeagenzien auf Keinheit. Darmstadt. Zweite Auflage. 1912. 8° D. 1244. Meye r e, J. C. H. de. Bemerkungen zu den javanischen Strepsipteren, Parastylops flagellatus de Mey und Halictophagus Jacobsoni de Mey. (Tijdschrift voor Entomologie Deel LIV. 1911). 1911. B°. D. 1241. Studiën über BÜdostasiatische Dipteren. (Tijdschrift voor Entomologie Deel LIV 1911). 1911. 8° D. 1234. Mie h e, H. Die Bakterien und ihre Bedeutung im praktischen Leben. Leipzig. 1907. 8° D. 1252. Mora n d i, L. Die/, afioa de observacioncs mctcorologicas en el observatorio del Prado. (Instituto nacional fisico-climatologico). Montevideo. 1911. 8° D. 1248. Muel 1 e r, 15 aro n. Fre d. vo n. Key to the system of Victorian plants. tóelbourne. 1885,1887/88. B°. Vol. 18 II C. 1779. Muller, Dr. B. und Paeszler, Prof. Dr. J. Glas. Leder. (Einzel schriften zur chemischen Technologie 2* Lieferung). Leipzig, J. A. Bartli. 1911. 8° D. 1164. Mnlli k e n, S. P. A Jtethod lor the Identification of pure organic com pounds. Vol. 1. London, Chapman and Hill. 1908. 8». D. 1178. Neg r i, G. Velocidad de propagacion de las Ondas Sismicas. La Plata. 1911. 8" D. 1184. Xvuf c 1 d, Prof. Dr. C. A. De Nahrungsmittelchemiker als Sachver standiger. Berlin, Julius Springer. IDO7. 8° D. 1172. New Zeal a n d Department of Agriculture, Commerce and Tourists. 39 tiscli goed uitvoerbaar. Daarom wordt thans steeds behalve het wegruimen van dood hout en hei graven van isolatie-goten om aangetaste boomen een behande ling der zieke wortels met earbolineuni plantarinna aanbevolen. Hevea-wortels, aangetast door witte wortelschimmel (waarschijnlijk Fo mes semi t o s t u s), werden vooral ontvangen van eenige ondernemingen in de Preanger, speciaal uit het Bandjar'sche. Dezelfde ziekte op robusta-koffie werd ontvangen uit het Malangsche, op thee uit het Kendalsche, op kma van een onderneming bij Bandoeng. Een verwante schimmel, die in een tuin te Buitenzorg Caladiums en Helianthus aantastte, richtte in den Cultuurtuin herhaaldelijk schade aan in de aanplantingen van Mucuna („velvet bean"). Deze schimmel, waaraan het mycelium veel gelijkt op dat van Fom e s semitostus, vertoont dui delijke verschillen in sommige opzichten; zoo worden in oude kuituren steeds overvloedig sklerotien gevormd. Fructificaiies traden niet op. In toxische eigen schappen schijnt deze schimmel de witte wortelschimmel van Hevea nog te overtreffen. Herhaaldelijk kwamen klachten in over het afsterven van peper-, s i r i h en cubebe n ranken. Deze klachten zijn in de laatste twintig jaren steeds iiic nigvuldiger geworden, zonder dat tot dusver een grondig onderzoek de oorzaken van dit afsterven volledig heeft blootgelegd. Verscheidene ondernemingen planten geen peper meer aan, omdat binnen enkele jaren alle ranken weer afsterven. Ook de sirih-cultuur — voor zoover hier van cultuur gesproken kan worden — is op sommige plaatsen bijna onmogelijk geworden. Een aanvang werd gemaakt met de bestudeering dezer ziekte. Met het oog hierop werd ook een reis ondernomen naar Pati, waar de sirih zeer achteruit ging. Het zwartrot der cacao vruchten bleek op Java evenals el ders in hoofdzaak veroorzaakt te worden door een Phytoph t h o r a, zeer uaaischijnlijk Phytop h t h o r a Fabe r i. De schade, hierdoor veroor zaakt, is echter op Java veel geringer dan in vele andere landen. Toch blijft het aan te hevelen de zieke vruchten af te plukken en te begraven. In het geheel werden door den mycoloog 80 inzendingen behandeld, waar van %h betrekking hadden qp rijst en tweede gewassen, 18 op cacao, 12 op Hevea, !) op koffie, 3 op Ficus, 2 op thee, 2 op djati en D op diverse andere gewassen. 390 Annual report for the year 1910 and 1911. Wellington. 1910/1911. 8° H. 1193. Noedlinger, H. Batgeber ueber Schiidlings-Bekampfung und Pflanzcn schutz in den Tropen und Subtropen. Flörsheim a/Rh. B°. D. 1229. North Se a fishe r i e s investigation comm i 11 cc. Fourtb report (Southern arca) on fishery and hydmgraphical investigations in the North Sea and adjaeent waters. 1909. London. 1912. Folio. G. 462. Nuhout, J. van der Veen. Nogmaals „Irrigatie en Landbouw op Java" en een woord over het overbrengen der Irrigatie-a l'dcclingen naar het Departement van Landbouw. 's-Gravenhage. 1911. 8° H. 1180. Oert e 1, A. und Bau e r, Ed. Hcilpflanzen-Taschenbuch. Bonn a/Rh. 1912. 8° C. 17G6. Os t, H. Lchrbuch der cheinischen Technologie. 7 C Aufiage. Hannover. 1911. 8° D. 1210. Ostw a 1 d, W. Lehrbuch der allgemeinen Chemie. 2° Aufiage. Leipzig. 1906/1911. B°. 4 Tle D. 1218. Oudschans Den t z, Fre d. De Balata-Industrie in Suriname. (Supple ment). Paramaribo, J. H. Oliviera. 1911. 8° H. 1103. Pinkhof, H. en Wielen, P. van der. Pharmacotherapeutisch Vade mecum. Amsterdam. 1911. 8° D. 1249. Pope n o e, F. W. Feyox Sellowiana (From Pomona college journal of Economie Botany. Vol. II February). Altadena California. 1911. B°. C. 1765. The Mango in Southern California (From Pomona College Journal of Economie Botany. Vol. 1. IV 4. December). 1911. 4°. C. 1758. Prelim i n a r y announe e in f 0 I . Eighth international Congress of appli ed chemistry on September 4—13 1912 at Washington and New-York. New-York, Evcning post job printing office. 1911. 8° ö. 122. Presl, Car. Bo r. Reliquiae Haenkaenae. Pragae. 1831. Folio. G. 1764. P reu ss, P. Die Kokospalme und ihrc Kultur. Berlin. 1911. B°. 11. 120(1. Programma of parades for the inspeetion and certification of stallions for 1911. New South Wales. Department of Agriculture. Stock branch. Sydney, Government printer. 1911. 8° H. 1184. Pnidhomme, E. Le eocotier, culture, industrie et comïnerce dans les principaux pays de production. Coprah, llnile Fibre de coco et dérivéa divers. Paris. 1900. 8" H. 1205. Rapport betreffende het Landbouwcrediet in Nederland. (Staatscommissie voor den Landbouw). 's-Gravenhage, Gebrs. J. & H. van Langenhuizen. 1911. 8° G. 424. 391 Ravasini, R. Die Feigenbaume Italiens. Bern. 1911. B°. H. 1197. Rede k e, H. C. Rapport over onderzoekingen betreffende het voorkomen van den Scheepsworm (Teredo megatara Hanl.) in nederlandsche zee vissehersvaartuigen. 's-Gravenhage. 1912. 8° D. 1247. Reglement voor de Cultuurschool te Buitenzorg. 1912. B°. G. 441. Reglementen, Programma's enz. voor de Hoogere burgerschool te Soera baia. Zeven en dertigste Schooljaar 1911—1912. Soerabaia, N. V. voor heen 11. van Ingen. 1911. 8° G. 427. Regulations and orders in council under „The diseases in stock acts, 1896 to 1898. Queensland. Brisbane, Government printer. 1907. B°. H. 1185. under „The live stock and meat export act of 1895". Queensland. Brisbane, Government printer. 1901. 8° H. 1181. under „The Slaughtering act of 1898". Queensland. Department of Agriculture and Stock. Brisbane, Government printer. 1903. B°. H. 1179. Ridley, H. N. New or rare Malayan plants. Series. (Journ. Straits Branch R. A. Soc. W 54, 1909). 1909. 8° O. 1770. The Flora of the Teloni and Batang Padang valleys. (Reprinted from . „Journal, Federated Malay States Museums". Vol. IV, 11 ? 1). Singapore. 1910. 8° C. 1768. Roew e r, C. Fr. Opiliones aus Java, Nusa Kambangan und Krakatau, ge sammelt von Edw. Jacobson (1908 —1911). (Notes from the Leyden Museum, Vol. XXXIV). 1911. 8" D. 1236. Rüh 1 e, Dr. H. Die Kennzeichnung (Deklaration) der Nahrungs- und Ge miesmittel. Stuttgart, Ferdinand Enke. 1907. 8° D. 1170. Sa lm o u fisher ie s 1910. Fishery board of Seotland. N os . 1, 2, 3. Gkscow, J. Hedderwick & Sons. 1911. 8° G. 421. Scheuchzero, J. Agrostographia five Graminum, Juncorum. Cyperorum. Cyperoidum. iisque affinium Hiatoria. Tiguri. 1719. 8". C. 1754. Scliini (I t, A. 'Cotton growing in Egypt. Manchester. 1912. B°. H. 1196. Schönberg, Dr. G. von. Handbuch der politischen Oekouomie. 4 e Auflage. Tnbingeü. 1896/98. 5 Dln. 8" G. 439. Schucht, L. Die Fabrikation des Superphosphats. 3 C Auflage. Braun schweig, F. Vieweg und Sohn. 1909. ,8° D. 1174. Sehus t e r, J. Monographie der fossilen Flora der Pitheathropus-Schichten. (Abhandlungen d. Königlich Bayerischen Akad. der Wiss. Mathphys. Klasse XXV Band, 6 e Abh.). München. 1911. 4° D. 1225. Sco 11 i, L. Contribuzione alla fiorale delle „Contoartae". Roma. 1911. B°. B. 1204. 392 Senf t, E. Mikroskopische Untersuchung des Wassers mit Bezug auf die im Abwtissern und Schmutzwassern vorkommenden Mikroorganismen und Verunreinigungcn. Wien. 1905. 8° D. 1219. Smi t h, John. B. Our insect friends and enemies. Philadelphia. 1909. 8° I). 1188. Sommerfel d, Dr. Paul. Handbuch der Milchkunde. Berlin, J. F. Bergmann. 1909. 8° D. 1169. Statistisch overzicht der geneeskundig behandelde paarden en muildieren van het Nederlandsch-Indischc leger over het jaar 1910. Batavia. 1911. 8° D. 1186. Stevens, F. L. and Hall, J. G. Discases of economie plants. New-York. 1910. 8" B. 1201. S u n ie r, A. L. J. Les premiers stades de la différentiation interne du myotome et la formation des éléments sclcrotomatigues ehez les acraniens, les sélaciens et les téiéostéens. (Acad. proefschrift). Leiden. 1911. 8". D. 1204. Tamm e s, Tin e. Der Flachstengel. Eine statistisch-anatomisehe rnono graphie. (Natuurk. Verh. v. d. Hollandsche Mij. d. Wetenschappen, 3 e Verz. D. Vierde stuk) : Haarlem. 1907. 4° H. 1202. Ten Oever, H. Decentralisatie bij den Dienst van het Boschwezen in Ned.-Indië. (Overgedrukt uit „De Indische Gids", Januari-af Ie vering). 1912. 8° G. 444. The Encyclopaedie britanica. 2.) Vol. Cambridge. 11*. Edition. 1911. 4° G. 434. The Sara wak Museum Journal. Vol. 1. 11° 1. Serawak. 1911. 8° F. 168. Theobald, Fred. V. Culcidae of the E. Zool. Soc. „Natura Artis Magistra" Amsterdam, and description of three new species. (Tijdschrift voor Entomologie, Deel LIV, 1911). 1911. 8" D. 1237. Thierfeldcr, Dr. 11. Fclix Hoppe Seüer's Handbuch der physiologisch pathologiscb ehemischen Analyse Eür Aerzte and Studierende. 8 C Auf lage. Berlin, August Hirschwald. 1909. 8" 1). 13. Tjebbes, K. Antwoord op de prijsvraag in November 1908 omgeschreven door de Hollandsche maatschappij van Landbouw over de veredeling van Landbouwgewassen te Svalöv. 's-Gravenhage. 1911. 8° 11. 1187. Topographische Dienst. De Coördinaten der Driehoekspunten ge bezigd bij de herziening der Topographische kaarten van Midden-Java. Tweede gedeelte. De residentie Semarang. Batavia, 1912. 8". G. 449. Trin i u s, D. C. B. Species graminum. [conibus et Descriptionibus. Fase. I—XXX. 111 Vol. Petropoli. 1828—1830. 4" C. 1757. 393 Vandcv c 1 d c, A. J. J. Quelques analyses intéressantes de lait et do beuxe. Gand. 1912. 8" D. 1253. Va n(leve 1 d e, A. J. J. en Bosmans, L. Over het opslorpen van zou ten door de Kleefstof van het Tarwemeel. Gent. 1912. B°. .. D. 1232. Over Samenleven van Gistrassen. Gent. 1912. 8° D. 1233. Verhand 1 v n g c n der zweiten internationalen Agregeologenkonferenz. Stockholm. 1911. 8° G. 443. Verrrj il Stua r t, C. A. Verspreide economische geschriften van M r . N. G. Pierson. Deel 1, 2, 3, 4, 5, 6. Haarlem. 1911. 8° A. 433. Versla g aan Zijne Exc. den Gouv.-Generaal uitgebracht ingevolge Kon. Besl. van 1 Juni D? 58 door A. E. E. Collette en H. W. L. Leur. Batavia. 1911. 8° G. 436. over de Landbouwproefvelden in Zeeland over 1910. Goes. 1911. B°. G. 446. over het jaar 1910 der Coöperatieve verceniging „Centraal Bureau uit het Nederlandsen Landbonw-Comite" voor het aanschaffen van landbouw benoodigdheden voor geheel Nederland. Uitgebracht in de Algemeene ver gadering gehouden te Enschede den 22 Maart 1911. Enschede, Drukkerij Planeta. 1911. 8° G. 426. van de Coöp. Landbouwersbank en handelsvereeniging te Lonneker, van de Lonneker Coöp. Melkinrichting en zuivelfabriek te Enschede, van de (\><>p. Nut-Pluimvee Fokvereeniging Lonneker Enschede en van de vereeni ging „Joßg Lonneker" te Lonneker over 1910. Enschede, Drukkerij Planeta. 1011. 8" G. 425. van de eerste Semarangsche Jaarmarkt-tentoonstelling 1908. Semarang. 1911. 8° G. 433. van den Limburgschen Landbouwbond over 1911. Kocrmond. 1912. B°. H. 1192. — '■ — (20 c jaar) van het Technologisch gezelschap te Delft. 1910. Delft. 1912. 8° G. 450. Verw c ij Mej a n, N. M. C. De „Landrente-belastings-werkzaamheden in L 910". Batavia. I!>11. 8" G. 431. Vil mor in. Philip e de. Supplément aux meillcurs bles. Description et culture des principales variétés de froments d'hiver et de printemps par Vilmorin-Andrieux &CX Paris. 1909. 4° H. 1203. Volkens, G. LaubfaH nnd Lauberneuerung in den Tropen. Berlin. 1912. B°. B. 1206. Wagn e r, A. Lehr- and Handbuch der politischcn Oekonomie. Leipzig. -892/93. 8" G. 438. 394 Web er, C. O. The chemistry of india rubber. London. 1909. B°. D. 1197. Wehmer, Prof. Dr. C. Die Pflanzenstoffe. Botanisch-systeinatiseh be arbeitet. Chemische Bestandteile und Zusammensetzung der einzelnen Pflanzenarten. Kohstoffe und Produkte. Phaneroganien. Jena, Gustav Fischer. 1911. 8° D. 1180. Weinschenk, Dr. Ernst. Die gesteinsbildenden Mineralien. 2 e Auflage. Freiburg, I. B. Herdersehe Verlagshandlung. 1907. 8° D. 1182. Weinz i e r 1, Th. Bitter vo n. Der alpine Versuchsgarten auf der Sand ling-Alpe. (Publikation d. k. k. Samen-Kontrol-Station in Wien ll' 376). Wien. 2 e Auflage. 1909. 8° H. 1201. Die bisherigen Weideresultaten des k. k. Kraglgutes. (Wiener landwirt- Bchaftliehen Zeitung ll' 30, 1911). Wien. 1911. 8° H. 1199. Ueber die Zusammenstellung und den Anbau der Grassamen-Mischungen. (K. k. Samen-Kontrol-Station in Wien Publikation ll' 423). Wien. 6 e Auf lage. 1912. 8° H. 119-8. 31 Jahresbericht der kaisorl. königl. Samen-Kontrol-Station. (K. k. landwirtschaftlich-botanischen Versuchstation) in Wien für das Jahr 1911. Publikation ll' 421. Wien. 1912. 8° H. 1200. Westling, Bieh. Ueber die grünen spezies der Gattung Penicellium. (Inaug-Diss.). Uppsala, 1911. 8° C. 1756. Weyl, Th. Die Methoden der organischen Chemie. Leipzig. 3 Dln. 1909/11. 8" D. 1205. Wied erna nn, E. und Ebe r t, H. Physikalisches Praktikurn. Braun sehweig. Dritte Auflage. 1897. 8° D. 1251. Willis, J. C. and M. A revised catalogue of the flowering plants and ferns of Ceylon, native and introduced. Colombo. 1911. B°. C. 1753. Windiseh, K. Anleitung zur Untersuchung von Most und Woin für Prak tiker. Wiesbaden. 1904. B°.- D. 1206. Wein-Gesetz. Berlin. 1902. 8° D. 1207. Winterstein, E. und Tri e r, C. Die Alkaloide. Eine Monographie der natürlichen Basen. Berlin. 1910. 8° D. 1245. Wyss, V. H. Kurzes Lehrbuch der Toxicologie. Leipzig. 1895. B°. D. 1220. Zittel, Karl A. Ilandbuch der Palaeontologie. 1 Band. Palaeozoölogie von Karl A. Zittel. 1 Abth. Orotozoa, Coelenterata, Echinodermata und Molluscoida. 2 Abth. Mollusca und Arthropoda. 3 Abth. Vertebrata (Pisces, Amphibia, Bcptilia, Aves). 4 Abth. Vertebrata (Mammalia). 395 2 Band. Palaeophytologie von Schimper, W. Ph. and Schenk, A. München und Leipzdg, B. Oldenbourg. 1881—1893. 8" D. 1181. Zörn i g, Dr. 11. Arzneidrogen. l er Teil. Die in Deutschland, Oesterreieh und der Schveiz offizinellen Drogen. Leipzig, Dr. WYin.r Kliukhardt. 1909. 8° D. 1176. Nieuwe tijdschrift en. Arbeiten aus der Kais. Biol. Anstalt für Land- und Forstwirtschaft. Bd. I—7. Berlin. aus dom Kais. Qesundheitsamte. Bd. 17—39 (1900—1911). Berlin. Arch i f f für Schiffs- und Tropenhygiene. Bd. 14, 15 und IC. Leipzig. Archiv der Pharmacie. Bd. 240—249. (1902 —1912). Leipzig. Biochemie al Bulletin. Vol. 1. Biochemische Zeitschrift. Bd. 1 —11. Berlin. Bulletin du Jardin Botanique de Buitenzorg. Deuxième Série. 11 ; I—4.1 —4. 1911. Buitenzorg. Deutsche Landwirtsehaftliche Presse. Jahrg. 38 und 39. Berlin. Entomologische Mitteilungen. Bd. 1. 1912. Geologische Rundschau. Bd. 2. (1911). Leipzig. Institut international d'Agriculture. Bulletin de statistique Agricole. Vol. 2 et 3. (En Francais et en Allemand). Rome. Bulletin du bureau des institutions économiques et sociales. Année 2 et 3. Rome. Bulletin du Bureau des renseignements agricoles et des maladies des plantes. Année 2 et 3. Rome. Jahresbericht über Fortschritte in der Untersuchung der Nahrungs und Genussmittel. Jahrg. 13—20. (1903 —1910). Journal of the Jamaica Agricultural Society. Vol. 16. Kingston. Jiistns Li eb ig's Annalen der Chemie. Band 1—389. (1832 — 1912). Berlin. Koloniaal tijdschrift. Jaarg. 1. 's-Gravenhage. Milchwir t s c h a f 11 ich e s Zentralblatt. Jafirg. 41. Greifswald. My c ologisc hes Zentralblatt. Bd. 1. Heft 1. Jena. Revue Générale de médëcine vétérinaire. Tomé 17. Toulouse. Revue Jaune. Année 1 et 2. Bruxelles. 396 Sitzungsberichte der Berliner Haeuiatologischeii Gesellschaft. Jahrg. 1, (1909). Berlin. The Science reports of the Tohoku Imperia] Univcrsily. Vol. 1 1912. Scndi. Japan. The Veterinary Journal. 1906 and 1912. Loudon. Tijdschrift voor het Binnenlandscn Bestuur. Deel I—4l. (1887 —1911) Batavia. Vierteljahrschrift für geriehtliche Medizin und öffentliches Sanitiits wesen. Janvar 1912. Suppl. 1. Zeitschrift für Garungephyaiologie. Bd. 1. Berlin. 398 Coca 44. 192. 230. Cocos Wedeleliana 15. Conchyliën 21. Connaraceae 5. Convolonlaceae 2. Coöperatie 32. 105. 100. 108. 117 119. 121. Copra 49. 211. Cubeben 39. Cucurbitaeeën 41. Cultuurschool 134. Cultuurtuin 128. Crotallaria 40. Cylas 41. Cymbopogon citratus Ceylon 45. D. Damar selo 214. Deiopeia pulchella L. 11. Demonstratievclden 68. 81. 110. Dennen 18. Dierenmishandeling (verbod) 291. Distomatose 260. Diospyros 35. Djagoeng (zie maïs). Djalieultuur 359. 363. Djeloetoeng 125. Droes (goedaardige) 259. „ (kwade) 321. Drogerijen 217. Drymoglossum piloselloides 10. Duranta 35. E. Entomologische werkzaamheden 40. Epa eridaceae 2. Epepeotus luscus 42. Ericaceae 2. Erygnium foctidum 4G. Eucalyptus saligna Sm. 18. „ bieolor A. 18. „ capitellata Sm. 18. „ eitriodora Ilook 18. Euchromia horsfieldi Mr. 11. Euphorbiaceae 2. Exoecaria bieolor 16. F. Farcin du boeuf 259. Ficus 42. 100. Filices 5. Fourcroya giganten 131. G. Gambir 50. 22.1. Geiten 394. Gelede dieren 25. Gember 48. Geneesmiddelen 217. Geologisch Laboratorium 51. Gcraniumblad 17. Getah pertja 188. 217. „ tengkoejoeng 213. „ djeloetoeng 125. Gouv. gutta pereha onderneming 188. „ caoutchouc onderneming 196. „ koffiecultuur 138. „ kina-onderneming 140. Gras vergiftiging 259. Groenten 18. 94. Grondmonsters 51.- Grondnotenkoek 229. 399 „Grond van .lava" 5 1. Guano 228. H. Handel 201. Handelslaboratorium 225. Harsen 211. llelopeltis 252. Hennep 124. Herbarium 2. Hevea brasiliensis 10. .'!8. l l I. L92. llibiscus eannabinus 89. 92. 93. 132. Hondsdolheid 271. Ilyptis pectinata 35. „ suaveolens 47. I. Icones 2. [licaceae 2. lllipe-noten 209. Inlichtingsdienst 111. Insecticiden 40. [pomea batatus 91. Irrigatie 0 1. J. .luie 90. 92. (zie ook ., 1 1 i liiseus"). K. Kaïniel 229. Kamfer 18. Kanarizaad 35. Kanker 37. Kapok 19. 101. 205. Katjang 83. 90. 91. 92. 9 1. 96, 97. 105. Katoen 49. G5. 71. 82. W. 105. 111. 231. Kedelee 84. 90. 93. Keurmeesters 3-19. Keliau 209. Kiezelzuur 34. Kina 140. Kininepillen 230. Kisariablad 17. Klapper 89. 100. 132. Kleurstoffen 220. Koffie 12. 40. 131. 138. 370. Kolacultuur 221. Koliek 259. Kopziekte 259. Korte Berichten 202. Kruipende dieren 24. Kruisingen 109. Kunstmest 229. L. Ladja goah 18. Landbouwschool 12(i. (/.ie ouk „onder wijs"). Landbouwwerktuigen 22 I. Lands Plantentuin 1. Ltitoriet 51. Lauraeeeën 15. Leesboek jcs 109. Lepironia mucronata 1G. Lodoicea callipyge 15. Looi- en kleurstoffen 220. Longziekte 321. Luizen 40. 41. 252. Lupinen 88. Lygodiuin 35. M. Maaggiften 10. Maïs 38. 66. 82. 83. 84. 85. 87. 93. 9 1. 97. 102. 4 der Schoolflora (zie vorige jaarboeken), waarvan aan het eind van het verslagjaar het eerste deel verscheen. Voor het verzamelen van materiaal voor het tot stand brengen eener Flora van Java, werden door hem dienstreizen ondernomen naar den Slamat, Zuid- Oost-Banten, Oosthelling van den Gedeh, Wijnkoopsbaai en Zandbaai. Deze reizen leverden te samen 2700 herbariumnummers op bevattende ± 5000 exem plaren en behoorende tot + 1500 soorten. Het doel dezer reizen is een zoo vol ledig mogelijk beeld te krijgen van de flora der doorzochte streken; van bet jachtmaken op zeldzaamheden heeft de Heer B. zich echter onthouden. Toch zijn talrijke door vroegere verzamelaars benoemde en gedeeltelijk slechts hoogst onvolledig bekende soorten teruggevonden. De Heer Backer hield zich verder bezig met de voorloopige determinatie zijner verzamelingen en verleende hulp bij het determineeren van eenige der ingekomen verzamelingen. Verder werd een aanvang gemaakt met een revisie der Melastomaceae van het Herbarium. Onder de werkzaamheden aan het Herbarium verlicht dient ook nog mel ding gemaakt te worden van een werk, dat wel niet door ambtenaren dier af deeling, maar wel in het Herbarium en met behulp van aan het Herbarium toe behoorende verzamelingen verricht is, namelijk het samenstellen door Mevrouw Koorders-Schumacher van den Catalogus van de door Dr. Koorders gemaakte verzamelingen. De eerste twee afleveringen bevatten de collectie van Sumatra verzameld op de Expeditie dwars door Sumatra onder leiding van den heer Yzerman in 1895. Deze collectie was reeds bewerkt door Dr. Boerlage en bevat een aantal nieuwe soorten, waarvan nog slechts enkele tot dusver gepu bliceerd werden (voornamelijk in de „Icones Bogorienses"). De 3 e en 4 C afle vering vormen het begin van den catalogus van het Herbarium-Dr. Koorders van Java. De Conservator, de heer Van Alderwerelt van Bosenburgh, belastte zich met het bijwerken van de tuinregisters en van den etiket-catalogus der in 's Lands Plantentuin gekweekte planten. Verder hield hij toezicht op de ge wone herbarium-werkzaamheden en het in orde brengen en registreeren van een groot aantal verzendingen. Mevrouw M. Lang hield als tijdelijk hulpconservatrice, onder meer, toezicht op het uitzoeken en etiketteeren der houtblokj es van de verzameling der vroegere tijdelijke Vlle Afdeeling van 's Lands Plantentuin, welke ter bewerking naar Prof. Moll in Groningen wordt opgezonden, en bracht de lijsten in orde, die het verband tusschen het herbarium en de houtblokjes moeten demonstreeren. De urgentie van een vermeerdering der Luropeesehe hulp bij verschillende 40 B. WERKZAAMHEDEN OP ZOÖLOGISCH GEBIED. In de laatste jaren zijn weer talrijke nieuwe insecticiden aanbevolen, som mige van, deze bezitten, ook werkelijk zeer goede eigenschappen. Aan den anderen kant echter zijn er insecten-plagen, waartegen nog geen afdoende middelen bekend zijn, zoodat het zoeken naar nieuwe insecticiden nog steeds aan de orde is. In verband hiermede werd een onderzoek begonnen, waarbij de insecticide kracht van verschillende stoffen, deels zelf bereide, deels patentmiddelen van on bekende samenstelling, werd nagegaan. Deze werden op verschillende insectensoorten beproefd en de resultaten nagegaan. In het bijzonder werden deze bestudeerd in hun uitwerking op de groene luis van de koffie (L ecan i u m viri d e) en de Oranje myt (B r e vipalp u 8 obovatus) en roode myt (Tetranychus bioculatus) van de thee. Voor de proeven op de groene luis (Leeanium viride) was het noodig te weten hoevöel tijd er verliep van ei tot ei, en hoelang het eierleggend wijfje kon leven. Tot dat doel werden pas uitgekomen larfjes een voor een op jonge koffie plantjes geisoleerd en de levensgeschiedenis nagegaan. Van de onderzochte stoffen bleken lysol, kresolzeep en gapocarbol verreweg het meest doeltreffend. Tot dit besluit leidden de proeven, in den Cultuurtuin genomen; ook van een onderneming in Midden-Ja va, die op ons aanraden een bespuiting van 3% sapocarbol had toegepast, na veertien dagen nagespoten met 2% sapocarbol en 5% zeep, kregen wij ook bericht, dat de uitwerking zeer be vredigend was geweest. Bij de bestrijding der theemyten moest een middel gevonden worden dat aan het te plukken blad geen bijsmaak geeft. De myten zelf bleken voor verschillende insecticiden gevoelig te zijn, de eieren echter bleken zeer re sistent. Van de beproefde insecticiden was alleen de carbolzuurzeepoplossing in staat ook de eieren te vernietigen. Bestuiven met zwavel of zwavel met kalk leverde niets op. Voorloopig blijft dan ook het beste bestrijdingsmiddel het ver branden der snoeisels en het resistent maken der planten door een goede cul tuur wijze. Wat de zoogenaamde „maaggiften betreft, proeven werden genomen met Parijsch groen, loodarsenaat, loodchromaat en het „Arsen-kupfer Preparat" van de Fabriek „Flörsheim". Eenige Crotallaria-soorten en Vigna sinensis, welke in den Cultuurtuin voortdurend van aardvlooien en rupsen hadden te lijden, werden met deze middelen behandeld. Loodchromaat bleek volkomen ondoeltreffend; de 400 Malleus 261. 324. Marktberichten 203. Mastodon 24. Melastomaceae 4. Melk 229. Melkerijen 292. Menie 228. Mentek ziekte Cl. 83. 93. 105. 112. Mestproeven (zie onder „bemesting"). Meteorologische waarnemingen 67. Minjak lagam 216. Miltvuur 261. Mond- en klauwzeer 268. Monohammus lateralis 42. Mollugo pentaphylla L. 35. Mozaïek ziekte 244. Musa textilis 131. Musci 5. Mus decumanus 23. Museum, tevens informatiebureau voor technische- en handelsbotanie 206. Mijten 40. 105. Mycobacteriaeeae 12. Mycologische werkzaamheden 37. N. Nepenthes 11. 12. Nijverheid en Handel 201. O. Oliën 209. (zie ook onder „Aetherische Oliën"). Oliegewassen 132. 208. Oliepalm 211. Olibodium surinamense L. 35. Omo lijer 38. „ mcntek (zie „Menlek"). Onderwijs. Boschbouw 134. Katoenteelt 74. Landbouw 78. 101. 103 104. 100. 107: 124. 126. 134. Tabaksbereiding 103. Tuinbouw 134. Veeteelt 274. 310. 349. Orchideeën 2. 3. Osteomyclitis 259. Oxalis 12. P. Paardenfokkerij 27-1. Paardentand 97. Padi (zie onder Kijst). Palmae 2. 5. Pandanaccae 2. Pandan wangi 48. Pek 231. Pclargoniuin 18. Peper 39. 99. 100. 10G. Periodiciteit der tropische planten 9 10. Perenospora-ziekte 38. IVst (runder) 360. Petraea volubilis 34. Pharmacologisch laboratorium 34. Pharthenoxylon 48. Phyllanthus distichus 35. Phytophtora 234. Pinus 18. Piperaceae 5. Piper aduncum 47. Piroplasmose 269. 329. 401 Pisang 213. Plagen 112. 193. Plantenziekten 37. 112. Platyeerium 15. Ploegproeven 85. 91. 93. 94. 98. 99. 109. Polysiphoma 10. Portwijn 228. Preservatine 231. Proeftuinen 07. 856. Proefveld Djokjakarta lol. Proefstation voor Itijst en tweede ge wassen 61. 65. Proeven 109. Publicatiën 202. R. Ratten 23. 330. Rawahvisscherij 33. Regoeloe 94. Reproductie-ateliers 377. Reukhoüt 216. Rhodophyceae 10. Ricinus 83. Riviervisscherij '■>'■'>. Roefoebast. 19. Rotan 219. Rubber 61. 55. 59. 217. Rubiaeeae 2. Rupsen II. 104. 252. Rijst 61. 62. 65. 67. 68. 80. 82. 83. 84. 86. 89. 90. 91. 93. 9 1. 95. 204. 205. 224. s. Saeeharomycose 268. Salicaceae 2. Sangeizaden 49. Saprophyten 3. Sarcoptea schurft 268. Schimmels 238. Seboolflora 4. Selectie 65. 82. 110. 239. 252. Septichaemia 261. 328. Sesamzaad 210. Singkara 34. Sioer 209. Sirih 39. Slachten (verbod van) 291. SUbonderzoekingen 53. 54. Soja hispida 9 I. Solowater 64. Sorghum 92. Specerijen 220. Spirogyra L2. Suiker 12. 87. 93. L05. Suikerbieten 231. Statistieken 203. Stoeterij te Padalarang 278. Strobilanthes crispa 35. Surra 269. 329. T. Tabak 85. 86. 87. 93. 102. 232. Tabak grondmonsters 53. Tarsonyums Bancrofti 42. Tentoonstellingen 105. Teki 48. Tetanus 259. Thee 40. 79. 105. 115. 251. Thcobroma Cacao 12. Theosinte 102. Thrips-zickte 248. Thymelaceae 2. Toxicologische onderzoekingen 35. 36 402 Trentepholia 10. Tuberculose 270. 321. 327. Tweede gewassen 65. Tweeslachtige dieren 24. u. Uien 8». 94. 102. V. Vaccinium 3. Vaginkis contagiosa 259. Veeartsenijkundige dienst 258. Veeartsenijkundig laboratorium 318. Veeartsenschool (Inlandsche) 310. Veemantri's (opleiding) 349. 353. Veel «intoonstellingen 291. Veevoedergewassen 92. 113. 132. 224. 229. 320. Veestapel (verbetering) 111. Verdamping 54. Verwecringsprocvcn 54. Vetlevercndc planten 208. Vezelgewassen 131. Vezelstoffen 217. Vigna sinensis 40. Violaceae 2. Visschen 24. Visseherij (zie op: Zeevisseherij, Iïi viervisschcrij en Eawahvisseherij). Vlas 83. Voandzea subterna 94. Voedingsstoffen 221. Vogels 24. Voorlichtingsdienst inlandschen land bouw 70. Vreemdelingen-laboratorium 9. Vruchtboomon 105. 106. Vruchten 225. w. Walang doeri 46. sangit 46. 86. Warangan 36. Wassoorteri 213. Weekdieren 2 1. Werk proeven 99. Werktuigen 221. Widjen 210. Wildhouteultuur 362. Wieren 12. Wille mier 200. Wormen 25. Wortelrot 37. Wijn 228. z. Zaadtuinen 79. 110. 121. Zaadwisseling 104. Zeefanna 29. Zeevisseherij 29. Zeezand 49. 91. planten 112. Ziekten dieren 2G0. 291. Zinkwit 228. Zoogdieren 23. Zoölogisch Museum 23. Zout 31. 32. Zwartrot 39. 41 rupsen lieten er zich niet door afschrikken. Voor Parijsch groen waren de Vig nas zeer gevoelig, cok indien vermengd met kalk; het Arseenkoper-praeparaat van Flörsheim echter hleek de planten geen nadeel te doen. Wat de proeven betreft, genomen op andere diersoorten hier moge alleen nog vermeld worden, dat het „phytophiline" tegen bladluizen werkzaam bleek, doch voor de meeste andere insecten, indien volwassen, niet doodelijk. Het „in trol", een nieuw middel van de fabriek „Flörsheim", bleek eveneens zelfs in 20% verdunning, voor de meeste insecten niet doodelijk. Wanneer deze verschillende proeven met insecticiden tot een afgerond geheel zijn gekomen, zullen zij in een afzonderlijke mededeeling worden gepubliceerd. In den Selectietuin van het Proefstation van Rijst en Tweede gewassen trad in sommige cassavevarieteiten vrij sterk de cassavemyt Tetranychus sp.) op; ook uit Madioen en Modjokerto kwamen berichten van aangerichte verwoes tingen. Van deze dieren, die zich gemakkelijk lieten voortkweeken, werd de levenscyclu nagegaan. Ter bestrijding bleek een bespuiting met 2y 2 % zeep oplossiug doeltreffend. Wat de overige schadelijke dieren van de inlandsche gewassen betreft, van verschillende dezer kon de levensgeschiedenis meer in bijzonderheden worden na gegaan dan tot nu toe was geschied. Zoo werden langen tijd achtereen Ci r phus- en Heliothis -rupsen van mais gekweekt om parasieten te verkrij gen; uit de poppen werden parasitaire vliegen opgekweekt, echter te weinig voor infectieproeven. Ook myten werden op Heliothis-rupsen gevonden, doch deze schijnen den gastheer weinig te hinderen. Met kleine sluipwespen, gekweekt uit de rupsen van Paxa s a lep i d a Cram, dio eveneens op mais en andere kultuurplanten schadelijk kan zijn, ge lukte het opnieuw rupsen te doen aansteken, die later weer honderden wrespjes opleverden. Van Euchromia horsfieldi Mr., die bataal geheel kaal kan vre ten, werd de levensgeschiedenis geheel nagegaan, evenzoo van I) eiop e i a pu 1- che 11 a L., waarvan de rupsen zeer veel schade doen aan .Crotalaria en Vigna. Van beide soorten konden tot nu toe geen parasiten gekweekt worden. Ook de levenscyclus van het bataatkevertje (C yla s) kon in bijzonderhe den uitgewerkt worden. Het vernietigen van aangetaste knollen en het gebruiken van niet geïnfecteerde knollen voor de teelt van bataat kan de plaag reeds zeer doen afnemen. Ook leggen de kevertjes hun eieren bij voorkeur in knollen, die bloot liggen; wanneer men zorgt dat deze steeds bedekt zijn door aarde zal men veel minder kevers lokken. Uit Cueurbitaceen-vruchten werden allerlei vliegen gekweekt, die dikwijls 42 zeer schadelijk zijn, terwijl aan dd wortels Va» Phaseolus, die zeer kwijnend Btond, kleine verdikkingen werden ontdekt, die poppen bleken ie bevatten van een klein vliegje. Het is nog niet gelukt na te gaan of de larven van dit insect ook aan of in de Phaseolus-wortels leeft. Met een enkel woord moge hier vermeld worden het onderzoek, dat aan het einde van dit verslagjaar werd hegonnen betreffende de hoorders in den Ficus. Deze plaag was hevig opgetreden in eenige complexen van de Ficus-aanplan tingen van het Gouvernement. In korten tijd naar het schijnt, had de plaag op verschillende ondernemingen groote afmetingen aangenomen, o. a. op de aanplan tingen te „Tjikompai" (Poerwakarta). Het onderzoek toonde, dat verschillende hoordersoorten hieraan schuldig waren, alle larven van boktorren; de voornaamste hiervan was Monoham mus lateralis; ook Epepeotus luscus bleek in grooten getale voor te komen; minder talrijk, doch eveneens niet zonder belang waren Batocera albofasciata en een paar nog niet gedetermineerde bok torren. Ofschoon uit het onderzoek bleek, dat ook eenige wilde boomsoorten in het aangrenzende bosch door sommige van deze hoorders bewoond werden, moest toch de voornaamste bron van besmetting in de Ficus-aanplantingen zelf gezocht worden; de sterke vermeerdering was vooral toe te schrijven aan de aanwezigheid van uitgekapt Ficushout in de aanplantingen en aan het onnauwkeurig uit snijden der larven. De boorderlarven drongen voornamelijk in de versch ge maakte tapsneden. Ter bestrijding werd dus aangeraden het reeds uitgekapte hout spoedig te verbranden en de boorderlarven nauwkeurig en systematisch weg te snijden; voorts het uitloven van een premie voor iederen gevangen boktor. Daarbij werden proeven genomen om de hoorders te rangen door geregeld neer leggen van takken van verschillende boomsoorten en zoodoende de kevers te lok ken daarin hun eieren te leggen, en vervolgens door geregeld vernietigen van dit hout bij te dragen tot uitroeiing van de plaag. Kweekproeven werden begonnen om de kevers in gevangenschap te observee ren en hun levenswijze en levensduur na te gaan. Wat de overige inzendingen betreft hier moge nog gememoreerd worden, dat uit Bandoeng suikerriet-bibit gezonden werd, die wegens vermeende gelestrepen ziekte door den planter was afgekeurd. De stekken bleken echter aangetast en wel in sterke mate door myten (Tarsonyums Bancrofti), welke door reiniging van de stekken met een desinfectans gemakkelijk bestreden worden. In het geheel werden door den entomoloog 104 inzendingen behandeld, 43 waarvan 37 betrekking hadden op inlandsche gewassen, meest rijst, 12 op koffie, 5 op Ficus, 7 op Hevea, 7 op suikerriet, 5 op cacao, 1 op coca, 4 op tabak, 3 op thee en 23 op vruehtboomen en andere gewassen. C. J. J. VAN HALL. 45 draaiingsvermogen in I dM. buis — 13° IG' soort, gewicht bij 27° 0.884 zuur getal 3.7 verzeepingsgetal 43.1 idem na acetylatie 235.2 De olie blijkt dus 78.6% geraniol te bevatten. De mogelijkheid bestaat dat de eerste Snit eenigszins eigenaardige eigenschappen vertoont, die later verdwijnen. liet draaiingsvermogen van deze olie is groot. Androppgon Nardus Ceylon (lana batu), de slechte qualiteit, die echter in Ceylon veel wordt aangeplant, daar zij ook nog op slechte gronden goed groeit. De opbrengst bedroeg ().G5%. :Het draaiingsvei-inoe.cn in 1 dM. buis was — 11° 24' soort, gewicht bij 28° 0.915 zuurgetal 5.G verzeepingsgetal 7G.1 idem na acetylatie 202.7 Het gcraniolgebalte is dus niet hoog, nl. G 5.7%. Ook voor deze olie geldt dat deze eerste snit zich wellicht anders kan gedragen clan de volgende. Een monster Citronella olie werd ingezonden, bruin gekleurd door den drum, waarin zij was opgeborgen. Door schudden met verdund zoutzuur bleek de olie te ontkleuren, terwijl een bruin neerslag zich op de schcidingslaag van de twee vloeistoffen afzette. Andropogon Procerus (?) gaf als gemiddelde van een aantal distillaties 0.11% olie. liet dxaaiingsvermogen bedroeg in 1 dM. buis — 11°. Het soort, gewicht bij 26° was 0.'.1G0 zuurgetal I.— verzeepingsgetal 14. — idem na acetylatie BG.B Cymbopogon citratus Ceylon. De planten waren het vorige jaar uit Ceylon ontvangen. De olieopbrengst bedroeg 0.18%. Het aldehyde gehalte met neutraal sulfiet bepaald bleek 70% te zijn. Met 2 deeleii alcohol werd de olie sterk troebel. Er is dus geen verschil met onze inheemsche cymbopogon citratus (sereh betoel). Uit de verschillende ileelcu van A clias in a W a 1 a n g V al. (Amoinum 46 Walang BI.), door de inlanders il ao n w a 1 a n g genoemd, werd de aetherische olie bereid. Bludolio: Stengelolie: Wortelolie: Draaiingsvermogen in 1 dM. buis — 0° 34' — 0° 58' — 0° 30' Soort. gew. bij 26° 0.850 0.860 0.856 zuurgetal 10.1 26.— 18.9 verzeepingsgetal 70.— 75.6 70.— idem na acetylatie — 285.G 285.6 Aldehydcn (met ncutr. sulfiet) 97% 96% 96% Opbrengst uit versch materiaal 0.25 0.21 0.15 Bij liet fractionneeren der bladolie onder gewonen druk bleek ontleding op te treden. De olie begint bij ongeveer 150° te distilleeren. Tot 200° werden 21 cM 3 verkregen, die naar methylbeptenon riekten. Van 200°—250° werden 58 cM 3 verkregen en van 250°—300° 32 cM 3 . De rest bedroeg 80 cM 3 . De fractie 250°—300° bevatte slechts 32% aldehyden, terwijl in du rest maar sporen voorkwamen. Hieruit blijkt duidelijk, dat de olie ontleed is door de distillatie. Uit Walang doeri, Erygnium foetidum werd bij distillatie onder 1 atmospheer druk 0.03% olie verkregen. Het soort, gewicht bij 26° was 0.905. Het draaiingsvermogen in 1 dM. buis -f- 0° 42' Zuurgetal 29.5 Verzeepingsgetal 65. — De olie kleurt zich bij verhitting met alcoholische kali zeer donker, zoodat de titratie niet nauwkeurig is te verrichten. Verzeepingsgetal na acetylatie 327.—. Het distillatiewater werd nog met benzol uitgeschud. Na distillatie van het oplosmiddel werd een weinig olie verkregen, die reeds spoedig gedeeltelijk kristalliseerde. De kristallen lossen in ammonia op en worden hieruit door zoutzuur weder neergeslagen. Het is dus een zuur. Walang sangit, de bekende, reeds op afstand waar te nemen, beestjes, leverden bij distillatie ook olie. Uit 50 gr. werden 0.25 cW verkregen. Het distillatiewater was sterk zuur. Uit tjempaka koen ing blad (Michelia Champaca) werd 0.04% olie verkregen, die eenigszins aan de bloemen herinnert. Het soortelijk gewicht was 0.922 Het draaiingsvermogen in 1 dM. buis -4- 12° 30' 47 Zuurgetal 1.9 Verzeepingsgetal 25.2 Idem na acetylatie 63.5 Aldehyden waren niet aanwezig. Zooals van ter zijde vernomen werd, wordt tegenwoordig tjempaka blad olie in het groot op Java bereid. Het verzeepingsgetal van de olie uit gedroogde C a nangab 1 o e men in Parong door de inlanders bereid bedroeg 14. —. Ger a n i u m b 1 a d afkomsl iq van Tjibodaa (71 planten gaven 76.5 KG.) leverde 53 cM 3 olie. Verzeepingsgetal na acetylatie bedroeg 184.8. Dit komt overeen met 58.8% geraniol. De opbrengst aan olie uit Hyptis Suavcolens (daon roeroekoe ostan) afkomstig van Babakan madang bedroeg 0.025%. Draaiingsvermogen in 1 dM. Imis — I(i° 18' Zuurgetal 0.7 Verzeepingsgetal 14.— Idem na acetylatie 31.7 Geen aldehyden werden gevonden. Uit het blad van Pi per aduncum (daon sisirihan) werd 0.1% olie verkregen. Het soortelijk gewicht bij 27° was 0.856 Eet draaiingsvermogen in 1 dM. buis -+- 5° 40' Zuurgetal 1.2 Verzeepingsgetal 8.4 • Idem na acetylatie 48.7 Aldehyden waren niet. aanwezig. De olie uit Kisari r a b 1 a d (A crony c h i a laurifolia) bezat de volgende constanten: Soortelijk gewicht bij 27° 0.909 Draaiingsvermogen in 1 dM. buis -f- 9° 4' Zuurgetal 0.8 Verzeepingsgetal 14.'— 48 Aldehyden werden niet gevonden. De opbrengst bedroeg 0.0 G'%. Een ingezonden monster kapololie (Amomum Cardamomnm) bezat de vol gende constanten: Draaiingsvermogen La 1 dM. buis — 0° 20' Soortelijk gewicht bij 26° 0.909 Zuurgetal 0.8 Verzeepingsgetal 14.— Cineol (resorcinemetliode) 12% Aldehyden werden niet gevonden. Uit het blad van Pharthcnoxylon spec. Borneo, voorkomende in den Botanischen Tuin werd de olie bereid. Eet soortelijk gewicht bedroeg bij 26° 0.893, het draaiingsvermogen in 1 dM. buis — 17° 4. De fractie tot 200° gaf de cineolrcactie met jodol. Na omkristallatie uil benzol was bei smeltpunt van het additieprodukt 110°. Uit de knolletjes van Te k i (K ylli n g i a spec. d i v.) werd de olie gedistilleerd. 11.3 Kgr. gaven 58 cM" bij distillatie onder een atmospheer druk. Uit 70 Kgr. Pand au Wan g i blad werd bij distillatie geen olie ver kregen. Het water riekt sterk en reageert neutraal. Uit de bladeren van Lad j a goa li (A Ipi n i a malaccensi s) werd 0.10% olie verkregen. liet soortelijk gewicht bij 2(l° bedroeg 1.03 Verzeepingsgetal 282.8 Na bel verzeepen kon door middel van bet anilinezout de aanwezigheid van nllokaneelzuur aangetoond worden, liet* gelakte niet dit zuur aan te toónen in de wortelolie. Uit gemberblad (Zingiber offieinale) werd bij dislillalio geen olie verkregen, terwijl de wortelstokken 0.00% leverdert van 0.908 soortelijk gewicht bij 28°. De planten stonden pas een hall' jaar in den grond. Door den heer Heyne werden 2 monsters Lagamolie ingezonden. A. B. Zuurgetal 17.— 1 l.r> Verzeepingsgetal 20. — 10.7 Vuil . l.2°b 49 Draaiingsvermogen in 1 dM. buis 2 gr. in 20 gr. alcohol 2° 52' 2° 50' Hoeveelheid aetherisehe olie uit 50 gr. 8.4 <M : 6.2 eW Draaiingsvermogen der olie in 1 dM. buis — 11° — 10° 12' Soortelijk gewicht olie bij 26° 0.883 0.882 Kookpunt olie 245°—355 845°—255° Hoeveelheid aetherisehe olie in % 14.8 10.9 Idem berekend op vuilvrije stof 14.8 11.— Onderzoekingen van verschillenden aar d. Over de genomen bemestings proeven in het belang der Inlandsche cultures zal een afzonderlijke mededeeling verschijnen. Cop r a. Over de bereiding van zondroge copra verscheen een mededeeling als kort bericht in Teysmannia. Het onderzoek van het zetmeelgehalte in verband mei het soortelijk gewicht der cassavewortels is nog niet afgesloten en zal hierover spoedig eeH mededeeling verschijnen. Nagegaan werd op welke wijze het drijf vermogen van kapok en ka toen moet bepaald worden. (Zie Teysmannia 1911, blz. 732). Roefoebast, door den heer Heyne ingezonden, bevatte 13% water, 20.6% in water oplosbare niet door huidpoeder vast te leggen stoffen en 3% looistoffen, In een monster zeezand door den Landbouwadviseur Zegers Rijser in gezonden en afkomstig van Madoera, werden de volgende bestanddeelen bepaald: Water 11.—% Stikstof 0.05% Phosphorzuur 0.08% Kalk 28.25% Keukenzout 0.64% Kali spoor. Een monster Sangeizaden werd door den lieer Heyne ingezonden. De zaadkernen uitmakende 73%: der zaden hadden de volgende samenstelling: Water 7.5 Asch 1.6 Ruw eiwit. 8.1 Jaarboek. 4 5 herbarium-werkzaamheden bleek steeds meer, zoodat bij den aanvang van het loopende jaar een amanuensis bij het Herbarium werd aangesteld. In de positie der inlandsche ambtenaren werd verbetering gebracht. Het inlandsch personeel bestaat thans uit een mantri der l e klasse, een mantri der '."' klasse en 4 assistent-mantri's. Verder werden gelden toegestaan voor de bezoldiging van in opleiding te nemen personeel. Het inlandsche personeel werd belast met het etiketteeren, rangschikken en insereeren van het afgewerkte materiaal en het drogen, uitzoeken, ordenen, su blimeeren der verschillende verzamelingen. Behalve de determinaties door het personeel der afdeeling verricht, werden door de welwillende medewerking van eenige buitenlandsche specialiteiten een aantal planten*herzien of op naam gebracht. De heer Beccari te Florence determineerde alle I' a Ima e, de heer De Candolle deed hetzelfde met de Pi peraceae en de heer Itosenstock te Gotha met eene collectie Fili c e s van Nieuw-Guinea; een aantal Musci van laatstgenoemd eiland werd bewerkt door den heer Fleischer te Weltevreden. Op verzoek van den heer Diels te Marburg werden hem ter herziening toe gezonden alle Ned.-Indische Anonaceae, te zamen 1881 exemplaren; de heer Schellenberg te Berlijn ontving voor hetzelfde doel alle Connaraceae, al het materiaal van de collcetie-Hallier (Borneo) werd, voor zoover het nog niet bewerkt was, gezonden naar het Rijksmuseum te Leiden, en dat van de collectie- Gjellerup (Nieuw-Guinea) naar Prof. Went te Utrecht, met uitzondering van de families, die ten onzent konden bewerkt worden. De heer T. Kawakami, Botanist of the Government te Formosa, werkte gedu rende een 1 1-tal dagen hij het Herbarium, voornamelijk ter determinatie van de door hem op een reis door den Archipel gemaakte verzamelingen. De volgende geschenken werden gedurende het verslagjaar ontvangen: Van den lieer W. Uocters van Leeuwen te Semarang: Van het Bureau oi' Science te Manila: Van het Herbarium te Berlijn: Verschillende partijen herbari um materiaal van javaansclie planten; deels ter determinatie. Eene groote collectie Filippijn sche planten. Een exemplaar van Xym a n iiia insignis Schuin, en een vrij groote collectie afrikaansche planten. 50 vet 53.9 vezel 3.8 zetmeelachtige stoffen 25.1 De olie door persen er uit verkregen bezai de volgende constanten: Soortelijk gewich) bij -'s 0 0.91 Zuurgetal 7.2 Verzeepingsgetal 187.— Reieheri —Meissl's getal (•.!• Joodgetal 6.3 Door den heer L. Ludolph. Landbouwleeraar te Fort de Koek. werd gedurende zijn verblijf alhier nagegaan, of er verschil in voedingswaarde bestaai tussehen de roode en witte variëteit van Ar ach is hy pogea. De voeder analysen van het materiaal, uit den selectietuin afkomstig, gaven liet volgende result;i.it : roode variëteit: witte variëteit: % % \v;iter 5, I 5.7 asch 2.4 2.4 vet 50.7 48.6 eiwit 30.— 30.1 cellulose — 2.4 Hieruit is duidelijk te zien. dat er geen verschil in voedingswaarde tussehen deze variëteiten bestaat. Verder werden door den hoor Ludolph nog enkele voorloopige proeven met gambirblad genomen. Het bleek, dat wanneer de bladeren gedroogd zijn, er door koken met water geen catechinekristallen meer uit te krijgen zijn. Wanneer versch jong of oud blad in kokend water gedompeld wordt, ver toonen zich op de breuken (bijvoorbeeld door vouwen ontstaan) na drogen met het bloote oog zichtbare catechinekristallen. Wordt versch geplukt blad geperst, dan verkrijgt men een heldere oplossing, die echter zeer spoedig in een brei van catechinekristalletjes overgaat. Het onderzoek zal voortgezet worden, daar wellicht de bereiding der gamhir, die tot nog toe op zeel- primitieve! wijze plaats heeft, er dooi' verbeterd zou kunnen worden. De Chef der Afdeeling, A. W. K. DE JONG. 52 Men ziet, de beste grond (2) heeft het hoogste humusgehalte in den boven grond, on tevens in den ondergrond. Dan volgt (4) met matigen bovengrond en ondergrond. Vervolgens (1) nog weer wat minder; maar opvallend is, dat de Fieus eerst, zoolang hij op den bovengrond leefde, goed was; latei' echter, toen hij in den armen ondergrond belandde, achteruit ging. Eindelijk (5), waarop de Fieus altijd slecht stond, en ten slotte (3), waar ook de Hevea het niet houden kon. Daar alle r> gronden geologisch van denzelfden oorsprong zijn, kon de slibanalyse, behalve de bevestiging van dit zoo goed als vaststaande feit, enkel verschillen aanwijzen, te wijten aan meer of minder humus. En aangezien hu mus korrelend en vlokkend werkt in gronden als deze, moeten de meest humeuze gronden ook wel 't minst van de fijnste fractie vertoonen (zie tabel). Vermoedelijk heeft men hier te doen met hevige a I' spoelin g s v e r- Seh ij nsel en. Heeft (2) de boyenkruin nog behouden, en is er bij (4) en (1) maar een 10 tot 20 cM. afgespoeld, — helaas de meest waardevolle boven grond, — bij (5) is 't zeker nog meer geweest, en bij (3) is de goheele bouwkruin, inclusief.de overgangslaag naar den dieperen ondergrond, weggespoeld; wat nu bovengrond beet, is niet te onderscheiden van wal nog dieper ligl ; alles is enkel arme ondergrond. Regeneratie van een bouwkruin is enkel te hei-eiken mei groene bemesting, misschien alleen mogelijk met ondersteuning dier groene bemesting met behulp van kunstmest. Of dit loonend zal kunnen geschieden, is verder zaak van het Boschwezen, dat de monsters inzond. In ieder geval is de vraag op bevredigende wijze opgelost kunnen worden. De landbouwkundige Meijer constateerde, dat ten W. van Ke pandjen vele landbouwers klagen, dat door den aanleg van irrigal iewerken, en 53 dientengevolge bevloeiing mei Brantaswaier, bun padigewas veel te geil slaat, en waar vroeger hun sawahs 30 —o"> pikol opbrachten, de opbrengsten nu maar 20—25 pikol zonden bedragen. „Hot gewas staal er te mooi bij; de vruchtzet ting lijdt er onder". Dat, zooals hier. over al te groote vruchtbaarheid geklaagd wordt, gebeurt niet vaak. Dikke korsten fijn Brantasslib werden van de sawahs afgebroken en opgezonden. Het onderzoek wees inderdaad uit, dat bet slib uit rijk slib, in hoofdzaak fijne, nog maar weinig verweerde asch (van den Smeroe en/of den Kloet?) met vrij veel organische stol' best I. Op grond der analysecijfers werd geadviseerd, als tweede gewas veeleis c h e n d e blad p 1 a n t e n te verbouwen, in de eerste plaats tabak, die vroeger ook reeds in die streek werd geplant, en verder Hibiscus of Manillahennep, of eindelijk cassave. Niet alleen voor Gouvernementsinstituten of -ambtenaren, als het Bosch vvezen of de landbouwadviseurs, worden onderzoekingen gedaan; — ook voor particuliere instellingen en ondernemingen wordt qu en dan werk ver richt, ingeval de resultaten beloven ook meer algemeene waarde te zullen hebben voor de onderwerpen bij de agrogeologische afdeeling in studie en bewerking. Zoo werd vooi- het s u ike r p r oef st at io n Cher i b o n een onder zoek uitgevoerd aangaande rivierslib en het bijbehoorende moeder gesteente. Er bestond ui. verschil van meening over den aard en de waarde van het slib van eenige, rivieren in Oost-Cheribon, en vooral eenerzijds de vrees, dat liet water eener voor een grootere irrigatie bestemde rivier, de Tjidjoerai, hetzelfde slib zou bevatten als bijv. de Pekatjangan in Banjoemas, (Zie jaar verslag over 1906 en 1907). Gelukkig kon deze vrees vrijwel worden wegge nomen. Het bleek, dat het moedergesteente van het slib bestond uit meest kalk rijke zeetuffen, zonder kwarts, dus ook zonder het fijne kwartsstof, waardoor het beruchte wadas-simping-slih den grond zoo onaangenaam afsluit. Deze sedi mentaire lagen zijn buiten de kustlijn (van toenmaals) afgezet; die van het I'ekatjanganslib daarbinnen, in hallen, of inhammen, als nu de Kinderzee. Eet slib is dan ook niet grijs maar lichtbruingrijs; en verbrokkelt bij bet drogen, wat "I uadassimping-slib niet doet. Door een onderneming in de Lampongsche Districten, — die vooreerst nog wel niet over een gewestelijk Proefstation zal kunnen beschikken, — werden, na gehouden overleg met den Directeur der maatschappij, een vijftiental grond monsters ingezonden met de vraag: zijn deze gronden geschikt voor tab ak? Daar de monsters sterk uiteenliepen, d. w. z. sommige grootendeels uit jonge vulkanische asch, andere voor 't meerendeel uit onvruchtbaar kwartszand 54 bestonden, kon mei een voor dergelijke gevallen buitengewonen graad van waar schijnlijkheid, worden geadviseerd, dal de eerstgenoemde grond, qua grond, uitermate geschikt leek voor tabak, de Laatstgenoemde daarentegen ten eenen male ongeschikt. Vermoedelijk worden aldus nu de groote kosten van proef aanplanten op ongeschikten grond gespaard. De ver weerinaa p r o e v e n. loopende over verschillende jaren, wer den in liet verslagjaar onveranderd voortgezet. Zoo ook de proeven over ver damping van een grondoppervlak: kaal of begroeid met gras. In 't ver slagjaar werd een der ketels (zie vorig jaarverslag) nu ook met alang-alang be plant. Het volgende jaar kunnen over deze proeven, zoowel als over verdere later ie t-onderz oe k ing e n, weer eenige publicaties verschijnen. Werd in 't vorig jaar in het Bulletin van bet Departement, en in de berichten in Teysmannia, een beschrijving gegeven van de methode, volgens welke in dit laboratorium geslibd wordt, — in "t verslagjaar verscheen een Bulletin, waarin de algemeenere resultaten, getrokken uit vele honderden slibanalyses, werden bij eengezel. Eerst in het laatst van het jaar kon de herdruk van de aan vankei jik als een serie opstellen in Teysn nia verschenen, eerste schets van den „Grond v a n J a va" uitkomen. Thans zijn nog meerdere analysereeksen, vooral ook chemi sche, op gangen kan een volgende uitgave van genoemd boek, dank' zij meer dere lokale ervaringen eenerzijds, maar ook dank zij ecu meerdere staving van den inhoud met de resultaten der mechanische- en der chemische analyses, aan merkelijk hoogere waarde erlanj Een volgend jaarverslag zal doen zien, hoe. naast den [aboratoriuraarbeid, die reeds zoo boven verwachting vele belangrijke feiten aan het licht bracht, door de agrogeologische afdeeling ernaar wordt gestreefd, om «loer bijzonder daarop ingericht veldwerk een zoo nauw mogelijke aanraking met den praktischen landbouw te verkrijgen, ten einde in breeden kring, d. w. z. zoowel aan den kleinen man, als aan de grootecultures, nuttige voorlichting te kunnen verstrekken. De Afdeelingschef, E. C. JUL. MOHB. 55 B. BACTERIOLOGISCB LABOKATOHII M. In opdracht van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel hield de afdeelingschef zich gedurende het afgeloopen jaar bezig niet de bestudeering van vraagstukken op hel gebied van de rubb e r. Uit den aard der zaak onder vinden de planters nog voortdurend moeilijkheden, omdat men voor een nog jonge cultuur staat, derhalve nog niet over genoegzame ervaring beschikt, en zich herhaaldelijk vraagpunten voordoen, waarop nog geen of slechts een zeer onvoldoend antwoord gegeven kan worden. Wetenschappelijke voorlichting was derhalve dringend noodig; daartoe was het wenschelijk de voornaamste vraagstukken zoo spoedig mogelijk in studie te nemen. Op rubbergebied is nog vrij wel alles te doen; dit hangt samen met de eigenaardige moeilijkheden, die de bestudeering van colloïde stoffen, waartoe ook de caoutchouc behoort, meebrengt. Eigenlijk is eerst in de Laatste jaren de be langstelling in de studie van lichamen, die zich in den colloïdalen toestand be vinden, toegenomen, zoodat het niet te verwonderen is, dat wij over tal van vraagstukken, die niet alleen voor de rubber, maar ook uit een algemeen colloïd i hemiscb oogpunt van behing zijn. zooals b.v. over de coagulatie, nog zeer slecht ingelicht zijn. liet was dus te voorzien, dat de bestudeering van vraagstukken rubber betreffende veel tijd en moeite zou kosten, te meer, waar de afdeelings chef bij zijn werk voorloopig alleen werd bijgestaan door een laborant, aan wien ondei' voldoende controle slechts eenvoudige analyses kouden worden overgelaten. Overigens kon ook door besprekingen mei d • planters reeds nuttig werk worden verricht. Daarom bezocht de aideelingschef geregeld de vergaderingen van de rubberplantersvereeniging, die gewoonlijk te 15 a n d.o en g gehouden worden en hield bij die gelegenheden telkens een voordracht, waarbij verschil lende onderwerpen voor de praktijk van belang ter sprake werden gebracht. Naar aanleiding daarvan konden inlichtingen gevraagd worden en gaven zoo doende die voordrachten steeds aanleiding tot een levendige gedachtenwis seling. Waai- de noodzakelijkheid bleek op de ondernemingen zeil' het een en ander in oogenschouw te gaan nemen, werd daartoe overgegaan. Alleen kon aan die dienstreizen niet al te veel tijd worden besteed, om geen lange, onge wensen te stilstand in het laboratoriumwerk te veroorzaken. In de allereerste plaat- werd de volle aandacht geschonken aan een vraag stuk, dat uit een praktisch oogpunt van de allerhoogste beteskenis is, namelijk het pekkig of „tacky" worden van rubber. Aanvankelijk dacht ik hierbij te 56 doen te hebben met een toestandsverandering van de caoutchouc, zooals men die aantreft bij het optreden van de „tinpest" en die op een overgang van den meta stabielen in den stabieleu toestand berust. Deze theorie was gebaseerd op de waarneming, dat een in liet zonlicht dun vloeibaar geworden oplossing, gevoegd bij een in het donker gemaakte oplossing van canotchouc,, een snellere afname van de viscositeit ten gevolge heeft. Zonder die toevoeging worden caoutchouc oplossingen in het donker slechts langzaam aan dunner vloeibaar. In W 1 van de Mededeelingen over Rubber, uitgaande van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, heb ik de/e theorie uitvoerig toegelicht, daarbij echter in het midden gelaten, waarin die toestandsverandering eigenlijk bestaat. Bij de verdere bestudeering van dit verschijnsel is mij de analogie mei soortgelijke veranderingen, die men bij andere colloïden kent, opgevallen en kan het op grond daarvan wel haast uiet twijfelachtig zijn, dat wij daarbij te doen hebben mei een d ispersitei t:-\ era nderi ng van hei colloïd. 'Tevens bleek, dat deze dispersiteitsyerandering niet de primaire oorzaak van hel pekkig worden Kan zijn, omdat rubber uitsluitend bij aanwezigheid van de zuurstof van de lucht pekkig wordt en ilit verschijnsel dus blijkbaar dooi autoxydatie wordt ingeleid. Het was dus vooral noodigdit autoxydatieproces nader te besludeeren. Daar bij zijn zeer interessante resultaten voor den dag gekomen, die hier niet uitvoerig besproken kunnen worden. Ik zal er mij hier toe moeten bepalen enkele hoofd punten in het licht te stellen; voor verdere inlichtingen moet ik verwijzen naar 11° II van de Mededingen over Rubber, dat in 1912 zal verschijnen en dat in het verslagjaar gedeeltelijk persklaar werd gemaakt. In de eerste plaats bleek, dat slechts weinig zuurstof opgenomen behoeft te worden om rubbe-r pekkig te maken; zelfs opname van 0.5% is daartoe reeds vol doende. Hierdoor verklaart het zich. hoe verschillende onderzoekingen de ge wichtsvermeerdering, die ongetwijfeld bij het pekkig worden plaats heeft, over het hoofd konden zien, maar tevens heeft zich daardoor de vraag bij mij opge drongen, hoe het komt, dat een dergelijke geringe zuurstofopname zulke groote veranderingen, als men bij het pekkigworden waarneemt, ten gevolge heeft. De verklaring van dit verschijnsel moet, zooals door mijn proefnemingen zeer waar schijnlijk is geworden, gezocht worden in een gelijktijdig met de autoxydatie plaast hebbende dispersiteitsverandei'ing van het colloïd. Vooral daaraan zou dan de totale verandering in physische eigenschappen van het produkt en het verlies van elasticiteit zijn toe te schrijven. Verder werd gevonden, dat bij de autoxydatie van de caoutchouc organische peroxyden ontstaan, die het proces katalytisch versnellen. Voor onze kennis van 57 het pekkigworden is deze waarneming daarom van zoo groot belang, omdat daarin de verklaring ligt voor hel eigenaardige verschijnsel, dat rubber, die eenmaal bezig is pekkig te in betrekkelijk korten tijd sterker wordt aan getast. Reeds bij het pekkigworden, dus in het beginstadium van de autoxydatie, heeft een diepingrijpende veiandering van de caoutchouckoolwaterstof plaats. Dit blijkt art het optreden van sporen van een vluchtig aldehyde, dat met am moniumacetaai de pyrrolreactie geeft, en dat, in verband met onze tegenwoordige kennis van de chemie van de caoutchouckoolwaterstof, ongetwijfeld laevulineal dehyde moet zijn. Het is aan de vorming van deze stof, dat de scherpe reuk, die men dikwijls aan pekkige rubber waarneemt, moet worden toegeschreven. De reden, waarom de eene caoutchouc! niet en de andere wel autoxydabel is, hel» ik gezocht in katalytiscb werkzame stoffen, die in het laatste geval de aut- OXydatiesnelheid doen toenemen. Uit den aard der zaak hebben wij hier met een bizonder lastige kwestie te doen; in de eerste plaats, omdat liet daarbij om kleine sporen van de een of andere stof gaat en in de tweede plaats, omdat zeer zeker verschillende stollen als katalysator kunnen optreden. Welke die stoffen zijn, kon nog niet met zekerheid worden vastgesteld. Eerst werd gedacht aan den invloed van sporen mangaan, die in pekkige rubber konden worden aangetoond. Verder onderzoek leerde echter, dat mangaan constant in elke rubbérsoori voor komt. Ook was het velschil in qnant itat icd' opzicht niet van dien aard, dat daarin alleen de oorzaal: gezocht kon worden, liet schijnt mij echter niet uit gesloten, dat mangaan in vereeniging met andere nog niet bekende stoffen een rol bij het pekkigworden zon kunnen spelen. Waar de studie van het pekkigworden van rubber mijn tijd grootendeels in beslag genomen heeft, hel) ik aan andere punten tot nu toe slechts weinig aan dacht kunnen schenken. Zoo werden enkele oriënteerende proeven genomen over coagulatie, waaruit het zeer verschillend gedrag van diverse latices bleek. Zeer interessant was in opzicht de verhouding van Fi c u s-melksap, dat, zooals bekend is. somtijds reeds alleen door roeren lot coagulatie gebracht kan worden. Dit is vooral hel geval met het dikke melksap van oudere boomen. Daarentegen kan ook het melksap van jongere hoornen, dat op zich zeil' door roeren niet eoaguleert, ge makkelijk tot coagulatie gebracht «orden door het onder ommeren hij gedeelten bij dik geworden melksap te voegen, dat zich reeds in het stadium van coagulatie bevindt. Deze verhoudingen werden voorloopig eenigszins nader bestudeerd in de gouvernements Fi c u s-aanplant in Kr a wang. Het maakt geheel den indruk, alsof de caoutchouc in het Fic us-melksap zich in een oververzadigde 58 colloïdale toestand bevindt. Die toestand is zeer zekei verschillend van die, waar in de caoutchouc in de B«vea-latex voorkomt, omdat het mij niet gelukte II evea-latex door dik geworden Ficus-latex tot coagulatie te brengen. Ongetwijfeld bangl dil verschillend gedrag van diverse Latices, zooals die v.iii II cv," ii. Casl illoa en Ficus, samen met hel groote verschil, dat er in chemische samenstelling tusschen die melksappen onderling bestaat. Hiervoor konden reeds enkele experimenteele bewijzen worden bijgebracht. Hei vorige jaar heb ik reads medegedeeld, dat in Castilloa -latex chlorogeenzuur voorkomt, dat men viel in Hevea-latex aantreft, wel daarentegen in geringe celheid in F icu s -latex. -Bovendien heb ik in den laatsten lijd uit F i e u s melksap een gekristalliseerd magnesiumzout kunnen afzonderen, dat d-suiker zure magnesia bleek te zijn. Dit is de eerste maal, dat d-suikerzuur in de natuur gevonden is. Oi' hut voorkomen van dii zuur in di! melksap ook nog eenig prac ti&ch belang heeft,, zou ik op het oogenblik niet kunnen /eggen. Verder werd de door mij uitgesproken meening, dat de caoutchouc reeds als zoodanig in het melksap voorkomt, aan hel experiment getoetst en kon ik door vi&cositeitsbepalingen vaststellen, dat dit ongetwijfeld juist is. Ik sluit mij in dit opzicht aan hij het leeds vroeger door Dr. de Jong en Dr. Tromp de Haas ingenomen standpunt. Laatstgenoemde onderzoekingen zijn nog niet afgesloten; zij vormen een onderdeel van waarnemingen over den invloed van coagulatiemiddelen op de qualiteit van het produkt. Verder werd de samenstelling van 11 evea-rubber verkregen uil de eerste bast (I) van 1-jarige boomen vergeleken met die uit elf maanden oude vernieuwde bast (II) eveneens van t-jarige hoornen. De samenstelling was vrij wel dezelfde, zooals blijkt uit de volgende analyses. Alleen het eiwitgehalte in de rubber uit de vernieuwde bast was iets lager: I. 11. Caoutchouc 93.3% 94.5$ Hars 2.8$ 3.0$ Vocht 0.G% <l. I'/ Eiwit 3.4% 2.1% In een dikke Casti 11 oa-sheet werden roode vlekken opgemerkt, die ver oorzaakt werden door kolonies van een klein.' bacterie. Of dit Mier ococc u s prodigiosUß of wel een aanverwante soort was, werd QOg niet met zeker heid bepaald. li! I. a nt a m ontving ik een stuk Hev e a -crêpe uit latex gemaakt, dat geheel met zwarte vlekken bedekt was. .Naar mij werd ra idegedeeld was de caoutchouc van 3% a 4-jarige boomen afkomstig en was voor de coagulatie azijn- 59 zuur gebruikt. Deze kwestie van het zwart worden van caoutchouc heeft reeds herhaaldelijk de aandachl getrokken en werd ook reeds in de vergadering van de rubberplantersvereeniging ter sprake gebracht. Eet maakt op mij cenigszins den indruk, dat wij daar met de inwerking van een enzyme (tyroainase) op de eiwitstoffen van de rubber te doen hebben. Zekerheid dienaangaande bestaai echter niet. Om uit te maken, of dat juist kan zijn, heb ik aan den betrokken planter aangeraden de crêpe dadelijk na de afwerking een kwartieï of hoogstens \'-> uur in heet water van circa 80° ('. te dompelen, ten einde vast te stellen of ouder die condities het verschijnsel misschien niet optreedt. Bovendien zou een proef met sterker wasschen genomen moeten worden. Tot nu toe zijn geen berichten over de verkregen resultaten ingekomen. liet zal waarschijnljk noo dig zijn de kwestie ter plaatse verder te vervolgen. Uit H e v e a zaden, die zooals bekend is blauwzuur bevatten, kon een in naaldjes gekristalliseerd glucoside verkregen worden, dat in alle opzichten iden tisch bleek te zijn met het reeds vroeger door Dunstan en Henry uit Ph a seolUß lUna tU S afgezonderde phaseolunatinc. De resultaten van dit onderzoek worden uitvoerig elders beschreven. Behalve het eerste nummer van de Mrdcdeelingeu over Rubber werden in het tijdschrift „Teysmannia" nog de volgende verhandelingen gepubliceerd: 1. Over het berooken van gom-elastiek. 2. Over het pekkigworden van rubber. :!. In welke richting moeten zich de onderzoekingen ten behoeve van de i übbercultuur verder bewegen? Hiervan zijn de laatste twee voordrachten gehouden in de vergaderingen van de rubberplantersvereeniging te Bandoeng en te Weltevreden. De beschou wingen in laatstgenoemde voordracht helmen sedert dien eenige wijziging onder gaan, in verband niet de vorderingen van het onderzoek, in zooverre als een dis persiteitsverandering van de afgewerkte caoutchouc, die daar lei' plaatse als ver schuiving van het mestabiel evenwicht is aangeduid, alleen gelijktijdig met auto.vydatie van de caoutchouckoolwaterslof plaats heeft. Ook kwam te Ba adoeng nog ter sprake de tabel van Y e me t, om uit liet soortelijk gewicht van II cv e a -latex het eaoutchoucgehalte af te lei den. Het is mij gebleken, dat deze tabel voor de praktijk geen waarde heeft; slechts in één geval gal' ze mij een bevredigende uitkomst, terwijl in vier andere gevallen zeer belangrijke verschillen werden waargenomen tusschen het werke lijke eaoutchoucgehalte en dal afgeleid uit het soortelijk gewicht met behulp van genoemde tabel. De oorzaak van deze verschillen moet waarschijnlijk ge zocht wordeu in een gedeeltelijke coagulatie van de latex op de boom. Dat 6 Van den Heer Th. v e n Ro s sii m te Tand jong l'andan (Billiton), dobr tusschenkomst van den Heer H e ij n e: Van de Royal Botanical Gardens Glasnervin (Dublin): Va n den Heer M. Fleischer te Weltevreden: Van den Heer L. von 11 ti mer, Offie. v. Gez. B/d Ned. Ma rine.: Van den Heel C. Den kei te rPeerbolifigg»! Van den Heer A. C. d e Koek, Of f ie. v. Gezb. B/d Ned. Marine: Van den Heer en Mevr. L. Ru 11 e n -1' ekelha r i n g: Van den Botanischen Tuin te C'aleutta: Van den Civiel Gezaghebber van Ceram: Van den Heer A. C. va n Haa n e n te Redjowinangoen (res. Seinarang): Van den Heer O. de Gastro te Timor-Dilli: Van het Botanisch Museum te Sa ra wak : Va n den Heer J. A. L ö r z i n g te Temauggooug: Van den Heer J. I. M o u ss e t te Lawang: Van het Rijksherbarium te Leiden: Van den Heer T. Kawaka- Verschillende kleine partijen her bariummatetiaaJ van r>illil<>n. Spei'iinina van 3 soorten van Or chideeën. Herbarium van versokillende ja vaansohe Orchideeën. Een partij herbariamm a teriaal van Nias. Herbarium van verschillende planten uit de residentie Banjoemas. Herbarium-* spiritus- en formol materiaal van planten van Zuid- Nieuw-Guinea. Een collectie planten van Sama rinda (Borneo). Een partij herbariummateriaal van Britsch-Indië. Verscheidene speciiuina van sa gopalnien van Ceram. Vruchttrossen van Pleetro e o in ia el o n g a t a 81. Verschillende kleine partijen her bariiuiunateriaal van Portugeesch Ti mor, ter determinatie. Een kleine collectie herbarium materiaal; deels ter determinatie. Herbariummateriaal uit de resi dentie Kedoe; deels ter determinatie. Een collectie planten uit Bodo, Tengger-gebergte; deels ter determi natie. Ee,n 60-tal doublettenspecimina uit dat Herbarium. Een kleine collectie van door 60 neemt echter niet weg, dat de uitkomsten mei behulp van de tabel verkregen on betrouwbaar zijn. Ten slotte nog een opmerking. Hel is zeer zeker toe te juichen, dat de planters genegen zijn zelf proeven te nemen; echter is liet een gevaar, dal deze zonder wetenschappelijke voorlichtnig lichl ontaarden in een tasten in den blinde. Om «lic reden is dit in. i. dan nok met de juiste wclc. Het ware daarom te wenschen, dal bij de opzet van proefnemingen vooral' meer overleg met deze afdeeling gepleegd werd. Daardoor zou veel nutteloos werk voorkomen worden, terwijl bovendien van een samenwerken van wetenschap en praktijk betere resul taten voor deze laatste te verwachten zouden zijn. De Afdeelingschef, GOETEE. 62 staan met de weersgesteldheid, en gebonden te zijn aan subbydrisch (onder water) verweerde gronden. Deze mentek- (wortelrot-) gronden onderscheiden zich van de gunstige, su perhydrisch verweerde gronden vooreerst door een Blechte structuur tengevolge van sterke uitwassching der ijzermineralen, die in sawahgronden de voornaamste bevorderaars van een goede kruimelstructuur zijn. Verder zijn de mentekgron den wel rijk aan reservemineralen, doch wegens onvoldoende verweering daarvan niet vruchthaar. Do toestand der organische stof is zoowel in physisch als in chemisch opzicht ongunstig. Na eenigen tijd onder water gebleven te zijn vei toonen zij een door een organische base veroorzaakte alkalische reactie, die de uitgedroogde grond niet geeft. Met het nader chemisch onderzoek dezer gron den ,dai wegens de drukke werkzaamheden van den chemischen assistent in l!)ll nog steeds niet kon geschieden, word! nu een begin gemaakt. Gedurende eenige maanden vertoefde Dr. Van der Eist te Moeara Enim (res. Palembang) tol eerste selectie van Palembangs'c h e ka toen en ter bestu deer ing van ziekten en plagen der ka toen, terwijl de lieer V. d. Klst zich tevens naar Djambi begaf om na te gaan wat aldaar ter verbetering van de katoencultuur gedaan zou kunnen worden. (Zie daaromtrent onder letter E, katoencultuur). Dr. Vale to n Jr. hield zich voornamelijk bezig met verschillende on derzoekingen betreffende padi, terwijl later een aanvang werd gemaakt met de bestudeering der bactariënflöra van den sawahbodem. Deze verschillende onder zoekingen konden niet geheel voltooid worden door zijne overplaatsing bij de katoencultuur in het Palemhangsche. Omtrent zijne onderzoekingen bericht Dr. Vale ton Jr. als volgt: Verschillende waterkulturen van padi wei-den ingezet ter beantwoording der vraag of in den bodem van menteksawah's een gifstof voorkomt, die de directe oorzaak der mentekziekte is. Daartoe werd grond, afkomstig van een sawab in Demak, die in den voorafgaanden Westmoesson mentekziek geweest was. en sedert, door haar ligging aan een leiding, bijna voortdurend vochtig was geble ven, zoodat zij zeer veel kans had in t\i : \i a.s. Westmoesson opnieuw mentekziek te worden, met water sterk geschud, bleef vervolgens een tijdlang staan ter bezin king van het grovere slib, en daarna werd lief bovenstaande water afgeheveld, waarbij nog veel fijn slib meekwam. In dit extract werden eenige padiplanten overgebracht die reeds eenige weken in een voedingsoplossing opgegroeid waren. Door eenige cylinderglazen met grondextract werd voortdurend koolzuur geleid, 63 ten einde toetreding van zuurstof en daarmede mogelijkerwijze gepaard gaande oxydatie van het vergif te verhinderen. De ruil uren in grondextracl werden vergeleken met andere, die in gewone voedingsoplossing stonden. Een nadeelige invloed van het uittreksel uil den Demakschen grond werd evenwel niet gevon den, ook niet van dien waardoorheen koolzuur geleid was. liet is dus mogelijk, dal er geen giftige slof in aanwezig was, of dat de gebruikte planten teveel weer standsvermogen hadden om Linnen eenige weleen reeds vergiftigings verschijn selen te vertoonen; de eerste veronderstelling is wel de waarschijnlijkste. Deze proeven moeten echter nog herhaald worden. Een aantal potproeven werden ingezet ter vergelijking van meststoffen, die gedurende den plantengroei physiologisch den bodem alcalisch maken, doordat in hoofdzaak slechts een gedeelte van het molecule door de planten wordt opge nomen. Zoowel van den uit Demak toegezonden kleigrond nis van grond afkom stig van de bakken achter het laboratorium, werden onbemeste potten vergeleken mei andere, die natriumnitraat en natriumphosphaat bevatten, mèt en zonder toevoeging van koolzure kalk. Ook deze onderzoekingen moeten nog verder voortgezet worden om resultaten te kunnen opleveren. Wal het onderzoek naar <ie bacteriënflora van den sawahgrond betreft, zoo lag het in de bedoeling na te gaan welke de invloed is der bevlociing op de sa menstelling dezer flora, verder verschillende gronden, o. a. ook typische mentek gronden, met elkaar op hun bacteriën te vergelijken, en gaandeweg enkele an dere der talrijke vraagstukken, die zich op dit gebied voordoen, te entameeren. Besloten weid vooreerst niet de afzonderlijke bacteriënsoorten te [soleeren, maar het gedrag der physiologischc groepen na te gaan. waarop het in de praktijk ook voornamelijk aankomt. Na eenige voorloopige proefnemingen werd overgegaan Int een vergelijking van verschillende grondsoorten wat hun peptonsplitsend vermogen betreft. Een peptonoplossing van bepaalde sterkte werd verdeeld over een aantal Erlenmeyerkolven, die vervolgens me; een afgepipeteerde hoeveelheid met water geschudde grom l geenf werden, lederen dag of om den anderen dag wei-den een 4-tal kolven onderzocht op ammoniak- en totaal K-gehalte, liet bleek dal na ongeveer (i dagen het ammoniak gehalte een maximum bereikt had, zoodat van de totale stikstof, die oorspronkelijk in de peptonoplossing aanwezig was, ongeveer sf>% in ammoniaksf ikstof was omgezet. Tevens bleek, dal het totale N-gehalte reeds van den aanvang dep proef al' achteruit ging; na 18 dagen was ongeveer de helft der stikstof verdwenen. In dezelfde mate nam van af den 6 en dag het ammoniakgehalte der oplossing af. Herhaalde analyses van dergelijke pepton splitsingen gaven steeds hetzelfde resultaat; nl. het afnemen der ammoniak uit 64 do oplossing. Waaraan dit toe te schrijven is, aan vorming van vrije N of aan het vervluchtigen der ammoniak is nog onzeker; waarschijnlijk is hel eerste de oorzaak, maar de tijd ontbrak om nader op dit onderwerp door te gaan. Omtrent de werkzaamheden in het chemisch laboratorium, wordt door den chemischen assistent L. G. den Berger het volgende medegedeeld. De verrichte onderzoekingen hadden bijna uitsluitend betrekking op irri gatie. De onderzoekingen betreffende eenige rivieren in de Solovallei, waarom trent in lief voorgaande verslag gemeld werd, liepen af. In het kort laten de resultaten, waarvan een publicatie binnenkort verschijnen zal, zich als volgt samenvatten. De vermeende achteruitgang in productie van de door de Kali Kening bevloeide sawahs, zijn niet te wijten aan slechte eigenschappen van dat water. Water en slib van genoemde rivier zijn integendeel vrij goed te noemen. Een werkelijke productievermindering of beter gezegd eene werkelijke vermindering van de productiviteit van de Kening sawahs is onwaarschijnlijk. De slechte productiecijfers, die in het bedoelde bevloeiingsgebied blijkens de proefsnitten in de laatste jaren gemaakt zijn, houden verband met den slechten afwatering stand en met de natte weersgesteldheid van de voorafgaande Oostmoessons. In enkele gevallen was de geringe productie een gevolg van hevige aantasting door dierlijke plagen. Het Solowater bezit uitmuntende kwaliteiten als bevloeiingswater. De Kerdjo, Tjawak en Lamong zouden zeer geschikt zijn om gezamenlijk voor wadoekvulling gebruikt te worden. Het water der genoemde rivieren is niet schadelijk te achten en het. slibgehalte is van dien aard, dat de met die watei soorten te voeden wadoek een voldoenden langen levensduur zoude hebben om de exploitatie rendabel te doen zijn. Op zich zelf heeft de Kerdjo wel een hoog slibgehalte, de andere twee rivieren echter belangrijk minder. Ook het water van den Pridjetan bevat weinig slib. De thans in aanleg zijnde wadoek, die door den Pridjetan gevoed moet worden zal dus een behoorlijk langen levensduur bezitten. Het water bevat echter nog al wat MgS0 4 . Dit maakt het wenschelijk om ook met het oog op een door mij waargenomen zeer achterlijken stand van een klein sawahcomplex, dat uit genoemde rivier bevloeid wordt, vergeleken met de omliggende van regen afhankelijke sawahs. voor het in exploitatie brengen van genoemden wadoek, eerst eens door behoorlijke proef bevloeiingen uit te maken of het Pridjetanwater inderdaad de schadelijke eigen schappen bezit, die ik er van vermoed. De resultaten er van zullen de wijze van exploitatie moeten aangeven. , De slibafvoeren van den Gondang zijn zoo hoog, dat een daarmede te vullen 65 wadoek van te korten levensduur zou zijn, om een rendabele exploitatie mogelijk ie maken. Het MgS0 4 gehalte van dit water is nog hooger dan van dat van den Pridjetan. Met het oog op deze omstandigheden, is het gebruik van hel Gondang vvater voor het vullen van wadoek, te ontraden. Tijdens de laatste maanden van verslagjaar waren in onderzoek, de Tji Oedjoeng (Bantam), Tji Taroem (Krawang), Tjimanoek, Tjiloetoeng, Tjikeroe, Tjilelanang en Tjipanas (Cheribon), Bodri (Kendal). De Tjimanoek, Tjile lanang en Bodri werden echter in de laatste helft December uit bet onder zoek uitgeschakeld en vervangen door de Serang en de Loesi, waarbij nog een der affluenten van deze rivieren gevoegd zal worden. .In het volgende verslag zal daaromtrent nader gemeld worden. Twee watermonsters van het kratermeer Banoe Segaran, waarvan men het water voor irrigatie denkt te gaan bezigen, werden onderzocht. Bij een dei twee toegezonden monsters werd vermeld, dat de visschen in den tijd der nion stername bij menigte stierven. De oorzaken hiervan konden echter niet worden opgegeven. Do samenstelling der watermonsters liep al zeer weinig uiteen. Later werden nogmaals twee watermonsters van genoemd kratermoer geanaly seerd met weer bijna gelijk resultaat. Uit de verkregen cijfers is te concludeeren, dat het water voor irrigatie gebruikt kan worden. Het is echter, ook met het oog op bet ontbreken van slib, arm te noemen. Hetzelfde kan gezegd worden van het water van het Tobameer, dat men eveneens voor irrigatie wenscht te gaan benutten. Tm slotte werden nog, op verzoek van den Ambtenaar voor de Katoencul tuur, analyses gemaakt van drie grondmonsters van Palembang. Omtrent de werkzaamheden in den Selectietuin van het Proefstation voor Rijst c. a. wordt het volgende bericht door den tijd. Ambtenaar bij den Selectie tuin N. J. Xe ij ze r. Dit jaar werd do rijstvariëtciten-collectie weder uitgebreid met een vijftigtal nummers, voornamelijk uit Bali afkomstig, waarvan echter vele niet kiem krachtig bleken te zijn. Enkele uit Japan ingevoerde rijsttypen kiemden welis waar, doch gaven misgewas, doordat zij veel te vroeg begonnen te bloeien. Met selectie volgens het isolatie-principe werd doorgegaan. Van eenige, op verzoek van verschillende landhouwadviseurs geselecteerde variëteiten, zal dit jaar een betrekkelijk kleine hoeveelheid zaadpadi van de beste „zuivere lijnen" kunnen worden verstrekt. Op kleine schaal wordt nog steeds getracht uit vroeger verkregen kruisin- Jaaeboek. 5 66 gen, o. m. tussehen Carolina en Skrivimankotti een constant bastaardras te kweeken. Niettegenstaande thans de vierde bastaardgeneratie te velde staat, en ieder jaar steeds de nakomelingschap van een enkele plant werd uitgezaaid, ble ken alle pogingen om tot een constant ras te komen tot heden vruchteloos. In het afgeloopen verslagjaar werden in den selectietuin enkele veldproeven genomen, o. m. een vergelijkende proef met rijstvariëteiten, waarvan de uit komsten werden gepubliceerd als „Korte Berichten uitgaande van het Departe ment van Landbouw IV 21", verder een proef aangaande vruchtwisseling en eene bemestingsproef, waarvan de uitkomsten t. z. t. elders zullen worden medegedeeld. In dit verslagjaar werd voorts voornamelijk de aandacht gewijd aan de tweede gewassen, die óf onder de exportgewassen gerekend moeten worden óf onder voedingsgewassen, die voor de bevolking van groot belang zijn. Van de door den inlandschen landbouwer verbouwde meerder of minder belangrijke tweede gewassen werden, zoover dat met bodem en klimaatsomstandigheden over een te brengen was, steeds de aanwezige collectie zooveel mogelijk gecompleteerd. De verschillende in- en uitheemsehe mais-variëteiten werden op kleur en productiviteit geselecteerd volgens de Amerikaansche methode. Van de uit 63 variëteiten bestaande cassave-variëteiten collectie werd een vergelijkende proef aangelegd, ten einde een inzicht te krijgen, welke rassen voor den Inlandschen boer en meelfabrikant de meest waardevolle zijn. Tevens werd wederom een zaailingen generatie in den grond gebracht, ton einde te trachten hieruit de meest productieve typen te isoleeren. Van de aardnoten Arachis hypogaea gelukte het in dit jaar eenige lijnen te winnen van een variëteit met lichtgekleurde zaden, die een groot percentage drie- en vierzadige peulen bevat. Gedurende eenige jaren werd steeds vergeefs getracht van de bataten (Ipo moea Batatas) zaad te winnen. Dit jaar gelukte het een paar honderd zaden door middel van kunstmatige bestuiving te verkrijgen, waaruit ruim honderd planten gekweekt werden. De eerste stekken-gencratie van deze zaadplanten staat thans te velde en vertoont een zeer groote variabiliteit in bladeren, wat de hoop wettigt, dat ook de knolproductie zeer variabel zal blijken, een zeer ge wichtig punt voor de verbetering van dit gewas. Er werd voortgegaan-met het zoeken naar een vlinderbloemig gewas, dal in zeer. korten tijd een groote groene massa vormt en eene belangrijke boeveel heid stikstof aan den grond toevoegt. Hoewel de verschillende nieuw ingevoerde of in liet wild verzamelde leguminosen nog niet voldoende zijn onderzocht is waarschijnlijk Phaseolus calcaratns één van de beste. Op de Canavallia ensiCormis werd reeds in het vorige jaarverslag de aan- 67 dacht gevestigd. Volgens de opgave van een exporteur te Batavia zal de markt waarde in Europa pi.in. ƒ 8.40 per 50 K.G. bedragen, een prijs, die zeer vol doende geacht moet worden voor den Inl. landbouwer. Ten einde in de steeds toenemende behoefte van prima zaaizaad enz. te kunnen voorzien, werd in September aan den Select iel vin toegevoegd, een veld groot 5 bouw voor de vermeerdering van verkregen superieure rassen van rijst, zoowel als van tweede gewassen. Deze zaadtuin heeft ten doel om ook bij groo tere aanvragen van plantinateriaal hieraan te kunnen voldoen. Aangeplant werden de volgende gewassen: 1. Oryza sativa — sawahrijst —in 5 variëteiten. 2. Paspalum diletatura — Voedergras. 3. Panicum maximum — Bengaalsch gras. 4. Echlaena mexicana — Teosinte — voedergewas. 5. Phaseolus calcaratus. (i. Canavallia ensiformis. 7. Zea mais — djagoeng — 5 variëteiten. 8. Ipomoea Batatas — Bataten — 3 variëteiten. 9. Arachis hypogaea — katjang Soeoek — 4 variëteiten. 10. Voandzeia subterranea — katjang Bogor — 2 variëteten. 11. Coleus tuberosus — kentang Djawa — 2 variëteiten. 12. Capsfcum spec. 13. Manihot atilissima — Cassave — een tiental variëteiten. Gedurende het verslagjaar werden de proeven met rijst en tweede gewassen op de Pamano eka n- en T j ias e m landen voortgezet, terwijl voorbe reidende maatregelen wei-den genomen om ook op het particuliere land Tj i k andi- Oed i k hei volgend jaar z.g. „proef-sawahs" aan te leggen. Ook op het land l\ a n d a n gli au er werd voorlichting verstrekt bij het inrichten van proefvelden. Te dien einde werden door den tijd. Ambtenaar en den l' ten Op zichte)- verscheidene dienstreizen gemaakt. Ook op hét particuliere land Tjiomas nabij Buitenzorg werden proeven in gang gezel om tot verbetering van bet rijstgewas te komen. B. MKT EO HOI /)(USCHE \\' AAH N EM tNQ E \ ; . Het aantal der waarnemiiigssialoiis bleef in bet afgeloopen verslagjaar het- 68 zelfde en werden deze op geregelde tijden door personeel uil Buitenzorg gein epecteerd. In het najaar werden de verschillende stations door den Directeur van het Kon. Meteorologisch en Magnetisch Observartorium te Batavia bezocht en gaf dit bezoek aanleid!; nige veranderingen in de opstelling der instrumenten. C. INSPECTIE VAN DEN INLANDSOHEN LANDBOUW. In den aanvang van het verslagjaar werd ondergeteekende ontheven van de bemoeienissen mei de landbouwkundige ambtenaren en demonstratievelden. In Januari werd nog een bezoek gebracht aan de tabaks-demonstratievelden in de districten Garoeng en Batoer. Verder werd eenige malen Indramajoe bezocht voor besprekingen met de Commissie voor Kandanghauer. In Mei werd een kort bezoek gebracht aan de afdeeling Tangerang in verband met de oogstmis lukkingen aldaar. Het vezelcongres, in Juli te Soerabaja gehouden, werd bezochl en aldaar deel genomen aan de besprekingen in het belang der katoencultuur. Verder werd een driemaal herhaald bezoek gebracht aan Moeara-Enim in verband met de katoenproefvelden aldaar en in Augustus werd voor ditzelfde doel de residentie Benkoelen bezocht. Gedurende het verslagjaar bleef de leiding der demonstratievelden te Demak en Grobogan nog bij ondergeteekende berusten. Aan den tijd. Ambtenaar \Y. M. E. Bervoets bleef hel dagelijksch toezicht dezer velden toevertrouwd. Aan zijne desbetreffende verslagen is in hoofdzaak het volgende ontleend. D. DEMONSTRATIEVELDEN TE DEMAK EN GBOBOGAN. Do aanplantingen op de 4 van regen afhankelijke velden, t. w.: Poerwodadi, Wirosari, Kradenan en Modjo-Krassak, kwamen alle nog in December t!)lü gereed. De aanplant van padi brondol van Modjo-Krassak werd gedurende een tnaand door den padiboorder (soendep) geteisterd, doch de aanplant had hierdoor toch een ongelijken stand aangenomen, waardoor in twee gedeelten moest geoogst worden. De opbrengst was 27.55 pikol nat gewicht per bouw. Te Wirosari is alles gedurende den groeitijd van de padi naar wensch ge gaan. Ziekten deden zicli niet voor en plagen als padiboorder in zeer onbedui- 69 dende mate. Geplanl was één bouw kewal en ren bouw tjempo weloet. De opbrengst in nat gewicht was resp. 27.89 en 29.47 pikol. Te Kradenan werd van ziekten of plagen evenmin last ondervonden, wel van regen- en watergebrek. Dit watergebrek deed zich tijdens den aanplant, maar ook tijdens de grondbewerking voor. Het veld Poerwodadi beloofde oorspronkelijk een goed product, goed zoowel in qualiteit als in quantiteit, maar allengs in Maart, dus op ouderen leeftijd, is er een soort mentek opgetreden, waardoor vele aren niet uit de seheede kwamen. De opbrengst in nat gewicht was 50.-1-1 pikol tjempo weloet en 10.58 pikol kewal. De westmoesson-aanplant na de gadoe van 1010 op de beide velden Logan toeng en Modjo-Demak is een mislukking geworden. Logantoeng gaf zoo goed als niets en Modjo-Demak (6 bouw) gaf 40.1?' pikol nat gewicht. De oorzaken van de mislukking zijn wellicht o. m. de volgende: te laat beginnen van de gadoe (1010) wat onvermijdelijk ten gevolge had dat ook de westmoessonaanplant hierna te laat was. Te laat beginnen van de gadoe hindert niet de gadoe zelf, maar wel de aanplant hierna. In bijzondere mate was dit maal de uitzaaing in December 1910 te laat, omdat de oostmoesson van 1910 zoo vochtig was geweest of wil men anders, de westmoesson zóó vroeg inviel, dat de bevolking in de tadahanstreken reeds eind September en begin October uit zaaide. Dit jaar, omdat de westmoesson laat inviel, werd te Modjo-Krassak (ta dahan) eerst begin December uitgezaaid. Ook zal het onderwerken van liet padistroo na de gadoe minder goed zijn geweest, daar bei padistroo niet geheel kon vergaan. De met de bedoeling, de bevolking aan goede zaadpadi van brondol te helpen, aangelegde sawah prantjangen te Logantoeng en Modjo-Demak deelde hetzelfde lot als de demonstratievelden. Omtrent den oostmoesson-aanplant op 5 demonstratievelden: (de 4 tadahan velden en het irrigeerbare veld Modjo-Demak) kan het volgende gemeld worden. Na overleg met den ondergeteekende, weid besloten in den oostmoesson 1911 ons bij de beplanting der demonstratievelden te bepalen tot die gewassen en tot die grondbewerking, welke proefondervindelijk bewezen hebben bet slagen van het padigewas in dvn westmoesson ie bevorderen. Behalve waloeh, laboe, gam bas en dergelijke gewassen, die echter nooit in al te groote hoeveelheden aange plant, voordeelig kunnen zijn, was en bleef de keuze beperkt tot katjang. Kc delé hoe nuttig ook, wil op deze gronden in den oostmoesson niet gedijen. Waar echter van vigna een massa variëteiten bestaan, moest in casu een variëteit ge zochl worden, die aan een goede opbrengst aan loof voor groene bemesting ook nog een matige opbrengst aan katjang oplevert. 7 mi, Botanist v/h Gouvernement van Formosa: Van (\v\\ lieer Blcy te Selo katon, door tusschcnkomst van den Heer S. 11. Koorders te Bui tenzorg: Verzonden werden: Aan Dr. It. BChl cC h te r te Berlijn: Aan Prof. Dr. 11. vo n Wet t ste i n ie Wcenen: Aan de Ileeren Dr. ö. Klebs en Dr. Sen n, lijdelijk te Buiten zorg vertoevende: Aan den Heer D. G. Fai r ehild te Washington: Aan Prol Dr. M. Colani te Hanoï: Aan Prof. Dr. O. Beccari te Florence. Aan het Herbarium te Utrecht: Aan Dr. C. L. Gatin te Versa il les: Aan den Directeur der oplei dingsschool voor lul. rechtskundigen te Batavia: Aan den Directeur van den bota nischen tuin te Kew: hem in Formosa en Ned.-Indië inge zamelde planten, \v. o. een exemplaar van Taiwania cryptomeri oides Hayata. Eenig herbarium- en spiritus materiaal van enkele Bomb a x soorten van Kendal. Herbarimnniateriaal van ver schillende Orchideeën, in het geheel 102 nummers. Spiritusmateriaal van eenige G uctum- soorten. Herbariummateriaal van ver schillende kultuurplanten. Herbarium van Sclcrosty 1i s spin o s a 81. Herbarium- en spiritusmateriaal van verschillende Combretace ën; 21 nummers. Herbarium van verschillende soorten van Palmen; 34 nummers. Herbariummateriaal van ver schülende Ned. Ind. planten; 236 nummers. Herbarium van soorten van Aglaonema, Pinellia en Schismatoglottis; 7 num mers. Herbarium van verschillende plantensoorten; 32 nummers. Herbarium van verschillende Strychnos- soorten; 9 nummers. 70 In Kradenan werd katjang plosso (vroegrijpend) gevonden, die voor het doel het best geschikt leek. De aanplant van de 4 tadahan velden mag als geslaagd beschouwd worden, maar daarentegen liep de opbrengst aan katjang belangrijk uiteen, waarvoor geen andere oorzaak kan opgegeven worden dan de gunstige regenval in den oostmoesson. Zoo gaf Wirosari een goede opbrengst aan katjang; die der andere velden was zeer matig. Bij de bewerking van het veld Modjo-Demak werd moeite met de bevolking ondervonden, zoodat de geheele (> bouw niet geploegd zijn kunnen worden en de qualiteit van hetgeen wel geploegd werd nog zeer veel te wetisehen liet. Daarbij heeft liet te Modjo-Demak den geheelen oostmoessón niet geregend, zoodat de uitdroging hier bijzondei tel is geweest en te feller, omdat in den oostmoessón 1010 alhier gadoe was geplant geveest, een uitdroging, die voor den westmoesson-aanplant 1911/12 ongetwijfeld zeer dienstig is geweest, maar dit nu niet direct was voor de katjang. Wat niet geploegd kon worden, werd hier gepatjold. De drie bouw tegallan, waarin het demonstratieveld Poerwodadi voor .de helft is veranderd, werd in 96 vakken verdeeld. Hiervan werden HO met djagoeng beplant, waarvan een opbrengst van 24720 kolven werd verkregen. De 7 vakken of ruggen met lombok en terong beplant, hoewel oorspronkelijk goed geslaagd, gaven een uiterst bedroevende opbrengst, en de verwachting, dat na het invallen der regens hierin verbetering zou komen, is niet verwezenlijkt. De opbrengst van de 9 vakken krahi en semangka was goed. maar bleef toch ver beneden die van 1907. Na den oogst van een en ander werd opnieuw geplant, zoodat op uit 11 , van verslagjaar de :i bouw tegallan beplant waren als volgt: djagoeng 60 vakken, ketella rambat 'J vakken, katjang tjina 13 id., bangkoewang 7 id. en terong lombok 7 id. Het demonstratieveld Logantoeng werd met gadoe beplant. Uitgezaaid werd een gendjah padivariëteit. Van de 2 bouw werden bij het planten 100 roe on beplant gelaten, om als kweekveld voor den westmoesson te dienen. Voor den westmoesson-aanplant werd padi brondol uitgezaaid, terwijl de gadoeoogst de maand daarop plaats bad. De padi bracht ruim "Mi pikol per bouw op (nat gewicht). Na den oogst werd het padistroo verwijderd, was branden mogelijk dan werd hel verbrand. Daarna werd het veld gepatjold (groewal) en geègd, en de westmoesson-aanplant aangelegd. Eind van verslagjaar stond de aanplant prachtig. Wat de westmoesson-aanplant der 1 tadahan velden aangaat, werd gewacht tot de regens voor voldoende water hadden gezorgd, waarna zoo spoedig mo- 71 gelijk mot uitzaaien werd begonnen. Voor alle velden werd brondol uitgezaaid. Na het uitzaaien begon de grondbewerking. De regenval en daardoor liet beschikbare water was zeer afwisselend, zoodat tot eggen niet te spoedig werd overgegaan, met het oog op het gevaar dat na eggen droogte zou kunnen invallen. Hoewel nu en dan de bibit wat te kort aan water had, zoo slaagde zij in het alge meen toch goed. De beplanting der velden had eerst in 1912 plaats. Voor het irrigeerbare veld, waar eveneens brondol zou geplant worden, werd in October uitgezaaid. Daar in December-dikwijls de hoeveelheid irrigatiewater klein was, weid niet de grondbewerking nu en dan stagnatie ondervonden, waarvan liet gevolg was, dat de bibit iets ouder geworden is dan wel in de bedoeling ge legen heeft. Uit", van verslagjaar was echter de aanplant gereed. E. KATOEN CULTU UK. Van hetgeen in het belang der katoencultour in Ned. [ndië werd verricht gedurende li'll verscheen een afzonderlijk overzicht. Voor de kennisname van verschillende bijzonderheden moge naar dit overzicht worden verwezen en wordt hieronder dus slechts melding gemaakt van eenige der voornaamste wetenswaardigheden. Hierbij mag wel in de eerste plaats vermeld worden, dat door de Neder landsche Handel Maatschappij een aanzienlijk bedrag beschikbaar werd gesteld tut uitbreiding dii- proeven op katoengebied in l'alembang. Ook van Regeerings wige werd op onbekrompen wijze getuigd van hare belangstelling in deze p"roe \en, door te besluiten dat voor de eerstkomende drie jaren een bedrag dubbel zoo groot als vroeger ter beschikking der proeven zoude gesteld worden en tevens voor inrichting van een eenvoudig laboratorium en Logeergelegenheid te Moeara- Knim de lioodige gelden beschikbaar tl' stellen. Doordat ook de Nederlandsche Handel Maatschappij voor het komende jaar de toezegging gal' van hare finantiëele steun, kon reeds in dit verslagjaar worden overgegaan tot een uitbreiding der proefvelden, die met het oog op een wisseling der gronden zeer noodig was. Een deel van de terreinen kon daardoor meer speciaal bestemd worden voor de economische proeven, terwijl een ander terrein speciaal werd gereserveerd voor den aanplant van verschillende variëteiten en selectie-onderzoek i ngen. Voor deze laatste onderzoekingen en de studie der ziekten en plagen werd van Mei tot Augustus de botanische assistent Dr. V a n der Eist te Moeara- 72 Enim gedetacheerd. In den vervolge zijn maat regelen genomen dat er te Moeara-Enim voortdurend een botanicus zal kunnen verblijven voor het instellen dezer wetenschappelijke onderzoekingen. Wat de ziekten en plagen der katoen betreft kon door Dr. Van der Eist worden uitgemaakt, dat bij ongunstige weersgesteldheid (in casu lang durige droogte) de fijnere uitheemsche een jarig gekweekte soorten ten gevolge der optredende ziekten en plagen (tenzij hoogstens bij zeer krachtige voeding) geheel mislukken en deze soorten dus voor een algemeene bcvolkingskultuur on geschikt zijn. De inlandsche katoen gaf wel wal minder hooge opbrengst dan gewoonlijk, maar van mislukking was geen sprake. De verwoestingen werden aangericht door Cicadellidcn, kleine, groene, ge snavelde en gevleugelde insekten, die zich op de onderzijden der bladeren zetten en deze aanzuigen; het directe gevolg dezer aantasting was, dat deze reeds eenigs zins door droogte verzwakte bladeren omkrullen en gele randen kregen. Het indirecte gevolg dezer aantasting was echter nog grooter: een wille schimmel van het geslacht Fusarium, die anders slechts de teerste deelen, (bloemsteeltjes der I'alembangsche katoen) aantast, viel eerst de het zwakst ontwikkelde Upland aan en breidde zich van daar, eveneens begunstigd door de droogte, regelmatig over de vakken met uitheemsche variëteiten uit. Vooral na hel invallen dei regens vertoonde ze zich in grooten getale op de bladeren en deed deze af sterven. Wel zijn de Cicadelliden met succes te bestrijden door met een pulverisateur toegediende petroleuinemulsie, maar voor de bevolking is dit middel natuurlijk niet bruikbaar. Van de uitheemsche overjarige katoen bleek de in September L9lO gezaaide Bourbonkatoen over het gel 1 goed tegen genoemde aantastingen bestand. Ver scheidene jonge takken stierven echter af door toedoen van een Fusaritun. In den oogsttijd had plotseling vermenigvuldiging plaats van de roode wants Dysdercus cingnlatus, waarmee waarschijnlijk het optreden van veel djoedi (minderwaardige, abnormale of onvolkomen ontwikkelde vruchten) in verband staat. In het volgend seizoen zal dit door infectieproeven onderzocht worden. Andere aantastingen waren van minder beteekenis. Wat voorts de selectie der katoen aangaat, deze was tweeledig: I. Selectie der Boeloe koet j ing. Wij hebben hier waar schijnlijk te doen niet een groep bastaarden tusschen de grofvezelige Palembang sche kapas Oeloc en een daaruit gemuteerd Eijnvezelig ras: de Boeloe koetjing ratoe. Dit ras bleek uitsluitend in een kleine groep van vezeleigenschappen van 73 de kapas Ooloc te verschillen. Onafhankelijk daarvan komen bij beide groepen t. o. v. de (ook onderling onafhankelijke) eigenschappen vertakking, lengtegroei, grootte van blad, van bloem en van vrucht e. a. verschillende typen voor, zoodat van voortzetting der selectie en eventueel onderlinge bastaardeering van zuivere lijnen goede verwachtingen te koesteren zijn. Keeds werd van een plant met buitengewoon goede; vertakkingswij ze een opbrengst van ruim 100 gram ruwe katoen verkregen, d. i. twee a drie maal de normale opbrengst. Ten gevolge der isolatie der beste selectieplanten met klaniboegaas werd van de Cicadelliden geen schade ondervonden. 11. Selectie van een bastaard tusschen Kapas en Boeloe koetjing. Een klein vak van in 1910 in een Djantoekvak opge treden planten, die verschillende overgangstoestanden representeerden tusschen Palembangsche en Lombokscbe kapas en ongetwijfeld bastaarden tusschen die beide variëteiten waren, vertoonde bijzonder krachtige, rijk vertakte individuen. Deze deden de verwachting koesteren, dat zij de rijker vruchtdracht en langer vezel van de Djantoek tot zekere hoogte zouden vereenigen met de grooter vrucht, het hooger percentage lint en de beter geschiktheid voor het Palembangsche kli maat van de Boeloe koetjing. Bij liet verdere onderzoek dezer bastaarden, dat evenals dat van de Boeloe koetjing te Bnitenzorg plaats had, bleek deze verwach ting gemotiveerd, zoodat bij voortzetting der selectie en uitbreiding der bastaar deering {het selectievak van 1911 bevatte slechts + 400 individuen) deze bastaard vermoedelijk de Boeloe koetjing zal overtreffen. Naast deze selecties zullen ter vergelijking lijnen worden gekweekt van de beste grove Palembangsche katoen (Komeringkatoen, kapas oasi), die dit jaar te Enschede als ongeveer gelijkwaardig met de Boeloe koetjing beoordeeld werd en tot nu toe steeds een iets hooger opbrengst gegeven heeft, en van de kapas Djantoek ter eventueele bastaardeering. Als tijd. Ambtenaar bij de Katoencultuur in Palembang bleef de heer D. J. G. van Set ten werkzaam en werd deze tevens heiast niet het toezicht op de proefnemingen in de residentie Benkoelen. De tijd. Opzichter L e h m a n n werd bij de proefvelden te Moeara-Enim geplaatst. De weersgesteldheid in aanmerking genomen was het verloop der proeven in Palembang niet ongunstig. Het bleek dat de inheemsche katoen 't best be stand was tegen wisselende vecht en droogte en dat dus op de verbetering in cultuur en door selectie dezer katoenvariëteit, de aandacht voorshands moet worden geconcentreerd. 74 In Benkoelen met een eenigszins afwijkend klimaat en andere bodemge steldheid, bleken uitheemsehe Amerikaansche variëteiten ook een goed product op te leveren. Wel een bewijs dat voor elke streek afzonderlijk dient te worden uitgemaakt, wat het beste is. In Palembang werd verder voorbereid de aanleg van margazaadtuinen en van eenige proefvelden ; op talang terrein gelegen. Ook zal niet ingang van het volgend jaar de gelegenheid worden geopend voor inlandsche jongelieden om zich te bekwamen in de katoenteelt. Ook personen van elders, o. a. van Flores, zullen aan dit practisch onderricht deelnemen. Door Dr. Van der Eist werd eveneens een bezoek gebracht aan de residentie Djanibi, ten einde na te gaan wat ia die residentie, welke in vele cul tuuropzichten sterke overeenkomst vertoont met Palembang, ter verbetering der katoencultuur zou gedaan kunnen worden. Vroeger met uitheemsehe katoen door het Bestuur genomen proeven zijn er weliswaar bijna geregeld mislukt, maar gezien de onaangename ondervindin gen, die ook in Palembang en het laatste jaar zelfs op de proefvelden zijn opge daan, behoeft dit volstrekt niet te ontmoedigen. Vroeger was er zelfs vrij alge meen eenige kul tuur van dergelijke kapas als in Palembang geteeld wordt, maar na den invoer van gedrukte katoentjes verdween deze geheel voor eigen gebruik beperkte kuituur, uitgezonderd in een kleine, afgelegen streek. De onveiligheid en primitieve toestanden waren oorzaak, dat van export van het product geen sprake kon zijn. De bevolking is er over het geheel tot kapasplanten niet onge negen, en neemt zelfs hier en daar zeil' initiatief. Hoewel veel nut verwaelit werd van de inrichting van eenige proefvelden, kon aan deze plannen voorloopig geen gevolg gegeven worden door het ontbreken van geschikt personeel tot leiding der proeven. Door de zorgen van <\o\ heer Va n Set ten werd een uitgebreide col lectie katoen-monsters, herbarium, en werktuigen bijeengebracht voor de Vezel tentoonstelling te Soerabaja. Een Begeeringssubsidie en de royale medewerking van hei Bestuur dezer tentoonstelling stelde het Departement van Landbouw in slaat, met een volgens het algemeen gevoelen zeer geslaagde expositie voor den dag te komen en ;n zeer voldoende mate de aandacht te vestigen op deze belangrijke cultuur. Ter voor bereiding der expositie en tot het bijwonen van het Vezelcongres, bezocht de lieer Van Setteu Soerabaja. Gelijk reeds in het vorig jaarverslag werd gemeld, zoude in verslagjaar een begin gemaakt worden met proeven met Buperieure katoenvariëteiten in het Oosten van den Archipel. Een deel dezer proeven kon door liet Ie looi' gaan van 75 hei zaad geen voortgang hebben; op enkele plaatsen zooals te Maoemere (Flores), Baa (Savoe) en Kalabahi (Alor) slaagden de proeven naar wensch. Ook omtrent deze proeven zullen in het vroeger bedoeld overzicht uitvoe riger mededeelingen worden gedaan. Do [nspecteui van den LnlancUchen Landbouw, J. VAN BEEDA DE HAAN. 77 voor vijst en tweede gewassen : de Heer Djamaloedin werd uit Nederland uitgezon den. A]g standplaats werd bun onderscheidenlijk aangewezen Probolinggo, Djok jakarta, Madioen en Fort de Koek. Van de drie eerst] enoemde landbouwkundigen waren de ressorten achtereenvolgens de residenties Pasoeroean en Besoeki, de Vorstenlanden met het zuidelijk deel van oud Këdoe en de gewesten Madioen en Këdiri. De ambtenaar Djamaloedin werd voorshands mei standplaats Fort de Koek toegevoegd aan den hieronder te noemen Controleur L. Ludo 1p h. Tn het Gouvernement At jen en Onderhoorigheden bleef do landbouwad viseur J. H. Heij 1 met standplaats Koet ar ad ja werkzaam. Wegens het buitengewone incompleet: aan Bestuursambtenaren kon het Departement van Binnenlandse!) Bestuur de ten vorigen jare gedane toezegging slechts in zooverre nakomen, dat het te elfder ure niet meer dan twee Controleurs met Landbouwkundige opleiding ter beschikking van het Departement van Land bouw, Nijverheid en Handel kon stellen. Een daarvan, de Controleur L. Ludo 1 p h voornoemd, werd in het Gouvernement Sumatra's Westkust te Fort de Koek geplaatst, terwijl de andere titularis, T. J. Lekkerkerker, speciaal met de theecultuur in de Preanger-Regentschappen, inzonderheid die van de Inlandschc bevolking werd belast en wel met standplaats Soekaboemi. In het belang van deze cultuur werd nog, met standplaats Tjikadjang, tijdelijk in dienst gesteld de Heer H. J. Wo I I' I', t. v. tijdelijk belast geweest met de waarneming van de betrekking van Assistent-Hortulanus van 'sLands Plan i en tuin te Buitenzorg. Voordat de vorengenoemde Controleurs en landbouwkundigen hunne be stemming volgden, werden zij cenigen tijd te Buitenzorg werkzaam gesteld. Daarna werd hun eene studiereis door de Preanger-Begentschappen en enkele andere streken van Java opgedragen, grootendeels onder leiding van den toen maligen Adjunct-Inspecteur van den Inlandschen landbouw 11. C. 11. de Bi e, om zich zooveel mogelijk op de hoogte te stellen van de praktijk zoowel van enkele groote cultures als van den landbouw der Inlandschc bevolking, de verwerking van den oogst, zoomede de teelt van zoetwatervisch in vijvers en als tweede gewas op sawah's, wijders van de irrigatieregelingen. Tijdens hunne tewerkstelling te Buitenzorg doorliepen zij in Februari van verslagjaar een cursus in Maleisch, Javaansch en Soendaneesch; voorts in de geologie van Nederlandse h-Indic, klimaat, verweering, grondvorming, eigen schappen van den grond in verband met de plantengroei; landbouwseheikunde; selectie; plantenziekten; teelt van rijst, tweede gewassen, ooft- en andere boomen en tuingewassen; Inlandsehe landbouw werktuigen, groote cultures; staats- en particuliere bemoeienissen ter bevordering van den landbouw; bc- 78 stuursstelsel van Nederlandsch-Indië, desahuishouding, credietwezen; veeteelt, ziekteleer der huisdieren. Doel van den cursus was aanwijzingen te geven voor verdere studie voor Indisch landbouwleeraar. Van elk vak werd dan ook een beknopt zoo zakelijk mogelijk overzien! gegeven onder opgave van de betreffende litteratuur. Handleidingen ten dien ste van die studie zijn in bewerking. 2. Landb on w-on der wij 8. Met de aanstelling van personen met landbouwkundige opleiding werd in de eerste plaats beoogd zoo spoedig mogelijk tegemoet te komen aan een lang gevoelde behoefte aan Landbouwkundige voor lichting en een begin te maken met het geven van landbouwonderwijs aan de kweekscholen; zulks tot bet vormen van [rdandsche tandbou wonder wijzers. Met dit onderwijs werd in October, bij den aanvang van het na de poewasa geopend cursusjaar, een begin gemaakt. Eerlang zal het ook aan de scholen tot opleiding van Inlandsche Hoofden gegeven worden. Dat er ook bij de eigenlijke landbouwende bevolking zelve behoefte werd gevoeld en nog bestaat aan landbouwonderwijs, moge o. m. daaruit blijken dat de landbouweursus te Wonosobo, met de oprichting waarvan in het laatst van verslagjaar een aanvang werd gemaakt, zich sedert verheugen mag in de volle belangstelling der bevolking. Het voorstel tot oprichting van dien cursus werd trouwens eerst ingediend, nadat èn bevolking èn Inlandsche Hoofden van hun sympathie hadden blijk gegeven bij de ter zake gehouden besprekingen. Ook in de Preanger-Regentschappen, waar de Inlandsche landbouw bij onderscheidene streken van Java vergeleken, op een hoog peil staat, waren en bestaan nog teekenen, die er op wijzen, boezeer de bevolking gesteld is op landbouwonderwijs. Als een uiting hiervan is te beschouwen liet groote aan tal verzoeken tot toelating als leerling, toen de plannen tot het oprichten van een landbouweursus te Soreang, hoofdplaats van het district Kopo, afdeeling Bandoeng, meer en meer vaste vormen kregen. Sedert werd het terzake handelend door den Controleur van Kopo J. F. Verhoog en den f ijdelijken landbouwadviseur W. M. Guttcling ingediend voorstel door de Regeering goedgekeurd. Op het eind van het verslagjaar waren de werkzaamheden zoover ge vorderd, dat in een der eerste maanden van 1912 de cursus geopend kon worden. In de poewasavacantie, d. i. in de maand September a. p., werd op initiatie! van den Departementschei, door dezen en het aan het Departement van 79 Landbouw, Nijverheid en Handel verbonden technisch personeel, oen cursuS gehouden voor Europeesche onderwijzers van de kweekscholen voor* Inlandsche onderwijzers, in dezelfde rakken als in Februari t. v. plaats had voor do [and bouwadviseurs en landbouwkundigen (zie hooger), niet uitzondering van de drie Oostersche talen. Hiermede werd beoogd de gelegenheid open te stellen en aan wijzingen te geven om zich verder door eigen studie te bekwamen voor liet examen van landbouw-onderwijzer. Aan dien cursus werd ook deel genomen door twee Roomsen Katholieke geestelijken, verbonden aan do gesubsidieerde school te Moentilan (Këdoe). Naast het geven van landbouwonderwijs niet alleen op de hiervoren omschreven wijze, maar ook door het houden van besprekingen, lezingen en voordrachten over landbouwkundige onderwerpen op daartoe belegde bijeen komsten, omvat de taak van het personeel van tien voorlichtingsdienst de werkzaamheden onder letter h> van dit Hoofdstuk uitvoerig medegedeeld. Ook thans kan met voldoening worden vermeld dat die voorlichtingsdienst van de zijde van bet Bestuur en van particulieren veel belangstelling en mede werking mocht ondervinden. Door de Koloniale Bank te Soerabaja, sedert ook door de Cultuur Maat schappij der Vorstenlanden te Semarang, werd geldelijke steun verleend niet alleen tot het nemen van eultuurprocven binnen hei areaal van de met die instellingen in relatie staande suikerfabrieken, maar ook voor het oprichten van zaadtninen in het belang van den Inlandschen landbouw. Twee andere suikerfabrieken, die in relatie staan met de Nederlandsen Indische Landbouw Maatschappij, zochten het Departement aan om hulp en leiding bij hei aan zetten, eveneens op hare kosten, van padicultuurproeven, mede binnen het areaal dier ondernemingen. 3. Werk za a mbe de n va n de n Ad j vn e t- 1 nspoc Ie v r va o den [nlandschen Landbouw. Evenals ten vorigen jftre werd ook in liet verslagjaar de Adjunct-Inspecteur 11. C. 11. de Bic ler zake van eenige in hei belang van den landbouw der Inlandsche bevolking te treffen maatregelen rechtstreeks door den Departementsehef van instructies voorzien. In opvolging hiervan werden door genoemden ambtenaar onderscheidene streken van .lava bezocht. De reizen, vooral in hel begin van het jaar herhaaldelijk in d(> l'reangor-liegeiitschappon ondernomen, betroffen die gedeelten van het gewesl. welke in aanmerking kwamen voor üogoeringshemoeionis met de daar gedreven Inlandsche theecultnur. Zij badden ten doel hel bespreken en beramen van maatregelen in bet belang van die cultuur. Zulks bad zoowel met bet daartoe 8 Aan Dr. A. van Bij 1e r t te Wageningen: Aan den Heer F. Roux te Lausanne: Aan Dr. J. C. Cost e r u s te Hilversum: Aan Dr. S. Ye i t Sim on te Göttingen: Aan Dr. W. Il oth e r t te Krakau: Aan den Heer M. Bogureau te Parijs: Aan Dr. H. Ha 11 ie r te Leiden: Aan de Firma Ge h e & Co. te Dresden: Aan den Directeur van den Jar din Colonial te Nogent: Aan Prof. Dr. K. Fritseh te Graz: Aan den Heer C. B. Robin so n te Parijs: Aan den Heer P. Gué r i n te Parijs: Aan Prof. Dr. T. Nasa te Tokyo: Aan Prof. Dr. J. W. Mo 11 te Groningen: Aan den Heer F. M. Bai 1 e y te Brisbane: Een partij herbarium van ver schillende ('< ra in i nee ë n, Spiritusmateriaal van eenige kultuurplanten. Spiritusmateriaal van bloemen van Al|>i n i a fiinbr i a t a en Il o m bv r gh i a o a. Takmonsters van Cedrela feb r i fn g a en berr a t a. i Stengelmonsters van eenige li anen. Herbarium- en spiritusmateriaal van verschillende Asclepiada ceën; 21 nummers. Herbarium van Tare u n a conf u s a K. & V. en Litsea Casiae J' o 1 i u Hl. Herbarium van Myristica fragans Houtt. en Pip er ni gr u m L. • Herbariummateriaal van ver schillende soorten van Pipe r a ceën; 21 nummers. Spiritusmateriaal van Dian e 1- 1 a ne mor o s a Lam. Formolmateriaal van Pi pt u ru s repan d u s Willd. Spiritusmateriaal van knoppen, bloemen, vruchtbeginsels en vruchten in verschillende stadia van ontwikke ling van verscheidene plantensoorten. Herbariummateriaal van Java k off ie. Herbariummateriaal (en spiri tus-) van verschillende planten; 13 nummers. Herbarium van verschillende Ned. Ind. Orchideën. 80 aangewezen personeel van den voorlichtingsdienst, de plaatselijke Bestuurs ambtenaren en de bij die cultuur liet rokken Inlandsehe bevolking plaats als met onderscheiden beheerders van theeondernemingen. Omtrent hetgeen in het belang van deze cultuur geleidelijk verricht werd en bereikt is, zij kortheids halve verwezen naar het daarover handelend, hieronder opgenomen verslag. Bezocht werden ook de suikerfabrieken Randoegoenting en Sedajoe, resi dentie Djokjakarta, Kanigara (Madioen), Geuding (Pasoeroean), Karangsoe woeng (Cheribon) en Pagongan (Pekalongan), zulks met het oog op de padi cultuurproeven, zooals hiervoren aangeteekend op aanzoek en op kosten van de genoemde ondernemingen, onder leiding van het Departement aangezet. Die op de eerst genoemde onderneming betroffen een voortzetting van de ten vorigen jare aangevangen proeven, o. m. met stroopbemesting op tijd en op hoeveelheid; met directe en indirecte bevloeiing; voorbereiding van den grond met den in de streek gebruikelijken, en den beter werkenden Preangerploeg; cultuur met nat en droog'gewonnen zaailingen; directe uitzaaiing van het zaad op het plantveld, derhalve met uitschakelen van kweekbedden; scheiding van de inheemsche populaties in hare samenstellende bestanddeelen; invoer van enkele nieuwe variëteiten. Op de onderneming Sedajoe werden bovendien proeven genomen met phosphaatbemesting. Op Karangsocwoeng en Pagongan hadden vergelijkende proeven plaats met vroeg en laat rijpe, reeds in de streek gekweekte, variëteiten. Streng werd hierbij in het oog gehouden dat het economisch belang van de bevolking en van de streek niet bij dat van de onderneming werd achtergesteld. Binnen het areaal van de suikerfabriek Kanigara waren de proeven be perkt tot: selectie bij enkele inheemsche variëteiten; voorbereiding van den grond met den in de streek gebruikelijken en den beter werkenden Preanger ploeg; bemesting met stroop en filtervuil; directe en indirecte bevloeiing, rijst cultuur met kweekelingen gewonnen op bewaterbare en droge kweekbedden. In Gending werden bovendien nog proeven genomen met drie uit den Selectietuin te Buitenzorg afkomstige rijstvariëteiten. Voorts werd door den Adjunct-Inspecteur bemiddeling verleend bij het aanschaffen van landbouwproducten en -werktuigen ten behoeve en van de in April te Koetaradja gehouden jaarmarkttentoonstelling en van de te Deventer in Juli 1912 te openen landbouwtentoonstelling, wat dit laatste betreft in hoedanigheid van lid der tentoonstellingscommissie. Bij den in Februari voor de landbouwadviseurs en landbouwkundigen, latei in September voor Europeesche onderwijzers van de kweekschool gehouden 81 Cursus, behandelde de Adjunct-Inspecteur de Bic de teelt van rijst, tweede gewassen, ooft- e. a. boomen en tuingewassen; groote cultures; [nlandsche land bouwwerktuigen. In Februaïj gal' liij ook een cursus in het Soendaneesch. Wijders ondernam hij, zooals hooger reeds vermeld, met ecnige jonge landbouwkundiger) een studiereis, twee keer naar de Preanger-Regentschappen en een deel van Midden-Java om hen in kennis te brengen met de practijk van enkele groote cultures, den [nlandsche landbouw en wat daarmede samenhangt. 4. Dem on strat i e v el d.en. Tiet aantal demonstratievelden onder ging in verslagjaar een belangrijke wijziging. Opgeheven werden die te Serdang (Bantam), Leuwigadjagirang (Preanger-Regentschappen) en Sisalam zoomede Limpoeng (Pekalongan); voornamelijk omdat de belangstelling der omwonende bevolking over het algemeen gering was en, waar die velden al eenigen invloed hadden, deze werking toch nog binnen beperkten kring 'bleef, niet in verhouding tot de daaraan besteede kosten en moeite. Hel ligt in de bedoeling om niet meer op zoodanige vaste velden van de tot dusver gebruike lijke afmetingen te demonstreeren, maar op kleinere, tot een groot aantal ver spreid, in desa's met belangstellende vooruitstrevende landbouwers onder bare opgezetenen, en de demonstratie te beperken tot werkwijzen en gewassen, waar in in die streek de meeste behoefte bestaat. Een aantal in dezen geest bier en daar genomen proeven gaven reeds goede uitkomsten. Do tijdelijke Inspecteur van liet ' I nlandsch Landbouwonderwijs, 11. C. 11. DE BD3. B. OVERZICHT VAN DE WERKZAAMIIRDKN VAN DE LANDBOUW KUNDIGE AMBTENAREN. 1. Genomen proeven en de invloed daarvan op den inlandschen landbouw. Door den land bo v w -adviseur to Band oe n g werden in de loop van liet verslagjaar de volgende proeven genomen: o]i verzoek van een aantal [nlandsche landbouwers van de desa Tjidjagra, Jaarboek, (j 82 afdeeling Bandoeng, werden een negental niet inheemsche pa «I i variëteiten van den selectietuin te Buitenzorg liij wijze van proef gratis aan hen verstrekt. Du verdere kosten en het risico der proef zouden deze landbouwers zelf dragen. Goed zaad van Ar ach is en mais werden tegen een kleine vergoeding onder een groot aantal landbouwers verspreid. Aan een tweetal Inlanders werden stekken van mooie c a ss a v e variëteiten gegeven. Deze planten zijn echter nog niet geoogst kunnen worden. Resultaten van de proeven kunnen nog niet worden medegedeeld, aange zien zij nog in gang zijn. Een aanvang is gemaakt met ziüvere-lijncn-selectie van de in de omgeving van Handoeng meest verbouwde padivariëteiten. Door den land bo u w-adviseur te Cheribon werden met Gouvernementsgelden de volgende proeven genomen. Voor de voortzetting van eenige vergelijkende proeven met het planten van droog en nat gekweekte pa d i-bibit in de afdeelingen Madjalengka en Cheribon werden wederom gelden door het Gouvernement toegestaan. De proef neming viel uit ten gunste van de drooggekweekte bibit en de demonstratie heeft duidelijk aangetoond welke voordeden aan den aanleg van droge kweek bedden verbonden zijn. De drooggekweekte bibit is o. a. veel beter bestand gebleken tegen droogte. De bevolking volgde in het plantseizoen 1911/1 912 de demonstratie na over een oppervlakte van 750 bouw en met goed succes. Voorts werden weer gelden beschikbaar gesteld voor proeven met de teelt van uien gedurende den oostmoesson. Deze proeven hadden onder gunstige weersomstandigheden plaats. Niet alleen lichte zandgronden, maar ook de zware kleigronden werden voor deze proef gebruikt. Van ziekten en plagen had het gewas zoo goed als niet te lijden. De proef is goed geslaagd, behalve op enkele velden, waar de minder goede hoedanigheid van den grond oorzaak was, dat het gewas minder uitstoelde en dientengevolge een geringere opbrengst gaf. In verschillende desa's werd een deel van den oogst door de bevolking opgekocht ten einde zelf proefvelden aan te leggen, zoowel op sawah's als óp tegals. De resultaten hiervan waren gunstig. Ook in verschillende desa's buiten het eigenlijke proefterrein gelegen, werd geconstateerd, dat de bevolking ten gevolge van het gedemonstreerde zich bezig houdt met het aanplanten van tweede gewassen. Met het oog op de teleurstellingen in het vorige jaar ten gevolge van slechte weersgesteldheid ondervonden, werd het niet raadzaam geacht de proeven met de teelt van katoen Ie staken. Zij werden derhalve ook in 83 den oostmoesson van 1911 voortgezet met de daarvoor toegestane gelden. Op grond van de ervaringen in het vorige jaar opgedaan werd een maand vroeger met de grondbewerking begonnen, opdat het gewas, eerder uitgcpoot, niet te laat in het seizoen zou rijpen. Het droge weer werkte gunstig mede, het gewas groeide voorspoedig; binnen twee maanden begon de bloei en had de vrucht zetting plaats. Na 4 maanden begon het gewas te rijpen en kon weldra geoogst worden. Het gedemonstreerde vond ook hier navolging en wel niet vrij gunstige resultaten. Proeven op kleine schaal werden in enkele desa's genomen met de teelt van katj a n g Palem b a n g. De proeven slaagden goed en zullen met het verkregen zaad voortgezet worden. Ter bestrijding van de mentèkziekte in de padi werden in eenige desa's in de districten Sindanglaoet en Telaga, waar deze ziekte chronisch voor komt, proeven genomen met betere grondbewerking, drainage van den bodem en selectie van het zaad. Ook deze proeven zijn goed geslaagd, de opbrengst was meer dan in vorige jaren het geval was. In de afdeeling Madjalengka werden onder toezicht van den Assistent- Wedana in 25 desa's proefvelden aangelegd met ma i 8 variëteiten, afkomstig van Menado en Madoera. In de afdecling Cheribon worden procfveldjes aangelegd met de z. g. katjang prasraan (Canavallia emiformis), 11 ici n u s en vlas. De resultaten waren vrij gunstig, zoodat de proeven voortgezet zullen worden met het verkregen zaad. Met behulp van particulieren werden de volgende proeven aangezet. Door de Administrateurs der suikerfabrieken Karangsoewoeng, afdecling Sindanglaoet, Residentie Cheribon, en Pagongan, afdeeling Tegal, Residentie Pekalongan, werd het verzoek gedaan op hun kosten proeven aan te zetten met vroeg en laatr ij pende p a d i variëteiten in het door hen geocupeerde plant rayon. Het doel van deze proeven was het planten van vroegrijpende padi variëteiten ingang te doen vinden bij de bevolking, mits deze soorten evenveel of meer beschot opleveren dan de laatrij pende variëteiten, welke de bevolking gewoonlijk aanplant en waardoor bij eerder oogsten de grond voor de cultuur van suikerriet vroeger in het bezit der fabrieken zou komen. Na overleg met de betrokken Administrateurs werd besloten de proeven in 8 desa's van elk plantrayon aan te zetten. Elk proefveld was een bouw groot en zoo ingericht, dat zij voor de eene helft beplant werd met droge en overigens met natgekweckte zaailingen. Het zaad werd betrokken uit de 84 omgeving der velden, terwijl tevens op de suikei fabriek Karangsoewoeng de variëteit Skrivimankotti werd uitgeplant. Ziekten en plagen kwamen in het I'geloopen jaar niet voor en hadden de proeven een gunst iq aanzien. Proeven voor rekening van Inlanders werden genomen in het plantseizoen 1910/11 met de pa d i variëteil Brondol-Poetih, afkomstig van liet demonstra tieveld te Tjiawigebang. Betere grondbewerking en zaadselectie werd toege past. De proeven werden geheel voor rekening van de belanghebbenden ge nomen, zelfs het zaaimateriaal werd niet gratis verstrekt. In het plantseizoen 1911/12 werden deze proeven op grooter schaal voortgezet en wel over een oppervlakte van 10 bouw. De bevolking besteedt zeer veel zorg aan hei gewas en is zeer ingenomen met deze padivariëteit. De cassaveproefvelden der bevolking in desa Kepoeh, district Palimanan, zullen ook uitgebreid worden wegens de tot dusver verkregen gunstige resultaten. De landbouwkundige te Pasoeroean nam de volgende proeven: Op de suikerfabriek Gending (afdeeling Eraksaan) werden op kosten van de Koloniale Bank diverse pa d i proeven genomen. Het doel dezer proeven is den Inlandschen landbouwer te toonen dat er door te breken met oude ge woonten, vaak betere producties kunnen worden verkregen. De totale grootte van het proefveld is ongeveer 15 bouw. Vergeleken werd o. a. een diepe grondbewerking met de gewone ondiepe. Als ploeg werd gebruikt de Eckertploeg SR. 4 met een kleine wijziging. Van de punt der schaar wordt zooveel afgenomen, dat die punt met den ploegboom in een vertikaal vlak komt te liggen. Ploegproeven wezen uit dat na deze kleine verandering de ploeg lichter werkt. De proeven zijn nog in gang. Hoe wel de Madoerees reeds eenige verbeteringen erkent, heelt hij er tot nog toe het daarvoor meerdere werk niet voor over. Een palawidja tuin werd bezaaid met uit Malang afkomstige kedelee en ma is ten einde den landbouwer ook eens kennis te laten maken mei andere dan de steeds door hein aangeplante soorten. In het onderdistrict Kanigarang, afdeeling Probolinggo, bood een desa hoofd te zanien met een Inlander 1 bouw grond aan om daarop padiproeven te nemen. Getracht wordt een selectie van het zaaimateriaal ingang té doen vinden. In het onderdistrict Bantaran, afdeeling Probolinggo, werd op een. aan een desahoofd toebehoorend stuk grond ter grootte van 1 bouw een nuis proefveld aangelegd. In die streek bestaan de gronden voor 90% uil tegals 85 en is mais het hoofdproducl der bevolking. De inheemsche soort is sterk verbasterd, waarom getracht wordt de cultuur te verbeteren door invoer van 2 uitheemsche superieure soorten, nl. de zuivere in Buitenzorg gekweekte Ja pansche mais en de door den landbouwkundige geselecteerde Malangsche Boort. Verder we i hl door een diepere grondbewerking de mais een beter medium te geven voor haar wortelstelsel. Tot lieden slaagden deze proeven slecht, voornamelijk ten gevolge van een misverstand bij de grondbewerking. 1' 1 oeg proeven werden genomen op sawahgronden met de Eckertploeg S.B. -1 in tli.' eontröleafdeeling Kepandjen, afdeeling Malang. Bedoeld werd aa fe gaan of een g( king met een Europeeschc ploeg, wat zoo hoog Qoodig is, mogelijk is en welke voor- en nadeelen er aan verbonden zijn. De proeven luidden succes. Een landbouwer, die de proeven bijwoonde, vroeg uit eigen beweging een exemplaar iler ploeg, dat hem terstond a ƒ 5. — werd afgestaan. Totaal zijn nu drie ploegen bij de inlandsche landbouwers in ge bruik; vel tffing de verdere resultaten van die ploegen afwachten. Een desahoofd bewerkt op eigen initiatief zijn grond met de Eckert ploeg en wachl thans ook op de resultaten daarvan. Door den Controleur van Batoe, afdeeling Malang, werd het verzoek ge daan een onderzoek in te stellen naar de al of niet wenschelijkheid van een proefveld voor mai s. Algemeen bleek, dat de door de bevolking toegepaste selectie alleszins \ is, zoodat demonstratie bier overbodig was. Daar er bier ook veel a a nl a pp el en gekweekt worden, zal er wel een aardappel proefveld aangelegd worden. Demonstratieproeven voor tabak zijn in gang in het district Gending. Kweekbedden zijd aangelegd en ö ■ bezaaiing heeft plaats gehad zooals het behoort,'nl. ijl in vergelijk mei de [nlandsche methode. Geprobeerd werd de bibii direct aan hel zonlicht ! 'door krachtige planten worden verkregen. Tevens worden uitheemsche variëteiten uitgezaaid. Bij de vraag, wir er genegen was de door den Landbouwkundige voorgeschreven cultuur methode toe te passen, wanneer de bibit gratis verstrekt werd, bleek dal velen er toe bereid waren. Als proef werden eerst 4 bouw bewerkt met de Eckert , den grond voldoende tj en om uit te zuren, en toen de bibit niet kluit uitgeplant. Er zal geoogst worden precies volgens rijpheid van bet Idad. De beste planten worden aangehouden voor zaadplanten. De 1 a ii db o u w a d v is e u r t e W o nosobo nam de volgende proe ven met behulp van Gouvernementsgelden. Nadat in vorige jaren op bel. demonstratieveld te Gemoeroeh, district 86 Singomerto, Regentschap Band jar negara, aangetoond was, dat door goede grondbewerking, bemesting, uitzoeken van zaai- en pootgoed, invoering van nieuwe variëteiten, verpleging van het gewas en bestrijding van ziekten en plagen, alle mogelijke in de streek te verbouwen gewassen slaagden, werd over gegaan aan de bevolking de finantieele voordcelen van de genoemde werkwijze voor oogen te houden, vooreerst voor wat betreft het voornaamste door de bevolking dier streek verbouwde product: de pad i. Aangetoond kan worden, dat de oogst op het demonstratieveld 20% meer product opleverde dan de bevolkingsvelden en dat voor de padi van de bevolking ƒ 2.50 per pikol werd betaald, terwijl de padi van genoemd veld ƒ 3.25 haalde. De op het veld aangelegde droge kweekbedden hadden van geen ziekten te lijden; wel daar entegen de omliggende velden der bevolking. Van verschillende streken werden dan ook de landbouwers door de hoofden gezonden om naar het veld te komen zien. De ingevoerde Carolinapadi trok in het bijzonder de aandacht door haar vroeg rijp worden en haar superieure kwaliteit. De oogst werd voor het grootste deel als zaaigoed aan de bevolking verstrekt, onder beding van terug gave na den verkregen oogst en onder belofte eener premie voor den grootsten oogst. In de desa Wanakarsa werd tot 52 pikols Carolina per bouw geoogst en vroegen de landbouwers met inheemsche padi te mogen terug betalen. Na drie jaar lang den grond te hebben waargenomen, kwam liet den landbouwadviseur voor, dat tabak, een voor den Inlander zeer voordeel iq gewas, zeer wel na de padi verbouwd zou kunnen worden en werd dit jaar met bijzonder goede uitkomsten hiertoe overgegaan. Een Europeesch tabaksplanter was bereid voor de helft bij te dragen aan den bouw van een droogschuur voor den opkoop van het zandblad, dat voor de Inlandsche markt zoo goed als geen waarde heeft. Van elke vier bouw moest de opbrengst van één bouw bestemd worden voor de Europeescbe markt om de onkosten van den Europeeschen ondernemer eenigszins goed te maken. De aanplant voor de Europeesche markt gaf een verlies, aangezien de aan plant voortgekomen was uit zaad voor de inlandsche markt, waarvoor de aan plant dan ook een succes te noemen was. Werd van de tabak voor de Euro peesche markt nog geen F. 100 per bouw verkregen, voor de tabak voor de Inlandsche markt bestemd werd F. 230 per bouw besteed. De Europeesche ondernemer zal, na verkoop in Europa, de prijs mededcclen, door dit product op de markt aldaar behaald. In navolging van de bestrijding van walang-sangit op het demon stratieveld ziet men reeds hier en daar door de bevolking ganggeng gebruiken. 87 Bei aanaarden van mais kan ook reeds hier en daar, zij het ook op bescheiden schaal, geconstateerd worden. Is tot heden zooveel mogelijk met de bevolking samengewerkt op het demonstratieveld, in 1912 zal het demonstratieveld worden opgeheven en zal met de bevolking gewerkt worden op haar eigen gronden. De bedoeling is dan gelden voor te schieten voor de onkosten van bewerking, bemesting, onderhoud, enz. die na den oogst door den landbouwer zullen worden gerestitueerd. Met behulp van particulieren werd de volgende proef genomen. De Administrateur der suikerfabriek Poerworedjo verzocht een rationeele proef om uit te maken of de algemeen verspreide meening, dat suikerriet een slecht voorgewas voor rijst is, waarheid bevat. De noodige proeven zijn begonnen in October van het verslagjaar in verschillende desa's, gelegen binnen het prant areaal der fabriek. Het toezicht op de proeven berust in handen van twee door de suiker- Fabriek bezoldigde mandoers. Deze staan weer onder toezicht van een aassitent landbouwkundige. Van de Inlandsche ambtenaren wordt alle medewerking ondervonden. Voor rekening van Inlanders werden eenige proeven genomen ler verbete ring van de lab a k s cultuur. Door eenige der beste tabaksplanters werd in L9lO in desa's Serang en Tambi gronden gratis afgestaan om een verbeterde werkwijze te demonetreeren. Door den landbouwadviseur werd daarop het voorstel gedaan om de onkosten voor den aanplant en bereiding der tabak voorloopig te dragen. De eventueele winst, verkoopsprijs na aftrek van het voorgesehotene, zal aan de landbouwers worden afgedragen. Mocht onverhoopt verlies geleden worden dan zou dit hen vergoed worden. De onkosten van alle werkzaamheden werden uitbetaald in tegenwoordigheid van de grond eigenaren. De uitkomsten waren van dien aard dat in 1911 door meerdere landbouwers, zelfs in de desa Tieng, bekend als de beste tabakleverende desa, gronden werden aangeboden, waar het eveneens gelukken mocht het gewas te verbeteren. Het vertrouwen in de bemoeiingen van den landbouwadviseur kan dan ook als gevestigd worden beschouwd. De Chineesche tabakshandelaars spoorden hun leveranciers aan het gedemonstreerde na te volgen. In den loop van het jaar mocht de tijd van demonstreeren als afgeloopen beschouwd worden en werd overgegaan de meuschen door bemiddeling van de Wonosobosche Afdeelings Bank aan voldoend.' werkkapitaal te helpen, benoo digd voor het drijven van een rationeele tabakscultuur. Op voorstel van den landbouwadviseur is het bedrag, hetwelk vroeger door de Afdeelingsbank voor een bouw grond werd uitgeleend verhoogd, maar deze 88 moest instaan voor bet juist gebruik van de gelden. De toeloop van lieden, die onder toezicht tabak willen verbouwen mei opneming van gelden van de Bank is echter zon groot, dat, ook door gebrek aan personeel, geen waarborg genoeg aan de Bank kan worden gegeven voor liet nagaan van het juiste gebruik van de uitgeleende gelden, zoodat velen moeien worden afgewezen. Naar aanleiding van de gunstige resultaten in h-i onderdistrict Kedjadjar, district Garoeng, verkregen werd door den Regent van Bandjarnegara bei ver zoek gedaan, ook in het district Batoer de tabakscultuur te verbeteren. Hier voor werden reeds dadelijk eenige gronden voor niet afgestaan. De uitkomsten zijn van dien aard, dat in 1912 de proeven kunnen worden voortgezet op gronden, waarvoor alleen maar de landrentc betaald behoeft te worden. Alle onkosten voor bewerking, bemesting, onderhoud, enz. zullen voor loopig betaald worden, doch later, na verkoop van den oogst, gerestitueerd worden. terwijl de eventueele win! uitgekeerd zal worden aan de grondbezitters. Proeven, betreffende het aan de bevolking verstrekken van gewassen voor groene bemest ing. in streken van 1000 tot (1000 voet bove leidden tot de ondervinding, dat daarvoor in aanmerking komen: lupine kem landingan goenoeng (Albizzia montana) en Kirinjoe (Eupatorium palescens); de laatste uit de Preanger ingevoerd. Proeven, eenigszins in hei groot, zullen in 1912 voortgezet worden. De lupine werd reeds besteld in Europa, terwijl de Kirinjoeslekken door ilm landhouwadvisetir (e Bandoeng zullen worden verstrekt. Voldoende zaad van Kemlandingan goenoeng zijn nog niet gemak kelijk te bekomen. De bevolking te Batoer stond reeds drie bouw grond al' ter beplanting met dii gewas, van welken aanplani later vel voldoende zaden zullen kunnen worden verstrekt. Van de opening van een Inlandsche school 2 <lc klasse te Batoer zal profijt worden getrokken, door de Leerlingen in de gelegenheid Ie stellen iels van den landbouw te demonstreeren. Op liet schooier! werd reeds een klein stukje met lupinen beplant. Te Poerworedjo werd doorgegaan om den ontwikkelden landbouwer op den grond, door bet Departement van Oorlog afgestaan, rationeelen landbouw te demonstreeren. Deze lieden drijven den landbouw volgens de gegeven aan wijzingen geheel voor eigen rekening. Du uit Gemoeroeh geïmporteerde Ca rolinapad i schijnt op deze gronden wel te willen gedijen. Voor den verbouw van Carolinarijsi in eenige desa's van liet dist riet Poerworedjo werden premies uitbetaald. Van den oogst werden r, pikol Carolinazaaigoed verstrekt aan den Regent van-Tjilatjap. Den loerah van de desa Tadoeresa werd hier voor ƒ 5 de pikol betaald voor aanmoediging. 89 Proeven met den verbouw van Ilibiscus cannabinus op afge sneden suikerriettuinen, fee laat aan de bevolking teruggegeven om er aog rijst üji te verbouwen, zullen wegens de verkregen redelijke resultaten voortgezet worden in het onder-district Banjoeoerip en Soetjen, district Poerworedjo. De ontzettende jeuk veroorzakende haartjes der zaaddoozen blijft echter een kwaad, dat de oorzaak zal worden van een ondoenlijke zaadwinning in bet groot, tenzij bet machinaal zal kunnen geschieden. Door den landbouw k u n d i g e t e Dj okjak a r I a werden de navolgende proeven en maatregelen ter verbetering van den [nlandschen Land bouw genomen. Behalve op liet demonstratieveld te Pakis werden geen proeven genomen met Gouvernementsgelden. Met behulp van particulieren werd het volgende verricht. In hef seizoen 1910/11 wei-den op kosten van de suikerfabriek Randoe- Goenting over een oppervlakte van 45 houw padiproeven genomen wat be treft grondbev uitzaaiing, enz. In het seizoen 1911/12 wei-den de proeven genomen over een oppervlakte van 100 houw. Als hoofdwerkzaamheid werd liij alle aangenomen het scheiden van de inheemschc populaties in zijn samenstellende bestanddeelen. Op de suikerfabriek Randoe-Goenting werden nieuwe variëteiten ingevoerd terwijl tevens begonnen werd met de inrichting van een zaadtuin. Verder werd een bemèstingsproef genomen betreffende de hoeveelheid stroop, welke gegeven kan worden, en werden ook proeven genomen betreffende de tijd van toediening van deze meststof. Verder werd doorgegaan met de vergelijking van natte en droge kweekbedden, directe en indirecte bevloeiing en werd een proef genomen met zg. sawoer-tinggal (uit schakelen van kweekbedden bij padi-ervaringsproeven). Op de suikerfabriek Sedajoe werden, op kosten van genoemde Eabriek, proeven genomen over een oppervlakte van 1!) houw. o. a. met bemesting met nhosfaten. Hetzelfde had plaats op de suikerfabrieken Rewoeloe en Gesikan, op beide fabrieken over een oppervlakte van 10 bouw. Met behulp van den prins Pakoealam werden in de afdeeling Koelon-Progo proeven genomen met pad i over een oppervlakte van IS bouw, waarbij weer op den voorgrond stond de scheiding der inheemsche populatie in hare bestand deelen. Voorloopig werd een proef aangezet met eenige klap per boomen, waarvan zeer nauwkeurig de opbr >rdt nagegaan aan copra. liet is en om tg inzicht in de productie dier klapperboomen te krijgen en 9 Aan Dr. A. Ch. Seward te Cam bridge: Aan Dr. W. Doet e r s van Leeuwen te Semarang: Aan het Rijksherbarium te Lei den: Aan het Museum d'Hist. nat. te Parijs; Zaden en vruchtbeginsels van Gn e turn funicul ar e in ver schillende stadia van ontwikkeling. Herbarium van bladeren met gallen. Ken collectie doubletten, in het geheel 1221 nummers. Ken collectie doubletten, 156 nummers, waaronder 40 nummers Cupulife ra e van de verzame ling Hoorders. B. BOTANISCHE LABOKATOKIA. II ui over rapporteert de Chef, Dr. F. C. von Faber, het volgende: 1. Vreemdelingen-La borato r i n m. Dit laboratorium werd in bel verslagjaar door 11 botanici bezocht, waar onder 9 uit het buitenland en twee uit Nederland. De botanici Verrichten de volgende onderzoekingen. 1. Prof. Dr. (1. Kle b s, hoogleeraar in de botanie aan de Universiteit te Heidelberg. Het hoofddoel zijner reis naai- Buitenzorg was hei bestudeeren van de periodieke verschijnselen in hel leven der tropische planten, in het bijzonder ten opzichte van uitwendige faktoren. Talrijke, door hem genomen proeven en observaties brachten hem tot de conclusie, dat periodiciteit der tropische planten afhankelijk is van uitwen dige en niet van inwendige, onverklaarbare faktoren („Periodizital aas inneren Gründen", Schimper). Een gedeelte van deze onderzoekingen is reeds in de „Sitzungsber. d. Heide!berger Akademie der Wissenschaften" verschenen. In verband met deze onderzoekingen werden studies gemaakt over liet vraagstuk van de periodieke houtvorming in de tropen in bet algemeen en over de houtvorming van Japansche en Europeesche hoornen, die in den bergtuin te Tjibodas groeien, in het bijzonder. Een groote collectie van bout van cauliflore planten werd naar Europa medegenomen, om daar de anatomische verschillen van vegetatieve en fxuktificeerende takken na te gaan. Van verdere kleinere onderzoekingen, die te Buitenzorg nog werden uit gevoerd,, moeten genoemd worden: 90 zoo to komen tot een bepaalde selectiemethode, door het aanwijzen van goede bibitboomen. Een proef werd genomen met palawidjo-gewassen, alle ingevoerd uit Buitenzorg. Er werd op 3 verschillende grondsoorten geplant en op een ervan was de uitslag gunstig, zoodat daar de proeven zullen worden uitgebreid. Voor gedeeltelijke rekening van Inlanders worden niet ingevoerde padi soorten, padi gogo en katjang tjina proeven genomen in de afdeeling Magelang der residentie Kedoe en wel op voorwaarde van vergoeding bij mislukking van den oogst onder gewone omstandigheden, terwijl de oogst bij welslagen zou moeten dienen ter verspreiding van de bibit. De landbouw adviseur te Modjokerto nam reeds vroeger proeven met drijf rijst in de afdeelingen Grisee en Lamongan Deze proe ven trokken echter niet de belangstelling van de bevolking, omdat het gewas te laat rijpte. Proeven met vlugrijpende pa d i variëteiten hadden intusscheu een zeer bevredigend resultaat. Nadat de aanvankelijke onverschilligheid dei bevolking overwonnen was, breidde zich de teelt van de uit Buitenzorg geïm porteerde Skrivimankotti, herdoopt in Gendjah Bogor, flink uit op de van regen afhankeljke sawah's in de droge, hooger gelegen districten. Met veel succes werd dezelfde vingrijpende rijst in een der districten van de afdeeling Djombang ingevoerd. De bevolking betaalt het verstrekte zaad na den oogst in natura terug, nl. 1% de ontvangen hoeveelheid, dat dan weer voor anderen beschikbaar gesteld wordt. Skrivimankotti-variëtet mag thans beschouwd worden, als dooi de bevolking te zijn overgenomen in de streken, waar de proeven werden genomen. Uitbreiding van de proeven met Ja va-Jute beantwoordden niet aan de verwachtingen. Waar de kleine proefaanplantingen een mooie oogst lever den, bleef op grootere velden de plant achterlijk. Gebrek aan regens, wier heilzame werking niet door bevloeiing kan geëvenaard worden, dvM zich sterk gevoelen. De zeer lage prijzen, voor de vezel in de laatste maanden van het jaar betaald, maken het ontraadzaam de cultuur aan te moedigen. Ook op het demonstratieveld werden dezelfde ondervindingen opgedaan. In de omstreken van het demonstratieveld te Kertoredjo valt voortdurend toeneming te constateoren van het gebruik van ijzeren ploegen. Bij den aankoop van deze werktuigen en onderdeelen werd steeds tusschenkomst verleend, In de residentie Madoera werden pogingen gedaan om de cultuur van kedelee bij de bevolking bekend te maken. In de vier afdeelingen dei residentie werden proefvelden aangelegd, welke in de afdeeling Sampang mis- 91 lukte door gebrek aan zorg. Ook in de andere af deelingen waren de resultaten niet bevredigend. Dat de cultuur loonend kan zijn, is duidelijk bewezen door de oogsten, die te Sotjab, te Tanalimira en in den proeftuin in Pamekasan verkregen werden. Trouwens, op het voornaamste demonstratieveld te Sam pling werden vroeger reeds zeer bevredigende oogsten witte en zwarte kedelee verkregen. Herhaling van de proeven op de reeds eenmaal met kedelee be plante velden belooft betere resultaten. Dit zal de bevolking, bij wie het ge bruik van sojaboonen als een groote weelde geldt, er misschien toe brengen, dit waardevolle handelsgewas te gaan verbouwen, dat als grond verbeteraar en als veevoedergewas zulke belangrijke diensten kan bewijzen aan landbouw en veeteelt. Een bedrag van ƒ 500 werd beschikbaar gesteld in het belang van ver schillende proefnemingen in de af deeling Bangkalan. De geldon werden in hoofdzaak besteed voor het in orde houden 'van den proeftuin te So t j ah, waar verschillende droge gewassen geteeld worden als: katjang, cassave, sorghiim variëteiten, kedelee, mais, de z. g. katjang franschman (Canavalia ensiformis), Javajute, enz. Van uit dezen proeftuin worden de zaden en stekken van de geïmporteerde gewassen over de afdeeling verspreid. Bij gunstige bodemgesteld heid wordt in den proeftuin te Sotjah met ijzeren ploegen gewerkt, welke de aandacht van de bevolking beginnen te trekken. De eerste oogst van de Canavalia ensiformis is over de verschillende afdeelingen verspreid, het gewas kenmerkt zich door weinig v:itbanrlieid voor dierlijke plagen. Inde nabijheid der zee wordt een proef genomen met bemesting met zee sli b; resultaten kunnen eerst in 1912 verwacht worden. Do proeven met vlugrijpende katj an g variëteiten hadden tot gevolgen, dat het verbouwen daarvan een groote uit breiding kreeg. Op West-Madoera breidt de cultuur zich geleidelijk uit; in Midden- en Oost-Madoera werden enkele variëteiten op verschillende plaatsen gedemonstreerd, met het gevolg dat verschillende aanvragen om zaad binnen kwamen. De cas sa v e-velden leverden een groote hoeveelheid stekmateriaal, dat voor een deel gratis verspreid werd en voor een deel gretig koopers vond. Een bedrag van ƒ 1000 werd toegestaan voor het nemen van padi be mest in g s proeven in het irrigatiegebied Pamekassan. Aanleiding tot deze proeven was de meening der bevolking, dat de productiviteit der sawah's afnam bij gebruik van irrigatiewater. Chemisch onderzoek van dit water toonde de aanwezigheid van een hoog kalkgehalte aan, dat wellicht een slechte werking had op de padiophrengsten. Op aanwijzing van den Chef van het Agricultuur- Chemiscb Laboratorium te Buitenzorg werden proeven aangezet met stalmest, 92 zwavelzure ammoniak, dubbel superfosfaai en zwavelzure kali. Lu hei stroom gebied van elk der 4 hoofdleidingen werd een zorgvuldig aangelegd proefveld gemaakt, terwijl op 11 andere plaatsen proeven werden aanj ivaarbij de water af- en aanvoer geregeld werd op de wijze, zooals dal bij de Inlanders gebruikelijk is. Bovengeno proefsawah's werden verdeeld in 49 vakken, welke ieder een eigen afvoer en aanvoer van water hebben. De i a van de diverse pr< reu kunnen eerst in het volgend jaar bekend worden. [ntusschen werd reeds door enkele desahoofden hulp verzocht voor hei verkrij gen van dubbel superfosfaat. Met het oog op de ingrijpende maatregelen, welke genomen worden in hel belang van den veestapel, achtte de Resident het van gewichi hel kweeken van veevoedergewassen aan te moedigen, (lelden werden toegestaan, waarvoor twee tuinen werden aangelegd, een in de afdeeling Soemenep en een in liet Pamekasansche. Tengevolge van den Langdurigen Oostmoesson werd eerst in December een aanvang gemaakt met den aanleg dezer tuinen. Noch in de residentie Soerabaja, noch in de residentie Madoera werden proeven op landbouwkundig gebied aangezet met behulp van particulieren. Bij de proeven met kedelee ontving de eigenaar van den grond een geldelijke tegemoetkoming, terwijl bij de proeven met kustmest de eigenaren steeds gaarne hunne gronden afstonden, aangemoedigd door de kansen op een grooteren oogst. Bij het aanzetten van' uitgebreider proeven met jute, werden geen onkosten vergoed, daarenteg dnimum verkoopsprijs voor het product gegarandeerd. Op het oogenblik kan de cultuur van j ute niet aangemoedigd worden, daar il" prijzen te laag zijn om den planter eenige winsl I In sou desa's slaat men de vezels tot touw en verkoopt dit op de passer. Het zal nog moeten blijken of het jutetouw heter voldoet dan dat van waroe of andere vezelplanten. Jute zal intusschen toeli altijd een zware concurrent hebben in de verschillende vezelgewassen, welke niet gecultiveerd, toch bruikbaar bind materiaal leveren, zij liet dan ook van geringe duurzaamheid. Uit Buitenzorg geïmporteerde sorghum variëteitenen z.g. katjang franschman leverden als proefaanplanth iten; de zaden van deze gewassen weiden kosteloos verspreid. Hel laai zich aanzien, dat deze beide gewassen hun weg we] zullen vinden. Door den landbouwkundige te Madioen werden Ln de dentie Madioen proeven genomen geheel op kosten van Inlanders. In eenige desa's werden zaadaanplantingen gemaakt van Hibiscus. 93 Het Departement verschafte het zaad, hetwelk na den oogst terug zal worden gegeven. Door bemesting mei zwavelzure ammoniak werd getracht de mëntèkziekte in de pa d i te bestrijden. In eenige desa's werd gedemonstreerd liet planten in rijen van de padi. Ook hier werden aanplantingen gemaakt van llibiscus. Aanvankelijk werden aanplantingen gemaakt van s—lo 11.11. Een gedeelte der stengels werd gebruikt, om de planters te loeren, hoe deze-geroot moeten worden. Er wordt nagegaan, in hoeverre deze cultuur voor den Inlander rendabel kan zijn. Proeven werden genomen met het planten van djagoeng op verschil lende planlwijdten, liet doel dezer proeven was, na. te gaan, of door grooter plantwijdte dan gewoonlijk door de Inlanders gebruikt wordt, vermeerdering van oogst en verbetering van het product verkregen kan worden. Het bleek. dat in de beide desa's, waai' de proef genomen werd, bij oi'n ruim plautverband het aantal groote vruchten was toegenomen. De volgende nieuwe variëteiten werd.mi uitgeplant: Gele Javaansche, gele Japansche, gele Madoereesche, Early Ninety Days, Early Mastodon, Hickory King, Parelmais, (Jolden King, Witte Menado, Saipon Corn en gele Menado. Hickory King en Gele Japan bleken de meeste opbrengst te geven in deze streek. Proeven met zwavelzure ammoniak bij tabak en bij suikerriet in billende desa's gaf een oogstvermeerdering. Een verblijdend verschijnsel mag bet beoten, dal er Inlanders gevonden worden, die niet opzien tegen de meerdeie kosten om hun product te verbeteren en te vermeerderen. Bel planten van kedelee op rijen werd gedemonstreerd in de desa. Templek, een oogstvermeerdering weid echter niet verkregen. In dezelfde desa weiden ook eenige b a t a t e n variëteiten uitgeplant. In de Westmoesson IDII/13 werden proeven genomen met behulp van par tienlieren in het plantareaal der suikerfabriek Kanigoro (Madioen). Deze proe ven verden genomen voor rekening van de Koloniale Bank. Demonstraties werden gehouden met verbeterde cultuurwijzen van padi en 1 weede ge wassen. Eet doel is den Inlandschen landbouw in het areaal der fabriek te bevorderen. Gedemonstreerd werd het kweeken van padi op niet bewaterde bedden; het gebruik van een goede Javaan se h e ploeg en enkele andere verbeteringen in de grondbewerking, o. a. wat betreft het uitzuren van den bodem; de invloed van rechtstreeks bevloeien op het padigewas. Selectieproeven met eenige rijstvarieteiten; het gebruik van melasse en filtervuil als meststof. Onderde tweede gewassen werden uitgeplanl verschillende cassave va- 94 rieteiten, wit on zwartzadigc soj ;i hispida in verschillend plant ver band. Zea ma is, afkomstig uit Wates, Probolinggo en Ponorogo; Ar ach is h y ]> oge a; verschillende variëteiten van Ipo me a bata tv s en Voan dz c a subte r n a. Proeven geheel of gedeeltelijk voor rekening van Inlanders werden genomen in de residentie Madioen in het district Parnng en in de afdeeling l'atjitan, waar 01it o r i n za a d van wege het Landbouw-Departement gratis verstrekt werd, len einde na te gaan, of deze plant wil slagen in deze streken en of de Inlander haar wil aanplanten als groene bemesting. Bovendien wordt getracht haar dienstbaar te maken tegen afspoeling van don bovengrond en tot het vormen van terrassen. Aan een planter in het onderdistrict Pont jol werd groentenzaad verstrekt. In Ngawi, Magetan en Ponorogo werden uien geplant, afkomstig uit Probolinggo. Eegoeloe en katjang broei werden verstrekt aan planters in het Tjaroebansehe (Madioen). Aan den Wedana van Der o werd padi Hendel gezonden, welke variëteit in het Madioensche gebleken was vrij goed bestand te zijn tegen de mëntekziekto. Door eenige landbouwers in de desa Djiwan werd een H*i ndoestan ploeg ter leen gevraagd ten einde deze te beproeven. Over het algemeen zijn de resultaten van de genomen proeven voor de resi dentie Madioen nog niet merkbaar, aangezien eerst sedert September l.il 1 syste matische bemoeienis met den Inlandschen landbouw aldaar plaats vindt. In de omgeving der proeven wordt echter meer en meer de hulp van den landbouw kundige ingeroepen, gelijk zulks ook in de residentie Kediri plaats vindt. In de residentie Kediri werd in de afdeeling Bërbëk in het gebied der Soem berkepoeh een vadoek aangelegd, waaruit een 1200 bouw bevloeid zal kunnen worden. Ten einde de bevolking voor te lichten welke de voor haar meest ren dabele cultures en cultuurmethodes zullen zijn, worden proeven genomen op daartoe van de bevolking gehuurde gronden, welke een uitgestrektheid hebben van ca. G bouw. Begonnen werd met een varieteitenproef van rij s t en demon stratie van directe tegenover indirecte bevloeiing. Tevens werd de bevolking bekend gemaakt met het kweeken van padi op weinig bewaterbare bedden. In eenige desa's der afdeeling Bërbëk wordt op apanagegronden der goeroes desa selectie der bibit, betere verzorging van het gewas, rijen aanplant en beter transport van de bibit gedemonstreerd. Het Landbouw-Departement geeft ren teloos geselecteerd e padibibit, waar tegenover de planter zich verplicht tot het volgen der gegeven aanwijzingen. Ook hier wordt de bevolking bekend gemaakt met het kweeken van padi op droge bedden. 95 De resultaten van deze proeven waren uiteenloopend. Navolging vonden ze niet, daar de planters tegen deze cultuurwijze bezwaar hebben op grond van de grootere kosten. Een begin Ls gemaakt om systematisch te trachten de inheemsehe padiva rieteiten te verbeteren en den [nlandschen landbouwer er toe te brengen, dal hij zijn padibibit selecteert. Hiertoe werden aan eenige planters kosteloos goede bibit verstrekt onder voorwaarde, dat zij bij slagen van den oogst en gebleken meerdere opbrengst hun geheelen aanplant met bibit, verkregen van den oogst, zullen beplanten. De verstrekte bocveelheid zaad wordt na den oogst, terug ge geven, terwijl bet in de bedoeling ligt, deze padi weer op dezelfde voorwaarden aan anderen ter leen uit te geven. Vele landbouwers verklaarden, toen ben dii plan duidelijk gemaakt werd, zich gaarne bereid hieraan mede te werken. In verschillende desa's werd een begin met deze werkwijze gemaakt. Door den land bouwadviseur van het Gouvernement Atj e li en Onder hoorigheden werden proeven genomen zoowel met Gouvernementsgelden als voor rekening van Inlanders. Door het Gouvernement werd ƒ 1000 beschikbaar gesteld voor het nemen van proeven ter verbetering van den rij stb o uw. In de eerste plaats werden proeven genomen in de moekims Lam Djamei, Lam Teh, Meusigit Raja en de VII moekims Pidie, met het doel om na te gaan welke werkwijze de bevolking hel minste risico biedt bij de uitoefening van de sawahbouw. Bijna alle com plexen in Groot-Atjch zijn van regen afhankelijk. Het klimaat van Sumatra's Noordpunt is bovendien hoogst ongelijkmatig vooral ten opzichte van den regen val, waardoor het aan de sawahbouw verbonden risico nog vermeerderd wordt. De voorwaarden, waarop de veldproeven door de bevolking werden genomen, waren niet overal gelijk. In de Onderafdeeling VII Moekims Pidie werd met de bevolking overeengekomen, dat den proef nemers een minimum opbrengst van 3 goetja (7,5 pikol) padi per nale (32 katti) zaadpadi gegarandeerd werd. Een dergelijke opbrengst wordt in die streken als een zeer bevredigende beschouwd. Bedraagt de opbrengst der proefvelden minder, dan wordt het verschil aan de proefnemers uitgekeerd, behoudens in die gevallen waarin luiheid of onwil oor zaak zijn van geheele of gedeeltelijke mislukking van het proefveld. Elders werd den proefnemers een premie van ƒ 25 per zelfde hoeveelheid zaadpadi toegezegd, terwijl bovendien als voorwaarde werd gesteld, dat de proefvelden na den padisnit met tweede gewassen beplant zouden worden. In bovengenoemde Onderafdee ling hadden de proefnemers zich op meerdere plaatsen voorzien van ander plant materiaal, in de meening verkeerende, dat de bibit der droge kweekbedden ver- 96 igd was, in weerwil van de herhaaldelijk geuite waarschuwing om zich niet door het minder florisante voorkomen dier bibil te Laten ontmoedigen. Als gevolg van de padiproeven werd.dooi' de bevolking eerder en meer gelijk tijdig geplant, dan 10l dusver het geval was. in tal van streken werd ten gevolge van de besprekingen de directe aitzaaiingsmethode (tahoe dan) toi elke gunstige gevolgen had. Waai- vroeger de oogsl dikwijls mislukte, is de bevolking thans zeer tevreden over het beschot. Bij alle aangezette padiproeven stond bel gewas minstens even goed als op de beste velden der bevolking. in de Onderafdeeling der XXII Moekims werden verschillende bemes- I i n g s proeven aangezet mei Perlisguano (Phosphorzuur ongeveer 18%). Be werd een bouw inferieure sawahgronden, gebruikt werd 250 KM. kunstmest. Bel uitstrooien en onderploegen van den mest geschiedde ongeveer 2 maanden voor het uitplanten der bibit. De waarde van hel gebruikte quantum mest bedroeg ƒ 10. Resultaten van deze proeven kunnen nog niel worden medegedeeld. Aan gezien hel seizoen te ver gevorderd was om ook elders bemestingsproeven op sa wahgronden te nemen, kan hiertoe eerst in 1912 worden overgegaan. Ter toe lichting diene, dat in verband met den regenval in een deed der moekims een paar maanden later geplant wordt dan in do overige streken van Groot Atjeh. Door bemiddeling der Padangsche Handels Maatschappij werd 10 pikols uitgezocht zaad van katjang tan ah (Arachide) ontvangen. Bedoelde maatschappij kon alleen dan voor de qualiteit van het zaad instaan, indien het niel in den vruchtsehil maar gepeld geleverd mocht worden, hetgeen dan ook geschiedde. Dit zaad werd op verschillende plaatsen uitgereikt op voorwaarde van terugbetaling na den oogst. De beste resultaten werden verkregen op de zavelgronden langs de oevers der Atjehrivier, in sommige streken werden jonge klapperaanplantingen of gewone tuingronden beplant. Zorgeloosheid der bevolking was oorzaak van de mislukkingen der aanplan tingen in een gedeelte der IX Moekims. Overal waar men het zaad te lang bewaard had, was de qualiteit belangrijk achteruit gegaan. De hoogste op brengst, welke verkregen werd, bedroeg het 20voud van de uitgezaaide bibit. Over het algemeen was die opbrengst in de V Moekims Mon Tasie zeer bevredi gend, in de VII Moekims Pidie minder en in de IX Moekims beslis! ongunstig. Ook in Meuratha, waai- de katjang op sawahgronden werd oitgeplant, was het verkregen resultaat, meer dan hevredigend, terwijl de invloed van het gewas als ook van de hetere grondhewerking op de thans te velde staande padi duide lijk is. liet verstrekken van zaad van katjang tanah wekte zeer de belangstelling 97 op der Hoofden; de cultuur zal krachtig worden aangemoedigd door Teukoe Panglima Polim. Proeven mot behulp van particulieren werden ook genomen. Aan de Atjeh sehe Landbouwvereeniging werd een maandelijksch subsidie toegekend van ƒ 120, benevens een renteloos voorschot van ƒ 2000, voor den aanleg en het onderhoud van een Proeftuin. Het terrein, waarop deze Proeftuin aangelegd werd, was vroeger een alang alang vlakte, maar dank zij de langdurige droogte direct na het ploegen ver dween de alang-alang vrij spoedig: veel last werd ondervonden van Cyperus spec. (tekie). Het terrein werd grootendeels eveneens met katjang tanah beplant, maar door do zware regens, welke gedurende het laatste groeistadium van het gewas vielen, begon een niet onaanzienlijk deel van de peulen te rotten, terwijl ook een deel der zaden in den bodem ontkiemde. De geringe graad van doorlatend lieid van den bodem heeft hiertoe eveneens veel bijgedragen. Verschillende van I'uitcnzorg ontvangen Maissoorten werden uit gezaaid. De gele Paardentand soorten gaven hier geregeld het krach tigst gewas on de zwaarste kolven en vonden dan ook ingang bij de bevolking. De variteit Menado voldeed hier liet minst, de lange stengels bleken niet bestand te zijn tegen de hevige winden, welke vooral gedurende den Westmoesson in de vallei van Groot Atjeh heersenen. De zoogenaamde Javaansche variëteit bleek sterk gedegenereerd te zijn en werd om die reden niet meer aangeplant. Een proef, genomen |Om den invloed na te gaan van diepere grondbewerking op groei en vruchtdracht van Mais, wees uit, dat hierdoor uitsluitend invloed werd uit geoefend op blad en stengelvorming. Een aanplant werd gemaakt van katjang tanah in velband met herhaalde lijk tot rapporteur gerichte verzoeken om inlichtingen of de tusschencultuur van dit gewas in jonge klappertuinen loonend kon zijn. De mecsf extensieve cul tuurwijze werd in verband met het bovenstaande toegepast. Er werd met den pootstok geplant, niet op rijen. Het schoonmaken geschiedde slechts eenmaal, lei-wijl het aanaarden geheel achterwege werd gelaten. De exploitatiekosten be droegen per bouw ongeveer ƒ 33, terwijl de opbrengst een waarde vertegen woordigde van ƒ 30. Quant itat iel' bedroeg die opbrengst het zesvoud van de gebruikte hoeveelheid zaad. Voor jonge klapportuincn bleek dus het aanplanten van Katjang tanah, zelfs op de zware Heigronden als in den Proeftuin, voordeel te kunnen opleveren (hel onderhoud van de klappers wordi geheel bestreden uit wn opbrengst der Katjang). Jaarboek 7 98 Op zandgronden is die cultuur beslist veel meer rendabel; op dergelijke gronden verkrijgt men toch met toepassing van dezelfde extensieve cultuurwijze een aanmerkelijk grootere opbrengst, terwijl het onderhoud belangrijk minder kost, o. a. het oogsten en wieden. Vervolgens werd katjang tanah maandelijks uitgezaaid, ten einde na te gaan: l*. of een meer intensieve cultuurwijze op zware gronden een belangrijke ver meerdering van productie tengevolge zoude hebhen; 2 e . welken invloed de weersgesteldheid op den groei en de productie uitoefende. Met betrekking tot sub 1 moest geconstateerd worden, dat de meerdere ver plegingskosten niet gedekt werden door de meerdere opbrengst. De proeven toonden verder aan, dat droogte tijdens en onmiddellijk na de kieming een aan merkelijke vertraging in den groei ten gevolge; had (de peulen waren 2 — '■) weken later rijp). Droogte tijdens de rij pingsperiode der peulen bleek een gnnstigen invloed uit te oefenen op qualiteit en quantiteit van hel product. Was de regen val tijdens genoemde periode groot, dan was een aanzienlijk deel der peulen geheel of gedeeltelijk verrot. Vergelijkende proeven werden genomen met een hier voorkómenden vorm van katjang idjo (Phashelus radiatus) en die, welke van Java weid toe gezonden. Eerstgenoemde bleek een veel krachtiger gewas te zijn dan de Ja vaansche. Beide vormen werden sterk aangetast dooi'een vlieglarve; de Javaan sche werd vrijwel geheel vernield, terwijl de Atjehsche, die ook in andere opzich ten beter dan de Javaansche voldeed, zich na korten tijd herstelde. Eveneens bleek de inheemsche vorm van katj a n g p a nd j a n g een veel krachtiger gewas te zijn dan de Javaansche; de peulen zijn veel korter dan die van laatstgenoemde, doch bevatten per peul relatie! meer zaden, doordat de geledingen dier peulen veel korter zijn. De bodem in den Proeftuin bleek zeer geschikt te zijn voor de cultuur van katjang Bogor, noch langdurige droogte, noch zware regens badden een melkbaren invloed op dit gewas. Deze vrucht trok zeer de aandacht der be volking. Vergelijkende proeven werden genomen met den II indostan en den Atjehschen ploeg. De proefvelden werden beplant met een superieure rijstvarieteit afkomstig uit het landschap Peureula (Langsa). Toegepast weid de tahoe doeë methode (direct op het veld uitzaaien). Hoewel de padi op hooge, van regen afhankelijke, Bawah's werd uitgezaaid, is de stand van het gewas bui tengewoon mooi. Het eindresultaat dezer proefneming kan uog niet vermeld wor den, daar het gewas tijdens het samenstellen van dit verslag nog te velde stond. 99 Voor zoover men reeds na een jaar invloed naar buiten mag verwachten, gaf 'lc Proeftuin een bevredigend resultaat. In de naaste omgeving van den tuin ontstonden verschillende klapper tuinen, terwijl ook de aanplant van tweede gewassen sterk toenam. Verbeterde verpleging der aanplantingen kon ook geconstateerd worden. Uit eigen bewe ging kwamen tal van Atjehers zaden van diverse gewassen koopen. Elders werd nog een proef genomen met de verschillende werk wij zen, toegepast bij de veldproeven. Ook hier werd een gedeelte direct bezaaid, een ander gedeelte bezaaid volgens de ladangmethode en het laatste complex be plant met bibit gekweekt op droge bedden. Volgens de Atjehsche bevolking kon op dergelijke hooge gronden slechts op een zeer matig beschot gerekend worden. Inderdaad is een gedeelte volkomen mislukt; door langdurige droogte trad de bloei reeds kort na hei uitplanten in. Twee andere gedeelten slaan echter zeer goed en beloven een bevredigendèn oogst,. Biermede is aangetoond, dat zelfs op dergelijke lerreineii een behoorlijk gewas geteeld kan worden, mits men de noodige zorg aan grondbewerking en aan het schoonhouden bestede; dit laatste is alleen noodzakelijk gedurende liet eerste gedeelte der groeiperiode!. Geploegd werd met den Hindostanploeg. Ziekten kwamen op 'de proefvelden weinig ot' niet voor. Verschillende Hoofden kwamen herhaaldelijk naar hel piotgen kijken, en toonden zich zeer ingenomen met den Hindostanploeg. Een gedeelte van het terrein werd in gereedheid gebracht voor het aanleggen van een pepertuiu. Hiervoor werd het terrein verdeeld in akkers van p. m. 5 M. breed, de dadapstekken werden op een afstand van C voet uil ge plant., liet ligt in de bedoeling om een gedeelte te beplanten met Lam pong en het overige met Atjeb s e h e pep e r. Door bemiddeling van deri Resi dent der Lampongsche districten werd bereids een 500 tal peperstekken ontvangen. Een proefaanplant werd gemaakt van Caravonicakato e n; bet voor dit doel benoodigde zaad werd verstrekt, door den Inspecteur van den lülandsi hen Landbouw. Op het hiervoor bestemde terrein werden kleine plantgaten ge maakt op een ouderlingen afstand van (i voet; in elk dier plantgaten werden drie zaadjes uitgelegd. Tengevolge van een langdurige droogte was de kieming abnormaal en moest vrij veel ingeboet worden. Was bet, zaad eenmaal ont kiemd, dan groeiden de jonge plantjes krachtig door, trots de intensieve droogte. Na :\\U maand konden de eerste vruchten geoogst worden. De aanplant had veel te lijden van verschillende ziekten. Bij het doorbreken der regens her stelden de planten zich echter spoedig. liet grootste nadeel berokkende een kleine rups. welke de jong,' vluchten doorboorde en de onvohormde zaden uit- IV Bladz. B. Meteorologische waarnemingen 67 C. Inspectie van den inlandschen landbouw 68 D. Demonstratievelden te Demak en Grobogan 68 E. Katoeneultuur 71 HOOFDSTUK VI. Voorlichtingsdienst van den inlandschen landb o u w. A. Verslag van den tijdelijken Inspecteur van het Inlandsen Landbouw onderwijs 76 B. Overzicht van de werkzaamheden van de landbouwkundige ambtenaren. 81 C. Resumé van liet verhandelde op de vergadering met landbouwkundige ambtenaren 106 I). Kort verslag over de maal regelen in liet belang van de inlandsche theecultuur in de Preanger-Regentschappen 115 E. Verslag van den Administrateur van den Cultuurtuin, lijdelijk belasl met speciale opdrachten 123 HOOFDSTUK VII. Opleiding voor land- en tuinbouw. A. Landbouwschool 126 B. Cultuurtuin 128 C. Opleidingscursus voor den tuin- en landbouw (Cultuurschool) 134 HOOFDSTUK VI II. Gouvernements koffieeultuur 138 HOOFDSTUK IX. Gouvernements Kina-on derneming. I. Weersgesteldheid 140 11. Vermenigvuldiging 141 IX werd met kracht voortgewerkt en bleek het, met het oog op de verspreiding van de verkregen superieure rassen, noodig een vermeerderingsveld te Buitenzorg in te richten ter verkrijging van een behoorlijke hoeveelheid zaad. Dit veld zal echter op den duur niet voldoende zijn en het denkbeeld is derhalve in overweging genomen den bestaanden tuin uit te breiden en nog een tweetal van die instellingen op andere plaatsen van .lava, in werking te brengen. Op deze wijze toch zal op een betrekkelijk eenvoudige wijze rechtstreeks kunnen werden medegewerkt tot verbooging van de padiopbrengsten per bouw. Reeds gelukte bet den landbouwkundige te DjokJakarta eenige suikerfabrieken bij die stad van de groote beteekenis van dergelijke tuinen te overtuigen en werd door die fabrieken tot de oprichting van een tweetal zaadtuinen besloten, waarvan reeds één in werking is. 'De tuinen werden op aanwijzing van den landbouwkundige opgericbi en blijven ook onder diens toezicht. Voor de belangrijke wetenschappelijke onderzoekingen ter zake van de cul tuur van tabak, koffie en thee worde verwezen naar de verslagen van de betrokken afdeelingschefs van de aan het Departement verbonden proef stations. Met voldoening kan hierbij worden geconstateerd, dat tussehen de verschillende in Indië bestaande particuliere proefstations en de weten schappelijke instellingen van het Departement samenwerking in het leven kon worden geroepen, waarbij tevens het contact tussehen de particuliere inrichtingen onderling kon worden versterkt. Op de eens in het jaar te houden vergade ringen, waarbij alle Indische proefstations zich wenschen te doen vertegen woordigen, zullen voortaan de verschillende in te stellen onderzoekingen, de reeds verkregen resultaten en de te volgen methoden een onderwerp van be spreking uitmaken. Onderwijs. Landbon w-o nderw ij s. Reeds in de inleiding van het vorige Jaar boek kon worden medegedeeld, dat zou worden overgegaan tot aanstelling van behoorlijk opgeleide landbouwkundigen, ten einde een begin te maken met het geven van landbouwonderwijs aan kweekscholen voor Inlandsche onderwijzers en met de opleiding van Europeesche landbouwonderwijzers. Met het onderwijs aan de kweekscholen te Bandoeng, Djokjakarta, Probolinggo en Fort de Koek kon in October 1911 een aanvang worden gemaakt; het onderwijs wordt gegevea door de in die plaatsen gevestigde landbouwkundige ambtenaren. Voor een aantal Europeesche onderwijzers der kweekscholen werd te Buitenzorg in de vacantie-maand een cursus gegeven, waarbij de noodige inlichtingen verschaft werden voor de studie voor de landbouwakte, opdat zij geleidelijk een groot V Bladz. 111. Ontginning, onderhoud, aanplant en wegen 147 IV. Oogst en finaneieele uitkomsten 157 V. Scheikundige onderzoekingen 168 VI. Botanische onderzoekingen 171 HOOFDSTUK X. Gouverneuients Gutta-percha-onderneming te Tjipetir 188 HOOFDSTUK XI. Gouvernements t'aoutehouc-onderneniing te Langsa 196 HOOFDSTUK XII. Nijver h e i d en Handel. A. Verrichtingen van de Afdeeling Nijverheid en Handel 201 B. Museum, levens informatiebureau voor technische en handelsbotanie. 206 C. Handelslaboratorium 225 HOOFDSTUK XIII. C uit u u roncler /. o e k i ng e n me t medewerking van planters. A. Onderzoekingen over tabak der Vorstenlanden 232 B. Proefstation voor thee 251 HOOFDSTUK XIV. Burgerlijke Veeartsen ij kundige Dienst. Personeel 258 Gezondheidstoestand van den veestapel 259 Veeverkeer \ . 271 Veeteelt 274 Stoeterij te Padalarang 278 VI Bladz. Banderen en buffels 280 Melkerijen 292 Veetentoonstellingen 294 HOOFDSTUK XV. Ye ea rtsenij k v n d i g onderzoek en onden» ij s. A. Veeartsenij kundig Laboratorium 318 B. Veeartsenijkundige kliniek 331 C. Cursus tot opleiding van veemantri's en keurmeesters 349 HOOFDSTUK XVI. Boschwezen. A. Java en Madocra. I. Toestand der bosschen 357 11. Inrichting der bosschen ; > : >^ 111. Culturen 359 IV. Exploitatie der bosschen 362 V. Bescherming en bewaking der bosschen 365 B. Buitenbezittingen 365 C. Mededeelingen van algemeenen aard 3G7 HOOFDSTUK Wil. Verslag omtrenl den koffieproeftuin Bangelan 370 HOOFDSTUK XVIII. Reproductie-ateliers 377 Lijst van boekwerken door geschenk of aankoop in 1910 voor de Bibliotheek verkregen 381 Klapper 397 VIII op de werkzaamheden, waarvan in de achterstaande verslagen mededeeling wordt gedaan en waaruit de ondergeteekende hier naar voren meent te in brengen die werkzaamheden, die van rechtstreekseh belang zijn voor den prak tischen landbouw. Van die werkzaamheden behoort in de eerste plaats genoemd te worden de arbeid, die verricht wordt bij de Botanische Laboratoria (welk;' afdeeling ingang van lïU 2 den naam kreeg van „A Edeeling voor Plan t en ziek ten") en bij de „Laboratoria voor waarnemingen en onderzoekingen tot ver meerdering der kennis van den bodem". Belangrijke onderzoekingen naar de oorzaak van de ziekten van verschillende cultures, als de cultuur van hevea, ficus, suikerriet, koffie, thee, maïs, cacao en cassave, vonden plaats. Het aantal geologische onderzoekingen nam toe, terwijl maatregelen gen< werden om den laboratoriitmarbeid door middel van veldwerk meer direkt van nut te doen zijn voor don landbouw. Voorts werden door den chef van hel Bacteriologisch Laboral irende hel geheele jaar onderzoekingen in gesteld naar de moeilijkheden, welke zich bij de< nog jonge rubbercultuur deden, waartoe een geregeld contaci werd gezochl en verkregen mei de verschil lende rubberplanters. De resultaten van de gemaakl afzonder lijk gepubliceerd. Daar het Agricultuu sch Laboratorium werd, behalve de in hel verslag vermelde kingen, een begin gemaakt met den aanleg van praktische bemestingsproeven voor de inlandsche cultures, ten einde na te gaan door welke bemestingen hel mogelijk is een rendabel voordeel te verkrijgen. De aanleiding tot het nemen van de eerste proeven ba het irrigatiegebied Pamakasan (Madoera) was de klacht van de bevolking, dat de van regen afhankelijke sawahs na het aai van de irri ga tic werken in productiviteit waren achteruil gegaan, zoodat vermoed werd, dat do door hel water medegevoerde kalk direct of indireel voor de rijst schadelijk was. De uitkomsten der proeven worden binnenkort gepubliceerd. Bij het Ito. i voor rijst en tweede ge werd een aanvang gemaakt met een onderzoek naar de baeteriënflora van den sawahbodem, terwijl door het chemisch laboratorium in overleg met het Departement der Burgerlijke Openbare Werken een systematisch onderzoek werd ingesteld naar de samen stelling van het water van eenige rivieren in de Solovallei, speciaal met het oog op de irrigatie. Wijders bleek uit de voortgezette onderzoekingen omtrent de omo mentek, dat men te doen heeft met een wortelrot, dat de ziekte in nauw verband slaat met de weersgesteldheid en vooral voorkomt aan onder watei verweerde gronden. Met een chemisch onderzoek der betrokken gronden wordt nu een begin gemaakt. Aan de selectie van rijst en tweede gewassen X gedeelte van het landbouw-onderwijs van de landbouwkundige ambtenaren kunnen overnemen. Intusschen werden mede maatregelen genomen om, in afwachting van do volledige inrichting van het landbouw-onderwijs op de kweekscholen, den land bouwer ook langs anderen weg met dat onderwijs te bereiken. Reeds konden twee landbouwscholen worden opgericht, één te Wonosobo (Kedoc) voor jonge landbouwers, die na het bezoeken der school weer naar hun desa terugkeeren, en één te Soreang (Preanger-liegen! schappen) voor kinderen van landbouwers. De scholen verheugen zich in een buitengewone belangstelling van de bevolking en het aantal aanvragen voor de opneming van leerlingen was zóó groot, dal niet alle ingewilligd konden worden en de besten van de candidaten werden uitgezocht. Deze belangstelling moet, behalve aan de groote behoefte aan land bouwonderwijs, mede toegeschreven worden aan de omstandigheid, dat de be trokken bevolking vooraf in de oprichting der scholen werd gekend en op de inrichting daarvan invloed kon uitoefenen, doordat van haai- hoofden en van de welvarende Inlandsche landbouwers enkelen gekozen werden in de Commissies van Toezicht. Dat deze methode van het verschaffen van onderwijs een zeer gewenschte is, blijkt voorts uit de ook van elders, zelfs van [nlandsche zijde, ontvangen verzoeken om voorlichting en hulp voor het oprichten van dergelijke scholen. De ondergeteekende vertrouwt daarover in een volgend Jaarboek meer positieve mcdedeelingen te kunnen doen. De bedoeling is niet om voor geheel Java een uniforme regeling van het landbouw-onderwijs te verkrijgen, doch de scholen zoodanig in te richten, dat zij zich zoowel aanpassen aan plaatselijke toestanden, als rekening houden met bet peil van ontwikkeling der bevolking. Inmiddels bleef het landbouw-onderwijs aan Europeanen en aan Inlanders, die reeds een vóór-opleiding genoten op de Landbouwschool te Buitenzorg, nog in zijn ouden vorm gehandhaafd. Er zijn echter voorstellen bij de Regeering ingediend om in de organisatie van die school een zoodanige wijziging te brengen, dat die inrichting degelijk opgeleide krachten kan afleveren voor liet. landbouw onderwijs, het boschwezen, den veterinairen dienst en het credietwezen. De te Buitenzorg gevestigde „Opleidingscursus voor den Tuin- en Land bouw", die eveneens zoowel voor Europeanen als voor Inlanders werd opgericht, werd op 1 Juli 1911 gereorganiseerd en verkreeg den naam van „Cultuurschool". Aan de school, waarvoor zich het eerste jaar 120 candidaten aanmeldden, wordt naast theoretisch, ook praktisch onderricht verstrekt in den land- en boschbouw. met het doel jongelieden te bekwamen voor de Indische [andbouwondernemingen en voor den dienst van het Boschwezen. Veterinair onder wij s. De „Cursus tol opleiding van Inlandsche XI veeartsen" te Buitenzorg kreeg den naam van „Tnlandsche Veeartsenschool" en werd onder een Directeur geplaatst. Opmerking verdient het, dat ook Tnlandsche bestuurshoofden de school in het afgeloopen jaar bezochten. In Maart 1911 werd aan de Vèeartsenschóó] een tijdelijke cursus verbonden tot opleiding van Inlanders, bestemd om te worden werkzaam gesteld als mantri bij don burgerlijken veeartsenijkundigen dienst of als keurmeester van slachtvee en vleesch. De duur van eiken cursus is op vier maanden gesteld. Voorlichtingsdienst voor den Inlandschen Landbouw. In het afgeloopen jaar kou door het ter beschikking komen van verschil lende landbouwkundige ambtenaren uitbreiding worden gegeven aan een dienst tak, die hei best kan worden aangeduid met den naam van „voorlichtingsdienst voor den Inlandschen landbouw". Deze dienst, waaraan thans verbonden zijn 3 landbouwleeraren, I landbouwadviseurs en II landbouwkundige ambtenaren, is, naast het verstrekken van onderwijs aan hei jongere geslacht, mede belast mei de verspreiding van landbouwkennis onder de [nlandsche bevolking. In dvn aanvang hadden deze landbouwambtenaren in de eerste plaats be moeienis mei de demonstratievelden, doch hei ligt in de bedoeling deze velden langzamerhand op te heffen en de demonstraties te doen plaats vinden op een groot, aantal kleinere velden, die verspreid zullen worden in desa's, die daarvoor in het bijzonder in aanmerking komen. Eenige proeven mei deze methode slaag den reeds naar wenseh. De arbeid van de landbouwambtenaren breidt zich thans over hun geheele ressort uit, en het kan niet ontkend worden, dat hun invloed hier en daar reeds duidelijk merkbaar is. Op een groot, aantal plaatsen werden proef velden aangelegd ter verbetering van de bestaande cultuur (door bemesting, grondbewerking, selectie, enz.), doch tevens werd niet nagelaten om in de ge vallen, dat de invoering van nieuwe gewassen of betere variëteiten om zekere redenen gewenscht was, daarmede eveneens proeven te nemen. De meeste proeven trokken bijzonder de aandacht van de bevolking en in vele gevallen werden zij voor rekening en zelfs op initiatief van I nlandsche landbouwers genomen. Als een gunstig verschijnsel moet worden aangemerkt, dat particuliere ondel-nemingen ook in dergelijke proeven VOOr den I nla ndsclien landbouw meer en meer belang gaan stellen en daarvoor dikwijls de benoodigde gelden of gronden beschikbaar stelden. Voorts werden door de landbouwkundigen een groot aantal besprekingen gehouden over onderwerpen op den landbouw bedekking hebbende, zulks zoowel met Europeesche en Inlandsche bestuursambtenaren, als met Inlandsche land bouwers zelf. Dergelijke besprekingen, die ook op het veld zelf plaats vinden, XII en waarbij met voorbeelden op de in de cultuur aan te brengen verbeteringen kan worden gewezen, zullen niet nalaten op den duur goede resultaten af te werpen. Ook op Atjeli en Onderhoorigheden werd door den daar te werk gestelden Landbouwadviseur met succes door middel van proefnemingen en besprekingen gearbeid. Ten einde eenbeid te verkrijgen in den landbouwkundigen arbeid wordt eens in het jaar een bijeenkomst gebonden van alle betrokken ambtenaren. Voor het eerst bad een voltallige vergadering plaats in bet begin van 1912; bet verslag van die vergadering is in dit Jaarboek opgenomen. Aangemoedigde bevolkingscultures. Thee c n 11 uu r. Haar aanleiding van de van wege bet Departement ingestelde onderzoekingen in zake de oeconomisehc beteekenis van de theecultuur der Inlandsebe bevolking in de Preanger-Eegentschappen, waarover in 1910 een uitvoerig rapport verscheen, werden in het belang van de aanmoediging en ver betering, van die cultuur de noodige fondsen beschikbaar gesteld. Dit had ten gevolge, dat boter zaad kon worden verstrekt en dat door een (weetal in die thee streken geplaatste landbouwkundige ambtenaren de noodige technisebc leiding en voorlichting kon worden verschaft, terwijl aan de meer ontwikkelde In landsche theeplanters met succes de voordcelen van onderlinge aansluiting werden voorgehouden. Op een vijftal terreinen wordt thans de theecultuur in coöperatie van de Inlandsebe belanghebbenden gedreven. De voorloopige resultaten met deze wijze van werken verkregen zijn bemoedigend. Het door Dr. Bern a r d, Adviseur voor de theecultures, op Sumatra's Westkust ingestelde onderzoek naar de mogelijkheid van den invoer van thee cultuur aldaar leverde gunstige resultaten op, met het gevolg dat reeds meerdere voor die cultuur geschikte gronden in erfpacht werden aangevraagd en door één maatschappij met de vestiging van een onderneming weid begonnen. Katoe n e ui tuu r. In het Jaarboek over 1910 werd melding gemaakt van het voornemen om in Palembang met de katoencultuur een ©economische proef te nemen, ten einde te kunnen beslissen of de fijnere uitheemsche katoen soorten voor een algemeene bevolkingscultuur in aanmerking konden worden gebracht. Uit de proef is thans gebleken, dat dit niet het geval is, aangezien de uitheemsebe soorten niet voldoende tegen wisselende vocht en droogte bestand bleken. Voorloopig zal derhalve volle aandacht gewijd worden aan de verbetering van de cultuur, de bereiding en den afzet van de inheemsehe katoen. Van de band van den Inspecteur van den Inlandseheu Landbouw, aan wicu de leiding van de katoenproeven is toevertrouwd, versclieen een overzicht van XIII hetgeen in 1911 ter bevordering van de katoencultuur in Indië werd verricht, zoodat belanghebbenden naar dal overzichl kunnen worden verwezen. Slechts moge hier nog worden opgemerkt, dat de proeven met de teelt van katoen on de eilanden Flores, Savoe en Alor voorlpopig geslaagd zijn en dat zal worden gaan of in die streken een bevolkingscultuur van katoen in dn hand kan worden gewerkt. Gouvernemen ts Ondernemingen van Land- en Boschbouw Gou ver n emen t s kin a-o nderne m i n g. Op uit. 1011 bedroeg de totale oppervlakte der onderneming ± 1500 bouws. De oogsl bedroeg over het afgeloopen jaar t.862.737 halve K.G. basi en leverde een netto-provenu van ƒ 82.270,64. Van de \ appelijke onderzoekingen verdient bijzondere melding, dal in 11)11 het djamoer-oepas-onderzoek kon worden beëindigd en de uitkomsten daarvan in druk verschenen. Gouvei-n e in e n t s gn t t a-p er e h a-0 od e r neming te T j ip e ti r. Deze onderneming werd met de gouvernements caoutchonc-onderneming onder oen afzonderlijken Directeur gesteld, tot welke betrekking voor het eerst benoemd werd de op rubbergebied reeds bekende Dr. W. B. Tromp de ii aa s. De oppervlakte der onderneming bedroeg in het verslagjaar ruim 1778 bouws, terwijl aan gutta-perchablad geoogsi werd 1.904.076 KG. Met de betrek kelijk geringe capaciteii van de proeffabriek weiden 680.500 KG. hinderen ver werkt en vond hel verkregen product geregeld koopers op de markt te Amsterdam. De rest van den bladoogsl moest onverwerkt worden verkocht; er zijn echter voorstellen aanhangig lot oprichting van een definitieve fabriek van een voor de onderneming voldoende capaciteit. De aetto-opbrengsl dei- onderneming bedroeg in 1911 ƒ 27.275,39. Gom eriiem en t s eaout c h o O e-onder n e m ing te Langs a (A tj e h). In 1911 moes! de proef met het gebruik van vrije Aijehselie arbeiders worden gestaakt, wilde de onderneming daaronder niel ernstig gaan lijden. De Atjeher bleek voor den arbeid op een onderneming geheel ongeschikt, zoodal evenals zulks geschiedt op de naburige ondernemingen, in den vervolge gewerkl zal worden mei op .lava aangeworven krachten. De beplante oppervlakte der onderneming bestond in 1911 uit ruim 467 bouws. indien de contractarbeiders tijdig kimii sn worden verkregen zal in de tweede helft van 1912 met het tappen van een deel van den aanplant kunnen worden aangevangen. Gouverneme nt s e a out ch o u e-aanplantingen op ,T av a. Aan de onder een afzonderlijken leider geplaatste caoutchoue-aanplantingen van het Boschwezen werden hij wijze van proef eenige goede complexen samenge- XIV tol oen 5-tal ondernemingen, waarvan administrateurs aan het hoofd staan. De oppervlakte van de caoutchouc-cultures bestemd voor duurzaam bedrijf be droeg in 1911 6002.50 11. A.. terwijl als opbrengst kon worden genoteerd 53.201 K.G. ficus en 3.144 K.G. bevea. Boschwezen. In 1911 bedroeg de oppervlakte dor djatibosschen (183.137 11. A.. dor in stand te houden wildhoutbosschen 939.000 TI.A. en dor overige bossehen ongeveer 1.500.000 lI. A. \';iu de djatibosschen was ultimo 1911 definitief ingerichi 111.195 8.A., verdeeld over 22 houtvesterijen en het complex Regaloeh. Wat liet boschwezen in do Bnitenbezittingen aangaat word door don Hoofd inspecteur, Ghef van den diens! van het Boschwezen, een onderzoo]; ingesteld naar gegevens, die reeds over de bossclien in die bezittingen waren verkregen, welke gegevens nog wonion aangevuld met van de Hoofden van Gewestelijk uur op aanvraag ontvangen inlichtingen. Ten gevolge van dat onderzoek kon een voorloopig werkplan worden vastgesteld, waarvan de uitvoering in 1912 kon worden begonnen, zoodat het volgende Jaarboek daarover meerdere mede deelingen zal kunnen verschaffen. Het ligt in de bedoeling om, waar het be schikbare personeel zulks toelaat, het boschwezen in de Buitenbezittingen, zoowel de noodige reserveeringen betreft als de exploratie dor daarvoor in aan merking komende bossehen, krachtig ter hand te nemen. Veeteelt, c. a De verschillende maatregelen, ter bestrijding van de voorkomende vee; men, hebben wederom goede resultaten opgeleverd. In verreweg de meeste veeartsenij kundige ressorten was in het aantal geconstateerde gevallen van malleus een vermindering merkbaar tot op bijna de helft, terwijl ultimo 1911 de runderpesi alleen nog maar sporadisch op Samosir voorkwam en thans geheel is uitgeroeid. Ook in dit jaar is voorts het noodige verricht tot verbetering van den runder- en paardenstapel en werden, b. v. voor Madoera, waar gebleken was, dat de qualiteit van den veestapel sterk achteruit ging, belangrijke fondsen be schikbaar gesteld voor den aankoop van superieure stieren. In verband met hei toenemend gebrek aan veevoer in sommige streken werd door den Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst een brochure samengesteld over veeweiden, stal verpleging en veevoedergewassen in Ned.-Indië, welke brochure op ruime Behaal verspreid werd. De hoeveelheid door het VeeartSenijkundig Laboratorium verstrekte maDeïne nam wederom belangrijk toe. Dooi- de ruime verstrekking daarvan kon b. v. op XIX &. Eigenschappen van den bouwgrond, welke invloed hebhen op den plan tengroei. 3. Bemesting. 4. Bemestingsproeven. V e e v n o <1 i n g. Java Zoölogis cii Bio logi a e h. Afl. I. Voorwoord. Hoofdstuk 1. Algemeene samenstelling der Patina van Java en ham wor dingsgeschiedenis. De Hoofdgroepen. Hoofdstuk n. Overgangen \;m de eene groep in do andere. Morpholo gische gevolgen daarvan. Voorbeelden van vormen die in overgang zijn. Nach telijke en diverse levenswijze. Hoofdstuk ITI. Invloed van Jaargetijden, regen, wind en zonneschijn. Vergelijking met andore eilanden door Dr. J. ('. Koningsberger. W <■ ide g a n g cii stalverpleging van vee. Aanwijzingen betreffende de conjunctivale nialloi natie en het serum onderzoek. Aanwijzingen van het onderzoek op tuberculose. Reglement voor don Cursus tot opleiding van Inlan ders bestemd o m t e worden werkzaam gesteld als mant ri bij den burgerlijken veeartsen ij kundigen dienst enz. Coprabcreiding en han d e 1 in het gewest Atj e h e n Onderhoorigheden door .1. 11. I teyl. De vooruitzichten van de 1 u e i fe r s i n d u str i e op Java. Laboratorium voor het onderzoek van vezelstoffen (overgedrukt uit het Jaarboek L 908). Overzicht van de proefnemingen in het belang der Ka toe n e u 1 l u n r in de residentie P'alembang van Reg e e rings w e g e geno m e n en z. XV Soembawa het succes verkregen worden, dat de handel in paarden aldaar kon doorgaan, niettegenstaande bel veelvuldig voorkomen der ziekte op dat eiland. Overigens werden dooi' liet Laboratorium onderzoekingen ingesteld en proeven genomen, die voor de bestrijding van verschillende veeziekten van groote betee kenis kunnen worden. Visscherij. In hel afgeloopen jaar konden de onderzoekingen van het Gouvernements stoomschip voor de visscherij in verband mei de toepassing van Europeesehe grondnetten in de [ndische wateren tol een einde worden gebracht. De resul taten worden afzonderlijk gepubliceerd. De verschillende door hel stoomschip ondernomen vischtochten hadden in vele gevallen ten gevolge, dat stappen gedaan werden tot oprichting van zoutings loodsen en tol het verstrekken van los zout voor de visscherij. Overigens had den de vischtochten nog grootendeels hei doel de noodige gegevens te verzamelen over de visseherij der Inlandsehe bevolking, doch werd tevens een begin ge maakt niet het hydrologisch onderzoek der wateren. Nijverheid en Handel. Het aantal uitgebrachte adviezen op oeconomisch-technisch gebied vermeer derde gedurende hei verslagjaar belangrijk, terwijl verder uit het toenemende aantal ahonné's zoowel op de „Korte berichten voor Landbouw, Nijverheid en Handel" als op de verschillende andere publicaties van de afd. Nijverheid en Handel uitgaande, blijkt hoezeer een en ander in een behoefte voorziet. Getracht wordt alle gegevens steeds zoo spoedig mogelijk te publiceeren, zoodat het nu en dan noodig blijkt een extra-nummer voor het bekend maken van oogst vooruitzichten en productie-veilingen Ie doen drukken. De „Marktberichten", waarvan de publicatie in 1911 niet de hulp van makelaars in de buitenlandsche handelscentra, werd begonnen, ondergingen in datzelfde jaar reeds een uitbreiding van 1 tot 4 pagina's. Veel zorg werd voorts besteed aan de samenstelling van verschillende statistieken: de statistieken betreffende den invoer en uitvoer van Java en Madoera en die van de Buitenbezittingen verschijnen maandelijks, terwijl de rijststalisiiek van Soerabaja om de 3—5 dagen wordt uitgegeven. Al deze publicaties mogen zich verheugen in een flink aantal geabonneerde!). Tn ion verscheen van wegei de af deel ing Nijverheid en Handel een tweede brochure, ditmaal over kapok. De brochure werd in ongeveer 2900 exemplaren verspreid en voornamelijk in die landen, waar het product nog weinig bekend was. De Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel, LOVINK. XVII Mede dodingen van liet Proefstation voor Thee. No. XII. Over de aanwezigheid van oxydeerende fermenten in fermen teerende thee en det eventueele invloed daarvan op de fermentatie door Dr. Ch. Bernard en 11. L. Welter. l Btc Gedeelte. No. XIII. Idem. Gedeelte. No. XIV. Verenten van thee door I. van Leersurn. No. XV. Verdere onderzoekingen over een in theeblad voorkomend oxy deerend ferment door 11. I;. Welter (Technoloog). No. XVI. Ken nieuwe verflensmachine «lom' 11. Ij. Welter. M e (I e d e e 1 i n g e n v a n h el V i s s e h e r ij s i ati O n t e B a t a v i a. No. VI. Verslag der verrichtingen van hei onderzoekingsvaartuig voor de Visscherij „Gier" over 11)10, door W. ('. A. Vink. Resultaten, bereikt met haringdrijfnetten door W. (!. A. Vink. Verdere opmerkingen over de Lajangvisscherij, door \V. ('. A. Vink. Eenige opmerkingen en beschouwingen over de [nlandsche hoogzeevisseherij op Java en Madoera, door W. C. A. Vink. Rapport betreffende hei onderzoek naar den vischrijkdom der wateren rondom Djoengkoelan en Prinsen-eiland door W. C. A. Vink. Bulletin dn i) épa.rt e m e n t d e l' Agri culture. No. XLIV. (Phytochimie). Sur la constitution de la dioscorine. Sur la principe amère de l'Andrographis paniculata N. Ueber die Chlorogensaure par Dr. K. Gorter. No. XLV. Vorlaufige Beschreibungen neuer papuanischer Orchideen 111. Neue Orchideen des Malaischen Archipels I\' yon Dr. J. J. Smith. No. XliVI. (Jeber das standige Vorkommen von Bakterien in die Blattern verschiedener Rubiaceén (Vorlaufige Mitteilung) von F. ('. von Faber. No. XLVII. (Geologie Agr rmique IX). Ergebnisse mechanischer Analysen tropischer Boden von Dr. E. ('. .lul. Mohr. Bulletin du .1 ard i n 15 otani <| u e deuxi è in e série. No. I. New or interesting malayan Eerns ■> by Capt. V. li. W. K. v. Alder werelt v. Rosenburgh. No. 11. Vorlaufige Beschreibungen neuer papuanischer Orchideen IV von Dr. J. J. Smith. Hymonaphyllaceae malayanae mui Dr. E. Rosenstock. XVIII Annales du jar d i n Botaniqae de. Buitenzorg. Ho. 2. (Volume XXIV) Deuxième Série. Volume IX I Partie. Le sac embryonnaire et I'embryon dans les angiospermes. Houvelle série de recherches par M. Treub. Bemerkungen über die physiologische Bedeutung des Kaffeins von Th. Weevers. Hotice sur quelques genres nouveau d'algues de I'archipel malaisien par Mad" 1 " A. Weber—van Bosse. Über dickenwachstum der Palmenstamme in den Tropen von Gregor Kraus. Einige weiteren Versuche über den Einflus der Temperatur auf die Atmung der höheren Pflanzen von Dr. J. Kuyper. Beitrage zur Kennlnis der Saprophyten Java von A. Ernst und Ch. Bernard. No. IV. Zur systematik von Thismia clandestina und Thismia Versteegii J. .T. Sm. von J. J. Smith. Anatomie von Thismia clandestina Miq. und Thismia Versteegiï Sm. von Oh. Bernard und A. Ernst. .1 ard i n Botanique de 1' éta t. Icones Bogorienses. Volume IV l re fascicule. Orchidaceae (.1. J. Smith). Euphorbraceae door J. J. Smith en Ch. Bernard. Bixaceae (Smith). Chethraceae (Smith). Ericaceae (Smith). Epacridaceae (Smith). Natuur- en scheikunde. De aarde en de grond. Over Bpaar z i n. eredi el w e ■/. e n e o ooderli o g e s a in en werking. A 1 geme e n e Plantenteelt. 1. De invloed van den plantengroei op den grond. XX Korte berichten, uitgaande van het Departement van La n db o u w (overgedrukt uit het tijdschrift „Teysmannia"). No. 20. De bereiding van zondroge Gopra 1 door A. W. K. de Jong. Over den grond van Java door Dr. E. C. Jul Mohr. Slot. Beknopte gegevens over e ul l uu rge wa sse n, hunne li cli a ndel i n g e n ziekte n. No. 12. Beknopte handleiding voor de cultuur en bereiding van thee der Inlandsche bevolkingstuinen door Jhr. A. 11. \V. de Koek. Onderzoek over de tabak der Vorsten 1 a n de n. Verslag over het jaar 1910. Bekn o p t e handleiding voor de bereiding van Cara von ica-katoen door D. J. 6. van Setten, tijd. ambtenaar voor de Katoen cultuur in Palembang. Het 11 aiiilelslab o r a t o r i u in. Doel en reglement. Handleiding voor het maken van Herbarium ten be hoeve van het Departement van Landbouw te Buiten z o r g. Note on the Rubberinsects known in Java. Estr ai 1 du B a 11e ti n du J ard i n Botanique No. 11. Notulen der op 9 Mei 1911 te Bandoeng gehouden twe e d e v ergadering van verte g e n w oordiger s va n Hou t aankapmaats c h a \\ p ij e n en ambte n a r e o van het Bos e h wezen i nza k e d e exploitatie va n 's Lan d s bos sc h en. Obse r v a tio n s Mété o r o 1 o g i g u e s année 1909? Cataloque of the Netherlands Ea s t Ind i a n Sect i on of the International Rubber and Al lied trades Exhibi tion 1911. Wh a t Kapok is and wh a t i t is useil fo r. Regelen voor het examen voor Indisch Landbouw -lee r a a r met programma van eise h e n. HOOFDSTUK VIII. GOUVERNEMENTS KOFFIECULTUUR. Bovendien werden door de Gouvernement» koffie-bereidings-etablissementen als bereid product uitgeleverd: ' Preanger-Regentscliappen: 21411 pikols Java-en L 23 pikols Robusta-koffie. Madioen: 354 pikols Java-koffie. (') Hieronder begrepen 10 pikols Quillou. OPGAVE OMTRENT DEN OMVANG DER GOUVERNEMENTS KOFFIECULTUUR OP JAVA. HOOFDSTUK IK. GOUVERNEMENTS KINA ONDERNEMING. I. WEERSGESTELDHEID. Het jaar 1911 kenmerkte zich «reder eens, na tal van natte voorgangers, door de afwisseling van een vrij geregelden West- en Oostmoesson, zoodat (zie Bijl. A) zoowel liri aantal regendagen als de hoeveelheid mm. regen op de etablissementen gelegen op den Malabar- en het Kendeng-gehergte, vrij vee] minder bedroeg in het- afgeloopen jaar, dan het gemiddelde der laatste 5 jaren. Er viel nl. op den Malabar gedurende 216 dagen 2416 mm. regen, tegen gemiddeld 3019 mm. gedurende 233 dagen in 1906/ , 10. Te Kawah-Tjiwidei in 1911 gedurende 217 dagen 2998 mm., tegen gemiddeld in de jaren 190G/'lO in 243 dagen 4277 mm. Alleen Rioeng-Goenoeng, op den Tilöe gelegen, maakte, wal de hoeveelheid regen betreft, hierop eene uitzondering en bleet' deze vrij wel gelijk aan het gemiddelde der jaren 1!M)(;/'10. De Westmoesson bleef aanhouden tot liet eind van de maand Juni, toen vrij plotseling een strenge Oostmoesson inviel, gedurende welken slechts enkele regendagen worden opgeteekend en die tol het eind van November duurde. Te Tjinjiroewan o. a. viel van I—22.November niet meer dan :!•"> mm. regen. De maand Pecember was op enkele droge dagen na zeer regenachtig. In de eerste helft van Februari heerscbten hevige winden, soms in stormen ontaardend, waardoor aan de plantsoenen, tengevolge van het afscheuren van takken, nogal schade werd berokkend. Zooalp gewoonlijk, ging de felle droogte gepaard mei nachtvorsten en daalde de temperatuur o. a. te Kawah-Tjiwidei tot ± 3° C. Enkele naburige thee- en kina-ondernemingen hadden dan ook ernstig van nachtvorsten te lijden. Zij berokkenden echter geen schade aan de Gouverne meuts-plantsoenen. Over het algemeen genomen was de weersgesteldheid minder gunstig voor den in begin 1911 tot stand gebracht ui aanplant en voor de kweekerijen. Op de laatste stierven vele pas oitgeloopen enten al', terwijl dit ook het geval was met eenige tbee-euten en jonge theeplanten, Bijlag u K. JAARLIJKSCHE AANTOONING VAN GEDANE UITGAVEN TEN DIENSTE DER GOUVERNEMENTS KINA-ONDERNEMING GEDURENDE HET JAAR 1911. HOOFDSTUK X. GOUVERNEMENTS GUTTAPERCHAONDERNEMING TE TJIPETIR. Personeel. \.i:i hei einde van hei verslagjaar werd op verzoek eervol ontslag verleend aas den lieer Esche en in diens plaats benoemd de heer 11. Florijn. Rapporteur werd opgedragen de tweede Internationale Rubbertentoonstel ling, gehouden te Londen van -il Juni lot 11 Juli 1911, bij te wonen. Aan deze opdrachl werd door hem voldaan. W e i' k v o 1 k. Op de afdeeling Tjipetir, waai- in hoofdzaak mei boedjangs wordt ge werkt, kon het aantal van deze arbeiders zonder moeite op peil worden gehouden, doch op de overige afdeelingen was de opkomst van hei werkvolk onregelmatig, zoodal het tuinonderhoud te wenschen overliet. De vraag naai- werkkrachten neemt telken jare toe, tengevolge waarvan slechts matige eischen mogen worden gesteld, wil men het werkvolk niet naar elders zien trekken. Vooral de zwaardere werkzaamheden, zooals bijv. alang alang patjoelen, steenen kloppen, enz., kunnen alleen voor veel geld ten uitvoer worden gebracht. De meeste afdeelingen van de onderneming zijn voor het luinwerk nog aangewezen op werkvolk van elders. Tengevolge van de rijstschaarechte trad bovendien een stijging der Iconen in en werd onze rijstrekening daardoor niet onbelangrijk verhoogd. De vaste arbeiders toch werden betaald in rijst en geld. Weersgesteldheid. Eindelijk mocht weer eens een droge Oost-moesson worden genoteerd en mochi de weersgesteldheid voor de ontwikkeling der plantsoenen gunstig heeten. De droge lijd was vooral gunstig voor den bloei. De regenverdeeling over liet afgeloopen jaar was als volgt: HOOFDSTUK XI. GOUVERNEMENTS CAOUTCHOUCONDERNEMING TE LANGSA. Personeel. Den heer L. C. Hartens werd op zijn verzoek eervol ontslag ver leend; andere mutaties kwamen niet voor, zooclat ultimo 1911 het personeel bestond uit de H.H. J. C. D. Koert, Administrateur, W. M. van der Veer, Assistent en F. W. Boller, Boekhouder. , Een geschikte vervanger voor den heer Mart en s kon in het verslagjaar niet gevonden worden. Eerst in het begin van 1912 mocht men hierin slagen. Het is zeer moeielijk, vooral in deze tijden van buitengewone opleving van de cultures, waarvan den weerslag handel en industrie ondervinden, goede krachten te vinden. Men moet thans aanzienlijk meer betalen voor goede, beproefde krachten en dan heeft men ze nog altijd niet zoo dadelijk bij de hand. Dit klemt voor Atjeh nog meer dan voor de O. K. van Sumatra. Werkvolk. Gedurende het verslagjaar waren gemiddeld 228 vrije koelies (hoofdzakelijk Atjehers) per dag werkzaam. Dit aantal was te gering. Van de Atjehsche koelies, zoo merkt de administrateur in zijn rapport op, waren circa 30% geen beroepskoelies, doch leegloopers van de plaats Langsa zelf. 'Noodgedwongen heeft men nog eens middels kleine voorschotten Atjehers van elders aangenomen, echter met dezelfde resultaten als vroeger. Na een paar dagen op de onderneming wat gemalengerd te hebben, verdwenen zij, zonder hun voorschotten te hebben aangezuiverd. Na een vierjarige ondervinding moet de Administrateur van den Atjehschen daglooner verklaren, dat hij lui is, onverschillig ten opzichte van zijn werk. wegloopt bij geringen tegenslag en veel vacantie neemt na een beetje te hebben verdiend. De gevolgen van het chronisch gebrek aan bruikbare vrije arbeiders waren voor de onderneming van dien aard, dat met bet systeem van vrijen arbeid moest gebroken worden en wij aan liet einde van liet jaar het voor- HOOFDSTUK I. 'SLANDS PLANTENTUIN. Met 1 Januari 1911 werd ingesteld de betrekking van Ambtenaar, belast met de leiding der natuurwetenschappelijke zaken bij het Departement van Landbouw, met den ambtstitel van „Directeur van 's Lands Plantentuin", tot welke betrekking ondergeteekende bij Gouvernements besluit van 31 December 1910 Q' (i word benoemd. Tot deze afdeeling „Natuurwetenschappelijke Zaken", nader geconsolideerd bij de begrooting voor lil 12, behooren thans: het Herbarium en Museum voor Systematische Botanie, de Botanische Laboratoria, de Botanische Tuin te Buitenzorg en de Bergtuin te Tjibodas, de Cultuurtuin in de Bezittingen buiten Java en Madoera, het Zoölogisch Museum en Laboratorium, het Station voor waarnemingen over de Zeefauna (te Batavia) en het Pharmacalogisch Laboratorium voor het onderzoek naar de plantstoffen van Nederlandsch-Indië. De Cultuurtuin te Merauke, oorspronkelijk bedoeld als een wetenschappelijk pied-a-terre in Zuid-Nieuw-Guinea en tevens als een middel tot verbetering van den landbouw in die streken, heelt in geen van beide opzichten aan de verwach tingen voldaan, zoodat in het verslagjaar besloten werd over te gaan tot ophef fing en tot verplaatsing van den tuin naar een ander gedeelte van Nederlandsch- Indië, waartoe waarschijnlijk Sumatra zal worden gekozen. Daar dienaangaande echter nog geen zekerheid bestond, werd de naam voorloopig veranderd in dien van Cultuurtuin in de Bezittingen buiten Java en Madoera. De bedoeling is, dat, ook bij deze vestiging elders, het botanisch en in het algemeen het natuurweten schappelijk onderzoek zal vóórgaan en dat op het daarvoor geschikt geachte oogenblik bemoeienissen in andere richting zich daaraan zullen vastknoopen. Aangaande de overige der bovengenoemde instellingen kan wat het jaar 1911 betreft het volgende worden medegedeeld. Jaaiiboek. 1 HOOFDSTUK XII. NIJVERHEID EN HANDEL. A. VERRICHTINGEN VAK DE AEDEELING NIJVERHEID EN HANDEL. De definitieve organisatie van deze afdeeling kreeg op 1 September 1911 haar beslag. Mei ingang van dien datum werden tevens naar hel Departement van Landbouw, Nijverheid en Bande] overgebracht de bemoeienissen met «Ie Kamers van Koophandel en Nijverheid, Consuls, Octrooien, Tentoonstellingen, IJkwezen en Makelaiij. die onder het Departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijver heid ressorteerden. De voornaamste werkzaamheden van de Afdeeling Nijverheid en Handel zou men als volgt kunnen omschrijven: !>'. het ver/a melen en publiceeren van alle gegevens, die voor onzen landbouw, nijverheid, handel en scheepvaart van belang geacht kunnen worden, dus gegevens «ver handel en industrie van andere landen, over afzetgebieden, vooruitzichten van den handel, oogstberichten, marktberichten, tarieven, statistieken, scheepvaart-questies, enz.; 2 e . het verstrekken van inlichtingen over den handel in de verschillende pro ducten en over de bereiding daarvan. Eel publiceeren van de gegevens, sul» 1 vermeld, geschiedt in publicaties, die van de Afdeeling uitgaan. Die publicaties zijn: Korte berichten voor Landbouw, Nijverheid en Handel, Marktberichten, Statistieken voor Java en de Buitenbezittingen, Rijststatistiek voor Soerabaja, Rijstrapport, Marktover ziehten en Mededeelingen. Over die verschillende publicaties zullen hieronder nadere gegevens worden medegedeeld. Het aantal adviezen, aan particulieren uitgebracht, was gedurende het verslagjaar zeer belangrijk en neemt nog steeds toe. Uit den aard der zaak is het niet mogelijk hier nader op die adviezen in te gaan, genoeg zij het er op te wijzen, dat die adviezen zich bewogen over de meest uiteenloopende HOOFDSTUK XIII. CULTUURONDERZOEKINGEN MET MEDEWERKING VAN PLANTERS A. ONDERZOEKINGEN OVER TABAK DER VORSTENLANDEN. De Chef van het proefstation, Dr. 11. Jense n, rapporteert het volgende: In verband niet de steeds toenemende belangstelling in de selektie van be paalde lijnen op de verschillende ondernemingen zelf was het wensehelijk, dat het laboratorium over meer hulpkrachten beschikken kon dan tot nu toe het geval was. Een voorstel in dien geest werd door de Heeren Planters met in stemming ontvangen, en de noodige geldmiddelen werden ter beschikking ge steld om den Heer J. Vriend als assistent aan het Proefstation Ie verbinden. Zijn werk zal in hoofdzaak aan de verschillende takken van selektie gewijd, wor den, en in het bijzonder aan het controleeren en belpen bij hel selekteeren en het zaadwinnen op de ondernemingen zelf. Ouder „Selektie" vindt men zijne werkzaamheden nader besproken. Door den scheikundige Dr. O. de Vries zijn drie „Mededeelingen" ge publiceerd: No. 1. Over den grond in de Vorstenlanden. Xo. 2. Humus en stalmest. No. 3. Indroging der tabak bij de fermentatie. Hiermede is een nieuwe reeks van publikatiea begonne imelijk zulke, die niet goed in bet vrij beknopte „jaarverslag" behandeld kunnen worden. Hei is te verwachten, dat deze mededeelingen de belangstelling van de Heeren Planters zullen kunnen winnen. Het is de bedoeling niet alleen mededeelingen van het personeel van het proefstation zelf hierin op te nemen, maar ook van anderen, die belangrijke ondervindingen opgedaan hebben omtrent de tabakscultuur in de Vorstenlanden. De auto heeft dit jaar weer zeer goed diensl gedaan, zoodat de meeste proe ven op de ondernemingen behoorlijk gecontroleerd k len worden, «ut anders vrijwel onmogelijk geweest zou zijn. Toen de proeven in de tuinen bijna be ëindigd waren — en gelukkig eerst toen — begon een reeks van calamiteiten HOOFDSTUK XIV. BURGERLIJKE VEEARTSENIJKUNDIGE DIENST. Personeel. ()]> 1 Januari 1911 waren bij genoemden diensttak te werk gesteld: 1 Inspecteur; 2 Adjunct-Inspecteurs; 32 Gou vernemen ts -veeartsen, waarvan 2 boven de formatie; 9 Inlandsche veeartsen; 82 veemantri's, waarvan G 9 tijdelijk. Een der Adjunct-Inspecteurs .ging in den loop van het jaar met buiten landsch verlof. De militaire paardenarts Scheepens bleef tijdelijk werkzaam; van de 3 met buitenlandsch verlof zijnde veeartsen keerde een naar Indië terug, drie vertrokken met verlof naar Europa. Een werd benoemd tot leeraar aan de school voor de opleiding van Inl. veeartsen. Drie veeartsen werden van uit Holland ter beschikking gesteld van de Indische Regeering en hier tot Gouverncments veearts benoemd. Een werd door zijne benoeming tot Gemeente veearts te Batavia a la suite gevoerd, terwijl een tijdelijk werkzaam werd gesteld aan het veeartsenijkiindig laboratorium te Buitenzorg. Ultimo 1911 waren dus in dienst 28 Gouverne ments veeartsen, terwijl 2 a la suite gevoerd werden, een werkzaam als Ge meente veearts te Batavia en een tijdelijk werkzaam gesteld aan het vee artsenijkundig laboratorium te Buitenzorg. Voor het jaar 1912 werd de formatie uitgebreid met 5 Gouverncments veeartsen en hun aantal dus gebracht op 35, zoodat 1 Januari 1912 een tekort bestond van 7. Het aantal Inlandsche veeartsen werd door den dood van Mas Abd'oer raehman en Radja Prahoeman met twee verminderd, waartegen twee van de school van Buitenzorg in dienst werden gesteld, zoodat ultimo 1911 wederom 9 in functie waren. VERZAMELSTAAT DER GEVALLEN VAN BESMETTELIJKE ZIEKTEN ONDER HET VEE GEDURENDE HET JAAR 19U. HOOFDSTUK XV. VEEARTSENIJKUMG ONDERZOEK EN ONDERWIJS. A. VEEABTSENUKUNDIG LABOUATOKIÜM. Gebouwen. arende het verslagjaar werd begonnen en voleindigd de bouw van den stal voor groot vee (bestaande uit voor paarden en 5 voor runderen) en \an den stal voor lo proefhonden. Met de m het vorig verslag aangekondigde vergrooting van den stal voor het onderzoek van parasitaire bloedziekten werd nog niet begonnen. In de watervoorziening is verbetering aanj en van een 2 dc reservoir, zoodat nu m het geheel 60 M 8 regenwater kan vergaard worden. Personeel. De assistent, T. van 11 eelsbe r g e n, verkreeg den 7 den Maart op verzoek eervol ontslag. Vanaf dit tijdstip tot de komst van den tijdelijk gedetacheerden Gouver nernents veearts J. C. F. Sohns, die den i aanvaardde, werd wederom hulp verleend door den paardenarts 2 de klasse, .1. L. van Eek, die zich daarna tot zijne ontheffing op 30 September d. a. v. uitsluitend bezig hield met liet osteomalaeie-onderzoek. De heer C. Bubberinan, daartoe uitgezonden, ving op 1 Octobcr zijne werkzaamheden a] at aan. Aangezien de Chef, Dr. L. de Blie c k, zich medio December naar Australië begaf, bestond het veeartsenij kundig personeel van het laboratorium dus gedui hel verslagjaar uit slechts 2 persi hetgeen niettegenstaande het geringe aantal dienstreizen ontoereikend bleek om alle voorgenomen, tot het hoogstnoodzakelijke zich beperkende, werkzaamheden uit te voeren. REGLEMENT voor den cursus tot opleiding van Inlanders, bestemd om te worden werkzaam gesteld als mantri Lij den burgerlijken vee . artsenijkundigen dienst of als keurmeester van slaebtvee en vleesch. Artikel 1. Aan den cursus wordt onderwijs gegeven in de volgende vakken: a. bouw en verrichtingen van het normale dier; b. veeteelt; c. ziekteleer van het vee; d. vee- en vleeschkeuring; e. veeartsenij kundig staatstoezicht en veeartsenijkundige politie. Artikel 2. (1) Leider van den cursus is de Directeur der Inlandsche veeartsenschool. (2) De leider zorgt voor de uitvoering van het door den Directeur van Landbouw vastgesteld leerplan. (3) Hij stelt een rooster van lesuren vast, dat echter vooraf door hem aan de goedkeuring van den Directeur van Landbouw moei worden onder worpen. (4) Hij zorgt voor de aanschaffing van de benoodigde leermiddelen, dient maandelijks een staat in van de toelagen, toekomende aan de met het geven van onderwijs aan den cursus belaste veeartsenijkundige landsdienaren, en van de aan dn daarvoor in aanmerking komende leerlingen uit te betalen toelagen voor levensonderhoud, en neemt verdei- de maatregelen, dan wel doet de voor stellen, die hij in het belang van den goeden gang van zaken bij den cursus noodig acht. Artikel 3. De met het geven van onderwijs aan den cursus belaste veeartsenijkundige landsdienaren gedragen zich daarbij naar de ter zake vastgestelde voorschriften en de hun door den leider gegeven wordende aanwijzingen. LEËBPLAN voor den cursus tot opleiding van Inlanders, bestemd om te worden werkzaam gesteld als nianiiï bij den burgerlijken vee artsenijkundigen dienst of als keurmeester van slachtvee en vleesch. Bouw en verrichtingen van het normale dier. a. Beender- en gewrichtsleer. b. Spierleer en werking der spieren, wat betreft de groote spiergroepen. c. Ingewandsleer, spijsverteering en ademhaling. d. Bloed, bloedsomloop, hart en de groote vaten. e. Lymphklieren en Lymphvatenstelsel. /. Eenige kennis van hersenen, ruggemerg, zenuwen en zintuigen. g. Urine- en geslachtsorganen. h. Huid en Slijmvliezen. Veeteelt. a. Uitwendige houw der dieren vooral in verband met de diensten, die ge vergd worden. b. Signalement der dieren omvattende: 1. Geslacht en geslachtskenmerken. 2. Metingen. 3. BassenÊennis. | 4. Ouderdomskennis. 5. Kleuren en afteekeningen. c. Grondslagen der fokkerij, erfelijkheid, overerving, reine teelt, kruising enz. d. Overzicht der gebreken, die dieren voor de fokkerij minderwaardig maken of uitsluiten. e. Castratie der mannelijke dieren voor de fokkerij. f. Bronst, paring, zwangerschap, baring, verpleging van moeder en kind (het laatste tot den tijd van dienstdoen). g. Gezondheidsleer en voederkennis in het algemeen (en in het bijzonder van de fokdieren). Jaarboek. 23 HOOFDSTUK XVI. BOSCHWEZEN (l) . A. JAVA EN MA DOEKA. I. Toestand der bosschen. De oppervlakte van het djatiboschareaal bedroeg op ultimo van verslagjaar 683137 H.A. Vergeleken met het overeenkomstig cijfer in het jaarboek voor 1910, nl. 671913 H.A. zou dus eene toename van 11224 H.A. te eonstateeren zijn. Deze vermeerdering is evenwel voor het grootste gedeelte slechts schijnbaar en gelegen in het medetellen van de uitgestrektheid der djatibosschen hoofd zakelijk in de residentie DjokJakarta, die tot dusver buiten rekening waren gelaten. De wijzigingen in het djatiboschareaal veroorzaakt door grensrcvisies, afschrijvingen, enz. waren ook in hei jaar 1911 onbeduidend en hieven elkander ten'deele op. In het bovenstaand getal zijn niet begrepen de nog onbekende uitgestrektheden der djatibosschen in de afdeeling Serang der residentie Bantam, in de districten Tjidamar, Djampangwetan, Tjihea (afdeeling Tjiandjoer), Pelaboehan, Djampangtengah en Djampangkoelon (afdeeling Soekaboemi) der residentie Preanger-Begentschappen, enkele boschen in de residentie Soerakarta en in de afdeeling Keboemen der residentie Kedoe. De oppervlakte der in stand te houden wildhoutbosschen bedroeg ongeveer 939000 H.A. Dit is iets minder dan in liet vorig Jaarboek is opgegeven. Het verschil behoort echter niet te worden toegeschreven aan eene werkelijke vermindering, doch uitsluitend aan de omstandigheid, dat het thans gegeven cijfer met eenige meerdere nauwkeurigheid kon worden bepaald dan liet vorige. De uitgestrektheid der overige wildhoutbosschen kon door een uit den aard der zaak zeer ruwe schatting op ongeveer 1.500.000 H.A. worden bepaald. (') Voor uitvoerige gegevens wordt verwezen naar het eerlang verschijnend Verslag van den Dienst van het Boschwezen in Noderlandsch-Indio over 1911. HOOFDSTUK XVIII. REPRODUCTIE-ATELIERS. Betreffende de werkzaamheden aan de reproductie-ateliers kan worden ver meld, dat die in het afgeloopen jaar belangrijk zijn toegenomen, vergeleken met het jaar 1910. Het aantal afgeleverde boeken, mededeelingen, bulletins enz. in 1910 15418 bedragende, is gestegen tot 18835. Klein drukwerk zooala circulaires, staten, brievenhoofden, etiketten, enz. is meer dan verdubbeld. Vermeld dient hier te worden, dat in den loop van 1911 twee tijdelijke letterzetters zijn aangesteld. Van de Korte berichten voor Landbouw, Nijverheid en Handel verschenen 24 nummers. In November van het verslagjaar werd het nieuwe lettermateriaal in ge bruik genomen. Het aantal autotypie clichés is dit jaar verminderd, doordat illustraties zooveel mogelijk moesten worden beperkt, doch ook omdat in 1910 met tijdelijke hulp een negentigtal clichés voor den gids van den Botanischen tuin en voor een werk, niet uitgaande van het Departement, werden aangemaakt, lijkt het verschil belangrijker dan het in werkelijkheid is. Eenc opgave van hetgeen door de reproductie-ateliers is verricht, volgt hieronder. Aantal. 136 Autotypie-clichés. 305 Lijnclichés. 68 Projeeticplaten. 63 Photographische opnamen 9 X 12 cm. en kleiner. 99 „ „ 13 X 18 „ 207 „ „ 18 X 24 „ HOOFDSTUK 11. BOTANISCHE LABORATORIA (PLANTENZIEKTEN). Door de afdeeling, die in 1911 nog den naam droeg „Botanische Labora toria", doch met 1 Januari 1912 den naam „Afdeeling voor Plantenziekten" heeft ontvangen, werden in het afgeloopen jaar alle zaken behandeld, die op het gebied van plantenziekten en schadelijke dieren bij het Departement van Land bouw in behandeling kwamen. Kaast voortgezette onderzoekingen, die grootendeels in hel laboratorium plaats vonden, gedeeltelijk ook in den Cultuurtuin, vonden onderzoekingen plaats naar aanleiding van ontvangen inzendingen. In verband met de eerstbedoelde onderzoekingen of ook met inzendingen en vragen om inlichtingen omtrent belangrijke aangelegenheden, werden zoowel door den Chef der afdeeling als door de beide assistenten verschillende reizen ondernomen, om de ziekten in loco na te gaan. Aan de afdeeling waren werkzaam behalve ondergeteekende als Chef, Dr. A. A. L. Il utg e r s als mycoloog en Dr. K. \V. Damme r m a n als en tomoloog. A. WEKKZAAMHEDEN OP MYCOLOGISCH GEBIED. Door den niycoloog, werden ia het bijzonder in onderzoek genomen de kan kerziekte van de cacao, de om o lij e r oi' Perenospora-ziekte der mais, de witte wortelschimmel of het wortelrot van de He ven en liet zw a rtro t der cacaovruchten. De kankerziekte der Cacao werd mycologisch onderzocht. Van 15 zieke boomen werd ui! het kankerzieke weefsel van den stam een fungus ge ïsoleerd en in al deze 15 gevallen bleek in het zieke weefsel een Eusarium-soort in rcinkultuiir voor te komen. Hoewel deze Fusarium-individuen in den vorm der sporen .allen overeenstemden, waren er toch in de afmeting der sporen en in de kleur der reinkulturen constante verschillen, op grond waarvan zij tot drie elementaire soorten konden gebracht worden, nl: LIJST VAN BOEKWERKEN DOOR GESCHENK OF AANKOOP IN 1911 VOOR DE BIBLIOTHEEK VERKREGEN. A Bill lo confirm ;i Provisional Order under the Salmon and Freshwater Pisheries Act 190 1 ! relating to certain waters in counties of Norfolk and Suffolk. London. 1912. Folio , O. 460. to confirm a Provisional Order onder the Salmon and Freshwater Fisheries Act 100? relating to the River Exe and other waters. London. L 912. Folio G. 4GI. to confirm a Provisional Order under the Sea Fisheries Act 18G8 relating to mussel fisheries in the estuary of the River Conway. London. 1912. Folio G. 459. to confirm two Provisional orders under the Sea Fisheries Act 1868 relating to oyster and mussel fisheries. London. 1912. Folio. G. 458. Abraha m s o n, S. S. The value of Quinine in combating fever. Batavia. LUL 8" D. 1185. Allen. Allen's commercial organic analysis. Vol. 1. Alcohols, Ether & c. Carbonhydrates, Paper, Vegetable acids. Vol. 2. Fixed oils, Saponifi cation products, Fatty acids. By Leffmann, 11. and Davis, W. A. London. Fourth Edition. 1911. 8" G. 445. Allen's commercial organic analysis. Vol. 111. Hydrocarbons, Bitumens. Naphtalene and its derivations, Anthracene and its associatesm Phenols, Aromatic acid and its allies Phtalic acid and the Phtaleins, Modern Explosives. By Davis, W. A. and Sadtler, S. S. Vol. IV. Besins, India- Bubber, Rubber substitutes and Gutta-Percha, Hydrocarbons of Essential oils, Ketones of Essential oils, Volatile of Essential oils, Special characters of Essential oils, Tables of Essential oils. London. Fourth Edition. 1911. 8° G. 445. Allen's commercial organic analysis. Vol. V. Tannins, Analysis of Leather, Dyes and Colouring matters, Dyestuffs of Groups 6 to 12, Colouring matters of natura! origin, Analysis of Colouring matters, Colouring matters in Foods, Inks. By Davis, W. A. and Sadtler, S. S. London. Fourth Edition. 1911. 8° G, 445, KLAPPER O. A. Aardappelen 85. AMnlvlooien 40. Achasma Walang Val. 45. Acronychia laurifolia 47. Aërobe bacteriën 11. Aetherische oliën 44. 216. 230. Agave 131. Agil 219. Agricultuur-Chemisch Lub. 44. Anacardiaceae 10. Andropogon odoratus 44. „ Nardus Ceylon 11. 16. „ Procerus 45. Anonaceae 5. 10. Arachis 50. GG. 82. 94. Araucaria 18. Artocarpus ampelas 3 I. Averrhoa Bilimbi 12. B. Bacteriologisch Lab. 55. Balsems 214. Bamboe 34. 224. Barringtonia 12. Bataat 41. 6G. 93. 94. Batocera albofasciata 42. Beendermeel 229. Bemesting 49. 66. 80. 88. 89. 91. 93. 96. 100. 105. 113. 115. 132. 228, 232. 243. 249. Bergtuin 17. Biophytum sensitivum 12. Boengkil 229. Boktorren 42. Boschwezen 357. Botanische Lab. 9. 37. Tuin 13. Boter 230. 294. Brassica nopus L. IS. „ rapa L. 18. Bruguiera eriopetala 10. ISul'Mmelk 291. c. Cacao 37. 130. Cananga 47. Canavallia ensiformis (i(i. Caoutchouc 196. 359. (zie ook Bubber) Cassave II. 49. 66. 82. 91. 93. 105. Castilloa elastica 131. ('iittloya's 16. Clitoria 94. (') Zie voorts do lijsten van planton on cultuurgowassen op pag. 5, 9, 17, 19, 23, 67 en de hjsten van dieren op pag. 23 en 25 t/m 29. HOOFDSTUK 111. AGRICULTUUR- CHEMISCH LABORATORIUM. Met het begin van dit verslagjaar werd Dr. Tromp de Haas benoemd tot Directeur der Caoutchouc en Guttapercha ondernemingen te Langsa en Tji petir en werd aan ondergeteekende de leiding van het laboratorium en den daar bij behoorenden proeftuin opgedragen. Door deze verandering weid het perso neel van het Agricultuur-Chemisch laboratorium verminderd tot een chef en een laborant. Waar zoowel in don proeftuin als in liet laboratorium proeven moeten ge nomen worden, waarbij leiding en toezicht een eerste vereischte zijn, is het te wenschen, dat in dit tekort aan geschoold personeel spoedig wordt voorzien. Coca. Hierover verscheen een mededeeling in het Archiv der Pharmazie 1911, blz. 209, terwijl in het Eeceuil des Travaux Chimiques op blz. 204 ecu verhande ling over de samenstelling van alkaloidmengsel geplaatst werd. Aetherische oliën. Andropogon odoratus (?) gaf als gemiddelde opbrengst van een aantal distillaties 0.3% olie. Het draaiingsvermogen bedroeg in 1 dM. buis — 34° 44. Het soort. gew. was bij 26° 0.914 Het verzeepingsgetal was 33.6 Idem na acetylatie 98.9 Aldehyden werden niet gevonden. Bij fractioneeren onder gewonen druk begon de olie bij 130° over te distil leeren. Van 130—200° ging ongeveer de helft over, terwijl de rest van 200— 310° kookte. Er bleef zoo goed als niets in de kolf achter. Andropogon Nardus Cey 1 o n (M ah a iiaraii pen g i r i). Een jaar geleden werden van Ceylon eenige planten verkregen. De eerste snit leverde 0.1% olie met de volgende constanten: HOOFDSTUK IV. WAARNEMINGEN EN ONDERZOEKINGEN TOT VERMEERDERING DER KENNIS VAN DEN BODEM. A. GEOLOGISCH LABORATORIUM. Overeenkomstig den aard v,m het werk, verliep voor de agrogeologischc af deeling het jaar 1911 zonder aan het groote publiek opvallende gebeurtenissen. Het aantal informaties over grondkwesties, al of niet met inzending van grondmonsters, nam gestadig toe; enkele der behandelde kwesties zijn van alge tneenen aard, en dus een korte vermelding te dezer plaatse wel waard. Va n het Gouvernements Rubber complex Goenoeng Toegoe werden een aantal gronden onderzocht, ten einde na te gaan of de zeer ongelijke stand van het gewas wellicht aan bepaalde eigenaardigheden van den bodem zoude kunnen worden geweten. Hierbij kwam een buitengewoon zuiver parallel loopen van de beoordeeling van 't gewas eenerzijds, en de slib- en humuscijfers anderzijds aan het licht; volgende tabel geeft daarvan een overzicht: HOOFDSTUK V. WAARNEMINGEN EN ONDERZOEKINGEN SPECIAAL VOOR DEN INLANDSCHEN LANDBOUW. A. PROEFSTATION VOOR RIJST EN TWEEDE GEWASSEN. De botaniseh-assistent Dr. Th. Va let on Jr. koorde terug van zijn verlof naar Europa en hervatte zijne werkzaamheden aan liet Proefstation. In verband met de uitbreiding van de onderzoekingen op irrigatie-gebied door den chemisch-assistent L. G. den Berger werd door den Directeur B. O. W. de Heer F. W. Web er ter beschikking gesteld ten einde aan hei Proefstation voor Rijst c. a. bij deze onderzoekingen te assisteeren. in stede van den tijd. Ambtenaar voor den Selectietuin \V. M. 6 Ull e -1 i ng, die tof Landbouwadviseur werd benoemd, werd aan <U-n tijd. Ambtenaar \. .1. Keij ze r liet dagelijksch beheer van den Selectietuin opgedragen. Aangaande de werkzaambeden op botanisch gebied aan hel Proefstation kan liet volgende bericht worden. Het ten vorigen jare aangevangen onderzoek van den botanischen assistent Dr. I. van der Eist naar de oorzaken der padioog stm i s i uk k i n g e u in de residentie Madioen werd voortgezet en kon na afloop van een dienst reis in don aanvang van dit jaar worden beëindigd. De resultaten van dil onder zoek zullen eerlang worden gepubliceerd. Dr. Van der Eist vermeldt omtrent deze onderzoekingen het volgende: Zooals reeds in het vorig jaarverslag vermeld werd, spoelde bij de oogstmis lukking van 1910 de omo mentek de hoofdrol, al waren ongunstige kultuurom standigheden eveneens van grooten invloed. Onder deze bleek de sitikerrietkul tiini- een belangrijke plaats in te nemen. De omo mentek zelve bleek' een wortelrot te zijn, in nauwkeurig verband te HOOFDSTUK VI. VOORLICHTINGSDIENST VAN DEN INÜNDSCHEN LANDBOUW. a. verslag van den tijdelltken inspecteur van het Inlandsch landbouwonderwijs. 1. Personeel. In het personeel van tien in het belang van den Inlandschen landbouw ingestelden voorlichtingsdienst hadden de volgende mutaties plaats. De tijdelijk landbouwadviseur te Pekalongan Jhr. H. G. W. Nahuys werd van zijn betrekking ontheven; zijn plaats bleet' onvervuld. Als landbouwadviseurs werden definitief aangesteld de tot toen in tijde lijken dienst zijnde titularissen P. H. Tromp, W. A. Zegers Rijser en W. de Wijs. Eerstgenoemde werd van Poerworëdjo naar Wonosobo overgeplaatst, niet alleen met het oog op de plannen tot oprichting aldaar van een landbouwcursus, waarover hieronder t. g. p. wordt gehandeld, maar ook met de bedoeling om hem dichter te plaatsen bij Batoer en Garoeng, streken waar belangrijke proeven met de cultuur van tabak in gang waren en in de naaste toekomst voortgezet zullen worden. Als ressort werden hem aangewezen de residenties Banjoemas en Këdoe, met uitzondering van het zuidelijk gedeelte van oud Këdoe. De Heer Zegers Rijser bleef met de residenties Soera baja en Madoera belast, de Heer d e Wij s niet Cheribon behoudens de Soendaneesche afdeeling Galoeh. In de plaats van den eervol ontslagen titularis Heijn in g werd de gewezen ambtenaar ter beschikking van het Proefstation voor rijst en tweede te Buitenzorg, W. M. Gu 11 cli ng, als tijdelijk landbouwadviseur benoemd, met Bandoeng als standplaats en de Preanger-Begentschappen, zoomede de afdeeling Galoeh der residentie Cheribon, als ressort. Nog werden mede tijdelijk in dienst gesteld de landhonwkundigen A. M. E. Meijer. W. Stenvers en B. H. Paer e 1 s, zoomede de ambtenaar met landbouwkundige opleiding, Djamal oed i n Gal a r Bagi nd a 1) j a maloe di n. De drie eerstgenoemden waren te voren op suikerondernemingen werkzaam geweest; de Heer Meijer daarna nog als Assistent bij het Proefstation INHOUD. Bladz. Inleiding VII HOOFDSTUK I. 'sLands Plantentuin. A. Herbarium on Museum voor systematische botanie 2 B. Botanische Laboratoria 9 C. Botanische Tuin en Bergtuin te Tjibodas 13 D. Zoölogisch Museum en Laboratorium 23 E. Station voor Waarnemingen over de zeefauna te Batavia 29 F. Pharmakologisch Laboratorium 34 HOOFDSTUK 11. Botanische Laboratoria (Plantenziekten) 37 HOOFDSTUK 111. Agricultuur-chemiseh Laboratorium 41 HOOFDSTUK IV. Waarnemingen en onderzoekingen tot vermeerdering der kennis van den bodem. A. Geologisch Laboratorium 51 B. Bacteriologisch Laboratorium 55 HOOFDSTUK V Waarnemingenen onderzoekingen speciaal voor den inlandse hen landbouw. A. Proefstation voor Bijst en tweede gewassen (il 2 Blz. 335, regel 7 v. b. staat Hondenziekten, lees Hondenziekte. Blz. 337, regel 1 v. b. staat Ambulante, lees Ambulatoir e. Blz. 349, regel 4 v. o. staat wordt, lees zijn. Blz. 397, l ste kolom, regel r> v. b. staat Aërobe, lees Aërobe. regel 13 v. b. staat Procerus, lees procerus. 2 dc kolom, regel 14 v. b. 'staat nopus, lees napus. Blz. 398, l sfo kolom, regel sv. b. staat Convolonlaceae, lees Convolvn laoe regel 13 v. b. staat Crotallaria, lees Crotalaria. regel 1 v. o. staat Epa eridaceae, lees Epaeridaceae. 2 de kolom, regel 3v. b. staat Erygnium, lees Erynghim. regel 10 v. b. staat Exoecaria, lees Excoecaria. Blz. 399, l K "' kolom, regel 1 1 v. o. staat Ipomea batatus, lees [pomoea batatas. Blz. 400, l stc kolom, regel 3v. b. staat Mastodon 24 vervalt. regel 1 v. o. staat Olibodium sarina mense L. 35. vervalt. 2 de kolom, regel 12 v. b. staat Ostcomyelitis, lees Osteomyelit is. regel 7 v. o. staat Pharthenoxylon, lees Partheno xylon. Blz. 401, 2 dc kolom, regel 2v. o. staat Tbymelaceae, lees Thymelaeaceae. Blz. 402, l* 4 * kolom, regel 1 v. b. staat Trentepholia, lees Trentepoblia. regel 5 v. o. staat Voandzea subterna, lees Vuiih dzeia subterranea. VERBETERINGEN. Blz. 19, regel 11 v. o. staat Spiradaelis, lees Spiradiclis. Blz. 29, regel 10 v. b. staat dugiug, lees dugung. Blz. 49, regel 2 v. b. staat 2° 52' 2° 50', lees + 2° 52' + 2° 50. lil/,. 61, regel 1 v. o. .staat nauwkeurig, lees nauw. Blz. 73, regel 1 0 v. b. staat K a [> aB, lees K a pas Djant o e k. Blz. 83, regel 17 v. o. staat emiformis, lees ensiformis. Blz. 91, regel 16 v. b. staat franschman (Canavalia ensiformis), lees pras man (Canavallia ensiformis). regel 18 v. o. staat Canavalia, lees Canavallia. Blz. 92, regel 6 v. o. staat franschman, lees prasman. Blz. 12G, regel 10 v. o. staat Steyerhoek, lees Stegerhoek. Blz. 131, regel 6 v. b. staat Dewevre, lees Dewevrei. regel 9 v. b. staat stenophylla abeoeuta, lees stenophylla X abeocuta. regel 11 v. b. staat Liberia, lees liberica. regel 10 v. o. staai Cantala, lees Cantula. Blz. 132, regel 16 v. o. staat serobieulatum, lees scrobiculatum. regel 15 v. o. staat timarense, lers timorense. Blz. 133, regel 11 v. o. staat mimusoides, lees mimosoides. regel 8 v. o. staat lagofoides, lees lagopoides. regel 6 v. o. staat Aeschinomene, lees Aesehynomene. Blz. 265, regel 8 v. o. staat microscopisch, lees macroscopisch. Blz. 323, regel 18 v. o. staat Preanger, lees Oost-Preanger. Blz. 324, regel 17 v. o. staat uit tabel 11, lees uit tabel. Blz. 325, regel 1 v. b. staat van Soenibawa, lees van de kleine Soenda eilanden. Blz. 326, regel 7 v. b. staat Uit tabel 2, lees Uit den tabel. Blz. 327, regel 3 v. b. staat moeten, lees moet. Blz. 330, regel Iv. o. staat l 1 zoo lang, lees l 1 maal zoo lang. Blz. 331, regel 3 v. o. staat ambulantoire, lees ambulatoire. Blz. 332, regel 10 v. b. staat Puoplasmose, lees Piroplasmose. Blz. 334, regel 1 v. b. staat ZIEKTF, lees ZIEKTE. regel 3 v. b. staat Phlegmoonen, lees Phlegmonen, INLEIDING. Torwij! de inleidingen van de vorige Jaarboeken grootendeels hestonden uit uittreksels van de verslagen van de verschillende afdeelingschefs van het Depar tement, meen! de ondergeteekende zich in het vervolg te kunnen bepalen tot het aanwijzen en het zoo noodig in het kort bespreken van die verrichtingen en maat regelen, die in hel afgeloopen jaar meer in het bijzonder naar voren kwamen ('). Alvorens daartoe ovei te gaan worde vermeld, dat op 1 September 1911 naar dit Departement werden overgebracht de bemoeienissen met de Kamers van Koophandel en Nijverheid, Consuls, Octrooien, Ten toonstellingen, IJkwezen en Makelarij, en dat van al' dien datum het Departement den naam draagt van 1) epar t e m ent van bü ndbouw, Nij verheid en Handel. Door deze uitbreiding van den werkkring van het Departement zijn de werkzaamheden wel in belangrijke mate toegenomen, doch kan thans een nauwer verband gelegd worden fussehen die takken van Staatszorg, welke uit hun aard hij elkander bchooren. Voorts vond met ingang van het verslagjaar een belangrijke verandering plaats in den inwendigen dienst van het Departement door de instelling van de betrekking van ambtenaar, belast met de leiding der natuurwetenschappelijke zaken, met den ambtstitel van „Directeur van "s Lande Plan te n l u i u". Terwijl de ondergeteekende daardoor werd ontlast van de dagelijksche bemoeienis niet de behandeling van de natuurwetenschappelijke zaken, werd tevens liet instituut van Plantentuin, dal in de wetenschappelijke wereld zulk een goeden naam verwierf, opnieuw in het leven geroepen. Wetenschappelijke onderzoekingen. In de achter deze inleiding vermelde publicaties, die in het afgeloopen jaar door of van wege het Departement werden uitgegeven, vindt men de resultaten van de meest belangrijke wetenschappelijke onderzoekingen en verrichtingen van het Departement. In het bijzonder worde echter de aandacht gevestigd (') De voortaan in de Jaarboeken op te ncmon klapper op den inhoud maakt het mogelijk aanstonds op te slaan wat in het. afgeloopen jaar over een of ander onderwerp bij de verschillende afdeelingen van liet Departement is te doon gevveeet- LIJST VAN DE IN 1911 VERSCHENEN PUBLICATIEN. Mededeelingen uitgaande van hei Departement van L a n il b o u \v. No. 13. De djamoer oepas-ziekte in hel algemeen en bij Kma in bot bijzonder, door Dr. A. Rant. No. 14. Eenige gegevens voor de Katoencultuur in Nederlandsch-Indië door D. J. G. van Setten, tijd. Ambtenaar voor de Katoencultuur in Palembang. No. 15. D e Bijstp 1 a n t I. Eene anatomische beschrijving der rijstplant, door Dr. J. van Breda de Haan. No. IC. De Bijstp hui t 11. Rijstcultuur op Java; Korte beschrijving der rijstcultuur van de [nlandsche bevolking op Java door 11. C. 11. de Bic. Mcd e il éeli ng e n o« e r H uljb e r. No. I. Over bel Pekkig worden door Dr. K. Gorter. Medeilee 1 i 11 g e n Van 11 c I I' loeEst a t i on Vo o c Tab a k. No. I. Over den Grond iv de Vorstenlanden door <>. de Vries. No. 11. 1 1 utn iis en Stalmest. No. 111. Indroging der Tabak bij de fermentatie door O. de Vries. Mededee l i n g e d va n li e t Pr o efstatio n Midden - J a v a. No. 1. Over den huidigen stand van liet vraagstuk van de Cacaoboorders on Java door Dr. W. Roepke, Salatiga. Meded e e 1 i ng e n V a n li e I 1' ro e I' s I a t io o M a lan g. No. I. Een woord vooral. Over de anatomie van Hevea brasiliensis en Manihot Glaziovü in verband met liet lappen door 1 »r. I. Arens. Een spoelmetbode bij bet tappen van Hevea door Dr. Tb. Wurth. Circulaire omtrent de gevoeligheid van Canephora-Koffie voor bladziekte. Schoolkinderen aan het terrasseeren.  Het wieden van den Leguminose-aanplant.  Enten van Boom No. 133. 4 jaar oud JAARBOEK VAN HET DEPARTEMENT VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL IN NEDERLANDSCH-INDIË 1911. BATAVIA LANDSDRUKKERIJ 1912. De Cultuurschool.    Neusaap van Borneo. HOOFDSTUK VII. OPLEIDING VOOR LAND- EN TUINBOUW. A. LANDBOUWSCHOOL. Einde Januari trad Dr. Koningsberger, wegens zijn benoeming tot Directeur van 's Lands Plantentuin, af als Superintendent over het onderwijs en werd opgevolgd door ondergeteekende. Een belangrijk voorval in den loop van dit jaar was de verhuizing van de school naar een ander gebouw. Doordat nl. de Cursus tot opleiding voor Land- en Tuinbouw een verandering onderging, werd liet tot dusverre voor die onderwijsinrichting gebruikte gebouw te klein; daarentegen kon dat gebouw voor de Landbouwschool, wier 3 e klasse bijna uitsluitend praktisch in labora toria, in den cultuurtuin of op ondernemingen werkzaam is en dus slechts zelden een leslokaal noodig heeft, zeer goed dienst doen, terwijl de oude Land bouwschool voor het oogenblik voldoende ruimte bood voor de leerlingen der Cultuurschool. Een ruiling lag dus voor de hand en had dan ook begin Juli plaats. Wel is waar was, wegens de ligging van het nieuwe gebouw, op vrij grooten afstand van Cultuurtuin en Vecartsenschool, een omwerking van den lesrooster noodig, maar moeilijkheden van ernstigen aard bracht de nieuwe toestand niet mede. In Augustus werden de eind- en overgangsexamens gehouden. Het eind examen werd met goed gevolg afgelegd door drie leerlingen der 3 P klasse: W. A. Frijl i n k, Raden Soemardja en J. Steyerhoek. Van de 2 e naar de 3 e klasse werden eveneens drie leerlingen bevorderd. liet einddiploma van den 2-jarigen cursus werd behaald door een tiental leerlingen: Raden Ali, Poertjaja, Mas Sastradipoera, Baden Danoesastra, Raden Wi r a Adire d j o, P. Mer a y, E. Kair o e pa n, Mas Soemawiria en Raden Soeria Danoeningrat. Ook gingen een tiental leerlingen van de I - naar de 2 C klasse over. Bij het begin van den nieuwen cursus, die 2 October aanving, werden tot de l e klasse elf nieuwe leerlingen toegelaten. Het meerendeel van deze leerlingen is van Sumatra afkomstig. Thee kweekerij, Watt-seed. 15 maanden oud Sandelhout-hengst. Stoeterij Padalarang. In het schoollokaal.   Kiemende Lodoecia callipyge  PLAAT I. Groene bemesting (Desmodium stipulaceum) tusschen Tabak. In de nieuwe serre. De Cultuurschool. Sandelhout-merries met veulens. Stoeterij Padalarang. PLAAT II Fig. 8. Fig. 1. Tabaksplant, door Thrips aangetast. » 2. Thrips sp. Fig. 3. Kop van Thrips sp.    Wardsche kisten, gereed voor de verzending      Quillou-koffie in vollen bloei; oud 18 maanden. Gouvernements-koffieproeftuin te Bangelan; gefotografeerd 11 Juli 1911.    Anoa Quarlesi. P. A. Ouwens. Stier en Koe,   Nemorrhaedus sumatranus. (Foto van een levend exemplaar) HOOFDSTUK XVII. VERSLAG OMTRENT DEN KOFFIEPROEFTUIN BANGELAN. Door den Directeur van Landbouw werd met ingang van de maand October het toezicht op de werkzaamheden in den koffieproeftuin Bangelan opgedragen aan ondergeteekende, met uien verstande echter, dat de boofdleiding bij het Departement van Landbouw zon berusten. Met gebruikmaking van de gi verstrekt door den Administrateur, den Heer S. Boom, kan omtrent den proeftuin het volgende; medegedeeld worden: Weersgesteldheid. De Oostmoesson was dit jaar tot de bijzonder droge te rekenen, zooals uit onderstaande regenwaarnemingen 1007 —1011 valt op te maken. In tegenstelling met de C. Quillou en C. Uganda, welke beide soorten gedurende de drie maanden van droogte haar frisch uiterlijk behielden, baddi □ C. Robusta en Canephora daarvan merkbaar te lijden; evenwel na het invallen der regens herstelden deze zich zeer spoedig. Vergelijkende staat van den regenval over de jaren 190?—1911. Thee-coöperators. Anoa depressicornis. H. Smiih. Koe en stierkalf.