DE STAATKUNDIGE TOESTAND 10 Afgewezen werden in 1936 aangevraagde vergunningen voor 81 Japanners, 12 Duitschers, 6 Roemenen, 5 Oostenrijkers, 3 Hongaren, 2 Britten, 1 Pool en 1 Apatride. in hooger beroeja werden door den Gouverneur-Generaal nog toegestaan 4 vergunningen (voor 7 personen). Het aantal in 1936 toe te laten vreemdelingen werd bepaald op 12 000 (T. B. 1935 n. 603). Het aantal personen, dat in 1936 in Nederlandsch-Indië 1 werd toegelaten, bedroeg 12 738, van wie 3154 Nederlanders. Van de overigen bedroegen de aan tallen, gegroepeerd volgens landaarden, genoemd in de betrokken immigratie regeling (I. S. 1935 n°. 603): Inheemsche bewoners van Achter-Indië 4; [nheemsche bewoners van Arabië, Palestina. Transjordanië, Syrië en Irak 270; r.ntsch-Indiërs, Ceyloneezen en Burmanen 439; Chineezen 8046; Japanners en Inheemsche bewoners der Japansche mandaatgebieden 354; Inheemsche bewoners van Malakka, Britsch Noord-Borneo, Broenei, Serawak, Portugeesch Timor en de Philippijnen 11; overige Inheemsche bewoners van Azië 3; Australiërs, Nieuw- Zeelanders en Inheemsche bewoners der Australische mandaatgebieden 8; Noord- AmeHkanen 74; overige Britsche onderdanen 89; Duitschen, Oostenrijkers, Denen, DE ECONOMISCHE TOESTAND 100 C. VEETEELT Overzicht van den veestapel De sterkte van den veestapel van Nederlandsch-Indië einde 1986 en 1986 was als volgt: * r 'aardenstapel. De belangstelling voor de paardenfokkerij bleef gering. Op Java nam. vooral in de laatste maanden van 1986, de vraag naar paarden iets toe, hetgeen ben gevolge had. dat Aan Soemba en Bima meer paarden naar Java werden uitgevoerd. Runderstapel. In de Vbrstenlanden en in de provincies Oost- en Madden-Java werd weer een belangrijke achteruitgang van de sterkte van den runderstapel geconstateerd. Voor zoover bekend bestond nergens een fcekorl aan ploegvee. In aanmerking zij genomen, dat de nauwkeurigheid van de gegevens betreffende de sterkte van den veestapel te wensehen overlaat. Dat neemt niet weg. dat ook in 1936 de veeptrijzen nog zóó laag waren, dal zij geen aanmoediging konden zijn voor het aanlokken van runderen en dal in dat jaar in verschillende streken de inheemsche veebezitters in verband met hun ongunstige financieele omstandig heden nog meer vee dan vroeger van de hand deden om aan gereed geld te komen. In de Buitengewesten is de runderstapel op Sumatra en Bali en Lombok achteruitgegaan. In het gewest Timor en Onderhoorigheden, op Celebes en op Borneo is het aantal runderen echter toegenomen. Vooral in streken waar runderen extensief en goedkoop kunnen worden gefokt, bleef de belangstelling voor de runderfokkerij nog zeer bevredigend. Het aantal raszuivere Ongole-runderen op Soemba is in 1936 weer toegenomen en bedroeg 21 868 op het einde van het jaar. Niel minder dan 35 nieuwe parti culiere koppels werden gevormd en het laai zich aanzien, dat naast het groot veebezit zich op Soemba ook een klein-veebezit gaai ontwikkelen. Voor de fokkerij in andere streken in Nederlandsch-Indië werden in 1936 van Soemba uitgevoerd 365 stieren en 25 vaarzen naar Java, zoomede 155 stieren en 44 vaarzen naar andere deelen van de Buitengewesten. Buffelstapel. Hel aantal buffels is in de meeste streken in 1936 toegenomen. Kleinveeêtapel. De belangstelling van de inheemsche bevolking voor geiten fokkerij, vooral voor de kruising met Ktaw ah-geiten, was ook in 1986 zeer groot. Op Soembawa telde de geitenstapel 26 ÏOÖ dieren. Aan de vraag naar Ktawuh bokken kon echter slechts voor een klein deel worden voldaan. In de provincie Oost-Java was in het regentschap Ngawi in het belang van de geitenfokkerij de Veeteelt vereeniging Mardi Handoko zeer werkzaam, terwijl rt de residenties Malang, Besoeki en Kediri kleine volbloedstapels werden gefokt. Ook schapen werden in 1936 door de bevolking overal gefokt, hoewel de wol van de dieren niets waard is en geil cliv leeseh door de bevolking liever wordt gegeten dan schapenvleesch. VEETEELT 101 lii sommige streken, o. a. op Lombok en in de afdeeling Donggala op Celebes, werden voornamelijk vetstaartscliapeii geteeld, die voor de vleeseheonsuniptie meer waarde hebben dan de gewone inheemsche schapen. Varkens fokkerij. In verband mei de lage prijzen was deze fokkerij nog weinig loonend. Voor degenen, die hel benoodigde voer goedkoop konden betrekken van rijstpellerijen en taboe-fabrieken, leverde het bedrijf echter toch wel een kleine winst op. l'liiim rrcxlapel. Hoewel de inlieemsche bevolking overal kippen houdt, is van fokkerij nergens sprake. Door Europeanen werden hier en daar nog wel raskippen gefokt. Veel voordeel zal dit den fokkers echter niet hebben opgeleverd. Du Bendenfokkerijen en de productie van eendeneieren op Bali en Lombok, langs de Noordkusi van Java en in sommige si reken van Sumatra en Borneo bleven zeer belangrijk. Algemcaw gezondheidstoestand, De gezondheidstoestand van den veestapel was in 1936 in het algemeen gunstig. Veeziekten kwamen betrekkelijk weinig voor; de voedselvoorziening liet met uitzondering van die in de hieronder genoemde streken niets te wenschen over. Daar de regens later dan gewoonlijk intraden, kwam voedsel- en drinkwater gebrek voor op Timor. In de Laatste maanden van 1986 was op dat eiland in verschillende streken de voedingstoestand van de paarden en van de buffels onvoldoende. De runderen bleven in betere conditie, daar de bevolking aan deze dieren meer zorg besteedde. Door het voederen van boombladeren werden de dieren geholpen den droogsten tijd van het jaar door te komen. Ook op Soemba kwam tegen het eind van het jaar voedselschaarachte voor. liet vee had boven dien vooral in dien tijd veel te lijden van lnisvliegen (hypoboscidae), lyperosiae en teken. Voorts kwamen op Noesa Penida in den drogen tijd sterfgevallen voor onder het vee tengevolge van voedselgebrek. Veehandel. Voorden export handel van vee waren in l'.citi de Straits Settle ments het eenige afzetgebied. Uit Nederlandsch-Indië werd voor een waarde van f 1521 144 aan vee uitgevoerd. De waarde van den invoer van vee in Neder landsch-Indië bedroeg f 126 988, zoodat hei excedent van den uitvoer bedroeg f 1 394 156. Het volgend slaatje geeft van den veehandel van Ncderlandseh-Indië mei hel buitenland een nadere specificatie. DE ECONOMISCHE TOESTAND 102 De voornaamste van vee afkomstige producten, welke uit Nederlandsch-Indië werden uitgevoerd, waren: Eetbare dierlijke vetten f 7 647 Runder- en buffelhuiden, vellen van bokken, geiten en schapten 5 015 510 Beenderen 23 353 Hoeven, klauwen, pezen, tanden (geen ivoor), enz. 5 457 Horens van buffels en runderen 6 169 De binnenlandsche veehandel bewoog zich voornamelijk van het Oosten naar h i Westen, namelijk van de Kleine Soenda-eilauden naar Java en Sumatra en op Java van Oost- en Midden-Java naar West-Java. Borneo betrok slachtvee van .Madoera, Bali en Lombok en van Celebes. Van de Kleine Soenda-eilanden waren Soemba, Soembawa, Lombok en Bali voor den binnenlandschen handel ook in 1936 het meest van belang. In het 4de kwartaal van 1936 begon een slager te Batavia op Soemba sku hl runderen op te koopen. Het vinden van een goede markt voor de Ongole-runderen van Soemba werd echter weer bemoeilijkt door het feit, dat de dieren te wild waren. Toch nam de uitvoer van deze runderen door den opkoop van dien slager in 1936 belangrijk toe. Ook de uitvoer van paarden van Soemba is in het afgeloopen jaar gestegen. De uitvoer van buffels ging daarentegen achteruit. Op het eiland Soembawa ging in Bima de paarden uit voer iets vooruil. De buffeluitvoer van Bima was echter bijna 50 % geringer dan in 1935. Een geluk voor het achterland van Bima was, dat in 1936 een groot aantal geiten naar Singapore kon worden verhandeld. Van Soembawa besar werden in 1936, in vergelijking met 1935, minder paarden en runderen, doch meer buffels en geiten uitgevoerd. Op Lombok werden in 1936 op de veepasars meer dieren aangebracht en verhandeld dan in het vorig jaar. De uitvoer van paarden, runderen en buffels was echter geringer dan in 1935. De runder- en varkensuitvoer van Bali was in 1935 grooter dan in 1936, hoewel naar binnenlandsche havens veel minder werd verscheept. Zulks w-as een gevolg van de belangrijke toename van den uitvoer van runderen en varkens naar Singapore. Dit laatste hield verband met het heerschen van veepest in Siam en Indo-China. Madoera en ook het .lava-gebied van de provincie Oost-lava leverde belang rijke hoeveelheden slachtvee aan Wesi -.1 :u n, ISorneo. t'elebes en Suniatra. De lutvoer van runderen uit Madoera bedroeg 4!) 'MY2 stuks. Andere centra van vee uitvoer uit de provincie Ooat-Java waren Lètjès en Djati, van waai' per trein naar Soerabaja, Batavia, Buitenzorg, Tjimahi en Poerworedjo 6725 stieren werden uitgevoerd, terwijl van Madioen 790 runderen, iilo buffels en van Bodionegoro L 486 runderen en 21H1 buffels per spoor de provincie verlieten. Ken vee) grooter hoeveelheid dan per trein werd over den weg uit de westelijke residenties naar Midden-Java gebracht en daarna verder naar het westen. Behalve uit Oost-Java afkomstig vee werd uit Midden-Java ook in Bandjar negara, Karanganjar en Keboeinen gefokt vee naar West-lava getransporteerd. Hei schijnt, dat langzamerhand Midden-Java en Oost-Java geheel zullen kunnen voorzien in de behoefte aan slachtvee in de provincie West-lava. De invoer van Bali-runderen in West-lava neemt gestadig af en was in L 986 weer veel minder dan in het vorig jaar. Zuid-Sumatra en de gewesten Bangka en Riouw en Onderhoorigheden moesten ld slachtvee van .lava, Madoera en de Kleine Soenda-eilanden invoeren. In 'li' laatste maanden van 1986 werden in verband met de stijging van de rubber prijzen vrij veel runderen, buffels en geiten van Smnatra's Westkust en ook van Benkoelen naar Djamhi getransporteerd. Voorts voerde het eiland Xias varkens uit naar Padang en naar Sibolga, terwijl uit Atjeh geregeld vee naar de Oostkust van Sümatra werd gezonden. VEETEELT 103 De prijzen van vee en veeteeltproducten zijn vooral in de laatste maanden van 1936 wegens de muntdejireciatie iets gestegen. De stijging van de veeprijzen was het grootst met betrekking tot superieure dieren. Het volgend staatje geeft een overzicht van de vleeschprijzen aan het eind van 1936. Overheidszorg voor den veestapel liet reglement op de veeartsenij kundige Overheidsbemoeienis en de vee artsenij kundige politie in Nederlandsch-ïndië is gewijzigd en aangevuld bij Ord. van 2 Mei 1936 (T. S. n n . 205), ter verscherping van de maatregelen tot wering van de veepest. Genoemd reglement onderging een nadere wijziging bij Ord. van 29 Dec. 1930 (I. S. n". 715) in verband mei de herziening van de regeling van de overdracht van onderdeelen der Landszorg op veeartsenijkundig gebied aan provinciën, Btadsgemeenten en regentschappen. Omtrent wijzigingen van de veeartsenijkundige ambtskringen en de stand plaatsen van de gouvernementsveeartsen zie men Bb. mis. 13618 ( Palembang) en 13614 (Padang en Fort de Koek). Onder het Hoofd van den Dienst was einde 1986 bij den Burgerlijken Yeeartsenijkiindigen Dienst het volgend personeel werkzaam: 6 inspecteurs, 80 gouvernement» veeartsen, 55 gouvernemente Indische veeartsen, 1 opzichter, 161 mantri's (van wie 19 hoofdmantri's) en 24 schrijvers (van wie 15 Iste klasse waren). Van dit personeel waren 8 inspecteurs, 15 gouvernements veeartsen, 26 gouvernements Indische veeartsen, 68 mantri's (van wie 10 hoofdmantri's) en 7 schrijvers (van wie 5 Iste klasse) ter beschikking van de provincies op Java gesteld. Met de verstrekking van dekhengsten door het Land dan wel door autonome besturen werd op beperkte schaal doorgegaan in streken, waarin zulks nut kon opleveren. Zoo werden bijv. op Soeinba 5 hengsten door het Gouvernement verstrekt. In de provincie West-lava werden daarentegen 8 hengstenstat n >n> definitief gesloten tengevolge van het steeds afnemend gebruik, dat door de bevolking toot haar merries van de gestationneerde dekhengsten werd gemaakt. In de residentie Sumatrn's Westkust werd evenwel van de ter dekking staand) hengsten veel gebruik gemaakt. Teneinde op Sumatra over bet benoodigd aantal dekhengsten te kunnen beschikken, werd de stoeterij te Padang Mengatas in stand gehouden. Keu tweede Arabische hengst, die te Djeddah werd aangekocht, arriveerde in April 1936 op deze stoeterij. op Java werden voor de verbetering van den runderstapel aan de bevolking 821 Bengaalsche dekstieren en 75 Bengaajeche \aar/.en geleverd. Op Sumatra bedroeg liet aantal in 1936 geleverde Bengualsche dekstieren 83 en het aantal Bengaalsohe vaarzen 22. Op de boerderij „Generaal de Wet" werden ld stieren voor verstrekking aan melkerijen goedgekeurd. Gecastreerd worden "p -lava 37 615 en in de Buitengewesten 24 736 runder stieren, op Java en Madoera 1863 en in de Buitengewesten 229 buffelstieren. In het belang van de veeteelt zijn de bepalingen inzake het slachten van vrouwelijk groot-hoorn vee herzien bij Ord. van lü Nov. 1936 (I. S. n°. 614). DE ECONOMISCHE ToKSTAND 104 Met de gouvernement» Etawah-gedteniokkerij ging het vrij goed; de sterfte was veel minder dan in vorige jaren, terwijl van schurft en wormen geen lust werd ondervonden. Het voornemen om op Madoera, welk eiland zich bijzonder daartoe leent, de geitenfokkerij te stimuleeren, kon wegens gebrek aan fokmateriaal nog niet worden uitgevoerd. Niet meer dan 14 Etawali's waren in 1936 voor Madoera beschikbaar. De Overheidsbemoeienis met de schapenfokkerij was alleen in de provincie West-Java van beteekenis. In deze provincie stonden einde 1936 167 dekrarameu ter beschikking van den inheeinschen schapenstapel. Ook met do varkensfokkerij had de Overheid weinig of geen bemoeienis, terwijl de zorg voor den pluimveestapel zich beperkte tot de verstrekking van ontstoffen en het leeren kapoeneeren van haantjes aan de bevolking in verschillende streken. Van de in 1936 voorgekomen besmettelijke ziekten kan het volgende worden medegedeeld. Miltvuur en epizoötische septichaemie zijn in 1936 in niet ernstiger maté dan gewoonlijk voorgekomen. Mond- en klauwzeer kwam op Java geregeld voor. De ziekte verliep in het algemeen echter goedaardig en veroorzaakte niet veel schade. In de Buitengewesten kwam mond- en klauwzeer in 1936 meer voor dan in hel voorafgegane jaar. In Tapanoeli werd bij 3032 runderen, 3427 buffels, 2 schaper en 201 varkens mond- en klauwzeer geconstateerd, terwijl de ziekte ook in Bandjermasin, Telokbetong en Palembang optrad. Cysticercose kwam ook in 1936 het meest voor op het eiland Bali. Hei syste matisch onderzoek naar het voorkomen van blaaswormen en de bestrijding van deze plaag hadden de volle aandacht. In de Bataklanden werden bij 94 (2,29 %) van 4096 onderzochte varkens en bij 31 (2,33 %) van 1288 onderzochte honden trichinen gevonden. Ter Oostkust van Sumatra werden 16 588 varkens en 749 bonden aan een onderzoek op trichinosis onderworpen, waarbij 182 varkens (1,1 %) en 15 honden (2 %) trichineus bevonden werden. Veeartsenijkundlg Instituut Aan het Veeartsenij kundig Instituut waren werkzaam: 1 directeur, 1 bacte rioloog, 1 gouvernernents veearts, 3 gouvernements Indische veeartsen, 1 instru mentmaker, 1 opzichter en 1 beheerder der grastuinen en van de quarantaine inrichting te Tjimanglid. Het aantal voor serologisch onderzoek ontvangen sera en materialen bedroeg in 1936 7281 (of 63 % meer dan in het vorig jaar), waarmede 10 626 reacties werden uitgevoerd, n.l. 3924 complernentbindingsreacties ter onderzoek op malleus, 3346 agglutinatie-reacties en een even groot aantal complementbindingsreacties ter onderzoek op infectieuze abortus; 6 praecipilatie-reacties ter onderzoek op anthrax en 4 praecipitatie-reacties ter onderzoek op dierlijk eiwit. Ten behoeve van diagnostische malleïnaties in de practijk werd een hoeveelheid van 11 740 cc. onverdunde malleïne aangemaakt en verzonden, terwijl voor tuber culinaties 1671 cc. tuberculine A (voor de subcutane tuberculinaties) en 26113 cc. tuberculine B (voor de ophthalmo-tuberculinaties) werden aangemaakt en afge leverd. Het aantal dieren, bestemd voor de bereiding van anti-sera, bedroeg einde 1936 96 stuks (15 paarden, 6 ezels, 19 runderen en 56 buffels). \Oor de bestrijding van epizoötische septichaemie werd 841900 cc. serum (vorig jaar 538 800 cc.) en 716 600 cc. vaccin (vorig jaar 551 950 cc.) afgeleverd. Bi was voor deze bestrijding in 1936 veel meer serum en vaccin noodig dan in 1935, omdat in bepaalde septichaernie-gebieden, waar de massale entingen in 1934 en 1935 niet werden verricht, in 1936 weer inmmnisatie op groote schaal moest worden toegepast. Ter bestrijding van kippencliolerii werden .'5500 rv. serum en I<MIO cc. vaccin afgeleverd. Serum voor de bestrijding van septichaemia suuni werd voornamelijk aan gevraagd ten behoeve van een varkensfokkerij bij Tegal, waar het hoofdzakelijk VEETEELT 105 weid aangewend bij pasgeboren biggen en zieke dieren, Ter bestrijding van deze ziekte werd in varkensbedrijven 27 500 oe. serum en 1750 cc. vaccin verstrekt. Ook voorde bestrijding van anthrex werd in 1996 weer een belangrijke hoeveel heid enlstoifeii bereid en gedistribueerd, namelijk 878 200 l-l-. serum (in 1935 268 000 cc), 103 150 cc. vaccin B.K.S. en 10 250 cc. vaccin P.G.V.; in totaal dus 113 400 00. vaccin, tegen 106 240 cc. in 1935. De hoeveelheid boutvuurformoivaccin, welke in 1986 werd afgeleverd, bedroeg lf',l 500 cc. (in 1935 510 000 cc), terwijl 68 000 cc. serum (in 1935 138 700 cc.) tegen boutvuur verstrekt werd. De vermindering van lift gebruik van deze entstoffen was het gevolg van de beperking der entingen in de Yorslenlanden. Verder werden nog verstrekt L 9 600 i-r. serum (in 1935 22 500 cc.) en 4900 cc. levende entstof (in L 985 (ii) cc. gedood vaccin) tegen abortus infectiosus bovum (Kling); 17 528 cc. geformaliseerd vaccin, 198 cc. glycerine-vaccin en (iö gram droge entstof voorde bestrijding van (liplileria avium et epitheliuma coiil agiosum; 8000 cc. polyvalent serum tegen colibaoillose, zoomede 200 cc. staphyloooocen vaccin, 100 gram stapln lococccn-.-tnüviniszalï en 80 cc. stre[>toeoccen-\ accin voor de behandeling van honden. Nederlandsch-Indische Veeartsenschool Aan de school waren verbonden 2 leeraren (van wie één belast was met de leiding van de school), l gou vernemen ts Indisch veearts en 1 onzichter-amanuensis. Twee van de drie leerlingen, die in L9S6 deelnamen aan het examen voor Indisch veearts, hebben dit examen mei gunstig resultaat afgelegd. Aan den derden candidaat kon het diploma van Indisch veearts niet worden uitgereikt. Met de 5 leerlingen van de derde klas, die in 1930 aan het einde van den cursus alle konden worden bevorderd, vormde hij een 4de klasse, bestaande uit 6 leer lingen. Daar ook in 1936 nog geen nieuwe leerlingen werden aangenomen, bestond de school aan het einde van dat jaar slechts uit één enkele klasse, namelijk de 4de klasse. Een der kamers van de school werd door een geringe verandering geschikt gemaakt voor het werken nut een Röntgen-installatie, welke in den loop van 1936 werd aangeschaft. De tarieven voor voeding en verpleging van dieren, opgenomen in de station naire kliniek van de Nederlandsch-Indische veeartsenschool zijn nader gewijzigd (Bb. n°. 13677). Op initiatief van de Afdeeling Buitenzorg van de Nederlandsch-Indische Vereeniging tot Bescherming van Dieren werd een cursus voor hoefsmeden gegeven; de kosten hiervan konden worden bestreden uit gelden, welke door de Indische maatschappij voor werkverschaffing ter beschikking worden gesteld. Voorts werd in de localen van de Nederlandsch-Indische veeartsenschool weer het theoretisch gedeelte van een cursus voor keurmeesters van slachtvee en vleesch gegeven. Dierenbescherming Het tegengaan van dierenmishandeling had de volle aandacht van het Bestuur, van de politie en van het personeel van den Veeartsen ij kundigen dienst. De Nederlandsch-Indische Vereeniging tot Bescherming van Dieren deed nuttig werk. Ook ten behoeve van een veilig verkeer was controle op gebruikspaarden vooral in de groote steden dringend noodzakelijk. Op verschillende plaatsen op Java en ook op eenige plaatsen in de Buiten gewesten bestonden in 1936 dierenklinieken en werden cursussen gegeven in hoef beslag. De Vereeniging „Het Paardenfonds" bleef gelden foumeeren voor het opkoopen van versleten paarden, welke werden afgemaakt. DE ECONOMISCHE TOESTAND 106 D. VISSCHERIJ EN VISCHTEELT 1. Zeevisscherij In 1936 werd de rentabiliteit van de proefbedrijven in West-Java van het [nstituul voor de Zeevisscherij nader bevestigd en nog verhoogd door het bévis sclien van nieuwe zeegebieden. De gemiddelde vischprijs te Batavia steeg. Het oorspronkelijk boottype voor Batavia, bestemd voor verkoop aan reeders, werd verder verbeterd en vereenvoudigd. Als gevolg hiervan kon de leveringsprijs van dit type, dal in serie zal worden aangemaakt, 50 % lager worden gesteld. In Middon-.Java werd met succes visehinzout ing op zee toegepast. Hel oor spronkelijk vaartuigtype werd in verband biel-mede eenigszins gewijzigd. Begonnen werd met den aanbouw van een open en zeer goedkoop boottype voor Oost- en Midden-Ja va. In Oost-lava werd einde 1986 een visscherijstation te Soerabaja geopend met een hulpstation op Bawean. De inzouting en opkoop van viscb op zee in Oost-Java werden in studie genomen, teneinde de/e in T.t.'iT verder te kunnen ontwikkelen. Voorstellen werden gedaan om hel meenemen van soul naar zee te bevorderen. De controle over de vischveilingen werd met medewerking van de Algemeene Yolkscredietbank door de visschersveraenigingen, behalve die te Tegal, over gedragen aan hel Instituut, dat deze controle, o. m. door invoering van een speciale genormaliseerde administratie, kon centraliseeren en tevens aan bet verzamelen van statistische gegevens kon dienstbaar maken. Yisscherij-teclmische onderzoekingen hadden tot resultaat, dat verschillende verbeteringen aan hot inheemsch pajang-net konden worden aangebracht. Voorts zijn proeven met buidelnetten begonnen. Vele nieuwe vischgronden werden verkend. Ren aanvang W6rd gemaakt met het opzetten van biologische onderzoekingen. waartoe gelden uit de Nederlandsche bijdrage voor welvaartszorg zijn beschikbaar gesteld. Ook werd in 1686 begonnen met verschillende proefnemingen op het gebied van conserveering, meer in hel bijzonder ter verduurzaming van visch in blik. 2. Binnenvisscherij en vischteelt Het jaar 1936 was gunstig voor de vischkweek in zout- en brakwatervijvers; bandeng-broed kwam in voldoende hoeveelheden voor, /oodat de veelal weinig kapitaalkrachtige vijverbezitters, dank zij den lagen prijs, hun vijvers goed konden bezetten. Het hoofdseizoen was gunstig voor den visohgroei; ook de tweede bezetting leverde gemiddeld een goeden opbrengst, De prijzen waren gedurende het geheele jaar laag. Zij bedroegen op de belangrijke pasars te Sidoardjo en Bangil gemiddeld 11,2 (v. j. 12,0) resp. 13,5 (v. ]. 15,7) cent per kg. Ook na de depreciatie van den gulden ondergingen de prijzen geen verbetering. Als gevolg hiervan was de bevolking zeer toegankelijk voor voorlicht ing. waarvan verscheidene vijverbezitters profiteerden door over te gaan tot wijziging van de exploitatie. waardoor de algemeene kosten Iconden worden verminderd. Elders werd in onder linge samenwerking belangrijke verbetering bereikt in de bevloeiing van vijvers, terwijl door hulp bij het verkrijgen van crediel voor den aanleg van nieuwe vijvers en het regelend optreden bij den inkoop van poot visch velen voordeel hadden. In 1986 werd VOOr hel eerst bemiddeling verleend bij den inkoop van | I visch, waarvoor de Algemeene Yolksc.rediotbank crediel verschafte. De inkoop werd gecentraliseerd, terwijl de verst rekking ook centraal vuur gezamenlijke reke ning plaats vond. Het slagingspercentage — bij de bevolking van 10 tot 20 % — kon worden opgevoerd tot ")() ",', ; het verstrekte materiaal, dat in den gewonen handel 1 a 2 cent per stuk deed, kon voor 0,3 cent worden geleverd. Ruim 1 500 000 stuks pootvisch werden tegen die lage /.elfkosten gedistribueerd. Op Madoera werd door de Onderafdeeling Binnenvisscherij ruim 600 ha van de buiten exploitatie gestelde, afgekochte bevolkingszoutpannen in vischvijvers omgezet. In 103(3 werd voor dit doeleinde f 40 000 verwerkt, Waarvan f 30 000 VISSCHERIJ EX VISCHTEEI/T 107 aan arbeidsloonen werd uitgekeerd, terwijl voor f 7000 hout van de bevolking werd gekocht. Tegen het einde van 1936 konden de nieuwe vijvers reeds met visch worden bezet; de opbrengst wordt geraamd op 125 000 kg visch per jaar. In Midden-Java konden weer groote complexen (600 ha) van zeer versnip perde, en daardoor niet goed exploiteerbare vijvers door verkaveling in goed produceerende vijvers worden omgezet. In deze provincie werd voorts hulp ver leend bij het verbeteren van de bevloeiing van 400 ha vijvers, waarvoor veelal de credietbank de noodige voorschotten verleende. Overstrooiningen veroorzaakten groote schade aan vijvers. In April werden in hei regentschap Grisee 1000 ha overstroomd, in Mei 1500 ha in liet regent schap Sidoardjo, terwijl tijdens een abnormaal hoogen vloedstand tegen eind Mei aan de kusi vele dijken besweken, waardoor eveneens groote hoeveelheden visdh verloren gingen. Met Knanoieelen steun van hei Algemeen Steuncomité voor Inheemsche Behoeftigen (A.S.J.H.) kon de onderafdeeling aan de getroffenen, die /.elf niet voor herstel en nieuwe bezetting konden zorgen, ruim 600 000 stuks pooi \ isch verstrekken. Dank zij de voortgezette, nauwe samenwerking met de afdeeling malaria bestrijding van den Dienst der Volksgezondheid kon ac assaineering van de malaria gevaarlijke vijvers in de kustzone Toeban—Tambakbojo en in de streek tusschen Tajoe en Djoewana worden beëindigd. Voorts kon in Serang en Tegal liet malaria gevaarlijk karakter aan een groot oppervlak vijvers worden ontnomen. Een en tinder ging gepaard niet een verbetering van de productie-mogelijkheden van die vijvers. Gunstige resultaten van het voorlichtingswerk werden bereikt bij de bemoeienis met de zoetwatervisscherij. De vraag naar goedkoop eiwitrijk voedsel blijft bij het nog sterk op ruilverkeer ingestelde deel Arr bevolking stijgende. Waar de mogelijkheden tot liet permaneni benuttten van gronden beperkt zijn, wordt het kweeken van visch tijdens den rijstbouw aangemoedigd. De resultaten daarmede vinden weerspiegeling in een toeneinenden handel in broed en pootvisch. Op twee belangrijke vischpasars in Priangau werden in 1985 verhandeld 130 millioen stuks broed, 53 millioen stuks kleine, en 19 millioen sluks groote pootvisoh; in 1936 waren deze aantallen resp. 141, 71 en 37 millioen. In tegenstelling daarmede daalde de aanvoer van oonsumptie-visoh op de Regentscbapspasars; de cijfers daarvan waren in 1935 en 1936 resp. 16S (KM) en 128 000 kg. De verklaring hier voor wordt gevonden in een grooteren afzet in de desa's, veelal tegen inruil van producten. Door de Gouvernementskweekerijen werden in 1936 ruim 2 0()0 000 stuks poot viseli verstrekt, hetgeen ondanks een groote uitbreiding van het aantal kleine bevolkingsteeltbedrijven een stijging van ± 100 % beteekent. De visseherij in de geregeld in exploitatie zijnde meren gaf een bevredigend resultaat. In enkele gevallen was de lage verkoopsprijs van de visch aanleiding tot een dalende animo om te visschen. Op verschillende plaatsen werd getracht bij den afzet regelend op te treden; gebrek aan organisatie-vermogen hij de bevol king is daarbij echter veelal een struikelblok, terwijl door onvoldoend grooten aanvoer een leidinggevend toezicht vaak te kostbaar wordt. De cultiveering van de Wawah Pening heeft een rijken vischgroei in dit water mogelijk gemaakt; voor 1980 is de vischoogst reeds te stellen op ruim 100 000 kg of + 100 kg per ha; vóór de schoonmaak bedroeg deze slechts +' 5 kg per ha. De uit komsten van rivier- en moerasvisscherij waren minder gunstig, O. m. als gevolg van de groote droogte in L 985. Van den daardoor veroorzaakten lagen waterstand maalde de bevolking gebruik om die gebieden zeer sterk af te visschen, terwijl vele gebieden geheel uitdroogden, zoodal hel aantal plaatsen, waar in normale jaren i eelt visschen gereserveerd blijven, veel geringer was. Daarnevens ia geldgebrek oorzaak dat het vrije water zeer intensief wordt hevischt; het weder op peil komen van den vischstand zal daardoor ook langeren tijd vorderen dar. bij een gunstiger economischen toestand het geval zou zijn. De nakomelingen van de in 1985 geïmporteerde Sepal Siam konden reeds over geheel Java worden verspreid. De groei blijft ook tot op vrij groote hoogte boven deu zeespiegel zeer goed; een gewicht van 60 tot 80 gram per stuk wordt in 4 a 5 DE ECONOMISCHE TOESTAND 108 maanden bereikt, ter wij] de inheemsche soorten een gewicht van lf> gram meestal niet overschrijden. De in 1935 geïmporteerde forelleneieren hebben zich tot goede oopsumptie vissehen ontwikkeld. Het is duidelijk geworden, dat deze vitofa in rivieren voor sportdoeleinden een goede boekomsi kan hebben. Voor oommeroieele mogelijk heden is het perspectief minder duidelijk, duur het voor de eerste maanden benoodigd voedsel te duur is voor ecu rendabel bedrijf. In 1936 werd een nieuwe partij forelleneieren uit Tasmania ontvangen, nu \an ruim 80 % jonge visschen werden verkregen; met dit materiaal zullen Benige andere rivieren worden bezet. Aan het voorlichtingsgebied werd uitbreiding gegeven duin- plaatsing \an een ambtenaar op Celebes, waar in verband met een sterke ehronisoh-endemisohe malaria onder de bevolking in vele streken behoefte bestaai aan voorlichting bij hygiënische vijver-exploitatie. Op Sumatru konden middelen worden aangegeven om tol verhooging van de vischopbrengst uit vijvers en meren te geraken. In samenwerking van den leider van de malaria-bestrijding werd bij die gelegenheid levens een plan opgemaakt om te komen tot een malaria-ongevaarlijke vijver-exploitatie in de omgeving van Raoe. Een onderzoek werd aangevangen tol verhooging van de vischproductie uit het merengebied van West-Koetai op Borneo. JACHT BN INZAMELING VAN BOSCH- EN NATUURPRODUCTEN 109 E. JACHT; INZAMELING VAN BOSCHPRODUCTEN, VOGELNESTEN EN ANDERE NATUURPRODUCTEN 1. De jacht Aan het voornemen om in 1986 de invoering \an een herziene jachtwetgeving voor Java en Madoera te bewerkstelligen kon, hoewel de voorbereiding van de daartoe strekkende ontwerpen belangrijk vorderde, door verschillende omstandig heden geen uitvoering worden gegeven. Inmiddels werden zoowel door de provin ciale besturen als door eenige Hoofden van gewestelijk bestuur maatregelen ge troffen, gericht op verbetering van den wildstand, terwijl ook enkele zelfbesturen in die richting werkzaam waren door algeheele sluiting van eenige gebieden voor de jacht. Door het ontbreken van de noodige fondsen en in verband met de uiterst krappe personeelsformatie was het ook in 1936 niet mogelijk op het naleven van de wettelijke roofßchriften inzake de jacht afdoend toezicht te houden. Wellicht mede als gevolg hiervan Ring op Java, behalve in het uiterste Westen en Oosten, de wildstand nog steeds achteruit, in hoofdzaak wat betreft het loopend wild (bantengs, herten, kidangs, wilde zwijnen). In de Buitengewesten daaren tegen is over het algemeen pog w'i\d in overvloed aan te treffen. Uitzonderingen vormen het cultuurgebied van de Oostkust van Sumatra, Bangka, een deel van Celebes, zoomede Bali en Lombok, waar het wild door het steeds verder in cultuur brengen van de woeste gronden nagenoeg geheel is verdreven. Overlast van wilde dieren werd op Java slechts bij uitzondering ondervonden. In de Buitengewesten veroorzaakten wilde zwijnen, herten en soms ook olifanten in verschillende streken schade door het vernielen van bevolkings- en onder nemingsaanplantingen; hiertegen kon door toepassing van verscheidene, in de Buitengewesten nog toegelaten jachtmiddelen en in enkele gevallen door jacht - patrouilles veelal met succes worden opgetreden. De jacht op krokodillen, leguanen en slangen nam in 1936 in verband met de daling van de marktwaarde der huiden sterk af. BETREKKINGEN MET HET lIUITENI.AND 11 Noren, Zweden en Zwitsers 217; Fransohen, Italianen, Belgen, Spanjaarden, Hongaren en Portugeezen 46; overige bewoners van Europa 23. De toelating werd geweigerd aan 11 personen (1 Nederlander, 3 Japanners, 2 Chineezen, 1 Arabier en 4 andere Vreemde Oosterlingen). Intrekking van de toelatingskaart en uitzetting vond plaats in 30 gevallen (in 21 gevallen ingevolge veroordeeling wegens een misdrijf, in 9 gevallen wegens gevaar voor de openbare rust en orde); in 27 gevallen betrof het Chineezen, in de overige gevallen een Formosaan, een Japanner en een Engelsehman. c. Indische werkkrachten in het buitenland. Door de totstandkoming van de wervingsordonnantie-1936 (I. S. n°. 208; in werking getreden 1 November 1936: I. S. n°. 551), houdende herziening van de bepalingen omtrent de werving van Inlanders op Java en Madoera, kwam de toepasselijkverklaring in I. S. 1914 n°. 015 van de gelijktijdig ingetrokken bestaande wervingsordonnantie (I. S. 1914 n°. 613) in de gevallen, waarin dispensatie van het verbod in I. S. 1887 n°. 8 voor werving naar het buitenland werd verleend, te vervallen. In deze aan gelegenheid werd voorzien door de aanvulling der ordonnantie in I. S. 1887 n°. 8 met een bepaling, houdende toepasselijkverklaring van de wervingsordonnantie -1936 op de werving naar het buitenland (I. S. n°. 650; in werking getreden 19 Januari 1937: I. S. 1937 n°. 23). Met de Regeering van de Fransche kolonie Nieuw-Caledonië werd overeen stemming bereikt, omtrent het uitzenden van een Mohammedaanachen godsdienst voorganger naar Nieuw-Caledonië , die de aldaar werkzaam zijnde Javaansche arbeiders behulpzaam znl kunnen zijn bij het sluiten en ontbinden van huwelijken on alle verdere verrichtingen, waarvoor de Javaan in zijn eigen land van den bijstand van een zoodanigen godsdienstambtenaar gebruik pleegt te maken. Daarentegen vond voornoemde Regeering geen aanleiding de strafbepalingen bij niet-nalevinf,' van de overeenkomst te doen vervallen voor een deel van het Javaansche werkvolk, t. w. zij, die een herverbintenis aangaan of die voor bepaalde werkzaamheden worden gebezigd, zooals van Nederlandsche zijde was voorgesteld. Wel is het maximum aantal dagen, dat een arbeider om de hiervóór genoemde reden tot een disciplinaire straf kan worden veroordeeld, in de nieuw ingevoerde arbeidsregeling tot 14 dagen teruggebracht. De hierbedoelde, begin 1936 afgekondigde regeling, ter vervanging van de bestaande van het jaar 1893 dateerende regeling, bevat uitvoerige bepalingen betreffende het tewerkstellen van het van elders aangevoerd werkvolk en regelt de rechten en verplichtingen van werkgever en werknemer. Deze bepalingen zijn van toepassing op het op Java aangeworven werkvolk, doch alleen voorzoover de bepalingen van het vóór hun vertrek van daar gesloten contract daarvan niet afwijken. Het aantal in 1936 naar Nieuw-Caledonië vertrokken arbeiders bedroeg 716; 170 emigranten keerden van daar terug. In totaal repatrieerden in dat jaar uit de buitenlandsche koloniën 313 aan vankelijk op Java aangeworvenen. Van de zijde van het Gouvernement van Britsch Noord-Borneo werden in 1936 de onderhandelingen omtrent aanwerving van vrije arbeiders op Java hervat. In 1933 was men reeds in hoofdzaak tot overeenstemming gekomen omtrent de voorwaarden, waarop een nieuwe vergunning zou worden verleend; tengevolge van de tijdsomstandigheden werd evenwel nul de verdere behandeling van deze zaak geen voortgang gemaakt. Bij de hernieuwde onderhandelingen werd ook overeenstemming bereikt omtrent het nog onbeslist gebleven punt betreffende de aanwerving voor ondernemingen in Britsch Noord-Borneo van oorspronkelijk van Java afkomstige arbeiders, verblijf houdende op den Overwal. Aangezien deze personen in vroeger jaren veelal te voren clandestien op Java waren aan geworven, stelde de Nederlandsch-Indische Regeering Zich op het standpunt, dat wanneer aan het vreemde Gouvernement, met vrijstelling van het wervingsverbod voor het buitenland, een wervingSTergunning wordt verleend, waardoor de onder nemingen in dat gebied in staat zullen zijn van Javaansehe arbeidskrachten gebruik te maken, daarnaast geen werving op Singapore van Javanen meer behoort DE ECONOMISCHE TOESTAND 110 F. BOSCHBOUW 1. Overzicht van den boschbouw en de boschexploitatie Het jaar 1936 bracht ook voor den dienst van het Boschwezen nog geen algemeene verbetering van het crisis-aspect der laatste jaren. Het financieel resultaat van den dienst echter was belangrijk gunstiger dan in 1935, zooals het volgend staatje aantoont. Dit was allereerst het gevolg van de verdere voortzetting van de daling der uitgaven, welke in 1936 ruim 5 ton minder bedroegen dan in bel voorafgegane jaar, eensdeels veroorzaakt door de doorwerking van reeds eerder genomen bezui nigingsvoorstellen, anderdeels ook door eerst in 1936 ingevoerde schikkingen. De inkomsten daarentegen bleven ten aanzien van 1935 stationnair op ruim 6 millioen gulden — een verheugend feit overigens als men bedenkt dat deze sedert 1929, toen zij nog 25 millioen gulden beliepen, tot in 1935 aanvankelijk met groote, daarna met kleiner wordende sprongen waren blijven dalen. Einde 1936 openden zich trouwens voor de inkomsten reeds betere vooruit zichten, doordat de vraag naar hout een begin van stijging vertoonde, blijkbaar als gevolg van de zich manifesteerende opleving in de cultures en den handel, gepaard aan een sterke stijging van de ijzerprijzen, welke tot eind 1936 ernstige concurrentie aan het hout aandeden. De totaal afzet van boschproducten, althans van den dienst op Java (in de Buitengewesten verkoopt het Boschwezen geen hout, doch wordt de exploitatie der bosschen aan derden overgelaten), bleef overigens in 1936, zooals hieronder in het hoofdstuk „Verkoopbureau" nader wordt medegedeeld, vrijwel gelijk aan die in 1935. Ook van een prijsstijging der boschproducten kan practisch nog niet worden gesproken. Deze is ook niet zoo gauw te verwachten, mits een gezonde verkoop politiek wordt toegepast. De houtafzel is in de crisisperiode buitengewoon afge nomen en reeds sedert verscheidene jaren belangrijk beneden de normale jaar lijksche opbrengst der bosschen gedaald. Ben vergroote vraag dient derhalve niet direct te worden aangewend om een beteren prijs te maken, doch behoort aller eerst te worden benut om de af te zetten hoeveelheid op te voeren, opdat het boschbedrijf als geheel weder zoo spoedig mogelijk normaal kan gaan functionei en daardoor ook in de volkshuishouding zijn normale plaats weder zal kunnen innemen. Bij de door den geringen afzet in de crisisjaren noodzakelijk geworden kap inkrimping, waarvan het volgend staatje een beeld geeft (in m 3), ging veelal juist Financieele resultaten van den Dienst van hel Boschwezen (in f KM Ml) BOSCHBOUW 111 In de armste streken van Java voor de bevolking veel werkgelegenheid te loor. terwijl hand in hand daarmede vanzelf ook de herbebosschingsarbeid op de kap vlakten sterk terugliep. Toch heeft het Boschwezen getracht zijn taak als werk gever zoo goed mogelijk te blijven vervullen, vooral in streken waar de crisis! d dit het meest wensehelijk deed zijn. Naast hel uitvoeren van werkzaamheden van kleineren omvang, zooals wegenaanleg voor de ontsluiting der bosschen, was wel de meest aangewezen methode daartoe de uitbreiding van de bebossching op tol nu loc onproductieve terreinen. De oultuurvlakte op Java blijkt dan ook in de crisisperiode na een aanvanke lijke vermindering niel alleen weder te zijn opgevoerd tot den ouden omvang. doch zelfs daarboven. Aangezien deze cultures bijna steeds volgens de bosehveldbouwmethode werden aangelegd, waarbij naast, de contraclsommen ook d< opbrengst der landbouw gewassen aan de bevolking toeviel, mag het effect van deze werkverschaffing voor de Inheemsche bevolking zeker hoog worden aangeslagen. Waar de thans behoschte. eertijds onproductieve terreinen ook tot de minder vruchtbare behoorden, waren de aanlegkosten relatief hoog, zoodat deze eultuuraanleg een zware financieele last voor den dienst beteekende. Waar mogelijk werd de bebossching dienstbaar gemaakt aan werkverschaffing van getransmigreerde bevolking, die in de vlakte aan een nieuwe woonstede moesi Cultuuraanleg op Java en Madoera TIK ECONOMISCHE TOESTAND 112 worden geholpen, nadat zij haar voor den landbouw onbruikbaar geworden en door het Boschw&zen ter inlijving hij de boschreserve afgekochte gronden had ontruimd. Bij den zooeven vermelden oultuuraanleg weid in KK36 voor het eerst op belangrijke schaal de idee in prnctijk gebracht om ook het wildhout in de toekomst een grootere rol als verbruiks-, dus ook als verkoopartikel te doen spelen. Het streven naar de opvoering van de economische weerbaarheid van Indië, met name de plannen tot het stichten van daartoe geëigende industrieën, hebben andermaal de aandacht gevestigd op de mogelijkheid tot het oprichten van houtverwerkende industrieën in Indië. De grootere huidige behoefte van Indië aan bepaalde pro ducten als papier, verpakkingsmateriaal, veneer- en triplex-hout, kisten, looi middelen en, in een verdere toekomst, ook de behoeften aan deze en andere artikelen in de landen om den Pacific doen verwachten dat grootere, voor de exploitatie gunstig gelegen complexen van voor die industrieën geëigende wildhout soorten economisch zullen kunnen worden benut. Mits bij den aanleg dezer cultures voor het behoud van de bodemenpaciteit do noodige voorzorgsmaatregelen worden genomen, zullen op deze wijze belangrijke gedeelten der gebergte bossehen, welke tot nog toe hun waarde vrijwel alleen ontleenden aan hun bodembeschermende werking, tevens aan een rendabel productie-proces dienst baar kunnen worden gemaakt. Als poging om de productie-capaciteit van Java's djatibosschen beter te benutten dan bij het geringe houtverbruik op Java tijdens de crisisperiode mogelijk bleek, dient tevens te worden vermeld de door verschillende maatregelen van het Verkoopbureau gestimuleerde export van djfttitimmerhout. Inderdaad kon hier eenig succes worden geboekt, doordat de export in 1936 steeg tot bijna het dubbele van 1935, doch met 13 200 m 3 (werkelijke hoeveelheid) toch niet meer dan 5 % van de totale djatihoutproductie op Java uitmaakte. Het voorgaande had voornamelijk betrekking op de boschwezen-aangelegen heden op Java. De sociaal-economische beteekenis der bosschen in de Buiten gewesten is moeilijker overzichtelijk te schetsen, daar deze in de verschillende gewesten zeer van karakter verschilt en de invloed van liet Boschwezen op den gang van zaken daarbij zeer verschillend is. In bet rechtstreeks bestuurd gebied berust het boschbeheer bij de Hoofden van gewestelijk bestuur, aan wie in de meeste gewesten voor de leiding der bosch aangelegenheden houtvesters ter beschikking staan. Daarbij zijn aan de locale rechtsgemeenschappen veelal bepaalde beheersrechten toegekend, welke in som mige gewesten, zooals bijv. Palembang, zeer omvangrijk kunnen zijn. Ook het op deze rechten gefundeerd beheer is echter in de meeste gevallen, waar dit beheer van economisch belang moet worden geacht, gesteld onder leiding van den gewes telijken houtvester. In de gewesten, waar de bosschen van geringe economische beteekenis zijn, is het boschbeheer nog zeer extensief. In het zelfbestuurd gebied der Buitengewesten heeft het (ïouvernements boschwezen uitsluitend indirecten invloed. In verscheidene uit een exploitatie oogpunt belangrijke boschgebieden is de Gouvernementshoutvester door bemid deling van het Hoofd van gewestelijk bestuur met de leiding van het Landsohapß boschwezen belast. Ten aanzien van andere landschappen moet veelal worden volstaan met door tusschenkomst van het Hoofd van gewestelijk bestuur uitge brachte adviezen, dan wel met incidenteele hulp. In een deel der gewesten staat de beschermende functie der bosschen sterk op den voorgrond, zooals bijv. in Sumatra's Westkust, Tapanoeli, de Kleine iSoenda-eilanden, terwijl in andere als de Zuider- en üosterafdeeling van Borneo, Riouw en Onderhoorigheden, Bangka en Billiton de bosscheu vooral beteekenis hebben als producent van hout en andere voor den exporthandel begeerde bosch producten. In weer andere gewesten, zooals ter Oostkust van Sumatra en in Palembang, zijn de aanwezige bosschen in beide genoemde opzichten van belang. In de gewesten, waar de hydrologische funotie der nog restenende l>osschen overweegt, is naar verhouding tot de overige Buitengewesten de economische en ciiliureele ontwikkeling het hoogst en de bevolking hel dichtst. De reserveering en afbakening der in stand te houden boSßchei) doOT hri (ion\ iTlieincntsbosch- BOSCHBOUW 113 wezen is hier reeds ver gevorderd. In den Grooten Oost valt op dit gebied heel wat meer te verrichten dan op Sumatra. Op het dicht beboschte en schaars bevolkte Borneo is de boschreserveering om hydrologische redenen nog niet aan de orde. De taak van het Boschwezen ten aanzien van de boschexploitatie beperkt zich, ook in de streken waar deze bemoeienis nog het meest intensief is, tot het geven van organisatorische leiding, het uitoefenen van boschtechnische controle en het toezicht houden op het nakomen van de financieele verplichtingen door de exploi tanten. Slechts in enkele gevallen wordt door de Overheid (het Gouvernement dan wel de Landschappen) een boschbedrijf in eigen beheer geëxploiteerd, namelijk het djatibedrijf op Moena, het hars- en terpentijn (Pinus Merkusii) bedrijf op de Karo-hoogvlakte (beheerd door het Landscaoutchoucbedrijf), het sandelhout bedrijf op Timor en het Loki-bedrijf (winning van damar en sago) op Ceram. Bij het beheer der Landschapsbedrijven wordt door het Gouvernementsbosch wezen op intensieve wijze hulp verleend. Uit het bovenstaande valt af te leiden, dat het voor het Boschwezen in de Buitengewesten moeilijk was om tijdens de crisisperiode op directe wijze welvaart bevorderend werkzaam te zijn. Met cultuuraanleg, welke wegens de hooge kosten ook veelal niet verantwoord zou zijn, was in de afgeloopen jaren betrekkelijk weinig ervaring opgedaan. Aan de herbebossching kon nog geen bijzondere uit breiding worden gegeven. De cultures, voornamelijk bestaande uit Pinus Merkusii aanplantingen op de Toba-hoogvlakte, besloegen in 1936 1378 ha, tegen 1017 ha in 1935. Echter werd getracht om, waar zich kansen voor de ontwikkeling van de boschexploitatie voordeden, zooals door de bestaande interesse van Japansche, en later ook van Nederlandsche en Amerikaansche zijde in de Zuider- en Ooster afdeeling van Borneo, deze met voorlichting en zoo noodig hulp te stimuleeren. Zoo werden uitgebreide boschoppervlakten middels proefbaanmetingen op hun voorraad aan exploiteerbare houtsoorten onderzocht (op deze wijze zijn thans ± 10 000 000 ha bosch in de Buitengewesten geëxploreerd). Zooals uit de mede deelingen in § 5 van dit overzicht blijkt, laat de ontwikkeling van deze exploitatie zich niet ongunstig aanzien. De export van hout en houtproducten, waarop deze bedrijven en ook de z.g. panglongs op Sumatra en Riouw zijn gericht, beliep voor de Buitengewesten in 1936 een waarde van f 3 593 000, hetgeen iets meer is dan de in 1935 uitgevoerde waarde. De evenvermelde boschexploitatie is voor Nederlandsch-Indië zeker van groot algemeen belang: zij versterkt de algemeene middelen (retributies, uitvoerrechten, havengelden), zij levert werk en vracht aan handei en scheepvaart en verschaft werkgelegenheid. Dit laatste voordeel is echter slechts van betrekkelijke waarde, hetgeen blijkt als men bedenkt dat juist de regelmatige werkkrachtvoorziening het zwakke punt uitmaakt in den opzet dezer houtaankapondernemingen, welke meerendeels werken in afgelegen streken, waar de gezeten bevolking schaars en arbeidsschuw is. Voor deze bevolking zelve is dan ook de winning van boschbijproducten van grooter belang, daar zij deze, gewoonlijk onafhankelijk van vreemde ondernemers, in de bosschen van haar eigen woongebied wint en verder zelf verhandelt. Ook de algemeene economische beteekenis dezer winning is zeer groot: de uitgevoerde waarde dezer producten bedroeg in 1936 niet minder dan f 5 609 000, dus anderhalf maal de waarde der houtproducten. Ook de waarde van dezen uitvoer heeft echter vóór de crisis een beduidend hooger bedrag beloopen. Eensdeels lic]ion de prijzen belangrijk terug, anderdeels gingen afzetgebieden verloren. Dit laatste trof vooral den handel in harsen, welke door de concurrentie van het synthetisch product belangrijk terugliep. Het in verband hiermede vóór eenige jaren begonnen onderzoek omtrent de eigenschappen, de winning en de sorteering der natuurharsen begint echter reeds eenige resultaten af te werpen. De Ordn. in I. S. 1902 nos. 362 en 448, betreffende het inzamelen van niet los op den bodem liggende steenen in 's Lands bosschfin, zijn ingetrokken (zie 1. S. 1936 n°. 615). 8 DE ECONOMISCHE TOESTAND 114 2. Verkoopbureau De organisatie van het Verkoopbureau onderging in 1936 geen wijziging. Evenals in 1935 bleef het ook in 1936 een eerste vereischte, betere voorwaarden te scheppen voor den groothandel door den verkoop zooveel mogelijk te leiden via dien handel, evenwicht te brengen tusschen vraag en aanbod en in het alge meen te trachten een vastere prijsbasis te vinden. Daarnaast dienden eveneens de belangen van de Inheemsche bevolking, voor zoover betreft de voorziening met goedkoop hout, te worden behartigd. De onderhandelingen met den groothandel over de vóórverkoopen van djati exploitatie-timmerhout 1936 hadden een vlotter verloop dan die voor 1935, zoodat reeds begin 1936 al deze contracten konden worden afgesloten (sluitbrieven) en wel tot een totaal van ± 54 000 m 3 djatihout (waarvan 4300 m 3 van export kwaliteit), d. i. 36 % van den voor 1936 voor Java en Madoera vastgestelden totalen kap van djati-exploitatie-timmerhout. Afgeleverd werd in 1936 ± 61 000 m 3 (waarvan 4100 m 3 van export-kwaliteit). In December 1936 werden de vóórverkoopen afgesloten voor het jaar 1937, wederom tot een hoeveelheid van 36 % van den voor 1937 geprojecteerden houtval (61000 m 3, waarvan 3800 m 3 van export-kwaliteit). Aan de houders van de verkoopplaatsen werd ± 15 400 m 3 dunningshout geleverd, tegen 12 450 m 3 in 1935. Op de openbare venduties werd veel minder verkocht dan in 1935; de vraag was in 1936 nog niet van dien aard, dat, naast de vrij aanzienlijke hoeveelheid in vóórverkoop gegeven djatihout, op vendutie veel verkocht kon worden. In totaal werd op deze manier dan ook slechts verkocht ± 20 000 m 3 djati timmerhout en 40 600 sm djati-brandhout (in 1935 +' 43 400 m 3 en 71 400 sm). De onderhandsche verkoop was in 1936 naar de hoeveelheid zeer belangrijk, maar in hoofdzaak werden op deze wijze slechts onbekapte palen (meestal dunningshout), brandhout en wildhout vervreemd. In totaal werd aan timmer en brandhout ondershands verkocht: 113 000 m 3 djati-timmerhout (130 000 m 3 in 1935), 531 000 sm djati-brandhout (407 300 sm in 1935), 22 700 m 3 wildhout timmerhout (16 400 m 3 in 1935) en 309 800 sm wildhout-brandhout (216 100 sm in 1935). Van de leveringen en verstrekkingen waren de voornaamste die van timmer hout en dwarsliggers aan de Staatsspoorwegen en van brandhout aan de Staats spoorwegen en de particuliere spoor- en tramwegen. Vooral de behoefte aan dwarsliggers was groot bij de Staatsspoorwegen; in totaal werd van dit sortiment 13 000 m 3 geleverd. Voor 1937 werd wederom een groote levering afgesloten. Aan brandhout nam de Staatsspoor 60 000 sm af, de overige sporen en trammen namen 173 000 sm af. Het brandhout ondervond veel concurrentie van vruchtboomen- en rubberbrandhout; vooral de zustermaatschappijen hadden haar toevlucht tot deze goedkoope brandstof genomen. Voor 1937 kon een iets grootere levering worden afgesloten. Aan het Gevangeniswezen werd in 1936 360 ton looibast geleverd. De totale afzet van het Djatibedrijf en den Dienst der Wildhoutbosschen op Java en Madoera samen heeft bedragen: 237 400 m 3 djati-timmerhout (249 200 m 3 in 1935), 651 100 sm djati-brandhout (593 700 sm in 1935), 24 600 m 3 wildhout timmerhout (19 300 m 3in 1935), 317 300 sm wildhout-brandhout (229 500 sm in 1935), 132 100 quintaal houtskool (109 900 quintaal in 1935), 8650 quintaal basten (12 580 quintaal in 1935) en 2 867 000 stuks bamboe (1 379 000 stuks in 1935). Bij beschouwing van deze cijfers dient rekening te worden gehouden met het feit, dat begin 1935 ± 15 000 m 3 voorraden van de verkoopplaatsen aan de contractanten werd overgedragen, hetgeen geen normale verkoop kan worden genoemd, en bovendien hiermede, dat in de laatste maanden van 1935 + 10 000 m 3 djati-timmerhout op speciale voorwaarden aan den groothandel werd over gedaan, ten einde de voorraden te saneeren. Ten einde een vergrooting van den omzet van djatihout te bereiken, werden de reeds in 1935 aangevangen pogingen tot bevordering van den export krachtig BOSCHBODW 115 voortgezet. In Britsch-Indië, de Perzische Golf, Ceylon, Hong Kong en Afrika werd vasten voet verkregen. Weliswaar zijn de gemaakte prijzen nog niet, zooals die gaarne zouden worden gezien, maar toch overschreden deze reeds in ruime mate de door de Commissie van Bijstand en Advies van het Boschwezen in overweging gegeven minimum prijzen. Uit Java werd naar het buitenland uitgevoerd 13 200 m 3 djatihout, tegen 7100 m 3in 1935. Over het prijsverloop op Java kan het volgende worden medegedeeld. Do limiet-prijzen werden niet verhoogd, wèl zooveel mogelijk gedifferentieerd in verband met de meer of minder gunstige ligging ten opzichte van de verbruiks centra. In de tweede helft van 1936 trad een gunstiger tijdperk in voor den hout handel, zoodat deze zijn prijzen eenigszins kon verbeteren. Ook bij het Bosch wezen ging de gemiddelde opbrengst van het product iets omhoog (van f 13,82 per m 3in 1935 tot f 14,38 per m 3in 1936). Alleen het speciaal voor de Inheemsche bevolking bestemde onbekapte hout daalde iets in prijs, als gevolg van een bewust toegepaste limiet-prijsverlaging. Met de houtvervreemding in de Buitengewesten had het Verkoopbureau ook gedurende 1936 nog weinig directe bemoeienis, omdat de exploitatie daar vrijwel geheel in handen is van particulieren. Wel werd terzake voortgegaan met het verzamelen van statistische gegevens. Ten aanzien van den export van djatihout van Moena naar Europa werd met den Gouverneur van Celebes overeengekomen, dat Moena in het vervolg geen lagere prijzen zal vragen dan Java, waardoor de offerten van Moena niet meer prijsdrukkeud zullen werken. 3. Djatibedrijf Tot het Djatibedrijf behoorden einde 1936 35 (35) ') definitief ingerichte houtvesterijen en 1 (1) boschdistrict (Kangean, Madoera). De uitgestrektheid van het areaal, inclusief de Boschwezen-terreinen ad 3013 ha (2908), was 814 100 ha (807 851) en vermeerderde dus met 6249 ha. Deze vermeerderingen c. g. verminderingen kunnen als volgt worden gespeci ficeerd : De ontsluitingssectie van den Technischen Dienst te Salatiga werd over gebracht naar Buitenzorg, zoodat de geheele Technische Dienst op het Hoofd kantoor van het Djatibedrijf is geconcentreerd. J ) Do niet tusschen haakjes geplaatste getallen geven de (voorloopige) cijfers voor 1936, terwijl de tusschen haakjes geplaatste getallen aangeven de overeenkomstige (defini tieve) gegevens voor 1935. DE ECONOMISCHE TOESTAND 116 Het volgend staatje geeft een overzicht van den oogst en afzet van het djati hout in 1936 (de tusschen haakjes vermelde cijfers hebben betrekking op 1935): Aangelegd werden 8366 ha (8261) djati- en 702 ha (487) wildhoutcultuur. De weersgesteldheid was normaal, met als gevolg een geringe verbrande oppervlakte. De oppervlakte der boschbranden bedroeg 13 575 ha (54 251), zijnde 1,9 % (7,6 %) van het totaal voor productie bestemd areaal. Er werden 43 532 (45 709) boschdelicten geconstateerd. De lengten der railbanen en van de niet gelegde staven bedroeg resp. 2714 km (2668) en 177 km (168). In 1936 werd voor personeel uitgegeven, gescheiden in ambtelijk en ander personeel, resp. f 913 618 (f 987 256) en f 659 990 (f 747 537). De geldelijke rekening geeft aan inkomsten f 4 147 947 (f 4 094 361), aan uitgaven f 3 532 385 (f 3 899 602) en sluit dus met een voordeelig saldo van f 615 562 (f 194 759). i. Dienst der wildhoutbosschen op Java en Madoera De uitgestrektheid der in stand te houden wildhoutbosschen, welke einde 1936 in beheer waren bij den Dienst der wildhoutbosschen op Java en Madoera, bedroeg 1772 641 ha (1 764 540 ha). De uitgestrektheid der dajtibosschen, welke onder dit Dienstvak ressorteeren, bedroeg einde 1936 54 377 ha (54 255 ha). Hoewel geleidelijk een verbetering komt in den begroeiingstoestand van boven genoemd boschareaal — door cultuuraanleg en door natuurlijk herstel — is nog altijd een groot gedeelte van het wildhoutareaal (±23 %) onvoldoende begroeid dan wel geheel ontboscht. De normale uitbreiding van het areaal door aanwijzingen tot instandhouding had ook in 1936 plaats, en wel met 7716 ha. Deze aanwijzingen betreffen nog resteerend vrij Landsdomein of teruggegeven erfpachtsperceelen. Daarnaast had terugkoop van grond plaats in bezit van de bevolking, namelijk 1165 ha (817 ha). Dit zijn gronden van zoodanig slechte kwaliteit, dat ze tot de categorie „absolute boschgronden" gerekend moeten worden. Inkoop had verder plaats in verband met noodzakelijke grensverbetering en verbetering van de bewakingsmogelijkheid. De Dienst der wildhoutbosschen op Java en Madoera omvat 17 boschdistricten en 1 houtvesterij. De werkzaamheden in de boschdistricten bestonden grootendeels uit grens regeling, afbakening, kaarteering en bewaking van het areaal. De talrijke en voort durend plaats vindende wijzigingon in den omvang van het beschermde areaal waren oorzaak van veel nieuw grensregelingswerk. In den loop der jaren — wanneer BOSCHBOUW 117 de toestand meer gestabiliseerd en een juiste areaalsverdeeling bereikt is ■—■ zal de omvang van deze werkzaamheden, behalve die van bewaking, afnemen. In 1936 werden de werkzaamheden in verband met het vrij Landsdomein onderzoek beëindigd. De resultaten blijken uit het volgend staatje: In te lijven bij de boschreserve 97 928 ha Te ruilen met voor inlijving geschikte gronden . . 28 471 ~ Oeverstrooken e. d. niet geschikt voor ontginning 37 964 ~ Geschikt voor ontginning en beplanting met hooge gewassen 26 623 ~ Geschikt voor ontginning en alle landbouw . . . 271 339 ~ Totaal oppervlak vrij Landsdomein op einde 1936 462 325 ha Veel aandacht moet worden besteed aan de verbetering van den begroeiings toestand van het gereserveerde areaal. De cultuuraanleg — om te geraken tot verbetering van den hydrologischen toestand, alsmede voor productie-doeleinden — neemt een goed deel van de werkkracht van het beheerspersoneel in beslag. In 1936 werd aangelegd 5844 ha cultuur in het wildhoutareaal (5505 ha) en 1044 ha in het djatiboschgebied (773 ha). Totaal werden in 1936 met diverse wildhoutsoorten beplant 4392 ha (4436 ha), met djati 2496 ha (1992 ha). Onder de wildhoutsoorten hadden vooral die, welke als z.g. „industriehout soorten" van beteekenis zijn voor de vervaardiging van kisten, papier, lucifers e.d., de aandacht. De verpleging van de bestaande cultures (dunning), welke in de voorafgegane jaren niet altijd voldoende plaats vond, o. m. in verband met de onvoldoende begrootingsfondsen, had in 1936 wederom, evenals in 1935, niettemin de volle aandacht. Uit een boschverplegingsoogpunt was dit alleszins noodzakelijk, terwijl er ook een financieel voordeel aan verbonden is. Op de dunningsproducten bleef in 1936 een batig saldo van f 87 095 over. Ook moesten nog tal van adviezen worden uitgebracht aan de ambtenaren van Binnenlandsch Bestuur inzake grond uitgifte, grondruil e. d. (erfpacht, eigen dom, opstal, ontginning door de bevolking, enz.). Aangezien meer en meer het besef doordrong, dat groote aandacht moest worden besteed aan de verbetering van het nadeelig saldo waarmede de rekening van den Dienst van de Wildhoutbosschen uiteraard altijd wordt afgesloten, werd de exploitatie der daartoe geëigende bosschen ook in 1936 met volle kracht voort gezet. Ook dit jaar zijn de resultaten niet uitgebleven. De houtomzet nam niet onbelangrijk toe, en alleen hieraan is het toe te schrijven, dat het nadeelig saldo niet is opgeloopen, aangezien de houtprijzen aanvankelijk nog steeds dalende waren. Hieronder volgt een opgave van den oogst en den afzet der voornaamste bosch producten, zoowel in de wildhout- als in de djatibosschen (de tusschen haakjes vermelde cijfers hebben betrekking op 1935) : DE ECONOMISCHE TOESTAND 118 Door de toename van den productenomzet kon de teruggang van de kapitaals inkomsfcen (houtretributie van erfpachtsperceelen e. d.) gedeeltelijk worden opge vangen. Verdergaande bezuiniging op verschillende begrootingsposten zorgde er voor, dat het jaar 1936 beter verliep dan zijn voorganger (nadeelig saldo in 1935 f 298 000 en in 1936 f 262 000). 5. De bosschen in de Buitengewesten Volgens de in de laatste jaren, deels naar schattingen, vastgestelde bereke ningen bedroeg de totale met bosch begroeide oppervlakte in de Buitengewesten 1 209 700 m 2, zijnde 68 % van de landoppervlakte. Hiervan was einde 1936 98 375 km 2 ter instandhouding aangewezen of wel + 6 % van de totale land oppervlakte. Hoewel de boschreserveering gestadig voortgang vindt, valt derhalve op dit gebied nog zeer veel te verrichten. Uiteraard heeft zich de activiteit van den Dienst van het Boschwezen, gedurende de ruim 20 jaren dat het thans in de Buitengewesten werkzaam is, voornamelijk gericht op de gebergteboschreser veering en wel allereerst in de meest gecultiveerde deelen. Wel werd in de laatste jaren ook meer aandacht geschonken aan de reserveering van productie-bosschen, maar de hier gemaakte vorderingen zijn nog zeer klein. Een begin werd o. a. gemaakt met de reserveering van een gedeelte van het panglong-areaal. Het boschbeheer door de Inlandsche rechtsgemeenschappen binnen de aan deze gemeenschappen in beheer gegeven „kringen" (krachtens de voor verschil lende gewesten afgekondigde agrarische reglementen, waarin bepalingen terzake zijn opgenomen) blijft zich in de gewesten, waar dit beheer geleid wordt door het personeel van het Boschwezen, geleidelijk ontwikkelen. In de residentie Bangka, waar in 1935 de Inlandsche gemeenten evenzeer beheerskringen kregen toegewezen, werd de leiding van het Gouvernements Boschwezen daarbij nagenoeg geheel uitgeschakeld. De boschexploitatie bleef zich in opgaande lijn ontwikkelen. In het bijzonder was daarbij de belangstelling geconcentreerd op het eiland Borneo, waar, in Oost- Borneo, vooral door Japansche ondernemers, op grootscheepsche wijze de hout export werd ter hand genomen. De houtexploitatie in Oost-Borneo in den vorm van kapperceelen breidde zich gestadig uit, terwijl de in 1935 verleende crisisreductie op de te betalen hout retributies van 20 % een voelbare verlichting voor de exporteurs gaf. Algemeen en vooral te Samarinda voltrok zich het proces, dat Japansche houtexporteurs de Chineesche handelaren steeds meer van de markt wegdrukten, zoodat eerst genoemde tegen eind 1936 vrijwel een monopolie-positie innamen. Van de in 1936 uit de residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo naar het buitenland uitgevoerde hoeveelheid hout van 120 000 m 3 gaat + 95 % naar Japan. De voor naamste in exploitatie zijnde boschconcessie is die van de Nanyo Kingyo Kaisha te Sangkoelirang, welke in 1936 doorging met haar bedrijf op economischer basis in te richten. Per maand werd gemiddeld + 5000 m 3 gekapt en één charterschip geladen en naar Japan gezonden. Door de devaluatie van de Nederlandsch-Indische munt waren in September en October 1936, voor het eerst sedert den aanvang van het bedrijf, de inkomsten hooger dan de exploitatie-uitgaven. Het proefbedrijf van het Nederlandsche syndicaat Noenoekan in Noord- Boeloengan ontwikkelde zich bevredigend, vooral door het stopzetten van de eigen boschexploitatie door de North-Borneo Trading Company in een aangrenzend gebied, waarna deze vennootschap zich beperkte tot een geregelde houtafname van het proefbedrijf te Noenoekan. De Philippine Cutch Corporation oogstte in haar vloedboschperceel in Noord- Boeloengan gedurende 1936 een hoeveelheid van + 8000 ton mangrove-bast. Hoewel in West-Borneo medio des jaars voor een deel van het gewest een houtaankapreglement werd afgekondigd, bleef de houtexport aldaar in hoofdzaak steunen op houtopkoop van de bevolking. De houtexport was ook in dit gewest in hoofdzaak gericht op Japan, doch deze liep zeer belangrijk terug. Ze bedroeg in 1934 17 600 m-\ in 1935 15 800 m 3 en in 1936 1536 m 3. De oorzaak van dezen achteruitgang ligt ongetwijfeld in het feit, dat Japan, die de grootste afnemer was, thans geen hout meer van West-Borneo afneemt. BOSCHBOUW 119 De sedert de verlaging van de panglong-tarieven in Eiouw en Bengkalis (in September 1933) waargenomen opleving in den houtexport naar Singapore kwam practisch tot stilstand en vertoonde zelfs eenigen achteruitgang. De productie van het panglong-bedrijf over de laatste 5 jaren was als volgt: De algemeene economische omstandigheden, waaronder de houtexploitatie in het panglong-gebied plaats vindt, veranderden slechts weinig. De depreciatie van de munteenheid, welke einde September 1936 plaats vond, heeft weinig invloed gehad. De devaluatie komt den planglong-houders namelijk slechts weinig ten goede, daar deze alleen de kosten betreft, welke in guldens betaald moeten worden, voornamelijk retributie en immigratiegelden. Laatstgenoemde blijven echter nog veel te hoog om de uiterst noodzakelijke verversching van den koelie stand mogelijk te maken. De naar de kwaliteit varieerende prijzen bedroegen te Singapore gemiddeld: De houtval der Buitengewesten was, ongerekend de door de Inlandsche bevol king voor eigen gebruik gekapte massa, hooger dan in de laatste voorafgegane jaren. Een overzicht van den gecontroleerden houtval over de laatste 5 jaar voor het geheele gebied der Buitengewesten volgt hieronder: De timmerhoutproductie steeg dus met 20 % ten opzichte van 1935. DE STAATKUNDIG*: TOESTAND 12 plaats te hebben. Daardoor toch zou ongetwijfeld ook in algemeenen zin de clandestiene werving op Java, in strijd met de bepalingen der wervingsordonnant ie -1936 en met heb verbod tot werving van arbeidskrachten voor het buitenland, in de hand worden gewerkt. Een nieuwe arbeidsregeling voor Britsch Noord-Borneo („Labour Ordinance 1936") kwam tot stand. Daarin kwamen de straf- en dwangbepalingen op het niet-naleven der overeenkomst te vervallen. Slechts in enkele gevallen is de arbeider nog op den voet van deze regeling strafbaar, namelijk indien hij zich niet in een ziekeninrichting wil laten opnemen of weigert de vragen van een inspecteerenden ambtenaar te beantwoorden. Tenzij het tegendeel blijkt, worden de op den voet van deze regeling gesloten overeenkomsten geacht voor den duur van één maand ie zijn aangegaan. Omtrent eenige, speciaal voor Javaansche arbeiders in te voeren bepalingen, wordt nader overleg met het betrokken Gouver nement gepleegd. Naar aanleiding van een verzoek van een in Johore (behoorende tot de onge federeerde Maleische Staten) gelegen onderneming om op Java arbeiders te mogen aanwerven, werd beslist, dat in het algemeen het vroeger terzake inge nomen afwijzend Btandpunt zal worden verlaten. Deze Staat behoort niet tot de landen, waarheen van ouds een geregelde emigratie van Inlanders heeft bestaan. weshalve overeenkomstig de in 1911 aangenomen gcdrageslijn, dat wervings vergunningen tot deze landen behoorden te worden beperkt, steeds afwijzend werd beschikt op ten behoeve van ondernemingen in Johore ingediende verzoeken van deze strekking. Nu sedert de afschaffing van de poenale sanctie voor Nederlandsch [ndische arbeiders in de Straits Settlements en de gefedereerde Maleische Staten — voor welke gebieden wel herhaaldelijk wervingsvergunningen zijn toegestaan — de daarheen geëmigreerde, uitsluitend nog op maandovereenkomsten werkende arbeiders toch vrij zullen zijn zich over het geheele Maleische schiereiland te verplaatsen, had het uitsluiten van de werving voor Johoro weinig zin meer en werd diensvolgens in beginsel tot vrijgeving besloten. Voordat echter tot het verleenen van een vergunning kan worden overgegaan, zal de arbeidsregeling voor dat gebied moeten worden aangevuld met een hoofd stuk, regelende de toepasselijkheid van die regeling op in Nederlandsch-Indië aangeworven arbeiders. Tevens zal de in deze gevallen gebruikelijke verzekering dienen te worden gegeven, dat een Nederlandsch-Indisch ambtenaar van tijd tot tijd een bezoek zal kunnen brengen aan de met Javanen werkende ondernemingen aldaar. Alvorens aan een bepaalde onderneming zal worden toegestaan op Java te werven, zal bovendien het advies van het „Labour department" omtrent de arbeidstoestanden op die onderneming worden gevraagd. Met de Kegeering van Suriname werd in 1936 overleg gepleegd omtrent intrek king van de, op de emigratie naar dat gebied van toepassing zijnde bepalingen in I. S. 1896 nos. 72 en 73. Deze zoowel de, aanwerving als het vervoer van de arbeiders betreffende regelingen bleken op beide punten te zijn verouderd. Voor wat betreft de werving werd van de zijde van het Surinaamsche Gouvernement ingestemd met de zienswijze, dat geen aanleiding bestaat daarvoor een van de algemeene wervingsvoorschriften afwijkende regeling te handhaven. De voor Suriname gemaakte uitzondering in de wervingsbepalingen voor het buitenland zal derhalve kunnen vervallen. Daarnaast zullen door den Dienst van Scheepvaart afzonderlijke nieuwe vervoersbepalingen worden ontworpen. Een transport van 413 emigranten keerde medio 1936 uit Suriname terug. In opdracht van de Begeering heeft in 1936 de arbeidsinspecteur F. T. Marijn een bezoek gebracht aan Papoea en liet mandaatgebied van Nieuw-Guinea ter bestudeering van de arbeidswetgeving en arbeidstoestanden in dal gebied, zulks in verband met de belangstelling, welke den Laatsten tijd van verschillende zijden voor de arbeidsvoorziening in het Nederlandsch-Indisch deel van Nieuw-Guinea, bij meer intensieve ontwikkeling van dat, gebied, aan den dag werd gelegd. In het bijzonder is daarbij de vraag in studie genomen of een arbeidsstelsel onder poenale sanctie al dan niet noodzakelijk en uit een oogpunt van opvoeding tot geregelden DE ECONOMISCHE TOESTAND 120 Boschexploitatie in eigen beheer vond, behoudens de landschapsexploitatie in Boeton en Laiwoei op Moena (Celebes) en het oogsten van kaprijp sandelhout op Timor, niet plaats. Behalve de hiervóór genoemde exploitatiewijzen (bosch concessiën, boschperceelen en panglongs) geschiedde de gecontroleerde hout aankap door particulieren op vergunningen. De ebbenhoutmarkt, welke in 1934 een neiging tot inzinken vertoonde, is, dank zij de genomen maatregelen (beperking der vergunningen), de laatste twee jaar constant gebleven. De export bedroeg in 1936 ruim 8500 ton (8000), in hoofdzaak afkomstig uit de residentie Manado (Tomini-bocht). De waarde hiervan werd door de douane vastgesteld op f 265 000 (f 234 000). De markt voor deze luxe houtsoort is voor + 80 % georiënteerd op Japan, terwijl de betere kwaliteiten haar bestemming voornamelijk vinden naar Frankrijk. Het bijna uitsluitend op Timor voortgebrachte sandelhout is in hoofdzaak voor export naar Hong Kong bestemd. In 1936 werd 1200 pikol (800) aan de markt gebracht, welke voor de Landschapskassen opleverde + f 20 400 (f 8800). Volgens de uitvoerstatistiek van het Centraal Kantoor voor de Statistiek bedroeg de waarde van alle in 1936 uitgevoerde boschproducten, vergeleken met die in 1935, als volgt (in f 1000): Het Landschapsboschbedrijf in de landschappen Boeton en Laiwoei boekte ook in 1936 een flink voordeelig saldo. Dank zij de in de crisisjaren aangewende pogingen om den afzet van houtsoorten uit dit gebied (djati en enkele wildhout soorten) te bevorderen, mag aangenomen worden, dat de grootste moeilijkheden voorbij zullen zijn. De voordeelige saldi over de laatste 3 jaren bedroegen: in 1934 f 4460, in 1935 f 24 400 en in 1936 f 25 500. Bovendien trekt het landschap Boeton jaarlijks nog f 25 000 uit de kap perceelen der Vejahoma. De herbebossching gaat, voor zoover de begrootingsmiddelen zulks toelaten, geleidelijk voort. Einde 1936 werd een begin gemaakt met de exploratie van Nieuw-Guinea, waarvoor een houtvester naar Babo werd gezonden. ') Verbeterd cijfer. 6. Boschinrichting Het definitief ingerichte djatiboschgebied bestond einde 1936 uit 36 hout vesterijen met een gezamenlijke uitgestrektheid van 740 897 ha, zijnde 90,9 % van het djatiboschareaal op Java en Madoera onder beheer van den Dienst van het Boschwezen. De herziening der bedrijfsplannen voor de periode 1936 t/m 1945 voor de houtvesterijen Djatirogo, Zuid-Bandoeblatoeng, Walikoekoen en Pati, samen 74 230 ha, kwam gereed, terwijl werd voortgewerkt aan de plannen der hout vesterijen Padangan, Djombang, Kendal en Ponorogo (periode 1937 t/m 1946) en een aanvang werd gemaakt met die van Bodjonegoro en Blitar, waarmede voor Bodjonegoro de eerste inrichting van het noordelijke Pandan-gebied en voor BOSCHBOUW 121 Blitar die van de complexen Ngantjar, Gadoengan en Djloembang gepaard gaat (bedrijfsperiode 1938 t/m 1947). Ook werd een begin gemaakt met de eerste inrichting van het djatibosch gebied van Banjoemas en van de daaraan grenzende complexen Noord- en Zuid- Gombong van het boschdistrict Kedoe ( bedrijfsperiode 1939 t/m 1948). De complexen Ngantjar en Gadoengan zullen waarschijnlijk geheel voor wild houtproductie worden bestemd en wel voor de industriehoutsoorten Djabon, Sengon, Balsa en verder voor Mangir. Ten slotte werd voor de djatibosschen van Probolinggo een bedrijfsplan samen gesteld op grond van de boschbeschrijvingen en andere gegevens, welke door den beheerder werden verstrekt. Deze werkzaamheden werden verricht met behulp van een tweetal inrichtings secties, respectievelijk gevestigd te Salatiga en te Tjepoe, welke thans ook zijn belast met de uitvoering van het bij de herzieningen noodige meet- en kaarteerings werk. Door de Centrale Afdeeling voor Areaalzaken (onderdeel van het hoofdkantoor van den Dienst der Boschinrichting te Buitenzorg) werd voortgewerkt aan het oprichten en toegankelijk maken van een volledig kaarten- en areaalarchief en de verstrekking van de benoodigde kaarten ten behoeve van het Boschwezen op Java en Madoera, terwijl het noodige werd verricht voor het bewaren van de centrale leiding in de uitvoering der meet- en kaarteeringswerkzaamheden van het Bosch wezen op Java en Madoera. Eveneens werd in het laatste kwartaal leiding gegeven aan de areaalwerkzaamheden van den Dienst der Bosschen in de Buitengewesten. De opnemings- en kaarteeringswerkzaamheden, welke de Topografische Dienst verrichtte voor het Boschwezen, voornamelijk in aansluiting op het landrente meetplan, ondergingen geen verandering. De samenwerking ontwikkelde zich in gunstigen zin. 7. Boschbouwproefstation Ook in 1936 dwong de geringe personeelsformatie tot beperking van de werk zaamheden, verricht voor den eigen dienst, den houthandel of de houtverwerkende industrieën. De hoeveelheid ter identificatie ontvangen herbariummateriaal met bijbehoo rende houtmonsters, door Boschwezen-personeel in de Buitengewesten bij explo ratietoehten ingezameld, was grooter dan in het vorig jaar. In hoofdzaak was dit materiaal afkomstig van de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, Celebes en Benkoelen; ook van Java kwam eenig materieel binnen. Ten behoeve van het harsonderzoek zijn in 1936 eveneens meer monsters ont vangen; van 13 darnar- (Dipterocarpaceeën) en 5 copal leverende houtsoorten (Agathis spec. div.) konden groote authentieke monsters naar de U.S.A. worden verscheept, voor technische en chemische onderzoekingen daar te lande. Van belang is verder de vondst van een heldere mata-koetjing leverende soort in verschillende gebieden van Borneo, welke aan de bevolking aldaar als hars producent nog onbekend was. Op verschillende plaatsen zijn tapproeven verricht, o. a. om den invloed na te gaan van chemische prikkels op de harsproductie. Voor het kunstmatig drogen van hout werd te Buitenzorg een tweede labora toriumkiln van eenvoudig type opgesteld. Verschillende proeven met houtsoorten uit de Buitengewesten zijn genomen. In de drooginstallatie te Tandjoengpriok zijn eenige ladingen van verschillende houtsoorten met gunstig resultaat behandeld; bij een vergelijkende proef met het gebruik van nat en gekund kroewing-hout in één der schepen van de K.P.M, bleek duidelijk het voordeel van het gebruik van laatstgenoemd hout. Voorlichting omtrent kunstmatige droging van hout werd verstrekt aan één onderneming en de werkplaatsen van de Staatsspoorwegen te Manggarai. Ten behoeve van de Billiton Maatschappij werden, in samenwerking met het Laboratorium voor Materiaalonderzoek te Bandoeng, proeven genomen omtrent het impregneeren van mijnhout (verschillende wildhoutsoorten) met in water oplosbare zouten. Ook zijn duurzaamheidsproeven in gang met op verschillende DE ECONOMISCHE TOESTAND 122 wijzen geprepareerde triplexplankjes, mot geïmpregneerde (creosoot of residu) wildhout-dwarsliggers in de spoorbaan te Tjiandjoer en geïmpregneerde djati dunningspaaltjes. Impregnatie van kroewing-liggers blijkt de gebruiksduur ervan in belangrijke mate te vergrooten. Het in 1936 ontvangen rapport omtrent op paalwormaantasting beproefde houtsoorten in het Panama-kanaal (lara, malas, kolaka) luidde wederom gunstig. Van het Koloniaal Instituut te Amsterdam is bericht ontvangen, dat een aantal, in 1898 in de haven van Nieuwediep (Den Helder) ter beproeving geplaatste lara-palen nog volkomen gaaf zijn. In samenwerking met een brouwerij te Batavia zijn practijkproeven genomen met bierkisten, vervaardigd uit verschillende inheemsche houtsoorten. Het Proefstation verleende zijn bemiddeling voor het bijeenbrengen en ver zenden van monsters van een aantal houtsoorten, welke in Europa onderzocht zullen worden op hare geschiktheid voor de bereiding van papier (o. a. Kraft papier) en voor de vervaardiging van veneer en triplex. Collecties zijn bijeengebracht ten behoeve van de inzending van het Koloniaal Instituut van Indische houtsoorten op de Jaarbeurs te Utrecht en van het Neder landsch-Indisch Gouvernement op de tentoonstelling te Nagoya (Japan). Ten behoeve van het opbrengst- en dunningsonderzoek werden verscheidene proef perken gemeten en gedund, zoowel voor djati als voor verschillende andere houtsoorten, in de vlakte zoowel als in het gebergte. Het onderzoek naar de ont wikkeling en opbrengst van den rasamala, één der belangrijkste cultuurhout soorten in het gebergte van West-Java, werd afgesloten. Ten einde tot een rationeeler opwerking te geraken, werden voor djati in verschillende kapvlakten en dunningsopstanden op eenigszins uitgebreide schaal bekappingsproeven gedaan. Op cultuurgebied werden zoowel in het laagland als in het gebergte verschil lende proefnemingen, welke reeds in het vorig Verslag zijn aangegeven, voort gezet (bemesting van slechte gronden; tusschenplantings-, vóórbouw- en selectie proeven; onderzoekingen van physiologischen aard, enz.). Hetzelfde kan worden gezegd van de kiem- en bewaarproeven met zaden en vruchten van talrijke houtsoorten, verricht te Buitenzorg met contróleproef nemingen te Soekapoera (Probolinggo) en nabij Tjiwidej (Priangan). Het zoeken naar houtsoorten, geschikt voor bepaalde industrieele doeleinden (triplex-, kisten fabricage, enz.) maakte, dat dit werk nog niet kon worden beëindigd. De werkzaamheden in het hydrologisch proefterrein nabij Tjiwidej vonden geregeld voortgang; het aantal afstroomingsperken werd een weinig uitgebreid. In het proefterrein Tjisceloeheun (nabij Cheribon) moesten tengevolge van het feit, dat de bandjirs aldaar zeer hevig zijn, aan de peilschaal-installaties en de slibbakken wijzigingen worden aangebracht. Het Penggaron-gebied (nabij Sema rang) werd verkend voor de inrichting van een klein hydrologisch proefterrein. Verschillende rapporten en publicaties verschenen over onderwerpen, verband houdend met de winning van kajoepoetih-olie, de ontwikkeling en opbrengst van sonokeling-opstanden (Dalbergia latifolia), cultuurproeven met wildhoutsoorten in Gadoengan, de looilasten op Java, enz. Zoowel voor den eigen dienst als voor andere instellingen en particulieren is in 1936 veel advieswerk verricht. WINNING VAN DELFSTOFFEN 123 G. WINNING, VERWERKING EN AFZET VAN DELFSTOFFEN EN ANDERE OERPRODUCTEN; GEOLOGISCHE ONDERZOEKINGEN 1. Overzicht van de winning van delfstoffen Zooals uit de volgende tabel blijkt, bleven de producties van de meeste in Nederlandsch-Indië gewonnen mijnbouwproducten ongeveer op het peil van 1935 gehandhaafd, uitgezonderd tin en bauxiet, waarvoor in 1936 een belangrijke toe name valt te constateeren, terwijl bij diamant daarentegen een belangrijke afname is waar te nemen. 1 ) Verbeterd cijfer. 2 ) Met 13—30 %P 2 0 5 . a ) Met 57—67 % W0 3 . 2. Tln Tin werd in 1936 gewonnen door het Gouvernement op het eiland Bangka, door de Gemeenschappelijke Mijnbouw Maatschappij „Billiton" (in welke onder neming het Gouvernement voor 5/8 aandeelhouder is) op het gelijknamige eiland, door de N. V. Singkep Tin Exploitatie Maatschappij ~Sitem" op het eiland Singkep en in een geringe hoeveelheid door de Inlandsche bevolking van Kota Sebelimbing nabij Bangkinang (Sumatra's Westkust). Tinproductie (in tonnen van 1000 kg) DE ECONOMISCHE TOESTAND 124 Tinsituatie. De wereldproductie bedroeg in 1936 + 171 000 long ton, tegen 140 700 long ton in 1935. Evenals in de voorafgegane jaren nam Nederlandsch- Indië na Malakka en Bolivia de derde plaats in onder de wereld-tinproducenten. Met ingang van 1 Januari 1937 trad in werking het nieuwe „Agreement for the International Tin Control Scheme 1937 —1941". Het productie-quotum bedroeg in 1936 gemiddeld 92i % (v. j. 58| %) van de standaard-tonnages. Het aandeel van Nederlandsch-Indië hierin bedroeg in 1936 33 605 long ton, tegen 21 344 long ton in 1935. De wereld tinconsumptie bedroeg in 1936 ± 154 000 long tons (v. j. 142 500) en bleef +' 17 000 long tons beneden de productie. De zichtbare wereldvoorraden liepen in verband daarmede op van 13 800 long tons in het begin van het jaar tot 22 700 long tons op het einde van het jaar. Het jaargemiddelde der prijzen voor Standaard-tin prompte levering bedroeg £ 204,6 (v. j. £ 225,7); het hoogste maandgemiddelde werd bereikt in December met £ 232,3 en het laagste in Maart met £ 183,3. Bangltatinwinning. De netto-productie over 1936 bedroeg 181 261,34 quintalen tin, tegen 99 189,17 quintalen in 1935. Het grondverzet van mijnen en molens bedroeg 20 157 401 m 3 (in 1935 13 794 863 m 3), terwijl nog 681 449 m 3 werd verricht door vóórwerktuigen ten behoeve der baggertnolenontginningen. In totaal werd 10 168 830 m 3 machinaal (door molens en vóórwerktuigen) verzet, terwijl 10 670 020 m 3 in handbedrijf werd verwerkt, onder gebruikmaking van grond- en spuitpompen (in 1935 respec tievelijk 8 023 851 m 3 en 5 771012 in 3 ). De 6 baggermolens waren in bedrijf, waarvan één gedurende 10 maanden en één gedurende 11 maanden. De kosten over 193 G, inclusief die voor vervoer en verkoop, rente en afschrij ving, bedroegen f 11089 021 (in 1935 f 8 236 353). Het hierin begrepen bedrag aan rente en afschrijving bedroeg f 2 483 481. Verkocht werden 181 487,63 quintalen, waarvan de opbrengst f 154,46 per quintaal bedroeg, tegen 142 132,56 quintalen in 1935 met een opbrengst van f 163,61 per quintaal. De berekende winst, zooals deze op de balans 1936 voor komt, beliep f 19 556 196, tegen f 13 209 016 in 1935. De boekwaarde van het bedrijf bedroeg einde 1936 f 13 717 102, tegen f 13 410 362 einde 1935. De ertsreserve op 31 December 1936 bedroeg 4 380 899 quintalen tin, tegen 4 291 583 quintalen einde 1935. De regelen betreffende de berekening van het bedrag der afschrijvingen voor de Bangka-tinwinning zijn ten aanzien van de jaren 1935 t/m 1939 herzien bij Ord. van 28 Nov. 1936 (I. S. n°. 633). Op 31 December 1936 waren bij het bedrijf werkzaam 12 492 werklieden (31 December 1935 6529 werklieden), terwijl het beheer werd gevoerd door den bedrijfsleider met een staf van 240 personen (in 1935 222 personen). De gezond heidstoestand van de arbeiders was gunstig; het ziektepercentage bedroeg 1,22 % (in 1935 1,84 %). Voor verdere bijzonderheden wordt verwezen naar het jaarverslag der Bangka tinwinning. N. V. ~G emeenschappelijke Mijnbouw Maatschappij Billiton". De productie over het werkjaar 1935/1936 (1 Juni 1935—31 Mei 1936) bedroeg 89 729,49 quintalen tin exclusief smeltwinst. Wolframiet werd niet geproduceerd. In het werkjaar 1934/1935 was de productie 74 160,15 quintalen tin (exclusief smelt winst) en 16,66 quintalen wolframiet. Door de verhooging van het quotum per 1 Januari en 1 October 1936 werd het aantal pompbaggers nog met 24 vermeer derd, terwijl de productie van de particuliere leveranties werd opgevoerd. Op 31 December 1936 waren 8 ernmerbaggers, 3 spuitbaggers en 30 pompbaggers in bedrijf. De gemiddelde mijnwerkerssterkte bedroeg in 1936 4466 man, van wie 2612 man bij de ontginningen werkzaam waren en de overigen waren ingedeeld bij ver schillende nevenbedrij ven; in 1935 waren deze cijfers respectievelijk 3664 en 2330. WINNING VAN DELFSTOFPEN 125 Singkep Tin Exploitatie Maatschappij. De productie over het jaar 1936 bedroeg 2047 ton tin, tegen 1273,17 ton (verbeterd cijfer) in 1935. Voorts werden nog geproduceerd 1,16 ton wolfram-erts en 667,872 ton monaziet-zand. In bedrijf waren 3 emmerbaggers, 3 spuitbaggers, 2 pompbaggers en 1 heuvel spuitontginning. Een van de drie emmerbaggers ving in December 1936 tijdelijk het werk aan in de Zeetinconcessie. Ook van ~nawasschers" werd eenig product verkregen. De ertsreserve bedroeg op 1 Juni 1936 42 020 ton tin, tegen 37 980 ton op 1 Juni 1935. De gemiddelde sterkte in 1936 bestond uit 29 Europeanen, 914 Chineesche arbeiders en 699 Maleische en Javaansche werklieden (onder wie 42 vrouwen), tegen respectievelijk 20, 386 467 (11) in 1935. Voor verdere bijzonderheden betreffende den particulieren tinmijnbouw wordt verwezen naar de jaarverslagen der beide maatschappijen. 3. Steenkolen Steenkolen werden in 1936 gedolven door het Gouvernement op Sumatra en door particulieren en Inlanders op Borneo in de volgende hoeveelheden. Gouvernementssteenkolenmijnen. Hoewel gedurende 1936 weinig verbetering in de prijzen viel te bespeuren, nam de afzet vrij belangrijk toe, waardoor de productie der beide mijnen verhoogd kon worden van 690 546 kgton in 1935 tot 739 282 kgton in 1936. Door de depreciatie van den gulden werd de opbrengst in guldens voor de verkoopen naar het buitenland en op de open markt gunstig beïnvloed, waardoor de totale opbrengst hooger werd dan oorspronkelijk werd verwacht. Het totaal der afleveringen aan Landsdiensten bedroeg gedurende 1936 ruim 19 % meer dan in 1935. Van de meeste Landsdiensten was de afname nagenoeg felijk aan het verbruik over het vorig jaar; de Staatsspoor- en tramwegen en de langkatinwinning daarentegen gaven een zeer belangrijke vermeerdering te zien, welke bij de tinwinning haar oorzaak vond in een verhoogde productie. Ook voor 1936 werden jaarcontracten afgesloten met de voornaamste parti culiere afnemers. Voor de afnemers, die niet gecontracteerd hadden, werden de prijzen in het 4de kwartaal, na de depreciatie van den gulden, verhoogd. De afleveringen aan particulieren gedurende 1936 waren ruim 7 % hooger dan in 1935. Ook de afzet naar het buitenland gaf een kleine verbetering te zien ten opzichte van 1935 (met ± 5 %). Steenkolenproductie (in tonnen van 1000 kg) DE ECONOMISCHE TOESTAND 126 Oembilin-sieenkolenmijnen. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de productie, enz. over 1936 en 1935 (in tonnen van 1000 kg). De ontvangsten bedroegen f 2 787 215, tegen f 2 083 487 in 1935, de bedrijfs uitgaven (zonder rente en afschrijving) f 2 514 307, tegen f 1 944 635 in 1935. Het voordeeling verschil tusschen directe exploitatiekosten en baten was f 272 908, tegen f 195 315 in 1935. De aan het Gouvernement uit te keeren rente op het in het bedrijf gestoken kapitaal beliep f 267 544, tegen f 320 690 in 1935; de afschrij ving f 827 999, tegen f 976 505 in 1935. De boekwaarde van het bedrijf, inclusief het kolenetablissement te Emmahaven, bedroeg einde 1936 f 3 555 394, tegen f 4 279 127 einde 1935. Einde 1936 waren bij het bedrijf werkzaam 51 Europeesche, 5 Chineesche en 8 Inlandsche ambtenaren, tegen respectievelijk 65, 3 en 10 in 1935. Bovendien waren op dien datum nog 81 Inlandsche beambten in dienst van het bedrijf, tegen 85 einde 1935. De mijnwerkerssterkte bedroeg gemiddeld 2140 man, van wie 421 dwangarbeiders, tegen respectievelijk 2031 en 396 in 1935. Boekit Asem-steenkolenmijnen. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de producties, afleveringen en hoofdelijke producties over 1936 en 1935 (in tonnen van 1000 kg). ') In 1936 werd de brandleiproductie bij de kolen gevoegd. -) Verbeterd cijfer. WINNING VAN DELFSTOFFEN 127 De ontvangsten, inclusief die voor afgeleverde briketten, bedroegen f 2 717 759, tegen f 2 317 645 (verbeterd cijfer) in 1935. De bedrij f suitgaven (inclusief de brikettenfabriek) waren f 2 636 976, tegen f 2 463 910 (verbeterd cijfer) in 1935. Het batig saldo tusschen directe exploitatiekosten en baten bedroeg f 80 783, tegen een nadeelig saldo van f 131 315 in 1935. De aan het Gouvernement uit te keeren rente op het in bedrijf gestoken kapitaal beliep f 318 892, tegen f 353 847 in 1935; de afschrijving f 695 199, tegen f 707 826 in 1935. De ontvangsten voor afgeleverde briketten bedroegen f 598 309, tegen f 491 986 in 1935; de productie kosten inclusief vervoerkosten der briketten hebben bedragen f 573 589, tegen f 472 337 (verbeterd cijfer) in 1935. De boekwaarde van het bedrijf, inclusief de kolenafscheepplaats te Kertapati, was einde 1936 f 4 744 309, tegen f 5 376 124 einde 1935. Einde 1936 waren bij het bedrijf werkzaam 34 Europeesche ambtenaren, tegen 39 in 1935. Gemiddeld waren gedurende 1936 tewerkgesteld 530 Javaansche contractanten en 1652 vrije lieden, tegen respectievelijk 656 en 1912 in het jaar tevoren. Voor verdere bijzonderheden van de Gouvernementskolenbedrijven zij verwezen naar het jaarverslag van 's Landssteenkolenmijnen. N. V. Steenkolen Maatschappij ~Parapattan". De productie werd, op enkele incidenteele leveringen aan het Gouvernement na, geheel afgenomen door de Koninklijke Paketvaart Maatschappij, die deze kolen uitsluitend gebruikt op haar eigen schepen. De netto-productie bedroeg in 1936 253 400 ton, tegen 246 560 ton in 1935. Doordat minder kolen werden verkocht dan geproduceerd konden worden, werd het bedrijf, naast alle Zon- en feestdagen, ook nog op 46 werkdagen gestopt. Verkocht werden 241 625 ton, bestaande uit stukkolen, nootjeskolen en gruis kolen. De gemiddelde dagproductie per ondergrondschen arbeider bedroeg 1257 kg. In 1936 waren in dit bedrijf 39 Europeanen en 1460 Inheemschen en vreemde Oosterlingen werkzaam, tegen 43 en 1700 in 1935. N. V. Oost Borneo Maatschappij. In 1936 vond steenkolenwinning alleen plaats op het terrein Loa Koeloe. De productie bedroeg 76 214 ton, tegen 71 615 ton in 1935. Afscheep naar Hong Kong geschiedde gedurende de eerste helft van 1936 regelmatig, doch werd tengevolge van de steeds slechter wordende opbrengstprijzen bijna geheel stopgezet in de 2de helft van dat jaar. Verscheping naar Singapore had gedurende 1936 regelmatig plaats. Het vervoer der kolen geschiedde uitsluitend met schepen van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij. Einde 1936 bestond het personeel uit 9 Europeanen, 16 man hooger Aziatisch personeel en 568 arbeiders, tegen respectievelijk 9, 13 en 602 einde 1935. i. Goud en zilver De goud- en zilverproductie, gesplitst naar de verschillende mijnwerken of terreinen en ontginners, blijkt uit de volgende tabel. Goudproductie (in grammen) DE ECONOMISCHE TOESTAND 128 Goud- en zilverwaarde. De gemiddelde goudwaarde in 1936 bedroeg f 1747,86 per kg goud, tegen f 1656,57 in 1935. De zilverprijs was in 1936 gemiddeld f 22,27 per kg zilver, tegen f 30,43 in 1935. Mijnbouw Maatschappij ~Rcdjang hebong". Gewonnen werden in 1936 92 826 kgton erts met een gemiddeld gehalte van 5,60 gram goud en 35,10 gram zilver per ton, tegen 96 812 ton erts met gemiddeld 6,78 gram goud en 39,56 gram zilver per ton in 1935. In de verwerkingsinstallatie werden behandeld 27 240 ton zand en 67 342 ton slik, tegen 23 260 ton zand en 73 380 ton slik in 1935. Hieruit werd in 1936 verkregen 453 040 gram goud en 2 899 710 gram zilver, ter gezamen lijke waarde van ±' f 897 000, tegen respectievelijk 600 117, 3 407 491 en f 1 061 000 in 1935. In 1936 bedroeg de extractie theoretisch 90,74 % voor het goud en 85,52 % voor het zilver, en de werkelijke extractie 93,01 % voor het goud en 88,98 % voor het zilver. Zilverproductie (in grammen) WINNING VAN DELFSTOFFEN 129 Productie. Wederom is de ruwe olie-productie in 1936 ten opzichte van het voorafgegane jaar gestegen, zoodat Nederlandseh-Indië met een ruwe olie productie van 6 437 910 kgton het vorig record heeft overschreden, waarvan de volgende staten gedetailleerde cijfers geven. •) Verbeterd cijfer. Ruwe olie-productie (in tonnen van 1000 kg) il Wat betreft de einde 1936 nog aanwezige ertsvoorraden valt te vermelden, dal op 8 December 1936 de economisch wiubare ertsreserve wae uitgeput. Het personeel bestond op 1 Januari 1937 uit 30 .Europeanen, 25 ambachts lieden, schrijvers, enz. en 957 arbeiders, tegen respectievelijk 30, 47 en 1021 op 1 Januari 1936. Mijnbouw Maatschappij ~Bimau". Gedurende 1936 werden gewonnen 90246 kgton erts met een gemiddeld gehalte van 14,93 gram goud en 184,73 gram zilver per ton, tegen respectievelijk 90 419, 15,55 en 206,68 in 1935. In de verwerkings installatie werden 34 620 ton zand, 52 234 ton slib en 3293 ton concentraten behandeld, tegen respectievelijk 34 488, 52 667 en 3320 in 1935. Verkregen werden in 1936 1 314 558 gram goud en 16 272 045 gram zilver, ter gezamenlijke waarde van f 2 609 200, tegen respectievelijk 1 387 247, 17 929 146 en f 2 698 700 in 1935. In 1936 bedroegen de theoretische en werkelijke extractie 96,55 % en 97,66 % voor het goud, en 90,44 % en 97,18 % voor het zilver. De ertsreserve einde 1936 werd getaxeerd op 397 236 ton erts met een gemid deld gehalte van 14,85 gram goud en + 187 gram zilver per ton, tegen respec tievelijk 400 468, 15,71 en + 190 einde 1935. Het personeel bestond op 1 Januari 1937 uit 45 Europeanen, 30 schrijvers, 30 Inlandsche contractanten en 1538 vrije arbeiders, tegen respectievelijk 45, 30, 85 en 1557 op 1 Januari 1936. Mijnbouw Maatschappij ~Moeara Sipongi". Het aan deze maatschappij toe behoorend mijnwerk „Pagaran Si Ajoe" kwam in Februari 1936 in productie. De edelmetaalproductie bedroeg in 1936 114 331 gram goud en 44 992 gram zilver. tUinde 1986 bestond het personeel uit 14 Europeanen, 35 man hooger Aziatisch personeel en 627 Inlandsche arbeiders. Mijnbouw Maatschappij ~Barisan". Het aan deze maatschappij toebehoorend mijnwerk „Goenoeng Aroem" kwam midden 1935 in ontginning, doch het bedrijf kwam eigenlijk eerst in 1936 tot geregelde en normale productie, waarbij de goud extractie verbeterde tot ruim 90 % en de zilver-extractie tot 82£ %. Buim 22 000 ton erts werden in 1986 verwerkt. De edelmetaalproductie bedroeg 205 681 gram goud en 1 406 871 gram zilver, tegen respectievelijk 2022 en 489 172 in 1935. Einde 1986 waren op de onderneming werkzaam 9 Europeanen en 302 Inlandsche arbeiders, legen respectievelijk 9 en 273 op einde 1985. 5. Aardolie en aardgas BETREKKINGEN MET HKT m'ITFA'LAND 13 arbeid van de Papoeasche bevolking wenst! iel ijk- moet worden geacht. De resul taten van dit onderzoek zijn nog in behandeling. d. Voeren van rechtsgedingen. Door de Britsdie Regeering werd de werking van het Nederlandsch-Britsche verdrag, houdende bepalingen tot het vergemak kelijken van het voeren van rechtsgedingen in burgerlijke en handelszaken (vgl. Indisch Verslag over 1935, blz. 9), uitgebreid over Canada, waarvan aanteekening werd gehouden in I. S. 1936 n°. 395. e. Schikking van Madrid. Industrieele Eigendom. Krachtens de wet van 13 Sept. 1935 (N. S. n°. 556) ging de Nederlandsche Eegeering over tot opzegging voor Nederlandsch-Indië van de op 6 November 1925 te 'e-Gravenhage herziene schikking van Madrid van 14 April 1891 betreffende internationale inschrijving van fabrieks- en handelsmerken, welke opzegging van kracht werd op 4 November 1936. Aanteekening van een en ander werd gehouden in I. S. 1936 n°. 28. Ingevolge de bij de totstandkoming der wet afgelegde verklaring, dat de merken, welke in Indië uit hoofde van internationale inschrijving beschermd zijn, op den datum, waarop de opzegging van kracht wordt, beschermd zullen blijven voor den duur waarvoor de internationale inschrijving geldt, werd in de Ord. van 9 Oct. 1936 (I. S. n°. 547) een zoodanige regeling voor de bescherming dezer merken getroffen. ƒ. Immuniteit van Staatsschepen. Bij G.B. 12 Oct. 1936 n°. 23 (I. S. n°. 548) werd aanteekening gehouden van de aanvaarding door Nederland van het op 10 April 1926 te Brussel gesloten verdrag tot het vaststellen van eenige een vormige regelen betreffende de immuniteit van Staatsschepen, alsmede van hel additioneele protocol van 24 Mei 1934. Het verdrag trad voor Nederlandsch-liidi. in werking op 8 Januari 1937. i. Overige aangelegenheden ft. Vreemdelingenbezoek aan Nederlandsch-Indië. Onder de bezoeken door belangrijke vreemdelingen in het jaar 1936 aan Indië gebracht, mogen worden genoemd die van den Britschen Gezant en Gevolmachtigd Minister te Bangkok, Sir Josiah Crosby en van den Right Honourable The Marquess of Hartington, onderstaatssecretaris van de Dominions, welke op doorreis naar Australië korten tijd op Java verbleef. De echtgenoole van den President der Philippijnen, Mevrouw Quezon, verbleef gedurende de maanden Januari en Februari in Indië op een reis door de Zuidelijke landen van het Verre Oosten. Het Hoofd van den Technischen Dienst van de afdeeling Irrigatie van liet Departement van Economische Zaken van Siam, Phra Prakob Yantrakich, bracht voor studiedoeleinden een bezoek aan een aantal Indische havens. De luitenant-kolonel van den Japanschen Generalen Staf, Takanobu Manaki. ondernam een studiereis over Sumatra, Java en Borneo; voorts ondernam de heer Y. Hatta, lid van het Japansche Hoogerhuis, gewezen vice-president van de Zuid-Mantsjoerijsche Spoorweg Maatschappij, een reis door deze gewesten. Van Augustus tot September vertoefde de heer Gabriël Dennis, Minister van Financiën der Republiek Liberia, op een wereldreis in Indië. De heer J. S. Thomson, Revenue Commissioner der North Western-Frontier Province, India, bracht voor studiedoeleinden een bezoek aan Java. Een Chineesche handelsdelegatie, onder leiding van de heeren Kao Shik Heng en Woo Sze Chang, kwam in Augustus 1936 in Indië aan en verbleef daar, contact zoekend met autoriteiten en de particuliere handelswereld, gedurende een tweetal maanden. b. Grcnslnvesties. Op 19 April 1935 deed de Portugeesche korporaal-post houder (~Commandante") van Poelau Kambing, vergezeld van een aldaar gedetineerden politieken banneling, een Inlandsch hoofd, een vaccinateur en een 30-tal inboorlingen een inval in de strandkampong Pisera Oesoen op het eiland Liran (onderafd. Kisar, res. Molukken), met het oogmerk een naar dit eiland DE ECONOMISCHE TOESTAND 130 Hierdoor draagt Nederlandsch-Indië naar schatting evenals in het voorafgegane jaar voor 2,5 % aan de wereldproductie van ruwe olie bij en blijft het de zesde plaats onder de wereldproducenten innemen. Vim de verkregen ruwe olie-productie was het aandeel der 3 groote maat schappijen als volgt verdeeld: De aardgasproductie bedroeg in 1936 1 247 333 kgton, tegen 1095 423 kgton in 1935. Verwerking. Met uitzondering van 740 395 kgton ruwe olie van Tarakan, welke direcl als brandstof verkocht werd, en 104 267 kgton ruwe olie van Pangkalanbrandan en BaHkpapan ter verwerking uitgevoerd, had de verwerking van de ruwe olie in dezelfde raffinaderijen als in vorige jaren plaats. Naar de/.e raffinaderijen werden in 1936 5 598 554 kgton ruwe olie verpompt, waaruil de volgende eindproducten werden verkregen: Benzine 1 762 800 kgton Aviation spirit 98 612 ~ White spirit 63 886 ~ Kerosine 988 088 „ Residu, Diesel- en Solar-olie ... 2 217 183 ~ Smeeroliën 23 081 ~ Impregneer-oliën 5 072 ~ Paraffine, was en ceresine .... 63 126 Asphalt 9 740 ~ Overige producten 241 593 ~ Verliezen 125 373 ~ Verkoop. De gemiddelde marktnoteeringen over 1936 van ruwe olie en hare producten in de Vereenigde Staten van Amerika, welke noteeringen de prijzen der olieproducten in hel grootste deel van de overige wereld beïnvloeden, zijn. zoowel voor ruwe olie als voor hare derivaten, hooger geweest dan die in 1985, ') Verbeterd cijfer. of samengevat naar de verschillende eilanden: WINNING VAN DELFSTOFFEN 131 Deze gunstige ontwikkeling der prijzen van olieproducten is hoofdzakelijk te danken aan een drietal oorzaken. In de eerste plaats was in de Vereenigde Staten gedurende 1936 de vraag naar de voornaamste olieproducten voor consumptie veel grooter dan in 1935, in de tweede plaats zijn in eerstgenoemd jaar over de geheele wereld groote hoeveelheden dier producten uit de markt genomen ten behoeve van voorraadsvorming voor bewapeningsdoeleinden en in de derde plaats heeft Rusland niet zoodanige hoeveelheden olieproducten uitgevoerd, dat zij op de markt een prijsdrukkenden invloed hebben gehad. Op de binnenlandsche markt ondergingen de prijzen voor de verhandelde producten in 1936 geen wijzigingen van eenig belang, terwijl de in Nederlandsch- Indië verkochte hoeveelheden in 1936 slechts een weinig grooter waren dan die in 1935, uitgezonderd de hoeveelheid verhandelde stookolie en residu, welke eenigszins terugliep. 6. Andere oerproducten Diamant. Door de N. V. „Maatschappij tot Mijn-, Bosch- en Landbouw exploitatie in Langkat" werd in 1986 op haar concessieterrein „Bantja Sirang 1", gelegen in de onderafdeeling Martapoera van de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, geen diamant gowassohen, tegen .'(273,3 karaat ter waarde van f 54 504 in 1935. In dezelfde onderafdeeling verkregen Inlanders 391 karaat diamant ter waarde van (6888, tegen 635,5 karaat ter waarde van f 6512 in L 986. In de Westerafdeeling van Borneo werd dooi- de Inlandsche bevolking in het stroomgebied der Meroeban- en Landak-rivieren een hoeveelheid van 363 karaat diamant ter waarde van I' 6645 gewonnen, tegen 207 karaat ter waarde van f 4485 in 1935. Door den Resident der Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo werden gedurende 1986 2421 licenties voor de winning van diamant verstrekt, tegen 2429 in 1935. Mangaanerts. Met uitzondering van een. op een opsporingsterrein in de residentie Priangan (West-Java) verkregen hoeveelheid van 22 kgton, kwam de mangaanertsproductie in 1936 geheel van de concessieterreinen der X. V. Alge meens 1 iidustrieele Mijnbouw- cai Exploitatie-Maatschappij, welke in Midden • lava (ros. Jogjakarta) en in West-Java i ros. Priangan) zijn gelegen. In verband met het uitgeput raken van de ertsreserve in Middcn-Java is in 1936 de productie in West-lava opgevoerd. De productie van genoemde maatschappij bedroeg in Midden- en West-.lava respectievelijk 4547 en 4050 ton, tegen 11103 en 1235 ton in 1935. Het, in 1936 verscheepte erts was bestemd voor Europa (9593 ton), Amerika (1680 ton) en Australië (20 ton), welke hoeveelheden in 1985 bedroegen 9748, 80 en 20!» ton. De in 1986 toegenomen afzet komt geheel voor rekening van de laaggradige ertsen. De vraag naar hooggradig eris is constant gebleven, die van middelgradig erts afgenomen en die van laaggradig erts belangrijk toegenomen. Dit erts vindt hoofdzakelijk zijn bestemming in de chemische industrie. De prijzen vertoonden tegen het einde van het jaar een neiging om iels op te loopen. Gemiddeld waren in 1936 bij het bedrijf 526 Inlanders en 16 man overig personeel tewerkgesteld, tegen respectievelijk 978 en 20 in 1935. Judiuw. De winning van jodiuiuhoudend water vond in 1936 plaats in de residentie Öoerabaja door de N. V. ..Yoreenigde Jodiumfabrieken" en de N. V. >.Jodiuznondememing Watoedakon". Laatstgenoemde onderneming legde zich, naast het produceeren van jodium in ioodkopervorm, ook toe op de fabricatie van zuivere joodkali. De jodiummarkt vertoonde een nog steeds verder dalende lijn. Me uitvoer van kopenoduur van -lava bedroeg in 1986 168 kgton, tegen 140 kgton in 1935. DE ECONOMISCHE TOESTAND 132 Aafaltgeëteente. Aafaltgesteente werd gewonnen door de N. V. „Mijnbouw en Cultuur Maatschappij Boeton" n|> hel gelijknamige eiland. I'' 1 productie in 1936 bedroeg (>:>S2 kg ton, tegen 4759 kgton in L 985. Van Boeton werden ver- Bcheepi 6718 bon, tegen 7906 ton in L 935. De aanwezige voorraad verscheepbaar product bedroeg einde 1936 11 OG4 ton. Gedurende L 936 waven bij hel bedrijf gemiddeld 15] werklieden en 8 man overig personeel werkzaam, tegen respec tievelijk 190 en 8 in 1985. Zwavel. Zwavelwinning vond in 1936 hoofdzakelijk plaats op liet terrein „Kawah-Poetili ' der N. Y. ~Zwavelontginning Kawah-Poetih", waarvoor door haar mei hei Gouvernement een aannemingsovereenkomsi is gesloten. De pro ductie beliep 9094 kgton geraffineerde zwavel, 66 ton zwavel-poeder en 747 ton zwavel-modder, tegen respectievelijk 7494, 1180 en 799 in 1985. De prijzen bleven lui hel vierde kwartaal L 986 ongeveer op hetzelfde niveau als jn 1935, doi-h daarna trad voor de voornaamste exportgebieden, namelijk Rritsch-Tndië en Zuid-Afrika, een lichte verbetering in, welke waarschijnlijk een uitvloeisel was van de algemeene stijging van goederenprijzen op de wereldmarkt. Gemiddeld waren gedurende l ( .'-'!<i bij hel bedrijf werkzaam 486 [nlanders en s man overig personeel, tegen respectievelijk 457 en (i in 1935. Door de Inlandsche bevolking werd op den Goenoeng Welirang een hoeveel heid van 171 ton zwavel ter waarde van f 3326 gewonnen en, evenals in 1985, op de binnenlandsche markt verkocht. Fosfaat. In 1936 werd door de N. V. ~E xploitatie- en Handel Maatschappij voorheen Buning" op haar terreinen in de residenties Cheribon en Pekalongan 6879,89 kgton fosfaai gewonnen, begen 8606,62 kgton in 1985. Voorts produceerde de heer H. Houbolt op 6 in de residenties Buitenzorg, Cberibon, Banjoemas en Bodjonegoro gelegen opsporingsterremen 5046,6 ton Instaat (in 1935 van 4 opspo ringsterreinen 2949,33 ton), lid gewonnen loslaat bevatte 28—30 % P„ 0 5 . Bovendien produceerde de ~ Algemeene [ndustiieele Mijnbouw- en Exploitatie- Maatschappij" op haai' terreinen Karangbolong 1 en II gedurende L 986 845 ton ruwe fosfaat. De prijs, waarvoor hel Inslaat in L 986 werd verkocht, was in de laatste maanden stijgend. Hel verbruik in Indië van nat miiinsfaat als meststof nam in 1986 niet ± 21 000 ton de, tweede plaats in. Bauxiet. Door de Nederlandsch-Indische Bauxiei Exploitatie Maatschappij werd de winning van bauxiet op hel eiland Bintan (Riouw-archipel) mei voort varendheid voortgezet en uitgebreid. In 1985 werd niet. de winning aangevangen. Bet bedrijf werd zooveel mogelijk gemechaniseerd; zoowel de winning ais de verwassohing van het ruwe product en de belading der Bchepen geschieden machinaal. Gewonnen werd in 1936 150 337 ton bauxiet (in 1985 Lö 708 ton, verbeterd cijfer), waarvan 11-1 LB7 ton werden verscheept. Het aantal arbeiders bedroeg gemiddeld 570, van wie 255 in dienst van aannemers. Kalktteen. Gedurende 1936 vond kalksteenwinning plaats op Java in de residenties Priangan, Cheribon, Pekalongan, Semarang, Japara-Rembang, Soera ba ja, Madioen, Kediri. Malang en Besoëki en in de gouvernementen Jogjakarta en Boerakarta, op Sumatra in de residenties Bumatra s Westkust en Benkoelen. Ten behoeve van de portlandceinent-fabriek te [ndaroeng werd in de afdeeling Padang 172 160 ton kalksteen gewonnen, tegen 188 820 ton in 1985. Mergel. Ten behoeve van laatstgenoemd bedrijf werd voorts in 1986 in de afdeeling Padang 58 584 ton mergel gewonnen, tegen 57 200 ton in 1985. Tras. In 1986 werd in de residentie Pekalongan een hoeveelheid van 682 ton fcraa gewonnen (tegen 850 ton in L 985) en in de residentie Priangan L 289 ton tuftras. Kaolien, Kaolien werd geproduceerd in een winningsvergunningsteiTein in de residentie Priangan (West-lava), zoomede op een terrein in de residentie Palem bang (Sumatra). WINNING VAN DELFSTOFFEN 133 Klei. Gedurende 1086 bad de winning van klei plaats in de residentie Japara- Rembang op Java, in de resident ie Palembang op Bumatra en in hei gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. De N. V. „Nederlandsen-Indische Uhamotte- en Klei-Industrie" verkreeg in liet regentschap Rembang gedurende 1936 2102 m klei, tegen 1475,4 m 3 gedurende 193.5. 7. Zoutwinning en zoutregie Zoutwinning en eoutverkoop. De uitgaven voor de zoutwinning bedroegen in IU3C: Algemeen beheer van hel bedrijf ... f 272 000 Aanmaak en aankoop van ruw zout . 1 488 900 fabriekmatige bewerking en verpakking . 917 800 Oost-Java-zeevervoer 461300 f 3 084 500 De ontvangsten (overtochtskoeten en vrachten, geïnde huishuur van dienst woningen en andere ontvangsten) bedroegen f L 25 500. Bovendien had een afname van de /.uut voorraden plaats ter Waarde van f 351 200, zoodat het saldo bedraagt f 8 810 200, waartegenover uiteraard het bij de Zoutrcgie gekweekte voordeehg Baldo staat. Aanmaak en aankoop van ruw ztmt. De maatregelen tol beperking van den zoutoogst werden ook in 1930 in verband met den nog steeds grooten voorraad Los /.out voortgezet. -Bleef bet gouvernements-zoutland Grisee buiten bedrijf, en werd bet gouvernements-zoiitlaud Xembakor-West buiten bedrijf gesteld, bet gouvernements-zoutland Gersik-Poetih daarentegen werd wederom in bedrijf gesteld. De productie der zoutlanden werd gesteld op 87 000 ton. De prijs, waar tegen bet ruwe zont van de bevolking werd ingekocht, bleef gesteld op I 7,50 per ion. De hoeveelheid gewonnen zout kwam + 4200 ton boven de vastgestelde productie; zij bedroeg op de bevolkingslanden Soemenep 81888 ton (tegen 28960 ton in 1935), Pamekasan 15 306 ton (tegen 15 116 ton in 1935) en Bampang 33 233 ton (tegen 28 784 ton in 1935) en op de gouvernementslanden Nembakor \\ est nihil (tegen 13 545 ton in 1985) en Gersik-Poetih 10818 (tegen nihil in 19:!.".) of in totaal 91195 ton in 1936, tegen 86 405 ton in 1935. Voor den aankoop van ruw zout op de bevolkingslanden werd aai, de zout winners op Madoera uitbetaald i 602 826, tegen f 546 45-1 in 1935. De op de zoutetabliasementen einde 1986 aanwezige voorraad ruw zout bedroeg 907 111 lon, tegen 1001722 ton einde 1935. Eerstgenoemde voorraad was opgeslagen in 105 pakhuizen on 104 z.g. openhu-bt opschuringen. Men aanvang werd gemaakt met de voorbereiding en uitvoering van een reorga nisatie der zoutwinning, waartoe o. m. behooren de integrale afkoop zoowel van de historisch gegroeide zoutaanmaakrechten als van den grond der bevolkings landen, zoomede de ombouw der bevolkingslanden Soemenep en Bampang tot gouvernementslanden, een en ander beneinde een belangrijk goedkoopere winning van bel zout te verkrijgen. Aan de reorganisatie werd gekoppeld de stichting van een Madoera-welvaartsfonds, teneinde de economische positie der Madoereesche bevolking, welke door de saneering van bei bedrijf zou worden verzwakt, duur zaam te versterken. Fabriekmatige bewerking en verpakking. Door de twee zoutfabrieken op Madoera weid ïI 1 7-'i(> ton [os ZOUI \an de /.ontbinden ontvangen, tegen 124315 ton in L 985. De productie bedroeg 128 916 ton briketzout, tegen 114 083 ton in 1985. In eerstgenoemde hoeveelheid is begrepen 21 sus ton gejodeerd zout, best,.i,id voor bestrijding van endemischen krop in verschillende streken van het regie-gebied. Door beide Eabrieken werd afgeleverd lis 171 ion briketzout, tegen 115 601 ton in 1985. Voor de verpakking van bel briketzout werd 1156 ton uil Kuropa betrokken karton verbruikt, tegen LO6B ton in 1935. DE ECONOMISCHE TOESTAND 134 Gemiddeld waren in beide fabrieken 1387 arbeiders per dag werkzaam, tegen 1434 in 1935. Oost-Java-zeevcrvoer. Kinde 1936 bestond de vloot van dit onderdeel uit 5 sleepbooten, 1 stooraliohter met een laadvermogen van 160 ton, 2 motor lichters met een gezamenlijk laadvermogen van 90 ton en 17 lichters met een gezamenlijk Laadvermogen van 3400 ton. Eén houten lichter werd buiten dienst gesteld. Door de vaartuigen van dezen vervoersdienst werden afgelegd 119 332 zeemijlen, tegen 113 135 zeemijlen in 1935, terwijl aan los en verpakt zout, kolen en materialen vervoerd werd 94 857 ton, tegen 94 723 ton in 1935. Het voor den verkoop bestemde los en verpakt zout, afkomstig van de zout landen en de fabrieken, werd vervoerd door het Oost-Java-zeevervoer tot een hoeveelheid van 48 991 ton (tegen 49 794 ton in 1935), de Koninklijke Paketvaart Maatschappij tot een hoeveelheid van 65 759 ton (tegen 66 952 ton in 1935) en de Madoera Stoomtram Maatschappij tot een hoeveelheid van 26 530 ton (tegen 22 920 ton in 1935). Het Pontianak-riviervervoer. De financieele uitkomsten van dit bedrijf zijn: uitgaven f 46 500, inkomsten f 61 900, voordeelig saldo f 15 400. De van 1929 dateerende vervoerstarieven werden verlaagd, varieerendi 15 tot 60 %. Door de vaartuigen van dezen dienst werden 31222 zeemijlen afgelegd, waarbij 2890 ton zout en goederen en 3833 passagiers werden vervoerd. Voor 1935 bedroegen deze cijfers respectievelijk 29 518, 2636 en 2895. Overig vervoer en verkoop (ssoutregie). Voor een tweetal ver in het binnen land gelegen plaatsen in de residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo wordt het briketzout verpakt in blik, ter voorkoming van beschadiging tijdens het zware transport. Ook in de residentie Manado werden op enkele plaatsen met een dergelijke verpakking proeven genomen. Aan de drie provincies West-, Midden- en Oost-Java werd geleverd 75 30,"> ton verpakt zout, tegen 76 659 ton in 1935, zoomede 2789 ton los zout, tegen 3403 ton in 1935. Door die provincies werd aan de verbruikers verkocht 79 697 ton verpak! en 2984 ton los zout, tegen onderscheidenlijk 75 501 en 3309 ton in 1935. In de Vorstenlanden werd 10 635 ton (tegen 10 535 ton in 1935) en in de Buitenge westen 31 612 ton (tegen 30 516 ton in 1935) verpakt zout verkocht. In de Buitengewesten was het voornamelijk de verbetering van den eeonomischen boestand, in combinatie met de in sommige streken verbeterde verkooppolitiek van de regie, welke de voortzetting van de reeds vroeger aangevangen debict slijging stimuleerde, terwijl voorts de verlaging van den zoutprijfi — bij G.B. 16 Üct. 1936 n°. 2Z werd de prijs van het verpakte zout in hel geheele monopolie gebied met twee cent per briket verlaagd — daarop mede van invloed was. In de Buitenge westen en de Vorstenlanden tezamen bedroeg de verkoop van los zout voor visscherij- en industrieele doeleinden 22 617 ton, tegen 22 825 ton in 1935. De achteruitgang is voornamelijk een gevolg van den minderen verkoop te Bagan- Siapi-api, waar in 1936 17 654 ton verkocht werd, tegen 18 383 ton in 1935. Bij wijze van proef werd een aanvang gemaakt met de verstrekking van visch zout te Manokwafi en te Sampit. In de Vbrstenlanden werden 34 nieuwe, zout - verkoopplaatsen opengesteld, waarvoor vrijwel in alle gevallen de bestaande opiumverkoopplaatsen werden benut; 2 zoutverkoopplaatsen werden gesloten. In dr gewesten Sumatra's Westkust, Oostkust van Sumatra, Bangka en Onderhoorigheden, Westerafdeeling van Borneo, Zuider- en Oosierafdeeling van Borneo en Manado werd(en) onderscheidenlijk 1, 1, 8, 1, 1 en 1 verkoop plaats(en) voor verpakt zout opgericht. In elk der gewesten Westerafdeeling van Borneo en Molukken werd 1 verkoopplaats voor verpakt zout opgeheven, terwijl in elk der gewesten Oostkust van Sumatra, Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo en Mohikken 1 verkoopplaats voor los zout werd opgericht. Voorts werden in de provincies West- en Oost-Java respectievelijk 8 en 2 verkoopplaatsen voor verpakt zout opgericht en in eerstgemelde provincie bovendien 2 vischzout loodsen. WINNING VAK DELFSTOFFEN 135 De bruto-opbrengst van don verkoop (aan de provincies en buiten de provin cies rechtstreeks aan de bevolking) bedroeg voor los zout f 1 046 766 en voor verpakt zout f 14 712 977. Uit de zoutwaterwellen in liet regentschap Grobogan der provincie Midd.cn- Java werd door de bevolking 2516 ton zout geoogst, tegen 2549 ton in 1935. Aan cijns werd ± f 38 000 ontvangen, tegen + f 37 350 in het vorig jaar. 8. Overheidszorg voor de delfstoffenwinning Wetgeving en münreektelijkc toestand. Bij (i.B. 9 Jan. 1936 n u . 29 is een terrein, gelegen op Nieuw- Guinea (res. Molukken), gereserveerd voor opsporingen en ontginningen van Gouvernementswege met betrekking tot alle in het eerste lid, onder n, van art. 1 der Indische Mijnwet genoemde delfstoffen. Om redenen van algemeen belang werden gesloten voor mijnbouwkundige opsporingen: o. bij G.B. 12 Maarl 1988 n". 51 (1. S. n°. 122) het terrein van het daarbij aangewezen natuurmonument „Tanggala" (ros. Manado); b. bij G.B. 4 Mei 1936 n". 18 (I. S. n°. 209) het. terrein van liet daarbij aangewezen natuur monument ~Ranoe Daroongan" (res. Malang, prov. Oost-Java); c. bij G.B. 17 Juni 1936 n°. 36 (I. S. n°. 325) het terrein van het daarbij aangewezen natuur- nuiuent „Doesoen Besar" (res. Benkoelen). Bij G.B. 4 Sept. 1936 n°. 23 (I. S. n°. 471) is wijziging gebracht in de grensomschrijving van de terreinen der bij G.B. 4 Febr. 1924 n u . 36 (I. S. n°. 43) aangewezen natuurmonumenten „Goenoeng Pitjis" en „Goenoeng Sigogor" (res. Madioen, prov. Oost-Java), terwijl daarbij voorts is bepaald, dat de sluiting voor mijnbouwkundige opsporingen om redenen van algemeen belang, bedoeld in art. 2 van laatstgenoemd G.8., van de in art. 1 van dat G.B. als natuur monumenten aangewezen terreinen, wordt geacht te hebben plaats gehad inge volge art. 8, lid (1), sub c, der Indische Mijnwet. Bij de wet van 21 Dec. 1936 (N. S. 1936 n°. 911, I. S. 1937 n°. 49) is de Minister van Koloniën gemachtigd tot het sluiten van overeenkomsten als bedoeld in art. 5a der Indische Mijnwet met de te 's-Gravenhage gevestigde N. V. Mijn bouwmaatschappij Nederlandsen Nieuw Guinea, voor de opsporing en ontginning van alle delfstoffen, genoemd in het eerste lid, sub a, van art. 1 dier wet, in terreinen, gelegen in de residentie Molukken. Ontginningen van Gouvemcmentswege. De eigen mijnbedrijven van het Gouvernement omvatten twee kolenbedrijven (de Oembilin- en de Boekit Asem mijnen) en een tinbedrijf (de Bangka-tinwinning). Gedurende 1936 bleven 7 aannemingsovereenkomsten van kracht. Het aantal gemengde bedrijven bleef twee: de naamlooze vennootschap „Gemeenschappelijke Mijnbouw Maatschappij Billiton" en de naamlooze ven nootschap „Nederlandsch-Indische Aardolie Maatschappij". Overeenkomsten op den voel van art. öa der Indische Mijnwet. In 1936 werden 3 opsporingsovereenkomsten gesloten, waarvan 1 met de naamlooze ven nootschap „Nederlandsche Pacific Petroleum Maatschappij" voor de opsporing van aardolie, enz. in een als „Kokan-blok" aangeduid terrein (gouv. Oostkust van Sumatra) en 2 met de naamlooze vennootschap „De Bataaische Petroleum Maatschappij ' voor de opsporing van aardolie, enz. in een tweetal als „Amoenlai blok" en „Snngatta-blok" aangeduide terreinen (res. Zinder- en Oosterafdeeling van Borneo). Hinde 1936 waren 5 opsporingsovereenkomsten van kracht. Gedurende 1936 bleven 33 opsporings- en ontginningsovereenkomsten van kracht. Mijnconccssiën. Gedurende 1936 werden 7 mijnconcessiën van Gouverne mentswege verleend, waarvan 1 voor de winning van goud, zilver, lood, zink en koper (de mijnconcessie „Tji Sero" in de residentie Buitenzorg van de provincie West-Java) en 6 voor de winning van goud (de mijnconcessies „Petai I-II" en „Evenaar 11" in het gouvernement Oostkust van Sumatra en de mijnconcessies „Serantak Boedoek 1-li-lII" in de residentie Westerafdeeling van Borneo). DE ECONOMISCHE TOESTAND 136 Op verzoek werden ingetrokken de mijnconcessies ~Pasir Anaga", ~ Gk)enoeng Parang" en „Qeettruida", terwijl de mijnconcessie „Tegalredjo II" van rechts wege is vervallen. Hinde 1936 waren '235 mijnconcessiën van kracht, terwijl 13 aanvragen om mijnconcessiën in behandeling waren. Gedurende 193(3 werden geen nieuwe door de Regeering goed te keuren inijn ooncessiëo door [nlandscbe Zelfbesturen verleend. De mijnconcessie ~Wara" is van rechtswege vervallen, terwijl van de mijnconcessies „Nawoengan" en „Djong grangan" door de eoneessionaressc afstand is gedaan. Eind 1936 waren 33 mijn concessiën van kracht. Zeven vergunningen tot het winnen van niei in de Indische Mijnwei genoemde delfstoffen werden gedurende I'.)'M> verleend, waarvan 1 door het College van Gedeputeerden van den Provincialen Baad van West-Java voor de winning van kaolien, 1 door het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Midden-Java voor de winning van kalkgesteenten, 1 door het College van Gedepu teerden van den Provincialen Raad van Oosl-.lava voor de winning van kalksteen, 1 door het Hoofd van Plaatselijk Bestuur te Padangpandjang voor de winning van kalksteen, 1 door het Hoofd van Plaatselijk Bestuur te Palembang \ winning van klei en '2 door den Resident der Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo voor de winning van kaolien en kwartszand. In den loop van 1938 werden 7 vergunningen ingetrokken, terwij] 5 vergunningen door tijdsverloop kwamen te vervallen. Einde van liei jaar waren 147 vergunningen van kraakt, terwijj 14 aanvragen om winningsvergunningen in behandeling waren. Mijninspectie. De leiding van den Dienst der Mijninspectie berustte gedu rende 1086 bij het hoofd der af deeling cijns en mijninspectie. Hel personeel der mijninspectie Instond bij den aanvang t;m het jaar uit I tnijninspecteur (ingenieur), een inspecteur, die ter beschikking van 'nel hoofd der afdeeling cijns en mijninspectie was gesteld, en - adjunct-mijninspecteurs, terwijl met hel toezicht op de machinale hulpmiddelen der mijnwet-ken was belast de electro teohnisch ingenieur van" de afdeeling technisch-economische adviezen van der. Dienst van den Mijnbouw. Medio 1936 vertrok bovenvermelde mijninspecteur ter beschikking der afdeeling cijns en mijninspectie mei buitenlandsch verlof en werd vervangen door een nieuwen mijninspecteur (ingenieur), uitsluitend bestemd voor den dienst der mijninspectie, terwijl kort daarop nog een mijninspecteur (ingenieur) aan denzelfden dienst werd toegevoegd. Door de inspecteurs en de adjunct-inspecteurs werden in 1936 35 inspecties gehouden van mijn- en opsporingswerken voor de winning van erts en steenkolen en 89 inspecties van mijn- en opsporingswerken voor de winning van aardolie. Een der inspeel iereizen werd dienstbaar gemaakt voor de inspectie van een tweetal [nlandsche goud-ontginningen, terwijl ook een reis werd geniaaki ter controleering van een z.g. ~aantooning' (art. L 8 <\w Indische Mijnwet) betreffende een aan gevraagde mijnconcessie en een andere reis ter inspeel ie van de Keioed-tunnel werken. Ten slotte werd door een der adiunct-raijninspecteurs een reis gemaakt ten behoeve van het onderzoek van een doodelijk ongeval dat had plaats gehad op een mijnwerk voor de winning van aardolie. Door den electro-technischen ingenieur, belaal met hei toezicht op de machi nale hulpmiddelen, werden 4 inspecties gehouden van de mechanische installaties van eenige mijnwerken. Bij den kolenmijnbouw hadden in L 936 •'! en bij den ertsmijnbouw 8 doodelijke ongevallen plaats, waarbij res] . •'! en 28 personen binnen '2-\ uren na het ongeval het leven lieten, tegen resp. 4 en 5 in 1935. Jiij de aardoliebedrijven hadden 5 doodelijke mijnongevallen plaats, waarbij 5 slachtoffers binnen 24 uur na hei ongeval overleden, tegen •''> in hei voorafgegane jaar. Het aantal ongevallen, welke invaliditeit van langeren duur dan •'! weken veroorzaakten, bedroeg voor den kolenmünbouw 21, voor den ertsmijnbouw 94 en voor de aardoüebedrijven 34, tegen resp. 27, 75 en 35 in 1935. Het aantal door miinongevallen doodelijk getroffen personen per 1000 ondergrondsche en bovengrondsche arbeiders bedroeg voor den kolen- en ertsmijnbouw respectievelijk 0,59 en 1,57, tegen 0,76 en 0,41 in 1935, terwijl de overeenkomstige cijfers voor de aardoliewinningen waren 0,57 en 0,40. WINNING VAK DELFSTOFFEN 137 Geologische onderzoekingen. De geologisohe kaarteering van West-Java is t b.ana zoover gevorderd, dal een aansluiting I usschen de reeds gepubliceerde bladen 30 (Poerwakarta), 36 (Bandoeng), 54 (Madienang) en 58 (Boemiajoe) werd verkregen. Hoewel de aangetroffen geologische structuren zeer gecompliceerd waren, konden zij stratigrafisch ontleed en tot vier grootere tektonische eenheden, nl. antiolinoria, worden samengevat. In geer der vier anticlinoria werden noemens waardige afzettingen van nuttige delfstoffen aangetroffen. In het bijzonder moet de kans om aardolie in de genoemde gebieden aan te irellen als uiterst gering beschouwd worden. Hel onderzoek beweeg! zioh thans in westelijke richting naar Bantam, totdal een aansluiting met blad 14 (Bajah) /al verkregen zijn. In Oost-Java is \)i'\ terreinwerk in de omgeving van Soerabaja voltooid en in den loop van 1 •.>-iT zullen de vier geologische bladen 109 (Lamongan), 110 (Modjo kerto), 11"» (Soerabaja) en 116 (Sidohardjo) voor den druk gereed gemaakt worden. Dh gebied is gekenmerkt door de meest eenvoudige plooiingsstruoturen van geheel .lava. Binnen de genoemde bladen komen alle productieve olie-terreinen van Oost-Java voor. De kaarteering van de heuvelterreinen bij Semarang en rondom de vlakte van Demak werd in hel tweede halfjaar I.•.!(> hervat, waarvan reeds een Btrook van Kendal tot Goendik is opgenomen. liet onderzoek zal eerst in zuidelijke, daarna in oostelijke en tenslotte in noordelijke richting worden afgewerkt. Van de geologische bladen van Java kwam blad 66 (Karangkobar) voor den druk gereed. Begonnen werd met een uitvoerige studie van de mangaanertsen van Java. Deze ertsen komen op relatief kleine afzettingen op vele plaatsen in het zuidelijk deel van hel eiland voor. Zij behooren tol twee groepen, waarvan een bij de productie van ijzer een rol speelt, terwijl de andere voor chemische doeleinden en voor i 11 ' 1 aanmaken van eleel rische elementen wordt gebruikt. Met de studie worden de vaststelling van de tnineralogische en chemische eigenschappen der beide ertsgroepen en de Schatting der aanwezige ert sreser\ e beoogd. Me laatste drie bladen, welke op grond van het aanwezige waarnemiugs materiaal van de geologische kaarteering van Bumatra samengesteld konden worden, zijn in druk gegeven: blad 7 ( I iini oeiian ). '.I (öedongratoe) en 10 (Lahal ). De in hei vorig Verslag vermelde bewerking van het gedurende de exploraties op Borneo verzamelde materiaal werd in 1936 voortgezet. liet Boeton-eindverslag is als deel 21 van de ~V erslagen en Mededeelingen betreffende Indische delfstoffen en hare toepassingen" verschenen. Oeologisch-technische onder'toekingen. Adviezen werden uitgebracht over ."> reservoirdammen en l sluw, I stedelijke waterleidingen en 2 watervoorzieningen van ondernemingen, •"> wegen en wegtracées, 8 door afschuivingen bedreigde gedeelten van de spoorbaan. 1 spoorbrug, ~> irrigal ieleidingen. •'! door anrd schui vingen bedreigde kampoiigs, 2 waterkracht werk en, zoomede over de grond gesteldheid van 6 vliegvelden en I ander terrein. Op industrieel gebied werden onderzoekingen gedaan betreffende bleekaard■■• en titaanhoudende ijzerertsen, terwijl een samenvattend rapport werd opgesteld over de voor industrieën in aanmerking komende delfstoffen op Java. Qrondpeïlwegen. Gedurende l->; > <> waren bij het Grondpeilwezen zes Ir installaties in bedrijf, op 13 plaatsen, verspreid over West-, Midden- en Oosi- Java, werd naar artesisen water geboord, terwijl zeven artesische putten volledig konden worden afgewerkt. Bovendien werden aan 2 oude artesische putten schoon l lingen verricht. Voorts werden adviezen uitgebracht met betrekking tot de installatie \an enkele watervoorzieningen, welke gebaseerd zijn op reeds bestaande artesische putten. Palae&ntologiach laboratorium. Op het gebied van de foraminiferen werd in het afgeloopen jaar de Eauna van blad :2(i (Sagaranten) uitgewerkt. Hierbij bleek ''liter, dat de grondslagen van de indeeling der Miogypsinen en voor een deel ook van de Lepidocyclinen in de bestaande literatuur deels onvoldoende gepreciseerd DE ECONOMISCHE TOESTAND 138 en deels onbruikbaar waren. Daarom moesten naast liet detennineerwerk enkele detailstudies over deze diergroepen verricht worden, welke in een serie artikelen in ~De Ingenieur in Nederlandsch-Indië" gepubliceerd zijn. De mor.ografisehe bewerking der ïnollusken van Palembang werd afgesloten. Daarna wenl met de determinatie van de schelpenfauna van blad 10 (Malingping) begonnen, welke einde 19:36 nog niet voltooid was. Ten slotte moest een van wijlen Dr. van Tuyn voorloopig bewerkte collectie mollusken van blad 9 (Gedongratoe- Zuid-Sumatra) worden herzien en afgesloten. Van de fossiele verlebraten werden in 1936 de collecties van Olean, Modjokerto en Cheribon bewerkt, terwijl met de studie van de fauna van Tjidjolang werd begonnen. Laboratorium voor delf stof fenonder zoek. In het afgeloopeo jaar bepaalden zich de werkzaamheden hoofdzakelijk tot het analytisch onderzoek van monsters. Onderzocht werden 1509 monsters, waarvan 208 ten behoeve van de steenkolen brikettenfabricage, 90 van delfstoffen voor industrieele doeleinden, 823 van edelmetaal-onderzoekingen, 131 van verschillende ertsen, 45 grondmonsters, 144 watermonsters, 71 van gesteenten e. d. ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek en 2 diversen. Publicaties. Verschenen zijn: Verslagen en Mededeelingen betreffende Indische delfstoffen en hare toepassingen n°. 21, Dr. Ir. W. H. Hetzel, Verslag van het onderzoek naar het voorkomen van asfaltgesteenten op het eiland Boeton; Bulletin of the Netherlands Indies Volcanological Sttrvey, Nrs. 74 t/m 77. NIJVERHEID 139 H. NIJVERHEID 1. Algemeen overzicht De inheemsche nijverheid bereikte in 1936 over het algemeen een vermeer dering van de productie. Ofschoon door de depreciatie van den gulden eenige stijging van den grondstofprijs zoomede van den verkoopprijs van het afgewerkte product ontstond, bleven de opbrengsten per eenheid nagenoeg constant. Een regelmatige en betere productie word verkregen als gevolg van de duidelijk waar te nemen loswikkeling van kleine takken van nijverheid, als hoofdgroep beoefend, uit de huisvlijt. Daarnaast viel een toeneming van het aantal groote, niet gemechaniseerde nijverheidstakken te constateeren. Een beeld van den omvang van het arbeidsleger, zoomede van de belangrijke positie van de kleinnijverheid (exclusief de huisvlijt), wordt verkregen uit de volgende globale ramingen. Ook in de gemechaniseerde nijverheid trad, in vergelijking met het jaar 1935, een aanzienlijke verbetering in. Naar raming bedraagt de productie-waarde van deze nijverheid ± 80 millioen gulden (exclusief landbouw- en extractieve indus trieën) en het aantal arbeiders ruim 120 000. Aantal arbeiders (hoofdgroep) werkend in Finanoieele bedrijfsgegevens (in millioenen guldens) DE STAATKUNDIGE TOESTAND 14 uitgeweken Portugeesch onderdaan te zoeken en te arresteeren. Op de nadering van de Portugeesche prauw, van waaruit de korporaal een tweetal revolverschoten op de zich op het strand bevindende lieden loste, vluchtte de bevolking de bergen in, waarna de posthouder in de kampong geweld deed plegen aan de huizen, het huisraad en het kleinvee. Den volgenden dag vertrok de prauw, met medeneming van alle zich in het dorp bevindende wapenen, vischtuigen en houtbewerkings gereedschap, alsmede een tweetal vaartuigen, waarvan één in zee werd losgelaten. Door den Resident van Timor werden, in opdracht van de Indische Regeering, stappen gedaan bij den Gouverneur te Dilly, waarna medio 1936 bericht werd ontvangen, dat de korporaal-posthouder, welke op eigen gezag dezen tocht onder nam, uit den dienst ontzet en tot gevangenisstraf veroordeeld was. Door den Resident der Molukken werd het noodige verricht tot het uitkeeren van schadeloos stelling aan de bewoners van de kampong Pisera Oesoen voor het vernielen van hun bezittingen. Nadat in 1935 het uitwijken van een achttal deelnemers aan het verzet tegen het bestuur van Serawak naar het verwante Dajak-gebied der onderafdeeling Semitau (afd. Sintang, res. Westerafdeeling van Borneo) een versterkte patrouille gang in deze onderafdeeling noodzakelijk maakte —■ waarbij echter geen contact met deze verzetslieden werd verkregen — heerschte in dit grensgebied verder rust. Een bericht in de officieele „Serawak-Gazette" van 1 Febr. 1936 n°. 989, dat Dajaks uit het Nederlandsen gebied gewelddadigheden hadden gepleegd in de kampong Senah op Serawaksoh gebied, bleek na een door den gezaghebber van Sanggau (afd. Sintang) ingesteld onderzoek op onjuiste rapporten van de plaat selijke hoofden te berusten. Een rectificatie van het bericht werd daarna door het Serawaksch bestuur gepubliceerd in de „Gazette" van 1 Juni 1936. c. Bedevaart. Het aantal Mekkagangers bedroeg in het seizoen 1935—1936 l ) volgens de voorloopige opgaven 4012. Aan de na 28 September 1936 uit Indië vertrekkende pelgrims werd, in afwijking van het goud-embargo, toegestaan f 1000 nominaal aan goud mede te nemen. Door de samenwerking van het Nederlandsch Gezantschap te Djeddah en het Agentschap der Nederlandsche Handel Maatschappij aldaar bleek het mogelijk de in Saoedië aanwezige en nog aankomende pelgrims te vrijwaren voor onredelijke koersverliezen; de betalingen in het vrije verkeer en de verschuldigde heffingen aan de Regeering werden op een koers van f 16 per £ gestabiliseerd. In I. S. 1936 n°. 154 werd aanteekening gehouden van de notawisseling tusschen den Nederlandschen Gezant te Londen en den wd. Britschen Staats secretaris voor Buitenlandsche Zaken van 31 Dec. 1934, strekkende tot verlenging van het Kamaran-quarantaine-verdrag (vgl. Indisch Verslag over 1934, blz. 9). d. Gezondheidszorg. De haven van Balikpapan werd toegevoegd aan de lijst der Indische havens, waar de gelegenheid is opengesteld tot het afgeven van verklaringen tot vrijstelling van ontratting, op grond van art. 28 der Internationale Sanitaire Conventie van Parijs van 1936 (I. S. 1931 n°. 150). De voorloopige onderlinge regeling inzake de afschaffing der consulaire visa op scheepsgezondheidspassen tusschen de Regeeringen van Nederlandsch-Indië en Indo-China in 1935 getroffen (vgl. Indisch Verslag over 1934, blz. 10), werd bevestigd door een definitieve overeenkomst tusschen de Nederlandsche en Fransene Regeeringen. In I. S. 1936 n°. 590 werd aanteekening gehouden van het K. B. 25 Sopt. 1936 n°. 48, houdende bekendmaking van de terzake dienende notawisseling. In I. S. 1936 n°. 591 werd aanteekening gehouden van de K. Bn. 12 Dec. 1934 en 25 Sept. 1936 (N. S. 1934 n°. 660 en 1936 n°. 99 E), bepalende onderscheiden lijk de bekendmaking van het op 19 Juni 1934 te Londen gesloten verdrag betref fende de statistiek van doodsoorzaken en de toepasselijkverklaring op de Over zeesche gebieden. Voor Indië trad het verdrag (met het reeds in het Indisch J ) In het Indisch Verslag over 1935 (blz. 9) leze men 1934—1935, in plaats van 1935 —1936. DB ECONOMISCHE TOESTAXD 140 De stichting en de uitbreiding van groote fabrieken in den vorm \;m ov< plants zetten zich voort. Met den bouw van een proefbedrijf voor een op te richten groot-textiel industrie werd een aanvang gemaakt. 2. Afzonderlijke bedrijven Metaalnijverheid. Het jaar 1936 was voor de machinefabrieken, metaal' aieterijen (oostpannen-fabricage) en constructiewerkplaatsen gunstig. Een op leving van de activiteit in deze bedrijven viel te constateeren. De opleving in de groote landbouwinduBtrietakken stimuleerde liet inhalen van den achterstand op het gebied van herstellingen en aanvullingen der machine-installaties. Daarnaast nam het aantal Gouvernemi atssteunorders aan de metaalnijverheid belangrijk toe. Bleek deze grootere drang van particuliere /ijde zich eerst in merkbare mate over het tweede halfjaar 1986 voor te doen, zoo was deze voor wat de Gouver nementsbestellingen betreft over het geheele jaar 1986 duidelijk waar te nemen. Vergeleken bij het jaar 1935 viel een toeneming van + 100 % te oonstateeren. De algemeene conjunctuurverbetering zal ongetwijfeld ook een gunstige uit werking hebben op de metaalwarenfabrieken, zouals o. m. de blik- en emballage fabrieken en de si alen kol ïerfalirieken, al zal liet tempo — in verband met liet langzamer doorwerken van een zoodanige verbetering in deze bedrijfscategorie — minder snel zijn. De rijwielindustrie vertoonde in het laatste halfjaar 1986 een belangrijke ver meerdering van de productie als gevolg van de groote vraag naai 1 dit artikel uit de rubberstreken in de Buitengewesten, welke tot uitputting van de aanwezige stocks leidde. De jaarproductie van de rijwielindustrie kan op ruim 40 000 stuks warden gesehal. De inheemsche tnetaalbewerkingsnijverheid, in het bijzonderde tjxerbewerking, vertoonde in 1930 een toeneming van de bedrijvigheid als gevolg van de opleving in de landbouwbedrijven, liet „rebuilding "-karakter van deze bedrijven, dal in 1985 op den voorgrond trad. verdween langzamerhand en maakte plaats voor vervaardiging van nieuwe tandbouwgereedschappen. Vooral in streken met berg oultures bestond groote vraag naar deze artikelen, hetgeen o. in. eenige prijs stijging tot gevolg had. Ook de export naar d< Buitengewesten, vooral naar de rubbers treken, nam toe. Kwaliteitsverbetering van het product werd bereiki in de streken van metaalbewerking, waar ambachtsonderwijzers technische voor lichting gaven (Sidoardjo, Klaten, Soekaboemi). De sterke stijging van de ijzerprijzen veroorzaakte aanvankelijk groote moeilijk heden in deze industrie, temeer daar de prijsstijging voor het product slechts een gering percentage uitmaakte van die van de grondstof. In verschillende gevallen kon echter de gmndstoffenvoorzieihng door de betrokken Consultatie bureaus der Afdeeling Nijverheid met succes worden geregeld. In de geelkoperbewerkingainduatrie, zoomede in de roodkoper slagerij en was een geringe opleving te constateeren. Tevens werd een duidelijke verbetering van de kwaliteit der producten opgemerkt. De edelmetaalnijverheid Ie Kota Gedé bij Jog Jakarta heeft zich m 1936 kunnen handhaven. Textielnijverheid. De uitbreiding van de weef nijverheid zette zich in 1986 in versneld tempo voort. Ook buiten het onder de bedrijfsreglemeiit eering vallend gebied der geheel zijden en geheel of halfkunstzijden sarongs en kains pandjang mei getwijnde (d. w. ■/.. dubbele) ketting vermeerderde de productie, speciaal op het gebied <\vr halfkunstzijden sarongs en kains pandjang met ongetwijnde ketting en dat der katoenen sarongs en kains pandjang met getwijnde dan wel ongetwijnde ketting. De ten aanzien van de ili-sii-irrrrrijrii in i.t.i.") geeonst at eerde achteruitgang kwam niet tot staan; in 1986 had zelfs verdere inzinking plaats, hetgeen blijkt uit de verminderde aanvoeren van voor dezen tak van huisvlijt dienende grond stoffen, namelijk de garennummers 30 en 40, welke zijn opgenomen in de posten NI.IVKHIIKH) 141 1601 en 1504 van <lc maandstatistieken van hei Centraal Kantoor voorde Statis tiek. Wat betreft de havens van Midden-Java, bedroegen deze posten in 1936 692 265 kg, in 1985 1 042 205 kg en in 1984 I 17.) 978 kg. De oorzaak van dezen teruggang moei gezocht worden in liet feit, dal de consumeni niet in staat, althans niet genegen bleet voor de weef producten, mei name de loeriks, een zoo danigen prijs te betalen, dal de voortdurende stijging vön den garenprija daarmede eenigszins kon worden gecompenseerd. Niettemin blijven de uit dezen lak van huisvlijt verkregen verdiensten belangrijk als toeslag op hel inkomen. In den toestand van liet batikbedrijf trad in 1986 een verbetering in, welke zich vooral kenmerkte door een grootere activiteit in dezen tak van nijverheid. Ten aanzien van de grondstofvoOTziening bestond een zekere onrust. Door verschillende Overheidsmaatregelen, waarbij in de eerste plaats vermelding ver dient de nioederliuidsclie steun van 8 ton, konden echter de gevolgen, voort spruitende uit de moeilijkheden in de grondstofvoorziening, tol geringe afmetingen worden teruggebracht. In 1935 kon een zekere male van verschuiving naai 1 goedkoopere doekgrond stoffen worden geconstateerd. Hoewel deze verandering in 1930 zich nog voort zette, kon een vertraging van dit proces opgemerkt worden. Waarschijnlijk is zulks toe te schrijven aan de opheffing van de maximumprijzen van greys, waar door een natuurlijke prijsverhouding tusschen deze soort doekgrondstof en de inferieure soorten cambrics werd hersteld. Bovendien kwam in den export reeds in het 2de kwartaal van 1986 een duidelijke vraag naar betere soorten batiks door, zich uitend in verschuiving van den export van Batavia naai- Pekalongan, welke plaats hetere soorten batiks produceert dan de eerstgenoemde. Op de binnenlandsche. markt echter bleef de vraag naar goedkoopere soorten batiks aanhouden; vandaar dat de gesignaleerde verschuiving naar lagere kwali teiten doekgrondstof niet geheel tot rust kwam. De invloed van de depreciatie van den gulden op de batiknijverheid kon, dank zij tijdig genomen maatregelen, tot bescheiden proporties worden teruggebracht. Alles bij elkaar genomen kan geconstateerd worden, dat de batiknijverheid in haar geheel zich krachtig heeft hersteld, althans wat hel volume betreft. Dit. blijkt uit de consumptie van doekgrondstof, welke in 1986 + 138 millioen yards bedroeg, een quanturn, hetwelk dat van 1929 (het begin der crisis) nabij komt, in welk jaar de consumptie op ± 141 millioen kon worden gesteld, terwijl in 1935 '.KI millioen yards werd gebruikt. Ook het verbruik van andere grondstoffen voor de batiknijverheid gaf een overeenkomstige verhooging te zien. V.tn duidelijke vermeerdering van de activiteit in de verwerking van andere vezelstoffen (cocos, agel, sisal, indjoek, roselle-vezel, vlas, enz.) tot half- en eindproducten kon eveneens worden geconstateerd. Vlechtnijverhcid. De agclmatienvlccliterijen in Koeion Progo (Jogjakarta) gaven wederom eenigen vooruitgang te zien, vergeleken bij vorige jaren. \\ productie in 1934 en 1935 te schatten op resp. 50 en 83 ton, in 1936 werd uit dit gebied afgevoerd ruim 100 ton matten. In de pondan- en mcndongmatten-vlechterijen kwam in verband met de nog steeds geringe koopkracht van de bevolking geen noemenswaardige verbetering. De vervaardiging van hulzen van stroo en van moerasbie» onderging eenige uitbreiding, doordat toepassing mogelijk bleek ook- voor andere doeleinden dan als verpakkingsmateriaal voor flessclun. De fandan- en bamboehoeden-vlechterij is een tak van nijverheid, waarvan hel bestaan voor een belangrijk gedeelte afhangt van de mogelijkheid tot export. Wat de pandanhoeden betreft, heeft het volume van den export zich eenigermate hersteld, hoewel de prijzen nog slecht bleven en zelfs daalden. De gemiddelde prijs van pandansplithoeden was in 1985 11,8 et., tegen 9,6 et. in 1936; van gewone pandanhoeden '2,6 et. in 1935 en 2,2 et. in 1936 en van bamboehoeden 5,8 et. in 1935 en 4,3 et. in 1936. De exportcijfers waren voor pandanhoeden in 1934 19 818 429 stuks (waarde f 800 330), in 1935 8 859 374 stuks (waarde f 417 103) en in 1936 16 762 952 DE ECONOMISCHE TOESTAND 142 stuks (waarde f 454 295); en voor bamboehoeden in 1934 2 270 790 stuks (waarde f 144 751), in 1935 2 995 755 stuks (waarde f 152 349) en in 1936 2 585 892 stuks (waarde f 122 405). Een nieuwe tak van huisvlijt heeft zich in het afgeloopen jaar kunnen ont wikkelen, namelijk de rotanstoeïmakerijen in de desa. .Er zijn thans twee centra: één in de omgeving van Malang en één in Solo. De producten vinden niet alleen plaatselijk afzet, doch worden over geheel Java en op enkele eilanden der Buiten gewesten verkocht. Verbandstofjen-fabricatie. De eenige op .lava gevestigde verbandstoffen fabriek had in 1936 weder met de concurrentie van groote invoeren van buiten landsche verbandstoffen te kampen. Van den geheelen invoer, welke met ruim 10 % toenam, bedraagt het Japansche aandeel (ruim 45 300 kg) nog steeds meer dan 1/3 deel. Niettegenstaande hernieuwde prijsverlagingen, is de toestand van deze industrie bevredigend te noemen. C ement-industrie. De positie van de Padangsche cementfabriek kon zich als gevolg van een verhoogde cement-consumptie gedurende L 986 gunstig ontwikkelen. Niettegenstaande een groote reductie van de verkoopprijzen in Outober 1935, speciaal in de Buitengewesten, bleef nog een behoorlijke winstmarge over, zoodal voor 1936 de bedrij f 8 uitkomst bevredigend was. Keramisclte nijverheid. De toestand in de eteen- en pannenindugtrie bleef zorgelijk. In hot laatste kwartaal van L 986 was echter eenige opleving te eon stateeren. Ook in de aardewerkindustrie, met name de vervaardiging van goedkoope gebruiksvoorwerpen, trad eenige verbetering op. Ten aanzien van de productie van owirvaste steenen geldt hetzelfde als omtrent de steenindustrie is vermeld. Bouwmaterialennijverheid. De toestand in de bouwplaten-industrie was einde 1936 tamelijk gunstig. De invoer van alle soorten bouwplaten uit, hot buitenland nim af. De marktsituatie voor dit product is te bepalen uit de invoeren van asbestcementplaton (in 1980 7 714 114 kg, in 198] r> :',W2 064 kg, in 1982 5 004 042 kg, in 1933 7 167 670 kg, in 19:i-l :!.")(il SM kg, in l!>.'S. r > 4 479 900 kg en in 1936 4 242 465 kg) alles bruto. Bij de tegelfabricage was nog geen opleving te bespeuren. Deze industrie, uiteraard geheel afhankelijk van de zich nog niet duidelijk afteekenende vooruit zichten op de bouwmarkt, heeft nog een te groote productie-capaciteit; waardoor de zware concurrentie met de kleinbedrijven onverminderd voortduurt. Gistfabricatie. De gistfabrieken hebben haar marktpositie gedurende 1936 belangrijk kunnen versterken, daar het product meer dan voorheen op de binnen landsche markt gerooden afzet vindt. Door sterk concurreerende, /.ij hot minder winstgevende prijzen, werd de invoer teruggedrongen. In de periode Juli t/m December 1936 werd ingevoerd 77 410 kg bruto (waarde f 27 151), tegen 108 640 kg bruto (waarde f 46 292) in de overeenkomstige periode van 1935. Spiritus-industrie. In den toestand van de spiritus-industrie was in 1936 eenige opleving te constateeren. De export van spiritus, welke sederl 1980 terugliep, bedroeg in 1936 3 995 162 1, of 82 374 1 meer dan in L 985. Beu belangrijk afzet gebied voor Java-spirLtus is thans Britsch-Indië. Houtbeteerkingsniiyerheid. l>e meubelniiverheid in de desa blijft zich voort durend ontwikkelen. Belangrijke centra zijn de ommelanden van Batavia, Japara, Wonosari en Paaoeroean, waar vanwege de Afdeeling Nijverheid voorlichting wordi verstrekt door amhaehtsonderwijzers, die liet Departement van Onderwijs ter beschikking stelt. NIJVEKHEID 143 Ter illustratie van de beteekenis van deze nijverheid volgen hieronder de uitvoercijfers van de centra Japara en Pasoeroean. De waarde van deze uitvoeren wordt geschat op f 70 000. De uitvoer is voor namelijk gericht naar Bali, Lombok, Soembawa en Bima, Celebes (Makassar). Borneo (Bandjermasin en Pontianak) en Sumatra (Tandjoengpandan). Tabaksindustrie. De marktpositie van het als handwerkbedrijf vervaardigd rookmateriaal is nog geenszins over de geheele linie gunstig te noemen. Weliswaar won de handwerksigaret veld, zoowel op het Inheemsche strootje als op de machinale sigaret, doch de onderlinge concurrentie van de handwerksigaretten bedrijven nam scherpe vormen aan, zulks te meer, waar ook de strootjesbedrijven zich zijn gaan toeleggen op de vervaardiging van handwerksigaretten. De economische opleving in de Buitengewesten bracht echter in het laatste kwartaal van 1936 eenige verbetering in de positie van de machinaal vervaardigde sigaret, welker fabrieken door de toepassing der bedrijl'sreglementeering aan bepaalde productie-quota zijn gebonden. De omvang van de nijverheid, welke zich bezighoudt met de productie van strootjes en handwerksigaretten, laat zich afleiden uit de opbrengsten der tabaks accijnsbanderolles. Uit het volgend staatje moge de ontwikkeling blijken. De productie heeft zich, ondanks de moeilijkheden tengevolge van prijs stijgingen van de grondstoffen (papier, kruidnagelen), in belangrijke mate her steld. Van de handwerksigaretten kan de ontwikkeling gedurende de crisisjaren zelfs buitengewoon worden genoemd. De producties van strootjes, handwerksigaretten en machinaal vervaardigde sigaretten zijn voor 1936 te ramen op resp. ruim 10,6, bijna 5 en ruim 5,7 milliard stuks. In de sigaren-industrie is eveneens een geleidelijke opleving merkbaar voor wat betreft de goedkoope kwaliteiten. Kleinhandels-waarde (in millioenen guldens) DB ECONOMISCHE TOESTAND 144 Verf fabricatie. De verfindustrie kan terugzien op een lichte verbetering van de verfmarki in Nederlandsch-Indië, De import van uit het buitenland afkomstige verfproducten op Java en Madoera wi}»( op een niet onbelangrükeii teruggang, vergeleken bij 1985. De invoer \ ;i n verf uil Japan is vrijwel gelijk gebleven. De concurrentie tusschen de verfproducenten onderling bleef echter groot. Het gevolg daarvan was, dat redelijke prijzen werden aangelegd. De financieele uitkomsten waren bevredigend. De productie is te stellen op 3,2 millioen kg verf. Zeep- en parfumerie-indusfrie. In deze industrie ontwikkelde zich een groote onderlinge concurrentie tusschen de groote producenten. De stijging van de olie en vetprijzen in het laatste kwartaal van 1936 kon nog niet volledig in den verkoop prijs worden verdisconteerd. Chemisch-technische kleinindustrie. De inkt-, lak- en kantoorlijmfabrieken hebben nog steeds, voor wat het hoofdproduct inkt betreft, met de concurrentie van een belangrijken import te kampen, speciaal van de goedkoope soorten in kleine verpakking, bestemd voor de lnlandsche bevolking. Voor het overige konden de bedrijfsresultaten van de groote bedrijven, in het bijzonder over het laatste kwartaal 1936, bevredigend worden genoemd, mede doordat de afzet van betere inkten geleidelijk toenam. Industrie van voeding»- en genot middelen. Hoewel de omzet van de biscuit fabrieken (een zestal middensoort bedrijven, naast tallooze kleine) aanzienlijk toenam, heeft de groote prijsstijging van meel moeilijkheden veroorzaakt. De depreciatie van den gulden heeft de positie van deze industrie aanzienlijk ver sterkt. De productie-hoeveelheid is te stellen op ruim "2700 ton. Naast tal van kleinere suikerwerkfabrieken, waar het suikerbakken als hand werk wordt uitgeoefend en waarvan het product vrijwel uitsluitend door de Tnheemsche bevolking wordt afgenomen, zijn de cacao-, chocolade- en suikerwerk fabrieken door tal van machinale bedrijven vertegenwoordigd. Van de + 40 op Java gevestigde machinale bedrijven, waaronder 14 middelgroote en 3 groote bedrijven, waarvan twee tezamen op nog geen 50 % van hun volle capaciteit werken, vervaardigt het overgroote deel pepermunt, hetwelk een gewild markt product blijkt te zijn. Een nieuw grootbedrijf voor suikerwerken in West-Java verkeerde als gevolg van de reeds te groote productie-capaciteit dezer industrie reeds spoedig in financieele moeilijkheden. Breiden de bestaande fabrieken door liet meer bekend raken van haar producten geleidelijk haar afzetgebied uit, speciaal was dit het geval met een chocolade-fabriek in Midden-Java, welke ovei het afgeloopen jaar op bevredigende resultaten kon bogen. De conserven-fabrteken, waarvan één zeer speciaal op Gouvernementsorders werkt, konden in 1936 een verbeterden omzet boeken. Deegwaren-industrie (macaroni, vermicelli, mi, enz.). De marktpositie van de deegwaren-industrie (macaroni, vermicelli, mi, enz.) heeft zich in 1936 flink kunnen verbeteren. De productie van de fabrieken is te stellen op ± 100 ton deegwaren. Do tapiocameelfabrieken maakten een beteren lijd door, mede als gevolg van de stijgende verkoopprijzen. In den algemeencn toestand van de limonade: <>i mineraalwaterfabrieken kwam geen belangrijke verbetering. Olie-industrie. De copra-olie-industrie heeft als gevolg van de depreciatie van het ruilmiddel een uiterst moeilijken tijd doorgemaakt. Door de Regeerings maatregelen ten aanzien van de toelaatbare prijsstijgingen bleken de fabrikanten, als gevolg van de groote prijsstijging van copra op de buitenlandsöhe markt, geen grondstof meer te kunnen verkrijgen, zoodot tenslotte dit voor de [nheemsche bevolking zoo belangrijk olieproduct buiten de prijzen-contróle werd gesteld. De financieele resultaten konden echter over het geheel genomen bevredigend worden genoemd. • Kerde bedrijfsresultaten van de op Java gevestigde margarine-industrie vali momenteel nog niets te melden. NIJVERHEID 145 Rubbermaterialenfabricatie. De gevestigde industrieën hebben ook in 1936 goede resultaten geboekt. Vermelding verdient, dat zij in vele gevallen met succes tegen de kwaliteits-producten uit Singapore hebben kunnen concurreeren. hederindustrie. De lederindustrie en de schoenindustrie konden in 1936 goede resultaten boeken. De leder-invoer is voor wat betreft zool- en tusschenleder aanmerkelijk gedaald en ten aanzien van voeringieder sterk gestegen; de schoenen-import ging over het geheel genomen in belangrijke mate achteruit. Deze factoren wijzen op een ver steviging van de positie der binnenlandsche industrie. Een toenemend schoenverbruik door de inheemsche bevolking en het bereiken van een laag kostenniveau stelden de binnenlandsche schoenmakerijen en in ver band daarmede ook de lederindustrie — zij het met marginale verdiensten — in staat tot een krachtig offensief tegen het goedkoope importproduct. De waarde van de schoenen-productie in Nederlandsch-Indië was in 1936 + 3,6 millioen gulden. Fabricatie van springstoffen. Gedurende 1936 heeft de N. V. Bomaniet fabriek te Batavia, de eenige in Nederlandsch-Indië gevestigde fabriek van spring stoffen, haar bedrijf kunnen voortzetten. Koolzuurfabricatie. Tusschen de belanghebbenden bij de koolzuurfabricage kwam in 1936 een dristributie-overeenkomst tot stand, waarbij werd bepaald dat één der contractanten den verkoop van de geheele binnenlandsche productie in handen zou nemen. Hierdoor verdween de onderlinge concurrentie van de binnen landsche industrie. Voor een ongemotiveerd opzetten der prijzen behoeft geen vrees te bestaan, aangezien de vrije import voor een redelijk prijsniveau blijft zorgen. IJsindustrie. De toestand in de ijsindustrie kon zich als gevolg van de toe passing van de bedrij f sreglementeering op deze industrie behoorlijk stabiliseeren. Naast de in onderling overleg totstandgekomen distributie-overeenkomsten droeg ook een geringe prijsstijging, daar waar de vroegere oneerlijke concurrentie tot onrendabele verkoopprijzen had geleid, hiertoe bij. De totale gereglementeerde bedrij f scapaciteit van de ijsfabrieken op 31 Decem ber 1936 bedroeg ruim 20 millioen kg ijs per maand. Grafische bedrijven. Het begin van de algemeene economische opleving in 1936 had ook voor de Landsdrukkerij — voor het eerst sedert 1931 — een toe neming van werkzaamheden tot gevolg. Kenmerkend is, dat deze niet werd ver oorzaakt door een grooter aantal bestellingen — het aantal afgeleverde werkorders was in 1936 slechts ± 1,7 % grooter dan in het voorafgegane jaar (5217 in 1936, tegen 5129 in 1935) —, doch voornamelijk doordat de oplagen van de bestelde gedrukten weer grooter waren. Het papierverbruik vermeerderde dan ook met + 21,7 % (770 472 kg in 1936, tegen 633 137 kg in 1935). Het verbruik van piano-papier nam met + 26,9 % toe (45 059 riem in 1936, tegen 35-513 riem in 1935), terwijl dat van sans fin-papier met 3,5 % verminderde (6 971 662 m in 1936, tegen 7 225 454 m in 1935). De personeelssterkte bleef 435 man. Als gevolg van de grootere productie liepen de totale kosten (inclusief rente en afschrijving) per ton verbruikt papier van f 1233 in 1935 terug tot f 1037 in 1936. In 1931, het laatste jaar vóór de reorganisatie van het bedrijf, bedroegen deze kosten bij een papierverbruik van 816 ton (dus bij een ± 5,9 % grooter verbruik dan in 1936) nog f 1714. De bedrijfskosten, exclusief rente en afschrijving, waren in 1936, tengevolge van de grootere hoeveelheid verwerkt papier, hooger dan in 1935 (f 633 980, tegen f 598 607 in 1935). De ontvangsten bedroegen over 1936 f 832 927, tegen f 814 613 in 1935. Dat de ontvangsten minder toenamen dan de bedrijfskosten, houdt verband met de verlaging van de tarieven voor geleverd drukwerk. Het voordeelig saldo beliep f 30 888, na dekking van de rente en afschrijving ad f 71 015 en f 97 044. De boekwaarde van de vaste activa bedroeg einde 1936 f 1 573 903. 10 DE ECONOMISCHE TOESTAND 146 3. Electriciteitswezen De electriciteitsproductie over 1936 bedroeg, zoowel op Java als in de Buiten gewesten, 7 & 8 % meer dan die over 1935, welke toename toegeschreven moet worden aan een algemeene opleving tengevolge van den verbeterden economischen toestand. Vooral door de toepassing van, met de kosten van eigen installaties concurreerende, industrieele tarieven werd het electriciteitsverbruik uit de open bare bedrijven gestimuleerd, terwijl tevens de toepassing van bijzondere tarieven voor huishoudelijke doeleinden en voor kleine lichtverbruikers tot den grooteren omzet van electrische energie bijgedragen heeft. De plannen betreffende oprichting van een nieuw waterkrachtwerk aan de Kali Toentang voor de Algemeene Nederlandsch-Indische Electriciteits Maat schappij (A.N.1.E.M.) werden verder uitgewerkt. Tengevolge van een in den Volksraad aangenomen motie ten gunste van Overheidsexploitatie, konden de onderwerpelijke vergunningen nog niet verleend worden. Bij G.B. 9 Febr. 1936 n°. 20 (J. C. n°. 21) is aan het zelfstandig gebiedsdeel Karangasam vergunning verleend tot den aanleg en het gebruik van leidingen roor het overbrengen en verdeelen van electrischen arbeid in de hoofdplaats Karangasam (afd. Zuid-Bali, res. Bali en Lombok). Dergelijke vergunningen zijn verleend aan de te Malang gevestigde N. V. „Electriciteit Maatschappij Ambon" voor een gedeelte van het eiland Amboina (G.B. 24 April 1936 n°. Bin J. C. n°. 34) en voor de hoofdplaats Koepang der res. Timor en Onderhoorigheden (G.B. 19 Juni 1936 n°. 18 in J. C. n°. 50); aan den Rijksbestuurder van het sultanaat Jogjakarta voor de nederzetting Kalioerang in het district Sleman (reg., afd. en gouv. Jogjakarta) (G.B. 21 April 1936 n°. 10 in J. C. n°. 36); aan den bestuursambtenaar, belast met het beheer van de onderafdeelingskas van Karimoen voor een gebied nabij het controleurs kantoor te Tandjoengbalai (res. Riouw en Onderhoorigheden) (G.B. Juli 1936 n°. in J. C. n°. 60); aan de N. V. Industrie- en Handelsmaatschappij Prapat te Medan voor de onderdistrictshoofdplaats Sipirok (afd. Padangsidimpoean, res. Tapanoeli) ( G.B. 7 Dec. 1936 n°. 14 in J. C. n°. 99); aan Tjiong Koen Siong te Koepang voor de hoofdplaats Koepang der res. Timor en Onderhoorigheden (G.B. 18 Dec. 1936 n°. 12 in J. C. n°. 103). Bij G.B. 31 Juli 1936 n°. 30 (J. C. n°. 65) is een commissie ingesteld, welke tot taak heeft de Regeering van advies te dienen over de vraag door welke maat regelen het gebruik van electrische energie voor industrieele doeleinden in het belang van de ontwikkeling van de nijverheid in Nederlandsch-Indië kan worden bevorderd. Door de Landswaterkrachtbedrijven werden in 1936 opgewekt 110,86 mil lioen kWh, tegen 103,35 millioen kWh in 1935. De ontvangsten dezer bedrijven bedroegen in 1936 + 1 3 074 000 (in 1935 f 2 926 000) en de exploitatie-uitgaven f 395 000 (in 1935'! 397 000). De afschrij vingen bedroegen f 1 122 000 (in 1935 f 1 120 000), zoodat voor rente-uitkeering beschikbaar was f 1 557 000 (in 1935 f 1 409 000), d. i. 5,9 % (in 1935 5,1 %) van het bedrijfskapitaal. i. Overheidszorg voor de nijverheid In het afgeloopen jaar heeft het industrialisatie-vraagstuk het onderwerp van een omvangrijke studie uitgemaakt, waarbij zoowel de theoretisch-wetenschappe lijke grondslagen als de met Overheidshulp in de praktijk te bereiken resultaten aan uitvoerige beschouwingen werden onderworpen. De gewenschte ontplooiing van de industrieele ontwikkeling grootendeels op Java, gepaard aan de uitbreiding van den landbouw voornamelijk in de Buitengewesten, maakt een doeltreffende coördinatie van tariefs-, handels- en nijverheidspolitieke maatregelen noodzakelijk. De to treffen nijverheidspolitieke maatregelen zullen daarbij gericht moeten zijn op stimuleering van die industrieën, welke in het kader van de voor Nederlandsch- Indië aangewezen nijverheidsontwikkeling passen en tot verhooging van het welvaartspeil bijdragen. Dergelijke maatregelen zijn echter slechts aanvaardbaar in het beginstadium van de productie, dan wel indien vernietigende mededinging NIJVERHEID 147 optreedt. Goedkoope massa-artikelen vervaardigende, op of beneden Pacific kostenpeil werkende, binnenlandsche grondstoffen verbruikende en arbeids intensieve industrieën zijn voor Indië het meest gewenscht. De Overheid zal daarbij de voor de productie gunstige omstandigheden moeten scheppen en meer door organisatorische dan door financieele maatregelen aan het productie-proces leiding en richting moeten geven. Vrijstelling van invoerrechten op den voet van het bepaalde in art. 3, lid 2, sub c van de Indische Tariefwet (I. S. 1934 n°. 485) werd in 1936 eenige malen verleend, doch ook verschillende malen geweigerd in de gevallen, waarin het verleenen van zoodanige vrijstelling niet in het economisch belang van Indië werd geacht. De verpakkingsordonnantie werd van toepassing verklaard op de handels waren azijn (I. S. 1936 n°. 224), margarine (I. S. 1936 n c . 254) en meel (I. S. 1936 n°. 574). De bedrijfsreglementeeringsverordening sigarettenfabrieken 1935, de bedrijfs reglementeeringsverordening drukkerijen 1935 en de bedrijfsreglementeerings verordening melkerijen 1935 zijn aangevuld bij K.Vn. van 24 Juni 1936 (I. S. nos. 363 t/m 365). Het K. B. 16 Mei 1936 (N. S. n°. 643), tot nadere wijziging van het octrooi reglement 1921, is in Nederlandsch-Indië afgekondigd in I. S. 1936 n°. 380. In verband met de op 4 November 1936 van kracht geworden uittreding van Nederlandsch-Indië uit de z.g. Schikking van Madrid, is de rechtsgeldigheid der onder vigueur dier Schikking in Nederlandsch-Indië ingeschreven inter nationale merken nader geregeld bij Ord. van 12 Oct. 1936 (I. S. n°. 547). 5. Indische Centrale Aanschaffingsdienst De door den I.C.A. gedurende 1936 gedane aanschaffingen werden gepubliceerd in het Economisch Weekblad. De waarde van de aanschaffingen ten behoeve van autonome ressorten bedroeg gedurende 1936 + f 2 300 000 en nam ten opzichte van het bedrag van + f 1 765 000 waarvoor gedurende 1935 voor autonome resorrten werd aan geschaft, niet onbelangrijk toe. Niettemin plaatsten nog steeds verschillende autonome ressorten hun bestellingen rechtstreeks, buiten tusschenkomst van den I.C.A. Maatregelen werden getroffen om te bevorderen, dat de zelfstandige gemeensehappen en de zelfbesturende landschappen bij het plaatsen van alle eenigszins belangrijke bestellingen zooveel mogelijk den I.C.A. inschakelen. Het volgend overzicht vermeldt de waarde van de aanschaffingen per kwartaal in 1936, zoomede, ter vergelijking, de overeenkomstige cijfers voor 1934 en 1935. Het volgend overzicht vermeldt de waarde van de aanschaffingen gedurende 1936 — zoomede ter vergelijking de cijfers over 1934 en 1935 — ten behoeve van DE ECONOMISCHE TOESTAND 148 de Departementen van Algemeen Bestuur elk afzonderlijk en de autonome res sorten gezamenlijk. Het aan den I.C.A. verbonden kantoor voor de opruiming van overtollige Landsgoederen, hetwelk 1 Mei 1935 was gesloten, is 1 December 1936 heropend. lIANDEL 149 I. HANDEL 1. Groothandel A. Uitvoer. In het Verslag over 1935 kon vermeld worden, dat de algemeene prijsdaling van de Indische uitvoerproducten, welke in 1929 was begonnen en in 1933 tot staan was gekomen, over 1934 een lichte verbetering aanwees. Deze opgaande tendenz heeft zich echter gedurende 1935 niet voortgezet; medio 1935 vertoonde zelfs tijdelijk een inzinking, doch het vierde kwartaal gaf wederom een herstel te zien. In 1936 is een belangrijke wijziging in de situatie ingetreden. Reeds in de eerste maanden trad een prijsstijging op, welke na de devaluatie in September, gedurende het vierde kwartaal een hoogtepunt bereikte. De gewogen index-cijfers van 12 der voornaamste uitvoerartikelen (basis: 1929 = 100) ') overeenkomstig de export-hoeveelheden in 1935, gepubliceerd door het Centraal Kantoor voor de Statistiek, geven van het verloop van het algemeen prijzenpeil der Indische uitvoerproducten het volgend beeld: Beschouwt men hiernevens de gemiddelde prijzen van enkele belangrijke uit voerartikelen dan blijkt, dat hoewel het algemeen prijzenpeil reeds begin 1936 een opwaartsche tendens vertoonde, zulks nog niet kan worden gezegd van de prijzen van alle uitvoerproducten afzonderlijk. Sommige belangrijke producten vertoonden ook begin 1936 nog prijsdalingen. Na September trad echter over de geheele linie een krachtig herstel in. De volgende cijfers, eveneens gepubliceerd door het Centraal Kantoor voor de Statistiek, geven hiervan een beeld: 1 ) De gewogen indexcijfers overeenkomstig de exporthoeveelheden in 1928 werden sedert December 1936 niet meer voortgezet. 2 ) Gewogen overeenkomstig de exporthoeveelheden in 1928. 3 ) Idem 1935. Gewogen indexcijfers van 12 uitvoerproducten Groothandelsprijzen in guldens BETREKKINGEN MET HET BUITENLAND 15 Verslag over 1935, blz. lü, vermelde voorbehoud inzake de samenstelling der statistieken) in werking op 27 Juli 1936. e. Koeltechniek. Bij het van 16 tot 27 Juni 1936 te 's-Gravenhage gehouden zevende internationaal koude-congres was de vertegenwoordiging van Nederlandsch- Indië opgedragen aan de Nederlandsche gedelegeerden. ƒ. Union Interparlementaire. Ook voor 1936 verleende de Indische Regeering een subsidie van f 1000 aan de Nederlandseh-Indische groep van de „Union Inter parlementaire". g. Institutc of Pacific Relations. Op het van 15 t/m 29 Augustus 1936 te Yosemite Valley (Californië, U. S. A.) gehouden congres van het Institute of Pacific Relations waren als afgevaardigden der Nedcrlandsch-Indische groep van den Nederlandschen Raad van het Instituut aanwezig de heeren H. J. van Mook, hoofdambtenaar ter beschikking van den Directeur van Economische Zaken, en L. Kamper, fd. adjunct-adviseur voor Oost-Aziatische Zaken. h. Bij de onthulling van een gedenkteeken op Rottnest Island (Freemantle, West-Australiö) op 30 December 1936, ter herdenking van de aankomst aldaar, vóór driehonderd jaar, van den schipper der V. O. C. Willem de Vlamingh, waren op uitnoodiging van den Gouverneur-Generaal van het Australisch Gemeenebest en de Federale Regeering als vertegenwoordigers der Nederlandsche en Neder landsch-Indische Ilegeeringen aanwezig de heeren E. Straatemeier, Directeur van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij, en Dr. F. R. J. Verhoeven, adjunct referendaris ter beschikking van den Landsarchivaris. i. Internationale natuurbescherming. De Volksraad adviseerde tot aanneming van het ontwerp van wet tot voorbehoud van de bevoegdheid om toe te treden tot het verdrag van Londen van 1933 betreffende de bescherming van de fauna en flora in haar natuurlijken staat (Volksraadstukken, zittingsjaar 1936—1937, onderwerp 60). DE ECONOMISCIIE TOESTAND 150 Uitvoercijfrrs van Nederlandsch-Indië, gepubliceerd door het Centraal Kantoor voor de Statistiek. Bovenstaande staat van uitvoeren, verdeeld in 15 goederen groepen, naar de waarde en de hoeveelheid, geeft een overzicht van den uitvoer van 1936 vergeleken met 1935. Uit deze gegevens blijkt duidelijk de aanzienlijke vooruitgang van den Neder landsch-Indischen uitvoerhandel, zoowel naar waarde als naar hoeveelheid. De waarde bedroeg ruim f 92,1 millioen, de hoeveelheid ruim 419 500 ton meer (zijnde een vooruitgang van respectievelijk 21 en 4 %). Voor Java en Madoera toonde de uitvoer naar de waarde een stijging van + 13 %, naar de hoeveelheid een daling van + 5 %. Voor de Buitengewesten bedraagt de stijging naar waarde en hoeveelheid respectievelijk 25 en 8 %. Dat de procentueele stijging naar de waarde aanzienlijk grooter is dan naar de hoeveelheid is een gevolg van de prijsstijging der producten en van de deva luatie. In verband hiermede zullen bij vergelijking met vorige jaren de uitvoer cijfers naar de hoeveelheid een juister beeld geven van de situatie dan die der uitvoeren naar de waarde. De terugloop van den Java-export naar hoeveelheid ad 126 700 ton wordt voornamelijk veroorzaakt door het verminderen van den uitvoer van suiker; daarentegen vermeerderde de uitvoer naar de waarde met ruim f 22 millioen, hetgeen hoofdzakelijk komt voor rekening van de posten tapioca-producten, thee, caoutchouc en getahpertja en overige plantaardige voortbrengselen. In de Buiten gewesten is de omvang van zaken aanzienlijk toegenomen; vooral namen sterk toe de uitgevoerde hoeveelheden der groepen aardoliën, aardolieproducten en minerale brandstoffen; cement, ertsen, onedele metalen, tras, zwavel en mineralen; olie- en vethoudende vruchten en zaden, alsmede plantaardige oliën en vetten. Een lichte achteruitgang valt slechts te constateeren in de uitvoerhoeveelheid van vezels en in de uitvoerwaarde van koffie. Omtrent eenige belangrijke handelsproducten kan nog het volgende worden medegedeeld: OVERZICHT VAN DES UITVOER UIT NEDERLANDSCH-INDIË DOOR PARTICULIEREN EN HET GOUVERNEMENT GEDURENDE 1935 EN 1936, GESPECIFICEERD NAAR DE 15 GOEDERENGROEPEN (EXCL. GEMUNT EN ONGEMUNT GOUD EN ZILVER, ALSMEDE BOOTPAKKETTEN EN PASSAGIERSGOED). HANDEL 151 DE ECONOMISCHE TOESTAND 152 Rubber. De rubberprijzen vertoonden in 1936 een bijna voortdurende stijging. De Londensche noteering was in Januari 6-J- d per lb, in September 7f d. Het laatste kwartaal ging de prijs met sprongen omhoog: November noteerde 8| d en December zelfs 11 d. Ook in Nederlandsch-Indië liepen de rubberprijzen derhalve sterk op; was in Januari de hoogste noteering voor Standard Sheets nog 21| e per kg, in September bedroeg deze reeds 29£ c, in November 35 c en eind 1936 zelfs 42| c, derhalve het dubbele van de Januari-noteering. Dit gunstige prijsverloop hield verband met de bevredigende ontwikkeling der statistische positie van het product. Het wereldrubberverbruik is sterk toe genomen en bedroeg 1 036 800 ton, tegen 934 300 ton in 1935, welke stijging vooral voor rekening van Noord-Amerika kwam. Dit grooter rubberverbruik is in de eerste plaats een gevolg van de economische opleving en van de toenemende bewapening. Ook het aanleggen van speculatieve voorraden moet op de hoogere consumptie-cijfers van invloed zijn geweest. Het volgend staatje geeft een overzicht van de wereldrubberconsumptie in 1935 en 1936, uitgedrukt in long tons. Het rubberverbruik is ook in de productielanden toegenomen. Met name Nederlandsch-Indië vertoonde een sterke stijging; vóór 1934 was het nog practisch nihil, in 1934 64 ton, in 1935 ruim 439 ton en in 1936 1285 ton. De productie is in 1936 vrij sterk beperkt geweest; het restrictie-percentage bedroeg gedurende het eerste halfjaar 40 % van het basisuitvoerquotum; in het tweede halfjaar werd het tot 35 verlaagd in verband met de sterk oploopende prijzen. Van de totaal-uitvoeren uit de productielanden gaf het LR.R.C. het volgend overzicht: Exporten in 1000 tons van 1016 kg HANDEL 153 Door deze dalende exporten en toenemende consumptie zijn de wereldvoor raden belangrijk afgenomen en bedroegen eind 1934 687 000 tons van 1016 kg; eind 1935 595 000 tons en eind 1936 434 000 tons, overeenkomende met een verbruik van 5 maanden. Hiervan bevonden zich: 78 500 long tons in Engeland 223 000 ~ ~ ~ Amerika 27 000 ~ ~ ~ Singapore + Penang 2 500 ~ ~ ~ Para + Manaos 103 000 ~ ~ ~ Zeilend 434 000 In Nederlandsch-Indië heeft de toepassing van de ondernemingsrubberrestrictie geen speciale moeilijkheden gegeven. De standaardproductie bedroeg voor 1936 272 175 metrieke tonnen; vergeleken met een toegestaan exportquotum van 164 026 ton ondernemingsrubber, beteekende dit een restrictie van ± 40 %. Gedurende de eerste drie kwartalen bleef de export belangrijk bij het quotum ten achter, doch in de laatste maanden nam de uitvoer sterk toe, terwijl 5134 ton onder douanc-contróle werd gesteld, zoodat het quotum tennaastenbij gehaald werd. In 1936 is het middel van het bijzonder uitvoerrecht voor het laatst gebruikt om den uitvoer van bevolkingsrubber te beperken. Dit recht moest, vooral sedert de devaluatie, sterk worden opgevoerd, daar in het steeds grooter worden van de marge tusschen binnen- en buitenlandsche prijs een sterke export-stimulans lag. Het is evenwel gelukt de export van bevolkingsrubber binnen de perken van het toegewezen quotum te houden: het uitvoer-quotum bedroeg 153 474 ton; geëxpor teerd werd 151 368 ton ten laste van 1936, terwijl 228 ton onder douanetoezicht werd gesteld; hiermede bleef men dus 1878 ton beneden het quotum. De opbrengst van het bijzonder uitvoerrecht was bijna 47 millioen gulden, welk bedrag vrijwel geheel ten gunste van de rubbergewesten wordt besteed. De vervanging van het stelsel van het bijzonder uitvoerrecht door dat der individueele restrictie kreeg eind 1936 volledig haar beslag. Op 1 Januari 1937 was het geheele bevolkings rubberbezit van bijna 790 000 eigenaren met meer dan 580 millioen boomen geregistreerd en daarmede de mogelijkheid geschapen, den omvang van den rubber export door middel van een individueel licentiestelsel te beheerschen. Suiker. Het prijsverloop van de Londensche termijnmarkt voor suiker ver toonde in 1936 geen uitgesproken tendens; het prijsniveau onderging ten opzichte van 1935 geen verandering en bewoog zich om een gemiddelde van ± 4/6 sh per cwt. Eerst in December trad een prijsstijging in en werd een peil van 5/6 sh bereikt. De noteeringen te New-York, voor Java overigens van minder direct belang, toonden aanvankelijk een stijging van 2,21 de per lb tot 2,85 de, doch in de tweede helft van het jaar daalde de prijs tot 2,48 de. Begin December ontstond weer een krachtige opwaartsche tendens tot 2,87 de, welke zich tot in 1937 voortzette (Januari 1937 3,01 de). De verbetering van de statistische positie, welke reeds in het Verslag over 1935 kon worden geconstateerd, is dus eerst laat tot uiting gekomen in een merk baar gunstiger prijsniveau; hierop had evenwel de verbetering van de algemeene conjunctuur eveneens grooten invloed. Voor de Java-suikerindustrie trad in de, overigens nog niet zeer bemoedigende situatie een gunstige wending in, nadat Nederland en Nederlandsch-Indië den gouden standaard verlaten hadden. De Nederlandsch-Indische Vereeniging voor den afzet van suiker (N.1.V.A.5.) was daardoor direct in staat haar export limites overeenkomstig de nieuwe valuta-verhoudingen te verhoogen, tengevolge waarvan de financieele omstandigheden voor de Java-suikerindustrie zeer werden verbeterd. DE ECONOMISCHE TOESTAND 154 Van deze verhooging voor eenige bestemmingen geeft het volgend staatje een beeld: Voor de locale markt, door het suikerinvoerverbod van de wereldmarkt als het ware afgeschermd, werden de bestaande prijzen gehandhaafd; deze waren voor S.H.S. f 6,05 en voor H.S. f 6 per quintaal (exclusief accijns). De exportcijfers vertoonden in 1936 andermaal een gevoeligen teruggang, zooals uit het volgend overzicht blijkt. Deze vermindering in 1936 komt vrijwel geheel op rekening van Britsch-lndië, welk land, in tegenstelling met 1935, een zeer goeden oogst had, waardoor het weinig uit Java behoefde te importeeren. Het lage totaal-exportcijfer geeft boven dien nog een te ongunstig beeld, inzooverre in de laatste maanden van 1936 zeer groote posten door de N.I.V.A.S. werden verkocht, welke echter eerst in de exportcijfers van 1937 tot uiting zullen komen. Ook de locale consumptie bleef bij die in 1935 ten achter en kon de 300 000 ton niet halen. Deze teruggang vond evenwel in het eerste halfjaar van 1936 plaats (156 000 ton, tegen 171000 ton eerste halfjaar 1935), terwijl de tweede helft reeds een lichte verbetering ten opzichte van dezelfde periode in 1935 vertoonde (resp. 133 000 ton en 131 000 ton). De toenemende koopkracht van de inheemsche bevolking, vooral in de Buitengewesten, ontstaan door de stijging van de pro ductenprijzen, oefende sedert midden 1936 blijkbaar op de suikerconsumptie een gunstigen invloed uit, welke zich in 1937 nog voortzette. Voor de ontwikkeling van den afzet van Java-suiker is verder ook van belang geweest het in November 1936 door de Nederlandsche Regeering genomen besluit, waarbij f 800 000 werd beschikbaar gesteld, om den invoer van + 85 000 ton Java-suiker in Nederland te steunen. N.1.V.A.5.-limites voor S.H.S. in guldens per 100 kg Java-suikerexport in 1000 tons telquel HANDEL 155 De statistische positie was 1 Januari 1937 als volgt: Voorraden op 1 April 1936 957 700 ton Oogst 1936 592 400 ~ 1 550 100 ton Exporten April/Dcc 713 600 ton Locale consumptie id. ... 232800 ~ — 946 400 ton Voorraad per 1 Jan. 1937 603 700 ton ~ 1 ~ 1936 1175 200 ~ ~ 1 ~ 1935 2 020 600 ~ Grootste voorraad: eind 1932 3 000 000 ~ In verband met de gunstige ontwikkeling der conjunctuur en de verbetering der statistische positie werd de oogst voor 1937 op 1,4 millioen ton bepaald, welke uitbreiding (1933/36 resp. 1 401 000 ton, 646 000 ton, 512 000 ton, 592 000 ton) uiteraard voor de welvaart der inheemsche bevolking van groot belang is te beschouwen. Thee. Het prijsniveau lag voor dit product nauwelijks boven dat van 1935 en bewoog zich te Londen om een noteering van 13 d per lb. Het prijsverloop aldaar was, evenals dat op de andere theemarkten, teleurstellend, daar men in verband met de handhaving van een restrictie-percentage van 17| voor de periode April 1936—Maart 1937 hoogere prijzen verwachtte. Eerst tegen het einde van 1936 trad in de statistische positie verbetering in, welke in 1937 in betere prijzen tot uitdrukking kwam. De wereldconsumptiecijfers vertoonden eenigen achteruit gang ten opzichte van 1935; dit kan ten deele worden verklaard uit het feit, dat in 1935 de consumptie-cijfers werden geflatteerd door ongewone stockvorming. Bovendien bleven de exporten vrij hoog door het spuien van ~carry-over" door Nederlandsch-Indië en Ceylon. Eerst tegen het einde van 1936 verbeterde de statistische positie merkbaar. Van de theevoorraden in Engeland geeft het volgend staatje een overzicht. De exporten van de restrictie-landen waren vrijwel gelijk aan die van 1935, terwijl die der niet-deelnemende landen eenigszins toenamen. In 1935 was het evenwel tengevolge van droogte in China en Formosa, dat de export van die landen vergeleken met 1934 achteruitging; in 1936 was het vorstschade in Japan, waardoor de export van dit land terugliep. Oost-Afrika's exporten namen sterk toe; de producenten aldaar hebben zich echter verbonden den aanplant te beperken, waardoor van deze zijde geen verdere bedreiging behoeft te worden gevreesd. Het volgend staatje toont de wereldexporten van thee sedert 1932. Voorraden in Engeland (in millioenen lbs) DE ECONOMISCHE TOESTAND 156 Daar het verbruik van geëxporteerde theeën in de jaren 1932/36 resp. 890, 866, 854, 874 en 858 millioen lbs bedroeg, is men er dus sedert 1934 in geslaagd de exporten beneden de consumptie te houden. Bovendien neemt het theeverbruik sinds kort toe, mede als gevolg van de werkzaamheid van de Tea Market Expan sion Board. De prijsstijging op de buitenlandsche markt werd door Nederlandsch-Indië gevolgd; een extra-voordeel van + 20 % ontstond door de devaluatie. De finan cieele resultaten van de thee-ondernemingen zijn hierdoor belangrijk verbeterd; ook de bevolking kreeg hiervan haar deel, doordat de „redelijke prijzen" voor opkoopblad werden verhoogd. De Nederlandsch-Indische thee-export bedroeg voor de jaren 1935 en 1936 resp. 65 638 000 kg en 69 579 000 kg. De voornaamste bestemming was nog steeds Engeland, hoewel de export daarheen sterk terugliep (van 16 562 ton tot 14 534 ton), hetgeen in verband staat met de verhooging van het invoerrecht aldaar. Ook naar Nederland werd minder geëxporteerd (13 876 ton, tegen 14 676 ton in 1935). De afzet naar Australië en Amerika nam toe en bedroeg resp. 13 744 ton (in 1935 12 793 ton) en 8357 ton (in 1935 7028 ton). Een belangrijke vergrooting vertoonde de export naar Mesopotamië (van 1990 ton in 1935 tot 4298 ton in 1936); Egypte's afname stee" van 4352 ton tot 5531 ton. De regeling der restrictie verliep in Nederlandsch-Indië zonder bijzondere moeilijkheden. De standaardproductie werd voor 1936/37 op 187 196 523 hkg ondernemingsblad gesteld. Het totale export-quotum bedroeg 129 924 000 hkg, waarvan 9/11 aan het ondernemingsproduct ten goede kwam of 106 301 454 hkg, zijnde 56| % der standaardproductie. Bij de restrictie van de bevolkingscultuur werd het z.g. Kingma-stelsel toe gepast, waarbij volgens een billijke regeling de totale opkoophoeveelheid over de producenten wordt verdeeld. Zooals reeds vermeld, profiteerde ook de bevolkings thee van de devaluatie. Om verder tot een snellere liquidatie der oude voorraden te komen, is de ~carry-over periode" ingekort en de geldigheidsduur der licenties met 3 weken bekort, waardoor men de carry-over 1936/37 van 14,7 millioen tot + 10 millioen lbs heeft teruggebracht. Koffie. Hoewel de koffieprijzen eind 1936 opliepen, kan de statistische positie van dit product weinig rooskleurig worden genoemd. Zelfs de jaarlijksche ver nietiging van een enorm kwantum koffie sedert 1930 is niet in staat geweest Wereldexport van thee (in muloenen lbs) HANDEL 157 de koffiestocks te drukken tot beneden een hoeveelheid, overeenkomende met één jaar consumptie. Teneinde te trachten door samenwerking der producenten verbetering in de situatie te brengen, werd in October 1936 een internationale conferentie gehouden. Dit samengaan heeft echter niet mogen leiden tot een verbetering van de statis tische positie der koffie. Voor Nederlandsch-Indië bedroeg de koffie-export 95 197 ton (81 453 ton in 1935) en wel 1679 ton Arabica (in 1935 1458 ton), 37 ton Liberia (in 1935 114 ton) en 28 625 ton Bobusta (in 1935 26 508 ton) uit Java en 7513 ton Arabica (in 1935 6309 ton), 45 ton Liberia (in 1935 114 ton) en 56 334 ton Robusta (in 1935 46 118 ton) uit de Buitengewesten. De grootste afnemers waren de Vereenigde Staten van Noord-Amerika met 20 115 ton. Naar Nederland werd 19 620 ton, naar Frankrijk 18 315 ton en naar Denemarken 10 892 ton geëxpor teerd. Ook in Nederlandsch-Indië verbeterden de prijzen eerst in de tweede helft van 1936 geleidelijk tot boven het niveau van 1935. Robusta W.1.8. noteerde in Januari, Juni, September en December resp. f 19,12, f 18,82, f 16,80 en f 27,93 per 100 kg. Palembang Eobusta deed in die maanden te Batavia resp. f 10,20, f 10,07, f 9,95 en f 19,93. Behalve aan den invloed van de devaluatie, is deze prijsstijging o. m. ook te danken aan de minder pessimistische verwach tingen, welke men sinds de Bogota-Conferentie ten aanzien van het product koesterde. De waarde van den export was in 1936 echter, ondanks de grootere hoeveelheid, toch nog geringer dan in 1935 (resp. f 15 844 000 en f 18 637 000). De door de Nederlandsche Regeering aanvankelijk geheven crisisheffing op koffie — welke heffing geen voortgang vond in verband met de, ook tengevolge van de devaluatie van den gulden, aanzienlijk verbeterde prijzen — zal ter beschikking worden gesteld van het in Nederlandsch-Indië opgerichte Koffiefonds, vermeerderd met een bijdrage der Nederlandsche Regeering tot een totaal bedrag van f 780 000. Dit Koffiefonds zal dienen tot het financieren van maatregelen ter versterking van de positie van de koffiecultuur in Nederlandsch-Indië. Voor zieningen kunnen worden getroffen ter verbetering van den handel in koffie, ten behoeve van de verbetering van het koffieproduct en de voorlichting aan koffie producenten, voorzoover daarin niet reeds op andere wijze is voorzien, en met betrekking tot het verbruik en den afzet van koffie. Tabak. De uitvoer van Deli-tabak nam in 1936 toe van 10 000 ton in 1935 tot bijna 11 500 ton. De aanplant werd met + 5 % uitgebreid. Uit Java werd 8811 ton Vorstenlanden geëxporteerd, tegen 9758 ton in 1935. De Vorstenlanden ondernemingen handhaafden de productie-inkrimping met + 22 %, terwijl de Besoeki-ondernemingen haar productie, evenals in 1935, met 30 % beperkten. De uitvoer van andere Java-bladtabak bedroeg 2047 ton, tegen 2221 ton in 1935, terwijl het grootste deel van den tabak-export wederom uit Java-krosok bestond, waarvan 25 459 ton (tegen 26 667 ton in 1935) werd uitgevoerd. Het grootste kwantum hiervan ging naar Nederland; naar Spanje ging 3444 ton en naar Frankrijk 1137 ton. De gemiddelde opbrengst van de Sumatra-tabak op de Nederlandsche veilingen lag vrij belangrijk boven die van 1935. De oogst had veel mooi blad, dat voor dekblad geschikt was; bovendien waren de voorraden van Sumatra-tabak flink gedaald, zoodat de markt willig was. Er werden 131 083 pakken a gemiddeld 149 i c per hkg verkocht, tegen 132 702 pakken a gemiddeld 122 i c in 1935. Dank zij de met de Duitsche Regeering gesloten compensatie-overeenkomst, kon Duitschland een grooter kwantum tabak afnemen; het kocht ruim 72 000 pakken. Amerika kocht 1800 pakken méér, namelijk 14 000 pakken, hetgeen mogelijk was door de verlaging van het invoerrecht op dekblad van $ 2,27 5 tot $ 1,87 5 en later tot $ 1,50 per lb. Ook Denemarken nam iets meer af (10 000 pakken, tegen 8900 pakken in 1935). Nederland kocht 3000 pakken minder, namelijk 18 500. Ook de Vorstenlanden-tabak was over het algemeen mooi en kon door haar kwaliteit de Sumatra-tabak als omblad soms vervangen; de beste partijen deden DE ECONOMISCHE TOESTAND 158 46 c per hkg. De gemiddelde prijs was c, tegen 21 c in 1935. Er werden 109 217 pakken verkocht, tegen 121 528 pakken in het vorig jaar. De prijzen van Besoeki-blad lagen tusschen 15 en 45 e; van hang-krosok tusschen 13 en 34 een van krosok tusschen 9en 19i- c. Er werden 175 000 pakken verkocht, welke gemiddeld 19£ c per hkg deden. De prijzen der overige Java tabakken waren op de veilingen over het algemeen laag. Tapiooa. De aanplant van cassave werd in 1936 vrij sterk uitgebreid, o. a. in verband met de voedselvoorziening en de betrekkelijk goede prijzen. De export der verschillende cassave-producten nam eveneens toe. Er werd in 1936 ruim 46 000 ton gaplek uitgevoerd, tegen bijna 36 000 ton in 1935. Japan was met 42 000 ton de grootste afnemer. Daar Spanje, waarheen in 1935 de grootste hoeveelheid ging, als afnemer wegviel (tengevolge van het invoerverbod van gaplek-veevoeder) en de prijs hierdoor werd gedrukt, was het verschijnen van Japan als afnemer zeer welkom en de markt kon zich hierdoor herstellen. De prijs was begin 1936 te Soerabaja f 2,62; na een inzinking tot f 1,58, kwam de prijs door de devaluatie op f 1,82. Einde 1930 steeg de prijs bij groote omzetten tot f 2,43. De export van gaplekmeel bedroeg in 1936 het twaalfvoudige van den export in 1935, namelijk bijna 62 000 ton. De oogst was overvloedig en de wereld graanmarkt vertoonde een prijsstijging, waarvan ook het gaplekmeel profiteerde. Aanvankelijk deed het f 2,59, waarna de prijs, evenals van de grondstof, op een lager niveau kwam; door de devaluatie steeg de prijs van f 1,86 tot f 2,11, waarna de prijsstijging aanhield tot f 2,67. In 1934 was Scandinavië de grootste afnemer van gaplekmeel; in 1935 was het geen kooper. doch in 1936 betrokken Denemarken en Noorwegen weer resp. 15 000 en 7000 ton. De export naar Engeland nam belangrijk toe: in de jaren 1934/36 resp. 2112, 3648 en 28 528 ton. België en Luxemburg namen ruim 7000 ton af. Ook tapiocameel had in het begin van het jaar van prijsdaling te lijden; te Batavia zakte de prijs in van f 5,50 tot f 5. Door grooter vraag uit China en HongKong, die in 1936 resp. 4500 ton en 6000 ton afnamen, konden de prijzen voor verschillende kwaliteiten aantrekken tot f 5,10 a f 6.07. Deze prijzen konden aanvankelijk niet worden gehandhaafd, doch doordat later belangrijke vraag uit Amerika kwam (het nam 130 000 ton af, tegen 84 000 ton in 1935), steeg de prijs weer; de devaluatie vergrootte de opbrengst en eind December deed het meel prijzen tusschen f 5,70 en f 6,88. Voor de fancy-producten was de markt, evenals in 1935, zwak; ondanks den invloed van de devaluatie, welke slechts tijdelijk iets betere prijzen bracht, lag de noteering einde 1936 beneden die van December 1935. De export bedroeg ruim 19 000 ton, tegen bijna 17 000 ton in 1935. De grootste afnemer was Engeland. Peper. De export van dit product vertoont de laatste jaren een gestadige toeneming; in de jaren 1931/1936 bedroeg deze resp. 32 000, 36 000, 44 000, 48 000, 58 000 en 78 000 ton. Een export-overzicht over de laatste 3 jaren, met een verdeeling naar soort en naar productiegebied, geeft het volgend staatje: Peper-export (in tonnen) HANDEL 159 In 1935 ging het grootste kwantum peper naar Singapore (17 118 ton), van waar distributie over de Straits, Malakka, Engeland, enz. plaats vond. In 1936 bedroeg de export daarheen 15 454 ton. De grootste afnemer was Noord-Amerika met 37 755 ton (waarvan 35 055 ton zwarte peper). De vergrooting van de Amerikaansche peperafname (in 1935 bedroeg de export naar Amerika nog geen 15 600 ton) had een speculatief karakter. Engeland nam belangrijk minder af (3471 ton, tegen ruim 8500 ton in 1935). Britsch-Indië nam 3828 ton zwarte peper af (in 1935 4185 ton) en Nederland 3392 ton (in 1935 1401 ton). Het prijsverloop der zwarte en witte peper was iets gunstiger dan in 1935. Aanvankelijk zette zich de prijsdaling, na de Londensche peperkrach in 1935, nog voort, doch in de tweede helft van 1936 herstelden de prijzen zich eenigszins, ondanks den grooten voorraad witte peper te Londen en den zeer grooten oogst van zwarte peper in de Lampoengs. De hoogere prijs voor witte peper was mede het gevolg van de mededeeling der Londensche verkooppool, dat de voorraad tegen 5 d per lb zou worden verkocht. Dit minimum werd nog eenige malen verhoogd, waardoor ook de prijzen van zwarte peper verbeterden. Begin 1936 deed deze f 10,93 per 100 kg te Telokbetong; begin 1937 was de prijs f 23,48. Witte peper noteerde toen resp. f 21,86 en f 36,43 per 100 kg fob Bangka. Copra. De copraprijzen bewegen zich sedert 1934 in stijgenden lijn; de gemiddelde prijs voor f.m.s. fobnug Batavia was voor 1935 f 6,21 en voor 1936 f 9,21. De vergroote vraag der olie en vetten verwerkende industrieën in Amerika en het feit, dat de walvischtraanoogst niet groot was, waren oorzaak van de sterke prijsstijging in het najaar, terwijl ook speculatieve aankoopen hierop van invloed waren. Bovendien accentueerde de devaluatie deze prijsstijging nog. Einde 1936 kochten Duitschland en Italië groote hoeveelheden, waardoor het jaar op f 16,27 fobnug Batavia kon sluiten. Daar de Java-eopra vrijwel geheel in de op Java gevestigde oliefabrieken wordt verwerkt, was de export van Java gering; deze bedroeg in de jaren 1934/1936 resp. 3700, 3707 en 4250 ton. Hiervan ging 1087 ton naar Nederland en 1050 ton naar Duitschland. De Buitengewesten exporteerden in 1936 niet minder dan 503 000 ton copra, tegen 480 000 ton in 1935 en 413 000 ton in 1934. Hiervan werden 111 000 ton naar Singapore verscheept; naar Nederland 117 000 ton (voor een belangrijk deel bestemd voor wederuitvoer), naar Skandinavië ruim 120 000 ton, naar Duitsch land 56 000 ton en naar Mexico 31 000 ton. Frankrijk nam in verband met de gevoerde protectionistische politiek slechts 20 000 ton af. Amerika ging als afzet gebied geheel verloren tengevolge van de aldaar ingestelde processing-tax, welke o. a. ten doel had den copra-import uit de Philippijnen te bevorderen. De uitvoer van copra-koeken nam eenigszins toe en bedroeg 67 302 ton, tegen 64 598 ton in 1935. Hiervan nam o. a. Nederland 25 930 ton, Denemarken 17 198 ton en België en Luxemburg 21 550 ton af. Na de devaluatie bedroeg de prijs f 2,67£ per pikol franco wagon, terwijl deze begin 1936 f 1,50 was. Arachides. In 1936 was de markttendens van dit product, evenals trouwens van andere oliehoudende zaden, gunstig. Toeban-kwaliteit had te Soerabaja een jaarprijs van f 9, tegen f 8,61 in 1935. Begin 1936 noteerde men f 8,95, terwijl het jaar sloot op f 10,40. DB STAATKUNDIGE TOESTAND 16 B. DE INWENDIGE POLITIEKE TOESTAND 1. Inleiding De politieke toestand bleef ook in het verslagjaar rustig. De in 1933 en later met het oog op de actie van enkele radicale organisaties getroffen maatregelen hebben hun uitwerking niet gemist. Weliswaar trachtten enkele vcreenigingen, zooals de (in het buitenland opgerichte) Partai Republiek Indonesia (Pari) en de Pendidikan National Indonesia (P.N.1.), haar doeleinden langs den weg van ondergrondsche actie te verwezenlijken en werden van eerstgenoemde organisatie in eenige hoofdplaatsen (Batavia, Soerabaja) propaganda-kernen ontdekt, doch deze pogingen werden reeds in den aanvang onderkend en verijdeld. In politieke kringen, welke zich op het standpunt der z.g. non-coöperatie hadden gesteld, begon zich geleidelijk aan het inzicht te ontwikkelen, dat van dat beginsel der afzijdigheid weing of geen resultaat kon worden verwacht en aan medewerking aan den arbeid in vertegenwoordigende openbare lichamen de voorkeur moest worden gegeven. Deze inzichten, welke, wat de P.5.1.1. betreft, zelfs tot een soort schisma in die organisatie leidden, hielden de inheemsche politieke wereld op het einde van het verslagjaar in vrij sterke mate bezig. De openbare orde en rust werden door geen noemenswaardige incidenten verstoord. Gedurende 1936 werd aan 26 personen de bevoegdheid tot het geven van onderwijs aan minderjarigen ontnomen, hetzij voor bepaalden, hetzij voor onbe paalden tijd. In het belang van de openbare rust en orde werden 21 personen geïnterneerd en 3 personen geëxterneerd. De belangstelling, welke onder een deel der Europeesche bevolkingsgroep voor de nationaal-socialistische beweging in Nederland bestond, vond in 1936 een zeker stimulans in het bezoek van eenige leiders dier beweging aan Nederlandsch-Indië. 2. Partij groepeeringen onder de Europeesche bevolking In het algemeen deden zich in de sfeer der Europeesche politieke partijen geene de aandacht trekkende wijzigingen voor. 3. De Inlandsche beweging Politiek-godsdienstige en godsdienstige vereenigingen. De P(artij) S(arekat) I(slam) I(ndonesia) wijdde haar actie geheel aan de oplossing van de in den boezem der organisatie gsrezen moeilijkheden, als gevolg van de verdeelde meening over het al dan niet laten varen van het non-coöperatief standpunt. In een in April 1936 door de hoofdleiding uitgegeven bekendmaking werden de leden aan gespoord aan hun onderlinge oneenigheden een einde te maken. Aan den anderen kant werd in het partij-orgaan door de voorstanders van het coöperatief standpunt de wenschelijkheid betoogd om het non-coöperatief beginsel op te geven, aan gezion do P.5.1.1. door star aan het principe van non-coöperatie vast te houden hoe langer hoe meer zou vervreemden van het volk, dat wel belangstelling voor den arbeid der vertegenwoordigende lichamen zou hebben. Daarnaast zou de Begeering steeds strenger tegen de non-coöperatieve groepen optreden, waarvoor verwezen werd naar de laatste wijzigingen in de ordonnantie op de uitoefening van het recht van vereeniging en vergadering (I. S. 1935 nos. 85 en 574, j°. Bb. 13582). Op het van 8 tot 12 Juli 1936 te Batavia gehouden congres vormde de vraag, of het non-coöperatief beginsel der vereeniging gehandhaafd moest blijven, het hoofdpunt der besprekingen. Tot een definitieve beslissing kwam men echter niet. Het bleek, dat de meeningen van de afgevaardigden der afdeelingen op dit punt sterk van elkander afweken, weshalve besloten werd, dat een en ander opnieuw door de afdeelingen in studie zou worden genomen en dat daarna door een referen dum of een nieuw congres ter zake definitief zou worden beslist. DE ECONOMISCHE TOESTAND 160 De uitvoer was veel grooter dan in 1935; uit Java werd 18 719 ton gepelde grondnoten geëxporteerd (in 1935 9111 ton), die voor ruim 50 % via Cheribon werden verscheept. De voornaamste bestemmingen waren Singapore (5684 ton), Zuid-Afrika (4613 ton) en Engeland (3577 ton). Bovendien werden nog 361 ton ongepelde noten naar Penang en 1602 ton naar Singapore uitgevoerd. De Buiten gewesten hebben voor den export van dit artikel minder beteekenis; ruim 2000 ton gepelde noten gingen van hier naar Singapore. Kapohpitten. De uitvoer van kapokpitten uit Java was in 1936 veel grooter dan in 1935 en bedroeg 19 394 ton, terwijl de Buitengewesten 2310 ton expor teerden. Amerika, dat in 1934 ruim 8900 ton en in 1935 nog bijna 3000 ton afnam, is als afnemer practisch weggevallen, tengevolge van de verhooging van invoer rechten op oliehoudende zaden aldaar. De grootere oogst vond echter een goeden afzet in Japan, dat 19 172 ton van Java en den geheelen uitvoer uit de Buiten gewesten (2310 ton) afnam. De prijs is de eerste helft van 1936 bijna voortdurend gedaald; 1935 sloot op een noteering van f 3 a f 3,25 per 100 kg franco wagon Soerabaja; in Juli 1936 werd het diepste punt bereikt met f 2,45; toen kwam Japan echter in de markt en de prijs kon zich geleidelijk herstellen. December gaf een noteering, welke belangrijk boven die van eind 1935 lag (f 4,10). De gemiddelde jaarprijs was f 3,14 en dus iets lager dan die van 1935, welke f 3,18 bedroeg. De export van kapokpittenolie bedroeg + 3000 ton, tegen 4373 ton in 1935, welke vermindering is toe te schrijven aan het feit, dat een grooter deel dezer olie in Nederlandsch-Indië gebruikt werd. Naar Amerika werd 2663 ton uit gevoerd. Palmolie. Dit product wordt uitsluitend uit de Buitengewesten geëxporteerd; de uitvoer neemt de laatste jaren voortdurend toe. De export bedroeg in de jaren 1934/36 resp. 121 260, 143 191 en 172 397 ton. Verreweg het grootste deel ging hiervan naar Amerika (70 %), dat in de jaren 1934/36 achtereenvolgens 43 439, 97 900 en 119 666 ton afnam. Deze stijging is o. a. mogelijk geworden, doordat palmolie is vrijgesteld van invoerrecht, terwijl de verdere heffingen niet exorbitant hoog zijn. Ook naar Nederland werd belangrijk meer verscheept (39 329 ton, tegen 29 104 ton in 1935). In den afzet naar Engeland kwam eenig herstel; na de sterke terugval van ruim 10 000 ton in 1934 tot nog geen 2000 ton in 1935, was een export van 4680 ton in 1936 weer iets gunstiger. Duitschland en vooral Italië namen minder af. De prijs voor palmolie is vooral in de tweede helft van 1936 sterk opgeloopen, hetgeen o. m. is te verklaren uit de groote vraag van de spijsvetten- en zeep industrieën, het aanleggen van speculatieve voorraden in Amerika, alsmede de behoefte voor militaire doeleinden (glycerine). De prijs was in Mei het laagst (+ £17 per ton), doch in de laatste maanden trad een verbetering in; de November-noteering was £ 23, terwijl in December £ 21/15 gedaan werd. De uitvoer van palmpitten uit de Buitengewesten bedroeg bijna 37 000 ton, tegen ruim 30 000 ton in 1935. De bestemming hiervan was Denemarken (22 586 ton), Nederland (8098 ton) en Duitschland en Zweden met elk bijna 3000 ton. Knpok. De export van kapok had een bevredigend verloop. In het geheel werd 24 773 ton uit Java uitgevoerd, tegen 22 338 ton in 1935, terwijl de uitvoer uit de Buitengewesten eveneens steeg (van 971 tot tot 1252 ton). Amerika was de grootste afnemer met 14 094 ton uit Java en 732 ton uit de Buitengewesten, hetgeen ruim 2000 ton meer is dan in 1935. De toenemende afzet naar Amerika vond zijn oorzaak in ruimere aanwendingsmogelijkheden in de industrie (geluid demping, koeltechniek). Ook naar Australië werd een groote hoeveelheid afgezet (4441 ton, tegen 3869 ton in 1935). Nieuw-Zeeland nam 1208 ton af, tegen 806 ton in 1935. Door de stijging van den export naar deze bestemmingen werd de teruggang in den afzet naar Nederland (4300 ton in 1935 en ruim 3000 ton in 1936) ruimschoots goedgemaakt. HANDEL 161 De in 1935 opgerichte Kapok-Centrale vervolgde in 1936 haar werkzaam heden ter bevordering van de kapokbelangen. De exporteurs werden samengebracht door de oprichting van de Nederlandsch- Indische Vereeniging van kapok-exporteurs, welke in overleg met de Kapok- Centrale minimumprijzen voor den opkoop bij fabrikanten in het binnenland, minimum verkoopprijzen naar het buitenland en uniforme verkoopvoorwaarden vaststelde. Daar in Amerika ernstige bezwaren bestonden tegen het aan de markt brengen van kapok in een te groote sorteering van kwaliteiten, werden voor de Java bevolkingskapok drie standaardkwaliteiten (Prime Java, Prime Japara, Average Java) vastgesteld. Bij de kapok-etablissementen-verordening 1936 (I. S. n°. 478), welke in September 1936 voor Java en Madoera in werking trad, werd het houden van een etablissement mede afhankelijk gesteld van een vergunning van den Directeur van Economische Zaken, die daarbij voorwaarden kan stellen met betrekking tot den aard der op te koopen grondstof en de hiervoor te betalen prijzen. Eén der verplichtingen, welke werden gesteld, betrof den opkoop van kapokkolven als grondstof, daar gebleken was, dat het gebruik van „odollan" de kwaliteit nadeelig beïnvloedde. Door een stelsel van prijsberichtgeving van en naar het buitenland wordt ernaar gestreefd, de bevolking een redelijke opbrengst van haar product te ver zekeren. Het jaar zette in met een prijs van f 16,50 per pikol voor Holland-kwaliteit. De export toonde hierbij geen belangstelling en daar de voorraden zeer groot waren en een sterke prijsdaling viel te verwachten, werden minimumprijzen vastgesteld, welke later, toen er groote vraag kwam, werden verhoogd. Prima Java-kapok Holland-kwaliteit deed f 17, welke prijs midden April tot f 18 werd verhoogd. Eind Juni werden de uniforme kwaliteits-aanduidingen ingevoerd. Superieure ondernemingskapok werd op f 19 gesteld en later geleidelijk in prijs verhoogd, tot half November f 28 genoteerd werd. Prima-Java Contract-A was eind Juni op f 17,75 gesteld, eind September op f 23,75 en half November op f 27. Java-noppen deden op die data resp. f 16,75, f 22,75 en f 25,50. Door de groote vraag voor export werd soms belangrijk boven deze minimum-prijzen geboden en eind December werd voor A-contract grif f 29 per pikol betaald en voor noppen f 27. Citronella-olie. De export van Java-citronella-olie is in 1936 iets afgenomen (1602 ton, tegen 1657 ton in 1935). Amerika, dat betrekkelijk groote voorraden van deze aetherische olie had aangelegd en daardoor in 1935 minder importeerde, nam in 1936 weer een belangrijk kwantum af (463 ton). Frankrijk kocht 405 ton. Uit de Buitengewesten werd dit jaar ook een vrij groote hoeveelheid geëxpor teerd: 750 ton naar Engeland en 500 ton naar Duitschland. De prijs voor citronella is in den loop van 1936 belangrijk gestegen. Aan vankelijk noteerde zij f 0,67 per kg en later reeds f 0,75. Na een kleine teruggang, met stille markt, ontstond nieuwe vraag, waardoor de prijs tot f 0,80 opliep, terwijl de devaluatie deze op f 0,92 bracht. De laatste twee maanden kenmerkten zich door een aanhoudende vraag, deels van speculatief karakter, waardoor de prijs sterk werd opgedreven en aan het einde van het jaar f 1,75 per kg bedroeg. De prijs van de grondstof, het sereh-gras, volgde dien der olie; vóór de devaluatie betaalde men 25 a 35 c per 100 kg, aan het eind van het jaar was de prijs 50 a 75 c per 100 kg. Als gevolg daarvan werden de tuinen beter verzorgd en werd het areaal hier en daar zelfs uitgebreid. Huiden. De markt ondervond in het begin van 1936 den terugslag van den lageren stand van de lederprijzen, welke een gevolg was van de slapte in de schoenenindustrie en het afnemend zoollederverbruik. Bunderhuiden deden + f 43 per pikol en buffelhuiden ± f 17 per pikol. Later, in Mei en volgende maanden, kwam er beter vraag tengevolge van de toenemende bewapening en de bedrijvig heid in de auto-industrie; hierdoor verbeterden de prijzen voor runderhuiden tot gemiddeld f 50 in September. Ook buffelhuiden stegen, hoewel minder, in prijs 11 DE ECONOMISCHE TOESTAND 162 tot + f 18. De devaluatie oefende op de opbrengsten een gunstigen invloed uit en de gemiddelde prijs voor December was voor runderhuiden f 76 en voor buffel huiden f 26. De prijzen voor geitevellen zijn, in vergelijking tot het jaar 1935, + 30 % gestegen, dus weinig meer dan het devaluatie-percentage bedroeg. Januari 1936 was de noteering te Soerabaja voor prima's f 0,90 per vel, in December f 1,20. De afzet hiervan was voor ruim 90 % op Amerika georiënteerd, dat in 1936 ruim 21 millioen stuks kocht; de rest ging naar Nederland en Frankrijk. De prijzen van schapevellen hebben zich het heele jaar door in stijgende lijn bewogen en lagen aan het slot 80 % boven het slot van 1935 (voor prima's resp. f 0,40 en f 0,70 per vel). De uitvoer was betrekkelijk gering, omdat veel materiaal op Java zelf wordt verwerkt. Van de 146 500 vellen, welke werden geëxporteerd, ging bijna 1/3 naar Engeland, de rest naar Nederland, Frankrijk en Amerika. De export van runderhuiden, welke in 1936 ruim 585 000 stuks bedroeg, was voor ruim 60 % op Nederland gericht (ruim 102 000 stuks transparant en bijna 249 000 stuks niet-transparant). In de tweede plaats kwam Frankrijk (57 300 stuks transparant en 80 700 stuks niet-transparant). Ook de Balkanstaten en Zuid-Afrika namen vele duizenden stuks af. De Buitengewesten zijn voor den export van runderhuiden van weinig beteekenis. De export van buffelhuiden bedroeg ruim 280 000 stuks, waarvan transparant + 165 000 stuks uit Java en Madoera en 45 000 stuks uit de Buitengewesten en 32 000 stuks niet-transparant uit Java en Madoera en bijna 38 000 stuks uit de Buitengewesten. Hiervan gingen o. a. 208 000 stuks naar Nederland en 44 000 stuks naar Frankrijk. Harsen. De export van damar is in 1936 weder toegenomen; in de jaren 1934/36 bedroeg deze resp. 7500, bijna 11 000 en ruim 12 000 ton. Ook in 1936 vond de export grootendeels via Singapore plaats (ruim 1300 ton), voornamelijk uit de Buitengewesten. Japan was een belangrijk afnemer (bijna 441 ton). Het grootste deel van den Java-export ging naar Amerika (1880 ton). De prijs steeg in 1936 belangrijk, ook ongeacht den invloed van de devaluatie. Damar A/E kostte te Batavia eind 1935 en eind 1936 resp. f 25,50 en f 33,39 per 100 kg. De copal-export nam eveneens toe en bedroeg 12 274 ton, tegen 11 983 ton in 1935 en 10 280 ton in 1934. Het aandeel van Amerika in den export van copal is eenigszins teruggeloopen (van 43 % in 1935 tot 38 %) en bedroeg in 1936 ruim 4629 ton. Een groote hoeveelheid ging eveneens naar Nederland (1552 ton) en Engeland (1960 ton). De copal-prijzen zijn nagenoeg onveranderd gebleven; Singapore noteerde voor copal scraped eind 1935 $ 27 en eind 1936 $ 26,80 per pikol. De export van benzoë, welke in 1935 vrij groot was, liep in 1936 iets terug, doch bleef boven het cijfer van 1934. Van de 2331 ton, die in 1936 werden uit gevoerd, ging ongeveer de helft naar Singapore. Ruim 343 ton ging naar Britsch- Indië, terwijl kleine hoeveelheden in Frankrijk, Duitschland en Engeland afzet vonden. De prijzen liepen iets terug: voor benzoë-Palembang van $ 18 tot $ 1") en voor benzoë-Padang van $ 39 tot $ 37. Hoeden. Het jaar 1935 vertoonde een belangrijke achteruitgang in de hoeden export ten opzichte van 1934, behalve voor bamboehoeden. In 1936 nam ook de export van deze laatste soort af en bedroeg 2 586 000 stuks, tegen 2 996 000 stuks in 1935. Evenals in 1935 was ook dit jaar de afzet voornamelijk op Singapore en Egypte gericht. De uitvoer van pandan-splithoeden, welke in 1935 reeds was gehalveerd, liep ook in 1936 nog sterk terug en bedroeg slechts 1 529 000 stuks, tegen 2 115 000 stuks in 1935 en 4 156 000 stuks in 1934. Amerika, dat in 1934 nog 2 396 000 stuks afnam en in 1935 slechts 624 000 stuks, kocht in 1936 slechts 96 000 stuks. Naar Frankrijk gingen 1 070 000 stuks. De export van gewone pandan-hoeden, welke in 1935 nog niet de helft van die in 1934 bedroeg, herstelde zich nagenoeg en bedroeg 15 234 000 stuks. Dit verloop werd hoofdzakelijk veroorzaakt door de grilligheid van den export naar Amerika (in 1934 9 696 000 stuks, in 1935 2 399 000 stuks en in 1936 9 927 000 stuks). HANDEL 163 B. Invoer. De verbetering in de wereldconjunctuur, welke in de laatste maanden van 1935 reeds viel te constateeren, doch ook gedurende het eerste halfjaar van 1936 nog geen uitgesproken karakter droeg, weerspiegelde zich in den importhandel. Tengevolge van de grootere vraag naar de Indische export producten nam de koopkracht van de bevolking geleidelijk toe, waardoor ook de import allengs op hechtere basis kwam te staan. De uitbreiding van het suiker areaal werkte hiertoe mede. De Kegeeringsmaatregelen tot reguleering van den invoer (contingenteeringen en licentieeringen) bereikten in den loop van 1936 hun volle effect, waardoor mede in verband met het stabiele prijspeil in de landen van herkomst de markt zich in de eerste drie kwartalen rustig kon ontwikkelen. Het laatste kwartaal van 1936 vertoont echter een geheel ander aspect. Het verlaten van den gouden standaard in de laatste dagen van September moest uiteraard leiden tot een prijsstijging voor alle goederen, herkomstig uit landen, wier munt niet gelijktijdig met den gulden deprecieerde. Door Regeeringsmaat regelen werd evenwel bereikt, dat deze stijging zich geleidelijk voitrok. Uiteindelijk kon een volledige aanpassing worden verkregen, waar de opbrengst der export producten tengevolge van dien monetairen maatregel eveneens steeg. In het vooruitzicht van de instelling der individueele rubberrestrictie en de opheffing van het bijzonder uitvoerrecht op rubber, doch ook als direct gevolg van de verbeterde rubber- en copraprijzen, ontstond in de Buitengewesten een groote vraag naar importgoederen, waardoor de omzetten van den importhandel zeer toenamen. Op Java was dit laatste in veel mindere mate het geval, waar de bevolking eerst in een later stadium van de economische opleving begon te profiteeren en dit verschijnsel voor laatstgenoemd gebiedsdeel van geringer betee kenis bleef. De ontwikkeling van den toestand in den manufacturenh&nde\, speciaal betref fende de doeksoorten bestemd voor de batikindustrie, had een gunstig verloop. Terwijl in het begin van 1936 de markt nog zeer kalm was en weinig geneigdheid tot koopen bestond, zoodat het vaak zelfs niet mogelijk was om voor de Japansche gelicentieerde manufacturen loonende prijzen te bedingen, kwam hierin geleidelijk verbetering. Omstreeks midden 1936 was de voorraadpositie reeds niet meer over matig te noemen. Tengevolge van den conjunctuuromslag in het laatste kwartaal nam de vraag in October zeer groote afmetingen aan. Vooral het debiet voor batiks in de Buitengewesten steeg belangrijk. Door een verruiming van den gecontingenteerden invoer werd getracht aan de met name in laatstgenoemde gebiedsdeelen zeer gestimuleerde vraag zooveel mogelijk tegemoet te komen. De buitenlandsche fabrikanten waren echter dermate met bestellingen overladen — niet alleen uit Nederlandsch-Indië doch ook uit andere landen —, dat het hun veelal niet mogelijk was deze op korten termijn uit te voeren. Geleidelijk kwam hierin echter verbetering, ofschoon aan het eind van 1936 de stockpositie voor de meeste manufacturen te gering was. Voor de consumenten op Java en Madoera vertoonde de marktsituatie einde 1936 een weinig aantrekkelijk beeld. Eenerzijds stegen de prijzen onder den invloed van de sterk geaccentueerde vraag uit de Buitengewesten aanmerkelijk, ander zijds had de economische opleving op Java en Madoera geenszins zulk een uit gesproken karakter als in de overige gebiedsdeelen. Uiteindelijk moest de Indische Regeering dan ook besluiten tot afkondiging van een verbod van overvoer van de goedkoopere manufacturen uit Java en Madoera naar de Buitengewesten. Deze maatregel werd echter eerst in 1937 uitgevoerd. De eerste negen maanden van het jaar waren voor den technischen handel niet gunstig en in vele opzichten zelfs verliesgevend. Tegen het einde van het jaar trad echter verbetering in. In Juli en Augustus begonnen de prijzen van bulks reeds een vastere tendens te vertoohen; de buitenlandsche noteeringen gingen onder invloed van den bewapeningsdrang in verschillende landen scherp omhoog en ook de Indische handel kon op zijn oude stocks wederom verdienen. Toen mede als gevolg van de depreciatie van den gulden de productenprijzen veel verbeterden en met name de suikerindustrie betere perspectieven begon te vertoonen, werd het aspect ook voor den technischen handel hoopvoller. In de DE ECONOMISCHE TOESTAND 164 groote steden, vooral te Batavia, werd de bouw van nieuwe woningen met voort varendheid hervat. In de Buitengewesten heerschte einde 1936 groote levendigheid. De aardolie concerns gingen over tot uitbreiding en verbetering van de installaties. De automobielhandel was in 1936 zeer gedrukt; na de muntdepreciatie, toen de vraag merkbaar toenam, was het niet mogelijk de prijzen in verhouding op te zetten. De rijwielhandel had een bevredigender verloop. Aan het eind van het jaar nam vooral de vraag naar de betere Europeesche fietsen sterk toe. De import van machinerieën bleef op een laag peil. In de jaren der depressie was de invloed daarvan op den handel in provisiën en dranken, wat omzet en prijzen betreft, later merkbaar dan bij de andere groepen. Thans komt ook de verbetering in deze branche later tot uiting. De totale invoer in 1936 geeft zelfs een achteruitgang te zien, welke echter voor het grootste gedeelte moet worden toegeschreven aan den verminderden invoer van rijst. De invoer hiervan uit het buitenland kon op Java zeer sterk worden beperkt en het bleek zelfs mogelijk rijst van Java naar de Buitengewesten te exporteeren, zoodat ook deze gebiedsdeelen minder buitenlandsche rijst behoefden. Hetzelfde is in nog sterkere mate het geval geweest met kedelee, waarvan de invoer op Java geheel overbodig werd. In Mei trad de „verpakkingsordonnantie" in werking, op grond waarvan voor bepaalde artikelen eischen kunnen worden gesteld omtrent de verpakking, waar door voor gewicht, omschrijving, enz. eenheid verkregen wordt. In verband met den langen overgangstermijn, welke met het oog op de aanwezige voorraden billijkheidshalve moest worden in acht genomen, kon in 1936 nog slechts één uitvoeringsverordening in werking treden, namelijk die voor azijn, op 15 November. De prijzen bleven aanvankelijk stabiel; na het loslaten van den gouden standaard echter stegen de kostprijzen in die mate, dat een verhooging van de verkoopprijzen noodig zou zijn geweest om marges boven den verkoop te laten. Waar de koopkracht van het Europeesch publiek niet dienovereenkomstig toenam, bleek zulks niet mogelijk, zoodat de omzetten zich aan het eind van het jaar in dalende lijn bewogen. 2. Tusschen- en kleinhandel Tot vóór de depreciatie van den gulden bleef de koopkracht van de bevolking gering, hetgeen vooral was te merken aan den omzet in den kleinhandel. Het pasar-bezoek en de pasar-opbrengsten vertoonden een voortgezette dalende tendenz. De warong-handel gaf over het algemeen geen vooruitgang te zien. Nieuwe warongs, welke in verschillende streken door werkloozen werden geopend, moesten in den regel weer worden gesloten. Als gevolg van de depreciatie van den gulden stegen de prijzen van ver schillende exportproducten, waardoor de toestand in een aantal streken, in het bijzonder in de Buitengewesten, in gunstigen zin is gewijzigd. Door de sterke stijging van de prijzen, o. a. van kapok, rubber en copra, kwam in verschillende gebieden meer geld onder de bevolking. Het pasar-bezoek nam toe en de handel leefde op. In het bijzonder geldt dit voor de rubberstreken, waar ten behoeve van de op 1 Januari 1937 ingevoerde individueele rubberrestrictie in December 1936 oogstvergunningen werden uitgereikt, welke verhandelbaar waren. Een en ander had ten gevolge, dat in die streken de geldcirculatie toenam. In de Minahasa had de bevolking nog te veel oude schulden om ten volle van de prijsstijging van de copra te kunnen profiteeren. Op Java, waar de bevolking minder exportgewassen plant en waar de prijs stijging in verband met de soort der producten over het algemeen minder gepro nonceerd was, woog het verhoogde inkomen niet op tegen de prijsverhooging van de gebruiks- en verbruiksartikelen, met name van de importartikelen. Van de inheemsche producten is o. a. de prijs van klapperolie sterk gestegen; hier en daar bedroeg de prijsverhooging ± 200 %. OVERZICHT VAN DEN INVOER IN NEDERLANDSCHINDIË DOOR PARTICULIEREN EN HET GOUVERNEMENT GEDURENDE 1935 EN 1936, GESPECIFICEERD NAAR DE 15 GOEDEREN GROEPEN (EXCL. GEMUNT EN ONGEMUNT GOUD EN ZILVER, ALSMEDE POSTPAKKETTEN EN PASSAGIERSGOED) HANDEL 165 DE ECONOMISCHE TOESTAND 166 Vooral de loontrekkers verkeerden bij de onveranderde loonen in een moeilijke finaneieele positie. Hierdoor werd minder gekocht, ten koste van den kleinhandel. Op verschillende plaatsen werd in plaats van een toename dan ook een verminde ring van het pasar-bezoek geconstateerd. In streken, waar de suikerfabrieken weer in werking werden gesteld, was het pasar-bezoek levendiger. Op den tusschenhandel was de invloed van de depreciatie over het algemeen gunstig. Door de grootere vraag naar exportproducten (kapok, rubber, copra, peper, koffie) kwam in den handel meer bedrijvigheid, hetgeen o. a. tot uiting kwam in een vermeerdering van het vervoer door de spoor- en scheepvaartmaat schappijen. Door de groote vraag naar kapok en als gevolg hiervan het drukke transport van bedoeld product uit Pati (Midden-Java) kwam de Semarang-Joana Stoomtram Maatschappij wagons tekort. De Koninklijke Paketvaart Maatschappij moest in verschillende routes extra-diensten openen om de aangeboden goederen op tijd te kunnen vervoeren. De verhoogde koopkracht in de Buitengewesten stelde de bevolking in staat meer en duurdere importartikelen te koopen, waardoor ook in den handel in deze artikelen meer beweging kwam. Zoo kwam in de rubbergebieden o. a. meer vraag naar fietsen van duurdere merken, terwijl tweedehandsche naaimachines (meer vraag naar nieuwe kleeren) en tweedehandsche auto's in die streken meer afzet konden vinden. Uit een en ander is te verklaren, dat bijv. de Nederlandsche TTandelmaatschappij haar kantoor te Pontianak heeft heropend en de Neder landsch-Indische Handelsbank zich aldaar heeft gevestigd. De Inheemsche en Chineesche middenstand verkeerden in 1936 over het algemeen nog in een ongunstige positie. Vooral op Java kon slechts in streken, waar bepaalde landbouwproducten na de depreciatie merkbaar in prijs zijn gestegen (copra, kapok), grooter omzet worden geconstateerd. In de streken, waar suikerfabrieken weer werden in werking gesteld, werden ook weer nieuwe toko's opgericht. In de Buitengewesten kon de middenstand na de uitreiking van de eerste oogstvergunningen wederom over ruimere geldmiddelen beschikken, hetgeen ten gevolge had dat niet nlloon grootere vraag naar gewone, maar ook naar luxe artikelen ontstond. Groot-e hoeveelheden huisraad en kleederen konden worden gekocht. De Batikbond te Jogjakarta (zie Verslag 1936, blz. 173) kon, dank zij de hulp van het Departement van Economische Zaken, ondanks nog veel moeilijk heden, het benoodigde witgoed rechtstreeks van de importeurs bestellen. Een groep van kleine batikbedrijven in Troesmi (Cheribon), 25 in getal, heeft zich in een coöperatie vereenigd teneinde goedkooper aan grondstoffen te kunnen komen. Door de hulp van het Departement van Economische Zaken kon deze coöperatie verschillende grondstoffen rechtstreeks van de importeurs betrekken, terwijl de Algemecne Volkscredietbank de noodige credieten verstrekte. Aangelokt door de gunstige resultaten, verzochten ook andere batikkers tot de coöperatie te worden toegelaten. Om redenen van organisatorischen aard moesten de aan vragen voorloopig worden geweigerd. In Hoeloe Soengai (Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo) werden tot einde 1936 305 Inheemsche rubberverwerkingsinstallaties geregistreerd (tegen 290 einde 1935), met een capaciteit van 30 a 50 quintaal „native smoked sheet" per instal latie per maand. De N. V. „Sjarikat Penanam Dagang Borneo" (zie Verslag 1936, blz. 173), waartoe verschillende eigenaren van rubberfabriekjes zijn toegetreden, heeft in 1936 op economisch gebied nog geen activiteit getoond. 3. Venduwezen De omzet van de vendukantoren 1 ) der Iste klasse bedroeg in 1936 f 2 270 010 (in 1935 f 2 709 748). Aan recht ten bate van het Land werd hierover geheven f 206 674, waarvan na aftrek van de kosten dier kantoren een bate overbleef van f 126 014 (in 1935 f 145 122). *) Zie omtrent de taak van het venduwezen het Indisch Verslag 1931, blz. 219. HANDEL 167 De omzet van de vendukantoren der 2de klasse beliep, voor zoover betreft de door notarissen beheerde kantoren f 3 203 753, bij de kantoren beheerd door bestuursambtenaren f 1214 782 of tezamen f 4 418 535 (in 1935 f 4 966 832). Het aandeel van den Lande in de inkomsten dier vendukantoren bedroeg f 170 624 (in 1935 f 185 416). De totale omzet bedroeg f 6 688 544 (in 1935 f 7 676 580), terwijl de zuivere opbrengst voor den Lande van alle vendukantoren tezamen beliep f 296 638 (in 1935 f 330 538). Voor een meer gedetailleerd inzicht in den aard en omvang der gehouden verkoopingen wordt verwezen naar deel II van dit Verslag. De in 1935 aangevangen geleidelijke opheffing van de op de kleine plaatsen gevestigde Landskassen, waaraan de verzorging van het venduwezen was opge dragen, vond voortgang, als gevolg waarvan zes op Java en drie in de Buiten gewesten gelegen kleine vendukantoren werden opgeheven en hunne ressorten werden toegevoegd aan in de nabijheid gelegen vendukantoren der eerste dan wel der tweede klasse. Voorts werd door opheffing van het vendukantoor der tweede klasse te Sama rinda het beheer van het venduwezen in het gewest Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, met uitzondering van evengenoemde plaats, waar een vendukantoor der eerste klasse gevestigd is, gecentraliseerd te Bandjermasin, terwijl in afwach ting van een algeheele overdracht aan den aldaar bescheiden notaris een meer billijke verdeeling van het vendubeheer tusschen dien notaris en den gewestelijken secretaris tot stand kwam. Tenslotte werd het door den assistent-resident te Pematangsiantar beheerd venduwezen toegevoegd aan het aldaar nieuw ingesteld notariaat. Omtrent een en ander zie men I. S. 1936 nos. 46, 72, 393 en 707. 4. Middenstandswezen De eerste helft van 1936 onderscheidde zich op economisch gebied niet in beteekenende mate van de laatste jaren, zoodat ook de gang van zaken in de middenstandsbedrijven geen wezenlijke verandering onderging. In de tweede helft van het jaar werd merkbaar, dat de dalende tendens in de conjunctuur althans tijdelijk tot stilstand was gekomen en verbetering begon op te treden in ver schillende aan het economisch leven ten grondslag liggende factoren. Aangezien de op het middenstandsbedrijf drukkende vaste lasten op het bestaande peil bleven gehandhaafd en de verbetering in de tijdsomstandigheden zich slechts geleidelijk uitbreidde tot de consumenten, die behooren tot de clientèle der middenstanders, is van deze verbetering nog weinig te bespeuren in de resultaten van de midden standsbedrijven over 1936. De tegen het eind van het laatste kwartaal doorgevoerde depreciatie van het betaalmiddel is ook voor den middenstand niet ongemerkt voorbijgegaan. De nouding, welke over het geheel door zijn leden werd aangenomen ten opzichte van de door de Regeering getroffen maatregelen om het vigeerend prijspeil geleidelijk te doen aanpassen bij de uit de wijziging van de pariteit van de wisselkoersen voortvloeiende verhooging van de prijzen der importartikelen, heeft aan die maat regelen een zeer gewaardeerden steun geboden. Voordcelen in den vorm van grootere omzetten hebben de middenstandsbedrijven van deze medewerking over het algemeen niet geplukt, daar de maand October zich voor de meesten daarvan kenmerkte als de maand met de laagste omzetten. Ondanks de vele moeilijkheden waarmede de middenstand in 1936 had te kampen, is zijn omvang weinig gewijzigd, daar belangrijke liquidaties niet plaats hadden en aan den anderen kant het aantal vestigingen van nieuwe middenstands bedrijven beperkt bleef. De concurrentie van de zijde van onder Chineesch beheer staande door den importhandel gefinancieerde en in feite als vooruitgeschoven post van dien handel te beschouwen zaken, is in 1936 nog in intensiteit toe genomen. De concurrentie met de 1.M.1.W. (Indische Maatschappij voor Individueele Werkverschaffing), welke door de middenstanders werd gevreesd, werd door met dit instituut getroffen regelingen binnen zekere grenzen gehouden. DE ECONOMISCHE TOESTAND 168 Door bemiddeling van het Departement van Economische Zaken werd de Federatie van Middenstnndsvereenigingen opnieuw gegrondvest, terwijl begin 1936 het eerste nummer van het „Algemeen Maandblad voor den Middenstand" in Nederlandsch-Indië het licht zag. De in Indië bestaande middenstandsvereenigingen, zes in getal, zijn gevestigd te Batavia, Semarang, Soerabaja, Malang en Medan. Ten deele worden door deze corporaties eigen organen of correspondentiebladen uitgegeven. S. Overheidsbemoeienis met den handel Regelingen nopens den invoer in 1936. Gedurende het jaar 1936 werd de regeling van den invoer voortgezet en uitgebreid met de volgende maatregelen. Bij de invoerverordening cement 1936 (I. S. 1936 n°. 491) werd de contin genteering van den invoer van cement voor het tijdvak 1 October 1936 t/m 30 September 1937 verlengd. Bij de invoerverordening bier 1936 (I. S. 1936 n°. 7) werd de contingenteering van den invoer van bier voortgezet voor de periode 13 Januari 1936 t/m 12 October 1936. Op laatstgenoemden datum verviel tevens de crisis-bier-invoerordonnantie 1934 (I. S. 1934 n°. 581), waarop de vigeerende regeling was gebaseerd. Op 13 October 1936 werd de invoerordonnantie bier 1936 (I. S. 1936 n°. 542) van kracht, ter uitvoering waarvan de invoerverordening bier 1936 II (I. S. 1936 n°. 543) werd afgekondigd, houdende contingenteering van den invoer van bier voor het tijdvak 13 October 1936 t/m 12 October 1937. De invoerverordening bontgeweven stoffen 1936 (I. S. 1936 n°. 262) regelde de voortzetting der contingenteering van den invoer van katoenen, geheel- en half-kunstzijden, geheel of gedeeltelijk zijden en n.a.g. sarongs en kains pandjang, alsmede van enkele bontgeweven kleedingstoffen gedurende het tijdvak 14 Juni t/m 13 December 1936. Na dien datum werd de getroffen maatregel opnieuw verlengd bij de invoerverordening bontgeweven stoffen 1936 11 (I. S. 1936 n°. 658). De aan Nederland verleende quota ondergingen daarbij eenige uitbreiding. De invoerverordening gebleekte katoenen stoffen 1936 II (I. S. 1936 n°. 168) strekte tot voortzetting van de contingenteering van gebleekte cambrics, cambric shirtings, elefantes en madapollams, shirtings en longcloth, drillings, jeans en twills, satteens, flanellen en andere n.a.g. gebleekte katoenen stoffen voor de periode 1 April t/m 31 December 1936. Bij de invoerverordening oostpannen 1936 (I. S. 1936 n s . 421) werd de contin genteering van den invoer van oostpannen voor het tijdvak 1 Augustus 1936 t/m 31 Juli 1937 voortgezet. Nadat op 1 Januari 1936 de invoer van superfosfaat en dubbelsuperfosfaat, zoomede van n.a.g. meststoffen gedurende een tijdvak van tien maanden bij Regeeringsverordening was geregeld geweest, werd op grond van art. 3 van de crisis-invoerordonnantie 1933 (I. S. 1933 n D . 349) bij ordonnantie in de regeling van dit onderwerp voorzien. Deze regeling, neergelegd in de invoerordonnantie kunstmeststoffen 1936 (I. S. 1935 n°. 624), trad 1 Januari 1936 in werking. Ter uitvoering van deze ordonnantie werd bij de invoerverordening kunstmest stoffen 1936 (I. S. 1935 n°. 625) de invoer van de daaronder begrepen kunstmest stoffen voor het kalenderjaar 1936 nader geregeld. Op 10 Januari 1936 kwam de invoerordonnantie electrische gloeiperen 1936 (I. S. 1936 n°. 8) tot stand, ter uitvoering waarvan bij de invoerverordening electrische gloeiperen 1936 (I. S. 1936 n°. 9) nadere voorzieningen nopens den invoer werden getroffen voor het tijdvak 12 Januari 1936 t/m 11 Januari 1937. De invoerordonnantie badhanddoeken 1936 is opgenomen in I. S. 1936 n°. 127, terwijl de ter uitvoering daarvan afgekondigde invoerverordening badhanddoeken 1936, welke voorzieningen bevat voor het tijdvak 18 Maart 1936 t/m 17 Maart 1937, is opgenomen in I. S. 1936 n°. 128. De invoerordonnantie katoenen dekens 1936 (I. S. 1936 n°. 129) trad met ingang van 18 Maart 1936 in werking. De invoerverordening katoenen dekens 1936 (I. S. 1936 n°. 130) bevat nadere voorzieningen voor de periode 18 Maart 1936 t/m 17 Maart 1937. HAXDEL 169 De invoer ordonnantie sanitair aardewerk 1936 en de invoerverordening sanitair aardewerk 1936 zijn onderscheidenlijk opgenomen in I. S. 1936 nos. 161 en 162. De verordening bevat een nadere regeling van den invoer voor het tijdvak 30 Maart 1936 t/m 29 Maart 1937. Nadat een aanvulling op de destijds nog geldende invoerverordening katoenen naaigarens 1935 (I. S. 1935 n°. 434) was tot stand gekomen (I. S. 1936 n°. 165), waarbij ook katoenen naaigarens, andere dan die begrepen onder de statistiek nummers 1511 tot en met 1514, onder de contingenteering werden betrokken, kwam de invoerordonnantie katoenen naaigarens 1936 (I. S. 1936 n°. 374) tot stand, ter uitvoering waarvan bij invoerverordening katoenen naaigarens 1936 (I. S. 1936 n°. 375) nadere voorzieningen werden getroffen voor het tijdvak 30 Juni 1936 t/m 29 Juni 1937. De contingenteering van den invoer van pakpapier werd met ingang van 23 Juli 1936 op den voet van de op dien datum in werking tredende invoer ordonnantie pakpapier 1936 (I. S. 1936 n°. 419) geregeld bij de invoerverordening pakpapier 1936 (I. S. 1936 n°. 420), houdende voorzieningen voor het tijdvak 23 Juli 1936 t/m 22 Juli 1937. Met ingang van 21 Februari 1936 werd de invoerverordening manufacturen 1935 (I. S. 1935 n°. 542) ingetrokken, terwijl op dienzelfden datum de invoer ordonnantie manufacturen 1936 (I. S. 1936 n°. 65) van kracht werd, ter uitvoering waarvan bij de invoerverordening manufacturen 1936 de noodige maatregelen werden afgekondigd voor het tijdvak 21 Februari 1936 t/m 21 September 1936. Na dien is de onderwerpelijke materie geregeld bij de invoerverordening manufac turen 1936 11 (I. S. 1936 n°. 480), houdende voorzieningen voor het tijdvak 22 September 1936 t/m 21 September 1937. Bij laatstgemelde verordening werden de aan Nederland verleende quota herzien en ondergingen deze mede eenige uit breiding. Nadat de invoer van automobiel- en motorrijwiel-buiten- en binnenbanden tien maanden bij verordening was geregeld geweest, trad op 3 October 1936 de invoerordonnantie autobanden 1936 (I. S. 1936 n°. 497) in werking, op grond waarvan bij de invoerverordening autobanden 1936 (I. S. 1936 n°. 498) voor de periode 3 October 1936 t/m 2 October 1937 de noodige uitvoeringsbepalingen werden afgekondigd. Voor aanvullingen van de invoerlicentieering-verordening 1935/1936 II (I. S. 1935 n°. 555), houdende voorzieningen nopens de regeling van den invoer van glas, glaswerk, emaille-waren, rijwielen en onderdeelen, zie men I. S. 1936 n°. 6 (regeling van den invoer van tandenborstels, messenmakerswerk en petroleum lampen), n°. 210 (aardewerk en porcelein), n°. 237 (metaalwerken) en n°. 258 (zeep). De nieuwe invoerlicentieering-verordening 1936/1937 (I. S. 1936 n°. 624) bevat een regeling van den invoer van glas, glaswerk, emaille-waren, rijwielen en onderdeelen voor het tijdvak 22 November 1936 t/m 21 November 1937. De invoerlicentieering-verordening 1935/1936 11 (I. S. 1935 n°. 555) bleef echter gedurende 1936 ook na 22 November nog van kracht, voorzoover betreft de goederen, welke bij de verschillende aanvullingen onder hare werking waren gebracht. Uitbreiding van het stelsel der contingenteeringen had plaats voor confectie goederen en ijzervitriool. Achtereenvolgens kwamen op 8 Februari 1936 de invoer verordening confectiegoederen 1936 (I. S. 1936 n°. 51) en op 20 Juni 1936 de invoerverordening ijzervitriool 1936 (I. S. 1936 n°. 323) tot stand. Eerstgenoemde maatregel heeft ten doel de werking van de manufacturen-contingenteering te steunen door beperking van den invoer van geconfectioneerde artikelen, waardoor mede het binnenlandsch kleermakersbedrijf wordt beschermd; de tweede regeling werd getroffen ter bescherming van de binnenlandsche industrie. Nadat de invoer verordening confectiegoederen 1936 gedurende 10 maanden had gegolden, werd in de daarin geregelde materie bij ordonnantie voorzien. Sedert 1 December 1936 geldt de invoerordonnantie confectiegoederen 1936 (I. S. 1936 n°. 647), ter uit voering waarvan nadere voorzieningen werden getroffen bij de invoerverordening confectiegoederen 1936 (I. S. 1936 n°. 648). DE INWENDIGE POLITIEKE TOESTAND 17 Het congres nam verder het besluit om hot werk van de eenige jaren geleden in het leven geroepen commissie toot het bestudeeren van de adat te doen voort zetten, evenals de in 1935 ingestelde, eoonomisohe enquête, welke wegens interne partij-aangelegenheden nog niet kon worden beëindigd. In den verderen loop van het jaar nam liet conflict scherper vormen aan. .Einde November 1936 werd door eenige P.S.LI.-leiders, die het coöperatief standpunt innamen, te Batavia een comité opgericht, dat oppositie zou voeren tegen de door de vcrocniging aangenomen non-coöperatie. Mocht deze actie geen succes hebben, dan zou overgegaan worden tot de oprichting van een nieuwe vereeniging onder den naam van „Partij Sjarekat Al-Islam". De Par(tai) I(slam) I(ndonesia), een afsplitsing van de P.5.1.1., beperkte in 1936 haar actie slechts tot het benoemen van een nieuw hoofdbestuur. De tengevolge van de vergaderbeperking voortschrijdende desorganisatie van de PerBatoean Moeslim Indonesia (Permi) op Sumatra noopte het hoofdbestuur om aan de afdeelingen de vraag voor te leggen, of het niet beter zou zijn de vereeniging te ontbinden. Het bleek, dat nagenoeg alle afdeelingen zich uitspraken vóór het voortbestaan der vereeniging. De Permi zou echter in verband met de omstandigheden het voeren van politieke actie uitstellen en zich voorloopig bezig houden met den arbeid op sociaal, economisch, godsdienstig en cultureel gebied. Voorts zou de consolideering van de organisatie ter hand genomen worden. Het beleid en de verantwoordelijkheid hiervoor werden aan de afdeelingen overgelaten. Het hoofdbestuur zou slechts toezien dat de actie binnen de grenzen der wet bleef. De vereeniging Moehammadijah hield van 21 tot 28 Juli 1936 te Batavia haar 25ste congres. Dit congres nam o. m. het besluit om te Batavia een Moeham madijah-hoogeschool op te richten. Een der overwegingen van dit besluit was, dat de thans in Nederlandseh-Indië bestaande hoogescholen niet aan de eischen van den Islam zouden voldoen. Een ander besluit vermeldt, dat propaganda zou worden gevoerd voor samenwerking met de Islamieten in het buitenland. De propaganda in de Buitengewesten gaf soms aanleiding tot wrijving met de adathoofden. De reden was hierin te zoeken, dat eenerzijds de leiders van Moehainmadijah niet voldoende met de adathoofden rekening hielden, terwijl anderzijds deze hoofden voor vermindering van hun aanzien vreesden. De vereeniging omvatte 710 afdeelingen en groepen, waarvan 316 op Java, 286 op Sumatra, 79 op Celebes en 29 op Borneo. Van 8 tot 14 Juni 1936 hield de vereeniging van rechtzinnige schriftgeleerden Nahdatoel Oelaina te Bandjermasin haar elfde congres. Een motie werd aan genomen, daartoe strekkende, dat de Eegeering aan Haar voornemen om een regeling te ontwerpen van een ingeschreven huwelijk voor hen, wier huwelijksrecht niet bij algemeene verordening is vastgesteld, geen uitvoering geve. Een der overwegingen luidde, dat, hoewel de te ontwerpen regeling niet positief in strijd zal zijn met de huwelijksvoorschriften volgens den Islam, zij toch aan de Islamie ten de gelegenheid zal verschaffen om wèl tegen deze voorschriften te handelen. Nahdatoel Oelama telde 68 afdeelingen. De op maatschappelijk en godsdienstig gebied werkzame vereeniging Persa toean Arab Indonesia (P.A.1.) bepaalde haar actie hoofdzakelijk tot de oprichting van nieuwe afdeelingen. Zij telde 9 afdeelingen. Politieke vereenigingen. De achteruitgang van de Pendidikan Nasional Indo nesii (P.N.1.) en de Partai Indonesia (Partindo of P.1.) trad tengevolge van de in Augustus 1933 getroffen Regeeringsmaatregelen meer en meer aan den dag. Aan haar propaganda onder de massa kwam een einde en haar activiteit werd tot binnen zeer enge grenzen teruggedrongen. Desondanks bleven beide vereeni gingen pogingen in het werk stellen om invloed te verkrijgen op bestaande vrouwen-, jeugd- en vakvereenigingen, dan wel nieuwe dergelijke organisaties op te richten; voorts werden de mondelinge cursussen vervangen door schriftelijke, terwijl mede cursussen middels huisbezoek werden gegeven. De P.N.I. vooral toonde zich actief; de leiding stuurde bewust aan op het voeren van ondergrondsche actie, weshalve de voornaamste leiders moesten worden geïnterneerd. 2 DE ECONOMISCHE TOESTAND 170 Maatregelen tegen prijsopdrijving. Na de depreciatie van den gulden zag de Indische Regeering zich genoodzaakt maatregelen te treffen om de vereischte aanpassing aan het buiter.landsch prijspeil geleidelijk on zonder schokken te doen verloopen en te voorkomen, dat de prijsstijging verder zou gaan dan strikt nood zakelijk moest worden geacht. Op grond van de Ord. van 22 Nov. 1918 (I. S. n°. 787), zoomede van de artt. 80 t/m 92 der onteigenings-ordonnantie (I. S. 1920 n°. 574), beschikte de Tndische Regeering reeds over verschillende bevoegdheden, voor zoover betrof levensmiddelen, grondstoffen voor levensmiddelen en huishoudelijke artikelen. Onmiddellijk werd echter een meer gedetailleerde regeling voorbereid, welke in den vorm van de Ord. van 6 Oct. 1936 (I. S. n°. 504) en eenige daarop berustende uitvoeringsvoorßchriften tot stand kwam. Hierbij werd o. m. de Ord. van 22 Nov. 1918 (I. S. n°. 787) uitgebreid tot alle goederen, hetgeen dus beteekende, dat de Hoofden van Gewestelijk Bestuur door den Gouverneur- Generaal konden worden gemachtigd tot vaststelling van maximum-prijzen voor alle artikelen, zonder eenige uilzondering. Bij G.B. 15 Oct. 1936 n°. 11 (I. S. n". 553) werd deze machtiging verleend, terwijl voorts daarbij werd bepaald. dat de Directeur van Economische Zaken voor de bepaling der maximum-prijzen de noodige richtlijnen zou vaststellen. Bij Ord. van 6 Oct. 1936 (I. S. n°. 504) werd de werkingssfeer der onteigeningsordonnantie mede tot alle goederen uit gebreid. Aan de Regeering werd hierbij tevens de bevoegdheid verleend om maatregelen te treffen, teneinde prijsopdrijving van diensten en huren te voor komen. Uitvoeringsbepalingen betreffende de genoemde Ord. van 6 Oct. 1936 zijn opgenomen in I. S. 1936 nos. 505 en 506. 6. IJkwezen Door de inlijving bij het ijkgebied van een gedeelte der residentie Bangka en Onderhoorigheden (zie I. S. 1936 n°. 453) zijn sedert 1 September 1936 de ijkvoorschriften van toepassing voor geheel Nederlandsch-Tndit". In 1936 werd te Pontianak een ijkkantoor gevestigd (Bb. n°. 13615); het aantal ijkkantoren bedraagt thans 15. Het aantal ten onderzoek aangeboden voorwerpen steeg van 1 013 000 in 1935 tot 1 116 735 in 1936; de inkomsten namen toe van f 770 562 tot f 808 370. Deze toename is een gevolg van de laatste uitbreidingen van het ijkgebied, van de opleving in handel en nijverheid, zoomede van scherpere controle op het naleven van de ijkvoorschriften. Deze controle strekt zich behalve tot het nagaan van de ijkmerken ook uit tot het toezicht op het gebruik en misbruik van de maten, gewichten, weeg- en meettoestellen. In 1936 werd op 2119 plaatsen controle uitgeoefend; het aantal processen verbaal bedroeg 1107. Bij de periodiek genomen steekproeven betreffende het gewicht van afgeleverde of in verpakking voor levering gereed liggende waren op pasars en in warongs en toko's werden 838 controle-wegingen verricht; hierbij bleek dat bij 63 % het gewicht vrijwel juist was; bij 15 % kwam een onderwicht van minder dan 2 % en bij 13 % een onderwicht van 2 tot 5 % voor, terwijl in de overige gevallen — 9 % van het totaal — een grooter onderwicht werd gecon stateerd. Het aantal onderzoekingen, verricht ingevolge de bepalingen van de bedrijfs contingenteering voor drukkerijen, bedroeg in 1936 1107, tegen 400 in 1935. Herijkzittingen werden in 1936 gehouden in 1826 plaatsen (1690 in 1935), terwijl 856 gouvernements- en particuliere instellingen voor plaatselijk onderzoek werden bezocht (852 in 1935). Met betrekking tot de herijkzittingen wordt gedurende de laatste jaren met succes gebruik gemaakt van z.g. oproepbiljetten, welke met medewerking van het Binnenlandsch Bestuur aan de herijkplichtigen worden uitgereikt. De aanmaak in Nederlandsch-Indië van meet- en weegwerktuigen neemt steeds toe; in 1935 bedroeg deze 59 % en in 1935 72 % van het totaal aantal ten ijk aangeboden voorwerpen. lIANDEL 171 In 1936 zijn in Indië ingevoerd 6928 lengtematen, 1877 inhoudsmaten, 37 828 gewichten en 6023 weegwerktuigen, terwijl in Indië zijn vervaardigd 214 lengtematen, 115 885 inhoudsmaten, 11 757 gewichten en 7836 weegwerk tuigen. Voor ijk en herijk zijn in 1936 onderzocht: 34 892 lengtematen, 422 795 inhouds maten, 421099 gewichten, 190 020 weegwerktuigen en 3217 benzinepompen; niet-verplichte onderzoekingen zijn verricht ten aanzien van 18 watermeters, 3 spoor-tankwagens, 17 auto-tankwagens, 5 asbelasting-weegtoestellen, 7 snel heidsmeters, 4 stopwatches, 19 benzine-maatkannen, 25 laboratorium-balansen, 2002 telwerken van benzine-pompen, 1 meetkuip, 2 weegbruggen, 4 centesimaal bascules, 14 decimaal-bascules, 1 personenweger, 1 baby-bascule, 30 snelwegers, 4 toonbank-bascules, 3 veerweegwerktuigen, 22 gewichten voor bijzondere doel einden en 1 film-meettoestel. J. MUNT-, CREDIET- EN BANKWEZEN, COÖPERATIE DE ECONOMISCIÏE TOESTAND 172 1. Muntwezen a. Muntcirculatie. Nadat reeds in de eerste helft van 1936 door de geleide lijke verbetering van de conjunctuur in Indië de verdere inkrimping van het geldverkeer was vertraagd, mag het loslaten van den gouden standaard op 27 September 1936 beslissend worden geacht voor den definitieven ommekeer in de voortdurende vermindering van de geldcirculatie. Was per saldo in de eerste drie kwartalen van 1936 nog voor f 0,5 millioen aan teeken- en pasmunt uit de circulatie teruggevloeid, in het laatste kwartaal van dat jaar nam de circulatie daarvan met f 8,8 millioen toe. Deze toename werd voornamelijk veroorzaakt door de economische opleving, zooals die door de depreciatie van de munteenheid werd gestimuleerd. In welke mate de depressie in de afgeloopen jaren haar invloed op den loop der circulatie heeft doen gevoelen, kan blijken uit de volgende cijfers: Deze terugvloeiing c. g. afvloeiing is als volgt over de verschillende munt soorten verdeeld: Een nadere analyse van de cijfers der teekenmunt geeft te zien, dat gedurende 1936 de guldenscirculatie het meest is toegenomen (met f 3 724 000), daarop volgen de rijksdaalders met f 1 120 000 en de halve guldens met f 222 000. Wat ') Inclusief muntbiljetten. MüNT-, CREDIET- EN BANKWEZËK, COÖPERATIE 173 betreft de pasmunt, nam de circulatie van de kwartjes en dubbeltjes met onder scheidenlijk f 1,8 en f 1,7 millioen toe. De circulatie van de kleinere pasmunt nam voor de centen met f 211 000 toe; de halve stuivers waren de eenige munten, welke nog uit het verkeer terugvloeiden en wel voor f 95 000. De vervanging van koperen door bronzen centen vond regelmatig voortgang. De muntbiljetten van f 0,50, welke bij G.B. 22 Nov. 1922 n°. lx (I. S. n°. 731) met ingang van 1 Mei 1923 aan den omloop zijn onttrokken, werden nog regel matig ter inwisseling aangeboden. In het geheel hebben sedert 1924 de ver goedingen aan bonafide houders f 2135 bedragen. Ook ten aanzien van de buiten omloop gestelde muntbiljetten van f 2,50 en f 1 werd aan den Directeur van Financiën de bevoegdheid verleend om in daarvoor in aanmerking komende gevallen aan de houders een vergoeding tot de nominale waarde toe te kennen (G.B. 26 Oct. 1933 n°. 25). In het geheel zijn sedert de sluiting van den inwis selingstermijn hiervoor vergoedingen verleend tot f 104 249. De uitvoer van gemunt of ongemunt goud uit het tolgebied van Nederlandsch- Indië is verboden (I. S. 1936 nos. 485/6). De invoer in de residentie Bali en Lombok van koperen muntspeciën, bekend onder den naam van ~kepengs" en ~Chineesche duiten", is verboden (I. S. 1936 n°. 427). b. Onttrekking van oude teekenmunt. Ook in 1936 werd regelmatig voort gegaan met de onttrekking van teekenmunt van het hooge gehalte ingevolge de z.g. gehaltewet van 27 Nov. 1919 (N. S. 1919 n°. 786, 1. S. 1920 n°. 107). Het in 1936 onttrokken bedrag beliep f 1 429 000 en was weder lager dan dat over vorige jaren. Sinds hiermede in 1929 een aanvang werd gemaakt, is van deze teekenmunt naar Nederland tot einde 1936 opgezonden voor een bedrag van f 138 579 000, waarvan f 73 982 000 aan rijksdaalders, f 41 616 000 aan guldens en f 22 981 000 aan halve guldens. Ongeveer 49 % van de oude teekenmunt is afkomstig van Java en Madoera en ongeveer 51 % uit de Buitengewesten. Voor zoover de in 1936 plaats gehad hebbende onttrekking betreft, waren deze munten voor '72 % van de Buitengewesten afkomstig: c. Aanmuntingen ten behoeve van Nederlandsch-Indië. In 1936 vond geen aanmaak van nieuwe teekenmunt voor Indië plaats, daar de stand van de kas voorraden daartoe nog geen aanleiding gaf. De terugloop van de circulatie wees integendeel uit, dat de tot en met 1933 uit Nederland aangevoerde teekenmunt te groot was voor de behoefte. Na verkregen overeenstemming met het Ministerie van Financiën kon tot en met 1936 f 24 millioen van deze overtollige munt voorraden naar Nederland worden teruggezonden in mindering van de Indische vlottende schuld bij 's Rijks schatkist, waarvan f 10 millioen aan guldens in 1936. Tegenover een totalen aanvoer van f 111 700 000 aan teekenmunt van het lage gehalte, werd derhalve de in Iridië aanwezige voorraad daarvan per einde 1936 teruggebracht tot f 87 700 000. Daardoor waren op het einde van dat jaar naar schatting in Indië aanwezig f 26 500 000 aan rijksdaalders, f 45 700 000 aan guldens en f 15 500 000 aan halve guldens van het lage gehalte en nog een bedrag van £ f 3 millioen aan muntbiljetten en teekenmunt van het hooge gehalte, (in duizendtallen guldens) DE ECONOMISCHE TOESTAND 174 Bij de wet van 17 Juli 1936 (N. S. n°. 907, I. S. n°. 444) werd de nieuwe bronzen cent voor Nederlandsch-Indië ingevoerd. Begin September 1936 werden de eerste zendingen van deze nieuwe munten in Indië ontvangen. In het geheel werd in 1936 voor een bedrag van nominaal f 410 000 aangevoerd, waarvan een gedeelte gebruikt word voor noodzakelijke kasaanvullingen en het restant diende ter vervanging van de oude koperen centen, welke aan den omloop werden ont trokken. De distributie leverde, dank zij de tijdige voorlichting van de bevolking, geenerlei moeilijkheden op. In 1936 werd voorts nog voor f 60 000 aan halve centen aangevoerd, waarvan f 53 000 in verkeer werd gebracht, tegen f 80 000 in 1935. Sedert 1932 is voor f 430 000 (of 86 000 000 stuks) aan nieuwe halve centen aangevoerd en vrijwel geheel in verkeer gebracht. d. Zuivering van de muntcirculatie. In 1936 kon nog regelmatig worden voortgegaan met de zuivering van de kasvoorraden, welke in de depressie-jaren sterk waren toegenomen. In de periode 1929 t/m 1936 werd ingenomen aan geschonden teekenmunt (zoowel van het oude als van het nieuwe gehalte) voor een bedrag van + f 4,96 millioen (waarvan in 1936 f 0,3 millioen), aan geschonden zilveren pasmunt voor een bedrag van + f 2,1 millioen (waarvan in 1936 f 0,146 millioen) en aan ver sleten pasmunt voor een bedrag van +' f 12,33 millioen (tegen per einde 1935 + f 9i millioen). e. Valsche munt. Hoewel minder dan in de voorafgegane drie jaren, werd in 1936 weder een aanzienlijk aantal vermoedelijk valsehe munten aangehaald. Onder deze in beslag genomen munten vormen de valsche halve guldens nog steeds het grootste aandeel. Ook werden weder verschillende valsche koperen pasmunten aangetroffen, waaronder zelfs halve centen, welke laatste vermoedelijk afkomstig waren van de in het vorig jaar reeds ontdekte werkplaatsen. 2. De groote banken Het jaar 1936 is uit economisch oogpunt beschouwd voor Nederlandsch-Indië zeer belangrijk geweest. Na een betrekkelijke stabiliteit van de economische ver houdingen in 1935, hebben zich in het daarop volgend jaar twee belangrijke gebeurtenissen voorgedaan — de opgetreden verbetering in de wereldconjunctuur en de depreciatie van den gulden —, welke elk voor zich tot zeer belangrijke wijzigingen in de economische situatie hebben aanleiding gegeven. Wat eerstgenoemden factor betreft, kan worden opgemerkt, dat de als gevolg hiervan opgetreden wijzigingen even veel verbeteringen zijn geweest. De verbete ring van de wereldconjunctuur, welke in 1936 en wel met name in de tweede helft van het jaar steeds krachtiger doorzette, bracht met zich, dat eenerzijds de moge lijkheden tot afzet van de export-producten van dit land op de wereldmarkt een belangrijke wijziging ten goede ondergingen, en anderzijds dat een krachtig her stel intrad in de prijsverhoudingen van grondstoffen en agrarische producten tegenover industrieele goederen, waardoor de ruilvoet van Nederlandsch-Indië veel gunstiger werd. Van den tweeden boyengenoemden factor — de door internationale gebeurte nissen uitgelokte depreciatie van den Indischen gulden — kan niet zonder meer worden aangenomen, dat zij in haar gevolgen voor de economische situatie in Indië onverdeeld gunstig is geweest. Ongetwijfeld heeft de depreciatie van den gulden geleid tot een aanzienlijke verbetering van het prijspeil van de uitvoer producten — niet daarentegen tot eenige beteekenende vergrooting van de uit voerhoeveelheid —, welke meeropbrengst althans ten deele, en wel speciaal voor zoover de uitgevoerde producten voortbrengselen van den inheemschen landbouw betroffen, aan Indië zelf ten goede is gekomen, doch daar tegenover staat, dat deze depreciatie eveneens tot een belangrijke verhooging van het prijspeil van een groot deel van den import heeft geleid en daardoor tot een stijging van de kosten van levensonderhoud, met name ten nadeele van die — belangrijke — MDNT-, CREDIET- EN BANKWEZEN, COÖPERATIE 175 bevolkingsgroepen, welke hun geldinkomsten vooralsnog niet in dezelfde mate zagen stijgen. Dit in aanmerking genomen, komt men tot de gevolgtrekking, dat de depre ciatie van den gulden meer tot een wijziging in de geldende verdeeling van de nationale welvaart dan tot een absolute vermeerdering hiervan heeft geleid, en dit is dan ook de oorzaak, dat zij als factor, welke mede heeft bijgedragen tot het in Indië in 1936 ingetreden economisch herstel, ver ten achter moet worden ge steld bij den anderen hierboven besproken factor: de opleving van de wereld conjunctuur. De sterk vermeerderde vraag naar de export-producten en de ingetreden prijs verbetering komen ten volle tot uiting, wanneer wij de buitenlandsche handels beweging van Nederlandsch-Indië over het jaar 1936 met die van het voorafgegane jaar vergelijken. Zoowel de waarde van den uitvoer als de hoeveelheid hiervan blijken een belangrijke vermeerdering te hebben ondergaan, terwijl voorts door een veel beperktere stijging naar waarde van den invoer, ook het batig saldo van de handelsbalans een vermeerdering van beteekenis aantoont. Behalve in het verkeer met het buitenland, zijn ook in het binnenlandseh verkeer de handels omzetten zoowel kwantitatief als naar waarde sterk gestegen. De opgetreden krachtige verbetering van den economischen toestand in Ned.- Indië heeft begrijpelijkerwijze haar gunstige uitwerking op de positie van het Indische bankwezen niet gemist. Nadat in het eerste halfjaar van 1936 de alge meene gang van zaken nog weinig bevredigend was geweest, is nadien en met name in de laatste maanden van het jaar een wijziging ten goede ingetreden. Na verscheidene jaren van inkrimping of in het gunstigst geval van een onveranderd blijven van den bedrijfsomvang, viel in de tweede helft van 1936 voor het eerst weder op verschillend gebied een belangrijke uitbreiding van zaken waar te nemen. Ongunstig beïnvloed zijn echter de bedrijfsuitkomsten van het Indische bank wezen door de allerwegen bestaande zeer groote geldruimte en de als gevolg daarvan tot zeer laag peil gedaalde rente-tarieven. Voorts heeft ongetwijfeld ook de uiterst scherpe concurrentie tusschen de verschillende banken onderling de bedrijfsresultaten tot op zekere hoogte ongunstig beïnvloed. Hoewel, wat de credietverleening aan den Europeeschen landbouw betreft, over 1936 nog geen volledige gegevens beschikbaar zijn, lijkt de conclusie toch wel gerechtvaardigd, dat deze credietverleening als geheel genomen in 1936 op nieuw aan beteekenis heeft ingeboet. Voor de Java-suikerindustrie bracht het jaar 1936 een krachtige voortzetting van de liquidatie van de zich in vorige jaren geaccumuleerd hebbende suiker voorraden, een als gevolg daarvan mogelijk geworden uitbreiding van de nieuwe productie en tenslotte een practische voltooiing van de rationalisatie van de suikerindustrie in den zin van een aanpassen van het productie-apparaat aan de gewijzigde afzetverhoudingen. Ili i verder terugloopen van den Java-suikervoorraad — per 1 Januari 1937 bedroeg deze nog slechts 611 000 ton, tegen 1 176 000 ton op 1 Januari 1936, terwijl van eerstgenoemde hoeveelheid op dien datum reeds een belangrijk deel was \óórverkocht — heeft voor de suikerindustrie belangrijke bedragen aan liquide middelen doen vrijkomen. Tot op zekere hoogte hebben de producenten deze middelen voor schuldaflossing kunnen aanwenden, veelal echter hebben zij deze weder noodig gehad voor de financiering van den in 1936 in den grond gebrachten aanplant, welke in verband met het ten naasten bij opgelost zijn van het voor raadvraagstuk en de gunstige afzetperspectieven door de Eegeering op 1 400 000 ton kon worden vastgesteld, of + 850 000 ton hooger dan zijn voorganger. Een vermindering van beteekenis van het totaal van de bankschulden van de Java suikerindustrie zal derhalve uit dezen hoofde niet zijn opgetreden. Zooals reeds werd opgemerkt, is de rationalisatie van de Java-suikerindustrie in 1936 ten naaste bij tot stand gekomen. Eenige maatschappijen, veelal met één of hoogstens twee fabrieken, zijn ook in 1936 nog tot verkoop van fabriek en pro ductie-aandeel overgegaan. De waarde van deze productie-aandeelen steeg in den loop van het jaar, al naar gelang de vooruitzichten van de Java-suikerindustrie gunstiger werden, met als gevolg, dat voor de betreffende maatschappijen de DE ECONOMISCHE TOESTAND 176 liquidatie-uitkomsten veelal belangrijk gunstiger waren dan men in het gunstigst geval had durven verwachten. De provenuën van de productie-aandeelen zijn in enkele gevallen voor aflossing van bankschuld aangewend, de koopsommen vaak echter ook met nieuw opgenomen bankkapitaal gehonoreerd, zoodat derhalve ook deze transacties niet tot een beteekenende vermindering van de totale bank schulden van de Java-suikerindustrie zullen hebben geleid, eerder wellicht zelfs tot een geringe vermeerdering. De credietverleening van de banken aan de andere cultures daarentegen heeft zich in 1936 in dalende richting bewogen. Door het zich gemiddeld op hooger peil bewegen dan in 1935 van de opbrengsten in guldens der door deze bedrijfstakken voortgebrachte producten, zijn de bedrijfsuitkomsten van de Europeesche cul tures — andere dan suiker —■ in 1936 met uitzondering van de koffiecultuur veel gunstiger geweest dan in 1935, en zijn dientengevolge in het afgeloopen jaar voor aflossing van bankschulden — welke overigens bij deze cultures niet omvangrijk zijn — in ruimere mate middelen vrijgekomen dan in de laatste jaren het geval was geweest. Tot een vermindering van de nog uitstaande bankschulden in deze bedrijfstakken heeft ook de omstandigheid medegewerkt, dat eenige maatschap pijen, voor wie in de crisisjaren de toegang tot de kapitaalmarkt versperd was geweest en die toen noodgedwongen voor de financiering van hun bedrijf op bank crediet moesten terugvallen, in 1936 als een uitvloeisel van de verbeterde bedrijfs resultaten en verdere gunstige perspectieven, voor het eerst weder met succes een beroep op de kapitaalmarkt konden doen. Wat de verhouding van de banken tot den exporthandel betreft, kan worden opgemerkt, dat, naarmate in den loop van 1936 de omstandigheden op de ver schillende productenmarkten zich ten gunste wijzigden, het prijspeil zich geleide lijk in opwaartsche richting begon te bewegen en een toenemende vraag, deels voortvloeiende uit een grootere behoefte voor direct gebruik, deels uit een meer dere bereidheid tot het aanleggen van voorraden in de consumptielanden zelf zich begon te manifesteeren, ook bij den exporthandel in Ned.-Indië een bereid heid tot het weder op eenigszins grooter schaal innemen van voorraadposities begon aan den dag te treden. Deze omstandigheid en de ingetreden stijging van het prijspeil der export-producten hebben met zich gebracht, dat speciaal in de tweede helft van 1936 de behoefte aan bedrijfskapitaal en daarmede tot op zekere hoogte ook de vraag naar bankcrediet bij dezen bedrijfstak zich in stijgende richting is gaan bewegen. Deze verhoogde vraag naar bankcrediet uitte zich, behalve in een op ruimere schaal benutten van beleeningsfaciliteiten, vooral in een grooter aanbod van export-wissels. Onmiskenbaar grooter dan in het voorafgegane jaar is ook geweest de crediet behoefte van den kleinen Chineeschen tusschenhandel. Lagen de prijzen van de hoofdvoortbrengselen van den inheemschen voedsellandbouw — rijst, maïs en kedelee — het grootste gedeelte van het jaar niet onbelangrijk beneden het peil van 1935 en vereischte daardoor het omzetten van een zekere hoeveelheid dezer producten een verhoudingsgewijs geringer bedrag aan kapitaal, doordat het beschot van den padi- en maïsoogst bijzonder groot was, hetgeen een grootere voorraad vorming in de hand werkte, de credietbehoefte van den zich speciaal met deze producten bezig houdenden handel — waaronder de rijstpellerijen een belang rijke plaats innemen — was uiteindelijk toch nog grooter dan een jaar tevoren. Wat den handel in — deels voor export bestemde — inheemsche handelsgewassen betreft, geldt hetzelfde als hiervóór ten aanzien van den „exporthandel" ge constateerd, dat de opgetreden prijsstijging en de door betere perspectieven toe genomen bereidheid tot voorraadvorming een grootere kapitaalbehoefte en daar mede in vele gevallen eveneens een grootere credietbehoefte in het leven hebben geroepen. Voor den importhandel heeft 1936 na een reeks van jaren, welke zich ken merkten door terugloopende omzetten, dalende prijzen en mede daardoor ver houdingsgewijze grootere debiteuren-risico's, voor het eerst weder meer bevredi gende uitkomsten gebracht. De betere prijzen, welke met name in de tweede helft van 1936 voor de export-producten konden worden bedongen, en de even eens verbeterde afzetmogelijkheden hebben de koopkracht van belangrijke lagen MUNT-, CREDIET- EN BANKWEZEN, COÖPERATIE 177 van de inheemsche bevolking, alsook van velen uit de Europeesche en Chineesche bevolkingsgroepen en daarmede de opname-capaciteit van de Indische markt voor import-goederen gunstig beïnvloed. Betreft dit met name de consumptieve im porten, daarnaast hebben zich ook de technische importen alleszins gunstig ont wikkeld, eensdeels door een grootere bereidheid bij vele maatschappijen om op ruimer schaal middelen beschikbaar te stellen voor veelal in de crisisjaren uit gestelde vernieuwingen en herstellingen, anderdeels als gevolg van het enta meeren van groote uitbreidingswerken, met name in den mijnbouw, doch ook in den vorm van vestiging van nieuwe en uitbreiding van bestaande industrieën. Voor den importhandel bracht deze uitbreiding van afzetmogelijkheden de nood zaak met zich tot het aanhouden van veel grootere voorraden dan waarmede deze handel voordien had kunnen volstaan. Deze versterkte voorraadvorming tegen inmiddels door verbeterde wereldconjunctuur en depreciatie van den gulden belangrijk opgeloopen prijzen én de met groote omzetten onvermijdelijk gepaard gaande meerdere verleening van afnemerscredieten leidden tot een sterke toe name van de behoefte aan bedrijfskapitaal bij den importhandel. De grootere importfirma's konden hierin in het algemeen ruimschoots voorzien uit eigen middelen; verschillende kleinere firma's daarentegen moesten op de hen finan cierende banken terugvallen. De reeds gedurende verscheidene jaren tot uiting gekomen concentratie-ten denzen in den importhandel bleven ook in 1936 waarneembaar, hoewel met het aantrekken van de conjunctuur in Ned.-Indië en de daardoor verbeterde bestaans mogelijkheden voor den importhandel de noodzaak voor de kleine importeurs om hun zelfstandigheid prijs te geven voorshands minder word. Dient deze concen trntie-tendenz als middel tot een economischer distributie-systeem te komen — voor zoover en zoolang zij niet het scheppen van monopolie-posities in de hand werkt — zeker in het algemeen belang te worden geacht, voor de banken beteekent deze ontwikkelingsgang, waar het juist veelal de kleine importeurs zijn, die met bankcredieten werken, onvermijdelijk een verlies van arbeidsveld. In de positie van den middenstand en van het Europeesch winkelbedrijf in liet bijzonder, is in 1936 hoogstens incidenteel een verbetering gekomen; van een meer algeineene wending ten goede in de positie van dezen bedrijfstak mag zeker nog niet worden gesproken. Dit is begrijpelijk, aangezien in de Europeesche sfeer, waarvan deze bedrijfstak het in de eerste plaats moet hebben, de in de economische situatie in Ned.-Indië opgetreden verbetering vooralsnog nog niet meer dan incidenteel tot een beteekenendc verruiming van koopkracht heeft geleid — belangrijke groepen zagen daarentegen als gevolg van de ingetreden prijsstijging hun reëel inkomen eerder nog dalen —, zoodat van een beteekenende omzetvermeerdering nog geen sprake kon zijn. Waar voorts de concurrentie on verminderd fel bleef, is ook een verbetering van de vaak tot zeer onvoldoende peil teruggeloopen winstmarges uitgebleven. Van versterkte aflossing van bank schulden als gevolg van grootere winsten zal derhalve in het algemeen nog geen sprake zijn geweest; omgekeerd lijkt het niet onmogelijk, dat een beperkte ver meerdering van bankschulden heeft plaats gevonden als gevolg van de door opge treden prijsstijgingen en de noodzaak tot het aanleggen van grootere voorraden met het oog op een in de naaste toekomst wellicht te verwachten betere vraag gestegen behoeften aan bedrijfskapitaal. De relatie van particuliere personen tot het bankwezen bepaalt zich in Neder landsch-Indië voornamelijk tot het deposito- en/of rekening-courant-verkeer, dan wel tot het doen van effectenzaken, al dan niet gepaard gaande met een effecten beleening. Met betrekking tot het deposito-verkeer moet worden geconstateerd, dat de rente, welke de banken bereid waren voor deposito-gelden te vergoeden, zich ook in 1936 als gevolg van de groote geldruimte weder in dalende richting heeft bewogen. Voor het effectenbedrijf van de banken is 1936 een gunstig jaar geweest. De onder invloed van de verbetering van de wereldconjunctuur, de depreciatie van den gulden en voorts ook de daling van den rentestand, welke bij onveranderd rendement een hoogere waardeering van aandeelen motiveerde, in het leven ge roepen zeer krachtige stijging van de aandeelenkoersen leidde ertoe, dat het 12 DE ECONOMISCHE TOESTAND 178 publiek weder in veel grootere mate actief aan den fondsenhandel ging deel nemen en zicli ook veel minder dan voorheen afwijzend betoonde tegenover effecten-beleeningen, zoodat de banken op dit terrein baar werkzaamheden be langrijk hebben zien toenemen. Hiernaast moet oog melding worden gemaakt van een met name in de laatste maanden van het jaar opgetreden groote hedrijvig heid op emissie-gebied, waarvan de banken eveneens profijt hebben getrokken. Het voorgaande geeft in korte trekken de voornaamste factoren aan, welke de positie van het particuliere bankwezen in Nederlandsch-Indië gedurende 1936 hebben beïnvloed. Cijfers, welke de opgetreden wijzigingen, zuiver beperkt tot bet Indisch bedrijf der particuliere banken, nauwkeurig aangeven, zijn niet be schikbaar, aangezien geen dezer banken afzonderlijke balansen publiceert van haar Indische kantoren. Hiernaast moet rekening gehouden worden met de om standigheid, dat als gevolg van het feit, dat de Nederlandsen-Indische Handels bank in 1935 tot een reorganisatie en saneering van haar balans is overgegaan en dat de Nederlandsche Handel Maatschappij in 1936 het bedrijf van de Gelder sche Crediet Vereeniging beefi aangetrokken, de mogelijkheid om de balanscijfere 1936 met die van de vorige jaren te vergelijken, belangrijk is beperkt. Teneinde echter het algemeen karakter van de in de positie der particuliere Indische bankinstellingen ingetreden wijzigingen tot uiting te doen komen, wor den bovenbedoelde gecombineerde cijfers niettemin hieronder vermeld. o) De balansen van elk der drie instellingen omvatten de cijfers van hun geheele bedrijf. ') Jaar, waarin reorganisatie is doorgevoerd. *) Hieronder het overgenomen bedrijf van de Geldersclie Crediet Vereeniging. '■) Hieronder f 7 m/m vorderingen op Duitsehland. Bankbalansen a) in 1934, 1935 en 1936 (in millioenen guldens) MUNT-, CREDIET- EN ISANKWEZEN, COÖPERATIE 179 Bij een nadere beschouwing van bovenstaande cijfers treden als belangrijkste factoren op den voorgrond de sterke toename van de vreemde gelden — depo sito's + rekening-courant-saldi —, namelijk voor de drie banken tezamen van + f 310 millioen tot + f 390 millioen, voorts de stijging van de posten „Debi teuren" en ..Wissels op het binnen- en buitenland", in welke stijging de grootere omzetten in en de toegenomen credietbehoeften van het bedrijfsleven tot uiting komen, en ten slotte min of meer als resultante van het voorafgegane het eeniger mate zwakker worden — behoudens bij de Nederlandsch-Indische Escompto Maatschappij — van de liquiditeitspositie, hoewel deze ook einde 1936 nog als zeer bevredigend kon worden aangemerkt. De bedrijfswinst na afschrijvingen en andere noodzakelijk geachte voorzienin gen heeft voor de drie banken tezamen f 4,71 millioen bedragen, tegen f 3,47 millioen over 1935, een vermeerdering, welke de betreffende instellingen in staat heeft gesteld haar winstuitkeeringen op eenigszins hooger peil te brengen. Over 1936 hebben de dividend-uitkeeringen resp. bedragen 4 %, 5 % en 5 % voor de escompto, de Handelsbank en de Factorij, tegen 3%, %en 4 °/ Q over 1935. Zooals onderstaande cijfers van de verkorte balansen van De Javasche Bank per 29 December 1934, 28 December 1935 en 2 Januari 1937 aantoonen, zijn in 1936 in de positie van De Javasche Bank enkele wijzigingen opgetreden. Na jaren lange daling heeft de bankbiljetten-circulatie in 1986 als uitvloeisel van de opge treden verbetering in de economische situatie in Nederlandsch-Indië en een daar door ontstane grootere behoefte aan ruilmiddelen voor het eerst weder een stijging ondergaan (van 1' 157.2 millioen einde 1985 tol I' 166,9 millioen einde 1936). Ook de „Rekening-courant-saldi van anderen" blijken een krachtige stijging te hebben ondergaan. Nadat tot eind September bet bedrijfsleven en met name de particu liere banken nog waren blijven vasthouden aan de door hen ook in 1935 reeds doorgevoerde politiek om in Nederlandseh-I ndië slechts de meest noodzakelijke kasmiddelen aan te houden, in de laatste maanden van hel jaar, toen het zich bel aanzien, dat de geldbehoefte van Nederlandsch-Indië in de naaste toekomst belangrijk zou stijgen, zijn zij hierop teruggekomen en weder lot een belangrijke versterking van bun Indische kassen overgegaan. Deze terugvloeiing van middelen naar [ndië leidde voor De Javasche Bank lot een belangrijke versterking van baai kassen te Amsterdam, hetgeen op de belang per 2 Januari 1987 tot uiting kom! in de stijging van den post „Diverse debiteuren". De mogelijkheid om deze saldi althans ten deele rentegevend te maken, was door de groote ruimte op de Ainsterdamselio geldmarkt zeer gering, hetgeen de teruggang van den posi „Prolongatie in Nederland" verklaart. Dat de cijfers van de binnenlandsche 'i Onder „Deposito's op korten termijn en giro-saldi" opgenomen, DE STAATKUNDIGE TOESTAND 18 Het in de organisatie der P.I. (Partindo) voortwoekerend ontbindingsproces leidde er ten slotte toe, dat het hoofdbestuur medio November een bekendmaking uitgaf, waarbij tot opheffing van de partij besloten werd. Als motieven hiervoor werd aangevoerd, dat sedert de inwerkingtreding van het vergaderverbod de partij haar werkzaamheden niet kon voortzetten; voorts dat in de economische omstan digheden van het volk nog geen verbetering kwam, hetgeen mede het bestaan der vereeniging bemoeilijkte. Het bleek echter spoedig, dat niet alle afdeelingen dit ontbindingsbesluit goedkeurden. Te Jogjakarta werd een ~Komité Pertahanan Partai Indonesia" („Comité tot instandhouding van de P.1.") opgericht, terwijl ook in andere plaatsen pogingen in dezelfde richting werden gedaan. De Partai Indonesia Raya (Parindra), einde 1935 ontstaan door fusie van de vereenigingen Persatoean Bangsa Indonesia en Boedi Oetomo, belegde in 1936 openbare propaganda-vergaderingen, om haar beginselen bij het volk ingang te doen vinden. De onder leiding van de Parindra opgerichte en in stand gehouden vereeni gingen van landbouwers (Roekoen Tani) hielden conferenties van propagandis tisehen aard. De Parindra telde 57 afdeelingen, met 3425 leden. Het 21ste congres van de vereeniging Pasoendan had van 9 tot 12 April 1936 te Bandoeng plaats. Daaraan namen 35 van de 50 afdeelingen deel. Het congres nam twee moties aan. In de eerste plaats werd te kennen gegeven, dat besloten was om nog niet over te gaan tot oplossing van Pasoendan in de Partai Indonesia Raya, aangezien het congres van het nut en de noodzaak hiervan nog niet over tuigd was. De tweede motie richtte zich tegen de door de Overheid op de Hol landsch-Inlandsche scholen toegepaste bezuinigingsmaatregelen. De arbeid op sociaal en economisch terrein werd met succes voortgezet. Jeugdbeweging. De studentenvereeniging Perhimpoenan Peladjar-Peladjar Indonesia (P.P.P.1.) en de jeugd-organisatie Indonesia Moeda voerden ontoelaat bare propaganda. In het Aprilnummer van „Indonesia Eaya", het partijorgaan der P.P.P.1., kwam een artikel voor, waarin duidelijk een poging was aangewend om de jeugd tot extremistische actie aan te sporen. Deze aansporing werd in het Meinummer van „Indonesia Moeda", het orgaan der gelijknamige jeugdvereeniging, over genomen. De inhoud van dit nummer bleek van zoodanige bedenkelijke strekking (overtreding art. 153 bis W. v. S.), dat maatregelen van Overheidswege niet konden uitblijven. De aansprakelijke personen werden in arrest gesteld, terwijl de oplaag van dat nummer van „Indonesia Moeda" in beslag werd genomen. Het in Juli te Batavia aangekondigd congres der vereeniging met de daaraan verbonden nationale jeugdconferentie werd tevens verboden. Na deze Overheidsmaatregelen besloot Indonesia Moeda den zetel van haar hoofdbestuur van Batavia naar Soerabaja te verplaatsen. Het nieuwe hoofd bestuur kondigde weldra een koerswijziging aan, waarmede werd beoogd aan de vereeniging weder het karakter van een jeugd-organisatie te geven. Zoo kon dan het 6de congres einde December 1936 te Soerabaja plaats vinden. Van de genomen besluiten zij vermeld, dat aan de in de statuten voorkomende woorden nationalisme, democratie en Indonesia Eaya zoodanige uitleg moet worden gegeven, dat hieruit het karakter van Indonesia Moeda als jeugd organisatie duidelijk blijkt. De vereeniging telde 38 afdeelingen en 7 candidaat-afdeelingen en 20 afdee lingen van de meisjes-organisatie; in totaal 1646 leden omvattend. Tengevolge van het vergaderverbod ging de toestand van de onder den invloed van de P.I. en de P.N.I. staande jeugdvereenigingen Per(satoean) P(emoeda) R(ajat) I(ndonesia) en Soeloch Pemoeda Indonesia (8.P.1.) gedurende 1936 achteruit. Inheemsche vrouwenbeweging. Van de vrouwenbeweging ging weinig actie uit. Het in Juli 1935 te Batavia opgerichte Badaji Kongres Perempoean Indonesia, d. w. z. een lichaam voor het organiseeren van congressen van inheemsche DE KC'ONOMISCIIE TOESTAND 180 credietverlecning als geheel genomen een teruggang te zien geven, moet aan enkele bijzondere oorzaken worden toegeschreven. De goudvoorraad nam met f 81 millioen toe, de zilvervoorraad daarentegen onderging door afvloeiing in de circulatie eenige vermindering. Het dekkingspercentage liep door de scherpe stijging van de obligo's bij een slechts onbeteekenende toename van den metaal voorraad terug van 55,9 % tot 51,10 %. De belangrijkste gebeurtenis op de wisselmarkt in Nederlandsch-Indië in 1936 is uiteraard geweest de afkondiging op 27 September 1936 — in navolging van Nederland — van een gouduitvoerverbod (I. S. nos. 485 en 486), welke maat regel beteekende, dat van dien dag af de band tusschen den [ndisohen gulden en het goud was verbroken en dat derhalve Nederlandsch-Indië den gouden standaard bad verlaten. Hoofdbeginsel van de na dien datum daar te lande gevoerde wissel politiek is geweest het handhaven van de pariteit tusschen den Nederlandsehen en Nederlandsch-Indischen gulden, een taak, welke in de practijk geen moeilijk heden bleek op te leveren. Ten opzichte van andere valuta's heeft de Neder landseh-Indische gulden derhalve na 27 September alle schommelingen mede gemaakt, welke in de waardeverhouding tusschen den Nederlandschen gulden en deze valuta zijn opgetreden. Eet officieels disconto van De Javasche Bank bleef 4 %. Verkorte balansen van De Javasche Bank (in millioenen guldens) MUNT-, CRKHIET- EN BANKWEZBN, COÖPERATIE 181 3. Volkscredietwezen Zooals reeds in het Verslag over UWS werd medegedeeld, kwam in dat jaar een einde aan de voortdurende daling van hel rentegevend uitstaand bedrag. Deze gunstige tendens kon zich in 1036 handhaven, in verband waarmede het totaal rentedragend bedrag, over 1994 en 1985 geschat >>]> resp. 16 a 17 inilliocn en ruim 18 milfioen gulden, thans gesteld kan worden op 19 a "20 millioen gulden. Met het oog op dit gunstig aspect kon er in L 936 toe overgegaan worden de door de Algemeene Volkscredietbank verstrekte massa-dwergcredieten (patjeklik en grond-bewerkingsvoorschotten ter gemiddelde grootte van ± f 6), waarop de minimumi-afsluit-provisie uiteraard onevenredig drukte, van provisie-betaling geheel vrij te stellen. Voorts werd na afloop van het boekjaar 1936 het minimum aan a&luit-provisie afgeschaft, terwijl voortaan bedragen aan provisie van minder dan 10 cent zullen worden verwaarloosd. Uiermede hebben de op de kleinste leeningen drukkende lasten een groote verlichting ondergaan. De gunstige verwachtingen van de resultaten der reorganisatie van het Volks eredietwezen, waarvan in het vorig Verslag werd gesproken, zijn niet ongegrond gebleken, met name wat betreft den arbeid der Plaatselijke Commissies van Toezicht en Bijstand, die in staat zijn gebleken in zeer vele gevallen waardevolk: adviezen met betrekking tot de locale credietpolitiek te verstrekken. De sociale beteekerua van de taak, welke de Algemeene Volkscredietbank vervult, is in het bijzonder tot uiting gekomen bij het door die instelling gehouden onderzoek naar den economischen toestand van de plattelandsbevolking in ver scheidene ressorten, waarvan de resultaten in het tijdschrift „Volkscredietwezen" werden gepubliceerd. Het inzicht, verkregen in de schuldverhoudingen op het platteland, heeft er toe geleid, dat uit de 25-millioen-welvaartsbijdrage een bedrag van f 750 000 is bestemd ten behoeve van verschillende maatregelen, met de schuldbevrijding van de plattelandsbevolking samenhangende, bij de uitvoering van welke maatregelen de Algemeene Volkscredietbank mede een werkzaam aandeel zal hebben. Wat de overige bemoeiingen van de Algemeene Volkscredietbank ten voordeele van de crediet-behoevende bevolking betreft, kan melding worden gemaakt van twee voor betrokkenen van groot belang zijnde aangelegenheden, waarmede de Bank bemoeienis heeft gehad. In de eerste plaats is zegelvrijdom ingevoerd voor de pensioentrekkenden, wier pensioenen bij de Algemeene Volkscredietbank in beleening zijn. Vooral voor de miniinaal-gepensionneerden is deze vrijstelling van een anders maandelijks terugkeerende belasting van 15 cent van groote waarde. I 'e andere aangelegenheid, waarop gedoeld wordt, is de regeling, met de dienst leiding van eenige Gouvernementsdiensten getroffen nupens de inhouding op het salaris van het aan die diensten verbonden personeel krachtens cru mei de Algemeene Volkscredietbank aangegane overeenkomst. In verband daarmede kon sindsdien aan de vaak nijpende credietbehoefte van die categorie personen op soepele wijze tegemoetgekomen worden. Java en Madocra. Zoowel bij de Algemeene Volkscredietbank als bij de desa banken is het verloop van het bedrijf, als geheel genomen, in 1936 gunstig geweest . Was reeds in 1935 in het bedrijf der Algemeene Volkscredietbank stabilisatie te zien, welke echter bij de desabanken nog achterwege bleef, in 1996 bewo beide bedrijven zich in opgaande lijn, zoowel wai het aantal uitgegeven Leeningen en het uitgeleend bedrag als hel uitstaand bedrag betreft. De uitleeningen der desabanken beliepen in 1936 f 14 067 120, het aantal uitgegeven leeningen was 2 529 013, de gemiddelde leensom was f 5,56, hetg respectievelijk 2,5, 2 en 1 % meer is dan het jaar tevoren. Relatief beschouwd is de toename dus niet groot geweest, doch dat, na een gestadigen terugloop gedurende een reeks van jaren, thans een hetere tendens merkbaar is, kan reedt) tot tevredenheid stemmen, terwijl er voorts alle aanleiding is om aan te nemen, 'lal in de komende jaren de uitzettingen geleidelijk verder zullen toenemen. De grootere uitleening namelijk, welke voor het kleinste deel het gevolg is van een verhooging der leensommen en de omstandigheid, dat die leeusoinmen over DE ECONOMISCHE TOESTAND 182 bet algemeen nog op een Laag niveau gebleven zijn, houdt een belangrijke poten tialiteit tot vergrooting der uitzettingen in. In den achterstand bij de desabanken viel een verbetering te constateeren. Hel achterstallige bedrag daalde van f 171 750 (6,62 %) einde 1935 tol f 93 055 (3,45 %); alleen in de jaren vóór 1931 zijn gunstiger cijfers aan te treffen. Opgemerkt dient echter, dat in de daling van den achterstand ad f 78 695 begrepen zijn afschrijvingen van oninbaar geachte posten ten bedrage van f 34 650. Hiermede is het desabank-bedrijf echter vrijwel volledig gesaneerd te achten. De tendens, welke reeds in 1935 in de uitleening van de Algemeene Yolks credietbank tot uiting kwam, zette zich in 1936 onverminderd voort. Ook thans bewoog zich de uitleening, vergeleken bij bet vorig jaar, op een voortdurend hooger niveau, zoodal ten slotte het. bilaal uitgeleende bedrag met f 15 935 680 ten opzichte van 1935 een voordeelig verschil aanwees van ruim f 1 700 000 ol 12 %. Bevredigend is daarbij vooral, dal liet aantal uitgegeven leeningen in ver gelijking met 1035 toegenomen is, terwijl laatstgenoemd jaar vergeleken mei bet daaraan voorafgegane jaar nog een belangrijke daling van hel aantal leeningen liet zien. I ). toename van het aantal leeningen bedroeg 11 %; de gemiddelde leensom (I 53) bleef op hetzelfde peil gehandhaafd. De vooruitgang in de uitzettingen is ditmaal niet uitsluitend te danken aan de verhoogde uitleening in de groepen vaste-inkomstentrekkers, gepensionneerden, middenstanders en ~diverse doeleinden"; ook liet desa-crediet dei' Algemeene Volkseredietbank vertoonde in 1936 ecnige opleving, al is die met een meerdert! uitleening van f 154 680 (inclusief de onmiddellijk do desa ten goede komende voorschotten van de groep „diversen") nog van beseheiden omvang. l'it de hieronder volgende opstelling betreffende het leenbedrijf der Algemeene Volkscredietbank op Java en Madoera blijkt, dat evenals in het vorig jaar de desagroepen (la en 16) nog een oredietcontractie vertoonden; de uitleening werd hier met + f 1 292000 door de aflossingen overtroffen. Dit surplus steekt wederom gunstig af tegen de excedenten van vorige jaren ( I'.).'is 2,2 millioen; 1984 ruim I' millioen; 10,.1.i 6 millioen; 1932 10J millioen). De verhouding tusschen geld injectie en extractie wordt voor het platteland dus steeds gunstiger, hetgeen uiteraard zijn verklaring vindt in de steeds voortschrijdende liquidatie van hel cn'sisbedrijf. Tn de overige voorschot groepen valt nog steeds een crédietaantrekking waar te nemen, welke vooral bij de leeucategorie ~ Gepensionneerden" opvalt door haar omvang (voor een belangrijk deel gevolg van een mei den Bond van lnheeiiische (iepensiouneerde Militairen ten behoeve van zijn leden aangegane overeenkomst). Wat de groepen Vaste-inkomstentrekkers (Ila) en Midden standers (III) betreft, zou uit de cijfers de conclusie getrokken kunnen worden, dat voor die groepen de top der uitleening, althans voorshands, ongeveer bereikt is. Alle voorschotgroepen tezamen vertoonden een excèdeni van uitleening boven aflossing ten bedrage van f 1 034 520. Gesteld tegenover het beeld van het vorig jaar, toen de terugbetalingen de uitzettingen nog overschreden met ± 4 ton, mag de huidige tendens bevredigend genoemd worden. In overeenstemming met deze tendens is het feit, dat het uitstaand bedrag van het nieuwe bedrijf (leeningen uitgegeven in 1933 en latere jaren) in 1986 opliep tot f 12 558 250 (exclusief rekening-courant-credieten), hetgeen + 2,1 millioen meer is dan einde van hel vorig jaar. Ken zeer gunstige factor is daarbij, dal de achterstand op deze nieuwe voorschotten zich in dalende richting bewoog (van f 1 410 050 of 13,49 % 10l f 1 049 660 of 8,36 %), waaruil een groote verbetering in de betalingadißeipline blijkt, liet erisisbedrijf (leeningen uitgegeven in I.».!•_> en vorige jaren), dat vrijwel geheel achterstallig is, liep in 1936 terug met f 1 721450 tot f 2 964 890; de/e oaling is echter voor f 300 628 liet gevolg van verleende orisrekortingen, terwijl voorts posten ten tol aalbedrage van + 2 ton overgeschreven werden naar Oninbare Vorderingen en Ingekochte Onderpanden. De kwijtscheldingsmaatregel, waarvan het doel reeds in vorige Verslagen uiteengezet werd, vond in 1936 nog in Beer vele ressorten toepassing. Het loemboengbedrijf bleef gedurende hel boekjaar 1935/36 gehandhaafd op nagenoeg hetzelfde niveau als het jaar tevoren. Het aantal instellingen steeg tot MUNT-, CREDIET- EN BANKWEZEN, COÖPERATIE 183 .">;»0 (\. j. f>"><9): tegenover 11 (v. j. 26) loemboengß, «elke moestee worden opgeheven, werden elders 18 (v. j. 55) nieuwe instellingen geopend. De uit leening bedroeg 1061600 (v. j. 1060 700) quintalen aan 1 186 900 (v. j 1 196 100) leeners. De aflossing verliep zeer bevredigend, hetgeen blijkt uil liel nchterstandscijfer, dat aan het einde van het boekjaar gedaald was tot 37 320 (v. j. 54 300) quintalen, Zonder de misoogsten, welke hier en daar voorkwamen, zou de achterstand zonder twijfel nog belangrijk lager geweest zijn. De bedrijfs kosten in geld (exclusief afschrijvingen op gebouwen en inventaris), in vorige jaren aanzienlijk gereduceerd, konden nog een kleine verlaging ondergaan; het totaal bedroeg f 310 500 (v. j. f 312 700). Per uitgeleend quintaal berekend, viel in overeenstemming daarmede in genoemde kosten een kleine vermindering (e eonstateeren (thans 29,2 cent, tegen 29,5 cent in 1934/35). Aan rente op de uitzettingen werd ontvangen 297 300 (v. j. '295 800) quintalen, waarvan het deel, dat voor verkoop bestemd werd, f 2,28 per quintaal opbracht, tegen f 2,53, f 1,96 en f 2,18 in resp. 1935, 1934 en 1933. Gedurende het boekjaar 1935/1936 konden de loemboengs. hel bedrijf als geheel beschouwd, wederom winst boeken, waardoor het zuiver vermogen in Beid met f 199 300 tot f 8 277 400 (vóór overschrijving naar de desa-kassen) kon stijgen. Het zuiver vermogen in natura, einde vorig boekjaar bedragende 1 859400 quintalen, daalde in verband met verhoogde verkoopen van padi, tot 1358 100 quintalen. In 1936 werd door 262 (v. j. 1192) instellingen een bedrag van +' f 260 400 (v. j. f 1 487 400) naar de desa-kassen overgeschreven, waarna het restant van het zuivel vermogen in geld nog f 8 018 100 bedroeg. Buitengewesten. In de volgende staatjes zijn, wat de cijfers voor 1936 betreft, opgenomen de gegevens van het op 1 October 1936 opgerichte plaatselijk kantoor ie Amboina. De uitzettingen vertoonden in het boekjaar 1936 wederom een toename, thans mei ± f 466 000: vermoedelijk zal het niet lang meer duren, of het peil van 1932 ligt wederom binnen het bereik der Algemeene Volkscredietbank. De gemid delde leensom, het vorig jaar f 120 bedragende, steeg in 1936 tot f 134, terwijl lut aantal leeners ongeveer gelijk bleef. De crisis-achterstand daalde ook hier in bevredigend tempo; de vermindering bedroeg f 251 660, waarin begrepen f 39 689 aan crisiskorting en + f 70 000 aan overboekingen naar Oninbare Vorderingen en Ingekochte Onderpanden. Hierbij dient echter in aanmerking genomen te worden de crisis-achterstand van het Gorontalo-kantoor van + f 60 000, welke het vorig jaar niet in de cijfers begrepen was. In werkelijkheid heeft de achterstandsdaling dus ruim 3 ton bedragen. De achterstand op nieuwe voorschotten steeg gedurende 1936 wederom, zulks in tegenstelling met Java. Gunstig is echter, dat de stijging, in totaal bedragende f 17 860, nagenoeg geheel beperkt bleef tot twee groepen. Wat de eerste dier groepen (Vaste-inkomstentrekkers) betreft, is, gezien het belangrijk hoogere uit staande bedrag, de toename van den achterstand gering te noemen. Voor een overwegend deel komt de achterstandsvermeerdering voor rekening van de tweede groep (Diversen), en het zijn met name de credieten, verstrekt voor aanschaffing van rubberinstallaties, welke daaraan debet zijn. Aangezien deze voorschotten echter volledig gegarandeerd zijn, is, van bankstandpunt bekeken, die oploop van lat achterstallige bedrag niet zorgwekkend. De achterstand in de groep Desa termijn-leeningen daalde met + f 10 000. In de groep Rekening-Courant-credieten liep bet achterstallige bedrag eveneens terug, en wel met + f 9000; in dit geval is de vermindering voornamelijk toe te schrijven aan de afwikkeling van oude credieten. Was het vorig jaar reeds eenige crediet-expansie waar te nemen, in 1936 kwam deze tendens in nog sterkere mate tot uiting. Het surplus van uitleening boven aflossing bedroeg voor de Yoorschotgroepen ± f 390 000 (v. j. + f 140 000), zoodat ook hier een geregelde vooruitgang van het bedrijf te bespeuren valt. Evenals bij het Java-bedrijf hot geval is. komt de crediet-expansie uitsluitend voor rekening van de groepen II tot en met IV; ook hier vertoonen de eigenlijke desa-groepen nog een excedent aan aflossing boven uitleening, uiteraard gedeel telijk het gevolg van de afwikkeling van het crisisbedrijf, voor een ander deel DE ECONOMISCHE TOESTAND 184 in verband staande met een zuiverder rubriceering, waardoor leeningen, vroeger ondergebracht in groep 16, thans terecht komen in groepen 111 en IV. De aan dacht trekt nog de groep Rekening-Courant-credieten, waaraan in 1936, in tegen stelling tot het jaar tevoren, wederom meer werd uitgeleend dan aan terug betalingen werd ontvangen. Het totaal uitstaand bedrag van het nieuwe bedrijf steeg in 1936 van f 4 150 780 10l f 4 897 690, hetgeen dus bevredigend genoemd kan worden. Wat de dorpscredietinstellingen in de Buitengewesten betreft, dat bedrijf heeft zich in 1936 eveneens goed gehouden. Het aantal leeningen kon stijgen van 129 600 tot 140 600, terwijl het uitgeleend bedrag + f 1 162 600 beliep, hetgeen f 94 000 meer is dan in 1935. De gemiddelde leensom handhaafde zich op ongeveer hetzelfde peil (+' f 8). Een belangrijke afwijking van dit gemiddelde vertoont weder Manado, waar men zich op groote leeningen (gemiddeld f 62,50) Bobijnt ie specialiseeren. Het aantal leeningen in dat gebied is echter gering en heelt over 1936 slechts + 700 bedragen. Het uitstaand bedrag der dorpsbanken kon oploopen van f 375 400 tot f 398 800. Gunstig is, dat tevens de achterstand daalde van f 37 100 (9,9 %) tot f 29 200 (7,3 %), al is deze daling voor een niet onbelangrijk deel (+ f 4000) het gevolg van de opheffing van eenige bankjes (Bali), alsmede van afschrijvingen. De hierboven beschreven opwaartsche tendens kwam in alle gebieden tol uiting, zoodat overal het uitstaand bedrag opliep, met uitzondering van Bali. waar, in verband met de afwikkeling van ouden achterstand, welke niet in vol doende mate door nieuwe uitleening kon worden opgevangen, het uitstaand bedrag met enkele honderden guldens terugliep. Vermelding verdient nog, dat in den loop van 1936 in de residentie Tapanoeli, waar vóórdien geen dorpsbankjes voorkwamen, verscheidene bankjes opgericht werden, waarvan het bedrijf er zeer gunstig voorstaat. In totaal staat daar momenteel uit ruim f 5000, waarvan einde van het boekjaar slechts f 17 achter stallig was. Algemeene Volkscredietbank (inclusief rekening-courant) en Desabanken Op Java en Madoera MUNT-, CREDIET- EN BANKWEZEN, COÖPERATIE 185 Algemeene Volkscredietbank (Java en Madoera) Algemeene Vblkscredietbank ( Buitengewésten), inclusief rekening-courant Algemeene Vblkscredietbank (Buitengewesten) 4. Coöperatie Het volgend staatje geeft een overzicht van het aantal sedert de totstand koming der „Regeling Inlandsche Coöperatieve Vereenigingen" ingeschreven coöperaties. Alleen deze ingeschreven vereenigingen — inschrijving houdt tevens DE ECONOMISCHE TOESTAND 186 in regeling der positie als Inlandsch rechtspersoon — slaan onder toezicht van den Adviseur voor de Coöperatie. In de afgeloopen jaren zijn 46 vereenigingen ontbonden, waarvan 20 in den loop van L 936, De toenemende ontwikkeling van het inheemsche coöperatie-wezen in de richting van de producentenorganisaties fmanggatuinbezitters Indramajoe, pannen bakkers Tjiljalengka, weverijen Madjalaja, batikproducenten Cheribon) blijkt uil lat aantal in den loop van 1936 ingeschreven vereenigingen. Hoewel de animo bij de inheemsche bevolking voor verbruiksooöperaties (voor ziening van dagolijkschc levensbcnoodigdheden) vooral in het begin van de crisis jaren zeer groot was — op Java alleen waren er niet minder dan 2000 genoteerd — heeft men van de gelegenheid tot inschrijving zeer weinig gebruik gemaakt. Van bel beslaan van die coöperaties wordt thans zoo goed als niets meer gehoord. Het feit, dat ook van de weinige ingeschreven verbruiksooöperaties een naar verhouding zeer groot percentage tot ontbinding is overgegaan, wijst er eveneens op dat deze soort vereenigingen, de enkele goede niet te na gesproken, voor Indië nog weinig levenskansen bieden. Ruim 80 % van de ingeschreven coöperaties bestaat uit spaar- en crediet vcn enigingen, waarvan het grootste deel — +' 2/3 van liet totaal — is vereenigd in centrales, welke overkappingen vormen van kleinere vereenigingen en zoowel de controle op deze laatste verzorgen als ook haar beleggings- en bnancierings instituten zijn. Deze centrales zijn gevestigd te Batavia, Soekaboemi, Bandoeng, Tjiparaj, Garoet, Tasikmalaja, Sragen, Soerabaja en Malang. Het meerendeel daarvan geniel ten behoeve van haar beheerskosten een jaarlijks afloopende subsidie van den Coöperatie-dienst. In verband met het zelfbekostigingsbeginsel van die organi saties vermindert de subsidie geleidelijk. De totstandkoming van een buitendienst, zal aan het persoonlijk contact met de besturen van centrales, tot dusver de eenige plaatselijke vertegenwoordigers van den Coöperatie-dienst, zeker ten goede komen. Daardoor zal het algemeen toezicht op de coöperaties ook hetere verzorging kunnen vinden. De verdere uitbouw van het coöperatief eredietwezen vond belichaming in de oprichting van de Coöperatieve Moeder-Centrale te Batavia, welke 23 December 1986 als rechtspersoon is erkend. Met dit lichaam wordt beoogd een concentratie te bewerkstelligen van het in de coöperaties werkzame kapitaal, dat in hoofd zaak bestaat uit eigen inlagen der leden en de reserves der vereenigingen, ten einde op die wijze als beleggings- en financieringsinstituut, te kunnen fungeeren, zoowel voor centrales als voor producentenorganisaties. Ben zeer gunstig teeken is, dat de belangstelling voor spaar- en orediet coöperaties den laat-ten tijd toenam bij de inheemsche vrouwen, welk verschijnsel vooral in West-Java valt waar te nemen, waar reeds ettelijke vereenigingen zijn ingeschreven, voor het meerendeel werkende onder auspiciën van de vereeniging ~I'asoendnn Istri". Het zijn organisaties, welke de juiste coöperatieve werkzaam heid in toepassing brengen: stipte doorvoering van het spaarbeginsel en hand having van strenge discipdine onder de leden. Een direct gevolg blijkbaar van de hoorschondc geldsehaarsehle op bet platte land gedurende de crisisjaren, is de grootere belangstelling, welke in verschillende streken door de bevolking werd aan den dag gelegd voor coöperatieve padi-spaar instellingen of loemboengs (Tjiparaj, Sragen, Blitar, Loemadjang, Sidohardjo). MUNT-, CREDIET- EN BANKWEZEN, COÖPERATIE 187 Een achttal van <üe instellingen, uitgaande van de „lioekocn Taai", zijnde een dochterorganisatie van de Parindra te Boerabaja, is in 1936 ingeschreven. Deze Boekoen Tani-loemboengs hebben in het bijzonder ten doel, de landrentebetfüing van de leden te vergemakkelijken. De Algemeene Volkscredietbank is bereid gevonden de opgeflchuurde padi zoo noodig in beleening te nemen, tot het bedrag der te betalen landrente. Hoewel de gecombineerde buitendienst voor coöperatie en binnenlandsche handelsvooriichting nauwelijks een half jaar in werking was — een deel der ambtenaren moest, alvorens de definitieve bestemming te volgen, gedurende Benige maanden hij een Volkscredietbank worden te werk gesteld, teneinde eenige ervaring op hel gebied van lift- crodietwezen op te doen —, kon in 1936 reeds uitvoering worden gegeven aan eenige onderdeelen van de hiervóór omschreven taak. Op verschillend gebied werd steun en voorlichting verleend aan inheemsche producenten en handelaren: bij hel betrekken van grondstoffen ten behoeve van hun bedrijf (batikproducenten: Cheribon, Jog ja, Solo); bij het zoeken van nieuwe en hel VSrgrooten van bestaande afzetmogelijkheden van land- en tuinbouw producten: goels djawa van Toeloengagoeng, aardappelen en groenten uit Priangan, kool van de tani-organisaties van Djember naar Batavia, kool en kerftabak van de residentie Kedoe naar de Buitengewesten. Verschillende producenten in hei binnenland werden met groote handelaren in de haven- en groote steden in contact gebracht. Op verschillend terrein werden onderzoekingen verricht: de eventueele behoef Ie aan de invoering van den kwartcelil, de handolsboweging van bepaalde producten l bat ikbandel te Batavia en Pekalongan, lombokhandel in Niidden-Java), moeilijk heden in den bloemenhandel te Sindanglaja, enz. Volledigheidshalve wordt, hoewel met de binnenlandsche handelsvoorlichting niet in direct causaal verband staande, nog melding gemaakt van het tot stand komen in 1936 van den cursus voor den kleinhandel te Batavia, uitgegaan van het Departemenl van Onderwijs en Eeredienst. De cursus is begonnen met 12 cursisten, allen Inlandsche onderwijzers, die na beëindiging van den cursus op daarvoor in aanmerking komende siandaardscboleii zullen worden geplaatst. De moeilijkheden, welke in de crisisjaren in de inheemsche landbouw- on nij verheidsbedrij ven aan hel lich) zijn gekomen, waren aanleiding, dat door de verschillende Overheidsinstanties — bet Binnenlandsch Bestuur, de Algemeene Volkscredietbank, de Landbouwvoorlichting, alsmede de Coöperatie- en de Linnen landsohe Handelsvoorlichtingsdiensl — onderzoekingen zijn of worden ingesteld naar de schuldverhoudingen in die bedrijven teneinde wegen te vinden, welke kunnen leiden tot een eenigszins blijvende saneering van de schuldpositie der producenten. Met mime worden hier vermeld: manggatuinbezitters Tndramajoe, batikbedrijven Cheribon, Jog ja en Solo. pannenbakkers Tjitjalengka, bloemen kweekers Sindanglaja, djeroektuinbezitters Garoet, klappertuinbezitlers Bantam, Minahasa, Banjoewangi en Tjiamis. kapoktuinbezitters Djombang, Ttediri en Pati, sawahbezitters Cheribon, Peinalang, Kediri en Sitoebondo. Bij een grove analyse van de bestaande schuldverhoudingen onderscheidt men twee hoofd trek-k en ; óf het kapitaalbezit (gronden, boomen) is door verpanding practisch reeds aan de beschikking van de bezitters onttrokken, óf de producenten zijn door voorschotten of contracten aan handen en voeten gebonden. De in enkele 1 streken verkregen ervaring vormde een aangrijpingspunt voor een door het Departemenl van Economische Zaken in samenwerking met bel Binnenlandsch Bestuur en de Algemeene Yolkscrcdietbank uit te werken schuld bevrijdingsprogram, dat een uitvloeisel is van de besteding der Nederlandsche bijdrage voor de welvaartsbevordering. Uit deze bijdrage is namelijk een bedrag van drie kwart millioen uitgetrokken, dat deels bestemd is voor garantie van de aan de bevolking te verleenen credieten, deels voor de kosten verbonden aan de daaraan voorafgaande onderzoekingen en de organisatie der producenten. In vele gevallen zal niet de schuldbevrijding wellicht gepaard moeten gaan de vorming van producenten-organisaties (scliuldbev rijdingscoöperaties) als hier boven reeds genoemd, niet alleen ter meerdere veiligstelling van de verstrekte DB I'.CONOMISCHE TOESTAND 188 crodieten, doch ook om eenige waarborgen te scheppen, dat de sohuldbevrijding niet illusoir wordt gemaakt door de mogelijkheid van hel opnieuw met schuld of voorschotten bezwaren van het ingeloste kapitaalbezit. 5. Pandhuisdienst Einde 1936 waren in exploitatie op Java en Madoera 869 en in de Duiten gewesten 85 pandhuizeii, tezamen 454 pandhuizen, tegen respectievelijk 363, 84 en 447 in 1935. Het aantal filialen steeg in 1986 van .">9 op 48. De vraag naar meer crediet valt het duidelijkst te lezen uil de vooruitgang van het aantal beleende A-panden. Zoo werden in 1986 886200 panden o beleend dan in het voorafgegane jaar. De daarop verstrekte leensommen bedroi echter f 1 709 749 minder, welke teruggang slechts te verklaren is door de sti verder gedaalde goederenpnjzen gedurende de periode vóór de depreciatie van den gulden. De vooruitgang in bet aantal beleende panden komt voor rekening van de A-panden, want de B/E-groep daalde verder, hoewel in mindere male dan in 1935 tengevolge van de verbeterde taxatie-prijzen voor edelsteenen en edelmetaal, met 12 662 stuks, met een gezamenlijke beleensom van f 582 404-. Het volgend overzicht geeft een beeld van het aantal beleende panden en van de verstrekte leensommen over elk der jaren 1931 t/m 1936: in 1936 werden derhalve beleend 29 961502 panden, tot een gezamenlijke loonsom van f 65 413 563, tegen resp. 29 087 964 panden en f 67 523 768 aan loonsommen in 1935. Bij Regeeringsverordening, opgenomen in I. S. 1935 n°. 596, werden voor de A-panden met een beleeningssom van f 0,50 en tuinder de kosten van 2 cent op 1 cent per f 0,50 voor elk ingegaan tijdvak van 15 dagen teruggebracht, hetgeen voor de bevolking een halveering van het bestaande kostentarief medebrengt en derhalve een niet onbelangrijke lastenvermindering beteekent. In 1936 werden 27 613 873 panden uitgelost en werd aan Leensommen daarop terugontvangen f 63 119 324, tegen in 1935 27 156 595 panden en f 64 490 200 aan leensommen. De herbeleeningen omvatten in 1986 l 067 852 panden mei een gezamen lijke lecnsom van f 15 487 029, tegen in 1985 8 980 747 panden met een totaal leenson, van f 16 067 284. Hef aantal nieuw-ingebrachte panden bedroeg iv 10,'iö 25 898 650 me totaal leensom van f 49 926 534, tegen in hei voorafgegane jaar 25 157 217 mei een gezamenlijke leensom van f 51 456 483. Van de uitgeloste panden bedroeg het aantal werkelijk-uifgeloste pand* 1936 23 546 021 met een totaal leensom van f 47 632 295, tegen in 1935 23 225 848 met een gezamenlijke leensom van f 48 423 015. Van de in 1935 beleende A-panden, waarvan de algeheele afwikkeling eerst in 1936 plaats had, bedroeg het aantal uilgeloste panden 26 617 815 stuks o! 02,10 % van den totalen inbreng, tegen 25 353 808 stuks of 91,63 % van de in 1934 beleende panden. MU.VT-, CREDIET- EN BANKWEZEN, COÖPERATIE 189 Van de in 1936 beleende A-panden, waarvan de algeheele afwikkeling eerst in 1937 plaats zal hebben, kunnen thans nog geen uitkomsten worden opgegeven. Vermeld zij echter, dat van de gedurende de eerste 9 maanden beleende A-panden 20 718 825 stuks of 95,03 % werden uitgelost, tegen 20 321 314 panden of 91,95 % beleend in de eerste 9 maanden van 1935. Ten opzichte van de beleeningen, waarvan in 1936 en in het voorafgegane jaar de verstaantermijnen verstreken, werden op de pandveilingen 1 995 900 respectievelijk 2 477 139 panden publiek verkocht of 6,66 % respectievelijk 8,52 % van de in die tijdvakken beleende panden. Einde 1936 bedroeg het totaal aan uitstaande leensommen f 24 203 431 of 26,45 % van het totaal bedrag aan het einde van het vorig jaar uitstaande en in 1936 verstrekte leensommen, tegen f 26 075 953 of 27,14 % in 1935. Van de hiervóór genoemde op de pandveilingen publiek verkochte panden moesten in 1936 wegens onvoldoende bod 727 969 panden tot een bedrag van f 1 664 453 aan koopsommen en kosten voor den Lande worden aangekocht, tegen 1 004 320 panden tot een bedrag van f 2 468 871 in 1935, hetgeen een verminde ring beteekent van 276 351 stuks tot een bedrag van f 804 418. Teneinde de groote voorraden gouvernements-panden zoo spoedig mogelijk te verminderen, werden evenals vorige jaren, de panden, bestaande uit goud en/of edelsteen, waarvoor in de binnenlanden moeilijk een gunstig afzetgebied kon worden gevonden, opgezonden naar het Centraal Verkoopkantoor „Glodok" te Batavia, terwijl de panden, welke als zoodanig geen redelijken opbrengsl konden behalen, werden gedemonteerd, het goud ervan gesmolten, en de vrij komende briljanten en rozen ondershands verkocht, zoodat daardoor veel betere prijzen konden worden gemaakt. Verder werden in 1936 door tusschenkomst van de Javasche Bank losse briljanten en rozen ten verkoop naar Europa opgezonden, teneinde deze aldaar tegen betere prijzen aan den man te brengen dan in Indië zelf mogelijk was. Ten slotte werd een speciale commissie van 3 terzake deskundigen belast met de hervvaardeering van de oude briljanten en rozen, teneinde zoodoende de prijzen beter te doen aanpassen aan de veranderde tijdsomstandigheden. Het resultaai hiervan was, dat in 1936 een balanswaarde van f 700 000 werd afgeschreven. De hier vermelde maatregelen hebben niet nagelaten de rekening „Gouver nementspanden" in gunstigen zin te beïnvloeden, zooals uit onderstaande cijfers blijkt: De exploitatie-kosten van het bedrijf bedroegen f 7 186 717 of f 0,239 per pand, tegen f 7 171 194 of f 0,246 per pand in 1935. De winst beliep f 2 291 232, tegen f 3 462 540 in 1935. Voor verdere gegevens, meer in het bijzonder betreffende Java en Madoera en de Buitengewesten afzonderlijk, wordt verwezen naar deel II van dit Verslag en naar het Jaarverslag van den Pandhuisdienst. 6. Postspaarbank Het jaar 1936 toonde een verdere stijging voor zoover betreft het aantal boekjes in omloop en het inleggerstegoed; de omzet daarentegen wees vergelegen bij 1935 een achteruitgang aan van ±' f 1064 000. Voor zooveel betreft het aantal boekjes en hel tegoed geven de volgende opstellingen een duidelijk beeld van den groei der instelling. DE INWENDIGE POLITIEKE TOESTAND 19 vrouwen, trachtte op sociaal terrein werkzaam te zijn, in het bijzonder op het gebied van de bestrijding van het analfabetisme. De vrouwenvereeniging Isteri Indonesia, in 1932 door fusie van een zevental vrouwenorganisaties opgericht, hield in Juli 1936 te Semarang haar tweede congres, waaraan door 6 afdeelingen werd deelgenomen. Deze vereeniging stelt zich voor uitsluitend op economisch en sociaal terrein werkzaam te zijn, terwijl zij tegen over den godsdienst neutraal staat. De zetel van het hoofdbestuur is te Semarang gevestigd. Vakbeweging. De federatie van vakvereenigingen van Landsdienaren, Persa toean Vakbonden Pcgawai Negeri (P.V.P.N.), hield einde Mei 1936 te Semarang haar vijfde congres. Dit congres nam o. m. de volgende besluiten: b. aangezien de in December 1935 op verschillende plaatsen belegde protest vergaderingen tegen de regionale bezoldigingen geen resultaat hebben gehad, zal een verzoek worden gericht tot de beide Kamers der Staten-Generaal, opdat daar stelling worde genomen tegen deze salarisregeling; b. afgevaardigden zullen worden gezonden naar het arbeiders congres te Tokyo. Bij de P.V.P.N, waren 13 vakorganisaties aangesloten, met 20 690 leden. De bond van inheemsch pandhuispersoneel Perserikatan Pegawi Pegadean Boemipoetra (P.P.P.8.) hield van 15 tot 17 Februari 1936 te Jogjakarta zijn 22ste congres. Van de genomen besluiten worde vermeld, dat tegen de regionale bezoldigingen en het maandloonersreglement niet meer door middel van protesten zal worden opgekomen, maar langs den weg van documentatie en petitie. Onder documentatie wordt verstaan het verzamelen van positieve bewijzen, welke in den vorm van brochures aan Overheidsinstanties in Indië en Nederland zullen worden gezonden, zoomede aan de pers, waarvoor in Europa de medewerking van het I.V.V. (Internationaal Verbond van Vakvereenigingen) zal worden inge roepen. Petities zullen worden ingediend door het verzamelen van handteekeningen van pandhuisbeambten en het indienen daarvan bij den Volksraad en de Tweede Kamer. De P.P.P.B, telde 1171 leden. Van 25 tot 29 November 1936 vond het 25ste congres van de Persatoean Goeroe Indonesia (P.G.1.) te Madioen plaats. Bij deze gelegenheid werd stelling genomen tegen de plannen der Regeering om de zorg voor het onderwijs aan de locale ressorten over te dragen. i. De Chineesche beweging Ook in 1936 werd door officieele kringen in China groote belangstelling betoond voor het wel en wee der Chineesche emigranten in Nederlandsch-Indië, welke zich niet alleen uitstrekte tot de nieuwe immigranten, doch ook tot de groote groep van z.g. peranakan-Chineezen, die in Nederlandsch-Indië geboren zijn en het Nederlandsch onderdaanschap bezitten. Geregeld werden personen uitgezonden naar Nederlandseh-Indië met de opdracht, hetzij voor het instellen van een onder zoek naar den toestand der Chineesche emigranten (in het bijzonder op het gebied van de economie en het onderwijs), hetzij voor het bestudeeren van een of ander vraagstuk op technisch terrein. Naar aanleiding van de op 14 December 1935 door den Uitvoerenden Raad te Nanking vastgestelde regelen voor de registratie van Chineesche emigranten in den vreemde richtte de Chineesche Consul-Generaal te Batavia in het dagblad ~Thien Sung Vit Po" aldaar een oproep tot de Chineezen (zonder onderscheid, Chineesche èn Nederlandsche onderdanen), waarin zij tot spoedige registratie werden aangemaand. Na op de onjuistheid daarvan te zijn gewezen, publiceerde genoemde consulair ambtenaar een aanvullende verklaring in de Chineesche pers te Batavia, waarin werd medegedeeld, dat de oproep geen betrekking had op Chineezen, Nederlandsche onderdanen. De belangstelling van China voor alle Chineezen in den vreemde bleek even eens bij de organisatie van de verkiezingen voor het Nationaal Congres. Dit congres vormde het eindpunt van de zoogenaamde Periode van Politieke Voogdij over A. Aantal spaarbankboekjes op 31 December: B. Tegoed op 31 December. DE ECONOMISCHE TOESTAND 190 MUNT-, CREDIET- EN BANKWBZBN, COÖPERATIE 191 De onizei — zijnde hel totaal-bedrag der inlagen en terugbetalingen — beliep in 1986 ± f 43 302 000. tegen ± f 44 866 000 in l ( .t:!:> en f 48 219 000 in 1934 De aantallen geboekte handelingen (inlagen en terugbetalingen) bedro in de jaren \'s.',2 b/m 1986 resp. 846 288, 856 714, 987 937, 966 442 en 1 00-2 634. liet aantal Bpaargelegenheden der instelling bedroeg op 81 December 193(5 (102, t. w. 115 postkantoren en bijpostkantoren, 483 hiuppostkantoren en de 4 eigen kantoren der Postspaarbank, welke eveneens over een inleggerskas l>rscliikken. Tn vergelijking met de resultaten van liet vorig boekjaar, waren die van 1936 gunstiger. Zonder bijgeschreven rente beliep de toeneming van het tegoed voor de jaren 1932 t/m 1936 resp. f 1 697 000, f 1 576 000, f 2 217 000, f 209 000 en f 371 000. De muntdepreciatie had geen onmiddellijk merkbare gevolgen voor de Post spaarbank en van eenige onrust onder de spaarders was niets te bespeuren. Eerst de maanden November en December 1936 toonden een geringen teruggang van het inleggerstegoed, vermoedelijk in hoofdzaak toe te schrijven aas den aankoop van effecten door het meer kapitaalkrachtige gedeelte der Europeesche inleggers. Uiteraard waren de vóór de depreciatie vallende crisismaanden evenmin bevorderlijk voor een eenigszins belangrijk aocrea van hel spaarders-tegoed. Toch kon de instelling over 1936 nog een vooruitgang van + f 371 000 boeken, zoodat het tegoed — na bijboeking der rente over 1936 — met + f 1 112 000 toenam. Hetgeen ten slofte van veel meer belang is dan een voortdurende aanzienlijke stijging van het tegoed is de omstandigheid, dat ook het jaar 1936 aantoonde, dat de bevolking in al haar geledingen de Postspaarbank steeds in meerdere mate in haar economisch leven inschakelt. Het bedrij f soverschot der Postspaarbank bedroeg in 1936 + f 391 000, welk bedrag werd geboekt in het credit der reserve-rekening, welke up 81 December 1936 een saldo aanwees van + f 6 174 000. 7. Andere spaarinstellingen Een aantal gegevens betreffends de oprichting, het aantal en de werkwijze \iin de in Nederlandsch-Indië werkende particuliere spaariiistellingen is opge nomen op blz. 249/250 van het Verslag 1981. Van belang is te vermelden, dat de Algemeene Spaar- en Depositobank te Batavia (C) reeds gedurende enkele jaren in liquidatie is. Enkele der voornaamste cijfers mei betrekking tot de particuliere spaar instituten, ontleend aan de jaarverslagen over de jaren l'.).'(f> en 1986, volgen hier. DE ECONOMISCHE TOESTAND MUNT-, CREDIET- EN BANKWEZEN, COÖPERATIE 192 193 13 i i i i i ') Inclusiei Vereenigingen, enz. (Semarang 100, Soerabaja 374, Makassar 73. Manado 721. Padang 187). 2 ) Cijfers over 1935 (over 1936 nog niet bekend); de stadsgemeente Soerabaja waar borgt tegoed en rente. 3 ) Zonder rente 1935 (Soerabaja); zonder rente 1036 (Makassar). ' ') Inclusief rente 1035 f 147081,31 (Soerabaja); inclusief rente 1936 f 16327,70 (Makassar). °) Afgerond. «) Cijfers per 30 Juni 1036; de bank is in liquidatie. 7 ) Cijfers uit het verslag over 1985; die over 1030 zijn oog niet bekend. DE ECONOMISCHE TOESTAXP 194 K. VERKEER 1. Overzicht van het verkeer Het jaar 1936, in het bijzonder de laatste drie maanden daarvan, bracht voor de verkeersbedrijven over het geheel een lichte verbetering. De conjunctuur verbetering en de depreciatie van den gulden hadden in Int algemeen tot gevolg, dat gunstiger resultaten werden bereikt. \ii ttemin bleef de financieele toestand van de spoor- en tramwegen, behalve voor de Dcli Spoorweg Maatschappij, zorgwekkend. Wel kwam door de in vele streken verbeterde economische positie van de [rüandsohe bevolking en de weer oplevende werkzaamheid van de suikerindustrie, ais gevolg van de uitbreiding van den aanplant in 1936, de daling der inkomsten in vele gevallen 10l slaan; enkele spoorwegmaatschappijen konden zelfs een accres boeken, ondanks de Dog steeds nijpende concurrentie van vrachtauto, autobus, kar en prauw. Bij de Staatsspoorwegen vertoonden de inkomsten over de eerste 9 maanden van 1980 een verdergaandt-n achteruitgang, welke echter in de overblijvende maanden geheel kon worden opgevangen. De totale ontvangsten bedroegen ± 28 millioen gulden en bleven daarmede op het peil van 1935. De totale uit gaven liepen terug met bijna 1,4 millioen of 5,18 % (van + 20,8 millioen tol 25,4 millioen gulden); in deze vermindering deelden de personeelsuitgaven met l ."J millioen gulden. J let totale reizigersvervoer daalde met 2,4 %, doch het totaal goederenvervoer nam toe met 6,4 %. Een belangrijke verbetering kwam tot stand door de invoering van de dagelijksche nachtverbinding Batavia -Soerabaja vice versa, welke een volledig succes bleek. Het exploitatie-overschot, zoowel van de Btaatupoorwegen als van de parti culiere spoorwegmaatschappijen, steeg niet onbelangrijk boven dat van 1985, hoofdzakelijk als gevolg van vermindering van de exploitatie-uitgaven en toe neming van het goederenvervoer. Ook het overig verkeer te land vertoonde een vooruitgang; eoo bedroeg bet aantal motorrijtuigen in Nederlandsch-lndië einde 1936 75 900, tegen 71878 i-inde 1935; een toename derhalve van 4522 of ruim 6 %. Het benzibe-verbruili bedroeg 161 millioen liter, hetgeen + '21 millioen gulden aan benzine-accijns opbracht, terwijl daarnaast de opbrengst van de in l"-"i.~> ingevoerde (nieuwe) motorvoertuigenbelasting in 1936 een bedrag van f 682000 bereikte (in l'.t-'i.'ï f B 88"080). Door een wijziging in de voorschriften werd de druk dier belasting op enkele punten verminderd. Ook- in Ï936 werd wederom door Int Laad subsidie verleend aan de Koninklijke Nederlandsch-lndische Motor Club en de Dcli Auto biel Club ten behoeve van de door deze vereenigingen verzorgde bebakening van het wegennel. De lengte van het wegennet,in beheer bij de provincies West-, Midden- en Oost-lava, alsmede hij de Zelfbesturen in de Voratenlanden, bedroeg einde 1936 achtereenvolgens 3()60, 1879, 3234 en 1783 of, evenals in 1!).'!."). te/.amen + 10 000 km, waarvan + 5400 km asphalt. De wegen in de Buitengewesten, in helieer bij het- departement van Verkeer en Waterstaat, hadden een lengte van 12 200 km (1558 km asphalt), of 350 km meer dan in 1935. Aan de voltooiing en de verbetering van den hoofdverkeersweg op het eiland Sumatra werden ook in M).".ii wederom groote bedragen ten koste gelegd, voor een belangrijk gedeelte afkomstig van het buitengewoon rubberuitvoerrecht. In het bijzonder werden verbeteringen aangebrachl in de verbindingswegen van ver schillende haveiiplaatsen met den hoofdverkeersweg; de aanleg van een hoofd wegermei op Borneo werd geheel uit die rubberfondsen bekostigd, terwijl voorts in den geheelen archipel tal van werken van meer locaal belang werden uit gevoerd. De wegverkeersordonnantie werd in 1986 gewijzigd en in haar geheel opnieuw afgekondigd en trad. met de daarmede samenhangende nieuw vastgestelde wette lijke voorschriften, in werking op 1 Januari L 987, Ook de soheepvaari gaf, zoowel ten aanzien van bet buitenlandse!) als van het binnenlandsch verkeer, in het laatste kwartaal van L 986 een stijgende tendens VERKEER 195 te zien. Zoo vermeerderde in 1936 o. m. de netto-inhoud van de binnenkomende koopvaardijschepen met ± 3 % en ging ook liet ladingvetvoer Europa —lndië en omgekeerd niet onbelangrijk vooruit; dit laatste echter mede onder invloed van de verwachte invoering van een algemeene vraehtprijsverhooging, ingaande 1 Januari 1937. Desondanks nam echter de bestaande dispariteit tusschen het vervoer Europa —lndië en Indië—Europa weinig af, hetgeen het uitzenden van schepen in ballast noodig bleef maken, waardoor de kusten der rondreizen ongunstig weiden U-invloed. Eveneens was voorts een verbetering te constateeren in liet verkeer van Nederlandsch-Indië naaf de Vereenigde Staten, welks frequentie, in tegenstelling met dat in omgekeerde richting, belangrijk werd verhoogd, terwijl het, ladingvervoer met Australië, Japan en China, behalve van China naar Indië. eveneens aanzienlijk toenam. De passage-tarieven Iste klasse van de 8 t<x>m vaartmaatschappij en „Nederland" bh „Rotterdamsche Lloyd" werden in Maart 1936 verhoogd van f 800 tot f 900, doch in Augustus werd de algemeene crisiskorting van 7 % op passage-prijzen opgevoerd tot 15 %. Na de depreciatie van den gulden bleven zoowel de tarieven, ,ils de daarop verleende reducties voorloopig ongewijzigd tot einde 1936, met uitzondering echter van de vrachttarieven naar Europa. Eind 1936 waren alle schepen dezer maatschappijen weer in de vaart. In het interinaulair verkeer der K.P.M.-liinen nam het ivizigersvervoer wederom af. Deze maatschappij had bovendien he< verlies te betreuren van hot stoomschip Van 'ler Wijck, bij welke ramp lal mui nicnschenlcvens verloren gingen. Hij hel havenbedrijf verminderden de haveninkomsten in 1986 slcdiis met 1.1 " (in 1935 4 %), zulks ondanks verschillende tariefsverlagingen; «laarentegen waren de uitgaven 6 % hooger (in L 985 11 % lager), <>. m. als gevolg van enkele groote h.ersteïlmgi In de (') groote havens van Nedorlandseli-lixlië nam, in tegenstelling met 1985, de invoer met + 1 % toe, de uitvoer met + 3 % af; hei Bcheepsbezoek steeg met + 3 %. Kenigen achteruitgang vertoonde het luchtverkeer per K.N.1.L.M., althans wal betreft het passagiers- en goederenvervoer, namelijk van onderscheidenlijk 7 "/,, en 0,5 %; het aantal gevlogen kilometers steeg echter voor het eerst boven het millioen, terwijl brief- en pakketpost met '20 % toenamen. De regelmaat van het verkeer was gedurende 1936 wederom practisch 100 %. Bij de K.L.M, wees het reizigersvervoer ten opzichte van 1935 een vooruit gang aan van 81 % en steeg de bezettingsgraad van het goederenvervoer met 20 % tot 90 %. Door do Quantas Empire Airways Ltd. werden in 1936 op het traject Singapore —Australië v.v., welke verbinding in 1936 weid verdubbeld tot een 2 x wekelijksche, 164 passagiers vervoerd en in Nederlandsch-Indië 2'-W) kg post in- en uitgeladen, hetgeen een vermindering, respectievelijk vermeerdering, ten opzichte van 1935 beteekent van bijna '20 % en ruim 35 %. In 1936 werden 11 nieuwe sportbrevetten uitgereikt on 4 nieuwe Luchtwaardig heidscertificaten afgegeven. Een nieuwe luchtlijn werd door de K.N.I.L.M. geopend van Soerabaja op Bandjermasin en Balikpapan v.v., waardoor de duur van deze verbinding van verscheidene dagen thans tot enkele uren is ingekort. De voorgenomen door in kking tot Tarakan kon door de vertraging bij den aanleg van het luchtvaart terrein te Tarakan eerst eind 1936 worden verwerkelijkt. Tei- voorziening in de stijgende eischeii van het luchtverkeer werd met de verbetering en uitbreiding der bestaande, en met den aanleg van nieuwe vlieg velden wortgegaan, terwijl ook de radioverkeers- en weerberichtendienst verder werd geperfectionneerd. Ook op de bedrijfsresultaten van den Post-, Telegraaf- en Telefoondienst deden •Ie verbeterde omstandigheden van 1936 zich gelden, in het bijzonder in het laatste kwartaal, waarin bij de drie onderdeelen van dezen dienst een stijging van inkomsten met achtereenvolgens 7, 44 en 31 % viel te constateeren. Deden de DE ECONOMISCHE TOESTAND 196 daling der verkeerseijfers in de eerste maanden van hel jaar L 986, alsmede de op 1 Ootober ingevoerde tariefsverlagingen Im ■ i totaalbedrag der baten uiteindelijk dalen met ± f 371 (K) oof l\ ',',,, bel exploitatie-overschol bedroeg niettemin j- f 286 000 of ruim l<> % meer dan in L 935, zulks echter hoofdzakelijk als gevolg van de vermindering van personeelsuitgaven, pensioenslasten en leeningsrente. Evenals in bel voorafgegane jaar leverde van de drie afzonderlijke onderdeelen alleen het postbedrijf in Ï93ü een overschot op, doch de bekorten op de telegraaf en telefoon-exploitatie waren kleiner dan in 1985. De brievenpori aam — voor het eerst sinds een reeks van jaren — in 1936 toe met 4 %, bel aantal postwissels niet 3,3 % en het bedrag daarvan niet 4 %, het aantal postpakketten nam af met 3,6 % (in 1935 afname achtereenvolgens met 7,0, 0,8, 5,3 eu 12,3 %). Het binnenland&ch Luchtpostvervoer per K.N.I.L.M. vertoonde een vooruitgang van 17 % (van 21 3"28 in 1935 tot 24 941 kg bruto in 1936). Door de K.L.M, werd uit lndië per week gemiddeld vervoerd 396 kg (2 wekelijksche dienst; in 1986 847 kg). Bij de telegrafie viel in bet binnen- en buitenlandscb verkeer, na een aan vankelijk verderen terugloop, in het laatste kwartaal van LOB 6 een toenemende activiteit te constateeren. Men uitzondering hierop werd slechts gemaakt door de perstelegrammen, hetgeen echter verband houdt mei de bijzondere verhoudingen in 1935 op het gebied der nieuwsvoorziening; ook het buitenlandeen radio-verkeer nam wederom toe ten koste van dal per kabel. Tenslotte wierp ook het telefoonverkeer over het algemeen in 1886 bevredigende resultaten al. De inkomsten uil abonnementen daalden, mede als gevolg van tariefswijziging. weliswaar met, 7,C> %, doch het districtstelefoonverkeer steeg met 8,1 %. Het interlocaal verkeer nam af met 1,2 %. In de laatste .'! maanden werd echter een stijging van 10 % geconstateerd boven het overeenkomstige tijdvak in 1935. liet radio-telefoonverkeer vermeerderde, vooral tegen bet einde van 1936, belangrijk en bedroeg voor het binnenlandse!] verkeer 74 %, voor het verkeer met Nederland 30,7 %, voor het verkeer met het buitenland (behalve Nederland) 15,2 % en voor het internationaal en interinsulair verkeer tezamen 33,4 % meer dan in 1935. Het aandeel van den Indiselicn dienst in de opbrengst daarvan vermeerderde echter als gevolg van de ingevoerde tariefsverlagingen slechts met 1,7 %. Ook de kassiersdienslen, welke de Postdienst voor derden verricht, werden in 1936 wederom belangrijk uitgebreid; zoo werd de geldelijke administratie van de telefoonkantoren door de post- en telegraaf kantoren overgenomen en werden, mei uitzondering van die in de zeven grootste plaatsen op -lava. in den loop van 1986 alle (hulp-) landskassen op Java en Madoera opgeheven en de werkzaamheden daarvan door den postdienst overgenomen, terwijl in aansluiting hierop ook ver scheidene locale kassen bij den P.T.T.-dienst in beheer werden gegeven. Ook voor het ijkwezen fungeeren de postkantoren thans als ontvangkantoor; de administratie en verkoop van slachtbriefjes over geheel Nederlandsch- lndië werd van het Departement van Financiën overgenomen en aan de verkoop gelegenheid van door het kantoor voor de Yolkslectnnr uitgegeven boekwerken verdere uitbreiding gegeven. Een belangrijke toename werd tenslotte geconstateerd van de door de post kantoren geïnde schoolgelden, luisterbijdragen en abonnementsgelden van de \< ili rlandscli-lndisclie Üadio Omroep Maatschappij. 2. Landwegen en bruggen Java en Madoera. De zorg voor de wegen op Java en Madoera berust in hoofdzaak bij de provincies, de stadsgemeenten. de Zelfbesturen dor Yorslen landen en de regentschappen. De belangrijkste wegen zijn in beheer en in onderhoud bij de drie provincies en de Zelfbesturen. Einde 1086 bedroeg de lengte van bel bij de provincie West-Java in beheer zijnde wegennel .lOOn km (verhard), waarvan 2131 km of bijna 70 "/, was geasfalteerd. VERKEER 197 Voor het onderhoud werd in 1936 met inbegrip van hecasfalteeringen een bedrag van f 1 030 953 uitgegeven of + f 337 per km, terwijl ten behoeve van de in die wegen gelegen kunstwerken f 09 641 aan onderhoud en herstelling werd verwerkt. Voor „verbetering en vernieuwing" van wegen alsmede „bouw en vernieu wing" van bruggen en duikers werd f 159 873 uitgegeven. Met den aanleg van den Zuidelijken verbindingsweg Malimping Oostwaarts naar de grens van hei regentschap Soekaboemi werd voortgegaan. In 1936 was sectie 111 B (Tjisadekan— -Tjihara) berijdbaar, terwijl van de sectie IV (Tjihara—■ Tjikopong) de aarden baan en de meeste kunstwerken tul Tjipanjawoengan grootendeels gereed kwamen. Van de bruggen Tjihara en Tjipanjawoengan is d< onderbouw gedeeltelijk gereed. Aan dezen wegaanleg werd in 1936 f3O 676 besteed. De aanleg van den weg Pegaden —Pamanoekan werd voortgezet. De aarden baan kwam nagenoeg gereed, terwijl de verharding voor een groot gedeelte was gelegd. Met den bouw van de verschillende bruggen werd een aanvang gemaakt. Aan dezen wegaanleg werd in 1936 een bedrag van I' si los besteed. Voorts werd in 1986 voortgezet de in 1930 gestaakte wegaanleg Tanggeung Shidangbarang. Ooi I'ier is de aarden baan nagenoeg voltooid, terwijl de ver harding gedeeltelijk werd gelegd. Aan dit werk werd in 1986 uitgegeven f 17 950. liet wegennet, in onderhoud bij de provincie Midden-Java, dat op 1 Januari 1936 1879 km lang was. verminderde tengevolge van overdracht aan hei regent schap Kendal met ± 3 km, zoodat de totale lengte l van de bij de provincie in beheer zijnde wegen einde 1936 1876 km bedroeg, waarvan 594 km of 47,6 % geasfalteerd. Aan gewoon onderhoud werd besteed een bedrag van + f 735 (XX) voor w en + f 71 700 voor bruggen en duikers. De toestand der wegen bleef over het algemeen bevredigend. Voor wegaanleg en verbetering werd geautoriseerd een bedrag van + f 231 900; ten behoeve van de bruggen + f 83 700. In deze bedragen zijn begrepen + f 43 900 respectievelijk + f 8300 voor de voltooiing in L 986 van in 1935 geautoriseerde werken. De belangrijkste wegverbeteringen hadden plaats aan den Noordelijken hoofdweg tusschen Tegal—Losari en nabij Weluhan, Demak, Koedoes, Pati en Rembang; voorts aan de wegen Bodjong—Boekatedja, Kroja—Slarang en Tegal—Slawi— I ialapoelang. De lengte van de bij de provincie Oost-Java in beheer zijnde wegen bedroeg als gevolg van enkele mutaties einde 1030 .3234 km. tegen 3244 km einde 1935. Van genoemde weglengte was 1976 km of 60 % geasfalteerd; 149 km werd nieuw geasfalteerd. De uitgaven voor de nieuwe asfalteeringen hebben, voor zoover niet bekostigd uit de onderhoudsfondsen of uit de fondsen voor werken van grooteren omvang, + f 76 300 bedragen. Voor het wegonderhoud werd in 1936 ± f 1 140 000 uitgegeven of ± f 845 per km; aan het onderhoud van de in deze wegen gelegen kunstwerken v. + f 56 000 besteed en aan herstelling en vernieuwing van kunstwerken + f 91300. Bij de Zelfbesturen der Vorstenlanden was einde 1936 in beheer een weglengte van + 1783 km, waarvan 427 km is of + 24 %. Aan de herstelling en uitbreiding van asfaltconstructies, gepaard met ver betering der verharding, werd in 1030 besteed een bedrag van f 54 828 voor 31,475 km weg, alzoo f 1742 per km. Voor bel onderhoud van het bovenbedoelde wegennet werd uitgegeven f 190 004 of f 100.50 per km, terwijl aan herstellingen en verbeteringen werd In leed f 36 804 en aan nieuwe verharding zonder asfalteering f 15 706 voor 26,10 km weg, of ± f 602 per km. Met onderbond van de in de wegen gelegen kunstwerken vorderde een uitgave va,, f 23 350. \an herstelling en verbetering der kunstwerken werd I 88 f 29 besteed en aan nieuwe bruggen en duikers f 9886. Buitenge, wesh u. In .1936 moest, evenals in de daaraan voorafgegane j do uitvoering van nieuwe werken ten laste van de gewone fondsen der Lands- DE ECONOMISCHE TOESTAND 198 begrooting worden beperkt; ook bij het onderhoud en de herstelling van beslaande wegen en kunstwerken bleef een zeer groote soberheid geboden. De voor de bovengenoemde doeleinden op de begrooting uitgetrokken oredieten werden, zooals kan blijken uit den hieronder opgenomen staat, niet geheel ver werkt. In de bedragen voor aanleg zijn begrepen de daarachter vermelde, tusschen haakjes geplaatste, bedragen ten laste van den buitengewonen dienst. De omvang van het onderhoud is intussehen grooter dan uit deze gegevens kan worden afgeleid, omdat in het rechtstreeks bestuurd gebied arbeid en afkoop van heerendienstplichtigen zijn aangewend ten bate van de instandhouding dei wegen. Dank zij de zeer belangrijke inkomsten, verkregen uit het bijzonder uitvoer recht op bevolkingsrubber, konden in verschillende gewesten op Sumatra en Borneo aanzienlijke sommen beschikbaar worden gesteld voor den aanleg van nieuwe en de verbetering van bestaande wegen, alsmede den bouw van bruggen en duikers. De totaal voor deze z.g. rubberwerken uitgegeven bedragen zijn mede in het hieronder voorkomend staatje opgenomen. Voor werken, welke worden bekostigd uit de opbrengst van het bijzonder uitvoerrecht op bevolkingsrubber, werd besleed een bedrag van f 1620000. Hiervan werd voor Sumatra verwerkt f 1213 000 (Atjeh £ 2500, Tapanoeli f 60 100, Oostkust van Sumatra f 1800, Hiouw I' 6800, Sumatra's Westkust f 171 100. Lampoengsohe Districten f 176 400, Benkoelen f 21600, Palembang f 388 600, Djambi f 356 0OO) en voor Borneo f 407 000 (Westerafdeeling van Borneo f 88 000 en Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo f 324 000). ben laste van de Vilde hegrootingsafdeeling werd voor aanleg uitgegeven f 051 000, waarvan voor Sumatra f 536 400 (Atjeh f 133 500, Tapanoeli f 175 300, Oostkust van Sumatra f 2100, Biouw en Onderhoorigheden f 4100, Sumatra's Westkust f 107 600, Lampoengsche Districten t' 51 000, Benkoelen f 53 800, Bangka en Onderhoorigheden f 9000), Gelebes f 53 900 (Manado f 7500 en Celebes ') De tusschen haakjes geplaatste bedragen komen ten laste van den buitengewonen dienst. VERKEER 199 en Onderhoorigheden f 46 400), Bali en Lombok f 47 000, Molukken f 12 700 en Timor en Onderhoorigheden f 1000. De totale lengte van de wegen iv beheer bij het Departement van Verkeer en Waterstaat en waarvan de onderhoudskosten flus óf geheel óf gedeeltelijk ten laste van de Landsbegroot ing worden gebracht, bedroeg einde 1936 12 200 km met een oppervlak van 40 102100 m 2 (ongeasfalteerde en geasfalteerde tezamen), waarvan 155 Skm niet een oppervlakte van 6 321 000 m- geasfalteerd. De volgende staat geeft een overzicht van de lengte en de oppervlakte van de wegen, welke in elk der daarin genoemde gewesten bij bet Departement van Verkeer en Waterstaat in beheer zijn, zoomede van de gedeelten daarvan, welke geasfalteerd zijn. Omtrent het hoofdwegenstelsel op Sumatra kan het volgende worden opge merkt. Aan den hcofdverkeersweg (stam- of asweg) in de lengterichting van het eiland Sumatra, loopende van Oosthaven over Teloekbetoeng, Lahat, Sarolangoen (Djambi), Fort de Koek, Sibolga, Medan en Koetaradja naar Oeleelheue, ont breekt nog de schakel tusschen de residenties Lampoengsche Districten en Palembang. Het grondverzet daarvoor kwam in 1936 voor een groot gedeelte gereed, terwijl op de wegvakken, waarvan de aarden baan reeds geheel voltooid is. begonnen werd met het aanbrengen van de verharding; in totaal werd aan dezen aanleg in 1936 f 176 400 besteed, welke kosten bestreden werden uil de ontvangsten verkregen uit het bijzonder uitvoerrecht op bevolkingsrubber. Behalve deze werkzaamheden betreffende nieuwen aanleg, werden in 1936 nog belangrijke verbeteringen aan den stamweg uitgevoerd in de residenties Palem bang, Djambi, Sumatra's Westkust en het gouvernement Atjeh en Onderhoorig heden. Aan deze verbeteringen, bestaande uit het vervangen van houten bruggen en overvaarten door kunstwerken van permanente constructie, het ophoogen ') Buiten het Cultuurgebied. BE STAATKUNDIGE TOESTAND 20 China, na afloop waarvan volgens het. program der Kuomintang een democratische regeering moest worden ingesteld en de voorloopige grondwet van 1931 worden vervangen door een definitieve, welke uiteraard den nieuwen rcgeeringsvorm zal belichamen. Op het sde Kuomintang-congres, in December 1935 te Nanking gehouden, werd het besluit genomen de ontworpen grondwet nogmaals te doen herzien, zoodat op 5 Mei 1936 het definitief ontwerp kon worden gepubliceerd. Het lag in de bedoeling dit ontwerp te onderwerpen aan de goedkeuring van even genoemd Nationaal Congres, hetwelk 12 November 1936 te Nanking zou bijeen komen. Op 14 Mei 1936 werd een kieswet afgekondigd, welke ook bepalingen inhield over de verkiezing van afgevaardigen der Chineesche emigranten. Deze verkie zingen zouden moeten worden gehouden in de plaatsen, waar zij woonachtig waren. De hoofdcommissaris van deze verkiezingen was de voorzitter van het Comité voor Overzeesche Zaken. Voor de verkiezing in Nederlandsch-Indië werd de Chineesche Consul-Generaal te Batavia tot superintendent benoemd. Aangezien verkiezingen of voorbereidingen daartoe voor een buitenlandsch politiek lichaam bij de artt. 158 en 159 van het Indisch Wetboek van Strafrecht zijn verboden, vestigde de Overheid er de aandacht op, dat de Chineezen in Nederlandsch-Indië niet aan deze verkiezingen konden deelnemen. Vanwege het Chineesch Consulnaf- Generaal werd een bekendmaking in dezen zin in de Chineesche pers gepubliceerd. DE ECONOMISCHE TOESTAND 200 niet bandjirvrij gelegen weggedeelten, alsmede hel verzwaren van de verharding en het asfalteeren, werd in 1936 f 544 500 verwerkt (Palembang f 115 300, Djambi f 326 200, Sumatra's Westkust f 82 400 en Atjeh f 20 600). In het voor die verbeteringen uitgegeven bedrag is begrepen f 504 200 voor werken, waarvan de kosten werden bestreden uit de ontvangsten verkregen uit het bijzonder uitvoerrecht op bevolkingsrubber. Voor den bouw van 7 kabelbruggen en den aanleg van de daarheen voerende toegangen in den Btamweg werd uitgegeven ± fBlB 900 (dal begrepen is In bet de residentie Djambi opgegeven bedrag van E 826 200). De toegangswegen kwamen gereed, terwijl van de bruggen de onderbouw werd voltooid. De verbindingswegen van de havenplaatsen Kmmahaven, l'akanbaroc, Ben koelen en Djambi met den stamweg werden verbeterd; daaraan werd respectievelijk f ".100, f 98 800, f 21 700 en f 1500 besteed. Van de havenplaals Palembang uit, is de stamweg te bereiken over: Teloek Sekajoe—Moearaiikitan—Moearaklingi—Moearabelit i; Praboemoelih —Moeara- enim; Praboemoelih—Pagerdewa—Batoeradja en Kajoeagoeng—(ioenoengbatoe— Moentjak Kabau—Martapoera. A,iu deze wegen, voor zoover gelegen buiten de locale ressorten, weid voor verbetering respectievelijk f 65 100, f 18 100, f 16 700 en f 57 800 besteed. Hieronder moge nog het een en ander worden medegedeeld over de belangrijke werken van meer locaal karakter in enkele gewesten. Ju het gouvernement Atjch en Ondcrhoorirjltrilcn werden de w verband met den afvoer van producten van de ondernemingen aan hel weggedeelte Lam lë Kroeëng Soesoe in 19-'!"> aangevangen verbeteringen vooftgeset. In dil weggedeelte ter lengte van 63 km werden 24 permanente bruggen en 111 betonbuisduikers gebouwd, waarvoor, mei inbegrip van de verbeteringen aan den weg zelf, in 1986 + f 112 900 werd besteed. Voor hel ophoogen en omleggen van den Roendeng-weg hij Kroeëng Meureubo (Westkust) werd + f 2500 uitgegeven (ten laste van de onivangsten, verkregen uit het bijzonder uitvoerrechi Of) bevolkingsrubber). In de residentie Tapanoeli weed aan den Padanglawas-weg en den Pahae weg in een sneller tempo doorgewerkt dan de laatste jaren, hetgeen mogelijk was, doordat voor gedeelten van beide wegen uit de rubberfondsen gelden beschikbaar werden gesteld. Aan die wegen werd verwerk! respectievelijk + f 78 800 en I 120 300 (waarvan flB 200 en E 11800 ten laste van de rubberfóndaen). Vooi de verbinding van den z.g. Padanglawaa-weg van Goenoengtoea af met de \\' in het gouvernement Oostkust van Sumatra, de z.g. ltokan— Lawas-weg, weid besteed + f 27 000, waarvan de kosten werden bestreden uit de nihberfondsen. Aan den met behulp van heerendienstplichtigen in aanleg zijnden Pakpak-weg werd voor den bouw van permanente kunstwerken uitgegeven + f 9500. In het gewest Oostkust van Sumatra berust liet beheer der wegen in dat gedeelte, hetwelk bekend is als Cultuurgebied, bij den Cultuurraad. Deze had einde 1936 in beheer 1121,7 km, onderverdeeld als volgt: asfaltwegen 929,2 km (of 83 %), grind- en stcenslagwegen 81,2 km (of 7 %) en onverharde wegen 111,3 km (of 10 %). Voor het onderhoud werd in 1936 f 382 764 besteed of + f 341 per km. Voortgegaan werd met het verbreeden van de belangrijkste hoofdwegen en het verbeteren van het alignement. Aan het onderhoud van bruggen en duikers werd f 36 354 uitgegeven, waarin begrepen zijn de kosten voor het verbreeden en verlengen van een aantal bruggen in de hoofdwegen, welke slecht bij het alignement van den weg aanpasten, zoomede van enkele zware herstellingen. Aan du bij het Land in beheer zijnde wegen buiten het Cultuur gebied werden geringe bedragen besteed voor vernieuwingen van houten bruggen in den weg Tratal; Boeloeh naai' de grens van liiouw. Ten behoeve van de controle op het verkeer werd te Pakanbaroe een weegbrug aangebracht. Voor den aanleg en de verbetering van den in de residentie Luwpoengsche Districten gelegen Kolonisaiieweg Tegigeneng— Gedongdalena werd ± f 51000 uitgegeven. Ten behoeve van den aanleg van verbindingswegen tusschen de l.ampoengsche Districten en Benkoelen werden opnamen verricht, waarvoor werd uitgegeven ± f 25 500. Met het opmaken van de ontwerpstukken voor die ver- VERKEEK 201 bindhigswegen werd begonnen, soodal in 1937 een aanvang kon worden gemaakt mei den aanleg daarvan. In de residentie Sa mul ra's Westkust werd een belangrijke verbetering aan gebracht aan den weg Airbangis—Simpang Ampat, waarvoor is uitgegeven + f 43 800, welke kosten werden bestreden uit het bijzonder uitvoerrecht op bevolkingsrubber. Aan asfalteering werd besteed + f 31 400. In de residentie Benkoelen word aan de wegoinlegging Tais—Masmambaug— brug Alaras uitgegeven + f 40 700. Aan den toegangsweg naar het kolonisatie terrein IVrbo werd + f 6000 besteed. In de residentie Djambi werd voor verbetering van den weg van Djambi over Kompe naar Tandjoeng uitgegeven + f 14 700. Behalve de reeds vermelde werkzaamheden aan de ontbrekende schakel in den stamweg in de I ,ainpoengsche Districten, den Padanglawas-weg, den Pahae weg, de verbindingswegen van den I'adaiiglawas-w eg en den Rokan-weg (Oostkusi van Sumatra) en den I'akpak-wog, werd in de overige gewesten geen aanleg van nieuwe' wegen geëntameerd. Wel werden daar uiteraard bedragen besteed aan verbeteringen van wegen en kunstwerken, waarbij door hel beschikbaar zijn van belangrijke bedragen uit de rubberfondsen, deze verbeteringen in een aanzienlijk sneller tempo kenden worden lof stand gebracht dan anders bet geval zou zijn ecu eest . Op Borneo werd in de residentie Zuider- en Oosterafdeeling mei den aanleg van de eerste 15 km van den + 180 km langen weg van Moearaoeja naar Tanab grogol voortgegaan, waarvoor werd uitgegeven -i f 88 700. Aan de verbetering van het Klampan-kanaal is ± f 77 900 best eed. Voor verbeteringen vanden hoofd verkeersweg van Bandjermasin over Martapoero, Kandangan, Pantaihambawang, Tapoes, Amoentai, Tandjoeng naar Moearaoeja is uitgegeven ± f 187 100. De uitgaven aan de in dit gewest uitgevoerde, hierboven genoemde werken werden alle bestreden uit de rubberfoudseli. In de residentie Westerafdeeling run Borneo werd mei de' verbeteringen in den kustweg I'oiitianak —Pamangkal voortgegaan. De brug over de Mampawah rivier ter vervanging van de veerpont werd voor hel verkeer opengesteld. In 1936 werd hiervoor uitgegeven + f 27 700 en voor de toegangswegen f 12 200. Voor den bouw van een brug over do Soengai Sebangkau bij km 170 in hetzelfde weg vak werd uitgegeven + f 23 500. In de gewesten Oelebes en Onderhoorigheden, Memode, Bali en Lombok, Timor en Onderhoorigheden en de Molukken beperkten de. werkzaamheden zich tol het verbeteren van bestaande wegen en bruggen, waarvoor werd uitgegeven respectievelijk f 46 300, f 7500, f 46 900, f 1000 en f 12 700. 3. Wegverkeer Aantal motorrijtuigen en aantal houders van motorrijtuigen. Het aantal motorrijtuigen, dat gedurende het jaar 1935 met bijna 10 000 steeg, is in 1936 nog met 4522 vermeerderd. Zooals uit de volgende tabel blijkt, is deze stijging verdeeld over alle soorten motorrijtuigen, met uitzondering van de driewielige. Aantal motorrijtuigen in Nederlandsch-Indië DE ECONOMISCHE TOESTAND 202 Het feit, dat de toename van het aantal motorrijtuigen in 1936 meer dan 50 % kleiner is dan in 1935, behoeft geenszins als een ongunstig teeken te worden opgevat. De groei van het motorpark in 1935 toch zal niet als normaal mogen worden beschouwd, daar deze ongetwijfeld in belangrijke mate is gestimuleerd door de buitenwerkingstelling op) 1 Januari 1935 van de motorvoertuigenbelasting ordonnantie's, en vervanging van die belastingen dooi- een verhooging van den benzine-accijns. Het aantal houders van motorijtuigen is in den loop van 1935 met ruim 5000 toegenomen. Deze vermeerdering betreft alle categorieën houders, zoowel op Java als in de Buitengewesten met uitzondering van de categorie rechtspersonen op Java. Laatstgenoemde categorie is met 120 verminderd, terwijl het aantal aan deze groep uitgereikte nummerbewijzen met ruim 900 is toegenomen. Aantal rijbewijzen en aantal rijbewijshouders. Het aantal rijbewijshouders is, niettegenstaande de vermeerdering van het aantal motorrijtuigen, in 1935 belangrijk teruggeloopen. Deze ruim 93 000 rijbewijshouders waren tezamen in het bezit van ± 105 000 rijbewijzen. ') Verbeterde cijfers. Aantal houders van motorrijtuigen en aantal aan beu uitgereikte nummerbewijzen Aantal rijbewijshouders op 1 Januari 1936, vergeleken met dat op 1 Januari 1935 VERKEER 203 Benzineverbruik, benzine-accijns en motorvoertuigenbelasting. In 1936 is het benzineverbruik, in vergelijking met 1935, met 7 % toegenomen. De opbrengst van den benzine-accijns in 1936 bedroeg + f 21 millioen. Hieronder volgt oen overzicht van het aantal en de soort van motorrijtuigen en aanhangwagens, dat in Nederlandsch-Indië op 1 Januari 1936 in de op 1 Januari 1935 in werking getreden nieuwe motorvoertuigenbelasting was aan geslagen. De opbrengst van de motorvoertuigenbelasting bedroeg in 1936 f 532 000 (in 1935 f 336 000). De motorvoert uigenbelasiingordonnantie (I. S. 1934 n°. 718) is nader gewij zigd en.aangevuld (I. S. 1937 n°. 33), welke wijziging in hoofdzaak de strekking heeft om de belasting van aanhangwagens, welke uitsluitend worden gebruikt achter motorrijtuigen, gedreven door benzine, petroleum, dan wel een mengsel van deze vloeistoffen en achter houtskoolgasauto's terug te brengen van f 9 tot f 5 per 100 kg toegestaan totaal-gewicht en voorts om de mogelijkheid te openen om restitutie van belasting te verleenen voor dieselmotorrijtuigen, welke reeds op 1 Januari 1935 in gebruik waren en waarvan kan worden aangetoond, dat zij in eenig aan het jaar 1941 voorafgaand belastingjaar niet meer dan 40 000 km hebben afgelegd. Wettelijke bepalingen. De wijziging van de wegverkeerswetgeving, waarvan reeds in het vorig Verslag werd melding gemaakt, is in 1936 tot stand gekomen en 1 Januari 1937 in werking getreden. De gewijzigde wegverkeersordonnantie is in haar geheel opnieuw afgekondigd in I. S. 1936 n°. 201. De oude wegverkeers verordening, alsmede de wegverkeersbesluiten Verkeer en Waterstaat en Binnen landsch Bestuur werden ingetrokken en door nieuwe regelingen vervangen, welke respectievelijk zijn opgenomen in I. S. 1936 n°. 451, Bb. n°. 13699 en Bb. n°. 13700. Voor de aanwijzing van een aantal wegen op Java en Madoera als hoofd verkeerswegen zie men Bb. n". 13596 en voor de nadere aanwijzing van de groote doorgaande verharde verkeerswegen in de gewesten buiten Java en Madoera zie men Bb. n°. 13684. Wegbebakening. De aan de Koninklijke Nederlandsen-Indische Motor Club (K.N.LM.O.) en de Dcli Automobiel Club opgedragen wegbebakening kon, mede dank zi] de daarvoor ook in 1930 door bel Gouvernement verleende subsidie, bedragende de helft van de kosten met een maximum van f 20 000 's jaars, door deze vereenigingen met kracht worden voortgezet. Benzineverbruik (in millioenen liters) 4. Railver keer Overzicht van de uitkomsten van het spoorwegbedrijf Hoofdzakelijk tengevolge van nog verdere verlaging van de exploitatie-uitgaven, waarbij veelal geprofiteerd werd van in vorige jaren getroffen maatregelen, ver- Motorvoertuigen, terzake van het houden waarvan in 1935 motorvoertuigenbelasting is geheven (I.S. 1934 No. 718) Toestand op 31 December 1935 DB BCONOMISCHE TOESTAND 204 VERKEER 205 loonden de resultaten der meeste particuliere spoorwegbedrijven op Java over 1936 een iets gunstiger beeld dan over 1985, zij hel dan <«>!<. dat van winst nou geen sprake was. De 1 ><>l i Spoorweg Maatschappij, wier lijnen liggen in een cultuurgebied waar de conjunctuur reeds in 1985 lichto Bymptonlen van ver betering begon Ie vertoonen, ondervond den invloed van de/e zich in 1986 voortzettende conjunctuur-verbetering in bare bedrijfsresultaten. Op .lava, waar de particuliere spoor- en tramwegmaatschappijen haar bedrijf uitoefenen, heeft de werkzaamheid der Buikerindustrie in normale tijden daarop steeds grooten invloed gehad. Toen dan ook in 1936 ten behoeve van den oogst 1937 weer een grootere aanplant in den grond gebracht kon worden dan in de beide voorafgegane jaren, bleek daarvan weldra de gunstige uitwerking door de vermeerdering van den aanvoer van allerlei benoodigdheden en de toename van de geldcirculatie. De verhel van de conjunctuur begon zich dan ook reeds aan het einde van de eerste helft van 1936 ai te teekenen en wed \ ervolgens gestimuleerd door de levendige vraag naar [nlandsche landbouwproducten, voornamelijk cassave en maïs ten behoeve van export, welke boxendien nog versterkt werd door de depreciutie van den gulden. Ook de toeneming van den import beïnvloedde het goederenvervoer in gunstigen zin. Een deel dier vermeerdering, evenals van het verroer van oassave en maïs, wist echter de vrachtauto tegen steeds Lagere vraohtpriJEen tot zich te trekken, terwijl grobak, tjikar en prauw door groot aanbod en uiterst lage vrachten op verschillende trajecten het i.n ie\ enpeil drukten. Dank zij de betere economische omstandigheden onder de Inlandsche bevol king vermeerderde het reizigersvervoer dier groep, voornamelijk op de korte afstanden. Het gebruik van de kleine vierwielige autobussen, z.g. autoletten, liep op enkele trajecten terug; de groote busondernemingen zijn, vooral in Midden-Java, geslaagd in het tot standbrengen van een zekere stabiliseering van de tarieven en van het vervoer. De omstandigheden eischten, evenals in 1935, een voortzetting van de aan passing der tarieven naar beneden. Hoewel in bijna alle gevallen de daling der ontvangsten door de vermindering der uitgaven werd overtroffen, werd de financieele positie der verschillende particuliere spoorwegmaatschappijen er niet beter op en, behoudens één uit zondering, hadden ook die maatschappijen, welke tot nog toe niet in gebreke behoefden te blijven, groote moeite om aan hare verplichtingen te blijven vol doen. Hieronder volgen eenige gegevens betreffende de uitkomsten van het bedrijf der Staatsspoorwegen en van de voornaamste particuliere spoorwegmaatschappijen. Voor nadere gegevens van deze ondernemingen, zoomede van de overige spoor iii tramwegen, moge worden verwezen naar het tweede gedeelte van dit Verslag en naar de desbetreffende jaarverslagen. a. Staatsspoorwegen. Omvang van het net. De lengte van het op Java en op Sumatra in exploitatie zijnde net onderging geen verandering. Financieels resultaten. l ) Ontvangsten. Tengevolge van de verbetering der wereld marktsituatie en de door de Regeering getroffen monetaire maatregelen was in het laatste kwartaal van 1936 een belangrijke opleving waar te nemen. welke niet naliet ook de bedrijfsuitkomsten der Staatsspoorwegen in gunstigen zin te beïnvloeden. Vertoonden de eerste 9 maanden ten opzichte van 1935 nog een achteruitgang met + f 835 000 of 4 %, de laatste 3 maanden gaven een dus danige opbrengststijging te zien, dat, zooals uit de hieronder gepubliceerde staten kan blijken, deze achteruitgang geheel kon worden ingehaald. Met ingang van 1 Mei 1936 werd een nieuw algemeen reizigerstarief inge voerd, waartoe, behalve de concurrentie van het wegverkeer, mede aanleiding dé behoefte aan aanpassing aan het verlaagde levenspeil en hef tegengaan ') De cijfers van 1930 zijn voorloopige cijfers. DE ECONOMISCHE TOESTAND 206 van de verschuiving van het vervoer van hoogere naar lagere klassen. Verder werd een nieuw algemeen bestelgoedtarief van kracht. Voortgegaan werd met de verbetering van de regionale treinverbindingen door opvoering van de treinsnelheden en van de treinfrequentie. Van de op het gebied van den treindienst getroffen maatregelen verdient in het bijzonder vermelding de instelling op 1 November 1936 van de nachtexpres treinen, welke een dagelijksche nachtverbinding onderhouden tusschen Batavia en Soerabaja vice versa. Deze verbinding heeft met haar goede aansluitingen West- en Oost-Java dichter bij elkaar gebracht en daardoor Zoodanige verkeers mogelijklieden geschapen, dat nieuwe verkeersbehoeften zijn ontstaan, welke tevoren niet, dan wel slechts op andere, dikwijls minder doeltreffende wijze konden worden bevredigd- De instelling van deze treinen is een volledig succes gebleken. Een gedetailleerd vergelijkend overzicht van de ontvangsten volgt hieronder: Uitgaven. Niettegenstaande in 1936 de vervoersomvang niet verder is gedaald en bij verscheidene exploitaties zelfs gestegen is, was het door verder doorgevoerde bezuinigingen mogelijk, de gewone exploitatie-uitgaven me! iiiim II millioen gulden te verminderen. Dit resultaat is voor bei grootste deel verkregen door maatregelen op bezoldigingsgebied en door een verder doorgevoerde kwalitatieve versobering en inkrimping van het personeel. De sterkte van het in werkelijken dienst aanwezige personeel bedroeg: waarmede in het tijdsverloop sedert 1 Januari 1930 een totale personeels vermindering is bereikt aan hooger personeel van 101 man of + 50 %, aan middelbaar personeel van 1587 man of ± 41 % en aan lager personeel van 13 870 man of ± 35 %, of in totaal van 15 558 man of ± 35 %. Bij de inkrimping der personeelsformatie in de voorafgegane jaren is in een zeer snel tempo gestreefd naar een minimum-bezetting om het bedrijf gaande te houden zonder de grens te passeeren, waar beneden een goede en veilige verkeersbediening gewaarborgd kan worden geacht. Gebleken is, dat deze grens vooral door het toenemend vervoersvolume sedert enkele maanden voor sommige corpsen eenigszins is overschreden. De bedrijfsformaties van deze corpsen zullen dan ook worden herzien. De in de voorafgegane jaren verkregen beperking in onderhoud en vernieuwing kon in 1936 ondanks de opvoering van de treinsnelheden nog gehandhaafd worden. Evenwel zijn ook in dit opzicht de uiterste grenzen van bezuiniging én uitstel van vernieuwingswerken bereikt, zoodat er ook hier op gerekend moet worden, ') Uitgezonderd nagekomen ontvangsten uil het verkeer betreffende vorige jaren, ad f 722704. VERKEER 207 dat in de komende jaren meer aan onderhoud en vernieuwing ten koste gelegd zal moeten worden. Reeds in 1936 bleek, dat de materieele uitgaven een, zij het ook geringe, stijgende tendenz vertoonden. De resultaten van een en ander blijken uit het volgend overzicht. ') Het overschot over 1936 bedraagt dus f 2 544 787, tegen f 1 154 225 in 1935. De totale werkelijke uitgaven, welke ook in 1986 geheel uil de inkomsten konden worden bestreden, verminderden met f 1389 298 of 5,18 %, van welke vermindering + f 1 200 000 wegens bezuiniging op de personeele uitgaven zijn verkregen. Ten opzichte van het personeelsbudget van 1035 bedraagt laatst bedoelde bezuiniging 7,06 %. Voorts blijkt uit vorenstaande opgave, dat, volgens de aldus berekende uit komsten, de Java-spoorwegen, de Zuid-Sumatra spoorweg en de spoorweg ter Sumatra's Westkust, evenals in 1935, in 1936 een oveschol hebben opgeleverd. Slechts de Atjeh-spoorweg leed nog een verlies van f 50 194; dit verlies is, in vergelijking met dat van 1935 (f 226973), belangrijk minder geworden. Het totale overschot bedroeg f 2 544 787, hetgeen f 1 390 562 meer is dan in 1985. Wat de fictieve uitgaven betreft, verminderde de bijdrage in de pensioens lasten tengevolge van de salarisherziening en van de op personeelsgebied verkregen bezuinigingen van f 1 796 100 in 1935 tot f 1 622 200 in 1936. De afschrijvingen vertegenwoordigden in 1936 een bedrag van f 1 156 100, tegen f 1 828 800 in 1935. Evenals in 1935 heeft het bedrijf in 1936 ten opzichte van de kaspositie van het Gouvernement een overschot opgeleverd, hetgeen uit het volgend overzicht der begrootingsuitkomsten blijkt: ') Er is slechts rekening gehouden met de werkelijke; uitgaven; afschrijvingen zijn bier buiten beschouwing gelaten, evenals de bijdrage in de pensioenslasten. 2 ) Uitgezonderd nagekomen ontvangsten uit bet verkeer betreffende vorige jaren, ad f 722 784. *) Ter wille van de vergelijkbaarheid der cijfers zijn de in 1935 nagekomen ontvangsten van vorige jaren ten bedrage van f 722784 buiten beschouwing gelaten. DX ECONOMISCHE TOESTAND 208 Verkeer. Een vergelijking der verkeersprestatie in de afgeloopen 2 jaren ver toont het volgend beeld: Het aantal reizigers, dat van de Staatsepoor gebruik maakte, bedroeg (in 1000-tallen): Technische Diensten. Voortgegaan werd op den weg van rationalisatie van werkmethoden en het betrachten van de uiterste spaarzaamheid in het gebruik van materialen. De verwisseling van weiijzeren door vloei-ijzeren bruggen werd voortgezet, terwijl voorts op bescheiden schaal gestreefd werd naar verbetering van de accom modatie van het rollend materieel. Aan vracht- en ijlgoed zijn vervoerd (in tonnen): Overzicht van het rollend materieel, brandstof- en energie-verbruik (voor electrische tractie) VERKEER 209 Bovendien waren einde 1936 in bedrijf 13 electrische locomotieven, 25 motor rijtuigen en 26 volgrijtuigen. Door den electrischen tractie-dienst werd in 1936 aan energie verbruikt 11 213 000 kwh draaistroom voor 1 999 000 treinkilometers, tegen 10 754 000 kwh voor 1 957 000 treinkilometers in 1935. Voor het werkplaatsbedrijf kenmerkte zich het jaar 1936 door de verdere concentratie van de werkzaamheden in de gecentraliseerde Java-werkplaatsen. Voorts werden de toegepaste werkwijzen meer in overeenstemming gebracht met den stand van de moderne techniek. Zoo werd o. a. een begin gemaakt met de invoering van de nieuwste, het geheele complex werkzaamheden van de locomotiefopname omvattende, werkmethoden, welke door de opstelling van een moderne uitlijn inrichting in de werkplaats Madioen mogelijk is geworden. De nieuwe werkwijze opent goede vooruitzichten ten aanzien van de ver betering van de kwaliteit van het werk en van de verlaging der onderhouds kosten. In verband met de invoering op 1 November 1936 van de nachtexpres-treinen, werden vier slaaprijtuigen in eigen beheer gebouwd, waarbij de nieuwste vindingen op dat gebied werden toegepast. Tn de Java-werkplaatsen werd aan loonen uitbetaald f 1 001 000, tegen f 997 280 in 1935. Voorraden en aanschaffingen. De waarde van de voorraden bedroeg eind 1935 f 10 902 000 en eind 1936 f 10 803 000. Ten behoeve van de aanvullingen daarvan werd aangekocht in Indië voor f 620 000 en in Europa voor f 330 000, en overgenomen van andere Departe menten en Diensten voor f 712 000. Voor nadere bijzonderheden wordt verwezen naar het door de Staatsspoor wegen gepubliceerd verslag over 1936. b. Particuliere spoor- en tramwegen. De daling in de ontvangsten bij do Nederlandsch-Indische Spoorweg Maatschappij bleef in 1936 voortduren; de bruto-ontvangsten bedroegen f 6 336 000 (vorig jaar f 6 644 000), dus 5 % minder dan in 1935. Deze achteruitgang in de ontvangsten is iets minder dan het vooraf gegane jaar, toen de daling 7 % bedroeg. Doordat de exploitatie-uitgaven + f 680 000 minder hebben bedragen dan in 1935, is het exploitatie-overschot ten opzichte van 1935 met f 372 000 gestegen. In het volgend staatje zijn de bedrijfsontvangsten (in duizendtallen guldens) over 1935 en 1936, zoomede het percentage van den voor- dan wel achteruitgang opgenomen. Brandstoffen 14 DE LANDSFINANCIËN 21 HOOFDSTUK II DE FINANCIEELE TOESTAND A. DE LANDSFINANCIËN 1. Algemeen overzicht De ramingen der ontwerp-begrooting 1936, zooals deze begin 1935 werden opgesteld, waren gebaseerd op de verhoudingen van dat oogenblik, zoodat geen rekening werd gehouden met mogelijkheden van verdergaande inzinking dan wel van opbloei van het economisch leven. Bij verschillende aanvullende begrootingen u crd de begrooting 1936 nog gewijzigd en aangevuld. Zij wees in haar uiteindelijken opzet een eindcijfer voor do gewone Landsmiddelen aan van f 270,5 millioen en voor de gewone Landsuitgaven van f 316 millioen. Voor den gewonen dienst werd derhalve een tekort geraamd van f 45,5 millioen. Wijl de begrooting voor den buitengewonen diens! en: nadeelig saldo aanwees van f 3,7 millioen, werd dus voor den geheelen dienst een tekort geraamd van f 49,2 millioen. Voornamelijk dank zij het ruimer vloeien der middelen, vertoonen de uit komsten een gunstiger beeld dan de ramingen, hetgeen blijkt uit het volgend overzicht, dat is ontleend aan den herdruk van de financieele nota betreffende de ontwerp-begrooting 1938 (Gedrukte stukken Tweede Kamer, Zitting 1937— 1938, 4, n°. 30). Bij splitsing van uitkomsten en ramingen volgens de gebruikelijke hoofd groepen en saldeering van tegenover elkaar te stellen inkomsten en uitgaven, verkrijgt men de volgende cijfers. (In duizendtallen guldens.) DX ECONOMISCHE TOESTAXD 210 Gestimuleerd door verdere tariefsverlagingen op eenige trajecten en enkele verbeteringen in den treindienst, o. a. op het lijngedeelte Solo—Batoeretnó', viel op verschillende lijngedeelten — voornamelijk in de suikerstreken — in het tweede halfjaar van 1936 een belangrijke stijging van het aantal Inheemsche reizigers waar te nemen, terwijl de nog voortgaande afbrokkeling elders geremd werd. De toeneming van het aantal reizigers en van de opbrengst daarvan waren voor de lijnen Semarang—Vorstenlanden resp. 11,6 en 5 %, Jogja—Willem I resp. 21,7 en 13,6 % en Bojolali—Solo—Batoeretnó resp. 9 en 6,1 %. Op de andere lijnen viel nog steeds een vermindering te constateeren. Door de marktgangers tegen een redelijk tarief in de gelegenheid te stellen te profiteeren vafn de ruimte, welke de treinen bieden, vermeerderden de ont vangsten van het bagage-vervoer met ruim 10 %. De opbrengst van het vervoer van bestelgoed nam af met 8 %, dat van postpakketten met + 9 %. Dank zij het aanzienlijk grootere vervoer van vele soorten goederen, voor namelijk van cassave, kantrechthout, maïs, meststoffen, suikerriet en ijzerwerk, was, niettegenstaande de belangrijke vermindering van het transport van melasse en suiker naar Semarang, en van zware olie en residu naar Soerabaja, het totale vervoersvolume naar het aantal tonnen ruim 5 % (48 000 ton) hooger dan dat van het jaar 1935. Het aantal tonkilometers bleef nagenoeg gelijk. Tengevolge van de nog voortdurende daling van de tarieven bedroeg de opbrengst daarentegen nagenoeg 6 % (bijna f 300 000) minder dan die van 1935. Voor de lijn Semarang—Vorstenlanden waren het vervoer en de opbrengst 8200 ton en f 317 000 minder dan in 1935. De ontvangsten en uitgaven van de Dcli Spoorweg Maatschappij van 1935 en 1936 (in duizendtallen guldens), zoomede het percentage van den voor- dan wel achteruitgang, zijn opgenomen in het volgend staatje. VEEKEER 211 Hieruit blijkt, dat door toename van al het vervoer, uitgezonderd het vrijwel gelijk gebleven vervoer van bestelgoederen, en van de post diversen de totale bruto-ontvangsten over 1936 9 % meer, terwijl de exploitatie-uitgaven 5 % minder hebben bedragen dan over 1935, waardoor het exploitatie-overschot in vergelijking met 1935 met f 493 000 is gestegen. Het reizigersvervoer, dat in 1935 nog met 3 % ten opzichte van 1933 ver minderde, steeg in 1936 met 11 %, hetgeen, behalve aan de algemeene opleving in het vervoersgebied, ook aan de in Augustus 1935 ingevoerde verlaging van de reizigerstarieven is te danken. De meerdere ontvangsten uit het ijl- en vrachtgoederenvervoer zijn het gevolg van de verhoogde export van palmolie, rubber, latex, tabak en thee en van de verhoogde import van meststoffen, rijst en ijzerwerk. Hot vervoer van vezels nam daarentegen af door verminderde export. De termijn, gedurende welken eenige artikelen van het algemeen tramweg reglement van kracht blijven en eenige artikelen der algemeene bepalingen spoor en tramwegen geen toepassing vinden voor de tramwegen der Bataviasche Verkeers Maatschappij, is nader verlengd (zie I. S. 1936 nos. 367 en 686). In de eerste 3 kwartalen van 1936 waren de financieele uitkomsten van de Semarang-Joana Stoomtram Maatschappij wederom lager dan in hetzelfde tijdvak van 1935. Door de in het laatste kwartaal ontstane conjunctuurverbetering werden echter zoowel het reizigersvervoer als het goederenvervoer gunstig beïnvloed, het geen tenslotte tot het resultaat heeft geleid, dat de einduitkomsten van het bedrijf minder ongunstig waren dan in 1935. De ontvangsten en uitgaven (in duizendtallen guldens) in 1935 en 1936, zoomede het percentage van den voor- dan wel achteruitgang zijn in het volgend staatje opgenomen. Het aantal vervoerde reizigers beliep 2 345 000, tegen 2 304 000 in 1935; door de op 1 November 1935 ingevoerde tariefsverlaging was de opbrengst uit dit vermeerderde vervoer echter 7 % geringer dan in 1935. Het vervoer van vracht- en ijlgoed nam van 228 672 ton in 1935 toe tot 260 839 ton in 1936. Rekening houdende met een vermindering van suiker- en melasse-vervoer van onderscheidenlijk 16 349 ton en 12 109 ton, is het vervoer van andere goederen (hoofdzakelijk maïs, rijst, ketella, padi, brandhout, oud ijzer, machinerieën en zand) met 60 624 ton toegenomen, waardoor een opbrengst vermeerdering van 7 % ontstond. DE ECONOMISCHE TOESTAND 212 De concurrentie van autobussen bleef ongeveer gelijk aan 1935, doch die van vrachtauto's nam grootere afmetingen aan. Ook het prauwvervoer bleef, met name ten aanzien van het houtvervoer naar West-Java, het railtransport der Maatschappij gevoelige concurrentie aandoen. De opbrengsten van de Semarang-Cheribon Stoomtram-Maatschappij waren in 1936 wederom lager dan in 1935, doch door verdere verlaging van de exploitatie kosten kon voor het eerst sinds jaren een kleine vermeerdering van de netto opbrengst ontstaan. De opbrengst- en exploitatie-cijfers (in duizendtallen guldens), zoomede de voor- dan wel achteruitgang in procenten over 1935 en 1936 volgen uit het volgend staatje. In het begin van 1936 werden in het betreffende verkeersgebied de eerste teekenen geconstateerd van economische opleving, welke echter na September duidelijk waarneembaar was. Het reizigersverkeer en het vervoer van bagage en bestelgoederen werden, behalve door de opleving, mede gestimuleerd door de werkverruiming, ontstaan doordat een grooter aantal suikerfabrieken een aanplant in den grond bracht. De totale omvang van het vervoer van vracht- en ijlgoederen liep terug met 19 553 ton (van 479 859 ton in 1935 tot 460 306 ton in 1936). Deze achteruitgang werd veroorzaakt door een vermindering van het vervoer van suiker van 34 882 ton en een vermeerdering van het vervoer van andere producten van 15 329 ton. De concurrentie van autobussen bleef in 1936 even scherp, die van vracht auto's nam toe, voornamelijk op het traject Semarang—Pekalongan, terwijl die van kustvaarders en prauwen vrijwel gelijk bleef. Van de grobaks werd op de korte afstanden ernstige concurrentie ondervonden. Bij G.B. 6 Aug. 1936 n°. 16 is een commissie ingesteld, welke tot taak heeft om na te gaan: a. of door de wijzigingen in het zoutvervoer, welke het gevolg zullen zijn van de voorgenomen reorganisatie van het zoutwinningsbedrijf, de financieele positie der Madoera Stoomtram Maatschappij in die mate ongunstig zal worden beïnvloed, dat zij tot inkrimping dan wel tot geheele of gedeeltelijke staking van haar bedrijf zal moeten overgaan; b. indien de vraag sub a beves tigend mocht worden beantwoord, of dan het economisch belang van Madoera vordert, dat op eenigerlei wijze uitgaven ten laste van de Landsbegrooting worden gedaan met het doel het voortbestaan der Madoera Stoomtram Maatschappij, al dan niet in den bestaanden vorm, te verzekeren, dan wel c. of het economisch belang van Madoera wellicht beter wordt gediend door het in het leven roepen van andere verkeersmogelijkheden en, zoo ja, van welke. VEBKEBR 213 e. Wettelijke bepalingen. De regeling betreffende de grootste snelheid, waar mede de treinen op de spoorwegen der tweede klasse mogen rijden, is nader gewijzigd en aangevuld (1. S. 1936 n°. 155). 5. Havenwezen en baggerdienst a. Havenwerken. Voor nieuwe werken werd in 1936 in de groote bedrijfs liavoiis Tandjoengpriok, Soerabaja, Semarang, Belawan en Makassar uitgegeven onderscheidenlijk f 35 713, f 35 267, f 7106, f 27 782 en f 37. De uitgaat te Tandjoengpriok heeft betrekking op den aanleg en de vernieuwing van eenige kraansporen, terwijl mede een gedeelte van de kadewaterleiding is vernieuwd. Te Soerabaja is gelijktijdig met de periodieke dokking en revisie van het 14 000 tons Landsdok overgegaan tot de vernieuw ing van de pijpleidingen van dat dok. Te Belawan is de aanleg van den dam langs het eerste gedeelte van het Belawan-vaarwater ter beteugeling van de dwarsstroomen tusschen de Deli-rivier en het Belawan-vaarwater voortgezet. In de kleine bedriji'shaveiis werd voor nieuwe werken f 27 834 uitgegeven. Te Cheribon en Manado werd voortgegaan met het verlengen van de haveii dammen, teneinde tot een vermindering van de aanslibbing en van het te ver richten onderhoudsbaggerwerk te geraken. In de kleine niet in bedrijf genomen havens werd aan vernieuwingen en nieuwe werken f 13 000 uitgegeven, terwijl voor het gewoon onderhoud en groote herstellingen aan ha venobjecten f 67 000 noodig was. Het onderhoud van de te Sabang aanwezige havenobjecten werd, evenals in 1935, opgedragen aan de Naamlooze Vennootschap „Zeehaven- en kolenstation Sabang" tegen een aannemingssom van f 23 000. Tevens is in 1936 begonnen aan een groote herstelling van een deel der kolensteigers, waaraan in dat jaar f 25 000 is ten koste gelegd. Aan onderhoud der meerboeien o. a. werd boven dien f 5000 uitgegeven. Voor waarnemingen in reeden en vaarwaters en voor verbetering van vaar waters van niet in bedrijf genomen kleine havens werd onderscheidenlijk f 700 en f 900 besteed. b, Havenexploitatie. Zooals kan blijken uit den volgenden staat van in- en uitvocrcijfers (in tonnen van 1000 kg) der 6 groote havens van Nederlandsch-Indië over de jaren 1934 —1936, is de invoer in die havens ten opzichte van 1935 ver meerderd, en wel met ± 1 %, terwijl de uitvoer met ± 3 % is afgenomen. DE ECONOMISCHE TOESTAND 214 Scheepsbezoek aan de zes groote bedrijfshavens in de jaren 1934, 1935 en 1936 (alleen koopvaardijschepen van 300 m 3 netto-inhoud en meer) De haveninkomsten zijn in 1936, vergeleken bij die van 1935, nog eenigszins achteruitgegaan (met + %), hetgeen voor een deel verband houdt met d< verschillende ingevoerde tariefsverlagingen. I I I Zooals blijkt uit den volgenden staat, waren de bedrij f 8 uitga ven in 1936 + f 220 000 of + 6 % hooger dan in het voorafgegane jaar, hetgeen o. a. verband houdt met de uitvoering van enkele groote herstellingen. ') Verbeterde cijfers. Bedrij f sinkomsten Bedrijfsuitgaven VERKEER 215 De over 1936 verschuldigde sommen voor aflossing en rente van de in de bedrijfshavens geïnvesteerde kapitalen zijn in het volgend overzicht aangegeven Haven van Tandjoengpriok f 2 779 144 ~ Soerabaja 4 839 403 ~ Semarang 666 109 ~ Belawan 1 672 394 ~ Makassar 750 326 ~ Emmahaven 258 689 Kleine bedrijfshavens 765 157 Tezamen f 11 731 222 De bedrij f sinkomsten bedroegen . . . flO 780 178 en de bedrijfsuitgaven 3 874 610 Bedrijfssaldo 6 905 568 Nadeelig saldo over 1936 f 4 825 654 De reedegrenzen van Batavia en Tandjoengpriok zijn gewijzigd en die van Soerabaja aangevuld (I. S. 1936 n°. 422). Voor wijziging van het algemeen havengeldreglement bedrijfshavens zie men I. 8. 1936 nos. 218 en 546. Bij G.B. 3 Aug. 1936 n°. 12 (1. S. n". 486) is de regeling van de belooningen, welke door de havenmeesters en als zoodanig dienstdoende ambtenaren kunnen worden gevorderd voor werkzaamheden op verzoek van belanghebbenden verricht, en het tarief voor het maken en verlijden van scheepsverklaringen (1. S. 1923 n°. 115) nader gewijzigd. c. 's handsbaggerdienst. Het materieel van 's Landsbaggerdienst bestond einde 1936 uit 21 baggermolens, 3 slibzuigers, 1 sleepboot-slibzuiger, 1 cutter zuiger, 7 bakkenzuigers, 2 grijpem merkranen, 34 sleepbooten, 127 klepsehouweu en bakprauwen en verder klein materieel als motorbootjes, sloepen, enz. De verbouwing van den baggermolen Kawi tot slibzuiger kwam gereed. In de havens en vaarwaters werd het gewone onderhoudsbaggerwerk verricht. Het baggerwerk in bet Serapat-kanaal kwam gereed; het baggerwerk in hel Klampan-kanaal werd voortgezet. Van de te Belawan en Semarang gebaggerde specie is een gedeelte opgespoten m de dammen langs de betrokken haventoegan- Een overzicht van het in 1936 verrichte grondverzet volgt hieronder: DE ECONOMISCHE TOESTAND 216 De financieele uitkomsten zijn in de volgende tabel vereenigd: 6. Bebakening, kustverlichting, loodswezen, hydrografische opnemingen De bebakeningsschepen Hoofdinspecteur Zeeman en Pollux deden, behoudens de tijdperken voor dokken, herstelling en onderhoud, onafgebroken dienst. De Hoofdinspecteur Zeeman onderging van December 1935 t/m Februari 1936 een langdurige herstelling, in welk tijdvak dit schip werd vervangen door het reserve bebakeningsschip Gastor. De Castor werd voorts gedurende October 1936 voor behandeling der meerboeien te Makassar en die in de Tjeloekanbawang-baai (Bali) tijdelijk in dienst gesteld. Het loodslichtschip voor de monding der Sangkoelirang-rivier werd wegens het opheffen van den loodsdienst aldaar in September 1936 weggesleept. Tengevolge van een aardbeving in Januari 1936 werden de kustlichten Bodjo en Sigata zwaar beschadigd en dientengevolge tijdelijk gedoofd. Bij de herstelling van Sigata werd de bestaande lichtbron aldaar (acetyleen) gewijzigd in petroleum gloeilicht. Het kustlicht te Tegal werd wegens uitbreiding van de haven + 100 m land waarts verplaatst. Het acetyleen-lichtbaken bij Pasar Benkoelen werd wegens afkalving van de kust + 600 m meer landwaarts verplaatst. Op de Pamanoekan-klip (Noordkust Java) werd wederom een ijzeren licht baken (lichtbron: blaugas) opgericht; het vorige was in 1032 tengevolge van stormweer omgeslagen en sedertdien vervangen door een lichtboei. In verband met een wijziging in de vaargeul in den Barito-mond en in de monding der Djambi-rivier werd de betonning in overeenstemming hiermede verlegd. VERKEEK 217 In den Nederlandsch-Indischen Archipel werden bijgelegd 1 lioktboei en 1 tonnen. Opgenomen werden 2 lichtboeien en 8 tonne bande December 1936 bedroeg het aantal (onbewaakte) lichtbakens LOB (108) L ), waaronder 36 (36) met acetyleenliclit, 55 (55) met blaugasgloeilicht, 2 (2) met vetgasopenvlam, 11 (11) met vetgasgloeilicht, 1 (1) met petroleum gloeilicht en 3 (3) met clcctrisch licht. Het aantal te water liggende lichtboeien bedroeg 93 (94), terwijl 29 (29) lantaarnboeien uitlagen. Het aantal te water liggende tonnen bedroeg einde December 1936 314 (318), terwijl het aantal ijzeren, houten en steenen bakens (geleide- en andere merken inbegrepen, doch exclusief de lichtbakens en de z.g. niet-officieele merken) 513 (510) bedroeg. Voorts lagen te water 9 (10) loodslichtschepen en 1 (1) onbewaakt lichtschip. liet aantal bewaakte kustlichten bedroeg 150 (150), waarvan 22 (22) met inlicht, 18 (16) petroleumgloeilicht, 6 (6) electrisch, 6 (6) met pharoline en 98 (100) met acetyleenliclit. liet volgens de formatie op deze lichten geplaatst personeel bestond einde 1936 uit 44 (44) lioofdlichtwachters, 293 (293) lichtwachters (inclusief de reserve) en 88 (88) koelies. Bovendien waren op verschillende reeden in den Archipel nog officieel 196 (193) kleine havenlichten (petroleum-gloeihcht, petroleum en electrisch) aanwezig. In het geheel werden dus eind 1936 in den Archipel 586 (585) lichten getoond. Aan loodsgelden werd geïnd: Loodsdiensten zijn gevestigd te Tandjoengpriok, Soerabaja, Tjilatjap, Emma haven, Belawan-Deli, Aroebaai, Sambo, Tandjoengoeban (Riouw), Soengai Kolak, Palembang, Balikpapan, Samarinda, Tarakan en Makassar. De havenmeesters op deze plaatsen zijn superintendent van het loodswezen. De loodsdienst te Soengai Kolak (Straat Kidjang) is 1 November 1030 ingesteld, onder super- ') Het getal tusschen haakjes geeft het aantal aan op 31 December 1986. -) Ue sterke vermindering van de inkomsten aan loodsgelden te Soerabaja in 1986 ia een gevolg van de invoering van loodsbrevetten aldaar (1.8. 1985 n°. 367). DE ECONOMISCHE TOESTAND 218 intendentie van den havenmeester te Tandjoengpinang (Riouw). De loodsdiensl voor het vaarwater in de Sangkoelirang-rivier werd met ingang van 15 September 1936 opgeheven (I. S. 1936 n°. 456). Het korps loodsen bestond einde 1936 uil 40 (41) loodsen der Iste klasse en 35 (35) loodsen der 2de klasse. Door den Hoofdinspecteur, Hoofd van den Dienst van Scheepvaart, zijn boy en dien Oostliaven, Kalianget en Manado aangewezen als havens, waar op verzoek van de betrokken gezagvoerders door den havenmeester aan binnenkomende en vertrekkende schepen loodshulp kan worden verleend tegen een vastgestelde ver goeding. Aan bakengeld werd ontvangen: Het loodsdienstbesluit (I. S. 1927 n°. 63) is nader aangevuld, o. a. in verband met de instelling van een loodsdienst te Soengai Kolak (1. S. 1936 n°. 565). De bakengeldordonnantie-1935 (I. S. 1935 n°. 468) en de bakengeld-verorde ning-1935 (I. S. 1935 n°. 469) zijn gewijzigd en aangevuld (zie I. S. 1936 nos. 651 en 652), teneinde de mogelijkheid tot vrijstelling van bakengeld te verruimen. Van Januari t/m Juli 1936 zette het opnemingsvaartuig Willebrord Snellius de opname-werkzaamheden op het opname-terrein Bangka-Billiton-Westkust van Borneo voort. Gedurende Augustus en September 1936 onderging het schip her slellingen en groot onderhoud te Soerabaja, na afloop waarvan de werkzaam heden op bovenvermeld opname-terrein werden hervat. Het opnemingsvaartuig Zuiderkfuis zette van Januari t/m April 1030, in samenwerking met de Willebrord Snellius, de opname-werkzaamheden op liet terrein Bangka-BüTiton-Westkust van Borneo voort. Eind Maart en begin April 1936 werden dregwerkzaamheden verricht aan de Zuidoostkust van Billiton. Met ingang van 8 Mei 1936 werd het schip ter beschikking gesteld van de Koninklijke Marine, en werd het Gouvernements stoomschip Eridanus als opnemingsvaartuig in dienst gesteld. Van 10 Juni tot 30 September 1936 verrichtte de Eridanus dregwerkzaamheden ter Noordwestkust van Billiton en in het Noorden van Straat Langka. Tot einde 1936 deed het schip, in samenwerking met de Willebrord Snellius, opnamen op het terrein Bangka-Billiton -Westkust van Borneo, terwijl 1 Februari 1936 het Gouvernements hulpopnemingsvaartuig Hydrograaf in dienst werd gesteld om aan deze opname-werkzaamheden deel Ie nemen. De Gouvernements Marine verrichtte in de maanden April—Mei en Sep tember —October 1936 de periodieke opname van den drempel in het Wester vaarwater van Soerabaja. 7. Scheepvaart Dienst van Scheepvaart. De onder den Dienst van Scheepvaart ressorteert nde \loot der Gouvernements Marine bestond einde 1936 uit 18 schepen, namelijk 8 schepen voor den stationsdienst. '2 schepen voor den algemeenen dienst (waar van 1 tevens mijnenlegger, welke bodem Marinediensten verricht), 1 schip ten dienste van de hydrographie (stoomschip Eridanus), 1 schip ter bestrijding van den opiumsluikhandel ter zee, tevens voor zooveel mogelijk voor algemeene dien sten beschikbaar (stoomschip Valk), 1 logementschip (reserve-stoomschiji Al,lr baran), 4 reserve schepen en 1 schip ten dienste van het politietoezicht op de VERKEER 219 zeevisscherij, tevens bestemd voor algemeene diensten en vliegtuignioederschip (stoomschip Arend). IV 8 stationsschepen waren als volgt over den Archipel geplaatst: de Albdlrun, de Fomalhaut en de Reiger te Amboina, de Deneb te Tandjoengpinang, de Sirius te Oeleëlheuë, de Fazant te Manado, de Merel te Koepang en de Wega te Makassar. De schepen voor den algemeenen dienst (de Rigel en de Zuiderkruis) waren onderscheidenlijk te Soerabaja en te Tandjoengpriok gestationneerd. De Rigcl werd als mijnenlegger ter beschikking van de Marine gesteld, terwijl de Zvidcr hruin als voorradenschip eveneens aan de Marine werd toegevoegd. De stationsschepen uanopuê, Gemma, Bellatrix en Orion waren op het marine etablissement te Soerabaja opgelegd, zoodat nog over voldoende reserve wordt beschikt. Het uit de sterkte der Gouvernements Marine afgevoerde stoomschip Dog bleef als reserve-vaartuig voor het verrichten van verschillende diensten beschikbaar. Zeevaart. Bleef het scheepvaartbedrijf over de eerste 3 kwartalen van 1936 vrijwel gelijk aan dal over 1935, in het 4de kwartaal van 1936 vertoonde dit bedrijf, tengevolge van de depreciatie van de Nederlandsche munt, zoowel ten aanzien van hot buitenlandse!] als van het binnenlandsch verkeer, een stijgende tendenz. De netto-inhoud der (aangekomen) koopvaardijschepen in het verkeer mei hel buitenland gaf niet 31,7 millioen m' oen toename van 2,9 % ten opzichte van 1935 (30,8 millioen); dit totaal blijft ten opziohte van bet topjaar 1929 (34,9 millioen) ten achter met 9,2 %. De achteruitgang van 1929 op 1930, van 1930 op 1931 en van 1981 op I .»:>:> was achtereenvolgens 2, 12 en 5,3 %, waarna van 1932 op 193.'! en van io:);i op 1984 een toename volgde van respectievelijk 3,1 en 5,9 %. De netto-inhoud der (aangekomen) koopvaardijschepen in het verkeer binnen Nederlandsch-Tndie nam ten opzichte van 1935 nog toe met 3,2 % en bedroeg in 1936 134,8 millioen m*. In de jaren 1929 (topjaar), 1930, 1931, 1932, 1933, 1934 en 1935 was die inhoud respectievelijk 164, 156,9, 143, 127,4, 130,2, 130,4 en 130,6 millioen m 3, gevende onderscheidenlijk een vermindering van 4,3, 8,9 en 11,2 % en daarna (van 1933 af) een voortdurende toename van 2,5, 0,2, 0,2 en 3,2 %; ten opzichte van het topjaar 1929 bleef dit verkeer in 1936 nog mei 17,8 % ten achter. Het ladingvervoer van NedeHandseh-Indië naar Europa, hetwelk zich in 1985 ongeveer op het peil van 1934 handhaafde, vertoonde in 1936 een belangrijke stijging. Deze grootere export vond zijn oorzaak, behalve in de verbeterde concur rentie-mogclijkhedi'ii voor de Indische producten op de wereldmarkten tengevolge van de waardevermindering van den Nederlandschen gulden ten opzichte van buitenlandsche valuta, in de neiging van den exporteur om gedurende de laatste maanden van V.)'M> zooveel mogelijk uil te voeren, met hei oog op de voorgenomen invoering van een algemeene vrachtprijs-verhooging op 1 Januari 1987. De hoeveelheid lading van Europa naar de Straits en Nederlandsch-Indië gaf wederom een verbetering te zien ten opzichte van 1935, welke verbetering nauw verband hield met de depreciatie van den gulden, tengevolge waarvan het voor verschillende Europeesche artikelen mogelijk was een betere positie op de Indische markt te veroveren. Ofschoon de financieele resultaten voor de scheepvaartmaatschappijen uiter aard door den geleidelijk verbeterden eoonomischen toestand, den vermeerderden export en de verhoogde vrachten gunstig werden beïnvloed, bleven tengevolge van de belangrijke dispariteit tusschen het vervoer Europa—lndië en Indië—Europa en de daaraan verbonden noodzaak om schepen in ballast van Holland naar Indië te zenden, de kosten van de rondreizen in vele -.'vallen zóó hoog, dat daarop nog belangrijke verliezen werden geleden. De frequentie van het verkeer in den door de N. V. Stoom vaart Maatschappij „Nederland", de N. V. „Rotterdamsche Lloyd" en de N. V. Nederlandsche Stoomvaart Maatschappij „Oceaan" gezamenlijk onderhouden geregelden dienst DE FINANCIEELE TOESTAND 22 Uit dit overzicht blijkt, dat de opbrengst der gewone Landsmiddelen in 1936 +• f 322,1 millioen heeft bedragen, d. i. ± f 51,6 millioen meer dan was geraamd. Hiertegenover staat een tegenvaller in de uitgaven van + f 27,1 millioen, zoodat het saldo van den gewonen dienst een voordeelig verschil ten opzichte van de raming vertoont van ruim f 24,5 millioen. Het saldo van den buitengewonen dienst leverde voorts een gunstig verschil tusschen raming en uitkomst op van f 48,6 millioen, dat van den geheelen dienst derhalve een gunstig verschil van f 73,1 millioen. In ronde cijfers vertoont de gewone dienst een tekort van f 16,8 millioen. de buitengewone dienst een overschot van f 45,5 millioen, de geheele dienst derhalve een overschot van f 28,7 millioen. De laatstvermelde cijfers voor den buitengewonen en den geheelen dienst zijn voor + f 36 millioen gunstig beïnvloed door het voordeelig verschil tusschen uitgaven en ontvangsten in verband met de bevolkingsrubber-restrictie '), zoodat na elimineering van dit verschil de buitengewone en de geheele dienst resp. een overschot en een tekort aanwijzen van f 9,5 en f 7,3 millioen. Het verloop van de opbrengst der Landsmiddelen in de laatste jaren blijkt. uit het volgend, eveneens aan den herdruk van de Einanoieele nota 1938 ontleend overzicht, waarin de cijfers voor de jaren 1931 t/m 1936 naast elkander zijn gesteld. *) Voor 1936 werd hetgeen uit liet bijzonder uifcroerreclrl op bevolkingsrubber (totale opbrengst ruim f 49,4 millioen. waarvan echter f 2,6 millioen aan de algemeeue middelen is tegoedgeschreven) meer werd ontvangen dan werd besteed aan uitgaven in verband met de bevolkingsrubberrestrictie (totaal ruim f 10 millioen, in hoofdzaak voor steunmaatregelen ten behoeve van bevolkingsrubberproduceerende streken) op den buitengewonen dienst gereserveerd om beschikbaar te blijven voor steunmaatregelen in volgende jaren. (In duizendtallen guldens.) (Ontvangsten in millioenen guldens.) DE ECONOMISCHE TOESTAND 220 tusschen Nederlandsch-Indië en de Oostkust der Vereenigde Staten van Noord- Amerika werd gedurende 1036 aanmerkelijk verhoogd. Werd de vaari Neder landsch-Indië/Noord-Amerika oorspronkelijk met een 10- a 11-daagschen diensi ingevet, medio 1936 werd deze lijndienst in een 8- a 9-daagschen dienst omgezet, en in November daaraanvolgende in een wekelijkschen dienst. Ofschoon het ver voer Noord-Amerika/Nederlandsoh-Indië eveneens een stijging te zien gaf, werd de frequentie van het verkeer in deze richting niet verhoogd en bleven de 14-daagsche afvaarten gehandhaafd. Het vrachtvervoer op de Silver-Java-Pacific-lijn, in geregelden halfmaande lijkschen dienst tusschen Britsch-Indië, Nederlandsch-Indië en de Westkust van Noord-Amerika, wordt onderhouden door do N. V. Stoomvaart Maatschappij „Nederland", de N. V. „Rottcrdamsche Lloyd", de „Silver-Line" en de „Klaveness-Line". Dit vervoer geeft gedurende 1936 een gunstiger beeld dan in 1935, hetgeen in niet geringe mate is toe te schrijven aan de groeiende belang stelling in Amerika voor Ja va-kapok. Tengevolge van de „processing taxes" werd echter geen Nederlandsch-Indische copra naar de Vereenigde Staten van Noord-Amerika verscheept. De verwachting, dat ook het vervoer van palmolie door deze belasting nadeelig zou wenden beïnvloed, is tengevolge van het tekort aan vetten op de Ajnerikaansche markt niet bewaarheid geworden. In het vervoer van de Pacific-kust naar Nederlandsch-Indië is in 1936 geen verbetering ingetreden en het is speciaal het geringe aanbod van bulkartikelen als kerosine, asphalt en oud papier, dat voor dit minder gunstige resultaat aan sprakelijk is. In de bestaande verbindingen van Nederlandsch-Indië met de Pacific kust vice versa werd gedurende 1936 geen verandering gebracht; de op 29 Oefeober in de Pacific-havens der Vereenigde Staten uitgebroken bootwerkersstaking heefi echter de dienstregelingen van alle lijnen zeer ernstig ontwricht. In October werd de Silver Java Pacific-lijn naar de Perzische Golf door getrokken, waardoor Nederlandsch-Indië thans een directe maandelijksche ver binding heeft met Iraq en Iran en de Staatjes aan de Perzische Golf, hetgeen speciaal de export van suiker, thee, koffie en peper ten goede komt. Het ladingvervoer tusschen Nederlandsch-Indië en Japan nam in 1936 belang rijk toe. Speciaal de export van suiker en maïs gaf een aanzienlijke vermeerdering te zien vergeleken bij het vorig jaar. Het ladingvervoer van Nederlandsch-Indië naai- China was eveneens in 1936 beter dan in 1935, doch in omgekeerde richting werd de hoeveelheid vervoerde lading zeer nadeelig beïnvloed door de restrictie op flen invoer van boonen en rijst in Nederlandsch-Indië; dientengevolge steeg het vervoer van China naar Neder landsch-Indië niet boven dal van 1935. Het vervoer op de Java—Australië-lijn van de Koninklijke Paketvaart Maat schappij bleef vrijwel constant; daarentegen steeg dat op hare Java—Mauritius— Afrika-lijn in beide richtingen belangrijk; de naam van deze lijn werd gewijzigd in Oriënt—Java—Afrika-lijn. Het interinsulair particulier reizigersvervoer per Koninklijke Paketvaari Maat schappij nam in vergelijking met 1935 af met 3,2 %; het interinsulair Lands reizigersvervoer nam ten opzichte van 1935 met 13,9 % af. Riviervaart. De riviervaart, waaronder wordt verstaan rle vaart met alle vaar tuigen, uitsluitend uitgeoefend op reeden, rivieren en binnenwateren, wordt meerendeels onderhouden met prauwen en andere kleine vaartuigen. Door de hekwielers van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij werden gedurende 1936 rivierdiensten onderhouden op de Lematang-rivier van Palembang naar Teloek Loeboek en op de Beroemoen-nvier van Panè naai- de bovenstrooniß gelegen ondernemingen. Bedrijfsoverxichten van Nederlandeche scheepvaartmaatschappijen. Het onder houden van de verschillende scheepvaartverbindingen in den Indischen Archipel, overeenkomstig liet tusschen de Regeering en de N. V. Koninklijke Paketvaari .Maatschappij gesloten contract (1. 8. H»:iu u". 454 en Bb. Q°. 12451), had ook gedurende 1936 op normale wijze plaats. VERKEER 221 De volgende cijfers geven een overzicht omtrent het bedrijf der Maatschappij gedurende 1936 in vergelijking met 1935. Aantal zeemijlen door de schepen der Maatschappij afgelegd Afgevoerd werden de stoomschepen Van der Wyck (vergaan), Van Riemsdijk, Van Noort en Singkara. Einde 1936 bestond de vloot der Koninklijke Paketvaart Maatschappij uit 128 schepen (93 stoom- en 35 motorschepen), waarvan 78 passagiersschepen, 48 vrachtschepen en 2 riviervaartuigen, met een totalen inhoud van bruto 269 415 en netto 161 021 R. T. De interinsulaire lijnen werden regelmatig volgens dienstregeling bevaren. De Oriënt —Java—Afrika-lijn (vroeger geheeten Java —Mauritius—Afrika-lijn), bestaande uit een Zuidlijn en een Oostlijn, werd in 1936 door de stoomschepen Houtman, Tasman, Roggeveen, Barentsz, Bontekoe en Swartenhondt bevaren. In beide lijnen tezamen werden 24 uitreizen en 24 thuisreizen gemaakt. In de Saigon —Réunion—Madagascar-lijn werden gedurende 1936 9 reizen met vrachtschepen gemaakt. De Java —Australië-lijn werd bevaren door de turbineschepen Nieuw Holland en Nieuw Zeeland, en voor 2 reizen door het stoomschip Op ten Noort, welke geregelde maandelijksche afvaarten gaven van Singapore en Nederlandsch-Indië naar Australië vice versa. De Deli—Straits —China-lijn werd wederom gedurende 1936 in geregelden 14-daagschen dienst bevaren met de motorschepen Oremer en Van Heutsz. DE ECONOMISCHE TOESTAND 222 De Java —Siam-lijn en de Saigon—Molukken-lijn werden in verband met het si crk verminderde vervoer van buitenlandsche rijst gecombineerd in een regel matigen maandelijkschen dienst en volgens de route Balikpapan—Java—Bangkok —Saigon—Manado—Molukken bevaren. Toen in .Mei 1936 het gewest Manado en de Molukken voor rijstinvoer uit het buitenland gesloten werden, werd het Saigon— Molukken-traject niet langer bevaren. Voor het suiker- en melasse-vervoer van Java naar Bangkok werden naar behoefte extra vrachtschepen ingelegd. Op de ltangoon—Deli-lijn werden gedurende 1936 door het stoomschip Sipora l.t afvaarten gegeven. üe Saigon—Java—Nouméa-lijn werd ook gedurende 1936 in 2-maandelijkBehen diens) bevaren door het stoomschip Van Rees. Behalve de reizen op bovenstaande lijnen, werden gedurende 1936, ovenals in vorige jaren, nog zoogenaamde „extra reigen" gemaakt. Voor verscheidene vrachtschepen werd emplooi gevonden in extra reizen naar Afrika, terwijl ook een extra reis naar Australië gemaakt werd. JCenige malen werd emplooi gevonden in het rijstvervoer van Saigon naar Manila, terwijl deze schepen te Hong ELong invielen ter assistentie van de Deli— Straits —China-lijn. Bovendien werden 5 kolenreizen gemaakt naar de China-kust. De Java—-China —Japan-lijn onderhield gedurende 1936 de volgende lijn diensten : Soerabaja—Batavia—Hong Kong—Amov—Slianghai—Amoy—Hong Kong— Manila —Makassar—Boeleleng— Soerabaja. Deze lijn werd met 14-daagaclie afvaarten bevaren door de motorschepen Tjisedane en Tjinegara en het stoom schip Tjibadak; Soerabaja—Makassar—Balikpapan—Manila—Hong Kong —Arnoy —Slianghai —Dairen—Shanghai —Keelung —Amoy —Hong Kong—Batavia—Soerabaja. Deze lijn werd met 4-wekelijksche afvaarten bevaren door "2 schepen; Soerabaja—Makassar —lialikpapan—Manado—Manila—Hong Kong—Amoy— Shanghai—Keelung—Amoy—Hong Kong—Batavia—Soerabaja. Deze lijn werd met 4-wekelijksche afvaarten bevaren door 2 schepen; Padang (Palembang)—Java—Oelebes—Japan vice versa. Deze lijn werd niel 4 schepen bevaren met 2 afvaarten per maand in beide richtingen; om beurten waren Padang en Palembang beginpunt der lijn. Van de uit 12 schepen bestaande vloot voeren er 11 in geregelden lijndienst; het 12de schip maakte enkele reizen buiten lijnverband en was verder geregeld in emplooi teneinde de andere schepen te vervangen gedurende dok- en survey beurten. De geregelde maildienst van de N. V. Stoom vaart Maatschappij „Nederland" en de N. V. „Rotterdamsche Lloyd" word, evenals in 1935, met 8 passagiers schepen onderhouden, namelijk de motorschepen Marnix van St. Aldegonde, Christiaan Huygens en Johan van Oldenbarnevelt en het stoomschip Johan de Witt (vnn de Stoomvaart Maatschappij „Nederland") en de motorschepen Baloeran, Dempo, Indrapoera en Bibajak (van de „Kotterdamsche Lloyd"), welke tezamen met een aantal vrachtschepen met beperkte passagiersaccomodatie, wekelijksche afvaarten gaven van Nederlandsoh-Indië naai' Nederland vice versa. In den druksten tijd van het vervoer Nederlandsch-lndië/Europa was het, ten einde aan alle aanvragen voor passage te kunnen voldoen, noodig, het stoomschip Jan Pieterszoon Geien en het stoomschip Sluiinii in de vaart te brengen, welke schepen in Juli elk een extra vaart maakten. De passagetarieven werden in Maart 1936 voor de Iste klasse weder verhoogd (van f 800 tot f 900). De algemeeiie crisiskorting van 7. 1 ,- % op alle passage prijzen werd in Augustus 1986 verhoogd tot 15 %. Na de depreciatie van den gulden bleven zoowel de tarieven als de daarop verleende reducties ongewijzigd. Gedurende 1986 gaven de N. V. Stoomvaart Maatschappij ..Nederland" en de, N. V. „Rotterdamscli Lloyd" gezamenlijk 88 afvaarten met passagiers- en 15 afvaarten met mail vrachtschepen. De route der passagiersschepen bleef grootendeels ongewijzigd, met dien ver stande, dat de N. V. Stoomvaart Maatschappij „Nederland" in April 1936 besloot VERKEER 223 de passagiersschepen via I'alinu te laten varen. Deze haven werd door enkele schepen aangeloopen, doch in verband met den in Spanje uitgebroken burger oorlog kon daarmede na Juli L 986 niet meer worden voortgegaan. Sedert Augustus 1936, na de opheffing dei- sancties tegen Italië, werden de vrachtschepen weder via Genua geëxpedieerd. De vrachten naar Europa bleven, na de depreciatie van den gulden, gedurende October ongewijzigd, doch werden voor November met 12£ % en voor December met 18J % verhoogd. Regeeringsbcmoeienis met de particuliere scheepvaart. Onder leiding van den Hoofdinspecteur, Hoofd van den Dienst van Scheepvaart, vond het schepen fcoezicht op de particuliere scheepvaart, uitgeoefend op grond van do Schepen ordonnantie-1935 (I. S. n°. 66), de Bchepenverordening-1985 (1. S. n°. 344) en de Constructie-verordening-passagiersschepen-1935 (I. 8. n". 845), op normale wijze plaats. In hoofdzaak wordt dit toezicht uitgeoefend door de beroepshaven meesters, bijgestaan door de technische experts. Het Regeeringstoezicht op de binnenscheepvaart geschiedt door de haven meesters krachtens verordeningen, welke voor verschillende gewesten op grond van de Binnenschepenordonnantie-1927 zijn vastgesteld. Aan de op 1 December 1935 inwerking getreden bepalingen op de zeebrieven en scheepspassen (I. S. 1984 n". T.s en 1935 nos. 492 en 564) werd uitvoering gegeven. Het toezicht op de bepalingen van de op 1 Januari 1931 in werking getreden overeenkomst t-usschen het Land en de Koninklijke I'aketvaart Maatschappij, betreffende het onderhouden van scheepvaartverbindingen in Nederlandsch-Indië, welk toezicht bij den Hoofdinspecteur van Scheepvaart berust, verliep op normale wijze en gaf geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. De te Batavia zitting houdende Raad voor de Scheepvaart stelde gedurende het afgeloopen jaar 5 onderzoeken in naar plaats gehad hebbende zeerampen en ongevallen. 8. Burgerlijk luchtverkeer In 1936 werd het geregeld verkeer binnen het Nederlandsen-Indisch rechts gebied onderhouden door de Koninklijke Nederlandsoh-lndische Luchtvaart Maat schappij (K.N.1.L.M.) en de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij voor Nederland en Koloniën (K.L.M.), terwijl de Qantas Empire Airways Ltd. de verbinding Singapore—Australië verzorgde. Een proef werd genomen met een nieuwe luchtverbinding met Borneo, welke de belangrijkste plaatsen van Uorneo, Bandjermasin en Balikpapan op resp. 2 uur en 3i uur afstand van Soerabaja bracht. De dienst werd I-maal per week gevlogen. liet lag in de bedoeling deze luchtlijn door te trekken tot Tarakan, doch in verband met moeilijkheden door de Bataafsche Petroleum Maatschappij bij den bouw van het luchtvaartterrein aldaar ondervonden, was hel eerst in de laatste week van 1936 mogelijk dit terrein voor het luchtverkeer vrij te geven. Verder werden door de K.N.I.L.M. een tweetal belangrijke chartervluchten uitgevoerd, welke groote propagandistische waarde hadden. Het betrof hier een vlucht van den Amerikaanschen journalist l'.kins naar Manila en een vlucht near Sydney in Zuid-Australië. Voortgegaan werd met het onderzoeken van verschillende vliegvelden op mogelijkheden tot verbetering en uitbreiding. De uitbreidingen en verbeteringen van de luchtvaartterreinen Medan, Pakan baroe en Soerabaja werden voortgezet. Behalve de uitbreiding van het luchtvaartterrein Medan zal de outillage worden verbeterd door liet aanbrengen van een installatie voor nachtlandingen. De daar voor benoodigde verlichtingsarmat ui-en werden besteld. Het uitbreidingsplan van het vliegveld I'akanliaroe kwam in 1936 in uitvoering. Behalve met de vergrooting en de draineering van het terrein, werd ook een aan vang gemaakt met oen Imhiw van een radiostation met peilinrichting ten behoeve van de luchtvaart. DE ECONOMISCHE TOESTAND 224 Nadat de werkzaamheden aan dit terrein een zeker stadium bereikt hadden, moest het voor het luchtverkeer worden gesloten. De K.N.I.L.M. kon van dat oogenblik af haai diensten op Medan met Douglas-vliegtuigen onderhouden, waar door de vliegduur van 7A uur tot 5.V uur werd teruggebracht. Opdat het Fokker FVIIB-vliegtuig, dat éénmaal in de drie weken de mail, van de mailvrachtschepen afkomstig, naar Batavia doorvoerde, en dat geen voldoende actie-radius had om Medan—Palembang zonder tusschenlanding te vliegen, te Pakanbaroe zou kunnen landen, werd in de hoofdwindrichting één baan van 100 x 700 m in bruikbaren staat gehouden. Met den aanleg van het luchtvaartterrein Batavia werd een aanvang gemaakt. Als gevolg van verschillende ondervonden moeilijkheden, kon met den aanleg van het terrein te Semarang nog niet worden begonnen. Met de uitwerking van de plannen voor een vergrooting van het luchtvaart terrein te Palembang werd voortgegaan. Het project voor een nieuw terrein op Bali, dat aan alle voor moderne vlieg tuigen te stellen eischen zou voldoen, kwam gereed, doch kon door gebrek aan fondsen nog niet in uitvoering komen. Door ondervonden tegenslagen bij de uitvoering van de werkzaamheden kon het luchtvaartterrein Padang, waarmede de gemeente Padang een aanvang had gemaakt, niet worden voltooid. De verkenningen voor den aanleg van landingsterreinen werden systematisch voortgezet: zoowel voor de verbinding met Nieuw-Guinea als voor een verbinding met de Westkust van Sumatra en Atjeh. De inrichting en uitbreiding van een radioverkeers- en weerberichtendienst, waarmede in 1935 een aanvang werd gemaakt, werd in 1936 voortgezet. Thans worden alle weerberichten van talrijke stations in den Archipel door het Koninklijk Magnetisch en Meteorologisch Observatorium te Batavia verzameld en verwerkt tot een omroep-weerbericht, dat des morgens om 8.50 uur door de groote P.T.T.-zenders PLA en PLO op een golflengte van 15 600 en 26,22 m wordt omgeroepen. De radio-peilstations werden uitgebreid met een peilstation te Bandjermasin. Het station te Medan was einde 1936 nog niet geheel in orde. Nieuwe apparaten werden daarvoor besteld. Begonnen werd met den aanbouw van een peilstation te Pakanbaroe. Door de zeer trage aflevering van de uit Europa bestelde installaties kon het peilstation te Koepang nog niet gereed komen. In 1936 vervoerde de Koninklijke Nederlandsch-Indische Luchtvaart Maat schappij (K.N.1.L.M.) 11350 passagiers (mcl. extra- en rondvluchten), 62 242,5 kg goederen (mcl. extra-vluchten) en 27 362 kg brief- en pakketpost (mcl. extra vluchten) . Sinds de opening van haar luchtlijnen op 1 November 1928 vervoerde de K.N.1.L.M.: 126 893 passagiers, 627 035 kg goederen en 152 214 kg brief- en pakketpost. Het materieel van de K.N.I.L.M. onderging in 1986 de volgende veranderingen: verkocht werden 2 Fokker I''Vl I- 15-vliegtuigen met Lynx-motoren, terwijl van de Nederlandsch Nieuw Guinee Petroleum Maatschappij werden overgenomen 2 Dragon Eapide-vliegtuigen type DH-89 met 4 Gipay-six reserve-motoren. Deze laatste vliegtuigen zijn speciaal bestemd voor het uitvoeren van luchtfotografie opdrachten, waarvan de K.N.I.L.M. einde 1936 verschillende onderhanden had. De geregelde luohtverkeersdiensten zijn: Bandoeng— Batavia v.v. van 1 Mei — 1 November 3 maal daags, overige gedeelte van het jaar 2 maal daags; Batavia— Semarang—Soerabaja v.v. 1 maal daags; Batavia—Palembang—Singapore v.v. 1 maal wekelijks; Batavia—Palembang— Pakanbaroe —-Medan v.v. 1 maal weke lijks; Batavia—Soerabaja—Bandjermasin— Balikpapan v.v. 1 maal wekelijks; Soerabaja—Zuid-Bali v.v. 1 maal wekelijks. Uit den volgenden staat blijkt, dat het luchtverkeer een geringe achteruitgang ten opzichte van 1935 vertoonde, zoowel wat betreft Int aan; al passagiers als goederen. Het aantal gevlogen kilometers, het postvervoer, de passagierskilometers, de post en het goederenvervoer in tonkilometers namen toe. VERKEER 225 De verbinding Holland—lndië van de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij voor Nederland en Koloniën (K.L.M.) werd ook in 1936 onderhouden via Medan— Singapore—Palembang—Batavia naar Bandoeng. Het passagiersvervoer van deze lijn was over 1936 en 1935 in beide richtingen onderscheidenlijk 2816 en 1554. Er werden op deze lijn in 1936 geproduceerd 2 764 200 ton/km en verbruikt 2 248 608 ton/km, hetgeen een bezettingsgraad is van 90 %. Op het traject tusschen Medan en Batavia v.v. bedroeg het passagiersvervoer in 1936: Batavia—Singapore 141 Singapore —Batavia 89 Batavia —Palembang 94 Palembang—Batavia 89 Palembang—Singapore 56 Singapore—Palembang 38 Batavia —Medan 64 Medan—Batavia 42 Palembang—Medan 30 Medan—Palembang 20 Singapori—Medan 71 Medan—Singapore 73 Medan —Bandoeng 10 Bandoeng—Medan 9 Bandoeng—Palembang 17 Palembang—Bandoeng 20 Totaal 863 Vervoer langs de geregelde luchtlijnen 15 DE ECONOMISCHE TOESTAND 226 Van Nederlandsch-lndië vertrokken in 1936 per K.L.M, naar Nederland en het buitenland (exclusief Singapore): van Bandoeng 22 passagiers (4 voor Bangkok, 1 voor Calcutta, 1 voor Rome, 1 voor Parijs, 15 voor Amsterdam); van Batavia 86 passagiers (5 voor Penang, 15 voor Bangkok, 1 voor Rangoon, 15 voor Calcutta, 8 voor Allahabad, 1 voor Cairo, 1 voor Rome, 1 voor Parijs, 44 voor Amsterdam); van Palembang 1 passagier voor Penang; en van Medan 50 passagiers (24 voor lVnang, 1 voor Alor Star, 4 voor Bangkok, 1 voor Rangoon, 1 voorf Karaclü, 1 voor Caïro, 1 voor Calcutta, 1 voor Marseille, 1 voor Leipzig, 14 voor Amsterdam, 1 voor Twente), in totaal 159 passagiers. Van Nederland en het buitenland (exclusief Singapore) reisden in 1930 per K.L.M, naar Nederlandsch-lndië: van Amsterdam 70 passagiers (6 voor Medan, 50 voor Batavia, 14 voor Bandoeng); van Marseille 2 passagiers voor Batavia; van Rome 5 passagiers (3 voor Batavia, 2 voor Medan); van Bratislava 1 passa gier voor Batavia; van Caïro 2 passagiers (1 voor Medan, 1 voor Batavia); van Bagdad 1 passagier voor Batavia; van Karachi 1 passagier voor Balavia; van •Jodhpur 1 passagier voor Batavia; van Calcutta 19 passagiers (12 voor Batavia, 1 voor Bandoeng, 6 voor Medan); van Rangoon 3 passagiers (1 voor Medan, 1 voor Palembang, 1 voor Batavia); van Bangkok 31 passagiers (19 voor Medan, 1 voor Palembang, 10 voor Batavia, 1 voor Bandoeng); van Penang 28 passagiers (25 voor Medan, 3 voor Batavia), in totaal 164 passagiers. De wekelijksche dienst van de Qantas Empire Airways Ltd. tussclien Sin gapore en Brisbane v.v. in aansluiting op den dienst van de Imperial Airways Ltd. tusschen Londen en Singapore werd omgezet in een 2 maal wekelijkschen dienst. De dienst werd evenals in het vorig jaar gevlogen met 4-motorige DH-86-vliegtuigen. In de vliegroute kwam geen verandering. Op het traject Port Darwin —Singapore v.v. werden in 1936 164 passagiers vervoerd. Op de landingsterreinen in Nederlandsch-lndië werd door de Qantas Empire Airways Ltd. 190 kg goederen in- en uitgeladen. Het aantal nieuw uitgereikte sportbrevetten bedroeg in 1936 11. Er werden 4 nieuwe luchtwaardigheidscertificaten voor sportvliegtuigen afgegeven. Vermelding verdient de vlucht van den heer Rous naar Zuid-Australië en terug. Met ingang van 1 Augustus 1936 traden in werking het luchtvaartbesluit 1932 (I. S. 1933 n°. 118); de luchtvaartordonnantie 1934 (1. S. n". 205); de ordon nantie tot wijziging en aanvuling van de luchtvaartordonnantie 1934 (I. S. 1986 n°. 423) ; de wijzigingsordonnantie op de luchtvaartordonnantie 1934 (I. S. 1936 n°. 424); de bepalingen ter uitvoering van het luchtvaartbesluit 1932 (I. S. 1936 n°. 425), en de bepalingen ter uitvoering van het luchtvaartbesluit 1932 (I. S. 1936 n°. 426); en met ingang van 2 December 1936 de uitvoeringsvoorschriftin luchtvaartwetgeving D.V.W. (Bb. n°. 13786). 9 . Post, Telegraaf en Telefoon De Commissie van Bijstand voor den Post-, Telegraaf- en Telefoondienst kwam in 1936 vijfmaal in vergadering te Bandoeng bijeen. De Nederlandsch-Indische Administratie werd vertegenwoordigd op de van 19 t/m 26 October 1936 te Warschau gehouden vergadering van het „Comité Consultatif International Telegraphique". Evenals in de voorafgegane jaren werd regelmatig contact onderhouden met de kringen van handel en industrie, teneinde een zoo goed mogelijke aanpassing van den dienst aan de eisenen van de praktijk te verzekeren. De Post-, Telegraaf- en Telefoondienst werd in 1936 in voortschrijdende mate ingeschakeld in het algemeen geldverkeer, In verhouding tot de toename van werkzaamheden, voornamelijk als gevolg van de voortgezette uitbreiding der Kassiersdiensten, welke de postdienst voor derden verricht, behoefde de personeels sterkte echter slechts in geringe mate te worden opgevoerd. a. Bedrijfsresultaten. Iv de eerste maanden van 1936 bleef de opbrengst van nagenoeg alle onderdeelen van den dienst achter bij die van 1935. Naarmate echter het jaar voortgang had, verbeterden de cijfers geleidelijk en in het laatste kwartaal liepen de inkomsten van het bedrijf aanzienlijk op. Bij vergelijking van VERKEER 227 de ontvangsten over het vierde kwartaal met het gemiddelde der eerste drie kwartalen van het jaar en rekening houdende met de per 1 October ingevoerde tariefsverlagingen, valt een toename te constateeren van + 7 % in de opbrengst uit den verkoop van postwaarden, 44 % in de opbrengst der telegrammen en 31 % in de opbrengst der telefoongesprekken. Als gevolg echter van de daling der verkeerscijfers in de eerste jaarhelft en de toepassing der verlaagde tarieven, verminderde in 1936 het totaalbedrag der baten ten opzichte van 1935 met ± f 371 000. Nochtans kon het jaar 1936 door verlaging der lasten met ± f 607 000 ten opzichte van het vorig jaar worden afgesloten met een voordeelig exploitatie-saldo van + f 2 586 000, hetwelk f 236 000 gunstiger is dan over 1935. De verlaging van lasten vindt voor een belangrijk deel haar oorzaak in de vermindering der personeele uitgaven met + f 688 000, voornamelijk als gevolg van de invoering der regionale bezoldigingsregelingen en het versneld inloopen op de overgangsinkomsten, welke bij de herziening der salarisregeling in 1934 waren toegekend. Voorts daalde de bijdrage in de pensioenslasten met + f 73 000 en de leening rente met ± f 162 000. Hiertegenover stond evenwel een stijging der verdere uitgaven, waaronder reis- en verblijfkosten binnen Nederlandsch-Indië met + f 293 000 en afschrijvingen op de vaste activa met + f 24 000. Een vergelijkend overzicht van de lasten en baten over de jaren 1936 en 1935 volgt hieronder. De overname van de geldelijke administratie van de telefoonkantoren door de post- en telegraafkantoren kwam in 1936 gereed. Met de omzetting van vol waardige post- en telegraafkantoren in postinrichtingen van eenvoudiger aard werd voortgegaan; 5 post- en telegraafkantoren werden verlaagd, waarvan 2 tot bij kantoor en 3 tot hulpkantoor. Voorts werden 10 nieuwe hulpkantoren opgericht en werd 1 hulpkantoor opgeheven. Het voortgezette streven naar verlaging der tarieven heeft in 1936 geleid tot invoering van de volgende maatregelen: wijziging van het port der nieuwsbladen, hetwelk werd gesteld op 1 cent voor zendingen t/m 55 gram, 2 cent voor zendingen t/m 100 gram en 1 cent voor elk volgend gewicht van 50 gram; verlaging van het recht voor inschrijving van een telegramadres tot f 24 per jaar; invoering van uitgestelde telegrammen in het binnenlandsch verkeer tegen een tarief van 10 cent per woord voor geheel Nederlandsch-Indië; vermindering van de seinkosten van telegrammen naar Nederland met 20 %; invoering van nationale telegrammen in het radio-telegraafverkeer met Nederland tegen een tarief van 20 cent per woord met een minimum van f 4 per telegram; vermindering van de seinkosten van ]">!? ECONOMISCHE TOESTAND 228 telegrammen naar Amerika met + 20 %; verlaging van de interlocale telefoon tarieven; verlaging van de radio-telefoon tarieven. b. Postexploitatie. De I'ostverordening 1935 (I. S. 1934 n u . 721) is in dier voege aangevuld, dat door het Hoofd van den P.T.T. -dienst, naast de jaarlijksehe uitgifte van weldadigheidszegels, ook bijzondere frankeerzegels verkrijgbaar kunnen worden gesteld, bestemd om te worden verkocht met een toeslag, waarvan de opbrengst ten bate komt van een door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen instelling van maatschappelijk nut, welke een ander doel dan weldadigheid nastreeft (1. S. 1936 n°. 240). Voor de wijziging van de Postverordening 1935, noodig geworden door de herziening van het tarief der binnenlandsche nieuwsbladen, zie men I. S. 1936 n°. 567. Het Postbesluit Dienststukken 1935 (I. S. 1934 n°. 722) werd aangevuld (I. S. 1936 n°. 361). De overeenkomst, waarbij een rechtstreeksche postwisseldienst tusschen Britsch-Indië en Nederlandsch-Indië is geregeld, is goedgekeurd bij G.B. 11 Maart 1936 n°. 25 (I. S. n°. 118). Aan de kassiersdiensten, welke de P.T.T.-dienst voor derden verricht, werd in 1936 een belangrijke uitbreiding gegeven. Met uitzondering van de Landskassen te Batavia-Centrum, Bandoeng, Semarang, Jogjakarta, Malang en Soerabaja, welke als z.g. „moederkassen" zijn gehandhaafd, en van de Landskas te Buiten zorg, waarvan de overname wacht op het gereedkomen van de verbouwing van het post- en telegraafkantoor aldaar, zijn in den loop van 1936 alle Landskassen en hulplandskassen op Java en Madoera opgeheven en de werkzaamheden van deze kassen door de kantoren van den P.T.T.-dienst overgenomen. In aansluiting hierop werden tevens verscheidene regentschapskassen en gemeentekassen bij den postdienst in beheer gegeven. De administratie en verkoop van slachtbriefjes werd van het Departement van Einanciën overgenomen. Verschillende kantoren werden aangewezen voor den verkoop van door het kantoor voor de Volkslectuur uitgegeven boekwerken. Met den dienst van het ijkwezen werd een regeling getroffen, waarbij de hoofden van ijkkantoren en de op tournee zijnde ambtenaren van dien dienst, de door hen geïnde ijk- en herijkgelden kunnen storten bij elk post-, bijpost- of hulppostkantoor. In de inning van schoolgelden en van de luisterbijdragen en abonnements gelden voor de Nederlandsen-Indische Radio Omroep Maatschappij (N.LR.O.M.) viel in 1936 een belangrijke toename te constateeren. De rechtstreeksche wederzijdsche postwissel- en verrekendiensten tusschen de Vrije Stad Danzig en Nederlandsch-Indië zijn met ingang van 1 October 1936 opgeheven. De postwisseldienst wordt van genoemden datum af door tusschen komst van de Nederlandsche postadministratie uitgevoerd. Het volgend overzicht geeft een beeld van den omvang van het verkeer over de jaren 1932 t/m 1936. ') Ingevoerd 1 Januari 1986 in hel binnenlandsch verkeer en naar Nederland, Suri name en Curacao. VEUKEER 229 De omvang van het brievenpostverkeer blijkt — na een reeks van jaren, waarin een voortdurende terugloop werd geconstateerd — thans weder iets te zijn toe genomen. Wel vertoonen de aantallen gewone brieven en briefkaarten ten opzicht e van 1935 nog eenige daling, doch dit houdt verband met de invoering op 1 Januari 1936 van de bijzondere postbladen, waarvan er in het binnenlandsch verkeer en naar Nederland, Suriname en Curacao ruim 5,2 millioen werden verzonden. Vergelijkt men het aantal verzonden brieven en briefkaarten over 1935 met het aantal van de in 1936 verzonden brieven, postbladen en briefkaarten, dan blijkt het correspondentieverkeer in 1936 met 9,8 % te zijn toegenomen. Bij een statistische opname bleek, dat van de totale met brieven, postbladen en briefkaarten gevoerde binnenlandsche correspondentie de helft bestond uit brieven, een zesde deel uit postbladen en een derde deel uit briefkaarten. Gesplitst naar de bevolkingsgroepen was 55 % van de gewone brieven gericht aan Europeanen, 23,7 % aan Inheemschen en 21,3 % aan de overige bevolkings groepen. Deze verhouding was voor de postbladen 36,8, 42,1 en 21,1 % en voor de briefkaarten 25,1, 50,4 en 24,5 %. Het aantal in locaal verkeer verzonden brieven bleef stijgende. De aantallen drukwerken en nieuwsbladen ondergingen weinig verandering. Opvallend was het ruimer gebruik, dat in het binnenlandsch verkeer werd gemaakt van de gelegenheid tot verspreiding van ongeadresseerde drukwerken door tusschen komst van den postdienst. ') Dit percentage heeft uitsluitend betrekking op de postGuitantiën (zonder tele foonquitantiën). DE LANDSFINANCIËN 23 Indien de voor het verkrijgen van vergelijkbare cijfers noodige redressen worden aangebracht (zie Verslag 1936, blz. 18), wordt het vorenstaand overzicht als volgt. Gelijk uit hetgeen hooger is vermeld blijkt, hebben de zuivere gewone uitgaven in 1936 +' f 338,9 millioen bedragen, d. i. f 22,6 millioen meer dan in 1935; na elimineering van de uitgaven, verband houdende met de bevolkingsrubber restrictie, worden deze cijfers respectievelijk f 292,1 millioen en f 55 000. Indien men de factoren, welke de vergelijkbaarheid der cijfers verstoren (de rubberuitgaven en de reeds gereleveerde overbrenging van uitgaven naar de Lands bedrijven, waarop de Indische bedrijvenwet is toegepast), elimineert, dan blijkt, dat de zuivere gewone uitgaven sedert 1931 zijn teruggebracht van + f 488,4 millioen tot f 321,6 millioen, dus met +'■ f 167 millioen. Hieronder volgt een overzicht van de vergelijkbare totaal-cijfers voor den gewonen dienst. De cijfers voor den buitengewonen dienst 1936 vertoonen ten opzichte van de raming een gunstig verschil van f 48,6 millioen. Geraamd is een tekort van f 3,1 millioen, terwijl de uitkomst een overschot aangeeft van f 45,5 millioen. Dit gunstig verschil is in hoofdzaak toe te schrijven aan de reserveering ten bate van dezen dienst van het voordeelig verschil tusschen ontvangsten en uitgaven, verband houdende met de bevolkingsrubber-restrictie (zie boven; raming memorie). Aan zuivere kapitaalsuitgaven werd f 4,3 millioen besteed, bij een raming van f 4,8 millioen. Voor gedetailleerde gegevens betreffende de uitkomsten 1936 wordt verwezen naar den meergenoemden herdruk van de financieele nota betreffende de begroo ting 1938. Het slot der rekening van uitgaven en ontvangsten van Nederlandsch-Indië' over het dienstjaar 1932 is vastgesteld bij het bij de wet van 26 Maart 1936 (N. S. n°. 3909, I. S. n°. 417) goedgekeurd G.B. 9 Sept, 1935 n°. 15 (I. S 1936 n°. 418). Bij de wet van 17 Juli 1936 (N. S. n°. 3946, I. S. n°. 462/3) is de bestemming geregeld der voordeelige en de dekking der nadeelige sloten van de rekeningen van uitgaven en ontvangsten van Nederlandsch-Indië over het tijdvak 1922 t/m 1931. (In millioenen guldens.) (In millioenen guldens.) DE ECONOMISCHE TOESTAND 230 Evenals in de voorafgegane jaren, nam de verzending van pakjes toe, zulks ten koste van het aantal postpakketten van de laagste gewichtscoupure, waarvan er in 1936 bijna 20 % minder werden verzonden dan in 1935. De reeds in 1935 aangevangen stijging van het aantal expresse-stukken heeft zich in gelijke mate in 1936 voortgezet. Het gewone binnenlandsch postwisselverkeer bleef, zoowel wat het aantal wissels als wat het overgemaakt bedrag betreft, stijgende, terwijl dit jaar ook het verkeer met het buitenland toenam. In laatstbedoeld verkeer, en inzonderheid met Nederland, werd een ruim gebruik gemaakt van de gelegenheid tot verzending van postwissels per luchtpost. Als gevolg van de algemeene verbetering in de verkeerscijfers, vertoonde de opbrengst van porten en rechten (f 7 772 368, tegen f 7 529 661 in 1935) voor het eerst sinds vele jaren een toename (+ 3,22 %). De toeslag op de jaarlijks uitgegeven weldadigheidszegels is in 1936 uitgekeerd aan het Leger des Heils in Nederlandsch-Indië; het netto provenu bedroeg f 27 298. Sedert. 3 December 1936 worden de gewone en aangeteekende brieven, brief kaarten en maildocumenten, afkomstig uit Nederland en vervoerd met de aan de Stoomvaartmaatschappijen ~Nederland" en „Rotterdamsche Lloyd" toebehoo rende mailvrachtschepen welke om de 3 weken een vaarbeurt in den wekelijkschen maildienst waarnemen, doorgezonden met een extra-vliegtuig van de K.N.LL.M. van Medan naar Batavia, met een tusschenlanding te Pakanbaroe en Palembang. Deze doorvoer per vliegtuig bevordert de regelmatige ontvangst van de mails op de voorbij Medan gelegen plaatsen. In verband met de instelling van de nachtexpres-treinen tusschen Batavia en Soerabaja v.v. op 1 November 1936 werd het postvervoer belangrijk gewijzigd en het aantal bestellingen en lichtingen van de hulpbrievenbussen op verscheidene kantoren opgevoerd. In den loop) van 1936 zijn de ten laste van het Departement van Binnenlandsch Bestuur komende postloopen in de Buitengewesten geleidelijk door den P.T.T. dienst overgenomen. De sedert 12 Juni 1085 ingevoerde tweemaal 's weeksohe luchtpostdionst Amsterdam/Bandoeng v.v. werd het geheele jaar 1936 met groote regelmaat uitgevoerd. De duur der vluchten bleef gedurende de pomerdienstregeling 5A dag en gedurende de winterdienstregeling 64- dag voor de heenreizen, en sjf dag gedurende de winter- en zomerdienstregeling voor de terugreizen. Op 20 October 1936 kwam een tijdelijke directe aansluiting tot stand van de op Dinsdag en Vrijdag te Batavia aankomende K.L.M.-vliegtuigen op de op genoemde dagen vertrekkende K.N.1.L.M.-vliegtuigen van den lijndienst Batavia —Semarang —Soerabaja, waardoor voor Semarang en Soerabaja levens de gelegen heid werd verkregen de ontvangen K.L.M.-correspondentie per keerend K.L.M. vliegfcuig te beantwoorden. Ten aanzien van het postverkeer met den K.L.M.-dienst Bandoeng/Amsterdam viel een bevredigende toename te constateeren. Het gemiddelde brutogewicht aan brievenpout, dat per week per K.L.M, uit Indië naar Nederland en de tusschenliggende bestemmingen werd verzonden, bedroeg in 1934 295 kg, in 1935 (wekelijksche dienst) 312 kg, in 1935 (2 maal 'b weeksche dienst) 347 kg en in 1936 (2 maal 's weeksohe dienst) 396 kg. Het hruto-gewicht van de per K.L.M, uit Indië naar Nederland vervoerde luohtpOßt bedroeg over 1934 18 294 kg, I!>;i,ï M H(i7 kg en 1936 17 472 kg. Van Nederlandsch-Indië naai- tusschenliggende landen werd vervoerd 3065 kg in 1934, 2390 kg in 1935 en 3378 kg in 1936. A;im tuchtrecht wegens verzending van luchtpost voor het buitenland per K.L.M, werd gekweten in 1934 f 541 905, 1935 f 627 889 en 1936 f 724 462, Doordat het internationaal luchtnet voortdurend uitbreiding onderging, was het mogelijk de Instaande luchtverbindingen niet het buitenlnnd te verbeteren, alsmede nieuwe luchtwegen voor de vérzending van buitenlandsche luchtpost correspondentie te openen. Het binnenlandsch luchtnet werd 8 Februari 1936 uitgebreid met den weke lijkschen luchtdienst Batavia —Soerabaja—Bandjermasin —Balikpapan v.v. VERKEER 231 Bij de invoering van de K.N.LL.M.-dienstregeling voor den Westmoesson 1936/1937 moest Semarang wegens onbruikbaarheid van bet vliegveld Simongan voor Dougias-vliegtuigen, 3 maal per week in den K.N.T.L.M.-dienst Batavia— Semarang—Soerabaja v .v. worden overgeslagen. Ten opzichte van 1985 valt in het luchtpostverkeer over de K.N.LL.M.-lijnen een geringe vooruitgang te oonstateeren. Het vervoer over de luchllijnen van de K.N.LL.M. (dat van de K.L.M. luchtmails van en voor Midden- en Oost-Java inbegrepen) bedroeg in 1934 22 534 kg bruto, 1935 21 828 kg bruto en 1936 24 941 kg bruto. Hierbij dient vermeld, dat gedurende enkele maanden van 1935 met den nacht-autodienst Cheribon—Semarang—Soerabaja v.v. 1881 kg luchtbrievenpost werd vervoerd. Met den Qantas-lucbtdieiist Singapore/Australië v.v. werd door Nederlandsch- Indië '1849 kg (in 1935 1312 kg) luchtpost ontvangen en 5-10 kg (in 1935 441 kg) luchtpost verzonden. c. Telegraaf exploitatie. Bij G.B. 18 April 1936 n°. 18 (Bb. n°. 13641) werden de Hoofden der departementen van algemeen bestuur gemachtigd om namens den Gouverneur-Generaal bevoegdheid tot het verzenden van binnenlandsche Regeeringstelegranuneii te verieenen aan onder bun departement ressorteerende autoriteiten, ambtenaren, colleges, bureaus en commissiën. liet Telegraafregle inent 1984 werd dienov ereenkoii isl iq gewijzigd (I. S. 10.30 n". 187). Bij G.B. 23 Juni 1930 n". 21 (I. S. n". 868) werd bel Hoofd van den Post- Telegraaf- en Telefoondienst gemachtigd om namens de Regeering vergunningen te verieenen tol bet aanleggen, hebben en gebruiken van radiozend- en radio on tvangstations. In verband mei de op I October 1936 ingevoerde verlaging van enkele telegraaf tarieven en de invoering van twee nieuwe categorieën goedkoope telegrammen werd het Telegraafreglemenl 1934 gewijzigd en aangevuld (T. S. 1936 n°. 494). Waar mogelijk', werd het telegraafverkeer per telefoon afgewerkt; op de hier voor in aanmerking komende kantoren kan als gevolg hiervan dikwijls personeel van lagere orde worden geplaatst, terwijl de in aanschaffing en onderhoud kost bare telegraaftoestellen konden vervallen. Voorts kon door hel terugbrengen der bandsnelheid van de morse-toestellen een groote besparing aan papier w-orden verkregen. Tusschen Bandoeng eenerzijds en Tjiandjoer, Soekaboemi en Buitenzorg anderzijds moesten, ten behoeve van de afwikkeling van het verkeer, telegraaf lijnen worden bijgespannen. Tengevolge van de hevige aardbeving, welke 23 en 24 Augustus het gewest Atjeh en Onderhoorigheden teisterde, de door zware slagregens veroorzaakte aard schuivingen in de residentie Benkoelen en een hevige bandjir in de omgeving van Manado werd het telegraafnet in die streken ernstig beschadigd. Met het verlaten van zoekabelverbindingen werd voortgegaan, terwijl radio stations, waar noodig, werden gemoderniseerd of opgericht. De z.g. synoptische weerberichtendienst ten behoeve van hel vliegtuigverbeer werd belangrijk uitgebreid, o. m. niet weerberichten uit Semarang, Denpasar, Laboehanhadji. Bandjermasin. Balikpapan en Sabang. Na een verderen terugloop in de eerste maanden, werd midden 1030. zoowel in het binnen- als buitenlandsch telegraafverkoer een aocres merkbaar. Een bijzondere opleving werd veroorzaakt door de algemeene verbetering van de conjunctuur en — voor wat de laatste drie maanden van hel jaar betreft — dooi de depreciatie van den gulden. Het aantal in 1930 verzonden gewone en uitgestelde binnenlandsche tele grammen bleef als gevolg van een en ander nagenoeg gelijk aan het aantal in 1935 verzonden gewone binnenlandsche telegrammen; bet aantal overgeseinde woorden nam echter iets toe. De binnenlandsche code-telegrammen en Regeerings telegrammen gaven zoowel in aantal als in woordental eenige stijging te zien. liet aantal perstelegrammen vertoonde een aanzienlijke achteruitgang. Hierbij moet echter in aanmerking worden genomen, dat hel aantal dezer telegrammen DE ECONOMISCHE TOESTAND 232 in 1935 abnormaal groot was, als gevolg van de bijzondere verhoudingen, welke zich in dat jaar ten aanzien van de nieuwsvoorziening voordeden. De perstelegrammen buiten beschouwing gelaten, vertoonde het binnenlandsch telegraaf verkeer een vooruitgang van 2,2 % in het aantal telegrammen en van 12 % in het aantal woorden. Ook in het buitenlandsch radio-verkeer viel een toenemende activiteit te bespeuren, welke eveneens wordt toegeschreven aan de sterke opleving in de laatste drie maanden van het jaar. Hoewel gedurende deze periode ook hot kabelverkeer toenam, bleven de aan tallen telegrammen en woorden voor dit verkeer niettemin beneden de cijfers van 1935. Voorts bleek, bij vergelijking van de resultaten over 1935 en 1936, dat in de verkeershouding radio—kabel, het radio-verkeer belangrijk is gestegen ten koste vuil het verkeer per kabel. Worden om dezelfde redenen als bij het binnenlandsch verkeer vermeld, ook voor het buitenlandsch verkeer de perstelegrammen buiten beschouwing gelaten, dan blijkt het aantal buitenlandsche telegrammen over het geheel stationnair te zijn gebleven, terwijl het woordental met 2,2 % toenam. Het radio-transito-verkecr is in 1936 belangrijk toegenomen, voornamelijk door dat sedert Juni van dat jaar de correspondentie van Japan voor Australië grooten deels langs den radioweg naar Batavia-Centrum wordt geleid, ter doorzending van daar per kabel. In overleg met de Nederlandsche Administratie werd begin October 1936 besloten om ondanks de depreciatie van den guldon, het tarief voor buitenlandsohe telegrammen niet te verhoogen. Aangezien voorts tengevolge van de depreciatie de vaste verhouding tussohen goudfrank en goudgulden (1 goudfrank = f 0,48003) voor do afrekening der in goudfranken uitgedrukte telegraafvorderingen en schulden van Nederlandsch-Indiö op en aan het buitenland, niet meer kon worden toegepast, werd de afrekening uit dien hoofde voorloopig gestaakt. Eind November werd, in navolging van de meeste buitenlandsche Administraties en Maatschappijen, overgegaan tot afreke ning op basis van 1 dollar U.S.A. = 3,061 goudfrank. d. Telefoonexploitatie. De tegen het einde van 1935 ingetreden toename van het aantal telefoonposten zette zich in 1936 voort, in het laatste kwartaal in sterker mate dan in de voorafgegane maanden. Het aantal telefoon posten, dat 31 December 1935 37 302 bedroeg, groeide in den loop van 1936 aan met 796 posten tot een totaal van 38 098. De gemiddelde maandelijksche opbrengst aan abonnementen vertoonde ten opzichte van 1935 een daling met 7,6 %, mede als gevolg van de per 1 October 1935 ingevoerde tariefswijziging. De inkomsten van het districts- en interlocaalverkeer wijzen ten opzichte van 1935 respectievelijk een stijging aan met 8,1 % en een vermindering met 1,2 %. Ondanks de verlaging van de interlocale tarieven, welke 1 October 1936 werd ingevoerd, vertoonden de opbrengsten uit interlocale gesprekken over het laatste kwartaal 1936 in vergelijking met die over het laatste kwartaal 1935 een stijging van 16 %. Gerekend van 1 Augustus 1936 werd het interlocaal verkeer tusschen de telefoonnetten van de Dcli Spoorweg Maatschappij eenerzijds en de Gouver nements telefoonnetten in Tapanoeli anderzijds, gedurende den sluitingstijd der telefoonkantoren via de telegraaflijn voor het publiek opengesteld. Dit verkeer is intusschen uitgebreid tot de overige gouvernementsnetten in Noord-Sumatra, te weten de telefooncomplexen Koetaradja, Brastagi en Rantauprapat. Tengevolge van de aardbeving in Atjeh en Onderhoorigheden op 23 en 24 Augustus 1934, werd het telefoonnet ernstig beschadigd. In de telefoonnetten Batavia en Soerabaja werden in 1936 17 automatische huistelefooninstallaties in bedrijf gesteld. Het aantal radio-telefoonverbindingen werd uitgebreid met een rechtstreeksche verbinding met Indo-China en enkele indirecte verbindingen, namelijk via Amster dam met Zuidslavië, met Melilla (Spaansch Afrika) en met schepen, varende VERKEER 233 op den Atlantischen Oceaan. Laatstgenoemd verkeer kan eveneens worden geleid over San Francisco. Voorts kwam via San Francisco de verbinding tot stand met MMden-Amerika, de Dominicaansche Republiek, Porto-Rico en de Bahama- en Bermuda-eilanden. In Nederlandsch-Indië werd het eiland Bali voor radio telefoonverkeer opengesteld, terwijl de aansluiting van Zuid-Sumatra via Palem bang einde December 1936 gereed kwam. Evenals in vorige jaren werd de gelegenheid opengesteld Kerst- en Nieuwjaars gesprekken te voeren tegen verlaagd tarief met Nederland, Duitschland, Danzig en Japan en voor de eerste maal met België, Groot-Britannië, lerland, Malava, Noord-Amerika ca de Philippijnen. In liet Kerst- en Nieuwjaarsverkeer met Nederland bedroeg het aantal gesprek ken en gesproken minuten resj>. 30 ",', on 35,7 % meer dan in 1935, terwijl het Indisch aandeel in de opbrengst, in verband met de verlaging van het tarief van f 15 tot t' 12 per 3 minuten, een stijging van 12,4 % vertoonde, Ook ir bet verkeer mot Duitschland vertoonde hei aantal Kers!- en Nieüwjaars gesprekken een grooto toename. In verband met de aanzienlijke verlaging van de radio-telefoontarieven konden de in bei verkeer mei Nederland ingevoerde goedkoope gesprekken op Zaterdagen, de reductie <>|> langdurige gesprekken en de abonnementegesprekken met ingang van 1 October l ( .i3(> vervallen. Het radio-telefoonverkeer nam vooral in het laatste kwartaal sterk in omvang toe. In 1986 bedroeg de toename, vergeleken bij 1935, voor wat betreft hel binnenlandsch verkeer 74 %, het verkeer met Nederland 30,7 %, het verkeer mei het overige buitenland 15,2 % en voor wat betreft het internationaal en inter insulair verkeer tezamen met 33,4 %. Do vermeerdering van hel aandeel van Nederlandsch-Indië in do opbrengst stond echter ala gevolg van de ingevoerde tariefsverlagingen niet in evenredige verhouding tot de verkeerstoename en bedroeg slechts 1,9 %. 10. Toerisme De stijgende lijn, waarlangs het vreemdelingenbezoek aan Nederlandsch-Indië zich sedert 1932 heeft bewogen, heeft zich ook in 1936 voortgezet. Hoewel uiter aard de toename van liet vreemdelingenverkeer grootendeels moet worden toe geschreven aan de verbeterde conjunctuur, zoo is toch ongetwijfeld deze vermeer dering voor een niet gering deel tevens het gevolg van de intensieve in het buitenland gevoerde propaganda door de Officieele Vereeniging voor Toeristen verkeer, in nauwe samenwerking met de groote verkeersmaatschappijen, welke de verbindingen naar en in Nederlandsch-Indië onderhouden. De geconstateerde toename van het toeristenverkeer blijkt nader uit de terzake aangehouden statistiek voor het eiland Bali, welke als een maatstaf voor geheel Nederlandsch-Indië kan gelden. Statistiek Bali-toerisme DE ECONOMISCHE TOESTAND 234 L. WATERSTAAT Ambtelijke voorschriften in acht te nemen bij de toepassing van hel reglemeni op het houden van de openbare aanbestedingen voor leveringen, transporten, het verrichten van werkzaamheden, enz. ten behoeve van 's Lande dienst in Nederlandsch-Tndië, zoomede bij hei sluiten van Dotarieele en onderhandsche overeenkomsten, zijn opgenomen in TSb. n. 18688. 1. Bevloeiing Wij Ord. van '20 Sept. 1936 (I. S. n". 489) is een algemeen waterreglemeni voorde gouvernementslanden van Java en Madoera vastgesteld. Voorbereiding van nieuwe bcvloenngsifvihcii . Op Java kon in 1936 reeds een aanvang worden gemaakt niet den aanleg van de werken tot verbetering van de bevloeiings- en afwateringstoestanden in de rawah Lakbok en in een drietal aangrenzende gebieden in de residentie Priangan van de provincie West-Java. Deze gebieden beslaan een oppervlakte van ruim LOOOO bouws. De kosten voor den aanleg van deze werken zijn voorloopig geraamd op f 1 200 000. Betreffende de technische oplossing van de werken tol normalisatie van de Tjitandoei — de grensrivier tussehen de provincies West- en Midden-Jnva — werd nog geen algeheele overeenstemming verkregen tussohen de besturen van die provincies. Wel was zulks het geval ten aanzien van een enkel onderdeel van het groote normalisatieplan, namelijk liet maken van een 4-tal coupures in de Tjitandoei, met de uitvoering waarvan in 1936 een aanvang is gemaakt. De onderzoekingen naar de mogelijkheid tot verbetering van de afwatering in de vlakte van Zuid-Toeloengagoeng in de residentie Kediri van de provincie Oost-Java waren zoover gevorderd, dat met den aanleg van de benoodigde werken een aanvang kon worden gemaakt. De kosten van deze wecken werden nader geraamd op f9OO 000, waarvan een belangrijk deel (fBOO 000) zal worden gebracht ten laste van de Nederlandsehe welvaartsbijdrage van f "25 millioen. Ook in 1936 werden, in verband met den ongunsfcigen economischen toestand en de steeds nijpender overbevolking in verschillende streken van Java, krachtige maatregelen getroffen om de kolonisatie van Javanen naai' de Büitengewesten te bevorderen. Uiteraard nam bij de beoordeeling der geschiktheid van voor kolonisatie te bestemmen berreinen hei onderzoek naar de bevloeiïngsmogelijk heden van die terreinen een belangrijke plaats in. Reeds in liet vorig Verslag werd melding gemaakt van een onderzoek naar de bevloeiingsmogelijkheden van voor kolonisatie geschikt bevonden terreinen in de residentie Palembang. liet betreft hier de te stichten Javanen-kolonisaties nabij Loeboeklinggau en Belitang. In 1936 werden deze kolonisatieterreinen voor een belangrijk deel opgenomen en in kaart gebracht. De voorbereidingen tot het aanleggen van de noodige werken tot bevloeiing uit de Sadang-i-ivier in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden waren einde 1936 zoover gevorderd, dat in de eerste helft van 1937 met den aanleg van deze omvangrijke werken een aanvang kon worden gemaakt. De aanleg kosten van deze werken zijn vöorloopig geraamd op f 3 300 000, Waarvan de helft zal worden gebracht ten laste van de Nederlandsehe welvaartsbijdrage. Ka uit voering van deze weiken zal een oppervlakte van + 80 000 bouws bevlocid Kunnen worden. Vermelding verdient nog, dat in beginsel reeds besloten is om ren deel van deze oppervlakte voor -lavanen-kolonisaties te bestemmen. Uitvoerintj nm nieuwe irrigatiewerken. Van het op de gewone middelen vaxi de l.andsbegrooting voor 1936 uitgetrokken bedrag van f 1 340 000 voor den aan leg van nieuwe irrigatiewerken is in dat jaar + f 1 205 000 of 90 % verwerkt. Voorts waren in de provincies West-, Midden- en Oost-lava nog eenige irrigatiewerken in uitvoering, waarvan de aanlegkosten werden bestreden uit de Xederlandsche bijdrage voor welvaartsz.org. Aan deze werken werd in de drie provincies een bedrag van fB3 000 verwerkt. In de provincie West-lava werd ± f 41."! 800 besteed voor de verdere uitvoering van de Tjioedjoeng-werken, de Tungerang-werken, de Krawang-werken en de WATERSTAAT 235 Wester-Tjimanoek-werken, alsmede de voltooiing van de Tjipoenegara-werken, terwijl een begin werd gemaakt met de hooger genoemde werken tot verbetering van de bevloeiing en afwatering in de rawah Lakbok. In de provincie Midden-Java werd + f 321 000 uitgegeven voor de verdere uitvoering van de detailbevloeiingswerken uit het reservoir Gembong, de werken tot verbetering van de bevloeiing en afwatering bewesten de Toentang-rivier, de bevloeiingswerken uit de Serajoe-rivier (Kroja-werken) en den bouw van het bevloeiingsreservoir Melahajoe. In de provincie Oost-Java werd de uitvoering voortgezet van de Patjal-werken, de Laban-Goeboekdomas-werken en de bevloeiingswerken in de vlakte van Zuid- Dan joewangi, terwijl een aanvang werd gemaakt met de uitvoering van de hooger genoemde werken tot verbetering van de bevloeiing en afwatering in de vlakte van Zuid-Toeloengagoeng. Aan de uitvoering van de bedoelde werken in deze provincie werd + f 346 000 besteed. Ih de Buitengewesten werd aan bevloeiingswerken ± f 205 000 verwerkt, waarvan ± f 110 000 is besteed aan de uitvoering van irrigatiewerken in de residenties Lampoengsche Districten en Benkoelen ten behoeve van de in die residenties te stichten Javanen-kolonisaties. Voorts werd nog + f 42 000 ver werkt aan de uitvoering van de werken tot bevloeiing uit de Kokok-Babak op het eiland Lombok. Bovendien werd in de Buitengewesten nog een bedrag van + f 582 000 ver werkt aan irrigatiewerken, waarvan de aanlegkosten komen ten laste van de opbrengst uit het bijzonder uitvoerrecht op bevolkingsrubber. Voor verdere bijzonderheden betreffende de in uitvoering zijnde bevloeiings werken wordt verwezen naar de, ~ Voorloopige cijfers en gegevens omtrent de werk zaamheden van het Departemeni van Verkeer en Waterstaat over het jaar 1986". 2. Waterkracht Terwijl in de Buitengewesten in 1936 geen waterkrachtvergunningen werden verleend, geschiedde dit op Java in ongeveer gelijken omvang als het vorig jaar. Het aanal verleende vergunningen bedroeg in 1935 in de Buitengewesten en op Java respectievelijk 3 en 25, in 1936 respectievelijk 0 en 24. Verschillende van deze vergunningen werden verleend voor de opwekking van electrische energie voor de verlichting van kleine, ver van de groote distributie-netten gelegen bevol kini,'scentra of voor eigen gebruik. De uitkomsten van de in 1936 op Java en in de Buitengewesten verrichte debietwaarnemingen werden verwelkt in de 18de uitgave van het Waterkracht kadaster. 3. Assaineering Van het voor de verbetering van enkele bestaande drinkwaterleidingen en den aanleg en de verbetering van kleine assaineeringswérken in de Buitengewesten op de Landsbegrooting voor 1936 uitgetrokken bedrag van f 40 000 werd + f 14 000 verwerkt. Dit bedrag is uitsluitend besteed aan werken van geringen omvang, daar geen projecten van eenigen omvang in uitvoering zijn. In de residentie Eiouw en Onderhoorigheden was bovendien nog een klein assaineeiingswerk in uitvoering, waarvan de aanlegkosten komen ten laste van de opbrengst uit het bijzonder uitvoerrecht op bevolkingsrubber. Aan dit werk werd in 1936 een bedrag van f 3000 verwerkt. In 1936 werd de aanleg voorbereid van een tweetal nieuwe drinkwaterleidingen (te Bandjermasin en te Pontianak), waarvan de kosten, welke voorloopig op + f 800 000 en + f 625 000 geraamd zijn, eveneens uit de inkomsten uit het bijzonder uitvoerrecht op bevolkingsrubber bestreden zullen worden. Door het aanbrengen van verdere bezuinigingen konden de bedrijfsuitgaven van de door het Land geëxploiteerde drinkwaterleidingen in 1936 teruggebracht worden tot + f 123 000, d. i. ± i 6500 minder dan in 1935. DE ECONOMISCHE TOESTAND 236 Tegenover deze mindere uitgaven stonden echter ook mindere inkomsten als gevolg van do nog steeds voortschrijdende afneming van het aantal aansluitingen aan de drinkwaterleidingen en van het gemiddeld waterverbruik per aangeslotene. Die inkomsten bedroegen iv 1936 ± f 419 000 of + f 23 000 minder dan in 1935. 4. Landsgebouwen Woningen voor burgerlijk personeel. De in 1935 aangevangen bouw van de districtshoofdswoning te Pamcungpeuk (Priangan) en van een drietal kleine woningen in de Buitengewesten kwam gereed. Begonnen werd met de voorbereidende werkzaamheden inzake den bouw van een Eesidentswoning te Poerwokerto, zulks in verband met de voorgenomen over brenging van den bestuurszetel van Banjoemas naar Poerwokerto; tevens werd de pendopo van de Regentswoning te Banjoemas naar Poerwokerto overgebrachl. Met het oog op de voorgenomen uitbreiding van het bestuur in de Mulnkkcii werd ten behoeve van de huisvesting der bestuursambtenaren aangevangen met de overbrenging van eenige leegstaande gebouwen van het voormalig radiostation te Noesa-Nive naar Fakfak en Sorong. Te Ampenan werd een zevende klasse-woning voor den detachementscomman dant der veldpolitie gebouwd. Onderwijsgebouwen. De in 1935 aangevangen uitbreiding van de ambachts school te Magelang en de bouw van een instrumentmaker ij aan de Geneeskundige Iloogeschool te Batavia kwamen gereed. De hoogere burgerschool en de amb&ohts leergang te Medan, zoom ede de Hollandsoh-Inlandsche scholen te Bireuen (Atjeh) en te Batoeradja (Palembang) werden uitgebreid. Begonnen werd met het uit breiden van de Hollandsch-Chmeesche school te Krawang (West-Java). Voorts werden verbeteringen aangebracht aan de Koningin Wilhelmina-school te Batavia en bediendewoningen bijgebouwd. Ken aanvang werd gemaakt met de inrichting van het voormalig filiaal van de Hollandsch-Chineesche kweekschool te Meester Cornelis ten behoeve van de 2de ambachtsschool te Batavia. Ten behoeve van het Inlandsen onderwijs werd een 20-tal lokalen in tijdelijk materiaal gebouwd, waarvan de kosten + f 300 per lokaal hebben bedragen. Te Magelang, Wonoredjo (Oost-Java), Rao (Suinatra's Westkust) en Sakra (Bali en Lombok) werden Tnlandsche scholen der 2de klasse en te Soerabaja on Ij.ingoan (Manado) Tnlandsche meisjesscholen gebouwd. Begonnen werd met den houw van een Tnlandsche school 2de klasse te Tanahgrogot (Zuider- en Ooster afdeeling van Borneo) en van een Inlandsche meisjesschool te Gandoesari (Oost-Java). Gebouwen voor den dienst der Volksgezondheid. De in 1935 aangevangen inwendige verbouwing aan het gewestelijk laboratorium te Batavia en de ver beteringen aan de woningen, gebouwen en ontsmettingscellen bij het quarantaine station te Poeloe Roebia (Atjeh) kwamen gereed. De voormalige normaalschool met internaat en de daarbij behoorende direc teurswoning te Madioen alsmede de voormalige controleurswoning met kantoor te Paree (Oost-Java) werden ingericht tot gouvernement* burgerlijke zieken inrichtingen. Aangevangen werd met de oprichting van een tijdelijk \\ asscherijgebouw bij de centrale burgerlijke ziekeninriehting te Soerabaja. Tevens werd het onderzoek gebouw uitgebreid en de lichtinstallatie vernieuwd. Eveneens werd begonnen met den bouw van een nieuw reservoir ten behoeve van de zoutwaterspoelleiding van het quarantaine-station te Poeloe Roebia en het uitbreiden van het magazijn van de apotheek van de centrale burgerlijke zieken inriehting te Batavia. Gebouwen en werken voor de Marine. De in 1935 aangevangen verbetering van de steenkolenloods te Pontianak kwam gereed. WATERSTAAT 237 Politiegebouwen. De in 1935 aangevangen bouw van een kazerne volgens liet versoberde typo te Tnamvatan (Molukken), alsmede de uitbreidingen van de kazernes te Tepa (Molukken) en Koealasimpang (Atjeh) kwamen gereed. Te Cheribon werd een nieuwe stadepolitiekazerne gebouwd. De veldpolitiekazernes te Pakanbaroe en Pangkalanbrandan (Oostkust van Sumatra) en te Loeboeklinggau (Palembang) werden uitgebreid. Met de werk zaamheden voor uitbreiding van do kazernes te Indramajoe, Madjalengka, Padangsidimpoean (Tapanoeli) en Socngaipenoeh (Sumatra's Westkust) werd een aanvang gemaakt. Verder werden fondsen beschikbaar gesteld voor den bouw van een nieuwe kazerne te Sekajoe (Palembang) en voor het inrichten tot kazerne van de Inlandsche school te Martapoera (Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo). Te Negara (Bali en Lombok) werd een marschbivak opgericht. De veldpolitie te Ampenan (Bali en Lombok) en te Bangil (Oost-Java) werd beter gehuisvest. Aangevangen werd met de werkzaamheden ten behoeve van de overbrenging van het commissariaat van politie te Jogjakarta naar het gebouw van de voor malige Mulo-school aldaar. Aan het hoofdcommissariaat van politie te Padang werden verbeteringen aangebracht. Kantoren ten behoeve van het Departement van Binnenlandsch Bestuur. Het wedana-kantoor te Pameungpeuk (Priangan), met den bouw waarvan in 1935 werd aangevangen, kwam gereed. Een aanvang werd gemaakt met den bouw van een nieuw bestuurskantoor te Malang. Te Soeliki (Sumatra 's Westkust) werd een nieuw controleurskantoor en te Segalaherang (West-Java) een nieuw kantoor voor den wedana gebouwd. De voormalige Ambonsche school te Bondowoso werd ingericht tot Regents tevens Regentschapskantoor, terwijl het Regentskantoor te Poerwakarta verbouwd werd. Begonnen werd met het uitbreiden van het bestuurskantoor te Manokwari (Molukken). Verder werden te Kepahiang (Benkoelen) een leeggekomen gebouw en te Adiwerna (Midden-Java) een gedeelte van de gevangenis ingericht, respectievelijk tot bestuurskantoor en kantoor voor den wedana. Gebouwen en werken ten behoeve van den Post-, Telegraaf- en Telefoondienst. De in 1935 aangevangen verbeteringen aan het radiostation te Malabar en de daarbijbehoorende dienstwoningen kwamen gereed, terwijl het nieuwe hulppost-, telegraaf- en telefoonkantoor te Marbau (Oostkust van Sumatra) werd- voltooid. Begonnen werd met den bouw van een gecombineerd hulppost-, post-, tele graaf- en telefoonkantoor te Amoerang (Manado) en met de bijbouwing van een hulppostkantoor aan het bijtelefoonkantoor te Kesamben (Oost-Java) en te Karanganjar (Soerakarta). Met de uitbreiding van de machineloods van het radiostation Dajeuhkolot en van het postkantoor met chefswoning te Koepang (Timor) werd een aanvang gemaakt. Voorts werd begonnen met de wederoprichting van het bouwvallige bijgebouw van het post-, telegraaf- en telefoonkantoor te Tjepoe. In verband met de over dracht van 's Landskaswerkzaamheden aan den postdienst werden verscheidene kleine hulppostkantoren uitgebreid. Te Kota agoeng werd een ingehuurd gebouw aangekocht, waarin het telefoon kantoor is ondergebracht. Gebouwen ten behoeve van het Departement van Economische Zaken. De in 1935 aangevangen uitbreiding van het Centraal kantoor voor de Statistiek te Batavia en de bouw van een loods ten behoeve van een proefpannenbakkerij bij het Keramisch Laboratorium te Bandocng kwamen gereed Ten behoeve van de afdeeling Nijverheid werden bijbouwingen verricht aan het Departement van Economische Zaken. Voorts had bijbouwing plaats aan de Cultuurschool te Malang. DE ECONOMISCHE TOESTAND 238 Gebouwen ten behoeve van het Departement van Verkeer en Waterstaat. Het waterloopkundig laboratorium bij de Technische Hoogeschool te Bandoeng, waar van de bouw in 1935 werd begonnen, kwam gereed. Luchtvaart. De in 1935 aangevangen bijbouwingen aau de gebouwen op het vliegveld te Bandoeng kwamen gereed. Met de uitbreiding van het vliegveld te Medan werd voortgegaan, terwijl voor de verdere uitbreiding daarvan, de ver betering van de inzweefstrooken, de verlichting en den bouw van een ontvangst post fondsen werden beschikbaar gesteld. Met de uitbreiding van het vliegveld Darmo te Soerabaja weid eveneens voortgegaan. Gelden werden beschikbaar gesteld voor de verbetering van dil terrein en de opruiming van omliggende obstakels. Aangevangen werd met de uitbreiding van bel vliegveld en den bouw van een radio-peiler te Pakanbaroe (Oostkust van Sumatra). Met den aanleg van een hulplandingsterrein te Kolbano (Timor) wenl begonnen. Voorbereidingen werden getroffen voor den aanleg van nieuwe vliegvelden te Semarang en te Batavia. Gebouwen voor de opium- en zoutregie. De zoutpakhuizen te Belang (Manado), -Bcngkajang (Westeraf deeling van Borneo) en Koealakoeroen (Zuider- en Üoster afdeeling van Borneo), met den bouw waarvan in 1935 begonnen werd, kwamen gereed. .Fondsen werden beschikbaar gesteld voor den bouw van zoutpakhuizen te Moearatebo (Djarnbi), Moearaboengo (Djambi) en Poeroektjahoe (Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo). Gebouwen ten behoeve van het Departement van Justitie. Het landgerecht gebouw te Semarang werd uitgebreid. Begonnen werd met den bouw van een nieuw bestuurskantoor te Malang, waarin de kantoren van den landrechter en van den djaksa ondergebracht zullen worden. Gevangenissen. De in 1935 aangevangen bouw van een kleine gevangenis te Koealakoeroen (Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo) en van een front gebouw bij de gevangenis te Hoetanopan (Tapanoeli) kwam gereed. Aangevangen werd met den bouw van een nieuwe gevangenis te Tanahmerah (Boven-Digoel). Voorts hadden verbeteringen en uitbreidingen plaats aan verschillende gevangenissen. Gebouwen ten behoeve van het Departement van Financiën. De in 1935 begonnen verbouwing van het belastingkantoor te Semarang kwam gereed. Ten behoeve van de Inspectie van Financiën te Medan werd het gewestelijk kantoor aldaar uitgebreid. Eveneens had uitbreiding plaats van het gebouw van de Inspectie van Finan ciën te Palembang. Te Denpasar werd begonnen met de inrichting van een nieuwe behuizing voor den Bali-landrentedienst. Gebouwen en werken ten latte van <lc inkomsten uit het bijzonder uitvoer recht op bevolkingarubber. In verband met de overbrenging van den bestuurs zetel van Moearabeliti naar Loeboeklinggau werd voor de huisvesting van den ten behoeve van het nieuwe kolonisatiegebied aldaar ie plaatsen irrigatie-ingenieur een Landswoning van eerstgenoemde naai 1 laatstvermelde plaats overgebracht. Te Bandjermasin werd begonnen niet den bouw van een rubberlicentiekantoor. De in 1935 aangevangen uitbreiding van (!«■ Meusigii 1 irijn te Koetaradja kwam nagenoeg gereed. Fondsen werden beschikbaar gesteld voor het inrichten van het z.g. „kleine militaire kampement" te Bandjermasin tot internaat ten behoeve van de vereeni ging „Borneo Studiefonds" en voor den bouw van een Inlandsche meisjesschool te Barabai (Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo). WATERSTAAT 239 Verder werd overgegaan l<>i het uitbreiden van het verplegingstehuis voor krankzinnigen en het kantoor van den Inspecteur van den Dienst der Volks gezondheid te Palembang; dit laatste kwam gereed. Begonnen werd met den bouw van een polikliniekgebouw met mantri-woning te Hoetanopan (Tapanoeli). In verband met de voorgenomen uitvoering van groote irrigatiewerken word een waterstnntskantoor fee Loeboeklinggau (Palembang) opgericht. Voorts werden in verband met de plaatselijke personeelsuitbreidingen ten behoeve van de uit voering van rubberwerken fondsen beschikbaar gesteld voor de uitbreiding van do waterstaalskantoren te Palembang en Kandangan (Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo). De in 1935 aangevangen bouw van hei stationsgebouw <>|i hef vliegveld te Bandjermasin kwam gereed. 5. Waterstaatsmaterieel Voor de inrichting, exploitatie en het beheer van werkplaatsen, vrachtauto's, enz., waarvoor gerekend was op een uitgaaf van f ftl (XX), is in 1936 + f 51 000 uitgegeven. Aan de verzorging van het buiten gebruik zijnde grootmaterieel werd f 8450 besteed (raming f 3800). Voor de exploitatie van dienstuutomobielen werd mede in verband met de bijdragen uit de rubberfondsen slechts f 2445 uitgegeven ten laste van den Water staatsdienst (raming f 5000). In 1936 werden twee automobielen (ad f 3144) aangeschaft ten laste van den memorie-post: aanschaffing van dienstauto's. In 1936 werd een bedrag van f 11000 verrekend met het Departement pan Binnenlandsch Bestuur voor de uitgaven wegens het uitoefenen van toezicht, op het bij dat Departement en bij Landschappen en Plaatselijke fondsen in beheer zijnde materieel, hetgeen f 3700 minder is dan het bedrag dat daarvoor was geraamd. De vermindering houdt verband met de vermindering van het Binnen landsch Bestuurs- en Landschapsmaterieel. Voor in werkplaatsen c. a. uitegevoerde werkzaamheden, waarvoor, zooals hierboven vermeld, + f5l 000 word uitegegeven, werd een even groot bedrag ontvangen. DE FINANCIKKIiE TOESTAND 24 2. 's Lands vermogenstoestand. Leeningen De totale schuld van Nederlandsch-Indië bedroeg (in millioenen gulden): uit welke cijfers blijkt, dat de schuldpositie van Nederlandsch-Indië in 1936 met f 71,1 millioen is verbeterd. Hierop zijn van gunstigen invloed geweest: de aflossingen op de vaste schuld (f 21,2 millioen), de vermindering van de kasvoorraden (f 5,8 millioen), de door Nederland overgenomen teekenmunt (f 16,6 millioen), de aan de Javasche Bank afgedragen teekenmunt (f 3,1 millioen), het begrootingsoverschot van den geheelen dienst (f 28,7 millioen), tot een totaal-bedrag van f 75,4 millioen. Als ongunstige factor gold de overname door het Land van de Javasche Mank van oude en van nieuwe teekenmunt tot een bedrag van respectievelijk f 0,2 mil lioen en f 3,7 millioen, in totaal derhalve f 3,9 millioen, zoodat theoretisch de Indische schuld met f 75,4 — f 3,9 = f 71,5 millioen zou moeten zijn afgenomen, terwijl ze in werkelijkheid is verminderd met f 71,1 millioen. A. Vlottende schuld. De bestanddeelen van de vlottende schuld einde 1930 zijn, in vergelijking met die op einde van het vorig jaar, hieronder gespecificeerd: De vlottende schuld in Indië nam derhalve in 1936 toe met f 5 296 000, in hoofdzaak als gevolg van de vermeerdering van het in Indië uitstaand schatkist papier met f 6J millioen. In Nederland nam zij af met f 55 230 000, in hoofdzaak door de vermindering van de schuld bij 's Rijks schatkist met f 57 millioen. Dit gunstig verloop van de vlottende schuld in Nederland kon worden bereikt door het voordeelig verschil van de ontvangsten en uitgaven in Indië te bestemmen voor regelmatige remises naar Nederland tot een totaal-bedrag van f 133 millioen: (in duizendtallen guldens) DE CUJ/TUREELE TOESTAND 240 HOOFDSTUK IV DE CULTUREELE TOESTAND A. CHRISTELIJKE ENJMOHAMMEDAANSCHE EEREDIENST 1. Christelijke Eeredienst a. De Protestantsche Kerk. Het jaar 1936 is van bijzonder belang voor de Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië gsweest, doordat, als uitvloeisel van de ingevolge K. B. 11 Juni 1935 n°. 85 voltrokken administratieve scheiding, en de inwerkingtreding van het in 1933 door de Groote Vergadering opgestelde Algemeen Beglement op 1 Augustus 1935, in dat jaar voor het eerst de Algemeene Synode dier Kerk tezamen kwam. Deze gebeurtenis greep plaats van 9 tot 13 Juni 1936 te Batavia en liet niet na haar stempel te drukken op liet kerkelijk leven gedurende het geheele jaar. Aan de Synode werden voorgelegd concept-reglementen inzake kerkeraden, kerkelijk opzicht en tucht en kerkelijke goederen, concept-regels inzake classicale vergaderingen, sacramentsbediening, bevestiging van lidmaten en huwelijks inzegening, en een concept omtrent eenige formeele wijzigingen, aan te brengen in het Algemeen Eeglement. Zij werden alle zoo goed als ongewijzigd door de Synode aanvaard, terwijl twee dezer reglementen (dat op de kerkeraden en dat op kerkelijk opzicht en tucht) 1 Januari 1937 in werking zouden treden. Naast de formeele wijzigingen van het Algemeen Eeglement werden nog enkele materieele wijzigingen door de Synode behandeld en vastgesteld. In zijn aldus gewijzigden vorm is het Algemeen Eeglement in werking getreden op 1 Mei 1937. De besprekingen ter Synode bepaalden zich voorts tot twee vraagstukken, welke direct verband hielden met den opbouw der Kerk. Het eerste vraagstuk was dat der Belijdenis, het tweede dat der verhouding tusschen het Hollandsch sprekende en het Maleisch sprekende deel der Kerk. De Zelfstandige Kerken binnen het verband der geheele Kerk (de Minahasische en de Moluksche Protestantsche Kerk) volgden ieder een eigen ontwikkeling. De Minahasische Protestantsche Kerk verkreeg de goedkeuring voor een eigen Eeglement op het Beheer; de Moluksche Protestantsche Kerk zag de wijzigingen, door haar Synode voorgesteld in haar Synodaal Reglement door het Kerkbestuur goedgekeurd. Maatregelen worden genomen om de opleiding der Inlandsche leeraars in het gebied dezer Kerken onder zekere voorwaarden toe te vertrouwen aan deze kerken zelve. De Christelijke Kerk van West-Java en alle gemeenten behoorende tot die kerk, welke door een eigen kerkeraad worden geleid, worden aangemerkt als kerk, onderscheidenlijk als zelfstandig onderdeel daarvan (I. S. 1936 n°. 176). Vermelding verdienen de gestadige uitbreiding van het jeugdwerk en een opbouwende belangstelling voor het liturgische element in de godsdienstoefe ningen. Nieuwe gemeenten (buiten de inheemsche complexen der Kerk in de Groote Oost) werden gevormd te Sibolga en Loemadjang. Nieuwe kerkgebouwen (buiten de Groote Oost) verrozen te Batavia (Nassaukerk), Sibolga, Padang en Loema djang; die te Cheribon en Solo ondergingen een algeheele restauratie. In het abnormaal groote tekort aan predikanten werd zoo goed mogelijk voorzien, doordat de andere predikanten de zorg voor de vacante plaatsen op zich namen en doordat sommige hulppredikers, godsdienstleeraars en zendelingen als waarnemende predikanten optraden. Waarnemende predikanten waren ge vestigd te Padang, Pontianak, Cheribon, Tegal, Ambon en Denpasar (dat in de rij van standplaatsen voor predikanten opgenomen werd). Einde 1936 waren vacant de predikantsressorten Pematangsiantar, Salatiga, Pati, Madioen, Kediri en Modjokerto. Buitendien waren de groote gemeenten te Batavia, Bandoeng en Soerabaja onvoldoende bezet. De hulppredikersformatie bleef gedurende 1986 steeds geheel bezet. In het afgeloopen jaar is Bandaneira aangewezen als standplaats vtea een Imlpprediker (Bb. n°. 13680). CHRISTELIJKE EN MOHAMMEDAANSCHE EEREDIENST 241 De formatie van godsdienstleeraars bleef geheel gevuld. De van Gouverne mentswege bezoldigde godsdienstleeraars waren werkzaam te Batavia, Bandoeng, Tjimahi, Magelang, Malang en Soerabaja. De door de Kerk bezoldigde ver richtten hun arbeid te Padang, Pontianak en Koepang. In het corps Inlandsche leeraars werd in zoover een wijziging gebracht, dat met het oog op den op de Landsbegrooting uitgetrokken post voor den Protes tantschen Eeredienst een 30-tal pensioenrijpe Inlandsche leeraars werd ontslagen en vervangen door een even groot aantal pas afgeleverde krachten. Hoewel de Regeering geen subsidie verleende voor nieuwe leerlingen op de scholen tot opleiding van Inlandsche leeraars (Stovil) te Amboina, Tomohon en Soë, werden toch overal nieuwe leerlingen aangenomen. In de regeling omtrent de reizen door kerkelijke dienaren kwam in zoover een wijziging, dat als instantie, waarmede het Kerkbestuur overleg pleegt omtrent het maandelijks aan de Kerk uit te koeren bedrag (art. 14, I. S. 1935 n°. 315) de Directeur van Onderwijs en Eeredienst werd aangewezen. Op 15 Juni 1936 werd de stichtingsacte gepasseerd voor het vanwege het Kerkbestuur opgericht „Sociaal Bureau voor Nederlandsch-Indië", waarvan het Kerkbestuur zich voorstelt, dat het op den duur de centrale zal worden, waar de sociale arbeid der Kerk speciale behartiging vindt. Vóór de administratieve scheiding vond de bevestiging van nieuw uitgezonden predikanten in Nederland plaats. Dit werd 1 Augustus 1935 gewijzigd, zoodat thans de bevestiging met handoplegging in Indië plaats vindt. De eerste beves tigingsdienst vond in 1936 plaats. Naast den eigenlijken kerkdijken arbeid, bewoog de Kerk zich, zooals de laatste jaren in toenemende mate het geval was, op het gebied van de medische verzorging en het onderwijs. Het aantal poliklinieken in kerkelijk verband bedroeg voor de Minahasa 8, voor de Molukken 1 en voor Timor 1. Daarnevens zijn er ziekeninrichtingen, van de Kerk uitgaande (3 in de Minahasa, 1 te Tegal en 1 leprozerie op Kapan). Het aantal scholen, onderwijzers en leerlingen is als volgt: Minahasa: 213 scholen met 369 leerkrachten en 16 586 leerlingen. Molukken: 341 scholen met 396 leerkrachten en 15 532 leerlingen. Timor: 178 scholen met 178 leerkrachten en 11 036 leerlingen. Hiervan zijn ongesubsidieerd 54 scholen in de Minahasa, ± 150 scholen in de Molukken en 32 scholen in Timor. b. De Protestantsche Zendingscorporaties. De financieele moeilijkheden van een aantal in Nederlandsch-Indië arbeidende zendingscorporaties (de in het Zendingsbureau te Oegstgeest samenwerkende corporaties) namen in 1936 dermate toe, dat tot ingrijpende maatregelen moest worden overgegaan. Wel kon een deel van deze maatregelen (de halveering der traktementen over de laatste twee maanden van 1936) ongedaan gemaakt worden, maar de hoofd besturen zagen zich desalniettemin genoodzaakt op de begrooting voor 1937 zeer sterke bezuinigingen toe te passen. Voor de corporaties, welke haar geestelijke on financieele basis geheel of gedeeltelijk in Duitschland hebben, vloeien groote moeilijkheden en onzekerheden voort uit de door de Eegeering daar te lande getroffen restricties. De Zending werd dan ook voor niet geringe problemen gesteld tengevolge van het feit, dat op vrijwel alle terreinen haar werkmogelijkheden grooter werden, hetzij door de uitbreiding op het reeds bezette terrein van het getal dergenen, die naar haar boodschap luisteren, hetzij door vergrooting van het gebied, waar zij arbeidt. Als voorbeelden van dit laatste worde genoemd het Noordwestelijk gedeelte der Bataklanden en het binnenland van Nieuw-Guinea. Ook kan in dit verband worden gewezen op de emigratie van Javanen naar Sumatra; reeds werden maatregelen getroffen om te voorzien in de geestelijke behoeften der Christenen, die zich onder hen bevinden. Het aantal zelfstandige Inlandsche Kerken werd vermeerderd door de aan neming, op de eerste Niassische Synode, van een kerkorde voor de zelfstandige kerk van Nias. 16 DE CULTUREELE TOESTAXI» 242 De zendingsavbcid ouder vrouwen en meisjes kwam tui krachtige ontwik keling. In liet bijzonder in de Bataklanden en op Java verrichten vrouwen van zendelingen en vrouwelijke zendelingen belangrijken arbeid. De medische zending ondervond moeilijkheden doordat de Regeering zich genoodzaakt zag met ingang van 1 Januari 1986 de subsidies opnieuw te verminderen. c. De Roomtch-Katholieke Kerk in Nederlandsch-lndië. Bij G.B. 11 Sept. 1936 n°. 38 (J. C. n°. 75) is aanteekening gehouden van de instelling van het apostolisch vicariaat „Nederlandsch Timor", omvattende de uit liet apostolisch vicariaat van de Kleine Soenda-eilanden afgescheiden eilanden Timor. Roti, Sawoe. Alor en I'aritar (res. Timor en Onderh.), waardoor liet aantal apostolische vicariaten werd gebracht op 7. Dat der apostolische prefecturen bleef gelijk (6). Voor wijziging van de omschrijving van de kerkelijke afdeehngen der Roomseli- Katholieke Kerk en de aanwijzing van de standplaatsen der Roomsch-Katholieke geestelijken zie men Bb. nos. 18688 (Magelang) en 18709 (Manado). Het aantal priesters bedroeg op 1 Juli 1986 459, onder wie i) Javanen en 2 Chineezen, hetgeen een toename beteekent van 30. Zoo nam het aantal candidaten in opleiding tot het H. Priesterschap toe met 20. Dit aantal bedroeg op 1 Juli 1936 308, onder wie 33 Europeanen en 275 Inheemschen. Het aantal mannelijke kloosterlingen, niet-priesters, bedroeg op 1 Juli 1936 426, van wie 26 Inheemschen; dat der vrouwelijke 1549. van wie 92 lnheemschen. Met een aanwas van 50 130 bedroeg het aantal Katholieken op 1 Juli 1936 467 917. In de Katholieke Kerk werden opgenomen 38 672 personen. Ondanks de bestaande moeilijkheden heeft de Katholieke Missie haar werk zaamheid op onderwijsgebied ten behoeve, van da Europeesche en Inheemsche bevolking kunnen uitbreiden. Op 1 Juli 1936 bedroeg het aantal scholen 1454 met 3266 leerkrachten (van wie 2443 leeken) en 116 515 leerlingen. Bijzondere vermelding verdient de oprichting van de Roomsch-Katholieke lagere land- en tuinbouwschool „Helderweirdt" te Rawa-Seneng (Temanggoeng. Midden-Java), welke voor de jongens der weeshuizen en voor de minder be middelde Indo-Europeesche jongens in het algemeen den weg opent om zich een bestaansmogelijkheid te scheppen in den landbouw. Het onderwijs aan den onderbouw is algemeen vormend met eenigen Landbouwkundigen inslag. Daarna volgt een minstens tweejarige bovenbouw, waarin zoo goed als uitsluitend land bouwonderwijs gegeven wordt. Op 1 Augustus 1936 werd deze school, de eerste op dit gebied in Nederlandsch-lndië, geopend met 20 jongens, die allen de vierde klasse eener Europeesche lagere school hadden doorloopen. Het aantal internaten met inbegrip der weeshuizen bedroeg op 1 Juli 1936 155 met 6750 interne jongens en meisjes. Op het gebied van de ziekenverpleging wist de Katholieke Missie uitbreiding aan hare werkzaamheid te geven. De belangen van werkloozen, kolonisten en armen werden door georganiseerde en particuliere liefdadigheid op krachtdadige wijze behartigd. d. Gereformeerde Kerken. Einde 1986 bestonden 11 gereformeerde kerken die gezamenlijk het geheele grondgebied van Nederlandsoh-Indié omvatten (Batavia, Bandoeng, Semarang, Soerabaja, Magelang, Jogjakarta, Boerabaja, Malang, Medan, Pematangsiantar en I'alembang). Deze kerken vormen tezamen de classis Batavia der gereformeerde kerken in Nederland, welke de rechten eener particuliere synode heeft en als zoodanig afgevaardigden naar de generale synode kan zenden, die éénmaal in de drie jaren in Nederland bijeenkomt. Het aantal predikanten bedroeg 12 (inclusief 1 hulpprediker), terwijl inmiddels een tweede dienaar des woords voor Soerabaja is beroepen. De kerkelijke werkzaamheden vonden als steeds baar zwaartepunt in de geregelde godsdienstoefeningen; daarnaast worden regelmatig oatechisatiea ge houderj voor doopleden en voor buiten het kerkverband staanden, die de geloofs belijdenis voor deze kerken afleggen. Het ledental der kerken is belangrijk vooruitgegaan. CHRISTELIJKE EN MOHAMMEDAANSCHE EEKEDIENST 243 Naast de diaconieën arbeiden in de groote plaatsen de vereenigingen tot hulp betoon onder de armen buiten de gemeente. Voorts wordt door de genoemde kerken zendingswerk verricht. Batavia heeft een Maleische gemeente (geïnstitueerd in 1929) met een eigen pendita; Jogja karta heeft een Chineesche gemeente (geïnstitueerd in 1934). Medan drijft in samenwerking met Palembang en Pematangsiantar zending onder de Javaansche contractanten ter Oostkust van Sumatra woonachtig en Soerabnja verzorgt in samenwerking met Malang en Semarang de zending in Zuid-Celebes, namelijk de Makassar-zending onder leiding van een missionair predikant. e. Andere Christelijke kerken of kerkgenootschappen. Een der vraagstukken waarvoor de Oost-Javaansche Kerk zich in de afgeloopen jaren speciaal geplaatst zag, is de quaestie van de financieele zelfstandigheid dezer jonge Inheemsche Kerken. Tot nu toe werden belangrijke bijdragen uit Nederland ontvangen, maar het ligt in de bedoeling, dat deze gaandeweg zullen verminderen en er een eigen finaneieele basis gevonden zal worden. Een belangrijke gebeurtenis in 1936 was de inzegening van de 12 abituriënten van de Theologische School te Malang tot goeroe indjil van de Oost-Javaansche Kerk. Deze inzegening geschiedde door den voorzitter der Synode in het kerk gebouw van de Javaansche Christengemeente te Malang. Kort daarna werden zij bevestigd, ieder in de Gemeente waar hij als voorganger was benoemd en ontvingen zij daardoor het recht de Sacramenten te bedienen. Tot de Bataksche Protestantsche Christengemeente te Batavia behooren de onder-gemeenten Buitenzorg, Semarang, Bandoeng, Soerabaja en Zuid-Sumatra. Zooals gewoonlijk worden deze filialen regelmatig bezocht door den pendita te Batavia. Het aantal leden neemt toe, omdat steeds meer en meer menschen van de Bataklanden naar de diaspora trekken om een betrekking te zoeken. Het jaar 1936 is een belangrijk jaar geweest voor de heele Bataksche Protes tantsche Kerk. Immers in October 193ö werd het feit herdacht, dat 75 jaren geleden de Rijnsche Zending in de Bataklanden voet aan wal zette. In Sipirok, een plaats in Zuid-Tapanoeli, werd deze plechtigheid op grootsche wijze gevierd. Batavia bleef ook niet ten achter. Twee samenkomsten werden gehouden, één in de Willemskerk (op 7 October 1936 voor Hollandsen-sprekenden) en één in liet Bataksch kerkgebouw zelf (op 11 October 1936 voor Maleisch-sprekenden). f. Het Leger des Heils. De arbeid van het Leger des Heils in Neder landsch-Indië bleef gedurende 1936 onder de leiding van Kommandant Johannes W. de Groot. Het aantal officieren en kadetten vermeerderde in 1936 met 30 en bedroeg 31 December 1936 324, van wie 185 Europeesche, 134 Inheemsche (behoorende tot verschillende bevolkingsgroepen) en 5 Indo-Chineesche. Van de overzeesche officieren behoort een belangrijk deel tot verschillende Europeesche nationaliteiten, aangezien het aantal beschikbare Nederlandsche officieren geheel ontoereikend is. Op 31 December 1936 telde het Leger des Heils in Nederlandsch-Indië 11 674 volgelingen, 9332 bekeerlingen, 1230 recruten, 3565 soldaten en 1346 jong-soldaten, tezamen 27 147 aangeslotenen. Gedurende 1936 werden 5101 personen toegevoegd aan de bekeerlingeiirol; aan de recrutenrol 1071 en aan <!<■ soldatenrol 1061 personen. Het aantal lidmaten (exclusief de volgelingen) bedroeg 15 473 op 81 December 1936. De 23 volksscholen van het Leger des Heils (waarvan 19 in de onderafdeeling Paloe, Midden-Celebes) boekten gedurende 1936 een gemiddeld schoolbezoek per dag van 1342 kinderen. Verpleegd werden gedurende 1936 in de leprozerie Koendoer 271 personen met 80 231 verpleegdagen; in de leprozerie Poelau Si Tjanang (Oostkust van Sumatra) 502 patiënten met 140 558 verpleegdagen; in de leprozerie lVl.mtoengan (Kendal) 215 patiënten met 67 207 verpleegdagen; en in de leprozerie Semaroeng (Soerabaja) 252 patiënten met 70 921 verpleeg dagen. Jn het William Booth Ooglijders-hospitaal te Semarang werden in 1936 754 patiënten met 40 815 verpleegdagen verpleegd; in het William Booth DE Cri.TUREELE TOESTAND 244 Vrouwen- en Kinderziekenhuis te Soerabsje werden verpleegd 1396 patiënten met 24 915 verpleegdngen, torwij l in deze inricliting 406 kinderen geboren werden; in de Algemeene en Verloskundige Kliniek te Makasear werden 242 patiënten opgenomen met 2258 verpleegdagen. De liuljiziekenhuizen te Toeren en Pelantoengan noteerden respectievelijk 1001 en 677 patiënten met 25 389 en 10 930 verpleegdagen. In 16 poliklinieken, waarvan 9 verbonden zijn aan evengenoemde ziekenhuizen en hulpziekenhuizen, werden gedurende 1936 "25 984 personen behandeld met een gezamenlijk aantal consulten groot 129 190. De militaire tehuizen te Batavia, Bandoeng, Jogjakarta, Soerakarta, Soera baja, Malang, Tarakan (Borneo) en het tehuis voor militairen en zeelien Padang (welk laatste geopend werd op 20 November 1936) werden bezocht door 67 866 militairen en in 29 522 gevallen werd aan militairen met hunne gezinnen ncahtlogies verstrekt. Het aantal verpleegden in de tehuizen voor (gevallen) vrouwen en meisjes te Batavia en Oengaran bedroeg resp. 91 en 100. In het Kinderhuis te Bandoeng werden gedurende 1936 105 Europeesche en Indo-Europeesche kinderen verzorgd; in het Jongenshuis te Bandoeng 38 jongens; in het Kinderhuis te Medan 52 jongens en meisjes, terwijl in het Tehuis voor Javaansche kinderen te Jogjakarta tot 31 Juli 1936 45 Inheemsche kinderen verzorgd werden, na welken datum liet tehuis opgeheven werd en de kinderen overgebracht werden naar het tehuis te Kasijan [Inrichting voor zieke en be hoeftige Inlanders), waar sedert de opening in Maart 193(5 reeds 27 kinderen op de kinderafdeeling in verzorging waren. Einde 1936 stonden 4 kinderen ingevolge justitieele uitspraak onder voogdij van het Leger des Heils. In de bedelaars-kolonie te Boegangan (Semnrang) werden 1389 bedelaars (gebrekkigen), mannen en vrouwen, alsmede kinderen, verpleegd; hiervan vielen er 229 onder art. 234 van het Inlandsch-Reglement. 2. Mohammedaansche Eeredienst De verhouding van de Hegeering tot den Mohammedaanschen eeredienst gedurende 1936 geeft geen aanleiding tot opmerkingen. ONDKKW ■ I.IS 245 B. ONDERWIJS (hoofdzakelijk betreffende het cursusjaar 1935/1936) 1. Mededeelingen van algemeenen aard De door de tijdsomstandigheden geboden bezuiniging werd in 1936 verkregen door verdere doorvoering van reeds aanvaarde en toegepaste maatregelen; nieuwe ingrijpende bezuinigingsmaatregelen behoefden niet te worden genomen. Bij G.B. 29 Mei 1936 n°. 19 (Bb. nos. 13651, 13652, 13653 en 13654) werden de reglementen voor de hoogere burgerscholen en algemeene middelbare scholen, de mosvia alsmede de technische scholen opnieuw vastgesteld, voornamelijk omdat een nieuwe codificatie noodzakelijk was geworden. Tevens werden verschillende nieuwe bepalingen opgenomen. Van deze nieuwe bepalingen worden hier genoemd: delegatie van nevenregelingen, zooals vaststelling van het leerplan, regeling der vacanties, enz. aan den Directeur van Onderwijs en Eeredienst; het voorschrift, dat leeraren verplicht zijn zich te onthouden van iel* te leeren, te doen of te laten, wat strijdig is met den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden of kwetsend is voor de gevoelens van hen, die tot een andere bevolkingsgroep behooren; verder de imperatiefstelling van het klassen bezoek door den schooldirecteur. Aangezien de regeling van de in L 935 gehouden toelatingsexamens — welke als een proefregeling dient te worden beschouwd — verschillende leemten ver toonde, werd uit de ~Aansluitingscommissie lager en middelbaar onderwijs" (ingesteld bij G.B. 8 Dec. 1934 n°. 21) een sub-commissie gevormd voor de regeling der toelatingsexamens 1936. Bij wijze van proef werd de geheele organi satie en leiding dier examens in handen gelegd van een centrale commissie en werd voorts de door het schoolhoofd af te geven vragenlijst vervangen door een verklaring, waarin het betrokken schoolhoofd zich uitspreekt omtrent de geschikt heid van den eandidaat voor de school, welke bij wenscht te bezoek' Met het oog op de reeds lang bestaande behoefte aan verdere differentieering en uitbouw van het middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs is bij de hoogere burgerscholen met 5-jarigen cursus te Soerabaja en te Malang een gymnasiale afdeeling ingesteld met een derde klasse, met bepaling, dat indien dit onderwijs aan de bestaande behoeften zou voldoen, in de volgende jaren respectievelijk een vierde en een vijfde klasse eraan zou worden toegevoegd. De onderhavige inrichtingen zouden in verband hiermede den naam „lyceum" voeren (Bb. n°. 13694). Waar gebleken was dat in verband met den sterk gewijzigden economischen toestand slechts een beperkte vraag naar abituriënten der technische scholen was te verwachten, en daaraan gemakkelijk door '2 scholen (Koningin Wilhelmina school te Batavia en Koningin Emma-school te Soerabaja) zou kunnen worden voldaan, is de Openbare Technische School te Jogjakarta (Prinses Juliana-school) bij het einde van den cursus 1935/1936 opgeheven. Tegelijkertijd werd te zelfder plaatse een Europeesche ambachtsschool opgericht, aan de uitbreiding van welken bak van nijverheidsonderwijs behoefte bestond omdal daardoor de vorming van een middens! and in de hand wordt gewerki en nieuwe bestaansmogelijkheden voor de ludo-Europeesche en de Inheemsche bevolkingsgroep in het leven worden geroepen. De in 1929 opgerichte cursus tot opleiding van lnlandsche onderwijzers of hulponderwijzers voor de acte van bekwaamheid in handelskennis voor den klein handel moest in verband met den nood van 's Lands schatkist in 1931 worden gesloten, hetgeen gezien de weinig bemoedigende resultaten, welke waren ver kregen, niet behoefde te worden betreurd. Naarmate de crisis y.ich met toenemende kracht deed voelen, bleek echter hel lul arische handelsonderwijs noodzakelijk opnieuw voorziening te behoeven, daar de pogingen der Overheid tot perfection neering der producten en tot bevordering der Inheemsche nijverheid slechts ten volle konden slagen, indien ook de distributie aan de bevolking betere levens kansen zou bieden. Dit deed bij de Kegeering het plan rijpen om lui handels onderwijs bij de Tnlandsche scholen nieuw leven in te blazen en de opleiding van de daarvoor benoodigde leerkrachten opnieuw ter hand te nemen. Op dien DE CULTUREELE TOESTAND 246 grond werd overgegaan tot instelling der Commissie van advies inzake de reorga nisatie van liet onderwijs in den kleinhandel, welke commissie in Januari 1936 werd geïnstalleerd. Deze commissie kreeg tot taak den Directeur van Onderwijs en Eeredienst van advies te dienen omtrent: a. de reorganisatie van het onderwijs in den kleinhandel, teneinde dit onderwijs beter te doen aanpassen aan de behoeften van de practijk; b. opleiding van leerkrachten ten behoeve van het onder a bedoeld handelsonderwijs. Het in Mei 1936 door de Commissie ingediende eerste rapport heeft nog slechts betrekking op het onderwijs in den kleinhandel op Java en Madoera. Zij stelt hierin voor het klein-handelsonderwijs los te maken van het algemeen vormend onderwijs en het te organiseeren als een afzonderlijke onderwijsinstelling, aan sluitend op de vervolgsehool, zoodat de bestaande 6dc klasse van de Inlandsche vervolgschool met kleinhandel-programma in den tegenwoordigen vorm niet verder gehandhaafd zal blijven. De nieuwe handelsscholen zullen uit twee klassen bestaan: een eerste klasse, waarin hel genoten onderwijs op de vervolgschool herhaald en uitgebreid wordt en een tweede klasse, waarin de eigenlijke handels kennis wordt bijgebracht. De opleiding der leerkrachten denkt de Commissie zich als volgt: in aanmerking komen jonge normalisten en kweekschoolabituriënt en met reeds eenige ervaring als onderwijzer. Zij worden (met behoud van hun traktement) bijeengebracht te Batavia. waar zij onderwijs ontvangen van een leerkracht, die zich reeds geruimen tijd in deze materie heeft ingewerkt en in staat is om met Maleisch als voertaal dit onderwijs te geven. De Regeering stemde met dezen opzet van de reorganisatie van het klein-handelsonderwijs in. Met ingang van 1 October 1936 werd te Batavia een cursus tot opleiding van Inlandsche leerkrachten voor de akte kleinhandel geopend. In het vorig Verslag werd melding gemaakt van de instelling van een oommissie, welke de bestaande plannen tot instelling van akten van bekwaamheid voor vak onderwijzer zou hebben uit te werken. Voorstellen der commissie en de daarop gevolgde besprekingen in den Volksraad leidden tenslotte tot de ordonnantie van 12 Maait 1936 (I. S. n°. 121), waarbij is bepaald, dat, met inachtneming van daaromtrent door den Directeur van Onderwijs en Eerediens! vast te stellen regelingen, in Nederlandsch-Indië de gelegenheid wordt opengesteld tot het afleggen van examens ter verkrijging van akten van bekwaamheid voor vak onderwijzers aan inrichtingen voor technisch en ambachtsonderwijs. De zorg voor de voorziening van het Inlandsen onderwijs, in het bijzonder hot volksonderwijs, met goede handleiding voor onderwijzers en mei waardevolle schoolboekjes, werd in 1927 toevertrouwd aan een daartoe aangewezen ambtenaar met den titel van handleidingsadviseur. In verband met den ongunstigen finan cieelen toestand werd in 1931 na het vertrek van den toeninaligen functionaris deze betrekking onvervuld gelaten en werden de daaraan verbonden werkzaam heden overgedragen aan den Inspecteur van het Inlandsen onderwijs in algemeenen dienst. Mede in verband met het feit, dat deze werkzaamheden, tengevolge van de doorvoering van het beginsel dat het volksonderwijs zooveel mogelijk in de landstaal dient te worden gegeven, zoodat een steeds grooter wordende diffe rentiatie in de leermiddelenvoorziening noodij,' was, zooveel omvattend zijn geworden, dat het voor dien inspecteur niet meer mogelijk was deze werkzaam heden als neventaak te verrichten, is in Augustus 1935 één van de inspecteerende ambtenaren van het Inlandsch onderwijs ter beschikking gesteld van den Direc teur van Onderwijs en Eeredienst, speciaal ter verbetering van de leermethoden bij het Inlandsch onderwijs. Ingevolge Bb. n°. 10063 geschiedde de opleiding van volksonderwijzers in de laatste jaren uitsluitend door middel van uit 2 jaarklassen bestaande namiddag leergangen, waar het onderwijs 3 tot 4 maal in de namiddaguren van 4 uur tot half 7 werd gegeven door een daartoe aangewezen hoofd eener Inlandsche school der 2de klasse. De korte duur van de opleiding, alsmede de omstandigheid, dat de leider de opleiding van de volksonderwijzers slechts als een neventaak beschouwde en bovendien niet altijd voor zijn taak berekend was, leidde tot minder bevre digende resultaten. Bij G.B. 7 Mei 1936 n°. 34 werd dan ook de opleiding van volksonderwijzers gereorganiseerd. De namiddagcursussen werden omgezet ONDERWIJS 247 in 2-jarige dagopleidingen, waardoor de tijd tot hel geven van lessen, zonder liet aantal studiejaren te vermeerderen, belangrijk werd verruimd. De nieuwe oplei dingen, waarvan met ingang van bel school jaar 1086/1987 een veertigtal zijn geopend, zijn verbonden aan [nlandsohe vervolgsoholen, terwijl de hoofden der vervolgsoholen met de leiding zijn belas! ; waar zij ambulant hoofd zijn geworden, worden zij aan de vervólgscnool geassisteerd door een extra-leerkracht. Voor die categorie van schoolgeldplichtigen, voor wie bel betalen van school geld volgens de geldende regelingen in verband met de tijdsomstandigheden te bezwarend was te achten, is de Bchoolgelddruk verlicht; o. m. is deze verlichting verkregen door ten aanzien van de Europeesche kinderen dei' lagere scholen de inkomstehgrens, waai' beneden geen schoolgeld wordt gevorderd, te verhoogen van f ( .t(K) tot f 1200. Ben gunstiger betalingsregeling is voorts vastgesteld ten aanzien van kinderen uit één gezin, die scholen op verschillende plaatsen bezoeken. Waar zich tot nu toe in de praotijk dikwijls moeilijkheden hebben voorgedaan bij de toelating van leerlingen tot 1 lollandsch-lidandsche scholen en llollandseh- Chineesche scholen ten aanzien van de vraag of bepaalde leerlingen in verband met de gegoedheid van de ouders aanspraak op toelating hebben, welke moeilijk heid nog werd vergroot door de invoering der regionale bezoldigingsregeling voor ambtenaren, zijn door den Directeur van Onderwijs en Eeredienat de toelatings criteria voor genoemde scholen uitdrukkelijk vastgelegd en algemeen bekend gemaakt (voor kinderen van niet-ambtenaren criterium: maandinkomen ouders van tenminste f ">o, voor ambtenarenkinderen : gemiddeld maandsalaris ouders f 50 ot' bij regionale bezoldiging dan wel bezoldiging volgens maandloonersreglemeni : gemiddeld salaris f .'!."> per maand voor West-Java en voor andere streken een daarmede correspondeerende schaal). Het leerplan van de meisjesvervolgscholeii werd gewijzigd in dien zin, dat hei onderwijs in de huishoudelijke vakken, hetwelk tot nu toe uitsluitend bestond in lessen in handwerken en koken, werd uitgebreid met lessen in practiscli huishou delijk werk en hetgeen hiermede samenhangt. Deze uitbreiding werd noodig geoor deeld, omdat gebleken was, dat het imishoudonderw ijs, zooals dat tevoren werd gegeven, geenszins voldoende was om de meisjes, die voor een overgroot deel i 'ii eigen gezin zullen vormen, tot goede huisvrouwen te maken. Het handwerkonderw ijs op scholen voor Westersch lager onderwijs werd in den loop van hot jaar van Overheidswege gestimuleerd door er bij de school hoofden op aan Ie dringen, aan de gelegenheid tot het ontvangen van dat onder wijs meer bekendheid te geven onder ouders en leerlingen en door bij de scholen, wan- aan handwerkonderwijs behoefte bleek te bestaan, waar mogelijk, een leer kracht met handwerk-akte te plaatsen. In het vorig Verslag is melding gemaakl van de invoering van de stenographie als facultatief leervak i > ij de mulo-scholen. Met het oog op het belang, dat het leeraarsexamen van de Federatie van Stenographie ~Groote" in Int vervolg zal hebben voor het onderwijs in de stenographie aan genoemde scholen, worden thans inspecteerende ambtenaren van het Westersch lager onderwijs als officieele gedelegeerden bij dat examen aangewezen. Voor de Europeesohe, Ilollandsch-Chineesche en speciale scholen in de pro vincie Oost-Java is een nieuwe vacantieregeling vastgesteld, welke neerkomt op een vervroeging, tevens verlenging, van de najaarsvacantie, waartegenover staal een verkorting van Paasch- en Kerstvacantie. Deze nieuwe regeling was gewenscht gebleken in verband met bijzondere klimaatsomstandigheden in Oost-Java. Moor den Directeur van Onderwijs en Keredienst werd, met buitenwerking stelling van het Mulo-eindexamenreglement, voor 1936 voor het mulo-eindexamen een nieuwe proefregeling vastgesteld. De bedoeling daarvan was om in dat eindexamen meer eenheid van beoordeeling te brengen (op de wenselielijkheid hiervan werd reeds in het vorig Verslag gewezen). Tegelijkertijd werd voor 1936, eveneens bij wijze van proef, een nieuwe regeling vastgesteld voor bet toelatings examen voor de 2de en ode klasse van de mulo-scholen. Volgens de tot nog toe bestaande regeling gingen de kinderen der eerste twee klassen der Hollandsch-lnlandsehe scholen om 11 uur huiswaarts. Daar de nood zaak was gebleken, om de leerlingen der Hollandsch-lnlandsehe scholen meer DE CUÏ.TUREELK TOKSTAND 248 gelegenheid te geven tot het verkrijgen van de noodige kennis van en meer vaardigheid in de Nedcrlandsche taal, worden, gerekend van 1 Augustus 1936, de kinderen der 2de klasse tot één uur aengehouden. Een deel van de op deze wijze meer verkregen lesuren wordt besteed voor het Nederlandsen en het and deel voor de andere leervakken, vooral de landstaal. Het laatste heeft ten gevolge, dat het aantal lesuren in de landstaal in de 3de klasse met een evengroot aantal kan worden verminderd als waarmede dit onderwijs in de 2de klasse is vermeerderd. Door deze maatregelen kan in de 2de en 3de klasse meer tijd aan het onderwijs in de Nederlandsche taal worden besteed en kan het leerplan voor het vak Nederlandsch in de 3de klasse beter worden afgewerkt. Deze regeling is ingevoerd bij wijze van proef. Mocht blijken, dat het aanhouden der leerlingen der 2de klasse tot 1 uur met het oog op hun gezondheid ongewenseht is, dun zal de proef niet worden voortgezet. Bij G.B. 19 Nov. 1935 n°. 24 werd de bijzondere subsidieregeling voor Nieuw-Guinea gewijzigd. Deze wijziging kwam hierop neer, dat met het oog op de verdere penetratie door het Gouvernement en den daarmede gepaard gaanden voortschrijdenden beschavingsarbeid der verschillende zendingscorporaties de voor bepaalde streken in dit gebied ten behoeve van de Roomsch-Katholioke Missie toegekende zoogenaamde „beschavingssubsidie" — een veel verder gaande subsidie dan die volgens de Algemeene Subsidieregeling Inlandsch Lager Onderwijs in I. S. 1924 n°. 68 (A.S.R.) — voor het geheele binnenland geldend werd gemaakt en zulks mede ten» behoeve van de Utrechtsche Zendingsvereeniging en de Moluksche Kerk. De A.S.R. wordt nog slechts toegepast op de volksscholen, welke zijn gelegen aan de kust en de daarbij behoorende eilanden (met uitzon dering van het JTrederik Hendrik-eiland, waar de reeds toegekende beschavings subsidie gehandhaafd bleef). Bij wijze van bezuinigingsmaatregel werd de betrekking van Inspecteur van de Lichamelijke Opvoeding in 1935 opgeheven. De in dienst zijnde functionaris verkreeg een betrekking als gymnastiekleeraar op een der middelbare scholen, doch bleef daarnaast belast met de algemeene leiding van de lichamelijke opvoe ding. Met het oog op de — blijkens de ervaring — aan deze regeling verbonden bezwaren werd bij den aanvang van het schooljaar 1936/1937 de functionaris in kwestie losgemaakt van zijn lesgevenden arbeid, zoodat hij voor zijn leidende taak ten volle beschikbaar kwam. 2a. Inlandsch onderwijs De bevredigende resultaten, welke de nieuwe wijze van financiering van hei volksonderwijs door middel van volksschoolfondsen in de voorafgegane jaren heeft opgeleverd, leidde ertoe, dat evenals het vorig jaar, aangedrongen werd op steeds verdere doorvoering van het zelfbekostigingsbeginsel, teneinde de Landsbijdragf, voor het volksonderwijs geleidelijk te verminderen. Hoewel in dit opzicht eenig succes kon worden geboekt, dient toch te worden geconstateerd, dat het steeds moeilijker wordt om voorloopig verdergaande resultaten te bereiken. Zoo moest, om een voorbeeld te noemen, aan de schoolfondsen voor het gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden in 1936 ruim f 2500 meer aanvullende Landssubsidie worden uitgekeerd dan in 1935. Tengevolge van de verdere omzetting van volledige standaardsobolen in vet volgscholen en volksscholen, steeg het aantal volksscholen gedurende het cursus jaar van 16 728 tot 16 962. Hiervan waren 14 482 openbare (inclusief die der stadsgemeenten) en 2480 bijzondere scholen. Daar de omzettingsmaatregelen op 1 Augustus 1935 nagenoeg hun beslag hebben gekregen, is verdere toeneming van het aantal volksscholen tengevolge van de omzetting niet meer te verwachten. liet aantal leerlingen steeg van 1518 768 tot 1595140, een toeneming dus van 78 372 leerlingen. Aan het einde van den cursus werd aan 324 292 leerlingen van openbare volks scholen een getuigschrift uitgereikt, tegen 275 069 In-t vorig jaar. Deze sterke stijging vindt in de eerste plaats haar verklaring in de omzetting. Vóór de omzet- ONDKUWI.IS 249 ting verkregen immers leerlingen, die van de Bde naar de Wè klasse van de vol lodige Btandaardsoholen overgingen, geen getuigschrift, terwijl die leerlingen thans als abituriënten van de; volksschool wel een diploma deelachtig worden. Hei aantal openbare volksscholen mei 4-jarigen cursus steeg in 1086 van 42 lot 51, het aantal leerlingen der 4de klasse van 830 tot 930. Bij het bijzonder onderwijs bleef het aantal volksscholen met een 4-jarigcn cursus 100, doch het aantal leerlingen in de 4de klasse daalde van 1556 tot 975. De toename van hel aantal leerkrachten niet 1340 vindt haar oorzaak in de eerste plaats in de vermeerdering van liet aantal volksscholen nis gevolg van de omzetting, doch daarnaast in een natuurlijk accres van het aantal leerlingen, onafhankelijk van de omzettingsmaatregelen. Hel aantal ongediplomeerden of abituriënten van een premie-opleiding nam inri veel af. Hun aantal bedraagi nog + 30 % van het geheele corps. De vrees was gekoesterd, dat tengevolge van de omzetting de personeels bezetting hij de volksscholen. welke uit die omzetting zouden ontstaan, zou ver slechteren en dal daardoor het peil dier scholen niet op één lijn zou zijn te stellen met dat van den onderhouw der vroegere Tnlandsche scholen der 2de klasse. Hel tegendeel is echter «aar. daar de bij de onderbouw-klassen werkzaam gestelde „goeroes bantoe biasa" grootendeels konden worden vervangen door jonge volks onderwijzers met een betere opleiding. Na de omzetting der volledige standaardscholen in volksscholen en vervolg scholen, welke, zooals gezegd, op 1 Augustus 1935 nagenoeg haar beslag heeft gekregen, bleven alleen nog volledige Inlandsche scholen der 2de klasse over in de gemeenten Bandoeng en Buitenzorg, aangezien met de stadsgemeenteraden aldaar nog geen overeenstemming werd bereikt om de door omzetting ontstane volksscholen in beheer te nemen. Bovendien konden om redenen van practischen en onderwijskundigen aard enkele leerscholen bij meisjesnormaalscholen, alsmede de scholen voor Inheemsche militairen (de zoogenaamde tangsi-seholen) niet in het omzettingsproces worden betrokken. Aan het einde van het jaar bedroeg het aantal volledige Inlandsche scholen 51 en het aantal vervolgscholen 2338; deze cijfers bedroegen aan het einde van het vorig jaar respectievelijk 302 en 2154, zoodat de vermindering van het totaal aantal openbare standaardscholen 67 is. Dit laatste is toe te schrijven aan de opheffing van niet levenskrachtige vervolgscholen ten plattelande en concentratie van scholen in grootere plaatsen. Aan het einde van het verslagjaar werden de volledige en vervolgscholen (openbare) bezocht door 204 351 leerlingen (42 326 meisjes), tegen 238 972 in het vorig jaar. De daling van het aantal leerlingen bij het standaardonderwijs is, evenals het vorig jaar, te beschouwen als een gevolg van de omzetting. Het aantal meisjesleerlingen der vervolgscholen bleef stijgen. Het vermeer derde van 34 692 tot 39137, een aanwas derhalve van bijna 13 %. Het aantal gesubsidieerde, standaardscholen bedroeg aan het einde van het verslagjaar 13 volledige scholen en 248 vervolgscholen, tegen respectievelijk 60 en 200 het vorig jaar, waaruit blijkt, dat het omzettingsproces ook bij het bijzonder onderwijs verderen voortgang heeft gevonden en bijna geheel is voltooid. Van de 10 volledige bijzondere meisjesscholen, welke aan het einde van het vorig jaar aanwezig waren, was aan het einde van den cursus 1936 nog slechts 1 over. Het aantal bijzondere meisjesvervolgscholen vermeerderde van 29 tot 38. Tengevolge van de omzetting is ook het leerlingenaantal bij het bijzonder standaardonderwijs wederom teruggeloopen; het verminderde van 28 779 tol 22 048. Een overzicht van het leerlingenaantal bij het Inlandsen onderwijs (volksscholen, volledige en vervolgscholen) over de jaren 1929—1930 tot en met 1935—1936 volgt hieronder: 1929—1930 totaal aantal leerlingen 1482 402 1930—1931 ~ ~ „ 1666 496 1931—1932 ~ ~ ~ 1 784 446 1932—1933 ~ ~ ~ 1830 286 DB LANDSFINANCIËK 25 voorts werd nog +' f 16,0 inillioen aan overtollige en ingetrokken Indische teeken munt door Nederland overgenomen, terwijl de opbrengst van in Indië uitgegeven schatkistpapier in Nederland werd gestort tot een bedrag van f 3f millioen. Ondanks de remises naar Nederland tot een gezamenlijk bedrag van f 188 millioen, werd het rentevrije debet van het Land bij de circulatiebank niet over schreden. Voor de financiering van de Indische vlottende schuld werd slechts tot beperkte bedragen Indisch schatkistpapier uitgegeven. De omlooptijd der Indische pro messen was 3 en 6 maanden, terwijl biljetten werden uitgegeven met een looptijd van 6 maanden en 1 jaar. De rente-percentages van dit papier lagen in 1936 tusschen 3/4 en 2 % per jaar, tegen 2 en 4 % in 1935. In Nederland geschiedt de voorziening in de behoeften aan kasmiddelen voor de financiering van den Indischen dienst door gebruik ie maken van het crediet bij 's Rijks schatkist, dat voor 1936 bij de wel van 31 Dec. 1935 (N. S. n°. 828, 1. S. 1936 n*. 35) werd vastgesteld op I' 180 millioen. liet hoogste debet-saldo bij 's Rijks schatkist was op 14 Maart 1936 f 136,5 millioen en hot laagste f 73 millioen op het einde van het jaar. De over de schuld aan 's Rijks schatkist verschuldigde rente bedroeg in 1936 3,476 %, tegen 3,275 % in 1935. De voorwaarden, waaronder tot financiering van genoemde schuld Neder landsch schatkistpapier werd geplaatst, waren in 1936 over het algemeen gunstiger •hm in hei daaraan voorafgegane jaar. zooals het volgend overzicht uitwijst. B. Vaste schuld. Deze schuld vertegenwoordigde voor elk der leeningen de volgende bedragen: De regelmatige aflossingen vertegenwoordigden een bedrag van f 21 242 175; uitgifte van een nieuwe leening had niet plaats. DE CULTURKELE TOESTAND 250 1988—1984 totaal aantal leerlingen 1815 110 1934—1935 () „ f( 1 786 539 1935—1936 ~ ~ ~ 1 821 602 Deze cijfers wijzen erop, dat in de laatste 7 jaren het aantal leerlingen bij het Inlandsen onderwijs aanmerkelijk is toegenomen. Toch is die toeneming minder groot geweest dan uit de gegeven cijfers zou blijken. Immers eerst in de laatste jaren plegen alle scholen aan haar statistiekverphchtingen te voldoen; eenige jaren geleden moest telkens geconstateerd worden, dat verschillende scholen hierin in gebreke bleven,zoodat de door hel Centraal kantoor voor de Statistiek gepubliceerd) cijfers eenigszins aan den lagen kant waren. 2b. Westersch lager onderwijs Met ingang van liet schooljaar 1934/1935 is in verband met den toestand \an 's Lands financiën op rigoureuze wijze bezuinigd op de uitgaven roor personeel op de scholen voor Westeisch lager onderwijs. Zoo werd de personeels formatie sterk ingekrompen, waardoor tevens personeelsmutaties op groote schaal noodzakelijk werden. Vooral hierdoor ontstond op de scholen een zekere onrust en onzekerheid, welke de resultaten van liet onderwijs in enkele gevallen niet geheel onaangetast lieten. Dergelijke toestanden waren uit den aard der zaak echter slechts van tijdelijken aard. daar zij waven ontstaan uit slechts één keer toegepaste en daarna automatisch geconsolideerde maatregelen. Reeds in den loop van het schooljaar zag men dan ook. dat tegelijk met de aanpassing aan de gewijzigde omstandigheden de onzekerheid en de daarmede gepaard gaand) minder gunstige invloed op het onderwijs geleidelijk verdwenen. Ook in het verslagjaar kon geen duidelijk merkbare daling van het onderwijspeil worden geconstateerd, niettegenstaande het feit, dat de bedoelde bezuinigingsmaatregelen gedurende die periode nog doorwerkten. Dat het onderwijs slechts weinig of niets geleden heeft is voor een niet gering deel te danken aan de bijzondele ijver en toewijding van het onderwijzend personeel. Het aantal scholen voor Westersch Lager onderwijs bedroeg aan het eind \au het verslagjaar 724, tegen 723 in 1985, 780 in L 984 en 746 in 1933. Van deze scholen waren 468 openbare scholen en 201 gesubsidieerde bijzonden scholen. De openbare scholen zijn te verdeelen in 170 Buropeesche lagere scholen. 62 Hollandsch-Chineesche scholen, 191 Hollandsch-Inlandsehe, 12 speciale scholen en 28 sonakélscholen; van de 261 gesubsidieerde scholen waren 106 Europeesche lagere scholen, 97 Hollandsch-Inlandsehe scholen, 44 Hollandsch-Chineesche scholen, 13 schakelscholen en een speciale school. Evenals het vorig jaar was aan 8 scholen (Hollandsch-Chineesche en Hollandsch-Inlandsch scholen, waarvan 1 gesubsidieerde) een Europeesche afdeeling verbonden. Het totale aantal leerlingen der openbare; en bijzondere scholen bedroeg aan het eind van het verslagjaar 138 566, tegen 140 360 op het eind van hel vorig jaar, een vermindering dus van 1794 leerlingen of 1,4 %. Waai- de bijzondere scholen 63 leerlingen meer telden, komt deze vermindering dus geheel ten laste van het openbaar onderwijs. De openbare en bijzondere scholen werden respec tievelijk bezocht door 83 209 en 55 357 leerlingen. De algemeene daling van het leerlingenaantal moet voor een deel geweten worden aan de economische malaise, welke vooral haar invloed deed gelden ten aanzien van de HoUandscb Inlandsche en Hollandsch-Chineesche scholen. Dat ook bij sommige Buropeesche scholen eenige teruggang van het leerlingenaantal moet worden geconstateerd, houdt mede verband met uitbreiding van het ongesubsidieerd bijzonder Europeeseh onderwijs. Het totaal aantal leerlingen der Europeesche lagere scholen bedroeg 45 033, tegen 45 852 in het vorig jaar. Hiervan bezochten 22 828 leerlingen openbare scholen en 22 205 leerlingen bijzondere scholen. Hel percentage niet- Europeesche leerlingen bleef hij de openbare scholen ongeveer gelijk (19,9, tegen 19,75 het vorig jaar); dit percentage daalde bij de bijzondere scholen echter opnieuw, zij het dan slechts weinig (9,7, tegen 10,17 het vorig jaar). ONDERWIJS 251 Een overzicht van het aantal niet-Europeesche leerlingen van openbare en bijzondere Europeesche lagere scholen volgt hieronder: Het aantal leerlingen der Hoüandsch-Chineesche scholen bedroeg 22 856, legen 23 188 aan bet eind van het vorig cursusjaar; 317 leerlingen behoorden tot de Europeesche bevolkingsgroep en 1111 tot de Inlandsche. Het aantal leerlingen der Holluudsrli-Inlandsche scholen bedroeg aan het eind van den cursus 62 041, tegen 63 087 aan het eind van het vorig jaar. Tot de Europeesche bevolkingsgroep behoorden 477 en tot de groep der v leemde Oosterlingen 1416. Als gevolg van de economische crisis liep het aantal verzoeken om toelating tot de eerste klasse der llollandscli- Inlandsche scholen in belangrijke mate terug; vooral hierdoor verminderde het totaal aantal leerlingen op deze scholen (bet aantal leerlingen in de eerste klasse bedroeg 10 391, tegen 11 114 in 1935 en 11751 in 1934). De speciale scholen telden 1608 leerlingen, tegen 1732 het vorig jaar. Bij het begin van den cursus werden nagenoeg alle leerkrachten met Euro peesche bevoegdheid, die nog aan Hollandsch-Inlandsclie scholen werkzaam waren, overgeplaatst naar scholen van een ander type. Aan het hoofd van de meeste Hollandsch-Inlandsche scholen bleven evenwel Europeesche hoofden geplaatst, die echter geleidelijk zullen worden vervangen door hoofden in hel bezit van een Indische akte. Ook in het verslagjaar is het aantal Inheemsche schoolhoofden weer eenigszins uitgebreid, zoodat men in die periode weer een slap nader is gekomen tot de volledige indianisatic van de Hollandsch-Inlandsche scholen, welke voor de toekomst wordt beoogd. He schakelscholen werden bezocht door 3273 leerlingen, tegen 4226 in 1935 en 5025 in 1934. De verminderde animo voor de schakelscholen moet worden toegeschreven aan het milieu der kinderen, die voor het bezoeken van een schakelschool in aanmerking komen. Dit zijn namelijk kinderen afkomstig van het Inlandsch onderwijs, uit den aard der zaak dus kinderen van minvermogende ouders. Waar de schakelscholen bedoeld zijn als overgang van het Inlandsch naar het voortgezet Westersch onderwijs en beurzen en andere faciliteiten in verband met de tijdsomstandigheden niet meer worden verleend, sturen in den iaatsten tijd veel minder ouders dan vroeger hun kinderen naar de schakelscholen. daar zij niet verwachten, financieel in staat te zullen zijn die kinderen later de Mulo-school te doen bezoeken. 2c. Meer uitgebreid lager onderwijs De maatregelen ter versobering der personeelsuitgaven hebben ook de mulo scholen, en wel in zeer bijzondere mate, getroffen. Gedurende den cursus 1934/1935 moest op deze scholen mei een sterk ingekrompen formatie worden gewerkt, hetgeen vaak groote moeilijkheden opleverde. Hoewel tengevolge van de toevoeging van een leerkracht voor den derden schooltijd (zoogenaamde 1/3 leerkracht) boven de formatie op enkele scholen de personeelsbezetting hier en daar een weinig kon worden verbeterd, bleef ook gedurende het verslagjaar de taak der leerkrachten over het algemeen nog zeer zwaar. Toch kon van een merkbare inzinking van het onderwijspeil nog niet worden gesproken, hetgeen moet worden toegeschreven aan de bijzondere ijver en plichtsbetrachting van de leerkrachten. Verschillende problemen, welke zich bij het mulo voordoen, zooals DB CÜLTUREBLE TOESTAND 252 een tr groote toevloeiing van leerlingen naar do B-sfdeeling en de vraag of hef taalonderwijs niei te zwaar is (-1 Europeesche talen naast ac Landstaal) hebben ir toe geleid, dat «ml besloten ona gedurende het cursusjaar lD.'ifi, l'.t.'iT aso mulo-directeur aan de Algemeene Inspectie toe te voegen, die belast zal zijn mot het formuleeren van voorstellen tot een algeheele reorganisatie en vereen voudiging van het mulo-leerplan. In het aantal der mulo-scholen kwam in het verslagjaar geen verandering. Er bleven 32 openbare en '20 bijzondere gesubsidieerde mulo-scholen. Hei aantal vóórklassen daalde bij hel openbaar mulo van 87 tot 31 en bij het bijzondere mulo van 8 tot 5. Het aantal ritste klassen daalde bij de openbare scholen van 72 tot 70, steeg echter bij de bijzondere scholen van 47 tot 51. Het totale aantal leerlingen der mulo-scholen bedroeg op het eind van het verslagjaar 9330, tegen 9264 aan het eind van den vorigen cursus, een vermeerdering alzoo van 0,9 "/,,. Deze geringe vermeerdering komt geheel op rekening van de gesubsidieerde scholen, daar het leerlingenaantal bij de openbare scholen eenigszins gedaald is. Dit bedroeg 5647, tegen 5711 het vorig jaar. Van de 9330 leerlingen behoorden 2514 tot de Europeesche bevolkingsgroep, 5239 tot de Inheemsche en 1577 tot de groep der Vreemde Oosterlingen. Het vorig jaar waren deze getallen respec tievelijk 2294, 5405 en 1567. In tegenstelling met hetgeen men in de afgeloopen jaren zag gebeuren, heeft dit jaar een niet onaanzienlijke vermeerdering plaats gehad van het aantal Europeesche leerlingen (2514 tegen 2294, een vermeer dering dus van 9£ %). Het aantal meisjesleerlingen bedroeg het vorig jaar 24 % van de totair sehool bevolking; dit percentage steeg in het verslagjaar tot 27.3. 2d. Particulier ongesubsidieerd Westersch lager onderwijs In het vorig Verslag werd melding gemaald van de toevoeging aan de inspecties van het Westersch lager onderwijs op Java van drie ambtenaren, die speciaal belast «verden met werkzaamheden ten behoeve vati de ongesubsidieerde particuliere scholen, zulks in verband mei den gestadigen groei van hel aantal di i inrichtingen, welke zoowel door de , .Toezicht-ordonnantie particulier onder wijs" (verzoeken om naamsvergunning) als door de invoering der Herziene Bezoldigingsregeling Burgerlijke Landsdienaren (kmdertoelagen) in de inspectie spheer waren getrokken. Tengevolge hiervan is omtrent deze categorie van scholen meer bekend geworden dnn te voren mogelijk was. Hoewel nauwkeurige gegevens over de geheele linie nog ontbreken, vooral voor wat betreft de ongesub sidieerde scholen in de Buitengewesten, is het toch voorden Algemeen Inspecteur thans — voor den eersten keer — mogelijk- geweest ona omtreni de ongesub sidieerde scholen aan de hand van hetgeen hem hieromtrent door de verschillende Java-ressortsinspcclies werd gemeld, een uitvoerig rapporl Bamen te stellen, waaraan het volgende wordt ontleend. Gedurende hel verslagjaar heefi het ongesubsidieerd Westersch Lager onderwijs zich sterk uitgebreid. Opvallend is, dat ook hel aantal ongesubsidieerde Europeesche scholen is toegenomen, zelfs op plaatsen waar voldoende onderwijs gelegenheid voor Europeesche kinderen bestaat. De oprichting van ongesubsi dieerde Europeesche scholen vindt voornamelijk plaats van Katholieke zijde. Gedurende het verslagjaar weiden 276 scholen bezocht oi geïnspecteerd. Op slechts 40 % van de verzoeken om een officieelen naam te mogen voeren, kon gunstig worden beschikt, waaruil blijkt, dat het meerendeel der scholen nog niet aan redelijke eischen voldoet. Als een van ile voornaamste oorzaken hiervan moet:, worden vermeld, de omstandigheid, dat de finaucieele draagkracht van de betrokken scholen meestal gering is. waardoor hef over liet algemeen 11 i > t mogelijk w-as om voldoende bevoegd personeel aan te stellen. Daartegenover moei worden vastgesteld, dat aan verschillende niet-gesubsidieerde scholen, uitgaande van goed georganiseerde vereenigingen, volkomen bevoegde krachten zijn verbonden. Waar gebleken is. dal het aantal bevoegde leerkrachten geleidelijk toeneemt, kan een verbetering van het peil van het ongesubsidieerd onderwijs in de toekomst worden verwacht. Omtrent het aantal leerlingen zijn niet ONDERWIJS 253 voldoende gegevens beschikbaar. Dat dit aantal echter niet gering is, vfilt reeds 111' te leiden uit de omstandigheid, dat alleen al in West-Java de ongesubsidieerde scholen, «elke bij de Inspectie bekend zijn. 2] 688 leerlingen tellen. 2e. Middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs Hoogere burgerscholen met 3-jarigen cursus, liet aantal dezer uitsluitend voor meisjes bestemde gesubsidieerde scholen bleef in dit verslagjaar 5, namelijk '2 neutrale (die van de Carpentier Alting-Stichting te Batavia en die van de vereeniging , ,De Meisjesschool" te Soerabaja) en 3 Roomsen-Katholieke (die van de Zusters Ursulinen te Batavia, Bandoeng en Soerabaja). Het aantal leerlingen bedroeg bij het begin van den cursus 1935/1936 807, van wie 686 van Europeeschen, 55 van Inlandschen en 66 van Chineeschen landaard. Bij het begin van den vorigen cursus was dit aantal 774, zoodat de gestadige groei dezer inrichtingen, waarop in de vorige jaren reeds de aandacht is gevestigd, ook in dit jaar voortgang vond. Hoogere burgerscholen met 5-jarigen cursus. Het aantal openbare scholen bleei 7: 2 te Batavia (Koning Willem 111-school en Prins Hendrik-school), 1 te Bandoeng, Semarang, Soerabaja, Malang en Medan. Al deze scholen hebben een wis- en natuurkundige afdeeling (B), uitgezonderd de P.H.S., welke uitsluitend een litterair-economischen bovenbouw bezit. De scholen te Soerabaja en te Medan hebben naast de wis- en natuurkundige afdeeling (B) een litterair economische afdeeling (A). De litterair-economische afdeeling in laatstgenoemde plaats werd bij het begin van het cursusjaar geopend. Besloten werd om met ingang van den cursus 1936/1937 ook aan de scholen te Malang en te Bandoeng een 3-jarige resp. 2-jarige litterair-economische afdeeling toe te voegen (aftakking naar het litterair-economisch onderwijs is zoowel na de 2de als de 3de klasse mogelijk). De scholen te Semarang en Malang bleven met de aldaar gevestigde B-afdeelingen der Algerneene Middelbare School gecombineerd. Het aantal bijzondere hoogere burgerscholen met 5-jarigen cursus bedroeg 2 (die van de Zusters Ursulinen te Batavia en te Soerabaja). De eerste was dit jaar voor het eerst volgroeid daar er een sde klasse kon worden gevormd, terwijl laatstgenoemde nog slechts uit 3 klassen bestond. Beide scholen worden voor wat de toekenning van subsidie betreft als 3-jarige meisjes H.B.S. beschouwd, één geheel uitmakend met de reeds bestaande van genoemde congregatie uitgaande 3-jarige hoogere burgerscholen ter plaatse, zoodat de 4de en sde klassen ongesubsidieerd bleven. Gedurende dit jaar bestonden beide inrichtingen slechts uit een B-afdeeling, doch besloten werd om met ingang van het volgend school jaar aan deze scholen een 2-jarige litterair-economische afdeeling toe te voegen. Moest het vorig jaar een afneming van het aantal leerlingen der open bare hoogere burgerscholen worden geconstateerd, in 1930 bleef het aantal vrijwel aan dat van den vorigen cursus gelijk. Het bedroeg bij den aanvang van den cursus 3613, tegen 3621 het vorig jaar. Het leerlingen-aantal der bijzondere hoogere burgerscholen met 5-jarigen cursus bedroeg bij het begin van het schooljaar 168, tegen 111 het vorig jaar. Deze vermeerdering hield uiteraard verband met het feit, dat deze scholen dit jaar elk één klasse meer telden. Het totaal aantal leerlingen der litterair-economische afdeelingen bedroeg 204, 158 het vorig jaar. Hiervan bezochten 131 de boyenbouw-klassen der Prins Hendrik-school. Het aantal meisjes bij de litterair-economische afdeelingen steeg van 88 tot 91. Het percentage meisjesleerlingen, hetwelk het vorig jaar was teruggeloopen, is thans weder aanmerkelijk gestegen (van 29,1 tot 35). In het percentage der niet-Europeesche leerlingen op de openbare hoogere burgerscholen, hetwelk in voorafgegane jaren een duidelijk stijgende lijn vertoonde, kwam thans weinig verandering (29 tegen 28). Het percentage niet-Europeesche leerlingen was het grootst op de Prins Hendrik-school en op de H.B.S. te Semarang en het kleinst te Bandoeng (respectievelijk 47, 43 en 21). Het aantal klasse-afdeelingen der openbare hoogere burgerscholen moest van 131 op 135 worden gebracht. DE CULTUREELE TOESTAND 254 In de laatste jaren blijkt de uit sociaal en onderwijskundig opzicht onge wenschte wanverhouding tusschen het aantal leerlingen der hoogste en dat der laagste klassen beter te worden. Van 1931 tot 1935 liep het percentage der sde klassen op de totale schoolbevolking gestadig op van 9 tot 13 van het totaal, terwijl dit percentage voor de Iste klasse van 35 tot 28 terugliep. De betere bezetting der hoogere klassen houdt mede verband met de omstan digheid, dat als gevolg van den minder gunstigen financieelen toestand der ouders in mindere mate dan vroeger het geval was, kinderen gedurende den H.8.5.-tijd voor verdere opvoeding naar Nederland worden gezonden. Het leerlingenverloop was dit jaar bijzonder gunstig. De veronderstelling lijkt niet gewaagd, dat deze verbetering in zekere mate verband houdt met de eenige jaren te voren getroffen verscherpte maatregelen betreffende verwijdering van leerlingen met onvoldoenden aanleg. Hadden toch deze maatregelen in den beginne, zooals begrijpelijk is, juist een grooter verloop ten gevolge, het ligt voor de hand, dat thans, nu deze maatregelen verder hebben doorgewerkt, zoodat het gehalte der leerlingen is verbeterd, verwijdering minder behoeft plaats te vinden, waardoor het verlooppercentage een gunstiger cijfer vertoont. Het aantal candidaten voor de toelatingsexamens was in 1936 439 minder dan in 1935, terwijl het aantal geslaagden 108 grooter was. Bij de beschouwing van deze getallen dient men er echter rekening mede te houden, dat in 1935 meer candidaten examen aflegden voor de H.8.5., die niet van plan waren het onderwijs op genoemde inrichting te volgen, hetgeen een gevolg was van de toen geldende regeling, waarbij eenzelfde caudidaat zoowel voor H.8.5., technische school als mulo examen kon afleggen zonder extra betaling. Volgens de thans geldende examenregeling, waarvan hierboven melding is gemaakt, kan echter slechts aan twes examens tegelijk worden deelgenomen, terwijl voor elk afzonderlijk examengeld dient te worden betaald. Vandaar de vermindering van het aantal candidaten voor de toelatingsexamens der H.B.S. Het percentage geslaagden voor het toelatingsexamen bedroeg 77 %. Het totaal aantal candidaten voor het eindexamen bedroeg 507, tegen 461 in 1935; hiervan slaagden 3H<> of 76 %, tegen 79 % het jaar tevoren. Het percentage geslaagde vrouwelijke candidateu bleek dit jaar gelijk te zijn aan dat van de mannelijke (76 %), hoewel in den regel de meisjes een beter resultaat behalen. Ook thans maakten de Kuropeesche vrouwelijke candidaten het beste figuur (80 %). Het slagingspercentage van de mannelijke Inlandsche candidaten bedroeg 80 %. Het aantal candidaten voor het eindexamen B bedroeg 426, van wie slaagden 322 of 76 % (80 % vorig jaar). Aan het eindexamen der A-afdeelingen namen deel 81 oandidaten, van wie daagden 64 of 79 % (het vori s jaar 80,6 %). De H.B.S. met 5-jarigen cursus ~St.-Ursuln" te Batavia was nog niet gelijk gesteld met een openbare H.8.5., weshalve de 5 leerlingen der hoogste klasse als extraneae aan het eindexamen der Koning Willem II I-school te Batavia deel namen. Zij behaalden allen het einddiploma. Algemeenc Middelbare Scholen. Jn het aantal der Algemeene Middelbare Scholen — 6 openbare en 2 particuliere — kwam geen wijziging. Bij de openbare A.M.S. nel wederom een sterke terugloop in het leerlingen aantal te constateeren, welk verschijnsel zal zijn toe te schrijven aan den verminderden toeloop tot de Mulo-scholen gedurende de laatste jaren tengevolge van de moeilijke tijdsomstandigheden, waardoor ook bet aantal eindexamen - candidaten en het aantal geslaagden geleidelijk verminderde. In de jaren 1933, 1934 en 1935 bedroeg het aantal geslaagde Mulo-eindexamen-oandidaten resji. 1615, 1556 en 1478. Het leerlingenaantal bij de Christelijke A.M.S. te Batavia bleef ongeveer gelijk, terwijl dat bij de Roomsch-Katlmlieke A.M.S. te Batavia gestadig toeneemt. Dat hij deze scholen niet, gelijk bij de openbare Algemeene Middelbare Scholen het geval is, een terugloop van het leerlingenaantal behoefde te worden geconstateerd, houdt verband met de omstandigheid, dat verschillende particuliere mulo-scholen ONDERWIJS 255 pas in bet laatste jaar volgroeid raakten, tengevolge waarvan, ondanks den verminderden toeloop bij de reeds eerder volgroeide schok'ii in de voorafgegane jaren, I n-t aantal geslaagde mulo-eindexamen-oandidaten nog zelfs iets toenam (1935: 621, 1934: 607). Het leerlingenverloop bij de openbare A.M.8.-afdeelingen, dat liet vorig jaar een weinig kleiner was dan dat bij de H.8.5., was thans hooger dan bij laatst genoemd schooltype, hoewel het op zich zelf — 7 % — niet ongunstig is te noemen. Bij de bijzondere Algemeene Middelbare Scholen was het leerlingen - verloop in dit cursusjaar aanmerkelijk kleiner dan dat liet vorig jaar en bleef het ver beneden dal van de openbare A.M.S. In het vorig verslagjaar kon een stijging van het percentage Europeesche leerlingen worden geconstateerd. Deze stijging vond in dit verslagjaar geen verderen voortgang; bij de openbare scholen althans liep het percentage van l.'i. 1 , tot 11 terug. Bij de bijzondere A.M.S. blijft het percentage van deze leerlingen constant. Het percentage der geslaagden voor het eindexamen is zeer gunstig te noemen, namelijk 87 % voor de openbare A.M.S.-B, togen % het vorig jaar, 77 % voor de A.M.S.-A (70 % vorig jaar), 89 % voor de Christelijke A.M.S. (70 %), 85 % voor de Eoornsch-Katholieke A.M.S. (80 %). Lycea. Evenals in het vorig verslagjaar waren er ook in dit cursusjaar '2 bijzondere lyceu, te weten het Bataviaasch Lyceum (neutraal) van de Carpentier Alting-Stiohting en het Christelijk Lyceum te .Bandoeng. De aan het Bataviaasch Lyceum verbonden litterair-economische afdeeling zag in dit verslagjaar voor het eerst leerlingen eindexamen afleggen. Het aantal leerlingen bedroeg bij het einde van den cursus resp. 374 en 388 (vorig jaar 375 en 350). Het percentage meisjesleerlingen is een weinig toegenomen. Vooral de gymnasium-afdeelingen bleken als altijd voor meisjes een groote aantrekkingskracht te bezitten. Het leerlingenverloop was dit jaar veel geringer dan in de vorige jaren. Voor het eindexamen slaagden 87 % van de candidaten, tegen 81,4 % het vorig jaar. 3a. Opleiding van onderwijskrachten I. Met een tnheemsche taal alt voertaal Zooals boven is medegedeeld, is de opleiding van volksonderwijzers met ingang van l Augustus 1986 gereorganiseerd. Op dat tijdstip werden, zooals gezegd, een veertigtal nieuwe cursussen van het nieuwe type opgericht. Gedurende liet verslagjaar had het aantal cursussen van de oude opleiding nog maar weinig te beteekenen. Aan het eind van den cursus 1935—1936 werd de Gouvernements jongens-normaalschool te Makassar opgeheven. Van de jongens normaalsoholen bleef nog slechts die te Padangpandjang geopend. Andere (iouvernements-jongensscholen van dit type bestaan thans niet meer. Openbare Gouvernements iiirisjes-nonnaalse.holen vindi men te Padangpandjang, nalatige en Blitar. Bijzondere jongens-normaalscholen kwamen in het verslagjaar niet voor. Van de bijzondere meisjes-normaalscholen bleven bestaan die te Bandoeng (Van Deventer-school) en de Roomsch-Katholieke te Ambarawa. Deze laatste school ontvangt geen subsidie meer voor nieuw te vormen eerste klassen. 11. Mei de Nederlandsche iaal als voertaal (i. Hollandsch-Inlandsohe en HoUandsch-Chineesche kweekscholen. Hoewel door de groote bezuiniging bij het onderwijs, waardoor elke uitbreiding van het Westersch lager onderwijs werd stopgezet, de bestaande opleidingen meer dan voldoende konden voorzien in de behoefte aan onderwijzers, werden toch bij het begin van den cursus 1935—1936 enkele nieuwe eerste klassen gevormd of gesub sidieerd. Aan de Roomsch-Katholieke Hollandach-Inlandsohe kweekschool te DE CULTUREELE TOESTAND 256 Moentilan werd bovendien toegestaan tot den bovenbouw Europeesche leerlingen toe te laten en die op te leiden tot fjuropeesche onderwijzers. In hoeverre deze combinatie: opleiding voor de hulpakte en opleiding voor de Europeesche hulp nkte practisch voldoet', zal echter nog moeten blijken. De opleiding voor onderwijzer geschiedt thans aan 4 Gouvernements kweek scholen, t. w. de Hollandsch-lnlandsche kweekschool te Bandoeng (alleen boven bouw : 2 eerste, 2 tweede en 2 derde klassen), de Hollandsch-Tnlandsche kweek school te Jogjakarta (2 eerste klassen onderbouw en 2 derde klassen bovenbouw), de Hollandsch-lnlandsche meisjes kweekschool te zelfder plaatse (met 1 derde klasse bovenbouw; bovendien 1 eindklasse) 1 ), de Hollandsch-Ohineesche kweek school te Meester Cornelis (met een onderbouw van 2 eerste klassen en 1 tweede klasse; een bovenbouw met 1 eerste, 1 tweede en 1 derde klasse, bovendien 1 eindklasse) en aan 8 gesubsidieerde bijzondere kweekscholen, t. w. de Christe lijke Hollandsch-lnlandsche kweekschool te Soerakarta (met een onderbouw van 2 eerste klassen en 1 tweede klasse; een bovenbouw van 3 eerste, 2 tweede en 3 derde klassen; bovendien een ongesubsidieerde eindklasse), de Roomsch- Katholieke Hollandsch-lnlandsche kweekschool te Moentilan (met een onderbouw van 1 eerste, 1 tweede en 1 derde klasse en een bovenbouw van 1 eerste en 1 derde klasse; bovendien een gesubsidieerde eindklasse) en de neutrale Hol landsch-lnlandsche kweekschool Goenoeng Sahari te Lembang (met een boven bouw van 2 eerste en 1 tweede klasse en 2 derde klasse en een onderbouw van 1 eerste en 1 derde klasse). Verder kun nog genoemd worden een aantal onge subsidieerde particuliere kweekscholen, waarvan de kweekschool van de Vereeni ging Moehammadijah te Soerakarta vermelding verdient. Van de 298 leerlingen der gezamenlijke 6de klassen slaagden er 187. Evenals de vorige jaren werd aan de niet geslaagde candidaten, die voor practisch werken in de leerschool een voldoende cijfer hadden behaald, desgewenscht het diploma voor Inlandsen c. g. Chineesch onderwijzer uitgereikt. Ditzelfde diploma werd uitgereikt aan 54 van de 66 candidateu, opgeleid aan de eindklassen, welke met dit doel aan verschillende der kweekscholen, dadelijk op den onderbouw aan sluitende, zijn verbonden. Bij het begin van den cursus 1935—1936 is voor den bovenbouw der opleidings inrichtingen een nieuw leerplan ingevoerd, welk leerplan eenvoudiger is van opzet, speciaal voor het vak Nederlandsch en opvoedkunde. b. Europeesche kweekscholen. De opleiding van de Gouvernements Euro peesche kweekschool te Soerabaja telde nog slechts 1 derde klasse; aan het eind van het jaar werd deze school geheel opgeheven, zoodat thans de opleiding voor Europeesch onderwijzer uitsluitend aan het particulier initiatief is over gelaten. Gesubsidieerde Europeesche kweekscholen zijn de Europeesche kweek school te Batavia (Salemba) en de kweekschool van het Indo-Europeesch Ver bond te Bandoeng. Ongesubsidieerde Europeesehe kweekscholen zijn de volgende: die van de Carpentier Alting-Stichting te Batavia, die van de Vereeniging ~de Meisjesschool" (Genteng-school) te Soerabaja, die van de Zusters Ursulinen te Bandoeng, Malang en Soerabaja en die der Zusters Franciscanessen te Semarang. Van de 287 candidaten voor het examen van Europeesch onderwijzer slaagden 213. c. Opleiding voor de hoofdakte (oud programma). Bepaalde opleidingen hiervoor bestaan niet meer, sinds aan het einde van den cursus 1934—1935 de Gouvernements normaalcursussen te Bandoeng en Soerabaja zijn gestaakt. Aan het examen ter verkrijging van dit diploma onderwierpen zich 166 candidaten, van wie er 139 geheel of gedeeltelijk slaagden. In 1937 zal dit examen voor het laatst worden afgenomen. d. De opleidng voor de Indische hoofdakte had plaats op den hoofdakte-cursus van den Gouvernements Hollandsch-lnlandsche kweekschool te Bandoeng. Boven dien leidden hiervoor op de gesubsidieerde hoofdakte-cursus van het Indo-Euro- ') Zie hierna. ONDERWIJS 257 peesch Verbond te Bandoeng, de gesubsidieerde hoofdakte-cursus van de Chris telijke kweekschool te Batavia en een ongesubsidieerde hoofdakte-cursus der Carpentier Alting-Stichting, eveneens te Batavia. Daar in 1935 aan den hoofd akte-cursus van de Christelijke kweekschool geen eerste klasse gevormd werd, hield de opleiding voor die akte bij deze inrichting aan het eind van het jaar geheel op. Evenals het vorig jaar werden aan de Gouvernements kweekscholen te Bandoeng en Meester Cornelis weder voorbereidende cursussen voor den hoofd akte-cursus gevormd ten behoeve van bezitters van het diploma der opgeheven Hoogere Kweekschool voor Inlandsche onderwijzers en van het oude diploma der Hollandsch-Chineesche kweekschool. De op deze voorbereidende cursussen bereikte resultaten waren minder gunstig dan die van het vorig jaar. Het gemiddelde gehalte der leerlingen was namelijk minder, hetgeen niet valt te verwonderen, aangezien immers de groep der onderwijzers waaruit deze leerlingen worden gerecruteerd zich niet meer uitbreidt. De besten uit deze groep hebben het eerst hun kans voor de hoofdakte-studie gehad en ieder jaar wordt het moeilijker geschikte personen te vinden. e. Opleiding voor de Europeesche hoofdakte. Voor dit diploma, hetwelk slechts kan worden verworven door hen, die reeds in het bezit zijn van de Indische hoofdakte, leidden de sub d genoemde hoofdakte-cursussen —■ met uitzondering van die der Gouvernements Hollandsch-Inlandsche kweekschool te Bandoeng — op. Het aantal candidaten bedroeg in 1936 50, van wie 44 slaagden. f. Opleiding voor middelbare akten. 1. Wiskunde (KI). Het examen werd afgenomen in September en October 1936. Opgegeven hadden zich 6 candidaten, die zoowel aan het schriftelijk als aan het mondeling gedeelte van het examen hebben deelgenomen. Aan slechts één candidaat kon het diploma worden uitgereikt. 2. Boekhouden (K XII en Q). Dit examen werd afgenomen in de maanden October en November 1936. Er hadden zich 44 candidaten aangemeld (onder wie 1 vrouwelijke), n.l. 16 voor het volledige examen, 24 voor het eerste deel en 4 voor het tweede deel. Van de candidaten voor het eerste deel gaven zich 21 op voor K XII en Q en 3 uitslui tend voor K XII; 3 candidaten voor het eerste deel en 1 candidaat voor het volledige examen trokken zich terug. Voor het mondelinge examen kwamen 20 candidaten op (6 voor het eerste deel, 9 voor het tweede deel en 5 voor het volledige examen), van wie slechts een deel volledig werd geëxamineerd. Het diploma kon worden uitgereik aan 3 candidaten, die allen het eerste deel reeds eerder met goed gevolg hadden afgelegd. Voorts slaagden 4 candidaten voor het eerste deel en 1 candidaat voor het tweede deel. 3. Engelsch A. Het schriftelijk gedeelte van dit examen werd afgenomen in Maart en het mondeling gedeelte in April 1936. Aan het examen onderwierpen zich 12 candi daten, onder wie 4 vrouwelijke. 2 hunner trokken zich terug voor het mondeling examen. Aan 3 candidaten, allen mannelijke, kon het diploma worden uitgereikt. 3b. Geneeskundig onderwijs Mededeelingen omtrent dit onderwijs zijn opgenomen in hoofdstuk V onder E betreffende „Gezondheidszorg". 3c. Nijverheidsonderwijs 1. Arnbachtsondcrwija a. Met een Inheemsche taal als voertaal Ambachtsonderwijs met een Tnheemsche taal als voertaal wordt gegeven aan 2-jarige ambachtsleergangen, bestemd om jongelieden te vormen tot 17 DE CULTUREELE TOESTAND 258 eenvoudige ambachtslieden. Zij geven aansluiting op de vervolgscholen of op de op één na hoogste klasse eener school voor Westerse!) lager onderwijs, en worden onderscheiden in hoofdleergangen en filiaalleergangen. Bij het begin van den cursus 1935/1936 waren 11 Gouvernements hoofd leergangen in bedrijf. Om practische redenen werden de filiaal-leergangen te Magelang, Probolinggo en Sigli met ingang van 1 Januari 1936 in hoofdleergangen omgezet, zoodat aan het eind van den cursus 14 hoofdleergangen in bedrijf waren, n.l. te Batavia, Semarang, Soerabaja, Jogjakarta, Soerakarta, Magelang, Probo linggo, Tasikmalaja, Keboemen, Makassar, I'adang, Sibolga, Medan en Sigli. De leergangen geven een grondopleiding in hout- en ijzerbewerking, meubelmaken of rietvlechten. waarop aansluiten speciale vervolgcursussen voor metsela electro-monteurs of auto-, rijwiel- en motorrijwielmonteurs. Bij den leergang te Semarang werd bij het begin van den vorigen cursus een opleiding voor meubel makers geopend, zoodat bij den aanvang van het schooljaar 1935/1936 voor het eerst een tweede klasse werd gevormd. Op 1 Augustus 1935 werd bij den leergang te Magelang een afdeeling van metaal-bewerking en een vervolgcursus voor metselaars geopend en bij die te Soerabaja en te Medan een opleiding voor meubelmakers. Het aantal leerlingen der hoofdleergangen (met uitzondering van fle afdeeling voor Nederlandsch sprekenden, waarover hierna) bedroeg op Int eind van het jaar 2623, tegen 2281 het vorig jaar. De filiaal-leergangen te Karanganjar, Koetoardjo, Sleman, Wates en Modjokerto werden aan bet eind van het jaar opgeheven. Bij het begin van den cursus werd een filiaal-leergang voor metaalbewerking te Padangsidimpoean opgericht. Het aantal leerlingen der filiaal-leergangen bedroeg aan het eind van den cursus 854. Op dit tijdstip telden de hoofd- en filiaal-leergangen, mei uit zondering van de afdeeling voor Nederlandsch sprekenden, tezamen 3477 leer lingen. Bij het begin van den cursus was dat aantal 414 b, zoodat er een verloop valt te constateeren van 761 leerlingen of 16 %. Dit beteekent een verbetering bij het vorig jaar. toen het verloop 23 % bedroeg. Ongesubsidieerde 2-jarige ambachtsleergangen zijn gevestigd te Buitenzorg, Bandoeng, Malang. Pasoeroean en Tebingtinggi; ongesubsidieerde Zendings- en Missie-leergangen ie Waian Kakas (Manado), Lagoeboti (Toba), Pedan (Soerakarta), Saumiaki, Langsoer, Klaten en Moentilan. Van de Kegentsebapsambacbtsleergangen zijn die te Looinadjang, Bondowos i en Sitoebondo gesubsidieerd, die te Serang, Tjiandjoer en Bodjonegoro ongesub sidieerd. Voorts onderhouden nog de suikerfabrieken ie Tjolomadoe en Tasik madoe een ongesubsidieerden leergang voor hout- en metaalbewerking. De bijzondere ambachfsleergangen werden op het eind van het jaar bezocht door 13 069 leerlingen. In het vorig Verslag is melding gemaakt van de proef, welke zou worden genomen met de omvorming van een deel van het lager ambachtsonderwijs, teneinde een nauwer verband tusschen dat onderwijs en het Inheemsclie ambachtsonderwijs tot stand te brengen. Voor deze hervorming van het ambachts onderwijs werd een doelmatige en tot dusverre nuttig gebleken sami nwerking tot stand gebracht tusschen de Departementen van Onderwijs en Economische Zaken. Er werd een voorlichtingsdienst in liet leven geroepen in de daarvoor in aanmerking komende centra. Het hiervoor benoodigde personeel werd gerecru teerd uit het corps der Inlandsche ambachts-onderwijzers, hetgeen mogelijk was doordat tengevolge van de opheffing van enkele ambachtsleergangen verschillende leerkrachten vrij kwamen. Zij werden ter beschikking gesteld van den Directeur van Economische Zaken en ieder geplaatst in verschillende, centra van Inheemsche nijverheid op bepaalde gebieden (centra van aardew erk-nij verheid, van huid- en lederbewerking, van houtbewerking, van metaalbewerking en van vlechtwerk mi verheid). Tot dusverre is de arbeid van deze vakonderwijzers nog in hoofdzaak slechts oriënteerend geweest. ONDERWIJS 259 b. Met Nederlandsch als voertaal. De inrichtingen voor ambachtsonderwijs met Nederlandsch als voertaal heeten ambachtsscholen. Deze beoogen opleidingen voor werkbaas, machine-drijvers, monteurs, enz. kortom voor de allerlaagste toezicht-houdende betrekkingen. Zij sluiten aan op scholen voor Westersch lager onderwijs. De opleidinug duurt 3 jaar en is ook geschikt voor hen, die zelfstandig een klein bedrijf willen beginnen (zie ook onder , ,Mededeelingen van algemeenen aard"). Gouvernements-ambachtsscholen zijn gevestigd te Batavia en Semarang. Leidden deze scholen tot einde van het vorig jaar alleen op voor bouwkundigen en werktuigkundigen, bij het begin van het cursusjaar 1935/1936 werd aan elk der inrichtingen bovendien een opleiding verbonden voor electro-technici. Bij den aanvang van den cursus was het aantal leerlingen der beide ambachtsscholen 672, van wie 301 of 45 °/ o van Europeeschen landaard. Aan het einde van het schooljaar bleek dit aantal te zijn teruggeloopen tot 568 zoodat het verloop gelijk het vorig jaar ongeveer 15 % bedroeg. Het percentage der Inlandsche leerlingen bedroeg bij de school te Batavia 45 en bij die te Semarang 56. Te Batavia werden diploma's uitgereikt aan 15 bouw kundigen van de 15 candidaten (100 %) en aan 33 werktuigkundigen van de 40 (86 %). Voor Semarang waren deze cijfers respectievelijk 27 van de 30 (90 %) en 26 van de 35 (74 %). Afdeelingen voor Nederlandsch sprekenden zijn verbonden aan de ambachts leergangen te Batavia, Magelang, Jogjakarta, Madioen, Makassar en Medan. Op deze afdeelingen is het reglement op de ambachtsleergangen van toepassing, terwijl ook de opleidingstijd dezelfde is als die, waaraan de afdeeling is verbonden, namelijk 2 jaar. Het onderwijs is gelijk aan dat bij de Inlandsche afdeeling, met dien verstande dat het practisch onderricht in de landstaal en de theorie- en teeken lessen in het Nederlandsch worden gegeven. Het totaal aantal leerlingen aan deze afdeelingen was bij het begin van den cursus 437, tegen 378 het vorig jaar. Er werden 179 diploma's uitgereikt. Bij de afdeeling te Medan, die juist 2 jaar bestond, werd voor het eerst examen afgenomen. Bij de afdeeling te Batavia, die pas bij het begin van den cursus is opgericht, kon uiteraard nog geen diploma worden uitgereikt. De Gemeentelijke gesubsidieerde ambachtsschool te Soerabaja (Burger Ambachtsschool) werd bezocht door 262 leerlingen. Het einddiploma werd uitgereikt aan 19 bouwkundigen, 20 werktuigkundigen en 14 electro-technici. Bij de gesubsidieerde 1.E.V.-nijverheidsschool te Bandoeng werd bij het begin van het jaar voor het eerst de 3de klasse gevormd, terwijl aan het eind van den cursus voor de eerste maal examen werd afgenomen aan 10 bouwkundigen en 21 werktuigkundigen. De afdeelingen voor Nederlandsch sprekenden, verbonden aan de gemeentelijke ambachtsleergangen te Buitenzorg, Bandoeng en Malang, werden door 272 leerlingen bezocht; aan 86 leerlingen werd het diploma (metaal bewerking) uitgereikt. 11. Technisch onderwijs De bij den aanvang van het schooljaar 1934 —1935 ingezette geleidelijke omzetting van de 4-jarige technische scholen in 5-jarige vond verderen voort gang, terwijl ook de gesubsidieerde particuliere technische school te Semarang te beginnen met den cursus 1986 —1087 in een 5-jarige school werd omgezet. Gouvernements technische scholen met 5-jarigen cursus waren gevestigd te Batavia (Koningin Wilhelmina-school), te Soerabaja (Koningin Emma-school) en te Jogjakarta (Prinses Juliana-school). Laatstgenoemde school werd, gelijk vermeld, aan het eind van den cursus 1935—1936 opgeheven. Met het oog op de bestemming der leerlingen zijn de technische scholen verdeeld in verschillende afdeelingen: De Koningin Wilhelmina-school vereenigt in zich afdeelingen voor werktuigkundigen, electrotechnici en bouwkundigen, de Koningin Emma-school bestond eveneens uit deze 3 afdeelingen, terwijl de Prinses Juliana-school slechts afdeelingen voor bouwkundigen en werktuigkundigen om- DE EINANCIEELE TOESTAND 26 3. Belastingen in geld Belastingen in het algemeen. Bij G.B. 25 Jan. 1936 n°. 29 (J. C. n°. 16) is een commissie ingesteld ter bestudeering van het vraagstuk van de bestrijding van belastingontduiking met betrekking tot de waarde en de opbrengst van roerend kapitaal. Een nieuw formulier van het dwangschrift voor de invordering van belastingen is opgenomen in I. S. 1936 n°. 571. Personeele belasting. De personeele belasting (I. S. 1908 n°. 13) werd bij Ord. van 29 April 1936 (I. S. n°. 203) op een drietal onderdeelen belangrijk gewijzigd. Allereerst werd de tot dusver bestaande vrijdom van belasting voor sommige categorieën van militairen beneden den rang van officier in dier voege beperkt, dat de binnen de kazerne wonende militairen beneden den rang van officier voortaan slechts vrijstelling naar de grondslagen huurwaarde, mobilair en (gewone) rijwielen zullen genieten. Voorts werden een aantal bevoegdheden ten aanzien van de uitvoering der belasting, voorheen toegekend aan de Hoofden van gewestelijk bestuur, overgedi'agen op de Hoofden der inspecties van financiën. Ten slotte werd een wijziging in de regeling der ontheffingen aangebracht. Terwijl vroeger de ontheffing van belasting wegens vermindering van het getal of verandering in de soort der belastbare paarden of vervoermiddelen, beperkt was tot de wijzigingen, welke vóór 1 Juli van het belastingjaar hadden plaatsgevonden en overigens nimmer voor meer dan zes maanden ontheffing kon worden verkregen, wordt bij de nieuwe regeling ontheffing van den aanslag in de hier bedoelde gevallen verleend voor de nog niet ingetreden maanden van het belastingjaar of belastingtij d vak. De zuivere opbrengst van dit middel over 1936 bedroeg ±' f 3 241 000, tegen ± f 3 102 000 over het daaraan voorafgegane jaar. l ) Verponding. De achteruitgang van de opbrengsten van de verponding, veroor zaakt door de tusschentijdsche herzieningen van den aanslag wegens daling van de verpondingswaarde, hield ook in 1936 aan. De zuivere opbrengst over 1936 beliep ± f 5 226 000, tegen f 6 262 000 in 1935. Inkomstenbelasting. De heffing van opcenten op deze belasting is geregeld bij de in het vorig Verslag vermelde Ord. van 2 Dec. 1935 (I. S. n°. 569). De zuivere opbrengst der inkomstenbelasting over 1936 (exclusief loonbelasting) bedroeg + f 23 722 000, tegen een zuivere opbrengst over 1935 (eveneens exclusief loonbelasting) van f 28 241 000. Loonbelasting. De werking dezer met ingang van het jaar 1935 ingevoerde belasting gaf ook in 1936 reden tot tevredenheid. Omtrent de toepassing van deze belasting zie men Bb. n°. 13718. De zuivere opbrengst der loonbelasting over 1936 bedroeg + f 19 672 000, tegen een zuivere opbrengst over 1935 van f 17 107 000. Vennootschapsbelasting. De in het Verslag over 1935 vermelde heffing van 100 opcenten op aanslagen in deze belasting voor boekjaren, eindigend tusschen 30 Juni 1935 en 1 Juli 1936, is geregeld bij Ord. van 20 Nov. 1936 (I. S. n°. 632). De zuivere opbrengst over 1936 bedroeg ± f 12 577 000, tegen +' f 7 869 000 over 1935. Deze hoogere opbrengst is nagenoeg uitsluitend een gevolg van de opleving van het bedrijfsleven. Voor een gedeelte hangt zij ook samen met bei afnemend bedrag der verliezen, welke voor compensatie in aanmerking komen Vermogensbelasting. De regeling der vermogensbelasting werd in 1936 twee maal gewijzigd; beide wijzigingen, onderscheidenlijk bij Ord. van 13 Maart 1936 (I. S. n°. 126) en 5 Mei 1936 (I. S. n°. 213), waren van ondergeschikt belang. '). "R e n ' er en D J de verdere middelen genoemde opbrengsten zijn geput uit de op het tijdstip van het schrijven van dit Verslas ten dienste staande gegevens. De cijfers betreffende de koperbelastingen stellen voor de rekeningcijfers volgens het „zuivere op brengst"-stelsel. De tot vergelijking strekkende cijfers over 1935 zijn hiermede in overeen stemming gebracht. DE CUI/riJREELE TOESTAND 260 vatte. Do mogelijkheid ran bel oprichten van een ehemisch-teohmische afdeeling aan de Koningin Emma-school werd in studie genomen. Het onderwijs aan de 5-jarige school ontwikkelt zieli regelmatig en belooft goede resultaten. Voor de toelatingsexamens meldden zich 884 oandidaten, van wie slaagden 397 of 55 %. Het vorig jaar meldden zich 1165 oandidaten aan. Dat het aantal met 45 % is teruggeloopen vindt zijn oorzaak in de reorganisatie van de toelatingsexamens voor de Hoogere Burgerscholen, Technische en Mulo-scholen. Bedroeg bij het begin van het schooljaar 3935/1936 het aantal leerlingen van de 3 Gouvernementsscholen tezamen 1296, bij den aanvang van dit verslag jaar werd begonnen met 1306 leerlingen, van wie 523 Europeesche of 40 %, 577 Inlandsche of 44 % en 20(5 Vreemde Oosterlingen of 16 %. De animo voor de bouwkundige afdeeling neemt gestadig toe, terwijl die voor de werktuigkundige afdeeling terugloopt. De arbeidsmogelijkheden voor de abituriënten van de bouw kundige afdeeling zijn dan ook minder ongunstig dan die der werktuigkundige afdeeling. De animo voor de electro-technisebe afdeeling wordt steeds minder. De bevorderingsresultaten zijn in dit jaar gunstiger dan in de voorafge cursusjaren. Aan het eindexamen werd deelgenomen door 171 candidaten, tegen 241 het vorig jaar, van wie 80 Europeeselie, 58 tnlandeche en '2-i Vreemde Oosterlingen. Hiervan slaagdon 113 (55 Europeesohe, 41 Inlandsche en 24 Vreemde Oosterlingen). Van de 113 uitgereikte einddiploma's werden er 11 behaald voor de bouwkundige afdeeling, 68 voor do werktuigkundige afdeeling en 34 voor de afdeeling voor electro-technici. De gesubsidieerde particuliere technische school te Semarang bestond in dit verslagjaar slechts uit een afdeeling voor werktuigkundigen, met 177 leerlingen, van wie 104 Europeesche, 43 Inlandsche en 30 Vreemde Oosterlingen. Het eindexamen werd evenals het vorig jaar afgenomen door een commissie, bestaande uit leerkrachten van de school zelf en van Gouvernements technische scholen. De candidaten maakten hetzelfde schriftelijke werk als die van de laatst genoemde inrichtingen. Aan het eindexamen werd deelgenomen door 29 candi daten, alle werktuigkundigen, en aan 17 hunner (13 Europeesche, 1 Inlandsche en 3 Vreemde Oosterlingen) kon het einddiploma — hetwelk gelijkwaardig is verklaard aan dat van de 4-jarige openbare technische scholen — worden uitgereikt. 111. Onderwijs in de huishoudelijke vakken De toenemende belangstelling voor dit onderwijs, waarvan in het vorig Verslag is melding gemaakt, viel ook gedurende dit jaar waar te nemen. Di financieele omstandigheden stonden echter de opening van nieuwe openbare scholen zoowel als de toekenning van nieuwe subsidies in den weg. Het particulier initiatief stond evenwel niet stil. Zoo werden verschillende nieuwe ongesub sidieerde huishoudscholen geopend. 12 reeds bestaande scholen vroegen ver gunning tot naamvoering in verband met artikel 12 der „Toezicht ordonnantie particulier onderwijs", hetgeen aan 7 scholen kon worden toegestaan. Aan 8 scholen kon de gelijkwaardigheidsverklaring met openbare scholen worden uitgereikt. Aan het eind van het jaar bedroeg het aantal openbare vakscholen 4, namelijk een opleidingsschool voor onderwijzeres in de huishoudelijke vakken te Batavia en 3 lagere nijverheidsscholen voor meisjes, namelijk 1 te Batavia (tevens leer school van de opleidingsschool), 1 te Jogjakarta en 1 te Madioen. Het aantal der particuliere gesubsidieerde nijverheidsscholen voor meisjes bedroeg 10. Het aantal leerlingen der opleidingsschool bedroeg aan het eind van Int schooljaar 1935 —1936 141, tegen 79 aan het eind van den cursus 1934 — 1986, alzoo bijna het dubbele. Hiervan waren 50 van Europeeschen, 55 van Inheem schen en 36 van Chineeschen landaard. Ook het aantal leerlingen der openbare nijverheidsscholen bleek sterk te zijn toegenomen. Bedroeg dit aantal in Juni L 985 327, in Juni 1936 was dit aantal 447, van wie LOB van Europeeschen, 169 van Inheemschen en 115 van Ghinceschen landaard. ONDERWIJS 261 liet aantal leerlingen der gesubsidieerde lagere nijverheidsscholen is vrijwel gelijk gebleven (689 tegen 676). Van deze 689 leerlingen waren 37 van Euro peeschen, 347 van lnheemschen en 305 van Ohineeschen landaard. A.an het eindexamen van de opleidingsschool namen 30 candidaten deel, van wie 17 geëxamineerd werden voor de akte A (huishoudelijke vakken) en 13 voor de akte C (costuumnaaien). Van deze 30 candidaten slaagden 23, van wie 12 voor de akte A en 11 voor de akte C. Aan het eindexamen huishoudelijke vakken der lagere nijvtiheidsschooi werd door 372 candidaten deelgenomen, van wie 296 slaagden. Er werd in het verslagjaar een nieuwe akte ingesteld, welke bevoegdheid verleent tot het geven van onderwijs in handwerken en huishoudelijke vakken aan de meisjesvervolgschool en daarmede gelijkwaardig verklaarde scholen. Dit examen werd voor het eerst afgenomen aan de Van Deventer-scholcu fee Semarang en te Malang. Van de 23 candidaten slaagden 22. De instelling van deze akte hangt samen met de reorganisatie van het huishoudonderwijs aan de meisj es-vervolgscholen. De opleidingsschool voor onderwijzeressen in de huishoudelijke vakken werd te beginnen met den cursus 1936—1937 gereorganiseerd. Deze reorganisatie komt hoofdzakelijk neer op de omzetting van deze 3-jarige opleidingsschool in eeti 4-jarige. Een 4de leerjaar is noodig gebleken, aangezien de praktijk heeft uit gewezen dat een extra jaar, uitsluitend bestemd voor de paedagogische scholing der kweekelingen, onontbeerlijk is. Na de 3-jarige opleiding kan het eindexamen worden afgelegd in de practische en de bijbehoorende theoretische vakken, welk oxamen geen onderwijs-bevoegdheid geeft. Na het vierde leerjaar kan de paeda gogische aanteekening worden behaald, welke eerst onderwijsbevoegdlicid verschaft. In het vorig Verslag is reeds melding gemaakt van de oprichting te Batavia van een particuliere huishoudschool voor Inheemsche meisjes, voortbouwende op liet op standaardscholen en meisjesvervolgscholen gegeven onderwijs. Deze school, opgericht op instigatie van de echtgenoote van den toenmaligen Gouver neur-Generaal, Mevrouw de Jonge geboren Baronesse van Wassenaer, werd ..Mevrouw de Jonge-school" gedoopt. Als nieuw type vakschool vallen nog te vermelden de door particulier initiatief van de Vrouwen-organisatie van het Tndo Europeesch Verbond (1.E.V.V.0.) opgerichte 1-jarige cursussen, welke ten doel hebben Europeesche meisjes, die de lagere school niet met vrucht doorloopen hebben en derhalve nift als leerling tot de openbare gesubsidieerde dan wel gelijkwaardig verklaarde vakscholen kunnen worden toegelaten, toch huishoudkundig onderwijs te geven. Zij zijn mede bestemd voor meisjes die tengevolge van de geringe financieele draagkracht van haar ouders niet in staat zijn een vakschool van het reeds bestaande type te bezoeken en die op deze wijze in de gelegenheid kunnen worden gesteld om een afgerond geheel aan leerstof te ontvangen. Gedurende het verslagjaar ontstonden 11 van deze cursussen te Batavia, Buitenzorg, Bandoeng, Semarang, Jogjakarta, Cheribon, Djember en Bandjermasin. 3d. Opleiding voor land-, tuin-, en boschbouw en veeteelt Zie hiervoor Hoofdstuk 111 onder B (Landbouw) en C (Veeteelt). 3e. Handelsonderwijs In het vorig Verslag is melding gemaakt van de oprichting bij wijze van proef van de openbare middelbare handelsschool te Batavia, aansluitende op de Mulo-school, c.g. de 3de klasse van de Hoogere Burgerschool. Deze school heeft een eenvoudiger leerplan dan dat van de Hoogere Burgerschool A en geeft een zuiver practische opleiding voor de lagere betrekkingen in handel en bedrijf. De middelbare handelsschool bleek zich na de oprichting bij liet begin van den cursus 1935 —1936 in een groote belangstelling te verheugen. Al dadelijk toch konden in de eerste klasse 112 leerlingen worden ingeschreven. Hiervan waren 15 Europeesche of 13,4 %, 72 Inlandsche of 64,6 % en 25 Vreemde DE CULTUREELE TOESTAND 262 Oosterlingen of 22 %. Het aantal meisjes bedroeg 10 of 8.9 % van het aantal leerlingen. Aan het eind van den cursus bedroeg het aantal leerlingen 98, zoodat het leerlingenverloop 12| % bedroeg, hetgeen bij een school als de onderhavige, zonder traditie, niet te verwonderen is. Van deze leerlingen werden 88 of 90 % naar de 2de klasse bevorderd. Ook in dit jaar bestonden 2 Gouvcrnementshandelsleergangen (de avond handelsleergang te Batavia en de openbare avondhandelscursus te Soerabaja). In de laatste jaren was de toeloop vtm cursisten gestadig toegenomen, doch na het in 1934 bereikte hoogtepunt viel thans weder een afneming te constateeren. Het aantal leerlingen bij het begin van den cursus bedroeg "207. tegen 226 het vorig jaar. Aan het eind van den cursus telden de handels leergangen 139 leerlingen, zoodat het verloop zooals in andere jaren weder zeer groot was. Het bevorderingspercentage bedroeg dit jaar 90 %, tegen 89 % het vorig jaar en 86 % in 1934. Van het aantal eindexamen-candidaten slaagden 71 %. De Gemeentelijke Handelsschool te Semarang telde bij het begin van het schooljaar 99 leerlingen, van wie 27 Europeanen, 19 Inlanders en 53 Chineesen. Aan het eind van het schooljaar vóór het eindexamen waren er nog 74 leerlingen over. Van de 23 candid.it en voor het eindexamen slaagden 20. De Zaalberg-school te Soerabaja (van het 1.E.V.) telde bij het begin van het schooljaar 122 leerlingen, van wie 76 Europeanen, 7 Inlanders en 39 Chinee zen. Aan het eind van den cursus vóór het eindexamen bedroegen die aantallen resp. 103, 67, 4 en 32. Van de 13 candidaten voor het eindexamen slaagden 11 (8 Europeanen en 3 Chineezen). De school heeft een 3-jarigen cursus, toeganke lijk voor hen, die een school voor Westersch lager onderwijs met vrucht hebben doorloopen. Stnntspraktijkdiplowa voor handel en aihninifitrntie. Het examen werd in October 1936 voor den 6den keer afgenomen. Werd in het Verslag gewezen op het geleidelijk terugloopen van hel aantal candidaten voor dit examen (40 in 1932, 22 in 1933, 12 in 1934 en 6 in 1935), dit jaar kon een vermeerdering van het aantal gegadigden worden geconstateerd. Br meldden zich 9 oandidaten aan, onder wie 1 vrouwelijke, van wie 3 zich tevens voor het examen Boek houden M.O. hadden opgegeven; 1 candid.-iat trok zich tijdens het schriftelijk examen terug. Aan geen der candidaten kon liet diploma worden uitgereikt. Aan 1 candidaat werd een herexamen in boekhouden toegestaan. Dit jaar waren voor het eerst de commissies voor het examen Boekhouden M.O. en het examen Staatspraktijkdiploma gecombineerd. 3f. Opleiding voor bestuurs-, bedrijfs-, administratieve en politioneele functies. In de Middelbare Opleidingsschool voor Inlandsche ambtenaren te Megclang is de geheele middelbare opleiding geconcentrserd. nadat in den loop der vooraf gegane jaren de verschillende elders gevestigde Mos via 'a successievelijk zijn opgeheven. Bij het begin van den cursus bedroeg In■ 1 aantal leerlingen 98 (vorig jaar 114). Van de 33 eindexamencandidaten slaagden 81. Evenals gewoonlijk was het leerlingenverloop wederom zeer gering. Als een van de oorzaken hiervan kan worden genoemd de omstandigheid, dat de leerlingen in een internaat zijn ondergebracht, waardoor intensief toezicht op de studie mogelijk is. Om dezelfde redenen was het schoolverzuim slechts 1 %. De Opleiding van Inlandsche ambtenaren te Makassar is sedert 2 jaren verbonden aan de te Makassar gevestigde Gouvemements Mulo-school. De cursus begon met 4 klassen, namelijk een vóórklasse, een eerste klasse, een derde klasse en een vervolgklasse, met respectievelijk 19, 14, 12 en 18 leerlingen. De vóórklasse en de vervolgklasse zijn speciaal ingericht voor de cundidaat-Inlandsche bestuurs ambtenaren (ciba's), terwijl de leerlingen der eerste en derde klasse tegelijkertijd met de Mulo-leerlingen van de zelfde klasse les krijgen. Van de 18 leerlingen der vervolgklasse behaalden 17 het diploma. ONDERWIJS 263 NotariBe.ni»u ■». De examens werden afgenomen in Juli 1086 en de her-examens in Januari 1987. Van de L 6 candidaten voor het eerste gedeelte slaagden -I dadelijk; 7 weiden afgewezen en aan 1"> candidaten werd een herexamen toegestaan, van wie 1 alsnog slaagde. Van de ld candidaten die voor hei tweede gedeelte werden geëxamineerd, slaagden 7 dadelijk, terwijl de overige '■'• candidaten tot liet herexamen werden toegelaten; hiervan slaagde nog 1 candidaat. Van de 12 geëxamineerde candi daten voor het Bde gedeelte werden it afgewezen en aan '■> werd liet radicaal \.ui eandidaat-notaris verleend. Ciiïsiissni Vost-, Telegraaf- en Telefoondienst. In den loop van het jaar werd een opleiding gegeven voor commies bij den bantoordiensi ; van de 12 candidaten slaagden 11. De opleiding voor radio-klerk, welke in 193") is aangevangen, is nog niet beëindigd. Opleiding voorden Kadastralen Dienst en aanverwante dienst takken. In het verslagjaar hestonden 2 cursussen, een opleiding gevende respectievelijk voor adjunot-landmeter van hei kadaster en voor mantri-opnemer van het kadaster Van de 7 candidaten voor het examen adjiinet-landineter slaagden 6; van de I candidaten voor het examen voor mantri-opnemer slaagden 2. Douane-cursussen. Van de 20 candidaten voor het examen \ oor ambtenaar 4de klasse slaagden IC) (13 Europeanen en X [nlanders). Aan don cursus voor opleiding tot gediplomeerd douane-commies, welke in L 985 aanving, namen 20 personen deel. M' van hen onderwierpen zich aan lui examen, waaraan verder QOg dooi- 10 in functie zijnde douane-commiezen werd deelgenomen. 23 van de 29 candidaten slaagden ( in Europeanen en 5 [nlanders). In 1936 ving wederom een opleiding voor gediplomeerd douane-commies aan. Van de 21 candidaten slaagden IK. alle van Europeeschen landaard. Opleidingsschool doöt personeel der politie te Soekaboemi. In het begin van 1930 werd een aanvang gemaakt met de opleiding van militairen voor de ver schillende rangen van militaire veldpolitie. In opleiding kwamen twee onder luitenants. 2 adjudant-onderofficieren, 3 sergeant-majoors en 17 Europeesche sergeanten voor detacheinentsconirnandant voor de veldpolitie. Na beëindiging dezer cursussen aan het eind van het jaar werden deze militairen naai' hun corpsen teruggevoerd. Verder kwamen in opleiding 12 niet-Europeesche korporaals voor de plaats van posthuis-oommandant hij de veldpolitie, 80 ïnfante risten voor motorist en 21 voor monteur. Deze opleiding werd onderscheidenlijk linde April, einde Maart en einde Juni 1936 beëindigd. Medio Juni 1936 kwamen 11 niet-Europeesche sergeanten in opleiding voor hoofdposthuis commandant. In de eerste helft van het verslagjaar (November en October 1985) beëindigden -■'> mantri's-politie en 17 posthuis-commandanten hun opleiding aan de politieschool, terwijl door 15 hoofdagenten in November 1935 werd deelgenomen aan een examen voor inspecteur van politie. 14 van deze candidaten slaagden, waarna ze in den rang van adspirant-inspecteur van politie werden ingedeeld bij de verschillende corpsen. Op 1 April 1936 ving een cursus aan voor hoofdagent, waaraan door 50 leerlingen in twee parallel-klassen werd deelgenomen. Deze cursus zal einde Januari 1987 worden beëindigd. I e recruten-opleiding, oorspronkelijk tellend 140 man. werd in den loop van Int jaar geleidelijk gebracht op een sterkte van 740 recruten, terwijl mei ingang van 1 Maart 193(> de duur van deze opleiding voorloopig werd gereduceerd van 0 tot 5 maanden, zoodat gerekend mag worden op een maandelijksche aflevering van + 140 recruten. In totaal kwamen in het verslagjaar 821 politie recruten voor indeeling beschikbaar. Na de beëindiging der opleiding werden \erschillende recruten. die zich hiervoor vrijwillig hadden opgegeven en na aan gesteld te zijn tot agent der 2de klasse, in opleiding genomen voor mantri, welke opleiding is gesteld op 9 maanden. Gedurende het verslagjaar kwamen 16 mantri 's voor indeeling beschikbaar. DE CULTUREKLE TOESTAND 264 i. Hooger Onderwijs Technische Hoogeschool. Bij het begin van het verslagjaar bedroeg het aantal gewoon ingeschrevenen 149, tegen 151 in het vorig jaar, namelijk 68 Euro peanen, 49 Inlanders en 32 Vreemde Oosterlingen. De cursus telde bovendien nog 7 buitengewoon ingeschrevenen voor verschillende vakken. Het aantal van de voor het eerst ingeschreven studenten nam de laatste jaren sterk af. Bedroeg dat aantal in 1933 nog 71, het vorig jaar was dit reeds teruggeloopen tot 65, terwijl bij den aanvang van het verslagjaar slechts 48 personen zich voor het eerst als student lieten inschrijven. Van de 27 studenten, die aan het candidaatsexamen deelnamen, slaagden 22, van wie 2 na een verlengd examen. Aan het examen voor ingenieur werd door 18 candidaten deelgenomen, van wie 8 candidaten het diploma behaalden. Promoties hadden gedurende het verslagjaar niet plaats. De in het vorig Verslag vermelde hergroepeering van de leervakken nwr de verschillende studiejaren in verband met de reorganisatie van de opleiding tut civiel-ingenieur aan de Technische Hoogeschool te Delft ging in bij het begin van den cursus 1935/1936. Daarbij werden naast besnoeiingen in enkele vakken, n.m. hij het leervak natuurkunde, de nieuwe onderwerpen accoustiek, ventilatie en verlichting ingevoerd, terwijl ook het nieuwe verplichte leervak „waterkracht werken" in het programma werd opgenomen. Met de invoering van het nieuwe leerprogramma hangt onmiddellijk samen een herziening van de Bestaande regeling inzake de examenfaciliteiten, welke worden verleend bij overgang van il' Technische Hoogeschool te Bandoeng naar die te Delft en omgekeerd. In dezen werd reeds overeenstemming bereikt met de afdeeling Wegen- en Waterbouw kunde aan de Delftsche Technische Hoogeschool, zoodat de totstandkoming dei betrekkelijke regelingen binnen niet te langen tijd kan worden tegemoetgezien. Uit de resultaten van een in het verslagjaar voor de periode 1928—1935 ingesteld vergelijkend onderzoek naar de eindexamencijfers en de cijfers, welke gedurende en aan het eind van het eerste studiejaar verkregen werden voor wis- en natuurkunde, meende liet College van Curatoren te moeten opmaken dat de aansluiting tusschen do Middelbare scholen en de Technische Hoogeschnui te wenschen overlaat. In de vacantie kon voor alle candidaten gelegenheid worden gevonden om practisch werk te doen; 14 werden geplaatst bij verschillende Gouvernements diensten, 2 bij den Militairen Luchtvaartdienst. 1 bij het Marine-Etablissement, 3 bij de Gemeente-werken en 4 bij particuliere werkgevers. Een belangrijke gebeurtenis in het verslagjaar was de officieele opening van het op de terreinen van de Technische Hoogeschool opgerichte Waterloopkundig Laboratorium van het Departement van Verkeer en Waterstaat op 15 Juni 1936. Rechtshoogeschool. Einde 1935 bedroeg het aantal studenten 316 (onder wie 22 vrouwelijke); ingedeeld naar den landaard: 66 Europeanen, 193 Inheemschen en 57 Chineezen (vorig jaar bedroeg dit aantal 316, van wie 83 Europeanen, 199 Inheemschen en 38 Chineezen). Moest het vorig jaar een belangrijke teruggang worden geconstateerd van het aantal nieuw ingeschreven studenten, dit jaar nam dit aantal weder aanmer kelijk toe: het bedroeg 91 (26 Europeanen, 48 Inheemschen en 16 Chineezen), tegen het vorig jaar 64. In 1936 studeerden 18 studenten af, van wie 8 Europeanen, 9 Inheemschen en 1 Chinees. Er vonden 3 promoties plaats. Het candidaatsexamen Iste gedeelte werd met goed gevolg afgelegd door 38 studenten en het 2de gedeelte door 39 studenten. Voor het doctoraalsexamen Iste, 2de en 3de gedeelte zijn deze cijfers respectievelijk: 33, 19, 18. Artikel 3 van het reglement der Eechtshoogeschool werd gewijzigd in dier voege dat voortaan geen collegegeld verschuldigd is door studenten, die afkomstig zijn van een Nederlandsche Universiteit, wanneer zij aldaar over het loopende cursus jaar reeds collegegeld betaald hebben (I. S. 1936 n°. 106). ONDERWIJS 265 Geneeskundige Hoogeschool. Voor het studiejaar 1035 —1936 werden voor het eerst ingeschreven 115 studenten, tegen 113 voor het studiejaar 1934 —1935. Naar den landaard zijn deze studenten als volgt te verdeelen: 27 Europeanen, van wie 6 vrouwelijke, 54 Inheemschen, van wie 6 vrouwelijke, en 34 Ghineezen, van wie eveneens 6 vrouwelijke. Aan het eind van het verslagjaar waren ingeschreven 512 studenten, tegen 471 aan het eind van het vorig verslagjaar. In dit aantal zijn begrepen 5 buitenlauclsehr artsen (1 Chinees, 2 Japanners, 1 Amerikaan en 1 Hongaar). De overige 507 studenten zijn naar den landaard als volgt te verdeelen: 92 Europeanen, 245 Inheemschen en 40 Chineezen. Het aantal vrouwelijke studenten bedroeg 42. Uit deze cijfers blijkt dat de toeloop tot de Geneeskundige EToogesahool weder belangrijk is vermeerderd. lo studenten behaalden het artsdiploma. Hei aantal promoties bedroeg "2, waardoor het aantal promoties aan de Geneeskundige Hoogeschool sinds haar oprichting tot 20 is gestegen. Aan het eerste deel van het candidaataexamen onderwierpen zich 17.'5 studenten. Van hen slaagden in den loop van den cursus 47. Aan liet 2de deel van dit examen werd deelgenomen door 79 studenten, van wie slaagden 19. Aan hel Lste deel van bet doctoraalexamen onderwierpen zicli 178 studenten, van wie slaagden 50. Aan hel 2de deel van het doctoraal examen werd deelgenomen door 85 studenten. Van hen slaagden 40. Voor het eerste deel van het artsexamen slaagden van de 37 studenten 28. Voor het 2de deel van het artsexamen slaagden van 22 studenten 18. In het jaar 1988 legden de laatste Stoyia-leerlingen met goed gevolg het examen af. Hiermede behoort de Stovia definitief tot het verleden. DE CUL.TUREELE TOESTAND 266 C. KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN De Oudheidkundige Dienst De werkzaamheden van den Oudheidkundigen Dienst werden, voor soover de geldmiddelen zulks toelieten, op denzelfden voet als in het vorig jaar voortgezet. Verschillende punten van de instructie voor den dienst konden echter dientenge volge niet tot uitvoering worden gebracht. Bewaking en monumentenordonnantie. Mede tengevolge van de plaats gehad hebbende bezuinigingen leverde de controle op de oudheden steeds grooter moeilijk heden op. Bij onderzoek van enkele gevallen van ontvreemding van oudheden bleek, dat het uitblijven van een systematische controle op en aanvulling van de bestaande inventarissen de bovenbedoelde ontvreemding in de hand werki en hel justitieel onderzoek belemmert. In het openbaar Centraal Monumentenregister werden ingeschreven de fun doeringen van en de overblijfselen der graven in de Oude en Nieuwe Hollandsche Kerk te Batavia, een en ander in verband mei de waarschijnlijkheid, dat zich te midden daarvan de stoffelijke overblijfselen bevinden van den Gouverneur- Generaal -Tan Pieterszoon ('oen. Op grond van de desbetreffende bepalingen der monumentenordonnantie werd aan enkele personen vergunning verleend tot het doen van ontgravingen en tol liet uitvoeren van oudheden. Onderhoud en herstri. De reconstructie-werkzaamheden te Prambanan hadden verderen voortgang. De opstelling der verschillende gordels op liet terrein werden zoo goed als beëindigd. De westelijke portiek van den hoofdtempel werd ter plaat se opgetrokken en daarna naar de overige proefopstellingen van portieken in den noordoostelijken hoek van het terrein overgebracht. Voorts werden alle naar buiten uitstekende spuien van versterkingen uit gewapend beton voorzien, het werk aan de balustraden van de Brahma- en Vishnoe-tempels voortgezet en de voor de trapopgangen en in de hoeken van het terrein gestaan hebbende bouwwerken voor zoover doenlijk weder opgebouwd. Tjandi Singosari kwam gedurende 1936 zoo goed als gereed, zoodat onderhandelingen konden worden geopend over den aankoop van gronden voor uitbreiding van het tempelterrein. Helaas kon deze belangrijke oudheid niet geheel worden gereconstrueerd, daar hiertoe teveel gegevens ontbraken. Op den Penanggoengan werden de herstellingswerk/.aamheden aan de in LOSS ontdekte ondheden voortgezet, welk werk slechts gedurende den drogen moeseon kon geschieden. Te Grisee en op Madoera werden enkele poorten hersteld, welke uit de eerste eeuw van den Islam op .lava dateeren. Het onderhoud der overige oudheden had op de gebruikelijke wijze plaats. Opsporing en onderzoek. Hieraan kon tengevolge van bet ontbreken van fondsen slechts zeer weinig «orden gedaan. Hel ingesteld onderzoek beperkte zich tot een oude grenspaal bij Kendal, een kleine, door den Resident van Madioen gerapporteerde oudheid bij Ngawi, enkele der kleinere oudheden op den Penang goengan en <le ruïnes der oude Sultans-pasanggrahane nabij Jogjakarta. Vondsten, Vele vondsten werden gedurende 1936 door tussohenkomsi van liet "Binnenlandseh Bestuur gerapporteerd, waarvan enkele voor de verzame lingen van liel Koninklijk Bataviaaseh Genootschap van Kunsten en Weten schappen werden verworven. Tot de belangrijkste behooren een zeer fraai bron/.en Bodhisatt w a-beeldje bij Djoehallg ( I 'ekalongan), overblijfselen van een tjandi bij Kalasan (Jogjakarta), waarnaar een nader onderzoek zal worden ingesteld, dergelijke overblijfselen bij Wonoredjo (Ngawi). koperen oorkonde-platen met een inscriptie uit 1447 A.D. bij Trenggalek (Kediri), een fragment van een bronzen keteltrom bij Danaugedang (Kerintji), en talrijke gouden sieraden, gebruiks voorwerpen van brons, stukken van Chineesch porcelein en steengoed, deelen van muziekinstrumenten als anderszins in verschillende dorpen van -lava. Onderzoek van de door de bevolking voor goudstof aaugeziene en uit enkele rivieren bij Malang gewasschen stukjes goud wees uit, dat men te maken bad met afval uit een oude goudsmidswerkplaats. KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN 267 Natuurbescherming In het natuurmonument Oedjoengkoelon, waar oog een aantal eenhoornige neushoorns voorkomt, werden in de periode Juni 1935/ medio 1936 ongeveer 16 dezer dieren clandestien gedood. De stroopers, die — aangelokt door de hooge bedragen, welke worden betaald voor huid, hoeven en hoorn dezer dikhuiden — een uitgebreid complot vormden, werden ten slotte ontdek! en berecht, terwijl maatregelen zijn getroffen om de rhinoceros in dit natuurmonument voor algeheele uitroeiing te behoeden. Op Bomen werd enkele malen proces-verbaal opgemaakt inzake clandestien bezit van beschermde dieren. Een aantal in beslag genomen orangoetans werd ondergebracht in den dierentuin te Batavia. In overleg mei de Jachtcommissies op .Java werd de uitvoer van groote hoeveelheden ainandava's, nonpareils en tjoetjarawah's ( Trachycomus) verboden, daar de sland dezer vogels oj) Java sterk achteruit gaat. Hei uitvoerverbod ten aanzien van groote hoeveelheden duiven bleef in 1936 ook gehandhaafd. Hoewel de Regentschapsraad van (iarnel een verordening heeft uitgevaardigd nopens liet rapen van eieren van den grooten zeeschildpad, is het clandestien rapen dezer eieren wegens gebrek aan personeel niet tegen te gaan. fn 1986 verleende het Departement van Economische Zaken vergunningen tot bezit, e. g. uitvoer van levende exemplaren van o. a. de volgende beschermde diersoorten: 28 orangoetans (vorig jaar 10), waarvan 20 bestemd voor buiten- Landsche dierentuinen; voorts 117 gibbons (109). waarvan 82 voor het buiten land bestemd; 1 olifant (4); 6 tapirs (5); 10 anoa's (10); 8 berggeiten (0); 20 hertzwijnen (2); 61 kroonduiven (42); 36 neushoornvogels (61); 112 paradijs vogels (52) en -7 andere beschermde vogels. De handel in orchideeën verminderde gedurende 1936; toch werden nog klachten vernomen over inzameling van orchideeën op groote schaal, o. a. te Sarangan en op Kangean. Wijziging van de Boschordonnantie, teneinde het ver zamelen van orchideeën in 's Lande boeschen te verbieden, is in overweging. Van de in stand te houden bosschen van het complex Zuid-Oost Smeroe (res. Malang) werd een terrein, groot ongeveer 378 ha, onder den naam van ~Ranoe Daroengan" als natuurmonument aangewezen (I. S. 1936 n". 209). Het doel dei aanwijzing is de ongerepte instandhouding van een stuk wildhoutbosoh, gelegen in een gebied waar zeer bijzondere klimaatsomstandigheden heerschen, waardoor het terrein een belangwekkend object vormt voor plantengeographische en ecolo gisclie studiën. Langs het meertje Ranoe Daroengan komt een interessante varen vegetatie voor. De aanwijzing als wildreservaat van het Baloeran-gebergte werd in 1936 verder voorbereid. Voorts werd in behandeling genomen een voorstel tof vorming van een natuur monument op de Noord-helling van de Tengger onder den naam van Goenoeng Abang. De Dienst van het Boschwezen stelde een gedetailleerd vegetatie-overzicht van dit gebied samen. Door inlijving van enkele erfpaohtsperceeleD werd uitbreiding gegeven aan het door de jachtyereeniging ~Venatona" gepachte Tjikepoeh. Het ligt in de bedoeling dit vergroote terrein in de naaste toekomst als wildreservaat aan te wijzen, teneinde in samenwerking met genoemde vereeniging de instandhouding van hef daar voorkomende wild ie verzekeren. In voorbereiding werd voorts genomen de vorming VBD een wildreservaat, bestaande ui! hel natuurmonument Oedjoeng Koeion, het Prinseneiland, hei Meeuweneiland, de Handeuleuzn-eilanden en een deel der Hondjé-bosekreservc. Ter instandhouding van enkele broedplaatsen van beschermde vogels werden voorstellen gedaan tot reserveering van de eilanden Poelau Doewa in de baai van Bantam en Middelburg in de baai van Batavia. Voorgesteld werd om in de Lampoengsche Districten het Way Kamhas-gebied (130 000 ha) als wildreservaat aan te wijzen. Inzake de vorming van het z.g. Zuid-Sumatra 11- wildreservaat, gelegen in het Noorden van Benkoelen, met aansluitende gebieden in Djainbi, Pulembang en Sumatra's Westkust, werd nog geen beslissing genomen. DE CUI/TUREELE TOESTAND 268 In Benkoelen werd het natuurmonument Doesoen Besar aangewezen, ber bescherming van de daar voorkomende typische moerasvegetatie en watervogels (I. S. 1936 n°. 325Ï. Een strook laagland, die het Leuser-reservaat met de zee verbindt, werd als wildreservaat aangewezen onder den naam Kloeët-reaervaat. In de onderafdeeling Langsa werd het Rafflesia-natuurmonument Serbödjadi gevormd. Tn de Westerafdeeling van Borneo werden twee terreinen onder den naam Lo Pat Foen Pie en Mandor als natuurmonument aangewezen ter bescherming van het typische landschap en daar voorkomende orchideeën. Bij Zelfbestuursbesluit werden in Zuidoost-Borneo de eerste wildreservaten ingesteld, namelijk liet Kotawaringin- en het Koetai-Wildreservaat. Deze gebieden werden hoofdzakelijk geserverveerd voor de instandhoud ing van neushoorns., bantengs, orang oetans en neusapen. Het voorstel tot reserveering van hel Boekil Uaja-gebied in Noord-Borneo was einde L 986 nog in behandeling. In verband mei bevoünngsbelangen in dit terrein zal het voorloopig niet mogelijk zijn hel gi gebied, zooals aanvankelijk werd voorgesteld, te reserveeren. Op Celebes (Manadoj weid een klein terrein onder den naam Tanggala als natuurmonument aangewezen (I. S. 1966 n". 122). De Nederlandsch-Tndische Vereeniging tot Natuurbescherming stelde toot bei eilandje Goenoeng Api in de Banda-zee als natuurmonument aan n «ijzen ter instandhouding van een gemengde broedkolonie van een groot aantal zeevogels. Vulkanologisch onderzoek Wederom werden geregelde waarnemingen verricht op den Tangkoeban Prahoe, Papandajan, Merapi (Midden-Java), Keloed, Tjamongan en Kawah Idien. Gegevens werden verder verzameld van de vulkanen Boer ai Geredong, Boer ni Telong, Piek van Kerintji, Dempo, Sekintjau Belirang, Krakatau, Salak, i ialoenggoeng, Tjerimai, Patoeha, Shunet, Someroe, Raoeng, Lewotobi Laki-laki, l.ewotobi Perempoean, Doekono en Awoe. Verhoogde of eruptieve werking vond plaats bij den Piek van Kerintji (April • v Augustus), Dempo (November), Sekintjau Belirang (Augustus), Krakatau (October), Raoeng (Augustus, September, November, December), Kawah Idjen (Mei, November) en Doekono, terwijl kleine modder-explosies van liet solfataren veld Kawah Parabakti ten Westen \an den Goenoeng Salak gemeld werden. de Kawah Mas van den Papandajan werd op de plek, waar ongeveer de grootste warmte gevonden wordt, een thermo-element ingebouwd, waardoor de temperatuurschommelingen van een vast punt konden worden bestudeerd. Van den Merapi (Midden-Java) valt het groote aantal zwakke plaatselijke bevingen te berichten, welke door den seismograaf van den vulkaanpost te Babudan werden geregistreerd. De temperaturen der solfataren tusschen Worotop en Gendolbres waren aan sterke schommelingen, zelfs met sprongen van 200° C, onderhevig, terwijl op 18 December een maximum van 550° C werd gemeten. Eind Januari en begin Februari werd verschillende malen gerommel van den Keloed gehoord. De seismograaf vertoonde toen geen abnormale verschijnselen, wel echter in December, toen herhaalde malen zwakke evenwichtsstoringen werden geregistreerd. Ofschoon er sindsdien niets bijzonders is gebeurd, werd toch verhoogde waakzaamheid gelast. Voor een betere bewaking is ook een waar neiningstunnel in den kraterwand gebouwd en zijn verbeteringen, o. a. gasdichte deuren bij den vluchttunnel aangebracht. De bovengrondsche telefoonlijn werd over een afstand van 6 kin door een ondergrondschc kabel vervangen, terwijl voor alle rondom den vulkaan gelegen ondernemingen in verband niet eventueel gloed wolkgevaar, vluchtwegen zijn bepaald.\|Uit een nieuwe aflooding van het krat ei meer bleek de totale waterinhoud bij een constante grootste diepte van + 14,90 m door inspoeling van puin verminderd te zijn van 1,8 tot 1,66 millioen m 3. Bij den Semeroe werden onderzoekingen ingesteld betreffende de veiligheid van de op de zuid- en zuidwesthelling van den vulkaan gelegen ondernemingen bij een eventueele eruptie. Bij de erupties van den Raoeng, welke in Augustus-September en in sterkere mate in November-December plaats vonden, is alleen asch uitgestooten. Naar KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN 269 aanleiding van de hernieuwde werking werd een studie gemaakt van de gevaar lijkste strooken om rh-n berg. De resultaten van deze studie werden gepubliceerd evenals die van de onderzoekingen bij den Semeroe. Ook de Kawah Ldjen vertoonde abnormale verschijnselen. Begin Mei steeg de watertemperatuur bij een daling van den tneerspiegel van slechts enkele centi meters, van 19° C op 1 Mei tot 38° C op 4 Mei, om van 8 Mei af maandenlang 40° C te bedragen. Sedert Augustus vonden schommelingen plaats en in October bedroeg de temperatuur 28—29° C. In November traden bijzondere verschijnselen in hevige mate op, zooals abnor maal rijzen van den waterspiegel, opwellingen, sterke gasopborrelingen en kleine erupties van ten hoogste 50 m, waardoor de temperatuur van het water tot 40° C, in December verder tot 42° G steeg. Tijdens de bewaking van den onbeveiligden uitkijkpost uit op den kraterrand werd door een veldtelefoon verbinding met de pasanggrahan van den Dienst der Irrigatie verkregen en daarmede met het hoofd delefoonnet. De kraterput van den JCerintji is door modder-erupties op 29 April en 30 Augustus, welke op laatstgenoemden dag zelfs hoogten van 2000—2500 m bereikten en waarvan het zure materiaal tot op de onderneming Kajoe Aroe en in Indrapoera viel, in westelijke en oostelijke richting breeder geworden. Op de zuidwestelijke zijde van Anak Krakatau is de kustlijn door de branding verder binnenwaarts verplaatst; tot Augustus bedroeg deze verplaatsing aan de westkust 60 m en aan de zuidkust 25 m. In October zag men van de Bantam kust uit erupties van 100—300 m, welke echter in den vorm van den krater geen noemenswaardige veranderingen hebben gebracht. Bij het bezoek aan den Lewotobi Perampoean (Oost-Elores) bleek op den NNW.-rand van den in sterke fumarolenwerking verkeerenden lavadom van 1922 het explosiegat van December 1935 te liggen en een stuk van den domrand te zijn verdwenen. In Februari werden dikke rookwolken gevormd in den Maloepang Magiwe krater van den Doekono op Halmahera, die het geheele jaar heeft gewerkt. Uitvoerige gegevens over deze vulkanen zijn vermeld in het „Bulletin of the Netherlands Indies Volcanological Survey", in de kwartaalverslagen van den Dienst van den Mijnbouw, bijlage der Javasche Courant, in het Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië en in enkele andere tijdschriften. Enkele wetenschappelijke instellingen Hel Koninklijk Magnetisch en Meteorologisch Observatorium. De bepaling van de correcties van den gang van de standaard-klokken geschiedde door obser \;ilies van sterdoorgangen met behulp van een passage-instrument. lederen morgen om 8 u. 30 m. Java-tijd (lhOü üreenwich-tijd) wordt een tijdsein volgens het ~0nogo"-sein gegeven. De seinteekens van een der klokken worden door middel van een directe telegrafische verbinding doorgegeven naar het draadloos station Malabar en draadloos uitgezonden op een golflengte van 15 000 m en 26,22 m. Dagelijks om 13 u. en 19 u. Java-tijd wordt een tijdsein door de Nederlandsen-Indische Radio-Omroep Maatschappij (N.1.R.0.M.) uit gezonden. Tevens wordt dagelijks een tijdsein gegeven aan de stations der Staatsspoor wegen en aan het telefoon- en telegraafkantoor, beide met behulp van een directe lijnverbinding. De kalender werd weder berekend voor het snijpunt van den Equator en de Meridiaan van den Java-tijd (112° 30' Oost van Greenwich). Met behulp van bijgevoegde omrekeningstabellen kunnen de gegevens toepasselijk gemaakt worden voor iedere willekeurige plaats in den Archipel. Voorbeelden verduidelijken de te volgen werkwijze. Wat de aardmagnetische waarnemingen betreft, werd de absolute bepaling van de horizontale intensiteit, declinatie en inclinatie door observatoren verricht. Het magnetisch paviljoen op het eiland Kuyper werd 1 1 keer besoob.l ler verificatie en ijking dar magnetografen. DE LANDSFINANCIËN 27 De zuivere opbrengst der belasting was gelijk aan die van het vorig jaar ( +" f 1 059 000 in beide jaren). Couponbelasting. De opbrengst van deze belasting bedroeg in 1936 f 225 100, tegen f 257 100 in 1935. In verband met de conversie der leeningen 1930 en 1931, waarmede in Januari 1937 een aanvang werd gemaakt, zal de opbrengst dezer belasting zich in dalende lijn blijven bewegen. Hondenbelasting. Deze belasting is nader ingevoerd in eenige plaatsen van de residentie Tapanoeli (I. S. 1936 n°. 332) en in één plaats ter Oostkust van Sumatra (I. S. 1936 n°. 573). Zegelrecht, recht van overschrijving, rechten van successie en van overgang. De zegelverordening 1921 onderging ook in 1936 wederom wijziging. Bij Ord. van 5 Mei 1936 (I. S. n°. 211) werd ingevoerd een recht van f 10, verschuldigd wegens het instellen van beroep in belastingzaken, geheven in den vorm van een zegel recht op de beroepschriften. Tn den loop van het jaar werd voorts vastgesteld de Ord. van 24 Dec. 1936 (T. S. n°. 692), houdende wijziging van de wetgeving op de rechten van zegel, overschrijving en successie, in hoofdzaak de volgende punten betreffende: de invordering dezer belastingen door middel van dwangschriften is mogelijk gemaakt; de sancties ter verzekering van een juiste heffing van die belastingen zijn ver vangen door z.g. administratieve boeten; de gerechtelijke waardeering van de goederen, welke aan de rechtsheffingen ten grondslag liggen, is eenvormig geregeld in den geest van de regeling in de successie-ordonnantie; de verpondingswaarde is vervallen als grondslag voor de heffing van het recht van overschrijving; de heffing van het recht van overschrijving is overgedragen aan den dienst der belastingen. De opbrengst van het zegelrecht, het recht van overschrijving en van de rechten van sucessie en van overgang bedroeg in 1936 onderscheidenlijk + f 6 730 000, f 1 416 000 en f 318 000, tegen f 6 504 000, f 1 582 000 en f 499 000 in 1935. Slachtb elasting. De 21 gewestelijke regelingen op de slachtbelastingen, zoo mede de Ord. van 16 Sept. 1933 (I. S. n°. 352), welke bepalingen bevatte met betrekking tot de huisslacht van runderen, buffels en paarden, werden bij Ord. van 21 Dec. 1936 (I. S. n°. 671), in werking getreden met ingang van 1 Januari 1937, vervangen door één uniforme belastingregeling voor geheel Nederlandsch-Indië. De inwerkingtreding der ordonnantie is bij G. B. 21 Dec. 1936 n°. 1 (I. S. n°. 673) opgeschort voor enkele gebieden in de Buitengewesten, waar de heffing der belasting vooralsnog practisch onuitvoerbaar is. In de nieuwe belastingregeling zijn de bepalingen omtrent de huisslacht van runderen, buffels en paarden mede opgenomen. Voorts is de mogelijkheid geopend tot teruggave van belasting in geval een dier na de slacht geheel voor de con sumptie wordt afgekeurd; uitvoeringsvoorschriften hieromtrent zijn bij E. V. van 21 Dec. 1936 (I. S. n°. 672) gegeven. Overigens is de inhoud der belastingregeling in wezen gelijk aan die van de vroegere gewestelijke regelingen. Met de unificatie der wetgeving ging gepaard een ingrijpende verlaging van de tarieven; zoo werd de belasting wegens de beroepsslacht van runderen, buffels en paarden gemiddeld met 25 % omlaag gebracht. Ook het tarief wegens de gewone slacht van varkens werd aanzienlijk verminderd, evenals het noodslachttarief voor de verschillende groepen van dieren. Het vroegere aantal van 35 tarieven werd beperkt tot 16. In art. 4, lid 2, van de Ord. is de mogelijkheid voorzien, dat bij regeeringsverordening de belasting voor een bepaalden tijd en voor bepaalde gebiedsdeelen met ten hoogste de helft wordt verminderd. Omtrent de inning der belasting (art. 12 der Ord.) en omtrent de richtlijnen nopens de toekenning van premies bij het constateeren van door een veroordeeling gevolgde overtredingen, zijn regelen gesteld bij G. B. 21 Dec. 1936 n°. 1 (Bb. n°. 13758). De opbrengst van dit middel beliep over 1936 ±' f 4 714 000, tegen + f 4 848 000 over 1935. DE CULTÜREELE TOESTAND 270 De meteorologische waarnemingen te Batavia werden voorgezet. Geregistreerd werden luchtdruk, temperatuur, vochtigheid, regenval, windrichting, windsnelheid, verdamping, de intensiteit der zonnestraling, de intensiteit van de diffuse hemel straling, de duur van den zonneschijn en liet luehtelectrische potentiaalverval. Van de meteorologische waarnemingen op andere plaatsen moeten worden vermeld de metingen van den regenval, welke einde 1936 op 3576 stations werden verricht. Op Java en Madoera bedroeg toen het aantal der Observatorium stations 441, dat der stations van den Dienst der Irrigatie 916, dat der particuliere stations 1162. In de Buitengewesten bedroegen deze aantallen respectievelijk 762, 79 en 216. De vollediger uitgeruste secundaire stations registreerden één of meer der volgende elementen: luchtdruk, temperatuur, vochtigheid, regenval, windrichting, windsnelheid, verdamping en duur van den zonneschijn. De rnicroseismische waarnemingen geschieden te Batavia met een horizontale seismograaf van Wieehert van 1000 kg, een verticale seismograaf van Wieehert van 1300 kg en twee Boßoh-Omori-seismografen van geringere gevoeligheid. De aardbevingsstations te Medan en Amboina zijn beide voorzien van een horizontale seismograaf van Wieehert van 1000 kg, dal te Soengai Langka (Lampoengsche Districten) van een lichte seismograaf van het Bosch-Omori-type. De seismograaf te Amboina werkte onbevredigend tengevolge van schade, door de laatste zware beving in 193.5 aangebracht, waarvan herstel gedurende 1986 niet mogelijk was. Er werden 899 aardbevingen geregistreerd. Het aantal aardbevingsberichten bedroeg 1784. Verwoestende uitwerking hadden de aardbevingen van 23 Augustus bij Koetaradja en van 1!) September in de Karo-hmden. Loodsballonwaarnemingen werden verricht te Batavia, Palembang, Medan, Semarang, Soerabaja, Bandjermasin en Koepang. De uurlijksche getijtafels voor Oostgat en Westgat Soerabaja, Koetai-rivier, Barito, Kleine Kapoeas, Deli-geul, Palembang-rivier, Tjilatjap en Aroe-baai (Sembilan-geul) voor 10-S7 kwamen gereed. De weerberichtendienst werd verder ontwikkeld. Een of tweemaal dagelijks werden naar het Observatorium weerberichten geseind uit Sabjmg, Medan. Palembang, Semarang, Koerabaja, Bandjermasin, Balikpapan, Rambang, Wain gapoe, Ambon, Dobo, Merauke en Koepang. Bovendien werden weerberichten ontvangen van een tiental stations in Noord-Australië. Radiotelegrafiscb werden weerberichten ontvangen uit Malakka, Biam, Indo-China, PhiHppijnen, China en Japan. Een omroep der Nederlandsen-Indische weerberichten geschiedt dom' Malahar Radio om 8 u. 50 m. Java-tijd, door Batavia Radio om il u. en 13 u. Java-tijd. Tweemaal daags wordt een weerkaart geteekend. Op grond van de ochtend kaart wordt een persbericht verstrekt, met een weersverwachting voor de vol gende 24 uur, dat ook door de N.1.R.0.M, wordt omgeroepen. Omstreeks 6 Januari kwam de westmoesson goed door. Op de Ja va-zee werd windkracht 8 waargeix n; verschillende plaatsen in Midden- en Ooet-Java rapporteerden in het begin van de maand stormachtig weer. In de tweede helfi van de maand trad verzwakking in. In Februari stond de westmoesson zwak door. Veranderlijke winden en windstilten kwamen vrij veelvuldig voor. Tegen het einde van de maand nam de westmoesson eenigszins in kracht toe. Een zeldzaam verschijnsel was de zware regenbui <>|> 1 Februari te Soerabaja, welke gepaard ging met hagel. Op 22 Februari werd hagel gerapporteerd uit Ngaren (Soerakarta), op 28 Februari zwaar onweer met hagel uit Medini (Semarang). Tot den 20steii Maart bleef de westmoesson met matige kracht doorstaan. Daarna trad de kentering in. Gedurende April en de eerste week van Mei heersclih kentering. Daarna stond de oostmoesson zwak tot matig door. Het einde van de maand droeg weer kenteringskarakter. In Juni stond de oostmoesson zwak tol matig door. Rondom Niunatra heerschte nog kentering. Te Doloksanggoel en Taroetoeng viel omstreeks midden Juni hagel. In Juli en Augustus heerochte zwakke tot matige oostmoesson. Op 4 Augustus, in den namiddag, werden Buiten zo i-g en omgeving door hagelbuien bezocht. September en Odtober waren normale oostmoesson-maanden. In September vielen in Priangan eenige hagelbuien. Rondom Sumatra en in liet noordoostelijk deel van den Archipel was het weer KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN 271 echter kenteringachtig. In de eerste week van November heerschte nog zwakke oostmoesson, daarna trad de kentering in. Ook gedurende het grootste deel van December heerschte kentering. Eerst tegen hel einde van de maand kreeg de westmoesson de overhand. Voor details inzake de weersgesteldheid wordt verwezen naai- de maandelijksche weerberichten van het Observatorium en een overzicht van het weer, dat in het Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch-lndië en in het Jaarverslag van het Departement voor Economische Zaken (Landbouw, Nijverheid en Handel) ver schijnt. 's Land» Plantentuin. Het Treub-fonds, dat werd opgericht in het belang van tot 's Lands plantentuin behoorende wetenschappelijke instellingen en ten diensi \an bel natuurwetenschappelijk onderzoek in Nederlandsch-lndië, werd einde 198(5 omgezet in een Stichting, met een kapitaal van +' f 20 000. De tuinen voor pharmaceutische en phvtochemische gewassen te Buitenzorg en te Tjibodas weiden verder uitgebreid, terwijl ook in 1936 gelden hiervoor werden beschikbaar gesteld uit de fondsen, uitgetrokken ten behoeve van de bevordering van de cultuur van handelsgevvassen. In 1936 bezocht wederom een aantal buitenlandsclie iiatuuronderzoekers he< Treub-laboratorium. Het Herbarium hicsld zich bezig niet de studie van de Maleische bergflora en de plantenverspreiding en zette het onderzoek van verschillende plant en i'aniilies voort, in samenwerking met instituten in Nederland en in het buitenland. In hel Zoölogisch Museum en Laboratorium werd voortgegaan met de onder zoekingen over «Ie systematiek door zoogdieren, de biologie van waterinsecten en de verspreiding der dieren in het algemeen. Veel materiaal werd in bewerking gegeven aan buitenlandsohe specialisten, terwijl ook een aanzienlijke hoeveelheid werd terugontvangen. De voor het publiek toegankelijke verzamelingen werden verbeterd en aangevuld, waarbij een aantal nieuwe demonstratie-kasten, o. a. een met Btrandvogels, en de opstelling van record-jachttropeeën van Indisch wild gereed kwamen. Aan liet, Laboratorium voor het onderzoek der zee te Batavia werd begoi n met een studie aangaande de fauna van den bodem van de Baai van Batavia, terwijl liet onderzoek naar de vischfauna der groote riviermondingen werd voort gezet. Van de „Annales du Jardin Botanique de Buitenzorg" kwamen Vol. XLV, afl. 2 Vol. XL VI —XL VII (omvattende de bijdrage van Dr. W. M. Doeters vun Leeuwen os er de flora van Krakatnu) en Vol. XLVIII, afl. 1, uit.; van het „Bulletin du Jardin Botanique de Buitenzorg" verscheen Vol. XIII n". 4, Vol. XIV n°. 1 en Vol. XV n°. 1 en van „Treubia" (Reeueil de travaux zoölogiques, hydro biologiques et océanographiques) Deel 15 afl. 3 en 4 en Vol. 7 Suppl. afl. 8, waarmede dit deel werd afgesloten. Het Koninklijk Bataviaatch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen telde einde 1936 40 eereleden, 13 correspondeerende leden, 25 buitengewone leden, 3 donateurs. 20 1 gewone leden en 179 werkende leden; voorts 150 lezers van de bibliotheek. De volgende uitgaven van het Genootschap zagen in het jaar 1936 het licht: Van het „Tijdschrift voor de Indische Taal-, Land- en Volkenkunde" verscheen deel LXXVI, in vier afleveringen. Van de „Verhandelingen" zag het licht deel liXXII, sde stuk: Angkola- en Mandailing-Bataksch-Nederlandsch Woordenboek. door 11. •) ■ l'.ggink. Van liet Jaarboek, dat in 1935 niet verschenen was, werd uitgegeven deel 111, 1936. waarin de jaarverslagen, enz. over de jaren 1934 en L 985 werden opgenomen 1 , alsmede de statuten en reglementen, zooals die in 1936 werden gewijzigd. Van de „Bibliotheca Javanica" verscheen het 7de deel: „Het Oudjavaansche Bhismaparwa", uitgegeven door Dr. J. Gonda. Omtrent de wetenschappelijke afdeelingen van het Genootschap kan het vol gende worden vermeld: In de afdeeling Adatrecht werd voortgegaan met het verzamelen van gegewn. over adatrecht, geschikt om in adatreehtbundels te worden gepubliceerd au I>K CULTUREELE TOESTAND 272 noodig voor het onderwijs in het adntrecht. De afdoeling bleef medewerken aan de samenstelling van het boek over adatpriraatreohi van Midden-Java. Ook de medewerking aan de z.g. ~landraadnummerß" van hei Indisch Tijdschrift van het Recht werd voortgezet. Tenslotte werd door de afdeeling eenigen tijd een jurist in dienst genomen, voor de bewerking van een kaartregister op adatrecht jurisprudentie; nopens do publicatie van dat register werd overleg gepleegd met de Juristenvereeniging. De afdeeling Taal-, Land- en Volkenkunde gaf meermalen advies aan de Regeering, inzonderheid omtrent het taalonderzoek. Zoo werd op verzoek van den Directeur van Onderwijs en Eeredienst, door een commissie uit de afdeeling een rapport opgesteld over de meest systematische en economische organisatie van het taalkundig onderzoek. Dit rapport werd aan de taaiambtenaren toe gezonden, met het verzoek hun meening daarover te willen kenbaar maken en in aansluiting daarop voor hun gebied een urgentie-program te willen opstellen. Ook met de Zending en de Missie werd terzake overleg gepleegd. De afdeeling Rechtswetenschap verleende, zooals gebruikelijk, haar medewer king bij de voorbereiding van het vierde Nederlandsch-Indisch Juristencongres. 27 werkende leden namen einde 1936 deel aan het werk van de afdeeling voor de Studie van Internationale Vraagstuken. De Bibliotheek van het Genootschap, waarin is opgenomen de boekerij van de Rechtshoogeschool, werd door aankoop, ruil en schenking sterk uitgebreid. Het gebruik van de biliotheek nam, vergeleken met 1935, weder eenigszins toe. Aan het inhalen van achterstallig catalogiseer-werk werd zooveel mogelijk aan dacht besteed. Er werd een courantenregister gemaakt en enkele afdeelingen van den systematischen catalogus werden herzien. Het werk aan den „centralen catalogus" werd hervat. De ethnografische verzameling werd belangrijk uitgebreid. De her-inventa risatie, aangevangen in 1935, werd in 1936 regelmatig voortgezet. De archaeologische verzameling werd verrijkt met een aantal producten van edelsmeedkunst, bronsgietwerk, ijzersmeedwerk, pottebakkerswerk, beeldhouw werk en andere takken van kunstnijverheid op het oude Java en naburige eilanden. De historische verzameling werd uitgebreid met verschillende antieke meubelen. Aan een her-inventarisatie werd begonnen. De praehistorisehe verzameling werd uitgebreid, waarbij bijzonder veel mede werking werd ondervonden van belangstellenden. Met do, betere inrichting van do studieverzameling werd voortgegaan, doch bij gebrek aan fondsen kon dit werk niet geheel worden voltooid. De keramische verzameling word door aankoop en schenking eveneens aan zienlijk uitgebreid. Door toevoeging van vele zeldzame stukken, welker aan wezigheid in den Archipel tevoren nimmer kon worden vermoed, biedt de ver zameling een steeds sprekender beeld van den ontzaglijken rijkdom dezer gewesten aan producten der pottenbakkers van China en Achter-Indië in oudheid en middeleeuwen. De musicologische verzameling kon in het jaar 1936 weder onder de leiding van een eigen, deskundigen conservator worden gesteld. De handschriftenverzameling werd slechts weinig uitgebreid. De conservator zette de inventarisatie van de aanwezige handschriften voort. Een woordenlijst uil het gebied der Parongo en Mimika-rivicr kon aan de verzameling woordenlijsten worden toegevoegd. Het Munt-, Penning- en Zegelcabinet bleef, bij ontstentenis van een deskundig conservator, een sluimerend bestaan leiden. Het bezoek aan het Museum vertoonde een opgaande lijn, vooral ook ten gevolge van de omstandigheid, dat gedurende/ 1936 een twaalftal gamelau bespelingen in het Museum plaats vonden, welke kosteloos toegankelijk waren voor het publiek. De muziek werd draadloos uitgezonden door de N.T.R.O.M. DE VOLKSTELLING 273 De reeks publicaties betreffende de uitkomsten van de Volkstelling 1930 word in 1936 afgesloten met het verschijnen van deel V, handelende over de gegevens aangaande de inheemsche bevolking van Borneo, Celebes, de Kleine Soenda-eilanden en de Molukken en van deel VIII, dat een samenvatting geeft van hetgeen in de voorgaande publicaties is opgenomen. Aan alle aanvragen om demografische gegevens, welke zoowel van ambtelijke als particuliere zijde ook in 1930 geregeld binnenkwamen, kou «orden voldaan. 18 D. DE VOLKSTELLING DE CÜLTUREELE TOESTAND 274 E. PUBLICITEIT De pers Van de in 1935 bekende Inlieemsche bladen en periodieken — de Chineesch- Maleische inbegrepen — moesten begin 1930 ruim honderd afgeschreven worden, terwijl van de 84 in den loop van dat jaar verschenen nieuwe bladen een veertig tal niet meer ontvangen werd. Deze teruggang betreft voornamelijk de kleinere plaatselijke periodieken van godsdienstigen en algcmeenen aard. Van de dag bladen verdween alleen de Expresse van Bandjennasin. In 1936 kwamen er eenige dagbladen bij: de Kebangoenan te Bstavia, de Perbintjangan te Bandoeng en de Wartawan te Jogja. In de leiding van eerstgenoemd blad, dat bij het Chineesch-Maleische blad Siang Po gedrukt wordt, zitten bekende ex-Partindo voormannen: Mr. Moh. Yamin als directeur en Sanoesi Pane als hoofdredacteur, terwijl onder de vaste medewerkers genoemd worden Mr. Amir Sjarifoeddin. eveneens ex-Partindist, en de heer Liem Koen Hian, bekend voorman der Indo-Chineezen, vroeger hoofdredacteur van het Soerabajasche blad Sm Tit Po, en tijdens zijn verblijf te Batavia als toehoorder van de Rechtshoogeschool, ook verbonden aan de redactie van de Siang Po. Do Perbint jangan heeft tot directeur hoofdredacteur den heer Bakri Soeraatmadja, tevoren hoofdredacteur van het Soendaneesche dagblad Sipatahoenan. De heer Bakri wordt in de redactie bijgestaan door een P.5.1.1.-er, den heer Sjahboeddin Latief. De op 6 Februari 1936 te Jogja onder leiding van den heer H. Soesanto verschenen Wartnimn bedoelde het officieuze orgaan der in de „Perdi" (Persatoean Djornalis Indonesia) vereenigde Inheemsche journalisten te zijn; sedert September 1936 werd echter geen exemplaar van het blad meer ontvangen. Tot de in dit jaar verschenen nieuwsbladen moeten verder gerekend worden de Borneo Barat te Pontianak. 3 maal per week uitkomend; het blad bevat voornamelijk plaatselijk nieuws. In verband met de fusie Boedi Oetomo—P.B.l. verdwenen de organen dezer twee nationale partijen of veranderden zij van naam. De Soeara P.8.1. werd Soeara Parindra, het officieele partijblad; de Koemandang Ra'jat, het volksblad van 8.0., welke uitgave gesteund werd door het aandeel dat 8.0. uit een geldloterij kreeg, verdween; de nieuwe partij Parindra kreeg de beschikking over het reeds eenige jaren bestaande volksweekblad Panjebar Betnangat, dat sedert sterk uitgebreid is, en in Oost-Java een goede verspreiding gekregen heeft. Te vermelden valt ook de verdwijning van eenige organen van de vereeniging Pasoendan, n.l. die van Buitenzorg en Bandoeng. De heer Saeroen, ex-hoofd redacteur van het Bataviasche dagblad Pemandangati, gaf 15 November 1936 een geïllustreerd blad, Peroendingan, uit, dat echter geen lang bestaan gehad heeft (in April 1937 gestopt). Meer succes is te Medan bereikt met het geïllustreerde weekblad Loekisan Doenia, dat eind 1936 nog bestond. Het Solosche blad Adil, waarvan in het vorig Verslag aangeteekend werd, dat het in verband met de toepassing der persbreidelordonnantie niet meer verschenen is, werd in 1936 weer wekelijks uitgegeven als het orgaan van het hoofdbestuur van de vereeniging Moehammadijah en niet meer als een algemeen Islamietisch godsdienstig orgaan. Te Bandoeng gaf het Nederlandsch-Indisch Correspondentie-Kantoor (Nicork) een blad uit, de Nicork-Expres, dat voorloopig 2 maal 's weeks verschijnt. De leiding berust bij den heer Bratanata, die ook van Bandoeng uit het Palembangsche blad Pertja Selatan redigeert. Te Batavia verscheen verder een orgaan van de Persatoean Arab Indonesia, Sadar geheeten, onder leiding van den heer A. Bajasut. Te Semarang werd een maandblad Soeara Kamanoengsan uitgegeven, orgaan van een Javaansch-mystieke vereeniging, en onder leiding staande van Ki Joedo prajitno. Eenige bladen ondergingen een naamsverandering, de Minahasa-Post werd in Tirnoer Besar, en de Soeara Militair Minahasa in Soeara Militair Menado herdoopt. Van de andere militaire bladen De Ambomees en Reveille (Batavia) werden geen nummers meer ontvangen. PUBLICITEIT 275 Lectuurvoorziening Behalve de Volksalmanak in het Maleisch, Javaansch en Soendaneesch ver schenen in 1936 zestien Maleische werken, waaronder bijzondere vermelding verdienen: 1. Atoeran mempergoenakan djalan raja, samengesteld door Mr. Dr. F. J. W. H. Sandbergen, dat een uiteenzetting geeft van de verkeersregels; 2. Tambang Emas, een verzameling van eenvoudige recepten voor het aan maken van artikelen voor huishoudelijk gebruik; 3. Pelangi, een bloemlezing uit de boeken en tijdschriften van Volkslectuur, bestemd voor den cursus tot opleiding van Volksonderwijzers. Van de in 1936 uitgegeven romans mogen genoemd worden „Soekreni Gadis Bali", een verhaal uit het Balische volksleven en „Lajar Terkembang", een verhaal, dat zich afspeelt in het moderne deel der inheemsche samenleving. Verder „Goei Bakawali", een bewerking in dichtvorm van het bekende Perzische werk van denzelfden naam. Eveneens verscheen een vertaling van de Straffen- en Beroepordonnantie. Van „Sesalan Kawin", „Sitti Noerbaja (2 deelen) en ~Si Doel Anak Betawi" verschenen respectievelijk de 3e, 4e en 2e druk. De Javaansche werken werden in 1936 met een 28-tal vermeerderd. Hiertoe behooren in de eerste plaats de 9 laatste deelen van de Menak-cyclus als vervolg op de daaraan voorafgegane deelen in de vorige jaren in druk uitgegeven, en in de tweede plaats twee nieuwe romans, t.w. Ngoelandara en Ida Bagoes-Ida W'.ijan. waarvan de laatste een vertaling is uit het Maleisch. Nog een ander oorspronkelijk werk is de Tjarijos Redi Lawoe. Voorts dienen hier vermeld te worden eenige vertalingen c.g. bewerkingen uit het Hollandsch, als daar zijn: Antjer-antjer anggoelawentah laré, ontleend aan een door J. E. H. A. de la Court geschreven werk, en Marganing oerip, ontleend aan Iwan de Dwaas door L. N. Tolstoy. Ter vermeerdering van de Pandji-romans werden in 1936 ook gedrukt: Pandji gandroeng Angrèni en Pandji Narawangsa, terwijl de uitgave van oude Javaansche verhalen en babads verrijkt werd met twee werken, getiteld Wong Agoeng Wilis en Sri Tandjoeng. Als een bijzondere uitgave van het jaar 1936 mag verder nog genoemd worden: Kembar majang, een bloem lezing in 2 deelen. uit de reeds verschenen werken van Volkslectuur. Van de Serat Kantjil verscheen de 4e druk, van de Langendrija (n°. 821) het Ie deel en van Djampi mlarat de 2e druk. Tn het Socnduneesch verscheen een zestal deelen. Bijzondere vermelding verdient hier de uitgave van Pandoe Pinilih, een bewerking van het Hollandsche boek ~De Padvinders van Duinwijk" en Sari Poestaka Ie deel, een bloemlezing ten behoeve van de hoogste klasss der openbare Inlandsche lagere scholen in West-Java, samengesteld in opdracht van het Departement van Onderwijs en Eeredienst. In het Nederlandsch verscheen de 2e druk van den Gids voor den metselaai. Wat de tijdschriften betreft moge worden opgemerkt, dat van Mei 1936 af in het Javaansche blad Kadjawen eens per week een vrouw enrubriek van 4 pagina's wordt opgenomen. De verspreiding van persberichten onder de inheemsche pers werd intensief ter hand genomen. Bioscoopfilms en filmkeuring In deel II van dit Verslag is een opgave opgenomen van het aantal meters ingevoerde geluidfilms en stille films in 1936, met vermelding van herkomst en van den uitslag der keuring. Deze cijfers geven, samengevat en vergeleken met vorige jaren, het volgende beeld: DE CULTUREELE TOESTAND 276 Na de in 1934 ingetreden en in 1935 voortgezette daling vertoonde het aantal meters ingevoerde films in 1936 een kleine stijging (6,8 %). Dat de stille film steeds meer plaats inruimt voor de geluidfilm moge blijken uit het hieronder opgenomen staatje : De differentieering van de films naar de voornaamste landen van herkomst was, ten opzichte van het jaar 1931, als volgt: ') Opvallend is de procentsgewijze stijging van den Chineesehen en Engelschen filmimport en de daling van den invoer van Nederlandsche filmproducten, terwijl verblijdend is de vooruitgang sedert 1935 van de Nederlandsch-Indische productie. De resultaten der filmkeuring over den loop der jaren zijn weergegeven in het volgend staatje: x ) De Duitsch sprekende films, welke tot en met 1934 zijn samengevat onder het hoofd „Duitschland" zijn, voor zoover zij niet uit Dmtschhmd, maar uit Duitsch sprekende landen afkomstig zijn, sedert vermeld onder „Andere landen". Ingevoerde films in meters PUBLICITEIT 277 Het percentage voor vertooning ongeschikt geachte Amerikaansche films, dat in 1934 nog 10 % bedroeg, daalde in 1935 tot 5 % en bedroeg in 1936 4 %. Het percentage voor kinderen toegankelijke Amerikaansche films vertoonde een stijging van 56 % (in 1935) tot 60 %. Radio-omroep De N. V. Nederlandsch-Indische Eadio Omroep Maatschappij (N.1.8.0.M.) zette haar bedrijf in 1936 regelmatig voort. Het aantal gebezigde zenders werd uitgebreid tot 24, waarvan 7 uitsluitend voor de uitzending van Oostersche programma's in gebruik waren. Behalve door de uitbreiding van het aantal zenders, kon door verbetering van de toegepaste antenne-systemen, dan wel door overgang naar gunstiger golf lengten worden bereikt, dat op 30 September geheel Nederlandsch-Indië tot Nirom-gebied werd verklaard. Het aantal voor radio-ontvangtoestellen afgegeven vergunningen steeg van 27 566 (waarvan 24 131 binnen het Nirom-gebied) tot 39 028. De maandelijksche omroepbijdrage, welke voor 1936 was vastgesteld op een uniform tarief van f 2, werd voor 1937 verlaagd tot f 1,50. De bij G.B. 10 Maart 1934 n". 1 ingestelde Eaad van Advies inzake den Nirom-omroep vergaderde regelmatig ééns in de vier weken en diende den Directeur van Verkeer en Waterstaat telkens van advies met betrekking tot de door de N.1.E.0.M. ter goedkeuring voorgelegde ontwerp-programma's. Verscheidene particuliere omroepvereenigingen, zoowel Westersche als Ooster sche, droegen er toe bij de aantrekkelijkheid van den omroep te verhoogen. DE SOCIALE TOESTAND 278 HOOFDSTUK V DE SOCIALE TOESTAND A. RECHT EN RECHTSBEDEELING Het recht Het recht op Westerschen grondslag. Burgerlijk recht. Bij de Ord. in I. S. 1936 n°. 481 werden de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek omtrent overeenkomsten tot het verrichten van arbeid gewijzigd en aangevuld op liet punt van de regeling der vrije dagen van don werknemer. Voor de toelichting lii irvan worde verwezen naar het medegedeelde in Afdeeling I van dit hoofdstuk. Strafrecht. Bij de Ord. in I. S. 1936 n°. 10 werd een wijziging gebracht in art. 533 van het Wetboek van Strafrecht, strekkende om de verspreiding onder het publiek van prospectussen, welke aanstootgevende afbeeldingen en zin sneden bevatten, dan wel betrekking hebben op pornografische lectuur, op doel treffender wijze dan voorheen mogelijk was, tegen te gaan. Het recht op Inlandschen grondslag. De Ord. in I. S. 1936 n°. 247 bracht wijzigingen in de TTuwelijksordonnantie Christen-ïnlanden Java, Minahass en Amboina (T. S. 1933 n°. 74) en het daarbij behoorend reglement op den burger lijken stand (T. S. 1933 n°. 75). Deze regelingen traden in werking op 1 Januari 1937 (I. S. 1936 n°. 607). Met ingang van donzelfden datum trad in werking de Ord. in I. S. 1933 n°. 76. houdende nadere wijziging van het reglement op het houden van de registers van den burgerlijken stond voor eem'ce groenen van de niet tot de onderhoorigon van een Zelfbestuur behoorende inbeemsche bevolking van Java en Madoera, hetwelk thans niet meer op Christen-Inlanders van toepassing is. De rechtspraak Inheemsche rechtspraak in rechtstreeks bestuurd gebied. De doorvoering van de nieuwe regeling op de inheemsche rechtspraak in rechtstreeks bestuurd gebied (T. S. 1932 n°. 80) kwam gereed. De regeling is 1 Januari 1937 in werking getreden voor Bali en Lombok, het eenige gewest waar de inheemsche recht spraak nog door afwijkende bepalingen werd beheerscht (I. S. 1936 n°. 490). De uitvoeringsvoorschriften voor dit gewest zijn afgekondigd in het extra bijvoegsel van de J. C. van 1936 n°. 81. Bij de Ord. in I. S. 1936 nos. 181 en 667 zijn enkele wijzigingen gebracht in bovengenoemde regeline; eerstgenoemde ordonnantie strekte o.m. tot de in de praktijk noodig gebleken instelling van gewestelijke lapat-fondsen en tot buitenwerking stelling van de verouderde bijzondere regelingen voor Bali en Lombok, in verband met de invoering van de algemeene regeling in dat gewest. Laatstgenoemde ordonnantie hield in een voorziening in verband met de weder instelling van het landschap Goa. Aanverwante onderwerpen Rechtspersoonlijkheid van vereenigingen. In 1936 zijn in Nederlandsch-fndiö op den voet van het K. B. 28 Maart 1870 n°. 2 (I. S. n°. 64) 53 vereenigingen als rechtspersoon erkend, op 8 na, aangegaan voor minder dan 30 jaren. Van deze vereenigingen waren 12 van liefdadigen en 10 van economischen aard. Door Chineezen werden opgericht 12 vereenigingen (3 van economischen aard, 1 schoolvereeniging. 6 liefdadi<. r lieiilsveieenigingen en 2 sportvereenigingen) en door Tnlanders 7 (2 godsdienstige vereenigingen. 1 schoolvereeniging, 2 vak vereenigingen en 2 liefdadigheidsverenigingen). Rechtspersoonlijkheid werd geweigerd aan 4 vereenigingen, welker statuten niet in overeenstemming werden geacht met het werkelijk karakter der ver eeniging. RECHT EN RECHTSBEDEELING 279 Naamlooze vennootschap-pen. In 1936 is in Nederlandsch-Indië bewilliging verleend op de akte van oprichting van 60 naamlooze vennootschappen. Rechtstoestand van personen. Van de bevoegdheid, den Gouverneur-Generaal verleend bij het vijfde lid van art. 163 van de Indische Staatsregeling, om in overeenstemming met den Raad van Nederlandsch-Indië de bepalingen voor Europeanen toepasselijk te verklaren op personen daaraan niet onderworpen, werd in 1936 in 839 gevallen gebruik gemaakt. Van de personen, op wie de bepalingen voor Europeanen toepasselijk verklaard werden, waren 239 Inlanders (142 mannen en 97 vrouwen) en 600 Chineezen (396 mannen en 204 vrouwen) (vgl. E. S. 1936 nos. 49, 64, 79, 171, 239, 255, 324, 372, 391, 439, 595, 598 en 606). De meeste Inlanders waren Christenen. Indvstrieele eigendom. In verband met de op 4 November 1936 van kracht seivorden uittreding van Nederlnndsch-Indië uit de z.g. Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van fabrieks- en handelsmerken, is de rechtsgeldigheid der onder vigueur dier Schikking in Tndië ingeschreven inter nationale merken nader geregeld bij de Ord. in I. S. 1936 n°. 547. Op grond van deze nadere regeling worden deze internationale registraties voortaan beschouwd, als waren zij op het tijdstip der bij het Internationaal Bureau te Bern gedane inschrijving overeenkomstig art. 4 van het „Reglement Industrieele Eigendom Koloniën 1912" ingezonden en in het openbaar register bedoeld in art. 5 ingeschreven. Dientengevolge zullen overgangen en ver nieuwingen van deze merken voortaan alleen kunnen geschieden op dezelfde wijze als voor nationale merken is voorgeschreven. Ter. einde de registers , ,up to date" te kunnen houden, is bovendien benaald. dat de door het Bureau te 's-Gravenhagc aan het FTulpbureau voor den Tndus strieelen Eigendom te Batavin toegezonden kennisgevingen betreffende dezo merken, voorzoover zij betrekking hebben op nietigverklaring, doorhaling, afstand, beperking van de lijst der waren of andere wijzigingen, aangebracht in de inschrijving, geacht worden rechtstreeks door belanghebbenden te zijn ingezonden. Fabrieks- en handelsmerken. Gedurende 1936 zijn in Nederlandsch-Tndië 857 merken ingeschreven in het openbare register, bedoeld in art. 5 van het ..Reglement Industrieele Eigendom Koloniën 1912" en werden 992 internationale merken voor Nederlandsch-Indië bekrachtigd door inschrijving in het openbare register, bedoeld in art. 8 van dat Reglement. Octrooien. In 1936 werden 14 octrooi-aanvragen naar den Octrooiraad te 's-Gravenhage doorgezonden. Loterijen. De regelen, door den Directeur van Justitie in acht te nemen bij het toestaan van loterijen, zijn nader gewijzigd (Bb. n°. 13633). Vestiging en toelating, adniinistratief-politiel<e maatregelen. De politieke maatregel van verwijdering werd toegepast op 28 personen (uit West-Java 1, Midden-Java 1, Oost-Jnva 17, Soerakarta 2, Oostkust van Sumatra 1, Atjeh en Onderhoorigheden 1, Sumatra's Westkust 4 en Timor en Onderhoorigheden 1), die als betrokken bij de communistische beweging voor de openbare rust en orde in het gewest hunner inwoning gevaarlijk werden geacht. Ten opzichte van 4 politiek verwijderden werd de maatregel opgeheven, terwijl aan -5 personen een andere plaats tot verblijf werd aangewezen. DB FINANCIEELE TOESTAND 28 M&torvoeTiuigenbelastina. De zuivere opbrengst van de motorvt»rttHgen belasting bedroeg over 1986 ± f 654 000, tegen een zuivere opbrengst over 1935 van + f 576 000. Nadat de op 1 Januari 1935 ingevoerde Ord. <>]> de inotorvoertuigenbelasiinu (I. S. 1934 n°. 718) reeds bij Ord. V.m 18 Nov. 1935 (T. S. n°. 551) was herzien, is deze belastingregeling bij Ord. van 28 Jan. 1937 (I. S. n°. 33) in dezen zin gewijzigd, dat op aanhangwagens, welke niet achter diesel-auto's worden gebezigd, een lager tarief wordt toegepast. Bovendien is voor de jaren 1935 tot en met 1940 een bijzondere mogelijkheid tol vermindering der belaßting in het leven geroep!'ii ten behoeve van degenen, die sedert 1 Januari 1935 onafgebroken houder van één of meer diesel-auto's zijn. Landelijke inkomsten op Java en Madoera. In de gouvernementslanden op •lava en Madoera geschiedde de aanslag en de inning der landrente op den ■ van de „Landrente-ordonnantie 1927" (I. S. n°. 163, sedert gewijzigd en aange vuld bij I. S. 1931 n°. 168). Herziening van den landrente-aanslag op de basis van de landrente-ordonnantie 1927 had plaats in 4 districten van de residentie Bantam, 8 van de residentie Buitenzorg,'9 van de residentie Cheribon, 8 van de residenties Semarang, Banjoe inas en Bodjonegoro, 5 van de residentie Madioen en 4 van de residentie Besoeki. In totaal werd in deze 39 districten geregistreerd een oppervlakte aan land rente-plichtige gronden van 947 964 ha (waarvan 402 059 ha sawahs) of 89 99(1 ba (10 %) meer dan volgens de laatste landrente-leggers, terwijl de bruto-landrente aanslag in deze gebiedsdeelen van f 3 707 044 in 1935 terugliep tot f 2 143 824 •) in 1936 en derhalve met f 1 565 220 of 42 % verminderde, voornamelijk als gevolg van de verandering der economische constellatie in de betrokken gebiedsdeelen sedert de vorige herziening. De totale aanslag in 1936 bedroeg f 30 453 373, tegen in 1935 f 32 119 182 (verbeterde opgave). Uit hoofde van misgewas werd in 1936 ontheffing verleend tot een bedrag van f 543 286; wegens onbeplant blijven van sawahs tot een bedrag van f 105 393 en wegens andere buitengewone en gewichtige redenen, hoofd zakelijk in verband met de crisis (alleen in de niet herziene districten), tot een bedrag van f 8 269 336. In totaal moest de landrente-aanslag in 1936 verminderd worden met f 8 918 015, tegen in 1935 met f 10 568 989 (verbeterde opgave), zoodat werkelijk te heffen viel f 21 535 358, tegen in 1935 f 21 557 493 (ver beterde opgave). Op 31 December 1936 was van den landrente-aanslag 1936 nog niet aan gezuiverd f 1 409 413, terwijl door do met de inning belaste personen werd ver duisterd f 3264 (in 1935 f 4244). De geleidelijke vermindering, welke de landrente-achterstanden over de vooraf gegane jaren in 1935 ondergingen en de — zij het nog geringe — stijging, welke de prijzen van enkele landbouwproducten vertoonden, wettigden de veronderstelling, dat met de in 1935 aan crisisontheffing verleende bedragen in het algemeen in voldoende mate was tegemoet gekomen aan de heerschende geldschaarschte in de desa en de verminderde betalingscapaciteiten der bevolking. In verband hiermede werd voor het jaar 1936 in de nog niet op de nieuwe economische basis herziene districten een crisis-ontheffing verleend, welke behoudens een enkele uitzondering gelijk was aan die, toegestaan in het voorafgegane jaar. Dat desondanks het totaal bedrag dezer ontheffing terugliep, houdt verband met de voortschrijdende her ziening van het landrente-plichtige areaal, waarbij rekening werd gehouden met de wijzigingen in de economische constellatie, welke een uitvloeisel zijn van de heerschende crisis. Landrente in de Buitengewesten. De aanslag en de inning van de landrente in de residentie Bali en Lombok vind! plaats overeenkomstig de bepalingen der ~Bali-landrente-ordonnantie" (I. S. 1922 n°. 812, juncto 1. S. 1925 n°. 193). In 1936 werd de landrente op den voet van die ordonnantie herzien in de onder afdeeling Earangasem der afdeeling Zuid-Bali. ') Op dit bedrag werd, iv tegenstelling mei den aanslag ovet L 985, geen orisis-GHthef fing meer verleend. DE SOCIALK "TOESTAND 280 B. BESTRIJDING VAN MISDADIGHEID Gevangeniswezen Om bezuinigingsredenen werden ook in 1936 de bouwfondsen der gevange nissen hoofdzakelijk gebruikt voor zeer noodzakelijke herstellingen en verbete ringen. Door middel van inwendige wijzigingen aan de gestichten op Java, welke voornamelijk in 1935 haar beslag gekregen hebben, kon bet in 1936 wederom belangrijk gestegen aantal gevangenen, zij bet met tijdelijke en plaatselijke over bevolking, behoorlijk worden ondergebracht, doch zonder dat zulks tot bij zonder i moeilijkheden aanleiding gaf. Het volgend staatje geeft een overzicht van het gemiddeld aantal per dag in de Landsgevangenissen van geheel Nederlandsch-Indië aanwezige personen, verdeeld naar landaard en sexe in de jaren 1928 tot en met 1935. De gevangenisbevolking steeg in 1936 tot boven 50 000. Bij wijze van proefneming werd een verbeterde voedingsregeling toegepast in overleg met den Dienst der Volksgezondheid. De omzet van de bedrijven heeft zich in 1936 in stijgende lijn bewogen. Dit is voornamelijk toe te schrijven aan het opraken van de voorraden, waaruit de verschillende diensten gedurende de bezuinigingsjaren hebben geput. De verkoopwaarde der door de gevangenisbedrijven binnen de muren gedurende 1934 vervaardigde artikelen bedroeg f 1963 989. Volgens de bedrijven gegroepeerd, is dit bedrag als volgt samengesteld: -dj.. , . j Verkoopwaarde Bedrijven binnen de muren vervaardigde artikelen 17 agavevezelspinnerijen f 20 109,77 1 agaveweverij 69 607,05 9 andere arbeid (en magazijn) .... 15 379,62 2 blikslagerijen 10 762,07 2 boekbinderijen 35 302,42 1 breierij 42,50 7 cementwerkerijen 33 709,05 1 cocosbedrijf 29 273,41 1 drukkerij 61 827,96 1 envelop pen makerij 7 643,84 6 hoiitbedriiven 135 252,43 5 kleermakerijen 468 702,18 1 leerlooierij 48 676,85 2 passementmakerijen 12 617,44 4 reparatie-ateliers 1 689,26 1 schoemnakerij 126 435,64 BESTRIJDING VAN MISIIADIGHEID 281 "... . . . Verkoopwaarde Bedrijven bmnen de muren vervaardigde artikelen 1 schriftenmakerij f 104 863,36 3 smederijen 37 808,26 6 steenklopperijen 1 103,48 1 steenbakkerij 284,10 1 touwvlechterij 777,89 13 vlechterijen 104 613,64 1 ververij 101 151,03 2 wasscherijen 2 930,09 5 weverijen 450 176,03 1 zeepziederij 14 273,84 1 zeil- en zadelmakerij 62 076,37 Totaal . . . . f 1 963 989,58 Naar de producten gerangschikt gaven de bedrijven en cultures buiten de muren over 1934 een opbrengst van f 213 052. ~■,•• , -. -i Verkoopwaarde Bedrijven buiten de muren yan de roductie 1 caoutchoucbedrijf ... f 105921,16 \. 11049707 1 caoutchoucnevenbedrijf . 13 505,91 ) Landbouwbedrijven 92 917,34 2 kalkbranderijen, waarbij gerekend de Karang-steenwinning 707,75 Totaal . . . . f 213 052,16 Onder de nieuwe benaming „landbouwbedrijven" worden in den vervolge begrepen de 19 groentetuinen, 1 klappercultuur met vezelklopperij, 1 kapok cultuur, 3 sawah-complexen, 4 vischvijver-exploitaties en 5 pluimveeteeltbedrij ven. Hierbij moet bovendien in aanmerking worden genomen, dat met deze aanduiding slechts het voornaamste karakter der bedrijven is aangegeven. Zoo beschikt de gevangenis te Banjoebiroe, naast zijn groentetuinen en vischvijvers, ook nog over sawahs, waarvan de opbrengst bij die van den groentetuin is gevoegd. Door middel van arbeidsverrichting in de Huizen van Bewaring, het zoo genaamde klein ambachtswerk, zooals steenkloppen, vlechtwerk, weef werk, touwslagerij en vezelbereiding, werd in Nederlandsch-Indië over 1935 een opbrengst verkregen van f 29 358, hetgeen een gemiddelde opbrengst per man en por dag van f 0,02 beteekent. Voor verrichten arbeid in dagdienst ten behoeve van andere gouvernements instellingen competeerde den dienst van het Gevangeniswezen in 1934 een bedrag van f 67 322 en wel terzake van arbeid aan irrigatie- en assaineeringwerken f 52 577, 87, in 's Lands steenkolenmijnen f 14 260,50 en voor het leger f 483,80. De sterke terugval van de vergoeding voor den arbeid van veroordeelden ten bate van het leger, met name van f 833 386,95 over 1933 tot f 483,80 over 1934, is het gevolg van de in dat laatste jaar aangevangen kostelooze ter beschikking stelling van gestraften ten behoeve van het Departement van Oorlog. Daartegenover staat, dat alle kosten voor deze gestraften door het Leger worden gedragen. Te zamen met het hooger genoemde bedrag voor cultures, komt het bedrag voor den arbeid buiten de muren tot een totaal van f 280 374. Het algemeen totaal der verkoopwaarde van de in den dienst van het Gevangeniswezen verworven producten bedraagt f 2 193 854. DE SOCIALE TOESTAND 282 De kosten van het Gevangeniswezen per man en per dag in de jaren 1928 tot en met 1934 bedroegen: 41, 42,9, 35,6, 28,8, 22,3, 19,2 en 18,9 cent. Nieuwe regelen nopens de voeding van veroordeelden en arrestanten van politie in districtsgevangenissen en arrestantenlokalen zijn opgenomen in I. S. 1936 n°. 642. Uitvoeriger gegevens omtrent den dienst en de bedrijven van het Gevangenis wezen zijn vervat in de door den dienst samengestelde verslagen van het Gevangeniswezen. Strafrechtelijke dwangopvoeding In 1936 werden door den rechter 201 jeugdigen ter beschikking van de Regeering gesteld. Voorts werden 9 minderjarigen civielrechtelijk vastgezet in een particulier of een Landsopvoedingsgesticht. Daarnaast werden 3 voogdij pupillen op grond van art. èa der Dwangopvoedingregeling in een Lands opvoedingscostidit opgenomen. In de beide Landsopvoedingsgestichten bevonden zich einde 1936 408 pupillen, van wie 386 Regeeringspupillen en 3 voogdijpupillen. De overige 19 waren langs civielrechtelijken weg vastgezet. Aan particuliere zorg waren in 1936 toevertrouwd 431 Regeeringspupillon en 15 gevallen van civielrechtelijke vastzetting. Inzake de pupillen luidden de regelmatig binnenkomende rapporten over het geheel gunstig. De wijziging in den opzet en de werkmethode in de Landsopvoedingsgestichten, waarvan in het vorig Verslag gewag gemaakt werd, bleek in de practijk goed te voldoen. Bijzonderlijk voor het verrichten van larrdbouw-werkzaamheden werd het opvoedingsgesticht te Blitar bestemd, terwijl dat te Bandoeng ingericht is voor ambuchtswerk. De nieuwe richtlijnen, welke aan de Pro Juventute-vereenigingen voorgelegd waren, werden met vrucht gevolgd. In hoofdzaak beoogden deze nieuwe richt lijnen, dat de aandacht der Pro Juventute-vereenigingen zich zou concentreeren op de eigenlijk verwaarloosde en misdadige jeugd. Op sommige plaatsen, o. a. te Soerabaja, kon met vrucht de Inheemsche bevolking in het Pro Juventute-werk betrokken worden. Reclasseering Het Centraal Bureau voor de Reclasseering bleef den Dienst van Tucht-, Opvoedings-, Reclasseeringa- en Armwezen krachtig steunen in zijn pogingen om de activiteit der reclasseeringßvereenigingen gaande te houden. Door geregeld contact met en controle op die vereenigingen bleef het bureau voortdurend op de hoogte van de werkzaamheden en kon zoodoende ook steeds van voorlichting dienen. De in 1935 te Bandoeng ingestelde commissie roor de reclasseering bij de strafgevangenis Soekainiskin zette in L 986 baar werkzaamheden voort. Verscheidene reclasseeringsvereenigingen verrichtten waardevol werk. Eén van het twintigtal vereenigingen, dai nicb bereid verklaard heeft reclasseeringsopdrach ten te aanvaarden en nil te voeren, n.l. de inheemsche reclasseeringsinstellin;-: ~Indonesia", is thans uitgegroeid tot een organisatie niet 26 afdeelingen en 53 correspondenten. In den loop van 1936 diende de te Jogjakarta opgerichte reclasseeringsvereeni ging „Mataram" — die het rëclasseeringswerk dor afdeeling Jogjakarta van de opgeheven vereeniging „Boedi Oetomo" voortzet —- haar bereidverklaring in. Het Centraal College voor de Reclasseering gaf in 73 gevallen advies ter zake van voorwaardelijke invrijheidstelling. Dactyloscopie Gedurende 1936 werd op den bestaanden voet voortgewerkt. Ontvangen werden 26 610 signalementen, waarvan als nieuw werden ingeschreven 16 915. BESTRIJDING VAN MINDADIGIIEID 283 In 2378 gevallen leidde het onderzoek tot identificatie van de gedactylos copeerden. Aan rechters en rechtbanken alsmede politie-autoritaiten zijn van 1920 tot en met 1936 achtereenvolgens 14, 10, 9, 16, 25, 20, 36, 36, 35, 40, 34, 56, 51, 53, 52, 51 en 43 rapporten uitgebracht (civiele zoowel als strafzaken). Sedert begin Augustus 1936 wordt door de dactyloscopische centrale samen gewerkt met het Algemeen dactyloscopisch bureau voor Aziatisch Kantoor-, Fabrieks- en Ondernemingspersoneel (Dactazu) — hetwelk in beheer is bij het Zuid- en West-Sumatra Syndicaat — en wel op dezelfde basis als met het dactyloscopisch buiv;ui van den Java Suiker Werkgevers Bond (J.5.W.8.). Met dit laatste bureau bestond reeds samenwerking sedert begin Januari 1933. In de particuliere dactyloscopisohe organisaties hadden evenmin belangrijke wijzigingen plaats. Vermelding verdient, dat de werkzaamheden van het Dacty loseopisch bureau van de Vereeniging voor Landbouw, Mijnbouw en Industrie Sun a tra's Westkust, dat destijds te Padang was gevestigd, overeenkomstig de in 1935 bestaande plannen op 1 Juli 1936 zijn overgenomen door Dactazu, in verband waarmede bet kantoor te Padang is opgeheven. Olmineele Statistiek Het aantal vonnissen terzake van misdrijf nam in 1935 wederom toe, hetgeen vermoedelijk zou kunnen worden toegeschreven aan een nawerking van de slechte rijst- en maïsoogsten in 1934. Het aantal bij onherroepelijk gewi ma misdrijf berechte personen steeg in 1935, vergeleken met 1934, mol niet minder dan 38,1 % voor wat de Gouver nementsrechtspraak betreft en met 17,7 % bij de justiciabelen van den Inheem schen rechter. Bovendien viel wederom een verhooging van het percentage berechte personen, die veroordeeld werden, te constateeren. De toeneming van hel aantal veroordeelingen was bet grootst op Java en Madoera (53,4 %); in de Buitengewesten bedroeg de stijging 11,7 %. Naar die gebiedsdeelen verdeeld, was hel aantal veroordeelden als volgt: Overzicht der in 1935 berechte personen Aantal veroordeelden (alle landaarden, gouvernements en inheemsche rechtspraak tezamen) DE SOCIALE TOESTAND 284 Een overzicht van de aantallen veroordeelden naar landaard en sexe volgt hieronder: Rekening houdend met een gemiddelden jaarlijkschen aanwas der inheemsche bevolking van 1,5 %, is het aantal wegens misdrijf veroordeelden bij deze groep per 100 000 zielen van 63 in 1933 tot 67 in 1934 en tot 93 in 1935 gestegen. BESTRIJDING VAN DE ONZEDELIJKHEID 285 C. BESTRIJDING VAN DE ONZEDELIJKHEID Bestrijding van ontucht en den handel in vrouwen en kinderen. Met de beschikbare middelen werd al het mogelijke gedaan om het noodzakelijke naspo ringswerk naar behooren te doen verrichten. In de periode Juli 1935 tot Juli 1936 werden 16 gevallen van vrouwenhandel, 3 gevallen van koppelarij, 46 gevallen van clandestien bordeelbedrijf of het ver schaffen van rendez-vous-gelegenheid, alsmede 31 verwante zedenmisdrijven behandeld. Ook in 1936 werden verschillende minderjarigen, die nog niet in staat waren in eigen onderhoud te voorzien en zonder hun wettigen verzorger in Indië aan kwamen — deze kinderen staan onder de leiding van het liegeeringsbureau — in het gezin van een te goeder naam en faam bekend staand landgenoot opgenomen dan wel, bij ontbreken van zulk een verzorger, in een gesticht geplaatst. Op deze wijze kwamen 72 immigranten onder de controle van het Regeerings bureau. In het geheel stonden aan het einde van het jaar 337 jeugdige immigranten onder toezicht van dit kantoor. Bestrijding van de verspreiding van ontuchtige uitgaven. Nasporing inzake den handel in pornografische producten leidde negen malen tot in beslagname van drukwerken, enz. De aangehouden uitgaven bleken alle afkomstig uit Shanghai of Parijs. DB SOC'TAT.E TOKSTAND 286 D. GEBRUIK VAN VERDOOVENOE MIDDELEN EN ALCOHOL De Opiumregie Bij G.B. 15 April 1936 n°. 30 (I. S. n°. 184) werd het licentiestelsel, hetwelk in 1934 voor de Atjehsche bevolking in de toenmalige open kringen van het gewest Atjeh en Onderhoorigheden werd ingevoerd, mede van toepassing verklaard op de Inlandsche oiet-inheemsche bevolking van het gewest, met uitzondering van het eiland Wé, waar het in verband niet de nabijheid van de haven Sabang wenschelijk werd geoordeeld den ouden toestand — opiumgebruik gebonden aan licentiestelsel voor Atjehers, doch (behoudens de bestaande voor geheel Neder landsch-Indië geldende uitzonderingen) vrij voor anderen — vooralsnog te besten digen. Voorts werd bij gemeld G.B. de nog tot de open kringen bchoorende afdeeling Soembawa van het gewest Timor en Onderhoorigheden tot licentiekring aangewezen en de omschrijving der opiumkringen voor de gewesten Midden-Java en Sumatra's Westkust aangepast aan de gewijzigde administratieve indeeling dier gewesten. Bij G.B. 26 Mei 1936 n°. 17 (f. S. n°. 240) werden nieuwe bepalingen vastgesteld betreffende de uitkeering en verdeeling van opiumpremiën. Bij G.B. 18 Jan. 193ö n°. 6 werd machtiging verleend tot verlaging van den prijs van het regie-opium op Java on Madoera van f 30 tot f 20 per thail '), ter voorkoming, dat invoer, distributie en gebruik van onwettig opium niet langer in voldoende mate zouden kunnen worden l>elei . In L 933 werd op Java en Madoera een hoeveelheid clandestien opium aangehaald, gelijk aan 11 ",, van liet wettig debiet, een ongekend hoog percentage. Als gevolg van deze met ingang van 1 Februari 1936 ingevoerde prijsverlaging, waarvan de werking nog werd versterkt door de devaluatie van den gulden in 8< ptember 1936, kon, in tegenstelling met den teruggang in vorige jaren, op Java en Madoera ren stijging van hel debiet worden geconstateerd van 25,74 % (146 618 thail, tegen 116 605 thail in 1935). Tegelijkertijd nam aldaar de hoeveelheid aangehaald ppuim, uitgedrukt in pro centen van het wettig debiet, af van 11 % in 1935 tot 6 % in 1936. De toeneming van het wettig opiumdebiet op Java en Madoera ging derhalve gepaard met een belangrijke verzwakking van de positie van den sluikhandel. In de Buitengewesten liep het debiet van 259 369 thail in 1935 terug tot 256 947 thail of met 0,93 %. In geheel Kederlandseh-Indië kan ten opzichte van het debiet in 1935 een ver meerdering wordei' vastgesteld van 7,34 °/ o (403 565 thail, tegen 375 974 thail in het vorig jaar). De bruto-opbrengst verminderde op Java en Madoera tengevolge van meergenoemde prijsverlaging van f 3 498 153 in 1935 tot f 3 010 864 of met 13,93 % en in de Buitengewesten van f 6 028 431 tot f 5 870 792 of met 2,61 % en in geheel Nederlandsch-Indië van f 9 526 584 tot f 8 881 656 of met 6,77 %. Het aantal opiumverkoopplantsen steeg op Java en Madoera van 434 tot 435 en in de Buitengewesten van 384 tot 385. Het aantal opiumverkoopplaatsen, waarvan het beheer met dat van zoutverkoopplaatsen is gecombineerd, steeg op Java en Madoera van 169 tot 195 en in de Buitengewesten van 76 tot 83. Het aantal wettige opiumverbruikplaatsen (kitten) bleef op Java en Madoera constant (4), doch vermeerderde in de Buitengewesten van 20 tot 21. Het aantai vervolgingen, ingesteld wegens het houden van clandestiene kitten, bedroeg 23, tegen 40 in het jaar 1935. Het aantal gebruikslicenties daalde op Java en Madoera van 33 016 op einde 1935 tot 31 629 op einde 1936 en in de Buitengewesten van 6479 tot 6167. Dezo vermindering had plaats in 16 van de 22 gewesten en is toe te schrijven aan staking van het opiumgebruik, alsmede aan overlijden en vertrek naar elders van schuivers. Het grootst was de vermindering in het gewest Soerakarta, waar het aantal licenties terugviel van 7422 tot 6912. Het aantal Europeanen en met dezen gelijkgestelden in het bezit van een gebruikslicentie bleef ongewijzigd (2). Van alle gebruikslieentiehouders had einde 1936 slechts een honderdtal den (geschatten) leeftijd van 30 jaar nog niet bereikt. Het aantal vervoerslicenties daalde van 185 op einde 1935 tot 11 3 op einde 1936. Hierop werd evenals in 1935 ± 4 % van het totale debiet ingekocht. *) 1 thail = 38,6 gram. GEBRUIK VAN VERDOOVKNDK MIDDKLKN KN ALCOHOL 287 In ïyüü werd per Chineeschen schuiver gemiddeld 8,54 (vorig jaar i ,32) thail en per Inlandschen schuiver 2,49 (vorig jaar 1,97) thail regie-opium verbruikt. Per 100 000 inwoners bedroeg het gebruik op Java en Madoera 351 (vorig jaar 280) thail of 13,55 (vorig jaar 10,79) kg, in de Buitengewesten 1352 (vorig jaar 1364) thail of 52,19 (vorig jaar 52,67) kg en in geheel Nederlandsch-Indië 665 (vorig jaar 619) thail of 25,67 (vorig jaar 23,90) kg. Gemiddeld werd per hoofd der bevolking aan regie-opium besteed.: op Java en Madoera f 0,07 (vorig jaar f 0,08), in de Buitengewesten f 0,31 (vorig jaar f 0,32) en in geheel Nederlandsch-Indië f 0,15 (vorig jaar f 0,16). Het aantal aanhalingen van regie-opium bedroeg 908 tot een hoeveelheid van 350 thail, tegen 812 aanhalingen en 205 thail in 1935. Niet van de Eegie afkomstig opium word aangehaald in 655 gevallen tot een hoeveelheid, welke werd gelijkgesteld met 14 108 thail tjandoe van snede hoedanigheid, tegen 920 aan halingen en 28 106 thail in 1935. Andere verdoovende middelen dan opium werden in 172 gevallen aangehaald tot een hoeveelheid van 5,642 kg, tegen 181 aanhalingen tot een hoeveelheid van 1,285 kg in 1935. Groote aanhalingen van sluikopium hadden plaats te Batavia, Cheribon, Semarang, Soerabaja, Panaroekan, op het eiland Toean (Billiton), te Sambodja (Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo) en op zee in de nabijheid van Makassar. Geliefkoosde bewaarplaatsen voor sluikopium aan boord waren als steeds reddings gordels, zwemvesten, watertanks van closets, luchtkokers, olie- of kolenbunkers. enz. Het aangehaalde werd aangetroffen zoowel in de scheepslading als in passa giersgoed. Ook de vroeger reeds gesignaleerde wijze van smokkelen in condoms, verborgen in den endeldarm, werd wederom meermalen geconstateerd. Verschil lende malen werd voorts opium aangetroffen, drijvende op zee. Aan de Bataviasche Anti-Opiumvereeniging, de Nederlandsch-Indische Groot- Loge der Internationale Orde van Goede Tempelieren en de Nederlandsch-Indische Anti-Opiumvereeniging te Bandoeng werden subsidies uit 's Lands kas verleend voor het voeren van propaganda tegen het opiumgebruik van onderscheidenlijk f 2500, f 1875 en f 1000. De Anti-Opiumvereeniging te Batavia ontving bovendien f 2994 ten behoeve van haar doorgangshuis voor maatschappelijke nazorg Tan djoeng-West te Pasar Minggoe bij Batavia, waar 299 gewezen narcoticornanen werden opgenomen. Genoemde drie vereenigingen ontvingen daarenboven nog een aandeel in de opbrengst der loterijen, ongeveer gelijk arm de ontvangen Eegee ringssubsidies. De propaganda dezer vereenigingen bestond uit het houden van openbare voordrachten en lezingen met lichtbeelden in de Hollandsche, Maleische of Chineesche taal, zoowel door bestuursleden als door in dienst der vereeniging zijnde propagandisten. Door het openen van stands op jaarmarkten, verspreiding van anti-opiumlectuur en platen, het houden van radio-redevoeringen e. d. werd voorts getracht de publieke belangstelling voor het opiumvraagstuk op te wekken. Behandeling van opiophagen In het anti-opium-paviljoen van het Zendingshospitaal „Immanuël" te Ban doeng werden gedurende 1936 opgenomen 494 narcoticomanen (in 1935 571), onder wie 155 morphinisten. Van deze patiënten konden 444 ontwend worden ontslagen. 138 van de 494 patiënten waren recidivisten, d. w. z. patiënten die dus één of meer keeren een ontwenningskuur hadden ondergaan. Het blijkt, dat velen terugvallen in het oude kwaad. De Vereeniging „Ziekenverpleging Tjepoe" meldt, dat in 1936 verscheidene opiophagen werden behandeld. Het resultaat leek op het oog bemoedigend; na verloop van eenigen tijd kwam echter het grootste deel der patiënten weer terug en bleek het, dat deze de opiumpijp weder in gebruik hadden genomen. In het Jang Seng le-hospitaal te Batavia-C werden de met de opium ontwenningskuur van Dr. Ma genomen proeven in 1936 gestaakt. In het Verslag over 1935 was eveneens melding gemaakt van behandeling van opiophagen in de Centrale Burgerlijke Ziekeninrichting te Batavia-C met lecithine. DE SOCIALE TOESTAND 288 Ook deze proeven werden in 1936, uitgezonderd ten aanzien van enkele patiënten, stopgezet. Beperking van het alcoholmisbruik Evenals in vorige jaren, werd ook in 1986 door de artsen van den Dienst der Volksgezondheid geregeld bericht gezonden, wanneer alcoholmisbruik onder de Inheeinsche bevolking van liuii ressori werd geconstateerd. Het zijn in hoofdzaak wederom <!(/.< Ifde streken als in vroeger jaren (de Dajaklanden, Sumatra en de geheele Oost-Archipel), waar men van alcohol gebruik — of misbruik — door de Inheemsche bevolking kan spreken. De Gouvernement* Indisch arts te Mataram bericht in zijn jaarverslag over 1936, dat zoowel Baliërs als Sasakkera toewak gebruiken. Gevallen van dronken schap komen nu en dan voor. De gewestelijk Gouvernenients arts te Manado spreekt van het ~ergerlijke drankmisbruik" op sommige eilanden van den Banggai-arobipel, dat een zeer ongunstige invloed heeft op den algemeenen welstand der bevolking. In Mori hoopt men door een streng verbod van aanmaak van de z.g. ~sopi Mori" ver betering in den toestand te verkrijgen. Ook de Gouvernenients Indisch arts ie Gorontalo spreekt in zijn verslagen over het gebruik van alcoholische dranken. Op Celebes en Onderhoorigheden is het gebruik van alcohol in 1936 iets ver minderd, hetgeen in hoofdzaak zijn ooi/aal; /.al vinden in het feit, dat de Islam onder de bevolking meer veld wou. De adat-geneesheer te Pangkadjene en Maroa bericht, dat dronken personen, ook bij feesten, heel zelden worden gezien. De echte „ballok", de Inheemsche alcoholhoudende drank, van gegiste rijst gemaakt, wordt niet veel in den handel gezien; de aanmaak ervan beperkt zich slechts tot huiselijk gebruik. Ook in het ressort van den Gouvernements Indisch arts te Benteng, waar de toewak niet onbekend is, wordt af en toe een geval van dronkenschap gezien, doch van drankmisbruik in meer algemeenen zin is ook hier geen srpake. Ernstiger is de toestand in de Molukken. Op de Zuidwester eilanden is drank misbruik de ~geesel der volksgezondheid". Centra hiervan zijn Oirata (Kisar), Aloa, Lakor, Loeang en Sermata. In het gewest Timor en Onderhoorigheden zijn de bereiding en het gebruik van alcoholhoudende dranken ook zeer verbreid. In het ressort SoE komen eveneens af en toe gevallen van dronkenschap voor. Op Java blijft drankmisbruik uitzondering. Over het algemeen kan gezegd worden, dat het gebruik van alcoholhoudende dranken bij de Inheemsche bevolking van Nederlandsch-Indië in 1936 niei noemenswaard is toegenomen. GEZONDHEIDSZORG 289 Evenals in het Verslag over 1935 (blz. 296) worden ook over 1936 ten aanzien van de geboorte- en sterftecijfers geen promille-cijfers gepubliceerd, aangezien de volkstellingscijfers 1930 geen reëele basis kunnen vormen voor de berekening van deze promille-cijfers. Worden de geboortecijfers over 1936 van de verschillende provincies op Java, alsmede van de gouvernementen Jogjakarta en Soerakarta, vergeleken met die over het jaar 1935, dan blijkt, dat in de provincie West-Java het geboortecijfer een weinig gedaald is (van 305 835 tot 304 325), aldus een daling van 1510 of \ %. De overige provincies, alsmede Jogjakarta en Soerakarta, vertoonen een stifging van het geboortecijfer. Voor Midden-Java was het geboortecijfer 342 215 (in 1935 315 929), aldus een stijging van 26 286, zijnde 8,3 %. Oost-Java vertoonde een geboortecijfer van 378 430 (in 1935 345 872), een stijging dus van 32 558 of 9,4 %. Jogjakarta had een geboortecijfer van 53 312 (in 1935 51 989), een stijging dus van 1323 of ruim 2,5 %; Soerakarta van 84 641 (in 1935 81 490), zijnde een stijging van 3151 of 3,8 %. Beschouwt men de cijfers van geheel Java en Madoera gedurende de jaren 1935 en 1936, dan ziet men, dat het totale geboortecijfer 1 162 923 bedraagt (in 1935 1 101 115), dus een stijging van 61 808 of ruim 5£ %. De belangrijkste daling van de geboortecijfers vond plaats in de regentschappen Batavia (8 %) en Buitenzorg (7,2 %) van de provincie West-Java, zoomede in de regentschappen Demak (12 %) en Bandjarnegara (ruim 40 %) van de pro vincie Midden-Java. De sterkste toename van het aantal geboorten ziet men in het regentschap Garoet (14,6 %) van de provincie West-Java, de regentschappen Pekalongan (8,4 %), Pemalang (24 %), Semarang (8,5 %), Japara (26 %), Poerbolinggo (18,5 %), Tjilatjap (38,8 %) en Keboemen (174,7 %) van de provincie Midden- Java, de regentschappen Soerabaja (17 %), Lamongan (14 %), Bodjonegoro (14 %), Brebes (16 %), Madioen (15 %), Ngawi (12 %), Kediri (15 %). Ngandjoek (11 %), Blitar (12 %), Toeloengagoeng (15 %), Pasoeroean (11,6 %), Probolinggo (12,5 %), Loemadjang (23 %) en Panaroekan (19 %) van de pro vincie Oost-Java. Deze cijfers moeten echter, in het bijzonder wat betreft de zeer belangrijke toename van het aantal geboorten in het regentschap Keboemen, alsook in Tjilatjap en in iets mindere mate in de regentschappen Pemalang en Japara, als niet zeer betrouwbaar worden aangemerkt. Wat betreft de eilanden Bali en Lombok kan worden medegedeeld, dat het geboortecijfer vrij laag bleef (1,18 %) en door het sterftecijfer werd overtroffen (1,76 %). De hoogere sterfte kwam vooral tot uiting gedurende het eerste half jaar en is zeer zeker mede veroorzaakt door de malaria. Gedurende het derde en vierde kwartaal werd de gezondheidstoestand gunstiger, mede door de vermin dering van het aantal malaria-gevallen als gevolg van de getroffen maatregelen ter bestrijding van deze ziekte. Wanneer men de sterftecijfers voor Java en Madoera over het jaar 1936 aan een beschouwing onderwerpt, dan ziet men, dat het sterftecijfer van 802 081 tot 790 422 is gedaald, een daling dus van 11 659 of 1,45 %. Een duidelijke daling van het aantal overledenen ziet men in de provincie West-Java, waar een ver mindering plaats vond van 240 465 tot 218 089, d. i. een verschil van 22 376, zijnde 9 %. In de provincie Midden-Java daalde het sterftecijfer van 239 309 tot 235 020, een verschil van 4289 of bijna 1,4 %. In de provincie Oost-Java vertoonde het sterftecijfer een stijging. Het aantal overledenen bedroeg 265 288 in 1936, tegen 253 632 in 1935, een toename dus van 11 656 of 5 %. Wat betreft de gouvernementen Jogjakarta en Soerakarta bedroegen de sterftecijfers resp. 27 163 (in 1935 25 476) en 44 862 (in 1935 43199); in het gouvernement Jogja karta een toename dus van 1687, zijnde 6,6 %, in het gouvernement Soerakarta een toename van 1663 of 3,8 %. 19 E. GEZONDHEIDSZORG 1. Gezondheidstoestand van de bevolking DE LANDSFIXA 29 De totale aansla- in 1936 bedroeg f 2 397 577, tegen f 2 479 822 in 1935. Wegens deugdelijk geconstateerd misgewas umi in 1!>:S(> ontheffing verleend tot een bedrag van E 90 667; wegens onbeplant blijven van sawahs, enz. tot een bedrag van f 8025 en wegens andere buitengewone en gewichtige redenen, hoofdzakelijk in verband met de crisis, tot een bedrag van E Kil '.'77. In totaal moest de land rente-aanslag in 1936 derhalve worden verminderd met f 560 569, tegen f 636 141 in 1935, zoodat werkelijk te heffen viel f 1 837 008, tegen f 1 843 681 in 1935. De vermindering van de heffing is voornamelijk een gevolg van de voortschrij dendë herziening van den 1 andrente-aanslag, waarbij rekening werd gehouden met de gewijzigde economische constellatie. Op 31 December 1936 was van den aanslag nog niet aangezuiverd f "284 527; aan boeten werd geïnd f 16 144. In de afdeeling Hoeloe Soengai der residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Rorneo geschiedt de aanslag en <lc inning der landrente overeenkomstig de rege ling, vervat in de „Borneo-landrente-ordonnantie" (I. S. 1923 n°. 484, juncto 1. S. 1925 n°. 193 en 1932 n°. 102). In 1936 werd de aanslag op den voet dezer regeling herzien in de districten Negara van de onderafdeeling Kandangan, Margasari van de onderafdeeling Kantau, Kloea van de onderafdeeling Tandjoeng en Amoentai en Alabioe van de onderafdeeling Am itai. De totale aanslag in 1936 bedroeg f 457 797 (tegen f 591 402 in 1935). Wegens deugdelijk geconstateerd misgewas werd in 1936 ontheffing verleend tot een bedrag van f 36 158, wegens onbeplant blijven van sawahs, enz. tot een bedrag van f 8438, terwijl vrijstellingen voor leden van het kampongbestuur werden verleend tot een bedrag van f 8155. Hierdoor moest de landrente-aanslag, volgens voor loopige cijfers, in 1936 worden verminderd met f 52 751 (tegen f 237 897 in 1935), zoodat werkelijk te heffen viel f 405 046, tegen f 353 505 in 1935. Oogenschijnlijk heeft derhalve de landrente-heffing in de afdeeling Hoeloe Soengai een vermeer dering ondergaan. In werkelijkheid is dit echter niet het geval, aangezien het meerendeel der op den aanslag 1936 te verleenen ontheffingen nog in 1937 moest worden vastgesteld. De vermindering, welke de heffing uiteindelijk zal onder gaan, is grootendeels een gevolg van de herziening vun den aanslag en van de in verband met de tijdsomstandigheden genomen maatregelen tot verlichting van den landrente-druk. In het rechtstreeks bestuurd gebied van het gouvernement Celebes en Onder hoorigheden heeft de aanslag en de inning der landrente plaats overeenkomstig de regeling, vervat in de „Celebes-landrente-ordonnantie" (I. S. 1927 n°. 279). In 1936 werd de aanslag op den voet dezer regeling ingevoerd in de onderafdeeling Sindjai, in de adatgemeenschap Kindang van de afdeeling Bontham en in de adatgemeenschap Pao van de afdeeling Makassar. De totale aanslag in 1936 bedroeg f 629 447, tegen f 603 893 in 1935. In ver band met deugdelijk geconstateerd misgewas werd in 1936 ontheffing verleend tot een bedrag van f 38 207; wegens onbeplant blijven van sawahs, enz. tot een som van f 9612 en wegens andere buitengewone en gewichtige redenen in verband met de crisis tot een bedrag van f 225 893. Hierdoor moest de landrente-aanslag in 1936 verminderd worden met f 273 712 (tegen f 268 324 in 1935), zoodat werkelijk te heffen viel f 355 735 (tegen f 335 569 in 1935). De vermeerdering van het te heffen bedrag is voornamelijk toe te schrijven aan de verdere invoering van de landrente in Zuid-Celebes. Op 31 December 1936 was van den aanslag nog niet aangezuiverd f 66 877 Aan boeten werd geïnd f 3039. Andere landelijke inkomsten. De belasting ter vervanging van persoonlijke diensten op de hoofdplaats Makassar en op de Spermonde- en Dewakang-eilanden is verlaagd tot f 4 ter hoofdplaats Makassar en tot f 2 overal elders (1 S 1930 n°. 661). In- en uitvoerrechten en accijnzen. Bij de wet van 12 Dee. 1935 (N S n° 698, I. S. n°. 620) werden de 50 opcenten op de invoerrechten, zooals deze gedurende het jaar 1935 zijn geheven, voor het jaar 1936 bestendigd. DE SOCIALE TOESTAND 290 De sterkste daling van hut aantal overledenen vertoonen de regentschappen Serang (9,7 %), Batavia (9,7 %), Krawang (9,4 %), Tjiandjoer (15,7 %), Bandoeng (17,8 %), Garoet (18 %), Cheribon (16 %), Koeningan (10,8 %) en Indramajoe (13,7 %) van de provincie West-Java en de regentschappen Peka longan (10,4 %), Tegal (11,8 %), Banjoemas (19 %), Tjilatjap (21 %) en Bandjarnegara (42 %) van de provincie Midden-J ava. De belangrijkste toename van het aantal overledenen ziet men in de regent schappen Japara (9 %), Blora (15 %) en Keboemen (126 %) van de provincie Midden-Java, in de regentschappen Bodjonegoro (18 %), Toeban (13,5 %), Madioen (18 %), Magetan (12,5 %), Ngawi (37 %), Ponorogo (11,7 %), Patjitan (15 %), Loemadjang (16 %) en Bondowoso (18 %) van de provincie Oost-Java, het regentschap Adikarta (12,5 %) van het gouvernement Jogjakarta en het regentschap Sragen (18 %) van het gouvernement Soerakarta. Ook de cijfers omtrent het aantal overledenen zijn niet volkomen betrouwbaar te achten. Het is moeilijk een uitspraak te doen ten aanzien van de stijging of daling van de geboorte- en sterftecijfers in bepaalde streken. Verschillende oorzaken, welke niet altijd uit de gegevens zijn op te maken, kunnen van invloed zijn. Daling van de sterftecijfers in de regentschappen Bandoeng en Garoet is zeker mede veroorzaakt door de belangrijk verbeterde situatie ten opzichte van de pest, welke ziekte minder slachtoffers eischte. Hoewel de regentschappen Tegal en Brebes (Midden-Java), over het geheele jaar 1936 beschouwd, een daling van het sterftecijfer vertoonden, werd gedurende het laatste kwartaal een verhoogde sterfte gerapporteerd, welke in hoofdzaak werd veroorzaakt door pest, malaria, bacillaire dysenterie en influenza. In hoofd zaak werden jonge kinderen en ouden van dagen aangetast. Het geboorte-overschot beschouwende, komt men in de verschillende bestuurs gebieden tot de volgende cijfers: West-Java 86 236 (in 1935 65 370), Midden- Java 107 195 (in 1935 76 620), Oost-Java 113 142 (in 1935 92 240), Jogjakarta 26 149 (in 1935 26 513) en Soerakarta 39 779 (in 1935 38 291). Voor geheel Java eu Madoera bedroeg het geboorte-overschot in 1936 372 501, tegen 299 034 in 1935. Een belangrijke stijging van het geboorte-overschot vertoonden de regent schappen Pekalongan en Pemalang. Het gebruik van het geboorte-sterfte-bewijs systeem heeft zeker bijgedragen tot het vaststellen van dit hoogere geboorte overschot. Dit systeem heeft vooral tot een betere aangifte der geboorten geleid. De indruk wordt gewekt, dat dit systeem betrouwbaarder is en beter controleer baar dan het oude, waarbij de aangifte wekelijks slechts numeriek geschiedde en de controle nagenoeg onmogelijk werd. Gaat men de seizoenverschillen na, dan kan geconstateerd worden, dat evenals in 1035, op geheel Java en Madoera de grootste sterfte viel in het eerste kwartaal. Dit geldt thans ook voor Midden-Java, waar in 1935 de grootste sterfte gedurende het vierde kwartaal werd waargenomen. De langste sterftecijfers voor West-Java ziet men gedurende het laatste kwartaal, voor Midden-Java gedurende het tweede kwartaal, voor Oost-Java gedurende het vierde kwartaal, voor Jogjakarta en Soerukortn gedurende het derde kwartaal. Voor Bali en Lombok viel, zooals reeds werd vermeld, tengevolge van de verbetering van den gezondheidstoestand, de laagste sterfte in het vierde en de grootste sterfte in het tweede kwartaal. De hoogste geboortecijfers vielen voor geheel Java en Madoera in het tweede kwartaal 1936, met uitzondering van Jogjakarta, waar de hoogste geboortecijfers gevonden werden in het eerste kwartaal. De langste geboortecijfers vielen voor geheel Java en Madoera in het vierde kwartaal, met uitzondering van Soerakarta, waar de laagste cijfers genoteerd werden gedurende het derde kwartaal. Op Bali en Lombok stierven in 1936 31 391 (in 1935 27 658) personen, geboren werden 21 O';s (in 1935 21981) kinderen. Er zou dus een geboorte-tekort zijn geweest van 10 316 (in 1935 5577). De geboortecijfers op Bali zijn echter, naar bekend is, onbetrouwbaar. GEZONDHEIDSZORG 291 De hoogste geboortecijfers voor Bali en Lombok vindt men in het tweede kwartaal, de laagste in het vierde kwartaal. Ook voor de beoordeeling van de sterftecijfers in de voornaamste plaatsen van Nederlandsch-lndië is voor het jaar 1936 wederom afgezien van het gebruik van promille-cijfers, daar ook in de steden het zielental der verschillende bevolkings groepen, met uitzondering van die der Europeanen en met Europeanen geiijk gestelden, niet nauwkeurig bekend is. Ter vergelijking met het jaar 1935 zullen dus ook hier slechts de absolute sterftecijfers opgegeveu worden. Het aantal sterfgevallen was in 1936 grooter dan in 1935 in de volgende plaatsen: Bondowoso (vermeerderd met 27,8 %), Kediri (27,3 %), Poerwokerto (19,4 %), Öoekaboemi (lö,ö %), Probolinggo (lö %), Aladioen (13,4 %), Padang (12,1 %), Medan met Belawan (11,8 %), terwijl in Semarang, tialatiga, Mage lang, Jogjakarta, Soerakarta, Blitar, Tjiamis en Samarinda de toename van het aantal sterfgevallen in 1936 beneden de lU % van het aantal sterfgevallen in 1935 bleef. Een vermindering van het aantal sterfgevallen in 1936 tegenover 1935 ver toonen: üaroet %), Pekalongan (20,9 %), Amboina ('20,0 %), Bahkpapun (16,4 %), Tjilatjap (15,1 %), Makassar (13,7 %), Palembang (13,2 %), (Jheribon (11,3 %), Banjoewangi (11,2 %) en Toeloengagoeng (10,/ %), terwijl Baiavia (met Meester Gornehs), Buiteuzorg, Bandoeng, 'legal, Soerabaja, lUodjokerto, Alalaug, Pasoeroeau, iSabang, Pontiauak en Manado een vermindering vertoonen van mmder dan 10 %. Een toename van het aantal sterfgevallen zal, zoo deze binnen redelijke grenzen blijft, meestal toegeschreven kunnen worden aan de natuurlijke toename dvi bevolking. Een buitengewoon groote toename van het aantal sterfgevallen tegen over een voorafgegaan jaar wijst op andere oorzaken. Maiaria, lougtuberculose, pneumonieën, typnus en baciüaire dysenterie eisenen in het algemeen nogal veel Slachtoffers onder de Inheemsche bevolking. In vele streken, vooral op het platte land, wordt het sterftecijfer ook sterk beïnvloed door de nog steeds zeer hooge zuigelingensterfte. De daling van het aantal sterfgevallen in vele groote plaatsen op Java en Madoera is gedeeltelijk te danken aan het uitblijven van epidemieën en aan den algemeen verbeterden gezondheidstoestand onder de Inheemsche bevolking. In de hoofdplaatsen Bandoeng cii vooral in Garoet heeft het zeer verminderde aantal sterfgevallen aan pest in 1936 tegenover 1935 de aigemeene vermindering van het aantal sterigevalkn sterk beïnvloed. Zoo verminderde in Uaroet het aantal sterfgevallen aan pest in 1936 met 66,6 % tegenover 1935, dat te Bandoeng met 45.ö 7 O tegenover 1U35. De gegevens omtrent sterfte en geboorte in de Buitengewesten zijn ook over 1936 scliaarsch en onbetrouwbaar. 2. Opleiding van geneeskundig en ander technisch personeel In de opleiding voor mantri-verpleger (verpleegster) en vroedvrouw kwam geen verandering. In 1936 werden aan het Geneeskundig Laboratorium te Batavia-C. 10 leerlingen opgeleid tot gediplomeerde analysten (bactenologen en scheikundigen). De vijfjarige opieiding voor tandarts aan de bc-hool tot opleiding van Indische tandartsen te iSoerabaja werd in 1936 gevolgd door 62 leerlingen, terwijl bij het afgenomen eindexamen aan 10 leerlingen het Indisch tandartsdiplonia kon worden uitgereikt. De Nederlandseh-Indische artsenschool te Soerabaja telde 328 leerlingen. Aan 25 leerlingen werd het indisch-artsdiplonia uitgereikt. 3. Intensief hygiëne-werk en medisch-hygiënische propaganda Demonstratie Regentschaps-Gezondkcidsdicnst en Opleidingscentrum Poer- W-jlicrto. Een beschrijving van de principes der organisatie van dezen dienst zoowel als van het werkprogramma werd reeds gegeven in het Verslag over 193.J DÉ SOCIALE TOESTAND 292 (blz. 315). De opleiding van personeel vormde in 1936 een belangrijk deel der werkzaamheden. .Een algemeene beschrijving van het werk van dit „proefterrein" van den Dienst der Volksgezondheid vindt men in liet boek : „Intensief Hygiëne-Werk en Mediscli-Hygiënische Propaganda van den Dienst der Volksgezondheid in Nederlandsen-lndië". Het programma van dezen Regentschaps-Gezondheidsdienst omvatte in 1936 de volgende werkzaamheden: huis-aan-lmis propaganda door hygiëne-mantri's; lezingen en demonstraties voor schoolkinderen; openbare lezingen en demon straties; lezingen en demonstraties voor onderwijzers, voor speciale groepen, enz.; oriëntetrend onderzoek; hygiënische inspecties van woonhuizen en erven, brood bakkerijen, limonade-fabrieken, pasars, warongs, enz.; laboratorium-onder zoekingen speciaal van urine, ontlasting en bloed; haemoglobine-onderzoekingen; speciaal hygiënewerk op de scholen; het werk der hygiëne-centra voor zwangeien, kraamvrouwen en zuigelingen; propaganda in de desa's omtrent hygiëne voor zwangeren, zuigelingen, enz.; propaganda betreffende het voorkomen van bodem en waterverontreiniging, framboesia, pokken, enz.; propaganda voor het koken van drinkwater; het verzamelen van geboorte- en sterftecijfers en het bestudeeren van de verzamelde gegevens; oriënteerend onderzoek omtrent malaria, inclusief mus kieten, milt-index, en het onderzoeken van bloedpraeparaten op malaria; alge meene administratie en controle. Op 1 Januari 1936 werd het regentschap Poerwokerto opgeheven en een nieuw regentschap Banjoemas gevormd. Dit nieuwe regentschap Banjoemas, dat bestaat uit het oude regentschap Poerwokerto en een deel van het oude regentschap Banjoemas, is voor een Demonstratie Regentschaps-Gezondbeids di( nst te groot. Sinds de oprichting van den Demonstratie-Dienst te Poerwokerto is deze Dienst door vele buitenlandsclie bezoekers bestudeerd, zoodat de dienst nu in het buitenland bekend staat onder den naam „Regency Health Unit Poer wokerto". Om deze redenen kwamen het Binnenlnndsch Bestuur en de Dienst der Volksgezondheid overeen : (l<n Dienst het gebied en den naam van het oude regentschap Poerwokerto te laten. In dit gebied wordt langzamerhand een compleet programma voor een kleinen Gezondheidsdienst uitgevoerd. Het gebiedsdeel van het oude regentschap Hanjoemas, hetwelk bij Poer wokerto is gevoegd, wordt gebruikt als een demonstratie van een kleinen Gezond heidsdienst, welke door een regentschap wordt bekostigd. In dit gebied zullen d>: werkzaamheden verricht worden door personeel, dat door den Regentschaps raad wordt betaald. Dit gebied wordt ook gebruikt als opleidingsterrein voor het practisch werk van de leerlingen van de Hygiëne-Mantri-School. Hygiëne-Mantri-School. Den eersten tijd na de oprichting van den Demon stratie-Regentschaps-Gezondheidsdienst tevens Opleidings-Centrum te Poer wokerto werden daar geregeld door den leider en de mantri's van dien Dienst mantri-propagandisten opgeleid voor het practisch desawerk. Ééns in de week kregen de mantri's ook een theoretische les in hygiëne. Deze opleiding, welke ten hoogste drie maanden duurde, bleek echter niet grondig genoeg te zijn. Het was noodig, dat de Dienst der Volksgezondheid een School tot Opleiding van Hygiëne-Mantri's oprichtte, welke volwaardige hygiëne-mantri's zou kunnen afleveren aan regentschappen, landschappen en andere ressorten, welke grondig opgeleide krachten voor het intensieve hygiëne-werk noodig hebben. De school, die op 1 April 1936 werd geopend, is eenvoudig ingericht en de opleiding is op een eenvoudige leest geschoeid. De opleiding duurt IJ jaar, waarvan 9 maanden worden gewijd aan practisch werk en 9 maanden aan theorie. Als regel worden slechts diegenen tot deze school toegelaten, die afkomstig zijn van regentschappen of andere ressorten, waar hun na voltooide studie een werkkring wordt verzekerd. Deze opleiding van I.V jaar is voldoende om een hygjëne-mantri geschikt te maken voor algemeen hygiëne-werk in een willekeurige streek. Voor propaganda be treffende speciale ziekten of toestanden kan verdere opleiding gegeven worden door de verschillende specialisten; een hygiëne-mantri met een algemeene opleiding bijv. zal verder kunnen worden opgeleid voor leprawerk of trachoom- GEZONDHEIDSZORG 293 i. Wetenschappelijke onderzoekingen Landshoepol-inrichting en Instituut Pasteur. Ook 1936 stond nog in het teeken der pestvaccinatie, ofschoon de bereiding van het levend vaccin niet meer zoo remmend op de andere werkzaamheden heeft gewerkt als in 1935 het geval was. De productie bedroeg ruim 2000 Liter, waarmede in den loop van bestrijding of iets anders door den dokter op de plaats, waar hij aan het werk zal worden gezet. De Afdeeling Medisch-Hygiënische Propaganda. Het werk van het Kantoor van de Afdeeling Medisch-Hygiënische Propaganda te Batavia-Centrum, dat een afdeeling van het Hoofdkantoor van den Dienst der Volksgezondheid is, is op de volgende wijze ingedeeld: I. Administratie: Algemeene administratie; correspondentie; administratie van demonstratiekarren; administratie van voorraden; het opstellen van rap porten; het aanmaken van formulieren en ander drukwerk. 11. Uitrusting en materieel: Het vervaardigen en distribueeren van materieel; platen, lantaarnplaatjes, foto's, flims, bulletins, enz. en controle op het onderhoud van materieel in het algemeen. 111. Films en fotografisch werk: foto's; gekleurde en ongekleurde lantaarn plaatjes; vergrootingen; reproducties; gekleurde foto's; het klaarmaken van films, omvattend het opnemen, afdrukken, invoegen van titels, enz. IV. Studies: Het bestudeeren en beproeven van hulpmiddelen en methoden. In het film- en foto-atelier wordt fotografisch werk van allerlei aard verricht. In het teeken- en timmer-atelier worden hulpmiddelen over verschillende hygiënische onderwerpen uitgevoerd om gebruikt te worden voor een eenvoudige millioenen-bevolking. Vele formulieren zijn gemaakt en verspreid voor het verzamelen van gegevens, welke worden gebruikt voor het bestudeeren van de resultaten, den aard van het werk en de uitbreiding daarvan en voor de samenstelling van rapporten. O.a. mogen worden genoemd de formulieren voor oriënteerend onderzoek; voor inspectie van huizen, scholen, latrines, enz.; voor dagrapporten en maand verslagen; voor hygiëne-mantri's, vroedvrouwen, microscopisten, enz.; voor registratie van medisch onderzoek van schoolkinderen; voor geboorte- en sterfte bevvijzen; voor rapporten over het gebruik van films, toestellen, enz. Dank zij de verstrekking door de Afdeeling van de formulieren voor de geboorte- en sterfte-bewijs-systemen kunnen deze systemen worden voortgezet of geëntameerd. In 1936 werd door de Afdeeling Medisch-Hygiënische Propaganda in samen werking met het Kantoor voor het IJkwezen een nieuwe schaal voor het wegen van schoolkinderen ontworpen. Deze schaal is een soort unster (Romeinsche balans). Wat het ontwerpen van materieel betreft, kan gemeld worden, dat in 1936 10 nieuwe demonstratie-platen werden gemaakt, zoomede 2 nieuwe films („Malaria en sawahbeplanting" en „Behandeling van framboesia"). Ook werden 33 nieuwe copieën van oude films gemaakt en 21 oude filmcopieën afgeschreven. Verder werden in het foto- en film-atelier 9100 voet negatief film gebruikt, 139 356 voet positief film gebruikt en 355 nieuwe foto's opgenomen. Verder werden 104 reproducties, 1439 afdrukken, 725 vergrootingen en 90 lantaarnplaten gemaakt. In de timmer- en teekenafdeeling werden 90 schetsen, 2 nieuwe groote schema's, 73 titels, 3 inktteekeningen, 4 nieuwe calquen, 14 poster-platen, 8 groote kaarten, 200 lichtdrukken en 18 geteekende platen van in het Engelseh vertaalde formulieren gemaakt. Gedurende 1936 werden door de Afdeeling 5 Korte Berichten uitgegeven. Het aantal verzendingen door de Afdeeling Medisch-Hygiënische Propaganda gedurende 1936 was: van films 46, van materieel 79, van platen 279, van druk werken 172, von diversen 40. DE SOCIALE TOESTAND 294 het janr in 5 gewesten (afdeelingen) (re)vaccinaties werden verricht volgens onderstaande tabel. De actieve immunisatie van het Leger tegen tetanus is in 1936 voortgezet, zij het om prnctische redenen met eenigszins gewijzigde techniek. Ook in 1936 deed zich geen enkel accident voor, zoodat deze immunisatie ook in 1937 zal worden voortgezet. Geneeskundig haboratorium Batavia-Centrum. In 1936 vond hier de hul diging plaats van Prof. Dr. G. Grijns, bij gelegenheid van het bereiken van zijn 70sten jaardag, waarbij het laboratorium ter herinnering aan zijn eminenten vroegeren medewerker en oud-directeur een bronzen plaquette werd aangeboden, de beeltenis dragend van Prof. Grijns. Bacteriologische Afdeeling Wetenschappelijk onderzoek: 1. Het bongkrck-nndcrzock. Aangezien in een waterput Bact. Cocovenenans gevonden werd te midden van putten, die deze bacteriën niet herbergden, v een begin gemaakt met de uitvoerige analyse van elk van de watermonsters, waarin Cocovenenans werd gevonden, zonder dat dit nog tot bepaalde conclusies kon leiden. 2. Het Trichinella-onderzoek werd voortgezet. Bij één proef met 16 witte ratten en 20 wilde huisratten bleek de grootere gevoeligheid voor de trichineuze infectie van de laboratorium-albino-rat (die steeds op vegetarisch voedsel leeft) boven die van huisratten, ondanks het feit dat de eersten de gevangenschap minder goed verdragen. 3. Op verzoek van de Tuberculose-Studie-Commissie werd in samenwerking met Prof. Dr. J. E. Dinger een aanvang gemaakt met de type differentiatie der tuberk el bacillen, alhier geïsoleerd, terwijl tevens de medewerking werd gevraagd van de artsen, die tuberculose-patiënten behandelen, die in contact zijn geweest met tuberculeus vee. 4. Het vibrio cl Tor-onderzoek werd voortgezet. Zooals de stand van het onderzoek thans is, is het niet eenvoudig de verwantschap tusschen de vibrio el Tor en de vibrio cholerae al of niet te verwerpen. 5. Een onderzoek werd begonnen naar de bruikbaarheid van de typhus diagnostiek volgens de methode van Wilson en Blair. Het bacteriologische routine-onderzoek nam weer toe: in totaal vonden in 1936 op deze afdeeling 18 019 (in 1935 13 371) onderzoekingen plaats; het grootste gedeelte ( + 12 000) hiervan bestond uit onderzoek op typhus en dysenterie. Niettemin bleef liet percentage positieve uitslagen hetzelfde. 1. Reactie van Widal. In 1936 werd de indruk verkregen dat de Widal bij paratyphus A later en niet zoo regelmatig positief werd als bij typhus. GEZONDHEIDSZORG 295 In gevallen van typhus was de Widal bij de drie rassen in ongeveer 83 % positief (Europeanen 84 %, Chineezen 86 %, Inlanders 78 %). In gevallen van parathyphus A liepen de positieve Widals voor de ver schillende landaarden sterk uiteen (37 % voor Europeanen, 59 % voor Chineezen en 62 % voor Inlanders). 2. Salmonellosen. De reeds in vorige Verslagen beschreven typen werden ook thans weer aangetroffen. Over het algemeen genomen blijken de Salmonella's veel meer voor te komen dan men vroeger dacht. Zeer merkwaardig was het, dat in 1936 een duidelijke toename der morbiditeit voor typhus en Flexner-dysenterie bij Chineezen en Inlanders viel waar te nemen. In 1936 kon geen seizoensinvloed geconstateerd worden voor typhus. 3. Bacillaire dysenterie. De verdeeling over de typen onder de zieken was als volgt: Shiga 49 x (waaronder 6 gevallen van Buitenzorg en 11 gevallen vnn Grogol), Schmitz 3 x, Sonne 90 x, Flexner-groep 501 x. Als in vorige jaren was de rol van de Shiga voor Batavia dus gering en die voor de Flexner-groep groot. 4. Tropical-Tnphus. In het geheel werd 75 x een ngglutinatie waar genomen, waaronder slechts 8 x met de Kingsburry-stam; 42 0 — x 19 agülu tinatie in Batavia en 25 er buiten. De 8 agglutinaties met de KingsbuH-v-s+am kwamen uitsluitend onder Inlanders voor; de overige 67 0 — x 19 agslutinaties 15 x bij Europeanen. 21 x bij Chineezen en 31 x bii Inlanders. Voorloopig blijkt van eenige localisatie in Batavia geen sprake te zijn. 5. Diphtherie. Te<?en het eind van 1936 kwamen de meeste gevallen voor. In totaal werden 113 gevallen gediagnostiseerd (er werden echter meer stammen geïsoleerd); hieronder waren 3 gravis gevallen, welke echter nllen lich f verliepen en zonder complicaties, de mitis-stammen kwamen het meest voor. 6. Tuberculose. 139 maal kon de diagnose of door de dierproef of door de kweek of door beiden gesteld worden. 7. Meningitis. 23 x werden tuberkelbacillen geïsoleerd, 13 x pneumococ cen, 9 x influenza bacteriën, 2 x meningococcen, 2 x streptococcus haemoly ticus, 1 x typhus bacteriën. 8. Sepsis. 5 x kon streptococcus haemolyticus, 3 x pneumocoecen en 6 x streptococcus anhaemol, pleiomorphus A worden gekweekt, ook in 1936 weer geen viridans (Gundel), Serologische Afdeeling Research. 1. heptospirosis-vaccinatie. Aan de hand van één bepaalden stam werd rngegnan, dat de beste vaccinatie modus van cnvine die is met een levenden avirulenten stam, dat echter ook antigenen, verkregen door culturen 1 a 2 maal te verwarmen bij 56°, zeer goed voldoen. 2. Andere longabcessen bij ratten van de kweek. Hieruit konden slechts zoo nu en dan Friedlander bacteriën worden gekweekt, zoodat dit micro-organisme, dat een commensaal is bij enkele albino-ratten, hier niet voor den veroorzaker kan worden aangezien. Uit de gezwollen lymphklieren bleek dit echter wel vrrj regelmatig mogelijk te zijn, zoodat hier wel aan een oorzakelijk moment gedacht werd. Door een verzwakkend moment moet deze commensale infectie tot een ziekte opwekkende infectie geworden zijn. Het scrologisch routine-onderzoek nam enorm toe en wel van 15 970 onder zoekingen in 1935 tot 22 663 in 1936. 1. Tusschen de reactie volgens Wassermann en die volgens Sachs Georgi werd in 91,1 % bij de sera en in 81,4 % bij de lumbaalvochten overeenkomst gevonden. Van de totaal ingezonden sera was 22,5 % positief volgens de Wassermannsche reactie en 24.5 % volgens de S.G., voor de lumbaalvochten waren deze getallen resp. 17,6 % en 11,2 %. DE SOCIALE TOESTAND 296 In gevallen van syphilis in het 2de stadium waren de Wassermann en de Sachs Georgi steeds maximaal positief. 2. Justitieel onderzoek werd aangevraagd voor het onderzoek van 817 voor werpen op de aanwezigheid van menschenbloed; hiervan bleek 26,4 % positief te zijn en in 9,7 % viel dit onderzoek min of meer dubieus uit. Voorts werd in 24 gevallen gevraagd naar de aanwezigheid van sperma, dat in ± 50 % positief uitviel. 3. Serologisch onderzoek naar leptospircn-infectie werd 35 x aangevraagd, 14 x was dit positief met verschillende typen; merkwaardig hoe agglutinaties met het Rachmat-type in hoofdzaak in het Westelijk deel van onzen Archipel voor komt (ten W. van en agglutinaties met het Batavia-type ten Oosten van Batavia, terwijl agglutinaties met het Europeesche type tot nu toe slechts voorkwamen aan de kust (ook 1 x in het centrum van Borneo). 4. Onderzoek van water, limonades, enz. 891 monsters werden ontvangen voor bacteriologisch onderzoek en 34 monsters voor chemisch onderzoek. Het totaal aantal onderzoekingen in het Afdeelingslaboratorium voor Midden- Java te Semarang over het jaar 1936 bedroeg 36 857 (in 1935 32 252). De toename werd voornamelijk veroorzaakt door de stijging van de typhus-, dysenterie- en malaria-onderzoekingen. Bovendien werd in 1936, op speciaal ver zoek van het Hoofd van den Dienst der Volksgezondheid en het Hoofd van het Centraal Geneeskundig Laboratorium, vibrionen-onderzoek verricht, 2915 mate rialen omvattende, met 30 x positieven uitslag. Afdeelingslaboratorium te Soerabaja 1. Dienstreizen. Ten behoeve van drinkwateronderzoek werden in 1936 van het Afdeelingslaboratorium uit 7 dienstreizen ondernomen. 2. Bacteriologische en parasitologische afdeeling. Op deze afdeeling werden 2849 (1035: 2230) reacties van Widal verricht, waarvan 1249 positief op typhus, 168 op paratyphus A en 11 op paratyphus B; onderzoek van bloedculturen op typhus en paratyphus 3945 (1935: 3244), waarvan positief op typhus 782, para typhus A 111 en paratyphus B 10; 1782 (1935: 1391) onderzoekingen van faeces op bacillaire dysenterie, waarvan 296 positief; 2585 (1935: 2118) monsters van ontlasting werden onderzocht op protozoën, wormeieren, enz. (als bijzonder geval werden eieren van clonorchis sinensis aangetoond); op cholera 1 (1935: 11) monster faeces, met negatief resultaat; 22 (1935: 16) keer werd bloed onderzocht op de ziekte van Bang, met steeds een negatief resultaat; van de 159 (1935: 99) serologische reacties op vlektyphusachtige ziekten kon 10 (1935: 3) keer een positief resultaat worden geboekt. Bacteriologisch onderzoek van verschillende punctievloeistoffen had 456 (1935: 531) keer plaats; 661 (1935: 483) keer werd materiaal op tuberculose onderzocht, w.v. 134 (1935: 106) positief; 1605 (1935: 1565) op gonococcen, w.v. 490 (1935: 290) positief; 1552 (1935: 1394) op diph therie, w.v. 494 (1935: 356) positief; 148 (1935: 62) op lepra, w.v. 2 (1935: 18) positief. Het aantal malaria-praeparaten voor klinisch-diagnostisch onderzoek bedroeg 754 (1935: 388), w.v. 80 (1935: 32) positief; bloedmonsters op sepsis 38 (1935: 37), w.v. 12 positief; faeces werd 22 (1935: 19) keer op bloed onderzocht. In het geheel werden 68 (1935: 66) autovaccins bereid tegen verschillende aandoeningen. De reactie van Aschheim-Zondek werd 163 (1935: 123) keer verricht, waarvan 79 positief, 83 negatief en 1 twijfelachtig. Op Paul-Bunnel reactie werden 10 (1935: 30) sera onderzocht. 3. Serologische afdeeling. Het aantal onderzoekingen bedroeg hier 28 689 (1935: 25 498), meerendeels afkomstig van ziekeninrichtingen en poliklinieken van het Gouvernement en de Zending. Op pest werd onderzocht materiaal afkomstig van 145 cadavers, waarbij vier maal een positief resultaat werd verkregen. De pestpatiënten waren in het district Kebontjandi (Tengger) overleden. GEZONDHEIDSZORG 297 4. Chemische afdeeling. Hier werden 484 (1935: 610) monsters bacterio logisch en op conserveermiddelen onderzocht (237 aer-blanda- en 247 limonade monsters) . Het aantal bacteriologisch onderzochte drinkwatermonsters bedroeg 182 (1935: 187), terwijl 27 (1935: 14) watermonsters van zwembaden werden onderzocht. Materiaal voor physiologisch-chemisch onderzoek werd 206 (1935: 145) keer ontvangen (bepaling van bloedsuiker, glucose-, ureumgehaite, enz.). 5. Bijzondere onderzoekingen. De aetiologie van eenige bijzondere infectie ziekten kon in 1936 worden opgehelderd. Het aantal der op het Gewestelijk haboratorium te Makassar in 1936 ver richte onderzoekingen bedroeg 31226 (1935: 19 744 onderzoekingen), dus een toename met + 60 %, hetgeen voornamelijk toegeschreven moet worden aan het malaria-onderzoek in de Buitengewesten. Er waren o. a. 20 716 onderzoekingen op malaria ( entomologische onderzoe kingen inbegrepen), 1000 op typhusdysenterie, 496 op tuberculose en 340 op lepra. Malaria. De malaria-explosie in Zuid-Celebes (eind 1935 —begin 1936) gaf aan leiding tot een uitgebreid bloedonderzoek, dat in de maanden Februari—Maart (de epidemie had toen reeds haar hoogtepunt overschreden) bij + 4500 personen werd verricht, waarbij alsnog een parasieten-index van + 45 % werd gevonden. Typhus. Bij 159 personen werden 29 maal typhusbacillen en eenmaal parat. A-bacillen geïsoleerd. Bacillaire dysenterie. Op een aantal van 608 onderzoekingen werden 103 maal dysenteriebacillen gevonden. De paraffineconserveeringsmethode (zie Verslag 1935) heeft ook in 1936 een bevredigend resultaat opgeleverd. Tuberculose. Sedert de oprichting van het tuberculose consultatiebureau in 1935 nam het aantal inzendingen met + 200 % toe. Er werden 496 onder zoekingen verricht, 130 maal met positief resultaat. hepra. Te Makassar werd bij 146 personen 67 maal de bacil van Hannsen aangetoond. Ratten onderzoek. Op pest werden 247 ratten onderzocht, waarvan afkomstig waren 108 van schepen en prauwen, 135 van pakhuizen en 4 uit de stad. Gouvernements drinkwaterleiding Makassar. Er werden 1925 watermonsters bacteriologisch onderzocht. Aan de wijziging van het coagulatie-systeem en den ombouw der vóórfilters (zie Verslag 1935) moet het worden toegeschreven, dat de looptijden der biologische filters aanzienlijk waren toegenomen. Van de werkzaamheden van het Proefstation voor Waterzuivering te Bandoeng kunnen worden vermeld de onderzoekingen ten behoeve van: a. de waterleidingen van Cheribon, Lembang, Malang, Wonosobo, Balik papan, Pladjoe, Badjoeban, Tarakan, Batoeradja, Lawang, Watampone, Tjimahi, Pontianak, Bandjermasin, Pekalongan, Tangerang, Tandjoengpinang en verschil lende kleinere plaatsen; b. de afvalwaterzuiverings-installatie der Gemeente Bandoeng, waarbij het rottingsproces in de Imhoff-tank nader werd bestudeerd, alsmede de verdere behandeling van het tank-effluent en de toepassingsmogelijkheden van het rottingsgas; c. de luchtbehandeling in de proefinstallaties te Bandoeng en Batavia en in enkele uitgevoerde of in uitvoering zijnde installaties in gebouwen en spoorweg rijtuigen. Periodieke wateronderzoekingen werden verricht te Bandoeng, Soekaboemi, Tjiandjoer, Tasikmalaja, Garoet, Tangerang, Lembang, Rangkasbitoeng en Tandjoengkarang/Telokbetong. DB SOCIALE TOESTAND 298 Het aantal onderzochte monsters bedroeg voor bacteriologisch onderzoek 1954 en voor chemisch onderzoek 782. De volgende publicaties zagen het licht: I. Jaarverslag 1935. 11. C. P. Mom: Biologische sterilisatie van drinkwater. Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië 76 (1936). 111. N. D. R. Schaafsma: De wenschelijkheid en toepassing van dwingende maatregelen ter bevordering van de afname van leidingwater. Technische Mededeelingen, N°. 6 (1936) der Vereeniging voor Locale Belangen. Voorkoming en bestrijding van besmettelijke ziketen en volksziekten. De beteugeling en voorkoming van besmettelijke ziekten in Nederlandsch- Indië is geregeld in de Epidemie-ordonnantie (I. S. 1911 n°. 299, zooals sedert gewijzigd en aangevuld), welke van toepassing is op de volgende ziekten: pest, cholera, pokken (variola en variolois), diphtherie, buiktyphus (typhus abdomi nnlis) en paratyphus A, bacillaire dysenterie en meningitis cerebrospinalis epidemica. Over het onderwerp pest kan ditmaal in betrekkelijk gunstigen zin worden gerapporteerd. Sinds de ingebruikneming van Otten's pestvaccin in 1935 was er regelmatige vooruitgang. Terwijl in de Buitengewesten wederom geen pest gevallen werden waargenomen, zijn op Java in 1936 6227 pestgevallen vast gesteld, waarvan 6187 sterfgevallen. In vergelijking met 1935 is het pestcijfer méér dnn de helft gedaald; ten opzichte van het topjaar 1934 gaat de daling verder en wel tot bijna een vierde. Men moet tot het jaar 1932 teruggaan om een ongeveer even gunstig beeld te vinden. De verdeeling der waargenomen pestgevallen over de landaarden is als volgt: Europeanen 12 pest- en 9 sterfgevallen; Vreemde Oosterlingen 70 pest- en 66 sterfgevallen; Inlanders 6145 pest en 6112 steifgevallen. Evenals in de voorafgegane jaren 1933, 1934 en 1935 w~as ook in 1936 het grootste deel der gevallen afkomstig uit West-Java. De cijfers der verschillende gewesten bedroegen: West-Java 4525 pest- en 4490 sterfgevallen; Midden-Jnva 1602 pest- en 1601 sterfgevallen; gouvernement Jogjakarta 94 pest- en 92 sterf gevallen; Oost-Java 6 pest- en 4 sterfgevallen. De omvang van het pestgebied, met name de voornaamste haard de Priangan, was weinig veranderd. De meeste neiging tot uitbreiding vertoonde nog de pest haard in het gebied van den Goenoeng Slamat, op de grens der residenties Peka longan en Banjoemas, waar de besmetting zich geleidelijk in Oostelijke en Zuide lijke richting verbreidde. Terwijl aan de bestaande haarden enkele nieuwbesmette onderdistricten werden toegevoegd, vielen eenige verbeterde onderdistricten af. In het Jogjasche werd de infectie voor het grootste deel bedwongen; een explosie van longpest, in Maart jl. aldaar opgetreden, dient als opzichzelfstaand incident te worden beschouwd. In de residentie Kcdoe handhaafde zich een vrij verspreide endernie met een zekere hardnekkigheid, zij het niet in ernstige mate. Eenige uitbreiding stond hier tegenover gedeeltelijke verbetering. In de residentie Cheribon viel een lichte vermeerdering waar te nemen, in de residentie Priangan was de toestand stationnair. De longpest bleef zich op de gewone wijze in kleine series te midden der builenpestendemie voordoen. Afzonderlijke vermelding behoeft de evengenoemde rampspoedige uitbarsting met 71 dooden in het heuvelland van Zuid-Jogja, buiten het eigenlijke pestgebied, waar bij de onkundige bevolking te laat argwaan werd gewekt. Na het bekendworden van het onheil werd de besmetting snel gesmoord. Het totaal aantal longpestgevallen in 1936 beloopt 772, welk getal zich als volgt over de verschillende residenties laat verdeelen: 592 in West-Java en 180 in Midden-Java. GEZONDHEIDSZORG 299 De inlichting sdienst moest ondanks de verbetering der epidemie onverzwakt worden gehandhaafd. Geleidelijke aanvulling der formaties leidde tot vollediger bezetting en verbeterde functioneering. Het personeel kan thans ook systema tischer worden opgeleid. De voorziening met controleerend personeel daarentegen ondervindt bezwaren. De uitoefening van den inlichtingsdienst kon zonder moeilijkheden met de bevolking verloopen; men ziet thans meerendeels de noodzaak van de doodschouw wel in. De bestrijding werd krachtig voortgezet zoowel met behulp der vaccinatie als door middel van woningverbetering. De vaccinatie met liet middel van Otten vond tijdig overal plaats bij het oploopen der wekelijkschc pestcijfers. In de maanden September en October vond door het geheele pestgebied een stelselmatiger herinenting plaats als voor zorg tegen de stijging in het regenseizoen, den West-moesson. Het aantal inentingen, in 1936 verricht, bedroeg 1 827 629, uiteraard grooten deels revaccinaties. De gunstige ervaringen, reeds gedurende 1935 met Otten's pestvaccin opge daan, werden ten volle bevestigd. Ongewenaohte gevolgen kwamen niet voor; de lieilvolle uitwerking daarentegen staat buiten twijfel. Spontane teruggang vertoont de epidemie, voorzoover bekend, niet en derhalve mag aangenomen worden, dat de waargenomen opvallende verbetering voortvloeit uit het immuni seerend vermogen van het aangewende vaccin. De uitvoering van het enorme vaccinatie-schema verliep op vlotte wijze. De bevolking werkt mee om do pestinenting te doen slagen. Met de woningverbetering werd inmiddels onverpoosd voortgegaan, naar gelang de beschikbare middelen dit gedoogden. Gunstige omstandigheden droegen bij tot het bereiken van oen hooger eindcijfer ten bedrage van 53 418 huizen (gebouwen), waarvan 12 097 in het gouvernement Jogjakarta, 14 155 in de residentie Pekalongan, 5992 in de residentie Cheribon en 20 274 in de residentie Priangan. De omvang van het in het verbeterd gebied toegepaste bouwtoezicht der Pestbestrijding neemt uiteraard geleidelijk toe. Het aantal nieuwe huizen, in 1936 onder dit toezicht gebouwd, beloopt een getal van 55 088. Polihen. Het armtal gerapporteerde pokken-gevallen op Java en Madoera bedroeg in 1936 slechts één (1935 :10) en wel in de afdeeling Buitenzorg. Door de Buitengewesten werden gerapporteerd 79 gevallen (1935: 32), waarvan 1 te Palembang, 3 te Paloe en 75 te Boeol in het gewest Manado (1935: 23). Cholera kwam ook gedurende 1936 niet voor, evenmin als gele Tioorts. Aangezien in Nederlnndsch-lndië verschillende muskietensoorten voorkomen, waarvan bekend is. dat zij gele koorts kunnen overbrengen, bleef ook in 1936 de invoer van gele koorts-virus verboden (I. S. 1931 n°. 454). Ti/plnis abdominalis. Voor Java en Madoera bedroeg het aantal gerappor teerde gevallen 4325 met 729 sterfgevallen, tegen resp. 3390 en 575 in 1935. Ongeveer een derde dezer Bevallen kwam ook nu weer op rekening van de hoofd steden Batavia met 572 (1935: 489), Semarang met 258 (1935: 272) en Soerabaja met 379 (1935:358) gevallen. De cijfers voor de Buitengewesten zijn 489 met 49 sterfgevallen (1935: 476). De meeste gevallen werden gerapporteerd van Manado, n 1.'148 (1935: 153) en van de Oostkust van Sumatra, nl. 83 (1935: 130) gevallen. Paratyphus A. Het aantal gevallen op Java en Madoera bedroeg 582, waar van 29 met doodelijken afloop (1935:323 gevallet] met 3 sterfgevallen). In de Buitengewesten werden 34 gevallen waargenomen (1935:24), waarvan 1 met doodelijken afloop. Diphtherie. Het aantal gevallen van deze ziekte bedroeg voor Java en Madoera 477 met 59 sterfgevallen, tegen resp. 551 en 62 in 1935. Hiervan waren JSKTUKKKINGKX MET HET BUITENLAND 3 HOOFDSTUK I DE STAATKUNDIGE TOESTAND A. BETREKKINGEN MET HET BUITENLAND 1. Nederlandsch-Indië en de Volkenbond o. Organisatie van de Statoigcm eenschap. In I. S. 1936 n°. 599 is aanteeke ning gehouden van het K. B. 28 Aug. 1936 (N. S. n°. 99 B) betreffende de hernieuwde aanvaarding door Nederland van de verplichte rechtspraak van het Permanente Hof van Internationale Justitie. In I. S. 1936 n°. 167 is aanteekening gehouden van het K. B. 22 Febr. 1936 (N. S. n°. 87), bepalende de publicatie van het protocol van Genève van 14 Sept. 1929, nopens de herziening van het Statuut van het Permanente Hof van Inter nationale Justitie, welk protocol krachtens de beslissing van den Volkenbondsraad van 23 Jan. 1936 met ingang van 1 Februari d.a.T. in werking (rad. De economische sanctie-maatregelen, toegepast op het Koninkrijk Italië (vgl. Indisch Verslag over 1935, blz. 3), werden door Nederland beëindigd krachtens do K. Bn. 17 Juli 1936, welke in Nederlandsch-Indiè' zijn bekend gemaakt door plaatsing in I. S. 1936 nos. 448 en 449. Met ingang van 15 Augustus 1936 werden voor Indië de verschillende embargo's op den handel met Italië buiten werking gesteld. Bij de beantwoording van de, ingevolge de resolutie der Volkenbondsvergade ring van 25 Sept. 1935 ingestelde enquête nopens het staats- en burgerrechtelijk statuut der vrouw, werd door de Indische Regeering in hoofdzaak verwezen naar de coneordante regelingen op dit gebied in het moederland, terwijl de gegevens beperkt bleven tot de beschouwing van dit statuut onder vigueur van het Europeesch recht. Nopens het ingevolge de resolutie van den Volkenbondsraad van 11 Mei 1936 aan de leden van den Bond toegezonden tweede ontwerp van een verdrag voor steun aan behoeftige buitenlanders, gaf de Indische Regeering te kennen ook dit ontwerp voor Nederlandsch-Indië in het bijzonder onaannemelijk te achten, daar steunverleening aan uit de Aziatische gebieden afkomstige behoeftige personen in verband met de heterogene bevolking van Nederlandsch-Indië, waarvan een groot deel tot de bevolkingsgroepen dier Aziatische gebieden behoort, een zeer groot bezwaar vormt, terwijl een verdrag in den ontworpen zin bezwaarlijk in overeen stemming zal zijn te brengen met de eigenaardige moeilijkheden, welke reeds aan het stelsel der immigratie-bepalingen voor Indië zijn verbonden. b. Bestrijding van het misbruik van opium en andere verdoovende middelen. Het tijdens de van 8 tot 26 Juni 1936 te Genève gehouden conferentie nopens de onderdrukking van den sluikhandel in verdoovende middelen tot stand gekomen verdrag met bijbehoorend protocol werd met een enkel technisch-juridisch voor behoud, ook door Nederland, mede voor de overzeesche gewesten onderteekend. De Nederlandsche delegatie stond onder leiding van den oud-hoofdinspecteur der opiumregie, den heer J. H. Delgorge, regeeringsadviseur in internationale opium zaken en lid van de Raadgevende Commissie van den Volkenbond inzake den handel in verdoovende middelen. Met de door de Raadgevende Opiumcommissie in de aanbevelingen van haar 20ste zitting in 1935 voorgestelde verbeteringen, beoogende het brengen van meer uniformiteit in het stelsel van certificaten en vergunningen voor den internationalen handel in verdoovende middelen, kon door de Indische Regeering in het algemeen worden ingestemd. c. Gezondheidszorg. De vanwege het Far Eastern Bureau der „Health Section" van den Volkenbond georganiseerde derde internationale malaria-cursus werd, voor wat het theoretisch deel betreft, in Mei—Juni 1936 te Singapore gehouden. In aansluiting daarop volgde een practische cursus (terrein-werk) op DE FINANCIEELE TOESTAND 30 De accijns op bier, welke sinds 10 Januari 1934 werd geheven naar den maatstaf van f 5 per hl (verhoogd met 50 opcenten), werd bij Ord. van 14 Oct. 1935 (I. S. n". 502) met ingang van 1 Januari 1936 verhoogd tot f 6 per hl (plus 50 opcenten). Met ingang van 1 Februari 1936 werd het invoerrecht op sigarettenpapier tot 12 % en dat op sigaretten tot f 1 per kilo verlaagd (wet van 19 Dec. 1935; N. S. n°. 719, I. S. 1936 nos. 1 en 3), terwijl tegelijkertijd de accijns op sigaretten en gekorven tabak tot 30 % werd verhoogd (K. B. 20 Dec. 1935; N. S. n°. 723, I. S. 1936 nos. 2 en 3). Bij genoemd Kon. besluit werden tevens eenige technische verbeteringen aangebracht in de tabaksaccijns-ordonnantie (I. S. 1932 n°. 517). In verband hiermede werd bij R. V. in I. S. 1936 n°. 22 de tabaksaccijns-verordening (I. S. 1932 n°. 560) gewijzigd en aangevuld. Bij G. B. 28 Febr. 1936 n°. 17 (I. S. n°. 84) werden met ingang van 1 Maart 1936 de tarieven van pakhuishuur voor de bewaring van onbeheerde goederen en voor den opslag van goederen in publiek entrepot (I. S. 1932 n°. 214) voor het gouvernement Oostkust van Sumatra verlaagd. Het krachtens de Ord. van 23 Sept. 1935 (I. S. n°. 466] — bekrachtigd bij de wet van 11 Maart 1936 (N. S. n°. 900; I. S. n°. 185) — geheven uitvoerrecht van ondernemingsrubber en van niet met bijzonder uitvoerrecht belaste bevolkings rubber bedroeg in 1936 f 0,01 per 4- kilogram droog. Het in art. 1 van de Ord. van 31 Dec. 1934 (I. S. n°. 707) genoemd tijdvak van 1 Januari 1935 tot en met 30 Juni 1936, gedurende hetwelk geen uitvoerrecht zou worden geheven bij uitvoer uit Java en Madoera van aldaar geteelde tabak, werd bij G. B. 11 Mei 1936 n°. 7 (I. S. n°. 225) met één jaar verlengd. Bij de „Indische Eetorsiewet" (N. S. 1936 n°. 901; I. S. 1936 n°. 226) is de mogelijkheid geopend tot instelling van invoerverboden of beperkingen en tot heffing van een bijzonder invoerrecht ten aanzien van goederen uit landen, waar van het economisch verkeer met Nederlandsch-Indië niet door een handelsverdrag is geregeld en die Nederlandsch-Indië ongunstiger dan andere landen behandelen, dan wel op een wijze behandelen, welke in strijd is te achten met de levens belangen van Nederlandsch-Indië. De wijziging van den monetairen toestand, welke zich eind September 1936 voltrok, maakte het wenschelijk om de prijsstijging van goederen, als gevolg v;m de waardevermindering van den gulden, niet alleen door controle-maatregelen binnen zekere grenzen te beperken, doch ook gedeeltelijk door een verlaging van de invoerrechten op te vangen. Bij Ord. van 26 Oet. 1936 (I. S. n°. 572) — bekrachtigd bij de wet van 31 Dec. 1936 (N. S. n°. 916; I. S. n°. 718) — is tot laatstgenoemd doel, van 28 October 1936 af, de wet van 12 Dcc 1935 HST. S. n°. 698; I. S. n°. 626) tot heffing van 50 opcenten op de invoerrechten Duiten werking gesteld en werd de opcentenheffing tot einde 1936 in dier voege geregeld, dat voor de ingevoerde goederen aan invoerrecht geen hooger bedrag in guldens verschuldigd was dan vóór de depreciatie van den gulden. Dit werd bereikt door het opeenten-percentage terug te brengen tot 25 voor die aan een ad valorem recht onderworpen goederen, waarvan de belastbare waarde niet reeds voor den verderen duur van 1936 in de z.g. douane-prijscourant was gefixeerd. Daar voor die prijscourantgoederen het invoerrecht berekend bleef op basis van de oude prijzen, was voor deze categorie een verlaging van opcenten niet noodig. Zulks was ook het geval ten aanzien van de specifieke rechten, omdat deze relatief minder zwaar drukken naar mate de prijs stijgt. Bovendien werd aan de belangen van het minst draagkrachtig deel der bevol king, zoomede van enkele bevolkingsindustrieën (n.l. de strootjesnijverheid en de batikbedrijven) tegemoetgekomen door voor een aantal import-artikelen — voor heen aan een basisrecht van 10 of 12 % onderworpen — het invoerrecht tot 6 of 8 % terug te brengen. De financieele gevolgen van de vorenbedoelde voorzieningen werden — onge rekend de derving van een hooger bedrag van invoerrechten, dat door de waarde verhooging van importgoederen zou kunnen zijn verkregen — voor het resteerend deel van 1936 op f 650 000 en voor het jaar 1937 op f 3 750 000 geschat. Teneinde te voorkomen, dat het begrootingsaspeet zich o.m. door de voren vermelde maatregelen in ongunstigen zin zou ontwikkelen, werd tot een tijdelijke DE SOCIALE TOESTAND 300 te Batavia 67 (1935: 66), te Semarang 67 (1935: 82) en te Soerabaja 75 (1935: 96) gevallen. Uit de Buitengewesten werden 129 (1935:59) gevallen gemeld, waarvan 15 met doodelijken afloop. Bacillaire dysenterie. Gedurende 1936 werden op Java en Madoera 623 gevallen gerapporteerd met 92 sterfgevallen, tegen resp. 722 met 93 gevallen in 1935. Hiervan kwamen, evenals in 1935, de meeste gevallen voor in West-Java, in totaal 448 gevallen, waarvan in Batavia mcl. Tandjoengpriok 317 (1935: 289) gevallen. Uit de Buitengewesten werden 2279 (1935:1470) gevallen gerapporteerd, waarvan 45 met doodelijken afloop. Aan de spits staat het gewest Celebes en Onderhoorigheden met 993 (1935:653) gevallen, dan volgt de Oostkust van Sumatra met 460 (1935:394) gevallen. Het aantal in de Molukken opgegeven gevallen bedroeg 473, waarvan 346 gevallen op het eiland Kisar en 115 gevallen op het eiland Damar. In het gewest Timor en Onderhoorigheden kwamen dit jaar slechts weinig gevallen voor. Meningitis cerebrospinalis. Voor Java en Madoera werden in 1936 4 gevallen gemeld, waarvan 3 met doodelijken afloop, tegen 2 gevallen zonder doodelijken afloop in 1935. Twee gevallen werden geconstateerd in de residentie Batavia, 1 geval in de residentie Priangan en 1 geval in de residentie Mftlaog. Uit de Buitengewesten werden 5 gevallen (1935:9) gerapporteerd met 2 sterf gevallen, waarvan 1 in Zuid-Sumatra, 1 in de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo en 3 gevallen in Makassar. Poliomyelitis. Van deze ziekte werden in 1936 op Java en Madoera 9 ge vallen geconstateerd, waarvan 1 geval in de residentie Priangan, 2 gevallen te Semarang, 2 gevallen te Kedoe en 4 gevallen te Soerakarta. Uit de Buitengewesten werden 3 gevallen gerapporteerd (2 gevallen ter Oost kust van Sumatra en 1 geval in Zuid-Sumatra). Vergelijkt men de cijfers van al deze infectieziekten met die van 1935, zoo blijkt, dat het aantal typhus-gevallen op Java en Madoera een vrij groote toe name vertoont met 935 gevallen, of 27,6 %. In de Buitengewesten bleef het aantal constant. Paratyphus A vertoont voor Java en Madoera eenzelfde verschijnsel, nl. een toename van 259 gevallen of wel 80 %. Ook in de Buitengewesten werd een kleine stijging geconstateerd. Het aantal diphtherie-gevallen verminderde op Java en Madoera met 74 gevallen, in de Buitengewesten daarentegen vermeerderde het aantal gevallen met 70 of 118 %. De grootste toename in 1936 vertoont echter de bacillaire dysenterie. Wijzen de cijfers voor Java en Madoera op een vermindering van 99 gevallen, voor de Btiitengewesten wijzen zij daarentegen op een toename van 809 gevallen of 55 %. Deze groote toename in de Buitengewesten vindt o.m. een oorzaak in de epidemieën op de eilanden Kisar en Damar met tezamen 461 gevallen. Ten aanzien van het voorkomen en rapporteeren der gevallen van boven besproken infectieziekten, vooral in de Buitengewesten, moge worden verwezen naar het Verslag over 1935. De cijfers voor Java en Madoera zijn in het algemeen vrij betrouwbaar, de cijfers voor de Buitengewesten zijn dit meestal niet en zijn zeer zeker minimum-cijfers. Nagenoeg uit alle verslagen uit de Buitengewesten blijkt duidelijk, hoe dikwijls kleinere en grootere epidemieën, vooral in de afge lepen streken met een nog primitieve bevolking, eerst na verloop van tijd of na afloop der epidemie aan den gewestelijk arts worden gerapporteerd. De voorkoming van de overbrenging van besmettelijke ziekten over zee is geregeld in de quarantaine-ordonnantie (I. S. 1911 n°. 277, zooals sedert gewijzigd en aangevuld), welker bepalingen gelden voor pest, cholera en gele koorts. De kennisgeving van besmettelijke ziekten in havens buiten Nederlandsch- Indië geschiedt, voor wat betreft de havens in de z.g. , .Eastern area", welke Zuid- en Oost-Afrika, Egypte, Azië, Australië en Oceanië omvat, door bemid- GEZONDHEIDSZORG 301 deling van het „Eastern Bureau" van de Hygiëne-Organisatie van den Volken bond te Singapore, aan de instandhouding van welk bureau Nederlandsch-Indië jaarlijks bijdraagt en in den Raad van Advies waarvan het vertegenwoordigd is. In den loop van 1930 werden door de Nederlandsch-Indische Regeering, ten gevolge van door tusschenkomst van het „Eastern Bureau" ontvangen radio grafische berichten, buiten Nederlandsch-Indië wegens pest besmet verklaard de havenplaatsen Karachi en Pnom-Penh. Van beide plaatsen kon de besmet verklaring in den loop van het jaar weder opgeheven worden, evenals van Bagdad en Tunis (beiden in 1935 besmet verklaard). De besmetverklaring van Bassein (sinds 1934), van Colombo (sinds 1928) en van Rangoon (sinds 1914) moesten gehandhaafd blijven. Wegens cholera werden in 1936 door Nederlandsch-Indië besmet verklaard de havenplaatsen Bassein, Chittagong, Madras, Moulmein, Negapatam, Rangoon en Tuticorin, welke besmetverklaringen in den loop van het jaar alle weder opgeheven konden worden. Chittagong, Negapatam, Rangoon en Tuticorin moesten echter in den loop van 1936 opnieuw besmet verklaard worden, welke besmetverklaringen, alsmede die van Calcutta (sinds 1916) gehandhaafd moesten blijven, met uitzondering van die van Negapatam. In 1936 werden geen Nederlandsch-Indische havenplaatsen door Nederlandsch- Indië of door een der andere landen in het Verre Oosten wegens pest, cholera, gele koorts, pokken of vlektyphus besmet verklaard. Over de bestrijding der volksziektcn zij het volgende medegedeeld. Internationale malaria-cursus. In 1936 werd te Singapore de derde inter nationale malaria-cursus gehouden, bestaande uit een theoretisch en een practisch gedeelte. In aansluiting hieraan werd op Java de derde praetische malaria-cursus ge houden; aan verschillende assaineeringswerken, o. a. te Batavia, Soerabaja, Tegal en Patjitan werd een bezoek gebracht; verder werden bezocht de Tjihea-vlakte en enkele ondernemingen. De gouvernementsarts W. G. Venhuys nam dit jaar deel aan den malaria oursus van den Volkenbond te Singapore; na afloop van het theoretisch gedeelte van den cursus volgde hij het practisch deel in Indo-China. Nieuwe assaineeringswerken Regentschap Toeban. Aan de vischvijverstrook ten westen van de kotta, welke onder geregeld toezicht van den Dienst der Binnenvisscherij te Soerabaja stond, werden verdere verbeteringen aangebracht. In Tambakbojo werd het opgemaakte assaineeringsplan voltooid. Regentschap Patjitan. Kleine aanvullingen van het assaineeringsontwerp werden tot stand gebracht. Regentschap Panaroekan. Gedurende 1936 werden de assaineeringswerken voltooid van Ketah Wetan. Regentschap Banjoewangi. Hier werd getracht ten zuiden van de kali Badjoelmati door demping enkele zeer gevaarlijke broedplaatsen onschadelijk te maken. Regentschap Soemenep. De assaineering van Marengan en Kertasada werd voitooid. De vischvijvers kunnen nu alle hygiënisch geëxploiteerd worden. Timor-archipcl. Zoowel in Timor-Koepang als in Endé (Flores) en Wain gapoe (Soemba) was reeds zeer veel goed werk verricht en hebben de assainee ringswerken geregeld voortgang. Tjiandjoer-vlaktc. In 1936 kwam gereed de assaineering van het 2de gedeelte der Tjiandjoer-vlakte, het z.g. Tjisaroea-gebied; de verdere assaineering der Tjian djoer-vlakte ter bestrijding der ernstige malaria in deze streek, zal geschieden in de jaren 1937, 1938 en 1939 (totaal oppervlak 17 860 bouws). DE SOCIALE TOESTAND 302 Djoewana (Revibang). Door den Dienst der Binnenvisscherij werden over ven gebied van 60 H.A. in slechten toestand verkeerende bevolkingsvischvijvers volgens de methode der hygiënische exploitatie verbeterd. Gemeente Tegal. Hier werden in Augustus door den Dienst der Binnen - visscherij enkele waardelooze vloedboschterreinen binnen de grens der gemeente bij de desa ïegalsari omgezet in visehvijvers, welke hygiënisch geëxploiteerd zullen worden. Moearatebo (Zuid-Sumatra). Hier werd een uitgestrekt moeras in de onmid dellijke omgeving van de plaats, hetwelk uitgebreide broedplaatsen bevatte van a. hyrcanus, weike hier de overbrengster is, opgehoogd en gedraineerd, terwijl de uiterwaarden der Batang Tebo afwaterend werden bewerkt, teneinde het ont staan van stagneerende plassen te voorkomen. Raoe en Panti (Sumatra's Westkust). Met de verdere assaineering der zoet watervischvijvers in deze plaatsen volgens de z.g. biologische bestrijdingsmethode, werd voortgegaan. Teneinde een goede controle op de werkzaamheden te verkrijgen, werd hier een adjunct-visschenj-consulent geplaatst. Nieuwe assaineeringsplannen. Uit het 25 millioenfonds, hetwelk door Neder land ter beschikking werd gesteld voor algemeene welvaartsplannen in Neder landsch-Indië, werd ook een bedrag uitgetrokken voor assaineeringswerken. In 1936 werden in groote lijnen de voorloopige plannen vastgesteld, in overleg met de betrokken instanties. Controle op bestaande assaineeringswerken. Batavia. Gedurende het jaar 1936 werden de geassaineerde vischvijvers geregeld gecontroleerd. Het complex Loear-Batang werd voorzien van een directe toevoerleiding uit zee, aangezien de vijvers sterk verzoet waren tengevolge van loozing van zoet water uit het achterland in het oude havenkanaal. Door deze verzoeting trad herhaaldelijk een algenplaag op, terwijl ook af en toe a. ludlowi kon worden uitgebroed. In de andere complexen Heemraad, Bandan en Pekoelitan kon slechts spora disch a. ludlowi worden uitgebroed; deze complexen hebben nuinelijk een directe toevoerleiding uit zee, dus een betere voorziening met zeewater. De directe voorziening met zeewater van het .Loear-Batang-complex zal zonder twijfel van gunstigen invloed zijn: hooger .zoutgehalte, minder kansen op algen ontwikkeling. Semarang. In de kuststrook werden verschillende kampongs nog eens onder zocht door Dr. Stoker. Uit liet onderzoek is gebleken, dat in het noordoostelijk deel van Semarang de maiaria-situatie belangrijk is verbeterd, terwijl in het noord westelijk deel in enkele kampongs een lichte stijging der milt-indioes kon worden geconstateerd, vergeleken bij het onderzoek van Swellengrebel in 1918 en van Schuurman in 1928, waarom dit gedeelte nog eens nauwkeurig zal worden nagegaan. B eb osschingsproeven Kali Tjikroetoeng. De bebossching over een afstand van 5 km langs deze rivier in het district Bodjonglopang (West-Java) mag als vrij goed geslaagd geacht worden; langs de oevers werd eerst geplant bamboe, daarachter wildliout en balza. Hoewel de beschaduwing niet zoo diep is als men wel zou wenschen, is ze toch bevredigend te achten. Onderneming Tjitalahab. Hoewel maculatus-larven en -imagines als gevolg van de intensieve beschaduwing hier niet meer konden worden bemachtigd, komen op deze onderneming nog geregeld malaria-explosies voor. De oorzaak is gelegen in de bevolkingssawahs, welke na den oogst niet worden doorggelegd en uitgebreide aconitus-broedplaatsen vormen. Het was dan ook geen verrassing, dat gedurende de laatste malaria-explosie in Mei 1936 a. aconitus werd geïnfecteerd bevonden; echter bleek de N.I. buiten- GEZONDHEIDSZORG 303 gewouii kuog Lc ziju, namelijk vieL minder dau 1. . ,Ti % liougst gevonden N.I. tot. nu toe voor a. aconitus was 7,3 %) (Mangkoewinoto, West-Java). Malaria-explosies. Uit Oost-, Midden- en West-Java werden van verschillende plaatsen min of meer ernstige malaria-explosies gemeld. Een zeer zware malaria-epidemie werd vermeld uit Zuid-Celebes, welke heerschte aan de kust en in het binnenland der onderafdeelingen Boeloekoemba en Sindjai van October 1935 tot Maart 193(5. Deze malaria-explosie ging tevens gepaard met het optreden van bacillaire dysenterie; het aantal sterfgevallen bedroeg voor beide onderafdeelingen 4671 op een bevolkingssterkte van ruim 188 000 zielen, in vier maanden tijd (sterfte 74 7 per jaar). Welke muskiet hier de malaria overbracht, is niet met zekerheid uitgemaakt kunnen worden; aan de kust werd overwegend a. subpictus gevonden, in mindere mate a. ludlowi. In de bergstreken in het binnenland heeft mogelijk a. aconitus en(of) a. maculatus een rol gespeeld. In December 1936 heerschte een malaria-epidemie in het district Lamoeroe van de onderafdeeling Watampone. Hier werd een anopheles geïnfecteerd gevonden, welke aanvankelijk voor a. parangensis werd gehouden; vermoedelijk echter hebben we hier te doen met een variatie der a. ludlowi Theobald. De broedplaatsen van deze anopheles waren stagneerende plassen in zijrivieren van de Walanae, in den drogen tijd. Kolonisaties Kotaboemi (hampoengsche Districten): a. Menggala. Hier bevinden zich twee kolonisaties, welke sinds 2 jaar bestaan, n.l. Toeloeng Boho en Toeloeng Seriboe; er is weinig malaria. b. Kotaboemi. De kolonisatie bestaat eerst acht maanden; in het begin heerschte er veel malaria, doch thans speelt deze ziekte een geringe rol. Tandjoengkarang: a. Gedong Tatadn. Met uitzondering van het westelijk deel is hier reeds een evenwichtstoestand ingetreden; de gezondheidstoestand is gelijk aan die der autoclithone bevolking. b. Way Lima. Hier zijn acht kolonisaties gevestigd van ten hoogste twee jaar oud; de gezondheidstoestand was minder gunstig. c. Djepara (o. a. Soekadana). In de hier gevestigde Javanen-kolonisatie trad in 1936 een malaria-epidemie op (milt- en parasieten-indices zoowel bij kinderen als volwassenen 100 %). Van 104 geseceerde aconitus-exemplaren bleken 12 positief te zijn (N.I. 11,5%) De broedplaatsen werden gevonden in lage terreinen langs de Way Djepara. Voor gesteld werd de lage terreinen middels drains naar de rivier te doen afwateren en verder beschaduwen der oevers. De mogelijkheid, dat hier ook a. hyrcauus een rol speelt, is echter niet uitgesloten. Kota-agoeng: a. Wonosobo-kiri. Er heerscht hier een ernstige chronisch-endemische malaria; veel malariaziektegevallen; geringe sterfte. b. Wonosobo-kanan. Met kolonisatie werd hier begonnen in April 1936. Er is veel malaria. c. Way Ngison. In deze in 1935 begonnen kolonisatie is de malaria beduidend teruggegaan. d. Karangredjo en Pocrwodadi. Hier komt nog veel malaria voor. DE SOCIALE TOESTAND 304 Benkoelen. Er zijn hier twee kolonisaties in de onderafdeeling Lais, n.l. te Perbo en te Tjandoeng Praman. De algemeene gezondheidstoestand was, afgezien van de seizoenaire opflikkering, gunstig en veel verbeterd ten opzichte van 1935. Residentie Palembang. Plannen bestaan bij Martapoera een kolonisatie te beginnen. Dr. Stoker deelt betreffende kolonisatie het volgende mede: In overleg met het Binnenlandsch Bestuur, Boschwezen en Dienst der Irrigatie werden voor nieuw te bevloeien gebieden in Zuid-Banjoewangi (Kali Baroe-werken) plannen opgemaakt om het malariagevaar voor de zich vestigende bevolking zoo gering mogelijk te maken; eensdeels door bepaalde terreinen bij de boschreserve in te lijven, anderdeels door doelmatige afvoer van het irrigatiewater. De nieuwe kam pongs zullen dusdanig worden geprojecteerd, dat ze zoo gunstig mogelijk ten opzichte van eventueel gevaarlijke broedplaatsen komen te liggen (z.g. ~sites election"). Wetenschappelijke onderzoekingen. In 1936 werd door Overbeek en Gilbert nogmaals een vergelijkende proef genomen van behandeling van malarialijders met atebrine per os en chinine per os bij een epidemie te Rantjapakoe in het regentschap Tasikmalaja. Er was hier sprake van een epidemie, waarbij overwegend tertiana werd geconstateerd; over het algemeen kwamen zij tot vrijwel dezelfde resultaten als bij de epidemie te Mandiradja (zie Verslag over 1935), d. w. z. dat de atebrine hier de tertiana-parasieten iets vlugger doet verdwijnen dan de chinine, terwijl na het staken der therapie het aantal positieve bloedpraeparaten in de chinine-groep veel sneller stijgt dan in de atebrine-groep, niettegenstaande thans vergeleken bij de proef te Mandiradja de dagelijksche chininedosis was verhoogd, en in plaats van 5 dagen atebrine, thans slechts 4 dagen atebrine werd gegeven. Betreffende de resultaten van de atebrine-injecties in de Centrale Burgerlijke Ziekeninrichting te Batavia moge worden verwezen naar het artikel in het Genees kundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië (afl. 40, deel 76, 1936) : „Behandeling van den acuten malaria-aanval met atebrine pro injectione door Professor Dr. A. Siegenbeek van Heukelom en J. G. Overbeek". Een nieuwe larven- en muskietentabel werd samengesteld. Maxillair-index bepaling. De resultaten van het onderzoek gedurende 1936 waren als volgt: Het onderzoek van A. leucosphyrus geeft geheel verschillende uitkomsten met vorige onderzoekingen. Of hier plaatselijke invloeden een rol spelen, of dat wij GEZONDHEIDSZORG 305 hier mei variaties van deze species te doen hebben (in de Philippijnen is do leucosphyrus-groep reeds sterk onderverdeeld), kon nog niet met zekerheid worden uitgemaakt. A. ludlowi var. sundaica en A. subpictus. Speciale aandacht werd besteed aan de verschillen tusschen de larven van deze soorten. Publicaties. „Behandeling van den acuten malaria-aanval met atebrine pro injectione" door Professor Dr. A. Siegenbeek van Heukelom en J. G. Overbeek". (Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Jndië, afl. 40, deel 7(5, 1936). Tuberculose. De bestrijding der tuberculose werd in 1936 met onverminderde kracht voortgezet, ondersteund door de krachtdadige hulp der „Stichting Centrale Vereeniging ter bestrijding der Tuberculose in Nederlandsoh-Indië". Het onderzoek van onderwijzers en schoolkinderen geschiedde op doeltreffende wijze. Ook nu bleek wederom, dat tuberculose vooral in de eerste groep nogal veelvuldig wordt aangetroffen. De propaganda voor een meer hygiënische leef wijze onder de bevolking werd als bestrijdingsmiddel op ruime schaal toegepast, ook werden zooveel mogelijk consultatiebureaus geopend, waar de bevolking o. a. ook op het zeer groote besmettingsgevaar attent wordt gemaakt. Deze bureaux mochten zich over het algemeen in een druk bezoek verheugen. Indien noodig werden de patiënten ook Böntgenologisch onderzocht. De Pirquet- en Mantoux reacties werden zoowel hier als bij het onderzoek in de desa's op ruime toegepast. Betreffende de tuberculose in de Buitenge westen diene het volgende. In Tapanoeli werd opgericht de stichting „Gewestelijke organisatie van de Centrale Stichting ter bestrijding der tuberculose in Nederlandsch-Indië". In ver schillende plaatsen in dit gewest werden consultatie-bureaux geopend. De Officier van Gezondheid te Taroetoeng verrichtte een uitgebreid 1 überculose onderzoek op het eiland Samosir, hetwelk echter nog niet beëindigd is. Over het resultaat van dit onderzoek zal later een rapport verschijnen. In West-Borneo kwamen in 193(> meer gevallen van tuberculose voor. Van een eenigszins hygiënische opvoeding der zeer primitieve bevolking kan hier echter nauwelijks sprake zijn, hoewel in deze richting steeds verder werd gearbeid. In de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo komt tuberculose vrij voel voor. Zoo meldde de Officier van Gezondheid te Kandangan het veelvuldig constateeren van gevallen van long-tuberculose op zijn inspecties der verschillende kamp' zijn ressort. Ook andere vormen van tuberculose kwamen voor, echter in mindere mate. Ook in deze streken laat de hygiënische toestand van de bevolking zeer \< e] te wenschen over. Bovendien laten de lijders zich slecht of in het geheel niet behandelen. Ook op Celebes is de tuberculose in allerlei vormen alom verbreid en vormt in sommige streken een belangrijke doodsoorzaak. Het gemis der meest elemen taire begrippen van hygiëne bij vele bevolkingsgroepen werkt ook hier de besmet ting in de hand. In het ressort Manado waren consultatie-bureaux gevestigd te Manado, Airmadidi, Tomohon, Gorontale, Tondano en Amoerang. In voorbereiding is de opening van nog andere consultatie-bureaux. Ook op Saparoea heerscht tuberculose vrij hevig. Sanatoria. Behalve de reeds bestaande sanatoria werden in den loop van 1936 nog enkele geopend: a. Sanatorium Ngawen op 600 m hoogte aan den weg van Salatiga naar Getasan met een capaciteit van 60 bedden; b. Sanatorium Pakem in het gouvernement Jogjakarta op + 500 m hoogte met een capaciteit van 48 bedden. Er werden plannen gemaakt voor den bouw van nog twi iia in Midden- Java en wel in Soerakarta en Banjoemas. In de verschillende Gouvernements Ziekeninrichtingen en gesubsidieerde ziekenhuizen werd steeds een groot aantal lijders aan tuberculose behandeld, in totaal 8669, van wie 1658 overleden (in 1935: 8271 en 1660). 20 DE SOCIALE TOESTAND 306 In de gevangenis be A.rubarawa, waar reeds in I. •;!."> een afzonderlijke afdeeling voor tuberculose-lijders werd gereserveerd, werden op het einde van 193(1 nou 150 patiënten verpleegd, hierheen gezonden ools uil andere gevangenissen. De tuberculose-studiecoiimiissie, welke op het einde van 1935 in het leven werd geroepen, zette haar werkzaamheden in 1936 voort. Van de hand van Dr. J. H. de Haas, lid der commissie, verscheen een uitvoerig verslag over een deel der werkzaamheden onder leiding van hem zelf, betreffende het tuberculine onderzoek bij schoolkinderen van Inheemschen, Chineeschen en Europeeschon landaard op de scholen te Batavia, ter bepaling van den tuberculine-index onder schoolkinderen. In het jaar 1936 moesten wederom vele Inheeinsche ambtenaren wegens tuberculose voor 's Lande Dienst worden afgekeurd, n.l. 17,5 % van het totaai aantal afgekeurden (1935: 17,4 %). Ziekteverlof wegens tuberculose werd in 198(1 aan 24,9 % der verloven (1935: 23,5 %) verleend. Trachoombestrijding. De bestrijding van de trachoom in het ressort Pemalang, regentschap Tegal, door den speciaal met de behandeling van deze ziekte aldaar geplaatsten Gouvernements Indisch arts vond gestadig voortgang. De opkomsl op de verschillende behandelingspunten was voldoende, deze trachoombestrijdin<! beantwoordde geheel aan de gestelde verwachtingen. Door de verschillende mantri verplegers werd ijverig propaganda gemaakt, in hoofdzaak door middel van huis lezingen. Deze werden geregeld gehouden te Pemalang, Soegihwaras, Petaroekan en Tjomal. liet aantal consulten op de trachoom-polikliniekcn bedroeg 118 879 in 1936, waarvan 33 179 schoolkinderen. Voor 1935 waren deze cijfers resp. 84 561 en 28 210. Door de trachoom-mantri's werden geregeld patiënten in de kampongs opgespoord. Het aantal huislezingen bedroeg 3776 met 21 578 toehoorders. Hiervan werden 19 145 personen op trachoom onderzocht, waarbij 5087 of ongeveer 27 % positief uitvielen. In 1935 waren deze cijfers als volgt: 3340 huis lezingen met 17 292 toehoorders, waarvan onderzocht werden 14 437. Hiervan leden 5048 of + 35 % aan trachoom. In de kliniek te Pemalang was geregeld een aantal patiënten onder behan deling, voor welke soms operatieve behandeling noodig was. Bestrijding van trachoom vond ook plaats in het ressort Noord-Soerabaja. In Patjitan, regentschap Lamongan, werd geregeld trachoom-polikliniek gehouden door een mantri-verpleger, terwijl deze ook nog op andere plaatsen zitting hield. Ook werd geregeld propagandawerk in de desa's verricht. Door de asphalteering van verscheidene wegen in dit ressort kon reeds een opvallende vermindering van het aantal oogziekten worden geconstateerd. Zulks werd vooral ook opgemerkt uit het mindere schoolverzuim. Wat betreft de overige deelen van den Archipel kan worden opgemerkt, dat trachoom eigenlijk overal in meerdere of mindere mate wordt waargenomen. De behandeling van deze patiënten vond plaats door de aanwezige landsgenees kundigen in de ziekenhuizen en op de door de lijders bezochte poliklinieken. Framboesia tropica. Deze ziekte komt overal in den Archipel meer of minder verbreid voor. De behandeling der lijders vond over het algemeen plaats door den ook met andere werkzaamheden belasten landsgeneeskundige in hoofdzaak op de aanwezige poliklinieken. Op vele plaatsen kan de framboesia-bestrijding echter niet goed tot haar recht komen, vooral in sommige streken in de Buitengewesten, waar de medicus zeer ongeregeld kan komen. In het ressort van den Gewestelijk Gouvernementsarts van Tegal werd in het jaar 1936 begonnen met. systematische desa-gewijze bestrijding. Alle lijders van een aantal desa's worden op een bepaalden dag drie weken achter elkaar ingespoten. Op deze wijze heeft men meer kans op volkomen genezing. Ook op het eiland Madoera werd de framboesia-bestrijding intensief voort gezet. De hieraan verbonden kosten werden bestreden uit een gedeelte van de rente der desa-kassen. Het blijkt, dat op Madoera de massale behandeling, waarbij de patiënten minstens 3-maal worden ingespoten, eveneens een groot succes is. GEZONDHEIDSZORG 307 In het Regentschap Demak neemt de framboesia als volksziekte nog steeds een belangrijke plaats in. Met financieclen steun van het Regentschap is in het afgeloopen jaar de bestrijding dezer ziekte in een aantal desa's systematisch voortgezet. Verder werd een systematische desagewiize behandeling van de framboesia tropica voortgezet in het ressort Kediri. Verschillende desa's werden eerst grondig onderzocht en het aantal lijders nauwkeurig geregistreerd. Het eerst kwamen in behandeling die ziektevormen, welke als besmettelijk konden worden beschouwd. Het bleek, dat de besmetting over het algemeen het sterkst was onder de schoolkinderen. Op het eiland Bali, waar de framboesia nog steeds veelvuldig schijnt voor te komen, vond de behandeling in hoofdzaak op de verschillende poliklinieken plaats. Wat betreft de framboesia in de Buitengewesten kan worden opgemerkt, dat deze ziekte nog zeer verbreid voorkomt in de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, in Zuid- en Noord-Sumatra, in de Molukken en op de Kleine Soenda eilanden. Ook in Zuid-Celebes blijkt de framboesia nog steeds een oj> den voorgrond tredende volksziekte te zijn. De Gouvernements Jndisch arts te Sengkang gaf in het jaar 1936 in zijn ressort 16 604 injecties met neosalv arsan en myosalvarsan. In het ressort Tapanoeli kon, dank zij bet feit, dat een bedrag van f 25 000 beschikbaar werd gesteld uit de rubberfondsen, de bestrijding van de framboesia krachtig geschieden. Het geheele gebied werd in kringen van ongeveer 1000 inwoners verdeeld, waarin vooraf door een z.g. „brigade", bestaande uit een mantri-verpleger, een schrijver en een helper, een intensieve propaganda werd gevoerd. Huis aan huis werd bezocht en op deze wijze konden vrijwel alle framboesia-gevallen en verdachte gevallen worden geregistreerd. Wanneer een kring door deze brigade is afgewerkt, komt de medicus, die dan de juiste diagnose kan stellen en direct met de behandeling kan beginnen. De patiënten krijgen dan enkele inspuitingen en worden later weder gecontroleerd. Intusschen is de „brigade" reeds met een volgenden kring bezig en zoo kan het werk op vlotte en regelmatige wijze worden afgedaan. Heeft men meer dan één „brigade" aan het werk, dan kan de medicus op verschillende dagen ook verscheidene kringen bewerken en het tempo kan dan belangrijk worden opgevoerd. Evenals in vorige jaren was het aantal gratis toegediende injecties zeer groot. Slechts een klein gedeelte van de bevolking kan betalen. Geslachtsziekten. Lijders aan geslachtsziekten werden geregeld op de poli klinieken behandeld en indien noodig in de ziekenhuizen opgenomen. In het jaar 1936 werden op de poliklinieken en in de verschillende Gouver nementsziekenhuizen en gesubsidieerde ziekeninrichtingen behandeld 18 852 lijders aan geslachtsziekten (1935:17 042). Venerisch granuloom. Ook in 1936 werd deze ziekte uitsluitend gecon stateerd in het Zuiden van Nieuw Guinea. De bestrijding werd op denzelfden voet voortgezet. Geregeld werd de bevolking op tournée's van den Gouver nements Geneeskundige onderzocht, waarna de lijders ter behandeling werden doorgezonden naar de hulphoapitalen in het ressort. Van Merauke uit werden ver schillende dienstreizen ondernomen o.a. langs de kust van Merauke, langs de kali Bian, langs de Koembe-rivier, het Westelijk, Noordelijk en Noordoostelijk deel van het Frederik Hendrik-eiland en naar Janggadoer, terwijl later nog getour neerd werd langs de Merauke- en andere rivieren. Onder de bewoners van Digoel werd geen venerisch granuloom waargenomen, noch genitaallidteekens, welke konden wijzen op het doorgemaakt hebben van deze ziekte. De meeste gevallen werden gevonden op het Frederik Hendrik-eiland, alsook langs de bovenloop van de kali Bian, de kali Edi en de Boelaka-rivier. In de Gouvernements Burgerlijke Ziekeninrichting te Merauke werden verschillende lijders aan granuloom opgenomen. Het volgend staatje geeft een overzicht van DE SOCIALE TOESTAND 308 de percentages van in de jaren 1935 en 1936 gevonden lijdeis aan venerisch granuloom in Zuid-Nieuw Guinea. In de stroomgebieden van de Merauke- en Bian-rivier werden in 1936 onder zocht resp. 805 en 960 inboorlingen. Op het vasteland van Nieuw Guinea was het aantal „nieuwe infecties" relatief klein. Zwaarzieke patiënten werden waar genomen op het Frederik Hendrik-eiland. Hulphospitalen waren in 1936 gevestigd te Moeting, Poeépe, Okaba, Komolon en Kimaan. De behandeling bestond, evenals in andere jaren, uit injecties met tartras emiticus. Zoo noodig werd een operatieve behandeling ingesteld. In totaal werden in het jaar 1936 behandeld 1936 lijders aan venerisch granuloom, terwijl 306 personen duidelijke lidteekens vertoonden, welke deden vermoeden, dat zij het ziekteproces hadden doorgemaakt. Filariasis. Deze ziekte komt in sommige streken van den Archipel vrij veel voor, terwijl zij in andere plaatsen nagenoeg niet wordt waargenomen. Prof. S. L. Brug stelde in October en November 1936 een onderzoek in naar het voorkomen van filariasis in hei district Kroja (Banjoemas). Op Celebes werd filariasis op verschillende plaateen waargenomen o.a. te Mamoedjoe. De Officier van Gezondheid zag hier op tournee tamelijk veel patiënten met filariasis. De Gouvernements Indisch arts van Raha onderzocht van een kleine nederzetting van 50 inwoners 38 personen. Het percentage positieve preparaten bedroeg 71. De Gouvernements Indisch arts van Kendari onderzocht in het tweede kwartaal het eiland Kawonii en vond een infectie index van 45 %. De Oficier van Gezondheid te Loewoek (Manado) kon in het punctaat van enkele gevallen van lymphscrotum de filarialarven aantoonen. De Zuid-Paloe-vlakte werd vrij sterk besmet gevonden. Daar werd veel elephantiasis geconstateerd. In de Minahasa komt de filariasis verspreid voor, ook hier werden veel gevallen van elephantiasis gevonden. De infectie-index met filaria was in sommige streken vrij hoog. Van de Westkust van Sumatra en Zuid-Sumatra wordt het voorkomen van filariasis eveneens gemeld; over het algemeen geeft de ziekte hier geen klachten. Atjeh is een gebied, waar de filariasis nogal veel gezien wordt. In sommige streken kon men een infectie-index van 60 % waarnemen. Ook op Bangka kwamen enkele gevallen voor, die door den Gouvernements arts te Belinjoe werden gerapporteerd. In de Molukken nam men eveneens vrij geregeld filariasis waar. In het ressort van den Gouvernements Indisch arts te Hollandia werd een vrij hooge infectie index gevonden, terwijl de zendings-arts van Seroei zulks eveneens constateerde GEZONDHEIDSZORG 309 op het eiland Japen. Verder werd deze ziekte geconstateerd in Digoel en op de eilanden Soemba, Boti en Sawoe van het gewest Timor en Onderhoorigheden; hier was de infectie-index echter niet bijzonder hoog. In de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo komt filariasis nogal voor. In verschillende kampongs werden gevallen van elephantiasis cruris aangetroffen, soms gepaard gaande met koorts en vermeerderde zwelling, opkomende pijnlijke roode strengen aan den binnenkant der beenen en lympheklierzwelling aan de liezen. Rhinoscleroom. De opsporing van nieuwe gevallen werd ook in 1936 op dezelfde wijze als in vroegere jaren voortgezet. Toch werden slechts weinig lijders aan deze ziekte waargenomen. Zoo geeft Dr. J. H. Maasland in zijn memorie van overgave op, dat in Midden-Java ondanks veel moeite slechts 2 gevallen (moeder en dochter) konden worden opgespoord. In September j.l. was Dr. H. H. Noosten uit Bandoeng weder werkzaam op Bali en ontdekte toen in de omgeving van Singaradja verscheidene tot dusver onbekende lijders aan rhinoscleroom. Deze werden zoo mogelijk chirurgisch be handeld. In Oost-Java werd door den Gouvernements Indisch arts te Toeban een geval van rhinoscleroom gezien (het sde geval van Java en het Iste geval van Oost-Java) in de desa Kérék in het regentschap Toeban. De patiënt werd later in de C.B.Z. te Soerabaja opgenomen en kon na een behandeling met Eöntgen stralen als hersteld worden ontslagen. Dr. W. P. E. Essed, Hoofd van liet Afdeelings-laboratorium te Soerabaja, maakt in zijn jaarverslag nog melding van 2 gevallen van rhinoscleroom, afkomstig uit de buurt van Soerabaja en door Dr. J. C. Engelen op de polikliniek voor neus-, keel- en oorzieken gediagnosticeerd. In het afdeelingslaboratoriuin konden de rhinoscleroom-bacillen worden geïsoleerd. De stammen werden aan Professor Dr. E. P. Snijders te Amsterdam gezonden. De komplementbindingsreactie ver richt met het bloed van deze patiënten ten opzichte van eigen en andere rhinoseleroom-stammen was positief. Een waarschijnlijk geval dezer ziekte werd ook te Lamongan gezien, helaas ontsnapte de patiënt echter aan de verdere waar neming. In samenwerking met het voormalig Hoofd van den Oudheidkundigen Dienst Dr. van Stem Callenfels werden in het eerste kwartaal van 1936 eenige gevallen van rhinoscleroom in de Minahasa gevonden en wel 3 gevallen in de omgeving van Tombatoe en 8 gevallen te Kasoeratan. Ten einde iets meer te weten te komen omtrent de verspreiding van deze ook in anthropologisch opzicht zoo merkwaardige ziekte, werd een enquête ingesteld onder de dorpshoofden. Een paar gevallen werden nog gevonden te Malalajan»; on te Leilem. De enquête leverde echter niet veel resultaten op. De meeste gesignaleerde gevallen betroffen polypen en andere neus-tumoren. Naast de reeds bekende haarden op Bali en Noord-Sumatra werd een derde gebied ontdekt, waar rhinoseleroom in Indië endemisch voorkomt. In de maand Mei werd n.l. door de doktoren J. Kuilman en P. J. Kaiser een onderzoek ingesteld aaar het voorkomen van deze ziekte op de Pasemah-hoogvlakte in het bcrgland van Zuid-Sumatra. Het resultaat van dit onderzoek, op een bevolking van 65 000 zielen, was: 10 gevallen, waarvan materiaal naar Semarang werd opgezonden en aldaar door Dr. Sardjito werd onderzocht. Bij de meeste gevallen kon met zekerheid de diagnose rhinoscleroom worden gesteld, bij twee gevallen moest de ziekte met groot e waarschijnlijkheid worden aangenomen. Het betrof hier 8 vrouwen en 2 mannen, in hoofdzaak van middelbaren leeftijd. De beide onderzoekers waren van meening, dat bij de hier gevonden gevallen meer neiging tot teruggang bestond dan bij de overige in Nederlandsch-Indië geconstateerde gevallen. Volgens hun meening moet de ziekte hier echter vroeger veel meer zijn voorgekomen; niet onwaarschijnlijk is deze teruggang een gevolg van de zeer verbeterde lu'giënische toestanden onder de bevolking. Krop. Krop komt in West-Java zoo goed als niet voor, in andere streken daarentegen endemisch. DE LANDSFINANCIKX 31 versterking van de middelen overgegaan en werd bij Ord. van 23 Nov. 1936 (I. S. n°. 626) — bekrachtigd bij de wet van 2 April 1937 (N. S. n°. 902; I. S. n°. 336) — voor een tijdvak van ten hoogste 15 maanden de heffing ingesteld van een extra uitvoerrecht van 2 % van de waarde van het meerendeel der export-producten. Behalve eenige goederengroepen van relatief onbeteekenenden aard, werden van de heffing uitgezonderd eenige producten, waarvan in algemeenen zin de positie nog niet als gunstig kon worden aangemerkt, zooals suiker, koffie, Java-tabak, gepelde rijst, witte peper, nootmuskaat, harsen, bamboe en rotting. Bij R. V. van 27 Nov. 1936 (I. S. n°. 630) werden voorzieningen getroffen tot teruggave van het extra uitvoerrecht in bepaalde gevallen. Tot ondervanging van moeilijkheden, welke zich, in verband met de monetaire maatregelen, ten aanzien van den kleinhandelsprijs van reeds gebanderolleerde tabaksfabrikaten voordeden, werd bij R. V. van 27 Oet. 1936 (I. S. n°. 575) toe gestaan om tot 31 Maart 1937 de geïmporteerde tabaksproducten van meer dan één accijnsbanderolle te voorzien. Bij de met ingang van 1 Februari 1937 in werking getreden Ord. van 28 Dec. 1936 (I. S. n°. 702) zijn, in verband met de herziening van het zeehaven- en seheepvaartregime in Nederlandsch-Indië („Indische Scheepvaartwet 1936", N. S. n°. 905; I. S. n°. 700), eenige bepalingen, voorkomende in de rechten ordonnantie (I. S. 1931 n°. 471), in de petroleumaccijnsordonnantie (I. S. 1886 n°. 249), in de Ord. op het statistiekrecht (I. S. 1924 n°. 517) en in het algemeen goederenreglement (I. S. 1927 n°. 201)) gewijzigd en aangevuld. De cijfers, aangevende de opbrengst van de invoerrechten, uitvoerrechten, accijnzen, alsmede van het statistiekrecht in 1935 en 1936, zijn als volgt: De opbrengst van het bijzonder uitvoerrecht op bevolkingsrubber (wet van 29 Dec. 1934; N. S. n°. 716, I. S. n°. 353) heeft over het jaar 1935 f 24 150 562 bedragen en over het jaar 1936 f 49 405 243. Wegens overtreding van de bepalingen op de tolrechten werden in 1936 afgedaan 703 bekeuringen (waarvan 622 bij onderhandsche schikking), tegen 689 (589) in 1935. Wegens overtreding van de gedistilleerd-accijnsbepalingen werden in 1936 afgedaan 840 bekeuringen, tegen 722 in 1935; wegens het hebben van clandestiene stokerijen in de Buitengewesten werden in 1936 afgedaan 971 bekeu ringen, tegen 1592 in 1935. Wegens overtreding van de tabaksaccijnsbepalingen werden in 1936 afgedaan 1369 bekeuringen, waarvan 1316 bij onderhandsche schikking (in 1935 1536 en 1277), terwijl wegens overtreding der lucifersaccijns bepalingen in 1936 werden afgedaan 489 bekeuringen, waarvan 465 bij onder handsche schikking. DE SOCIALE TOKSTAND 310 In het noordwesten van het regentschap Jogjakarta heerschte in 1936 een ernstige krop-epidemie, zooals door uitvoerige onderzookingen gedaan door Dr. J. H. Maasland, werd aangetoond. Deze onderzoekingen werden in September afgesloten. Door het verstrekken van uitsluitend gejodeerd zout probeert men verbetering in den toestand te brengen. In de residentie Malang zijn twee krophaarden : de Tengger en de Kawi helling. Naar aanleiding van in het ziekenhuis „Soekoen" verrichte operaties van krop-gezwellen werd een nader onderzoek ingesteld naar de haarden op de Oostelijke Kawi-helling en in het district Toempang, op de Westelijke Tengger hellingen. Overal werden zeer veel lijders aan krop gevonden. De bevolking werd gewezen op de gunstige resultaten der opraties. In deze streek zal getracht worden de bevolking uitsluitend van gejodeerd zout te voorzien. In de residentie Kediri is krop eveneens endemisch, zoowel in de bergstreken als in enkele desa's in de laagvlakte, zooals in Ngoenoet. Door Dr. Eerland zijn te Pare in den loop der jaren vele honderden menschen geopereerd. In deze residentie wordt uitsluitend gejodeerd zout verstrekt. Op de eilanden Bali en Lombok komt krop in de bergstreken het meest voor en neemt geleidelijk naar de kust toe af. Er zijn slechts enkele centra, waar de ziekte endemisch heerscht, zooals de desa Tiatoer met een kropcijfer van 63 °/ {lll en de desa Klandia, op de Noordwestelijke helling van het Batoer-complex gelegen, met een kropcijfer van 132 °/ 00 . Deze laatste desa staat geheel op zichzelf en is zeer waarschijnlijk een kunstmatig, door samenwonen van kroplijders ontstaan centrum. Toxische gevallen werden zelden waargenomen, cretinisme daarentegen af en toe. Over heel Sumatra komt krop endemisch voor. In Atjeh is het aantal struma lijders in enkele kampongs zeer hoog, zooals in kampong Goempang in de Gajo Loeös (Blangkedjeren). De oorzaak zou gelegen zijn in het weinig joodhoudend voedsel en drinkwater en in zwaren arbeid. Prophvlaef isch wordt aan de school kinderen en zooveel mogelijk ook aan de andere kampongkinderen een 3/4 % oplossing van joodnatrium gegeven. In de valleien van de onderafdeeling Serbödjadi heerscht een dichte krop endemie, ongelijk verdeeld over de verschillende kampongs der autochtone bevol king. De vrouwen zijn in het algemeen meer aangetast dan de mannen, verschillen treden reeds op jeugdigen leeftijd op. Men heeft hier te doen met een gebergte krop bij een bevolking, die onder slechte hygiënische omstandigheden leeft, qualitatief slecht gevoed is en waarbij nog steeds zeer sterke inteelt plaats heeft. Cretinisme komt hier in lichtere graden in belangrijke mate voor en wel in kampongs met de hoogste krop-index (kampong Lèlès). Echte doofstomheid werd slechts in 2 gevallen waargenomen in een gezin, waarvan lieide ouders strumeus waren; er waren echter geen eretins in de familie. Cretinisme zonder stnnna werd niet waargenomen, hardhoorigheid komt bij alle cretin-families voor. Voorgesteld werd om ook hier aan de bevolking gejodeerd zout te verstrekken. Kostelooze verstrekking of verkoop tegen minimale prijzen kon om financieele redenen niet worden ingevoerd. Controle ontbreekt hier ook ten eenenmale, aan gezien in Atjeh nog geen zoutregie is ingevoerd. Ter Sumatra's Westkust heerscht krop eveneens endemisch, er zijn kampongs, waar 15 % der bevolking strumeus is. In Zuid-Sumatra kond in de nauwe dalen der bovenlanden van alle rivieren in de onderafdeeling Moearaboengo veel krop en endemisch cretinisme voor, Hetzelfde geldt voor de onderafdeelingen Lebong en Djambi. Zooveel mogelijk wordt aan de bevolking uitsluitend gejodeerd zout verkocht, in de onderafdeeling Djambi schijnt de bevolking door haar armoede en den betrekkelijk hoogen zout prijs echter niet in staat te zijn mn voldoende zout te gebruiken. Het Binnen landsch Bestuur treft maatregelen om de zoutsituatie aldaar te verbeteren. Tn Oeloe Danau bleken bij con onderzoek van de 69 mannen 43 aan krop te lijden, van 118 vrouwen 109, van 78 meisjes 80 en van 49 jongens 44. Toch zagen de nienschen er goed gevoed uit, cretinisme werd niet waargenomen. Plannen ter verstrekking van gejodeerd /.<>ml /.ij" in voorbereiding. GEZONDHEIDSZORG 311 In de hoogvlakte van Benkoelen lijdt de geheele bevolking aan krop, de voedingstoestand is echter vrij goed en cretinisme en andere schadelijke invloeden werden niet waargenomen. De bevolking wordt voorzien van gejodeerd zout. Ook Noord-Sumatra heeft zijn groote krop-centra. In de Dairilanden in Tapa noeli komt krop hier en daar endemisch voor, uitsluitend bij de oorspronkelijke bevolking, n.l. de Pak-Pak- en Karo-Batakkers. Vooral onder de laatste lijdt bijna iedereen aan krop. In enkele streken ter Sumatra's Oostkust bij de Dolok Sina loeng vindt men kampongs, waar de bevolking tot 80 of 90 % lijdt aan krop, ook in de binnenlanden. De gezondheidstoestand is echter overal vrij goed, cretinisme wordt zoo goed als niet waargenomen. In den Eiouw-archipel wordt krop eveneens aangetroffen, in de Koeantan districten kan men zelfs spreken van een endemisch voorkomen over de geheele onderafdeeling, met centra in verschillende kampongs. Voor de „eilanden" is dit vraagstuk echter, volgens den Gewestelijk Gouvernementsarts niet actueel. In Taloek komt naast krop ook idiotie en imbecilitas vrij veelvuldig voor, vooral in de krop-centra. Er bestaat aldaar nog veel inteelt onder de bevolking. In de Westerafdeeling van Borneo komt krop onder de Dajaks in de afgelegen bergstreken veel meer voor dan men aanvankelijk had vermoed. Cretinisme of Basedow wordt echter zoo goed als niet gezien. Aan de heele bevolking wordt gejodeerd zout verstrekt. In het ressort Sintang komt krop eveneens zeer veel voor aan den bovenlooj.» der rivieren. Vaak ziet men zeer groote krop-gez wellen. Een onderzoek naar het voorkomen van krop in de Pinoehlanden in de kampongs Soengai Belimbing en Soengai Keloeas wees uit, dat het algemeen krop-percentage in deze streken 66 % was (op 1400 onderzochten 840 kropgevallen!). Ook bleken de vrouwen veel meer aangetast dan de mannen. Het krop-percentage bij kinderen beneden 12 jaar was 48,6 %. Van een stijging der krop-percentages bij het opvaren der rivieren is niet veel te merken, wel zijn de percentages vrij wisselend. In ver schillende kampongs werden enkele idioten aangetroffen. In de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo heerscht krop eveneens endemisch. In het ressort Poeroektjaoe werd deze ziekte in alle kampongs gevonden, zoowel bij kinderen als bij volwassenen. Cretinisme en Basedow komen echter nagenoeg niet voor. In het ressort Sampit komt in het heuvelland veel krop voor en vooral onder vrouwen, ook enkele typische gevallen van cretinisme werden aangetroffen. In het ressort Apo Kajan zal in 1987 een nader onderzoek naar de frequentie der ziekte worden ingesteld. In het Poedjoengan-stroomgebied is krop eveneens endemisch, cretins en doofstommen ontmoet men niet zelden, ook enkele gevallen van Basedow. In Moearateweh komt men ook veel kropgezwellen tegen. Ter bestrijding van deze endemische ziekte wordt in het geheele ressort gejodeerd zout aan de bevolking verstrekt. Celebes en Onderhoorigheden vormen geen uitzondering. In de onderafdeeling Enrekang komt krop endemisch voor, met af en toe gevallen van cretinisme, even als in de onderafdeeling Masamba. De gezondheidstoestand is echter vrij goed. In het bergdistrict Galoempang daarentegen ziet men veel struma, gepaard gaande met endemisch cretinisme en doofstomheid, het meest bij vrouwen. Het ver strekken van gejodeerd zout is hier helaas niet mogelijk, aangezien Zuid-Celebes niet door de Zoutregie wordt bediend. In het ressort Rantepao komt krop endemisch voor, ook gevallen van cretinisme en doofstomheid werden geconstateerd. Op Timor en Onderhoorigheden wordt krop slechts zelden geconstateerd. Op het eiland Alor is een gebied, waar krop voorkomt. Er is echter geen uitbreiding van het aantal gevallen geconstateerd, gevallen van cretinisme en doofstomheid zijn niet bekend. De gevallen zijn meestal zeer uitgesproken, met zeer groote krop-gezwellen. Ook op het eiland Soembawa werd krop in 2 kampongs geconstateerd, ook onder de kinderen, maar in hoofdzaak onder de vrouwen. Van de onderzochte personen bleek resp. 50 % en 32 % der bevolking aan krop te lijden. DE SOCIALE TOESTAND 312 In de residentie Manado zijn enkele krop-haarden bekend in Boven- en Zuid-Mori, in Tomata, Majoemba e. a. Door het tegengaan van zoutsmokkelen en het meer verstrekken van gejodeerd zout hoopt men hier op den duur iets te bereiken ter bestrijding. In de onderafdeeling Paloe treft men eveneens veel gevallen van krop aan. In het grensgebied van Bada werden 150 personen onderzocht, hiervan kon bij 137 personen krop in alle vormen worden geconstateerd. De systematische bestrijding in het Koelawi-bergland werd ook dit jaar voort gezet door uitsluitend gejodeerd zout aan de bevolking te verstrekken. Een nieuw onderzoek werd echter niet meer verricht. De krop-haarden te Boven-Lore, Boven-Laa en Boven-Mori werden in 1936 opnieuw onderzocht. De afwijkingen bleken aldaar zeer algemeen te zijn. Er werden strenge maatregelen genomen om den invoer van gesmokkeld zout tegen te gaan en de bevolking van goedkoop gejodeerd zout te voorzien. Naar enkele bekende krop-haarden in sommige gedeelten van Bolaang- Mongondow zal in 1937 een onderzoek worden ingesteld. Uit de Molukken komen berichten over krop nog zeer .zelden binnen. Een uitzonderong vormt het eiland Boeroe, waar krop veel werd waargenomen in het hooggebergte rondom het meer van Eana. heprabestrijding. Evenals in het jaar 1935 werd ook in 1936 aan het principe van de leprabestrijding vastgehouden, n.l. klinische registratie, individueele behandeling der zieken en huis-isolatie. Er werd gestreefd naar eenvormigheid van de onderzoek- en behandelingsmethoden, met inachtneming van de locale factoren en omstandigheden. Ter illustratie van de goede resultaten der registratie dient de volgende tabel van het gewest Bali en Lombok. Een ander belangrijk resultaat vormen de vele beginnende gevallen, die zich melden aan de poliklinieken, vooral op het eiland Bali; dit pleit voor het ver trouwen van de bevolking in de behandeling en voor de propagandistische waarde dezer behandeling. De invoering van de geringe doseering van de gejodeerde aethylester van de chaulmogra-olie in de lepratherapie (zie hierover de publicatie van Mochtar en Sardjito) heeft langzamerhand aangetoond, dat hiermede perspectieven zijn geopend in de poging om de ziekte in bedwang te houden. Aangezien met geringe doseeringen gunstige resultaten kunnen worden bereikt, is overgegaan tot de massale toepassing er van bij vrij levende lepralijders in de desa's. Deze methode van behandeling wordt door de zieken zeer geapprecieerd, gezien de geregelde opkomst; verder heeft zij een propagandistische waarde, omdat daarna veie nieuwe patiënten zich vrijwillig komen melden. Dit is een beginpunt van een werkwijze, welke tegemoet komt aan den wensch van vele leprologen om de her/innende gevallen op te sporen en te behandelen. Voor de massale behandeling werden door den dienst der Volksgezondheid de aethylesters van ebaulniogra-olie verstrekt. De verstrekking daarvan geschiedde van Semarang uit, waar de admiiiislral ie' werd gevoerd en het geneesmiddel werd GEZONDHEIDSZORG 313 verpakt, geschikt voor verzending naar verschillende plaatsen in Nederlandsch- Indië. Verstrekt werden 142 1. ester en 283 1. chaulmogra-olie. Naast de registratie en da behandeling wordt propaganda gemaakt voor huisisolatie als methode ter beteugeling der infectie, om zoodoende uitbreiding der ziekte te voorkomen. Het resultaat daarvan is, dat sommige families aan hunne zieken een aparte behuizing geven. De klinische registratie, behandeling en huisisolatie vormen intusschen slechts het begin van het werk. Juist hierna zullen nog vele vraagstukken zijn op te lossen, waarvoor een grondige studie noodzakelijk is, zooals: de besmettingskans voor het kind; de besmettingskans in het huwelijk; de manifestatie der ziekte naar de leeftijden; het aantal slachtoffers in het gezin; de primaire affecten in den neus bij personen in de omgeving van lepra patiënten; de besmettingskans voor hen, die uit een milieu, dat vrij van lepra is, zich vestigen in lepreus milieu; de besmettingskans in de omgeving van een sporadischen lepra-patiënt (namelijk in een samenleving, welke overigens vrij is van lepra); de besmettingskans naar sociale omstandigheden (woning, voeding). Een studie-terrein voor de lepra, waarop het mogelijk zou zijn een epide miologische analyse der ziekte te maken, is even noodzakelijk als het labora torium, waarin bacteriologische en serologisohe vraagstukken uit het lepra probleem bestudeerd worden; zoon terrein bestaat momenteel in het regentschap Blora, dat als standaard „fieldwork" van de leprabestrijding op Java kan worden genoemd. Omtrent het bezoek van do , ,llural Hygiëne Commission" van den Volken bond aan het lepra-veldwerk gaf Professor Dr. C. D. de Langen aan de „Locomo tief" van 14 Juli 1936 o.m. het volgende verslag: „Men gaat in het Blorasche uit van het beginsel, dat het den lepra-patiënt bij de medische verzorging zoo gemakkelijk mogelijk moet worden gemaakt en er is dan ook geen plaats in het regentschap, waar de patiënt verder dan drie kilometer moet loopen om de dichtstbijzijnde polikliniek te bereiken. Deze boliklinieken, welke zeer eenvoudig van opzet zijn, doch volkomen aan het gestelde doel beantwoorden, liggen over het geheele regentschap verspreid. Het patiënten bezoek aan deze poliklinieken bedraagt gemiddeld 65 % van het aantal lepra lijders, ofschoon er ook poliklinieken zijn, waar alle patiënten in het betreffende ressort geregeld komen. Zij, die eens een keer overslaan met het zich laten behandelen, doen dit echter niet uit vrees voor den geneesheer of omdat zij het nut der behandeling niet zouden inzien. Meestal wordt het verzuim veroor zaakt door noodzakelijke werkzaamheden op het land, door familiefeestjes, enz. De controle wordt overigens zeer vergemakkelijkt, doordat alle patiënten in liet Blorasche zijn geregistreerd en van alle nieuwe gevallen, indien slechts eenigszins mogelijk, direct kennis wordt gegeven aan den medischen dienst. Ook hierbij ondervindt men veel steun van het Bestuur". Voorts: „De leprabestrijding in het regentschap Blora, dat ongeveer 445 00Ü zielen telt, kost jaarlijks, inclusief de salarissen van liet medisch personeel, medicijnen, verbandmiddelen, enz. slechts f 9000 en dit geld is voor de volle honderd procent welbesteed. De Volkenbondscommissie was getroffen door hetgeen men te Blora heeft weten te bereiken en vooral ook bewonderde men de intensieve samenwerking tusschen het Binnenlandsch Bestuur en den Medischen Dienst". Wetenschappelijk onderzoek. Afgezien van wetenschappelijk lepra-onderzoek in laboratoria, leprozerieën en ziekenhuizen wordt bijzondere aandacht aan de wetenschappelijke zijde van liet lepra-vraagstuk besteed in het afdeelingslabora torium te Semarang en in het Koningin Wilhelmina-Instituut voor lepra-onderzoek DE SOCIALE TOESTAND 314 te Batavia. Het laatstgenoemd Instituut begon zijn werkzaamheden op 25 Novem ber 1935. Voedingstoestand. In 1936 werd door de artsen van den Dienst der Volks gezondheid voortgegaan met het verzamelen van gegevens inzake den voedings toestand der Inheemsche bevolking in de verschillende gebieden. Tn hoofdzaak werd ook weer nagegaan de invloed van den economischen toestand op de voeding en dientengevolge op den gezondheidstoestand. Uit de binnengekomen rapporten valt het volgende op te maken. West-Java. In het regentschap Batavia werd in het begin van 1936 over voedselschaarschte geklaagd. Bij onderzoek bleek de voedingstoestand nog erg mee te vallen. Uitgehongerde personen zag men niet. Aan ouden van dagen en hulpbehoevenden werd rijst verstrekt. Voedselvergiftigingen kwamen niet voor. Bij enkele gevallen van Xerophtalmie werd levertraan verstrekt. Op het einde van 1936 was de toestand in dit regentschap veel beter geworden. In de regentschappen Cheribon en Indramajoe, in mindere mate in Madja lengka en Koeningan van de residentie Cheribon was de voedselsituatie ongunstig te noemen, vooral in het eerste kwartaal. Door toepassing van werkverschaffing en voedselverstrekking werd de toestand beter. Het schoolverzuim in deze streken was vrij groot, hetgeen zijn oorzaak vond in den slechten voedingstoestand van de kinderen, bovendien ook in het feit, dat de kinderen thuis moesten blijven wanneer de ouders er op uit trokken om werk te zoeken. In het tweede kwartaal, toen de padi-oogst werd binnengehaald, verbeterde de toestand, daar de grootste nood achter den rug was. Voedselvergiftigingen kwamen in de periode der grootste voedselschaarschte niet voor. In het derde kwartaal werden in Sindanglaoet gevallen van voedselvergiftiging geconstateerd door het gebruik van de z.g. karoboontjes, welke bij onderzoek blauwzuur bleken te bevatten. Tegen het einde van 1936 werd in deze residentie de economische toestand der bevolking door meer werkgelegenheid, goede oogsten en opleving in de suiker-industrie belangrijk beter. In Bandoeng kwamen verscheidene keeren vergiftigingen met ~ikan pindang" voor, enkele met doodelijken afloop. Meestal kon door tijdig ingrijpen erger worden voorkomen. Midden-Java. De Gewestelijk Gouvernements arts te Tegal maakte melding van een vrij aanzienlijk verhoogde sterfte in het eerste kwartaal van 1936 in het onderdistrict Bodjong door den verminderden weerstand der bevolking tengevolge van voedselschaarschte en intercurrente ziekten. In hoofdzaak liet de influenza zich toen gelden. Enkele gevallen van beri-beri werden geconstateerd te Bodjong en Boemidjawa. Toch was de economische toestand der bevolking minder slecht dan in 1935. Met behulp van het Asib werd voedsel verstrekt. Verder werden nog vitamine-tabletten beschikbaar gesteld en werd de aanplant van katjang idjo bevorderd. Gedurende het tweede kwartaal werd de toestand beter, het aantal gevallen van beri-beri werd minder. Op het einde van 1936 werd nagenoeg geen beri-beri meer waargenomen. In het gouvernement Jogjakarta kon de voedingstoestand van de bevolking over het algemeen voldoende genoemd worden. In sommige streken kwamen geringe voedseltekorten voor, o. a. in Eongkop en in Goenoeng Kidoel, waardoor hier wat meer influenza en malaria werd waargenomen. In den slechten tijd voedde de bevolking zich in hoofdzaak met cassave, maïs, verschillende bladeren als sajoer en gekookte djati-rupsen, Waar voedseltekorten bestonden werden deze door voedselverstrekking opgeheven. Voedselvergiftigingen werden gemeld uit het onderdistrict Toeloeng, waar 4 personen na het gebruik van uit Goenoeng Kidoel geïmporteerde ketella ziek werden. Een persoon overleed. Ook werd melding gemaakt van enkele gevallen van xerophtalmie. De Gewestelijke Gouvernements arts legde er in zijn memorie van overgave den nadruk op, dat de bevolking van Goenoeng Kidoel tusschen de maanden September en Maart bijna uitsluitend gedroogd voedsel nuttigt. Enkele gevallen van scorbuut en pellagra zijn waar genomen. Gedurende het tweede, derde en vierde kwartaal werd de voedings toestand in het ressort Jogjakarta beter. GEZONDHEIDSZORG 315 In het gouvernement Soerakarta verbeterde de voediiigstoestand vooral in. Wonogiri. Slechts bij enkele personen, levende buiten het desa-verband, echte zwervers, werd nogal eens sterke ondervoeding geconstateerd. In het onderdistrict Poelosari van de residentie Pekalongan bleef in 193(5 do economische toestand der bevolking slecht. De daarmee gepaard gaande voedsel schaarschte gaf aanleiding tot het ontstaan van honger-oedemen. Het Asib verstrekte geregeld voedsel, zoodat tegen het einde van het jaar een duidelijke verbetering viel waar te nemen. In de residentie Japara-llembang kwam in de desa's Loenda, Sriwedari en Soekoroekan veel malaria voor, mede als gevolg van den onvoldoenden voedings toestand der bevolking. Het Binnenlandsch Bestuur verstrekte gratis rijst en peulvruchten. Tegen het einde van 1936 kon van een bevredigenden voedings toestand worden gesproken. In de residentie Banjoemas kwamen op verschillende plaatsen voedselvergif tigingen voor. In Kroja en Poerbolinggo werden veel gevallen van xerophtahnie waargenomen. Verschillende ernstige gevallen van vergiftiging, zelfs met doode lijken afloop kwamen voor na het eten van cassave, tempé kedelé, paddestoelen en gegiste cassave. De voedingstoestand was op enkele plaatsen onvoldoende, /.ulks werd o. m. duidelijk geconstateerd bij keuringen van emigranten te Djati lawang. Door het Bestuur werd in deze streken aan de behoeftige bevolking rijst verstrekt. Gedurende het derde en vierde kwartaal was de voedingstoestand over het algemeen vrij gunstig. Oost-Java. Speciaal in de residentie Kediri was sprake van voedseltekort, vooral in de onvruchtbare streken. In de ziekeninrichtingen te Kediri, Toeloeng agoeng, Wlingi, Parée, Blitar en Trenggalek werden verschillende patiënten met honger-oedeem behandeld. In Wlingi werden 3 personen, die zeer ondervoed waren, dood aan den kant van den weg gevonden. Vnn de in ziekenhuizen behandelde personen was de sterfte nogal hoog, de zieken kwamen uit verschil lende streken. In verschillende streken kwam voedselschaarschte voor, vaak was er wel voldoende voedsel, doch liet de kwaliteit veel te wenschen over. In de residentie Madioen was de gezondheidstoestand op verschillende plaatsen minder goed als gevolg van onvoldoende voeding. In overleg met het Bestuur werden maatregelen ter verbetering van dezen toestand getroffen. Celebes en Onderhoorigheden. In het ressort Madjene deden zich gedurende 1936 geen ziektegevallen als gevolg van slechte voeding voor. De bevolking gebruikte meer vitamine-rijke kost. Ook in het ressort Kendari kon de toestand gunstig genoemd worden. De Officier van Gezondheid te Loewoek (Manado) deelt in zijn jaarverslag over 1936 mede, dat vooral op de eilanden van zijn ressort de voedingstoestand der bevolking slecht is. Vele ondervoede personen, die mede door alcoholmisbruik, malaria, framboesia en dysenterie geheel cachec tiseh zijn geworden, werden er gezien. Getracht werd de menschen er toe te brengen om doelmatiger voedsel te gebruiken. Mohikken, In hel ressort Dobo werden nog enkele gevallen van beri-beri waargenomen, waaronder vrij /.ware. Vitamine-tabletten werden op ruime schaal verstrekt, waardoor de toestand verbeterde. Op het eiland Kisar kwamen enkele gevallen van beri-beri voor. Toch is de voeding der bevolking wel voldoende te noemen. Uit Boven-Digoel werd gemeld, dat slechts enkele gevallen van beri-beri voorkwamen. De voeding was over het algemeen voldoende rijk aan vitamine B. Te Boela (Ceram) werden een 14-tal gevallen van beri-beri geconstateerd, zonder dat hier van een slechten voedingstoestand gesproken kon worden. Door den Officier van Gezondheid te Piroe werd melding gemaakt van het voorkomen van vele gevallen van beri-beri. De ziekte trad ook vaak acuut op. Wellicht is als gevolg van de economische opleving verbetering te verwachten, door dat de bevolking in het vervolg een iels rijkelijker bijvoeding gaat gebruiken. In het begin van 1936 werd te Saparoea nogal veel ondervoeding gezien in hoofdzaak bij vrouwen en kinderen uit de minder gesitueerde bevolking. Het DE SOCIALE TOESTAND 316 door deze menschen gebruikte voedsel is over het algemeen zeer arm aan vitaminen. Den laatsten tijd begon de toestand beter te worden dank zij de voorlichting der bevolking van medische zijde wat betreft de kwaliteit van het voedsel. In de kolonisatie Bijlslag te Hollandia voedden de kolonisten zich onvoldoende. Er was weinig vleesch, de tuinen werden verwaarloosd, slechts enkele personen hadden kippen. Er was dus een tekort aan vleesch en groenten. Eijst en blik voeding werden betrokken uit de toko's. De voedingstoestand van deze kolonisten was dan ook slecht, waartoe de malaria meewerkte. Gevallen van beri-beri zijn desondanks niet waargenomen. Te Fakfak kwamen gevallen van avitaminosen voor bij Papoea's, die zich zeer onoordeelkundig voeden. Vet en groenten gebruiken zij niet. Tumor en Onderhoorigheden. In het ressort Manggarai op Flores kwamen belangrijke voedseltekorten niet voor en was de gezondheidstoestand der bevolking bevredigend. Door tijdige voedseldistributie door het Bestuur werd het tekort aangevuld. In Kalabahi werden eenige gevallen van xerophtalmie gezien. Na toediening van levertraan trad meestal genezing in. Zuid-Sumatra. In Benkoelen werden veel gevallen van beri-beri waar genomen, waaronder verschillende sterfgevallen. De bevolking nuttigt in hoofd zaak machinaal gestampte rijst, waarvan het vitamine-gehalte zeer laag is. Onmiddellijk werd overgegaan tol verstrekking van vitamine-tabletten B en distributie van katjang idjo. Door het Binnenlandseh Bestuur zal het gebruik van deze geslepen rijst zooveel mogelijk worden tegengegaan. Bij de kolonisten in de Lampoengsche Districten, met name in Tegineneng, was het vitamine-gehalte der voeding vaak onvoldoende, er bestond groot gebrek aan vetten. Aan het Binnenlandseh Bestuur werd gadviseerd om klapperolie te verstrekken, de kinderen kregen geregeld levertraan. De voedingstoestand was over het algemeen goed te noemen, bijzondere ziekten deden zich niet voor. In Palembang kwam in het vierde kwartaal van 1936 een gering rijsttekort voor, de voedingstoestand van de bevolking bleef echter vrij goed. In het ressort Kota Agoeng kwamen enkele gevallen van beri-beri bij zwervers voor. De voedingstoestand was over liet algemeen goed. In Liwa werden in het begin van 1936 verschillende gevallen van beri-beri waargenomen. De bevolking werd op het gevaar van het nuttigen van te veel geslepen rijst gewezen. De toestand werd allengs beter. Noord-Sumatra. In Eiouw en Onderhoorigheden kwam beri-beri op verschil lende plaatsen voor als gevolg van minderwaardige voeding en onvoldoende bij voeding, bevorderd door chronische malaria. Atjeh en Onderhoorigheden. In het ressort Lho Soekon werden enkele gevallen van beri-beri waargenomen. Katjang idjo werd verstrekt en de patiënten werden met vitamine-tabletten behandeld. De meeste gevallen kwamen voor bij vrije arbeiders, die op ver afgelegen plaatsen werkten. Westerafdeeling van Borneo. In het ressort Poetoesaibau was de voedings toestand der bevolking vrij redelijk. Wel was de ladang-oogst over het algemeen niet schitterend, er waren streken waar een tekort aan rijst voorkwam. Het Bestuur verleende echter overal dadelijk hulp, waar deze noodig was. Uitge sproken verschijnselen van ondervoeding werden nergens waargenomen. Zuider- en Oosteraf deeling van Borneo. In het ressort Longnawan wordt de rijstbouw door de bevolking zeer onoordeelkundig bedreven. De beplanting der ladangs is afhankelijk van goede of slechte voorteekens, zoodat vaak het goede tijdstip voor beplanting voorbijgaat. Vaak mislukt dan ook de rijstoogst en moet ketella als bijvoeding worden gebruikt. Bijzondere ziekten als gevolg van slechte of onvoldoende voeding traden in 1936 echter niet op. GEZONDHEIDSZORG 317 Uit Tanahgrogol werd gerapporteerd, dat de onhygiënische leefwijze gepaard gaande met een slechten voedingstoestand der bevolking wel van invloed zijn geweest op den gezondheidstoestand in het algemeen. Het is echter zeer moeilijk deze bevolking betere hygiënische begrippen bij te brengen. In het ressort Koealakapoeas kon ook in 1936 de voedingstoestand nog verre van goed genoemd worden, in verband waarmede de gezondheidstoestand evenmin ideaal was. Aan de verbetering van den hygiënischen toestand en de opvoeding der bevolking in hygiënisch opzicht werd de grootste aandacht besteed. In Longiran) voedt de bevolking zicli in hoofdzaak met rijst en groenten of varkensvet, afkomstig van wilde varkens. De gewone Da jak wascht de rijst niet. doch doet deze direct in kokend water en kookt zo verder gaar. Vleesch wordt ongeregeld genuttigd. Het niet vooraf wasschen van de rijst is wat de voedings waarde betreft geen slechte gewoonte, aangezien het vitamine-gehalte der rijst hooger blijft. Uit het rapport van den Gouverncments Indisch arts te Tenggarong blijkt, dat tengevolge van de malaise; de bcri-beri verminderde. De oorzaak hiervan lag in het feit, dat de bevolking, als gevolg van mindere koopkracht, zelf rijst en groenten ging verbouwen. Deze rijst, op zeer primitieve wijze gestampt, was veel rijker aan vitaminen dan de tot dusver uit de toko betrokken rijst, welke vaak van zeer minderwaardige kwaliteit was. 6. Assaineeringswerken, kampongverbetering en drinkwatervoorzieningen Ook in 1936 werd geen uitvoering gegeven aan de verdere plannen tot assai neering der Bataviasche vischvijvers. Adviezen inzake kampongverbetering, noleering en afwatering ter verkrijging eener Landssubsidie werden uitgebracht ten behoeve van verschillende gemeenten, o. a. Semarang, Bandoeng, Probolinggo, Soekaboemi, Amboina en Soerabaja. Het Departement van Verkeer en Waterstaat en de locale ressorten werden van advies gediend over verschillende assaineeringswerken, o. a. Batavia, Meu laboh (Atjeh), Telokbetong, Pahoe-vlakte (ïapanoeli), Koetnradja, Boeloekoemba, Kalabahi, Cheribon, Tegal, Pekalongan, Soerakarta, Jogjakarta, Indramajoe en Serang. Door het Land werden geen nieuwe drinkwaterleidingen uitgevoerd. De overdracht van de drinkwaterleidingen te Indramajoe en Rangkasbitoeng aan de Regentschappen van denzelfden naam zal plaats hebben op 1 Januari 1938. Ten behoeve van locale ressorten werden talrijke adviezen uitgebracht en/of ontwerpen opgemaakt voor den aanleg, vernieuwing, verbetering of uitbreiding van drinkwatervoorzieningene, o. a. voor Cheribon, Pontianak, Bagansiapiapi, Lahat, Bandjermasin, Koealasimpang, Tangerang, Madioen. Poemoredjo, Watam pone, Djambi, Ranoejoso, Batocradja., Tandjoengpinang, Padangpandjang, Fort de Koek, Tjimahi, Lawang, Lembang en Pekalongan. Door het Proefstation van den Dienst der Volksgezondheid voor Waterzuivering en andere vraagstukken van technische hygiëne te Bandoeng werden de gebrui kelijke onderzoekingen, zoowel ter plaatse als in het laboratorium, verricht. 7. Volkshuisvesting De moeilijkheden, zooals die elders worden ondervonden als gevolg van de gelijkblijvende lasten eenerzijds en de vermindering van inkomsten door de huur dalingen anderzijds, deden zich bij de naamlooze vennootschappen voor de volks huisvesting nog steeds voor. Een onderzoek werd ingesteld naar de financieele positie dier naamlooze ven nootschappen, op grond waarvan de noodige saneeringsmaatregelen werden ont worpen. Het huizenbezit der verschillende vennootschappen onderging in 1936 geen wijziging; hiervoor wordt verwezen naar het Verslag over 1935. DE SOCIALE TOESTAND 318 8. Ziekenverzorging Het principe, dat individueele ziekenverzorging in het algemeen geen taak is van de centrale Overheid, bleef ook dit jaar onveranderd gehandhaafd. Zoo werden in 1936 een drietal ziekeninrichtingen overgedragen, t. w. de ziekeninrichting te Ambarawa aan de Missie, de sinds eenigen tijd gesloten Gouvernements Burger lijke Ziekeninrichting te Koeningan — voor hernieuwde exploitatie — aan het Regentschap en de Gouvernements Burgerlijke Ziekeninrichting te Solok aan het Pasarfonds aldaar. In November 1936 is tot stand gekomen de gedeeltelijke overdracht van de Landszorg voor de volksgezondheid op zelfstandige gemeenschappen op Java en Madoera. Dientengevolge zijn van 1 Januari 1937 af de verschillende gouvernements burgerlijke ziekeninrichtingen in genoemd gebied overgedragen aan de onder scheidene locale ressorten (provincies, regentschappen en stadsgemeenten). Hetzelfde geldt voor de verschillende poliklinieken. De in 1935 vermelde korting op de subsidies aan particuliere ziekeninrichtingen bleef ook in 1936 gehandhaafd. Gouvernements Centrale Burgerlijke Ziekeninrichtingen. De uitgaven van de drie Gouvernements Centrale Burgerlijke Ziekeninrichtingen op Java zijn blijkens het volgend overzicht door de voortdurende intensieve bezuinigingsmaatregelen over de geheele linie sedert 1933 geleidelijk teruggeloopen. De hoogere gemiddelde kosten van de inrichtingen te Batavia en Soerabaja ten opzichte van die te Semarang vinden hun oorzaak in het hoogere jieil der voedingskosten van eerstgenoemde twee ziekenhuizen, hetwelk verband houdt met het feit, dat aan die inrichtingen tevens respectievelijk de Medische Hooge scbool en de Nederlandsch-Indische Artsenschool verbonden zijn; voor de inrich ting te Soerabaja geldt bovendien, dat deze een afdeeling voor de verpleging van marinepersoneel heeft, voor welke laatste bijzondere eischen gelden voor de voeding in het algemeen, waardoor de gemiddelde kostprijs hooger is dan die van de inrichtingen te Batavia en Semarang. Gouvernements Burgerlijke Ziekeninrichtingen. Noemenswaardige verande ringen hebben in den loop van 1936 niet plaats gehad. De Gouvernements Burgerlijke Ziekeninrichtingen te Poeroektjahoe op Borneo met een capaciteit van 10 bedden en te Padangsidimpoean op Sumatra met een GEZoxoHKinszniti; 319 capaciteit van 18 bedden brandden respectievelijk op 17 Februari en op 8 Sep tember 1936 door onbekende oorzaak geheel af. De Gouvernements Burgerlijke Ziekeninrichting te Solok op Sumatra (cap. 10 bedden) werd pier 1 Januari 1986 aan hef Pasarfonds en die Ie Ambarawa in Midden-Java (cap. 180 bedden) per 1 Augustus van genoemd jaar aan de R.K. Missie overgedragen, terwijl de sedert 1934 gesloten inrichting te Penja boengan op Sumatra werd geopend met voorloopig een capaciteit van 20 bedden. De gemiddelde bezetting van laatstbedoeld ziekenhuis bedroeg in 1936: 12. De uitkomsten over 1936 van de 57 Gouvernements Burgerlijke Zieken inrichtingen zijn in vergelijking met 1935 vrijwel stabiel gebleven; gezien de eindresultaten op het hieronder volgend vergelijkend overzicht, kan in het alge meen van een bevredigend resultaat over 1936 worden gesproken. De levensmiddelenvoorziening omvatte in 1936 de volgende inrichtingen: 3 Gouvernements Centrale Burgerlijke Ziekeninrichtingen 626 341 voedingsdagen (813 825) 57 Gouvernements Burgerlijke Zieken inrichtingen (mcl. Koningin Wilhelmina- Gasthuis voor Ooglijders te Bandoeng 48 298) 852 589 ~ (814 400) 4 krankzinnigengestichten 2 901515 ~ (2 816 943) 6 doorgangshuizen 536 471 „ (411268) 5 verpleegtehuizen 114 201 ~ (135 026) Totaal 5 031117 „ (4 991462) De kosten van de gewone voeding, inclusief de verstrekte extra- en dieet voeding, bedroegen voor de: 3 Gouvernements Centrale Burgerlijke Zieken inrichtingen ............ f 141451,65 (f 126704,28) 57 Gouvernements Burgerlijke Ziekeninrichtingen (mcl. Koningin Wilhelmina-Gasthuis voor Oos: -lijders te Bandoeng f 3 555,70) ...... 65 528,09 ( 61 855,04) 4 krankzinnigengestichten 207 347,74 ( 204 459,80) 6 doorgangshuizen 34 098,87 ( 27 205,97) l ) 5 verpleegtehuizen 8 763,96 ( 11 097,79) 2 ) Totaal f 457 190,31 (f 431 322,88) !) Betreffende 5 doorgangshuizen. 2 ) Betreffende 6 verpleegtehuizen. DX FINANCIEKUÏ TOESTAND 32 Voor wijziging van den staat, van kantoren en hulpkantoren van den diensi der in- on uitvoerrechten en accijnzen zie men I. S. lOotf n°. 454. Pachten. Wegens hel verstrijken van de loopende pachtovereenkomsten vond verpachting van het recht tot het houden van particuliere pandhuizen in 1936 plaats in de residentiën Westerafdeoling van Borneo, Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, Djambi, Molukken en Timor en Onderhoorigheden. In het algemeen werd in de gevallen, dat voor het driejarig tijdvak een hooger bod werd gedaan dan voor hei éénjarig tijdvak, tot een driejarig pachtcontract overgegaan. De biedingen, waar voor werd gegund en welke behoudens een enkele uitzondering gelijk aan dan wel een weinig beneden die van het voorafgegane tijdvak bleven, bedroegen f 13 310, tegen f 16 170 in het vorig jaar. De in 1936 gedane biedingen naar het uitsluitend recht tot verkoop van arak en andere sterke dranken in het klein in het tolvrije gebied van het gewest Riouw en Onderhoorigheden werden ongunstig beinvloed door de afwezigheid van een voldoend aantal gegadigden. Daardoor kon voor dat recht slechts f 36 120 per jaar worden bedongen, tegen f 45 600 in 1935. Het recht tot den verkoop van laroe te Koepang (res. Timor en Onderhoorig heden) werd gegund aan denzelfden pachter, den eenigen bieder, voor den tijd van één jaar tegen dezelfde pachtsom als in 1935 (f 2280). De opbrengst van de verpachtingen bedroeg in 1936 f 54 165, tegen f 60 216 in 1935. De licentiën tot het houden van Chineesche dobbelspelen brachten f 73 234 op, dus ruim f 22 000 minder dan in 1935. De lagere opbrengst moet worden toege schreven aan denzelfden factor als vermeld in het vorig Verslag ((het minder vlot verleenen van vergunningen). i. De Indische Bedrijvenwet De Zoutwinning werd bij Ord. van 29 Dec. 1936 (I. S. n°. 711) aangewezen tot Landsbedrijf in den zin van de Indische Bedrijvenwet. Teneinde bij de waardeering van de kolenvoorraden van de Boekit Asern- en de Oembilin-steenkolenontginningen op het einde van het jaar een meer reëel beginsel te kunnen toepassen dan was neergelegd in het bestaande voorschrift betreffende het vormen van een reserve voor prijsverschillen bij die bedrijven, werd art. 6 van de beide betrokken Ordn. van 26 Juli 1933 (I. S. 1933 nos. 314 en 315) bij Ördn. van 14 Nov. 1936 (I. S. nos. 609 en 610) ingetrokken. De Indische Bedrijvenwet is nader gewijzigd en aangevuld bij de wet van 17 Juli 1936 (N. S. n°. 908, I. S. n°. 445). 5. Het beheer der geldmiddelen en de controle daarop Met de overdracht van Landskaswerkzaamheden op Java en Madoera aan de postkantoren werd voortgegaan. De overdracht van de werkzaamheden der hulpperceptiekassen werd beëindigd; de overdracht van de werkzaamheden van de algemeene en hulp-Landskassen kreeg eveneens haar beslag, met uitzondering van die der Landskas te Buitenzorg, waarvan de overdracht in verband met de noodzakelijke verbouwing van het plaatselijk postkantoor moest worden uitgesteld. Als z.g. moederkassen werden op Java en Madoera gehandhaafd de Lands kassen te Batavia, Bandoeng, Semarang, Jogjakarta, Soerabaja en Malang. In totaal zijn overgedragen de werkzaamheden van 56 algemeene Landskassen, 59 hulpperceptiekassen en 101 plaatsvervangende en dienstdoende hulpontvangers voor de perceptie. In de plaats van deze opgeheven kassen zijn thans in het Landsverkeer inge schakeld 43 postkantoren, 261 hulp- en bij-postkantoren en 31 bestelhuizen. Deze postkantoren zenden dagelijks hunne verantwoordingen van verrichte Landskaswerkzaamheden aan de moederkassen, in welker ressort zij zijn inge deeld; éénmaal per maand wordt met die kassen het verschil tusschen ontvangen DB SOCIALE TOESTAND 320 De gemiddelde kostprijs der geheele voeding was derhalve voor de: 3 Gouvernements Centrale Burgerlijke Zieken inrichtingen f 0,155 (f 0,16) 57 Gouvernements Burgerlijke Ziekeninrichtingen (mcl. Koningin Wilhelmina-Oasthuis voor Oog lijders f 0,07) 0,077 ( 0,075) 4 krankzinnigengestichten 0,064 ( 0,073) 6 doorgangshuizen 0,068 ( 0,066) 5 verpleegtehuizen 0,076 ( 0,082) De tusschen ( ) geplaatste cijfers hebben betrekking op 1935. De minder belangrijke stijging der uitgaven van de inrichtingen voor geestes invaliden in 1936 — in vergelijking met die van het jaar 1935 — houdt verband met de hoogere bezetting, daarentegen is de gemiddelde kostprijs lager geworden, hetgeen uitwijst, dat ook in 1936 bezuiniging met efficiency is gepaard gegaan. Gesubsidieerde particuliere ziekeninrichtingen. Einde 1936 bedroeg het aantal ziekenhuizen 54 en het aantal hulpziekenhuizen 41, tegen 53 ziekenhuizen en 41 hulpziekenhuizen in 1935. Bijgekomen is slechts de door de R.-K. Missie per 1 Augustus 1936 over genomen Gouvernements Burgerlijke Ziekeninrichting te Ambarawa. Hieronder volgt een vergelijkend overzicht over de jaren 1935 en 1936 van de meest belangrijke ziekeninrichtingen. Gesubsidieerde ziekeninrichtingen. Het aantal locale ziekeninrichtingen in 1935 18 ] ) bedragende, werd eveneens met slechts één vermeerderd: met de per 1 Januari 1936 door het Regentschap Koeningan overgenomen tijdelijk buiten gebruik gestelde Gouvernements Burgerlijke Ziekeninrichting aldaar. ') Verbeterd (bij G.B. 16 Oct. 1936 n°. 1 is, in verband met het ter zake door den Plaatselijken Baad van Komering-hilir gedaan verzoek, de subsidieering van het door dien Raad beheerd hulpziekenhuis te Kajoeagoeng met ingang van 1 Januari 1935 ingetrokken). Vergelijkend overzicht over 1935 en 1936 van de meest belangrijke gesubsidieerde ziekenhuizen. GEZONDHEIDSZORG 321 Hieronder volgt een vergelijkend overzicht over de jaren 1934 en 1935 betref fende de beheersuitkomsten, verleende subsidies in het exploitatie-verlies van de gesubsidieerde afdeeling, enz.: Verpleging van opiophagen. Aan de aan het zendingsziekenhuis „Immanuël" te Bandoeng verbonden afdeeling voor de verpleging van opiophagen werd in 1936 een subsidie in de exploitatie-kosten toegekend tot een bedrag van f 5223,75, tegen f 3000 in 1935. Verpleging van psychisch minderwaardigen te Temanggoeng. Door den bijbouw (voor eigen rekening) van een afzonderlijk tehuis voor zwakzinnige vrouwen, waarmede in den loop van 1935 een aanvang werd gemaakt, is de capaciteit van deze inrichting, tevoren 90 bedragende, in 1936 opgevoerd tot 120, waardoor aan de vele aanvragen om opname, welke tevoren wegens plaatsgebrek vaak moesten worden afgewezen, beter kon worden tegemoetgekomen. Het aantal patiënten nam in 1936 dan ook sterk toe, in verband waarmede door de Vereeniging Zwakzinnigenzorg te Temanggoeng het verzoek werd gedaan om het tot dusver op de Landsbegrooting uitgetrokken subsidiebedrag ten behoeve van de onderwerpelijke inrichting ad f 12 000 te verhoogen tot f 15 000. Hiermede kon de Regeering niet instemmen, doch in afwachting van een wijziging in de desbetreffende subsidie-regeling, werden de vastgestelde maxima voor de jaren 1936 en 1937 ad f 12 000 vervangen door het in elk dier jaren geleden exploitatieverlies. Ook voor het jaar 1936 vallen nopens de verpleging van geestelijk invalide personen geen bijzonderheden te vermelden. 21 DE ROCIALK TOKSTAND 322 Poliklinieken. Voortgegaan werd met de decentralisatie van het polikliniek wezen. Waar mogelijk, werden Landspoliklinieken aan lagere ressorten en ook aan particuliere vereenigingen overgedragen. Zoo werden o.m. de Gouvernementspoliklinieken te Magetan (Oost-Java) en Moeara Aman (Benkoelen) overgenomen door respectievelijk de Vereeniging „Mardi Dojo" en de „Gewestelijke ziekenzorgvereeniging Benkoelen". Sanatoria voor longlijders. hcprozengesticltten. 9. Krankzinnigenverzorging. Einde 1936 was de gezamenlijke normale capaciteit van alle inrichtingen voor krankzinnigen 10 021 bedden, welke als volgt waren verdeeld: Krankzinnigengestichten: Buitenzorg + Semplak ... 2 015 bedden Magelang 1 422 La wang + Pasoeroean ... 3 300 ~ Sabang 1 400 Totaal 8 137 bedden ') Deze cijfers zijn nog niet bekend. 2 ) Verbeterd cijfer. GEZONDHEIDSZORG 323 Doorgangshuizen: Batavia (Grogol) 367 bedden Semarang 294 ~ Soerakarta (Mangoendjajan) . 150 ~ Soerabaja (Pegirian) .... 202 ~ Medan (Gloegoer) 200 Makassar 180 ~ Totaal 1393 bedden Verpleegtehuizen: Palembang 45 bedden Padang 65 ~ Bandjermasin 40 ~ Manado 34 ~ Bangli 107 Soekolilo (Madoera) .... 200 Totaal 491 bedden Totaal-generaal 10 021 bedden Einde 1935 waren in de gestichten, doorgangshuizen en verpleegtehuizen tezamen 9484 bedden. In de volgende tabellen zijn aangegeven de bezetting en de mutaties onder de patiënten in de verschillende inrichtingen. Tabel I Stand van het aantal verpleegden op eind 1936 in alle krankzinnigen gestichten, doorgangshuizen en verpleegtehuizen DE SOCIALE TOESTAND 324 De op einde 1936 nog beschikbare verpleegruimte van 10 021 — 9936 = 85 bedden is bestemd voor de op de z.g. wachtlijst voorkomende patiënten. Tabel II Verloop der patiënten gedurende 1936 in de krankzinnigengestichten met een totale capaciteit van 8137 bedden Verloop der patiënten in de doorgangshuizen gedurende 1836 met een totale capaciteit van 1393 bedden Verloop der patiënten in de verpleegtehuizen gedurende 1936 met een totale capaciteit van 491 bedden GEZONDHEIDSZORG 325 Van de doorgangshuizen en verpleegtehuizen zijn tezamen 671 patiënten naar de verschillende krankzinnigengestichten overgebracht. In tabel V is in de kolom „Bijgekomen gedurende 1936" dit aantal van de doorgangshuizen en verpleegtehuizen naarde krankzinnigengestichten geëvacueerde patiënten afgetrokken; immers deze patiënten zouden anders tweemaal als „bijge komen" worden genoteerd, de eerste maal bij hun opname in het doorgangshuis of verpleegtehuis en de tweede maal bij hun opneming in het krankzinnigen gesticht. Bij een totaal aantal bijgekomen patiënten van 3752 zijn afgevoerd als hersteld of verbeterd, wegens overlijden en andere redenen, 3149 patiënten, zoodat op het eind van het jaar 1936 de werkelijke stijging van liet aantal der verpleegden 3752 — 3144 = 608 bedroeg. Ook gedurende 1936 had men te kampen met gebrek aan verpleegruimte, met het gevolg, dat weer een groot aantal patiënten langer dan wenschelijk was in de tijdelijke bewaarplaatsen (gevangenissen, politieposthuizen, enz.) moesten ver blijven. Mede in verband met het feit, dat eenige gevallen van wederrechtelijke vrij heidsberooving (het binden en opsluiten) van krankzinnige personen door de bevolking zelve werden gerapporteerd, werd door de betrokken instanties aan gedrongen om de noodige maatregelen te treffen. In samenwerking met den Procureur-Generaal werden alle bestuursambtenaren en medici bij rondschrijven uitgenoodigd om, meer systematisch dan tot dusver geschiedde, propaganda onder de bevolking te voeren voor de krankzinnigenver pleging zoomede om in afwachting van de nader te treffen voorzieningen meer aan dacht te wijden aan de thans noodgedwongen in de verschillende ongeschikte tijdelijke bewaarplaatsen ondergebrachte krankzinnigen en het lot dier ongelukkige geestesdefecten zoo dragelijk mogelijk te maken. Uit financieele overwegingen kan de oplossing van het probleem van het plaatsgebrek niet langer worden gevonden in een gestadige kostbare uitbreiding van de bestaande verpleeggelegenheid voor krankzinnigen. Teneinde aan de toenemende behoefte aan geschikte verpleeggelegenheid voor krankzinnigen tegemoet te komen dient dan ook naar een minder kostbaren en toch practischcn weg te worden omgezien. In de eerste plaats zal er naar worden gestreefd om zooveel mogelijk te geraken tot de oprichting van de z.g. „werkkolonies" voor geestes-invaliden. Deze kolonies zijn door haar eenvoudige inrichting en goedkooperen opzet de meest aangewezen plaatsen voor de geestelijk minderwaardigen, die geen langere verpleging in het krankzinnigengesticht meer noodig hebben, terwijl anderzijds Tabel V Verloop der patiënten in de krankzinnigengestichten, doorgangshuizen en verpleegtehuizen tezamen gedurende 1936 met een totale capaciteit van 10 021 bedden DE SOCIALE TOESTAND 326 de gestichten, welke meer geëigend zijn als de behandelingsplaatsen voor de ernstige, onrustige en acute gevallen van hun overbevolking worden ontlast. Voorts bestaat het voornemen om in de centra, waar nog geen verpleegtehuizen gevestigd zijn en van waaruit de directe evacuatie van krankzinnigen naar de centrale gestichten en doorgangshuizen door den grooten afstand of anderszins vele bezwaren oplevert, tijdelijke bewaarplaatsen (kleine verpleegtehuizen) met een capaciteit van ten hoogste 20 patiënten op te richten onder beheer van een mantri-verpleger, die dan onder toezicht en de bevelen van den betrokken Over heidsgeneesheer ter plaatse met de dagelijksche leiding daarvan zou kunnen worden belast. Gedurende 1936 heeft de Inspecteur van het krankzinnigenwezen verschillende dienstreizen ondernomen, niet alleen om het denkbeeld van dé werkkolonie voor rustige krankzinnigen te propageeren, doch tevens om in den toestand in sommige strafgevangenissen en huizen van bewaring eenige verbetering te brengen. Zooveel mogelijk werd getracht aan de gerezen moeilijkheden tegemoet te komen door directe evacuatie naar de centrale gestichten. Door het groote plaats gebrek is evenwel eenige stagnatie ontstaan in die evacuatie en moest van eenige inrichtingen de capaciteit worden opgevoerd. De capaciteit van het krankzinnigengesticht Sabang werd van 1328 op 1400 gebracht, van het doorgangshuis Gloegoer (Medan) van 150 op 200, van het doorgangshuis Grogol (Batavia-Centrum) van 342 op 365 en van het verpleeg tehuis te Padang van 50 op 65. Voorts werd machtiging verleend om een nieuw paviljoen voor Magelang te bouwen, terwijl uit de rubberfondsen een uitbreiding wordt gegeven aan de capaciteit van het verpleegtehuis te Palembang. Het groot succes in het bijzonder van de werkkolonie te Lentang-agoeng en de groote vraag naar plaatsen voor geestelijk minderwaardigen in die richting heeft de waarde van deze particuliere nazorg der geestesinvaliden en haar groote beteekenis als onderdeel van de krankzinnigenverzorging nog eens te meer in een helder licht geplaatst. Voor de oprichting en exploitatie van bedoelde werkkolonies is de mede werking onontbeerlijk zoowel van Zelfbesturen en zelfstandige rechtsgemeen schappen als van particuliere zijde. In vele gevallen werd deze medewerking reeds verkregen. Thans bestaan naast Lentang-agoeng soortgelijke inrichtingen te Wonoi i (Jogja), uitgaande van een particuliere vereeniging ter plaatse, en te Wedi (Solo), uitgaande van de beide Zelfbesturen te Soerakarta, terwijl vergevorderde plannen bestaan tot het stichten van nog een werkkolonie voor rustige patiënten te Ainbarawa. 10. Pharmaceutische aangelegenheden De kosten, verbonden aan de aanschaffing van geneesmiddelen voor rekening van den Dienst der Volksgezondheid stegen in 1936 tot 7,2 ton (1935: 6,3 ton), doordat de gesubsidieerde particuliere ziekeninrichtingen in 1986 wederom aan spraak op één ton medicijnen kregen. De geringe prijsdalingen in 1936 werden door het accres der poliklinieken ongedaan gemaakt. De kosten verbonden aan de aanschaffing van Neo-arsphenamine voor de framboesia-bestrijding stegen, bij gelijke prijzen, tot f 76 000 (in 1935 f 66 000). De prijs der chinine-tabletten daalde met 25 %, doch de uitgaven bleven even hoog (f 115 000), dus een sterk accres. In 1936 werd een nieuwe apotheek geopend te Tegal, zoodat het jaar eindigde met 76 eigenlijke particuliere apotheken. Hierin werkten 190 assistenten (1935: 187), van wie 48 vrouwelijke (1935: 46). In 1936 werd aan 5 apothekers de acte van toelating uitgereikt (1 vr.). Van 1930 af werden deze acten aan apothekers uitgereikt den getale van resp. 13, 10, 6, 9, 7, 7. Aan apothekers-assistenten werden 37 acten van toelating uitgereikt (1935: 36) en wel aan 16 met Europeesch diploma (onder wie 9 vrouwen) en 21 niet Indisch diploma (6 vr.). In 1936 steeg het percentage van aan bezitters van Europeesche diploma's uitgereikte acten van toelating tot 43 % (sinds 1930 GEZONDHEIDSZORG 327 64, 57, 39, 27, 27, 30 %), hetgeen wel aan de groote werkloosheid van apothekers assistenten in Nederland moet toegschreven worden, waardoor deze eerder bereid zijn hierheen te komen op een veel lager salaris dan vroeger. Einde 1936 waren in Indië 16 werkzoekende assistenten (1935: 31). Voor het in Juli te Batavia-C. afgenomen examen van Indisch apothekers assistent slaagden 21 (1935: 25) candidaten (6 vr.). In 1936 kwam de „Pharmaceutische stoffen keuringsordonnantie" (I. S. n°. 660) tot stand. Deze beoogt om die belangrijke geneesmiddelen, welke niet door den apotheker kunnen worden gekeurd, centraal van Overheidswege te doen keuren en zegelen. Voorloopig zullen onder deze Ordonnantie worden gebracht: digitalis, insuline, pituitrine en levertraan. Een concept-ordonnantie, beoogende de regeling van den verkoop van medische vergiften, kwam in een vergevorderd stadium van voorbereiding. 11. Verschillende onderwerpen Ziekteverloven en afkeuringen van handsdienaren a. Buitenlandsch verlof wegens ziekte werd in 1936 verleend aan 21 manne lijke en 2 vrouwelijke landsdienaren (1935: 20 en 3). De voornaamste ziekte oorzaken waren wederom functioneele neurosen en psychosen met 68,2 % (1935: 56,5 %), tuberculose met 13,6 % en kanker en andere tumoren met 9 %. b. Binnenlandsch verlof wegens ziekte werd verleend aan 739 (1935: 702) mannelijke en 243 (1935: 218) vrouwelijke Europeesche en aan 3405 (1935: 2728) mannelijke en 80 (1935: 74) vrouwelijke Inheemsche landsdienaren. Voor de Europeanen moeten functioneele neurosen en psychosen met 15,1 % (1935: 15,3 %) als voornaamste ziekte-oorzaak worden beschouwd, dan volgen ziekten der spijsverteringsorganen met 14,6 % (1935: 8,4 %) en tuberculose met 9 % (1935: 8 %). Bij de Inheemschen was ook in 1936 de tuberculose weer de voornaamste ziekte-oorzaak tot het verieenen van binnenlandsch verlof en staat met 24,9 % (1935: 23,5 %) aan de spits, daarna volgen venerische ziekten met 8,9 % (1935: 12,9%), malaria en ziekten der ademhalingsorganen met 6.8% (1935: resp. 4,1 % en 8,2 %) en typhus abdominalis met 6,3 % (1935: 5,3 %'). Het cijfer voor functioneele neurosen en psychosen bedroeg 4,3 % (1935: 4,2 %), bleef dus vrij constant, terwijl het cijfer voor beri-beri in 1936 een zeer kleine stijging vertoont op 1,6 % (1935: 1,4 %). Voor de Inheemsche groep zijn de cijfers der ziekte-oorzaken tot het verieenen van binnenlandsch verlof in 1936 vrijwel gelijk gebleven met uitzondering van de malaria, welke in 1936 steeg tot 6,8 %, tegen 4,1 % in 1935. Voor de groep der Europeanen vertoonen slechts de ziekten der spijsverteringsorganen een grootere toename tot 14,6 %, tegen 8,4 % in 1935. c. Afgekeurd wegens ziekte werden in 1936 126 (1935: 156) mannelijke en 37 (1935: 39) vrouwelijke Europeesche en 1668 (1935: 1501) mannelijke en 27 (1935: 32) vrouwelijke Inheemsche landsdienaren. Voor de Europeesche groep staan wederom functioneele neurosen en psychosen met 30,1 % (1935: 26,7 %) als ziekte-oorzaak voor de afkeuring op de eerste plnats, daarna volgen organische ziekten van zenuwstelsel en zintuigen mcl. oogziekten met 14,1% (1935. 12,3%), verder hartaandoeningen met 11% (1935: 9,7 %), ziekten der urogenitoalorganen met uitzondering van de veneri sche met 9,2 % (1935: 7,2 %) en tuberculose met 7,4 % (1935: 11,8 %). De cijfers voor alle bovengenoemde ziekte-oorzaken zijn in 1936 iets gestegen tegenover 1935, behalve het cijfer voor tuberculose, dat een daling vertoont van 4,4 % tegenover 1935. Voor de groep der Inheemsche landsdienaren staat de tuberculose met 17,5 % (1935: 17,4 %) op de eerste plaats als ziekte-oorzaak voor de afkeuring, hierna volgen hartaandoeningen met 12,8 % (1935: 9,1 %), oogziekten mcl. trachoom met 10,8 % (1935: 12,7 %), ziekten der ademhalingsorganen met 9,5 % (1935. 12,1 %) en functioneele neurosen en psychosen met 7,7 % (1935: 6,8 %). DE SOCIALE TOESTAND 328 F. JEUGDZORG Kin derbescherming Zorg voor weezen en verlaten kinderen. De arbeid ten bate van weezen en verlaten kinderen kon ook in 193Ö door de toekenning van aandeelen uit de geldloterijen worden voortgezet. Het bleef echter moeilijk de oudere pupillen aan betrekkingen te helpen. Het verblijf in de gestichten werd daardoor in sommige gevallen wel eens langer gerekt dan eigenlijk wenschelijk was. Civielrechtelijke dwangopvoeding. Ten aanzien van 66 minderjarigen werd een voogdij voorziening getroffen, welke aanleiding gaf tot toekenning van de in I. S. 1928 n°. 179 bedoelde subsidie. Het instituut der Gouvernementspupülen. Gelijk in het vorig Verslag reeds werd vermeld, loopt het getal der Gouvernementspupillen in verband met de opheffing van dit instituut steeds terug. Het aantal is gedurende 1936 terug geloopen van 175 tot 137. Werd in 1935 een bedrag van f 52 520 aan retributies voor deze pupillen uitgegeven, over 1936 was dat bedrag gedaald tot f 43 254. ARMENZORG 329 G. ARMENZORG In den loop van het jaar riepen steeds meer stadsgemeenten en regent schappen een locale armenzorgregeling in het leven. Ook in de Buitengewesten deed men stappen om tot een regeling te geraken. Op Sumatra werd de commissie tot ondersteuning van behoeftige Christenen te Padang opgeheven. Haar taak is overgenomen door do particuliere en gemeentelijke Armenzorg. Algemeene armencommissies zijn ingesteld voor de gewesten Atjeh en Onder hoorigheden, Sumatra's Westkust, Djambi, Bangka en Onderhoorigheden. Benkoelen, Timor en Onderhoorigheden en Molukken (I. S. 1936 nos. 228, 440. 407, 408, 124, 474 en 61). DE LANDSFINANCIËN 33 3 en uitgegeven Landsgelden verrekend, welke verrekening plaats vindt door tusschenkomst van de Javasche Bank. De verkregen organisatie voldoet aan de daaraan gestelde verwachtingen en had, naast belangrijke besparing op de personeele uitgaven, uitbreiding van het aantal betalingsgelegenheden ten gevolge. DE SOCIALE TOESTAKD 330 H. BESCHERMING VAN HET GRONDBEZIT Overheidsbemoeienis met uit te geven gronden a. Vanwege het Land. De commissie voor het grondbezit van Indo- Europeanen (zie Verslag 1932, blz. 310) heeft in 1936 haar taak voleindigd door het uitbrengen van hot derde deel van haar rapport, bevattende haar eind conclusies, welke in een daarbij behoorende nota uitvoerig zijn toegelicht. De voorstellen der commissie, in hoofdzaak neerkomende op liet doen openen van een beperkte mogelijkheid tot rechtstreeksche vervreemding van grond door Inlanders aan daarvoor in M.nniuiking komende niet-Inlanders, zijn door de Eegeering in overweging genomen. De commissie is bij G.B. 3 Aug. 1936 n°. 2 ontbonden. b. Vanwege de Zelfbesturen. In 1936 kwam de prijsgeving van z.g. conver sierechten in de Vorstenlanden vrijwel tot staan. Een herziening van het grondenrecht in Soerakarta verkeert in een vergevor derd stadium van voorbereiding. Met de werkzaamheden in het belang van de voorbereiding van een toekom stige conversie van landbouwconcessies in erfpacht in de TSuitengewesten werd goede voortgang gemaakt. Overheidsbemoeienis met de particuliere landerijen De in 1936 opgerichte N. V. Javasche Particuliere Landerijen Maatschappij ging in April 1936 over tot den aankoop van de particuliere landen Pekadjangan, Kampoeng Melajoe, Dadap, Lemo, de Qual-West, Selapandjang-West en Kedawoeng-West (reg. en res. Batavia, prov. West-Java), voor een bedrag van f 800 000. De maatschappij nam deze landen zelf in beheer. Uitvoering der grondhuurordonnantie Kenmerkten de vorige jaren zich door het streven van vele suikeronder nemingen nnar verbreking van grondhuurcontracten wegens inkrimping van den rietaanplant, het jaar 1936 bracht in dit opzicht in zoover verandering, dat ongeveer de helft van het aantal suikerondernemingen op Java voor het tijdvak 1936/1937 weder grond inhuurde en tot den aanplant van suikerriet overging. Tn verband met de veranderingen in den toestand, waaronder de suiker industrie verder werkzaam zal zijn, nam de Regeering in overweging, welke wijzigingen of voorzieningen met betrekking tot de grondhmmvctgeving gewenscht of noodig zullen zijn. Kadastrale en topografische opnemingen Het aantal in actieven dienst zijnde landmeters (inclusief de inspecteurs) bedroeg 37, tegen 42 in 1935. Aan middelbaar technisch personeel waren beschikbaar 34 personen (tegen 39 in 1935), terwijl aan lager personeel (mantri's) werkzaam waren 240 personen (tegen 242 in 1935). Het aantal verstrekte meetbrieven bedroeg 4338 (tegen 3554 in 1935), terwijl 6350 landmeterskennissen (tegen 6803 in 1935) werden afgegeven. Het aantal nieuwe aanvragen voor meetbrieven bedroeg 4370 (4003 in 1935). In 1936 werd het kadaster ingeschakeld bij de restrictie van de kma- en fcheeproductie, doordat aan dezen dienst de controle werd opgedragen van de ondernemingskaarten, welke mede als basis moeten dienen voor de vaststelling van de standaardproductie. Midden 1936 kwam een reorganisatie tot stand, waarbij inspectie-kringen werden ingesteld. Door deze decentralisatie werd een vlotte werkwijze verkregen. ARBEID 331 I. 'ARBEID Bescherming van Nederlandsen-Indische werknemers in het buitenland Hieromtrent wordt verwezen naar hoofdstuk I, afdeeling A, sub 3 c, van dit Verslag. Arbeidsvoorwaarden Bij het bespreken van de loon en, welke aan ondernemingsarbeiders worden uitbetaald, is in vorige Verslagen hoofdzakelijk aandacht besteed aan de toon regelingen, welke eenige groote werkgeversvereenigingen in de Bnitengewesten, voornamelijk in liet cultuurgebied in Noord-Sumatra, hebben \astgesteld. In ccii kort bestek moet daarmee wel worden volstaan, aangezien zich in de praktijk een zeer groot aantal meestentijds kleinere verschillen voordoen, zoowel ten aan zien van het loonbedrag, den daarop eventueel toe te kennen toeslag, incidenteele vüjtpremies, belooning van zwaarderen arbeid, het al dan niet fixeeren van den prijs waarvoor de arbeiders een bepaald kwantum rijst verstrekt kunnen krijgen, plaatselijke omstandigheden, als anderszins. Ook voorde leden van de genoemde plantersvereenigingen zijn de Ide loon en niet bindend. Inderdaad weiden door enkele bij die vereenigüigen aangesloten ondernemingen van de uniforme regeling eenigszins afwijkende loonen betaald. Over het algemeen geven deze uniforme regelingen echter een vrij goed beeld \an de geldende loonen in de Buitenge westen, aangezien voor eenzelfde soort arbeid, in casu den arbeid op landbouwondememingen verricht, daarvan niet op beduidende wijze wordt afgeweken. Dat zulks in een aaneengesloten cultuur [ ebied niet licht het geval zal zijn, is duidelijk, omdat het moeilijk zou zijn arbeiders te krijgen en te behouden op ondernemingen, welke bij het toekennen van de loonen in belangrijke mate beneden het peil van het gros der omliggende ondernemingen zouden blijven. Ten aanzien van deze omstandigheid behoeft het feit, dat deze ondernemingen al dan niet bij eenzelfde plantersvereeniging zijn aangesloten, niet van invloed te zijn. In de uniforme loonregelingen van de A.V.K.O.S. (Algemeene vereeniging van rubberplanters ter Oostkust van Sumatra) en van de D.P.V. (Dcli Planters vereeniging) kwam na de daarin in 1935 aangebrachte wijzigingen, welke een verlaging van de loonen inhielden, in 1936 geen verandering. Was de aanleiding tot de ingevoerde loonsverlagingen geweest de daling van den levensstandaard, omgekeerd leidde de prijsstijging als gevolg van de waardevermindering van den gulden niet tot loonsverhooging. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen, dat uniforme loonregelingen, welke voor een groot aantal ondernemingen zijn ontworpen, een bepaalde marge dienen te bevatten, waardoor schommelingen in de prijzen der levensmiddelen, doch ook verschillen in den levensstandaard op verschillende ondernemingen onderling worden ondervangen. Zoo werden de loon en door de A.V.R.O.S. begin 1935 per werkdag op 32 et. voor mannen en op 27 et. voor vrouwen vastgesteld, nadat een onderzoek had uitgewezen, dat gemiddeld een bedrag van 28 en 23 et. voor hun levensonderhoud was vereischt. Door het niet verhoogen van de loonen na de plaats gehad hebbende prijs stijging, is deze marge kleiner geworden. In verband hiermede werd aan de Permanente Arbeidscommissie te Medan verzocht door middel van nieuwe budget-berekeningen op korten termijn na te gaan of het bestaande loonpeil dient te worden verbeterd. De bedoelde loonregeling komt voor de A.V.R.O.S. neer op het volgende: voor nieuwelingen werkzaam op een poenale sanctie-contract 30 et. voor mannen en 25 et. voor vrouwen; voor nieuwelingen werkzaam op een vrije arbeidsovereen komst 32 et. voor mannen en 27 et. voor vrouwen zonder uitbetaling van loon op een hari besar (vrijen dag); voor reëngagisten werkzaam op een poenale sanctie-contract 30 et. voor mannen en 25 et. voor vrouwen, met een opzegbaren toeslag van 2 et. (deze categorie vervalt, nadat de nog loopende hercontracten zullen zijn uitgediend, aangezien na de herziening van de koelie-ordonnantie geen reëngagementscontracten op den voet dier ordonnantie meer kunnen worden DE SOCIALE TOESTAND 332 aangegaan); voor reëngagisten werkzaam op een vrije arbeidsovereenkomst 32 et. voor mannen en 27 et. voor vrouwen zonder uitbetaling van loon op een hari besars en met een opzegbaren toeslag van 3 et. De D.P.V. stelde uitsluitend loonen voor vrije arbeiders vast, aangezien op de bij deze vereeniging aangesloten ondernemingen geen contractarbeiders in dienst zijn. Deze loonen zijn voor reëngagisten gelijk aan die voor dezelfde categorie door de A.V.R.O.S. vastgesteld. Voor nieuwelingen liggen de loon bedragen echter 2 et. lager, namelijk 30 et. voor mannen en 25 et. voor vrouwen. De loontarieven voor veldkoelies op de tabaksondernemingen bleven 35 et. Bij mijnbouwbedrijven en ondernemingen tot winning van aardolie worden over het algemeen veel hooger loonen verdiend. Op de panglongs in Riouw en Onderhoorigheden en in de afdeeling Bengkalis (Oostkust van Sumatra) bestaan eveneens andere toestanden op dit gebied. Behalve op de machinebrandhoutpanglongs in de afdeeling Inderagiri, welke bedrijfjes in financieele moeilijkheden verkeerden, gingen de loonen ook in 1936 naar boven, zooals moge blijken uit den volgenden staat van de gemiddeld per maand uitbetaalde loonen aan eenige categorieën arbeiders over de laatste jaren: Boven deze loonen ontvangen alle panglong-arbeiders nog vrije voeding. Op Java had het loonvraagstuk de bijzondere aandacht. Nadat in 1935 de daling van de loonen over het algemeen verder was voortgezet, ontstond begin 1936 aanleiding voor de vrees, dat in bepaalde gevallen het proces van aanpassing van de loonen aan de gedaalde exportprijzen de redelijkerwijze daaraan te steller grenzen had overschreden. Ook het grootr arbeidsaanbod op Java was hierop van invloed. Waar het voorts billijk werd geacht, dat de geleidelijk in 1986 intredende verbetering van de vooruitzichten bij verschillende cultures mede in redelijke mate aan de loontrekkenden ten goede zou komen, wendde de Regeering zich tot de belangrijkste werkgeversorganisaties teneinde Haar standpunt ten deze uiteen te zetten en de medewerking dier organisaties te verzoeken voor het verkrijgen van periodieke loongegevens. Het hierop gevolgd overleg had tot resultaat, dat te beginnen met October 1936, een loonbewaking werd ingesteld. Daarbij worden door het Kantoor van Arbeid de periodieke loongegevens betreffende de landbouwondernemingen op Java en Madoera verzameld, welke door het Centraal Kantoor voor de Statistiek in overzichtelijke tabellen en grafieken worden vastgelegd. Voor de Buifen gewesten werd deze procedure niet noodig geacht, omdat aldaar, zooals uit het bovenstaande blijkt, de loonen bij de arbeidsinspectie bekend zijn. Op deze wijze kon na verloop van eenige maanden een indruk worden verkregen van het loonpeil op Java en Madoera. Deze was, dat over het algemeen de loonen, met uitzondering van die op eenige rubberondernemingen, slechts weinig verbetering ondergingen, ondanks de verder voortgezette verbetering van de bedrijfsresultaten en ondanks de Btijging van de prijzen der levensbehoeften als gevolg van de devaluatie. Dit punt had verschillende malen de belangstelling van den Volksraad en gaf der Regeering aanleiding met de ondernemersorganisaties op Java nader in overleg te treden, teneinde tot verbetering der loonen in de landbouwbedrijven te komen in overeenstemming met de stijging van liet koelie-budget, waarbij tevens rekening ware te houden met de gunstiger bedrijfsuitkomsten. In afwach ting van de resultaten van dit overleg, kon geen aanleiding worden gevonden liet vaststellen van minimumloonen te overwegen, zooals van de zijde van den Volksraad WftS % er/nclit. ARBEID 333 Arbeidsbemiddeling en werkloosheidsbestrijding Het aantal ingeschreven arbeidzoekende Europeanen en Inheeinschen bij de arbeidsbeurzen en correspondentschappen van Arbeidsbemiddeling in Neder landsch-Indië vertoonde einde 1936 wederom een belangrijke stijging, vergeleken bij de overeenkomstige cijfers van 1934 en 1935, terwijl het aantal Chineesche arbeidzoekenden ongeveer hetzelfde als het vorig jaar bleef, gelijk uit het volgend overzicht moge blijken: Uit de stijging der cijfers voor Europeanen en Inheemschen mag echter niet de conclusie getrokken worden, dat de werkloosheid in 1936 grooter zou zijn dan in de vorige jaren. Door intensieve doorvoering van de in September 1935 onder leiding van het Kantoor van Arbeid ter hand genomen werkloozen registratie werden duizenden arbeidzoekenden bereikt, die zich voordien nimmer hadden laten inschrijven. Hoofdzakelijk is dit te danken aan de oprichting van een 26-tal correspondentschappen van Arbeidsbemiddeling, verdeeld over de kleinere plaatsen. Ook de groote vermeerdering van het aantal ingeschreven Inheemsche werkloozen per einde 1936 in vergelijking met het aantal per einde 1935 is voor een groot gedeelte het resultaat van de sedert October ter hand genomen registratie van Inheemsche intellectueele werkloozen. Het overzicht van het aantal nieuw ingeschreven werkzoekenden, werk geversaanvragen en plaatsingen over het geheele jaar vertoont dit beeld: Uit bovenstaande gegevens blijkt, dat de stijging in het aantal werkzoekende Europeanen, vergeleken bij het jaar 1935, zeer gering is, hetgeen niet zou over eenstemmen met het uit de vorige tabel blijkend groot verschil tusschen de aantallen ingeschrevenen aan het einde van beide jaren. Het verschil is echter te verklarene door den duur van de inschrijving bij de arbeidsbeurzen, vergeleken bij dien bij de correspondentschappen. Een inschrijving bij de arbeidsbeurzen vervalt namelijk automatisch na 3 maanden, indien de ingeschrevene er niet tijdig voor zorgt, dat zij verlengd wordt. Komt de ingeschrevene na den verval datum zich opnieuw melden, dan wordt dil behandeld als een nieuwe inschrij- Werkzoekenden, werkgevers&anvragen en plaatsingen bij de arbeidsbeurzen. DE SOCIALE TOF.STAND 334 ving en als zoodanig ia de statistiek opgenomen. Zoo komt het in de praktijk vele malen voor, dat dezelfde persoon '2 of meermalen opnieuw wordt inge schreven. Bij de correspondentschappen daarentegen blijft de inschrijving geldig, tot dat de betrokken arbeidzoekende een betrekking heeft gekregen of verhuist naar een andere plaats. Het aantal werkgeversaanvragen vertoonde wederom een stijging. Blijkens de statistieken viel deze toeneming hoofdzakelijk te constateeren gedurende het laatste kwartaal, waarin de opleving van de arbeidsmarkt tot uitdrukking komt. Ook het aantal plaatsingen vertoonde over de geheele linie een naar ver houding grootere stijging, zoodat de verhouding tusschen het aantal werkgevers aanvragen en plaatsingen gunstiger is dan het vorig jaar. Hoofdzakelijk is dit toe te schrijven aan het beter gehalte van de ingeschrevenen bij de arbeidsbemidde ling, waardoor de werkgever een goede keus kan doen uit de naar hem verwezen sollicitanten, terwijl voorts gedurende het laatste kwartaal een ruimere arbeids gelegenheid viel waar te nemen. Evenals het vorig jaar moet bij beschouwing van de bovenstaande gegevens worden bedacht, dat het aantal ingeschreven werkzoekenden bij de arbeids bemiddeling nog steeds niet alle werkloozen omvat. Speciaal geldt deze restrictie voor de groep Inheemschen. Het feit deed zich echter voor, dat steeds meer weikloozen, die er eertijds niet over dachten van de openbare arbeidsbemiddeling gebruik te maken, zich lieten inschrijven. Het betreft hier vooral arbeidzoekenden met middelbare en hoogere opleiding en hen, die vóór hun ontslag de betere betrekkingen vervulden. In aanmerking genomen de hierboven genoemde factoren, kan worden ge concludeerd, dat de werkloosheid in 1936 niet is toegenomen en dat gedurende het laatste kwartaal zelfs van een geringe vermindering gesproken kan worden, welke conclusie wordt gesteund door de bij de Centrale Arbeidsbeurs binnen gekomen rapporten over het laatste kwartaal, waarin door vrijwel alle leiders van arbeidsbeurzen en correspondenten een betere tendenz op de arbeidsmarkt werd geconstateerd, ook daar, waar de arbeidsbemiddeling niet rechtstreeks bij betrokken was. De indeeling van het aantal werkzoekenden in beroepsgroepen wordt weer gegeven in het hieronder opgenomen overzicht, waarbij de sterke daling in de technische beroepen wederom opvalt, terwijl, vergeleken bij 1935, een, zij het geringe, vermindering in de cultures valt te vermelden. Dit verschijnsel kan echter als normaal worden beschouwd, daar bij een opleving de technici blijkbaar het eerst aan bod komen. De groep handel en winkelbedrijven nam ten aanzien van de Europeanen eenigszins toe, bleef stationnair bij de Inheemschen en ver minderde sterk bij de Chineezen. Ook de groep ambachtslieden nam af, niet tegenstaands de 1.M.1.W.-cursussen ongeveer hetzelfde contingent nieuwe ge schoolde krachten afleverden als het vorig jaar, wel een bewijs, dat de arbeids markt voor goede krachten willig is. ') Samengevat met winkelbedrijven. Indeeling van de werkzoekenden in beroepsgroepen. ARBEID 335 Werkiooaen-stsunverieening. liet Centraal Comité en de daarbij aan gesloten gewestelijke en plaatselijke steuncomité's, ten getale van 59, waaronder begrepen de Chineesche en Inheemsche Comités zetten de bestrijding der gevolgen van de werkloosheid geregeld voort, zoowel op het gebied van steun verleening als op dat der werkverschaffing. Ook de samenwerking met organi saties als het Leger des Heils, de A.M.V.J. en de Centrale Stichting van Katho lieke Tehuizen voor Crisiswerkloozen bleef bestendigd, evenals die met den Nederlandsch-Indischen Plantersbond. De omvang der steunverleening blijkt uit het volgend overzocht. De reeds in 1935 waar te nemen daling in de steunverleening zette, zooals uit vorenstaande gegevens blijkt, verder door om in April en de daarop volgende maanden echter over te gaan in een vrij belangrijke stijging zoowel ten opzichte van het aantal gesteunden als ten opzichte van de uitgekeerde steunbedragen. Deze stijging werd veroorzaakt door de opheffing van het z.g. 5-ton Nivas fonds, tengevolge waarvan de daarvoor in aanmerking komende suikercrisis werkloozen naar de steuncomité's werden overgeheveld. De hieruit voortvloeiende vermeerdering van het aantal steuntrekkers heeft derhalve geen reëele beteekenis; het gevolg der overheveling is integendeel geweest, dat in het totaal der steun uitgaven een belangrijke vermindering is gekomen. De totale uitgaven van het Centraal Comité en der steuncomité's beliepen over 1936 ± f 1 750 000 of + f 450 000 meer dan in 1935, welke grootere uitgave hieruit kan worden verklaard, dat een bedrag van f 130 000 meer werd uitgegeven ten behoeve van de exploitatie van werkcentrales, waarin de gesteunde werk loozen als contra-prestatie voor hun steun tewerk zijn gesteld, een bedrag van f 130 000 meer ten behoeve van het in dienst blijven van miliciens, die daartoe Steuntrekkenden en steunbedragen. DE SOCIALE TOESTAND 336 den wensch te kennen gaven en daartoe geschikt bevonden werden en ten slotte een bedrag van f 190 000 meer door bovengemelde overheveling van de suikercrisiswerkloozen. Gemelde uitgaven werden voor + f 340 000 gedekt door particuliere bijdragen, voor een bedrag van f 160 000 door bijdragen van den Indischen Ondernemersbond, voor f 925 000 door bijdragen van het Gouver nement en voor f 150 000 door subsidies van locale ressorten, opbrengsten van loterijen en andere inkomsten. Vergeleken met het voorafgegane jaar liepen de particuliere bijdragen wederom met ± f 100 000 terug. De steunverleening heeft rekening te houden met twee groepen steuntrekkers : de blijvende en de tijdelijke, welke laatste groep de minste zorgen baart. De eerste groep bedraagt echter naar schatting nog steeds + 1500 Europeanen, in hoofdzaak de oudere werkloozen. In overeenstemming met de in het vorig Verslag vermelde richtlijnen van het Centraal Comité vond voor het jaar 1936 verdere schifting van de gesteunde werkloozen plaats, terwijl tevens de tewerkstelling op krachtige wijze ter hand werd genomen. Als gevolg van de overheveling der suikercrisiswerkloozen, werd het mogelijk voor het eerst de richtlijnen van de steuncomité's ook op deze groep toe te passen, hetgeen tot gevolg had, dat al aanstonds een niet onbelangrijk aantal oorspronkelijk uit het z.g. 5-tonfonds gesteunden uit den steun kon afvloeien, welke afvloeiing na de overheveling nog eenige maanden aanhield. Doordat de voor de gewone crisis werkloozen geldende tarieven werden ver beterd, had die overheveling der suikercrisiswerkloozen op bevredigende wijze plaats. De voornaamste wijziging betrof de sedert 1930 geldende richtlijn, volgens welke de steuncomité's 50 % toeslag genoten op de gelden, plaatselijk bijeen gebracht van particuliere zijde. Het geleidelijk terugloopen van de particuliere bijdragen bracht in de afgeloopen jaren steeds duidelijker de noodzakelijkheid aan het licht om de financieele hulp van het Centraal Comité aan te passen aan de werkelijke behoeften der steuncomité's, welke behoeften in de praktijk dikwijls een steun noodig maken, welke de 50 % bijdrage verre overschrijdt. Met de daarvoor in aanmerking komende steuncomité's werd dan ook de regeling ge troffen, dat zij een maandelijksche bijdrage ontvangen tot dekking van het tekort. Ten slotte werd nog bepaald, dat de toekenning van de toelage tot een maximum van 30 % en f 20 boven den steun, welke alleen geschiedt bij tewerk stelling in Overheidsdienst, werkcentrales en 1.M.1.W.-bedrijven, berekend mag worden over den bruto-steun. Werkverschaffing. De verslagperiode van de werkzaamheden der Indische Maatschappij voor Individueele Werkverschaffing (1.M.1.W.), welke loopt over het kalenderjaar 1936, werd gekenmerkt door een politiek van consolidatie van hetgeen in de jaren 1933 t/m 1935 overeenkomstig de richtlijnen, uitgestippeld in het Regeeringswerkplan inzake werkloosheidsbestrijding, werd opgebouwd. Gemeld plan hield o.m. in, dat gestreefd zou worden de steunverleening zooveel mogelijk te liquideeren door middel van werkverschaffing, terwijl ook voor de niet-gesteunden op een zoo ruim mogelijke schaal werkgelegenheid in het leven zou worden geroepen, teneinde te voorkomen, dat deze lieden op hun beurt een beroep op de steuncomité's zouden moeten doen. Daarbij werd uitgegaan van het leidend beginsel, dat de werkverschaffing door het particulier initiatief ter hand zou worden genomen, terwijl de Begeering hiervoor de noodige gelden zou verschaffen. Aldus werden met medewerking van tal van personen, werkzaam in de meest verschillende functies van het maatschappelijk leven, een 12-tal afdeelingen in het leven geroepen (te Batavia, Soekaboemi, Buiten zorg, Bandoeng, Cheribon, Jogjakarta, Soerakarta, Semarang, Malang, Probo linggo, Soerabaja, Medan en Padang). Bovengemelde consolidatie-politiek was echter geboden, omdat gebleken was, dat de organisatie van de 1.M.1.W. in het algemeen niet toeliet tot een verderen uitbouw van de werkzaamheden over te gaan zonder ernstig gevaar te loopen, dat daarmede de capaciteit van de maatschappij zou worden overschreden. Bij den uitbouw van de werkzaamheden ten behoeve van de werkverschaffing ARBEID 337 ■2-2 was reeds aan bet licht gekomen, dat het 1.M.1.W.-apparaat minder geschikt was voor het ter hand nemen van objecten van collectieve werkverschaffing, inzonderheid van de werkcentrale's, welke vorm door het Kantoor van Arbeid als de meest geëigende vorm van collectieve werkverschaffing wordt beschouwd. De gang van zaken is dan ook deze geweest, dat de 1.M.1.W. zich in liet afgeloopen jaar ten deele heeft teruggetrokken uit de reeds hier en daar geëntameerde collectieve werkverschaffing in werkcentrales en zich hoofdzakelijk heeft beperkt tot het verstrekken van individueele leeningen, het organiseeren van werkkampen en landbouwkolonies en het in stand houden van die bedrijven, welke reeds in 1935 waren opgericht; daarnaast heeft de 1.M.1.W. haar bemoeie nissen met de Inheemsche huisnijverheid en kunstnijverheid intensief voortgezet en veel aandacht besteed aan de ontwikkeling van jeugdige werkloozen door middel van cursussen. Aan de collectieve werkverschaffing op nijverheidsterrein dan wel op land bouwgebied, gaven voornamelijk de afdeelingen Soerabaja, Malang en Bandoeng haar krachten; zij word gedeeltelijk omgezet in werkcentrales van het Centraal Steuncomité, welke thans zijn opgericht te Batavia, Bandoeng, Semarang, Solo, Jogja, Soerabaja, Malang en Probolinggo, terwijl de oprichting daarvan te Medan en Padang in voorbereiding werd genomen. Aldus waren middels de 1.M.1.W. respectievelijk op 1 Januari 1936 en 1 Januari 1937 tewerkgesteld '297 en 352 Europeanen, 417 en.323 Inheemschen, 2 en 0 Chineezen, alsmede 614 en 421 seizoenarbeiders. De 1.M.1.W. ging verder voort met het verstrekken van individueele leeningen aan daarvoor in aanmerking komende personen, met het resultaat, dat het getal leeningen einde 1936 823 bedroeg, tegen 558 per einde 1935, terwijl het totaal voorschot voor deze periode gestegen was tot f 202 177, tegen f 128 931 op 31 December 1935. De financieele resultaten van het leeningsbedrijf zijn betrekkelijk gunstig gebleven. De aflossingen beliepen op het totaal van ruim 2 ton f 79 000 of 39 %, terwijl als mislukt en dubieus werd geboekt een bedrag van f 53 000 of 26 %. Het bleek echter gewenscht voor het verstrekken van deze leeningen een uniformer regeling te treffen. Zoo werd o.m. een onderscheiding gemaakt in leeningen op zakelijken grondslag verstrekt en leeningen, welke meer het karakter van steunverleening dragen. Hiervoor werd een grens gesteld van f 300; voor leeningen boven dit bedrag wordt steeds met de Algemeene Volkscredietbank samengewerkt, terwijl een maximum-grens van f 5000 voor deze leeningen werd gesteld. Ook op kolonisatie-gebied zette de 1.M.1.W. — zij het op beperkte schaal — haar arbeid voort en wel op Pidji-Omboh (Kediri), Bate (Besoeki) en Dairi (Tapanoeli), waar men eind 1936 respectievelijk 10, 15 en 8 kolonisten telde, die allen op coöperatieve basis werken. Daarnaast verdient nog vermelding de Oransbari-kolonisatie op Nieuw-Guinea, welke weliswaar niet door de 1.M.1.W. zelf ter hand wordt genomen, doch met haar steun door de vereeniging Koloni satie Niouw-Guinea (K.N.G.) is geëntameerd. Naar deze kolonisatie werden 8 kolonisten opgezonden, terwijl tot eind 1936 de 1.M.1.W. aan de K.N.G. daarvoor beschikbaar had gesteld een bedrag van f 9500. De bemoeienissen met deze kolonisatie werden intusschen overgenomen door den begin 1937 ingestelden Kolonisatieraad, welks taak bestaat uit: der Regeering van advies te dienen in kolonisatie-aangelegenheden; hulp, leiding en voorlichting te geven aan vereeni gingen en organisaties, welke kolonisatie-arbeid verrichten; de bestemming te regelen of voor te stellen van de fondsen, welke van Overheidswege voor koloni satie-doeleinden worden beschikbaar gesteld; maatregelen in het belang van den kolonisatie-arbeid te treffen of voor te stellen. De taak van den Kolonisatie raad omvat niet do bemoeienissen ten aanzien van de kolonisatie van Inheemsche tani's. Als opleidingskampen voor kolonisatie en kleinlandbouw bleven gehandhaafd de landbouwwerkkampen voor Europeanen te Soekaboemi, Salatiga, Oengaran en Lawang, terwijl het werkkamp Kadipaten wegens gebrek aan belangstelling moest worden gesloten. Wat de Tnhooniachen aangaat, moge melding worden DE SOCIALE TOESTAND 338 gemaakt van de Inheemsche vereeniging M.M.P.P. te Malang, welke zich beweegt op liet terrein van de bestrijding der werkloosheid onder de intellectueele Inheemschen, en op landbouwgebied voor haar pupillen nieuwe banen opende door met hulp van de 1.M.1.W. te Lawang een werkkamp bij Lawang op te richten, hetwelk aansluit op een centraal werkkamp te Malang, met de bedoeling de jongens een kolonisten-opleiding te geven. Op het gebied van de Inlieeinscne huisnijverheid kon de 1.M.1.W. zich slechts met gioote voorzichtigheid bewegen, waarbij steeds nauw contact moest worden bewaard niet de Atüeehng Nijverheid van het Departement van Economische Zaken. Het contact met de organisatie „Among Krido" te Wates bleef bewaard. Een soortgelijke vereeniging, Ivrido Mardo geiieeten, werd opgericht in het regent schap Baiitool; voorts kon een dergelijke organisatie tot stand komen in Cirisee en bidoardjo, ditmaal voor den aanmaak van pajongs in huisnijverheid. De bemoeienissen van de 1.M.1.W. ten bate van de Inheemsche kunstnijver heid werden regelmatig voortgezet. Door de diie kunstnijverheidsconsulenten werd evenzeer contact onderhouden met verschillende locale vereenigingen ter bevordering van de Inheemsche kunst nijverheid, zooals de organisatie van zilversmeden lveradjinan Bogor te Buiten zorg, het Cheribon-lnstituut, de organisatie van zilversmeden in Kedoengwoeni (I'ekalongan), Pakarjan Ngajoijakarta te Jogjakarta en de Vereeniging Pita Maha op Bali. Het instituut der kunstnijverheidsconsulenten is sedert ingekrompen door het ontslag van een functionaris en overgang van een tweede naar de Afdeeling Nijverheid van het Departement van Economische Zaken. in de omzetten, welke door de centrale in- en verkooporganisatie werden bereikt, viel een verheugende toename te bespeuren, welk gunstig resultaat mede werd bereikt door bevordering van den afzet naar Nederland en het buitenland. Ten aanzien van de bestrijding der jeugdwerkloosheid bleef het zwaartepunt berusten bij de cursussen, welke door het Hoofd van het Kantoor van Arbeid over geheel Java alsmede te Medan zijn georganiseerd en welke door de 1.M.1.W. worden gefinancierd. Het aantal cursussen, dat einde 1935 36 bedroeg, steeg tot 46, waarvan 16 nieuwe, zoodat een zestal is opgeheven. Het aantal leerlingen bedroeg 31 December 1936 + 1200, terwijl het aantal tewerkgestelde leerkrachten steeg van 78 eind 1935 tot 111 eind 1936. Ook de werkzaamheden bij de kleinwoningbouw te Batavia hadden geregelden voortgang, waarbij gemiddeld een 24-tal abituriënten der ambachtsscholen en van de Koningin Wilhelmina-school werden tewerkgesteld, teneinde praktijkervaring op te doen. Het aantal bij de verschillende Landsdiensten tewerkgestelde volontairs steeg van 284 op 1 Januari 1936 tot 430 op 1 Juni 1937. Tengevolge van de personeels uitbreiding bij verschillende diensten konden reeds velen in 's Lands dienst worden opgenomen. Uit een en ander moge blijken, dat de verkregen resultaten tot tevredenheid stemmen. Een overzicht daarvan, waarbij de cijfers over 1936 worden ver geleken met 1935, moge hieronder volgen. Tewerkstellingen op 1 Januari 1936 en 1 Januari 1937. AKBEID 339 Uit dit overzicht blijkt, dat, behoudens in de groep collectieve werkverschaf fing wegens de reeds boven besproken oorzaken, over het algemeen een toe neming van het aantal tewerkgestelden valt te constateeren. De toeneming der werkzaamheden weerspiegelt zich dan ook in de uitgaven van de 1.M.1.W., welke van ruim f 420 000 in 1935 steeg tot ruim f 727 000 in 1936, waarin echter eenige belangrijke kapitaalsuitgaven begrepen zijn, welke ten deele door activa worden gedekt. Arbeidswetgeving De beide in 1932 getroffen crisismaatregelen (I. S. 1932 nos. 97 en 98) respectievelijk nopens de verplichting tot terugzending van ontslagen Europeesche werknemers, die buiten Nederlandsch-Indië waren in dienst genomen of aan geworven en nopens de verlenging van den opzeggingstermijn, in acht te nemen door werkgevers bij de beëindiging van arbeidsovereenkomsten, werden in Februari 1937 wederom met één jaar verlengd. Tevens werd door het Kantoor van Arbeid, in verband met de opleving in het Indische bedrijfsleven, aan de verschillende werkgevers- en werknemersorganisaties advies gevraagd of — en zoo ja in hoeverre — beide bovengenoemde tijdelijke crisismaatregelen al dan niet voor definitieve opname in de wetgeving in aanmerking komen. Het ontwerp der Aanvullende Plantersregeling werd — na op verschillende punten gewijzigd en geamendeerd te zijn — tenslotte door den Volksraad aangenomen. De Hegeering deelde den Volksraad echter mede zich niet te kunnen vereenigen met een viertal amendementen, welke o.a. beoogden een minimum-contractsduur van 1 jaar voor alle planters, de mogelijkheid van conversie van buitenlandsche in binnenlandsche verloven en de invoering van binnenlandsche verloven van drie maanden voor de planters, die geen reuht op buitenlandsch verlof kunnen doen gelden. Naar aanleiding hiervan vond een tweede behandeling van bedoeld ontwerp in den Volksraad plaats, welke echter evenmin leidde tot overeenstemming tusschen de Kegeering en dit College op die punten. Bij deze tweede behandeling werd een motie aangenomen, waarin de wenschelijkheid naar voren werd gebracht tot instelling van z.g. bedrijfsraden, zijnde ofiicieele colleges, samengesteld uit vertegenwoordigers van werkgevers en -nemers in een bepaald bedrijf of groep van analoge bedrijven. De ltegeering deelde mede niet afwijzend tegenover het denkbeeld te staan, doch van oordeel te zijn, dat het van de ontwikkeling der arbeidsvernoudingen zou afhangen of, en zoo ja, wanneer een dergelijk instituut ook in Indië zou kunnen worden ingevoerd. Het ontwerp tot wijziging en aanvulling van het Burgerlijk Wetboek op het punt van vrije dagen voor den werknemer werd door de liegeering bij nota van wijziging aangevuld door de toevoeging van een bepaling in den geest als door het Gedelegeerden-verslag van den Volksraad aangegeven, krachtens welke op grond van gebleken noodzakelijkheid aan bepaalde bedrijven afwijking kan worden toegestaan van de verplichting minstens 2 Zondagen per maand vrij te geven, met behoud evenwel van het voorschrift, dat het aantal vrije dagen per jaar minstens 52 zal bedragen. Bij de behandeling van het ontwerp in den Volksraad werd een amendement aangenomen, beoogend het vorderingsrecht van den werknemer op schadeloosstelling, indien gehandeld is in strijd met voren bedoelde regeling, te doen vervallen na verloop van 3 jaar, te rekenen van den laatsten dag van het jaar, waarin te weinig Zondagen of vrije dagen zijn gegeven. Voorts werd een motie aangenomen, waarin de Regeering werd uitgenoodigd een regeling te ontwerpen, waarbij voor werknemers, die niet onder de werking van den Zevenden Titel A van het Burgerlijk Wetboek vallen, een minimum aantal vrije dagen per jaar en een maximum aantal werkuren per etmaal wordt vastgelegd, waarna gemeld ontwerp tenslotte door den Volksraad werd aan genomen. De tweede herziening van de koelie-ordonnantie 1931, welke een verdere afschaffing van den arbeid onder poenale sanctie beoogde, werd door den Volks- DE FINANCIEELE TOESTAND 34 B. DE FINANCIËN DER ZELFBESTURENDE LANDSCHAPPEN Ook de budgetten der Vorstenlandsche Zelfbesturen hebben gedurende de afge loopen jaren in sterke mate den invloed ondervonden van de ongunstige tijds omstandigheden. Terugloopende ontvangsten over de geheele linie en groote achterstanden in de belastingen noodzaakten ook daar tot spoedige doorvoering van de noodige bezuinigingen. Geconstateerd kan worden, dat de Vorstenlandsche Zelfbesturen den ernstigen wil toonden om, overal waar zulks maar eenigszins mogelijk was, de noodzakelijke versoberingen tot stand te brengen. In 1936 werden aan de armlastige Landschapskassen in de Buitengewesten Landsbijdragen verleend tot dekking van de tekorten op den gewonen dietisi van de betreffende begrootingen van dat jaar tot een bedrag van f 1 114 935 (tegen een raming van f 1 100 000). Vernield kan worden, dat de onderafdeelingskas van Bolaang Mongondow (res. Manado) in 1936, in tegenstelling met vorige jaren, geen Landssteun behoefde. In den financieelen toestand van de landschapskassen in het gewest Atjeh en Onderhoorigheden is nog geen verbetering van beteekenis ingetreden. Intusschen zijn maatregelen tot saneering van de betreffende begrootingen genomen. Door samenvoeging van een drietal landschapskassen tot één onderafdeelingskas van Langsa, is aan het bestaan van de tot dusver armlastige kas van Serbeudjadi een einde gekomen. Ook eenige landschappen in de gewesten Oostkust van Sumatra en Wester afdeeling van Bornco konden nog geen sluitend budget van den gewonen dienst verkrijgen. In de betreffende tekorten is voorzien door uitkeeringen uit de op brengst van het bijzonder rubberuitvoerrecht. Het gezamenlijk budget der landschapskassen in de Buitengewesten werd over het jaar 1936 aanvankelijk geraamd op + 20,7 millioen gulden. Hierbij is gerekend op terugbetaling aan het Land van ruim 4 millioen gulden, voor in het belang van de landschappen gedane uitgaven (restitutiepost). In het tweede gedeelte van dit Verslag zijn opgenomen de gedetailleerde gegevens betreffende de landschaps-finanoiën, waarin de uitkomsten over 1936 zijn verwerkt. DE SOCIALE TOESTAND 340 raad aangenomen en trad 1 November 1936 in werking. Hierbij werd de poenalc sanctie afgeschaft voor handels- en verkeersbedrijven, alsmede voor de re-engage mentscontracten, terwijl de immigratie-contracten van drie tot twee jaar werden teruggebracht. Voorts werd bepaald, dat voor de oudere ondernemingen, opge richt vóór 1921, de poenale sanctie op 1 Januari 1940 geheel komt te vervallen; voor die, geopend in de jaren 1922 t/m 1930, moet dit eindpunt bereikt worden in 1946, terwijl de ondernemingen, welke in de jaren 1931 t/m 1941 zijn of worden geopend, op 1 Januari 1942 een percentage van 50 % vrijen arbeid moeten bereiken. Het ontwerp ter uitbreiding van de bevoegdheden van het Hoofd en de ambtenaren van het Kantoor van Arbeid werd naar aanleiding van het Gedele geerden-verslag en van de daarop gevolgde mondelinge behandeling gewijzigd in dien zin dat de werkgevers verplicht zijn tot het verstrekken van alle inlich tingen ter beoordeeling van arbeidstoestanden of van arbeidsverhoudingen in het bedrijf, mede indien de dienstbetrekking van een werknemer, waarop de ge vraagde inlichtingen betrekking hebben, geëindigd is. Dit gewijzigd ontwerp werd door den Volksraad aangenomen. De nieuwe wervingsordonnantie (I. S. 1936 n°. 208), waarbij de werving van vrije arbeiders voor de Buitengewesten wederom onder Overheidstoezicht is gebracht, alsmede de laukeh-werving van de V.E.D.A. voor Noord-Sumatra, trad 1 November 1936 in werking (zie I. S. 1936 nos. 550 en 551). De ontwerp-ordonnantie tot regeling van de werving op Java en Madoera van Inlnnders tot het verrichten van arbeid in het buitenland — met uitzondering van die voor Suriname — werd door den Volksraad eveneens aangenomen en trad 19 Januari 1937 in werking (zie I. S. 1936 n°. 650 j°. 1937 n°. 23). De ontwerpen voor werkloosheidsverzekering en voor een regeling van uitkeerin gen bij bedrijfsongevallen bleven nog in behandeling. Arbeidsinspectie In 1936 bestond het aantal inspecteerende ambtenaren bij de arbeidsinspectie uit 9; drie van hen waren geplaatst in de ressorten op Java der vroeger afzon derlijke Java-inspectie; één was op het hoofdbureau werkzaam gesteld en tevens belast met het wervingstoezicht in West-Java en vijf oefenden het arbeidstoezicht in de Buitengewesten uit. In de Groote Oost en Zuid- en Oost-Borneo, waar bij deze verdeeling geen arbeidsinspecteur kon worden geplaatst, was bovendien een aantal bestuursambtenaren aangewezen als fungeerend arbeidsinspecteur. Op deze wijze bleef een periodiek bezoek aan de ondernemingen in de Buiten gewesten, zij het met grooter tusschenpoozen dan in normale tijden, mogelijk. Op Java kon hiervan center mei deze bezetting geen sprake zijn, zoowel wegens het groote aantal bedrijven, als door de omstandigheid, dat de verdere tot de taak van de arbeidsinspectie behoorende werkzaamheden daar in verhouding meer tijd vorderen. Hiertoe behooren de controle op de naleving van eenige sociale regelingen — inzake vrouwennachtarbeid, kinderarbeid, het aanhouden van controle-registers betreffende het verleenen van vrijp dagen aan werk nemers in apotheken en bij havenbedrijven e.d. —, het verleenen van bemid deling bij geschillen tusschen werkgevers en werknemers, alsmede het houden van onderzoeken naar de arbeidstoestanden in bepaalde bedrijven. Bleek voorts van misstanden op een onderneming of kwamen koelie-aanvallen of klapzaken ter kennis van de inspectie, dan werd natuurlijk ook hiernaar een onderzoek ingesteld. Het is echter duidelijk, dat het arbeidstoezicht op deze wijze achter de feiten aan loopt, terwijl van een geregeld bezoek aan de ondernemingen daarentegen in de eerste plaats een preventieve werking mng «orden verwacht en bovendien wanneer bij een inspectie van ongewenschte arbeidsverhoudingen zou blijken tijdig de noodige maatregelen kunnen worden voorgesteld, teneinde latere misstanden te voorkomen. Deze omstandigheden waren aanleiding, dat ten behoeve van de intensi veering van het arbeidstoezicht op Java het aantal inspecteerende ambtenaren voor 1937 met drie werd uitgebreid, aan welken maatregel reeds eind 1936 ARBEID 341 uitvoering werd gegeven met het oog op de ingevoerde controle op het loonpeil van de laagst bezoldigde arbeiders bij de landbouwondernemingen op Java en Madoera. Aangezien hierdoor twee inspecteurs in Oost-Java konden worden geplaatst en sedert de ingestelde luchtverbindingen tusschen Java en de Zuider- en Ooster afdeeling van Borneo dit gewest van Soerabaja uit thans zeer snel is te bereiken, is de inspectie in dat deel van Borneo in 1937 aan het ressort van den te Soerabaja geplaatsten inspecteur toegevoegd. De fungeerende arbeidsinspecteurs in genoemd gewest konden als gevolg hiervan van de hun tijdelijk als zoodanig opgedragen taak worden ontheven. De Groote Oost is thans nog het eenige gebied, waar geen geregeld rochtstreeksch toezicht door de arbeidsinspectie wordt uitgeoefend. In het hieronder volgend overzicht van het arbeidstoezicht in 1936 voorzoover betreft de Buitengewesten, hetwelk in hoofdzaak gegevens over hot rechtstreekser toezicht bevat, valt de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo dus nog daarbuiten. Bij de verdeeling van de inspectie op Java 'm /.os ressorten werd er nog op gerekend, dat de te Batavia, Semarang en Soerabaja geplaatste inspecteurs tevens het toezicht op de werving konden uitoefenen. Na de groote opleving in de werving is dit echter slechts in zoover mogelijk, dat deze inspecteurs de leiding van het wervingstoezicht behouden; de eigenlijke verrichtingen, verbonden aan het voorhouden en het verlijden van de werkovereenkomsten, zullen evenals vroeger wederom aan een wervingscontroleui worden opgedragen, waartoe bij aanvullende begrooting voor 1937 op wederinstelling van die betrekking is gerekend. Buitengewesten. Het aantal ondernemingen in het onder rechtstreeksch toezicht van de arbeidsinspectie staande gebied bedroeg in 1936 434, tegen 432 in 1935 (herziene opgave). In de overige Buitengewesten — dit zijn dus de Groote Oost en de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo — werden 99 onder nemingen geïnspecteerd, waarvan het meerendeel kleine ondernemingen in de Molukken zijn. Dat na de opleving der cultures niet zoo zeer het aantal ondernemingen, doch in de eerste plaats het aantal arbeiders werkzaam op de reeds bestaande ondernemingen vermeerderde, moge blijken uit de volgende cijfers van het aldaar aanwezige werkvolk. In het rechtstreeks geïnspecteerd gebied waren eind 1936 18 585 contractarbeiders werkzaam, tegen 16 636 eind 1935. Voor zoover betreft de vrije arbeiders steeg dit cijfer van 243 146 op eind 1935 (herziene opgave) tot 258 916 op eind 1936. Uit de in verhouding veel geringer toeneming van het aantal contract arbeiders blijkt reeds het vermindei-d gebruik, dal v;m lief arbeidsstelsel onder poenale sanctie wordt gemaakt. Zulks komt nog sterker tot uiting wanneer men buiten beschouwing zou laten de ± 4000 Chineesche arbeiders, die in 1936 onder contract bij de tinbedrijven in dienst zijn genomen. Over het algemeen is dan ook het aantal contractanten nog teruggeloopen, ondanks de uitbreiding van de arbeiderssterkte. Men kan dus inderdaad zeggen, dat in de Buiten gewesten hoe langer hoe meer tot het werken met vrije arbeiders, ook voor zoover betreft nieuwelingen, wordt overgegaan. Dat bij de tinbedrijven in hot gewest Bangka en Onderhoorigheden nog geen sprake is van het doen uitkomen van vrije Chineesche arbeiders vindt zijn oorzaak in het alsdan te betalen hooge toelatingsgeld van f 150 per man, hetwelk niet verschuldigd is bij indienst neming op den voet eener koelie-ordonnantie van buitenslands aangeworven werkkrachten. Hoofdzakelijk kwam de uitbreiding van de arbeidersbevolking in de Buiten gewesten tot stand door aanwerving op Java van nieuw werkvolk. Sommige ondernemingen, ook ter Oostkust van Sumatra, gingen echter meer en meer over tot het indienstnemen van plaatselijke werkkrachten, hetzij behoorende tot de inheemsche bevolking, hetzij ■ eerder in het gewest gevestigde Javanen. Voor zoover betreft Zuid-Sumatra en Tapanoeli, ondervonden de ondernemingen echter moeilijkheden in dit opzicht, nadat tengevolge van de vermindering van DE SOCIALE TOESTAND 342 de rubberrestrictie bij de bevolkingsrubbercultuur wederom groote vraag naar arbeidskrachten ontstond. Deze moeilijkheden beperkten zich niet tot schaarschte aan werkkrachten op de plaatselijke arbeidsmarkt, doch zelfs zagen de ondernemingen de nieuw op Java aangeworven arbeiders meermalen naar de bevolkingscultures overgaan vanwege de hoogere loonen. Is de met deze arbeiders door de ondernemingen gesloten werkovereenkomst nog niet geëindigd, dan is het voor een ander strafbaar die arbeiders in dienst te nemen, wanneer dit kan worden beschouwd als aanmoediging tot of begun stiging van niet-nnleving van de nog loopende werkovereenkomst. Het blijkt in de praktijk echter moeiliik hiervoor het bewijs te leveren en door een aantal strafvervolgingen aan dit euvel paal en perk te stellen. Tn het cultuurgebied in Noord-Sumatra. waar de ondernemingen een vrijwel aaneengesloten complex vormen, waardoor concurrentie van de bevolkings kleinbedriiven niet bestaat, is het ronselen van ondornemingsnrbeiders geregeld in de Registratiekamer-ordonnantie (T. S. 1981 n°. 95. j°. 1936 n°. 625). welke tevens tot doel heeft achtereenvolgende werkgevers in een billijke verhouding te doen biidrngen in de uitzendingskosten. Teneinde te voorkomen, dat door dezen maatregel de bewegingsvrijheid van den arbeider, die ziin vorige overeenkomst heeft uitgediend, zou worden be lemmerd, zün de bijdragen welke door een volgenden werkgever voor dat doel ziin verschuldigd in 1935 eenigszins verlangd, zulks mede in verband met de verlaging der nnmvervingskosten. Aangezien hiermede het beoogde doel niet voldoende werd bereikt, zijn eind 1936 deze bijdragen opnieuw verlaagd (I. S. 1936 n°. 713). Bij de gehouden inspecties bleken de voorschriften inzake de koelie-admini stratie op de meeste ondernemingen behoorlijk te worden nageleefd. TCvenals vorige jaren werden on sommige ondernemingen echter ook verschillende fouten geconstateerd, sneeiaal ten aanzien van de invulling van het register van vrije arbeiders. Tn enkele gevallen moest een waarschuwing worden gegeven, dat aan de stirite handhaving van deze voorschriften de hand diende te worden gehouden; meesttiids kon echter worden volstaan met het aangeven van de juiste wijze van invulling van registers of loonhoeken. Ook in 1936 kon de behandeling van het werkvolk over het algemeen bevredigend worden genoemd. Ten aanzien van de voorwaarden, waaronder de vriie arbeiders en de contractanten werkzaam waren, werd op de meeste onder nemingen geen verschil gemaakt, ook daar niet waar reeds uitsluitend met vrije arbeiders werd gewerkt. Van de arbeidsconflicten, welke ter kennis van de arbeidsinspectie kwamen, vonden er drie plaats op tabnksondernemingen ter Oostkust van Sumatra. Twee danrvan waren bet gevolg van het afkeuren van bet door een der Chineesehe koelies ingeleverde werk. waarna een aantal anderen diens partij kozen. "NTn assistentie vnn de veldpolitie werd in het eer=*e geval de orde hersteld. Tn het andere geval, waarbij de protesteerende koelies zich met stokken en planken wnnenden en later ook tegen den beheerder en de aanwezige assistenten een dreigende houding aannamen, werden 15 belhamels gearresteerd en na bestraffing naar China teruggezonden. Tn bet derde geval wensehte een 48-tal Chineesehe veldkoeh'es niet onder den nieuw benoemden hoofdtandil te werken. Aanrezien dezen geen gegronde bezwaren konden worden aangevoerd, werden zij voor de keuze gesteld het werk te hervatten of te worden ontslagen, waaron zij het laatste verkozen. Omdat hun riet kon worden toegestaan, in afwachting van de uitbetaling van bun credit-snldi, op de onderneming te bliïven. zooals zii verlangden, werden deze onwilligen met politie-huln van de onderneming verwilderd. Na uitbetaling van het bun toekomende werd een deel hunner naar China teruggezonden. On een ruhbpronderneming begaf zich een groot aantal arbeiders naar bet hoofd van plantseliik bestuur, teneinde zich te beklagen over bet optreden van een assistent dier onderneming, die één hunner tüdens bet werk. naar aanleiding van het niet opvolgen van een order, een bloedende hoofdwonde had toegebracht. ARBEID 343 Bij het den dag daarop door de arbeidsinspectie gehouden onderzoek bleek deze assistent de onderneming inmiddels te hebben verlaten. Een aantal andere klachten over mishandeling door dienzelfden assistent werd daarbij nog voor gebracht. Een en ander was aanleiding hem niet weer op de onderneming te doen terugkeeren. De aanbangig gemaakte klnpzaken hadden zijn veroordeeling tot let viermaal betalen van een geldboete ten gevolge. Bii het tinbedrijf op Bangka veroorzaakte een contingent nieuwe arbeiders uit China moeiliikheden. doordat zij zonder aannemelijke raden weigerden te werken. Nadat de belhamels waren gearresteerd, keerde aanvankelijk de orde terug. Een maand later brak echter wederom een staking uit. ditmaal op grooter schaal, welke grondig bleek te, zijn voorbereid. Door krachtdadig optreden van de politie konden de stakers, die uit verschillende richtingen in groote drommen naar de hoofdplaats van het district waren opgetrokken, nnnr de mijnen worden teruggedreven, waar de aanvoerders werden gearresteerd. Na eenige dn gen was het verzet gebroken en werd het werk hervat. Na bestraffing ziin 33 raddrnniers naar China teruggezonden. Als aanleiding tot de staking werd opgegeven, dat een arbeider, die naar den ziekenmnndoer wns gezonden om medicijnen te gann halen, niet meer in de mijn was teruggekeerd. Beweerd werd. dat deze koelie zou ziin vermoord. Bij het hiernaar ingesteld onderzoek kon echter geen enkele aanwijzing voor de juistheid van deze bewering worden verkregen. Het aantal in 1936 plaats gehad hebbende koelie-aanvallen vertoonde een gunstig beeld, temeer wanneer men de uitbreiding van de arheiderssterkte en van het toezichthoudend personeel daarbij in aanmerking neemt. De cijfers bedragen: één aanval op een assistent en 30 aanvallen op mnndoers of tandils. Van deze laatste categorie zijn 8 gevallen als bedreigingen nan te merken. Geen dezer aanslagen had den dood van den aangevallene ten gevolge. Aangezien het vnn veel belang is, dat ter beteugeling van dit soort voorvallen zoo snoedig mogelijk naar de oorzank daarvan een onderzoek kan worden ingesteld, terwijl de berichtgeving van de zijde van werkgevers, die daarvan moeilijkheden verwachten, wel eens te wenschen overlaat, is van de herziening van de koelie ordonnantie gebruik gemaakt om een nieuw artikel dnnrin te lasschen, wanrbij aan den werkgever de verplichting is opgelegd binnen acht dagen van een op zijn onderneming plnats gehad hebbenden aanval of bedreiging aan de arbeids inspectie, c.g. het hoofd vnn plaatselijk bestuur, kennis te geven. Op het niet naleven van dit voorschrift is straf gesteld. Omtrent, het aantal in 1936 voorgebrachte klnpzaken kunnen de volgende gegevens worden verstrekt, waarbij ter vergelijking ook die over 1935 worden opgenomen. Voor zoover betreft het aantal veroordeelingen is in deze laatste opgave tevens een correctie aangebracht. Behalve deze klachten over hardhandig optreden door het toezichthoudend personeel, welke op zich-zelf beschouwd meestal van weinig ernstigen aard waren, worden ook geregeld, hetzij tijdens de inspecties, hetzij schriftelijk, klachten ingediend omtrent vexaties of knoeierijen door mnndoers en tandils bedreven. Wanneer deze klachten gegrond blijken te zijn, worden de noodige maatregelen ter voorkoming van dergelijke misstanden in overweging gegeven. In ernstige gevallen wordt op ontslag van het schuldige personeel aangedrongen. Behalve klachten als hiervóór bedoeld, worden tijdens de inspectie nog tal van andere klachten en verzoeken voorgebracht, welke gewoonlijk dadelijk DE SOCIALE TOESTAND 344 kunnen worden onderzocht en voor zoover betreft verzoeken, aan den werkgever worden doorgegeven. De klachten hebben veelal betrekking op te hooge prijzen in de ondernemingswinkels, het moeten doorwerken bij harden regen, enz.; de verzoeken betreffen o.a. het toekennen van pensioenen of onderstanden, de aanstelling van pondok-wakers e.d. De huisvesting van de ondernemingsarbeiders, waaraan tijdens de crisisjaren meestentijds weinig ten koste was gelegd, kon over het algemeen bevredigend worden genoemd. Uit eigen initiatief is meermalen overgegaan tot het weder in behoorlijken staat brengen van de in die jaren meer of minder verwaarloosde koelie-verblijven. Ook werden hier en daar nieuwe gezinswoningen voor de arbeiders of pondoks bijgebouwd. In andere gevallen moesten eenige pondoks voor verder gebruik ongeschikt worden verklaard. Op de organisatie van den geneeskundigen dienst was tijdens de crisisjaren eveneens bijna overal bezuinigd. Hieraan kwam thans een einde, eerder begon men wederom verbeteringen te dien aanzien aan te brengen. Op de op blz. 342 van het vorig Verslag bedoelde onderneming in den Eiouw-archipel werd een nieuw uitstekend ingericht hospitaal in gebruik genomen. De algemeene gezondheidstoestand van de ondernemingsarbeiders in de Buitengewesten was ook in 1936 goed. Het gemiddeld sterfte-cijfer, over de geheele arbeidsbevolking in het onder rechtstreeksch toezicht staande gebied berekend, bedroeg in dat jaar 6,6 °/ 00 . De hooge kindersterfte, welke op 17 °/ 00 werd berekend, verdient nog steeds de bijzondere aandacht. In het aantal panglongs in den Eiouw-archipel en op den vasten wal van Sumatra (Bengkalis en Inderagiri) kwam in 1936 geen wijziging van beteekenis. Tegenover een toeneming van het aantal houtskoolbranderijen in Riouw, stond een vermindering van het aantal brandhoutkapperijen in hetzelfde gewest. Deze laatste bedrijven hadden zeer te lijden van de lage brandhoutprijzen op de markt in China. De balkenkapperijen ondervonden zware concurrentie van de aankap bedrijfjes der bevolking in Siak, waarvan de productie in 1936 ongeveer half zoo groot was als die van de in de afdeelina Bengkalis gelegen Chineesche balkenkapperijen. Dat de bevolking in Siak goedkooper kon produceeren dan deze Chineesche kapperijen, is in de eerste plaats een gevolg van de omstandigheid, dat bij deze inheemsche bedrijfjes met Maleische arbeiders wordt gewerkt, wier loonen ongeveer de helft van die der Chineesche panglong-arbeiders bedragen. Een andere factor is gelegen in den cijns, welke voor het iandschap Siak lager was dan voor het rechtstreeks lestuurd gebied. Deze werd eind 1936 verhoogd en op hetzelfdfe bedrag vastgesteld als de gouvernementscijns. In 1936 voerde de Dienst van het Boschwezen verdere onderhandelingen met eenige Chineesche panglong-eigenaren over het openen van balkenkapperijen in Djambi. Als resultaat van deze bemoeiingen zijn in 1937 een tweetal kapperijen in dat gewest geopend. De balkenkapperijen en brandhout-panglongs op Sumatra zijn in 1936 twee maal, die in Riouw elk driemaal geïnspecteerd. De houtskoolbranderijen bleven buiten toezicht van de arbeidsinspectie. Het aantal aldaar werkzame arbeiders onderging weinig verandering, voor zoover de afdeeling Bengkalis, waar op de balken- en brandhoutkapperijen 691 Chineesche arbeiders werkten, tegen 697 in 1935. In Riouw liep dit aantal van 674 terug tot 568. Op de houtskoolbranderijen en kleine kapperijen, welke niet werden bezocht, waren volgens opgaven van den Dienst van het Boschwezen bovendien respec tievelijk 564 en 119 Chineesche koelies werkzaam. Bij deze bedrijven werkten voorts ± 1300 Maleiers, en bij den bevolkingsaankap in Siak ± 600 inheemsche arbeiders. Evenals in vorige jaren moest meermalen worden gewezen op tekortkomingen in het aanhouden van de voorgeschreven koelie-administratie. In 1936 werden in het gewest Riouw en Onderhoorigheden 4 en in de afdeeling Bengkalis 3 klapzaken tegen het panglong-personeel voorgebracht. Een dezer gevallen in Riouw betrof een assistent-mandoer, over wiens hard- ARBEID 345 handig optreden een aantal koelies zich had beklaagd. Deze werd niet meer in een leidende functie werkzaam gesteld. In Riouw moest in 4 gevallen tot het opmaken van proces-verbaal wegens overtreding van het panglong-reglement worden overgegaan. Voor zoover deze zaken reeds zijn afgedaan, werden de betrokken panglong-houders tot een boete veroordeeld. Op de meeste panglongs was de voeding goed te noemen. In een enkel geval moest aanmerking worden gemaakt op het niet voldoende in voorraad hebben van levensmiddelen. Door verplaatsing van een deel van de panglongs werd meermalen de huis vesting geheel vernieuwd. In andere gevallen werd op verbetering van de koelie verblijven aangedrongen. Op verzoek van de Arbeidsinspectie werd door den medischen dienst in de af deelingen Bengkalis en Inderagiri een onderzoek ingesteld naar de phyeieke geschiktheid van de op de panglongs werkzaam zijnde arbeiders. Het resultaat van dit onderzoek was dat van 1241 gekeurde Ohineesche koelies 65 % werd goedgekeurd, 20 % matig geschikt werd bevonden en 15 % ongeschikt voor pangïong-arbeid werd geacht. Tot deze laatste groep van 177 arbeiders behoorden 117 personen ouder dan 50 jaar en 48 arbeiders tussehen 40 en 50 jaar oud. Hieruit mag worden geconcludeerd, dat de werkzaamheden op de panglongs voor arbeiders boven de 40 jaar in hef algemeen reeds te zwaar zijn te achten. Het opiumgebruik, hetwelk tijdens de crisisjaren was verminderd, nam weder toe toen de verdiensten verbeterden. Op de balkenkapperijen en de brandhout panglongs bedroeg het aantal schuivers eind 1936 + 50 %. Java. Evenals in vorige jaren werd in 1936 de taak der Arbeidsinspectie op en Madoera wederom belangrijk uitgebreid, zoodat in verband met de in dat jaar nog ongewijzigde personeels-bczetting aan het systematisch inspecteeren van de verschillende bedrijven meermalen niet voldoende tijd kon worden besteed. In 1936 werden 1727 ondernemingen, fabrieken en werkplaatsen (174 groot en 1553 klein-bedrijven) aan een inspectie onderworpen, waarvan voor het uitoefenen van controle op den nachtarbeid van vrouwen 146 ondernemingen, fabrieken en werkplaatsen (13 groot- en 133 klein-bedrijven) tussehen tien uur des namiddags en vijf uur des voormiddags werden bezocht. Overmatige arbeidsduur (14 of meer uren per etmaal) werd geconstateerd in 54 bedrijven (voornamelijk rijstpellerijen en tabaksf abrieken) . In het meeren deel dezer fabrieken en werkplaatsen werd bereikt, dat die arbeidsduur in den vervolge zou worden ondervangen door hel werkvolk te laten rouleeren, dan wel in ploegen te laten werken, berwijl de besprekingen met de eigenaren van het gros der overige bedrijven resulteerden in de toezegging, dat bet aantal werkuren per dag tot een toelaatbaar maximum zou worden verminderd. Enkele werkgevers bleken echter niet bereid aan het verzoek van de Arbeidsinspectie tot vermindering van den dagwerktijd gevolg te geven, zoodat hierin alleen langs wettelijken weg verbetering zou kunnen worden gebracht. Voorts werden, ter controle van de in I. S. 1933 nos. 72 en 268, alsmede in I. S. 1935 n°. 437 voorgeschreven registers van vrij'i dagen, 213 bezoeken afgelegd bij apotheken, veembedrijven, prauwenveren, sleepvaartbedrijven, sclu i'pvaart-etablissementen on stuwadoorsDedrijven. Hoewel in mindere mate dan in het voorafgegane jaar, werd ook door deze controle-bezoeken uitgewezen, dat het over 1936 aan eiken werknemer totaal aantal verleende vrije dagen in verschillende bedrijven nog ver beneden het wettelijk vastgestelde minimum van 52 bleef. Slechts in één apotheek bleek geen register aanwezig te zijn, terwijl in verscheidene der overige bedrijven niet geheel was voldaan aan de voorschriften betreffende de wijze, waarop de registers moeten worden bijgehouden. In den regel werd ook thans nog volstaan met een waarschuwing en het geven van enkele aanwijzingen, doch in een viertal apotheken werd het noodig geoordeeld proces-verbaal op te maken. In één dezer gevallen werd de zaak door den Officier van Justitie gedeponeerd. In de overige drie gevallen werden de beheerders veroordeeld tot betaling van een geldboete. DE SOCIALE TOESTAND 346 Verder werd gedurende 1936 in zeer vele gevallen, welke voor het meerendeel betrekking hadden op de uitlegging en toepassing der beide crisisordonnnnties (zie I. S. 1932 nos. 97 en 98), zoowel aan werknemers als aan werkgevers advies gegeven, terwijl in 338 gevallen op verzoek van belanghebbenden daad werkelijke bemiddeling werd verleend bij geschillen tusschen werkgevers en werk nemers. In 164 der laatstbedoelde gevallen werd door de Arbeidsinspectie volledig resultaat bereikt, doch 107 verzoekers moesten noodgedwongen nanr den rechter worden verwezen. In de overige 67 gevallen bleek bij onderzoek de klacht ongegrond te zijn, wnarop de bemiddeling werd gestaakt. Ook werd controle uitgeoefend op het nnkomen der verplichtingen, omschreven in de met de bedrijfsleiders van tabaksondernemingen in Midden- en Oost-Java gesloten vrijwillige overeenkomsten ter beperking van den arbeidsduur voor halfwassenen. Voor zoover kon worden nagegaan leverde ook in 1936 bet nakomen dezer verplichtingen geen bezwaren op en houden de meeste bedriifsleiders zich stipt nnn de voorgeschreven uren. Op sommige ondernemingen echter bleek de overeenkomst in het vergeetboek te zijn geraakt, waarom op wederinvoering der vastgestelde regeling moest worden aangedrongen. Overigens kon, evenals in 1935, ook thans worden geconstateerd, dat nog altijd door overvloedig aanbod van werkvolk tengevolge van de ongunstige tijdsomstandigheden steeds meer van volwassen arbeidskrachten gebruik wordt gemaakt, zoodat op verschillende ondernemingen zelfs geen halfwassenen meer werden aangetroffen. Door de ressorts-inspecteurs werden gedurende 1936 59 nieuwe roosters van dienst- en rusttijden der bestuurders van openbare autobussen en vrachtauto's geregistreerd en ingevolge het gestelde in art. 24 van het „Wegverkeersbesluit G.8." ter goedkeuring aan de daarvoor in art. 72 der . .Wegverkeersverordening" aangewezen autoriteiten doorgezonden. Tevens werd bij 27 autobus-ondernemingen controle uitgeoefend op de naleving der in de goedgekeurde roosters opgegeven dienst- en rusttijden, waartoe genoemde inspecteurs in hun ressort bevoegd zijn op grond van hun aanstelling door de Gouverneurs tot onbezoldigd politie ambtenaar voor wat betreft het opsporen van de feiten, welke strafbaar zijn gesteld in art. 95 (1) sub c van I. S. 1933 n°. 138. Die controle heeft uitgewezen, dat in verschillende bedrijven meermalen van het rooster wordt afgeweken. Ook in 1936 werd gewoonlijk nog met een waarschuwing volstaan, doch in drie gevallen werd het noodig geoordeeld proces-verbaal op te maken. In één dezer gevallen volgde vrijspraak, daar de dienstregeling, waarop het rooster was gebaseerd, nog niet goedgekeurd bleek te zijn. In de beide andere gevallen werden de ondernemers tot betaling van een geldboete veroordeeld. Tengevolge van de in 1932 aangevangen en daarna jaarlijks verder gaande inkrimping van het aantal werkende suikerfabrieken, liep niet alleen het aantal des nachts werkende vrouwen sterk terug, doch was in deze industrie ook verhoudingsgewijze op het aantal in bedrijf zijnde fabrieken een geleidelijke vermindering van nachtarbeid door vrouwen te bespeuren, zooals door de volgende cijfers wordt aangetoond: ARBEID 347 Door het Hoofd van het Kantoor van Arbeid werd gedurende 1936 geen enkele vergunning verleend tot het bezigen van vrouwennachtarbeid. Hoewel het aantal bedrijven, waarvoor het gebruikmaken van vrouwennacht arbeid is toegestaan bij art. 1 vnn I. S. 1925 n°. 645. in 1936 sterk toenam, kon in vergelijking met 1934 ook hier een vermindering van het aantal vrouwen arbeidsnachten worden geconstateerd, hetgeen in de beide volgende staten tot uitdrukking wordt gebracht. De gedurende 1936 geconstateerde overtredingen van de wettelijke bepalingen nopens den vrouwennachtarbeid zijn samengevat in het volgend staatje. De bedrijfsleiders, waarop die 20 processen-verbaal betrekking hebben, werden veroordeeld tot betaling van een geldboete, varieerende van f 100 tot f 250. De 7 gevallen, waarvan bij de samenstelling van het Verslag over 1935 (blz. 347) nog geen bericht van berechting was ontvangen, eindigden in veroordeeling tot betaling van geldboeten varieerende van f 1 tot f 25. De geconstateerde overtredingen van de wettelijke bepalingen nopens den kinderarbeid zijn in het volgend staatje opgenomen, waarbij kan worden opge merkt, dat in drie der genoemde bedrijven (twee batikkerijen en één tabaks fabriek) de bedrijfsleider zich schuldig maakte aan overtreding van het bepaalde in art. 1 van I. S. 1925 n°. 647 (kindernachtarbeid). DE SOCIALE TOESTAND 348 Op die 98 processen-verbaal volgde in 9 gevallen vrijspraak, terwijl in 88 gevallen de bedrijfsleiders werden gestraft met een geldboete, welke varieerde van f 1 tot f 50; één zaak werd gedeponeerd. Van de 22 gevallen, waaromtrent bij de samenstelling van het Verslag over 1935 (blz. 347) nog geen bericht van berechting was ontvangen, eindigden 21 in veroordeeling tot een geldboete varieerende van f 2,50 tot f 25, terwijl één zaak- werd gedeponeerd. Ook werd in voorkomende gevallen controle uitgeoefend op de naleving van de „Crisis-ordonnantie Vreemdelingenarbeid" (zie I. S. 1935 n°. 426), waarbij slechts in één geval proces-verbaal moest worden opgemaakt, tengevolge waarvan de in overtreding zijnde werkgever werd veroordeeld tot betaling van een geld boete van f 10. Het aantal in 1936 bekend geworden klapzaken bedroeg 70, waarvan 68 ge vallen betrekking hadden op verschillende cultuurondernemingen. Aan deze klap zaken bleken schuldig te zijn 5 Europeesche administrateurs, 51 Europeesche geëmployeerden en 14 Aziatische assistenten en mandoers. Ter vergelijking met vorige jaren volgen hieronder de cijfers sedert 1928. Aantal klapzaken in: ARBEID 349 Voorts werden in hetzelfde jaar 15 koelie-aanvallen gerapporteerd, tegen 19 in 1935, 12 in 1934, 8 in 1933 en 7 in 1932. Acht van deze aanvallen hadden plaats op Europeesche-administrateurs en employés, terwijl de overige zeven gericht waren tegen Inheemsche mandoers, van wie er twee werden gedood. Verder werden in 1936 vijf stakingen geregistreerd, waarover de beide volgende staatjes eenige bijzonderheden geven. Tengevolge van deze stakingen had uitsluiting plaats in de volgende bedrijven. Werving van arbeiders Hoewel de werving van arbeidskrachten op Java en Madoera sedert het jaar 1934 geleidelijk weder toenam, kon van een terugkeer naar normale toestanden op dit gebied eerst tegen het einde van 1936 worden gesproken. Zooals reeds vroeger is opgemerkt, geven de cijfers betreffende het aantal op den voet der wervingsvoorschriften verscheepte arbeiders tot 1 November 1936 geen juist beeld van dezen vooruitgang, omdat meer en meer werd overgegaan tot uitzending van vrije arbeiders en de werving van deze categorie sedert medio 1927 tot de inwerkingtreding van de wervingsordonnantie 1936 op voren genoemden datum, buiten Overheidsbemoeienis viel. Ook werd in vele gevallen de tusschenkomst van de bestaande werforganisaties daarvoor niet ingeschakeld. Voor zoover ook ten aanzien van de vrije arbeiders van de vorenbedoelde tusschenkomst werd gebruik gemaakt — en voor het cultuurgebied in Noord- Sumatra was dit vrijwel algemeen het geval — zijn de cijfers over 1936 voor de V.E.D.A. (Vrije Emigratie van de Dcli Plantersvereeniging en de Algemeene Vereeniging van rubberplanters ter Oostkust van Sumatra) : 16 936 lieden, contractanten en vrije arbeiders tezamen, tegen 8719 in 1935. Hierbij dient echter in aanmerking te worden genomen, dat de vroegere Eigenwervingsorganisatie, het A.D.E.K. (Algemeen Delisch Emigratiekantoor), begin 1936 in de V.E.D.A. werving is opgelost. Door A.D.E.K. en V.E.D.A. tezamen zijn in 1935 ± 12 500 personen uitgezonden. Van de 16936 in 1936 aangeworvenen waren 3277 be stemd een contract op den voet der koelie-ordonnantie aan te gaan. In 1935 bedroeg dit aantal voor A.D.E.K. en V.E.D.A. tezamen 3245. Voor de Eigen Werving van het Zuwesusynd (Zuid- en West-Sumatra Syndicaat) zijn de cijfers over 1936: 52 contractanten en 2878 vrije arbeiders, dus 2930 uitgezondenen, tegen respectievelijk 497, 1429 en 1926 in 1935. DE FINANCIËN DER PROVINCIËN, ENZ. 35 C. DE FINANCIËN DER PROVINCIËN, GEMEENTEN, REGENTSCHAPPEN EN PLAATSELIJKE RADEN Nieuwe begrootings-, rekenings- en beheersvoorschriften 1936 voor de autonome gemeenschappen zijn opgenomen in I. S. 1936 n°. 432. Een leidraad bij de toe passing van die voorschriften is te vinden in Bb. n°. 13678. Bij G. B. 28 Sept. 1936 n°. 30 (J. C. 79) is een commissie ingesteld, welke tot taak heeft: a. de be grootings-, rekenings- en belieersvoorschriften 1936 (I. S. n°. 432) aan de practijk te toetsen en zoonoodig geformuleerde voorstellen voor te brengen tot aanvulling en wijziging daarvan; b. der Regeering van raad fu dienen nopens vragen, welke Haar met betrekking tot die voorschriften zullen worden gesteld; c. de besturen der autonome gemeenschappen rechtstreeks vun advies te dienen omtrent de wijze van toepassing dier voorschriften. Een verdergaande korting op de vaste en daarmede op één lijn te stellen uit keeringen aan de autonome gemeenschappen moest ook voor 1936 worden toegepast, waarbij ten aanzien van de locale ressorten en stadsgemeenten het beginsel werd aanvaard, dat deze gemeenschappen de locale huishouding zoo eenigszins mogelijk uit eigen middelen dienen te bekostigen. Slechts indien de onafwijsbare noodzaak daartoe zal worden aangetoond, zal toekenning van een Landsuitkeering kunnen plaats hebben. Dit beginsel werd in de Landsbegrooting tot uitdrukking gebracht door den desbetreffenden post voor memorie op te brengen. Het ressort van den Karangasem-raad en de stadsgemeenten Cheribon, Sema rang, Pasoeroean en Probolinggo bleken een Landsbijdrage nog niet geheel te kunnen ontberen. Aan eerstgenoemd ressort werd voor 1936 nog een Landsuit keering verstrekt van f 35 000, terwijl aan de stadsgemeente Cheribon een renteloos voorschot werd verleend van f 15 000. De stadsgemeenten Semarang, Pasoeroean en Probolinggo werden voorshands geholpen met de verleening van een kasvoor schot ten bedrage van respectievelijk f 125 000, f 31 000 en f 9000. Daarbij werd het voorbehoud gemaakt, dat van Regeeringswege een plaatselijk onderzoek op den voet van art. 151 ter der stadsgemeente-ordonnantie zal worden ingesteld, teneinde na te gaan, in hoever het bedrag van het verleende kasvoorschot geheel of gedeeltelijk in een Landsuitkeering zal zijn om te zetten. Met betrekking tot de provincies en de regentschappen werd op de Lands begrooting gerekend op een nadere korting van 5 % op de aan deze gemeen schappen voor 1935 verleende Landsuitkeering. De verdeeling van deze korting over de verschillende regentschappen werd aan de betrokken Colleges van Gedepu teerden overgelaten. In 1936 werd voorts door de Indische Regeering beslist, dat voor 1937 en volgende jaren het stelsel van de z.g. crisiskortingen zal worden verlaten, om daar voor in de plaats te stellen een systeem, waarbij voor elke gemeenschap de Landsuitkeering zal worden bepaald op het bedrag, dat noodzakelijk is om, nadat de eigen bronnen van inkomsten zooveel mogelijk zijn benut en op de uitgaven zooveel mogelijk is bezuinigd, de locale huishouding te financieren. Het instellen van een onderzoek, welk bedrag aan Landsuitkeering zal zijn toe te kennen, werd ten aanzien van de regentschappen opgedragen aan de Colleges van Gedeputeerden. Wat betreft de provincies, werd het instellen van een onderzoek naar het minimum bedrag, waarop de vaste Landsuitkeeringen voor deze gemeenschappen voor de eerstkomende jaren zullen zijn te stellen, opgedragen aan een z.g. ~Inform eele Commissie", welke is samengesteld uit den Thesaurier-Generaal als voor zitter en den Adviseur voor de Decentralisatie en een door den Directeur van Verkeer en Waterstaat aan te wijzen ambtenaar als leden. Indien de bovenvermelde, aan de stadsgemeenten Semarang, Probolinggo en Pasoeroean verleende kasvoorschotten niet zullen worden omgezet in vaste Lands uitkeeringen, bedroeg de crisiskorting voor 1936 f 891 335, waardoor het totaal bedrag der crisiskorting werd opgevoerd tot f 13 874 083. Aan (restant) vaste uit keeringen werd in 1936 uitgekeerd f 10 904 957. Ten laste van den Decentralisatiepost (post 4.9 der Landsbegrooting-1936) werd in 1936 aan subsidies ten behoeve van de uitvoering van locale werken slechts f 40 090 toegekend, tegen f 222 217 in 1935. Het verschil werd veroorzaakt door de overbrenging van de posten voor ondersteuning voor werken van bijzonderen DE SOCIALE TOESTAND 350 Bij de inwerkingtreding van de welvingsordonnantie lt)3Ö zijn de V.E.D.A. en de Eigen Werving van het Zuwesusynd door den Directeur van Justitie erkend als werf organisaties, in stand gehouden door vereenigingen van weik gevers, waaraan de bevoegdheid tot het werven van arbeidskrachten op Java en Madoera, behoudens de hierna te noemen uitzondering, thans uitsluitend toekomt. Het beperken van deze bevoegdheid tot beide genoemde organisaties brengt mede, dat deze ook de niet bij haar aangesloten ondernemingen van werk volk hebben te voorzien. De verplichting hiertoe is aan de V.E.D.A. opgelegd voor zoover betreft de gewesten Oostkust van iSumatra, Atjeh en ündernoong heden en Tapanoeli — dit is het gezamenlijke rayon van de werkgevers vereenigingen D.P.V. en A.V.K.0.ö., welke deze werforganisatie in stand houden —, en aan het Zuwesusynd ten aanzien van de werving voor de overige Buitengewesten en voor het buitenland. Aan de Bataafsche Petroleum Maatschappij is voorts vergunning verleend uitsluitend ten behoeve van haar eigen ondernemingen arbeiders op Java en Madoera aan te werven. De mogelijkheid in bijzondere gevallen af te wijken van het vorengenoemde principe, hetwelk de werving tot eenige erkende organisaties beperkt, is opengelaten met het oog op de reeds jaren bestaande eigen werving van die maatschappij, op handhaving waarvan deze veel prijs stelde. Tegelijkertijd werd ingetrokken de tevoren verleende vrijstelling ten behoeve van de V.E.D.A.-werving tot het sluiten van immigratie-contracten in het gewest, waarin de onderneming is gelegen, welke op art. o' der koelie-ordonnantie (1. S. 1931 n°. 94) berustte, en een afwijking inhield van de in dat artikel neergelegde verplichting, dat op Java en Madoera aangeworvenen het contract aldaar, op den voet der wervingsordoimantie, behooren aan te gaan. Na de wijziging van de koelie-ordonnantie (zie I. S. 1986 n°. 208) kan deze vrijstelling nog slechts worden verleend overeenkomstig het bepaalde in art. 6 der wervings ordonnantie 1936. Dit houdt in, dat de werving, waaronder ook te begrijpen het voorhouden van de hoofdtrekken van de te sluiten overeenkomst, alsmede de geneeskundige keuring, op de algemeen voorgeschreven wijze geschiedt, doch dat het sluiten van de overeenkomst tot na aankomst in het gewest kan worden uitgesteld. Wenscht de aangeworvene hiertoe alsdan niet over te gaan, dan dient hij op kosten van de organisatie naar Java te worden teruggezonden. Op het behoud van de mogelijkheid deze vroeger bestaande werkwijze ook na de invoering van de wervingsordonnantio 1U36 toe te passen werd door het bestuur van de V.E.D.A. prijs gesteld. Een verzoek om vrijstelling van de verplichting tot het sluiten van een schriftelijke werkovereenkomst op Java is tot dusver echter niet gedaan. Deze vrijstelling kan alleen worden verleend ten aanzien van het sluiten in het gewest van poenale sanctie-contracten, aangezien de totstand koming daarvan in de koelie-ordonnantie is geregeld. Door het stellen van bovenbedoelde verplichting in de nieuwe ordonnantie is bereikt, dat wederom vaststaat op welke voorwaarden de emigreerende vrije arbeiders in de Buitengewesten werkzaam zullen zijn en dat zij vóór hun vertrek ambtelijk omtrent deze voorwaarden worden ingelicht. Mocht het voor zoover de vrije arbeiders tevoren door tusschenkomst van een werforganisatie werden uitgezonden, al gebruikelijk zijn, dat het personeel dier organisatie betrokkenen van deze voorwaarden op de hoogte stelde, vast gelegd werden deze slechts indien de overeenkomsten schriftelijk op Java werden aangegaan of wanneer aan de arbeiders een zoogenaamde ~soerat perdjandjian" werd medegegeven, waarop de overeengekomen voorwaarden stonden vermeld. In het andere geval bleek meermalen later verschil van meening tussehen werkgever en werknemer omtrent het overeengekomene, zooals bijvoorbeeld betreffende den termijn waarna recht op terugzending werd verkregen, te bestaan, welk misverstand door het ontbreken van elk bewijsstuk door de arbeidsinspectie dan niet tot oplossing kon worden gebracht. In ernstiger mate deden zich deze moeilijkheden voor ten aanzien van het geheel buiten bemoeienis van een werforganisatie door personeel van den werkgever of door derden aangeworven werkvolk. Deze laatste wijze van werving nam tevens het karakter aan van de ARBEID 351 voor contractarbeid principieel onjuist geachte, in 1930 door het intrekken van de laatste beroepswervmgsvergunmngen reeds verlaten beroepswerving, welke thans wettelijk is uitgesloten. Vakbeweging Einde 1936 stonden bij het Kantoor van Arbeid ingeschreven 107 vakorgani saties met 47 291 leden, welke cijfers echter niet volledig zijn. Ue actie der ambtenaren-organisaties was in verband met de stijging der kosten van levensonderhoud als gevolg van de depreciatie van den gulden hoofd zakelijk gericht op een verbetering der arbeidsvoorwaarden. Zoo werd o.a. bepleit: intrekking van de voor 1937 beraamde bezuinigings maatregelen op het gebied der salarissen en pensioenen, zooals het versneld inloopen der overgangsbezoldiging en verdere vermindering van het overgangsloon; intrekking van de bestaande korting van 5 % voor de regionaal-bezoldigden en wederindeeling van hen in de H.8.8.L.; algemeene verhooging van salarissen en pensioenen en directe toekenning van een aigemeenen duurte-toeslag. Tevens werd door de vakvereenigingen een algemeen comité opgericht voor de bewaking van het prijs- en loonpeil, welk comité periodiek gegevens op dit gebied verzamelt. Daarnaast werd nog actie gevoerd voor het verkrijgen van een binnenlandsche verlofregeling voor uit Nederlandsen-lndië afkomstige ambtenaren, die geen aanspiaak kunnen maken op buitenlandsch verlof wegens langdurigen dienst en ver van de streek hunner geboorte werkzaam zijn, terwijl de Commissie van Georganiseerd Overleg nog verzocht de voorstellen der Commissie-Kutgers nopens de nieuwe pensioenregeling in de commissie te willen doen behandelen. De Postbond trad uit de Vereeniging van Overheidsdienaren (V.V.0.) en besloot de behartiging van de belangen van haar leden zelf ter hand te nemen, waarvoor aan de liegeering het verzoek werd gericht de organisatie een eigen vertegenwoordiging in de Commissie van Georganiseerd Overleg te willen toekennen. De Bond van Schatkistambtenaren (8.5.8.) sloot zich aan bij de Centrale Indische Vakorganisatie (Civo). Door den Spoorbond werden bij de dienstleiding der Staatsspoorwegen voor het middelbaar personeel van dat bedrijf nieuwe salarismaatregelen voorgesteld. De Nederlandseh-lndische Plantersbond wendde zich met een rekest tot de Begeering, waarin werd te kennen gegeven, dat het grooter aantal vrije dagen per jaar, hetwelk het tweede ontwerp der Aanvullende Plantersregeling toekende (4 vrije dagen per maand benevens een 14-daagsch vacantieverlof per jaar), oen onnoodige verlofsverruiming wordt geacht en de oorspronkelijke regeling van 52 vrije dagen per jaar alleszins voldoende is voor de werknemers in de cultures. De Suikerbond deelde de llegeering daarop mede, dat — mede met het oog op de in de suikerindustrie gevestigde gebruiken en den door de suikergeëmployeerden te verrichten arbeid — de nieuwe regeling van 48 vrije dagen en 14 dagen verlof voor hen wel noodzakelijk wordt geoordeeld. De Handelsbond bepleitte voor de handels-employe's een aanvulling van de arbeidsvoorschriften in het Burgerlijk Wetboek, in dezen zin, dat voor deze categorie van werknemers eveneens een schriftelijke arbeidsovereenkomst worde voorgeschreven, alsmede een 14-daagsch vacantieverlof naast de gebruikelijke 52 rustdagen per jaar. Tusschen de Besturen van de Vereenigingen van Scheepswerktuigkundigen en Gezagvoerders en Stuurlieden en de Directie van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij rezen moeilijkheden in verband met kwesties betreffende arbeids voorwaarden en het erkenningsrecht der personeelsorganisaties. Bij een terzake tot de llegeering gericht rekest werd door gemelde besturen tevens verzocht om art. 161 bis van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende het z.g. stakingsverbod, in te trekken en dit te willen vervangen door een stelsel van verplichte bemidde ling en arbitrage. DE SOCIALE TOESTAND 352 J. KOLONISATIE EN EMIGRATIE Ofschoon de Javaansche landbouwkolonisatie in de Buitengewesten — dank zij de in de laatste jaren toegepasteen deugdelijk bevonden methoden — op steeds grooter schaal kon worden aangevat, bleef het streven erop gericht om de bevordering van de kolonisatie van Javanen —■ en zoo mogelijk ook van Madoereezen — met nog meer kracht ter hand te nemen. Met dit oogmerk werden uit de Nederlandsche bijdi-age voor welvaartszorg belangrijke bedragen bestemd voor de bevordering van deze kolonisatie en werd bij G.B. 29 Jan. 193 T n°. 30 een „Centrale Commissie voor emigratie en kolonisatie van Inhcemschen" ingesteld, waarin het lid van deu üaad van Neder landsch-Indië, de Heer J. H. B. Kuneman tot lid, tevens voorzitter en de Directeuren van Binnenlandsch Bestuur en van Economische Zaken tot leden werden benoemd. Bij deze commissie berust de algemeene leiding van de Inheemsche kolonisatie, terwijl zij tevens is aangewezen om de Indische llegeering terzake van voorlichting te dienen. In 1936 werden naar de residentie Lampoengsche Districten + 3300 gezinnen overgebracht, bestaande uit ruim 12 500 zielen, terwijl naar het in de residentie Benkoelen gelegen terrein Loeboek Moempo nog 150 gezinnen werden vervoerd, tellende ruim 500 zielen. De kolonisatie op het groote Soekadana-terrein in de residentie Lampoengsche Districten, waar eerlang ± 30 000 bouw technisch zal worden bevloeid, kon door bijplaatsing van kolonisten verder ontwikkeld worden, terwijl zij voor de toekomst nog groote uitbreidingsmogelijkheden bevat. Aangezien zich evenwel de noodzakelijkheid doet gevoelen om te beschikken over nog andere terreinen in de Buitengewesten, welke geschikt zijn voor koloni satie met Javaaiisehü landbouwers, werd de kolonisatie op een tweetal terreinen in de residentie Palembang (Loeboek Linggau en Belitang) nader voorbereid, zoodat aldaar in den loop van 1937 met de eerste kernvorming ten behoeve van de totstandkoming van groote kolonisatie-complexen kon worden aangevangen. Begin 1937 vertrokken naar de Lampoengs wederom + 4500 kolonisten gezinnen, bestaande uit ruim 15 500 zielen, waarnaast naar de genoemde terreinen in Palembang ruim 850 gezinnen werden overgebracht, bestaande uit ± 2800 zielen. Voorts zullen in den loop van 1937 nog 300 Javaansche gezinnen emigreeren naar eenige voor kolonisatie bestemde terreinen in Zuid-Celebes. In 1937 zal tevens voor het eerst een proef worden genomen met kolonisatie van Madoereezen op het mede tot het gewest Celebes behoorende eiland Moena. Vertrouwd wordt, dat de emigratie-willigheid op Java geleidelijk zal toenemen; zooals boven is vermeld, wordt in 1937 voor het eerst een proef genomen met kolonisten van Madoera, terwijl op het eigenlijke Java het terrein van werk zaamheid zich thans, naast de oorspronkelijke gebieden Banjoemas en Kedoe, reeds uitstrekt over de Vorstenianden en de residenties Ivediri, Madioen, Malang en Pekalongan. Bij G. B. 12 Jan. 1937 n°. 23 (J. C. n°. 10) is een Kolonisatieraad ingesteld, welke tot taak heeft: a. der Regeering van advies te dienen in kolonisatie aangelegenheden; b. hulp, leiding en voorlichting te geven aan vereenigingen en organisaties, welke kolonisatie-arbeid verrichten; c. de bestemming te regelen of voor te stellen van de fondsen, welke van Overheidswege voor kolonisatie doeleinden worden beschikbaar gesteld; d. maatregelen in het belang van den kolonisatie-arbeid te treffen of voor te stellen. Uit de Nederlandsche welvaartsbijdrage werd nok voor de kolonisatie van Europeanen een bedrag beschikbaar gesteld. OVERIIEIDSEEMOKiKMS MET BEDRIJVEN 353 In den loop van het jaar namen de werkzaamheden van den Dienst in verband met de zich meer en meer baanbrekende opleving in industrie en cultures dermate toe, dat het zich duidelijk liet aanzien, dat op den duur met de zoo sobere personeelsbezetting het werk niet meer naar Dehooren zou kunnen worden verricht. Het bleek dan ook noodzakelijk, tegen het einde van het jaar de noodige voorstellen in te dienen om het personeel van den Dienst uit te breiden. Toezicht op stoomtoestellen. Was reeds einde 1935 in zekere mate een opleving waar te nemen voor wat betreft het weder in gebruik nemen van tijdelijk buiten gebruik gestelde ketel-installaties, gedurende 1936 zette deze opleving zich voort. Een belangrijk aantal ketels en stoomtoestellen werd weder in bedrijf gesteld en bovendien werden (vooral in de suikerindustrie) vele voorbereidende maatregelen getroffen om voor 1937 de ketel-installaties weder bedrijfsgereed te maken. Naast deze toename van het aantal weder in bedrijf genomen ketel installaties, kon ook een vermeerdering worden waargenomen van het aantal nieuw aangeschafte stoomketels en toestellen. De werkzaamheden van den Dienst op het gebied van ketel-inspecties namen hierdoor belangrijk toe. Het is zeker een verblijdend verschijnsel, dat langzamerhand voor aanschaffing van nieuw materiaal weder gelden beschikbaar komen, aangezien vele thans nog in bedrijf zijnde installaties noodig vernieuwing behoeven. Dat deze oude installaties, welke onder normaler tijdsomstandigheden reeds lang door nieuwe zouden zijn vervangen, veel extra-toezicht noodig maken, ligt voor de hand. Daarbij komt dat, in hoofdzaak als gevolg van den drang naar vermindering der exploitatie kosten, reeds oude installaties langduriger achtereen worden gebruikt en inten siever belast (om niet te spreken van overbelast) dan onder normaler tijds omstandigheden. Het drukken der onderhoudskosten tot een minimum voerde soms tot het willen toepassen van ontoelaatbare lapmiddelen bij reparaties, terwijl een vermindering der bedieningskosten in andere gevallen leidde tot personeels-wisseling, welke zeker niet in het belang was van een oordeelkundige behandeling dier installaties. Uiteraard leidden ook deze factoren tot een ver meerdering van de werkzaamheden van den Dienst, aangezien hier uiterste waak zaamheid geboden was. Niettemin is het ook dit jaar mogen gelukken het aantal ongevallen ten gevolge van minder oordeelkundige behandeling of onderhoud der stoomketels en toestellen binnen redelijke grenzen te houden. Voor het eerst sinds vele jaren heeft in 1936 echter een ongeval plaats gehad, dat aan een gebrek aan een stoomketel-installatie moest worden toegeschreven, namelijk een ketel-explosie. De betreffende ketel, welke gelukkig van klein formaat was, bevond zich in een verafgelegen serehfabriekje. Bij dit ongeval viel één menschenleven te betreuren, terwijl vrij belangrijke materieele schade werd aangericht. Evenals vorige jaren, werd ook gedurende 1936 met de fabrikanten en gebruikers weder veelvuldig van gedachten gewisseld over de constructie en inrichting der ketel-installaties en werden adviezen verstrekt over de beste wijze van uitvoering van nieuw te bouwen stoomtoestellen en van verschillende reparaties. Het is opmerkelijk, dat het lasschen in steeds grootere mate toepassing vindt, niet alleen bij de uitvoering van reparaties, maar ook bij den bouw van nieuwe stoomtoestellen. Meer dan ooit blijft een intensief toezicht op de uit voering dier laschverbindingen noodzakelijk, daar in dit opzicht nog maar al te dikwijls minder deugdelijk werk wordt geleverd, dat onaanvaardbaar is voor deze onder druk staande toestellen. Met het Laboratorium voor materiaal-onderzoek te Bandoeng werd geregeld van gedachten gewisseld over het onderzoek van ketel-materialen en lasch verbindingen. Door dit Laboratorium werden vele onderzoekingen op dit gebied ten behoeve van den Dienst verricht. 23 K. OVERHEIDSBEMOEIENIS MET BEDRIJVEN Veiligheidstoezicht DE SOCIALE TOESTAND 354 De Commissie, welke in Nederland met het samenstellen van nieuwe „Grond slagen voor de berekening van de wanddikten en samenstellende deelen van stoomketels en stoom toestellen" is belast en waarin het Nederlandsch-Indisehe Stoomwczen door 2 leden is vertegenwoordigd, zette hare werkzaamheden in nauwe samenwerking met den Dienst voort. De „Gx'ondslagen voor de berekening van vlakke ketelwanden" kwamen in omwerp gereed. In verdere behandeling is nog een ontwerp voor de „Grondslagen voor de berekening van ongesteunde omgeflensde ketel-fronten". Verder werd op grond van in de praktijk opgedane ervaringen, opnieuw aandacht geschonken aan de reeds eerder vastgestelde voor schriften voor laschwerk aan stoomketels, hetgeen er toe heeft geleid, dat deze voorschriften hief en daar werden gewijzigd en aangevuld. Ten slotte werd een begin gemaakt met het samenstellen van een ontwerp „Materiaal-voorschriften" voor stoomketels en stoomtoestellen. Toezicht op mechanische installaties. In verband met de belangrijke ver meerdering der werkzaamheden bij het toezicht op het stoomwezen, moest bij de zeer sobere personeelsbezetting van den Dienst liet toezicht op de hier bedoelde installaties tot het meest noodige worden beperkt. Het bleek onmogelijk bij de groote toename van het aantal te inspecteeren objecten, in verband met de opleving in industrie en cultures, alle daarvoor in aanmerking komende installaties te bezoeken. Er werd dus een regeling getroffen, waarbij van het principe werd uitgegaan, dat in de eerste plaats nieuw opgerichte of omgebouwde installaties zouden worden bezocht en voorts die fabrieken en werkplaatsen, waarbij zich ongevallen of andere moeilijkheden zouden voordoen. Eerst daarna zouden incidenteel de andere daarvoor in aanmerking komende bedrijven worden geïnspecteerd. Dat het niettegenstaande deze moeilijke omstandigheden mogelijk is gebleken nog een vrijwel bevredigenden toestand wat betreft de in de fabrieken en werk plaatsen aanwezige beveiligingen te handhaven, is naast een voorbeeldige ijver on plichtsbetrachting van de inspecteerende ambtenaren, deels ook te danken aan de goede medewerking, welke in het algemeen van de zijde der bedrijfs leiders en beheerders, vooral van die der grootere fabrieken en ondernemingen werd ondervonden. Bij de kleine bedrijven, gewoonlijk in handen van Inheemsche, Chineesche of Japansche ondernemers, laat deze medewerking echter in sommige gevallen te wenschen over. Een stijging van het aantal ongevallen valt waar te nemen, hetgeen voor een groot deel is toe te schrijven aan de belangrijke toeneming van het aantal bedrijven, dat weder in productie is gegaan. De moeilijke omstandigheden der laatste jaren hebben voor vele bedrijven abnormale situaties medegebracht, zooals hel veelvuldig verwisselen en het aannemen van nieuw nog niet geroutineerd personeel; het soms op korten termijn weder in bcdrijfstellen van tijdelijk gesloten fabrieken, waardoor in zeer snel tempo moest worden gewerkt; veelvuldige ombouw van installaties, waardoor veel montage en demontage-werkzaamheden moesten worden verricht; een laten verwaarloozen der installatie gedurende den tijd, dat deze niet werd gebruikt; een gebrek aan voldoende toezichthoudend personeel, enz., alle factoren, welke mede het ongevallen-cijfer ongunstig beïnvloeden. Een groep van bedrijven, welke hoe langer hoe meer de aandacht van den Dienst gaat vragen, is de niet onbelangrijke groep van z.g. kleinbedrijven, waarin krachtwerktuigen van gering vermogen zijn opgesteld. In de laatste jaren is het aantal dezer bedrijven belangrijk toe genomen en hebben zicli daarbij vooral in den loop van 1936 vrij ernstige ongevallen voorgedaan. Een bij verschillende van deze bedrijfjes ingesteld onder zoek heeft de wenschelijkheid van een meer intensief toezicht op de installatie dier bedrijfjes naar voren gebracht, aangezien zij in vele gevallen met niet ongevaarlijke stoffen en met vrij hooge drukken weiken. Ook laat de constructie der gebruikte machines dikwijls uit een veiligheidsoogpunt te wenschen over. Voorts moge als bijzonderheid worden vermeld, dat dit jaar eenige gevallen van verstikking voorkwamen bij werklieden bezig met revisie-werkzaamheden aan drijftanks van een ponton van een drijvend dok. Tot nu toe waren bij deze installaties nog geen ongevallen voorgekomen, terwijl ook aanvankelijk de juiste OVERHEIDSBEMOEIENIS MET BEDRIJVEN 355 oorzaak niet was vast te stellen. Een onderzoek heeft echter tepslotte de oorzaak aan het licht gebracht en heeft den Dienst aanleiding gegeven tot het samenstellen van bijzondere voorschriften voor de werkzaamheden in deze tanks. Op het gebied van de veiligheidspropaganda werd intensief voortgewerkt, in hoofdzaak door het verspreiden van veiligheidsplaten. Toezicht op electrische installaties. Ook bij den nieuw-bouw en bij het weder in gebruik nemen van tijdelijk uit bedrijf genomen electrische installaties in fabrieken en werkplaatsen viel gedurende 1936 een opleving te. bespeuren. Kwam het in de afgeloopen crisis-jaren herhaaldelijk voor dat fabrieken hare electrische installaties buiten gebruik stelden en tot den goedkooperen handenarbeid overgingen, gedurende 1936 viel waar te nemen, dat verschillende dezer installaties weder in bedrijf werden genomen. Bovendien werden, ondanks de geleidelijk weer oploopende prijzen van de materialen, niet alleen nieuwe installaties gebouwd, doch ook een niet onbelang rijk aantal oude installaties verbeterd en vernieuwd. Veelvuldig werd dan ook bij den Dienst advies ingewonnen over de wijze van uitvoering dezer installaties en werden project-teekeningen vooraf ter keuring aangeboden. Voorts kwamen vele verzoeken van bedrijfsleiders binnen om deze nieuwe installaties, vóórdat zij van de leveranciers werden aanvaard, door inspec teurs van den Dienst te doen keuren. Voor zoover het met het aanwezige personeel mogelijk was, werd aan deze verzoeken gehoor gegeven, aangezien hiermede, beter dan op welke andere wijze ook, wordt bereikt, dat de installaties geheel aan de vigeerende voorschriften voldoen en deugdelijk zijn aangelegd. De aandacht van het electrotechnisch toezicht is gedurende 1936 voor' een groot deel ook gericht geweest op de installaties in de Buitengewesten. In tegen stelling met de installaties op Java, welke over het algemeen vrij goed in orde zijn, valt op vele electrische fabrieksinstallaties in de Buitengewesten steeds nog vrij veel aan te merken en worden daar vaak gevaarlijke toestanden aangetroffen. Het geven van voorschriften voor verbetering der installaties alleen is niet altijd voldoende, wanneer men ook niet door bezoeken aan de bedrijven in de gelegen heid is een deugdelijke controle uit te oefenen en zoo noodig van advies te dienen bij ontstane moeilijkheden. Ook het gebrek aan goede technische hulp en voor lichting op meer afgelegen bedrijven in de Buitengewesten werkt in vele gevallen zeer vertragend op het tot stand komen der verbeteringen. Getracht werd dit jaar alle electrische installaties welke gedurende 3 jaren niet geïnspecteerd waren, te bezoeken. Dit is echter met het beschikbare personeel niet geheel mogelijk gebleken. Van deze reizen naar de Buitengewesten werd tevens gebruik gemaakt om inspecties te verrichten aan installaties van publieke clectriciteits-bedrijven. Dit toezicht werd dan verricht namens de afdeeling Electriciteitswezen bij het Depai'tement van Verkeer en Waterstaat. Het aantal ongevallen, welke door den clcctrischen stroom veroorzaakt werden, is niet noemenswaard toegenomen. De nieuwe voorschriften voor electrische sterkstroom-installaties (A.V.E.) konden nog niet worden uitgegeven, aangezien de afhandeling daarvan moest worden uitgesteld in verband met een studiereis, welke door een commissie, in opdracht van de Eegeering naar Japan werd ondernomen ter bestudeering van de toestanden aldaar op het gebied van electriciteitsvoorziening. In deze studie commissie had ook één der ingenieurs van het Veiligheidstoezicht zitting. Het werd wenschelijk geacht de resultaten van deze studiereis af te wachten, alvorens het eind-ontwerp der A.V.E. definitief vast te stellen. De veiligheidspropaganda betreffende de electrische installaties vond geregeld voortgang door middel van het verspreiden van veiligheidsplaten. Uitvoering der fabrieken-ordonnantie. Het tweede lid van § 9 der „Voor schriften tot verdere uitvoering der fabrieken-ordonnantie", ingevolge hetwelk de exploitatie van een onderneming, welke tijdelijk is gestaakt, als definitief baaW w,,r<lt aangemerkt, indien niet. blijkens schriftelijke mededeeling van DE SOCIALE TOESTAND 356 den beheerder, binnen den tijd van 5 jaren de exploitatie is hervat, werd bij G.B. 17 Dec. 1936 n°. 19, voor zoover betreft suikerondernemingen, voorloopig buiten werking gesteld, in verband met de buitengewone omstandigheden, waarin de suikerindustrie verkeerde. De saneering dier industrie, waartoe de „Suiker regelingen 1936' (I. S. 1936 nos. 38 t/m 44) in het leven werden geroepen, leidde in 1936 tot de definitieve staking van 17 suikerondernemingen. DE REGEERING 357 HOOFDSTUK VI DE STAATSINRICHTING A. DE REGEERING De Gouverneur-Generaal maakte van 11 Maart tot 11 April 1936 een reis naar de gewesten Sumatra's Westkust, Tapanoeli, Atjeh en Onderhoorigheden en Oostkust van Sumatra, na voor den duur Zijner afwezigheid van den zetel des bestuurs, ingevolge art. 14 der Indische Staatsregeling, het dagelijksch beleid der zaken te hebben opgedragen aan den vice-president van den llaad van Neder landsch-Indië, dr. J. W. Meijer Ranneft (I. S. 1936 nos. 80 en 177). Het dagelijksch beleid der zaken was gedurende de ziekte van den Gouverneur- Generaal (van 28 Mei tot 15 Juni 1936) mede opgedragen aan den evengenoemden vice-president van den Raad van Nederlandsch-lndië (I. S. 1936 nos. 251 en 263). Ingevolge K. Bn. 8 Juni 1936 nos. 3 en 4 (I. S. nos. 321 en 322Ï ging den 16den September 1936 (zie I. S. nos. 475 en 476) het bestuur van Nederlandsch lndië uit handen van den heer jhr. mr. B. C. de Jonge, die verzocht had van de waardigheid van Gouverneur-Generaal ontheven te worden, over op den heer jhr. mr. A. W. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, Hr. Ms. buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Brussel, tevens geaccrediteerd bij het Hof van Luxemburg. Aan den vice-president van den Eaad van Nederlandsch-lndië, den heer dr. J. W. Meijer Eanneft, is bij K. B. 23 April 1936 n°. 77, met ingang van 23 Juni 1936, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend, terwijl bij K. B. 28 Mei 1936 n°. 32 in zijn plaats tot vice-president is benoemd de heer C. van den Bussche, lid van dien Raad. In de daardoor ontstane vacature van lid van dien Raad, zoomede in de vacature van wijlen het benoemde lid A. Th. van Aken, zijn — met ingang van 23 Juni 1936 — benoemd respectievelijk de heer J. H. B. Kuneman, Gouverneur van Oost-Java, en de heer dr. F. H. Visman, Regeeringscommissaris voor de Bestuurshervorming (K. B. 28 Mei 1936 n°. 32). Bij de wet van 17 Juli 1936 (N. S. n°. 904, I. S. n°. 699) is de wet op de Staatsinrichting van Nederlandsch-lndië gewijzigd voor zoover betreft de toelating van zeeschepen in Nederlandsch-lndië. DE STAATSINRICHTING 358 B. DE VOLKSRAAD Gedurende 1936 hield de Volksraad twee gewone en drie buitengewone zittingen. De gewone zittingen waren de tweede gewone zitting 1935—1936 (10 Januari 1936—19 Februari 1936) en de eerste gewone zitting 1936—1937 (15 Juni 1936—14 September 1936). De eerste buitengewone zitting 1936—1937 (16 September 1936) was bestemd voor de Bestuursoverdracht. De aftredende Landvoogd, Jhr. Mr. B. C. de Jonge, droeg daarin het Bestuur over Nederlandsch-Indië over aan den'nieuwbenoemden Gouverneur-Generaal, Jhr. Mr. A. \V. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer. De tweede buitengewone zitting 1936—1937 (17 September 1936 —12 October 1936) was noodig wegens den omvang der te behandelen s.tof, welke in de eerste gewone zitting niet kon worden afgedaan. De derde buitengewone zitting 1936 — 1937 (14 October 1936) gaf den Volksraad gelegenheid tot een gedachtenwisseling over de monetaire politiek. In de tweede gewone zitting'l93s—l936 behandelde de Volksraad verscheidene ontwerpen van aanvullende begrootingen voor 1936, waarvan de belangrijkste (ünd. 94, Afd. IV) de instelling van de gouvernementen Sumatra, Borneo en Groote Oost betrof. Vijf ontwerp-ordonnanties (Ond. 100) tot regeling van de productie en den afzet van suiker — de „suikerregelingen 1936" — leverden den hoofdschotel van deze tweede gewone zitting op. De ontwerpen, welke op enkele punten werden geamendeerd, gaven aanleiding tot aanneming van een motie inzake voorzieningen voor het personeel in de suikerindustrie. In de tweede plaats vroeg een ontwerp-ordonnantie tot instelling van de gouvernementen Sumatra, Borneo en Groote Oost (Ond. 95), tezamen met de vorenbedoelde aanvullende begroo ting (Ond. 94), de aandacht van den Volksraad. Hot College vereenigde zich met het ontwerp, waarbij het echter door middel van amendementen te kennen gaf, dat de instelling der gouvernementen moest worden gevolgd door instel ling van provincies en dat aan de gouverneurs binnen twee jaren na de instelling der gouvernementen adviseerende raden dienden te worden toege voegd. Eveneens vereenigde de Raad zich in die zitting, na amendeering, met een ontwerp-ordonnantie tot herziening van de wegverkeersordonnantie, in hoofdzaak strekkende ter verkrijging van een betere verkeerseconomische regeling (Ond. 103), alsmede met een ontwerp-,,invoerordonnantie manufacturen 1936" (Ond. 117). De Volksraad besloot te adviseeren tot vaststelling van een hem om advies toegezonden ontwerp van wet, houdende machtiging tot het sluiten van een z.g. 50-contract met de N.V. Mijnbouw Maatschappij Nederlandsch- Nieuw-Guinea, in het bijzonder den ertsmijnbouw betreffend (Ond. 112), zulks in de verwachting, dat de pioniersarbeid van kapitaalkrachtige ondernemers nieuwe perspectieven voor Nieuw-Guinea zal openen. In de eerste gewone zitting 1936 —1937, bij de beschouwingen over de ont werp-begrooting 1937 (Ond. 1), spraken verscheidene leden hun oordeel uit over het beleid der Eegeering gedurende de afloopende vijfjarige bestuursperiode. Aan gezien deze periode in de crisisjaren viel, bewogen deze beoordeelingen, waaraan verwachtingen aangaande de in de naaste toekomst te voeren politiek werden vastgeknoopt, zich goeddeels op economisch en financieel terrein. Ook aan de salarispolitiek werd bijzondere aandacht gewijd. Verder onderscheidden de alge meene beschouwingen over de begrooting 1937 zich van die, welke in vorige crisisjaren waren gehouden, doordat weder een belangrijke plaats werd ingeruimd aan den inwendigen politieken toestand in het algemeen, aan het optreden der Regeering jegens de Inlandsche beweging, aan den status der verschillende bevolkingsgroepen in Nederlandsch-lndië en aan de staatkundige verhouding tuschen Indië en Nederland. In aansluiting aan deze politieke beschouwingen besloot de Volksraad, op voorstel van het lid Soetardjo c. s. (petitie-voorstel- Soetardjo, Ond. 26), en na uitvoerige discussies, zich tot het Opperbestuur en de Staten-Generaal te wenden, met verzoek de bijeenroeping te willen bevorderen van een conferentie van vertegenwoordigers van Nederland en Nederlandsch- Indië ter opstelling van een plan, teneinde aan Nederlandsch-Indië — langs den weg van geleidelijke hervorming binnen een zoodanigen tijd als de conferentie voor de uitvoering van de gedachte, mogelijk zal aeliten — den staat van / DE VOLKSBAAD 359 standigheid toe te kennen, binnen de grenzen van art. 1 der Grondwet. Een petitie-voorstel van het lid Roep c. s., strekkende tot instelling van een Neder landsche staatscommissie ter voorbereiding van de invoering in het Nederlandsch- Indisch staatsrecht van een „Indisch burgerschap" (Ond. 36), kwam nog niet in behandeling. Tn het wederom zeer uitvoerig begrootingsdebat over de econo mische positie van Nederlandsch-Indië en zijn bevolking, betrokken verscheidene leden het vraagstuk der economische samenwerking tusschen Indië en het moederland. In zekeren zin waren deze besprekingen ingeluid door een motie Soetardjo c.s. (aangenomen door het College van Gedelegeerden op 17 Maart 1936) bij de behandeling van een ontwerp-invoerordonnantie katoenen dekens (zitt. 1935 —1936, Ond. 130), na gedachtenwisseling over de contingenteerings en licentieeringspolitiek in het kader der economische samenwerking. In deze motie werd bet verlangen uitgesproken, dat het moederland Nederlandsch-Indië in zijn moeilijke financieele en economische omstandigheden op afdoende wijze zou steunen en werd voorts verzocht, in afwachting van nadere regelen terzake niet verder te gaan met het treffen van nieuwe maatregelen van contingenteering en licentieering. Tot de discussie over do economische samenwerking gaven mede aanleiding de ten aanzien van deze samenwerking door het Opperbestuur uitge vaardigde richtlijnen (Ond. 11). Verder hadden in de eerste gewone zitting de voedselvoorziening — rijstpolitiek —, de nijverheid en het in de laatste jaren gevoerd beleid van economische ordening de aandacht. De schuldenlast van het Land, welke velen met bezorgdheid vervulde, deed den Volksraad zich 'm een motie-Verboom c.s. (Ond. 1 — Afd. III: st. 12) andermaal uitspreken voor de wenschelijkheid van overleg tusschen de Indische Regeering en het Opperbestuur, teneinde tot een afdoende oplossing inzake vermindering van den druk van rente en aflossing te geraken. Eveneens werd in een motie-Verboom c.s. (Ond. 1 — Afd. III: st. 13) aangedrongen op de reeds ten vorigen jare bepleite vermindering van die vaste lasten, welke te zwaar op de verschillende bevolkingsgroepen drukken en het meest belemmerend op de instandhouding en ontwikkeling van het bedrijfsleven werken. Deze motie werd deels, namelijk voorzoover betrekking hebbende op verlaging van den zoutprijs, aangenomen en anderdeels, namelijk voor wat betreft verlaging van de haven lasten, perworpen. Voorts werden de belastingpolitiek in het algemeen en de druk der vennootschapsbelasting in het bijzonder, alsmede de pandhuistarieven besproken. De Volksraad stemde in met een in de hoofdbegrooting 1937 en enkele aanvullende begrootingen vervat plan tot afkoop van de zoutlanden op Madoera ten behoeve van de zoutregie, hetwelk o.m. ten doel had dit eiland tot meer welvaart te brengen. Voorzoover het begrootingsdebat betrekking had op de positie der ambtenaren, gaf voornamelijk bei z.g. regionale bezoldigingsstelsel aanleiding tot critiek. De Volksraad vereenigde zich met een door den heer Soetardjo c.s. ingediend petitie-voorstel, strekkende tot intrekking van de regionale bezoldigingsregelingen (Ond. 49). Evenals in vorige jaren leverden de werkloosheid, de kolonisatie, het vraagstuk der grondrechten voor Tndo-Europeanen, het binnenlandsch bestuur, en wel in het bijzonder de positie van het Inlandsen bestuur, de politie, de onderwijspolitiek en de volksgezondheid stof tot gedachtenwisseling. De toenemende belangstelling voor de weerinacht kwam tot uiting in de aanneming van een motie-Yerbooni c. s. (Ond. 1 — Afd. V11I: st. 7), waarbij, los van het vraagstuk van de verdeeling der defensiekosten, werd aangedrongen op zoodanige verbetering van de weermacht in Nederlandsch-Indië op korten termijn, dat de kracht daarvan in overeenstemming zou zijn met de Nederland sche en Nederlandsch-Indische belangen in den Pacific en met de internationale positie van het Rijk. Op de hoofdbegrooting 1937 werden 10 amendementen ingediend, waarvan ■I aangenomen, - verworpen en 3 ingetrokken werden, terwijl 1 kwam te ver vallen. Van de 4 aangenomen amendementen werd het amendement-Soeroso c.s. (Ond. 1 — Afd. III: st. 10), tot uitbetaling ineens van de afkoopsom voor de afgekochte zout|iaiiiieii op Madoera, door de Be overgenomen. Onder de DE FINANCIEELE TOESTAND 36 aard en voor tegemoetkomingen voor de uitvoering van wegenplannen naar de Vilde begrootingsafdeeling (Verkeer en Waterstaat) en voorts doordat in 1936 voorloopig als gedragslijn werd aanvaard, dat artesische boringen op 's Lands kosten tot stand zullen worden gebracht. Ten laste van de naar de Vilde begrootingsafdeeling overgebrachte posten werd in 1936 een bedrag van f 141 501 toegekend. Vastgesteld werd een definitieve wijze van berekening van de aan de autonome gemeenschappen toe te kennen aandeden in de opbrengst van den verhoogden benzine-aecijns. Deze berekeningswijze komt hierop neer, dat voor elk ressort aan de hand van de gegevens over 1934 een breuk wordt bepaald, waarvan de teller wordt gevormd door het bedrag, dat het ressort in dat jaar, hetzij uit de Lands motorvoertuigenbelasting, hetzij uit eigen heffing op het motorverkeer ten goede is gekomen, en de noemer door de totaal-opbrengst van alle motorvoertuigen belastingen in geheel Nederlandsch-Indië in hetzelfde jaar, «elke breuk wordt vermenigvuldigd met de totaal-opbrengst der benzine-accijnsverhooging in een bepaald jaar. Teneinde eventueele na l'.i-'i-l plaats gehad hebbende onderlinge verschuivingen in het motorverkeer in de verschillende autonome ressorten tot uit drukking te doen komen, zal die berekeningsbasis om de 5 jaren worden herzien. De gunstige stand van de kapitaalmarkt, na de intreding van de munf depreciatie, maakte conversie van de locale leeningen mogelijk, welke conversie krachtig werd geëntameerd. Bij Ord. van 5 Mei 1936 (1. S. n°. 212) is bekrachtigd het besluit van den provincialen raad van Midden-Java, strekkende tot het aangaan van een conversie leening groot f 3 620 000 tegen een maximale rente van 4 % en een minimum uitgiftekoers van 97 %. Deze leening werd echter niet aanstonds uitgegeven, aangezien geen voordeelige voorwaarden konden worden bedongen. In December 1936 bleek het mogelijk voor het restant van de te converteeren leeningen, nog bedragende f 3 000 000, een conversieleening te sluiten a pari tegen een rente van 4 %. Voorts werd een conversieleening van de provincie Oost-Java ten bedrage van f 4 743 000 tegen een maximale rente van 4 % en een uitgiftekoers van minstens 98 % bekrachtigd bij Ord. van 8 Dec. 1936 (I. S. n°. 646), waarvan inmiddels is geplaatst f 2 100 000 en f 2 579 100 tegen een rentevoet van 4 % en een uitgifte koers respectievelijk van 100 i % en pari. Het College van Gedeputeerden van de provincie West-Java bekrachtigde in 1936 twee besluiten van den stadsgemeenteraad van Cheribon, het eerste strek kende tot wijziging van het aflossingsschema van de in 1926 gesloten leening ad f 325 000 en het tweede tot wijziging van de bestemming van het restant ad f 783,29 van de leening 1930 groot f 30 000. Bovendien bekrachtigde dit College drie kasgcldleeningen van de stadsgemeente Bandoeng ten bedrage van maximaal f 600 000, f 395 000 en f 600 000, alsmede een conversieleening dier gemeente groot f 6 000 000, welke laatste is geplaatst tegen een rente van 4 % en een uitgiftekoers van 100 %. Voorts werd bekrachtigd een promesse-crediet overeenkomst van de stadsgemeente Batavia met de Javasche Bank ad f 1 444 500, zoomede een conversieleening van deze stadsgemeente groot maximaal f '22 500 000, waarvan inmiddels is geplaatst f 7 052 000 tegen een rentevoet van 4 % en een uitgiftekoers van IOOf %, alsmede f 4 720 000, f 3 875 000 en f 4 600 000 tegen 3i % rente en een uitgiftekoers respectievelijk van %, 99J % en 99 %. Tenslotte werd een conversieleening van de stadsgemeente Buitenzorg bekrachtigd ten bedrage van f 1 400 000. Deze leening is intusschen geplaatst tegen een rentevoet van 4 % en een uitgiftekoers van 101 %. Het College van Gedeputeerden van de provincie Midden-Java bekrachtigde een annuïteitsleening van de stadsgemeente Semarang groot f 56 800 tegen een rente van 5 % a pari ten behoeve van den aankoop van het particulier land Kali Banteng voor den aanleg van een vliegveld, en een conversieleening van genoemde gemeente ten bedrage van f 9 400 000 tegen een maximale rente van 4 % en een uitgiftekoers van ten minste 97 %. Van deze leening is inmiddels geplaatst f 5 764 000 a 4 % en een uitgiftekoers van 101 % en f 3 449 500 tegen 4 % a part. DE STAATSINRICHTING 360 door den Volksraad aangenomen, maar door de Regeering niet overgenomen amendementen bevond zich een amendenient-Thamrin c.s., strekkend tot vermeerdering van de bijzondere inkomsten uit de aardolie-industrie, door verhoo ging van den gegarandeerden cijns per kilogram-ton ruwe olie tot f 1,50 (Ond. 1 — Afd. VII: st. 15). De gedrukte stukken bevatten een overzicht van de vast stelling van de afdeelingen der hoofdbegrooting en van de amendementen (Ond. 1 — Alg. Ged.: st. 7). Tijdens de eerste gewone zitting van het zittingsjaar 1936-—1937 en de daarop aansluitende buitengewone zittingen werden 48 ontwerpen van aanvullende begrooting aan het oordeel van den Volksraad onderworpen. De voornaamste dezer ontwerpen hielden verband met de overdracht van Landszorg voor de volks gezondheid en het onderwijs aan de zelfstandige gemeenschappen op Java en Madoera (Ond. 50 en 51). Met deze ontwerpen kon het College zich vereenigen, evenals met de daarmede samenhangende ontwerp-ordonnanties, nadat deze tijdens de behandeling op tal van punten door de Eegeering waren gewijzigd (Ond. 47 en 48, j°. Ond. 45). Van de in deze periode behandelde aanvullende, begrootingen mogen in de tweede plaats die vermeld worden, welke betrekking hadden op de besteding van een bijdrage van f 25 millioen van Nederland ten bate van welvnartszorg (Ond. 71). Andere belangrijke aanvullende begrootingen golden de werkloozenzorg (Ond. 59) — welke, door verhooging van de Lands bijdrage, geheel tot Overheidszorg werd gemaakt —, de defensie (Ond. 54, 55 en 83), de bestuursuitbreiding op Nieuw-Guinea (Ond. 69 en 70), de uitbreiding van de politie (Ond. 73) en de buitenlandsche handelsvoorlichting (Ond. 84). Aan alle ontwerpen van aanvullende begrooting hechtte de Volksraad zijn goedkeuring. In hetzelfde tijdvak (15 Juni—l 4 October 1936) behandelde het College in pleno 5 wetsontwerpen, 4 ontwerpen van algemeenen maatregel van bestuur en 20 ontwerpen van ordonnantie. De belangrijkste dezer ontwerpen zijn: o. ontwerp van wet tot instelling van een rubberfonds (Ond. 23); b. ontwerp van wet tot herberekening van de Indische pensioenen, gepaard gaande met 2 ontwerpen van algemeenen maatregel van bestuur (Ond. 81); c. ontwerp-algemeencn maatregel van bestuur tot wijziging van het dienstplichtbesluit (Ond. 12; zitt. 1935—1936, Ond. 137); d. ontwerp-algemeenen maatregel van bestuur tot vaststelling van de organisatie van het leger (Ond. 19); alsmede de volgende ontwerp-ordonnunt irs: a. tot herziening van de koelie-ordonnantie 1931 (Ond. 2) ;b. tot vaststelling van een algemeen waterreglement voor de Gouvernementslanden op Java en Madoera (Ond. 14; zitt. 1935—1936, Ond. 107); c. tot wijziging en aanvulling van het Burgerlijk Wetboek op het punt van de regeling der vrije dagen van den werknemer (Ond. 21; zitt. 1935—1936, Ond. 119); d. tot vaststelling van een nieuw buitenlandsch verlofreglement 1936 (Ond. 25); e. tot wijziging en aan vulling der Indische tariefwet en tot verhooging van het uitvoerrecht op enkele caoutchouc-soorten (Ond. 31); ƒ. tot wijziging van de ondernemingsrubber- en van de bevolkingsrubberordonnantie (Ond. 43); g. betreffende de overdracht van Landszorg voor de volksgezondheid en het onderwijs aan de zelfstandige gemeen sehappen (Ond. 45, 47 en 48); h. tot vaststelling van een aanvullende planters regeling (zitt. 1935—1936, Ond. 120; zitt. 1936—1937, Ond. 53); i. ontwerp koffiebelangenordonnantie 1936 (Ond. 63); j. ontwerp-kinarestrictie-ordonnantie 1937 (Ond. 68). Het advies van den Volksraad ten aanzien van het wetsontwerp tot herbereke ning van de Indische pensioenen en de daarmede samenhangende ontwerpen van algemeenen maatregel van bestuur (b) luidde afwijzend. Met de overige ontwer pen van wet en van algemeenen maatregel van bestuur kon de Volksraad instemmen. Verworpen werd de ontwerp-ordonnantie tot vaststelling van een buitenlandsch verlofreglement (d). Met de ontwerp-ordonnantie tot wijziging en aanvulling der Indische tariefwet en tot verhooging van het uitvoerrecht op caoutchouc-soorten (e) — houdende verhooging tot 10 % van het sedert 1910 geheven ad vulorem 5-proeents-recht op bevolkingsrubber — kon de Volksraad zich evenmin vereenigen. In verband met een naar aanleiding van de devaluatie aanhangig gemaakt voorstel tot heffing van een algemeen tijdelijk extra-uitvoer recht, zag de Eegeering later, blijkens verklaring van den directeur van Finan- DE VOLKSEAAD 361 ciën in de vergadering van het College van Gedelegeerden van 18 November 1936, van de verhooging van het ad valorem-recht af. De Volksraad stemde in met het ontwerp der aanvullende plantersregeling (h), echter eerst nadat het tijdens de behandeling, zoowel door de Kegeering als door het College, op tal van punten was gewijzigd. Tegen vaststelling van de aldus geamendeerde regeling had de Regeering echter bezwaar, zoodat met toepassing van de lange conflicten regeling, een gewijzigd ontwerp werd ingediend, waarin met een deel der door den Raad aangebrachte wijzigingen i werd gehouden. De tweede behandeling vond plaats in het College van Ged len. Aangezien de plantersregeling in 1936 nog niet werd vastgesteld, is de daarmede samenhangende regeling betref fende de vrije dagen van den werknemer (c), waarmede de Volksraad zich vcreenigde, in lüoö wel afgekondigd, maar niet in werking getreden. De koffie bclangen-ordonnantie 1936 (i) werd, ondanks aanneming door den Volksraad, niet vastgesteld, omdat wegens de eind September gewijzigde monetaire situatie aan deze voorziening geen behoefte meer bestond. De overige bovengenoemde ordonnanties werden alle in overoensfcemumHr met den Volksraad vastgesteld. In de vergadering van den Volksraad van 5 October 1936 gaf de Regeering bij monde van Haren gemachtigde voor algemeene zaken een uiteenzetting nopens den stand van zaken, gevolgd op de depreciatie van den gulden. In de daartoe krachtens het bepaalde bij art. 62, lid 6, der Indische Staats regeling op verlangen van 20 leden uitgeschreven derde buitengewone zitting van 14 October 1936, werden twee interpellaties gehouden, welke met de maatregelen op monetair gebied in verband stonden, namelijk een interpellatie-Soeroso (Ond. 89) en een interpellatie-Kan (Ond. 92). De debatten, waarbij de Regeering zich door den directeur van Financiën en den Regeeringsgemachtigde voor alge meene zaken deed vertegenwoordigen, resulteerden in de aanneming van drie moties, ingediend door den heer Soeroso c.s., waarin de Volksraad: I°. zich uitsprak voor een extra-heffing van de meerdere opbrengst van daarvoor in aanmerking komende export-producten, voor zoover deze meerdere opbrengst een gevolg was van de getroffen monetaire maatregelen (Ond. 89, st. 2), 2°. der Regeering verzocht de opheffing van de bestaande contingenteeringsmaatregelen te overwegen en ten spoedigste mededeeling te doen van Haar bevindingen terzake (Ond. 89, st. 3), 3°. aandrong op maatregelen tot tijdige verhooging van alle daarvoor in aanmerking komende salarissen, loonen en pensioenen met een percentage, evenredig aan de gemiddelde prijsstijging (Ond. 89, st. 4). Een tweetal ontwerp-ordonnanties, verband houdend met de gewijzigde monetaire politiek, onderscheidenlijk strekkende tot verbod van uitvoer van gemunt en ongemunt goud (Ond. 85) en tot voorkoming van prijsopdrijving van goederen, diensten of huren (Ond. 91) werd door het College van Gedelegeerden behandeld en aangenomen. Voorts behandelde het College van Gedelegeerden twee andere ontwerp-ordon nanties, welke een gevolg waren van de depreciatie van den gulden, namelijk een ontwerp-ordonnantie tot verlaging van het invoerrecht van enkele goederen en van de opcenten op de invoerrechten (Ond. 93) en een ontwerp-ordonnantie tot heffing van een tijdelijk extra-uitvoerrecht gedurende een jaar en drie maanden (Ond. 103). Met het voorstel tot verlaging van invoerrechten en opcenten kon het College van Gedelegeerden instemmen. Het tweede voorstel werd gewijzigd aangenomen. Bij amendement werd namelijk het uitvoerrecht van 2 % op 4 % gebracht, terwijl de bepaling omtrent den geldingsduur werd geschrapt. De Regeering kon zich met die wijzigingen echter niet vereenigen en stelde de ordonnantie vast met toepassing van de korte conflictenregeling. Van de overige door het College van Gedelegeerden in 1936 in behandeling genomen ontwerpen mogen worden vermeld de ontwerp-ordonnanties: a. tot aanwijzing van in stand te houden bosschen, de bescherming van bosschen, enz. buiten Java en Madoera (zitt. 1935—1936, Ond. 145; zitt. 1936—1937, Ond. 3; ~boschordonnantie-Buitengewesten"); b. tot tijdelijke beperking van den invoer van verschillende artikelen (o. a. electrische gloeiperen, zitt. 1935—1936, Ond. 96 en katoenen dekens, zitt. 1935—1936, Ond. 130); c. tot overdracht van de bevoegdheid tot benoeming, enz. van ambtenaren, in dienst van autonome DE STAATSINRICHTING 362 gemeenschappen, op de dagelijksche besturen dier gemeenschappen( zitt. 1935— 1936, Ond. 99); d. tot wijziging van de regeling van de inheemsche rechtspraak in een deel van het rechtstreeks bestuurd gebied (zitt. 1935 —1936, Ond. 113); e. tot herziening van de bepalingen omtrent de werving van Inlanders op Java en Madoera tot het verrichten van arbeid in de Buitengewesten (zitt. 1935 —1936, Ond. 118); ƒ. tot keuring van pharmaceutische stoffen (zitt. 1936—1937, Ond. 30); g. tot verlaging van sommige slachtbelastingen en tot unificatie der wetgeving op de slachtbelasting (zitt. 1936 —1937, Ond. 34); h. tot wijziging en aanvulling van de militaire pensioenreglementen (zitt. 1936—1937, Ond. 35); i. tot vaststelling van een aanvullende plantersregeling (tweede behandeling, Ond. 53, st. 14) ; j. houdende voorzieningen omtrent de in het reglement op de godsdienstige rechtspraak opgenomen bevoegdheidsafbakening tusschen den wereldlijken en den godsdienstigen rechter (zitt. 1936—1937, Ond. 74); k. ter uitvoering van de wet tot instelling van een rubberfonds (zitt. 1936 —1937, Ond. 87); l. tot overdracht van den landbouwvoorlichtings- en den veeartsenij kundigen dienst op Java en Madoera aan de autonome gemeenschappen (zitt. 1936—1937, Ond. 94 en Ond. 95); m. tot bescherming van broncapteeringen voor openbare drinkwatervoorzieningen (zitt. 1936 —1937, Ond. 100); n. tot aanwijzing van de zoutwinning als Landsbedrijf (Ond. 116). De behandeling van de ontwerp-boschordonnantie-Buitengewesten (a) was een gevolg van de toepassing der lange conflictenregeling ten opzichte van een in het vorig jaar door het College, na amendeering, aangenomen ontwerp van gelijke strekking. Het ontwerp werd ook bij de tweede behandeling door het College gewijzigd. De ordonnantie werd in 1936 nog niet vastgesteld. De ontwerp ordonnantie inzake de overdracht van de bevoegdheid tot benoeming van ambte naren, in dienst van autonome gemeenschappen, op de dagelijksche besturen dier gemeenschappen (c) werd verworpen. Nog in het jaar 1936 noodigde de Regeering het College uit, het ontwerp opnieuw in behandeling te nemen (zitt. 1936—1937, Ond. 113). De tweede behandeling had echter in 1936 niet plaats. In het ontwerp der aanvullende plantersregeling (tl bracht het College van Gedelegeerden bij de tweede behandeling dezelfde wijzigingen aan, welke voor de Regeering de eerste maal, na de aanvaarding van het ontwerp door den Volksraad in pleno, bezwaar opleverden de ordonnantie vast te stellen. Ook deze regeling werd nog niet vastgesteld. De ontwerp-ordonnanties inzake de gods dienstige rechtspraak (?) en ter uitvoering van de wet tot instelling van een rubberfonds (fc) werden in 1936 nog niet afgehandeld. De overige genoemde regelingen werden alle in overeenstemming met het College vastgesteld. Van het recht van petitie en dat van interpellatie maakte de Volksraad, behalve in de hooger genoemde gevallen (petitie: zitt. 1936—1937, Ond. 26, 36 en 49; interpellatie: id., Ond. 89 en 92), gedurende 1936 geen gebruik. Het eenige in 1936 ingediende initiatief-ontwerp, namelijk dat van den heer Soetardjo c.s., strekkende tot verlaging van de bij Ord. van 10 Sept. 1930 (I. S. n°. 344) vastgestelde maximum-bijdrage voor radio-ontvanginrichtingen (zitt. 1936—1937, Ond. 109), werd in 1936 nog niet afgehandeld. Omtrent de in 1936 gehouden zittingen van den Volksraad volgen hieronder eenige cijfers, waarbij, ter vergelijking met het aantal vergaderingen in de gewone zittingen, tusschen haakjes de cijfers van overeenkomstige gewone zittingen in de drie voorafgegane jaren zijn vermeld. Gedurende 1936 werden 183 verzoekschriften bij den Volksraad ingediend en richtten leden van bet College 112 schriftelijke vragen tot de Regeering, waarvan er 46 op de vragendagen mondeling door de Regeering werden beantwoord. DE DKPAHTKMKNTAJ,K OUGANISATIE 363 C. DE DEPARTEMENTALE ORGANISATIE De heer P. C. A. van Lith, Directeur van Binnenlandsch Bestuur, werd met ingang van 24 Maart 1936 op verzoek eervol uit 's Lands dienst ontslagen; tot zijn opvolger werd benoemd de heer F. A. E. Drossaers, fd. Gouverneur van West-Java. Aan mr. dr. ir. J. A. M. van Buuren, Directeur van Verkeer en Waterstaat, werd met ingang van 19 October 1936 wegens langdurigen dienst negen maanden verlof verleend naar Europa. Voor den duur van dit verlof werd met de functie van Directeur van Verkeer en Waterstaat belast ir. Ch. F. van Haeften, Hoofd van de afdeeling Irrigatie, Waterkracht en Assaineering bij het Departement van Verkeer en Waterstaat. De gouvernements accountantsdienst is toegevoegd aan de Generale Thesaurie (I. S. 1936 n°. 593). Een nieuwe instructie voor het hoofd van dien dienst is opgenomen in Bb. n°. 13731. DE STAATSINRICHTING 364 D. HET BESTUUR Het Europeesch Bestuur. In verband met de verdere ontwikkeling van Nederlandsch Nieuw-Guinea is wijziging gebracht in de administratieve indeeling van de residentie Molukken en zijn de bestuurs- en poiitiemiddelen in dit gewest uitgebreid (I. S. 1936 n°. 506). In 1936 werden 33 afgestudeerde Indologen naar Indië uitgezonden. Einde 1936 had een 14-tal van de in Nederland vertoevende afgestudeerde candidaat- Indische ambtenaren een aanzegging ontvangen om zich naar lndië te begeven; 91 van hen wachtten op dat tijdstip nog op uitzending. Evenals in vorige jaren werden ook in 1936 eenige ambtenaren van de oude 3-jarige opleiding in de gelegenheid gesteld in Nederland een der doctorale examens Indologie af te leggen. In 1936 werden 40 jongelieden als candidaat-Indisch ambtenaar aangewezen, onder het genot van een jaarlrjksche toelage van f 300. Inlandsch bestuur. In 1936 werden de administratieve indeelingen van de provincies West-, Midden- en Oost-Java voor wat betreft de districten en onder districten nader gewijzigd (zie I. S. 1936 nos. 602, 664 en 202). De formatie der onderdistrictshoofden op Java en Madoera is gewijzigd (I. S. 1936 n°. 230). De voorschriften betreffende de instelling van een bezoldigd wijkbestuur ter hoofdplaatsen Batavia en Moester Cornolis zijn nader gewijzigd (I. S. 1936 n°. 216). Opgeheven zijn een 5-tal betrekkingen van bezoldigd „panghoeloe" over de ,,orang dagang" op het eiland Bengkalis (gouv. Oostkust van Sumatra) (I. S. 1936 n°. 195). De bezoldigingen van de Inlandsche hoofden in de afdeeling Groot-Atjeh zijn herzien (I. S. 1936 n°. 362). In de onderafdeeling West-Lombok der afdeeling Lombok zijn de Balische districten Mataram en Tjakranegara-Noord vereenigd tot één district onder den naam Tjakranegara-Noord en in de onderafdeeling Oost-Lombok der afdeeling Lombok is het Sassaksch district Barang gesplitst in de districten Barang-Oost en Barang-West (I. S. 1936 n°. 260). In 1936 is begonnen met verleening van financieelen steun aan volkshoofden, wier inkomsten hetzij door de crisis, hetzij door wijziging in het bestaande stelsel van inning der belastingen (invoering der loonbelasting, ontheffing van de volks hoofden van de bemoeienis met de inning van de z.g. „grooten aanslag" in de inkomstenbelasting) beneden het redelijk minimum zijn gedaald. Het Bestuur over Vreemde Oosterlingen. De onder „Inlandsen Bestuur" vermelde tegemoetkomingen aan volkshoofden zijn mede toegekend aan wijk meesters, wijkhoofden, enz. der Vreemde Oosterlingen, wier inkomsten tengevolge van de invoering der loonbelasting beneden het noodzakelijk minimum zijn gedaald. Overige aangelegenheden. Bij G.B. 9 April 1936 n°. 46 (I. S. n°. 179) zijn een aantal streken in de residentie Molukken aangewezen als gedeelten van Nederlandsch-Indië, waarbinnen het oponthoud en het reizen aan alle aldaar niet woonachtige personen, dan we! aan bepaalde, door het Hoofd van gewestelijk bestuur nader te vermelden, aldaar niet woonachtige personen, alleen geoorloofd is, wanneer zij zijn voorzien van een paspoort, afgegeven door het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur, tot wiens ressort het betrokken gebiedsdeel behoort. Vastgesteld zijn de grenzen van de plaatsen Pangoeroeran, Baroes, Batang toroe, Hoetanopan en Panjaboengan in de residentie Tapanoeli (Bb. n°. 13667) en van de ondtirafdei liugshoofdplaats Loeboeklinggau der residentie Palembang (Bb. n°. 13689). De vaststelling van de grens tusschen de residentie Tapanoeli en het zelf besturend landschap Koealoeh van het gouvernement der Oostkust van Sumatra is opgenomen in Bb. n°. 13681. HET BESTUUR 365 Een regeling voor de beoordeeling van aanspraken op een inheemschen adel lijken titel of inheemsch praedicaat voor mannen is opgenomen in Bb. n°. 13711; een toelichting daarop in Bb. n°. 13717. De interneeringslcampen in Boven-Digoel. __ Gedurende 1936 had geen ophef fing van interneeringen plaats; wel werd aan twee geïnterneerden Bandaneira als interneeringsplaats aangewezen. Het aantal geïnterneerden vermeerderde met 30, onder wie 4 personen, die vroeger reeds in Boven-Digoel geïnterneerd waren geweest, terwijl een elders geïnterneerde persoon naar Boven-Digoel werd overgebracht. Van de gezinsleden gingen 11 personen naar de plaats hunner herkomst terug, terwijl 26 nieuwe gezinsleden aankwamen. Overleden zijn 2 geïnterneerden en 3 gezinsleden, terwijl geboren werden 4 jongens en 8 meisjes. Als gevolg van het vorenstaande steeg het aantal geïnterneerden van 419 op einde 1935 tot 446 op einde 1936 en het aantal zielen van 646 tot 697. Het aantal geïnterneerden in Tanah-Merah steeg van 348 op einde 1935 tot 382 op einde 1936, het aantal zielen van 562 tot 619. De bouw van degelijke woningen in Tanah-Merah werd ook in 1936 voort gezet. Spijkers en atap werden gratis verstrekt, terwijl de belanghebbenden zelf het hout uit het bosch haalden en bewerkten. Het aantal huisjes te Tanah-Merah bedroeg einde 1936 288, bewoond door 16 echtparen zonder kinderen, 54 echtparen met kinderen en 312 ongehuwden. Enkele geïnterneerden bewonen gezamenlijk een huis. Voorts werd een pasang grahan gebouwd, bestaande uit 10 kamertjes, bestemd voor nieuwkomers. In de school van het kamp wordt onderwijs gegeven door twee van Overheids wege gesalarieerde geïnterneerden. Einde 1936 bestond het aantal leerlingen uit 21 jongens en 26 meisjes, verdeeld over 6 klassen. Ook enkele der „naturalisten" lieten hun kinderen (totaal 10) het onderwijs op deze school volgen. De kinderen van het grootste deel der naturalisten (36 uit 19 gezinnen) ontvingen huisonderwijs van 11 „naturalisten". Het aantal geïnterneerden in het 35 km bovenstrooms gelegen kamp der z.g. onverzoenlijken te Tanah-Tinggi daalde van 71 einde 1935 tot 64 einde 1936; het aantal zielen van 84 tot 78. Het aantal huisjes bedroeg 63, bewoond door 3 echtparen zonder kinderen, 2 echtparen met kinderen en 58 ongehuwden. Voor het onderwijs zorgden deze geïnterneerden zelf in een door hen zelf gebouwd schooltje, dat tevens als missigit dienst doet. Noch in de samenstelling, noch in de hoeveelheden van de aan de „naturalisten" en aan hun vrouwen en kinderen verstrekte levensmiddelen in natura werd eenige wijziging gebracht. Van de werkwilligen waren 37 maandgelders en 126 daggelders. Ook in 1936 was de gezondheidstoestand bevredigend. De gezondheidsdienst onder leiding van den te Tanah-Merah geplaatsten Gouvernementsarts (een ter beschikking van den Dienst der Volksgezondheid gesteld officier van gezondheid) nam een op 4 km afstand van den rechteroever der Digoel-rivier gelegen meertje onder medische controle, daar dit mogelijk een infectiehaard voor Tanah-Merah vormt. Voorts werd door den Gouvernementsarts bij wijze van proef gedurende 1936 een atebrine-prophylaxe ingesteld, waaraan kinderen van geïnterneerden van 1 tot 12 jaar deelnamen. Ongeveer 25 % was niet genegen hieraan deel te nemen; ongeveer 5 % kwam onregelmatig. Het resultaat was, dat in 1936 onder de regelmatige deelnemers 1, onder de onregelmatige deelnemers 3 en onder de niet-deelnemers 14 gevallen van malaria voorkwamen. Afgezien van de z.g. onverzoenlijken in Tanah-Tinggi, bleef ook in 1936 de houding van de geïnterneerden tegenover de Overheid niet onbevredigend. De onderlinge verhoudingen binnen de interneeringskampen lieten echter nog al eens te wenschen over. Verdere gegevens omtrent het zielental, aantal geboorten, enz. zijn opgenomen in het tweede deel van dit Verslag. DE STAATSINRICHTING 366 Bcstuurshervorming. De doorvoering van de bestuurshervorming m de gewesten Duinen dava en Madoera naar het in 1931/1932 door den Volksraad en de Stat én-Generaal aangenomen beginselenplan, welke tengevolge van de crisis was opgeschort, kwam eind 1935 opnieuw aan de orde, nadat de Begeering tot het inzicht was gekomen, dat juist met het oog op de crisis de hervorming diende te worden doorgezet. Meer en meer toch won de overtuiging veld, dat de gecentraliseerde Over heidsorganisatie voor de groote uitgestrektheid van Nederlandsch-Indië nood zakelijk duur moest zijn, en dus decentralisatie van die organisatie nieuwe pers pectieven zou kunnen openen voor de saneering van 's Lands financiën. Eveneens was men tot het inzicht gekomen, dat een bevredigende behartiging van regionale belangen bij een gecentraliseerde Overheidsbemoeienis niet of onvoldoende was te bereiken. Op grond van de overweging, dat daar, waar staatkundige decentralisatie doorgevoerd kan worden, een betere verzorging van regionale belangen kan worden bereikt door die verzorging aan autonome organen over tet dragen, en dat daar, waar staatkundige decentralisatie, althans voorloopig, nog niet mogelijk is, ver betering mogelijk zou fcijn door het invoeren van een stelsel van regionale begrootingen, achtte de Regeering het gewenscht zoo spoedig mogelijk tot instel ling van de gouvernementen Sumatra, Borneo en Groote Oost over te gaan. De Gouverneurs dier nieuwe gewesten zouden leiding kunnen geven aan den opzet van het stelsel der regionale begrootingen en toezicht kunnen houden op de werking daarvan, terwijl zij voorts de doorvoering der staatkundige decentralisatie ter hand zouden kunnen nemen. In December 1935 werd bij den Volksraad ingediend het ontwerp van een tweede aanvullende begrooting betreffende afdeeling IV der begrooting van Neder landsch-Indië voor 1936, waarbij het uitgetrokken erediet ten behoeve van de bestuurshervorming, met inbegrip van de voorbereiding van de indeeling van de Buitenge westen in drie gewesten, werd verhoogd 1 ), alsmede het ontwerp eener ordonnantie tot instelling der gouvernementen Sumatra, Borneo en Groote Oost 2 ). Deze ontwerpen werden in Januari en Februari 1936 door den Volksraad in openbare zitting behandeld 3 ) en aangenomen, waarbij de ontwerp-ordonnantie eenigszins werd gewijzigd '). Bij de behandeling van het ontwerp van wet, houdende goedkeuring dier begrootingswijziging '), door de Tweede Kamer der Staten-Generaal bleek, dat eenige leden van meening waren, dat door de benoeming van gouverneurs de staatkundige decentralisatie, welke naar hun meening althans gedeeltelijk tegelijk met de administratieve decentralisatie haar beslag diende te krijgen, te zeer op den achtergrond zou geraken en naar een te verre toekomst verschoven. De Minister van Staal, Minister van Koloniën deed toen de toezegging, dat, met gebruikmaking vzn. van artikel 1 der Indische Staatsregeling, aan den Land voogd te kennen zou worden gegeven, dat vooralsnog de gouverneurs niet behoor den te worden benoemd, doch speciale Regeeringscommissarissen voor de bestuurs hervorming dienden te worden belast met de verdere voorbereiding van de invoering van die hervorming in de Buitengewesten ''). In verband met deze toezegging werden de nieuwe gewesten nog niet inge steld, en trad de ordonnantie, afgekondigd in I. S. 1936 N°. 68, nog niet in werking. In de memorie van toelichting op de vorenbedoelde tweede aanvullende begrooting deelde de Regeering eveneens mede, dat het in Haar bedoeling lag om zoo spoedig mogelijk de bestuurshervorming op Java en Madoera te vervolledigen door overdracht van deelen van onderwijs- en volksgezondheidszorg aan de provincies, regentschappen en stadsgemeenten, en om daarop deze hervorming ') Gedr. Volkar. zitt.j. v. 1935—1936, Ond. 94. 2 ) Gedr. Volksr. zitt.j. v. 1935—1936, Ond. 95. 3 ) Handd. Volksr. zitt.j. 1935—1936, blz. 1503, 1567, 1630/1644, 1659/1683 en 1737/1754. 4 ) Ord. vnn 19 Febr. 1936 (S. n°. 68). 5 ) Gedr. Tweede Kamer, zitting 1935—1936, ond. 369, ontw. n°. 6. 6 ) Handd. Tweede Kamer, zitting 1935—1936, blz. 2123/2124. lII. T BÉSTUDH 367 af te sluiten door een regeling van de financieele verhouding tusschen het Land eenerzijds en de provincies, regentschappen en stndsgemeenten op Java en Madoera anderzijds. ') Ter voldoening aan eerstbedoelde toezegging werden in den loop van 1936 den Volksraad aangeboden het ontwerp eener „Overdracht sordonnantie Volksgezond heid Java en Madoera" 2 ) en het ontwerp eener „Overdrachtsordonnantie Onder wijs Java en Madoera" 3 ). Tevens werden den Volksraad aangeboden ontwerpen van ordonnanties, waarbij de overdracht van de landbouwvoorlichting 4 ) en den veeartsenijkundigen dienst s ) opnieuw werd geregeld. Het overleg met den Volksraad leidde tot overeenstemming, zoodat de ordon nanties konden worden vastgesteld en afgekondigd in I. S. 1936 nos 582, 585, 714 en 717. De overdracht met betrekking tot de volksgezondheid en het onderwijs vond plaats met ingang van 1 Januari 1937, op welken datum ook de nieuwe regeling van de overdracht bereffende den veeartsenijkundigen dienst in werking trad "). Melding dient nog te worden-gemaakt van de in verband met de overdracht van de volksgezondheidszorg in de Epidemie-ordonnantie en in het Reglement op den Dienst der Volksgezondheid aangebrachte wijzigingen (1. S. 1936 nos. 583 en 584), alsmede van dit- in het Reglement op de veeartsenijkundige bemoeienis en de veerartsenijkundige politie en in de Hondsdolheidsordonnantie, als gevolg van de nadere regeling van de overdracht van de veeartsenijkundige Overheids bemoeienis (I. S. 1936 n°. 715). Voor de aanwijzing van stadsgemeenten, als bedoeld in art. 5, lid 2 van de Overdrachtsordonnantie volksgezondheid, zie men I. S. 1936 n°. 712. In verband met de voorgenomen invoering van het stelsel der regionale begrootingen werd bij wijze van proef voor de residentie Palembang een regionale begrooting over het jaar 1936 opgesteld, welke begrooting op de centrale departe menten werd gereviseerd. In 1936 werden vervolgens voor alle gebiedsdeelen (een 29-tal), waarin het rechtstreeks bestuurd gebied der Buitengewesten werd verdeeld, regionale begrootingen opgesteld, betrekking hebbend op het jaar 1937, welke echter nog niet in de Landsbegrooting werden verwerkt. Toebedeeling van regionale middelen kon nog niet plaats vinden, doch wel werden in die begrootingen de Landsmiddelen aangegeven, welke bij voorkeur als regionale middelen zouden kunnen gelden. 1 ) Gedr. Volksr. zitt. 1935—1936, ond. 94, st. 3, blz. 4ad 3. 2 ) Gedr. Volksr. zitt. 1936—1937, ond. 47. 3 ) Gedr. Vloksr. zitt. 1936—1937, ond. 48. 4 ) Gedr. Volksr. zitt. 1936—1937, ond. 94. 5 ) Gedr. Volksr. zilt. l'.Clti ]<):J7, ond. 95. 6 ) Zie ook I. S. 1936 nos. 695 en 716. De herziene overdracht met betrekking tot den landbouwvoorlichtingsdienst trad in werking op 1 Mei 1937 (zie 1.8. 1937 n°. 278). DË STAATSINRICHTING 368 E. DE RECHTERLIJKE MACHT Aanwijzing en ressortsomschrijving van landgerechten, zoomede ressorts omschrijving der raden van justitie op Java, heeft plaats gehad bij G.B. 17 Maart 1936 n°. 35 (I. S. n°. 133), juncto G.Bn. 6 Juni 1936 n°. 17 (I. S. n°. 257), 19 Juni 1936 n°. 17 (I. S. n°. 333), 26 Aug. 1936 n°. 31 (I. S. n°. 460) en 3 Oct. 1936 n°. 46 (I. S. n°. 502); ressortsomschrijving der landraden en land gerechten in de Vorstenlanden vond plaats bij G.B. 17 Maart 1936 n°. 36 (I. S. n°. 134) en van de raden van justitie in de Buitengewesten bij G.B. 17 Maart 1936 n°. 37 (I. S. n°. 135). De landraden en residentiegerechten te Batang en te Karanganjar (prov. Midden-Juva) zijn opgeheven en samengevoegd met den landraad en het resi dentiegerecht onderscheidenlijk te Pekalongan en te Keboemen, zulks met ingang van 1 November 1936 (I. S. n°. 501). Omtrent de landraden, landgerechten en residentiegerechten in de verschillende Buitengewesten jsie men I. S. 1936 nos. 136 t/m 152, 257 en 603. DE POLITIE 369 Bij G.B. 4 Dec. 1936 n°. 20 (J. C. n°. 99) is een commissie ingesteld, welke tot taak heeft van advies te dienen nopens de vragen: a. welke thans door de politie verrichte werkzaamheden niet tot haar eigenlijke taak behooren en derhalve in beginsel door andere diensten behooren te worden verricht; b. in hoever de politie zonder belangrijke geldelijke consequenties van deze werkzaam heden kan worden ontheven en aan welke diensten deze behooren te worden opgedragen. In het vorig Verslag werd tot uiting gebracht, dat de ontworpen nieuwe (ingekrompen) formatie voor de algemeene politie geheel tot uitvoering was gekomen. Reeds korten tijd na de voltooiing van deze bezuiniging bleek evenwel, dat in enkele gewesten met de personeelsinkrimping te ver was gegaan, zoodat tot enkele noodzakelijke politie-uitbreidingen moest worden overgegaan. Als gevolg van de opvoering van het aantal recruten aan de politieschool van 340 tot 740 man, kon in den loop van 1936 de ontstane achterstand in de bezetting van de lagere rangen bij het corps algemeene politie worden ingeloopen. Wegens noodzakelijke bezetting der vacatures in de betrekking van hoofdagent van politie, werd in 1936 aan de politieschool te Soekaboemi, voor het eerst sedert 1931, weder een cursus geopend voor opleiding van personeel in die betrekking; van de 50 aangewezen personen slaagden 49 bij het gehouden eind examen. Bij de provincie Midden-Java werden voorts in 1936 — tegen restitutie van de daaraan verbonden kosten — zes hoofdagenten van politie in dienst gesteld, voor het toezicht op de naleving der wegverkeersvoorschriften op de provinciale wegen. Voor zoover de fondsen zulks toelieten werd in 1936 voortgegaan met de verbetering van den slechten staat, waarin vele politiegebouwen verkeeren. De sterkte van het personeel der algemeene politie op 1 Januari 1937 is als volgt: Java en Madoera Stads- en bestuurspolitie . 4 hoofdcommissarissen van politie, 5 adjunct-hoofd commissarissen van politie, 14 commissarissen van politie Iste klasse, 5 wedana's, 25 commissarissen van politie 2de klasse, 22 hoofdinspecteurs van politie, 33 assistent-wedana's, 81 inspecteurs van politie Iste klasse, 109 inspecteurs van politie, 726 mantri's-politie, 210 hoofdagenten, 20 hoofdrechercheurs, 20 hoofd posthuiscommandunten, 491 posthuiscommandanten, 431 rechercheurs, 326 leer ling-rechercheurs, 3522 agenten met verband, 8577 agenten zonder verband. Gewestelijke en opiumrecherche. 1 commissaris van politie Iste klasse, 3 wedana's, 1 commissaris van politie 2de klasse, 13 assistent-wedana's, 2 inspec teurs van politie, 63 mantri's-politie, 4 hoofdrechercheurs, 194 rechercheurs, 43 leerling-rechercheurs. Veldpolitie. 11 commissarissen van politie Iste klasse, 1 commissaris van politie 2de klasse, 9 hoofdinspecteurs van politie, 54 inspecteurs van politie Iste klasse, 34 inspecteurs van politie, 163 mantri's-politie, 57 hoofdagenten, 30 hoofdposthuiscommandanten. 242 posthuiscommandanten, 2976 agenten met verband. Buttengewesten Stads- en bestuurspolitie. 2 commissarissen van politie Iste klasse, 5 com missarissen van politie 2de klasse, 4 assistent-wedana's, 7 hoofdinspecteurs van politie, 15 inspecteurs van politie Iste klasse, 20 inspecteurs van politie, 165 rnantri's-politie, 48 hoofdagenten, 8 hoofdrechercheurs, 4 hoofdposthuis commandanten, 89 posthuiscommandanten, 116 rechercheurs, 32 leerling-recher cheurs. 1048 agenten met verband, 2230 agenten zonder verband. 24 F. DE POLITIE DE FINANCIËN DER PROVINCIËN, ENZ. 37 Het College van Gedeputeerden van de provincie Oost-Java bekrachtigde een besluit van den stadsgemeenteraad van Modjokerto, strekkende tot wijziging van de voorwaarden van de leening 1923, groot f 135 000, en een conversieleening van de stadsgemeente Soerabaja, ten bedrage van f 13 367 000 tegen een rente van ten hoogste 4 % en een uitgiftekoers van ten minste 97 %. Van deze leening werd een gedeelte (f 5 615 000) geplaatst tegen 4 % rente a pari en de rest (f 7 752 000) tegen een rente van Sh % en een uitgiftekoers van 97£ %. DE STAATSINRICHTING 370 Gewestelijke en opium recherche. 2 commissarissen van politie Iste klasse, 3 wedana's, 1 commissaris van politie 2 de klasse, 14 assistent-wedana's, 1 hoofd inspecteur van politie, 2 inspecteurs van politie ]ste klasse, 3 inspecteurs van politie, 64 mantri's-politie, 4 hoofdagenten, 8 hoofdrechercheurs, 214 rechercheurs, 30 leerling-rechercheurs. Veldpolitie. 2 hoofdcommissarissen van politie, 5 adjunct-hoofdcommissaris sen van politie, 11 commissarissen van politie Ists klasse, 7 commissarissen van politie 2de klasse, 22 hoofdinspecteurs van politie, 48 inspecteurs van politie Iste klasse, 57 inspecteurs van politie, 124 mantri's-politie, 22 hoofdagenten, 67 hoofdposthuiscommandanten, 433 posthuiscommandanten, 13 rechercheurs, 5 leerling-rechercheurs, 4226 agenten met verband. Cultuurpolitie. 3 inspecteurs van politie, 2 hoofdagenten, 8 posthuiscomman danten, 51 agenten met verband, 141 agenten zonder verband. DE ZEEMACHT 371 G. DE ZEEMACHT Bij K.B. 24 Dec. 1935 n°. 51 is de vice-admiraal M. H. van Duim eervol ontheven van de betrekking van Commandant der Zeemacht en Hoofd van het Departement der Marine in Nederlandsch-Indië en is die betrekking opgedragen aan den schout-bij-nacht ïï. Ferwerda, een en ander met ingang van 27 Februari 1936. De namen „Staf der marine" en „Marinestaf" zijn gewijzigd in „Staf der zeemacht" (I. S. 1936 n°. 335). Bij G.B. 29 April 1936 n°. 3 (J. C. n°. 35) werd tot nader order verboden om door middel van de drukpers berichten te verspreiden omtrent bewegingen van troepen (of schepen), behoorende tot de Land- of Zeemacht in Nederlandsch- Indië, welk verbod bij G.B. 1 Sept. 1936 n°. 15 (J. C. n°. 71) weder is inge trokken. De Koninklijke Marine De sterkte van de Zeemacht in Nederlandsch-Indië bedroeg in 1936 twee kruisers, één pantserschip, acht torpedobootjagers, twaalf onderzeebooten, twee flottieljevaartuigen, vier mijnenleggers, vier mijnenvegers, eenige hulpvaartuigen en een zestigtal vliegtuigen. Op 1 Januari 1936 waren van dit materieel in dienst twee kruisers, twee torpedobootjagers, acht onderzeebooten, drie mijnenleggers, drie mijnenvegers, eenige hulpschepen en twee en twintig vliegtuigen. Begin Januari werd één mijnenlegger uit dienst en werden twee torpedoboot jagers in dienst gesteld. Een kruiser (de Java) was tot Juni in herstelling on later in conservatie bij den Dienst der Conservatie op het Marine-etablissement. Na reorganisatie van enkele waldiensten — waarbij o. m. de Dienst der Conser vatie werd opgeheven —, kwam deze kruiser wederom in dienst. Het pantserschip De Zeven Provinciën werd bestemd om in 1937 als opleidings schip in dienst te komen. De verbouwing van het schip nam in het laatst win 1936 een aanvang. De naam van het schip werd gewijzigd in Soerabaja. Het eskader in Nederlanrlsch-lndië bestond op 1 Januari 1936 uit één kruiser (de Sumatra), een groep van twee torpedobootjagers en een divisie van vier onderzeebooten. Medio Januari werd de groep torpedobootjagers uitgebreid tot een divisie van vier jagers. In Augustus werd de tweede kruiser (de Java) bij het eskader ingedeeld. Eenige malen werden vliegtuiggroepen en hulpschepen aan het eskader toegevoegd. De op strategische en tactische samenwerking der verschillende strijdkrachten gerichte oefeningen van het eskader vonden in 1936 o. m. plaats in het Oostelijk deel van den Archipel en in de Zuid-Chineesche Zee. De overige oefeningen werden gehouden in de Java-Zee. Tijdens do oefenperioden werd veel aandacht besteed aan vlag- en machtsvertoon, zoodat vele plaatsen en eilanden werden bezocht. In November brachten de beide kruisers en drie torpedobootjagers een bezoek aan Singapore. De tot het Commandement der Marine te Soerabaja behoorende schepen en vliegtuigen oefenden in de nabijheid van Soerabaja, met dien verstande, dat door de vliegtuigen, hetzij alleen dan wel in groepsverband, verschillende groote tochten werden gemaakt, o. m. rondom Sumatra, rondom Celebes, naar de Molukken en Nieuw-Guinea, de Zuidkust van Borneo, de Kleine Soenda-eilanden, Balik papan en Tarakan. Gedurende het geheele jaar was een mijnenlegger in Straat Makassar gestation neerd; van Januari tot Juni was er bovendien een groep vliegtuigen. In Februari en Maart werd het toezicht op de kustvisscherij in het Oostelijk deel van den Archipel uitgeoefend door het Gouvernementsstoomschip Arend, aan boord van welk schip een marinevliegtuig werd medegevoerd. Begin Mei werd een bewakingsdienst ingesteld, waartoe een flottieljevaartuig met een groep vliegtuigen blijvend in de Molukken werden gestationneerd. Alle eilandengroepen ten Oosten en ten Noorden van Celebes werden geregeld onder zocht, terwijl de vliegtuigen herhaaldelijk ter beschikking werden gesteld van het Binnenlandsch Bestuur voor bestuursdiensten en voor urgente medische op dr achten. DE STAATBIXRICHTIXO 372 Lanceer- en schietoefeningen hadden geregeld plaats, terwijl alle in dienst zijnde schepen de voorgeschreven gevechtsschietoefeningen hebben gehouden. Een nieuwe personeelsorganisatie van de Zeemacht kwam tot stand. In ver band hiermede werd de werving van Inlandsche schepelingen hervat, terwijl de werving van de nieuw ingevoerde personeelscategorie, namelijk de categorie „Europeesche schepelingen met Indisch verband" werd voorbereid. De duur van de eerste opleiding van het dienstplichtig en reservepersoneel werd verlengd tot ten hoogste 18 maanden. De geest van het personeel laat — mede door de verschillende maatregelen, welke tot verbetering zijn genomen — niet te wenschen over. Ter behartiging van de sociale zaken van het militair personeel der Zeemacht werd — op analoge wijze als in 1935 voor het Commandement der Marine te Willemsoord is geschied — een bijzondere instantie in het leven geroepen. De leider van dit orgaan draagt den titel van Ploofdambtenaar voor Sociale Zaken bij de Koninklijke Marine. De gezondheidstoestand van de bemanning der Zeemacht was in 1936 over het algemeen goed. Van de 181 maandrapporten, welke werden ingediend, luidden er 171 gunstig; bij de Marinekazerne Goebeng deed zich in Januari bij de militie veel influenza voor; aan boord van de Witte de With was in Januari en Februari de toestand minder gunstig, ook door influenza; aan boord van de Willcbrord Snellius deed zich in Januari een kleine explosie van amoeben-dysenterie voor; ongunstig luidde ook het maandrapport Februari van de Sumatra wegens influenza; het rapport Februari van de Van Galen vermeldde 5 influenza-gevallen en 4 gevallen van warm te-stuwing; in April deed zich aan boord van de Piet Hein ietwat massaal angina lonsillaris voor; de rapporten van Juli van de Van Galen en van October van de Evertsen vermeldden enkele gevallen van bacülaire dysenterie. Er overleden 7 Europeanen en 7 Inlanders. Voor den dienst in de tropen werden afgekeurd 34 Europeanen, 6 dienst plichtigen en 20 Inlanders. Bij de vier groote walinrichtingen te Soerabaja (de Marinekazerne Oedjoeng, de Kazerne Onderzeedienst en den Dienst der Conservatie en het Marine Vlieg kamp) deden zich 91 primaire gevallen van malaria voor, namelijk 88 van de 3de-daagsche koorts en 3 van tropische malaria. In 1985 waren er slechts 25 primaire gevallen, tegen 103 in 1934. Er deden zich 4 gevallen van febris typhoïdea voor, 2 van paratyphus A en 1 van paratyphus B. Onder deze patiënten waren 2 weigeraars van de vaccinatie, van wie 1 nauwelijks aan den dood is ontsnapt. Aan tuberculose overleden 3 Inlanders, terwijl 9 Europeanen en 6 Inlanders voor den dienst in de tropen werden afgekeurd. Er deed zich slechts één niet ernstig geval van beri-beri voor. Bij de Europeanen traden 443 primaire gevallen van venerische ziekten op, tegen 341 in 1935. Evenwel telde dit jaar de lympho-granulomatosis inguinalis (de tropische venerische liesklierzwclling) voor het eerst als venerische ziekte mede en wel met een aantal van 34. Bij de Inlanders deden zich 172 primaire gevallen voor, tegen 206 in 1935. De Gouvernements Marine Einde December 1930 bestond het korps ambtenaren uit 160 man (10 g< hebbers, 73 officieren en 71 werktuigkundigen) met inbegrip van één gezaghebber en één lsten officier, beiden gedetacheerd op het Hoofdkantoor van Scheepvaart . Bovendien zijn bierbij inbegrepen 20 ambtenaren, die buiten de sterkte van hun korps dienst doen aan boord van de schepen der Bebakening en Kust verlichting, bij de uitdieping van het vaarwater naar Pontianak, de blaugasfabriek te Soera baja, de gouvernementsopleiding tot motorisi te Tandjoengpriok, bij de werkplaats voor herstelling der gewestelijke vaartuigen te Bengkalis, zoomede die tijdelijk bij andere diensttakken werden tewerkgesteld. In Nederland werden 6 officieren aangenomen; in Indië 2 officieren en 3 werk tuigkundigen. De in Nederland ; genomen ambtenaren reisden op eigen ko DE ZEEMACHT 373 en risico naar Indië. Twee ambtenaren verlieten den dienst met pensioen, 3 ambtenaren gingen naar andere Landsdiensten over, terwijl 3 ambtenaren wegens afkeuring of met ontslag de Gouvernements Marine verlieten. De vloot was einde December 1936 bemand met 676 schepelingen. In 1936 werden 90 schepelingen aangenomen, terwijl 513 schepelingen hun dienstverband verlengden. Met de Commissie van Georganiseerd Overleg met de Werktuigkundigen werd gedurende 1936 éénmaal vergaderd. Voortgegaan werd met de voorbereidende militaire opleiding van de gezag hebbers en de Iste officieren bij de Gouvernements Marine (zie I. S. 1930 n°. 364), terwijl in 1936 eveneens werd voortgegaan met de opleiding van de 2de en 3de officieren, zoomede van het minder dekpersoneel in de behandeling en bediening van het scheepsgeschut. Het Marine-etablissement Ook in 1936 werden door het Marine-etablissement hoofdzakelijk herstellingen ioht aan schepen van de Koninklijke Marine, terwijl nagenoeg alle herstel lingen aan schepen van de Gouvernements Marine,' bij wijze van steun, werden opgedragen aan de N. V. Droogdok Maatschappij ~Soerabaja". De kruisers Sumatra en Java kregen het voorgeschreven onderhoud, terwijl enkele werktuigen werden gereviseerd. De torpedobootjagers Piet Hein en Evertsen ondergingen eveneens de jaar lijksche revisie. Behalve de normale onderhoudswerkzaamheden had aan boord van de Kurtenaer en de Van Gheni geheele vernieuwing van de kabelnetten plaats en werden gesehut en vuurleiding gereviseerd. Van de onderzeeboot K XII werden 3 huidplaten en de brug vernieuwd. In 1936 is een begin gemaakt met de verbouwing van de De Zeven Provinciën tot opleidingsschip onder den naam Soerabaja. Daartoe werden de 5 ketels uit het vóórruim verwijderd en werd het schip ingericht voor oliestoken, terwijl een dubbele bodem voor oliebrandstof in het oude vóórketelruim werd ingebouwd. Van liet opnemingsvaartuig Wittebrord Snellius werden de vlampijpen ver nieuwd en van de mijnenvegers D en A onderscheidenlijk 18 huidplaten en het vóórolieschot. Het Gouvernementsvaartuig Pollux kreeg een belangrijke dekreparatie, terwijl de Rigel verschillende verbeteringen onderging in verband nut mijnenleggen. Van het werf-vaartuig Nassau werd de huid grootendeels vernieuwd. De sleep boot Wilhelmina werd van een nieuwe kortstraalbuis voorzien. Voorts werd een nieuwe torpedoboot van roestvrij staal gebouwd. In de geschutniakerij vond plaats het wijzigen van vliegtuigmitrailleurs en het reviseeren van kustbatterijen. Bij de verificatie van zee-instrumenten werd een afdeeling ingericht voor het herstellen van blindvlieginatrumenten, terwijl voorts een aanvang werd gemaakt met het zelf herstellen van bollen van Ansohütz-tolkompassen. Bij G.B. 13 Jan. 1936 n°. 16 (Bb. n°. 13593) is vastgesteld het reglement betreffende de aanneming en de dienstvoorwaarden van werklieden in doorloopende dienstbetrekking en daarmede overeenkomende werkkrachten bij het Marine etablissement en de maritieme inrichtingen aan den wal te Soerabaja en op Madoera (Werkliedenreglement Marine 1936 of verkort W.E.M. 1936). Regelingen van verschillenden aard Voorschriften tot regeling van het beheer over en de voorziening van de depots benoodigdheden der onder het Departement der Marine in Nederlandsch-Indië ressorteerende diensten en vaartuigen zijn opgenomen in Bb. n°. 13666. Bij G.B. 10 April 1936 n°. 20 (I. S. n°. 180) zijn bepalingen vastgesteld ter uitvoering van enkele artikelen der marine-scheepsongevallenwet (N. S. 1935 n°. 531, 1. S. 1935 n°. 478). De voedingstarieven voor de marine in Nederlandsch-Tndië zijn ingetrokken, terwijl de Commandant der Zeemacht gemachtigd is tot vaststelling vau een DE STAATSINRICHTING 374 reglement betreffende de voeding aan boord van de schepen en bij de inrichtingen der Zeemacht in Nederlandsch-lndië (G.B. 31 Oct. 1936 n°. 19 en I. S. n°. 587). De nieuwe regeling van het korps Inlandsche schepelingen bij de Koninklijke Marine in Nederlandsch-lndië is opgenomen in I. S. 1936 n°. 669. Met ingang van 1 Juni 1935 heeft korting plaats op de bezoldiging van als Inlandsen schepeling bij de Koninklijke Marine aan te nemen personeel (I. S. 1936 n°. 104). De bezoldigingsregeling Inlandsche schepelingen 1934 (I. S. n°. 191) is nader gewijzigd en aangevuld (zie I. S. 1936 nos. 470 en 694). Het nieuwe reglement voor het korps mindere schepelingen der gouvernements marine is opgenomen in I. S. 1936 n°. 687. Een nieuwe regeling nopens de toekenning van toelagen a;m hel personeel ran een schip van de gouvernementsmarine of van de bebakening en kustverliehting dan wel van een gewestelijk vaartuig, belast met hydrografische werkzaamheden, kwam tot stand bij G.B. 17 April 1936 n°. 27 (Bb. n°. 13634). DE LANDMACHT 375 H. DE LANDMACHT Landsverdediging Versterking van het leger had plaats door versteviging van de bestaande organisatie, zooveel mogelijk met gebruikmaking van de mogelijkheden, welke de moderne techniek biedt. Hierbij werd allereerst het oog gericht op versterking van de luchtstrijdkrachten, terwijl voorts o.m. voorbereidingen werden getroffen voor de mechaniseering van enkele legeronderdeelen. De nog in uitvoering zijnde defensiewerken werden in een versneld tempo afgebouwd. Bij G.B. 18 April 1936 n°. 16 (I. S. n°. 188) is een Staatsmobilisatieraad ingesteld, welke tot taak heeft leiding te geven aan de voorbereiding van de Staatsmobilisatie van Nederlandsch-Indië in tijden van oorlog of oorlogsgevaar. Sterkte en samenstelling van het leger In 1936 werden verscheidene maatregelen ter versterking van het leger genomen. De voornaamste zijn. wijziging van het Dienstplichtbesluit; aanneming van extra beroepspersoneel ter aanvulling van het tekort aan militie; oprichting van reserve-korpsen v.m oud-militairen; oprichting van een z.g. Prajoda-proef korps in Bali; instelling van het instituut van z.g. kort-verband barisans en -legioenairs; uitbreiding van de Luchtvaartaf deeling ; bestelling van materieel voor de luchtverdediging van belangrijke plaatsen. De staf van het 2de regiment artillerie werd overgebracht van Malang naar Soeraboja. 13 Europeesche jongelingen en 1 niet-Europeesche jongeling werden tot de officiersopleiding bij de Koninklijke Militaire Academie toegelaten. l)c vrijwillige dienstneming was wederom voor alle wapens en voor den liospitaaldienst opengesteld. In het geheel werden 575 Europeanen (van wie 111 in Nederlandsch-Indië aangeworven) en 2701 niet-Europeanen tot een vrijwillige verbintenis bij het Koninklijk Nederlandsch-Indische leger toegelaten. Bovendien werd, om tegemoet te kunnen komen aan een tijdelijk tekort aan geoefende dienstplichtigen bij de infanterie, een extra aantal niet-Europeanen bij dat wapen aangenomen. Het korps kust- en luchtdoelartillerie te Soerabaja werd omgezet in een korps kustartillerie en een korps luchtdoelartillerie. Dienstplicht- en reserve-personeel Met. ingang van 1 Juli 1936 kwamen eenige wijzigingen tot stand in de alge meene verordeningen, waarbij de dienst- en de reserveplicht zijn geregeld (I. S. nos. 381 en 383). Uitbreiding van het aantal geoefende dienstplichtigen zal geleidelijk worden verkregen, door op grond van de herziene bepalingen de dienstplichtigen, die als zoodanig worden ingeschreven, vóór of in het kalenderjaar, waarin zij het 28ste levensjaar volbrengen, te verplichten de eerste oefening te doorloopen. De belangrijkste maatregel was de verlenging van de eerste oefening tot ten hoogste negen maanden voor de onberedenen en tot ten hoogste twaalf maanden de dienstplichtigen der genie, met uitzondering van den automobieldienst en voor degenen, die tol onderofficier worden opgeleid. Voorts werd de mogelijkheid geopend in bijzondere gevallen de eerste oefening eenige tijdvakken te verdeelen. De totale duur van de herhalingsoefeningen werd niet verlengd, doch in bijzondere gevallen kunnen zij over meer dan twee tijdvakken worden verdeeld en vroeger of later worden gehouden dan normaal, terwijl zij bovendien in oefeningsuren kunnen worden gesplitst. De duur van de oefeningen voor den landstorm werd gesteld op ten hoogste twaalf dagen, te verdeelen over drie of meer niet aansluitende tijdvakken en zoo noodig te splitsen in oefeningsuren. i>k staatsinrichting; 376 Ter verhooging van het peil der geoefendheid van de reserve-officieren der verschillende wapens is o.m. besloten, hun opkomst onder de wapenen veel vuldiger te doen plaats vinden en den duur van het verblijf in werkelijken dienst te verlengen; dit geldt in het bijzonder voor wat betreft de minder goed geoefenden. Het vrijwillig bijwonen van oefeningen door de reserve-officieren werd zooveel mogelijk bevorderd, terwijl nog verschillende andere maatregelen werden genomen om hun militaire kennis en geoefendheid tijdens iiet groot-verlof te verhoogen, o. a. door de instelling van rijcursussen, kostelooze beschikbaarstelling van munitie voor pistoolschieten en oefeningen met den karabijn-mitrailleur en het houden van lezingen en van tactische oefeningen op de kaart en in het terrein. Bijzondere vermelding verdient de regelmatige tweemaandelijksche uitgifte door het Departement van Oorlog van een tijdschrift voor de reserve-officieren. Het eerste gedeelte van dat periodiek bestaat o.m. uit bijdragen van de verschil lende afdeelingen van het Departement van Oorlog, waarin onderwerpen worden behandeld, welke in het bijzonder van belang zijn ten aanzien van de oorlogstaak van de reserve-kapiteins en -luitenants. Het tweede gedeelte van het tijdschrift vormt het orgaan van de Vereeniging van de reserve-officieren van het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger. Militaire bijstand ter handhaving van orde, rust en veiligheid De tewerkstelling van de helft der marechaussee-compagnieën op Java als veldpolitie bleef bestendigd. Het leger verrichtte de normale wacht- en transportdiensten ten bate van civiele departementen. Eenige malen was overleg noodig, ten einde te voorkomen, dat deze diensten te veel troepen zouden vorderen. De allerwege beperkte sterkte. van het politiekorps liet geen vermindering van deze voor den troep minder gewenschte diensten toe. Aangezien van Bestuurswege werd afgezien van de samenvoeging der onder afdeelingen Moesi-hoeloe en Rawas in de residentie Palembang, kwam voor laatstgenoemd gebied per 1 Maart 1936 wederom een bestuursambtenaar ter beschikking met standplaats Soeroelangoen; op dien datum werd de militaire bezetting van één gedetacheerde brigade op die plaats wede] ingesteld. Deze brigade wordt geleverd door het detachement te Sarolangoen (Djambi). In Juni werd in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden in de afdee ling Bone (Sidenreng) de Andimatola-beweging, o.a. geleid door den gewezen Aroe van Batoe, onderkend. Deze beweging had haar vertakkingen in de afdeelingen Loevvoe (Kaili) en Paréparé (Enrekang, Maiwa). De leiders werden door de politie gearresteerd; voor machtsvertoon werd in deze gebieden de patrouille-actie verhoogd. Do So Lino-beweging verwekte in de tweede helft van Juli in de onderafdeeling Makale (afd. Loewoe) eenige onrust; niet lang daarna ontstond de Snlobrani-beweging in de onderafdeelingen Makale (afd. Loewoe), Enrekang (afd. Paréparé) en Rapang (afd. Paréparé). Nadat de leiders en eenige volgelingen door militaire patrouilles waren gearresteerd, keerde ook hier de rust weder. In de residentie Manado werd begin October te Dolago nabij Parige (afd. Donggala) een geheime vereeniging ontdekt, welke kennelijk een anti-gezagsactie voerde. De arrestatie van 85 personen geschiedde zonder dat daartegen gewapend verzet werd gepleegd. Voor machtsvertoon werd hier eenigen tijd door een brigade gepatrouilleerd. Te Manado werden een militair detachement en een reservekorps van oud-militairen opgericht. In de residentie Molukken werd de sterkte van het detachement (*■ Amboinu gebracht op 9 brigades; de militaire brigade te Saparoea (afd. Amboina) \verd vervangen door veldpolitie, hetgeen eveneens geschiedde met de militaire bezetting te liiring (onderafd. West-Ceram). In voorbereiding is de plaatsing van een detachement veldpolitie te Piroe (onderafd. West-Ceram), waarna het garnizoen aldaar zal verdwijnen. DE LANDMACHT 377 Het detachement te Tanahrnerah (onderafd. Boven-Digoel) werd versterkt met "2 brigades; tot dit — thans 6 brigades tellende — detachement behoort de nieuw opgerichte Mapi-post, gelegen nabij de samenkomst van de Digoel-rivier en de Karwarga; laatstgenoemde stroom vormt een verbinding tusschen de Digoel- en de Mapi-rivier. Een brigade van Tanahmerah trad gedurende het laatste kwartaal van 1936 op als dekkingsdetnehement tijdens een voorloopigen verkenningstocht ten behoeve van de N.V. Mijnbouw Maatschappij Nederlandsch Nieuw-Guinea; voor dekking van de eigenlijke exploratie-tochten dezer maatschappij is het garni zoensbataljon der Molukken tijdelijk versterkt met 2 brigades infanterie en een luitenant. De actie in het Anggi-merengebied, welke in September L 985 met vier brigades werd ingezet, had een gunstig verloop. Slechts een enkele maal werd onbeduidend verzet ondervonden. Het aantal brigades werd in Januari 1936 teruggebracht tot drie. De aanvankelijk uit haar kampongs gevluchte bevolking keerde langzamerhand terug; nadat eenige maanden was gepatrouilleerd, gaven de hoofdaanleggers van een snelpartij zien gewonnen. Thans behoeft nog slechts naar enkelingen te worden gespeurd. Inmiddels werden zoowel van Bestuurszijde als door de militairen eenige verkenningstochten verricht, onder welke één per vliegtuig van de Nederlandsehe Nieuw-Guinea Petroleum Maatschappij, met het doel een geschikte plaats in den Vogelkop te vinden voor de vestiging van een detachement van vijf brigades annex bestuurspost. Tenslotte werd in de nabijheid van het Amaroe-meer een plaats (Aja Maroe) gevonden, welke aan de gestelde cisehen voldeed en van waar de pacificatie van het gebied van den Vogelkop intensiever dan tot nu toe mogelijk was ter hand zal worden genomen. De sedert 1934 aanwezige militaire bezetting in het landschap Dompo (ondcrafd. Oost-Soembawa, res. Timor en Onderh.), aldaar tijdelijk geplaatst in verband met de ontheffing van den sultan van Dompo uit zijn functie van zelfbestuurder, kon in Augustus 1936 worden opgeheven. Wapens en diensten _ Voor de oudere onderofficieren is de gelegenheid om zich voor het onder luitenantsexamen te bekwamen verruimd, doordat thans benoembaarheid tot onderluitenant mogelijk is gemaakt voor de onderofficieren, die de gestelde diensttijds- en leeftijdsgrenzen hebben overschreden doch binnen den termijn van vijf jaren na de dagteekening van het G. B. 15 Nov. 1934 n°. 2 (I. S. n". ii.",l) voor het onderluitenantsexamen zijn geslaagd en aan de overige gestelde ■ isrhen nog voldoen; vóórdien was die termijn op drie jaren gesteld. Infanterie. Het aantal door de Koninklijke Militaire Academie in 1936 afgeleverde 2de luitenants stemde ongeveer overeen met de behoefte. Aan het onderluitenantsexamen namen 54 onderofficieren (adjudanten-onder officier en sergeanten-majoor) deel, van wie er 28 slaagden. De in 1935 aangevangen proef, om ter beperking van het aantal mutaties, jonge niet-Europeesche militairen dadelijk na voltooiing hunner recruten-opleiding in te deelen bij infanterie-korpsen in de Buitengewesten, heeft voldaan. Voortaan zullen de niet-Europeesche militairen zooveel mogelijk dadelijk na ommekomst hunner recruten-opleiding in de Buitengewesten worden ingedeeld. Mede ter bevordering van genoemde beperking is de verdere verdeeling van den diensttijd van de ongegradueerde niet-Europeesche militairen over Java en de Buitengewesten zoodanig geregeld, dat de overplaatsingsreizen van en naar de Buitengewesten samenvallen met de reizen voor de wegens langdurigen dienst te verleenen binnenlandsche verloven. In den loop van 1936 eindigde de eenige jaren geleden aangevangen proef neming betreffende het weder openstellen van de werving voor personen van Batakschen landaard. Het resultaat van deze proefneming en de gebleken wenschelijkheid om nieuwe bronnen voor de werving aan te boren, heeft er toe geleid, de werving voor de Bat akker 8 open te stellen. DE STAATSINRICHTING 378 In 1936 werden proeven met de lichte Madsen-affuit voor den karabijn-mitrail leur gehouden, welke beoogden het i len v;m is omtrent de geschiktste vervoerwijze, de bediening van het wapen op affuit, de handelbaarheid van het gestabiliseerde wapen voor de beatrijdinj rond- en luchtdoelen en de deugdelijkheid van de affuit, beschouwd uit ecu wapen technisch oogpunt. Een beslissing omtrent de invoering werd nog niet genomen. De proeven met den karabijn-mitrailleur, voorzien van den dubbelen schouder steun, worden voortgezet en omvatten hoofdzakelijk de deugdelijkheid van de constructie van den schoudersteun. In de tweede helft van 1936 werd een aanvang gemaakt met het beproeven van electrische seinlampen. De bewapening van den man werd vereenvoud moer uniform gemaakt. Ingevoerd werd een verpakking van 18 handgranaten in een trommel (petroleumblik). Hierdoor kon een betere bepakking van de treinkarren worden verkregen. I cru ijl deze verpakkingswijze bovendien ge'fl ichtsbesparing medebracht. Einde 1936 werd overgegaan tot bestelling van enkele vechtwagens ten behoeve van een op te richten proefafdeeling. Cavalerie. In Australië werden 209 remonten aangekocht (114 rijpaarden cavalerie, 28 officierspaarden cavalerie, 29 officierspaarden artillerie en 38 draag trekpaarden artillerie). In 1936 werd tot bestelling van pantserautomobielen van het type Straussler overgegaan. .... . . De proeven met lint rijden op enkele trens met africhtingsneusriem worden op uitgebreide schaal voortgezet. Ter voorkoming van drukkingen en schavingen werden de zadels voor de km. ruiters gewijzigd. De pelotons lijfwachtcavalerie werden instede van met pistool M. 11 bewapend met een karabijn M. 95. Aan het examen voor onderluid imen "< candidaten deel, van wie 3 slaagden. Artillerie. Ten behoeve van de afdeelingen mitrailleurs en infanteriegeschut, de zoeklichtafdeeling der genie en de artillerie-detachementen voor opleiding van treingeleiders, werden 20 inheemsche paarden aangekocht. Besloten werd tot invoering van een insteekloop voor het pistool AI. 11. Evenals in 1935, werd ook in 19! chut mot munitie van het Departement der Marine in Nederlandsch-Indië (c.g. van het Departement van Defensie in Nederland) overgenomen. De transformatie van het veldgeschut bij de Artillerie-inrichtingen te Hembrug werd beëindigd en het nog ontbrekende gel: leerde materieel in Indië ontvangen. Een gedeelte van de in 1984 on 1935 bestelde luchtdoelkanonnen en infanterie mitrailleurs van 12,7 mm werd in 1936 in Ji erd. De bestaande luchtdoelmittailleurs van 12,7 mm ondergingen in 1936 ver schillende wijzigingen. In 1936 werden maatregelen getroffen voor de uitbreiding van de aanwezige luchtafweermiddelen alsmede van automatische infanteriewapens; een gedeelte van dat materieel werd nog in hetzelfde jaar besteld. Met het cog op den munitie-aonmaak ten behoeve van het vorenbedoelde materieel, moesten de projectiefabriek en de pyrotechnische werkplaats eenige uitbreidingen ondergaan. Besloten werd tot invoering van besehermende kleeding tegen mosterdgas; de hiervoor benoodigde materialen werden aangeschaft. Signaalfluiten voor naskers werden ingevoerd. Overgegaan werd tot aanschaffing van gelaat stukken voor gasmaskers voorzien van een zoogenaamden ~ slappen rand" (model B); zij geven een gasdichte afsluiting op die aangezichten, waarop het gasmasker A [uit. Besloten werd tot den aanmaak van sproei-apparaten voor oefengas. DB LANDM 379 Bij de militaire gasschool werden cursussen gehouden ter opleiding van burgerlijk gastechnisch en gasmedisch personeel, dat in daarvoor in aanmerking komende plaatsen de organisatie van de lucht- en gasbescherming ter hand zal kunnen nemen. Genie. Bij het bataljon pioniers werden de canv as-booten vervangen door rubber-booten. Na geslaagde proeven met 2-deelige pontons, werd tot invoering daarvan besloten; overgegaan zal worden tot samenstelling van ponton-afdeelingen, elk voo!' een bruglengte van 60 meter. Ook de lichte colonne-brug werd georganiseerd in afdeelingen van 60 m bruglengte; de bovenbouw bestaai j uit voorbereid materieel, terwijl voor den onderbouw zoowel schragen, als drums of vaartuigen kunnen worden gebezigd. De opbouw van de verschillende onderdeelen van het technisch bataljon vond verderen voortgang. Opdracht werd verstrekt, om in de eigen werkplaatsen tot den aanbouw over te gaan van draagbare infanterie-radiostations en artillerie-radiostations; ruim 20 radiostations werden van moderne onderdeelen voorzien. Van de in het Verslag over 1935 genoemde bestelling van installaties voor de rndio-voorziening van de Luchtvaartafdeeling, werden drie grondstations afge leverd, waarvan twee gemonteerd in auto's. De eerste serie Glenn Martin bommenwerpers is geleverd met complete radio-uitrusting. Voor de volgende series zullen de radio-installaties afzonderlijk worden besteld. In beginsel werd besloten, de Glenn Martin-bommenwerpers uit te rusten met radio-navigatie middelen Ook ten behoeve van den verbindingsdienst werd het materieel aanzienlijk uitgebreid; in het bijzonder worden vermeld de aanschaffing van contact microfoons (laryngophoon, Kinnbein- en Kehlkopf-telemicrofoons) en de aanmaak in de eigen werkplaatsen van, uit contactmicrofoons en dubbele hoofd telefoons samengestelde, centrale garnituren voor het telefoneeren met opgezet gnsmnsker. In 1936 werden de, einde 1935 ontvangen, nieuwe draagbare zoeklichten met bijbehoorende accu-batterijen voor gebruik en vervoer te velde geschikt gemaakt. Aangevangen werd met den aanmaak van mobiele onderstellen, geschikt voor auto-trnctie, ten behoeve van de voor de luchtverdediging bestemde zoeklichten. De bewapening van de radio- en van de zoeklichtcompagnie werd gewijzigd in die met cavalerie-karabijn met bajonet. Evenals in vorige jaren', werd ook in 1936 door de bij de Luchtvaartafdeeling te Andir gedetacheerde r rbinding gehouden met de Holland— Indië-vliegtuifren, voor mededeelingen betreffende weerberichten op de Bandoeng sche hoogvlakte. In 1986 werden bij den Automobieldienst o.m. opleidingen gehouden ten behoeve van de personeelsvoorziening van de op te richten pelotons pantser automobielen. De in 1935 aangevangen proefnemingen met een rupstrekker van het merk „Caterpiller" werden zet. IV bereikte gunstige resultaten hebben geleid tot den aankoon van het benoodkd. aantal, ter indeeling bij de gemotoriseerde afdeelingen artillerie. Vnn autoletten werd een toenemend gebruik gemaakt, zoodat dit vervoer middel thans een belangrijke plaats inneemt bij'de gemotoriseerde legerafdeelingen. Jn 1936 werd de exploitatie van de motorrijwielen bij de afdeeliniïen gemoto artillerie en bij de afdeeling Wielrijders door den Automobieldienst over genomen, waardoor nu alle legermotorvoertuigen bij den Automobieldienst in beheer zijn. In de eigen werkplaatsen werd voor het eerst overgegaan tot den aanmaak van aanhangwagens, terwijl de brancard-toestellen voor het vervoer van gewonden, zoowel per vrachtauto als in spoorwagens, in 1936 werden voltooid. DE ECONOMISCHE TOESTAND 38 HOOFDSTUK 111 DE ECONOMISCHE TOESTAND A. ECONOMISCH OVERZICHT Eet jaar 1936, waarin de economische toestand aanvankelijk slechte weinig vooruitgang vertoonde, is onder verbeterde economische omstandigheden ge ëindigd. Voor het eerst sedert Benige jaren heeft het prijspeil gereageerd op het verminderen van de wereldvoorraden fcoi een kleineren omvang dan vóór do crisis. Toch kwam het prijspeil nog niet op het oude niveau terug. De toestand kon gaandeweg gunstiger worden door grootere inkomsten uit den export uit de Buitengewesten en door ruime oogsten van de voedselgewassen op Java. Na de depreciatie van den gulden in September (uitstond op schier ieder gebied groote bedrijvigheid, welke werd veroorzaakt dooi prijsstijging van uitvoergoederen buiten verhouding tol de depreoiatie van de munt en zich ken merkte door het streven om zoo snel mogelijk' te profiteeren van de vraag in hel buitenland. De aanvankelijk nog betrekkelijk lage vrachtprijzen waren daarbij mede van invloed. De ineenstorting van het goudblok is voor Nederlandsch-Indië de opmerkelijkste economische gebeurtenis in 1936 geweest. De depreciatie viel samen opgaande markt, waardoor de prijzen meer opliepen dan de waardevermind< van het ruilmiddel deed verwachten, terwijl in de aan het pond-aterling gelieerde landen de voortgaande daling werd getemperd. Evenals elders viel ook in Indië een vertraagde aanpassing van het koel niveau en van de kosten van levensonderhoud waar i< . doch men zich niet aan den indruk onttrekken, dal hel binnenlandsch peil sneller reageerde dan in vele andere landen. Hel was een gelukkige samenloop van omstandig heden, dat vóór de depreciatie de binnenlandsche rijstprijzen tengevolge van de gevoerde rijstpolitiek boven de buitenlandsche prijzen wari i rd en dat zij nadien in guldens op een gelijk niveau belandden. Mei de overvloedige oo| vormden deze feiten de oorzaak, dal hel belangrijkste volksvoedse] -eden Sep tember niet veel duurder werd. (Ironie zorg werd dan ook besleed om de . passing van het binnenlandsch prijspeil zoo geleide!- lijk te laten verloopen en welbewust heeft de Overheid hierop baar ma ingesteld. Door omna prijsverhoogingen van goederen, diensfen en tarieven tegen I Indische Regeering in staal, de eerste schokken van een te plotselinge prijs stijging te voorkomen. Tol zekere boogie oefende ook de korl na d ingestelde prijsbewaking eiMi malieenden invloed uit. V. king ii de verlaging van de invoerrechten op eerste levensbi en van grondsto voor de inheemsche nijverheid, waarmede hel binnenlandsch prijsniveai daad werkelijk werd gedrukt. Om de verhooging van kosten van ! rhoud voor de inheemsche bevolking te beperken, werd bowndhn de regie-prijs van zout, alsmede de slachtbelasting verlaagd. De wereldhandel heeft geen gelijken tred gehouden mei hel toenemen van de productie, al viel een duidelijke wending ten goede waar te nemen. Hel streven naar zelfgenoegzaamheid, dal dooi-den drang om hel binnenlandsch bedrijfsleven te bevorderen en de werkloosheid te verminderen en door het dreigend gevaar van internationale complicaties werd ingegeven, vormde de voornaamste oorzaak van dii verschijnsel. Vooral de handel in levensmiddelen is bij de productie achter gebleven. DE STAATSINRICHTING 380 Luchtvaartaf deeling. Bij G. B. 4 Aug. 1936 n°. 21 (I. S. n°. 437) kwam een regeling tot stand betreffende de officieren- en onderofficieren-vlieger met kort dienstverband bij de luchtvaartafdeeling. Met het oog op de aanschaffing van de 2-motorige Glenn Martin-bommen werpers type 189/ W, werd in 1936 een belangrijk grooter aantal leerlingen vlieger in opleiding genomen. O.m. werd een aanvang gemaakt met de opleiding van militieplichtigen tot kortverband-vlieger. In 1936 werden drie groote militaire brevetten benevens vijf brevetten voor waarnemer uitgereikt. Teneinde aanwezig te zijn bij den afbouw en de overname van de in 1936 te leveren bommenwerpers, zoomede om de juiste uitvoering van de bepalingen van het leveringscontract na te gaan. werd medio 1936 uit Nederlandsch-Indië naar Amerika een officier-vlieger-werktuigkundige uitgezonden, terwijl de officier-vlieger, die als lid der commissie belast met het toezicht op den bouw van de door de N.V. Nederlandsche Vliegtuigfabrieken af te leveren verkennings vliegtuigen (type C X) zich in Nederland bevond, zich voor hetzelfde doel naar Amerika begaf. Einde 1936 kwamen de eerste bommenwerpers in Xederlandsch-Indië aan. Tevens werden in Nederland lestoestellen van het type Koolhoven FK 51 besteld. In 1936 werden de laatste toestellen van de serie verkenningsvliegtuigen type ü X in Nederlandsch-Indië ontvang Bij ernstige vli allen verloren 1 officier-vlieger, 2 onderofficieren vlieger en 2 Javaansche helpers het leven; 1 officier-vlieger en 1 brigadier geweermaker werden ernstig gewond; 1 officier-vlieger wist zich bij een botsing in de lucht niet zijn parachute te redden, evenals een leerling-vlieger, wiens toestel onbestuurbaar was geworden. Verder badden 4 ongevallen plaats, welke geen noemenswaard lichamelijk letsel, doch slechts materieele schade tot gevolg hadden. Intendance. Een berin \.m uitvoering werd gegeven aan de invoering van de nieuwe grijsgroene uniform, omschreven in het vorig Verslag. Verwacht wordt, dat de eerste verstrekking van uitgaansuniformen aan den troep begin 1938 en die van veldunifonnen begin L 989 zal plaats vinden. De in de eerstenegen maanden van LOS 6 voortgezette prijsdaling van levens middelen, welke tengevolge van de gewijzigde monetaire politiek is achterhaald door een prijsstijging in hel laatste kwartaal, deed over het algemeen haren invloed gelden op de inschrijvingsprijzen van de levensmiddelencontracten voor het jaar 1937 — bedoelde contracten zijn meerendeels vóór het tijdstip van het gouduitvoerverbod gesloten —, zood.it de voedingsgelden voor 1987 in de meesti garnizoenen nog een weinig lager ziju dan die, welke in 1986 golden. Vastgesteld werden de nieuwe ambtelijke voorschriften in acht te nemen bij de toepassing van het op 1 Januari I'A">7 in werking tredende reglement op het houden van de openbare aanbestedingen voor leveringen, transporten, het verrichten van werkzaamheden, enz. ten behoeve van 's Lands dienst in Neder landsch-Indië, zoomede bij het sluiten vao notarieele en onderhandsche overeen komsten (Bb. n°. 13683). Militaire administratie. Teneinde de officieren-leider der korpsen banaan op Madoera te ontlasten van de administratieve werkzaamheden, welke hoofd zakelijk tot de taak van een kwartiermeester behooren, werd, nu bovendien tot uitbreiding van deze korpsen werd besloten, aan elk dier officieren-leider een sergeant-majoor der militaire administratie toegevoegd. Militair geneeskundige dienst. De pas benoemde en voor het eerst uitge ren van gezondheid volgen, na een detacheering van twee maanden bij den troep ie hebben doorgemaakt, een cursus bij het Militair Hygiënisch Instituut. Tn den regel bedraagt de duur van dezen cursus 5 maanden. In 1936 werden 2 reserve-officieren van gezondheid in workelijken dienst opgeroepen rooi o< feningen in grooter verband, terwijl I militairen gascursus ion. DB LANDMACHT 381 Het veldlaboratorium voor bacteriologisch onderzoek, ontworpen door den dirigeerend officier van gezondheid 2de klasse b.d. Dr. J. E. Dinger en gemon teerd op een trailer-chassis, werd in 1986 afgeleverd en in gebruik genomen. Het veldlaboratorium voor pharmaceutisch onderzoek, ontworpen door den mili tair apotheker Iste klasse O. A. Martins, werd in 1936 voltooid, terwijl de veldapotheek, behoorende bij de Veldhospitaalafdeeling, ontworpen door den militair apotheker Iste klasse J. D. B. Hubers van Assenraad, tot uitvoering kwam. Ook in 1936 hadden de gascursussen voor beroeps- en reserve-officieren van gezondheid en minderen geregeld voortgang, terwijl mede aan burgerartsen een gascursus werd gegeven. Uit het Algemeen Magazijn van Geneesmiddelen had de centrale verstrekking van geneeskundige behoeften aan rechthebbenden van wapens en diensten, zoo mede aan de verschillende departementen, regelmatig plaats. In het Scheikundig Laboratorium werden, behoudens voor het Leger, ook voor andere departementen vele werkzaamheden verricht zooals gerechtelijk scheikundige en schrift kundige onderzoekingen. Door den vliegmedischen dienst werden in 1936 331 keuringen, tegen in L 985 183, verricht. In 1936 werd een totaal van 300 keuringen in den onder (hukcaisson bereikt, terwijl de gewone keuringsstatistiek een totaal van 2000 behaalde. Militair Diergeneeskundige Dienst. De gezondheidstoestand der legerpaarden was in 1936 goed. Besmettelijke ziekten kwamen niet voor. Topografische Dienst A. Geodetische werkzaamheden (taak der triangulatiebrigade). De veld werkzaamheden (verkenning, pilaarbouw en hoekmetingen) werden regelmatig voortgezet ter Oost- en Noordkust van Atjeh. De aansluitingsmetingen voor het ontworpen primaire net van den Riouw- en Lingga-archipel met het triangulatie net van de Federated Malay States werden tot stand gebracht, waarna met de afwerking van dit net werd voortgegaan. In de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo werden de veldwerkzaarnheden (verkenning en pilaarbouw) tussohen Samarinda en Balikpapan in Zuidelijke richting voortgezet. In verband met andere urgente werkzaamheden werden de hoekmetingen in Midden-Celebes tijdelijk gestaakt. Op het observatie-station te Tjililitan (nabij Batavia) werd regelmatig voort gegaan met het verzamelen van gegevens ten behoeve van de bijdrage van Nederlandsch-Indië in de internationale bestudeering van de beweging der aardas. B. Eerste kaitrtcerimj van de Btatengeweaten (laak der 4 opnemings brigades), schaal 1 : 50.000 voor het gecultiveerde en schaal 1 : 100.000 voor het niet-geoultiveerde gebied. De kaarteering van Atjeh en Inderagiri vorderde met respectievelijk 2943 en 7301 km 2 , terwijl de in 1936 aangevangen metingen in den liiouw-archipel met 330 km 2 vorderden; totaal werden 10 574 km 2 gekaar teerd. De werkzaamheden in Inderagiri zijn hiermede voltooid. De kaarteering van de Mahakam-delta en het aangrenzende gebied (Borneo) vorderde met 3355 km 2 . De regelmatige voortgang omvatte 2049 km 2 in Midden-Celebes. De luohtfotogrammetrische kaarteering ten behoeve van de 1 : 25.000 kaar teering der sa-contract-terreinen in Palembang en Atjeh (voor rekening van de B.P.M, en N.K.P.M.) werden voortgezet. Afgeleverd werden van Palembang 3 en van Atjeh 4 terreinen. Voortgegaan werd gebruik te maken van de ter zake verzamelde gegevens voor het samenstellen der 1 : 50.000 topografische detail bladen. . . ._„__._ . Op Nieuw-Guinea werden door de K.N.I.L.M. voor de B.P.M, en N.K.P.M, fotogrammetrische werkzaamheden verricht waarvan de contact-afdrukken werden afgeleverd aan den Topografischen Dienst; deze afdrukken worden benut voor het samenstellen van een kaart op schaal 1 : 100.000; het eiland Selawatie is op deze wijze reeds in kaart gebracht. DE STAATSINRICHTING 382 De vluchtige opneming (niet, c.g. gedeeltelijk, berustende op geodetischen grondslag en spoedshalve toegepast op de kleine, weinig volkrijke eilanden) van Timor strekte zich uit over 2036 km 2 . C. Herkaarteering van Java en Madoera (taak der 3 herzieningsbrigades), schaal 1 : 50.000. Op den voet van de periodieke herziening van de 1 : 5.000 landrente-kaarten, worden 1 : 25.000 topografische liggerbladen aangelegd, welke, bij gebleken noodzaak tot het herdrukken van een bepaald topografisch detailblad, den grondslag vormen voor het samenstellen van de voor de reproductie bestemde moed erteekening. D. Fiscale metingen. De metingen ten behoeve van de 10-jaarlijksche herziening van den landrente-aanslag strekten zich uit over 716 758 ha, gelegen in de regentschappen Meester Cornelis, Indramajoe, Madjalengka, Cheribon, Krawang, Tjiamis, Koedoes, Japara, Poerbalingga, Bandjarnegara, Temanggoeng, Wonosobo, Kediri, Blitar, Modjokerto, Panaroekan en Probolinggo. Op Celebes droegen de werkzaamheden het karakter van nieuwe metingen, gericht op de invoering van den landrente-aanslag in de Zelfbesturende land schappen der afdeeling Bone; de afgewerkte uitgestrektheid besloeg 69 699 ha. In de afdeeling Bataklanden (Tapanoeli) werden de mutatie-metingen voort gezet, welke gegevens moeten verschaffen omtrent de mutaties in de reeds gekaarteerde en geregistreerde grondstukken (in het sawah-areaal), welke door de Inheemsche bevolking in individueel bezit worden geoccupeerd. Gedurende 1936 werden aldus 1085 splitsingen annex uitbreiding (inkrimping) van het savvah-bezit verwerkt, terwijl van de zijde der bevolking 123 aanvragen binnen kwamen om kaartjes op gezegeld papier mzake de door belanghebbenden geoccu peerde grondstukken. E. Werkzaamheden der kartografischc afdeeling. De afwerking van de 1 : 5.000.000 overzichtskaart moest worden opgeschort met het oog op andere spoedeischende werkzaamheden. Van de Nederlandsch-Indische bijdrage vcor de 1 : 1.000.000 internationale wereldkaart kwam het blad Singaradja gereed voor reproductie. De bladen Koepang, Medan, Singapore, Padang, Palembang en Boetoeng waren in bewer king, terwijl de bladen Hollandia, Flyrivier en Thursday I voorloopig ter zijde gelegd moesten worden. Van de 1 : 250.000 overzichtskaart van Sumatra kwamen drie bladen gereed voor reproductie, zoodat van dit 28-bladige kaartwerk nóg 8 bladen samengesteld dienen te worden. Het laatste blad van de 1 : 750.000 overzichtskaart (10 bladen) bleef in bewerking. Samenvatting van de eerste kaarteering der Buitengewesten DE IANDMACHÜ 383 F. Reproductiebedrijfiverkzaamheden. Gereproduceerd werden van Java 19 topografische bladen, waarvan 12 betrekking hebben op West-Java en 7 op Midden-Java; bovendien verschenen nog 4 overzichtskaarten. Van Sumatra omvatte de reproductie 62 topografische detailbladen (3 van Sumatra's Westkust, 1 van Zuid-Sumatra, 8 van Midden-Sumatra, 1 van do Oostkust van Sumatra en 49 van Bangka). Voorts verschenen in druk 2 bladen van de 1 : 750.000 overzichtskaart en 1 blad van de 1 : 250.000 overzichtskaart. In druk verschenen 6 topografische bladen van Zuid-West-Celebes. Van de samengestelde schetskaarten van Nieuw-Guinea verschenen 3 graad afdeelingsbladen en 19 bladen schaal 1 : 250.000. Oefeningen In afwijking van vorige jaren, werd in 1936 niet het normale schema van meerdaagsche troepenoefeningen gevolgd, doch werden, als voortzetting van de in 1935 gehouden mobilisatie-oefeningen voor kleine onderdeelen, mobilisatie oefeningen op grootere schaal gehouden. Om overlading van het programma te voorkomen, werden dientengevolge geen meerdaagsche oefeningen onder leiding van divisie- en regimentscommandanten gehouden, met uitzondering van de oefeningen in afwisselend terrein bij de Iste Divisie en een cavalerie-oefening in samenwerking met wielrijders en motormitrailleurs onder leiding van den com mandant van het Iste Half Regiment Cavalerie. Ter verkrijging van gegevens omtrent den duur van het uitreiken van mobili satie-uitrustingen uit de magazijnen, mobiliseerden in één garnizoen alle aan gewezen onderdeelen gelijktijdig. Extra oproeping van militieplichtigen ten behoeve van de mobilisatie-oefe ningen heeft niet plaats gehad; de volgens de oorlogsorganisatiën ingedeelde miliciens werden . □ door beroepsmilitairen van niet aan de oefeningen deelnemende korpsen. Zij waren bij aankomst echter slechts in het bezit van die uitrustingsstukken, welke normaal elke milicien bij opkomst medebrengt. Ma de eigenlijke mobilisatie-oefeningen volgde voor elk gemobiliseerd onder deel een meerdaagsche oefening van 3 a 4 dagen, teneinde de doelmatigheid van de mobilisatie-uitrusting aan de practijk te toetsen en de tactische commando voering over een op oorlogssterkte gebracht onderdeel te doen beoefenen. Aan de oefeningen van de bezetting van Soerabaja werd medewerking verleend door de Koninklijke Marine. De meerdaagsche oefeningen hadden voor de meeste onderdeelen in de omgeving van het garnizoen plaats. Voor twee bataljons infanterie werd hierop een uitzondering gemaakt. Het werd nl. gewenscht geacht, de voor de concen tratie-vervoeren berekende treinstellen practisch te beproeven, waartoe beide bataljons per spoor van het garnizoen naar het oefenterrein werden vervoerd. Door een gemobiliseerde bergbatterij werd alleen in- en uitgeladen, zonder dat vervoer plaats had. Vliegtuigen van de Luchtvaartafdeeling namen in 1936 deel aan de oefeningen in de omgeving van Soerabaja; verder aan verduisteringsoefeningen te Soerabaja en te Semarang. Overigens werden de gebruikelijke oefeningen in bommen werpen en in schieten met mitrailleurs op grond- en luchtdoelen gehouden. Te Batoedjadjar zijn de gebruikelijke schietcursussen gehouden. Het schieten op zeedoelen is beoefend door de mobiele artillerie nabij Tan djoengpriok en bij Soerabaja. Elk der afdeelingen mobiele artillerie heeft z.g. afdeelingsschietoefeningen gehouden in de omgeving van het garnizoen. In 1936 heeft de kustartillerie, zoowel te Soerabaja als in de beide oliehavens, twee malen schietoefeningen gehouden, en te Tandjoengpriok eenmaal. Door de luchtdoelartillerie is gevuurd aan de Noordkust van Madoera, bij welke gelegenheid ook met den luchtdoelmitrailleur schietoefeningen op lucht doelen zijn gehouden. DE STAATSINRICHTING 384 Ook in 1936 werden in de groote garnizoenen oefeningen voor den militair geneeskundigen dienst te velde gehouden. Een mobilisatie-oefening werd gehouden voor de hoof dverbandplaatsa f deeling van de Iste Divisie. Gezondheidstoestand en hygiënische maatregelen In 1936 verschenen statistische overzichten van de behandelde zieken van het leger over het jaar 1935. Nu de nieuwe inzichten omtrent therapie en prophylaxis der malaria ook aan de gegevens van 1935 kunnen worden getoetst, blijkt de malaria-morbiditeit in 1935 te zijn gestegen tot 93,7 °/ 00 (tegen in 1934 62,9 °/ 00 ). Een belangrijke stijging dus, waarvan het begin zich reeds in de laatste helft van 1934 mani festeerde. Waar bij een dergelijke stijging vele factoren (verhooging der infectiekansen, verhoogde gevoeligheid, vermeerdering der patrouilledagen, enz.) een rol kunnen spelen, is nog niet te zeggen of en in hoever deze stijging is toe te schrijven aan de laatste wijziging van het standpunt volgens welke aan zelfimmunisatie een belangrijke rol wordt toegekend in verband waarmede een kortere behandeling wordt toegepast en de prophylaxis wordt beperkt tot patrouilles (teneinde het optreden van malaria-aanvallen gedurende deze patrouilles tot een minimum terug te voeren). Ook in 1936 hadden de voorbehoedende jaarlijksche (her) inentingen tegen cholera-typhus-dysenterie plaats. Voor de militairen wordt onmiddellijk vóór de injectie aan het typhus-cholera dysenterie-vaccin tetanus-anatoxine toegevoegd, zoodat daarmede ook een actieve immunisatie tegen tetanus wordt bereikt. Vrouwen en kinderen van militairen worden met typhus-cholera-dysenterie vaccin zonder tetanus-anatoxine gevaccineerd. In 1940 zal het geheele Koninklijk Nederlandseh-Indische Leger tegen pokken worden gerevaccineerd. Daarna zal de revaccinatie tegen pokken om de vijf jaren plaats hebben. Korpsen niet rechtstreeks tot het leger behoorend In Juli, Augustus en October 1936 namen het Legioen van Mangkoe Nagoro en de Barisan-korpsen deel aan de mobilisatie-oefeningen bij de Iste en Ilde Divisie, waarbij de legioenairs en barisans als treingeleider optraden. De Barisans hielden in samenwerking met het Jllde Bataljon Infanterie te Soerabaja eenigc tneerdaagsche oefeningen. Overigens werden door alle korpsen de normale oefeningen gehouden. Bij het Legioen van Mangkoe Nagoro en bij de Korpsen Barisan werd een proef aangevangen met zoogenaamde „kortverband" barisans (legioenairs). De opzet is, deze onder „kort verband" aangenomen barisans (legioenairs) na hun opleiding slechts voor herhalingsoefeningen en bij mobilisatie op te roepen. Bij eventueele mobilisatie zullen zij worden geplaatst in functies, waarvoor om redenen van oefening en personeelsbehoefte voor vredesdiensten een langdurig dienstverband niet noodzakelijk is. Op Bali werd een proefkorps Prajoda opgericht, bestaande uit de detache menten Gianjar en Karangasem. Het geheel staat onder leiding van een kapitein van het leger als officier-leider, voorloopig gevestigd in Kloengkoeng. Aan dezen officier zijn 1 luitenant en een aantal onderofficieren van het leger toegevoegd ten dienste van de opleiding. Met de vorming van klassen voor de officiers- en kaderopleiding is een aanvang gemaakt. DE LANDSDIENAREN 385 Zooals reeds in het Verslag over 1934 werd medegedeeld (blz. 355), werd heb ook voor 1935 noodzakelijk geacht om voort te gaan mei de inkrimping van de personeelsformaties. Afvloeiing en inkrimping der formaties. Bij Begeeringsrondschrijven van 30 Jan. 1935 (Bb. n°. 13406) werd er de aandacht op gevestigd, dat Lands dienaren, die met inachtneming van de voorschriften in de Bijbladen nos. 13170 en 13349 vrijwillig op wachtgeld waren gesteld, geacht zouden worden hun aan spraak op buitenlandsch verlof te hebben prijs gegeven, aangezien vrijwillige afvloeiing op den voet van die regelingen in wezen een vervroegde pensionneering is en betrokkenen door het vragen daarvan dus te kennen hebben gegeven als gepensionneerden te willen worden behandeld. Aangezien de voorschriften, vervat in Bb. n°. 13342 betreffende het ontslag van ambtenaren, wier diensten overbodig zijn geworden en voor wie geen uitzicht bestaat op een spoedige herplaatsing (zie Verslag 1935, blz. 354), er toe konden leiden, dat ook een pensioen van 40 % zou worden toegekend aan ambtenaren, wier leeftijd of werkelijke diensttijd ten tijde van het ontslag uil hun betrekking nog zóó gering was, dat zij zelfs na het verstrijken van een daarop volgenden wachtgeldtijd van 5 jaar nog niet voor een pensioen van 40 % van den pensioen grondslag (zie I. S. 1934 n°. 554) in aanmerking zouden kunnen komen, is bij rondschrijven van 20 Febr. 1935 (Bb. n°. 13415) bepaald, dat aan dergelijke ambtenaren niet meer dan evenredig pensioen behoorde te worden toegekend. Derhalve werd bij laatstgenoemde circulaire voorgeschreven, dat geen ontslag uit 's Lands dienst overeenkomstig Bb. n°. 13342 met pensionneering op den voet van art. 7, lid 5, van het Indisch Burgerlijk Pensioenreglement zou worden toegelaten voor zoodanige ambtenaren; indien voor hen geen uitzicht zou bestaan op herplaatsing, zouden deze Landsdienaren op hun verzoek uit 's Lands dienst kunnen worden ontslagen onder toekenning van evenredig pensioen op den voet van art. G b, lid 2, van het pensioenreglement. Bij rondschrijven van 30 Dec. 1936 (Bb. n°. 13769) is bepaald, dat even bedoeld voorschrift niet zou gelden voor die ambtenaren, die vóór het bekend worden daarvan reeds wegens overtolligheid op non-activiteit waren gesteld, zoodat deze ambtenaren, ongeacht de in Bb. n°. 1341/5 gestelde nevenvereischten, voor een gedwongen ontslag uit 's Lands diensi in aanmerking zouden moeten worden gebracht onder eventueele toekenning van het z.g. overtolligheidspensioen. indien zij binnen vijf jaren aa liet ontslag uil- de betrekking of de op non-activi teitstelling recht o]) pensioen zouden verkrijgen en op spoedige herplaatsing geen uitzicht zou bestaan. Voorts zijn in Bb. n°. 13769 o. m. voorschriften opgenomen ten aanzien \an de wegens overtolligheid op wachtgeld of nón-activiteitstracte ment gestelde ambtenaren, die gedurende volle vijf jaren buiten werkelijken dienst zijn geweest en dientengevolge op grond van Bb. n°. 4852 jo. 13729 voor ver wijdering uit den dienst in aanmerking zouden moeten worden gebracht. Wijl handhaving van de stopzetting van opneming in \ asten dienst (zie Verslag over 1933, blz. 408) tot ongewenschte onbillijkheden aanleiding kon geven, werd bij Begeeringscireulnire van 11 Mei 1935 (Bb. n°. 13459) te kennen gegeven, dat de mogelijkheid tot opneming in vasten dienst, op den voet van daarin aangegeven richtlijnen, weder zou worden opengesteld voor dat personeel, dat vóór 17 Novem ber 1931 in tijdelijk verband was aangesteld en sedertdien in een organieke functie werkzaam was gebleven. Een uitzondering (zie Bb. n°. 1347!)) werd voorgeschrever. voor de bekleeders van die ambten, waarvan de ove. g naar het maand loonersreglement in overweging was. Deze overbrenging is geregeld bij G.B. 26 Dec. 1935 n u . 4 (I. S. n". (Hl). Ten aanzien \an ambtenaressen, die na haar huwelijk op grond van de liegee ringscirculaire van 13 Dec. 1933 (Bb. n°. 13125) eervol uit 's Lands dienst waren of zouden worden ontslagen, werd bij G.B. 12 Oct. 1935 (Bb. n°. 13554) bepaald, dat de kosten wegens verschuldigde huwelijkscontributie, in afwachting van de 25 I. DE LANDSDIENAREN 1. Personeelsversobering en daarmede samenhangende regelingen DE STAATSINRICHTING 386 totstandkoming van de toenmaals aanhangige herziening van het Beglement voor het Weduwen- en Weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren, ten laste van den Lande zouden komen. Onderstandsregelingen voor tijdelijk personeel, <lat wegens overtolligheid in ontslagen. Zooals reeds in het Verslag 1935 werd vermeld (blz. 355), is ook voor 1935 een voorziening getroffen ten behoeve van tijdelijke Landsdienaren, dit; wegens overtolligheid waren ontslagen en hij hun ontslag een diensttijd van minder dan 10 jaren, doeli \.m tenminste 5 jaren konden doen gelden (Bb. n°. 13391). Aangezien het sedert de totstandkoming van de regeling betreffende de toekenning van onderstand voor den tijd van ten hoogste één jaar aan \ overtolligheid ontslagen tijdelijke Landsdienaren (Bb. n°. V2(ï2'2) herhaalde malen was voorgekomen, dai betrokkenen eerst na geruimen tijd na ingang van liet ontslag het verzoek deden om toekenning van bedoelde inkomsten, werd bij Kegaeringsrondsclirijven van 5 Maart 1988 (Bb. n" .18617) bepaald, dat in den vervolge die onderstand alleen dan zou worden toegekend, indien het verzoek daartoe was ingediend binnen 6 maanden na den datum van ingang van het ontslag. Verlenging van den termijn van één jaar is mogelijk, mits is voldaan aan de daarin terzake gestelde voorwaarden. Tenslotte is bij meerbedoelde circu laire bepaald, dat het onder de toepassing van de maandlooners- en werklieden reglementen-1934 vallende personeel, dat wegens overcompleet was of zou worden ontslagen, van de toepassing van vorenbedoelde voorschriften is uitgesloten, wijl genoemde reglementen voor die personeelsgroepen een volledig complex dienst voorwaarden bevatten en destijds daarin een regeling als die in Bb. n". 12622 mei voordacht niet werd opgenomen. Wachtgelders. In verband met de vaststelling van nieuwe regelen voor de toekenning van wachtgeld (1. S. 1934 n°. 209) werd het gewenscht geacht een nadere voorziening te treffen ten aanzien van de vervulling van vacatures, waar voor wegens overcompleet op wachtgeld of non-activiteit gestolde Landsdienaren aanwezig zijn, die tevoren bij hetzelfde corps dienden. Bij deze voorziening (Bb. n°. 18565) is als uitgangspunt genomen het beginsel, dal alléén indien tot het betrokken corps behoorende op wachtgeld of non-activiteit gestelde l.ands aren beschikbaar zijn, die inderdaad volledig geschikt zijn voor de vervulling van een betrekking, bezwaar bestaai tegen een voorziening in de vacature door bevordering van een lageren functionaris. Bovenbedoelde regelen in I. S. 1934 n°. 209 zijn toegelicht bij een tv circulaires (zie Bb. nos. 13221 en 13572). Volontairs en andere werkxaamgestelden. Daar de regelingen tot toelating van volontairs in de practijk niet overeenkomstig de bedoeling bleken te worden toegepast, werden nadere voorschriften op dit punt uitgevaardigd (Bb. n°. 135Ï9); o. a. werd hierbij bepaald, dat nimmer mag worden overgegaan tot ontslag van een ambtenaar in organiek verband met de bedoeling hem dom- een aanzienlijk goedkooparen volontair te vervangen. Evenmin werd bel geoorloofd geacht om linaucieele redenen aan een volontair de voorkeur te geven boven een wachtgelder. Ten overvloede werd er nog eens pp gewezen, dal hei volontairsinstituut in de eerste plaats beoogde de bestrijding van de jeugdwerkloosheid en tevens het kweeken \an een reserve, waaruit voor de personeelsvoorziening ZOU kunnen worden geput; als middel tot bezuiniging op den personaelspost zou het dus in geen geval kunnen worden beschouwd. Bij G.B. 29 Juni 198.3 n°. 12 (Ui,, n". L 8501) weid vastgesteld een regeling betreffende de w erkzaainstelling in ()verheidsdie;isl van gesteunde werkloozen, krachtens welke steun genietende werkinozen kunnen worden belast met werk zaamheden, welke anders in verband mei de inkrimping van de personeelsformaties achterwege zouden moeten blijven pi waardoor Landsdienaren ten koste van een goede dienstuitoefening aan bun eigenlijke taak zouden woeden onttrokken, DE LANDBDIENAHEN 387 ■2r> 2. Inkomsten der Landsdienaren De „Herziene bezoldigingsregeling voor burgerlijke Landsdienaren 1934' werd in 1936 herhaaldelijk gewijzigd en aangevuld (zie I. S. 1936 nos. 12, 23, 45, 107, 156, 219, 252, 366, 373, 429, 435, 469, 484, 570, 577, 578 en 681). Hetzelfde was het geval met de „Militaire bezoldigingsregeling 1934" (zie I. S. 1936 nos. 194 en 627). De noodzaak van een ver doorgevoerde versobering op de uitgaven voor sala rissen, speciaal die van jongere ambtenaren, bij wier levenspeil van den aanvang hunner werkzaamheid af met den crisistoestand rekening kan worden gehouden, leidde tot het G.B. 15 Mei 1935 n°. 23 (1. S. n°. 169), waarbij werd bepaald, dat de bezoldiging van hen, die op of na 1 Juni 1935 waren werkzaam gesteld in eenig volgens bijlage A, B of C der „H.8.8.L. 1934" of volgens de „M.B.R. 1934" bezoldigd ambt, doch op 31 Mei tevoren nog niet in 's Lands dienst waren aan gesteld, werd gesteld op 80 % van de aan dat ambt verbonden bezoldiging. Bij G.B. 23 April 1936 n°. 11 (1. S. n°. 196) is deze regeling mede van toe passing verklaard op hen, die op 31 Mei 1935 in 's Lands vasten of tijdelijken dienst waren, om andere dan uitsluitend bij den dienst gelegen redenen moesten worden ontslagen of van hun tijdelijke werkzaamstelling ontheven en na een geker tijdsverloop weder werkzaam zouden «orden gesteld in eenig volgens bijlage A, Bof G der „H.8.8.L. 1934" dan wel volgens de „M.B.E. 1934" bezoldigd ambt c. g. in een functie, genoemd in bijlage D der „H.8.8.L. 1934". Een soortgelijke regeling als die in I. S. 1935 n°. 169 werd getroffen bij G.B. 21 Mei 1935 n°. 1 (I. S. n°. 177), gewijzigd bij dat v.-m 22 Nov. 1935 n°. 28 (I. S. n°. 559), ten aanzien van hen, die op of na 1 Juni 1935 werkzaam waren gesteld in een functie, genoemd in een toonregeling, welke op den voet van het maand looners- of het werkliedenreglement 1934 was vastgesteld, en bij G.B. 29 Febr. 1936 n°. 17 (I. S. n°. 104) ten aanzien van hen, die na 31 Mei 1935 voor den eersten dan wel tweeden ol volgenden keer in dienst treden bij het korps Inlandsche schepelingen bij de Koninklijke Marine en vielen onder de regeling, vastgesteld bij art. 2 van G.B. 22 April 1926 n°. 3 (1. S. n°. 158), zooals deze sedert herhaal delijk is gewijzigd en aangevuld. Bij voormelde voorzieningen werd voor bijzondere gevallen de mogelijkheid van dispensatie geopend. Teneinde het bezoldigingspeil van bepaalde categorieën van betrekkingen meer in overeenstemming te brengen met het plaatselijk of regionaal levenspeil werden vastgesteld de G.Bn. 26 Dec. 1935 nos. 1 en 2, houdende een „Regionale bezol digingsregeling Java en Madoera" en een „Regionale bezoldigingsregeling Buiten gewesten" (1. S. 1935 nos. 608 en 609). Ten aanzien van de in deze regelingen genoemde betrekkingen werd het hierboven vermelde G.B. van 15 Mei 1935 betreffende de vermindering tot 80 % van de bezoldigingen ingetrokken. Krach tens art. 3 der overgangsbepalingen kon de eventueele achteruitgang in inkomsten niet meer bedragen dan 5 %. Eerstgenoemde regeling trad op 1 Januari 1936 en laatstgenoemde regeling op 1 Februari 1936 in werking. Beide regelingen werden in dat jaar eenige malen gewijzigd en aangevuld. De staten, behoorende bij deze regelingen, zijn nader vastgesteld (zie I. S. 1936 nos. 248 en 249). Bij G.B. 15 Febr. 1936 n°. 19 (1. S. n°. 60) werd — met terugwerkende kracht voor Java en Madoera tot 1 Januari tevoren, voor Sumatra tot den eersten van eerstgenoemde maand — vastgesteld de „Regionale bezoldigingsregeling S.S. personeel". Ook deze regeling werd in 1936 eenige malen gewijzigd. Bij Ord. van 13 Maart 1936 (I. S. n°. 125) zijn de bezoldigingen van enkele groepen van het personeel bij den Volksraad in overeenstemming gebracht mei de regionale regelingen. Voor het in het leven geroepen toezicht op de locale bezoldigingsregelingen moge worden verwezen naar afd. J van dit hoofdstuk. Wachtgeld, onderstand bij wijze van wachtgeld en non-activiteitstraktement. Aangezien bij de toepassing van de wachtgeldregeling in I. S. 1934 n°. 209 (zie Verslag 1935, blz. 356) de vraag was gerezen of een Landsdienaar, die wegens overtolligheid onder toekenning van verhoogd wachtgeld was ontslagen uit zijn oorspionkelijke betrekking en daarna wegens lichamelijke ongeschiktheid weder was DE STAATSINRICHTING 388 ontslagen uit een hem inmiddels opgedragen vreemde betrekking bij een anderen tak van dienst, wederom in het genot van verhoogd wachtgeld kon worden gesteld, werd bij Regeeringsrondschrijven van 18 Nov. 1935 (Bb. n°. 13572) te kennen gegeven, dat die vraag bevestigend moest worden beantwoord, mits van den betrokkene op het tijdstip van Laatstbedoeld ontslag kon worden verklaard, dat hij zoowel lichamelijk als ambtelijk ten volle geschikt was voor de vervulling van de oorspronkelijk door hem bekleede betrekking. Standplaatstoelagen. De , ,standplaatetoelageregeling 1934" (T. S. n°. 148), in den loop van 1935 eenige malen gewijzigd en aangevuld (I. S. nos. 148, 175 en 368), werd mede van toepassing verklaard op bovengenoemde regionale bezol digingsregelingen (I. S. 1935 nos. 608 en 609 en 1936 n°. 60). Pensioenen. De R.V. in I. S. 1934 n°. 384, waarbij uitvoeringsvoorschriften zijn vastgesteld voor het Europeesche en het niet-Europeesche locaal pensioen reglement 1931 werd gewijzigd bij E.V. in I. S. 1935 n°. 294. Bij K. B. 12 Nov. 1935 (N. S. n°. 650, I. S. n°. 599) werd vastgesteld een nieuw „Reglement op het verleenen van pensioenen aan Europeesche locale ambtenaren in Nederlandsch- Indië en van pensioenen en onderstanden aan de weduwen en weezen dier ambtenaren", waarbij de overeenkomstige regeling van 1931, voor zoover niet uitdrukkelijk het tegendeel was bepaald, werd ingetrokken. De nieuwe regeling („Europeesch locaal pensioenreglement 1935") trad in werking op 1 December 1935. Bij G. B. 8 Aug. 1936 n°. 31 (I. S. n°. 443) werden, in verband mei evenbedoeld „Europeesch locaal pensioenreglement 1935" nieuwe uitvoerings voorschriften vastgesteld. Bij G. B. 8 Aug. 1935 n°. 26 (I. S. n°. 365) — gewijzigd bij dat van 4 Jan. 1937 n". 18 (I. S. n°. 3) — werd vastgesteld een nieuwe indeeling van de burgerlijke ambten met betrekking tot de daaraan verbonden reohteu es aanspraken op pensioen volgens de bepalingen van hei Indisch Burgerlijk Pensioenreglement (I. S. 1926 n°. 550). Bij eerstgenoemd besluit, hetwelk geacht werd te zijn in werking getreden tegelijk met de Ord. van 13 Sept. 1934 (I. S. n°. 554) — zie ook Verslag 1935, blz. 361 —, werd o. in. buiten werking gesteld het G. B. 20 Maart 1934 n°. 23 (I. S. n°. 146), waarbij was bepaald, dat na de inwerking treding van de „H.8.8.L. 1934" de burgerlijke en locale ambten, zoomede de betrekkingen bekleed door bijzondere leerkrachten, met betrekking tot de daaraan verbonden reenten en aanspraken op pensioen ingedeeld bleven in de pensioens groep, waarin /,ij op 31 Maart 1934 waren ingedeeld. Ten aanzien van de door bijzondere leerkrachten bekleede betrekkingen kwam een overeenkomstige indee ling tot stand bij G. B. 8 Aug. 1935 n°. 27 (I. S. n°. 366). Op grond van de overweging, dat de stand der openbare middelen van Neder landsch-Indië het onvermijdelijk maakte om de bij de wet van 29 Dec. 1933 voor geschreven korting op de Indische pensioenen, onderstanden en gagemenii n voorloopig te bestendigen, \\ml bij de wetten van 30 Dec. 1935 (N. S. n°. 820, I. S. n°. 633) en 31 Dec. 1936 (N. S. n°. 917, I. S. n°. 719) bedoelde voorziening niet één jaar verlengd. Een overeenkomstige maatregel werd getroffen ten aanzien \,in de korting op Indische pensioenen en onderstanden, welke waren gebaseerd op herziene regelingen (N. S. 1935 n°. 821, I. S. 1935 n°. 634). Aangezien het voorschrift (Bb. n°. 4852), dat Europeesche ambtenaren, die langer dan vijf jaren buiten werkelijken dienst van den Lande zijn, voor ontslag in aanmerking moeien worden gebracht, er toe zou leiden, dat aan Europeesche Landsdienaren, die na een diensttijd van tenminste 10 jaren wegens overtolligheid uit hun betrekking waren ontslagen en, na 5 jaar buiten werkelijken dienst van den Lande te zijn geweest, nog niet den leeftijd van 45 jaren hadden bereikt, geen evenredig pensioen zou kunnen worden toegekend, is bij Regeeringsrond schrijven van 15 Jan. 1935 (Bb. n°. 13404) bepaald, dat bedoeld voorschrift in \ermeld geval buiten toepassing dient te blijven. Bij circulair.' van 15 &ug. 1985 (Bb. n°. 13516) werd te kennen gegeven, dat de bepaling in art. 7, lid 5, van het Indisch Burgerlijk Pensioenreglement alleen toepassing zou kunnen vinden op ambtenaren, wier overtolligheid rechtßtn verband hield mei de opheffing van een betrekking of de vermindering van hel DE LAXnsDIKXAREN 389 aantal betrekkingen in het corps, waartoe de b< i rokkene behoorde. Bedoeld voor schrift diende derhalve buiten toepassing te blijven, wanneer na het heengaan van den betrokkene alle plaatsen in zijn corps weder door anderen waren inge nomen. Bij de circulaires van 20 Jan. en 9 Dec. 1936 (Bb. nos. 13595 en 13755) zijn regelen vastgesteld met betrekking tot een — facultatieve — gematigde afbe taling door diegenen, die ingevolge eerstgemeld Bh. in vasten dienst van den Lande werden opgenomen en reeds gehuwd waren of daarna in het huwelijk zouden treden, van de contributie voor eigen pensioen over den aan de opneming in vasten dienst voorafgeganen diensttijd. Een indeeling in pensioensgroepen van betrekkingen bij de provincie Oost- Java; de stadsgemeenten Bandoeng, Soekaboemi, Semarang, Magelang, Soerabaja, Madioen, Malang. Probolinggo; de regentschappen Garoet, Magelang, Kediri, Djombang, Malang, Djember; den Plaatselijken Raad van het Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra en de gemeenten Pematangsiantar en Tandjoengbalai heeft plaats gehad bij G. B. 2 Dcc 1936 n°. 20 (I. S. n°. 635). Onderstonden. Bij G. B. 26 Mei 1936 n°. 13 (I. S. n°. 243) is een nieuwe, geunifieeerde regeling vastgesteld betreffende het verleenen van onderstand ten laste van de begrooting van Nederlandsch-Indië aan gewezen burgerlijke Lands dienaren en personen, die voor de toepassing van het Indisch Burgerlijk Pensioen reglement daarmede zijn gelijkgesteld, zoomede aan gewezen bijzondere leer krachten, die zonder toekenning van pensioen uit den dienst zijn ontslagen. Eenzelfde regeling kwam voor gewezen militaire Landsdienaren tot stand bij G. B. 26 Mei 1936 n". 14 (I. S. n°. 244). Pensioenfondsen. Bij K. B. 29 Jan. 1935 (N. S. n°. 33, I. S. n°. 91) werden de Kegelen voor het beheer, enz. betreffende de Pensioenfondsen voor de Indische. Landsdienaren gewijzigd. Een wijziging van de Kegelen voor het beheer, enz. betreffende de Indische pensioen- en weduwen- en weezenfondsen kwam tot stand bij K. B. 4 Mei 1935 (N. S. n°. 234, I. S. n°. 167). Bij K. B. van den zelfden datum n°. 54 (N. S. n°. 235, I. S. n°. 168) werd voorts vastgesteld een nieuw tarief voor de verrekening wegene overdracht van pensioenslast en tot aanvulling en wijziging van de reglementen van de Indische pensioen- en weduwen en weezenfondsen. Uitvoeringsvoorschriften van eerstgenoemd K. B. zijn vast gesteld bij G. Bn. 13 x\lei 1935 nos. 28, 29, 30, 31, 32, 33 en 34 (Bb. nos. 13460 t/m 13466). Nieuwe uitvoeringsvoorschriften, in verband met het nieuwe reglement van het weduwen- en weezenfonds voor Europeesche burgerlijke Landsdienaren in Nederlandsch-Indië (I. S. 1935 n". 600) zijn opgenomen in I. S. 1936 n°. 442. 3. Rechtspositie der ambtenaren en samenhangende regelingen In 1935 kwamen twee regelingen tot stand, welke een uitvloeisel waren van de voorstellen van de in 1920 ingestelde „Commissie ter voorbereiding van eene regeling van den rechtstoestand van Indische ambtenaren.", namelijk de „straffen en beroepsordonnantie" (I. S. 1935 n". 441) en de „bijverdiensten-ordonnantie" (I. S. 1935 n°. 443). De ontwerpen tot deze voorzieningen waren reeds in 1932 den Volksraad ter overweging aangeboden, doch het ontwerp voor eerstgenoemde regeling kon aanvankelijk in don Volksraad geen meerderheid vinden in een vorm. welke de instemming der Indische Regeering had, en het aanvankelijke ontwerp voor de in de tweede plaats genoemde voorziening werd in 1935 van Regeerings wege teruggenomen en vervangen door een nieuw ontwerp, waarop te voren de Commissie voor Georganiseerd Overleg inzake algemeene ambtenaarsbelangen was gehoord. Het in het eerste ontwerp voorgestelde volstrekte verbod voor den ambtenaar om handel te drijven dan wel een bedrijf uit te oefenen, werd daarbij door een facultatief verbod vervangen. De „straffen- en beroepsordonnantie" beoogt, naar in de toelichtende 'be sclieiden is aangegeven, den ambtenaar bescherming te verleenon tegen even- ECONOMISCH OVERZICHT 39 De toenemende wereldhandel heeft in 1936 tot een groote levendigheid voor de scheepvaart geleid. De verbetering in de verhouding tusschen grondstoffenprijzen en prijzen van afgewerkte producten heeft zich voortgezet. Onder invloed van de internationale politieke en monetaire gebeurtenissen stegen de prijzen der voornaamste grond stoffen en voedingsmiddelen op de wereldmarkt vrijwel over de geheele linie. In het algemeen begon de, prijsverbetering zich.eerst duidelijk te manifesteeren in de tweede helft van 1936, met een sterk versneld tempo in de laatste maanden van het jaar, onder invloed van de allerwege sterk toenemende vraag. Door de in Nederlandsch-Indië gevolgde rijstpolitiek hebben de prijzen van dit product zich een paar jaren boven het buitenlanrlsch niveau bewogen. De depreciatie van den gulden bracht de buitenlandsche prijzen nagenoeg op het zelfde peil als de Java-noteeringen. Ook de maïs prijzen stegen in Indië onder invloed van het verloop der buitenlnndsehe noteeringen; die stijging werd na de depreciatie van den gulden getemperd door de afschaffing der reductie op de monopolie-heffing voor Indische maïs door Nederland. De prijzen van zetmeelproducten, met name gaplek en gaplekmeel, daalden aanvankelijk nog sterk in verband met het verbod van invoer in Spanje. Eerst in het 2de semester zijn deze prijzen verbeterd door een sterke vraag uit Japan. De copra-prijzen bleven een geleidelijk stijgende tendenz vertoonen. Na een voorbijgaande daling in het begin van 1936 trad in November een zeer sterke stijging in als gevolg van een verhoogde vraag der olie en vetten verwerkende industrie. Ook de prijs van palmolie is in de laatste maanden van 1936 zeer sterk gestegen. De suikerprijs bleef, behoudens eenige fluctuaties in de eerste maanden van 1936, verder Btabiel, doch lag dooreengenomen beneden dien van 1935. De alge meene economische opleving leidde tot een grootere consumptie en tot een grootere vraag, ook op de vrije markt. De prijs van thee was in 1936 slechts weinig hooger dan in 1935, ondanks de vermindering der voorraden als gevolg van de internationale restrictie en van de toegenomen wereldconsumptie. De koffieprijzen bleven gedurende het eerste halfjaar vrijwel stationnair; in het 2de halfjaar van 1936 stegen zij tot zelfs 100 % boven het niveau van einde 1935. Ondanks het toenemend verbruik wordt de consumptie nog belangrijk over troffen door de productie en blijven de wereldvoorraden de markt drukken. De prijzen van witte en zwarte peper waren vrij gunstig; vooral die van zwarte peper is sinds October aanzienlijk gestegen. De prijzen van nootmuskaat en foelie, omgerekend in goud, zijn gedaald. IV rubberprijs daarentegen vertoonde cru langzaam stijgende tendenz, hetgeen voor een belangrijk deel vali boe te schrijven aan de internationale restrictie overeenkomst. In het najaar waren de wereldvoorraden sterk geslonken; zij bedroegen einde 1986 nog slechts 50 % van liet totaal verbruik. De tinprijs vertoonde in 1936 groote schommelingen. Medio ]U'M> trad een prijsstijging op, welke gedurende dal jaar vrijwel voortdurend aanhield ondanks verhooging van het onder de restrictie-regeling toegestaan quotum, dat in het laatste trimester van 90 % werd verhoogd tot 105 %. De sisal-prijzen bleven aanvankelijk nagenoeg stabiel mei een stijgende tendenz als gevolg van de toenemende vraag en vermindering der voorraden, waardoor do sedert 1935 wederom loonende productie werd aangemoedigd: Do katoenprijzen vertoonden in Juni en tegen het einde van 1936 een stijging. Het verbruik nam toe in verband met.de algemeene conjunctuurverbetering en de toenemende bewapening in vele landen. Ook de kapokprijzen gaven gedurende het geheele jaar 1936 een stijging f< zien, in het bijzonder in het laatste trimester. De huidenprijzen, aanvankelijk nog laag, stegen in het 3de kwartaal als gevolg van de groote wereldvraag (bewapening, bedrijvigheid in de auto-industrie en speculatieve aankoopen). De prijzen van Indische harsen vertoonden in de 2de helft van 1936 eveneens een verbetering. ÖE STAATSINRICHTING 390 tueele willekeur. Instede toch dat de ambtenaar zich alleen kan beroepen op een boven den strafoplegger geplaatste autoriteit, heeft de nieuwe regeling in de eerste plaats gelegenheid tot verweer tegen een voorgenomen strafoplegging en ver volgens de mogelijkheid van onderzoek door een bijzondere commissie in hei' leven geroepen. Den in den Volksraad geuiten wensch om den betrokken ambtenaar een recht van appèl toe te kennen op den Voorzitter van de Commissie van Georganiseerd Overleg, die in hoogste instantie zou hebben te beslissen inzake een opgelegde straf, achtte de Eegeering niet voor inwilliging vatbaar, daar hierdoor aan een vermeende grootere onpartijdigheid de deskundigheid bij de beoordeeling van een ambtelijke strafwaardigheid zou worden opgeofferd. Wei is in artikel 4, lid 4, der ordonnantie aan genoemden voorzitter een adviseerende taak opgedragen; evenals aan de eventueel samen te stellen commissie van onderzoek, is aan hem voorts de bevoegdheid verleend om zoowel den strafoplegger als den gestrafte te hooren. Door de instelling van de Commissie van Georganiseerd Overleg inzake alge meene ambtenaarsbelangen (I. S. 1932 n°. 401), de vaststelling van de ontspan ningsverloven-ordonnantie (I. S. 1934 n°. 479), de straffen- en beroepsordonnantie en de bijverdiensten-ordonnantie zijn de voorstellen van de reeds genoemde Beehtstoestandcommissie voor een belangrijk deel verwezenlijkt. De „straffen- en beroepsordonnantie" en de „bijverdiensten-ordonnantie" traden in werking op 1 November 1935. Krachtens art. 1, lid 2, sub ƒ, van eerst genoemde regeling werd bij G. Bn. 21 Oct. 1935 n°. 7 en 16 Nov. 1935 n°. 17 (I. S. nos. 512 en 549) en 25 April 1936 n°. 34 (I. S. n°. 200) bepaald, dat zij niet van toepassing zou zijn op enkele groepen van Lansdienaren ressorteerende onder het Departement der Marine, op het personeel van Landsgevangenissen en op het onder het Departement van Oorlog ressorteerende burgerlijk personeel. Bij rondschrijven van 7 Sept. 1936 (Bb. n°. 13715) is bepaald, dat het in vasten dienst van het Land zijnd personeel, hetwelk van een datum vóór 1 April 1934 af een betrekking bekleedde (bekleedt), welke in bijlage D van de „H.8.8.L. 1934" was of zou worden opgenomen, zijn rechten en aanspraken op pensioen en uitkeeringen aan na te laten betrekkingen overeenkomstig de bestaande be palingen zou behouden, zoomede gedurende drie jaren — te rekenen van den dag, waarop de betrekking in genoemde bijlage was ondergebracht — op de overige voordcelen, welke het tot dien dag genoot. Indien de betrokkenen echter om beëindiging van de dienstbetrekking zouden verzoeken, dan wel voor oneervolle ontheffing van hun dienstbetrekking in aanmerking zouden komen, zouden zij voor ontslag uit 's Lands dienst moeten worden voorgedragen. Bij rondschrijven van 26 Jan. 1937 (Bb. n°. 13781) is een overeenkomstige regeling getroffen ten aanzien van de vóór 1 April 1934 naar plaatselijken loon standaard bezoldigde Landsdienaren, wier dienstbetrekking in feite niet als een geregelde kon worden beschouwd, dan wel op wier geregelde dienstbetrekking weinig of geen prijs viel te stellen, aangezien hun vervanging nimmer tot moeilijkheden voor den dienst aanleiding gaf (koelies, schoolbedienden, enz.). Verloven. Bij Ord. van 2 Juli 1935 (I. S. n°. 308) werd een wijziging gebracht in de overgangsbepalingen betreffende de buitenlandsche verloven (I. S. 1931 n°. 465), waardoor werd vastgelegd, dat op burgerlijke Landsdienaren, die na 1 April 1934 in vasten dienst zijn overgegaan, het voorschrift van art. 1, lid 5, van het reglement op het verleenen van verloven naar Europa onverkort zou worden toegepast, ook voor zoover het verlof vóór of op 1 Januari 1937 zou ingaan. Bij Eegeeringsrondschrijven van 30 Jan. 1935 (Bb. n°. 13406) werd bepaald, dat geen buitenlandsch verlof zou worden verleend aan Landsdienaren, die krach tens de overgangsbepalingen in artikel 6 der Ord. in I. S. 1934 n°. 554 recht hebben op pensioen, tenzij werd voldaan aan de in Bb. n°. 12781 gestelde voor waarden. .Ten aanzien van het verleenen van binnenlandsche verloven onmiddellijk voorafgaande aan een buitenlandsch verlof, werd in Bb. n°. 13467 voorgeschreven, dat dergelijke binnenlandsche verloven slechts mogen worden verleend aan amb- DE LANDSDIENAEEN 391 tenaren, wier standplaats is gelegen op zoodanigen afstand van de haven van inscheping, dat gij zonder een binnenlandsch verlof zich niet zouden kunnen inschepen op een binnen de maandhelft, waarin zij hun betrekking neerleggen, naar Europa afvarend mailschip. Bij G. B. 12 April 1935 n°. 23 (Bb. n°. 13448) — gewijzigd bij dat van 2 Nov. 1936 n°. 15 (Bb. n°. 13728) — werd vastgesteld een nieuwe regeling voor het verleenen van verloven buiten bezwaar van het Land en ontslag uit de betrek king op verzoek, zonder gelijktijdig ontslag uit 's Lands dienst, alsmede voor toekenning van inkomsten bij niet-herplaatsing na dusdanig verlof of ontslag. Bij rondschrijven van 18 Jan. 1936 (Bb. n°. 13594) is aan de Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur, de Algemeene Rekenkamer en de besturen der autonome ressorten verzocht om bij een tot het Commissariaat voor Indische Zaken bij het Departement van Koloniën te richten verzoek om een in Nederland met verlof wegens langduriger dienst vertoevenden Landsdienaar, die zijn werk zaamheden in Indië herhaaldelijk wegens ziekte had verzuimd, vóór zijn vertrek naar Nederlandsch-Indië op zijn lichamelijke geschiktheid te doen keuren nader te preeiseeren, welke verloven of verzuimen aanleiding gaven tot dit verzoek, zoo mogelijk onder overlegging van een geneeskundige verklaring. Bij G. B. 10 Juni 1936 n°. 13 (Bb. n°. 13661) is vastgesteld een regeling betreffende het verleenen van voorschot aan burgerlijke Landsdienaren, die van hun aanspraken op buitenlandsch verlof gebruik maken, teneinde aan opwaoht geldstelling te ontkomen. Schorsing en ontslag uit de betrekking. Aangezien de voorschriften betref fende de toekenning van Landsinkomsten over de periode van schorsing en over het tijdvak, hetwelk volgt op een ontslag uit de betrekking onder nader te bepalen qualificatie, in de practijk herhaaldelijk tof moeilijkheden aanleiding gaven, is bij Regeeringsrondschrijven van Ui Jan. L 935 (Bb. n°. 13405) met intrekking van alle voorafgegane voorschriften en in afwachting van een uiteindelijke regeling, een voorloopige gedragslijn vastgesteld, krachtens welke schorsing van een Lands dienaar kan plaats vinden indien hij wordt verdacht van het plegen of gepleegd hebben van handelingen of verzuimen op grond waarvan de bestendiging van zijn dienstuitoefening ongewenscht is óf indien vaststaat, dat betrokkene zich aan laakbare handelingen of verzuimen heeft schuldig gemaakt, doch nog onzekerheid bestaat omtrent de in verband met de mate van zijn schuld of den aard van zijn tekortkomingen te treffen maatregelen. Ontslag uit de betrekking onder nader te bepalen qualificatie kan slechts worden verleend, indien vaststaat, dat de betrokken ambtenaar zich heeft schuldig gemaakt aan laakbare handelingen of verzuimen uit hoofde waarvan handhaving in de betrekking uitgesloten is, doch nader — eventueel aan de hand van een rechterlijk vonnis — dient te \\ onderzocht of de male van schuld van den betrokkene dan wel de aard van de tekortkomingen moet leiden tot een eervol dan wel een oneervol ontslag uit de betrekking c. g. uit 's Lands dienst. Krachtens het rondschrijven van 6 Juli 1936 (Bb. n°. 13664) is de regeling in Bb. n°. 13405, voor zoover betreft schorsing, mede van toepassing op tijdelijke Landsdienaren, waartoe ook worden gerekend de in eenigen vorm van kort ver band uitgezonden ambtenaren en de maandlooners en werklieden. Bij rondschrijven van 3 April 1936 (Bb. n°. 13626) is vastgesteld een nieuwe gedragslijn inzake hel verleenen van ontslag uit de betrekking dan wel uit 's Lands dienst in geval van dienstweigering (desertie daaronder begrepen). Bij G. B. 18 Juni 1936 n°. 25 (Bb. n°. 13656) is een regeling vastgesteld — toegelicht bij rondschrijven van gelijken datum (Bb. n". 13657) — betreffende de toekenning van een uitkeering aan tijdelijke Landsdienaren, die wegens lichame lijke ongeschiktheid van hun weikzaamstelling zijn ontheven. Bij rondschrijven van 2 Nov. 1936 (Bb. n°. 13729) is bepaald, dat de op Europeesche burgerlijke Landsdienaren van toepassing zijnde voorschriften inzake het verleenen van ontslag uil de betrekking en ontslag uit 's Lands dienst ook gelden voor de niet-Europeesche ! .and-.dienaren. Ml. STAATSINRICHTING 392 Gratificatie n. Bij G. B. 5 Febr. 1986 n°. 25 (Bb. n°. 18420) werd vastgesteld een nieuwe regeling voor het toekennen van gratificaties aan Landadienaren, die tijdelijk de werkzaamheden hebben verricht, verbonden aan een ambt, waaraan een omvangrijk geldelijk risico is verbonden en waarmede /ij uil den aard bunnei eigen betrekking niet vertrouwd zijn. Belastingen. Bij Ord. van 15 Febr. 1985 (1. S. n°. 72) is de mogelijkheid geopend om belastingen, aan den Lande verschuldigd door ambtenaren in dienst van locale ressorten of Landsdienaren te duin inhouden op de door hen vanwege die ressorten of het Land genoten inkomsten. Uitvoerige voorschriften ten aanzien van de uitvoering van dit beginsel zijn verval in de circulaire van den Directeur van Financiën van 13 Febr. 1935 (Bb. n°. 13474). 4. Andere maatregelen Kegelen betreffende toekenning van vergoedingen aan burgerlijke Lands dienaren, niet beboorende tot het Departement van Oorlog, wegens buiten hun schuld verloren gegane of beschadigde eigendommen, zijn opgenomen in I. S. 1936 n°. 459. Ben nieuwe regeling, volgens welke uitgaven terzake van dienstreizen binnen Nederlandseli-Inilië voor 's Lands rekening worden genomen (lleis-besluit), kwam tot stand bij G. B. 14 Dec. 1936 n". 4 (I. 8. n°. 666). Bij G. B. 26 Maart L 986 n°. 19 (Bb. n°. 18628) is de rangschikking in klassen van Landsreizigers naar en van Nederlandsch-Indië opnieun vastgesteld. Richtlijnen voorde positie van Nederlandsen-Indische burgerlijke ambtenaren, die ter beschikking van den Gouverneur van Suriname worden gesteld, zijn opgenomen in Bb. n°. 13659. DE PROVINCIËN, GEMEENTEN, REGENTSCHAPPEN EN LOCALE RESSORTEN 393 J. DE PROVINCIËN, GEMEENTEN, REGENTSCHAPPEN EN LOCALE RESSORTEN Bij Ord. van 2 Mei 1 '.136 (I. 8. n". 206) werd wijziging gebracht in de samenstelling van de door samenvoeging met andere regentschappen ver regentschapsraden Pamekasan, Probolinggo, Soerabaja, Lamongang, Toeloeng agoeng, Patjitan en Pasoeroean, met dien verstande, dat — met handhaving van de bestaande verhoudingen tusßchen hel aantal leden der drie bevolkings groepen en tusschen hei aantal verkozen en benoemde leden der inheemsche groep — liet totaal aantal raadsleden tot ongeveer driekwari van het oude aantal werd teruggebracht. Bij. G. B. 29 Juli 1936 n°. 19 (I. S. n°. 432) werden nieuwe begrootin<, r s-, rekenings- en beheersvoorschriften voor de autonome gemeenschappen vastge- Bteld. Beu leidraad voor de toepassing hiervan is opgenomen in Ml). n°. 1307- Deze voorschriften zullen voor de eerste maal op de benrootino; voor het dienst jaar 1937 worden toegepast. Voorts werd l)ij G. B. 28 Sept. 1036 n°. 30, onder den naam van ..Adviescommissie begrootings-, rekenings- en beheersvoorschriften L 986", een permanente commissie ingesteld, welke tot taak heeft de nieuwe voorschriften aan de practijt te toetsen en zoo noodig geformuleerde voorstellen voor Ie brengen toi aanvulling en wijziging van die voorschriften, der ïtegeerhi;_ r van raad te dienen nopens vragen, welke met betrekking tot de/e voorschriften aan dr ('ummisie zullen worden gesteld, alsmede de besturen der autonome gemeenschappen rechtstreeks van advies ie dienen omtrent de wijze van toe passing van die voorschriften. l,i 1936 kwam een Ujjeiiieen Wat i-irrdement VOO] de i;ou vemrliieiitslanden van Java en Madoera tot stand (F. s. n". 489). l>:i reglement zal voor elke provincie afzonderlijk, op een door den Gouverneur-Generaal te bepalen tijdstip, in werking treden, waardoor de artikelen van de Instellingsordonnanties van de provincies West-. Midden- en Oost-Java, welke regelingen inhouden betreffende liet aan deze gemeenschappen opgedragen helieer van de binnen hun gebied gelegen openbare wateren, buiten werking zullen worden gesteld. Genoemde instellingsordonnanties ondergingen in L 936 verschillende wijzi gingen en aanvullingen (zie 1. 8. nos. 616 t/m 618), zulks in verband met de intrekking van de Ord. in I. S. 1932 nos. 362 en 448, betreffende het inzamelen van niet los op den bodem liggende steenen in 's Lands bosschen op Java en Madoera. In 1936 vonden periodieke verkiezingen plaats voor den provincialen raad van Oost-Java. alsmede voor de in die provincie gelegen regentschapsraden. In verband met de gewijzigde administratieve tndeeling van de provincie Oost-Java, gevolg van de opheffing van de residentie Probolinggo en de toe \oeL;inL,' van het gebied daarvan aan de residentie Malang, werd het aantal leden. behoorende tot de inheemsche onderdanen-niet-Nederlanders, dal door de be trokken ; linnen het gebied van iedere residentie voor den provincialen iiad van Oost-Java wordi aangewezen, herzien (T. S. 1936 n". 193). Ter ondervanging van de pei sbezwaren, verbonden aan da verdere doorvoering van de bestuurshervorming, met de daarmede gepaard gaa verdere opdracht van Landstaak op de zelfstandige gemeenschappen, werd het noodzakelijk geacht aan de lagere gemeenschappen op Java en Mad< ,-,. beperkingen op te leggen ten opzichte van hun wettelijke bevoegdheid om !i personeel te benoemen. In verband hiermede werden de provincie-, stads-, i ente- en regentschapsordonnantie aangevuld in dier voege, dat bij Kegee ,verordening zal worden bepaald, in hoever ter beschikking van de provinc ben in regentschappen gestelde Landsdienaren moeten worden steld, alsmede dal de \oorwaarden van dergelijke ter beschikking stelling eringsverordening zullen worden geregeld (T. S. 1936 n°. 569). Hij Ord. van 18 Nov. 1936 (T. S. n". (ül ) werden regelen gesteld ter bescherming van bronoapteeringen van openbare drinkwatervoorzieningen („drinkwatervoorziening-beschermingsordonnantie"). Deze ordonnantie geldt nog slechts voor het g< o de provincies op -lava en Madoera. herziening van de in I. s. 1984 n°. 548 opgenomen regeling betren DB STAATSINRICHTING 394 lui toezicht op de uitvoering van openbare werken van openbare gemeenschap pen, waarvoor van Lanclswege subsidie is verleend, vond plaats bij Ord. van 10 Dec. 1936 (I. S. a°. 653), terwijl bepalingen ter uitvoering hiervan werden vastgesteld bij B.V.n in T. S. 1986 nos. 654 en 656. Ook de uitvoeringsvoor schnften van de Ord. in I. S. 1934 n°. 549 betreffende de uitvoering van burgerlijke Landswerken door openbare gemeenschappen werden vastgesteld (I. S. 1936 n°. 655). Aangezien het niet mogelijk is gebleken de unificatie der verordeningen van de stadsgemeente Batavia en van de voormalige stadsgemeente Meester Cornelis binnen den in art. 6, lid 2, der ordonnantie tol samenvoeging van genoemde stadsgemeenten (I. S. 1934 n". 687) gestelden termijn van twee jaren geheel te voltooien, werd deze termijn verlengd tol 1 .Januari 1938 (zie I. S. 1936 n°. 668). De werkzaamheden van de Overdracbtscommissie vonden gestadig voortgang. Lu 1936 bereidde deze commissie o.m. voor een regeling tot overdracht van de bevoegdheid lot benoeming, enz. van ambtenaren in dienst van autonome gemeenschappen op de dagelijksche besturen dier gemeenschappen. Omtrent de hiertoe aan den Volksraad aangeboden ontwerp-ordonnantie werd echter, ook na hernieuwde behandeling op den voet van artikel 89 der Indische Staatsregeling, geen overeenstemming verkregen (vgl. Volksraadsstukken 1985 —L 986, Oud. 99 en 1936—1937, Ond. 113). Deze regeling werd ten slotte bij algemeenen maatregel van bestuur vast gesteld (N. S. 1987 n". 940, I. 8. L 987 n". 112). Tenslotte zij vermeld, dal hel aantal stadsgemeenten, waar het burgemees tersarribt wordt uitgeoefend door den Assistent-Resident ter plaatse, in 1936 met 2 is vermeerderd (Modjokerto en Probolinggo). DE ZELFBESTURENDE LANDSCHAPPEN 395 K. DE ZELFBESTURENDE LANDSCHAPPEN Oostkust van Sumatra. Bij G.B. 13 Maart 1936 n u . G werd Radja Kalelong erkend en bevestigd als bestuurder van het landschap Lingga en Onderhoorig heden. Radja Kalelong is de zoon van den in het jaar 1934 overleden bestuurder van dat landschap Pa Sendi. In Maart 1936 overleed Wan Alang gelar Datoak Maharadja Sri Indra Moeda. bestuurder van het landschap Lima Poeloeh (onderafd. Batoebara, afd. Asahan). Bij wijze van voorloopigen maatregel werd het bestuur in dat landschap in handen gelegd van een Baad van Toengkats (kamponghoofden), onder leiding van den onderafdeelingschef van Batoebara. In December 1936 overleed Soetan Gagar Alam Raehmatoe'llah, bestuurder van het landschap Panai (onderafd. Laboehanbatoe, afd. Asahan). In afwach ting van een definitieve regeling, werd het bestuur over Panai tijdelijk opgedragen aan het districtshoofd van Panai-Tengah. Wan Tajang. Molukken. De in 1935 overleden sultan van Batjan, Mohamed Oesman Sjah, werd opgevolgd door zijn zoo Dede Mochsin, die bij G.B. 9 Juni 1936 n°. '20, onder den naam van Mohamad Mochsin Sjah. werd erkend en bevestigd als bestuurder van het landschap Batjan. Atjeh en Onderhoorigheden. Bij (1.13. 17 April 1936 n°. 32 werd de door Teukoe Radja Mnhmoed op 30 September 1935 afgelegde korte verklaring goed gekeurd en bekrachtigd. waarmede Teukoe Radja Mahmoed voornoemd werd erkend en bevestigd als bestuurder van het landschap Simeuloeë (onderafd. Simeuloeë, afd. Westkust van Atjeh). Teukoe Radja Mahmoed is de oudste zoon van den in December 1934 overleden bestuurder van Simeuloeë, Dato Nja'noh. In het landschap Boebon (onderafd. Meulaboh. afd. Westkust van Atjeh), waar wegens den jeugdigen leeftijd van den rechthebbende op de waardigheid van bestuurder, Teukoe Ali Tjot Seumeurenng tijdelijk was belast met de waarneming van het bestuur, werd, in afwachting van een definitieve regeling, in 1936 het bestuur tijdelijk opgedracsn aan den <-echthebbende, Teukoe Eadja Tjoet. De in 1935 overleden bestuurder van het landschap Peudawa Rajeu (onderafd. Idi, afd. Oostkust van Atjeh), Teukoe Habib Moehamad bin Rajed Joesoef, is opgevolfd door zijn zoon Teukoe Habib Abdul Azis. De door betrokkene afgelegde korte verklaring werd goedgekeurd en bekrachtigd bij G.B. 8 Sept. 1936 n°. 29, waarmede Teukoe Babib Abdul Azis werd erkend en bevestigd als bestuurder van het landschap Peudawa Rajeu. Teukoe Tjoet Achmad, tijdelijk belast met het bestuur over het landschap Peureula (onderafd. Langsa, afd. Oostkust van Atjeh), teekende 10 Augustus 1936 als waarnemend bestuurder van het landschap Peureula de akte van verband. Bij G.B. 9 Nov. 1936 n°. 22 volgde zijn erkenning en bevestiging als zoodanig. Bij G.B. 14 Oct. 1936 n°. 4 is Sapi'i Ama-n Rarnpa op verzoek eervol ontheven van zijn waardigheid van bestuurder van het landschap Gajo Loeös (afd. Oostkust van Atjeh). Teukoe Eadja Soeloeng is bij G.B. 23 Dec. 1936 n". 29 benoemd tot bestuur der van het landschap Zuidelijk Boven-Tamiang (Kedjoei-oean Moeda) (onderafd. Tamiang, afd. Oostkust van Atjeh). In verband met het overlijden van Teukoe Hadji Brahim, bestuurder van het landschap Ndjong (onderafd. Sigli, afd. Noordkust van Atjeh), werd diens zoon, Teukoe Oemar tijdelijk belast met het bestuur over dat landschap. Manado. Als bestuurder van het landschap TawaEli (onderafd. en afd. Donggala) werd bij G.B. 5 Sept. 1936 n°. 36 erkend en bevestigd de reeds in 1931 als zoodanig opgetreden bestuurder Lamakampale. Bij G.B. 11 Maart 1936 n°. 23 werd Hendrik Philip Jacobs eervol ontheven van zijn waardigheid van bestuurder van het landschap Tagoelandang (afd. Sangihe- en Talaud-eilanden) . In afwachting van de meerderjarigheid van een DE STAATSINRICHTING 396 der zonen van den gewezen bestuurder, is tijdelijk met liet bestuur belast de djogoegoe (districtshoofd), W. Ph. Jacobs. Aangezien Hendrik Philip Jacobs, bestuurder v;m 'L'agoelandang, na het overlijden van den zelfbestuurder van Siaoe, Aling Janis, op 20 Januari 1935. mede was belast met het bestuur over het landschap Siaoe, moest bij zijn defun geeren als bestuurder van Tagoelandang tevens worden voorzien in het bestuur over Siaoe. Daar echter, hetzij wegens jeugdigen leeftijd, hetzij om andere redenen, geen der rechtmatige pretendenten voor een bestuursfunctie in aan merking kon worden gebracht, werd het bestuur over Siaoe tijdelijk opgedragen aan F. P. Parengkuan. De bestuurder van het landschap Sigi-Dolo, Lamakarate overleed in Mei 1936; met de waarneming van het bestuur over dat landschap werd tijdelijk belast Lamasaera, neef van den overleden bestuurder. De bestuurder van het landschap Boengkoe (onderafd. Kolonodale, afd. Poso), Abdoel Razak, werd, in afwachting van ontheffing uit zijn waardigheid, wegens ernstige misdragingen geschorst in zijn functie; het bestuur over Boengkoe werd tijdelijk opgedragen aan Abdulrabi, djogoegoe van Boengkoe. Timor en Onderhoorigheden. De bestuurder van het landschap Insana (onderafd. Noord-Midden-Timor, afd. Timor en eilanden), Tasaib Malafoe, overleed in Mei 1936. Het bestuur over het landschap Insana werd voorloopig opgedragen aan een bestuurscommissie bestaande uit den onderafdeelingschef van Noord- Midden-Timor; Kaoe Maoek, bestuurder van het landschap Beboki; Sobe Senaak. wd. bestuurder van het landschap Miomaffo. De geschorste wd. zelfbestuurder van Adonsra (onderafd. Ende, afd. Flores), Bapa Ana is 14 April 1936 overleden. Bij G. B. 3 Febr. 1936 n". 10 is Oemboe Dondoe alias Oemboe Rewa Mbakoe ontheven van zijn waardigheid van wd. bestuurder van het landschap Memboro (onderafd. West-Soemba, afd. Soemba). Celebes en Onderhoorigheden. Bij. G. B. 12 Nov. 1936 n°. 8 (I. 8. 1936 n". 601) werd de Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden gemachtigd, de korte verklaring te doen afleggen door Mangi Mangi Karaeng Bontonompo, broeder van den in 1906 overleden laatsten vorst van Gowa en volgens de adat de aan gewezen persoon om als bestuurder van het met ingang van 1 Januari 1937 to herstellen landschap Gowa op te treden. In vorengenoemd I. S. is mede de gebiedsomschrijving van het nieuw in te stellen landschap opgenomen. Bij G. B. 26 Oct. 1936 n°. 36 werd Tambone erkend en bevestigd als bestuurder van Maloewa (onderafd. Enrekang, afd. Paréparé). De tijdelijk waarnemend bestuurder van het landschap Alla (onderafd. Enrekang, afd. Paréparé), Pasanrangi, werd bij G. B. 9 Sept. 1936 n°. 15 erkend en bevestigd als bestuurder van dat landschap. I Boea Bara, bestuurster van het landschap Kassa (onderafd. en afd. Paréparé), werd wegens hoogen ouderdom bij G. B. 9 Oct. 1936 n°. 24 op verzoek eervol ontslagen uit haar waardigheid. Haar oudste zoon Andi Tjoppo werd voorloopig belast met het bestuur over Kassa. Bij G. B. 25 Aug. 1936 n°. 34 is Abdul Havid alias Pattana Panteng benoemd als bestuurder van het landschap Tapalang (onderafd. Mamoedjoe, afd. Mandar). DE WATERSCHAPPEN 397 L. DE WATERSCHAPPEN Zooals in het Verslag over 1935 (blz. 388) reeds werd opgemerkt, werden de drie Vorstenlandsche waterschappen (Opak Progo, Dengkeng en Bengawan) met ingang van 1 Januari 1936 bevrijd van de laatste beperking hunner autonomie, doordat als gevolg van de opheffing van het Centraal Waterschapskantoor voor de Vorstenlanden (dat niet aan de Baden, doch aan den Directeur van Verkeer en Waterstaat verantwoording verschuldigd was) de zorg voor en de uitvoering van het waterbeheer in den vollen omvang overging op de waterschapsbesturen. Deze voorziening, welke door de Begeering afhankelijk was gesteld van de invoering van door de waterschapsraden vastgestelde en door het Hoofd van gewestelijk bestuur goedgekeurde waterreglementon, ging gepaard aan de instel ling van een z.g. eenhoofdige leiding der Vorstenlandsche waterschappen en bleek in de practijk alleszins te bevredigen. Door de invoering van die waterreglementen werden de noodige waarborgen verkregen voor een goede regeling van het waterbeheer. Bijzondere voorzieningen waren noodig als gevolg van de prijsgeving van z.g. conversie-rechten. De heffingscijfers in het jaar 1986 1.107 bedroegen voor de drie waterschappen: Opak Progo 29 cent, Dengkeng 26,6 cent en Bengawan 22 cent, d. w. z. dat overeenkomstig het bepaalde bij art. 24, letter b, der Vorstenlandsche water schapsordonnantie per bouw bevolkingsaanjilanl betaald werden 3 maal, per bouw maalriet 24 maal, per bouw tabak en rietbibit S maal en per bouw ondernemings padi 6 maal deze bedragen. Tengevolge van de ]>rijsgeving van conversie-rechten en de aanplantrestricties op suiker- en tabaksondernemingen, liep het aantal belastbare' heffingseenheden uiteraard sterk terug en zagen de waterschappen zich geplaatst voor extra moeilijkheden, welke echter op een bevredigende wijze werden overwonnen. Lh Minister run Koloniën,, WELTEB. INHOUD 398 INHOUD Blz. I. De staatkundige toestand 3 A. Betrekkingen met het buitenland 3 1. Nederlandseh-Indië en de Volkenbond 3 2. Economische en Verkeersbetrekkingen 5 3. Juridische betrekkingen 9 4. Overige aangelegenheden 13 B. De inwendige politieke toeslimd 16 1. Inleiding 16 2. Partijgroepeeringen onder de Europeescbe bevolking .... lö 3. De Inlandsche beweging 16 4. De Chineesche beweging 19 11. De financieele toestand 21 A. Do Landsfinanciën 21 1. Algemeen overzicht 21 2. 's Lands Vermogenstoestand. Leemngen 24 3. Belastingen in geld 26 4. De Indische bedrijvenwet 32 5. Het beheer der geldmiddelen en de controle daarop .... 32 B. De financiën der zelfbesturende landschappen 34 0. De financiën der provinciën, gemeenten, regentschappen en plaatselijke raden 35 111. De economische toestand 38 A. Economisch overzicht 38 B. Landbouw 48 1. Overzicht van den landbouw 48 2. Overzicht van de verschillende landbouwgewassen .... 65 •ï. Overheidszorg voor den landbouw 85 4. De Gouvernements landbouwbedrijven 94 C. Veelteelt 100 Overzicht van den veestapel 100 Overheidszorg voor don veestapel 103 Veeartsenijkundig Instituut 104 Nederlandsch-Indisc-lie Yoeartseiischool 105 Dierenbescherming 105 1). Visscherij en vischteelt 106 1. Zeevisscherij 106 2. Binnenvissoherij en vischteelt 106 E. Jacht en inzameling van bosch- on andere natuurproducten . . 109 I. Do jaohi LO9 Ixnori) 399 Blz. F. Boschbouw 110 1. Overzicht van den boschbouw en de boschexploitaiie . . . 110 2. Verkoopbureau 114 3. Djatibedrijf 115 4. Dienst der wildhoutbosschen op .lava en Madoera .... 116 5. Bossehen in de Buitengewesten 118 (). Boschinrichting 120 7. Boschbouwproef slation 121 G. Winning, verwerking en afzet van delfstoffen en andere oer producten; geologische onderzoekingen 12:> 1. Overzicht van de winning van delfstoffen 123 2. Tin 12: s 8. Steenkolen 12/1 4. Goud en zilver 127 5. Aardolie en aardgas 12ü 6. Andere oerproducten 131 7. Zout winning en zoutregie 133 8. Overheidszorg voor de delfstoffenwinning 135 H. Nijverheid 139 1. Algemeen overzicht 139 2. Afzonderlijke bedrijven 140 8. Electriciteitswezen 146 4. Overheidszorg voor de nijverheid 146 5. Indische Centrale Aanschaffingsdienst 147 I. Handel 149 1. (h-oothandel 149 2. Tusschen- en kleinhandel 164 3. Venduwezen 166 4. Middenstandswezen 167 5. Overheidsbemoeienis met den handel 168 6. IJkwezen 170 J. Munt-, crediet- en bankwezen, coöperatie 172 1. Muntwezen 172 2. De groote banken 174 3. Volkscredietwezen 181 4. Coöperatie ' 18,5 5. De pandhuisdienst 188 6. De postspaarbank 189 7. Andere spaarinstelliiigen 191 K. Verkeer 194 1. Overzicht van het verkeer 194 2. Landwegen en bruggen 190 DE STAATKUNDIGE TOBBTAND 4 Java. Vanwege den Dienst der Volksgezondheid woonde de Gouvernement s-n ris Dr. W. J. Stoker als Indisch vertegenwoordiger den cursus bij. De zitting van den „Advisory Council" van het Far Eastern Bureau in 1936 werd bijgewoond door het onderhoofd van den Dienst der Volksgezondheid. Dr. W. F. Theunissen. Tijdens de zitting van de Volkenbondsvergadering van 1932 werd door de gedelegeerden van India en China aangedrongen op de bijeenroeping van een conferentie voor landelijke hygiëne, naar analogie van de in 1931 te Genève gehouden Europeesche Gou voor Plattelandshygiëne. Nadat sedert 1933 door de Hygiënische Commissie de eerste voorbereidende werkzaamheden wwren getroffen, besloot de Commissie in haar zitting van October 1935 tot bijeenroeping van een conferentie voor landelijke hygiëne in de Oostersche landen. In de 2de Commissie van de 17de Volkenbondsvergadering (1936) verklaarde de Neder landsche Begeering, namens de Regeering van Nederlandsch-Indië, bij monde van den secretaris der delegatie Dr. E. O. baron van Boetzelacr, Indisch ambtenaar met verlof, zich bereid de conferentie in Nederlandsch-Indië te ontvangen. De met de voorbereiding belaste Volkenbondscommissie, bestaande uit de heeren A. S. Haynes, IV. Pampana en Prof. C. D. de Langen, waaraan als toegevoegd lid werd verbonden Dr. W. F. Theunissen, onderhoofd van den Dienst der Volks gezondheid, bezocht op haar rondreis door het Verre Oosten in Juli 1936 Indië. Als plaats van samenkomst werd gekozen Bandoeng; de duur van de conferentie werd bepaald op 3 tot 13 Augustus 1937. Het door do 2de Commissie in 1935 aan de Volkenbondsvergadering voor gelegde rapport betreffende het voedingsvraagstuk gaf der Indische Begeering aanleiding om, onder aanteekening dat dit rapport in hoofdzaak zich bezighield met de bestudeering van het voedingsprobleem in Europeesche landen, volle medewerking toe te zeggen voor den opzet van een analoge studie in de Oostersche landen. Gelegenheid werd hierbij gevonden om te wijzen op de verschillende onderzoekingen, welke o. m. door Prof. Dr. W. F. Donath en zijn medewerkers, zoomede door het „Instituut voor wetenschappelijk onderzoek der volksvoeding en de met haar samenhangende problemen in Nodorlandsch-Indië" waren geënta meerd, zoomede op het werk van den medisch-hygiënischen propaganda-dienst van den Dienst der Volksgezondheid. d. Bestrijding van den handel in vrouwen en "kinderen. Ontuchtige uitgaven. Op verzoek van den Secretaris-Generaal van den Volkenbond verklaarde de Neder landsche Eegeering zich bereid gastvrijheid te verleenen aan een in Februari 1937 te Bandoeng te houden conferentie van autoriteiten van Oostersche landen, belast met de bestrijding van den handel in vrouwen en meisjes en dien van ontuchtige uitgaven. Door den Volkenbondsraad werd in zijn vergadering van 10 October als openingsdatum der conferentie vastgesteld 2 Februari 1937. Naar aanleiding van de door het Secretariaai \an den Volkenbond opgestelde vragenlijsten werden door de Indische administratie de gegevens verschaft betref fende den vrouwen- en kinderhandel in het algemeen, de samenwerking der Eegeeringsautoriteitcii in de landen van het Verre Oosten en van die der politie autoriteiten en particuliere instellingen, zoomede aangaande de verrichtingen van den immigratiedienst op liet stuk van dezen handel. e. Slavernij. De resolutie van den Volkenbondsraad van 4 Juli 1936, waarin opnieuw op het verstrekken van gegevens omtrent de nakoming der bepalingen van de Slavernij-conventie van 1936 werd aangedrongen, gaf der Indische Regee ring geen aanleiding tot bijzondere maatregelen, in aanmerking genomen het feit, dat in Nederlandsch-Indië slechts in enkele afgelegen streken eenige snel verdwijnende laatste resten van oud-inheemschc vormen van blijvende persoonlijke dienstbaarheid voorkomen, waarop de kwalificatie „slavernij" feitelijk niet van toepassing kan worden geacht. f. Arbeidsorganisatie. De Indische Regeering gaf te kennen geen bezwaar te hebben tegen de toepassing van het gedeeltelijk herziene verdrag van Washington DE ECONOMISCHE TOESTAND 40 De wereldproductie en -consumptie van ruwe oliën zijn na 1935 wederom toegenomen. De aardolie-productie in Indië nam geleidelijk toe. De binnen landsche kleinhandelprijzen van benzine en petroleum bleven, ondanks de depreciatie van den gulden, nagenoeg stationnair. Het volgend overzicht van het verloop der prijzen van enkele uitvoerartikelen geeft een beeld van de bovengeschetste ontwikkeling voor Nederlandsch-Indië. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van den geheelen in- en uitvoer. ') Amsterdam/Roltt.rdam-noteering. 2 ) Voorloopig. Prijzen van een aantal belangrijke uitvoerartikelen (in guldens) INHOUD 400 Blz. 3. Het wegverkeer 201 4. Bailverkeer 203 5. Havenwezen en baggerdienst 21.°> (■>. Bebakening, kustverlichting, loodswezen, bydrografisohe op nemingen 210 7. Scheepvanrt 218 8. Burgerlijk luchtverkeer 223 9. Post, telegraaf en telefoon 226 10. Toerisme 233 L. Waterstaat 234 1. Bevloeiing 234 2. Waterkracht 235 3. Assaineering 285 4. Landsgebouwen 236 ."). Waterstaatsmaterieel '239 IV. Dr cultureele toestand 240 A. Christelijke en Molmmniednansohe eeredienst 240 1. Christelijke eerediensi 240 2. Mohammedaansche eeredienst 244 15. Onderwijs 245 O. Kunsten en wetenschappen 266 De oudheidkundige dienst 266 Natuurbescherming 267 Vulkanologiach onderzoels 268 Enkele wetenschappelijke instellingen 269 D. De volkstelling '27.". E. Publiciteit ■ 274 De Pers 274 Leotuurvoorziening 275 Bioscoopfilms en filmkeuring 275 Radio-omroep 277 V. De sociale toestand 278 A. Recht en rechtsbedeeling 278 Eel rechi 278 De rechtspraak 278 Aanverwante onderwerpen 27H B. Bestrijding van misdadigheid 280 OeTangeniswezen 280 Strafrechtelijke dwangopvoeding 282 Beolasseering 282 ixiioi o 401 Blz. Dactyloscopie 28*2 Crimineele st.-itistiek 283 G. Bestrijding van de onzedelijkheid 286 D. Gebruik van verdoovende middelen en alcohol 28(5 De opiumregie 286 Behandeling van opiophagen 287 Beperking van hel alcoholgebruik 288 !■'.. Gezondheidszorg 289 1. Gezondheidstoestand van de bevolking 289 '2. Opleiding van geneeskundig en ander technisch personeel . . 2. 11 3. Intensief hygiëne-werk en medisch-hygiënische propaganda . . 291 4. Wetenschappelijke onderzoekingen 2.W 5. Voorkoming en bestrijding van besmettelijke en volksziekten. Verhooging van het peil der volksgezondheid 298 ('). Assaineeringswerken, kampongverbetering en drinkwatervoor zieningen 817 7. Volkshuisvesting 317 s. Ziekenverzorging 318 9. Krankzinnigenverzorging 322 10. Pharmaeeutische aangelegenheden 826 11. Ziekteverloven en afkeuringen van Landsdienaren .... 327 F. Jeugdzorg 328 Kinderbescherming 838 (}. Armenzorg 829 11. Bescherming van het grondbezit 330 Overheidsbemoeienis met uil ie geven gronden 330 Overheidsbemoeienis mei de particuliere landerijen 330 Uitvoering der grondhuurordonnantie 330 Kadastrale en topografische opnemingen 330 I. Arbeid 881 Bescherming van Nederlandsen-Indische werknemers in het buiten land 331 Arbeidsvoorwaarden 331 Werkloosheidsbestrijding en arbeidsbemiddeling 333 Arbeidswetgeving 339 Arbeidsinspectie 340 Werving van arbeiders 349 De vakbeweging 351 J. Kolonisatie en emigratie 352 K. Overheidsbemoeienis met bedrijven 353 Veiligheidstoezicht . . 858 INHOUD 402 Blz. VI. De Staatsinrichting 357 A. De Eegeering 357 R. Do Volksraad 358 C. De departementale organisatie . 363 D. Het Bestuur 364 Het Europeesch Bestuur 364 Inlandsen Bestuur 864 Het bestuur over Vreemde Oosterlingen 364 Overige aangelegenheden 364 De interneeringskampen in Boven-Digoel 365 Bestuurshervorming 366 E. De rechterlijke macht 368 F. De politie 369 G. De Zeemacht 371 De Koninklijke Marine 371 De Gouvernements-Marine '<~'2 Het Marine-etablissement .'!7.'! Regelingen van verschillenden aard 373 H. De Landmacht 375 Landsverdediging 375 Sterkte en samenstelling van het leger 375 Dienstplicht- en reservepersoneel 375 Militaire bijstand ter handhaving van orde, rust en veiligheid . ■ 876 Wapens en diensten 377 Topografische dienst 381 Oefeningen 383 Gezondheidstoestand en hygiënische maatregelen 884 Korpsen, niet rechtstreeks tot hel leger behaorend 384 I. De Landsdienaren 385 J. De provinciën, gemeenten, regentschappen en locale ressorten . . 393 K. De zelfbesturende landschappen 895 L. De waterschappen 397 ECONOMISCH OVERZICHT 41 De totale uitvoer nam zoowel naar de waarde als naar het gewicht toe. De gewichtsvermeerdering is, behalve aan aardolie en producten, voornamelijk toe te Bchrijven aan maïs en tapioca-producten, welke in aanzienlijke hoeveelheden werden geëxporteerd. De waardevermeerdering komt voornamelijk voor rekening van rubber, copra en palmolie. De volgende tabel geeft een beeld van den algemeenen ontwikkelingsgang van dat deel der productie, dat in de exportcijfers tot uitdrukking komt. In- en uitvoer van Nederlandsch-Indië (exclusief goud en zilver, postpakketten, passagiersgoederen en scheepsgebruik) Gewicht in millioenen kg (bruto), waarde in millioenen guldens (exclusief goud en zilver, postpakketten, passagiersgoederen en scheepsgebruik) DE ECONOMISCHE TOESTAND 42 Naar het gewicht is de import in 1936 met 38,9 millioen kg gedaald, naar de waarde echter met 9,2 millioen gulden gestegen. De inkrimping van het volume is grootendeels een gevolg van den vermin derden invoer van rijst en andere voedings- en genotmiddelen. De verhoogde import van asfalt, steenkool, cement en meststoffen wijst op een beteren gang van zaken in verschillende cultures en bedrijven en voorts op een grootere activiteit op het gebied van wegen- en huizenbouw. Ook de invoer van werktuigen en toestellen, voornamelijk ten behoeve van de mijnontginningen, aardolie en tin, is in 1936 belangrijk gestegen. De volgende tabel geeft een inzicht in de verandering in herkomst en bestem ming van den in- en uitvoer, exclusief goud, zilver, passagiers-, post- en boot goederen, uitgedrukt in procenten. Uit die tabel blijkt, dat hel aandeel in den uilvoer naar Europa zoowel naar gewicht als naar waarde is gestegen en dat naar Azië is gedaald. Voor Amerika valt een onmiskenbaar stijgende tendenz waar te nemen, die in 1936 ook in de relatieve' toeneming van het volume lot uiting komt. Het percentage voor Australië is een weinig teruggeloopen. Wat betreft den uitvoer blijkt, dal hel aandeel van Amerika in de uitvoerwaarde relatief belangrijk is toegenomen, dal van Europa en Azië daarentegen is gedaald. ') Bij een vergelijking van de uitvoerwaarde van rubber in 1986 mei die van 1985 dient er mede n- worden rekening gehouden, dal in principe de bevolkingsrubber — even als alle andere goederen —in de handelsstatistiek wordl opgen n tegen de (vaarde, die de rubber beeft bij aanbieding tot verificatie aan de douane, dus zonder de waarde van het bijzonder uitvoerrecht. 2 ) Buiten het tolgebied gelegen gedeelten van Nederlandsch-Indië. ECONOMISCH OVERZICHT 43 Het uitroersaldo is ten opzichte van 1935 mei ± f 87 000 000 gestegen, welk gunstig resultaat uitsluitend een gevolg is van de hoogere waarde van den uitvoer. Aan goud en zilver werd in 1936 4-J millioen gulden meer uitgevoerd dan in 1985, waarbij echter valt Ie bedenken, dat de Gouvemementsuitvoer van zilveren munt in 1986 15,8 millioen gulden en in 1935 6,7 millioen gulden bedroeg. Hel bijzonder uitvoerrecht op de bevolkingsrubber bedroes in 1934 11-| mil lioen gulden, in 1935 24,2 millioen gulden en in 1936 49 millioen gulden. Een kort overzicht van de voornaamste posten van de Indische betalings balans geeft eenig inzicht in de wijze, waarop hei uitvoeroverechot werd aan gewend voor het doen van Verschuldigde betalingen. j ) Uitvoerrechten zijn in deze bedragen niei begrepen. Mei inbegrip van post- en bootpakketten, pa iftgiersgoedereu en goederen voor scheeps i. en gi iniiiit en ongemunl goud en zilver. -) Mii uitzondering van di waaide van de dooi- hei Gouvernement geïmporteerde c.q. ü. irteerde zilveren munt. 3 ) Deze post is verkregen door optelling van den uitvoer van goederen, uitvoer van goud en uitvoerrechten minus de invoeren van goederen en goud. 4 ) Hieronder een emissie van het Gouvernement van 108 millioen. •J Grootendeels uitgiften van Nederlandseh-Indische leeningen. Waarde in duizenden guldens Waarde in millioenen guldens Eenige posten der fndische betalingsbalans DE ECONOMISCHE TOESTAND 44 Van de posten op de balans 1936, welke groote verschillen geven met die van 1935, moeten worden genoemd de in- en uitvoer, die in 1936 een belangrijk hooger export-saldo lieten dan in 1935. Onder meer in verband met de plaats gehad hebbende aflossingen is de post schulddelging gestegen en de post interes! lager. Door de veranderde financieringswijze van de pensioenen van de ambtenaren zijn de betalingen uit dezen hoofde op de laatste balansen belangrijk' verminderd, terwijl in verband met de hoogere winsten in 1935 in vergelijking met 1934 de uitgekeerde dividenden aanzienlijk hooger zijn. De uit de crisis geboren en door de internationale handelspolitiek in het buiten land noodzakelijk geworden bemoeienis van de Overheid met het handelsverkeer met het buitenland en met liet binnenlandsch bedrijfsleven is in 1936 onver minderd gehandhaafd. De maatregelen ter regeling van den invoer op grond van de Crisis-invoer-ordonnantie zijn nog een weinig uitgebreid, terwijl sedert de afkondiging van de Indische retorsiewei de Overheid over een nieuw wapen beschikt om de positie van Indië tegenover het buitenland te handhaven. Met de in 1936 afgekondigde scheepvaart-ordonnantie is aan de Nederlandsche kust vaart in Indië de zoo noodzakelijke bescherming gegeven. Sedert den aanvang van de economische opleving is de Overheidsbemoeienis, ook ten aanzien van het buitenlandsch economisch leven, een weinig van karakter veranderd. Naast de defensieve komen steeds meer de regelende maatregelen op den voorgrond, welke zeer nuttig kunnen zijn om de schommelingen van het conjunctuur-verloop te matigen en de voordcelen van de opleving gelijkmatiger over het geheele gebied ie verdeelen. Aan de uitvoering wan de internationale restrictie-schema's wordt nauwgezet medegewerkt. Met de rijstpolitiek werd er naar gestreefd om de ver hoogde Java-productie tegen een voor tani's, handelaren en consumenten redelijken prijs naar de Buitengewesten af te zetten, terwijl ook de afzet van Java-nijver heidsproducten in de zeer gewillige goederenmarkt van de Buitengewesten wordt gestimuleerd om ook Java eenigermate te doen profiteeren van de hoog-conjunc tuur in de Buitengewesten. Indexcijfers van groothandelprijzen ECONOMISCH OVERZICHT 45 Van de belangrijke maatregelen op economisch gebied in 1936 zijn nog de volgende vermeldenswaard: de suikerregeling en de verlaging van de tarieven van de pandhuizen. In Mei trad de verpakkingsordonnantie in werking, welke terstond op belangrijke artikelen werd toegepast. Met de kapok-etablissemenis verordening werd verdere uitvoering gegeven aan de kapokbelangen-ordonnantie. De reeds eenige jaren intensievere economische samenwerking tusschen Neder land en zijn overzeesche gebiedsdeelen is door de Nederiandsche dotatie van 25 millioen gulden nader versterkt. Bij G.B. 11 Mei 1936 n°. 3 is een commissie van advies ingesteld, welke van advies moest dienen nopens de vraag welke maatregelen van welvaarlsy.org zouden kunnen worden getroffen in verband met die dotatie; bij G.B. 12 No\. 1986 n". I' 2 is de commissie ontbonden. Ook in de Nederiandsche invoerregelingen zijn ten bate van Indië enkele veranderingen gebracht ; de belangrijkste hiervan is de gesubsidieerde suikerinvoer regeling met een behoorlijk aandeel voor -lava-suiker. De zelfvoorziening, welke tegenover de invoervermindering staat, bleef zich in toenemende mate ontwikkelen. Dit proces voltrekt zich vrijwel geheel op Java. De volgende tabel geelt een vergelijking van den import van een aantal artikelen gedurende de jaren 1929 tot en met 1936, waardoor de beteekenis van die eigen voorziening eenigermate wordt benaderd. Elimineer! men rijst en kedelee, de twee producten, welke de cijfers het meest beïnvloeden, dan moet uit den gestegen resteerenden invoer toch wel worden geconcludeerd, dat 1936 eenige opleving vertoont. Invoer van goederen door eigen voorziening vervangen (in tonnen bruto) DE ECONOMISCHE TOESTAND 46 Deze tabel laat zien, dat het aanpassingsproces van prijzen en kosten van voeding werd voortgezet en dat in het laatste kwartaal van 1936, dus na de depreciatie van den gulden, de kosten van levensonderhoud nog weinig zijn gestegen. Het was in het bijzonder aan de lage voedselprijzen te danken, dat de alge meene conjunctuurstijging op de kosten van levensonderhoud nog van weinig invloed is geweest. Tegen het einde van 1936 is in deze situatie in een deel der Buitengewesten, en wel voornamelijk in de rubberstreken, wijziging gekomen. De verhoogde inkomsten uit de bevolkingsproducten hebben in verschillende streken geleid tot belangrijke stijging van de koopkracht, doch tegelijkertijd stegen daar ook de kosten van levensonderhoud. Het kenmerkende van de geschetste opleving is, dat de verschillende gebieds deelen van Nederlandsch-Indië ongelijkmatig daarvan hebben geprofiteerd. Het reeds in het Verslag over 1935 geconstateerde verschil tusschen Java en Madoera en de van de stijging der exportprijzen profiteerende Buitengewesten is sedert de depreciatie nog opvallender geworden. Allereerst hebben de copra-streken in de Groote Oost voordcelen gehad; later nagenoeg alle Buitengewesten en tenslotte in het bijzonder de rubberstreken, toen de oogstvergunningen voor de individueele rubberrestrictie werden uitgegeven. Weliswaar heeft Java indirect van de opleving van de Buitengewesten profijt gehad — men denke aan den grooteren afzet van Javasche nijverheidsproducten ■ —, doch dit is niet te vergelijken met de ver meerdering van inkomsten van de bevolking in de Buitengewesten; Java bleef grootendeels beheerscht door de stabiliteit van het rijstprijsniveau. Het voor het verschil van beide gebiedsdeelen zoo typeerende export-excedent van de Buiten gewesten is in 1936 nog grooter geworden. De werkgelegenheid is vermeerderd door de uitbreiding van het suikerareaal. dat in vergelijking met 1935 meer dan verdubbeld is. De kleine nijverheid gaf velen emplooi. Niettemin bleven de loonen nog beneden het peil van 1935. In de toeneming van de verstrekte credieten en de vermindering van den achterstand bij het Volkscredietwezen wordt een hoopvol teeken gezien. Mede als gevolg van de stijging van het bevolkingsinkomen is ook de geld circulatie in 1936 met niet minder dan 19 millioen gulden toegenomen. Indexcijfers van kleinhandelprijzen en de kosten van voeding ECONOMISCH OVERZICHT 47 De algemeene indruk uit de beschikbare gegevens is niet onbevredigend. Ten aanzien van twee der belangrijkste elenienton in de Indische volkshuishouding, namelijk de voedseltoestand op Java en Madoera en de opbrengst van den export, welke laatste een belangrijk deel van het maatschappelijk inkomen verschaft, kon worden geconstateerd, dat de oogst van voedselgewassen in 1936 boven het nor male heeft opgeleverd en dat de opbrengsten van de handelsgewassen, vooral op het laatst van het jaar, goed waren. DE ECONOMISCHE TOESTAND 48 B. LANDBOUW 1. Overzicht van den landbouw a. Moessonverloop. ') Hot weer in 1936 werd op Java en Madoera geken merkt door een vrij Lange westmoessonperiode niet overvloedigen regenval mi door een matige en korte oostmoesson, terwijl vroeg in November de westmoesson regens invielen. In Januari was de regenval in Batavia, Priangan, Cheribon, Pekalongan en Semarang normaal of lager, in de overige residenties normaal of hooger. In Februari was de regenval, met uitzondering van Bantam, aan den hoogen kant. In Midden- en Oost-Java kwamen afwijkingen voor naar beide kanten; Soerabaja en Pasoeroean boekten normale en zwaardere regens. In Maari kregen Batavia, L'riaugan, ('hcribon en Semarang ten deele te veel, Jogjakarta, Soerakarta, Pasoeroean en Besoeki ten deele te weinig regen. In de overige residenties was de val normaal. In April bleef de regenval slechts in Priangan aan den lagen kant; in de overige residenties was de val toen normaal of hooger. Mei bracht voor West-Java ten deele te weinig regen, evenals voor Banjoemas, Kedoe en Jogjakarta, voor de overige residenties een urn hel veeljarig gemiddelde schommelende hoeveelheid. In Juni vertoonde de regenval groote schommelingen ( ■in de middelwaarden. In Juli kregen Bantam en Semarang te veel regen, Batavia en Priangan vertoonden groote afwijkingen naar beide zijden, terwijl de overige residenties belangrijke, naar het Oosten toenemende tekorten noteerden. In Augustus heerschte in Midden- en in Oost-Java droogte; ook in West-Java was de val laag, doch plaatselijk kwam er nog veel regen voor. In September schommelde in Bantam en Batavia de val om het veeljaris gemiddelde, doch in de overige residenties heerschte droogte. In October bleef de val overal aan den Lagen kant, met uitzondering slechts van Priangan en Banjoemas, waar zwaardere regens vielen. November bracht over geheel Java in het algemeen te veel regen. In December boekten West- en Midden-Ja va, met uitzondering van Jogjakarta, normalen en lageren regenval, terwijl in Oost-Jave afwijkingen naar beide zijden voorkwamen. Op Sumatra en omliggende eilanden was in Januari de regenval normaal en lager, behalve op de Noordkust van Atjeh, waar een teveel viel. In Februari was de regenval ongeveer normaal, doch in Palembang en de ljatn|>oengsche Dis tri'-ten viel meer dan de normale hoeveelheid. Van Maart tol en met Juni was de val over het geheel ongeveer normaal, doch in Juli werd een tekort aan regen geconstateerd. In Augustus was de regenval /.eer wisselvallig; naast streken met een ongeveer normalen val (Benkoelen, Djambi, Bumatra's Westkust en Tapa noeli) waren er met hoogeren (Biouw, deelen van Atjeh, Sumatra's Oostkust en Palembang) en met lageren val (deelen van de 8 Laatstgenoemde residenties, de Lampoengsche Districten en Bangka). In September was de val over het geheel ongeveer normaal, behalve ter Sumatra's Westkust, waar teveel, en Benkoelen en Palembang, waar te weinig viel. In October was de val normaal, met uit zondering van Riouw, Djambi en Palembang, waar een overmaat viel. In Novem ber viel in vele streken meer dan normaal, terwijl December hier en daar aan den drogen kant was. De regenval was in de Westerafdeeling van Borneo in Januari en Februari ongeveer normaal, terwijl in de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo in die maanden eerst een normale en hoogere, daarna een normale en lagere regenval werd waargenomen. In .Maart en April was de val op Borneo over het geheel normaal, behalve in de Westerafdeeling van Borneo, waar in April te lage cijfers werden waargenomen. In Mei viel een normale of iets grootere hoeveelheid, terwijl Juni zeer wisselvallig was en Juli en Augustus aan den drogen kant waren. September bracht in de Westerafdeeling een ongeveer normalen val en in de Zuider- en Oosterafdeeling een zeer w isseU alligen. In October viel een normale en geringere hoeveelheid, in November een normale en hoogere, terwijl de regenval in December in de Westerafdeeling eenigszins aan den lagen kant was en in de Zuider- en Oosterafdeeling non naai. J ) Ontleend aan het „Kort overzicht van liet weer in 1936" door het Koninklijk Mag netisch en Meteorologisch Observatorium te Bfttavia. LANDBOUW 49 Terwijl in Januari in het Zuiden van Celebes een ongeveer normale regenval werd waargenomen, was die in het Noorden aan den hoogen kant. In Februari was hij overal aan den lagen kant, terwijl hij in Maart en April normaal en hooger was. In Mei en Juni was de regenval zeer wisselvallig, evenals in Augustus en September, doch in Juli was hij gering. De laatste 3 maanden waren eveneens aan den drogen kant. Terwijl Januari voor de Kleine Soenda-eilanden normalen en hoogeren regen val gaf, was deze in Februari normaal en lager, in Maart algemeen lager en in April hooger. In Mei en Juni was de regenval zeer wisselvallig, doch Juli en Augustus waren aan den drogen kant. In September was de val op Bali ook lager dan normaal, elders viel echter een overmaat, doch in October was hij weer overal aan den lagen kant. In November en December werd evenwel een normale en hoogere val waargenomen. In Februari en November waren in de Molukken lagere regencijfers .over wegend, in Januari en April t/m September hoogere, terwijl in Maart, October en December ongeveer normale cijfers werden geboekt. o. Bouwgronden. 1 ) De volgende tabel geeft de uitgestrektheid van de bouwvelden der Inlandsche bevolking, gesplitst in sawahs en droge gronden. De landrenteplichtig geworden zeevischvijvers en de hoema-blokken in Zuid- Bantam zijn niet in de cijfers der droge gronden opgenomen; wèl de erven, de nipahbosschen en, sedert 1926, de tijdelijk bij de bevolking in gebruik zijnde gronden (uit de boschreserve, op particuliere landerijen en erfpachtsperceelen). Volgens de in 1982 door de Agrarische Inspectie van het Departement van Binnenlandsch Bestuur gebonden enquête naar den aard van het grondbezit bedroeg de oppervlakte aan erven in dat jaar ± 1 252 000 ha (exclusief de erven op de particuliere landerijen); voor 1936 wordt in de landbouwstatistiek voor erven (met inbegrip van die op de particuliere landerijen) een oppervlak van I 424 000 ha vermeld. Het oppervlak van de tijdelijk in gebruik zijnde gronden is in de volgende tabel opgenomen. •) Voor verdere detail-gegevens wordt verwezen naar bet Statistisch Jaaroverzicht van \e,leiïandseh-Indié' over het jaar 1986, deel II van dil Verslag. 2 ) Verbeterde cijfers. Uitgestrektheid der Inlandsche bouwgronden op Java en Madoera ■1 BETREKKINGEN MET HET HUITENLAND 5 van 1919 inzake den nachtarbeid van vrouwen, dat in de 18de Internationale Arboidsconferentie werd aangenomen. In I. S. 1986 n°. 105 werd aanteekening gehouden van het K. B. 28 Dec. 1935, bepalende de bekendmaking van genoemd verdrag. Ten aanzien van de verdragen van 1934, onderscheidenlijk betreffende de gedeeltelijke herziening van het verdrag inzake schadeloosstelling voor beroeps ziekten en den duur van den arbeid in automatische vensterglasfabrieken, werd medegedeeld, dat deze voor Nederlandsch-Indië geen toepassing konden vinden, daar het voor de werking van het eerste noodzakelijke medisch-adininistratieve onderzoek door de bijzondere omstandigheden niet kon worden ingesteld, terwijl de in het tweede verdrag bedoelde industrie in Indië niet bestaai. In de 20ste Arbeidsconferentie, waaraan de inspecteur der Iste klasse bij de Indische Arbeidsinspectie 11. W. A. A. Maróens als technisch raadsman der Regeeringsafgevaardigden deelnam, werd het ontwerp-verdrag, houdende regeling van bepaalde bijzondere wijzen van werving van arbeiders, in de tweede lezing aangenomen. De Nederlandsche afvaardiging stemde in haar geheel vóór de aan neming van bedoeld ontwerp met de daarbij behoorende „Aanbeveling". Het standpunt van de Nederlandscho Regeering terzake van dit ontwerp-verdrag, alsmede ten aanzien van het ter zelfder conferentie aangenomen verdrag betref fende de jaarlijksche vacantie met behoud van loon, werd nog niet bepaald. Aangezien Zij ten aanzien van hot derde ontwerp, betreffende de verkorting van den arbeidsduur bij de openbare werken te kennen gaf geen voorstel tot bekrachtiging daarvan te doen, kan dit verdrag voor Nederlandsch-Indië verder buiten beschouwing worden gelaten. De heer B. Braat, oud-hoofd van den Dienst van Scheepvaart in Neder landscli-Indië, werd aangewezen als technisch adviseur van de Regeeringsafge vaardigden naar de eveneens in 1936 gehouden 21ste en 22ste Arbeidsconferentie. betreffende de regeling van de arbeidsvoorwaarden voor zeelieden. 2. Economische en verkeersbetrekkingen a. Handelspolitiek. Goederen- en betalingsverkeer. Het conjunctuurbeeld in 1936 vertoonde, na een aanvankelijk ten opzichte van het vorig jaar ongewijzigd verloop, een langzame verbetering, welke in de laatste maanden een sneller tempo aannam; na September, na de depreciatie van den gulden, ontstond een groote bedrijvigheid op schier elk gebied, waarbij de prijzen der exportproducten buiten verhouding tot de tnuntdepreciatie belangrijk stegen. Het devaluatie-besluit van de Nederlandsche Regeering in den nacht van 26 op 27 September 1936 werd in Indië gevolgd door het G.B. 27 Sept. 1936 n°. 1 (I. S. n°. 485), houdende het verbod van den uitvoer van gemunt of ongemunt goud uit het tolgebied van Nederlandsch-Indië. Bij Ord. van 28 Sept. 1936 (I. S. n°. 486) werd deze beslissing goedgekeurd en werden nadere voorzieningen met betrekking tot het goud-embargo getroffen. Voor de verdere voorzieningen in verband met de devaluatie getroffen ten opzichte van het prijspeil, de invoer rechten, enz. wordt verwezen naar hoofdstuk 111. De bemoeiing van de Overheid met het handelsverkeer en het verdere econo misch leven moest ook in 1936 onverminderd worden gehandhaafd. De besta Ie contingenteerings- en licentieeringsregelingen bleven van kracht; een tweetal nieuwe contingenteeringen, nl. van confectiegoederen (I. S. nos. 51 en 647 j°. 648) en van ijzervitriool (I. S. n°. 323) werden in het leven geroepen, beide ter bescher ming van de Indische industrie. Regelingen om voor bepaalde landen in het stelsel der contingenteeringen een bepaald invoeraandeel te reserveeren werden ook in den loop van 1936 getroffen, waarbij zoodanige invoeraandeelen met vrucht als handelspolitiek ruil-object k len worden gehanteerd. De middelen tot het voeren van een actieve handelspolitiek werden uitgebreid met de Indische retorsiewet (N. S. n°. 901, I. S. n°. 226), houdende de mogelijk heid om den invoer in Nederlandseh-Indië geheel of gedeeltelijk te verbieden dan wel de heffing van een bijzonder invoerrecht in te stellen op goederen, afkom- DE ECONOMISCH» TOESTAND 50 c. Oogstresultaten. Éénjarige Inlandsche gewassen. 3 ) In 1936 viel, voor namelijk als gevolg van gunstige weersomstandigheden, in vergelijking met 1935 en met het veeljarig gemiddelde, een uitbreiding der totaal geoogste arealen te constateeren. De grootste uitbreiding ondergingen maïs, cassave en kedelee. De padi had eveneens haar aandeel in deze uitbreiding doordat in vergelijking mei 1935 slechts geringe mislukkingen voorkwamen. Overigens waren evenals in 1935 de mindere werkgelegenheid buiten den Inlandschen landbouw, de geldschaarschte en ongetwijfeld ook het rijstinvoerverbod nog stimuleerende factoren voor do bovengenoemde uitbreiding. Ben inzicht in de bedrijvigheid in de sawah- en tegalan-cultuur geelï de volgende tabei. ') Uit de boschreserve, op particuliere landerijen en op erfpachtsperceelen. -| Verbeterde cijfers. 3 ) \oor uitvoerige bijzonderheden over de belangrijkste landbouwgewassen zie men het Statistisch Jaaroverzicht van Nederlandsch-Indië, deel II van dit Verslag, voorts de perio e publicaties in het Economisch Weekblad voor Nederlandsoh-Indië: ~I>e Inlandsche Landbouw in... (jaar), Landbouwee imiseh verslag over het... kwartaal. Oogst en aanplant dei voornaamste Inlandsche landbouwgewassen op Java en Madoera in ... (maand), Aan plant, oogst en voedseltoestand in de Buitengewesten in ... (maand), Inlandsche Landbouw in <le residentie Bali en Lombok in ... (maand) en ten slotte de periodieke uitgave van het Centraal Kantoor voor de Statistiek: De Landbouwexportgewassen van Nederlandsch-ïndic in ... (jaar). 'I Teneinde een beter beeld te geven van de geoogste uitgestrektheden van den wesl moeßson-aanpltmt en die van den oostmoesson-aanplant is in deze tabel — in afwijking van de meeste vroegere verslagen -- het jaar gesplitsi in de perioden Januari/Augustus (oogst van den tvestmoeaeon aanplant) en September December (oogst van den ooetmoeseom-aan planl). Tijdelijk bij de bevolking in gebruik zijnde gronden ') op .Java en Madoera (in ha) Geslaagde uitgestrektheden éénjarige gewassen in duizenden ha ') LANDBOUW 51 Uit dit overzicht blijkt, dat zoowel in de eeiste 8 maanden (d. i. van den westmoesson-aanplant) als in de laatste 4 maanden (d. i. van den oostmoesson aanplant) veel meer is geoogst dan in de overeenkomstige perioden van de jaren 1935, 1934 en ook meer dan het veeljarige gemiddelde. De cijfers voor West-, Midden- en Oost-Java vertoonen in dit opzicht vrijwel hetzelfde beeld, alleen de oostmoesson-oogst in West- en Oost-Java was in 1934 gunstiger. Het totaal der geoogste uitgestrektheden was 4 % grooter dan in 1935 en 11 % grooter dan het gemiddelde van de jaren 1926/1935. In de laatste 4 maanden is vanwege de vroeg invallende westmoesson op een grooter oppervlak bijgeplant dan in 1935, 1934 en het gemiddelde der jaren 1926/1935. Hierdoor was de te velde staande aanplant op het eind van 1936 3 % grooter dan einde 1935, 1 % grooter dan einde 1934 en 9 % grooter dan het veeljarig gemiddelde. Een meer gedetailleerd overzicht van de geoogste opper vlakten der voornaamste éénjarige Inlandsche landbouwgewassen is in den vol genden staat opgenomen. ') Sedert de invoering van de Inlandsche landbouwstatistiek werden van de voornaamste éénjarige Inlandsche landbouwgewassen nog nooit grootere geoogste uitgestrektheden gerapporteerd dan over hel jaar 1936. De in 1936 geoogste oppervlakte sawahpadi + gogorantja was grooter dan die van 1985 en de grootste van de laatste 20 jaren. Van padi-gogo was het geoogste areaal weliswaar kleiner dan hel veeljarig gemiddelde, doch toch nog grooter dan in de twee voorafgegane jaren. Voor maïs was 1936 ook het topjaar; de geoogste uitgestrektheden waren veel grooter dan die van het zeer gunstige jaar 1935. Ook de geoogste uitgestrektheid cassave was de grootste van de laatste 20 jaren. ') Vod» 1931 werden de cijfers voor gogorantja onder padi-gogo verwerkt, sedert dat jaar zijn ze hij sawahpadi ondergebracht. Geoogste (geslaagde) uitgestrektheden op Java en Madoera DX ECONOMISCHE TOESTAKD 52 Bataieii en knolgewassen gaven in 1936 wederom voordeelige verschillen te zien, terwijl de uitbreiding van de kcdelee-cultnur boven die van het reeds zeer gunstige jaar 1935 en de uitbreiding van de aardnotencultuur na de voortschrij dende inkrimping in voorafgegane jaren wel zeer opvalt. Van de overige gewassen waren, vergeleken bij vorige jaren, de geslaagde oppervlakten kleiner, vooral die van Inlandsche tabak en in het bijzonder — als gevolg van ziekten en plagen — die van aardappelen. De productie-ramingen, welke volgens de gebruikelijke methode geschiedden, zijn in den volgenden staat samengeval. De gemiddelde, voor de productieberekening van 1936 gebruikte proel'snit opbrcngsten zijn hooger dan van het vorig jaar, uitgezonderd die van bataten en aardappelen. De verdeeling der gewassen over savvahs en droge gronden was als in 1935. In 1936 werd 56 % van alle éénjarige gewassen van sawahs en 44 % van droge gronden geoogst. In de Buitengewest en vielen de oogsten over het geheel bevredigend uit. Wel werd volgens de berichten op een enkele plaats — uitgezonderd Bali en Lombok bestaan voor de Buitengewesten geen statistische gegevens — hel met rijst of tweede gewassen beplante areaal ingekrompen, doch daartegenover stond, dat in vele andere residenties de aanplant werd uitgebreid. Uit eenige streken werden mislukkingen of beschadigingen gemeld, o. a. uit Singkel in Atjeh; Indrapoera, Padang Loear (Oud Again), Pembajoen in Sumatra's Westkust; Moesi Oeloe en Oost-Pasemah in Palembang; de riskte van Kroë in Benkoelen; Oeloe Kapoeas, Noord- en Oost-Landak, Singkawang, Mampawah in de Westerafdeeling van Borneo; Peleihari en het merengebied in de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo en verschillende streken van Celebes en Onderhoorigheden. Als oorzaken van de beschadigingen werden vooral genoemd droogte, overstroomingen, ratten en insecten. Op eenige plaatsen kwam de voedselvoorziening in gevaar, doch in de meeste gevallen kon in de voedselbehoefte worden voorzien door andere inkomsten, zooals rubbertap, copra-bereiding, loonarbeid e. d. In andere gevallen werd tijdig gezorgd voor den aanplant van tweede gewassen, zooals in Bali en Lombok, Zuid-Celebes. de Westerafdeeling van Borneo. Werkverschaffing had plaats in de Wester afdeeling van Borneo (mei gelden, verkregen uit het bijzonder uitvoerrecht op bevolkingsrubber), terwijl voedsel werd verstrekt op) Noesa Penida en het Zuiden van Midden-Lombok, op enkele plaatsen in Zuid-Celebes, in de Westerafdeeling van Borneo en in Singkel (Westkust van Atjeh). In Bengkalis steeg in het laatst van 1936 de rijstprijs sneller dan de inkomsten, zoodat daar goedkoope rijs! moesi worden verstrekt. ') Verbeterd. Geoogste hoeveelheden op Java en Madoera (in duizenden quintalen) LANDBOUW 53 Andere cultuurgewassen. Evenals in het verslag over 1935 zijn ook thans alle gegevens betreffende de andere cultuurgewassen perwerki in sub ;/ van dit uiidorhoofdstuk en in onderhoofdstuk 11. d. Voedseltoestand. Ten einde een globaal denkbeeld te geven van de voedselsituatie op Java en Madoera in 1936, voor zoover die afhankelijk is van de producties der belangrijkste éénjarige gewassen, zijn in hel volgend overzicht de voor het verbruik ter beschikking gekomen hoeveelheden berekend en vergeleken met 1935 (gunstig jaar), 1934 (ongunstig jaar). 1988, 1982 en 1981 (alle gunstige jaren) en het gemiddelde van 1926/35. Beschikbaar voor verbruik op Java (ai Madoera DE ECONOMISCHE TOESTAND 54 Hieruit blijkt, dat het per hoofd berekend cijfer van rijst, hoewel hooger dan in 1934, iets beneden dat der jaren 1931 t/m 1933, 1935 en het tienjarig gemid delde blijft, hetgeen moet worden verklaard uit liet feit, dat in het afgeloopen jaar voor bet eersf meer rijst is uitgevoerd. Java heelt dus niet alleen in eigen i ijstbelioel'te kunnen voorzien, maar ook nog een uitvoeroverschol opgebracht van 90 200 ton, voornamelijk voor de Buitengewesten. Van maïs is per hoofd meer beschikbaar dan in alle vorige jaren, uitgezon derd 1933. De beschikbare hoeveelheid ~granen" per hoofd bedraagt ondanks de grootere uitvoeren dit verslagjaar 128 kg, d. i. dus iets meer dan in 1935. Voor „cassave" zijn de cijfers voor 1936, zoowel wat de absolute hoeveel heden als die per hoofd betreft, het hoogst vergeleken bij alle vorige jaren en het ') Verbeterde cijfers. LANDBOUW 55 10-jarig gemiddelde. Van ..bataten" is in 1936 iets minder beschikbaai dan in 1935; het per hoofd-cijfer van 29 kg blijft echter nog veel hooger dan ander< jaren en het tienjarig gemiddelde. Ook mui ..aardappelen" blijft de voor bet verbruik beschikbare hoeveelheid per hoofd in 1936 lager dan in vorige jaren. Van ..aardnoten" is de voor het verbruik- beschikbare hoeveelheid per hoofd, hoewel iets hooger dan 1935, toch nog lager dan het gemiddelde. Voor ~kedelee" daarentegen is het berekend verbruikscijfer per hoofd van 4,17 kg in 1935 gestegen tot 4,95 in 1936, waardoor dit cijfer thans hel hoogst is van alle voorafgegane jaren, uitgezonderd 1981. Daarbij komt nog, dat in het afgeloopen jaar voor' het eerst meer kedelee is uitgevoerd (hei tiitvoeroverschol bedraagt 8800 ton), zoodat hieruit evenals bij rijst ten duidelijkste blijkt, dat in bet afgeloopen jaar een bijzonder groote oogst is binnengehaald. Voor de beschouwing van de voedselsituatie leent hel kalenderjaar zich slecht, aangezien er twee „halve" patjeklik-tijden zijn inbegrepen, één aan het begin en één aan het einde van het jaar. Dank zij de goede padi-productie 1935 en de gunstige maïsoogsten op het einde van 1935 en in het begin van 1936, verliep de patjeklik-tijd in de eerste maanden van 1986 over het algemeen gemakkelijk; alleen in West-Java, waar de maïsoogst van veel minder beteekenis is, werden de meeste plaatselijke moeilijkheden met de voedselvoorziening ondervonden namelijk in eenige onderdistricten van de regentschappen Batavia, Buitenzorg, Tjiandjoer, Cheribon. Indramajoe en van Midden-Java — Tjilatjap. De schrale tijd aan het einde van het jaar is over het algemeen eveneens gunstig verloopen. Voor deze maanden komt het vooral aan op de aanwezige voorraden. Deze bleken in de loemboengs en bij de beter gesitueerden in de desa's in voldoende mate aanwezig en waren zoodanig mobiel, dat ze hun weg vonden naar diegenen, die het noodig hadden. Dit was mogelijk, omdat allerwege de sawahbewerkinj! in vollen gang was, waarvoor in ruil ontvangen werd padi of het noodige geld, voor het aanschaffen van rijst dan wel maïs, cassave en bataten, welke producten in voldoende hoeveelheden en tegen on vermeerderden prijs van elders konden worden aangevoerd. Bovendien waren de voldoende werkgelegenheid bij de ver schillende eultuurondernemingen en de gestegen verdiensten uit kapok, oopra, sereh, opkoopthee en rubberlicenties B gunstige factoren. Alleen enkele plaatselijke voedseltekorten werden in eenige si reken van Oost- Java geconstateerd. De voedseltoestand was in de Buitengewesten over het geheel gunstig. In de meeste der bovengenoemde gebieden, waar de oogsten tegenvielen, kon door andere inkomsten, zooals die uit rubbertap, eoprubereiding. loonarbeid e. d. in tekorten worden voorzien, waarbij de stijging der product ieprijzen van veel beteekenis was. In andere gevallen werd tijdig gezorgd voor den aanplant van tweede gewassen. ziMials in Bali en Lombok, Zuid-Celebes en de Westafdeeling van Borneo. Werk verschaffing had plaats in de Westerafdeeling van Borneo (met gelden verkregen uit hel bijzonder uitvoerrecht op bevolkingsrubber), terwijl voedsel werd verstrekt op Noesa Penida en het Zuiden van Midden-Lombok, op enkele plaatsen in Zuid Celebes, in de Westerafdeeling van Borneo en in Singkel (Westkust van Atjeh). Tn Bengkalis steeg in het laatste deed van het jaar de rijstprijs sneller dan de inkomsten, om welke reden daar goedkoope rijst moest worden verstrekt. Hel rijstinvoeroverschol van de Buitengewesten (inclusief Bali en Lombok) steeg van 287 400 ton in 1935 tot 306 000 ton in 1936. Het geschatte, door invoer aan Ie vullen rijsttekort per hoofd (inclusief Bali en Lombok) was, aangenomen dal de bevolkingstoename H % per jaar bedraagt (zoodat de bevolking op '20 787 000 personen wordt berekend), kg per hoofd, tegen ± 14 kg in 1935. Sinds 1920 is dat cijfer resp. 2H, 21, 171-, 14, 13, 12 en 14 geweest. Voor een groot deel is de stijging te verklaren door de toename van de koelie-bevolking. In de volgende tabel zijn de rijst- in- of uitvoerexeedenten gewestgewijze opgenomen, voorzoover dit uit hel overzeetransport is na te gaan (verkeer met hel buitenland, met Java en de Buitengewesten intergewestelijk). DE ECONOMISCHE TOESTAND 56 Bij vergelijking met het jaar 1935 valt op, dat in vele gewesten de invoer steeg, het sterkst in Riouw en de Westerafdeeling van Borneo, en in mindere mate in Djambi, de tineilanden, Manado en de Molukken. De invoer daalde vooral in de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, in geringere mate in Sumatra's Westkust. De uitvoeroverschotten van Tapanoeli en Celebes en Onderhoorig heden bleven ongeveer op hetzelfde peil, doch zij daalden in Bali en Lombok en in Timor en Onderhoorigheden eenigszins. De Laxnpoengsche Districten gingen over van de in- naar de uitvoergebieden. Invoer uit het buitenland had vooral plaats in de Oostkust van Sumatra, minder in de tineilanden, de Westerafdeeling van Borneo en Riouw en Onderhoorigheden. De uitvoer naar tiet buitenland (vooral Nederland) had wederom bijna uitsluitend plaats uit Bali en Lombok. Naar Java werd vooral uitgevoerd door Falembang, de Lanipoengsche Districten en Bali en Lombok, terwijl invoer uit Java vooral plaats had in de Oostkust van Sumatra, en in geringere mate in Palembang, de beide afdeelingen van Borneo, Manado, de tineilanden en de Molukken. De. Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo en Manado voerden belangrijke hoeveelheden in uit andere gewesten (vooral Celebes en Onderhoorigheden). e. Crisiscultuurordonnantics. Bij de Ord. in I. S. 1936 n°. 73 werden de op Java en Sumatra gelegen bedrijven, die theeblad verwerken, doch geen eigen thee-aanplantingen nebben, onder de werking van de crisis-thee-ord. (I. S. 1933 n°. 203) gebracht. Ingevolge de Ord. in I. S. 1936 n°. 75 worden de kosten, voortvloeiende uit den arbeid ter bevordering van het gebruik van koffie, uit het Ondernemings kof f ie- en cacaofonds bestreden. In- of uitvoerexcedenten van gepelde rijst in duizenden tonnen (+ = uitvoer) LANDBOUW 57 ƒ. Crisismaatregelen in het belang van den landbouw. Suiker. Van de in het Verslag over 1935 (blz. 53) reeds vermelde regelingen, in het leven geroepen ter saneering van de suikerindustrie, trad de „suiker-overgangsregeling 1937/1939" (I. S. 1936 n». 38) op 30 Januari 1936 in werking. Voorts trad, met ingang van 1 April 1936, in werking de „suikeruitvoer ordonnantie 1936" (I. S. n°. 4]). Het invoerverbod van suiker bleef gehandhaafd in de „suikerinvoer-ordoimantie 1936" (1. S. 1936 n°. 42), terwijl ook de regeling, neergelegd in de „verband suiker-ordonnantie", werd verlengd (I. S. 1936 n°. 40). Tlicc. De thee-restrictie-wetgeving werd in 1936 op enkele punten aangevuld en gewijzigd. In de thee-uitvoer-ordonnantie werd, teneinde een effectieve bestrij ding van het euvel der theesmokkelarij mogelijk te maken, een bepaling ingevoegd, waarbij den Hoofden van gewestelijk bestuur de bevoegdheid werd verleend om streken aan te wijzen, waarbinnen thee in grootere dan door hen vast te stellen hoeveelheden niei mag worden vervoerd of bewaard zonder gedekt te zijn door een geleidebrief (I. S. 1936 n°. 120). De resident, belast met het bestuur over het gouvernement Oostkust van Sumatra, maakte van deze bevoegdheid gebruik; na de inwerkingtreding in Mei 1936 van de voor dit gewest in het leven geroepen regeling is de theesmokkelhandel daar sterk verminderd en practisch van geen beteekenis meer. In de thee-uit voer-verordening 1933 werden eenigc wijzigingen gebracht (I. S. 1936 n°. 82). In de eerste plaats werd den Directeur van Kern ion lische Zaken de bevoegdheid gegeven in bepaalde gevallen de voor de theefabrieken en -onder nemingen vastgestelde standaardproducties te herzien. Voorts werd de regeling inzake den opkoop \an theeblad gewijzigd in dezen zin, dat het restrictiejaar in plaats van in 6 opkooptermijnen van twee opeenvolgende maanden werd verdeeld in 4 opkooptermijnen van drie opeenvolgende maanden, terwijl wat betreft de in één termijn op te koopen hoeveelheid theeblad een speling van 10 % naar boven of naar beneden is toegelaten in plaats van een speling van 5 %. Hierdoor is een soepeler werking van liet opkoopsysteem gewaarborgd. Tenslotte werd de termijn van drie maanden, gedurende welke licenties geldig blijven na afloop van het restrictiejaar, waarvoor zij zijn afgegeven, voor het vierde restrictie jaar met drie weken ingekort, zulks om het steeds toenemen van den z.g. „carry-over" tegen te gaan (I. S. 1936 n°. 576). De thee-aanplant-ordonnantic werd gewijzigd in dezer voege, dat thans het planten van thee ter vervanging van op het tijdstip der inwerkingtreding van die ordonnantie bestaande, wettige thee-aanplantingen slechts is toegestaan te zelfder plaatse, waar op dat tijdstip die aanplantingen gelegen waren (I. S. 1936 n°. 119). Hiermede is de wetgeving geheel in overeenstemming gebracht met de door de restrictielanden gesloten overeenkomst. De wijziging is gericht tegen verhooging van de productie-capaciteit, welke het gevolg zou zijn van het herplanten met thee op nieuwe, betere gronden. Kina. In Mei 1936 bood de in het vorig Verslag genoemde studiecommissie in zake het kinavraagstuk der Indische Regeering een rapport aan, waarin de wenschelijkheid werd uitgesproken tot handhaving van de bestaande organisatie tusschen kinabast-producenten en kinine-fabrikanten en waarin werd aanbevolen, de kina-restrictie na afloop van de loopende restrictieperiode (31 December 1936) voor 10 jaren te verlengen. De Indische Regeering legde den Volksraad een grootendeels op genoemd rappor! gebaseerde ontwerp-kina-restriotie-ordi 1937 voor, welke op 29 en 30 September 1936 in dat College werd behandeld en met een amendement van niet-principicele beteekenis werd aangenomen. De nieuwe kina wetgeving, welke 1 Januari 1937 in werking trad, wijkt in verschillende opzichten af van die, welke tijdens de eerste restrictie-periode gold. De regeling tot beperking van den aanplant van kma, welke vóórdien afzonderlijk was neergelegd in do kina-aanplant-ordonnantie, werd ondergebracht in de nieuwe kina-restrictie-ord. 1937 (I. S. 1936 n°. 508), zoodat thans de geheele materie in één ordonnantie is geregeld. De uitvoeringsvoorschriften zijn vervat in de kina-restrictie-verordening 1937 (I. S. 1936 n°. 509). DE ECONOMISCHE TOESTAND 58 De nieuwe bepalingen schrijven voor, dat de Directeur van Economische Zaken voor alle kina-onderneniingen \;in de eerste en tweede groep de standaardproduc ties vaststelt, zoodat gebroken is met het systeem onder de oude wetgeving, waarbij de „normale opbrengsten" van die ondernemingen door de Yereeniging van Kinabast-Producenten werden bepaald. De wijze, waarop de standaard producties worden vastgesteld, is uitvoerig geregeld. Een meer uniforme behan deling der ondernemingen ten aanzien van de vaststelling van hare standaard producties zal van dezen maatregel het gevolg zijn. Do stanaaardproducties worden voor de geheele 10-jarige periode vastgesteld, waardoor voor de individueele onder nemingen de aantrekkelijkheid wordt weggenomen om gedurende de restrictie periode haar productie-capaciteit door cultuurmaatregelen op te voeren. Tn do nieuwe wetgeving is een regeling getroffen, welke beoogt te geraken tot een interne saneering van de kinacultuur: in de eerste plaats is bepaald, dat de standaardproductie eener kina-ondernoming eersi 7.nl kunnen worden herzien, zoodra de normale opbrengst zal zijn gedaald beneden 2/8 gedeelte dezer standaard productie, zoodat de ondernemingen niet genoodzaakt blijven onnoodig haar apparaat op volle productiviteit te houden. In de tweede plaats zijn gunstige voorwaarden opgenomen voor licentieering van kinabasi van ondernemingen, welke de kinacultuur wenschen prijs te geven en dus wenschen te liquideeren. In 1936 werd een commissie ingesteld, welke tot taak heeft van advies te dienen nopens het bepalen van de standaardproducties 1937/1946 der kina ondernemingen. Rubber. De wettelijke maatregelen, welke als een gevolg van de internationale restrictie-overeenkomst werden in het leven geroepen, bleven in 1936 van kracht. Het verzoek van Nederlandsch-Indië om verhooging van het toegekende basis quotum werd door liet Internationaal Rubber Restrictie Comité (T.R.H.0.) ingewilligd. Deze verbooging kwam geheel ten goede aan den grondslag voor den uitvoer van bevolkingsrubber. In verband daarmede werden de „Ondernemingsrubberuitvoer-ord." en de ~Bevolkingsrubberuitvoer-ord." ge wijzigd (I. S. 1936 nos. 487 en 488). Wat betreft de bevolkingßrubbercultuur werd in 1086 de algemeene invoering van een individueele restrictie voorbereid; de terzake noodige bepalingen werden voor elk rubbergewest in een afzonderlijke verordening neergelegd (1. B. t 986 nos. 674 t/m 680). De voor elk gewest vastgestelde gewestelijke grondslagen werden herzien (I. B. 1936 n°. 709). g. Prijsvcrloap van de landbouwproducten en <h i invloed daarvan <>/> <lr>i ;/"«;/ der bedrijven en de hij den landbouw betrokken bevolking. De kentering in de reeds jaren aanhoudende prijsdaling, welke in hefc begin van 1936 optrad en gevolgd werd door een aanvankelijk trage en na de devaluatie over vrijwel de geheele linie grootc prijs verhooging, heeft een onmiskenbaar gunstigen invloed gehad op het landbouwbedrijf in Nederlanrlseh-lndië. De prijsdaling, welke in bijzonderheden in de volgende paragrafen („Overzichi van de verschillende landbouwgewassen" en ..Handel") is behandeld, is voor de exportgewassen, vooral tegen het einde van het jaar. grooter geweest dan voor de voedingsgewassen; zelfs aan het eind van het jaar waren de prijzen van cassave, maïs en rijst — om bij een enkel voorbeeld te blijven — nog lager dan lul jaar gemiddelde van 1935. Zij heeft ook wat de laatste betref! niel zooveel beteekenis voor den producent als wel uit de cijfers blijkt, voornamelijk onl een tweetal redenen. Tn de eerste plaats wordt het gekweekte product voor een groot gedeelte zelf geconsumeerd; een verhooging van den prijs geeft alleen voordeel voor hel gedeelte, dat verkocht wordt tot het verkrijgen van geldinkomsten. Verder onder vindt de landbouwer zelf zelden terstond den invloed van de prijsfluctuaties. Meestal heeft hij reeds maanden tevoren niet meer de vrije beschikking over den oogst, doch is hij gehouden door verkoopafspraken, welke vaak verband houden met opgenomen landbouwcrediel. Tot op zekere hoogte geldt dit ook voor de producenten van exportgewassen. Pasarprüzen der voornaamste Inlandsche voedingsmiddelen op Java en Madoera (in guldens per 100 kgi LANDBOUW 59 DE STAATKUNDIGE TOESTAND 6 stig uit landen waarvan het economisch verkeer met Indië niet in een handels verdrag is geregeld en die Indië ongunstiger dan andere landen behandelen, dan wel op een wijze, die in strijd te achten is met de levensbelangen van Indië. Bij G.B. 9 Mei 1936 n°. 21 (I. S. n°. 223) werd de datum van inwerking treding van de Verpakkingsordonnantie (I. S. 1935 n°. 161) bepaald op 9 Mei 1936. Ook deze ordonnantie en de op haar gebaseerde speciale Regeeringsvcrorde ningen, houdende aanwijzing der producten waarop de regeling van toepassing wordt verklaard, vormen een aanvulling van het stelsel van verdedigings- en beschermingsmaatregelen van den Indischen import. De clearing met Duitschland onderging uitbreiding door toepassing van het ~menggebod" op de betalingen, welke in Indië gevestigde personen of lichamen aan Duitsche vervoersondernemingen verschuldigd zijn wegens het vervoer van personen met Duitsche zeeschepen of luchtvaartuigen (K. B. 30 Mei 1936 n°. 57; G.B. 22 Juni 1936 n°. 14; Jav. Courant 30 Juni 1936 n°. 52; nadere uitvoerings voorschriften: G.B. 31 Oct. 1936 n°. 33, Jav. Courant 6 Nov. 1936 n°. 89). De opheffing van de economische sancties tegen Italië (vgl. § 1 onder a hier vóór) had niet de onmiddellijke hervatting van het handelsverkeer ten gevolge, in verband met de door Italië aangehangen opvatting, dat de oude verdragen door de sancties niet slechts tijdelijk buiten werking waren gesteld, doch geheei waren vervallen. Eerst op 5 Januari 1937 werd te Rome voorloopige overeenstemming bereikt betreffende een regeling van de betalingen, voortvloeiende uit het wederzijdsche handelsverkeer, welke overeenkomst de op 29 Juli 1935 gesloten clearingregeling (N. S. 1936 n°. 80, I. S. 1936 n°. 59) verving. De nieuwe overeenkomst, houdende een regeling van het verkeer op compensatie-basis, werd gesloten tot 30 Juni 1937. In aansluiting aan de voor het moederland ingestelde autonome clearing ten aanzien van het handelsverkeer met Spanje, werd eenzelfde maatregel getroffen voor de overzeesche gebieden (K. B. 9 Nov. 1936 n°. 1, I. S. n°. 720). Een nadere regeling inzake de geheele of gedeeltelijke ontheffing van den stortingsplicht overeenkomstig de clearingvoorschriften werd getroffen bij R.V. van 11 Jan. 1937 (I. S. n°. 5). Ten aanzien van de tusschen Nederland en Bulgarije gesloten compensatie en clearing-overeenkomst (N. S. 1936 n°. 81, I. S. 1936 n°. 55) zij opgemerkt, dat geen verkeer van Indië met Bulgarije in 1936 plaats had. b. Handelsbctrel'liingen. Met don Consul-Generaal van Japan werden ook in 1936 te Batavia informeele besprekingen gehouden, ten einde te geraken tot een nadere regeling van de handelsbetrekkingen tusschen Neerlandsch-Indië en Japan (vgl. Indisch Verslag over 1935, blz. 5 en 6). In I. S. 1936 n°. 36 werden opgenomen de stukken betreffende de op 9 April 1934 gesloten aanvullende handelsovereenkomst tusschen Nederland en Tsjecho slowakije, terwijl in I. S. 1936 n°. 78 bekendmaking plaats had van het K. 8., bepalende de bekendmaking van het op 29 Januari 1934 te Montevideo gesloten verdrag van handel en scheepvaart tusschen Nederland en Uruguay. Hetzelfde geschiedde in I. S. 1936 n°. 204 met betrekking tot het op 16 Juni 1934 te Madrid gesloten Nederlandsch-Spaansch handelsverdrag. Op 20 December 1935 had te Washington de onderteekening plaats van het handelsverdrag tusschen de Vereenigdo Staten van Amerika en het Koninkrijk der Nederlanden, waarbij voor den Indischen export naar Amerika een consolidatie van de tarieven en fiscale heffingen werd verkregen. Het verdrag trad, voor wat betreft de artikelen I tot en met XYT, voorloopig in werking met ingang van 1 Februari 1936. Goedgekeurd bij de wet van 31 Dec. 1936 (N. S. n°. 99 V), trad het verdrag geheel in werking met ingang van 8 Mei 1937, voor Nederland zoowel als voor de overzeesche gebieden. De bekendmaking van den verdragstekst had plaats in I. S. 1937 n°. 329. c. Internationale regelingen op het gebied van land- en mijnbouw. De restricties voor rubber, thee en tin bleven gedurende 1936 gehandhaafd. De particuliere theeproduconten kwamen tot overeenstemming nopens een verlenging van de op 31 Maart L9BB afloopende restrictie-overeenkomst; onder- I.ANDBOUW DE ECONOMISCHE TOESTAND 61 60 Groothandelsprijzen der voornaamste landbouwproducten l (ln guldens per 100 kg, tenzij anders vermeld) ') De cijfers van maïs wijken af van de publicaties v;m hel Centraal Kantoor Voor de Statistiek, doordat genoemd kantoor daarvoor de grossiersprijzen te Batavia bezit. -) Sinds October 1983 berekend uil telegrafische offertes uil Rangoon en Saigon. >) Per i kg. ') Per k L >. s ) Afrikaansche palmolie in 6 per ton. UK ECONOMISCHE TOESTAND 62 Zelfs groote landbouwinaatschappijen plegen veelal eenigen tijd tevoren haar oogsten te verkoopen. Gaat men van de gegevens van de uitvoerstatistiek uit, dan blijkt de opbrengst van den exportlandbouw zoowel van de ondernemingscultures als van den bevol kingslandbouw in 1936 zeer te zijn toegenomen. Het minst profiteerde Java van de betere prijzen. Aan den uitvoer van onder nemingsproducten is dat wel begrijpelijk, omdat het uitvoergewicht van suiker in 1936 bijna 80 % lager was dan in de vorige jaren. Van de meeste andere ondernemingsproducten werd echter meer geëxporteerd. Uitvoerwaarde en -hoeveelheid der landbouwproducten Uitvoerhoeveelheid van ondernemingslandbouwproducten (in duizenden tonnen) LANDBOUW 63 De uitvoer van bevolkingslandbouwproducten uit Java is naar verhouding sinds J'.t-'i.") meer toegenomen. Dit is voornamelijk liet gevolg van een ongewoon grooten uitvoer van maïs en cassave-producten; de uitvoer van andere producten is ook vermeerderd, o. m. van kapok, rijst en aardnoten. De Buitengewesten hebben echter het meeste baat gehad van de gunstige prijsbeweging. Schier alle bevolkingsproducten vertoonden naar uitvoergewient een goeden vooruitgang, relatief was deze het grootst van maïs, peper, rijst en koffie. In de sterk toegenomen waarden van den bevolkingsuitvoer droegen echtei in hoofdzaak copra en rubber bij. Onder de sterk toegenomen uitvoerposten var ondernemingsproducten staan rubber en palmolie in gewicht en waarde vooraan. Uitvoerhoeveelheden van bevolkingslandbouwproducten (in duizenden tonnen) Bit voerwaarde van bevolkingslandbouwproducten (in millioenen guldens) DE ECONOMISCHE TOESTAND 64 Al hebben dan de producenten nog niet zooveel baat gehad bij de tamelijk snel intredende prijsstijging van hun voortbrengselen — men bedenke overigens dat hoogere prijzen door de tamelijk trage aanpassing van de statistiekprijzen ook niet terstond in de waardecijfers van de handelstatistiek tot uitdrukking komen —, toch zijn hun inkomsten onmiskenbaar verbeterd. Indirect blijkt van een koopkrachtiger bevolking uit een toenemende consumptie van genotmiddelen, als strootjes en sigaretten; de schuldverhoudingen zijn aan zienlijk gunstiger geworden en de groote landrente-achterstand is tot normale proporties geslonken. Daar de groote bedrijven door betere inkomsten meer arm slag hebben gekregen, is weer meer werk gemaakt van onderhoud en verbeterine van tuinen en werken, welke in de ergste depressiejaren tot het allernood zakelijkste waren beperkt. De vergroote suikeraanplant voor den oogst 1937 gaf reeds in 1936 veel handen werk. ') Inclusief 11.V.A. Uitgekeerde dividendbedragen (in 1000 guldens) (De cijfers tusschen haakjes vóór de dividendbedragen hebben betrekking op het aantal dividend betalende maatschappijen) LANDBOUW 65 a. Granen Aanplant en productie Java en Madoera Sawah-padi (inclusief gogorantja). Het totale sawahpadi-areaal bedroeg 3 607 457 ha, tegen 3 606 453 ha in 1935 en 3 333 490 ha gemiddeld in 1926/35. De mislukkingen waren in 1936 minder dan in 1935 n.l. 132 117 ha, tegen 210 781 ha in 1935 en 169 207 ha gemiddeld in 1926/35. De geoogste (geslaagde) uitgestrektheid was een weinig grooter dan in 1935 en bedroeg 3 475 340 ha, tegen 3 395 672 ha in 1935 en 3 164 253 ha gemiddeld in 1926/35. Evenals in 1935 was de uitbreiding van de sawahpadi ten opzichte van het tienjarig gemiddelde voornamelijk in het tweede halfjaar relatief groot. Echter werd, vergeleken bij 1935, als gevolg van de droogt i' sd bet tekort aan bevloeiingswater en ook als gevolg van de grootere suwuh-oceupatie door de Europeesche ondernemingen, in vele streken minder oostmoesson-padi geoogst. Van de totale mislukkingen in 1936 van 132 117 ha kwamen 24 % voor in West-Java, 27 % in Midden-Java en 49 % in Oost-lava. De belangrijkste mislukkingen werden gerapporteerd voor de residenties Bodjonegoro (24 839 ha), Semarang (13 312 ha). Japara/liembang (12 909 ha), Soerabaja (12 109 ha), ( iieribon (10464 ha), Batavia (9917 ha) en Madoera (7468 ha). De mislukkingen, die over het geheel betrekking hadden op streken met een riskante padicultuur, weiden voor ruim 80 % veroorzaakt door ziekten en plagen, vooral mentek, overigens door droogte, overstroomingen en andere oorzaken. Volgens de gebruikelijke methode is de totale opbrengst van sawahpadi op Java en Madoera in 1936 geschat op 74 760 796 quintalen droge padi, tegen 72 257 682 quintalen in 1935 en 06 731298 quintalen gemiddeld in 1926/35. Aan de hand van deze cijfers wordt de gemiddelde opbrengst voor Java en Madoera in 1936 geraamd op 21,5 quintalen droge padi per geslaagde hectare, tegen 21,3 g/ha in 1935 en 21,1 g/ha gemiddeld in de jaren 1926/35. Er was in 1936 een rijstuitvoeroverschot van 96 200 ton, terwijl in 1935 het rijstinvoeroverschot 79 300 ton bedroeg, en gemiddeld 155 HOU ton in 1926/35. l'mli ijngo. De geoogste (geslaagde) uitgestrektheid padi-gogo bedroeg in 1986 397 763 ha, tegen 887 018 ha in L 935 en 429 766 ha gemiddeld in 1926/35. Hieruit blijkt, dat de gogo-cultunr na de inkrimping in de jaren 1934 en 1935 wcei- iels is uitgebreid. Van de belangrijkste padi-gogo-gebieden werd in Bantam, Buitenzorg en Priaogan meer, in de Vorstenlanden. Japara-Bembang, Madioen, Kediri en Mahing minder geoogst dan in 1935. Groote verschillen werden aangetroffen in Bantam, Buitenzorg, Kediri en Malang. De mislukte uitgestrektheid padi-gogo bedroeg 107 i ha, tegen 6116 ha in 1935 en 3625 ha gemiddeld in de jaren 1926/35. De totale padi-gogo-productie word! voor L 986 geraamd op 5 093 000 quintalen droge padi, tegen 4 527 000 quintalen in L 985 en 5 261 on', quintali [deld in 1926/35. Aan de hand van deze cijfers wordt de gemiddelde productie in 1936 •hat op 12,8 i| ha droge padi. tegen 11,7 g ha in 1985 en 12,2 g/ha gemiddeld in 1926/35. ') Voor zoover niet uitdrukkelijk anders vermeld, hebben de onder ~a. Granen' ~/>. Andere éénjarige gewassen" vermelde cijfers en gegevens uitsluitend betrekking op den Jnkuidsclien landbouw. 5 Uit het uitgekeerde dividend blijkt wel, dat de finaneieele positie van de groote cultures in 1936 verbeterd is, al moet worden bedacht, dat de winst uitkeeringen, die immers later worden vastgesteld, min of meer vooruitloopen op de gunstige resultaten van het volgende boekjaar. 2. Overzicht van de verschillende landbouwgewassen ') I)K KCONOMISOIIK TIIIiSTAND 66 Mals. In lotaal weid 2 221) 22.) ha maïs geoogst, tegen 2 081 nI 1 ba in L 935 en 1 069 :ïol ba gemiddeld in L 926 85. In 1935 had 28,9 % van de geoogste uitgestrektheid maïs betrekking op sawalis en 71,1 % op droge gronden : voor 193."i waren deze cijfers resp. 27,4 en 72,6, terwijl de gemiddelden voor 1928 85 resp. 26,8 en 78,7 bedroegen. Gedurende de laatste 11 jaren was de geoogste uitgestrektheid in geen enkel jaar grooter dan in 1930. Vergeleken bij 1935 steeg in bijna alle streken de geoogste oppervlakte, zoowel op sawahs als op droge gronden; de vooruitgang was het grootst in Midden- en Oost-Ja va, vooral in de residenties Pekalongan en Bodjonegoro. De eenige ï'esidenties waarvan een kleiner oppervlak werd geoogst, waven Malang, waar een stijging van liet van sawalis geoogste oppervlak werd overtroffen door een daling van de van droge gronden geoogste uitgestrektheid en Besoeki, waar zoowel op sawalis als op droge gronden minder maïs werd hoogst. In 1986 mislukte 17 968 ha maïs (relatief he) meest op sawalis), tegen 39 399 ha in 1935 en :i(i ONS ha gemiddeld in 1920 85. De grootste mislukkingen kwamen voor in de residenties Bodjonegoro, Malang, Soerabaja, Besoeki en Soerakarta. De vóórwest moesson- en eerste oostmoesson-aanplantingen op sawahs gaven over lul algemeen gunstige, tot zeer goede uitkomsten, terwijl ook de tweede oostmoesson-aanplantingen veelal zeer bevredigende opbrengsten gaven. De oogst resultaten van de begalan-aanplantingen waren over het algemeen ook gunstig. De maisopbrengst wordt voor L 986 op 22 202 500 quintalen droog zaad geraamd, tegen 19 892 OOü quintalen in 1985 Bn 19 328 500 quintalen gemiddeld in 1926/35. De uit laatstgenoemde cijfers berekende gemiddelde opbrengst in 1986 bedroeg 10.0 q;ha droog zaad, tegen 9,5 g/ha in 1935 en 9,8 g/ha gemiddeld in 1926/35. Buitengewesten Zooals reeds werd opgemerkt bestaan voor de Buitengewesten — behoudens Bali en Lombok — geen statistische gegevens betreffende de uitgestrektheid van den aanplant en de opbrengst der gewassen. In het volgend overzicht moei derhalve voor de meeste streken mei globale mededeelingen omtrent aanplant en oogst worden volstaan, terwijl bij padi tevens de cijfers betreffende de invoer en uitvoeroverschotten van rijst worden verstrekt. Padi. Het rijstinvoer-excedent van de Buitongewesten bedroeg 306 024 ton, tegen 287 365 ton in 1935 en 242 384 ton in 1934. Het aandeel van -lava in deze invoeroverschotten steeg van 81 007 ton in 1934 en 31 554 ton in 1935 10l 92 822 ton in 1936. Voor Atjeh en Onderhoorigheden was het invoeroverschot ruim 6400 ton. tegen ruim 5000 ton in 1935. Wel was de oogst over het geheel goed, doch in eenige gebieden ondervond het gewas op de van regen afhankelijke sawahs last van droogte. Oostkust van Sumatra. De rijstoogst viel in dit gewest gunstig uit; toch steeg het invoeroverschot nog met omstreeks 700 ton. waarschijnlijk in verband met een grooter aantal ondernemingskoelies. Tapatioeli, Sumatra's Westkust. Benkoelen in Lumpocngsclie Districten. Deze gewesten voorzagen ook in 1986 weer nagenoeg in hun eigen behoefte aan rijst. Sumatra's Westkust en Benkoelen hadden nog een klein rijstinvoer-over schot van resp. 147 en 250 ton. terwijl Tapanoeli en de Lampoengsche Districten uitvoeroverschotten hadden van resp. 1042 en 2500 ton. De rijstoogst viel in deze gebieden over hel geheel gunstig uit, hoewel in enkele streken (o.a. de negeri Indrapoera in Sumatra's' Westkust. Zuid-Kroë en Moekomoeko in Benkoelen) het gewas veel schade ondervond. Palembang. Ook hier vielen de oogsten over het geheel bevredigend uit, belgeen voor een ded is toe te schrijven aan verstrekking van varkensvergif op groote schaal, waardoor een krachtige bestrijding van ratten en varkens mogelijk LANDBOUW 67 was. Hft Lnvoeroverschot daalde verder tot 4637 ton, tegen 4962 ton in 1935 en 6989 ton in 1934. Tegenover een invoer van 9825 ton (waarvan '. *:259 ton afkomstig van Java) stuud ecu uitvoer van 6188 ton. waarvan 4014 ton naar Java en 1174 ton naar andere Buitengewesten. J)jambi. Hoewel de aanplant bevredigend slaagde, steeg het rijstinvoer overschot tot 12 487 ton, tegen 968Ü ton in 1935. Van den invoer was wederom meer dan 80 % uit het buitenland afkomstig, terwijl 977 ton uit Java werd betrokken. Riouw en Onderhoorigheden, Bangka en Dilliton. In Bangka en Billiton. grootendeels voor voedselverbouw weinig geschikte streken, was het invoer overschot 42 900 ton, tegen 41 014 ton in 1935. De relatief geringe toename zal grootendeels op rekening van de meerdere bij de tinwinniog werkzame koelies mogen worden geschreven. Het rijstinvoeroverschot van üiouw en Onderhoorig heden, waar de rijstoogsten bevredigend uitvielen, bedroeg 22 740 ton. Zoowel in Riouw als op de tineilanden werd weer voornamelijk buitenlandsche rijst ingevoerd. Westerafdeeling van Borneo. Het rijstinvoer-overschot van deze residentie bedroeg 38 428 ton, tegen 30 746 ton in 1935; daarvan steeg de import van rijst uit Java van 417 ton in 1935 tot 7187 ton in 1936. De rijstoogst slaagde meestal vrij goed en kon veelal door tweede gewassen worden aangevuld. De bevolking was op vele plaatsen in verband met de stijging der productenprijzen beter dan vroeger in staat om import-rijst te koopen. Tegen het einde van het jaar werd veel rijst ingevoerd in verband met de verwachte grootere inkomsten in 1937. Zuider- en Oostera)'deeling t>an Borneo. Gedurende 1936 werd in dit gewest 22 843 ton meer ingevoerd dan uitgevoerd, tegen 29 991 ton in 1935, zoodat het invoeroverschot vergeleken bij 1935 belangrijk daalde. De invoer uit het buiten land bedroeg 227 ton, tegen 430 ton in 1935 en 336 ton in 1934; uit Java werd 8816 ton betrokken, doch de grootste hoeveelheid uit Celebes en Onderhoorigheden (13 500 ton). Celebes en Onderhoorigheden. Zuid-Celebes heeft zich in de laatste jaren tot een belangrijk uitvoergebied van rijst ontwikkeld. Terwijl in de jaren vóór 1931 het uitvoerexcedent van Celebes + 15 000 ton per jaar bedroeg, steeg deze hoeveelheid in 1933 tot 28 378 ton, mede door gunstige oogstresultaten. In 1934 bedroeg de uitvoer 41 347 ton tegenover een invoer \an 1508 ton; in 1935 waren die cijfers 37 830 ton en 2864 ton; in 1936 40 518 ton en 4578 ton. De oitvoeroversenotten waren dus resp. 39 839, 34 966 en 35 940 ton. De rijstoogst slaagde over het geheel bevredigend, doch viel in enkele streken tegen. Manttdo. De invoer bedroeg 43 016 ton, tegen 39 144 ton in 1935: de uitvoer was van geenerlei beteekenis (3 ton). Van den invoer in L 986 waren 13 255 ton uit het buitenland afkomstig, 6439 ton van Java en 23 291 ton uit de Buiten gewesten. De met voedselgewassen beplante uitgestrektheid weid uitgebreid, terwijl de productie over het geheel bevredigend uitviel. De hoofdoorzaak van liet toenemen van den rijstinvoer is waarschijnlijk de verbeterde economische toestand, o.a. tengevolge van de betere oopra-markt. Balt en Lombok. Op Bali was liet geoogste oppervlak van sawahpadi ■se, 17M ha. tegen 88825 ba in 1986, op Lombok 87 042 ha, tegen 86862 ha in L 985, In L 936 mislukten op Bali 4881 ba (5 %). en op Lombok 2:!7i2 ha (3 %). De gemiddelde, uit de landrente-proefsnitcijfers berekende opbrengsten per ba waren <>p beide eilanden Lager dan in 1935; op beide eilanden v\as mede daardoor de productie eenige procenten lager dan in 1935. Het op beide eilanden, doch voornamelijk op Bali, geoogste oppervlak van padi-gogo bedroeg 18 602 ha; '21 '290 ha in 1935; de opbrengsten per lia waren ongeveer gelijk aan die van 1935. Het rijstuitvoer-overschoi daalde wederom; liep dit van 1984 op 1935 terug van 31 459 ton tot '21 780 ton. in 1986 werd 1«.) 575 ton meer uit- dan ingevoerd. Hiervan ging 11 096 ton naar bet buitenland en slechts 1186 ton naar Java. DE ECONOMISCHE TOESTAND 68 Timor en Onderhoorigheden. Dit gebied, dat vroeger rijst invoerde (van 1928/31 gemiddeld 2600 ton), voert sinds 1934 rijst uit, namelijk in dit eersl 457 ton, in 1935 2849 ton en in 1936 1365 ton. De oogst resultaten waren over lui algemeen bevredigend. In Midden-Timor, Oóst-Soemba, Oost-Flores en Sawoe vielen de producties echter plaatselijk tegen. Molukken. Sago is op de meeste eilanden van dit gewest hoofd voedsel, doch op de kustplaatsen hebben de goedkoopere rijstsoorten dr sago verdrongen. I 'aai grond en klimaat zich in vele gevallen niet goed voor de rijstcultuur leenen — zoodat de eigen productie moeilijk kan worden opgevoerd — is niet te rhten, dat de rijstinvoeren in dit gebied zullen verminderen. In 1935 bedroeg de invoer van rijst in dit gewest 15 103 ton, een hoeveelheid, welke slechts weinig afwijkt van den gemiddelden invoer gedurende de laatste tien jaren. In 1936 steeg het invoer-overschot evenwel tot 19 204 ton. Mais. De met dit gewas beplante oppervlakte werd op verscheidene pin uitgebreid, o.a. in Celebes. In verscheidene streken leed de aanplant door droogte, overstrooming en andere oorzaken. In het merengebied van Zuid-Celebes vielen de oogsten niet mee, in Djeneponto en Enrekang evenmin. Over het geheel vielen ze in de andere streken bevredigend uit; op evenbedoelde meergronden kwam in het eind van het jaar evenwel geen groote aanplant tot stand, daar dit terrein te laat droog viel. De uitvoer steeg belangrijk ten opzichte van de laatst voorafgegane jaren, namelijk tot 39 600 ton tegen 21200 ton in 1935, 12 000 ton in 1934, 31200 ton in 1933, doch bereikte nog op verre na niet het peil van 1932, in welk jaar niet minder dan 66 200 ton werd uitgevoerd. Op Bali en Lombok — voornamelijk op eerstgenoemd eiland — werden 46 762 ha maïs geoogst, tegen 44 101 ha in 1935. De opbrengsten waren evenals iti 1935 normaal. h. Andere eenjarige gewassen Java en Madoera Knolgewassen Cassave. Dit gewas werd geoogst van 869 616 ha, tegen 788 699 ha in 1935 en 729 758 ha gemiddeld in de periode 1926/35. In 1936 bad 5,7 % van de geoogste uitgestrektheid betrekking op sawahs, 94,3 % op droge gronden; hieruit blijkt dat de uitbreiding op sawahs procentueel iets grooter was dan die op droge gronden. De geoogste uitgestrektheid daalde alleen in Banjoemas, en steeg in de andere residenties in verschillende male. De mislukte uitgestrektheid cassave bedroeg 1513 ha. tegen 3608 ha in 1935 en 2124 ha gemiddeld in de periode 1926/35. In tegenstelling met vorige jaren, was het percentage der aanplantingen met een leeftijd van 7i maand en hooger in elke maand van 1936 kleiner dan in L 935 en het veeljarig gemiddelde, hetgeen wel een duidelijke aanwijzing is voor de helere verkoopbaarheid van liet product in 1936. De opbrengesten van zoowel het Iste als het 2de westmoessongewas op droge gronden waren over het algemeen zeer goed, uitgezonderd in de residenties Priangan, Cheribon, Madioen, Besoeki en Madoera, waar de uitkomsten in vele gevallen minder dan normaal waren. De gemiddelde opbrengst was dan o<>k lieter dan in 1935; zij werd op 86 g/ha versche wortels geschat, tegen 80 g lm in 1935 en SI g/ha gemiddeld in 1926/35. De totale productie van cassave wordt voor 1930 geraamd op 74 808 000 quintalen versche wortels, tegen 63 431 000 quintalen in 1985 en 59124 000 quintalen gemiddeld in 1926/35. In verschillende streken moedigden oasßavemeelfabriekjes dé teell aan; in Priangan verstrekten zij zelf plantmateriaal van hoogproduceerende variëteiten aan de bevolking. Hier en daar werd cassave tusschen overjarige gewassen geplant. LANDBOUW 69 In liet begin van 1936 beetond weinig vraag naar tapiocameel; de prijs daalde midden Februari voor verschillende kwaliteiten meel te Batavia per 100 kv van f 5,26—f 5,91 op eind 1935 tot f 4,694—f 5,42 A. In de tweede helft van Februari en begin Maart was er meer vraag uit China en HongKong, waardoor de prijzen konden stijgen tol E 5,10 — E 6.07, doch daarna trad weer een daling in. In liet derde- kwartaal kwam meer vraag uit Amerika tengevolge van de aldaar aan vele gewassen boegebrachte droogte-schade, waardoor tegen oploopende prijzen meer zaken tot stand kwamen. Vóór de depreciatie van den gulden bedroeg de prijs f 4,69A_; deze steeg daarna eerst met 25 ",,. doch daalde spoedig weer, om tenslotte weer op te Loopen; eind December was de prijs 1 5,664 —f 6,88. Voor de faucy-prodiicteii was de belangstelling geringer. Tot liet midden van 1936 was de tendentie der prijzen, welke ongeveer die van meel volgden, dalend. In het derde kwartaal trad echter een prijsstijging op. welke zich na de depreciatie voortzette, doch in mindere mate dan die van meel. De prijzen bedroegen eind 1935 per 1(X) kg te Batavia voor ïlakes A en seeds A f 8,10 —f 8,50, en voor peark A f 8,50— f 8,91; eind Juni 1986 waren die raap. tot f 6,07—f 6,88 en f 6,48 —f 7,05 gedaald, en voor de depreciatie opgeloopen tot f 6,47-1 —f en f 6,88—f 8,09|. Eind December waren ze reep. f 7.77—f 8,091 en f 8,09| -f 8,50, y.oodat het peil van eind 1935 nou niet werd bereikt. Met inbegrip van den uitvoer van ondernemingsproducten Indroeg de export gedurende 1936 van tapiocameel uit Java 158 864 lon. tegen 100 278 ton in 1935 en 100 191 ton gemiddeld in 1926/35; de export van de fancv-producteii bedroeg 19 150 ton, tegen 15 782 ton in 1986 en 20 852 ton gemiddeid'in 1926 85. In gaplek en gaplekmeel konden in liet begin van 1936 weinig exportzaken tot stand komen, daar er in het binnenland zooveel vraag naar was. dat de binnenlandsche prijzen veelal boven export-pariteit lagen. Spanje, dat in 1935 niet minder dan 89 % van den uitvoer opnam, kondigde 25 Januari een invoer verbod af van voor veevoeder bestemde gaplek; de optredende politieke onrust belemmerde verder het zaken doen met dat land, niettegenstaande een in Jnlï afgekondigde vracht verlaging naar Spanje van f 2 per last van 1200 kg voor afscheep in zakken en van f 7 per last voor afscheep in bulk. De prijzen reageerden vrij sterk op het invoerverbod. Door vraag van Japan kon de markt herhaaldelijk iets oploopen. De Soerabaja-prijs van gaplek. welke in het begin van het jaar f 2,26} bedroeg, steeg na de depreciatie van den gulden van f 1,58 tot f 1,82; aan het eind van 1936 kon die prijs, bij groote omzetten, oploopen tot f 2,43. In gaplek meel ging in de eerste'helft van 1936 zeer weinig om. In Juli kwam er evenwel eenige vraag, die vrij geregeld aanhield en in December nog toenam. De prijs van dit product, welke in het begin van 1936 f 2,59 per 100 kg bedroeg, steeg in de eerste dagen na de depreciatie van f 1,86 tot f 2,11 en bedroeg aan liet eind van 1936 f 2,67. Deze beide producten bereikten dus weer het peil van een jaar tevoren. De uitvoer van gaplek was voor bijna 92 % op Japan gericht, terwijl gaplekmeel voornamelijk naar Europa (Engeland, Denemarken, België, Luxemburg en Noorwegen) ging. De uitvoer van gaplek bedroeg in 1936 46 237 ton, tegen 35 720 ton in 1985 tii '_!'.) 569 ton gemiddeld in 1926/35; van gaplekmeel werd in 1936 uitgevoerd 61 696 ton, tegen 5053 ton in 1935 en 67 798 ton gemiddeld in 1926 85. Bataten. De geoogste uitgestrektheid bedroeg 206 340 ha, tegen 205 014 ha in 1935 en 161 963 ha gemiddeld in 1926/35. Van de geoogste uitgestrektheid in 1936 had 38,8 % betrekking op sawahs en 61,2 % op droge gronden. Er werden, vergeleken bij 1985 en het gemiddelde van 1928/35, meer bataten op droge gronden geplant, en minder op sawahs. De mislukte uitgestrektheid bataten bedroeg in 1936 810 ha. tegen 1158 ha in 1935 en 646 ha gemiddeld in 1926/35. De bataten-productie wordt voor 1936 geschat op 13 166 00U quintalen versche knellen, tegen 13 596 000 quintalen in 1935 en 10 917 000 quintaleu gemiddeld in 1926/35. De gemiddelde opbrengst in L 986 wordt getaxeerd op (il g ha versche knollen. tegen 66 g/ha in 1985 en t>T g, ha gemiddeld in 1926/35. BETREKKINGEN MET lIKT HUITENI.AXI) 7 fee ikening van liet nieuwe agreemenl had 18 November 1936 plaats. Deze nieuwe overeenkomst voorziet in een verlenging van de restrictie voor 5 jaar op vrijwel gelijke voorwaarden als de bestaande regeling. Het tusschen de erbij betrokken Begeeringen geopend overleg terzake van dit agreement werd nog niet beëindigd. Bij E.V. van 8 Febr. 1936 (I. S. n°. 54) werd het export-quotum voor thee voor het licentiejaar 1 April 1936 —1 April 1937 vastgesteld. Het internationaal rubberrestrictie-percentage werd voor het eerste halfjaar 1936 bepaald op 40 en voor het tweede halfjaar op 35. Wijziging van de bijzondere uitvoerheffing op bevolkingsrubber was in het bijzonder in de tweede helft van het jaar in verband met de spanningen op de Londensche markt en de devaluatie van den gulden herhaaldelijk noodig. De wijziging van de internationale rubberrestrictie-overeenkomst in verband met de nadere quota-regeling voor Siazn en India-Burma, vastgelegd in de Lon densche protocollen van 27 Juni 1935 en 22 Mei 1936, werd opgenomen in T. S. 1936 n°. 472. De voorbereiding van de invoering van een nieuw restrictie-stelsel voor den bevolkingsrubber-export op de basis van individueele oogstvergunningen, werd in 1936 voltooid. Het stelsel werd, met ingang van 1 Januari 1937, van toepassing verklaard op de verschillende rubbergewesten en streken bij K.Vn. in I. S. 1936 nos. 674, 675, 676, 677, 678, 679, 680 en 709. Het productiequotum-percentage van tin werd door het internationaal restrietie comité verder verhoogd tot 92jt % voor 1936. De onderhandelingen over de ver lenging van de bestaande overeenkomst na 1936 stagneerden in verband met de met Siam ondervonden moeilijkheden en konden eerst tegen het eind van het jaar bevredigend worden opgelost. Teekening van het agreement had plaats te Brussel op 5 Januari 1937. De nieuwe overeenkomst, welke op een soortgelijke basis als de vorige is opgetrokken, trad met ingang van 1 Januari 1937 voor den duur van 5 jaar in werking. Bij G.B. 17 Febr. 1937 n°. 40 (Jav. Courant n°. 16) werd aangeteekend, dat de Nederlandsch-Indische Begeering zich met het Brusselsche agreement vereenigde. d. Handelsvonrlichiiwj in het buitenland. Besloten werd tot de organisatie van een bureau voor de buitenlandsche handelsvoorlichting, ressorteerend onder het kantoor voor den Handel van het Departement van Economische Zaken. Daarnaast word besloten het instituut van de Indische handelswaarnemers uit te breiden, vooral in de landen rondom de Pacific. De handelswaarnemer in Xuid-Afrika te Durban keerde van zijn post terug, de terugreis benuttend voor een studie van de gebieden van Mozambique en Madagascar; zijn plaats werd voorshands onbezet gelaten. Het nieuwe bureau voor de handelsvoorlichting werkt nauw samen met de Gezantschappen en Consulaire vertegenwoordigers der Nederlanden, in het bijzonder in het Verre Oosten. Mede ter bevordering van deze samenwerking werden eenige nieuw uitgezonden consulaire ambtenaren voor het Verre Oosten gedurende eenigen tijd op het Departement van Economische Zaken te Batavia geplaatst, teneinde zich omtrent de economische positie van Indië en den Indischen export in zijn beteekenis voor de Pacific-landen te oriënteeren. e. Nederlandsch en Nederlandsch-Indisoh informatiebureau te Londen. liesloten werd tot het verleenen van een jaarlijksche subsidie van £,' 1500, met ingang van 1 Juli 1936, aan het te Londen opgerichte Nederlandsch en Neder landsch-Indisch informatiebureau van de Britsene Kamer van Koophandel voor Nederlandsch-lndië. Als vertegenwoordiger van het Departement van Koloniën nam in de Commissie van Toezicht zitting de lieer Prof. J. van Gelderen. ƒ. Dubbele belasting. Op grond van de ordonnantie ter vermijding van dubbele belasting (I. S. 1934 n°. 291) werd Tsjechoslowakije aangewezen als Staat, welke geacht kan worden te voldoen aan het bepaalde in het eerste lid DE KCONOMISCIIK TOESTAND 70 Aardappelen. Dit gewas word geoogst van 13 075 ha, tegen 15 1W ha in 1935 en 10 743 ha gemiddeld in 1926/35. Van de geoogste uitgestrektheid in 1936 had 17,1 % betrekking op sawahs en 82,9 % op droge gronden; uit de/.c cijfers blijkt, dal er meer op sswahs werd geplant dan in 1935 en ook meer dan gemiddeld in 1928/35. Vergeleken bij 1935 werd de cultuur uitgebreid in Pnangan en ingekrompen in de overige belangrijke productie-oentra, vooral in Soerakarta, Malang en i bi. Oorzaak van dezen achteruitgang was vooral hof hevige optreden van ih door Phytophthora infestans veroorzaakte aardappelbladziekte. 1 ><■ totale opbrengst van aardappelen wordt geschat op 595 (Mio quintalen knollen, tegen 628 000 quintalen in 1935 en 825 346 quintalen gemiddeld in 1926/35. De gemiddelde opbrengst in 1930 wordt geraamd op 45 g ha knollen, tegen 50 g/ha in 1985 en 49 g/ha gemiddeld in 1926/35. Andere knolgewassen. In 1936 werd een uitgestrektheid van 120 726 ha andere knolgewassen geoogst, togen 119 956 ha in 1935 en 108 2<>l ha gemiddeld in 1926/35. Van de in 1936 geoogste uitgestrektheid had 4,1 % betrekking op sawahs en 95,9 % op droge gronden; deze cijfers wijken weinig af van die van 1985 en \an de veel jarige gemiddelden. Peulvruchten Aardnoten. De geoogste uitgestrektheid aardnoten bedroeg 22-1 589 ha, tegen 195 17:.! ha in 1935 en 210 459 ha gemiddeld in 1926/35. Van de in 1936 geoogste uitgestrektheid had 41,7 % het rekking op suwahs en .">8,3 % op droge gronden; in 1935 werd naai' verhouding iets minder van de sawahs geoogst, terwijl het gemiddelde cijfer voor de periode 1928/•">■"> voor de sawahs practisch hetzelfde is (42,0 %). In alle voor sawah-aardnoten belangrijke productiegebieden ging de geoogste uitgestrektheid, vergeleken bij 1935, vooruit, het sterkst in Cheribon, Kediri en Terwijl in de meeste voor tcgalan-aardnoten belangrijke streken de cultuur vooruitging, vooral in Bodjonegoro en Jogjakarta, werd de cultuur in Soerakarta iets ingekrompen. In vele gebieden wordt op groote schaal de Blijmziektevrije variëteit Sohwarz n". 21 geplant, waarvan zoowel op de sawahs als op de droge gronden zeer goede opbrengsten zijn verkregen. De opbrengsten van zoowel het tegalan- als het sawahgewaa waren over het algemeen gunstig tot zeer goed en in vele gebieden veel beter dan in 1935. Tn 1936 mislukten 1195 ha aardnoten, tegen 2*::'.) na in 1935 en 1479 ha gemiddeld in de jaren 1926/35. De grootste mislukkingen kwamen voor in Hodjonegoro. De totale aardnotenproductie wordt voor 1936 geraamd op 1 666 00Ü quintalen droog zaad, tegen 1 436 000 quintalen in 1935 en 1 539 000 quintalen gemiddeld in 1926/35. Aan de hand van die cijfers wordt do gemiddelde productie in 1936 getaxeerd op 7,4 g ba droog zaad, tegen 7,4 g/ha in 1935 en 7,3 g/ha gemiddeld in 1926/35. De uitvoer van gepelde aardnoten naai- hel buitenland bedroeg 18 71(i ton, was dus belangrijk grooter dan die in 1935, toen 9111 ton werd geëxporteerd; hij was eveneens grooter dan gemiddeld in 1926/35, in welke periode gemiddeld 18 064 ton werd uitgevoerd. De uitvoer van ongepolde aardnoten bedroeg 2005 ton in L 986, tegen 1367 ton in 1935 en 2510 ton gemiddeld in 1926/35. De uitvoer van aardnotenolie bedroeg 7179 ton, tegen 4925 ton in 1935 en 3206 ton gemiddeld in 1926/35. Kedelee. De geoogste uitgestrektheid kedelee bedroeg 848 482 ha, tegen 306 874 ha in 1935 en 224 852 ha gemiddeld in L 926/85. Van de in 1936 geoogste uitgestrektheid had 82,2 % betrekking op sawahs en 17,8 % op droge gronden; voor 1935 bedroegen deze cijfers resp. 88,2 en 16,8 %, terwijl de LANDBOUW 71 gemiddelden voor de periode 1928/35 resp. 80,0 % en 20,0 % zijn. Gedurende de laatste jaren nam de Bawshcultuur in beteekenis toe, hetgeen aan bet invoer \ irbod en de Buikerrestrictie mort worden toegeschreven. Tn vrijwel alle belangrijke sawahkedelee-gebieden ging de geoogste opper vlakte, vergeleken bij 1935, vooruit, vooral in Japara Rembang en Besoeki, terwijl alleen in Pekalongan Ben zeer geringe achteruitgang viel te constateeren. Ook in de meeste voor tegalan-kedelee belangrijke gebieden breidde zich het oppervlak uit; alleen in Jogjakartn en Japara Rembang werd de cultuur inge krompen. De mislukte uitgestrektheid bedroeg 9670 ha, tegen 7474 ha in 1935 en 4777 ha gemiddeld in 1926/35. Als oorzaken van de mislukkingen werden genoemd te veel regen, droogte, ziekten en plagen. De kedelee-productie wordl voor L 986 op "2 474 000 quintalen droog zaad getaxeerd, tegen '2 027 000 quintalen in 1935 en 1 394 000 quintalen gemiddeld in 1926/35. De gemiddelde opbrengst wordt voor 1936 geschat op 7.2 g/ha droog zaad. tegen 6,6 g/ha in 1935 en 6,2 g ba gemiddeld in 1926 85. Invoer uit het buitenland van dit door bei hooge eiwitgehalte zoo belangrijke \oedingsmiddel vond vrijwel niet plaats, terwijl een uitvoeroverschot van 1760 ton werd bereikt tegen een invoer in 1935 van 1360 ton en 67 023 ton gemiddeld in 1926/35. Andere peulvruchten. Van deze gewassen werd 216 349 ha geoogst, tegen 284 881 ha in 1935 en 220 881 ha gemiddeld in 1926/35. Van de in 1936 geoogste uitgestrektheid had 36,6 % betrekking op Bawahs en 68,4 % op droge gronden; voor 1935 bedroegen deze cijfers resp. 39,7 en 60,3 %, terwijl de gemiddelden voor 1928/35 resp. 43,1 en 56,9 % zijn. Vergeleken bij 1935 vertoonden de streken met de grootste geoogste 1 uitgestrekt hcden van deze peulvruchten meerendeels inkrimping van de cultuur; in Priangan, Soerakarta en Besoeki had echter uitbreiding plaats. De mislukte uitgestrektheid bedroeg 2742 ha, tegen ">f>44 ha in 1935 en 3848 ha gemiddeld in 1926/35. Een van de belangrijkste gewassen van deze groep is kratok (Phaseolus lunatus). Tn 1936 werd van kratokzaad 2937 ton uitgevoerd, tegen .V 270 ton in 1935 on 5039 ton gemiddeld in 1930/35. De uitvoer was wederom praotiscfa geheel voor Japan bestemd. Overige Inlandsche landbouwgewassen Inlandsche tabak. De geoogste uitgestrektheid Inlaudsche tabak bedroeg LBl 809 ha, tegen 147 296 ha in L9Bfi en 168 818 ba gemiddeld in 1926/35. De cultuur van sawah-tabak werd in 1936. vergeleken bij 1935, ingekrompen; 39,1 % van de geoogste uitgestrektheid had betrekking op sawaha en 60,9 " droge gronden, tegen resp. 41,6 en 58,4 % in 1935 en resp. 45,1 en 54,9 % gemiddeld in 1928/35. In alle belangrijke tabaksgebieden werd de cultuur ingekrompen; van de sawahtabaksgebieden het meest in Bodjonegoro en Kedoe en van de tegalan tabaksstreken vooral in Besoeki. Met uitzondering van enkele streken, waar de aamplantingen van de droogte hebben geleden, o. a. in het regentschap Toeban (res. Bodjonegoro) zijn de \ rt'kregen opbrengsten van zoowel het tegalan- als het sawahgewas over hel algemeen normaal tot goed; in vele gevallen zijn de verkregen beschotten beter dan in het vorige seizoen. In 1986 mislukte 2806 ha tabak, tegen 491 ba in 1935 en 2286 ha gemiddeld in 1926/35. Uit het regentschap CJa roet, waar evenals in Bandoeng hel begalan-gewas leed door Blagregens, werden voor kerftabak gemiddelde prijzen gemeld van £26,50 l"l f3O per 100 kg. In Banjoemas was de afzei van garangan-tabak (boven vuur gedroogde Inlands,die 'kerftal.ak ) vrij goed, doch de prijs bleef laag. Opbrengst en kwaliteit DE ECONOMISCHE TOESTAND 72 hiervan waren beter -dan het vorig jaar, doch door harden wind werden de laatste plukken ongunstig beïnvloed. De ondernemingskrosok werd per 100 kg nat blad betaald met + f 1, terwijl voor droge kampongkrosok f 3 tot f 5 werd gegeven. In de bovenlanden van Tegal en Pekalongan wisselde de prijs voor kerftabak van f 29 tot f 81 per 100 kg. Tn Kedoe waren de prijzen voor kerftabak over het geheel zeer laag, waar schijnlijk door den druk van oude voorraden. De prijzen wisselden van f 4,45 tot f 48,58 per 100 kg; in een enkele streek, waar de tabak lichter was. werd tot f 97,15 betaald. Tijdelijk kon door opkoop voor Koedoes de prijs iets stijgen, doch na het vertrek der opkoopers daalde de prijs weer tot het oude niveau. Naar krosok was goede vraag; velen gingen dan ook krosok bereiden. De prijs wisselde van f 1,50 tot f 13 per 100 kg, terwijl krosok van opnieuw uitgeloopen stronken f 2,40 a f 4 opbracht. De tabaksaanplant, welke eenigszins werd ingekrompen, leed hier en daar onder te veel regen. In de residentie Semarang werd in Axnbarawa en Kendal de aanplant inge krompen wegens de lage prijzen. Toch bleef, door een grooten ouden voorraad, het prijsniveau laag. Kerftabak kon iets in prijs oploopen, deze wisselde in den loop van hot jaar van +' f 16 tot f 70 per 100 kg voor de verschillende kwaliteiten. In Salatiga viel de oogst goed uit. Tn Japara/Kembang gaf de tabak een goede opbrengst met redelijke prijzen. Kerftabak Iste soort bracht + f 35 tot f 40 per 100 kg op. in Jogjakarta werd de aanplant sterk ingekrompen. Er weiden goede prijzen betaald, vooral toen er groote vraag kwam van de zijde der strootjesfabrikanten. In Uodjonegoro werd do tabaksaanplant op tegalan ingekrompen, en Leed bij Is door te veel vocht, deels door droogte, terwijl de late aanplant te vroeg unies! worden geplukt. De voor de sigarettenfabrieken bestemde tabak werd voor een deel tot krosok gemaald, de rest werd als groen blad verkocht. De kwaliteit was door regen niet zoo goed als in l'.).'i.">, de prijzen waren evenwel goed, ofschoon ■■ dan in 1935. Voor de krosok liep de prijs uiteen van f 5 tot f 28, voor .ie kwaliteit van f 2,40 tol I' 3,20. Het groene blad werd tegen f 2 a f 4 ver kocht, alles per 100 kg. Van de andere tabak werd veel gekerfd, daar de strootjes industrie veel goedkoope kerf vroeg; de prijs bedroeg ± 1' 7 a i' 8; naar goede kwaliteit wa 1 weinig vraag. De gemiddelde pasarprijzen van kerftabak liepen uiteen van f 12,82 tol f 24,60, die van krosok van ï 2,86 tot i 6,85, alles per 100 kg. Voor de beste kwaliteit Rembang-krosok werd een prijs van E 8 per LOO kg vermeld. Tn Madioen werd de aanplani ingekromp* erband mei de lage prijzen en door het verregenen van vele kweekbedden. Bovendien leed de aanplant door droogte en plagen. De opbrengsten vielen dan ook laag uit. De prijzen waren beter dan in het jaar 1935, behalve voor Virginia-tabak, waarvan de kwaliteit door i minder goed uitviel. Voor kerftabak werden prijzen gemeld van f '.).!() tot f 16,70 per 100 kg. Ook in Kediri werd de aanplani ingekrompen. De oogsi viel minder goed uit, terwijl de bereiding ooi; te weneohen overliet. Door veel regen was het blad minder geschikt voor kerftabak. Ook in Soerabaja werd door de weersomstandigheden meer krosok en minder kerf gemaakt dan gewoonlijk. De kwaliteit viel goed uil. Op Madoers was de opbrengst van de tabak normaal. Voor kerftabak werden prijzen gemeld van fB,lO tot f 27,53 per 100 kg; voor oude kerftabak tot l 12.10. terwijl krosok van f 4,86 tot f 11,33 opbracht. In Loemadjang mislukten vele kweekbedden. De oogsi viel vrij goed uit, doch door opkoopconcurrentie werd veelal te vroeg geplukt, hetgeen afbreuk deed aan de kwaliteit. 1).. lalere oogst was evenwel over het geheel van goede kwaliteit. Veel naoogsttabak werd als boom geoogst. De vermelde opkoopprijzen hiervan wisselden tusschen f 1,40 en I' 4,TH) per 1100 boornen, al naar kwaliteit, en ver toonden in het laatsl van lat sei/.nr een daling. De naoogstkroeok bracht per Kin kg f 6 tot f 18 op, terwijl voor kerftabak prijzen van f 20 tot f 22 werden vermeld. In Besoc-ki kreeg de róóroogsttabak veel regen en had daardoor meer een LANDBOUW 73 naoogstkarakter. De kwaliteit was matig. De naoogsttabak was goed beregend en mede daardoor van betere kwaliteit dan liet vorig jaar. Door te veel regen mis lukte echter een deel van den aanplant. Zoowel buiten als op de markten te Kasemek en Nangkaan werd veel opgekocht, waarbij de goede kwaliteiten behoor lijk werden betaald. Te Nangkaan henen de maandgemiddelden van de krosok prijzen uiteen van f 5,20 —f 12,35, te Kasemek van f 7,10 —f 11,34, terwijl buiten deze mark-ten de prijzen wisselden van f 2 tn( f 21,30, alles per 100 kg. De prijs van kerftabak bedroeg f 4 tot f 34 per 100 kg. De uitvoer naar het buitenland van Java-krosok bedroeg in 1930 25 459 ton, tegen 26 667 ton in 1935 en 36 820 ton gemiddeld in 1926/35. De export van andere Java-tabak (in hoofdzaak Besoeki- en Loemadjang-blad) bedroeg 2047 ton, tegen 2221 ton in 1935 en 4403 ton gemiddeld in 1926/35. In vorenstaande cijfers idi onderneming»tabali van Besoeki begrepen, de Vorstenlanden-tabak echter niet. Volgens liet „Statistisch Overzicht van Sumatra- en Java-tabak" van Dent/, en van der Brugeen bedroeg de gemiddelde prijs voor Besoeki-krosoks op de veilingen in Nederland U-J, et per J- kg (in 193."> gemiddeld 14 et), voor Loema djang-tabak 11 et (1935 15 et), voor Kedoe-tabak 11 et (1935 10 et), voor Banjoemas-tabak 14 et (1935 18 et) en voor Madoera-tabak 12 et. (1935 14 et). Inlandsch suifo niet. Dit gewas werd geoogst van 12 909 ha, tegen 11 507 ha in 1935 en 13 058 ba gemiddeld in 1926/35. Viüi de geoogste uitgestrektheid liad 40,9 % betrekking op Bawahs en 59,1 % op droge . tegen resp. 89,2 en 60,8 %in 1935 en resp. 36,7 en 63,3 % gemiddeld in 1928/85. In alle streken, maar vooral in Madioen op sawahs en in Kediri op droge gronden, vond uitbreiding van den aanplant plaats. Niet alle bevolkingsriet op Java en Madoera wordt tot Inlandsche suiker ver werkt, ongeveer I ;' I deel van den totalen aanplant wordt gewoonlijk bestemd voor „kauwriet" en a's versnapering np de pasars verhandeld, terwijl nog op zeer geringe schaal bevolkingsriet wordt opgekocht door een suikerrabriek in het regentschap Kediri. Naar schatting weid in 1936 ±75% van den totalen aan verwerkt tol [nlandsche suiker. De totale product ie van [nlandsche suiker wordt voor 1936 op 573 959 quintalen geraamd, tegen 550 138 quintalen in 1935 en 540 471 quintalen gemiddeld in 1929/35. Aan de hand van bovenstaande cijfers wordi de gemiddelde opbrengst in 1936 hat op 57,8 ijlia suiker, tegen 02.7 g/ha in 1935 en 60,7 g/ha gemiddeld in 1929/35. De gemiddelde rietopbrengsten in de verschillende gebieden waren /.eer uiteenloopend, in de residenties Boerabaia en Madioen waren de opbrengsten zeer gunstig, doch in Japara/Bembang en Kediri /.eer laag. umin als voor 1935 zijn voor 1936 gegevens beschikbaar betreffende den groothandelsprijs van Inlandsche suiker. In 1936 bedroeg de gemiddelde uitvoer waarde f 3,88 per quintaal, tegen f .'5,19 in 1935. Hieruit blijk! dus, dat de prijzen in 1936 zijn gestegen, welke stijging voornamelijk moet worden toegeschreven aan de depreciatie van den gulden. De uitvoer nam ook een weinig toe en bedroeg 3535 ton, tegen 3613 ton in 1935 en 16 497 ton gemiddeld in 1926/85. Do meerproductie ad 2400 ton ten opzichte van L 985 beeft vooral in de Buitengewesten afzet gevonden. De klein handelsprijs van fabrieksßuiker in 1986 ad 6 d per kati was nog 2 et hooger dan die van [nlandsche suiker, waarvan die prijs in 1935 eveneens 4 et was. Uien. De geoogste uitgestrektheid uien bedroeg 15 953 ha, tegen 17 613 ha in 1935 en 14 655 ha gemiddeld in 1926/35. Van de in 1936 geoogste uitgestrektheid had 47,7 % betrekking op sawahs en 52,3 % op droge gronden; deze cijfers zijn voor sawahs hooger en voor droge gronden lager dan die voor 1935 en dan de veeljarige gemiddelden. Van de gebieden met een belangrijke cultuur van sawah-uien vertoonden Cheribon, Kediri en Pckalongan een vrij sterken achteruitgang, terwijl de cultuur DE ECONOMISCHE TOESTAND 74 in Malang iets vooruitgang. Madoera gaf een inkrimping van de teelt van fcegalan trien te zien, terwijl elders hel geoogste oppervlak «reinig afweek van dal in L 935. De uitvoer van uien naar het buitenland bedroeg 1647 ton, tegen 3465 ton in 1935 en 1873 ton gemiddeld in 1926/35. Lombok. De lombok-eultuur ging in 1936 iets achteruit. Tn totaal werd 78 529 ha geoogst, togen 79 i+4s ha in 1985 en 88 880 ha gemiddeld in 1926/85. De uitvoer van lombok naar het buitenland bedroeg 1949 ton, tegen 1692 ton in 1935 en 1768 ton gemiddeld in 1926/35. Groenten, De in 1936 geoogste uitgestrektheid groenten bedroeg 11 205 hu, tegen 11 391 ha in 1935 en 13 754 ha gemiddeld in 1926/35. Sedert 1930 wordt steeds meer versche kool naar Singapore uitgevoerd. Deze export bedroeg in 1936 2378 ton, tegen 2277 ton in 1935 en 908 ton gemiddeld in 1930/35. De kool was weer voor een belangrijk doel uit de residentie Besoeki afkomstig. De uitvoer van andere versche groenten naai- Singapore steeg even eens een weinig en bedroeg in 1936 68 ton. tegen 51 ton in L 985 en 34 ton gemiddeld in 1926/35. Ook de uilvoer van gedroogde groenten (andere dan uien) is gestegen. Tn 1936 bedroeg die export 1162 ton. tegen 421 ton in 1935 en 2024 ton gemiddeld in 1926/35. Katoen. Van dit gewas werd 13 382 ha geoogst, tegen 10 305 ha in 1935 en 8906 ha gemiddeld in 1926/35. Van de in 1936 geoogste uitgestrektheid had 86,7 % betrekking op sawahs, i 81,1 %in 103.5 en 77,0 % gemiddeld in 1928 85. De katoencultuur op sawahs werd in 1936 belangrijk uitgebreid; hel geoogste areaal op de sawahs was bijna tweemaal zoo groot als dal van 1928. De tegalan cultuur is echter weer kleiner geworden, waardoor het geoogste oppervlak in 1936 het, kleinste was sedert de laatste negen jaren. In Demak en Pati slaagde het vroeg geplante deel goed; de rest van den aanplant kwam echter laat in don grond en had tegen den oogst last van te veel regen, waardoor de kwaliteit verminderde. Voor ruwe katoen werden in het 4do kwartaal opkoopprijzen vermeld van ± f 8,90 —f 9,70 per quintaol, voor ontpitte van +' f 29 per quintaal, welke prijzen hooger waren dan in 1035. Inclusief de ondernemingsproductie bedroeg de uitvoer van ontpitte katoen 687 ton, tegen 1458 ton in 1935 en 682 ton gemiddeld in 1926/35; van niet ontpitte katoen bedroeg de export 60 ton, tegen 61 ton in 1935 en 129 ton gemiddeld in 1926/35. Djarak (Ricinus communis). De geoogste uitgestrektheid djarak bedroeg 15 905 ha, tegen 12 909 ha in 1935 en 11 789 ha gemiddeld in 1926/35. Daar dit gewas gewoonlijk als tusschengewas wordt geplant, is de uitgestrekt heid moeilijk op te geven. Aangezien uit een gehouden enquête is gebleken, dal in vele gevallen te laag gerapporteerd wordt, is de beteekenis van de djarakcultuur belangrijker dan men uit de cijfers betreffende de geoogste uitgestrektheden zou afleiden. In 1936 bedroeg de uitvoer van djarakpitten 4278 ton, tegen 5370 ton in 1935 en 5198 ton gemiddeld in 1926/35. Widjen (Sesammn oriëntale). Van dit gewas werd 16 802 ha geoogst, tegen 16 404 ha in 1935 en 15 464 ha gemiddeld in 1926/35. In 1936 bedroeg de uitvoer van sesam-zaad "2022 ton, tegen 2966 ton in 1935 en 3870 ton gemiddeld in 1926/35. Indigo. De in 1936 geoogste uitgestrektheid indigo bedroeg 1327 ha. tegen 1601 ha in 1935 en 2856 ha gemiddeld in 1926/35. Gierst. In 1936 werd 22 912 ha gierst geoogst, tegen 20 046 ha in 1935 en 15 438 ha gemiddeld in 1926/35. Overige éénjarige lamlliowwgewassen. De. cultuur dezer gewassen werd in het jaar 1936 uitgebreid. De geoogste oppervlakte in 1936 bedroeg 362 269 ha, tegen 341 520 ha in 1935 en 324 485 ha gemiddeld in 1926/35. r.ANDBOUW 75 Brtitengewesten Atjeh en Onderhoorigheden, De vroeg geplante tweede gewassen slaagden meestal bevredigend, doch de laat geplante leden van de droogte. De uien in Meureudoe en Bireuën en de aardappelen in Takengon slaagden over het geheel bevredigend. Tapanoeli. De aanplanl van tweede gewassen werd op vete plaateen verder uitgebreid. Deze gewassen leden door de droogte in Padanglawas, Klein Mandai ling en op Samosir, de uien <>|> dit eiland slaagden echter /.eer goed. In de kool en de inheemsche katjang tanah-soort kwamen vele ziekten voor. Sumatra's Westkust. In verband met een in vele streken bestaand streven om den planttijd van sawahpadi te vervroegen, werd de met tweede gewassen beplante uitgestrektheid daar kleiner; waarschijnlijk waren hierop <><>k oog andere factoren dan de hoogere prijzen der producten van invloed. De opbrengst van deze gewassen was iets boven het. gemiddelde. Palembang. De katoen, waarvan de aanplanl werd uitgebreid', K ;| f een bevre digende opbrengst. l>e oogsi werd geschai op 2500 a .'S(M)O ton ruwe katoen. In het 3de kwartaal daalde de prijs sterk tengevolge van een verhooging van de vracht naar Japan, waarheen practisch alle Palembang-katoen gaat. Daar de katoen ter plaat si ■ nog niet kon worden gezuiverd en geperst, kwam dit neer oj) een ver hooging van + I ■'! per 1 ch > kg. Na de depreoiatie van den gulden liep de prijs te Palcmbang sterk op (van omstreeks £5,70 per 100 k» tot ruim f 9 in December). De opkoopprijzen in liet binnenland wisselden daarduor zeer, en liepen uiteen van omstreeks E 8,50 tut E 7,50 per quintaal. Benkoelen. De aanplant van tweede gewassen werd uitgebreid. Riouw en Onderhoorigheden. Dank /.ij aanmoediging van de zijde van bel Binnenlandse!] Bestuur gaf de bevolking ook hier uitbreiding aan de teelt van tweede gewassen. WcstcrafdceliiK/ van Borneo. in verschillende streken werd de aanplant van tweede gewassen uitgebreid, vooral oassave, welk gewas veelal goed slaagde. Zuidcr- en Oosterafdceling van Bomen. Ook hier werd een grootere aanplant van tweede gewassen in den grond gebracht. Celebes en Onderhoorigheden. De aanplanl van tweede gewassen werd op vele plaatsen sterk uitgebreid, vooral van cassave, o. a. in Bone en Wadjo. De opbrengst was in het algemeen bevredigend; in Goa mislukte katjang-idjoe door te veel regen, terwijl op Moena de bataten door droogte klein bleven. Bali en Lombok. Op Bali waren de geoogste arealen aardnoten en tabak kleiner dan in 1935, die van cassave, bataten en kedelee echter grooter. Op Lombok werden meer bataten en kedelee geoogst dan in 1935. Op beide eilanden waren de opbrengsten der tweede gewassen over het algemeen bevredigend. c. Ooft liet. vervoer van djeroeka per Siantsspoor in Oost-Java bedroeg in 193(5 1189 ton. De mangga-oogst in hetzelfde gebied was in 1936 geringer dan in 1935; dit werd weerspiegeld in de hoeveelheid mangga, welke de Staatsspoor in Oost- Java vervoerde (1519 ton in 1936, tegen 2990 ton in 1985). Ook in de residentie Cheribon viel de mangga-oogst tegen, doordal de bloei mislukte tengevolge van de vele regenbuien, die in het begin van den oostmoesson vielen. Door de ver schillende vervoersmiddelen werden uit deze residentie 6274 ton vruchten ver- DE ECONOMISCIIF, TnKSTAND 76 voerd, tegen 10 125 ton in 1035. Een strike achteruitgang was in lui spoor- en autobusvervoer merkbaar; minder achteruit ging liet vervoer naai Singapore. De productie van kesemek en djeroek bij Garoet was in L 986 iets beter dan in 1935; de per Staatsspoor vervoerde hoeveelheid vruchten steeg van 1905 ton in 1935 tot 2127 ton in L 986. In de Ommelanden van Batavie werd per Staatsspoor in lit.'id 10 264 lon vruchten verzonden, tegen 13 250 ton in 1935. Ook de uitvin- van vruchten \ia Tandjoengpriok naar Singapore daalde van 566 lon in 1988 toi iss fcon in 1986. Door een misoogst van pisangs in West-Australiö kon ondanks de hooge invoerrechten de export van pisangs uit Banjoewangi naar dat gebied iets stijgen, namelijk van 1427 ton tol 1717 ion. De manggistan-oogsi in de omgeving van Poerworedjo was in 1936 aanzienlijk minder dan in 1935, doch dr prijzen waren veel gunstiger, zoodal 1936 in financieel Opzichi heter was dan 1935. d. Ondernemingssuiker In de grootte van het geoogste ondernemingssuikerareaal in 1986 kwam nog de zware restrictie tot uitdrukking. In 1935 brachten 45 ondernemingen voor oogst 1936 een maalriet-aanplant in den grond tol een totaal oppervlakte van 35 572 ha; hiervan werd 4 529 691 ton maalriet verkregen. De oogst 1936 werd op 37 fabrieken vermalen. De Buikerproductie bedroeg 592 082 ton telquel of, om gerekend tot kristalsuiker, 574 710 ton. een kleine vooruitgang dus ten aanzien van 1935. Omtrent oogst -1936 vermeldt het algemeen Buikersyndicaat, dat deze in 1935 onder gunstige omstandigheden in den grond kwam; sinds September was het moessonverloop echter voor den groei en voor de algerneene ontwikkeling minder gunstig, met een lager Buikerrendement tot gevolg. Volgens hei Proef station voor de Java-Suikerindustrie bedroeg de gemiddelde rietproductie in 1986 1384 quintalen per bruto ha en in 1935 1398 g/ha. mei een gemiddelde suiker productie in 1936 van 160,51 quintalen kristal per bruto ha, tegen in 1985 173,04 g/ha; hel Buikerrendement liep van 12,88% in 193;") terug tot 11,60% in 1936. De Buikeruitvoer in L9S6 was de Laagste sinds het begin van deze eeuw en bedroeg 880 515 ton telquel, tegen 1 («i 111 ion in 1935 en 1 089 248 tos in 1984. Voor oogst-1987 (dus aanplant 1986) Hel de internationale Buikerpositie zich belangrijk beter aan/.ien, zoodat 85 710 ha maalriet in den grond werd gebracht door 81 ondernemingen. In Januari 1936 kwam de voor de suikerindustrie zoo belangrijke suiker wetgeving toi stand. Hiermede weid rriei alleen de beheerschte verkoop door middel van de Wdeiiandseli- 1 ndiselie Vereeniging voor den Afzet van Suiker (N.1.V.A.5.) bestendigd, maai' tevens werd de productie dwingend geregeld door jaarlijksche vaststelling van den toelaatbaren volgens evenredige verdeeling (voor den oogst 1937 vastgesteld op 1 400 000 ton; zie I- S. 1936 n°. 44). Het behoeft geen betoog, dat door een uitbreiding van den aanplant van 50 138 ha ten opzichte van i'A'!."> een belangrijk hooger geldbedrag aan Loonen, grondhuren en betaling van leveringen onderde bevolking werd gebracht, volgens taxatie 25,5 millioen gulden ten behoeve van liet oogstjaar 1987, tegen 10,9 mil lioen voor oogstjaar 1930 en 128,7 millioen gemiddeld voor de oogstjaren HC27 :;(| Beteekcnde in 1986 de uitbreiding van de suikerindustrie voor de bevolking een belangrijke economische verbetering in vergelijking mei 1985, voor de industrie zelve bracht liet kalenderjaar L 986 nog geen financieel voordeel, omdat de gemid delde prijs van bet product slechts weinig boven die van 1935 uil kwam. De instructie voor het llegeeriiigseoinmissariaai van de N.I.V.A.S. is opgenomen in Bh. n°. 13625. e. Ondern cmi n g btab a k In 1936 rapporteerden 80 ondernemingen een eigen tabaksaanplant. Bet aantal ondernemingen zonder eigen aanplant (de zuivere opkoopondernemingi welke in 1936 gewerkt hebben, bedroeg 54, alle u[> Java gelegen. In de Laatst* LANDBOUW 77 categorie zijn niet opgenomen de vele Chineesche opkoopei's, vooral in Midden- Java, die buiten de statistiek vallen. In de Jiuitengewesten bedroeg het aantal ondernemingen met eigen aanplant 46 (uitsluitend ter Oostkust van Sumatra gelegen). Na een sterke inkrimping van den aanplant in de laatste jaren geeft 1936 voor de Deli-ondernemingen weer een uitbreiding van ongeveer 8 % ten aanzien van 1935 te zien. De oogst slaagde echter minder goed, daar de meeste onder nemingen van de droogte te lijden hadden. De aanplant en productie van de ondernemingen in de Vorstenlanden waren in 1936 vrijwel gelijk aan die van 1935, hetgeen nog steeds een inkrimping beteekent van ■ + 22 % van de normale productie. De kwaliteit Vorstenlandsche tabak werd beter geacht dan in 1935; in Besoeki was het beschot grooter. De bladtabakproductie is toegenomen, de productie' van krosok echter verminderde. Ook hier bedroeg- de inkrimping nog + 30 % van de normale productie. De totale oppervlakte, waarop door de ondernemingen in eigen beheer tabak werd geoogst bedroeg 38 423 ha, tegen 37 908 ha in 1935. De oppervlakte voor de Oostkust van Sumatra, Oost-Java, Soerakarta en Jogjakarta was in 1986 respectievelijk 12 415, 19 341, 5359 en 415 ha. fn totaal werd door de ondernemingen op Java geproduceerd, met inbegrip van den bekenden opkoop, 14 726 ton bladtabak (14 215 ton van eigen aanplant ■ i 611 ton uit opkoop) en 17 124 ton krosok (8819 ton van eigen aanplant en 8306 ton uit opkoop). De productie Deli-blad bedroeg 13 712 ton. De uitvoer in 1936, welke uiteraard voornamelijk de oogst 1935 betreft, bedroeg 11 465 ton Deli-bladtabak en 11 396 ton bladtabak en 25 45S ton krosok afkomstig van Java. De krosok-uitvoer omvat zoowel bevolkings- als onder n-mingsproduct. Het gedeelte afkomstig van door ondernemingen in eigen beheer geplante gronden bedraagt ± 10 000 ton. ƒ. Eubber Voor do rubbercultuur heeft het internationale restrictie-schema in 1930 veel profijt opgeleverd. Teneinde tegemoet te komen aan de dreigende rubberschaarschte en de ver ontrustende prijsstijging te remmen, heeft het International liubber Begulation Committee het internationaal restrictiepercentage geleidelijk verlaagd: het aan vankeiijk voor het eerste halfjaar 1937 op 30 vastgestelde percentage werd op 15 December verlaagd tot 25 voor het eerste en 20 voor het tweede kwartaal; voor het tweede halfjaar is het percentage vastgesteld op 10. Deze geleidelijke verlaging houdt verband met het feit, dat de ondernemingen, voornamelijk die, welke mot import-werkkrachten moeten arbeiden (Malakka, Ceylon, Sumatra), haar productie slechts geleidelijk kunnen opvoeren. De positie van de ondernemingscultuur is sinds de depreciatie van den gulden belangrijk verbeterd. De gemiddelde internationale restrictie van % in 1936 werkte uit op een interne restrictie van + 40 %. Wel zijn door deze vrij z. oogstbeperkingen de kostprijzen gestegen, de inkomsten zijn echter, dank zij prijsstijging en depreciatie, voldoende toegenomen om de cultuur weer op winst gevende basis te stellen. Meer en meer kon men overgaan tot beter onderhoud van den aanplant, terwijl vrij druk gebruik werd gemaakt van het recht van herplanten teneinde tot een hoogwaardiger rubberbestand te komen. De Buiten gewesten begonnen in toenemende mate werkvolk van Java aan te trekken. Het aantal ondernemingen van de eerste groep (volgens de restrictieregeling voornamelijk ondernemingsbedrijven) bedroeg einde 1936 1207 (700 op Java. 398 op Sumatra en 109 in de overige Buitengewesten) met een hevea-aanplant van 595,77 ha. Deze aanplant bestond uit •182 150 ha zaailingen, 112 352 ha oculaties en 101 275 ha gemengd (omgerekend 56 L7B ba zaailingen en 45 097 ha ooulaties), terwijl bovendien 5318 ha verwaarloosde aanplant bekend was. Daarnaast werd 3518 ha andere rubbersoorten (ficus, manihot Glaziovii en Castilloa) gerapporteerd ,welke volgens de bepalingen onder de restrictie vallen. De totale rubberaanplant van de Iste groep kan einde 1936 derhalve op 804 613 ha gesteld worden (waarnevens nog 1044 ha kweekbedden). DE ECONOMISCHE TOESTAND 78 De productie van de ondernemingen Iste groep beliep in 1936 160 330 ton droge rubber, tegen 153 092 ton in 1935. Om reeds genoemde reden moest gedurende 1936 nog een vrij groote oppervlakte buiten tap gehouden worden en wel in procenten van den tapbaren aanplant : Uit deze cijfers blijkt, dat ofschoon in 1936 het gemiddelde percentage nog iets hooger was dan in 1935, de bedrijvigheid op de ondernemingen gedurende 1936 geleidelijk grooter werd. Voor de 2de groep ondernemingen (bevolkingsrubber op Java) waren in 1936 18 832 tuinen geregistreerd met 7 956 419 boomen, waarvan 4 839 351 tapbaar. Voor de bevolkingsrubber in de Buitengewesten bleef voor 1936 als restrictie maatregel de heffing van een bijzonder uitvoerrecht gehandhaafd, behalve in Eiiouw (Vrijgebied), Bangka en Onderhoorigheden, Oostkust van Sumatra (zonder Bengkalis), Atjeh en Onderhoorigheden en Tapanoeli waar individueele restrictie reeds in 1935 was ingevoerd. De toepassing van de restrictie op de bevolkingscultuur heeft in 1936 minder moeilijkheden gegeven dan in 1935. De verhooging van het Nederlandsch-Indische quotum, die geheel aan de bevolkingsrubber ten goede is gebracht, heeft iets meer speelruimte gegeven bij de hanteering van het bijzonder uitvoerrecht. Bovendien was met dit systeem langzamerhand meer ervaring gekregen, zoodat men —in meerdere mate dan in 1935 - — de marktschommelingen op den voet heeft kunnen volgen en daardoor de binnenlandsche prijzen op het gewenschte peil heeft kunnen houden. Toch vonden in het midden van het jaar nog een paar belangrijke overschrijdingen der maandquota plaats. Door een verhooging van het bijzonder uitvoerrecht en dus door een verder omlaagdrukken der binnen landprijzen heeft men de situatie spoedig wederom in de hand gekregen. Het eindresultaat is geweest, dat de uitvoer van bevolkingsrubber bijna 2000 ton beneden het uitvoerquotum is gebleven. Dit is slechts mogelijk geweest door het bijzonder uitvoerrecht tot groote hoogte op te voeren; speciaal sinds de depreciatie van den gulden is het verschil tusschen wereldmarktprijs en binnen landprijs zeer groot geweest. In het begin van het jaar bedroeg het recht 29 cent per kg; langzamerhand werd het verhoogd, tot het op 2 Augustus op 37 cent werd gebracht. De depreciatie noopte op 80 September tol een rechtverhooging tot 47 cent. Wederom volgde een reeks van wijzigingen, tot op 8 December recht van 59 cent was bereikt. Tenslotte werd op 15 December het recht verlaagd 11 I 57 cent. De vervanging van het stelsel van bijzonder uitvoerrecht door een stelsel van individueele restrictie is dan ook steeds meer urgent geworden. Het geheele jaar 1936 is met veel kracht aan de voorbereiding van dit stelsel gewerkt door het doorvoeren van een registratie van bei geheele bevolkingsrubberbezit. Door + 150 brigades is op de/.o wij/.c het bezit opgenomen van f 790 000 eigenaren van rubbertuinen met ± 5N2 millioen rubberl men, waarbij tevens aanteekening werd Behouden van het al dan niet tapbaar es zijn der boomen, den leeftijd, liet plantverband en de classificatie per tuin. Dit veel omvattende werk, onder leiding van de ambtenaren van bet Binnenlandsch Bestuur in de Buitenge wee ten, heeft bel mogelijk gemaakt met ingang van 1 Januari 1987 de geheele bevolkingsrubbercultuur aan een individueele restrictie regeling te onderwerpen. Nadat de registratie van het rubberbezit was gereed gekomen, is men soo spoedig mogelijk overgegaan tot een berekening van HÄ« grootte der oogatver- LANDBOUW 79 gunningen. Daarvoor was allereerst Qoodig, hei basis-quotum van bevolkings rubber te vordeeleu over de verschillende rubbergewesten. Voor deze verdeeling werd als grondslag genomen de rubberuitvoer uil deze gewesten in de jaren 1933 t/m 1985, mrt inachtneming van enkele kleine correcties \<xjr in terge westelijk \ erkeer. Voor de berekening van de individueele basisproducties werd LÜtgegaan \,-m het aantal tapbare getapte boomen per tuinbezitter, vermeerderd met het ge corrigeerde aantal tapbare-niet-getapte boomen; de correctie-factor, welke hiervoor werd aangebracht, bedroeg voor alle gewesten |. met uitzondering van de Zuider en Oosterafdeeling van Borneo, waar zij op 1, 10 weid gesteld. Het op deze wijze na correctie per tuineigenaar gevonden aantal boomen werd vermenigvuldigd met een plantverbandcorrcctief en een klassencorrectief, waarvan de grootte werd afgeleid uit de voorloopige uitkomsten van 850 proeftappingen, verspreid over alle rubbergewesten. Door de aldus per tuinbezitter gevonden aantallen, .eenheids boomen" per gewest samen te tellen en te deelen op den gewestelijken grondslag werd voor elk gewest de waaide per eenheidsboom gevonden. Door vermenig vuldiging van het aantal eenheidsboomen per tuinbezitter met de waarde per eenheidsboom werd de individueele basisproductie vastgesteld, waarop het inter nationaal restrictie-percentage kan worden toegepast. Deze berekeningen kwamen tijdig gereed om geen stagnatie te doen ontstaan in de verstrekking der oogstvergunningen. Voor het eerste kwartaal zijn deze oogstverguiiningen centraal uitgeschreven te Batavia, op het Kantoor voor de Bovolkingsrubberregistratie. Daarna is dit kantoor naar de verschillende gewesten gesplitst en gedecentraliseerd op de rubbergewesten, zoodut thans elk rubber gewest over zijn eigen licentiekantoor beschikt. Nog enkele cijfers over de bevolkingsrubbercultuur volgen hieronder. Er werden 7.5, s 488 tuinbezitters geregistreerd met een totaal aantal rubberboomen van 582 365 725, waarvan 441 717 944 tapbaar (getapt 232 374 010, niet getapt 209 343 934 en 140 647 781 niet-tapbaar). Aan de hand van het opgegeven plantverband werd de oppervlakte bevolkings rubber op 681 187 ha geraamd. Daarbij kwam vast te staan, dat Palembang, de Westerafdeeling en de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo in volgorde van grootte de belangrijkste bevolkingsrubbercentra zijn. Het aantal tuinbezitters is echter in de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo het grootst. De door het „International Rubber Kegulation Committee" vastgestelde hii \oerpercentages bedroegen voor het Iste en 2de kwartaal 1936 60 %, voor het 3de en 4de kwartaal 65 % of gemiddeld 62,5 % over 12 maanden. Het voor het restrictiejaar 1936 toegestane exportquotum voor Nederlandsch-Indië kwam daar mede op 317 500 ton, waarvan 164 026 ton toeviel aan de ondernemingsrubber Iste en 2de groep en 153 474 ton aan de bevolkingsrubber. De totale ondernemingsstandaardproductie 1936 bedroeg 275 409 525 kg waarvan 271 342 251 kg voor de Iste groep en 4 067 274 kg voor de 2de groep. Aangezien het toegestane exportquotum voor de ondernemingsrubber ad Kil 026 ton belangrijk beneden het totaal der standaardproducties ad 275 410 ton ligt, zagen de ondernemingen zich een toewijzingspercentage van 59,6 % voor liet geheele jaar 1936 toegekend. Zulks beteekent dat het interne restrictie percentage voor Nederlandsch-Indië 40,4 % bedroeg tegenover een internationaal ivstrictie-percentage van 37,5 %. Hoewel door Nederlandsch-Indië het uitvoerquotum in 1935 werd over schreden, werd dit meerdere niet in mindering gebracht van het uitvoerquotum I.t.iii. Er was derhalve geen carry-over 1935/36. De uitvoer van Nederlandsen- Indië ten laste van het restrictiejaar 1936 bedroeg 315 609 ton droge rubber, zoodal de uitvoer L 923 ton beneden het quotum bleef. De ondernemingen Iste en 2de groep bleven met een uitvoer ten laste van het ivstrictiejaar 1936 van 163 983 ton. 48 ton beneden den hun toegestanen uitvoer. De uitvoer van bevoüringwubber ten laste van I.»:!<■> a<l 151626 ton bedroeg LB7B ton minder dan was toegestaan. I), werkelijk in dé kalenderjaren uitgevoerde droge rubber (alle groepen) volgt hieronder. DE STAATKUNDIGE TOESTAND 8 van art. 6 dier ordonnantie (zie I. S. 1936 n°. 67). Publicatie van de notawisseling tusschen den Nederlandsen en Gezant te Weenen en het Oostenrijksche Ministerie van Buitenlandsche Zaken, ter vervanging van de in I. S. 1935 n°. 323 opgenomen nota's, had plaats in I. S. 1936 n°. 235. g. Internationaal Landbouwinstituut te Rome. Door de Indische Begeering werd medewerking verleend aan het streven van het Bestuur van het Inter nationaal Landbouw Instituut te Rome, tot vorming van een pensioenfonds voor den op het Instituut werkzamen staf, door een storting in eens ten bedrage van f 1000, zijnde 50 % van de jaarlijksche bijdrage aan het Instituut. De vertegenwoordiging van Neder]andsch-Indië tijdens de zittingen en bestuurs vergaderingen van het Instituut gedurende 1936 bleef opgedragen aan den gedele geerde voor Nederland en Nederlandsch-Indië, Dr. J. J. L. van Rijn. h. Scheepvaart. De in December 1934 afgebroken besprekingen over het scheepvaartvervoer tusschen Indië en Japan, welke besprekingen een onderdeel vormden van de algemeene onderhandelingen, tusschen beide landen geopend (vgl. Indisch Verslag over 1934, blz. 6), werden in Februari 1935 te Kobe voort gezet tusschen vertegenwoordigers van de betrokken scheepvaartmaatschappijen. De voortgezette onderhandelingen leidden in Juni 1936 tot overeenstemming tusschen de vertegenwoordigers van de Java-China-Japan-lijn ter eene en den Directeur der Nanyo Kaiun Kabushiki Kaisha, den heer Terai, ter andere zijde; een overeenkomst tusschen beide groepen trad in werking met ingang van 1 Juli 1936, voor den duur van 3 jaar, en bevatte o. m. voor de Indische en Japansche aandeelen in de vaart op Indië een voor beide partijen bevredigende regeling. Een nieuwe regeling van het Nederlandsch-Indisch scheepvaart- en haven regiem kwam tot stand, berustend op het beginsel van openstelling van een aanlal bepaaldelijk aangewezen zeehavens voor den buitenlandschen handel voor zee schepen, varende onder de vlag van Staten met welke het Koninkrijk der Neder landen in vriendschap is, en reserveering van de vaart op de overige havens (kustplaatsen) voor de scheepvaart onder Nederlandsche vlag, alsmede op voor behoud van de kustvaart aan de Nederlandsche vlag. De Indische Regeering is echter bevoegd bepaalde kustplaatsen en bepaalde kustvaart-trajecten open te stellen voor schepen onder vreemde vlag, eventueel slechts voor het vervoer van bepaalde goederen. De nieuwe tekst van art. IS4 der Indische Staatsregeling, de Indische scheep vaartwet 1936 en de wijziging van de Nederlandsche scheepvaartwet 1850 werden afgekondigd in I. S. 1936 nos. 699 t/m 701. Uitvoeringsvoorzieningen van de Indische scheepvaartwet 1936 werden getroffen bij R.V. van 28 Dec. 1936 (I. S. n°. 703, „scheepvaartverordening 1936"). Openstelling voor den buitenlandschen handel voor verschillende kustplaatsen had plaats bij R.V. van denzelfden datum (I.S. n°. 704). Bij R.V. in I. S. 1936 n°. 705 werden eenige dispensaties ver leend van het in de Indische scheepvaartwet 1936 gesteld vlagvereischte voor kustvaart. Eon verdere delegatie van bevoegdheid inzake de openstelling van kustplaatsen aan den Commandant der Zeemacht had plaats bij G.B. 28 Dec. 1936 n°. 6 (I. S. n°. 706). Bij Ord. in I. S. 1936 n°. 702 werden de rechten ordonnantie, de petroleumaccijnsregeling, de statistiekrecht-ordonnantie en het algemeen goederengeldreglement gewijzigd in verband met de nieuwe scheepvaart bepalingen. Het geheel der regelingen trad in werking met ingang van 1 Februari 1937 (K. Bn. 15 Jan. 1937, N. S. nos. 980, 981, 982; I. S. nos. 20, 21 en 22). i. Post-enradioverkcer. Op grond van het „Internationaal Postbesluit 1934" (I. S. 1934 n°. 754) werd een nieuwe regeling tusschen de betrokken post administraties van Nederlandsoh-Indië en India getroffen nopens een recht streekschen postwisseldienst fcusschen beide gebieden (I. S. 1936 n°. 118). Op de van 19 tot en met 26 October 1936 te Warschau gehouden vijfde bijeen komst van het Internationaal Raadgevend Telegraaf Comité (Commission consul tative internationale télégraphique) was Nederlandsch-Indië vertegenwoordigd door Ir. C. Hillen, hoofd van den Post-, Telegraaf- en Telefoondienst. DE ECONOMISCHE TOESTAND 80 Bij den uitvoer van bevolkingsrubber doet zich het belangrijke verschijnsel voor, dat een sterke verschuiving naar het droge product plaats vindt. Bedroeg vóór de restrictie de uitvoer van droog en nat product respectievelijk + 17 en 83 %, in 1935 waren deze percentages reeds 62,8 en 37,2 % en in 1936 84,6 en 15,4 %. Dit verschijnsel is voor een belangrijk deel een direct gevolg van de heffing van het bijzonder uitvoerrecht. Anderzijds wordt door de Ivegeering voor de toekomst doelbewust aangestuurd op uil breiding van herbereidingsfabrieken en bevolkings installaties, teneinde zooveel mogelijk de verwerking tot droge rubber in eigen land te houden. g. Koffie Teneinde de noodlijdende koffiecultuur tegemoet te komen, zijn steunmaat regelen in voorbereiding genomen. Toen echter tengevolge van de depreciatie van den gulden do koffieprijzen wederom opliepen, is van steun afgezien. In 1936 rapporteerden 437 ondernemingen een koffie-aanplant tot een opper vlakte van 112 696 ha. In vergelijking met 1935 ging de aanplant met 7737 ha achteruit. Vele ondernemingen zijn overgegaan tot uitkappen van de koffie tusschen den hevea-aanplant, dan wel tot algeheele afschrijving van de koffie. Ook de productie van de ondernemingen liep lenig en bedroeg in 1936 50 383 ton. De bevolkingskoffie op Java bleef stationnair met over het algemeen onbe vredigende resultaten. In de Buitengewesten ging als gevolg van de prijsstijging in de tweede helft van het jaar de bevolking weer meer aandacht besteden aan de koffiecultuur. o. a. in Atjeh en Benkoelen. Verwaarloosde tuinen werden beter onderhouden, ook kwamen uitbreidingen tot stand. De oogsten slaagden bevredigend tot goed. Opvallend was de zeer vergroote uitvoer van bevolkingskoffie; het bevolkings aandeel in de totale uitgevoerde hoeveelheid koffie steeg van 66 % in 1935 tot 77 % in 1936. De totale uitvoer van zoowel ondernemings- als bevolkingskoffie bedroeg in 1936, exclusief Timor-koffie, 94 306 ton (lava en .Madoera 30 894, Buiten gewesten 63 912), tegen 80 708 ton in 1935 (.lava en Madoera 28 117 en Buiten gewesten 52 651). Bij Ord. van 6 Mei 1936 (I. S. n°. 215) zijn maatregelen getroffen ter voor koming van ongewenschlen uitvoer van plantmateriaai van koffie uit Neder landsch-Indië. h. Thee De theecultuur kon zich in 1936 verheugen in stijgende prijzen, zoodat de uitkomsten zeer bevredigend waren. Hel internationale restrictie-percentage was zoowel voor de restrictie-periode 1935 — 86 als 1036—37 17,5 %. Doordat het totaal van de standaardproducties ver boven het uitvoerquotum ligt, zagen de ondernemingen zich voor de periode 1935/36 een intern restrictie-percentage opgelegd van 41,46 % en in de periode 1930/37 van 43,21 %. De bedrijvigheid in de ondernemingsthee-cultuur bleef derhalve onveranderd. Bij de restrictie op de bevolkingscultuur is het z.g. Kingma-stelsel over de geheele linie ingevoerd, waarbij de totale npkoophoeveelheid zoo billijk mogelijk Rubberuitvoer (in tonnen van 1000 kg) LANDBOUW 81 over alle bladproducten wordt verdeeld en waardoor ieder tot afzet van een redelijk gedeelte van zijn bladproductie tegen redelijke prijzen in de gelegenheid is gesteld. Het stelsel bleek zeer bevredigend te werken. De practische moeilijk heden, welke zich voordeden, konden meestentijds spoedig worden overwonnen. Teneinde te bewerkstelligen, dat de vermeerdering der geldelijke inkomsten, die de ondernemingen door de depreciatie van den gulden genoten, ook dadelijk aan de bevolking ten goede zou komen, zijn de redelijke opkoopprijzen voor October evenredig met de stijging der theeprijzen verhoogd. De gemiddelde opkoopprijzen van bevolkingsblad schommelden gedurende de eerste 9 maanden van 1936 om een peil van 5,50 a 5,60 cent per kg en stegen in het laatste kwartaal tot 7,34 cent. Aantal ondernemingen, aanplant en productie verschilden niet veel met het vorig jaar en bedroegen respectievelijk 332, 138 750 ha en 75 581 ton droge thee (waarvan opkoop 13 260 ton); slechts de productie steeg eenigermate. Het gedeelte van de productie uit opkoop van bevolking en klein-landbouwers ver anderde echter niet, al werd voor dien opkoop een belangrijk hooger bedrag betaald. In 1936 werd 57 356 095 kg nat blad opgekocht voor 3 460 984 gulden, tegen 56 700 593 kg nat blad in 1935 voor 2 864 860 gulden, hetgeen neerkomt op een gemiddelde prijs van 6,03 cent per kg nat blad in 1936, tegen 5,05 cent in 1935. De geldelijke inkomsten van de bevolkingstheecultuur waren derhalve merk baar beter, hetgeen ten goede kwam aan het onderhoud der tuinen. De uitvoer ten laste van het restrictiejaar 1936/37 bleef 4516 kg beneden het toegestane exportquotum van 64 962 000 kg. i. Kma Het ondernemingskina-areaal in 1936 van 17 365 ha, voorkomende op 109 ondernemingen, bleef vrijwel gelijk aan het vorig jaar. De bastproductie kwam op 9879 ton (Java 9155 ton, Buitengewesten 724 ton), tegen 8607 ton in 1935 (Java 7100 ton, Buitengewesten 1507 ton). De officieele kinineprijs bleef ongewijzigd. De depreciatie van den gulden had tot gevolg, dat voor de tegen buitenlandsche valuta of op goudbasis ver kochte partijen een grooter bedrag in guldens werd ontvangen dan voordien. De kinacultuur kan op een bevredigend jaar terugzien. Groote contractueele leveringen vonden tegen gereduceerde prijzen plaats. De afzet van kinine is de laatste jaren toegenomen; een geringe verzachting van de restrictie kon daarom worden toegelaten. Overigens is de toestand nog niet van dien aard, dat de ook nu nog zware restrictie kan worden losgelaten. De in het Indisch Verslag 1936 genoemde „Studie-Commissie inzake bet kina-vraagstuk" kwam dan ook tot de conclusie, dat een verlenging der op 1 Januari 1937 eindigende kina-restrictie gewenscht was. Bovendien werden verschillende verbeteringen in het bestaande restrictie stelsel aanbevolen. Tot de voornaamste van deze verbeteringen behoort het feit, dat een stelsel is uitgedacht, waarbij een verdere opvoering van het te groote productie-apparaat wordt voorkomen en een geleidelijke inkrimping van dit appa raat wordt in de hand gewerkt. Uitvoer van thee naar het buitenland in tonnen (netto) ü DE ECONOMISCHE TOESTAND 82 De Begeering heeft zich in hoofdzaak met het door de Studie-Commissie uit gebrachte rapport kunnen vereenigen, zoodat de nieuwe restrictiewetgeving, na door den Volksraad te zijn goedgekeurd, op 1 Januari 1937 in werking is getreden. De genoemde Studie-Commissie is sedert ontbonden (G. B. 15 Augustus 1936 n°. 22). De uitvoercijfers van kinabast, kinine en kininezouten uit Nederlandsch-Indië zijn in het kalenderjaar 1936 hoog geweest. De hoogere uitvoer hangt slechts ten deele samen met een verhoogde con sumptie. Het vooruitzicht van een tijdelijk extra-uitvoerrecht en hoogere scheeps vrachttarieven vormden daarnaast een sterke stimulans. De tekst van de kina-uitvoer-ordonnantie en van de kina-uitvoerverordening 1933 zijn opnieuw bekend gemaakt door plaatsing in I. S. 1936 n°. 56. j. Cacao Dit product, voornamelijk afkomstig van ondernemingen in Midden-Java, besloeg in 1936 een oppervlakte van 6447 ha op 38 ondernemingen met een productie van 1327 ton. De productie viel dit jaar laag uit (in 1935 was de productie 1729 ton), hetgeen toegeschreven wordt aan de droogte in 1935, welke een. ongunstigen invloed had op de vruchtzetting van den oogst van 1936. De opleving van de cacaomarkt, welke zich reeds aan het einde van 1935 afteekende, heeft in 1936 doorgezet, zoodat, ondanks de mindere oogst, de uit komsten voor de cacaoproducenten gunstig waren. Bovendien konden voorraden uit oogst 1935 tegen betere prijzen ten uitvoer worden gebracht; de uitvoer was dan ook in 1936 grooter dan in 1935. k. Oliep a I in De oliepalmcultuur onderging wederom uitbreiding; in 1936 bedroeg de aan plant op 61 ondernemingen tezamen 79 318 ha, voornamelijk in Noord-Sumatra. Do productie is dit jaar, evenals vorige jaren, belangrijk gestegen door het in productie komen van de uitbreidingen der laatste jaren en de hoogere opbrengsten der oudere aanplantingenj zij bedroeg in 1936 175 236 ton olie en 36 136 ton pitten, tegen respectievelijk 147 634 en 30 615 ton in 1935. De uitvoer van palmolie en pitten houdt gelijken tred met de productie. In 1936 werden 172 366 ton olie en 36 802 ton pitten uitgevoerd. Door de sterke prijsstijging van het product in de tweede helft van 1936 bracht de oliepalmcultuur goede winsten op. I. C ocosprod uct e n De klappercultuur is vrijwel uitsluitend bevolkingscultuur, waarbij het onder nemingsareaal van 49 097 ha in het niet valt, ook al is het aantal ondernemingen, dat een klapperaanplant rapporteert, zeer groot (660). De ondernemings- Uitvoer van kinabast en kinine (in kg) LANDBOUW 83 productie bedroeg in 1936 29 578 ton copra equivalent, waarvan 26 234 ton van de Buitengewesten. Van de bevolking zijn geen aanplant en productie-gegevens bekend. De uitvoer van klapperproducten volgt in sterke mate het prijsverloop. In verband met de voortdurende stijging van de prijzen van oliën en vetten op de wereldmarkt, liepen de noteeringen van copra, na een relatieve rust in het eerste halfjaar, in het tweede halfjaar sterk omhoog, terwijl ze andermaal werden opgedreven na de depreciatie van den gulden. De prijs, welke de bevolking voor haar product ontving, werd gunstig beïnvloed door de concurrentie van exporteurs en olie fabrieken. Na de sterke verhooging der copraprijzen in October konden de olie fabrieken echter moeilijk meer tot zaken komen, omdat de hooge exportprijs voor eopra het artikel olie voor een groot deel der bevolking te duur maakte. Uit verschillende streken werd gemeld, dat in verband met de prijsstijging te jonge klappers werden geplukt. Uit de Molukken werd gemeld, dat de klappers hier en daar eenigen last van droogte ondervonden. Een groot deel van het jaar was de oogst op de Sangihe- en Talaud-eilanden beneden normaal. Uit verschillende streken werd een uitbreiding of beter onderhoud der klappertuinen gemeld. De Buitengewesten, verreweg de belangrijkste klapperproducenten, voorzien — naast een grooten export naar het buitenland — in toenemende mate de belangrijke olie-industrie op Java van grondstoffen. Java's uitvoer naar het buitenland neemt geleidelijk af. Uitvoer van cocosproducten (in tonnen copra equivalent) m. Peper De marktpositie van peper, een bevolkingsproduct bij uitnemendheid, was in 1936 nog weinig bevredigend. De voorraden in handen der „Pool" welke te Londen na de bekende „krach" in Februari 1935 gevormd was, om de markt te steunen, ondergingen weliswaar een vermindering, doch bleven nog steeds groot, zoodat de prijzen althans tot October nog sterk gedrukt werden. Toen na de depreciatie van den gulden prijsverbetering optrad, hadden de meeste produ centen hun oogst al tegen lage prijzen van de hand gedaan; alleen de beter gesitueerden en de handelaren konden van de prijsstijging profiteeren. De lage prijs werd eenigszins gecompenseerd door den goeden oogst. De witte peper productie, voornamelijk Bangka, was normaal en werd op ± 13 000 ton getaxeerd, terwijl de zwarte peperproductie van de Lampoengsche Districten op ± 47 000 ton werd geraamd, tegen 52 500 ton in 1935 en 26 000 ton in 1934. De uitvoer in 1936, welke den oogst overtrof, was de grootste sinds jaren en bedroeg 78 062 ton (60 512 ton zwarte, 17 550 ton witte), tegen een uitvoer van 58 451 ton (46 189 ton zwarte, 12 262 ton witte) in 1935. Gezien de stijgende uitvoeren en prijzen, was 1936 een gunstig jaar voor de klapperproducenten. DE ECONOMISCHE TOESTAND 84 n. Nootmuskaat en foelie Ook dit zijn overwegend bevolkingsproduoten, waarvan de productie en aanplantgegevens onvoldoende zijn. Over het algemeen vertoonen de cultuur en de uitvoer een stationnair beeld. Zelfs de prijs voor deze producten bleef dooreen genomen door de depreciatie van den gulden vrijwel onberoerd. De uitvoer bedroeg in 1936 2114 ton noot in den dop, 2078 ton geklopte noot en 665 ston foelie; in 1935 bedroeg hij 2142, 1923 en 612 ton. o. Kapok Ongeveer 90 % van dit product is afkomstig van bevolkingscultuur. In 1986 rapporteerden 201 ondernemingen (159 op Java en 42 in de Buitengewesten) een kapokaanplant van 23 408 ha met een eigen productie van 2561 ton ge zuiverde kapok. De aanplant van de bevolking is niet bekend, maar aan de hand van uitvoer, voorraden en de bekende productie van ondernemingen werd de bevolkingskapokoogst op Java en Madoera in 1936 op 22 500 ton geraamd; de uitvoer van bevolkingskapok van de Buitengewesten bedroeg 2656 ton. Door betere weersomstandigheden viel de kapokoogst op Java gunstiger uit dan in 1935. Ook Celebes meldt een goeden oogst. De kapokprijs verbeterde in den loop van het jaar aanmerkelijk en ook de producenten konden hiervan profiteeren. De opkoopprijzen stelden zich op 6 a 9 cent per 100 kolven vóór en op 9 tot 14 cent per 100 kolven na de depreciatie van den gulden. De uitvoer van 28 439 ton bruto was hooger dan de toch reeds groote uitvoer in 1935 ad 25 653 ton. Sinds jaren stijgen de uitvoeren van kapok; in de jaren 1930/32 beliepen zij nog + 18 a 19 000 ton. p. Vezel Vezel is een product, dat vrijwel uitsluitend afkomstig is van ondernemingen. Ofschoon aanplant en productie-gegevens onvolledig zijn, mag aangenomen worden, dat de cultuur in 1936 nog is uitgebreid. De prijzen, welke reeds in het laatste kwartaal 1935 begonnen aan te trekken, bleven in 1936 stijgende, zoodat het een gunstig jaar voor deze cultuur is geweest; de uitvoer verminderde echter in vergelijking met 1935 met + 15 %. Uitvoer van harde touwvezels (in tonnen) De sereh-olie is de belangrijkste dezer oliën en is voor + 2/3 afkomstig van de bevolking. De tot October 1936 aanhoudende lage en niet loonende prijs had tot gevolg, dat in vele installaties de bereiding werd gestaakt; vele produ centen verwaarloosden of rooiden hun sereh-tuinen. Na de depreciatie van den gulden, toen de prijs van de sereh-olie practisch verdubbelde, werd het bedrijf weer met groote levendigheid hervat; ondanks dat was de geheele aanplant aan het eind van 1936 nog kleiner dan einde 1935. De opkoopprijzen van gras bedroegen vóór de depreciatie 25 a 35 cent per 100 kg en stegen daarna tot 50 a 75 cent. De uitvoer van sereh-olie bleef tamelijk goed op peil en bedroeg in 1936 1603 ton, tegen 1664 ton in 1935 en gemiddeld 1215 ton in 1926/35. Omtrent den uitvoer van plantmateriaal van den oliepalm zie men I. S. 1936 nos. 232 en 623. g. Aetherische oliën LANDBOUW 85 3. Overheidszorg voor den landbouw In verband met de zeer sterk gedaalde inkomsten van de bevolking uit de teelt van handelsgewassen en mede in het kader van de door de Regeering getrof fen beperkende maatregelen ten aanzien van den import van rijst en kedelee was ds aandacht van den Landbouwvoorlichtingsdienst meer dan ooit gericht op ver betering en uitbreiding van de cultuur van evengenoemde en van andere voedsel gewassen als maïs, aardnoten, cassave en bataten. Dank zij de in samenwerking met het Binnenlandsch Bestuur gevoerde propaganda, gaf de bevolking in vele streken aan de teelt van die gewassen aanzienlijke uitbreiding, zoowel op bevloei bare als op droge gronden. Uitbreiding van het bevloeibaar areaal en verbetering van de bestaande be vloeiing werden in de Buitengewesten vooral mogelijk gemaakt door de besteding voor dit doel van een gedeelte der fondsen, verkregen uit het bijzonder uitvoer recht op bevolkingsrubber. Van de irrigatie-werken, welke op Java en in de Buitengewesten deels in uitvoering .waren en overigens in een vergevorderd stadium van voorbereiding verkeerden en waarvan de uit de gewone middelen te bekos tigen aanleg in verschillende gevallen versneld kon worden, dank zij fondsen uit de Nederlandsche welvaartsbijdrage, mogen hier genoemd worden: de Kroja werken in Banjoemas, de wadoek Melahajoo in Pekalongan, de verbetering van de bevloeiing en de afwatering van de vlakte van Zuid-Toeloengagoeng en de Gowa- en de Sadang-werken in Zuid-Celebes; van de uit de rubberfondsen te bekostigen werken zijn te noemen: de verbetering van de bevloeiing in eenige gebieden van Atjeh, de verbetering van de lebak-bevloeiing in Palembang en de verbetering van de bevloeiing in eenige streken van de Zuider- en OosterafdeeliiiLr van Borneo. Het onderzoek voor het opstellen van de landbouwkundige adviezen inzake den aanleg van die werken vergde veel tijd van het betrokken personeel van den Landbouwvoorlichtingsdienst. Daarnaast werd veel aandacht besteed aan intensiveering van den eawah landbouw. Hierbij bleek in vele streken, dat de verdeeling van het irrigatie water, voorzoover die in handen van de bevolking is, nog veel te wenschen overlaat en een intensiveering zeer in den weg staat. Pogingen om daarin verbetering te brengen leidden in de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, in Zuid-Celebes en in de Paloe-vlakte van de residentie Manado tot de aanstelling van speciale personen of commissies, die belast zijn met een betere verdeeling van het beschik bare water en met het regelen van de planttijden van padi, een maatregel, welke van groote beteekenis is voor de bestrijding van ziekten en plagen in dat gewas. Bij de propaganda voor de uitbreiding en de intensiveering van den landbouw op droge gronden in de Buitengewesten kwam de actueele beteekenis van het ladang-vraagstuk sterk naar voren. In verband met de gestadige uitbreiding van het zielental, blijkt in vele streken hoe langer hoe meer, dat de zeer extensieve vormen van ladangbouw een wankele basis voor de voedselvoorziening vormen, welke kwestie zich uiteraard in de toekomst steeds sterker zal doen gelden. In die gebieden worden reeds verscheidene jaren onderzoekingen verricht betreffende cultuurmaatregelen, welke tot een intensiever grondgebruik kunnen leiden, en indien reeds bruikbare methoden zijn gevonden, wordt daarvoor krachtige propa ganda gevoerd. Zoo worden in samenwerking en overleg met ambtenaren van het Boschwezen proeven en demonstraties aangelegd met het inzaaien in alang alang-velden van vluggroeiende boomsoorten, bij voorkeur leguminosen, ten einde het voor de ontginning van die terreinen gewenschte bloekar-herstel te bevorderen, voorts met het telen van groenbemesters, nog gedurende het landbouwkundig gebruik van de ladang-terreinen en vooral ook daarna, met het doel de braak periode te bekorten en zoo mogelijk de occupatie-duur te verlengen. In overleg met het Algemeen Proefstation voor den Landbouw werden in de ressorten op Java en in de Buitengewesten de variëteiten-, kustmest-, groen bemestings- en cultuurmethode-proeven voortgezet, terwijl bij gunstige uitkomsten van de proeven gedurende een voldoend aantal jaren, propaganda voor de nieuwe eultuurmaatregelen werd gevoerd. Die propaganda geschiedde door aanleg van demonstratie-velden op in het oog vallende plaatsen, door landbouwonderwijs, door het organiseeren van bijeenkomsten van landbouwers met voordrachten en DE ECONOMISCHE TOESTAND 86 lichtbeelden, door het houden van excursies, door wedstrijden, door het uitgeven van landbouwbladen en door persoonlijk contact met vooraanstaande landbouwers. Aan het verspreiden van nieuwe variëteiten werd wederom veel aandacht besteed. In tegenstelling met kunstmest-bemesting en met het toepassen van nieuwe cultuurmethoden, is het aanplanten van nieuwe, meerproduceerende of een betere kwaliteit gevende soorten een cultuurmaatregel, welke in den regel slechts een geringe kapitaalsaanwending vordert, zoodat toepassing van dien maatregel zich wel zeer in het bijzonder leent voor het doorgaans kapitaalarme Inlandsen landbouwbedrijf. Aan de steeds stijgende aanvragen van de bevolking om superieur plantmateriaal kon de Landbouwvoorlichtingsdienst lang niet in alle gevallen voldoen; in vele ressorten dienden dan ook de bestaande bibittuinen te worden uitgebreid of nieuwe te worden aangelegd. Uit de f 25 millioen-welvaarts bijdrage van het moederland zijn speciaal voor dit doel belangrijke bedragen toe gewezen aan den centralen dienst en aan de provinciale landbouwvoorlichtings diensten. In 1936 werden voorbereidende maatregelen getroffen om tot de oprich ting of uitbreiding van zaadvermeerderingstuinen te komen. De teelt van padi-tjina breidde zich in verscheidene ressorten, zoowel op Java als in de Buitengewesten, verder uit. De proeven met enkele lijnen van de padi soort Brondolpoetih gaven in verschillende streken van Java zeer bevredigende resultaten, zoodat daar tot intensieve propaganda voor de teelt van die lijnen kon worden overgegaan. De cultuur van gele Manado- en gele Oost-Java-maïs nam in verscheidene streken in oppervlakte toe. Ter Sumatra's Westkust verdringt de teelt van eerst genoemde variëteit meer en meer die van de Inheemsche maïssoorten. De soorten Mangi en Valenca nemen in vrijwel alle ressorten, waar cassave op eenigszins belangrijke schaal wordt verbouwd, een steeds grooter wordend deel van het met dat gewas beplante areaal in. Ook de met de superieure kedelee-nummers 27 en 29 beteelde oppervlakte nam over geheel Java verder in uitgestrektheid toe. In verband met den korten groeiduur van kedelee n°. 16 bestond in sommige streken, vooral van Midden- Java en de Vorstenlanden, veel belangstelling voor die soort. In vele gebieden heeft de slijmziekte-resistente aardnotenvariëteit Schwarz n°. 21 de Inheemsche soorten geheel verdrongen. De relatief vrij groote geldelijke-uitgaven, welke aan het gebruik van kunst mest zijn verbonden, vormden mede in verband met de nog steeds lage producten prijzen een belemmering voor de uitbreiding van dat gebruik. Dank zij de omstan digheid, dat de dorpscredietinstellingen en de plaatselijke kantoren van de Algemeene Volkscredietbank meer en meer in de kunstmest-leveranties aan de bevolking worden ingeschakeld, kon het verbruik in vele streken op peil blijven, hier en daar zelfs toenemen. De vergelijking van dubbelsuperfosfaat met het in Nederlandsch-Indië gewon nen aluminium fosfaat had tot nu toe tot resultaat, dat het Inheemsche natuur fosfaat voor bepaalde grondsoorten, vooral kalkhoudende, een bruikbare meststof is. Ter verkrijging van een bepaalde meeropbrengst van het gecultiveerde gewas zullen echter van aluminiumfosfaat belangrijk grootere hoeveelheden moeten worden gegeven dan van dubbelsuperfosfaat, zoodat de prijs van het Nederlandsch- Indisch product laag zal moeten zijn. De propaganda voor groenbemesting, een goedkoope intensiveeringsmaatregel, vooral wanneer de landbouwers zelf het benoodigde zaad kunnen winnen, werd op groote schaal met succes voortgezet. De toepassing van Crotalaria juncea als groenbemester voor sawahpadi breidde zich nog verder uit. Een veelvuldig voor komende rupsenaantasting bemoeilijkt echter in vele streken de zaadwinning van deze in korten tijd veel groene massa leverende Crotalaria-soort, weshalve daar proeven met andere groenbemesters werden aangezet, terwijl voorts getracht wordt de moeilijkheden inzake zaadproductie te overwinnen. De gogorantjah-cultuurmethode bij sawahpadi (droge grondbewerking, directe uitzaai op iiet droge plantveld, naderhand zoo mogelijk omzetten in bevloeiden aanplant) breidde zich in sommige waterarme gebieden, met name in de residentie Soerabaja, verder uit. In verscheidene streken van West- en Oost-Java werd LANDBOUW 87 succesvolle propaganda gevoerd voor rijenteelt bij sawahpadi, in combinatie met wieden met eenvoudige wiedwerktuigen. Op sommige plaatsen in West-Java ging deze nieuwe cultuurmethode, waarmede niet onbelangrijke meeropbrengsten werden verkregen, gepaard met een ijlere uitzaai op het kweekbed, waardoor ondanks het mindere zaadverbruik toch voldoende krachtige bibit kon worden verkregen. De aanschaffingskosten van de uit het buitenland geïmporteerde modellen van de Moeara- en Kertoredjo-ploegen bleken voor het meerendeel der land bouwers te hoog te zijn. In sommige streken van Oost-Java, waar reeds veel ijzeren ploegen worden gebruikt, zijn de, desa-smeden overgegaan tot aanmaak van die landbouwwerktuigen. De afwerking en de kwaliteit van het materiaal van die weinig kostende ploegen — soms was de prijs niet meer dan f 1,25 per stuk — liet echter al te zeer te wenschen over, waarom door den Nijverheids dienst getracht werd hierin verbetering te brengen. Oud-leerlingen van de ambachtsschool te Sidoardjo maken thans betere ploegen van het Djombang model voor f 1,75, terwijl zij de iets grootere ploegen van het Bondowoso-model voor f 2,50 kunnen leveren. Behalve aan de teelt van voedselgewassen, besteedde de Landbouwvoorlich tingsdienst de noodige aandacht aan de cultuur van handelsgewassen, alsmede aan de bereiding en den afzet van de daarvan afkomstige producten. In alle belangrijke rubbergebieden der Buitengewesten werd onder de bevol king krachtige propaganda gevoerd om in plaats van de veel water bevattende slabs de rubber in een direct op de wereldmarkt te verhandelen drogen vorm te bereiden. Daarnaast verleende de Indische Regeering, waar noodig, toestemming tot uitbreiding van de herbereidingsindustrie, welke de van de bevolking opge kochte natte rubber tot droog product verwerkt. Door een en ander is bereikt, dat een belangrijk deel van de arbeidsloonen, welke voordien in het buitenland konden worden verdiend, thans in het eigen land bleven. Die propaganda en uitbreiding hadden toch tot gevolg, dat de export uit Nederlandsch-Indië van natte rubber daalde van +' 54 000 ton in 1935 tot 23 500 ton in 1936, waartegenover de uitvoer van droge rubber steeg van 90 500 ton in 1935 tot 128 000 ton in 1936. In verscheidene gewesten werd de propaganda voor de bereiding van een betere kwaliteit copra in speciaal voor dat doel geconstrueerde ovens voortgezet. In verschillende koffie-streken van de Buitengewesten, vooral in Palembang, werden der bevolking cultuurmaatregelen aanbevolen, welke het meer permanent worden van de koffie-tuinen kunnen bewerkstelligen. In Atjeh verleende de Land bouwvoorlichtingsdienst zijn tusschenkomst bij de levering van eenige eenvoudige handhullers en handpulpers. De propaganda voor conversie van Java-thee-tuinen in Assam-tuinen in de regentschappen Garoet en Soekaboemi had tot resultaat, dat 29 ha werden omgezet. In Bondowoso werd in samenwerking met de tabaksopkoopmaatschappijen een betere krosok-bereiding gestimuleerd door het houden van wedstrijden, waarbij prijzen werden uitgeloofd voor de mooiste partijen. De door de British American Tobacco Company bij de bevolking in Bodjonegoro ingevoerde cultuur van Virginia-tabak breidde zich nog verder uit; in 1936 werden 2500 ha met die soort beplant. De Landbouwvoorlichtingsdienst stelde een onderzoek in naar de mogelijkheden van de teelt van die tabak voor de streken van Bodjonegoro buiten de eigenlijke centra van cultuur en voor enkele andere streken van Java. Het onderzoek naar de bereiding en den afzet van fijne Inlandsche rietsuiker (goela tandjoeng) in het ressort Kediri werd in samenwerking met den ambtenaar voor de coöperatie en de handelsvoorlichting te Toeloengagoeng voortgezet. De pogingen om de tusschenhandelaren in meerdere mate uit te schakelen hebben in zooverre succes gehad, dat de suiker thans in vele gevallen voor gezamenlijke rekening naar Toeloengagoeng wordt vervoerd, waar het product direct aan grootere handelaren kan worden verkocht. De Landbouwvoorlichtingsdienst verleende in verscheidene streken zijn mede werking aan de verbetering van den afzet van aardappelen, groenten en vruchten. Dank zij een verlaging van de vrachttarieven op het traject Lho' Seumawe— DE ECONOMISCHE TOESTAND 88 Penang nam de export van groenten uit de afdeelingen Takengon en Lam Meulo (gouv. Atjeh en Onderhoorigheden) naar den overwal toe. De verkoop van kool naar Singapore door de coöperatieve tani-kringen in Djember (prov. Oost-Java) had wederom gunstige financieele resultaten. In vele streken, vooral op Surnatra, werden proefaanplantingen met Derris elliptica aangelegd, terwijl hier en daar, o. a. in Inderagiri en op Bangka, proeven werden genomen met de Chineesche houtolie-boom (Aleurites montana). In verschillende gebieden van Java en van de Buitengewesten, waar reeds een Inheemsche katoenteelt voorkomt, werden variëteitenproeven met katoen aangelegd, ten einde te onderzoeken of de verbouw van soorten met een betere stapellengte, dus van hoogere waarde, daar mogelijk is. Daarnaast werden proeven genomen op plaatsen, waar de katoen niet inheemsch is, doch waar het gewas mogelijk met succes ingevoerd zou kunnen worden. Een deel van deze proeven werd in samenwerking met een tweetal Europeesche ondernemers in Banjoewangi op hun perceelen aangelegd. De voorloopige resultaten zijn, dat de Britsch- Indische soorten Watt's Long Stapte Peradeniya en Cambodja een product van goede kwaliteit en tevens een behoorlijke opbrengst kunnen geven. Evenals bij vroegere proefnemingen bleek echter het optreden van ziekten en plagen een ernstige belemmering voor de katoencultuur te vormen. Weliswaar zijn na uit gebreide onderzoekingen van het Instituut voor Plantenziekten voor de meest schadelijke ziekten en plagen bestrijdingsmethoden gevonden, doch het is nog de vraag, of de financieele consequenties van het toepassen van die methoden wel door de cultuur kunnen worden gedragen. Voorts werden in Oost-Java en op Flores proeven genomen met eenvoudige handontpittingsinstallaties voor katoen en op laatstgenoemd eiland tevens met eenvoudige handpersen. Deze proeven hadden ten doel den uitvoer van ontpitte katoen te bevorderen. De export van ontpitte katoen is namelijk loonender dan die van het ruwe product, aangezien de in vergelijking met de vezel laagwaardige pitten, welke ongeveer 2/3 van het gewicht van het ruwe product uitmaken, oorzaak zijn dat de vrachtkosten zwaar drukken. Waar men bovendien het niet ontpitte product niet zwaar kan persen en de vracht van zwak geperste katoen per inhoudseenheid berekend wordt, drukken de vrachtkosten extra zwaar op het ongezuiverde product. Op Flores, waar de exporthandel in katoen vrijwel verdwenen was, kocht de Landbouw voorlichtingsdienst een gedeelte van den katoenoogst van de bevolking op, met het doel dit product in ontpitten en voldoende gepersten toestand door tusschen komst van een makelaar te Soerabaja te exporteeren. Ook voor Lombok, waar van de zijde van den export-handel weinig belangstelling voor katoen bestaat, is een dergelijke opkoop en export in overweging. In overleg met het Instituut voor Plantenziekten verleende de Landbouw voorlichtingsdienst wederom hulp en voorlichting bij de bestrijding van planten ziekten en plagen. Dank zij een krachtige bestrijding van de rattenplaag bij padi door middel van fosfor-deeg kon het door die plaag mislukte oppervlak sterk worden beperkt en bleef de bevolking gespaard voor een oogstderving, welke ettelijke tonnen gouds vertegenwoordigt. Ter illustratie worde hier vermeld, dat de rattenbestrijding in de residenties Batavia en Bantam de mislukking van den aanplant op eenige tienduizenden hectaren voorkwam en daarnaast de bevolking in staat stelde oostmoesson-padi over een uitgestrektheid van ruim 18 000 ha met succes te verbouwen, waartoe zij zonder die bestrijding zeker niet zou zijn overgegaan. De voor sommige streken van de residentie Pekalongan zeer schade lijke witte padiboorder kon wederom op succesvolle wijze worden bestreden door de sinds jaren toegepaste planttijdregeling. In den oostmoesson 1936 trad in West-Java voor het eerst de door Phytophthora infestans veroorzaakte aardappelziekte op, welke ziekte weldra op verscheidene plaatsen uitbrak. Al dadelijk werd in streken, waar de cultuur intensief wordt bedreven, propaganda gemaakt voor de in Europa beproefde bespuiting met Bordeauxsche pap. Het hevig optreden van de ziekte was oorzaak van een ernstigen achteruitgang van de productie en van groote moeilijkheden bij de bibit voorziening. Die moeilijkheden worden nog aanzienlijk versterkt door de omstan digheid, dat eenige zendingen plantniateriaal uit het moederland besmet bleken LANDBOUW 89 met de schimmel Collectotrichum atramentarium, welke in de gematigde lucht streek weinig of geen schade doet, doch onder de hier heerschende omstandigheden een zeer nadeeligen invloed op de cultuur kan hebben. De in eenige ressorten bestaande organisaties van landbouwers bleven een nuttige schakel tusschen den Landbouwvoorlichtingsdienst en de bevolking vormen. Het aantal tani-kringen in het ressort Besoeki breidde zich sterk uit; einde 1936 bestonden daar 132 kringen met 2961 leden. De meeste van die kringen hadden een eigen bewaarplaats (loemboeng) voor zaad-padi, welk bezit den ondorlingen band tusschen de leden bleek te versterken. De plaatselijke kantoren van de Algemeene Volkscredietbank verleenden credieten voor de oprichting van sommige loemboengs. In Bodjonegoro bestonden in 1936 reeds 25 tani-kringen, alle met een eigen loemboeng voor zaad-padi, terwijl de bevolking in sommige loemboengs in den oogsttijd een gedeelte van de voor verkoop bestemde padi inbracht, ten einde dat product in den duren tijd te vorkoopen. Ook in andere streken, waar de padibibit-voorziening te wenschen overlaat, werd de oprichting van loemboengs gestimuleerd. Zoo werden in het regentschap Sidoardjo var. Bestuurswege 400 bewaarplaatsen opgericht, terwijl de oprichting van een centrale bibit-loemboeng in Noord-Madioen een geregelde voorziening met goed padi-zaad van de desa-loemboengs van het Volkscredietwezen mogelijk maakte. In sommige streken van West-Java werden de desa-loemboengs dienstbaar gemaakt aan de verbreiding van superieure padi-soorten. Ten einde verschillende door den Landbouwvoorlichtingsdienst voorgestane cultuurmethoden en gewassen snel ingang te doen vinden, werd aan het instituut van tuinenwedstrijden uitbreiding gegeven, vooral in het oosten van den Archipel, waar dit een goed middel bleek. Aan kleine tentoonstellingen en pasar malems verleenden de landbouwconsu lenten wederom medewerking door het verzorgen van een stand betreffende den landbouw. De voorlichting aan kleinlandbouwers nam in vele ressorten in omvang toe. De bemoeienissen met de toenemende Javanen-kolonisaties namen wederom een groot deel van den tijd van het personeel in de ressorten Lampoengsche Districten en Benkoelen in beslag, terwijl in Palembang medewerking werd ver leend aan de voorbereidende werkzaamheden voor de Javanen-kolonisatie aldaar. In vele andere ressorten van de Buitengewesten stelde de Landbouwvoorlichtings dienst in samenwerking met het Bestuur en andere Diensten een onderzoek in naar voor kolonisatie geschikte terreinen. Landbouwtijdschriften werden uitgegeven op 6 plaatsen in de Buitengewesten. Als bijlage van het te Padang uitgegeven landbouwblad bleef de wekelijksche prijsberichtgeving verschijnen. Te Padang en te Manado werd bovendien een goedkoope almanak tani uitgegeven, beide in een oplaag van 4000 exemplaren, welke spoedig waren uitverkocht. Het landbouwonderwijs mocht zich in steeds toenemende belangstelling ver heugen. Dit soort onderwijs, dat gegeven wordt aan zeer uiteenloopende instel lingen en met sterk gevarieerde doeleinden, heeft in het algemeen ten doel het bijbrengen van direct bruikbare vakkennis, doch daarnaast streeft het er naar, zij het dan ook bij het eenvoudig landbouwonderwijs in geringe mate, landbouw kundige en aanverwante begrippen van meer vormende waarde bij te brengen, ten einde een basis te leggen voor verdergaande ontwikkeling. Het eenvoudig landbouwonderwijs aan goeroe- en desa-cursussen is een van de belangrijkste middelen voor massale voorlichting gebleken. Aan de Middelbare Landbouwschool te Buitenzorg behaalden 13 en 4 leer lingen, respectievelijk van de landbouwkundige en de boschbouwkundige afdeeling, het einddiploma. Voor de Cultuurschool te Malang, welke sedert begin 1935 wegens de samenvoeging met die van Soekaboemi dubbelklassen voerde, waren die ge tallen achtereenvolgens 31 en 16, terwijl 13 leerlingen het einddiploma van de vierde of technische klasse verwierven. Het aantal bedrijfsscholen op Java liep terug van 5 tot 4, door sluiting van de bedrijfsschool te Ketindan bij Malang. De eenige bedrij f sschool op Sumatra (die te Siberani in Tapanoeli) bleek in een van de zijde der landbouwers sterk gevoelde BETREKKINGEN MET HET BUITENLAND 9 3. Juridische betrekkingen a. Uitlevering. Gedurende 1936 werd door de Indische Regeering aan het bestuur van Tanger uitgeleverd één persoon; aan het bestuur van de Straits Settlements eveneens één persoon. Aan de Indische Regeering werden uitgeleverd 2 personen, één door de Fransche Regeering en één door het bestuur van de Straits Settlements. b. Toelating en uitzetting. Onder vigueur van de Crisisregeling vreernde lingenarbeid (vgl. Indisch Verslag over 1935, blz. 7—B) werden in 1936 aanvragen om arbeidsvergunningen ingediend voor 478 personen, verdeeld over de volgende nationaliteiten: Japanners 153, Duitschers 85, Britsche onderdanen 67, Ameri kanen 63, Hongaren 34, Zwitsers 17, Franschen 7, Roemenen 7, Denen 4, Tsjechen 4, Italianen 4, Oostenrijkers 3, Polen 2, Belgen 2, Armenianen 1, Letten 1, Apatriden 24. De verdeeling over de aangevraagde beroepen en de betreffende nationaliteiten is weergegeven in de volgende tabel: DE ECONOMISCHE TOESTAND 90 behoefte te voldoen. De opleidingsinrichtingen te Laha op Ambon en Soengei Oelin/Padang Batoeng in de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, welke in zekeren zin de rol van landbouwbedrijfsschool vervullen, doch daarnaast nog andere doeleinden nastreven, bloeiden eveneens. De belangstelling voor zeer eenvoudig landbouwonderwijs, zooals dat gegeven wordt op desa-cursussen, bleef onverminderd bestaan. Op Java worden steeds meer gebieden daarin betrokken, doch in de Buitengewesten — met uitzondering van de residentie Manado, waar voorzoover de Minahasa betreft het zeer een voudig landbouwonderwijs aan z.g. mapaloes-clubs gewild is — ontwikkelden zich nog geen desa-cursussen. Vermoedelijk eischen de omstandigheden daar andere vormen van eenvoudig landbouwonderricht. Goeroe-cursussen, welke bestemd zijn om aan onderwijzers van volks- of vervolgscholen landbouwkundige kennis bij te brengen en hen voor te bereiden op een mogelijke taak als leider van desa- of mapaloes-cursussen, werden wederom op verschillende plaatsen gehouden. Java had 179 desa-cursussen met 3035 leer lingen, de Minahasa 29 mapaloes-cursussen met + 350 leerlingen; het aantal goeroe-cursussen op Java bedroeg 7 met 217 leerlingen, dat in de Minahasa 3 met 80 leerlingen. Het opleidingsbedrij f voor Inlandsche landbouwonderwijzers te Pantjasan leverde 13 gediplomeerden af, die bestemd zijn voor het geven van onderwijs in lnndbouwrichting aan 6de klassen van tweede klasse-Inlandsche scholen met landbouwleerplan, waarvan het aantal Gouvernementsscholen tot 101 werd uit gebreid, terwijl het aantal overeenkomstige bijzondere scholen tot 3 beperkt bleef. Op het gebied van den tuinbouw begint het verschil in werkwijze tusschen de bemoeienis met de cultuur op de erven, welke + 20 % van de Inlandsche bouwgronden beslaan, en de bemoeienis met den eigenlijken tuinbouw, dat is de grootendeels in eenige centra voorkomende cultuur van vruchten, groenten en bloemen voor den handel, zich hoe langer hoe meer af te teekenen. De cultuur op de erven houdt direct verband met de eigen voeding; onderzoek en voorlichting op dat gebied moeten derhalve op een zoo volwaardig mogelijk maken van deze voeding worden ingesteld, waarnaast het veilig stellen van eenige geldelijke inkomsten uit deze cultuur echter niet mag worden vergeten. De aard van deze cultuur staat geen groote geldelijke uitgaven en geen ingewikkelde tech nische hulpmaatregelen toe. In de centra van de vruchten- en groentencultuur voor den handel echter kunnen onderzoek en voorlichting in de richting van aan wending van geld en technische hulpmiddelen worden geleid. De onderstammen- en variëteitenproeven, welke dienen ter beoordeeling van de eigenschappen van het aangemaakte plantmateriaal, werden voortgezet, even als snoeiproeven, bemestingsproeven e.d. en het zoeken naar vermeerderings methoden, waardoor de kweektijd van het plantmateriaal wordt bekort. In 1936 werden 88 000 oculaties verkocht, inclusief vruchten e.d. voor een waarde van + f 37 000. Doordat het aantal kleinlandbouwers niet meer in die mate toenam als in vorige jaren, liep het aantal verkochte oculaties terug, hoewel de afname voor de beplanting der erven in de kolonisatiegebieden nog aanzienlijk was. De prijzen van het plantmateriaal van vruchtboomen werden voor de In landsche bevolking met 5 cent verlaagd tot 25 cent per stuk. In de Buitengewesten werd tot aanleg van eigen kweekerijen van vrucht boomen overgegaan, zoodat op goedkoopere wijze in de behoefte aan plant materiaal kon worden voorzien. Voor de aanvulling van de gegevens betreffende het verband tusschen klimaat en groei en vruchtdracht werd begonnen met het uitgraven van allerlei vrucht boomen en onderstammen op verschillende grondtypen, ten einde den groei van het wortelstelsel onder verschillende omstandigheden te kunnen nagaan. Oriënteerende proeven omtrent den invloed van bijenbezoek op de opbrengst van mangga, lombok, e.a. werden genomen. De proeven met de cultuur van uien werden voortgezet. De onderzoekingen omtrent het menu van de bevolking in verband met den aard van den landbouw en in het bijzonder in verband met omvang en aard van LANDBOUW 91 de cultuur op de erven in enkele streken van Grisee, Blora en Cheribon werden beëindigd. De proeven ter verhooging van de houdbaarheid van pisangs door middel van koolzuur werden voortgezet. In de streek om Malang werd getracht door medewerking bij de oprichting van een conservenbedrijf voor verwerking van djeroeks van tweede kwaliteit e.d. den afzet van sinaasappelen van eerste kwaliteit te stimuleeren. Door het conserven-laboratorium werden vele adviezen uitgebracht. Proeven met het inblikken van ramboetan en Indische champignons leidden tot een bruik baar procédé. Het onderzoek naar den binnenlandschen handel werd voortgezet. De weke lijksche berichtgeving van den te Singapore geplaatsten adjunct-tuinbouwconsu lent voor den buitenlandschen handel werd zeer op prijs gesteld, evenals diens medewerking bij verschillende proef- en handelszendingen. De werkzaamheden van den adjunct-tuinbouwconsulent te HongKong bleven nog beperkt tot onder zoek van de markt en het in ontvangst nemen van proefzendingen. Door het Plantkundig Laboratorium werden ten behoeve van het onderzoek naar voor gomziekte resistente onderstammen voor citrus van hot TJ.S. Depart ment of Agriculture een serie hybriden ontvangen. Een onderzoek naar het voor komen van knolletjesbacteriën van kedelee werd, voor zoover het betreft streken waar het gewas geregeld wordt gekweekt, afgesloten. Onder sawnh-omstandig heden gaat weliswaar het aantal bacteriën in den grond sterk achteruit, echter niet zoodanig, dat naderhand de wortels van kedelee niet voldoende kunnen worden geïnfecteerd. Op een viertal plaatsen, waar nooit kedeloe was verbouwd, werd geconstateerd, dat zich geen bacteriën van kedelee in den grond bevinden. Bij kapok werd een onderzoek ingesteld naar de waterhuishouding in den boom in verband met den samenhang tusschen dracht en regenval in den drogen tijd. Naar aanleiding van het feit, dat in Zuid-Celebes bepaalde kapokaanplantingen na 7 jaar nog niet dragen, werd een plan voor veroculeeren van de aanplanten gemaakt. Het kruisingswerk met Derris werd voortgezet en uitgebreid. De eerste hybriden werden in October uitgeplant. De proeven met de vlascultuur werden in samenwerking met de afdeeling Bandoeng van de Indische Maatschappij voor Individueele Werkverschaffing (1.M.1.W.) en den Provincialen Landbouwvoor lichtingsdienst van Midden-Java voortgezet. Het vezelvlas te Pengalengan had zeer sterk te lijden van rupsenplagen, welke door het Instituut voor Planten ziekten in studie werden genomen. Op verschillende plaatsen echter is mooi stengelmateriaal voor vezelverwerking verkregen. Een aantal nieuwe rassen werd in quarantaine opgekweekt. De uitkomsten van de proeven te Pekalongan wijzen er op, dat een nauwe samenhang bestaat tusschen het optreden van de mentek ziekte van de rijst en het moessonverloop. Deze proeven worden voortgezet om in dien samenhang een dieper inzicht te verkrijgen. Op voedingsoplossing, waar aan het kalium werd onthouden, gelukte het de symptomen van de mentek ziekte op te wekken. De resultaten van dit onderzoek zijn samengevat in de Korte Mededeeling n°. 19 van het Algemeen Proefstation voor den Landbouw. In samenhang met het mentek-onderzoek werd een studie gemaakt van den invloed van de daglengte op den groeiduur van rijst, waarvan de resultaten zijn gepubliceerd in het Januari-nummer van 1937 van het tijdschrift Landbouw. Op het Bodemkundig Instituut werd de grondkaarteering van de vlakten van Indrarnajoe en Kandanghaoer (res. Cheribon) afgesloten. De hierop betrekking hebbende grondkaart, waarvan de bijbehoorende grondbeschrijving nog 1 in bewer king is, geeft de bodemgesteldheid van een gebied van 250 000 ha aan. Van de resultaten van dezen kaarteeringsarbeid kon onmiddellijk profijt worden getrok ken bij de adviseering van plannen om terreinen in Zuid-Indramajoe te bevloeien uit een in de Tjipanas te bouwen wadoek. Een aanvang werd gemaakt met de opneming der vlakten van Grobogan, Demak en Koedoes en de daaraan grenzende en tusschenliggende heuvelterreinen (res. Semarang en Japara-Eembang). Ten behoeve van deze kaarteering werd ten zuiden van de Kali Loesi het veldwerk over een oppervlak van 95 000 ha reeds beëindigd. DE ECONOMISCHE TOESTAND 92 Verder werd voor den betrokken Provincialen Voorlichtingsdienst de vlakte van Tjiandjoer (res. Buitenzorg) ,groot 20 000 ha, bodemkundig verkend. Op Sumatra kwam de bodemkundige opneming van een 40 000 ha groot ter rein bij Loeboek Linggau (res. Palembang), dat bestemd is voor Javanen-koloni satie, gereed. Eveneens ten behoeve van deze kolonisatie werden in de residentie Djambi ■sier terreinen, met een gezamenlijk oppervlak van 18 000 ha, gekaarteerd. Het Instituut had verder de leiding bij een opneming van een terrein op de helling van den Goenoeng Ophir (res. Sumatra's Wetskust) ten behoeve van de N. V. Koloniale Bank. Voor classificatie c.g. herclassificatie van landrenteplichtige gronden werden aan de betrokken instanties op haar verzoek grondkaarten met bijbehoorende beschrijvingen verstrekt. In het laboratorium voor grondonderzoek werden wederom vele analysen voor de grondkaarteering verricht. Daarenboven had een onderzoek plaats naar de physische eigenschappen van pepergronden van Bangka, zulks in verband met ds geelziekte van de peper. Verder had een onderzoek plaats omtrent de factoren, welke het humusgehalte van den grond beheerschen. Van beide onderzoekingen werden de resultaten in publicaties vastgelegd. De methodiek voor verschillende chemische en physische analysen kon na daarop betrekking hebbend onderzoek wederom vereenvoudigd worden. De bodemkundige, belast met de behandeling van vraagstukken, waarbij bodemkunde en irrigatie aanrakingspunten hebben, maakte in de laatste maan den van 1936 een vijfweeksche studiereis naar de veenmoerasgebieden in de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, teneinde waarnemingen en onderzoekin gen te doen bij den sawahbouw aldaar, speciaal op het gebied van bevloeiing en bodem. In het laboratorium voor onderzoek van bevloeiingswater en slib werden ver schillende incidenteele onderzoekingen verricht naar aanleiding van binnen gekomen vragen omtrent de samenstelling en de te verwachten werking van irrigatie-materiaal. Een systematischer karakter droeg het onderzoek dienaangaande bij verschil lende rivieren in de residenties Palembang, Benkoelen en Lampoengsche Distric ten, in verband met de keuze van voor kolonisatie in aanmerking komende ter reinen. Verder had een uitgebreid onderzoek plaats omtrent de mogelijkheid om stik stofbemesting, in den vorm van ammoniakgas, opgelost in het irrigatiewater aan sawahrijst toe te dienen. De door het Instituut voor Plantenziekten aan belanghebbenden uitgebrachte adviezen namen nog steeds in aantal toe. De bestrijding van den witten rijst boorder door zaaitijdverlating, in West-Brebes uitgevoerd in samenwerking met den Provincialen Landbouwvoorlichtingsdienst, leverde in 1936 wederom zeer goede resultaten op: afschrijving van landrente tengevolge van boorderschade bleef geheel achterwege. Bij de bestrijding van de veldratten met varkensvergift bleef het Instituut in voortdurend contact met den Landbouwvoorlichtingsdienst, teneinde techniek en organisatie van de bestrijding te blijven verbeteren. Uit Britsch-Indië werd ingevoerd de daar voorkomende lakschildluis (Laccifer lacca), waarvan reeds 2 generaties succesvol werden opgekweekt, terwijl kleine hoeveel heden „broed" aan belanghebbenden konden worden verstrekt. De import van de schildluis Dactylopius tomentosus in de Paloe-vallei (Celebes), ter uitroeiing van de Opuntia aldaar, bleek een volkomen succes; eind 1936 begon de Opuntia reeds op groote schaal af te sterven. Tegen de Brachartona-plaag bij klappers werd met voortgaand succes bestuiving met contactgiften toegepast, waarbij de Dusturan geleidelijk door derris-poeder vervangen wordt. De biologische bestrij ding van de Brontispa-plaag op klapper in Zuid-Celebes, Saleier en de Minahasa is een volkomen succes geworden; honderdduizenden boomen, welke geen vrucht dracht meer vertoonden, zijn weer in productie gekomen. De door Aspidiotus destructor veroorzaakte schildluis-plaag op klapper in Zuid-Bali kon door den invoer uit Java van parasieten en lieveheersbeestjes geheel tot staan worden LANDBOUW 93 gebracht. Een begin werd gemaakt met maatregelen (bestuiving met derris poeder) tegen de slakrupsplaag op klapper in de Paloe-vallei. Naar het buiten land werden gezonden: parasieten van Brontispa naar de Salomon Islands, van Aspidiotus destructor (op klapper) naar Mauritius, van Homona coffearia (op thee) naar Ceylon en van Pseudococcus hirsutus ( op Hibiscus) naar Egypte. Uit Mauritius werd ontvangen de dolkwesp Scolia oryctophaga (vijand van den klappertor), uit Nederland Angitia ((parasiet van het koolrnotje) en uit de Fiji- Islands het lieveheersbeestje (Jryptognatha (vijand van Aspidiotus destructor); beide laatstgenoemde zendingen zijn evenwel mislukt. De in 1935 uit de Philip pijnen ontvangen dolkwesp (Jampsomeris marginella (vijand van kleine enger lingen) werd met succes verder doorgekweekt en op een enkele plaats losgelaten. Het onderzoek naar den tjenkó- en djamboe-boorder (Nothopeus-soorten) leverde goede bestrijdingsmethoden op. Het voortgezet onderzoek over de djati-termiet leverde voor de praktijk belangrijke gegevens over de wijze, waarop de jonge culturen geïnfecteerd raken en over het voortleven van de kolonies in geringde en gevelde boomen. Veel aandacht werd besteed aan het insecticide derris, dat in vcldproeven, behalve tegen rupsen op klapper en kool, ook goede resultaten bleek op te leveren tegen peperwantsen. In het laboratorium werd een uitgebreid onder zoek ingesteld naar de insecticide-werking van uit derris bereide stuifmiddelen en spuitvloeistoffen in verband met hun chemische samenstelling. Ter bestrijding van rupsen (Cirphis en Heliothis) in vlas bleek bestuiving met een loodarsenaat talkmengsel uitstekende resultaten te geven; er werden 50 k 60 % hoogere pro ducties verkregen. Onder rassen van de soort Solanum andigenum werden eenige tegen slijmziekte resistente aardappel-typen aangetroffen. Deze typen zijn belang rijk resistenter dan het tot nu toe meest resistente, hier gecultiveerde ras ..Konink jes". Bij het onderzoek over inwendig bederf van nootmuskaat werd een practisch uitvoerbare bereidingsmethode uitgewerkt, welke het bederf kan voorkomen. De onderzoekingen over topsterfte van koffie en over het Phytophthora-voetrot van peper werden afgesloten. Laatstgenoemde, vooral in de Lampoengs bekende ziekte werd in 1936 voor het eerst op Bangka geconstateerd. De bestrijding der Phytoph thora-ziekte van aardappelen te Lembang werd aangevat. De onderzoekingen over mycorrhiza van Pinus Merkusii werden voortgezet en de infectie-methoden nader uitgewerkt. Er werd begonnen met de levering van broed van de rijst-champignon, Volvaria volvacea. De invoer van versche vruchten vertoonde ondanks de crisis geen achteruitgang. Het proefveldonderzoek had ook in 1936 op de gebruikelijke wijze in samen werking met den Landbouwvoorlichtingsdienst plaats, terwijl de verwerking van de proefresultaten voortgang vond. Tegen het einde van het jaar kon, dank zij de f 25 millioen-fondsen, eenige personeelsuitbreiding plaats hebben met de be doeling, het geroutineerde personeel zooveel mogelijk vrij te maken voor de cri tische verwerking van het in den loop der jaren verkregen feitenmateriaal. Een dertigtal nieuw ingevoerde katoen-variëteiten werd in eenige voor katoen in aan merking komende streken op Java vergeleken met de reeds vroeger ingevoerde variëteiten Watt's Long Staple Peradeniya en Cambodia, welke laatste echter beter bleken te voldoen. In verband met het beschikbaar komen van een deel van het suikerriet- en tabaksareaal op Java toonden verschillende Europeesche cul tuur-maatschappijen veel belangstelling voor de vezelgewassen Java-jute en roselle, waarvan vrij groote hoeveelheden zaaizaad werden geleverd, terwijl vele adviezen werden verstrekt. De aanplantingen van in 1935 nieuw verkregen rijstbastaarden werden tevens gebruikt voor het verrichten van metingen en tellingen ten behoeve van de studie van de heterosis bij rijst. De proeven over de mate, waarin bij rijst kruisbestuiving optreedt en over de factoren, welke daarop invloed uitoefenen, werden voortgezet. Van de nieuwe kedelee-variëteiten bleken vooral enkele vroeg rijpe, witzadige nummers een aanwist te zijn, terwijl de uit een populatie geïso leerde cassave-variëteit E 19 zoowel wegens haar hooge productie als door haar lage blauwzuurgehalte opviel. Het kapok-selectiewerk vond geregeld voortgang; dank zij de opleving in de cultures was de belangstelling voor geselecteerde kapok variëteiten groot, zoodat veel zaad en plantmateriaal daarvan werd geleverd. In den proeftuin Tjibinong werd een toets tuin van de beste klapper-selectienum- DE ECONOMISCHE TOESTAND 94 mers uit den Cultuurtuin aangelegd. Het onderzoek naar de waarde van de ver schillende Derris-variëteiten werd — binnen het kader van het werkprogramma van de Commissie voor de Handelsgewassen — intensief voortgezet, in samen werking met het Laboratorium voor Scheikundig Onderzoek, dat eenige duizenden analyses van wortelmonsters voor dit doel verrichtte. Een aantal vakkenproeven, vooral betrekking hebbende op den invloed van cultuurmaatregelen en den tijd van oogsten op de opbrengst en het rotenon-gehalte van Derris, werd in eigen tuinen en op eenige ondernemingen aangezet. Üok dit jaar werden groote hoeveel heden stekken van de cloon toeba poetih Ct 1 geleverd. Ook de vraag naar zaad van Aleurites montana en Bixa Orellana was groot. Van de uit Mauritius en Réunion ingevoerde rozengeranium (Pelargoniurn Eadula) werden op verschil lende hoogten boven zee, over Java verspreid, vermeerderingsaanplantingen aan gelegd. Aan het Klapper proefstation te Manado vond het selectiewerk van den klapper gewonen voortgang. De proeven tegen de sabelsprinkhanen op Talaud werden eveneens voortgezet. In Paloe werden, in samenwerking met het Instituut voor Plantenziekten, proeven met bestuiving met derris-poeder genomen tegen slak rupsen. Een nieuwe ei-parasiet tegen Plesispa werd op Noord-Celebes geïmpor teerd. Bij het onderzoek naar de bladvlekkenziekte bij klapperbibit bleek, dat deze ziekte door het toepassen van schaduw grootendeels te voorkomen is. Een studie naar de ontwikkeling en de samenstelling van de klappervrucht, welke reeds vroeger was aangevangen, werd in 1936 afgemaakt. De proeven over den invloed van cultuurmaatregelen en groenbemesters op de productie werden voortgezet. i. Gouvernements Landbouwbedrijven o. 's hands Caoutchoucbedrijj. 's Lands Caoutchoucbedrijf omvatte einde 1936 15 ondernemingen, namelijk 11 rubber-ondernemingen (waarvan een tweetal met klapper- en kapokaanplantingen), 1 getahpertja- (tevens rubber-) onder neming (Tjipetir), 1 koffie-onderneming (Bangelan), 1 oliepalm- (tevens rubber-) onderneming (Majang) en 1 hars- en terpentijnbedrijf (in de Gajolanden). Het areaal van de gezamenlijke ondernemingen bedroeg einde 1936 30219 ha (15 606 ha rubber, 1139 ha getahpertja, 766 ha koffie, 3752 ha oliepalm, 923 ha klapper, 362 ha kapok en 7671 ha dennenbosschen van het hars- en terpentijn bedrijf in de Gajolanden). Hiervan waren in productie: 14 147 ha rubber (90,7 %), 1139 ha getahpertja (100 %), 653 ha koffie (85,2 %), 3724 ha oliepalm (99,3 %), 923 ha klapper (100 %), 348 ha kapok (96,1 %) en 6994 ha dennenbosschen (91,2 %). De producties bedroegen: Dat de rubberproductie, ondanks het toenemen van het tapbaar areaal, minder dan in 1935 bedroeg, is een gevolg van het hoogere restrictie-percentage. LANDBOUW 95 Daartegenover waren de producties van getahpertja, palmolie en pitten belang rijk hooger; voor wat betreft de getahpertja is deze hoogere productie een gevolg van belangrijke verhooging van het rendement en voor de palmolie van het toe nemen van het productieve areaal en het ouder worden van de aanplantingen. Door den ongunstigen invloed van den drogen Oostmoesson in 1935 viel de koffieproductie zeer tegen. De weersomstandigheden waren evenwel in 1936 voor de koffiecultuur veel gunstiger, zoodat de oogstverwachtingen voor 1937 beter zijn. De klapperproductie (welke grootendeels tot copra werd verwerkt) werd zeer ongunstig beïnvloed door de in 1935 opgetreden hardnekkige rupsenvraat (Brachartona). De productie van kapok steeg door het toenemen van het productieve areaal, terwijl de hars- en terpentijn-productie ongeveer gelijk bleef aan die in 1935. De kostprijzen loco afscheephavens per kg in centen waren als volgt: Uit deze opgave blijkt, dat de kostprijs van de rubber tengevolge van de geringere productie is gestegen. Dit geldt in het bijzonder voor rente en afschrij ving; de uitgaven in gereed geld ondergingen slechts een geringe verhooging, welke uitsluitend werd veroorzaakt door het toenemen van de uitgaven voor herplantingen. De kostprijs van de getahpertja daalde aanmerkelijk, voornamelijk door het stijgen van productie en rendement. De stijging van de kostprijzen van koffie en copra is toe te schrijven aan het tegenvallen van de oogsten, waardoor de algemeene uitgaven (benevens rente en afschrijving) per kg hooger werden. De kostprijs van de palmolie daalde als gevolg van een grootere productie tot een bevredigend niveau, terwijl de kostprijzen van hars en terpentijn ongeveer gelijk bleven aan die van 1935. De verkoop van alle producten geschiedde, evenals voorheen, uitsluitend door tusschenkomst van de Nederlandsche Handel Maatschappij, deels in Neder landsch-Indië en deels in Nederland. De volgende netto prijzen werden verkregen: Rubber (mcl. zoolcrêpe) . 4 029 871 kg gemiddeld a 45,29 et per kg = f 1825 049 (verkocht zonder licenties) 582 667 „ „ , 8,82 „ „ „ = 51399 Getahpertja (gele) .... 38 623 „ „ „ 169,23 .. .. „ = 65 362 (witte)... 90881 „ „ „ 283,36 „ „ „ = 257 Gls „ (extractie) 674 , „ „ 187,23 „ „ „ = 1262 Koffie 294 321 „ „ „ 20,37 „ „ „ = 58 953 Palmolie 7 554 257 ■ „ „ „ 5,63 „ „ „ = 425 492 Palmpitten 1542 225 „ „ „ 1,26 „ „ „ = 19 435 DE ECONOMISCHE TOESTAND 96 Klappers 661 222 stuks gemiddeld a 186,01 et per 100 stuks = 12 299 Copra 298 980 kg „ „ 8,33 „ „ kg = 24 920 Kapokpluis 18 517 ~ „ „ 23,05 „ „ „ = 4 270 Kapokkolven 7 809 000 stuks „ „ 102,88 „ „ 1000 stuks = 8034 Hars 2 059 643 kg „ „ 6,73 „ „ kg = 138 703 Terpentin 516416 „ „ „ 14,53 „ , = 75015 Totaal ... f 2 967 708 Voor vrijwel alle producten trad, in vergelijking met 1935, een lichte prijs verbetering in. Deze werd uiteraard door de in September 1936 door de Begeering genomen monetaire maatregelen in belangrijke mate in de hand gewerkt. De invloed van deze prijsstijging komt in de resultaten van het bedrijf nog niet in belangrijke mate tot uitdrukking, temeer daar zij gedeeltelijk werd tenietgedaan door vóór de depreciatie afgesloten vóórverkoopen. De inkomsten stegen, in vergelijking met 1935, met +' f 579 000. De exploitatie-uitgaven bedroegen f 1 917 656, de ten laste van de exploitatie rekening komende rente f 994 097, de afschrijvingen f 647 883, terwijl de waarde vermindering van den eindvoorraad f 145 861 bedroeg. De netto-bedrijfsontvangsten (mcl. alle bijzondere ontvangsten) beliepen f 9 018 441. Bovendien werd ten gunste van de verlies- en winstrekening gebracht een bedrag van f 3458 wegens rente over de vorderingen, welke tegenover de belegde reserve staan. Het exploitatie-verlies (mcl. f 1 641 980 voor rente en afschrijvingen) voor 1936 kwam hierdoor op f 683 898, tegen f 829 533 over 1935. Omtrent verschillende onderdeelen van het bedrijf mogen nog de volgende bijzonderheden worden vermeld. De kapitaalsuitgaven konden, in vergelijking met vorige jaren, in 1936 belang rijk — en wel tot f 153 306 — worden verminderd, deels door het afnemen van het nog niet produceerend areaal, deels door beperking van aanschaffingen tot het uiterst noodzakelijke. In dit verband dient nog te worden opgemerkt, dat van 1936 af geen bouwrente meer ten laste van de kapitaalrekening wordt gebracht. De kapitaalsuitgaven zijn als volgt over de verschillende cultures verdeeld: Bubbercultuur f 73 282 Getahpertja-cultuur 15 851 Koffiecultuur 15 542 Oliepalmcultuur 16 429 Kapokcultuur 654 Hars- en terpentijnbedrijf 31 548 Totaal f 153 306 Het in het bedrijf geïnvesteerde kapitaal bedroeg einde 1936 f 17 853 836, als volgt voor de verschillende cultures gespecificeerd: Bubbercultuur f 10 356 471 Getahpertja-cultuur 883 719 Koffiecultuur 576 641 Oliepalmcultuur 4 900 428 Klappercultuur 667 231 Kapokcultuur 197 768 Hars- en terpentijnbedrijf 271 578 Totaal f 17 853 836 LANDBOUW 97 laai overziehl van de winsten of verliezen van 's Bands Caoutchoucbedrijf over de jaren 1924 (het eerste jaar dat belangrijke winst opleverde) t/m 1936 geeft de volgende tabel: b. 's Lands Kma- en Theebedrijj. De afzet van kma kwam belangrijk boven het peil van de laatste jaren, terwijl, wat de statistische positie van de thee betreft, de invloed van de restrictie der exporten in de drie voornaamste productie landen duidelijk tot uiting kwam. Nog gunstiger werd de toestand, toen door de depreciatie van den gulden in het vierde kwartaal, de wereldmarktprijzen in vreemde valuta een groote stijging vertoonden. Terwijl eenerzijds de gemiddelde opbrengstprijs der producten, inzonderheid die van thee, op een veel hooger niveau kwam, traden anderzijds factoren op, welke de kostprijs gevoelig zullen beïnvloeden. Zoo bleef door de algemeen hoogere kosten van levensonderhoud en ook andere oorzaken een stijging van den levens standaard niet uit, welke ongetwijfeld een geleidelijke loonsverhooging van de inheemsche arbeidsbevolking zal ten gevolge hebben. Andere nieuwe lasten waren de zeer sterk gestegen en nog stijgende scheepsvrachtprijzen voor kma zoowel als voor thee, en het ook einde 1936 in werking getreden extra-uitvoerrecht van 2 % voor deze beide producten. Voor de kinacultuur was 1936 een gunstig jaar. De wettelijke restrictie werkte onverdeeld gunstig. Steeds meer bleek hoe deze wettelijke regeling een levens voorwaarde voor de cultuur is te noemen, waarbij in verband met de nog steeds dreigende enorm groote marge tusschen de potentieele productie en de gemiddelde jaarlijksche consumptie, in de eerste plaats moei worden gedacht aan een stabili seering van die potentie en zoo mogelijk een saneering van het kina-areaal. Een belangrijke verhooging van de consumptie kan eersl worden verwacht na lang jarige, doelmatig georganiseerde propaganda. Uitgevoerd werd ruim 9 millioen kg bast, tegen O. 1 , millioen in 1985. Hiervan bestond slechts 0,6 % uit phamaceutische bast. De uil voer van kinine en kininozouten bedroeg + 192 000 kg, tegen 102 000 kg in 1935. ') In prooeaieo ran liet produoeerend gedeelte van liH bedrijf op einde 1986. 7 DE ECONOMISCHE TOESTAXI) 98 I'itvoerlicenties werden uitgereikt voor een hoeveelheid van 815 456 kg zwavelzure kinabast. waarvan werden uitgevoerd 772 054 kg, of wel 94,7 %. De eerste groep kinaproducenten gebruikte 94,6 % van de haar toegewezen licenties, de tweede groep 99,1 % en de derde groep slechts H 4,0 %. Over het vorig restrictiejaar bedroegen deze cijfers resp. 90,3, 98,2 en 73,1 %. Het gemiddeld gehalte van alle uitgevoerde en aan de Bandoengsche kinine fabriek geleverde basten beliep 6,63 %, tegen 6,95 % in 1935 en 6,87 % in 1984. Het kina-areaal van Nederlandsch-Indië verminderde iets tengevolge van definitieve afrooiingen. De weersgesteldheid toonde een voor deze streken normaal beeld en was voor beide cultures gunstig. De hoeveelheid neerslag was op bijna alle afdeelingen ongeveer gelijk aan het 10-jarig gemiddelde, echter verdeeld over een iels grooter aantal regendagen. Het aanbod van werkvolk was, ondanks de betrekkelijk groote hoeveelheid te verrichten arbeid, voldoende. In het laatst van 1936 werden de loon en, d. w. z. de gemiddelde dag verdiensten, geleidelijk iets verhoogd. Nadat in Januari en Februari de laatste herontginningen van het plantseizoen 1935/36 in den grond waren gebracht, werd tegen Juni een begin gemaakt mei de voorbereidingen voor de belangrijke aaaplantmutaties, welke in den YYest moesson 1936/37 zouden plaats vinden. In de eerste plaats werden alle resteerende C. Suecirubra-tuinen gerooid; de slechtste doelen hiervan weiden afgeschreven. terwijl voor herbeplanting met C. Ledgoriana werden bestemd 17.75 ha. Een aantal oude Ledger-tuinen werd gerooid, waarvan voor herbeplanting 27.59 ha werden bestemd. Gerooid ter afschrijving werden 18,78 ha van de minst goede gronden. Hiervoor werden tot gelijk oppervlak nieuwe ontginningen aangelegd, grootendeels <>p versche boschgronden, zoodat het kina-areaal practisch gelijk is gebleven. Voor de beplanting werd grootendeels entenmateriaal gebruikt, met name Tjibeureuin 5 en Tjinjiroean 1; een kleiner deel werd beplant, met nieuwe varië teiten van Ledger-y.aailingen uit eigen zaadtuimn Dit plantprogramma was op 31 December, op enkele hectaren na. geheel afgewerkt; over het algemeen met goed resultaat. Een begin werd gemaakt met de uitvoering van een bemestingsprogramma, nadat om bezuinigingsredenen in de laatste jaren dit werk tot het uiterste was beperkt gebleven. Ongeveer 565 ha werd heinest, zijnde 63 % van den aanplant. De oogst 1936 bedroeg 785 630 kg fabrieksbast en 63 072 kg pharmaceutische bast. Verkocht werd resp. 834 354 kg en 28 7.19 kg. terwijl de voorraden toenamen van 539 600 kg tot 546 722 kg. Dank zij de gunstige weersomstandigheden kon het kweekerij-bedrijf zich het geheele jaar uitstekend ontwikkelen, zoodat, ondanks de zeer groote hoeveelheid planten, welke deels voor eigen aanplant werden gebruikt, deels werden verkocht, op het einde van 1936 weer een zeer ruime hoeveelheid nieuw materiaal aanwezig was. Voor eigen gebruik werd uitsluitend verent met de cloon Tjibeureum •">, terwijl tevens een groote hoeveelheid Ledger-zaailingen werden gekweekt uit zaad \an de beste variëteiten uit de eigen zaadtuinen. Over het algemeen had de kma weinig te lijden van ziekten en plagen; slechts traden, als gevolg van de zeer groote vochtigheid, in vrij sterke mate schimmels op. In verband met de sterke restrictie werd aan bemesting van de theetuinen weinig geld besteed. Slechts de B.g. planlw ijdte-proef te l'asir Junghuhn, ter grootte van 24 ha. ontving een normale bemesting, terwijl nog 90 ha minder goed ontwikkelde tuinen een lichte bemesting kregen. Aan het vervangen van zieke en slechte t heeheesters en het inboeten van hiaten werd veel zorg hesleed. ZOO werden in den "Westliioessnu 1935/86 80 800 geselecteerde stuinps ingeboet, terwijl in November December I.MS nog ± 8500 >l umps werden uitgeplanl. Te l'asir Junghuhn werd een stuk boschgrond van •">.•"> ha ontgonnen en beplant uitsluitend met oculaties. Gedeeltelijk werd dit terrein ingericht als een toetsproef voor een aantal nieuwe cloonen, deels ais entrijstuin voor oude zoowel als nieuwe cloonen. De resultaten hiervan waren buitengewoon gunstig. Aan het selectie- LANDBOUW 99 werk, dat thans eveneens gunstige resultaten begint af te werpen, werd het geheele jaar door veel moeite besteed. Tjiujiroean beschikt thans over een groot aantal cloonen, waarvan er vele reeds één of tweemaal op productiviteit werden getoetst, terwijl tevens resultaten werden verkregen op het gebied van qualitatisve selectie. Op basis van de hierbij gevonden gegevens werden enkele nieuwe zaad tuinen aangelegd met oculaties van de meestbelovende cloonen. Op de ufdeeling I'asir Junghuhn werd voortgegaan met het neboiseeren van ravijnen en steile terreinen met acacia decuprena, waarmede titans ± 40 ha zijn beplant. Voor de theekweekerijen was het jaar 1986 niet zoo gunstig; vooral in de jongste kweekerijen werd dooi' een in het 4de kwartaal vrij plotseling optredende engerling- en aaltjesplaag belangrijke schade aangericht, De ergsi aangetaste stukken moesten geheel worden uitgegraven en overgeplant. De oudere kweeke rijen ontwikkelden zich echter gunstig. Behalve wat betreft de hierboven genoemde plagen in de kweekerijen, is ook voor de theecultuur liet jaar 1986 gunstig geweest. Wortelsohimmel kwam in veel mindere mate, voor dan tevoren. .Bladrollers richtten eenige schade, aan, terwijl tegen het einde van den drogen tijd plaatselijk aantastingen door oranjemijt voor kwamen, welke achter van zeer tijdelijken aard «aren. De geheele jaarproductie heeft bedragen 1 952418 kg theeblad, mcl. 20 515 kg opkoopblad, waaruit werd bereid 427 599 kg droge thee. De noodzakelijke oogst res! rictie werd verkregen door fijn-pluk van enkele der verste afdeelingen en hei buiten productie laten van alle tuinen gedurende eenige maanden vóór zoowel als na de snoei. Behalve de door licenties gedekte hoeveelheid export-thee werd in 1986 een vrij groote hoeveelheid thee voor binnenlandse!] gebruik bereid en verkocht (± 70 00(1 kg), waardoor liet eigenlijke restrictiepercentage voor hel kalender jaar 1936 kon worden teruggebracht tol •'5-'i,f> ';,,. zoodal 86,5 '.';', ran «Ie standaard productie kon worden geproduceerd. De kwaliteit van het product werd door verschillende maatregelen en mede in verband met het ouder worden dei' luiiien, Langzamerhand beter, hetgeen echter nog niet duidelijk in de verkregen prijzen tot uiting kwam. Door de iets grootere oogst daalde de kostprijs met + 1 cent per kg, terwijl door de betere the,■markt de opbrengsfcprija ± Ó cent hooger kwam. namelijk van 50 tot 59 cent (na aftrek van alle verzendings- en verkoopkosten), mcl. de in het binnenland voor vaak /.eer lage prijzen verkochte theeën. INDISCH VERSLAG 1937 I. TEKST VAN HET VERSLAG VAN BESTUUR EN STAAT VAN NEDERLANDSCH-INDIË OVER HET JAAR 1936 GEDRUKT TER ALGEMEENE LANDSDRUKKERIJ — 1937 1938 — 'S-GRAVENHAGE