10 In toegezonden Hevea materiaal werden twee verschillende schimmelsoorten aangetroffen, die ongetwijfeld beide schade veroorzaakten, doch waarvan niet met zekerheid te zeggen was, welke van beide de primaire oorzaak der ziekte vormt. In afwachting van nieuw materiaal voor het verder onderzoek der ziekte verschijnselen werden aanwijzingen gegeven voor het bestrijden en tegengaan der kwaal. Aan toegezonden zieke planten van Manilla-hennep bleek, dat zoowel de wortels als de onderaardsche stengeldeclen door eene aaltjessoort waren aange tast, welker aanwezigheid de ziekteverschijnselen voldoende verklaart. De een maal aangetaste planten di snen met de noodige voorzorgsmaatregelen op de plaats zelve te worden verbrand. Alleen tegen de verdere verspreiding (\vr ziekte zijn maatregelen te nemen. Bij de beteekenis, welke de cultuur van Manila-hennep te onzent kan krijgen verdient deze ziekte zeer de aandacht. Eene andere Hevea ziekte dan de bovenbedoelde, bleek veroorzaakt door bo rende insecten, waarvan de identiteit niet was vast te stellen, aangezien er slechts larven en geen volwassen individuen werden aangetroffen. Of de aan vallen van deze borende insecten een primair of een secundair karakter hadden. kon niei winden uitgemaakt. Verder werden nog aanwijzingen gegeven voor het tegengaan van „wortelkanker" in Hevea-aanplantingen. Op verzoek van het Departement van Landbouw in Britsch-Indië weiden inlichtingen verschaf! over alhier waargenomen infectie-ziekten in Indigo-aan plantingen. Eene schimmelsoort, waarnaar speciaal werd gein l'onneerd, komt wel in Nederlandsch-Indië voor doch is hier niei waargenomen als parasiet van Indigo-planten. Zieke Orchideeën-bladeren, met verzoek om.voorlichting ingezonden, bleken te zijn aangetast door twee soorten van schildluizen (een Aspidiotis-soort en een Chionospis-soort). De wijze van bestrijding werd aangegeven. Planten van Citronella-gras, welke wegens de aanwezigheid van vlekken op de bladeren, tot onderzoek waren toegezonden, deden geen speciale ziekte-oor zaak herkennen. De vraag rees of niet eigenaardigheden van den bodem, de waargenomen verschijnselen konden verklaren en dan doen bestrijden. Bij toe neming der verschijnselen in den aanplant werd een nader onderzoek in loco toegezegd. Voor Prof. Peter te Göttingen werd door Dr. Kuyper, tijdens een verblijf te Tjibodas, van verschillende groote hoornen uit het bosch wortel materiaal ingezameld en geconserveerd en dit den aanvrager toegezonden. Berichten kwamen in omtrent eene in Papaja-planten voorkomende ziekte, aangaande welke nadele inlichtingen werden gevraagd. 101 Mijn eerste Lnfektieproef in het verslagjaar werd aangezet don 30 sten Sep tember. Den vorigen dag had ik slijmzieke planten meegebracht van de onder neming Djoganalan, waar de ziekte op dat tijdstip veel , ing aanrichtte. De zieke planten werden vlak boven den wortelhals doorgesneden, en in een dubbele glazen schaal gelegd. Don volgenden dag was er een rijkelijke uitvloei ïng van slijm uit de wondvlakten, en met deze slijm werden 10 planten geïnfek teerd. De boömen waren nog jong en hadden slechts eene hoogte bereikt van 20 tot 10 cM. Aan de eene zijde van de planten werd de aarde zoo voorzichtig mogelijk weggenomen of beter gi poeld dooi- sterk begieten met water. Eoe voorzichtig men dat ook doel, zonder groote verwondingen van de wortels gaat het toch niet, en dat is naar ik meen de reden, dat de planten voldoende ver zwakten om de infektie te doen slagen. De infektie , Ide met behulp van scalpel, Lnfektienaald of Prawaz'sche spuit. Na verloop van !) dagen toonden alle planten ziekteverschijnselen: op de benedenbladeren waren de voor slijm ziekte karakteristieke opgedroogde plekken te zien. Om met zekerheid de ziekte te constateeren werden alle KI planten uitgetrokken en onderzocht, waardoor zoo*- wel de zwarte, verrotte wortels als de bekende kleine donkere puntjes in de door gesneden vaatbundelkring te zien kwamen. Er werd nu een proef op grooter schaal op touw gezet met 70 planten. Als inl'ekt iemateriaal werd gebruikt : 1". hakterieslijiu van zieke planten, van de on derneming Djoganalan afkomstig; "."'. versche agar-agar-kultures van slijmziekte bakteriën, geïsoleerd van een der zieke planten van de bovengenoemde proef op Wedi en :i". twee niet nader gedetermineerde bakteriesoorten, geïsoleerd op agar agar van de lucht in het laboratorium. Bij de helft van de proefplanten, wier wortels geïnfekteerd moesten worden, werden deze blootgelegd, zooa's in de eerste proef met behulp van water, en bij de andere helft zonder water erop te doen, dus door de droge aarde zoo voorzichtig mogelijk weg te krabben, lïij ecu ander gedeelte van de proefplanten werden de ziektebakteriën toegevoerd in een glazen huis, die dicht bij de plant in <\rn grond gestoken werd tot aan de wortels. Door deze buis werd dan 100 c e. gedestilleerd water, waarin de gebruikte hak tenen verdeeld waren, gegoten. Hiervan was de bedoeling de wortels zoo min mogelijk te beschadigen, wat toch slechts gedeeltelijk gelukte, zooals uil de proef resultaten wel blijkt. ii dagen na de infektie vertoonden de eerste ziekteverschijn selen zich, en den volgenden dag waren 13 planten ziek. Den il' 1 "" November n alle planten gemeten, en de zieke planten werden uitgetrokken om de wortels te kunnen onderzoeken. In de tabel op p. 102 is aangegeven de behande ling van de planten, de lengte dei- planten den 11' 1 "' November, en de graad van de ziekte (\ beleekeiit : weinig ziek; XX: sterk ziek en XXX zeer sterk ziek). 102 103 Bet blijkt uil deze tabel ten eerste, dat de kunstmatige infektie met bakteri ('■n. afkomstig van slijmzieke planten, zonder twijfel geslaagd is. Van de oief geïnfekteerde planten is er geen enkele ziek geworden, en de uit de lucht ge ïsoleerde bakteriën hebben slechts één plan! aangetast. Maar levens is uil de proef te zien. dat deze ziekte in gevaarlijkheid en besmettelijkheid lang niet met Phytophtora gelijk te stellen is. Herhaaldelijk wen! waargenomen, dat planten, ■ 's avonds /."er slecht uitzagen, den volgenden ochtend weef tnrgescente bladeren hadden, in 't bijzonder, als 't 's uftchts • i had. En geen enkele van de zieke planten is d I gegaan; de meeste zijn zei I's flink i' oi' i d. e n ve 1 e 1: eb b e n b ij n a d ez e 1 I' d e li 00 g t e g e k reg e n als d e niet geïol'ek tee r d e coni ro 1 e-plant en. Op plaat 1 ziet men een kunstmatig geïnfekteerde plant, waarvan de 5 onderste bladeren ziek werden, die echter later tol eene Binke hoogte uitgroeide en volkomen normale en gezonde blaren vormde. Als een jonge plant daarentegen dooi- Phytophtora aangetasl wordt, zal zij binnen kort dood gaan. Slechts planten, die eerst op een laterei) leeftijd dooi- Phytophtora aangetasl wórden, kunnen nog een tijdje levende bladeren aanhouden. De verklaring hiervan bracht het onderzoek van het wortelstelsel der geïnfekteerde planten, liet bleek bij alle deze. dal de oorspronkelijk geïnfekteerde wortels overal ziek waren, heelemaal zwart en de meeste geheel verrot. Maar de andere wortels waren gezond gebleven, en er waren vele nieuwe wortels gevormd. \)\i>: bij fflanten, groeiend 'onder g 0e (1 e e o u cl i t i e 8 h e p e 1' k I d e ziekte z i e 11 t 0 t d e 0 0 r S p r 0 11 ke -lij k geïnfekteerde wortels en de plant kan bijna de norni aI e ontw ik k elin g berei ke n. De ziekte verspreidt zich niet van uit de zieke wortels naar de gezonde. Dat gcheurt alleen, als de plant onder slechte condities groeit, b.v. als ze aan gebrek aan water lijdt, of veel door insekten aangevreten wordt. De intensiteit der ziekte is geheid afhankelijk van den graad der infektie. Bij de genomen proef schijnt infektie alle e n p laat s g rliinl t e h e h h e n, als de wortels lies c h a di g d w e ril e n : ander-' zouden alle door een huis geïu fe kt eerde planten ziek geworden zijn. Inderdaad zijn alleen eeltige van deze planten ziek geworden, wat gemak kelijk verklaard kan worden door de beschadiging vai; de wortels, die niet het insteken van den huis in den grond gepaard ging. In de tuinen zullen er na tuurlijk ook andere redenen voor infektie kunnen zijn dau alleen beschadiging van de wortels. Zooals ik al in mijne vroegere \erslagen heb opgemerkt, wordt de ziekte veel in de hand gewerkt door laaf uitbrengen op de tuinen van titen (indigo-afval), waardoor gemakkelijk een zure gisting iv den grond ontstaat. Bij de proefneming is er geen enkele van de niet geïnfekteerde huurplanten 104 ziek geworden. De besmettingskracht van de ziekte schijnt i\u< niet grool te zijn. Ook in de tuinen is het optreden van de slijmziekte anders dan van de Phytophtora. Als men tegen de laatste ziekte geen krachtige maatregel 0 neemt, zal zij zich altijd met een mathematische zekerheid verspreiden van de eerst aangetaste plant tot de buiirplanten (Zie foto's: plaat 2 in verslag ! Daarentegen kan de slijmziekte wel verbazend verwoestend optreden, maar elke plant voor zich wordt ziek zonder door de buurplant besmet te zijn. in elk niet dooi- lucht en water; misschien wel dom- aanvreten van insekten, die tege lijkertijd de ziektchaktcriën in de aangevreten wortels overbrengen. De slijmziekte moet dus als een ware bakteriënziekte beschouwd worden, die zich echter alleen onder minder goede kultuurcondit ies ontwikkelen kan, en zich weinig of bijna niet van plant tol plant verspreidt. Alle faktoren, di goede onwikkeling van de planten bevorderen, zijn dus de beste bestrijdings middelen tegen de slijmziekte. 2. Phytopli t o i' a. De in de twee vorige jaren genomen proef om het nut van de toegi methode lii.j het inboeten van nieuwe planten na te gaan is dit jaar herhaald op Sorogedoog, en wel op dezelfde wijze als bij de vorige proeven. Drie dagen na de behandeling mei Kalk en Ammoniumsulfaal (naar Racihorski) is de grond van de behandelde plek weggenomen en daarna zijn de nieuwe planten (soela maus) geplant. De verkregen cijfers zijn in nevengaande tabel bewerkt: na l ste keer na 2 ie keer gemedicineerd gemedic:. en en gesoelamd. amd. in leven 595 = 53,9% 282 = 55,4%. dood 509 = 46,1% 227 = 44, G%. in 't geluid 1104 planten. 509 planten. na 1~" en 2 de keer gemedicineerd en gesoelamd. in leven 877 79,4%. dood 227 = 20,f>%. in 't gelieel 11 o t planten. Van de 1 111 1 ziek geworden planten zijn er dus na een keer uaplanteu 53,9% tereebt gekomen (iets minder dan verleden jaar), en na twee keer oaplan ten 79.1';. Dit resultaai is reeds zeer bevredigend te noemen, maar inderdaad heeft de gebruikte methode van soelammen vee] beter gewerkt, dan men uit 105 bovenstaande tabel zou afleiden. Natuurlijk kunnen er in een tuin, vaar veel Phytophtora voorkomt, ook later nieuwe infektiea bijkomen, die niets te maken hebben met de oorspronkelijke ziekte op dat plekje grond, wat ge cteerd werd, en voor zulk een latere infektie kan de toegepaste methode niet aansprake lijk gesteld worden. Dat zulke later bijgekomen Lnfekties een groote rol ge speeld hebben hij 'leze proef, zal blijken, als men ziet. na hoeveel dagen de 'te planten dood gegaan zijn: na dagen: 1 ■"> 6 8 9101] 12 1:1 11 15 Ui H IS dood: 2 1 8 ?1 3!) 1<) 13 i:> 19 9 9 5 na dagen: 19 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 dood: I 5 1 3 5 I 1 0 3 1114 6 7 na dagen: 0 11 12 t 3 11 15 16 47 48 dood: 3 3 3 5 4 6 ;i 5 4 10 3 8 8 7 2 _ * - ■ na dagen: 19 50 51 52 53 54 55 56 5Ï 58 :>!) 60 Hl 62 63 dood: 4 I 2 3 I 1 5 5 18 7 6 3 2 7 na dagen: (il 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 dood: 6 5 17 9 7 8 8 16 8 0 10 7 7 6 4 na dagen: 79 80 81 82. dood: 3 10 1. [Jij dit overzielit blijk! ten duidelijkste, dat de eerste, direkte infektie van de ingeboete planten slechts in de eerste drie weken heeft plaats gehad, en wel met een maximum van infektie na in dagen. Alle latere Lnfekties zijn nieuwe, van huilen bijgekomene, die dus huilen beschouwing moeten blijven hij de be oordeeling van het slagen van de toegepaste methode. En rekenen wij alleen gene inl'ektiesals reeid ie\ en.. <lan zijn slechts 'il 1 planten van de LlO4 soela ziek geworden, dus 19%. liet resultaat van de vorige jaren, dat de gebruikte methode wel een goede uitwerking heelt, is dus dit jaar weer bevestigd. De verleden jaar begonnen proef om na te gaan. oi' de sporen van Phyto phtora gedurende twee jaren levend in (\a\ grond kunnen blijven, is door, op de ondernemingen Djiwo, Wedi en Sorogedoog. De proef op Wedi heeft, zooals ook verleden jaar, geen resultaai geleverd, daar de cijfers zoowel voor het besmette gedeelte als voor het niet besmette vrij klein zijn, voor hel niet besmette zelfs iets hooger dan voor hef wed besmette, namelijk 68 doode tegen 26. i verklaring van de/e resultaten van twee jaren achter elkaar is, dat het gebruikte besmettingsmateriaal van oude Lanas stammen geen Eispor< i eeft, en dat de voorkomende ziektegevallen . dooi- nieuwe, de proef niet rakende, Lnfekties veroorzaakt zijn. 106 Op Sorogedoog was er 't vorige jaar ook bijna geen verschil tusschen de i vee perceelen, maar er moet inch ecu [linke infektie in tien grond geweest zijn. want de proef heeft dit jaar, dus twee jaar na de bijvoeging van de Phytophtórai zieke stammen, een duidelijk resultaat opgeleverd. l>e twee perceelen bevatten ieder 1160 tabakboomen, en in onderstaande tabel is aangegeven, hoeveel ervan dood gingen: Het is duidelijk,, dat van af 19 October een nieuwe infektie werkzaam ge weest is op het niet besmette gedeelte, misschien door overbrenging van sporen van bet besmette gedeelte veroorzaakt; maar zelfs als wij dit laatste tijdperk (van 19/10 tot 10/11) meerekenen, komen toch 1115 doode planten d.w.z. 96.1 °/t op het besmette gedeelte tegen 166 = 1 I. :'■',.; op het niet besmette. V schouwen wij de proef vóór 19 \\>v. als geëindigd, dan hebben wij 921 79.49? doode planten op het besmette gedeelte tegen 6 0.5$ op het and Op plaat 2 ziet men den proeftuin. De scherpe grens tusschen hei besmette gedeelte en het andere is zeer opvallend. Na deze proef is hei niet twijfelachtig men- of sporen van Phyto }> hto ra kun n e n Iweej a r e n levend i n d e n rrond)>l ij \ e n. I >at iedere besmetting met Phytophtora niei een epidemie veroorzaakt is natuurlijk te begrijpen, als men bedenkt, dat er vele voor de ontwikkeling van de sporen gunstige faktoren moeten meewerken, en als een van deze ontbreekt, dan zal er geen epidemie kinnen, maai- de sporen zullen kalm blijven liggen om o] betere gelegenheid te wachten. Dat er <\w< een enkel jaar weinig Phytophtora optreedt, beteekent niet, dat de grond niet besmet is. Men moet er steeds op bedacht wezen, en eerst ais de tuinen verscheidene jaren na elkaar steeds minder ziekteverschijnselen verioonen, kan men zeker zijn de ziekte de baas te w 3. Cerco s p o r a-v lekken. Onder de namen „watervlekken", „regenvlekken", „loodsvlekken" of „zwarte vlekken" verstaal men een, dikwijls in zeer hooge mate optredende ziekte op de blaren, die in de Langloodsen hel opdrogingsprocédé ondergaan. <>|> een blad vindt men niet zelden 20 tot 30 of nog meer vlekken, die ca. '- Ctm. groot zijn. Ze zijn denker, in doorvallend licht mei een tinl in bel groen. P>ij de 107 latere fermentatie verdwijnen de vlekken wel voor een gedeelte, maar het blad blijft toch als dekblad minderwaardig, en wordt tot de bontbladerige gerekend. Bij een voorloopig onderzoek werd een schimmel gevonden, die volkomen leek op de schimmel van de „spikkel", namelijk: Cercospora Nicotianae. Bei nader onderzoek loonde inderdaad; dal deze twee ziekten door dezelfde schimmel ver oorzaakt worden. Ten eerste werd onderzocht, of ('ereospora altijd aanwezig is. 318 zwarte vlekken wei-den mikroskopisch onderzocht, en geen enkele werd gevonden zonder ('ereospora. Tevens werden 119 spikkels onder hel mikroskoop gehraehl. Bij 78 van deze werd ('ereospora mei Sporen gevonden, terwijl hij 11 geen sporen, echter wel myceel aangetroffen werd. Geen enkele was zonder myceel. Verder \wrd een infektieproef genomen mei materiaal van zwarte vlekken. De uitge sneden stukjes werden mei behulp van kleine glazen draden vastgehecht op versche blaren, nog aan de hoornen zittend. In 't geheid werden 1!» zulke blad stukjes van zwai-te plekken op de bladeren aangebracht. Na 9 dagen was er nog niets te zien met het blooti oog, maar na 15 dagen was er hij al de opge legde- bladstukjes een zeer duidelijke inl'eklie waar te manen. Kr waren ka rakteristieke spikkels gevormd wel is waai- veel groot-r dan gewoonlijk, zelfs 1,, l ■.'!., Ctm. in diameter, maar van dezelfde rood-gele kleur als alle groote spikkels. Het mikroskopisch ondefzoek van deze kunstmatige spikkels toonde overal ('ereospora aan. liet. is dus zeker, dat heide ziekten dooi- dezelfde schim mel, Cercospora Nicotianae veroorzaakt worden. Waarschijnlijk zal een infektie kort voor het afplukken en ophangen iv de hangloods zwarte plekken vormen, en een infektie, die zoo VTOeg gebeurd is, dat er tijd genoeg is \oor de ontwikke ling van de schimmel voor hel afplukken zal een spikkel vormen. 1. Veredeling dooi- selektie, ba. staarde er ing en ü a n |> 1 a ji I. v a n n i e u w e s o o r t e n. Toen iK selektieproeven begonnen in ln'l jaar 1901, was liet van hei grootste behang zoo gauw mogelijk voor de praktijk bruikbare zuivere lijnen te krijgen. Kr was daarom sm hls weinig iijil over voor methodische vooronder zoekingen. Van zulke werden sleehls de allernoodigste gedaan (zie verslag van 1902), en verscheidene moesten altijd op beantwoording wachten. In de komen de jaren kwamen er zoo vele andere vragen op bei programma van hel proef station, dal ei' sleeds geen lijd over Meel' voor zulke onderzoekingen, daal' ei' hij hel proefstation geen assistent is, die een gedeelte van hel werk op zich nemen kan. In hei afgelopen jaar heb il; eenige privaat hulp hij het werk in het labo ratorium gehad, zoodat ik voor dergelijke onderzoekingen meer tijd over had. 108 Eenige onderzoekingen over de verhouding tusschen de Lengte en de breedte ran bakbladeren, en over de erflijkheid van deze verhouding konden dienten gevolge worden verricht. Van de Kanari-selektie werden twee zuster-generaties dil jaar uitgezaaid (il' 220 -192- Il LB5 en 11- 243—192— 17—185) die zoo gekozen waren, dat het gemiddelde cijfer van de verhouding: Lengte/Breedte van de 5 geno proefbladeren bij de eerste klein was (1,97) en bij de andere buitengewoon groot (2,15). De eerste moederplant was dus een breedbladerige en de tweed zeer smalbladerige plant. Mei waren twee zusters uit een en dezelfde zuivere lijn uit diens derde generatie, liet zaad, dat dit jaar uitgezaaid werd, is dus voor de vierde keer zelfbevrucht in deze familie. Van eiken aanplant wei-den. toen de planten in vollen bloei stonden, 50 planten gekapt en alle bladeren op lengte en breedte gemeten. Voor elke plant is dan het gemiddelde cijfer be rekend van allo bladeren, en deze gemiddelde cijfers vooi familiën zijn vermeld in onderstaande tabel, die 11, bij hoeveel van de onderzochte planten de verschillende gemiddelde cijfers gevonden zijn: Het blijki uil deze tabel, dat de twee Eamiliën (11- 220 en II- 243) in hoofd zaak overeenkomen bij de verhouding L/Br. Als men uit bovenstaande cijfers een graphische lijn vormt, blijki bet, dat het eij f er-materiaal u-a. 2000 bla ten van 50 boomen) oiet voldoende geweest is om een mooie graphische lijn te verkrijgen. Er wordt geen bepaald Optimum verduidelijkt, wal we] hel geval geweest zou zijn, als een veel grooter aantal bladeren gemeten waren. Wegens deze onvolkomenheid volgen de twee graphische lijnen elkaar niei heele maal, maai- afwijkingen zijn zoo gering dat zij blijkbaar slechts veroorzaakt zijn dooi- hei te kleine cijfermateriaal. De verkregen cijfers maken hel inderdaad hoogst waarschijnlijk, dat de verhouding L/Br bij de twee Eamiliën precies 109 dezelfde is, wat dus zeggen wil, dat twee planten van een en dezelfde zuivere lijn, die Leder voor zich een groot verschil toonen in de verhouding L/Br., eene nakomeli] opleveren zonder dit verschil. Als een lijn al vol k o in e n zin v e r i s, k a o d e \ e r h o u ding L/B r. niet. v e r a n d er d w or d o n d oo r h e t z a a d n e m e n va n e n k e 1 e a f w ij k e n il e ]) 1 a n te n. Dit resultaai is volkomen gelijkwaardig niet dat van \V. .1 oha un -3 e n, in mijn verslag van 1903 besprol Toch zou het verkeerd zijn, als men uit deze proef concludeeren wilde, dat het zonder nuf is hij het kiezen van selektiehoomen zijn opmerkzaamheid op zulke eigenschappen van de inoederboomen ie vestigen. Een zeer breede blad vorm is wel in de meeste gevallen slechts een uiterlijke variatie van de zuivere, lijn; maar die kan ook eene mutatie zijn. In het eerste geval zal de tweede generatie geen bijzonder breedbladerige aanplant geven, maar in hei tweede geval wel. Verder is breedbladerigheid gewoonlijk een teeken van krachtige en welontwikkelde planten, en het verdient natuurlijk, altijd aanbeveling zaad Ie winnen van zulke planten, daar ze rijkelijker en grooter zaad leveren dan zwakke planten, tui eindelijk kan er, waar de zaadwinning in het grooi schiedt, natuurlijk van tijd tot tijd een enkele vergissing voorkomen, waardoor een plant niet volkomen tegen kruisbestuiving beschut wordt, en waardoor dus de mogelijkheid voor eene verontreinig] lijn door een niet tde kruisbestuiving bestaat. Ook om deze reden moet men steeds met op merkzaamheid zijne selektiehoomen uitkiezen, en 'I liefst elk jaar een nieuwe zuivere lijn aanleggen, waarbij men dan natuurlijk ook op de verhouding L/Br. letten moet. Dezelfde cijfers zijn ook voor een ander onderzoek gebruikt. Bij het selek teeren heb Lk tot nu toe altijd van eiken boom ~> middenbladeren als proef bladeren geplukt, daar hei afplukken van vele bladeren de boomen, die voor zaadwinning gebruikt dienen te worden, ie veel zou verzwakken. Deze 5 proef bladeren zijn dan gebruikt voor de metingen van L/Br. en voor diktemetingen, brandproeven, en kwaliteitsbeoordeeling. Is nu diode betrouwbaar? Om dal te beantwoorden heb ik van bovengenoemde L/Br. metingen het lier van L/Br. bij de 5 grootste middenbladeren van eiken boom [eken mei hel gemiddelde cijfer L/Br. van alle bladeren van denzelfden boom. Bijgaande graphische voorstelling geeft hei resultaat! Op de horizon tale aa z ij n de eij' die de verhouding L/Br. van alle bladeren van een plan! aangeven; op de verticale as de cijfers, verkregen van metingen van middenbladeren alleen. 11 Uitvoerige inlichtingen werden verschaft over slecht staande jonge Ficus planten, terwijl over twee andere inzendingen van caoutchouc leverende gewassen werd gecorrespondeerd. De vragen om inlichtingen in het bijzonder over levensvoorwaarden en ziekteverschijnselen van caoutchouc produceerende hoornen namen zoozeer toe, dat Dr, Kuyper het voorstel deed hem de gelegenheid te geven een vrij lange reis over -lava te maken, speciaal voor hei bezoeken van Ficus en He aanplantingen. Daarbij zouden verschillende punten in loco zijn na te gaan en de reeds schriftelijk verstrekte raadgevingen mondeling worden aangevuld. De dienstreis ging door en Dr. Kuyper gaf zich daarbij wederom de meest mogelijke moeite. Gevreesd moet, helaas, worden, dat hij te veel van zijne krachten vergde. Althans aan het einde der reis werd hij ongesteld, kwam hier te Buitenzorg in niet goeden gezondheidstoestand aan en werd weldra bedlegerig. Het was deze ziekte, welke den hoogst verdienstelijken man ten grave sleepte. In het verslagjaar werd het „vreemdelingen-lahoratoriiim" onder de afdee ling ressorteerend, bezocht door vier buitetdandsche botanisten, namelijk de Ileeiin: Prof. Dr. Fr. Czapek Hoogleeraar in de Botanie aan de Universi teit te Czernowitz (Oostenrijk), Prof. Dr. P. IJ ill e r von Höhn e 1, Hoog leeraar in de Botanie aan de „Technische Hochschule" te Weenen, Prof. Dr. 11. Fitting, toenmaals Privaatdoceni aan de universiteit te Tübingen, thans Hoogleeraar aan de Universiteit te Straatsburg, l'rof. Dr. G. Tischler, Hoogleeraar in de Botanie aan de Universiteit te Heidelberg. Voor elk dier bezoekers wordt hieronder aangegeven welke werkzaamheden door hen hier zijn verricht, naai- het door hen xelven in het Laboratorium-alhiim ingeschrevene. Prof. Czapek: I. „Waarnemingen en experimenten betreffende klimplanten en wel over: (/. aanzwellingen der bladgewrichten hij Menipsermaceeën, b. ranken van Entada, e. het experimenteel te voorschijn roepen van vrije windingen, (/. ani- Bophyllie hij windende Asclepiadeeën en hunne verwanten; IT. Tropismen hij de luchtwortels van epiphytische Orchideeën en het op nemen van water door deze organen; 111. Dorsiventraliteit van Elatostemma; IV. Waarnemingen over slaapbewegingen; V. De gevoeligheid van gevederde bladen tegenover door stooten veroor zaakte prikkels; VI. Bouw en verhouding der weefselspanning hij den schijnstam der Zingiberaceeën". Prof. v o n II ölin e 1: 110 De streep, die doorgaai van linSs beneden naar rechts boven, geefl de grens aan tusschen de planten, waar de verhouding L/Br. bij de 5 middenbladeren i is dan bij alle bladeren en tusschen die waar ze minder geweest! is. Siaat een puni dus op de lijn zelf, dan beteekenl dat, dat de verhouding L/Br. bij de betreffende plant gelijk geweest is voor de 5 middenbladeren en voor alle bladeren bij elkaar. Ligt de puni beneden de lijn, dan is het cijfer hel grootst geweesi voor alle bladeren d.w.z. dat de 5 middenbladeren in doorsnede breeder geweest zijn dan alle bladeren van dezelfde plant bij elkaar. En ligl lui punt boven de lijn, dan is hei omgekeerde hei geval, d.w.z. de 5 midden bladeren zijn smaller geweest dan alle bladeren bij elkaar. Men ziet nu wel, dat de punten vrij goed de lijn volgen, wat weer zeggen wil, dat dn cijfers verkregen van de 5 middenbladeren alleen, in do meeste gevallenvrijgoedovereenkom e n m ei de c ij 1' e r s, v e r k r e g e n door me tin ge n va n all e I) 1a d e ren va n de pi an t. Over 'I algemeen zal bei daarom voldoende zijn alleen de 5 grootste middenbladeren te meten, daar deze in elk geval ongeveer een beeld geven van de L/Br. van alle bladeren der plant. 'l'oeh zijn de schommelingen tamelijk groot; zie I>. v. bij de gein. L/Br. van alle bladeren: 3,01. Dit gemiddelde cijfer bebben 10 planten gehad, en bij deze K) planten schommelen de cijfers voor de ."> middenbladeren tusschen 1.9 1 en 2.06. Dai is genoeg om zooveel mogelijk naar eene grootere nauwkeurigheid te streven hij het meten van de L Br. van de planten, die voor de selektie in aanmerking komen. Maar als alle bladeren van zooveel hoornen onderzocht moeten worden, is er meer werkkracht, noodig, dan op 'L oogenhlik ter beschik king staat van liet laboratorium. Van de zuivere lijnen, dit: aangehouden werden om altijd zaad te hebben voor de ondernemingen, zijn dit jaar I uitgeplant in den proeftuin. Daar de ondernemingen in de laatste jaren de voorkeur geven aan Kanari boven Florida, is er van de laatste slechts een enkele lijn uitgeplant; van Kanari daarentegen :! lijnen, namelijk: Florida 11;,_|;!<»__ 138— 18—30—10—0.- Kanari 42 19— 37—185, 220—102— 47—185. 2-11—192— 47—155. Alle t aanplantingen zijn uitstekend geslaagd. In 't bijzonder is dat van 111 belang voor do lijn: Florida. Zooals men uit de stam-cijfers ziel is liet eerste zelfbevruchte zaad I in liet jaar 1!)01. Dal zaad. waarvan de aanplant on jaar dus afkomstig was. is voor do ,' u ' keer zelfbevrucht, on deze aanplant is op zijn minsl oven kracht eest als do eerste. Hot blijkt hieruit wol ton duidelijkste, dat men zich volstrekt ui el angstig heeft te m a k o ii v oo r o o n a oli t o ruit g a o g I o n go v o I g o van voortge z o t t o y. o 1 1' li o \ r u o h t i n O. Van dozo vier lijnen zijn zaad on proefbladeren geoogst van 50 boomen van elke lijn, dio dan behandeld zullen worden op dezelfde wijze als de vorige jaren. Om liet voor de Hoeren administrateurs gemakkelijker te maken op eene correcte wijze zeil' hun geselekteerde zuivere lijnon aan te leggen, heli ik dit jaar aan do Hoeren oen circulaire gezonden, waarin de boofdprincipes voor de selektie in beknopten vorm beschreven waren. Als grondprincipe werd aangenomen dat e 1 k o o n d o r n o in i n » v o o r z i o ii o 1 k j a a r e e n o I o e n iq e zU i v o r o lijnen op nieuw aanzet. Als dan, wat juist dit jaar hier en daar ekomèn is, door een vergissing of op andere wijze het gebruikte zaad on zuiver'geworden is door bijmengen van oen ander type, zal de onderneming toch bet volgende jaar weer volkomen zuiver zaad kunnen bebben. (laai men daar entegen jaar in. jaar uit door met dezelfde lijn, zonder opnieuw te solekl. dan zal een fout, die hij hot zaad winnen op groote schaal, Zooals hot op (\c ondernemingen geschiedt, binnengeslopen is. zich elk volgend jaar meer en uitbreiden. Dat zal mot kunnen gebeuren, als w elk jaar opnieuw van enkele geselekteerde stamplanten nieuwe zuivere lijnon begonnen worden. De in het vorig verslag besproken vooraanplant van de kruisingen is. dank zij de welwillendheid van den administrateur van Wedi, uitstekend geslaagd. Er was dus rijkelijk zaad voorhanden om ren tweede generatie uit te planten van de verscheidene in het jaar L 906 gemaakte kruisingen. Alleen van <le kruising Peru 9 ~ w - ''• cf ' s er geen zaad ontwikkeld. Alle boomen van deze kruising»waren vrij sterk dooi' mozaïek aangetast, wat misschien de oorzaak van hel gehrek aan omwikkeld zaad kan geweest zijn. Maar de mogelijkheid be ook, dal deze kruising onvruchtbaar is. on om «lat te onderzoeken heb ik dit jaar opnieuw eene kruising .ds do genoemde gemaakt, waarvan nu dadelijk con vooraanplant aangelegd zal worden, zoodal ik al in bei jaar 1909 kan nagaan, of <U' tweede generatie inderdaad onvruchtbaar is. Van do in hei jaar L9OG gemaakte kruisingen zijn dit jaar (dus in de tweede iratie) do volgende kruisingen uitgeplant: 112 m.sm 9 ~ K. c?, m.sm 9 ~ Fl. cf» m.sm. 9 ~w. li. <ƒ, w. B. 9 ~K- cf w. B. 9 — Fl. d\ w. IJ. 9 — m.sm. <j\ P. 9 -~ K. d\ P. 9 ~ m.sm. d" P. eT ~ w. 15. 9, P. eT ~ K. 9, I. eT — m.sm. 9 ('). Deze kruisingen in de tweede generatie hebben mi heel eigenaardige eigen schappen vertoond. Voorloopig zal ik niet nader op de theoretisch trekkingen uit deze kruisingen ingaan, maar slechts de feiten vermelden. De erfelijkheid van bepaalde eigenschappen der moeder- en der vaderplanten worden natuurlijk het gemakkelijl ;aan bij zulke ouderplanten, die het grootst lul vertoonen. Daarom zijn van bovei ide kruisingen voor nadere studiën gekozen I. ~ w.B. en I. ~ m.sm. Het is misschien noodig er de aandacht op te vestigen, dal alle drie ouder-planten variëteiten van dezelfde zijn, namelijk van Nicütiana Tabacum, en dal d generatie, verleden jaar geteeld, en in mijn vorig verslag bespn I, volkomen homo geen was, zoonis men hel van een kruising tusschen twee variëteiten verwachten kon. Ik had nu dit jaar een splitsing verwacht in de tweede generatie, vo do wet van M'endel. Het bleek ook inderdaad, dat de kruisingen zich ge splitst hebben, maai' hoe!' Van de krui.-ing I. ~ w. I!. waren er uitgeplant J7l planten, en van I. (f ~ in. sm. 9 en ''• 9 ~ ln - sm - (f e zamen 11 I. Tusschen al deze» planten was het echter volslagen onmog elij k p 1 a ri ten te \in(l en, die volkomen op een va n d e oud ers of grootouders geleken. Er waren wel eenige planten, maar lang gen, die de i lige bleekheid van w. B. vertoonden, maar dan war. bladeren weer anders, of de planten a uit en werden hoog en sterk ver takt als een I'. -pla.nl. En wal nog merkwaardiger was, er waren zoo te zeggen geen twee planten te vi n don, die heelemaal op el -iiii r geleken. Was de bladvonn bij twee planten dezelfde, dan waren de bladstelen, de bladooren, de vertakking of iets anders afwijkend. Kortom: er heerschte een volkomen anarchie in deze tweede generatie. Van zich stipt hon den aan bepaalde vormen □ sprake. Hel komt overeen mol het door X:iiiil i n (-) „variabilité rnnée" genoemde verschijnsel. Het meest opvallend is tor-h. dat dezelfde wanorde heefscht in de enkele „merkmalspaaren", h. v. gestoeld of niet gestoeld blad, stomp afgerond of afloopende hladselrijf. O]) bijgaande platen 3 on 1 zijn twee sorien I i isingen afgebeeld. Men ziet, dal de I lappen: bladbasis en bladstee] in alle mogelijke overgangen on combinaties voorkomen. En ook de hoek, waaronder de zijnerven uitgaan van do hoofdnerf, is bij eenige van'de planten heel anders geworden (') wB. beteekent: white Burley. m.s —: Maryland smoking, P. —: do van Peru ontvangen variëteit, genaamd Oxapampa, Fl. —: Plorida on K. —: Kanari. (') Annales des sciencee naturelles. 1875. 113 als bij de ouders of de grool lers, In de onderste rij van P. ~ in. sm. ziel naen I zulke bladeren, wier nervatuurhoek veel kleiner is dan bij de ander.:'. waarbij het blad ook veel meer langwerpig wordt en zelfs geplooid. Ik vestig er de aandacht op, dat elk blad op bijgaande platen afkomstig is van één afzonderlijke plant, en dat alle bladeren aan dezelfde plant van het zelfde type waren. Van deze op zulk een eigenaardige wijze zich splitsende kruisingen werden de meest opvallende types uitgezocht. Ze werden om goed gephotographeerd Ik' kunnen worden uit den grond genomen en naar een klein huisje gedragen. Hier werden twee photographiën gemaakt, een van de geheele plant, en een van het middelste gedeelte, waarop men den vorm van de middenbladeren, de blad basis, de bladooren en den bladsteel duidelijk zien kan. Na gephotographeerd te zijn werden de planten opnieuw in grond gezet, en goed begoten. De bloeiwijzen werden op de gewone wijze van klamboezakjes voorzien, nadat alle geopende bloemen en alle aangezette vruchtfen weggenomen waren. Op deze wijze is er nu voorhanden zelfbevrucht zaad van deze verschillende types en tegelijkertijd photographiën van de planten en de bladeren, die in de toekomst ter vergelijking dienen moeten. Van I. ~ w.B. werd op deze wijze zaad ge wonnen van L 3 types en van P. ~ m. Sm, van 10 types. Allen zullen het volgend jaar uitgeplant worden. Van het grootste belang zal het dan wezen te zien, of deze verschillende types in de derde generatie constant gew r ordcn zijn, dan wel of zij zieli weer zullen splitsen, en in dit geval naar bepaalde wetten of geheel willekeurig. De twee bovengenoemde kruisingen zijn gekozen voor de verdere onderzoe kingen, omdat de stamplanteii van deze vrij groot verschil in hun morpliolo gische eigenschappen bezitten, waarom bet gemakkelijker wordt ze weer te her kennen in de nakomelingschap. Maar ook de andere kruisingen hebben iets dergelijks laten zien. Tussehen alle kruisingen met w. B. is er b. v. geen enkele zuivere w.B. plant gevonden, zooals men naar de wet van M end el verwachten moest. Wel is de meest opvallende eigenschap van w.8., namelijk de wilachtige nerven en bloemkelken, niet verdwenen dooi' de kruising. In de eerste generatie was er heelemaal niets van te zien; toch is zij aanwezig gebleven, maar in latenten toestand. In de tweede generatie, dus dit jaar, is deze eigen schap weei- voor den dag gekomen, maai- zooals gezegd, geen enkele plant heeft zich als een zuivere w.B. ontwikkeld. Hij verscheidene planten waren b. v. slechts de punten van de bladeren witachtig; bij andere de helft, en slechts bij enkele was de geheele plant bleek als ecu echte w.B. Maar zulke bleeke planten badden dan weer andere eigenschappen, die niet overeenkwamen met w.li., b. v. een w elont w ikkeldeii bladsteel, een rijkelijk vertakte bloeiwijze, enz. Jaarboek. 8 114 De verleden jaar gemaakte kruisingen tus,sehen Java en Florida zijn dit jaar uitgeplant in den proeftuin, maar hebben geen goede planten geleverd, waarom ik ervan afgezien heb daarmede verder te gaan. Van de in hel jaar 1903 gemaakte kruising tusschen Kanari en Dcli, die zich steeds door een bijzonder hoogen stam en bijzonder vele bladeren gekenmerkt heeft, zijn dit jaar 5 lijnen uitgeplant, dus in de sde ■atie. liet was opvallend, dat de hoogte der boomen en het aantal bladeren beduidend minder was dan in de eerste jaren. De hoogste boom ivas slechts 2,75 Meier hoog, en had 35 bladeren. In het algemeen waren de boomen iets hoven Meter hoog en hadden iets meer dan 30 bladeren. Dat zijn wel is waar mooie hoornen, maar toch haalt de ontwikkeling niet bij die van vroegere jaren (zie b. v. verslag van 1905) toerj de hoogte ver hoven de drie Meter was en het aantal bladeren boven de 10. Of deze achteruitgang een gevolg van de kultuurcondities in dit jaar geweest is. dan wel of de buitengewone hoogte van deze lijn inderdaad jaar na jaar achteruitgaat, moeten de volgende jaren leeren. Natuurlijk is er zelfbevrucht zaad aangehouden van verscheidene hoornen dezer kruising. Verder zijn in den proeftuin dit jaar eenige nieuwe variëteiten uitgeplant. Door tusschenkomst van het Departement van Landbouw werd verleden jaar een partij zaad van Isa bel la ontvangen. Hiervan werd in den Oostmoesson 1908 een voor-aanplant gemaakt om van eenige karakteristieke planten zelfbe vrucht zaad te oogsten; van deze zijn •"> lijnen uitgeplant. Zooals voor deze variëteit karakteristiek is. waren de bladeren zeer smal en hangend. Over de kwaliteit kan eerst later geoordeeld worden, en daarvan zal het. natuurlijk af hangen, of deze variëteit, die vroeger e.ik in de Vorstenlanden verbouwd is. van waarde kan worden. Op de onderneming W'edi was verleden jaar een vrij groote aanplant van een variëteit, genaamd Ja ra. geplant. Die bleek zeer heterogeen te zijn. Van een aantal verschillende types werden in zaadboomen uitgezocht om voor verdere selektie te dienen. Van deze Ui zaadmonsters zijn in den proeftuin dit jaar van elk I rijen uitgeplant. liet bleek, dat ze alle bijna zuiver waren, maar onder elkaar veel verschil vertoonden. Slechts twee er van hadden een mooi uiterlijk, en hiervan zijn zaadboomen uitgezocht, waarvan zelfbevrucht zaad en proef bladeren geoogst zijn. Van den Heer Boot. direkteur van het ingenieursbureau in Delft heeft het proefstation zaad ontvangen van Uabana. Het werd helaas te laat ont vangen om tegelijk met de andere zaadsoorten gezaaid en uitgeplant te worden. Eerst 23/9 kon gezaaid worden en V 11 geplant. Haar de volgende maanden buitengewoon regenachtig waren, is de aanplant met goed geslaagd. De planten 115 waren slechts 1 a l'/ï; Meter hoog, en de bladeren zeer klein. Toch heb ik vooralle zekerheid van vier van deze planten zelfbevruchl zaad geoogst, waar mede het volgend jaar ren kleine proefaanplant gemaakt zal worden. Haar van bevoegde zijde twijfel uitgesproken is, of de tot nu toe I>ij de selektie gebruikte klamboezakjes wel voldoende garantie opleveren tegen vreem de bestuiving door den wind. heb Lk een proef hieromtrent op touw gezet, ofschoon liet zeer weinig waarschijnlijk is, dat de vrees gegrond blijkt. Het stuifmeel van de tabaksbloemen is zwaar, en de geheele bloem is duidelijk op zelf- en insectbestuiving ingericht, maar niet <>|> windbestuiving. In de 8 jaren, gedurende welke ik met de tabakstudiën bezig geweest ben, heb ik ook nooit stuil'nieel-wolken om de bloemen zien waaien. Voor deze proef heb ik bij vier hoornen in 't geheel 119 bloemen gekastreerd, voordal. de hehnknoppen opengegaan waren. De proefboomen hoorden bij een kleinen aanplant van iets meer dan 350 hoornen, die in vollen bloei stonden; ze waren zoo gekozen, dat de wind eerst over de andere hoornen strijken moest. Ka hei kastreeren zijn de vier bloeiw ijzen met klamboezakjes omgeven om in sekten weg te honden. Hei hleek mi, zoo als verwacht was. dat geen enkele van de gekasl recrde hloenien vrucht gezel had. Dus in dit geval heeft geen w indhcstniving plaats gehad. Naar opgedane ondervinding, die ook door deze proef bevestigd wordt, kan men wel voor goed aannemen, dat een windbestui ving, ofschoon niet ondenkbaar, toch in werkelijkheid niet voorkomt;. 5. Be m est ingsp r o e v e tl. Do oogst van de in het vorig verslag vermelde bemestingsproef op de onder neming Djoewiring, is mi nader onderzocht, en de resultaten worden hier mede gedeeld. , Het proefplan was het gewone: A, — A a — A., Kali Phosphorzuur Stikstof (Chilisalpeter). B x — B 2 — B, Kali Phosphorzuur C, — C 2 — C, Kali Stikstof (Chilisalpeter). D, — I\, — D 8 Phosphorzuur Stikstof (Chilisalpeter). Ej —B a ■ — E, niets niets niets De opbrengst van de proefperceelen was de volgende: 116 Wel is waar zijn de cijfers, zoo als bijna altijd bij veldproeven, oiei zoo mooi als men wenschen zou. en in 't bijzonder zijn de onderlinge verschillen bij D en E vrij groot: maar ondanks dal is liet duidelijk te zien, dat de grond in den betreffenden tuin dankbaar voor bemesting is. De drie B perceelen bebben een iels geringer opbrengst dan de A — (' en D perceelen, maar tocb veel groo*' ter dan I.. Hieruit moet men concludeeren, dat er in hoofdzaak gebrek aan stikstof geweest is. maai- dat ook Kali en Phosphorzuur nut gedaan hebben! Door dit resultaat worden (ie proeven van de vorige jaren bevestigd, zoodal ik ten zeerste aanraden kan, op deze onderneming kunstmest op grooter schaal toe te passen. In de eerste plaats komt in aanmerking de Chilisalpeter, en in de tweede plaais de in minder graad noodige: Kali en Phosphorzuur. I )e brandbaarheidsproeven hebben het volgende resultaat opgeleverd: Zooals men ziet, is hel verschil tußschen de perceelen zeer klein. Er is noch een schadelijke invloed van de Chilisalpeter noch een gunstige van bet Kaü te konstateeren. Zooals bij de meeste van de brandbaarheidsproeven van tabak van de Vbrstenlanden is de brand zoo goed, dal de kleine invloed van bemesting niet merkbaar is bij de uil baren aard niet /.eer nauwkeurige brandbaarheids proeven. Bij deze monsters is de ln-and van alle nummers goed te noemen. De bemestingsproeven op de ondernemingen Tempel en Mlessan zijn niel goed geslaagd. Zooals in mijn laatste verslag reeds werd opgemerkt, was hef 117 zeer moeielijk proeven van hei laboratorium uit op zoo ver gelegen onderne mingen goed te verzorgen en te controleeren, waardoor hei oogsten dikwerf vee] te laai gebeurde, zoodat niei weinig bladeren van zelf afvielen of in slechten toestand geoogst werden. Daarbij kwamen oog op Mlessan eenige zware on weders, waardoor juist de proefaanplantingen hevig geleden hebben. Ik kwam daarom met den administrateur overeen de proeven op deze onderneming niet ten einde te voeren, maar liever dit jaar te herhalen, wat ook gebeurd is onder toezicht van de onderneming zelf. Op Tempel had de proef veel te lijden van de Tjakkar-ziekte. Opvallend was het, dat de niet bemeste perceelen hei incest te lijden hadden, wat wet overeenkomt mot de waarnemingen van vroeger, dat deze ziekte weinig of niet voorkomt op goede gronden, en dat de zieke planten door een ompooting genezen kunnen (zie verslag van 1906). De oogst werd gewogen, maar niet verder onder zocht, daar de proef toch als hall' mislukt beschouwd moest worden. I e cijfers zijn ook nie| per LÜO planten cd' per droogstof berekend, maar geven slechts de werkelijk geoogste tabak aan. Hierdoor krijgt de ziekte ook invloed op de cijfers, die dus niet de direkte invloed van de bemesting alleen aangeven, maar ook de indirekte, aangezien de onbemeste perceelen het meest geleden hebben dooi' de ziekte. Van elk proefnonimer zijn in deze proef slechts twee in plaats van drie parallelperceelen. De heinest i ngen in A—B —C—l) en E zijn dezelfde geweest als in bovengenoemde proef op Djoewiring. A. B. C. I). E. Il 1. (i K.G. 4 K.C. 6.5 K.G. 6 K.<;. i.:, K.G. •■ "-'■ *'••' » ' » __" " '' » Gemidd. 6.25 K.G. 5.5 K.G. 5.75 K.C. 6 K.(i. 1.75 K.C. Zoo ver men \\u< concludeeren kan uit deze proef - — maar zooals gezegd, moet men er voorzichtig mee zijn, daar de proef als hall' mislukt moei worden] beschouwd — hebben deze gronden gebrek aan alle drie de meststoffen. Dat de B-perceelen het minst opgebracht hebben van de bemeste perceelen. zou eigenlijk leeren. dal Kali eu Phosphorzuur meer noodig waren dan Stikstof maar dit resultaat is zonder twijfel toe te schrijven aan het onvolledige van de proef. I>il jaar zijn de proeven op deze ondernemingen herhaald, maar onder con trole van de ondernemingen zelf, zoodal de resultaten, die in het volgende verslag medegedeeld zullen worden, waarschijnlijk heter en duidelijker zullen zijn. ' Op het stuk grond, dat op Wedi voor de proef met groene bemesting dient, 118 is dit jaar Crotalaria rettisa uitgezaaid. Om deze plant niet alleen als groene bemesting te gebruiken, maar tegelijk als zaadplant, 'is er zon lang mogelijk gewacht met het in den grond brengen van >\r planten. Hierdoor weid een belangrijk verschijnsel opgemerkt: de aanplanl op het met Crotalaria be meste stuk was in den eersten tijd, totdat de regens flink doorkwamen, zeer achterlijk vergeleken met het andere zonder groene bemesting. Dit feit ï makkelijk te verklaren, als men bedenkt, dat de grond slechts eenige dagen open geweest is, en dat de Crotalaria-planten bijna versch in den grond lagen, toen de jonge tabaksplanten er in kwamen. De grond heeft dus geen verbetering ondergaan door een tijd open te liggen, en de groene bemesting heeft geen tijd gehad om te verweeren en als niest te dienen. Deze proef komt goed overeen met een andere, waai' versche titen in den grond gebrachl werd. waarna onmid dellijk geplant werd. Hier waren de planten, die op de met titen bemeste rijen stonden, zeer achter hij de eontrolepianten. Hieruit is de conclusie te trekken, dat men niet groene bemesting erg voorzichtig moet zijn, en deze slechts moet toepassen, als de planten, die voor groene bemesting dienen moe ten, zoo vlug groeien kunnen, dat ze tijdig genoeg d.w.z. op zijn in i ii s t e e n m a a n d v óó r het u i t p 1 a nte n, i n de n gro n d k u n ne n gel)r ac h t word en. Om een plant te vinden, die zoo goed mogelijk aan deze eischen voldoen kan. heb ik dit jaar een vergelijkende proef genomen met i verschillende legumi noseii: Indig ofe r a hirs ut a, Thephrosia purpurea, Cr o ta laria retusa en Crotalaria qninquefolia. Het zaad voor Crotalaria retusa was afkomstig van de groene bemestingsproef op Wedi, de andere drie zaadsoorten had ik tijdens mijn verblijf in Dcli (/ie verslag later) door de welwillendheid van Dr. de Bussy gekregen, waarvoor ik hem hier andermaal dank betuig. De ontwikkeling van de vier plantensoorten was zeer verschillend. Van den beginne af was Thephrosia achter en zoo bleef het ook tot het eind van de proef. Daarbij is deze soort zooals ook [ndigofera hirsuta veel houtiger dan de twee Crotalaria-soorten. Van de twee Crotalaria-soorten wordt de Cr. quinque folia iets hooger dan Cr. retusa, maar do laatste heeft beter ontwikkeld loofwerk. Ze worden beiden in den loop van twee a drie maanden groot genoeg om in den grond gebracht te kunnen worden. Aan welke van deze twee de voorkeur moet gegeven worden, moet eerst de toepassing in de praktijk leeren. Kr wordt dii jaar zaad aangehouden van alle vier genoemde legiiminosen. en hiervan worden gaarne kleine hoeveelheden aan de ondernemingen verstrekt om er proeven mede te nemen. 119 In de verslagen van de jaren L9o3—o4—en 05 vindt, men als resultaat van de bemestingsproeven op de onderneming Sorogedoog, dal de zandige gronden op deze onderneming zeer dankbaar 2ijn voor Stikstofbemesting. Eenige proe ven omtrent den vorm. waarin Stikstof met het meeste nut wordt toegepast; hebben geen groot verschil getoond tusschen Chilisalpeter, Ammbniumsulfaat en groene bemesting. De administrateur van deze onderneming, de Heer B e e r, heeft dit jaar op eigen initiatief deze proeven voortgezet, en mei groote nauwkeurigheid de resul taten opgeteekend. Hij heeft bemest met groene bemesting, met stalmest, met deze twee tezamen en een vierde perceel met deze beide plus Peruguano (l 1 - gr. stikstof per plant). De verkregen cijfers zijn in de volgende tabel vermeld: De bemesting mei alle drie meststoffen: groene bemesting, stalmi Peruguano heeft dus niet alleen de grootste produktie, maar ook de waardevolste verschaft. üij deze bemesting zijn er veel meer blaren van eerste en tweede, en veel minder van derde en vierde Lengte geoogsl dan van de andere drie. lil de proef kan men niet zien. of de Peruguano voor zich alleen dezelfde uitwerking gehad had. als in de proef, waar zij gecombineerd geweest Ls met stalmest en! groene bemesting. Het is ook niet te zien, of alleen de stikstof in de Peruguano tot het goede residtaai bijgedragen heeft of misschien ook Kali en Phosphor zuur. (Onder „Peruguano" worden gewoonlijk kunstmatige mengsels van all" drie grondmeststoffen verkocht). Vergeleken met de vorige bemestingsproeven op Sorogedoog is het wel aan te nemen, dat de stikstof het werkzame bestand deel geweest is. Opvallend is het, dat stalmest plus groene bemesting zoo veel grooter oogst opgebracht heeft dan Leder van de twee voor zich zelf. Hieruit is het wel gerechtvaardigd de conclusie te trekken, dat met den stalmest en de groene bemesting niet voldoende stikstof in tien grond gebracht is. .Maar ecu andere verklaring is ook mogelijk. In den stalmest zijn altijd vele bakteriën aanwezig. Worden ze in den grond gebraclit, dan wordt deze wat men noemt 12 ..Hoofddoel der reis was. door eigen aanschouwing een denkbeeld te krijgen van de tropische schimmel- en zwam-vegetatie en door zooveel mogelijk ver zamelen van zwammen een omvangrijk materiaal voor latere bewerking bijeen te brengen. .Dit doel werd geheel bereikt, dank zij den grooten rijkdom van Java aan de gewassen in quaestie, speciaal van Tjibodas, zoodat (luizende exemplaren, die drie groote kisten vulden werden bijeengebracht. Ook de voorstellingen over de tropische boom-vegetatie ondergingen door liet bier waargenomen* belang rijke wijzigingen". Prof. Fitting: I. Uitvoerige onderzoekingen over den invloed van het stuifmeel op de bloemen der Orchideeën. Hoofddoel van dit onderzoek was, de veranderingen in de bloomdeelen te analyseeren, welke door de bestuiving te voorschijn worden pen en de in aanmerking komende factoren aan te wijzen; dit doel werd op bevredigende wijze bereikt. 11. Talrijke waarnemingen over de stipulaire organen aan dorsiventrale takken van tropische planten. 111. De betrekkengen tusschen epiphylle Lichenen en de bladeren waarop zij voorkomen. IV. Studiën over Hymenoliehenen (Tjibodas). V. Ontwikkeling van eenige tropische vruchten. VI. Onderzoekingen over het melksapvaat-stelsel der belangrijkste Caout choucphuiTen: de verhouding van dat stelsel bij den secundaireii diktegroei en zijn regeneratie na belangrijke verwondingen. Verder over den invloed der tapsneden op het transport der voedingsstoffen in den stam van Hevea. Prof. Ti se hier: I. Over de biologie en de ontwikkelingsgeschiedenis van het stuifmeel bij eenige Cassia-soorten: 11. Onderzoekingen over de wortels van „mangroven" en Orchideeën in het bijzonder met heirekking tot de statolithen-lheorie in zake geotropisme. 111. Over de oorzaken der steriliteit bij Mc-a en Ananassa. IV. Over het zetnieelgebalte van het stuifmeel bij eenige tropische planten. in het bijzonder bij anemopliile gewassen. V. Over de beteekenis van Leguminosen als verzamelaars van stikstof bij op dava in het grool gekweekte planten (Koffie, Thee. Cacao. Guttapercha, Caoutchouc, Cocos). 120 levend; d. w. /.. door de werkzaamheid van al de verschillende soorten bakteriën geschiedt de omzetting van stoffen in «Umi grond veel sneller dan in een dooden grond. Dat is een van de nuttige werkingen van den stalmest. In genoemde bemestingsproef is hei eins niet onmogelijk, dal de bijvoeging van stalmest niet alleen door de verhoogde hoeveelheid stikstof gewerki heeft, maar dooi' den grond levend te maken, waardoor de groene bemesting gemakkelijker omgezel werd in zulke stoften, die voor de planten bruikbaar zijn. Ook «nu deze reden verdient het ten zeerste aanbeveling meer dan hel lot mi toe hel geval geweesl is, proeven te nemen op de ondernemingen met groene bemesting en met goed bewaarden stalmest. Dat eene toepassing van st ikslol'hondeiide knnstmesteli op verschei dende ondernemingen krachtig aangeraden moet worden, is geheel in overeen stemming zoowel met de bovenvermelde bemestingsproeven van den Heer Be e r als met de door het proefstation genomen proeven. Men mag echter niet ver geten, dat de anorganische BÜkstofboudende kunstmesten (Chilisalpeter, Amoni nnisiilfaat en kunst gun no) slechts momenteel werken en volkomen eenzijdig als Stikstofbron, waartegenover stalmest en groene bemesting in het algemeen een grondverbeterenden in\ loed uitoefenen. (j. Onderzoekingen van chlo orho u d e nde gronden o j) 1) j i w o. Door de analyses van de vorige jaren was het, zooals in het verslag van 1905 aangegeven, waarschijnlijk geworden, dat de Chloorzouten niet in de gronden van de betreffende onderneming zelf zitten, maar dat ze mei hel grondwater aangevoerd worden uit de ten Oosten <lrr onderneming liggende groote rawah's. Om deze beweging van bet grondwater tegen te gaan, heefl de onderneming een groot stelsel van waterleidingen aangelegd, ten einde hei van de zouthoudende rawah's afkomstige water cc idere richting ie geven. Dal men hierin ge- Blaagd is, schijnt door de analyses van dit jaar bevestigd te worden. Er is grondwater geanalyseerd van lil putten, en van deze was hel maximum-gehalte van Chloor 0,291 "/„„, als Chloornatrium berekend, terwijl bel maximum in liet jaar L 905 was 0,831 "Doen in het jaar L9Ol zelfs 1,475°/ Van de 111 putten waren ei- slechts In, waar hei grondwater een honger percentage dan 0,1 had, ofschoon 'Ie monsters natuurlijk genomen waren in den drogen tijd voor hei invallen van de regens. Van de in het vorig verslag besproken proeven met tabaksplanten in zinken potten zijn nu de bladeren onderzocht, en geef ik hier de resultaten weer. Bel d<iel van de proef was na te gaan. ol' het mogelijk is de slechte invloed van de 121 chloorzouten op de brandbaarheid tegen te gaan door toevoeging van kalisal peter. Hiervoor werden 20 groote zinken potten gebruikt, elk bevattend iets meer dan 50 k.(i. aarde, en beneden voorzien van eene goede drainage. Voor het aanzeilen der proef werd grond gehaald van de onderneming Djiwo, geno men op een afstand van een meter van de put, waarin het sterkste zouthoudende water gevonden was (1.475 "/,,,,)■ Deze grondmonsters werden geanalyseerd, en in het eene monster werd een zoutgehalte gevonden van 0.184 "/„„ en Ln het tweede 0.163 "/,,„. dus gemiddeld 0.173% w ''- 1 ' werd in de proef met twee con centraties van /.nul gewerkt; de eene 0.15 "/ iets kleiner dan de sterk zouthoudende grondmonsters van Djiwo, en de andere 0.60 "/„„, dus vier maal zoo sterk. De tialisalpeter werd ook in twee concentraties toegevoegd: een zwak kere mei twee keei' ."> Gr. en een sterkere met twee keer 10 Gr. De ontwikkeling van ik' proefplanten was helaas vrij onregelmatig, waar schijnlijk wegens de minder goede waterverzorging. Er is bij het laboratorium geen bijzonder geschikte plaats voor zulke potproeven. Paar. «aar ze stonden, waren ze niet geheel beschut tegen reyen, waarvan het gevolg was, dat eenige van de potten meer en andere weer minder regenwater kregen, en dat zelfs zoo sterk, dat hei op den duur niet mogelijk was door begieten deze onregelmatige heid op te hellen. Waar men ook geen transportabel wagentje heeft, zoodat men gemakkelijk de zware polten (50 a 60 K.11.) naar de bascule brengen kan, is het heel moeilijk <>p den duur hel begieten goed te controleeren. Hieraan moet het ook toegeschreven worden, dal de brand van al de geoogste proefbladeren zoo buitengewoon slecht was. Van de 20 proefplanten werden '.'ii."i bladeren geoogst, elk nauwkeurig ge nummerd. Van elk blad werd de brandbaarheid en de bygroskopiciteii bepaald, waarna Int blad verascht werd, en in den asch hel chloorgehalte bepaald. 1M hygroskopiciteil werd bepaald door de toename van hel gewicht van bladstukjes, die in een vochtige atmosfeer opgehangen waren. Hiervoor werden groote gla zen gebruikt, elk met een ruimte van ï liter, waarin 250 cc water op den bodem. Onder hei deksel werden de bladstukjes opgehangen mei een koperen draad, alle <>p dezelfde hoogte. De hladst ukjes waren alle \an dezelfde grootte, uitgesneden • ■ver een objektglas, ongeveer 18.75 virrk. ('tm. groot. Door een reeks van voor proeven werd nitgemaakt, dal het gewicht van de bladeren na drie dagen tame lijk konstanl was, waarom dil tijdvak gekozen werd voor de bepalingen van de gewichtstoename. Een volkomen konstanl gewicht kon zelfs na veel langer tijd niet bereikt worden. Hel gewicht schommelt steeds, wal niet te verwonderen is, als men bedenkt, hoe eenvoudig de methode van do analyse was. Het is mogelijk dat men dom- andere toestellen nauwkeurige anal vseeij l'ers verkrijgen kan, maar dan moeien deze vrij gecompliceerd wezen. 122 De gemiddelde cijfers, verkregen door de analyses van Chloorgehalte, Hy groskopiciteit en Brandbaarheid in de 365 geoogste bladeren, zijn in de volgende tabel weergegeven. Helaas is er uit de tabel weinig te concludeeren omtrent deze zeer tijd roovende onderzoeking. Dat de planten, die in de zouthoudende potten gegroeid zijn, meer Chloor opgenomen hebben dan de andere, is bijna hel eenige, wat duidelijk blijkt uit de cijfers, en dat kon men wel a priori weten. Daarentegen is het niet te zien uit de cijfers, dat er verband bestaat tusschen liet Cloorge halte en de brandbaarheid oi' de hygroskopiciteit. Evenmin of de toevoeging van Kalisalpeter eenigen invloed heeft uitgeoefend op het resultaat van de proef. Hiermede wil natuurlijk niet gezegd zijn, dal hel Chloor en de Kalisalpeter geen werking op brand en hygroskopiciteit hebben, resp. eene slechte en een goede, maar het is wel duidelijk, dat deze invloed van de twee genoemde stoffen in elk geval minder is dan die van andere faktoren: als zulke heeft in de proef waar schijnlijk de watervoorziening, en misschien ook liet licht, een groote rol ge speeld. Hierdoor is de brand in 't geheel buitengewoon slecht geworden, zelfs in de potten, die veel Kalisalpeter gekregen hadden. 7. Proeven over den- invloed van verse li i 1 1 ell d e bemestingen op den brand. Daar de gronden op Djiwo zeer dankbaar voor Stikstofbemesting zijn, en daar over 't algemeen aangenomen wordt, dat sterke toevoeging van deze mest stoffen schadelijk voor den brand Is, werd een proef op touw gezet om te zien, of zulk een slechte invloed inderdaad hier in de tropen geconstateerd kon worden. 6 perceelen, ieder met 150' planten, werden heinest met 20 Gr. Chilisalpeter (toe gediend in twee keer), 6 andere perceelen werden bemest met verschen stalmest, 123 waarvan (wee keer een klapperdop vol gebruikt werd, en eindelijk waren 6 per ceelen voor de kontrole onbemest gebleven. De administrateur van de onder neming Djiwo, de Heer de <; raa I', die deze proef op advies van bet proef station nam. heeft de geoogste tabak aan het proefstation opgezonden voor nader onderzoek van de brandbaarheid. De resultaten zijn vermeld in onder staande tabel, waarin de cijfers aangeven, bij hoeveel bladeren de in de eerste kolom aangegevene brandbaarheid aangetroffen werd. De brand is in "t algemeen vrij slecht, ook bij de niet bemeste planten. Toch is er een klein verschil bij het voetblad. Hierbij vindt men bij de onb'e meste veel meer bladeren met de hooge brandcijfers als bij de twee bemeste monsters. Een opvallend verschil tusschen stalmest en salpeter ziet men niet in de talud. Zooals altijd, heeft het voetblad een veel beter }>nuid dan hei bovenblad. Op de onderneming Sorogedoog beeft de heer Beer een vergelijkende proef genomen mei Vleermuizenmest en Guano. Hij heeft mij de geoogste 124 tabak opgezonden om de brandbaarheid te onderzoeken, liet bleek, dat er geen noemenswaardig verschil tusschen de twe onsters was. Een vergelijking tnet niet bemeste Inhak was niet mogelijk, daar er bij de proef geen onbemesi kontroleperceel geweesl was. s. Aaal y s e e va n st a pel luc h t. Daar een onderzoek van de veranderingen, die de luchl binnen in den stapel onder de fermentatie ondergaat, misschien van belang kon zijn voor de juiste opvatting van de natuur der fermentatie, het ik dit jaar een kleine honderd analyses van zulke lucht gedaan. De analyses zijn gedeeltelijk gedaan met het toestel van Bonnier en Mangin ('). en gedeeltelijk naai- «Ie door I' r es»■n i n s ('-) aangegeven methode. De luchtmonsters zijn genomen mei oen pipette van Berthelot. Bij hel zitten van de stapels werden drie gaspijpen (3/8 eng. duim) tusschen de tabakshossen gelegd, zoo dal ze tol hel midden van den stapel reikten. Aan hel eind van de pijpen was een kleine schaal gebonden om eventueel gemorste kwik op te vangen. Mooi- de pijpen gingen glazen capillaire buizen, waarmede de pipetten in verband werden ge kracht, als de monsters gen en werden. \'a verscheidene voorloopige analyses gemaakt te hebben, waaronder eenige met een bijzonder hoog koolzuur-percentage heb ik een serie van analyses ge maakt met een verseh gezette stapel beginnend, en de tabak van deze onder de volgende omzettingen volgend. Zoowel hel koolzuur als de zuurstof is geanaly seerd. Om de tabel niet t islachtig te maken, worden echter alleen de cijfers voor bet gehalte aan koolzuur vermeld. Ze zijn natuurlijk omgekeerd evenredig aan de zuurstol'cijl'ers. Bij deze analytische methoden, waar men mei vrij kleine hoeveelheden luchl werkt, is de nauwkeurigheid niet bijzonder groot, maai- toch groot gei gom enkele belangrijke conclusies te trekken. De eerste analyses zijn gemaakt van lucht uit een verseh gezette A-stapel op 80.000 hossen. De hovenhelPt van den stapel werd eersl den tweeden dag gezet, waarom de cijfers voor de hoven- en niiddenhuis eerst heginnen op de tabel van den tweeden dag. Tusschen elk van de proefbuizen en bijhoorende thermometerbuizen waren 10 lagen van hossen. Eerste fermentatie (20.000 hossen). (') Revue générale de Botamï|iio. 18'.iJ. (*; Presenius: Anleitung zur quantitativen chemischen Analyse. 6" Aufl. pg. 770. 125 Zeer opvallend is het, dat het gehalte aan koolzuur den 5 Jan. plotseling sterk zinkl in hel, boyengedeelte \an den stapel, terwijl liet beneden steeds stijgt, ofschoon de temperatuur ook boven stijgt, zelfs zeer sterk. De glazen buizen waren niet gebroken; de geanalyseerde lucht was dus inderdaad \an het midden van den stapel, liet schijnt mij niet mogelijk een andere ven-klaring te vinden voor deze eigenaardige cijfers, dan dat net koolzuur, dal zich gevormd heeft in het boyengedeelte van den stapel, door den stapel naar beneden gezakt is. liet Schijnt dus, d a t e r e e n b e. w e g i n g is i u d e 1 U e h t b i n n e n i n d e n stap e I, Wa a rdo o r h e I spe e i I ie k zw a a rd e r kool /. u u r na a r bene d e n zak t, cii ii 11 uw e at in ospher i s c h e lucht (d u s r ij ker aan zuurstof) van buiten binnendringt. De stapellucht ventileert zich zeil', maar dit schijnt in het bijzonder liet geval te wezen in de kleinere stapels. Zulke plotselinge en sterke veranderingen in het koolzuurge balte kwamen niet voor hij de grootere stapels van de tweede en derde fermenta tie. Dat het koolzuur toch steeds naar beneden zakt, blijkt uit het feit, dat het grootste percentage koolzuur de geheele proef door in het onderste gedeelte van de stapels te vinden was. ofschoon de temperatuur het hoogst was bij de midden buis, ol' in den derden stapel bij de bovenhuis (deze stapel was zoo hoog. dat de bovenhuis inderdaad in het midden van den stapel zat). Tm i ede fermentatie (60.000 bossen). Derde fermentatie (180.000 hossen) 126 IliiTiiii volgt verder, dat hel aoodig zal zijn bijzondere fermentatiekasten te maken om de veranderingen van de hu hl. binnen in <lc stapels na be gaan. Zulke kasten moeten hermetisch van de buitenlucht afgesloten worden om de doof de genoemde analyses geconstateerde ventilatie te verhinderen. Derd.e fermentatie (180.000 bossen). !). Onderzoekingen over de kleur van de Tabaksblader e n. Al in het jaar 1905 heh ik eenige voorloopige proeven genomen om mei behulp van verschillende extractiemiddelen de natuur van de onderscheidene kleuren van de gefermenteerde blaren te bestudeeren. Verleden jaar heh ik uit Europa laten komen een Spectro-colorimeter, hopend, dat ik hiermede nauw keurige onderzoekingen zou. kunnen doen over de veranderingen van genoemde kleurstoffen. Hei zal van groot belang wezen, als het mogelijk blijkt het ver loop van deze veranderingen na ie gaan, mei het versch geplukte blad beginnend, en met hei gesorteerde blad eindigend. De voorloopige methodische vooronder zoekingen hebben echter weinig bemoedigende resultaten opgeleverd, hetzij omdat het toestel niet fijn genoeg is, of omdat er iemand hiervoor noodig is, die met zulke onderzoekingen op physisch-chemisch gebied meer vertrouwd is dan een botanicus. Toch zal ik mei deze onderzoekingen doorgaan, en hoop dat vraag stuk op <le eene of andere wijze tot een oplossing te brengen. 10. Dienstreis naar Deli. Om de tentoonstelling in Dcli te bezoeken en «Ie inzendingen van het proef station en van de ELlattensche Irultuurmaatschappij op te stellen, heb ik oen reis naar Dcli gemaakt van 12/8 tot en met 6/9. Voor de vriendelijkheid, mij door het tentoonstellingseomité, door vele planters en bijzonder door den secretaris van het comité, den lieer Dr. de Bussy bewezen betuig ik dien Beeren bierbij nogmaals mijne erkentelijkheid. Een kort rapport over mijn reis volgt hiernevens. 127 1. Opstelling vandetweeio/.e a d i n g e n v a o h e t Proe f stii I i 0 n cii va n il e K lat tens c h e K u 11 ii u i' m ii ;i t s <• li a p ]i ij. Onmiddellijk na mijn aankomst in Medan heb ik mij naar het tentoonstel lingsterrein begeven, waar ik den Secretaris, l>r. de Bussy aantrof, die mij hij al mijn werk mei de grootste bereidwilligheid geholpen heeft. Berst hebben wij tezamen een goede plaats voor onze tentoonstelling uitgekozen, en als een bijzondere attentie tegenover de gasten moei het beschouwd worden, dat ik een plaats in de hoofdrotonde gekregen heb, waar anders in hoofdzaak het Dcli- Proefstation zijn inzendingen tentoongesteld had, maar waai- geen andere model len van loodsen en dergelijke gebouwen opgesteld waren, waardoor de twee modellen van hangloodsen van de onderneming Wedi zoo veel beter uitkwamen. Plaat V geeft een denkbeeld van de tentoonstelling. Dadelijk den eersten dag hen ik begonnen de drie groote kisten uit te pakken en den inhoud te étaleeren. De later algezonden teekeningen, plattegronden en foto's van woningen op de ondernemingen zijn eersl ontvangen op den openings dag van de tentoonstelling, maar zijn den volgenden dag opgehangen op de daarvoor gereserveerde plaats. Dal de inzending van de Vorstenlanden op prijs gesteld werd, bleek ten duidelijkste daaruit, dat heide inzendingen (van de Klat tensche Kultuurmaatschappij rn van het Proefstation) met een diploma bekr id werden. Met den lieer de Bussy werd afgesproken, dat hij na afloop van de tentoonstelling c!e inzending van de Klattensche Kultuurmaatschappij (met uit zondering van de boeken) aan hei Koloniaal Museum in Haarlem zenden zou, zooals mij per brief door den helieerder der onderneming Wedi verzucht werd. Daarentegen heb ik de foto's, die door mij vervaardigd waren en door het Proef station tentoongesteld, aan den Heer Dr. de Bussy overgedragen om zo later, óf in het eventueele museum in Medan óf in de verzameling van het Proefstation te Dcli op te nemen. Met de grootste bereidwilligheid beloofde Dr. de Bussy mij na afloop van de tentoonstelling eenige interessante negatieven van zijne private verzameling van tahaksl'otogra Tien en dergelijken te zenden, zoodal ik deze enjiieeron kan. (2). P> ela o g r i.j k e i□zend i o g e o e n waaroe m i u g e d op de tentoonstelling. Hei spreekt van zeil', «lal men niel verwachten kan veel nieuws of onbekendfi 128 te vinden op een tentoonstelling van een zoo oude en welbekende cultuur als die van tabak, waar bovendien hei meeste nieuws elk jaar in de tnededeelingen van hel Deliproefstation gepubliceerd wordt. Wat voor mij interessant of onbekend was. overtrof niettemin mijne verwachtingen, en ik meen, dat de tentoonstelling in zijn geheel als zeer geslaagd moet beschouwd worden. (e). Inzending van topbla der e n, verbeterd door een geheim procédé van den Heer Uranse, BindjeyEstate. Op een kleine tafel, naast onze eigen tentoonstelling, waren een twintigtal bossen topbladeren tentoongesteld door boyengenoemden lieer. Daar hij zijn methode wenschte te verkoopen aan de plantersvereeniging in Dcli, hield bij zijne methode strikt geheim. Door tien Heer Dr. Vriens was in een brief, die de inzending vergezelde, getuigd, dat de bladeren inderdaad topbladeren waren, dat ze geen schadelijke behandeling ondergaan hadden, enz. Niet be handelde kontrolebossen waren niet tentoongesteld, maar Dr. Vriens deelde mondeling mede, dat er wel kontrolebossen ge aki waren, dat ze echter niet tentoongesteld waren, daar ze zich in geen enkel opzicht onderscheidden van het gewone topblad van Bindjey Estate, dat in kwaliteit veel achter staat bij het tentoongestelde, behandelde topblad. Het was mij natuurlijk niet mogelijk achter hel, geheim te komen, of 't gelukken zal naar aanleiding van deze inzending, met of zonder pnblikatie vat) hel geheim procédé, de lopbladeren van de Vorstenlandsche ondernemingen verder te verbeteren, is wel twijfelachtig, maar hei proefstation moet natuurlijk' zijne aandacht hierop gevestigd houden. (b). Met doek overdekte zaad bed den. o|> het tentoonstellingsterrein waren eenige zaadbedden van verschillende Systemen aangelegd, en wel zóó vroegtijdig, dat de plantjes al van eenige grootte waren. De twee belangrijkste van deze bedden waren aangelegd door de Dcli- Maatschappij en door de Langkat-Maatschappij. liet door de Deli-Maatschappij aangelegde zaadbed was voorzien van een doek, geleverd door de firma <;. van Bes ou w te Ooirle. Het op de tentoonstelling gebruikte merk was :'.. 1!. Supra, waarvan een afgepast schadüwkleed meegenomen is. en op het Proef station lei' bezichtiging van belanghebbenden bewaard wordt. Aan elk eind van 129 bet bed was een wand van drie houten planken opgezet. Op deze twee eind wanden van bet bed rustten drie dunne bamboes, waarop bei afgepaste doek gespannen was. Het bed was dus om zoo te zeggen met een klamboe van dei buitenwereld afgesloten. Het groote voordeel van deze methode is natuurlijk, dat de vlinders hunne eieren niet op de plantjes leggen kunnen, zoodat de liedden volkomen vrij van rupsen blijven; maar de methode is vrij duur. zoodat zij voor de Vorstenlanden wel niet in toepassing gebracht zal kunnen worden, waar liet verzamelen van de rupsen door kinderen goedkooper is dan het zaaddoek van de Deli-maatschappij en heter dan het Schweinfurthergroen, dat nu heel veel in Dcli gebruikt wordt (mondelinge mededeeling van Dr. de Bussy). Op het andere door de Langkat-maatschappij toegepaste overdekte zaadbed is het doek veel kleiner dan hef door de Deli-maatschappij gebruikte, en dus ook veel goedkooper (ook niet van koperen ringen voorzien), liet doek werd over dag vastgehouden hoven tegen de pajong van liet bed (hij de liedden van de Deli-maatschappij zijn de pajongs weggelaten), en wordt slechts 's avonds naai- heneden gedaan, waar het doek dan komt te rusten op drie lange dunne, gesplitste bamboes, die vastgebonden zijn op die dunne bamboebogen, een in het midden, en een op elk eind van het bed. De hool'dadniinist rat er van deze maat schappij verzekerde mij, dat deze methode voldoet om de rupsen weg te houden en dat de kosten natuurlijk veel kleiner zijn dan met de afgepaste doeken. (r). Toestellen vo o r uit z aaien en spenen van de bib it. Als men op de tentoonstelling de verschillende toestellen voor bovenstaande doeleinden geconstrueerd zag, kon 't slechts een gevoel van tevredenheid opwek ken, dat deze op de goede oudei-nemiugen in de Vorstenlanden volkomen over bodig zijn. Voor het regelmatig uitzaaien waren er twee modellen tentoonge steld. Hef principe hij het eene was, dat liet zaad .gemengd met zand. binnen in een zinken cylinder, die van kleine gaten voorzien is, over den grond van het bed gerold wordt, waardoor het zaad door de kleine gaten regelmatig op het bed verdeeld moet worden. Hij het andere model was een plank gebruikt van de afmetingen 1,20 meter — 0,70 meter, en hierin waren !> rijen van elk 17 gaten, en elk gat ca. 3 ('fm. in diameter, waardoor bij dit toestel het met zand ol' met asch gemengde zaad op het bed verdeeld kon worden. Voor het spenen van de bibit was een toestel tentoongesteld, bestaande uit f) latten, elk voorzien van 11 kleine houten tanden, elk ;'>,•"> ('tin. hoog. De i) latten waren vereenigd tot een toestel, L,20 meter lang en 0,70 meter breed. liet kwam mij voor een niet zeer praktisch toestel te zijn. 0 Jaarboek 13 D. BOTANISCHE TUIN MKT BEEGTUIN TE TJIBODAS EN OPLEIDING VAN JONGE HEDEN VOOB DEN TUIN-EN LANDBOUW. a. Botanische tuin. In dit jaar werd het stukje grond van den hertenkamp, waarvan in het vorig verslag sprake was, door de welwillendheid van Z. E. den Gnouverneur-Generaa] aan den Botanischen tuin afgestaan. Eet ij/eren hek, dat de grensscheiding vormt, werd verplaatst, wat oneffenheden van het terrein geniveleerd, doch door de zware hellingen kon er in dit laatste opzicht weinig gedaan worden. Tot grondverbetering werd er hier en daar Mbizzia moluccana geplant en daarop een deel van de kleinste tot de Lauraceeën liehoorende planten reeds overgebracht. Ken pad werd aangelegd, dat om liet afspoelen op de steile hellingen te beletten, geheel mei riviersteenen beklopt moest worden. Zooals vroeger gezegd is, waren de Lauraceeën in don tuin slecht vertegen woordigd. De oorzaak hiervan moet gezocht worden in het feit, dat zij in vroegere tijden op een ongunstig terrein — een oude rivierbedding, die slechts met een dunne aardlaag bedekt is — geplant waren. In het begin groeiden zij daar wel, maar toen -zij ouder werden stierven er verscheidene van. Nu kan begonnen worden ze geleidelijk naar het nieuwe terrein over te brengen en het ontbrekende aan te vullen. Het overbrengen van eene plantenfamilie naar een andere plaats gaat niet vlug. .Met de soorten, die kiembare zaden voortbrengen of die zich gemakkelijk laten stekken of marcotteeren, gaat het snel genoeg, langer duurt het met de gewassen, die zich moeilijk laten vermenigvuldigen en eindelijk moeten de oude planten zoolang blijven staan, tot de jonge aanplant behoorlijk ontwikkeld is, zoodat er nog eenige jaren moeten voorbijgaan vóór het terrein weer voor andere doeleinden gebruikt kan worden. lir bestaat behoefte aan een nieuw terrein voor de kruidachtige gewassen; reeds gedurende circa vijftien jaren worden deze op hetzelfde stuk grond geteeld. Ofschoon bij iedere nieuwe uitzaaiing de bodem diep omgewerkt en bemest wordt, zijn er verscheidene soorten, die minder goed groeien en enkele, die niet meer voortwillen. liet is daarom wensehelijk voor genoemde gewassen een nieuw terrein te bestemmen en daarvoor zou het vak, waarop thans de Laura ceeën staan gebruikt kunnen worden. De kruidachtige planten hebben over 't algemeen niet zulke diepgaande wortels als boomen en zij zullen er wel kun nen groeien. i 130 ((/). Toestellen voor het reinigen van bet zaad. Hiervan waren ei- buiten de gewone trieurs tv.ee andere tentoongesteld, één door de Deli-Maatschappij en één door het Proefstation in Medan. De laatste was een door Dr. Van Bijlert gewijzigd toestel van Shamel. Beide gebruiken voor het reinigen van bet zaad een loodrechte buis, waarin het zaad gebracht wordt, en waarin een sterke luchtstroom geblazen wordt, zoodat de vooze zaden het sterkst naar boven geblazen worden, de lichte iets minder sterk en de zware heel weinig, liet dooi- Dr. Va o P> ij 1e r t gecon strueerde toestel was meer voor kleine hoeveelheden, i.\uf meer voor Laboratoria of voor proefnemingen geschikt; daarentegen kon het andere groote hoeveel heden zaad reinigen. Voor hei eerste toestel wordt als blazer een kleine blaas balg gebruikt, terwijl de luchtstroom bij de andere door een amerikaansche smidse-ventilator te weeg gebracht wordt. Bij het kleinste toestel wordt het zaad opgenomen in een glazen buis, 70 Ctm. lang en 2 ('lm. in dia meter, bij het grootste toestel in een lampenglas, systeem: brillant Mete orbronner 33'". Daar het zaad van de ondernemingen, die aan bet Proefstation verbonden zijn, gewoonlijk aan allo eischen voldoet, als het goed bewaard wordt, is er misschien geen reden om het groote toestel aan te bevelen, maar voor bot labo ratorium zal het wel van waarde zijn of een toestel van de constructie van Dr. Bij 1e r t te laten komen, óf zelf zoo een te laten maken. (e). Groene bemesting. Door de welwillendheid van don Heer La mm erts van Buur en op Kloempang kwam ik in de gelegenheid de proeven met groene bemesting op deze onderneming te zien. Ze hebben naar de opinie van den proefnemer goede resultaten opgeleverd, zoodat men naai' zijne ondervinding in Dcli wel in staat zoude zijn met een driejarigen turnus in plaats van de gebruikelijke 7-10 jarige uit te komen. Voor de tabakscultuur in de Yorstenlanden hebben de proeven op Klooinpang echter minder belang, daar ze alle met Corek (Phas. lunatus) genomen zijn, die veel te langzaam groeit om bier gebruikt te worden. Van grooter belang was 't daarom, dat er op het kleine proefterrein op de lentoon r stelling door het proefstation in Medan kleine aanplantingen aangelegd waren nkele andere leguminosen, die eventueel als groene bemesting dienst zullen kunnen doen. Van de drie belangrijkste: [ndigofera hirsuta, Tephrosia pur purea en Crotalaria quinquefolia hel) ik van Dr. de Bussy monsters mee- 131 gekregen, waarmee nu al drie porceelen op mijn proeftuin dit jaar uitgezaaid zijn, nevens Crotalaria retnsa (zie hierboven). (/"). Modellen van huizon en z. Op do tentoonstelling waren een groot aantal modellen bijeen gebracht, een enkel zelfs op een schaal van 1 : 5. De meeste waren voor mij van weinig belang, daar de bouwtrant van administrateurs- en employéhuizen en van Loodsen en Eermenteergoedangs zoo afhankelijk is van plaatselijke verhoudingen, dat er weinig van hier op Java nagevolgd zou kunnen worden. Daarentegen was 't met veel belangstelling, maai- ook met veel teleurstelling, dat ik de vele modellen van veestallen gadesloeg. Hieraan is blijkbaar door vele ondernemingen groote zorg besteed, wat wel te begrijpen is, als men zich herinnert, dal de onderne mingen zelf hun vee onderhouden : maar geen enkele van al deze mooie stallen was van een mestbak voorzien, zoodal er uiels ie leeren was omtrent het zoo belangrijke vraagstuk: de beste» opbewaring van den stalmest. Deze wordt d ■ de planters m Dcli niet bewaard, daar ze uit vrees voor een slechten invloed pp de brandbaarheid stalmest niet durven gebruiken. De modellen op de tentoonstelling, zoowel als rijtoeren op verscheidene ondernemingen, lieten mij twee verschillende vormen van koeliwoningen zien. Het eene systeem met 20 tot 30 familiën in één huis, noodigt niet uit tot navolgen. Het andere systeem daarentegen met kleine nette huizen, ieder voor één ftnilie, door de onderneming gebouwd naar een bepaald plan, maakt een beteren indruk. Als de ondernemingen in de Vorstenlanden zeil' de zaak in handen namen, en voor de koelies kleine, behoorlijke huizen bouwden, op een regelmatige wijze in de kampongs verdeeld, zou er zeker grond genoeg zijn, niet alleen voor de noodige klapper- en bamboeaanplantingen, maar ook voor een niet geringe uitbreiding van de onderneming, waardoor de kosten van bouwen en onderhoud der huizen rijkelijk vergoed zouden kunnen worden. Misschien zal zulk een plan op te groote praktische bezwaren stuiten, maar het zou toch overweging verdienen een proef Ie nemen als de gelegenheid ervoor zich aanbiedt, b. v. als een kampong door brand vernietigd is, of als ei- een nieuwe kampong aangelegd moet worden. (<j). Machinerie n. Er was door do firma van Nie & Co. een machine tentoongesteld voor 132 het aanrijgen van tabaksbladeren. Ik vermeld dit feit slechts voor de curiosi teit, daar de machine te onzeker en te langzaam werkte, en buitendien te duur was (200 a 300 Fl.) om van eenig nut te kunnen zijn, waar de werkkracht zoo goedkoop is als in de Vbrstenlanden. Op de onderneming Padang Brahrang zag ik een hydraulische pers. waar van de toevoerbuis voor water niet hoven, maar beneden was. Natuurlijk gaat dan bij deze de bodem naar boven, als geperst wordt. Het nadeel bij de andere hydraulische persen, dat het water uit lekkages op de tabak druppelt, is bij dit systeem vermeden. Over 't algemeen wordt toch nog altijd op de onderne mingen do handpers gebruikt. Op Arendsburg wordt veel met stoomploegen gewerkt. Hiervan waren fotografiën tentoongesteld. (li). Me et plan ken. Op Dcli worden veel eigenaardige modellen van meetplanken geconstrueerd. Er waren verscheidene tentoongesteld, zoowel lichte als zware, breede, lange en smalle. Eenige maakten een artistieken indruk. Er was ook een heel lange meetplank van 3 a I meter, die waarschijnlijk door meerdere personen op eens moet gebruikt worden. (i). Rcuzenboomen. Deze waren door het Deli-Proefstation tentoongesteld. Een van deze hoo rnen had een hoogte van 24 voet, en had 185 oogsthare bladeren gehad; een andere boom was slechts 21 voet hoog met 169 bladeren. Naar mondelinge mededeeling van Dr. do Bussy hebben wij bier niet met een mutatie te doen, maar met een „mittelrasse" dat ongeveer met een percentage van 15% optreedt. (Fc). liet oogsten van ochtendblad. Omtrent deze kwestie heb ik niet veel te vermelden, daar al de tabak bij mijn bezoek aan Dcli van het veld was. Zooals de administrateur van Padang Brahrang mij intusschen meedeelde, plukte hij tegenwoordig zoo veel mogelijk heel vroeg 's ochtends, zelfs als de bladeren nog niet droog waren. Hj. Jenskx. 133 B. PEOEFSTATION VOOU THEE. Personeel: In het botanisch en entomologisch laboratorium hadden geene veranderingen plaats. Bij het chemisch laboratorium werd sedert den laatsten maand van verslag jaar Mej. Welt e r tot tijdelijke assistente aangesteld, dit met het oog op de bespoediging van de afdoening van een onderzoek, dat door den chemischen assistent eenigen tijd tevoren was aangevangen en waartoe vele, wel is waar eenvoudige doch zeer tijdroovende, werkzaamheden noodig waren. De proeftuin Pasii Saronggé, was als gewoonlijk gesteld onder het toezicht van den Assistent-Hor tulanus van den Bergtuin Tjibodas; door omstandigheden moest deze betrekking in verslagjaar door drie verschillende titularissen worden waargenomen, zoodat ook de leiding der werkzaamheden op den proefaanplant ongelukkigerwijze telkens in andere handen moest worden gesteld. Tijdens do afwezigheid van den heer Tj. Wouters werd, tot aan diens terugkomst op einde Januari de tuin beheerd door heer Maitens, terwijl in aan vang van Juli na het definitief vertrek van den Heer W. naar Nieuw-Guinea, de heer P. Holten in diens plaats werd benoemd. Wij zullen verder zien, dat de toestand van den aanplant een snoeien nood zakelijk maakte. Ten einde dit met groeten zorg te doen plaats hebben, zagen wij ons verplicht de leiding daarvan aan praktische handen toe te vertrouwen; nadat wij ons voor deze aangelegenheid tot den heer O. van Vloten hadden gewend, stelde deze met de grootste bereidwilligheid een zijner geëmployeerden, den heer Siah aij a tot onze beschikking. Mede deelingen: In den loop van het jaar verschenen de volgende publikaties: „Bibliographisch Overzicht" I (Mededeelingen van het Proefstation voor Thee I) waarin een kort uittreksel werd gegeven van de werken, welke in den laatsten tijd met betrekking tot de thee-cultuur waren verschenen. Wanneer mogelijk zullen wij ieder jaar een vervolg op deze Biblibgraphie doen verschijnen. Een tweede publikatie handelde over „de Ziekten der theeplant" in het algemeen (Mededeelingen van het Proefstation voor Thee II), welke mededeeling werd geresumeerd in de üctober- en \ovember-a ('leveringen van Teysmannia. Wij gaven hierin een kort overzicht van de ziekten, zoowel door dierlijke als door plantaardige; parasieten veroorzaakt, waarvan de theeplant te lijden heeft, terwijl in het kort de maatregelen ter bestrijding dier ziekten werden besproken. 134 Wij stollen ons voor m liet vervolg elke ziekte tot in bijzonderheden te bestu deeren, terwijl met <lc bestrijdingsmiddelen, welke men tegen verschillende plagen heeft aanbevolen, proeven zullen genomen worden, waarvan de resultaten hetzij zij positief of negatief zijn. tegelijkertijd zullen worden meegedeeld. Tegen het einfle van dit jaar werd eene eerste studie van dezen aard, betreffende de ziekten welke door mijten worden veroorzaakt, voltooid: de publikatie daar van kon echter eersl in den aanvang van f 909 plaats hebben. Reizen: Op het einde van 1907 werd door den a fdeelingsehef een lang durige dienstreis ondernomen ,welke nog gedurende de eerste maanden van 19Ö8 werd voortgezet; op deze reis werd het tneerendeel der bij het proefstation aan gesloten ondernemingen bezocht. Voorts werden in den loop van hel jaar nog enkele kleinere reizen ondernomen, zooud naar den proeftuin te Saronggé, als naar enkele ondernemingen, met de bedoeling ter plaatse zelf eenige ziekten te bestudeeren, welke hier en daar waren opgetreden. Ook door den heer We 11 e r weiden eenige ondernemingen bezocht met de bedoeling enkele details der fabrikatie na te gaan, welke hem voor zijn onderzoek interesseerden. Werk/,aa in hed e n \ a O de n Af d ccli Ogsc he f. Onze aandacht was in het afgeloopen jaar vooral gevestigd op de plagen, waarvan de thee te lijden heeft: behalve onze reeds tot publikatie gereed zijnde studie over de mijten, werd oog materiaal bijeengebracht over verschillende andere ziekten, voornamelijk Eïelopeltis en Woi t elzie k te, plagen welke door de groote schade, die zij kunnen veroorzaken in de eerste plaats verder zullen wor den bestudeerd. Ook de bestudeering van de ziekten der Leguminosen, welke voor groene bemesting dienen, werd ter hand genomen; de cultuur dezer planten toch, ah hulpmiddel bij de theecultmir. neemt steeds .monter afmetingen aan. Hoe noo dig het daarom is. ook voortdurende zorg aan deze planten té besteden, nauw lettend toe te zien op hunne ontwikkeling en de parasieten te bestudeeren, waardoor zij worden aangevallen, behoeft geen betoog. Zoowel wat de ziekten dezer hulpcultuur, als die der thee zelf betreft, zal liet noodzakelijk zijn in verschillende distrikten nog vele methodische proef nemingen te verrichten, omtrent de waarde t\vv methoden, welke ter bestrijding worden aanbevolen. Herhaaldelijk hebben wij reeds hierop gewezen en reeds dikwijls den wensch geuit, dat de planters in deze hunne aigemeene medewer king zullen verleenen. Enkele proeven in deze richting werden zoowel te Buitenzorg als te Sa- 135 ronggé roods genomen, o. a. met enkele desinfectecrende stoffen; ook proeven over groene bemesting en grondbewfrking werden verricht, terwijl eveneens met het nemen van selectieproeven een aanvang werd gemaakt. Wat deze laatste proefnemingen aangaat, hebben wij reeds er op gewezen, hoeveel deze van het geduld vergen, alvorens op resultaten kan worden gewezen; op het oogenblik zijn deze proeven dan ook nog niet ver genoeg gevorderd om er reeds over uit te wijden, liet kan echter niet overbodig worden genoemd, met enkele woorden aan te geven, hetgeen reeds in deze richting werd gedaan en op welke wijze wij ons voorstellen de proeven voort te zetten. Het doel, dat wij door hei nemen van geëigende proeven in de eerste plaats hopen te bereiken, is het verkrijgen van een planten-type, dat minder gevoelig is voor den aanval van velschillende parasieten, dan de tot nu gebruikelijke typen. Men heeft n. 1. wel eens beVeerd, dat het bladsap van zekere variëteiten van theeplanten of van enkele individuen wranger van smaak is, dan dat der andere planton en dat om deze reden deze planton van een aanval van verschillende parasieten blijven gevrijwaard. Werkelijk ziel men dikwijls een enkele gezonden li temidden eener sterk aangetaste aanplant en vraagt men zich af wal daarvan den kan zijn. Misschien is het wrange bladsap daarvan de oorzaak, of wel munt deze plant door eene bijzondere levenskracht boven de andere uit, men is daarover nog in het onzekere, zoodat slechts overblijft het enkele feil Ie constateeren en Ie trachten na te gaan ol' deze eigenaardige immuniteit door nakomelingen van de bewuste pïant wordt overgeërfd. Wij zijn begonnen met een zeker aantal geheel gezonde planten van een mooi type uit te zoeken, welke wij hebben laten doorgroeien met de bedoeling er zaad van te winnen. Eenige dezer uitgezochte hoornen hieven ook in liet vervolg gezond en krachtig on begonnen reeds zaad op te leveren. De verkregen zaden eindelijk zullen worden uitgezocht en uitgezaaid, terwijl de daaruit opschietende planten weder aan een bijzondere selectie zullen worden onderworpen. Eventueel zullen proeven, betreffende de bevruchting der zaden tegelijk met deze onderzoekingen worden genomen. Tegelijk met deze selectieproeven werden proefnemingen omtrent de kiem krachi verricht. Hel zon nl. niet van belang ontbloot zijn, proefondervindelijk na te gaan, gedurende hoevee] tijd de zaden hun kiemkracht behouden, terwijl ook moet beproefd worden of zekere behandelingen niet liet oog op de desinfectie een schadelijken invloed op het zaad zelf uitoefenen, terwijl verder getracht zal worden na te gaan hoeveel eerder grootere en soortelijk zwaardere zaden ont kiemen dan de kleinere en lichtere en welke van de op deze wijze in twee klassen verdeelde zaden, de mooiste en krachtigste planten opleveren. Het sorteeren dei' zaden werd verricht, zoowel door meting van den grootsten 136 en kleinsten diameter, als door weging en door indompeling in vloeistoffen van verschillend soortelijk gewicht. Later zullen wij in détail eene beschrijving geven van deze methode, die hoewel zij voorloopig nog slechts op een beperkt aantal zaden werd toegepast, toch reeds zekere resultaten schijnt te geven, zooals ons bleek uit de gemaakte graphische voorstellingen, waaruil liet mogelijk was vooruit te zien, welke categorie van zaden langer haar kiemkracht behoudt en de krachtigste plantjes oplevert. . Tegelijkertijd hebben wij onze aandacht gevestigd op eene dikwijls bespro ken kwestie, n. 1. op welke wijze de zaden in den grond moeten worden gelegd. Wij hebben ons n.l. er van kunnen overtuigen, dat de zaden niet het „oog" naar beneden in den grond moeten geplaatst worden. Het schijnt, dal de harde schaal op deze plaats minder wen-stand biedt, want afgezien van enkele zeld zame uitzonderingen, brak zij steeds op deze plaats open. Xv is het juist in de richting van het oog dal zich het worteltje richt, zoodat wanneer het zich verlengt, het daar den minsten weerstand zal ontmoeten en zich zonder bochten te vormen verder zal kunnen ontwikkelen. Door deze voorzorg te nemen, die overigens ook gemakkelijk aan de met het planten der zaden belaste inlanders kan worden duidelijk gemaakt, komt het ons voor «lat men daardoor vermijdt, dat de penworte] krom buigt, hetgeen later tot moeilijkheden aanleiding kan geven. Voor dergelijke! proeven als boven beschreven werden, is mis de proeftuin van Saronggé van veel nut geweest, ook voorde proeven mei groene-bemestings planten welke in het afgeloopen jaar werden genomen. Om tot een ander onderwerp over te gaan. hervatten wij in het afgeloopen jaar onze onderzoekingen over de rol welke eventueel mikroörganismen bij de fermentatie kunnen spelen. Reeds in bet vorige verslag spraken wij over dit onderzoek, doch moot bet wegens meer dringende bezigheden tijdelijk op den achtergrond worden gesehoven. Wij hopen echter thans binnen korten tijd dit Onderwerp tot een goed einde ie kunnen brengen. He bedoeling is n.l. na te gaan of mikroörganismen aan de fermentatie deelnemen, of wel dat deze uit sluitend verloopt, onder den invloed van een ferment, dat in de cellen der bladeren aanwezig is. l'it hel meerendeel der vroeger reeds verrichte proef nemingen schijnt de gevolgtrekking gerechtvaardigd, dat mikroben geen deel hebben aan de voor de fermentatie karakteristieke verschijnsels. He proeven welke reeds vroeger werden genomen over fermentatie in tegenwoordigheid van chloroform, mogen bekend wm-den verondersteld; bel komt ons echter voor, dat zij verricht werden met te kleine hoeveelheden theeblad, terwijl eveneens enkele feiten er op wijzen, dat nog niet mei absolute zekerheid, de mogelijkheid vin een medewerken van mikroörganismen was buitengesloten, 137 Uit fermenteerende thee is het ons gelukt een zeker aantal gistsoorten af te scheiden. Dit bewijst op zich zelf evenwel nog niets; men treft toch overal in de natuur dergelijke organismen aan. zeodat zij ondanks hunne tegenwoordig heid in fermenteerende thee, vreemd zouden kunnen zijn aan het verschijnsel der fermentatie. De kwestie Ls overigens eene der ineesl ingewikkelde, het zal toch zeer moeilijk blijken te zijn, de -eventueele werking der gisten gescheiden te houden van de werking van het ferment, terwijl ook de tusschenkomst van bacteriën dient te worden vermeden. Werkzeani he(l e n va u de n che mi s.ch e n assis ten t. Tot de werkzaamheden op chemisch gebied moeten in de eerste plaats gei md worden, de analyses der van verschillende zijden ter onderzoek ingezonden monsters, zoowel van grond, als van meststoffen, vooral aan het onderzoek dei talrijke grondmonsters moest veel tijd worden besteed, in de meeste gevallen waren deze grondmonsters vergezeld van een verzoek om advies over eene even tueel toe te passen bemesting; nu mag misschien te dezer plaatse nog eens worden herhaald, dat het in de meeste gevallen zeer moeilijk is. uit eene grond analyse alleen op te maken, aan welke voedingsstof de plant gebrek heeft. Herhaaldelijk is bet dan ook voorgekomen, dat grondmonsters werden ingezon den van perceelen, waarop de thee gebrekkig groeide, terwijl liet onderzoek deed zien, dat geen der voor de voeding der plant noodzakelijke: hestauddeelen, in zoo geringe mate aanwezig was. dat daaraan de achterlijke groei zou kunnen geweten worden. Waarschijnlijk luidt dan ook in zulke gevallen de physische gesteldheid van den bodem schuld aan dil verschijnsel, zoodat eene grondanalyse hoegenaamd geen uitsluitsel geven kon. Slechts wanneer een of meer voedende bestanddeelen geheid of bijna geheid ontbreken (iets wat tol nu toe zeer zelden is voorgekomen) kan met eenige zekerheid op goede resultaten, bemesting met deze niet aauwezig zijnde voedingstof worden aangeraden, hen dergelijk geval doet zich b. v. voor, hij gronden, waarvan de bumuslaag, door bei achterwege laten van een tijdige voorziening bijna geheid is afgespoeld; in derge- I ijken grond wordt slechts zeer weinig stikstof aangetroffen, zoodat een stikstofhoudende meststof of heter nog een snellen humus\ ormer kan wor den aanbevolen. Ook de wijze, waarop de monsters genomen worden is van het groot-te belang, het spreekt toch van zelf, dat weinig waarde mag gehecht worden aan het onderzoek van een monster, dat slechts op één plaats van hel te onderzoeken perceel werd gestoken. Hetgeen in de allereerste plaats noodig is om eventu eele conclusies uit eene grondanalyse te wettigen, is dat het onderzochte monster 138 werd samengesteld uit verschillende andere, die op meerdere plaatsen zijn ge nomen, zoodat een goed gemiddelde wordt verkregen. Een verblijdend verschijnsel mug Tiet genoemd worden, dat door de planters steeds meer gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid de door hen gebruikte meststoffen te laten onderzoeken. Vele monsters, vooral van boengkil en guano werden dan ook ingezonden en werden op stikstof, andere ook op phosphorzuur onderzocht. Hoe wenschelijk het is de meststoffen niet te betalen naar de geleverde hoeveelheid, docli naar de kwaliteit der daarin aanwezige voedende bestanddeelen, mag b. v. hieruit blijken dat de stikstofcijfers der onderzochte boengkilmonsters uiteenliepen tusschen 3,5 en 7,5%. Door eene onderneming werd o. a. ingezonden een monster afval uit de fabriek, voornamelijk bestaande uit theeötof, fijn theegruis, enz., welke afval dagelijks bij elkaar werd geveegd en niet werd weggeworpen, zooals gewoonlijk geschiedt, doch bewaard tot eene voldoende boeveelheid is verzameld, welke dan voor bemesting werd gebruikt. Hierin werd een stikstofgehalte van 1,5% aan getroffen, een tamelijk hoog cijfer dus, zoodat de aandacht wel hierop mag worden gevestigd. Wel is waar is de totale jaarli jksche hoeveelheid niet groot, doch is deze zonder veel moeite te verkrijgen. Misschien is het ook goed de attentie te vestigen op hel onderscheid tusschen verschillende boengkils, b. v. de boengkil kaliki, afkomstig van Ricinus Bp. (waarschijnlijk 1!. communis) en andere boengkil b. v. die van katjang tanah (Ar ach is hypogea). De eerste toch bevatte bij de onderzochte monsters een nagenoeg gelijk stikstofgehalte als het gemiddelde van de gewone boengkil, daarentegen echter een veel hooger gehalte (n.I. onge veer :!.•">'/ ) aan phosphorzuur, een voordeel dus dal niet uit het oog moet ver loren worden. Behalve dit onderzoek van ingezonden monsters, weiden nog talrijke ana lyses gemaakt van loof van groene-bemestingsplanten, dit met hel oog op hel zich steeds uitbreidende gebruik van deze gewassen, in het bijzonder van ! minosen. Wanneer nog vele, betrouwbare gegevens omtrent de produktie aan loof, aantal snitten per jaar, omstandigheden waaronder de planten het best groeien enz., zullen zijn .erzamold. zal hierover eene mededeeling het licht zien, het aldus vergemakkelijkende voor een bepaalde streek een voordeelige keus te doen bij den aanplant van Leguniinosen. Reeds in de volgende bladzijden zullen enkele cijfers betrekking hebbende op het stikstofgehalte van eenige Legunii nosen, die onder ongeveer gelijke omstandigheden zijn gegroeid, worden opge nomen. Een ander onderzoek, dat in het afgeloopen jaar werd aangevangen en nagenoeg werd voltooid, handelde over de kwestie, in hoeverre het watergehalte 139 van de bereide thee van invloed kan zijn op de kwaliteit. De resultaten van dit onderzoek, zullen in het jaar 1909 worden gepubliceerd, zoodat wij er thans niet over zullen uitwijden. Adviezen: Talrijke schriftelijke adviezen, over verschillende zich voordoende kwesties werden in het afgeloopen jaar gegeven, liet komt ons voor dat het niet overbodig kan genoemd worden, hier enkele dezer adviezen in 't kort te herhalen, zoodat de gegeven inlichtingen tol algemeen nut kunnen -trekken. Over bel algemeen kunnen de behandelde onderwerpen tot de volgen de vier groepen ondergebracht worden, waarvan «ij enkele gevallen, voor zoover zij niet reeds in de verschenen mededeelingen zijn vermeld, met enkele woor den zullen hespreken. I. Adviezen betreffende ziekten. 11. „ „ groene bemesting, zoowel uit een botanisch ais chemisch oogpunt. 111. „ „ tmeststoffen. I V. ~ „ grondanalyses. Wat de ziekten aangaat, werd hei meeivndeel onzer waarnemingen reeds gepubliceerd in de heide boven genoemde Mededeelingen, terwijl twee andere publikaties over de „Ziekten van de Leguminosen, welke voor groene bemesting worden gebruikt" en over „De middelen ter bestrijding van 11 elopeltis in thee-aanplantingen" binnenkort zullen verschijnen. Slechts enkele woorden wenschen «ij bieraan toe te voegen met betrekking tot een groep van parasieten, welke herhaalde malen in onze adviezen werden behandeld, o. I. de Lu izen. Van zeer groot belang zijn zij wel i.- «aar niet, daar de ziekten, die zij hij de thee veroorzaken lot nu toe nog niet van ernsligen aard zijn geweest. Toch is het met overbodig er de aandacht aan te wijden: de vormen, waaronder de individuen zich kunnen voordoen, zijn a. 1. dikwijls zeer interessant, zoodat «ij ons voorstellen er een meer uitvoerige studie van te maken; het is daarom dat «ij t\i~n planters verzoeken ons hunne waarnemingen aver deze parasieten mede te willen deelen. Herhaaldelijk waren «ij in de gelegenheid verschillende Aphis (groene en zwarte Bladluizen) aan te treffen, ook de welbekende Schildluizen (groeneen bruine Schildluis: Lecanium viride en L. hern is p h a e r i c U m), voort- nog een Da e t y lopius (Witte Luis) waarvan de meer of minder lange «itte haren de takjes als met een soort wol bedekken. Verdei > len wij nog een kleine Schildluis ((' hlona spi s) «elke in grooton getale op de takken werd aangetroffen, zoodal deze zichtbaar er ouder leden; misschien is deze Schildluis zeer naverwant aan de V h io n a s p i s, «eiker voorkomen op 14 liet graven van diepe greppels in de afdeeling voor klimplanten word in den loop van het jaar beëindigd, het verwijderen van de dikke laag ste waaronder zeer groote, was een /.waar en langdurig werk. Op enkele van die plekken bewijst de betere groei der planten, hoe nuttig dit werk is. In vak 5 1) zijn plekken mei bijna loodrechte hellingen; bij gelegenheid van zware regens hadden daar aardsehuivingen plaats, die door het opstapelen \an riviersteenen dadelijk hersteld werden, zoodai er voorloopig geen gevaar meer bestaat. Eenige waterleidingen, die voortdurend herstellingen behoefden, werden op afdoende wijze in orde gebracht, door den bodem met bekapte riviersteenen te bemetselen. Een dergelijke werkwijze is niet goedkoop, maar daar bet afdoende is en de leidingen in afzienbaren tijd geen reparatie meer noodig zullen hebben, is zij voordeeliger. leder jaar wordt op die wijze een deel der leidingen behandeld. ()[) de plaats van het vroegere bureau van den Ass'. Hortulanus werd een nieuw gebouwtje van ietwat grootere afmetingen geplaatst, met twee kamers. De Hortulanus kon dus hier ook bureau houden, waardoor hij in de onmiddellijke nabijheid van de kweeken jen, de zaadloods en de kamer, waar mantri en élève mant ris werken, kwam. Het door den eivielen Ingenieur Bic zev e 1 d ont worpen en gebouwde bureau is niet alleen een sierraad van den tuin, maar is ook praktisch uitstekend ingericht. Eindelijk werd in den Westmoesson, door dvw Dienst der B. O. \V. begonnen met de herstelling der oevers van de Tjiliwoeng, die door den bandjir van 4 Oct. 1901 vernield waren. Daar bet werken door veel water in de rivier dikwijls belemmerd werd, ging het langzaam en was het op het einde van het verslagjaar nog niet voltooid. Van de hezinkingsvijvers in de kweekerij werd dit jaar weer een gedeelte gecementeerd. De latten serre, waarin de talrijke Aroideeën een plaats vinden, is in slechten toestand; de aangevraagde vernieuwing die op het werkplan van den Waterstaat van 190!) moest komen is daarvan geschrapt. Het gevolg is, dat het gebouw dreigt in te storten, waardoor veel waardevolle planten te lijden zouden hebben. Wel is waai- staan de meeste Aroideeën ook in den boschtuin, ze zijn daar echter nooit zoo mooi als in genoemde serre. De vele soorten met de fraaie, groote bladeren hebben in den tuin te lijden van afvallende takken en takjes, zoodai) zij zelden geheel gaaf zijn. Dit jaac waaide er in het Aroideeën-kwartier een groote boom om, die in zijn val eenige kleinere medesleepte, waardoor heel wat verwoesting in de er onder staande gewassen aangericht werd. Van dezelfde familie bloeiden er dit jaar een paar merkwaardige exemplaren, o. a. Amor- 140 'Jo theebladeren reeds werd vermeld. Eindelijk vonden wij nog twee zeer sier lijke vormen, tot het geslacht Ctenochiton behoorende. Dikwijls werden wij geraadpleegd omtrent de plantaardige of dierlijke organismen, waarvan de Luizen worden vergezeld, n. 1.: I°. De Lieveheersbeestjes (C oc cm ellid ac), welke men dikwijls als schadelijke insekten beschouwde en ongelukkigerwijze 1 somtijds werden vernie tigd. Het zijn daarentegen zeer aktieve vijanden der Luizen en het kan niet genoeg herhaald worden, dat zij tot de grootste helpers der planters moeien gerekend worden. 2°. Dikwijls meende men dat de mieren parasieten der luizen zijn. omdat zij zich ten koste der laatste voeden. Niets is echter minder waai', de luizen worden zelfs verzorgd door de mieren, die ze b. v. daarheen brengen, waar ze nog niet zijn opgetreden; eerder kan men (\\]>i zeggen dat zij de ontwikkeling der luizen in de hand werken, dan dat zij die zouden tegen gaan. 3°. Talrijke vijanden bezitten de luizen in de parasitaire schimmels, zoodat men ons gevraagd heeft, of het niet mogelijk zijn zou, zich daarvan te bedienen ten einde de luizen te bestrijden. Zeer zeker verdient deze kwestie ten volle onze aandacht en dienen proeven daaromtrent te worden genomen. De schim mels welke de groene luis van de koffie-plant aanvallen, werden reeds door Zimmermann bestudeerd, welke waai nam dat zij eene groote rol vervullen bij de vernietiging dezer luizen. Hij voegl er echter aan toe dat proeven aangaande eene opzettelijke infectie der luizen niet bepaalde schimmels zonder resultaat zijn gebleven, zoodat dit onderzoek, wanneer de gelegenheid zich voor duet, nog zal dienen te wenden hervat. 4 U . De Koetdauw (Ca pil odium) welke dikwijls spoediger de aandacht trekt dan de luizen, die er de oorzaak van zijn, werd dikwijls gehouden voor de oorzaak van het optreden van de ziekte van dien naam, terwijl wij in werke lijkheid met een secundair verschijnsel te doen hebben. De Capnodium ontwikkelt zich n. 1. in de zoetige excrementen dei' luizen en daar zij nicl iil de weefsels der plant binnendringt, veroorzaakt zij slechts indirekte schade. De adviezen welke door ons over groene bemesting werden gegeven, waren zoowel van chemischen of botanischen als van praktischen aard. Dikwijls werden wij geraadpleegd over de waarde van een zekere leguminose voor een bepaald distrikt. Doorgaans moest het antwoord echter luiden, dat het onmoge lijk is in dit opzicht een algemeenen regel vast te stellen en dat het in elk speciaal geval noodig is dat proeven worden genomen. Een plant b. v. welke uitstekende resultaten beeft gegeven op de eene onderneming, kan zeer goed waar deloos blijken te zijn in den naburigen aanplant. Bezwaarlijk is vooral het 141 gebrek aan lcguminoscn, welke geschikt zijn voor groene bemesting op grootere hoogten, do meeste soorten n. 1. zijn slecbts van waarde heneden 3000 voet, zooals 1). v. de heide Indigofera-soorten, welke op Saronggé zeer goede resultaten geven. Ook Clitoria, Tophr o s i a, Leucaena, enz. werden elders niet succes aangeplant. Voor de aanplantingen gelegen op 4000 —(iOOO voet ecliier is het probleem lastiger, in zulke gevallen werd door ons tot nu toe het aanplanten van Cas s i a (o. a. C. laevigat a) aanbevolen, die ook in hooge si reken groeit en waarmede op enkele ondernemingen proeven werden genomen. Onlangs vestigden wij de aandacht op Crotalaria sem per f lor en s, een leguminose, welke ook op groote hoogten krachtig groeit, veel hlad produ ceert, maar die misschien daar zij een eenjarige plant is, dezelfde bezwaren als de andere Crotalari a-soorten oplevert, n. 1. dat zij niet meerdere malen kan worden gesnoeid en dat zij sterk door parasieten wordt aangetast. Een ander punt van belang is dit, dat men er misschien in zal slagen een leguminose te vinden, welker looi den grond bedekt en hij elkaar houdt, zoixlat b. v. de terrassen tegen ai'spoeiing worden beschermd. De Mimosa pud i c a („Kruidje roer mij niet") zou zeer goed aan dit doel beantwoorden, echter zijn de talrijke doorns een beletsel, zij zouden het werk der pluksters zeer bemoei lijken. Er bestaan echter nog andere planten die nagenoeg op dezelfde wijze groeien, n. 1. verschillende soorten van Desmodium, Smitshia, enz., welke zich alle over den grond uitbreiden en waarvan de wortels met talrijke knolletjes voorzien zijn. Misschien beantwoorden deze planten aan het voorge stelde doel, hoewel het gehalte aan stikstof niet zeer groot is. Herhaaldelijk werden ons inlichtingen verzocht over de waarde aan voedende bestanddeelen in verschillende lcguminoscn, waarbij in de eerste plaats aan stikstof moet worden gedacht. Door den heer Welt er werden talrijke ana lyses gemaakt betreffende het stikstofgehalte van het loof van verschillende leguminosen, aan welk onderzoek de volgende gemiddelde cijfers ontleend zijn: Albizzia moluccana 1.8 % Cassia Leschenaultiana 2.55% Clitoria cajanifolia 2.3 % Crotalaria incana 3.9 % „ striata 4.2 % Desmodium heterophyllum 2.0 % „ triflorum 1.95% 1 ndigofera arrecta 4.2 % „ galegoides 3.2 % „ suffruticosa 3.3 % Mimosa pudica 2.1 % 142 Sesbania aegyptiaca 2.8 % Smitshia javanica 2.1 % Tephrosia candida 3.4 % „ purpurea 1.9 % Eoewel natuurlijk deze cijfers geenszins onder alle omstandigheden bet zelfde zijn, laten zij toch wel eenige vergelijking tusschen de verschillende leguminosen als stikstofmeststoffen toe. Ken plant welke dikwijls voor groene bemesting wordt aanbevolen, hoewel zij geen leguminose is, is de „Kirinjoe" („Indische Vlier", Eupatorium javanicum). Daar zij geen wortelknolletjes bezit, kan bel aanplanten in de tuinen zelf niet worden beschouwd als den bodem te verrijken. Wanneer echter de kirinjoe buiten den aanplant, b. v. in de ravijnen wordt verzameld, waar zij overvloedig groeit en hei Loof wordt naar den aanplant getransporteerd en daar begraven, is 'net een zeer goede stikstof-bemesting; het loof der kirinjoe bevat n. 1. gemiddeld 2.?% stikstof. Wanneer de bemesting met ktrinjoe-lool' tegelijkertijd plaats heeft met een bemesting met kunstmeststoffen, hetzij met boengkil, hetzij met chemische meststoffen, brengt dit het voordeel mee. dal de toe te passen hoeveelheden boengkil, resp. nitraat, verminderd kunnen worden, bovendien vormt de kirinjoe humus, hetgeen eveneens den bodem ten goede komt. Proeftuin. Hoewel de toestand van den proeftuin nog steeds niet is, zooals deze behoorde te zijn, waartoe verschillende omstandigheden, o. a. het, gebrek aan voortdurende leiding medewerken, kan hij toch bevredigd genoemd worden, dit o. a. ook ten opzichte van de Einancieele zijde, de uitgaven wei-den n. 1. door de inkomsten nagenoeg gedekt. Onder normale omstandigheden zou de rekening zelfs een batig saldo opleveren, waar hier echter nog extra-uitgaven gedaan moesten worden, hetzij voor proefnemingen op kleine schaal, hetzij voor maatregelen ter verbetering van den aog steeds onregelmatigen aanplant, is het financieel resultaat zeker niet slecht, zoodat het budget van het Proefstation zich terwille van den tuin geene offers behoeft te getroosten. Zooals de toestand nu is en zooals deze onder de gegeven omstandigheden ook moeilijk anders zon kunnen zijn, is de proeftuin nog slechts een onbelangrijk onderdeel van ons Proefstation, doch dat in geenen deele, iets waar wij met nadruk op wijzen, eene belemmering op den gang van zaken aldaar uitoefent. Zooals reeds werd gezegd, maakte de zeer ongelijkmatige aanplant een snoeien noodzakelijk, hetgeen dan ook onder deskundige leiding is geschied, terwijl tegelijkertijd de aanplant van de beide Indigo fc r a-soorten, waar mede als groene bemesting goede resultaten werden verkregen, werd uitgebreid. 143 Op deze wijze hopen wij binnen niet al te langen tijd een regelmatige aanplant te hebben verkregen, waarop dan verschillende proefnemingen, hetzij betreffende den snoei, hetzij over bemesting, kunnen worden gedaan. De vroegere toestand liet n. 1. geen vergelijkbare proeven toe, door den ongelijken toestand van den aanplant. Wij hebben ons dan ook slechts bepaald tot het nemen van proeven op bescheiden schaal, b. v. over de waarde van verschillende insecticiden, over selectie, over groene bemesting, enz. In dit opzicht heelt Saronggé dan ook reeds voldoende zijn recht van bestaan bewezen, terwijl het nut van dezen aanplant, zeer zeker in de toekomst nog veel duidelijker zal blijken, wanneer n. I. de aanplant is uitgebreid en de hiaten zullen zijn aangevuld. Het dagelijksch toezichl berust op het oogenblik nog steeds in handen van een mandoer, terwijl de Assi.-tent-llortulanus van Tjihodas slechts om de 9 dagen eenige controle uitoefent. Wanneer het echter mogelijk zal zijn op Sa ronggé een fabriekje te bouwen, zal ongetwijfeld ook een daar wonend Euro peesch geëmployeerde moeten worden aangesteld, hetgeen eene groote verbetering zou beteekenen. De afdeelingschef, Cv. Bern \ki>. 145 Bij Staatsblad L9OB II' 1 96 is de Gouvernements-koffiecultuur in Sumatras Westkust en Tapanoeli ingetrokken, en de verplichte levering aan het Neder landsen-Indische Gouvernenienl van de door de Inlandsche bevolking in genoem de gewesten geteelde koffie opgeheven. KOFFIEVEILINGEN TE BATAVIA. (') Dezo 50 pik., dio op do veiling; van 14 Oct. onverkocht bloven, zijn verkocht op die van 3 Nov. en begrepen onder de daar vermelde 68 pikols. Jaarboek. 10 146 Onder de bovengenoemde hoeveelheden is begrepen wal door de licentie houders in de residentie Pasoeroean werd ingeleverd, t. w.: Van hel etablissemenl te Sisir 1459 Pikol. Van het etablissement te Ngroto 2082 „ Omtrent de hoeveelheid en de opbrengst der te Batavia en te Padang gehou den Gouvernements-koffieveilingen bevatten vorenstaande staten de noodige gegevens. Verder werden, ter voorziening in de plaatselijke consumptie, buiten de groote koffieveilingen nog op twaalf plaatsen, kleine koffie-venduties gehouden, waarop in totaal 752 pikols werden verkocht. In den Westmoesson 1908/1909 werd op .lava een bijplant tot stand ge bracht van 1709080 Java- en 439560 Liberia-koffieboomen. De tijd: Inspecteur v/d Gouvernements-koffiecultuur, H. E. Dom. KOFFIEVEILING TE PADANG. 148 De tuinen sch □ herhaaldelijk in hei onkruid en eischte het onderhoud dientengevolge meer kosten dan gewoonlijk. 11. VERMENIGVULDIGING. Bel aantal in den vollen grond staande planten bedroeg op het eind van hel verslagjaar (zie Bijl. B) 5634000 tegen 5846000 op uit 0 1907; dus eeno vermindering mot 213000. Deze is grootendeels toe te schrijven aan de ongunstige weersgesteldheid van het laatste kwartaal (vide hierboven), zoodat liet overzetten van planten in den vollen grond herhaaldelijk gestaakt, en eenige gerooide hyhride-enten tuinen niet met Ledgers konden herheplant worden; hetgeen nu in de eerste dagen van 1909, toen de regens goed doorkwamen, geschiedde. Zooals in een vorig verslag onder dit hoofdstuk werd vermeld, ligt het in ,| ( . bedoeling, zoo spoedig mogelijk de hybriden 83 s tuinen op te ruimen, om ze door Ledgers te vervangen» wijl gene niet alleen minder bast leveren, doch ook sterk in kinine-gehalte achteruit gaan; ZÓÓ zelfs dat, al wordt er veel bast O.a. van takken met een omvang van Hl C.M. en minder in de tinnen achtergelaten, het gehalte van stam- en takbast gemengd niet hoogor op te voeren is dan ± (i/i, chinine sulphaat. Ook mag niet vergeten worden, dat de Succirubra-onderstam, waarop deze hybride geënt is, bij lage prijzen alléén waarde heeft als pharmaceutischen bast, nl. verpakt als stukken in kisten; en dal er in dezen vorm weinig produel komt. Verder bestaat het voornemen, (waaraan insgelijks reeds een begin van uitvoering gegeven werd), om de met ('. Succirubra beplante ravijnen op den Malabar te rooien, en voortaan uitsluitend hef etablissement Kawah-Tjiwidei en een deel van Tjibitoeng ter cultiveering van pharmaceutische basten te be stemmen; omdat, primo deze van Tjinjiroeuan en Tjiheureum afkomstig, niet alleen van inferieure kwaliteit zijn en hierdoor steeds een mindere marktwaarde hebben, terwijl zij op den Kendeng en Oóst-Tjibitoèng steeds de gewensehte kleur hebben en zeer fraai en zwaar bemost zijn; doch secundö is de bast als gruis verkregen van de 0. Kobusta," bij lage prijzen, van veel meer waarde dan het in dien vorm verkregen ('. Succirubra product. Bovendien, op een etablissement waai- zoowel pharmaceutische- als fabrieks bastén geoogst worden, is het steeds zeer bezwarend op tijd met den oogst cd te komen, wijl een behoorlijke verwerking van het pharmaceutisch product het grootste deel aan lijd. zorg en toezicht in beslag neemt. De ravijnen, voorheen met deze hybride en Succirubra beplant, zullen her- 149 beplant worden met Ledger-enten op hybride; en, waar de grond minderwaar dig is, met enten op Ftobusta- of Succirubra-onderstam. In de zaad-, speen- en kweekbedden bevinden zich naar schatting: 345000 C. Ledgeriana-zaailingen, L 628000 „ Suecirabra, 1258000 „ Hybride (C. L. X C. S.) en 175000 „ Eobusta. I 3406000 totaal; dus 86000 meer dan in het jaar te voren. Een groot deel dezer planten moet dienen tot laboratorium-materiaal; voor een ander deel. wat de hybride en Suecirabra betreft, voor onderstammen. Tol ent rijs werden alleen gebruikt twijgjes van de aan kinine rijke, breed bladerige Ledgers I.' I>., T. en \V :! ; en verder zooveel mogelijk van de breed bladerige Ledgers Q ! 1. 2 en 8, gekweekt uit zaad van M. I>'. G. en IV-' 23. Met hei oog n|i de herhaaldelijk gevraagde inlichtingen omtreni den oor sprong van het bekende Mengsel ll ineng-Gocnoeilg zaad het volgende. In 1865 werden door tusschenkomst van den Engelschman Ledger zaden ontvangen van Cinchona Calisaya (variëteit Ledgeriana Moens) afkomstig van Caupolican (Bolivia), waaruit een 20000 planten gekweekt werden. Van deze oorspronkelijke Ledgers of z.g. „Moederboomen" staan thans nog 'o exemplaren te Tjinjiroewan en enkele Ie Tjibeureum, de zieke exemplaren geven bij rooiing gemiddeld + 5 KG. zwavelzure kinine per boom. Moens was de eerste, die de basl van tal van deze boomeii onderzocht, en hij vond o.a. in II- 23 9,97$ en in ll'-' 38 9,41$ chinine pururn, overeen komende met f le'/i zwavelzure kinine. Toen deze heide exemplaren gingen bloeien, werd er zaad van geoogst en de planten hieruit verkregen te Rioeng-Goenoeng, omstreeks 1878, in den vollen grond gebracht. In ISSI en '85 werden uil dil zaailingen-plantsoen door tlr\i Directeur van Romunde typische exemplaren uitgezocht en de bast door ondergeteekende onderzocht. Van de hoornen ll' 38" met 16,21% zwavelzure kinine. » 38 c „ 16,00,, „ 38<» „ 15,34 „ „ 38* „ 16,54,, „ 38" „ 15,51 „ „ „ „ 3S l ' „ 15,08,, „ ~ „ 38* „ 16,08 „ „ 3S* „ 14,96,, 15 p h o p hall u s T i ta n u m B e e c, en een Amorphophallus van Merauke, die waarschijnlijk nog nieuw is. Wij verloren dit jaar weder eenige fraaie boomen; door den bliksem werden getroffen: 11. D. 13a. Pandanus furcatus, Itoxb. var. microcarpus. VII. C. sa. Shorea Maranti, Burck. VIII. D. 17a. Casuarina Rumphiana, Miq. „ Z. 134. Freyeinetia strobilaeea, 81. omgewaaid : I. A. (i. Echinodiseus eehinatus, Pers. I. B. 23. Pterocarpus sp. I. (;. Ba. Copaifera Lansdorfii, Desf. V. B. [Ila. Eugenia sp. Ambon. VII. C. 20. Terminalia Catappa, L. XIII. J. 35. Leea liorrida, Tet B. In December 1907 bracht de élève-mantri Mas Djibja verscheiden kisten met planten, afkomstig van de Zuid-Xiouw-Guinea expeditie, onder Mr. Lor ent/, van Merauke. hier aan. Zij kwamen hier in minder goeden toestand aan, een gedwongen ie lang verblijf te Merauke, was de oorzaak, dat er veel verloren gingen. Ka eerst lang in de kweekerij verzorgd te zijn. werd er in het begin van den laatsten westmoesson een deel in den tuin uitgeplant; zooals uit de hierbijge voegde lijst blijkt, reeds negentig soorten. In de kweekerijen staan nog een aantal planten, die nog niet geheel hersteld zijn en eerst in het volgende ver slagjaar uitgeplant kunnen worden. Ofschoon wij de hoop koesteren, dat het meerendeel wel door zal groeien is zulks natuurlijk niet geheel zeker. Nogmaals zij gezegd, dat hetgeen door de Lor en t z-expeditie uit Xieuw- Guinea is medegebracht aan levende'planten, verreweg de grootste en belang rijkste verzameling is, die de Buitcnzorgsche tuin ooit uit het botanisch zoo merkwaardige land verkreeg. In den Orchideeën-tuin staan thans 1178 nummers, die grootendeels uit zooveel soorten en variëteiten bestaan; enkele zijn nog niet door onzen Orchi deeën-kenner, den heer J. J. Smith nagezien. Behalve deze bevinden zich een 'partij van de mooiste en zeldzaamste soorten en variëteiten in de Orchideeën serre en elders in de kweekerij. De varentuin werd dit jaar door den heer van Alderwerelt van Bosenburgh nagezien; er worden daar 163 soorten varens gekweekt, terwijl in de in de onmiddellijke nabijheid daarvan gelegen Bromeliaceeën- 150 )l ; 23 e met 14,32% zwavelzure kinine. „ 23 r „ 10,39 „ „ „ „ ,vO „ 14, J.j ~ „ „ » *3 X „ 1.>,90 „ „ „ kort- en lahgstijlig, werd entrijs genomen en in 1887 te Tirtasari van dit mengsel een entenplantsoen aangelegd. Het zaad nu van deze 22-jarige enten wordt tegenwoordig op de zaadveh duties gebracht onder den naam van ~Mengsel Rioeng-Goenoeng". De planten uit dit zaad gekweekt zijn krachtig, vertakken zich buitenge woon goed, de bast er van is dik en van boog gehalte ('). facturen o.a. van de onderneming Sindangsari houden soms ± 1 I '/, zwavel zure kinine in; en kort geletien werd nog de bast van 1-jarige exemplaren onderzocht en analyseerde deze ruim 13-% zwavelzure kinine, wèl een bewijs dus, dal de vermenigvuldiging door zaad aan hel kinine-gehalte geen schade doet, mits hel zaad zuivei-, niet gehyhridiseerd is. Tengevolge van de ongunstige weersgesteldheid in 1908 was de zaadoogst zeer gering, zóodai gedurende het verslagjaar slechts twee veilingen van kina zaden konden gehouden worden. Verkocht werden op de veiling van 24 Augustus: 30 pakjes van 25 gram Ledger zaad M. R. G. voor ƒ 6631 2 „ „ 25 „ Hybride brachten op „ 25ü 8 „ „ 50 „ Succiruhra voor „ 1034 Totaal ƒ 7915 En op de 2 e veiling, van den 2 en November: 15 pakjes van 25 gram Ledger-zaad M. E. G. voor ƒ 2825 9 „ „ 25 „ Hybride „ „ 1125 15 „ .. 50 „ Succiruhra „ „ 950 15 enten brachten op „ 150 Totaal ƒ 5050 Totaal Generaal dus ƒ 12965. Ten einde hij eventueel inkomende klachten omtrent hei verkochte zaad een maatstaf ter beoordeeling der meer of mindere gegrondheid te hebben, werd, na elke veiling, van elke partij eene genoegzame hoeveelheid op Tirtasari, Tji njiroewan, Tjibeureum, Tjibitoeng en Rioeng-Goenoeng te kiemen gelegd: de opkomst liet niets te wenschen. (') Een 14-jarig plantsoen van dit zaad leverde in 1908 aan stam-, tak- en wor telbast gemengd + 900 KG. per bouw, mot een gomiddold gehalte van 8,95% zwa velzure kinine (zie Byl. D. anal. n°. 148). 151 Ook in 1908 werden zaden en herbarium-materiaal aan kruidkundigen, wetenschappelijke instellingen en ambtenaren B. B. verstrekt. 'Zoo aan den Directeur van Landbouw te Buitenzorg: Vijf planten van verschillende soorten kina. Een pakje Ledgeriana-zaden. Verschillende pakjes zaden van alle Cinchona-variëteiten. Een collectie pharmac:- en fabrieks-basten ter expositie in het museum van technische- en handelsbotanie te Buitenzorg. Voor den Keizerlijk Duitschen Gouverneur van Duitsch Nieuw-Guinea: Zaden van C. Ledgeriana. Verder aan het K. en K. Oostenrijksch-Hongaarsch consulaat te Batavia: Een partij monsters kinabast. Aan Prof. Ed. Scha er voor het I'harm. Instituut der Universiteit te Straatsburg: Wbrtelbast en wortelhout van op Java gekweekte kinasoorten. Aan den Controleur van Soekanagara: Goed gehaltige kina-zaden. 111. ONTGINNING, AANPLANT EN ONDERHOUD. Nieuwe terreinen werdéfi in het afgeloopen jaar niet ontgonnen. Op uit" HUIS bedroeg de totale oppervlakte der Gouvernements kina-onder neming 1513 bonw 428 □ R. R. (zie Bijl. C.) tegen 14(50 bouw 250' D B. I!. in 1893, zoodat de aanplant in 16 jaar met 52 bouw is toegenomen, en wel het etablissement Ka wab-Tjiw idei, ingevolge Gouvernements besluit dd. 9 No win ber 1901 11 ! 32, ter beplanting met Cinchona Eobusta. Hiervan waren beplant: 962 bouw 100 D E. 11. met C. Ledgeriana. 155 „ 433 „ „. „ „ Hybriden. 156 „ 357 „ „ „ „ Succirubra. 239 „ 38 „ „ „ „ Eobusta. 1513 bouw 428 D B. B. totaal. Aan het reeda lang voorgenomen plan om de Succirubra- en Hybride-enten tuinen op het Malabar- en Tiloe-gebergte Langzamerhand op te ruimen en te vervangen door Ledgeriana-zaailingen of enten, kon, zooals in het vorige hoofd stuk werd gemeld, in 1908 een begin worden gemaakt, en werden op de etablis sementen Tjinjiroewan, Tjibitoeng en Rioeng-Goenoeng 25 bouw 52 D B. B. Succirubra's en te Tirtasari en Poentjak Gede 19 bouw 180 a B. R. hybride enien op Succirubra onderstam gerooid en herbeplant met Ledger-zaailingen ei' enten, naar gelang van den aard der bouwkruin, zoodat de uitgestrektheid 152 van den Ledgeriana-aanplant vermeerderde met Ui bouw 46 o R. 8., tegen een v« i-mindering van den Succiruhra- en Hybride aanplant met-4 1 bouw 232 11 li. I!. Alhoewel niet zoo eenvoudig als het wel lijkt, om op meermalen met kma beplante gronden behoorlijke plantsoenen te creeëren, en vooral niet bij de GouvernementH kina-onderneming, waai- gene voor het grootste deel reeds .30—50 jaar (') met kma beplant zijn geweest, en het dus eenvoudiger en voor deeliger zon zijn om telkens de oude tuinen, mulat de eerste of tweede aanplanb is geoogst, te verlaten en nieuwe terreinen te ontginnen, zoo is men ook hier', oven als op een particuliere kina-onderneming, aan een zeker complex gebonden; daarom moet door meer intensive grondbewerking, meer kosten aan de plant ■oenen te besteden en door eonsciencieuzer keuze van plantenmateriaal getrachl worden, deze nadeelige gegevens zooveel mogelijk te elimineeren, ten einde ook ■van dit soort bouwgrond voldoende oogstrendemeni te mogen verwachten. Wijl er eerst in de laatste jaren door bet rooien en abandoimeeren der etablissementen Lembang en Magrak (ten \. van Bandoeng en op + -iO paal van 't centrum der andere etablissementen gelegen) en de dientengevolge ont ginning van liet etablissement Poen tjak (lede. eindelijk eens viërge gronden disponibel kwamen, zoo kon ook eerst Ln 1904 begonnen worden met liet aan leggen van proeftuinen, ter beantwoording der vraag: welke de geschikste planl wijdte is op ± 5000' boven zee om, bij een minimum van onderhoudskosten, het hoogst mogelijke rendement te verkrijgen. De resultaten der aanplantingen 1904, 1905 en 190(i vindt men in nevens gaande tabel. (') 17 December 1855 werden door den on vorgetel ijken Junghuhn de eerste kina planten te Tjinjiroean in don vollen grond gebracht. 153 PRODUCTIECIJFERS V/Il ETABLISSEMENT „POENTJAK-GEDEH". 154 155 Verkregen basi te ■/. en van alle tuinen: per bouw ± 265 (') KG. nat. Aan droge Last verkregen: 13500 I\(J. 41850 KG. nat = 13500 KG. droog. . 3,1 KG. nat = 1 KG. droog. Per houw 265 KG. nat = per bouw 88 KG. droog. Het gemiddeld gehalte = - 7,41%. Dus per houw <">,.V> K(J. zwavelzure kinine. Gemiddeld gehalte aanplant Mrg. = 7,60% M.h. = 6,55,, ff 23 = 7,00 „ Verkregen werd van den aanplant 1904: Mrg. ± 3 X 3 geplant, 250 KG. bast droog per bouw. „„"X4„l°° „ „ „ » » „4X4 „ 100 „ „ „ „ „ (Bavijn). 11' 23 „4X4 „ . 135 „ „ „ „ .„ M.h. „4X4 „ 135 „ „ „ „ „ liet ondervolgende staatje omtrent productie-cijfers en plantverband werd in dank ontvangen van i\v\) lieer van Rie m s d ij-k, Administrateur van de onderneming Tjikapoendoeng. (') In 1007 (zie verslag) werd 325 K(t. nat per bouw verkregen. Het verschil moet worden toegeschreven aan het grooter aantal bouws jonge tuinen, welke in productie kwamen, on uit den aard mindor bast loverdon. 156 Evenals in 1907, hel eerste oogstjaar, gaf <his de aanplant 3 X 3' geplant liet meeste produci nl. 250 KG. drogen bast per bouw (') van 7,60% tegen 325 KG. vuil 7,63% in liet jaar te voren. lic aanplanl :'< X I' gal' 185 KG. basl droog per bouw, tegen 165 K(!. in 1907, terwijl de aanplant op 4. X'" ' (l(l '<<b drogen basl rendeerde tegen • N <l KG. in liet jaar te voren. De totale productie van dit etablissement, waarvan de eerste 29 bouws in 1904 tot stand kwamen, en de rest in volgende jaren, was in L9Ol en 1908 te zamen reeds 1 1,26 KG. zwavelzure kinine per bouw. In bet afgeloopen jaar werd wederom zeer veel zorg besteed aan de res tauratie der oude zaailingen-plantsoenen. liet is aan geen twijfel onderheving, dal in zaailingen-plantsoenen met toenemenden leeftijd meer hvaten komen door ziekten dan in enten-plantsoenen op Succirubra onderstam: doch hier staat tegenover, dat op den duur een zaai lingen-plantsoen meer produci oplever! en van hooger gehalte, dan een enten plantsoen op Succirubra onderstam ; en. aangezien het streven toch moet zijn om zooveel mogelijk' zwavelzure kinine per bouw te produceeren, zoo dient in de eerste plaats aangestuurd te worden op het tot stand brengen van Ledger zaailingen-tuinen. (') In begin 1909 werd uit dit plantsoen, toen 5 jaar oud, door uitdunning + • r iiKi K(.J. bast por bouw verkregen, nl. stambast met een gehalte van 11,25 en takbast van 7,05%. Prod u c t i e-c ij fe r b met diverse plant wijd t e v e r k re g e n op de on de rn e 111 in g „T jikapo e n d öe n g". 157 \u is het wel waar, dal er zich gevallen voordoen, dal een tweede of derde beplanting en mei Ledger-zaailingen moeielijk tot stand is te brengen, vijl diergelijke gronden zich hiertoe niet zoo grif leenen, doch dit mag niel als motief dienen om nog bruikbare gronden voor Ledger-zaailingen met enten op Succirubra onderstam te gaan beplanten, wijl dit mot minder zorg en moeite gepaard gaat. ' De tegenwoordig weer meer algemeen wordende methode van het planten van enten op C. Succirubra onderstam moge tijdelijk voordceliger zijn, op den duur, en voo ra I bij lage kmahast prijzen, als wanneer de kast van dim Sue cirubra onderstam grootendeels waardeloos is, is het tegenovergestelde regel. Xv is men bij liet inboeten van oude Ledger-zaailingen-tuinen wel genood zaak! tol een inboeting mei enten, omdat zaailingen zich daartoe niet leenen; doch aanbevelingswaardig om hiertoe zulke op Succirubra onderstammen te gebruiken, is het zeker niet. Velen verkeeren in de meening, dal hei enten van hoog gehaltige Ledgers op hybride onderstam een hooger percentage aan mislukkingen opleveri en de enten meer aan ziekten onderhevig zijn. Deze conclusie is echter op minder goede waarneming gebaseerd; want laatstbedoelde tegenvallers zijn gewoonlijk een gevolg van het gebruik van slecht materiaal, gekweekt uit minderwaardig bybride zaad. en mag niet aan den hybride-onderstam worden geweten. De Cinchona's toch hebben heterostyle bloemen, d. i. men vindt bloemen met korte stijlen en lange meeldraden, en andere met lange si ijlen en korte meeldraden. De. eerste noemt men microstijle, de tweede macrostijle bloemen. Dit was ook leeds aan de easea rilleros hekend, die de bloemen met korte stijlen en lange meeldraden ..macho"' (mannelijk), die met lange stijlen ~homh ra" (vrouwelijk) noemden. Kv vindt men op een kinalmom slechts één soort bloemen, alleen macrostijle of alleen microstijle. Volgens de onderzoekingen van Dar win, Sc o 11, Eildebrand enz. (en nog kort geleden van D r . 1! an f, botanist hij de (omvernements kina-onder neming hij V. Pitayencis) heelt hierbij een onderlinge bevruchting plaats, hetzij deze door insecten dan wel door den wind tot stand gebracht wordt. Doch om nu goed kiembaar zaad te krijgen, is de heteromorphe bestuiving, kruising van ongelijksoortige bloemen, die. welke de voordeeligste en beste uitkomst oplevert. Oogst men 11 11 zaad van een plantsoen uitsluitend bestaande uit Bybride 2S S (z. g. Lodaja), zooals zoo dikwerf gebeurt, dan moeten daaruit per se 158 minderwaardige planten voortkomen; en ook het slechte resultaat verkregen bij verenting van Ledger op Hybride onderstam benevens ziekte in zoon aan plant, moet uitsluitend aan dit minderwaardig materiaal worden toegeschreven. Het goed geïsoleerde hybride zaad-plantsoen van het Gouvernement is saamgesteld uit 8 a lo verschillende soorten enten, lang- en kortstijlig, en er worden nog voortdurend andere van hoog gehalte in en om geplant, zoodat dus daar kruising van ongelijksoortige bloemen regel is. Dat dan ook mot planten uit dit soort zaad gewonnen een goed enten-plant soen tot stand kan komen, toonen nevensgaande photo's duidelijk aan. De enten op hybride onderstam, mits krachtig materiaal, zijn bij uitnemend heid geschikt om de Ledgeriana-zaailingen-tuinen, waar, door het uitgraven van zieke boómen, hiaten zijn ontstaan, in te hoeten. Aan het onderhoud der plantsoenen werd de grootst mogelijke zorg besteed. De jonge tuinen werden voortdurend van onkruid zuiver gehouden, terwijl bovendien dooi' het slaan van 2 voet diepe greppels en diepe omwerking van liet geheelc bodemoppervlak de planten tot krachtigen groei worden gedwongen. Mocht van 1894 tot L9Ol in de oudere tuinen het systeem van greppelen zich bepaald hebben tot hel .-laan van greppels ter diepte van 1% voet, sedert dit jaar worden zij dieper en wel 2 voet geslagen. Na het open liggen dezer greppels gedurende ± 6 maanden worden zij i.iei onkruid en de afgevallen bladmassa zooveel mogelijk gevuld en daarna het geheele bodemoppervlak ruim 1 voet diep omgewerkt. Deze wijze van bodembewerking, ook toegepast op de naburige onderne mingen Wanasari, Lodaja, ïjikembang, enz. heeft evenals hier, zeer gunstige resultaten opgeleverd, ook gebleken uit den jongsten oogst en het intens gezonde uiterlijk der plantsoenen. Zooveel mogelijk wordt bovendien naar het behoud van gesloten plantsoenen gestreefd: niet alleen om een krachtige humu.-vonning uit de afvallende bla deren in de hand te werken, en hierdoor den grond chemisch zoowel als physiseh te verbeteren; maai' ook ter bevordering der bacteriologische flora, en om dooi' beperking van den opslag van onkruid, tot een onderhoud tegen een minimum kosten en een maximum van productie te geraken. De gunstige invloed van gesloten aanplantingen op de ontwikkeling der einchonen is vooral merkbaar in de herbeplante terreinen, waar aanvanklijk de groei der planten te wenschen laat, doch welke zich krachtig gaan ontwik kelen, zoodra het bodemoppervlak door de takken- en bladerenmassa aan de directe inwerking der zonnestralen wordt onttrokken. Dat de kosten aan onderhoud der plantsoenen besteed in het afgeloopen 159 jaar hooger waren dan in vorige jaren, is aan de volgende omstandigheden toe te schrijven: Eerstens werden de greppels 2 voet diep geslagen en wel aan den binnen kant van het terras, waai' de grond op die diepte thans nog vrij hard en dus zwaai- te bewerken is. Ten tweede was de opkomst van werkvolk in enkele maanden zoo gering, dat tot vermindering der dagtaken en voor sommige werkzaamheden, o. a. het greppelen, zelfs tot verhoogde betaling moest worden overgegaan. Ten derde moesten door de aanhoudend natte weersgesteldheid de jonge nog niet gesloten tuinen v 'tdurend van onkruid gezuiverd worden; zoodat men in sommige plantsoenen ;5 a 4 maal moest terugkeeren. En ten vierde geschiedde de bewerking van hei geheele bodemoppervlak, nl. patjollen. veel dieper dan in vorige jaren. De totale uitgaven aan grondbewerking bedroegen in liet afgeloopen jaar ƒ 33145,91 (zie bijl. K.) tegen ƒ 37960,44 in het jaar te voren, en tegen f 83629,21 in 1906, of respectievelijk ƒ 22,30, ƒ L 8,66 en ƒ 15,89 per bouw. Gespecificeerd voor elk etablissement bedroegen de uitgaven aan tuinon derhoud: Behalve door zware grondbewerking werd zooveel mogelijk de groei nog bevorderd door bemesting, zoowol met stalmest van eigen vee gemengd met allerlei plantaardig aanveegsel uit de verschillende kampongs, als wel met boengkil kaliki. Van ziekten bleven de verschillende etablissementen vrij wel gespaard. Te Kawah-Tjiwidei, met zijn enorme hoeveelheid rottende boomstronken, welke bij een ontginning onmogelijk uitgegraven kunnen worden, stierven rondom sommige van deze stronken Robusta-zaaüingen uit en werden deze daarom vervangen door Robusta enten op Succirubra onderstam. 16 af deeling, 231 soorten, meestal van uitheemsche origine, dezer gewassen gé j plant zijn. De verzendingen van planten en zaden nemen steeds toe; voldeden we in L 905 aan 13 i aanvragen, in het jaar 11)00 waren het er 586, „ „ „ lï'o7 „ „ „ 720 en „ „ „ 1908 „ „ „ 832. Hieronder bevonden zich 12 Wardsche kisten, 222 gewone kisten, 155 post pakketten, lul overige hi-stond uit pakjes en zakjes met zaden, de meeste der opgegeven nommers bestonden uit meerdere collies. Het bezoek aan den Botanischen tuin wordt steeds drukker, zoowel van vreemdelingen als van inwoners van \"ed. Indië. Hoe nuttig zulks ook is. brengt het veel werk mede. De talrijke vreemdelingen vroegen allerlei inlich tingen, zij wensehen gidsen, die de moderne talen spreken enz. De Hortu lanus en zijn Assistent moeten die bezoekers te woord staan, hetgeen dikwijls veel tijd kost. Een ander gevolg van de groote belangstelling in onze planten verzamelingen zijn diefstallen van waardevolle planten. Zoo werd 's nachts onze grootste C a 111 ey a labi at a, een mooie bloeiende I'eristeria elata (Heilige geest Orchidee), en een zeldzame Peris tyl i s gestolen. Ook in den rozentuin hadden nu en dan diefstallen plaats, zoodat overal 's nacht wakers geplaatst moeten worden. liet geven van adviezen, zoowel op officieele als op particuliere vragen, vermeerdert steeds, — dit jaar waren er circa 000 —, terwijl het Europeesch personeel, dat dit alles moei doen, sedert jaren hetzelfde bleef. Uitbreiding met een assistent is dringend noodig; de Botanische tuin zou er, indien het personeel te veel niet werkzaamheden als verzendingen en bureauwerk overladen wordt, noodzakelijk onder moeten lijden. b. Berg tuin te Tjibodas. Tn het laatst van 1906 was de 2 e Assistent Hortulanus Wouters naar Zuid-Nietiw-Cuinea vertrokken, teneinde daar een cultuurtuin op te richten. De leerling van den tuinbouw-ciirsus Hartens werd tijdelijk belast met het eht; in den loop van het jaar werd de/e weer vervangen door den heer P. II o 1 t e n gep. kapitein, tot wij weer te beschikken hadden over een in Europa in den tuinbouw opgeleid jongmensch. Door die verandering van'personeel kon er niet zooveel aan hei nemen van proeven gedaan worden, en bepaalden zich de werkzaamheden in hoofdzaak tot het gewoon onderhoud. 160 Hetzelfde, tijdelijk ecu gewoon verschijnsel op nieuwe had plaats te Poentjak Gedé en werden deze plekken ingeboet mei enten op hybri de- of Succirubra-onderstaru. Vermeldingswaard is wel het gering aantal zieke boonien, in vergelijk met vroegere jaren, dat in alle oude Ledgeriana-zaailingen plantsoenen werd aan getroffen. Zooals reeds meermalen in de verslagen werd vermeld is Rioeng-Goenoeng een etablissement; hetwelk het meest van ziekten en plagen heeft te lijden en dientengevolge lang niet. het gemakkelijkst is in het beheer. Het werd in L 859 aangelegd, ligt tusgchen hel Tiloe en Rendenggebergte, en vormt een i 6 paal lange strook van slechts geringe breedte, liet is ± 2ÖO houw groot en wisselt In hoogte, afj tusschen 1400 en 1700 meter. De regenval is + 5000 rh,m. per jaar. Hel etablissement lag vroegeT op hot hoogste punt, doch is thans verplaatst meer naar hel midden. Bovendien is er een hulp-etablissement op het laagste punt opgericht, zoodat hei verseti geoogste product geen palen ver meer getrans porteerd behoeft te worden om het te verwerken en te drogen. Jaren tang hadden de plantsoenen last van djamoer oepas of tak kanker. In L9Ol werd in navolging van de onderneming Tjikapoendoeng, admini strateur de Heer J. A. van Riemsdijk, begonnen met een proef, en we] met hel insmeeren der takken mei earholineiim, zoodra zich maar een spoor djanioer vertoonde. Hieraan werd het jjvheele jaar L9ÜB streng de hand gehouden, met het gevolg, dat het opvallend was zoo weinig takkanker zich, niettegenstaande de natte weersgesteldheid, in de laatste maanden van 1908 voordeed, en wel zelfs m de terreinstrooken vaar vroeger bijna geregeld boom aan boom werd aangetast. Of dit"nu moei worden tooiirsehreven aan de behandeling met earholinenm ol' aan den leeftijd der boompjes is nóg niet, uitgemaakt, doeli het. Verkregen resultaat is wel van dien aard om de proef voort te zetten. Te Tirtasari kwam vroeger in de jonge entenplantspenen (die or meer last van hebben dan zaailingen) eveneens veel takkanker voor, doch thans, nu de hoornen ouder zijn, weinig; dns is de mogelijkheid niet uitgesloten dat, nu dn tinnen te Bioeng-Gpenoeng ouder worden, de ziekte langzamerhand ook hier zal verminderen. Doch hoe het ook zij. dooi' bësmering met earholinenm worden heel wat sporen gedood, zoodat het middej wel toepassing verdient, doch dan niet voor te korten tijd. 161 In don regel worden dergelijke middelen we] eens wat al te spoedig veroor deeld, bijaldien de resultaten wat lang op zich laten wachten. In het vorig verslag werd reeds vermeld, dal een onderzoek naai- de levens voorwaarden of naai- een praetisch middel ter bestrijding dan wel uitroeiing van de Helopeltis nog nimmer werd ingesteld bij ontstentenis van een ento moloog. Een voorstel van den Directeur van Landbouw aan de Regeering had ten gevolge, dat Dr. van der Weele voor den tijd van 5 jaren werd aange steld speciaal voor het onderzoek naar bestrijdingsmiddelen dezer plaag en kan hiermede dus in den loop van L 909 een begin worden gemaakt. Vroeger wist men zei I's niet of men met een insect te doen had of de plaag aan den invloed van een zwam moest worden toegeschreven, tot ik (zegt Moens in zijn voortreffelijk werk „De kina-cultuur in Azië" op pag. 181) in 1875, den bewerker van het kwaad ontdekte in de Helopeltis. Voor de ontwikkeling van de Helopeltis schijnt 1908 al bijzonder gunstig te zijn geweest. Het geheele jaar door kwam het insect voor en wol in zeer erge mate. Herhaaldelijk werden niet alleen de jonge plantsoenen aangetast, doelt ook de meters hooge hybride-enten te Tirtasari, Tjinjiroewan en Tjibeureum hadden er van te lijden. Te Rioeng-Óoenoeng waren de aanvallen de laatste jaren zóó hevig, dat een 3-jarig plantsoen voor ecu deel nog niet gesloten is en de boompjes nog geen ".' voet hoog zijn. Hoogst waarschijnlijk is de oorzaak hier te zoeken in de naburige koffie tuinen, welke zelden van onkruid gezuiverd worden, waardoor het insect zich daar kan nestelen, om van tijd tot tijd over de kina-tuinen uit te zwer men. ' Ook hier werd opgemerkt, dat zoodra de tuinen één goed gesloten, dua beschaduwden aanplant vormen, de Helopeltis verdwijnt; ten minste de schade tot een minimum wordt gereduceerd. Een opmerking trouwens welke reeds door de Directeuren Moens en van Uomunde eveneens werd gemaakt, want, zegt Moens in bovengenoemd werk: ..zijn de hoornen flink aan liet groeien, dan herstellen zij zich spoedig, door „ontwikkeling van nieuwe bladeren, en zijn de boompjes eens ongeveer G voet „boog en welig met takken en bladeren voorzien, dan kan de Helopeltis wel „hier en daar wat schade doen, maar er blijven altijd genoeg niet aangetaste „deelen over om den groei te onderhouden". En van Romunde in zijn verslag over 1889: „Was ile aanplant eenmaal gesloten, dan werd de Helopeltis nog wel in de 11 162 „plantsoenen bespeurd, maar nadeel werd dom- het insect niei meer toegebracht. „Het feit is reeds zóó dikwijls opgemerkt, dal hel niet te loochenen valt". Ten einde liet kwaad dan ook zooveel mogelijk te beperken wordt op de Gouvernements onderneming dooi- eene herhaalde goede grondbewerking en bemesting zooveel mogelijk dé groei der planten bevorderd. De klacht over het veelvuldig voorkomen van Helopeltis, ook op de naburi ge particuliere kina-ondernemingen, was hei afgeloopen jaar zeer algemeen. Overigens hieven de plantsoenen vrij vel gespaard van aanvallen .an andere insecten. Wel is waar vertoonde zich hier en daar de Euproctis Elexuosa ihileiid merang) in de reeds ± 25 jaar oude II- i."i enten-tuinen ie Tirtasari, maar veel schade werd niet door ze aangericht. Door het aanhoudend vervolgen en vernietigen van de voor de cultuur zoo arlijke hileud einanangkeup bleef de Gouv 9 . onderneming hiervan vrij. IV. OOGST VAK KINA EN BINANTIEELE UITKOMSTEN. De oogsl over L9OB bedroeg 1840173 halve kilogrammen tegen 179545] in bet jaa r te voren : waarvan: 1257353 halve k" s naai- Nederland werden verzonden; 579930 „ „ aan de Bandoengsehe kinine fabriek; ter ver werking tot zwavelzure- en zoutzure kinine werden afgestaan; en 2890 „ „ aan den Gen. Dienst in [ndië werden verstrekt. Totaal 1840173 halve kilogrammen. De oogst van 1908 wees das in vergelijk mét dien van hel jaar te voren eene kleine vermeerdering aan, én wél mei 14742 halve kilogrammen; terwijl + 100000 y% '*"" 'M' '''' etablissementen werd achtergehouden, ten einde de verzendingen naai' Europa niet ie hoog op ie voeren, en dus dé markt te helpen drukken. Van de 1257353 halve kilogrammen naar Nederland verscheep! «aren 1052554 halve kilo's Ledgeriané en Hybride, mei een gemiddeld gehalte van 7,29 pet. zwavelzure kinine: legen 914765 in 1907 met een gemiddeld gehalte van 7,12 pet; in 1908 dus 137789 halve kilogrammen fabrieksbasl meer met een hooger gehalte van 0,17' Het gemiddeld gehalte van hél Ledgeriana- en hybride- product, geleverd aan de Bandoengsehe kininefabriek, groot 383528 halve kilo's, bedroeg 6,08 pet.: tegen 561198 halve kile's met een gemiddeld gehalte van in 1907 dus 177670 halve kilogrammen minder en een lager gehalte van 0,1 gevolg van hei lage gehalte van den hybride bas! -l'-V): en van het Succirubra 163 product groot 19.Ü402 was hel gemiddeld gehalte 2,6(1 pet. tegen 16141 G halve kilogrammen mei een gemiddeld gehalte van 2,62% in hei jaar te voren, zoodat hei aan de Bandoengsche kininefabriek geleverd product, groot in totaal 383528 + L 96402 = 579930 halve kilo's een gemiddeld gehalte inhield van t,92%. \'an het totaal geoogste Ledgeriana- en Hybride-product, groot 1436082 halve kilogrammen, bedroeg het gemiddeld gehalte 6,97%, tegen L 47596.3 hal ve kilogrammen van in het jaar te voren; of herleid tot zwavelzure kinitie: 50047 K.C. in L 908; tegen 51806 „ in L 907, of L 759 ~ minder. De hoeveelheid zwavelzure kinine zon in 1908 minstens gelijk zijn geweest aan de productie van L 907, indien het kininegehalte van den hybridebasl niet zoo was tégen gevallen, niettegenstaande er heel wat bast van deze soort in de tuinen achterhield' en niet werd geoogst. Een 'reden te meer dus om er zich zoo spoedig mogelijk van te ontdoen. De hoeveelheid Ledgeriana- en Hybridebast, geproduceerd door de verschil lende etablissementen, bedroeg voor: Rioeng-Goenoeng ... 9798 1 ! een gemiddeld gehalte van 6,05% Tirtasari 339768 „ „ „ „ . „ „ „ 7,21,, Tjinjiroewan 311545,, „ „ „ „ „ „ 7,00,, Tjibeureum 410830 „ „ „ „ ~ „ „ 7,10,, Tjibitoeng Hm<;o; „ ~ ~ 6,73,, Poentjak-Gedé ..... 119345 „ „ „ „ „ „ „ 6,88,, Totaal 1 1:36082 \'-_. kilo's mei een gemiddeld gehalte van 6,97% De oogsi en het gehalte van den tabrieksbasl (Ledger en Hybride) bedroeg gedurende de Laatste 5 jaren: 164 De oppervlakte van den Ledgeriana-aanplanl van de etablissementen Tirta sari, Tjinjiroewan, Tjibeureum en Tjibitoeng waaruit geoogst werd, bedraagt 620 bouw, wtdke L 136840 halve kilogrammen basl opleverden, dus 2186 Vij k os = 1093 KG. = 7ü KG. sulphaat per houw tegen ",\ KG. in het jaar te voren. De hybride aanplant op ('. Succiruhra onderstam bedraagt I'is houw (waar onder 1.5 bouw rooiingsproduct); hieruit werd verkregen 170885 halve kilo's bast, dus 1335 halve kilo's per houw = (>(>? KG. of ;jo',."> KG. sulphaat per bouw tegen 30 KG. in L 907. Inclusief hybride enten op Suecirubra onderstam, waarvan alleen het pro duct aan stambasl in rekening is gebracht, werd dus per houw aan fabrieks basl op boyengenoemde etablissementen 1009 KG. per houw verkregen of <'>•">. I KG. zwavelzure kinine tegen 64,5 KG. in het jaar Ie voren. Aan Succirnbra of pharmaceutischen hasl werden naar Europa verscheept 204799 halve kilogrammen; verzonden naar de Bandoengsche kinine fabriek L 96402 halve kilo's en geleverd aan den Gen. Diens! in Indië 2890 halve kilo grammen, dus te zanien 104091. De oogst van 1908 naar Nederland verscheep! bestond uit: ITct Ledgeriana-product werd in hoofdzaak verkregen door lid uitgraven van onderdrukte of in verdrukking rakende boomen, welke oogst niet kon wor den uitgesteld; terwijl van de jonge plantsoenen slechts die takken werden geoogst, als ze door hooger aangezette werden onderdrukt. liet streven is liet behoud van gesloten aanplantingen en het creeëren van oude plantsoenen. Bij den oogst van kma mag niet vergeten worden, dat de hasttoename bij onde exemplaren vermeerdert en het alealoid-gohalte na een zekeren leeftijd constant blijft, terwijl door een Lnboeting met enten op plaatsen waar door ziekten hiaten zijn ontstaan hei plantsoen Intact blijft. Een ander geval is dit mei de llybride-enten 23* op Suecirubra onderstam. Deze gaan gedurende hun leven sterk in gehalte achteruit. leveren boven dien weinig product, en is de bast van den Succiruhra onderstam bij lage prijzen voor een groot deel. nl. dal hetwelk niel als pharinaeetiliseh product kan worden verpakt, waardeloos. 165 De volgende tabel geeft een overzicht van de hoeveelheid product verkregen mi de 4-jarige hybride- en Ledgeriana- zaailingen-tuinen te füoeng-Goenoeng, voor de tweede maal opgekapt en uitgedund, waaruil blijkt, dat van de hybride zaailingen verkregen werd ± 319 V> k oa droge bast en van de Ledgeriana zaailingên (M. R. G.) ± 800 y 2 k" s per bouw. De Hybride bast had een gehalte van 5,25$ en de Ledger 8,507 c zwavel zure kinine. ETABLISSEMENT RIOENG-GOENOENG. Gerooid werden te Tirtasari L 5% bouw hybride 23* tuinen. Hiervan werd slechts verkregen aan stambast (nat) 134172 \'-> il; 1" wortelbast (nat) 54684 \'- 2 k°*. Van 9270 boomen of per bouw (van 586 boomen) aan stambast (nat) 8492 ', L . k os = ± 2830 Vfe k" 5 droog mei een gehalte van 6', chinine sulphaat. Het Succirubra product werd deels verkregen dooi- uitdunning, deels door rooiing van enkele ravijnen te Tjinjiroewan en Tjibeureum. Hel Robusta-product dooi- opkapping der ± 3-jarige tuinen ie Kawah- Tjiwidei. Een gedeelte van dit productj nog /.eer jong en uit den aard der zaak niet fraai van uiterlijk, nl. nog niet wit van kleur, bracht in den vorm van kleine Oogst uit 4-jarige tuinen (tweede opkapsel) I evc n s uitclun n i n g. 166 stukjes 22 cis. per half kilogram op, terwijl verpakt in pijpjes in bundels de opbrengst Mi l /, cent per half kilo bedroeg. Geen geringe prijs voor zinken jongen bast. Zoo lang de bast nog jong is, blijkt een verpakking in stukjes dus voor deeliger, bovendien eenvoudiger in de bewerking en dus minder kostbaar dan pijpjes in bundels. Het gehalte der naar Nederland verzonden Ledgeriana- en Hybride ol' fabrieksbasterj varieerde van 5,35 pet., zijnde wortelbast van Tjinjiroewan, tot 9,1095 van stambasl van Tirtasari; terwijl dat van aan de Bandoengsche kinine fabriek geleverde Ledger- en LLybride-basten varieerde van :>,'.)() pet. van lly briden tul zijnd" takbasl afkomstig van Rioeng-Goenoeng; en van de Suecirubra 2,05% -3,7553 met respectievelijk 2,40% —2,2595 cinchonidine puruni, zijnde Robusta gruis van Kawah-Tjiwidei. Het product uit de 21-jarigfe „Mengsel Rioeng-Goenoeng" enten, zaadtuinen te Tirtasari, waar op 7-jarigen leeftijd in den -tam).ast een gehalte van 13,0955 zwavelzure kinine aangetroffen werd, en waarvan zaailingen-plantsoenen af komstig zijn mei een gehalte in den stambast van ± 1 l',v'. wees in L9Ol '- 1 , !•">'< aan en in liet afgeloopen jaar <S,(i:l. Een overzicht van de hoeveelheid product verkregen uit deze tuinen over de laatste vijl' jaren geeft hei ondervolgend staatje. OPGAAF betreffende hei gehalte en de oogst-cijfers gedurende de laatste .'. jaren van de Mengsel Rioeng-Goenoeng enten tuinen M" 63 en ('< l te Tirtasari. i'il de hieronder volgende overzichten blijkt, dat het etablissement Tji beureum ook in L9OB wederom bij uitdunning het meeste product opleverde, nl. 386550 halve kilogrammen Ledgeriana-bast met een gemiddeld gehalte van 7,33 pet. en :;<;'.).">i> y 2 k" s hybride van (i,:;i pet. lil de Ledgeriana tuinen wei-den dus te Tjibeureum geoogst (143 bouw) 1351 KG. per houw of 81,87 KG. sulphaat; terwijl dat voor de hybride tuinen 186 KG. bedroeg of 30,81 KG. sulphaat; zoodat aan Eabrieksbast in hel geheel geoogst werd: (;•.',•.' Ml. zwavelzure kinine per houw. tegen (il „ in L 907 52,31 „ „ L 906 en 56,87 „ ~ L 905. VERZONDEN NAAR NKDKIILAND. (') Waarvan 4446 Vi KG. vernieuwde bast met een gemiddeld gehalte van 6.907 00 - 167 VERZONDEN NAAR DE BANDOENGSCHE KININE FABRIEK. 168 169 Het ondervolgende overzicht geeft de producties aan, verkregen per bouw van de Ledgeriana- en Hybride (2;> :; ) plantsoenen op de etablissementen Tir tasari, Tjinjiroewan, Tjibeuremn, Tjibitoeng en Poentjak Gedeh, gelegen op den Malabar. Het volgende overzicht geeft de producties aan verkregen per houw van hel in 1901 aangelegde breedbladerige geisoleerde Ledger-zaad plantsoen te Tjibeureum, geplant 4 X 4. OOGSTCIJFEB uil hel geisoleerde breedbladerige enten-plantsoen te Poentjak- Gedeh oud 8 jaar 2 e aanplant en uit do zaailingen aanplant van 11? 23 X 89 X 73 oud 7 jaar 3<»« aanplant. (') Waarvan 15 bouws gerooid werden. (') Waarvan 3 bouws 192 g R. R. gerooid werden. (') Waarvan 41880 halve kilogrammen van Poentjak Gedeh. O Waarvan 4 bouws gerooid werden. 17 Teneinde liet verre transport van den koernest te vermijden werd de koestal verplaatst tot vlak hij don tuin, grenzende aan liet demonstratieveld. De aanplant van Japansche kamfer, die veel te lijden had van de oranje mijt (red spider) Brevi palpus obovatus Don. en er dientengevolge slecht uitzag, werd met circa 500 planten uitgehrcid. Op de kweekbeddingen leden deze planten van galletjes, die den groei benadeelden. Ook de proefaanplant van Pilocarpus pinnatifolius werd met GO stuks uitgebreid. Op het demonstratieveld hadden de aardappelen nog al van wilde varkens te lijden; eenige picols van de geoogste aardappels werden verzonden om op andere demonstratievelden uitgeplant te worden. Gedurende den drogen tijd werd herhaaldelijk zaad geoogst van Paspa lum dilataluni; dit werd ter verdere verspreiding naar Buitenzorg ver zonden. Ook van de Japansche bamboe werden op aanvrage eenige partijen jonge planten verstrekt. Dit jaar ontvingen we uit Japan een bezending planten van verschillende variëteiten Diosp y ro s Kaki: bij aankomst waren zij in zulk een slechten toestand, dat: er geen enkel exemplaar van doorgroeide. Teneinde in de hiaten in den jongen aanplant van Eucalyptus sali g n a te kunnen voorzien, werd een partij uitgezaaid, waarvan de jonge plantjes later uitgeplant kunnen worden. In den ouden Eucalyptus-aanplant waren in het vorig verslagjaar een zestal groote boomen dooi' t\r\\ bliksem gedood. Deze werden dit jaar gekapt. De langste, waarvan het dunne tophout reeds verloren was gegaan, had nog een lengte van :iii,"> .M. Benige balken werden ter onderzoek naar Buitenzorg ge zonden; terwijl het overige ie Tjibodas gebruikt werd voor reparatie van brug gen en voor aanmaak van tuinbanken en tafels. Eerstel en onderhoud van wegen en van de waterleiding, welke laatste zich een paar Kilometer in het oerwoud uitstrekt, namen het grootste deel der werk krachten in beslag. In den ouden ('oni l'eeren-aanplant moesten verscheiden exemplaren, die door den bliksem of door storm beschadigd waren, opgeruimd worden. Ook in de mooie laan van Araucaria Bidwelli werd een boom door den bliksem gedood. De meeste der hier overigens goed groeiende Conifeeren geven geen kiembaar zaad, de genoemde Araucaria geeft wel vruchten, de zaden echter zijn allen loos. c. Tuin- en Landbouw cursus. Bij Gouvernements besluit van 30 Maart 1907 11° 21 werden de afzonder- Jaarboek. 2 170 De ondervolgende Btaatjes geven een overzicht van den Succirubra van het etablissement ttioeng-Goenoeng, gedurende 5 jaren; benevens de bru to opbrengst. Hieruit blijkt, dal bet Succirubra product, uil den oogsl van 1907, grooi 53204 halve kilogrammen in Ï9OB verkocht ƒ 17386,29 opbrachi of gemiddeld f 0,32" per half kilogram tegen o,:;->-' ju hel jaar te voren. SUCCIRUBRA-OOGST GEDURENDE ZES ACHTEREENVOLGENDE JA BEN OP HET ETABLISSEMENT BIOENG-GOENOENG. A a npl a ii l gi'o ot + 3 I li o a w. OPBRENGST VAK HET STJCCIRUBRA-PKODÜCT IX NEDERLAND GEDURENDE ZES ACHTEREENVOLGENDE JABEN VAK RIOENG-GOENOENG. A a np 1 a il t groot + 34 boxi W. 171 De kosten van oogst, droging en verpakking van het produci bedroegen voor elk etablissement: Uit bet oorspronkelijk Ledgeriana-plantsoen op het etablissement Tjinji roewan II jaar oud, werden door uitgraving van LO3 Btuks zieke boomen de navolgende hoeveelheden drogen basl verkregen: 66G9 halve KG. stambast inhoudende 6,85% zw. kinine. 4-140 „ „ „ vernieuwd „ 6,90 „ „ „ 2497 „ „ takbasl . „ 6,40,, „ 1908 „ „ wortelhasi „ 5,70,, „ Totaal 15520 halve KG. bast in! lende gemiddeld 6,65$ zw. kinine, dus LSÖ halve KG. basi of 1,9 KG. zwavelzure kinine per boom. Uit dezen zeilden tuin. ook uitsluitend van zieke bo en. werden in: l'.xil verkregen 320" halve K.C. bast inhoudende 5,97% zw. kinine. L 902 „• 1778 „ „ „ „ 5,92,, „ 1903 „ 11900 „ „ „ „ 5,56,, „ l'.Mii „ L 2441 „ „ „ „ 6,36,, „ L 905 .. L 2059 „ „ „ „ 6,53,, „ L 906 „ 10250 „ „ „ „ 6,54,, „ L 907 ~ 7197 „ „ „ „ 6,87,, „ (') De meerdere oogst-kosten moeten worden toegeschreven aan den nog dunnen, jongen bast van ('. Eobusta en aan het afkappen van 2-jarig'' tuinen, die weinig product opleverden. ( J ) De bast van Rioeng-goenoong en Tjibitoeng moet palen ver getransporteerd worden om verwerkt te worden. Beide etablissementen bestaan uit lange, smalte strook' -n. (•) Het drogen en verpakken van den bast van l'üuuljak-tiedeh geschiedde op de etablissementen Tjibitoeng en Tjibeureum. 172 Uitvoerige opgaven omtrent de hij elke veiling verkochte soorten en In haalde prijzen vindt men in Bijl. 11. Daaruit blijkt, dal de algemeene middenprijs van de in veiling verkochte basten in L9OB beliep ƒ Ü,25 8J per hal!' KG. tegen ƒ 0,31 oa in L 907 en ƒ <»,2ü 7 " in 1906, en dal de gemiddelde anit-prijs (per hall' K(i .en per procent kinine sulphaat) der Hl veilingen in 1908 ƒ 0,03 8 ' was (zie Bijl. F.) tegen ƒ o.nr m L 907 en ƒ 0,0-D 1 in 1906. Voor het Ledgeriana-product bedroegen de middenprijzen Ln 1 im>s ƒ 0,25" 2 lengen ƒ 0,33 71 in 1907 en ƒ 0,28 51 in L 906. De middenprijzen van het Succirubra-producl bedroegen in 1908 ƒ 0,30 T ' tegen ƒ 0,25" in 190 T en ƒ 0,19 M in 1906. De algemeene middenprijs bedroeg in 1908 ./'u.ns-' minder dan in het jaar L 907. De totale bruto opbrengst mui de naar Nederland verzonden basten was ƒ 876361.16 legen ƒ 347612.06 in hel jaar te voren. De opkomst van werkvolk was zeer onregelmatig, dan beerschte er gebrek, zoodat tot vermindering der dagelijksche werktaken, dan wel tot verhoogde betaling moest worden overgegaan, dan was er ruim voldoende, zoodat de ge regelde gang der werkzaamheden bieronder zeer te lijden had. Ten slotte konden toch alle tuinen nog een behoorlijke bewerking en groene bemesting ondergaan, en de oogst worden binnen gehaald. Te Poentjak Gedeh was het noodig mei hit oog op de verwachte productie, dat er met spoed een gebouw werd opgerichi voor kunstmatige drooginrichting. Het gebouw is met zink gedekt en heelt een dergelijke omwanding en beval een Davidson Sirocco met oii bakken. Daar de oude bestaande goedangs niet aan alle eisenen voldoen, bovendien bouwvallig worden, zullen zij successievelijk vervangen moeten worden en komt hiervoor in Hui!) Kawah-Tjiw idei in aanmerking en daarna Rioeng- Goenoeng. De uitgaven ten behoeve der onderneming (zie Mijl. K) bedroegen: ii. Traktement van den Directeur, Adj. Directeur, Botanist en verder Eur. personeel benevens inanlris en maniloers . . ƒ 10525 b. Toelage voor reis- en verblijfkosten „ 1800 c. Schrijfbehoeften „ 300 d. Laboratorium bediende „ 180 Transporteeren ƒ 42805 173 Pot transport ƒ 42805 e. Uitgaven aan vernieuwing, reparatie en aan koop van materialen voor gebouwen en droog inrichtingen ƒ 12331,35 f. Uitgaven aan aanplant, inzameling, vervoer van het producl naai- Bandoeng enz 161/251,13* „ 809582,48" Totaal ƒ 252:!s;.ls : '(') Bij deze uitgaven dienen oog gevoegd te worden de kusten van het vervoer van Bandoeng naaf Tandjong Priok ad + ƒ 5000. —; zoodal de uitgaven in Ind.ë, met inbegrip van Laatst bedoeld vervoer, hebben bedragen ƒ 257387,48". Worden alle uitgaven (ook van het personeel) in Indië omgeslagen over hel geleverde product, dan blijkt dat deze per hall' kilogram hebben bedragen in: L 904 ƒ o,14" 1905 „ 0,13 24 1906 „ 0.1S 2 " l'.ur, „ 0,13" L9OB „ 0,13 98 Blijkens bijlage L. van hel verslag over 1907, bedroegen de uitgaven over dat jaar ƒ 235267,51 De kosten van verzending en verkoop in Europa van oogst '07 „ 38584,93 Zoudat alle onkosten hebben bedragen ƒ 27385-2,11 Het bruto-provenu van hel gedeelte oogst 1907, dat op de veilingen in L9OB te Amsterdam werd verkocht, beliep ƒ :!: 636 1" ! . Trekt men van dit bedrag af alle onkosten der (louvernements kma onder neming in Indië en in Nederland, dan verkrijgt men voor het naar Nederland verzonden producl een voordeelig verschil van ƒ 2508™. Bij dit laatste bedrag moet nog geteld worden de waarde van 2900 KG. bast en van' 5503,13 zwavelzure lonine Bd: IV en 1966,51 zoutzure kinine, welke door de Bandoengsche kinine fabriek in 1907 werden bereid en geleverd aan den Mil- Gen. Dienst in Indië'; bedragende respectievelijk ƒ 1450 en ƒ 77(i9(i (nl. netto, na aftrek van het betaalde fabricatie loon); benevens ƒ 124019 ( 2 ) zijnde de netto opbrengsl van de zwavelzure kinine op de Bat. veilingen gerealiseerd. Men verkrijgt dus: (') Onder dezen post is niet begrepen hetgeen voor de verwerking der basten geleverd aa n de B. K. F. moest betaald worden. (*) To Batavia liggen nog onverkocht 12009 KG. zwavelzure kinino. Het gelds waardig bedrag is niet onder de f 124019 begrepen. 174 Netto provenu in Nederland ƒ 2508,"!2 Waarde basl geleverd aan den Gen. Dienst in Lndië „ 1450,-^ Waarde van 5503,13 KG. zwavelzure en 1966,5] zoutzure ki nine na a li rek J'alineat ie loon „ 7?(ii)(>, — Netto provenu van de zwavelzure kinine Pharm. Brith. op de Bat. veilingen „ 124019,— Opbrengst der gehouden veilingen van zaden en enten 9367,50 Opbrengsi kalikj olie S. S „ 18,60 Totaal ƒ 215059,82 De gezamenlijke uitgaven berekend per halt kilogram bast, mei inbegrip van het vervoer naar Tandjong Priok bedroegen in 1907 ƒ 0,13 10 die van hei vervoer naar Europa en verkoop v/h product 0,03*' Totaal ƒ 0.10 7 " De bruto opbrengsi per half kilogram was gemiddeld ƒ 0,25 81 , zoodal liet netto provenu per half kilogram van lul naar Nederland verzonden product o,o!i" bedraagt, tegen ƒ 0,13 9S in L 906 en ƒ 0,09°' in 1905. Een gespecificeerde opgave van de uitgaven in lndië over liet jaar 1908 vindt men in bijlage K. en daar uil blijkt, dat het onderhoud der plantsoenen ƒ 22,30 per bouw heefl bedragen tegen ./' 18,66 in l!io; en ƒ 15,89 in 1906 en alle onkosten op den oogst inclusief spoorvrach'l en inlading te Tandjong Priok ./ 0,02 94 per halt kilogram tegen 0,02* a in 1907 en ƒ 0,02 Br in 1906. V. SCHEIKUNDIGE ONDERZOEKINGEN. Door het éénjarig verlof aan den Adj. Directeur verleend, werden door rapporteur, tegelijk met zijne mikrochemische onderzoekingen, ook de door deze begonnen handels- en cultuur-analyses voortgezet, en vindt men de resultaten van deze laatste in Bijl. 1). opgegeven. De analyses sub X"\ 1—34, door ondergeteekende verricht, hebben betrek king op lu-l voorkomen van kinidine in de verschillende einchona's. De aanleiding van dit onderzoek was een verzoek van de bekende Ameri kaansche firma Powers-Weightman-Bosengarten ('".. Manufacturing ehemists te Philadelphia om monsters kinabast, waarin kinidine voorkomt. Nu had Moens in de ('. Pitayensis (Trianae) zie pag. 271 van zijn: „De kma cultuur in Azië'" in den stambasl van deze soort gevonden: 175 kiiiiiio 2,593 cinehonidine <» „ kinidine ~,1 „ ciiich. —- ji 111. ale 3,1 „ TotaaJ 7,7^5 en lag hei voor de band de basi van deze aan een onderzoek te onderwerpen. Dit nas mogelijk, omdal er te Tjinjiróe-wan een klein enten-plantsoen van de ('. Pitayensis in stand was gehouden. Deze tuin werd uitgedund en wijl de boomen fraai bemost waren, de bast deels als pha rmacout isehe. deels als Eabrieksbasten verpakt-, en naaf Europa verscheept. Hei. gehalte aan zwavelzure kinine van het monster fabrieksbast alhier genomen bedroeg 1,75$ en aan kinidine slechts 0,29%, terwijl, zoo schreof bovengenoemde firma: „The sample which was sent to vs I'rom Amsterdam contained by our „method 4.7095 Sulphate of Quinine and approximately the game amounl of „Quinidine as in your sample. „We ttote that this Bark was sold last Thursday in auction at 23 florius „per kilo. which at a unit of \\[> Dutch cents shows that the purchasers con „sidered it worth in Quinine Sulphate, and as the test was only 1,7595 mild seein that they were willing to pay something extra for the Qui „nidine". Wijl dus bleek, dat met den leeftijd het kinidine-gehalte van de ('. Pitay ensis achteruit was gegaan en liet in het belang van den planter is te weten, 111 welke soort \an basten eene looneiide hoeveelheid kinidine voorkomt om van een hoogere unitprijs te kunnen profiteeren, zoo werd van de onder-vinding hij het mikrochemisch onderzoek opgedaan gebruik gemaakt. Bij deze onderzoekingen was namelijk gebleken, dal in den wortelbast van zeer jeugdige plantjes het rekkelijk veel kinidine wordi aangetroffen en werd dus de wortelbasl onderzochl van wat oudere reeds oogstbare hoornen. De resultaten dezer onderzoekingen vindt, men opgegeven in de analyses V'\ 1—34, en blijkt ook hieruit, dat de kinidine begint met zich in den wortelbast te vormen en eersl op lateien Leeftijd in den stambast, en dal gedurende den leeftijd verandering in voorkomen en hoeveelheid van het alca loid plaats heeft. In de praktijk: is het dus van belang om de wortelbast van jonge 4 4-jarige plantsoenen niel te mengen mei den stambast, zooals op enkele ondernemingen nog wel gebeurt, waardoor hei percents-gehalte aan kinidine vermindert. 176 Bij den oogst van oude Ledgers is dit geen bezwaar, v. ijl hierin geen of weinig kinidine voorkomt. De onderzoekingen sub tJ°?. 35—111, hebben betrekking op bet alcaloid gehalte der moederboomen van de C. Robusta'<s en van den bast der enten, •"> ;'i 6 jaar oud, van welke er reeds eenige een honger gehalte aan cinchonidine of kinine dan «Ie mocderlinnmen bezitten. De groei der zaailingen van deze snort Ie Eüawah-Tjiwidei overtreft de verwachtingen, zoodat reeds t a khast geoogsl kon worden van + %Y> jarige boompjes. Deze takl>ast werd hij wijze van proef in kleine stukjes verpakt naar de Ëuropeesche markt verzonden en bracht dit, soort prodnct, met een gehalte mui 2,6595 zwavelzure kinine, op de Mei-veiling 22 cents per hall' kilogram op. Er werd dus een unit van S ets. gemaakt, tegen voor dim l.edger bast. Wel een bewijs voor de in 1901 uitgesproken meening: „dat mochten onverhoopt de zwavelzure kinine prijzen weer gaan dalen, dan zal „de ('. Kohusta de reddingsboei blijken te zijn, welke de onderneming drijvende ~zal houden". De in 1906 hegonnen bemestingsproeven, verricht op verzoek van het Land bouw-bureau van het kali-syndicaat te Batavia, werden in 1908 voortgezet. Wijl, zooals uit vorige onderzoekingen was gebleken, de bemesting met een mengsel van superphosphaat, zwavelzure ammonia en chloorkali geen resultaat had gegeven, zoo werden dezelfde strooken in Augustus 1907 opnieuw bemest met verschillende mengsels van thomasineel, chloorkali en wal boengkil. De resultaten der analyses een jaar na de bemesting volgen hieronder, doch wijl zoowel de bemeste stronken als de oulieinest gelatene in alcaloid gehalte zijn toegenomen, valt er geen conclusie uit te trekken. Bemestingsproeven verricht op verzoek van het Landbo u w-b ut eau van het Kal i-S yadik a a t. I. Etablissement Tirta s a r i. Tuin 48, beplant met ('. Eedgeriuna-enten 38 f en Letter B. op Succirubra onderstam, is verdeeld in i» vakken, elk groot 80 vierkante Rijnl. roeden en in Juni 1906 bemest met verschillende mengsels van chloorkali, superphosphaat en zwavelzure ammoniak (zie Jaarverslag 1906 pag. 434). In Augustus 1907 kregen dezelfde hoornen een bemesting van verschillende mengsels van boengkil, thomasineel en chloorkali. 177 VAK A. [edere boom werd bemest met 1200 gram van een mengsel van: 200 K.G. boengkil. 53 „ thomasmeel. 1 I „ cbloorkali. Gemiddelde stamomtrek op 1 Meier boven den grond in: Juni L 906 19,66 c.M. (aantal boomen in liet vak = 248). Augustus "07 = 20,9 „ ( „ „ „ „ „ = 248). Augustus '08 = 25,2 „ ( „ „ „ „ „ == 168). Toename Juni 1906—Augustus L 907 = 6,3%; van Augustus 1907—Augus tus 1908 = 20,5%. Gemiddeld gewicht der bast-schijfjes van deze boomen: Juni 1906 = 1,208 gr. nat = 0,443 gr. luchtdroog = 0,396 absoluut droog. Aug. 1907 = 1,328 „ „ =0,506 „ „ =0,456 „ „ „ 1908 = 1,518 „ ~ = 0,583 „ „ = 0,531 „ Toename Juni L9o6—Augustus L 907 = 15,2%; van Augustus 1907—'Au gustus L9OB = 16,4%. Alcaloid-gebalte van deze bast-schijfjes, berekend op absoluui drogen bast Juni 1906. Augustus 1907. Augustus 1908 Kinine 7,22 7,73 7,44 Cinchonidine 0,42 0,38 0,37 Cinchonine -4- am. alc. 0,86 1,00 1,47 Totaal 8,50 9,11 9,28 VAK B. ledere boom werd bemest met 1000 gram'van een mengsel van: 256 K.O. boengkil en 64 ~ thomasmeel. (lemiddelde stamomtrek op 1 meier boven den grond: Juni 190(5 = 19,18 c.M. Aantal boomen in bet vak = 318. Augustus 1907 = 20,3 „ „ „ „ „ „ = 318. Augustus 1908 = 23,9 „ „ „ „ „ „ — 216. Toename Juni 1906—Augustus 1907 = 5,8%; van Augustus 1907—Augus tus 1908 = 17,7%. Gemiddeld gewichl der bast-schijfjes van deze boomen in: Juni 190 i; - 1,182 g r . nat 0,441 gr. luchtdroog =0,395 gr. absoluut droog, Aug. 1907 = 1,357,, „=0,517.. „ =0,468,, Aug. 1908 = 1,498,, „ =0,575 „ „ =0,542,, 12 178 Toename Juni 1906—Augustus 1907 = 18,4%; van Augustus 1907—Au gustus 1908 = 15,8%. Alcaloid-gehalte van deze bast-schijfjes berekend op absoluut drogen nasi Juni-1906. Augustus 1907. Augustus L9OB Kinine 7,25% 7,48% 7,49% ('inehonidine 0,27 „ 0,37 „ 0,37 „ Cinchonine -f- am. alc. 1,13 „ 0,88 „ 1 ,55 .. Totaal 8,G5% 8,73% 9,41% VAK C. ledere boom werd bemest met 388 gram van een mengsel van: 51 K.G. chloorkali. 01,5 >, tbomasmeel. Gemiddelde Btamomtrek op 1 meter boven den grond: Juni L 906 — 17,12 c.M. Aantal boomen in bet vak = 287. Augustus 1907 = 17,78 „ „ .. „ „ „ = 387. Augustus 1908 = 21,5 „ „ „ „ „ „ = 201. Toename Juni L9o6—Augustus L 907 3,8%; Augustus I9o'i Augustus 1908 = 17,12%. Gemiddeld gewicht dor bast-schijfjes van deze boomen in: Juni 1906 1,137 gr. nat = 0,408 gr. luchtdroog = 0,368 gr. absoluut droog. Aug. 1907 = 1,242,, „ =0,472 „ „ =0,428 Aug. 1908 = 1,368,, „ =0,567 „ „ =0,519,, Toename Juni 1906 —Augustus 1907 16,3%; Augustus L 90- Augustus 1908 = 21,2%. Alcaloid-gehalte van deze bast-schijfjea berekend op absoluut drogen bast: Juni 1906. Augustus 1907. Augustus L9OB. Kinine 6,05% 6,79% 6,50% Cinehonidine 0,33 „ 0,34 „ 0,32 „ Cinchonine -4- am. alc. 1,28 „ 1,42 „ 1,91 „ Totaal 8,26% 8,55% 8,73% VAK D. ledere boom werd bemest met 976 gram van oen mengsel van: 216 K.G. boengkil. 17.5 „ chloorkali. Gemiddelde stamomtrek op 1 meter boven don grond: 179 Juni 100(1 = 18,7 c.M. Aantal boomen in hei vak = 270. Augustus 1907 = 19,38 „ „ „ „ „ „ = 270. Augustus L9OB 25,4 ~ „ „ „ „ „ = 173. Toename Juni 1906 —Augustus L 907 = 3,6%; Augustus 1907—Augustus 1908 = - 31%. Gemiddeld gewicht der bast-schijfjes van deze boomen in: Juni 1906 1,203 gr. nat= 0,420 gr. luchtdroog = 0,378 gr. absoluui droog. Aug. L 907 L,296 „ „ =0,484 „ „ =0,443,, Aug. 1908 — 1,472;, „ =0,552 „ „ =0,502,, Toename Juni L9o6—Augustus 190 1 ! 7,7%; Augustus L 907 — Augustus mus L 3,3%. Alcaloid-gehalte van deze bast-schijfjes berekend op absoluui drogen bast: Juni 1906. Augustus L 907. Augustus 1908. Kinine 7,25% 7,79% 7,82% Cinchonidine 0,36,, 0,39,, 0,39,, Cinchonine -f- am. alc. L,34 ~ L,37„ 1,51 .. Totaal 8,95 9,55% 9,72% VAK E. Dit vak bleef onbemest. Gemiddelde stamomtrek op I meter boven den grond: Juni 1906 == 21,1 c.M. Aantal boomen 'm bet vak 221. Augustus 1907 — 21,8 .. „ „ „ „ „ = 221. Augustus 1908 = 25,4 .. „ „ „ „ „ = 162. Toename Juni 1906 -Augustus L 90 1 ; 3,3%; Augustus 1907 —Augustus L9OB : 16,5%. Gemiddeld gewicht der bast-schijfjes van deze boomen in: Juni L 906 1.325 gr. nat 0,479 gr. luchtdroog = 0,429 gr. absoluut droog. Aug. 1907- l.:ili: „ „ =0,514,, „ =0,458,, Aug. 1908=1,503,, „- 0,571,, „ =0.525,, Toename Juni 1906—Augustus 1907 = 6,7%; Augustus 1907—Augustus 1908 14,6%. Alcaloid-gehalte van deze bast-schijfjes berekend op absoluui drogen bast: Juni L 906. Augustus 1907. Augustus 1908. Kinine 7,0.) , 7,05% 7,01% Cinchonidine 0,35,, 0,38,, ":■'>s„ Cinchonine -f- am. alc. 0,16,, 1,11» 1,03,, Totaal 8,05% 9.14% 9,02% 18 lijkt' i i voor Tuin- en Landbouw tot een gehee] vereenigd en tevens op een anderen roei geschoeid. Er werden meer lessen in school gegeven, zooda jongelieden een hoogeren (rap van ontwikkeling kunnen bereiken. Ka afloop van den tweejarigen cursus zal een vergelijkend onderzoek plaats hebben en een deel van hen. die h roldaan hebben, indien zij zulks wenschen, verder bij hei a in opleiding genomen worden, ten einde later bij dien tak van diensl als opzichter geplaatst te worden. Cursusjaar 1907—1908. Superintendent: 11. J. Wigman Sr. Personeel. Tot 31 Augustus W. M. van He 11 en, na dien tijd A. de Koning, instrueti ui- aangewezen voor de praktische leiding en het geven van onderwijs in: bemestingsleer, zie: beschadigingen van eultuurgewassen en tuinaanleg. H. J. Wigman Jr. aangewezen voor het geven van onderwijs in de i plantkunde. W. M. van Hel ten trad na 31 Augustus in de plaats van J. He ij 1 voor het onderwijs in cultures en plantenteelt. C. A. Backer belast niet het geven van onderwijs in de Xederlnndsche taal en lezen. G.. P. Oldcman s, aangewezen voor het geven van onderwijs in de be ginselen van wiskunde, rekenen en aardrijkskunde. A. Permont, belast met het onderwijs in bouwkundig leekenen, land meten en waterpassen. Eisehen van toelating. Geen leerlingen werden aangenomen dan zij, die in zit waren van een diploma kloin-an'ihteiiaarsexainon of een daarmee gelijk gesteld diploma en den leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt hadden. Aangenomen werden als leerling: 1. M. ter Beest; 2. R. van der Wouden; 3. A quasi Boachi; 4. P. van der Sta dt; ~> . Th. Freder iks z; G. E. H. Stuut; 7. J. van Braam; 8. N. de Belvroy; 9. E. A. Sul ter; / 10. J. de Bi e; 11. V. vanHeeteren; ' 180 VAK F. ledere boom werd bemest met 1650 gram van een mengsel van: 250 K.G. boengkil. 60 „ thomasmeel. 56 „ ehloorkali. Gemiddelde stamomtrek op 1 nieter boven den grond: Juni 1906 = 22,5 c.M. Aantal boomen in het vak - 219. Augustus 1907 = 23,46 „ „ „ „ "„ „ — 219. Augustus 1908 = 28,4 „ „ „ „ „ „ = L 53. Toename Juni L 906 Augustus 1907 = 4,2%; Augustus 1907—Augustus L9OB =21%. Gemiddeld gewicht «ler bast-schijfjes van deze boomen in: Juni 1906 = 1,333 gr. nat = 0,486 luchtdxoog = 0,437 gr. absoluut droog. Aug. 1907=1,459,, „ =0,549 „ „ =0,503,, Aug. 1908 = 1,561,, ~=0,605,, „ =0,548,, Toename Juni 1906—Augustus 1907 = 15,1%; Augustus 1907 —Augustus 1908 = 8,9%. Alcaloid-gehalte van deze bast-schijfjes berekend op absoluut drogen bast: Juni 1906. Augustus 1907. Augustus 1908. Kinine 7,58% 8,02% ï ,90% Cinchonidine 0,28 „ 0,40 „ 0,39 „ Cinchonine -f- am. alc. 0,94,, 0,90,, L,39 „ Totaal 8,80% 9,32% 9,68% 11. Particuliere kin a-onderneming „Lodaj a". Een tuin bej)lant met zaailingen van C. Ledgeriana en verdeeld in zes vak ken, die in Juli 1906 bemest zijn met verschillende mengsels van ehloorkali, Buperphosphaat en zwavelzure ammoniak (/.ie Jaarverslag 1906 pag: 438). In Augustus 1907 kregen dezelfde boomen eene bemesting van verschillende meng sels van boengkil, thomasmeel en ehloorkali. VAK A. tedere boom werd bemest met 428 gram van een mengsel van: l"i K.G. ehloorkali. 41 ~ thomasmeel, 131 „ boengkil. 181 Gemiddeld cirkeloppervlak der hoornen in: Juli 1906 = 0,003127 M-. Aantal boomen in het vak = 561. Augustus 1907 = 0,003900 „ „ „ „ „ „ = 357. Augustus L9OB 0,005460 „ „ „ „ „ „ = 279. Toename Juli 1906—Augustus 1907 = 24,7%; Augustus 1907—Augustus ■1908 = 40%. Gemiddeld gewichl der bast-schijfjes van deze boomen in: Juli L 906 - 0,356 gr. nat = 0,123 gr. Luchtdroog = 0,109 gr. absoluut droog. Aug. 1907 = 0,357,, „ =0,126 „ „ =0,114,, Aug. 1908 = 0,468,, „ =0,166 „ „ =0,148,, Toename Juli L9o6—Augustus 1907 = 4,6%; Augustus 1907—Augustus 1908 = 29,8%. Alcaloid-gehalte van deze bast-schijfjes berekend op absoluut drogen bast: Juli 1906. Augustus 1907. Augustus 1908. Kinine . 8,57% 9,12% 9,11% Cinchonidine 1,00,, 0,87,, O,BG „ Cinchonine + am. alc. 1,01 „ 1,22,, 1,71 „ Totaal 10,58% 11,21% 11,68% VAK B. ledere boom werd bemest met 340 gram van een mengsel van: 38 K.G. thomasnieel, 123 „ boengkil. Gemiddeld cirkeloppervlak der boomen in: Juli L 906 0,002875 M\ Aantal boomen in bet vak = 471. Augustus 1907 0,0041 „ „ „ „ „ „ = 393. Augustus L9OB 0,004440 „ „ ~ „ „ „ = 263. Toename Juli L9o6—Augustus 1907 = 39,1%; Augustus 1907—Augustus 1908 = 11%. Gemiddeld gewicht der bast-schijfjes van deze boomen in: Juli L 906 0,664gr.na1 0,227 gr. luchtdroog = 0,202 gr. absoluut droog. Aug. 1907 = 0,657,,. „ =0,224 „ „ =0,203,, Aug. 1908: 0,823,, „ =0,288,, „ =0,258,, Toename Juli 1906—Augustus 1907 = 0,5%; Augustus 1907—Augustus 1908 = 27%. Alcaloid-gehalte van deze bast-schijfjes berekend op absoluut drogen bast: Juli 1906. Augustus 1907. Augustus 1908. Kinine 8,60% 9,56% 9,14% 182 Cinchonidine 1.01 „ 0,9] „ O,BG „ Cinchonine -f- am. alc. 1,41 „ 1,35 „ 2,0:! ~ Totaal 11,08$ 1 1,82% 12,03% VAK C. ledere hoorn werd heinest met 168 gram van een mengsel van: i:. K.<;. chloorkali, 11 „ thomasmeel. Gemiddeld cirkeloppervlak der boomen in: Juli 1906 = 0,00302"! M J . Aantal boomen in het vak 508. Augustus 1907 = 0,004120 „ „ „ „ „ „ =444. Augustus L9OB = 0,004710 „ „ „ „ „ „ =331. Toename Juli 1906:—Augustus 1907 = 36,1%; Augustus L 907 -Augustus 1908 = . Gemiddeld gewicht der hast-sehijïjes van deze hoornen in: Juli 1906 - o.: 16 gr. nat 0,2 19 gr. luchtdroog = 0,220 gr. absoluut droog. Aug. 1907 = 0,670,, „ =0,235 „ „ =0,212,, Aug. 1908 = 0,819,, „ =0,302 „ „ =0,273,, Toename Juli L9o6—Augustus 1907 = 3,7%; Augustus L9o7—Augustus 1908 - 28,8%. Alcaloid-gehalte van deze bast-sebijfjea berekend op absoluut drogen bast: Juli 1906. Augustus 1907. Augustus L9OB. Kinine 8,39$ 9,24 8,67% Cinchonidine 0,86,, 0,88,, 0,83,, Cinclionino -)- am. alc. 1.19 „ 1,16,, 2,19 „ Totaal HUT., 11,28% 11,(19',., VAK 1). ledere b i werd bemesl met 348 gram van een mengsel van: II K.(J. chloorkali, L3O ~ hoengkil. Gemiddeld cirkeloppervlak der boomen in: Juli L 906 0,003091 M". Aantal hoornen in het vak 197. Augustus 1907 = 0,004366 „ „ „ „ „ „ =422. Augustus 1908 = 0,004820 „ „ „ „ „ „ = 336, 183 Toename Juli L 90- Augustus 1907 = 40,9%; Augustus 1907—Augustus 1908 = 10,4%. Gemiddeld gewicht der bast-schijfjes van deze boomen in: Juli 1906 0,687 gr. nat = 0,2 IT gr. lucht droog = 0,216 gr. absoluut droog. Aug. 1907 = 0,667,, „ =0,235 „ „ =0,211,, Aug. L9OB 0,833 „ „ =0,309 „ „ =0,277 ,', Toename Juli 1906—Augustus 1907 2,3%; Augustus 1907—Augustus L9OB = 31,2%. Alcaloid-gehalte van «leze bast-schijfjes berekend op absoluut drogen bast: Juli 1906. Augustus 1907. Augustus 1908. Kinine 9,38% 9,98% 9,14% Cinchonidine 1,10 „ 0,88,, 0,87,, Cincbonine -+- am. alc. 1,57 „ 0,80,, 1,75,, Totaal 1 2,50<, 1 1,66% 11,70 '/o VAK B. [edere boom werd heinest met 540 gram van een mengsel van: 56 CG. cbloorkali, 51 „ thomasmeel, 107 „ boengkil. Gemiddeld cirkeloppervlak der hoornen in: Juli 1906 0,002909 M a . Aantal I men in liet vak = 506. Augustus 1907= 0,004441 „ „ „ „ „ „ =419. Augustus L9OB 0,004300 „ „ „ „ „ „ = 348. Toename Juli L 906 Augustus V.m, 52,6%; Augustus L9Ol -Augustus L9OB = 3,1%. Gemiddeld gewicht der bast-schijfjes van deze boomen in: Juli L 906 0,655 gr. nat = 0,226 gr. luchtdroog = 0,202 gr. absoluut droog. Aug. 1907 = 0,718,, „ =0,207,, „ =0,242,, Aug. 1908 0,808,, „ =0,301 „ „ =0,274,, Toename Juli L 906 Augustus I90"i L 9,8%; Augustus 1907—Augustus 1908 L 3,2%. Alcaloid gehalte van deze bast-schijfjes berekend op absoluut drogen basl : Juli L 906. Augustus L 907. Augustus 1908. Kinine B,BJ 9,31% 9,02% Cinchonidine 1,04 „ 0,83,, 0,80,, ('inchonine -f am. alc. I :>. I „ u.91 .. 1,63,, Totaal 11,13 11,11. 11,51% 184 VAK l\ Dit vak bleef onbemest. Gemiddeld cirkeloppervlak der boomen in: Juli L 906 0,002420 BI 2 . Aantal boomen in het vak 531. Augustus L 907 = 0,003746 „ „ „ „ „ „ 469. Augustus 1908 0,003670 „ „ „ „ .„ „ = 407. Toename Juli 1906—Augustus 1901 54,8%; Augustus 1907—Augustus 1908 = — -1%. Gemiddeld gewichi der bast-scbijfjes van deze boomen in: Juli L 906 0,632gr.na1 0,225 gr. luchtdroog = 0,198 gr. absoluut droog. Aug. L 907 0,691 „ „=0,237,, „ =0,212 „ Aug. 1908 0,795 .. ~ 0,297 „ „ =0,271 „ Toename Jub" 1906 -Augustus L 907 = '.'/, • Augustus L 907 Augustus L9OB 28%. Alcaloid-gehalte van deze bast-schijfjes berekend op absoluui drogen bast: Juli 1906. Augustus L 907. Augustus L9OB. Kininc 8,43$ 9,55% 8,87% Cinchonidine 0,99 „ 0,85 ~ 0,84 „ Cinchonine -f- am. alc. 1,16 „ 1,29 „ 1,93,, Totaal 10,58',, 11,69$ 11,6 De onderzoekingen sub X"\ 115 124 hebben betrekking op bast van zieke boomen. Bij vele planters heersebt oog altijd de idee, dat van boomen door stani-i kanker aangetast de zieke en doode bast geen alcaloid inhoudt. Hoe onjuist een dergelijke meening is blijkt wel uit (leze onderzoekingen. Blijkbaar is de ziekte van geen invloed op hei alcaloid-gehalte. Evenzoo is hei gesteld mei den basi der boomen, welke dooi- den bliksem zijn gel roffen. Ben voorbeeld levert hiervan analyse ll'-' 125 vaneen Succirubra (?) te Kawah-Tjiwidei, waarvan de basi nog bevatte.: 1,40% kinine = 1,90% zwavelzure kinine, l.sn ~ cinchonidine, 3,10,, cinchonine -f- amoiph. alcaloid, 9,30% totaal. In 1894 werden te Lembang drie ('. Succirubra's d ■ den bliksem getroffen en bevatte de bast hiervan: 185 1,29% kinine, 3560 ~ einchonidine, 2,05 „ cinchonine -f- am. alc, 6,94% totaal. Twee maanden later werd de bast van de boomen, welke aiet ontgraven werden, opnieuw onderzocht en was het gehalte toen: 1,16% kinine, 3,32 .. einchonidine, 1,96 ~ cinchonine -f am. alc, 6, 11-, totaal. Dus nagenoeg geen verschil met de vorige analyse. Analyses sub X" s . 126 en L 27 zijn van hybriden staande op de onderneming Wanasari. De laatste is zoowel om het lage gehalte aan einchonidine als wat bet uiterlijk voorkomen, in hoofdzaak den bladvorm, betreft, meer te rekenen tot de breedbladerige Ledgers dan wel tot de eigenlijke hybriden. Van deze boomen werd entrijs ontvangen en zullen de enten in een der gèisoleerde zaadplantsoenen worden geplant. Analyses sub N"\ L 28—130 zijn van breedbladerige typische Ledgers ge kweekt uit zaad van Mengsel Etioeng-Goenoeng en 11 23. De boompjes zijn nog jong, eerst 4 jaar oud, dus nog niét volwassen. /ij zullen op 5 of 6-jarigen leeftijd nogmaals worden onderzocht. De bast van den 1 I-jarigen Loom (zie analyse 11 L30) is ruim 1 cM. dik. Ook van dezen boom werd entrijs genomen. Analyses sub X"\ 131 —I.">;> zijn van den moederboom W 3 en van zes-jarige enten van \V ; , 2 e aanplant. Het verschil in gehalte der enten slaande op goeden en minder goeden grond, is opvallend groot, in aanmerking ook genomen, dat de geheele aanplant niet grooter is dan ± 20 11 EL EL De analyses Bvb N"\i:>.*> en 136 hebben betrekking op wortelbast van hy bride zaailingen gekweekt, uit zaad afkomstig van het gèisoleerde zaadplant? soen en wel analyse ll'-' L 35 van wortelbast van de hoornen slaande op vierge gronden en ll'- 136 van reeds lang in cultuur zijnde gronden en bovendien voor de 2 e maal met kma beplant. Analyse sub N"\ 137—151 zijn van verschillende partijen kina-bast uit den oogst van 1908 en is achter het gehalte opgegeven van welke soort en tuin het monster afkomstig is. Ten slotte hebben de analyses \" s . 152 —159 betrekking op het gehalte van het product verkregen van de oorspronkelijke zaailingen ± 40 jaar oud eil alles van zieke hoornen. 186 VI. MEDEDEELINGEN OMTKENT HET MIKROCHEMISCB ONDEBZOEK. Voor tol de mededeelingen omtrenl de resultaten verkregen bij bet mikro chemisch onderzoek wordt overgegaan, dienen echter nog eenige opmerkingen, naar aanleiding van den gang van hei onderzoek, vooral' te gaan. In een vorig verslag werd medegedeeld, dat bij het onderzoek van den .stengel van jonge planten na toevoeging van tart ras aatricus bij de warme neutrale zoutzure oplossing der alcaloiden, er dikwijls geen kristallen van kinine en cinchonidine tartraat werden verkregen, doch slechts een strooperige d zoodal de quantitatieve bepaling hierdoor zeer bemoeielijkt, ja onmogelijk werd. Om de/A' strooperige massa te elimineeren werd een verbeterde werkwijze opgegeven, welke bestond in de behandeling der neutrale zoutzure oplossing der alcaloiden van den stengel, dooh koud, met: een geconcentreerde oplossing van tartras natricus. Br ontstond dan een vrij zwaar licht bruin gekleurd amorph praecipitaat, hetwelk Lddellijk werd afgefiltreerd en oitgewassehen mei tartras aatricus oplossing. Moedei-loog en waschwater werden daarna tol een zeker volume ± 15 a 20 c. c. ingedampt, en scheidden zich nu na 24 uur slaan vrij zuivere kristallen van kinine- en cinchonidine tartraat al. Waaruit dit lichtbruin gekleurde amorph praecipitaat bestond kon des tijds nog niet worden uitgemaakt. Nadere onderzoekingen hebben echter bewezen, dat deze bruine amorphe massa bestaat uit onvolledige ontledingsproducten, ontslaan door de geringe toevoeging van kalk. Zooals in hel verslag omtrent de (iouvernemoiits kina-onderneming over het jaar L 905 op pag. II werd opgegeven, was de gang der anahse als volgt: Nadat de plantcmleelen goed luchtdroog en tij■ i gestampt waren, werden zij met een weinig gebluschte kalk gemengd en liet poeder, iet,- of wat be vochtigd, in een soxhlei apparaat mei heiizol geëxtraheerd, enz. De oorzaak nu van het niei verkrijgen van zuivere kristallen hij het on derzoek van de jeugdige stengels lag eenvoudig aan de geringe hoeveelheid kalk, welke werd toegevoegd. Bij het onderzoek van de wortel.- van jonge planten mocht deze geringe hoeveelheid kalk voldoende zijn. bij het onderzoek van andere organen bleek meer uoodig, zoodal minstens on/v kalk der hoeveelheid stol. waarvan wordt uitgegaan noodzakkelijk is, om alle moeielijkheden bij den ganj van het onder zoek te vermijden. 187 Ten vervolge op hetgeen werd medegedeeld omtrent do resultaten ver kregen bij liet onderzoek van jonge planten in het vorig verslag, worden vol ledigheidshalve hieronder nog de resultaten vernield van het quantitatief on derzoek der Ledgeriana plantjes van 8 tot ]•"> maanden. i; e snll aa I va a he t <j u anti tati e I' onder z o e k va n Led ge ria u a plan 1 j e s ou d 3 maau d e n. Wortel. Gewicht stof = 4 gram. Aantal plantjes 6000. Totaal alcaloid 2,40%. Gewicht tartraten 0,90% (kinine en cinchonidine). Herapathiet reactie positief. Kiiiidino afwezig. Stengel. Gewicht stof 8 gram. Aantal plantjes = (iOOO. Totaal alcaloid 2,36%, Geen afscheiding van tartraten van kinine en cinchonidine. t Herapathiet reactie negatief. Thalleioquine reactie negatief. Fluorescentie positief. Kinidine afwezig. Blad. Gewicht stof 30 gram. Aantal plantjes 6000. Cinchonine aanwezig. Cinchonidine „ B»; sn 11 a<i t van Ledgeriana plantjes oud 9 maanden. Wortel. Gewicht stof I gram. Aantal plantjes = 5000. Totaal alcaloid 3,86?$ (3,48% zie vorig verslag). Gewicht tartraten 0,70? i zie vorig verslag). Herapathiet reactie positief. Kinidijic afwezig. 188 Stengel. Gewicht stof = 8 gram. Aantal plantjes = 5000. Totaal alcaloid 1,90% (3,% — 2,10% — 2,06% zie vorig versla r<. Geen afscheiding van tartraten van kinine of cinchonidine. Eerapathiei reactie negatief. Thalleioquine reactie negatief. Fluorescentie positief. Blad. Gewicht stof — 20 gram. Aantal plantjes = 5000. (ünchonine aanwezig. Cinchonidine „ Beslutaat van Ledgeriana plantjes oud Jo maanden. Wortel. Gewicht stof = 8 gram. Aantal plantjes = 5000. Totaal alcaloid 8,21%. Gewicht tartraten 1,01%. Eerapathiet reactie positief. Kinidine afwezig. Stengel. Gewicht stof = 8 gram. Aantal plantjes 500(1. Totaal alcaloid 1,89%. (leen afscheiding van kinine of cinchonidine tartraat. Herapathiet reactie negatief. Thalleioquine reactie negatief. Fluorescentie positief. Kinidine afwezig. Blad. (ieuicht slof = 20 gram. Aantal plantjes = 5000. Cinchonine aanwezig. Cinchonidine „ Resultaat van Ledgeriana plantjes oud 11 maanden. Wortel. Gewicht stof = 4 gram. 189 Aantal plantjes = 5000. Totaal alcaloid 3,77% (3,80% zie vorig verslag). Gewicht tartraten 1,32% (1,20% zie vorig verslag). Herapathiet reactie positief. Kinidine afwezig. Stengel. Gewicht stof = 8 gram. Aantal plantjes = 5000. Totaal alcaloid 2,90% (3,10$ zie vorig verslag). Geen afscheiding van kinine of cinchonidine tartraat. Herapathiet reactie negatief. ' Taüeioquine reactie positief (zwak). Fluorescentie positief. Kinidine afwezig. Blad. Gewicht stof = 20 gram. Aantal plantjes = 5000. (linchonine aanwezig. ('inehonidine „ Resultaat van Ledgeriana plantjes oud 12 maanden. Wortel. Gewicht stof = 4 gram. Aantal plantjes = 5000. Totaal alcaloid 3,70%. Gewicht tartraten 1,20%. Herapathiet reactie positief. Kinidine aanwezig. Stengel. Gewicht stof = 8 gram. Aantal plantjes = 5000. Totaal alcaloid 2,94%. Afscheiding van kinine en cinchonidine tartraat doch onweegbaar Herapathiet reactie positief. Kinidine aanwezig. Blad. Gewicht stof = 20 gram. Aantal plantjes = 5000. Cinchonine aanwezig. Cinchonidine „ 19 12. Marioen Lu kas; 13. Mas Si git; 14. J. C. Eobinson; 15. W. Verkouteren; 16. F. Pieters; 17. N. de Lannée de Bctrancourt; 18. M. de Beauvesier Watson; 19. F. Droop; 20. H. van Sorgen; 21. Mas Sato t o; 22. W. Hof f mans; 23. E. Th. Bujb; 24. C. Vernig; 2."). O. E. A 1 exa n d er. Van de 25 leerlingen, waarmede de cursus begon waren er op het einde van het eerste jaar nog 17 aanwezig. De ijver der leerlingen liet weinig te wenschen over. Alleen bleek meer malen, dat de zoo noodige repetitie buiten de schooluren, tot een minimum be perkt bleef. Voortdurende controle schijnt noodzakkelijk ook bij de praktische oefe ningen. Slechts zelden was het resultaat goed, wanneer een opgelgde taak als proef geheel zelfstandig moest worden afgemaakt. In het tweede studiejaar moet zulks beter worden. H. J. Wigman, Chef der Af deeling. 190 I? osu 11 aa t van Ledge r i a n a plan t j e 8 ou <1 13 maan<l e n. Wortel. Gewicht stof = 4 gram. Aantal planten = 1300. Totaal alcaloid 3,70%. Gewicht tartraten 1,47'%. Herapathiet reactie positief. kinidine aanwezig. Stengel. Gewicht stof == 8 gram. Aantal planten = 1300. Totaal alcaloid 2,48%. Gewicht tartraten 0,300%. Herapathiet reactie positief. Kinidine aanwezig. Blad. Gewicht stof = 8 gram. Aantal planten = 1300. Cinchonine positief. Cinchonidine „ ff is ulta a t van Lcdgeriana plantjes oud 14 m a a n<l e n slecht on t w i k k e 1 d e planten. Wortel. Gewicht stof = A gram. Aantal planten 4000. Totaal alcaloid 2,-17'/ï en 2,55%. Gewicht tartraten \:VV/ t en 1,25%. Herapathiet reactie positief. Kinidine afwezig. Stengel. Gewicht stof = 8 gram. Aantal planten = 4000. Totaal alcaloid 1,70%. Gewicht tartraten 0,370%. Herapathiet, reactie positief. K inidinn afwezig. Blad. Gewicht stof = 20 gram. Aantal planten = 4000. 191 (Ünchonine nauw ezig. Cinchonidine „ Resultaat van Ledgeriana plantjes oud L 5 maanden. Wortel. Gewicht stof = 4 gram. Aantal planten = 5000. Totaal alcaloid 3,44%. Gevi ichl tartraten 1,2'?%. Eerapathiet reactie positief. Kinidine aanwezig. Stengel. Gewichl stof = 8 gram. Aantal planten = 5000. Totaal alcaloid 2,60%. Gewicht tartraten 0,40%. Eerapathiet reactie positief. Kinidine aanwezig. Blad. Gewicht stof = 20 gram. Aantal planten = 5000. (ünchonine aanwezig. Cinchonidine „ Deze ondeizoekingen nu bevestigen niet alleen do in hef vorig verslag vermelde conclusies, doch tevens Leeren zij. dat zoowel in den wortel als in den stengel eersl de kinine gevormd wordt en daarna pas de kinidine, zoodat de vorming dor I voornaamste alcaloiden in de kinaplant is als volgt: amorph alcaloid. cinchonine, cinchonidine, kinine en' kinidine. Dr. j. P. Lotsy komt bij zijne tot de volgende conclusies: A. „Het uit hel Succirubra-blad verdwijnende alcaloid wordt naai- den stam ..a f gevoerd". (') „Physiologische proevon genomen met Cinchona Succirubra 1« Stuk. Waar „wordt het alcaloid gevormd". „Mededoeling uit 's Lands Plantentuin XXXVI". 192 P>. „Het alcaloid, dat later weer in dal zelfde blad wordt aangetroffen is dooi 1 „dat blad zelf gemaakt". „Dientengevolge, word! het in de bladeren van Cinchona Succirubra „gevormde alcaloid naai- den bast afgevoerd en daar opgehoopt". En verder nog op pag. 12 van bovengenoemde Mededeeling: dat zelfs op de meer of mindere vorming en afvoer van hei alcaloid de weersgesteldheid invloed uitoefent. Dr. Lotsy vond namelijk, mulat bijna een week lang zware mis! af wisselend mei regens geheerscht had, 'savonds om 6 uur in hel blad: ..sporen. „niets, „weinig, „niets, „niets, > „sporen, „zeer voel, „buitengewoon veel, i 'lig,- „weinig". terwijl een heldere dag 's avonds liet volgende alcaloid gehalte der bladeren deed herkennen: „buitengewoon voel, „buitengewoon veel. „buitengewoon veel, „buitengewoon' veel, ..buitengewoon veel. „sporen, „sporen, • „buitengewoon veel, „vrij veel, „vrij veel". Ten einde nu na te gaan of de door Dr. Lotsy verkregen resultaten: nl. dat in bet donker bet alcaloid uit de bladen naar den stam afgevoerd wordt, juist zijn, werd een zaadbed in twee vakken verdeeld nl. A. en B. De plantjes in vak A. werden t\i-n 25/4 '08 door middel van een kist, aan den binnenkant met theelood bekleed, van het licht afgesloten. Vak B. bleef onbedekt, dus onder normale omstandigheden. Den 25/5 '08, dus een maand daarna, werd de kist verwijderd en de plant jes zoowel van vak A. als B. onderzocht. 193 Onderzoek van de planten van vak A. (Donker). 1. Wortel. Totaal alcaloid 2,75%. Gewicht tartraten 1,00%. Fluorescentie positief. 2. Stengel. Totaal alcaloid 2,62%. Geen afscheiding van tartraten. Fluorescentie positief. 3. Blad. Totaal alcaloid 1,03%. Onderzoek van de planten van vak B. (licht). 1. Wortel. Totaal alcaloid 3,04%. Gewicht tartraten 0,90%. Fluorescentie positief. 2. Stengel. Totaal alcaloid 2,53%. Geen afscheiding van tartraten. Fluorescentie positief. 3. Blad. Totaal alcaloid 0,93%. 2 e proef van een ander bed op dezelfde wijze behandeld. I .limi van 't licht afgesloten. 23 .limi planten onderzocht. Onderzoek van de planten van vak A. (Donker). 1. Wortel. Totaal alcaloid 1,60%. 2. Stengel. Totaal alcaloid 1,30%. 3. Bind. Totaal alcaloid 2,13%. Onderzoek van de planton van vak B. (licht). 1. Wortel. Totaal alcaloid 1,50%. 2. Stengel. Totaal alcaloid 1,37%. 3. Blad. Totaal alcaloid 2,23%. Jaarboek. 19 194 [)cn 19/8 '08 werd een Ledgcr, oud ± 5 jaar, in zijn geheel onder eeri met theelood bekleede kist geplaatst, doch vooraf werd van een groot gedeelte goed ontwikkelde bladeren de eene helft van het blad weggenomen, zoodat de hoofdnerf met de andere helft overbleef. Later werd zoowel de eerste helft van het blad, dus verkeerende onder normale omstandigheden als de tweede helft, zonder middennerf, dus na 11! dagen onder de kist, geweest te zijn, onderzocht. Dr. Lotsy beschrijft deze methode aldus: „Voor het onderzoek werden steeds twee helften van het zelfde blad ge „bruikt. Deze helften waren altijd lengshel l'ten. Zij werden verkregen door „precies langs de middennerf van het blad heen te snijden. Op deze wijze „werd het blad in twee ongelijke deelen verdeeld, een deel met en een deel „zonder middennerf. „Het stuk zonder middennerf werd direct onderzocht, dat niet de midden „nerf werd voor de proef gebruikt; het bleef aan den boom zitten, werd in er gezet, op vochtig filtreer papier gelegd of op andere wijze behandeld. „Aan het einde van de proef werd de niiddeiinerf verwijderd en de overblij\ en „de bladhelft onderzocht. ..Zoo werden dus steeds de bladstukken links en rechts van de zelfde mid „dennerf gelegen met elkaar vergeleken". lsij mijne proeven werd de eerste bladhelft der bladeren geoogst den L 9 9 1908, de tweede bladhelft na het verwijderen der kist 3/9 '08. A. Onderzoek van het deel zonder middennerf, dus van het weggenomen deel van het blad vóór het plaatsen der kist. (kist geplaatst 19/8 '08; weggenomen 3/9 '08). l e helft. Totaal alealoid 0,410%). B. Onderzoek van de andere helft van hot blad, dus van het deel dat met nerf 16 dagen va n. He t licht was afgesloten geweest. 2 e helft. Totaal alealoid 0,430%. Het gehalte aan totaal alealoid van de hoofdnerf en bladsteel bedroeg 0,660$ ; terwijl de bast inhield voor hel plaatsen der kist Kinine 8,40% Cinchonidine 0,24,, Amorph. -)- cinch 1,36 „ Totaal 10,00% 195 en na 1(1 dagen van 't licht te zijn afgesloten: Kininc 8,60% Cinchonidine 0,25,, Amen-pil -\- cinch 1,-48 „ Totaal 10,33% Op dezelfde wijze werd een hybride-zaailing onderzocht. A. O uil erz o e k va n li e t de e 1 zon d e r middenne r I. du s va n het weggenomen deel van hot blad vóór hei plaats o n der kist. (kist geplaatsi 19/8 '08; weggenomen 3/9 '08). 1° helft. 0,412% totaal alcaloid. B. On(ler z o e k va n d e anil e r e hel I' t va n he t bla d, dn s v;i d het deel dal mei de nerf l(i dagen van hei licht wa s a Egesl o t e o gewe e s t. 2 e helft. 0,410% totaal alcaloid. Bladnerf en bladsteel 0,695% totaal alcaloid. Naast bovengenoemde proeven, werden de volgende vergelijkende proeven genomen. Een kweekbed beplant met Ledgeriana zaailingen werd in twee vakken verdeeld nl. A. en B. De planten in vak A. werden den 19/8 '08 door middel van een kist aan den binnenkani met theelood bekleed van het licht afgesloten, doch voordiert eerst de helft van het blad weggenomen en onderzocht. Vak B. bleef onbedekt, dus onder normale omstandigheden doorgroeien, doch ook bier werd de helft van het blad weggenomen en onderzocht. Den 4/9 'OS, dus na 16 dagen werd de kist weggenomen en de andere helll, van bet blad onderzocht, doch ook de 2 e helft van het blad van vak B. Vak A. (bladen IL'1 L ' helfi L 9 8 onderzocht, 2 e helft na 1(! dagen in het donker geweest ie zijn). Vak A. L e helft van het blad. Totaal alcaloid 0,508%. Vak A. 2 e helft van het blad (dus donker) Totaal alcaloid 0,530%. Vak B. l e helfi van het blad. Totaal alcaloid 0,447' Vak B. 2« helft van het blad (dus licht) Totaal alcaloid 0,460%. 196 Het gehalte aan totaal alcaloid van de bladsteel en nerf was van A. 0,720% en van B. 0,688 „ Duidelijk blijkt dus uit deze onderzoekingen, dat wanneer de plant 1 ! > dagen bij sommige onderzoekingen zelfs langer (een maand), van het licht wordt afgesloten dit van geen invloed is op liet alcaloid-gehalte van het blad; t e r w ij 1 Dr. Lot s y bij zij n e onderzoekingen reeds na 12 uur invloed bemerkte. De oorzaak der onjuiste conclusies waartoe Dr. Lotsy gekomen is, zal in hoofdzaak wel liggen aan den gang van het onderzoek. Voor het onderzoek werden (zie pag. 4 Mededeeling uit 's Lands Planten tuin XXXVI) de bladstukken in zeer kleine vierkantjes gesneden en gedurende een uur in alcohol, die y 2 pet. HCI bevatte, gekookt. Na verdamping van de alcohol werd het alcaloid in water opgenomen en na alcalisch gemaakt te zijn mei chloroform uitgetrokken en de chloroform verdampt. Het chloroform residu in V 2 P c f- zoutzuur opgenomen gefiltreerd en het filtraat gebruikt voor de alcaloid reacties. Daar de alcaloid reacties als Jood joodkalium, Pt Cl 4 enz. te gevoelig bleken, werd volstaan met de K. O. H. reactie en daaruit geconcludeerd of sporen, zeer weinig, weinig, vrij veel, veel, zeer veel en buitengewoon veel voorhanden was In hoeverre het nog zeer goed mogelijk is in het ruwe hoeveelheden te schatten als: sporen, weinig, vrij veel, veel, enz., voor een oogenblik daargelaten, zoo is het een feit dat, wanneer bij een zure zoutzure oplossing van kma alcaloiden, waarin nog onzuiverheden aanwezig zijn, K. O. H. wordt gevoegd, men met de eerste druppels geen afscheiding krijgt van alcaloid, maar van allerlei vuil, en in aanmerking genomen de zeer groote hoeveelheid stoffen, welke in het blad voorkomen en met het alcaloid in de verschillende soluties medegaan, zoo is deze afscheiding van het vuil niet gering. Beter ware het dan ook geweest niet met een zure oplossing te reageeren, maar eerst de vloeistof neutraal of zeer zwak alcalisch te maken en dan pas, na filtratie van bet afgescheiden vuil, te reageeren op alcaloiden. Eerst dan zou men zekerheid gehad hebben, dat er geen vuil met het alcaloid was mede gepraecipiteerd. Door mij werd de volgende methode van onderzoek gevolgd. 21 gram van het bladpoeder (zeef B. tO) werd gemengd met 12 gram 197 gebluschte kalk en hiervan mei natronloog en ammonia een rulle massa, ge maakt. Deze rulle massa werd uitgeschud, ± 3 a 4 uur lang, met 000 cc. aether ii na schudding van de helder groen gekleurde aether 500 cc. genomen, ver tegenwoordigend 20 gram blad. Voor tot de verdamping van de aether werd overgegaan, werd 10 cc. zwa velzuur van \% en 30 cc. water toegevoegd en de beide vloeistoffen door om schudden zoo veel mogelijk met elkaar in aanraking gebracht. Daarna eerst werd de aether zeer langzaam afgedestilleerd. Wordt de aether direci verdampt en daarna pas het zure water toegevoegd dan komt, dooi- liet vele plantenvet, liet zuur niet voldoende in aanraking mei hel alcaloid en krijgt men verlies. Door deze manipulatie werd o.a. bij bet onderzoek van de bladnerf en bladsteel al het vuil poedervormig afgescheiden, zoodat het uitwasschen ab soluut geen bezwaar opleverde. Bij het onderzoek van het -bladmoes, vooral van Ledgeriana blad, waar meer plantenvet in voorkomt, ging dit niet zoo gemakkelijk en hieven er altijd sporen alcaloid terug. De zure geel gekleurde vloeistof werd met eenige pyropen in den kolf flink omgeschud en gefiltreerd. Hei filtraal werd opgevangen in een scheidtrechter en de kolf -4- vuil volledig uitgewasschen tot het waschwater niet meer zuur reageerde. Na alcalisch gemaakl te hebben werd I maal achtereen uitgeschud met 50 cc. aether en telkens het kolfje, waarin de uitgeschudde vloeistof werd opge vangen en na in de scheidtrechter te zijn teruggebracht, met de 50 cc. aether nagewasschen. Alle aetherische vloeistoffen werden in een andere scheidtrechter ver zameld, en deze eenigen tijd in rust gelaten om eventueel meegaand alcali en wal vuil goed Ie laten afzetten. Ka voldoende rust werd het alcali en vuil in de Bcheidtrechter afgezet met water verwijderd, zoolang tot het waschwater niet meer alcalisch reageerde. Deze lichtgeel gekleurde aether vloeistof, waarin het alcaloid was opge lost, werd eerst uitgeschud mot 10 cc. V,,, normaal zwavelzuur en wat water ('). Na afscheiding der vloeistoffen werd de zure waterige oplossing, waarin het alcaloid is opgelost, in een bekerglas opgevangen en oog 4 maal met zuiver water uitgeschud. Nadat de aether in het zure water opgelost, vrijwillig was verdampt, werd (') Men kan ook uitschuddon met 10 cc. 1/10 normaal zoutzuur en dan direct, dus zonder verwarming, terug titreeron met 1/10 N. loog. 198 do ± 250 cc. vloeistof op cru waterbad verhii en teruggetitreerd met 1/1 G nul' ül aatron looi;-, waarbij haematoxyline als indicator werd gebruikt. De omslag van geel in groei) vereischi eenige oefening, maai- is toch duide lijk merkbaar. Alhoewel omslachtig en waarschijnlijk nog voor verbetering vatbaar, zoo gaf bovenbeschreven methode goede resultaten zooala uit de ondervolgende analyses blijkt. Dat liet alcaloid volledig w oidi. geëxtraheerd toonen de volgende bastana- Ivses aan. A. volgens bovenbeschreven methode. B. volgens een andere geheel afwijkende, methode voor bastonderzoek. l c Bastmonster, A. 7,709? zwavelzure kinine. B. 7,60,, „ , „ 2 e Bastmonster, A. 5,00% zwavelzure kinine. B. 4,98,, 3 e Bastmonster, A. 5,40$ zwavelzure kinine. B. 5,40,, 4 e Bastmonster, A. 6,85% zwavelzure kinine. B. 6,84 ~ „ „ 5 e Bastmonster, A. 5,65$ zwavelzure kinine. D. 0,0 1 „ „ „ (i v Bastmonster, A. 5,75% zwavelzure kinine. B. 5,79 „ „ „ Hieronder volgen de resultaten mei bovenbeschreven methode verkregen bij hel onderzoek van C. Succirubra blad zonder hoofdnerf. l e analyse 0,739$ 3 e „ 0,739 „ 4 e „ 0,750 „ Het resultaai nu waartoe Dr. Lotsy volgens zijn onderzoekingen kwam was: dal het alcaloid in de ('inchona's een assimilatie product zou zijn, een stof even als hei zetmeel, in staat om in het blad te worden gevormd en naar den stam te worden afgevoerd. 199 Ware deze theorie juist dan zou in bladeren, welke geruimen tijd van het licht afgesloten zijn geweest, geen alcaloid meer mogen voorkomen. Bovengenoemde resultaten beweren echter hel tegendeel. Maai' indien Dr. Lots y 's theorie juist was. dan zou in afgevallen bla deren weinig of "een alcaloid mogen voorkomen en hetzij in zijn geheel of althans voor een groot deel voor het afvallen zijn afgevoerd. Ondervolgende analyses leeren echter hel tegendeel. I. Resultaat van het onderzoek van het bladmoes van afgeplukte nog levende groene bladeren. a. 0,728% totaal alcaloid. b. 0,73!),, „ 11. Resultaat van het onderzoek van het bladmoes van afgevallen Sucei rubra bladeren, van den zelfden boom. a. 0,739% totaal alcaloid. b. 0,721 „ „ c. 0,73 J „ „ „ d. 0,750,, „ 111. Resultaat van het onderzoek van de bladstee] en hoofdnerf van het nog levende groene blad. a. 1,01 % totaal alcaloid. b. 0,9!)7 „ „ IV. Resultaat van hel onderzoek van de bladstee] en hoofdnerf van het afgevallen Succirubra blad. a. 1,23% totaal alcaloid. b - I>ls „ „ „ V. Resultaat van het onderzoek van het bladmoes van afgeplukte nog levende bladeren van I Ledgeriana-enten 1/ B. a. 0,410% totaal alcaloid. b. 0,440 „ „ c 0,398,, „ d- 0,400 „ „ 2 stellen. Van alle nieuwe en zooveel mogelijk ook van de andere, minder bekende, soorten werden uitvoerige beschrijvingen en analytische teekeningen gemaakt; vooral het laatste was. ZOOals van zelf spreekt, een zeer lijdrooveml werk. In het manuscript, dat ter publicatie in „Nova-Guinea" bestemd is, en in den loop van het jaar ter verzending gereed kwam, werden behalve verscheidene variëteiten ruim 100 nieuwe soorten beschreven en van een kleine 150 nieuwe en oude soorten teekeningen vervaardigd. Daar de botanische uitkomsten der expeditie Lorentz in één deel van „Nova-Guinea" bijeengebracht zouden worden en het gereed komen van dat deel niet zoo spoedig te verwachten was, werden van de nieuwe soorten voorloopig diagnosen in Bulletin n. XIX in het licht gegeven, [ntusschen was het aan de voortvarendheid der heeren Went en I'u 11 e te danken dat, om de uitgave zoo spoedig mogelijk na de afwerking te doen plaats hebben, besloten werd het botanische deel in afleveringen te doen verschijnen, waarvan de Orchidaeeae de eerste zouden vormen. Het is wel opmerkelijk, dat in Versteeg's zeer rijke verzameling uit een nog geheid ondoorzochte streek geen enkel nieuw geslacht aangetroffen werd, hoewel eenige der in den laatsten tijd door Dr. Et. Schlechter in Duitsch- Nïeuw-Guinea gevonden nieuwe ten ook in ons gebied vertegenwoordigd bleken .te zijn. Verder werden voor „Nova Guinea'" bewerkt de Burmanniaceae, Corsiaceae, Stemonaceae en Euphorbiaceae. Bij eerstgenoemde familie wei-den een nieuwe u nieuwe Gymnosiphon gevonden. De Corsiaceae bleken slechts ver tegenwoordigd te zijn door Corsia ornata Becc, de Stemonaceae door Stemona javanica Engl., terwijl de Euphorbiaceae verscheiden nieuwe soorten opleverden. Ook dit manuscript van den lieer Smith kon tegen het einde van het jaar naar Utrecht gezonden worden. Tusschen dit werk d ■ werd een aantal Orchideeën van Ilerb. Bog., waar onder door Dr. 11 a 1 1 i e r en Prof. X ieuwe nhu i s op Borneo, door den heer Raap op de Batoe eilanden, doof Dr. Ouwehand bij het Tobameer, door E. M. Pringgo Atmodjo gedurende den tocht van luitenant-i kolonel Van Daal en naar de Gajo- en Alaslanden verzamelde, gedetermi neerd en voorloopig beschreven. Een aantal o erd bijeengebracht in Bulletin n. XV waarin ook een artikeltje over Glossorryncha Ridl. voorkomt. Bij nader onder zoek van dit geslacht meende de heer Sm i t h het te moeten opheffen en het met alle later er aan toegevoegde soorten met Glomera te moeten vereenigen. In December konden de Javaansche Euphorbiaceae weer ter hand worden genomen. 200 VI. Resultaat van het onderzoek van liet bladmoes van afgevallen Wade ren van 4 Ledgeriana enten L* 13. (zelfde boomen). <7. 0,420% totaal alcaloid. b. 0,440,, „ VII. Resultaal van het onderzoek van de bladstee] en hoofdnerf van het nog levende groene afgeplukte blad van I Ledgeriana-enten L' B. a. 0,530%t0taal alcaloid. b. 0,580 „ „ VIII. Resultaai van hel onderzoek van de bladstee] en boofdnerf van het afgevallen blad van 1 Ledgeriana-enten I.' H. a. 0,G47% totaal alcaloid. b. 0,615 „ Op pag. 284 van het „Verslag omtrent de Gouvernements kina-onderneming „over L 907" komt het navolgende voor: „Verder dat in bladmoes van oudere boomen + 5 jaar, geen kristallijn ..alcaloid voorkomt; dit resultaat is hetzelfde zoowel voor bladeren, welke oV*r „dag als voor die, welke 's nachts zijn ingezameld. „Uit stemt ook overeen met de uitkomsten der onderzoekingen van de „Vrij (zie Kinol. studiën door D r . .!. E. de Vrij 11' 10 Ned. Tijdschrift „voor Pharmacie, chemie en toxicologie 8 e jaargang pag. 101) wien daartoe in „1396 dergelijk materiaal gezonden werd. „Ook door Prof. Behrens werd mikrochemisch in deze; soort bladeren „geen kristallyn alcaloid aangetroffen. „Het blijkt dus. dat met den leeftijd ook de chemische samenstelling van „het blad belangrijke veranderingen ondergaat; even als dit trouwens met „wortel en stengel van de jonge plant het geval is: verder zal nu dienen te „worden bepaald hoelang en gedurende welke perioden (van een bepaalde hoe veelheid blad uitgaande) deze kristallyne alcaloiden in de bladeren voorkomen". Naar aanleiding nu van het onderzoek van den inhoud, en de uitwerpselen benevens van de poppen van de Attacus Atlas, een rups om zijne enorme vraat zucht hekend. waarbij het resultaat werd verkregen, dat behalve amorph alca loid ook vrij gemakkelijk einchonine kon worden aangetoond, zijn twee veron derstellingen dus mogelijk, en wel: 201 1". Is ur in het bladmoes van volwassen bladen toch een kristallijn alcaloid aanwezigen wel cinchonine, hetgeen in deze gevallen, nl. in den inhoud en in de Eaeces van de rups duidelijk kon worden aangetoond, omdat men met niet zoo veel kleurstof, plantenvet, enz. te doen heeft dan bij het onderzoek der blade ren; of 2° zon door de werking van een enzyme (welk enzyme mei de bladmassa wordt opgenomen) de mogelijkheid niel zijn uitgesloten, dal hel amorph-alcaloid in een kristallijn, en wel hel eerst in cinchonine werd omgezet. Om na te gaan welke van deze twee veronderstellingen de juiste is. werd LOO gram Succirubra blad van de bladstengel en hoofdnerf ontdaan, gedroogd en volgens de bovenbeschreven methode onderzocht. De zure zwavelzure oplossing der alcaloiden, ten slotte verkregen, werd nogmaals gezuiverd dooi- toevoeging van alcali en uitschudden met aether. De aether verdampt en het, residu opgenomen in water met een weinig zwavelzuur tot zwak zure reactie. Na. filtratie de zure waterige oplossing op een waterbad tot een stroo perige massa ingedampt en opgenomen in alcohol. Na filtratie de alcohol verdampt, het residu opgenomen in water en ge filtreerd. Ite waterige \ i'ij kleurloo/.e oplossing alcalisch gemaakt en uitgeschud niet aether. De aether verdamp! en hel. residu aan sublimatie onderworpen. llel zeer geringe aanslag werd opgenomen in een spoor zoutzuur houdend water, tot droog verdampt in exsiccator, het residu opgenomen in een druppel water en gefiltreerd. Kil filtraat gaf hij verhitting met een spoor \an een geconcentreerde oplossing van bicarbonas oatricus een kristal van cinchonine (zie nevensgaande photo). (leen ander kristallijn alcaloid kon worden aangetoond. Met dit. bewijs, dat er in het hladmoes van ('. Succirubra kristallijn alca loid voorkomt, zou de tweede veronderstelling moeten vervallen, doch in aan merking genomen, dat er in de maag en verderen inhoud van de Atlas rups in de faeces en ook in de poppen betrekkelijk veel cinchonine voorkomt, zoo is hiermede de 2 e veronderstelling toch niet uitgesloten. En wijl zulke minieme hoeveelheden onmogelijk quantitatief te bepalen zijn. zoo zal om dit uit te maken een andere moeten worden ingeslagen. Ten slotte zij nog vermeld, dat in de hladsteel en bladnerf van hybriden van ('. Ledgeriana en i. Succirubra kinine voorkomt, welke niet met de hera- 202 pathiei reactie was aan te toonen, doch wél met de thalleio<iuine reactie en fluorescentie. Het zelfde resultaat werd verkregen bij het onderzoek van de bladnerf en bladsteel van Ledger-zaailingen en wél van Mengsel Rioeng-Goenoeng. De conclusies, waartoe bovenstaande onderzoekingen Leiden zijn: 1". Onjuist is de bewering van I) I . .1. P. Lotsy, dat een verblijf in licht of donker van bei blad van invloed is op bet alcaloid-gehalte van het blad. 3°. Evenzoo onjuist is zijn meening, dat op de meer of mindere vorming en afvoer van hel alcaloid, de weersgesteldheid invloed uitoefent. 3°. Dat het alcaloid geen assimilatieproduct, doch bet niet onwaarschijn lijk is dat het een afvalsproduct is. I". Dat de kinine eerder gevormd wordt dan de kinidine en de volgorde der I meesi bekende alcaloiden in de Cinchona is: amorph alcaloid, cinchonine, cinchonidine, kinine, kinidine. s°. Dat er in het bladmoes en zijnerven zoowel van C. Ledgeriana als C. Succirubra wel degelijk kristallijn alcaloid voorkomt en wel cinchonine. (s°. Dat er in de bladstee] en bladnerf van C. Ledgeriana en C. Succirubra behalve cinchonine ook kinine wordt aangetroffen. Vil. BOTANISCHE ONDERZOEKINGEN. Rapport van den Botanist D l . A. Rant. Ondergeteekende kwam den 27 c " Februari 1907 te Tjinjiroewan aan en begon reeds den volgenden dag zijne onderzoekingen. Zooals licht te begrijpen is, diende de eerste tijd meer tot het zich inwerken op een nieuw arbeidsveld dan tol bet doen van eigenlijk onderzoek. Zooveel mogelijk werd in de kina tuinen rondgekeken en de aandacht werd voornamelijk geschonken aan de ziekten en plagen van de kina. Hierbij volgt van een en ander eene opsomming. Ziekten en plagen. A. Veroorzaakt door schimmels. a. Djamoer ocp as. Zooals Lekend is, wordt deze ziekte veroorzaakt 203 door Corticium javanicum Zimm, welke dunne witte of roze vliesjes — de vruchtlichamen — maakt op stam en takken; aan de zijtakken vindt men die vliesjes meestal aan den onderkant. Behalve die vliesjes ziet men. als de ziekte zich in al zijn vormen openbaart, nog schimmeldraden, die ietwat aan spinnewehben doen denken, en witachtige knobbeltjes, welke bij microsco pisch onderzoek bleken te bestaan uil samenkluwingen van schimmeldraden. Ook vindt men vaak, dal een aangetaste tak pleksgewijze roestbruin gekleurd is en (lat de schors barsten vertoont. Ook kan hel gebeuren, dat de schors van stam id' lak gedeeltelijk afsterft en dat daarboven dooi- den neerdalenden sap stroom een verdikking ontslaat. Echter /.iet. men aan denzelfden hoorn niet altijd al die verschijnselen hij elkaar. Om die reden werden zoowel van den spinneweb- als van dr\\ knobbeltjes-vorm reinculturen aangelegd; infectieproeven daarmee genomen, leerden, dal deze twee vormen tol Corticium behooren. Ver der vindt men nu en dan, dal de schors kleine barsten vertoont, die van binnen steenrood gekleurd zijn; dit zijn dan de vruchtlichamen van een schimmel, Necator decretus Massee: merkwaardigerwijze vormt deze schimmel zijn vruchtlichamen aan de bovenzijde van zijtakken, terwijl de vliezen van Corticium zich daar aan de onderzijde bevinden. Reinculturen werden van Necator aangelegd en daarmee werden infectieproeven gedaan, welke duidelijk bewezen, dat Necator decretus een andere vruchtvorm van Corticium is, zoodat dus blijkt, dat het geslacht Corticium javanicum Zimm. twee verschillende vruchtvoi-men maken kan naast twee steriele vormen. Bene uitvoerige studie werd van djamoer oepas gemaakt, welke denkelijk dit jaar gedrukt zal worden. Boven werd reeds vermeld, dat op de aangetaste deelen zich roestbruin kleurige vlekken kunnen \erloonen. Deze ontstaan, doordat plaatselijk de cel len afsterven en dan hun inhoud naar buiten laten treden, welke inhoud zich bruin kleurt. Zooals hekend is, is het protoplasma van levende cellen voor den celinhoud mei permeabel; deze kan pas na het afsterven van liet proto plasma uittreden. Dit nu gebeurt hier, evenals bij den '/.. g. stamkanker, verder bij het dood vriezen van hoornen, hetgeen vroeger door den Beer v a ii beersurn gevonden werd, en wanneer men ecu kinastam door kokend water gedeeltelijk doodt. Het bruinkleuren geschied! onder invloed van een of meer oxydeerende enzymen, z. g. oxydasen, bij kma vond ondergeteekende n. I. tyrosinase, ver moedelijk ook laccase. I n de onderzoekingen blijkt, dat de aantasting der planten vooral af hankelijk is van de vochtigheid w[- lucht, zoodat plekken, waar de luchl weinig in beweging is en waar vrij vaak nevels hangen, veel aangetast worden. Een tweede laelor is verder de toestand der planten; vooral als zij door de aanvallen 204 van Helopeltis geleden hebben, zijn ze meer vatbaar. De gesteldheid (dispositie) van de plant en de vochtigheid der lucht zijn dus de voornaamste factoren waarmee de cultuur te rekenen heeft; men moet dus alles doen om de planten zoo sterk mogelijk te maken, waartoe een goede bodembewerking voorn!, het greppelen, veel bijdraagt. Als secundaire bestrijdingsmiddelen zijn te noemen de behandeling niet carbolineum, het wegsnijden en verbranden der aangetaste deelen. Zoolang de schimmel zich vertoont in den spinneweb- en knobbeltjes vorm, is het plantenweefse! meestal niet dood en kan het zich, na behandeling met carbolineum, nog herstellen. Treden echter de bekende roze of witte vliesjes op, dan is meestal te veel van de aangetaste plantendeelen afgestorven, zoodat de plant die deelen niet meer herstellen kan. b. Septoba si(l iv m spec. Deze schimmel, welke leerachtige grijze overtreksels met witten rand vormt, wordt vrij algemeen aangetroffen: hij veroorzaakt geen of zeer geringe schade. r. Wortelschimmel. Het microscopisch onderzoek, zoowel reincul turen ervan gekweekt, leeren, dat men bij de kma meer dan een soort wortel schimmel aantreft. Tot nu toe leverden reinculturen, ongeveer 16 maanden oud. nog geen vruchtlichamen, hoewel bet vermoeden voor de hand ligt, dat deze tot de Agaricineae behooren. De schimmels gaan van de kma weer over op doode bladen, takjes enz. vlak bij den boom en verspreiden zich van daar door den bodem. Typisch is, dat men vaak kinaplanten, geplant om doode stronken van bepaalde hoornen ziet sterven, dus dat er verband Instaat tusschen die stronken en de verspreiding der ziekte. Hoe de infectie van de kma plaats vind! nog niet gevonden: proeven hierover genomen, gaven nog geen positieve uit komst. Hier zal wel aan de physische gesteldheid van den bodem gedacht moeten worden: klei-achtige grond, te fijnkorrelige bodem, welke-slecht water doorlaat. Aanbeveling verdient om de aangetaste plekken met kalk. liefst ongehliischte, te behandelen en daarna te begieten met eene oplossing van zwa\elzure ammoniak. (1. De Mo p o-ziek te. Een korte beschrijving dezer ziekte werd ge geven in Teysmannia, L9OB blz. 133. Jonge kiemplantjes, welke te vochtig worden gebonden, worden dooi' de ziekte aangetast. Op het besproeien — met een pulverisateur — dient nauwkeurig gelet te worden. Zoo werd waargenomen, dat toen een pulverisateur stuk was en met een gewonen gieter begoten werd, de ziekte zich sterk uitbreidde. Ook hier is de toestand (dispositie) der planten 205 de voornaamste oorzaak dor ziekte, niet de schimmel zelf. Deze schijnt baast overal in de aarde voor te komen en tast behalve kma nog ander kiemplanten aan. Eens werd gevonden, dat zelfs planten van + 1 dM. hoogte erdoor aange tast werden. Is de ziekte tocb uitgebroken, dan dient het kweekbed droog gebonden Ie worden; de aangetaste plekken worden mei lauw-warme houtascb bestrooid; misschien is besproeiing met blauw pyoctanine aan te bevelen. «. Stil bel la. Vooral op jonge, afstervende enten van C. Ledgeriana, een enkele maal op C. succiruhra of op een kma hybride werd deze schimmel aangetroffen. De schimmel vormt op de takken roode gesteelde vrnchtlichamen en komt bij troepjes voor. Eigenlijk is het een Baprophyt; hij werd op allerlei dood hout. op stengels van lupino, roos, dudap en mangga gevonden. Alleen als een jonge kinaplant ten zeerste verzwakt is, kan hij van het doode deel op bet nog levende overgaan en dit dan doen afsterven. Proeven worden er nog mee genomen; later zal er eene uitvoerige beschrij ving van gegeven worden. f. Roet dauw. Op de bladen en stengels van meestal verzwakte kma planten ziet men zwartacbl ige overlreksols, bestaande uit schimmeldraden. De planten worden door luizen aangetast, die hij voorkeur reeds verzwakte exem plaren bewonen, welke dan door de dieren nog meer verzwakken. De uitwerp selen der dieren bevatten suiker, die als voedsel dient voor bepaalde schimmels uit de lucht, als zwartzwammen hekend, welke de genoemde zwarte overtreksels vormen. Bene korte beschrijving ervan werd gegeven in Teysmannia 1908 blz. bil. terwijl de schimmels om bepaalde rodenon verder bestudeerd worden. Doodt men de luizen, dan verdwijnt de rootdauw. g. Sterao ui te s spec. Deze slijmzwam (Myxomyceet), door D r . Wur tli beschreven (Cultuurgids VII, afl. 8, blz. 626, 1905) werd in een enkel geval op enkele jonge plantjes gevonden: verder had een planter de vriendelijkheid eenig materiaal in te zenden. Veel schade werd er niet door veroorzaakt. B. Veroorzaakt dooi' dieren. Voorloopig hield de ondergeteekende zich ook met het onderzoek der scha delijke dieren op. Van de hoogere dieren zijn te noemen: muizen, die jonge lakjes aanvreten en pas uitgezaaid zaad opeten. Bestrijding: muizenvallfin. 206 Gevonden werden van de lagere dieren: Thysanoptera of Blaaspootigen. Thxips (zie Teysmannia L9OB blz. 131), vooral aan de achterzijde van bladeren, dan op jonge kiemplanten. De dieren zijn lichtschuw, zoodat hier uit reeds een bestrijdingsmiddel volgt. Zoodra het eenigszins mogelijk is, moet n bij de jonge planten de atappen bedekking vervangen door eene bedekking van varenbladen, waardoor meer lichl toetreedt. De te veel verzwakte planten sterven dan we] af, doch de ziekte koml tot stilstand. Rhynchota of Snaveldragers. a. Eelopeltis Bradyi. Dit is voor de kina-cultuur hel meest scha delijke dier, algemeen bekend door de reusachtige schade, <lio de dieren ver oorzaken kunnen. Zoowel oude als jonge planten hebhen eronder te lijden. voornamelijk de jonge. De Maden en jonge loten winden erdoor aangetast; het verschijnsel is als „roest" bekend. Naar alle waarschijnlijkheid scheiden de dieren bij hun steken een vergift af. Wanneer de jonge planten Hink worden aangetast, vertakken zij zich sterk en sterven vaak af. De levenswijze der dieren is nog niet geheel bekend, zoo dat daardoor een middel tot bestrijding ontbreekt. In gevangenschap zijn de dieren plurivoor: 12 verschillende planten werden hij dit onderzoek dan aange tast, maar in de vrije natuur verkiezen ze kina. Overgang van de dieren van kma op thee kon dooi' ondergeteekende niet waargenomen worden. Hoe de be strijding moet zijn. moet een onderwerp van studie speciaal voor een entomoloog zijn. Voorloopig kan alleen als bestrijding «orden opgegeven: het laten weg vangen der dieren op jonge kinaplanten. Als secundaire schade door de dieren veroorzaakt, is te noemen de djamoer oepas, die zich vaak op de door Helopeltis aangetaste planten vestigt. b. Blad- en schildl uiz e n. Benige soorten werden hiervan waar genomen, enkele slaan in verband met den reeds genoemden roetdauw. De schade erdoor veroorzaakt is gering. Coleoptera of Kevers. a. Cur eu 1 ion id a e of snuitkevers. Eenige soorten (Soend: goei of sesapian) tasten de bladranden aan; bestrijdingsmiddel: wegvangen. b. Engerlingen (Soend. koe-oek Jav. oeret). Benige soorten vreten aan de wortels; vooral jonge planten kunnen eronder lijden. Bestrijdingsmid del: wegvangen door menschen of door kippen, als de grond bewerkt wordt. 207 Aanbeveling verdient om het geheel van kweekbedden de hoopen afval van takken, gras enz. te laten liggen: daar leggen de torren bij voorkeur hunne eieren af; oj> bepaalde tijden moeten dan de zich erin bevindende engerlingen vernietigd worden. Lepidoptera of vlinders. a. Agrotia ypsilon (Soend. bileud orok, Jav. oelar boemi). In groente-tuinen wordt deze rups vaak aangetroffen, ren heel enkele keer ook in kweekbedden van kina. Deze rups wordt wel eens verward mei de larve van Tipnliden of langpootmuggen. Bestrijdingsmiddel: wegvangen der dieren. /;. Atta eu s Atl a s en Alta en s rie in i (de groote en de kleine Atlas-vlinder). Deze rupsen vallen dadelijk op en kunnen gemakkelijk weggevangen worden. e. Daphnis bypothous. (Soend. hilend sitetaroe). De gestaarte rupsen worden wel UI cM. lang; de kleur is groen. Voor het verpoppen ver andert deze kleur, vaak in één nacht in bruinrood, zoodal er schijnbaar twee typen zijn. Odonestis pla g i l'era. (Soend. hilend sinanangkeup). Ken typische jeukrups, die vroeger op de (I. K. O. schadelijk was. Bestrijding: wegzoeken der rupsen. Metanastria hyrtar-a. (Soend. hilend boegbroeg). Leven overdag gezellig bij troepjes hij elkaar op stammen en takken, cm zijn zoo gemakkelijk te dooden. Euproctis l'lexuosa. (Soend. hilend mening). Ken jeukrups, die zeer schadelijk kan zijn. Bestrijdingsmiddel: wegvangen der rupsen, onder den grond werken der poppen, wegzoeken der typische eierhoopjes. Een Psychide of zakrups. Een heel enkele keer werden deze rupsen bij troepjes aangetroffen, op takken en bladen; meestal komen ze alleen voor. De grootste zakken waren 5 eM. lang; de opening hoven 5 mM. breed. Uit wendig dragen die geen schubben of aangekleefde plantendeelen. De bladen vertoonen door bel aanvreten ietwat ronde plekken. Het opkweeken tot vlinders slaagde tot nu toe niet, zoodat de dieren niet gedetermineerd konden worden. De veroorzaakte schade is nog gering. 208 Limacodidae of slak rupsen. Hiervan werden gevonden o. a. Miresa nitens en M. albipunctata (Soend. lüleud bengsrat); deze soorten zijn bekend door de brandbaren; schade gering. Cricula trifenestrata (Soend. hileud hoeis). Zeegroene, wit harige, niet jeukende rupsen, meestal in troepjes bij elkaar. Deze dieren be ,<nmnen zich sterk te vermeerderen, doch door tijdig wegvangen werd de schade beperkt. Als bestrijdingsmiddel, hetgeen ook voor andere rupsen toepasselijk is, is te noemen het opkweeken in een rupsenkast der rupsen tot vlinders. De mannelijke exemplaren, aangelokt door den geur der gevangen vrouwelijke dieren, vliegen vaak in troepjes naar de rupsenkast en kunnen gemakkelijk gedood worden. Ook het opkweeken der sluipwespen verdient aanbeveling. Hierbij betuig ik nog mijn oprechten dank aan den heer P. A. O u wen s, conservator van het zoologische museum te Buitenzorg, voor de bereidwilligheid om me bij liet determineeren van eenige insecten te helpen. C. Andere Ziekten. a. S tamkanker. Deze belangrijke ziekte (zie Teysinannia 11)08 blz. 494) treedt vooral hij C. Ledgeriana, zoowel zaailingen als enten op, een enkele keer ook bij C. Suecirubra en hybriden, doch daar zich in geringe mate ver toonend. Wat precies de oorzaak der ziekte is, kon nog niet uitgemaakt wor den. Wel werden op de zieke plekken wel eens twee schimmels, Tubereularia spec. en Nectria spee. gevonden, welke vermoedelijk de verschillende vrucht vormen van eenzelfden schimmel zijn. Infectie-proeven niet reincultuur van Tubercularia, eenige maanden geleden verricht, gaven geen positief resultaat. Zeer waarschijnlijk zal de oorzaak gezocht moeten worden in de physische ge aardheid van den bodem; nader dient uitgemaakt te worden, of speciaal een weinig doorlatende grond, dus bodemvochtigheid, de oorzaak is. De zieke plek ken worden tot het houl uitgesneden en met carbolineum behandeld. h. La p p-ziek te. De aangetaste planten hebben ietwat kroeze bladen Welke bros zijn en makkelijk scheuren, deze zijn aan de randen vaak roodachtig en hebben tusschen de bladnerven bruine doode bladvlekken met rooden rand. De aangetaste planten kannen alleen of, b. v. in kweekbedden, bij elkaar staan. De oorzaak der ziekte is onbekend. c. Tiet openbarsten van de schors ter hoogte van den wort el kraag bij jonge planten. Te Kawah-Tjiwidei on te Tjibi- 209 toeng komt dezo ziekte wel eens voor. De planten blijven achterlijk, krijgen roode bladeren, sterven wel eens af en vertoonen het bovengenoemde verschijnsel. Haast zeker is de oorzaak daarvan te zoeken in zwaren grond. Zooals bekend is, lijden de planten dan vaak van te veel water in den bodem en zijn de nadeelen voor de planten de volgende: 1. De wortels krijgen te weinig zuurstof en vormen te veel koolzuur, waardoor ze stikken. 2. De grond verzuurt, een tweede oorzaak, dat wartels afsterven. 3. De bodem is veel kouder: veel waterbevattende grond ia kouder dan normale. l>e diepe ils slikken, sterven al' en winden bros; de plant tracht zich te herstellen door hoogerop adventiel'wortels te maken. Proeven, eenige maanden geleden genomen, leerden, dat zieke planten, in poreuzen grond over gebracht, tot nu toe normaal doorgroeien. Als bestrijdingsmiddel of om de ziekte te voorkomen is aan te bevelen: den grond diep om te werken: wanneer de. kwaal zich vertoont greppels slaan tot verwijdering van het overtollige water. Vermoedelijk is ook aan te bevelen hoi brengen van kalk in den grond; eerst later zal blijken, of dit middel al of niet doeltreffend is. Het nut van kalken — de praktijk moet leeren, hoeveel kalk aangebracht moet worden — bestaat niet daarin, dat de kalk als voedingsstof dient, maar dat de kruimel- Btructuur van den bodem verbetert en dat de grondverzuring ophoudt. d. Het afsterven van wortels en stam bij den wortel kraag. DU verschijnsel trefi men aan te Kawah-Tjiwidei; bij harden wind waaien de hoornen om. Vermoedelijk ontstaat de ziekte evenals de vorige enkel en alleen op een te kloi-aehl igeu grond. Schadelijke organismen konden niet aangetroffen worden. e. Ken nieuwe ziekt e bij C. robu st a. I let verschijnsel open baart zich hierin, dat vrij groote boomen ongeveer een M. hoven den grond beginnen af te sterven; van daar gaat liet doodgaan naar den top toe verder. Het onderdeel kan blijven leven en wcei' nitloopers vormen. Op een plek, waar de ziekte het eerst gevonden weid. werden ongeveer 30 boomen aldus aangetroffen. De oorzaak der ziekte is nog onbekend; infectieproeven met erop gevonden schimmels gaven geen resultaat. Bij C. Succirubra schijnt, hoewel zelden, ('ene dergelijke ziekte voor te komen. f. Het topst erv e n bij C. officinali s. Ook hierbij is de oor zaak nog onbekend. JAAHBOEK. 14 21 210 tj. Mozaikbont. Aan normale planten van O. Ledgeriana werd nu en dan oen mozaikbonte tak aangetroffen; bij C. succirubra werd een geheel bonte plant gevonden. Het verschijnsel is niet te verwarren met het randbont, dal vermoedelijk een verschijnsel van zwakte is. //. Gaten in kinabladen. Bij overigens gezonde boomen werden in de hinden vaak vrij groote gaten aangetroffen. Zeer waarschijnlijk is de oorzaak daarvan ie zoeken in eeue te groote vochtigheid der lucht. De jonge bladen vormen dan kurkwoekeringen, welke niet verder groeien kunnen, zoodat van daar uil hel weefsel scheurt. Ander werk. a. 15 evruc h ti ng bij kina. Met dit onderzoek werd begonnen; bij C. I'itayensis weid gevonden, dat de legitieme bevruchting het beste resultaat geeft (zie Teysmannia L9OB blz. 757). Bij C. Ledgeriana is het onderzoek nog niet afgeloopen, wel schijnt ook hier de legitieme bevruchting de beste te zijn. Bij een boom werd daar gevon den, dat die door zelfbevruchting normale vruchten vormt. Doordat de boomen van ('. succirubra te hoog zijn voor een nauwkeurig onderzoek der bloemen, werd gepoogd mni'eollen (tjangkoks) en stekken van bijna bloeiende lakken te maken om zoo kleinere hoornen te krijgen. Dit dient n. 1. om de bevruchting na te gaan van ('. succirubra en om de quaestie uit te maken, wal C. robusta eigenlijk is: een mutant van C. succirubra of een bastaard tusschen C. succirubra en C. officinalis. Later zal het onderwerp der hybridisatie ter hand worden genomen, daar dit feitelijk tot nu toe niet nauwkeurig gedaan is. b. Enzymen. Met dit onderzoek werd begonnen: duidelijk kon aange toond worden een oxydase, n. 1. tyrosinase, ver edelijk laccase; verder amylase of diastase. liet onderzoek is nog niet afgeloopen. De Directeur der Gouvernements Kina-onderneming, P. v. Leersitm. 211 Bijlage A. Hoeveelheid regen en aantal regendagen, op de kina-etablissementen Tji njiroewan, Kawah-Tjiwidei en Rioeng-Goenoeng, waargenomen gedurende het jaar 1908. 212 213 Bijlage B. Kina-plantsoenen op Java over het jaar 1908. AANTOONING van den toestand der Gouvernements Bijlage C. Netto aanplant kma op ultimo 1908. 214 Van de etablissementen Kioeng Goenoeng, Tjinjiroean en Tjibitoeng werden C. Succirubra-tuinen gerooid ter gezameüjke grootte van 25 bouws 52 D K. E., wolke stukken met enten en zaailingen werden herbeplant. Van Tirtasari" en Poentjak Gedeh werden 19 bouws 180 G E- E. hybridentuinen gerooid en met zaailingen en enten herbeplant. 215 Bijlage T>. 216 217 218 219 22 220 Bijlage E. OVERZICHT betreffende do in Nederland voor Gouvernements rekening ver kochte hoeveelheden kinabast (alles uit den oogst van 1907). 221 Bijlage F. Totaal overzicht van elke veiling in het bijzonder. 222 Bijlage G VIJFJAARLIJKSCH OVERZICHT der baten van de Gouvernenicnts Kma Onderneming. 223 (*) BÜ dit bedrag moet nog worden opgeteld de som van f 98,280 zünde de waarde na aftrek van het fabrikatie-loon, van 48G0 K.G. zwavelzure on tv, K.G. zoutzure kinine, welke nog in 1903 aan den mil. Geneeskundigen Dienst geleverd doch niet verrekend werden, zoodat de netto winst over 1903 wordt f 299338 + f 98280 = f 397618. (') Do prijs voor het nog onverkochte gedeelte nl. 10682 K.G. is berekend tegin f 12,50 bruto per K.G. (») Onder dit winstcijfer is niet berekend de waarde van 12009 K.G. kinine welke nog te Batavia aanwezig is en door de B. K. F. volgens contract voor 12.50 per K.G. moet worden ovorgenomen. Bijlage H PRIJZEN van kinabasl uit den oogst van 1907, te Amsterdam op publieke veiling in 1908 verkocht. 224 Bijlage I. Sorteeringen, waarin de in veiling verkochte basten verdeeld waren, (over al de tien veilingen bijeengenomen). Jaarboek. 225 ie Bijlage J OPGAVE van de producties der verschillende etablissementen in halve kilogrammen. OOGST VAN 1908. 226 (') Waarvan 17 balen met een netto gewicht van 2890'/, K.G. bestemd voor den Geneeskundigen Dienst. 227 Bijlage K. JAARLIJKSCHE AANTOONING VAN GEDANE UITGAVEN TEN DIENSTE DER GOUVERNEMENTS KINA-ONDERNEMING GEDURENDE HET JAAR 1908. 228 229 (') Waarvan ƒ 0516,04 aankoop van een sirocco. 23 VOORNAAMSTE IN 1908 ONTVANGEN PLANTEN. 231 230 233 dat veel door de vingers moest worden gezien, om de hoofdzaak voltooid te krijgen. Weersgesteldheid. De regenverdeeling was over het afgeloopen jaar als volgt: Zooals reeds in bet vorig jaarverslag is opgemerkt, was de oogst aan zaden gering. Er konden slechts 391950 zaden worden geoogst, terwijl het vorige jaar dit getal L 518500 stuks bedroeg. De ooi-zaak biervan moei voor een deel worden geweten aan de droge Augustus maand van het vorig jaar. Hieronder volgt een tabel van de zadenoogsten gedurende de jaren 1901 tot en met 1909 en van de regenverdeeling gedurende de maanden Juni, Juli en Augustus in die ja ren. 1900 1901 1002 1908 1904 1905 1906 1907 1908 1909 Aantal zaden 8973 320000 564000 1278000 48286 208(5000 1518000 394950 1522640 mM. regen. Juni 223 89 168 257 128 81 47 59 Juli 284 36 61 204 55 47 210 121 Augustus.. 170 37 l:; 213 139 266 67 11S Totaal... 638 162 272 674 312 394 824 298 Kegendagon. Juni 18 . 7 6 11 6 4 12 4 Juli 15 5 4 10 3 4 9 8 Augustus.. __8 3 4 6 6 10 4 o Totaal.., 41 15 14 27 15 18 25 ia Totaal zaden o o g b 1 e n kweeke r ij e n. 234 Tengevolge van de geringe zadenoogsl waren wij genoodzaakt voor bet plantseizoen 1908/1909 behalve plantjes ook oog zaden als plantmateriaal te bezigen. Biertoe moesten de eerstbinnenkomende zaden uit den oogst L9OB/1909 dienen. Hel tekort aan plantmateriaal zoti nijpender zijn geweest, indien wij mei de ontginning van nieuwe stukken grond waren voortgegaan; doch was besloten aan de bestaande aanplantingen voorloopig geen verdere uitbreiding te geven. Mei lief oog op eene beplanting mei Hevea van de stukken, welke daarvoor, wegens ongeschiktheid voor beplanting mei Palaquium, in aanmerking kwamen, werden te dien einde uil de Straits de i dige zaden besteld en de kweekbedden hiervoor in gereedheid gebracht. Evenals gewoonlijk werden de zaden eerst voorgekiemd en daarna op de kweekbedden uitgeplant. De ontkieming liet niets te wenscheh evenals de verdere ontwikkeling der plantjes. De zwakke en achterlijke exemplaren wer den gaandeweg verwijderd. Van plantenziekten hadden de kweekplantjes niet te lijden, daarentegen stonden zij op lateren leeftijd blool aan de aanvallen deT bladrolrupsen. Een enkele maal moesten de kweekbedden ten gevolge van aanhoudende droogte en wind begoten worden. Op de kweekerij van de afdeeling Panjin dangan kwam liet voor. dat door stormwinden schade werd toegebrachl aan de dakbedekking. Van de 394950 uitgelegde /.aden konden pl.m. planten worden ge wonnen. Voor de zadenoogsl 1908/1909 wei-den tijdig de kweekerijen aangelegd. Voor hef grootste deel kon hetzelfde terrein, dal reeds hel vorige jaar voor de kweekerijen had gediend, daarvoor bestemd -worden. De zadenoogsl van Palaquium gutta, afwijkende vorm. was eveneens zeer gering. De /aden hiervan met die voor de voprtkweeking afgekeurde zaden wei-den gedroogd en verwerkt tot vet, opleverende eene hoeveelheid van onge veer 25 KG. die ons goede diensten hebben bewezen als expositieprodnet voor de Internationale Rubber-tentoonstelling te Londen. Ken proef is genomen met beplanting van coca langs de wegen. Dit blijkt met de tegenwoordige prijzen met voordeel te kunnen geschieden, weshalve besloten is aan de coca-cultuur op bovengenoemde wijze uitbreiding Ie geven. 'IV dien einde zij t geringe kosten op alle afdeelingen verspreid liggende coca kweekerijen aangelegd. Aanplantingen. Zooals boven bereids is opgemerkt, is het besluit genomen voorloopig geen 235 verdere uitbreiding te geven aan de aanplantingen van gutta-percha leverende gewassen, omdal hei raadzaam is af te wachten, wal de naaste toek e\ om trent de behoefte aan gutta-percha leveren zal. Vorder is de noodzakelijkheid gebleken van eene zorgvuldige herziening van de tot stand gebrachte beplan tingen. Van al' 1901 is (eiken jai-e ontgonnen. Een ieder, die mei ontgin ningen van nabij bekend is. «cel. hoeveel aandacht, toewijding en physische kraelit van bet Europeeseri personeel daarbij gevergd worden. Heef! men (e kampen mei geaccidenteerd terrein, mol gronden, welke ten opzichte van de groei voorwaard en van hel Ie cultiveeren gewas, grillige tegenstellingen toonen, zoodal goede en slechte stukken elkaar in een betrekkelijk klein areaal beurte lings afwisselen, mei wisselend personeel, mei Ongunstig ]>la ut weer. mei gebrek aan plantmateriaal en werkvolk, mol insectenplagen, met beperkt Europeesch toezicht, mei ziekten van de opzieners, enz., enz., dan behoeft men zich niet te verwonderen, dal aan. wal achter den rug is, vaak niet al die zorgen worden besteed als waarop bel bij oen intensieve werkwijze aanspraak beeft. Dikwijls is bot gezegde van toepassing, men moet roeien met de riemen, welke men beeft. Daarbij mag de Palaquium-cultuur zeker niet onder de gemakkelijkste cultures, zooals bijv. de ETevea-cultuur, worden gerangschikt. baal de slaging van een pas geplant stuk te wenschen, dan wordt dit feit eersl na zooveel maanden definitief geconstateerd. Is men inmiddels voortgegaan mei de ontginning van nieuwe stukken, dan eisenen deze on wat daaraan ane\ is. als aanleg en onderhoud kweekerijen, aanleg wegen, bouw woningen, weer baar deel van de aandacht van den betreffenden opziener. Mof de nu opgedane ervaring kunnen wij ons mot alle kracht werpen op hel zoo spoedig mogelijk productief maken van al do in cultuur genomen gron den, in de allereerste plaats en dit mag nimmer uit bot oog worden verloren door er gutta-percha op te planten en waar dit, na herhaaldelijk pogen niet mogelijk is of mei Ie vee] kosten gepaard gaat, andere meer loonende gewassen op te verbouwen. Wal de stand der gutta-percha plantsoenen betreft, zoo is deze 1 ten gevolge van velerlei oorzaken, waarvan de bladrollerplaag wel de voornaamste i«, ongelijk. Kunnen wij op veel m geslaagde plantsoenen wijzen, daar tegenover staan woei- beplantingen, welke oen onbevrodigonden indruk maken en tusschen deze uitersten bewegen zich de overgangen. Dit geldt ook voor do door ons zelven in dicht plantverband geplante plantsoenen. Veel geduld en volharding zullen noodig zijn om ook de slecht slaande slakken oen bevredigend aanzien te geven. 236 Aanplantingen in de residentie Banjoemas. Hieromtrent valt niet meer te vermelden, dun wat in het vorige jaarver slag dienaangaande is opgemerkt. Jn de maand December werden zij door den eersten opziener bezocht. Uit deze aanplantingen werden aog 25000 zaden ontvangen. Ziekten en plagen. Ook in het afgeloopen jaar bleven kweekerijen en plantsoenen vrij van ziekten, door plantaardige organismen veroorzaakt. Als gewoonlijk stierven in de oude en jonge plantsoenen plotseling eenige weinige exemplaren af, zonder dal een bepaalde oorzaak kon worden gevonden. In de meeste de/er gevallen kon de aanwezigheid \;!n de schimmel, waarvan in bei vorige jaar sprake was, worden geconstateerd, waarna de gewone behandeling, ontgraven van de gestorven exemplaren, verbranding der wortels en kalktoe diening werd toegepast. Nog zijn immer de bladrolrupsen onze grootste vijanden en vergen deze al onze aandacht, daar zij de ontwikkeling der plantsoenen de grootste bindernis in den weg leggen. Ondanks het bij honderdduizenden wegvangen der rupsen blijft de plaag voortduren. Eene kleine verbetering viel in het afgeloopen jaar te constateeren, n. I. dal de aanvallen mei grooter tusschenruimten plaats hadden, z lal de meest geteisterde plekken gelegenheid geboden werd zich eenigszins te berstellen. l>e meeste schade ondervinden de 2 —4 jarige plantsoenen. De een- en tweejarige plantsoenen kunnen wij legen de aanvallen op bevredigende wijze beschermen, door de jonge planten dik in de Tephrosia te zetten. Zooals vroeger reeds is opgemerkt hebhen bepaalde stukken erger van deze plaag te lijden, terwijl andere ei- minder dooi- getroffen worden. Onze bestrijding richt zich op het wegvangen der rupsen, zoolang de hoo rnen daarvoor niet te hoog zijn geworden, op het verleenen van eene beschutting door andere planten; voor de jonge plantsoenen dienen daarvoor Tephrosia, Sesbania Aegyptica en voor de ietwat oudere tuinen dadap. Helaas slaagt de cultuur dei' genoemde schermplanten niet altijd en dit is gewoonlijk hij de slecht staande stukken het geval, waar zij juist zoo dringend noodig zijn. Gelukkig is weer in alle afdeelingen gebleken, dat in weerwil van de belemmering in den groei, de boonien er toch in slagen de rupsenplaag te ontgroeien. Waar de plantsoenen gesloten zijn en in die, welke grenzen aan ruigten en ontginningen, toehehoorende aan de hevolking, brengen wilde varkens schade 237 aan de jonge hoornen, doordien zij «leze geheel of gedeeltelijk ontschorsen. De beschadiging neemt in omvang toe, zoodal hieraan op afdoende wijze paal en perk gesteld moet worden, wat kan geschieden door deze tuingedeelten met stekeldraad af te zetten. Daartoe worden reeds de noodige maatregelen getroffen. \V ege n. bruggen, gehouwen en waterlei ding e n. Behalve het gewone onderhoud der bruggen en wegen, vindt nog eene ge stadige uitbreiding van hei wegennet plaats. Nu het oogenhlik niet veraf is, dat niet de verwerking van de bladeren langs mechanischen geregeld zal kunnen worden voortgegaan, moeten wij er bedachi op zijn, dat het transport der bladeren met de minste moeite en kosten gepaard gaat. Dagelijks wordt het groote gerief ondervonden van den sedert kort ver harden weg van Tjipetir naar de halte Tjibadak. Was de weg niet intijds verhard, wij zouden groote moeilijkheden hebhen ondervonden bij den opvoer van materialen en machinerieën voor den houw van de proeffabriek. Met het oog op liet bladtransport is het noodzakelijk, dat de afdeelingen Pasir-Kilang en Panjindangan, die elk op pl.m. 4 palen van het hoofdetablis sement gelegen zijn, met het laatste door een verharden weg worden verbonden. Daar de afdeeling Panjindangan ten opzichte van het transport ongunstiger ligt dan Pasir-Kilang, zijn wij begonnen met den gewonen dessaweg, die naar Palaboean leidt en langs de genoemde afdeeling voert, te verbeteren, d. w. z. onder een bepaalde belling te brengen. De gewone dessawegen storen zich gewoonlijk niet aan hellingen, doch zijn voor het grootste deel langs een rechte lijn aangelegd, met dat gevolg, dat karrentransport langs zoon weg is uitgesloten. Door den weg te verleggen, waarbij op sommige gedeelten veel grondverzet noodzakelijk bleek, is het tracée thans zoodanig, dal de weg in den drogen tijd voor karrentransport geschikt is, doch gegeven het vochtig klimaat, is dit voor het grootste deel van het jaar niet het geval. De omlegging van den weg van Tjipetir naar Panjindangan heeft met goedkeuring en medewerking van het B. B. in het afgeloopen jaar plaats gehad, zoodat thans nog overblijft de verharding, het meest kostbare deel van den wegaanleg. Vee] aandacht wordt besteed om het, op de tuinwegen stroomende water, dat zich hij zware regens voordoet, tijdig gelegenheid te geven zich te ontlasten, hij verzuim hiervan vormen zich stroompjes en heken, die den grond mee sleuren en aanleiding geven tot het ontstaan van aardstortingen. Ook in de plantsoenen wordt achi gegeven, dat het water geen gangen graaft. 238 Boor het aanbrengen van lichte versperringen wordt getracht het water preid te doen wegvloeien. Behalve de uitbreiding van de proeffabriek en den bouw van een opzieners woning en cru paar kleine bamboeloodsen voor het drogen van coca. werden overigens geen nieuwe bouwwerken uitgevoerd. Eet aantal arbeidershuis jes vermeerderde met 5, zoodat het totaal aantal arbeidershuisjes thans 188 bedraagt. Onderzoekingen. Jn den proeftuin te Pasir-Ivilang worden de proefnemingen voortgezet. In onderstaande tabel staan de verkregen opbrengsten vermeld. 239 Voor de inzending van liet Nederlandsch-Indische Gouvernement op de Internationale Rubber-tentoonstelling te Londen, werd een deel der niet vrucht dragende Palaquium-boomen met uitzondering van Palaquium gutta, afwijkende vorm, getapt, betgeen op de volgende wijze geschiedde. Met don trekbeitel van Bollóway werden op onderlingen afstand van 1 voet in loodrechte richting op den stam halfcirkelvormige insnijdingen ge maakt. Met opzet werden de cirkels niet doorgetrokken, opdat de sapstroom in den bast niet geheel afgesneden wordt. Er werden twee-stukken uitgespaard, welke ongeveer den halven omtrek van den stam uitmaakten, zoodat de sapstroom in deze onaangesneden gedeelten ongehinderd kon plaats hebben. De maximale hoogte, waarop de stammen ge lapt werden, bedroeg 3 meters. De aftapping vond plaats in de maanden Mei en Juni. Getapt werden lulu's hoornen. De totale opbrengst bedroeg 100, .V1 K.(i. Rekent men, dat na een tijd van opbewaring bel product nog 10% vocht verliest, dan i.- de oogsi geweest 90,45 K.(l. of per boom 0,046 K.C. De gezamentlijke omtrek der boomen bedroeg op borsthoogte 177,02 M. en het gelapt bas topper vlak 531,06 M-. De oogst kosten hebben bedragen ƒ 69.48 of gemiddeld per K(i. ƒ 0,76 8 . liet product werd op de genoemde Londensche Rubber-tentoonstelling zeer geroemd en trok om de zuiverheid zeer de aandacht. De boomen hebben door deze wijze van aftapping oogenschijnlijk weinig geleden, l.ij sommige exemplaren beeft de aftapping uitloop van waterloten ter plaatse van de insnijdingen ten gevolge gehad. De wonden begonnen zich in het begin van Januari 1909 te sluiten. De l'ieiis werd als gewoonlijk getapt, C 42 meer dan 1"> jarige hoornen brachten 390 K.G. caoutchouc op. De oogst- en bereidingskosten hiervan be droeg in totaal ƒ 190,5'! of per KG. ƒ 0,48*. Zeer vermoedelijk is de meerdere opbrengst van dit jaar in vergelijking met die van het jaar 1906, toen slechts 292 KG. werden verkregen, een ge volg van de omstandigheid, dat de hoornen in het vorige jaar niet zijn getapt geworden. Een deel van dit product werd eveneens op de bovengenoemde ten toonstelling geëxposeerd. Met, vond bijzondere waardeering en beeft er zeker niet onbelangrijk toe bijgedragen, dat Ficus-eaoutchouc in vrij wat aanzien is gekomen. liet aanplantje van Hevea-boomen dateerde van 1887 en '211 taphareboo ïneu omvattende, werd in het afgeloopen jaar eveneens getapt en wel 134 boomen volgens de gewone methode en Ml hoornen volgens de llolloway methode. 24 240 De gewone methode gaf 43,5 KG. of per boom 0,325 KG. of bij een totaal oppervlak van 163,90 M-. per .M-'. getapt oppervlak 0,266 K<i. De Hüllmvav methode gaf 8,5 K(i. of per boom 0,106 KG. of bij een totaal oppervlak van 98,06 M 2. per M 2. getapt oppervlak 0,08?' KG. De Kolloway methode ( x ) heeft boven'de visehgraat en halve spiraal-me thode dit voor, dat l c <le wonden zich spoediger sluiten, 2 e niet al de oorspronke lijke bast wordt weggenomen. 3 C de stam zijn cylindrischen vorm behoudt, m. a. w. de hoornen van de aftapping, als deze voorzichtig wordi uitgevoerd, de minste nadeelen ondervinden. Schaduwzijden van deze methode zijn, dat l e zij tijdroovender is dan de andere methode. 2 e de hoeveelheid scraps een grooter percentage uitmaakt en ."> i ' geefi zij aanzienlijk minder opbrengsl dan de ring- of halve spiraal methode. De proeffabriek voor de bereiding langs mechanischen weg van gutta percha uit de bladeren onderging in het afgeloopen jaar een zoodanige uitbrei ding, dat de bereiding op grootere schaal dan tot dusverre kon geschieden. Eene ruime hoeveelheid van het aldus bereide product werd eveneens naai- de tentoonstelling gezonden, waar het de eenige in zijn Boort was. De onderzoekingen zijn thans zoover gevorderd, dat wij in liet volgend jaar in staat zullen zijn, gutta-percha uit de bladeren langs mechanischen weg fabriekmatig te bereiden. De Superintendent, W. R. TBOMP DB Haas. (') Waarvan eene beschrijving is te vinden in Teysmannia Dl. XVIII blz. 676. B. DE GOUVERNEMENTS CAOTJTCHOUC-ONDERNEMING TE LANGSA (ATJEH). Personeel. Den 21 steß Maart werd de heer W. M. van der Veer benoemd tot assistent. In verband met de drukke werkzaamheden en rekening- houdende mei ziekten onder het Europeescn personeel, bleek hei dringend noodzakelijk het laatste met twee sub-assistenten, waarvan een als boekhouder op het kantoor dienst doet, uit te breiden., 241 Ais zoodanig werden aangesteld de heeren Marlens e n I' brink, dié in Juni hunne betrekkingen aanvaardden. Werkvolk. Zooals in het vorig verslag reeds opgemerkt, is het noodzakelijk gebleken. dat wij ginds de beschikking hebben over een kleine kern van vast werkvolk, om niet geheel en al afhankelijk te zijn van de vrije arbeiders, die weleens van de situatie hebben geprofiteerd. Ook nog een andere meer klemmende reden maakte hef wenschelijk, dat wij tot dien maatregel overgingen. De Atjehers zijn nog niet gewend om weken achtereen te werken, maar n;i eenigen tijd Ie hebhen gewerkt, hebben zij zooveel verdiend, dat zij hiervan een poosje kunnen leven, liet spreekt van zelf, dat waar zooveel mutatie onder hen is. men niet verwachten kan, dat zij met het fijne werk als de behandeling van het plantmateriaal, het uitzetten van wegen en slooten, Int (oppen en snoeien enz., vertrouwd zijn. Hiervoor moet men geoefende mensehen hebben. Te dien einde zijn (10 Javaansche arbeiders en 20 dito arbeidsters geëngageerd, die in de maanden Augustus en September in goeden toestand op de onderneming aankwamen. Het totaal arbeidsverlies tengevolge van ziekte enz. bedroeg bij de vrouwe lijke 12,6% en bij de mannelijke contractanten 6,6% . Behalve de hier genoemde contractanten werkten in het afgelcopen jaar bovendien nog gemiddeld 40 losse arbeiders dagelijks op de onderneming. De geest onder het werkvolk was goed, rust en orde werden geen enkele maal verstoord. Gezond heidstoestand. Wat het Europeesch personeel betreft, zoo heeft dit enkele maanden van het jaar te kampen gehad mei koortsen, die gelukkig niet van zeer ernstige!» aard bleken te zijn. Ook onder de koelies kwam nu en dan koorts voor. In .litli hadden de losse koelies van buikziekte te lijden, die enkele slachtoffers (voor zoover be kend 6 gevallen met doodelijken afloop) maakten. Door het ad libitum verstrekken van koude thee en prophylactisch toe dienen van chinine, waaraan zeer streng de hand werd gehouden, mocht liet ons gelukken de gezondheidstoestand van het werkvolk, ondanks het vide graaf werk, binnen de normale grenzen Ie houden. De Atjehsche koelies leggen tenopzichte van alle hygiënische maatregelen een groote onverschilligheid aan den dag. Honden onze koelies en de Chineezen zich aan het gebruik van gekookt theewater, zoo zijn daarentegen de Atjehers moeielijk te bewegen om ook dit voorbeeld te volgen. 1(5 242 Weersgesteldheid. De regenverdeeling was over het afgeloopen jaar als volgt: Maand. Regendagen. Regenval mM. Januari. 6 111 Februari. t 97 Maart. ■ 7 81 April. 15 249 Mei. 13 311 Juni. 9 126 Juli. 9 111 Augustus. 11 13 8 September. 16 192 October. 18 205 November. 11 300 December. 15 158 Totaal. L 37 . 1879 De tweede helft van het jaar is, vergeleken met dat van het jaar tevoren, aanmerkelijk droger geweest, vooral ten opzichte van de hoeveelheid gevallen regen is het verschil groot. Voor de maanden September, October, November en December van het vorige jaar bedroeg het totaal aantal regendagen en de totaio hoeveelheid gevallen regen resp. 78 en 1454, terwijl de desbetreffende cijfers in het afgeloopen jaar geweest zijn 60 en 855. De regenverdeeling is ook niet regelmatig geweest: dagen van regen werden plotseling afgewis seld door perioden van droogte, zoodat wat in het tweede semester is uitgeplani geworden, hiervan den weerslag heeft ondervonden en wel heeft de liobusta koffie hiervan in meerdere mate te lijden gehad dan de Hevea. In de maan Februari trok tot driemaal toe een kleine windhoos over de zaadbedden, nam van een aantal bedden de alang-alang weg en liet deze een eindje verder weder vallen. Schade werd niet aangericht. Plantmat e r i a a 1. De kweekerij. die aan den overkant van de Langsa-rivier ligt, beslaat eono oppervlakte van ongeveer 3 bouws. Deze groote uitgestrektheid is noodig voor het groote aantal kweekplanten zoowel van Hevea als van Bobusta-koffie. Bovendien worden de Eevea's op de kweekbedden op ruimen afstand, met het doel spoedig dikke, krachtige stammetjes to kweeken, iiitgeplant. Met de zaden van eene onderneming op Java werd eene slechte ervaring opgedaan. Behalve een grool aantal vooze zaden, waren kiemenergie en kiem- 243 kracht, zeer onbevredigend. Ook de verdere ontwikkeling der geslaagde zaden liet te wenschen. De uit deze voortgesproten plantjes stonden, ondanks eene toegediende bemesting, in ontwikkeling verre ten achter bij die uit Straits-zaden gekweekte planten. Door het groote aantal beschikbare betere planten, werden derhalve de bedoelde achterlijke planten niet als plantmateriaal gebezigd. Eet was een oogenlust te zien, zoo i'raai als de overige Hevea-plantjes zich hadden ontwikkeld. De groei was buitengemeen weelderig. Herhaaldelijk moesten de planten, afkomstig van de in het laatst van hel vorige jaar uitgelegde zaden, getopt worden. Deze kwamen voor uitplanting het eerst in aanmerking. Ondanks vrij dicht op elkaar geplant, hadden zij na 8 maanden reed.-, Btammetjes ge vormd van 6 —ll cM. omvang op :!ü cM. van den grond. Dij aankomst op de onderneming werden de zaden getriïeerd. Zaden, «elke voos, beschadigd of aangevreten zijn, worden weggeworpen. Zoo ook, die door hun kleinheid opvallen. Hierna worden de zaden met de kiemopening naar hoven gericht naast elkander op het kiemhed uitgelegd. liet kiemhed is een gewoon kweekbed, doch overdekt. De zaden winden hierna lichtelijk met alang-alang bedekt en hij droog weer ai' en toe begoten, om het kiemproces te begunstigen. De meeste zaden zijn binnen tien dagen gekiemd. Er zijn er, die na S*ï dagen ontkiemen, doch worden deze aakomers niet als bibit ge bezigd. Zoodra de kiem zichtbaar is. worden de zaden naar de ongedekte kweek bedden overgebracht, waar zij op afstanden van 30 c.M. met de vlakke zijde in de losse aaide gedrukt en daarna met wat aaide overkruimeld worden. Ver meden moet worden, dat de zaden te diep onder gebracht worden. De verdere zorgen bestaan uit het schoonhouden en los maken van den grond en begieten der kweekplanten, wanneer zij teekenen van verwelken veitoonen. \ inden zij de goede groeivoorwaarden, zooals hij ons het geval bleek te zijn, dan groeien de plantjes snel de hoogte in, zoodat op een leeftijd van S maanden de meesten een lengte hehhen bereikt van 2,25 M. (de jongste; eindloot niet eens mede gerekend), zooals uit de plaat, opgenomen in hel vorig jaarverslag is Ie zien. Daar het plantseizoen nog niet was ingetreden, werden de hoog uitgescho ten plantjes gedopt tot op pi.in. 5 voet. Deze bewerking moest later nog eens herhaald worden. In het jaar 1908 hadden wij te beschikken over 75000 goed geslaagde Hevea-planten. Met opzet hehhen wij de bibit zoo ruim genomen, opdat wij niet te kort zouden komen, indien meer bonus zouden kunnen worden ont gonnen en beplant, dan waarop wij gerekend hadden. Voorts veroorlooft een 244 ruime hoeveelheid plantmateriaal een scherpe selectie, zoodat enkel planten tot uitplanting komen, waaraan geen gebreken kleven. Daar het in de bedoeling ligt, Robusta-koffie als tusschencultuur te drijven, werden een groot aantal zaden van deze koffiesoort in kweeking genomen. De zaden zijn vrijwel in alle tijden van liet jaar uitgelegd geworden. teneinde na te kunnen gaan, welk seizoen daarvoor het gunstigst is. Dit bleek een goede maatregel te zijn. omdat inmiddels gebleken is, dat de weersgesteld heid zelfs van de maanden, welke voor het uitleggen en kweeken als de meed gunstige verondersteld mogen worden, weinig constant is geweest, doch door de verschillende tijdstippen van uitzaaiing hadden wij steeds de beschikking over uitplantbare lïobusta-bibit. De Robusta is voor zon, wind en droogte gevoeliger dan de Hevea. Wis selen dagen van goed weer plotseling met droge, windige tijden, zoo hebbeii de jonge Robusta plantjes daarvan zeei te lijden. En kunnen niet tijdig de noodige maatregelen getroffen worden, (herhaaldelijk begieten, beschutten tegen den wind) dan gaan verscheidenen dood of lijden onder zoon treurig bestaan, dat zij niet als bihit kunnen dienen. Wij mochten tengevolge hiervan niet met alle uitgelegde zaden even gelukkig zijn. In 1908 hadden wij de beschikking over pi. in. 180000 goed geslaagde Kobusta-plantjes. Aanplantingen. In het begin van dit verslagjaar lagen 300 houws gereed om gebrand te worden. In Februari kon hiermede een begin worden gemaakt. Ten gevolge van het vele hout kon me; éénmaal branden niet worden volstaan en moest nog een tweede maal worden gestapeld en gebrand. In de pannen van het ontgonnen terrein, waarvan de uitgestrektheid een grooter oppervlak besloeg, dan aanvankelijk werd vermoed, liep het branden nog minder vlot van stapel. terreininzinkingen nioehten eerst droog gelegd worden, alvorens gebrand kon worden, wat in de tweede helft van het jaar plaats vond. Tengevolge van de aanwezigheid dezer pannen, waarvan de uitgestrektheid vóór den aanleg der plantsoenen tengevolge van den dichten plantengroei niet met juistheid kun worden geschat, moest er in deze stukken sterk gedraineerd worden. De drainage is echter volkomen gelukt, dank zij de groote toewij ding en ijver door administrateur en assistenten aan dit deel van de ontginning, zeker wel het zwaarste, besteed. Heeft de ontginning van de drassige pannen tijd en geld gekost, daar staat tegenover, dat zij voor de Hevea's de beste groeiplaatsen beloven te wor- 245 den, althans de aldaar uitgeplante Hevea's Leggen een buitengemeen weelderige vegetatie aan den dag. Óp sommige plekken kon een humuslaag van meer dan 3 M. diepte worden geconstateerd. Desondanks zullen bij de volgende ontginningen deze pannen zooveel mogelijk gemeden worden. Na het branden kon mei hel uitzetten der plantgaten begonnen worden. Als plantwijdte werd 18 rijnl. voel in het vierkant aangenomen, terwijl de robusta-koffie de tusschenruimte zoodanig vult, «lat op een Louw + 800 koffie planten te staan komen. Voor de Hevea's werden kegelvormige plantgaten mei een boyendoorsnede van 1,5 voet en een diepte van 3 voeten geslagen, die na 2 —3 weken open ie hebben gelegen werden dichtgegooid en nadat een paar regenbuien de aarde hadden doen zetten, beplant. Als plantmateriaal werden gebezigd z. g. „stumps" «1. w. ■/.. de planten uit de kweekerijen worden op twee voel boven den wortelkraag afgesneden en de penwortel op ± 1 voel ingekort, daarbij de zijwortels zooveel mogelijk sparende. Geplant werd met behulp van den spatel. |)oor de vele mulat ie's onder het Atjehsche werkvolk moest het planten als het ware door den assistent persoonlijk geschieden. Is het op onderne mingen op Java veelal voldoende, dat de assistent het werk van den met het planten belasten mandoer controleert, zoo kon dit voorbeeld ginds niet gevolgd worden. Aan de Atjehsche en Maleische mandoers kon het planten op die ma aier niet worden toeverlrouw«l. Til den aard van de zaak vergde het planten op «le/e wijze veel physische inspanning van den daarmede belasten assistent. Er werd gedurende den geheelen dag met. uitzondering van de rusturen (11 —1) geplant. In de maand Mei kon met planten worden aangevangen en «lit werd gedurende den overigen tij«l van het jaar voortgezet, indien het weer zulks toeliet. Totaal werden uitgeplanl 7481"3 Hevea's en 21062 Robusta-kof aarvan «Ie meesten in de maanden Mei. September, October en November. Ook werd nog een proef genomen met het uitleggen van zaden in den vollen grond, liet grootste deel van <!«■ zaden werd echter door muizen opgegi zoodal van deze methode van planten verder is afgezien. liet minst behoefde ingeboet te Worden onder de planten, welke in April in den grond zijn gezet. Het totaal inboetingen heiiep hier C, procent. In aanmerking dient genomen te worden, dat dit cijfer lager zou zijn geweest, indien daaronder niei waren begrepen de vele gevallen, waarin hei twijfelachtig mocht heeten ol' inderdaad de eerst uitgeplante sttinip was afgestorven, liet is voorgekomen, dat ondanks hei bovenaardsche deel van de stump geheel was afgestorven, later nog een nieuwe loot even hoven den wortelhals uitliep. 246 Vier weken na het uitplanten kon bij verscheidene stumps hot uitbotten der nieuwe loten wonion waargenomen. Na eenigen tijd werd het aantal uit geloopen stengels tot 2 teruggebrachi en ten slotte tot een. Aan het einde van hel 'jaar won! met toppen van een zeker aantal boomen aangevangen. Hot toppen geschiedt op 2 meters van don grond en lif, r t het in de bedoeling 2 of 3 uitloopers aan te houden, zoodal later een boom wordl verkregen met 2 of 3 hoofdtakken. Dit wordl gedaan om spoedig kronen sluiting on dikke stammen te verkrijgen. In een deel der plantsoenen werd Tephrosia uitgezaaid, dat op sommige plaatsen /oor goed, op andere minder goed slaagde. Enkele alang-alang stukjes werden eveneens in ontginning genomen en be plant. Ook hier moesten rïo alang-alang wortels door patjoelen uit don grond worden verwijderd, voor welk werk alleen koelies tegen hooge betaling te krijgen waren. Aan hel einde van L9OB waren 316 bouws, geheel dan wel gedeeltelijk, mei Hevea beplant. Het droge weer gedurende November en December maakte het afplanten van gewezen natte plekken en uithoeken onmogelijk. Aan de 31(3 bouw-s werden 26 bouws mei Kobusta-koffie als tusschencultuur geplant. In het laasto kwartaal werd met de werkzaamheden voor de ontginning van de volgende 200 bouws aangevangen, bestaande in het kappen van wegen én het uitzetten van de perceelen voor elk der aannemers. Het terrein is weer met zwaar bosch begroeid, doch ligl geheel huilen het met pannen d kruiste gedeelte, zoodat met veel minder drameeren hier volstaan zal kunnen worden. \Y e gen en sloot en. In hei afgeloopen jaar werden 51 103 strekkende meters sloot gegraven met oen grondveraei van 13658 M B . Voorts werden 36883 strekkende motors tuin en hoofdwegen aangelegd. Gebouwen. Behalve de administrateurwoning, twee assistentenwoningen, vier koelie loodsen, oen gereedschappenloods en het hospitaal, die in hei begin van hei jaar in gehruik kondon worden genomen, werden in den loop van het jaar aog bij gebouwd, ecu loods voor hei inlandsen personeel en twee sub-assistentenwo uingen. Mei hel bouwen worden geen moeilijkheden ondervonden, dank /.ij de aanwezigheid van voor hun taak goed berekende Chineesche werklieden. Om de houten gebouwen tegen bederf te behouden, worden zij oen paar malen mei carbolineum bestreken. Voorts zijn alle gebouwen bij eene particuliere maat schappij tegen brandschade verzekerd. 247 De brug over de Langsa-rivier werd versterkt, om haar geschikt te maken voor karrentransport. In de maand I\Ft• ï vond een bandjir plaats, die aan de landhoofden van de brug eenige schade toebracht. Ook werden waar noodig enkele putten gemetseld. De Superintendent, \V. lï. Tbomp DB Jlaas. 249 17. Djokjakata standplaats Djokja. 18. Kediri „ Kediri. 19. Madioen „ Madioen. •„'(). Oostk. Sumatra „ Medan. 21. Palembang „ Lahat. 22. Pad. Benedenl. „ Padang. 23. Pad. Bovenl. „ Fori de Koek. 24. Tapanoeli „ Taroetoeng. 25. Celebes „ Makasser. 26. Bali en Lomb. „ Singaradja. 27. Menado „ Nog oiel 28. Karo hoogvlakte „ aangewezen. Op 1 Januari 1908 waren aanwezig 23 Gouvernements veeartsen. Hiervan verliet in den Loop van 1908 er een den dienst mei pensioen, terwijl een tweede weid ontslagen. Daarentegen werden zeven veeartsen uit Nederland gezonden, om te worden benoemd tol Gouvernements veearts, zoodat uit. 190.S aanwezig «-aren 28 Gouvernements veeartsen. Van de Lnlandscht veeartsen ontviel er dooi- den dood een aan den dienst, terwijl een tweede gepensioneerd werd. zoodat er ultimo 1908 nog !> aanwezig waren. Van de veemantri's stierf e; een, die vervangen werd, zoodat het genoemde aantal voltallig bleef. In den loop van 1908 werden nog aangesteld drie tijdelijke veemantri's voor Lombok. liet veeartsenijkundig laboratorium kwam in den Loop van 1908 tot stand en werd als Chef dier inrichting benoemd Dr. L. de Blieck, gepromoveerd I rts. Aan de school voor opleiding van Inlandsche veeartsen bleef werkzaam als leeraar irts Dr. (J. Leurink, terwijl in verschillende veeartsenij kundige vakken verder onderricht werd gegeven door den Gouvernements veearts B. Vrijburg en vervolgens door den Gouvernements veearts Dr. 11. d. Smit. Het aantal leerlingen bedroeg uit. 1908: l e Studiejaar vier. 2° Studiejaar vier. 3 e Studiejaar twee. I Studiejaar — Een afzonderlijk verslag van de werkzaamheden aan het veeartsenijkundig laboratorium wordt hieraan toegevoegd. 25 250 GEZONDHEIDSTOESTAND) VAK DEN VEESTAPEL. Besmettelijke veeziekten. V eepest. Deze ziekte bleef aog steeds heerschen in de afd. Bataklanden van de residentie Tapanoeli. In 1906 was de ziekte door vervoer van zieke varkens overgebracht oaar de aan de Westkust gelegen afdeeling Siboga. Door streng doorgevoerde maatregelen van afzondering van ziek en verdacht vee, met verbod van veevervoer. kon in genoemde afdeeling de ziekte in enkele maanden onder drukt worden. Door de uitgestrektheid van de besmette streek was zulks voor de Bataklanden moeilijker, vooral omdat op medewerking van de hoofden niet gerekend mocht worden. Voor een behoorlijk toezicht op den veestapel werd registratie en hel merken van den geheelen veestapel noodig geoordeeld. Tot dit doel werd een Gouvernements veearts tijde lijk in de Bataklanden gedetacheerd, aan wien een Inlandsen veearts en C> maniris werden toegevoegd. Deze wist in 5 maanden tijds de geheelc registratie tot stand te brengen. Daar alle vervoer gedurende dien tijd in de besmette streek verboden was. nam door deze maatregelen de ziekte zoodanig af, dat ze in het begin van 1007 geweken scheen. De Gouvt*. veearts keerde daarop naar .lava terug en word verder de toe passing der maal repelen overgelaten aan den Assistent Resident der Bataklan den, aan wien de Inlandsehe veearts en do genoemde veemantri's werden toe egd. Bij besluit van den Resident van Tapanoeli wei-den in April 1907 de ver bodsbepalingen op het vervoer van vee ingetrokken. Deze opheffing der maatregelen heeft blijkbaar te vroeg plaats gehad, daar uit het jaarverslag van hel Hoofd van gewestelijk bestuur over 1907 hleck, dat wederom in verschillende streken gevallen van veepest voorkwamen. T)e grootste moeielijkhcid hij de bestrijding der ziekte zit in de verbreiding door varkens. Deze diereu. die door hunne snelle voortplanting en makkelijke vervoerbaarheid zeer moeielijk goed onder controle te houden zijn, maken een voornaam handels artikel in de Bataklanden uit. Daar nu deze diersoort hoogst, gevoelig is voor veepest en dooi' hare levenswijze zeer gemakkelijk geïnfecteerd wordt, zal de ziekte 1 in de Bataklanden blijven heerschen zoo lang er nog infectiebronnen bestaan. Terwijl nl. het overgebleven hoornvee voor ecu groot gedeelte de ziekte doorstaan en daardoor immuniteit, verkregen heeft, hebben de varkens, die zoodra ze in een streek uitgestorven zijn, uit een andere streek weer worden 251 ingevoeld en zich weer spoedig voortplanten, nimmer immuniteit, te meer omdat de aangetaste dieren steeds allen sterven of geslachl worden. In het begin van 1908 werd aan den Gouvernements veearts van de Pa dangsche Benedenlanden opgedragen zich nam- de Bataklanden te begeven ten einde een onderzoek in Ie stellen. Hieruit bleek, dat de registratie niet behoorlijk was bijgehouden, zoodat de maatregelen ter bestrijding der ziekte geheel onvoldoende waren. Door de inmiddels uit Nederland ontvangen aanvulling kon medio L9OB definitief een veearts voor de residentie Tapanoeli worden aangewezen. Er behoefl geen twijfel te bestaan, of bij eene strenge handhaving der bestrijdings maatregelen zal ook in de Bataklanden de ziekte in korten tijd onderdrukt kun nen worden. Behalve in de Tobalanden werd in de maand Februari in de residentie Oostkusl van Sumatra veepest ingevoerd met eene lading Xega |>at na m ossen uit I'onang. Dooi- zieke en verdachte dieren al' te maken mocht liet gelukken dezo enzoütie te onderdrukken, vóór ze zich onder den [nheemschen veestapel had uitgebreid. Overigens kwam in Ned.-lndië gedurende 1908 geen runderpest voor. .M il tv ii ui. Deze ziekte werd slechts in één residentie gerapporteerd. Er gingen 29 buffels aan ten gronde. Se p t i cha oin i a-e pizoo ti e a trad wederom in verschillende streken inden vorm van meer of minder uitgebreide epizoötiën op. De ziekte doel zich in twee hoofdvormen voor nl. in die eener haemor rhagische enteritis, die gepaard gaat met uitgebreide oedeemen in het subcutaan weefsel en verder als eene interslifieele pneumonie, waarbij dl' longen inacroscn pisch volkomen gelijken op die van de bekende besmettelijke longziekte van het rund. Bijna ieder jaar worden dezelfde streken er door bezocht. Rvenals verleden jaar trad ze ook in 1908 wederom op in de residenties Bantam, Batavia, Oheribon, Preanger-liegentschappen, Semarang en Kediri, terwijl op de buitenbezittingen behalve in het Gouv'. van Celebes en Onder hoorigheden de ziekte dit jaar eveneens voorkwam in de residentie Tapanoeli. <»p Java werden in het geheel gerapporteerd 341 gevallen, waarvan 308 stuks stierven en :;:! genazen. liet werkelijk getal aangetaste dieren is echter vermoedelijk veel groeier, daar een groot: gedeelte wordt geslacht, zonder dat de ziekte wordt gerapporteerd. 252 Uit Celebes werden 497 gevallen gerapporteerd, die op twee na allen doode iijk verliepen, en uit Tapanoeli 2'3(i niet 223 sterfgevallen. Uit het regelmatig terugkeeren der ziekte in dezelfde streken blijkt reeds het verband tusschen den bodem en de ziekteoorzaak. Geheel in overeenstem ming hiermee is liet feit. dat de ziekte in korten tijd onderdrukt kan worden door den geheelen veestapel tijdelijk gestald te houden. Ongelukkig ontmoel deze maatregel echter meestal weinig meewerking van de bevolking, die, of het gevaar van hot weiden niet inziet, of dit liever loopt, dan den last aan het snijden van gras voor de dieren verbonden. Aan het veeartsenijkundig laboratorium worden thans onderzoekingen ver richt tot het bereiden van een polivalent serum om te trachten daarmede den geheelen veestapel van besmette streken te immuniseeren. Aloud- ell klauw zeer kwam ook in liet afgeloopen jaar «eer zeer verspreid over geheel Java, uitgezonderd de residentie Bantam, waar uren invoer van vee plaats had, voor. Daar deze ziekte over het algemeen goedaardig ver loopt en slecht-, een klein gedeelte van den veestapel voor melk productie gehou den wordt, richt ze niet die groote schade aan als in landen waai' zuivelpro ductie hoofdzaak is. Toch moet men do verliezen door haar veroorzaakt, niet gering achten. In do eerst plaats toch. sterven de meeste jonge kalfjes, die tijdens eenc epizoötie geboren worden, terwijl verder vele dieren ei- indirecl aan te gronde gaan nl. doordat ze. na van mond on klauwzeer nagenoeg hersteld te zijn. oone acute aanval van piroplasmose krijgen mi daaraan sterver}. Doordat nog geen afzonderlijke instructie voor de bestrijding dezer ziekte tot stand kwam en de inzichten omtrent hot wenschelijke van moor of min strenge ma at repel en tot tegengang van hare verbreiding nog al verdeeld zijn. werd zo niet in alle residenties mot de noodige voortvarendheid bestreden, als gevolg waarvan de ziekte zich over nagenoeg geheel Java uitbreidde en naar verschillende andere eilanden, voor zoover die vee van Java ontvangen, versleept werd. De opgegeven cijfers zijn weinig betrouwbaar, ze geven slechts ongeveer een idee van de verbreiding, die de ziekte genomen heeft. Ma 11 eu s. Ook in 1908 werd deze ziekte wederom in alle residenties ge constateerd en wel 1051 gevallen tegen ":!(> in 1907. Het grooter aantal gevallen moet echter niet worden toegeschreven aan eene uitbreiding der ziekte, doch wel aan een verbeterd veeartsenijkundig toezicht, waardoor de gevallen, die vroeger niet ter kennis van het Bestuur kwamen, thans meer geregeld word 253 porteerd. Zoo werden in residenties, waar geen Gouvernements veearts gevestigd was, bijna nimmer gevallen van besmettelijke veeziekten gerapporteerd, zoodat men den indruk zou krijgen, dat de toe-tand van den veestapel er zeer gunstig was. hetgeen dan, nadat er een Gouvernements veearts geplaatst is, blijkt vol strekt niet het. geval te zijn. Malleus komt op .lava zoo verbreid voor. dat geen enkele residentie er geheel vrij van is. In Oost-Java is ze echter veel meer verbreid dan in West-Java. Verder komt ze in de Vorstenlanden eveneens veelvuldig voor. Daarentegen is de residentie Kedoe, waai- de ziekte voor ruim een tiental jaren enorm verbreid was. nadat ze aldaar krachtig bestreden werd, sedert dien er nagenoeg geheel van i ad gebleven. Zooals in het vorig jaarverslag reeds werd vermeld was, door algeheele afwezigheid van veeartsenij kundig toezicht, de kwade droes op het eiland Lom bok bepaald epizoötisch heerschende, zooals bleek uit een in de maand .Mei door den Gouvernements veearts van der Poel ingesteld onderzoek. Hierbij werden niet minder dan Kil aan malleus lijdende paarden, hij eene eenmalige inspectie van de:i paar<lenstapel aangetroffen. Deze dieren werden allen afge maakt, terwijl LB3 paarden als verdacht werden afgezonderd. In November L 907 kon definitief een Gouvernements veearts naar Lombok gezonden worden speciaal ter bestrijding van malleus. Ka eene nauwkeurige inspectie van alle paarden waren in Januari 1908 als verdacht van te lijden aan mulleus afgezonderd 729 paarden, terwijl in dvi\ Loop van liet jaar nog :;:il dieren eveneens als verdacht werden afgezonderd. Hiervan bleken er 895 werkelijk aan malleus te lijden, die allen werden afge maakt met goedvinden van de eigenaars onder vergoeding van een klein bedrag als schadeloosstelling terwijl de resteerende 165 stuks als niet lijdende aan mal leus werden teruggegeven aan de eigenaars. Hoewel dus alt. L9OB voor zoover bekend, geen enkel aan malleus Lijdend paard meer aanwezig was. werd met eene strenge controle van den paardenstapel voortgegaan. Hiervoor werden drie mantri's toegestaan, die onder toezicht van den Gou vernements Veearts den geheelen paardenstapel moeten registreerën en hierbij tevens ieder dier onderzoeken. Alle verdachte dieren worden voorloopig op hun aanwijzing afgezonderd en daarna door den Qouverneménts veearts nader onderzocht. Op deze wijze mag mei grond verwacht worden, dat in den loop van het jaar Lombok wederom geheel van deze ziekte bevrijd zal kunnen worden. Als nostisch hulpmiddel werd zoowel op Lombok als in andere streken met zeer 254 veel succes gebruik gemaakt van de ophtalmoreactie, eene methode, die voor zoover thans kan beoordeeld worden, zeer betrouwbaar is en zoo eenvoudig, dat ze in de praktijk zonder eenig bezwaar kan aangewend worden. S a cchar om y cose komt eveneens zeer verbreid onder den paarden- Btapel voor, echter in veel mindere mate dan malleus. Vooral in de verkeers centra Batavia en Soerabaja komen veel gevallen voor en verdei- sporadisch over geheel .lava. Uit de Buitenbezittingen werden slechts een paar gevallen ge rapporteerd, uil Palembang en de Padangsche Benedenlanden, aldaar blijkbaar van Batav ia ingevoerd. Sa reop tes sch ur f t wordt in sommige streken nog al veelvuldig bij buffels aangetroffen, vooral de jonge kalveren kunnen er zeer onder Jijden, zoodat enkele er zelfs. aan ie gronde gaan. Ook ondel- de geiten komt in sommige streken de ziekte zeer veelvuldig voor. Daar de bevolking er echter weinig acht op slaat, wordt deze ziekte bijna nimmer gerapporteerd. Bur ra treedt onder alle huisdieren op. Daar de ziekte echter veelal geen epizoötisch karakter aanneemt en bij rund en buffel meestal zeer chronisch verloopt, worden de meeste gevallen niet gerapporteerd, /e komt zeer verbreid voor en moeten de verliezen, die den veestapel door haar worden toegebracht, zeer aanzienlijk zijn. hoewel deze bij gebrek aan eene betrouwbare sterftestatis liek nog niet onder cijfers te brengen zijn. Wij weten echter, dat het gemiddelde sterftepercentage onder den veestapel op .lava zeer hoog is, nl. 5 a 7% en mag men veilig aannemen, dat dit in hoofdzaak veroorzaakt wordt door trijpanosomosen en piroplasmosen. Ongelukkig slaat men tegenover beide ziekten vrijwel machteloos, niel omdat ze op zich zeil' niet Ie bestrijden zouden zijn, het tegendeel is waar. Enkel door den veestapel in gesloten stallen te houden verdwijnen beide ziekten in korten tijd. Daar echter de bevolking bijna overal gewoon is bet geheele jaar door, den veestapel te laten weiden, zou het geneesmiddel mogelijk erger zijn dan de kwaal en kan het dus slechts worden toegepast, indien de ziekten epizoötisch optreden in een bepaalde streek, liet resultaat is alsdan echter verrassend. Zoo heerschten beide ziekten in bet begin van 1908 epizoötisch in de al deeling Banjoewangi van de residentie Besóeki. Daar de bevolking niet gewoon was baar vee Ie stallen, ook <\r< nachts niet, was hei in den beginne bezwaarlijk den maatregel van het stallen goed door 255 te voeren, daar er geen stallen waren, met het gevolg «lal de ziekte in Maart een verontrustende uitbreiding gekregen had. Toen hierdoor de noodzakelijk heid van energiek optreden werd erkend en de geheele veestapel in werkelijkheid in de inmiddels gebouwde stallen opgesloten werd, nam de ziekte even plotseling weer al', als ze eerst was toegenomen zooals de volgende sterftecijfers aantoonen, December 1907 423, Januari L9OB — 903, Februari 966, Maart 2087. Hierop weid al het vee gestald en strenge controle uitgeoefend en zien we dal reeds in April het aantal sterfgevallen weer gedaald is tot L2BB, in Mei 383 j in Juni ■- , ")!>. in Juli 215 en in Augustus tot 72, hetgeen reeds niet als abnor maal te beschouwen is, daar hieronder ook alle andere ziekten begrepen zijn. Tit deze cijfers blijkt duidelijk, dat de maatregel afdoende is, indien ze goed wordt toegepast en dat de ziekten dus wel te bedwingen zijn, indien de verpleging er slechts op ingericht wordt. Zoolang zulks echter niet, het geval is, blijft hel moeielijk tegen deze ziek ten te ageeren, indien ze geen epizoötiscb karakter aannemen. Paarden die door surra worden aangetast sten-ven allen. Geen enkel geval van genezing werd nog geconstateerd. Proeven die geno men werden met de toediening van verschillende arsenik praeparaten gaven wel zeei- interessante, doch geen, voor de praktijk bruikbare, resultaten. Hooi- t\vn Gouvernements veearts van Suma tra's Oostkust werd o. a. meege deeld, dal een paard onder deze behandeling ruim een jaar in hef leven gehouden kon worden. Toen hei echter na een ziekteduur van 405 dagen stierf, konden in het cerebrospinaalvoeht nog steeds trijpanosomen worden aangetoond. Dourine werd in hel afgeloopen jaar oiel geconstateerd. Ii i'o plasin o s e komt door geheel lndië, zoowel onder runderen als onder buffels zeer verbreid voor. De dieren worden in hun jeugd geinfecteerd en behouden, voor zoover ze er met aan te gronde gaan, voor hun verdere leven eene zekere immuniteit. Meestal koml sleehls door praedisponeerende oorzaken, waaronder vooral het doorstaan van andere infectieziekten genoemd moet worden, eene acute aanval tot stand en gaan de diereu daaraan veelal te gronde. Zoo ziet men de ziekte optreden hij dieren, die aan mond- en klauwzeer lijden of geleden hebben, hij surra. hij veepest, enz. Meestal komen deze acute gevallen sporadisch voor en worden ze daarom slechts voor een klein gedeelte gerapporteerd, terwijl hiervan nog weer slechts enkele gevallen door de Gouver nements veeartsen kunnen worden onderzocht. Slechts de laatste worden in de ziekterapporten vermeld en geven deze dus ahsoluut geen inzicht omtrent de verbreiding der ziekte. 256 Tuberculose komt onder den Lnheemschen veestape] niet voor. De bij runderen geconstateerde gevallen kwamen allen voor bij melkvee uit Australië of Europa geimporteerd, dan wel bij hier geboren dieren, die door eerstgenoemde geïnfecteerd werden. In het abattoir te Padang werd de ziekte eenige malen bij varkens geconstateerd. Deze dieren waren gevoed niet keuken afval, dat in verschillende inrichtingen o. a. het hospitaal werd verzameld. Hoogstwaarschijnlijk wei-den de dieren hierdoor geïnfecteerd, daar op andere abattoirs de ziekte nimmer bij deze diersoort werd waargenomen en liet ver zamelen van keukenafval voor de voeding der varkens, slechts te Padang ge bruikelijk schijnt. Gevallen van hondsdolheid kwamen gedurende het jaar L9OB in alle residenties van .lava, uitgezonderd Banjoemas, voor. Of het groot aantal bekend geworden gevallen aan eene vermeerdering der ziekte dan wel aan beter rapporteeren der ziektegevallen moet worden toege schreven, valt moeielijk te zeggen. Zeker is het echter, dat de z. g. n. hondsdolheid-ordonnanlie die sedert September 190 G in werking J;rad, niet aan de verwachting, dat de ziekte er krachtig door zou kunnen bestreden worden, heeft voldaan. De reden hiervan ligt in de volgende omstandigheden. De bestrijdings maatregelen moeten ten doel hebben: Ten l s,e . De aanwezige honden onder controle te brengen en hun aantal te beperken tot goed beheerde dieren. Hiertoe werd een belasting van ƒ 1 per jaar en per hond ingesteld voor „de plaatsen bij ordonnantie aan te wijzen". liet gevolg van deze bepaling is, dat slechts een gedeelte en wel het kleinste, onder controle komt. De belasting wordt nl. enkel geheven op plaatsen waar Europeanen wonen. terwijl rondom die plaatsen alle aan du bevolking behoorende honden, zonder eenige controle blijven. Daar nu de Inlanders het slechtst voor hunne honden zorgen, blijft dus niet enkel het grootste deel, doch ook liet gevaarlijkste deel, zonder eenige controle. Verder wordt door de belasting geen beperking in het aantal verkregen, omdat deze te laag is. Hoewel nu de bedoeling «as de inlandsche bevolking geene nieuwe lasten op te leggen, maakt toch de bepaling, dat enkel op hoofdplaatsen de honden een belastingpenning behoeven te dragen een eigenaardigen indruk. De maat regelen toch dienen, dit is uitdrukkelijk verklaard, enkel ter bestrijding van de plaag der hondsdolheid en maakt het thans eenigszins den indruk, als of men 257 dit op plaatsen waar Europeanen wenen wel, doch in de desea's niet noodig acht. Meent men de bevolking geen nieuwe geldelijke lasten te moeten opleggen, zoo verstrekke men haar kosteloos de benoodigde penningen, doch in ieder ge val dient geeischt, dal ook in de dessa's alle honden het kenmerk dragen, dat ze een eigenaar hebben, die voor zijn dier aansprakelijk is. Thans- worden jaarlijks, van wege de politie (luizende honden afgemaakt, daar er echter aog veel meer geboren worden zijn de afgemaakte in een mini mum van tijd door andere vervangen en heeft dit afmaken dus weinig nut, terwijl de politiemaatregelen bij bet publiek er slechts te meer om gehaat worden. In de tweede plaats dienen de maatregelen om zieke en geïnfecteerde dieren onschadelijk te maken. De toepassing dezer maatregelen en het bepalen van de streek, waar over ze zich zullen uitstrekken, is overgelaten aan de Hoofden van plaatse lijk bestuur. Ook dit is een fout, daar de bedoelde ambtenaren geen overzicht hebben van den omvang van hei kwaad en de besmette kringen door hen aan te wijzen, in de meeste gevallen veel te klein zijn, daar deze zich niet tot enkele plaatsen of onderdistricten doch veelal over geheele gewesten moeten uitstrekken. De toestand is thans zoo, dat geheel .lava als besmei moet worden beschouwd en zullen de maatregelen gedurende een zekeren tijd over ge heid Java te gelijk moeten worden toegepast, wil hel beoogde resultaat er door bereikt worden. In tegenstelling mei de maatregelen binnen ons gebied, die het kwaad niet energiek genoeg bestrijden, zijn die tegen uil het buitenland geïmporteerde honden, onnoodig streng. De enkele honden toch die, met opoffering van veel moeite en geld, geim porteerd worden, leveren absoluut geen gevaar voor insleeping van rabies op. Hun invoer kan dus voor Java, waar de ziekte zoo veelvuldig voorkomt, moeie lijk als een gevaar beschouwd worden. De bepalingen op den invoer zonden dus zonder bezwaar eenigszins verzacht kunnen worden, waardoor veel onnoodige verbittering van het publiek vermeden zou worden. Voorstellen om verbetering in den toestand te brengen zijn in bew-erkinu: en zullen de Regeering binnen kort worden aangeboden. VEETEELT. De bemoeienis van de Regeering in zake de verbetering van den veestapel Jaarboek. 17 258 breidde zich meer en meer uit, doordat het aanta] Gou vernemen ts veeartsen successievelijk vermeerderde en het technisch toezicht op de genomen maat regelen hierdoor langzamerhand kon worden vermeerderd. Ook werd door enkele besturende ambtenaren meer belangstelling voor den veestapel betoond dan vroeger en konden eenige Hoofden van gewestelijk bestuur dan ook reeds op belangrijke resultaten in de door hen bestuurde residenties wijzen. Een zeer verblijdend verschijnsel is het, dat juist in de streken waar door tusschenkomst van de Begeering vreemd fokvee werd geimporteerd, de lust tot de veefokkerij bij de bevolking toeneemt, zoodat voornl. uit die streken en de daaraan grenzende, aanvragen om nieuw vee werden gedaan. \ ooral het Bengaalsche vee valt in den smaak bij de bevolking en schijnt dan ook voor de warme streken van Java over het algemeen het meest geschikt. In bet geheel werden voor de residenties Cheribon, Pekalongan, Semarang, Kembang, Kedoe, Banjoemas, Djokjakarta en de Preanger in L9OB aangevra 348 Bengaalsche stieren en 544 koeien en 851 Bengaalsche hokken en 1347 i. terwijl voor de Buitenbezittingen nog 39 stieren, !i I koeien, 234 bokken en 482 geiten werden gevraagd. Om, zoo mogelijk, dit aantal bij elkaar te krijgen werden in de maand December jl. de (ïouvernements veeartsen P. I'h. van der Poel en I'>. Vrij burg in commissie naar Britsch-Indië gezonden. De in het begin van 1907 ingevoerde Bengaalsche stieren bielden zich over het algemeen zeer goed. In den beginne veroorzaakten ze eenige moeite mei het dekken, in hoofd zaak, doordal de bevolking er nog niet goed mee wist om te gaan en tieren nog niet aan de inheemsche koeien gewoon waren en omgekeerd. Langzamerhand werd dit echter beter, zoodat ten slotte op een paar na. die afgekeurd moesten worden, op Java alle. stieren behoorlijk hun plicht deden. De door ben bij de Javaansche koeien verwekte kalveren zijn zeer gi bij de bevolking, daar ze overwegend de kenmerken van den vader dragen. De stierkalveren vinden daardoor gretig afnemers om voor trekdieren te wor den opgefokt en wordt voor dergelijke kalveren meer dan het dubbele betaald dan voor Javaansche. (Nevenstaande toto geeft een beeld van deze kruisingsproducten). In de meeste streken liet de gezondheidstoestand van de geïmporteerde dieren niet te wenschen. Dit was o. a. het geval in de residentie Semarang, waar van de •-'■' ai stieren er slechts drie stierven. In de afdeeling Magelang van de residentie Kedoe daarentegen was 259 hel ziekte- en sterftepercentage enorm hoog nl. 12 van de 52 stieren dus ± 23%. Alle gestorven, dieren hadden in hooge mate geleden aan distomatose. Het moet echter betwijfeld worden of dit. lijden als de doodsoorzaak te beschouwen is. Bij de meesten konden nl. tevens pirosoma in het bloed worden aangetoond, zoodat ze vermoedelijk aan piroplasmose te gronde gingen, terwijl de distomatose hun slechts eene praedispositie voor genoemde ziekte gaf. Hoe dit ook zij, bij verdere verstrekkingen dient niet de gemaakte ervaring rekening gehouden te worden door in dergelijke streken uitsluitend hier ge boren stieren voor de voortteling aan te houden. In het regentschap rïaranganjar werden behalve 21 stieren ook 25 Ben gaalsche koeien verstrekt, om voor de toekomst zelf de noodige volbloed stieren te kunnen fokken. In den loop van 1908 werden van bedoelde 25 koeien 23 kalveren verkregen, dus 92%, voorzeker een bijzonder gunstig resultaat. Daar de beste stier voor deze koeien is aangewezen, mogen hiervan dus 'Ie nakomelingen worden verwacht, zoodat men in dit regentschap spoedig onafhankelijk zal zijn van Voor-Indiö. alwaar do aankoopen steeds met grooto moeite en kosten gepaard gaan. Bijgaande foto geeft een dezer koeien met kalf te zien. Een 30-tal stierkalveren van een bijzonder ras. afkomstig uit een half wilde stoeterij, werden zooals reeds in het voorgaande jaarverslag werd meegedeeld, gezonden naar Selokaton, alwaar de Heer Ble ij zich bereid had verklaard ze op zijn onderneming be doen verplegen tot ze volwassen en getemd zouden zijn, daar de dieren hij aankomst, nog hall' wild waren. Deze z.g.n. Amrud Mahal stieren behooren tot een klein ras, dat echter uitmunt door snelheid en Ausdauer als transportver. Na een verblijf van ruim een jaar op genoemde onderneming waren de dieren nagenoeg volwassen en werden ze aan de bevolking voor dekstieren verstrekt. De eveneens hij den Heer B 1 eij gestationneerde ezelhengst afkomstig uit de Tobalanden, vide verslag 1906, bleek bij aankomst zoo ver waarloosd en afgeleefd, dat hij niet meer tot dekken in staat was en is hij sedert gestorven. Behalve Bengaalsche stieren werden in het begin, van 1906 in de residen tie Semarang nog verstrekt 10 Australische stieren nl. 5 Shorthorns en 5 Herefords. De dieren, die op iy 2 jarigen leeftijd waren geïmporteerd, werden gedurende hef eerste jaar nog nagenoeg niet met ander vee in aanraking gehraeht en alle in nieuw gebouwde stallen verpleegd om ze van infectie door 26 260 piroplasmose te vrijwaren. Gedurende 1907 hielden ze zich alle tien zeer goed. Tegen het einde van 1906 werden nu en dan reeds Javaansche koeien ter dekking bij hen gebracht en dii gedurende het volgende jaar voort gezet. Bij enkele slieren werden hierbij geen moeielijkheden ondervonden. De koeien waren echter meestal angstig voor de groote. haar onbekende slieren, die zelf lui in het dekken bleken, vermoedelijk ook, omdat de houders er bang voor waren en er niet goei! mee wisten om te gaan. Om hierin verbetering te brengen werd in 1908 vergunning verleend hen met flen inheemschen veestapel gezamelijk op daarvoor aangewezen plaatsen te doen weiden. Het resultaal hiervan was, dat ze spoedig beter dekten. Een der si ie werd echter aangetast door mond- en klauwzeer en stierf eenigen tijd later aan piToplasmose, terwijl een tweede, die bij de bevolking niet wilde dekken naar eene melkerij te Semarang werd gezonden om zulks te onderzoeken. Daar deze melkerij echter in sterke mate door piroplasmose geïnfecteerd was, werd de bedoelde stier ei' eveneens in zoo hevige mate gein feeleerd. dat hij ongeveer een maand na aankomst aan oenen aeuten aanval dezer ziekte bezweek. Deze gevallen loeren ons dus wederom, dat het Australische vee wel te behoeden is legen piroplasmose, doch dat het gedurende jaren zorgvuldig van geïnfecteerde stallen of weiden verwijderd gehouden moet worden. In de residenties Rembang en Soerabaja werden verder respectievelijk KI? en 108 Balmeesche dekstieren geïmporteerd. Deze slieren hebben over het algemeen niet best voldaan. In de eerste plaats toch stierf een zeer groot aantal aan piroplasmose en surra nl. in Rembang 70 van de 167 cm in Soerabaja 29 van de 108. In de eerste plaats moet men hieruit concludeeren, dat dit vee zeer gevoelig voor deze ziekten is en verder, dat ze in de eene streek veel meer aan infectie zijn blootgesteld, dan in dikwijls naburige streken met nagenoeg gelijke hodoms gesteldheid en klimaat. Zoo stierven bijv. in de afdeeling Grisee van de 30 stieren er 11 of 70%, terwijl in de afdeeling Soerabaja van de 15 stieren geen enkele stierf. In. de afdeeling Toeban gingen van de 12G stieren er 58 te gronde dus 46% en in de afdeeling Bodjoncgoro van de 11 stuks 12 of 30%. Dient dus hij eventueele aanvragen met deze ziekten in de eerste plaats rekening gehouden te worden, zoo zijn er verder nog andere factoren, die voor dit vee eveneens in aanmerking komen. Zoo zijn deze stieren eerst op 4 a ."> jarigen leeftijd volwassen, tegen welken leeftijd ze op Dali bijna 261 allen gecastreerd zijn. Door dit laat rijp zijn, zien de jonge stieren ei klein en in liet oog van de Javaansche bevolking, die het ras niet kent, onoogelijk uit. Geeft men dus jonge stieren, dan denkt de bevolking bedrogen te zijn en gebruikt de dieven met tegenzin, terwijl zoodra ze volwassen zijn. vele kwaad aardig worden en dikwijls gevaarlijk voor de verplegers. Zoo werd in Rembang de eigenaar dom- een dezer stieren doodelijk verwond. De kalveren uit de paring met Javaansche koeien geboren, zijn over het algemeen goed van bouw, doch in .streken waar men het Bengaa vee kent, minder gewild dan dit laatste, zoodai ook om deze reden,, de bevolking de Bengaalsche stieren prefereert. Om al deze redenen dient van Balineesche stieren als rasverbeteraars voor het Javaansche vee slechts met groote omzichtigheid gebruik gemaakt te worden. In de residenties Pasoeroeaxi en Besoeki kent de bevolking nagenoeg geen ander vee dan het Madoereesche, hel Balineesche en bet Javaansche en de verschillende kruisings producten uit de paring dezer drie rassen ontstaan, en die met de volgende namen worden aangeduid: Kruising tusschen Balineesche stier met Madoereesche koe = Ramban Bali. Madoereesche stier met Balineesche koe = Ramban Madoera. Paring van Madoereesche stier en .Madoereesche koe = Bligon Madoera. Javaansche stier en Javaansche koe = Bligon Djawa. Kruising van Bligon Madoera en Bligon Djawa = Blateran. Omtrent de hoedanigheden als trekdieren dezer verschillende kruisingen loopen de meeningen zeer uiteen, trouwens dergelijke kruisingen van na wante rassen zijn op zich zelf reeds niet meer goed van elkaar te onderkennen en hebben deze benamingen dan ook weinig praktische beteekenis. I>e vee stapel van Besoeki bestaat voor een groot deel uit Balineesch en gekruist Balineesch vee. In Pasoeroean en Soerabaja vindt men reeds meer Madoereesche en Ja vaansch en meer' Westwaarts nagenoeg uitsluitend Javaansch vee met enkele buitenlandsche stieren nl. Bengaalsche, Australische en Hollandsche. De Bengaalsche stieren zijn hieronder verre in de heid, vooral ook door de vrij belangrijke Import dezer stieren van Regeeringswege. liet Europi en Australisch vee wordt, sporadisch over geheel .lava aangetroffen op o van Europeanen. Slechts één lokker is er in geheel NTed.-Indië, die met veel zorg Hollandsch vee raszuiver fokt en daarvoor nu en dan stamboekdieren uit Nederland i. nl. de Heer M. E. Bervoets te Klaten. Verder worden op 262 eeiage ondernemingen in de Preanger en in het Tcnggergebergte evei enkele koppels vrij goed Hollandsen vee gevonden. Meestal zijn de dieren hier echter niet allen raszuiver of door lang voortgezette familieteelt, zo bloodverversehing, alsook door onvoldoende voeding gedegenereerd. De veestapel van>de bevolking wordt bijna uitsluitend voor den landbouw gebezigd. Het melkvee is nagenoeg geheel in handen van Europeanen en vreemde Oosterlingen. Het totaal aantal melkrnnderen op de voornaamste meikernen van Java bedraagl ongeveer 3800 stuks en wel: Hollandsch 195. Australisch 501. Bengaalsch 210. Gecroiseerd 1334. Inlandsche 1650. In de nfdeeling Soemedang wei-den sedert eenige jaren geregeld jaarlijks een 300 stuks Madoereesche koeien geïmporteerd en aan de bevolking verstrekt vcor de fokkerij. Ultimo 1907 waren aanwezig 662 volwassen koeien. In 1908 werden nog verstrekt 492 stuks, zoodat totaal werden aangekocht 1154 stuks. Biervan stierven 78, zoodat uit. 1908 aanwezig waren 1076 stuks volwassen koeien. Het aantal kalveren bedroeg uit. 1907: 509 stuks. In 1908 werden geboren: 356 „ Totaal SGS stuks. Hiervan stierven: 68 „ zoodat nog aanwezig zijn V9ï stuks en wel 37(> stier- en 421 koekalveren. Het aantal dekstieren bedroeg 14 Madoereesche en I Bengaalsche. Dit vee voldeed zeer goed, zoodat er ieder jaar meer liefhebbers waren om dieren te mogen ontvangen. Ze werden verstrekl in z. g. n. huurcontracl d. w. /.. dat ze i de be volking tegen den kostprijs worden afgestaan, af te betalen in I jaarlijksche termijnen en op voorwaarde, dat de dieren voor de voortteling moéten gebezigd en goed verpleegd moeten worden. Eerst na geheele afbetaling worden ze bet \olle eigendom van de huurders. Mei de castratie van minderwaardige stieren werd in de residenties 263 Ranjoemas, Kedoe, Cheribon, Pekalongan, Semarang en Rembang ger voortgegaan, terwijl in de residentie Kediri daarmede een goed begin werd gemaakt. Toor de voortteling werden in de eerste plaats de beste der aanwezige stieren aangebonden en verder stieren uit andere streken of uit het buitenland geïmporteerd. De residenties Madioen en Djokjakarta werden in 1008 reeds zelfstandige vceartsenijkundige ressorten. Door de weinige animo, die bij de jonge veeartsen in Nederland schijnt te bestaan voor den Indischen dienst, bleef de formatie gedurende bet geheele jaar 1008 echter incompleet, zoodat de dienst in genoemde residenties gedurende dat jaar nog moest worden waargenomen door de Gouvernements veeartsen van Kediri en Solo. Toch werd ook in deze residenties reeds een begin gemaakt met maatregelen ter bevordering van de runderteelt. Tot de verbetering van den buffelstapel werden vooral in d< oties Cheribon, Pekalongan en Semarang pogingen gedaan, in hoofdzaal! bestaande in castratie der minderwaardige en aankoop van supérieure stieren, om speciaal als dekstieren te worden gebezigd. Del mag bier niet onvermeld blijven, dat voor dit doel tegenwoordig veel medewerking en steun wordt ondervonden van de suikerindustrie. Zoo zal o. a. op enkele fabrieken een proef genomen worden met hei gebruik van vrouwelijk vee voor bet riettransport. Hierdoor zal bet groote voordeel verkregen worden, dat in den omtrek der fabrieken de bevolking weer een eigen veestapel zal krijgen. Zooals de toestand tot lieden was. is juist in de suikers! reken, waar de grootste behoefte aan goed transportvee bestaat, de veestapel hel geringst. De oorzaak hiervan is te zoeken in hel uitsluitend gebruik van stieren en ossen voor In f riettransport. Deze dieren toch brengen na afloop van den maaltijd en nadat de velden weer bewerkt zijn. den houders niets meer op en verknopen zij ze zoo spoedig mogelijk aan den slachter. Op deze wijze gaal jaarlijks het groot ste gedeelte van de beste stieren, die zoo noodig zouden zijn voor de fokkerij naar de slachtbank. Gebruik! men daarentegen vrouwelijk vee en laat dit korf voor den maaltijd dekken, dan is het in hei belang van den eigenaar het na den maaltijd aan te houden daar iedere bezette koe hem een kalf geeft. Goede l'okkoeien kunnen bovendien viel aan den slachter verkocht worden, daar deze niet geslacht mogen worden. Op deze wijze zal dus in de- suikerzieken weer een eigen veestapel kunnen gevormd worden en wordt in ieder geval bet kwaad tegengegaan, dai .jaarlijks de beste stieren aan de voortteling out- 264 trokken worden, eerst om als transportvee te dienen, om daarna ouder het slaehtmes te vallen. Het is te hopen, dat vele administrateurs dit /uilen inzien en de bezwaren, die aas iedere nieuwigheid nu eenmaal altijd vérhondeD zijn, zullen weten te overwinnen. Zij zullen hierdoor zoowel de suikerindustrie als de bevolking voor de toekomst een grooten dienst bewijzen. De paardenfokkerij heeft zooals bekend op Java niet veel te beteekenen. Enkel in de Preanger-Kegentschappen is ze voor de bevolking van groot belang. Verder werd in verschillende residenties dóór liet bestuur de paardenfokkerij aangemoedigd. In het regentschap Earanganjar werden met een door de Re geering verleend renteloos voorschot een W tal goede Australische merries ge ïmporteerd, terwijl een supérieure sandelhouthengst beschikbaar werd gesteld om ze te dekken. Op deze wijze mag men hopen de paardenfokkerij loonend te maken, hei geen nauwelijks hel geval kan zijn, indien men nut inférieure kleine Javaansche merries blijft fokken. In het geheel dekten in de residentie Kedoe ü sandelhouthengsten van het Gouvernement en 7 door de bevolking voor eigen rekening aangekocht, doch na keuring door den Gouvernements veearts. Ook in de residentie Banjoemas wordt in dezelfde richting gewerkt en wordt getracht de bevolking aan bruikbare merries te helpen. liet groote bezwaar is echter, dat goede Australische merries voor de be volking te kostbaar zijn, terwijl de bruikbare inheemsche in de streken, waar ze gefokt worden zoo zeer noodig zijn, dat de uitvoer daarvan door de Regeering niet mag bevorderd worden. integendeel is het dikwijls noodzakelijk den uitvoer tegen te gaan of ge heel te verbieden, daar de bevolking steeds hare beste merries verkoopt en met de onverkoopbare blijft lokken. <>m dit kwaad te keeren moest reeds de uit voer van merries van Soemha verboden worden. Ook in de Preanger wordt dit iv zeer sterke mate ondervonden, zoo zelfs, dat men de beste Preanger merries hetzij buiten die residentie aantreft of wol in wagen verhuurden jen. Daar het echter bezwaarlijk zou gaan den uitvoer van merries uit dit gewest te beletten, wordt thans getracht door het toekennen van aanhoudingspremiën de beste merries voor de fokkerij te behouden. Reeds Bedert 1896 werden in de Preanger door het Gouvernement sandel houthengsten verstrekt. Oorspronkelijk werden deze aan Inlanders in huurcontract gegeven op voor- 265 vaarde, dal deze ze uitsluitend als dekhengsten moesten gebruiken tegen een vastgesteld maximum tarief. Daar deze methode oiel geheel voldeed, werd in 1907 met dit stel sel gebroken door van de 62 aanwezige hengsten er 29 in eigen beheer te nemen. Deze werden verdeeld over 23 dekstations, alwaar ze geheel voor Gouverne ments rekening winden onderhouden, terwijl de dekgelden in 's Landskas worden gestort. Daar deze methode zeer goed bleek te voldoen, werd in L9OB de goedkeuring van de Regeering gevraagd en verkregen om alle hengsten op deze wijze in eigen beheer te nemen, in verband waarmee het aantal dekstations thans word! vermeerderd tol 52. Verder zal getrachl worden hel aantal hengsten in 1909 te brengen op 75. Volgens de in 1908 gehouden tellingen moet het aantal voor de fokkerij gehouden merries in de Preanger op ruim 6000 stuks geschat werden, waarvan in 1908 '!~~i'.> stuks dom- de Gouvernements hengsten werden gedekt tegen 2631 in 1907. Behalve in de genoemde residenties worden nog eenige Gouvernements dekhengsten gehouden in de residenties Rembang, Semarang, Pekalongan en Cheribon. liet gehalte der merries in aanmerking genomen, valt hiervan echter niei veel resultaal te wachten en moei deze proef dan ook meer beschouwd worden als eene poging om den lus! in de paardenfokkerij wal aan te moedigen in de streken, die zich daartoe het bes! leenen en waarvan vroeger de paarden» typen eene goede reputatie luidden. Ken proef op deze wijze in de residentie Pasoeroean genomen werd in ver slagjaar gestaakt, wegens de weinige medewerking aldaar van de bevolking ondervonden. De daardoor beschikbaar gekomen hengsten werden gezonden naar de Pa dangsche Bovenlanden, alwaar mei de poging rbetering van hel paarden ras krachtig word! voortgegaan. Bet aantal dekstations aldaar bedroeg verspreid over de afdeelingen 50 Kola's. Agam, Tanah Datar en Batipoe en X Kola's. Deze waren bij den aanvang van L9OB bezet met 5 ben, waarvan er in den loop van het jaar 1 moest word< eurd, terwijl L 3 nieuwe werden aangekocht, zoodat uit. 1908 (>.~> hengsten aanwezig waren, waardoor gedekt werden 2922 merries. Aan de rapporten omtrent de stoeterij te Padalarang wordt verder nog het volgende ontleend: 266 Op uit. December 1908 waren aanwezig: Sandelhout dekhengsten 3. „ fok merries 51. „ veulens 107. Australische merries 9. Australische veulens 11. Van de 3 è 4 jarige hengstveulens waren overgebleven " stuks. Eier van bleken er I van voldoende qualiteii om als dekhengsten in de Preanger dienst te doen. terwijl 3 stuks hiervoor als onvoldoende moesten worden be schouwd. Geen enkel bengstveulen werd door den beheerder der Btoeterij van vol doende qualiteii geachl om een der dekhengsten te kunnen vervangen, hoewel deze laatste niel onberispelijk zijn. Van de aanwezige merrieveulena waren er 9 van :\\: 2 h \\U jarigen leeftijd. Hiervan kwamen wal qualiteii betreft er 5 in aanmerking om als fokmer ries in de stoeterij te worden opgenomen. Twee dezer veulens waren echter lijdende aan maanblindheid. Van de I overige was er een lijdende aan maanblindheid, terwijl een tweede niel wilde groeien (vermoedelijk osteomalacie). Van de 51 sandelhoutmerries werden in 1908 geboren 36 veulens tegen 28 in 1907, daarentegen stierven er 3 en werden afgekeurd 13 stuks en wel wegens maanblindheid, •"> en s wegens ongeneeselijke kreupelheid, bokbeenigheid en achterlijkhi Van de merries wen-den afgekeurd 3 stuks, nl. een wegens maanblindheid en i wee wegens osteomalacie. Maai' de paarden te Soemba in half wilden staal gehouden worden en de vegetatie er zeer schraal is, kan de keuze voor verbeteraars van hel ras slechts vallen op dieren, die even Bober zijn en bestand tegen groote hitte en dan is men al- vanzelf aangewezen op Arabische volbloeds, die in een nagenoeg gelijksoortig klimaat geboren zijn. Tol dil doel werd de commissie, belast mei t\<-\\ aankoop van vee- in Britsch- Imlië. opgedragen te trachten zoo mogelijk in Bombai twee dergelijke hengsten aan te koopen. lii de bijgaande Eoto's kan (enigszins blijken, dat bedoelde commissie zeer gelukkig is geweest bij dezen aankoop, daar de verkregen dieren niet e solied 1 Qwerk hebben, doch enk vrij goede gangen vertoonen; bovendien zijn ze voor Arabieren zeer hoog nl. ± 1.50 M., alle eigenschappen, die bij de vol arabieren helaas zeer sporadisch worden aangetroffen. De bedoeling is, 267 de hengsten in bruikleen al te staan aan een paar Radja's op Soemba, die er de beste merries toot kunnen bijeen brengen. Deze wij/," van fokken biedt ongetwijfeld de meeste kans van slagen en zullen zeker de afstammelingen uit deze kruising ontstaan zoowel in grootte als qualiteil uitmunten Innen de volbloedsandelhouts. FTet ligl bovendien in do bedoeling aan den afstand der hengsten de voor waarde te verbinden, dat de hengstenveulens tegen eene bepaalde vergoeding moeten geleverd worden aan het Gouvernement. In de eerste plaats beeft men hel hierdoor in de band de proefnemingen te staken, indien de resultaten niet in alle opzichten mochten voldoen en in de tweede plaats kan hierdoor belet worden, dat mei halfbloedhengsten wordt door gefokt, die daarvoor niet geschikt worden geoordeeld. Hoogstwaarschijnlijk zullen echter deze halfbloedhengsten waardevolle dieren zijn, die de vrij hooge aanschaffingskosten dei' hengsten ruimschoots zullen kunnen goedmaken. De inkoopsprijs '\<i- twee hengsten (e Bombay bedroeg 4-~>()o rps. Aan kos ten van aankoop, onderhoud en transport tot Soemba komt hier echter nog een aanzienlij!; bedrag op, zoodat, boewel de inkoopsprijs, de qualiteil der dieren in aanmerking genomen, niei hoog (e noemen is. het toch steeds zeer kostbare paarden zijn. Behalve groote huisdieren wordl door de bevolking van heel Ned.-Indië zeer veel klein \ee gelokt. In de Mohamedaansche landen bestaat dit uitslui tend uit geiten en schapen, terwijl bij di' Heidensche en Sindoevolken boven dien veel varkens gehouden worden. Eveneens vindt men overal varkensfok kerijen, waar Chineezen gevestigd zijn. Van het meeste belang is de varkens- Eokkerij op Bali, dat jaarlijks duizende varkens uitvoert. In andere streken voorziet de fokkerij meestal slechts in eigen behoefte. Door de Javaansche bevolking worden slechts geiten (ai schapen gehouden. De Javaansche geii is klein van stuk. De gemiddelde handelswaarde is op .lava ƒ ".' a ƒ :!. De dieren worden uitsluitend voor de slachtbank gehouden en vormen de buiden een voornaam handelsartikel. De uitvoer uit de verschillende havenplaatsen van Java bedraagt jaarlijks ± 18000 stuk.. De Bengaalsche geit werd vooral langs de Xoordknst van .lava veel door Arabieren geimporteerd. Ze is veel grooter dan de Javaansche en behalve voor achtbank ook geschikt voor melkproductie, daar ze een a twee liter per dag kan produceeren. Dit ras wordt door de bevolking zeer op prijs gesteld. 268 Do handelswaarde varieert van ƒ 10.— tot ƒ 40.— per stuk. In verschil lende streken wenl de hulp van het Bestuur ingeroepen tol liet verkrijgen van dit soort geilen. In hel geheel werden aangevraagd 2884 stuks, die zoo mogelijk allen in Britsch-Indië aangekocht zullen worden. Ook aan schapenteeH wordt door ge heel NTederlandsch-Indië zeeT veel gedaan, eveneens uitsluitend voot de slacht bank. Daar de inheemsche schapen nagenoeg geen wol produceeren en de huiden een veel mindere handelswaarde hebhen dan die van geiten, is dit een van de redenen waarom de bevolking in de meeste streken bij voorkeur geilen lokt. Ook schiji ter laatstgenoemde dieren minder aan ziekten onderhevig. ()]> sommige eilanden bijv. Savoej Rotti, Soemba, Timor en in enkele streken van Gelebes is echter de schapenteeH overhëerschend. Eerstgenoemde eilanden schijnen zich door hun droog klimaat dan ook bijzonder voor de schapenfokkerij te leanen. 1 1 <i Javaansche schaap i- klein vail stuk: de handelswaarde op -lava bedraagt meestal niet meer dan ƒ 2 a f 8.50. Jaarlijks worden ± 4000 stuks naar de Buitenbezittingen uitge voerd. Behalve hel gewone Javaansche schaap wordt op Madoera en Midden-Ce lebes aangetroffen hel z.g.n. vetstaartschaap. (Zie foto). liet is groöter van stuk dan hel Javaansehe en leent zich bijzonder tot \lee-ch- en vetproductie, waarbij een gröote vétafzetting in den staart plaats heeft. Haai- dit ras bovendien zeer vruchtbaar is, moet het a's slachtdier ver boven hei Javaansche schaap gesteld worden, In de afdèeling Soemedang werden in 1901 mei een bezending runderen tevens een ram en 6 meen \an genoemd ras van Madocra geimporteerd. Hiervan werden in 1907 15 lammeren geboren terwijl de koppel in L9OB met 27 lam meren vermeerderd werd. Naar aanleiding hiervan werden voor de residentie Banjoemas 148 stuks volstaartschapcn aange\ raagd. Daar dit ras op Madocra vrij zeldzaam, en <\i\< hoog in prijs is. nl. ƒ 1(> 10l ./' 30 per si uk. werden de dieren uit de afdèeling Donggala op Midden-Ce lebes, waar ze veelvuldig worden aangetroffen, ontboden. De inkoopprijs was hier ƒ 3 voor een ooi en ƒ 6.50 per ram. terwijl de vracht tot Soera ƒ l/.'s per si uk bedroeg. Daar geen (omvorm oor den aankoop beschikbaar was, werden de dieren dooi- tusschenkomst van het Bestuur aangekocht en verzonden, zonder voorafgaande keuring door een deskundige. In November en December wen-den 117 stuks geleverd. De (heren bleken echter van 269 zoo inférieure qualiteit, dat voorloopig van verdere zending moest worden afgezien. Ook stierven verscheidene, vermoedelijk ten gevolge van slechte ver pleging, sedert den aankoop. Buiten bemoeienis van het Departemenl Landbouw werd L 906 door den controleur Lulofs een koppel Australische schapen ter Sumatra's Westkust geimporteerd. De eene helft, 40 stuks, biervan werd onder i soonlijk toezicht van genoemden controleur in de Padangsche Bovenlanden gehouden. De rest naar Atjeh verscheep! en gezonden naar de Gajoelanden, alwaar ze onder toezicht van den bivakcommandant bleven. Deze dieren bleven allen in leven doch de lammeren die in 1907 geboren werden, 20 stuks, stierven voor het meerendeel al. 11 stuks. Van de in 1908 geborene werd nog geen bericht ontvangen. De koppel in de Padangsche Bovenlanden was alt. L9OB op 1 stuks na geheel uitgestort en. Hieruit kan wederom de leeri okken worden, dal dergelijke proef nemingen, in het wilde weg, zonder zaakkennis genomen, niet alleenzeer kost baar doelt bovendien gevaarlijk zijn, door de isico dai mei de onbekende dieren, tevens ziekten worden geimporteerd. 11 o e n d e i' t eelt. Omtrent hoenderteelt valt het volgende Ie vermelden. Zooals bekend, wordt de hoenderteelt als klein nevenbedrijf door de land bouwende bevolking van bijna geheel Ned. [ndië beoefend. Di inheemsche tamme hoenders behooren tot de klein en. Ofschoon verscheidene variëteiten voorkomen, hebben ze allen veel overeen komst met elkaar, vooral dom- hun rechtopstaanden stand met rechte, laag ge dragen staart, breede borgt en sterk ontwikkelde borstspieren, /e zijn verder zeer vechtlustig. /e gelijken veel np hei Engelsche yechthoen, dat trouwens, niet onwaarschijnlijk, uit. eene kruising met het Indische is ontstaan. Door de sterke ontwikkeling dei- horstspieren bei-eiken ze. niettegenstaande hunne geringe grootte, toch een vrij groot gewicht, liet zijn matige legsters, 80 a lol) eieren per jaar, die zeer klein van stuk zijn, gewicht 30 è h> gram. In enkele streken vindt men uit hel buitenland geïmporteerde rassen, zoo op Banka Int Chi neesche hoen of een kruisingsproduct daarvan met het inheemsche. Wat de bevedering betreft lijkt bet nog op het Chineesche, doch is kleiner en zeer gedegenereerd. In de residentie Kedoe zijn vermoedelijk vroeger Europeeseho hoen- 27 LIJST VAN IN DEN TUIN ÜITGEPLANTE GEWASSEN AFKOMSTIG VAN DE ZUID NIEUW-GUINEA EXPEDITIE ONDER LEIDING VAN M r . LORENTZ. 270 ders ingevoerd, die zich daar zeer goed hebben voortgeplant. Vooral op de hellingen van de Soembing en Sindoro vindt men kippen, die zi in grootte als in vorm, geheel overeenkomen met de gewone Nederlandsche z. g. d. boerenkip. o[i volwassen leeftijd bereiken ze een gewicht van 2 a EG. en de baan van :;'_. a I KG. Eierproductie bij goede voeding LOO a 110 stul jaar van 1"> è 55 gram. Verder komen op Madoera en in het Tenggergebergte nog gecroiseerde n. 3ie eveneens van goede hoedanigheid schijnen. Over let algemeen w.niH door de bevolking zeer weinig zorg aan de hoenderteeU besteed, ver moedelijk uil imiweti adheid. door /ijn hare kippen weinig productief en wordt de opbrengst als een toevallig meevallen je beschouwd, dat echter de moeite niet Loont om er zich druk voor te maken. line weinig /ij de waarde ei' van kent, bleek o. a. op de tentoon stelling ie Magelang, waar zeer mooie toornen Kedoekippcn verkocht wer den voor ƒ 1 per kip, de liaan incluis, hoewel ze er zeker meer voor hadden kunnen krijgen, indien ze slechts meer gevraagd hadden. Hieruit blijkt echter, hoe weinig de hoenderteelt -nog hij de bevolking in tel is en hoe weinig zij ze productief weet te maken. Een slaehl kuiken wordt in de dessa opgekocht tegen ƒ 0,10 ;i ƒ 0,15 en één ei voor twee cent. Vermoedelijk om deze reden geeft men zieli geen moeite om de eieren behoorlijk en met zorg te verzamelen en ze geregeld naar de markt te brengen, alwaar ze voor '!]■_, a :i et. te verkoopen zijn. Om de hoenderteelt tot grooteren bloei te brengen zal het dus in de eerste plaats wenschelijk zijn de kennis der bevolking op dit punt te vermeerderen, door haar op tentoonstellingen vreemde hoenderrassen té laten zien met de veel grootere eieren, die door deze geproduceerd worden. Dergelijke kippen kunnen verder als prijzen op de pluimveetent «tellingen worden uitgeloofd. Verder zou op de maandelijksche vergaderingen de pluim veeteelt zooveel mogelijk besproken dienen te worden en den hoofden duidelijk gemaakt, hoe men, door het zorgvuldig uitzoeken der eieren van de beste leg sters voor broedeieren, ook jonge kippen krijgt, die deze eigenschap hebben. Op deze wijze kan men kippen fokken die 120 eieren per jaar leggen, terwijl het gewone Indische hoen er meestal slechts 80 geeft, hetgeen dus berekend a 2 et. per ei reeds eene meerdere opbrengst van ƒ 0.80 per kip en per jaar be toekent. Bij eene zorgvuldige inzameling der eieren, die, indien zo op een droge plaats bewaard worden, ongeveer een week kunnen liggen zonder in smaak 272 terwijl voorzoover thans reeds kan worden nagegaan, de Leghorns het best voldoen. Mei de voeding staat de eierproductie in het nauwste verband, zoodat over hel algemeen de beste voederzoeksters ook 3e beste legsters zijn. De Leghorns en de Minorea's hebben bovendien hel groote voordeel, dal ze zeer groote eieren ii van 60 tot 75 gram, terwijl die van de gewone tndische kippen slechts 30 è 40 gram wegen en die van Wyandottes en Plymouth-Roeks 55 a 65 gram tuk. Wiil het aantal eieren per jaar betreft, zoo worden de twee eerste rassen steeds zeer hoog geroemd. De ervaring alhier Ls nog van te korten duur om hierover afdoend te kunnen oordcelen. Tol heden stonden ook in dit op zicht de Leghorns bovenaan. De ïnheemsche kippen leggen bij overvloedige en doelmatige voeding in plaats van 80 — 100 a 110 eieren pur jaar. De eierproductie is echter minstens evenzeer eene individueele als eene genschap. Bij de keuze van nutshoender is d\>y een hoófdfactor, dat het goede voedsel zoekers zijn en dan dient men door het stelselmatig uitzoek o van ieste legsi hts deze voort te fokken. Op deze wijze kan van de hoendi n winstgevend nevenbedrijf ge maakt worden. Volgens de hier tot heden opgedane ervaring kun ze echter nimmer meer worden dan een klein nevenbedrijf. Zoodra men nl. hel voedsel voor de kippen moet koopen is de prijs hiervan hooger dan de opbrengst. Paar iedere huishouding vooral van landbouwers echter een zekere hi heid afvalproducten levert, die niet baar is. doch geschikt voor kippen voer, kosjen de dieren aan onderhoud nagenoeg niets, zoolang hun aantal evenredig is aan de bedoelde afvalproducten. Onder deze voorwaarde kan de hoenderteelt, mits zorgvuldig gedreven. voor een volk belangrijke inkomsten opleveren, omdal ze zoo algemeen ged kan worden. Als groot bedrijf is ze in \ed. [ndië m. i. voorloopig althans, onbestaanbaar. In de eerste plaats omdat, alsdan de onderhoudskosten hooger worden dan de opbrengst, doch verder, omdal verschillende ziekten de hoenderteelt in het groot hier nagenoeg oi jk schijnen te maken, zoolang deze niet goed bestudeerd en daardoor heter te bestrijden zijn. AI spoedig nadat geregeld kuikens werden uitgebroed, begon onder de jonge diertjes in bet proefstation alhier, eene groote sterfte op te treden, zonder dat klinisch eenige lekende ziekte kon gediagnostiseerd worden. Dagelijks gingen 273 echter van ieder broedsel een of twee diertjes dood. zoodal successievelijk nu 1 a 1', 2 maand een geheel broedsel was uitgestorven. Bij nader onderzoek ble ken we hier te doen te hebben met een parasitaire ziekte en wel mei eene coc cidiose. Deze tot de protozoën behoorende parasiel verbreidt zich in de epiteli unieellen van het darmkanaal en veroorzaakt bij jonge kuikens bijna steeds den dood, terwijl oudere dieren minder gevoelig zijn, doch door de infectie veelal sleehl groeien. Is de ziekte eenmaal op een bepaald terrein, dan schijnt het hoogst, nioeielijk dit er weer van te bevrijden. Daar bet nu voor eene fokkerij in het groot, bijna ondoenlijk is met de talrijke kuikens telkens naar nieuwe terreinen te verhuizen is enkel deze; ziekte reeds voldoende om iedere fokkerij in het groot, onmogelijk te maken. Ze maakt thans een onderwerp van onderzoek op bet voeartsenijkundig laboratorium uit en dienen de resultaten hiervan te worden afgewacht. Intusschen wordt getracht door de kuikens zooveel mogelijk uit elkaar en op verschillende plaatsen te houden toch de geïmporteerde rassen te doen voort- Behalve deze coccidiose komen hoogere parasieten vooral teniae en as cariden enorm veel voor en veroorzaken ook deze dikwijls groote verliezen ondel- de kuikens, zoodanig, dat ook deze wormziekten op ziehzelt de fokkerij reeds onmogelijk kunnen maken. Andere epizoötische ziekten deden zich tot heden niet voor, wel enkele sporadische ziektegevallen, die soms interessant materiaal leverden voor de op leiding der leerling-veeartsen. Ook kwamen onder de nieuw aangekochte kippen een paar gevallen van tuberculose voor, welke ziekte echter door een zorgvuldig uitzoeken der aange taste dieren, die werden afgemaakt, dadelijk geheel werd onderdrukt, daar tol heden geen nieuwe gevallen meer werden waargenomen. Was dus voor de bestudeering van de factoren, die de hoenderteelt in deze streken heiemmeren, bet proefstation reeds van nut, zoo kan nog niets worden gezegd omtrent, het lokken van betere rassen. Ook in dit opzicht zullen echter op den duur zeker waardevolle gegevens kunnen verzameld worden. VEETENTOONSTELLINGEN. Door du Regeering werden in L9OB subsidies verleend voor veetentoonstel lingen, to Magelang, Salatiga, Soerabaja, Pamekassen en een paardententoonstelling te Fort de Koek. Jaarboek. IS 274 De subsidies worden op de veetentoonstellingen zooveel mogelijk besteed voor de volgende rubrieken; rundvee: 1. Inheemsche stieren. 2. Buitenlandsehe „ 3. Inheemsche koeien. 4. Buitenlandsehe „ 5. Inheemsche vaarzen. 6. Geeroiseerde „ 7. Inheemsche stierkalveren. 8. Buitenlandsehe „ 9. Inheemsche koekalveren. 10. Geeroiseerde „, 11. Castraten. Te Magelang en .Salatiga werden verder tevens paarden, schapen, geiten en pluimvee tentoougcsteld. De eerste drie dezer rubrieken waren echter in vergelijking van de runder teelt in de genoemde residenties van weinig belang. Bijgaande foto's, genomen" op de tentoonstelling te Magelang, geven een idee van het gehalte der Eok dieren en hunne afstammelingen. De hoenderteelt verdient hier echter in het bijzonder de aandacht, omdal in de residentie Kedoe de beste inheemsche kippen van geheel Ned.-Indië voor komen. Het verslag der jury voor pluimvee zegt hieromtrent het volgende: „Uit alle afdeelingen waren inzendingen binnen gekomen, totaal werden 40 toornen kippen ter keuring aangeboden en 4 collecties kapoenen, alle toe behoorende aan Inlanders. De Heer Don Gri o t van Salatiga en de Chinees K o Mo S w i e van Djokja brachten raskippen op de tentoonstelling buiten mededinging, niet hei doel ze voor een behoorlijken prijs van de hand te zetten. Er waren uitgetrokken voor de kippen 3 prijzen en 31 aanmoedigingen. Aangezien de opkomst grooter was dan vermoed werd, was de jury van meen ning, bet aantal aanmoedigingen op 35 Ie brengen, opdal de eigenaars van kippen, die groote afstanden hadden afgelegd, schadeloos werden gesteld. Verscheidene mooie toornen weiden er onder aangetroffen. Het sorteeren van de kippen door de bevolking laat evenwel nog te wen- Bchen over. Zoo trof men vaak bij denzelfden toom kippen aan met verschillend ge kleurde pooten en afwijkenden vorm van kam en lellen. 275 Nu hierop door de jury gewezen is, zal dit vermoedelijk in den vervolge wel mei meer zorg geschieden. De algemeene indruk was, dat door geregelde selectie van de hanen, en goede verpleging der kippen in de residentie Kedoe een goed ras kan gefokt worden, dat voor Europeesche kippen niet behoeft onder te doen. Verscheidene toornen werden tijdens en na afloop van de tentoonstelling verkocht. De hoogste prijs, die voor een toom gemaakt werd, was ƒ 18.— Kapoenen. Hiervan waren 11 inzendingen binnengekomen, waaronder 6 van één eigenaar. lets bijzonders was vooral de inzending van kapoenen met kuikens, die de kloek vervangen. De bedoeling hiervan is, de hen, na het broeden, zoo spoedig mogelijk weer aan 't eierleggen te krijgen. Als de kuikens uitkomen, wordt de kapoen door toediening van tabak bedwelmd en zoodra de toestand van verdooving is ingetreden, worden de kuikens onder den kapoen gebracht, die na het ontwaken de zorgen van de kloek overneemt, de kleintjes onder zijn vleugels beschermt, er dagelijks mede uit wandelen gaat en ze tegen alle mogelijke aanvallen van buiten verdedigt. Daarbij verander! de slem van den kapoen in die van een kloek, wat vooral duidelijk waarneembaar is, als de kapoen de kuikens bij elkaar roept. Het spreekt van zelf, dat de kloek na het uitkomen van de kuikens onmiddellijk verwijderd moet worden. In den regel begint ze dan na ongeveer 35 dagen weer te leggen, wat 3 a 4 maanden duurt, als ze zich met de zorg voor de kuikens moet belasten. Het groote oeeonomische voordeel van dit procédé is dus, dat men niet alleen meer eieren krijg! van de hen. doch tevens, dat er 5 maal per jaar kui kens kunnen worden uitgebroed. Het kapoenen van jonge hanen vindt vrij algemeen plaats in het regent si hap Karanganjar. Het is van groot belang, dat deze knnstbewerking meer algemeen ingang vindt, om reden er drie voordeden aan verbonden zijn nl: 1". worden op deze wijze minderwaardige hanen van de voortteling uitgesloten: 2°. leveren kapoenen veel meer en smakelijker vleeseh en hebben dus hooger slaehtwaarde; •>"• kunnen de kapoenen de kloek vervangen voor de verzorging van de kuikens. De hoenderteelt is voor de bevolking een bijbedrijf. Het komt ons echter voor, dat door leiding van den desaman, met eenigs zins rationeelc fokkerij veel grooter winsten zijn te behalen. Deze leiding be- 276 hoort uit te gaan van de Lnlandsche ambtenaren, in casu vooral de onderdistricts en desa-lioofden, die zich dagelijks in de desa's bewegen, door te wijzen op hel groote voordeel van bovengenoemde wijze van handelen en liefst zeli een voor beeld te geven, op welke wijze men te werk moet gaan bij» het fokken van kippen. Op deze wijze zal telken jare vooruitgang zijn te constateeren en waar thans weinig of geen zorg aan deze dieren besteed wordt, zal de desaman, opgewekt door het directe voordeel, dat met hoenderteelt kan behaald worden, ook voor de voeding en verpleging wat meer over gaan hebben. Zonder deze beide factoren, gepaard met rationeele teeltkeuze, kan nimmer het gewenschte resultaat verkregen worden". VEEVEKKEER OVER ZEE. Dit beperkt zich in hoofdzaak tot den uitvoer van runderen, schapen en geiten van Madoera; van runderen en varkens van Bali; van paarden en lui Hels uit Soembavva en van paarden uit Soemba en Savoe, van welke eilanden de genoemde dieren voor het grootste gedeelte door den geheelen Nod. Lndischen archipel en voor een klein gedeelte naar Singapore worden uitgevoerd. De geheele uitvoer van vee naar Singapore bedroeg: Paarden 111 stuks. Eunderen 583 „ Schapen 1369 „ Geiten 756 „ Varkens 20204 „ Invoer van vee in Nederl. litdië bad in hoofdzaak plaats uit Australië til. 240 koeien, 27 schapen en ± 800 paarden, waarvan 514 voor het leger. Verder uit Britsch-Indië en wel, van Penang 1202 runderen en 92 buffels en van Singapore 2G6 runderen, alles met bestemming naar Sumatra's Oostkust. Verder werden uit Nederland 4 koeien geïmporteerd. De uitvoer van Madoera ging gedurende de laatste drie jaren regelmatig achteruit, zooals uit de volgende cijfers blijkt. Runderen. Schapen en Geiten. 1906 82.520 27.077 1907 58.585 20.551 1908 53.427 16.929 Daarentegen nam de uitvoer van Bali toe. Zij bedroeg over dezelfde jaren: 277 IJ n ik leren. Varkens. 1906 6781 10706 L9Ol 67!»:. 26118 1908 11387 27460 Van Celebes en Onderhoorigheden steeg de uitvoer van buffels eveneens. Buffels. 1907 2554 1908 4567 De buffels zijn uitsluitend afkomstig van Soembawa. De paarden werden uitgevoerd van Soembawa 4795 Makasser 42 Totaal 4837 Van Timor en Onderhoorigheden werden uitgevoerd van Soemba 17!>S paarden. Koepang 310 „ Savoe 311 „ Totaal 2410 paarden. Van het eiland Rotti had vroeger eveneens een belangrijke uitvoer van paarden plaats. Door hei optreden van surra is de paardenstapel aldaar echter zoodanig gedecimeerd, dal de/e uitvoer geheel heeft opgehouden. Verder heeft van Menado een vrij belangrijke uitvoer van schapen plaats, in hoofdzaak van Donggala naar Borneo (Samarinda); in 1908 bedroeg deze 2459 stuks. Inspectiereizen werden gemaakt naar de residenties Besoeki, Cheri bon, Pekalongan, Semarang, Kedoe, Preanger-Regentscliappen, Soerabaja, Lom bok, Bali en Atjeh. Betreffende den veestapel van Bali en Lombok vindt men een uitvoerig rapport in liel vorig jaarverslag. Ik kan hieraan slechts toevoegen, dat de groote invloed, dien de ambtenaren van B. B. aldaar in den laatsten tijd uitoefenen, den veestapel, die er van zeer groote beteekenis is. in de eerste plaats ten goede zal komen. Door de krachtige bestrijdingsmaatregelen tegen malleus, waarvoor gedurende het geheele jaar ecu Gouvernements veearts in Oost-Lombok gestationneerd bleef, was deze ziekte bij hei einde van hei jaar nagenoeg geweken en mag de hoop gekoesterd worden, dat ze gedurende liet loopende jaar geheel zal kunnen worden uitgeroeid. Door opheffing van belemmerende bepalingen bij het vervoer en den uit- 278 voer van Bali, nam de laatste reeds belangrijk toe en zal dom- doelmatige leiding en deskundige voorlichting zeker de veeteelt nog belangrijk kunnen bevorderd worden. De bijgaande foto's geven een goed idee van het Balineesche rund. Omtrent (Jen veestapel van Atjeh valt het volgende op te merken. Het inheemsche rund van Xoord-Sumatra behoort tot een klein ras, dal over geheel Sumatra wordt aangetroffen. Het gelijkt veel op het Madoereesche rund, doch is kleiner, liet heeft dezelfde kleur, doch niet de typische afteekeningen van het genoemde ras. De volwassen kooien wisselen in grootte van 1.05 a 1.15 M; de stieren van 1.05 a 1.23 M. Behalve de dieren, die deze hoogte hereiken, komen echter zoowel onder de koeien als onder de stieren tal van exemplaren voor, die veel kleiner zijn en nauwelijks 1 M. schofthoogte hebhen. Zoo trof ik volwassen stieren onder de koppels aan van slechts 0.95 M. schofthoogte. Dergelijke dwergjes moeten als degeneratie producten beschouwd worden. Vooral in de XXV en XXVI Moekims werden verscheidene van dergelijke exemplaren aangetroffen; in de XXII Moekims daarentegen slechts bij uit zondering. Al komen echter dergelijke exemplaren onder den veestapel voor, zoo wil dit nog niet zeggen, dat de geheele veestapel gedegenereerd is. Het tegendeel is waar, de meerderheid der Atjehsche runderen heeft alle eigenschappen van een onverbasterd natuurras, dat hoewel klein, uitstekende eigenschappen bezit. De dieren zijn krachtig gebouwd, hebben een groot uithoudingsvermogen bij den arbeid en schijnen zeer vruchtbaar te zijn. Ze zijn laag op de pooten en hebben goed gewelfde ribben, zoodat de romp cylindervormig is. De stieren hebben een sterk ontwikkelden bult. Ze laten zich gemakkelijk voeden en leve ren uitstekend slachtvee, daar het vleesch blank en zeer smakelijk is. Ter beoordeeling van den bouw moge dienen, dat bij een schofthoogte van 1.19 M. de borstomvang der stieren 1.73 M. en bij eene hoogte van 1.23 M. de borstomvang 1.81 M. bedroeg. Bij tentoonstellingsexemplaren, die de eerste prijzen verwierven op Java, vinden we de volgende maten: Schofthoogte. Borstom va ng. Madoereesche stier 1.19 M. 1.74 M. Balineesche „ 1.22 „ 1.73 „ Javaansche „ 1.29 „ 1.72 „ Bengaalsche „ 1.38 „ 1.80 „ 279 Behalve dal het kleiner is, staal dus het Atjehsche rund in qualiteit niet achter bij de genoemde en mag men hier in geen geval van een gedegenereerd ras spreken. Wat de qnantiteil betreft, schijnt de toestand verder zeer bevredi gend te zijn. indien althans de opgegeven cijfers eenigermate betrouwbaar zijn. Zoo vinden we voor de XXII Moekims opgegeven op 1 Juli 1908. — 17876 runderen en 2401 buffels op 31256 inwoners of ± 0.G5 stuks per inwoner tegen + 0.4 op Madoera. De toestand is dus ver van ongunstig, hetgeen ook reeds blijkt uit de omstandigheid, dal de invoer van vee gedurende de laatste jaren steeds minder weid en gedurende 1908 slechts bestond uit 212 runderen en 37 buffels tegen 1128 in 1907. Daar deze runderen in hoofdzaak bestemd zijn voor het garnizoen te Sabang, kan men zeggen dat Atjeh, niettegenstaande zijn betrekkelijk prooi garnizoen, tegenwoordig geheel in de behoefte aan rund vleesch kan voorzien. Omtrent te nemen maatregelen, om tot. verbetering van den inheemsehen veestapel te geraken, word! mei het bestuur aldaar nog van gedachte gewisseld. Behalve de inheemsche veestapel wordt te Oleh-leh en ICota Radja en om stroken, nagenoeg uitsluitend Bengaalsch vee gefokt. Deze dieren worden vooral gehouden door Europeanen en vreemde Ooster lingen als melkvee, terwijl ossen en stieren als transportvee dienen. Volgens opgave zon deze veestapel uit + 300 stuks volwassen koeien be staan. Tot heden werd hij vrij zuiver gehouden. Met wat hulp van bet Bestuur en onder deskundig toezicht, kan deze vee stapel een groote hulpbron worden ter verbetering van het inheemsche Atjeh rund. De Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijk. dienst, O. A. Penning. 28 280 281 VERZAMELSTAAT DER GEVALLEN VAN BESMETTELIJKE ZIEKTEN ONDER HET VEE GEDURENDE HET JAAR 1908. JAVA EN MADO E B A. MOND- KN KLAUWZEER. MAL LEUS. 282 283 JAVA EN' MADOERA. SACCHARO MYCOSE. SUB RA. SEPTICHAEMIA- EPIZOÖTICA. 284 285 JAVA KN .MADOEEA. f KOORTS. ÏEXASC) « VUUR MILT L CULOSE. TÜBER w ~ OLHEID. HON 1)8 BEZITTINGEN. BUITEN MOND- EN, -KLAUWZEER. 287 286 BUITEN | BEZITTINGEN, MAL 1 LEUS. SACCHAEO MYCOSE. SUB ™A. SEPTICHAEMLY- ' Ë['IZOÖTICA. HONDS ! pOLHEID. 288 289 BUITEN KI BEZITTINGEN. RUNDER .■ PEST . CULOSE. 290 291 OPGAVE VAN HET AANTAL IN- EN UITGEVOERDE DIEREN VAN ALLE GEWESTEN IN NEDERLANDSCH-INDIË GEDURENDE HET JAAR 1908. 292 293 295 294 297 f, vreemdelingen laboratorium, museum, g. kamer voor broedstoven. li. kamer voor geënte kleine proefdieren, i. photografiekamer mei donkere kamer, j. retiraden en waschgelegenheden, k. fokkerij voor kleine proefdieren, l. bewaarplaats van chemicaliën enz. m. sectie lokaal, n. operatie lokaal. Om dt'ze gebouwen heen bevinden zich terzijde stallingen voor konijnen, aan de achterzijde de stallen vóór groote huisdieren. De/e stallen zijn volkomen gescheiden in tweeën, een gedeelte voor besmette ('')• het andere voor niet be smette (■'). Op hei laatste gedeelte is een overdekte ruimte (") voor het onder wijs in practische anatomie. Grenzend aan hei besmette gedeelte bevindt zich hei Bectielokaal, dai direct mei het daarachter gelegen open terrein in verbinding staat; op eenige meters afstand van hei sectielocaal bevindt zich de begraadfplaats. Om hei gebouw, langs de stallen en onder hei sectielokaal en operatielokaal bevindt zich stroomend water, waardoor faecaliën, spoelwater en vloeibaar afval van de secties direct in de groote rivier, die zich achter het terrein bevindt, geloosd kunnen worden. T'lr bestaai bmendien gelegenheid hei water van hel sectielocaal te verzamelen in een reservoir, waarin hei vooraf kan ontsmet wor den. Ook is achterliet sectielokaal een ruimte ingericht om afval der besmette stallen te verbranden, liet water, benoodigd voor de laboratoria, is afkomstig van een regen reservoir, van waaruit doOT een leiding de verschillende localiteiten worden voorzien.' De laboratoria zijn geheel naar de eischen des tijds ingericht; zij' zijn van zeer doelmatige meubelen voorzien, vooral de microseopiseertafels, die evenals de sectietafeltjes mei dik melkglas Indekt zijn, kunnen op volmaaktheid bogen De nieuwste en meest verbeterde instrumenten zijn aangeschaft, het grootste gedeelte hiervan is in Bel laboratorium a. geplaatst. In de werkplaats voor den amanuensis, tevens sterilisatielokaal, worden voedingsbodems bereid, glaswerk gesteriliseerd, kleurstoffen gemaakt enz. Achier dit lokaal bevindt zich een kleiner laboratorium, dat Lngerichi is als practicum voor de leerlingen der veeartsenijschool; practische histologie en bacteriologie worden daar gegeven. Kaast de bibliotheek is nog een derde laboratorium, zoo groot als het eerst genoemde; de bedoeling hiervan is om vreemdelingen gelegenheid te geven onderzoekingen te verrichten, doch deze ruimte wordt voorlooping benut voor onderzoekingen betreffende serqdiagnostiek en andere immuniteitsvraagstukken, 298 terwijl ook melkonderzoek Ln dil laboratorium kan geschieden. Onder de instru menten, hiervoor benoodigd, bevinden zich o. a. oen bloed- en melkcentrifuge. De laatste is voor bepaling van hel vetgehalte der melk, de eerste is bestemd voor bloedonderzoekingen van geringen omvang. Daar het te voorsden is, dat sero logisehe onderzoekingen ten behoeve der praktijk een grootere toepassing zullen vinden, is besloten naast deze kleine handcentrifuge er een met grootere capaci teit aan te schaffen, die door een gasmotor of electrièch gedreven wordt. Deze centrifuge beval 6 buizen van lno cc inhoud, zoodat een beduidende hoeveelheid materiaal tegelijk kan verwerkt worden. Dit is o. a. noodig voor de agglutinatie van sera ten behoeve der kwade-droes-diagnostiek. Ook voor het wasschen van roode bloedcellen is een dergelijke machine uiterst geschikt, daar mi om 10 cc bloed te wasschen één man (\vn geheelen dag de handcentri fuge moet draaien. De kleine centrifuge kan steeds voor Tuinder uitgebreide onderzoekingen gebruikt: worden o. a. voor urine- en andere onderzoekingen ten behoeve der cliniek. In de kamer van den Chef is de bibliotheek ondergebracht. Het laborato rium heeft geen eigen bibliotheek noodig, daar de centrale bibliotheek van het Departement eveneens in Buitenzorg zich bevindt. Hierin is het veeartsenij kundig gedeelte goed verzorgd, terwijl steeds voor aankoop van nieuwe werken wordt zorg gedragen. Het laboratorium kan uit deze bibliotheek de noodige standaardwerken en tijdschriften gebruiken, zoodat men de gegevens voor de studie van eenig onderwerp onder zijn bereik beeft. Naast het laboratorium f, in den reobter vleugel van bet gebouw, bevinden zich achtereenvolgens een broedstovenkamer, waarin een groote en een kleine thermostaat; een kamer voor geënte kleine proefdieren en een photograficlokaal. Tn het laatste is opgesteld het microphotografisch apparaat. De stallen zijn alle afzonderlijk, gebouwd van ijzer en bedekt met zink, de vloer bestaat uit tegels in cement. Deze stalinrichting maakt het mogelijk. dat elk paard of rund afzonderlijk staat, hetgeen vooral op den besmetten stal absoluut noodzakelijk is. Voor het besmette en onbesmette stalgedeelte is geheel afzonderlijk personeel. Het sectielokaal is ook van een voor water ondoordringbaren bodem voorzien. de sectietafels zijn met marmer gedekt: hierdoor kan alles na gebruik zorg vuldig gereinigd en ontsmet worden. Op het terrein der stallen en in het sectielokaal is evenals in de laboratoria een goede verlichting aangebracht, zoo dat ook 's avonds spoedeisehende gevallen verwerkt kunnen worden. De fokkerij voor kleine proefdieren is hoog noodzakelijk, daar men zeer moeielijk proefdieren kan krijgen, in. liet bijzonder marmotten en konijnen. De fokkerij der marmotten gaat goed, geheel anders echter met de konijnen. 299 Bij de konijnen heeft men bovendien het Lnconvenient, dat indien men vele dieren bij elkander houdt, gemakkelijk een besmettelijke ziekte zich kan ver spreiden: de coccidiose is o. a. zeer gevreesd. Daarom worden alle konijnen apart gezel en moet worden omgezien naar een bron, die geregeld deze diereu kau verschaffen. Reeds eenmaal kwam coccidiose voor bij onze konijnen, doch door ontsmetting is hel bij enkele gevallen gebleven. Ook aan de geënte kleine proefdieren moet veel zorg besteed worden. Zij bevinden zich alle in afzonderlijke ijzeren kooien of sternen potten, die op gewapend beton staan in het lokaal h. Hierdoor is voldaan aan den eisch, dat zij elkander niet kunnen besmetten en het lokaal grondig gedesinfecteerd kan worden. Naast de gebouwen van het laboratorium bevindt zich de hoenderfokkerij. die onder leiding staat van den Inspecteur van den veeartseni jkundigen dieust Deze fokkerij, tevens proefstation, is in de nabijheid van het laboratorium ge legen, om eventueele oorzaken van sterfte onder de kippen direct te kunnen bestudeeren. Het nut biervan is dan ook wederzijds reeds gebleken. Naast de hoenderfokkerij is een weide van het laboratorium voor verdacht vee, welke behoorlijk geisoleerd en op een flinken afstand van de overige stal len en weiden gelegen is. In deze weide zijn hulpstallen gebouwd, die zoo noodig voor ontsmetting verbrand kunnen worden. Spoedig na het in gebruik nemen der gebouwen bleek de noodzakelijkheid van een woning voor den opzichter, waarmede reeds een begin is gemaakt. Personeel. Het personeel van het laboratorium bestaat uit: Chef D r . L. de Blie ck^ Opzichter-amanuensis M. Beurink, een schrijver, 4 laboratoriumbe dienden en 4 stalbedienden. Van September tot November heeft D r . G. Leurink, leeraar aan den cursus tot opleiding van inlandsche veeartsen, ook op het laboratornmi gewerkt, doch met het begin van den nieuwen cursus werd zijn tijd geheel in beslag genomen door het onderwijs, liet bleek echter onmogelijk den dienst naar behooren te doen zonder deskundige hulp, de werkzaamheden hadden reeds een aanmerkelijken omvang verkregen, terwijl bij ontstentenis door ziekte of dienstreis v;iu den Chef het laboratorium geheel aan niet-deskundigen zou over gelaten zijn. Hierdoor zouden de reeds verkregen resultaten, speciaal met be trekking tot immunisatie van dieren, verloren gaan. Daarom werd besloten een Gouvernementsveearts tijdelijk aan het laborato rium werkzaam te stellen, totdat de toestemming zou zijn verkregen om een 3 Van de Nieuw-Guinea-planten werden de doubletten uitgezocht en na ge parafeerd te zijn verzonden. Ook van de andere bewerkte planten weiden de beschikbare doubletten verdeeld en gedeeltelijk verzonden en verder werd voort gegaan mei hei aanvullen van het Orchideeënherbarium en met het maken van doubletten daarvan voor verschillende buitenlandsche herbaria. l)c Heer Backer zette de bewerking y;hi hel tweede deel der Flora van Batavia krachtig voort. De Leguminosae werden in den loop van het verslagjaar voltooid, evenzoo de Rosaceae, Crassulaceae en Sexifragaceae, terwijl een aanvang werd gemaakt met de bewerking der Hhizophoraceae. Evenals ten vorige jaar werd een groot deel van bet Herbarium Generale aan een revisie onderworpen, waarbij vele merkwaardige authentieken teruggevonden werden. Wederom werden herhaaldelijk dienstreizen naar Batavia onder nomen. Ten behoeve van bet onderwijs aan Landbouwschool en Land- en Tuinbouw cursus werd een voorlooper eener Schoolflora voor Java samengesteld, ongeveer 500 planten bevattende. Het werkje werd —■ voor zoover mogelijk en wensche lijk — op dezelfde wijze ingericht als de zeer practische Schoolflora van Neder land door 11. Heukels. In Mei nam de Heer Backer deel aan een excursie naar bet vulkaanei land Krakatau, uitgaande van den Topograpischen Dienst, voor de opneming van de Krakatau-groep. Eenige opmerkingen over de botanische resultaten worden in het verslag dezer expeditie in de Verslagen van het Mijnwezen meegedeeld. Bij deze excursie! werd tot op een zeehoogte van 400 Meter in het binnenland van het eiland doorgedrongen. Een nieuwe goed voorbereide expeditie tol hebbende het gcheele eiland en vooral ook den piek van Krakatau volledig floristisch (en faunistisch) te onderzoeken zou voor de kennis der plantenver spreiding een groot belang hebben. De Heer van Ald er w er e 1 t van Hosenburg bleef nog gedurende het verslagjaar aan het Herbarium werkzaam en bracht de \arencolleeties geheel in orde, tevens de nog onbenoemde exemplaren, waaronder enkele nog onbeschre ven soorten, determineerende, resp. beschrijvende. Hij belastte zich verder met het corrigeeren der drukproeven van de ...Malavan Eerns", welk nuttig werk nog juist voor het einde van hei jaar als een lijvig boekdeel het licht zag, ofschoon de omslagtitel reeds den jaarstempel L 909 draagt. Wat de overige aan deze Aideeling verrichte werkzaamheden betreft, raad plege men het vorig jaarverslag. Gedurende 2 maanden moest de hulp van Man tri Arsin ontbeerd worden, die wegens ziekte thuis moest blijven. Xiet zonder zorg wordt de tijd 30 Dat dergelijke groepen vooral voor de talrijke inlandsche bezoekers een .-.en, behoeft wel nauwelijks te worden vermeld. Intus schen wordt hun aandacht in niet minder mate getrokken door sommige kleinere dieren, zooals den van Celebes afkomstige Tarsius fuseus Fi s e h., voor al wanneer aan die dieren of aan bepaalde declen ervan bijzondere krachten wor den toegeschreven. Afzonderlijke vermelding verdient het verkrijgen van een Javaansch exem plaar van F e lis viverrina, Berm., welke diersoort in het verslagjaar door den lieer Bart e 1 s voor het eerst op Java werd aangetroffen en wel in de moerassige kustbosschen van Krawang. Neemt men in aanmerking, dat deze diersoort daar in het geheel niet zeldzaam blijkt te zijn, dan verbaast men zich terecht over het feit, dat zij gedurende de meer dan honderd jaar, waarin op j ava —en dikwijls door uitnemende krachten —is verzameld, den natuuronder zoekers nog nooit in handen is gekomen. Slechts hare schuwheid en haai- ver blijf in moeielijk toegankelijke wildernissen kunnen dit eenigermate verklaren. Tevens blijkt echter uit deze vondst, hoe men met het aannemen van versprei dingsgebieden en het maken van gevolgtrekkingen daaruit de grootste behoed zaamheid in acht moet muien en speciaal voor deze streken het gewoonlijk ge bruikte „niet voorkomend" of „ontbrekend" voorloopig door „nog niet aange troffen" zal hebben te vervangen. Vogels. Vooral van Nieuw- Gruinea en van Celebes word een vrij grool aantal goed gepraepareerde vogelhuiden verkregen, liet meerendeel daarvan kon met behulp van de aanwezige literatuur en door vergelijking niet de, in 1903 uit de nalatenschap van Dr. Vorder man aangekochte verzameling worden gedetermineerd, waarbij ook de Heer Bart e 1 s, wiens naam reeds meermalen in de jaarverslagen dezer afdeeling werd genoemd, zijn zeer gewaar deerde hulp verleende. De gedetermineerde exemplaren werden alle opgezet. Hoewel het in de bedoeling ligt, later, wanneer ruimte beschikbaar zal zijn voor de vogels, tot een andere wijze van opstelling over te gaan, waardoor hun geographische distributie beter wordt veraanschouwelijkt, vonden de nieuw ver kregen exemplaren voorloopig een plaats bij hunne verwanten, zoodat de vogel kasten hier en daar een weinig aan overbevolking beginnen te lijden. Ook van de Java-vogels, inzonderheid van de Steltloopers, werden eenige, nog ontbrekende soorten verkregen. De verzameling I'aradijsvogels werd ver rijkt met een aantal exemplaren, door den Directeur der Nederlandsche Nieuw- Guinea Handelsmaatschappij ten geschenke aangeboden. Kruipende en Tweeslachtige Dieren. Dit gedeelte mag, 300 vasten assistent aan de inrichting te verhinden. D. 11. Smit, .Gouverne mentsveearts die in Holland reeds een jaar aan de Rijksseruminrichting te ilotterdam was werkzaam geweest, werd daartoe met ingang van 17 November tijdelijk aan <\<-<\ Chef van het laboratorium toegevoegd. Met het vertrek van den Ui-. B. Vrijburg als Gouvernements veearts van Btiitenzorg, moest de/e dienst aan l) r . 11. Smit gedeeltelijk worden opgedragen, waardoor van zijn diensten voor het laboratorium minder gebruik kon worden gemaakt. Daarom werd de Gouvernementsveearts A. Heshusius eveneens lijde lijk aan het laboratorium werkzaam gesteld. Doel e n \V erk za a mhed en. liet doel van liet \ irn rt sen ijk undig laborator] il in is liet onder/.oek naar de oorzaak van ziekten der huisdieren in Ned. Indiö en naar de middelen ter be strijding dezer ziekten. Omtrent de werkzaamheden is uit den aard der zaak nog weinig mede te deelen; er zal dan ook volstaan worden de richting aan te geven waarin gewerkt wordt. Het was moeielijk een greep te doen uil de vele onderwerpen, die ter be studeering zijn aangewezen. Niet voor alle ziekten is hel materiaal even toe gankelijk en daarom werd eerst den veeartsen verzocht ziektemateriaal uit hun werkkring op te zenden. Hel kwam mij gewenscht voor in de eerste plaats die sera en entstoffen te bereiden, welke reeds bekend zijn en in lndiö aanwending kunnen vinden en de toepassing er van te bevorderen, om daarna het zoeken naar onbekende oorzaken van ziekten bij de huisdieren eu naar middelen ter onderkenning en bestrijding dezer ziekten tot laak te stillen. Van de sera. die bekend zijn en waarmede zeer goede resultaten in andere landen worden verkregen, kunnen er in Indië weinig toepassing vinden. Vle k zie k 1 e- en milt v u o rse r a m, sera. teg e n d e ka 1 verziekte n, borstziekte en pest der \arkens zijn hier overbodig; voor zoover wij weten, komen genoemde varkensziekten en de bedoelde kalverziekten hier niet voor en is miltvuur zoo sporadisch, dat het de vraag is of het maken van een serum toonend is. Ken ander bekend serum is het r u nderpe sts er u in, dit zou alleen op Sumatra, waar nog veepest voorkomt, aangewend kunnen winden, liet moet echter nog overwogen worden of het maken van dit serum geïndiceerd is en of wellicht politiemaatregelen niet sneller tot het beoogde doel zullen voeren. Het mond- en klauwzeer serum is nog in de groote praktijk weinig toegepast; in Holland is men ei' mede bezig, op het veeartsenijkundig congres, September 1909 in den Haag te honden, is het een onderwerp van bespreking en het zal daarom nuttig zijn deze uitspraken af te wachten alvorens op groote schaal tot bereiding over te gaan. Wel zijn reeds 301 voorbereidende maatregelefi getroffen om de immuniteit tegen deze voor [ndië belangrijke veeziekte te bestudeeren. Meer kans op slagen schijnt mij de berei ding van een serum tegen de septicaemia haemorrhagica te zullen hebben. Te ta nu s-ser urn zou in lndië ook aanwending kunnen vinden, hel is echter niet juist bekend welke uitbreiding deze ziekte beeft. In alle geval zijn er meer urgente onderwerpen. Behalve therapeutische sera, kent men ook diagnostische sera, alsmede entstoffen ten behoeve der diagnostiek van in fectie-ziekten. Tot de eerste behooren de sera ter onderkenning van eiwitten van verschillende diersoorten afkomstig (p raecipit eerend e sera), en sera ter onderkenning van bacteriën. De entstoffen, die voor de diagnostiek in aanmerking komen en in lndië aangewend kunnen worden zijn mal leï n c en 1 uh c r cul in c. Tegen de meeste infectieziekten, die in [ndië den veestapel bedreigen zijn nog geen afdoende sera of entstoffen ter behandeling of immunisatie bekend. Ik wijs slechts op de parasitaire bloedziekten (trypanosomiasen en piroplasmo sen), kwade droes. Ivmphangit is epizoötica e. a. liet is derhalve aangewezen naar déze middelen te zoeken, en in de eerste plaats de aetiologie en daarmede samenhangende vraagstukken vader te bestudeeren. De sera en entstoffen, die reeds in bereiding of in voorbehandeling zijn. zullen achtereenvolgens kort be sproken worden. BEREIDING VAN SERA K\' i:\TSTOFFEN. A. Serum tegen de septicaemia haemorrhagica. Waar men in Europa tegen ziekten door ovoïde bacillen (bac. septic, haemor rhagica) nl. de borstziekte der varkens, septische pleuro-pneumonie der kalveren en kippencholera reeds met succes de serumbehandeling zoowel preventief als curatief toepast, ligt bel voor de hand om ook in lndië te trachten een actieve of passieve immuniseering te verkrijgen tegen de septicaemie der herkauwers en varkens. Als oorzaak dezer ziekte is een ovoïde bacil bekend, die uit het bloed der dieren, aan genoemde ziekte gestorven, geisoleerd kan worden. Met deze cul turen zijn op het oogenblik 3 paarden en één rund hoog geimmuniseerd. De resultaten mei mi dezer dieren verkregen door inspuiting bij kleine dui ven, die zeer gevoelig zijn voor den septicaemie-bacil waren reeds zeer bevredi gend. Het onderzoek wordt voortgezet op karbouwen. Ook voor actieve im munisatie worden pogingen in het werk gesteld. 302 B. Mond- en klanwzee rser nm. Voor de bereiding hiervan zijn maatregelen genomen. In de eerste plaats moet onderzocht worden of liet mogelijk is de smetstof op het terrein van het laboratorium in voorraad te houden nl. door middel van passage door biggen. Indien deze proeven slagen, zal de bereiding van het mond- en klauwzeersernm mogelijk zijn en is liet te voorzien, dat hiermede succes kan verkregen worden. Al moet gezegd worden, dat de resultaten, die men in Huropa heeft bereikt ui. volgens de methode van Lof f ler, nog niet voor de praktijk geschikt zijn. zoo is het toch dringend noodzakelijk in deze inrichting onderzoekingen te doen, daar de schade, die de ziekte veroorzaakt, speciaal bij het trekvee, zeer groot is. C. Praecipiteerende. en aggluti nee rende onder zoekingssera. De praecipiteerende sera dienen om eiwitten te differencieeren. Zij berusten op het principe, dat een konijn of ander proefdier ingespoten met eiwit van een bepaalde diersoort a. praecipitine in zijn bloed verkrijgt. die in staat is, ook buiten hei lichaam van het konijn, dus in een reagensglas, het bedoelde eiwit van de diersoort a. neer te slaan. Daarentegen heeft deze praecipitine geen werking op eiwit van een diersoort b., tenzij er tussehen deze diersoorten stamverwantschap bestaat. Dit principe heeft in de practijk o. a. toepassing gevonden voor de on derkenning van b 1 oe rl v 1 ekk e n op voorwerpen, kleedingstukken enz. in gerechtelijke gevallen. De onderzoekingen van bloedvlekken ten behoeve der justitie, werden tot heden allen verricht aan het geneeskundig laboratorium te Batavia. Op ver zoek van den Directeur van genoemd laboratorium zullen voortaan deze onder zoekingen, zoodra er sprake is van bloedvlekken van dierlijken oorsprong door het veeartsenijkundig laboratorium behandeld worden. Ken onderzoek op runder bloedvlekken, die zich bevonden op kleedingstukken van een verdachte te Toe loeng-Agoeng heeft reeds plaats gehad. Behalve voor onderzoek van bloedvlekken vinden de praecipiteerende sera toepassing in de practijk der vlee sc h- en melkk eu r ing. Het is nl. mogelijk met deze biologische reactie vleesch en melk van verschillende dier soorten van elkander te onderscheiden en langs dezen weg vervalschingen op te sporen. De bereiding der sera eischt een groot aantal proefdieren, eensdeels omdat er meermalen dieren door de inspuiting sterven en anderzins omdat men voor 303 de meest voorkomende huisdieren sera moet bereiden. Het is zelfs gewenscht ze in voorraad te houden, daar anders de justitie ie lang op den uitslag van het onderzoek zon moeteïi wachten. De agglutineerende. sera dienen voor het definieeren van bac teriën. Dit kan o. a. voorkomen bij vergiftigingen door voedsels van dierlijken oorsprong, als vleesch, visch en melk, waarbij dikwijls pathogene bacteriën tol de paratyphusgroep behoorende, ais de oor/aak kunnen aangetoond worden. Ten einde de gevonden bacterie te determineeren (de paratyphusgroep omvat verschillende bacteriën) moei men gebruik maken van een serum, dat met een der bacteriën van de groep is bereid. Op hei oogenblik worden gemaakt ty pliuss cru m, paratyphus A. en paratyphus B. Ser urn, doch dit getal zal nog met meerdere worden uitgebreid. Zooals reeds gezegd, is voor de bereiding van andere bekende sera nog geen indicatie. Preventieve entstoffen (vaccins) tegen besmettelijke ziekten, die in lndie voorkomen, zijn weinig bekend. Miltvuurentstof kan wegens het sporadisch voorkomen der ziekte buiten bespreking blijven. Wel zijn bekend entstoffen, die dienen ter onderkenning van verborgen (nift-clinische) gevallen van infectieziekten nl. malleïne en t abc reu line. Deze beide stoffen kunnen bier toepassing vinden, de eerste op ruimen schaal, hetgeen wellicht ook binnenkort met de Laatstgenoemde het geval zal zijn. D. Malleïne. De malleïne is in de laatste jaren weinig in de Indische practijk gebruikt en wel voornamelijk omdat de toepassing der subcutane malleïnatie veel tijd en veel deskundige hulp vereischt. De subcutane malleïnatie gaf te veel mis wijzingen en alleen door meermalige herhaling der reactie kreeg men een denk beeld van het aantal zieke paarden, dat zich in een bepaald koppel bevond. Door toepassing van nieuwere methoden, waaronder de aanwending der malleine in het oog, is het te voorzien, dat dit onderkenningsmiddel een ruimere toe passing zal vinden. Een uitgebreid vergelijkend onderzoek naar deze en andere methoden is ingesteld; de resultaten ervan zijn geplubiceerd in de Veeart sen ij k v n d i ge m eded ccli nge n: Vergelijkende onderzoekingen naar de onderkenningsmiddelen van verborgen kwaden droes (gebruik van malleïne en serodiagnostiek) door D r . L. de Blieck. De resultaten, met de ophthalmorenctie verkregen, geven aanleiding deze methode, die wegens haar eenvoudigheid zoo uiterst voor de praktijk in 304 tndië geschikt is, algemeen toe te passen. Zij zal ongetwijfeld bijdragen toi snelle onderkenning van kwaden droes, waardoor de ziekte beter bestreden kan wolden. Tijdens hei eerste halfjaar van 1909 nam het gebruik door de vee artsen reeds toe en werden zeer gunstige resultaten bericht. Ook de serodiag- Qostiek (agglutina.tie en komplementbinding) gaf goede resultaten, doch het moet nog onderzocht worden of deze methode met de andere gecombineerd kan worden, daar de hooge temperatuur en duur van liet transport de ver zending van sera benioeielijken. De malleïne wordt met eenige wijziging bereid overeenkomstig die van het Instituut Pasteur te Parijs (malleïne Roux). Zeer virulente culturen worden in 4%% glycerine bouillon gekweekt en blijven een maand in de broedstoof liij 37°' C. Te Parijs kweekt men ze bij 35 c ('. doch in den zelfden thermo staat moet alhier ook tuberculine bereid worden, waarvoor minstens 37° C. noodig is. Het is gebleken, dat de malleusbacillen evenals de tubercelbacillen het weligst groeien bij rijkelijke toetreding van zuurstof; vandaar dat het kwee ken in z. g. Koux'sehe Elesschen of andere platte; flesschen de beste resultaten geelt. Bijgaande photo geelt een blik op de bereiding dezer producten, de bedoelde kolven zijn er op zichtbaar. Na een maand gegroeid te zijn. worden de culturen op hun reinheid onderzocht en daarna bij 100° C gesteriliseerd. Deze gedoode culturen worden op een waterbad tot op V lO van het volume ingedampt, daarna gefiltreerd door papier en in glazen buisjes gedaan, die na dichtsmelten nog eens ge steriliseerd worden. Zij zijn dan voor bewaren geschikt en voor verzending gereed. Door de Gouvernementsveeartsen en militaire paardenartsen werd reeds van deze malleïne gebruik gemaakt; er werden goede resultaten mede verkregen. Aan het laboratorium werden vele proeven genomen met deze malleïne en de resultaten zooveel mogelijk door sectie gecontroleerd. Onder meer werder ook onderzocht 1 I paarden (merriën). afkomstig van de militaire stallen te Batavia, waar kwade droes kort geleden was voorgekomen. Deze merriën, die voor het Departement van Landbouw bestemd waren om onder de- bevolking als dekmerrie verspreid te worden, zijn met alle bekende methoden op kwaden droes onderzocht en daarna vrij gegeven. Het behoeft geen betoog, dat dit een voordeel was, daar indien men geen zekerheid omtrent de al of niet besmetting had verkregen, de dieren niet aan de bevolking hadden kunnen gegeven worden. De tuberculine is voorloopig niet zoo noodig als de malleïne; tuber culose komt in Indië bij het vee weinig voor. Wel zal het noodig blijken, wil men de tuberculose uit Indië weren en de gevallen, die er bestaan, uitroeien, 305 dat van de tubcrculinc meer gebruik zal worden gemaakt; het is daarom te' voorzien, dat in de toekomst en reeds spoedig meer tuberculine zal aangevraagd worden. Daarom is met de bereiding ervan een begin gemaakt, een enkele maal zijn ook reeds door Gouvernementsveeartsen runderen met tuberculine onderzocht. De tuberculine wordt bereid van tubercelbacillen, van het rund afkomstig. De bouillon hiervoor noodig, wordt gemaakt overeenkomstig de voorschriften van de Rijks-seruminrichting te Rotterdam; nadat de culturen 6 weken gegroeid zijn, worden zij bij 100° C gesteriliseerd, daarna gefiltreerd en dit heldere filtraat op V,„ van het volume ingedampt, waardoor de tuber culine brute is verkregen. ZIEKTEN-ONDERZOEK. A. Inzending van materiaal. Zooals reeds gezegd is hei materiaal van de verschillende dierziekten niet altijd gemakkelijk verkrijgbaar. Om deze reden en om de veeartsen in de gelegenheid te stellen zekerheid omtrent een bepaald ziektegeval te verkrijgen of de door hen gestelde diagnose te doen controleeren, is bij circulaire verzocht zooveel mogelijk materiaal in eenigen vorm aan het laboratorium te zenden. Materiaal kan als zoodanig of geconserveerd of door enting van proefdieren worden gezonden. Indien het noodig blijkt, wordt het onderzoek op de plaats, waar de ziekte voorkomt, verricht. , Van deze inzendingen wordt bovendien profijt getrokken door de verkregen bacteriën te gebruiken voor serunibereiding; dit geschiedt o. a. voor het septi caemieserum, waarbij het van helang is over zoo veel mogelijk stammen van den bacil te beschikken, ten einde een polyvalent serum te verkrijgen. De inzending van materiaal in de tropen stuit op moeielijkheden; de hooge tem peratuur en de duur van het transport zijn dikwijls oorzaak, dat het materiaal bedorven aankomt. Toch is gebleken, dat indien stoffen als bloed, etter enz., zoo steriel moge lijk in Pasteursche pipetten genomen worden, het onderzoek gewoonlijk een bevredigend resultaat geeft. Verder bepalen zich de inzendingen tot materiaal in 5 — 10% formaline geconserveerd en tot proefdieren, die met het ziekte materiaal zijn ingeënt. Ook worden gefixeerde uitstrijkpreparaten ter onder zoek gezonden. Het aantal der genoemde onderzoekingen, die in September begonnen zijn, bedroeg tot einde December 25. In 1909 is liet inzenden toegenomen; de be- Jaarboek. 20 306 spreking dezer gevallen kan gevoegelijk met die van 1909 in het volgende rap port plaats vinden. • B. Onderzoek van kwaden droes op Lombok. Door den Chef van liet laboratorium j.s met den Inspectem van den vee mijkundigen dienst in September een reis gemaakt naar Bali en Lombok, waar vee] kwade droes voorkwam. Het doel dezer reis was een groote hoeveel heid materiaal te zien en te trachten een beslissing te nemen omtrent een aantal verdachte en daarom geïsoleerde paarden. Br werden ongeveer 30 paarden met verdachte verschijnselen geseceerd. Daarbij is wederom gebleken, hóe uiterst voorzichtig men moet zijn met de diagnose, „kwade droes"; vele paarden hadden litteekens in den neus, ontslaan na verwondingen (de dieren liepen los en konden zich gemakkelijk in den neus aan bamboepaggers beleedigen). Ook bij de sectie was de diagnose niet altijd even gemakkelijk; daar in bijna alle paardenlevers en meermalen ook in de longen zoöparasitaire (verkalkte en niet verkalkte), verschillend groote knobbels voorkwamen, iii vele levers was geen centimeter normaal weefsel overgebleven; een dergelijke uitbreiding van de z. g. chalicosis nodularis van O! t had ik nooit gezien. Of deze knobbeltjes door denzelfden parasiet veroorzaakt worden als in Europa, is niet bekend; het pathologisch-anatomisch beeld van de longen en den lever was wilmaakt gelijk aan wat men in Europa ziet. Daar de ophthalmoreactie met malleïne nog niet door mij was toegepast en het laboratorium nog geen malleïne bereidde, moest dit onderzoek achter wege blijven. Later echter zijn op Lombok meerdere gevallen met genoemde ode onderzocht en met gunstig resultaat. Deze reis was tevens nuttig om met de Indische toestanden en gebruiken op het gebied der veehouderij kennis te maken. Kwade droes vormt op het oogenblik een belangrijk onderwerp van studie op het laboratorium. Er zijn nog, speciaal in verband met de kwestie van parasitaire longhaartjes en de diagnostiek daarvan, vele zaken op te helderen, welke voor de rationeele bestrijding der ziekte van het grootste nut zijn. Kwade droes is wellicht de meest verspreide en kwaadaardigste ziekte der paar den in Indië. Waar bovendien om P.uitenzorg gemakkelijk materiaal is te en, is het aangewezen, van dit onderwerp een uitvoerige studie te maken. C. Farcin du bocuf. Ee i s naar Deli. .Een zeer interessant onderzoek werd te Medan verricht. Onder de ossen van vele tabaksondemenungen komt een ziekte voor, het z. g. farcin du 307 'boe uf, waarbij op verschillende plaatsen van het lichaam abcessen zich ont wikkelen. De ziekte is in 1907 onderzocht door M. A. Vrijb vr g, veearts te Medan, die een bacterie beschreven heeft als de oorzaak van het lijden. Door den Gouvernementsveearts ü. S. Jeronimus werd etter in pipetten naar het laboratorium gezonden; het gelukte echter niet de bedoelde bacteriën er uit te kweeken, meestal was de etter steriel. Ook proefdieren daar ter plaatse geënt, verkregen niet de pathologische verschijnselen, zooals die voor deze ziekte bekend' zijn. Besloten werd daarom de ziekte in Dcli zelf te bestudecren. Het bleek, dat op sommige ondernemingen ï>o% en meer der ossen aan de ziekte leden of geleden hadden. Daar slechts een gering aantal snel geneest, doch het meerendeel geruimen tijd buiten gebruik moet gesteld worden, terwijl er vele nooit geheel herstellen en ook een klein aantal sterven of voor dien tijd geslacht worden, veroorzaakt de ziekte een aanmerkelijke schade en stoornis in het bedrijf. Tijdens mijn verblijf te Medan had ik toestemming gebruik te maken van liet pathologisch laboratorium der Dcli Maatschappij, die ik evenals den heeren D. J. J. van Logliem, waarnemend directeur van het labo ratorium, en J. F. van den Bosch, assistent, hierbij mijn dank breng voor de bereidwilligheid mij betoond. Bij een onderzoek op een onderneming vond ik 11 ossen in verschillend stadium der ziekte. Het gelukte spoedig den betrokken bacil te isoleeren, waar van een nadere studie wordt gemaakt. Dat deze bacil niet in het naar Bui- Lenzorg gezonden materiaal kon aangetoond worden, vond een verklaring in de omstandigheid, dat in het binnenste van het abces, waar de etter het meest vloeibaar en dus voor opzuigen in een pipet bijzonder gescliikt was, bijna geen bacillen voorkwamen. Zij bevonden zich het nienigvuldigst aan den wand van het abces. Behalve onder en in de huid werden abcessen in de longen aange troffen. Bij een os, die dergelijke processen in de longen had, werd behalve de bedoelde bacil nog een microörganisme uit het pneuinonisch longgedeelte geisoleerd, nl. de ba e. pyoge ne s. Deze bacil, die door mij in Holland bij runderen herhaaldelijk bij longaandoeningen is gevonden, komt dus ook in Indië voor. Het zal nog moeten blijken of hij ook hier een zoo gewichtige rol in de runderpathologie speelt als in Europa. Het is zeer interessant te weten of in andere streken van den archipel de bacterie van het farcin du boeuf en de ziekte er door veroorzaakt, voorkomt. Spoedig zullen uitvoeriger mededeelingen over deze ziekte worden gedaan. Te gelijk met dit onderzoek werd te Medan de ophthalmoreactie voor kwadedroes onderkenning toegepast, en met zeer veel succes; zoodat de veeartsen aldaar direct een ruim gebruik er van gemaakt hebben. Bijzonderheden hieromtrent be vinden zich in de reeds bovengenoemde niedcdeeling. 308 Met de studie dezer ziekten is een begin gemaakt. liet is bevreemdend, dat zoo weinig materiaal hiervan aan liet laboratorium wordt ingezonden. Op mijn reis naar Medan had ik gelegenheid gevallen van sar ra te zien en heb d.i,uvan geënte marmotten medegenomen, waardoor liet mogelijk was aan het laboratorium met onderzoekingen aangaande deze ziekte te beginnen. Daar surra op Java den laatsten tijd minder waargenomen is, kan hierin de oorzaak ge zocht worden, dat zoo weinig materiaal werd verkregen. Behalve trypanösomiase is in Indië bekend de piroplasmose, die uitgebreid, al is het dan nieesL in ciironischon vorm, voorkomt. Zoodra echter runderen uit niet-besmette streken worden geïmporteerd, ziet men vele slacht offers aan deze ziekte vallen. Er is getracht aan het laboratorium experimen teel piroplasmose te noen ontstaan door het zetten van teken op gezonde dieren. Tot dat doel werden volgezogen teken, afkomstig van runderen, die; aan piroplas mose leden, naar het laboratorium gezonden; zoodia de larven zich ontwikkeld hadden, werden de jonge teken op het dier gebracht. Het is echter zelfs na herhaalde pogingen niet gelukt piroplasmose te verwekken. liet behoeft geen betoog, dat deze onderwerpen tot de meest belangrijke voor onzen Archipel behooren. Zoodra dan ook vliegenstallen gebouwd zullen zijn, waarmede spoedig een begin zal worden gemaakt,, zullen deze ziekten uit voerig ter hand genomen worden. E. Saccli aromy cos e, Iympha ngi t i s epizoo tic a. Kwam meermalen ter onderzoek, vooral aan de cliniek der veeartsenijschool. i)e differentieel-diagnostiek met kwaden droes werd zeer vergemakkelijkt dooi de oogreactie met malleïne. Enkele patiënten zijn genezen door behandeling met Jodium en Jodetum kalicum. Voor de gioote praktijk is dit echter nog een te duur middel. Het ligt dan ook op den weg van het laboratorium om naar middelen ter genezing dezer ziekte te zoeken; in dit opzicht blijkt onder meer het groote ;iut van de aanwezigheid der cliniek van de veeartsenijschool op het terrein van het laboratorium, waardoor men een aantal patiënten te zien krijgt en het materiaal wetenschappelijk kan bewerkt worden. F. Osteomalacie. Deze ziekte, ook bekend als beenbreuk-ziekte, been Verweek ing, enz., berust 309 op een poreus worden dor beenderen, vooral van hol aangezicht en van de ribben, later ook van de heenderen der ledematen. In het remonte-dépöt en de tamme stoeterij te Padalarang komt gedurende eenigë jaren osteomalacie bij paarden voor. Bij nader onderzoek is gebleken, dat ook in andere streken van Java, en wel bij de paarden uit do dr-sa de ziekte eveneens bekend is. Bij mijn bezoek te Medan werd ook hel veelvuldig voorkomen der ziekte bij inge voerde, meest Australische, paarden medegedeeld. Het is vooral de schade en belemmering in het bedrijf der stoeterij te Padalarang, die het noodzakelijk maakten dit lijdon te gaan Bestudeeren. Er bestaan reeds uitgebreide onder zoekingen over dit onderwerp, waarbij men tot 2 tegenover elkaar staande meeningen is gekomen. De eene partij beschouwt als oorzaak van het lijden gebrek aan kalkzouten in de voeding, de andere meening is, dat de ziekte van in fectieuzen aard zou zijn, dus dat een infectiestof er aan ten grondslag zon liggen. Hot is niet onwaarschijnlijk, dat beide momenten een rol snolon. Daar do onderzoekingen, door mij ingesteld, nog pas in don aanvang zijn. is bot niet mogelijk een standpunt in Ir nemen. TTet onderzoek wordt uitgebreid opgevat; behalve histiologisch, bacteriologisch on chemisch onderzoek der been deren, nismede onderzoek naar do verteerbaarheid van bepaalde voedsels, met groot en gering kalkgehalte, on don invloed van knikarme voeding op bot beenstelsel, moeten infectieproeven genomen worden. Met do laatste is juist een begin gemaakt. Een grooi aantal dieren van verschillende soort zijn mot pathologisch beenmateriaal geïnfecteerd; de resultaten moeten nog afgowaeht worden. Hot is derhalve uoodig, dal voor di< onderzoels een veearts in vereeniging met een chemicus het materiaal bewerkt. Op het oogenhlik is het ter hand genomen door den Gouvernementsveearts van Buitenzorg l> r . 11. J. Smit, die echter slechts een gedeelte van zijn tijd or aan kan besteden. Ongetwijfeld is dit een onderwerp, dat de geheele werkkracht van don onderzoeker vereischt. Met hetcli onderzoek is een begin gemaaki dom-don Heer I> r . I>ok kc r, die zioli reeds bezig hield mei onderzoekingen van voedsels voor paarden ten behoeve van het Departe nt van Oorlog. (.'. Ziek io o \a n kipp en. Het groot aantal gestorven kippen, dal aan het Laboratorium onderzocht word. geeft hei vocht van oen afzonderlijke afdeeling*te spreken. De roods genoemde hoenderfokkerij, waar van tijd tot tijd groote stortte optrad, leverde veel materiaal. Met de komst van do Gouvernementsveeartsen Smit en Heshusius, 31 wat de op Java voorkomende vormen betreft, tot een van de meest volledige van de verzameling worden gerekend en neemt thans den geheelen Oostelijken vleugel van de groote Museum-zaal in beslag. Zij werd in hel verslagjaar met een aantal nog ontbrekende outwikkeii i utlon van verschillende repre aangevuld. De uitstekende conservatietoestand, waarin alle dieren verkeeren, trekt steeds de aandacht van deskundige bezoekers. Vissch-en. Zoowel door tusschenkomst van het Visscherij-Laboratori nin te Batavia als door aankoop van Chineesche vischverkoopers, die de speciale opdracht bebben, op bijzondere en meer zeldzame soorten te letten, werden i aantal nog niet aanwezige soorten verkregen. Weekdieren. Door tusschenkomst van den Heer Vierssen, hoofd dor Menadosche school, werden twee ongeschonden exemplaren verkregen van tien in verzamelingen zeldzamen X autiluß pompili vs, L.; van één daar van vi acht, door openzagen van don schelp langs den middennaad, de ligging van het dier duidelijk zichtbaar te maken, welke, door de hardheid van den schelp zoor bemoeilijkte, bewerking boven verwachting is gelukt. De collectie Lnktvisschen werd belangrijk vermeerderd. Wormen. Met hot verzamelen van de parasietische wormen uit de toe gezonden en de aangekochte dieren wordt geregeld voortgegaan. Onder de woi-men die gedurende geruimen tijd dagelijks werden aangebracht om als voedsel voor een tweetal, van den Assistent-Resident Talmer van den Broek ontvangen Froechidna's te dienen en geregeld vooral' door den Conservator op nieuwe of minder algemeene vormen werden nagegaan, werden op zekeren dag Nereiden ontdekt, door >\ci\ lieer Horst te Leiden als eene soort van het geslacht Lycostis gedetermineerd. Deze dieren bleken hij nader onderzoek algemeen ie zijn in'het drassige vijvertje, waarin in den Botanisehen Tuin de mangrove-planten staan; blijkbaar zijn zij met die planten van hef zeestrand hierheen gebracht rn hebben zich aan de zoetwater-omgeving geheel weten te accomodeeren. Oele cl e dieren. De meer belangrijke aanwinsten bestonden vooral in de ontvangen Nieuw-Guinea- en Celebes-insecten. Voorts werd door onderge» toekende van een korten tocht naar de Duizend-Eilanden gebruik gemaakt om van daar een kleine verzameling insleten mede te brengen. De collectie kreeftachtige dieren weid op dezelfde wijze als ten vorigen jare uitgebreid. Van den Heer Vierssen te Menado werd een buitengewoon 310 aan wie bedoelde werkzaamheden werden opgedragen, kon een geregeld onder zeek geschieden. Behoudens enkele uitzonderingen was al het pluimvee, dat ter onderzoek werd aangeboden, afkomstig van de Gouvernements hoenderfokkerij. Zoonis reeds gezegd is deze fokkerij tevens een proefstation, waarin zal worden onder zocht wat de oorzaak is, dat de fokkerij van rashoenders in Indië zoo weinig goede resultaten geeft. Behalve enkele sporadische ziektegevallen hij volwassen kippen, kwam onder deze dieren weinig sterfte voor. De heerschende ziekten troffen altijd de opfok, (ïeheele broedsels er. koppels jonge dieren stierven uit. Het is niet mogelijk nu reeds te zeggen, wat in al die gevallen de oorzaak der sterfte was, evenmin kan reeds met juistheid een bestrijdingsmethode aangegeven worden. Daarom zal worden volstaan niet een korte bespreking van die ziekten, welke aetiologisch opgehelderd zijn. Het onderzoek geschiedde pathologisch-anatomisch, op zoöparasieten en op bacteriën en vereischte zooveel tijd, dat sommige dagen de werkkracht van één persoon er geheel door in beslag werd genomen. Twee ziekten trokken vooral de aandacht door hun enzoötisch optreden nl. de coccidiose en de ascariose. 1. Coccidiose. Deze ziekte wordt veroorzaakt door zoöparasieten, behoorende tot de af deeling der sporozoën. De coccidiën vermeerderen zich langs ongeslachtelijken en langs geslachte lijken weg. De eerste verloopt geheel in het geïnfecteerde dier, de tweede verloopt gedeeltelijk in het geïnfecteerde dier en gedeeltelijk daar buiten. De eerste zorgt dus dat het reeds geïnfecteerde dier ziek blijft, de tweede zorgt voor infectie van andere dieren. Het waren vooral koppels zeer jonge kuikens (8 —14 dagen oud), waarondei de ziekte optrad; het resistentievermogen tegen deze ziekte klimt met den leeftijd. Waar de pasgeboren kuikens dadelijk zelf hun voedsel van den bodem tot zich nemen, spreekt het van zelf dat in geïnfecteerde stallen, de kuikens besmet worden vanaf hun eerste levensuur. Daar de ingewanden dan nog niei met de beschuttende slijmlaag bedekt zijn, hebben de eoecidiën veel vat op de epitheelcellen en sterven* de dieren snel aan een slijmige darmontsteking. In hoofdzaak is de blinde darm de zitplaats van het lijden. In het overige gedeelte van het darmkanaal gelukt het lang niet altijd de coccidiën aan te toonen. Wel is opgevallen, dat wanneer de blinde darm veel coccidiën bevatte, 311 deze ook aan te toonen waren in de overige dikke darmen. De nier en de lever bleken altijd vrij te zijn. De eoccidie ie niet zuiver rond doch iets ellipsvormig, bezit een dubbele wand en een grof gekorreld protoplasma. Meermalen is getracht om de eocci diën op de bekende voedingsbodems voor bacteriën te kweeken, doch steeds met negatief resultaat. Ook v ezonde kuikens gekocht en geprobeerd deze te infeeteeren door in liet drinkwater en in bet eten de smetstof te doen, doch' dit gelukte niet. Bij liet aantoonen van coccidiën in de darmen van kuikens, is het noodig eersi alle faeces van liet slijmvlies ir verwijderen, daar in de faeces van gezonde dieren ook meermalen organismen aanwezig zijn, die groote overeenkomst met coccidiën hebben. Als eiseli moei men stellen, dat de coccidiën in de epitheel cellen zich bevinden. Het lijden is in de literatuur bekend onder den naam typhlitis co c ci (1 i os a g a I 1 i n a r u m, veroorzaakt door den coccidinm tenellum. Zweervorming in liet darmkanaal, zooa's Ri volta e. a. beschrijven, werd niet waargenomen. De coccidiën ontwikkelen zich in water tot sporen, die waarschijnlijk resistent zijn en zoodoende de ziekte, indien die eenmaal op een bepaald terrein aanwezig is. onderhouden. Het bleek dan ook uiterst moeielijk de ziekte Ie bestrijden; zoodra de kuikens uit de kunstmoeders, die grondig gedesinfecteerd waren, in de vrije ruimte op een grasveld werden losgelaten, begon de ziekte opnieuw. Als geneesmiddel is door Eai 11 iet •en Lu eet natrium subsul furosum aangegeven; dit bad bij deze gevallen geen succes. Toch .is na eenigen tijd de ziekte opgehouden; de jonge kuikens, die uit de kunstmoeder kwamen, bleven eenigen tijd gezond, doch toen openbaarde zich een andere ziekte nl. de ascariose. 2. Ascariose. hit is meer een ziekte van kuikens, ouder dan 14 dagen, de infectie ge schiedt dan ook gewoonlijk, nadat zij de kunstmoeder verlaten hebben, doch ook grootere dieren kunnen aan een darmontsteking veroorzaakt door ascariden sterven. Ook hier kon men van een enzoötie spreken. De ascariden kwamen uitsluitend voor in het eerste gedeelte van hei darmkanaal, dus hel maagge deelte. Ze veroorzaakten een hevige enteritis. Meermalen vind men bij de/e dieren ook lintwormen van verschillende grootte, doch deze kwamen bijna uit sluitend in het achterste gedeelte van het darmkanaal voor. De blinde darm was gewoonlijk vrij van wormen. Door de groote ophooping van wormen was de darm plaatselijk uitgezet. 312 Ook bij kuikens van enkele dagen oud vond men ascariden, hoewel niet veel en nog klein. De gewone lengte is van 3 tot 8 eM. Ook in krop, slokdarm en maag kwamen enkele ascariden voor. In de bovengenoemde darmnitzettingen (divertikels) was de darm wand aanmerkelijk ontstoken, gepaard met zweervorming. Bij enkele gevallen kon zelfs ruptuur van don darmwand geconstateerd worden, waardoor ascariden in de buikholte waren gekomen. Hoewel het determineeren der gevonden ascari den nog niet afgeloopen is, zoo kon de II eter ak i s persp ici 11 u m wel als de meest voorkomende beschouwd worden. Ook deze ziekte is moeielijk te bestrijden. De eieren van de wormen en de volwassen exemplaren komen op den bodem en worden steeds door de andere dieren opgenomen. Voorbe hoedend zou men dus de hokken en den bodem moeten ontsmetten, de laatste door omspitten en bewerken met kalk. Ook therapeutische proeven zijn ge nomen. Geprobeerd werden Pulvis Nuc. Arecae, Kamala, 01. Ricini met enkele druppels chloroform vermengd en Olenm Therebinthinae. Alleen het laatste middel gaf vrij goede resultaten, de proeven worden voortgezet. 3. Taeniase. Het meerendeel der kuikens en kippen, die ter sectie kwamen, herbergden lintwormen. De soort der lintwormen wisselt zeer. Of deze taeniase op zich zelf de doodsoorzaak geweest is, moet worden betwijfeld, daar slechts enteritis aanwezig was als er ook ascariose bestond; in de gevallen dat uitsluitend taeniae werden aangetroffen was hoogstens geringe enteritis aanwezig, soms slechts alleen eene vaal injectie der darmen. De taeniae houden zicli bijna gewoonlijk op in het achterste darmgedeelte. De langste lintworm, die evenwel niet veel voorkomt, is de Ta en ia ma Heus; veel meer komt voor de Davainea cesticillus, een worm ter lengte van 9 tot 45 m.M., breed 1 tot 2 m.M., de eerste segmenten zijn kort en breeder dan de seolex; de verdere segmenten zijn ongeveer even lang als breed. Evenals de ascariden komen de lintwormen soms voor in kluwens bij elkaar zonder evenwel uitbochtingen van den darmwand te veroorzaken. Omtrent de behandeling valt mede te deelen dat 01. Therebinthinae, hetwelk de ascariden doodt, op de lintwormen geen effect heeft. daar bij de behandelde kuikens niet ascariose nooit lintwormen ontlast werden. Dok in deze richting wordt verder geëxperimenteerd. Behalve deze zoöparasitaire infectieziekten is ook een bacillaire ziekt constateerd. In den beginne nl. kwam onder kippen uit Kedoe een enkele maal tuberculose voor. Merkwaardigerwijze is het bij enkele exemplaren 313 gebleven; dit vindt verklaring in de omstandigheid dat de geisoleerde tubercel bacil zeer weinig virulentie bezat; het is ons zelfs niet gelukt kippen er mede te infecteeren. Bij konijnen gelukte het beter. Onder de sporadische ziekten zijn enkele merkwaardige gevallen te vermelden. 1. ïïaematoom van den eileider. DU geval, dat tot nu toe oen unicum gebleven is, betrof een volwassen kip, die plotseling gestorven was. Bij de sectie bleek een haematoom aanwezig te zijn in het verloop van den eileider. Pit haematoom was gedeeltelijk in organisatie overgegaan, doch aan ééne zijde was dit nog onvolkomen, zoodal door trauma wellicht ruptuur is ontstaan, met het gevolg dat de kip zeer snel inwendig doodbloedde. De buikholte was gevuld met gestold bloed. 2. Leververb loed i n g. Ook dit betrof een volwassen kip. Bij de sectie bleek, dat de kip buitengewoon vet was, de leverkapsel was over- een groote oppervlakte op gelicht door een groot bloedcoagulam. Waarschijnlijk is ook hier door trauma een ruptuur van een levervat ontstaan, waartoe de vettig gedegenereerde lever praedisponeerde.. 3. Ontsteking van den eilei de r. Dit lijden kwam enkele malen ter sectie. Meestal zag men niet de i lijke ontsteking, maar de gevolgen ervan. Dooi- de ontsteking nl. schijnt de eileider verstopt te raken, zoodat de nieuwgevormde eieren zich als een vaste massa legen den wand van don eileider afzetten on deze moor en meer doen verwijden, waardoor oen gezwel ontstaat, dat de buikholte maximaal doet uit zetten, de dieren gaan meestal cachectisch te gronde. Ook gebeurt het, dat de eileider een harde ronde huis vormt. De wandon. waartegen gestold eigeel en eiwit is afgezet, trokken zich niet moer samen, zoodat communicatie met de buitenlucht blijft bestaan. Tot tweemaal toe is daarbij waargenomen, dat schimmels van uit de cloaca binnen waren gedrongen en zich tot op bet perito neum hadden voortgeplant, wal de dood ten gevolge had. Behalve de geconstateerde heerschende en sporadische ziektegevallen komen ook sterfgevallen voor hij zeer jonge kuikens, dj,, op rekening moeten gesteld worden van de kunstmatige fokkerij. Indien de temperatuur dor broedstoven teveel varieert kan dit o. a. tot onvolkomen ontwikkeling van liet kuiken leiden, of indien het al lovend geboren wordt tot minder resistentie; dergelijke dieren blijven achterlijk in groei. 314 Er blijft op het gebied der kippenziekten nog veel op te helderen; het is gewenscht, dat één persoon zich geheel aan deze taak wijdt, het belang van de verbetering van het kippenras wettigt deze studie volkomen. De Chef van het veeartsenijkundig laboratorium, DE BIIECK. B. CURSUS TOT OPLEIDING VAN [NLANDSCHE VEEARTSEN. Gehouwen en in st r una ent e n. Op het terrein v;m hei veeartsenijkundig laboratorium bevinden zich de gebouwen van don cursus tot opleiding van inlandsche veeartsen. De propae déutisehe vakken (eerste '.' studiejaren) worden voor bet grootste gedeelte vn de lokalen der landbouwschool gedoceerd, omdai «leze vakken tevens tot bet program ma der landbouwschool behooren. De veeartsenijkundige vakken wor den echter aan het veeartsenijkundig laboratorium onderwezen, omdat daar liet materiaal voor het onderwijs het gemakkelijkst bereikbaar is. Behalve de leerzaal, behoort tot de gehouwen van den cursus een operatielokaal, waarin de operaties geschieden op dieren, die aan de cli niek ter behandeling worden aangeboden. Spoedig zal ten behoeve der cliniek een loods gebouwd worden, waarin de patiënten onderzocht kunnen worden; het operatielokaal is biervoor te klein, te meer daar binnenkort een trav a i 1- bascule zal worden aangeschaft, die in dal lokaal moet opgesteld worden. Deze behoort tot het instrumentarium der veeartsenijkundige cliniek. Tot nu moesten de operaties geschieden hij het op den grond liggend dier, dit is echter met bet oog op de temperatuur voor den operateur ondoenlijk, zoodat genoemde travailbaseule in alle opzichten, zoowel voor het te opereeren dier als voor den operateur, verbetering aanbrengt, liet dier wordt tegen een bekleeden wand gebonden, welke door een eenvoudige machinerie horizontaal kan gebracht wor den, bet dier ligt dus onbewegelijk op een tafel, die van alle kanten gemakkelijk door den operateur te bereiken is. Ook kunnen de leerlingen de operatie beter volgen. De instrumenten voor onderzoek, operaties en verloskunde zijn tot bet hoog noodige voor de praktijk beperkt. Aan de bedoelde cliniek-loods wordt tegelijk een lokaal gebouwd voor bet onderzoek van materiaal, dat in de kliniek verkregen wordt; terwijl tevens hier van als demonstratie- en onderwijslokaal gebruik gemaakt zal worden. 315 Ook is de noodzakelijkheid gebleken om dieren, die in de cliniek ter' be handeling worden aangeboden, aan de inrichting te kunnen opnemen, ten einde door zorgvuldige behandeling genezing te verkrijgen. Hiervoor zijn in aanbouw stallen voor niet- besmettelijke ziekten en isoleerstallen. De laatste worden zoodanig ingericht, dat elk dier geheel afzonderlijk staat, waardoor onderlinge besmetting uitgesloten is. Personeel. Aan de school voor inlandsche veeartsen zijn verbonden een leeraar, D r . G. Leur i n k, terwijl verder onderwijs wordt gegeven door enkele der che mische en botanische ambtenaren van het Departement, benevens door den Gouvernementsveearts en door den Chef van het veeartsenijkundig laboratorium. De lessen in practisch hoefbeslag worden door den Tleer Ver dier gegeven. Verder zijn 2 bedienden beschikbaar voor de kliniek en ver pleging der zieke dieren. De behandeling der patiënten geschiedt door de leer lingen van het 3 de resp. 4 tle studiejaar. Het 4 ,ie studiejaar wordt November 1009 gevormd, uit de leerlingen van het 3 de studiejaar, dat November 1!»08 begonnen is. Leerlingen. Bij den aanvang van het verslagjaar bevonden zich in de eerste klasse, de leerlingen: 1. Raden Mas Nataningrat, 2. S or i p, 3. Raden Notosocdiro, alias Soeda r m a n, 4. Moeh a m a d Is a k W i n a t a Pr a w i ra. De twee jongelieden, waarvan in het vorige jaarboek (pag. 7?) werd mede gedeeld, dat zij van de Landbouwschool naar den Opleidingscursus voor ln landsche veeartsen overgingen, werden door extra-lessen gedurende den in Mei eindigenden cursus en gedurende de vijl' maanden, die (door de verzetting van het leerjaar) vóór het begin van den nieuwen cursus verliepen, zóóver gebracht, dat zij tot het derde studiejaar konden worden toegelaten. Den leerling van de eerste klasse der Landbouwschool Raden Soete d j o, die ook de veterinaire lessen had gevolgd, werd, na met goed gevolg afgelegd examen, vergund naar den Veeartsen-cursus over te gaan. De bovengenoemde leerling Moeli am ad Is a k Win a t a Pfaw i r a werd in September, vóór het overgangsexamen ziek en was aan het einde van het verslagjaar nog niet hersteld. Zijn klaSgenooten werden allen bevorderd. 316 'Bij het begin van den cursus 1908/09 bevonden zich derhalve in de derde klasse: 1. Kaden Mas Ario Moeham ad, 2. J. A. Kali gis; in de tweede klasse: 1. Raden Notosoediro, alias Soedarman, 2. Raden Mas Xatanin gr a t, 3. Sor i p, 4. Radon Soete d j o, terwijl tot de eerste klasse werden toegelaten: 1. F. K. Waworoento e, 2. Mas Adi Amidj a ,j u, 3. Raden Soeda r m o, 4. Low y, 5. Moeh a m a d Is a k Win a t a Praw i r a. Eindelijk werd aan den, tot de Landbouwschool toegelaten leerling .V. La i had toegestaan, ook de veterinaire lessen van het eerste studiejaar te volgen. O n d e r w ij s. Wat het resultaat van het onderwijs betreft, kan voor het oogenblik slechts worden medegedeeld, dat met betrekking tot den ijver, aanleg en ontvankelijk heid van den inlander voor de veeartsenij kunde, men alleszins tevreden kan zijn. Zoowel bij de theoretische als bij de practisclfe lessen wordt in het algemeen groote belangstelling getoond. liet onderwijs is over de 4 studiejaren als volgt verdeeld. l stc Studiejaar. Natuurkunde 3 uren 's weeks. Scheikunde 4 uren „ Plantkunde 3 uren „ Dierkunde I uur „ Anatomie 2 uren „ Practische anatomie I men „ Veeteelt 1 uur „ Hoefbeslag 1 uur „ (gedurende y 2 jaar). Microscopie 2 uren „ Totaal 21 uren 's weeks. 317 2 de Studiejaar. Natuurkunde 1 uur 's weeks. Scheikunde 1 „ „ Plantkunde 1 „ „ Dierkunde 1 „ „ Bacteriologie 1 „ „ Plantkunde en Pharmacognosie 1 „ „ Anatomie 2 uren „ Physioiogie 2 „ „ Veeteelt 2 „ „ Practisch hoefbeslag 2 „ „ Practische anatomie 4 „ „ Practische liistologie 2 „ „ Totaal 20 uren 's weeks. 3 <le Studiejaar. I'harmaeognosie 1 uur 's weeks. Algemeene ziektekunde 1 „ „ Algemeene genéesleer 1 „ „ Bijzondere ziektekunde en genéesleer 2 una Geneesmiddel- en vergiftleer 2 „ „ Artsenijmengkunde 1 uur „ Propaed. kliniek 1 „ „ Algemeene heelkunde 1 „ n Operatie- en verbandleer Chirurgische anatomie Hoefziekten 1 „ „ Verloskunde 2 uren „ Kliniek 4 „ „ Practische operatieleer 1 uur „ Practische bacteriologie 2 uren „ Practisch hoefbeslag ■ 2 „ „ Totaal 23 uren 's weeks. 4 de Studiejaar. Bijzondere ziektekunde en genéesleer 2 uren 's weeks. Parasitaire- en besmettelijke ziekten 2 „ „ Bijzondere heelkunde en operatieleer 1 uur „ 318 Geneesmiddel- en vergiftleer 2 uren 's weeks. Gerechtelijke veeartsenijkunde ] en veeartsenij kundige politie Ziektekundige ontleedkunde 2 uren „ Practische bacteriologie 1 uur „ Kliniek 4 uren „ Vleesch- en melkkeuring 2 „ „ Practische verloskunde 2 „ „ Practische operatieleer 1 uur „ Totaal 20 uren 's weeks. Ten behoeve van liet onderwijs is met ingang van November een consulta tieve cliniek geopend, welke des Woensdags en Zaterdags van 11 —1 uur plaats vindt. Patiënten worden kosteloos behandeld. Ook kunnen patiënten aan de inrichting ter behandeling en verpleging opgenomen worden; voor voeding en verpleging worden tegen vastgesteld tarief de kosten in rekening gebracht. Van beide clinieken wordt geregeld gebruik gemaakt. Teneinde de leer lingen zooveel mogelijk in de gelegenheid te stellen met de practijk kennis te maken, worden zij ook door den Gouvernements veearts en door D r . Leiirin k naar de patiënten in hun particuliere practijk medegenomen. Practische histiologie en practische bacteriologie, het laatste speciaal met betrekking tot de onderkenning van besmettelijke ziekten, worden in de lokalen van het veeartsoni jkundig laboratorium onderwezen. De leerlingen kunnen bovendien allen beschikbaren tijd besteden om op liet laboratorium zich in deze vakken, die voor hen van bijzonder nut zijn, te be kwamen. Ook de secties, die in groot aantal aan het laboratorium geschieden, worden door hen verricht. Het zijn juist deze werkzaamheden, die voor de aanstaande inlandsche veeartsen van het meeste belang zijn. De.Chef van het veeartsenijkundig laboratorium, tijdelijk belast met de leiding van het onderwijs, de Blieck. 32 groote Phy 11 oso ma - larve, vermoedelijk van een Palinurus- soort, ten geschenke ontvangen; zij verkeert in ongeschonden staat en heeft een lichaams lengte van 8 cM. Door den verzamelaar Mohari werd uit de residentie Menado een fraai exemplaar medegebracht van 1? a n in a <l en t a ta, L., een kreeftensoort, die volgens 1! u m p h iv s, niet zelden het water verlaat en tot op de daken der woningen klimt. Lagere dieren. De aanwinsten bestonden grootendeels uit een ge deelte van hei materiaal, dat door het onderzoekingsvaartuig „Gier" werd opge haald bij de trawlvisscherij. Het overige gedeelte van drl materiaal is reeds grootendeels aan verschillende specialiteiten in Europa verzonden om aldaar te worden bewerkt. Gedurende het verslagjaar zonden de volgende personen geschenken (') : Mr. F. Muir, slangen van de Tenimbèr-Eilanden; Luit. t. z. A. M. v a n I! oosen daa 1, slangen van de Natoena-Eilanden; Prof. A. Neis se r, drie apen; Kapitein A. Stemfoort, een Maleische beer. slangen en een boschkat van Djambi; de Heer V. Cochius te Batavia, een groote ijsvogel; Dr. Sieb er t, insecten en slangen van Nieuw-Mecklenburg; de Heer Kan Tjeng Sic te Batavia, een Chersydrus granulatus; de Heer Pr u ijs van der Hoeven te Buitenzorg, een vrouwelijke Argus faisant van Sumatra; de Heer van d e r S w a n te Tjimahi, twee jonge tijgerkatten, een mieren eter, een paar uilen en andere dieren; de lieer T. L, Tan te Ivrawang, een zwarte Loetoeng; Z. 11. d e Sul t a u v a n Dj ok jak a r t a, twee panters; Z. TT. de Soesoehoenan van Sol o, een panter; de Heer Sleeb os te Pamekassan, een paar reigers; de Heer Lens te Pamekassan, verschillende schelpen en andere zeedieren; de Heer R. Lang te Bandjar, slangen, vogels, nesten, eieren en insecten; de Heer J. Wol f f te Tjigombong, een vrouwelijke Javaansche pauw; de Heer E. E. Broers te Batavia, een slang; Luit. Tulleken te Buitenzorg, een Var anus; Z. E. de Gouv er n eur -Gener aa. 1, mannelijke en vrouwelijke exemplaren van Axis maculata; (') Waar het tegendeel niet is vermeld, zijn de toegezonden dieren afkomstig van de woonplaats der 320 TTT. Katoen verkregen door selectie in 1907, toegepast op de stapels van het vorige monster. De resultaten van het onderzoek zijn: l e . De 3 monsters zijn goed van kleur, en zuiverheid; II en 111 hebben eene zijdeachtige glans; de vezels van 1 zijn stug en kronkelig; 2 e . De gemiddelde stapellengte der vezels is: D? I 17.5 m.M. „ II 18.5 „ „ 111 20. „ 3 e . De gemiddelde breedte der vezels is: n* I 0.020.3 m.M. „ II 0.019.3 „ „ 111 0.017.5 „ 4 e . Bij microscopische beschouwing blijken de vezels van Il ; 111 min of meer cybndervormig te zijn en zwak gedraaid. Deze kenmerken wijzen op eene sterke vezel. Bij 11' II en vooral bij Q ! I zijn de vezels meer lintachtig en gespleten. In het laatste geval zijn de vezels gootvormig met naai' binnen omgebogen randen. De vezels van elk der monsters hebben weinig twist. De microscopische beelden der 3 monsters hebben betrekkelijk. hooge polari satie kleuren. Dit wijst op een dikke celwand en dientengevolge ook op sterkte. Niettegenstaande de vezels van 11" 111 het fijnste zijn, zijn de polarisatie kleuren van dit monster toch nog iets hooger, dan van de beide andere, zoodal] de vezels van Il ; UT waarschijnlijk een zeer klein lumen hebben. se.5 e . De gemiddelde breukbelasting pëi vezel werd bepaald !>ij de inspan lengten van 5 en van 10 m.M. Deze bedraagt bij: Inspnnlengte = 5 m.M. = 10 m.M. voor Il ! I 12.4 gram 10.9 gram. „ II 12.0 „ 10.8 „ „ 111 12.8 „ 12.7 „ Ter vergelijking zij hier vermeld de gemiddelde breukbelasting per vezel van de voornaamste handelssoorten der katoen bepaald dooi- O' Xc i 11, nl. Sea-Island (Edisto) 5.44 gram. Upland 6.77 „ Maranham 6.94 „ Jnmel 8.24 „ Pernambuco 9.08 „ 321 Dholierah 9.20 gram. Kew-Orloans 9.57 „ Comptah 10.60 „ (Zie A. .Op pel, Die Baumwolle, pag. 121). Bij welke inspanlengte deze onderzoekingen zijn gedaan en de breedte deï vezels, werd niet bij deze opgave vermeld. De stapellengte van Comptah (de sterkste vezel dezer opgave) bedraagt 14—18 m.M., zoodat de inspanlengte bij deze soort wel ten hoogste 10 m.M* zal geweest zijn. De vezeldikte der Comptah bedraagt 15 -33 m.M. De sterkte van de rijpe en goed ontwikkelde katoenvezel hangt voorname lijk af van het oppervlak der doorsnede van het vezelmateriaal. Hoe grooter dit oppervlak is des te sterkei- zal de vezel in regel zijn. Van monster II' 1 11 1 is de breukbelasting bij sen bij 10 m.M. inspanlengte nagenoeg gelijk. Hier blijken de vezels voor een groot deel der lengte gelijkmatig in sterkte te zijn. 6 e . Ter vergelijking der sterkte werden ook vezelbundeltjes der 3 monsters bij de inspanlengte = <> op breukbelasting beproefd en uit de gevonden cijfers de breeklengte berekend. Het woord „breeklengte" vereischt een verklaring. Bij vezelstoffen wordt de sterkte niet gevonden dooi- bepaling dn- breuk belasting (== max. draagkracht) per eenheid van het oppervlak der doorsnede, omdat hier liet meten der doorsnede moeielijk en tijdroovend is. In de plaats hiervan wordt de lengte berekend die de onderzochte vezelbundel moet hebben om een gelijk gewicht te vertegenwoordigen als de breukbelasting bedraagt. Deze lengte wordt „de.breeklengte" genoemd. Bij deze bepalingswijze wordt de dikte van den bundel geëlimineerd, zooals blijkt uit de volgende formule: / breukbelasting (in KG.) Breeklengte (in K.M.) = ( X lengte * gewicht vezelbundel (in m.g.) vezelbundel (in m.M.). Hoewel een der factoren het gewicht van den vezelbundel is en dit gewicht van de dikte van den bundel afhankelijk is, zal echter bij kleine veranderingen in de dikte, de breukbelasting hiermede evenredige veranderingen ondergaan. De absolute trekvaslheid = de breukbelasting per D m.M. doorsnede, wordt verkregen in KG. door de breeklengte in K.M. te vermenigvuldigen met het soortelijk gewicht der vezelstof. Hoewel hij eenzelfde monster de breeklengten der vezelbundels meermalen veel verschillen, blijkt toch ook hier, dat monster 11 5 TH het sterkste is, nl. Jaarboek 21 322 Gemiddelde breeklengte Absolute trekvastheid t. o. z. van liet luchtdroog gewicht bij V = 70—75 inspanlengte = 0. inspanlengte = 0. ll' I 20 K.M. 30 K.G. „II 27 „ 41.5 „ „ 111 34 „ 51 „ In het bekende boek van J. Wiesner (Die Eohstoffe des Pflanzeu reiches) wordt voor de beste ka toonsoorten opgegeven eene breeklengte van 26 -28 K.M. een eene absolute trekvastheid van 39 —42,G5 KG. Do sterktebepalingen zijn verricht bij de relatieve vochtigheid der lucht van 70—75°-. Daar de relatieve vochtigheidsgraad der lucht hier zeer veranderlijk en vooral des nachts, dikwijls zeer hoog is, werden de monsters minstens één et maal vóór liet onderzoek in een glazen kastje geplaatst, waarin de relatieve vochtigheidsgraad der lucht dooi- middel van geconcentreerd zwavelzuur op 70—75° werd gebonden. In liet kastje werd ook een hygrometer gezet. Uit het vorenstaande blijkt dat in de richting van I naar 111 de stapel lengte en de fijnheid der vezels iets zijn toegenomen, terwijl de sterkte belang rijk is toegenomen. Ook beeft de boeloe koetjing katoen een zijdeachtig voor komen, terwijl de gewone Palemhangsche katoen stug en kronkelig is. De verwachting dat door selectie van het boeloe koetjing type, eene varië teit van betere qualiteit kan worden verkregen, dan de gewone Palemhangsche katoen, is door dit onderzoek bevesi igd geworden, zoodat met de eultuurproeven in dezelfde richting werd voortgegaan. Van den oogst van 1008 zijn de resultaten van het onderzoek van 3 overeen komstige monsters als volgt: De monsters zijn goed van kleur en zuiverheid; ll'-' I is stug en kronkelig; 11 II en 111 hebben een zijdeachtig voorkomen. I. 11. 111. Gemiddelde stapellengte in m.M. 18.5 22 21 breedte „ y iooo ~ 25 20 17 „ breeklengte „ K.M. 1!) 28.5 38 bij de inspanlengte = 0 breukbelasting per vezel in gr. 15 17 18 bij 2 m.M. inspanlengte. I. IL 111. Gewicht van 100 pitten met lint in gr. 9.700 10.348 10.250 » h et lint „ „ 3.510 3.428 3.075 Percentage lint 3G.5 33.1 30 323 Evenals bij de monsters van den oogst van 1007 is ook hier in de richting van I naar 111 eene gelijke verbetering merkbaar in de eigenschappen der vezel. Een monster van Bourbon katoen (deze katoensoort is overjarig) had de navolgende eigenschappen: Witte kleur, doffe glans, buigzaam, zacht, niet vrij van bedorven en gele vlokken. Gemiddelde stapellengte 28 m.M. „ breedte 0.018 m.M. „ breeklengte bij de inspanlengte = 0 25 K.M. „ breukbelasting per vezel bij 2 m.M. inspanlengte 5.5 gr. Goed van twist. Gewicht van 100 pitten met lint 8.097 gr. „ „ het lint 2.243 „ Percentage lint 27.7 Deze katoen is van goede kwaliteit en goed te verspinnen. Lombok. Door den Heer \V. M. Gut teling werden 2 monsters ter onderzoek ingezonden van ir Lombok opgekochte katoen. Katoen opgekocht te Laboean lladji. Witte kleur, zijdeachtig, tamelijk zuiver. Gemiddelde stapellengte 25 m.M. breedte 0.018 m.M. „ breeklengte bij de inspanlengte o 20 K.M. „ breukbelasting per vezel bij 10 m.M. inspanlengte 7 gram. Gewicht van 100 pitten met lint 7.414 gr. „ het lint 1.008 „ = 25.7% Deze katoen is van goede kwaliteit en goed te verspinnen. Katoen opgekocht te Ampenan. Witte kleur, glanzend, wat. stug op liet gevoel, bevat onrijpe en bedorven zaden. Gemiddelde stapellengte 20 m.M. breedte 0.018 m.M. „ breeklengte bij de inspanlengte = 0 is K.M. „ breukbelasting per vezel bij de inspanlengte I<> m.M. 7 gram. Gewicht van 100 pitten met lint 0.078 g. „ „ het lint 3.853 gr. = 38.6%. 324 Deze katoen is van goede kwaliteit en kan in de gewone spinnerijen worden versponnen. Zij is iets langer van stapel en fijner dan de gewone Palembang sehe katoen en ook iets minder stug en kronkelig. Bij de beide Lomboksche variëteiten zit het lint echter nogal vast aan de pitten, zoodal er bij bet ginnen vermoedelijk vee] gebroken vezel zal ontstaan. Java. Door den Heer W. Kondius van Gessel te Kediri, werden 2 mon sters katoen van Sea-Island zaad gewonnen, ingezonden, nl.: I. Sea-Tslandzaad ontvangen van het Departement van Landbouw te Buitenzorg. 11. Sea-Island zaad ontvangen van Liverpool. I. 'Witte kleur, middelmatig van glans, goed van zuiverheid. Gelijkmatig in stapel. Gemiddelde stapellengte 33 m.M. „ breedte 0.019 m.M. breeklengte bij de inspanlengte = 0 22.6 K.M. „ breukbelasting per vezel bij de inspanlengte = 2 m.M. 8 <jr. liet monster is van goede kwaliteit. 11. Geelachtig witte kleur, middelmatig van glans; bevat onrijpe en door insecten aangetaste vlokken. Gelijkmatig in stapel. Gemiddelde stapellengte 28 m.M. breedte 0.018 m.M. breeklengte bij de inspanlengte = 0 18 K.M. breukbelasting per vezel hij de inspanlengte = 2 m.M. 4.5 gr. Gewicht van LOO pitten met lint 10.800 gr. „ het lint 3.672 gr. = 34%. Middelmatig ir, sterkte. Tiet monster is belangrijk minder goed in quali teit dan monster I. He stapellengte, de fijnheid en de twist van beide monsters zijn minder dnn van de echte Sea-Island katoen. Bornoo. Door den Controleur b. h. ftinn. Bestuur van Katimbang werd een monster katoen ingezonden, gewonnen van Palembangsch katoenzaad. liet monster is van goede kwaliteit. De katoen komt in eigenschap pen mei de gewone Palembangsche katoen overeen. 325 Ceram. Door den Assistent-Eesident van Ceram weid een monster ter onderzoek ingezonden, afkomstig van Aké (Ternate). Het monster bleek ruwe Peru katoen (Gossypinm Peruvianum, een veel jarige katoensoort) te zijn. Witte kleur, niet vrij van gele vlekken, weinig glans, iets ruw op het gevoel, goed van zuiverheid. Gelijkmatig in stapel. Gemiddelde stapellengte 30 m.M. „ hreedte 0.019 m.M. „ breeklengte bij de inspanlengte =' 0 23 K.M. „ breukbelasting per vezel bij de inspanlengte — 2 m.M. 7 gr. Gewicht van 100 pitten met lint 16.700 gr. Opbrengst van het lint 5.928 gr. = 35.5%. In vergelijking met andere katoensoorten is het gewicht der pitten met het lint zeer hoog, terwijl ook hot percentage lint hoog is. Deze katoen is van goede kwaliteit en zeer goed te verspinnen. De ruwe l'erukatoen behoort tot de beste katoensoorten en brengl eene hooge prijs op. Hel lint laat bij deze soort zeer gemakkelijk los van de zaden, zoodat bij het ginnen de vezel vermoedelijk zeer weinig beschadigd zal worden. Sisalhennep. De onderstaande tabel geelt een overzicht van de sterkte en rekbaarheid der onderzochte monsters. Het monster uit den Cultuurtuin te Buitenzore is van een partijtje dat door den Chef van het Bacteriologisch Laboratorium door loting is bereid. De proeven zijn genomen bij bundeltjes van 20 vezels, uit bel midden en van de uiteinden der vezels afgesneden, — bij de inspanlengte = 50 m.M. 326 en de gemiddelde breeklengte berekend t. o. z. van het droog gewicht der vezels bij 100° C. De cijfers zijn procenten van het droog gewicht der vezels bij 100 C. De cijfers van liet vergelijkingsmonster zijn van eene goede qualiteil Agave rigida var. Sisalana van Bahama, gepubliceerd in Imperia] [nstitute etc, Technical Reports jaarg. L 903 pag. 90. Alleen de lengte der elementair vezels van de onderzochte monsters Laat te wensehen over. Bij het chemisch onderzoek zijn de methodes van Cross en Be van (Report on [ndian Kibres and Eïbrous Snbstances) gevolgd. Elke vezelsoort lieeft voor deze cijfers hare grenzen, die echter niet nauw keurig zijn aan te geven. Hoc lager de cijfers van vocht en aschgehalte en van de gewichtsvermindering door hydrolyseeren, merceriseeren en zuivering door azijnzuur en hoc liooger liet cellulose gehalte en de gewichtsvermeerdering door nitreeren zijn, des te beter is in het algemeen de vezel. Het vochtgebalte en de gewitmtsvermindering door hydrolyseeren zijn tevens eene aanwijzing voor het weerstandsvermogen van eene vezelstof tegen de in vloeden van bet weer on het water. Hoe lager de cijfers biervoor zijn, des te beter is in den regel de vezel tegen deze invloeden bestand. Chemisch onderzoek van bovengenoemde monsters. 327 De lengte der elementair vezel heeft ook grooten invloed op de sterkte der vezels. Sterke vezels hebben over het algemeen lange elementair vezels. Musa Textilis. Door een particulier werden 3 monsters ingezonden, gemerkt A, B en C. Deze werden per vezel bij een inspanlengte van 200 m.M. op sterkte en rekking beproefd. De breeklengte (t. o. z. van het droog gewicht bij 100° C.) bedroeg res pectievelijk 57, 45 en 47 K.M. en de rekking 2.9, 2.6 en 2.5%. De lengte der monsters bedroeg respectievelijk 1.90, 2.10 en 2.20 M. De monsters zijn goed van sterkte, rekbaarheid en lengte. Zij waren echter slecht gezuiverd. * Een onderzoek werd ingesteld naar de hoedanigheid en de hoeveelheid dei vezels van elk der bladscheeden van 3 Musa textilisplanten, die in verschillend stadium t .o. z. der bloei verkeerden. Het doel van het onderzoek was om den besten tijd voor het oogsten der vezel te vinden. Door de zorg van den Assistent Hortulanus van den Cultuurtuin werden van deze planten de bladscheeden van alle volwassen bladeren afzonderlijk gemerkt en bereid. Alzoo weiden 3 series vezel bundels verkregen. Elke serie is de totale op brengst, van een stam en elke bundel de totale opbrengst van eene bladscheede, en wel Serie A (11- 1 I—ll'-'1 — II'-' 16) afkomstig van een bloeienden stam. Sei'ie B (il'- 1 — 1 1-' 12) afkomstig van een ouden QOg niet bloeienden stam. Serie (' dr l il" 1i) afkomstig van een jongeren nog niet bloeienden stam. De nummering der vezelbundels begini hij dien, afkomstig van de oudste bladscheede en loopt, in voleinde, naai' den vezelbundel afkomstig van de jongste bladscheede. De sterkte der vezels werd bepaald hij bundeltjes van 20 vezels hij 50 m.M. inspanlengte, genomen uit. het midden en van de uiteinden der vezels. 'I'ei- bepaling van het, gewichl en van de breeklengte wei-den de bundeltjes nauwkeurig op L5O m.M. lengte geknipt. De breeklengte is berekend t. o. z. Y»n het luehtdrOOg gewicht dei- vezels, hij een vochtgehalte iler vezels \au 14 — 15%. De volgende tabel geefl een overzicht van de uitkomsten van het onder zoek. 328 329 Bespreking der tabel. Sterkte. De vezel van serie A (bloeiende stam) is over het algemeen van gelijke sterkte als die van serie B (oude nog niet bloeiende stam). Van serie A zijn de beneden einden der vezels sterker, terwijl daarentegen van serie B de midden deelen weer sterker zijn. De beneden einden en middendeelen der vezels van serie C (jongere nog niet bloeiende stam) zijn ongeveer 10% zwakker clan die va ii de series Aen B. De mindere breeklengte moet hier echter ook aan eene andere oorzaak worden toegeschreven, nl. aan de meerdere dikte der vezelbun dels van serie ('. Met toenemende dikte der vezels en vezelbundels bleek mij over het algemeen- de breukbelasting in mindere mate toe te nemen, dienten gevolge neemt de breeklengte bij toenemende dikte af. De topeinden der vezels van de 3 series zijn gemiddeld gelijk in sterkte. In elke serie is Me gemiddelde breeklengte het kleinst aan de benedenein deil der vezels. Hier blijkt ook weder, dat niet toenemende dikte en zwaarte de breeklengte afneemt. De vezelbundels, welke afkomstig zijn van de :'. a 1 jongste bladscheeden ; stammen, zijn in elke serie minder sterk dan de overigen. Het zou wel licht aanbeveling verdienen de 0 of 4 jongste bladscheden van eiken stam af zonderlijk te verzamelen en te bereiden. Hierdoor wordt de sterkte van het overige product verhoogd. Gewicht der vezels per bladscheede en per stam. De middelste bladscheeden blijken bij elke serie de grootste hoeveelheid vezel te bevatten. Tusschen het gewicht der vezels, per bladscheede en per stam en den leef tijd der planten blijkt bier in het geheel geen verband te beslaan, daar zoowel per bladscheede als per stam de jongste plant de grootste hoeveelheid vezel bevat en de oudste plant de kleinste hoeveelheid. Wegens de groote individu eele verschillen, kan alleen het onderzoek van een groot aantal planten, over een eventueel verband tusschen leeftijd en vezelopbrengst opheldering geven. Jute. Door hel Proefstation te Salatiga werd een monster ter beoordeeling inge zonden. De breeklengte, t. o. z. van het droog gewichi hij L 0 ('.. bedraagt hij: [nspanlengte = '» m.M. 13 K..M. 10 „ 28 „ 20 „ ■-'! „ 50 „ 18 „ 33 de Heer Uhlenbeck, Sf. Tegowangi, Kediri, rietstokken met bescha diging door stengelboorder; de Heer A. Doyer te Kediri, kruipende dieren, nesten van wevervogels en insecten; de Heer va n Renesse va n Dn ij venbode te Ternate, een Blang en eenige visschen van bijzondere vormen; de Heer I. Lang te Bandjar, de huid van een wild zwijn; de Eeer M. 1> a r t eI s te Tjisaat, eenige kleine boschvogels en mieren; de Eeer \Y. de Vos te Langgen, twee nestlingen van Asarcornia scutulata; Dr. de Bussy, te Medan, insecten van Boven-Deli; de H ij ksl)est ie r d e r v a n Djokja k a r t a, een Nycticeb u s mei jong en een Helictis orientalis; de Heer Ader te Batavia, een verzameling kevers; de Heer Dom, Sl'. Bantoel, een collectie slangen; de Heer Beem, Sl'. Bantoel, een Nesocia setifer en een loewak; de Heer C. G. Tenret ie Mi-. Cornelis, eenige slangen, kreeften en visechen van Billiton; de Heer (i. il e K i' n ij I' I' v a n I) ors s e n te Soekaboemi, negen parel blisters, afkomstig van de Aroe-Eilandeh; Dr. de Bussy te Medan, een Tomistoma schlegelii; de lieer E. 11. K er k hov e o te Gamboeng, een Spi za ë tus 1i m n a ë i u s en een S p i za ë I n s kel aa r I i, van welke Laatste som- tot heden slechts één exemplaar, door den lieer Hart els geschoten, van Java be kend «ras; de Heer (i. I. Deutz te Weltevreden, een lori, afkomstig van Batjan; Dr. V. A. Petkovic te Weltevreden, twee krokodillen; de lleei- Tan Tiong Hoen te Buitenzorg, een Xesoeia setifer; de lieer B cc m , Sf'. Bantoel, een tijgerkat; de Heer Schouten, Klappa NToenggal l»ij Buitenzorg, eetbare vogel nesteii met de zwaluwen, dié de/.e vervaardigen; Dr. de Haan te Klatten, eenige op suikerriet gevonden rupsen; de Heer A. C. Buisson te Batavia, eenige jonge ontwikkelings-stadiën van krokodillen; Luit. van D e tli to Buitenzorg, een Rhacophorus reinwa r d t i; Dr. II uls holt' Pol te Buitenzorg, een Ptychozoon honulo cepha 1 n in ; de Assistent-Resident van Lombok, een verzameling slangen en kikvorschen van dat eiland; Jaarboek. 9 330 De verkregen cijfers voor de gemiddelde breeklcngte duiden eene sterke qualiteit jute aan. De rekking bij inspanlengte = 50 m.M. bedraagt 1.8%. Ook blijkens het chemisch onderzoek is het monster van een zeer goede qualiteit. De analyse-resultaten zijn als volgt: Vergelijkings monster. Vocht bij V = 70° 15.0 Asch 0.9 0.7 Gewichtsvermindering door hydrolyse (oc) 9.1 9.1 id. „ id. (/?) 13.3 13.1 id. „ mereeriseering 8.6 8.5 id. .. azijnzuur zuivering 1.7 2. — Gtewichtsvermeerdering „ nitreering '■'>'!. I 36.1 Cellulose 77.0 77.7 Lengte der elementair vezels in m.M. 1 —-3.2 .... De cijfers van het vergelijkingsmonster zijn van een extra fijne qualiteit jute van Britsch-Indië gepubliceerd in Imperia! Institute etc-. Technical Reporta jaarg. 1903 pag. (il. Het monster was goed van kleur en glans. De lengte der vezelbundels bedroeg 1.90. Dit is voor eene goede qualiteit jute niet voldoende. Bibiscus cannabinus. Voor den Chef van hel Bacteriologisch Laboratorium werden eenige monsters onderzocht. Deze vezelstof bleek van zeer goede hoedanigheid te zijn. /ij overtreft jute in sterkte. De breeklcngte, berekend t. o. z. van liet droog gewicht bij I<><i C. van een der monsters bedroeg bij 50 m.M. inspanlengte, gemiddeld 38 K.M. en de rekking 1.3%. Het chemisch onderzoek van bet zelfde monster Luidt als volgt: Vergelijkings monster. Vocht bij V = 75° 14.0 Asch 0.92 1.0 331 Vergelijkings monstor. Gewichtsverniindering door hydrolyse (a) 10.5 12.3 id. ■ „ id. (0) 16.— 19.1 id. „ mercorseering 11.4 18.3 id. „ azijnzure zuivering 2.2 2.7 Gewichtsvermeerdering „ nitreering 40.5 40.0 Cellulose . 80. 74.9 Lengte der elementair vezels in m.M. 2.0 — 3.0 3.0 — 4.0 Stapellengte in M 1.8 1.07 Het vergelijkingsmonster is van eene goede qualiteit Hibiscus cannabinus van Saharanpur gepubliceerd in Imperial [nstitute etc, Technical Reports pag. 70 jaarg. 1903. Menggei (Agave-soort). Door Mej: C. Stiller werd een monster menggeivczels ingezonden, afkomstig van de Sanggir-eilanden. Eet monster is wit van kleur, goed van glans en zuiverheid. l>e vezels zijn iets fijner en minder stug dan sisalhennep. De gemiddelde breeklengte van vezelbundeltjes van 20 vezels bij 50 m.M. inspanlengte, berekend t. o. z. van hei droog gewicht bij 100 ('. bedraagt 38 K.M. en de rekking 3.5%. De lengte der vezels bedraagt 0.60 — 1.20 M. De resultaten van het chemisch onderzoek zijn: Vergelijkings monster. Sisal hennep. Vochl bij V 78 15.5 Asch KI 4,4 Gewichtsvermindering dooi' hydrolyse (et) 9.5 L 2.0 id. „ Ld. Ui) 13.5 Ki.l id. „ merceriseering 7.0 13.4 id. „ azijnzure zuivering I . I 8.1 Gewichtsvermeerdering „ nitreering 41.7 29.7 Cellulose 76.7 75.9 Lengte der elementair vezels in m.M. 1.7 — 3.5 .... 332 Zoowel de sterkte en rekbaarheid, als de resultaten van het chemisch onder zoek en het uiterlijk voorkomen toonen aan dat deze vezelstof van zeer goede hoedanigheid is. liet vergelijkingsmonster is hetzelfde dat biervoren bij sisal hennep is vernield. Sanseviera. Door den Hen- EI eij n e werd een monster Sansevieravezels, afkomstig van eene onderneming in de Lampongsche Districten ter onderzoek aangeboden. Het monster is wit van kleur en goed van glans. De zuivering liet iets te wenschen over. De vezels zijn fijner dan die van Manilla-hennep. De lengte der vezelbundels bedraagt 0.G5 — 1. M. De gemiddelde breeklengte van bundeltjes van vezels bij 50 m.M. in spanlengte, berekend t. o. z. van het droog gewicht bij 100° C. bedraagt 40 K.M. en de rekking 3%. De resultaten van liet chemisch onderzoek zijn: Vocht bij V = 70° 14.4 Ascli . 0.9 Gewichtsvermindering door hydrolyse (a) 12.4 id. „ id. (0) 15.4 Gewichtsvermeerdering „ nitreering 36.3 Cellulose G 5.6 Lengte der elementair vezels in m.M. 1.1 — 2.8 In sterkte overtreft het monster sisalhennep, terwijl het bij Manilla hennep in sterkte achter staat. liet cellulose gehalte is niet hoog. Uit de cijfers voor de gewichtsver mindering door hydrolyse blijkt deze vezelstof toch goed tegen hydrolytische invloeden en dus ook tegen verweering bestand te zijn. Touw. Voor hel visscherijstation te Batavia werden eenige touwsoorten, in gebruik bij de vischvangst, onderzocht. Het onderzoek bestond uit: l e . de beoordeeling der bereiding, 2 e . de bepaling der sterkte en rekking, 3 e . de beoordeeling der duurzaamheid, door bepaling van het vochtgehalte en de gewichtsvermindering door hydrolyse. T. de herkenning der vezelstof door microscopisch onderzoek. 333 De mee.«te touwsoorten waren ingevoerd. Deze waren over liet algemeen van goede qualiteit. Zij waren vervaardigd van rameh, hennep en Manillahennep. De touwsoorten van inlandsch maaksel bestonden uil slecht ineengedraaide bast- of bladlinten, o. a. van den hendoboom en de gëbangpalm. Deze touw soortcn waren zeer ongelijkmatig in sterkte en in dikte en niet duurzaam. Papier. Voor dit Departement, voor de Lands Drukkerij te Batavia en voor de Algemeene Secretarie werden eenige soorten schrijf- en drukpapieren onder zocht. De sterkte en de weerstand tegen kreukelen waren over het algemeen niet voldoende. De samenstelling was meermalen niet in overeenstemming met de bestemming van het papier, zoodat nu eens een minder goede grondstof was gebruikt, waar eene betere vereischt werd en dan weder omgekeerd. Het eerste geval veroorzaakt ontijdig bederf van het papier on in het laatste geval is een duurder papier aangeschaft dan noodig is. De tijdelijke Amtenaar. belast met een Onderzoek der Vezelstoffen in Nederlandsch-indië, H. G. Havik. 335 In do gewassen, welke op het demonstratieveld te Tjikeumeuh (Buitenzorg) werden geteeld, deden zich verschillende ziekteverschijnselen voor, welke even eens het materiaal leverden voor onderzoek. Enkele dezer ziekteverschijnselen gaven roods aanleiding tot meer uitgebreide onderzoekingen; zoo werden infec tieproevon genomen met een Sclerotium, dat Voandzeia subterranea tot afsterven brengt en de opbrengst der planten aanzienlijk doet dalen. Deze proeven zijn nog niet afgeloopen en kan dus het juiste tijdstip van aantasting nog niet worden vastgesteld. Het gelukte tot dusverre nog niet bij de schimmel andere vruchtlichamen dan de sclerotiën te verkrijgen, ook niet in cultures op voedingsbodems. Van andere onderzoekingen van Dr. Vale ton in het Laboratorium, mogen de volgende vermeid worden. Watereultnren met mais en rijst werden beproefd met verschillende oplos singen, in hei begin zonder bevredigend resultaat, hetgeen aan verschillende omstandigheden moest worden toegeschreven. Mei mais werd ook naderhand nog geen behoorlijk resultaat verkregen; steeds iraden de verschijnselen op, reeds in het verslag over L 905, pag. 80, beschreven. Mei rijst daarentegen werden ten slotte betere uitkomsten bereikt. Bij deze proeven, waarvan de planten thans 2\i, maand oud zijn. werd oen voedingsoplossing van de volgende samenstelling gebruikt: 4 Ca(NO,) 2 0.282 gr. per L. 1 KIIJ'O, 0.0727 „ „ „ Lfi KNO, 0.0810 „ „ „ 1 MgS0 4 0.0643 „ „ „ 0.5 FeCl, 0.Q43 „ „ „ ± 0.5 gr. per L. In deze oplossing, die 2 maal per week ververscht werd, ontwikkelden de proefplanten zich uitstekend, en stoelden buitengewoon sterk uit. Do planten, in bovengenoemde voedingsoplossing met 0.043 gr. FeCl 3 per L. worden op den duur eenigszins geel; een andere serie planten in oen zelfde oplossing, maar met de dubbele hoeveelheid FeCl 8 (dus 0.086 gr. per L.) ontwikkelde zieli iels langzamer, maar de bladeren bleven daar hun groene kleur heter be houden. (Do vermoedelijke verklaring van dit verschijnsel is naderhand ge vonden. Door hun sterken» ontwikkeling verdampen de planten in do oplossing mei 0.043 gr. I'VCL per L. mooi- water dan degenen in de voedingsoplossing met 0.086 gr. FeCl g . Daar de cylinderglazen één maal por dag mol regen water werden bijgevuld, ütond het wortelstelsel der sterker ontwikkelde planten moer en langer droog dan dat dor iets achtergebleven planton. Hierdoor zullen 336 de bladeren der eerstgenoemden meer geel geworden zijn dan die der andere. Immers toen daarna de cylinderglazen 4 maal per dag werden bijgevuld, her stelden zich de planten met 0.013 gr. FeCl 3 , en was er verder geen verschil meer tusschen beide series in kleur der bladeren op te merken). liij twee andere series proeven met de drie- en vierdubbele hoeveelheid FeCl., (dus 0.173 en 0.346 gr. per L.), liet de wortelontwikkeling veel te wenschen over, zoodat deze concentraties te sterk bleken te zijn. De proeven zijn nog niet afgeloopen, zoodat het ook nog niet zeker is of de planten het in deze oplossing tot bloeien zullen brengen (zulks is later gebleken wel het geval te zijn), terwijl de wijze van werken nog op een, aantal punten verbeterd zal moeten worden. Verder werd nagegaan, bij welk gehalte van het bevloeiingswater aan keu kenzout de rijstplanten zich nog behoorlijk kunnen ontwikkelen. Daartoe wer den cylinderglazen van 3 L. inhoud met aarde gevuld, terwijl door middel van Mariotte's flesschen de zoutoplossingen op constant niveau werden gehou den. Voorzorgen werden, genomen, dat bij regen de zoutoplossingen in de cy linderglazen niet verdund werden; de glazen werden reeds van ai' het uitzaaien der proefplanten met de oplossingen bevloeid. In ieder cylinderglas stond 1 rijstplani. terwijl voor Ledere concentratie 4 controle-planten gebruikt werden. Na 3 maanden werd de proef gestaakt. Geheel bevredigend is de wijze van proefneming niet geweest, omdat bleek, dat in zulke cylinderglazen met aarde de planten zich abnormaal ontwikkelen. Zij komen wel tot bloei en leveren rijpe zaden, maar de uitstoeling is zeer gering en de planten blijven erg schraal en spichtig. Daarom werden ook deze zoutproeven gestaakt, toen een aantal planten overleden waren; de overgeblevenen stonden allen zoowat hetzelfde, ten minste er waren geen sprekende verschillen tusschen de verschillende con centraties. Het resultaat der proef is het volgende: Grammen NaCl per L. Aantal levende planten, bevloeiingswater. na 3 maanden. 0 4 0.25 4 0.5 4 0.6 4 0.7 1 0.8 4 0.9 4 1. 2 1.5 2 2. 0 337 De hoogste eoncèntratie's blijken dus een zeer nadeeligen invloed op de rijst te hebben uitgeoefend. Meerdere proeven zijn echter noodig om nauw keuriger het punt van overgang der schadelijke en niet schadelijke eoncèntra tie's vast te stellen. Elders en ook in den proeftuin te Tjikeumeuh treilen herhaaldelijk dwerg vormen van padi op, hiervan werden eenigen nader onderzocht. Zij waren zeer veel sterker uitgestoeid dan de normale planten, vooral door do veel sterker omwikkeling van zijtakken van dv\[ 2 C " en 3 en rang. Daarentegen bloeiden bij de dwergplanten, behalve de hoofdas, alleen de zijtakken van den l en rang, terwijl bij normale vormen ook die van den 2 en en 3 en rang dikwijls aren dragen, [ets abnormaals in inwendigen bouw werd bij de dwergplanten niet gevonden. Er werden proeven over de erfelijkheid van het dwergverschijnsel ingesteld, welke nog niet zijn afgeloopen. Omtrent de onderzoekingen van den Assistent L. (i. den Berger in het chemisch laboratorium van het I'roef station voor Hijst e. a., kan liet vol gende vernield worden. (//). Onderzoekingen, in velband met irrigatie-vraagstukken. Onderzoekingen, betreffende de chemische werkingen bij irrigatie, waarvan ook in de jaarboeken over 1906 en 1907 gesproken werd, weiden in uitgebreider vorm herhaald. Naast overeenkomstige proeven op dezelfde cultuurbakken, waarvan in genoemde jaarboeken sprake was. werden in het onderzoek nog opgenomen 2 stellen bakken, die in dezelfde omstandigheden gebracht werden als eerstbedoelde; het eene stel bleef echter onbeplant, het andere werd door afsluiting der drainage gebracht in omstandigheden, waarin gronden met ge brekkigen ondergrondschen waterafvoer verkeeren. Een enkel voorbeeld dei- verkregen analyseresultaten moge als illustratie van de onder die verschillende omstandigheden opgetredende chemische wer kingen dienen. Toe- Af- Af- Af- Drai- Drai- Gron.l - voer 1. voer 2. voer 3. nagel, nage 2. water 3. Sio2 7.7 6.7 6.7 6.9 10.2 10.5 20.3 Fe.. O, + AL, O, 0.7 1.8 2.0 1.8 42.1 43.0 Cl.:: Mn, 0 4 — — 1.4 3.7 3.3 16.8 CaO 10.1 7.1 8.2 10.5 13.6 11.:. 59.2 MgO 7.0 6.2 6.2 . 9.8 10.2 10.7 18.6 KjO 4.3 3.1 3.8 4.0 . 4.7 5.6 6.0 Na 2 0 10.9 10.2 10.0 10.5 12-.5 13.1 15.3 S0 3 6.4 5.2 4.9 5.7 4.9 4.6 8.2 CL 5.8 3.6 3.8 4.6 5.2 4.7 5.7 Jaarboek, 22 338 Toe- Af- Af- Af- Drai- Drai- Grond voer. voer 1. voer 2. voer 3. nage 1. nage 2. water 3. P 2 0 5 • 0.14 0.16 0.1(3 0.17 0.14 0.15 0.19 Ml :; 0.23 0.25 0.25 0.27 0.42 0.47 0.47 N 2 0 5 0.22 0.19 0.21 0.18 0.04 0.07 0.02 O 5.30 cc 3.50 3.27 3.35 3.13 3.27 2.33 In bovenstaand tabelletje geven de cijfers 1, 2 en 3 achter Afvoer en Drai nage aan het stel bakken, waarop de cijfers betrekking hebben nl. 1 de beplante, draineerende bakken, 2 de onbeplante bakken, 3 de beplante, doch niet drai neerende, bakken. Alle cijfers in de tabel ■ stellen voor 't aantal m.g. opgelost in 1 L. water, de O cijfers het aantal cc bij 0° en 760 m.M. druk per L. opgelost. Uit het over de bakken vloeiende water blijkt door den bodem CaO, MgO, K 2 O, Na.,o en SO :! en Si0 2 te worden vastgelegd. Waar de kalk en Kalicijfers van A, merkbaar geringer zijn dan voor A 2, kan met zekerheid gezegd worden, dat die bestanddcelen ook direkt door de planten opgenomen worden. Bij vergelijking van A 3 niet T (toevoer) zou men schijnbaar tot eene uitwassching van CaO en MgO besluiten. Neemt men echter de verdamping in aanmerking, dan blijkt toch ook hier, dat eene, zij 't dan ook veel geringere ab sorptie van CaO en MgO dan bij A 2 en A 1 door bodem en planten plaats heeft. Wat de in het water opgeloste stikstof betreft, zoo blijkt de N 2 O, stikstof in geringe mate direkt door de planten te worden opgenomen uit het over de hakken stroomende water, terwijl dit ook 't geval was door den bodem. Ook de NH 3 wordt door den bodem geabsorbeerd. Door het draineerende water worden Si0 2 , Ee 2 0 3 ± A 1,0.„ Mn 3 0 4 , CaO, MgO, K 2 O en Na 2 0 en NH 3 uit den bodem uitgewasschen. Aangezien weer D 1 minder CaO, MgO en K 2 O en NH, bevat den D 2 moeten die bestand delen daaruit rechtstreeks door de planten opgenomen zijn. De nitraatstikstof blijkt gedeeltelijk omgezet in ammoniakstikstof, ander deels misschien direct door de planten opgenomen ol' op andere wijze ontleed. Duidelijk blijkt van welk groot belang de in 't water opgeloste stoffen voor bodem en planten zijn. Eene meer uitvoerige publicatie over dit onder werp verscheen als „Kort Bericht" enz. 11° 87 in Teysmannia 1909. Evenals bij de in de vorige jaarverslagen vermelde proeven, werd ook hier de verdamping op de 3 stellen proel'bakken bepaald. Tevens werd door de opstelling van een evaporhneter -van Piche tusschen de rijstplanten eene benaderende bepaling verkregen van de verdamping van het vrije wateropper vlak tusschen de rijstplanten, terwijl uit het verschil van de totale verdamping en die van het wateroppervlak tusschen de rijstplanten de verdamping der rijst planten alleen werd berekend. Hierover verscheen een „Kort Bericht" 11° 79. 339 Een begin werd gemaakt met bet onderzoek naar den invloed van ver schillende zoutoplossingen in uiteenloopende concentraties op de chemische en pliysische eigenschappen van den bodem. Als eerste zout werd daartoe gekozen NaCl. In overeenstemming met de resultaten van vroegere onderzoekers, bleken NaCl oplossingen meer minerale bestanddeelen uit den bodem op te lossen dan gedestilleerd water en wel des te meer naarmate de zoutoplossingen geconcen treerder waren, zooals uit onderstaand tabelletje moge blijken. Alle cijfers geven weer aan 't aantal m.g. opgelost per L. doorgeloopen vloeistof. V lO Norm. NaCl. V 5O N. NaCl. Water. Si0 2 52.0 28.5 24.5 Mn 8 0< 16.6 19.0 2.0 CaO 945.0 351.5 56.5 MgO 93.5 77.2 15.2 K 2 O 185.6 65.7 7.9 P 20 G 0.39 0.29 0.19 Deze cijfers hebben betrekking op een proef, waarbij de oplossingen direkt o]) den luchtdrogen grond gebracht werden en dan door den grond heensijpelden. De doorgeloopen vloeistoffen werden dan geanalyseerd. Bij het onderzoek bleek, dat de invloed der zoutoplossingen op de door laatbaarheid van den bodem geheel verschillend was, naarmate zij op den met water verzadigden, dan wel direkt op den luchtdrogen grond gebracht werden. In verband met andere gegevens, die hier beknoptheidshalve achterwege ge lalen worden, werd eene verklaring hieromtrent opgesteld, die eveneens een nieuw licht werpt op bet dichtslibben van den grond, wanneer na de behande ling met de zoutoplossing zoet water daarop komt. Hoogstwaarschijnlijk be rusten de waargenomen doorlaat baarheidsverandcringen in hoofdzaak op de volumeveranderingen der kolloidale bodembestanddeelen, terwijl daarnaast nog uitvlokkingsverschijnselen en omzettingen der bodemzeolieten in aanmerking moeten worden genomen. Eene uitvoerige publicatie over dit onderwerp is in bewerking. Het onderzoek van het laatste (i-tal watermonsters uit de in 't vorig jaar boek vermelde rivieren der irrigatieafdeeling Serajoe leverde geene bijzonder heden op. Een monster water uit de kali Djaringan, irrigatieafdeeling Serang, be vatte aan opgeloste bestanddeelen, uitgedrukt in m.g. per L. SiO a 19.9,Fe 2 0„, ALO ;[ 0.7, CaO 102.3, MgO 18.3, K,O t.7, Na 8 0 L 2.1, SO, 11.0, Cl 9.2 en 1\0 6 0.6. 34 Mevr. do Wed. Muilemeister, eenige witte schildpadden; de Heer B. Alk erna te Mr. Cornelis, een Ancistrodon rhodo stoma; de Heer Coh e n te Buitenzorg, een Mydaus melie ep s; de Heer Keuchenius te Tjisaroea, eenige insecten; de Heer Tan te Buitenzorg, eenige vlinders; de lieer van O or d t van L a u w e n r e ch t te Ko-be, eenige naturalia van Java en van .lapan; de Heer Vier ss c n te Menado, eenige schedels van kruipende dieren en /.('('(lieren uit de Residentie Menado; de Ilcci' F. Muir, eenige slangen van Amboina; Mr. M ullemeister te Buitenzorg, eenige landmollusken afkomstig van Keboemen; Luit.-Kol. E. A. van Kap pc n te Soerabaja, een jonge krokodil; de lieer Langendam te Depok, een slang; de Heer Palmer van den Broek, Ass. Resident, twee Levende Proechidna's van Noordwestelijk Nieuw-Guinea; de lieer W. Aarts te Tjibadak, eenige eieren van Naj'a tripu dia ns, var. sputatrix; de Heer L. M. Haaksma te Tjibadak, een Tarsius spectrum, afkomstig van de Lampongsche Districten; de Heer Knegtmans te Bolang bij Buitenzorg, twee exemplaren van Di.psadomorphus dendrophiUus en een Nesocia setifer; de Regent van Karang Anj ar, twee exemplaren eener Sciu r o p t e r u s-soort; Mevrouw Ostreig te Buitenzorg, een vrouwelijke Javaansche pauw; de Heer Dom. Ass. Res. te Bondowoso, een huid van Arctitis bin turong; de Heer Suijck te Nanggoeng bij Buitenzorg, eenige insecten; de Heer L. Umbgrove te Buitenzorg, een Bungarus semi fa s ciatus; de Heer Witkamp te Koetei, eenige, door schimmels gedoode mieren: de Ki e u w-G uinea Handelsmaatschap p ij, eenc verzameling huiden van I'aradijsvogels; Mevrouw Bieze ve 1 d te Batoetoelis, een tijgerkat. Terwijl hier voor de ontvangen geschenken nogmaals groote erkentelijk heid wordt betuigd, zij de verzekering afgelegd, dat alles, ook het gewone, steeds welkom en bruikbaar is. Vindt het in de verzameling geen plaats, omdat het 340 Onderzookingen naar het zoutgehalte van de Djoeanarivier bij Didiran gedurende den Oostmoesson van verslagjaar, brachten evenmin als het vorig jaar hooge zoutgehalten aan het licht, en kon in verband mei gegevens om trent peilschaalstanden en debielen mei groote waarschijnlijkheid geconcludeerd worden, dai de Djoeanarivier ter genoemder plaatse nooil een zoodanig zoutge halte zonde bevatten, dai irrigatie met het water aldaar niet raadzaam zon zijn. (/;). Grondonderzoek. Grondmonsters afkomstig van de Javaansche nederzettingen in de Lam sche districten gaven bij onderzoek de volgende resultaten. Kasoegian. (iadingredjo. Boven. Onder. Boven. Onder. Watercapaciteü 67 36 15 — Eene waterlaag van s cM. hoogte doorgelaten in uren. 28 -17 IS — N geabsorbeerd door (i grond uit 400 ce 0.1 N .\H 4 ('l in gr. 0.0707 0.1150 0.0803 o. 1:578 k ht 6.0% 6.0 5.1 9.S % Organische Stof * 3.52% 1.00% 3.65?! O.!>•»', % Totaal X 0.228 0.100% 0.229 0.047?! Oplosbaar in s, kokend zoutzuur. % CaO 0.296% 0.1750 0.208 L.4703 % MgO 0.0912 0.1104 0.1721 0.4687 % K 2 O 0.0578 0.025:! 0.0470 0.0306 % Na 2 O 0.0743 0.0803 0.0746 0.1051 % PjO„ 0.1245 0.0877 0.0900 0.0080 Voorzoover daarover kon worden geoordeeld, verkeerde de grond van Ka soegian in vrij gunstige condities, wat de chemische en physische gesteldheid il. Diepere grondbewerking zou niet van ongunstigen invloed zijn. De bovengrond van Gadingredjo bezii eveneens eene vrij gunstige chemische en physische gesteldheid. De ondergrond echter is zeer ondoorlaatbaar, zoodat daardoor waarschijnlijk de bovengrond bij de bevloeiing tijdens de rijstcultuur te lijden /.n 1 hebben, door sterke reductieprocessen niet de schadelijke gevolgen daarvan. Bovendien is de bovenlaag zeer dun ( + 10 e.M.) en moet men zeer voorzichtig zijn met "t vergrooten der bouwkruin door diepere grondbewerking. De physische gesteldheid wordt in de eerste plaats daardoor direct slechter en in de 2e plaats indirect, ■ doordat bij 't dmogkomen van den bodem, door de vermenging met den kalkrijken ondergrond '1 hurriusgehalte van de bovenlaag snel zal verminderen, waardoor dus ook weer de physische gesteldheid achter uitgaat. 341 De ondergrond van Gadingredjo bevatte brokken kalksteen en was uitersl ondoorlaatbaar. Naar aanleiding van de quaestie ot' van eene kalkbemesting op de /.ware Demaksche gronden nut verwacht kon worden, werd "t slib van de verschillende, daar voor irrigatie gebatikte, rivieren op hun gehalte aan CaC0 8 onderzocht met onderstaande resultaten. K. Djadjar. Loesi. Toentang. Serang. Teleng. CaC0 3 in % van het luchtdroge slib 7.82 11,11 11.39 8.24 8.34 Alle rivieren voeren dus /.eer kalkhoudend .slib toe en kan men in verband met de in 't vorig jaar vermelde kalkcijl'ei's der gronden van een zoodanige bemesting geen heil verwachten. (r). Onderzoekingen betreffende tweede gewassen. Nog een 20-tal (Jassave/.aailingen werden op zetmeel-, suiker- en waterge halte onderzocht. Bovendien werden nog een 10-tal monsters van de l e stekkengeneratie geanalyseerd. Geen verband werd gevonden tusschen 'I zetmeelgehalte der zaailingen en dat dor eerste stekkengeneratie. Zoodra ook de overige 20 mon sters der eerste generatie zijn ingekomen en geanalyseerd, zal hierop nader wor den terug gekomen. Hij "( onderzoek- van de knollen van 13 maanden oude aanplantingen bleek in vergelijking met vroegere analyses, dat 't zetmeelgehalte nog vooruitge was, daarentegen verminderden vocht- en suikergehalte. » Geanalyseerd werden eenige monsters mais nl. Madoera en Menado en kruisingen van de laatste met „Golden King". De korrels hiervan niet parel korrel en paardentandtype werden gescheiden onderzocht. De resultaten der analyses berekend op procenten van de oorspronkelijke stof «aren als volgt. Madoera. Menado. Menado X ld. Paarden! G. K. parel. Vocht 14.4 15.0 11.0 *12.4 Vet 1.95 4.59 4.47 1.25 Eiwit 10.86 9.89 9.83 9.51 Suiker 4- Zetmeel 57.9 59.9 O".!» 62.5 Een 3tal nog niet geanalyseerde Batatenmonsters werden nader onderzocht met onderstaand resultaat. O. Solo 83.0 12.6 l.o; O. Dadoe 83.3 12.1 1.82 O. Ulatie 82.9 12.S 1.17 Ten einde lot inzicht le geraken van de verschillen in zetmeel- en suiker- 342 gehalte van knollen van verschillende grootte, weiden bij de variëteiten Solo en Dadoe de grootste en kleinste knollen en die van gemiddelde grootte uitge zocht en deze afzonderlijk geanalyseerd. De uitkomsten der analyses waren als volgt. Gem. Gew. per knol. Vocht. Zetmeel. Suiker. Oebi Solo Groote Knollen 1203.3 Gr. 82.2 L 3.8 L.03 Middelmatige „ 339.5 „ 83.7 11.9 1.12 Kleine „ 69.7 „ 84.1 11.5 0.96 Oebi Dadoe groote „ 723.9 „ 82.8 12.9 t.82 Middelmatige ~ 170.1 „ 83.8 11.3 1,82 Kleine „ 83.8 „ 84.2 10.8 L.63 Eenige monsters rijststroó hadden de volgende samenstelling: Stroo van 2a 3 mil. belegen slroo. Versch stroo oude planten. [d 2 -\- Vocht 17.26 14.17 17.10 -f 17.18 Ruweiwit 8.06 4.48 t.05 4.06 Ruwvet 0.59 0.11 1.29 1.10 Zetmeelachtige stoffen 28.96 31.51 37.05 36.96 Ruwvezel 30.31 31.38 27.33 20.25 Asch . 14.82 18.05 13.57 11.15 Alle cijfers zijn uitgedrukt in % van de lnchtdroge stof. De assistent voor den Inlandschen Landbouw J". E. van der Stok bericht als volgt omtrent Onderzoeking e n bij het rijstg ewa s. Met de soortenselectie werd op vrij groote schaal aangevangen. Een 21-tal zuiver gekweekte soorten, benevens de niet zuiver gekweekte varië teiten Skrivimankoti (Suriname), Carolina (Karang Serang) en withaar (Cul tuurtuin te Buitenzorg), werden in een veldproef op hunne praktijkwaarde onderling vergeleken. De resultaten dezer proef zijn medegedeeld in de „Korte Berichten enz." 11- 72. In het plantjaar 1908 —09 zullen de hoogste produ centen dezer proef vergeleken worden mei andere soorten uit de soortencollectie om zoodanig ten slotte te geraken tot de meest productieve typen onder de hier voorkomende. Wel werden van alle nummers onzer soortencollectie padi- en stroo ten bepaald; daar echter de groei voor waard en op de verschillende vakjes van het door onze collectie ingenomen terrein zeer sterk uiteenloopen en daar van iedere variëteit slechts een paar rijen konden worden aangeplant, zoo hebben de voor al deze nummers uitgevoerde bepalingen uit een praktisch 343 oogpunt zeer geringe waarde en mag cru onderlinge vergelijking deze] niet /.onder meer geschieden. Ook de bastaardsel cc tic werd ter hand genomen. Bier ligt 't in du bedoeling gunstige combinaties van verschillende voor de praktijk waarde volle kenmerken in het leven te roepen. In verband hiermee werd vooi schillende kenmerken nagegaan op welke wijze /.ij zich in de bastaardgeneraties gedragen. In enkele gevallen kon een zuiver „Mendelend" verloop worden geconstateerd o. a. bij de kruising tusschen een soort mei rood zilvervlii een variëteit met ongekleurd zilvervlies: tusschen rijst- en ketantypen; tug kleinkorrelige (typen van de groep minuta Presl.) en grootkorrelige vormen (typen van de groep communis Kcke). In andere gevallen was liet verloop in meerdere of mindere mate afwijkend van de Mendelsche wetten o. a. bij de kruising tusschen benaalde en onbenaalde typen. In het algemeen kan gezegd worden, dat de tweede bastaardgeneratie het uitgangspunt moet zijn der bastaardselectie, daar men eerst hierin kans heeft, planten aan te treffen, die bij zuivere voortkweeking constante rassen opleve ren. Een praktisch resultaat mag bij de bastaardselectie niet spoedig ver wacht worden. Voorts werd nog getracht binnen het zuivere ras (pedigreeras) de productie te doen stijgen, ten eerste door toepassing eener selectie op het soorte lijk gewicht, en ten tweede door uitzaaiing der bovenste pluini helften, welke gemiddeld zwaarder korrels bevatten dan de onderste pluim helften. De selectie op S. G. geschiedde op de wijze als aangegeven in de „Korte Berichten enz." II- 46. Was uu al blijkens deze publicatie van theoretische zijde op de scheiding in soortelijk zwaar en licht zaad in vele opzichten ecu gunstig licht gevallen, aan de vergelijkende veldproef mo de beslissing worden gelaten omtrent de waarde, welke een dergelijke scheiding heeft voor de praktijk. Bij onze proefnemingen, waarin verschillende znivere soorten werden opge nomen, werd de scheidingsoplossing van zoodanige densiteit gekozen, dat ± •">"'; der korrels drijvende bleef. Natuurlijk moet deze densiteit voor iedere soort afzonderlijk bepaald worden. Zinkersen drijvers werden apart op kweek bedden uitgezaaid en de bibits later gescheiden overgeplant, ten einde de op brengsten te kunnen vergelijken, Bij deze eerste proef bleken ile bodet schillen op de opbrengst toch nog van zoo g] ten invloed, dal wegens te zeer uiteenloopende cijfers het trekken van eenige conclusie niet geoorloofd was. De proef is thans opnieuw aangezet; zij is nu echter zoodanig ingericht, dat zinkers en drijvers, ten einde een voldoende eliminatie van grondverschillen 344 te verzekeren, in afwisselende rijen met elkaar worden vergeleken. Behalve pedigree-rassen, worden ook enkele niet zuiver gekweekte Boorten (populaties) in deze proef opgenomen. Verschillende andere proeven werden nog in gang gezet. Een bespreking van de resultaten eener beniestingsproef op sawahs werd gepubliceerd in de „Korte Berichten enz." 11° 65. Deze proef werd echter niet slechts ge nomen om de directe uitwerking der meststoffen na te gaan, maar ook lag het in ons voornemen hun nawerking te onderzoeken. Hieromtrent is toch in de tropen nog weinig bekend en de meeningen loopen sterk uiteen. Over deze nawerking werd een en ander medegedeeld in de „Korte Berichten enz." 11-' "i L Het verslag eener proefneming omtrent den invloed v B n vers ch, tweedehandse h, d e r d eh a n d s c h en vierdehandsch b e v 1 o e i ings water op de opbrengst van rijstgewas verscheen onder de „Korte Berichten enz." 11° 66. Omtrent de bestui vin g, de bevruchting en den bloei bij de rijstbloem werd mededeeling gedaan in de „Korte Berichten enz." n° 63. Op de vraag w aar in de rijstp 1u i m de zwaarste korrels zetelen werd een antwoord gegeven in de „Korte Berichten enz." 11 58. Voorts zijn proeven in gang ter vergelijking van bibits gekweekt op d ro g e en op natte hedden. Het aanleggen van droge kweekbedden ten behoeve van sawahs wordt niet slechts op Java in enkele streken toegepast, maar ook elders wordt hier en daar aan den (ir ogen houw van bibits, bestemd voor het beplanten van bevloeide velden, de voorkeur geschonken boven den natten bouw dier bibits. In vele gevallen zal deze voorkeur wel in verband staan mei klimatologische omstandigheden, doch bestaat ook de meening, dat men hier door plaatmateriaal van hooger qualiteit verkrijgt, waardoor het aan dien drogen bouw der bibits klevende nadeel, dat ter beplanting van dezelfde opper vlakte meer zaadgabah noodig is dan bij den natten bouw der bibits, geheel wordt opgeheven, ja zelfs een vourdeeliger resultaat verkregen wordt. Onderzoekingen omtrent tweed e g e w a ss e n. Aan de verbetering van de Katjang tanah (Arachis hypogaea L.), w-elke verbetering berustte op de scheiding der variëteiten (in landbouw kundigen zin) in zuivere lijnen en de toetsing dier lijnen onderling op hunne praktijkwaarde, werd veel aandacht gewijd. Hel bleek, dat de lijnen afkom stig uit eenzelfde variëteit en uit deze variëteit zuiver gekweekt volgens het isolatie-principe, geheel verschillend kunnen zijn, niet alleen wat de opbrengst van stroo en peulen aangaat, maar ook betreffende de morphologische kenmerken 345 der peulen en zaden. Op grond van de onderzoekingen hieromtrent, welke uitvoering zijn gepubliceerd in de Maart en April afleveringen (1909) van Teys mannia onder de „Korte Berichten enz.", mogen de variëteiten van Katjang tanah, zooals deze door de inlandsche bevolking op Java worden verbouwd, met worden opgeval als enkelvoudige vormen, maar moeien zij integendeel als mengsels van verschillende standvastige typen worden begrepen. De ver schillen tusschen die typen kunnen echter zeer klein zijn en het ongewapend oog geheel ontsnappen; in dit geval komt men slechts langs statistischen weg tot de vaststelling van het onderscheid. Wal betreft de vatbaarheid dei' onderscheiden lijnen voor Septochloe u m arachides Rac, konden geen verschillen van eenig belang worden geconstateerd. Ook de uit Amerika geïmporteerde variëteiten waren er in liooge mate vatbaar voor. Voorts werd nog een onderzoek ingesteld naar den zetel der zwaarste zaden en naar de .uitleveringsgetallen voor peulen van verschillend watergehalte en zaadgetal. De resultaten hieromtrent zijn in de zooeven genoemde publicatie opgenomen. ■ Aan het onderzoek der ca s s ave-variëteiten werd in het afgeloopen jaar veel tijd besteed. In het geheel zijn thans 55 verschillende typen op het proef veld aanwezig. Hiervan zijn er '21 uit .lava zelf afkomstig, 8 uit Jamaica. 2 uit Singapore, 2 uit P'enang, I uit de I'hilippijnen en 21 uit Brazilië. Deze variëteiten weiden allen beschreven en een proeve eener indeeling werd uit gewerkt. Op grond van het beliai wigskennierk werden de typen in t \ groepen gescheiden. Onder de onbehaarde groep konden slechts !) variëteiten worden gerangschikt; hij de overige waren de jonge blaren zachtbehaard. Deze heide hoofdgroepen werden voornamelijk op grond van de verschillende kleur kenmerken volgens eenzelfde schema onderverdeeld. Eeeds Zimmermann hechtte groot gewicht aan de kleurkenmerken ten aanzien eener indeelin Cassave-variëteiten. Met de verschillende variëteiten werden kleine proefnemingen gedaan van voorloopigen aard, ten einde de knolproducties te vergelijken, terwijl tevens werd aangeteekend bij welke variëteiten de schade toegebracht door de Cassave niijt liet grootst was. Variëteiten, die geheel vrij van deze plaag bleven, kwa men niet voor. Omtrent den bloei en de vruchtzetting werden verschillende onderzoekingen verricht. Nog werden kleine proeven aangezet met hel doel den invloed van liet om gekeerd planten dei- stekken (dwz. met de oogen benedenwaarts) op de opbrengsl na te gaan. Met het bloo reeds was een onderscheid in den groei der 346 stengels waarneembaar ten gunste der rechtop geplante stekken. Cijfers hier omtrent zullen spoedig worden gepubliceerd. Het onderzoek dér zaailingen werd voortgezet. Van de zaailingen van Manie en Begog wei-den degenen met de hoogste knolopbrengst aangehouden en verder in een vergelijkende proef met de ouders vergeleken. Ook hierom trent kunnen enkele resultaten binnen kort worden tegemoet gezien. Proeven zijn in gang om den invloed te bepalen van basis- en topstekken op de opbrengst. Over verschillende proeven omtrent Maïs werd vrij uitvoerig bericht in de „Korte Berichten enz." 11" 56. Erfelijkheidsproeven van verschillende stekken werden genomen, waardoor o. a. de groote waarde eener selectie,-be rustende op de beoordeeling der individueele nakomelingschappen, ook bij dit kruisbestuivend gewas in het licht gesteld werd.' kien systematische groepeering werd besproken en voorts nog een en ander medegedeeld over uitgevoerde bast aardeeringen en de scheikundige samenstelling der typen. Hoewel de onderzoekingen, in deze publicatie vervat, een tot op zekere hoogte afgerond geheel vormden, zoo was toch van een algeheele afwikkeling der proeven nog geen sprake en lag het dun in de bedoeling deze te gelegener tijd voort te zetten. Toen hiertoe gelegenheid was. bleek echter bijna al het opbewaarde zaaigoed, waarvan moest worden uitgegaan, vernield en aangevreten door de klander en mocht het slechts gelukken uit de groote quantums zaaigoed enkele korrels tot ontkieming te brengen. Vele onzer proeven konden hierdoor niet worden voortgezet. Ten einde Ie trachten tot een gewas te geraken, waarin de waardevolle eigenschappen van mais en teosinte vereenigd zijn, werden tusschen deze beide soorten (behoorende tot de geslachten Zea en Euchlaena van de groep der Mav deae) kruisingen bewerkstelligd. Dat deze verbinding mogelijk is, was reeds lang bekend. In de; litteratuur over mais vindt men het kruisingsprodukt wel onderden naam Zea Canina vermeld. Omtrent deze kruisingsproducten verkregen wij de volgende ervaringen. De planten der eerste bastaardgeneratie zijn vrijwel eenvormig. De planten stoelen allen vrij sterk uit en zijn in het bezit van kolfjes, die onderling nage noeg geheel gelijk zijn. Deze kolfjes der planten der eerste bastaardgeneratie staan in bouw tusschen die van mais en teosinte in. Zij zijn zeer kort en be staan meestal uit slechts 4 rijen, die paarsgewijs tegenovergesteld geplaatst zijn. Deze paren zijn door een min of meer afgeplatte as gescheiden. De rijen zijn echter nooit allen geheel volledig aangelegd. De beide buitenste kafjes zijn hoornachtig, vooral bef buitenste. Voor uitvoeriger beschrijving moeten wij verwijzen naar een later te pubüceeren verslag hieromtrent. 347 De planten der tweede bastaardgeneratie loopen zoowel in aitstoeling als in den bouw der kolven vrij Bterk uiteen, eehler worden ttooit zuivere mais ol' leosinie typen verkregen. Keu volledige terugslag oaar de oudertypen beefl dus niet plaats. De uiterste typen dezer planten der tweede bastaardgeneratie wijken vrij sterk al' van den mais- en teosinievorm en stellen nog altijd een combinatie dier beide vormen voor. De planten mei grootere kolven bezitten steeds een geringere aitstoeling dan de planten met kleinere kuiven. Deze regel vindt zijn verklaring hierin, dat de vertakking van de stengels en de vertak king der vrouwelijke bloerwijze als de uiting van eenzelfde eigenschap moeten worden opgevat. Hij planten met grootere uitstoeling of stengelvertakking ziet men een sterker vertakken der vrouwelijke bloeivvijze optreden en als ge- Volg hiervan worden kleinere kolven aangelegd, welke een geringe praktijk waarde vertegenwoordigen. Heelt men zien nu ten doe] gesteld door de ver binding van mais en teosinte een vorm in het leven te roepen, welke de waar le, groote kolf van mais paart aan bet oitstoelend vermogen van teosinte, dan zal men tevergeefs werkzaam zijn. Van zoogénoemde „Korrelationsbrecher" kan hier geen sprake zijn. Alle op liet. proefveld gekweekte maistypen vertoonen een zeer groote ge voeligheid voor eigenaardige ehlorotisehe verschijnselen, welke zich in het laag land over geheel .'uva voordoen. Over de oorzaak hiervan is nog niets bekend. De planten, die deze verschijnselen vertoonen, brongen het bijna nooit tot bloei, maar sterven reeds eerder af. In enkele gevallen wordt nog de mannelijke bloeiwijze gevormd, terwijl het ons Blechts eens gelukte van zoon plant enkele kon-els te winnen. \'a uitzaaiing gaven deze korrels het aanzien aan geheel gezonde planten. Bij enkele uit .lava ingevoerde typen werden de planten in de tweede generatie allen zonder uitzondering chlorotiscb en gingen zij zoodanig geheel verloren. Proeven zijn in gang, ten einde te trachten door eene selectie berustende op de beoordeeling der individueele nakomelingschappen tot een wcerstandskrachtig ras te geraken. Over onderzoekingen omtrent 1) at at en v l pom o e a Ba t a ta s 1' oi r) werd uitvoerig verslag uitgebracht in de ..Korte Berichten enz."' 11 "il en '(>. De verbetering van de BLatjang bogor (Voandzeia BUb ter ra nea Thou) berustte, evenals bij de katjang tanah, op een scheiding in zuivere lijnen. Ken in de aanplant, op n schimmelzickte teisterde onze laaiste generatie echter zoodanig, dat veel der verrichte arbeid tevergeefs ge worden is. De door deze niet fructificeerende, slechts sclerotiën vormende, schimmel veroorzaakte schade openbaart zich eerst bij het begin der vrucht zetting, zoodat deze gebrekkig verloopt en algeheele afsterving der plant dikwerf plaats heeft, voordal van rijping sprake is.. 348 Ook de geimporteerde soorten van Ph a seolu s v u Iga ris L. (vooral uit' Japan werden meerdere soorten ingevoerd en op het veld beproefd) onder gingen hetzelfde lot. Wel kunnen de aangetaste plantjes zich ten deele van de aangebrachte schade herstellen, echter blijven deze plantjes toch Bteeds achter lijk in stand en vruchtdracht. Waar verschillende soorten naast elkaar «aren aangeplant kon men. gelijk ook bij de kadelee werd waargenomen, duidelijk 1 zien, dat de Agrömyza voor sommige soorten sterke voorkeur heeft. Van het geslacht Mucuna zijn op het proefveld ~> vormen aanwezig, die zich allen als goede zaadproducenten hebben doen kennen. Twee der vor men. Mucuna gigantea en Mucuna Iyo ni i (onder deze namen werden zij ingebracht) zijn uit Noord-Amerika afkomstig. De laatste soort munt uit dooi- zware vruchtdracht, terwijl zij in vergelijk met de inlandsche typen vroeg rijpend is. Zij schijnt een aanwinst voor deze streken te zijn. De vier op het proefveld aanwezige Di os cor e a-soorten brengen het geen van allen tot bloei, reden waarom de systematische soortnaam niet nader bepaald kon worden; van deze I soorten geef! de oebi boetoen verreweg het hoogste product. Voor de consumptie schijnen de knollen van oebi n.amajoeng het meest gezocht te zijn. De knollen van een uit Sumatra ingevoerde soort (nauw verwant aan de oebi mamajoeng) waren zoo goed als oneetbaar wegens het hooge vezelgehalte en de bittere bijsmaak. De gewone wijze van vermeer dering geschiedt door uitplanting der onderaardsche knollen, welke eerst in schijf i den worden. De oebi boetoen kan bovendien vermeerderd worden door middel dei- bovenaardsche knolletjes. Hij de overige soorten werden derge lijke knollotjes piet gevormd. Van de li angko ewa Dg (Pa chyrh iz n s angul at U S Ri C h.) brachten de ingosnoeide planten een aanmerkelijk hooger gewicht" aan knollen op dan de niet gesnoeide. De insnoeiing heelt tot doel den bloei en vrucht zetting zooveel mogelijk tegen te gaan. Ook bij een tweetal inlandsche soorten van Kadelee (Glycine hispida Maxim.) werd getracht door lijnenscheiding verbetering aan te brengen. Bij gebrek aan plaatsruimte op het proefveld moest het zaad vrij lang blijven liggen en bleek het bij uitzaaiing zijn kiemkracht grootendeels verloren te hebben, zoodat ook deze proef opnieuw zal moeten worden aangezet. In een andere proefneming werden 24 uit Amerika geimporteerde Kadelee variëteiten vergeleken met de inlandsche witte en zwarte soort. Reeds uit het eerste zaaisel bleek, dat zelfs de opbrengst der best geslaagde ingevoerde typen aanmerkelijk lager was, dan van onze beide inlandsche soorten. De kiemkracht van het geimporteerde zaad liet niet te wenschen over. De tweede generatie was. wat de geimporteerde soorten aangaat, beduidend minder dan de eerste 349 generatie; ook de kiemkracht bleek over het algemeen te zijn achteruit gégaaü, alhoewel hei zaad goed verzorgd werd. Groote schade werd in deze tweede generatie aangericht door de kadelee-vlieg (Agromyza Spec). Opvallend was het, dat de inlandsche zwarte kadelee (onder de Buitenzorgsehe omstandig heden de beste en krachtigste variëteit) zoogoed als niet, de inlandsche witte in vrij geringe male. en de geïmporteerde typen bijna allen zeer sterk werden aangetast; sommige zelfs zoo sterk, dat alle plantjes afstierven en hiervan dus geen derde genaratie ken worden aangehouden. De verschillende vertegenwoordigers van de systematische collectiesoort Phaseolus vulgarus L. gedijen op hei proefveld in het algemeen niet voorspoedig en geven sterk wisselende uit komsten als gevolg zoowel van kli matologische als parasitische invloeden. Van de katjang boontjes (witte boonen) en de katjang djogo (roodo of bruine boonen) werden enkele malen nog wel bevredigende opbrengsten ver kregen, meestal echter had de jonge aanplant sterk te lijden van vreterij door de larven van een Agroinyza-soort (waarschijnlijk dezelfde als de kadeleevlieg). Kiel zelden was de aanval zoo krachtdadig, dat alle plantjes afstierven. 12 onderscheiden soorten aanwezig. Hiertusschen werden kruisingen ver richt. De ouder- en basiaardplanten, werden echter eerst op het kweekbed en later op het veld in zoo hevige mate door de larve van E pilachna te r rita aangevreten, dat slechts enkele plantjes het tot vruchtvorming brachten. Deze proefnemingen zullen geheel moeten worden overgedaan. Ook tusschen de roode en witte Ricinus en tusschen onze 5 w i dje n soorten (Sesamum indicum L.) werden kruisingen uitgevoerd. Van de katjang idjo (Phaseolus radiatus L.) werd een nieuwe variëteit afgezonderd, zoodat er thans drie op het proefveld aanwezig zijn. Aan de collectie van verschillende nuttige Zingiberac ca e werd be gonnen. ■ Ten einde den stand na te gaan van de importhibittuinen van suikerriet en de generatietuinen hiervan in de Preanger E egentschap pc n weiden enkele dienstreizen ondernomen, waarover uitvoerig rapport werd uit gebracht. Vooral van G.Z. 247 wordt in de Preanger op reeds vrij uitgebreide schaal bibit aangeplant. De aanplant van G.Z. 100 blijft zeer beperkt. Van sereli ol' zeefvatenziekte was bij deze zaadsoorten niets te bespeuren. In een enkel geval werd een zeer groot percentage serehzieke planten (f 10%) geconstateerd in een vier maanden ouden importtuin van zwart Cheribon op een hoogte van ruim 2000 liijnl. voet. Het plantmateriaal w r as afkomstig 35 er reeds voldoende aanwezig is. dan wordt het ln-waard om t. z. t. als ruilmateri aal of voor onderwijscolleeties dienst te doen. De volgende zendingen hadden in liet verslagjaar plaats: Mr. Lans da 1 e 11 old en, Ohristchurch, New Zealand, I' hyll iv m en Ka 11 im a paralecta; Mr. Alwyn B. Hughes, Liverpool, Insecten en Reptielen: Academie Imperiale des Sciences te St. Petersburg, eene collectie Insecten, Wormen, Reptielen enz.; Hoogere Burgerschool te Semarang, eene verzameling opgezette Zoogdieren en Kruipende Dieren; Natura Artis Magistra te Amsterdam, poppen van Atlasvlinders, eieren van Phyllium- en Cyphocrania- soorten; Trof. Morin te München, eieren van Cy ph oc ra n ia-soorten; Prof. Xuttall Ie Cambridge, een verzameling lxodidae; Prof, Berlese te Florence, een verzameling Acarinae; Na tur historisch es Museum te Hamburg, eene verzameling vogelliuiden van .lava en Sumatra en eenige slangen; Prof. J. Morgenroth, Berlijn, een groot aantal Schorpioenen. Gedurende de maanden Janvari —Juni van het verslagjaar werd in het laboratorium gewerkt door Prof. M Siedlecki van de Hoogeschool te Krakau, die zich hoofdzakelijk bezig hield met de ontwikkelingsgeschiedenis eener B hacophorus-soort, waarbij embryologisch zeer merkwaardige zaken aan het licht kwamen. In het algemeen bleek wederom tijdens het verblijf van den Heer Siedlecki, hoe de aan bekwame natuuronderzoekers bewezen gast vrijheid onmiddellijk weder ten goede komt aan de wetenschappelijke instel lingen, van welke zij uilgaal. daar niets beter in staat is, de laatste op het ver eischte peil te houden, dan hel zien toepassen van het nieuwste, dat de weten schap en hare techniek in Westersche eentra opleveren. Voorts werden laboratorium en verzameling gedurende korteren tijd be zocht door de Heeren Muir, Kershaw en Terry van het Proefstation der II aw a y Sug a r Planters Assiciation te Honoloeloe, van wie de eerste ook in het vorige jaar geruimen tijd in Nederlandsch Indië vertoefde om te zoeken naai' natuurlijke vijanden van een paar insecten, die op de llaway Eilanden veel schade aan het riet toebrengen; door de Heeren Merton en Rou.x. die in. opdracht der „Senckenbergische Gesellschaft" te Frankfort a/d M. een wetenschappelijke reis naar de Axoe-Eilanden en de Keij-Eilanden onder namen ; door de Heeren Se h oe d e en S ch u 1 tz, die zich voor hetzelfde doel 350 van lichte gronden uit het laagland; het mag wel eigenaardig heeteil, dat dit materiaal aldaar gesneden was uit geheel gezond, zeer gunstig staand riet. Zooals reeds in hot Jaarboek 1907 met een enkel woord werd medegedeeld, vindt de gele-strepenziekte in de Preanger oen zeer gemakkelijke bestrijding en treft men hier dan ook slechts zelden tuinen aan welke sterk strepenziek zijn. (i.Z. 100 vertoont evenals in het laagland, ook in deze streken een ge ringe gevoeligheid voor gele-strepenziekte. Van de bladzickten traden oogvlekkenziekte en ringvlokkonziokte op den vooi'grond. Opvallend is voorts het zeer geringe aantal hoorders, dat men hier in bet riet aantreft. B. UKTEOBOLOGISCHE-WAARNEMINGEN. Bij de dienstreizen van den Inspecteur v/d Inl. Landbouw werden enkele der waarnemingstations bezocht, do verschillende instrumenten nagegaan en sommige kleine veranderingen in de opstelling aangebracht. Er werd besloten, dat het station te Tjibodas als volledig waarnemings station zoude worden opgeheven en slechts de regenwaarnemingen aldaar voort gang zouden vinden. Het station met instrumenten etc. te Tjinjiroean werd door don dienst der Gouvts. Kinaonderneming overgenomen. Door deze veranderingen werd liet mogelijk het aantal stations met een uit te breiden, waartoe de voorberei dingen geschieden. De waarnemingsstations en instrumenten verkeeren in goeden staal en blij ven bij voortduring goed voldoen. De waarnemingen te Kuitenzorg werden geregeld gepubliceerd, terwijl oen bewerking der waarnemingen dor overige stations waarschijnlijk binnen korten tijd /..'il kunnen geschieden. c. INSPECTIE VAN DEN [NLANDSCHEN LANDBOUW. Do moordere bemoeienis, welke de inlandsche landbouw op de Buitenbe zittingen bij voortduring eischfce, maakte bet wenschelijk, dat aan de inspectie 351 van den Inl. Landbouw een ambtenaar werd toegevoegd, wien meer speciaal dienstreizen in de bezittingen buiten Java zonden kunnen worden opgedragen, waardoor de Adjunct-Inspecteur H. C. H. de Bic aan de werkzaamheden op .lava zijn aandacht geheei zoude kunnen wijden. In verband met het bovenstaande onderging liet personeel dezer afdeeling in de eerste plaats een uitbreiding door de. aanstelling van een tweeden Adjunct- Inspecteur voor den inlandschen Landbouw, met de tijd. waarneming van welke betrekking Jli r. <J. d e Savo rn i n Loh ma n bij G. B. dd. 29 Januari 1908 werd belast. Keeds ten vorige jare was in overweging genomen of de aanraking met den inlandschen landbouw en het toezicht op de demonstratievelden, op niet op meer intensieve wijze zoude kunnen geschieden door de aanstelling van Landbouw adviseurs. Het in leven roepen dezer betrekking werd reeds besproken tijdens het verblijf van rapporteur in Holland en kon de tijdelijke indienststelling dezer nieuwe categorie van ambtenaren in den aanvang van het verslagjaar geschieden. De belangrijkheid van dezen maatregel moge ter verontschuldiging strek ken, dat. hieraan eenige meerdere ruimte in dit verslag wordt ingeruimd. Met de instelling van de betrekking van landbouwadviseur werd beoogd een schakel in te lasschen tusschen de landbouwbelangen van de inlandsche bevolking en de voorlichting, welke hen van int Buitenzorg kan gegeven worden. Bedoeld werd, dat personen zonden aangesteld worden, welke een voldoende landbouwkundige opleiding hadden genoten, dan wel de praktijk van een of meerdere cultures zich hadden eigen gemaakt en waarvan overigens de kennis van inlandsche talen en hun persoonlijkheid waarborgen konden opleveren, dat zij een practiscben blik konden hebben op de behoeften van de inlandsche be volking en hen daarbij tot raadsman op landbouwgebied konden dienen. Mocht op meer technisch gebied of in wetenschappelijk opzicht onderzoek noodig zijn, dan wel voorlichting, dan zoude deze verstrekt moeten worden door de technische ambtenaren aan het proefstation voor rijst etc. verbonden. De Landbouwadviseurs zouden als 't ware zijn de voelhorens van de Inspec tie, waardoor deze op de hoogte kon komen van de inlandsche landbouwbe langen. Aan de landbouwadviseurs zoude een bepaald ressort worden aangewezen, alwaar zij zich op de hoogte hadden te stellen van alles, wat met den inland schen landbouw samenhangt en daaromtrent gegevens samenstellen en rappor teeren aan de afdeeling Inspectie lnl. Landbouw. Zij zouden dus, zoowel de adviseurs voor de Bestuursambtenaren in hun ressort en de inlandsche bevol king kunnen zijn. als de [nspecteur van den inlandsclien landbouw voorlichten. 352 ïen slotte werd gemeend, dat hel wonschelijk was, hot voortdurend toe zicht op de demonstratievelden, tot dusverre opgedragen aan een specialer) ambtenaar voor de demonstratievelden, over te brengen op de landbouwadvi seurs voorzoover de demonstratievelden binnen hun ressorl gelegen waren. Uit de instructie voor de landbouwadvisenra opgesteld stip ik nog het volgende aan: ..In overleg met de Residenten wordt vervolgens (dooi- de Landbouwadvi seurs) een programma opgemaakt voor bezoeken aan de afdeelingshoofden en de Uegenten. Voorts worden in overleg met den Resident eenige tournees beraamd, waarop men dan tevens gelegenheid heeft met de Controleurs in aan raking te komen en zoo rioodig met de Chefs van Irrigatie-afdeelingen, enz. Het voornaamste doel van deze bezoeken moet zijn. eenigermate wegwijs te worden in de bestuursindeeling, ten einde te weten tot wien men zich hij voorkomende gelegenheden ie wenden heeft en verder een algemeenen indruk te krijgen van de landbouwtoestanden en de gesteldheid van het terrein. Zoodra men op deze wijze een totaal indruk heeft gekregen van liet betrek kelijk ressort, waarbij voorloopig alleen het meer vlakke land wordl bezocht, wordt een aanvang gemaakt met het meer gedetailleerd onderzoek der land bouw toestanden. .... Voorts treedt men in overleg met den betrokken Assistent-Resident, Regent en Controleur, deelt deze Ambtenaren mede met welk dist riet men een een aanvang zal maken hij zijn stildie en verzoekt hunne medewerking, ook om eventueel (districts) koempoelans hij te wonen. Op deze koempoelans wordt door den Controleur ol' Wedono uiteengezet wai de opdracht van den landbouw adviseur is en aau de dessabesturen verzocht om den landbouwadviseur alle inlichtingen te verschaffen, welke hij bij zijn studie mocht noodig hebben Van de Landbouwadviseurs wordt verwacht een geheel zelfstandige studie der landbouwtoestanden binnen zeker ressort, svaarbij, binnen zekere grenzen natuurlijk, gebruik zal moeten gemaakt worden van gegevens reeds door anderen verzameld, indien deze op goede basis rusten Iteeds uit het bovenstaande blijkt, dat de landbouwadviseurs zich van elke directe inmenging met de landbouwtoestanden hebhen te onthouden. Zij con troleeren dus niet, noch inspecteeren maar verzamelen gegevens waaruit zij met den huidigen toestand bekend kunnen worden en welke tot basis moeien strekken van eventueele voorstellen tot verandering. De Landbouwadviseurs zijn .dus voor het landbouwdepartement de ambtenaren, welke over de heer schende toestanden op landbouwgebied binnen hun ressort eventueel vereischte inlichtingen moeten kunnen verschaffen. Wanneer van de zijde van het Binnenlandsch Bestuur den landbouwadvi- 353 Seur bericht wordt gegeven van het optreden eener ziekte in de aan plan tingen van de bevolking, stelt hij zoo spoedig eenigszins mogelijk, een onderzoek in loco in". Uit het bovenstaande blijkt du», dat bij optredende ziekten en plagen in gewassen door de inlandsche bevolking geteeld, de landbouw adviseur onmiddel lijk een onderzoek kan instellen en dus niet meer gewacht behoeft te worden op deskundig personeel uit Buitenzorg gezonden. Daar het bij de meest optredende ziekten en plagen juist van het grootst belang is, dat zoo spoedig mogelijk een onderzoek wordt ingesteld en sommige maatregelen tot tegengang worden genomen, zoo zal het duidelijk zijn, dat ook in dit opzicht door de aanstelling van de landbouwadviseurs een meer ge wensehto toestand in het leven werd geroepen, waarvan de gunstige resultaten reeds in het ai'geloopen verslagjaar waren te bespeuren. Voorloopig werd vermeend met de aanstelling van een viertal landbouw adviseurs te moeten volstaan, eerstens omdat men, alvorens grootere uitbreiding te geven aan dezen maatregel, meende te moeten kunnen oordcelen over de werking in de praktijk, tweedens omdat moest worden gezien of op voldoende wijze in de vervulling der betrekkingen zouden kunnen worden voorzien. Het laatste bleek spoedig het geval te zijn en werden bij G. B. dd. 25 Januari 1908 aangesteld als tijdelijk landbouwudviseur de HU. I\ M. II e ij ning, P. IL Tromp, en W. .). Ga 11 oi s, terwijl G. B. dd. 13 Maart 1908 aangesteld werd de heer W. A. Zeg er s Kijs er. Als ressorten werden hun door den Directeur van Landbouw respectievelijk aangewezen: a. de residenties Bantam, Batavia en de Preanger-Begentschappon, met Ban doeng als standplaats; b. de residenties Kedoe en Banjoemas, met Poerworedjo als standplaats; c. de residenties Cheribon, Pekalongan en de afdeeling Kendal der residentie Semarang, met Tegal als standplaats: d. de residenties Madioen, Soerabaja en Madoera, met Modjokerto als stand plaats. Bij G. B. dd. 28 September werd de heer Gallois heiast met de lijde lijke waarneming van de betrekking van Administrateur van den ('ultutii tuin en in zijn plaats aangesteld bij G. B. dd. 7 November Jh r. EL G. W. N a h u ij s. Alvorens door de tijd. Landbouwadviseurs hun standplaatsen werden inge nomen, verbleven zij eenigen tijd te Buitenzorg, om zich van eenige details hunner latere werkzaamheden op de hoogte te kunnen stellen. Hoewel uit den aard dei- /aak in het ai'geloopen jaar de werkzaamheden 28 354 van de landbonwadviseurs van meer orienteerenden aard waren, zou werd toch reeds het een en ander gedaan, dat vermeldingswaard geacht mag worden en daarom hieronder meer uitgebreid zal medegedeeld worden. Bij schrijven dd. 28 Maart 1908 werd door den toenmaligen Civiel en Mili tair Gouverneur van Atjeh en Onderh. aan den Gouverneur Generaal liet voor stel gedaan de beschikking te hebben over een deskundig ambtenaar, die niei alleen theoretisch goed onderlegd was in zaken van landbouw en wat daarbij annex is, doch werkelijke ervaring in de praktijk zich heeft kunnen verwerven en zulks ter bevordering van den landbouw der Atjehers. De opvolger van den heer van Daalen deelde dezelfde zienswijze en als gevolg van verder overleg werd bij G. B. dd. 15 Augustus bij wijze van tijdelijken maatregel in dienst gesteld een landbouwadviseur voor Atjeh en Onderhoorigheden, tot welke betrekking werd benoemd de heer J. 11. II eij I, tot dus verre Assistent-Hortulanus van den Cultmirtuin te Buitenzorg. Omtrent diens verrichtingen in Atjeh vindt men eveneens hieronder het voornaamste nader medegedeeld. Zooals uit het voorgaande blijkt, is in het afgeloopen verslagjaar de be moeienis van de afdeeling Inspectie v/d Inlandschen landbouw niet onbelangrijk uitgebreid en gaf' zulks in de eerste plaats aan rapporteur een aanmerkelijke vermeerdering van administratieve bezigheden, terwijl ook de correspondentie met het nieuw aangesteld personeel zeer veel tijd vorderde. Tijd voor eigen wetenschappelijke onderzoekingen kon er dan ook onmoge lijk op overschieten en kon slechts het hoogst noodzakelijke verricht worden, wanneer onderzoek van ziekten etc. zulks noodig maakte. Verder werd de tijd van ondergeteekende in beslag genomen door de voorbe reiding van eenige voorstellen en o. a. een nota opgesteld over de inrichting van proefvelden op particuliere ondernemingen met het oog op de cultuur van rijst en tweede gewassen op verzoek van belanghebbende particulieren. Besprekingen dienaangaande gevoerd met belanghebbenden, konden echter tot geen resultaat voeren, in zooverre dat van algemeene deelname werd afgezien; toch mag reeds hier vermeld worden, dat de Pamanoekan en Tjiasemlanden de medewerking verzochten van ondergeteekende tot het tot stand brengen van dergelijke proef nemingen, welke aangelegenheid echter eerst in 1909 haar beslag kreeg. Voorts werd een dienstreis ondernomen naai- de afdeeling' Wonosobo, ten einde do stichting van een demonstratieveld voor de tabakscultuur in die streken gelen. Daarom werd een langdurige dienstreis ondernomen om nader over leg te plegen met de nieuw aangestelde landbonwadviseurs en de demonstratie velden tevens bezocht. Tevens werd deze dienstreis benut om een onderzoek in te stellen naar de 355 hawara sawaha In de afdeeling Koeningan fier residentie Cheribon en de werking van de serehordonnantie aldaar, in verband met de werking van een suiker fabriek in die streken. Aan het eind van verslagjaar werd nogmaals een bezoek gebracht aan de residentie Cheribon, ten einde het nnodige te kunnen bespreken in verband met de demonstratieproef niet droge kweekbedden voor de rijstteolt, welke aldaar zonde geschieden. Hel verslag van den Adjunct-Inspecteur 11. C. 11. de Ri e geeft daaromtrent nadere bijzonderheden. In bet verslagjaar werd wederom aan sommige Bestuursambtenaren van de Buitenbezittingen hulp verleend bij de keuze van bedreven Inlandsche land bouwers, geschikt om als leiders op te treden bij het verbeteren van bestaande en bet invoeren van totdusver aldaar nog niet gedreven culturen. Voorzooveel Qoodig wei-den aan deze lieden land bouwgereedschappen en zaden meegegeven van verschillende nuttige cultuurgewassen. Aan het. verslag van den Adjunct-Inspecteur H. C. H. de Bi e, wordt het volgende omtrent zijne verrichtingen ontleend. Ten einde een plaatselijk onderzoek in te stellen naar de oorzaken van de door misgewas getroffen rijstaanplantingen werd een bezoek gebracht aan de dingen Berbek en Kraksaan. Bodjonegoro werd bezocht om de oorzaken na te gaan van de mislukkingen in de tabakaanplantingen der bevolking. De mak en Grobogan werden in het belang der proefvelden, Tegal en Pekalongan in dat der demonstratievelden bezocht. Een bezoek aan Banjoewangi en Loe madjang bad ten doel op de hoogte te komen eensdeels van de bestaande culturen, anderdeels van den aanleg van nieuwe ontginningen. In Cheribon werd eenigen tijd vertoefd voor de voorbereiding en leiding van eene demonstratieve proef met den aanleg van droge rijstkweekbedden in de ten noorden van den grooten postweg gelegen, aan de afdeeling Indramajoe grenzende streken der districten Gegesiklor, Palimanan en Djatiwangi. De rijstaanplantingen, waaromtrent uit de afdeeling Berbek was gerappor teerd als door misgewas te zijn getroffen, lagen in het district Xgandjoek; zij vormden geen aaneengesloten complexen, doch waren pleksgewijs verspreid. lief gewas vertoonde voornamelijk daar ziekelijke verschijnselen, waar het de lagere terreinen besloeg en het water niet behoorlijk kon afloopen, zoodat bier van veel last ondervonden werd. Toen door het afnemen der regens dit w»tei> bezwaar gaandeweg was opgehouden, bad de jonge aanplant er tntusschen reeds de nadeelen van ondervonden. De toestand verergerde doordien daarna droogte was ingetreden en het grootendeels verzwakt gewas door hoorders werd aange tast. Nadat de regens weer regelmatig waren gevallen, kon een deel van den 356 aanplant nieuwe uitloopers vormen, zoodat hiervan nog oen redelijke oogst verkregen kon worden. Zooals nagenoeg overal elders, ingevallen als het onderhavige, had ook hier de bevolking hare aanplantingen, toen deze al schraler gingen staan en de kans op beschot geringer weid. geheel aan haai' lot overgelaten en niets gedaan aan wieden — eene bewerking, welke in deze streken van ouds weinig toepassing vindt — met het gevolg dat het gewas, voordat de regens opnieuw waren inge treden, een bedenkelijk aanzien kreeg. Aan de betrokken desa besturen werd de raad gegeven om na afloop van den oogst, zoodra mogelijk het stroo met de bladeren te doen snijden en verbrai ten einde zoodoende mogelijk daarin aanwezige inl'eel iekiemen te vernietigen, voorts om in den vervolge de aanplantingen tijdig te doen wieden, tevens den bovengrond in het belang van het gewas los te werken zonder het wortelstelsel te beschadigen. Wijders zou het noodige worden rerrichl om, waar wenschelijk en mogelijk, middels doorlaten de kansen voor waterbezwaar te ondervangen. In de af deel ing Kraksaan lagen de mislukte rij sta anplan tingen in hei district Paiton; zij waren niet aan ziekten oi' plagen noch aan de hoedanigheid van den bodem, doch uitsluitend aan watergebrek toe te schrijven. De bouw grond toch wordt als van over 't algemeen goede hoedanigheid aangeprezen. Daarenboven goed doorlatend, verkruimelt hij gemakkelijk, wanneer hij na openlegging eenige dagen aan de Lucht blootgesteld is geweest. De irrigatie is er eene nog geheel Lnlandschë. In den loop der tijden zijn in onderscheidene streken van het district met de hulp uu eens van het Binnen landsch Bestuur, dan weer van technische zijde, weliswaar verschillende dammen verbeterd en op onderscheidene punten verdeelwerken van semipermanenten aard aangebracht, verbeteringen van blijvend kaïakter hebben er evenwel niet meer plaats gehad. Voor de velden nu, waar de mislukkingen 't belangrijkst waren, bleek de bevloeiing ten eenenuiale onvoldoende. In onderscheidene desa's werd zelfs de indruk gewekt, dal de velden feitelijk bestonden uit z. g. van regen afhankelijke sawahs, aangelegd op de hoog gehgen terreinstrooken, niet wel uit de bestaande leidingen te bewateren. In andere desa's weer hebben 't juist die velden moeten ontgelden, welke ie ver van de aaunioiulingen of den boven loop der leidingen lagen om geregeld en voldoende water te omvangen. De regen moesi dus goed.maken wat de irrigatie niet vermocht; daartoe werkte het seizoen van 1907/08 niet gunstig mee. Tijdens en kort na de regens in December I 90 1 } namelijk had de bevolking hare velden bewerkt, waar mogelijk beplant. Wie 't, wegens den toen nog onvoldoenden regenval, niet zoover had kunnen brengen, moest de voorbewerking staken om haar opnieuw ter hand te nemen, toe het einde van Januari 357 van verslagjaar de regens wederom vielen. Daarna namen deze al', eerst, in dé laatste helft van Februari traden zij weer in. Middelwij] was het te laat ge worden voor eene behoorlijke voorbewerking en moest men haar overhaast doen; voorts was ook het plantmateriaal te oud geworden. De meeste landbouwers verlokt il •de regens in 't laatst van Februari, gingen — ondanks de raad gevingen van het Bestuur om zoo laat in het seizoen liever droge gewassen te verbouwen — er toch nog toe over hun sawahs met padi Ie beplanten. Sporen van ziekten ot' plagen wei-den er hij hel plaatselijk onderzoek der mislukte aanplantingen niet aangetroffen. Yoor/oo\ ewas te veld stond, vertoonde dit de onmiskenbare verschijnselen, dat het van de droogte had ge leden; op onderscheidene velden plantjes, die klein van stuk waven gebleven, schraal, niet hooger dan K) a !•"> cM., zonder of met zeer gebrekkige uitstoeling, meerendeels verdord, de hoogst opgeschotenen weliwaar met pluimen, doch voos. Aanleg van droge rijstkweekbedden om los ie zijn van den moesson wordt in Paiton — volgens hekomen inlichtingen — niet wel mogelijk geacht. Proeven in deze richting, ongeveer vijl' jaar geleden genomen, gaven nicl de gewenschte uitkomsten: ecu groot deel van het zaad ontkiemde niet; vat er opkwam, was bijzonder schraal en spichtig en gal' na overplanting geen resultaten. Toe geschreven wordt zulks aan het droge klimaat en aan de samenstelling van den grond, die niet voldoende vocht terughoudt om het ontkiemen in de band te werken. Om dezelfde redenen word! er, naar verluidt, op de z. g. gaga-gronden geen bergrijst verbouwd, wel Mais en kratok (Phaseolus lunatus). In het Bodjonegoro'sche, en wel in liet noordoostelijk en oostelijk deel van de gelijknamige Controleafdeeling, heeft tabak eene zoodanige beteekenis ver kregen, dat zij de eerste plaats inneemt onder de handelsgewassen en, wat de voordcelen betreft, boven bet hoofdgewas, de padi. staat. De bevolking is er dan ook zeer op gesteld haar te verbouwen: zij ziel er geenszins tegen op om, -;> len. voortvloeiende uit ongunstige weersgesteldheid als waardoor het seizoen 1908 zich gekenmerkt heelt, te trachten hel gewas meer dan eens te planten, waar Qoodig de velden evenveel kccreii bewerkend. De cultuur heeft grootendeels op sawahs plaats, maar ook tegalgronden en erven worden daartoe gebezigd, 't .Meest gewild zijn de /.. g. tegaltelat ah, de zandige poreuse uiterwaarden, die jaarlijks overstroomd en hierdoor bedekt worden met vruchtbaar makend slib. Bovendien verkeeren deze gronden, door dien zij langs de hellend afloopende rivieroevers liggen, ten aanzien van den waterafvoer onder zeer gunstige voorwaarden. * De grond der sawahs bestaat over 't algemeen uit een betrekkelijk dunne bovenlaag van kleiaeiit ige, hiel' en daar leeinachtige formatie, vermengd mei fijn zand en rustende op een harde, soms steenachtige, onderlaag, in vochtigen 358 toestand donker van kleur en zich spoedig samenpakkend ten koste van de doorlaatbaarheid, wordt die bovengrond in drogen staat grijsachtig, op onder scheidene plaatsen okerkleurig en daarbij bard. Daar deze velden daarenboven zoogoed als vlak zijn, hebben zij eene zeer slechte afwatering. Bij eenigszins beduidenden regenva] worden zij spoedig drassig en ongeschikt voor de teelt van tabak. Voor het uitgestrekte sawahcomplex, dat ten zuiden van de di strictshoofdplaats Soemberredjo aanvangt en zich eerst in noordelijke, vervolgens in oostelijke, richting voortzet tot Pohwates en oost Baoereno, — zijnde de eigenlijke tabakstreek in de controle Bodjonegoro — komt nog het bezwaar, dat daar het terrein naar het midden afloopt en hier als 't ware een zak vormt, waardoor het bandjir- en regenwater niet behoorlijk geloosd kan worden. Hangt bij de cultuur van een voor vocht gevoelig gewas als tabak liet wel slagen van den aanplant af van de weersgesteldheid, in verband met het voron vermelde zijn daarop mede van invloed: behalve de voorbewerking, de gevolgde plantwijze en hetgeen voor draineering verrichi wordt. Omtrent de weersgesteldheid werd van het Bestuur de mededeeling ont vangen, dat het tijdens het plantseizoen 1908, na de natte laatste maanden van 1907, tot en met Februari betrekkelijk weinig had geregend. Kerst in deze maand viel er veel regen, in Maart werd de regenval minder, echter om in April, en vooral in Mei, weer toe te nemen. In evengezegde maand traden sommige rivieren zelfs buiten hare oevers en werd een groot deel van het be plante terrein onder water gezet, waardoor een aanzienlijk deel van hel gewas verdronk. Ook in Juli en Augustus bleef het meer regenen dan anders in deze tijden van het jaar. Kwam de regenachtige moosson van 1908 ton goede aan bet rijstgewas, aan de tabak deed hij veel kwaad. De voorbewerking van het plantveld — om van de andere werkzaamheden ten behoeve van de tabakcultuur niet te gewagen — bestaat uit tweemaal ploe gen met den voor droge gronden bestemden ploeg, den tweeden keer dwars over de voren van de eerste maal ploegen. Daarna worden er op afstanden van ongeveer 3 a 4 voet plantvoren getrokken en in deze voren wederom op :! è f voet afstands plantgaten (kowakan) gemaakt ter diepte van 12 tot 15 cM. en ter grootte van ongeveer een patjoclslag. Met de vermelde voorbe werking vangt men enkele dagen na den padioogst aan: zij is na 3, of ten hoogste 5 dagen, afgcloopen. . Voordat de zaailingen in de plantgaten worden uitgeplant, worden deze laatste begoten. Is de jonge plant er in gebracht, dan wordt het plantgai niet geheel, doch slechts ten deelc, met aardt» gevuld, zoover als voldoende is om het plantje overeind te houden. Eerst als de aanplant ongeveer 1 i V maand oud is, worden de gaten aangeaard. liet noodwendig gevolg van deze 359 cultuurwijze is dat, wannneer er voor dien tijd veel repen valt, het water in de kowakans blijft slaan en hel gewas er ile uadeelen van moet onder vinden. Bij lui plaatselijk bezoek waren aanzienlijke uitgestrektheden sawah, welke volgens liet Bestuur omstreeks dezen tijd van het jaar anders met tabak plegen beplant te zijn, of in 't geheel niet of grootendeels met tnais hebouwd; zulks nadat de bevolking te voren tot 2, op onderscheidene plaatsen zelfs 3 keer te vergeefs zon hebben beproefd er tabak op te telen. Op de meeste van deze met tabak beplante sawahs vertoonde het gewas een zeer ongelijkmatigen groei en kwam op dezelfde aanplanting hier een plek voor met normaal ont wikkelde planten, daar weer met schraal en achterlijk blijvende planten, ook wel stukken, waar de aanplant geheel was mislukt. Een beter aanzien had het gewas op de legalte lat ah : hier was het over 't algemeen gelijk matig geslaagd en, merkwaardigerwijze, ook op die overigens vlak gelegen stukken eid' en sawah, waar men zich wel de moeite had gegeven den aanplant tot beddingen aan t e aar de n en om de 3 ol' 1 plantrijen afvoergoten aan te leggen. Kcne betere demonstratie van het nut en de groote wenschelijkheid eoncr draineering had de bevolking zich niet kunnen geven. Gegeven de grondsoort, waaruit de sawahs in de afdeeling Bodjonegoro bestaan, met name de slechte doorlatendheid, vooral in vochtigen staat; het gering terreinverhang en de aanwezigheid van een terreinzak in het midden van de eigenlijke tabakstreek, met gebrekkige gelegenheid tot waterloozing, het planten in plantgaten zonder deze aanstonds met aarde te vullen en zonder den aanplant tol beddingen aan te aarden, noch greppels aan te leggen voof afvoer van Overtollig water: — zoo kan het niet anders of een regenrijke oost moesson als waardoor die van 1908 zich gekenmerkt heelt, moest wel groote teleurstellingen baren. De terreinen van de nieuwe ontginningen in het llanjnewangi'sche bepalen zich vooralsnog hoofdzakelijk tot twee streken (ler afdeeling. De cene streek, tegen de zuidelijke hellingen van den Kaoong oploopend, is hekend onder de plaatselijke benaming van BLalibaroe; de andere, ten Zuidoosten hiervan, ligt in de omgeving van eenige nederzettingen, waarvan Tjeloering. (himhiran en Genteng de voornaamste en oudste zijn. liet laatstbedoeld gebied strekt zich ten zuidwesten uit van de districthoofd plaats 'Hagadjampi tol ongeveer i\vn middenloop van de Kalisetail. een streek welke, ook bezuiden deze rivier, over 't geheel zoo goed als vlak, slechts hier en daar zacht golvend is, niet eene alueicene glooiing naar het zuidoosten. De Kalibaroestreek omvat het terrein ter weerszijden van den spoorweg 36 naar Nias begaven; dom- i\t w Heer Mangans van het „Istituto agricoio eoloniale Ltaliano" te Florence, aan uien, op zijn verzoek, nog een kleine ver zameling schadelijke Javaansche insecten kon worden medegegeven; door den lieer Edw. Jacohson van Batavia ter determineering van een aantal op Krakatau verzamelde insecten: door den lieer Bar tel 8 van Tjisaat ter be studeering en vergelijking van ornithologisch materiaal enz. enz. In meerdere mate dan in vorige jaren het geval was geweest, kon onderge teekende zijn tijd wijden aan de voortzetting van hel onderzoek van insecten plagen. Ken deel van de resultaten daarvan werd neergelegd in eene mededee ling in „Tevsmannia": Nieuwe en minder Lekende, schadelijke insecten, ge durende lilt)';' ontvangen en waargenomen. Het overige weid. voorloopig in aphoristischen vorm. samengevat in hei. als Deel VI dei' ..Mededeelingen van het Departement van Landbouw" ver schenen ..Tweede Overzicht der Schadelijke en Nuttige Insecten van Java, waarin ruim 500 vormen zijn opgenomen, die op de eenc of andere wijze van oeconomische beteekenis zijn. Verder kon ondergeteekende de bewerking weder opvatten van het Tweede Deel van „De Vogels van .lava en hunne Oeconomische Beteekenis", waarvan het Eerste Deel reeds eenige jaren geleden verscheen, maar dooi- het telkens tusschenheide komen van ander werk nog niet kon worden vervolgd. De COpie kwam in het einde van het verslagjaar gereed, terwijl hetzelfde spoedig met de afbeeldingen het geval zal zijn, zoodat de publicatie in dit jaar mag worden tegemoet gezien. Eindelijk werd een gedetailleerd onderzoek begonnen naar den inhoud van vogelmagen. in het verslagjaar werden 111 magen onderzocht, waaruit ten aanzien van een paar soorten reeds eenige gevolgtrekkingen konden worden gemaakt aangaande hunne levenswijze, die niet: bleek te zijn, zooals tot dusverre werd aangenomen, liet ligt in de bedoeling, dat dit onderzoek, waarvoor het materiaal door den lieer Bart els wordt verzameld, zoolang mogelijk zal worden voortgezet, omdat slechts een zeer groot aantal waarnemingen tot een behoorlijk inzicht in deze aangelegenheid kan leiden. B. VISSCHERIJ-STATION TE BATAVIA. On der zoeking s vaar tuig. De pröeftocht van het onderzoeking?- 360 Kalisat-Banjoewangi; zij ligt tusschen den bovenloop van de Kalibaroe en dien van de Kalisetail. Hier is het land, behoudens een meer of minder breede strook langs de spoorbaan, over 't algemeen nog al geaccidenteerd: men is er trouwens in het gebergte. Oe loop van de lagere ruggen is er van dien aard, dat aan béide zijden van de spoorbaan een hoogvlakte gevormd wordt, gevoeg lijk nader als liet eigenlijke Kalibarocplateau aan Ie duiden, met eene hoogte ligging van, naar gissing, 1200 a 1500 voet boven zee. Naai hel oosten van lieverlede lager wordend, buigt (lil hoogland voorbij het bed van de Kaliwa doeng — linkerzijriviertje van de Kalibaroe — zich zuidoostelijk om.om ge leidelijk over te gaan tot de hiervorengenoemde Tjeloering-Gambiran-Genteng vlakte. De stoot tot het ontginnen door de Inlandsche bevolking van de onder havige streken werd ongeveer in 1900 gegeven, toen éen aanvang gemaakt werd met de opname voor een tracé van den spoorweg Kalisat—Banjoewangi; eerder, doch op kleiner schaal, door Madoereesehe en Javaansche koelies, die op de voren bedoelde in erfpaebt uitgegeven perecelen in de Kalibaroe streek bij de ontginning dier terreinen kwamen werken. Door bet open kap pen van liet boech kwam aan den dag dat en welke voor Inlandsche culturen geschikte gronden er bleken te zijn. Dit nu, gevoegd bij bet door die werkzoekenden meer en meer gevoeld bezwaar om, telkens na korter of langer tijd werkens op die per ecelen, naar hun desa's terug te keeren en later, als hei verdiend loon opgeteerd was. wederom naar bedoelde ondernemingen te trekken, deed onderscheidenen hunner besluiten om daar in de nabijheid gronden aan te vragen, deze met de inmiddels opgespaarde verdiensten — ter bestrijding van de eerste noodzakelijke uitgaven — te ontginnen en er zich te vestigen. Toename dier ontginningen vond plaats, toen er met de voltooiing hier en daar der middelerwijl terhand genomen spoorwegwerken, hieraan gewerkl bebbende lieden beschikbaar kwa men, die eveneens wat opgegaard en besloten badden om maar te blijven. Weliswaar keerden onderscheidenen hunner terug naar de desa van lier komst, velen — de energieken — echter slechts om hei achtergelaten te balen of met desa- en kaïnpoenggenooten terug te komen, wien hei in de tot dusver door hen bewoonde streek al moeilijker viel zich een bestaan te ver zekeren. Zoo is gaandeweg een komen en gaan ontstaan niet alleen van lieden uit de naburige streken, maar ook uit Pasoeroean, Madocra, later ook uit Ke diri, Madioen. Soerakarta, Djokjakarta, Semarang, Rembang, enkelen zelfs uit Cheribon en Bantam. In nog latere jaren droeg hiertoe ook bij de open stelling van den spoorweg, waardoor het verkeer vergemakkelijkt is geworden. Niet overal zijn de nieuwe ontginningen aangelegd op z. g. maagdelijke gronden. Ook z. g. hongkorans of oorspronkelijk door Javanen ontgon- 361 oer., doch sederl verlaten, gronden zijn daartoe benut. Voorts moeten er ont ginningen zijn. welke niet door de aanvragers zclven, maar voor dezen door anderen zijn tot stand gebracht, onder beding, dat de ontginners de voordeden voor zich mogen houden. Dil kan, uaargelang van den gemaakten afspraak, ! of 5 jaar duren, soms langer, ook wel korter. Dit gebruik, uit Midden ,l;iv;i overgebracht, moei daar bekend zijn onder de Inlandsche benaming van andadekake. Wijder.- komen er in de Kalibaroestreek onderscheidene ont ginningen voor. die niet het werk zijn van de tegenwoordige occupanten /.elven, doeli door dezen van anderen zijn overgenomen. Wal de bouwkruin aangaat, zoo bestaat deze in de Kali ba roestreek grooten deels uit rulle, min ol' meer hunrnsrijke gronden, los van samenhang, veelal chocolade-bruin, soms donker gekleurd, in de Tjeloering-Gambiran-Qenteng streek bestaat de bouwgrond meer uit donker gekleurde klei. hier meer daar minder met /.and vermengd, maai- met over 't algemeen goede doorlaatbaarheid. Op plaatsen, waar zwaar bosch gi weesl en het terrein niet drassig is, nadert de bovengrond in formatie die van de Kalibaroestreek. Waar echter de bodem uit drasgronden bestaat, is hij bruinachtig, soms grijs gekleurd, dicht van samen hang, vaak meer of minder taai en hierdoor, begrijpelijkerwijze, slecht door latend. Op sommige andere plaatsen vertoont de bouwgrond zich als een dunne korst, rustende op een steenachtige onderlaag. Nieuw opengekapt boschterrein wordt nimmer aanstonds als sawah in be bouwing gebracht, ook al zou men hiertoe over voldoende water kunnen be schikken. Want op zoodanige, gewoonlijk bumusrijke, gronden zou sawahpadi geil opschieten, zonder product te geven, terwijl het gewas gemakkelijk leger! (goeloeng). Gewoonlijk wordt zulk eene nieuwe ontginning voorloopig als droge grond bebouwd en daarop gedurende de eerste twee jaren of, als de bodem voldoende vruchtbaar is. ook het derde jaar, padi gaga geteeld met djagoeng, later ook katjang of andere palawidja als nagewas. Is de grond drassig, dan worden hier en daar afvoergoten aangelegd om het terrein te drameeren; en leent zich dit er toe, zoo gaat men. na voldoende drooglegging, Langzamerhand over tot sawahaanleg. Van djagoeng worden, indien bet weer gunstig mee werkt, wel eens twee oogsten verkregen. Langs den rand wordt hier en daar wat pisang aangeplant, waarvan men eerst in het tweedejaar product bekomit. lid tweede jaar wordt er aan de pisang gewoonlijk eenige uitbreiding gegeven, liet derde jaar wordt wederom padi gaga als hoofdgewas gekweekt en als na gewas, behalve djagoeng. nog andere palawidja. Dit voorzoover de Tjeloering-Gambiran-Gentengstreek betreft. In de Kali baroestreek eigenen grond en klimaat zich, naar 't schijnt, beter dan de Zuide lijke streken, voor de cultuur van tabak; daar wordt dit gewas veel verbouwd 362 en hot product bij groote hoeveelheden dom- Europeesche op&oopere op gekocht. In de drie jaren tijde, dat de ontginning als droge grond in bebouwing gebracht is, heeft de bodem zich gezet, bij is door blootstelling aan de lucht min of meer uitgezuurd en niet meer zoo mul. Dan eerst gaat men er koe over hei veld van lieverlede in vakken te verdeelcn, deze; te bedijken en zoodoende bet stuk in sawahom te zetten. In dien tusschentijd heeft men niet stil gezeten: men heeft moeite gedaan voor water, een prise d'oai.i is in de nabij stroomende beek of rivier gevonden, daar werpt men een primitieven dam op van los op elkander gestapelde rol steenen; later, als de sawah gereed is, zoo poodig aan te aarden. Dan trekt men ook de aanmonding door van de middelerwijl reeds gegraven leiding, om bet water op het veld te brengen. Blijkt er geen water op de ontginning te brengen, zoo worden in of na het derde jaar tusschen de pisang, welkt' alsdan vrij wel uitgebloeid is, klapper e. a. vruchtboomen aangeplant en blijft het veld ook in den vervolge als droge grond in bebouwing. Soms wordt er nog een piekje uitgezocht, geschikt om ei' een huisje op te zetten. De pisang WOrdt gaandeweg opgeruimd en wel eens door een nieuwen aanplant vervangen; tusschen de klapper, zoolang deze nog klein is en de kruin het terrein niet al te sterk beschaduwt, worden al lerlei droge gewassen gekweekt. De totaal indruk, dien men van de streek der nieuwe ontginningen bekomt, is — wat Kalibaroe aangaat — dat hier het geheel eene gansch en al jonge nederzetting is, eene .-lichting eerst van de laatste jaren. Niet aldus wat de Tjeloering-Gambiran-Gentengstreek betreft. Hier namelijk bestaan op onder scheidene plaatsen de nieuwe ontginningen uit eene uitbreiding van reeds mui ouds bestaande nederzettingen en sawahs; slechts bier en daar treft men geïso leerd gelegen nieuw aangelegde sawahcomplexen aan. Voor aanleg van sawahs wordt, dooreengenomen, aan iederen aanvrager een stuk van 1 baoe toegewezen, voor de cultuur van dro saen 1' \ baoe, waarvan 14 baoe voor bewoning. Ken belangrijke cultuur, welke zoowel op de nieuwe, niet in sawahs om te zetten, ontginningen als op de reeds van ouds in bebouwing zijnde droge gronden gedreven wordt, is die van klapper. Zij breidt zich gestadig uit, zelfs nabij de afdeelingshoofdplaats. Op onderscheidene plaatsen treft men afzonderlijke klappertuinen aan. De eigenlijke Kaliharoestreek schijnt te hoog te liggen voor deze cultuur. Het plantverband loopt nog al uiteen, dit wisselt af tusschen 38 X 80, 30 X 36, 30 X 36, 36 X +% en 42 X £2 Rl. voet. Het best zien de booinen 363 er uil. waar deze wijd uit elkander zijn geplant. De pluk hoeft, oaar ver luidt, gemiddeld reus in de maand of tien keer in hei jaar plaats; van eiken boom worden er per pink gemiddeld 5 tot 6 noten verkregen. Verreweg liet grootste deel van den oogst wordt tot coprah verwerkt, liiertoe werden voor een pikoel, naar de grootte der vrachten, van 225 en 250, el' gemiddeld 235, noten benoodigd. De prijs der Doten bedraagt, in liet groot verhandeld, van ƒ 2. - tot ƒ 3.50 de 100; in het klein verkocht, word! per noot wel 5 cent ol' meer gemaakt. Hier en daar werd opgemerkt, dut voor de coprahhereiding het vrncht vleeseh niet aanstonds uit <\en harden dep gewipt wordt, maar dal het, nadat de noot met de vezelige buitenbast in drieën of vieren gespieten is, aan de schil gedroogd wordt. De naar Banjoewangi ondernomen dienstreis werd tevens benut om een bezoek te brengen aan Toendjoengredja, een dei' voornaamste nederzettingen van Lnlandsche Christenen, gesticht duur hel te Amsterdam gevestigd .lava- Comité der zendingsvereeniging. De gemeente ligt in liet zuidoostelijk deel i\w afdeeling Loemadjang, district. van dien naam, onderdistrict Tekong, desa Jasawinangoen. Op ultimo Juni van verslagjaar telde zij 251 zielen, waaronder GG vrouwen, 61 mannen, 51 meisjes en 73 jongens. Twee andere nederzettingen liggen aan den weg van Poeger naar Loemadjang; de eenc, Sehanen geheeten ten noorden, ,1e andere Sidarena genoemd, ten Zuiden van desa Klentjong. Eerstgenoemde nederzetting telt 32, de andere 30 gezinnen. Nog eene nederzet ting, 30 gezinnen tellend, ligt in het gehucht Soemberagoeng. desa en district Tanggoel. De streek, waar de gemeente Toendjoengredja ligt, heeft eene gunstige terreinsgesteldheid; het land loopt geleidelijk naar hel zuidoosten d. i. de kust af. De bouwgrond bestaat voornamelijk uit donker gekleurde klei, vermengd met zand, hier en daar afgewisseld door grijsachfige leem; hij is voldoende doorlatend en wordt als van over 't algemeen goede hoedanigheid aangeprezen. Het geheel wekt den indruk dat ei aan de ontginning naar een bepaald plan gewerkt wordt. Een hoofdweg, voortzetting van den bestaanden tournee weg, van oost oaar wesl voerend, is voor een deel reeds aangelegd, voor een ander deel uitgezet. Daarop komen van noord naar zuid eenige' zijwegen uit. Aan de wegen liggen de grondaandeelen, voor ieder gezin uitgezet tot een breedte van IS-'Vj en ter diepte van 33 R.R., zoodat de uitgestrektheid van ieders aandeel, met inbegrip van hetgeen ér ingenomen wordt voor den daar langs gaanden weg, ongeveer 625 H.R., of D/J baoe bedraagt. De huizen staan op omstreeks 15 R.E. van de achtergrens dier aandeelen en ongeveer 18 Ti.E. van den wegkant af. 364 Volgens den Leidei wordt er tot dusver op een pas ontgonnen stuk de eerste 2 jaren padi gaga verbouwd; de daarop volgende 2 jaren djagoeng, waarvan in *t jaar zonder veel moeite drie oogeten worden verkregen; hei •>' jaar weer padi gaga en hei 6' jaar opnieuw djagoeng, maai' dan mei tusschenplanting van of verder gevolgd door andere eultuurgewassen, voornamelijk cassave. Hiel en daai' werden aanplantingen van taltak, bataten en 'n weinig tales (Colo eas i a Anti quorum) opgemerkt. Wie de middelen heeft om zich bibii aan te schaffen, plant reeds het tweede oi' derde jaar langs den rand der ontginning of hier en daar tusschen de ge zegde gewassen in pisang en klapper-aan. Voor laatstbedoelde cultuur schijnt de grond, dank zij ook do ligging niet ver van het strand, zeer geschikt te zijn, eveneens voor cassave. Op enkele erven komen namelijk klapperboornen voor, die reeds beginnen vrucht te dra gen. Ook andere vruchtboomen als Djeroek, nangka e. a. werden hier en daar opgemerkt. Cassave van ; maanden oud had eone hoogte bereikt van meer clan J' '■_■ meter, met I'rissche hladvorming, krachtige stengelontwikkeling en goede fenolproductie. De oogst pleegt de bevolking grootendeels tot tapiocamee] ti verwerken, dat aan chineesche opkoopers op de passer te Jasawinangoen grif rooi '.'' L . ceni per kattie verkocht wordt. Voor het raspen van den vlezigen wortel behelpt men zich met het henedendeel van de bladstelen der reuzenrottan, dat nadat midden en boveneind afgesneden is. even in vuur wordt gehouden. waardoor de stekels verzengen of verkolen en gemakkelijk me! de vingers kun nen worden verwijderd. Daarna worden twee van zoodanige bladstelen door middel van bamboepennen aan elkaar bevestigd en zoodoende ingericht tot rasp, waarbij de overblijvende onderdeeltjes der stekels als de spijkertjes van den rasp dienst doen. Het gebruik van zoodanig primitieve raspen moet in het Loemadjangsche vrij algemeen zijn. men kan ze op de binnenlandsche passers voor zeer weinig geld bekomen. Ook pisang, tabak en andere landbouwproducten kunnen zonder veel be zwaar op de passer te Jasawinangoen worden tegelde gemaakt. Langs den noordwestelijke!! rand van de nederzetting, aansluitende bij het daar nog aanwezige bosch, is een terreinstrook reeds lot sawah ontgonnen. Deze velden zijn, naar verluidt, ongeveer vier jaar oud; zij worden geschat op eens opbrengst van 10 pikoel per baoe en op eene uitgestrektheid van omstreeks 10 baoe. Voor de bevloeiing is eene ongeveer '.' paal lange leiding aangelegd, zijnde eene aftapping van de Tekong-leiding. welke laatste dient om het ken westen van de desa .lasav. inangoen gelegen sawalieomplex te irrigeeren. Voor de grondbewerking, voorzoover deze niet met de patjoel plaats heeft, beschikt 365 de bevolking over oon veestapel van 9 span buffels, ongeveer I. jaar geleden successievelijk aangekocht. Sedert 190 1 ! is aan de gemeente een school verbonden, waaraan onderwijs gegeven wordt, in lezen, schrijven en rekenen, door twee Inlandsche onderwij zers, die ieder mei f I<> 's rnaands door de zending worden bezoldigd. De in richting werd in 1906 door 35 jongens en Vi meisjes bezocht, in 1901 door 11 jongens en 22 meisjes, waaronder een niet-christen leerling van kampoeng Ten> poeran, desa Tjakroe. De lessen vangen eerst te 11 uur voormiddags aan en duren tot 2*4 namiddags; zulks om de kinderen voor en na dien tijd in de gelegenheid te stellen zich op veldarbeid toe te leggen. Door de [legeering werd bij de oprichting van deze school voor aanschaffing van leermiddelen e. a. schoolbehoeften, naar verluidt, eene subsidie verleend van ƒ 1500. Aanleiding tot de proefneming met den aanleg van droge rijstkweekbedden in de hooger vernielde streken van de residentie Cheribon beeft gegeven de overwoging, dat. daar de rijstaanplantingen nagenoeg jaarlijks lot meer ol min der belangrijke uitgestrektheden te lijden hebben van verschillende ziekten en plagen, waaronder de door het rij staaltje veroorzaakte ha ma men i ek eene voorname plaats inneemt. Het optreden dezer ziekte wordt in de hand gewerkt door de minder gunstige eult uurtoostanden. Doordien namelijk de sawahs grootendeels uit z. g. van regen afhankelijke velden bestaan, en het plant materiaal er tot dusver op natte kweekbedden gewonnen wordt, hebben de aanleg van deze kweekbedden, en de beplanting der velden vrij laat in het seizoen plaats en wel ais er voldoende reuen gevallen is, terwijl de bewerking van het plantveld doorgaans overhaast, hierdoor onvoldoend geschiedt. Ten einde aan deze bezwaren tegemoet te komen en te trachten tijdig en voldoende krachtig plantmateriaal beschikbaar te hebben op het voor uit planten meest gunstige tjidstip van het seizoen, is sedert October van verslagjaar overgegaan tot de onderhavige proefneming op een vier ca veertigtal velden, elk van gemiddeld '5 baoe groot, over ld desa's verspreid. Zij is thans in vollen gang met tot dusver bevredigende uitkomsten. Voor een beter oordeel terzake zal het wen schelijk zijn de resultaten af te wachten van den aanplant; de oogst kan, naar verwacht wordt, in de maanden April en Mei al'geloopon zijn. Gedurende de eerste maand van L9OB was de Adjunct-Inspecteur dhr. C. de Savornin Lohman nog belast met de leiding en de controle der werkzaamheden op de demons! rat ieveldon. Ook na zijne benoeming op 30 Januari '08 tot Adjunct-Inspecteur van den lul. Landbouw bleef zulks nog tijdelijk hel geval, daar het helieer dier velden sleehls geleidelijk op de nieuw 366 benoemde landbouw-adviseura kon worden overgedragen. Te dien einde werd ir. in Februari en Maart dan ook nog kleine dienstreizen ondernomen naar Tjilegon, Bandoeng en Oost-Java. Pas op den 28 sten Maart kon de eerste reis naar de buitenbezittingen worden aanvaard. Gedurende het verslagjaar werden dooi' den Adj. Inspecteur drie reizen ondernomen, n. 1. een naar Lombok, een naar Kalmaners en een naai' de Lam pongsche Districten. De reis naar Lombok had ten doel zich op de hoogte te stellen van den Inlandschen landbouw aldaar; levens om te zien, wat er op dat gebied door de bestuursambtenaren tot verbetering en ontwikkeling was gedaan en met hen te overleggen, wat er verder gedaan zou kunnen worden. De reis van Balmahera werd gemaakt naar aanleiding van een verzoek van den zendingsconsul, D r . C. W. Th. Baron van Boetzelaer van Dubbeldam Ie Batavia, die advies vroeg in zake bet opriebten eener de monstratie-onderneming voor inlandsehen landbouw, waartoe het plan opgewor pen was door den zendeling, den lieer A. II veting, te Tobelo. De reis naar de Lampongsehe Districten geschiedde met hetzelfde doel als die naar Lombok, mede in verband met de kolonisatie-proef der Regeering in eerstgenoemd gewest. Hieronder worden eenige punten uit de desbetreffende reisverslagen van den 11 eer de Savo rn i n Lo h in a n gememoreerd. Lombok. Na eenc beschrijving van de geografische gesteldheid en de tegenwoon administratieve indeeling wordt een beknopt overzicht gegeven van de meest voorkomende grondsoorten in de bezochte streek. De inspectie bepaalde zich ïü. tot de dichtbevolkte vlakte, die zich van het Westen naar het Oosten tus schen Ampenan en Laboean Hadji uitstrekt. Ten Noorden daarvan bevindt zich de reuzenvulkaan de „Rindjani" (± 3780 M.) met haar Westelijke uit- Loopers, en Zuidelijk van die vlakte strekt zich langs de kust een kalkgebergte uit, dat geheel onbewoond is. De voornaamste grondsoorten in genoemde streek zijn de „t an a h sari", in drogen toestand „tanah krepoek" of „tanah kle poek" genoemd, grootendeels bestaand uit de fijnere deelen van vulkanische asch en zand, en een zeer goeden bouwgrond vormende, en de „t an a h ger e s", in lagen onder de bouwkruin voorkomende, eveneens var. vulkanisehen oor sprong, en grootendeels uit kleine stukjes puimsteen bestaande. In den tegen woordigon vorm is deze grondsoort geheel onvruchtbaar, maar door verwering kan hij in een goeden bouwgrond overgaan, mits de grond slechts geregeld bewerkt wordt. 367 Du andere grondsoorten, als daar zijn de „tanah malit", „tanafa item'" en ..tanah gaes", komen in veel minder uitgestrekte complexen voor. Omtrent den regenval werd opgemerkt, dat in West- en Oost-Lombok te dien opzichte een groot verschil heerscht. In West-Lombok duurt de eigen lijke droge moeseon van Mei tot November, terwijl in het oostelijk deel van liet eiland de Oost-moesson reeds in Maart een aanvang neemt om niet voor December op te houden. In Int midden van het eiland is de regenverdeeling ongeveer de zelfde als in het Oosten, maai- de totale hoeveelheid neersla",- is beduidend groot er. Deze eigenaardige verschillen in den regenval zijn natuurlijk van grooien invloed op de hoeveelheid bevloeiings water. Men kan zich daardoor het laag land van Lombok in twee gedeelten verdeeld denken, die tamelijk scherp van elkaar gescheiden zijn, waarvan de gemeenschappelijke grens vrij wel samenvalt met de Kokok Jandan (Pandan rivier), en welke gedeelten dan ook door de bevolking Hat Djoering en ïimoe Djoering genoemd worden. Ten Westen van de I'andan-rivier heeft men over 't algemeen overvloed van water en komen van regen afhankelijke sawalis zoo goed als niet voor. Ook kan alles bijna gelijktijdig geplant worden en behoeft men mei de bewerking niet buitenge woon vroeg te beginnen, omdat er tot laat in den Westmoesson, en ook nog in het begin van den Oostinoesson, toch nog voldoende bevloeiingswafer is. (liet voor een tweede maal met rijst beplanten in een zelfde jaar geschiedt echter nooit). Ten Oosten van de Pandan-rivier zijn de omstandigheden min der gunstig. Dikwijls zijn de sawahs daar geheel van regen afhankelijk, ter wijl, indien er bevloeiingswater is, de boeveelheid hiervan dikwijls zoo beperkt ie, — en met hef invallen van den Oost-moesson zoodanig vermindert — dat sommige sawahs zeer vroeg en andere zeer laat beplant moeten worden om met het water toe te kunnen komen, terwijl ook dan nog beurtbevloeiing moet worden toegepast, en hierbij lui water niet meer dan eens in de : lot in dagen kan worden verstrekt. Hierdoor valt de planttijd in West-Lombok einde De cember en begin Januari, terwijl in Oost- en midden-Lombok van ÏS'ovember tot en met Maart wordt geplant. Van de geheele oppervlakte op Lombok ;;:in awah is + 50000 baboe bevloeibaar en + 19000 bahoc van regen af hankelijk. De eerste worden „bangket aj bawah", de laatste „bangket aj atas" genoemd. De bevloeiingsregelingcn op Lombok hebben de zeilde principes ten grond slag als op Bali, maai- zijn veel minder geperfectionneerd. Op laatstgenoemd eiland hoeft men een soort waterschappen „soebak" genaamd, met eigen bestu ren, reglementen en boetestelsels. Aan het hoofd van een Soebak staat daar een „sedalian"', de sedahans van waterschappen niet gemeenschappelijke belangen 368 staan gezamenlijk onder een „sedahan temboekoe", en deze op hun beurt weder onder een „sedahan agoeng", die onder den vorst bet opperste gezag in zake waterquaesties bekleedt. (Voor nadere bijzonderheden hieromtrent moge wor den verwezen naar het volledig verslag, en naar „de Rijstcultuur op Bali", geschreven door den Heer F. A. Liefrink in de Indische Gids van 1886 en "87). De op Lombok bestaande regeling dateert uit den tijd van het Balineesehe vorstenbestuur. Ook hier geschied! de waterverdeeling door sedahans, echter met medewerking der desahoofden, terwijl hunne ressorten zich gewoonlijk over een of meer desa's uitstrekken. Den sedahan noemt men hier „pekasih". Aan den pekasih zijn in den regel eenige helpers toegevoegd, die den naam van „klian" (hagen. De „painbekel pekasih" heeft eene overeenkomstige functie als de „sedahan tomboekoe"' op Bali, en wordt hier ook wel „sedahan district" genoemd, omdat zijn ambtsressort zich over een geheel district uitstrekt. Boven den „painbekel pekasih" staat ook hier de „sedahan agoeng". In 't geheel heeft men op Lombok drie van deze ambtenaren, een voor elke controle-a l'dee ling. De sedahan agoeng is tevens onder-coüecteur. Op Lombok bestaan geen eigenlijke waterschappen. De betreffende aangelegenheden worden allen zonder rechtstreeksche inmenging der deelgerechtigden geregeld door de genoemde functionnarissen, die door het Europeeschc bestuur worden benoemd. Bij de benoeming der pekasihs wordt echter ruggespraak gehouden met de betrokken sawaheigenaren. Niettegenstaande op Lombok de belanghebbenden dus geen directen invloed op de waterverdeeting en de richtige handhaving daarvan kunnen uitoefenen, is deze toch, hoewel minder volmaakt dan op Bali, veel beter dan op .lava, en dit is niet onwaarschijnlijk aan den aard van het volk toe te schrijven. Over 't algemeen wordt van het bevloeiingswater een verstandig gebruik gemaakt en wordt met minder water meer bereikt dan op .lava in de meeste streken het geval is. De sawahs worden op hun tijd droog gelegd waardooi- er na tuurlijk des te meer water voor de andere sawahs beschikbaar blijft. Beurt bevloeiing wordt door de bevolking uit zich zelf toegepast en streng gehand haafd. Het vrij veel voorkomende droog leggen geschiedt echter niet met de bedoeling van het droog leggen zelf, maar alleen om daardoor water voor andere sawahs beschikbaar te krijgen. Zeer opvallend was dit o. a. bij Selong, waar sommige sawahs gedurende 4 dagen geen water hadden gehad, en dan ook ge heel droog lagen met scheuren in den grond, terwijl overvloedig water stroomde door boven het sawahoppervlak gelegen kleine leidinkjes, zoodat een kleine patjolslag voldoende geweest zon zijn om de sawahs ruim van water te voorzien. Zoo als reeds boven -werd opgemerkt, werd deze ge- 369 ördèndé toestand zonder inmenging van het Europeesche bestuur verkregen en gehandhaafd. Evenals de waterregeling zijn ook de Lnlandsche waterwerken op Lombok minder kunstig dan op Bali, maar beter dan op Java. Tunnels (Bali.: ~awoei ipm", Sass.: „tepoeng" of „bedah"), waardoor de waterleidingen gaan, en waar door Bali gerenommeerd is, komen op Lombok maar twee voor, wal voorzeker mede aan de gesteldheid van het terrein moet worden toegeschreven. Bel tracé der leidingen wordt ei hier met veel zorg gekozen, waarbij deze dikwijls diep worden ingegraven; de dammen (Hal.: „eiiiblan", Sass.: ..emplan" of „pangem pel'") worden weinig boog gemaakt, waardoor doorbraak grootendeels wordt voorkomen, maar ze zijn tevens zoo dicht en stevig, dal dikwijls een riviertje' geheel wordt afgeleid, zooaLs <>. a. hij den dam Gebong, de grootste van geheel Lombok, in de Ivokok Babak, werd waargenomen. Afwateringswerken zijn uit den aard der zaak op Lombok niet noouig, aan gezien het terrein overal voldoende helling heelt, maai- wel maakt, men hij sommige tnlt lires goten en daarin uitmondende greppels, die met een gemeen schappelijken naam worden aangeduid, in het Baüneesch „tjelorjohan", in het Sassaksch „djelindjing" (West-Lombok) of „ploepoehan" (Oost-Lomhok). Ten slotte dient onder dit hoofd nog met een enkel woord van de z. g. n. ..emhoengs"' melding te worden gemaakt. O. a. komen deze hier en daar in de omgeving van Praja voor. Het zijn vijvers, waarin gedurende de overvloedige regens- het water opgezameld wordt, om daaruit tegen het eind van den Westmoesson, wanneer de regens minder worden, op de velden, waar de padi nou' water noodig heeft, te kunnen suppleeren. Zij hebben dus veel overeenkomst met de op Java op enkele plaatsen voorkomende ~wadoeks", maai- worden nooit gebruikt ter hevloeiing van een Oostmoesson-aanplant. De wijze, waarop de grond bewerkt wordt, loopt in de verschillende streken van Lombok, en ook in de zelfde streek onder verschillende omstandigheden nog al sterk uiteen. Laar, waar de bewerking met de meeste zorg plaats heeft, bestaat zij uil twee maal ploegen en twee maai eggen. Soms wordt na het laatste eggen, met speciaal werktuig, de „plasalf, de grond nog eens effen gemaakt. In andore gevallen volstaat men met éénmaal ploegen en éénmaal eggen, terwijl in Zuid-Praja. nog schijnt voor te komen, dat de grond slechts diep onder water gezet wordt, waarna men er een kuilde buffels in loslaat, die met hunne hoeven den grond losmaken, en men vervolgens egt, waarmee de sawah als planlklaar beschouwd wordt. De meeste zorg aan de grondhe werking w r ordt in West-Lombok besteed. De voornaamste landbou«'gereedschappen op dit eiland zijn de ploeg, de egge en de patjol, die respectievelijk met de inlandsche namen „tenggala", Jaarboek. 24 37 vaartuig „Gier" werden in het verslagjaan geregeld voortgezet en hadden ook in dit jaar in hoofdzaak tot doel een onderzoek naai' de praktische uitvoerbaarheid van de stoomtrawlvisscherij in de Indische zeeën. Nadat van 3—lo Januari van Soerabaja uit een kleine excursie door het oostelijk gedeelte der Javazee en door de Straat van Madoera was gemaakt, waarop in hoofdzaak met de boomkor gevischt werd. bleef het schip tot 31 Maart op het Marine-Etablissement te Soerabaja voor de opstelilng van een door de firma Roger en Co. Ltd. te Stockton on Tees geleverde trawllier en het aanbrengen van enkele andere inrichtingen, voor het visschen met een groote ottertrawl noodzakelijk. Inmiddels werd de door bemiddeling van den Directeur der Visscherijhaven te [Jmuiden bestelde ottertrawl van 87 voet ontvangen, zoo dal de nieuwe inrichting begin April op de reis van Soerabaja naar Tg. Priok beproefd kon worden. Een resultaat dezer eerste proeven was, dat te Priok op aanwijzing van den Commandant der Gier door de Droogdokmaatschappij onder elk trawlbord een draaibaar ermee verbonden modderslee werd aangebracht, waardoor het wegzinken van het net in de zachte modder der Javazee met succes kon worden tegengegaan. Van 11—15 April werd een tochtje naar de Duizend-eilanden ondernomen, O. a. om gegevens te verzamelen omtrent de visscherij dier eilanden, en kort daarna een langere reis (24 April—G Juli) naai- de wateren van Atjeh en Sahang. Doel van deze reis was om, naai' aanleiding van een verzoek van de Directie der Naamlooze Vennootschap ..Zeehaven en Kolenstation Sabang", een onderzoek in te stellen naar den vischrijkdom in de nabijheid van Atjeh en Sahang in verband met bestaande voornemens der genoemde maatschappij om hun stoomscheepje „Sabangbaai" voor de visscherij in te richten. De resultaten der genomen expe rimenten waren zoo ongunstig, dat in het daarover uitgebrachte rapport de Maatschappij beslist ontraden kon worden het stcomvisscherijbedrijf te enta meeren. Van de gelegenheid door deze reis aangeboden werd gebruik gemaakt om een aantal trekken met de kor te doen in de Straat van Malakka en de zuidelijke Chineesche Zee en tevens om op verschillende plaatsen inlichtingen in te winnen omtrent de daar uitgeoefende zeevisecherij. Te dien einde wei-den onderweg Singapore. IVnang, Medan, liagan Si Api Api, Bengkalis en Riouw aangedaan. Begin Augustus vertrok de Gier opnieuw naar Soerabaja om daar voorzien te worden van een installatie voor acetyleenlicht, die de tot nu toe gebruikte petroleumverlichting zou vervangen en in het vervolg zeer goed voldeed. Den 15 den September werd opnieuw uitgevaren ten einde het terrein der lajangvisscherij (zie vorig Jaarboek, blz. 59), nogmaals te bezoeken. Hierbij bleek, dal behalve Bangkalan ook kampongs op -lava, speciaal Weros (res. Soera 370 „gaoe" on ..tambah" aangeduid worden. In hoofdzaak zijn deze van de zelfde constructie als de overeenkomstige werktuigen op Java. Verschilpunten zijn eihier, dat zich aan den ploeg geen ijzer bevindt, maar daarentegen de diepgang meestal geregeld kan worden, terwijl de veel gebruikte patjol nooit van eigen maaksel is, maar van Europeesch fabrikaat, te Ampenan of te Laboean lladji geïmporteerd. Do steel van de patjol maakt men gewoonlijk zoo lang, dat de gebruiker rechtop kan slaan. De grootere werktuigen worden in West-Lombok bijna zonder uitzondering door sapi's (meestal ossen) getrokken. In Midden- en Oost-Lombok maakt men meer gebruik van buffels. Van de andere landbouw \\ ork tuigen dienen merkwaardigiioidshalvo de „plasah" en de „kis kis'" vermeld te worden. De eerste heeft veel overeenkomst met de egge, maar de getande balk is vervangen door een lange plank van + 3 M. lengte, die zoodanig is bevestigd, dat zij bij het gebruik op haar Bmalsten kant staat. Zooals reeds hooger werd opgemerkt, dient het werktuig voor het effen maken van de sawab na het eggen. De „kis kis" is een bandwerktuig, dat hoofdzakelijk gebruikt wordt om de sawah te wieden. Zij is pas in latere jaren van Bali ingevoerd en word! dientengevolge, vooral in Oost-Lombok, nog niet algemeen gebruikt. De kis kis bestaat uit een mesje, dat dwars tusschen het gespleten uiteinde van een circa 2 M. lange bamboe is geklemd. Zij beeft eenige overeen komst met een schoffel. liet onkruid wordt met de kis kis vlak boven of slechts zeer ondiep in den grond afgesneden. Soms wordt de kis kis ook voor het wieden van tabak en van lombok gebruikt. In enkele gevallen worden hoofdzakelijk in Oost-Lombok, ook nog wel eens andere speciale werktuigen gebruikt, zooals de „soebe'\ de „tjondong", de „tje pak", de „oenjem'', de „pengkali" en de „penampad", maar over deze kan, als minder belangrijk, te dezer plaatse gevoegelijk verder gezwegen worden. De mededeelingen, die omtrent het al of niet gebruiken van mest verstrekt werden, waren nog al uiteenloopend. De indruk werd echter verkregen, dai in Oost- en Midden-Lombok nog al eens van mest in don een of anderen vorm gebruik gemaakt werd, terwijl dit in West-Lombok bij het planten van sawah [iadi nooit voorkomt. Ken dikwijls toegepaste wijze van bemesting is, dat men het vee in den tijd, dat de grond niet geplant is, hierop laat weiden, en wel met de opzettelijke bedoeling de aldus gedeponeerde excrementen aan de ver betering van den grond ten goede te laten komen. Het aantal in Oost-Lombok gekweekte rijstvariëleiten is beperkter dan in het Westen. Over 't algemeen plant men veel laatrijpende soorten; slechts op de van regen afhankelijke sawahs van Midden-Lombok is men verplicht algemeen vroegrijpende variëteiten te planten. Een in Oost-Lombok veel ge plante hoogwaardige variëteit is de „padi habang - ', met lange helroode kaf- 371 naalden, 5a 6 maanden in don grond staande 1 , in Midden-Lombok plant men het meest de „padi moerah". In West-Lombok werden als de mees! voorko mende de „dendek broom", de „dêndek bokah", de „poetih i smal '. de „nje roendjoong", de „njeroendjoeng boeroeng", de „beja diliman" en de „beja dende" genoemd. De groeitijd varieert bij de verschillende variëteiten van 4 tol 6 maanden. Padi gogovariëteiten, die in geregelde cultuur verbouwd worden, kent men in Lombok niet. Vel heeft men de z. g. n. padi raoe (raoe alas wildernis), maar ook deze wordt slechts weinig geteeld en komt alleen hooger in het gebergte, op de grens van liet oerwoud, voor. De cultuur van padi raoe is geheel hetzelfde, wat in de andere buitenbezittingen ladangbouw ge noemd wordt. Het tegengaan ervan valt op Lombok den bestuursambtenaren echter minder moeilijk, omdat de geregelde landbouw reeds geheel overheer schend is. Alvorens iets te kunnen zeggen van de wijze van padi-cultuur dient met een enkel woord van de gebruikelijke maten en gewichten melding te worden gemaakt. De lengtemaat voor korte afstanden is de „depa domas", ook we] kortweg „depa" genoemd. De eigenlijke depa is de vadem, maar de tegen woordig veel meer gebruikelijke depa domas werd onder het Nederlandsche bestuur ingevoerd en is precies 3 M. lang. Eene oppervlakte van een depa domas lang en even breed, wordt „patjeragen" genoemd. De „tenah domas", ook wel alleen „tenah", is eene oppervlakte gelijk aan 800 patjeragan, dus 7200 M*, en verschilt daarom weinig in grootte van de op Java gebruikelijke baboe van 7096,5 M 2. De grootte van eene hoeveelheid padi wordt uitgedrukt in „tjekel", welk woord hetzelfde beteekent als het Javaansche „gedeng''. Elke tjekel wordt samengesteld uit 2 „rerek". De tjekel weegt meestal van 6 tot 10 kati, hoewel er ook grootere en kleinere werden aangetroffen. Als gewicht gebruikt men echter steeds aan touwtjes geregen kepengs. De „kepeng" is een Chineesche duit, tegenwoordig ongeveer -de waarde hebbende van l / t cent. De standaard gewichtsmaat is de „atah" of 200 kepeng, hetwelk overeenkomt met iets meer dan 1,0 kati. Wordt de tjekel als padimaat gebruikt, dan bedoelt men daar mede in den regel een tjekel, die 0 atah weegt. De padi wordt op de kweekbedden nooit in korrels (tolang), doch steeds in aren (penggettan) uitgezaaid. De verstrekte opgaven omtrent de gebruikte hoeveelheid zaad en de grootte van het kweekbed liepen op de vreemdsoortigste wijze uiteen. Het meest waarschijnlijk is, dat per tenah 50 tot 60 kati zaad gebruikt wordt op eene oppervlakte van 20 a 30 patjeragen. Indien men in aanmerking neemt, dat op Lombok over 't algemeen de padi veel wijder uit elkaar geplant wordt dan op Java, dus per zelfde oppervlakte minder bibit benoodigd is. en dat de aren in aaneengesloten rijen op het kweekbed nitge- 372 legd worden op eenen ouderlingen afstand van vermoedelijk 8 tot 10 c.M., dus vrij dicht in elkaar gezaaid wordt, dan stemmen de bovengenoemde cijfers daarmee vlij wel overeen. Op de betere gronden wordt gewoonlijk minder, op de minder goede gronden grooter oppervlakte kweekbed aangelegd. Het gebruik van droge kweekbedden is op Lombok geheel onbekend. De zaadpadt wordt eerst geweekt en daarna in een kuil in den grond met natte aarde toe gedekt tot zij begint te' kiemen. Daarna graait men ze weer op en worden de aren op het kweekbed uitgelegd. Het overplanten van de padi heelt meestal plaats, wanneer de/e een leeftijd van omstreeks 40 dagen bereikt heelt; In Midden-Lombok schijnt liet echter voor te komen, dat men reeds na 30 dagen overplant, hetgeen zeker mede toe geschreven moet v. an het planten in die afdeeling van de vroegstrijpe soorten. In West-Lombok daarentegen laat men de bibit meestal l"> dagen oud worden, en soms bereikt zij zelfs den Leeftijd van (in dagen, dit vooral booger in het gebergte, waar de padi zoo veel langzamer groeit. De plantwijdte bedraagt meestal 25 op 30 c.M., waarbij men :i a J. en in West-Lombok ook wel 2 a '■'>, plantjes per plantgat gebruikt. Slechts in Mid den-Lombok, vooral in liet Zuiden, is de plantwijdte geringer, nl. 20 op 2ö c.M., maar in enkele gevallen werd een plantwijdte van 1 •"> op IS c.M. geconsta teerd. Bij het overplanten wordt de bibit steeds gekipt, en men plant, vrij zuiver op rijen. Het wieden, in Oost- en Midden-Lombok „ngeder", in West-Lombok „ma toen" genoemd, wordt in de verschillende streken met zeer uiteenloopende mate van zorg uitgevoerd. De gunstigst gelegen sawabs worden het beet schoon gehouden. In Midden-Lombok, wederom vooral in het Zuiden, wordt daaren tegen het wieden geheel nagelaten. Men geeft daarvoor als reden op. dat de tengevolge van het wieden weer zou verjongen (bedoeld werd: „nieuwe uitloopers vormen"), waardoor de groeitijd zou worden verlengd en te ver in den drogen tijd zou komen te vallen. Het valt echter niet te ontkennen, dat deze sawabs er dientengevolge zeer vuil en verwaarloosd uitzien en dat de padi daar blijkbaar onder lijdt, liet wieden met de kis kis vordert belangrijk minder tijd dan dat met de hand. Vooral hef eerste wordt zeer vergemakkelijkt door het op rijen geplant zijn der padi en door het wijde plantverband. Het oogsten van sawahpadi geschiedt in West-Lombok van half Mei tot half Juni. in Midden-Lombok omstreeks een maand vroeger, terwijl in Oost- Lombok van het begin van April tof in Juli toe geoogst wordt. Het oogsten geschiedt steeds met behulp van hei padisnijinesje (~rangkap") dat veel over eenkomst vertoont niet het Javannsche. Het oogsten geschiedt echter hoofd zakelijk door mannen. De betaling van hei oogstloon geschiedt op verschillende 373 wijzen. Indien met een deel van den oogst betaald wordt, bedraagt dit steeds I—lo. In liet Westen noemt men deze betalingswijze „dereb", in het Oosten „bega e". De grootte van den oogst zou, volgens algemeen verstrekte opgaven, ge woonlijk niet (neef dan 3 a 100 tjekel per tenali bedragen, hetgeen omgerekend in Javaansche maat nog geen 30 a 40 picol per baboe zou zijn. De bijna alge meen zeer gunstige stand van liet gewas was biermede in bpvallenden tegen spraak. Aangezien echter gedurende rapporteurs inspectie alleen in Oost-Lom bok de eerste velden werden geoogst, was hel slechts daar mogelijk persoonlijk dienaangaande waarnemingen ie doen. Eén gehouden proefsnii wees echter uit, dat op dat veld 846 tjekel van L2OO kepeng per tenah geproduceerd was. over eenkomende met iets meer dan 80 pico] per ha hoe. Opgemerkt dient te worden, dat het. volgens mededeeling. een over 't algemeen gunstig padi-jaar was. (ie ilureude rapporteurs bezoek aan Midden-Lombok werd daar nog niet geoogst, zoodat uitsluitend op mededeelinge lesi worden afgegaan. Naar het bloeiend gewas te oordcelen, werd de opbréngsi van de betere sawahs op 10 a 50 picol per baboe geschat. In Praja daarentegen is de oogst op de van regen afhanke lijke sawahs niet QOOgèr dan ± 25 picol per hahoe. Volgens opgaven in West- Lombok bedraagt de opbrengst daar ruim 60 picol per hahoe. Aangezii April de padi in West-Lombok pas op zeer enkele sawahs begon te bloeien, was het niet mogelijk door beoordeeling van den stand van hei gewas de juist heid dezer opgave ook maar eenigszins te controleeren. Ziekten en plagen kwamen in den rijsi-aanplant 1907, '08 weinig of niet voor. Als soms voorkomende werden de volgende ziekten en'plagen genoemd: de „höntek", de „rawas". „holed" of „batah", de „daoen bawang" of ..bede. han", de ..hater", de „bong api", of ~barna banar", de „broewang angin". de „walang sangit", de angin oepas" en de ..mrana" (Bal.) of ..homo" (S Met de laatste werd muizen bedoeld. Slechts omtrent de walang sangit moge hier met een enkel woord worden gereleveerd, dat daardoor in het voorafgaande jaar belangrijke schade werd toegebracht, terwijl men ter bestrijding algemeen van vangnetten, z. g. n. „sainbar" gebruik! maakt. De sambar heeft veel over eenkomst i! et een groot ka pel len net, en wordt tegenwoordig uitsluitend van katoen gemaakt (de sambar kereng); de vroegere ~sambar tereng" of „sambar treng" was gevlochten van fijn gespleten bamboe. Vroeger was het algemeen gebruik, dat men na den oogst de padi gedurende een maand, of soms nog langer, in groote hoopen op het veld liet staan. Ook nu komt dit nog vrij veel voor. Een eigenlijk drogen in wijd uitgespreide bossen is nl. op Lombok niet gebruikelijk, en het opstapelen heeft de bedoeling daardoor een later broeien in de locinboeng te voorkomen. Oat een dergelijke 374 handelwijze bevredigende resultaten geeft, wijst er wel op, dat de padi zeer rijp en droog geoogst wordt. Men heeft drie verschillende modellen van loem boengs, die naar volgorde van de grootte „lg. bangkroek", „lg. pantek en ~lg. djamah" genoemd worden. Het grootste deel van de verbouwde rijst wordt verbruikt in eigen consump tie, maar toch wordt een belangrijk deel uitgevoerd. Naar schatting bedraagt dit laatste ± % van liet geheel. Zelfs uit Midden-Lombok, waar de producties per oppervlakte-eenheid minder groot zijn, wordt nog vrij veel geëxporteerd. De uitvoer heeft bijna uitsluitend plaats in den vorm van beras. Het stampen door de bevolking heeft plaats met gelijksoortige stampers als op Java gebrui kelijk zijn; de stampblokken zijn soms van het zelfde model, soms maakt men gebruik van een harden, aarden vloer, die daartoe komvormig is uitgehold niet een middellijn van ruim één bij eene diepte van circa i/> M. De padi wordt voor het grootste gedeelte pas verkocht, wanneer de volgende oogst reeds binnen is. of tenminste niet vóórdat eenige zekerheid bestaat omtrent de vooruitzichten van den volgenden oogst. De meeste verkochte padi is daar-, door omstreeks een jaar oud. Hoewel de gewone Sasakker aan kapitaalvor ming geen behoefte heeft, denkt hij toch genoeg vooruit om te zorgen, dat hij niet in zijn gewone levensbehoeften te kort komt. De Tialiër heeft zelfs neiging om te sparen. Demonstratief voor de welvaart en het richtig beheer der bezittingen zijn dan ook de vele rijstschuren, die men overal op de i ziet, meestal meerdere naast elkaar, soms 7 a 8 op een rij op een erf. Dat onder dergelijke omstandigheden de instelling van desa-loemboengs geheel over bodig is, behoeft wel geen nader betoog. De prijs, waarvoor de gestampte rijst door Chineesche en Inlandsche handelaren opgekocht wordt, varieert van ƒ 3,50 tot ƒ 5, — per picol. De uitvoer van gepelde rijst bedroeg in 1907 278233 picol, terwijl in dat zelfde jaar slechts 1276 picol padi word uitgevoerd. De landrente bedraagt op de betere sawahs omstreeks een zesde gedeelte van de bruto-opbrengst, d. i. ongeveer hetzelfde, wat onder het Vorstenbestuur aan „padjeg" moest worden opgebracht. Naar keuze mag ze betaald worden in natura, met kepengs of met wettige munt. De waardeverhoudingen van deze zijn echter bij de inning zoodanig geregeld, dat het voor de bevolking het voordeeligst is met wettige munt te betalen. Overigens is onder de bevol king de kepeng nog steeds de meest, ja bijna uitsluitend, gangbare munt. Men gaal dan ook niet -naar de passar om wettige munt tegen kepengs te wisselen maar om eerstgenoemde te „verkoopen"'. In 1907 bedroeg de aanslag in de landrente van geheel Lombok, omgerekend in wettige munt. ƒ 334354, de aanslag heeft nog steeds plaats in tjatoe's en in tjekels —, waarvan wegens mislukkingen ± ƒ 35200,— moest worden afgeschreven. De afschrijvingen 375 waren dil jaar abnormaal hoog door het optreden van walang sangit. Gewoon lijk bedragen de afschrijvingen niet meer dan in totaal ƒ 9000, —, zoodal de gemiddelde opbrengst van de landrente volgens den tegenwoordigen aanslag omstreeks ƒ 325000, — bedraagt. Van bestuurswege is men echter van plan — en dit plan kwam reeds gedeeltelijk tot uitvoering — den aanslag te herzien Droge gewassen worden in de verschillende deelen van Lombok in zeer ver schillende mate aangeplant. Tn den Westmoesson plant men ze uit den aard der zaak slechts op de onbevloeibare gronden, de z. g. n. „tanah genoengan". ..tegal" of „tanah'lendangan", en op sommige erven. Tn den drogen tijd daar entegen plant men ze hoofdzakelijk op de sawahs. Tn West-Lombok worden dientengevolge de meeste droge gewassen in den Oöst-moesson geplant. Naar taxatie bedraagt de beplante oppervlakte dan % van alle sawahs. Tn Midden- Lombok vindt men de droge gewassen bijna uitsluitend in den Oostmoesson on dan alleen in het Noorden van de afdeeling. Tn den West-moesson laat men het grootste deel der onbevloeibare gronden onbeplant. De padi voorziet blijk baar voldoende in de levensbehoeften. Tn Oost-Lombok is de toestand in de verschillende districten zeer uiteênloopend. Tn het èene distrid is " { der sa wahs. in lief andere niet meer dan ' \ daarvan in den Oostmoesson mei tweede gewassen beplant. In geen dei' afdeelihgen vindt men echter in den Westmoes son o]) de onbevloeibare gronden zooveel droge gewassen als in Oost-Lombok. De op Lombok geplante droge gewassen zijn: katoen (kapas), tabak (tem bakoe), roode uien (bawang), witte uien (langsoene), mais (djagoeng), Spaan sche peper (sebia), terong (terong), cassave (ambon djawa), bataten (ambon of ambon djamah), tales (lomah). suikerriet (tiwoe), katjang tanah (katjang of katjang djawa). katjang hidjo (hantap of hantap gode), katjang landjaran en katjang toenggak (beide: hantap bele), kedele. ka ra (kornak), kentang dja wa (sabrang), semangka, ketimoen. indigo (toni) en goede (leboehi). Het komt vrij dikwijls voor, dat na kedele ol' katjang hidjo in het zelfde jaar nog voor een derde maal geplant wordt en meestal neemt men dan voor de/.en aanplant wederom katjang hidjo, maar ook wel mais, geoogst als groen voer, dit laatste omdat er geen voldoende tijd meer over is dit gewas tot vrucht dracht te laten komen. Kedele en tabak worden hoofdzakelijk in den Oost moesson na de rijst geplant, zoo ook meestal de uien. De andere gewassen komen zoowel als tweede gewas in den Oostmoesson. als als hoofdgewas in den Westmoesson voor. Tiet planten van meerden» gewassen op een zelfde veld dikwijls waargenomen. Vooral de leboehi (goede Jav., Ca janus indicus) wordt als tusschencultuur veel gebruikt. Met de bewerking van den grond voor tweede gewassen wordt meestal gewacht tot een maand na afloop van den padioogst. Daarna wordt ze vluchtig en gehaast uitgevoerd. Alleen aan de bewerking van 376 tabak besteedt men wat meer tijd, hoogst waarschijnlijk mede in verband met het feit, dat de plantjes op het kweekbed eerst eene voldoende groot ie moeten hebben bereikt. In sommige gevallen worden in den aanplant van droge ge wassen afwateringsgoten en greppels gemaakt. Zaadkeuze bij droge gewassen kent men niet. Ook worden /.e. met uitzondering van tabak, nooit speciaal be mest. Wel houdt men er rekening mede. dat het gebruik als weidegrond eene niet-op/.etlelijke bemesting tengevolge heeft, en gebruikt men daarom de ver schillende stukken grond afwisselend het eene jaar als weidegrond, en het andere jaar als bouwgrond voor droge gewassen. Aan de tabak geeft men soms eenden mest, soms asch. Over "t algemeen worden de.aanplantingen van droge gewas sen in Oost-Lombok goed schoon gehouden. Slechts de Leboehi maaki daarop eene uitzondering, zoowel wanneer ze afzonderlijk, als wanneer ze tegelijk me\ een ander gewas geplant wordt, in liet Laatste geval maaki men niet meer schoon, nadat liet andere, meestal eerder rijpende, gewas geoogst is. liet onder houd van de weinige éénjarige gewassen, die op de erven in Midden-Lombok gezien werden, liet te wenschen over. terwijl dit in West-Lombok op de ver schillende erven nog al uiteenliep. In alle drie afdeelingen was bijna altijd op rijen geplant. Alleen bij katjaug toenggak oordeelde men dit blijkbaar minder noodzakelijk. De hoeveelheid product, die van de verschillende droge gewassen geoogst wordt, was bij de bevolking in hel geheel niet bekend en scheen ook nooit gemeten of gewogen te worden. Aangezien er gedurende rap porteurs verblijf geen tweede gewassen geoogst werden, ontbrak dus ook de gelegenheid zelf dienaangaande waarnemingen te doen. Omtrent ziekten en plagen werden niet andere gemeld dan het optreden van rupsen en de reeds onder padi genoemde „damoh lengis". Dooi- rapporteur zelf werd echter de aanwezigheid van I'hvtophtora Colocasiae, en van hama wedang of hama lier in Arachis hvpogea, geconstateerd, maar nog nooit scheen door de/e organismen zoodanige schade veroorzaakt te zijn, dat zij aan de bevolking als eene planten ziekte hekend waren. Zooals uil het bovenstaande voldoende zal zijn gebleken, staal de inlandsche landbouw op Lombok reeds op een betrekkelijk hoogen trap, en in elk geval in verschillende opzichten honger dan op Java. Toch zou wel het een en ander ter verbetering van intensiever cultuur gedaan kunnen worden. In de eerste plaats zou een met beleid ingevoerde diepere grondbewerking in aanmerking kunnen komen, verdei- zou men kunnen trachten korrelsgcwijzc uitzaaiing van de padi ingang te doen vinden; ook zou het groote belang van degelijke selectie kunnen worden aangetoond, kennis omtrent ziekten en plagen verspreid, naai de meest loonende variëteiten van sommige droge gewassen worden gezocht, enz. Juist omdat de landbouw hier reeds op een betrekkelijk hoogen trap 377 Btaat, en de bevolking blijkbaar toewijding heeft voor dit bedrijf, zouden po gingen in deze richting wellicht spoediger beloond worden dan elders. Halmaher a. De op Noord-Halmahera gedreven landbouw is de meesJ primitieve wij/.e van roofbouw. Nadat een stuk bosch gekapt en gebrand is, wordt de grond oppervlakkig geschoffeld met de „koeda koeda", een soort van spatelvormig handwerktuig, dat aan beide zijden stomp is en waarvan de punt is afgerond. Daarna plant men zonder dat eenige andere bewerking of onderhoud plaats beeft. Ook bemesting en zaadkeuze zijn geheel onbekend. De vlijtigsten onder de bevolking beplanten een zelfde stuk grond slechts één maal. Minder vlijtigèn planten nog een tweede keer. urn daardoor één maal de moeite van bét kappen en branden te ontgaan. Herbaalde bebouwing van bet zelfde stuk grond komt ook in de onmiddellijke nabijheid der kampongs niet voor. Men vindt het gemakkelijker en aangenamer om een nieuw stuk grond aan de grens van liet bosch te ontginnen en daarheen met pak en zak te verhuizen. Ken nieuw hutje is spoedig genoeg gebouwd; De Landbouwendë bevolking trekt hoe langer hoe dieper Landwaarts in om nieuwe gronden tijdelijk in cultuur te kunnen nemen. Als reden geeft zij daarvoor op, dat de reeds eerder ontgonnen gronden wel is waar nog goed zijn. maar hel brandgevaar van de omliggende alang alang te groot is. De streek tusseben de kust en den boschrand is weinig anders dan een groot alang alang-veld. Bij Kaoe werd in 't geheel isi [ rw landbouw waar genomen. Het oerboscb reikt hier tot vlak aan de kust. Omtrent Tobelo, .:ats, waar hoofdzakelijk werd verbleven, on van waaruit de .verschillende tochten gemaakt werden, moge nog worden opgemerkt, dat vee totaal afwezig is. Alleen enkele Arabieren hebben een paar geiten, liet eerste paard werd omstreeks ".' jaar geleden door een dei' zendelingen ingevoerd. Een tweede werd sedert door een Chinees geïmporteerd. De vorige civiel-gezaghebber lm eerst en eenig aanwezend span sapi's overkomen. Zooals reeds boven werd medegedeeld, was het doel van het bezoek om na te gaan of door oprichting eener demonstratie-onderneming verbetering in den landbouw kon worden gebracht. De Heer Hueting, zendeling-leeraar te Tobelo. van wien het verzoek om advies uitgegaan was, formuleerde dit in eenige vragen, waarvan kortheids halve de belangrijkste bieronder met bet antwoord worden vermeld. \'r. 1. Wat is uwc opinie omtrent de geschiktheid van den grond en liet klimaat te YYari voor oene demonstratie-onderneming? Antw. 1. Het klimaat en de grond zijn over 't algemeen zeer geschikt voor den landbouw, zoodat 378 deze geen overwegende bezwaren aan den aanleg eener demonstratie-onderne ming in den weg zullen leggen. De meest voorkomende grond is vruchtbaar en de regenval gelijkmatig over het jaar verdeeld. Vr. 2. Welke gewassen zijn voor eene dergelijke onderneming aan te caden? Antw. 2. Het is niet a priori te zeggen welke cultures de beste resul taten zullen leveren. Het verbouwen van de meeste producten voor de Enro peesche markt zal voor eene demonstratie-onderneming niet in aanmerking kunnen komen, want zoowel voor de teelt als voor de afwerking is Europeescb toezicht volstrekt noodzakelijk. Mocht op de onderneming zelve hierin al kun nen worden voorzien en de cultuur daardoor winstgevend, dan zou deze toch nog niet door de bevolking nagevolgd kunnen wonlen. Toch znllen producten gekozen moeten worden, die vooral buiten Halmahera goede prijzen behalen, daar het immers de bedoeling dei- onderneming is de Ei n a ntieele inkom sten der bevolking te vermeerderen. De afzet in het gewesl is zeer gering, zoodat export naar Makassar en Soerabaja noodzakelijk zal zijn. Om de hooge vrachten naai- deze plaatsen ie kunnen voldoen, zal dus zeer goedkoop moeten woiden geproduceerd. Voorloopig is het daarom zeer te betwijfelen of de bevolking van Halmahera ton dezen opzichte met andere volken van den Archi pel in concurrentie zal kunnen treden. (Volgt verder bespreking van eenige cultures, die misschien in aanmerking zouden kunnen komen). Vr. :!. Komt hel u voor, dat eene dergelijke onderneming den landbouw als zoodanig op Halmahera ten goede zal komen? Antw. 3. De verwachtigen omtrent goeden invloed eener demonstratie-onderneming op den landbouw van Halmahera zijn niet hoog gespannen. De bevolking staat nog zoo laag, vooral op landbouwkundig gebied, dat zij niet de minste behoefte gevoelt eene minder extensieve cultuurwij/.e te'behartigen. Heeft zij behoefte aan geld, dan kan zij dat op andere wijze veel gemakkelijker verdienen. Buitendien voelt de be volking zich zeer onafhankelijk en is ook op ander gebied van invloed der Euro peanen weinig merkbaar. Verbeteringen op economisch gebied, die door bet Bestuur bereikt werden, zijn slechts verkregen met behulp van zachten dwang. Het komt aan rapporteur daarom niet wenschelijk voor. zulk een groot kapitaal en zooveel moeite te wagen als voor zulk eene onderneming noodzakelijk zullen zijn. Mocht de zending-vereeniging op dit gebied iets willen doen, dan schijnt bet raadzamer de proef voorloopig te bepalen tot y.> of 1 bahoe, waarop onder leiding van den zendeling zelven door een paar daartoe genegen bevonden To beloreezen eenige nuttige gewassen geplant worden. Mocht op deze wijze resultaat verkregen worden, dan zou het proefveld langzamerhand kunnen wor den vergroot, en eerst veel later zou dan van eene demonstratie-onderneming sprake kunnen zijn. Mislukt de proef met ] /o a 1 bahoe, dan is dit nog zoo 379 erg niet, omdat er <];in slechts onbeduidende geldelijke bedragen mee gemoeid zullen zijn. Vr. 4. Komt het U voor. dat eene dergelijke onderneming, wanneer de klappertuin er bij ingebracht wordt, zou kunnen rendeeren of zich zelf bedrui pen? Antw. 4. A priori valt dit niet uit te maken. De inbreng van deri klappertuin is hoogst waarschijnlijk een gunstige factor. De grootte van deze factor is echter geenszins te bepalen, omdat de tuin nog aiel produceert, dus niet bekend is hoeveel klappers verkregen kunnen worden, noch tegen welken prijs deze van de bami kunnen worden gezet, noch welke onkosten er drukken op eene bepaalde hoeveelheid van dit product. Het komt aan rapporteur echter niet waarschijnlijk voor, dat de onderneming zal rendeeren. Nadeelige fac toren zijn toch, dat men steeds in concurrentie zal moeten treden met andere gewesten, omdat de bedoeling is export-producten te telen. Om de hooge vrachten tengevolge van den grootcn afstand te kunnen bekostigen, zal dus goedkooper dan elders geproduceerd moeten worden. Aangezien de werkloonen op Halmahera gedurende afzienbaren tijd nog wel belangrijk hooger zullen blijven dan in andere gewesten, waar reeds geregelde cultuur bestaat, zoude;! de producties buitengewoon groot moeten zijn om deze nadeelige factoren te compenseeren. Van producties bij geregelde cultuur op Halmahera is uit den aard der zaak niets bekend. Hoewel het land vruchtbaar is en het klimaat gunstig, komt bet aan rapporteur toch niet waarschijnlijk voor, dat de pro ducties zoo hoog zullen zijn, dat daaruit zoowel de transportkosten als de hoogere Iconen kunnen worden bestreden, alles natuurlijk in de veronderstelling, dat er steeds voldoende werkvolk zal zijn. Ook op dit laatste mag niet a priori gerekend worden, en zal eerst de praktijk uitsluitsel kunnen geven. Van het plan om op de terugreis Tifoe (op het eiland Boeroe) aan te doen, om ook daar den zendeling te adviseeren, moest worden afgezien, omdat te Ambon geen Gouv. 's stoomer beschikbaar was. Lampongsche districten. • Bei grootste deel der Lampongsche districten is nog oerboech. Slechts hier en daar, b. v. in de kuststreken en in de Rébang, vindt men een begin van eigenlijken landbouw. Overigens leeft de bevolking geheel van den ladang iiouw. den daarop volgenden aanleg van pepertuinen en van het verzamelen van boschproducten. De bevolking woont in kampongs, maar brengt een groot deel van het jaar door in de oemboellans, d. z. tijdelijk bewoonde gehuchten in de onmiddellijke nabijheid der ladangs, die in den loop der jaren hoe langer 38 baja), opkoopersprauwen uitzenden. Tengevolge van belangrijke beschadigingen aan de netten en ziekte van een der scheepsofficieren moest echter spoedig naar rabaja teruggekeerd worden. De L2 de vischtocht had als hoofddoel proeven mei de ottertraw] te nemen in de bijna nog niet door de Gier bezochte oostelijke helft der Javazee. Verder werden op dezen tocht Bandjermasin, Karimon-djawa, Bawean, Semarang en Boeloesan (bij Kendal) aangedaan. Op laatstgenoemde plaats is de visscherij van don Heer J. Brandt s gevestigd. Deze heer laat slechts op inlandsche wijze, hoofdzakelijk met sero's én pajangs, visschen en heeft daarmee uitstekende resultaten bereikt. Verscheidene visschers, die als djoeragan in zijn dienst ge zijn, hebben uit bun spaarpenningen een of meer prauwen kunnen aan schaffen en visschen thans voor eigen rekening. Ook andere visschers hebben zich ter plaats- gevestigd, zoodal hier thans een bloeiende visscherij bestaat. De heer Brandt s en zijn administrateur, de heer Van Neer, brachten een dag aan boord door, ten einde op bet bun bekende vischterrein de plaatsen aan te wijzen, die in hun oogen voor de trawlvisscherij geschiki zouden zijn; de resultaten waren echter zeer teleurstellend. Nadat te Soerabaja een uit Europa ontvangen boomkornet van + 50 voet (later als ottertrav, 1 aangewend) aan boord genomen was en oenige herstellingen aan bet schip waren aangebracht, werd op (i Nov. weder zee gekozen. Op i tocht werden goede visehgronden aangetroffen in Straat Madoera en Str. Bali. In de Gradjagan-baai, aan de zuidkust van Java, werd echter de groot/ ottertraw! zwaai- gehavend, terwijl het nieuwe kornet van 50 voet geheel verloren ging in Str. Sapoedi op een plaats viel veT verwijderd van die, waai- bij een vorig expe riment goede trawlgrond aangetroffen was. 16 Nov. werd naar Soerabaja teruggekeerd. Na reparatie van het groote trawlnet en het aanbrengen van een wijziging aan de moddersleden, werd op !> Dec. een reis langs Borneo's oostkust aange vangen. Met de ottertraw] werden hier direel onder de kust over het algemeen vrij goede resultaten bereikt. Onderweg werden de Laut-Ketjil-archipel, Kota- Baroe op Poeloe Laut en Samarinda en op de thuisreis Makassêr aangedaan. Den 2<>sten rj cC- keerde <\r Gier in Soerabaja b-rug. Over de experimenten boord van de Gier verricht en de resultaten ermee verkregen tot uit. December 1908 zal een afzonderlijk rapport worden uitge bracht. Hier kan reeds vermeld worden, dat de trawlproeven nog niet de resul taten gehad hebben, die men met hel oog op den beweerden visehrijkdoin der Indische zeeën zou verwachten, al kan dan ook op een geleidelijke verbetering der uilkomsten gewezen worden. De armoede aan platviseh is opvallend, ver 380 hoe verder van de kampongs on van don grooten weg verwijderd aangelegd worden. Het gewest is zoor schraal bevolkt, vooral buiten de afdeeling Om melanden en de kuststreken, in welke, door invoer van Javanen, die zich daar langzamerhand gevestigd hebben, de bevolking zich geleidelijk hoeft vermeer derd. Door rapporteur worden drie tournees gemaakt, nl. een door de Wai Lima, cl. i. het W. der ai'd. Ommelanden (waarbij eerst een 3-tal dagen verbleven word op het terrein der kolonisatieproef), een door het Moord-Westen dor resi dentie, de aid". Menggala en Sepoetih, en een in do afdeeling Katimbang. De kolonisatieproef bestaat nu uit 3 kampongs, ui. Bagelen, Gading en Earang anjar. De eerstgenoemde en oudste kolonie wordt niet moor finantieél gesteund, de beide jongere daarentegen nog wel. De steun gedurende i\:- beide eerste jaren moot zelfs /oor krachtig genoemd worden. Feitelijk wordt dan allo door de kolonisten gepresteerde arbeid dubbel betaald, want ten eerste ontvangen dozo betaling, alsof zij vrij werkvolk varen, dus in taakwork of in dagloon, en ten tweede doordat het aldus geteelde product, hun geschonken wordt. Wan neer mi 2 jaren de eerste betalingswijze ophoudt, worden den bewerker de zitsrechten op don door hem ontgonnen grond geschonken. Desniettegenstaande is liet voorgekomen, dat reeds zeer kort na aankomst sommige emigranten weigerden het hen opgedragen werk te verrichten, terwijl het volstrekt geen zeldzaamheid is als ziekte gesimuleerd wordt om daardoor te trachten zich aan hi! werk te onttrekken. De werkzaamheden worden dan ook niet allo zoo tijdig uitgevoerd, als iv het belang van i\vn aanplant wel wenschelijk zou wezen. Vermoedelijk zouden betere resultaten worden bereikt, wanneer de kolonisten moor aan zich zelf wei-den overgelaten, en niet de vaste overtuiging hadden, dat, hoe weinig zij ook uitvoeren, zij toch wol door het Gouvernement geholpen zullen worden. Zelfs hel voortdurende toezii ht van don volkomen der zake kundigon en volijverigen tegenwobrdigen leider dor proef, bleek niet voldoende om deze ïnensehen, wier gebrek op .lava aan onvoldoende grot zit en langdurige uitputting toegeschreven werd. maai- die nu goed doorvoed zijn, — om deze menschen I bahoe per gezin tijdig en goed te doen bewerken. Een on onder was dan ook aanleiding, dat: in de nieuwste vestiging Karang anjar niét mooi- 1 baboe, maai 1 slechts bahoe sawah por gezin ter bewer king gegeven werd. Steller mout echtet te moeten betwijfelen of deze oppervlakte op den duur (ui. zoodra do directe -hun van het Gouvernement ophoudt) wel voldoende zal zijn om in hot onderhoud va.n een gezin behoorlijk te voorzien, to meer daar in do kolonie, in tegensti ; zoovele plaatsen elders, voor de kolonisten geene gelegenheid beslaat om op andere wijze hunne inkomsten te vermeerderen. 381 Eene andere landbouwkundige bijzonderheid van de kolonisatieproef, die hier bijzondere vermelding verdient, is de wijze, waarop de rattenplaag bestre den werd. De sawahpadi-aanplant had nl. 2 jaar geleden in hevige mate daar van te lijden. Aangezien men geen vergif durfde gebruiken met het oog op de vele in de kolonie voorkomende kinderen, bestond de bestrijding niet anders dan uit wegvangen. Zoodra in een sawahvak ratten geconstateerd waren, werd dit aan eene zijde met een net afgezet en werden de ratten van de andere zijde uit in dit net gejaagd. Dank zij het krachtige doorzetten van den leider dei proef werd echter het meeste van het ongedierte gevangen na den oogst, en wel door de gangen op te graven, zoodat de jonge ratten met m a n den vol konden worden verzameld. Tengevolge van deze degelijke bestrijding had men het volgend jaar van do plaag geen last. Wel waren de ratten natuurlijk nog niet geheel en al uitgeroeid, maar de door hen aangerichte schade was onbe duidend. Dit mag wel als een bewijs aangehaald worden, dat, wanneer m e n wil, de rattenplaag zeer goed door den inlandschen landbouwer zelven te bestrijden is. De peper cultuur is verreweg tic belangrijkste cultuur dezer residentie. Zij is de volkscultuur bij uitnemendheid; van dit gewas wordt zelfs eene veel grootere uitgestrektheid aangeplant dan van padi, die toch evenals op .lava het hoofdvoedsel der bevolking levert. Men plant de peper bij voorkeur op ernigszins hooger gelegen gedeelten van het terrein, waai- de natuurlijke af watering voldoende is. Voorzoover nagegaan kon worden, zijn er in de Lain pongs slechts 2 variëteiten van peper bekend, waarvan de eene. de echte Lam pongsche peper, in de afdeeling „Ommelanden" de „lada tjenging", de andere de „lada Djambr" genoemd wordt. De Laatste heeft een grootere korrel en deze wordt geheel rijp (rood) aan de plant, terwijl bij de eerste bij geheel rijp worden de korrel uit de tros zou vallen. Ook heeft de „lada Djambi*' een grooter blad. In de afdeeling Sepoetih sprak men van „lada boelok" en van ..lada Djambi", en zou de laatste die met de kleinere korrel zijn. Peper wordt uitsluitend geplant op verlaten iadangs. Wanneer de padi geoogst is. worden de dadapstekken geplant. Twee maal 's jaars worden deze boomen gesnoeid ter verkrijging van rechte stammen en het onkruid er tusschen kort gehouden. Na omstreeks 3 jaar zijn ze ongeveer manshoog. Wordt als plantmateriaa] voor de peper van afleggers (hier „tjangkok" genoemd) gebruik gemaakt, dan worden deze pas na afloop van genoemde :5 jaar geplant. "Meestal maakt men echter gebruik van stekken (..tjarang"). die ter zelt'der tijd als de dadapstekken in den grond worden gestoken. Van afleggers kan men reeds na 2 jaar, en van stekken pas na <> jaar eenig product hebben, terwijl bij 382 beide een jaar later de eerste volle oogst verkregen wordt. Tuinen uit eerst genoemd plantmateriaal aangelegd, dragen echter niet langer den ± 15 jaar. terwijl van tuinen uit stek geplant gedurende 20 jaar. en soms nog langer, product kan worden verkregen. Dit is de reden, waarom gewoonlijk van stek ken gebruik wordt gemaakt. Het plantmateriaal maakt men gewoonlijk In voel lang en men plant dit op omstreeks 1 voel afstand van ilvn dadapstam in een met een parang of met een patjol gemaakt, zeer ondiep plantgat. De bibit wordt als regel uil eigen oudere aanplantingen verkregen; zoo noodig, krijgt men ze van anderen gratis. In plaatß v;m afleggers gebruikt men ook wel natuurlijke uitloopers of opslag. De stekken worden slechts genomen van planten, die minstens ", jaar oud zijn. Kene aan het planten voorafgaande grondbewerking heeft niet plaats. Alleen bij bet planten van afleggers ge bruikt men mest. Later mest men niet meer. Na bet planten worden de stekken aangebonden, terwijl men de dadap 1 of '2 maal per jaar blijf! snoeien. De afstand der peperranken bedraagt tegenwoordig 1 depa (= vadem = ± 1.80 M.) in het vierkant, op zuivere rijen. Vroeger nam men voor den af stand algemeen 11,l 1 ,- depa. De peper is slechts weinig aan een bepaalden plant tijil gebonden, en wordt dan ook gedurende den gebeden West-moesson geplant, echter nooit in den Oostmoesson. liet is gewoonte, om indien uit stekken geplant is, deze na 3 jaar tot den grond neer te buigen om de beworteling te versterken. Bij jonge aanplantingen wordt de geheele tuin schoon gemaakt, en wel 2 maal per jaar. In oudere tuinen doet men dit alleen in de nabijheid der planten. Ook bij het schoonmaken wordt de grond niet omgewerkt, doch slechts dege lijk „gebabad"'. De groote oogst van de peper beidt slechts 1 maal per jaar plaats, nl. in de maanden Augustus t/m Octoher. Soms heeft een kleine voor oogst plaats, die men even goed na-oogst zou kunnen noemen, omdat hij juist fi maanden in tijd verschilt met den hoofd-oogst. Lang niet alle ranken ; een tusschentijdsehen oogst, terwijl een rank, die het eene jaar een tweeden oogst geeft, zulks daarom nog volstrekt niet elk jaar doet. De planten wisselen in dit opzicht met elkaar af. Een normale tuin produceert gewoonlijk van 10 tot 20 picol per 1000 boomen. Volgens mededeeling plukken sommige Lam pon.gers den tussehenoogst jong af, om daardoor een grooteren hoofdoogst te verkrijgen. De opbrengst wordt belangrijk gereduceerd, indien het in den bloeitijd veelvuldig regent. Bij het oogsten wordt gelijktijdig ingeboet, opge snoeid en schoon gemaakt. De betaling van het oogsten met de bijbehoorende werkzaamheden geschiedt op verschillende wijze. Soms geschiedt dit met de helft van het product, soms wordt het tegen een bepaalde som uitbesteed. Ook wordt het product wel aan den boom verkocht. In het laatste geval geschiedt het inboeten, schoon maken en opsnoeien door den kooper. De Lamponger zelf 383 werkt zoo goed als niet; alleen zoo diep hot land in. dat de Bantammer er nog niet is doorgedrongen, worden de pepertuinen door den Lamponger zelven aan gelegd en onderhouden, maar in deze streken zijn de aanplantingen dan ook veel minder talrijk en uitgestrekt. Indien niet geld betaald wordt, kan de Bantammer rekenen op eene dagelijksche verdienste van 60 cent niet den kost. In den oogsttijd wordt echter dikwijls 80 tot 90 cent per dag betaald. Het afwerken van de peper bestaai slechts uit het drogen van de hes, waarbij dikwijls sterke verontreiniging met aarde plaats heelt, waardoor de l.ampongsche peper, vooral die der Ommelanden en van Kat iinhang. op de Batavia'sche markt een slechten naam heeft. Witte peper wordt door de bevolking slechts zelden ge maakt. Ziekten komen in de Lampongsche pepertuinen zeer veel voor. De meest algemeene zijn de „aaltjesziekte" en de „hoorders". Reeds liet geheele gewest is er door besmet. Men verkeerde in de veronderstelling, dat het land schap Wai Lima tot nog toe ervan vrij was gebleven, of in elk geval ze er niet anders dan sporadisch voorkwamen, maar hij onderzoek bleken ook hier verschillende tuinen wel degelijk, en zelfs vrij zwaar, te zijn aangetast. Ook een bladschimmel komt voor, maar de door deze aangerichte schade is tot nog toe onbelangrijk. Soms wordt de peper tegen randoe (kapok)-boomen geleid. De peper schijnt dan echter minder krachtig te groeien en, wellicht juist daar door, ook vatbaarder te zijn voor ziekte. Ten slotte werd nog als schadelijk vcor de peper de „beraw" genoemd. Voorzoover door informatie kon worden nagegaan, zijn dit vermoedelijk een of meer soorten van schildluizen. D e ladang hon w. Op de ladangs, vóór zij in pepertuinen worden om gezet, wordt als hoofdgewas bijna uitsluitend rijst verbouwd, echter zeer dik wijls met mais als tusschengewas. Ladangs komen over het geheele gewest verspreid voor. Toch is de als ladang gebezigde oppervlakte zeer gering in vergelijking van het geheele gewest. Men kan zich dikwijls uren gaans ver tlaatsen zonder een enkele ladang te zien. Bij het in cultuur nemen won.lt eerst het bosch gerooid. Zoodra het gevelde hout voldoende droog is, wordt door branden de grond zoo goed mogelijk schoon gemaakt. De grootere stam men, en vooral de hardere houtsoorten, blijven bij dit branden echter vrij wel onaangetast. Onmiddellijk na hel branden worden eventueel eerst de mais ge poot en pas veertien dagen a een maand later de padi. Grond bewerking met patjol of ploeg, of bemesting heeft nooit plaats. Hoogstens wordt met behulp van de pentjong (een handhakje) de grond nog eens schoon gekrabd. Het zaad wordt niet uitgezocht. Men weet de verschillende pad i-variëteiten zeer goed te onderscheiden en heeft er dikwijls ook verschillende namen voor, maar zij worden niet altijd even zorgvuldig uit elkaar gehouden. Volgens mede- 384 deeling hebben alle op de ladangs. geplante padi-varieteiten van dit gèwesi eene groeiperiode van ± 5 maanden. De planttijd van de padi en ook van hel tusschengewas is hel begin van den Westmoesson, d.i. her einde van September of het begin van October. Men kapt daarom het bosch in het einde van Au gustus of in het begin van September en niet eerder, omdat anders hij het planten het onkruid weer te welig opgeschoten zou zijn en de padi zou ver stikken. Meermalen geeft dit late kappen aanleiding tot teleurstelling, omdat bij vroegtijdig invallen der regens de Ladangs dan niet meer gebrand kunnen werden en onbeplant moeten blijven. Ook einde L9OB vielen de regens vroeger in dan de bevolking verwachtte, i-u werd van verschillende zijden de vrees uit-' gesproken, dat een belangrijk deel van de reeds gekapte Ladangs niet meer gebrand zou kunnen «orden. Is de ladang op gewezen oud bosch aangelegd, dan bedraagt de plantwijdte der padi + 50 c.M., en na jong bosch minstens 1.") c.M. in liet vierkant. Van een poten op regelmatige rijen is echter geen sprake. Aan hel wieden wmtlt in verschillende streken een zeer verschillende mate van zorg besteed. Na jong bosch wiedt men soms drie maal, terwijl na oud bosch soms in 't geheel niet gewied wordt. Eigenaardig is. dat men bij deze werkzaamheid in de meeste streken zoo weinig spoed maakt, dat het voor oen eventueel tweede maal wieden noodig is, onmiddellijk na afloop van het eerste wieden weer te beginnen. Om zoo weinig mogelijk te wieden en tevens om hooger producties te krijgen wordt zoo oud mogelijk bosch gebrand. Hei gevolg daarvan is, dat men zich met den ladanghouw hoe langer hoe verder van de groote verkeerswegen en van de regelmatig bewoonde streken verwijdert. en dat langzaam maar zeker alle oudere oerhosch wordt uitgeroeid. Om deze en om andere redenen verdient het ernstige overweging eene boete op roofbouw, iii den vorm eener geringe grondbelasting, in te voeren. Aan het sint van dit ag wordt hierover nader uitgeweid. Volgens verstrekte opgaven wordt van een ladang, groot 50 maal 50. depa, gemiddeld + 200 pui jon-- padi van ."> kati geoogst, hetgeen overeenkomt met eene productie van omstreeks 25 picol padi per baboe. De uitersten — buitengewone producties buiten beschouwing laten de — varieeren van 150 tot 300 potjong per 3.500 depa. De padi wordt in den vorm van hossen bewaard. De meest voorkomende plagen zijn de wilde var kens, de walang sangit en de beraw. Padiboordere zij hekend. maar schijnen geen belangrijke schade aan te lichten; zij worden met neen anderen naam aangeduid dan de gewone bladvretende rupsen. Behalve mais en cassave wórden andere gewassen in zeer kleine hoeveelheden tusschen de padi op de Ladang geplant, meestal in de onmiddellijke nabijheid van de oemhoellans. echter niet voor verkoop, maar slechts voor eigen gebruik. Omtrent de grootte der productie., is niets bekend. Tabak wordt slechts in de Etebang op eenigszins groote schaal 385 dp de ladangs verbouwd, en wel na afloop van den rijstoogst. Koffie- en kapok tuinen, die hier en daar worden aangetroffen, worden verwaarloosd. Men neemt dikwijls zelfs niet eens de moeite om het product te oogi De sawah bo u w wordt in verschillende deelen van de Lampongs op verschillende wijze gedreven. Zoo moei onderscheid gemaakt worden die in Wai Lima, die in Itebang, en die der Lainpongers van Bantamschen oorsprong in.de kuststreken. Zelfs in de kuststreken komen nog onderlinge kleinere verschillen in de behandeling der Bawahs voor. Overal begint men met den aanleg der kweekbedden. Soms worden deze slechts 1 maal gepatjold, of door karbpuwen gehapt; in andere gevallen wordt twee maal afwisselend geploegd en geëgd. Het zaad wordt in den regel ge: maar het uitzaaien in korrels of in aren geschiedt naar gelang van omstandigheden. Volgens de oorspronkelijke Lampongsche adat van de kuststreken wordt in korrels uitge zaaid, maar de Bantammere voerden daar de aarsgewijze uitzaaiing in. Opval lend is, dat, b. v. in de ai'd. Katimbang, de k .. ijze uitzaaiing tenge volge van de immigratie van Bantammere geheel in onbruik is geraakt. Eerst als het I I bezaaid is, wordt met de bewerking van de sawah begon nen. Ook hierbij wordt in sommige streken slechts door karbouwen getrapt, terwijl in andere streken meerdere malen geploegd of gepatjold en geëgd wordt. Bij alle bewerkingen wordt veel water gebruikt. .Mest gebruikt men noch op d< sawah, noch op het kweekbed. In de omgeving van Telok Befoeng zijn bijna alle sawahs het eigendom van Lampongers, maar ze worden bewerkt door Bantammere. Jn de geheele kuststreek is de uitvoering der bewerkingen zeer slordig. Na de tweede maal eggen stak op vele plaatesen het onkruid nog boven het. water uit. Bijzondere vérmelding verdient nog een in de Wai Lima ge ziene rol, die daar in plaats van de egge gebruikt wordt. Volgens mededeeling is dit werktuig ecne uitvinding van een sinds jaren in de Wai Lima gevestigden Bantammer. De oppervlakte van de sawahs wordt gewoonlijk uitgedrukt in het aantal bossen, dat men er van oogst, liet was daardoor zeer bezwaarlijk betrouwbare gegevens omtrent gebruikte hoeveelheden zaaizaad, kweekbed en verkregen producties van eene bepaalde oppervlakte te erlangen. In Wai Lima gebruikt men over 't algemeen weinig zaad, en men legt naar verhouding daar voor weinig kweekbed aan. In de kuststreken viel uit sommige gegevens benaderend af te leiden, dat voor een baboe sawah van 15 tot 25 roe 2 kweek bed gebruikt wordt, en dat men deze bezaait met ] /2 tot circa 1 picol bibit in den vorm van aren. Men laat de bibit op het kweekbed 30 tot 40 dagen oud worden, in Katimbang soms ook wel eens 50. Bij het planten wordt meestal it, en men plant zoo goed mogelijk recht op, het laatste in bet binnenland Jaarbokk. 25 386 beter dan aan de kust. De pïantwijdte bed cestal ongeveer 30 e.M. in liet vierkant, soms ook nog ruimer, tot 50 c.M. toe. De sawah wordt evenals de ladang dikwijls meer dan één maal gewied, en ook hier duurt deze bewerking dikwijls'omstreeks een maand. In Wai Lima plant men uitsluitend zeer laat rijpende padi, die van planten tot oogsten 6 maanden in den grond staat. In de kuststreken plant men hoofdzakelijk van Java geïmporteerde variëteiten. Na de padi plant men zoo goed als nooit tweede gewassen. Slechts in de on middellijke omgeving van Telok Betoeng kom! het voor, dat wel eens een klein stukje sawah mot bataten beplant wordt. De voor bibit gebruikte padi wordt in den regel niet uitgezocht. Na den oogst, sorteert men slechts in vooze aren, in goede en in minder goede consump tie-padi. De opgaven omtrent gemaakte producties Loopen in Wai Lima uiteen van 6 tot 12 potjong per petak als gemiddelde, hetgeen overeen zou komen met 2t>,5 tot 53 pico] per bahoe, in Kalianda gemiddeld ruim 40. De planttijd van de sawah-padi volgt in den regel onmiddellijk op die der ladangs. Zoolang liet nog droog is worden ladangs gebrand. Vallen de regens in, dan worden de ladangs zoo spoedig mogelijk beplant, en direct, daarna begint men met den aanleg der kweekbedden en na de bezaaiing daarvan met de bewerking der sawahs. De voornaamste plagen, die de sawahpadi teisteren, zijn de varkens, de beraw, de oelcr, de walang sa ratten en de vogels. All i de laatste wordt iets ter bestrijding gedaan. Overigens maakt men gebruik van „doekoens" en van bovennatuurlijke middelen, die hier „doea"' genoemd worden. De behande ling van de sawahs in de kuststreken komt in bijna alle opzichten overeen mei de werkwijze op Java. Dit is trouwens niet te verwonderen, indien men be denkt, dat de sawahbouw hier door Bantammere is ingevoerd, of in elk geval tot belangrijke uitbreiding is gebracht, en nog steeds zoo goed als uitsluitend door hen wordt uitgeoefend. Een der voornaamste indrukken, die van den sawahbouw in de afdeeling Katimbang werd verkregen, was dat deze Cultuur zich onder invloed van de Bantammere wel zeer heeft uitgebreid, maar teven;-. dat men ze met even groote zorgeloosheid is gaan drijven als in de in dal, opzicht minder gunstig bekende streken van .lava het geval is. Alles wat gemakkelijker is, al is het ook ten zeerste ten nadeele van de opbrengst, is en wordt langzamerhand door de Lampongers in Katimbang van de Bantam mors overgenomen. Omtrent den sawahbouw in de Rebang, waar de toestanden een op zich zelf staand geheel vormen, zal in een later hoofdstuk nog het een en ander worden medegedeeld. De landbouw op de rivieroevers. Behalve op de ladangs en Op de weinige sawahs wordt ook padi geplant op en achter de ..njapah", 387 De rivieren zijn, zooals wel van zelf spreekt, niet bedijkt, maar langs de oevers heeft men natuurlijke verhoogingen met zeer zwakke hellingen, in den loop der jaren ontslaan door besrinking bij overstroomingen. Het zijn deze ver hoogingen, die „njapah" genoemd worden. De uitgestrekte, ondiepe inzinkingen achter (d. w.z. aan de landzijde van) de njapah noemt men „rawang". liet hoogcr terrein achter de rawang heet „talang". De njapah is dikwijls in erfe lijk individueel bezit. Met de sawah zijn dit de eenige bouwgronden in dit gewest, die in dezen rechtstoestand verkeeren. Xv en dan gaal een stuk er van dan ook dom- verkoop in andere handen over. Met een ladang geschiedt dit uit den aard der zaak nooit. In de al'deeling Sepoetih wordt alleen dan padi op de njapah geplant, indien door ongunstig weer of om andere redenen het planten op du ladangs mislukt is. In de afdeeling Toelang Bawang wordt de njapah daarentegen elk jaar bebouwd, terwijl ook veel padi in de rawang geplant wordt, hoofdzakelijk bovenstroonis van Menggala. De werkwijze en ook zelfs de padi-variëteiten van de njapah zijn overeenkomstig met die op de ladang. Het eenige essentieel verschil is, dat op de njapah vóór het invallen dei regens geplant wordt, dat de njapah elk jaar gedurende korter of langer tijd overstroomd wordt, en dat de njapah in den regel elk jaar wordt beplant. De teelt van rawangpadi, die o. a. in de omgeving van Pakoean llatoe op uitge breide schaal wordt gedreven, verschilt in meerdere mate van den gewonen Ladangbouw. Alen plant deze; padi op drie verschillende wijzen. Soms poot men direct op den gewenschten afstand, maar men doet dit alleen als de grond, nog nergens onder water staat; soms poot men met opzet te dicht op elkaar om het meerdere later over te. kunnen planten op de stukken, die reeds ouder water staan; en ten derde bepoot men ook stukken, uitsluitend met de bedoeling om hiervan over te planten, dus eigenlijk kweekbedden, maar ook op deze wordt nooit gezaaid, maar steeds gepoot. Men poot nooit op grond, die reeds onder water staat;, op deze wordt steeds bibit van nog niet ondergeloopen ven geplant. Zoowel de teelt van padi op de njapah als in de rawang is dus een cultuurvorm, staande tusschen de droge rijstteelt en den sawahbouw. De njapah-padi staat echter dichter bij de padi gogo; en de rawang-padi dichter bij de sawahrijst. Andere cultures, die op de njapah worden gedreven zijn die van kapok, widjen, tabak, en suikerriet. Voorloopig zijn alleen de beide eerstgenoemde van eenige economische beteekenis. Aan geen van beide Wordt echter veel zorg besteed. Van kapok is het product alleen voor eigen gebruik bestemd. Aangezien de tuinen meestal veel meer produceeren dan er benoodigd is, waait het overige in de rivier. De widjen wordt steeds na rijst geplant. Het pro- 388 duet wordt grootendeels verkocht voor oliebereiding op Menggala. Voor een klein deel bereidt men er zelf de olie uit. In de Eebang is de voornaamste cultuur die van sawahrijst, maar daarnevens vindt men ladangs, waarop, behalve padi, ook niais, tabak, pisang, cassave, bataten, suikerriet, terong, peper, papa ja, karet, damar, doerian en pete geplant wordt. Toch is ook in deze streken het grootste deel van het terrein nog oerbosch. De „orang Rebang" behooren tot een afzonderlijken stam, een met de men schen uit Boven-Ivroë en de Palembangsche Ra na u-districten, en geheel afwij kend in karakter en adat van den eigenlijken Lamponger. De ladangbouvv wordt hier op geheel de zelfde wijze gedreven als elders ir de Lampongs. De sawahbouw is er pas enkele jaren geleden van uit de bergstreken van Palembang ingevoerd. De voornaamste droge cultures zijn de ladang-padi, de peper,' de tabak en de pisang. De bewerking van de sawan heeft meestal uitsluitend met de patjol plaats. Bij uitzondering gebruikt men daartoe een ploeg. Deze wordt echter in tegen stelling met in de benedenstreken getrokken door twee karbouwen. Volgens mededeeling legt men per bahoe niet meer dan + 16 roe 2 kweekbed aan en uit de verstrekte gegevens valt af te leidon, dat aan bibit ruim 2 kati aren por roe 2 kweekbed gebruikt wordt. Zestig dagen na de uitzaaiing wordt pas overgeplant; bij de beoordeeling van dit tijdsverloop moet echter niet over het hoofd worden gezien, dat men zich hier op eene merkbare hoogte boven de zee oppervlakte beyindt, naai- taxatie + 1500 voet. Ten tijde der inspectie was de bibit reeds 14 dagen oud, maar men was nog niet met de bewerking van de sawah begonnen, zelfs was nog laag struikgewas daarop aanwezig, blijkbaar opnieuw uitgeloopen na den vorigen oogst. Men wiedt niet meer dan 1 maal op een leeftijd der padi van omstreeks 2 maanden. Tegelijk worden de galeng ans zorgvuldig schoon gemaakt ter wering van ratten. De bevloeiing is niet onafgebroken. Naar men zeide, wordt geregeld om de 7 tot 10 dagen droog gelegd, om legeren der padi te voorkomen. Geoogst wordt 6 maanden na het planten, of soms nog een tiental dagen later. Omtrent de grootte der productie kon niets positiefs worden medegedeeld. De tabak van de Behang heeft eene goede reputatie door de gehcele Lam pongs; van deze cultuur wordt dan ook meer werk gemaakt dan van de meeste andere. Tabak wordt slechts na de padi en niet anders dan op de ladang ge plant. Als de padi drie maanden oud is, wordt de tabak reeds uitgezaaid. Het zaaisel wordt met bladeren van allerlei planten beschaduwd, maar eigenlijke kweekbedden worden ten dezen behoeve niet aangelegd. De met tabak te be- 389 planten grond wordt in 't geheel niet bewerkt, zelfs het rijststroo wordt niet verbrand. Men plant tusschen het stroo in en gebruikt dit tevens om de jonge plantjes te beschaduwen. Bij het overplanten worden de grootste plantjes niet gebruikt. Men wiedt meestal drie maal. Omstreeks 2 maanden na het over planten wordt de tabak getopt. Een maand later wordt met het oogsten van de onderste bladeren begonnen. Vijf maanden na het planten is alle blad afge oogst. Toch laat men clan nog alle planten staan om van de uitloopers zaad te winnen. Afzonderlijke zaadplanten worden niet aangehouden. De tabak wordt op de zelfde wijze bereid als op Java. Alleen geschiedt het kerven fijner en zorgvuldiger dan op de meeste plaatsen daar. Het kerfblok, de „tjawang"', heeft een eenigszins gewijzigden vorm. De tabak is over 't algemeen lichter gekleurd dan de Java-tabak. Ook van de andere cultures werden nog eenige bijzonderheden vernomen. D. WEBKZAAÏiHEDEN DEK LANDBOUWADVISEUBS. Beeds in het voorgaande werd het een ori ander medegedeeld omtrent de taak welke aan de landbouw adviseurs werd opgedragen, en welke in twee ge deelten is te splitsen, namelijk hun adviseerende werkkring voor den inlandschen landbouw in het algemeen en ten tweede hunne bemoeienissen met de demonstra tievelden on bizondere proefnemingen. Ten einde naai' behooren te kunnen voldoen aan liet eerste gedeelte van bun taak, was het noodig, dat zij zich zoo goed mogelijk op de hoogte stelden, van de toestanden op landbouwgebied in hun ressort. In verband met de uit gebreidheid hunner ressorten moesten hunne werkzaamheden op dit gebied echter eenigszins beperkt worden, en werd besloten, dat eenige grootere tournees hui eerst een overzicht zouden geven over hun ressort, terwijl alsdan de keuze zoude gevestigd worden op een district in de onmiddellijke nabijheid van hun stand plaats, alwaar zij meer in bizonderheden de landbouwtoestanden zoudon kunnen bestudeeren. Op de eerstbedoelde grootere tournees hadden de Landbouwadviseurs alsdan is de gelegenheid kennis te maken met de Bestuursambtenaren in hun ressort en hen in te lichten omtrent hun werkkring, en het noodige te bespreken, ten einde tijdig te kunnen worden ingelicht omtrent landbouw aangelegenheden, welke hun advies wenschelijk zouden maken. Nog werd verder besloten, dat deze oriënteerende tournees in den aanvang 39 gelekon met de Europeesche zeeën. De beste vischterreinen zijn tot nu toe gevonden in Str. Bali en langs Borneo's oostkust; de maximum vangst bedroeg hier resp. 85 en 70 KG. per uur, in Str. Madoera ± 45 K(J. De Javazee leverde tot nog toe op slechts enkele plaatsen gunstige uitkomsten. Visscher ij onderricht. Zooals reeds in het vorig jaarverslag is medegedeeld, werd in Decemher 1907 een aanvang gemaakt met het geven van visscherijonderricht vanwege hel Visscherijstation. De eerste aanleiding hiertoe was het voorstel der Welvaartcommissie: „Aan 't zoölogisch station te Batavia, behoorende tot '1 Departement van Landbouw, worde de gelegenheid geopend tot 't geven van onderricht in de vischvangst aan visschers. Daartoe wordi djoeragan-majang met zijn majangpraoe en haar bemanning benevens vischgerei, allereerst van Tegal, in dienst genomen tegen eenigszins ruime beeoldiging. Zijn deze visschers voldoende onderricht, dan worden zij vervangen bv. door visschers van Bembang en deze t. z. t. door visschers bv. van Madoera. wordende aldus \ isschers uit verschillende streken van Java en Madoera in de gelegenheid gesteld aan 't station onderricht te krijgen". Daar de pogingen, aangewend eerst om Tegalsche, later Bantamsche pajang visschers op redelijke voorwaarden in dienst te nemen, mislukten en bovendien van een onderricht aan de reeds ervaren visschers der noordkust niet veel heil rwachten was (tenzij dan in het gebruik van Europeesche hulpmiddelen, waartoe echter voorafgaande proefnemingen noodzakelijk zijn), werd besloten de zaak aldus uit te voeren, dat de nog weinig bekwame visschers van .lavas zuidkust te Batavia zouden konen om, onder toezicht van het Visscherijstation, bij de daar hun bedrijf uitoefenende visschers in de leer te gaan. Het oog viel daarbij op Tjilatjap als een van de plaatsen der zuidkust, die voor de zeevisscherij het gunstigst gelegen zijn, terwijl bovendien de Regent aldaar zich bijzonder voor de zaak interesseert. Door tusschenkomst van het Binnenlandsch Bestuur werden acht vis van Tjilatjap en Noesa Kembangan aangeworven, die eind Decemher te Batavia arriveerden en tot 31 Maart aldaar bleven. Gedurende dien tijd werd hun de gelegenheid gegeven om alle meest belang rijke te Batavia gebruikelijke wijzen van vischvangst te leeren kennen en ten deele ook zelf uil Ie oefenen en tevens om liet nhandig te Li vervaardigen. Het hoofdgewicht werd gelegd op de serovisscherij, die reeds te Tjilatjap bekend is, doch op gebrekkige wijze wordt uitgeoefend. Daartoe werd door de acht leerlingen onder leiding van bedreven serovissehers een geheele vervaardigd en opgesteld en vervolgens gedurem ;en tijd dagelijks geviseht. 390 voornamelijk de grootere vlakten zouden omvatten, alwaar de inlandsche land bouw tot de meeste ontwikkeling is gekomen, terwijl later de bergstreken, welke langduriger tournees noodzakelijk maken, op het programma zonden komen Het komt niet gewenscht voor van elk dezer lom nées. welke in dp dagboeken der landbouwadviseurs nader beschreven worden, afzonderlijk melding te maken en zullen hier alleen enkele der meest opmerkelijke feiten vermelding vinden. In de eerste plaats mag echter vermeld worden, dat in het algemeen van Bestuurszijde de meeste medewerking word ondervonden en de arbeid der land bouwadviseurs werd geapprecieerd. Ook de ml. Bestuursambtenaren gaven door het indienen van rapporten omtrent mislukkingen in de inlandsche gewassen en het vragen van voorlichting op landbouwgebied, blijken de adviezen der landbouwadviseurs op prijs te stellen. Door de Landbouwadviseurs werd er voorts naar gestreefd, niet alleen met de Bestuursambtenaren in contact te komen, maar ook om het vertrouwei inlandsche landbouwers, de „órang tani", te winnen. Een verblijdend teeken mag het hceten, dat zulks in meerdere gevallen tot een zeer gewenschte samen werking aanleiding gaf, waarbij langs directen weg den inlandseben landbouwer voorlichting kon gegeven worden en o. a. hulp verstrek! bij de aanschaffing van betere landbouwwerktuigen en zaden, etc. Tevens gaf deze meer directe omgang met de tani's aan de landbouwadviseurs de gelegenheid verschillende feiten te vernemen en toestanden te loeren kermen, welke van invloed zijn Op de uitoefening van den inlandsehen landbouw. Door de landbouwadviseurs werden hun bevindingen "intimi bei een en ander neergelegd in hun dagboek, hieraan is het volgende o. m. ontleend om trent de werkzaamheden van den landbouwadviseur te Bandoeng. Diens ressorl is te groot (het omvat Preanger-Regentschappen, Batavia en Bantam), dat aan alle streken gelijkelijk de aandacht kon besteed worden en werd dus tn de eerste plaats met de omgeving van Bandoeng nader kennis gemaakl en tnel de omgeving van Serang, alwaar de landbouwadviseur meermalen moesl ver blijven in verband met zijn periodieke en aan hel demonstratieveld te Serdang. Zoo werd kennis genomen van de uitgebreide aiencultuur nabij Tondjong in bet Bantamsche en met de ml. Bestuurshoofden overleg gepleegd op welke wijze hiervan meer voordeel voor de ml. bevolking zoude zijn te behalen. Op het demonstratieveld te Serdang werd een kleine proefaanplant gemaakt, ten einde na Ie gaan o!' deze cultuur ook op andere gronden dan in de onmid dellijke nabijheid der dessa Tondjong (zooals beweerd wordt, de eenige plaats geschikt voor deze cultuur), kans heelt van slagen en dus de uitbreiding zoude' zijn aan te moedigen, 391 Enkele verdere tournees deden den landbouwadviseur kennis maken mot dat gedeelte der afdeeling Bantam, alwaar do irrigatiewerken uit de Tjioed joeng binnenkort een geregelde bevloeiing tot stand zullen brengen. De aan dacht werd verder gevestigd op de streken aan den voet van het gebergte gelegen, alwaar het wenschelijk is den lei rassen-aanleg meer ingang onder de ml. bevolking te doen vinden, dan tot dusverre het geval is. Tn de afdeeling Bandoeng werden de bijeenkomsten van ml. hoofden en Bestuursambtenaren zooveel mogelijk bijgewoond, wanneer aldaar landbouw belangen ter sprake werden gebracht en bestond er op deze wijze tevens gelegen heid inef de verschillende Bestuursambtenaren kennis te maken. Verder werden de districts- en onderdistricts-koempoelans bezocht en aldaar adviezen gegeven bij het optreden van ziekten en plagen in de gewassen en op verschillende verbeteringen in de I<uit urn-wijze aangedrongen. Deze adviezen vielen zeer in den smaak, zooals wel hieruit blijkt, dai meermalen door dessa hoofden persoonlijk aan den landbouwadviseur werd gevraagd om te toonen hoe het bost de zaadpadi was te sorteeren, dan wol uitgezaaid moest worden. Tn meerdere dessa's word op verzoek der belanghebbenden eene kleine demon stratieproef genomen mot een heten 1 grondbewerking on wekte zulks aleomeeno belangstelling. , Ook op hot gebied van groenteteelt werd de hulp van den landbouw adviseur ingeroepen en verschafte deze zijn bemiddeling tot aankoop van goed zaad on verstrekte hij inlichtingen ter plaatse omtrent de wijze van aanplant. In vroegere jaren toen een demonstratieveld te Lembang was. meende mon de demonstratie aldaar, welke hoofzakelijk do groenteteelt beoogde, to moeten staken, toen het bleek da): er weinig inlandsche g 'tors moor in de buurt welke van de voorbeelden v/h demonstratieveld zonden kunnen profi- Toen thans echter door den Landbouwadviseur een nader onderzoek werd ingesteld naar den stand van de groenteteelt ing van Lembang, bleek weliswaar, dat in de directe omgeving van Lembang, geen gevolgen meer te bespeuren waren van hel demonstratieveld, maar dal de mandoer welke vroeger op het veld werkzaam was geweest, /,icli in de nabijheid van Lembang had gevestigd en daar groente was gaan teelen, daarbij profiteerende van de lessen op het demonstratieveld opgedaan. Hij had zulk een succes, zoowel met de groenteteelt, als met de teelt van aardappelen, en waren zijn verdiensten dier mate, dat verscheidene inlanders in zijn humt ook groenten waren gaan telen en die speciale cultuur aldaar zich had uitgebreid. De aardappelenteelt had tegenwoordig echter minder de aandacht dan vroeger, daar met den verkoop thans Lasj werd ondervonden, meer dan vroeger, toen de chineesche opkoopers 392 zelve naar boven kwamen en zij niet hun product naar Bandoeng behoefden te transporteeren, zooals thans, waai- zij dan door een kongsi Chineezen worden gedwongen a tont prix te verkoopen, willen zij hun koopwaar niet weder naar huis terug pikollen. Door den Landbouwadviseur werd overleg gepleegd met de bestuursambtenaren, ten einde hierin te voorzien en de aardappelteell weder om tot meerder bloei te brengen. In de Preanger wordt van oudsher veel cassave geteeld, sommige gronden bleken gedurende tien jaar steeds met dit gewas beplant te zijn geweest, ter wijl elders de gewoonte bestaat, tusschen de cassave andere gewassen en wel katjang soeoek te planten. Door den landbouwadviseur kon op liet verkeerde dezer methode gewezen worden en werd aanbevolen de werkwijze van hel demon stratieveld te Leuwigadjah te volgen, waarbij betere resultaten werden behaald. Dat deze raad ingang vond, moge o. m. hieruit blijken, dat thans in de om geving van het demonstratieveld hier en daar de cultuurwijze van liet demon stratieveld wordt gevolgd. Naar aanleiding van de besprekingen op de koempoelans met de bevolking en dessahoofdon werd door meerderen hunner het verzoek tot den landbouwad viseur gericht om het demonstratieveld eens te mogen bezoeken: zulks geschied de onder leiding van den landbouwadviseur en konden aldaar ad oculos meerdere zaken worden gedemonstreerd. Naar aanleiding van dergelijke besprekingen, kwamen onder anderen enkele gewone tani zich tot den landbouwadvisenr wenden met het verzoek hen behulp zaam te zijn in den aankoop van goede patjols. Dat ook in ander opzicht tiet vertrouwen van de inlandsche bevolking weid gewonnen moge blijken uit het feit, dat enkele: tani den landbouwadviseur ten zijnen huize opzochten om zijn raad in te winnen bij het bestrijden van ziekten; welke in hun padiaanplan tingen zich voordeden en tevens om zijn hulp in te roepen om voor hun kosten zaaizaad te koopen. Op verzoek van een onderdistrictsl Ed oeens hulp verleend bij het aanknopen van maiszaad. Bij zijn herhaalde tourné Vu landbouwadviseur gebleken, dat. door kleine veram Ie brengen in 'ie inland lingen, een bi water-toevoer en -afvoer tol stand koi icht worden; met de bevolking daar over sprekende, werd ook hiertoe zijn hul]» ingeroepen en konden op zijn aan wijzingen veranderingen worden aangebracht. Naarmate verder berichten inkwamen van ziekten o!' plagen in de gewassen, werden deze velden bezocht en kon raad gegeven worden hoe, hetzij de thans bestreden moest worden, dan wel hoe de plaag een volgend jaai worden voorkomen. Nog mag er melding van gemaakt worden dal de landbouwadviseur meer- 393 malen de passers bezocht, ten einde zich op de hoogte te stellen van de ter markt gebrachte landbouwproducten. Uil voorgaande geef! een denkbeeld van de werkzaamheden van den land bouwadviseur, welke zich gelijk reeds gemeld werd in hoofdzaak moesten be palen tot het gedeelte van zijn ressort in de onmiddellijke nabijheid van zijn standplaats. Tevens blijkt er, dat do bemoeienis van den landbouwadviseur zoo veel omvattend is, dat in de toekomst een splitsing dei' ressorten uit l !: achterwege kan blijven, wanneer !!:>• 11 op den ingeslagen weg verder wil voortgaan. Omtrent de werkzaamheden van den landbon wad\ isour voor Kedoe ■en Banjoemag kan het volgende medegedeeld word In hoofdzaak bestonden ook zijn werkzaamheden in het trachten aanraking te krijgen met de inlandsche landbouwers en hen voorlichting te geven op liet gebied van kunnen landbouw. Somtijds konden deze raadgevingen rechtstreeks geschieden, dan weder werd aan de Bestuursambtenaren op de periodieke bijeenkomsten het oen en ander verduidelijkt, naar aanleiding van hetgeen op tournees was waargenomen. Meer speciale onderzoekingen werden ingesteld naar aanleiding van inge komen rapporten omtrent ziekte-verschijnselen in de padi of tweede gewassen. De Landbouwadviseur deelt hieromtrent het volgende mede. "t Optreden van ziekten en mislukkingen werd in den aanvang Van het optreden van den landbouwadviseur in den regel eerst gerapporteerd, nadat er niets meer te constateeren viel. Of bet gewas was overwoekerd door onkruid, óf men had het vee reeds in hel mislukte veld gedreven. Men had zoolang gewacht met liet rapporteeren, om dat gemeend werd, dat zulk een mislukking in den Westmoesson er niet veel toe deed, wal betreft kwijtschelding van landrente. Dat de sadon (oostmoessonpadi) zooals gewoon lijk wel slagen zou en er dan toch van afschrijving verder geen sprake zon zijn, was een van de antwoorden, die gegeven werden op de vraag, waarom toch niet zoo vlug mogelijk van het optreden van een of andere plaag of ziekte werd kennis gegeven. Er werd op gewezen, dat dit vroegtijdig waarschuwen, toch een liool'dvereisclite is om ei- achter te komen waaraan de ziekten en plagen moeten toegeschreven worden en die zoo mogelijk te bestrijden. In de onderdistricten Tegal en Widoro pajong van het district Adiredja. al'd. Tjilatjap, werd gewezen op de slechte afwatering, waaraan de veelvuldige mislukkingen en plagen in het padigewas moeten toegeschreven worden en ven! door het Ijd. bestuur a; en hierin verbetering te In-en. In do desa Eedong Goba, onderdistr. Wali Gesing, distr. Tjangkrop, afd. I'oerworodjo, werd geconstateerd, dat de sirihaanplantingen der bevolking, die 394 voor haar van belang zijn (er wordt veel sirih van daar uitgevoerd naar Djocja en omstreken), zwaai- geteisterd werden door aaltjes. (Heterodera) waaraan ech ter niets valt te doen. wanneer de bevolking de sirih in het onkruid laat staan, onkruid waarin de aaltjes zich ook graag nestelen en verruenigvuldij De Inl. ambtenaren en de eigenaars der sirihtuinen wei-den op de verkeerde gewoonte der bevolking gewezen, om oen gewas, dat maar een begin van ziekte ver! it of door insecten aangetast is, gewoon weg aan zijn lot over te laten. zonder in het minst zich verder te bekommeren over de oatuurlijk algeheele mislukking, en de demonstratievelden aa l als voorbeelden, hoe daar goed onderhoud, extra bemesting en naars! Aa schade lijke dieren nog veel kan doen terecht konion, terwijl bij de bevolking gerekend mag worden op algeheele mislukking. Hierbij voegt zich nog het onverant woordelijke, dat anderen de kwade gevolgen van verspreiding door onverschillig heid van eonigen moeten meedragen. Bladeren van Lorowoedoe (Chisocheton macrophyllus) fijngestampt en vermengd niet ongeveer dezelfde hoeveelheid keukenasch, deed dienst in het distr. Loano, afd. Poerworedjo, om omo poetih in de padi (veroorzaakt door Cnaphalocrocis jolinalis) te bestrijden. De rupsjes, die de omo poetih veroor zaken, zouden na gebruik van het bovengenoemde middel, door verspreiding over de sav\ahs iegelijk met liet in te laten irrigatiewater, zich van de padi plantjcs laten vallen en zoodoende verdwijnen. Ken persoonlijk onderzoek van den Landbouwadviseur i;i tegenwoordigheid van den Wedono, de vader van liet middel, wees echter niets uit. Wel bleek de hoeveelheid gestampte blaren [dus asch mestwaarde te kunnen hebben, waardoor de door omo poetih aang< planten zich vlugger herstelden, vooral daar zorgvuldig wieden niet mocht worden nagelaten. Do sawahs van het onderdistr. Kewodjo. <\iMv. Tjangkrep, afd. Poerwo redjo, meer speciaal de sawahs van de desa's Bedoeg en Krendettan ten Oosten van de Kali Bogowonto en ik' sawahs van het distr. Poerwodadi op dezelfde hoogte, maar ten Westen van de Kali Bogowonto gelegen, gaven aanleiding tot de volgende medodeeling van den Landbouwadviseur: De boeveelheid sa wahs hoi eene jaar plus minus 2000 en het volgende jaar plus minus 3000 bws 1 beslaande, die in deze streek in den Oostmoesson oir. en om braak blijven lig gen, maakt de zuidgrens uit van de andere zoogenaamde overbevolkte streken van het regentschap Poerworedjo en Koetoardjo. en zou niel zoo verwaarloosd behoeven te worden, wanneer bij de irrigatie niet alleen voor aa iivoerleel was gezorgd geworden, doch ook en vooral voor voldoenden afvoer in den vorm van leidingen, om overtollig irrigatiewater in tijdens den oostmoesson eventu eel overtollig regenwater, door die leidingen vlug te kunnen verwijderen. In 395 een streek als de hierboven bedoelde, alles vlak, met sawahcomplexen van honderden, ja duizenden bouws groot, zijn afvoerleidingen nog meer noodig dan aanvoerleidingen. Nu wordt wel water aangevoerd, doch dit irrigatiewater moet van de eene sawah over de andere (en die weg kan soms zeer lang zijn) naar de plaats van bestemming geleid worden. Dezelfde wegen over de sawahs worden ook aangewezen voor verwijdering van het overtollige irriga,tiewater plus eventueel bijgekomen regenwater, hel doet er niet toe schijnt het, wal er op die sawahs waarover de afvoer moot plaats hebben, verbouwd wordt. Bij de irrigatie schijnt alleen aan padiverbouw gedacht te worden. Bij den aanleg van irrigatiewerken in deze streek heeft men aan vruchtwisseling met wissel bouw naar het schijnt niet voldoende aandacht geschonken. Deze factoren zijn een der redenen, dat daar waar men irrigatie heeft ge kregen, de polowidjoaanplant steeds door gadoe verdrongen werd en zal worden, waarbij echter de bijkomende factor dat een padiaanplant minder voortdurende zorgen behoeft dan een polowidjo aanplant fin hef oog van den inlander na tuurlijk) niet vergeten ma ij worden. Zelfs het afvoeren of niet aanvoeren van water na een gadoeoogst vóór de bewerking van den grond voor den westmoessonaanplani een aanvang neemt, wordt dikwerf achterwege gelaten. Zoo men in deze streken dus veranderingen zou willen brengen in de vruchtwisseling, zal aan het bovenstaande het eerst de aandacht gewijd moeten worden. Een begin kon gemaakt worden met het onderzoek naar het optreden van rupsenplagen in de padi-kweekbedden, voor de westmoessonaanplantingen te Koctoardjo. Door den Landbouwadviseur werd tevens aangegeven welke verbetering zonde zijn aan te brengen in de leidingen, voorzoover deze onder inlandsch be heer stonden en werd overleg gepleegd met de bestuursambtenaren in hoeverre ten deze verbetering zonde zijn te verkrijgen. Het district Poerworedjo werd voorts voor een meer ingaande studie het eerst uitgekozen en werd ook aldaar door bezoek aan de passars nagegaan, welke de behoeften waren van de inlandsche bevolking aan inlandsche producten van hun gronden en erven. De djagoeng vorm! een hoofdvoedsel voor de inlandsche bevolking in de afdeeling Bandjarnegara; mei den Regent aldaar werd overleg gepleegd in hoe verre door veredeling van dat gewas meer product zoude zijn te verkrijgen en kon op het demonstratieveld, in die afdeeling gel wezen worden, ten einde te denionstreeren dat zulk een veredeling zeer goed mogelijk was. In het onderdistrict Kewodjo blijven veel gronden gedurende den oost moesson braak liggen; de-aandacht werd hierop gevestigd door den landt w- 396 adviseur en een. kleine desademonstratie-proef ingesteld, ten-einde o. a. aan te toonen, dat de teelt van keilde /.eer goed mogelijk is. Advies werd verstrekt over de teelt van veevoedergewassen in de afdeeling Bandjarnegara. Tn andere (listrieten werd aangegeven op welke wijze men ziekten en plagen in de padi zonde kunnen bestrijden en werd bij een herhaalde tournee opge merkt, dat de raadgevingen waren opgevolgd geworden en een nuttig i hadden gehad. De districten Broeno en Kaliwiro werden bezocht, ten einde te trachten in verband met het herhaald optreden van ziekten aldaar in liet padigewas, een beteren toestand in het leven te roepen. Ook daar wordt hoofdzakelijk padi gadoe in den oostmoesson geteeld, waarbij bij voorkeur de padi-kweekbedden op dezelfde plaats worden aangelegd als in den westmoesson. Dal zulks scha delijk moet zijn en het optreden van ziekten in de hand moet werken is duide lijk en werd de bevolking hierop gewezen. Ten einde de oprichting van een demonstratieveld voor de tabak in het district Garoeng van de afd. Wonosobo voor te bereiden, werden meerdere tour nees in dat district gedaan en met de bevolking aanraking gezocht, welke vee] belangstelling betoonde in het streven om verbetering in hun cultuur aan te brengen en dan ooi; meerdere malen de hulp inriep van den Landbouwad viseur om hen aan heler zaad te helpen, en om verstrekking van kunstmest verzocht. De tentoonstelling te Magelang werd benut om aldaar een demonstratie proef te houden met den verbeterden hindostanploeg; eerst werd de werking dezen ploeg ui' i vervolgens gedemonstreerd hoe «Ie werking was. hetgeen Ie belangstelling opwekte. Inlanders uit bet district Tegalredjo, afd. Magelang, verzochten eveneens de tusschenkomst van den landbouwadviseur tot hel verkrijgen van beter zaai zaad voor hun tabakaaanplantingen etc. Wanneer ergens raad omtrent het een of ander gegeven werd. werd latei nagegaan in hoeverre deze raad ingang had gevonden en mocht het soms wel eens teleurstellen, dat de raad niet werd opgevolgd, toch mag ook hier gecon stateerd worden, dat over het algemeen zoowel bij de be-l uursamhlenarcn als bij de bevolking, de raadgevingen van den landbouwadviseur werden precicerd. Omtrent de verrichtingen van den landbouwadviseur te Modjokerto lot wiens ressorl de residentiën Madioen, Kediri, Soerabaija en Madoera behooren, kan het volgende bericht worden. Onmiddellijk na het aanvaarden van zijn werkkring werden door den land- 397 bouwadviseur, behalve verschillende dienstreizen in het belang van het toezicht en de controle van drie demonstratievelden in zijn ressort, verscheidene tour nees gemaakt, ten einde zijne opwachting te maken bij de Hoofden van Ge westelijk Eestuur en bezoeken af te leggen bij de Assistent-Residenten en iïe genten, waarbij zich de gelegenheid opende, zum min of meer in zijn ressort te oriënteeren en belangrijke mededeelingen te vernemen, den inlandsehen landbouw betreffende. Door tUÊSchenkomst van enkele ambtenaren van het Binn. Bestuur werden berichten ontvangen, omtrent liet optreden van ziekteverschijnselen in het gewas, in hoofdzaak hij de pad ie ui tuur, waarop de Landbouwadvisenr zich steeds zoo spoedig mogelijk daarheen begaf, ten einde een onderzoek in loco 'm te stellen en zoo mogelijk middelen aan de hand te doen ter bestrijding. Zoo werd in de controle-afdeeling Sidajoe geconstateerd, dat de beruchte homo mentek schade aan de padi-aanplanten had toegebracht; er werd geadviseerd de gronden na den oogst zoo spoedig mogelijk open te maken en open te laten liggen. Bij het optreden van boorders m de afd. Madioen kon aangeraden worden, de haastig afgeoogste padivelden zoo spoedig mogelijk af te branden; bij hei verschijnen van een rupsenplaag ju de kweekbedden in enkele desa's van de afd. Sidhoardjo werden door de bevolking bereids afdoende middelen toegepast. Op vele plaatsen in zijn ressort had de Landbouwadvisenr gelegenheid de aandacht te vestigen op betere plantmethoden, op andere variëteiten van de daar inheemsche gewassen of op het planten van gewassen, die voordeel voor do bevolking zouden opleveren, doch die, om welke reden dan ook, niet gecultiveerd werden. Zoo konden in de controle-afdeeling Sidajoe door <\vn krachtigen steun van het Bestuur aldaar proeven genomen worden niet kedele, die zeer bemoedigende resultaten opleverden, een vroegrijpende katjang variëteit bekend gemaakt worden, o. a. te Patjitan, Ngawi, Trenggalek, Kediri, Sidajoe, Bang kalan, Soeraenep, Modjosari, Lamongan, Ngimbang enz., terwijl teosintezaad op nog meer plaatsen verspreid werd. In de controle-afdeeling Sidajoe werd met medewerking van het Bestuur, op verschillende plaatsen drijfpadi uitgezaaid. Zeer te betreuren is het, dat de muizenplaag deze goed aangevatte pogingen groote schade toebracht, ten gevolge waarvan slechts enkele kleine proefvelden slaagden. In verschillende afdeelingen werd met succes liet werken met den Eckert ploeg gedemonstreerd, n. 1. in dvw omtrek van Madioen, Xgandjoek en Toeloeng agoeng. Te Madioen en Ngandjoek werden den tani's van enkele dessa's de groote voordi a meer intensieve grondbewerking gedemonstreerd. De Assistent-lïesident van Bangkalan verzocht den Landbouwadviseur ge- 398 bruik te maken van een braakliggend gedeelte van een Proeftuin voor ooft teelt, voor liet kweeken van tweede gewassen. korten tijd was het terrein ingenomen door aanplanten van paardetand djagoeng, teosinte, een katjang-, 2 cassave- en 23 batatenvariëteiten. Ild toezicht berustte in hoofdzaak bij een tweetal Madureesche koelies, onder voortdurende controle van liet Bestuur te Bangkalan; met deze geringe krachten kon veel Lot stand gebracht worden en zal uit dezen proeftuin (te Sotjah) veel gedaan kunnen worden in het be lang van den inlandschen landbouw. Hij een tournee in de at'deeling Madioen werd opgemerkt hoezeer de cul tuur van inheemsche katoen zich in het district Oeteran uitbreidt. Groote complexen grojid, die wegens afhankelijkheid van den regen niet in aanmerking kwamen voor verhuur aan suikerfabrieken, werden in den Oostmoesson beplant met genoemd nuttig gewas, waarvan -:le. netto-opbrengst becijferd werd met ca. ƒ 37.50 p. b. Ten bewijze welk een vlucht die cultuur genomen heeft in de laatste jaren, diene dat in 1903 + 30 bouws katoen beplant waren tegen in 1908 — 1267 bouws. Naar aanleiding van hetgeen op verschillende plaatsen opgemerkt werd in zake aanleg van kweekbedden, keuze van zaadpadi enz. werden door den Landbouw advilseur met verschillende Bestuursambtenaren besprekingen gehou den, die er toe leidden, dat tegen den volgenden Westmoesson in vele dessa's methoden, op demonstratievelden proefhoudend gebleken wat betref! zaad tic en den aanleg van kweekbedden, gedemonstreerd zullen worden. Tot het ressort van den landbouwadviseur met standplaats Tegal, behoorden de residentiën Cheribon, I'ekalongan en de afdeeling Kendal dei- residentie Semarang, later bleek het noodzakelijk van de residentie Cheribon de afdeeling Galoeh af te scheiden, daar dienstreizen naai- deze afdeeling te veel tijd zouden kosten aan den landbouwadviseur en bij voorkomen van ziekten e. d. spoediger van uit Huitenzorg iemand gezonden kon worden voor een locaal onderzoek. Ook deze landbouwadviseur besteedde den eersten tijd aan verschillende tournees in zijn ressort, ten einde zich op de hoogte te stellen van de plaatse lijke toestanden en tevens kennis te maken met de Bestuursambtenaren. Deze tournees werden tevens benut om verschillende zieke velden te bezoeken en werd naar aanleiding dier bezoeken telken male den bestuursambtenaren aangegeven, welke maatregelen zouden zijn te nemen, ter bestrijding of wel ter voorkoming van de ziekten. In sommige gevallen werden deze raadgevingen ook door de inlandsche bevolking goed opgevolgd en hadden veel succes. Zoo waren in een gedeelte van het Pemali gebied cenige honderden bouws sawah aangetast door ziekten en reeds werd overwogen hen voor afschrijving van landrente in aan merking te brengen. De landbouwadviseur gal' den raad tot drooglegging 399 dezer gronden over te gaan en den grond open te leggen, wat een ongedacht succes had, zoodat per slot van rekening nog een gemiddeld product van L 2 pikol werd gemaakt. Ook elders hadden de raadgevingen goede gevolgen, en werden in den aan vang ziekte-gevallen laat en dikwerf te laat gerapporteerd, om er nog iets aan te kannen doen, toen men zag, dal. de raadgevingen we] succes badden, had zulks ook ten gevolge, dat de mededeelingen tijdiger binnenkwamen. Zooveei mogelijk werden voorts de kocmpoelans der mlandsche Bestuurs ambtenaren bijgewoond en da.ir hel een en ander, van hetgeen op de tournees was opgemerkt, besproken. Ook hier mag met dankbaarheid geconstateerd worden, dat over het algemeen de medewerking der Bestuursambtenaren niets snschen overliet. Zoo werd o. a. in Cheriboii met medewerking van den Ingenieur, belast met dit waterverdeeling in dat gewest, een cultuurplan opge maakt in overleg met de het rokken Controleurs. Speciale aandacht werd voorts besteed aan de irrigatie-toesta uden ju het Pemali-gebied en zijn met de be volking meerdere malen besprekingen gehouden, ten einde hen er toe te krijgen ook in den Oostmoesson tweede gewassen aan ie planten. Dit is nog zoo weinig algemeen, dat men in den Oostmoesson gronden voor niets kan krijgen, indien men daarop tweede gewassen wil planten. Het de monstratieveld in dik Lrrigatie-gebied gelegen, toonde echter aan. dat de teelt van tweede gewassen met eenigen goeden wil d mogelijk was. Een re waterregeling in den Oostmoesson roering van den aanplant bleek ook noodig te zijn en werd zulks onder de aandacht van den betrokken Ingenieur gebracht. In de afdceling Koeningan werden nog al zieke sawahs aangetroffen en deed zich daar de meer ondervonden inoeielijkheid voor, dat wel het water üaar de sawahs toegevoerd werd, dat het echter moeite kostte, zonder de be ii vaD anderen te schaden, die sawahs droog te leggen, wanneer zulks noodzakelijk geacht werd. Deels is het aan deze gebrekkige regeling ook toe te schrijven, dat de inlandsche eigenaar niets meer doet aan zijn aanplant, wanneer deze door ziekte of plagen is aangetast, daar het hem bij de bestaande waterregeling dikwerf zoo lastig is, dat toe te passen, wat ook hij zelf wel weet dat gunstig zoude werken. Hij komt er daardoor des te eerder toe zijn velden dan maar aan hun lot over te laten. In het Koeningan'sche werden verder maatregelen voorbereid om de groen teteelt meer algemeen te maken en werd ook op verzoek van de inlandsche groenteplanters door den landbouwadviseur zijn tusschenkomst verleend om aan goed zaaizaad te helpen. Door dvn Landbouwadviseur werd voorts in de afdeeling Batang een meer 4 tegemoet gezien, waarop deze ijverige én bekwame beambte, die thans reeds 45 dienstjaren telt, aan de Afdeeling zal ontvallen. De schrijver Soegandi, die na hem de bekwaamste van het inlandseh personeel is, ontving bij Gouvernements besluit den titel van assistent-man tri. Daar het niet onmogelijk is, dat hij te zijner tijd als opvolger van Mantri Arsin zal uonlen aangewezen, wordt hij zooveel mogelijk in de gelegenheid gesteld zijn systematische kennis te vermeerderen. De tweede schrijver Raden Pringgo Atmodjo keerde den 3 den Augustus van zijn verzameltocht met den Heer Branderhorst in Nieuw- Guülea terug (zie vorig Jaarverslag pag. 6). Hij werd wegens ziekte geëvacu eerd, en het is te vreezen, dat zijn gezondheid ernstig geleden heeft. Een niet onbelangrijke herbarium-collectie op twee excursies van de explora tie-expeditie verzameld, was het resultaat van het door hem onder leiding van den lieer Branderhorst verricht botanische werk. Deze verzameling werd met uitzondering van de hier te bewerken families in haar geheel aan Pro f. W ent in Utrecht opgezonden. Het Herbarium werd verrijkt met de volgende verzamelingen: Van den Heer I. Koenig te I'ort-Louis: 85 specimina van Mauritius. Van den Dir. v. het Herbarium te Berlin: 398 specimn ersehillende afkomst. Van den Dir. v. het Nation. Herbarium te Melbourne, Victoria,: 113 specimina van Australische Gramineae. Van den Heer ('. I. Baker, Dir. proefstation te Santiago (Cuba): •'M specimina van trop. cultuurplanten. Van den Heer G. Beau ver d, Herbier Boissier te Chambesy (Zwitser land): 1133 specimina van Europeesche planten (Herbarium Schleicher). Van den Dir. v. het British Museum: 5G ongedetermineerde herbarium specimina, verzameld door Horsfield. Van den Heer Lecomte, Musée d'llist. nat. te Parijs: 282 specimina van China en aangrenzende landen. Van den Heer Ie Cocq d'Armandville eenig herbarium, waar onder een onbekende bamboe-soort, verzameld bij een expeditie in het Bandan gebergte (Celebes). Van Dr. Max Fleischer te Berlin: Ken collectie Musci (ten vervolge). 40 Bovendien werden zij beurtelings gedetacheerd op majang- of poeketprau «','ii om deze wijzen van vischvangst af te zien en maakten zij van tijd tot tijd : leiding van den amanuensis bij bet visscherijstation tochtjes met de prauw van het station ten einde niet de beug (pantjing rawé) en fuik te leeren omgaan en zich in bet behandelen van inlandsche prauwen te bekwamen. Ten slotte werden hun een paar modellen van groote netten, met opgave van maten, mee naar huis gegeven om in Tjilatjap nagemaakt te kunnen worden. Hoewel veel met ziekte en luiheid der leerlingen gekampt moest worden, kon bij bun vertrek toch worden aangenomen, dat althans enkelen van hen thuis de door ben g leerde werkwijzen zouden trachten in toepassing te brengen, in dien ze daarbij op den steun van het Binnenlandseh Bestuur konden rekenen. Het bleek evenwel, eerst op een dienstreis, hiertoe door den amanuensis naar Tjilatjap ondernomen, en Later uit een schriftelijke mededeel ing van den Regent, dat geen der acht visschers pogingen aangewend hebben om van het genoten onderwijs profijt te trekken. Bemoedigend is hel resultaat dezer proefneming dus niet. De Krawangsche visscher, in 1907 naar Tjilatjap gezonden om de bevolking in de zeevischteelt te instrueeren, bleef daar tot Juni 1908. Onder zijn leiding werd door de desa Donan een geheel nieuwe vijver aangelegd, die tevens in het vervolg als model kan strekken voor andere desa's, welke zich op de teelt willen toeleggen. In Bangkalan werd gebruik gemaakt van de diensten van een van Grisee afkomstigen helper bij de vischinzoutingsloodsen te Klampis om aan de bezitters van visehvijvi rs aanwijzingen te geven omtrent het onderhoud dier vijvers. Als gevolg hiervan hebben velen reeds een begin gemaakt met de invoering der voor -Ide verbeteringen, ondanks de groote uitgaven daaraan verbonden. Statistie k. Eenigszins betrouwbare cijfers omtrent do opbrengst der inlandsche visscherijen ontbrekeD nog bijna geheel en zijn aiterel moeilijk te verkrijgen. Geleidelijk zal mei liet verzamelen van statistische geg begin gemaakt worden. Om die reden ook werd de sero, door de te Batavia ge detacheerde Tjilatjapsche visschers vervaardigd, gedurende den verderen loop des jaars aangehouden en daarbij zooveel mogelijk de inlandsche wijze van ex iti gevolgd en de visch op de pasar verkocht, ten einde uit eigen ervaring ophrengstcijfera te verkrijgen. \ er de re werkzaamheden. Collecties. De tijd, die tusschen de bovengenoemde bezigheden overbleef, werd besteed aan kleinere werkzaam 400 uitgebreid onderzoek ingesteld, ten einde te kunnen beoordeelen of het gewenscW iop te richten. De ondervonden moeielijkl met het demonstratieveld Klampok maakten iu-t verder noodzakelijk nok voor dat veld een ander terrein uit te de aandachl viel op de nabijheid van Sitanggal, ev< i het gebied der Pemali-werken gele De raadgevingen van den landbouwadviseur hadden in Pekalongan het gevolg, dat er meer aandacht dan vroeger I rerd aan een tijdige grond king en deze voor de sawaha niet meer zoo overhaasi g ie als vroeger. Besprekingen met de besturende ambti in Cheriboß voerden verder tot het voorstel in die residentie en wel meer in het bijzonder in het Noond- Westelijls onstratieproet'te nemen mei droge kweekbedden de rijstcultuur, waaromtrent in het verslag der werkzaamheden van den Adj.- Inspecteui de Bic nader werd gerapporteerd. Omtreni de verrichtingen van t\<'n Landbouwadviseur voor Atjeli en Onder hoorigheden kan het volgende bericht worden. Gedurende een veertien dagen na zijn aanstelling op L 5 Augustus, verbleef de landbouwadviseur te Buitenzorg ter bestudeering van eenige periodi betrekking hebbende op Atjeh en de Atjehers en arriveerde bij eerst op 15 September 1908 in het ambtsressort. Door den Civ. & MiL Gouverneur van Atjeh en Onderh. werd hem Eüoeta- Radja als voorloopige standplaats aangewezen en voorloopig de volgende ge dragslijn vastgesteld: „Zooveel mogelijk' aanraking zoeken en houden niet de hoofden en de in landsche bevolking, teneinde op de/e wijze verbeteringen in cultuur en irri: toestanden geleidelijk ingang te doen vinden en zoo min mogelijk gebruik ii van eenigen dwang, in welken vorm ook, door bemiddeling der bestu ambtenaren en zei I's den schijn hiervan te vermijden. De door de hoofden met den landbouwadviseur gehouden besprekingen omtrent landbouwaangelegenhe ilen, zouden door die hoofden zelve bij de besturende ambtenaren worden voor gebracht terwijl ook uit die besprekingen voortvloeiende voorstellen hunner zijds aanhangig gemaakt zouden worden. Die besturende ambtenaren zouden natuurlijk steeds nader advies van ondergeteekende kunnen inroepen". rileraard bepaalden zich de werkzaamheden in dit verslagjaar in hoofd zaak tot het verzamelen van gegevens omtrent den huidigen staat van het landbouwbedrijf in hel gewest Atjeh en onderhoorigheden. Verschillende stre ken van Groot-Atjeh werden bezocht, teneinde kennis te maken met de hoofden 401 hij welke gelegenheden tevens de aard en de strekking zijner betrekking werden verklaard en uiteengezet. Latere tournees werden deels in gezelschap der onderafd. chefs, deels door ondergeteekende en de hoofden, gemaakt. In de afd. Groot-Atjeh bestaat het landbouwbedrijf in hoofdzaak uit ver schillende vormen van rijstcultuur. De bestudeering der factoren, welke deze cultuur beheerschen, werd onmid dellijk krachtig ter hand genomen. Buitendien werden nog gegevens verzameld omtrent andere cultures, als: Tabak — Peper — Suikerriet, welke gewassen door de bevolking op vrij groote schaal worden aangeplant. Vooral de peper cultuur vormde van oudsher een der voornaamste bronnen van inkomsten voor hoofden en bevolking, trots de vele schommelingen, waaraan de markt in deze specerij onderhevig is. Verder weid nagegaan op welke wijze de bevloeiing der rijstvelden plaats heef!. Bijna nergens beschikt men in de vallei van Groot-Atjeh over levend water, zoodal vele der sawahcomplexen van regen afhankelijk zijn. Hier en daar worden enkele bronnen voor de bevloeiing benut. Een eenigs zins rationeele waterverdeeling wordt nergens toegepast, hierin bestaat een grenzelooze willekeur, welke dikwijls aanleiding geeft tot het ontstaan van al lei-lei veeten. In sommige streken berust de leiding der werkzaamheden in een bepaald sawalieomplex (blang) hij een door de bevolking zelve gekozen en bezoldigd voorwerker Petoeha, Panglima, of Keudjreuhoen-blang genaamd. Dit oud gebruik wordt thans helaas nog maar in weinig streken aange troffen. Reeds thans kan geconstateerd worden, dat van sommige Oeloeh-Balangs veel medewerking is te verwachten en zal zonder twijfel hun voorbeeld ook door den kleinen man gevolgd worden, zoodra hij inziet dat er voordeel mede: is te behalen. E. DEMONSTRATIEVELDEN. Tn het verslagjaar onderging het aantal demonstratievelden geen wijziging. Om nader te vermelden redenen werd besloten tot opheffing van het veld to Jaarboek. 402 Karanganjer, terwijl in stede hiervan een nieuw veld in werking werd gebracht nabij Limpoeng in het district Soebah, der afdeeling Batang, residentie Peka longan. Door de instelling der tijd. betrekking van Landbouw-adviseur kon einde lijk aan een lang gekoesterden wensch voldaan en hef toezicht op de velden zoodanig geregeld worden, dat van de werking daarvan het meest mogelijke profijl kan getrokken worden. Reeds in vurige jaarverslagen moest herhaaldelijk de klacht worden geuit. dat waar de n der demonstratievelden nog niet geheel beantwoordden aan de verwachting, zulks grootendeels te wijlen was aan de onmogelijkheid om voortdurend toezicht te doen uitoefenen zoolang er slechts één ambtenaar voor de demonstratievelden was aangesteld. Verbetering ten deze werd reeds verkregen toen oud-leerlingen der land bouwschool te Buitenzorg als mantri-landbonwkttndigen kouden belast worden mei hei dagelijks beheer. Voor velen, zoo niet voor allen der manlri-landbouwkundigen was het verblijf op de dem. velden, meer een praclisclie school, dan wel, dat zij reeds als onderwijzer konden optreden. Bij de meesten hunner kon echter na één plantseizoen 'U-r verschillende gewassen, getuigd worden, dat zij alsdan geleerd hadden hunne kennis op de Landbouwschool opgedaan, practisch toe te passen en liet hun beheer toen betrekkelijk weinig meer te wenschen over. Nog een stap voorwaarts werd gedaan, toen het mogelijk werd door ver lenging der detacheering der mantri's landbouwkundigen op de dem. velden tot anderhalf jaar, hen in de gelegenheid te stellen gedurende een half jaar hun latere vervangers op te leiden. Doordat de Ambt. v/d Dem. velden, zelfs al was hij voortdurend op reis voor inspectie der dem. velden, gvvn gelegenheid had meer dan drie a vier maal per jaar de velden te bezoeken, konden dikwerf niet voldoende aanwijzingen gegeven worden, of wel nagegaan in hoeverre deze waren opgevolgd. Door de opheffing der betrekking van Ambtenaar v/d Dem. Velden en instelling van tijd. Landbouw-Adviseurs, wier taak het o. m. is toezicht op de demonstratievelden te houden, werd het dagelijksch beheer van de velden door de mantri's landbouwkundigen thans naar behooren geregeld en was aller wege reeds het nut vafl deze wijziging merkbaar. Ook voor de mantri's landbouwkundigen is het gebleken van veel belang te zijn iemand te hebben, die hen voortdurend raad kan geven en leiden. Door den Ambtenaar der demonstratievelden konden nog voor zijn over gang tot een anderen werkkring, aan de nieuw aangestelde landbouwadviseurs de noodige inlichtingen ter plaatse verstrekt worden omtrent de werkwijze der 403 demonstratievelden en de inrichting der rapporten onz. Door de verdeeling van de ressorten der bindbouwadviseurs, was het mogelijk, dat elk dem. veld meermalen per maand kon worden bezocht en is men thans ook veel beter dan vroeger in slaat te oordcelen over de nuttige werking dezer velden, zooals moge blijken uit de volgende verslagen .van elk veld afzonderlijk. J. Serd an g. Bij den aanvang van lui verslagjaar was het grootste gedeelte v/h dein. veld beplant met vier variëteiten van padi. Kort na bei overplanten werd eenige las! ondervonden van de gewone insectenplagen, welke het padigewas teisteren. Het meest algemeen wordt in de omgeving van het dem. veld de variëteit „Ooepernot v" geteeld. Deze variëteit, welke betrekkelijk weinig van insecten plagen bad te lijden, gaf een opbrengst van ongeveer 50 pik. droog per bouw. De ambtsvelden der inlandse.be aanplantingen, met deze zelfde padi beplant, brachten slechts 30 pikol droog per bouw op. De variëteit „Kewal gede" had ook weinig van insectenplagen te lijden; zulks was ook bij den oogst te bemerken, daar deze b! pik. droog per bouw bedroeg. De variëteiten, waar het meeste schade was aangericht, Tjere Kloe toek en poetih, brachten respectievelijk op 26 en 2'i pik. droog per bouw, dus toch nog een vrij voldoende productie. De bevolking op deze resultaten opmerkzaam gemaakt, meende onze resul taten te moeten toeschrijven, aan de betere grondbewerking en vermeende dat zij daartoe niet in staat zoude zijn. Daar echter de vraag naar betere land bouw werktuigen zich ook in dit verslagjaar herhaalde, blijkt hieruit wel, dat zij inziet, dat bij betere bewerking van den bodem, ook de resultaten niet achterwege zullen blijven, en zij pogingen om daartoe te geraken wil aanwenden. In den Westmoesson stond verder nog een kleine aanplant katjang soesoek te velde; de productie biervan, welke natgewogen 21 pikol p. b. bedroeg, was niet schitterend. Hoofddoel was echter van dezen aanplant zaad te winnen voor latere aanplantingen. Ook een aanplant van bataten groeide welig, ook hiervan was de bedoeling stekkenmateriaal voor later te verkrijgen, wanneer in den Oostmoesson hiervan zonde geplant worden. De padi-oogst viel ongeveer medio April en werd toen dadelijk het vrij gekomen terrein gereed gemaakt voor de Oost-moesson aanplantingen en reeds 404 spoedig lombok, terong en tabak uitgezaaid. In de i e hel 11 van Juli kon wórden overgeplant, nadat de plantjes eerst verspeend waren geworden. De natte weersgesteldheid in den Oost-moesson was niet al te gunstig voor deze aanplan tingen, zoodat men vooral bij de lombok nog al last bad van het afvallen van onrijpe vruchten; toch gaven zij een zeer bevredigend resultaat en werd zelfs van tabak een goede productie verkregen. Ten vorigen jare was men op hei veld met de teel! dezer gewassen vrij ongelukkig geweest en daarom was hel drs te gelukkiger, dat thans korf worden aangetoond, dal deze gewassen bij voldoende zorg kunnen slagen, zelfs onder ongunstige omstandigheden, en de meening als zouden in den Oost-moesson slechts bataten kunnen geplant worden,, niet steekhoudend is. Verder werden nog in den Oost-moesson aangeplant 2 variëteiten djagoeng, welke te lijden had van de z. g. omo poetih, een ver schijnsel deels te wijten aan de weersgesteldheid, deels wellichl aan minder goed uitgezocht zaad. Toch was de opbrengst nog vrij bevredigend, alhoewel minder dan in "t voorafgaande jaar. Evenals ten vorigen jare werd verder lobak geplant en was thans ook de productie naar wensch en eveneens het geldelijk resultaat. Van de verschillende katjang-soorten werd katjang pandjang en katjang toenggak geplant, de laatste als tusschencultuur tusschen de djagoeng. De opbrengst van beide soorten liet te wenschen over. Beter slaagde de aanplant van katjang soeoek. De voorkeur van de bevolking voor den aanplant van bataten is te begrij pen; de gronden schijnen toch zeer geschikt voor deze aanplantingen, welke Verder, wanneer zij eens goed aan het groeien zijn, weinig zorg en onderbond vereischen en daarbij een goed jjroduct opleveren. De opbrengst der drie Variëteiten, op bel dcm. veld aangeplant, was zeer bevredigend en baalde o. a. de variëteit „Bogor" 136 pikol per bouw. Over het algemeen genomen waren dus de resultaten van de oost-moesson aanplantingen gunstig en werd het doel bereikt om aan te toonen, dat ver scheidenheid van gewassen in den Oost-moesson zeer goed mogelijk is. Wil de bevolking ons voorbeeld volgen, dan zal zij ook bespeuren, dat de geldelijke resultaten beter zullen zijn, daar thans dikwerf, door overproductie van de bataten, de prijzen tegen den oogsttijd sterk dalen, terwijl men toch de knol len niet langer in den grond kan laten, daar zij anders dooi' de z. g. boleng ziekte, veroorzaakt door Cylas worden aangetast en nagenoeg waardeloos worden. De voorbereiding voor den West-moosson padi-aanplant 1908 —1909 begon in November, toen het mêérehdeè] der Oost-moesson aanplantingen was alge- Oogst. Daar de grond voor den Oost-moesson zeer goed was bewerkt, Werd 405 ditmaal de bodem voor de padi niet zoo zwaar bewerkl als ten vorigen jare, ook met het doel om te demonstreeren, dat, wanneer men in den Oost-moesson den bodem goed bewerkt, men de bewerking voor de padi daarnaar kan regelen. Zware regenbuien in November gaven eenige teleurstelling met het uit zaaien der padi, in medio December kon echter worden overgeplant. Ook dit jaar werden wederom dezelfde vier variëteiten als ten vorigen ja re aangeplant, daar een scheiding in min en meer waardige nog niet gewenscht werd geoordeeld. 2. Leuwigadja h-g ira ng. De mak, welke in October van het vorig verslagjaar was uitgezaaid, kon in begin Januari geoogsi worden. Doordat tegelijk mei onzen aanplant ook elders in de omgeving mais (e velde stond, verdeelde zich de overlast, welkje men van honden heeft, die de vruchten afrukken en opeten. De oogst was zeer bevredigend en leverde een drie maal grooter beschot op dan ten vorigen jare. Medio Juli werd nogmaals mais uitgepoot en werd nu wederom meer last van de evengemelde plaag ondervonden. Toch gelukte de aanplant nog vrij wel en gaf o. a. de variëteit „gadjih" welke van bet dem. veld Serdang was overgebracht, zeer mooie kolven. De oogst werd hoofdzakelijk voor eigen gebruik aangehouden, en verder, voor plaatmateriaal aan enkele dessa hoofden verstrekt, welke de kolven gezien hadden en gaarne dezelfde varië teit wensehleii aan te planten. In November werd de mais (var. gadjih) nogmaals uitgepoot, had toen echter door het regenachtige weder veel te lijden van ziekten; toch zal er vol doende zaad van gewonnen kunnen worden voor eigen gebruik en voor verstrek king aan belangstellenden. De padi gogo, welke in den West-moesson werd uitgezaaid, had in den beginne veel te lijden van insecten. Door herhaaldelijk inboeten en verder goede bewerking wei-den deze plagen echter te boven gekomen en kreeg men in April nog een vrij voldoenden oogst. In (\vn West-moesson werden bataten aangeplant en op een klein gedeelte hiervan de invloed nagegaan van het in korten der ranken. Het bleek echter, dat de ontwikkeling der knollen hier door minder werd. liet overige deel van den aanplant leverde een zeer vol doende beschot op (250 pikol per bouw), waaronder knollen van 2 a 3 katti niet zeldzaam waren. Op het proefveld te Buitenzorg waren zuivere variëteiten van bataten ge kweekt en werd hel van belang geacht deze zelfde variëteiten ook te Leuwi- 406 gadjah te telen om te zien of verandering van klimaat en bodem wellicht andere gegevens over productie en vatbaarheid voor de /.. g. boleng ziekte zouden op leveren. Tot de beste variëteiten bleken te behooren: (iatotkatja, Honggo wongso, Krantil en Kentang, de beide laatsten waren in het geheel niet door ziekten aangetast, de eersten bleken vatbaarder te zijn. liet werd wensehelijk geacht, dezen aanplant nogmaals te herhalen, ook om meer gegevens te verkrijgen, welke variëteiten het best geschikt waren voor de inlandsche comsumptie. De katjang soeoek leverde een zeer ruim beschot op en kon in April 3ü pik. per bouw geoogst worden. In vergelijking met hetgeen de bevolking in deze streken oogst, was dit een zeer bevredigend resultaat en deels zeker te wijten aan de goede zaadselectie. Daarom werd hiermede ook voortgegaan en kon ook' een gedeelte als geselecteerd zaad worden verkocht. In October werd wederom een aanplant van deze katjang soeoek in den grond geld-acht, welke zich zeer gunstig ontwikkelde. Een aanplant van katjang bogor slaagde eveneens zeer goed en gal een bevredigende productie. Zeer mooi slaagde een aanplant van katjang beureurn (bruine boonen) welke ongeveer 20 pik. p. bw. produceerde. Zoodra deze aanplant na een paar maal bekakt te zijn, gesloten is, heeft men weinig onderhoud meer en ook niet veel last van plagen of ziekten. Het product vindt gemakkelijk aft rel-: zoowel bij Europeanen als Inlanders en is het dus een goed loonende cultuur. Er was trouwens veel belangstelling voor ons product, dat men als zaad wenschte te gebruiken. De aanplnntingen van katjang gadjih en katjang herang badden veel te lijden van insecten en de ongunstige weersgesteldheid en leverden maar een matig beschot op. Beter slaagde de katjang kedele. Een paar maal werd getracht bonteng variëteiten aan te planten, het resultaat was slechts matig bevredigend i n toen de regens in den West-moesson doorkwamen, rotten de meeste vruchten weg vóór zij goed rijp waren. Zeer naar wensch slaagde de aanplant van terong en Lombok, vooral de eerste droeg prachtig vrucht en had zeer de aandacht van"de bevolking, welke bij herhaling verzocht om vruchten voor haar te bewaren, ten einde latei' het zaad daarvan te kunnen konpen. Ook de Lombok-aanplanting verheugde zich in dezelfde belangstelling en zal hiervan zaad aan de inlandsche bevolking ver strekt worden. Van cassave werden een paar variëteiten aangeplant, deels van eigen aan plant afkomstig, deels van "inlanders betrokken. De grond werd dieper als gebruikelijk omgewerkt en eerst tusschcn de cassave katjang soeoek geplant. 407 Een en ander gaf een zeer goed resultaat; nadat wij het noodige stekken materiaal voor eigen aanplant hadden aangehouden, werd het product te velde verkocht. Deze aanplant had ook zeer de aandacht van de ml. bevolking en was zulks o. a. merkbaar daardoor, dat in de omgeving van het dem. veld men dezelfde bewerking en onderhoud van cassave-aanplantingen ging toepassen. Van teosinte werd een kleine aanplant gemaakt, meer met het doel de aandacht te vestigen op dit groen veevoeder. Er was slechts een afnem vinden voor ons product (een Chinees te Tjirnahi); zulks hangt wellicht hier mede samen, dat er in deze streken hoofdzakelijk karbouwen worden gehouden, waarvoor men in overvloed ander voedsel heeft. 3. Klampok. Op het demonstratieveld werden vier verschillende variëteiten padi aange plant, waarvan de variëteiten Andel, Osog en Kendal voor een deel in het begin van Januari werden overgeplant, terwijl de variëteit Madoera reeds ge deeltelijk eerder was overgeplant geworden. Deze eerste aanplant der verschil lende variëteiten, welke zich na het overplanten eerst naar wensch had ont wikkeld, kreeg later last van verschillende insectenplagen en deden ook ratten nog al schade. Het gedeelte van den aanplant, dat later werd overgeplant, had hiervan minder te lijdon. In den aanvang van April kon de oudste aan plant van Madoera-padi geoogst worden, de opbrengst hiervan liet te wenschen over, daar bijna 7 / s der aren voos was door aantasting door hoorders. De andere padi-variëteiten werden einde April geoogst en hoewel hier ook de omo beloek (hoorders) had huis gehouden, was de opbrengsi toch niet ten achter hij die der sawahs van de bevolking. De gemiddelde opbrengst der padiaan plantingen op het veld bedroeg 33% pikol. In aanmerking genomen, dat het demonstratieveld dit jaar lag in de vijfde golongan en dus eerst met December water ter bevloeiing had gekregen en dal de bewerking van een veld in be taalden arbeid, waar men dus afhankelijk is van hel al of niet op lijd ver krijgen van werkkrachten, soms moeielijkheden oplevert, terwijl de tani die zelf zijn grond bewerkt, het in zijn macht heeft alles op tijd te doen, daar is de ovengenoemde productie van de padiaanplantingen aiei ongunstig en was deze in elk geval meer dan de gemiddelde opbrengt der sawahs in dezelfde golongan gelegen. Na het oogsten der padi kon van wege de drassige bodemgesteldheid de grond niet met dvn ploeg bewerkt worden en moesl tot de patjol de toevlucht genomen worden. 408 Door gebrek aan werkvolk traineerden echter deze werkzaamheden, waarbij nog kwam, dat door de vele regens de goten een grootere diepte moesten hebben ter wille der drainage en een extra behakking der velden noodig was, ten einde een voldoende nitzuring te kunnen verkrijgen. Door een en ander was eerst tegen einde Juni alles plantklaar en konden in den loop van Juli de oost-moesson gewassen geplant worden. In den oost moesson, die in den beginne nog veel regen bracht, werden aangeplant katjang broei, katjang holle, terong, bataten en katjang toenggak. Bij de katjang broei en katjang holle (aardnoten) werd zeer veel last ondervonden van ratten, welke de zaden opgroeven en wegdroegen of aanvraten. De andere aanplantingen hadden ook van insecten eenigermate te lijden en vooral ondervond de terong-aanplant last van een soort krekels, welke de jonge toppen der planten afknaagden. De aanplant van bataten stond over het algemeen goed. In Augustus kwam er verandering in liet weder en trad nu een felle droogte op met hevige winden, deze deden ook al even weinig goed aan den aanplant, als in den beginne de overmaat van renen. In October kwamen er gelukkig e-enige regenbuien, welke den stand der verschillende gewassen zeer ten goede kwamen. De terong-aanplant slaagde ten slotte zeer goed en leverde 40236 vruchten op, welke een waarde vertegenwoordigden van + ƒ 100 per bouw. De opbrengst van katjang holle bedroeg in weerwil van de verschillende vallers toch nog 13 pikol droog per bouw, terwijl katjang broei lö'-j pi kol opbracht. De bataten-aanplant was niet vrij van boleng-ziekte, veroorzaakt door Cylas, zoodat tot den oogst moes! worden overgegaan, voordat de knollen hun vollen wasdom hadden bereikt, de totaal opbrengsl was LO3 pikol. Van den aanplant van katjang toenggak was niet veel terecht gekomen, toch werd nog eenige oogst verkregen, welke gebruikt wen! om bibil ie Leveren om een kleine west moesson-aanplant van dit gewas te maken, ten einde een volgend jaar over eigen versch zaad te kunnen beschikken. Da,ir de aanplanl ten slotte moest worden opgeruimd, werden de jonge peulen, welke zich nog aan de planten bevonden, afgeplukt en versch verkocht. Onmiddellijk na den oogsl der tweede gewassen werd de grond voor sawah aanleg in bewerking genomen en konden den .V" December de kweekbedden worden bezaaid. In de nabijheid van hel veld was nog een stuk tegalgrond ingehuurd, waar gedurende den west-moesson de verschillende gewassen, welke in den Oost- 409 inoesson op het demonstratieveld worden geplant, op kleine schaal werden ge teeld, ten einde een volgend seizoen over goed plan.tmateria.al te kunnen be schikken. Op dit terrein stonden de verschillende gewassen, met uitzondering van kedele, hij het einde van verslagjaar vrij gunstig. 4. Demonstratieveld „K arang an j a r". In Maart kon de westmoessonaanplant, bestaande uit de rijst variëteiten „Tjempo Woengkal" en „Ujrabang" geoogst worden. De geoogste gedeelten van het veld werden flink diep omgewerkt, waarbij het padistroo werd onder gcpatjoeld. De natte opbrengst van de 2 padivariëteiten was als volgt: Tjempo Woengkal ongemest van droge kweekbedden 30,84 pic. „ „ „ „ natte ~ 25,00 „ „ gemest „ droge „ ' 27,15 „ „ „ „ „ natte „ 21, 1 7 „ Djrabang ongemest „ droge „ 23,96 „ „ gemest „ droge „ 27,75 ~ „ „ ~ natte ~ 20,77 ~' Hieruit is weer gebleken, dal het aanleggen van droge kweekbedden ten /eerste is aan ie hevelen. Dal er gemeste vakken zijn die minder opbrengen dan ongemeste, kan waarschijnlijk daaraan toegeschreven worden, dat de mest van de gemeste \ukken, die hooger lagen, mei voldoende ondergewerkl was geworden en toen mede gespoeld is naar de lager gelegen vakken. Bij de be werking voor den oostmoessonaanplani werden de draineergoten in grooter aantal gegraven dan in vorige jaren liet geval was geweest, uut /.eer veel meer werk eu moeite met zich bracht, doch tot gevolg had, dat alle gewassen, die dit jaar verbouwd werden, ook allen goed slaagden en men geen overlast had van water, wanneer de omliggende gronden moesten bevloeid worden. De ver bouwde gewassen waren : Koetjai. bataten, tabak, lening, katjang broei, lombok en kedele. Ka de kedele, die voor de helft op lul. en voor de andere helfi op Ivir. wijze ver bouwd werd en waarvan de producties tot elkaar staan als S.SS : L 0,50 pieols per bouw, kon deze oppervlakte nog beplant worden met djagoeng gendjah (waarvoor zaad werd gebruikt van liet D. Y. (iemoeroeh). liet doel was te demonstreeren, dat het idee van de bevolking, dat op deze laaggelegen gronden 41 heden van verschillenden aard en voorzoover mogelijk ook aan het uitwerken van de resultaten, aan boord van het onderzoekingsvaartuig verkregen. Ben aanvang werd gemaakt met de verzending van een gedeelte van de vangsten der „Gier" naar verschillende Hollandsche geleerden, die zich bereid'verklaard heb hen een of meer diergroepcn systematisch te bewerken. De bedoeling is. de resultaten later vanwege het Landbouwdepartement te pubhceeren. In L9OB zijn' van dit materiaal verzonden: sponsen (aan Prof. G. C. J. Vosmaer); Echiniden (aan Prof. J. C. 11. de Meyere); Cirripedien (aan Dr. I. P. 0. Hoek); Anneliden (aan Dr. 1!. Horst); Holothurien en Tunicaten (aan Prof. C. Pb.. SI ui ter). Verder werden o. a. verzonden: exemplaren van Pegasus (aan Prof. Ju n g e rs e n (e Kopenhagen) ; Cirripedien (aan den heer N. Annandale, Su perintendent Museum of Natura! History, Calcutta); Appendicularien (aan Dr. ,T. E. W. Ihle te Amsterdam); verschillende Mollnsken (aan Trof. V&n B e m m e I e o te Groningen). De Eaunistische verzameling werd door eenige geschenken verrijkt, waar onder moeten genoemd worden: zoetwatervisschen van Saparoea, Haroekoe en Noesa Laut van den Controleur van Saparoea, den heer A. G.H. van Sluys; verschillende zeedieren van den heer H. Vors tc r, Gezaghebber Gouv. Ma rine; visschen van Bagan Api Api, Oostkust Sumatra, van Mevr. M. Coers — Haak Bastiaanse; het skelet, van een walvisch (Balaenoptera sp.), ge strand hij Brebes, van den Controleur M. B. va n der Jagt. De modellencollectie werd voornamelijk uitgebreid met voorwerpen, afkom stig van Bagan Si Api Api en bet aangrenzende gebied, door bemiddeling van den Resident van Sumatra's Oostkust ontvangen. Op de tentoonstelling in September te Semarang gehouden werd een verzameling der gewone marktvisschen van Java ingezonden, bestemd om na afloop der tentoonstelling in het museum te Buitenzorg te worden uitgestald. Vree ni d . nliez oc k. De heer M. Bart c 1 s gebruikte als vroeger het station als punt van uitgang voor ornithologische excursies. Ds achtste tocht van de Gier, naar de Duizendeilanden, werd meegemaakt door de heeren M. Siedlecki, Eoogleeraar in de zoölogie te Krakau, en J. W. M es ma n, de laatste in zijn functie van Administrateur der Bataviasche Afdeelingsbank. In December werd het station bezocht door den heer H. Schoed e van Berlijn, voor wie pp verzoek een collectie van modellen van Bataviasche visch tuigen en visschersprauwen werd samengesteld. 410 geen djagoeng kan slagen, onjuist is. Dank zij de voldoende draineeringen slaagde de aanplant zeer goed. Van de bataten was merkwaardig, dat het gewicht aan knollen gevormd aan de wortels uit jonge stekken (l ste bibit), bet dubbele bedroeg van bet ge wicht der knollen aan de wortels van onder de eerste bibit gesneden stekken (2 de bibit) gevormd. De l stc en 2 ,k ' bibit worden namelijk streng uit elkaar gehouden en afzonderlijk geplant. Do bolengziekte door Cylas veroorzaakt trad in de variëteit Bandoeng nonna vrij hevig op, terwijl de Maroena er vrij van bleef. De producties van deze variëteiten per bouw (uit do l ste bibit) stonden tot elkaar als respectievelijk 152 : 120 picols. Het stelselmatig toppen der ranken heeft niet geleid tot grootere of meerdere knolvorming en de kwaliteit was niet boter. Daar waar door de bevolking uit onwetendheid of onversebilligheid steeds oudere ranken ook als plantmateriaal worden gebezigd, werd door ons op bet verkeerde hiervan gewezen. In weerwil van de ongunstige weersomstandigheden in den aanvang van den oostmoesson, slaagde de aanplant van tweede gewassen zeer goed en trok algemeen de aandacht. De tabak gaf een product, waarvoor gemakkelijk koo pers werden gevonden. De aanplantingen van koetjai, terong en lombok le\orden een ruim beschot op on worden voordeelig te gelde gemaakt, zoodat' ook hieruit bleek, dat do meerdere kosten aan de drainage en grondbewerking besteed, ruimschoots werden betaald. Te moor viel het te betreuren na dit goede succes, dat besloten moest worden het demonstratieveld op te hollen na don oostmoesson aanplant. Do eigenaren van het veld waren niet genegen het langer te verhuren en konden i;i de nabijheid voor redelijken prijs geen andere gronden ter inhuur ver kregen worden. 5. Gemoc roe h. Op dit demonstratieveld werden in don west-moesson kedele en djagoeng dalem aangeplant. De voorbewerkingen van den grond voor don Westmoesson polowidjo haddon in Januari plaats on word voor voldoende afwateringsgoten, met hot oog op don regentijd, zorggedragen. De grondbewerking en het goten stelsel zouden moeten aantoonen, dat in deze streek, waar de irrigatie zöö werd geregeld, dat oen gedeelte der sawahs alleen in den Oostmoesson on hot overige dool alleen in den Westmoesson water zou toebedeeld krijgen, omdat er geen water is. voldoende om in heide moessons allo sawahs tegelijk van het noodige bevloeiingswater te voorzien, het eerstgenoemde gedeelte in den Westmoesson 411 volstrekt niei. behoefde te prijken met een kwijnend djagoenggewas, als dek vruclii van kwijnende kedelë of katjang soeoek; zoonis men over het algemeen in de omgeving van het demonstratieveld te zien krijgt. Behalve de twee reeds genoemde gewassen, werden verder oog aangeplant: Katjang toenggak, katjang pandjang, lombok, terong, katjang soeoek be slaande uit: de var. Holle, Djebroel en Toeban en djagoeng gendjah. Uitgezonderd terong, die hoogere eischen aan den grond en 't klimaat stelt, dan waaraan de gronden en liet klimaat van Gemoeroeh kunnen voldoen en de katjang soeoek, die hevig door ~omo wedang" of ~lijer" te lijden heeft ge had (zelfs de katjang Toeban de minst vatbare voor deze ziekte bleef niet ge spaard), toonden de overige gewassen uitstekend in den v. est nioesson te kunnen slagen, wanneer maar op hei reeds bovengenoemde gelet wordt. De aanplant van het demonstratieveld trok dan ook ten zeerste de aan dacht. Vooral de djagoeng-variëteiten, dalem en gendjah, het hoofdvoedsel van de bevolking in deze streek uitmakende, werden bewonderd. De opbrengst, van het D. V. was het dubbele van wat de bevolking als een goed geslaagden aanplant vlak naast ons veld aanwees, niettegenstaande het zaad van dezelfde persoon afkomstig was. (11785 kolven tegenover (1000 kolven per ' ■_. houw). De producties van de andere gewassen, (met uitzondering van de terong en katjang soeoek), waren eveneens ver boven het gemiddelde, dal de bevolking gewoonlijk maakt. De lombok bleek zelfs economisch een zeer geschikt gewas te zijn voor deze streek. Van :; j houw werd na aftrek van alle onkosten en die zijn op proefvelden uiteraard niet gering, schoon ƒ 60. — gemaakt. Bij de grondbewerking na den polowidjoaanplant werd speciaal de aan dacht gewijd aan bel ploegen met den Bindoestanploeg hij het openleggen der gronden. Verleden jaar beweerde men, dal de ploeg te zwaar werkte voor het bestaande vee, naar aanleiding van vroeger door niet-deskundigen genomen en. Door den Mantri werd nu echter een eigen heest aangekocht, dat in span met gehuurd ploegvee uil de desa den ploeg zoude trekken. De proef gelukte zeer goed en werd geen onwil ondervonden bij den inhuur van vee en het werken met den 1 lindoeslanploeg ging als vanzelf. Door ver schillende ploegers aan dit werk te zetten, zal de ploeg meer ingang vinden en (en betere grondbewerking het gevolg zijn. Aangezien de bibit van zoo goed als alle gewassen in den Wostmocsson verbouwd, van de bevolking afkom stig was, werd besloten in den Oostmoesson slechts de helft van hel D. V. met padi te beplanten en de andere helft te gebruiken voor winning van eigen zaad, bestemd voor (\vn aanplant van den volgenden Westmoesson. Hiervoor werden weer dezelfde gewassen gekozen als hoven, met bijvoeging van: Widjen, bataten, koetjai (afkomstig van het D. V. Karanganjar) en een weinig teosinte 412 en Bengaalseli gras ter demonstratie van veevoedergewassen. Ook nu werd weer alleen met katjang soeoek en terong dezelfde tegenspoed ondervonden als in den Westmoesson. Het blijkt dan ook, dat de eerste mislukking niet mag toegeschreven worden aan het jaargetijde. De andere gewassen leverden overvloedig en goed zaad. Vermelding verdient, dat het schadelijk optreden van een hladkevertje (Plagioderma meiusa) in de kedele kon voorkomen worden door vroegtijdig wegvangen van kevertjes en larven. De padi in den Oostmoesson verbouwd, bestaande uit twee variëteiten, een vroegrijpe en een laatrijpe (respectievelijk „Pelak" en „Laradjawi" geheeten), van elk een bouw (uit het vorig jaar geselecteerd zaad) bracht meer op dan die van de bevolking in de buurt, niettegenstaande ook deze aanplant te lijden had van het schadelijk optreden van „omo poetih", hoorders en walang De fout werd namelijk begaan om ongeveer de helft van de hihil op te jeugdi gen leeftijd (3Ö dagen) over te planten, in strijd mei de eerste bedoeling om tegelijk met de bevolking de padi in den grond te brengen, waarvoor dan ook gelijktijdig de kweekbedden waren aangelegd geworden. Een concentreering op onzen vroegen aanplant eerst van omo poetih (spe ciaal Nymphulus jolinalis) door het eerder overplanten en later van hoorders en Walang sangits, was liet gevolg. Goed uitzoeken van de planten, waarvan bihit zal genomen worden, selectie door indompeling in aschwater der uit te zaaien korrels, goede grondhewerking en onderhoud van liet gewas, verder zoo veel mogelijk bestrijden van de schade lijke dieren werd beloond niet een bevredigende opbrengst, terwijl de bevolking. in ons geval verkeerd hebbende, reeds lang alles aan zijn lot had overgel en totale mislukking zeker was geweest. Vermelding verdien! nog, dat het uitplanten van de padibibit in rijen, door gebruikmaking van de rijenslee heler ging dan verleden jaar. Een met Hihiscns cannabinus op het einde van bet verslagjaar aangezet, deed niet veel goeds van dit gewas verwachten. G. Demonstratieveld „V ak i s". In liet begin van liet verslagjaar werden op dit veld de volgende gewassen aangetroffen: Groenten bestaande uil: tomaten, andijvie, sla. bieten, prei, spinazie, aard appelen, bruine boonen (zaad van hoogergelegen streek Ngahlak), inheemsche mais. Iliekory King mais (witte paardeutand). Verder cassave bestaande uit: lempenneng en marekan variëteiten, bataten: Tjeremende, Pateka en Negri 413 variëteiten, en Teosinte, dat reeds tweemaal geoogst was geworden. Tenslotte een kleine aanplant van Arrowroot, terwijl een gedeelte van het veld bestemd was voor grasland om voeder te leveren voor het eigen ploegvee. In het begin van hei verslagjaar liet het beheer van den Mantri nogal wat te wenschen over, en werd niet altijd alle mogelijke zorg gewijd aan den aan plant. Ook belangstelling van den kant der bevolking en Inl. ambtenaren liet veel te wenschen over. .Met voldoening echter mocht later geconstateerd wor den, dat vooral de belangstelling meer en meer toenam, toen 't den mantri duide lijk werd op welke wijze door hem daar zeer veel toe zon bijgedragen kunnen wolden, door zich meer dan hij tot nu toe gedaan had, in aanraking en ver binding te sleilen met de bevolking en hoofden. Daar er niet voldoende Mantri-landbouwkundigen beschikbaar waren uit midden-Java afkomstig, moest op dit veld een Soendanees.uit de Preanger-Regentschappen afkomstig, worden belast met het dagclijksch beheer; 't feit dat deze mantri geen Maleisen ui Hollandsen met de hooiden durfde en met de bevolking kon spreken, moet wel als de hoofdzaak van het bovenstaande beschouwd worden. De groenten, in den regentijd er treurig bijstaand, verbeterden toen de droge tijd aanbrak. In den loop van het jaar werden versclrillende groenten aangeplant, waarvan verwacht mocht worden, dat zij te Mage lang gereeden afzet zouden vinden, een proef werd genomen met ver schillende variëteiten van kool, die met uitzondering van boerenkool door rupsen totaal mislukten. Andere gewassen, tijdens het verslagjaar verbouwd, zijn: Tabak, padigogo, cassave var. Pitnit, Djendral en klinting, Katjang soeoek var. Toeban en Was p.nla (op verzoek van den wedono van Tegalrodjo, welke meende dat deze cul tuur bij de bevolking ingang zou vinden), Gandroeng (op verzoek van den Ass. wedono van Pakis), Kedele, Koetjai (bibit van het 1). V. Karanganjar), Lom bok (bibit van het D. V. Gernoeroeh), Bangkowang en een proefaanplant van Hibiseus cannabinus. Arachis (katjang soeoek) werd een tweede maal aangeplant, om te zien of die niet evenals in andere streken spoedig van omo wedang of lijer te lijden zou krijgen, daar de wedono van Tegalredjo na het vorige gewas gezien en mede* geoogst Ie hebben, besloot de bevolking met deze variëteiten bekend te maken, door zei!' proeven in het klein aan te zetten. Teosinte werd voortdurend door geteeld voor voer van onze beesten, die zich bij deze voedering goed hebben gehouden. Naar aanleiding van het prachtige resultaat, dat de eerste aanplant van bruine boonen opleverde, weid een tweede aanplant in den grond gebracht. Binnen twee maanden toch had deze aanplant per bouw plus minus ƒ 50 winst 414 opgeleverd. ? t Bleek dat de cultuur echter in den Oostmoesson niet zoo ge makkelijk slaagde als de vorige in den westmoesson en waarschijnlijk het eigen zaad niettegenstaande selectie was toegepast geworden, gedegenereerd was, het geen ons later bleek uit een kleine aanplant gegroeid uit zaad wederom van Ngablak geïmporteerd, dat wederom goed slaaj 1908 was, wat weersgesteldheid en weersinvloeden betreft, voor deze hoo gere streken allesbehalve geschikt voor den verbouw van de tabak, het was te nat. Door de vele en aanhoudende zware regens werd het grootste gedeelte van den tabaksaanplant der bevolking vermeld. Zonder het gewild oi in de hand gehad te hebben, heeft dit natte weer een goede zijde gehad en meer goed gedaan aan de demonstratie te Pakis dan prachtig weer in tientallen van jaren zouden kunnen doen. Het vertrouwen namelijk der bevolking in de alleen zaligmakende tabakbibit van Soembing en Sindoro is in dit bijzonder natte jaar zeer geschokt geworden. Terwijl de menschen beweerden, dat bibit van bovengenoemde streken veel beter tegen regen bestand is dan bibit te Pakis zelve geteeld, toonde het veld hen juist het omgekeerde. Op verzoek van de bevolking werden toen tabakkweekbedden aangelegd, die in minder dan geen tijd uitverkocht werden. Door den niantri -werd medegedeeld, dat veeL vraag naar zaad voor het volgende jaar van de bevolking was ingekomen, geoogst van prachtige speciaal daarvoor aangehouden zaadboomen; den aanvragers werd het zaad toegezi gd en hun levens getoond hoe het best het zaad Ie bewaren. In weerwil van het slechte weder gelukte toen de tabak nog vrijwel en mocht in tegenstelling met den slechten stand van <\vn aanplant der bevolking, de tabak van het demonstratieveld gezien worden. De prijzen voor onze tabak gemaakt, waren hooger dan de bevolking kon bedingen. De oogst bedroeg 3,06 picols gekorven tabak voor een waarde van ƒ 180.— de bouw. Ook de gogo, wel is waar in 1909 pas te oogsten, was een gewas, waaruit de bevolking kon leeren, dat moeite en kosten beloond zullen worden, en dat Pakis volstrekt niet te hoog ligt voor de teelt van dit gewas.waaraan de mis lukkingen van vorige jaren werden toegeschreven. Een gedeelte van de gogo bibit van de desa Kertosobo, district Garocng, Afd. Wonosobo, op 3500 voet hoogte gelegen betrokken, was reeds een ander bewijs dat elders de cultuur wel gelukte. Kedele daarentegen bleek werkelijk een gewas te zijn minder geschikt voor bergstreken. De overige gewassen stonden goed, met uitzondering van dvn liihiscus, die als mislukt moet beschouwd worden, door vernietiging der planten door aan tasting van alle mogelijke insecten. Het inroepen van hulp ter verkrijging van goed groentenzaad, door groentekweekers in de desa Ngablak, en het aan schaffen van liindoesianploegen door drie desahoofden, mag ten slotte niet ver- 415 goten gereleveerd te worden, als bewijs, dat de resultaten te Pakis niet ont moedigend waren. 7. Demonstratieveld „K epat ih a n". Ook op het Demonstratieveld „Kepatihan" werd voortgegaan met het telen van twee variëteiten padi, vroeg en laat rijpende, terwijl het plantmateriaal van ieder dezer voor een deel op droge en voor een deel op natie kweekbedden gekweekt werd. De verschillende padiaanplantingen ondervonden geen noe mi u-waardige schade van plantaardige of dierlijke vijanden en gaven een zeer bevredigend beschot. Voorbewerking van den bodem, goed plantmateriaal, regelmatig uitplanten en consciëntieus onderhoud lieten niet na een gunstigen invloed uit te oefenen op den oogst, die bijna het dubbele bedroeg van liet doorslag cijfer der padiproductie'a van de proefsnitvelden in het district Pono rogo gedurende de laatste C jaren. Hieruit blijkt wel hoeveel nog verbeterd kan worden in zake padicultuur. Het Demonstratieveld mag zich verheugen in de voortdurende belangstelling van den Regent van Ponorogo, die herhaaldelijk de aanplanten in oogenschouw nam en daardoor een voorbeeld geeft, dat van grooten invloed kan worden. Na den padioogst werd onmiddellijk begonnen met het openleggen van de gronden en den aanleg van kweekerijen voor enkele Oostmoesson gewassen, als: tabak, terong, lombok. Spoedig daarop werd liet zaad voor katjangaan plantingon (:> var.) uitgezaaid en stekken uitgeplant van 1 bataten- en 2 cas save-variëteiten, allen uit Buitenzorg geimporteerd. De stand van den Polowidjo-aanplant gaf reden tot tevredenheid, de pro ducties evenzeer, hoewel de betrekkelijk vochtige weersgesteldheid in sommige lijden van den Oostmoesson niet onverdeeld gunstig was voor enkele gewassen, in het bijzonder voor lombok.en kedele. Waar echter aan het onderhoud meer zorg besteed werd dan de bevolking voor hare aanplanten noodig oordeelt, staken de oogstcijfers van het demonstratieveld gunstig af bij die in den omtrek. Er werden proeven genomen met denzelfden jiloeg, die op het demonstratie veld Kertoredjo goed voldeed. Op tien ietwat zwaarderen bodem van Kepatihan werd niet dadelijk succes verkregen, doch het bij voorbaat aangevoerde be zwaar, dat de rrekkraeht van een span sapie's of karbouwen onvoldoende zou zijn, kon onmiddellijk weerlegd worden. Ter controle van de uitwerking werden bij het in gereedheid brengen vaü de gronden voor de Westmoessonbeplantingen L9OB 9 enkele vakken met bedoelde Kekertploeg en de overigen op de gewone wijze bewerkt, terwijl in de onmiddellijke nabijheid van liet demonstratieveld 416 enkele stukken sawab van de bevolking middels deze Europeesehe ploeg moer intensief behandeld werden. Op verzoek van den Regent van Madioen werden in het Regentschap op verschillende plaatsen proeven met dit werktuig genomen, onder toezicht van den Landbouwadviseur, geassisteerd dooi- de mantri's-iandbouwknndigen van Kepatihan. Ook hier gelukte het spoedig een zeker wantrouwen tegen het nieuwe werktuig weg te nemen, lil den aard der zaak zijn de met den Eckert-i ploeg bewerkte stukken niet van groote uitgestrektheid; met vertrouwen mag verwacht worden dat de belangstelling van de zijde van de bevolking toe zal nemen, en waarschijnlijk zal de Eckertploeg ook hier zich een plaats weten te veroveren. De belangstelling in het D. Y. te Kepatihan begint toe te nemen wat voor een deel te danken i.- aan de bemoeiingen van de Hoofden van Europeesch en [nlandsch Bestuur re Ponorogo, terwijl anderzijds de Mantri's-Landbouwkun digen door kleine uitstapjes in den omtrek meel' aanraking zoeken mei lagere Inlandsche Hoofden en dessalieden. Besprekingen van landbouwaangelegen heden, wisseling van denkbeelden worden hierdoor in de hand gewerkt, terwijl veelvuldige bezoeken aan het Dem. Veld daarvan de gevolgen zijn. De aan vragen om zaden en ander plant materiaal neemt dan ook voortdurend toe. Katjang-Toeban — Teosinte — Paarden tandmais — en andere zaden werden verstrekt. Padi-bibit van het veld blijft een gewild artikel, waarvoor zich steeds grif koopers voordoen. Bij wijze van proef werd eene kleine aanplant Hibiscus Cannabinus in den grond gebracht teneinde de geschiktheid van bodem voor dit vezelgewas na te gaan. 8. Domonstratieveld „K erto re d j o". Bij den aanvang van den verslagtijd waren de gronden van het Dem. Veld bijna geheel ingenomen door padi, «aarbij ook dit jaar wederom 2 varië teiten, eene vroegrijpende en eene laatrijpende, gedemonstreerd werden. Van ieder dier variëteiten was de bibit deels gekweekt op natte, deels op droge pepinières. De oogst der verschillende variëteiten was zeer bevredigend. Wat den aanleg van den aanplant betreft, in deze meer bepaald het op rijen planten, worden door de omwonende bevolking meer en meer de methoden van het Dem. Veld gevolgd, terwijl inzake plantwijdte eenigszins schoorvoetend van een nauwer tot een wijder plantverband wordt overgegaan. Er werd in 1908 betrekkelijk weinig zaadpadi aan den kleinen man ver kocht, wat voor een deel moet toegeschreven worden aan liet feit, dat ook de 417 wijze van zaadpadi winnen als op bei dein. veld, ingang vindt. Door enkele tani's wordt, op dit gebied een concurrentie aangedaan, die met vreugde gecon stateerd mag worden, als gevende een bewijs van '\r\) goeden invloed van bet veld op de omwonende bevolking. Overtollige padibibit (plantjes) wordt sleed;; met graagte door de bevolking opgekocht. Een klein deel van den beschikbaren grond werd aangewend Voor het kwee ken van gewassen, die zaad of stekken moesten Leveren voor de Oostmoesson beplanting. Na den padioogst had een flinke grondbewerking plaats. Uit Buitenzorg werden overgebracht 2 variëteiten Cassave, die aldaar een ruim beschot gaven en hij de bevolking ingang gevonden hadden, wegens hun goeden smaak. Een dezer variëteiten, eene vroegrijpende, kon voor het einde des jaars geoogst wor den en von ook hier veel aftrek, zoodat zich voor het verkrijgen van stekken materiaal menig tani aanmelde. De uit Buitenzorg geïmporteerde bataten-variëteiten werden in den Oost moesson in even zooveel vakken uitgeplant en leverden goed geslaagde velden, wier producties zeer uiteenliepen. Als hoogste opbrengst per bouw kon geno teerd worden 185. — pic. knollen. Opmerkelijk was eveneens het groote verschil in vatbaarheid voor bolengziekte, welke van eene variëteit alle; knollen aantastte, terwijl bij eene andere ten hoogste 3% door den holengkever werd beschadigd. Tusschen deze twee uitersten varieerde het percentage van zieke knollen. Er werd een proef genomen met een katjangvariëteit, z. g. Toeban, die, als zijnde bijzonder oliehoudend, zeer gewild is bij oliefabrikanten en voor export naar Europa, terwijl bovendien grootere producties dan bij andere variëteiten verwacht kunnen worden. Met verschillende inheemsehe Polowidjo-gewassen werd gedemonstreerd, zooals: Widjen, Terong, Lombok enz. De zaadwinning geschiedde consciëntieus en in grootere hoeveelheden dan voor het Dein. Veld noodig waren, waarbij de bedoeling voorzat, in den volgenden Oostmoesson aan eventueele aanvragen om bibit ruimschoots te kunnen voldoen. Er werden proeven genomen met een ijzeren ploeg van Europeesch fabri kaat (Eckert) welke proeven een gunstig verloop hadden en zeer de aandacht trokken van verschillende tani's in den omtrek. Spoedig deden zich gegadigden voor om deze werktuigen te koopen. De Landbouwadviseur was in de gelegen heid een aantal 2e hands ploegen ter beschikking te krijgen, waarvan geleidelijk een 6-tal in Kertoredjo en omtrek tegen contante betaling koopers vond. Er werd veel met de ploegen gewerkt en het dient vermelding, dat door enkele tani's vergelijkende proeven met het nieuwe werktuig genomen werden, o. a. trof men in de dessa Wongsoredjo een tabaksveld aan, dat deels niet den Eckert-, Jaabboek. 27 418 met den : mei den Inlandschen | rerkl was, mei het gi ultaat, dal de diep omgewerkte bodem quantitatief ecu , lijk beter gev an de minder intensief bewerkte grond. Later - dat dii mei de qualiteil in nog sterken' mate bel geval was en bedoelde tani berekend» delijk voordeel op hel sre grondbewerking als bij tabak geteeld o] de van muls gebruike i het einde van den verslagtijd werden nog fde condities verkocht daar de goede resultaten bij de Po] reikt, vertrouwen gewekl hadden en men bjj de ultuur di In het district Modjokasri werd de beschikking verkri i een stuk i ter grootte van een halven bouw, op welke sa gedemonstreerd zal worden. Tegen het einde drs jaars uuren de gronden i en de zaadbeddi . welke werkzaamheden plaats hadden onder toezichl van i ten mantri van hei Deni. Ike mantri op eigen verzoek een jaar rerkzaam blijft bij Int Dep. van Landbouw, ten eind. actische ervaring op te doen. 9. De m o n.s tïatieveld „B oe 1a n g". Tengevolge van den laat in tredenden Wesimoesson in 1901 kwamen de padi-a ude December L9Ol i Januari L9O den grond. Te Boelang toch beschikt ! eld slechts <>•< van regen afhankelijke sawah's, terwijl de bodemgesteldheid sran dien aard is. dal betrekkelijk i hi wordt om den in den drogen tijd steenhard geworden grond bewerkbaar te maken. Evenals in d van het veld, was L9OÉ idijaar ongun de boorderplaag trad in hevige male op, terwijl homo mentek en later walang-sangit zich maar al te veel deden gelden. De Polowidjoge wassen, in den regentijd gekweekt, om zaad of plaatmate riaal te winnen voor de Oostmoessonbeplantingen volde- wach -11. zoodat niet alleen voor den eigen aanplant het noodige beschikbaar doch ook aan de bevolking het een en ander kou afgestaan worden. Wat de voorbereidende werkzaamheden voor den Polowidjoaanplant betreft, wijken de methoden van het demonstratiëveld af van die van de bevolking in de buurt. Deze toch wacht mei ploegen en eggen, totdat volkomen droogte is ingetreden, herhaaldelijk bewerk! worden (tot 5 malen toe) en de klei al alver gemalen is. Op het demonstratiëveld padisnit onmiddellijk opengelegd en kon uitzuring 419 plaats hebben. Ook inzake bemesting wordt een groot onderscheid aangetrof fen. Moeten de pogingen van den Madoerees, om dooi lihg van mest den bodem te verbeteren, ten zeerste toegejuicht worden, te bei dat de zorgvu] eerst verbrand, en in den vorm van asch op het veld wonli gebracht. Het voorbeeld van I rwerken van belegen stalmest in den 01 taat, vindt" helaas nog geen navol ging, met uitzondering van nabemesting van achterlijke n in den lapt. Waarschijnlijk moet hier gedacht worden behalve aan sleur, ook aan een zekeren tegenzin; dien de Inlander hei ft voor producten, die verkregen zijn van .1, welke hun goeden stand en rijken oogst, danken aan de ; van dierlijke uitwerpselen. Voortdurend echter wordt dooi- den Landbouwadviseur en de mantri's gewezen op het groote verlies van stoffen, die den bodem zoo zeer zouden kunnen verrijken. Te Boelang wei-den van verschillende gewassen nieuwe variëteiten ingevoerd van Buitenzorg of elders, o. a. cassave, mais, katjang, I inte, terwijl een kleine proef met kedele genomen werd. Met de cassave-variëteit werd al aan stonds bereikt, dat de beschikking verkregen werd over planten, die door forschen groei uitmuntten boven de inheemsche ketèla kaspe. Wat de cultuur van bataten betreft, een gewas, dat in de afdeeling Sampang zeer op den voorgrond treedt als Polowidjo, zal het demonstratieveld waarschijn lijk groote verbetering kunnen aanbrengen. Van de te Kertoredjo uit Buiten zorg geïmporteerde variëteiten ('':! in getal) werd ook hier stekkenmateriaal overgebracht. Meer dan waarschijnlijk zullen onder deze 2',), eenige variëteiten aangetroffen worden, die op Madoera zich goed aanpassen aan bodem en klimaat. Met den Eckertploeg werden ook hier proeven genomen, waarvan echter de resultaten minder gunstig waren dan elders. De oorzaak hiervan moet gezocht worden in het l'eit, dal de bodem zeer lastig te bewerken is, indien de grond half nat of zeer droog is. Bij de bevolking werd weinig belangstelling aangetroffen en alvorens hierin verandering komt, zullen afgewacht moeten worden de resultaten op het demonstratieveld, waar een deel der vakken op de gewone wijze en een ander deel meer intensief omgewerkt is. Enkele bezoeken van den Resident van Madoera mdigden zeer de belangstelling van de Inlandsche Hoofden in het demonstratieveld, die zich ook uitte in hel toenemen van aanvragen om zaden of plant materiaal, waarbij vooral de stekken van de uit den Cultuurtuin overgebrachte Cassave var. Manis gewild bleken te zijn. 10. Demonstratieveld „Limpocng". Dit demonstratieveld is gelegen nabij de onderdistrictshoofdplaats Limpoeng 42 Publicaties. In het verslagjaar verschenen de beide eerste nummers van een nieuwe uitgave onder den titel „Mededeelingen van het Visscherij-Station te Batavia"'. Deze beide nummers bevatten resp. een „Overzicht der hulpmid delen bij de zeevisscherij van Java en Madoera in gebruik" en cm beschrijving van „De Paarl- en Parelmoervisscherij langs de kusten der Aroe-eilanden", beide van de hand van Dr. I. N. van Kampen. De Afdeelingschef, J. C. Koningsberger. 420 in de afdeeling Batang, residentie Pekalongen. De keuze viel op deze plaats, va een plaatselijk onderzoek in de omgeving, omdat, het aan een weg gelegen was, waarlangs veel passage was van de bovenstreken naar de passer te Lim poeng, alwaar de ehineesche handelaren de producten opkoopen. De bevolking in deze streken staat als ijverig bekend, maar op lanbouwgebied bleek nog veel te verbeteren te zijn en was o. a. de padi zeer inferieur. Gewoonlijk plant men slechts éénmaal per jaar padi en verder djagoeng, de tijd van padiplanten valt nu eens in den westmoesson, dan weder in den Oostmoesson, naarmate er water beschikbaar is. Op het terrein, dal vooi demonstratieveld werd bestemd, werd in den Westmoesson padi en in den Oost moesson djagoeng geplant en zoude dezelfde regeling ten minste voor ilcn padi aanplant in den aanstaanden Westmoesson gevolgd worden. In October kon het veld eerst worden ingehuurd en werd toen direct aangevangen met de grondbewerking. In den beginne werd nog eenige moeilijk heid ondervonden met den inhuur van, het ploegvee en moest de mantri ook nog al eens moeilijkheden ondervinden met het verkrijgen van werkvolk. Er zonden drie variëteiten padi worden uitgeplant, waarvan er eene zonde zijn, de in die streken plante padi-variëteit, maar welke uu zorgvuldig geselecteerd zoude worden. Eene andere variëteit, welke geplant zoude worden, is afkomstig van Kadjen in Pekalongan, waarvan aldaar zeer goede resul . worden verkregen, terwijl de derde variëteit op aanraden van de plaatselijk bekende personen werd uitgekozen. Midden November had de eerste uitzaaiing plaats en bleek het al spoedig. dat de kwaliteit van lui zaad, behalve die der brondol poetih van Kadjen, veel te wenschen overliet, zoodal de ontkieming zeer matig was. Toen nu ook omo poetih in sterke mate optrad en de sland van de kweekbedden ook tengevolge daarvan zeer slecht werd. werd besloten opnieuw kweekbedden aan te leggen, hetgeen nog zonder bezwaar kon geschieden, daar de bevolking in de omgeving van het demonstratieveld ook dit jaar zeer laat was met den aanleg van hare kweekbedden. 11. Demonstratieveld „Kedjadjar". Het demonstratieveld Kedjadjar werd speciaal voor tabakverbouw aange legd en is gelegen vlak langs den grooten weg van Garoeng naar de Diëng, dicht bij de desa Kedjadjar, op eene hoogte van ruim 3000 voet. In afwijking van de andere demonstratievelden, beoogt men op dit veld een speciale cultuur te demonstreeren en zal daarom hier meer uitvoerig over de cultuurwijze. enz. worden gerapporteerd, ten einde het doel der demonstratie duidelijker voor oogen te stellen. 421 De plaats van dit veld werd uitgekozen na besprekingen niet den Regent van Wonosobo en de Enlandsche Hoofden en werd de grond ingehuurd met den tabaksaanplant, welke reeds op het veld stond. De grond werd aangewezen als te zijn van middelmatige kwaliteit (later bleek die te zijn van nog mindere kwali teit, hetgeen echter niet ten kwade, eerder ten goeie van de demonstratie mag gerekend worden), plus minus ."> bouws groot, waarvan Yz bouw braak lag. 't Geheele complex is bevloeibaar. De leiding, die het water aanvoert (eene aftapping uit de Serajoe) ligt op het hoogste gedeelte van den rug, waarop het complex gelegen is, de tuinen IV en V (het complex werd in 5 tuinen verdeeld) verdeelende in een oostelijk en westelijk deel, waarvan het oostelijk het minst groot is, doch tevens het geaccidenteerdst en veel minder vnjehtbaar dan het westelijk deel. De grond van tuin II en 111, een deel van tuin T, venier van de oostelijke deelen van IV en V, is mei klei vermengd, terwijl de rest uit een lossen zwavelgrond (vulkanisch) bestaat. De grondhozitters, reeds vroeg erop rekende, dat de inhuur wel in ieder geval zou plaats hebben, hadden hunne gronden tot de komst van den mantri niei meer bewerkt en den aanplant, die er op stond, niel onderhouden. Kr was niet ingeboet geworden, niettegenstaande er vele plantjes waren gestorven. Het onkruid was in dien tijd welig opgeschoten, gelukkig nog niet zoo, dat het reeds verstikkend had gewerkt. Aangezien het reeds te laat in den tijd was. moest men zich tevreden stellen met een door de bevolking reeds bewerkten en beplanten grond, anders zou niets meer te krijgen zijn. 't Zou dus dit jaar speciaal hierop neerkomen, om alles voor te bereiden voor het komende jaar en nu te demonstreeren.wat nog te demonstreeren valt op een veld. waai' de voorbewerkingen en liet planten waren afgeloopen (de twee voornaamste factoren, waarvan het slagen van een tabaksaanplant af hankelijk is). Daarvoor werd l / 2 bouw, waar de tabak het beste stond, uitgekozen, om verder bewerkt en behandeld te worden als in de si reek gebruikelijk is, waar over gesteld zou worden, een aanplani op Europeesche wijze verbouwd. Een indeeling in tui 'd daarom hei leeld en die genoemd tuin I, il. 111, IV en V. Tuin I werd bewerkt op de Inlandsche wijze en de tusschengewassen als bataten, kooi, talTs. aardappelen en mosterd, niel verwijderd. De zandbladeren werden eerst zooals ook- de gewoonte dia- bevolking was, op het veld gelaten, doch latei' verzameld en als kxossok verkocht. Djagoeng kwam ais nagewas, na den tahakongsi, het terrein werd geter- 422 rasseerd en voor de helft geregeld bevloeid, terwijl de andere helft irrigatie water werd onthouden. Tuin 11, reeds 3 jaren achtereen mei tabak beplant, zal het volgende jaar braak komen te liggen. De hierop aangetroffen aanplant zag er hopeloos uit en de grond slecht bewerkt. Door aanjagen mei een weinig zwavelzure am monia (è gram per plantje) «-1v goed onderhoud is hei echter mogen gelul nog een geslaagden aanplani te verkrijgen. Na den oogst van ird een gedeelte gereserveerd voor den aanleg van kweekbedden en de rest mei koro beplant en geregeld bevloeid. Tuin lli, braakliggende grond, werd eene diepe grondbewerkinj en beplant mei koro. die ongelukkigerwijze, zoo hoog in hel bergte, niet vlug genoeg zich wilde ontwikkelen en eene onderwerking als groene bemesting niel dat effeci zal hebben, als men van zuil- eene bemesting zou mogen verwachten, wanneeT de bladontwikkeling welig zou geweesl zijn Geregelde bevloeiing werd ook hier toegepast. .Mei het oog op de eventueele moeilijkheden !>ij het aanleggen van tabak kweekbedden, in het komende jaar te ondervinden, en om van die moeilijk reeds van te voren kennis genomen te hebben, werden I proefkweekbedden aangelegd. Plus minus :.' 1 dagen na uitzaaiing ontkiemde het zaad op de ! i en na plus minus 2 maanden waren de bibitplantjes overplantbaar. Tuin IV werd aangewezen als de plaats, waar eene bemestingsproef met superphosphaat zou aangezet worden. Dit stuk werd daarvoor in i> d deeld, waarvan 3 heinest zouden worden en :> i vakken zouden dienst doen. Bij ■ later door den mantri de geheele oppervlakte met superphosphaat bemesi ('•' per plantje). Als nagewas van de tabak werd ook hier djagoeng verbouwd, ten aangelegd en geregeld bevloeid. Tuin V werd in 9 stukken verdeeld, waarvan 3 mei zwavelzure ammonia, 3 mei superphosphaal werden beme Mikken onbemesl als conti dienst deden, zoo il l, dal invloed van gro >gelijli werd geëlimineerd. De hoeveelheden zwavelzure ammonia i phaat per plant bedroegen respectievelijk 5 en "i\' 2 gram, in i ad. Ook hier werd djagoeng als i verbouwd, het stuk gi ird en geregeld bevloeid. De verschillen in behandeling van de op Inlandsche en Europeesche manier 423 Itiveerde tabak bestonden voornamelijk in bel (bemestingen bruten beschouw ing gelaten): - [nlandsehe wijze (1) De tnsschenbeplanting met andere gewassen. Europeesche wijze (E) Deze gewassen verwijderd. I. geen aanaardingen. E. Twee aanaardingen, 1. Na getopt te ! knoppen doen uitloopen e den, terwijl daaronder zich vormende tnnassen (dieven) geregeld worden genomen, Geen bloemvorming wordt toegelaten. E. Na toppen worden alle zich ontwikkelende knoppen verwijderd (en dus ook geen bloemvi toegelaten). J l *■ t verzamelen van zaad werd gedaan van boomen, erden, terwijl de knoppen, die zich uit de oksels der bladeren trachten te ontwik] steeds werden verwijderd. Door de Inla bevolking worden de zaadboomen echter wel getopt an de drie bovenste aangehouden uitgeloopen I; bloemvorming gelaten. De andere zi< ende knoppen worden ijderd. Na den inhuuT en de overname van den grond dooi- den mantri werden de volgende werkzaamheden uitgevoerd: Gewied, hetgeen gepaard moesl gaan mei eene diepe grondbewerking, waardoor het onkruid, dal men had laten voortwoi wortel en al verwijderd kon worden. Ingeboet, hetgeen /eer veel tijd vorderde, daar er bijna geen bruikbare bibit meer te krijg . uitgezocht moest m met het oog op de enoi reding van dikhuidziekte op ■ van de bevolking, de oorzaak v de bevolking a fsl ierven. Eerst medio Mei was het eer-- in Juni ook de tweede en Laatste completeering van h> ten. De totale inboeting bedroeg 35 Een ongelijke aanplant was aatuurlijk gevolg, een zeei onaangena en belemmerend werkend op de uit te voei en en andei als aan aarden, toppen en oogsten. In de maanden Juli, Augustus en September werd de oo; a gehaald, die door de bevolking d bestempeld weid. daar men de opinie had, dal i • van terecht zou kunnen komen, va zoon verwaarloozing vóór de overname. Wij badden hieruit geleerd, dat we het komen mei succes konden aantoonen, dat de Europeesche werkwijze het rationeelsl is, vooral wanneer 424 ook de voorbewerking en het plantmateriaal door ons uitgevoerd en geleverd wordt. In dit jaar was het verschil tusschen Inlandscho en Européesche werkwijze reeds overtuigend in het voordeel van de laatste. Wat de bemesting aangaat:, was do stand "van hei gewas met zwavelzure ammonia bemest het beste en ook de hieruit verkregen gekorven tabak werd het duurst betaald. Men verkrijgt dik blad, dat als superieur wordt gebonden voor de bereiding van tabak voor de Inlandsche markt. De goede invloed van superphosphaat was in geen enkel opzicht te be speuren. De bereiding der tabak had plaats zooals die gebruikelijk was in de desa Kedjadjar. Men heeft drie hoofdoogsten, die genoemd worden: de ampadan, de oeroetan en de rampassanoogst, die afzonderlijk soms weer in twee. ja drie tempo's geschieden en dan ook weer aparte benamingen verkrijgen. Bij den verkoon worden echter slechts de drie bovengenoemde oogsten beoordeeld. De ampadan wordt de oogst genoemd, verkregen uit de onderste blaren: de. oeroetan die uit de middelste blaren en de rampassan uit de bovenste blaren. De benedenste blaren, de ampadan Leverend, zou men voordeeliger doen niet te kerven, daar deze bewerking en daarop volgende berooking te duur zijn voor de te behalen prijs. Deze tabak wordt speciaal gebruikt voor den z. g. n. Soesoer, de pruimtabak der sirihkauwers en kauwsters. Men vindt het echter z. g. n. sajang en verwerkt dat blad daarom toch, al is het met ver] De oeroetan is reeds zeer veel beter van kwaliteit en reeds met voordeel te bereiden, terwijl de rampassan de superieure tabak levert. De bewerkingen, die de blaren ondergaan, zijn de volgende. Na geplukt te zijn worden de blaren van eiken oogst, apart natuurlijk, opgerold tot zoogenaamde lilins, uit een rolletje bestaande van 6 —7 blaren: de/r rolletjes worden naast elkaar en daarna boven op elkaar gelegd ter dikte van plus minus een Rijnl. voet, toegedekt mei pisangblaren of fcikars en van -l—o en gefermenteerd, namelijk totdat de blaren geel geworden zijn. Daarna worden deze lilins gekorven en op bamboe horden uitgespreid in ■/.. g. n. elèrs. Een horde heet rigèn en op een rigèn liggen uaasJ elkaar 5 èlèrs. Deze rigèn wordt met de gekorven en uitgespreide tabak ter dikte van twee vingers boven vuur gerookt, men kan niet spreken van gedroogd, (laai de bewerking veel te kort duurt en de tabak dan ook nog alles is behalve droog. iS'a deze berooking wordt de tabak buiten gedroogd. Heeft men in deze periode veel regens, dan is dit ook zeer schadelijk voor de kwaliteit van de tabak. 425 Den 25 sten Octoher 1908 was de geheele tabaksoogst afgeloopen. Aan de cijfers van den oogst, tuin voor tuin en vak voor vak, kunnen we zeer weinig waarde hechten, daar grondbewerking noch voorbemeeting door ons werden uitgevoerd, terwijl de kwaliteit van de geplante bibit eveneens onbekend was en laten we deze cijfers dan ook maar achterwege. Totaal werd geoogst van eene oppervlakte van 2 bouw en 160 R. R. aan: Ampadan 5,' S rigèn gekorven tabak. Koeningan Ben % „ „ „ Angsagan L 3 en % „ „ „ Oeroetan 37 en % „ „ „ Samparan 12 en % „ „ „ Bengangan 1 1 en Vf> „ „ „ Rampasean 147 „ „ „ Totaal 317 en Vis rigèn gekorven tabak. De planten niet zwavelzure ammonia bemest hadden zoo de aandacht van de bevolking getrokken, dat eenige menseben van de desa's Krejo en Serang reeds in het komende jaar persoonlijk eene proef daarmede wilden nemen. Voorzichtigheidshalve hebben we het de menschen echter moeten afraden, om dat niet het eerste jaar het beste, reeds ronelusies mogen getrokken worden. F. PROEFVELDEN TE DEMAK EN GROBOGAN. Aan dr rapporten ingediend door den tijd. Ambtenaar voor de proefvelden te Demak on Qrobogan, wordt het volgende ontleend. Proefveld I'oerwodadi. Hei jaarverslag ovei L9Ol eindigt met de niededeeling, dat door het laat invallen van den westmoesson op dit proef veld eerst in Januari 1008 padi geplant kon worden. Het gevolg van dit ongewenscht uitstel is geweest, dat te oude bibit moest gebruikt worden hetgeen zich in de productie deed 'bemerken. Zoo was de bibit van padi Kewal hij het overplanten 93 dagen oud. Opbrengst gem. 19,9] pikoel per houw. l<i. van () ad i tolo eveneens 93 dagen oud met een opbrengst van 18,84 pikoel per houw. ld. van pa d i moerni 101 dag oud. Die padi geplant na de polowidjo gal' gein. 10,26 en na de katoen 16,33 pikoel p. h. 426 ld. van padi oetri 94 dagen oud. Opbrengst gem. t 1,3 pikoel. Deze padi, na de katoen geplant, gaf een opbrengsl van gem. 1.1,4 pikoel p. b. Padi tolo en oetri badden einde Maart een tijdlang van droogte te lijden en toen de regens weer doorkwamen liet liet zich eerst aanzien, dat de aan plant zich zou herstellen, maar allengs trad de aaltjesziekte op, zoodat d( superieure kwaliteit was. Van de overige variëteiten Padi menoer, sampang, padai boelan, en mentik, wel] Lveld wei-den geplant, was de bibii 65/6*3 dagen oud. De opbrengst liet ook hier te wenschen over en moei de minder goede uitskj '" worden aan de bibit, terwijl ook wellicht te ijl geplant werd. Proefveld De mak. De padivariëteiten blandongan, sla mal. pandak en mèntoe, bestemd voor aanplant na de polowidjo, werden in ,1,. |v.. iar '<-' n ' droog uitgezaaid. De variëteiten mentik, menoer. sri-koening en seweri, be inplant rden nat uitgezaaid in de tv. Ie helft November 1907. Een en ander in verband mei de golongan-regeling van het irrigatiewater. De opbrengst van de droog uitgezaaide variëi as: blandongan gem. 19 pikoel - mentoe gem. 22,22 pikoel. slamat „ 38 „ pandak ~ 26,94 van de nat uitgezaaide: mentik gem. 22,22 pikoel seweri gem. 25,:'>() pikoel. menoer ~ 25,31 „ .sri-koening .. 11.—- „ De sri-koening kwijnde ei et uitplanten, her laarna, om eindelijk dooi ast. Op I eld Poerwodadi is in den westmoesson 190', mei bangkoewang (Pachy r r hiz as angulatus ïtich.) genomen. De bedoeling van dezen proef was om grondverbetering te krijgen dom- een vlinder bloemig gewas, daar er wel bijna geen plant te vi ■' zijn. die zo bladafval geeft als bangkoewang en bij uitstek als groene bemesting dienen kan. Het product >p niet al te groote schaal aangeplant, voldoende ver koopwaarde om in an padi geplant te w ander veld hiervoor te bestemmen met deze plant een kosteloozi erbetering tot stand gebracht kan worden. De opbrengst van deze bangkoewang was per bahoe ƒ 47,22. 427 De leeftijd van het gewas is minstens 6 maanden. Onmiddellijk na den bel padistroo van beid relden ver wijderd geworden en het veld oppervlakkig omgewerkt. De lang aanhoudende on was oorzaak, dat niet | kun worden. Alm jheden werden de beide strooken, voor polowidjo bestemd, voor de tweede maal bewerkl en van afvoergoptjes voorzien, De drie bahoes voor de katoen ondergingen na de eerste bewerking beploeging en werden ten van 60 c.M. boyenbreedte in kwart bahoes verdeeld. Er werd vee] tegenspoed <' : - a ondervonden, toch slaagde de aanplant In ve 1901 werden de eerste veldprodueten ver! den ' li en in 1908 eerst, den 18 der ' Augustus, wel een bewijs bi 1908 ten achteren was bij L 907. Verschillende, van het vorig jaar aangehouden, zaden hadden hun kiem kracht verloren en moesten nieuwe ingekocht worden; zoo o. a. djagoeng, en werd de gelegenheid gebruikt het aantal variëteiten uit te breiden. In het algemeen de djagoeng in Demak beter dan in Po ,: . al is de op brengst daar niet meer dan '* ■ wat te ijl planten. Opvallend mooi stond te Poerwodadi de djag. Sili, na de bangkoewang geplant. !)•• Menado djag. zon wat korrel a; vel in den smaak der. bevolking vallen, maar zij is laat rijpend en dat vindt een inlander een groot bezwaar. Van den eassa ve aanplant valt ook te vermelden, dat het aanslaan der stekken in het algemeen langzaam ging. zoodal de knollen niet dien wasdom hebben bereikt, dien zij hadden kunnen bereiken. Bovendien heeft de prijs i\w cassave ai len dooi- de belasting in Frankrijk op gaplèk. Van ketela ra ml) at valt niet veel te i De aanplanl -l i drogen. De mongkrong slaagde in Demak minder dan de meid ik. De lombol e in Di er dan in P< li, hoewel toch Poerwodadi een I» >n aanplant gal. In geld bracht Demak ƒ 16,12 en Poerwodadi ƒ 6,83 el' resp. per bahoe ƒ Si;.- -en ƒ ".(kis. Men beweert, dal li d op den vol De wil te en zwarte kédêlé gaven in !'■: i resp. een Op st van 2-5 en 30 kati schoon zaad. Een goed product is dit dus niet te Ie witte këdëlé in Demak een overvloedige hoeveelheid en. De tëdëlé gaf een product, dat dermate door schimmel was aangi dat het vrij wel waardeloos was. In Augustus is op heide proefvelden voor de tweede keer uitgezaaid; hei 428 resultaat was wederom bedroevend. In ieder geval heb ik voor beide velden voldoende zwarte këdëlé verzameld, maar de witte këdëlé mislukte in Demak voor de tweede maal. Katjang broei slaagde op beide proefvelden uitstekend; het is een gewas, dat zeer goed tegen vocht kan. Verkoopwaarde had de katjang in Demak absoluut uiet, zoodat een groot deel in Poerwodadi verkocht is moeten worden. Opbrengst van beide velden ruim 10 pikoel per bahoe. Katjang bogor. (Voandzeia subterranea P. T. H.) werd wederom aangeplant evenals in 1907, maar met hetzelfde ontmoedigende resultaat: wel aaurdant maar geen vruchten. Van tèrong werden dezelfde vier variëteiten aangeplant als in lm>;. Hoogstwaarschijnlijk door den vochtigen oostmoesson slaagde deze aanplant op het proefveld Demak slecht en ging ten slotte geheel te loor door een aan tasting van een bladvretend insect behoorende tot het geslacht Epilachna, zeer naverwant aan de lieveheerbeestjes'. Te Poerwodadi slaagde de aanplant beter, maar was de opbrengst toch minder dan in 1907. Dit verslagjaar was de opbrengst gem. per bahoe bijna ƒ 40. — en in 1907 circa ƒ 70. een nadeelig verschil, dat op rekening van den ongunstigen oostmoesson moet geschreven worden. Onder de ongunstige ornstandighedden mag de aanplant van tabak op beide jjroefvelden als geslaagd beschouwd worden. De opbrengst was in Demak grooter dan te Poerwodadi; koopers waren er in Demak evenmin als in 1907, zoodat een opgave van den verkoop (bij het opmaken van dit verslag) nog niet' te geven is. Te Poerwodadi bedroeg de opbrengst van de tabak ƒ 18,(11 of per bahoe ruim ƒ 77.— wel minder dan 1907, maar daar staat tegenover dat van de bevolking veel tabak geheel is te loor gegaan. Van waloe werden op beide proefvelden drie variëteiten aangeplant. Ook al weer door den natten Oostmoesson had de aanplant in haai- jeugd zeer. veel te lijden van ongedierte, dat zich te goed deed aan de uitloopers, tl aanhoudend moest ingeboet worden. De opbrengst was dan ook maar matig: te Poerwodadi ƒ 25. — en te Demak ƒ 21.— per bahoe. De laboe is er iets beter afgekomen, heef! althans bewezen niel Ln den smaak te vallen van insecten, zoodat zee goed als niel behoefde Lngeboel te worden. Toch bleef de opbrengsl belangrijk beneden die van het vorig jaar. Te Poerwodadi was de opbrengst ƒ 28. — en te Demak ƒ 25. - per bahoe. De krahi en ketimoen mislukten min of meer in Demak en gaven ook te Poerwodadi een zeer matige opbrengst nl. de eerste bijna ƒ 40.— per bahoe en de tweede bijna ƒ 32.—. De semangka gaf op beide proefvelden weer een ruime opbrengst 429 alhoewel tuinder dan 1907 en volgens de liefhebbers was de smaak ook minder, waarvan de schuld aan den natten oostmoesson werd gegeven. Ook deze cul tuur had in haar jeugd veel van insecten te lijden, maar het einde was toch een behoorlijke aanplant. Opbrengsi Poerwodadi ruim ƒ 166.— per bahoe tegen vorig jaar /' 258.— en de opbrengsi dit jaar te Demak bedroeg ƒ 140. — per bahoe. \'an sorghum werden op beide proefvelden de witte en de zwarte va riëteit aangeplant. Beide slaagden goed, maar hebben in beide afdeelingen ZOO goed als geen verkoopwan Na nog al wat tegenspoed gal de djarak op beide proefvelden een behoorlijken.aanplant. Twee variëteiten werden aangeplant, die in zaad zoo goed als geen onderscheid vertoonen, maar waarvan de èèn een witachtige stengel en de ander een zuiver groene. De marktwaarde van dit product was in verslagjaar ongeveer \.'■">',,< gedaald, zoodat de uitkomst uit een finantieel oog punt niet bevredigend genoemd kan worden. Te Poerwodadi was de opbrengst per bahoe bijna ƒ 13. — te Demak ./' 16. . De uien hebben op beide proefvelden een zeer voorspoedigen oogst ge- Aangeplant werden de ronde uien en de timor id. Voor den oostmoes son zijn heide variëteiten geschikt, vooral nu en dan een buitje kan veel goed doen; voor den westmocsson zijn de timor uien minder geschikt, dan schijnt er voor deze soort weer te veel regen te vallen. Beide verlangen echter een zorgvuldige behandeling en zijn zeer dankbaar voor wat mest. De mindere opbrengst te Demak is alleen een gevolg van wat, te ijl planten. Opbrengst Demak ƒ 1 I.k per bahoe en die te Poerwodadi ƒ 240. — per bahoe. De aanplant werd uit knollen verkregen. Ten slotte witte widjen een gewas, dat op beide proefvelden wel wil slagen, maar dat evenals sorghum geen verkoopwaarde heeft. Bij een tournee in het onderdistrict Gaboes werd een aanplant van zwarte widjen gezien, dat naar men mededeelde koopers vond op de passer te -Ngawi. De Kat oe n. De eerste bewerking voor de katoen is een oppervlakkige bewerking geweest, hiertoe genoodzaakt door de vele regens. De tweede be werking was ploegen, die plaats vond al naar gelang de omstandigheden het toelieten. Aan het voornemen om met den aanplant gereed te zijn met ult.q Juni kon door het ongunstige weder geen gevolg worden gegeven en kwam de aanplant met inboeten ongeveer 20 Juli gereed. De bedoeling hiervan was met den a. s. oogst reeds een eind gevorderd te zijn als de eerste regens van den naderenden westmocsson begonnen te vallen, want al heeft dit jaar bij uitstek bewezen, dat met den meesten tegenspoed (overvloedig regen) nog een behoorlijken katoenaanplant te verkrijgen is, tegen regens tijdens den oogst 430 kan men zich niet beveiligen. Ook de proeven door den Ass.-Kes. van Grobogan in zijn a tijdens verslagjaar genomen geven biervan het duidelijkst ant door e jaren te voren mislukte katoenproeven Edeeling, beette hel dadelijk dal in Grobogan geen katoen kon groeien. De opbrengst van dez< i bleei wel iets ten achter bij die i (het scheen dal hier .bladontwikkeling had plaats gebad ten koste van de vruchtzetting). Hei iaat zich begrijpen, dal hij , btigen oostmoesson het on kruid welig groeide en daar patjollen in natiën grond toch al is al' te k< in deze klei zelfs ilijk is, werd hei al spoedig hoogst noodzakelijk de jonge aanplant te wieden, om daarna ook als de aanplant wat gegroeid was een hehakkni;. u. De drie hahoe's. \ ld, waren door in kwart hahoe's verdeeld, een bewerkin alvorens met planten werd begonnen. Bovendien werden door gootjes van éé;i patjol breedte de kwart bahoe's in bedden van 20 voet breedt ld, zoodat er tien struiken op een b< en en het vallend n i onmiddellijk kon afvloeii n. Aangeplant: werden de gewone Demaksche katoen of kapas pandak en de kapas gogo. Deze laatste is wal fijner van qauliteit eta daarom meer voor elijk gebruik bestemd. Uitvi a zoo goed ais niet plaats en de ( hineezen. handelende in kapas pandak, weg ;o Ie koopen. Slechts één Chinees hajndelde in deze kapas en kocht ze op ƒ é,50 do pikoel ruw maar droog product. Hij verkocht ze dan weer hij kleine hoeveelheden aan de inlanders lenig. He kapas pandak werd verkocht voor ƒ I."?.") de pikoel ruw maar droog product. He hoofdklachl van den handel is wel, dat de inlander zijn product niet behoorlijk wil drogen, ja, om een schijnbaar voordeel Ie behalen zet de Lnlandsche verkooper zijn kapas. die hij den volgenden morgen denkt te verkoopen, eerst nog eveai in den i 'e nachts. Door dl of bevochtigde kapas koopt: de handelaar niet alleen voor zijn geld, maar, wat veel erger is, er heeft ecu begin \an bederf . waardoor bij het ginnen veel verlies van vezel plaats heeft. De opbrengst aan goed droge kapas was te Poerwodadi voor de kapas pandak 1,65 pikoel per bahoe en voor de gogo 6.92; die cijfers zijn respectieve lijk voor Demak 4,52 en I.— pikoel per bahoe. Uit product aan I gogo is te wijten aan hel feit, dat de inlaudsche buren van het demonstratie veld, tegen de belofte in, een afvoerleiding opdamden om k den onder water te zetten, waardoor de kapas gogo tevens onder water liep. Hierdoor i de planten nog wel niet direct dood, maar de vruchten kwamen niet tot' rijpheid. Onder de kapas van Demak was ook neer afval dan onder die van 431 Poerwodadi (/.. g. kloétoe), dai rdel te verkoopen was. De hoofdoorzaak dergelijk afval is te zoeken in den regen tijden- don oogst, waardoor de i schimmels ontstaan en du* die vrucht geen waarde b Is nu de marki erg willig tl,in trekt de kooper hei voorkomen van die kloetoe zich niet erg aan, maar als dat niet hei geval is, weigert iii.j eeïivoudij partijtje waar veel kloetoe in voorkomt. Kr blijkt dus weder uit hoeveel risico aan de katoencultuur verbonden is, een risico waartegenover men machteloos staal. D e \Y estinoesson aanj>l ail t L9OB !'. Op 16 November werd Int water op hel proefveld Demak toegelaten, ter eer gelijkertijd « racht hei proefveld Poerwodadi te inundeeren, geheel afhangt nd railend regenwater. Opvallend en toch vol i niet vreemd was het verschijnsel hierbij, da, len der bevolking veel gemakkelijker door regenwater onder gehouden kunden worden dan het proefveld, dat in den beginne ieder oogenblik droog liep, terwijl de sawahs dei bevolking nog min ol' mcci- oudei- water stonden. Verklaring vindt dit ver schijnsel in de aangelegde draineering, die eveneens in den Oostmoesson aan leiding was, dat het proefveld na v.w en hel rekkelijk dadelijk weer droog 1 was. als de aanplant van de bevolking nog in het water stond. Op het proefveld Poerwodadi werden dezelfde achl variëteiten padi geplant als in 1907/8 en alle werden droog uitgezaaid. In Demak werden eveneens dezelfde aehl variëteiten uitgezaaid als in hiervan men oer, men tik en seweri, als bestemd na de katoen, nat uitgezaaid, omdat het irrigatiewater toen reeds was toege laten on dus droog uitzaaien eigenlijk onmogelijk was. De variëteit lilan d o ng a n werd hall' October d] len gewonen aanplani na de polowidjo, en werd hall' November gelijktijdig met de zooeven genoemde nat uitgezaaid om daarmede de gewezen kweekbedden te kunnen beplanten. Daar de maandi December bij poozen volop i aven, was hei aiet we! moe-olijk de kweekbedden tot het overplanten droog te houden en werd daarom besloten ze langzamerhand onder water te zetten en ze als natte te behandelen. Verder is op hol dadi nog oen kleine proef genomen mot padi kewal geheel als gogo uit te zaaien. Die zaaiing had plaats op II Sept. Hol zaad ontkiemde bevredigend al naarmate er voldoende vocht viel. In Dcc werd de aanplant verder als gewone sawah behandeld en ingeboet mot <\c eigeri bibit, zoodal van ■ ironkelijke 30 roe een geregelde aanplant van 23 roe werd verkregen. De proef laat zich goed aanzien, maar hol is te begrijpen, 432 dat voor deze wijze van uitzaaien de stijve klei een uiterst fijne bewerking moet hebben ondergaan. Katjang tanah is dns in dit geval een bijzonder goede voorvrucht, omdat door het oogsten van deze aardvruchten de klei juist in hel gewensehle mulle stadium geraakt. Minder als proef dan wel om in versch zaad te blijven, is ruim een halve bahoe van beide proefvelden gedurende den westmoesson 1908/9 gereserveerd voor polowidjo. Geplant zijn of /uilen worden: 10 var. djagoeng, 2 ~ uien, '.' „ kedele, katjang broei, ~ idjoe en bangkoewang, voor bemestingsproef. De Inspecteur van den [nlandschen Landbouw, J. v\\ Bhbda DB Haan. 434 In Kedoe bleef het grassnijden binnen de gereserveerde terreinen zeer scha delijk voor de spontane reboisatie en voor de culturen. Bij besluit van 16 Mei 1908 il- 15 (Staatsblad II- 376) werden enkele bos schen en terreinen in de atdeeling Bandjarnegara aangewezen als Ln stand te houden w ildhoutbosschen. 11. (ir ens r e geli o g e n al'bak e o i d g de r bossc h e n. Wat de djatibosschen betreft, waren deze werkzaamheden bijna voltooid. In de in stand te houden wildhouthossehen was ultimo 1908 ten aanzien van circa 185000 H.A. de grensregelirig gereed. Er werden L 5 grensregelings processen-verbaal giie<lgekeurd. Aan de definitieve begrenzing der wildhoutbosschen in bet boyenstroom gebied van de Pamali werd met kracht voortgewerkt. De zoogenaamde akoe wan-kwestie werd dit jaar, dank zij den steun van den Resident van Pekalongari geheel geregeld, waardoor aan dat netelige vraagstuk voor goed een einde kwam en de boschoppervlakte belangrijk kon winden uitgebreid. 111. Verschillende andere werkzaamheden, met de voorloopige inrichting der djatibosschen in verband staande. In het verslagjaar werden twee voorloopige bedrijfsplannen voltooid en goedgekeurd, te weten die van Noord-Randoeblatoeng en Ponorogo. Daardoor is hel aantal boschdistricten, waarvoor zij thans gereed zijn, geklommen nu 20. In de boschdistrii rden voltooid I houtvesterswoning, 5 opzieners woningen en l'-i woningen voor de inlandsche boschpolitie (buitendien in de houtvesterijen 1 beheerderswoning, 1 opzienerswoning en L 9 boschpolitiewonin gen). Van het geheele beheerspersoneel, zoo in de boschdistricten als in do houtvesterijen, waren op ultimo van het verslagjaar in Gouvernements woningen gehuisvest: 11 houtvesters, 1 adspirant-houtvester, 9 adjunct-houtvesters der l c klasse, 7 adjunct-houtvesters der 2 C klasse, 77 opzieners en leerling-opzieners en 117 mantri's-boschpolitie en boschwachters. Bel totaal aantal dezer be ambten bedroeg respectievelijk: 28, 1, 9, 10, 113 en 632. Aan 17 bosch politiebeambten werden dienst velden afgestaan. De aanlog van sleuven, wegen en paden werd voortgezet. IV. Culture n. 1. Djaticultuur. Li den westmoesson 1907/8 werd 6552 H.A. niet 435 djati beplant togen 6530 lI. A. in het vorig jaar. Onder deze oppervlakte zijn niet begrepen de caoutchoucculturen binnen het gebied der djatibose De kosten voor djaticultuur waren in 1908 ƒ 294847. Op groote schaal werd in de djaticulturen kemlandingan (Leucaena giauca) tusschengeplant. Hoewel de berichten daarover verschillend luiden, en men in dezen nog geen definitief oordeel kan vellen, stemmen de reeds verkregen 1 resultaten toch hoopvol. In de jeugd heeft deze plant zeer van allerlei vijanden te lijden, en zonder deugdelijk onderhoud slaagt zij niet. Echter is gebleken, dat zij bij flinke grondbewerking ook op bepaald onvruchtbare gronden voort wil en mag worden verwacht, dat de oplossing van het vraagstuk der alang alang-bestrijding door de invoering van deze tusschenplanting een belangrijk eind verder is gebracht. De houtvester van I'ekalongan-Ivendal, die ook met de kemlandingan de eerste 1 proeven op grootere schaal nam, plant ter bestrijding van de alang-alang ook Manihot Qlaziovü tusschen de djati. liet planten van djatistompen voldeed op vele plaatsen weinig. Op zwaar hellend terrein, waai- de pitten sterk afspoelen, gaf het echter een zeer goed resultaat en evenzoo op drassige plekken in de aanplantingen. De cuituurbranden deden dit jaar ten gevolge van den vochtigen oost moesson over het algemeen weinig kwaad. Nopens de schimmelziekte in de culturen Banjoebening kan worden mede gedeeld, dat men in het ll e en 12 e jaarperceel weder alle aangetaste hoornen. met wortel en al uitroeide en verbrandde. Per lI. A. waren dat (over L3Q 11.A.) '.> stuks. Het waren culturen van 1905 en 190;>, die in 1908 voor hei eerst werden gedund : men mag dus het optreden dezer ziekte thans sporadisch noemen. Waar tot nog toe, niettegenstaande de vele pogingen, de resultaten met de pilangcultuur (Acacia leucophloea) niet schitterend waren, kan thans worden gemeld, dat de houtvester van Bodjonegoro succes had met zijn proeven. Er bleek daar. dat op gronden van de kalk-étage der jong-tertiaire formatie deze boomsoort goed groeit. Troeven werden genomen om de cultuur op circa drie jarigen leeftijd op stronk te zetten. Hierbij bleek, dat de stronken weder uitliepen en de loten voorloopig flink groeiden. Ook was de opbrengst aan bast bevredigend, terwijl het looistofgehalte van zulke jonge bast zeer goed is. Verwacht mag dus worden, dat bij deze hoon,soort hakhoutbedrij f (zooals in Europa bij eikenhakhout) toepassing zal kunnen vinden, al moet b. v. nog door verdere proeven worden uitgemaakt welke de voordêeligste tusschenruimte voor het periodiek afkappen der telgen is. De vrees voor looibastgebrek zal, indien althans de verdere resultaten dezer proeven aan de verwachtingen blijven be antwoorden, zijn reden van bestaan hebben verloren, wani dan zal men in 436 korten tijd groote basthoeveelheden kunnen produceeren. Het voornemen ho staal thans, dë ciiltuur van dezen boom in liet genoemde boschdistrict op grooter schaal aan te vatten. Verder werd vrij algemeen voortgegaan met het sparen der reeds aan wezige jonge boompjes van deze soort en van trenggoeli (Cassia Fistula) en kesambi (Schleichera trviiga) in de djatienltnren. -.'. Wildhoutculturen. Binnen de afgesloten terreinen op den Lawoe in bet boschdistrici Ponorogo had een brand plaats, die zich echter tot den top beperkte en dus aan de lager gelegen alang alang en glagahwilder nissen, welker herbossching hoofdzaak is, geen kwaad <\vi'i\. Dit gebied beefl niet gebrand, en is de vooruitgang der natuurlijke reboisatie, waarover reeds in het vorig verslag werd geschreven, er dan ook groot. Van de zijde van het Bestuur wordt hier veel hulp ondervonden. Dank zij de afkondiging eener keur door (ien Gewestelijken Raad, konden grassnijders uit de terreinen worden geweerd. Zooals echter reeds onder het hoofd „gesteldheid" is medegedeeld, woedde in hei boschdistrict Ngawi op denzelfdes berg een groote brand boven den gordelweg, welke brand aan de sponlane reboisatie aldaar veel kwaad deed. Op den Goenoeng Wilis in het boschdistrici Kediri, waar men in de laatste jaren mede bezig is ile afsluiting der te reboiseeren terreinen mogelijk te maken door aanleg van een grenspad. was plaatselijk de goede werking der afsluiting reeds te constateeren: spontane reboisatie begon op te treden. De houtvester verwachl dat, waar de grond goed is, kunstmatige berbossching overbodig zal zijn. nuts brand en diefstal worden buitengesloten. Dat in Ivedoe hel grassnijdeii binnen de gereserveerde terreinen vee] schade bleef \eioorzakeii aan de spontane reboisatie zoomede aan de cultuur, werd onder het hoofd „gesteldheid" reeds vermeld. In verband niet de toenemende bandjirs en de van de ontwoudiflg onder vonden nadeelen werd, na herbaalde conferenties van den betrokken houtvester met de Ëuropeesche bestuursambtenaren in Djokjakarta, het [nlandscb zelf bestuur en de landhuurders aldaar, besloten om de reboisatie \an liet in Djokja karta gelegen gedeelte van den Merapi ter hand te nemen, en daarvoor dooi de Rijkskas en de landhuurders tezamen een som van ƒ 40000 beschikbaar gesteld. Daaruit zullen alle kosten voor cultuur, woningenbouw, wegenaanleg, toezicht enz. enz. moeten worden bestreden. Op dezen berg omspringen bijna alle rivieren die de afdeeling Mataram bevloeien. Het terrein is op deze steeds werkzame zandvulkaan hier en daar echter minder gunstig, ultimo Februari f 909 waren IIC lI. A. beplant. 437 3. Caoutchouc culturen. De culturen van caoutchouc leverende gewassen besloegen op ultimo 1908 eene uitgestrektheid.van !', 85 11.A. waarvan G 986 lI. A. Ficus elastica, 728 H.A. Hevea brasiliensis en 71 11.A. Castilloa elastica. De oppervlakte is als volgt over de verschillende jaren verdeeld: vóór 1898 113.5 1900 2 1901 245 1902 795.5 1903 1209 1904 1148.5 1905 1879 190 G 1866 J 1907 442 1908 081.5 Voor verschillende aanplantingen, in welke in liet jaar na den aanleg belangrijke inboetingen luidden plaat- gevonden, werd (in tegenstelling met de overeenkomstige opgave van hei vorig verslag) in bovenstaande opgave als jaar van aanleg aangenomen liet jaar. waarin die inboetingen hebben plaats gehad. Vandaar hei verschil met de opgaven van hei vorig jaar. De uitbreiding der cultuur in 1908 bestond voor 4;; H.A. uit Ficus en voor 207 H.A. uit Hevea. De kosten der Ficusculturen sedert hun aanleg tot ultimo 1908.zijn in clusief alle kosten voor kweekbedden als volgt: culturen van 1901 ' ƒ 130 ~ 1902 „ 97 C) „ 1903 „ 96 „ 1904 ;s „ 1905 lis „ 1900 50 „ 1907 „ 41 „ 1908 „ •-' 1 Die van de Heveaculturen van umi; zijn ƒ ;:l en van 1908 f 30. Bij bovenstaande berekening zijn de totaal mislukte culturen niei mede gerekend, aangezien deze gelegen waren op terreinen waar thans i< gebleken dat Ficus niet kan worden gecultiveerd. O Noot. De kosten van de Ficuscult.uren van 1902 zijn naar verhouding Laag, omdat er enkele zeer goedkoope culturen (in Kediri) onder zijn begrepen, /onder deze culturen ware het bedrag / 110 geweest. 438 Bovenstaande cijfers geven dus een beeld van de uitgaven op voor Ficus bruikbare terreinen. Evenmin konden bij de samenstelling der bovenstaande opgave worden medegerekend die uit Hevea en Ficus bestaande culturen, waarvan de kosten voor elk dezer soorten afzonderlijk niet bekend zijn, en zijn zij daarom, — even als trouwens de onder zeer bijzondere omstandigheden aangelegd wordende aanplantingen op Nbesakembangan —, daarbij builen beschouwing gelaten. Voor de Heveaculturen worden alléén cijfers gegeven voor de jaren L 907 en 1008.' omdat van de oudere nanplaiitingen na aftrek van de zooeven ge noemde culturen waarvoor de kosten van het gedeelte dal uit lieven bestaai niet afzonderlijk bekend zijn. een te geringe oppervlakte overbleef om bruikbare middencijfers te kunnen verkrijgen. Totaal werd tot ultimo L9OB uitgegeven voot caoutckouccultuür, inclusief alle mislukte culturen en de kweekbedden rond ƒ 623000, waarvan in 1008 alleen rond ƒ I'2oooo. De stand der caoutehoueculturen is over bet algemeen goed, in Krawang, Pekalongan en Japara zelfs zeer goed. Er wordt veel keinlandingan tusschen geplant ten einde alang slang groei te voorkomen. De gestraften culturen op Noesakembangan gaven nogal teleurstellingen. Wel werd het aantal gestraften wat opgevoerd, zoodat de cultuur ten minste dit jaar voldoende kon worden onderhouden, maar van een flinke uitbreiding kon geen sprake zijn. Deze aanplantingen staan overigens vrij bevredigend, al zal het nog lang duren eer sluiting intreedt. De kleine, oudere Hevea culturen in Pekalongan en Ngarengan beginnen reeds vrij wat zaad te produceeren. Ten aanzien van de Castilloa cultuur, die lot uog toe zoo te lijden had van do wortelhalsschiminel, kunnen thans uit hel boschdistrict Pekalongan gunstiger mededeelingen worden gedaan. In de '.'1 li.A. groote cultuur Mer boeh aldaar, vermindert, nu de alang alang geheel wordt verdrongen door allerlei struikgewas en geboomte, deze ziekte eik jaar. Hier blijkt. — wal ook elders is opgemerkt —, dat de Castilloa goed gedijt onder schaduw, en dat de groei het beste is, waar tussehen de Castilloa struiken en geboomte voorkomen. De oogst van 1908 uit de Ficus aanplantingen in de bosehdistricten Oosfl Preanger, Oosi Cheribon Tegal en in de houtvesterijen Ngarengan en Margasari bedroeg tezamen circa 3100 K.G., waarvan 135 K.G. werd gezonden naai- de Londensehe tentoonstelling. De rest werd in 1909 verkocht. De opbrengst van den oogst van 1907 ad 2607 K.G., die aan de Russian American India Rubber Co. werd verkocht, bedroeg na all rek der verzendings- 439 kosten ƒ 3,61 per K.G. Deze geringe opbrengst was een gevolg van de toen maals zeer lage rubberprijzen. De cultuur Kalitelo in de houtvesterij Ngarengan, die in 1901 in verband 10 X 10 M. met marcotten werd beplant, werd over een 12 tal H.A. bij wijze van proef getapl en bracW op 50 K.G. por H.A. Tn 1907 was de opbrengst van een proeftap op 1 H.A. in denzelfden aanplant 30.5 K.G. Dit zijn voor zulk een jonge cultuur zeer bevredigende cijfers. De genoemde cultuur Kalitelo groot totaal 80 H.A. en. gelijk gezegd, aangelegd in liet jaar 1901, heeft aldus bij den proeftap in 1908 over '■' , van hare oppervlakte na aftrek der oogstkosten rond ƒ L7OO opgebracht, terwijl de cultuurkosten tot ultimo 1908 voor de ge heel e cultuur ƒ 962 hebben bedragen. Keeds thans overtreffen derhalve de baten de totale cultuurkosten, en men behoeft dus niet Ie \ de genoemde aanplanting ook op den duur eene voordeelige geldbelegging geweest zal zijn. V. E xploitatiede r cl jat i- en wil <1 houtboes ch e n Gedurende ü>t)S bedroeg de opbrengst aan djatihout, exclusief het uit dunningsmateriaal: Welke hoeveelheden in 1907 bedroegen: 245285 M* en 766414 S.M S . De exploiiaüe in eigen beheer die in L9Ol 54568 M 3 en '251186 S.M a op leverde, nam dus toe. De Btijging is echter niet zoo belangrijk als zij schijnt, aangezien onder 'het bedrag van 1908 eene grootere rondhoutmassa is begrepen. In IDiis werd namelijk aan dolkenhout afgerond 26500 M :! gekapt tegen 14000 M s in L 907. Door de particuliere houtcontractanten word! deze kapwijze nog niet in eenigszins belangrijke niate toegepast, althans niet door de groote ondernemers. 44 Op water- en vuilvrije stof berekend vindt men: caoutchouc 75.2% hars 24.8% ' Op aanvraag van een belanghebbende werden de volgende deelen van den Ficusboom o\> hun caontchouc-gehalte onderzocht. versch blad afgevallen blad twijgen watergehalte 74.4 % 34.5 % 80.!) % caoutchouc 0.65% 1.4% 0.2 % hars 2.1 % 6.—%. 0.5 I '/< Op droge stof berekend is de samenstelling als volgt: caoutchouc 2.0% 2.2% 1.—% hars 8.4 % 9.2 % 3.8 % II an gk an g van I'ontianak bezat de volgende samenstelling: water 38.9% vuil 0.3% gutta 13.4% hars 47.4% Eel aschgehalte bedroeg 1.—%, terwijl het stikstofgehalte 0.06$ was. Daar maar 0.3% vuil gevonden werd, blijkt hieruit, dat de bestanddeelen van de asch gedeeltelijk in oplossing zijn gegaan bij de bepaling. Op vuil- en watervrije stof berekend vindt men: gutta 22.—% hars 78.—% Djeloetoeng van I'ontianak had eèné overeenkomstige samenstelling: water 27.2 %• vuil 0.2 % caoutchoucachtige stollen .... 16. —% hars 56.6$ Hierbij was het aschgehalte 0.9%, terwijl 0.1% stikstof gevonden werd. Berekend op water- en vuilvrije stof verkrijgt, men: gutta-achtige stoffen 22.—% hars 78.—% Door den heer 1-5 akk e r werden bladeren van 1' 1a g iopl er o n Er a grans ingezonden, met verzoek na te gaan of hierin gutta-percha voorkwam. Het onderzoek toonde aan, dat in het versche materiaal (watergehalte 53.2%) 2.55$ gutta en 2.65$ hars voorkwamen. Op droge stof berekend bevatte het dus 5.45% gutta en 5.66% hars. 440 De sleepmachine, waarover in het vorig verslag werd gesproken, arrh eind 1908 en wordt daarmede in 1909 een proef genomen. In het verslagjaar werd een groote bestelling van trekzagen gedaan bij de firma Dominicus en Zonen te Remscheidt-Vieringhausen. Deze zagen voldoen uitstekend. De houtvester van Grobogan meldt dat op verschil- Lendë plaatsen <le zagers verklaarden met deze zagen het dubbele kwantum te kunnen verwerken, ja. plaatselijk verkoos men de oude zagen niet meer te ge bruiken. Het zeer harde sfcual dezer zagen maakt weinig scherpen en zetten noodig, wat ook den zager ten goede komt. Het verdeelen dei- stammen niet de zaag vindt op de Gouvernements exploi taties meer en meer toepassing. Ten behoeve van de exploitatie in eigen beheer werd 103 K.M. railbaan materiaal gekocht en daarmede verschillende banen gelegd. Ook werden eenige telefoonverbindingen aangelegd. De houtprijzen op de venduties waren bevredigend. In 1908 werd een proef genomen om op verschillende stapelplaatsen de aan te voeren houtmassa hij contract al' te staan. De overeenkomsten werden ondersliands gesloten en omvatten de levering V an het reeds aanwezige of in den loop van L9OB nog aan te brengen hout, met uitzondering van enkele categoriën, legen vooraf vastgestelde prijzen. Daarvoor werden genomen de limiteprijzen voor de venduties van hetzelfde jaar. Doel van dezen onder handschen afstand was den groothandel met deze wijze van verkoop hekend te maken en tevens ondervinding op te doen over de inkleeding der contracten In 1909 werden nieuwe leveringscontracten van dezelfde soort aangegaan, doch nu voor een langer tijdvak, terwijl thans in stede van onderhandschen afstand verkoop bij openbare inschrijving plaats had. waarbij een bepaald percentage boven te voren hekend gemaakte eenheidsprijzen werd geboden. 1 leze ver koopingen slaagden zeer goed. De hoiil ve>lerijen hadden een minder voordeelij;' jaar dan in 1907. I'"' K) oudste brachten gemiddeld netto per lI. A. op ƒ ii."> I tegen de s , ƒ 9.7*3 in 1907. Het bedrag was echter nog belangrijk hooger dan het cijfer de "2".' djatihoschdistricten (waarin de overwegende exploitatievorm die i door tusschenkomst van aannemers) hetwelk ƒ ')jü bedroeg. Voor de lo oudste houtvesterijen was sedert hunne oprichting tot ultimo L9OB de nel I o-opbrengst per jaar en per lI. A. ƒ •">. I ; en voor de djatih districten van 1900 tot ultimo 1908 ƒ 3.79. Voor nadere bijzonderheden ter zake zie \[:v[i hel Verslag van den Dienst van het. Bosch wezen. De onderhandsehe verkoop van hout nam wederom zeer toe. Het aantal 441 inlanders waaraan werd verkocht, was belangrijk, en zulks niet alleen in do houtvesterijen, maar ook in de bosehdistricten; uit de exploitatie in eigen be heer in «leze laatste beheerseenheden, wordt ook heel wat boul aan de bevolking verkocht. Behalve dal hierdoor in eene behoefte wordt voorzien, verminderen daardoor de boschdiefstallen, wat aan de boschgesteldheid ten goede komt: een niet te onderschatten Lndireci voordeel. In het verslagjaar werd wederom veel limit verstrekt voor desaloemboengs, terwijl thans ook hout voor desascholen werd afgestaan. Exploitatie door particuliere aannemers vond plaats in 100 perceelen, die tezamen 147694 M 8 t iminei'hoiit en ls;.",ll S.M 8 brandhout opleverden, tegen 180504 M 8 en .'.1111.-- S.M 3 in 1907, Gelijk reeds in het vorig verslag werd medegedeeld, was de hout val op deze perecelen in hei jaar 1907 abnormaal hoog tengevolge van het opwerken van groote hoeveelheden minderwaardig hout door een der contractanten. Onder de houlmassa van 1908 is weliswaar ook nog zulk hou! begrepen, doch in belangrijk mindere hoeveelheid, zoodat de daling der productie voor een groot deel hierdoor wordt verklaard. (ielijk reed- opgemerkt, werd in het algemeen door de ondernemers be trekkelijk weinig dolkenhoul aangemaakt. Eene uitzondering maakt de Borneo Company Lid. die slechts enkele perceelen heeft en daar 3700 M" dolkenhout aanmaakte tegen :!<>tH) M :i ander hout. Er kwamen II nieuwe perecelen in werking die ondershands waren afge staan en één na openbare aanbesteding. Hij de/e aanbesteding werd een hooge prijs gemaakt, evenals bij twee andere aanbestedingen, waarvan de perecelen i ersi in 1909 in werking kwamen. De export van djatihoul daalde sterk. Bedroeg hij in 1901 volgens de ler betrokkenen 65601 M ; en volgens de opgaven van de ontvangers der in-- en uil iten en accijnsen 75800 M a , in 1908 daalde hij volgens laatstbedoelde opgave tol 1.".:;.". M . In hel bijzonder ging de dwarsligger uitvoer achteruit. I>c prijzen op Java waren zeer bevredigend en hooger dan in 1907. Goed balkenhoul van resp. •. ,| :J . 3y 2 , i' -. 5Y 2 en f; -M. lengte werd door verschil takken van 's Lands dienst betaald mei ■■:». ) ƒ 18.— (ƒ 15. —) f 57. - (ƒ54. ) ƒ7O. (ƒ6B. )en ƒ74.— (ƒ72.—). De tusschen haakjes dste cijfers zijn de correspondeerende prijzen van 1907. Ook de prijzen voor dwarsliggers stegen. De exploitatie in eigen beheer van wildhoul in dè bosehdistricten West- 442 en Oost-I'reanger, Oost-Cheribon, Banjoemas, Pasoeroean en Besoeki leverde 16160 M' timmerhout en bamboe en 25728 S.M 8 brandhout op. tegen 2071 M : en 20064 S.M' in het vorig jaar. De zeer belangrijke uitbreiding is een gevolg van de bamboeexploitatie in eigen beheer, vooral in het boschdistnct Besoeki. Tot nog toe werd deze bamboe, die een levensbehoefte is voor de tabaks industrie, gekapt op vergunning. Daarbij was echter controle op den kap niet mogelijk en werden de bamboehosschen met uitroeiing bedreigd. Thans is de aankap in eigen helieer genomen en daarmede de in standhouding dier bossehen beter verzekerd. De opbrengst aan ongeregelde aankappen van wildhout was 5875 M* tim merhout en bamboe en 7609 S.M" brandhout. VI. IJ itdun n i u g der hosse h e n. Van de djativerjongingen, - die aan het eind van het verslagjaai oppervlakte van rond 148000 TI.A. besloegen, — werd in hei verslagjaar 11377 H.A. gedund. De inkomsten beliepen ƒ171757. de uitgaven ƒ73382 en het saldo ƒ 98375, of ƒ 8.G4 per HA. Sedert 1900 waren deze saldo's als volgt ƒ2.72, ƒ3.36, ƒ1.45, ƒ3.49, ƒ3.73. ƒ4.20, ƒ5.64, ƒ6.73 en ƒ8.64. Waar deze maatregel in de eerste plaats wordt genomen in het belang van de ont wikkeling der plantsoenen, mag hel een zeer verblijdend versclu insel worden genoemd, dat er tevens finaniieele voordeoleu aan zijn verbonden. De liout opbrengst was lf>oC>3 M* niet of meerendeels sleehls ruw beslagen houtwerken en 80442 S.M a brandhout. De dunning der kinaplantsoenen in Kedoe en Bagelen [i }6646 K.G. droge bast, en de exploitatie der kinaboomen op het voormalig erfpachtsperceel Poesoengsari in het boschdistriet Pasoeroean leverde 12725 K.G. droge bast. VII. Bcwii k in g van 's Lall d s bosse li e n In de houtvesterijen is de toestand gunstig, met uitzondering van West- Soelang en Margasari. I■. de boschdistricten is de toestand verßehillend, maar over het algemeen, — gelijk trouwens te verwachten is, — minder gunstig dan in (\o houtvesterijen. Ais boschdistricten, waai' dè toestand veel te wen laat, kunnen worden genoemd West Cheribon, Grohogan, Semarang, Toehan, Zuid Soerabaja, Ngawi en Kediri wat betreft de djatibosschen, en inzonderheid Kedoe en Hagelen, wat betreft de in stand te houden wildhoutbosscl 443 YIIF. Definitieve Inrichting. Uitbreiding van eenig belang van hei bij de inrichtingsbrigade gedeta cheerde technisch opgeleide personeel, waardoor de inrichting dor houtveste rijen mei voldoende krachi zou kunnen worden aangevat, had ook in dit jaar niet plaats. ])p uitgestrektheid djatibosch, die gedurende hei verslagjaar als volledig opgenomen en gekaarteerd mag worden beschouwd, bedraagt volgens schatting 55200 11. A., wai uiei alleen belangrijk meer is, dan in hei vorig jaar. maar ook meer dan toi dusver in eenig jaar werd bereikt. Het toi ultimo 1908 [gekomen meetwerk is volgens schattin.!: gelijkwaardig aan de volledige opneming en kaarteering van 147900 11.A. of 67% van de totale djatibosch-. oppervlakte van .lava. Volledige kaarten op beide schalen van 1 : 10000 en 1 : 25000 bestonden op het einde van het verslagjaar van :i66700 H.A. Moor de Inrichting werden gedurende hei verslagjaar in de ingericht wor dende complexen verschillende sleuven, paden, wegen en bruggen aangelegd. Met de bóschbeschrijvingen werd voortgegaan resp. aangevangen in de boschcomplexen Tangoeng, Tempoeran, Gedangan, Bloengoen, Nanas, Pajaman, Celing en Zuid JapaTa; in Tanggoeng, Bloengoen en Nanas kwam het werk gereed. De bedrijfsplannen van de houtvesterijen Manggar en Telawa, die in het jaar op weinig na gereed waren, werden in lief begin van hei Verslagjaar voltooid, ingediend en goedgekeurd. Van de complexen Tjabak, Bloengoen, en Bandjaran werden de bedrijfsplannen in L9OB opgesteld. Dat van Tjabak werd in 1908 goedgekeurd, van die van Bloengoen en Bandjaran werd de goedkeuring eerst in 1909 verkregen. Aan hei einde van het verslagjaar was de definitieve inrichting gereed van 15 houtvesterijen alsmede van hei definitief ingericht complex Regaloh ter gezamenlijke uitgestrektheid van 79000 H.A. of \'''/< van de totale uitge strektheid dr\- djatibosschén van -lava. In de houtvesterij Manggar wordt de houtval gedurende de eerste tienjarige periode geraamd op 8700 M' ; kantreehi houi en 61100 S.M" brandhout. De inkomsten zullen naar schatting bedragen ƒ 360000, de uitgaven f 347000 en mitsdien hei batig saldo ƒ 13000, d. i. ƒ 0.29 per jaar en per 11.A. De bos schen van deze houtvesterij hebben in vroeger tijden uitermate sterk geleden van ongeregelde aankappen van allerlei aard. waardoor de boschgesteldheid thans zeer slecht is. Verder is hei lage saldo te verklaren uit de groote kosten, verhouden aan de maatregelen die ooodig zijn on; meer bevredigende bosch toestanden in het leven te roepen. 444 Th Telawa wordt de hout va] gedurende de eerste tienjarige periode ge raamd op 15700 M :; kantrechl hout en dolkenhoul en 63400 S.M :1 brandhout. De inkomsten worden geraamd op ƒ 472000, de uitgaven op ƒ 104000 en dus het saldo op ƒ 68000 op ƒ l.6*i per jaar en per lI. A. De verklaring van dit eveneens Lage saldo ligt in dezelfde omstandigheden als bij de vorige houtvesterij. In Tjabak wordt de houtval gedurende de eerste tienjarige periode geraamd op 35000 M 3 kantrechl beslagen houl of bij uitgebreide rondhoutexploitatie 68700 M ■"• grootendeels r Ihout. Er zullen groote uitgaven noodig zijn voor railbaanaanleg en voor een hier te nemen proef met machinalen uitsleep. Do inkomsten worden geraamd op ƒ t.591.000, de uitgaven op ƒ 464000, en dus hel batig saldo op ƒ 1.127.000 of per jaar en per H.A. op ƒ 28. De bosschen van deze houtvesterij behooren dan ook tot de beste oorspronkelijke bosschen van Java. Tn Bloengoen wordt de houtval gedurende de eerste tienjarige periode geschal op 65450 M a in hoofdzaak roudhout bij uitgebreide rondhoul exploita tie. Ook hier zullen belangrijke uitgaven noodig zijneer een behoorlijk wegen nel mei railbanen en bruggen geheel is aangelegd. De inkomsten worden ge raamd op ƒ 1.653.500, de uitgaven op ƒ 574500, wal een batig saldo geef! van ƒ 1.079.000 of ruim ƒ 21 per jaar en per H.A. Ook hier is hel oorspronke lijk boscb van zeel- goede gesteldheid. In Bandjaran wordl hel boschgebied verdeeld in twee bedrijfsklassen waar van de eene het djatiboschbedrijf, de andere hel caoutchoucbednjf omvat. De houtval wordt geraamd op 16600 M a rondhout en vierkanl bekapl hou 5000 S.M" brandhout. Er zal een railbaan van I~> K.M. moeten worden aan gelegd. Bij zeer matige raming der caoutchoucopbrengstén wordt aangenomen dat in de eerste periode 204500 K.G. van dal producl zal worden verkregen. De totale inkomsten zijn geraamd op ./ 1.025700, de uitgaven op / 645000, dus het batig saldo op ƒ 381000 of / 6.89 per jaar en per 11.A. I\. Peröo nee 1, Aan liet eind van 1908 waren in functie: I hoofdinspecteur, chef van don diensl : -I inspecteurs, waarvan 2 belasi mei controle op hel beheer, I chef der in richting en nevens zijn eigen functien belasi mei controle op bel beheer, en 1 voor de Buitenbezittingen; 32 houtvesters, waarvan 1 tijdelijk was gesteld ter beschikking van den ho inspecteur, 3 (waaronder 1 waarnemend.) geplaatst waren bij de inrichting, 25 belasi waren mei hel beheer van boschdistricten en 3 met dat van houtvesterijen; 445 1 adspiranl houtvester, lijdelijk belas! mei de waarneming van het beheer van een boschdistricl ; 1i) adjunct houtvesters der IL'1 L ' klasse waarvan i belasi met hel beheer van een boschdistrict, 8 mei dat van hout veste rij en en I geplaatst bij de in richting; is adjunct houtvesters dei 2 e klasse, waarvan 10 bij hel beheer en 8 bij de inrichting; l) opnemers; si; opzieners waarvan :! inlandsche; 1 leerling opnemer; 29 leerling opzieners waarvan 5 inlandsche; ■> l mantris opnemer; 247 mantris politie; 385 bóschwachters. Er werden stappen gedaan om in hel groote gebrek aan technisch opgeleid personeel te voorzien, Naasl aanvraag tot opleiding van een grooter aantal candidaal houtvesters werd duitsch personeel aangevraagd en zullen in 1909 een vijftal Beiersche Forstpraktikanten en Forstassessoren in diens! treden. B. BUITENBEZITTINGEN liet beheer der bosschen op de Buitenbezittingen bleet toevertrouwd aan de ambtenaren van hel Binnenlandsch Bestuur. Evenwel werd in 190£ inspecteur van hei Boschwezen aangewezen, die zijn aandacht aan die bosschen za ] bebben te wijden en eventneele maatregelen voorde invoering van het bosch ■r aldaar zal hebben yoor te bereiden. 1 1 ij lernain eenige onderzoekings reizen in Bengkalis, Palembang en Djambi. Verder werden voorbereidingen getroffen t'»t een onderzoek naar de djatibosschen op 't eiland Moena (Celebes en Onderhoorigheden), welk onderzoek in "t begin van 1 *»<**» is verricht door den houtvester 11. .1. van Hasselt, die op dat eiland en op't naburige Boetou totaal circa U5OOO H.A. goed djatibosch aantrof, waarvan ongeveer 10000 lI. A. in één aaneengesloten complex op Moena. In de residentie Oostkust van Sumatra bedroeg bet aantal balkenkapperijen, plankenzagerijen, houtskoolbranderijen en brandhoutkapperijen, waarvoor aan Chineezen, meestal uit Singapore, licentie werd verleend, (z. g. n. panglong licenties) resp. 70, 11, 12 en 23 tegen 89, 14, 42 en 27 in 1907. De cijns daal de van ƒ SI 11!) lot ƒ G 4688. 446 De hier en 'laar verleende consessies tot exploitatie van bosschen leidden, evenals in vroegere jaren, tot geen of weinig succes: de meeste consessies werden zelfs niet eens aanvaard, wat veelal werd toegeschreven aan kapitaalgebrek. Alleen de. op 't eiland Simeuleu (Gouvernemenl van Atjeb en Onderhoorig heden) verleende concessies lot exploitatie van de aldaar voorkomende bosschen schijnen aanvankelijk tot eenig gunstig resultaat te yoeren. De uitvoer van boschproducten, waarvan de voornaamste zijn rotan, pcrtja. kaoetsjoek, gomsoorten. harsen en looibasten, had ongeveer op gelijke schaal als in vroegere jaren plaats. De tannine fabrieken te Telok Ajer en te Soekadana hebben gedurende 't verslagjaar een boeveelheid (Juich ter waarde van + ƒ löoooo naar het buitenland uitgevoenl. Inkomsten uit de bosschen in de Buitenbezittingen trekt het Land ir. vorm van uitvoerrechten op de boschproduktie en in dien van cijns voor bosch concessies dan wel licenties voor 't kappen van hout. Ongerekend de uitvoer rechten der boschproducten, die niet tot de halen van het boschwezen worden gerekend, bedroegen deze inkomsten ƒ 102803. Dit bedrag is in hei hieronder berekend saldo begrepen. C. FINANCTEELE UKSUI/TATKX. Tn het verslagjaar bedroegen de inkomsten van het boschwezen (exclusief de waarde ad ƒ138627 van bout gekapt op last voor desawerken) ƒ4959702, de uitgaven van ƒ2962240. De netto-inkomsten waren mitsdien exclusief ge ooemde waarde ƒ 1997462, dat is ƒ L 26462 meer dan de raming voor L9OB en ƒ 177611 minder dan het verkregen saldo in L 907. Inclusief de bedoelde tariefswaarde was liet saldo ƒ 2t:>üoB9. Ter verklaring van dezen achteruitgang van het saldo moge worden ver wezen naar het Verslag van den dienst van het boschwezen. Hier worde alleen nerkt, dat aan railaankoop en baanaanleg in 19o<s rond ƒ 150000 meer werd besteed dan in 190"., en dat het restanthout in de houtvesterijen op ultimo 1908 ƒ sf>ooo meer waard was dan dat op ultimo 1907. De waarde der re stanten op de exploitaties in eigen helieer in de boschdistricten liep op beide tijdstippen niet belangrijk uiteen. S. P. Ham. Fungeerend Hoofdinspecteur Chef v/d Dienst v/h Boschwezen. 448 Dit terrein is gedraineerd en loopen er breede diepe slooten door. liet andere lage terrein was nog niet gedraineerd en stond na vele langdurige regens onder water. Het met sagoboomen beplante gedeelte werd voorloopig aan de be volking gelaten en kan die de er op staande boomen in den Loop der jaren kappen; de Cultnnrtnin zal 't terrein voorloopig wel niet noodig bebben. De op den rug staande klapperboomen, een 650-tal, werden echter wel direcl in eigen beheer genomen. Veel brengen deze echter niel op, ten eerste omdat de boomen veel te dicht op elkaar staan en ten tweede doordat, door de verre ligging, bijna alle vruchten gestolen worden. Hiertegen valt voorloopig weinig te doen. In liet eerste gedeelte van "t terrein loopt door 't midden van den rug een 13 M. breede weg. De grond bestaat op den rug uit goede humus vermengd met zand en in de lagere n uit een soort klei. liet terrein is \ rij vlak, er moet alleen veel gedraineerd worden om 't overtollige regenwater te verwijderen. Het is begroeid met alang-alang. veel Pandanus en veel Etengas. Vooral deze Laatste hebben bij de ontginning veel last veroorzaakt, daar de werklieden zoodra zij maar iv aanraking met de gappen van dezen boom kwamen, 't geen natuurlijk onvermijdelijk was, daarvan een soort uitslag kregen, welke bij sou migen leelijke wonden veroorzaakte. Tot aan 't eind van t verslagjaai werd een stuk i M. lengte en lon -M. i rootendeels ontgonnen en ompaggerd. Vooi i werd ge bruik gemaakt van oude klapperboomen en stekeldraad. Dit met 't oog op liet groote aantal geilen en schapen, die in de iq rondloopen < e zeer een. Het terrein werd verdeeld in stukken vin 50 M. in 't vierkant, terwijl een van LSO M. lang en 50 M. breed voor sawah's bestemd vc,-,\. Dit werd weder verdeeld in stukken van 50 M. lang cD 8 en 10 M. breed. In Januari van dit jaar kwamen deze sawah's klaar en kon de padi Op de kweekbedden worden uitgezaaid. Zoodra de pagger klaar was, werden kweekbedden (overdekt) gemaakt voor koffie en konden eind December een 5000 zaden van Liberia en 2000 van Robusta koffie uitgelegd worden. Langs den pagger werd Caesalpinia Sappan uitge plant. Deze was vroeger in 't tuintje bij den barak uitgezaaid. Gebouwen. Zooals boven reeds werd medegedeeld zullen de gebouwen dooi' den Dienst dor B. O. U. gezel worden. Men is bezig een vroegere offi cierswoning uit de benteng ai' te breken en deze zal op 't terrein van den Cultuurtuin weder opgebouwd worden. Verder zullen er nog 5 of G gekoppelde boodjangswoningen komen en daarna een logeergebouw, tevens eenvoudige werkplaats, voor reizende natuur onderzoekers. 449 Werkvolk. Er werden 1] huisgezinnen medegenomen van Buitenzorg Mei die lieden werd een contract gesloten van 3 jaar. Zooals boven reeds terloops werd medegedeeld, hadden de lieden in 't begin veel lusi vim uitslag en wouden, veroorzaakt door de sappen van den Rengas. Verder lag al spoedig één in "t hospitaal met dijsenterie en later werd veel last ondervonden van koortsen. Slechts zelden kon er met het volle aantal rkt worden, en gebeurde 't meermalen, dat er ü of 7 onder behandeling van den dokter waren. Een kind stierf. De meeste contractanten voldeden goed. Hoogste " Laagste Regenval. Zon. temperatuur, temperatuur. September 49.7 mM. in 1:1 dg. 70 u. 30 m. 32.8° C. 19.5 °C. October 92.2 mM. in 14 dg. 89 u. 50 m. 34.8° C. 21.—° C. November 89.7 mM. in 9 dg. 75 u. 50 m. 3G.4° C. 21.3 °C. December 273.9 mM. in 17 dg. 105 u. 45 m. 36.G° C. 22.2 °C. De hoeveelheden zonnelicht, die werden opgenomen, zijn minder betrouw baar, daar de bereiding van 't papier meermalen te wenschen overliet. 'De Ass.-hortulanus van den Cultuurtuin, Tj. A. Wouters. Jaarboek. 29 45 Van deze plant was het tot nu toe nog niet bekend, dat zij gutta bevatte; ook behoort zij Lot eene familie, nl. de Tiliaceae, waarin nog geen guttapercha leverende planten werden aangetroffen. C o c a. Het onderzoek werd naai' verschillende riehtigen voortgezet; men vindt in Teijsmannia 11)08 de verschillende verkregen resultaten. Bovendien zij ver wezen naar het Chemisch Weekblad (19Ö8 W 14, 34 en .">.">) en de.lndische Meroiiur (1908 hl. 315, 553 en 605) waarin ook eenige verhandelingen verschenen. Voornamelijk werd een vergelijkend onderzoek verricht naai- de twee tot het bepalen van het totaal alcaloidgehalte in gebruik zijnde; methodes nl. die van Greshoff en van K ell e r-d e Jon g. Bene andere bepalingsmethode, berustende op totale extractie van het coca blad dooi' middel van pelroleuinaethcr, werd medegedeeld. (Teysmannia XIX, bl. 510). Daar het voorkomen van kristalliscerbare cocaine in Java-coca in twijfel werd getrokken, werd biernaar een onderzoek ingesteld. (Teysmannia XIX. hl. 416). In Java cocabast komt zeer weinig alcaloid voor. Bij extractie van de fijngepoederde bast, gemengd met ammonia, met canadol, werd eene oplossing verkregen die door schudden met zoutzuur eene emulsie ga I', veroorzaakt door liet afscheiden van een neerslag, op gelijke wijze als dit bij het bladextract het geval is. Dit neerslag bleek echter een kristalliscerbare stof te zijn. hetgeen bij de stof, die uit hei blad werd afgezonderd niet het geval was. Later zal hierover meer worden medegedeeld. Aetherische oliën. Eierover verschenen in deel .XIX van Teysmannia eenige inededeelingen. De methode, waarop de citralbepaling in lemongrasolie plaats heeft, werd beschreven (bl. 41). De verandering van het oliegehalte met den ouderdom van het blad van Andropogon Nardus werd bepaald en tevens ook de invloed ,die het geraniolge balte hiervan ondervindt (bl. 524). Door den adjunet-Chef Dr. A. W. K. de Jong werd eene dienstreis naar Serang gemaakt met het doel de bereiding van de kananga-olie te bestu deeren (bl. 578). Als uitvloeisel hiervan werd nagegaan of het mogelijk was uit de Java kananga-bloemen Ylang-ylang te bereiden (bl. 649). Het bleek, dat de Java kananga bloemen eene andere olie bevatten dan die van Manilla, zoodat het niet mogelijk is er de zooveel duurdere Ylang-ylang uit te bereiden. i . 451 enkele doeleinden te gebruiken zijn, echter bij lange na niet in staat, om de natte Collodiumplaten geheel te vervangen. De voortdurende strijd, welken wij hier tégen klimaat, stof en insecten to voeren hebben, heeft ons er wel toe gebracht, om naar allerlei middelen uit te zien, welke thans geregeld in toepassing worden gebracht. De werkwijze op zich zelf verschilt niet zoo veel van die in de gematigde luehtstreken, doch bovengenoemde redenen bezorgen ons heel wat meer kleinigheden, te veel om hier op te sommen, waar echter terdege rekening mee dient Ie worden gehouden, om tot goede eindresultaten te komen. In den beginne komt men hier als reproductie-fotograaf voor allerlei minder aangename verrassingen te staan; vooral de atmosferische invloeden doen zich bij alles en nog wat gelden. Bij groote camera's bijvoorbeeld zoo die niet van prima, droog hout gemaakt zijn, komt het niet zelden voor, dat sommige deelen zoo uitgezet zijn, dat de gevolgen, zooals het vastzitten der glijdende deelen, loslaten van de lijm, enz. niet kunnen uitblijven. Om allerlei insecten, kakkerlakken en motten, die heel wat schade kunnen aanrichten, van de lederen balgen verwijderd te houden, is het zaak om dit voorname deel van de camera hoe eer hoe beter, in- en uitwendig met een alcoholische sublimaat-oplossing in te wrijven. Zinkplaten bestrijkt men, om de fijn gepolijste zijde tegen de vochtige lucht te beschermen, met asphaltlak of beter nog antoxydien. Verzuimt men dit, zoo zou men spoedig ontwaren, dat zich over de geheele plaat oxyde heeft gevormd, welke langzamerhand in den vorm van kleine putjes de plaat invreet, en slechts met veel moeite en na langdurig afschuren te verwijderen is. >v'iet te ontberen is een met zink bekleede kalkkist, om er het fotografisch papier, platen en objectieven, in te bewaren. Dat vele van deze papier- en platensoorten niet bestand zijn tegen het Indisch klimaat, behoeft zeker geen betoog. Een gevolg hiervan is dan ook, dat wij een zeer beperkte keuze hierin hebben. De autochroom-platen voor kleurenfotografie, van de gebroeders Lumièi e, waarvan wij een proefpakje ontvingen, hebben hier helaas nog een te korten levensduur, om praktisch gebruikt te kunnen worden. Wel is waar waren de resultaten, er mede verkregen, zeer bevredigend, doch de platen bleken het hier geen maand uit te kunnen houden. Om nu echter tot de reproductie terug te komen; waar vroeger de bereiding van opname-collodium een zeer lastige en tijdroovende bewerking vormde, is in dit opzicht veel verbetering gebracht door de firma Schering met hare celloiden, in tabletvorm, welk preparaat, in alcohol-aether opgelost, voor foto grafische doeleinden uitstekend geschikt is. 452 Alvorens tot de photographische opnamen over te gaan, is ons allereerste werk de donkere kamer met behulp van een waterverstuiver van alle in de lucht hangende stofdeeltjes te reinigen, en daarna het züverblad en de ontwik kelaar met ijs af te koelen. Opvallend is 't, dat zelfs bij lange expositietijden, het zoo gevreesde op drogen bij de Collodiumplaat, heel zelden plaats vindt, wat wellicht aan 't vochtige Buitenzorgsche klimaat toegeschreven moet worden. Het overbrengen van de teekening op zink geschiedt door middel van ehroomalbuminoploesing, en zoo men over goede lijmwalsen te beschikken heeft, gaat dit zonder moeielijkheden. De gewone lijm (gelatine) walsen uit Europa zijn voor ons doel te week, zelfs een naharden in aluin- of formalinebail geeft niet de gewenschte elasticiteit. De zoogenaamde heet emailmethode, een uit Amerika stammend kopieer proces op koper, is ook zeer goed uit,te voeren, en geeft vooral bij Autotypie zeer goede resultaten. Overbekend is het, hoe snel alle lijmsoorten in de Tropen tot bederf over gaan; zoo natuurlijk ook met de speciaal voor dit kopieerproces geprepareerd.' lijmsoort. Om het zuur worden en schimmelvorming tegen te gaan moeten wij de Qesch, na iedere keer openen om het benoodigde quantum lijm uit te halen, steriliseeren. Deze bewerking schijnt geen nadeeligen invloed op de goede eigenschappen van de lijm uit te oefenen. Tegen het einde van het verslagjaar arriveerden de machines voor het monteeren der boekdrukclichés. De Boutingmachine, snelboor- en uitzaagmachine en Beliance draaibank even door de reeds voorhanden zijnde motor, voldoen uitstekend. J. H. Huijsmans, Chef. 453 Bijlage I. LIJST VAN BOEKWERKEN DOOR GESCHENK OF AANKOOP IN 1908 VOOR DE BIBLIOTHEEK VERKREGEN. Ad ler, H. Alternating Generations. A Biological Study of Oak Galls and Gal] Flies. (Translated and edited by Charles B. Stratton). Oxford, 1894. 80 B. 1100. Admiraal, K. De kankerziekte der boomen, niet een voorwoord van Prof. Hugo de Vries. Amsterdam, 1908. 8" B. 1173. Alilerw e r e 11 van Bósenburgh, ('. R. W. K. Malayan i'erns. Batavia, 1908. 8° C. 1712. Ancl r é, G. Encyclopédie agricole. Chimie agricole. Ghimie vëgétale. Paris, 1909. 8° H. 988. Anleitung für die Meteorologischen Stationen im Grossherzogtum Baden. Karlsruhe, L9OB. 8° D. 919. Back e r, C. A. Voorlooper eener Schoolflora voor Java. Batavia. 1908. 8° A. 420. Bayliss, W. M. The nature of enzyttie action. London, 1908. B°. B. 1170. Blaringhem, L. Mutation et traumatismes. Paris, 1907. B°. B. 1154. Bolletino meteorologico-sisniico dell' osservatorio Pio X. Anno 1908 ll' 2 D. 940. Boistel, A. Nouvelle flore des Lichens. Paris. B°. (sans date). C. 1708. Bower, F. O. The origin of a land Flora. London, L9OB. 8" F. 151. Brown, 11. [rrigation: Lts principles and practice as a branch of engineering. London, 1907. 8° 11. 1096. Burkhardt, B. Die Abfallwasser und ihre Beinigung. Berlin, 1897. 8° D. 970. Bv rk i 11, I. H. A working list of the flowering plants of Baluchistan. Cal cutta, 1909. 8° C. 1714. Bur r, M.; Desneux, J.; Enderlcin, E. etc. Collections zoölogiques du Baron Kdm. de Selys Longchamps. Catalogue systématique el descrip til'. Fase. VIII. Ascalaphiden. Bruxelles, 1908 Folio D. 960. Cannon, W. A. The Topography of the Chlorophyll Apparatus in Deserl Plants B. 1175. 454 Catalogus der bibliotheek van het hoofdbureau van het wapen der cavalerie. Batavia, 1908. 8° G. 320. van de bibliotheek van het Departement der Marine. Batavia, 1909. 8° G. 338. der bibliotheek van het Departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijver heid. Batavia, 1909. 8» G. 339. van de bibliotheek der Staatsspoorwegen Oosterlijnen. Semarang, 1909. 8° G. 340. der boekwerken aanwezig in de bibliotheek van het Hoofdbureau van den Topographischen Dienst te Batavia. Batavia, 1909. B°. G. 344. Chapman, F. A monograph of the Silurian Bivalved Mollusca of Victoria. (Memoirs of the National Museum, Melbourne). Melbourne, 1908. B°. D. 948. Chris t, H. La Plore de la Suisse, et ses origines. Bale, 1883. B°. C. 1718. Clercq, F. S. A. de. Nieuw plantkundig woordenboek voor Nederlandsch- Indië. Amsterdam, 1909. 8° A. 421. Cocka y n e, L. Report on a botanical survey of the Waipouce Kawri forcst. Wellington, 1908. Folio F. 182. Report on a botanical survey of the Tongariro National Park. Wellington, 1908. Folio F. 153. Co 11 et, O. J. A. I'Hévéa asiatique, suite aux études pour unc plantation d'arbres k caoutchouc. 2 me edition. Faris, 1904. 8» H. 1083. Compte Ren du. des Travaux de la Chambre de Commeree de La Havane. N°. 4 Decembre 1908. La Havane, 1909. 8° G. 336. Comptes-rendus des Béancea de la chambre d'agriculture de File Maurice tenues en 1908. Maurice, 1909. 4° H. 1100. Conard, H. S. The Structure and Lüe-History of the Hay-Scented Kern. Washington, 1908. 8° C. 1705. Cos tan tin, M. J. et Dufour, M. L. Nouvelle flore des champignons. édition. Faris. B°. (saus date) C. 1710. Deite, C. Handbuch der Seifenfabrikation. 3» Auflage. Berlin, 1906. B°. Bd. I, II D. 967. Diffloth, P. Encyclopédie agricole. Zoötechnic générale. Production et amélioration du bétail. Paris, 1909. 8° 11. 988. Ditmar, R. Die Analyse des Kautschuks, der Guttapercha Balata und ihrer Zusiitze, mit Einschluss der Chemie der gcnanntcn Stoffe. Wicn, 1909. B°. Mit 1 Tafeln D. 943. Donath, Ed. und Grög e r, A. Kurzgefasstes Lehrbueh der Spiritus fabrikation. Leipzig, 1908. 8° D. 975. Douin, M. Nouvelle flore des Mousses et des Hépatiques. Paris. B°. (sans ) C. 1709. 455 Dun bar, D r . Leitfaden für die Abwasserreinigungsfrage. Munchen, 1907. 8° f D. 966. Eidli c r r, Ed. Dor chemisch-technische Brcnncrcileiter. Populares Stand buch der Spiritus and Presshefe-Fabrikation. I'-. Auflage. Wien, 1898. 8° D. 969. Ernst, A. The new Flora of the volcanic Island of Erakatau, translated by A. C. Seward. Cambridge, 1908. 8° C. 1713. Escherich, K. Die Termiten odei weissen Ameisen. Leipzig, 1909. 8° D. 965. Btat indépendanl du Congo. Culture des plantes vivrières, pota gères & fruitières. Elevage. Bruxelles, 1907. 8° H. 1088. Evans, G. Varieties of Wheat grown in the Central Provinees and Berar. Pusa, 1908. 8° H. 1089. Fesea, M. Der Pflanzenbau in den Tropen und Subtropen. Berlin, 1904 & 1907. Bd. I, 11. B<> B. 1165. Fokker, A. Versuch einer neven Bakterienlehre. 's Gravenhage, 1902. 8° C. 1711. Forsyth Major, C. F. et Barbey, \V. Ilalki. Etude botanique. Lausanne, 1894. 4° C. 1703. (Jiglioli, I. La Canfora italiana. Roma, 1908. 8° H. 1097. Goeje, C. H. de. Verslag der Toemoehoemak-expeditie. (Overgedrukt uit liet tijdschrift van hei koninklijk nederlandsch aardrijkskundig genoot schap. -2" Ser. dl. \.\V. 1908 afl. 5). Leidon. L9OB. 8" E. 213. Groot, H. A. do. Studie over rijstprijzen. Sendoero, 1888. B°. 11.1090. Guilliermond, A. Recherches cytologiques sur los Devures et quelques Moississures a Eormes Levures. Lyon, 1902. 4" C. 1707. Baacke, W. Bioekographie, Museenpflege and Kolonialthierkunde. (Aus der Jenaischen Zeitschrifl für Naturwißsenschaft. XIX Bd. \. F. XII). Jena, 1886. 8° A. 419. Hall, A. D. The «ril. London, L9OB. 8" H. 1094. Ilarreveld, Ph. van. Die ünz'ulanglichkeil der heutigen Klinostaten für reizphysiologische üntersuchungen. Groningen, 1907. .B°. Akad proefschrift B. 1163. Ilenrv, Y. Détermination <h' la valeur commerciale dos fibres de coton. Tan'.. L 902. 8° H. 1080. Henslow, G. The heridity of acquired characters in plants. London. 1908. 8° B. 1172. Hubcrt, I. Plantes è parfum. Paris. L 909. 8° D. 985. 11 ursi. 11. E. The StandardizatioD of the aiagnetic instruments at Selwan observatory during 1907. Cairo, 1908. 8° D. 961. 456 Jacobson, J. J. L. L. Handboek voor de kuituur en fabrikatie van thee. Batavia, 1843. B°. Deel I, 11, 111 11. 1101. Jaensch, O. Beitrag zur Embryologie von Ardisia crispa A. 1)('. Breslau, 1905. B°. Inaug-Disa B. 1157. Jum e 11 e, 11. Les plantes è caoutchouc et a Gutta Exploitation, Culture et Conunerce dans tous les pays chauds. Paris, L 903. 8° 11. 1082. Klincksi cc k, P. e t V a lelt e, Th. ('ode dea Couleurs a. I'tisage des Naturalistes, Artistes et [ndustriels. Paris, 1908. 8° A. 415. Knox, A. A. The Induetion, Development, and Beritability of Fasciations. Washington, L9OB. 8° B. 1175. Kohl, F. G. Die Hefepilze. Leipzig, 1908. 8° D. 977. Koppen, W. Versucb einei Klassifikation der Klimate vorzugweise nach ihren Beziehungen zur Pflanzenwelt. Leipzig, 1901. B°. Mit zwei Karten D. 984. Krug, E. A Ribeira de [guape. San Paolo, 1908. 4° F. 15 1. Kiister, E. Kultur der Mikroorganismen. Leipzig, L 907. 8° D. 974. La hier e, A. Le café dans l'Etat de Saint Paul (Brésil). Paris, 1909. 8° H. 1102. Lamothe, Béne de. Note sur la geologie du Cambodge ei du Bas-Lans Paris, 1907. 4° D. 956. Lante n o i s, H. Note sur la geologie de Plndo-Chine D. 950. Lecomte, H. Le Coton en Egypte. Culture-preparation-exportation. Pari-, 1905. 8° IL 1095, Lindner, P. Mikroskopische Betriebskontrolle in den Garungsgewerben. 3 e Auflage. Berlin, 1901. 8° D. 97G. Lloyd, F. E. The physiology of stomata. Washington, 1908. B°. B. 1176. Loew, K. Einführung in die Blütenbiolögie aut' historischer Grundlage. Berlin, 1895. 8° B. 1161. Mac Doug a 1, D. T. Botanical features of North American Deserts. Washington, 1908. 8° B. 1174. Mans u y, H. Stations préhistoriques de Somron-Seng et de Longprao. (Cam bodge). Hanoi, 1902. B°. . . '..... D. 954. Contribution a la carte géologique de l'lndo-Chine. (Paleontologie). 1 1 anoi-Haiphong, 1908. 8° D. 955. Mattei, G. E. et Kerckhove, G. van den. Plantes a caoutcbouc. Bruxelles, 1908. 8° 11. 1098. Mayer, L. Th. Een blik in het Javaansch volksleven. Leiden, 1897. Deel I, II E. 212. Mededee 1 i n ge n van de Rijks hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool. Wageningen, 1908. B°. Deel I G. 334. 457 Moun i e r, S. Geologie. Paris, 1908. 8° D. 946. Mie lek, \V. Pharinakognostisch-Chemisehe TJntersuchung des javanischen Lackharaes „Gala-Gala". Strassburg, L9OB. B°. Inaug-Diss D. 947. Moulay, A. Un arbre A caoutchouc du Brésil Le Manisoba (Manihot Gla ziovii). Paris, 1906. 8° H. 1084. Muller, N. J. C. Neue Methoden der Bakterienforsohung. Stuttgart, 1907. 8° '. C. 1715. Murrav, J. A. The plants and drugs of Sind. London, 1881. B°. C. 1716. Narayana Kunsan Pillai. Untersuchungen ueber den Einfluss der Düngung und anderer Faktoren anf die Tatigkeit der Mikroorganismen des Bodens. Leipzig, 1908. B°. Inaug-Diss 1). 971. Nut tall, (i. 11. F.: Warburton, ('.; Cooper, W. F. and Robin so n, L. E. Ticks, a monograph of the Ixodoidea. Cambridge, 1908. 8° D. 962. Ortin a n n, A. E. Grundziige der marinen Tiergeographie. Jena, 1896. B°. Mit 1 Karte D. 951. Osborn, 11. Economie zoology. New-York, 1908. 8° D. 986. Pekelharing, N. R. Systematiscb-anatomisch onderzoek van den bouw der bladschijf in de familie der Theaceae. Groningen, 1908. B°. Akad. proefschrift B. 1163. Pfeffer, \V. D. Joaeph Gottlieb Külreuter's Vorlaufige Naehrieht von cinigen das Geschlecht der Pflanzen betreffende]] Versuchen und Beobach tungen, nebst Fortsetzungen 1, 2 und 3 (1761 —1766). Leipzig, 1893. 8" B. 1159. Pla t e. h. Seleetionsprin/ip und Probleme der Artbildung. Ein Handbueh des Darwinismus. Drittc Auflage. Leipzig, 1908. 8° D. 958. Poiré, P.; Perrier, E.; Perrier, R. et Joannis, A. Nouveau dictionnaire des scionecs et leurs applications. Paris, 1909. B°. Vol. I, II D. 982. Po ui ton, E. B. Essays on evolution 1889—1907. Oxford, 1908. 8° A. 416. Proc t o r, H. E. Leather Industries Laboratory Book on analytical & esperi mental methods. London, 1908. 8° D. 959. Eamo s, F. Ferre i r a. La valorisation du café au Brésil. Anvers, 1907. 8° G. 325. Rapport der Commissie tot voorbereiding eener reorganisatie van den Bur gerlijken Geneeskundigen Dienst. (Ingesteld bij het Gouv. Bt. van 3 De cember 1906 IV 150). Batavia, 1908. Folio G. 326. Report (first) of the committce of control of the South African Central Loenst Bureau. Pretoria. 1907. 8° G. 341. 458 Eep o r t (sixth) of the Netherland Chamber in America. New-York, 1909. 8° G. 345. (Progress) of Forest Administration in the Andamana for 1907 —'08. Calcutta, 1008. Folio H. 1099. Beports from the Ceylon Marine hiological Laboratory. K" 0 . 1. The hiological results of the Ceylon pearl fishery of 1904. Colombo, 1905. 4° D. 941. Eésultats de la Mission géologique et miniere dn Yunnan méridional Sep temhre 1903—Janvier 190-1. (Extrait des Anneles des Mines, livraisons de Mars et d'Avril 1907). Paris, 1907. 8° D. 953. Eich a r d, J. I'Oeéoiiogrupliie. Paris, 1908. 4° D. 945. Eich t e r, O. Die Bedeutung der Keinkultur. Berlin, 1907. 8° D. 973. Eingelmann, M. Génie rural appliqué aux colonies. Paris, 1908. 8° H. 1085. Eitse ma,I.C. en Saok, J. Index phytochemicus. Met inleiding van D r . M. Greshoff. Amsterdam, 1905. 8" D. 972. Eöhm a n n, F. Biochemie. Berlin, 1908. 8° D. 981. Eomburgh, P. van. Les plantes a caoutchouc et a gutta-percha cultivées aux Indes Néerlandaises avec une relation de ses voyages dans la Malaisie ala recherche des guttifères. Batavia, 1903. 8° H. 1087. Eothenhach, F. Die Untersuchungsmethoden und Organismen des Ga rungsessigs und seiner Eohstoffe. Berlin, 1907. 8° D. 968. Eöttger, H. Lchrbuch der Eahrungsmittel-Chemie. 3° Auflage. Leipzig, 1907. 8° D. 963. Sargent, C. S. Some additions to the Crataegus flora of Western New- Vork. Albany, 1908. 8° C. 1704. Sauvageau, C. Le verdissement des huitres par la. diatomée bleue. Bor deaux, 1907. 8° C. 1706. Schniewin d—T hie s, J. Beitrage zur Kenntnis der Septalnectarien. Jena, 1897. 8». Mit 12 Tafeln B. 1164. Sha w, G. E. The Pines of Mexico. (Publications of the Arnold Arboretum II! 1). Boston, 1909. Folio C. 1717. Smi t h, G. A Naturalist in Tasmania. Oxford, 1909. 8° F. 156. Soni e s, F. Ueber die Entwickelung des Chondrocraniums und der knorpe ligen Wirbelsaule bei den Vögeln. Haarlem, 1907. B°. Akad. proef schrift D. 950. Spruee, E. Notes of a botanist on the Amazon & Andes. London, 1908. B°. Vol. I, TI F. 155. Stahl, E. Zur Biologie des Chlorophylls Laubfarbe und Himmelslicht, Ver gilbung und Etiolement. Jena, 1909. 8° B. 1167. 459 Statistical Register. Part 1, 2 and 4 for the year 1907 and the monthly Statistical Register n OK . 97 to 102, 1908 of Western Anstralia. Perth, 1908. Folio G. 331. Statistics of the Dominion of -New Zealand for ar 1907. Part IV: P'inance, Accunmlation and Production. Wellington, 1908. Folio. G. 330. Stefani, C. de; Foreyth Major, C. J. et Barbey. Samos. Ktude géologique, paléontologique et botanique. Lausanne, 1892. 4°. B. 1155. Stcpli ons, ,). W. W. and Christophers, S. K. The practical study of malaria and other blood parasites. Liverpool, 1908. S° D. 957. Stevens, W. Ch. Plant Anatomy. London, 1908: 8° B. 1156. Streefland, B. Rapport uitgebracht aan de regeering van Nederlandseh- Indië betreffende zijne studiereis in Australië van at' 9 October—lo Decem ber 1908. Batavia, 1909. 8° G. 312. The Brazi 1 i a n Ye a r Bo o k 1908. Rio de Janeiro. 1908. B°. G. 335. no e i. F. Anleitung znm Bestimmen der Familien der Phanerogamen. Berlin, 1891. 8° A. 417. Vergleichende Gegenüberstellung der Pflanzenfamilien welche in den Handbücbern von Bentbam-Hooker und Engler-Prantl unterschieden sind. Berlin. 1898. 8° A. 418. Die Blütenpflanzen Afrikas. Eine Anleitimg znm bestiniinen der Gat tungen der afrikanischen Siphonogamen. Berlin, 1908. B°. Mit 150 Tafeln C. 1719. Toni, G. B. de. tlhistrazione del secondo volume dell 'erbario di [Jlisae Aldrovandi. Venezia, 1908. 8° A. 414. Trade and Cv stoms and Excise Revenue of the Commonwealtb of Aus tralia for the year 1907. Sydney, 1908. Folio G. 343. Tromp cl e Haas, W. B. Netherlands-India Government-Guttapercha plantations. Batavia, 1908. 4° H. 1080. Tschirch, A. Chemie und Biologie der Pflanzlichen Sekrete. Leipzig, 1908. 8° B. 1168. ■ Handbuch der Pharmakognosie. Leipzig, 1908. 4" D. 944. Vejdovsky, F. Neue Untersuehungen ueber die Reifung und Befruchtung (Tvönigl. Böhmische Gesellsehaft der Wiss. 1907). Prag 1907. Folio. B. 1158. Verbeek, R. D. M. Rapport sur les Moluques. Beconnaissances géologi ques dans la partie oriëntale de I'Archipel des Indes oriëntale Néerlan dais(>s. (Edition francaise dn ..Jaarboek van het Mijnwezen in Ned.-Indië". Tomé XXVII, 1908). Partie scientifique et atlas. Batavia, 1908. B°. et folio D. 939. Vereinbarnngen zur einheitlichen Untersuchung und Beurtheiluiig von, Xahrung- und Genussmitteln. Berlin, 1897. B°. Heft I D. 964. 46 tjit hel steeds grooter wordend aantal ingezonden monsters aetherische oliën als ook uit het steeds toenemend aantal fabrieken, kan afgeleid worden, dat deze industrie zich voortdurend uitbreidt. De bloemen van t jainp a k a merah (1 bloem weegt 2.1 —2.5 gram) gaven bij distillatie in het klein, waarbij bel condensatiewater telkens in het distilleertoestel werd teruggebracht 0.1% olie. De olie gaat zeer moeilijk over, ook al worden de bloemen vooraf fijn gestampt. Bovendien schijnt bij deze distillatie met water de geur nog al sterk aangetast te worden. Draaiïngsvermogen in 1 dM. buis — 8° 24. Oorspronkelijk verzeepingsgetal 42. idem na aeetylatie 56. soortelijk gewicht bij 86° 0.916. De bloemen der t j a m p a k a p oet i h bevatten meer olie nl. ruim 0.2%, die gemakkelijk bij distillatie met waterdamp over;. Draaiïngsvermogen in 1 dM. buis — 10° 40. Oorspronkelijk verzeepingsgetal 37. idem na aeetylatie 58. soortelijk gewicht bij 86° 0.890. Vit 0 1 kilo blad van de tjampaka poetih werden in het groot door Btoomdis tillatie T!) cM a olie verkregen, die groen gekleurd was. Draaiïngsvermogen in 1 dM. buis — 14°. Oorspronkelijk verzeepingsgetal 5.6. idem na aeetylatie 131.6. soortelijk gewicht hij 20° 0.879. Zij bezit een aangenamen hloeinengeur. In de kananga bloemen uit den omtrek van Depok werden volgens de quantitatieve bepalingsmethode 2.5% °ü e gevonden. lil 65.5 Kif. kananga-blad werden in het groot 105 cM 3 olie verkregen, welke sterk dr geur van terpenen bezat. Draaiïngsvermogen in 1 dM. buis — 5° 40. Oorspronkelijk verzecjnngsgetal 5.G. idem na aeetylatie 21.5, soortelijk gewicht bij 20° 0.877. Uit de rhizomen van Amomum Gard a mom urn (kapol bodas) wer den bij distillatie van 21.4 KG. 28 cM olie verkregen. Draaiïngsvermogen in 1 dM. buis — 0° 30. Oorspronkelijk verzeepingsgetal 80.2. idem na aeetylatie 69.1. soortelijk gewicht bij 20° ().!) 12. 460 Vernon, H. M. Intraeellular enzymes. London, 1908. 8° B. 1171. Verslag omtrent don Post-, Telegraaf- en Telefoondienst in Nederland>eh- Indië over het jaar 1907. Weltevreden, 1908. Folio G. 328. van de kamer van koophandel en nijverheid te Padang over liel jaar 1907. Padang, 1908. 8° G. 332. van liet Nederlandsen-Indisch Landboww-Syndieaat over het jaar 1908. Malang, 1908. 8° G. 333. van het caoutchouc-congres gehouden te Djember op 1!) —->l Oetober 1907. Batavia, 1908. 8« G. 337. Verslagen van gedurende L 898—'94 op Java genomen padikultunrproeven. Gouverneinents besluit 18 Februari 1895. Batavia, 1895. Folio. H. 1091. Vilhouch c vi teh, J. Les plantes a caoutchouc et leur culture par Ie Pro feßseur D r . O. Warburg. Paris. 1902. 8" H. 1086. Vi 11 ier s. A.: Colli n, En g. c t Fay o 11 c, M. Traite dcs falsificatious et altérations des substanees alimentaires. Tinne 11. Aliments principaux et condiments. Tomé lil. Aliments sucrês, aliments stimulants. Tomé V. Aliments féculents, matières colorantes et prodnits antiseptiques. Tomé VI. Législation et doeuments offieiels. Paris, 1909. 4° D. 980. Visser, C. W. de. Diepzeevisscherij met stoomschepen en vrachtvaart in Nederlandsch-Indië. 's Gravenbage, 1909. 8° D. 978. Vöe h 1 ing, 11. Untersnehungen zur experimentellen Anatomie und Patho logie des Pflanzenkörpers. Tübingen 1908. B°. Mit 20 Tafeln. B. 11(59. Vol z. \V. Zoologische Ergebnisse einer lieise in Ost-Asicn und auf den Sand wieh-Inseln. Jena, 1906. B°. Mit 24 Tafeln D. 952. Wa 11 ac e, A. R. Tropical nature and other essays. London, 1878. B°. D. 983. Waterhouse, F. T. P. Rubber, its oultivatioa in Ceylon, Malaya and Java. Hawaii, 1908. 8° H. 1093. Wiesner, J. Der Lichtgenuss der Pflanzen. Leipzig, 1907. B°. B. 1166. WissenschaftlicheMeeresuntersuchungen herausgegeben von der Kommission zur wissensehal'tliehen TJntersuchung der deutschen Meere in Kiel und der biologisehen Anstalt auf Helgoland. Kiel, 1908. Folio. Neue Folge Band VIII, Heft 2, Band X D. 942. Wright, H. M. A handbook of the Philippines. Chicago, 1907. B°. 11. L 095. Zeil, (J. Contribution a I'étude géologique du Haut-Tonkin D. 956. Nieuwe tijdschriften. Agronomie tropicale. Vol. I, 1909. B°. Annuario del Museo zoologico della R. Universita di Napoli (Nuova Serie). Vol. TT. Napoli, 1906—1908. 4°. 461 Bolletino Societa zoologica Italiana. Serie 11. Vol. IX. Fase. 1, 2. Eoma, 1908. 80. Chemisches Zentralblatt. 80 e Jahrgang, 1909. B°. Deutsche Fischerei-Zeitung. 31 e Jahrgang n os . 40 t/'m 51. Stettin. 8«. Field Columbian Museum: Report Series. Vol. 11, 1F 5. Vol. 111, 11' 1. 1905,1907. Botanica l Series. Vol. 11, n° s . 3/4, 5, 6. 1906, 1907. Geological Series. Vol. 11, n°«. 7—10; Vol. 111, n°». 2— 6. 1900,1907. B°. Fischerei-Zeitung. 33 Jahrgang, 1908. B°. [ndia-Bubber Journal. Vol. 38, 1909. I°. India Rubber world. Vol. 39, 1909. Internationale Revue der gesammten Hydrobiologie und Hydrographie. Bd. I. 1908. Journal of the Fisheries Bureau of Tokyo. Vol. X, n os . 1, 2, 3. Vol. XIII, 11 ! 3. Vol. XIV, a°*. 1, 3. 1901—1907. 8». Mededeelingen over visscherij. l st,> I, m 11' 1 ' 1 jaargang. 1894—1907. B°. Mycologia by W. A. Murrill. Vol. 1, L 909. B°. Records of the Australian Museum. Vol. VI, Sydney 1905—8. B°. Tectona. Boschbouwkundig tijdschrift. Deel I, 1908. 8«. The Indian Forest records. Calcutta. Vol. I, 1908. B°. Zeitschrifl Eür Chemie und Industrie der Kolloide herausgegehen von D r . Wolf gang. Band I— IV, 1907—1909. B°. für Induktive Ahstammung und Vererbungslehre. Bd. 1, 1908. für Botanik, herausgeg. L. Jost, V. Oltmann. I e Jahrgang, 1909. . für Reproduktionstechnik, herausgeg. von A. Miethe und G. Aarland. Bd. IV—X, 1902—1908. 8». 464 BLADZ HOOFDSTUK lil. Waarnemingen en onderzoekingen op scheikundig gebied en hare toepassingen. A. Agricultuur-chemisch Laboratorium 43 13. Pharmacologiscli Laboratorium 51 HOOFDSTUK IV. Opleiding voor den Landbouw. A. Landbouwschool 55 B. Cultuurtuin 59 Aanteekeningen over verschillende gewassen G 2 Nieuw ontvangen planten en zaden 05 HOOFDSTUK V. Waarnemingen en onderzoekingen tot vermeerdering der kennis van den bodem. A. Geologisch Laboratorium 66 B. Bacteriologisch Laboratorium 70 HOOFDSTUK VI. Katoencnltuur in Palem b a n g. 76 HOOFDSTUK VIL L,a borat o r i u 111 voor onderzoekingen over de koffie cultuur met bijbehoo r e n d e n Proeftuin. Scheikundig verslag 81 Botanisch verslag 83 Verslag omtrent den Proeftuin » 87 465 Br.Anz. HOOFDSTUK VIII. Bij zondere onderzoekingen over verschillende cultures ingesteld in et m edewerking der planters. A. Onderzoekingen over tabak der Vorstenlanden 100 1. Slijmziekte 100 2. I'h ytophtora 104 3. Cercospora-vlekken 106 4. Veredeling door selectie, bastaardeering en aanplant van nieuwe soorten 107 5. Bemestingsproeven 115 6. Onderzoekingen van chloorhoudende gronden op Djiwo .... 120 7*. Proeven over den invloed van velschillende bemestingen op den brand 122 8. Analyses van stapellucht 124 9. Onderzoekingen over de kleur van de tabaksbladeren 126 10. Dienstreis naar Dcli 126 B. Proefstation voor thee 133 HOOFDSTUK IX. Gouvernements koffcultuur. 144 UOOFDSTUK X. Gouvernements Kin a-onder neming. I. Weersgesteldheid 147 11. Vermenigvuldiging 148 111. Ontginning, aanplant en onderhoud 1ö 1 IV. Oogst van kma en finantieele uitkomsten 162 V. Scheikundige onderzoekingen 174 VI. Mededeelingen omtrent het mikroehemisch onderzoek 186 VII. Botanische Onderzoekingen 202 HOOFDSTUK XI. A. De Gouvernements Gutta-percha-onderrieming te Tjipetir 233 P. De Gouvernements Caoutchouc-onderneming te Langsa (Atjeh) .... 240 466 7SI.AIIZ HOOFDSTUK XII. Burgerlijke Veearts e.n ij kundige Dienst. Personeel 248 Gezondheidstoestand van den veestapel 250 Veeteelt 257 Hoenderteelt 269 Veetentoonstellingen 273 Veeverkeer over zee 276 HOOFDSTUK XIII. A. Veeartsenijkundig Laboratorium 296 Bereiding van sera en entstoffen 301 Ziekten-onderzoek 305 B. Cursus tot opleiding van inlandsche veeartsen 31 I HOOFDSTUK XIV. Laboratorium voor het onderzoek van vezelstoffen. 319 HOOFDSTUK XV. Waarnemingen en onderzoekingen speciaal voor den inlandsen en landbouw. A. Proefstation voor rijst en tweede gewassen 334 B. Meteorologische waarnemingen 350 C. Inspectie van den inlandschen landbouw 350 D. Werkzaamheden der Landbouwadviseurs 389 E. Demonstratievelden 401 F. Proefvelden te Demak en Grobogan 425 HOOFDSTUK XVI. Bosch wezen. A. Java en Madoera 433 467 BLADZ 1. Uitgestrektheid en gesteldheid der bossehen 433 2. Greiisregeling en afbakening der bossehen 434 3. Verschillende andere werkzaamheden, niet de voorloopige in richting der djatibosschen in verband staande 434 4. Culturen 434. 5. Exploitatie der djati- en wildhoutbossehen |:ü) 6. Uitdunning der bossehen | \-> 7. Bewaking van 's Lands bossehen 11-' 8. Definitieve inrichting _ 443 9. Personeel _ 444 B. Buitenbezittingen 445 C. Finantieele resultaten 11,; HOOFDSTUK XVII. Cultuurtuin in Zu i d-X ie u w-Gum e a. IK Eeproductie-ateliers _ 459 Lijst van boekwerken door geschenk of aankoop in 1008 voor de biblio theek verkregen ■ 453 47 In de olie werd door middel van jodol de aanwezigheid van cineol aange toond. Bij het acetyleeren kleurt de olie zich donker en blijkt uit den achteruit gang van het verzeepingsgetal, dat een ontleding is ingetreden. Uit 2 KG. melatiebloemen werden bij distillatie in het klein 0.6 cM 3 olie verkregen. 5.5 KG. blad van de bloeiende patchouly gaven na vooraf ge droogd te zijn, waarbij zij tot 3.15 EIG. verminderden, 25 cM a olie. Draaiïngsvermogen in 1 dM. buis — 3G° 12. soortelijk gewicht bij 26° 0.925. Een And ropog on 8 oor t, waarvan de naam nog niet is kunnen vastgesteld worden, leverde ongeveer 0.1% olie, die de volgende eigenschappen bezat. Draaiïngsvermogen in 1 dM. buis — 4° B. Oorspronkelijk verzeepingsgetal 14.5. idem na acetylatie 52.6. soortelijk gewicht bij 26° 0.981. K a m 1' erbl a d, afkomstig van Tjibodas, gaf bij distillatie in het klein de volgende opbrengst. 115 gram blad (18.6% watergehalte) leverde ongeveer I cM* brei van olie en kristallen, waaruit door filtratie 1.8 gram gekristal liseerde kamfer verkregen werden. 75 gram Btelen (27.8% watergehalte) gaven 0.5 cM ,; brei, waaruil 0.2 gram kamfer werd afgezonderd. Door de aetherische-oliën fabriek te Tjitjoeroeg werden eenige monsters oliën ingezonden, waarvan het onderzoek het volgend resultaat gaf. Il 1. Olie, afkomstig van serehpl a n t e n, in bet wild in bet Dieng gebergte voorkomende en te Tjitjoeroeg aangeplant. Dit is dezelfde plant, waarover verleden jaar mededeeling gedaan werd. Il ; 2. Olie, afkomstig van A. Schoen a n t u s. De planten zijn af komstig van 's Lands Plantentuin. 1T 3. Palmaro s a o 1 i e van Schimmel en Co. lb° 4. Olie, bereid uit de bladeren van Tetranthera citrata. Draaiïngsver- Soortelijk Oorspronkelijk Verzeepings- Totaal ge mogen in 1 ge wielt t bij verzeepings- getal na raniolge dM. buis. 26°. getal. acetylatie. halte. n; 1. —3° 36' 0.902 30.8 162.— 50.7 ff 2. —0° 6' 0.879 43.1 254.— 86.3 11? 3. _o° 2' 0.880 26.3 250.8 85.— Il' 1. —17° 52' 0.900 48 In de bladolie van Tetranthéra citrata werd volgens do bröónrwaterstof methode ruim 30% cineol gevonden. De olie van de serehplanten uit den Dieng werd ook nog uit Kedoe Arocm ingezonden. Zij bezai de volgende constanten. Tevens zijn bierbij de groot heden voor de olie in het laboratorium uit de bier gekweekte planten er aan ti «gevoegd. Draaiïngsver- Soortelijk ge- Oorspronke- Totaal mogen in 1 wicht bij lijk verzeepings- geraniol «l.\i. buis. 26°. getal. gehalte. Kedoe Aroem —3° 0 0.909 39.2 53.5 Buitenzorg. —2° 50 (1.909 18.7 49.— Door Dr. Dekker wcnlcn nog eeuige phytochemische onderzoekingen verricht, welke de volgende resultaten hebben opgeleverd. In verschillende < i nel umsoorlen, den hast van Cleisthantus Col * 1 i n us. I! o ach er ia Gr-iff ithiana en in de nootmuskaat werd de aan wezigheid van een saponine waarschijnlijk gemaakt. In Gnetum bleek bovendien eene aanzienlijke hoeveelheid slijm, een gek' kleurstof en waarschijnlijk een indicaan-achtige stof aanwezig te zijn. De Cleisthantus-bast bezai eene aanzienlijke hoeveelheid looistof, die bij behande ling met warmt', verdunde minerale zuren gaUuszuur en rood levert, l'it de nootmuskaat werd een reduceerende suiker afgescheiden (zie Phytochemische aanteekeningen IL en 111. Pharm. Weekblad L 909 bl. L 6). () nilerz"e k i n g e n van verschillende n aar d. Voor het Remoate-depot te Padalarang werden verder een aantal onder zoekingen verricht, waarvan de volgende, die van meer algemeen belang zijn, hier vermeld mogen worden. Asch. Buwei- Kuwvezel. Etuwvet. Zetmeel w it- achtige stoffen. % % % % % Lucerné. 8.1 12. — 39.Ï 1.8 38.4 Bengaalech gras slecht staand. 10.9 11.8 34.3 1.9 41.1 Idem goed staand. 13.9 11.7 38.1 1.5 34.8 Padi; 8.2 5.7 15.— 1.7 69.4 Dedekv 15.7 6.6 38.6 3.3 35.8 49 In de asc'h werd gevonden: CaO. i\,o ß . % % Lucerne. 11.1 7.8. Bengaalsch gras slecht staand. 6.8 3.9. Idem goed staand. 5.2 7.6. Padi. 0.5 6.1. Dedek. I.— 7.3. Voor lid Boschwezen werden eenige Looistofbepalingen verricht. In Easamala-basl (watergehalte 12.4%) werd in de boveneinden 1.— % on in de benedeneinden L.75% Looistoffen gevonden. Een ander monster bevatte 13.95% water, 11.60% in water oplosbare ver bindingen, waarvan 6.6% looistof. Op droge stol' berekend looistof. Om na te gaan of het drogen een oadeeligen invloed op het Looistofgehalte heelt, werden van een boom "2 stukken bast op gelijke hoogte afgenomen. Na dat het eene stuk reeds in de zon gedroogd was. wci'd pas het andere van den boom Losgemaakt en dadelijk verzonden. liet watergehalte van den gedroogden Last bedroeg ll. — '/, . dat van den niet gedroogden 1.8.9%. Op watervrije stof berekend bevatte de gedroogde bast l(i.—%, de niet gedroogde lö.T'/j looistof. Door liet drogen heeft geen verlies plaats gehad. Benige monsters Trenggoeli-bast (Caseïa javanica) werden onder zocht. Il ! 1. van een 5 a 1 O-jarigen boom. ï\° 2. van een pi. m. 100- „ „ Il ? 3. van een pi. m. 20- „ „ : ll' 1. U°- 2. 11? 3, % % % Water 20.1 15.5 16.4. In water oplosbaar gedeelte 4.35 7. — 8.75. Looistof 12.9 41.5 19.4. Dji rakbas t (Symplocos sp.) bevatte op droge stof berekend 9.57% looistof. Toeri b a s t. (A ga t i grandi f 1 o r a) roode variëteit, uit den Proef tuin afkomtig bevatte 16.8$ water. Op droge stof berekend werden 2.7% looistof gevonden. Jaakboek. i 5 Va d den Heer John II ewi 11 te Sarawak: Een collectie Borneo-planten, gedeeltelijk ongedetermineerd. Door aankoop werd verkregen: Een verzameling herbarium uit de Philippijnen, 1207 specimina, bijeenge bracht door den Heer A. D. E. Elm e r te Manila. De volgende verzendingen hadden in het verslagjaar plaats: Aan Dr. Pull e te Utrecht: Herbarium en spiritus-materiaal van Magnoliaceae uit den bot. tuin. Aan C. F. Baker, Museum Goeldi te Paro (Brasil): Herbarium van eenige eultuur-gcwassen, in een groot aantal exemplaren. Aan de Zusters Ursulinen van het zg. Kleine Klooster te Weltevreden: Herbarium van verschillende cultuurgewassen. Aan M. E. Comb e s, Lab. de Botanique, Paris: Herbarium van Nepenthes en Chloranthus. Aan F. v. Cov i 11 e, U. S. Dep. of Agr. Washington: 512 exemplaren herbarium-doubletten. Aan M. O. Lignier te Caen: Een collectie materiaal van Gnetum-soorteh uit den bot. tuin. Aa n Pro f. 17. Mart e 11 i, Florence: Een collectie Pandanacecën-materiaal uit den bot. tuin. Aan den Directeur van het Herbarium te Leiden: >> >> » y> i? » ?> ivew: >> » j? » i> ?? j? x>erlin: j) j) >> » )> ?? j, v^aicutta: >> » j? >, jj ~ ~ IJtrecnt: Doubletten-collecties der door den Heer Smit li bewerkte Nïeuw-Guinea verzamelingen. Aan M. E. Perr o t, Ecole sup. de Pharm., Paris: Herbarium van Lythraceae uit den bot. tuin. Aan Prof. Dr. Fritsch, XX. Universit.-it (Jraz: Spiritus-materiaal van eenige Gesneraceae. Aan Prof. Dr. O. Becc a r i, E. Museo, Florence: Een belangrijke collectie Palmen-materiaal uit den bot. tuin. Aan S. A. Prince Poland Bonaparte: 35 doubletten van Filicinae. Een exemplaar van Kaulfussia aesculifolia uit den bot. tuin. 50 Ben aantal veevoederanalyses werden voor verschillende fabrieken verricht. Een voederanalyse van een grasmonster afkomstig van Kalisat, hetwelk volgens den heer Smith onder den naam van Phragmites sp. gekweekl wordt, titer wel zeer aan verwan! is en wellicht den naam Phalaris moet dragen. gaf de volgende uitkomst. Op droge stof berekend. asch 14.5 % niweiwit 11.3 % riuvvet 1.85% ruwvezel 34.25% zetmeelachtige stoffen 38.1 % Bengaalsch gras uit dm Proeftuin bezat op droge stof berekend de volgende samenstelling. asch 13.7% ruweiwit 11.8% ruwvet 2.2% ruwvezel 43.5% zetmeelachtige stoffen 28.8% Een onderzoek werd ingesteld naar de samenstelling van k 1 a ppe rs van verschillende plaatsen afkomstig. 25 klappers van de Duizend eilanden. Totaal ge- Zonder Vleeseh Vleesch. Waterge- Oliegehalte vleesch. wicht per schil en halte Versch. Op droge stuk. holster, melk. vleeseh. stof. gr. gr. gr. gr. % % % Gemiddeld. 2060 1107 1063 592 47.3 34.3 65.1 Kleinste. MUD 1220 735 4f>s — — — Grootste. 2832 1685 ' 1380 730 — — — 25 klappers van "Rali. Totaal ge- Zonder Vleesch Vleesch. A\ r aterge- Oliegehalte vleesch. wicht per schil en halte Versch. Op droge stuk. bolster, melk. vleesch. stof. BT. gr. gr. gr. % % % Gemiddeld. IS 11 1402 1118 G2B 46.75 35.1 GG Kleinste. 1400 1005 780 470 — — _ Grootste 22-" 1800 1 185 780 — — — 51 Vo klappers van Buitenzorg. Totaal ge- Zonder Vleesch Vleesch. Waterge- Oliegehalte vleesch. wicht jier schil en halte Versch. Op droge stuk. bolster, melk. vleesch. stof. gr. gr. gr. gr. % '/, % Gemiddeld. 1434 874 699 381 49.9 ! 33.8 67.7 Kleinste. 1090 615 450 220 — — Grootste. 1970 1326 1035 555 — — Hieruit blijkt duidelijk, dat de klappers van tic Duizend eilanden en Bali weinig verschillen, maar dat do Buitenzorgsche veel kleiner zijn, hetgeen door het verschil in hoogteligging is te verklaren. Door den Hoofd-inspecteur der In- en Uitvoerrechten en Accijnzen werden twee monsters garnalenschalen ingezonden, welke in Singkawang wor den ingevoerd als bemesting voor pepertuinen. Nieuw monster. Oud monster % % water 25.— 27.7 stikstof 4.15 1.8 asch 29.7 47.8 hierin P 2O r , 10.5 5.6 hierin K 2 O 20.2 18.8 Oorspronkelijk bevatten zij dus respectievelijk 3.1% P 20 8 , G. —% kali en 2.7% P,0 5 en 9.—% kali. Eveneens werden door dien Hoofdambtenaar twee monsters Portwijn inge zonden, waarvan de roode 22.2% en de witte 20.2% alcohol bevatte. Men monster roet bevatte I.l '/,. stikstof en maar een spoor asch. Een monster cyana mid e, k alkstikstof, bevatte 17.2 % stikstof. W. R. Tromp de Haas. Chef der Afdeeling. B. PHARMACOLOGISCII LA BORATOIUUM. Gedurende de afwezigheid van den afdeelingschef Dr. \V. G.Boorsmn, die wegens langduriger! dienst in het einde van Mei 1908 met verlof van één 52 jaar naar Europa vertrok, werd ondergeteekende belast met de lijdelijke waar neming van de leiding van het laboratorium. In den loop van liet jaar verscheen van de hand van Dr. Booisra a Bul letin Il ! XVI du Département de l'Agrieulture aux [ndes Néerlandaises onder den titel van „Phannacologische Mitteillungen 1I : IV". Hierin werden eenige tot de Indische artsenij-schat behoorende oi door hun giftigheid of door andere eigenschappen opmerkelijke planten, behoorende tot de families der Palygalaceae, Celastraceae, Lecythidaceae en Anacardiceae, op hun bestanddeelen onderzocht. Vermelding verdient bet onderzoek van Pleur ostylia Wightii en eenige andere Celastraceae, die min of meer alcaloidhoudend bleken te zijn; het alcaloid van Pleurostylia Wightii vertoonde zier giftige i appen, hel. salpeterzuur-zout daarvan een /.eer geringe oplosbaarheid. Verder gal' h< derzoek van het zaad van C h ) d enant li u s exee 1s u s de' verrassende ont dekking, dat het daarin aanwezige Baponine, behalve een zeei- sterk haemolytische werking ook de opmerkelijke eigenschap vertoonde in gekristaliseerden toei te kunnen worden gebracht. Ten slotte zij nog vermeld het onderzoek naai de moederstof van het z. g. indiseli geel, welke kleurstof door indamping van urine van runderen, gevoederd met manggabladeren, gewonnen wordt. Zoowel de bladeren als de bast van Ma ng i 1' era md ic a bleken een schoon gekristalliseerde gele slof ie bevallen, die zonder twijfel aangezien moei w> als de oorsprong van bovengenoemde kleurstof. Verder verscheen het verslag der onderzoekingen van Dr. I> oor gm a over de geneeskrachtige werking van de Bid ara oepas bij glucosurie in bet Geneeskundig Tijdschrift van Nederlandsch-Indië (deel XLVIII, all. :,); de schrijver geeft aan bet slot de volgende conclusie : „Over het algemeen kan stellig niet gezegd worden, dat de door mij ver kregen resultaten veel steun geven aan de gunstige meening aangaand de werking van Bidara oepas bij suikerziekte". Aangaande de verrichtingen door ondergeteekende in het 2 e half jaar in het laboratorium, zij hier bet volgende aangestipt: Vooreerst werd een verder onderzoek ingesteld naar de samenstelling en eigenschappen van de in bovenstaand résumé van Dr. Boorsnnfs bulletin ver melde kleurstof der Mangga-bladeren en het gekristalliseerde Baponine uit bet zaad van (' b y denanthus ex c els vs, welk onderzoek nog niet ten einde is gebracht. Naar aanleiding van een schrijven van den Gouvernements veearts op Ma doera, waarin de aandacht wordt gevestigd óp een inlandsch geneesmiddel tegen het mond- en klauwzeer, dal daar ter plaatse mi 1 succes zou aangewend worden, 53 werd een onderzoek ingesteld naai- deze „obat" die bij determinatie bleek te bestaan uit de bladeren van den „modjo" boom (A eg 1 e marin e 1 os, C o r r.). De versche bladeren bleken, evenals die der meeste vertegenwoordigere der familie, een vluchtige olie te bevatten in de typische lysigene klieren, zooals die bij de Rutaceae gevonden worden. Het oliegehalte in de versche bladeren bedroeg + 0.G%. De constanten der olie waren de volgende: Draaiingsvermogen in 2 d.M. buis bij 20° is 21,42 naar rechts; Soortelijk gewicht bij 25° = 0.85 G; Kleur = licht geel; Oorspronkelijk verzeepingsgetal is 10, G; Bij fractionneering onder 20 mm. druk werden de volgende hoeveelheden verkregen: onder 100° 5 gram; van 100—130° 5,1 „ 130—100° 1 rest 1,5 „ Uit de fractie van 100—130° kon door herhaald destilleeren onder gewonen druk een deel afgezonderd worden dat constant hij 175° kookte. Dit bleek r-li moneen Ie zijn daar het door bromeering in een wil gekristalliseerde stof over gevoerd kun worden, die na herhaalde omkristallisatie bij 104° smolt (Limoneen tetrabromide smell hij 104°—105°). Aldehyden bleken afwezig te zijn in eenigszins belangrijke hoeveelheid; naar andere bestanddeelen kon door gebrek aan materiaal niel gezocht worden. Verder vi rtoond •de olie «Ie eigenaardigheid, terwijl /.ij verdampt aan de lucht, na '', uur ± %% aaa gewicht te verliezen en over ie gaan in een troebele vloeistof, die na lang staan heldere dikke balseniach consisl 'lii!.- kreeg en naai- terpentijn riekt. Een gelijksoortig product ver kreeg ik hij destillatie van gedroogde bladeren in plaats van de oorspronkelijke aetherische olie. Tevens werd de aanwezigheid van een alcaloid aangetoond, dat met Mayer's reagens typische kristalrozetten leverde; echter is de hoeveelheid daarvan zoo gering dat de mogelijkheid daaraan de geneeskrachtige werking der Modjo bladeren toe te schrijven zeel' onwaarschijnlijk schijnt. Ken schrijven van den Assistent-Resident van Salatiga was aanleiding een ondel-zoek in te stellen naar den wortel van lliptage madab 1o t a Gaertn. In bedoeld schrijven weid melding gemaakt van een Bengaalschen dékstier, die in het geheel niet aan de verwachtingen voldeed, maar na toediening van een aftreksel der „kakas" wortels wel met inlandsche koeien wilde paren. Bij onderzoek bleek de wortelbasl een zeer groote hoeveelheid 7,5—8% van een wille gekristalliseerde verbinding Ie bevatten, die door percolatie met aceton 54 daaraan onttrokken kon worden; het wortelhout en andere doelen der plant bleken deze slof' niet te bevatten. Deze verbinding, die bij 110° smolt en stikstof houdend is, bleek bij inspuiting echter geen aphrodisiacum en ongiftig te zijn; het onderzoek naar de samenstelling en eigenschappen van deze stof alsmede naar verdere bestanddeelen van den wortel wordt nog voortgezet. Naar aanleiding van een schrijven van den Assistent-Resident van Peka longan, waarin deze mededeelde, dat in het district Banjoemoeda] vergiftigingen waren voorgekomen door het eten van een soort djamoer, waardoor eenige In landers gestorven waren, werd de weliswaar geringe hoeveelheid toegezonden materiaal aan een onderzoek onderworpen. Deze paddestoel, ~Djamoer Gim ln-ek". bleek geen alealoïden en saponinen te bevatten, wel een vergiftig, in water oplosbare stof, naar welke door de geringe hoeveelheid onderzoekingsmateriaa] geen verdere nasporing gedaan kon worden. Verder was een geringe boeveel heid vette olie aanwezig. Ben onderzoek werd ingesteld naar een nieuwe glaskauwerplant, waarvan in een schrijven van Landbouwadviseur te Poerworedjo werd melding ge maakt. Deze bleek bij determinatie te zijn Buellia napifera Zoll.; evenals in de door Dr. Boors in a onderzochte Ketji-beling soorten kon hierin geen bijzonder bestanddeel gevonden worden. Verder werden eenige Cornaeeae onderzocht op aanwezige alealoïden, o. a. Alangium en Marlea soorten, waaruit bleek, dat deze in meerdere of mindere mate alealoïd-houdend waren; dit onderzoek is nog niet ten einde gebracht. RITSBMA, Wnd. Chef van het I'harmacologisch Laboratorium. 56 De twee laatstgenoemden gingen over naar den Opleidingscursus voor ln landschc Veeartsen. Niet gediplomeerd werden de leerlingen A. P. Fr cd er ik en Raden Wirdjodipoero, alias Moebanoe. Het diploma van den volledigen, driejarigen cursus werd uitgereikt aan: 1. L. Tli. Walangitang met praedicaai zeer goed. 2. J. G. Bruinier „ „ zeer goed. 3. J. H. J. Wol f f „ „ goed. 4. J. H. d e Yog c 1 „ „ goed. 5. G. A. F. Rosenquist „ „ voldoende. G. G. F. Waro u w „ „ voldoende. Bij het in September gehouden overgangsexamen werden van de eerste naar de tweede klasse bevorderd : 1. Oey Tiauw Hok, 2. Mas Oemarsa n o e s i. 3. Baden Koesoema di Nat a. 4. Baden Parw o t o. 5. Mas Moha m a d Taj i b. G. Baden Oesina n s j a h SaB t r a Winan g o e n. 7. Mas II ersoe b e n o. 8. Chr. Pont o. 9. Baden Moha m a d Soe r i a Nalane g a r a. 10. Baden Soej a d i. 11. A. Da ta o. 12. Mas Abdoel m a n a p. 13. Mas Soepardja. 11. J. H. Inkir iw a n 15. A. N. Mogot. IG. Mas Soetadisastra. 17. K. Datao. 18. O. van Voorth vijs e n. 19. Mas Ngabei Pranoto Adikoesomo, alias Samadiko.en. 20. Kaden Mas S oer iatano edibrat a, alias Dal i. 21. Baden Martakoe s o e in a. De eveneens bevorderde leerling Raden Soete tl j o ging over naar den Veeartsen-cursus. Niet bevorderd werden : 1. Baden Wirahadikoesoema, alias Dadarig. ■>. Raden l'andji Tedjokoe s o e in O, alias A 1m! oel Sai d. 57 3. Raden Drad j a t. 4. Mas Wiramihardja. 5. Baden Mae Pandji Darkos o e g o n do, van wie de laatstgenoemde de Landbouwschool verliet, terwijl in December ook eerstgenoemde als leerling werd ontslagen. Tot de eerste klasse werden bij het begin van den nieuwen cursus op 2 November toegelaten: 1. W. A. Fr ijl i nk, 2. J. Stegerhoek. 3. Raden Soema r d j a. 4. Mas Koesnoen. 5. Mas Tja k r a «I i Atma d j a. (i. Raden \Y irasao d j a j a. 7. Raden N atakoesoe ma. 8. Raden N aso e ba. 9. Raden Wi r a dipo etr a. 10. Raden Wirahad i r e d j a. 11. Raden Soetau Awaloedin. 12. Raden Soeini t r a. 13. .Mas Soein a r sidi k. 14. W. Sup i t, 15. P. Meray. IG. E. Kairo e p a n. 17. A. Laihad. Op het einde van het verslagjaar telde de school derhalve 1!' Leerlingen in de eerste en 23 in de tweede klasse, totaal 42. Bovendien worden d [essen in rste klasse bijna alle, in de tweede klasse voor zes vakken, bijgewoond dooi de leerlingen■ van den Opleidingscursus voor [nlandsche Veeartsen. Voor die lessen stijgt dus het aantal der leerlingen tot '23 in de eerste en '.'8 in de tweede klasse. Voor hei geven van onderwijs werden in het verslagjaar aangewezen: voor Systematische Plantkunde, de Heeren Smitb en Back er; „ Anatomie, Phyeiologie en Ziekteleer der Planten, alsmede voor Mi croscopie, de lieer Ze ij Is tra; „ Dierkunde, Dr. Konings b e r g e r: „ Scheikunde, Dr. Boorsma en na diens vertrek naar Europa, Dr. R i l s e in a; ~ Natuurkunde en Tabakscultuur, Dr. Mobr; „ Algemeene Landbouw en Rijstcultuur, de Heer van der Stok; 58 Voor Kma en Koffiecultuur, Dr. Gorter; „ Suikercultuur, de Heeren van der Stok en den Berger; „ Theecultuur, de Heer Va let te; „ Kaoutchouk- en Gutta-percha-Cultuur, de Hoer Pit; „ voor Planten-en Vrachtenteelt, de Heer Wigman Sr.; „ Landmeten, Waterpassen en Irrigatie, de Heer Blanken; „ La'ndbouwscheikunde, Dr. de Jong; „ Bacteriologie, de Heer de Kruij ff; „ Veeteelt, de Heer Vrijb vr g en, na diens vertrek, Dr. Smit; „ Bouwmaterialen, de Heer van Wijngaard e n Lindh ou t; „ Machinerieën, de Heer den Berger; „ Boekhouden en Agrarische Bepalingen, de Heer Pit; „ Hygiëne en Verband leer, Dr. Versteeg. Ten einde de leerlingen in de gelegenheid te stellen, na. afloop deT praci werkzaamheden op het terrein der school hun morgenmaaltijd te gebruiken, werd een vertrek bijgebouwd, dat daartoi voldoende ruimte aanbiedt. Over het algemeen viel over den ijver der leerlingen bij de lessen niet te klagen. Daarentegen werden de practische oefeningen door sommigen niet vol doende geregeld bijgewoond, zoodat maatregelen wei-den genomen om daarin \ ii!) tering te brengen. Aangaande die oefeningen en werkzaamheden deell de Heer Gallois het volgende mede: Bij den aanvang van den nieuwen cursus kreeg elke leerling der tweede klasse een stuk grond, hetwelk hij te samen mei een leerling der eerste klasse moest bewerken, beplanten en onderhouden. Alle werkzaamheden, het graven der goten, omwerken van den grond, mest aanbrengen enz. werd door de leer lingen verricht en van verreweg hei meerendeel was de ijver zeer voldoende te noemen. De verstrekking van mest moest onder controle gebrachi worden, daar een ieder zich beijverde zooveel mogelijk mest machtig te worden om zijn veld een zoo welig mogelijk aanzien te doen geven. Behalve deze werkzaamheden werden alle leerlingen in de gelegenheid ge steld den geheelen rijstbouw mede te maken, ploegen, eggen, selecteeren van het zaad, ijl uitzaaien op kweekbedden, op geregelde afstanden uit planten en wieden. Bovendien waren zij altijd tegenwoordig wanneer een of ander gewas in den Cultuurtuin eene belangrijke bewerking moest ondergaan. Door de leerlingen van de derde klasse werden vóór liet i indexamen nog verschillende reizen ondernomen, zooals naar thee-, kma- en koffieondernemingen 59 in de nabijheid van Buitenzorg en naar het ltcmontedepöt en de Taltune Stoeterij te Padalarang. De Superintendent over het Onderwijs, J. C. KoNINGSBEBGEB. b. Cultun r t u i n. Personeel. Met ingang van 15 Augustus 1908 werd do assistent hortulanus aan den cultuurtuin, de Heer J. Heyl benoemd tol lijdelijk land bouw-adviseur in het gouvernemenl A.tjeh en Onderhoorigheden en brad in diens plaats op de Heer M. va u He 11 en, voor dien verbonden aan den tuinbouw cursus. De administrateur van den cultuurtuin, do Heer J. Pit moest v ziekte begin September buitenlandsch verlof aanvragen en werd tot zijn ver vanger benoemd de tijdelijk waarnemend landbouw-adviseur W. J. (I a 1 1o i 8, steller dezes, die echter door bezigheden, verbonden aan zijn vorigen werkkring, eerst einde October dit ambt kon aanvaarden. Waar t\\\> bet bij den cultuurtuin ingedeelde Europeesche pei in het laatste halfjaar geheel vernieuwd werd, is een uitgebreid verslag over de fata van dien tuin in het jaar L9OB niet mogelijk. Gebouwen. Voor <\r\i mantri van den cultuurtuin werd eene nieuwe woning gedeeltelijk van semi-permanent materiaal gebouwd. De bestaande gebouwen werden geregeld onderbonden. Leidingen, bruggen en wegen. Een gedeelte der sawahleidin geii werd van een ruw gemetseld talud voorzien. In verband met de vele andere werkzaamheden moest het bekloppen en begrinten van verscheidene tuinwegen uitgesteld worden. » Veestapel. Hierover valt alleen te vermelden, dat een der tivkosson stierf, /onder dat de doodsoorzaak vastgesteld kon worden. Onderbond tuinen. De aanplantingen kregen het gewone onder houd. Daar de grond in den cultuurtuin door de zware slagregens zeer vast. wordt, is het noodzakelijk, dat deze van tijd tot tijd opengelegd wordt, bij welke bewerking bet afgevallen blad en bet neergeslagen onkruid tevens in den grond komt. 6 Aan Mr. Oakes Ames, North Eaöton, Massachusetts, U. S. America: 40 doubletten van Orchidaceae. Aan Mr. J. Hewitt, Bot. Garden, Sarawak, Borneo: 100 doubletten van Bornec-herbarium. Aan den Heer A. A. L. Pilgrim, Pharm. Doet 8 , Arnhem: Wortels en wortelbast van Cinnamomum zeylanicum op spir. Bovendien wei-den de volgende verzamelingen ter bewerking uitgeleend: Aan Trof. Dr. F. A. F. C. Went te Utrecht: De door de 1111. Versteeg en 'Branderhorsl in Nieuw-Guinea bijeengebrachte verzamelingen, met uitzondering van de hier bewerkt wordende families, alsmede het in het Herbarium generale aanwezige Nieuw-Guinea iaal van vroegere verzamelaars. (Teysmann, Jaheri, Wichmann). Aan Dr. S. 11. Koorders, 's Rijks Herbarium te Leiden: Een verzameling herbarium door Ur. Koorders boven 1800 Meter op Java verzameld. Aan Trof. Dr. O. Beccari, te Florence: Een collectie specimina van Palmen uit den Botanischen Tuin. Alle dooi- den lieer (I. M. Vers t c c g bij de expeditie Lorentz ver zamelde Palmspecimina. Al het in het Herbarium aanwezige Palmen-materiaal. (Herbarium en Spiritus). Aan Mr. L. Capitaine te Paris: Doubletten van Bixaceae uil In-t Herbarium generale. Aan Prof. Dr. F. A. F. C. Went te Utrecht: Spiritus-materiaal behoorende bij het vroeger ter leen gezonden Magnoli aceeën-herbarium. (voor Dr. I ' u 11e). Aan Prof. ü. Martelli te Florence: Materiaal van alle in het Herbarium aanwezige Pandanaeeae. De Chef der Afdeeling. Th. Valeton, B. MUSEUM EN [NEOBMATIE-BUREATI VOOK TECHNISCHE EK HANDELSBOTANIE. Zooals reed.-, in het vorig jaarverslag werd vermeld, had de openstelling van 60 In de vakken met koffie en cacao beplant, welke zeer slecht drameerden, werden goten gegraven ten einde een snelleren afvoer van het regenwater te verkrijgen. Eenige oude Liberia-aanplantingen werden opgeruimd en op de vrijgekomen vakken Coffea robusta en Hibiseus eannabinus uitgeplant. De op 3 September 1907 uitgeplante Coffea Uganda schoot in bloei en zaten de boomen aan het einde van dit verslagjaar vol bessen; de daartusschen uitge zaaide Tephrosia purpurea werd viermaal gesneden. Van de in vak 75 geplante manihot-rubber variëteiten, waren eenige planten afgestorven welke met stekken werden ingeboet. Een der oude aanplantingen van Castilloa elastica ten Zuiden van de Payena stipularis werd opgeruimd en het leeggekomen vak beplant met Hevea Brasiliensis, direct ter plaatse uitge zaaid op afstanden van 18 voet. Tusschen de rijen werden uitloopers van .Ma nilla hennep geplant. De zaden kwamen goed op en zal de aanplant reeds spoedig getopt kunnen worden. De Hevea-aanplant op vak 78, afkomstig van stumps en marcotten weid dit jaar getopt; de tusschenbeplanting was ook hier Musa textilis. De rijstoogst gaf een goed beschot. Van den nieuwen aanplanl werd een vak beplant met de Surinaamsche rijstsoort Skrivimankoti, waarvan liet zaai! verstrekt werd door het Proefstation voor den Inlandschen Landbouw. Verstrekking van zaden en planten. liet aantal aanvragen van zaden en planten was wederom belangrijk. Naar zaad van Deguelia microphylla was veel vraag. Daar vorige jaren dikwijls geklaagd werd over slechte kieming dezer zaden, werden dit jaar alleen de af gevallen rijpe peulen ingezameld en onder toezicht gepeld, om te voorko dat de vrouwen halfrijpe vruchten van de boomen namen en ze, zooals in de kampong gebeurt, in het rijstblok open stampten, waardoor de meeste zaden gekneusd werden. Van Agave rigida var. Sisalana was veel plantmateriaal beschikbaar en weiden ongeveer 74800 bulbillen verzonden. Ook' de aanvraag naai' uitloopers van Musa textilis was groot; hiervan konden totaal 7575 planten verstrekti worden. Nog werd aan een aantal aanvragers top-entrijs verzonden van Coffea Uganda en Abeokuta. Hieronder volgt een opgaaf van het aantal malen, dat de meest voorkomende zaden en planten in dvn loop van het jaar verstrekt werden: Agave rigida var. sisalana pi 38 Alhizzia Moluccana. z 55 Albizzia stipulata. z 22 61 Andropogon nardus, pi 17 iel muricatus. pi 12 id. Schoenanthus pi '■> Bixa Orellana (Kasoemba Kling) z 5 Boehmeria nivea (rameh) pi. en z II Caesalpinia dasyrachys. z 5 id. 8 rborea z 3 Cassia Qorida z 6 Castilloa elastica z 7 Cedrela serrulata (Soeren) z 12 Cinnamomum Zeylanicum (Kaneel) pi. en /. 18 Coffea canephora /. 6 id. robusta z 9 id. stenophylla z 29 Deguelia mierophylla z •. .. . 69 Elaeis Ouineensis z !) Erythroxylon coca z 21 id. bolivianum z 2(! Eusideroxylon Zwageri (ijzerhout) z 2 Ficus das! ica /.. en pi 7 1 Gazongras z 52 Kapok (Eriodendron anfractuosum) z 3 Katjang tanah (Arachis hypogaea) z 18 id. bogor (Voandzeia subterranea) z 8 . id. idjoe (Phaseolus radiatns) z ". M ais z ('.•-' Manihot Glaziovii (('cara rubber) z ".'."i Medicago satiya (alfalfa, luzerne) z 4 Melia Azcdarach (mmdi) z G Melinis minutiflora ( Braziliaansch gras) z 37 Musa texlilis (Manilla hennep) pi 36 Panicum maximum (Bengaalseh gras) pi 45 Piper nigrum z. en pi 28 Pithecolobium Saman (regenboom) z ■ 14 Sesamum indiöum (widjen) z 7 Solanum grandfflorum z 12 Sorghum vulgare z 5 Teosinte ( Euchlena luxurians) z 2-1 Unearia gambir z 17 62 AANTEEKENINGEN OVEE VERSCHILLENDE GEWASSEN. Agave rigida var. sisala'na. Verscheidene plantin bloeiden, en werden na den bloei opgeruimd. Daai bel plan bestaat een nieuwen aan plant te maken alleen van uitloopers, werden deze verzameld en op kweekbedden uitgeplant. Albizzia Moluccana Miq. Wederom Btierven eenige boomen tengevolge van boordere. Om aan de aanvragen van zaad te voldoen, moest dit van buitenaf ingekocht worden. Andropogon soorten. De verschillende aanplantingen staan goed, de Andr. schoenanthus maakt hier echter weinig blad, maar wel veel bloem stengels. Er was vrij veel vraag naai' Andr. nardus. Boehmeria soorten en variëteiten. De vraag naar zaad was gering. Daar het vak waar de aanplant op stond ter beschikking van den veeartseni-jkundigen dienst moest komen, werd een nieuwe aanplant gemaakt op vak 11 8. Caryophyllus aromaticus. Bloeiden zoo goed als niet dit jaar. Coffea'liberica* Buil. en (varieteiten). Zoowel de Liberia aanplant op vak 80, de Abeoeuta aks de hybriden enten staan goed. De Abeo (•nla-aanplant werd dit jaar getopt. Coffea steno phy 11 a. De in 1907 aangelegde tuin heeft veel te lijden van djamoer oepas. Een nieuwe aanplant werd gemaakt van planten, afkomstig uit zaad van de twee overgebleven zaad hoornen (hybride stenophylla abeoeuta). Coffea robusta. Do oudere boomen staan niet erg fleurig, de. jon gere aanplant begint echter door te groeien. Nog werd dit jaar op een opge ruimd vak van ('. liberiea een nieuwe aanplant van G. robusta aangelegd van bibit afkomstig van de onderneming „Kali Sepandjang"*. Coffea canephora. De boompjes staan goed; hoewel slechts in kleine hoeveelheden, kon eenig zaad verstrekt worden. Koffiesoorten en variëteiten. Van de andere in den cultuur tuin aanwezige koffiesoorten en variëteiten kan niet veel vermeld worden; be langhebbenden worden echter verwezen naar de berichten daarover verschenen in Tcysmannia. Deguelia microphylla. Deze schaduwboom bljft zeer goed vol doen, boordere of andere plagen werden niet geconstateerd. Enkele hoornen be gonnen dit jaar te bloeien en zaad te geven, echter niet voldoende om aan de vele aanvragen te voldoen. Dit jaar was er weder veel vraag naar zaden, en kon, dank zij de welwillende medewerking van den Geneesheer-Directeur van het Krank 63 zinnigen gesticht, op welks terreinen zich de eenige zaaddragende aanplanl be vindt, bijna 176 Kilogram zaad verzameld worden. Erytroxylon Coca. Lam. Er was zeer veel vraag naar zaad, de aanplanl werd dit jaar door de leerlingen der Landbouwschool gesnoeid. II cv e a I> rasiliensi s. De bloei was overvloedig en de vruchtzetting Vrij goed. Aan de Gouvernements Gutta-Percha-onderneming konden 54862 /.aden ver worden, terwijl nog een paar duizend gedeeltelijk voor eigen gebruik be stemd, gedeeltelijk aan het museum voor Bandelsbotanie afgestaan werden. In aansluiting met het vorige.jaar wei-den de tapproeven geregeld voort gezet. Van proef C vielen twee boomen door afsterven al' en werd derhalve de totale stamomvang gereduceerd tot 442 cM. De perioden van tapping waren van Januari 1908 —Maart, 45 malen, Mei—Juli. 45 malen en October —Decem- ber 45 malen. De opbrengst aan droge caoutchouc der zes boomen bedroeg ach tereenvolgens 1368, 2025 en 2346 gram. De vijf boomen van groep D IV werden van Januari tot December 302 malen getapt en brachten op 2974 0. droge caoutchouc, terwijl D I\a ISI malen werd getapt en 2-138 G. opleverde. Groep E gal' met zijn acht boomen in de periode Janvari — Februari, 30 keer getapt, 1175 gram, in de periode Mei- Juni 1319 gram en in September—October 1218 gram. Conclusies vallen natuurlijk nog niet uit deze proeven te trekken, dit zal eerst na eene voortzetting gedurende verscheidene jaren kunnen geschieden. Ficus elastica. Van den aanplant van 1 SSii werden 24 boomen maandelijks getapt, welke proef de volgende uitkomsten gaf. Gemiddelde opbrengst per boom in Juni 259, Juli 220, » Augustus 235, September 174, October 173, November 158, December 143. De geregelde afname in opbrengst heeft er toe doon besluiten in liet jaar 1909 de boomen slechts eens in de twee maanden af te tappen. Hibiscus Cannabinus. Herhaalde malen werd in den loop van het verslagjaar van dit gewas een aanplant uitgelegd en daarbij is op overtui gende wijze gebleken, dat 11. C. slechts kan tieren op goed draineerende gronden in den drogen lijd van het jaar. De aanplant, die een Buitcnzorgsehen west moesson te verduren had gehad, mislukte totaal, terwijl het in den drogen tijd ge teelde gewas slaagde. Nadere proeven in droge .-treken zullen moeten uitmaken 64 welke de beste plantwijdte is. Daar echter dicht maar op geregelde afstanden uitzaaien, nog al kostbaar is, zal 't misschien blijken, dat. ijl met de band nit zaaii n de voordeeligste wijze is. il ns a texti Ii s. Hum|« h. (il ani 1 a li en n c p). Er was zeer veel vraag naar plantmateriaal. De aanplant die langzamerhand achteruitging werd overgebracht naai- vak 1 en 1> Van de in 1906 ontvangen plantjes uit Manila kon de aanplant geregeld worden uitgebreid en zullen het volgende jaar eenige planten tot vezel verwerkt kannen worden. Myristica Eragrans, Hontt. (Notemuskaat). De oude hoo rnen, die nog tusschen de jonge aanplant stonden, werdi n opgeruimd <w daarna den jongen boomen eene flinke stalbemesting gegeven. 1' aoienin maK im u in. (B engaa Ise li gr a s). Er was zeer veel vraag naar plantmateriaal van deze, zoowel voor vee- als paardenvoer geschikte grassoort. De in het vorige verslagjaar vermelde opbrengst-proef werd dit jaar voort gezet. Alle velden waren in Oetoher 1907 heinest. De opbrengst der velden was als volgt : Evenals het vorige jaar was ook ditmaal do opbrengst van veld II grooter dan van velden 1 en lil. zoodat de plantwijdte van 90 X 50 cM. voor dit klimaat en voor deze gronden wel de beste blijkt te zijn. 65 Pas])a 1 u in dilatatu tn. Deze aanplant staat zeer goed: er was veel vraag naar plant materiaal van dit voedergewas. Et aff i a Rul'f i a. De aanplant, die in liet begin van liet jaar slecht stond, herstelde zich, nadat de planteneen hoeveelheid stalmest hadden gekregen. Theobroma cacao. De aanplant van 1904 staat goed. Van de ver schillende soorten schaduw, waaronder deze aanplant staal, voldoen op het oogenblik Adenanthera pavonina en dadap, terwijl de hoornen onder Deguelia niierophylla Int minst voordeelig staan. Een tuintje, aangelegd iv L 905 van zaad van Java Criollo, staal slecht, het tneerendeel der boompjes staat te kwijnen. ('in namoti u in zeylanicum (Kaneel). De oude aanplant op vak :» werd dit jaar gedeeltelijk opgeruimd en de hinderen, stam en wortels aan Dr. de Jongh afgestaan voor onderzoekingsmateriaal. De jonge aanplant op vak L 6, die door bladziektc was aangetast, moest in zijn geheel worden Opge ruimd. \' ani 1 1 a planifo 1 i a. De aanplant ontwikkelde zich zeer gunstig en werd er een kleine bloei waargenomen. NIEUW ONTVANGEN PLANTEN EN ZADEN. Fuiilu in i a elasti c a (West-Afrikaansche rubber). Eenige zaden, ontvangen uit Trinidad, zijn goud opgekomen en in don tuin uitgeplant. (< lisie: i d i ii miieu 1 ii t ;i. Van deze planten, die in West-Indië als schaduwboom tusschen de cacao dienst doen, werden eenige zaden ontvangen, welke goed kiemden. Reeds kon een Total boompjes tusschen de cacaoboomen geplant worden. Mue u n a Lyonii. Zaden van deze in Manilla voor groene bemesting en veevoeder gebezigde plant werden uitgelegd en kwamen goed op. De planten ontwikkelden zich voordeelig, maar zullen, daar zij klimmen, wel niet geschikt zijn om tusschen de cultuurgewassen uitgeplant te worden. Manihot variëteiten. Van den Directeur der Kew (lardens wer den zaden ontvangen van de var. Jequie en Remanzo. De eerst genoemden kiem den hot best. Hevea Brasiliensis. Van den Hoofd-Inspecteur van het Bosch wezeii werden 4 partijtjes zaden van elk 500 stuks ontvangen, ter bepaling van de kiemkracht. Coffea liberica. Menige zaden van deze koffiesoort, door den Heer Soeters uit Liberia medegebracht en van hem ontvangen, kiemden goed. W. J. Gallois. Jaarboek. 5 67 kiezelzuur in de verweeringsmassa zich in een vorm bevindt, zóó, dat, wanneet de hoofdmassa oplosbare bestanddeelen (de basen kalk, magnesia, kali en aatron) eenmaal weg is, dit restanl kiezelzuur achteraan komt, en óók verdwijnt. liet begin dezer verweering stuurt dus al dadelijk aan op het eindprodukt; d. i. een geheel van ijzer- en aluinaarde mei wat titaanzuur, een produkt, dat op verscheidene plaatsen in onzen Archipel wordt, aangetroffen, en lateriei ge noemd wordt. De "2 l verweeringsproef — extractie van basaltgruis met 35 zeer verdunde chemicaliën — bracht, in tegenstelling met de boven aangeduide proef, ver rassende feiten aan het licht, die een zeer eigenaardig en verhelderend licht wierpen op de verschillende, op aarde voorkomende verweeringswijzen. In L 909 kan daarover een eerste mededeeling verschijnen: aangezien de waarde dezer feilen echter alleen bij onderlinge vergelijking uitkomt, en de beschouwingen aan een zoodanige vergelijking verbonden, allicht te veel ruimte in een publicatie als deze innemen, neem ik de vrijheid naar genoemde mededeeling te verwijzen. De verder in 't vorig jaarverslag genoemde proef ter beantwoording der vraag, welk deed van den regen verdampt, wegzak! en oppervlakkig afloopt, — werd voortgezet. Maaibij bleek, dat het verleden jaar hierover medegedeelde eenige correctie noodig had; de verbeterde —, of liever aangevulde —, uitkom sten werden besproken in een klein opstel in Teysmannia ('). De zeer eenvoudige proef gaf zeer eenvoudige uitkomsten, doch van vrij verre strekking. Zoo bleek o. a. de verdamping hier aanmerkelijk geringer te zijn, dan ten ruwe werd aangenomen, en bij deze proef (met naakten grond bier te Buitenzorg genomen) I' | .M. per jaar te bedragen, terwijl men als gemiddelde voor Java gaarne 2M. opgeeft. Voor de droogste maanden bedroeg zij 3 / D van den regen val, voor de natste iets meer den '.-,, gemiddeld 3 / 10 . Men zou het verband tussehen de grootte van den maandelijkschen regenval en de fractie, die de ver damping daarvan is, ongeveer aldus kunnen opgeven: AYanneer de regenval bedraagt: dan is de verdamping daarvan: 100 m.M. 70% 200 m.M. 50% 300 m.M. 35% meer dan 300 m.M. 30 — 20%. en dan ziet men hoe bij toenernenden regenval de verdampende hoeveelheid (') Teysmannia 1909, pag. 151, s. s. g. g. 68 vocht relatief steeds kleiner wordt, maar absoluut toch toeneemt, zoodat men mag zeggen: Boe incor regen, hoe meer verdamping. Slechts een paar maanden (in 1908 alleen Maart) gingen voorbij, zonder dat eenig water oppervlakkig afliep; maanden, waarin in 't geheel geen regen wal er doorliep naar de diepte, kwamen niet voor; de drainage daalde zelfs nooit beneden y 3 van den maandel. regenval. In de omstandigheden dezer proef heeft dus een nimmer onderbroken uitwassehing van boven naar beneden plaats, welke een voortdurende verarming van den bovengrond beduidt. In hoeverre beplan ting van den grond de verhoudingen tusseben doorloop, afloop en ver damping in dit opzicht in gnnstigen zin wijzigt, zal in volgende proeven worden uitgemaakt. Reizen van eenige beteekenis kwamen in het verslagjaar niet voor. Wel bracht de Adj. Inspecteur v/d Landbouw voor de Buitenbezittingen de Sa vornin Lohman van zijne reizen een aantal grondmonsters uu-de, waar over aan deze afdeeling advies werd gevraagd. De eerste monsterreeke was van Lombok, de tweede van Ealmaheira; einde lijk nog een interessante zending uit de Lampongs. Aangezien Jhr. Lohman in zijn uitgewerkte reisverslagen het wetens waardige der dezerzijdsche bevindingen en korte rapporten ongetwijfeld zal hebben opgenomen, kan te dezer plaatse met eenige zeer algemeene opmerkingen worden volstaan. De gronden van Halmahei ra waren grootendeels efflatagronden van nog slechts matigen ouderdom. Daarmede is gezegd, dat het vulkanische materiaal deels is overgegaan in vruchtbare bouwaarde, deels nog reservekapitaal voor de toekomst is. Hiervan laat zich dus — als "t klimaat goed is — veel voor den landbouw van nu en later verwachten. Hetzelfde kan men zeggen van de Lombok'sche gronden: reeds goed voor 't heden, en met veel reserve voor de toekomst. Beide streken zijn gezegend door vrij recente uitblazingen van los materiaal (efflata) uit nog levende vulkanen. Anders in de Lampongs, althans in het N.O. deel dezer residentie. Z.W. vindt men óók jonge vulkanen, met een streek vol goeden grond, maar in het N.O. vindt men, wat men nauwelijks anders kan noemen, dan een grondruïne. Hier het beeld van bet eindresultaat van de nat-tropische verweering, boven in haar eerste aanvangsstadium aangeduid, een resultaai bestaande uit door veel ijzeroxyd en nog wat klei samengebakkeu kiezelsteenen. Het is nog niet bet allerlaatste — de nog voorhanden klei houdt nog wat voedingsstoffen in, die een zeer schrale vegetatie mogelijk maken; maar als 't maar blijft regenen, en deze laatste klei ook verdwijnt, dan is het-uit met den plantengroei — men 69 heeft de absolute, onherroepeli]'ke onvruchtbaarheid bereikt. Het WO. der Lam pongs heeft dus op grond hiervan op 't gebied van landbouw een al heel weinig belovende toekomst. In Augustus zond de houtvester van, Kedewan een aantal grondmonsters in, in verband met plaatselijk afsterven op bedenkelijke schaal van den jongen djati aanplant. De gronden in kwestie bleken, — ofschoon liggende op een onderlaag van kalksteen, — sterk zuur te reageeren; hel waren bovenop leemgronden, mei ecu ondergrond van vrij zware klei. Deze laatste was vooral hevig zuur, en dat op een afstand van slechts weinige d.M. van den kalksteen; wel een bewijs, hoe in sommige zware gronden de communicatie tusschen de verschillende Lagen uiterst gering, ja vrijwel nihil kan zijn. De prognose —om met de medici te spreken — was weinig bemoedigend; weinig kans op afdoende verbetering, en dan alleen met vrij kostbare verbeteringsmiddelen. Inmiddels was het Bosch wezen, — op verzoek van deze afdeeling, — begon nen, om bij „inrichting en boschbeschrijving" der nieuwe georganiseerde hout vesterijen uit de daarvoor geslagen proefkuilen van de aangetroffen grondlagen monsters te verzamelen. Waar de proefkuilen Inch geslagen werden, kon dit zonder veel moeite geschieden, en werden de kosten eener latere inzameling bespaard. liet is echter zeer begrijpelijk, dat het Boschwezen, dien arbeid voor deze afdeeling uitvoerende, verlangend werd. binnen niet al te langen tijd daarvan eenige vrucht te zien: en mitsdien op een spoedig onderzoek der monsters aan drong, liet scheen evenwel Ongewenscht, dat" gedurende geruim en lijd beslag zou worden gelegd op alle werkkracht der afdeeling Geol. Waarn. uitsluitend ten bate van het hierbedoelde onderzoek; en zoo was het resultaat der hierover ge voerde onderhandelingen, dal mei ingang van November L9OB als tijdelijke as sistente voor den tijd van 5 jaren, aan de afdeeling werd verhouden: Mevr. .\. Bei j st—S che f f er, pharm. doet*, ten einde na te gaan, in hoeverre het ondernomen onderzoek voorlichting en voordeel zou kunnen geven ten behoeve van het Boschwezen. Aanst Is werd dooi' Mevr. II eij s t een begin gemaakt mei de mechani sche analijse der gronden, (d. i. de splitsing in fracties van verschillende korrel grootte van 't grofste tol het fijnste), gevolgd door mineralogische analijse ( ler hel inikroskoop) der verkregen fracties. Men zeker onverwachte bijzonderheid deed zich toevallig in i\m aanvang voor in den vorm van een grondsoort (uit de houtvesterij Manggar, 11- lh die liefst 1 I '/, gips bevatte, liet is waarschijnlijk dat deze grond afkomstig is van een kalksteen, die behalve kalk flink wat pyriet bevatte. Zonder dat hierop 7 het museum plaats op 29 Januari 1908. Van don aanvang af was het bezoek niet onbevredigend, in aanmerking genomen, dat een producten-verzameling voor het groote publiek niet veel aantrekkelijks heeft en de stelregel, dat voorwerpen worden geweerd, die alleen uit een ethnografiscb oogpunt van belang zijn, streng wordt doorgevoeld. Do vreemdeling echter, die Tndië bezoekt, niet met het doel om Java in zoo kort mogelijken tijd te „doen", blijft gewoonlijk eenigen tijd te Buitenzorg en vindt in het museum gelegenheid om een indruk op te doen van de veelheid en den ooi-sprong onzer plantaardige hulpbronnen en het kwam dan ook herhaaldelijk voor, dat importeurs van onze producten, voor handelsdoeleinden naar Ned. Indië gekomen, hun reis openden mot een bezoek aan het museum. Onder de zeer gewaardeerde bezoekers worden ook gerekend de Indische planters en kooplieden, die meer in het bijzonder die onderdeelen der collectie wenschten te bezichtigen, waarin zij door hun bedrijf speciaal geïn teresseerd zijn. De groei der collectie was in het verslagjaar minder krachtig dan in de eerste twee jaren van haar bestaan; het ligt echter in den aard der zaak, dat de aan winsten numeriek gestadig zullen afnemen. De resultafen van 1908 zijn dan ook geenszins onbevredigd te noemen. Het totaal der aanwinsten bedroeg 790, als volgt te Speel lii reren : Oliën, vetten en oliezaden 123 Gommen en harsen 46 Rubber en getah pertja 4 Geneesmiddelen en drogerijen 172 Vezelstoffen 77 Specerijen g Tabak 9 Voedingsstoffen §7 Looi- en kleurstoffen 18 Hoofdproducten als koffie, suiker, cacao t 69 Kotting 22 Rijst 42 Reukhouten 3 Met erkentelijkheid wordl hier vermeld eene' schenking van het Hoofd eomitë der van 29 Augustus tot 5 September ie Medan gehouden tentoonstelling, bestaande uit een aantal belangwekkende olie- en vetmonsters, voedingsmiddelen en rotansoorten, afkomstig van Sumatra's Oostkust. De meer en meer gehouden wordende jaarmarkten en locale tentoonstel lingen bieden een uitstekende gelegenheid om de museum- verzamelingen aan te vullen, doch ongelukkigerwijze hadden in het verslagjaar alle jaarmarkten plaats 70 thans nader ingegaan wordt, mag deze vondst van gipsgronden op Java zeker niet onbelangrijk genoemd worden. Natuurlijk zal in een volgend verslag over dit onderzoek meer kunnen wor den medegedeeld. De Chef der Afd. Geologische Waarnemingen, E. C. Jul. Moiut. B. BACTERIOLOGISCH LABOHATOBI lM 11. i aantal uitgebrachte adviezen, zoowel mondeling* als schriftelijke, nam gedurende hel verslagjaar belangrijk toe. De werkzaamheden op het labora torium werden herhaalde malen door dienstreizen onderbroken. Het personeel van de afdeeling onderging geene veranderingen. I > 1 <i uw e suiker. Door eene suikerfabriek uit den Oosthoek werd een monster stroopsuiker ler ondel-zoek ingezonden, dal eigenaardige blauwe vlekken vertoonde. Die vlek ken waren gelijkmatig blauw gekleurd, en omgeven door eenen bruinen rand, en kwamen door het geheide monster verspreid voor. Volgens mededeeling van den administrateur der betreffende fabriek vertoonde alle stroopsuiker der fa briek bij aankomst in Engelsch-Indië die vlekken, wat natuurlijk tot klachten van de zijde der koopers aanleiding gaf. Bij het bacteriologisch onderzoek bleken verschillende fungi de oorzaak der blauw kleuring te zijn. Als gevolg van de bereidingswijze bevatte de stroopsuiker nog geringe hoeveelheden geel bloedloogzout, en dit zout wordt onder bepaalde omstandigheden dom' die fungi omgezet in Berlijnsch blauw. Uitvoerig is dit onderzoek gepubliceerd in het Archief voor .lava-suikerindustrie 1908 pag. ■~ -i ">. Naar aanleiding van de ontleding van geel bloedloogzoul dooi' fungi, werd een onderzoek ingesteld naar de omzettingen van ferro- en ferricyaniden onder invloed van het mierobenleveii. Het bleek toen, dat verschillende micro-orea nismen, zoowcd schimmels als bacteriën, in staaf zijn dergelijke verbindingen af te breken ondei' vorming van organische ijzerzouten. Over do resultaten van dit onderzoek zal later uitvoeriger gepubliceerd worden. Bereiding van alcohol uit zwaveligzu u r bev a 11 en (! e me 1 a ss e. 71 Door een suikerfabriek werd een onderzoek gevraagd naar de mogelijkheid, om uit vrij zwaveligzuur en zwaveligzure zouten bevattende melasse, alcohol te bereiden. Uit een groot aantal onderzoekingen over den invloed van deze ver bindingen op gisten in het algemeen, en op de hier op -lava. voor de spiritusin dustrie gebruikelijke Saecharomyces Vordennannii in het bijzonder, bleek, dal deze organismen vrij goed bestand zijn tegen hoeveelheden zwaveligzuur, zooals die in de melasse voorkwamen. Proefnemingen met vezelpl ant en. Evenals in de jaren L 906 en 1907, werden ook in dil verslagjaar de proef nemingen met vezelplanten regelmatig voortgezet. In het begin van hel verslag jaar werd uit Engelsch-Indië zaad ontvangen van Crotallaria juncea, de plant, die de „sunn-hemp" Levert. De plantjes schoten bier reeds na een maand in bloei, en vertakten zich sterk. Ze bereikten slechts een hoogte van ongeveer 1 Meter. Ook met (' a n h a m o brasiliensi s, de vezelplant, waarmede volgens de litteratuuropgaven in Brazilië zulke gunstige resultaten verkregen zijn. wer den verschillende proef aanplantingen aangelegd. Ofschoon de plant goed groeide, bereikte ze slechts een hoogte van I■— 1 '~ó Meier, en bleven de stengels zeer dun. De vezelopbrengst was dan ook uiterst gering (zie Teysmannia 1908 pag. 499). Ook met Ma 1 a cli r a i n d i e u m werden hier proeven genomen, zonder succes evenwel. Op groote schaal werden de proefnemingen met II ibis eu s e a nna bi nu s voortgezet. Deze plant biel; aan alle te stellen eischen te voldoen en schijnt zich vooral goed te leenen als tweede gewas op sawalis. Bij liet roten van grootere hoeveelheden bleek mij, dat het wenschelijk was Int proces, zooals hel in het vorige Jaarboek beschreven is, eenigszins te veranderen. Het roten ge schiedl nu aldus: Ka het snijden blijven de planten eenige dagen op het veld Liggen, worden daarna van de bladeren ontdaan, tot bundels vereenigd en met de voeteinden in water gezet. Dit laatste dient, om de voeteinden, die zooveel moeilijker roten dan de rest van i\fn stengel, e n vóór-roting te doen ondergaan. Dl- kans van ..overroten" van de vezel aan den top van den stengel wordt daar door veel kleiner. De bundels blijven met de voeteinden ongeveer 1 dagen in bet water staan en eerst daarna worden de geheele bundels onder water gelegd. Het geheele proces is dan na 10—12 dagen afgeloopen. Op deze wijze werden grootere partijen vezel bereid, en ter beoordeeling van de waarde, naar verschillende experts in Europa gezonden. Aan het eind van het verslagjaar waren de beoordeelingen UOg niet ontvangen. Dank zij de welwillende medewerking van den Regent van Karang-Anjar 72 werden ook daar proeven met deze vezelplant genomen op droge gronden, en als tweede gewas op sawahe. Die proeven Blaagden in alle opzichten uitstekend. De arakfabricatie. De miero-biologie van de arakfabricatie volgens de z. g. Bataviasche werk wijze, werd aan een onderzoek onderworpen, liet bleek, dai aan de werking van twee gisten de Bala via-a rak haai- eigenaardig aroma te danken heeft. Die gisten werden geïsoleerd, en uitvoerig onderzocht. Het bleek verder, dat die gisten, waaraan de namen 1) e m anti u m arackïienTorulaindicu m werden gegeven, in de aan het beslag toegevoegde ..Anstellhefe" niet voorkomen, zoodat al of niet toevoegen van deze „Anstellhefe" geen invloed uitoefent op het pro duct. Herhaaldelijk komt het in de arakstokeri jen voor, dat de gisting van het beslag niet ver genoeg doorgaat. De oorzaak van dit verschijnsel bleek eene overwoekering door bacteriën te zijn. De resultaten van dit onderzoek zijn gepubliceerd in het Archief voor Java-snikerindnstrie L 909. Onderzoekingen over handelspreparaten van kno 1- letjesbacteriën. Herhaaldelijk wordt door planters om advies gevraagd over de waarde van de preparaten van knolletjesbacteriën, die met zooveel reclame van uit Amerika en Engeland in den handel worden gebracht. Versch il lende monsters van deze preparaten werden bacteriologisch onderzocht, en hij allen was de uitkomst ge lijk: knolletjesbacteriën waren steeds een hooge uitzondering. Wel bevatten de preparaten groote hoeveelheden schimmelsporen, allerlei soorten eporenvormers, ja soms zelfs gisten. Dat van een uitwerking van deze preparaten weinig te ver wachten is. is zonder meer duidelijk. Uitvoerig zijn deze onderzoekingen gepu bliceerd in Teysmannia 1908 pag. 133 en 631. On d erz oe k i □ gen ov e r tr o p i sc h e gist en. Deze onderzoekingen, waarover in het vorige jaarverslag reeds in het kort bericht is, werden in dit verslagjaar voortgezet, en voorloopig beëindigd. Be halve eenige interessante nieuwe soorten, werden vele gegevens verkregen - (ren! de ]even.-\\ ij/.e en de verspreiding van gisten in de Tropen. Het bleek bij dit onderzoek, dat zich niet alleen uitstrekte lot monsters, verzameld in de om streken van Huilenz.org. maar ook over monsters, verzameld over geheel -lava. dat de primaire broedplaatsen voor de ontwikkeling e n de verspreiding van de gisten in de Tropen van geen beteekenis zijn, terwijl de secundaire, in tegen stelling met hetgeen in Europa plaats heeft, hier eene overwegende rol spelen. Voor nadere bijzonderheden over deze quaestie verwijs ik naar de betref- 73 fende publicatie in het Centralblatt f. Bakteriologie u. Parasitenkunde, Band 81, pag. 616. De omzettingen van kalkstikstof in den bodem. De kunstmeststof kalkstikstof wordt sedert eenigen tijd ook in Indië in gevoerd. Bei leek schrijver dezes daarom we] wenschelijk aa te gaan, op welke wijze de kalkstikstof in de Tropen in voor hel plantenleven geschikte voedings stoffen word! omgezet, vooral daar in Europa bij het gebruik van deze mest stof herhaaldelijk vergiftigingsgevallen zijn geconstateerd. De omzetting in den bodem, waarbij eerst ureum en daarna ammoniumearbonaal gevormd-wordt, verloopt hier eenige malen sneller dan in Europa. Als gevolg hiervan is de kans op beschadiging van het gewas ook zooveel kleiner. In Teysmannia 1908 pag. 357 zijn de resultaten van dit onderzoek gepubliceerd. Bestrijding van de ra 11 enpl aa g. In Europa en ook in de Straits zijn bij de bestrijding van de rattenplaag door middel van zwavelkoolstof zeer gunstige resultaten verkregen. Ook hier heeft schrijver dezes verscheidene proeven niet dit verdelgingsmiddel genomen, die eveneens zeer gunstige resultaten hebben opgeleverd. Het ligt in de bedoe ling deze proeven op groote schaal voort te zetten, zoodra over eene voldoende hoeveelheid zwavelkoolstof zal kunnen worden beschikt. Bodem bacteriologisch e onderzoekingen. In het verslagjaar werd een uitgebreid onderzoek ingesteld naai' het voor komen van thermophile bacteriën in de Tropen. Tevens werden de omzettingen door deze bacteriën veroorzaakt, uitvoerig onderzocht. Het bleek bij die onder zoekingen dal de thermophile bacteriën hier overal verspreid voorkomen en dat ze eene belangrijke rol spelen bij de omzettingen van organische sloffen. Hij die omzettingen wisselen zich in den bodem regelmatig 2 groepen van bacteriën af: Mj temperaturen tot ongeveer 40° C. treden de psychrophile bacteriën op den voorgrond, terwijl, zoodra de temperatuur hierboven stijgt, de thermophilen op den voorgrond treden, en dan die omzettingen tot stand brengen. Die thermo phile bacteriën beginnen zich eerst te ontwikkelen, als de temperatuur voor de psychrophile het maximum nadert. Natuurlijk belmoren il. ze thermophilen, waarvan een groot aantal geispleerd werd, tot de sporenvormende bacteriën. Ook in reinkultuur bleken ze in staat tot zelfs bij temperaturen van 70° C. toe, de verschillende omzettingen tot stand te brengen. Aan het eind van hei ver slagjaar waren de onderzoekingen over deze interessante bacteriën nog niet ge heel beëindigd. 74 Ziekten van de cassave on van de sisalagave. In Juli werd ter gelegenheid van een dienstreis in tien Oosthoek, een onder zoek ingesteld naai- hel wortelrot van de cassave, een ziekte, die zich meer en meer uitbreidt en die een gevaar dreigt te worden voor de cassavemeelindustrie. Het wortelrot bestaat, zooals de naam reeds aanduidt, in liet wegrotten der wor tels. De aangetaste planten verliezen de bladeren, en de wortels rotten langzaam weg. Wel eigenaardig is het, dat men naast weggorotte wortels aan dezelfde plant geheel gezonde knollen vindt, die ook op den duur niet aangetast worden. De plant sterfl niei al', maai- vormt later weer nieuwe wortels, en schiet dan ook weer in blad. De aangetaste wortels nemen een violette kleur aan, en de cellen blijken bij onderzoek geheel met bacteriën gevuld te zijn. Met de uit de aange taste wortels geïsoleerde bacteriën hadden inl'ectieproeven plaats, evenwel zonder succes. Herhaalde malen werden odk door schimmels aangetaste agavebladeren lei' onderzoek ingezonden. Uitvoerig zal hierover later bericht worden. Op eene eigenaardige ziekte van de sigalagave wil ik hier toch wat uitvoe riger de aandacht vestigen. Deze ziekte vertoonde zich plotseling op een dei agave ondernemingen in den Oosthoek, en verdween even plotseling als ze ver schenen was. De bladeren vertoonden zeer eigenaardige vlekken, en lieten zich zeer moeilijk ontvezelen. Oorzaak van dit verschijnsel was de abnormale heete en droge luchtgesteldheid gedurende de afgeloopen maanden. Door de bladeren zooveel mogelijk te onttrekken aan (\vn directen invloed van de zonnestralen en ze in de fabriek vochtig te bewaren, was het mogelijk de vorming der vlekken grootendeels te voorkomen, zoodat ook hel ontvezelen verder geen moeilijkheder meer opleverde. Voor de uitvoerige beschrijving van deze interessante questie zie Teysrnannia 1008 pag. er.'. A n a nascons e r v e n i n d u str i e o p J a va. Zooals reeds in hel vorig jaarverslag met een enkel woord gezegd is. werd een onderzoek ingesteld naar de mogelijkheid van de invoering van een ananas conservenindustrie hier op -lava. Het bleek dat voorhands van hel invoeren van eene dergelijke industrie hier op Java <xrvi\ sprake kan zijn. Het uitvoerige rapport over dit onderzoek is gepubliceerd in Teysrnannia 1908, pag. 2G5. Van de kleinere onderzoekingen, gedurende het verslagjaar uitgevoerd, ver meld ik hier alleen liet onderzoek van een myxobacterie, Myioba eter ja vanense genaamd, dat gepubliceerd is in het Centralblatt f. Bakteriologie u. Parasitenkunde, Band 21, pag. 385. 75 Door het bezoek aan een groot aantal vezelondernemingen was schrijver dezes in de gelegenheid zich op de hoogte te stellen van de vezelkultimr hier op Java. Als gevolg hiervan verschenen in Teysmannia 1908 een aantal opstellen over de kultuiu- van sisal- en manilahennep, waarvan de titels hieronder volgen: De Sisalkultunr op Java. Korte berichten enz. No. 69. Ontvezelingsmachines voor sisalhennep. Teysmannia, pag 538. Vezelstoffen en hare bereiding. Teysmannia, pag. 197. Welke vaarde heeft de afval verkregen hij de sisal vezelbereiding? Teys mannia, pag. 605. Manilahennep. Teysmannia, pag 552. De Afdeelingschef, E. de Kruijff. 77 op de vraag of de demonstratievelden reeds nul hebben gesticht mag gezegd worden, dal dit zeer zeker het geval is. wat zaadverstrekking betreft. Ook ter verspreiding van goed zaaizaad onder de Enlandsche planters zullen de demon stratievelden in de toekomst zeker van out blijven. Op het katoënproefveld nabij Moeara-Enim werden een groot aantal ver schillende katoenvarieteiten achtereenvolgens vjerbouwd, zoowel een- als meer jarige gewassen. Voorshands mag nog alleen de talembang-katoen zelf voor aanplant in het groot aldaar worden aanbevolen, waarbij het er natuurlijk op aankomt door zorg vuldige selectie betere vormen van die katoensoort te verkrijgen en dan daarvan het zaad te verspreiden. De beoordeeling van een kleine partij Palembang-katoen in gezuiverden staal, gezonden naar de Yereeidging ter bevordering der Katoeneiiltuur in de Nederlandsche Koloniën, luidt: Merk 1. Gewone Palembangsche katoen. Klasse, zuiverheid en kleur uitstekend. De vezels zijn evenwel zeer korl en stug en ook de aard der ka toen is zeer ruw en 'hard. In karakter heeft deze katoen veel overeenkomst met China-katoen. Wegens hare korte, ruwe vezel zal zij voor de gewone spinnerijen, onbruikbaar zijn, doch voor afvalcops, welke tegenwoordig ook zeei- veel in de weefindustrie gebruikt worden, zal zij zich waarschijnlijk zeer goed leenen. De waarde schatten wij op ongeveer Hi cents per Kg ('). De beoordeel ing van deze zeilde partij i'alembang katoen door leden der katoenbeurs te Breinen luidt: Merk 1. Sehr rauh und sehr kurz im Stapel; Charakter wie China; et was gelblich. Wert c a 40 Pfg. pr. % Kg. Te Liverpool taxeerde men den prijs op: Il ! I. -l/s '1- per 11). (staple poor). Op 't oogenblik dezer taxaties stond loco Liverpool Amerikaansche katoen geprijst op 5 d. en fine Oomrah op 4 11 /,,. d. Naar aanleiding van de mededeeling op pag. 3 van het rapport over de ka toen cultuur in de residentie I'alembang van Dr. H. I. Knijper, alwaar vermeld slaat: „Sommige planten, welke in alle opzichten met den hierboven beschre ven vorm overeenstemmen, brengen een eeuigszins afwijkende vezel voort, bij de bevolking onder den naam van „boeloe koeljing" bekend. Zij is ge middeld iets fijner, vertoont een zijdeachtige glans en is op het gevoel zachter". (') 46 cents per Kg. komt overeen met f 28.40 per picol 78 werd in het jaar 190(i getracht van de bedoelde „boeloe koetjing" katoen zooveel mogelijk zaad te verzamelen, ten einde het in 1907 op het proefveld uit te zaaien. Er was, naar het scheen, nog nooit getracht om zaad van bedoelde planten afzonderlijk te houden en uit te planten; de meeningen der Inlanders omtrent dit afwijkend type liepen ook nogal uiteen. Toen in L 907 de oogst van den „boeloe koetjing" aanplant op het proefveld werd nagegaan, bleek zij minder gelijkvormig te zijn. Er werd uit gesorteerd: a. eene betrekkelijk geringe hoeveelheid gewone, grove Palembang katoen; h. katoenstapels, die de z. g. „boeloe koetjing" afwijking vertoonden. Uit deze laatste kon wederom afgescheiden worden een bepaalde vorm van „boeloe koetjing"' stapels, die in fijnheid uitmuntte boven het doorsnee „boeloe koetjing" type. In het jaar 1907 werd du« uit de „boeloe koetjing" voortbrengende katoen planten, door sorteering der stapels zaad gewonnen van katoen, die eenigermate uitmuntte in fijnheid, zijdeachtige glans, zachtheid en (aangezien een grootere fijnheid als regel hand aan hand gaat met eene grootere vezellengte) ook eenigs zins in lengte, boven eene andere categorie van „boeloe koetjing" stapels, die genoemde gunstige' eigenschappen in mindere mate openbaren. Behalve de meerwaardigheid der hoedanigheden van het lint, mag als voordeel van dit selectieproduct ook worden aangemerkt, dat de stapel zich gemakkelijker, dus ook sneller, laat ontpitten. liet percentage lint van dit fijner product is even wel eenigermate verminderd. Door den tijdelijken ambtenaar heiast met het onderzoek der vezelstoffen in in Nederlandsch-Indië werd een onderzoek ingesteld naar de hoedanigheden van de gewone Palembang kapas, naar die van de vezels van het „boeloe koetjing" type, en naar het daaruit door selectie verkregen fijnere product. liet door hem over zijne bevindingen uitgebrachte rapport op 15 Januari 1908, vermeldt de volgende conclusie: „Uit het vorenstaande blijkt, dat de katoen van het „boeloe koetjing" type betere hoedanigheden heeft dan de gewone, grove inlandsche variëteit uit het gewest Palembang en dat ook de selectie in 1907, toegepast op de „boeloe koe tjing" katoen een zeer gunstig resultaat heeft gehad". liet zaad van het door selectie in 1907 verkregen product werd het volgend jaar wederom uitgeplant op het proefveld. De oogst van dezen aanplant werd weer gesorteerd, en kon daardoor ook nu eene kleine hoeveelheid stapels worden afgescheiden die in hoedanigheid het overige gedeelte van den oogst overtroffen. Monsters hiervan werden in December 1908 opgezonden naar de Verceni ging ter bevordering der Katoencultuur in de Nederlandsche Koloniën. Hare beoordeeling luidde als volgt: 79 Merk 11. Boeloe koetjing type. „Deze katoen is aanmerkelijk heler in karakter, glans, en stapel en is zij in de gewone spinnerijen /eer goed verspinbaar". Merk 111. Katoen geselecteerd Boeloe koetjing type. „Zeer goed van karakter en kleur, met zijdeachtige stapel, welke echter wel tets korter is dan die van de gewone Upland katoen uit Amerika. Deze katoen laat zich goed verwerken in de spinnerijen". Merk 11. Boeloe koetjing katoen werd geschat op ongeveer 49 cents per Kg; Merk 111. Geselecteerd Boeloe koetjing type op 52 cents per Kg. De beoordeeling van dezelfde partijtjes door leden der Katoenbeurs te Bremen luidt: Merk 2. ..F.twas weniger rauh. etwas besser im Stapel and heller in Farhe als I. Wert c». 42 Pfg. per \:, Kg. Merk 3. „Weiss, seidiger Stapel, wie gute Ostindische Baumwolle, sehr rein. Wert circa 15 I'ig. per y 2 Kg". Te Liverpool taxeerde men den prijs op: 11" 2. 4i/j d. per Ib. (staple poor). 11! 3. 4i/ 2 (1. „ „ ( „ „ ). Door den tijdelijken ambtenaar heiast met het onderzoek der vezelstoffen in N'ederlandsch-liidië werd den .1 s cn November L9ÖB, als resultaat zijner proeven met Palembang katoen, Boeloe koetjing, en geselecteerd Boeloe koetjing, aan den Directeur van Landbouw het volgende gerapporteerd: „Uit het onderzoek blijkt, dat door de veredeling de sterkte der katoen be langrijk toeneemt, hoewel monster 2 reeds goed van sterkte is. Ook de stapel lengte en fijnheid nemen toe. n? I en II zijn gelijk van twist, terwijl bij ll' 111 eenige toename in de twist plaats heelt. De opbrengsl aan lint van een gelijk aantal pitten neemt echter door de veredeling af. Hoewel derhalve, zooals uit de bovenstaande beoordeelingen blijkt, de zorg vuldige selectie van de „Boeloe koetjing'" katoen zeer goede resultaten heeft gehad, zoo spreekt het toch van zelve, dat het niet voorzichtig zoude zijn op eene te uitsluitende verbouwing van die eene variëteit aan te sturen. De aard der inlandsche bevolking brengt mede, dat men niet, door te veel in eens te willen bereiken, het doel voorbij moet streven. Wat de vele andere, in cultuur eenjarige, katoem aricteiten aangaat, is het onze ervaring, dat wed is waar onder gunstige invloeden van buiten en niet veel zorg, een groot aantal katoenvarieteiten in de nabijheid van Moeara-Enim groeien en bloeien willen, maar dat op dit oogenblik nog niet is te zeggen of een 8 omstreeks 31 Augustus. De tentoonstelling te Medan werd door den chef der afdeeling bezoehl en bij die gelegenheid de voor het museum gewenschte in zendingen aangewezen. De met deze tentoonstelling samenvallende, ingelijks hoogst belangwekkende jaarmarkt te Palemhang kon om deze reden niet worden bezocht. Wel daarentegen werd — mede voor het opstellen van rent' Inzending van het Landbouw-departement — de jaarmarkt-tentoon stelling te Semarang bezocht, doch deze laatste leverde voor de museum collectie niets op. In het verslagjaar werden bijeengebracht een omvangrijke verzameling productenmonsters voor Japan, een uitgebreide verzameling van oliehoudende zaden voor een museum te Hanoi (Indo-China), een kleinere verzameling van producten-monsters voor oen [taliaansche instelling en een collectie van demon stratie-materiaal vooreen onderwijsinrichting te Buitenzorg. Om in staat te zijn aan dergelijke aanvragen in hel vervolg met meer spoed gevolg te geven, werd besloten om van de voornaamste handelsproducten een kleinen voorraad aan te houden, aangezien de doubletten van de museum-collectie niel voldoende in de behoefte kunnen voorzien en het materiaal voor dergelijke verzamelingen niet het geheele jaar door verkrijgbaar is. Eei opsporen van nieuwe monsters ging, zooals reeds uit het voorafgaande bleek, onverpoosd door en had, dank zij de ondervonden belangstelling en mede werking vooral van de' zijde der ambtenaren bij liet Binnenlandscb Bestuur, I succes. De overgroote meerderheid der zendigen was evenwel een gevolg van speciale aanvraag en slechts uiterst zelden sproot een zending voort uit spontane belangstelling. Bij liet toenemen der collectie wordt hel e\ en wel steeds moeilijker om ontbrekende monsters uit te denken en vooral om uit te vinden tot wien men zich niet kans op succes heelt te wenden. De verminderde toevloed had evenwel het gunstig gevolg, dat niet langer alle beschikbare tijd aan de verzameling behoefde te worden gewijd, zoodat in den loop van het verslagjaar voor het eerst eenige aandacht kon worden ge schonken aan hetgeen er voorvalt op het gebied der economische botanie en alzoo de eerste schrede werd gezet op den wee-, die leidt naar verwezenlijking van het doel. om de instelling te doen zijn óók een informatie-bureau voor technische en handelsbotanie. De over verschillende onderwerpen uitgebrachte adviezen geven geen aan leiding tot bijzondere opmerkingen. Slechts wordt genoemd een in de Octo ber November aflevering van het Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw (deel LXXVII) gepubliceerde nota omtrent een stelsel van certificaten voor de van Java en Madoera uit te voeren copra, waarin gepleit wordt voor de invoering van eene verplichte keuring van copra met het doel om te voorkomen, dat de 80 dier ingevoerde katoenvarieteiten voldoende geschiktheid als bevolküigscultuuf" zal blijken te hebben. De Amerikaansche Upland katoen, en de van Oost-Lombok (nëgri Djan toek) ingevoerde kapasvarieteit gedijen op het proefveld bij Moeara-Enim goed, en hebben het voordeel van oen goed verspinbaren vezel voort te brengen, maar do hoeveelheid vrachten die niet tot volkomen rijpheid geraken, doch verrotten en afvallen vóórdat de stapel oogstbaar in. is in verhouding tol de normaal ge rijpte vruchten in den regel zóó groot, dat het zeer de vraag is of deze katoen variëteiten door de bevolking ooit in bet groot verbouwd zullen worden. Vele jaren geleden schijnt Upland katoenzaad in bet gewest Palembang te zijn ingevoerd geworden, althans moet dit opgemaakt worden uit hel sporadisch voorkomen dezer planten in ladangS, vermengd met Palembang katoen. In de tnarga Tandjong-Agoeng treft men deze gedegenereerde Upland planten nog al eens aan tusschen de gewone kapas-oeloe, waarmede zij tegelijk uitgezaaid en geoogst Worden. Bijna overal elders beeft de bevolking bij voorkeur geen Upland katoen planten in haar plantsoen. Men ziet ze dan ook maar hoogst zelden. Van di' op groote schaal verspreide Egyptische katoenzaden is thans geen plant meer terug te vinden. Aangaande de op het proefveld gekweekte overjarige katoenvarieteiten, kan alleen worden medegedeeld dat de Bourbon katoen goed groeit, en onder gunsti ge invloeden ook vrij veel vrucht voortbrengt, die een bruikbaren vezel inhoudt. De vruchten zijn echter klein en de stapel hangt niet ver uit de geopende rijpe vrucht, zooals hij de Palembang katoen, zoodat het oogsten niet zoo gemakkelijk en zuiver kan geschieden als bij de Kapas-oeloe. Of de cultuur van Bourbon katoen ooit eene groote populariteit zal ver werven bij de Inlandsche bevolking, is daarom te betwijfelen. Een monster harer vezels werd te Hengelo dooi' de Vereeniging ter bevordering der Katoen cultuur in de Xederlandscbe Koloniën getaxeerd op een waarde van •"> I cents per Kg.; te Breinen op 43 Pfg. per \-U Kg.; en te Liverpool op l'-d. lot 4»/ 8 d. per lb. 82 schillende moederboomen, met con gehalte van 2.7!) en 2.39% coffeine. In ver gelijking met onze Javakoffie is dit opvallend hoog. Ik vond daarin toch slechts 1.3 1%, dus ongeveer de helft. Toch is daarom de qualiteit van de Robustakoffie niet beter dan van de Javakoffie; het tegendeel is waai. Het is een genoegzaam bekend feit, dat Ro bustakoffie lang niet dat krachtige aroma bij het branden ontwikkelt als de Java koffie. Dit aroma heeft niets te doen met het gehalte aan coffeine en men kan de coffeine aan koffie onttrekken zonder daarmee de stoffen te verwijderen, die bij het branden het aroma doen ontstaan. Welke die stoffen zijn, is tot nu toe onbekend gebleven. Reeds herhaaldelijk zijn in die richting onderzoekingen ingesteld zonder echter tot het gewenschte doel te voeren. Ik zal hier niet uitvoerig ingaan op de desbetreffende resultaten van vroegere onderzoekers, omdat mijn eigen onderzoek in die richting nog te weinig gevorderd is. Alleen wil ik hier vermelden, dat men onder de roostpro dukten van koffie o. a. ook pyridine heeft aangetoond, terwijl geen van de be kende koffiebestanddeelen zich van pyridine afleidt. Het is mij thans gelukt uit koffie eeti nieuw alkaloide als zoutzuur zout af te zonderen in den vorm van goed ontwikkelde prismen, die bij verhitting met metallisch natrium den reuk van pyridine ontwikkelen. Dit nieuwe alkaloide is dus ongetwijfeld als een pyridine derivaat te beschouwen en men zou geneigd kunnen zijn het ontstaan van pyri dine bij het roosten van koffie op dit bestanddeel terug te voeren. Ik ben op het oogenblik nog niet in staat hierover verdere mededeelingen te doen. Zooveel staat echter vast, dat we hier niet te doen hebben met het door 1' a 1 1 a d i n o uit koffie afgezonderde coffearine en is zelfs de vraag bij mij opgekomen, of wellicht dit laatste alkaloide bij de afscheiding niet door ontleding uit het door mij waar genomen alkaloide is ontstaan. Nadere onderzoekingen, die mij nog bezig hou den, moeten daarover opheldering geven. Daar de ontleding van chlorogeenzuur door zuren niet tot analyseerbare .-tollen gevoerd had, werd nog getracht dit doel te bereiken door de inwerking van water bij hooge temperatuur op het chlorogeenzuur te bestudeeren. Het stond te verwachten, dat ook hierbij splitsing van dit zuur zou intreden; alleen was niet te voorzien, hoe die zou verloopen. Daartoe werd chlorogeenzuur in een toegesmolten glazen buis met water gedurende 2 uur op 230° verhit. De huisinhoud bleek uit een teerachtige ie te bestaan met een bovenstaande heldere, geel gekleurde en blauw Eluoresceeren de zure vloeistof. Bij opening van de buis was een krachtige druk bemerkbaar als gevolg van de afsplitsing van koolzuur bij de reactie. Door dislillatie met watenlamp en uitschudden van het distillaat met aether kon daaruit weinig van een olieachtige, sterk naar phenol riekende vloeistof verkregen worden, die de 83 voor deze stof kenmerkende reacties vertoonde. Andore reactieprodukten konden niet in zuiveren toestand worden afgezonderd. Hieruit kan worden afgeleid, dat het ehlorogeenzuur onder de gegeven omstandigheden althans gedeeltelijk primair uiteenvall in kinazaur en koffiezuur. Het eerste geeft daarbij onder afsplitsing van water vermoedelijk eerst p-oxybenzoëzuur, dat vervolgens bij die b-ooge temperatuur koolzuur verliest en in phenol overgaat. Het koffiezuur splitst bij die hooge temperatuur eveneens koolzuur af en bet daarbij ontstane reactieprodukl polymeriseeri zich vervolgens tot teerachtige stoffen, die voor verdei' onderzoek niet in aanmerking komen. In Bulletin Il : XTV van het Departement van Landbouw heb ik de aandacht gevestigd op een zuur met een smeltpunt van ca. 1 IS", dat in geringe hoeveelheid uit koffie werd verkregen en destijds niet nader kon worden gekarakteriseerd. Ik heb dat onderzoek thans nog eens weer opgenomen en bet zuur op de vroeger beschreven wijze in eenigszins grootere hoeveelheid afgezonderd. Door om alliseeren uit water kon hel smeltpunt tot 152° worden verhoogd, hetgeen vrij wel bet smeltpunt is van zuiver citroenzuur. Tevens bleek het smeltpunt van mijn zuur in mengsel met citroenzuur geen verandering te ondergaan, liet gaf verder dezelfde reacties als citroenzuur; t. w. het reduceerde ammoniakale zilveroplossing, gaf een wit precipitaat met loodacetaat en precipiteerde een am moniakale chloorealciumoplossing eerst bij koken. Ten slotte werd nog de in dentiteit met citroenzuur door de elementairanalyse definitief vastgesteld. Gevonden C 37.58%, H 4.09%. Berekend voor CjHgO, C 37.50%, H 4.17%. Herhaaldelijk heb ik bij mijn onderzoekingen over koffie aan verschillende restjes een vanilleachtig aroma kunnen waarnemen. Ik ben nu onlangs in de gelegenheid geweest bij een monster Preangerkoffie door de bevolking volgens de West-Indische methode bereid een zeer geprononceerd zuiver vanilleachtig aroma op te merken, liet lijkt mij op grond van die waarnemingen zeer waar schijnlijk, dat in koffie sporen vanilline voorkomen, waarvan de geur dikwijls door een bijkomend zurig reukje gemaskeerd is en onder bepaalde niet met juist heid nader te defineeren omstandigheden bij de bereiding duidelijk te voorschijn komt. Aan den anderen kant moet echter worden toegegeven, 'dat de mogelijk heid niet is buitengesloten, dat die vanilline zich eerst uit andere koffiebestand deelen door ontleding zou kunnen vormen. Nadere gegevens over die <picstie zal ik mij nog moeten trachten te verschaffen. De werkzaamheden van den botanist bestonden in de eerste plaats in de be studeering en beschrijving van nieuwe koffiesoorten. De in den cultuurttiin te Tjikeumeiih aanwezige aanplantingen van Coffea Abeokutae, Coffea stenophylla, Coffea tJ gan da e en Coffea exce 1s a werden 84 geregeld nagegaan en van iedere soort een uitvoerige beschrijving opgemaakt, waarbij vooral aan haar waarde voor den practischen landbouw aandacht ge schonken werd. Het voorloopig resultaat van dit onderzoek werd in Teysmannia gepubliceerd; een vee] uitvoeriger verslag er van werd grootendeels gedurende 1908 beëindigd en zal in den loop van 1909 lui licht zien, zoodat het overbodig is hier nader op de verkregen resultaten in te gaan: slechts de meest saillante punten mogen hier kortelings vermeld worden. ('<> I' Eea A beo kat a e bleek in den cultuurtuin te Tjikeumeuh in weerstand tegen bladziekte en produktivi teit de Liberiakoffie te Men: het produkt werd door deskundigen gunstig beoordeeld. Van Coffea stenophylla gaven enkele moederboomei zeei- bevredigenden oogst; de soort schijnt vooral als moederboom voor kruisingen beteekenis te hebben. Daarbij is het een groot voordeel, dal het bereide produkt der stenophyllakoffie een helder gele kleur vertoont zooals de Liberiakoffie en ook de hybriden een geel produkt geven, terwijl de hybriden van Liberiakoffie met Coffea arabica, waarvan de bereide boon een groene of blauwe klem- vertoont, een bontkleurig produkt opleveren. Coffea e vee Isa bleek een bizonder krachtige groeier Ie zijn; zij schijnt wegens deze eigenschap als onderstam voor enten zeer geschikt. Coffea Ugandae eindelijk, een nieuwe soort, d Java slechts vertegenwoordigd is dooi- twee moederboomen en een klein daarvan afstammend jong aanplantje in den Cultuurtuin, schijnt zoowel door groote groeikracht als door vroege produktiviteit uit te munten, zelf.- boven een zwaar dragende soort als Coffea robusta. De voor de soortentuinen bestemde zaden van enkele weinige, onderling sterk verschillende moederboomen geoogst, werden geregeld naai- Bangelan en Bajoe Kidoel gezonden. Beide tuinen bezitten thans reeds een aanplant van enkele der nieuwe soorten als Coffea Aheokulae, Coffea eanephora, U. robusta en C. ÏTgandae, in den vollen grond. De zaden der nieuwe soorten, door de zorgen van Acn botanist geoogst en bereid, werden als zaadkoffie aan de aanvragers verstrekt; van de Abeokuta koffie uit den Cultuurtuin werd op die wijze 2 pico] ter beschikking der planters gesteld, van de andere nieuwe soorten geringer hoe\ eelheden. Wat betreft deze verstrekking van zaden en entrys zij nog opgemerkt, dat al het materiaal voor iederen boom afzonderlijk ingezameld en met het nummer van den moederboom voorzien verzonden werd. Van de nieuwe soorten werden behalve de uit een praktisch oogpunt belang' rijke eigenschappen, ook de variaties bestudeerd. Men vindt in de kenmerken der bladeren, bloemen en vruchten der afzonderlijke moederboomen van een zelfde soort allerlei verschillen: deze verschillen kom -en met die. welke men tusschen de uiteenloopende Liberiatypes kan waarnemen. Het bleek, dat 85 deze verschillen voor soorten, welke het geheele jaar door rijpe bessen dragen constani zijn; bij soorten, die een korten, scherp begrensden oogsttijd hebben, wijken zij onderling eveneens slechts weinig af. De bestudeering der variabiliteit van Liberiakoffie en de selectieproeven met laatstgenoemde soort in den daarvoor bestemden proeftuin te Buitenzorg werden gedurende L9OB voortgezet. Reeds kon worden waargenomen, dat, terwijl sor teering van de /.aden op soortelijk gewicht, op absoluut gewicht en op lengte geen of een nauwelijks merkbaren invloed bad op de groeikracht der uit de zaden opwassende planten, de selectie op moederboomen duidelijke verschillen in de kenmerken der afstammelingen opleverde». Op de bedden was bet verschil in groeikracht tusschen de zaaisels, elk van een afzonderlijken moederboom afstam mend, duidelijk te zien. liet voor den blijvenden aanplant bestemde terrein werd in 1908 door een diepe grondbewerking en bemesting geheel plantklaar gemaakt en van «egen en afvoergoten voorzien. Ongeveer een bouw is thans met Liberiakoffie beplant. Van elk der !> moederboomen werd n. 1. in Maart een vijftigtal planten van de bedden in den vollen grond overgebracht. Dank zij de zorgen aan de verbetering van den bodem besteed, heeft deze aanplant zich tot uu toe goed ontwikkeld en is de stand vrij gelijkmatig. De lieer Soet er s, die in Maart 1008 eenigen tijd in de republiek Li beria doorbracht, om daar zaadkoffie van Coffea liberica voor de ondernemingen op Java in te zamelen, luid de groote welwillendheid zich te belasten niet de verzameling van gegevens over de variabiliteit der daar aangeplante Liberia koffie. Een collectie herbariummateriaal, eenige blikken met in houtskool ver pakte zaadkoffie gevuld, telkens van een afzonderlijken moederboom afkomstig, verder een aantal blikken van in alkohol geconserveerde hessen en takken van de verschillende moederboomen stelde ons in slaat een beeld te ontwerpen van deze variabiliteit, die geheel met die van de Liberiakoffie op Java bleek overeen te komen. De zaden zijn in den selectietuin voor Liberiakoffie uitgelegd; het percentage dal opkwam was zeer bevredigend. Van de werkzaamheden op het van de variabiliteit is verder nog te vermelden een onderzoek over de variaties van Coflea arabica. Van een bezoek aan de onderneming Pantjoer werd gebruik gemaakt om dit onderzoek te beëindigen. Een uitvoerige beschrijving van een aantal variëteiten (grooten deels degressieve) is persklaar en zal in 1909 verschijnen. Ten slotte zij hier aog vermeld, dat van verschillende ondernemingen zaden van koffiehybriden ontvangen wei-den, welke in i Etuin Ie Bangelan uit gelegd zijn. De mogelijkheid bestaat, dat op deze wijze eens ecu bij vermenig vuldiging dom- zaad constante hybride gevonden wordt. Op verschillende onder- 86 nemingen, vooral in het Malangsche, wordt meer en meer uitbreiding aan den aanplant van hybriden gegeven. Tot nu toe geschiedt dit uitsluitend met top enten van den koffiehybride van Kalimas (ook wel, echter ten onrechte, de Klein- G( fcas-hybride genoemd). Kon aantal stukken topentrys, afkomstig van de onder neming Tjileboet, virerden over verschillende ondernemingen in het Malangsche verdeeld, zoodat men daar binnen enkele jaren in staat zal zijn de aanplant desgevvenscht uitsluitend met topenten uit te breiden. In 1908 werd de soortencollectie weder met enkele aanwinsten verrijkt. Ingevoerd werden als nieuwe soorten: Coffea hu milis in een Wardsche kist uit den Jardin colonial te Nogent s/Marne bij Parijs afkomstig. Coffea mauritiana, ingevoerd als zaadkoffie uit Béunion. De beide exemplaren van Coffea humilis zijn in den proeftuin te Buitenzorg uitgeplant; zij groeien goed door: De zaden van Coffea mauritiana werden naar Bangelan en Bajoe Kidoel gezonden; enkele ook te Buitenzorg uitgelegd. Zij kwamen zeer voldoende op. Het zelfde was het geval met een zending van ongeveer 500 zaden van Coffea congensis var. Cha 1o t t i,_ van den landbouwkundigen dienst op Madagascar ontvangen. Deze nieuwe koffiesoort schijnt van alle bekende Coffea's nog den grootsten weerstand tegen bladziekte te bezitten. De congensis-boomen in den cultuurtuin zaten tegen het einde van 1908 flink in knop, zoodat we mogen verwachten binnen enkele jaren deze koffie soort over Java te kunnen verspreiden, waar zij, indien zij hier een even grooten weerstand tegen bladziekte blijkt te vertoonen als op Madagascar, van groot praktisch belang kan worden. De verschillende nieuwe koffiesoorten maken, dat wij voor de toekomst minder afhankelijk zijn van de robust&koffie. Het optreden van de bladziekte in laatstgenoemde somt is volstrekt geen zeldzaamheid en — de waarschuwing zij hier nog eens herhaald — men moet de oogen niet sluiten voor het gevaar, dal op den duur de bladziekte zich aan haar zal adapteeren, zooals dat bij de Liberiakoffie geschied is. Daaruit moei de getrokken worden, dat het raadzaam is op het tegenwoordige tijdstip, terwijl de cultuur nog zeer toonend is, zooveel mogelijk robusta te planten. Mei het groot aantal nieuwe koffiesoor ten, dat wij thans in reserve hebben om, indien dit noodig mocht worden, de robusta te vervangen, behoeft men zich over de toekomst der koffiecultuur in dat opzicht niet ongerust te maken. Aangaande het phytopathologiscb materiaal, dat ter onderzoek werd gezon den, is weinig op te merken. Nieuwe ziekten werden daarin niet geconstateerd. Het meeste materiaal bestond uit koffieplanten van de bedden, die van aaltjes verdacht werden. In de meeste gevallen werden nematoden —en bijna altijd 87 Tylenchus aeutocaudatus — gevonden. Er zij hier nogmaals op aangedrongen, dat men nimmer van aaltjes verdachte bibit uitplant, aangezien men daarbij gevaar loopt de geheele onderneming onherstelbaar met het kwaad te besmetten. De door den botanist ondernomen dienstreizen duurden van 2 Januari tot 10 februari, van 25 Juni tot 14 Juli en van 8 Augustus tot 20 September. Op 8 Augustus werd de vergadering van de commissie voor voorbereiding van het Landbouweongres te Bandoeng door den chef en den botanist der af deeling koffie bijgewoond. Daarbij werd aan den Afd. chef opgedragen de theorie van het op dat congres te behandelen vraagstuk van de groene bemesting te bespreken, terwijl de botanist het botanisch gedeelte voor zijn rekening kreeg. Enkele proeven met groene bemesters werden daartoe aangezet. VEESLAG omtrent den kof f ieproe f tuin Bangelan, afd. Malang. Aan den lieer K. W. M. Vogl cr, die van af den aanleg- van den proef tuin in liet jaar 190] als wd. administrateur werkzaam was, werd met ingang van :> Mei op zijn verzoek eervol ontslag verleend. De opzichter, de Heer C. Beha fe r, aan wien door den afd. chef de tijdelijke waarneming van het beheer was opgedragen, vertrok den 20 Mei om zijne aanstelling bij een anderen tak van dienst te volgen. In zijn plaats werd aangesteld de Heer J. Crie te e. Gedurende den tijd tusschen het vertrek van den Heer V o gier tot weini ge dagen voor de komst van den nieuw benoemden administrateur, i\en Keer S. Boom, vertoefde de afd. chef te Bangelan, waardoor onder al die mutaties een goede gang der werkzaamheden behouden bleef. Als gevolg van de vele regens in de maanden Juli, Augustus en September kwam bij de Javakoffie weinig of geen bloei voor. De nieuwe koffiesoorten IJobusta. Quillou, Abeokuta, Canephora en Excelsa bleken daar minder gevoelig voor te zijn en bloeiden herhaalde malen. Hel zijn deze koffj.es, die grootendeels in 1909 den oogst zullen leveren. Zaad en beddingen. De beddingen zijn aangelegd op hetzelfde terrein als in 190(1 en 1907. De planten stonden schraal en hadden veel last van bladziekte; Coffea Abeokutac in zulk eene hevige mate, dat ten gevolge daarvan een groot aantal plantjes zijn dood gegaan. Van een mindere gevoeligheid tegen bladziekte, zooals die in den 88 cultuurtuin te Tjikeumeuh werd waargenomen, is hier in den proeftuin te Bangelan niets gebleken. Hen behandeling met bouillie bordelaise, aanvankelijk eens per maand, later om de veertien dagen toegepast, had hierbij geen resul taat, doordat de regens soms weinige uren na de besproeiing het mengsel weer van de bladeren afspoelden. Behalve zaad van de in hei vorig jaarverslag bedoelde 1 robusta- en ■"> Quillouboomen, hybridenselectie en monsters -lava- en Liberiazaad voor de Gou vernements koffiecultuur geleverd, zijn in den Loop van het jaar nog uitgelegd: in Maart. C. liberica uit Nigeria. „ liberica uit Liberia. „ Abeokutae moederboom 1, 2en 1 oit i\vn cultuurtuin. » dgandae „ 2 „ „ „ in April. C. Abeokutae moederboom len ZZ „ „ „ „ Ugandae „ len 2 „ „ „ .. Canephora Kwiluensis. in Mei. „ Ugandae moederboom 2 „ „ „ „ stenophylla „ 1.2 en 3 „ „ „ „ Abeokutae „ 2 „ „ „ „ liberica uit Liberia. in Juli. C. stenophylla moederboom 1, 2 en 3 nii den cultuurtuin. „ liberica uit Liberia. in Augustus. C. Canephora uit Madagascar. Cofféa-spec. inheemsch in Eamerun zijn niet opgekomen. „ liberica uit „ „ „ „ ~ arabica ~ „ ~ ~ »> in October. C. mauritiana uit Etéunion. in November. C. congensis uit Madagascar. Van de 770 zaden van ('. Liberica uit Liberia zijn slechts 216, d. i. 28$ opgekomen; de overige zijn verrot. De plantjes daarvan verkregen zijn in ont wikkeling ten achter bij die van gelijken leeftijd gekweekt uit zaad afkomstig van boomen uit eigen aanplant. Evenals deze laatste hebben ze veel van blad ziekte te lijden. 89 E ii t e n. Naar aanleiding van bel geringe succes tot dusverre hier met het enten in de tuinen verkregen, werd besloten een enthuis te Louwen. In afwachting dat «lil gereed kwam, zijn proeven genomen met het enten op overjarige Liberia plantjes op de liedden, welke laatste daartoe van een lichte bedekking zijn voor zien, en op planten te voren opgepot. Beide proeven gaven een zeer bevredi gende uitkomst, waarom daarmee op grooter schaal zal worden voortgegaan. In dank werd entrys en hybridenzaad ontvangen van de Heeren: L. 11. .losse. adm. v. d. ond. TelogO Eedjo. E. Moorman, adm. v. d. ond. Soember Sengkaring. .1. A. Cra mer, adm. v. d. ond. Ngoesrie. Ziekten en pia ge n. De bladziekte kwam over het algemeen slechts sporadisch in den aanplant voor. Evenmin werden de boomen in bizondere mate door djamoer oepas be zocht mei uitzondering echter van die op het erf van de administrateurswoning, die daarvan veel te Lijden hadden en bovendien ook van de groene luis. De stand van dit aanplantje is. vergeleken met boomen onder schaduw, minder florissant. Behoefl zware schaduw geen eisch te zijn voor robusta, in het gi geen schaduw, dat hlijkt hier duidelijk, is de hoornen zeker ook niet dienstig. Afgezien van mogelijk ook mg andere oorzaken moet het aanvankelijk kwijnen en daarna dood gaan van een groot aantal kotïieboomen. waarop in het jaarverslag over 1906 roods gewezen werd. stellig grootendeels worden toege schreven aan de oeretplaag, waardoor de aanplant sinds geruimen lijd reeds hlijkt bezocht te zijn. Hierbij werd opgemerkt, dat de djewoeran (Tradescantia capilala), die als grondbedekking diende, een waar broeinest was van enger lingen, waarom niettegenstaande alle goede eigenschappen van deze plant in voorgaande jaarverslagen opgesomd, liet noodig bleek haar zoo spoedig mogelijk te verwijderen. De dadapziekte breidt zich al meer en meer uit. T err assen b e planti n g. liet beplanten der terrassen met Leucaena glauca als middel tegen afspoe ling van den "rond. waarmede in tuin 83, die vroeger beplant Ls geweest met ketella, en in tuin OS een proef werd g< nomen, voldoet volkomen aan het. beoogde doel en gaf daarbij tevens een besparing in de kosten van tuinonderhoud. Dit 9 naam van de Java-copra geschaad wordt door de somtijds plaats hebbende leve ringen van minderwaardige kwaliteit. De kwestie der technische verbetering van de copra-bereiding kwam in bet verslagjaar slechts weinig nader tot eene oplossing. Wel werden op 26 Januari 1908 bij Gouvernemente Besluit de noodige fondsen beschikbaar gesteld voor de oprichting en in werkingstelling van een proefdrooghuis te Karaaganjer (Res. Kedoe), doch de wensch om met begin Juli oen aanvang te maken met de uit voering der plannen ging niet in vervulling, aangezien het December weid voor de bouw werd beëindigd. Bij opname omstreeks medio December bleken evenwel zoowel bet gebouw als der calorifères gebreken aan te kleven van zoo ernsti gen aard, dat zelfs aan het nemen van een voorloopige proef in de eerstvolgende maanden niet kon worden gedacht. Het volgend Jaarboek zal derhalve omtrent de uitkomsten ter zake eerst mededeelingen kunnen bevatten. De chef-conservator, 11 ETNE. C BOTANISCHE LABORATORIA. Hoewe] niet meer vallende binnen het eigenlijke kader van dit jaarboek zoo is het toch noodig hier met de droevige mededeeling te beginnen van hel overlijden van den Chef dezer afdeeling, Dr. H. P. Kuyper, op 11 Ja nuari 1909. Door den vroegtijdigen dood van Dr. Kuyper heeft niel alleen de af deeling, aan wier hoofd hij stond, maar het geheele departement van landbouw een groot verlies geleden. Hij toch was de aangewezen man om in de toekomst belangrijker betrekkingen dan die van afdeelingschef, te bekleeden. Na ruim twee en een half jaar als assistent aan het Proefstation voor rijst en tweede gewassen verhouden te zijn geweest, kwam hij den 22 sten November aan het hoofd der afdeeling, waarop deze paragraaf betrekking heeft. Degelijk heid, bekwaamheid, ijver en groote belangstelling in zijn werk, de eigenschappen, die hem ook in zijn vorige betrekking alhier hadden gekenmerkt, kwamen in den nieuwen en zelfstandigen werkkring evenzeer, zoo niet nog meer. aan den dag. Een doorloopend relaas van het door hem in het verslagjaar verrichte heeft Dr. Kuyper door zijne ziekte zelfs niet meer kunnen voorbereiden. Er wordt hier derhalve volstaan met bet doen van eenige mededeelingen ontleend aan Bommige der dooi' hem uitgebrachte adviezen. 90 laatste bepaalde zich in genoemde tuinen tot het nu en dan inkorten van do lamtoro tot ongeveer een halve voet hoogte, waarbij de afgeslagen stengels over den grond werden uitgespreid. Naar aanleiding van dit resultaat zijn in de nieuwe ontginning en ook in de herbeplante tuinen met uitzondering van de meer vlakke gedeelten, de terrasranden niet Leucaena glauca beplant. AAXI'LAXT 1901. Tuin 1. Variëteiten. Van de 22 robustaboomen, dezelfde als die bedoeld in het vorige jaarverslag, w. o. het selectienummer 104, waarvan 1?, (i KG. = 28,5 katti beskoffie (d. i. 7,5 katti bereid produkt) werd verkregen, is dit jaar aan roode bes geplukt 173,4 Kg. Bij de verhouding van bes tot bereid als 4:1 voor deze koffie geeft dit een opbrengst van 3,18 kattie marktkoffie per boom. In 1907 bedroeg dit 2,94 katti marktkoffie per boom. >> 1-A'o ~ ~ l,<i „ ~ „ „ 1905 1 21 1 904 O 44 ~ avkitx. „ ~ w,-t-t „ „ „ „ Van de 38 Quillouboomen, ook dezelfde als waarvan in evenbedoeld jaarver slag de produl igegeven, werd aan beskoffie geplukt 160,3 Kg. De ver houding van bes tol bereid bij deze koffi ijnde gelijk aan die bij robusta (4:1) geeft dit een opbrengst aan marktkoffie van 1,70 katti per boom, tegen 1,75 katti per boom in 1907. Bij vergelijking van de produktiecijfers over de '? laatste jaren tusschen deze 2 koffiesoorten blijkt, dal de vruchtdracht bij de robustakoffie beduidend grooter' is. Ook in den aanplant uit zaad van bovenbesproken boomen, in 1904 in den grond gebracht, is de opbrengst bij de Quillon minder. De aanplant 1906 echter, verkregen uit grootboonige zaden uit meer bedoelden aanplant 1 D<> 1, met meer gelijkvormig type boomen dan bij de robusta eveneens van grootboonige zaden, geeft aanleiding te verwachten, dat hier de vergelijking in het voordeel van de Quillon zal uitvallen. TJit onderstaande opgave van enkele tijfels moge blijken, dat er voor ver schillende boomen bij deze koffiesoorten belangrijke verschillen beslaan in pro duktiviteit, grootte van boon en verhoudingscijfer. Tn het algemeen kan gezegd worden, dat de Quilloukoffie grofboonigcr is dan de Robustakoffie. We vinden 91 bij de eerste soort boomen, waarvan de boon in grootte aan Javakoffie nabij komt. Robusta aanplant 1901. Eobusta aanplant 1904. Quillou aanplant 1901. 92 TUIN 2. Variëteiten. JJu iuboetelingen in dezen tuin zijn zoo goed als alle dood gegaan, waartoe de te zware schaduw veel zal hebben bijgedragen. In dezen tuin staan enkele stenophylla-hybrides, waarvan zich vooral D? 5605 door een krachtige ontwikkeling onderscheidt. Deze boom heeft gedurende dit jaar aan beskoffie 2.58 Kg. opgeleverd, hetgeen bij een verhoudingscijfer van 6.3 aan 0.11 Kg. bereid produkt beantwoord. TUINEN 5, 6, 11, 18, 26, 27, 28, 31, 32, 47 en 96. H ybridenzaailingen. Behalve de boomen, die in doorgeschoten vorm zijn aangehouden en nog enkele getopte* die bij nadere beschouwing van waarde bleken te zijn, zijn alle overige gerooid. De zaailingen op de bedden werden uitgeplant in rijen naast die, waarin de moederhooin staat. Met het uitzaaien van hybridenzaden wordt \oortgegaan in de hoop later tot een zaadvaste hybride te geraken. Van de Albizzia stipulata, die in de tuinen 5, 6, 11, 12, 27, 31 en 47 ter vervanging der dadap was uitgeplant, zijn een groot aantal dood gegaan. Deze zijn ingeboet en tevens met het oog op den langzamen groei van dezen boom. een rij Leucaena glauca daartussehen ingezet. Ormocarpum glahrum in tuin 26 blijkt ook een langzame groeier te zijn evenals Albizzia procera in tuin 32. Albizzia saponaria in tuin 28 voldoet aan den eisch van vluggen groei beter dan heide laatstgenoemden. Quillou aanplant 1904. 93 TUINEN 16, 20, 3G en 46. Liberia. liet aanvankelijk plan ten opzichte van deze tuinen werd later eenigszins gewijzigd en ook tuin 29 gerooid, daarentegen is tuin Ui nog aangehouden. Het voornemen om tuin 4b' voltallig te maken met hybridenenten kon dit jaar nog niet ten uitvoer worden gebracht; dit zal in den loop van het .volgende, jaar geschieden. Na den oogsf stierven de boomen in het noordelijkste gedeelte van den tuin, getopt oj) 4, ü en 12 voet af. TUIN 42. Proeven omtrent het al of niet hakken (dangiren) van den grond. De dangirvakken zijn in Mei en September gedangird. TUIN 17a. 94 Bieronder vinde tevens vermelding de uitkomst tot dusver bij deze verge lijkende proef over 5 achtereenvolgende oogstjaren, welke in tegenstelling met hetgeen veelal van grondbewerking verwacht wordt, geen meerdere opbrengsi voor het gedangirde vak aanwijst. De oogst per beplante bouw en ook de stand der hoornen is hij heide vakken, het gedangirde en het niet gedangirde, vrij wel gelijk. TUIN 7. V r :i <• li 1 u i t (1 u n p r o o f. Ook dit jaar werden de vruchten niet uitgedund, zoodat de opgaaf van den oogst van de verschillende vakken achterwege kan blijven. Schaduwboomen. De lijst der namen van de in het vorige jaarverslag genoemde boomen als schikt voor Bchaduwboomen voor de koffie kan zonder vrees voor tegen spraak worden aangevuld met: Solarium grandiflorum, Castilloa elastiea en ■Cedrela odorata (soerensöort). Ook onder Acacia toinnetosa, Melia A/edaraeh, Grevillea rolinsta en Ade aanthera pavonina (sogo) is de stand der kol'fieboomen zeer ongunstig. Deze tuinen zullen echter nog worden aangehouden. Erythrina umbrosa is een zeer forsche groeier en bleef tot heden vrij van de dadapziekte, enkele boomen zijn aangetast door den dadapboorder (Baticera Hector). De waarde van Leucaona glatiea (lamtoro) als schaduwboom voor koffie is niet te overschatten. Ongemeen fraai is hier de stand der koffieboomen, waarbij de vruchtdracht, zooals uit onderstaanden oogst-staat blijkt, die van de andere tuinen met een gelijk aantal boomen verre overtreft. 95 AANPLANT 1902. TUIN 67—82. Proeven over p 1 an twijtl te en toppen. De stand fier hoornen bleef goed. De bladziekte kwam slechts sporadisch voor; de randboomen hadden wat te lijden van de groene luis. lltt spoedig de hoogte in groeien van de tusöchengeplante lamtoro, waarop in het vorige jaarverslag werd gewezen, is minder gewenscht, daar, wanneer, zooals in andere tuinen bleek, de dadap wordt verwijderd, zij topzwaar worden en tot den grond ombuigen en dan toch weer weggekapt moeten worden. 96 HERONTGINNING. TUIN 41 en 48—GG. Om roden in het vorige jaarverslag vermeld werden deze tuinen geruimd. lid terrein is daarna beplanl met C. robusta en C. Quillou in vakken van 100 boomen ieder met de beda ze te doen dienen voor topproeven zooals in tuin 105 en LO6 (aanpl. 1904). Voor elke soort zijn <le zaailingen afkomstig van eenzelfden moi derboom, om daardoor een zuiverder vergelijking te verkrijgen tusschen de verschillende proef vakken. In tuin 105 en 106 toch is dit niet mogelijk door de ongelijke afstam ming van het plantmateriaal en het te geringe aantal hoornen. TUIN 29, 35, 36, 39, 81, 82, 84, 85 en 9 1. Deze tuinen werden gerooid en herbeplant met Robusta-, Quillou- en Abe okuta-koffie van geselecteerde moederboomen. TUIN 80. Deze tuin is in December herbeplani met Canephora afkomstig van Mada gascar. TUIN 93. Deze werd ingeboet mei 9 Liberia-zaailingen van d.e onderneming Clevia en 97 5 van de onderneming Voorburg, beide uit Suriname en voorts mei de afstam melingen van een Liberiaboom met gele vruchten van Petoeng Ömboh. TUIN 99. Is van a E de Noord beplanl mei: Afstammelingen van Robusta woengoe, die niet woengoe zijn. 1 rijen „ „ Stenophylla Païis. I „ „ „ Canephora grootboon. TUIN 100. Cao e p li o r a-k o f f i e. Deze tuin is in 1904 beplant mei Canephora uit den cultuurtuin. Verleden jaar zijn de boomen in produkl gekomen en bet volgende jaar beloven ze reeds een zwaren oogst te zullen leveren. Enkele cijfers mogen een idee geven over de vruchtdracht en de grootte van de boon. TUIN 101. , , Deze tuin werd drl jaar beplant met 7 rijen afstammelingen van verschil lende Canephora-moederboomen uil eigen aanplant. NIEUWE ONTGINNING. De aanplant werd uitgebreid met ongeveer 6 bouw, die beplant zijn met de volgende soorten: (.'. Ugandae moederb. fl ! 2. 225 hoornen, plantw. l(i X 1" voet. „ robusta .. „ 78. 362 „ ~ „ „ ~ Quillou .. „ 1!). 382 ~ „ „ „ .. Alieokuiae „ .. I. •"> I 1 „ „ „ „ „ ~ //. 332 „ „ „ „ liberica „ ~ 23. 339 Jaarboek. 7 98 C. liberica uil Liberia 69 boomen, plantw. 10 X 1" voet. „ „ Nigeria 65 .. „ „ '„ stenopbylla niocdcili. Il I. 209 „ ~ „ ~ 9. 9flfi ?? J? ?? fa O. Xlo „ „ „ Ais schaduwboom werd hier overal Leucaena glauca uitgeplant. Verder werden biei' oog '■> seliaiinu l iiinen voor Javakoffie aangelegd: Il ; 107 mei 179 boomen, plantw. 7 X ~< v. met Erythrina umbrosa. „ 108 „ 480 „ „ „ „ „ Albi/zia stipulata. „ 109 „ 173 „ „ „ „ ~ Deguelia microphylla. als schaduwboom. I'ÜOFI'ITIX NXJADIREDJO. 11 e w e I' k i ll g S p I' o e f. Etahlis s e m e n t. Bij het drogen van de koffie in op droogbakken, zooals tot uu toe in den proeftuin steeds gebruikelijk was, deed zich het bezwaai a, dat de koffie langen tijd noodig heeft voor ze geheel droog is. Bovendien moeten vaak kleine I elkaar gehouden worden, zoodat men op die wijze werkende, veel droogruimte noodig heeft. Bij een oogsl van eenige beteekenis bleek ons droogoppervlak dan ook onvoldoende. Hieraan is nu tegemoetgekomen door hei houwen van een klein etablissement mei handpulper, om voortaan, voor zoover dii mël den aard der proeven in overeenstemming is te brengen, de koffie West- 99 [ndisch te bereiden en ze dan in de hoornscbil op de bakken te drogen. We be reiken daarmee bei voordeel, dal de koffie vlugger droogl en de beschikbare droogruimte voordeeliger benut wordt, zoodat Man hel aantal droogbakken geen uitbreiding behoeft te worden gegeven. Bez oe k aa n de n proeftui n. |)c belangstelling in den proeftuin neemt voortdurend toe. Geregeld iedere maand wordt de tuin door planters en belanghebbenden bij de koffiecultuur be zocht. Dank zij vooral den invoel- gedurende de laatste jaren van nieuwe koffie soorten, waarvan blijkens de vele zaadaan-vragen op het oogenblik het meest van alle de Quillou-koffie de aandacht trekt, kan zich de proeftuin in de verhoogde belangstelling van de planters verheugen en begint ze thans meer en meer te beantwoorden aan het doel. waartoe ze is opgericht. Met het pog op het talrijke bezoek doel zich de behoefte gevoelen een degelijke verbetering aan te brengen in den weg van den proeftuin naar de halte Soemlierpoetjoeng. Aa n \ ra a g va n zaad k 0 f I ie. plan te n en entr ys. In liet afgeloopen jaar kon aan :! I ondernemingen Quillou-zaadkoffie wor den verstrekt benevens eenig overtollig plantmateriaal. Verder werd vooral nog aangevraagd Canephorazaad en Excelsa-entrys. Excelsa-zaad was nog niet be schikbaar, doordat de boomen pas in produkt begonnen te komen. De afdeelingschef, GORTEK. IV migheid. In sommige handelskringen is-men er zeer vóór; andere groothande laars daarentegen zijn van oordeel, dat de handel in zijn eigen belang er zelf wel voor zal zorgen, dat de qualiteit van een uitvoerproduet op een behoorlijk peil blijft. Gedachtig aan hetgeen met belangrijke uitvoerproducten in het moederland is geschied, is het speciaal voor ons Nederlanders moeielijk deze laatste opvatting anders dan met zeker scepticisme te aanvaarden. Van de onderzoekingen gedaan in de „Botanische Laboratoria", eene afdeeling, die in het verslagjaar het verlies van een bekwaam chef had te betreuren, verdient de aandacht te worden gevestigd op de bestndeering vaii parasieten, welke ziekten in caoutchouc-leverende gewassen en in vezelplanten te weeg brengen. Door welwillendheid van Z.B. den Gouverneur Generaal verkreeg de bota nische tuin, door afstand van een stukje terrein van den hertenkamp, eene zeer welkome uitbreiding. De groote en in Nederlandsch-Indië sterk vertegen woordigde planten-familie der Lauraceae, die, door ongeschiktheid van het terrein, in onzen botanisch en tuin door slechte exemplaren was vertegenwoordigd, zal thans naar het nieuwe stuk overgebracht, goed en aan hare belangrijkheid geëvenredigd gerepresenteerd kunnen worden. Van het groote aantal levende planten door de Lor en t z-expeditie uit Meuw-Guinea aangebracht, werd in het verslagjaar reeds een deel in den tuin uitgeplant. De verzamelingen in het Zoölogisch Museum namen zoowel door reizen van den Conservator als door het ontvangen van geschenken, voortdurend toe. liet daardoor mogelijk geworden opstellen van diergroepen in groote vitrines, verhoogt de aantrekkelijkheid van het Museum, dat zich in toenemende belang stelling mag verheugen. De nieuwe werkkamer voor zoölogische bezoekers kwam terstond zeer tot haar recht. Het aantal zoölogen naar Buitenzorg komende in het belang hunner studiën neemt gestadig toe. Zij onder hen, die langer blijven, maken ook gebruik van het visscherij-station in Batavia, overeenkomstig de liberale bedoelingen van hen, die vroeger een geschenk aan dat station maakten. De proeven met trawl-visschen door het Stoomschip de „Gier" genomen beginnen langzamerhand bevredigender uitkomsten te geven, al blijft het waar, dat de a priori aangenomen ongemeene visch-rijkdom onzer zeeën ongemoti veerd blijkt te zijn. Verscheidene Kuropeesche geleerden hebben zich bereid verklaard, hulr te verleenen bij de wetenschappelijke bewerking van de vangsten door de „Gier" gedaan. IX geheel bevestigd door de hooge prijzen welke Ficus-caoutchouc aldus behandeld op de markt verwierf. In de Gonvernements caoutchouc-onderneming te Langsar (Atjeh) werden in het verslagjaar ruim .100 bouws beplant, terwijl in hei laatste kwartaal werd aangevangen met de werkzaamheden voor het ontginnen van nog 200 bouw. De veronderstelling, die bij hel vestigen der onderneming werd gemaakt, dat bodem en klimaat zich ter plaatse even goed voor de cultuur van Hevea zonden leenen als in de beste ondernemingen aan de overzijde van de straat van Malakka, wordt niet beschaamd. De groei der Hevea's ie Langsar is buitengewoon krachtig. Het door het Gouvernement met deze onderneming gegeven voorbeeld wordt door particulieren nagevolgd; terreinen in de onmiddellijke nabijheid van onze onderneming te Langsar gelegen, worden nu ook met Hevea beplant. Het behoeft geen betoog, dat de vestiging van dezen tak van landbouwindustrie in allerlei opzichten do streek ten goede zal komen. Ook in dit opzicht dus mag met grond worden verondersteld, dat de vestiging van de onderneming ii« Atjeh aan de verwachtingen en bedoelingen zal blijken te beantwoorden. Den ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst bleek het, dat de kwade droes nog meer verspreiding heeft dan men reeds wist; op Lombok echter bleek hoe ver men het met eene rigoureuse bestrijding van deze verdt rfe lijke kwaal kan brengen, vooral sedert men in de ophtalmo-reaetie een uitnemend en gemakkelijk middel heeft om gevallen van malleus snel te onderkennen. ook wanneer zij zich nog door geen enkel klinisch symptoom openbaren. De uitbreiding der Eegeeringsbemoeienis met de verbetering van den vee stapel ging voort; de bevolking zelve werkt daarbij mede, vooral daar zij zeer op de kruising van haar rund met Bengaalsch vee gesteld is. Aan het eind van het verslagjaar vertrokken weder twee Glouvernements veeartsen naar Britsch-Indië voor den aankoop van dat vee. De verbetering van liet paardenras in de Preanger Regentschappen zal zeer worden gebaat door den maatregel, waarbij de Gouvernements dekhengsten allen in eigen beheer worden genomen. Voor het dagelijksch toezicht op de hengstenstations worden, voornamelijk aan de stoeterij te Padalarang, personen opgeleid. Aan genoemde, onder bekwame deskundige leiding staande stoeterij, sehijnl men het euvel der osteomalacie te hoven te zijn en doen er zich slechts eenige naweeën van gevoelen. Trouwens in het algemeen kan. uit haren aard, eene instelling als eene stoeterij niet onverwijld en op groote schaal een invloed op V De onderzoekingen in liet Agricultuurehemisch Laboratorium godaan betroffen vooral Caoutchouc en verwante stoffen, benevens aetherische oliën en Coca. De beteekenis als cultuurplant der vroeger door 's hands Plantentuin over Java verspreide Coca-variëteit, neemt steeds toe; de prijzen van het product waren in den laatsten tijd zeer loonend. Van de werkzaamheden in het Pharmacologisch Laboratorium ingesteld verdient bijzondere vermelding een uitvoerig onderzoek gedaan over een in landsch geneesmiddel tegen mond- en klauwzeer. In het algemeen bleef de ijver der leerlingen dor Landbouwschool te roemen. Tegen mindere belangstelling in het volgen der praktische oefeningen werden, met goeden uitslag, maatregelen genomen. Behalve de geheele bewerking en behandeling van een stukje grond aan elk leerling als taak aangewezen, werden allen in de gelegenheid gesteld den geheelen rijsthouw in al zijn phasen mede te maken; bovendien waren zij er bij tegenwoordig, wanneer een' of ander gewas in den Cultuurtuin eene belangrijke bewerking moest ondergaan. Het aantal aanvragen om zaden en planten, waaraan door den Cultuurtuin werd voldaan, was wederom zeer groot. Vooral plantmateriaal van „Sisalhen nep" en van „Manilla-hennep" werd in aanzienlijke hoeveelheid verzonden. Voorts konden vele planters worden geholpen aan top-entrijs van nieuwe koffie-,,soorten", Door welwillendheid van den Directeur der Botanische Tuinen te Keu werden uit die beroemde instelling voor den Cultuurtuin ontvangen onderschei dene nieuwe caoutchouo-leverende Manihot's, die alhier goed begonnen te groeien. In het Geologisch Laboratorium voor bodemonderzoekingen werd, naast de voortzetting van hei algemeen bodemonderzoek in verband met den landbouw, met een speciale reeks van onderzoekingen ten behoeve van den dienst van hel Boschwezen een aanvang gemaakt. Van de boutvesterijen werden uit de daar voor geslagen proefkuilcn een aantal monsters \an grondlagen verzameld en ter onderzoek naar Buitenzorg gezonden, vooral van die gedeelten, waar de djatiboomen in ontwikkeling te wenschen overlaten. Waar bij het onderzoek de reden dier minder goede ontwikkeling aan den dag komt, en dit is niet zelden het geval, kan of getracht worden een bewerking en behandeling van den bodem aan te geven, waardoor deze in gunstiger voorwaarden gaat verkeeren, öf er kan aanleiding bestaan tot het geven van den raad om, zonder verder ..goed geld naar kwaad geld" te werpen, op sommige plekken het inboeten van djati te staken. VI *0m binnen afzienbaren tijd vruchten van deze onderzoekingen te verkrijgen, werd voor den duur van vijf jaren tijdelijk assistentie aan het laboratorium verschaft. In het Bacteriologisch Laboratorium werden zeer verschillende werkzaam heden, ten bate van landbouw en landbouw-industrie, voortgezet of nieuw aangevangen. De gunstige meening omtrent de vezelplant Hibiseus cannabinns werd bestendigd, mits het terrein niet drassig en de regenval niet te groot zij; De korte ontwikkelingstijd brengl de plant vooral in aanmerking als tweede gewas o]i sawah's in niet al te regenrijke streken. Het product is in Nederland door deskundigen gunstig beoordeeld. Daar de bestrijding van de rattenplaag langs epidemischen weg, waarvoor de chef van dit laboratorium zich veel moeite had gegeven, geene voor de praktijk bruikbare resultaten had opgeleverd, werd een recent voorbeeld, elders gegeven, nagevolgd en de bestrijding door middel van zwavelkoolstof ter hand genomen. Het laat zich aanzien, dat in dit middel — evenals in het seiner eiland van Malakka en in Australië — eene praktisch goed uitvoerbare bestrij dingsmanier der voor den landbouw schadelijke knaagdieren is gevonden. Reeds op vrij groote schaal zijn, met goeden uitslag, proeven in verschillende deelcn van Java genomen. Bestudeering der bedembacteriën leerde, dat hier bacteriën, die ongemeen hooge temperaturen voor hun ontwikkelingsgang behoeven, een belangrijke rol in den bodem spelen. Voor liet juist inzicht in allerhande praktische vraag stukkon is deze konnis van veel belang. Ben uitvoerig onderzoek ingesteld ter beantwoording der vraag of een industrie van Ananas-conserveering kans had op .lava loonend Ie worden, moest, jammer genoog, tot een ontkennend antwoord leiden. Het Proefveld en de Demonstratievelden voor de katoencultuur in l'alem bang hebben reeds in zooverre aan de bestemming beantwoord, dal zij als centra voor de verspreiding van beter zaad dienst.doen. De oogst der demon stratievelden was zelfs te gering om aan de aanvragen der bevolking te voldoen. Kon door selectie verbeterde Palembangsche katoenvariëteit, de zoogen. „boeloc koetjing", werd zoowel in het laboratorium voor vezelonderzoek alhier, als ook van handelszijde in Europa gunstig beoordeeld. liet voortgezet chemisch onderzoek der nieuwe koffiesoorten leerde, dat verscheidene harer zich door een bijzonder hoog coffeine-gehalte onderscheiden —o.a. de robusta-koffie —. Het aroma wordt echter door hot gehalte aan VII die stof niet bepaald. De gegronde hoop bestaat, 'lat eerlang-zal kunnen worden uitgemaakt wat de oorsprong is van het aroma, dat bij het branden van koffie ontstaat; dat deze wetenschap voor de praktijk van veel belang zoude zijn, is duidelijk. Uitvoerige beschrijving van de in den Cultuurtuin aanwezige nieuwe koffie soorten werden door den botanist, aan de betrokken afdéeling verhouden, opge maakt. Over de publicatie van die beschrijving zal het volgend jaarboek hebben te berichten. Zaden der nieuwe soorten, door zijne zuigen geoogst en bereid. werden aan een aantal aanvragers verstrekt. In het bijzonder mag er hier op worden gewezen, dat eene nieuwe soort: „Uganda-koffie", blijkens een kleinen aanplant in den Cultuurtuin, zoo door vroege en groote productiviteit uitmunt, dat zij in heide opzichten zelfs robusta-koffie nog schijnt te overtreffen. I>it is een nieuw bewijs voor de ten vorigen jai-e aan deze plaats uitgesproken meening, dat de koffiecultuür in Xederlandsch-Indië nog geruimen tijd niet voordeel te drijven zal zijn, mits men zich niet tot routine bepale, doch op oordeelkundige en beleidvolle wijze Ie werk ga, in het bijzonder ten aanzien der nieuwe soorten. De proeftuin te Bangelan, nabij Malang, die zich in eene verhoogde belang stelling van de zijde der planters mag verheugen, had een niet onbelangrijk aandeel in het verstrekken van plantmateriaal van nieuwe koffiesoorten. De „Onderzoekingen over tabak der Vorstenïandea" door belanghebbenden bekostigd, en verricht in verbinding met liet departement, door een, door onder geteekende aangestelde deskundige, leerden, wat tabaksziekten aangaat, dat ook hier de slijmziekte door infectie kun worden te voorschijn geroepen, en dal Phytophtora-sporen tot twee jaar lang levend in den grond kunnen blijven en dus nog aanleiding tol liri optreden der nadeelige Phytophtora-ziekte kunnen waarop dus de plantere bedacb.l dienen te zijn. Bij de groote praktische beteekenis eener rigoureuse selectie voor de tabaks cultuur, welke beteekenis door de onderzoekingen aan deze afdeeling ingesteld duidelijk is aan den dag gekomen, is bel van groot belang te weten, dat er geen vrees behoeft te bestaan voor een achteruitgang van bet gewas ten gevolge van voortgezette zelfbevruehting. -"Nadat zeven generaties achtereen zaad, door zelf bevruchting verkregen, was gebezigd, bleek het gewas aan krachtigheid niets te wensehen over te laten. Aan bet, mede voor rekening van planters gedreven, „Proefstation voor Thee" is in bet verslagjaar mei twee onderzoekingen een aanvang gemaakt die, hoewel nog vooreerst niet afgeloopen, toch hier niet een enkel woord VIII vermelding Verdienen. Er wordt getracht door selectie vormen van de thee heesters te verkrijgen (wat de planters noemen: „typen") minder gevoelig voor de aanvallen van verschillende parasieten. Wat de fermentatie van het product aangaat wordt nagegaan of toch niet, in gedeeltelijke tegenspraak met vroeger verkregen onderzoekingsuitkomsten, microben een zekere rol bij dat proces spelen; sommige waarnemingen doen tot de waarschijnlijkheid hiervan besluiten. Beide onderwerpen zullen echter vrij wat tijd vorderen alvorens afdoende uitkomsten zijn bereikt. Omtrent de chemische onderzoekingen bij de Gouvernements kina-onder neming valt in het bijzonder te vermelden, dat de uit vroeger gedane andere onderzoekingen getrokken conclusie als zoude een verblijf in licht of donker van invloed zijn op het alkaloidgehalte van het Cinchonablad, niet wordt bevestigd, en evenmin de opvatting, dat het alkaloïd een assimilatieproduct zoude zijn; het is niet onwaarschijnlijk, dat het veeleer een afvalsproducl is. De botanist bij de onderneming heeft onder meer het thema bevruchting en hybridisatie bij kma ter hand genomen, van welks grondige studie voor de praktijk belangrijke resultaten zijn te wachten. De toestand der plantsoenen in de Gouvernements guttapercha-onderneming was in het algemeen zeer bevredigend, hoewel nog altijd veel last werd onder vonden van de bladroller-rupsen; gelukkig bestaat er in het geheel geen vrees meer, dat er hoornen ten gevolge van de aanvallen dezer parasieten zullen sterven. Op de plaatsen waai- Palaquium niet goed wil groeien werd Hevea geplant, terwijl langs de paden vooral met het aanplanten van Coca als neven cultuur werd voortgegaan. De uitbreiding van de guttapercha-aanplanting zelve, die reeds eene groote uitgestrektheid inneemt, werd tijdelijk gestaakt, om thans eerst de bereiding op grooter schaal uit te voeren; de proeffabriek onderging daartoe de noodige uitbreiding, zoodat het reeds mogelijk was een behoorlijk groot monster van het product op de Internationale tentoonstelling te Londen te exposeeren. De te Tjipotir uit de bladeren op mechanischen v/eg bereide guttapercha — volgens een door D r . Trom]) d e 11 aa s uitge dacht procédé — trok op die „Kubber"-tentoonstelling zeer de aandacht: dii was ook het geval met de guttapercha door insnijding uit den bast geoogst cii met de Ficus-caoutchouc van Tjipetir. De in de ravijnen der onderneming staande Ficus-boomen gaven reeds genoeg product om het mogelijk te maken eene eenvoudige speciale bereidingswijze toe te passen, die als „bereidingswijze Tjipetir" te Londen een zeer goeden indruk bleek te maken, een indruk later X de verbetering van het paardenras uitoefenen. Dit kan en zal op den duur geschieden, daar men op methodische manier blijft doorwerken. De kruisingsproducten te Padalarang" van Sandelhout-hengsten en Austra lische hengsten verkregen geven reden tot tevredenheid. Het veeartsenijkundig laboratorium, waarin de werkzaamheden*in Septem ber van het vorig jaar een aanvang namen, voldoet zeer goed en kan. zoowel wat inrichting als wat hulpmiddelen betreft, met de beste soortgelijke instellingen wedijveren. Terstond wcnl ecu aanvang gemaakt met voorbereidende maat regelen tot verkrijging van sera ter bestrijding van de septicaemie en het mond en klauwzeer, ziekten welke hier bij het vee veel schade aanrichten. Voorts werd begonnen met het bereiden op groote schaal van malleïne en tuberculine. Bij het onderzoek van verschillende ziekten spelen ook die van kippen een groote rol, daar de ziekteoorzaken van het gevogelte hier zeer talrijke en acute blijken te zijn. Van den cursus tot opleiding van Inlandsche veeartsen heeft men het recht,zeer goede verwachtingen te koesteren, door de combinatie van die oplei dingsgelegenheid met het laboratorium. Benige hulpmiddelen en localiteiten ten behoeve van het onderwijs zijn later nog aangeschaft en bijgebouwd. Men zal eerlang kunnen gaan beschikken over bekwame, goed opgeleide Inlandsche veeartsen, in stede van het onwetende, gebrekkige hulppersoneel, waarmede men zich tot nog toe heeft moeten behelpen. In het laboratorium voor het onderzoek van vezelstoffen kon in het begin van April van het verslagjaar met de werkzaamheden begonnen worden. Hoofd zakelijk werden onderzocht monsters van katoen, sisal-hennep, Manila-hennep en llibiscus cannabinus. De eigenschappen der vezels werden nauwkeurig bepaald en op grond daarvan adviezen gegeven. Zoodanige op nauwgezet onderzoek berustende gegevens zullen bij de stijgende beteekenis van de cultuur van vezelplanten ten onzent, meer en meer gewenscht worden. Bovendien werd touw en papier onderzocht. Over proeven niet de bereiding van papier zal het volgend jaarboek hebben te berichten. Bij het Proefstation voor rijst en tweede gewassen dient speciaal gewezen te worden op de chemische onderzoekingen in verband met irrigatievraagstuk ken; daarbij bleek nader van hoe groot belang de in het water o p gel os 1 e stoffen voor plant en bodem zijn. Door te veel aan het slib te denken, dal met het irrigatiewater wordt medegebracht beeft men dikwerf te weinig de aandacht aan die opgeloste stoffen geschonken. XI ■ Het selectie-werk werd krachtig voortgezet en liep zoowel over rijst als over een aantal „tweede gewassen"'. Een denkbeeld van hetgeen in deze richting in het verslagjaar is gedaan, krijgt men uit het verder volgend overzicht der publicaties van het departement. Hij de Inspectie van den 1 nlandschen Landbouw was van veel béteekenis de aanstelling van een tweeden Adjunct-Inspecteur speciaal voor de Buiten-, bezittingen (door wien in 1908 reizen werden gemaakt naar Lombok, Halmahera en naar de Dampongsche districten) en van landbouw-adviseurs, waarvan er aanvankelijk alleen voor Java vier werden aangesteld, terwijl er later een voor liet Gouvernement van Atjeh en Onderhoorigheden bijkwam. De landbouw-adviseurs hebben tot taak het geven van adviezen, op zoo nauwkeurig mogelijke locale kennis berustend, ten bate van den Inlandschen landbouw. Dat daarbij bet winnen van het vertrouwen van den Inlandschen landbouwer een belangrijke rol speelt, spreekt van zelf; nu reeds kan worden geconstateerd, dat dit streven in vele gevallen met goeden uitslag werd bekroond: Voorts is aan die deskundigen de bemoeiing met de demonstratievelden opge dragen, zooals in de inleiding op bet vorig jaarboek al is medegedeeld. Deze nieuwe regeling komt de» demonstratievelden zeer ten goede. Als een gunstig effect dier velden is te melden, dat thans hier en daar de om wonende bevolking niet slechts vraagt om zaad en plantmateriaal van betere op de velden geteelde variëteiten, maar dat zij ook de betere bewerking van den grond en het zorgvuldiger onderhoud van den aanplant gaat navolgen, het voordeel van een en ander inziende. Zoo begint ook, dank zij de demon stiatievelden, het vooroordeel tegen het gebruik van betere ploegen te wijken. Jii het feit, dat soms zoowel bij padi als bij tweede gewassen de opbrengst van een demonstratieveld het dubbele heeft bedragen van den oogst der omlig gende velden, die in gelijke omstandigheden verkeerden, blijkt wel hoeveel er nog aan het bedrijf van den Inlandschen landbouwer te verbeteren valt. Ge lukkig, dat die in het oog vallende verschillen hem tot navolging prikkelen. Het vroegere demonstratieveld te Lembang heeft thans nog eene zeer nuttige nawerking, die hier vermelding verdient. De vroegere mandoer op dat veld beeft zich in de nabijheid van Lembang gevestigd voor de teelt van groenten en aardappelen, daarbij gebruik makende van de betere werkwijzen op het veld geleerd. Hij heeft daarmede zooveel succes, dat verscheidene Inlanders uit zijne buurt zijn voorbeeld ziju gaan volgen. Het demonstratieveld ..Kedjajar" aan den grooten weg \an Garoeng naar de Diëng, beoogt uitsluitend aan de omwonende bevolking verbetering in haren XII tabaksbouw te demonstreeren. Nu reeds laai zich aanzien, dat daarmede nut zal worden gesticht. Op het proefveld te Poerwodadi bleek andermaal hoeveel risico or aan de katoen-cultuur is verbonden en hoe gemotiveerd het dus is de bevolking aan te moedigen tot het drijven van nog andere „droge" culturen. In herinnering worde gebracht, dat van den dienst van het Bosch wezen eerlang een uitvoerig afzonderlijk verslag het licht zal zien. Wat in dit jaar boek omtrent dien belangrijken diensttak voorkomt, betref! slechts de hoofd punten. Daaronder zij er drie, waarop ik hier speciaal de aandacht meen te moeten vestigen, in de volgorde waarin zij in Hoofdstuk XVI worden besproken. Het eerste is. dat, dank zij de pogingen van den Houtvester van Bodjone goro, thans de cultuur van „pilang" (Acacia leucophloea) een goeden uitslag gaat beloven. Als hakhout behandeld zal deze waardevolle looistofbevattende boom, indien de gewekte verwachtingen worden verwezenlijkt, de vrees voor looibastgebrek ten onzent doen ophouden. Het tweede is van anderen, en minder heugelijken aard, namelijk, dat de export van djatihout in het verslag jaar sterk daalde; in het bijzonder ging de dwarsligger-uitvoer achteruit. Het derde door mij bedoelde punt is «Ie aanstelling van een afzonderlijk Inspecteur voor de Buitenbezittingen; een maatregel van zeer groote beteekenis, als openende eene nieuwe aera, waarin eene periode van ergerlijken roofbouw en verwoesting aan den eenen en van speculatie, zonder deskundigen en dege lijken achtergrond aan den anderen kant. vervangen zal kunnen worden door eene behoorlijke voorafgaande exploratie, gevolgd door ernstige exploitatie van de uitgestrekte wouden onzer Buitenbezittingen. Wanneer die verandering tot verwezenlijking komt zal daarvan de eer voor een groot deel toekomen aan den Houtvester K e rbe rt, die, naar aanleiding van zijn dienstreis in de Phüippijnen in een uitnemend rapport met klem betoogde, dat, en hoe, aan de verwaarloozing der bosschen van de Buitenbezit tingen een einde dient te worden gemaakt. De werkzaamheden in zake vestiging van een kleinen cultuurtuin in Zuid- Nieuw-Guinea verkeerden in het verslagjaar nog geheel in eene voorbereidende phase. Onze reproductie-ateliers blijven hunnen, dank zij zaakkennis en ijver van hunnen chef verworven goeden naam. handhaven. Eene collectie groote pho tographiën op de Internationale rubber-tentoonstelling te Londen geëxposeerd XIII hebben daar zeer de aandacht getrokken. In het laatst van het verslagjaar werd begon non met het gereedmaken eener groote inzending op de [nternationale photographie-tentooristelling te Dresden. Nu reeds kan worden gemeld, dat die inzending allerwege bijzonder werd geroemd. Zooals vroeger, volgt hier een zeer kort overzicht van don inhoud der verschillende publicaties in don loop van 1908 van het departement uitgegaan. Va n (\o Anna 1e s du Jar di n Botani qu e do Buitenzorg zagen twee afleveringen het licht, te zamen het XXII ste deel (dool VI l van de tweede serie) uitmakende. Zij houden de volgende verhandelingen in: A. W. K. de Jong, Quelques remarques sur los plantes cyanogènes; A. Ernst, Beitrage zur Morphologie umi Physiologie von Pitophora, met vier platen; C li. Benard, Sur une anomalie des fruits de Carica Papaya, met twee platen; ♦ D. H. Campbell, The prothallium of Kaulfussia and Gleichenia, met ■/.c\rn platen; A. Ernst, Beitriige zur Okologie und Morphologie ion Polypodium pteropus, met drie platen; M. Treub, La forêt vierge equatoriale comme association; A. Ernst, ITntersuchungen ueber Entwicklung, Ban und Verteilung der Infloreszenzen von Dumortiera, met zeven platen; ('li. Bern ar d, Quelques mots sur Aseroë rubra, met twee platen. In de eerste verhandeling toont l) r . d o .1 ong aan, dat cyaanwaterstof in de bladeren van Pangium edule voorkomt als gynocardino, maar daarnaast ook, voor een klein gedeelte, in niet-glucosidischen vorm. In de bladeren van Phaseolus lunatus vond de schrijver het blauwzuur als phaseolunatine, welk glucosied ook in de zaden werd gevonden, overeen komstig de onderzoekingen van Duns tan en llenry, en in tegenspraak met die van Ko h n—A bre st. In het tweede artikel wordt gehandeld over het wieren-geslacht Pitophora, dat tot nog toe alleen naar gedroogd en in spiritus geconserveerd materiaal was beschreven. Doordat Prof. Ernst eerst hier in de vijvers van den botanischen tuin, daarna in de nabijheid van Buitenzorg en eindelijk ook op Lombok, Pitophora sumatrana aantrof, kon hij de gegeven beschrijvingen naar XIV de bestudeering van het levend materiaal aanvullen en verbeteren. Pogingen om deze wier onder speciale cultuurvoorwaarden tot het vormen van geslachts organen te brengen, hadden geen resultaat, zoodat moot worden aangenomen, dat zij zich slechts op ongeslachtelijken weg voortplant. Pitophora sumatrana blijkt zich voornamelijk te huis te gevoelen in kleine vijvers of watervlakken 1 van het laagland, waar het water soms tot hooge temperatuur wordt verwan in I. De af en toe in Papaija-vruchten voorkomende vleezige aanzwellingeri worden in de derde verhandeling door D r . Bernard nauwkeurig beschreven en afgebeeld. Wat de oorsprong aangaat komt de schrijver tot het volgend besluit. De onder in de vrucht, in het verlengde van de as, voorkómende aanzwellingen hebben hun ontstaan te danken aan de vervorming van een extra stel vruchtbladen; daarentegen zijn de wandstandige aanzwellingen op te vatten als vervormde zaadknoppen. In het vierde artikel geeft Prof. Cambell een»uitvoerig overzicht zijner onderzoekingen betreffende de prothallia van Kaulfussia aesculifolia en van eenige Gleiehenia's, gevolgd door enkele gegevens over de embryo-vorming in beide varen-geslachten. Bij gelegenheid van een bezo.ek aan Lombok, trof Prof. Ernst in een bassin in Lingsar een varensoort aan, geheel onder water groeiend. Aanvanke lijk werd de plant als eene nieuwe soort beschouwd, totdat later bleek, dat zij slechts een onder water levende vorm van een elders op het land, zij het ook alleen op schaduwrijke vochtige plaatsen, levende varensoort is. Du schrijver onderzocht de verschillen in vorm en bouw tengevolge van het geheel verschillende medium bij Polypodium pteropus 81. (zoo heet de soort) optredend, daartoe vooral in staat gesteld door een exemplaar van den typischen landvorm in de varen-af deeling van onzen botanischen tuin aanwezig en vermoedelijk van den Salak afkomstig. De vrij nauwkeurige botanische opneming van een kunstmatig poespo boschje van een 40 jaar oud en de vergelijking van dit boschje met het oorspron kelijk woud in de onmiddellijke nabijheid, gaf ondergeteekende aanleiding —in de (> de verhandeling — tot eenige beschouwingen over het karakter dei oorspronkelijke bossehen in aequatoriale regenrijke streken. Men heeft voor deze wouden te veel de concurrentie en den strijd tusschen de talrijke verschillende s.im onstellende plantensoorten en individuen in het oog gevat, en is er niet XIX 9. Voorloopig verslag over de verdeeling van het korrelgewicht in de rijstpluim, door J. E. van der stok. Met het oog op »adaelectie is het van belang voor graangewaseen te weten, «aar in een aar of pluim de zwaarste korrels zich bevinden. De voornaamste conclusie, waartoe een aaow onderzoek don schrijver bracht, is. dat hei gemiddeld gewicht por korrel in de rijstpluim van onder naar boven toeneemt. In groote trekken blijkt de verdeeling van het korrelgewicW in de rijstpluim overeen te komen met die in de haverpluim. 10. Nieuwe en minder bekende schadelijke insecten, gedurende 1967 ont vangen of waargenomen, door D. J. C. Koningsberger. Hierin wordt gehandeld over dierlijke parasieten van de volgende cultuurplanten: Klapper, katoen, gambir, djeroek, Kikxia elastica, Hevea brasiliensis, Cassave, spaansche peper, padi, kamfer en doekoe. 11. Beschikbaarstelling van zaden der nieuwe koffiesoorten, door l) I . V. .). s. ('ra m ei. Geefi bijzonderheden over die beschikbaarstelling, welke maar geleidelijk kan plaats hebben. 12. Mededeeling omtrent enkele kruisingsproeven, door J. E. va n dei- Stok. Handelt over de kruisingen van ketan met rijst en van rijst met ketan en over de eigenschappen der kruisingsproducten. 13. Internationale caoutchouc-tentoonstelling te konden. Dit bericht gaf aanwijzingen over de in September van L9OB te Londen gehouden tentoonstel ling, waar. zooals bekend, Nederland on zijn koloniën op waardige wijze ver tegenwoordigd zijn geweest. 14. Over de bestuiving, de bevruchting en den bloei hij de rijstbloem, door J. E. van der Stok. De algemeene punten deze onderwerpen betreffende worden door een aantal detailwaarnemingen nader toegelicht. 15. De zwarte bladluis van de thee en haar vijanden, door D l . J. C. Koningsberg er. Verklaart hoofdzakelijk hoe door het groot aantal vij anden de bladluizen hel rekkelijk zoo weinig schade te weeg brengen. Hl. Bemestingsproef op bevloeid terrein (sawah), dom- J. E. van der Stok. |)e proef gold twee verschillende padi-variëteiten en werd genomen niet stalmest en mot zwavelzure ammonia. De uitkomst, die niet voor XV genoeg op indachtig geweest, dat die bossehen eeuwenoude planten-gemßenschap pcn of maatschappijen zijn, van veel ouder datum dan alle menschen-maatschap pijen en volken uit historische tijden. De studie der moeielijke planten-socic logie is nog geheel in hare kmdschheid; tot deze conclusie voert het artikel. In de volgende, uitvoerige verhandeling onderwerpt Prof. Ernst de inflorescenties van het levermossen-geslacht Dumortiera aan eene grondige be studeering, waarbij in het bijzonder wordt gehandeld over de beide op Java veelvuldig voorkomende soorten: D. trichocephala (II ook.) X. at) E. en D. ve lutina Schiffn. Vooral bij de eerste van deze twee soorten vond schrijver herhaaldelijk mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen in dezelfde inflores centie vereenigd. Hoofdzakelijk aan materiaal welwillend door D r . J. Bosscha van Taloeii verzameld en afgestaan, bedt !>''. Bernard de uiterst sierlijke doch weinig bekende Phalloidee, Aseröë rubra, nauwkeurig onderzocht. De van fraaie af beeldingen, van D r . Bernard's hand voorziene, uitkomsten vormen den inhoud van de laatste der zeven genoemde verhandelingen. in het verslagjaar verscheen de derde aflevering van deel 111 der Icon es Bogorienses, bevattende afbeeldingen en beschrijvingen, voor het meeren deel door D r . Th. Vale ton opgesteld, van 25 nieuwe of zeldzame planten. Ten einde een deel der uitkomsten van de te Buitenzorg verrichte onder zoekingen ook onder de oogen te brengen van buitenlandsche natuuronderzoekers, worden in beknopten vorm, in vreemde talen gestelde verhandelingen in het Bulletin du Département de 1' Agri eu 11 ur e au x Ind c s Xéerlandaises openbaar gemaakt. Van deze serie verschenen in het verslagjaar de nummers XV tot XXI. In Nr. XV geeft de Heer Smith onder den titel „Neue Orchideen des Malaiischen Archipels" 11, op nieuw beschrijvingen van nog onbekende Orchi deeën — 23 in getal — uit verschillende deelen der Buitenbezittingen afkomstig. Eene Orchidee, tijdens de Eor en t z-expeditie in Xieuw-Guinea verzameld, gaf verder den schrijver aanleiding om uit te maken, dat het door den lieer Il idley beschreven geslacht Glossorrhynche dient te worden ingetrokken, daar de er toe gebrachte Orchideeën-soorten tot het genus ölomera blijken te behooren. XVI In Nr. XVI geeft IK Boorsma lu-i vierde stuk zijnor „Phatrmacoio gisehe Mittheilungen", waarin wetenswaardige bijzonderheden worden medege deeld omtrent de door den Bchrijver in hei Pharmacologiseb Laboratorium alhier verrichte onderzoekingen aan een dertiental planten uit den botanischen tuin. Nr. XVII brengt de drie eerste nummers eener nieuwe serie tot titel dragend: „Mittheilungen aus dein Geologisch-Agronomischen Laboratorium des Dept. t'iir Landwirthsehafi zu Buitenzorg". D r . Mohr handelt daarin over: „Die Bildung des Laterits" (Vorlaufige Xotiz). „LTeber Moorbildungen in >\r\\ Tropen", „Ueber Efflata-Böden". In Nr. XVI IL geelt de Eeer van Alderwerelt van Et os en b n i' g h onder den titel: or interesting Malayan Ferns" de beschrijving van een 70-tal varensoorten of variëteiten, voorzien van acht platen. Nr. XIX bevat „Vorlaufige Beschreibungen netter papuanischer Orchideen" van de hand van den lieer .1. .1. Smith, waarin korte diagnosen worden gegeven van groote honderd nieuwe Orchideeën, door D r . Versteeg tijdens de Lor en t z-expeditie in Nieuw-Guinea verzameld. De uitvoerige beschrij vingen dezer soorten zullen hintten kort in „Nova-Guinea" bet licht zien. Nr. XX, het derde der speciaal zoölogische nummers bevat de volgende korte artikelen: Koningsberger, Short notes on economie Fntomolog}'; van Kampen. Kur/.e Notizen ueber Fische des Java-Meeres, 3, Die Larve von Megalops cyprinoides, Brouss; Bart els, Zur Lebensweise von Eonycteris speleea', Dobs.; Bart eI s, Znin Vorkommen der Tüpfelkatze (Felis viverrina Berm.) auf Java; Ouwe ns, List of snakes in the Buitenzorg zoological Museum. In het XXI stc nummer geeft de Heer van Alderwerelt van Itosenburgh een tweede gedeelte zijner „New or interesting Malayan Ferns" waarin over een twintig varens wordt gehandeld. De „Observations Mé té or ologique s", bevattende gegevens over: temperatuur, regenval, vochtigheidstoestand van de lucht en insolatie, hebben ten doel, hieraan worde andermaal herinnerd, factoren te leeren kennen, die bij het beoordeelen van plantenphysiologische en landbouw-vraagstukken XVII van belang zijn. Van deze publicatie verschenen in het verslagjaar de tabellen betrekking hebbende op de in 1907 gedane waarnemingen. Van de „M ededeelingen" zagen in 1908 het licht de deelcn 5 en G. In het eerste: „Over het slibbezwaar van eenige rivieren in het Serajoedal en daarmede in verband staande onderzoekingen", geeft D r . E. C. J. il oh r omstandig verslag van zijne waarnemingen in loco en van de daarop gevolgde laboratorium-onderzoekingen, een en ander betreffende de nadeelen, welke zouden te wachten zijn van het aanvoeren van zeker soort slib op de sawah's bij de uitvoering der „Bandjar-Tjahjanawerken". De schrijver komt tot het besluit, dat inderdaad aan het slib in quaestie, het zoogenoemde „wadas-simping-slib" een nadeelige werking moet worden toegeschreven, aangezien het de oppervlakte van den bodem afsluit en geen voldoende gaswisseling tussehen grond en atmospheer toelaat. De maatregelen, welke genomen worden, komen aan dat bezwaar te gemoet. Aan het slot van zijn werk wijst D l . Mohr er nogmaals op, dat men hier overigens te veel bij bevloeiingsvraagstukken aan het slib denkt en niet genoeg aan de voedingsstoffen, die in het bevloeiingswater zelf opgelost op de sawah's komen: „Met het bevloeiingswater komen meer plantenvoedingsstoffen Ln opgelosten staat op de velden, dan in het er in zwevende slib vervat zijn"; tot deze conclusie geraakt schrijver. Deel 6 der „Mededeelingen" bevat het: „Tweede overzicht der schadelijke en nuttige insecten van Java, van de hand van D r . J. C. Koni n g s b.e rg e r,. Tien jaar vroeger was het onderwerp reeds door den Heer Koningsberger behandeld. In welke mate onze kennis op dit gebied is vooruitgegaan — zoo merkt de schrijver te recht op — blijkt het best uit het aantal genoemde insectenvormen (531), dat meer dan het dubbele bedraagt van het aantal in het „Eerste overzicht" behandeld. Tabellen, verwijzende naar de planten van welke dierlijke vijanden worden behandeld en een overzicht der voornaamste literatuur completeeren het nut tige geschrift. In het tijdschrift „Teysmannia" (XlX de deel) verschenen niet minder dan 27 „Korte Berichten, uitgaande van het Departement van Landbouw. De onderwerpen en namen der schrijvers worden hier opgesomd, waar noodig met een enkel woord over den inhoud. Jaarboek. II XVIII 1. Aetherische oliën 111. De Citralbepaling in lemongras*oKe, door l>". A. W. K. de Jong. Beschrijf! de wijze der bepaling van dit belangrijk product hier in het Agricultuurchemisch Laboratorium gevolgd. •.'. Proeven met tweede gewassen te Buitenzorg. Proef mei Bal variëteiten (Ipomoea Batates Poir = Ketella rambat) door J. E. van dei- Stok. De hier beschreven proef strekl zich uit over niet minder dan vijf en twintig verschillende variëteiten, wier kenmerken en nuttige eigenschappen voor de praktijk van <.\vn landbouw worden aangegeven. 3. Een en ander naar aanleiding der variëteitenproef met iïataten door L. G. den Berger. Vult het vorige bericht aan dooi' analvse-eijfers en daaruit te trekken conclusies. 1. De bepaling van het totaal Alkaloïdgehaito der cocabladeren, door D r . A. \V. Iv. do Jong. Geeft de meest gebruikte methoden voor die bepaling aan en trekt vergelijkingen over de meeste betrouwbaarheid. 5. Aanteekeningen over den maaginhoud van vogels, door l) I . .1. t. Koningsberger. Over een kleine zeventig vogels wordt gehandeld, uit gaande van de stelling, dat het onderzoek naar den maaginhoud een praktisch hulpmiddel is om inzicht te krijgen in de levenswijze der vogels en zich eeniger-* mate eene voorstelling te vormen van hunne oeconomische beteekenis. 6. Pandan-hoeden in Tangerang, door J. Pit. De veronderstelling, die aanleiding gat' tot het door den schrijver ingesteld onderzoek, als zouden ongunstige cultuuromstandigheden oorzaak zijn, dat de Pandan-planten in Tangerang minder vlechtmateriaal voor hoeden leveren, bleek onjuist. De Pandan-cultuur gaat niet achteruit, doch neemt veeleer toe, echter niet in dezelfde mate als het stijgen van den export. • 7. Gegevens omtrent Mais (Zea mais L.) door J. E. van der Stok. Dit uitvoerig bericht geeft een aantal gegevens over dit hoogst belangrijk cultuurgewas. In het bijzonder wordt gehandeld over verschillende variëteiten en hunne eigenschappen, selectie en bastaardvorming. 8. De coca-bepaling, door D r . A. W. K. de Jong. Vergelijkt de verschillende methoden tot bepaling der Coca-alkaloïden. XX genoraliseering in aanmerking komt, was, dat op het proefterrein het aange wende quantum zwavelzure ammonia meer effect had dan stalmest, maar dat het meerdere product, als gevolg van de bemesting verkregen, niet opwoog tegen de aan de bemesting verbonden kosten. 17. Proef over den invloed van versch, tweedehandsch, derdehandsch en vierdehandscb bevloeiingswater op de opbrengst van het rijetgewas, door J. B. van der Stok. Deze proef bevestigde nader het door de ervaring bekende, dat namelijk het verschere water een gunstiger werking beeft, zoowel op het padi- als op het stroogewicht. Daarentegen schijnt bet percentage vooze pluimen, door bet versche, directe leidingswater verhoogd te worden; een nadeel, dat echter niet genoeg optrad om van economische beteekenis te zijn. 18. De Cocabepaling, door D r . A. W. K. de Jong. Geeft nauwkeurig aan, op welke wijze de bepaling der hoeveelheid totaal alkaloïd in de coca bladeren, het beste wordt verlicht. 1!». Eenige mededeelingen over roode rijst, door J. E. van der Stok. Bestrijdt de meening, dat de kien [-.-tof in de kern der rijstkorrels zou zijn gelegen, alsmede, dat roode en witte korrels naast elkaar in dezelfde pluim zouden voorkomen, waarbij bastaardeering in bet spel zoude zijn. 20. De Sisalkultuur op Java, door E. de Kruij ff. De schrijver deelt een aantal nuttige bijzonderbeden mede over deze plant, wier cultuur op Java van groote beteekenis staat te worden; vooral de bereiding van het product wordt besproken. 21. Aetherische oliën, IV, door D r . A. W. El. de Jong. Handelt over de hoeveelheid olie in Andropogon Nardus („Sereb wangi") op Java aan getroffen, terwijl in bijzonderheden wordt aangegeven hoe de bepaling van hei geraniol-gehalte te verrichten, daar de waarde van de citronella-olie door dit gehalte wordt bepaald. 22. Verslag van een dienstreis naar Serang, ondernomen om op de hoogte der Cananga-olie bereiding te geraken, door D r . A. W. K. de Jong. Beschrijft de manier van destilleeren der Cananga-olie in Bantam en de ver beteringen in het procédé, die zonder te veel moeite zouden zijn aan te brengeni 23. Vergelijkende proef met enkele rijst-variëteiten, door J. E. va n XXI der Stok. Deze proef loopende over 24 variëteiten, waarvan het meerendee] als zuiver ras is te beschouwen, had vooral ten doel de verschillen in opbrengst te bepalen van eenige bij eene vorige aanplanting goed geslaagde „soorten" on de aandacht te vestigen op enkele voor de praktijk van belang zijnde eigen schappen. 24. Aetlierische oliën V. Kan uit Java-Canangabloemen Ylang-Ylangolie bereid worden, door D r . A. W. K. de Jong. De bloemen van geheel dezelfde plantensoort, die hier de Cananga-olie levert, verschaffen in de Philip pijnen de 10 maal duurdere Ylang-Ylangolie. De kans om dit betere product ook hier te bereiden blijkt voorshands niet groot; de Cananga-bloemen zijn hier niet rijk genoeg aan vluchtige welriekende stollen. Vermoedelijk spelen andere klimatologische omstandigheden in dit geval een voorname rol. 25. Prooi' over de nawerking van stalmest en zwavelzure ammonia, door J. E. van der Stok. De nawerking werd nagegaan voor maïs en katjang tanah; bij deze beide planten waren de stalmest-vakken in het voordeel boven die waar vroeger zwavelzure ammonia was gegeven. Neemt men echter de opbrengst aan padi en polowidjo te zamen, dan was zwavelzure ammonia, in weerwil harer ongunstige nawerking, bij deze proeven als eene voordeelig werkende meststof te beschouwen. 26. .Aanteekeningen over den maaginhoud van vogels, door D r . J. C. Koningsberger. Brengt het vervolg der uitkomsten van het onderzoek van den maaginhoud van nog 40 verschillende vogelsoorten. 27. Gegevens omtrent Bataten (Ipomoea Batatas Poir. == Ketella rambat), door J. E. van der Stok. Vormen een vervolg op de publicatie hier boven genoemd. Zooals in het vorig jaarboek is medegedeeld, werd in 1!)07 een begin gemaakt met liet uitgeven eener nieuwe publicatie: „Beknopte gegevens over cultuurgewassen, hunne behandeling en ziekten, met de bedoeling zeer een voudige en korte aanwijzingen te geven voor de praktijk van den Inlandschen landbouw en wenken over ziekten en plagen der gewassen door den Inlandschen landbouwer geteeld. Van deze korte geschriften, die in grooteu getale worden XXII verspreid, verschenen in het verslagjaar de volgende: II" 9, handelende over dé tuil uur van kapok, en 11 ! 10 getiteld „De strijd tegen hel Maagga-kevertje" Twee nieuwe publicaties begonnen in 1908, namelijk: Mededeelingen van het Visscher ij-s tat io n te Ba tav i a en: Mededee \i ng e o van het Proefstation voor Thee. Van de „M ededeelingen van het Vi.ss eh c r ij-s. ta tio a" verschenen twee nummers, beidt' van de hand van I)''. van Kampen: het eerste gevende een met afbeeldingen toegelicht overzicht der hulpmiddelen bij de visscherij van -lava en Madoera in gebruik; het tweede handelende over de paarl- en parelmoervisscherij langs de kusten der Aroe-eilanden. Ook van de publicatie van het Proefstation voor Thee zagen de twee eerste nummers het licht. Het eerste bevat een bibliographiseb overzicht, san steld door de Heeren Bernard en Welter, waarin het belangrijkste wordt medegedeeld uil recente publicatie- over cultuur en ziekten van de alsmede over de bereiding' van het product. Het tweede nummer, van IV. C 1). Bernard handelt over de ziekten der Theeplant en brengt voorioopige waarnemingen van den schrijver over de verschillende bier tot nog toe aange troffen ziekten van het theegewas. Ten slotte zijn er in het verslagjaar nog van bet departement uitgeg drie lijvige boekdeelen: Primo, het derde deel van het belangrijke werk van den Heer Max Fleischer: „Die Musci der Flora von Buitenzorg, zugleich Laubmoosflora von Java mit Berücksichtigung aller Familien und Gattungen der gesammten Laubmooswelt", een werk, dat deel uitmaakt van de „Flora van Buitenzorg". In dit boek van bijna 500 pagina's groot B°, worden een groot aantal vormen nauwgezet beschreven en afgebeeld, waaronder nieuwe geslachten en vele nieuwe soorten. Secundo,: „Malayan Ferns, Handboek to the determination of the Perrls of the Malayan tslands (Incl. those of the Malay Peninsula, the Philippines and New Guinea) by Capt. C. R. W. K. van Alderwerelt van Roi burgh". Dit zeer nuttige compendium, niet minder dan 900 bladzijden groot 8" bevattende, door den schrijver samengesteld als tijdelijk assistent aan het XXIII Bnitenzorgsch Herbarium, vereenigt uitvoerige beschrijvingen, gepaard met determinatie-tabellen van alle tol nog toe bekende varens uit de in den titel aangegeven streken. Tertio,: „Protococcacées et Desmidiées d'eau douce, réeoltées ii Java et décrites par Ch. Bernard, D r . ès Sc". In dit boek, evenals bet vooraf gaande ter Landsdrukkerij te Batavia gedrukt, beschrijft dr lieer Bernard een aantal microscopische watergewassen tot de twee genoemde planten-familiën behoorende. Bijna alle besebreven vormen zijn door den schrijver afgebeeld op zestien platen, welke in- de lithographische werkplaats van het departement werden gereproduceerd. Als met bet departement van landbouw in verband staande publicaties mogen, eindelijk, voor het verslagjaar nog worden genoemd: het „Verslag van het Caoutchouc-eongres gehouden te Djember op 19, 20 en 21 October 1907" en het tweede deel van de ~Mikrographie des Holzes, der auf Java ■ vorkom menden Baumarten, mi Auftrage des Kolonial-Ministeriums, unter Leitung von Prof. D r . J. W. Moll, bearbeitet von Pt. H. Janssonius". De Directeur van Landbouw, Treub. HOOFDSTUK VUL BIJZONDERE ONDERZOEKINGEN OVER VERSCHILLENDE CULTURES, INGESTELD MET MEDEWERKING DER PLANTERS. A. ONDERZOEKINGEN OVEE TABAK OKI! VOESTENLANDEN. 1. Slijmzi e k t e. Door hei bijzonder sterk optreden van slijmziekte 'lil jaar op een nieuw bij gekomen onderneming heb ik de speciale studie dezer ziekte hervat. Dil is nis oen gelukkig toeval te beschouwen, daar ik door mijne proeven over de slijm ziekte in dit jaar een ander resultaat heb verkregen dan bij al mijne vro onderzoekingen. Dit resultaat . s waar in zooverre voor de praktijk van betrekkelijk weinig invloed zijn daar de bestrijding van de ziekte steeds dezelfde zal blijven: een goede bewerking van <\vn grond i «de verzorging van de planten; maar voor de kennis van de natuur der ziekte is het resultaat wel van beteekenis. Ik ben namelijk dit jaar erin geslaagd de ziekte door kunstn infektie te verwekken. Door dit resultaat kom ik meer tot overeenstemming met Uye d a, wiens proeven in mijne vroegere verslagen van 1904 en 1905 bespro ken zijn, en die infektieproeven genomen heeft, welke mei succes bekroond wer den. Het •■ i r.-ehil tusschen mij ire en de thans verkregen resultaten kan verklaard worden door het feit, dat thans goede gez o n d e en k r a e h ti g e tabaksplanten zeer resistenl zij n tegen de si ij m ziekt e ba k teri ën. Mei kan d; makkelijk gebeuren, dat infektieproeven mei slagen, als de geïnfekteerde planten gezond en krachtig zijn; dat nu is juist bet geval . hij mijne eerste proeven, Alleen als de gebruikte bakteriën bij zonder virulent zijn, kunnen ook krachtige planten ziek worden, maar deze zullen, - mijne proeven dit jaar laten zien, in allen niet dood gaan, doch nieuwe gezonde wo nen en daardoor opnieuw uitgroeien en in elk geval gedeeltelijk genezen. Een i in werkelijke is vindt men alleen op ondernemingen met minder goedi den, waar de planten in bun jeugd met krachtig genoeg zijn om aan de bakt iriën ! <\)i\ te bieden. HOOFDSTUK IX. GOUVERNEMENTS KOFFIECULTUUR OPGAVE OMTRENT DEN OMVANG DEB GOUVERNEMENTS KOFFIECTTLTUUR 01» JAVA. (') Zoowel op by de cultuurplannen aangewezen gronden als daar buiten. De opgave van het vorige jaar betrof alleen de eerste categorie. HOOFDSTUK X. GOUVERNEMENTS KINA-ONDERNEMING. I. WEERSGESTELDHEID. Afgaande op de van vroeger her waargenomen 5-jaarlijksche periodiciteit van strenge oost-moessons, had 1907 een dergelijk jaar moeten zijn; nu dit echter niet het geval is geweest, dacht men des te meer in 1908 een droog tijdperk te zullen treilen. Ook dit bleek echter een misrekening te zijn geweest; en schijnt de abnor maliteit in den regenval zich thans niet alleen over korte, doch ook over jaren lange perioden uit te strekken. Zoo bleven de regens o. a. tot het eind van het tweede kwartaal aanhouden; zoodat er over dit tijdsverloop meer regendagen moeeten worden opgeteekend dan het gemiddelde over de laatste 5 jaren. Een plotseling hierop invallende felle droogte bleek echter niet van langen duur te zijn; waardoor in de maanden Juli, Augustus en September het aantal regendagen zelfs belangrijk steeg boven het gemiddelde der vochtige jaren 1903—1907. Zoo bedroeg o. a. voor Tjinjiroewan en Kawah-Tjivvidei de hoeveelheid ge vallen regen respectievelijk 509 en 598 millimeters; terwijl een 27-jarige waar neming, slechts een gemiddelde aangeeft van resp. 289 en 357. November en December toonden hun abnormaliteit nu weder door vrij lange perioden van droogte: zoodat voor deze maanden van geen geregelden west-moesson sprake kon zijn. Nachtvorsten, gewoonlijk met felle droogte gepaard gaande, kwamen ge durende het verslagjaar dan ook niet voor; daarentegen was wel opvallend de zeer lage ochtend-temperatuur, welke in Maart reeds weid waargenomen, nl. 8° C. te Kawah-Tjiwidei en lo ('. te Tjinjiroewan; een temperatuur welke gewoonlijk eerst in Juli of Augustus begint te heersenen, doch nooit in den west-moesson. Over het algemeen was de weersgesteldheid niet ongunstig voor de ontwik keling der jonge plantsoenen: doch bepaald ongunstig voor het op tijd afwerken van oogst en grondheu erking. HOOFDSTUK I. WAARNEMINGEN EN ONDERZOEKINGEN OP PLANTKUNDIG GEBIED EN HARE TOEPASSINGEN. A. HERBARIUM EN MUSEUM VOOB SYSTEMATISCHE BOTANIE. - De determinatie en beschrijving der door den Heer (i. M. Versteeg gedurende de expeditie Lorentz in 1907 in Nieuw-Guinea bijeengebrachte verzameling planten, was gedurende het afgeloopen jaar de voornaamste bezig heid van den Chef der afdeeling en van den eersten Assistent, den Heer Smit h. Zooals in het vorig jaarverslag in medegedeeld, wordt het grootste gedeelte dezer verzameling door verschillende specialiteiten in Europa bewerkt. De bewerking der Rubiaceae, Zingiberaceae, Acanthaceae en Moraeeae nam de onder geteekende op zich, terwijl de Heer Smit h zich belastte met die van de Orehi- 1 daceae, Burmanniaeeae, Corsiaceae, Stemonaceae en Euphorbiaceae. De bewerking der L'ubiaceën, ofschoon nog niet voltooid, bracht reeds een groot aantal nieuwe soorten en twee geslachten aan het licht. De studie dezer nieuwe soorten en het trachten om scherpe soortsdiagnosen saam te stellen maakten het dringend weaschclijk om althans voor enkele geslachten ook de soorten der overige eilanden van den Maleischen archipel nader Ie bestudeeren. liet bleek dat een groot aantal nog onbeschreven soorten dezer familie voorn, uit Borneo en Celehes in liet Herbarium te Buitenzorg aanwezig is, en de ondorgeteekende vond hierin aanleiding om twee geslachten, Psychotria en Timonius, monographisch te bewerken. De resultaten dezer bewerking zullen in het volg slagjaar in het Bulletin van het Departement worden gepubliceerd. Verder werden een aantal nieuwe en onvolledig bekende snollen voor de leones Bogorienses bewerkt (in 't geheel is soorten), waarvan een gedeelte in den derden Bundel van het llh' deel in loop van het verslagjaar is verschenen. Door den lieer Smith werden in de eerste plaats de Orchidaceae onder handen genomen. Gedurende de bewerking dezer ook in dit gebied zeer soorten rijke familie deed zich de wenschelijkheid gevoelen tevens een overzicht van alle '"'t aog lor bekend geworden soorten van ons gedeelte van het eiland samen te LIJST DER BELANGRIJKSTE IN DEN LOOP VAN 1908 ONTVANGEN ZADEN EN PLANTEN. VOOKNAAMSTE IN" 1908 ONTVANGEN ZADEN. HOOFDSTUK XL A. DE GOUYEKNEMENTS GUTTA-PEBCHA-ONDERNEMING TE TJIPETIB. Personeel. In het afgeloopen jaar kwam weer mutatie in het personeel voor. Zoo vroeg de opziener R a k h uiz e n v:i n d e n Br i n k, belast met het toezicht op de afdeeling Panjindangan, eervol ontslag, hetwelk hem bij besluit \. d Dir. \. Landb. van •.'! Aug. 1908 II- 6236 werd verleend. In zijn plaats kwam de heer Kij b e rge r. •Deze mutaties worden vooral gevoeld bij de afdeelingen, waai- nog niet alle terreinen zijn ontgonnen en beplant. In de plaats van den leerling-opziener Bisschop werd bij besluit van den Directeur van Landbouw van L 6 Maart, 1908 ïï ! 1941 benoemd J. A. lï. K ii o i g. Steller dezes werd bij besluit van 8 Juli 1908 \V 54 opgedragen zich naar Europa te hegeven, teneinde de Internationale ltubber- en Guttapercha-tentoon stelling, welke van den 1P" tot den 26 en September te honden is gehouden, bij te wonen. Van deze gelegenheid werd geprofiteerd om ook in het belang van de Gutta-percha-onderneining werkzaam te zijn. Naar aanleiding van genoemde reis werd door ondergeteekende een rapport bij de Begeering ingediend. Werkvolk. Op de afdeelingen Tjipetir en Pasir-Kilang liet de opkomst van het werk volk niets te wenscherï over, daarentegen was dit met de afdeeling Panjindangan in de eerste helft van het jaar wel het geval. Eerst in de tweede helft var( het jaar kwam hierin, tengevolge van rijstschaarschte in een naburige streek. verbetering. Doordien het werkvolk van buiten komt en tengevolge daarvan veel mulat ie onder deze menschen is, liet de kwaliteit van het werk soms te wenschen, zoo- HOOFDSTUK XII. BURGERLIJKE VEEARTSENIJKUNDIGE DIENST. Op 1 Januari 1908 bestond de formatie van het personeel van den burger- Lijken veeartsenijkundigen dienst uit: 1 Inspecteur, 22 Europeesche veeartsen, 11 Inlandsche veeartsen, 10 Inlandsche veemantri's en 26 lijdelijke „ De Inspecteur die in 1907 met één jaar buitenlandeen verlof naar Europa was vertrokken, keerde in Maart 1908 lenig om zijne betrekking wederom te aanvaarden. Bij Staatsblad 1908 n ; 36 werd de formatie van de Gouvernements veeartsen met 5 uitgebreid en begin 1909 bij Staatsblad 1909 Q' 52 nog met ecu en dus gebracht op 28 met de volgende ambtsressorten. 1. Bantam standplaats Serang. 2. Batavia-Krawang „ Batavia. 3. Buitenzorg „ Buitenzorg. 4. Preanger „ Bandoeng. 5. idem „ Soekaboemi. G. Cheribon » „ Cheribon. 7. Pekalongan „ Pekalongan. 8. Semarang „ Semarang. 9. Eembang „ lïodjonegoro. 10. Soerabaja „ Soerabaja. 11. Madoera „ Pamekassan. 12. Pasoeroean „ Pasoeroean. 13. Besoeki „ Bondowoso. 14. Banjoemas „ Poerwokerto. * 15. Kedoe „ Magelang. 16. Soerakarta „ Solo.  HOOFDSTUK IL WAARNEMINGEN EN ONDERZOEKINGEN OP DIERKUNDIG GEBIED EN HARE TOEPASSINGEN. A. ZOÖLOGISCH MUSEUM EN WKKKI'LAATS TE BUTTENZOKG. De in het vorige verslagjaar bijgebouwde laboratoriumvertrekken en de werkplaatsen voor het inlandsen personeel blijven uitnemend voldoen, terwijl de, in het hoofdgebouw beschikbaar gekomen ruimten spoedig door de opstelling van een deel van het voorhanden materiaal in beslag waren genomen. De verzamelingen namen wederom aanzienlijk toe. Gedurende de maand Maart werd door den conservator, den Heer ouwe n s, een reis naar eenige deelen van Java gemaakt ten einde een aantal nog ontbrekende diersoorten te verkrijgen. Een groot aantal dieren werden door verschillende belangstellende personen toegezonden en met den aankoop van hetgeen uit de omstreken van Buitenzorg werd aangebracht, werd geregeld voortgegaan. Voorts werd eene bezending verschillende diersoorten van Nieuw-Guinea ontvangen, bijeenge bracht door den, aan het exploratie-detachement toegevoegden, inlandschen praeparateur Has s a n en een dergelijke, kleinere bezending van Celebes, bij eengebracht dooi' den inlandsehen praeparateur Mohari, die, op diens hooge lijk gewaardeerd voorstel, den adjunct-regeerings-comtnissaris voor de decentra lisatie, den Heer van Kestercn, op een reis naar dat eiland vergezelde. Een aantal visschen en lagere zeedieren werden voorts verkregen door het Visscherij-Laboratorium te Batavia. In verband met deze toeneming kan aangaande het, voor het publiek toe gankelijke gedeelte der verzameling het volgende worden bericht. Zoogdieren. Twee kasten van grooter afmetingen dan tot dusverre gebruikelijk, kwamen met hun inhoud geheel gereed Een daarvan wordt geheel ingenomen door een groep van drie panters, die door Z. 11. den Sultan van Djo kJakarta en Z. 11. den Soesoehoenan van Solo ten geschenke werden aangeboden. HOOFDSTUK XV. WAARNEMINGEN EN ONDERZOEKINGEN SPECIAAL VOOR DEN INLANDSCHEN LANDBOUW. A. PROEFSTATION VOOR HIJST E» TWEEDE GEWASSEN. De betrekking van assistent bij het Proefstation voor Rijst c. a. welke door liet vertrek van dr. H. P. Kuijper vacanl v,a* gekomen, moest voor loopig nog onbezet blijven, daar eerst met ingang van (i Mei 1908 Dr. Th. V a 1e i on benoemd kon worden tot Assistent bij het Proefstation. Bet midden en einde van den Westmoesson is de meest drukke tijd voor onderzoekingen van ziekten in de padi enz. en wordl alsdan bet meeste materi aal ter onderzoek ingezonden. In den aanvang van hel jaar moesten deze onder zoekingen door den Afdeelingschef zelven worden verricht, daarbij bijgestaan door een inlandsen assistent, welke het materiaal voorloopig kon prepareeren. Meer ingaande en locale onderzoekingen moesten echter achterwege blijven, daar hiertoe geen tijd overbleef in verband met de andere bezigheden van den A fdeelingschef. In het geheel werden 55 monsters van zieke padiplanten onderzocht, welke in de meeste gevallen door rijstaaltjes dan wel dooi- den padiboorder waren aangetast. In de meeste gevallen kon tevens van advies gediend worden, ten einde de plaag te bestrijden, dan wel de noodige voorzorgsmaatregelen te nemen, ten einde eenzelfde optreden in een volgend plantseizoen tegen te gaan. Toen Dr. Val e ton werd aangsteld kon deze een deel dezer onderzoe kingen op zich nemen, wenschelijk was het echter, dat Dr. Val e ton nevens zijn onderzoekingen in het Laboratorium ook bij nog te velde slaande padi, enz. ziekteverschijnselen kon bestudeeren. Daartoe weid in Mei een bezoek gebracht aan de afdeeling Grobogan, waar talrijke sawalis door omo mentek (Tylenchns Oryzae) waren aangetast. Bij een dienstreis einde Juli naai- de afdeeling Soe kapoera, bestond eveneens gelegenheid om plaatselijk verschillende ziekten nader te bestudeeren. HOOFDSTUK XVI. BOSCHWEZEN O. A. JAVA EN MADOKIiA. I. Uit g e strektheid en gestel dhe i d «I e r 1) osscli e o. De oppervlakte der djatibosschen bedroeg aan het eind van het verslag jaar 661 fOO EL A. I)(> (trouwens weinig belangrijke) bosschen in de residenties Bantam en'Madoera en een deel van Soerakaria en Djokjakarta zijn hieronder niet begrepen. Nopens de uitgestrektheid der in stand te houden wildhoutbosschen kun nen geen nauwkeurige cijfers worden verstrekt. Het areaal der niet in stand te houden wildhouthossehen nam wederom af door afstand in erfpacht, door ontginning voor de GouverWmentS koffie eultuur, alsmede door ontginningen door de inlandsche bevolk Over de gesteldheid der bosschen valt weinig bijzonders te vermelden. Vooral in de djatibosschen gaat zij dooi- het hetere beheer vooruit: in vele wildhouthossehen daarentegen door onvoldoende bewaking achteruit. De vochtige Oostmoesson was oorzaak, dat op de bergen in Midden- en Oost-.lava. minder brand voorkwam dan anders gewoonlijk het geval is. Te het leuren was een hel rekkelijk groote brand op den (I. Lawoe, die over honder den hectaren hoven den gordelweg heeft gewoed en aan de spontane reboisatie veol kwaad deed. De brand brak in December uit en wel binnen het beschermde gebied, liet desavolk slaagde er niet in den brand te blusschen, de wind was te sterk en hei terrein te ontoegankelijk. Verder brandde het Idjen plateau weder geheel af, waardoor veel jong wildhout werd vernield. Daartegenover staat echter voortgang der natuurlijke reboisatie op verschillende andere plaatsen. (') Voor uitvoeriger mededeelingen zie men het afzonderlijk uitgegeven verslag van den Dienst van het Bosch wezen over 1908. Jaarboek. 28 HOOFDSTUK 111. WAARNEMINGEN EN ONDERZOEKINGEN OP SCHEIKUNDIG GEBIED EN HARE TOEPASSINGEN. A. AGRICULTUUR-CHEMISCB LABORATORIUM Gedurende een 7-tal maanden werkte Dr. Dekker, militair apotheker, in het Laboratorium ten behoeve van het Etemonte-depot te Padalarang. Zijn rapport zal als Mededeeling van het Departement van Landbouw verschijnen en moge hiernaar verwezen worden. Elvenals vorige jaren werden weder zoowel door particulieren als ook door enkele departementen een aantal monsters ingezonden. In het geheel bedroeg het aantal ontvangen monsters 98, waarvoor 247 analyses noodig waren. Caoutchouc. De boom, waarvan de Sumatra djeloetoeng afkomstig is en waarvan het melksap en nok de djeloetoeng het vorig jaar onderzocht werden, is volgens determinatie; van Dr. Valeton Dyera Lowii Ilook. f. Van deze zelfde djeloetoeng werd nog een monster ter onderzoek aangeboden. Du volgende samenstelling werd gevonden. water 18.9% vuil 0.1% caoutchoueachtige stoffen .... 17.4% hars 63.6% Op water- en \ui 1 vrije stof berekend vindt men: caoutchoueachtige stoffen .... 2.1.5% hars 78.5% welke samenstelling zeer weinig afwijkt van die, het vorige jaar voor een ander monster gevonden. Fic u s-c aou t chou c van een 3—3Vj jarigen boom uit den Cultuurtuin bezat de volgende samenstelling: water 13.1% vuil 1.7% caoutchouc 02.6% hars 20.6% HOOFDSTUK XVII. CÜLTUÜRTÜIN IK ZUID-NIEUW-GUINEA. Bij Gouvernemente Besluit van 2 Juni L9OB 11 19 werd oene succursale \-; iii den Botanisch en tuin te Buitenzorg opgericht te Merauke, Zuid-Nieuw- Guinea. Daar ondergeteekende reeds in Decembei 190 1 ! een maand te Meraukc ver blijf bad gehouden omeenige besprekingen te voeren mei bet Hoofd van gewestelijk bestuur en toen reeds de plaats had uitgezocht voor don op te Cultuurtuin, konden dus na den 2 den Juni direct alle maatregelen genomen worden om zoo spoedig mogelijk met het benoodigde werkvolk, enz. naar Me rauke te vertrekken. Den 3 den Augustus 19U8 vertrok ik dan ook met 1 Man doer en 10 boedjangs, vergezeld van hunne gezinnen, in totaal 34 personen, een groot aantal planten meenemende, en arriveerde den 23 ste " Augustus d. a. v. Het werkvolk kon voorloopig in een groote barak, op de plaats Meraukc, onder dak gebracht worden, terwijl ik zelf in een reeds bestaande pasangrahan kon i lekken. Heide gebouwen Liggen wel is waar vrij ver van den Gultuurtuin verwijderd, maar dit was slechts een lijdelijke maatregel, daar hei de bedoeling is zoo spoedig mi [e benoodigde gebouwen voor den Cultuurtuin op te richten. Dit werk was i jen aan den Dunst der B. O. W. Wat de werkzaamheden in den Cultuurtuin aangaat, 't volgende. Direcl na aankomst te Merauke werd begonnen een voorloopig tuintje te maken bij den barak om daar de mcdi 0 planten en zaden te kunnen uit planten en uitzaaien. Met het ompaggeren en bewerken van 't terrein, groot + 2 /., bouw, gingen een 1-1 dagen heen en kon den Bstc"8 stc " September begonnen worden niet d aning van 't terrein van den Cultunrtuin. Hei terrein ligt iets meer dan een Lrilomi ten de plaats Merauke en heeft eene lengte van ruim 600 M., bij eene breedte aan de eene zijde + 520 M. en aan de andere van ± 440 M. De oppervlakte is + 40 bouw. Het terrein bestaat uit een breeden rug van ruim 200 M. loopende over de geheele lengte van het terrein met aan weerszijden iets lagere terreinen, waar van een gedeelte beplant is nel sagoboomen, behoorende aan de bevolking.  INHOUD. BLADZ. INLEIDING. Algemeene beschouwingen 111 Overzicht der publicaties XIII Annales XIII Icones XV Bulletin XV Observations météorologiques XVI Mededeelingen XVII Korte Berichten XVII Beknopte Gegevens XXI Mededeelingen Visscherij-Station XXII Mededeelingen Proefstation voor Thee XXII HOOFDSTUK I. Waarnemingen en onderzoekingen op plant kundig gebied en hare toepassingen. A. Herbarium en Museum voor systematische botanie 1 B. Museum en Informatiebureau voor technische en handelsbotanie G C. Botanische Laboratoria 9 D. Botanische tuin met Borgtuin te Tjibodas en Opleiding van jonge lieden voor den tuin- en landbouw 13 a. Botanische tuin 13 b. Bergtuin te Tjibodas IC c. Tuin- en landbouwcursus 17 HOOFDSTUK 11. Waarnemingen en onderzoekingen op dierkundig gebied en hare toepassingen. A.. Zoölogisch Museum en werkplaats te Buitenzorg 39 B. Visscherij-station te Batavia 36 HOOFDSTUK IV. OPLEIDING VOOR DEN LANDBOUW. A. LANDBOUWSCHOOL EN CULTUURTUIN. a. Liin(lLouw s c h o o 1. In het laats! van Mei van het verslagjaar werd de superintendentie over het onderwijs door ondergeteekende weder van Dr. Boorsnia overgenomen. Daar in bel laatst van Augustus aan-den administrateur, <len Heer Pit, een tweejarig verlof wegens ziekte naar Europa moesl worden verleend en ook de assistent-hortulanus, de Heer Eeijl, wegens zijn benoeming tot adviseur voorden inlandschen Landbouw in Atjeh in het begin van September Buitenzorg verliet, werd het toezichl op de praetische werkzaamheden der leerlingen opge dragen aan den lieer van II elt e n, tijdelijk tot assistent-hortulanus be noemd. Met de waarneming der betrekking van administrateur van Landbouw school en Cultuurtuin werd in October belast ie Heer Ga Hoi s, adviseur voor den inlandschen landbouw, die nog in diezelfde maand zijn betrekking aanvaardde. Het in de maand gehouden eindexamen had tot uitslag, dat aan du volgende leerlingen het einddiploma van den tweejarigen cursus kon worden uitgereikt: 1. Raden Wiria di Kat a. 2. Baden Aria Soemitra. 3. Raden I'rawira di Laga. 4. Raden Poe r w a Negara. 5. Raden Wirio Koesocmo. C. Raden Sosro di Prodjo. 7. Raden Ahmad. 8. Raden Soeuu d i Soer i a. 9. T. Rotinsulu. 10. J. A. Kaligi s. 11. Raden Mas Ario Moha m a d. HOOFDSTUK V. WAARNEMINGEN EN ONDERZOEKINGEN TOT VERMEERDERING DER KENNIS VAN DEN BODEM. A. GEOLOGISCH LABORATORIUM. In den eersten tijd van dit verslagjaar werd het onderzoek aangaande „het Slibbezwaar van eenige Rivieren in 't Serajoedal" voleindigd en op schrift ge bracht. Ofschoon het manuscript dezer publicatie in April werd ingediend, i het de firma Kol ll' & Go. toch niet mogen gelukken, haar nog in 't ver slagjaar het licht te doen zien ('). liet is niet noodig, na hetgeen over dit onderzoek reeds vroeger werd gezegd, er hier verder op in te gaan. Van de loopende verweeringsproeven ging de eerste — zie jaarverslag 1907 — voort soortelijke uitkomsten te leveren, als sedert den aanvang — Juni 1906 — gegeven. In 't voorjaar 1909 wordt hierover een en ander bericht: in het volgende zijn echter de hoofduitkomsten aangegeven. Vergeleken werd, hetgeen door den regen werd uitgewasschen uit basalt gruis (grof, middel en fijn), eenerzijds zóó, dat het regenwater onmiddellijk kon afloopen, anderzijds zóó, dat het gruis toch steeds onder water bleef slaan; men zou kunnen spreken van bovenwaterige en onderwaterige verweering. Bij de laatste werd iets meer uitgetrokken dan bij de eerste; maar dat „meer" komt zoo goed als geheel neer op kalk en magnesia, die meegenomen werden door het koolzuur, te danken aan zich in 't water ontwikkelende algen. Bet zijn dus de organismen, die hier het verschil in 't leven roepen. Verder bevatte de afloop van beiderlei verweering veel kiezelzuur, maar toch niet zooveel, als er in 't gesteente op de meegeëxtraheerde basen voorkomt. De bewering, dat het verweeringsresidu al aanstonds basischer wordt, is dus onjuist; maar het is wel waarschijnlijk, dat het bij de verweering vrijgekomen en toch achtergebleven (') Inmiddels in Maart 1909 verschenen. HOOFDSTUK VI. KATOENCULTUUR IN PALEMBANG. Zooals in bet vorig Jaarboek werd gemeld, bevinden zich Ld de residentie Palembang ren proefveld en eenige demonstratievelden uitsluitend voor de ka tuellelllllllir. Door de oprichting der demonstratievelden is reeds hier en daar door de be volking in de buurt dier velden eene kleine uitbreiding gegeven aan hunne kapas ladangs. Eveneens ziel men tegenwoordig meerdere Inlandsche kapasplant soenen, waarbij de planten eenigszins in rijen staan. Door twee and,!-.' facto afgescheiden van den directen invloed der demonstratievelden, beeft de bevolking een grooto uitbreiding gegeven aan hare kapas aanplantingen, vooral langs de Lematang rivier. Deze factoren zijn: n. de stijging der kapasprijzen; b. de regeling van <\r\[ Controleur A. J. K n a a ]>, welke getroffen werd met het doel om de bevolking zijnei- onderafdeeling de beschikking te geven over meerdere, voor katoencultuur geschikte, gronden. Bedoelde regeling werd bij Etesidents missive van 1 1 Mei 190? ir 8579/4 gesanctionneerd. Wal hel oogsten betreft, werd aan de bevolking herhaaldelijk den raad ge geven om toch vooral zoo zuiver mogelijk de droge katoenstapels te plukken en de kapsels aan de planten te laten. Gratis verstrekking van kapaszaad, afkomstig van den uitgezochten oogst der demonstratievelden. bad in ruime mate plaats. Vooral door bet op groote schaal kappen van het meerjarig houtgewas op de rënahgronden langs de Le matangrivier, in verband mei bovengenoemde regeling van den Controleur K n a a p, was de vraag om goed kapaszaad zóó groot, dat do oogst der demon stratievelden te gering bleek te zijn om aan de behoefte dt-v planters geheel te voldoen. liet verschijnsel deed zich toen voor, dat te Moeara Enim kapaszaad uit eene andere afdeeling ingevoerd, bij kleine hoeveelheden verhandeld werd. Aansporend tot het uitbreiden der kapasaa npla nt ingeii inert natuurlijk ook wer kt ede sterke stijging in den prijs van ruwe en gezuiverde katoen. In 't bijzon der wordt thans door de opkoopers gelei op kleur en zuiverheid der vezels, terwijl op lengte, fijnheid, glans, enz. niet gekocht wordt. HOOFDSTUK VIL LABORATORIUM VOOR ONDERZOEKINGEN OVER DE KOFFIECULTUÜR, MEr BIJBEHOORENDEN PROEFTUIN. Hel onderzoek naar de bestanddeelen van koffie werd in bel afgeloopen jaar voortgezet. Daarbij werd in de eerste plaats nadere aandacht geschonken aan tleding van het chlorogeenzuur door sterkere zuren, waarvan in het vorige Jaarverslag reeds sprake «as. Eet is mij echter ook thans niet mogen gelukken het ontledingsprodukt ,dat daarbij naast koolzuur, kinazuur en koffiezuur ont staat in analyseerbaren vorm ai' te scheiden. Toch hadden deze onderzoekingen een belangrijk resultaat, omdat ze mij leerden het chlorogeenzuur op gemakke lijke wijze in plantendeelen te herkennen. Ik vond namelijk, dat het zoo even genoemde ontledingsprodukt zich zeer kenmerkend tegenover ijzerchloride ver houdt. Het geeft daarmee een intensieve violette verkleuring, die blijkbaar het gevolg is van een oxydatie door het ijzerchloride te voorschijn geroepen. Deze reactie werd toegepast bij liet onderzoek van de bladen van een groot aantal planten van verschillende Eamiliën en kon daardoor worden geconstateerd, dat het chlorogeenzuur een van de meest verspreide organische zuren is. Ik vond het in tal van plantenfamiliën van de boomvarens af tot de Compositen toe. De gedetailleerde uitkomsten van dit onderzoek zijn elders beschreven. Hier zij er alleen opgewezen, dat een op Java uit Réunion nieuw ingevoerde» koffiesoort, Coffea mauritiana, niet alleen geene coffeine, maar ook geen chloro geenzuur bleek te bevatten en is op grond van die afwijkende chemische samen stelling wel te verwachten, dat deze koffiesoort voor de cultuur van geen waarde zal blijken te zijn. Verder werden verschillende nieuwe koffiesoorten op haar gehalte aan cof feine onderzocht volgens de methode, die vroeger door mij werd h. schreven en die zich grondt op de eigenschappen van de chlorogeenzure kali-coff'eine. Daarbij bleken de nieuwe koffiesoorten, Bobusta, Q, uillou en Canephora, opvallend rijk te zijn aan dit bestanddeel. Bovendien werd gevonden, dat het gehalte bij verschillende typen van een zelfde soort onderling belangrijk kan af wijken. Zoo werden monsters Quilloukoffie geanalyseerd, afkomstig van ver- Jaabbokk. ö INLEIDING. Andermaal wordt in deze inleiding de aandacht gevestigd op eenige punten uit dit jaarboek, die, om een of andere reden, speciaal de aandacht verdienen. In de afdeeling „Herbarium" werd een deel van de zeer belangrijke collec tie door de Lor en t z-expeditie in 1907 in Nieuw-Guinea bijeengebracht, gedetermineerd en beschreven. De van afbeeldingen voorziene volledige be schrijving der Orehidaceae, van de hand van den Heer Smi th, kwam reeds in het verslagjaar geheel gereed en werd ter publicatie in „Nova-Guinea" naar Nederland opgezonden. Jn dit werk worden ruim 100 nieuwe soorten behandeld en van 150 soorten afbeeldingen gegeven. Het denkbeeld van het uitgeven eener schoolflora zal spoediger tot uit voering komen dan aanvankelijk was aangenomen. De Heer Bac ke r heeft namelijk speciaal ten gebruike bij onze Buitenzorgsche onderwijsinrichtingen voor Land- en Tuinbouw het eerste deel van een voorlooper van eene Schoolflora samengesteld. Dit geschrift, hoewel oorspronkelijk niet voor verspreiding be stemd, heeft algemeen zooveel waardeering gevonden, dat de geheele oplaag door het voldoen aan aanvragen al is uitgeput. Binnen niet al te langen tijd zal nu, van denzelfden schrijver, eene eerste aflevering eener werkelijke schoolflora verschijnen. In het verslagjaar kregen de verzamelingen van het Museum voor Tech nische en Handels-botanie wederom eene bevredigende uitbreiding. Met dank wordt eene belangrijke schenking vermeld van het Hoofdcomité der in het midden van 1908 te Medan gehouden tentoonstelling. Het copra-vraagstuk bleef in het bijzonder de aandacht in deze afdeeling trekken. Het volgend jaarverslag zal de uitkomsten hebben te vermelden der pogingen tot technische verbetering der copra-bereiding. Inmiddels werd door den afdeelingschef het denkbeeld der invoering eener verplichte keuring van copra behandeld, met het oog op den somtijds voorkomenden uitvoer van partijen Java-copra van minderwaardige qualiteit, waardoor de naam van het Java product op de wereldmarkt geschaad zou kunnen worden. Omtrent het wensche nlijke van zulk een maatregel bestaat echter bij den handel nog geen eenster-  JAARBOEK VAN HET DEPARTEMENT VAN LANDBOUW IN NEDERLANDSCH-INDIË 190 8. BATAVIA LANDSDRUKKERIJ 1900.  Broedstovenkamer in het Veeartsenijkundig laboratorium. In de groote broedstoof de bereiding van malleine en tuberculine.   Uganda-koffie in den Cultuurtuin te Bnitenzorg, geplant 3 September 1907, opgenomen Februari 1909. Gerooide Hybridetuin, bestemd voor een herbeplanting. Vrouwen bezig te planten.   HOOFDSTUK XIII. A. VKEABTSENI.J KUNDIG LABORATORIUM. In Juni 1908 was de bouw en meubileering van het veeartsenijkuudig labo ratorium zoover gevorderd, dal met de installatie een begin kon worden gemaakt. Ondergeteekende werd 1 Juli benoemd en had voor zijn vertrek uit Holland de benoodigde instrumenten besteld, die omstreeks Augustus aankwamen. Spoe dig zijn deze in de verschillende localiteiten opgesteld, zoodat reeds in Sep tember de werkzaamheden een aanvang konden nemen. Gebouwen. Een korte beschrijving van hel laboratorium zij hier op haar plaats. De bijgaande platte grond en photo's geven een indruk van de ligging en het in wendige der gebouwen. Het laboratorium is gedegen in den cultunrtuin, op eenigen afstand van de landbouwschool en beslaat niet de bijbehoorende weiden een oppervlakte van f 40000 M J . Hel gebouw is in modernen stijl opgetrokken en geeft een aaugenamen indruk. Men zou het geheid kunnen indeelen in een hoofdgebouw met 2 zijvleugels en enkele bijgebouwen, verder terrein voor wei den en stallen. Voor het hoofdgebouw bevindt zich een weide, die door een ijzeren hek omgeven is, en welke dient voor gezond vee. De ingang van het hoofdgebouw bevindt zich in het midden, terzijde daar van zijn de laboratoria en andere kamers, die zoodanig in een vierkant zijn gelegen, dat een ruimte in het midden is opengelaten. In deze ruimte is een gebouwtje geplaatst, dat voor het fokken van allerlei kleine proefdieren dient. Het geheel bestaat uit: a. kamer voor den Chef, tevens bibliotheek en leeszaal, b. leerzaal voor den cursus tot opleiding van inlandsche veeartsen, c. groot laboratorium, d. werkplaats voor den amanuensis en sterilisatielokaal. e. klein laboratorium,  Ledger op Hybride, oud 3 jaar. Plymouth rock hen. Minorea's. Veeartsenijkundig laboratorium; kamer van den chef, tevens leeszaal, en leerzaal v/d curcus tot opleiding van inlandsche veeartsen. Gezicht in den Botanischen tuin.   Javaansche dekstieren.  Vetslaartschaap.  Gezicht in den botanischen tuin,  No. 1 Schimmel, gecroiseerd (Australische merrie met Sandelhout hengst); No. 2 Preanger merrie. Prauw voor het overbrengen van vee.  Veeartsenij kundig laboratorium; doorzicht laboratoria in den linkervleugel van het gebouw en werkplaats van den amanuensis, sterilisatielokaal.  Uitwerking van eene 2 jaar oude infectie met Phythoptora. Bengaalsche dekstier.  Cinchonine uit Hybride-zaad. Cinchonine uit bladeren van C. Succirubra. Groot laboratorium. Gouvernements Caouichouc-onderneminy Lanysar: gezicht op het drooggelegde middenmoeras. Ledger op Hybride, oud 4 jaar. Ledger op Succirubra, oud 5 jaar. Veeartsenijkundig laboratorium.  Door slijmziekte aangetaste, maar weer genezen tabaksplant.  Veeartsenijkundige kliniek, operatielokaai.  Cinchonine kristallen, verkregen met bicarbonas natricus v/d uitwerp selen der Atlas-rups. Cinchonine kristallen verkregen met bicarbonas natricus uit de pop van de Atlas-rups. Cinchonine kristallen, verkregen met bicarbonas natricus uit den inhoud v/d Atlas-rups. Kunstmatige drooginrichting; sirocco met 50 bakken.  HOOFDSTUK XIV. LABORATORIUM VOOR HET ONDERZOEK VAN VEZELSTOFFEN. Jn de 2 e helft der maand Februari 1908 werd een begin gemaakt niet de inrichting van het laboratorium. Met het verbouwen der lokalen, aanleg van gas- en .waterleidingen, aanmaak van meubilair en de opstelling der appa raten verstreken ongeveer 6 weken, zoodat in het begin der maand April het laboratorium gereed kwam. De werkzaambeden bepaalden zich in dit verslagjaar hoofdzakelijk tot het onderzoek van monsters. Door particulieren en ambtenaren werden ïi monsters ingezonden. Katoen. Residentie Palembang, Tan wege het Departement van Landbouw wordt getracht om door selectie van katoen van het „boeloe koetjing"' type welke sporadisch onder de gewone in Palembang inheemsche katoen voorkomt een variëteit van hetere hoedanig heid te verkrijgen. Door de bevolking wordt bijna uitsluitend de gewone Paloinbangsche ka toen geplant. Deze katoen is kort stapelig, stug en kronkelig. De boeloe koetjing katoen is gemiddeld iets fijner, zij heeft een zijde achtige glans en is op bet gevoel iets zachter. Ten einde den invloed der selectie te bepalen werden door den tijdelijk ambtenaar belast met de katoen-cultuur in de residentie Palembang, 3 mon sters katoen van den oogst van 1907 van het proefveld ter onderzoek ingezonden, gemerkt: I. Katoen van de gewone, grove inlandsche variëteit, uit het gewest Palembang, waarin sporadisch stapels kunnen worden aangetroffen, die door de bevolking met „boeloe koetjing"' worden aangeduid. 11. Katoen van het „boeloe koetjing" type.  Javaansche koe en vaars.    Laboratorium voor mechanisch en microscopisch onderzoek van Vezelstoffen. Balineesche os, 500 KG.      Een span ossen — tontonnans.  Reproductie-atelier. Kantoor van den Hortulanus (vroegen. Kantoor van den Hortulanus (thans). Geïmporteerde Bengaalsche koeien met hier geboren kalveren.  2de generatie van de kruising P 9 ~ m sm <ƒ. 2de generatie van de kruising P tf ~ wB 9.  Sublimaat van theeïne, opgelost in water en laten kristal liseeren (donker). Theeïne (donker) met natrium acetaat. Sublimaat van theeïne, opgelost in water en laten kristalliseeren (licht).  Arabische hengst. Baghad. 2% jarige Balineesche stier.   Laboratorium voor scheikundig onderzoek van Vezelstoffen. reproductie-atelier;s. Zooals in het vorig verslag met een kort woonl was vermeld, zonden voorstellen worden gedaan, om bet tijdelijk aangestelde personeel aan deze afdeeling, welke de fotozincografische inrichting en de boek- en steendrukkerij omvat, in een definitieve om te zetten. Dit moest echter wegens eenige omstandigheden worden uitgesteld, zoodat in het begin van 1908 hierin geen verandering was gekomen. Buiten de gewone werkzaamheden werden in het atelier een twintigtal vergrootingen, foto's van de Gouvernèmentfl Guttapercha-aanplantingen, welke voor de Rubbertentoonstelling in Koudon bestemd waren, gemaakt. In de steendrukkerij werden de platen voor de Icones Bogoriensis 11 XI op steen gebracht en afgedrukt; tevens kwamen er weder 8;> orchideën-soorten voor de figuren-atlas van „Die Orchideën von .lava" gereed. In Bulletin XVIII en XXI van het Departement, beschrijving van eenige varensoorten uit tien Maleischen Archipel, kwamen twaalf platen en ten be hoeve van een werk over zoetwater-Protococcaceën acht uitslaande platen met 580 figuren naar microskopische teekeningen. Over het algemeen kan worden medegedeeld, dat het Inlandsche personeel aan de fotomechanische reproductie-afdeeling, waarvan er twee als retoucheur, een kopiist, en een „hulp voor alles" werkzaam zijn, veel ambitie toont in de voor hen meerendeels nog vreemde bewerkingen, welke een cliché in wording moet ondergaan. Echter blijft nauwlettend toezicht, vooral bij het natte Collodiumprocès, waar de minste onnauwkeurigheid zich doet gelden, geraden. Dat men ook in Europa de collodiumplaten graag vervangen zou zien door iets anders, waarbij niet zoo omslachtig te werk behoeft te worden gegaan, bewijzen wel de pogingen der platenfabrikanten om hierin verandering te brengen, waarvan in tijdschrif ten melding wordt gemaakt. Het resultaat, de zoogenaamde fotomechanische droogplaat, bezit echter nog niet de goede eigenschappen van de Collodium plaat. De groote moeielijkheid om bij de uiterst geringe dikte van de gelatine laag — dit om relief te voorkomen — zeer helder en krachtig werkende emulsies, met zooveel mogelijk zilver, te verkrijgen, is bij de fotomechanische droog plaat slechts ten deele overwonnen, zoodat deze platen thans nog maar voor Moederboomen uit oorspronkelijk zaad, oud 41 jaar.  Gouvernemenls Caoutchouc-onderneming „Langsa"; koelieloodsen, ziekenloods en keuken; Eur. personeel en werkvolk (links contractanten en Atjehers, in het midden Atjehers, rechts Chineezen).   Hollandsche dekstier.   Verpakking product    4 jarige Balineesche koe. Veeartsenijkunclig laboratorium; stallen. Ledger op Hybride, oud 15 jaar.   Gecroiseerde Bengaalsch-Javaansche koekalveren. Inzending van het Proefstation en van de Klatten'sche Kultuurmaatschappij op de Tentoonstelling- in Medan.   Gouvernements Caoutchouc-onderneming Langsar; administrateurswoning. Jonge Hevea's (9 maanden oud) gereed ter uitplanting. Gezicht in den botanischen tuin.