20 Jan. '20 111 10]. 10 Weliswaar heeft spreker eenige kleinigheden tegen het stelsel van Ophuijsen aan te voeren, n.l. dat het aanleiding geeft tot verwarring tusschen de stomme e en de ê van même, alsook dat het verschillende enkelvoudige klanken door de verbinding van meerdere letters voorstelt, zooals b.v de oe, de r.j, de tj, de dj, de mb bij praenasaleering, etc, en daardoor komt tot onjuiste indeeling van het woord in lettergrepen. Ondanks deze inhaerente nadeelen heeft spreker de transcriptie — van Ophuysen steeds met goede resultaten gebezigd. Hij verklaart zich beslist vóór terugkeer daartoe, omdat zij zich door haren eenvoud aanbeveelt, alsmede wijl de voordeden van de nieuwe spelling z.i. niet van dien aard zijn. dat deze met succes in de plaats van die van van Ophuysen zou kunnen treden. (1) Spreker pleit tenslotte voor eenstemmigheid onder de schrijvers ten aanzien van de transcriptie. Het Bataviaasch Genootschap geve het voorbeeld door bij het uitgeven van taalkundige werken van te voren te annonceeren, welke spelling wordt gebezigd. Moge ook het Gouvernement daarin medegaan. Woordenlijsten van onbekende talen worden menigmaal vrijwel waardeloos, als de samensteller verzuimt den lezer in te lichten omtrent de gebruikte transcriptie. Raden Dr. Djajadiningrat oordeelt, dat in het |avaansch de overgangsletters w en j niet gemist kunnen worden; het lavaansch met zijn populair, syllabisch schrift krijgt een veel getrouwer en vertrouwder woordbeeld, wanneer in de wedergave met Latijnsche letters deze teekens worden be ]) Na kennisneming der stukken heeft Dr. Adriani alsnog schrif telijk aan zijne hierboven weergegeven uiteenzettingen toegevoegd, dat tiij de veranderingen die Dr. Rinkes voorstelt in zijne: Nota aangaande de Logat Melajoe (2e Bijlage van zijn schrijven No. 883, ddo. Weltevreden 20 Februari J 919) gaarne wil aanbevelen. Ze zijn verbeteringen van van Ophuijzen's spelling, zoo vervolgt Dr. Adriani, en zullen, in de nieuwe uitgave van de Kitab Logat Melajoe aange bracht, zeker door de gebruikers worden aanvaard. 29 Maart '20 IV— Vil). 100 schreden is, o.a. door het toekennen van duurtetoeslag aan het personeel (Notulen 12 Jan. sub IX, 2) door de voor loopige aanstelling van een adjunct bibliothecaris (zie beneden sub V) op ƒ 350.— 's maands. De Voorzitter voorziet, dat het loopende jaar hooge eischen zal stellen aan 's Genootschaps finantieele draagkracht, en wekt allen, die zulks aangaat op, mede te werken om bij het bestek, dat thans is uitgezet voor de werkzaamheden, het beheer zoo zuinig mogelijk te voeren. V. Bij de Rondvraag deelt de Voorzitter allereerst mede, dat eene voorloopige overeenkomst met den Heer K. Qaul als adjunct bibliothecaris tot stand is gekomen. Dat de directieleden ten deze alleen telefonisch zijn geraadpleegd, vindt zijn oorzaak in de urgentie van het geval. De bedoe ling is, dat de proeftijd zes maanden zal duren. Men heeft echter wederzijds gemeend goed te doen, zich vrijheid voor te behouden om de tewerkstelling desgewenscht met twee maanden opzegging te beëindigen. De vergadering stemt, gaarne met de getroffen regeling in. VI. Dr. Bosch stelt voor, het portret van Prof. Kern af te drukken vóór in de Notulen van de afscheidsverga dering van Dr Hazeu, zulks in verband met de onthulling van den gedenksteen op dien avond en met Dr. Hazeu's „In Memoriam". Dr. Djajadiningrat vindt het minder eigenaardig om in dat speciale deeltje der Notulen een artikel van Dr. Hazeu zelf op te nemen. Besloten wordt, te beginnen met bij Dr. Hazeu desnoods telegrafisch te informeeren, wanneer de kopij van zijn „In Memoriam" tegemoet gezien kan worden, en na de ontvangst van het antwoord nader op de zaak terug te komen. Vil. Mr. Schumann stelt voor, het Museum en de boekerij op de Maandagen der dubbele feestdagen open te stellen [29 Maart '20 Vil—Vill- 101 en dan den Dindsdag d.a.v. te sluiten voor de wekelijksche reiniging. Bij stemming wordt besloten, in de huidige regeling geen verandering te brengen. VIII. De Heer Zimmerman brengt rapport uit van het commissoriaal onderzoek van het Muntenkabinet in de vol gende bewoordigen: De ondergeteekenden in de bestuursvergadering van 12 Januari j. 1. in commissie benoemd om rapport uit te brengen over den toestand der Numismatische Verzameling hebben op Dinsdag 23 dezer aan de Munt- en Penning kabinet een bezoek gebracht. Tot hunne groote voldoening vonden zij de verzamelingen thans geheel gerangschikt. Het geheel maakte een zeer gunstigen en voordeeligen indruk. De muntbilletten zijn door den Conservator in glazen kastjes ondergebracht en deze, boven de tafels met munten aan de muren opgehangen, sluiten het geheel naar boven toe, op voor het oog zeer aangename wijze af. De Conservator die, wat accuratesse en netheid betreft, zich zelf niet vermag te bevredigen, is thans bezig kleine verbeteringen aan te brengen en vooral nummers, die provisorisch met potlood geschreven waren, door met inkt geschrevenen te vervangen. Overigens echter is de rang schikking geheel voltooid en kunnen wij aan het Bestuur alleen voorstellen, aan den Conservator den dank voor zijn langdurig en moeitevol werk uit te spreken. (w. g.) P. DE ROO DE LA FAILLE V. ZIMMERMANN. 29 Maart '20 VIII-IX]. 102 De vergadering stemt gaarne in met het voorstel der Commissie, den Heer Moquette dank en hulde te betuigen. 2. Voorts deelt de Heer Zimmermann mede, dat hij door overdrukke bezigheden genoodzaakt wordt, het Penning meesterschap neer te leggen. De vergadering betreurt doch eerbiedigt dit besluit en brengt bij monde van den Voorzitter den aftredenden the saurier hulde en dank voor zijn gedurende zoo langen tijd, met zooveel toewijding en nauwgezetheid belangeloos ge voerd beheer, waarbij het Genootschap steeds zoo wel is gevaren. De Voorzitter deelt mede, dat de Heer Moll bereid is gevonden, om nevens het secretariaat ook het fiscaat waar te nemen en stelt voor thans de benoeming uit te spreken. Hiertoe wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. Van de overdracht, die tusschen den afgetreden en den optre denden titularis onderling geregeld zal worden, zal in de volgende vergadering verslag worden gedaan. IX. Mr. Creutzberg brengt aan de hand van een cou rantenartikel de Hooger Onderwijs questie ter sprake. Nu het particulier initiatief in Holland een dergelijk voorbeeld heeft gegeven, mag Indië niet achterblijven. De in October 1919 benoemde Commissie ad hoc heeft voornamelijk door de ambtsbeslommeringen van den thans vertrokken voorzitter, Dr. Hazeu, niet zöö vruchtdragend werkzaam kunnen zijn als de Directie had gehoopt (Notulen 1919 pag. 70. 149. 165). Spreker stelt voor Mr. Schumann in Dr. Hazeu's plaats tot voorzitter der Commissie te benoemen. Hiertoe wordt bij acclamatie besloten. De Heer Schumann verklaart de benoeming niet zonder aarzeling te aanvaarden, wijl hij in het midden des jaars een buitenlandsche reis van een vier tal maanden zal moeten ondernemen en twee maanden daar voor en daarna door de Volksraadzittingen verhinderd zal zijn zich aan de Commissie te wijden. Slechts indien de Directie hare medewerking toezegt, om Mr. A. Neytzell [29 Maart '20 IX-X. 103 de Wilde, thans reeds lid der Commissie als vertegen woordiger der Nederlandsen-Indische Juristen vereeniging, ertoe te bewegen het ondervoorzitterschap op zich te nemen, verklaart de heer Schumann de leiding der Commissie te kunnen aanvaarden. De vergadering besluit bij acclamatie alles in het werk te zullen stellen, om Mr. Neytzell de Wilde de tevens uitgesproken benoeming te doen accepteeren. X 1. Dr. Schrieke deelt mede, dat hij een schrijven van den Heer J. P. Koster uit Borneo heeft ontvangen, waarin deze o. m. bericht omtrent eenige heilige plaatsen aan de West- en Zuidkust. De eerste door hem beschrevene is gelegen aan de Asoe-ansang-rivier, waarvan de naam (die „omgekeerde hond" zou moeten beteekenen) naar het oordeel van den heer Koster blijkbaar ontleend is aan dien van een heuvel in het district Palo (Afdeeling Sambas, West (Nederlandsch-) Borneo. Op een kaap (Tandjoeng) in deze Asoe-ansang-rivier (een zijrivier van den Palo-stroom) bevindt zich een in pyramide vorm ruw opeengestapelde hoop rol-(rivier-) steenen, waarop geen inscriptie wordt aangetroffen. Bij Dajaks en Maleiers staat dit oord, dat door den Heer K. bezocht werd, als heilig bekend, en zelfs de z. g. „anak poentiang" d. w. z. de in West-Borneo geboren en getogen Chineezen, bezigen het als offerplaats. De gesigna leerde heiligheid zoude blijken uit het feit, dat deze plaats volgens het volksgeloof de bij het afleggen eener gelofte in de rivier geworpen steenen terugbrengt, hetzij aan den oever zelf, hetzij zelfs aan het zeestrand, i 50 paal vandaar. Een andere heilige plaats, die dergelijke eigenschappen zou vertoonen, moet zich volgens door den Heer K. ontvan gen inlichtingen, bevinden bij kaap Tandjong Datoe, de Westelijke punt van Serawak. Hier was — naar men zegt — vroeger de verzamelplaats der zeeroovers (rombengan laoet), waar zij hun buit verdeelden en verbrasten en nieuwe 29 Maart '20 X 2]. 104 plannen voor de toekomst smeedden. Ook aan de Zuidkust bij kaap Sambar of Simbar wordt, naar door den Heer K. verkregen informaties, een soortgelijke steenhoop aangetroffen, die bovendien door een wal van opgestapelde of uitgehouwen rotsen zou zijn omgeven. Het valt evenwel op — zegt de Heer Koster — dat hiervan tot nog toe geen melding is gemaakt in de literatuur, hoewel zich het observatiestation der topo grafische driehoeksmeting van den Heer Enthoven aldaar moet hebben bevonden. 2. Dezelfde spreker biedt aan een contract tusschen het Gouvernement en de Padri hoofden ddo. 29 Augustus 1830. Het werd aangetroffen in eene van het oud archief van de Residentie Sumatra's Westkust afkomstige bundel paperassen, die door den Directeur van Onderwijs aan het Bureau van den Regeeringscommissaris voor lnlandsche en Arabische zaken ter examinatie waren toegezonden. Het contract zelf is voor zoover ik weet in de literatuur over den Padri oorlog niet bekend, vervolgt Dr. Schrieke. Uit de dateering kan men zien, dat het is uit den tijd vlak na het vertrek van de Steurs (December 1829) van de Westkust, een tijdperk, waarover de nieuwe Resident Mac Gillavry reeds aanstonds vrij somber rapporteerde. De Stuers echter, op dat oogenblik met de functiën van Chef van het Militair Departement belast, kreeg als zoodanig inzage van de bedoelde Residents missives. Naar aanleiding van een en ander schrijft hij in zijn : De Vestiging en Uitbreiding der Nederlanders ter Westkust van Sumatra 1 p. 138. „Wat hierbij vooral in het oog viel is, dat tegenover al „de toevalligheden, de brieven van den Resident melding „maakten van die oneenigheden onder de Padries zelven, „waarvan ook ik vroeger meermalen had melding gemaakt. „Hij sprak van eene nieuwe, gematigder sekte, die zich den „naam gaf van Hadji's, en zich niet ongeneigd betoonde „tot verstandhouding met het Gouvernement, en zeide „dat zelfs de stugge Toewankoe Lintan, de schrik van het 129 Maart '20 X 2. 105 „land, alsnu voor zich de bescherming van het Gouvernement „was komen vragen en dat hij aangeboden had om ons „de stukken geschut, in 1822 —1823 op ons veroverd, terug te geven." (Vergelijk de officieele stukken bij Kielstra 8.K.1.5 111 p. 277.) Aan deze beschouwing kan nog uit H. M. Lange's „Het Nederlandsch Oost Indisch Leger ter Westkust van Suma tra 1 p. 159 — 161 het volgende worden toegevoegd. Daarin wordt het een en ander vermeld over de onrust, die de Padries tijdens het begin van het bestuur van Resident Mac Gillavry in het Agamsche veroorzaakten. „Genoegzaam „het geheele district Ampat Angkat werd verwoest, terwijl „een groote macht van Padries zich in de kampong Kota-Ga rdies nabij Tandjong Alam had bijeengetrokken en daar „geduchte verschansingen had aangelegd." Na den val van Kota Gadis (14 Juli 1830) hadden in de maand Augustus in het Agamsche district Ampat. Angkat eenige militaire bewegingen plaats, tengevolge waarvan verscheiden kampongs van dat district zich opnieuw aan het Gouvernement onderwierpen. 1) Ook in de andere hier in noot genoemde bronnen wordt hoopvol gewag gemaakt van- de* in die dagen getoonde toenadering van de Padries en de onderhandelingen met hen gevoerd. De toestand was van dien aard, dat de Resi dent zijne aanwezigheid in de Bovenlanden niet meer nood zakelijk achtte. Voorts spreekt Lange daar (p. 161) over een verbond van vriendschap door Mac Qillavry met den Radja van Troemon gesloten, een tractaat dat echter nimmer bekrachtigd is en over militaire actie in de Vil en VIII kota's. 1) Vergelijk Tijdschrift Ned. Indië IX Jg. IV p. 95. Ook in de memorie van Toeankoe Imam wordt over deze krijgs bewegingen, gevolgd door het sluiten van tractaten gesproken (DE Stuers II p. 225) die zooals Lange t.a.p. al heeft opgemerkt, te laat gedateerd is. Vergelijk bij Kielstra, 8.K.1. 6 111 p. 278 v.v. en van der Hart, Indisch Militair Tijdschrift 187(1 p. 127 v. 29 Maart '20 X 2-Xl|. 106 De hier bedoelde vredestractaten waren echter niet van duurzamen aard. Luitenant Kolonel Elout, die in Maart 1831 met het gezag ter Westkust was belast, schrijft daarover ddo. 17 Decmber 1831 Ld I (B.K I. 5 111 p. 331): Aan de contracten met mijne voorgangers gesloten heb ben zich noch de XIII kota's, noch vooral de Padries, noch de Radja van Troemon gehouden. 3. Ten slotte legt Dr. Schrieke een schrijven van den Heer E. E. W. G. Schröder over, waarin deze verklaart, zijne Nieuw Guinea collectie, voorzoover die voor het Bata viaasch Genootschap van belang is, te willen afstaan. Het geschenk wordt dankbaar aanvaard. Erkentelijkheids betuiging zenden. XI. Ledenlijst: De Secretaris stelt voor de navolgende leden op hun verzoek .van de lijsten af te voeren : a. Gewone Leden : Mevr. A. J. Holtappel-Lichtenbelt, Soerabaja. E. A. Wolff, Soerabaja. J. H. F. Gelpke, Magelang. |. G. Dom, Djokjakarta. • Kantoor voor Chineesche Zaken, Weltevreden. H. Bekink, Blitar. J. Bakker Schut, Paree. b. Buitengewone leden: C. de Korver, Weltevreden, Said Toha bin Abdullah, Weltevreden. Mevrouw J. S. A. Carriere-Lagaay, Weltevreden. Mr. K. Denijs, Blitar. Stelt voor te benoemen ; c. Tot gewone Leden : J. A. H. Hanssens, Oud-burgemeester, Bindjei. J. Schaap, Hoofdredacteur van de Javabode, Welt. C. W. Zeeman, Koopman, Soerabaja. D. J. Duynhouwer, Leeraar O. S. V. I A., Magelang. [29 Maart '20 XI. 107 P. Q. J. Muller, chef E. Dunlop & Co, Medan W. C. van der Steen, Medan. Jos. Zewald, Medan. Dr. J. A. Honing, Directeur Deli Proefstation, Medan. Z. P Snijders, Arts, Medan. Mr. T. Hornstra, Griffier b. d. Raad v. Justitie, Medan. D. Wolfson, employé D. P. V., Medan. Mr. J. H. Guye, Lid v. d. Raad v. Justitie, Medan. Mr. R. Slotema, advocaat en procureur, Medan. Dr. A. A. L. Rutoers, Dir. Alg. Proefstation AVROS Medan. Jhr. C. M. H. Roëll, Inspecteur b. d. Deli Mij. Bindjei. d. tot Buitengewone Leden : Marto Soemarno, Ambtenaar b. h. Dep. v. Financiën Weltevreden. Mr. G. H. Van Driel, off. 2e. kl. der Administratie der Kon. Marine, Weltevreden. C. H. D. Witte, Leeraar a. d. Kweekschool, Bandoeng. J. J. Oostveen, Kassier D. S. M. Medan. J. Brouwer Popkens, beheerder der Landschapskassen, Medan. Aldus wordt besloten. Niets meer aan de orde zijnde, sluit de Voorzitter ver volgens de vergadering. Aldus goedgekeurd en gearresteerd in de Directieverga dering van 26 Mei 1920. (w. g) P. De Roo de la Faille, Voorzitter. J. Th. Moll, Secretaris |1 Mei '20 11. 109 boekerij. Dr. Bosch heeft zijn persoonlijken indruk, dat de Heer Gaul een algemeen ontwikkeld man is, wien weten schappelijke vorming niet ontbreekt, dat hij nauwgezet en accuraat werkt en dat hij veel belangstelling in de hem aangewezen taak toont, bevestigd gevonden in een onderhoud met den heer Gediking. De Heer Gaul is dus in zooverre stellig als een waardevolle hulpkracht te beschouwen. Wat hem echter ontbreekt, is bibliothecarische vakkennis, terwijl hij ook in de practijk nog nooit eenige ervaring op het gebied van bibliotheek-beheer heeft kunnen opdoen. Wanneer het derhalve op de waardeering in geld van de praestaties van den heer Gaul aankomt, rijst de vraag, of men niet voor het thans door hem bedongen tractement iemand zou kunnen engageeren, van wien op grond van opleiding en praecedenten een nuttiger werkzaamheid te verwachten is. Dr. Schrieke meent, dat dit ongetwijfeld het geval is, een meening, waarbij Dr. Rinkes en Mej. Lulius van Goor zich aansluiten. Zelfs wordt er op gewezen, dat op eene dergelijke bezoldiging ook hier te lande lieden te vinden zouden zijn, wier voorstudie en huidige werkkring hen eerder in aanmerking doen komen voor de positie van adjunct-bibliothecaris. De Heer Moll verklaart dat hij, indien zulke candidaten met name kunnen worden aangewezen, zijn voorloopig voorstel, vervat in zijn aanteekening op den brief van den Heer Gaul, terug kan nemen. Tot dat voorstel im mers was hij uitsluitend gebracht door zijne overtuiging van de noodzakelijkheid, dat het werk aan de boekerij onverpoosd dient te worden voortgezet. Gedurende het loopende jaar zal het Genootschap zelf zich daarvoor een geldelijk offer moeten getroosten, (vgl. p. 96, 99, 111) waartegen hij, ook in zijne hoedanigheid van thesaurier, onder de gegeven omstandigheden geen bezwaar heeft. Kan men voor een zelfde bezoldiging een grooter nuttig effect erlangen, zooveel te beter, mits slechts het werk niet stilsta. [20 Jan. '20 111 10-17. 11 houden. Andere talen kunnen deze overgangsletters zonder bezwaar ontberen, zoo b.v. behalve het Maleisch ook wel het Soendaneesch. Na eenige verdere discussie wordt besloten, aan den Direc teurvan Onderwijs en Eeredienst als's Genootschaps gevoelen mede te deelen, dat terugkeer tot het spellingsstelsel van van Ophuysen gewenscht is, terwijl aan ZHEdQ. in over weging gegeven zal worden, ook voor het Soendaneesch tot het te voren gebezigde systeem, dat daarbij aansluit, terug te keeren. 11 en 12 vervallen. 13. Missive van den Assistent Resident van Bandjerne gara ddo. 1 October 1919 No. 4029/29 met bijlagen en herinnering (zie No. 7 hierboven pag. 8) nopens een aantal Hindoemuntjes en een reepje bladgoud. Overeenkomstig het advies van den Conservator, den Heer J. P. Moquette 10 zilveren muntjes aangekocht voor ƒ 7.50; het overige geretourneerd. 14. Missive van den Commandant der Zeemacht ddo. 31 October 1919 No. 10251, ten geleide van eenige zee kaarten en verbeterbladen op zeekaarten. — Bibliotheek. 15. Brief van den conciërge M. de Jong ddo. Rotterdam 13 November 1919, nopens diens terugkeer van buitenlandsch verlof. — Voor kennisgeving aangenomen. 16. Schrijven van den gediplomeerden civiel gezaghebber A. Smits, ddo. Martapoera (Zuider en Ooster Afdeeling van Borneo) 19 December 1919, nopens de legende van de Batoe Hapoe grot. Besloten wordt de bijlage van dit schrijven, zijnde de Maleische versie dezer legende, als bijlage in de „Notulen" op te nemen. (Bijlage II). 17. Schrijven van den Heer L. C. Heytinq, Controleur van Tabanan, Bali, ddo. 18 December 1919 nopens oude lontars in Balineesch notenschrift en het Muziekinstrument „Gambang"; zegt tevens medewerking toe voor het verzame len van gegevens daaromtrent. (Notulen 1919 p. 191 — 193.) 1 Mei '20 ll— Hij. 110 De wd. Voorzitter trekt uit een en ander de conclusie, dat er voor het Genootschap geen aanleiding bestaat om op de door den heer Gaul gestelde voorwaarden in te gaan. De vergadering stemt hiermede in en besluit derhalve het door den Heer Gaul tegen medio Juni aangevraagde ontslag te verleenen. 111. De waarnemend Voorzitter: Door en namens het Hoofd Comité voor Oud-Batavia is een mondeling verzoek gedaan omeenige voorwerpen in bruikleen te mogen ont vangen voor de in den Dierentuin van 8-16 Mei te houden feesten van het Algemeen Nederlandsch Verbond. Het advies van den betrokken conservator op dit verzoek luidt gunstig, behalve wat aangaat de groote klok van Ma doera (cat. no 9487). Dr. Bosch wijst er op, dat de Heer van Hoytema niet de meest waardevolle voorwerpen heeft gevraagd, terwijl naar zijne opvatting het wezenlijk belang van het Genootschap medebrengt, dat de Directie zich ten deze tegemoetkomend betoont. Na eenige gedachtenwisseling over de principieele zijde der zaak (vergelijk Notulen 1919 pag. 8 sub 18), waarbij de secretaris mededeelt, dat de Heer Zimmermann telefonisch te kennen heeft gegeven, dat hij zoowel principieel als ook in dit geval tegen de uitleening is, en waarbij de HeerMjQUETTE verklaart, dat hij wel is waar in beginsel er tegen is, doch bereid is om in dit speciale geval mede te werken, wordt besloten het verzoek in te willigen op zekere voorwaarden, betreffende verzekering, bewaking, verpakking, transport, etc. De wd. Voorzitter meent, dat het door deze bewilliging geschapen praecedent — waarop door den heer Moquette was gewezen — geen gevaar oplevert voor de toekomst, daar al dergelijke verzoeken steeds incidenteel en naar strengen maat staf beoordeeld zullen worden. De vergadering noodigt den Conservator en den Secretaris uit, om voor de eindredactie dezer voorwaarden te zorgen en machtigt hen, overigens het noodige te verrichten. [1 Mei '20 IV—V. 111 IV. De wd. Voorzitter komt terug op het schrijven van den Directeur van Onderwijs en Eeredienst, dat op de vorige vergadering sub 111, 11 is behandeld, (zie boven p. 96—97). Sedert is aan spreker in ambtelijke hoedanigheid gebleken, dat de op de ontwerp begrooting voor 1921 gebrachte post voor de in dienst stelling van ambtenaren voor het Genoot schap eenige vermindering zal moeten ondergaan. In verband daarmede zou spreker gaarne de opinie der Directie ver nemen omtrent zijn voornemen om de benoeming van den ethnograaf tot een volgende begrooting aan te houden en om — gelet op de besprekingen in de vorige vergadering — de twee in 1921 te benoemen ambtenaren te bestemmen voor bibliothecaris en adjunct-bibliothecaris. Het verschil in bezoldiging, dat uiteraard tusschen den leider van de boekerij en de tweede kracht moet bestaan, beteekent dan de noodzakelijk gebleken vermindering van den be grootings-post. Het zou wellicht aanbeveling verdienen dat de, in overeenstemming met de conclusies der vori ge bijeenkomst, geconcipieerde brief, die nog niet is doorgezonden, eenigszins gewijzigd wordt, in dier voege, dat voor 1921 alleen de aanstelling der beide bibliotheek ambtenaren wordt bepleit. Wat den ethnograaf betreft, het zou alleszins op den weg der Directie liggen, om in den bedoelden brief op de noodzakelijkheid zijner aanstelling aan te dringen tegen het jaar 1922. De vergadering stemt na eenige discussie met de ziens wijze van den wd Voorzitter in. V. Op de vraag van den wd. Voorzitter of een der weaanzigen nog onderwerpen van bijzondere urgentie ter tafel heeft te brengen, antwoordt Dr. Rinkes, dat hij er na veel moeite in geslaagd is een offerte te krijgen voor het herdrukken van de Rama. (Notulen 1919 pag. 147 e. v.) Deze beloopt echter j 175.— per vel imperiaal octaaf, bijeen oplage van 6000 exemplaren. De omvang van het boek is naar schatting 20 —25 vel druks. Aangezien deze prijs 1 Mei '20 V]. 112 onevenredig hoog te achten is, meent spreker, die het ac cepteeren van dergelijke voorwaarden nauwelijks durft aan te bevelen, de goedkeuring der vergadering te moeten vragen alvorens de bestelling te doen. Na eenige bespreking over de vraag of er in andere steden geen drukker voor dit werk te vinden zou zijn — hetgeen onmogelijk wordt geacht — besluit de vergadering voor loopig niet op de offerte in te gaan, en den herdruk in beraad te houden. Niets meer aan de orde zijnde sluit de wd. Voorzitter de vergadering. Aldus goedgekeurd en gearresteerd in de Directie verga dering van 26 Mei 1920 (w. g) K. F. Creutzberg, wd. Vooorzitter. J. Th. Moll. Secretaris. 26 Mei '20 111 I—6]. 114 De ontruiming der huidige Bestuursschool is noodig voor de toekomstige uitbreiding van 's Genootschaps gebouwen complex (zie boven, blz. 31-33). Met voldoening kennis genomen; deponeeren. 2. Brief van den heer W. J. D. van Andel, ddo. Palele, 14 Maart 1920, houdende aanbod van medewerking bij de comple teering der Ethnografische collectie betreffende Cetebes, voor wat de door schrijver bewoonde landstreek betreft. De Conservator zal nagaan, welk gebruik van dit waar deerbaar aanbod gemaakt kan worden en zoo mogelijk aan wijzingen verstrekken voor eventueele aankoopen. 3. Brief van den zelfden, datum als boven, nopens sa menwerking tusschen het Eerelid Dr. N. Adriani en schrij ver op het gebied van de taalstudiën over het Bwoolsch van laatstgenoemde. De Heer van Andel stelt verder toe zending van zijne „Plant- en Landbouwkundige Woorden lijst der Bwoolsche taal" in uitzicht, (zie Notulen 1919, register s.v. „Bwoolsch".) Informatie. Nader bericht en Woordenlijst afwachten. 4. Schrijven van Prof. Dr. N. J. Krom ddo. Leiden, 21 Februari 1920. ZHQeI. aanvaardt de benoeming tot corres pondeerend lid. (Notulen 12 Januari 1920 sub V, 1). Voor kennisgeving aangenomen. 5. Brief van den Heer C. Oabriël ddo. Sipoholon 30 Maart 1920, waarin verschillende mogelijkheden worden geopperd voor de vertaling der Bataksche „Barita ni Bondjol." De Directie geeft de voorkeur aan een rechtstreeksche vertaling Bataksch-Duitsch door den heer Oabriël zelf. ZEd. zulks mededeelen. 6. Brief van den Heer L. C Westenenk ddo. Benkoelen 3 April 1920 waarbij een bijdrage voor het Tijdschrift wordt aangeboden, getiteld „Chronologische Lijst" Aan de Redactiecommissie: ter overweging of de Han delingen van het Congres te Solo niet beter geëigend zijn om deze Chronologische Lijst te publiceeren, in aansluiting bij de aldaar door den schrijver gehouden rede. [26 Mei '20 111 7—ll. 115 7. Aanbieding door den Heer L. van Vuuren ddo. Weltevreden 14 April van een aantal ethnografica, afkomstig van Celebes en Noord Nieuw Guinea. De voorwerpen zijn ter vergadering aanwezig (zie bene den sub X.) Het geschenk volgaarne aanvaard. Dankbetuiging zenden. 8. Verzoek van den Heer L. van Vuuren namens de Commissie voor de plaatselijke aangelegenheden van het Ingenieurscongres, om vergunning een overdruk te mogen doen vervaardigen van het artikel van H. D. H. Bosboom, „Oude Woningen in de Stad Batavia," Tijdschrift Bat. Ge nootschap Deel XL afl. 5-6, teneinde dien aan de congresleden aan te bieden Bereids toegestaan in overleg met den Voorzitter en de Redactiecommissie. 9. Aanbieding door den Heer R. D. M. Verbeek, ddo. 's Hage 13 Maart 1920, van diens „Opgave van Geschriften over Geologie en Mijnbouw in Nederlandsch Indië." Bibliotheek. Dankbetuiging zenden. 10. Missive van den Resident van Kedoe ddo. Magelang 17 April 1920 No. 19/10, ten geleide van eenige oudheden — bronzen bekkens — gevonden te Krasok. Komen volgens het oordeel van den Conservator niet in aanmerking voor opneming in de collectie. Voorwerpen retourneeren. 11. Brief van Prof. Dr. van Ronkel ddo. Leiden 16 Maart 1920. ZHGeI. aanvaardt de benoeming tot correspondeerend lid (Notulen 12 Januari 1920 sub V 2). Informatie. Doet verschillende mededeelingen omtrent voorbereidingen tot het herdrukken van „ Parara ton" (zie ibidem, sub lil, 4 en voorts 21 juni '20 sub II 10). Informatie. Vraagt machtiging of instructies voor het uitgeven in Holland van een uit Curayao van den Heer O. L. Helfrich 26 Mei '20 111 11 — 13]. 116 ontvangen handschrift: „Supplement op de Nadere Aanvul lingen en Verbeteringen op de Bijdragen tot de Kennis van het Midden-Maleisch, Verhandelingen, deel LXI, derde en vierde stuk. Na eenige discussie, speciaal over de financieele con sequenties der uitgifte, wordt besloten dit werk in de Ver handelingen te publiceeren, en het desnoodig uit de reser vefondsen te bekostigen. Het aanbod van Prof. van Ronkel om voor de ter perse legging, de correctie en de revisie te zorgen, wordt dankbaar aanvaard. ZHGeI. ter zake inlichten. 12. Aanbieding door den Resident van Soerabaja ddo. 20 April 1920, No. 17/19 van 13 gouden voorwerpen, af komstig van Soetji. Aankoopen voor de Archaeologische Verzameling voor den verlangden prijs van ƒ 5. —. Postwissel zenden. 13. Brief van 's Genootschaps vertegenwoordiger, den Heer Th. B.A. Faubel ddo. Soerabaja 20 April 1920, hou dende verzoek om inlichtingen betreffende de in een ont werp wapenschild van de stad Soerabaja voorkomende spreuk SOERA ING BA|A. Na kennisneming van de potloodaanteekeningen van Dr. Rinkes en Dr. Schrieke wordt besloten, mede te deelen, , dat genoemde spreuk geen steun vindt in den naam zelf der stad. SOERA ING BAJA zou volgens sommige nieuwere Javaansche rederijkers „dapper in het gevaar" moeten be teekenen. Doch nergens wordt een naam als SOERENG BAJA of dergelijke contractie voor bedoelde stad aangetrof fen. (SOERAPRINGGA is eenvoudig een variant van SOERA BAJA.) Wel daarentegen vindt men in de Nagarakrtagama van A.D. 1365 reeds den naam SURABHAYA (Z. 17: 5). Deze benaming of het daarmede overeenkomende SOERA BAJA komt dan van dien tijd af geregeld in oorkonden en kronieken voor. De etymologie van dezen naam SOERABAJA lijkt de Directie te onzeker, dan dat zij ten deze eene bepaalde meening |26 Mei '20 UI 13-14. 117 zoude durven uitspreken. Eene mogelijke vertaling „hel dengevaar" zegt weinig, zoo lang de geschiedenis van den oorsprong der plaats onbekend is. De naar het schijnt vrij mo derne (vroeg negentiende eeuwsche) verklaring van „SOERA" met „groote visch" hangt samen met de fictieve geschiedenis van een gevecht tusschen een krokodil en ëen grooten visch, waarbij laatstgenoemde zou hebben overwonnen. De „kro kodil ' moet daarbij geacht worden te zijn ontstaan uit de interpretatie van „BAJA" door „BOEWAJA" bij wijze van samentrekking. 14. Repliek van den Landsarchivaris, het Eerelid Dr. F. de Haan, ddo. 23 April No. 843, op het door de Directie op zijn schrijven van 27 Februari j 1 No 829 (Notulen 29 Maart sub 111 5) gegeven antwoord betreffende de uitgefte van het Gedenkboek Oud-Batavia. Door de heeren Rinkes en Zimmermann zijn bij de rond lezing nota's bijgevoegd, welke door den Voorzitter worden voorgelezen. De Voorzitter deelt vervolgens mede, dat hij naar aanleiding van een en ander eenigen tijd geleden een onderhoud met Dr. de Haan heeft gehad bij wel ke gelegenheid bij hem de vaste overtuiging heeft post gevat, dat de vereeniging van tekst en illustraties onuitvoerbaar is. De Voorzitter licht dit punt nader toe door te wijzen op de platen-Rach, welke niet te veel ver kleind mogen worden, zullen de détails niet te loor gaan, doch die dan ook het formaat van het boekwerk zouden aangeven, hetgeen z.i. te groot zou worden om verkieselijk te worden geacht. Een splitsing van het werk in een „boek" en een „platenatlas'' moge niet de oorspronkelijke bedoeling zijn geweest, onder de gegeven omstandigheden is zij onvermijdelijk. Spreker ziet geen reden om aan te nemen, dat het eindresultaat er minder om zal zijn, zoowel uit een wetenschappelijk als uit een artistiek oogpunt be schouwd. Omtrent den kostprijs, zoowel uit het tekstgedeelte als van den platenbundel, kan nog niets naders gezegd worden, 26 Mei '20 111 14]. 118 vooreerst wijl het werk daarvoor nog niet genoegzaam gevorderd is en voorts wijl nog geen technisch deskundige het materiaal heeft gezien. De Voorzitter is hieromtrent optimistisch gestemd. Is de platencollectie — door welke de duurte der uitgave in hoofdzaak wordt beheerscht—eenmaal gereed, dan wordt deze naar sprekers overtuiging een zoodanig unicum, dat de Directie zich met vol vertrouwen tot de Regeering kan wenden om steun. Waar Deze er in heeft toegestemd, dat Dr. de Haan zijn ambtstijd mede voor dit werk besteedt; waar Zij bovendien den fotograaf van den Oudheidkundigen Dienst meer dan een jaar lang beschikbaar heeft gesteld om intensief voor het Gedenkboek te arbeiden, zal Zij, wanneer onverhoopt de Directie hare kosten-raming bijzonder ziet overschreden, naar sprekers meening ook tot steun bereid gevonden worden, als het op het drukken en uitgeven aankomt. De Heer Zimmermann meent, dat de aangewezen weg is, om, nadat de prijs per exemplaar eenmaal ongeveer ge raamd is kunnen worden, onder rondzending van een doel matig en smaakvol prospectus, eene inschrijving te openen. Het resultaat dezer inschrijving zal dan, als zulks noodig mocht blijken, de basis moeten zijn van een eventueel ver zoek aan de Regeering, die b.v. Haar steun zou kunnen verleenen door voor een bepaald aantal exemplaren in te teekenen. Het denkbeeld eener inteekening vindt algemeenen bijval. Aangaande de uitvoering ervan kan uiteraard thans nog niets naders worden beslist. Na eenige verdere discussie wordt besloten, aan Dr. de Haan mede te deelen, dat de uiteenzettingen van den Voor zitter omtrent het hem getoonde platenmateriaal, de Directie overtuigd hebben, dat het onder de gegeven omstandig heden aangewezen is, den tekst en de platen ieder afzon derlijk uit te geven, behoudens opname van eenige platen in den tekst en dat de Directie gaarne bereid is over de overige in Dr. de Haan's brief van 27 Februari aange [26 Mei '20 111 14-21. 119 roerde punten te gelegener tijd in nader overleg te treden naarmate de arbeid aan het Gedenkboek zich ontwikkelt. 15. Brief van Mr. A. Neytzell de Wilde ddo. Wel tevreden, 26 April 1920, waarbij deze het hem aangeboden ondervoorzitterschap der Hooger Onderwijs Commissie aanvaardt. (Notulen 29 Maart sub IX.) Informatie. 16. Schrijven van den wd. Chef van het „Encyclopaedisch Bureau" ddo. 29 April 1920 No. 101 ten geleide van eene nota over Soemba van de hand van den controleur B. B. A. J. L. Couvreur en houdende de vraag of het Genootschap eventueel, na bekomen machtiging, er prijs op zou stellen om over deze nota, welke intusschen geen voltooid geheel vormt, te beschikken ter publicatie. Redactie commissie. J 7. Missive van den Assistent-Resident van Wonosobo, ddo. 24 April 1920 No. 2439/10 nopens te Lamoek (Sapoeran, Kedoe) gevonden oudheden. De Conservator oordeelt op grond der verstrekte gegevens opzending onnoodig. 18. Brief van M. Soedijam ddo. Weltevreden 30 April 1920; sollicitatie naar den post van klerk bij het Genootschap. Terzijde gelegd, wijl er geen vacature is. 19. Brief van the H. W. Wilson Company ddo. New York 5 Maart 1920 ter introductie van de door haar uit te geven „Agricultural Index". Terzijde gelegd, wijl de aanschaf van dit werk niet op den weg van het Genootschap ligt. 20. Voorloopig antwoord van den Leider van de Arbeids beurs voor den Indischen Dienst, Ministerie van Koloniën, ddo.'s Gravenhage 24 Maart 1920 op de vraag der Directie be treffende eventueele publicatie van de lezing van Dr. Adriani. Aanhouden totdat het toegezegde nader bericht zal zijn ontvangen. 21. Antwoord van het Hoofdcomité van „Oud Batavia" Weltevreden zonder datum, waarbij de door de Directie 20 Jan. '19 111 18—19]. 12 Onder dankbetuiging voor kennisgeving aannemen. 18. Renvooi van den Resident van Bali en Lombok ddo 22 December 1919 No. 1291, ten geleide van een uittreksel uit het dagboek van den Controleur van Tabanan, den heer L. C. Heytino, over de maand September 1919. Besloten wordt, dat gedeelte van hel dagboek, dat handelt over de door den Controleur aangetroffen Hindoe oudheden en ruïenen nabij het gehucht Tjandikoening, als Bijlage in de „Notulen" te doen afdrukken. (Bijlage III). 19. Schrijven van den Heer C. L. Beckino, kapitein der Infanterie, ddo. Poerworedjo 29 December 1919, ter aanbieding eener door ZEdQ. samengestelde woordenlijst van de in de Tidoengsche landen gangbare taal der Poetoek- en Tenggaian Dajaks. Wanneer de wd. Voorzitter voorstelt, deze woordenlijst, on der dankbetuiging aan den vervaardiger, op te nemen in de verzameling van analoge vocabularia, die het Genootschap reeds bezit, verklaart Dr. Rinkes, dat de alles bijeengeno men omvangrijke arbeid, die door verschillende belangstel lenden aan dergelijke woordenlijsten ten koste is gelegd, zoo productief mogelijk gemaakt verdient te worden. Het ligt z.i. op den weg van het Genootschap om dit, gedeeltelijk waardevolle, vocabularische materiaal in handen t'e stellen van bevoegde personen, die zich in of nabij de behandelde taalgebieden gaan vestigen, teneinde aldus tot het bijwerken van fouten en onvolledigheden, doch vooral tot het compi leeren van samenvattende en vergelijkbare lijsten van naburige en verwante talen te geraken. In gevallen, dat een weten schappelijk bevredigend resultaat wordt verkregen, ga het Genootschap — na overleg met de bewerkers in eerste en tweede instantie — over tot de publicatie der vocabularia. Spreker ontkent niet, dat het veelal moeilijk zal zijn de hand te leggen op bevoegde bewerkers, doch oordeelt, dat bij de noodige diligentie, onder het personeel van het bij belgenootschap, van de zending en van de missie in het algemeen menigeen bereid gevonden zal worden. 26 Mei '20 111 21—26]. 120 gestelde voorwaarden voor de uitleening van voorwerpen uit het Museum worden geaccepteerd. (Zie boven, blz. 110) Informatie. De voorwerpen zijn bereids in goede orde terug ontvangen 22. Gedrukte circulaire van de „Allgemeiner Verband Geistiger Arbeiter" ddo. Weenen Maart 1920, houdende verzoek om steun en medewerking bij de leniging van den boekennood in Weenen. Het Genootschap beschikt niet over de middelen om ten deze iets te verrichten ; deponeeren. 23. Brief van Raden Worohartono ddo. Masaran O.L. 5 Mei 1920, waarbij een manuscript Babat Padjang wordt aangeboden. Opzending verzoeken. 24. Verzoek van den Heer Mojet ddo. Malang 9 Mei 1920 om verschillende inlichtingen op bibliografisch gebied. Inmiddels reeds verstrekt door den Bibliothecaris. 25. Missive van den Directeur van Onderwijs en Eere dienst ddo. 8 Mei 1920 No. 15749/IH houdende verzoek om nadere inlichtingen betreffende eenige onderdeden van de transscriptie der Inlandsche talen. (vgl. Notulen 12 Januari 1920 sub 111, 10). Aan de Dres. Rinkes, Djajadininürat en Schrieke om praeadvies. (zie Notulen 20 Aug sub 11, 13). 26. Brief van den Eersten Gouvernements-Secretaris ddo. 11 Mei 1920 No. 1433/11. waarin, onder overlegging van een uittreksel van het schrijven van den Directeur van Onderwijs en Eeredienst ddo. 10 Maart te voren No. 8941 betreffende de hervorming van het Encyclopaedisch Bureau, de Directie op last van den Gouverneur Generaal wordt uitgenoodigd, om één harer leden zitting te doen nemen in eene commis sie welke deze aangelegenheid in studie zal nemen. Van de door den Directeur van Onderwijs en Eeredienst ontvouwde reorganisatie-plannen is met de grootste belang stelling kennis genomen. Aan de vereerende uitnoodiging zal de Directie gaarne gevolg geven. Dr. D. A. Rinkes wordt [26 Mei '20 111 26—30. 121 door de vergadering uitgenoodigd om het Genootschap in deze studiecommissie te vertegenwoordigen. Deze laat zich de benoeming welgevallen. 27. Missive van den Resident der Westerafdeeling van Borneo ddo. Pontianak 12 Mei 1920 No. 1746/21, waarbij wordt overgelegd een begrooting van de onkosten, benoo digd om het Genootschap in het bezit te brengen van een of meer Dajaksche beeldenzuilen, als bedoeld in Notulen 12 Januari. '20 sub VII, 3 en in Bijlage. IV. Op voorstel van den Conservator der Ethnografische Ver zameling en den Secretaris-thesaurier heeft de Voorzitter onder nadere goedkeuring der Directie alreeds goedgevon den, dat een afgerond bedrag van ƒ 625.— aan den Resi dent is verzonden om als geld te goeder rekening doorge zonden te worden aan den gezaghebber der Melawi, den Meer Ten Cate, die zich bereid verklaard heeft voor een en ander te zorgen. Gaarne bekrachtigd. 28. Brief van den Heer J. Fortgens ddo. Ternate 30 April betreffende de archieven van het voormalig Sultanaat Ternate (vgl. Notulen 12 Januari sub IV, 1). Voor kennisgeving aangenomen in afwachting van de aan komst der bescheiden zelf. 29. Brief van den onderwijzer Prawira Winata ddo. Bandoeng 20 Mei 1920 ten geleide van de bewilliging van den betrokken onderwijsinspecteur. (vgl. Notulen 19 Febru ari 1920 sub 11. 2) Afwikkelen volgens de toen genomen beslissing. 30. De Secretaris brengt verder eenige verzoeken om toe zending of aanvulling van edita ter tafel. De vergadering stemt in met de door hem voorgestelde wijze van afdoening. Mr. Creutzberg verlaat vervolgens de vergadering, na een handschrift op boomschors van nog niet nauwkeurig bekende herkomst, in bruikleen afgestaan door Dr. Spoon teMadioen, te hebben overgelegd. 26 Mei '20 111 30— V). 122 Het manuscript wordt in handen gesteld van den Con servator, Dr. Dj^JADININGRAT. IV 1. De Voorzitter, de rondvraag openend, deelt mede een telegram uit den Haag te hebben ontvangen, luidende ~Paswaras Tabanan reeds ter perse". Het sein is niet onder teekend doch moet wel door of namens den heer Liefrinck gezonden zijn. Hieruit volgt dus, dat de baan voor de publicatie van den heer P. de Kat Angelino geheel vrij is. (Vgl. Notulen 29 Maart '20 Sub 111, 13). Diens handschrift zelf zal dus kunnen en moeten beslissen over de opname in de Verhandelingen. Den heer de Kat Angelino overeenkomstig inlichten. 2. Voorts heeft de Voorzitter een schriftelijk verzoek om salarisverhooging ontvangen van de drie klerken. In ver band met de ter Directie vergadering van 12 Jan.'2o vastge stelde regeling op den zelfden voet als bij de Volkslectuur (Notulen sub IX, 3.) wordt de noodzakelijkheid der ver hooging niet ingezien. Wel daarentegen vindt de in den brief ook aangeroerde gedachte om evenals het Land en vele particulieren over te gaan tot de uitkeering van een extra maand salaris instem ming bij de vergadering. Men beaamt de door den Secre taris-thesaurier gemaakte opmerking, dat dan ook het lagere lnlandsche en eveneens het Europeesche personeel in dit voorrecht behoort te deelen. De Directie meent, dat in de maand van de Mohamme daansche vasten deze extra uitkeering het beste tot haar recht zal komen voor het lnlandsche personeel, terwijl het tijdstip der uitkeering het Europeesche personeel onver schillig zal zijn. Conform besloten. Een en ander nader te regelen door den Voorzitter en den Secretaris-thesaurier. V. Mej. Dr. Lulius van Goor deelt mede, dat zij er toe over is moeten gaan om wegens hare persoonlijke be- [26 Mei '20 V-Vl. 123 langen eene haar geboden betrekking in particulieren dienst buiten Batavia te accepteeren. Daardoor ziet zij zich tot haar leedwezen genoodzaakt haar lidmaatschap van de Di rectie neder te leggen. De Voorzitter geeft uiting aan de gevoelens van spijt, waarmede dit besluit van het eerste vrouwelijke Directie lid wordt vernomen, lntusschen beveelt spreker het Genoot schap en zijne edita, niet het minst de nieuw begonnen Populaire Serie in de blijvende belangstelling van Mej. Lulius van Goor aan, en spreekt het vertrouwen uit, dat de nieuwe werkkring haar tijd zal laten voor de voortzet ting harer persoonlijke studiën en het leveren van bijdragen. VI. Dr. Bosch brengt mede namens den Heer de Roo de la Faille verslag uit van het commissoriaal onderzoek van de Ethnografische en de Handschriften Verzameling (Notulen 12 Januari sub X), en wel in deze bewoordingen: Ondergeteekenden, in de vergadering van 12 |anuari j.l. in commissie gesteld voor de jaarlijksche opname van de Ethnographische en Handschriften Verzamelingen, hebben zich op den 27sten d.a.v. van deze opdracht gekweten. Onder leiding van den Conservator namen zij eerstge noemde collectie in oogenschouw en namen nota van diens verklaring, dat de revisie thans geheel ten einde gebracht is. De Korte Gids voor de Oostelijke zaal, bevattende de ethnographica van Java en Sumatra, is in het afgeloopen jaar verschenen en voor het publiek verkrijgbaar gesteld. Die voor de Balische collectie zal binnen kort de pers verlaten. De bewerking der volgende deelen van den Gids heeft voortdurend voortgang. Evenals het vorig jaar voelt de Commissie zich gedrongen, dankbaar melding te maken van de bemoeiingen van den Heer Schwartz, die in samenwerking met den Conservator, zijn geheel helangelooze medewerking bij de samenstelling 26 Mei '20 VI 2-VIIJ. 124 van den Gids en de uitvoering der revisie is blijven ver leenen. De Handschriften Verzameling is thans overgebracht naar de Zuidelijke voorkamer van het gebouw. Zij geeft overi gens der Commissie geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. De Commissie voornoemd, W. g. P. DE ROO DE LA FAILLE. F. D. K. Bosch. 2. Enz. Vil. De heer Zimmermann heeft van den Duitschen Consul te Batavia vernomen, dat Prof. Dr. Johannes Ueberschaar, een geleerde die van huis uit cultuurhistoricus is en thans verbonden is aan de Medische Hoogeschool te Osaka, gaarne een studiereis over Java zou maken, doch in de kosten daarvan gedeeltelijk zou moeten voorzien door het houden van voordrachten. De Directie verklaart zich na eenige discussie bereid om, bijwijze van uitzondering op den regel dat de voor het Genootschap te houden lezingen niet gehonoreerd worden, ƒl5O. — beschikbaar te stellen, mits Prof. Ueberschaar bereid is het Genootschap de primeur te geven van zijn voor dracht— die gevoegelijk zou kunnen handelen over een on derwerp als bijvoorbeeld „Moderne geestesstroomingen in Japan" — en den tekst af te staan ter eventueele publicatie. De heer Zimmermann verklaart zich bereid, een en ander aan den Consul mede te deelen ('). 1) In samenwerking met de N. I. Juristen Vereeniging werd de lezing gegeven op Maandag den 2:5 Augustus 1920, en wel over „Die natuerlichen und Cultutellen Grundlagen der Japanischen Verfassnng". [26 Mei '20 VIII — XI. 125 VIII. Dr. Rinkes deelt mede, dat de finantieele commissie de oplage van het 2e deeltje der Populaire Serie „De Chi neesche Tempel te Cheribon" door J L. J. F. Ezerman heeft vastgesteld op 1500 exemplaren. Tegen den tijd, dat deze Serie wat omvangrijker zal zijn geworden, beveelt spreker de verspreiding van een doel matig prospectus aan. IX. Raden Dr. Hoesein Djajadiningrat deelt mede, dat de Maleische editie van den Gids der Goudkamer gereed is gekomen. Besloten wordt een exemplaar aan de gewone leden en aan de wetenschappelijke instellingen te zenden. Met den Secretaris- thesaurier is Dr. Djajadiningrat van oordeel, dat de vroeger vastgestelde prijs van/0,10 (Notulen pag. 145) veel te laag is: de zelf kosten immers bedragen nagenoeg ƒ 0,50. Het boekje, dat van den eersten dag af zeer grooten aftrek heeft gevonden, kan zeer wel voor ƒ 0,25 verkocht worden, althans bij wijze van proef. Na eenige discussie aldus besloten. X. Dr. Schrieke demonstreert eenige van 's Genootschaps vertegenwoordiger den Heer P. V. van Stein Callenfels ten geschenke ontvangen ethnografica van Tapanoeli (bamboe waterkokers), alsmede de hierboven sub 111, 7 bedoelde stukken, geschenken van den heer van Vuur En. XI De heer Moll deelt mede, dat hij op 31 Maart de boeken, de geldswaarden en het financieel beheer van den heer Zimmermann heeft overgenomen. Een desbetreffende, samenvattende aanteekening is bij die gelegenheid in het Kasboek geplaatst en door den afgetreden en den optreden den thesaurier gezamenlijk onderteekend. 2. Legt over een handschrift op boombast, eigendom van Bedoe, Pasirah Oeloe Kinal, afdeeling Kauer, Benkoe len, hetwelk heden door den heer J. Wetsteyn aan den 26 Mei 20 XI 2—4 j. 126 bibliothecaris is overhandigd, voorloopig in bruikleen. De Heer Wetsteyn heeft toegezegd eerlang een transscriptie van het handschrift te zullen inzenden (Zie Notulen 21 Juni, sub II 17.) In handen gesteld van den Conservator. 3. Deelt mede dat bericht is ontvangen van het over lijden van het correspondeererd lid A. Marre te Vaucresson. 4. Stelt voor, lo op hun eigen verzoek van de ledenlijst af te voeren: a. de Gewone Leden, W. J. Winckel, Tjidadap, Tjibeber. S. |. Rikkers, Djokjakarta. J. H. Schuyt, Buitenzorg. Mr. C. A. IJssel de Schepper, Lawang. de Buitengewone Leden, Mej. A. P. M. Hamerster, Salatiga. F. Burdinski, Bandoeng. Kiaooes Hoesin, Weltevreden. L. J. Husselman Sintang. H. Zieren, Djocja. G. Oostenbroek, te Solok. 2e. te benoemen: a. tot Gewone Leden: A. Dirks, Controleur 8.8. te Moekomoeko C. E. du Perron Jr., te Bandoeng. G. J. Aalbers, p/a Firma Kolff & Co. te Weltevreden. J. de Haan, Leeraar, te Bandoeng. b. tot Buitengewone Leden: Mevrouw Mr. J. van Geldren, te Mr. Cornelis. W. A. Hovenkamp, Ass. Resident t/b Dir. 8.8. te Welt. G. A. Lauman, Onderwijzer te Toeban. J. C. Bree, te Bandoeng. Mr. P. C. Bloys van Treslong Prins, te Weltevreden. Soetan Gelai Datoe Rangkajo Maharadjo, p/a Be stuursschool te Weltevreden. A. Stuyvenberg, eerste Luitenant lnf. te Rengat (Riouw) [26 Mei '20 XI 4. 127 F. K. Meester, Leeraar P. H. S. en Rechtsschool, te Mr. Cornelis. Pardjo, te Weltevreden. Abdul Roniahil, te Palembang. Abdul Kadir, te Weltevreden. J.J. Romein. Adj. Refr. T/b te Buitenzorg. J. Wetsteyn, Gezaghebber B. B. te Soeroelangoen (Palembang). Aldus besloten. Niets meer aan de orde zijnde, gaat de Voorzitter over tot sluiting der vergadering. Aldus goedgekeurd en gearresteerd in de Directie ver gadering van 21 Juni 1920. w. g. P. De Roo de la Faille, Voorzitter. J. Th. Moll, Secretaris. [21 Juni '20 II 3—9. 129 Voor kennisgeving aangenomen. 3. Brief van de N. V. Martinus Nijhoff's Boekhandel ddo. 's Hage 27 April 1920, betreffende de toezending van 's Genootschaps gedurende den oorlog verschenen edita. In handen gesteld van den Secretaris-thesaurier ter afdoe ning in overleg met den voormaligen adjunct Secretaris. 4. Schrijven van het Lid D. van Hinloopen Labberton, ongedateerd, houdende verzoek om steun bij een door ZEd. te ondernemen heruitgave van de Lajang Da/nar Woelan, gevolgd door een Hollandsche vertaling. Aangezien de Directie in haar vergadering van 6 October 1919 reeds besloten heeft, zelve de Damar Woelan te her drukken met bijvoeging van een Nederlandsche vertaling, (Notulen sub 11, 17) worden geen termen aanwezig geacht om ook deze uitgave te steunen. Tegen het voornemen van" den Heer Labberton bestaat intusschen geen bedenking, aangezien de Directie ZEd destijds reeds vergunning gaf om een uitgave van de Damar Woelan, gebaseerd op hare eigen eerste editie, te bezorgen (zie Notulen 1905 pag 81). 5. Brief van Raden Worohartono te Massaran ten geleide van het Handschrift-fragment Babat Fadjang. (vgl. Notulen 26 Mei sub UI, 23.) — Volgens advies van den Conservator aankoopen tegen een nader te bepalen prijs. 6 en 7. Dankbetuigingen van den Bibliothecaris, P. Ge diking, en van de assistente, Mej. N. Kühler, ddis 4 en 6 Juni '20, voor de extra uitkeeiing van een maand trac tement — Informatie. 8. Dankbetuiging van den vertegenwoordiger Th. B. A. Faubel ddo. Soerabaja 7 Juni 1920 voor de nopens de wapenspreuk van Soerabaja verstrekte inlichtingen (vgl. Notulen 26 Mei sub lil 13). —Informatie. 9. Antwoord van denzelfden ddo 11 juni 1920 op het desbetreffend schrijven der Directie, dat de wetenschappelijke nalatenschap van wijlen den Heer Th. Morren geen gevaar loopt in het ongereede te geraken. — Informatie. Overlegging van propagandastaat No. 12 Oost Java. [20 Jan. '20 111 19—24. 13 Deze gedachte vindt algemeen bijval. Dr. Adriani dringt aan op eene zoodanige herziening der voor de vastlegging van onbekende talen gebruikelijke standaard woordenlijsten, dat deze ook zelfs op eene door reis kunnen worden ingevuld. De omvang zij niet grooter dan een duizendtal woorden, de volgorde niet alphabetisch doch systematisch, b.v. lichaamsdeelen te zamen gegroepeerd, huisraad, werktuigen, tegengestelde adjectiva etc. Hieraan zal blijvend aandacht worden geschonken. (Zie Notulen 1919 p. 81). Dr. Adriani belooft gaarne zijne medewerking voor het zooeven door Dr. Rinkes ontvouwde denkbeeld. Hij stelt zich beschikbaar om met medewerking van eenige hem bekende zendelingen, die stellig bereid gevonden zullen worden, het voorhanden materiaal nopens de Minahassische talen te bewerken. Hij stelt er prijs op, de eindbewerking dezer vocabularia vergelijkend te maken en te illustreeren met een eenvoudig taaikaartje. De Veigadering aanvaardt dit aanbod onder dankbetuiging en zegt alle mogelijken steun toe bij de publicatie. 20. Brief van den heer J. van Berkem ddo. Nagasaki 7 December 1919, ter aankondiging van eenige Chineesche en lapanneesche boekwerken, ten geschenke gezonden van wege het voormalig directielid H. M. la Chapelle. Na aankomst over de opname oordeelen. Bij de beantwoor ding en dankbetuiging rekening houden met No. 23 hieronder. 21. Vervalt. 22. Schrijven van den Asst. Secry. to the Gvt. of India, ddo. Calcutta 11 December 1919, ten geleide van District Gazetteers of the Kumaun District. Bibliotheek; ontvangen en bedankt op 5 Januari 1920. 23. Brief van den Heer J. van Berkem, ddo. Nagasaki 16 December 1919, handelende over het overlijden van het voormalig directielid H. M. la Chapelle. Na beantwoording doorzenden aan de erfgenamen of hunne vertegenwoordigers in Indië. (Notulen 19 Febr. '20 sub XI.) 21 Juni 11 9—l2]. 130 Gaarne nota genomen. Aanbod om een aantal exemplaren van de Darmo te zijnent te deponeeren ten verkoop. — Dankbaar aanvaard. Zoo spoedig mogelijk 20 exemplaren zenden. 10. Schrijven van Prof. Dr. van Ronkel ddo. Leiden 4 Mei 1920, meldende het resultaat van ZEd's onderhande lingen met den drukker over de kosten der her-editie van de Pararaton. (Zie boven blzz. 7 en 115.) De overeengekomen prijs van ƒ 227.— per vel imperiaal octaaf komt der financieele commissie zeer hoog voor, zelfs in verhouding tot de hier verlangde, sterk aangezwollen prijzen. Ook de bijkomstige kosten van bindwerk etc. zijn in Europa niet lager dan hier. Evenwel, had men aanvankelijk gehoopt, dat de drukleg ging in Europa ook een geldelijk voordeel zou beteekenen, de Directie is bereid in stede daarvan eenig financieel nadeel te accepteeren, teneinde zich het andere, grootere voordeel, de verzorging ter perse door den bewerker zelf, niet te laten ontgaan. Prof. van Ronkel waarschuwt echter in zijn schrijven voor de mogelijkheid, dat de opgegeven prijzen nog worden verhoogd, tengevolge van de weigerachtigheid der betrok ken firma en andere uitgevers om zich contractueel aan een vasten prijs te binden. De Directie acht het niet verant woord, nog meer te betalen, dan de door haren vertegen woordiger genoemde prijzen en besluit, ZHGeI per kabel te verzoeken, de kopij naar Batavia op te zenden, ingeval deze bedragen overschreden mochten worden. 11. Mededeeling van den Heer E. E. W. G. Schröder ddo. Taroetoeng 1 Juni 1920, dat zijn destijds overgelegde critiek op W. J. Pfrry, The Megalithic Culture of Indonesia (z.b. blz. 24 II 1) niet voor publicatie bestemd is. — Nota genomen. 12. Schrijven van den Assistent Resident van Malang ddo. 8 Juni No. 529/44 ten geleide van Oudheidkundige voorwerpen gevonden»te Soekodono (Wadjak; Toeren). [21 Juni '20 11 12—111. 131 De afzonderlijk verzonden voorwerpen zelf zijn nog niet aangekomen. — In handen van den Conservator ter afdoening. 13. Verzoek van de Assistente, Mej. N. Kühler om ont slag tegen 20 Juli e.k. — Eervol verleend. 14. Schrijven van den Waterstaats-ingenieur L. M. van den Berg ddo. Weltevreden 16 Juni 1920, ten geleide van voor loopige schetsontwerpen voor uitbreidingswerken en nieuw gebouw (zie boven, blz 31—33) — In rondlezing zenden. 15. Brief van den Heer J, L. Tichelman ddo. Amahei 11 Mei 1920, ter aanbieding van woordenlijsten van de Amahei-, Sepa-, Mane Sila-, en Seti talen. — Aan den Con servator. Afschrift nemen, daarna retour volgens verzoek. Aan ZEd's aanvrage om blanco woordenlijsten kan niet worden voldaan, wijl de voorraad uitgeput is. 16. Verzoek van den Heer J. W. J. Wellan, archivaris van het Zuid Sumatra Comité : ddo. 's Hage, 7 Mei '20, om opzending van een vijftal Handschriften ter bewerking. De verzoeker en de door hem ondernomen arbeid zijn aan geen der aanwezigen bekend. Besloten wordt de Handschriften spoedshalve aan den vertegenwoordiger in Holland te zenden en het treffen van een regeling aan diens beleid over te laten. Den Heer Wellan uitnoodigen zich met Prof. van Ronkel in verbinding te stellen. 17. Aanbieding door het buitengewoon lid J. Wetsteyn van eene transcriptie van het door zijne bemiddeling in bruikleen ontvangen boombast manuscript (zie Notulen 26 Mei sub XI, 1.) —In handen van den Conservator.— Dank betuiging zenden. 18. Schrijven van den Heer E.E.W.G. Schröder ddo. Taroetoeng 9 Juni 1920, ten geleide van een studie over oude alphabetten, welke ter beoordeeling wordt aangeboden. In rondlezing zenden met verzoek om praeadviezen. UI. De Voorzitter meent, dat een verhooging van de gouvernements-subsidie noodzakelijk is. Zelfs indien het Genootschap zich er toe bepaalt, zijn arbeid op den hui 21 Juni '20 111— IV]. 132 digen voet voort te zetten, moet de ontstellende depre ciatie van het geld, die een blijvend verschijnsel blijkt te wezen, gecompenseerd worden door eene verhooging van het bedrag. Bovendien dringt de behoefte des tijds naar uitbreiding en intensifieering van den arbeid. Aan het perso neel worden steeds hoogere eischen gesteld, welke zoowel vermeerdering van het aantal krachten als weddeverbe tering vorderen. Verschillende werken wachten op uitgave of herdruk, doch moeten wegens geldgebrek worden aan gehouden. ') Dr. Rinkes wijst er op, dat het uitgeven van heidruk ken van uitverkochte edita natuurlijkerwijs een steeds toenemende post moet vormen, die alleen al tot instandhou ding van de edita noodig is. Bij de huidige drukkosten, welke drie, soms vier maal zoo hoog zijn als in den tijd, toen de huidige subsidiesom werd vastgesteld, is verhoo ging daarvan eene van zelf sprekende noodzakelijkheid te achten. Dr. Bosch vermeldt het toenemend aantal Museumgid sen, gezwegen nog van den gedrukten catalogus der boe kerij. Ook de Populair Wetenschappelijke Serie zal hooge eischen aan het budget stellen. De Voorzitter deelt mede, een particulier schrijven van den Directeur van Onderwijs ontvangen te hebben, dewelke het mogelijk oordeelt, dat nog bij de ontwerpaanvullings begrooting voor 1921 met een desbetreffend verzoek van de Directie rekening wordt gehouden, en bovendien de essentieele redenen voor dat verzoek volkomen billijkt De Secretaris-thesaurier zegt toe, de zaak ten spoedigste in studie te zullen nemen. Uiteraard wordt de vaststelling van het aan te vragen bedrag opgeschort, totdat dit onder zoek vaste cijfers zal hebben opgeleverd. IV. Enz. 1) Vgl: Notulen 19 Febr. '20 sub IX; 39 Maart sub IV; 2G Mei sub 111, 11, c). [21 Juni '20 V I—3. 133 VI. De Rondvraag openende deelt de Voorzitter mede, dat de z. g. Toko Merali aan de Kali Besar door de com binatie, die thans eigenares is geworden, in den ouden stijl zal worden gerestaureerd. Medewerking in zake het foto grafeeren van de „zaal" voor het Gedenkboek werd gaarne toegezegd. (Notulen 29 Maart '20 sub [11, 5.) Van den Heer J. F. Hoytema, die met de supervisie van het restauratiewerk is belast — de uitvoering is toevertrouwd aan den Heer A. W. Jansz — heeft spreker een schrijven ont vangen, waarin de medewerking der Directie wordt gevraagd, om een aan den Gemeenteraad in te dienen rekest te steunen, waarin ZEd. toestemming zal vragen om latere aanbouwsels, waardoor thans nog zeer veel moois en waardevols wordt bedekt, weg te breken. De vergadering besluit aan het verzoek te voldoen en machtigt den Voorzitter het noodige te verrichten. 2. Enz. 3. Verzoekt de inzichten der vergadering te mogen ver nemen aangaande de vervanging van den adjunct-bibliothe caris, die 15 Juni vertrokken is en van de kantoor-assistente die in Juli vertrekken zal. De Secretaris memoreert in welk stadium de vooruit zichten op de Gouvernements bibliotheek-ambtenaren ver keeren. (Notulen 1 Mei sub IV). In verband daarmede wordt besloten, de post van adjunct bibliothecaris niet te bezetten met een niet of halfopge leide kracht, welke eventueel niet in de nieuwe formatie zou passen, doch wel een assistent(e) aan te stellen, die ook na de benoeming van twee bibliothecarissen van gou vernementswege zou worden behouden voor het adminis tratieve en minder wetenschappelijke werk, zulks teneinde de beide genoemde ambtenaren zooveel mogelijk voor den wetenschappelijke arbeid vrij te laten. Voor de vervanging van Mej. Kühler als kantoor-assis tente van den Secretaris-thesaurier beveelt de Voorzitter 21 Juni '20 V 3-Vil]. 134 Mej. Verkouteren aan, die met de instemming der verga dering zoo spoedig mogelijk zal worden aangezocht. VI Dr. Bosch heeft van Prof. Krom een particulier schrijven ontvangen, waarin twee aanbevelingsbrieven voor een jong Oostenrijksch geleerde, gepromoveerd in Ethno logie en Praehistorie, die gaarne een carrière in Holland of Ned. Indië zou zoeken. De Directie is huiverig om vooruit te loopen op de re geeringsbeslissing inzake de aanstelling van een ethnograaf. (zie Notulen 1 Mei sub IV). Aan den anderen kant ware het onverantwoordelijk, zich een waarlijk geschikte kracht te laten ontgaan, ook al zou zijn bezoldiging eenigen tijd ten laste van het Genootschap komen. Daar evenwel de persoon in questie of zijn werk bij geen der aanwezigen bekend is, wordt besloten de brieven na de terugkomst van Dr. Schrieke in diens handen te stellen om nadere informatie. 2. Deelt mede, dat het lid G.B. Gloyne heeft aangeboden, den Gids der Archaeologische verzameling in het Engelsch te vertalen. Het uitgeven in het Engelsch van een samenvattende Gids van het gansche Museum ligt sedert geruimen tijd in de bedoeling. Zou genoemde Heer Gloyne wellicht bereid gevonden kunnen worden, de bewerking daarvan op zich te nemen en daarin dan tevens zijn zeer gewaardeerd aanbod betreffende de Archaeologische Collectie tot uitvoering te brengen? (vgl. Notulen 1912 blz. 153). Na eenige discussie wordt besloten, het aanbod van den Heer Gloyne in beginsel dankbaar te aanvaarden, ook voor het geval ZEd. geen opgewektheid mocht gevoelen voor de bewerking van een algemeenen Gids. Vil. De Heer Moquette deelt mede, dat de Numis matische Verzameling verrijkt is met een 25-tal nieuwe, waar |21 Juni '20 Vll-VIII. 135 devolle Boetonneesche muntlapjes, ten geschenke gegeven door het lid L. van Vuuren. Eene dankbetuiging is alreeds verzonden Vlll 1. De Secretaris meent, dat een versterking der bewaking op de Zondagmorgens dringend noodig is met het oog op de steeds toenemende bezoekersdrukte, welke ook den adjunct-conservator en den conciërge zorgelijk stemt voor de veiligheid. De vergadering vereenigt zich met zijne zienswijze en verzoekt den Voorzitter en den Secretaris de noodige stappen te doen, des noodig ten laste van 's Genoot schaps geldmiddelen, doch bij voorkeur in overleg met den Hoofdcommissaris van Politie op grond van de Staats bladen 1912 No. 573 en 574. (Vgl. Notulen 1919 p. 145; 1920 p. 95 sub 6). 2. Doet mededeeling dat bedankt hebben a. de gewone leden : G. W. F. G. STtiNBUCH, Tjilatjap. Mr. J. Gerritzen, Weltevreden. W. C. Groenemeyer, Weltevreden. b. de buitengewone leden : H. Erkelens Djocja, c. Stelt voor te benoemen tot Gewoon Lid. D.J.N, van der Hoop, Wangoenredja. L. P.J. van der Meulen, Weltevreden. d. tot Buitengewoon Lid J Hardeman, Weltevreden. E.J.L. Führi, Benkoelen Den Chef van den Topographischen Dienst, Ben koelen. Mr. J. Kunst, Ambtr. t. b. van den Algem : Adviseur v. Sociale Aangelegenheden, Weltevreden. Conform besloten. 21 Juni '20 Vllll. 136 Niets meer aan de orde zijnde, sluit de Voorzitter ver volgens de vergadering.. Aldus goedgekeurd en gearresteerd in de Directie verga dering van 20 Augustus 1920. (w. g.) P. de Roo de la Faille, Voorzitter. J. Th. Moll, Secretaris. 20 Aug. '20 11 I—s]. 138 1. Aanbieding door den Heer E. E. W. G. Schröder ddo. Taroetoeng 9 Juni '20 van een studie over oude alphabetten. (Notulen 21 Juni '20 sub II 18). De stukken zijn inmiddels in rondlezing geweest. Dr. Bosch wordt bereid gevonden de studie te behandelen en aan het verzoek omeene beoordeeling te voldoen. 2. Aanbod van de Mantri Goeroe Prawirawijata, ddo. Masaran 23 Juni '20, van een manuscript van de Tjemporét door P. Manokoenegoro IV in drie deelen. Dr. Rinkes herinnert er aan, dat er een Tjemporét is gedrukt bij van Dorp in Semarang. Opzending verzoeken ter beoordeeling door den Conser vator. (Zie Notulen 18 Oct. '20 sub Vil 8). 3. Repliek van het buitengewoon lid, den heer D. van Hinloopen Labberton ddo. 25 Juni '20 op's Genootschaps antwoord op ZEds schrijven van begin Juni (Notulen 21 Juni '20 Sub 11 4.) nopens het heruitgeven van de Lajang Damar- Woelan. Na eenige discussie wordt besloten, den Heer Labberton voor te stellen, op bepaalde voorwaarden mede te werken aan eene her-uitgave door het Genootschap met Hollandsche vertaling. 4. Mededeeling van den Heer. P. J. Ott de Vries, ddo 27 Juni '20, dat hij zijn Directielidmaatschap moet neder leggen wegens vertrek naar Holland. De heer Ott de Vries is inmiddels reeds vertrokken, doch blijft als Buitengewoon Lid in relatie met het Genoot schap. De Voorzitter memoreert, dat de voormalige Directeu r der 8.0.W. tijdens zijn lidmaatschap der Directie zeer veel voor het Genootschap gedaan heeft. De Directie zal zulks in dankbare herinnering bewaren. De Ondervoorzitter stelt voor, de aandacht van den Heer Ott de Vries op deze passage in de Notulen te vestigen. 5. Schrijven van den Leider van de Arbeidsbeurs voor den Indischen Dienst ddo. Den Haag 21 Mei '20 No. 1387, [20 Aug. '20 11 5—12. 139 ter introductie van den Duitschen oud-kapitein Trautz, die eventueel een werkkring bij het Genootschap ambieert. Er is geen vacature. Wegens de uitnemende getuigschriften wordt besloten de aandacht der Regeering op dezen officier te vestigen. 6. Aanbieding door den Duitschen Consul-Generaal alhier ddo. 1 Juli '20 No. 4144, van eene solicitatie van de Duitsche bibliothecaresse Mej. Dr: Clothilde Mayer. De Directie kan hier thans niet op ingaan met het oog op de te verwachten gouvernements bibliothecarissen. 7. Enz. 8, 9 en 10. Brieven van den vertegenwoordiger, den Heer P. V. van Stein Callenfels, ddo 28 Juni, 1 en 20 Juli, waarin deze een vijftal gewone leden opgeeft, alsmede voor het Donateurschap ex Art. 10 der Statuten, den Heer H. Tuthn Nolthenius te Delft, en waarin tevens aanzienlijke be stellingen van edita van deze heeren worden overgebracht. Met voldoening en waardeering neemt de Directie nota van de volijverige bemoeienissen, die de Heer Callenfels zich voor het toevoeren van nieuwe leden en voor de ver spreiding der edita getroost. De Heer Tutein Nolthenius is de eerste Donateur volgens artikel 10. De wensch wordt uitgesproken, dat meer deren zullen volgen, terwijl de Thesaurier opmerkt, dat niets in de Statuten zich er tegen verzet, dat personen of lichamen, die financieel iets meer voor het Genootschap willen doen, doch tegen een donatie van ƒ 1000. — opzien, een naar believen verhoogde contributie betalen. 11. Zendbrief van den Directeur van Onderwijs en Eeredienst ddo. 1 Juli '20 No. 22997/ V, nopens te Poer bolinggo aangetroffen oudheden. Volgens het oordeel van den Conservator kan op het bezit geen prijs worden gesteld. Opzending is overbodig 12. Verzoek van Mas Soeradi ddo. 8 Juli '20 om een beslissing betreffende de door hem aan den Oudheidkundige Dienst ter examinatie afgestane speerpunt. — Komt niet voor 20 Jan. '20 111 25]. 14 24. Aanvrage van den Resident van Soerakarta ddo. 31 December 1919 No. 22459/29 om nog twee exemplaren van den „Gids der Ethnographische Verzameling" door H. J.E.F. Schwartz, ten behoeve van het Hoofd van het Mangkoene- Garasche Huis en van den Rijkbestierder van Soerakavta. Hieraan voldaan op 6 Januari 1920. 25. Gedrukte brief van de Heeren R. P. Masani en C. K. Nariman ddo. Bombay 15 November 1919, met bijbe hoorend drukwerk, nopens „The K. R. Cama Oriental lnstitute" te Bombay. Deze instelling wenscht met het Bataviaasch Ge nootschap in relatie te treden en zijn publicaties te ontvangen. De vraag of me"n met dit nieuwe instituut i.i ruil zal treden wordt door de vergadering afhankelijk gesteld van de waarde der publicaties, die men er van te verwachten heeft. Hiernaar zal nader geinformeerd dienen te worden alvorens een definitief antwoord gegeven wordt. De wd. Voorzitter is bij de lectuur van den prospectus getroffen door het oogmerk dezer instelling om veel werk te maken van prijsvragen, welke opmerking door Dr. Rinkes wordt vervolgd. Na in herinnering te hebben gebracht, dat de in 1913 door het Genootschap uitgeschreven prijsvraag nopens Javaansche dialecten een groot succes is geworden, zonder onoverkomelijke finantieele bezwaren op te leveren, stelt spreker voor, een nieuwe prijsvraag de wereld in te zenden en wel over de Soendaneesche dialecten 1). Dit interessante, linguïstische onderwerp verdient thans aan de orde te worden gesteld, wijl onder den invloed van verkeer en schoolontwikkeling de dialectgrenzen in het Soendaneesche taalgebied alras niet meer vast te stellen zullen zijn. Spreker stelt zich beschikbaar voor de algeheele uitvoering van dit plan. De vergadering besluit in beginsel tot het uitschrijven der prijsvraag, voelt zich evenwel gedrongen Dr. Rinkes te ver zoeken met de voorbereiding ervan te wachten tot na de 1) Vgl. Notulen 1913, Bijlage I alsmede Notulen 1914 pag. 32. 20 Aug. '20 11 12—20]. 140 aankoop in aanmerking; voorwerp bereids teruggezonden. 13. Schrijven van de commissie ad hoc uit de Directie ddo. 7 Juli '20 betreffende eventueel noodig geachte wijzigin gen in de weder in te voeren transcriptie — van Ophuyzen. (Zie boven, pag. 8-11 en 120 sub 25). Het commissioriaal advies is reeds aan den Directeur van Onderwijs doorgezonden op 13 Juli 1920. 14 Aanbieding door den vertegenwoordiger in Holland, Prof. van Ronkel ddo. Leiden 7 Juni '20 van een verslag der heeren Salverda de Grave en van Vollenhove over de eerste zitting der Internationale Unie van Akademies, gehou den te Brussel op 26, 27 en 28 Mei 1920. Voor kennisgeving aangenomen. — Het Genootschap is toegetreden tot de Nederlandsche groep dezer Unie bij besluit der Directievergadering van 19 Februari j.l. (Notulen pag. 25). 15. Verzoek van het Hoofd van het Mijnwezen ddo. 15 Juli '20 om twee gekleurde platen Rach, voorstellende het thans door den Dienst van het Mijnwezen geoccupeerde Paleis van G. G. Reijnier de Klerk (Molenvliet West No. 112) te mogen doen reproduceeren. Inmiddels bewilligd. De platen zijn reeds afgehaald. 16. Geleideschrijven van den Resident van Kedoe ddo. Magelang 12 Juli '20 No. 33/10 bij eenige in dessa Ngampel Dento gevonden oudheden. De voorwerpen zijn nog niet aangekomen. — Informeeren naar datum en nummer der zending. 17 en 18. Brieven van de Heeren Mr. A. Neytzell de Wilde en R. A. Kern, beide ddo. 18 Juli '20 waarbij HHEd- Gestr. het lidmaatschap der Directie aanvaarden. — Infor matie. 19. Circulaire van de Christelijke Persverekniging ddo. Welt. 1 Juli '20 houdende een verzoek om financieelen steun. Ligt niet op onzen weg 20. Telegram van het Eerelid Prof. Dr. G. A.J. Hazeu, meldende dat diens „In Memoriam Prof. H. Kern", 16 Juli uit Leiden is verzonden. [20 Aug. '20 11 20—24. 141 Met voldoening kennisgenomen. — De ter perse legging van de Notulen was aangehouden om dit opstel er in te kunne-i opnemen in samenhang met de 2de buitengewone Üiretie vergadering van 8 Maart; na ontvangst kan de kopij ten spoedigste naar de drukkerij gezonden worden. 21. Verzoek van Pastoor H. Geurtjens om een bijzon dere regeling te willen treffen voor de auteursexemplaren zijner ter perse liggende „Keyeesche Spraakkunst en Woor denlijsten". In het voornemen van Pastoor Geurtjens om zijn werk aan wetenschapelijke instellingen aan te bieden wordt naar het oordeel der vergadering van zelf reeds voorzien door de ruilzending aan praktisch gesproken alle daarvoor in aanmer king komende lichamen. Met het oog op de door ZWEeiW. op goede gronden bepleite verspreiding onder de Missiona rissen wordt besloten, bij wijze van uitzondering 50 exemplaren ter beschikking van den schrijver te stellen in plaats van de gebruikelijke 25. 22. Brief van den Heer E. Jacobson ddo. Fort de Koek 14 Juli '20, nopens een door ZEd. samengestelde „Simaloe rees-Hollandse Woordenlijst en eene Verzameling Teksten in het Simaloerees opgetekend". ZEd. vraagt naar de moge lijkheid eener publicatie door het Genootschap en verdere bijzonderheden. In beginsel gaarne aanvaard, echter niet voor het Tijd schrift doch voor de Verhandelingen. — Tegen het gebruik van de Kollewijnsche spelling bestaat geen overwegend bezwaar. 23. Renvooi van den Directeur van Onderwijs en Eere dienst ddo. 20 Juli '20 No. 25974/ V nopens een tweetal in het Pekalongansche gevonden oudheden. Op advies van den Conservator bereids beantwoord op 12 Augustus. — De voorwerpen aangekocht voor ƒ2.50. 24 Schrijven van den Heer A. G. Allart ddo. 25 Juli'2o waarbij ZHEdGestr. het lidmaatschap der Directie aanvaardt. Informatie. 20 Aug. '20 II 25—27|. 142 25. Aanbieding ten geschenke door den vertegenwoordi ger, den Heer P. V. van Stein Callenfels ddo. 24 Juli '20 van een wichelboekje van bamboekaartjes uit Toeban. Het voorwerp wordt gedemonstreerd. Ethnographische verzameling. — Dankbetuiging zenden. Namens P. A. Hadiwidjojo te Solo worden tevens een twee tal nieuw ingestelde samirs voor de bedienden resp. van de weduwen van vorige soesoehoenans en van het jonge prinsesje ten geschenke aangeboden. — Als boven. 26. Aanbieding aan den Voorzitter door den Heer Ch. J. I. M. Welter. ddo. Buitenzorg 31 |uli'2o van eenige bundels ter Algemeene Secretarie berustende archiefstukken uit de nalatenschap van den Heer K. F. Holle. Deze zending strekt ten vervolge van die van 1 Maart '20 (Zie boven, p. 95 sub 7). — Van een aantal belangwekkende Preanger brieven zijn door de zorgen van den Voorzitter en van Dr. Rinkes bereids afschriften genomen. (Zie beneden sub VI 2). Een en ander opnemen in de Handschriften verzameling. Den Heer Welter den dank der Directie betuigen. 27. Missieve van den Directeur van Onderwijs en Eeredienst ddo. 30 Juli '20 No 27246/1, waarbij — meteen begeleidend schrijven van den Directuur van Binnenlandsch Bestuur — wordt aangeboden „Nota No. 2 van de Bibliotheek Vereer.iging nopens de wenschelijkheid van de toepassing van het decimale systeem voor de ordening der literatuur over Nederlandsch Indië," samengesteld door de heeren Dr. H.J. van Lummel en L. van Vuuren. In deze Nota wordt het desbetreffend schrijven der Directie ddo. 14 Mei j.l. No. 472, gericht tot den Directeur van Onder wijs, op heftige wijze gecritiseerd. (Zie boven, p. 98-99). Mr. Creutzberg heeft gemeend deze Nota in ambtelijke hoedanigheid ter kennis van de Directie te moeten brengen, opdat deze de vraag zou kunnen overwegen, of door een nadere uiteenzetting harerzijds wellicht nog een juister begrip der zaken bij de tot oordeelen geroepen gezaghebbenden |20 Aug. '20 11 27—31 143 in Holland zou kunnen worden gewekt of misvatting voorkomen. De vergadering is van oordeel, dat het standpunt der Directie alreeds voldoende is uiteengezet en gemotiveerd, weshalve nadere vertoogen overbodig worden geacht. 28. Circulaire van de vereenigingen Indië Weerbaar en Ons Leger ddo. Weltevreden Juni 1920, houdende verzoek om steun van haar gemeenschappelijk streven. Ligt niet op onzen weg. 29. Aanbieding door den Heer J. H. Neumann ddo. Rajah Kabandjahe S.O.K. 22 juli '20, van het Handschrift van zijn „Schets der Spraakkunst van het Karo-Bataksch." Dit werk, bestemd voor de „Verhandelingen", werd der Directie door haar Eerelid Dr. N. Adriani aangekondigd op de vergadering van 12 Januari j.l. (Notulen p. 16 sub 2) Bij die gelegenheid werd als voorwaarde voor de publica tie gesteld, dat de schrijver bij de voltooiing van zijn werk de aanwijzingen van Dr. Adriani zou volgen. Had Dr. Adriani over het door hem bestudeerde eerste gedeelte reeds een gunstig oordeel geveld, uit het onderhavige schrijven van den heer Neumann blijkt niet, of ook het overige aan de goedkeuring van Dr. Adriani onderworpen is geweest. Daar de Directie daaromtrent zekerheid verlangt, wordt met het oog op de trage verbinding met de woonplaats van het Eerelid besloten het manuscript spoedshalve aan stonds op te zenden met het verzoek het zoonoodig te willen revideeren. — Zulks ook den Heer Neumann mededeelen. 30. Schrijven van den vertegenwoordiger in Holland Prof. van Ronkel, meldende dat ZHOel. tezamen met den Heer Krom de 2de uitgave van de Pararaton ter hand zal nemen op de voorwaarden bedoeld in het desbetreffend telegram der Directie. (Notulen 21 Juni '20 sub II 10). Wijders verzoekt ZHGeI. completeering van de hem ont brekende Edita. — Inmiddels reeds verzonden. 31. Uitnoodiging ddo. 7 Augustus'2o van den Katholie ken Socialen Bond, Afd. Batavia tot de lezing van Pastoor Geurtjens over Tanimbareesche folklore op 9 Augustus. 20 Aug. '20 11 32]. 144 Van de Directieleden hebben de Heeren Rinkes, Schrieke en Moil de lezing bijgewoond. 32. Verzoek ddo. 11 Aug. '20 van de drie klerken van het Genootschap om toekenning van duurtetoeslag op den voet van het Gouvernements Besluit ddo 4 Aug. 1920 No 2a. De Voorzitter merkt op, dat dit verzoek gevoegelijk ach terwege had kunnen blijven, aangezien deze questie van zelf aan de orde zou zijn gekomen, wijl immers de Directie den 12 Januari j.l. besloten heeft, om zich voor de indeeling en de bezoldiging van het hoogere lnlandsche personeel te richten naar den Dienst der Volkslectuur. (Notulen p. 20-21). De Voorzitter doet voorlezing van een nota van den Pen ningmeester waarin, aan de hand van een cijferstaat, de fi nancieele gevolgen van dezen maatregel worden uiteengezet voor de afzonderlijke groepen van het personeel. Eene dicussie ontspint zich over de vraag, in hoeverre het gewenscht is, de regeling van de Volkslectuur voorgoed bindend te verklaren, en zoo ja voor welke groepen van het personeel. Sommige leden geven er in beginsel de voorkeur aan zich te richten naar vraag en aanbod op de arbeidsmarkt; anderen verwachten meer stabiliteit in het personeel bij een vaste regeling, mits deze vrijheid laat om bij bijzondere ge schiktheid en ijver extra verhoogingen toe te kennen en om bij ongunstige praestaties de verhoogingen etc. op te schor ten. Naar hun gevoelen voldoet de regeling van de Volks lectuur aan dezen eisch. Besloten wordt 1° om, wat het Europeesch personeel be treft, alleen de bezoldiging van den conciërge te herzien en die te brengen op ƒ 15 >. — 's maand; 2° om voor de zoo genaamde lnlandsche ambtenaren 2de en 3de klasse het m Januari aanvaarde beginsel in zijn vollen omvang en in al zijn consequenties toe te passen; 3' 1 om den Secretaris-the saurier te machtigen de bezoldigingen en de indeeling van het lagere personeel te regelen naar gebleken behoefte, uiteraard in overleg met de conservatoren en den biblio thecaris. [20 Aug. '20 111 I— IV. 145 111 1. De Secretaris-thesaurier legt een pas ontvangen schrijven van de Firma Kolff & Co over, betreffende ver hooging van den prijs van het drukken der „Notulen". Na eenige bespreking wordt besloten den Secretaris te machtigen tot nadere onderhandelingen. 2. Dezelfde verzoekt bekrachtiging van den onder nadere goedkeuring vastgestelden prijs van den Gids der Balizaal, n.l. ƒ 1. —. — Conform. 3. Verzoekt bekrachtiging van het onder nadere goed keuring op zijn voorstel door den Voorzitter genomen besluit, om in verband met Art. 6 der Statuten de toezending van de Gidsen der Verzamelingen aan de gewone leden afhankelijk te steilen van de retourneering eener met een desbetreffende circulaire rondgezonden aanvraagkaart. De geringe waarde die deze werkjes in het algemeen voor de leden buiten Batavia hebben en de hooge prijs der uitgave rechtvaardigen dezen maatregel ten volle. De in het ruilverkeer opgenomen instellingen zullen de Gidsen natuurlijk zonder aanvrage ontvangen. — Conform. 4. Deelt mede, dat het ontwerp der aanvrage om sub sidieverhooging (Notulen 21 Juni '20 sub III) bijna gereed is en eerstdaags in rondlezing zal worden gezonden. IV. De Rondvraag openend, doet de Voorzitter voor lezing van het volgende verslag eener vergadering van de Bibliotheekcommissie, welke inmiddels den Heer Moll als lid heeft geassumeerd: Op Vrijdag 6 Augustus 1.1. vergaderden de beide overge bleven leden der Bibliotheekcommissie, de heeren Bosch en Schrieke, met den Voorzitter, den Secretaris en den Biblio thecaris. Ter vermijding van dubbele of zelfs meervoudige aanschaf fing van dezelfde werken bij boekverzamelingen van verschil lende Gouvernementsdiensten, wanneer deze niet door bij 20 Aug. '20 IV]. 146 zondere redenen gewettigd en gewenscht is, werd het raadzaam geacht, zoo mogelijk een regeling uit te lokken, dat deze diensten van hunne aankoopen mededeeling zouden doen aan de bibliotheek van het Bat. Genootschap en ook overingens voor aanschaffing van belangrijke en kostbare werken voeling zouden houden met deze instelling (op het voetspoor van hetgeen in Holland bij Universiteitsbibliotheken en-instellingen geschiedt). De vergadering sprak den wensen uit, dat een schrijven der Directie aan de Regeering zoude afgaan, waarin gevraagd zou worden om de mededeeling aan het Bat. Genootschap van boekenaankoopen voor verschillende Gouv. diensten verplicht te stellen. Goedgevonden werd voort te gaan met het deponeeren van geldsommen bij groote boekhandelaren en antiquaren in het buitenland ten behoeve van het direct betrekken van werken uit den vreemde. De Heer Moll stelde voor om, ten einde niet bij boekenaanbiedingen door den afstand steeds te laat te komen, iemand in Holland te zoeken, die tegen eene vaste vergoeding bereid zou zijn, op aucties en bij an tiquariaten aan te koopen naar van hieruit verstrekte lijsten van desiderata. Voorts namen de Meeren Bosch, Schrieke en Moll op zich om op Oostersch gebied, ieder voor zoover zijn vak betrof uit bibliographieën de aan te schaffen werken aan te geven, terwijl aan den bibliothecaris zou worden overgelaten zulks te doen voor de andere vakken, als litteratuur, geschiedenis, enz. Gestipuleerd werd, dat de bibliothecaris het recht van eigen initiatief behoudt, alleen werd de wensch te kennen gegeven, dat zijne lijsten aan de Bibl. Commissie ter inzage zouden worden gegeven. Op het spoedig indienen dezer lijsten werd bij den bibliothecaris aangedrongen, terwijl de ongunstige prijzen geen belemmering voor de uitvoering van het programma werden geacht. [20 Aug. '20 IV—V 1. 147 De Directie neemt met belangstelling kennis van een en ander en acht het ter conferentie bedoelde werkplan doelmatig V 1. Dr. Bosch brengt mede namens den heer Moquet te verslag uit betreffende hun commissoriaal onderzoek van het financieel beheer over 1919, en wel in de volgende bewoordingen: Ondergeteeketiden, ir. de Directie-vergadering van 12Januari 1920 in commissie gesteld, om het financieel beheer van den Penningmeester over het jaar 1919 na te gaan, hebben zich op 31 Maart d.a v. van die taak gekweten. De kassiersrekening en de bedragen der gekweekte ren ten werden door hen gecontroleerd en in orde bevonden. Zij constateerden, dat aangezien de cheques nos. 3534- 35-36-37-38-39-40 te zamen ƒ 670.10, in December 1919 afgegeven, pas in Januari 1920 bij de Ned: Ind: Escompto Mij werden geboekt, het saldo der giro-rekening ook evenveel lager is, dan het saldo van evengenoemde maatschappij. Bij wijze van controle gingen zij van het Kasboek alle ontvangsten en uitgaafposten na over de maand November, vergeleken de boekingen met de betreffende cheques en quittanties en verifieerden de optellingen en saldi. Zij verklaren hierbij, dat de boeken als altijd, nauwkeurig gehouden zijn, en geven daarom in overweging, den The saurier acquit en décharge te verleenen. Weltevreden, 31 Maart 1920. De commissie voornoemd, w. g. J. P. Moquette F. D. K. Bosch. 20 Aug. '20 V I—3]. 148 De vergadering verleent gaarne het acquit en décharge en dankt den heer Zimmermann nogmaals voor zijn jarenlang belangeloos en voorbeeldig gevoerd beheer. 2. Demonstreert de navolgende oudheden : a. Een fraai bewerkt bronzen beeldje van een raksasa, hoog 25 c. M. afkomstig uit de desa Babadan, onderdistrict Magoean, district Senggoeroeh, afdeelingMalang. — Aange kocht voor ƒ 25. — b. Het bronzen topstuk van een staf, in den vorm van een olifant met twee vrouwen-figuren op den.rug. — Geschenk van Controleur Steinbuch te Kota Nopan, afdeeling Padang Sidempoean, gevonden in de kali bij Penjaboengan, onderaf deeling Kota Nopan, afdeeling Padang Sidempoean. Mede gebracht door den heer P. V. van Stein Callenfels van zijn reis door Sumatra. c. Een bronsvondst, waaronder een fraai bewerkte lamp afkomstig van desa Soekodono, onderdistrict Wadjak, district Toeren, afdeeling Malang. d. Een aantal figuren van bladgoud, waaronder twee plaatjes met onleesbare inscriptie, een naga, een pauw, een stier en een rechthoekig plaatje. — Afkomstig van desa Soetji, residentie Soerabaia. Omtrent de ligging van de vindplaats dezer laatste voorwerpen zal bij den Resident van Soerabaia nader informatie ingewonnen worden. 3. Vestigt de aandacht op het op 6 Sept. a.s. te voltrekken huwelijk van P.A.A.P. Pranqwadono, en betoogt de wensche üjkheid om de ceremoniën, die dan begaan zullen worden vast te leggen zoowel in een beschrijving als photographisch. Bij verhindering van den Heer Zimmermann, die te voren bereids een analoge beschrijving vervaardigde (Tijdschrift B: G: deel 58 afl: 5 pag. 305), verklaart Dr. Schrieke, die zich omstreeks dien tijd in de Torstenlanden denkt te bevinden, zich bereid zooveel doenlijk aandacht te schenken aan een en ander, waarbij hem de door den Heer Bosch toegezegde bijstand van den Heer Poerbotjaroko en van den photograaf De Vink ten zeerste nuttig zal zijn. [20 Aug. '20 VI I—3. 149 VI 1. Dr. Rinkes biedt, mede namens den Heer P. de Roo de la Faille, een afschrift aan van den Babad Tjerbon, waarvan het origineel — door vriendelijke bemiddeling van den Resident van Cheribon — van den Wd. Sultan Kasepoehan ter leen is ontvangen. De redactie komt voor een deel overeen met reeds aanwezige Handschriften in onze collectie, is voor een ander deel aanzienlijk afwijkend. Een en ander is ge specifieerd op een mede aangeboden staat van Zangen, die als bijlage in de Notulen ware op te nemen. Conform besloten. (Bijlage VII). — Dankbetuiging aan den Resident voornoemd en aan den Wd. Sultan Sepoeh. 2. Heeft door den schrijver des Genootschaps een aantal papieren uit de nalatenschap Holle, welke door bemidde ling van den Voorzitter van de Algemeene Secretarie waren ontvangen en waaronder enkele merkwaardige stukken wer den aangetroffen, laten copieeren in Latijnsch karakter. (Zie boven p. 142 sub 26). Hierbij merkt de Voorzitter op, dat de voornaamste dezer bescheiden in het Tijdschrift reeds zijn gepubliceerd in vertaling door den Heer Holle zelf, doch een afdruk daarvan in het Soendaneesch-Javaansch schijnt niet ongewenscht, ook al omeenige voorbeelden te geven, hoe de Regeeringsbeslis singen destijds aan de Preanger hoofden werden medege deeld. De bescheiden hebben betrekking op Parakanmoentjang, Limbangan, in het algemeen op de Cheribonsche Oost- Preanger. Spreker hoopt binnenkort deze afschriften, met eenige aanteekeningen daarbij gesteld, voor publicatie in de Notulen aan te bieden. 3. Verzoekt uitsluitsel omtrent het door den heer J. F. H. A. Later samengestelde, voor de Populair Wetenschappelijke Serie bestemde werkje : „De Geschiedenis van de Maleisch- Javaansche Pers''. — Het manuscript is bij een gedeelte der leden in rondlezing geweest. Hoewel Dr. Schrieke en Dr. Bosch van meening zijn, dat een grondiger bewerking wenschelijk ware geweest, en zeer wel mogelijk, indien bijvoorbeeld Dr. Rinkes zelf zich 120 Jan. '20 111 2 —IV 1. 15 ' besprekingen over de begrooting voor 1920. Men zal trachten daarop een crediet van / 1000 voor dit doel uit te trekken. 26. Schrijven van Mej. Dr. M. E. Lulius van Goor, ddo. 10 Januari 1920, luidens hetwelk zij den haar aange boden zetel in de directie aanvaardt. (Zie boven, pag. 3.) Voor kennisgeving aangenomen. 27. Rekening van de Landsdrukkerij ddo. Weltevreden 31 December 1919 van / 6543.10 wegens 760 ex. Daghre gister Casteel Batavia anno 1681. Aanhouden voor bespreking met den thans niet aanwezigen thesaurier. Zoo mogelijk voor dit zeer hoog bedrag een terugbetaling uitlokken van wege het Departement van Onder wijs en Eeredienst. (Zie beneden Notulen 19 Febr. Sub 111 1) Rondvraag IV 1. Dr. Adriani brengt ter tafel een aan hem gerichten brief van den zendeling-leeraar Fortqens te Djailolo, han delende over de archieven en de bibliotheek van het op geheven Sultanaat Ternate. Deze interessante, gedeeltelijk waardevolle bescheiden bevinden zich thans in het onlangs als Museum ingerichte Sultanspalcis te Ternate. Wijl in verband daarmede ook wel eens ondeskundigen en onbe voegden deze geschriften doorkijken, hetgeen aanleiding geeft tot veel doelloos aanvatten en doorbladeren tot schade van het gedeeltelijk zeer teere materiaal, stelt op aandringen van den Heer Fortgens Dr. Adriani de Directie voor, om tot de bevoegde autoriteiten het verzoek te richten, deze geschriften aan het Bataviaasch Genootschap toe te ver trouwen ter bewaring. Het door den Heer Fortgens gedane verzoek, om een gedeelte der onderhavige geschriften eenigen tijd ter be studeering aan te houden, in geval deze archieven en bibliotheek bij het Genootschap komen te berusten, wordt door Dr. Adriani overgebracht en ondersteund. De Vergadering besluit, zich terzake tot de Regeering te 20 Aug. '20 VI 3—lXl. 150 het maken van een schetsplan had kunnen getroosten, mee nen zij niettemin, daarop onder de gegevenomstandigheden niet al te zeer te mogen aandringen. De vergadering be sluit daarop, het werkje t. g. t. in de Populair Wetenschap pelijke Serie uit te geven. 4. Kondigt aan, dat hij door zijn gezondheid gedwongen wordt om voor een jaar naar Europa te gaan en derhalve zijn zetel te ontruimen. De vergadering neemt met leedwezen van deze mede deeling kennis. Dr. Rinkes zal des te meer worden gemist, doordat hij als Directielid eenige commissoriale functies vervult, in welke hij steeds een groote toewijding aan den dag legde. —De Voorzitter zegt Dr. Rinkes dank voor al hetgeen hij voor het Genootschap heeft gedaan. VU. Vervalt. VIII. De heer Kern vestigt de aandacht der Directie op den deplorabelen staat waarin het Waterkasteel te Djokja zich bevindt en vraagt of eenig ingrijpen of althans het vastleggen van den plattegrond etc. niet op den weg der Directie ligt. De vergadering komt tot de slotsom, dat voor een doel treffend ingrijpen haar de middelen ontbreken. Voor de vastlegging van dit merkwaardig gebouw is bereids gezorgd door den Heer J. Groneman in het Tijdschrift. B. G. deel 30 pag. 412 e.v. met plattegrond en met aanteekeningen van Verbeek, en verder door den Heer H. D. H. Bosboom in „Het verdwenen waterkasteel te Djokjakarta" (Tijdschrit B. G. deel XLV (1902) pag. 518.) IX. Dr. Schrieke kondigt het vertrek van den Adjunct conservator den Heer W. H. Hoedt aan. Spreker meent dat er met het oog op te verwachten aanstelling van een Museumleider van Landswege, die hoogstwaarschijnlijk uit Europa zal moeten worden uitgezonden, geen aanleiding |20 Aug. '20 IX—X 2. 151 bestaat om aan den opvolger van den Heer Hoedt hoogere eischen te stellen, dan dat hij het dagelijksch toezicht in de verzameling op zich neemt en de geregelde werkzaam heden van registratie e. d. gaande houdt. Bij den huidigen stand der arbeidsmarkt is het echter niet gemakkelijk om binnen de grenzen van de thans uitgetrokken post van ƒ 250 — 's maands een geschikt persoon te vinden. Verandering te brengen in het tijdelijk karakter der betrekking of in het peil der bezoldiging acht spreker minder wen schelijk, zulks opdat t.z.t de Directeur-vakman volle vrijheid behoude om, ook wat de personeelsvoorziening betreft, den dienst naar den eisch in te richten. Nadat onderhandelingen met eenige andere personen af gesprongen zijn, heeft spreker in den Heer W. J. Kroon een z. i. niet ongeschikten candidaat gevonden, dien hij bij dezen voordraagt voor benoeming op proef met ingang van 1 September e.k. De Voorzitter dringt er op aan, dat de werkzaamheden van den nieuwen Adjunct-Conservator worden geregeld en omschreven, onder verplichting om aan het einde van iedere maand schriftelijk rapport uit te brengen omtrent hetgeen verricht is. De vergadering besluit den heer Kroon voorloopig in dienst te stellen op den hier aangegeven voet. X 1. De Heer Moll deelt mede, dat een der redacteuren van „Sluyters Monthly'' in een persoonlijk onderhoud met hem de Directie heeft uitgenoodigd, een artikel over het Genootschap voor dat perodiek te willen leveren. Geen bedenking, indien een der Directieleden zich de samenstelling kan en wil getroosten. — Ook het feit, dat ge noemd tijdschrift alleen in het Engelsch wordt uitgegeven» wordt door de meerderheid der Directie geen bezwaar geacht. 2. Heeft opgemerkt, dat de collectie doubletten en tri pletten, uitgeschoten bij de revisie van de bibliotheek eenen 20 Aug. '20 X 2— XI 21. 152 aanzienlijken omvang heeft gekregen, zulks ondanks het feit, dat de bibliothecaris van die boeken waarnaar veel vraag is ; de dubbelen heeft aangehouden in de boekerij zelf. Memoreerende hetgeen daarover is te doen geweest in de Directievergadering van 17 Juni 1919 (Notulen pag. 67), stelt spreker voor, van deze doubletten een lijst met prijzen te doen opmaken en vermenigvuldigen, en achtereenvolgens de Directieleden, daarvoor in aanmerking komende bibliotheken h.t.1., en ten slotte belangstellenden onder de leden in de gele genheid te stellen de boeken over te nemen, c.q. te ruilen tegen andere. Eerst daarna ware over te gaan tot verkoop van het overschietende aan buitenstaanders. — Conform besloten. 3. Stelt voor, onder verwijzing naar notulen 1919 pag. 77, den bibliothecaris op te dragen een voorstel in te dienen tot herziening van de ruillijst. — Conform besloten. XI. Ledenlijst. 1. De Directie heeft met leedwezen kennis genomen van het overlijden van het buitengewoon lid M. Aboekasan Atmodisono te Semarang. 2. Vervolgens besluit de Directie Op hun verzoek van de ledenlijst af te voeren a. de gewone leden: F. James, Bandoeng. B. J. Duetz, Weltevreden. C. H. Brands, Soerabaja. W. H. Hoedt. Weltevreden. P. W. Calkoen, Modjoagoeng. P. W. Hausmann, Semarang. C L. van Bezuye, Semarang. b. de buitengewone leden: A. Neter, Soerabaja. J. H. Hesselberg, Madioen. J. F. Labohm, Buitenzorg. [20 Aug. '20 XI 2—4. 153 H. C. Zentgraaff, Djokja. F. Raaymakers, Weltevreden. J. J. van Oostveen, Medan. Mej. C J. W. Deltour, Weltevreden. J. J. Warendorf, Soerabaja. Mej. B. Draayer, Weltevreden. Mej. M. Hoetino, Weltevreden. F. P. F. Groeneveld, Koeningan 3. Over te doen schrijven van het gewoon tot het bui tengewoon lidmaatschap de heeren: P. J. Ott de Vries, 's Gravenhage. H. Stauoaard, Pforzheim, Duitschland. Mr. Slotema, Advocaat en Procureur Medan. D. van Hinloopen Labberton, Weltevreden. 4. en te benoemen : a. tot Donateur: den Heer H. Tutein Nolthenius, te Delft. (Zie boven, p. 139). b. tot gewone leden: P. F. Pelt, .Semarang p/a A. N. I. E. M. H. Wisboom van Giessendam, Oost Voorne, Holland. J. F. van Oyen, Semarang. F. H. D. Kop, Tanggoel. C. P. Schoemakcß, Bandoeng. J. Crosby, British Acting Consul-General, Weltevreden. Th. Helferich, Koopman, Weltevreden. c. tot buitengewone leden: 'Fa. Hotchand sons, kooplieden, Weltevreden. F. M. Baron van Asbeck, Buitenzorg. A. L. Samson, Saralangoen. W. J. Kroon, "gepens. Secretaris W- v. S, Mr. Cornelis. G. de Haas, Weltevreden. Soetarto, Weltevreden. Soepono, Weltevreden. 20 Aug. '20 XI 4]. 154 Suzon Beynon, Bandoeng. G. Ymker, Mr. Cornelis. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering vervolgens door den Voorzitter gesloten. Aldus goedgekeurd en gearresteerd in de Directieverga dering van 18 October 1920. (w. g.) P. de Roo de la Faille, Voorzitter. J. Th. Moll, Secretaris. 18 Oct. '20 lil]. 156 111. Vervolgens stelt de Toorzitter aan de orde de benoe ming van eenen tweeden bibliothecaris. Het praeadvies van de bibliotheek-commissie, dat inmiddels bij alle Directieleden gecirculeerd heeft (Notulen 20 Augustus '20 sub II 7), wordt als uitgangspunt der besprekingen genomen. Na eenige discussie wordt overeenkomstig het praeadvies besloten om te gelegener tijd voorloopige onderhandelingen aan te knoopen met een daarvoor geschikt geacht oriënta list tevens bibliothecaris. De bedoeling zit voor, om den nieuwen bibliothecaris eveneens rechtstreeks onder de Direc tie, derhalve naast den huidigen bibliothecaris werkzaam te stellen, en om in verband daarmede een effectieve schei ding der werkzaamheden in te voeren. Met in acht neming dezer hoofdlijnen kunnen de bijzonderheden der beide instructies later worden vastgesteld. De met den nieuwen titularis aan te knoopen onderhan delingen moeten uiteraard een voorloopig karakter dragen, zoolang de begrooting, waarop de bezoldiging der landsamb tenaren voor 's Genootschaps boekerij voorkomt, nog geen kracht van wet heeft gekregen. Voorts wordt besloten, gebruik te maken van de wel willende medewerking van 's Genootschaps relaties ifï Holland om de besprekingen te vergemakkelijken en te be spoedigen. Waar de voor 1921 opgebrachte begrootingspost spreekt van een bibliothecaris en een adjunct-bibliothecaris op verschillende bezoldiging, terwijl de Directie sedert de vergadering van 1 Mei (zie boven, p. 111) tot de overtuiging is gekomen, dat de boekerij twee gelijkstandige krachten wezenlijk behoeft, zal een eventueel voor den nieuwen titularis nadeelig verschil in salaris uit 's Genootschaps eigen middelen moeten worden bijgepast. Daarbij ware tevens — indien althans de pogingen om een gelijkwaardige kracht te engageeren slagen — der Regeering voor te stellen, den adjunct-bibliothecaris den persoonlijken titel van bi bliothecaris te doen voeren. [18 Oct. '20 IV 1-2. 157 Rondvraag. IV 1. Dr. Schrieke deelt mede, dat het Comité van voorbereiding voor het 4de Congres van de „Far Eastern Association of Tropical Medicine", hetwelk in het volgend jaar hier ter stede zal worden gehouden, zich met hem in ver binding heeft gesteld over de mogelijkheid om een tijdelijke tentoonstelling van ethnografica op het gebied van Inland sche Geneeskunde te organiseeren gedurende de congres periode. Spreker acht het niet wel doenlijk om aan de gansche geneeskunde van den geheelen archipel in ethnografischen zin recht te doen wedervaren, 's Genootschaps collectie is verre van volledig op dit stuk en voor de completeering binnen bekwamen tijd is geen ethnograaf beschikbaar — om van de financieele zijde der zaak nog maar de zwijgen. Het denkbeeld is echter te aantrekkelijk om zonder meer ter zijde te worden gelegd. Daarom acht spreker het aan bevelenswaardig om op een dergelijke expositie één bepaald ethnografisch onderwerp, verband houdend met de genees kunde behoorlijk te behandelen. Spreker doelt op de besnijdenis. Hij acht het mogelijk om binnen den gestelden termijn — het congres zal plaats vinden in Augustus 1921 — een collectie van bevredigende volledigheid bijeen te brengen. Antwoordend op een desbetreffende vraag van den Pen ningmeester, meent Dr. Schrieke, dat met dit beperkt plan geen groote kosten gemoeid zullen zijn, hoogstens ƒ3OO. — De uitgaven kunnen uiteraard gebracht worden op de be grooting voor het volgende jaar. Dr. Schrieke wordt gemachtigd om voor de voorbereiding van een en ander het noodige te verrichten en daartoe te beschikken over ten hoogste } 300. — 2. Demonstreert een Batakscherijstmaat, (soloep, taboeng, toemba) voorkomende in verschillende vormen (meestal als bamboekoker), in zwang bij de verschillende Bataksche 18 Oct. '20 IV 2—VU I|. 158 tahi of pertahian, dat zijn — volgens den heer E. E. W. E. Schröder — onder afzonderlijke hoofden staande, geo grafische eenheden vormende, staatkundige, juridische en economische bonden. De rijstmaat zou, naast en behalve de vaststelling van een onderlingen pasardag (eens in de vier dagen) en pasarregeling, een economisch element bij de in stellingvan eenzoodanigen bond zijn. De bond werd beëedigd, waarbij plaats had het slachten van een karbouw en het uitspreken van een vloek over den verbreker er van. De onderhavige rijstmaat is afkomstig uit het achterland van Baros, en genoot daar soortgelijk aanzien als die, welke op Nias bij de daar aanwezige bonden in gebruik zijn. Het voorwerp is geschonken door den heer E. E. W. G. Schröder, die eveneens de bovenstaande bijzonderheden heeft mede gedeeld. — Dankbetuiging zenden. V. De heer Kern biedt namens Radja Mohammed Soetan Moeda uit Indragiri een fraai bewerkt zilveren gordelsluitstuk — penting — aan voor de collectie. — Dankbetuiging zenden. VI. Een concept verzoek om verhooging der Regeerings subsidie (Notulen 20 Aug, '20 sub Hl 4) is in rondlezing geweest; dit wordt thans goedgekeurd. De Secretaris-thesau rier merkt op, dat inmiddels de wenschelijkheid is gebleken, eenige wijzigingen op ondergeschikte punten aan te brengen. Daartegen bestaat geen bedenking. De indiening zal zoo spoedig mogelijk plaats hebben. Vil. De Voorzitter gaat over tot de afdoening der navol gende ingekomen stukken: 1. Verzoek van het Correspondeerend lid G.RERRANDte Parijs, overgebracht door Prof. van Ronkel — ddo. Leiden 8 Juli 1920 — om completeering van Edita. Moeten ter post verloren zijn geraakt; derhalve aan het verzoek voldoen. [18 Oct. '20 VU 2-8. 159 2. Uitnoodiging van het Bestuur der Vereeniging tot Bevorderimg van het Bibliotheekwezen in Ned.-Indië. ddo. 22 Augustus 1920 tot de Algemeene Vergadering op den 26 Augustus d. a. v. De Secretaris heeft als vertegenwoordiger der Directie deze vergadering bijgewoond. 3. Brief van het Eerelid Prof. Dr. G. A. J. Hazeu te Leiden, ten geleide van diens „In Memoriam Professor Kern" en van zijn portret voor de photografieën-collectie. De kopij is bereids ter drukkerij. Het In Memoriam zal onder afzonderlijke pagineering vóór in de „Notulen" van 1920 komen, uiteraard in hetzelfde deeltje, dat het verslag bevat van de afscheidsvergadering op 8 Maart, bij welke gelegenheid ook de Gedenksteen in de voorgalerij werd onthuld, (zie pag. I-XVI, 38 en 140). 4. Schrijven ven het Hoofd van het Mijnwezen ddo. Weltevreden 1 September 1920 No. 5348, ter terugaanbie ding van de twee gekleurde platen Rach (vergl. Notulen 20 Augustus j.l. sub 11 15). — Informatie. Twee blauwdrukken, vervaardigd naar deze platen zijn mede bijgevoegd. — Bibliotheek. 5. Aanbod van den Duitschen Consul Generaal ddo. 26 Augustus '20 No. 4694/20 om het Genootschap de „Mitteilungeu" van de „Reichskunstwart' telkens bij hun verschijnen, toe te zenden ; de eerste aflevering is bijgevoegd. Dankbaar aanvaarden. — Bibliotheek. 6. Bericht ddo. Batavia 27 Augustus 1920 No. 5444, dat Mr. A. Meyroos het ambt van Burgemeester dezer stad heeft aanvaard. — Informatie. 7. Schrijven van den Resident van Kedoe ddo. Magelang 3/9 '20 No. 33a/10 (vgl. Notulen 20 Aug. '20 Sub 11 16). Op advies van den Conservator zijn de voorwerpen aange kocht voor ƒ2.50 en is nader geinformeerd naar de vindplaats. 8 Brief van den Mantri Goeroe Prawirawijata, ddo, Masaran (SS O. L.) 6 September'2o ten geleide van het handschrift Tjemporèt (vgl. Notulen 20 Aug.'2o Sub. II 2). 20 Jan. '20 IV I—Vil IJ. 16 wenden, welke thans als eigenares dezer verzameling is te beschouwen. 2. De zendeling leeraar Neumann te Raja (Sum. Oostk.) heeft aan spreker het eerste gedeelte van een manuscript; „Karo Bataksche Spraakkunst*' toegezonden, daarbij infor meerende naar de mogelijkheid eener uitgave. Dr. Adriani heeft het werk bestudeerd en van aanteekeningen voorzien. Spreker is van oordeel, dat de hoedanigheid van dit eerste gedeelte een degelijk werk doet verwachten, hetwelk verdient het licht te zien, en stelt de vraag of de directie eventueel bereid zou zijn tot de uitgave. Na eenige discussie, meestendeels omtrent technische questies, correctie etc, zegt de vergadering toe, dat het Genootschap de uitgave zal bezorgen in de reeks der Ver handelingen, mits de schrijver zich bereid verklaart, het werk onder leiding en toezicht van Dr. Adriani te voltooien en diens critische aanwijzigingen te volgen. Dr. Adriani zegt de vergadering dank voor deze toezeg ging, welke naar hij zeker meent te weten ook den Heer Neumann zeer zal verheugen. VI. Dr. Bosch, doet het voorstel om Prof. Dr. N. J. Krom te benoemen tot Correspondeerend lid. Aldus wordt eenstemming besloten. 2. In den loop der besprekingen over dit punt wordt door eenige leden opgemerkt, dat er alle aanleiding bestaat om ook aan Prof. Dr. Ph. S. van Ronkel, 's Genootschap vertegenwoordiger in Holland, dezelfde waardigheid aan te bieden. Hiertoe wordt eveneens met algemeene stemmen besloten. VI. De Heer Ott de Vries bespreekt, aan de hand eener situatiekaart, de toekomstige uitbreidingswerken. Enz. VU 1. Dr. Schrieke brengt ter sprake het onderling reeds geopperde denkbeeld om de ethnographische verzame 18 Oct. '20 Vil B—l3J. 160 Voor zoover de Conservator heeft kunnen nagaan, bezit het Genootschap het aangeboden werk nog niet. De door Dr. Rinkes ter vorige vergadering bedoelde Tjemporèt is waarschijnelijk die van Ronggoworsito (Ed. Rusche & Co, Solo). Dit boek, waarvan een exemplaar in de boekerij aan wezig is, handelt wel over nagenoeg dezelfde episoden der legendarische Javaansche Geschiedenis, doch is niet indentiek met het onderhavige manuscript. — Aankoopen vcor/10. —. 9. Schrijven zan den Heer L. J. Versnel te Amsterdam, ongedateerd, ten geleide van een vijftal Duitsche muntbiljet ten. — Numismatische Verzameling; dankbetuiging zenden. 10. Brief van den lsten Gouvernements Secretaris ddo. Buitenzorg 13 September 1920 No. 2838/11 luidens welken de Gouverneur-Generaal de Directie uitnoodigt om in plaats, van den thans afwezigen Dr. Rinkes een ander Directielid aan te bevelen om zitting te nemen in de Studiecommissie voor de Instelling van een Centraal Encyclopaedisch Instituut. (Zie boven, p. 120 sub 26). Na telefonisch overleg met de Directieleden werd reeds den 26 Sept. Dr. Schrieke voorgesteld. 11. Brief van den Heer E. Jacobson ddo. Fort de Koek 14 September 1920, betreffende ZEd's voltooiingswerk zaamheden aan zijne „Simaloereese Woordenlijsten en Tek sten'' (Zie boven, p. 141 sub 22). — Informatie. 12. Verzoek van den Heer J. F. van Hoytema, bouw kundig Ingenieur, ddo. Weltevreden 23 September 1920 om zijn tot den Gemeenteraad van Batavia gericht rekest om vrijstelling van zekere bouwvoorschriften in het belang van een historische en aesthetische restauratie van de Toko Merah te ondersteunen. Tot verleenen van de verlangde voorspraak was reeds besloten (Notulen 21 Juni 1920 Sub V Ij, in verband waar mede een brief aan den Gemeenteraad bereids is afgezonden in dato 30 Sept. '20 onder No. 917. 13. Aanbod en verzoek van de Asiatic Society of Bengal ddo. Calcutta 14 September .1920 No. 1954, om de in hare [18 Oct. '20 VH 13—18. 161 series ontbrekende edita van het Bataviaasch Genootschap in te ruilen tegen wat in onze boekerij mocht ontbreken van generzijdsche publicaties. — Hieraan gaarne gevolg geven. 14. Aanbieding door den Heer Ch. J. I. M. Welter te Buitenzorg ddo. 17 September 1920, van het laatste gedeelte van de ter Algemeene Secretaris berustende papieren uit de nalatenschap van den Heer K. F. Holle. — Voorloopig opnemen in de Handschriftenverzameling; dankbetuiging zenden. (Zie boven, p. 95 sub 7 en 142 sub 26). 15. Verzoek van het Eerelid, Dr. F. de Haan, ddo. Wel tevreden 4 October 1920, omeene verificatie zijner voor de voorbereiding van het Gedenkboek gedane uitgaven te doen plaats hebben. Voor dit doel was aan Dr. de Haan laatstelijk een bedrag van ƒ 1000. — te goeder rekening verstrekt. (Zie boven, p. 95). De Voorzitter heeft de rekening en verantwoording ac coord bevonden en afgeteekend. 16. Schrijven van het Hoofdagentschap der Ned. Indi sche Handelsbank, ddo. Batavia, 1 October 1920 No. 58/480, waarbij dit lichaam de benoeming tot lid van het Genootschap aanvaardt en zich bereid verklaart ƒ5OO. — 's jaars beschikbaar te stellen om het door het Bataviaasch Genootschap nage streefde doel te helpen bevorderen. — Met waardeering en voldoening kennis genomen. 17. Missive van den Directeur van Onderwijs en Eere dienst ddo. 5 Oct. 1920 No 35416/ V, behelzende het aan bod van den Heer. A. J. Middelkoop te Soerabaja om een Papoeaasch godenbeeld ten geschenke af te staan. Gaarne aanvaarden; verzoeken omeene zoo nauwkeurig mogelijke opgave van de vindplaats en verdere bijzonder heden. 18. Schrijven van den heer L van Vuuren ddo. Welte vreden 12 October 1920 over de mogelijkheid omeenige „bovenlichten" uit het historische gebouw, waarin thans de Machinefabriek en Constructiewinkel „Molenvliet" is gevestigd (perceel Molenvliet Oost No. 108) en dat naar ZEd. heeft 18 oct.'2oVUlB—VlU2]. 162 vernomen eerlang zal worden afgebroken, voor de Histo rische Verzameling te verwerven. De conservator Dr. Bosch heeft zich ter zake met de heeren P. Vermeer en Ir. C. de Koning verstaan en van hen zeer welwillende toezeggingen tot medewerking ontvan gen. Goede photografische opnamen van de gevels etc. bestaan reeds, naar Dr. Bosch zeker weet. Voor eene bouwkundige opname van wat er aan den plattegrond etc. van het gebouw belangwekkend is, wordt door den Oud heidkundigen Dienst het noodige verricht. VIII. Ledenlijst. 1. De Directie besluit op hun eigen verzoek van de ledenlijst af te voeren, a. het gewone lid: P. R Nieboer, Soerabaia. b. de buitengewone leden: F. H. W. Rooyackers, Weltevreden. R. Sosrodiprodjo, Weltevreden. Doerjat, Madioen. Marto Soemarmo, Weltevreden. 2. De volgende benoemingen worden door de Directie uitgesproken, respectievelijk bekrachtigd. a. Gewone leden: Dr. C. W. Jansen, Amsterdam. W. R. Hartkamp, Bandoeng. H. H. V. Hereman, Weltevreden. Ir J. Voute, Weltevreden. Dr. D. Mulder, Bandoeng. H. S. Banner, Cheribon. Ned. Ind. Handelsbank, Hoofdagenschap, Batavia (zie boven sub Vil 16). b. Buitengewone leden: R. Koesnadi, Weltevreden. [18 Oct. '20 Vlll 2. 163 M. Patah, Weltevreden. A. Kops, Boemiajoe. A.Th. Manusama, Weltevreden. Sasrasoegondo, Djokjakarta. Soedilar, Weltevreden. Hadikoesoema, Weltevreden. W. A. Verburgh, Weltevreden. G. |. Reyers, Weltevreden H. Fievez de malines van Ginkel, Soerabaja. Sajjid Jakja bin oethman bin Jahja, Weltevreden. R. Natadisastra, Weltevreden. V. 1. van de Wall, Weltevreden. Ir.J. van der leeuw, Weltevreden. H. van Meurs, Buitenzorg. W. L. J. Koymans, Weltevreden. Niets meer aan de orde zijnde, sluit de Voorzitter vervol gens de vergadering. Aldus goedgekeurd en gearresteerd in de Direchtiever gadering van 24 Januari 1921. (w. g.) P. De Roo de la Faille, Voorzitter, J. Th. Moll, Secretaris. [29 Nov. '20 11. 165 ming tot Bibliothecaris in den zin van den betreffenden begrootingspost, en om zich met bepaalde candidaten voor de andere bibliothecaris-plaats in verbinding te stellen, valt bovendien rekening te houden met een Indischen Brief ddo. 21 October j. 1. No. 1125/b/13 — waarvan juist dezer dagen afschrift werd ontvangen van den Directeur van Onderwijs en Eeredienst (bij missive van 12 November No. 40732/ V) en waarin de Gouverneur Generaal den Minister van Kolo niën verzoekt, de hoogleeraren Steinmetz, Snouck Hurgro nje en Hazeu te raadplegen over het uit te zenden personeel. Hiermede heeft dus de Regeering gevolg gegeven aan de wenschen der Directievergadering van 1 Mei, geformuleerd in den dezerzijdschen brief van 9 Mei, 1920 No. 465. In verband hiermede zullen de genoemde Hoogleeraren ook door de Directie zelve omstandig moeten worden ingelicht om trent hare inzichten en wenschen, terwijl men het beste zal doen door ook de onderhandelingen met den reeds met name genoemden oriëntalist in hunne handen te leggen. De vergadering stemt hiermede in. De Voorzitter merkt vervolgens op, dat men wijs zal doen met in den tot Prof. Hazeu cs. te richten brief, aanstonds de mogelijkheid te voorzien, dat meerbedoelde candidaat niet bereid gevonden wordt. Wat wenscht de Directie in dat geval.? Na eenige discussie wordt besloten om Prof. Hazeu te verzoeken, in dat geval om te zien naar een anderen, met den beoogden oriëntalist gelijkstandigen candidaat, bij voor keur iemand die eveneens ervaring op bibliotheek-gebied aan orientalistische scholing paart. Is iemand van gelijke bekwaamheden niet te vinden, dan zou de boekerij het best gebaat zijn met een bibliothecarisch vakman van jeugdigen leeftijd, die dan aangesteld zou kunnen worden als adjunct bibliothecaris naar de letter en den geest van den begroo tingspost. In verband met het besprokene ter Directieverga dering van 29 Maart j.l. (zie Notulen pag. 96) ware bij voorkeur iemand te kiezen met de noodige belangstelling op het gebied der Numismatiek. 29 Nov. '20 111 I— l V]. 166 111. 1. De Voorzitter deelt mede, dat Dr. J.A. Wilkens hier ter stede aan het Genootschap heeft aangeboden een aantal papieren uit de taalkundige nalatenschap van wijlen zijnen vader J. A. Wilkens Sr, waaronder in de eerste plaats een manuscript van het door dien geleerde samen gestelde Javaansche woordenboek. Van dit werk moeten nog eenige andere handschriften bestaan. Spreker weet niet nauwkeurig, waar deze zich bevinden, evenmin of het Ge nootschap er een bezit of niet. Is dit niet het geval, zoo vervolgt de Voorzitter, dan acht Dr. Wilkens onze boekerij de aangewezen bewaarplaats voor het onderhavige exemplaar. Bezitten wij het werk reeds, dan verzoekt Dr. Wilkens de voorlichting der Directie, welke instelling er het meeste aan zou hebben. Tot een uitgave van dit werk is het, gelijk bekend, tot nu toe nimmer gekomen, zulks vooral om de, door de om vangrijkheid veroorzaakte, zeer hooge kosten: De substantie van het manuscript is intusschen verwerkt in het Javaansche woordenboek van Gericke-Roorda-Vreede. De voorzitter deelt mede, dat Dr. Wilkens zich bereid verklaard heeft omeene eventueele uitgifte van het woordenboek financieel te steunen. Van deze toezegging wordt dankbaar nota genomen. De Conservator der Handschriften wordt uitgenoodigd om de bescheiden aan een onderzoek te onderwerpen en zijne bevindigingen zoo spoedig mogelijk mede te deelen, ook aan Dr. Wilkens. 2. Tevens heeft Dr. Wilkens een fraai, door Mej. Senstius geschilderd olieverf portret van zijn vader ten geschenke aangeboden, dat reeds zijne plaats heeft gevonden in het vóórvertrek van de boekerij. Ook hiervoor dankbetuiging zenden. IV. Ter vorige Directie vergadering zijn een zestal uit de rondlezing teruggekeerde ingekomen stukken wegens tijdsge brek onafgedaan gebleven. Deze zijn: 29 [Nov. '20 IV a—c]. 167 a. Aanbeiding door het lid J. L. Moens ddo. 7 Aug. 1920 van een handschrift op bamboelatten in de taal en het letterschrift van K'auer (Kauwoer) Benkoelen. Het werd door bemiddeling van het lid Wetsteyn, te voren Civiel Gezaghebber van Kauer, verkregen van den inlander Gamak uit de doesoen Penjandingan, marga Oeloe Sambat; de ouderdom is minstens vier geslachten. Een beschrijving van het manuscript, van het daarvan gemaakte bijgeloovig gebruik, van het alphabet en den inhoud, alsmede de transcriptie van „pagina" 1 is door den heer Moens bijgevoegd. Handschriften verzameling. Dankbetuigingen zenden, ook aan Gamak voornoemd. b. . Missive van den Resident van Semarang ddo. 7 September 1920 No. 28988/48, waarbij onder overlegging van desbetreffende brieven van den Legercommandant en den Burgemeester van Semarang, het vaandel van de opgeheven Semarangsche Schutterij wordt aangeboden ter plaatsing in het Museum. Gaarne aanwaarden voor de Historische Verzameling. De Voorzitter memoreert met een enkel woord de actieve diensten door deze Schutterij bewezen in het Demaksche tijdens den Java-oorlog. c. Brief van den Resident van Djambi ddo 20 Augus tus '20 No. 5442/25 ZHEdG. heeft een onderzoek doen houden naar wat er te zijnent nog bestond of bekend was van de „pities" bedoeld in „De Munten van Ned.-Indië" door Netscher en van der Chijs. Terwijl van alle andere Controleurs negatieve antwoorden binnengekomen waren, meldde de controleur van Moeara Tambesi, dat de ouden van dagen aldaar zich nog wel een driekanten munt herinneren met een gat in het midden. Ove rigens kon genoemde Controleur daaromtrent niets te weten komen. — Informatie. De Heer Moquette heeft dergelijke munten nooit gezien. 29 Nov. '20 IV d-f|. 168 d. Aanbieding van R. Ng. Brojohartono ddo. Sragen 24 September '20 van een Javaansch manuscript van een wichelboek voor het vaststellen van gelukkige dagen. Een proeve is in copie bijgevoegd. Komt niet in aanmerking, wijl analoga reeds aanwezig in voldoenden getale. e. Verzoek van den Directeur van Onderwijs en Eere dienst ddo. 5 October '20 No. 35428/ V om voorlichting betreffende het tot de Ned. Indische Regeering gericht verzoek van de Statische Museumverwaltung te Langensalza (Duitschland) om toezending van curiosa en of ethnografica uit deze gewesten. Op grond van hetgeen in den brief der beheerders over den inhoud en den aard van het Museum wordt medegedeeld, betwijfelt Dr. Schrieke, of er inet de inwilliging van het verzoek eenig wetenschappelijk belang gediend zou zijn. De Voorzitter merkt op, dat eventueele doubletten in de Verzamelingen bereids vaste bestemmingen hebben: zij ple gen naar 's Rijks Ethnografisch Museum te Leiden opge zonden te worden ter completeering van de verzameling aldaar, c.q. van andere Musea in Nederland. De vergadering oordeelt, dat particuliere verzamelaars zeer wel in staat geacht moeten worden aan het onderhavige verzoek te voldoen. De Regeering zou daarom wellicht kunnen overwegen, het verzoek ter kennis van den Duitschen Consul Generaal te brengen. f. Schrijven van den Heer E. E. W. G. Schröder ddo. Taroetoeng 1 October '20. ZEd. stelt in uitzicht eene publicatie nopens de rijstmaat uit Baros (Bataklanden, Tapanoeli) die ter vorige vergadering is gedemonstreerd. (Notulen 18 October Sub. IV. 2) Geeft in overweging om het adathoofd, dat deze rijstmaat heeft willen afstaan êen tegengeschenk te offreeren.- Conform. Vestigt de aandacht op het ethnografisch belang van de voorwerpen etc. in bebruik bij de vischvangst aan het Toba meer. [29 Nov. '20 IV f—l. 169 De heer Schwartz ondersteunt het denkbeeld van den heer Schröder om op dit gebied een en ander te doen aanschaf fen; In tegenstelling immers met hetgeen op de zeevischvangst betrekking heeft, is onze collectie op het gebied der zoetwa tervisscherij nog niet zeer rijk. De heer Schwartz is het intusschen geheel met Dr. Schrieke eens, dat modellen te verkiezen zijn boven de voorwerpen zelf, en wel in verband met de plaatsruimte. Alleen natuurlijk wanneer om bijzondere redenen een voorwerp zich niet leent voor verkleinde weder gave, ware het voorwerp zelf op te nemen. Dr. Sckrieke zou in het desbetreffend schrijven der Di rectie gaarne een verzoek opgenomen zien om beschrijvingen van het gebruik der verschillende utensiliën en eventueele verdere bijzonderheden, bij voorkeur photografisch geïllus treerd (vgl. Notulen 12 Januari, sub VII 1), welke mededee lingen eventueel zouden kunnen worden samengevoegd tot een Tijdschrift artikel of opstel voor de Notulen. De navolgende stukken zijn sedert de vorige Directie ver gadering binnengekomen; 1. Afschrift van het Gouvernements Besluit van 110c tober '20 No. 48 waarbij op het desbetreffende verzoek van de Directie ddo. 14 Mei j.l. No. 473 wordt beschikt, dat van de gezamenlijke kosten van het Daghregister 1681, gedrukt ter Landsdrukkerij, ƒ 1687.80, zijnde de prijs van papier en inbinden, ten laste van het Genootschap zullen komen, terwijl het overige zal zijn te verrekenen met het Departe ment van Onderwijs en Eeredienst. Ook de uitgifte van verdere deelen zal op overeenkomstige wijze kunnen worden bekostigd, derhalve wat de financieele gevolgen voor het Genootschap betreft, op den ouden voet van het Gouvernements Besluit van 19 Mei 1886 No. 2/c. Tenslotte wordt door het Besluit van 11 October j.l. de mogelijkheid geopend om verdere deelen door particulieren te doen drukken. Ook in dat geval zal het Genootschap uitsluitend de kosten van papier en brocheerwerk hebben 112 Jan. '20 VII I—3. 17 ling a. h. w. te illustreeren door het aanbrengen van photo's, welke de uitgestalde voorwerpen doen zien in eenen samenhang of eene omgeving, zóó dat de door voorwerp en photo gewekte indrukken elkaar versterken en verdiepen. De Heer Schwartz, zoo vervolgt de Heer Schrieke, heeft alreeds een fraaie collectie photos beschikbaar gesteld om er de Balizaal mede te verluchten. Bijwege van proef ware met de Balineesche Verzameling te beginnen. Instemmende met het denkbeeld, wijst de wd. Voorzitter op de factoren wand-ruimte en formaat der photos, welke niet over het hoofd zullen zijn te zien. Dr. Schrieke licht zijn denkbeeld nader toe. Veel ruimte wordt bij een doelmatige wijze van aanbrengen niet inge nomen, terwijl een gelijk formaat desgewenscht zou kunnen worden verkregen door zoo noodig vergrootingen of verkleiningen der photos te doen vervaardigen. Doch gelijk heid van formaat lijkt hem noch noodig, noch wenschelijk. Hij verzoekt om de noodige vrijheid voor een proefneming in de Balizaal; het resultaat kan dan voor zich zelf spreken. De Vergadering verleent de gevraagde vrijheid gaarne. 2. Ter bescherming van de Balineesche Poerie en Poera — zoo gaat Dr. Schrieke voort — tegen de nieuwsgierige vingers van het publiek, is instede van hetgeen thans wordt gebezigd, eene afscheiding door middel van nette koperen spijlen met tusschenhangende koorden gewenscht. Spreker verzoekt de medewerking van den Heer Ott de Vries om iets dergelijks te laten aanbrengen. De Heer Ott de Vries is van oordeel, dat deze zaak, als betreffende het mobilair, binnen de competentie van den Conservator zelf valt. De vergadering verzoekt den Heer Schrieke het noodige te doen verrichten. 3. Dr. Schrieke brengt een door tusschenkomst van den Resident der Wester Afdeeling van Borneo ontvangen schrijven van den Heer Ten Cate ddo. Nanga Pinoh, 13 October 1919, met bijbehoorende photo ter sprake, betref 29 Nov. '20 IV 1-2 J. 170 te betalen, terwijl het overige voor rekening van den Lande komt. Vooraf echter moet de desbetreffende begrooting van de gezamenlijke kosten door het Hoofd der Landsdrukkerij worden goedgekeurd. Het verschuldigde bedrag van f 1687.80 is bereids betaald op 12 November j. 1. — Zie voorts Notulen 12 Januari '20 sub 111 27.; 19 Februari '20 sub 111 1. 2. Afschrift van het Gouvernements Besluit van 15 October '20 No. 11 betreffende de instelling en de samen stelling eener commissie, welke tot taak heeft de oprichting van een Centraal Encyclopaedisch Instituut voor Ned.-lndïe in studie te nemen (Zie Notulen 26 Mei '20 sub 111 26; 18 October '20 sub VII 10 en beneden sub IV 12). Informatie. — Het Directielid R. A. Kern is qua wd. Adviseur voor Inlandsche Zaken, Voorzitter der commissie. Dr. Bosch is mede lid in ambtelijke hoedanigheid, terwijl Dr. Schrieke de Directie vertegenwoordigt. 3. Antwoord van het Eerelid Dr. N. Adriani ddo. Dong gala 1 October '20 op den brief der Directie van 25 Augustus j.l. No. 819. (Zie Notulen 20 Aug. '20 sub II 29). Het manuscript van de Schets der Karo Bataksche Spraak leer door den Heer J. H. Neumann, is thans geheel door Dr. Adriani gerevideerd. ZEd. beveelt de ter perse legging aan. — Hiertoe zal worden overgegaan zoo spoedig als de omstandigheden het zullen veroorloven. Wijders deelt Dr. Adriani mede, dat hij met gelijke post zijne opmerkingen voor eene nieuwe uitgave van de Blanco woordenlijst van Holle aan Dr. Djajadininqrat heeft toege zonden. (Zie Notulen 1919 pag. 81; voorts Notulen 12 Januari '20 Sub. 111 19). 4. Brief van den vertegenwoordiger P. V. van Stein Callenfels ddo. Singaradja 19 October 1920, die wederom een aantal nieuwe leden opgeeft, waaronder de Semarang- Cheribon Stoomtram Mij, die een jaarlijksche bijdrage van ƒ 100.— heeft toegezegd. — Inmiddels benoemd onder nadere bekrachtiging (zie ook Notulen 20 Aug. j.l. sub 8-10). [29 Nov. '20 IV s—lo. 171 5. Dankbetuiging van den heer G. Clémenceau voor de aan Z E op 26 October 1920 in het Museum bereide ontvangst. — Informatie. (Zie Notulen 18 October'2o sub 11). 6. Verzoek van den Burgemeester van Makasser ddo. 21 October '20 no. 1869/ A/l om voorlichting omtrent het voorkomen van portretten van Cornelis Janszoon Speelman en eventueel van andere historische personen, van beteekenis voor de stad Makasser, alsmede om historische bijzonder heden betreffende die stad in algemeenen zin. In handen te stellen van het Eerelid, Dr. de Haan. Den Voorzitter is slechts het bestaan van een olieverf portret van Speelman bekend, dat zich in het Paleis te Weltevreden bevindt. In den loop eener korte bespreking hierover duidt de Voorzitter op het ontbreken van een geschilderd portret van Coen in het Museum. De vergadering besluit informatie in te winnen omtrent de kosten van eene copie in olieverf van het CoEN-portret in het West-Friesch Museum te Hoorn. 7. Brief van den vertegenwoordiger in Holland Prof. van Ronkel ddo. September '20 betreffende de uitgave van Helfrich's Aanvulligen en van de Pararaten. (Zie boven, p. 130). —Redactie Commissie. 8. Aanbod van den Heer H. Overbeck te Semarang ddo 29 October '20 om een verzameling Balineesche manucripten te doen onderzoeken respectievelijk af te staan. Opzending verzoeken. 9. Verzoek van de Nederlansch Zuid Afrikaansche Vereeniqing te Amsterdam ddo. 28 September '20, daartoe strekkende, dat het Genootschap relaties zal aanknoopen c.q. in ruil zal treden met analoge lichamen in Zuid Afrika. In beginsel gaarne bereid. Inlichtingen inwinnen bij de Ned. Zuid Afrikaansche Vereeniging, alsook bij een door haar opgegeven bibliotheekleider te Pretoria. 10. Verzoek van het Commité van Voorbereiding van het 4de Congres van de Far Eastern Association of Tro pical Medicine te Weltevreden ddo. 6 November '20 om 29 Nov. '20 IV 10—13 - 172 financieelen steun bij de door het Comité voorgenomen feestuitgave van een volledigen Bontius in Latijnschen en Engelschen tekst met een historische studie. Dr. Bosch heeft principieele bezwaren tegen de inwilli ging, niet om het beoogde doel, immers dit heeft zijne volle instemming, maar omdat het z. i. niet op den weg eener gesubsisieerde instelling ligt om zelve subsidie aan anderen te verleenen. De Heer Kern deelt deze zienswijze. De Voorzitter daarentegen oordeelt, dat het beoogde doel geheel in de lijn van het Genootschap ligt: een Bontius editie heeft z.i. een even groot historisch als medisch belang. Het verleenen van financieelen steun acht hij dus volkomen verantwoord, te meer daar het aan de uitgifte verbonden werk door bevoegde hand zal worden verricht. Weliswaar is ook spreker eenigzins pijnlijk verwonderd, omdat uit het doen van dit verzoek moet worden afgeleid, dat van particuliere zijde onder de medici h. t. 1. blijkbaar geen voldoende fondsen toegezegd konden worden om de uitgifte, die ƒ 15000.— zal moeten kosten, te garandeeren. Het beroep echter eenmaal gedaan zijnde, kan z. i het Genootschap zich kwalijk onttrekken. Bij stemming besluit de vergadering het verzoek in te willigen. Het te verleenen bedrag wordt op/1000.— gesteld. 11. Verzoek van Manooen Widjojo, te Wonogiri ddo. 8 November om te mogen optreden als verkooper van 's Genootschaps Edita tegen commissieloon. Bij gunstige referentiën accoord. (vgl. boven, p. 24 sub 2). 12. Afschrift van het Gouvernements Besluit van 8 November '20 No. 86 betreffende het Secretariaat van de Commissie tot voorbereiding van een Centraal Encyclopae disch Instituut. (Zie boven sub 2). — Informatie. 13. Schrijven van den Heer J. N. Smith te Sitoebondo ddo. 7 November '20 betreffende diens opstel over de Kilajoe als Javaansche treurboom. (Zie Notulen 1918 pag. 133 en 152; 1919 pag. 17). [29 Nov. '20 IV 13—16. 173 De onderwerpelijke mededeeling was laatstelijk in handen gesteld van Dr. Schrieke. Deze legt thans zijne bewerking daarvan over. — Opnemen in de Notulen als Bijlage VIII. 14. Missive van den Directeur van Onderwijs en Eere dienst ddo. 11 November '20 40591/ V, waarbij ZHEdGestr. de inzichten der Directie inwint omtrent een Oostenrijksch geleerde, die zich bij request tot den Minister van Koloniën heeft gewend om plaatsing in Ned.-Indië teneinde met ethnografische, eventueel in het bijzonder met Museum werkzaamheden te worden belast. Deze heer is dezelfde als die bedoeld door Dr. Bosch ter Directievergadering van 21 Juni j. 1. (Zie Notulen sub VI 1.) Dr. Schrieke heeft inmiddels bevonden, o.a. uit ZEd's publicaties, dat meerbedoelde heer in de eerste plaats prae historicus is. De verzameling echter behoeft een ethnograaf. De vergadering vindt vooralsnog geen vrijheid om op ZEd's aanstelling en uitzending aan te dringen, te meer daar de mogelijkheid niet uitgesloten is, dat men voor het toekom stig ambt van Museumleider de hand zal kunnen leggen op iemand, die zich reeds in Indië bevindt, en die vroeger geruimen tijd in Zuid Nieuw Guinea heeft vertoefd, speciaal voor ethnologische studies. Diens publicaties daaromtrent zijn echter nog niet van de pers, zoodat men zijne opinie omtrent dezen heer nog eenigen tijd zal moeten opschorten. Den Directeur van Onderwijs en Eeredienst in boven staanden zin inlichten. 15. Verzoek van den Heer A.A. Sweep te Soerabaia om door Mas Pirnqadie schetsen te mogen doen vervaardigen van het drijfwerk der gouden scheeden van eenige met num mers aangeduide krissen in de Goudkamer. — Geen bezwaar. 16. Mededeeling van den Controleur van Oostlombok, dat hij heeft doen aanmaken modellen van een Sasaksch huis, een idem beroegah en een idem rijsthuur. De maten van het huis zijn M. 1.80 hoog en breed. Dit laatste wordt door den Conservator en den heer Schwartz een onoverkomelijk bezwaar geacht met het oog 29 Nov. '20 IV 16- V]. 174 op de plaatsruimte. Kleinere modellen zullen welkom zijn. ZEd. zulks mededeelen onder opgave der maximale maten. 17. Toezegging van den Hoofdagent der Java China Japan Lijn te Hongkong ddo 5 November '20 voor vracht reductie van 50 °/o voor boekenzendingen, etc, in den vorm van- restitutie, waarbij ieder geval op zich zelf door het Hoofdagentschap zal worden beoordeeld. — Met waardeering kennis genomen. 18. Zendbrief van den Directeur van Onderwijs en Eeredienst ddo. 11 November '20 No. 40425/ V, waarbij wordt overgelegd een brief van den Resident van Timor ddo. 20 October '20 No. 7640/40 betreffende voorwerpen, opgedolven te Melolo, Oost Soemba. Het vergezellende uittreksel uit het Dagboek van den Gezaghebber van Oost Soemba opnemen als bijlage in deze Notulen. (Bijlage IX). Opzending verzoeken voor zooveel dit mogelijk is. Indien opzending onmogelijk blijkt te zijn, verzoeken om beschrij vingen en zoo mogelijk photo's van de voorwerpen, speciaal wat de ornamentiek betreft. 19. Aanbieding door den Resident van Palembano ddo. 22 November No. 17276 a/5 van een afschrift van zijn tot het Hoofd van den Oudheidkundigen Dienst gericht schrijven van gelijken datum betreffende eene door ZHEdGestr. bij Boekit Segoentang gevonden Hindoe inscriptie op zandsteen, waarvan het schrift groote overeenkomst vertoont met dat van de Kota Kapoer inscriptie op Banka. Dr. Bosch deelt mede, dat de inmiddels door hem ont vangen photo onduidelijk is. De vondst zal in het Oudheid kundig Verslag 1920 4de kwartaal worden verantwoord, terwijl de Heer Westenenk zelf er een artikel aan zal wijden in het Iste nummer van het Tijdschrit van het Java-lnstituut. Rondvraag. V. Dr. Bosch deelt mede, dat de nieuwe bewerking van den Gids der Compagnieskamer thans gereed is. [29 Nov. '20 V—VIII 175 De Penningmeester is van oordeel, dat tot de ter perse legging niet kan worden overgegaan, alvorens een gunstige beschikking is verkregen op het verzoek om subsidie verhooging. In afwachting van de uitgifte in druk, ware deze Gids in machineschrift te copieeren tot een drie-of viertal exempla ren, waarvan er één ter raadpleging in de Compagnies kamer gedeponeerd kan worden. — Conform. VI. De Heer Allart is optimistisch gestemd omtrent de vooruitzichten van de uitbreidingswerken en het nieuwe bibliotheekgebouw. Nieuwelings zijn er een tweetal moge lijkheden geopend voor de huisvesting van de Bestuursschool. Heeft deze het belendende pand eenmaal ontruimd, dan kan de bouw spoedig voortgang hebben. De betreffende Inge nieur van Landgebouwen heeft inmiddels den arbeid aan de voorloopige schets-ontwerpen met kracht hervat. De vergadering neemt met groote voldoening van deze mededeeling kennis, (vgl. boven, p. 31 e.v; 113). Vil. Dr. Djajadiningrat heeft van den Amerikaanschen regeerings commissaris voor handelsaangelegenheden, den Heer Fowler, een drietaai door dezen aangekochte manus cripten ter examinatie ontvangen. De Heer Fowler is bereid om deze handschriften, indien ze van bijzondere waarde mochten blijken, aan het Genootschap af te staan ten einde ze voor Indië te behouden. Bezit het Museum reeds analoga, dan wenscht hij de handschriften te schenken aan zijne Californische Universiteit. In beide gevallen verzoekt hij een korte omschrijving van herkomst, ouderdom en inhoud. Dr. Djajadiningrat zal in de volgende vergadering hier omtrent verslag uitbrengen. VIII. De Secretaris Penningmeester deelt mede dat, de prijs van No. 2 der Populaire Serie, Ezerman, de Chineesche Tempel te Cheribon, voorloopig werd vastgesteld op f 4.— Gaarne bekrachtigd. 29 Nov. '20 Vlll 2— X I]. 176 2. Merkt op, dat de oplage van het thans eveneens gereedgekomen Register op de Verhandelingen en het Tijd schrift 1907- 1919 door P. Gediking met het oog op het huidig ledental bedenkelijk krap is. Tot de uitgifte werd in Januari besloten. (Notulen 7 Januari Sub. lil). Een oplaag van 750 exemplaren zou thans al niet veel speling overlaten. Bovendien echter is door bijzondere omstandigheden niet eens dit volle aantal afgeleverd. Hoezeer ook dit register verspreiding verdient onder alle lezers van het Tijdschrift, is spreker gedwongen voor te stellen, de distributie te beperken tot de instellingen, de eereleden, correspondeerende en gewone leden en buitengewone leden (oude stijl), en de toezending aan de buitengewone leden nieuwe stijl afhankelijk te stellen van eene bestelling hun nerzijds. — Conform besloten. 3. Legt over de door den Bibliothecaris opgemaakte lijst van doubletten in de bibliotheek. Circuleeren bij de Directieleden en daarna bij de ver schillende openbare bibliotheken en andere daarvoor in aanmerking komende instellingen. (Zie Notulen 20 Augustus '20 Sub. X 2.) IX. 1. De Heer de Roo de la Falile legt over een door hem van den wd. Sultan Sepoeh te Cheribon ontvangen schetskaart van de heilige Sultansbegraaflaapts bij Goenoeng Djati alsmede een door hem in verband daarmede samen gestelde verhandeling over een mogelijk verband tusschen Pasei en Cheribon, Pasei en Grissee, en van Cheribon benevens Bantam met den grooten Mohhammedaanschen legertocht van 1457 tegen Pasoeroean (Madjapahit). Daar het uur reeds te ver gevorderd is om het opstel voor te lezen, wordt besloten het in rondlezing te zenden en het vervolgens, overeenkomstig den wensch van den schrij ver, te publiceeren in de Notulen als bijlage. (X) 2. Stelt voor, eene mededeeling van den assistent-biblio thecaris, den Heer Du Perron over de oud-Bataviasche [20 Nov. '20 IX 2-X 3. 177 Wedloop-Sociëtiet, welke in rondlezing is geweest, op te nemen in de Notulen. — Conform, Bijlage XI. X. Ledenlijst. 1 Dr. Schrieke stelt voor om Sech Oemar binJoesoef Mangoes, Kapitein der Arabieren te Batavia, die daartoe den wensen te kennen heeft gegeven, te benoemen tot Donateur ex art. 10 der Statuten. — Conform. 2. Vervolgens besluit de Directie op hun eigen verzoek van de ledenlijst af te voeren: a. de gewone leden: H. T. Campbell, Semarang. j. A. Stoop, 's Gravenhage. J. Hulshoff, Palembang b. de buitengewone leden: W. J. Leyds, Jzn, Priaman. J. E. Stokvis, 's Gravenshage. R. K. Hulsing, Weltevreden. D. Wolfson, Medan. J. Bouwer Popkens, Medan. Roeslan, Weltevreden. Herri Poernomo, Pasoeroean. 3. De volgende benoemingen werden door de Directie uitgesproken, respectievelijk bekrachtigd, a. gewone leden: Mr. J. J. de Flines, Padang. Ir. A. G. Harst, Semarang. Mr. H. W. Pruissen, Solo. Ir. F. W. Janssen, Semarang. Joh. Buwalda, Solo. G. W. K. van Zijll de Jong, Lawang. Semrang-Cheribon Stoomtram Mij, Semarang. C. van Rossem, Soerabaja. Dr. Eugen M. M. ParaviCini, Buitenzorg. 20 Nov. '20 X 3—s]. 178 b. buitengewone leden : P. M. Heynino, Weltevreden. B. Harst, Weltevreden. Dr. P. Wirz, Buitenzorg. Dharmopranoto, Weltevreden M. Tj. de Jong, Weltevreden. M. Ali, Weltevreden. R. Dradjat, Weltevreden. R. Boedihardjo, Weltevreden. R. Slamat, Weltevreden. Toebagoes Roesjan, Weltevreden. K. Prawirasoemarto, Weltevreden. Mas Moesa, Weltevreden. Isa Dalimonthe, Weltevreden. R. Napis, Weltevreden. Soebardjo, Weltevreden. M. Kromodiwinoto, Weltevreden. M. Oemar Said, Weltevreden. E. W. Ostreig, Jr, Weltevreden. R. D. S Hadiwidjana, Weltevreden A. P. van Katwijk, Soerabaja. R. Zain '1 'Abidin, Weltevreden. 4. Over te schrijven van het gewone naar het buitenge wone lidmaatschap: Mr. T. Hornstra, Medan. 5. Het Correspondeerend Lid Rajah Sourindo Mohun Tagore te C'alcutta is overleden. Niets meer van de orde zijnde, sluit de Voorzitter vervol gens de vergadering. Aldus goedgekeurd en gearresteerd in de Directieverga dering van 24 Januari 1921. P. de Roo de la Faille, Voorzitter. J. Th. Moll, Secretaris Bijlage I. *) Weltevreden, 6 Januari 1920. Heer Voorzitter! Beleefd bied ik hierbij der Directie aan kopij voor een Register op de Verhandelingen en het Tijdschrift 1907-1919, vervolg op dat van den Heer Van Hinloopen Labberton. Mijn eenige wensch is, dat het spoedig gedrukt worde, omdat het zijn grootste nut doen kan, terwijl het Repertorium van Hooykaas (1916— 1920) nog niet verschenen is. Het register gaat, naar U blijken zal, even verder dan eene registreering van de opschriften alleen; soms is uit den tekst gegrepen, wat den titel verduidelijkt. B.v. de verwijzing van Kunjakarna-legende naar Poernawidjaja's hellevaart steunt niet op den titel, maar op den inhoud van het stuk. Een Genootschap kan zich, naar Uw woorden dit veroor loven, een bibliographie niet. Hoogachtend, Uw dw. (w.g.) P. Gediking. *) Zie boven, p. 2. 179 12 Jan. '20 Vil 3-Vlll]. 18 fende uit hout gesneden beeldzuilen, aangetroffen in Nanga Djenkarang, welke een rol spelen in de Dajaksche voor ouderen-verèering. Deze, naar de photo te oordeelen, hoogst merkwaardige voorwerpen blijken aan geen der aanwezigen bekend te zijn. Besloten wordt, den brief en de photo als bijlage IV in de Notulen op te nemen en met den Resident in overleg te . treden over de mogelijkheid van aankoop van een of meer specimina. VIII. De wd. Voorzitter doet de navolgende mededeeling: In het Oudheidkundig Verslag 1919 Tweede kwartaal blz. 53 wordt medegedeeld, dat onlangs in de Benedenstad van Batavia bij het Tramstation is gevonden een steenen zuil, waarvan een foto wordt gegeven, terwijl in het midden blijft wat dit voor een monument is. Indien ik een gissing mag wagen, zou ik willen herin neren aan het volgende: In zijn Critische Beschouwing van de Sedjarah Batiten deelt Dr. Hoesin Djajadiningrat mede, dat in 1522 de Portugeesche zeevaarder Henrique Leme op last van Malaka's Gouverneur Jorge d'Albuquerque kwam in de haven van Soenda, daar goed door den Koning Samiam werd ontvangen en met dezen een verdrag sloot ter bevestiging waarvan een gedenksteen werd opgericht. „Met een groot feest zoowel van de Portugeezen als van de inboorlingen werd de gedenksteen opgericht aan den rechter riviermond op een plaats, die Calapa genoemd werd. Het oprichten van een gedenksteen — voegt Dr. Hoesin hieraan toe — was een gewoonte van de Portugeezen, zoodra ze van een nieuw ontdekt land bezit namen." Dit wordt o.a. bevestigd door een Portugeesch bericht van Diogo de Coute aangehaald bij Tiele in B. K. I. IV Volgreeks Deel IV, waar men leest — het betreft hier Ambon.— -. „De Hitoeëezen waren de eersten, die de Portugeezen in den Maleischen Archipel opnamen, en stonden toe dat in BIJLAOE 11. ») QigAH BATOE HAPOE. Dikampoeng Hatoengoen, district Riam Kiwa, onderafdee ling Martapoera, afdeeling Bandjermasin, ada seboeah boekit batoe, dan didalam itoe boekit ada Goewa, tjeritanja djaman dahoeloe begini: Adalah terseboet seorang bernama Angoei anak oléh Ratoemas nama bapanja tida tahoe, soeatoe kelika itoe Angoei toeroet berlajar kenegeri lain, dengan seorang Sau dagar dalam seboeah kapal, dan oléh baik kelakoean dan radjin itoe Angoei mendjadi dipertjaja oléh Saudagar itoe dimana kapal teiseboet. Beberapa lama Angoei dengan Saudagar itoe pergi berda gang kenegeri-negeri lain, pada soeatoe ketika maka marika itoe mendjadi berbantah-bantahan,dipendekkan tjerita sehing ga itoe kapal poenja Saudagar djatoeh didalam tangan Angoei. Kemoedian itoe AnGoei kawin dengan anak orang-orang kaja dimana dia pergi itoe isterinja jang pertama bernama Lajang Di Djawa, 2e. Andjasmara, 3e. Majang Mengoerindjam dan 4e. Majang Makar, dan Angoei bergelar Pengeran Poespa Raga dan dia mendjadi seorang kaja. Maka pada soeatoe hari itoe Pangeran Poespa Raga ke ingatan dengan negeri sendiri dan dengan iboenja, lantas diadjaknja sekalian isterinja itoe akan pergi kenegerinja, maka sekalian isterinja itoe soeka sadja. Maka pada ketika jang baik lantas Pangeran Poespa Raga soeroeh siapkan kapal akan berlajar, dan sesoedahnja siap dan masa jang baik Pangeran Poespa Raga dengan sekalian isterinja berangkatlah fnenoedjoe negerinja sendiri. *) Zie boven, p. 11 sub 16. 180 [Bijlage 11. 181 4 Tida terseboet lamanja didjalan, sampailah Pangeran Poespa Raga kenegerinja sendiri, telapi dia masih tinggal dipelaboehan sadja tida naik kedarat. Adapoen setelah dia beberapa lama ada dipelaboehan itoe maka sekalian orang-orang didalam negeri itoe banjak jang kenal pada itoe Pangeran Poespa Raga, sehingga kedengaran pada iboenja (Ratoemas). Setelah itoe Ratoemas pergi mendapatkan Pangeran Poes pa Raga dimana pelaboehan itoe, setelah dia bertemoe maka Pangeran Poespa Raga, tida mengakoe jang itoe Ra toemas iboenja karena maloe dengan isterinjasebab roepanja itoe Ratoemas seorang miskin dan toewa roepanja poen soedah boeroek, dengan pakajan jang soedah kojak-kojak. Adapoen itoe Pangeran Poespa Raga waktoe meninggal iboenja itoe ada meninggal sa-ekor ajam djantan jang di soekainja boeat permainan, dan satoe ikat pinggang (babat tjindai) se pptong dibawa oléh Pangeran Poespa Raga dan sepotongnja tinggal pada Ratoemas iboenja. Maka dikasih lihat oléh Ratoemas itoe ajam djantan dan babat terseboet, tetapi Pangeran Poespa Raga keras tida mengakoe, sehingga itoe Ratoemas dapat maki dan tjotji sadja dari Pangeran Poespa Raga, sehingga Ratoemas dapat maloe jang tida terhingga mentjotjorkan ajer matanja. Pendek tjerita Ratoemas lantas menjanjangin menadahkan tangan kelangit serta berkata ~Hai Anqoei, djikalau engkau betoel anakkoe dan akoe mengandoengmoe 9 boelan 9 hari dan engkau meminoem aer soesoekoe, moedah-moedahan engkau dapat bahaja dengan harta bandamoe itoe". Dengan takdir Allah Soebhanahoewata'ala dengan sekedjab itoe, toeroenlah angin riboet toufan jang amat besar, me moekoel kapal itoe, dan kapal itoe petjah teroes mendjadi batoe serta dengan Pangeran Poespa Raga dan orang-orang nja seisi kapal itoe. Demikianlah riwajat Goewa Batoe Hapoe terseboet adanja. Bijlage 111. *) DAGBOEK van den Controleur van Tabanan over de maand September 1919. Uittreksel. 1 t/m 26 September: enz. 27 September Even buiten het gehucht Tjandikoening wordt met poeng gawa en mantri-poelitie een onderzoek ingesteld naar de verdwenen desa, die daar in vroeger tijd bestond. Westelijk en Oostelijk van den weg die Noordwaarts naar Gitgit voort, worden tal van steenen overblijfselen gevonden van een Hindoevestiging, midden in het bosch. Rapporteur treft o.a. aan: twee spuiers met het visch olifantmotief, vermoedelijk overblijfselen van een badplaatsje ; 5 steenen beelden, waarvan één ') met vier armen en de trisoela (driestand) en tjakra (werpschijf) als wapen; 4 lingga's (mannelijk symbool), alles Westelijk van den weg, en een groote steenen trog Oostelijk van den weg. Volgens de berichten bevonden zich Westelijk en Oostelijk van den weg een poeri; de door rapporteur gevonden overblijfselen wijzen hier wel op. Talrijk zijn in het bosch 1) Later na een vluchtig onderzoek ter plaatse door den wd. Inspecteur van den Oudheidkundigen Dienst P. V. van Stein Cal lenfels gedetermineerd als Hari Hara, tweeëenheid van Qiwa en Wishnoe, tot op heden het eerste beeld van dezen aard op Bali aangetroffen. ) Zie boven, p. 12 sub 18. 182 [Bijlage 111. 183 verspreid tal van verhoogde gedeelten met riviersteenen en bekapte zandsteen en overblijfselen van muren. Volgens de overlevering bestond hier in vroeger tijd een rijkje van smeden, dat door list door naburige rijkjes ten val werd gebracht. De goud- en zilversmeden in Bratan, vlak bij Singaradja gelegen, moeten nog uit dat rijkje aan het Bratanmeer stammen. Tusschen het tegenwoordige gehucht Tjandikoening en de ruïnen bevindt zich een poera, „Poera Poetjak Tjandikoe ning", die nu nog vereerd wordt en welke rapporteur ook bezichtigde. Het is waarschijnlijk een zeer oud tempeltje, daar de beelden zeer oude vormen vertoonen, ook het materiaal is veel harder dan wat men tegenwoordig gebruikt; misschien stamt deze poera wel uit denzelfden tijd als de bovenge noemde Hindoevestiging. Hetgeen opvalt aan dit tempeltje is een steenen yoni (vrouwelijk symbool) in 't midden met een steenen afvoer buis en twee lingga's, verder een beschadigde stier met een halsketen om. Daar het terrein van de ruïnen thans erfelijk individueel bezit is, draagt rapporteur het districtshoofd, den mantri politie en de eigenaars op, er voorloopig voor te waken, om de gevonden steenen overblijfselen en hetgeen nog verder aan het licht komt en vermoedelijk van oudheid kundige beteekenis is, ter plaatse te bewaren en behouden voor het nageslacht. Gaarne ziet rapporteur hieromtrent een beslissing van zijn chefs tegemoet, in verband met het bepaalde in Bijblad 5597. Tabanan, den lsten October 1919. De Controleur van Tabanan, (w.g.) Heyting. BIJLAOF IV. *) Afschrift. Nanga Pinoh, 13 October 1919 Hooggeachte Heer Resident, Hierbij heb ik de eer, UHoogEdelGestrenge beleefd aan te bieden een foto, genomen te Nanga Djenkarang, de verste nederzetting aan de Boven Melawi. Het Dajaksch huis daar was als het ware omringd van soortgelijke standbeelden als U er hier een vindt afgebeeld, gewijd aan de nagedachtenis van overleden ouders of grootouders. In vergelijking met de twee Dajaksche meisjes, die er voor geplaatst zijn, 1.30 Meter, valt de grootte gemakkelijk te onderkennen. Aan het snijwerk in dit harde hout wordt zeer bijzondere zorg besteed, zoodat de figuren zeer gemakkelijk zijn te onderkennen. Slechts zeer rijken onder de Dajaks zijn in hun goeden tijd in staat dergelijke gedenkteekeningen te maken, daar de oprichting zelf gepaard moet gaan met groote adatfeesten. 't Is deze doodenvereering, met recht ..peliara orang jang matf', welke in deze streken den Dajak conservatief maakt. Uw dienstwillige dienaar, (w. g.) Ten Cate. Voor eensluidend afschrift, De Commies, (onleesbaar) *) Zie boven, p. 17 sub 3. 184 Bijlage V. *) Rondschrijven. Aan de leden van het bataviaasch genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Het zal den leden bekend zijn, dat het Bataviaasch Ge nootschap in het bezit is eener uitgebreide en waardevolle Boekerij", waarvan de leden het recht hebben gebruik te maken (1). Deze bibliotheek is de grootste van Indië; zij omvat naar schatting een 100.000 deelen. De vorming er van begon in de jaren, toen het Genootschap zich tot taak stelde, om „ten Nutte van 't Gemeen" den ganschen kring der kunsten en wetenschappen te beoefenen. Zij weerspiegelt deze phase door haar oorspronkelijk algemeen karakter. Toen in 1850 de Kon. Natuurkundige Vereeniging was geboren, heeft het Genootschap gemeend, het terrein der exacte wetenschappen te mogen overlaten aan hare jongere (1) Het wordt velerzijds als een gemis gevoeld, dat de gedrukte Catalogus van de Boekerij uitverkocht is. Daarbij verliest men uit het oog, dat ook in Holland en elders geen der groote wetenschap pelijke bibliotheken met uitzondering van de Koloniale Bibliotheek in den Haag, een anderen catalogus bezit, dan dien op het kantoor der boekerij, en dat het publiek zich dus tot den bibliothecaris heeft te wenden, hetzij met een opgaaf van titels, hetzij met eene omschrij ving van het onderwerp, waarover litteratuur verlangd wordt. Ook hier staat deze weg voor onze leden en voor de andere gebruikers der bibliotheek steeds open. Met het oog echter op de bijzondere omstandigheden in Nederlandsch-Indië, waar onze boekerij zoo talrijke lezers heeft te bedienen, die op groote afstanden van Batavia wonen, wordt eveneens aan de samenstelling van een Catalogus in boekvorm gestadig gearbeid — eene zèèr omvangrijke taak, welker voltooiing geruimen tijd eischt. *) Zie boven, p. 27-28 sub IV. 185 Bijlage V] 186 zuster, en zich meer en meer te mogen beperken tot „de taal-, land- en volkenkunde van Ned-lndië en omliggende landen." Door de evolutie, die deze landen doormaken, zoowel op materieel als op intellectueel gebied, en door de daar mede samengaande opneming van Insulinde in het wereld verkeer, heeft zich de Indische gezichtskring verruimd ver buiten de grenzen van zijn eigen belangen-sfeer. Er is een dringende behoefte ontstaan aan litteratuur op allerlei gebied, ook buiten de koloniale vak-litteratuur gelegen, een behoefte, waarmede de ontwikkeling van het bibliotheek-wezen in Ned.-Indië tot nog toe geen gelijken tred gehouden heeft. Reeds herhaaldelijk is in de pers en elders gewezen op den misstand, dat zich hier te lande geen bibliotheek van een algemeener en veelzijdiger karakter dan de bestaande bevindt. Velen, die een studie over een onderwerp van niet specifiek lndischen aard ondernomen hebben, hebben het tot hun schade en spijt ervaren, dat de meest onmisbare hand- en studieboeken nergens te raadplegen zijn. Onder deze omstandigheden heeft het Bataviaasch Ge nootschap gemeend aan zijne traditie verplicht te zijn, gevolg te geven aan den zich in Indië alom manifesteerenden drang naar intellectueelen vooruitgang: zijn Directie heeft in het begin van dit jaar het besluit genomen, om een aanzienlijke uitbreiding aan hare boekerij te geven. Het is hiervan, dat de Directie door middel van deze circulaire den leden kennis wil geven. Bij de beraamde uitbreiding stelt het Genootschap zich op het standpunt, dat in de toekomst een Universeele Bibliotheek, waarin voor alle wetenschappen plaats zal zijn, tot stand zal komen. In afwachting van de verwezenlijking van deze plannen, waarnaar bij voorkeur in samenwerking met reeds bestaande corporaties gestreefd zal worden, heeft het Genootschap als afgebakend terrein zijner werkzaamheid uitgekozen de wetenschappen, waarop het ztch reeds vroeger [Bijlage V. 187 heeft toegelegd, als daar zijn : taal- en letterkunde, geschie denis en geographie. theologie en godsdienstwetenschappen, rechts-, staats- en handelswetenschappen, terwijl de aankoo pen eveneens het gebied der kunst zullen bestrijken. Bij de uitbreiding der bibliotheek zal Indo-centrisch te werk worden gegaan, d.w.z. het bestaande bezit der bibli otheek, dat, zooals gezegd is, thans hoofdzakelijk gevormd wordt door werken betrekking hebbend op Indië en omlig gende landen, zal aangevuld worden. Ook in de toekomst zal volledigheid op dit gebied worden nagestreefd. Bijzon dere aandacht zal geschonken worden aan de Oost-Aziatische cultuurgebieden, welker geschiedenis en ontwikkeling voor deze gewesten van bijzonder belang geacht worden. De eigenlijke uitbreiding, waarvan sprake was, zal voorloopig bestaan in de aanschaffing van standaardwerken, handboe ken en periodieken behoorend tot de wetenschappen boven genoemd. Daarbij zullen het eerst in aanmerking komen die werken, welke op een of andere wijze voor Indië van belang . geacht kunnen worden. Om het gestelde doel te verwezenlijken heeft de Directie uit de eigen geldmiddelen van het Genootschap voorloopig reeds ƒ 25000. — bestemd voor de aanvulling der boekerij. Overtuigd dat de leden van een en ader met belangstelling kennis zullen nemen, wendt de Directie zich thans tot hen, om zich tevens hunne onontbeerlijke medewerking te ver zekeren. Immers, om de uitbreiding der boekerij doel te laten treffen, zal het onder vele andere gewenscht zijn, dat de Bibliothecaris op de hoogte zij van de verlangens en behoeften van het lezerspubliek, waarmede ook de spe ciale, uit de Directie benoemde Bibliotheek Commissie in elk afzonderlijk geval zooveel als mogelijk is rekening zal houden. De Directie richt daarom tot de leden van het- Genootschap en alle gebruikers der bibliotheek het verzoek, om door invulling van de hiernevens gaande lijst te willen opgeven, wat zij gaarne in de bibliotheek zouden geplaatst zien, welke lacunes hun gebleken zijn, welke goede kansen Bijlage V]. 188 zich voordoen om deze aan te vullen, en welke in Indië niet of moeilijk te krijgen goede werken door hen worden benoodigd. De Directie van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Weltevreden, Februari 1920. [12 Jan. '20 Vlll-1X 1. 19 hun kampong (povocao) een steenen pijler met het konink lijk wapen werd opgericht." Op den Bataviaschen steen is een aardbol uitgehouwen, terwijl eenige letters daaronder zichtbaar zijn. Maar toch dacht ik daarbij —en ik ben niet de eenige geweest, want ook bij den Landsarchivaris Dr. de Haan is dit denkbeeld gerezen — aan een Portugeeschen gedenksteen (padrao zegt De Barros), en dit in verband met het van 1493 dateerend tractaat van Tordesillas tusschen Portugal en Spanje als gevolg van de bul van Paus Alexander VI, die den wereldbol had verdeeld door een demarcatie-lijn in gelijke helften — een lijn 370 mijl ten Westen van Kaap Verde — de Portugeezen het gebied ten Oosten en de Spanjaarden het gebied ten Westen toebedeelende. Waar gewag wordt gemaakt van een globe van Behain ten jare 1492, schijnt het mij niet zoo vreemd, dat destijds de Portugeesche gedenksteen ook een wereldbol zal hebben vertoond. Waar ik uit de letters niets kan opmaken — misschien staan in den eersten regel o.m. de letters POR (tugal) —blijft het vorenstaande niet meer dan een gissing, maar eigenaardig is wel de plaats: deze pijler staat inderdaad aan den rechteroever van de Tjiliwoeng, zooals De Barros zegt. Dr. Rinkes stelt voor, den eigenaar uit te noodigen de zuil veiliger op te stellen. Dr. Bosch meent uit ervaring te weten, dat de eigenaar ongenegen is om ter zake van de opstelling etc. van de zuil met de inzichten of wenschen van derden te rade te gaan. De Vergadering besluit, de photo van de zuil te doen opnemen tegenover de bovenstaande mededeeling. IX. De wd. Voorzitter stelt aan de orde de questie van de bezoldiging van 's Genootschaps personeel. 1. Allereerst die van den bibliothecaris. Spreker oordeelt, dat de toegewijde nauwgezetheid van den Heer P. üedikinq en zijn ijver voor 's Genootschaps belangen alle lof verdienen. De Vergadering stemt hiermede gaarne in. Bijlage Vl]. 190 Over den oorsprong van den strijd deelt de „Irsjad" (No 17) het volgende mede 1 ): Ahmad Soêrkatï, geboortig uit Soedan, werd van ifit Mekka te Batavia (1912) tot leeraar aan de Djam'ijjah al-Chairijjah school benoemd en ondervond alle eerbewijs van Sajjid Mohammad b. 'Abdalßahman b. Sjahab het hoofd dezer school en de andere Sajjids. Hij was daar tot aller tevredenheid werkzaam, totdat hij eens naar Solo ging, waar hij ten huize van Sjech 'AwAd b. Soenkar (den kapitein der Arabieren) vertoefde. Het gesprek kwam bij die gelegenheid op een Sjarffah (dochter van een Sajjid), die, zooals wel meer gebeurt, de bijzit van een Chinees was geworden. Toen zeide Soêrkatï: „Brengt geld bijeen om haar te onderhouden." „Niemand is daartoe bereid ! " was het antwoord. „Trouw haar dan." — „Maar, dat is //aram!'' „Neen! daartegen bestaat geen wettelijk bezwaar, mits haar vader haar maar volgens de voorschriften uithuwelijkt." Deze fatwa (rechtsgeleerd advies) werd aan de Bataviasche Sajjids overgebracht, die hem bij zijn terugkeer zeer koel tjes bejegenden. Toen bleek aan Söêrkatt, dat deze rechts vraag, die hij naar zijn beste weten had beantwoord, een „geheim" van de Sajjids was, die hunnen mede-Hadramieten en den Javanen hadden geleerd, dat het huwelijk van een Sajjidsdochter met een niet-Sajjid „/zarnm'' was 2 ). (Over 1) De aldaar gegeven uiteenzetting is hier verwerkt met die, voor komende in het in de Iqbal afgedrukte request der vereeniging al- Irsjad en die, gedaan in het onderhoud tusschen 'Al! al-Sjibl! en SoÊRKATt in lqb. II No. 23. 2) 'AU al-Sjiblï maakt lqb. II No 23 gewag van een fatwa van den Hadramitischen geleerde Sajjid 'ABDALLêH b. 'Oemar b. jAHja van den volgende inhoud : „Wanneer een Sjarifah en de haren een huwelijk wenschen met wien dan ook, dan vervalt de eisch der Kafa'ah (Ebenbürtigkeit) en is zulk een huwelijk geldig." — „Waar wij al over deze door een Hadramitischen geleerde gegeven fatwi be schikten, was de Uwe overbodig," voegde 'Alï al-Sjibli aan SoÊß kati toe. [Bijlage VI. 191 deze leer, die men ook in de werken van Sajjid 'OethmSn gehuldigd vindt, vgl. T. B. G. K. W. 59 p. 290 met de lite ratuur-opgave aldaar). Een ander „geheim" bleek te zijn de van Sajjidszijde verkondigde opvatting, dat men verplicht zoude zijn den Sajjids de hand te kussen. Ook in dit opzicht wilde Söêrkatt zijne meening niet wijzigen naar die van zijn broodsheeren. Trouwens dit inzicht werd ook niet gehuldigd door Sajjid 'OETHMaN, die naar aanleiding van een desbetreffend geschil tusschen den Bataviaschen kapitein der Arabieren 'Oemar b. Joesoef Manggoesj en een zekeren Sajjid al 'AttSs uit Penang in een fatwa had verklaard, dat de handkus niet verplicht was Het meeningsverschil had ten gevolge het uittreden van Soêrkatï uit de Djam'ijjah al-Chairijjah en het oprichten van de vereeniging in 1913, die in 1915 als rechtspersoonlijkheid werd erkend. (G. B. 11 Augustus 1915 No. 47). Aan de op 15 Augustus 1915 geopende Bataviasche Irsjad school werd Soêrkatï nu leeraar (vgl. Sin Po 1919 No. 241). Ook elders (Cheribon, Boemi-ajoe, Tegal, Pekalongan, Soe rabaja enz.) werden van toen af geleidelijk aan afdeelingen opgericht. Het theoretische vraagstuk — theoretisch, want de Sajjids bleven uiteraard volkomen vrij hunne dochters niet aan niet-Sajjids uit te huwelijken — van het trouwen van sjarffah's met niet-Sajjids was op aller lippen en werd ook in de pers druk besproken '). Zoo geviel het, dat in de destijds (1915) nog bestaande Soeloeh-Hindia van 28 October 1915 No. 2 over deze questie een vraag werd gericht aan Soêrkatï, die daarop met zijne Qoêratoe 'IDjawab antwoordde. Het ver schijnen van dit kleine werkje gaf aanleiding tot ongere geldheden te Batavia, waarover men o.a. in de couranten van 13, 17 en 25 April 1916 kan lezen. Behalve tot de bedoelde 1) Vgl. o.a. Sin Po 1916 Nos. 99, 109, 115. Bijlage Vl]. 192 handtastelijkheden leidde het tot besprekingen in de Inlandsche pers, een optreden der S. 1. afdeeling Batavia, die zich tot een jury wilde opwerpen (P. W. 1916 No. 96) en een actie om het ontslag van den kapitein der Arabieren Mangooêsj te bewerken. Over een en ander raadplege men vooral ook de Pantjaran Warta (b.v. 1916 Nos 249, 265, 274 e. a.) van die dagen. Vermelding verdient nog het feit dat de Turksche Consul Refet Bey in een vergadering na afloop van de feest-calat op 1 Sjawwal van dat jaar en in de Pertimbangan de zijde van de Irsjad koos. Van meer belang voor dit literatuur-overzicht is, dat de op grooten schaal gratis verpreide Qoêratoe 'IDjawab in den loop van 1916 en 1917 ook meer wetenschappelijke polemiek uitlokte, al droeg deze niet zelden een zeer fel en harts tochtelijk karakter. De Qoëratoe 'IDjawdb kenmerkt zich, behalve door hare afwijzing van de o.a. ook door Sajjid 'OethmSn gehuldigde opvatting nopens het Aaram zijn van het huwelijk eener Sajjidsdochter met een niet-Sajjid (hetgeen evengoed aan de hand van de in de hier te lande gangbare Sjafi'itische rechtschool geldende gezaghebbende werken had kunnen geschieden), door een meer rationalistische en vrijere inter pretatie der bionnen van de godsdienstige Wet dan de tra ditioneele practijk wel veroorlooft, doch die in dezen tijd bij jongeren (aok b.v. Sajjid Mohammad b. HasjiM, zie lqb. 1 No. 19, een artikel, dat destijds veel opzien baarde en het tijdschrift Tjermin Islam 1915-1916) meer en meer ingang gaat vinden: T. B. G. K. W. 59 p. 283-291 v. v.) ')• Het spreekt van zelf dat zijn traditioneel orthodoxe bestrijders niet verzuimen deze ketterij breed uit te meten. In dit verband moeten vermeld worden: I°. Z/asan b. 'Abd al-RahmSn b. 'Abd AixaH B. Zain Ba- SALaMAH, Kasjf al-Niqdb 'an cftat' Qoêrat al-Djawab, 1) En passant, sprak Soêrkatï ook zijn afkeuring uit over den heiligen-cultus. [Bijlage VI. 193 waarin aan Soêrkatï verweten wordt, dat hij aanspraak maakt op de bevoegdheid, die, volgens de traditioneele opvatting, alleen aan de stichters der rechtscholen toe- komt; 2°. 'Alwi b. //oesain b. 'Alwï, al-Boerhan al-Noêrani; 3°. Sajjid 'Abd AllSh b. Moehammad Zainï DA/zLaN (Ke- dah), Irsal alSjihdb 'ala (Roerat alDjawab; waarvan vooral het laatste zich door een schimpenden toon onderscheidt. Kleineerend noemt men Soêrkatï „den schoolmeester", den neger of blootweg „den Soedanees" als men hem sprekende invoert. Voorts wordt hem onkunde van het Arabisch verweten, hoovaardigheid en leugenachtigheid; men noemt hem een tweedrachtzaaier en een dwaalleeraar, die een geeseling verdient en geschuwd moet worden enz. Destijds (1917) werd Soêrkatï met moeite weerhouden om te antwoorden, al prikkelde de grievende toon hem om zooals ruim een jaar later door Ahmad b. al'AqJb ALANQaRi 's Facl al-Chitab geschiedde nogmaals het vraagstuk van de afkomst en de kafaah (Ebenbürtigkeit) volgens zijn opvat ting van den godsdienst te behandelen. Tot dusverre was het geschil nog niet besproken in de Iqbal, het inmiddels in Soerabaja opgerichte Arabische blad. Dat zoude echter anders worden in het einde van 1918 toen aldaar een Irsjad-afdeeling werd opgericht. Alvorens hier nader op in te gaan, moge ik vooraf een korte karakte ristiek van den inhoud van dit blad geven. ALIQBaL Ie Jaargang (24 no's). De oprichting van de Iqbal viel in medio 1917 ongeveer samen met de opening (No. 2) van een Arabische school door de plaatselijke Djam'ijjah al-Chairijjah al 'Arabijjah. De samenhang, die tusschen deze beide evenementen bestaat, blijkt ook uit de artikelen in liet bovengenoemde weekblad. Onafgebroken pleitte het in zijn eersten jaargang voor het Bijlage Vl]. 194 nut en de noodwendigheid van het onderwijs. Ziet naar den vooruitgang van de Japanners: door het onderwijs weten ze het respect van Europa af te dwingen. Ook de Britsch- Indiers, de Chineezen (No. 9) en de Inlanders gaan vooruit: ze hebben hunne vereenigingen, hunne scholen en hunne kranten, waarin ze voor hunne rechten kunnen opkomen en hunne wenschen kunnen voorbrengen. Alleen de Arabieren blijven ten achter; ook voor hen is het onderwijs noodzakelijk. De toestand van vernedering, domheid en achterlijkheid is aan de Arabieren zelf te wijten, zoo heet het verder. Meedoogenloos worden de nationale feilen aan den kaak gesteld (No. 6). Men heeft — zoo heet het t. a. p. — geen oog voor het algemeen belang, doch zoekt slechts bevredi ging voor zijn zinnelijkheid, koppigheid, hebzucht en eerzucht. Veel geld heeft men over voor een advocaat teneinde in een proces om een zaak van niets te overwinnen, maar voor de opvoeding zijner kinderen gevoelt men niets (No. 8): die laat men maar aan hun lot over, zoodat ze zelfs de taal huns vaders niet kennen. Sommigen sturen hun kroost ter opvoeding wel naar //adramöt, maar daar worden ze niet voor het leven in de tegenwoordige maatschappij op Java voorbereid; bovendien wordt op die manier meer geld uitgegeven dan voor een meer doeltreffende opleiding hier te lande ware noodig geweest. — Het najagen van het eigen belang brengt slechts verdeeldheid en haat, waar eendracht en solidariteit moesten heerschen (No. 5). Deze verdeeldheid is in strijd met den wil van den Profeet, die de eenheid bracht, maar thans is de toestand van vóór den Islam wedergekeerd (No. 8.) De verdeeldheid en het onderling geintrigeer moeten onverbiddelijk verdwijnen. Opvoeding en onderwijs worden tot plicht gesteld om bij den alge meenen vooruitgang niet ten achteren te blijven. Onvermoeid wordt in allerlei vorm en toonaard, in rustige beschouwingen, preeken, geimproviseerde samenspraken enz. de lof der wetenschap bezongen en het nut ervan bepleit. Door de wetenschap te beoefenen kan men n.l. weer het aanzien [Bijlage VI. 195 verwerven, dat het voorgeslacht heeft genoten. Niet alleen de Djam'ijjah al-Chairijjah te Soerabaja,maar ook de Arabi sche scholen elders (Solo, Bandjarmasin, Djambi enz.) hebben de aandacht (b.v. No. 21). Men mag nietalleen rijkdommen voor zich zelf verzamelen, doch heeft ook weldadigheid te oefenen, weldadigheid tegenover de armen, maar ook ten bate van de scholen. Sjech Roebajjah b. AmbSrak b. Tülib wordt o.a. derhalve meer dan eens (No. 1) voor zijn liefda digheid en bevordering van het onderricht geprezen. De vasten en de duurte van de rijst worden verder tot een aanleiding voor het prediken van offervaardigheid genomen (12, 17, 20). Ook heelt men een plicht tegenover den godsdienst. De Arabieren toch zijn het, die den Islam brachten. Nu betreurt men het wel, wanneer moslims tengevolge van de krachtige zendingsactie afvallen, maar men doet niets om het te verhinderen (No. 5). Om het religieus onderricht der eigen kinderen bekommert men zich niet. Men moest vertalingen van goede Arabische werken laten maken voor de Inlanders ter verbreiding van godsdienstige kennis, vooral in dezen tijd, waarin de Christelij ke Zending en de Theosophische Vereeniging zich zoo roeren. In No. 7 klaagt Sajjid Moehammad b. HasjiM B. jA/jja over den weinigen steun, dien geleerden bij dit werk van wege de rijke Z/adramieten ondervinden. Deze behooren ook het geld voor het onderwijs te geven. Het gebrek aan leermeesters en leermiddelen, waardoor de Arabische scholen niet vooruit kunnen gaan, wordt aan de weinige offervaardigheid geweten. Men is n.l. te gierig, alleen op eigen baat bedacht, al is men er niet afkeerig van geld ter luisterijke viering van bruiloften weg te smijten (No. 20) om naam te maken. Uit den aard der zaak geniet het streven van het naar aanleiding van een vermeende godslastering van Martodarsono in de Djawi-Hisworo ') opgerichte protest-comité Tentara Kang 1) Zie Not. Bat. Gen. 1918 p. 142; T. B. G. K. W. 59 p. 288 nt. 4. Bijlage Vl]. 196 djeng Nabi Moehammad, dat volgens de aanvankelijke plannen een soort van panislamitische propaganda-vereeniging met missionaire strekking zoude zijn geworden, alle belangstelling en sympathie (Nos. 12-19). In oorlogstijd kon natuurlijk de wereld-politiek niet buiten beschouwing blijven. In No. 2 wordt het voor ENVEr Pasja, die door het Bataviaasch Nieuwsblad een groot-moordenaar was genoemd, opgenomen. Volgens het oordeel van de Iqbal was die naam veeleer van toepassing op Generaal Haig. Ook No. 4 acht het noodig de Turken in bescherming te nemen. Deze pro-Turksche artikelen nemen in No. 9, 10 en 11, waar zij o.m. de toestanden in Tripoli en Marocco behandelen, een zeer feilen vorm aan. In No. 12 en 13 wordt heftig geageerd tegen de gratis van de zijde der Geallieer den verspreide propaganda-literatuur (alKawkab, alQiblah, al/Zaqiqah enz.), waarvan de schrijvers hun geloof heeten verkocht te hebben. Ook de Reuter-telegrammen moeten het ontgelden. Vooral wordt echter de handelwijze van den Mek kaanschen Sjerief //oesain afgekeurd Later vindt men geen politieke uitlatingen meer. Reeds in No. 17 noemt men zich, zelfs ter zake van den opstand in Arabië, neutraal 1 ). Jegens het Nederlandsch-Indisch Gouvernement toont men zich overigens meer dan eens geheel loyaal (No. 4). De binnenlandsche politiek blijft trouwens vrijwel buiten beschouwing. Alleen in een tweetal van Inlandsche zijde inge zonden opstellen wordt de rijstduurte aan de zich meer en meer uitbreidende suikercultuur geweten (No. 17 en 20). Ook wordt, afgezien vandebovenbesprokenTentara-Nabi-actie.een enkel maal van een S.I. vergadering notitie genomen (No. 9). 1) In een in 1918 te Singapore uitgegeven propaganda-brochure is tegen de pro-Turksche strekking van de Iqbal stelling genomen. Ook de voormalige onder redactie van Sajjid Moehammad b. Z/Ssjim verschijnende al-Basjiß wordt daarin gecritiseerd. De titel van de brochure luidt: „Jami'yatul Ittihad wat-Taracky; Jaridah Arabiak fi Java" etc. [Bijlage VI. 197 De locale Soerabajasche verhoudingen vinden echter wel afspiegeling in de Iqbal: in de eerste plaats de daar destijds bestaande twee partijen, waarvan de eene, waarin nog al eenige Sajjids zitting hadden, de zijde van den kapitein der Arabieren koos en de andere (waaronder Sjech Roebajjah b. AmbSrak b. 7aLiß) zich tegen dezen functionaris richtte '). Deze strijd kwam o.m. tot uiting in de oprichting van twee comité's voor hulpverleening aan behoeftige //atlramieten (No. 20). De lqbal blijkt nogal sterk aan den kapitein gelieerd te zijn (No. 21, 18, 3) a ). Ook de oneenigheid in de boezem van de Djam'ijjahschool vindt zijn weerslag in de Iqbal. Deze betreft met name de vakken (No. 4, 18), die op de school zullen worden onder wezen. In No. 18 vindt men een advertentie van een Arabischen onderwijzer, die een betrekking zoekt, waarin hij volgens zijn eigen methode, doch met "inachtneming van Wet en Plichtenleer, onderricht zal mogen geven. In het zelfde No. wordt voor de Djam'ijjah al-Chairijjah-school een nieuwen meester gevraagd. In de lqbal wordt ter zake meermalen het Egyptische systeem aanbevolen (No. 4). Daaraan moeten de Z/adramieten zich spiegelen en het niet beter willen weten (No. 5). Overigens dient men ook eenheid tusschen de verschillende scholen brengen, vooral eenheid in het leersysteem (Nos. 13, 18, 24), hetwelk aan de leerlingen bij e.v. verhuizingen ten goede zoude komen. Het spreekt van zelf, dat deze en dergelijke onderwerpen ook in de volgende jaargangen bespreking vinden. We zullen daarop niet verder terugkomen. 1) Pern. 191Ö No. 43. 2) No. 9 van den 2den jaargang geeft een artikel tegen het instituut der Arabische hoofden. Bijlage VI. ALIQBaL 2e Jaargang. De strijd om het leersysteem op de Arabische school had Sjech Roebajjah b. AmbSrak b. TaLiß ten val gebracht, (O. H. 1918), die tot dusverre president der Djam'ijjah alChairijjah was geweest. Van nu af begonnen de Irsjad ideeën, die te Soerabaja dank zij de strijdliteratuur niet onbekend waren gebleven, meer actueele beteekenis te krijgen. Daardoor staat de 2e jaargang van de Iqbal in het teeken van den strijd om de Irsj&d. Aangestipt zij, dat de Iqbal tot dusverre ondanks zijn pleidooi voor het opgeven van de traditioneele verdeeldheid neg niet tegen de IrsjSd geageerd had en over zijn paedagogisch streven meermalen berichten had opgenomen (Ie jg. No. 17 en 19). De strijd wordt geopend met een niet redactioneel opstel in No. 3, waarin iemand zijn verontwaardiging uitspreekt over een in een vroeger artikel vervat voorstel om in de eenheid der Arabische scholen ook de Irsjadscholen op te nemen. Immers de statuten van de vereeniging al-Irsjad laten niet toe (Artikel 5 laatste alinea), dat een Sajjid zitting heeft in het Bestuur 1). Daarop wordt door SaLiM Ba'LFas uit Batavia in No. 5 geantwoord, dat deze clausule in de statuten de strekking heeft de zelfstandigheid en het zelfvertrouwen der Sjechs te bevorderen, die zich in tegen woordigheid der Sajjids geimponeerd zouden voelen en zich niet vrij zouden durven uiten, terwijl men het bewijs wil leveren voor de onjuistheid van het vooroordeel, dat voor de richtige leiding van een zaak de hulp van een sajjid noodig zou zijn. — Het spreekt van zelf, dat de Iqbal met deze verklaring geen genoegen neemt. Van nu af wordt 1) Dit bezwaar ook in No. 20, 27 enz. 198 [Bijlage VI. 199 een felle polemiek gevoerd tegen het emancipatie-streven der Sjechs, die de gelijkheid van alle menschen leeren en geen voorrecht door geboorteadel erkennen. Deze actie wordt vooral gericht tegen den persoon van Soêrkatï '), den vreemden indringer (dachil), die de nieuwe ideeën verspreid heeft. Hij is de splijtzwam, de verstoorder van de rust en orde, de vijand van het vaderland. Waarom laat men toe, dat deze verwaande indringer zich met onze zaken bemoeit, die tot een andere rechtsschool behoort, onze vermaarde madhhab (rechtsschool) van den IjwaM alSjSfi'! bezoedelt en het beter wil weten dan onze vroegere geleerden. Wacht maar, denkt gij, datde/Zadramieten zoo dom zijn, dat ze maar met zich laten spelen? Zet hem eruit, mede-//adramieten, en als ge Uwe kinderen wilt laten leeren, maakt dan een studiefonds en stuurt ze naar de Azhar-universiteit in Cairo! — Neen, ge kunt op deze wijze den vooruitgang niet erlangen, maar ge moetterugkeeren tot het oude (No. 13). —Soêrkatï wil de //adramieten vernederen! De Irsjad, die den vooruitgang heet na te streven, smaadt slechts //adramöt, het heilige land, waar de godsdienst wordt hooggehouden en dat door den stamvader der 'Alawiden- Sajjids Ahmad b. 'ïsa 2 ) als woonplaats is uitverkoren, omdat het rein was van tweedracht en zich verre hield van ketterij en dwaling (No. 11). Nu is nog //adramöt het land, dat niet onder de macht van Europa is en waar de vrouwen en jongeren het hoofd nog niet volhebben met Europeesche beschaving en vooruitgang. Neen //adramieten, ge wordt bedrogen (No. 16) door dien indringer, dien het alleen maar om Uw geld te doen is. En voor dat goede (n.l. het geld) geeft hij U iets slechts terug: hij bederft Uw godsdienst. Zoo gaat het vrijwel eindeloos tegen Soêrkatï door, met prikkeling van het chauvinisme der lezers. 1) Vgl. ook O.H. 28 Maart 1919 No. Extra en 31 Maart 1919 No. 63. 2) Snouck Hurgronje, T. B. G. K. W. 39 p. 395 v.; 42 p. nt. 399 nt. 4 ; vgl. T. B. G. K. W. 59 p. 292 nt. 1. 7 |an. '20 11— IV]. 2 aanbod van ƒ 1000.— te hebben gekregen, doch bereid te zijn aan het Genootschap den voorrang te geven. Wijl slechts eenige voorwerpen, m. n. korwars met men schenhaar, voor 's Genootschaps reeds rijke Ethnographi sche verzameling voor Nieuw-Guinea van bijzonder belang zouden zijn, ontraadt de Conservator met het oog op het bedrag der som op deze aanbieding in te gaan. De vergadering besluit, hoezeer ook erkentelijk voor het aanbod, van den aankoop der collectie af te zien en te trachten, door bemiddeling van de eerlang vertrekkende Noord Nieuw Guinea expeditie of op andere wijze, deze voorwerpen te bemachtigen. lil. De Bibliothecaris, de Heer P. Gediking, heeft zijn „Register op de Verhandelingen en het Tijdschrift van het Bataviaasch Genootschap over de jaren 1907 — 1919", in manuscript voltooid en aangeboden bij zijn als bijlage 1 wedergegeven schrijven. De vergadering besluit het werk zoo spoedig mogelijk uit te geven, en wel zóó, dat het in uiterlijken vorm zooveel doenlijk overeenkomt met het analoog register van het voor malig Directielid D. van Hinloopen Labberton. De verdere verzorging van de uitgave, correctie, enz. wordt geheel aan den schrijver overgelaten. De bepaling van den prijs zal te gelegenertijd door de Directie geschieden. IV. Thans stelt dé wd. Voorzitter de voor dezen avond gereserveerde Bibliotheekquestie aan de orde, met het oog waarop de uitvoerige bescheiden der vóórbehandeling bij de Directieleden hebben gecirculeerd. Enz. Na eene uitvoerige gedachtenwisseling besluit de verga dering eenstemmig, dat het Bataviaasch Genootschap zich op het standpunt dient te stellen, dat in de toekomst een Universeele Bibliotheek, waarin voor alle Wetenschappen plaats zal zijn, tot stand zal komen, een denkbeeld naar welks verwezenlijking bij voorkeur in samenwerking me 12 Jan. '20 IX I—3]. 20 Aangezien nu, zoo vervolgt de wd. Voorzitter, tengevolge van de scheiding tusschen secretariaat en bibliothecarisambt den Heer Gediking een deel zijner inkomsten is komen te ontvallen, bestaat er alle aanleiding om zijne wedde ander maal met ƒ 100 's maands te verhoogen. De duurte der tijder. moet ons nog te gereeder tot dezen stap doen overgaan. Aldus besloten onder betuigingen van instemming. Dr. Bosch brengt terloops het 's avonds openstellen van de leeszaal ter sprake. Hij heeft van buiten af menigmaal stemmen vernomen, die daarop aandringen. De Vergadering prefereert de beslissing over dit punt te verschuiven naar een lateren datum, wijl het mislukken van een dergelijken, vroeger reeds beproefden en niet onkostbaren stap niet mag worden geriskeerd. 2. Ook voor het overige Europeesche en Inlandsche per soneel in zijn vollen omvang acht de wd. Voorzitter een ver hooging van salaris onafwijsbaar noodig. Hij stelt de directie voor, zich te richten naar het Gouvernement, datoptracte menten tot en met J 50.— 's maands 20°/ o duurtetoeslag verleent; van f 51.— tot en met/100.— 15°/ 0 ; van/ 101.— tot en met f 200.— 10°/ o en van ƒ 201.— tot en met ƒ 300.— s°/ 0 (Gouvernements besluit dd. 15 Apr. 1918 No. 9). Na eenige discussie wordt conform besloten. 3. Wat de indeeling en de positie van het boven de oppassers staand Inlandsch Museum-personeel betreft, noodigt de wd. Voorzitter Dr. Rinkes uit, toe te lichten, hoe een en ander bij den dienst der Volkslectuur is ingericht en of de daar geldende regeling zou passen op de behoeften van het Genootschap. Dr. Rinkes gelooft zulks zeer zeker. In overeenstemming met de indeeling bij de Volkslectuur zou het Bat. Genootschap zijn beter Inlandsch personeel kunnen organiseeren als volgt: Inlandsche ambtenaren 3e klasse: Salaris / 40.— ƒ 100.— ; 3 eenjaarlijksche verhoogingen van ƒ 10. — 2 tweejaarlijksche verhoogingen van / 15.— BIJLAOE Vl]. 200 Wat geeft dien indringer het recht op //adramöt te smalen, //adramot, dat in overoude tijden al een cultuurland was en de beschaving aan de Egyptenaren heeft gebracht, volgens George ZaidSn. Deze zelfde blinde woede was tot uiting gekomen, toen een Arabier van Solo, genaamd Sjech 'AwAd B. Sjahbal in September 1918 een poging deed om het geschil tusschen de Arabieren in Batavia bij te leggen ')> toen hunne gemeenschappelijke belangen, getroffen door een scherpere toepassing der immigratiebepalingen, samengaan wensche lijk maakte. Hoewel deze poging vrij algemeen met sym pathie werd ontvangen, stuitte zij toch af op de haat, die de Sajjidspartij SoêrkatÏ toedroeg. Bij de verzoeningsbij eenkomst werd zijn naam niet genoemd, maar ieder wist wie bedoeld werd, toen de toestand der Arabieren door som mige sprekers vergeleken werd met die van Engelsch-Indië ten tijde dat „de zwarte dood" zijne verwoestingen aan richt. Van de Sajjidszijde greep men n. 1. het compromis aan als een gelegenheid om de leidende elementen van de Irsjadpartij te isoleeren. Het smaden op de Soedaneesche afkomst van Soêrkatï — men sprak destijds ook over den „zwarten slaaf' —deed dezen de belofte afleggen, dat er een boek zoude verschijnen, waarin de waarde van „geboorte" volgens den Islam zoude worden behandeld. Deze belofte is in den loop van 1919 ingelost door het publiceeren van het eerste deel van een werk getiteld: Fagl alchitab (van de hand van Ahmad b. al'Aqïb ALANQaRÏ, vgl. boven p. 193), dat een storm van verontwaardiging deed oplaaien. Niet alleen oefende het critiek uit op de werken van Sajjidschrijvers (o. m. Sajjid 'OethmSn 2), voor wier naam de gebruikelijke 1) Over deze poging zie B. N. 2 en 23 September 1918 Nos. 458 en 493 (vertaald overgenomen in de Sin Po) en het Weeknummer B. N. van 18 September 1918 No. 7, de Neratja van 1919 No. 22 en 23 (alle artikelen van de hand van H. A. Salim) alsmede de Sin Po van 6 September 1918 No. 277. 2) Zie T. B. G. K. W. 59 p. 267 nt. 2en Ene. Ned. Indië 2 111 p. 69 v. [Bijlage VI. 201 honorifieke epitheta evenzeer als het praedicaat: Sajjid werden weggelaten, maar ook de echtheid van de afstamming van vele vooraanstaande Sajjids ('Abd alQSdir ALDjiLaNT, Ahmad DaAlên e. a.) in twijfel werd getrokken. Nog erger werd men verstoord, toen in een kort daarna verschenen pamflet de genealogie der //adramitische 'Alawiden-Sajjids aan critiek werd onderworpen. De haat jegens Soêrkati deed ook een tweede eenheids beweging mislukken. In 1918 was Sajjid Isma'Ïl AL'Atlas benoemd tot vertegenwoordiger der Arabieren in het Indische voor-Parlement, den Volksraad. Deze in Egypte en Europa opgeleide jeugdige Arabier nam het initiatief tot het oprichten van een centraal comité van alle Arabische vereenigingen, dat als het ware als een soort van Dagelijksch Bestuur de belangen ') van de Arabieren zoude voorstaan, dewelke zouden worden besproken op een jaarlijks te houden congres van afgevaardigden dier verschillende over Ned. Indië verspreide corporaties. De naam van dit Comité zoude zijn: allqlS/z. Toen echter tengevolge van het besluit der voorloo pige vergadering op verzoek van de Irsjad Soêrkati in de propaganda-commissie was opgenomen, wendden zich de anti-Irsjad-lieden af (vgl. Iqb. No. 22). Het spreekt van zelf, dat in de Iqbal op de komst van deze commissie te Soerabaja gereageerd wordt (No. 20). Ook hier wordt instemming met de beweging betuigd, mits Soêrkatï worde buitengesloten (zie vooral ook O. H. 1919 No. 7 en 31 Jan. 19 No. Extra; P. S. No. 27; No. 29 en iqb. No. 22). Op dit standpunt stelde zich het Bestuur van de Djam'ijjah 1) De voornaamste hiervan waren met name bezwaren tegen de immigratie-bepalingen en de invoering van de militie, voorts het oprichten van een algemeen Arabisch orgaan, het behandelen van interne Arabische aangelegenheden (als het onderhavige geschilpunt), en bij genoegzame belangstelling actie voor het oprichten van een Hollandsch-Arabische school (vgl. Pern. 1919 No. 10; P. S. 1919 No. 22). Dit laatste plan is voorloopig op te grooten tegenstand af gestuit (vgl. Iqb. No. 14 en lil No. 11). Bijlage Vl]. 202 alChairijjah en de Besturen van de peranakan- societeits vereeniging Moeroewwatoe 'lichwan e. a. vereenigden zich daarmede, eveneens zonder een algemeene vergadering te beleggen, zoodat men alleen onder de genoemde voorwaarde (uitsluiting van Soêrkatï) aan het congres van de „Nationale Eenheid" op 9 Februari 1919 te Batavia wilde deelnemen. Laatstbedoeld congres heeft dan ook niet aan het doel beantwoord, doch alleen polemiek opgeleverd (N. 1919 No. 28; S. P. 1919 No. 103; Pern. 1919 Nos. 31, 32, waar men een uitvoerig verslag aantreft; S. P. 1919 No. 107 '). — Sjech 'Alï b. Moehammad alSjiblT geeft in Iqb. No. 21 zijn meening over Soêrkatï en de Irsjad en in No. 23 en 24 een uitvoerig verslag van een onderhoud tusschen hem en Soêrkatï. Aangezien hierin omstandig de bezwaren, die in dit stadium van den strijd tegen de Irsjad werden gekoesterd, worden aangevoerd, schijnt het van belang ze kortelijk te resumeeren: I°. zonder ook maar eenigszins voldoende in de godsdienst- wetenschappen onderlegd te zijn, matigt men zich een oordeel aan over voor ingewijden nog moeilijke vraag stukken, zegt de orthodoxie en de Sjaii'itische rechtsschool vaarwel, volgt de richting van lbn Taimijjah (T. B. G. K. W. 59 p. 285 v.) en speelt, als Soêrkatï zelf, voor moedjtahid. 2°. De vreemde indringer Soêrkatï heeft de strijdvraag van de afkomst en de gelijkheid opgeworpen. Hij ver kondigt een nieuwe leer, die een vergift is voor de menschen en tweedracht zaait. Wellicht is hij de Chalifah (plaatsvervanger) van den Soedaneeschen mahdi: 3°. S. wil het dus beter weten dan ons vrome en geleerde voorgeslacht, dat mitsdien gedwaald en gelogen zou hebben ! De afwezigheid van ontwikkeling in //adramöt zou toe te schrijven zijn aan de sajjids, die ons dom 1) Zie verder Sin Po December 1918 Nos. 70, 74; Januari 1919 Nos. 89, 92 95, 101, 103, 106, 107, ICB. [Bijlage VI. 203 hebben gehouden! Dit laatste acht de schrijver een leugen en in strijd met de werkelijkheid, aangezien er op meerdere plaatsen in //adramöt sajjids als gods dienstleeraars optreden. Als //adramiet heeft hij veree ring voor hen en weet, dat zij als regelaars in vele quaesties optreden en bekend zijn wegens hun offer- vaardigheid. Wat de gelijkheid betreft, erkent Sjech 'Ali alSjibli wat zijn sajjids-partij-genooten in den regel niet doen, dat de godsdienst de gelijkheid leert, maar dat in iedere maatschappij verschil in stand bestaat. „Waarom wordt de nacht van het Goddelijk Raadsbesluit als luisterrijker dan andere nachten beschouwd, al is hij even donker, vraagt Sjech 'Ali alSjibli verder; waarom wordt de Ka'bah en de tempel van Jeruzalem meer verheerlijkt dan andere plaatsen al zijn ze allen van aarde ? Waarom wordt de zwarte steen te Mekka geëerd en gekust en mag de Qoer'an slechts door reinen worden aangeraakt ?" Zoo hebben ook de Arabieren in Arabië verschillende graden, zooals: 1° de Sajjids, verder de vorsten, voorts: de echte Sjechs, dan de qabïlah's enz. „De menschen die zich hier te lande Sjech noemen, zijn meerendeels geen Sjechs bij geboorte, maar kleine luijden, die hier actie voeren om hun wrevel te uiten." In denzelfden trant komt Sajjid Moehammad b. HasjiM uit Pekalongan in een ironisch artikel in No. 19 tegen het gelijkheidsstreven op. In een noot teekent de redactie onder het .artikel van 'Ali alSjibli aan, dat zij geen bezwaar heeft tegen de ver eeniging als zoodanig, maar alleen tegen den vreemden indringer (vgl. O.H. 1919 No. 63). Overigens wil de redactie (No. 5) evenals 'Alï alSjibli een jury instellen, die een beslissing in het geschil zal moeten nemen. Voorts is 'Alï alSjibli van oordeel (No. 23), dat, als SoêrkatT werkelijk overeenkomstig zijn beweren slechts het goede wilde, hij daarvan het beste bewijs kon leveren door uit het Comité Iclah te treden. 31JLAQE Vl]. 204 Natuurlijk zag men van Irsjadzijde in dit verzoek slechts een manoeuvre der andere partij om Soêrkatï's invloed uit te schakelen. Evenmin wilde men gevolg geven aan het ver zoek om de uitgave te staken van de Fafl alChitab (zie boven p. 200), die destijds juist werd afgedrukt en waarvan een aantal der afgedrukte vellen reeds was verspreid. Wel was men bereid na het verschijnen van dit werk de verdere polemiek te staken (vgl. Iqb. No. 23). Op al de bovengenoemde tegen de Irsjad ingebrachte be zwaren en aantijgingen werd door de inmiddels te Soera baja opgerichte afdeeling van deze vereeniging met een pam flet geantwoord '). Daarin wordt tegengesproken, dat de eer zucht van Soêrkatï zou uitgaan naar het zaaien van twee dracht. Ook wordt het onwaar geheeten, dat de Irsjad het vrome voorgeslacht zoude smaden en een nieuwen godsdienst zoude prediken. Dit zijn alles leugenachtige praatjes om de goegemeente om den tuin te leiden en van de waarheid af te houden, zoo heet het verder. Men is echter gaarne bereid van gedachten te wisselen met iemand, die ernstige, op Qoer'an of overlevering gegronde bezwaren weet te berde te brengen. Dit pamflet (Mansjoêr genoemd) besluit met een aantal moraliseerende lessen. In No. 26 en 27 van de lqbal wordt tegen deze publicatie gewaarschuwd — de Irsjad toch wordt beschuldigd van alleen maar tweedracht te zaaien en in den Mansjoêr niet op de reeds tegen haar geopperde bezwaren te zijn ingegaan —en evenzeer in een vliegend blaadje (Awwal radd li awwal Mansjoêr). Weer richt zich de polemiek in hoofdzaak tegen de aan wezigheid van den persoon van Soêrkatï. Het bedoeld pam flet was het begin van een heele reeks van vlugschriften (strooibilletten), die door de vereeniging allrsjad ter verde diging van haar standpunt zijn uitgegeven en die door mij met de andere hier genoemde geschriften in de bibliotheek van het Bataviaasch Genootschap zijn gedeponeerd. 1) Vgl. S. P. 11 Maart 1919 No. 131. [Bijlage VI. 205 De vereeniging voelde zich daartoe gedwongen, doordat van haar afkomstige publicaties door de lqbal geweigerd werden op grond van de overweging, dat zijn kolomen voor //adramieten open stonden en de bedoelde artikelen wel van „indringers" afkomstig zouden zijn (No. 13). De lrsjad be schikte toen nog niet zooals later (medio 1920 j over een eigen drukkerij, waar een eigen periodiek kon worden uitgegeven. ') Aangezien de lqbal echter gedrukt werd bij de Setija Oesaha (waar ook de Oetoesan Hindia verschijnt en waarvan Raden O. S. Tjokroaminoto directeur is), die voornamelijk met Arabisch kapitaal was opgericht en met Arabisch kapi taal werd gedreven, reclameerden de lrsjad-menschen bij Tjokroaminoto, zeggende, dat zij zich niet op eigen kosten wenschten te laten uitschelden. De directeur Tjokroaminoto liet zich vertalingen van de geïncrimineerde artikelen geven, stopte tot woede van de andere partij de uitgave eenmaal en trachtte een compromis tot stand te brengen (vgl. Iqb. No. 37) waardoor men verplicht zou zijn ook de artikelen van de tegenstanders op te nemen. In de practijk bleek deze regeling niet te bevredigen, zoodat de lrsjad door moest gaan met haar vlugschriften en de verhouding met de Setija Oesaha en Tjokroaminoto te wenschen overliet, welke laatste van partij-kiezen voor de sajjidpartij beschul digd werd (vgl. Soerabajaasch Handelsblad 6 Mei 1920 No. 104, 27 Mei No. 119, 3 Juli 1920 No. 149 enz. 2 ) en Neratja 1920 No. 75 naar I. B. Zie ook Iqb. 111 No. 42 en P. S. No. 99, 100, 151). Het spreekt van zelf, dat de Irsjad-leden door hun abon nement op de Iqb<il op te zeggen de uitgifte ervan trachtten te belemmeren (Iqb. No. 5, 30). Het Arabische blad zegt daarvan, dat zij in hun domheid dachten, dat de lqbal hen bestreed, wanneer deze zich tegen de politiek van Soêrkatl 1) Vgl. bereids Pern. 1919 No. 150 en S.P. 13 Februari 1919 No. 109. 2) De mededeelingen van het S. H. over den strijd onder de Arabieren vindt men altijd veitaald in de P. S. van den volgenden dag. Bijlage Vl]. 206 richtte, die hun den raad zou hebben gegeven hunne con tributies te staken, omdat hij daarin het middel zag deze courant, die altijd voor de eenheid der //adramieten gestreden had en dus hem in zijn tweedracht-zaaien belemmerd had, te laten vallen. De Iqbal belooft echter haar polemiek nog scherper tegen dezen vreemden indringer te zullen richten, die den naam van //adramot en zijn zonen bezoedelt en maar met hen wil spelen. No. 35 legt daarom in een gefingeerde samenspraak de bedoeling bloot, die achter het van de hand van SoêskatÏ verschenen moraliseerende werkje getiteld: alWacijjah aVamirijjah zou schuilen. Wordt daarin gesproken van veelgodendienaars en afgoden, dan zouden daarmede de //adramitische qabïlah's en Sajjids en oorspronkelijke) Sjechs bedoeld zijn. Nieuwe stof werd aan de polemiek toegevoegd (Iqb. Nos. 30, 38, 40; 111 No. 13) door het bericht, dateenige Batavia sche lrsjSdleden tijdens het reciet der geboortegeschiedenis van den Profeet (mawloêdj niet waren opgestaan. In een van de vlugschriften zette de Irsjad d. w. z. //oesain albakrï voornamelijk aan de hand van Ibn //adjar's alFatawT al //adïthijjah zijn standpunt ter zake uiteen. Alvorens op het verder verloop van den strijd in te gaan worde hier eerst een lijst van de bedoelde IrsjSdpamfletten gegeven: 1° Djd'a 'IHaqq wazahoeqa 'l ba\il (van Soêrkatï , waarop straks nader zal worden teruggekomen. 2° 'Adja'ib alajjatn van //oesain b. Nagiß alßakrï (Mei 1919), handelend over het opstaan bij het mawloedreciet. De Iqbal (No. 40) beschouwt Soêrkatï als den eigen lijken auteur ervan. De IqMl erkent, dat het opstaan een „nieuwigheid" is, doch acht deze daarom nog geen ketterij, maar veeleer, evenals de handkus enz een goede nieuwigheid en daarmede aanbevelens- 1) Over deze quaestie, die ook ter Westkust van Sumatra tot strijd aanleiding heeft gegeven, zie T. B. Q. K. W. 59 p. 316 v. v. [Bijlage VI. 207 waardig (soennah). Aan het slot van het pamflet wordt nog eens de Irsjad tegen de tegen haar gerichte aantij gingen verdedigd. Deze 'Adja'ib vonden ook bestrijding in een strooibillet van de tegenpartij getiteld Kitab maftoêh ild 'oeqala' Jafi' chdggatan wa 'l-Ha&ramijjin 'ammatan (Ramadan 1337) 3°. alDjazd' min djins al'amal (Ramadan 1337) van de hand van Ahmad b. al'Aqïb. waarin de tegenpartij als vijandin van de wetenschap gedoodverfd wordt. 4°. alTa'aQQoeb ala'ma masdar alarza (einde van Ramadan 1337) handelend over het blinde partij-fanatisme dat de bron is van veel rampen en een gevolg is van de hartstochten. Daartegenover wordt de Waarheid de dochter van het onderzoek genoemd. s°. I'dhdr wa indhdr (Juni 1919) van SoêrkatÏ, nogmaals getuigende van de goede bedoelingen van de Irsjad: het streven naar eendracht, broederschap en onderling hulpbetoon in vroomheid en godsvrucht onder de moslims op voet van gelijkwaardigheid. 6°. alldj&bah i/a 'l-moendzarah (23 SjawwSl 1337) van Soêrkatï. waarover nog zal worden gesproken. 7°. alMaqma'ah alOêld (29 Sjawwal 1337) van de hand van 'Ali b. Moehammad alQdnif alNahdi, waarop zoo aan stonds zal worden teruggekomen. ') Middelerwijl was No. 29 van de Iqbal medio Maart 1919 verschenen, dat in een artikel over de eeuwige vriendschap tusschen de Arabieren en de Engelschen een bericht van ongeveer den volgenden inhoud bracht: „Dagelijks komen tot ons allerlei blijken van de liefde der Engelschen jegens de Arabieren, in het bijzonder jegens de /yadramieten. Een bewijs daarvan vormt het bericht uit Singapore, dat, nu de 1) Ook hiervan werd het auteurschap wel aan SoêrkatÏ toege schreven lqb, No. 52. Bijlage Vl]. 208 Britten het doel van de vereeniging allrsjdd kennen t.w. het tweedracht brengen onder de Arabieren, zij de menschen uit A/adramöt verbieden naar Java te gaan, zoo deze in re latie staan tot de leiders van genoemde vereeniging, wier namen aan het Britsche Bestuur te Singapore bekend zijn." Deze tijding was blijkbaar aan de Iqbal ook nog een ver rassing, omdat men kennelijk nog niet begreep, waarom de Engelschen zich in deze quaestie mengden. Doch, terwijl men in andere opstellen op het uitzetten van Soêrkatï uit de Irsjad bleef aandringen, bracht No. 28 (van 29 Maart 1919) de bevestiging uit Batavia, dat de Engelsche Consul aldaar aan de Irsjadleden en aan degenen, die in handelsre latie met hen stonden, een pas voor //adramot en Singa pore weigerde, omdat ze als politieke vijanden werden be schouwd en de IrsjSd niets dan een politieke vereeniging onder het mom van godsdienst-onderricht zou zijn. Het po litieke doel der vereeniging zoude tegen de nationale een heid der //adramieten gericht zijn. Voorts werd medegedeeld, dat 25 leden der genealogische eenheid alKathtri te Bata via reeds uit de vereeniging waren getreden, hunne kinde ren van school hadden genomen en hunne clangenooten hadden gewaarschuwd voor het hen dreigende gevaar, zoo zij nog in de lrsjSd bleven. No. 29 gaf een bericht uit Ma kasar, volgens hetwelk de wd. Consul van Groot Britannië en lerland aldaar had medegedeeld, dat Arabieren, die met de Irsjad in betrekking stonden, geen moeite behoefden te doen om een pas naar //adramöt te krijgen, wijl genoemde vereeniging beschouwd werd als een politieke corporatie, waarvan de leden als politieke vijanden werden aangemerkt. Het desbetreffend bevel was uit Londen afkomstig en ter wille van de rust in //adramöt uitgevaardigd. Onderwijl was er in No. 27 een min of meer verzoenend artikel van een medewerker uit Solo verschenen, die zich noch Irsjadman noch 'Alawi (partijganger der sajjids), doch slechts //adramiet wilde noemen, verschenen, waarin de Irsjad geprezen werd om haar ijver voor het onderwijs, [Bijlage VI. 209 hetwelk van de andere partij niet kon gezegd worden. Dit neemt niet weg, dat schr. niet alles wat de Irsjad doet, goedkeurt, maar de Sajjids wekt hij cp uit hun slaap. Hoewel de schrijver de fouten der beide partijen niet nader had gestipuleerd, achtte de Redactie van de Iqbal hel toch noodig te doen uit komen, dat de fouten van beide groepen niet te vergelijken waren. Den Sajjids kan alleen lakschheid worden verweten, dewelke voor verbetering vatbaar was, maar de zonde van de Irsjad was veel grooter. Zelfs begrijpt men niet waarom deze vereeniging wordt geprezen, want de scholen dienen slechts om willooze werktuigen voor den indringer op te fokken. Ook in No. 31 komt een inzender tegen het Solosche ar tikel op, waarvan de schrijver zich in No. 33 haast te ver zekeren, dat de leiders van de Irsjad z. i. inderdaad slechte bedoelingen koesteren. De aanvaller in No. 31 verwijt aan de Irsjadleiders behalve tweedrachtzaaien, laster en partij fanatisme, speciaal het loochenen van wonderen en heiligen, het propageeren van ketterij, het loochenen van de afkomst der 'Alawidische Sajjids en de bewering dat de Sajjids kweekers van bijgeloof zouden zijn en dompers. Volgens hem doen de scholen, die niet van de Irsjad zijn (te Soerabaja, Tegal, Pekalongan en Cheribon) niet voor de Irsjadscholen onder. „De beste school van Soêrkatï is in Tegal, maar wij meenen, dat ge wel weet wie daar de leider van is" (n.l. Sajjid 'Abd AllSh b. SSlim al'AttSs). In No. 29 wordt nog eens betoogd, dat hetgeen van de Irsjad te duchten is, niet zoo zeer is de haat jegens de Sajjids, die als een belemmering voor den vooruitgang der /iadramieten worden beschouwd, maar veeleer de rationalis tische opvatting van den godsdienst, die Soêrkatï leert. In het zelfde No. tikt Sajjid 'Abd AllSh b. 'Ali alSaqqSf (te Gresik) de lqbal onvriendelijk op de vingers wegens een uitlating in No. 28: n.l. dat afstamming niet nut, indien ze gepaard gaat met slecht gedrag. Aan de hand van Coêrah 18 wijst Sajjid 'Abd AllAh erop, dat de Qoer'an wel degelijk [12 Jan. '20 IX 3— X. 21 Snlandsche ambtenaren 2e klasse: Salaris / 75. — ƒ 125. —; 2 tweejaarlijksche. verhoogingen van ƒ 15. — 1 tweejaarlijksche verhooging van ƒ 20. — Inlandsche ambtenaren Ie klasse: Salaris ƒ 125.— ƒ2OO. —; 2 tweejaarlijksche verhoogingen van f 15. — 1 tweejaarlijksche verhoogingen van ƒ 20.— 1 driejaarlijksche verhooging van j 25.— Spreker stelt in het licht, dat deze regeling afgezien nog van de prikkelende „periodieke verhoogingen" bij gebleken ijver en geschiktheid, het voordeel biedt van „bevordering", ingeval een ambtenaar tot een hooger soort werk in staat wordt geacht. Na eenige discussie besluit de Vergadering het hooger lnlandsch personeel op de boven aangegeven wijze in te deelen. De 'wd. Voorzitter constateert, dat er thans nog geen lnlandsch ambtenaar Ie klasse onder dit personeel aanwezig is, doch dat deze categorie zoo mogelijk uit de thans dienende krachten moet worden gevormd. De duurtetoeslag wordt toegekend boven en onafhankelijk van dit bezoldigingsstelsel. X. De wd. Voorzitter stelt aan de orde de benoeming der jaarlijksche commissies ex Art. 9 van het Reglement van Orde. Deze worden samengesteld zooveel doenlijk uit dezelfde directieleden als het vorige jaar, te weten: Voor het finantieel beheer de heeren J. P. Moquette en Dr. F. D. K. Bosch Voor het ethnographisch museum en de handschriften verzameling de heeren: P. de Roo de la Faille en Dr. F. D. K. Bosch. Voor het oudheidkundig museum de heeren: P. J. Ott de Vries en Mr. Dr. W. M. G. Schumann. Bijlage Vl]. 210 voorrechten door afstamming erkent. Trouwens telkens komt men ook terug op misschien den ergsten grief jegens de lrsjad (zoo ook in No. 40 Hoesmn b. 'OETHMaN, een krachtig bestrijder van deze vereeniging zie No. 27): dat zij de zui verheid van de afstamming der //adramitische 'Alawidische Sajjids en de betrouwbaarheid hunner genealogie in twijfel heeft durven trekken. No. 42 beschouwt de lrsjad dan ook in hoofdzaak als vereeniging, die tegen de familie van den Profeet is gekant. Ondertusschen maakt de Iqbal telkens (Nos. 28. 31, 34, S 5, 43 enz.) met voldoening gewag van lieden, die uit de lrsjad zijn getreden. Bij het desbetreffend bericht in No. 35 constateert de Redactie nog eens, dat weder bij informatie (de zegsman is nu Sjech Ahmad Ba SalSmah uit Batavia) de juistheid is gebleken van de tijding, dat door den Engelschen consul passen voor /Yadramöt worden geweigerd ') aan de Irsjadleden. In al deze berichten vond Soêrkatï aanleiding om eens bij den Britschen Consul Generaal te informeeren of de lr sjadleden inderdaad geen pas naar /Vai.lramót of Singapore konden krijgen. Blijkens een daarna door Soêrkatï in de Sin Po en in een in het Arabisch gesteld strooibillet (het boven p. 206 sub l - genoemde) gelanceerde tegenspraak had be doelde Consul Generaal de juistheid van dit bericht ontkend. Ook in de verdere publicaties der vereeniging wordt dit tel kens herhaald. Bovendien verzekert men daarin steeds uit drukkelijk, dat de vereeniging geen politieke strekking heeft en met geen der Mogendheden (noch Turkije, noch Duitsch land noch Engeland noch eenige andere) in relatie staat, doch dat het geven van een juister inzicht in den godsdienst 1) Reeds in No. 8 (19 ug. 19L7) van den eersten j aargang was een kennisgeving van den Britschen Consul Generaal van Batavia afgedrukt, waarin het aanvragen van een pas aan het Britsche consu laat in geval van een reis naar //adramöt verplichtend was gesteld. [Bijlage VI. 211 haar eenig doel is. In de Sin Po van 2 April 1919 No. 148 had n. 1. te lezen gestaan, dat de Irsjad, naar verluid werd, in verbinding zou staan met de Jong Turken en vermoed werd, dat deze „nieuwe godsdienst" onrustin de Engelsche koloniën zou kunnen veroorzaken. Daarom werd de bewe ging, aldus de zegsman van de Sin Po, scherp in het oog gehouden. In zijn No. 181 van 14 Mei deelt de Sin Po nog maals mede, dat de Iqbal bevestiging heeft gekregen van het bericht, dat aan Irsjadleden passen worden geweigerd'. De Iqbal weet niet te vertellen, waarom de Engelschen passen weigeren, wij (Sin Po) vermoeden echter, dat de Engelsche Regeering van oordeel is, dat de Irsjad revolutionair is in godsdienstige aangelegenheden, zooals de nieuwe richting in Britsch-Indië, waarvan we onlangs melding maakten. (De Sin Po doelt hier op de Chalifaatsbeweging aldaar.) Onder tusschen neemt de kleurlooze Pewarta Soerabaja (Nos. 81 en 100) het voor de Irsjad op en prijst het onderwijs aan de scholen dezer corporatie, waar geen „nieuwe godsdienst" geleerd zoude worden. Met instemming wordt het laatste der beide aangehaalde artikelen, hetwelk van Irsjadzijde af komstig is, in de modernistische lslam-Bergerak 1919 No. 15 opgenomen. Ook de andere couranten krijgen belangstelling voor de Arabische quaestie (zoo b. v. Pern. 1919 No. 134 naar de Locomotief; Sin Po No. 195 vgl 198) De Iqbal blijft echter doorgaan met het lanceeren van berichten over de onmogelijkheid voor Irsjadleden om een pas te krijgen. Tegenover de tegenspraken van deze vereeniging zeide men eenvoudig: probeer eens om een pas te krijgen, dan zult ge het zelf zien. „Engeland weet beter de strekking van de Irsjad dan de schrijvers van de Irsjad-pamfletten" (No. 40). Onderwijl was van Sajjidszijde te Batavia opgericht (Pern. 4 Juni 1919 No. 122) een Arabisch Comité: „The Kings- Fund for the Disabled", dat gelden inzamelde voor de Engelsche 'slachtoffers van den oorlog. Dit gaat een inzen der in de Pern. van 1 Juli 1919 No 145 toch wel wat te ver: geld te verzamelen voor soldaten, die Turkije bevoch- Bijlage Vl]. 212 ten hebben!! Later (S. P. 25 Oct. 1919) doet nog een Sajjid een aanval op het bedoelde Comité, omdat dit de Heden zoude dwingen bij te dragen op straffe anders geen pas naar Hadramöt te zulten krijgen. Tngelsche passen naar //adramöt zouden dus afhankelijk gesteld worden van een bijdrage aan het King's Fund. Waar in het bedoelde Comité slechts menschen zitting hadden, die aan al-Irsjad verre van welgezind waren (zooals S. Mohammad b. 'Abd alßah mên B. SjahSb, S. 'Alï b. Ahmad b. SjAHaB), wenschten velen dezer vereeniging daaraan niet bij te dragen en richt ten dus een eigen Comité op (S. P. 24 October 1919; Iqb. 111 No 6, 7 en 9.) In No. 46 (19 |uli 1919, juist vóór de opening van de Irsjadschool in Soerabaja) drukt de Iqbal een proclamatie af van Soeltan ') GHaLiB B 'AwAd al-Qa'aitï(èl-Ge'èti) van Mekèlla en Soeltan -) 'Alï b. GhSlib alKathÏrï, waarin wordt medegedeeld, dat, dank zij de tusschenkomst der Britsche Regeering een compromis tusschen beide genoemde Hadramitische vorsten is gesloten en dat zij voortaan de welvaart en veiligheid van het land zullen bevorderen 3 ) en den godsdienst, den Profeet en diens familie zullen steunen. 1) Dezen titel voert genoemde potentaat eerst kort: vroeger Dja ma dar. 2) Feitelijk is 'Alï slechts zoon van Soeltan MANcoêR, die met zijn broeder Moe/jsin als opvolgers van hunnen vader Ghalib in Tertm, Sêwoên enz als het huis van 'Abd AllSh heeischen (vgi. van den Berg p. 37). 3) O.a. door het aanleggen van wegen. Iqb. No 44 maakt gewag van het plan om een voor automobielen bereidbaren weg van èl- Mekèlla naar het binnenland aan te leggen. Volgens Iqb 111 No 10 (29-21-19) is het plan reeds ter hand genomen door een in Br. Indië opgeleid //arframitisch ingenieur met twee Br. Indische collega's, voors hands het traject alSjihr-Mekèlla (1% uur afstand per auto). De Re geering heeft eenige handelaars bevolen een tixi-onderneming te stichten. Verder (111 No 2) wordt melding gemaakt van de oprichting van een Fransche en een Arabische maatschappij voor het conserveeren van visch te Mekèlla. [Bijlage VI. 213 Zij zijn voornemens om de belangen van de //adramieten in het algemeen en van de Sajjids in het bijzonder te behartigen. Daarom heeft hen verontrust, wat zij mede uit de Iqbal omtrent door „indringers" veroorzaakte oneenigheid onder de //adramieten op Java hooren. Ook hebben zij ontvangen vertoogen van het bevriende Britsche Gouver nement om het noodige te verrichten en zorg te dragen dat deze tweespalt niet in //adramöt binnendringe. Daarom waarschuwen zij de zich verre van de be driegers te houden, die de eendracht willen verstoren. Reeds hebben zij opdracht gegeven om een onderzoek in te stellen en de namen van degenen, die aan deze proclamatie geen gehoor geven en de tweedrachtzaaiers blijven volgen te noteeren. Zij zullen worden beschouwd als vijanden van Allah, den Profeet en het vaderland. Dezelfde proclamatie werd als een groen strooibillet door de familie Dja'far b. SSlim b. 7auß verspreid, aan wien het d. d. 17 Ramadan 133/ (16 Juni 1919) uit Aden was toegezonden. De proclamatie was van beide vorsten uitgegaan, zoo heet het in het strooibillet bij gelegenheid van hun bezoek aan Aden om met bemiddeling van Enge land de regeling der zaken van geheel //adramöt te voltooien. Nadere toelichting hierop vindt men in Iqb. No. 33, waarin de Bataviasche medewerker mededeelt, dat volgens van èl- Mekèlla* en alSjihr ontvangen berichten de Britsche Regeering verschillende personen gezonden had naar //adramöt om het huis (de dynastie) van 'Abd AixaH alKathirï ') te èlrVèzm (een nederzetting voornamelijk bewoond door leden van de Sajjid-familie al'Aidaroes vgl. van den Berg p. 33) besprekingen te voeren over den vrede, maar dat het definitief verdrag was uitgesteld tot 12Djoemada 'loêla (1337? 13 Februari 1919). Dan zoude de vertegenwoordiger van het huis van 'Abd Allah alKathirï naar Aden vertrekken om ]) Vgl. Snouck Hurgronje, Rev. Afr. No 256 (1905): L' Interdit seculier (Rifgèh) en Hadhramöt. Bijlage Vl]. 214 het vredesverdrag te onderteekenen, waarvan het concept reeds in overleg met Sajjid //oesain b. hamv alMaMjïr (den wazïr van èlGe'ètï) was opgemaakt. Door den Engelschen afgezant zou aan het huis van 'Abd AixaH alKathÏrï zijn medegedeeld, dat de Arabieren, die op Java wonen, zich gemengd hadden in politiek, die tegen het Engelsche Gouvernement was gericht en dat zij zich tegen Engeland verklaard hadden, zooals blijken kon uit de woorden van bun hoofd Sjech 'Oemar Manqoêsj, wiens naam op de zwarte lijst voorkwam en van Ahmad Soêrkatï, den directeur der Irsjadschool te Batavia. „Is het Gouvernement van 'Abd Alüïh alKathïrï in staat om tegen de handelingen dezer lieden maatregelen te nemen om zich van hunnen invloed vrij te houden? "Het antwoord luidde:'' Het Gou vernement van 'Abd AllSh alKathïrï staat niet met deze lieden in connectie en is niet in staat tegen hen te ageeren.'' (Dit bericht zou uit Sêwoên afkomstig zijn). Ook verdient in dit verband nog vermelding een beschou wing over de toekomst van //adramöt in Iqb. No. 34, waarin met het oog op het destijds in voorbereiding zijnde Compromis onder de //adramitische hoofden hoopvolle voor uitzichten worden geopend, en waarin tevens een terugblik wordt geworpen. Vroeger, zoo heet het daar, was de macht in een groot deel van //adramöt in handen van de Jafi'itische qabilah's, die door het huis van 'Abd AllSh alKathïrï met medewerking van de Sajjids werden verdreven. Na geruimen tijd kwam aan de kust van //adramöt de dynastie al-Qa'aitï op, die de familie van den Profeet, de geleerden die slechts met wetenschap en edelaardigheid waren gewapend ') steunde en eerde. (Geheel anders dus als sommige Kathirieten en lieden van de genea logische eenheid b. Nahdï op Java!) Dank zij het wijze inzicht van Soeltan GhSlib (al-Qa'aitï), de vermaningen van diens vader en den raad der Engelschen 1) De 'Alawidische Sajjids mogen geen wapens dragen. [Bijlage VI. 215 weet eerstgenoemde (n. 1. Slt. GHaLiB) thans ook, dat de familie van den Profeet, al draagt zij geen wapenen, toch invloed kan doen gelden zoodat zij machtige rijken kan dwingen haar te eeren en te ontzien. Maar sommige verachtelijke Kathirieten en lieden van den naam b. Nahdï op Java respecteeren de rechten der familie van den Profeet niet en laten zich door Soedaneesche der wisjen tot dwaling en tot de oprichting van de Irsjad verleiden. Zoo hebben zij met smaadredenen de Sajjids aangevallen. Maar de rampspoedige gevolgen zullen zij van hunne handel wijze ondervinden !! — Volgens een officieel bericht uit Singapore (Nos. 38, 33) had Sajjid 'Oemar bin Moehammad al-SaqqSf, die zooveel als consul van Wadramöt te Singapore is, een dienstbrief van Soeltan Moe/zsin bin OhSlib al-Kathïrï — zie boven p. 212 nt. 2 — ontvangen (welke brief te Singapore gepubli ceerd zoude zijn), vol met bedreigingen tegen personen, die zich met de door „vreemden" veroorzaakte beweging (van de Irsjad) afgeven. De Iqbcil No. 45 bracht daarna met instemming de tijding, dat het Gouvernement van Mekèlla een aantal Arabieren had laten gevangen zetten, louter en alleen, omdat ze verdacht werden van Irsjadlid te zijn. Onderwijl was te Batavia onder dagteekening van 18 Ra madan 1337 (17 Juni 1919) reeds verspreid de boven p. 207 onder 2 e (aan het einde) vermelde Openbrief aan de clan der Jafi'ieten ') in het bijzonder en de //adramieten in het algemeen, waarin allereerst betoogd wordt, dat het aan de 1) De berg Jafi', waar het stamland dezer lieden is, ligt in Jemen. Velen zijn in den loop der tijden naar Britsch-lndië (met name Hai darabad) gegaan waar zij o. a. evenals andere //adramieten huurlingen zijn geworden. Tot deze groep van Jafi'ieten behoort ook de dyna stie al-Qa'aitï, die zich langzamerhand van de kust van //ai/ramót heeft weten meester te maken en haar heerschappij naar het binnenland uit te breiden (vgl. van den Berg, Hadhramout p. 26, p. 36 v.). Bijlage Vl]. 216 Irsjad ('d. w. z. Soêrkatï en „de verachtelijke Z/adramieten, die zich zelf al bevuild hebben"), te doen is verdeeldheid te zaaien ten einde de Jafi'ieten en de familie van den Pro feet (Sajjids) ten gronde te richten. Wij geven dus onze menschen bij voortduring in overweging dien Soedanees te mijden, want hij en de zijnen beoogen vijandschap. Mang goesj en Masj'abi zijn ongeletterde domme lieden, dien het alleen maar te doen is om hun haat tegen de Sajjids te luchten en tweedracht te zaaien. De Britsche Consul weet wel wat hij doet door aan deze lieden passen te wei geren en kent hunne gedragingen wel zooals dat Soêrkati indertijd omgang had met den Britsch-Indischen socialist 'Abd alSalSm (die in het begin van den oorlog een vrij willige interneering op Timor verkoos boven een uitzetting als ongewenscht vreemdeling). Wie weet, misschien hebben deze Irsjadmenschen hem wel bij zijn revolutionaire propa ganda geholpen! Bovendien weet de Consul, dat de leiders van de Irsjad connectie moeten hebben met de vijanden van Engeland. De meeste menschen van de genealogische groep alKathiri zijn al uit de vereeniging getreden. — Verder handelt dit pamflet over de bekende strijdpunten tusschen de Sajjidspartij en de Irsjad. In het antwoord van de Irsjad (d.w.z. van 'Alï b. Moe hammad aLQaNig dd. 29 Sjawwal 1337 = 28 Juli 1919) op het hier weergegeven pamflet, dat men boven op p. 207 onder 7° genoemd vindt, wordt nogmaals, evenals in de andere daar genoemde vlugschriften, uitvoerig betoogd, dat de Irsjad niets van politiek wil weten en met geen der mogendheden, welke dan ook, relaties onderhoudt of heeft onderhouden. De „verachtelijke" schrijvers van den „Open brief" worden als partijgenooten van den Satan aangespro ken, die, doof en blind, dronken zijn van hoovaardij en er van beschuldigd worden de traditioneele veeten tusschen de qabilah's (gaba'il, een soort van roofridders) ') van de Jafi'ieten l) Vgl. Snouck Hurgronje op. cit. [Bijlage VI. 217 en Kathïrieten te hebben willen prikkelen. Voorts neemt men het vcor SoêrkatÏ, Manggoesj en Masj'abï op. Ook behoeft de Sajjidspartij niet op de afkomst dezer lieden te smalen, want hun eigen pretensie van afstamming van den Profeet kunnen zij niet bewijzen. De afkomst van iemand laat zich het beste kennen uit zijn gedragingen! „Wij stellen niet gelijk menschen, die ons willen knechten en kleinhouden met menschen, die ons vrij maken van de ketenen van bijgeloof en boerenbedrog. Als er haat is jegens de 'Ala widische Sajjids, dan hebben deze dat aan hun hoogmoed, hooghartigheid en notoir zondig gedrag te danken". Het volgende stadium van den strijd treedt in bij de opening van de lrsjadschool te Soerabaja (Oet.Hin.No. 136, 138; P. S No. 162; S. P. No. 241; Iqb. No. 47), dewelke bijgewoond werd door den Turkschen Consul-Generaal Refet Bey, die indertijd door zijn partijkiezen tegen de Sajjids in de Pertimbangan de woede van dezen had gaande gemaakt vgl. Iqb. 111 No. 9. De Iqbal No. 47 (van 26 Juli 1919) lanceerde het bericht, dat Refet Bey, die ook wegens zijn houding in zake de inzameling van gelden voor de Turksche Roode Maan in 1915 gecritiseerd werd, een afgezant had gezonden naarde Sajjidspartij met het verzoek met hem het Arabische geschil te bespreken. Dit wordt in de Islam Bergerak No. 24 en in de Oetoesan Hindia officieel door het Turksche Consulaat tegengesproken: Refet Bey heeft geen boodschapper ge stuurd: slechts heeft hij allen, die bij hem kwamen, zonder onderscheid ontvangen. Tevens brengt de Consul in herin nering, dat hij het Bataviasche Comité van alHilaloe'lAhmar tevergeefs om afrekening gevraagd geeft ')• Een ander evenement uit die dagen was de quaestie van een openbaar debat met Soêrkatï. Deze laatste 1) Zie hierover 0.a.: Pantjaran Warta J) Juli 1916 No 12, Pernia gaan 1916 No. 131, 132; 1915 No. 268. Bijlage Vl]. 218 verklaarde zich daartoe bereid onder zekere voorwaarden (o.a. te debateeren voor een onpartijdige jury en met werkelijke geleerden, zakelijk en zonder hartstocht). De Iqbal No 47 beweerde, dat Soêrkati bang was geworden en 's nachts uit Soerabaja gevlucht; de andere partij verzekerde, dat Soêrkati gaarne bereid was tot een debat en dat hij dien dag expres door Soerabaja heeft rondgereden om te laten zien, dat hij niet gevlucht was. In ieder geval had het debat niet plaats. Terzake handelen o.m. de op p. 207 onder 6° en 7° genoemde pamfletten. Een derde moment uit den strijd dier dagen is het debat tusschen Sjech Roebajjah b. AmbSrak b JSlib en den voorzitter der Centrale Sarikat Islam R. O. S. Tjokroaminoto op de mede door vertegenwoordigers van het Europeesche en Inlandsche Bestuur bijgewoonde openingsvergadering waarover de wd. Secretaris der Centrale Sarikat Islam in de O. H. No. 138 uitvoerig rapporteert. Raden Tjokroaminoto hoezeer ook het streven van de Irsjad prijzende, kon niet nalaten critiek uit te oefenen op de inconsequentie in de statuten (Art. 5) der vereeniging, die de gelijkheid aller moslims voorstond, maar lidmaatschap van het Bestuur aan de sajjids ontzegde. In naam van het,.sama rata, sama rasa" sprak hij den eisch uit, dat deze onderscheiding uit de statuten moest verdwijnen. Het spreekt van zelf, dat Soêrkati deze openingsverga dering weder heeft gebezigd om het doel en streven van de vereeniging allrsjad uiteen te zetten (P. S. No. 162). Eenigen tijd later (20 October 1919) arriveerde in Batavia een deputatie van de Soerabajasche Irsjad o. m. om over de passenquaestie met den Britschen Consul-Generaal te spreken. Tevens richtte men toen, zooals boven p. 212 bereids is opgemerkt een comité op tot steun van het „King's Fund for the disabled'*. Blijkens het verslag in de lqbal had het bezoek aan het Consulaat weinig succes: de Consul- Generaal volstond met te antwoorden op de vraag wat de [Bijlage VI. 219 Irsjad toch misdaan had : dat ze dat zelf beter wisten dan hij. Daar vertelde de Iqbal (Hl e jg. No. 7 van 8 November 1919, zie ook No. 42) ineens van een geheime bijeenkomst ineen kantoor van Sjech 'Oemar b. Joescef Mangooêsj, die in die Octoberdagen zou hebben plaats gehad, waarbij den Britschen Consul-Generaal de Maleische bijnaam •. banteng poetih zoude zijn gegeven en waarin men tot anti-Britsche propaganda zoude hebben besloten. Dit bericht geraakte in verkorte vertaling in het Bataviaasch- Nieuwsblad van 22 November 1919 No. 389 Ochtendblad. In de Sin Po No 44 van dien zelfden datum uitte de redactie reeds haar twijfel aan de juistheid van deze tijding, die zij na onderzoek in No. 45 formeel kon tegenspreken. Zelfs het kantoor, waar de vergadering zou hebben plaats gehad, bestond niet. Ook was de scheldnaam banteng poetih tot dusverre onder de Arabieren onbekend. Ook de Pewarta Soerabaja van 24 November 1919 No. 263 bracht een uitvoerige redactioneele tegenspraak (zoo ook P. S. No 279). Het bericht in de Iqbal diende, volgens P. S. alleen maar om de Irsjadleden bij den Britschen Consul- Generaal in een slecht daglicht te brengen en was van allen grond ontbloot. Alleen het Soerabajaasch-Handelsblad van 11 December 1919, dat volgens de Pewarta Soerabaja No. 279, die in haar nummer 278 het artikel van het Soerabajaasch-Handels blad in vertaling had gegeven, haar licht bij de Sajjidspartij had opgestoken, hechtte eenige waarde aan het bericht, achtte een onderzoek gewenscht en beschouwde de Irsjad wellicht onder invloed van het destijds juist gepubliceerde rapport-Mouw nopens bolsjewistische elementen in den Chineeschen boijcott van Japansche handelswaren) als bol sjewiks. Met deze opvatting drijft de Pewarta Soerabaja den spot en triomfeert niet weinig, als blijkt, dat het Soe rabajaasch-Handelsblad van deze opvatting geheel en al is teruggekomen. Inderdaad, mede na een bezoek aan de Irsjad school (1920 No. 9), heeft het Soerb.-Handelsblad haar 12 Jan. '20 X— Xl|. 22 Voor het munt-, penning- en zegelkabinet de heeren P. DE ROO DE LA FAILLE en V. ZIMMERMANN. Voor de boekerij de heer: Mr. Dr. W. M. G. Schumann en Mej. Dr. M. E. Lulius van Goor. XI. Ledenlijst De Secretaris stelt voor: 1e de volgende leden, op hun eigen verzoek van de leden lijst af te voeren: a. Gewone leden: Tj'okro Adinegoro, Wonosobo. H. Th. Weissenborn, Soerabaja. Hoofdredactie Nieuwe Courant, Semarang. G. J. F. Kruys, Soerabaja. J. J. Ramspek, Soerabaja en L. Fngel, Weltevreden. b. Buitengewone leden: Mr. J. B. R. 1. T. Pilon, Klaten W. Voorbeytel Cannenburq, Weltevreden. L. Sauter, Semarang. H. van Eck, Weltevreden. P. G. Gerke, Weltevreden. P. S. L. Ward, Weltevreden. 2e te benoemen : a. tot gewone leden: C. W. A. Buma, Parijs. F. K. R. Höjgaard, landmeter, Kediri. D. M. Keulemans, Soerabaja en J. Hulshcff, planter, Palembang. b. tot buitengewone leden: Kiagoes Hoesin, Weltevreden. W. van Asch, Deli. T. A. Mouthaan, Onderwijzer, te Pekalongan en Mr. J. A. Jonkman, rechterlijk amb. ter beschikking, Welt. Aldus wordt besloten. Bijlage Vl]. 220 standpunt volkomen gewijzigd en ziet in de Irsjad geen kwaad meer (6 Mei, 24 Mei, 3 Juli, 3 Augustus, 27 Mei 1920 enz). Onderwijl had ook het Hoofdbestuur van allrsjad te Batavia in een communiqué aan de pers naar aanleiding van het entrefilet in het Bat.-Nieuwsblad verklaard, dat deze veree niging geen politieke doeleinden nastreefde en slechts het onderwijs wilde bevorderen. De Sin Po van 22 December 1919 Mo. 61 vindt het zelfs niet noodig het bericht uit het Soerabajaasch-Handelsblad in extenso op te nemen (vgl. ook Djawa-Tengah No. 279). Een en ander was evenwel aanleiding voor de verschil lende bladen om aan de Arabische beweging aandacht te schenken, waarbij unaniem geen politieke beteekenisaan de Irsjad werd toegekend. Het belangrijkste ervan is een uitvoerig opstel in de Pewarta Soerabaja No. 283, waarin nogmaals de Irsjad wordt verdedigd en de entrefilets in Bat. Nieuwsbl. en Soerab. Handelsbl. op zakelijke wijze worden behandeld. De nieuwe tijdgeest, die hier op Java de sembah en djongkok begint weg te vagen en de kennismaking met Europeesche zeden en gewoonten (aldus de schrijver in de P.S.) doen vanzelf de traditioneele handkus aan de Sajjids met de oude Ha dramitische standenverdeeling verdwijnen. Onwillekeurig ondergaat de ouderwetsche adat der Arabieren op |ava den invloed van den omgang met de andere landaarden. — Voorts wordt een historisch overzicht van den strijd gegeven. Inmiddels had het Hoofdbestuur van de Irsjad het blijkbaar gewenscht geoordeeld, in verband met de scherpe polemiek, die zich tegen den persoon van Soêrkatï richtte, dezen als onderwijzer te laten schieten. De andere partij was echter daardoor niet bevredigd, omdat Soêrkatï, naar men beweerde als adviseur in het Hoofdbestuur zitting nam. (P. S. No. 283; S. P. No. 61; Djawa Tengah No. 279.) Doch niet alleen door pers-communiqué's, waarmede de Irsjad het groote publiek over haar streven wilde inlichten en zich van politieke smetten wilde zuiveren, maar ook door [Bijlage VI. 221 de pers (Soerab. Handelsbl., Pew. Soerab., Oetoes. Hind.) uit te noodigen haar school te bezoeken, trachtte zij meerdere bekendheid omtrent haar wezen te verspreiden. Het des betreffend artikel vindt men in het Soerab. Handelsbl. van 12 Januari 1920 No. 9 en in de P. S. 1920 Nos. 10 en 15. Op 13 I'ecember had de Britsche Consul-Generaal naar aanleiding van het artikel in het Soerab. Handsbl. aan de Javabode in een officieel communiqué verklaard (vgl. lava bode van dien datum), dat Engeland niet zoozeer bezwaar tegen de lrsjad koesterde als wel aan al zijn vijanden passen weigerde (vgl. Iqb. 111 No. 7 en 42). Na deze uitwijding moeten wij naar ons overzicht van den strijd door de Iqbal tegen de lrsjad gevoerd terugkeeren. Terwijl No. 44. in een ironisch artikel aan de lrsjad dank betuigt, omdat het optreden dezer vereeniging de Iqbal in het leven houdt en de andere partij tot inspanning prikkelt, concludeert No. 49 nog eens uitdrukkelijk, dat de oorsprong van den strijd te zoeken is in de leer van SoêrkaiT, waardoor men ten slotte van de orthodoxe rechtscholen gaat verschillen. In No. 51 wordt er daarentegen op gewezen, dat de strijd is ontstaan sinds het oprichten van vereenigingen en scholen. Dat navolgen van de Europeesche beschaving nu moet voor uitgang heeten! Laat men liever tot de studie van de Qoer'an terugkeeren. Ook in No. 54 uit iemand de meening, dat al die scholen toch feitelijk niet veel nut hebben, weshalve in 111 No. 16 A B. den raad geeft de Arabische scholen maar op te heffen en aan de Nederlandsche Regeering te verzoeken Hollandsch-Arabische scholen te stichten. No. 52 schrijft een in Cheribon ontstane twist onder de Arabieren aan de intriges van Soêrkatï toe. Dit geeft de redactie aanleiding om aan te dringen op het tot stand brengen van een orga nisatie onder de Sajjids te bestrijding van Soêrkatï, die voor den rechter moet worden getrokken. In No 13 wenscht iemand een dergelijke algemeene //adramitische organisatie om de lrsjad te bestrijden en de scholen hier en in /yadramöt onder een superieure leiding te brengen en te Bijlage Vl]. 222 unificeeren. In No. 2 van den 3den Jaargang wordt daarna op den strijd te Cheribon teruggekomen Volgens dit bericht hebben de hoofden van de Irsjadafdeeling aldaar toenadering gezocht tot de andere partij. De vrede stuitte evenwel af op den eisch van de IrsjaJ, dat men de verplichting van den handkus zoude laten vervallen. Te Djombang (No 2) zouden „vele domme lieden, die niet weten wat broederschap is", tot het boycotten van de Sajjids willen overgaan. Elders verzuimt men echter niet melding te maken van de oprichting van scholen en het beoefenen der wetenschappen in Wad ramöt om te doen uitkomen, dat de Sajjids aldaar niet die dompers zijn, waarvoor de Irsjad hen aanwijst (2e jg Nos. 29. '), 34, 35, 44; 3e jg. Nos. 11, 21, 29. 47; o. a. vindt men melding gemaakt van de oprichting van scholen te Terim, Sêwoên, Do'an, èl-Sji/zr en èl-Mekèlla Voor de laatste zou o. m Sajjid Moehammad b. Z/asjiM (te Pekalongan) uitgenoo digd zijn om als onderwijzer op te treden Aan deze „hoogeschool" zou o. m. ook onderricht in het Engelsch Worden beoogd te geven. In een fatwa (111 No. 19) wordt de echtheid van de afstamming der Sajjids uiteengezet. Middelerwijl (3e jaargang) houden de triomphantelijke berichten over lieden, die uit de Irsjad treden (No. 1, 16, 50 enz.) en die wegens hun Irsjad-lidmaatschap in èl-Me kèlla en elders in Z/at.lramót worden gevangen gezet (No. 2, 33, 36 enz.) steeds aan. Ook herinnert men er aan, dat de Engelsche Regeering de Irsjad als een politiek-gevaar lijke vereeniging beschouwt (No. 4). De Britten worden trouwens (Iqb. 111 No. 4) "onze'' Regeering genoemd en wegens hun liefde voor Arabië en den Islam geprezen 1) In dit No. wordt ook melding gemaakt van allerlei thans in Hadramói verschijnende couranten: al-Ahkaf, al-Moentazah, (Terim), al-Sail en Kahlan. Later vindt men nog gewaagd van een courant tfatframót te Terim (Iqb. lil No. 59) (Bijlage VI. 223 .(No. 9) waarvan zij door het namen van 50 abonnementen op de Iqbal blijk hebben gegeven. No. 5 bericht over de komst van Sajjid Moehammad b. Ahmad AL-JVWziJaR (Bondowoso) te Soerabaja, welke bijzonder geziene en geachte persoonlijkheid op anderer instigatie een vereeniging voor de Sajjids stichtte, hoewel hij, naar hij zeide, tot dusverre van alle vereenigingen afkeerig was geweest (vgl. al-lrsjad No. 15). Later faalde een poging van Irsjadzijde om door zijne bemiddeling tot een oplossing vau den strijd te gerakan (allrsjad No sen 7), hetwelk zich in een polemiek over zijn persoon in de pers reflecteerde (P. S. 1920 No. 21, 25; S. P. 1920 No. 97, 105, 111). Uit de Pern. 1920 No. 17 zoude men afleiden, dat in de boezem van de vereeniging ook niet volkomen eenstem migheid heerschte. In die dagen maakte n.l. Samvv bin Dja'far b. 7aLiß (uit Soerabaja) die zulk een belangrijk aandeel in het tot stand komen van het compromis der //adramitische hoofden had gehad—hij had op verzoek der Engelsche Regeering zich daarmede belast—, een rondreis over Java om de menschen te wijzen op het gevaar aan het lid maatschap van de Irsjad verbonden—onmogelijkheid om een pas naar //ai.lramöt te krijgen enz. — en ze tot ontbinding van deze vereeniging op te wekken. De president van de Irsjad te Batavia (SaLiM B. 'AwAd Ba'LWi'L), die door vele leden verdacht werd zich door zijn clangenoot te hebben laten bepraten, schreef voor 15 Februari 1920 een algemeene verga dering uit. Toen van alle kanten de leden zich naar Batavia hadden gespoed (Pern. No. 37) om hun stem te kunnen uitbren gen, lastte de president op het allerlaatste bij advertentie in de Sin Po (No. 113) en de Pern. (No. 37) de vergadering af. De anderen namen daarmede geen genoegen, lieten de verga dering doorgaan, zetten SaLiM b. 'AwAd Ba 'IWi'l als presi dent af en eischten overgave van kas en boeken (Pern. No. 38). Toen Sjech SaLiM, die dit ontslag niet erkende, later op eigen houtje in het schoolgebouw van de vereeniging BIJLAÜE Vl]. 224 met zijn menschen een vergadering wilde houden, werd hij daarin verhinderd (Pern. No. 69). Men is nu aan het proce deeren! De Iqb. No. 23 beschuldigt echter de Irsjad, dat zij de Maleisch-Chineesche Sin Po en Perniagaan gebruiken om hunne ideeën te spuien en de eer der Sajjids en der //adramieten te bezoedelen. In de Perniagaan van 9 Februari 1920 No. 33 vindt men inderdaad in vertaling een zeer uitvoerig artikel ontleend aan de te Alexandrië verschijnende Ahaly van 27 November 1919, waarin een scherpe critiek wordt geleverd op de Sajjids, die van ouds bijgeloof in de hand zouden hebben gewerkt en de menschen dom zouden willen houden, ten einde beter den baas te kunnen spelen. Toen dan ook de Irsjad werd opgericht, waren ze boos, omdat ze zoo de leiding uit handen verloren. Daarom scholden zij op den „vreemden Indringer", bij wien men onderwijs ging nemen. Neen, zegt de Iqb. No. 23, met hun gesmaal denken zij de familie van den profeet te treffen, maar het daalt als een vloek op hun eigen hoofd neder! No. 24 betreurt nogmaals de verdeeldheid en rakelt het oude plan van een jury ter beslechting van de geschillen nog eens op. Iqb. No. 16 verheugt zich over de ontwakende vaderlandsliefde, bepleit de eenheid om pal te staan tot handhaving van de onafhankelijkheid van het vaderland tegenover rijken, die hun gebied willen vergrooten onder voorwendsel welvaart te willen brengen en de beschaving te willen bevorderen. Ook No. 30 dringt er op aan het partij-fanatisme en de hartstochten buiten de Iqb. te houden. In No. 33 (8 Mei 1920) wordt weer het bericht aange troffen, dat het Britsche Gouvernement bevel heeft gegeven om alle zendingen van geld en anderzins door lrsjadleden naar //ai.lramöt te verbieden en alle betrekkingen af te breken. De Iqb. teekent hierbij aan, dat met het oog op de familie dezer lrsjadleden gehoopt wordt, dat deze laatsten hun onvoegzaam optreden zullen staken. Volgens een bericht uit Aden in No. 39 zoude het Britsche Bestuur aldaar behalve [Bijlage VI. 225 een uitvoerverbod op rijst — hetwelk met het oog op de duurte en de voedselschaarschte No. 39, 36, 47, 49) in //adtamöt wordt betreurd ') — ook een verbod op den invoer van //ai.lramitische realen in //adramöt hebben gelegd, opdat die geldsoort zoude verdwijnen en door Indische rupees zoude worden vervangen. No. 38 meldt, dat verschillende leden van het geslacht 'Amoêdi idat vroeger voor de ver overing door al-Qa'aitï in Do'an de leiding had) als verdacht van Irsjadlid te zijn te Aden zijn gevangen genomen. Evenzoo werd o. a. (No. 46) Sjech 'üemar Masj'abï uit Bandjarmasin bij aankomst te Singapore niet toegelaten (No. 33), omdat hij een broer was van den toenmaligen wd. president van de Irsjad Sa'ld Masj'abï. — Inmiddels (No. 44) heeft het Gouvernement van èl-Ge'ètï ook bepaald, dat ieder die uit //adrainöt wil vertrekken een pas moet hebben van zijn plaats van afkomst. Het Soeltanaat van het huis van 'Abd AllSh al-KathJrï heeft het nemen van een pas te Sêwoên of te Terïm verplichtend gesteld voor de bovenlanden. In No. 36, 39, 47, 49 vindt men allerlei berichten over de wederoplaaiende eeuwige guerilla in Ze betreffen met name den strijd tusschen de genealogische eenheden B. SjAMLaN (te Soewêrt/, Ba 'lQaqïr en b. Silmah 2 ). Ook zijn er oneenigheden tusschen de qabïlah b. Dja'far b. 7auß en die van B. alMar'ï 3 ) gerezen. Evenzoo staat het huis van 'Abd AllSh alKathïrï tegenover de qabilah B. Silmah, al doet men van Sajjidszijde pogingen tot bemiddeling (No. 49.) De b. Silmah zoude n. 1. trachten alle tot de genealogische eenheid Tamïm behoorende gabS'il alsmede de Manahil bedoewienen tot den strijd tegen het genoemde sultanaat te bewegen. Alle veibinding tusschen de b. Silmah en het Sultanaat was al verbroken en het plaatsje Dëmoên werd 1) Met dankbaarheid wordt gewag' gemaakt van den regenval (Tertm, No. 39, 49». 2) Vgl. van den Berg p. 54, 60. 2) Vgi van den Berg p. 68. Bijlage Vl]. 226 door niemand uit vrees betreden. Wegens de vijandelijkheden verlieten vele leerlingen de aldaar gevestigde school van de onderwijsvereeniging al-//aqq, die te Terim haar zetel heeft ') (vgl. No. 11 waarin de stichting van de school te Dëmoên aan het Sajjidsgeslacht b. SjahSb wordt toegeschreven). Voorts vindt men nog melding gemaakt van den strijd der B. Silmah en de Qiac,ïrieten over het centrum van deze laatsten al-Djoehail, dat door verraad in handen der B. Silmah was gekomen. De strijd werd door de Tamimieten beslecht en de B. Silmah moesten voor de Qoesairieten wijken. In Nos. 34 en 38 brengen weder eenige JSfi'ieten (de clan, waartoe het huis van èl-Ge'ètï behoort) ter kennis van het publiek, dat zij en hunne clangenooten telkens brieven vol dreigementen ontvangen van wege het sultanaat van èl-Ge'ètï, dreigementen, die gericht zijn tegen degenen, die zich met de vereeniging allrsjad afgeven. De brief van den Sultan, waaivan No. 34 gewaagt, was voor publicatie in de Iqbal bestemd. Zij, die niet naar deze waarsch wir.g luisteren, worden met zware straffen bedreigd. Men begrijpt niet, dat het Hollandsche Gouvernement ook niet tegen de Irsjad ingrijpt. (No. 38). Volgens het Soera bajaasch Handelsblad heeft het ter behartiging der Inlandsche én Arabische Zaken een adviseur en twee adjunct-adviseurs ingesteld, een van welke beide laatsten in Soerabaja ter observatie van den strijd onder de Arabieren zoude worden geplaatst. Men vindt dit niet noodig, want.de oorsprong van het kwaad zit niet in Soerabaja, maar in Batavia. Wellicht hebben de lrsjadmenschen daarom gevraagd den 1) Volgens No 47. zoude deze vereeniging er in geslaagd zijn aldaar leerplicht te doen invoeren. Ook in vroegere Nos. komen nog al eens mededeelingen over de paedagogische werkzaamheden dezer vereeniging voor. Eveneens wordt melding gemaakt van een in Terim afgekondigde plantplicht, waardoor men de duurte en voedselschaarschte hoopt te bedwingen. Al/Zaqq schijnt een creatie te zijn van de alKaff's, die thans ook in Terim (dat ommuurd is) de lakens uitdeelen en in alSjihr de „boom" gepacht hebben. [Bijlage VI. 227 onderzoeker naar Soerabaja te zenden. Toch blijkt er uit, dat de Nederlandsche Regeering wakker begint te worden en evenals de Engeische en de Japansche het bolsjewistische ') gevaar wil tegengaan. De Nederlandsche Regeering komt er wel wat laat mee, maar dat is niet aan luiheid van haar ambtenaren te wijten, want zelfs de kleinste zaken ontgaan aan deze niet. Denk maar eens hoe de Regeering het oog liet houden op de Chineesche boycott van Japansche waren, toen de Heer Mouw, adviseur voor Chineesche zaken, aantoonde, dat de Chineesche vereenigingen onder bol sjewistischen invloed kwamen. Zoo weten zij ongetwijfeld de juiste bedoelingen van de Irsjad, al geeft deze voor den godsdienst te verspreiden. Die politieke bedoelingen worden bij scherp onderzoek duidelijk, als men bedenkt, dat de vereeniging sinds het begin van den oorlog in leden is toegenomen, vooral na den opstand van den Sjerief van Mekka en nadat de sajjids de zijde kozen van den Sjerief en de zijnen en den //a -dramieten verboden zich in de politiek te mengen. Doch waarom treedt het Nederlandsche Gouvernement niet op? Veronderstelt nu b. v. eens, dat sommige zijner ambtenaren niet goed zijn. Want het Gouvernement kan optreden als de andere Regeeringen, die het verspreiden van deze ziekte tegengaan, en het kan de Arabische Regeeringen (alsmede het met de Arabieren bevriende Engeische Rijk) helpen om den toestand hunner onderdanen op Java te verbeteren Men zegt: de Regeering laat de irsjad begaan, omdat er kapitalisten onder zijn. Maar die zijn er onder de Chineezen ook en toch deed de heer Mouw een onderzoek naar de Chineesche bolsjewiks; zijn dan soms alle kapitalisten vijan- 1) Zooals men ziet duikt hier plotseling het boven reeds besproken en sedert door haar weer prijsgegeven vermoeden van het Soerb. Handelb. op. Deze opmerkingen zouden gericht kunnen zijn tegen de bestrijding van het voormalige standpunt van het S. H. door de Pewarta Soerabaja 1919 No. 279.— Bijlage Vl]. 228 den van de bolsjewiks en alle armen hunne vrienden ? 1 ). In No. 43 komt men in een artikel over het Hollandsche Gouvernement en de tweespalt op Java op dit thema terug. Eerst wordt gesproken van den „vreemdeling", die de domme #adramieten, welke hier op Java niets liever dan rust en orde zochten, vijandschap tegen de familie van den Profeet inprentte. Is dat de dank tegenover den Profeet ? Vergeldt ge zoo de weldaden van zijn familie, die U zonder ophouden de wetenschap bracht? Gerust stelt zij (de familie van den Profeet) haar lot in handen van Allah om over haar en U te richten! Reeds in No. 37 heeft de lqb. ambtenaren van het Nederlandsche gouvernement aansprakelijk gesteld voor deze tweedracht. Die aanklacht wordt nu herhaald. Die ambtenaren hebben het vuur van de tweedracht aangeblazen. Wij weten zeker, dat deze tweedracht, die tegen edele lieden gericht is, stellig op het hoofd van Holland zelf zal neder komen, want de geschiedenis leert, dat godsdienststrijd met bloed vergieten gepaard gaat. Wij weten niet wat Holland met die hulp beoogt en welke ziekte de oogen van zijn politici bij het onderzoek verblindt. Wat te denken van brandweerlieden, die bij een brand olie in de vlammen storten ? De Regeering kan doen wat ze wil, maar laat ze niet ter wille van de politiek van sommigen zichzelf en haar onderdanen in het verderf storten. Haar thans te loven (zooals de Irsjad doet) zou zijn Haar te bedriegen. Ook in No. 37 verdiept men zich in de quaestie, waarom de Nederlandsche Regeering niet ingrijpt. De schrijver van het daarin voorkomend artikel getiteld : „de Nederlandsche Regeering en de tweespalt op Java", acht thans den tijd gekomen om „de geheimen" te openbaren Die geheimen worden veroorzaakt door verachtelijke neigingen, voortgespro ten uit verre van eervolle en beschaafde hebzucht. Wie voor 1) De lqb. plaatst dit artikel (No. 88) — zoo heet het t. a. p.— al weet ieder wel wat er in staat. Het is evenwel ter beleering van de onder zoekers en van de Arabische en andere Regeeringen. [Bijlage VI. 229 de tweespalt aansprakelijk moeten worden gesteld, zijn nie mand anders dan sommige ambtenaren van het Gouvernement zelf. Doch de tweespalt zal de inlanders aansteken en deze zullen zich tegen de Europeanen richten en dan zal het tot bloedvergieten komen. Dan zal Holland eerst het plichts verzuim van zijn ambtenaren leeren inzien, die in den strijd der Arabieren geen kwaad zagen en er veeleer verster king van het prestige van Holland van verwachtten. Wij gelooven niet, dat Holland zoo dom is, dat het niet kan zien wat Engeland en Frankrijk wel zien, die zich haasten dit kwaad te weren. Ook gelooven wij niet, dat zijn ambtenaren hun plicht verzuimen ter wille van de bate, die zij van de hoofden van de lrsjad ontvangen! Nog moeilijker is het te begrijpen hoe Holland er toe komt de hoofden van de twee dracht te ontzien in tegenstelling met andere mogendheden. Holland zal eens ontwaken. In Djogjakarta heeft de bacil al eieren gelegd: Verspreidt Fachroeddin daar niet het zaad van de tweedracht in zijn krant. De laatste uitlating doelt op een artikel in de Islam Bergerak, die onder redactie van Fachroeddin staat, waarin over de bewegingen onder de Arabieren wordt gesproken. Men vindt het overgenomen in de Neratja van 20 April 1920 No. 75. Op den eigenlijken strijd onder de hier woon achtige //adramieten (gelijkheidsbeweging) gaat de schrijver niet in. ') Die quaestie behoort niet tot het terrein van Inland sche bemoeienis evenmin als de weigering van passen aan lrsjadleden, volgens hem, maar wel spreekt hij van het aandeel der Sajjids in de zg. Pan-Arabische beweging Voor den grooten oorlog zouden de groote mogendheden met talrijke moslimsche onderdanen (Engeland, Frankrijk en Rusland) er reeds op uit zijn geweest om de eenheid der moslims te verbreken Dit trachtten zij te bereiken door het vraagstuk van het Chalifaat op te werpen. Geleidelijk en ongemerkt begonnen zij verschillende Arabische hoofden 1) Vgl. ook Oet. Hind. 1920 No. 127. [12 Jan. '20 XI. 23 Niets meer aan de orde zijnde, sluit de wd. Voorzitter de vergadering. Aldus goedgekeurd en gearresteerd in de directie-verga dering van 19 Februari 1920. (w. g.) P. de Roo de la Faille, wd. Voorzitter. ~ J. Th. Moll, Secretaris. Bijlage Vl]. 230 (vooral Sajjids) te bewerken en wezen er op, dat het niet passend was, dat het Chalifaat in anderer dan Sajjids handen was. Vooral Sajjid Moehammad b. 'Aqïl (Singapore) en Sjech 'AwAd Sa'êdSn (Singapore) zijn in deze gewesten vooral de apostelen van deze leer geweest. Beiden ondervinden thans eerbewijzen en mildheid van wege het Britsche Gouverne ment voor hunne bemoeienissen om de eenheid van den Islam te verbreken, zegt de schrijver in de 1. B. Het schijnt niet ongepast in dit verband in herinnering te brengen dat reeds in de Pern. van 14Aug. 1916N0 185 de opstand in den Hidjaz met de pan-Arabische beweging (sedert 1912) in verband werd gebracht. Dit zelfde was betoogd in de Pertimbangan ') van 3 Aug. 1916 No. 13 (overgenomen in de Pantjaran Warta van 9 Aug. No. 177), waarin Engeland als de eigenlijke vijand van Turkye wordt geteekend (Egypte enz.). Zoo zijn, volgens schrijver.de oorlog tusschen Italië en Turkyë en de eerste Balkan-oorlog het gevolg geweest van de stokerijen van Engeland en werd ook de pan-Arabische beweging, die 4 of 5 jaren geleden in Siam ontstond, doch zich uitbreidde naar Hindoestan, //adramöt Zanzibar, de gefedereerde Maleische staten op het schiereiland van Malaka, de Straits Settlements en Nederlandsch-Indië met het doel om het Chalifaat weer in Arabië gevestigd te krijgen, door England begunstigd. De beweging vond mede aanhangers onder de rijke Ara bieren in de Straits en op Java en de propagandist voor deze streken was Sajjid Moehammad b. 'Aqïl, 2 ) thans (1916) 1) De destijds pro-Turkschc (zie b.v. Pert. 1916 Nos. 37, 68 v.v. en alßasjir) Arabische redacteur hiervan was de reeds eenige malen genoemde Sajjid Moehammad b. HasjiM. 2) Deze is o. m de schrijver van een werk, waarin hij bepleit de Omajjaden (MoeMwijah) wegens hunne handelwijze jegens de familie van den Profeet te vervloeken. Wellicht zal ik gelegenheid vinden hierover binnenkort eene mede deeling te doen alsmede over de liteiatuur, waartoe dit boek aanleiding gegeven heeft. [Bijlage VI. 231 president van de Mohammedan Endowment Board en de vertrouwde adviseur van het Straits Gouvernement te Singa pore, zonder wiens voorkennis geen passen aan Arabieren voor reizen naar Arabië worden afgegeven. (Over de pan-Arabische beweging — mede ten gunste van een Arabisch Chalifaat, zie Macdonald, Mosl World 1917, p.357; R.M.M. 18 (1912) p. 221 v.; 25 (1913) p. 275; Welt des lslams 1 p. 216 v. v.; ibid II (M. Hartmann) p. 24 v. v., 297 v. v. ; 111 p. 38 v. v.; vgl. ook Musil, Oesterr. Monatschr. 43 p. 130 en 304, 301 v.; R. Hartmann Peterm. Mitt. 63 (1917) p. 85. De voorstelling in de Inlandsche bladen verschilt in zooverre van die in de aange haalde literatuur, dat men hier als zeker meent te mogen aan nemen, dat de beweging door Engeland werd gesteund en dat het doel er van was Arabië onder de leiding der familie van den Profeet te brengen. Zeker is wel, dat bv. de vorst van Nadjd (b. Sa'oêd) alleen van een Arabische eenheid onder zijn hegemonie wilde weten en zich van de pogingen van Sajjid TaLiß uit Basrah en den Sjerief van Mekka afzijdig hield). Volgens den schrijver in de I. B. dan is genoemde Sajjid Moehammad B. 'Aqïl een groot voorstander van een Arabisch Chalifaat en zoude hij allerlei overleveringen van den Profeet verzameld hebben om aan te toonen, dat de Chalief van de familie van den Profeet moest zijn. Zijn rondreis over Java (in de laatste helft van zoude dan ook ten doel hebben gehad voor dit plan aanhangers te werven. Ze on dervonden daarbij steun van vele Sajjids, waaronder Moham mad B. 'Abd alßahmSn b. SjahSb en 'Alï b. Ahmad b. Sjah Sb. Voor dit plan wordt echter, zegt de schrijver, Gode zij dank! door de inlanders niets gevoeld. Jammer alleen dat Tjokroaminoto onder den invloed van de Sajjids is ')• Ook elders (Egypte, Hindoestan enz.) komen de moslims tegen het idee in verzet, dat het Chalifaat onder 1) Sedert hebben echter Tjokroaminoto, H. A. Salim en Fach roeddin eene beweging tegen het vredesverdrag van Turkije geleid. (Medio 1920). Bijlage Vl]. 232 het protectoraat van de ongeloovigen zoude geraken. Deze Sajjids stellen hun vertrouwen op Sjerief //oesain en zijn zoons, die het heilige land aan de ongeloovigen hebben verkocht (vgl. I. B. 111 No. 16 enz.). In Batavia hebben ze den naam van den Sjerief al in het gebed bij den Vrijdags dienst trachten in te voeren!.. Toen de lqb. ook Hadji Fachroeddin en de 1. B. in de campagne tegen de lrsjad had betrokken (boven p. 228 v.), heeft genoemde redacteur der I. B. niet nagelaten het betrekkelijke artikel uit de lqb. in zijn krant (vgl. ook de Oet. Hind. van 8 Juli 1920 No. 127) in vertaling op te nemen en de aandacht der Justitie op dit voor het Nederlandsche gezag beleedigend geschrijf te vestigen. Totdusvere hadden de Inlandsche bladen zich in het algemeen weinig aan den strijd onder de Arabieren gelegen laten liggen. Men vond, dat dit een interne aange legenheid was, die de beide partijen zelf moesten uitmaken Sinds dien echter voert de I. B een geregelde polemiek tegen de lqb. en de Sajjidspartij, die het bijgeloof in de hand zouden werken om de Inlanders dom te houden (vgl. I. B. IV Nos. 18 v.v.). Op 1 April 1920 verscheen AL-SALaM, het blad uitgegeven door de drukkerij, ') die voor een groot deel met het kapitaal van verschillende Irsjad-menschen was opgericht (vgl. boven p. 205). Redacteur was M. AL-HasjiMi, een Tunesiër, die evenals Sajjid Moehammad b. HasjiM vroeger aan een der door Sajjid 'Abd AllSh al-'Atlas gestichte scholen als onderwijzer verbonden was 2 ). Hoewel men hem door een notarieele acte aan een bepaalde instructie gebonden had en een commissie ter controle boven hem gesteld had, kwam het eerste het beste nummer van al-SalSm uit met eenige artikelen, die reeds waren afgekeurd en een zoo groote ontevredenheid verwekten, dat al-HSsjimï, die door sommigen 1) Volgens de lqb. No. 40 en 42 heeft men moeite gedaan om de zetters van de lqb. te onderhuren. 2) Vgl. Sin Po 18 Dec. 1918 No. 66. |Bijlage VI. 233 verdacht werd op aanstoken der Sajjidspartij de Irsjad expresselijk in het verderf te hebben willen storten, op staanden voet ontslagen werd en al-Salam voor goed werd opgeheven. In al-SalSm waren n.l. eenige voornamelijk uit gecensureerde Egyptische bladen gecompileerde artikelen van politieke strekking verschenen, in een waarvan de Sjerief van Mekka gecritiseerd werd, terwijl in het andere Engeland als auctor intellectualis van de Vredesverdragen van Versailles en Sèvres voor de onrust over de geheele wereld verantwoordelijk werd gesteld. Hiermede werd aan de Sajjidspartij, die gaarne met haar vriendschap jegens Engeland coquetteerde (Iqb. 111 No. 40), een troef in handen gegeven, die zij ter demonstratie van de vermeende anti-Engelsche gezindheid van de Irsjad zoude kunnen uit spelen (b. v. No 42). Overigens wekte al-SALÉiM nog al ont stemming door de onkiesche wijze, waarop daarin de quaestie van het huwelijk eener Sjartfah met een niet-Sajjid was besproken. In dezen tijd, nu de Britten versterkingen aan de kust van //adramot aan wilden brengen en de vliegtuigen van èlMekèlla naar Terïm vlogen, kon men wel wat beters doen, vond de schrijver, dan elkaar over de handkus en derg. in de haren vliegen. Toen men ALSalam had laten schieten, verscheen allrsjad 11 ]uni 1920, die van die stonde aan het standpunt van de gelijknamige vereeniging naar voren bracht. No. 2 resu meert de verschillende aanklachten, tegen de Irsjad inge bracht : Ie men heeft haar beschuldigd bolsjewisme te verspreiden; 2e den //adramitischen vorsten heeft men verteld, dat de Irsjad-lieden afvallig waren geworden van den Islam en een anderen godsdienst hadden omhelsd; 3e de Sjerief van Mekka zoude gezegd hebben, dat de IrsjSd menschen niets van de Arabische beweging wilden weten. Gaarne is men bereid zich aan een onderzoek te onder werpen, opdat de onjuistheid dezer aanklachten zal blijken. 1) Vgl. over AL-SALaM nog Pern. 1020 No 08. Bijlage VIJ. 234 Voorts verzocht men met name aan te wijzen de personen, die holsjewist zouden zijn, omdat de beschuldiging van bolsjewisme in de oogen van de Irsjad gelijk staat met ongeloof. Hoewel de Irsjad begrijpen kan (No 1), dat Enge land op zijn hoede was, toen het vernam, dat de Irsjad leden bolsjewisten waren, betreurt zij het toch, dat er geen onderzoek is ingesteld. Waarom heeft de Britsche Regeering, die wegens haar vooruitstrevendheid en vrijheidszin beroemd is, zoo maar geloof geslagen aan leugens en tracht Zij de Irsjad tegen te werken? lets anders ware het, wanneer Zij de bewijzen nopens de schuld van de Irsjadleden en de waarheid van de beweringen der Sajjids in handen zoude hebben. Doch waarom dan niet een officieel besluit gepubli ceerd ? De Iqbal alleen verspreidt berichten nopens beslis singen van het Britsche Gouvernement over Irsjadlieden, gevangennemingen, schorsing van brief- en geldverkeer, beschuldiging van bolsjewisme enz. en hoewel veel van die berichten waarheid blijken te bevatten, treft men ze niet in an dere kranten aan. De Iqbal schijnt het officieel orgaan der Engelsche Regeering te zijn. Dat maakt de Iqbal zoo „brani" tegen de Irsjad, vooral omdat de Britsche Regeering niet schijnt te willen onderzoeken, ofschoon zulks gemakkelijk door Haar vertegenwoordiger op Batavia zoude kunnen geschie den. Maar zelfs op de woorden van Irsjadleden, die dezen de quaestie kwamen uiteenzetten, wordt geen acht geslagen ! In No. 3 is Soêrkatï van oordeel, dat de Britsche Regeering wel gecritiseerd mag worden, indien ze geloof hecht aan tastbare leugens en den menschen van de Irsjad zonder eenig onderzoek moeilijkheden in den weg legt. Vrees voor gevaar legt inderdaad de plicht van een nauw gezet onderzoek op, en straffen zondergrond verwekt vijand schap, zelfs bij een vriend. De menschen van de Irsjad hebben op allerlei wijzen hun zaak naar waarheid trachten uiteen te zetten, maar toch schijnt het Britsche Consulaat daar geen acht op te slaan. Zelf heb ik (Soêrkatï) den Consul oprecht de oorzaak van de tweedracht uitvoerig [Bijlage VI. 235 uiteengezet, maar tegen Sjech B. Sja/?bal heeft deze gezegd, dat mijn verklaring hem bij onderzoek leugenachtig is gebleken, in stede van mij voor te houden wat hij als gelogen beschouwde. De Britsche gestie in zake de Irsjad zal een zwarte bladzijde in de geschiedenis van het Fngel sche Rijk vormen. Waar ik (Soêrkatï) vroeger alleen in de Soedan en Mekka ben geweest, kende ik de Britsche staat kunde alleen door een vriend, die een Engelsche school had bezocht en die mij de vooruitstrevendheid en goedheid van het Britsche bewind loofde. Sinds dien placht ik het Britsche bestuur te prijzen, zoodat destijds verschillende Sajjids en de Turksche Consul mij voor een Engelschen agent uitmaakten. Wij zijn echter van oordeel, dat in deze niet de Britsche Regeering, maar sommige zijner ambtenaren die niet rechtvaardig zijn, blaam treft. Deze zijn dupe geworden van de intriges van een Sajjid Moehammad b. 'Aqïl te Singapore, een Sajjid 'Alï b. Ahmad b. SjahSb in Batavia, een Sajjid Moehammad b. HasjiM in Pekalongan enz. (no. 4, 8, 7, 12 enz.). Naast een diepgaand rechtvaardig onderzoek van Britsche zijde, waarop telkens aangedrongen wordt, vraagt men de Hollandsche Regeering ook zich in de zaak te mengen en als scheidsrechter in het geschil op te treden (no. 1). Dit laatste is door sommigen afgekeurd, die ongeloovigen ter zake niet bevoegd achtten. Men verdedigt zijn voorstel evenwel door te zeggen, dat de Regeering niet zelf zal beslissen, maar de beslechting van het geschil aan des kundigen zal opdragen (No. 2). Het spreekt van zelf, dat de geschilpunten met de Sajjids partij (afkeuren van de vereering van de Sajjids, handkus, huwelijk van sjarïfah met niet-Sajjid enz.) ook in de Irsjad bespreking vinden, waar de beide standpunten tegenover elkaar gesteld worden (No. 5, 15 enz.). Overigens wordt er door een Sajjid op gewezen, dat het een beleediging voor het eergevoel van de Sajjids moet zijn, zoo zij er e.v. in mochten slagen de andere partij met Engelsche hulp Bijlage Vl]. 236 weer tot de handkus te dwingen (no 6). Tegenover het smalen op Soêrkatï door de lqb. zingt de Irsjad zijn lof (no. 7, 12, 17). In hetzelfde No. wordt de verwijdering tusschen de Irsjad en Sajjid al-Ma/zilSr (Bondowoso) betreurd, dien men door intriganten bedrogen acht (No. 5 8, 12, i 5). Aan de persarbeid in de Irsjad wordt o. m., deelgenomen door Sajjid 'Abd AllSh b. SaLiM AL-'Attas (No. 8 enz.) zeer tot ongenoegen van de Sajjidspartij, die hem onder veel smaadredenen van niets anders weet te beschuldigen dan gemis aan solidariteitsgevoel (lqb. 43), wat weer tot pole miek aanleiding geeft (Irsjad No. 10, 11, 14enz.; lqb. 45, 46). In No. 40 wist de lqb. al mede te deelen (medio Juni 1920), dat de Irsjad in het begin van dit jaar een request naar den kustvorst van //adramöt had gezonden, waarin deze vereeniging haar standpunt uiteenzette en dat de lqb. het bij gelegenheid wel eens zou publiceeren. Aan deze belofte heeft de lqb. in No. 41 voldaan en noemt het verzoekschrift een ongepast ultimatum. Ook hierin wordt aangedrongen op een onpartijdig onderzoek. Onder aanroeping van Allah verzekert het request, dat de vereeniging al-Irsjad het goede beoogt, ten bewijze waarvan men de erkening van deze corporatie als rechtspersoon door de Nederlandsche. Regeering aanhaalt. Voorts wordt gewezen op het dreigement van's vorsten Stedehouder te Do'an ('Oemar b. Ahmad Ba Qoerrah), die de aldaar woonach tige familieleden van Irsjad-leden bevolen heeft deze per brief te gelasten uit de vereeniging te treden vóór Ramadan. Aan deze lastgeving zouden de Irsjad-leden gevolg moeten geven onder overlegging van een door Sajjid Moehammad b- Ahmad ALMA/zdaß gesanctioneerde verklaring, dat zij uit de IrsjSd waren getreden en den Islam weer hadden omhelsd. Zoo zij daaraan niet voldeden, dan zouden hun familieleden in //adramöt worden getroffen, wier goederen zouden worden 1) Vgl. voor dit request verder de eerste pagina van dit opstel. [Bijlage VI. 237 geroofd en wier huizen zouden worden neergehaald en wier kinderen zouden worden gedood. Het is niet te verwonderen dat de brieven dezer familieleden vol zijn van smeking en geween. Men verbaast zich er over, dat een dergelijke last is gegeven zonder onderzoek en zonder den beschuldigde te hooren. Wat hebben wij misdaan en wat hebben onze familieleden misdaan ? Voorts verdedigt men zich tegen de aanklacht van Turksch gezindheid en van haat jegens de familie van den Profeet en ongeloof, en beroept zich nogmaals op de Nederlandsche Regeering, die der vereeniging rechtspersoonlijkheid ver leende. Tevens zet men de oorzaken van den strijd uiteen. Met de publicatie van het antwoord op dit request behoefde Iqbal niet lang te wachten. In No. 43 werd het aangekondigd en in No. 45 gepubliceerd. Tegelijk werd het als een rood strooibiljet verspreid (Augustus 1920) ') In deze officieele proclamatie verklaren de Sultans alKathirï en alQa'aiti. dat zij het definitief besluit hebben genomen over allen, die tot de vereeniging allrsjad behooren, die hun krachtens onderdaanschap gehoorzaamheid zijn verschul digd, n. I. dat zij deze vereeniging moeten ontbinden met al hare vertakkingen en dat zij moeten terugkeeren tot het navolgen van het vrome voorgeslacht in hunne woorden en daden. De weg van het vrome voorgeslacht is identiek met dien der Sajjids. Gehoorzamende aan Allah's woord : „Volgt Allah, Zijnen Gezant en uwe autoriteiten" heeft men aan deze proclamatie gevolg te geven. Zoo iemand terugkomt van zijne dwaling en berouw heeft en afgeworpen heeft zijne tegenwoordige afwijking, gedrag, 1) Over dit strooibiljet vgl. verder Iqbal Nos. 46, 48, 49;Pewarta Soerabaja Nos. 184, 187; lrsjad No. 9 en 11. Door sommigen werd aan de authenticiteit getwijfeld. Bijlage Vl|. 238 twist en afscheiding en de kenteekenen van (echt) berouw zich bij hem voordoen t. w. dat hij weder in overtuiging en werken de practijk van het vrome voorgeslacht toont na te volgen en zich losmaakt van alle vertakking dezer ver eeniging, die deze tweespalt heeft bewerkt — en onze „gelief den'' (de Sajjids) bevestigen, dat hij inderdaad van zijn dwaling is teruggekomen en berouw heeft getoond, dan wordt hij weder in genade aangenomen. Doch zoo iemand volhardt in zijne dwaling of bij de vereeniging blijft, dan valt het ongeluk op hem en treft hem, hem zelf en zijn familie en zijn goed en zijne kinderen, waar (ter wereld) dan ook! Ons is niet ver borgen, dat deze zonde, ramp en scheuring voortkomen uit de vereeniging al-lrsjad, bron van opstandigheid en boosheid. Neen, maar het zijn tuchtelooze bolsjewieken! Dat staat vast en is aan ieder bekend. Zonder twijfel is deze vereeniging en hare afdeelingen in strijd met den rechten weg van het vrome voorgeslacht. De decisie van onzen vertegenwoordiger te Do'an is nog maar een voorspel. Nog meer is op handen. Wij zullen n. 1. alles met wortel en tak uitroeien, wanneer een hunner bij zijne opstandigheid blijft. Want degene, die deze officieele kennisgeving heeft vernomen en zich verhardt, zal daar zeker berouw van krijgen, maar dan is het te laat. Dan baat geen voorspraak meer en wordt geen verontschuldi ging meer van hem aangehoord. Er is slechts waarheid of dwaling (tertium non datur!) Bij Allah is de rechte leiding. Deze proclamatie werd vlak voor de gewone jaarvergade ring (29 Augustus 1920) van de lrsjad verspreid. Daar werd er op geantwoord met een verklaring, waarin men zich nogmaals tegen de verschillende aantijgingen verweerde en die ten overvloede in verschillende bladen werd opgenomen. Het Arabische origineel vindt men in de lrsjad No. 13 ')■ 1) In no. 11, 12 en 13 gat men ook weer eens een uiteenzetting omtrent het wezen en de beteekenis van de lrsjad. [Bijlage VI. 239 Tegenover de valsche aantijgingen van hen, die slechts hun eigen belang zoeken, wordt staande gehouden, dat de lrsjad slechts scholen wil oprichten, dat het bestuur alleen de geldmiddelen beheert, dat de vereeniging in geen enkel opzicht eenige Regeering bestrijdt of helpt en met geen andere vereeniging in of buiten Nederlandsen lndië in rela tie staat. Ten overvloede verklaart men nog het niet eens te zijn met de richting van de voormalige al-SalSm en wat daarin vermeld stond (p. 232 v.v.). Wij meenen hier gevoegelijk ons overzicht te kunnen afbreken: voorzetting zoude slechts in herhaling doen ver vallen. Vermelding verdient alleen nog de oprichting van het blad , Borobudur" door AL-HasjiMï (p. 232) met Egyptisch kapitaal. Dit blad wil naar de eerste nummeis te oordeelen, althans voorshands zich in den strijd niet partij stellen, al blijft critiek niet achterwege. Voorts neemt de lrsjad (No 22) uit de Ahaly van Alexandrië (1338 No 2842) het door Sajjid Moehammad B. 'Aqïl (Singapore) aan de Britsche Regeering uitgebrachte advies over de politieke situatie van //adramöt over en levert critiek op het tendencieuse karakter ervan. Trouwens is volgens het zelfde blad de strijd feitelijk het gevolg van opstokerij der kleine Sajjids — zoo genoemd in tegenstelling met de aanzienlijke families als al 'Aidaroes, al 'Attas, B. Sjaich Aboê Bakr, een tak van de familie al-/7absjï die door het sultanaat van Terïm en Sêwoên wordt geprotegeerd — dewelke op deze wijze en met behulp van de Fngelsche Regeering invloed hopen te krijgen en heer schappij willen oefenen. Tot deze z.g. kleine Sajjids, die op deze wijze /-/aijramöt onder hun macht zouden willen krijgen, behooren n.l. de B. SjAHaß's en b. 'Aqïl's, die ook in de pan-Arabische beweging op den voorgrond traden (p. 231). M. B. 'Aqïl wordt ook beschuldigd middels de vereeniging aIZ/aqq (p. 226) de traditioneele Z/adramitische veeten weer te hebben doen opleven. Begin December 1920. Bijlage Vl]. 240 Naschrift (eind December). Vermelding verdient thans nog het bericht, dat men erin geslaagd is voorshands de uitgifte van de Iqbal onmogelijk te maken (Soerab Handbl. 9, 13 en 16 December alle 3e 81. O. H. No 243 en 244) en dat de Britsche Consul Generaal aan het Bestuur van de Irsjdd officieel heeft medegedeeld, dat voortaan de Irsjdd-leden zonder bezwaar een pas zullen kunnen krijgen. Het Bestuur van de Irsjad betuigt aan de Nederlandsen-Indische Regeering Haar eerbiedigen dank voor Hare bemiddeling ten deze (Irsjad No, 27; S.H 22 Dec. 1920 3e BI.; O.H. 23 Dec. 1920). B. SCHRIEKE. Bijlage VII *). BABAD TJERBON Kagoengan-dalem Soeltan Kasepoehan ing Tjerbon. Zie Bat. Gen. Hs. No. 77, Coll. C. No. 93 Coll. B. No. 69. Wiwit katja 1 zang I doemoegi katja 68 zang XXXVIII, ing boekoe tiga waoe (A. B. C.) boten wonten kaseboet, déné saladjengipoen sami kéfnawon ngantos doemoegi wekasan. Zang lp. la Dangdang-goela 22 verz. Bismillahirakmannirakim. „ 11 „ 36 Sinom 21 „ Anoeli sigra kapenaak. „ lil „ 56 Kinan/i 30 „ Sigegen kang kadya ikoe. „ IV „ 76 Asmarandana 26 „ Woes dadi djangdji kang pasri. „ V „ 96 Pangkoer 23 „ Sarib Idajat anabda. VI „ 116 Midjil 30 „ Sarib Idajat sabdané riri. „ Vil „ 186 Doerma 27 „ .«dan teka ing sinabeng riwoet prahara. „ Vlll „ 156 Megatroeh 33 „ Woes djinawat astané kang nembé rawoe. B IX „ 176 Dangaang-goela 17 „ Woes tinampi déningpaksi wilis. „ X „ 19a Sinom 20 „ Oeloek salam apamitan. „ XI „ 21a Kinanrï 29 „ Lan adja aemen amoewoes. „ XII „ 28a Asmarandana 26 „ Mala ika said Kamil. , Xlll „ 246 Pangkoer 24 , Sèk Sadik angendika. „ XIV , 266 Midjil 29 „ DatoekSidikangendikaaris. „ XV „ 286 Doerma 26 „ Woedjoedoellah namané sang santri Amar. „ XVI „ 30a Megatroeh 32 „ Toemenggoeng Wila-tikta ingkang sesoenoe. „ XVII , 32a Dangrfang-goela 17 „ Mangka sèk Ben/onglami ning-lami. „ XVIII „ 34a Sinom 20 . Mashoer ikoe Walioellah. „ XIX , 36a Kinan/i 30 , Mangka Woedjoedoellah matoer. „ XX „ 376 Asmarandana 26 „ Mengkana lamining-lami. •) Zie boven, p. 149. 241 Bijlage VII]. 242 Zang XXI p. 396 Pangkoer 23 verz. Radja Keling pan mengkana. , XXII „ 416 Midjil 28 „ Mala masoehoer ika pa wèstri. , XXIII „ 43a Doerma 27 „ Mala ika radja Ngoenka sampoen anggelar. , XXIV „ 446 Megatroeh 33 „ Sigegen ing lampa sa-èstoe loehoeng. „ XXV „ 466 Dangd.-goela 17 „ Ratoe Kaoeng-anten lang koeng saking. , XXVI „ 486 Sinom 20 „ Laminingkangmahoemahan » XXVII „ 506 Kinanri 29 „ Sigegen kang alelakoe „ XXVIII » 52a Asmarandana 27 „ Tjina pepitoe kang balik. „ XXIX „ 54a Pangkoer 23 „ Ki Ngabdoel-kapi kalintang. „ XXX „ 56a Midjil 31 „ Pangéran PandjonanSoeng soeng Djati. , XXXI „ 58a Doerma 27 „ Woes prapta ing weringin pitoe ing kana. , XXXII „ 596 Megatroeh 25 „ Woes katela pamoewoesing kang aneboet. , XXXIU „ 61a Dangd.-goela 7 „ Woesing asita-siti agami. „ XXXIV , 62a Sinom 19 „ Adan sang waii sesanga. . XXXV ~ 636 Kinanri 29 „ Sinoehoen Bonang amoe woes. „ XXXVI „ 656 Asmarandana 24 „ Boerfaling bala loemaris. „ XXXVII „ 67a Pangkoer 23 „ Béda lawan ramanira. , XXXVIII „ 686 Sinom 28 „ Ing Tjerbon kang tjinarita. „ XXXIX „ 71a Oangrf.-goela 18 „ SampoenpraptadatengGoe noeng-djjti. , XL „ 73a Doerma 34 „ Pangéran Koeningan kabja tan akilang A. B. C. Pangéran Koeningan kabja tan ing gilang. „ XLI , 75a Midjil 31 „ Sareng mintoehoe kang ingoedjaring. XLU „ 77a Megatroeh 36 „ Sedeng tiroe-tiniroe déning kang moesoe. „ XLIII „ 79a Pangkoer 26 „ Kotjap pangéran Koeningan. „ XLIV , 81a Sinom 19 „ Wonten gentian winarna. „ XLV „ 826 Kinanti 20 n Kotjap sang adining ajoe. , XLVI „ 84a Doerma 25 „ Kangdjeng Soeltan Demak sareng amiarsa. , XLVII „ 856 Dangd.-goela 22 „ Wonten wali pepindaning goerit. [Bijlage VU. 243 ZangXLVIU p. 88a Megatroeh 14 verz. Desa Pilang angili ing rfoe koeh Agoeng IL „ 886 Asmarand. 24 „ Kotjapa Ganden dipati = A. B. C. Sareng angrangsek kangdjail „ L » 906 Midjil 38 „ Wonten niali kang kotjap ing goerit „ LI „ 926 Poetjoeng 39 „ Dan kasigeg kotjapa tatka lanipoen = A. B. C. Ajoen mali kotjapa tatkala nipoen. „ Lil „ 946 Asmarand. 18 „ Soenan Bonang ngendika ris. „ Llll „ 956 Kinanfi 38 „ Lajoné komboeling banjoe. , LIV „ 976 Sinom 27 „ Kotjapa ing masdjid besar. „ LV . 100 a Pangkoer 34 , Kotjapa gedeng Soesoekan. . LVI „ 1026 Ladrang 18 „ Seaeng panglong ing oetama toet sawidji = A. B. C. Sedeng panglong ing oetami „ LVU . 103 b Doerma 18 . Wonten mali gantian kang pinardika. „ LVIII „ 1046 D.-goe!a 20 » Wonten mali kang kotjap ing goerit. „ LIX , 1066 Megatroeh 36 , Mengkana medal arja dalem toemenggoeng „ LX , 1086 Midjil 32 . Lingsir wengi sang doehoeng aprapti. „ LXI , 1106 Sinom 20 „ Kotjapa Soeltan ing Demak. , LXII , 1126 Asmarand. 30 , Warnanen kang késa kadji „ LXIII , 1146 Kinanri 32 „ Pangéran Tjerbon doek oe moer. „ LXIV „ 116 a Pangkoer 15 „ Pangéran Agoeng anabda. , LXV „ 1176 Kinanrt 20 „ Kangdjeng panembahan Ra toe. „ LXVI „ 1186 Asmarand. 22 _„ Lebé Joesoep loenta gasik. , LX VU „ 120 a Pangkoer 20 n MelarkretantingPakoengdya. , LXVIII , 1216 Midjil 25 , Warnanen ing djenggering Pakoeng-wati. „ LXIX „ 123 a Doerma 26 „ Dan kotjapa kangdjeng Soe nan Kali-djaga A. B. C. Ardjaning Tjerbon ratoe watek olia. „ LXX » 1246 Megatroeh 26 , Milanipoen ka-oeni ingkang sapoengkoer. Bijlage Vil] 244 Zang LXXI p. 126 a Ladrang 33 verz. Boebar pasar pada ngingid maring goea A. B. C. Boebar mas<isaran pada nji ngid maring. . LXXII „ 1276 Poetjoeng 31 „ Wantoe-wantoening gesang koedoe anemoe. , LXXUI , 1296 Dd.-goela 14 „ Wondéning kang rinempag njoeloeri. B LXXIV „ 1306 Sinom 17 „ Panembahan Giri-laja. „ LXXV „ 1326 Kinan/i 23 „ Sigegen Tjerb. karoehoen A.B.C. Ing wektoesemono ikoe. „ LXXVI „ 1336 Asmarand. 20 „ Warnanen Sri Pakoeng-wati „ LXXVII „ 135 a Midjil 24 „ Laminé kangsolah maranti. „ LXXVIII „ 1366 Doerma 22 „ Ora kaja dipati Oekoer ing woentat. „ LXXIX „ 138 a Megatroeh 25 „ Dèn-soedoek dadi akè kaja lelemboet. „ LXXX „ 1396 Ladrang 32 „ Pakoeng wati lami-lamining agesang oaoerip. ? „ LXXXI „ 141 a Poetjoeng 81 „ Warnanen ing Mataram sang ratoe Agoeng. „ LXXXU „ 1426 Dd.-goeia 14 „ Kangdjeng Soeltan Banten toeloes kang sin. B LXXXIII „ 144 a Sinom 15 „ Wawarnaha kadang Nata. „ LXXXIV „ 1456 Kinan/i 24 „ Ing. Tjerbon sawektoe ikoe. „ LXXXV „ 147 a Asmarand. 22 „ Lami-lami para adji. „ LXXXVI „ 148 a Pangkoer 19 „ Ing satoewoehing agesang. , LXXXVII „ 1496 Midjil 96 „ Warnanen kang kadang Djamaloedin. „ LXXXVIII „ 1516 Doerma 22 „ Ora lawas prawantoe olah ing doenja. „ LXXXIX „ 153 a Megatroeh 25 „ Ora lawase noeli sang ratoe „ XC „ 1546 Ladrang 33 „ Nora lawas noeli panem bahan séda o lalis. „ XCI „ 156 a Poetjoeng 30 „ Ora lawas wong agoeng Prasman arawoe. „ XCII „ 158 a Sinom 22 „ Let setaoen noeli séda. Bijlage VIII *). DE KILAJOE ALS JAVAANSCHE TREURBOOM. In een korte mededeeling van den Heer J. N. Smïth, (destijds Ass. Res. van Indramajoe), waarvan in vorige Directie-vergaderingen al sprake is geweest,') heeft genoemde Javanicus gewezen op de functie van de Kilajoe als grafboom. Waar daarvan tot dusverre in de literatuur, naar ik meen, geen melding is gemaakt, scheen het mij gewenscht, dit feit thans vast te leggen. De Heer Smith (thans Ass. Res. te Sitoebondoi schrijft dan o. m. het volgende: „Op een goeden dag, mij bevindende in de desa Lama „rantaroeng eenige palen ten Westen van Darmajoe gelegen, „zag ik op de begraafplaats van voornoemde gemeente de „Klajoeboom staan. Om te weten te komen, hoe of deze „plant wel heette in deze streek, vroeg ik hiernaar aan een „in de nabijheid spelenden karbouwenjongen, die mij terstond „antwoordde: „die boom daar is de Kilajoe". Uit de omstandigheid, dat hij den boom op een begraaf plaats aantrof, meende de Heer Smith de gevolgtrekking te mogen maken, dat deze de functie van grafboom vervulde, dezelfde functie, die men op Java zoo dikwijls door de Kembodja of Sembodja ziet waarnemen. „Om zekerheid in deze te verkrijgen, begaf ik mij der „halve naar de zeer oude begraafplaats Pengandjang om „de proef op de som te nemen, en trof de Kilajoe aldaar „aan in het, door een laag ringmuurtje afgeschutte gedeelte „van deze zeer in heiligen reuk staande kaboejoetan Pe ngandjang. 1) Notulen 1918 p. 133. 152; 1919 p. 17. *) Zie boven p. 173. 245 Bijlage VIII]. 246 „Een bezoek aan den wijd en zijd bekenden doodenakker „van de dessa Sindang, van hetzelfde district en ondeidis „trict, die de bevolking Astana heeft genoemd, leverde hetzelf de resultaat op; doch hier zijn de Kilajoeboomtn nog van „betrekkelijk jongen leeftijd, hetgeen hoogst waarschijnlijk „ware toe te schrijven aan de omstandigheid, dat de oude „boomen zijn afgestorven en de djoeroekoentji zich volgens „oud gebruik genoodzaakt heeft gezien, ze door jonge „exemplaren te vervangen. Verdere nasporingen hebben „uitgewezen, dat de bevolking zich er in het geheel geen „rekenschap van kan geven, waarom de Kilajoe op begraaf plaatsen wordt aangeplant; trouwens op de begraafplaatsen „van jongeren datum vindt men veelal aanplantingen van „Sembodja". „De uitspraak Kilajoe, treft men slechts in het |avaansch „van West Indramajoe aan; in het Oosten der afdeeling „spreekt men gewoonweg van Klajoe en staat men zelfs „vreemd tegenover het voorkomen van de klinker i in de „eerste lettergreep." Tot zoover de Heer Smith. Inderdaad is de veronderstel ling van genoemden (avanicus juist. Oudtijds was de Kilajoe (Soend.) naar ik vernam werkelijk in sommige deelen van de Soendalanden evenals de handjoeang als boom op begraaf plaatsen gebruikelijk. Dit zoude dan het voorkomen ervan in Indramajoe („Darmajoe") kunnen verklaren, evenals de uitspraak Kilajoe in het Westelijk gedeelte dier afdeeling. Op Midden Java toch luidt deze gewoonlijk Klajoe (vgl. ook v.d.T. II p. 265, 266 voor de oudere taal). Het gebruik van de Klajoe als treurboom is daar, voorzoover ik kon nagaan evenals op Madoera en Bali (Lombok) onbekend. Op Bali treft men naar ik vernam de Kembodja (Sembodja) alleen soms bij Mohammedaansche graven aan, terwijl, naar ik zelf bij mijn verblijf op Madoera kon nagaan, deze boom op de zeer talrijke begraafplaatsen van dit eiland niet wordt gevonden. De veronderstelling van den Heer Smith, dat de Klajoe de oorspronkelijke treurboom zoude zijn geweest, [Bijlage Vil!. 247 die bij de komst van de Hindoes door de Kembodja (Sembodja) zoude zijn verdrongen — „want zooals de naam aanduidt is laatstgenoemde plant uit Achter-lndië inge voerd" —, wint daardoor ook niet aan waarschijnlijkheid, te Uiinder bij al wat over de doodenverzorging op oud- Java (lijkverbranding en abandonneeiing enz.) bekend is. Over den oorsprong van het gebruik lijkt mij voorshands weinig met zekerheid te zeggen. De Heer Smith zoekt het in den naam, dien hij met het Jav. lajoe (lijk) in verband brengt: in de Soendalanden willen sommigen er een Anklang aan lajoe verleppen, verflensen in hooren. Veeleer zoude men evenwel geneigd zijn aan de neervallende geurige roode bloemen te denken, die dan een parallel met de witte kembodja, de kemoening, de handjoeang en de selasih zouden opleveren. Hoe het zij, de oorsprong zal vermoe delijk wel tot een in oudere praeanimitische associaties wortelenden vorm van boomencultus terug te voeren zijn, evenzeer als de aanwezigheid van waringins op oudere vorstelijke begraafplaatsen op Madoera en Bali (Lonbok). Zooals gezegd, is de Kilajoe thans in de Soendalanden, evenals (zij het ook in mindere mate) de selasih en de handjoeang, als treurboom uit de mode geraakt. Zelfs schijnt de sembodja daar in sommige streken langzamerhand door de kemoening verdrongen te worden. Ten slotte deelt de Heer Smith nog eenige bijzonderheden omtrent de Kilajoe in het volksgeloof mede. Bekend is het geloof aan de bijzondere beteekenis van de moestika {dikwerf een z. g. bezoarsteen, die in de ingewanden of kop van som mige dieren wordt aangetroffen, hoewel ook grillig gevormde steentjes en derg. als zoodanig dienst doen). Ook wordt door kenners ') aangenomen, dat er moestika 's van planten, 1) De te Buitenzorg woonachtige, verbannen kroonpretendent van Lombok, Anak Agoeng, is zulk een kenner, die een zeer uitgebreide collectie dezer moestika's be?it. Men onderscheidt mannelijke en viou welijke moestika's. Men heeft mij ook z. g. menschelijke moestika's getoond. Bijlage VIII]. 248 boomen en vruchten beslaan. De Heer Smith deelt nu mede, dat de moestika-kilajoe er volgens de volksovertuiging in lndramajoe, „spierwit moet uitzien, de grootte hebben van de gewone pit, en de eigenschap bezitten om iemand on zichtbaar te maken.'* „Indien het iemand mocht gelukken om na lang vasten „en een rein leven te leiden, uit dezen boom sap te tappen, „ziet dit er cok spierwit uit en bezorgt het den bezitter of „de bezitster allerlei voorspoed, zoowel in geldelijken als „in maatschappelijken zin. „Het bezit daarvan verzekert b. v. een goede vischvangst „of een voordeeligen handel; bij de vrouw veroorzaakt „het, dat zij onder alle omstandigheden spoedig aan den „man komt. „Voor wat de vorming van het woord Klajoe, Ke „lajoe of Kilajoe betreft, wijst de Heer Smith op 1. „Kenari, 2 Kananga of Kenanga, 3 Kendajakan of in den „volksmond Qendajaken, omdat de scherpe letters zich in „zachte assimileeren, wanneer zij aan zachte voorafgaan; 3 „Ketjambah; 4 Katjombrang of Ketjombrang of kortweg „Tjombrang ; 5 Katjoeboeng of Ketjoeboeng ; 6 Kerai of Krai; „7 Krambil; 8 Krangean of Karangean ; 9 Kedoja; 10 Ka „tewèl of Ketewèl ; 11 Katéla of Ketéla; 12 Katapang of „Ketapang; 13 Katèpèng of Ketèpèng ; 14 Katoembar of Ke „toembar; 15 Ketongkèng of Tongkèng; 16 Kasanding of „Kesanding; 17 Kasoemba of Kesoemba; 18 Kasemboekan of „Semboekan ; 19 Koewèni of Kawèni of Kwèni; 20 Kawista „of Kawis; 21 Kalétja of Kelétja of Klétja :22 Kalèsem; „23 Kaloewih of Keloewih ook Kaloewèh of Keloewèh ;24 „Kalilika; 25 Klapa of Kalapa; 26 Kilajoe of Klajoe; 27 „Klampok; 28 Klampis ; 29 Kapoelaga ; 30 Kadongdong of „Kedongdong in de uitspraak in Sala Kadondong of Kedon „dong; 31 Kedinding; 32 Kadawoeng of Kedawoeng; 33 „Kadelé of Kadelé, ook Gedelé (hier heeft men hetzelfde „geval van assimilatie als bij Kendajakan); 34 Kemoening; „35 Kemendijang; 36 Kemiri; 37 Kemroenggi; 3S Ke- [Bijlage VIII. 249 „mlandingan 39 Kemlaka; 40 Kemladéan; 41 Kemadoeh; „42 Kemangi; 43 Ketileng of Koetileng." „Voorts valt nog te vermelden de Katimaha, in het woor denboek voorkomende als Timaha, en de Tegaron die in „het dialect van Darmajoe bekend staat als Katigaron. Deze „boom is van Midden-Java in Darmajoe ingevoerd, en wordt „slechts aangetroffen op de begraafplaats Astana van de desa „Sindang, district Sindang en de Kaboejoetan Siwatoe desa „Darmajoe van voormeld district.'' In het vóór al deze woorden aan te treffen ke°, ka 0 of ki° meent ds Heer Smith ki kai (vgl. Soend.) kajoe te mogen zien. Hoewel ki boom ook in andere indone sische talen niet onbekend is, meende Dr. Adriani, naar deze mij mededeelde, eene zoodanige etymologie toch te moeten betwijfelen : veeleer vermoedde deze geleerde taal vergelijker, dat er een afgesleten lidwoord in schuilde. B. Schrieke. |19 Febr. '20 11 2—7. 25 en van Mr. Creutzberg, wordt besloten om bij wijze van proef op zijn voorstel in te gaan, mits de betrokkene certifi ceert, dat de onderwijsinspecteur van het ressort Bandoeng er geen bezwaar tegen heeft. (vgl. Notulen 26 Mei '20 sub UI, 29.) 3. Voorstel van de Afdeeling Letterkunde van de Konink lijke Academie van Wetenschappen te Amsterdam ddo. 9 December 1919 No. 22, dat het Bataviaasch Genootschap door middel van een gedelegeerde in Nederland zal toetreden tot de Nederland vertegenwoordigende nationale groep in de „Union Académique Internationale". Conform. 's Genootschaps vertegenwoordiger Dr. Ph. S. van Ronkel uit te noodigen ten deze te willen fungeeren. (vgl. Notulen 21 Juni '20 sub 11. 2). 4. Brief van de uitgevers Gauthier Villars et Cie te Parijs ddo. 5 November 1919: prospectus en inteekenbiljet voo r het „Journal de Mathématiques pures et appliquées''. Ligt niet op den weg van het Genootschap. 5. Verzoek van de „Académie Latine des Sciences, Arts et Belles Lettres'' te Parijs ddo. 6 December 1919 om een „annuaire" en verdere publicaties bij wege van materiaal voor een artikel in hare Revue over het Bataviaasch Genootschap. Daar het Genootschap geen annuaire pleegt te publiceeren wordt besloten de Académie Latine schriftelijk te antwoorden 6. Schrijven van den Directeur van de Kijgskundige Afdeeling van de Generale Staf te Bandoeng ddo. 14Januari 1920; prospectus en inteekenlijst van , : G. J. W. Koolemans Beynen, De Verdediging der Bataafsche Republiek in 1799". De aanschaffing van dit werk ligt niet op den weg van het Genootschap. 7. Brief van Monseigneur E S. Luypen, dewelke ten geschenke aanbiedt de reeds verschenen en eventueel nog volgende deelen van „De Stadsrekenboeken van Nijmegen 1382-1543, uitgegeven door Schevickhaven, Kleintjes en Sormani". Gaarne aanvaarden. Dankbetuiging zenden. Bijlage IX *) DAGBOEK van den Gezaghebber van Oost Soemba over de maand September 1920. Uittreksel. 1/27 September: enz. 28 Septenber: Uitgravingen laten verrichten achter de gevangenis te Meloto, alwaar aarden potten inhoudende schedels werden opgegraven; echter mocht het niet gelukken, nog gave potten uit den grond te krijgen, daar dezen door ouderdom zeer broos zijn. Voor eenige dagen lukte het, om een pot geheel en ongebroken uit te graven, echter is deze gisteren door aan de lucht blootgesteld te zijn geheel uit elkaar gevallen. In dezen pot was geen schedel aanwezig; wel werden sporen aangetroffen, dat deze pot vroeger wel degelijk een of ander bevatte, hetgeen okerkleurige zandlaagjes aanduidden. Opengelegd is verder een groote aarden pot ± 70 c.M. hoog en 80 c.M. breed, deze is echter overal gescheurd en bij stukken en brokken uitgehaald; reconstructie is echter gemakkelijk te bewerkstelligen. Gevonden werden nog een gendi, een kleine priok en een primitieve lepel. Opzending zal wel niet mogelijk blijken, daar bij transport wel alles in stof zal veranderen. ') Zie boven p. 174. 250 [Bijlage IX. 251 Noch Soembaneezen noch Savoeneezen kunnen inlichtingen verstrekken omtrent deze vondsten, zelfs niet de ouden van dagen onder hen. Deze uitgravingen werden verricht op last van den Afdee lingschef. 29/30 September: enz. Melolo, den 1 October 1920. De gezaghebber van Oost Soemba, (w. §-.) Dannenberoer. Bijlage X *). LEGENDA bij de Terreinschets van Goenoeng Djati. Di bawah ini katrangan jang di koeboer di Astana Agoeng Goenoeng Djati Tjirebon: No. 1 Sinoehoen Djati. „ 2 Saripa Moedaim (Larasantang). „ 3 Toebagoes Pasé, mantoe Sinoehoen. „ 4 Nji Gedeng Sampang (Nji Gedeng Semboeng kali sapoe) Nj'i Gedeng Kadokan. „ 5 Nji Mas Tepas poetri Madjapait (garwa Sinoehoen). „ 6 Fangeran Adipati Sedang Kamoening (Pangeran Adipati Tjarbon) Pangeran Adipati Ratoe. „ 7 Ratoe Wanowati „ 8 Pangeran Djajaklana. a 9 Pangeran Pasarejan. „ 10 Ratoe Njawa. „ 11 Ratoe Woeloeng Ajoe. „ 12 Ratoe Mas Ajoe. „ 13 Ratoe Agoeng tjoetjoe Sinoehoen. , 14 Pangeran Pesak (Pangeran Pekik). „ 15 Pangeran Sedang Lemper. » 16 1 » 17 . tida terang. . 18] ~ 19 Ki Koewoe Tjerbon. „ 20 Gedeng Troesmi. *) Zie boven p. 176. 252 [Bijlage X. 253 No. 21 Pangeran Pandjeboegan (Abdoerachman). „ 22 Poetri Tjina. j Ki Gedeng Semboeng (Sech Moersadattoellah). _„ J Pangeran Tajoeman asal Wetan. " I „ Toeban. ' Soenan Koedoes. [ Penambahan ka 1. I Pangeran Wirasoeta oepas. I Garwa Panembahan ka 1, nama Ratoe Mas Goe » 24 lam pok. Soerija Negara, soedara Panembahan ka 1. Pati Keling. „ 25 doewa koeboeran tida trang. Ratoe Winaon. „ Agoeng. Pangeran Ageng. 26 | Ratoe Sewoe. Pangeran Pamade. poetra Pangeran Sebakingkin. Pangeran Semberana. ( Sultan sepoeh ka 1. » ' ( Garwa Sultan sepoeh ka 1. ( Pangeran Antrawoelan. ■ ( Garwa Pangeran Antrawoelan Pangeran Djipang. Garwa Pangeran Djipang. Raden Pandan. » 29 „ Sepet. Pangeran Kagok. Pangeran Magribi. „ 30 Pangeran Sedang Garoeda. Bijlage X] 254 Pangeran Soerijamanggala. „ Aria Koelon. „ „ Kidoel. „ Sedang Balingbing. „ „ Gajam. No „ „ Wiranegara. „ „ Wirasoeta. Ratoe Demang. „ Winaon. Bahar. „ Kentjana. Pangeran Goesti. , Sultan Anom ka 1. . I Ratoe Sultan Anom ka 1. " i Pangeran Adipati Kedaton. „ Klanamenggala. ; Kang lboe Sultan Goesti. | Pangeran Madenda. " 33 j Ratoe Kirana. [ „ Rarakarta. ( Sultan Anom ka 11. » 34 ( Ratoe Sultan Anom ka 11. Sultan Anom ka 111. IV v VI Ratoe Sultan Anom ka 111. " Pangeran Aria Kaprabon. , Ratoe. Adipati Koesoema. „ Kadaton. Werak. 3fi ( Sultan Anom ka VII. " ( Ratoe Sultan Anom ka VII. [Bijlage X. 255 Sultan Sepoeh ka 11. Sultan Aria Tjerbon 11. Kang Raji Aria Tjerbon. lboenja Sultan Djamaloedin. Qarwa Sultan Sepoeh awal. No. 37 Panembahan Topati. Garwa Sultan Sepoeh ka 11. Pangeian Soerijadiningrat. „ Demang Nata Soerija. „ Giri Pamekas. Sultan Sepoeh ka 111. Ratoe Sultan Sepoeh ka 111. Panembahan mas Tjarbon. OQ f ' " Ratoe Panembahan mas Tjarbon. lboenja Panembahan mas Tjarbon Garwa Panembahan Anom. Sultan Sepoeh ka IV. v Pangeran Nataredja. Ratoe Nataredja. Pangeran Radjaningrat. Pangeran Aria Kidoel. - 39 i Ratoe Hadidja. Sultan Katjarbonan Adiwidjaja. Pangeran Adipati. Garwa Pangeran Adipati. Ratoe Sultan Sepoeh. Iboe Ratoe Sultan Sepoeh. 1 Sultan Sepoeh ka VI. 40 Garwa Sultan Sepoeh ka VI. f Kang Raji Sultan Sepoeh ka VI. ( Sultan Sepoeh ka VII. ( Garwa Sultan Sepoeh ka VII. Bijlage X] 256 Sultan Sepoeh ka VIII. » V * 'X. 1> » r> X. Ratoe Sultan Sepoeh. n n « Pangeran Aria Kidoel. „ Polmak Adiwidjaja. No - 42 „ Radja Djajawikarta. „ Martawidjaja. „ Kartawidjaja. „ Radja Nataningrat. Ratoe Sultan Siti Kadidja. „ Woeloeng Ajoe. „ Hadidja en Pangeran Aria Dendadiningrat. „ 43 Pangeran Wirananterdja awal en familienja. Di Goenoeng- Djati Wetan ter koeboer : No. 1 Sech Datoek Kapi (Kopi). „ 2 Ki Gedeng Pangandjang. „ 3 Nji Mas Raradjati Ningsi. „ 4 Ki Gedeng Kedokan. en 4 pakoeboeran sahabat Sinoehoen Djati dari Negri Pasé. Bijlage X *). BIJ DE TERREINSCHETS van de Heilige Begraafplaats Goenoeng Dajti door P. DE ROO DE LA FAILLE. Bij den Pangeran Adipati Wakil Sultan Cheribon Kase poehan berust een primitieve terreinschets van de heilige begraafplaats Goenoeng Djati, welke hierbij in afschrift met bijbehoorende legenda wordt aangeboden, ter aanvulling van het kaartje met beschrijving, dat in het Jaarverslag van den Topografischen Dienst van 1918 blz. 151 vlg. is afgedrukt. Naar aanleiding daarvan zou ik gaarne de aandacht vestigen op eenige nadere berichten, die wellicht er toe kunnen bij dragen om den nevel eenigszins te doen opklaren, die nog steeds ligt over de geschiedenis van de Islamiseering van Java. Het eerste punt, waarop ik in verband met deze ter reinschets wensch te wijzen, is de aanteekening onder aan de legenda der graven, dat te Goenoeng-Djati-Wetan naast en behalve Sech Datoek Kopi (S. D. Oepih ? een handelswijk, de Westelijke voorstad van oud-Malaka), Ki GedengPang andjang, Nji Masßaradjati Ningsi en Kl GEDENG KtDOKAN, aldaar begraven liggen nog vier „sahabat Sinoehoen Djati dari Negeri Pasé". Van dit Pasé, blijkbaar het Noord-Sumatraansche Pasei, wordt in de Babad Tjerbon herhaaldelijk, ofschoon steeds kort, gewag gemaakt, o. a. als het land waarheen de Che ribonsche Radja of Raden Tjakraboewana in gevolge een droomgezicht vertrok. Na hier bij een heilig man aan den ') Zie boven, p. 176. 257 Bijlage X]. 258 Goenoeng Soerandil den Islam te hebben aangenomen, keerde deze onder den naam Bajanoellah terug naar Padjadjaran, en zette hij zich neder op het Cheribonsch bergje, dat wordt aangeduid met de namen Amparan, Semboeng of Goenoeng Djati, waar dan later d, e vrome HIDAJATOELLAH of SOENAN GOENOENG DjATI ZOU gekomen zijn. In laatstgenoemde is wel te herkennen de Panembahan (de Faletahan der Portugeesche berichten) die in 1526 Soenda Klapa op den Sang Hyang of vorst van Pakoewan heeft veroverd. Die Faletahan —zeggen de Portugeesche be richten — was afkomstig van Pasei en was via Japara, met welks vorst hij in nauwe relatie stond, naar West-Java getogen en het komt mij voor, dat evenbedoelde graven-aanteekening alsmede de vermelding van een Toebagoes Pasé in de Babad Tjerbon, die herkomst bevestigen. Of die Panembahan een Maleier dan wel een Arabier is geweest, blijft onzeker, de naam zijner moeder Saripa Moedaim doet denken aan gemengde afkomst. Pasei schijnt omstreeks 1525 te gronde te zijn gegaan. Stervend heeft het als het ware den Islam gebracht aan West-Java, zoowel aan Bantam als aan Cheribon, maar ik vermoed dat Pasei reeds veel vroeger een Islamiseerende rol op Java heeft gespeeld, nl. twee eeuwen te voren, ditmaal echter niet in West-Java maar in en om Grissee, en zulks ongeveer 1360 A. D. Het toenmalig Samoedra-Pasei van Sumatra's Noordkust is blijkens het nauwgezet onderzoek van Moquette als Mohammedaansch stad-rijkje ontstaan ongeveer in 1275 A. D., en bestond waarschijnlijk als zelfstandig gebied nog in 1345/6, toen Ibn Batoetah hier moet hebben vertoefd, duch schijnt sedert onder de macht van Madjapahit op Java te zijn gekomen, want blijkens de opgaaf in de Nagarakr tagama van 1365 A. D. wordt het naast Perlak, Aroe, Panei, Siak, Menangkabau, Djambi enz. een onderhoorigheid van Madjapahit genoemd. De val van Samoedra-Pasei wordt legendarisch verhaald in de»Hikajat Radja-Radja Pasei; [Bijlage X. 259 na maandenlangen wederstand week de vorst Ahmad uit en werd zijn hoofdstad genomen; Madjapahit maakte veel buit en krijgsgevangenen (terlaloe banjak mareka itoe beroleh rampasan dan tawanan), en na den terukeer op Java werd die buit verdeeld terwijl, wat de krijgsgevangenen betrof, de vorst dezen liet wonen, waar zij wilden, en dit — zegt de Hikajat — is de reden dat er op Java veel „kramaf's zijn, dagteekenend van den tijd dat Pasei kwam te vallen tegen Madjapahit (Maka titah Sang Nata akan segala tawanan orang Pasei itoe, soeroehlah ia doedoek ditanah Djawa ini, mana kasoekaan hatinja. Itoelah sebabnja maka banjak kramat ditanah Djawa tatkala zaman Pasei alah cleh Madjapahit itoe). Het jaartal van dien val is onbekend, maar schijnt mij vóór 1365 te moeten worden gesteld, en het is wel eigenaardig, dat tot nog toe te Pasei wel gevonden is de grafsteen van een Moehamad of Malik al Thahir met den datum 1326 A. D. maar niet die van diens opvolger, welke door de Hikajat en de Sedjarah Melajoe Ahmad wordt genoemd, terwijl in beide geschriften met diens langjarig bestuur, dat met troebelen gepaard ging, het verhaal als het ware wordt verbroken. In de Javaansche Tapel Adam komt de naam Pasei voor in de geschiedenis der eerste lslampredikers. Daar toch wordt verhaald dat uit het geslacht van Zeinoelabidin voortkwam o. a. Sech Djoemadilkobra, en dat diens oudste zoon Molana Ishak „wonten ing Pasé negeri, anjëlammaken ta iya, mandjing Islam Naté Pasé,'' terwijl de tweede zoon Ibrahim Asmara „loemampah datengTjempa". Daarna wordt het verhaal verplaatst naar Madjapahit, waar de Batara een prinses van laatstgenoemd land tot gemalin zou hebben gehad, die later haar neef, toen deze, moslim zijnde, haar kwam opzoeken, op Java hield, waartoe hem Ampel-denta ter ontginning en bewoning werd geschonken. Diezelfde legende vindt men. behoudens een eenigszins ander begin, terug in de Maleische Hikajat Radja Bandjar dan Kotaringin, welke in TBG. 24 door F. S. A. de Clercq is geëxcerpeerd, 19 Febr. '20 11 8-13]. 26 8. Schrijven van den Heet E. W. de Flines te Soerabaja ddo. 22 Januari 1920. ZEd. biedt een oud-Palembangsche urn, opgedolven uit een terp nabij Pager Alem.Pasemahlan den, afdeeling Palembangsche Bovenlanden len geschenke aan. Gaarne aanvaarden, (vgl. Notulen 8 Maart '20 sub VIII). 9. Dankbetuiging van 's Qenootschaps Bibliothecaris P. Gediking voor het schrijven van de directie, houdende het besluit genomen in hare vorige Vergadering nopens zijne wedde, (zie boven pag. 19-20). Voor kennisgeving aangenomen. 10. Verzoek van Chas. Duroiselle, Superintendent Ar chaeological Survey Burma te Mandalay ddo. lOJanuari No. 44/ E. B. om in ruil voor de door ZEd uitgegeven „Epi graphia Birmanica", waarvan het eerste deel is bijgevoegd, de edita van het Genootschap te ontvangen. In iuü treden tegen de Oudheidkundige Verslagen en Rapporten alsmede overdrukjes van archaeologische artikelen etc. in het Tijdschrift. 11. Brief van den Heer E. H. B. Brascamp te Buitenzorg ddo. 4 Februari 1920 ter aanbieding van een artikel „Hout leveranties uit Japara onder de residenten Bernard Volsch en Jacob Backer in 1651", terwijl ZEd. tevens een serie arti kelen van eveneens geschiedkundigen aard in uitzicht stelt. In handen te stellen van de Redactiecommissie. 12. Schrijven van den Heer P. de Kat Angelino, con troleur van Singaradja, ddo. 10 Februari 1920 nopens de publicatie van Landsverordeningen van Tabanan, Mengwie en Badoeng ter aanvulling van de twee bundels Landsver ordeningen van Liefrinck. Besloten wordt het correspondeerend lid H.J.E.F. Schwartz uit te noodigen, van praeadvies te willen dienen. (Vgl. Not. 29 Maart sub 111, 13). 13. Missive van den Assistent-Resident van Wonosobo ddo. 13 Februari 1920 No. 333/10. ZEdGestr. vraagt of de in het mede overgelegde procesverbaal aangeduide opge dolven voorwerpen al of niet opgezonden moeten worden. Bijlage X]. 260 waarbij blijkt, dat de passage over de bewuste poetri ook reeds diens aandacht heeft getrokken, en, waar De Clercq opmerkte, dat in zijn handschrift die poetri herkomstig heette van Pasir en vermoedelijk die landsnaam wel zou zijn verwis seld met Pasei op Sumatra, daar teekende Van Ronkel in zijn Catalogus der Maleische HS. van hei Batav. Gen. (blz. 271) aan, dat in één HS. Pasir, in een ander echter Pasei staat te lezen. , Volgens die kroniek liet eens de vorst van Madjapahit door tusschenkomst van zijn Dipati Mahangoerak (of: Mongorok) en den rijksbestuurder Madoera zijn mantri Gagak Batang met een tiental vaartuigen met Madjapahitsch volk melamar poetri Pasi(r). Maka Radja Pasi(r) itoe tiada beroleh bitjara karena Radja Pasi(r) Islam, hendak tiada diberiken takoet diserang, karena Radja Madjapahit itoe radja besar banjak negri ta'lok itoe, maka diberikannja itoe karena memeliharakan rayatnja djanganlah binasa negerinja." De prinses werd daarop door den vorst tot vrouw genomen, doch zij leefde afgezonderd van de andere goendiks en zij at geen haram-spijzen. Zij baarde een zoon. Naderhand kwam haar broeder Radja Boengsoe over, en deze werd door haar bewogen op java te blijven, waarop hem door den vorst een stuk grond werd geschonken, Ampel Gading, waar hij ging wonen en met zijn volgelingen ook een langgar maakte. Wordt hier de poetri afkomstig van Pasei genoemd, in de Javaansche berichten komt zij uit Tjampa, en reeds Rouffaer opperde, dat men dien landsnaam moet lezen als Djeumpa, een landschapje en kampong op Atjeh's Noord kunst gelegen tusschen Peudada en Peusangan, niet ver verwijderd van Telok Semawé met de Kali Pasei en de .kampong Samoedra. Haar graf wordt gewezen op Java in de desa Trawoelan in het complex waar eens de stad Madjapahit lag, en deze tjoengkoeb draagt in |av. cijfers het jaartal 1370 d. i. 1448 A. D. Is dit jaartal inderdaad dat van het overlijden van de Poetri van Tjampa-Pasei, [Bijlage X. 261 dan is dit echter bezwaarlijk te rijmen met een poetri, die bij den vóór 1365 gestelden val van Pasei als ballinge naar Java zou zijn gevoerd en alstoen door den Batara van Madjapahit tot zich zou zijn genomen. Laatstgenoemde poetri zou intusschen lang naden val van Pasei en tijdens de onderhoorigheid van Pasei aan Madja pahit,—evenals bijv. Palembang nog in de vijftiende eeuw aan Madjapahit stond, — als huldebewijs aan den Oppervorst kunnen zijn aangeboden. En dat eene Mohammedaansche aanzienlijke vrouw aan een hof van een het Hindoeistisch geloof hooghoudenden vorst eene voorname plaats kan bekleeden als gemalin, daarvan hebben wij een voorbeeld uit onzen tijd aan de Sasaksche Dinda Aminah, een der vrouwen van den laatsten vorst van Lombok, die haar geloof behield, haar geloofsgenooten voorsprak en zelfs den vorst had bewogen om op Tjakranegara een moskee toe te staan, welk gebouw echter niet tot stand is gekomen. Er is bovendien te letten op nog een Javaansche legende omtrent eene Mohammedaansche prinses die bij Qrissee zou hebben gewoond, en deze zou m. i. de andere poetri geweest kunnen zijn, die bij den val van Pasei naar Java werd overgevoerd. Die legende betreft de Poetri van Tjermen. Deze zou met haar vader te Madjapahit zijn gekomen en aldaar zijn gestorven, nadat haar vader tevergeefs getracht had, den Batara van Madjapahit tot het ware geloof te brengen, een verhaal, waarmede dan verder in verband staat de komst van den Grisseeschen wali Malik Ibrahim op Java. De grafsteen van dien Arabischen heilige in Gapoera-wetan geeft te lezen het jaartal 1419, en de tjoengkoeb van de Poetri van Tjermen in de desa Leran wordt in verband gebracht met het tjandrasengkala-jaartal 1313 of 1308 Caka d.i. 1391 of 1386 A. D. Deze jaartallen zouden beter passen bij de gissing, dat de Grisseesche Mohammedaansche kolonie dier dagen, in kern er eene is geweest oorspronkelijk van Paseische Mohammedaansche ballingen, en nu is het wel is waar een bijzondere omstandigheid, dat in die tjoengkoeb Bijlage X]. 262 van Leran is gevonden een steen met een archaisch Arabisch opschrift, vermeldende dat daar is bijgezet de martelares Fatimah,-dochter van Maimoen, den zoon van Hibat Allah gestorven in het jaar 495 Hidjrah d. i. 1102 A. D., doch Moquette, aan wiens scherpzinnige studie de Indische archaeologie en historie reeds zooveel verplichting hebben, komt met betrekking tot dit opschrift in een welhaast door het Java-Comité te publiceeren studie tot de slotsom, dat „de grafsteen van Fatimah niet alleen niets met Poetri Soe(d)ari te maken heeft, zelfs niet eens op [ava te huis behoort, doch van elders geimporteerd is", al blijft „het hoe, waarom en wanneer daarvan een open vraag". Intusschen is het ook niet meer dan een gissing, om deze Poetri van Tjermen te doen komen van Pasei. Er is een Pantei Tjermen op Noord Sutnatra aan den middenloop van de rivier, die bij Djamboe Ajer uitmondt; een ander in Serdang enz. Maar het kan ook zijn, dat die naam is verzonnen in verband met de Grisseesche desa Tjermé, waar Knebel indertijd op verzoek van Moquette een onderzoek heeft ingesteld, dat echter niet anders aan het licht heeft gebracht, dan dat dit Tjermé een ouderwetsche desa is, waarvan de bevolking gezegd wordt te hebben gefungeerd als pajoengdragers van de Mohammedaansche Soennans van Giri, en waar als herinnering aan den ouden tijd het manvolk nog steeds draagt eigenaardige van lontar ge vlochten mutsen, topong of koeploek boetjoe tiga. Vermoedelijk zijn dit gelijksoortige mutsen, als waarvan in 1621 gesproken is door onzen Ambonschen Gouverneur Aart Gijsels, waar deze mededeelde, dat door den Radja Boekit van Giri-Gris see aan de naar Ambon vertrekkende Javaansche handelaren wel werden medegegeven eigenaardige „Javaansche muts kens'' ten geleide van een door hem aan dezen medegegeven brief, welke op de kust van Hitoe met groote staatsie jaarlijks placht te worden afgehaald als afkomstig van hun geëer biedigden „paus" (Kron. Hist. Gen. dl. 27 blz. 361 jaar 1871). [Bijlage X. 263 Giri-Grissee lag in de lijn van de koopvaart van ouds op de Specerij-eilanden: Ambon, Banda, Java's Noordkust, Pa lembang, Noordkust van Sumatra en de kust van Malabar, waar in de dertiende eeuw reeds tal van rijke, Mohamme daansche handelaren naast de inheemsche en andere vreemde kooplieden hun bedrijf uitoefenden. De Islam heeft evenbe doelden weg oostwaarts aan gevolgd, en Samoedra-Pasei is wellicht het eerste voorname station geweest dat, is mijn gissing niet onaannemelijk, in de tweede helft der veertiende eeuw als het ware plotseling is gevolgd door de stichting van een Mohammedaansche handelswijk te Grissee na den val van Pasei in verband met de vestiging aldaar van Paseische ballingen, tot wie behoord of bij wie zich later aangesloten heeft de van Ka'shan in Perzië? afkomstige Malik Ibrahim, die onder een verdraagzamen Boeddhisti schen vorst van Madjapahit zeer wel te dier plaatse met het ambt van sjahbandar over de Mohammedaansche kooplie den-wijk kan zijn bekleed en naar wiens graf aldaar die wijk met de daarvoor liggende ankerplaats Djaratan is genoemd. Onder Giri-Grissee heeft behoord Ampel derita, de Moham medaansche kern van Soerabaja, en het is de geloofsijver, versterkt door in den handel verworven rijkdom der Moham medaansche kooplieden, geweest, die dezen bewogen heeft ten slotte den strijd aan te binden met het in verval rakend Hindoe-Javaansch Madjapahit, dat niet meer bestand was tegen de scheepsmacht der elkander steunende, als het ware een keten van Palembang tot Soerabaja vormenden reeks van koopsteden met een militant Mohammedaansch karakter. Moge na de stichting van de Mohammedaansche handels wijk te Grissee een eeuw lang de Islam in vrede op Java zijn opgebloeid, gevoed werd het geloofsvuur door het omstreeks 1400 gesticht en snel opkomend Malaka, tot ten slotte de strijd ontbrandde te zelfder tijd, als dit Moham medaansch bolwerk Malaka kwam te vallen in de macht der Portugeezen. Toen is verder de Islam op Java gevestigd door het zwaard. Bijlage X]. 264 Ten slotte nog dit: met betrekking tot oud-Pasei verhaalt de Sedjarah Melajoe, dat de Sultan Malik al Thahir over rompeld werd door den vorst van Sjahr al Nawi, doch dat hij later aan zijn land is teruggegeven. Sjahr al Nawi is de naam geweest voor de hoofdplaats Ajodhya van Siam, maar zal men in Sjahr al Nawi niet een zinspeling mogen lezen voor den Vorst van Java? En heeft in dien tijd of later wellicht niet iets plaats gevonden als in den Mataramschen tijd is geschied ten opzichte van Soekadana op Borneo's Westkust: in 1622 vond onze naar Mataram reizende gezant Dr. De Haen te Pingit in Kedoe geïnterneerd de oude vorstin van Soekadana, wier gebied kort te voren door een Mata ramsche vloot was veroverd, doch later werd aan die vorstin toegestaan naar haar land terug te keeren. De legende omtrent de Poetri van Tjermen wordt n. h. m. v. daardoor niet on waarschijnlijk. De tweede omstandigheid, waarop ik de aandacht zou willen vestigen naar aanleiding van de Cheribonsche heilige begraafplaats Goenoeng Djati, is de volgende. Volgens den Babad Tjerbon zou het bouwwerk op dat heilig bergje het maaksel zijn geweest van een zekeren Kjai Gosa uit Krawang, een volgeling van Soenan Goenoeng Djati, van wiens gezellen verder wordt gezegd, dat dezen zouden geworden zijn „djoeroe siram ing taman sang pandita". -De heilige man zelf zou herwaarts gezonden zijn door Soenan Ampel, en alstoen hier hebben aangetroffen het graf van een Ratoe Keling, bewaakt door een patih met 100 man — als het ware dus een oude perdikan-desa —welke allen op zijne prediking den Islam aanvaardden. Dit verhaal vinden wij niet alleen in den onlangs van den Pangeran Adipati Kasepoehan ontvangen Babad Tjerbon, maar ook in die, welke door het Bat Gen. in druk is uitgegeven. In laatstgenoemde Babad vinden wij echter bovendien in den voorafgaanden Zang 26 een episode, welke n. h. m. v. v/el de aandacht verdient. Hier toch wordt [Bijlage X. 265 verhaald dat na den val van Madjapahit de Sultan van Demak gaat naar zijn leermeester Soenan Goenoeno Djati en dan voor dezen te Cheribon de Kota Tjerbon laat bouwen door een zekeren Raden Sepet, een patoekangan van Ma djapahit, terwijl aan S. Goenoeng Djati tevens geschonken worden 500 gezinnen onder hun hoofd Koewoeh Dipati. Dit verhaal heeft ook de Sedjarah Banten in Z. 18, waarde naam van dezen bouwmeester der „wali"-begraafplaats mede is Raden Sepet en verder ook weder blijkt, dat die werklieden uit Madjapahit zijn medegenomen. En nu meen ik, dat wij in dit licht mogen lezen ook eenige tradities betreffende Oud-Bantam. Volgens de Sedjarah Banten trof Hasanoeddin bij zijn tocht in het binnenland op den Poelosari 800 adjars aan, die hun hoofd verloren hebbende, hem als hun Poetjoek Oemoen erkenden. Hij laat dezen een plaats zoeken voor het houden van hanengevechten, en nadat die is gereedge maakt bij Lantjar, komen daar veel menschen opzetten, waaronder een poenggawa van Pakoewan, Ki Djongdjo — deze wordt gemeenlijk als twee personen gedacht — die zich aan Hasanoeddin onderwerpt en den Islam aanneemt. Hasan oeddin verovert Banten Girang, zendt daarop de adjars terug naar den Poelosari, en als Hasanoeddin dan uit Bantam gaat, laat hij in de stad Ki Djongdjo en Ki Santri als bewakers achter. Naderhand wordt verhaald, dat dank zij Ki Djongdjo's toewijding, Pakoewan wordt genomen, tot belooning waarvoor hij met zijn nageslacht „mardika'' wordt. De minder betrouwbare Wawatjan Hadji Mangsoer kent mede het verhaal van de adjars enz ; die adjars zouden dan als „bojongan" naar Banten Girang zijn afgebracht, aldaar de „alas Soerasowan" hebben ontgonnen en Bantam tot een stad gemaakt, en, terwijl de meesten hunner „abdan' bleven, zou een gedeelte hunner, een kleine vijftig man uitmakend, vrij zijn gemaakt en uit dit geslacht van Ki Djongdjo en de zijnen zouden zijn voortgekomen de kleine-adel-groepen der Agoes en Mas, die binnen de stad als wachters fungeerden. Bijlage X]. 266 En ten slotte meen ik hierbij te mogen betrekken het verhaal in de Eerste Schipvaart blz. 128, waar betreffende Oud Bantam bericht wordt dat aldaar aan den voet van den „Gonon Besar" d. i. het Karang-Poelosari-complex, woonde „een seer goet volck, die aldaer onlancks zijn comen woonen : want zij te voren aan den bergh van Passaruan ighelegen aent oosteijnde van lava) hare wooninghe hadden, ende seer ghemolesteert zijnde door den Coninck van Passaruan zijn met consent van den Coninck van Bantam onder seker articulen alhier comen wonen, ende een stadt gebout die Sura ghenoemt wordt, daer haren Coninck woont, ende de an deie hebben haer hier ende daer in veel dorpen verdeelt. Enz." In het licht van het Cheribonsche bericht meen ik, dat wij ook voor Oud-Bantam mogen aannemen de aanwezigheid van een groep herwaarts overgebrachte Hindoe-javaansche krijgsgevangenen, buit gemaakt in den tocht naar Madjapa hit-Pasoeroean van 1546, waaraan volgens Mendez Pinto ook de toenmalige vorst van Soenda heeft deelgenomen. En de vraag rijst dan almede, of wij hunne afstammelingen niet moeten herkennen in de Bantamsche Oerang Kanekes de bekende Badoewi's die —in tegenstelling tot de Oerang Karang welke de Agama Soenda belijden en van Kosala in de Boemi Soenda afkomstig zijn — gezegd worden de Agama Boeda te hebben en aan wie Pennings ook een afkomst uit Noord-Bantam toeschrijft. Raffles deelde mede, dat deze Badoewi's, aan wie hij allen een afkomst van Padjadjaran toekent, nadat zij zich hadden onderworpen aan de Sultans van Bantam, niet gedwongen waren zich tot het den Islam te bekeeren, maar gehouden waren hun dorpen of rawajan s beperkt te houden tot het oude getal als ook het getal van de daarin wonende gezinnen (blijkbaar de verklaring van de zgn. binnen- en buiten-Ba doewi's). Deze concessie ter zake van hun ouden eeredienst onderscheidde de Badoewi's van het overige deel der Ban tamsche bevolking, die, onderworpen en binnen zekeren tijd niet overgegaan tot den Islam, „abdi" werd, slaaf van den vorst. [Bijlage X. 267 Het vorenstaande sluit in zich, dat ik geloof aan de his tosrische juistheid van Mendez Pinto's verhaal van den grooten Mohammedaanschen krijgstocht van 1546 tegen Pasoeroean, en ik meen dat op deze expeditie ook gedoeld wordt in Z. 18 van de Sedjarah Bamen, waar verhaald wordt dat, toen in Üemak het wachten was op een gelukaanbrengend tijdstip voor het huwelijk van Hasanokddin met de dochter van den Sultan van Demak, de vorst van Madjapahit kwam oprukken, en deze wel is waar kwam te sneuvelen, maar dat daarbij tevens een der wali's nl. Molana Rahmat werd gedood. Daarna zou Hasanoeddin in het huwelijk zijn getreden en Panembahan van Sorasowan zijn geworden, terwijl in Cheri bon, gelijk hier boven werd medegedeeld, alstoen de wali begraafplaats zou zijn aangelegd door de gevangen genomen werklieden uit Madjapahit onder Raden Sepet, en aldaar zou het eerst zijn bijgezet Pangeran Pandjoenan. Volgens de Babad Tjerbon wordt ongeveer tezelfdertijd te Moendoe in Cheiibon bijgezet Pangeran Sedanq Laoetan, een zoon van S. Goenoeng Djati, die bestemd was voor een dochter van den nieuwen Sultan van Demak doch op zee door zeeroo vers omkomt. (Op Astana ligt intusschen begraven een Pa ngeran Tjerbon Sedang Kemoening). Onwillekeurig denk ik hierbij aan het verhaal van Mendez Pinto, dat na den terugkeer te Demak van de tegen Pasoeroean verzamelde benden, toen het beleg van die Hindoe-Javaansche stad moest worden opgebroken wegens de beroering, ontstaan door het vermoor den van den Sultan van Demak door zijn panakawan, ook te Demak het krijgsvolk losbrak en alstoen de aldaar de orde willende handhaven „Quiaij Ansedaa Pate de Cherbom''met veel volk omkwam. De Babads, die uiteraard er op zijn ingericht om den rampzaligen afloop van den zoo grootsch tegen Pasoeroean opgezetten heiligen oorlog zoo veel mogelijk voor het be wonderend nageslacht te verbergen, laten ons omtrent zoo goed als alles in het duister tasten, in de eerste plaats v. z. v. betreft de identificatie van den voor Pasoeroean Bijlage X]. 268 vermoorden Sultan van Demak. Van de drie in de Babads bekende, wordt de tweede, Sabranglor, gezegd slechts eeni ge jaren vorst geweest te zijn en te zijn overleden aan een longontsteking. Rouffaer merkte intuschen op, dat hier voor wellicht ware te lezen „krissteek", doch hij gaat daarop niet verder door, omdat hij, eenmaal zeer aannemelijk gemaakt hebbende, dat Sabranglor dezelfde is als de Dipati Unuz der Portugeesene berichten, die Madjapahit heeft laten vallen, op grond van een mededeeling van Pigafetta stelt, dat die vorst in 1522 reeds was overleden. Krom heeft echter sedert in TBG. 55 blz. 253 er op gewezen, dat ook Pigafetta zich kan vergist hebben, waar hij den toen overleden vorst van Madjapahit Patiunus noemt, en de quaestie krijgt dan ook een heel ander aanzien, indien men aanneemt dat Madjapahit als koningszetel wel is waar is ontruimd vóór 1522 en dat zulks te danken is geweest grootendeels aan een Radja Patiunus, maar dat die groote onbekende destijds nog slechts ondervorst, Dipati Anom, is geweest met als zetel lapara- Koedoes, staande onder de hoogheid zijns vaders, den Pa lembangsch-lavaanschen Raden Patah te Bintara-Demak, die als Panembahan Djimboen in hoogen ouderdom eerst plaats maakte' voor zijn ondernemenden zoon, wiens krijgsdaden zoo goed als alleen in de Portugeesche berichten zijn blijven leven, nadat hij. eenmaal oppervorst geworden, jammerlijk omkwam bij de groote Mohammedaansche expeditie tegen Pasoeroean. Dezen krijgstocht en het daaraan deelnemen door Soenda, waarvan Demak opperheer was, als een feit aanmerkend, kan ik echter in verband daarmede voor West-Java niet anders dan sceptisch staan tegenover de veronderstelling dat alhier de val van Pakoewan-Padjadjaran eerst is te stellen in 1579 of 1570 A. D. Dien legertocht naar het binnenland toch kon Bantam blijkens de Sedjarah Banten niet alleen af; troepen uit Angke, Cheribon en zelfs van Demak namen daaraan deel. Maar is het dan wel aan te nemen, dat met zulk een gevreesd Pakoewan in den rug [Bijlage X. 269 de Mohammadaansche vorst van Soenda zich met een heel leger, zoowel uit Bantam als uit Cheribon zich maandenlang op expeditie begeven heeft naar Pasoeroean ? En wanneer Demak op zoo beteekenende wijze heeft deelgenomen aan den overval van Pakoewan, is het dan wel waar schijnlijk, dat zulks heeft plaats gevonden in of na 1570, toen, naar men aanneemt, de Demaksche oppermacht reeds had plaats gemaakt voor dien van Padjang? Een voorname factor bij de late tijdsbepaling van den val van Pakoewan is o. a. dat Molana Joesoep daarbij een belangrijke rol zou hebben gespeeld, ja zelfs als de vero veraar moet worden aangemerkt. Maar het trekt aan den anderen kant de aandacht, dat de Sedjarah Banten wel is waar dien Sultan roemt als krachtig man, bouwheer en sawahaanlegger, maar overigens weinig van hem vertelt, en wellicht verdient daarbij opmerking, dat volgens een Cheribonsche traditie, vervat in een aanteekening bij den Babad Tjerbon van den Pangeran Adipati Kasepoehan, Molana Joesoep nooit regeerend Sultan is geweest en overleden is tijdens het leven van zijn vader (Pangeran Joesoep boten ngratoe, mergi séda meksi ing kang rama). Waarschijnlijker lijkt het, dat Pakoewon-Padjadjaran ten val is gebracht vóór den tocht naar Pasoeroean, en dat zulks geschied is door Soennan Djati met onder zich den jongen Hasanoeodin, die daarna, uitgehuwelijkt aan een zuster van den nieuwen Sultan van Demak, Sabranglor, als Panembahan gesteld is over Banten, terwijl Soennan Qoenoeng Djati zich alstoen beperkt heeft tot Cheribon. welke toen nog onbeteekenende plaats met behulp der van Pasoeroean medegebrachte krijgsgevangenen tot een stad is gemaakt tijdens het Sultanaat van Tranggana te Dennk. Zoowel Hasanoeddin vsn Bantam als Pangeran Seda-ing-laoetan van Cheribon hebben vermoedelijk hun opperheer naar Pasoeroean met hun krijgsbenden vergezeld, bij hun terugkeer als krijgstrofee Hindoe-Javaansche krijgs gevangenen medenemend. [19 Febr. '20 II 13— IV. 27 Overeenkomstig het gevoelen van den conservator opzending verzocht. 111. De Secretaris brengt ter tafel de op de vorige verga dering aangehouden rekening van de Landsdrukkerij voor ƒ 6543.10 (zie boven pag. 15 sub 27). Ter toelichting deelt spreker mede, dat terwijl op de begrootingen van 1911-1915 ƒ 600.— voor het Daghregister uitgetrokken is—waarvan in 1913 ƒ588.16 zijn betaald ken nelijk voor het in 1912 uitgekomen deel — op deze postin 1916 en 1917 geen bedrag is genoemd, terwijl op de be grooting voor 1918 en 1919 in het geheel niet meer op het Daghregister is gerekend. Spreker verzoekt de inzichten der vergadering te mogen vernemen over de vraag, hoe een verzoek aan de regeering om de restitutie van dit bedrag, 11 maal zoo hoog als hetgeen van 1911 tot 1916 werd uitgetrokken, moet worden voorgebracht. De Penningmeester wijst er op dat uit niets is gebleken, dat de Landsdrukkerij het Genootschap heeft gewaarschuwd, dat voor dit deel een dergelijke prijs verlangd zou worden. Dit had, gelet op het in 1913 betaalde bedrag, stellig op den weg van de Landsdrukkerij gelegen. Spreker stelt voor, om bij het verzoek om een speciale restitutie aan de'regeering mede te deelen, dat het Genootschap zonder bijzonderen steun — bijv. op den voet van de restitutie voor de Oudheid kundige Verslagen — niet bij machte is, de uitgave van het „Daghregister" voort te zetten. Aangezien voor een dergelijk voorstel een terugblik op de oorspronkelijke afspraken en wederzijdsche beloften noo dig is, zegt de Secretaris toe, de noodige gegevens in het archief van de jaren omstreeks de uitgave van het eerste deel te zullen verzamelen. 2. De Secretaris, enz. IV. De wd. Voorzitter neemt de geresumeerde concept circulaire aan de leden omtrent de bibliotheekplannen in Bijlage Xj. 270 De Javaansche vorst Patiunus — in welken naam ik, inver band met een variant bij Hageman (TBG. XVI blz. 221) „Seignore Goenoes", geneigd ben te lezen Dipati Koedoes — is naar mijne gissing de kort te voren oppervorst geworden PangeranSAßßANGLOß.die voor Pasoeroean omkwam, en werd opgevolgd door Pangeran Tkanggana, onder wien Demak een bloeitijd beleefde. De Javaansche oppervorst, tegen wien Patiunus oorloogde, wordt door Barbosa, wiens boek in 1516 werd afgesloten, volgens Rouffaer (BKI. L blz. 196) aangeduid met een naam of titel, waarin Rouffaer meent te moeten lezen (Di) pati Oedara. Wanneer men echter, bij Rouffaer (blz. 190 ad 9) de varianten leest: Patev dara, Paten dara, Palendara, Pale vdora, dan zou ik ten slotte gaarne de gissing wagen : NARENDRA. Bijlage XI *). OVER DE OUD BATAVIASCHE WEDLOOP SOCIËTEIT door C. E. DU PERRON Jr. De twee schilderijen, welke zich thans bevinden in de leeszaal van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, zijn, blijkens de notulen van 1 Maart 1870, de olieverfportretten van de heeren L. M. F. Plate en P. van Rees, beiden oud-president van de Bataviasche Wedloop Sociëteit. De heer Plate, die geruimen tijd president was van de Factorij en directeur der lavasche Bank, was ridder van den Nederlandschen Leeuw en van de Spaansche orde van lsabella la Catolica; de heer van Rees was van 1848-'54 resident van Batavia, hij was ridder van den Nederlandschen Leeuw, van den Eikenkroon en van het Legioen van Eer, en com mandeur van de lsabella la Catolica-orde en van de Portugeesche orde van Christus. Te oordeelen naar het aantal ridderorden is dus het rechts hangende portret dat van den heer van Rees, het links hangende dat van den heer Plate. De roode rok, waarin beide heeren zijn afge beeld, werd gedragen door de leden der race-club, ingevolge art. 16 van het reglement: "Men erkent de leden aan het dragen van een rooden rok." De witte rozet op het blauwe lint en het daaraan hangend zilveren paardje zijn waarschijnlijk kenteekenen van het bestuur. *) Zie boven p. 177. 271 Bijlage X]. 272 De portretten werden 18 Februari'7o aan het Genootschap ter bewaring aangeboden door den oud-secretaris der race club Th. Pryce, tesamen met een kistje, inhoudende het archief van de Wedloop " Sociëteit en den zilveren beker, door baron Van der Capellen aan de club geschonken. Deze beker werd een jaar later, na toestemming van den heer Pryce, door het Genootschap weer afgestaan aan de Buitenzorgsche Wedloop Sociëteit. ') Een kort overzicht van de geschiedenis der Batavia Wedloop Sociëteit, voor zoover die terug te vinden is in bovenbedoeld archief, vinde hier een plaats. De race-club werd in 1825 gesticht door den G. G. Van der Capellen; zij stelde zich, na het geven van races, ten doel: de verbetering der paardenrassen in Ned. Indië; een streven dat ongetwijfeld de warme sympathie van den beschermheer zal hebben gehad, in aanmerking genomen dat Van der Capellen ook de oprichter was (in 1817) van de stoeterij te Tjipanas, bestemd om paarden te fokken voor het leger, de djajangsekars en de paardenposterij. 2 ) De lange jaren gedurende welke de heer Plate voorzitter was, vormen misschien wel den bloeitijd der vereeniging; toen hij in 1853 repatrieerde, volgde de heer van Rees hem, hoewel voor kort, als zoodanig op. In 1861 werd den G. G. Sloet van de Beele, bij diens aankomst in lndië, het beschermheerschap der Sociëteit aangeboden : „the Direction begged his Excellency to become Patron of the club, as all his predecessors during the last 37 years had been", aldus de, deels in het Hollandsch, deels in het hngelsch opgestelde notulen. „His Excellency was pleased to accept the Office of Patron and the Direc tion feel assured that he will willingly aid in supporting the interests of the club". 1) Notulen IX, pag 41-42. 2) Encycl. v. N. I. nieuwe uitgaaf, pag 229 van deel 111. [Bijlage XI. 273 Dat gevoelen bleek niet profetisch. Nog onder het be schermheerschap van den heer Sloet ontving de Directie, ruim een jaar later, een missive van den Resident van Batavia, waarin haar verzocht werd binnen een billijken termijn te willen doen opruimen: de bamboesche stallingen op de door de race-club in leengebruik ontvangen Gouvernements grond" aan de Westzijde van het Koningsplein, zulks omdat die stallingen „strekten tot ontsiering van eene der fraaiste en meest bezochte buurten van de hoofdplaats van Neder landsch lndië'' en omdat, afgescheiden daarvan, „de behoefte zich deed gevoelen aan geschikt terrein tot daarstelüng van Lands gebouwen." Dit schrijven werd gevolgd door een tweede, dringender, waarin ultimo der volgende maand (Maart '63) als eind-termijn werd gesteld, en onder de aandacht der Directie werd gebracht „hoe een her/walde wenk van hoogerhand mede de ontruiming verlangde van den levendigen pagger, welke gedurende twee dagen in het jaar diende tot afbakening van de loopbaan, en gedurende de overige 362 dagen van het jaar tot ontsiering en belem mering van het Koningsplein". Zij het ook ongaarne, aan dat, zoozeer op een bevel gelijkend, verzoek werd voldaan. Het was duidelijk dat voor den wenk van hoogerhand moest worden gelezen: het ver langen van den Gouverneur-Generaal Het Landsg'ebouwdat op het ontruimde stuk grond verrees, was het bij Koninklijk Besluit voor het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen bestemde nieuwe gebouw, dat, in strijd met de wenschen van 's Genootschaps Directie hier werd opge trokken en niet op het Koningsplein, Zuidzijde, met vier fronten, als een gebouw ~dat een sieraad zou zijn voor Batavia en tevens waardig de zetel te wezen voor het oudste wetenschappelijke ligchaam in Azië". 1 ) Met het wegruimen van de stallen en den pagger om de loopbaan was voor de race-club de mogelijkheid om races 1) Zie Notulen Bat. Gen. deel I-1V op verschillende plaatsen, maar vooral dl. I pag. 165-'6iJ en dl. II pag 186-'43. Bijlage Xl]. 274 te doen plaats hebben vooreerst opgeheven ; besloten werd de contributie-gelden te besteden aan het geven van een bal en souper, ééns in het jaar. Dit besluit werd genomen 11 Maart '63 In de volgende algemeene vergadering (20 Aug. '63) werd een voorstel aangenomen om prijzen uit te loven vnor paarden op eene door de Mij. van Nijverheid en Land bouw te houden vee-tentoonstelling, en in het daaropvolgend jaar, 1864, werd een algemeene vergadering belegd om in de eerste plaats te overwegen het voorstel van het lid Mr. Q. I. B. Henny om de vereeniging te ontbinden Van datzelfde lid was ook het ironische idee om den beschermheer mede te deelen dat, ondanks zijne krachtige medewerking, de Socië teit ontbonden was. Zoover kwam het, op deze vergadering, intusschen niet; bij staking van stemmen werd overeenge komen dat, indien binnen 6 maanden een nieuwe club met een nieuwe bestuur gevormd zoude kunnen worden, de bezit tingen der vereeniging aan die club zouden overgaan. Hier houden de eigenlijke notulen op en bestaat het slot uit een memorandum van de hand van den heer Th. Pryce, waarin het volgende werd aangeteekend: Nadat de nieuwe club was opgericht (daartoe schijnt het dus te zijn gekomen), trachtte de Directie zonder resultaat de race-loods op het Koningsplein, waarin tot dusverre de alge meene vergaderingen plaats hadden, aan de Regeering over te doen: toen werd 26 Maart '65 wederom eene algemeene bijeenkomst belegd, waarop niet meer dan ... twee leden verschenen. Na dit treffend bewijs van belangstelling ging de Directie tot ontbinding der Sociëteit over. Derace-loods werd op publieke veiling verkocht; evenzoo het meubilair, de vlaggen, enz. Het memorandum eindigt met de volgende regels, betrekking hebbende op de later aan het Bat. Genoot schap in bewaring gegeven voorwerpen: „The Van der Capellen cup is at present in the possession of the undersigned, and will be handed over, with the papers of the club, to the keeping of the Maatschappij van Nijver heid en Landbouw. [Bijlage XI. 275 [Aldus was ook besloten in de vergadering van October '64]. The portrait of the late Mr. van Rees, formerly president of the club, is placed in the Harmonie, and any suggestion with regard to it will be acceptable The portrait of Mr. Plate is under the care of the undersigned and Mr. Plate's wishes have been consulted as to its ultimate destination. On .the receipt of his aiiswer his wishes will be carried out". [Volgt handteekening]. Hoe die wenschen bleken te zijn, laat het archief in het duister; evenzoo wat aanleiding was tot het in bewaring geven van archief, beker en portretten, niet aan de Mij. van Nijver heid en Landbouw, maar aan het Bataviaasch Genootschap- Was de plaats waar thans het Museum staat daarop van in vloed? Het zeer zakelijk gesteld schrijven dat den 18en . Februari 1870 het in bewaring aangebodene vergezelde (thans in den bundel geschreven notulen van dat jaar), geeft hier omtrent helaas geen naderen uitleg. [Bijlage XII. 277 Achelis (Th), Sociologie. Neudruck. Leipzig 1901. kl. B°. Sammlung Göschen No. 101. Acta der Particuliere Synoden van Zuid-Holland, uitgegeven door W. P. C. Knuttel. Deel V-VI. 's-Grav. 1915-1916. 80. Rijks Geschiedkundige Publicaties. Kleine Serie 15, 16 Acts, Ordinances, Regulations and Instructions relating to Land in the Straits Settlements. Singapore 1903. B°. Published by Authority. Adams (Eph. Doa.), The Influence of Grenville on Pitt's Foreign Policy, 1787—1798. Washington 1904. B°. Carnegie Institution of Washington Publication No. 13. Adatrechtbundels XVIII : Gemengd 's-Gravenhage 1919.8°. \Adres van het Nationale [Ned.] Comité tegen het Alcoho lisme aan den Volksraad van Ned.-indië. Utrecht 1920). fol. Advies van de Technisch Onderwijs Commissie (ingesteld bij G. B. No. 32 dd. 6 Maart 1918) vergezeld van acht bijlagen, betreffende de opleiding hier te lande tot civiel, bouwkundig, werktuigkundig en scheikundig ingenieur. Weltevreden 1920. B°. Afrique (L') Franchise. Bulletin mensuel du Comité de 1' Afrique francaise et du Comité du Maroc. 28e année. Paris 1918—'19. Avec cartes et pi. 4°. —, Idem. Supplément: Renseignements coloniaux. 1918— 1919. Illustré. 4°. ' Akten der Ephesinischen Synode vom Jahre 449. Syrisch mit Geo. Hoffmanns deutscher Übersetzung und seinen Anmerkungen herausg. von Joh. Flemming. Berlin 1917.4°. Abhandlungen der Kgl. Gesellschaft der Wissenschaften zu Góttingen. Philol.-histor. Klasse, N. F. Hd. XV. No. 1. Albrecht 's Klapper op de Wetboeken en het Staatsblad van Ned.-lndië, benevens op het Bij blad . . .van het jaar 1816 tot en met het jaar 1917 Bijgewerkt en herzien door /. C. Palm. 5e druk. Leiden [1919]. 8° maj. Alirrdm Prawiradihardjo, Louteren wij ons! Open brief aan elk lid van de Sarikat Islam. [Bandoeng 1919]. B°. Uitgave van „De Nationale bibliotheek". Populair politieke serie No. 1. Bijlage XII]. 278 Alkyonc {Sanggoes) (/. Kresna Moerti), Serat ngabekti ing Goesti saranS. hanggoelawenlah laré . ..- z. pi. z. j B°. Almanach de Gotha. Annuaire généalogique, diplomatique et statistique. 157 e année. Gotha 1920. 8° min. Almanak bahasa Melajoe boewat tahoen 1920. Dikeloearkan jang ke XLIV tahoen menoeroet Almanak dikeloearkan Kangdjeng Gouvernement. Djokjakarta (N. V. W. Buning) [1919]. D.g. 8° min. Almanak (Javaansche) 1920. Djokjakarta (N. V. W. Buning) [1919]. D. g. 8° min. Almizan, Soerat chabar agama islam dan perchabaran dikeloearkan oleh Sjarikatoelihsan di Manindjau. No. 1-4 Manindjau 1919. B°. Amara tikd kamadhenuh. The Tibetan version of Amara tïka kamadhenu, a Buddhist Sanskrit commentary on the Amarakosa. Edited by Satis Chandra Vidydbhasana. Calcutta 1912. B°. Bibliotheca Indica. New Series. No. 1348. Amin Alimad Razt, Haft-Iqlïm, or the geographical and biographical encyclopaedia. Edited by E. Den. Ross and 'Abdul Muqtadir. Part I. Calcutta 1918. B°. Bibliotheca Indica. New Series No. 1336. Andreae (S. /. Fockema), Het Oud-Nederlandsch Burgerlijk Recht. Haarlem 19 '6. 2 deelen in 1 band. B°. Ang tng, Boekoe riwajatnja gredja Siauw Liem Sie di bakar. Soerabaja 1916. 12°. Archivalia in Italië, belangrijk voor de geschiedenis van Nederland, beschreven door Gisb. Brom, Deel 111 Rome: Overige Hbliotheken en archieven. 's-Gravenhage 1915. B°. Rijks Geschiedkundige Publicatiën. Kleine Serie 14. Arriens (P. A.), Enkele opmerkingen over de belasting onzer Spoorwegen. Voordracht ... Kon. Instituut van Ingenieurs 1917 ... Alsmede de beraadslaging. (Metafb). Weltevreden 1919.4°. Dienst' der Staatsspoor- en Tramwegen. Mededeelingen. Alge meene. No. 21. [Bijlage XII. 279 Asakawa (K.), The life of a mor.astic sho in medieval Japan. Washington 1919. B°. Reprinted from the Annual Report of the Amer. Histor. Asso ciation for IW6, vol 1. Ast'a timoer atawa satoe perserikatan rasia. (Satoe tjerita jang soeda kedjadian di Asia timoer pada sebelonnja petja perang antara Rusland dan Japan). Tersalin dari boekoe tjerita Tjina . . . oleh T. T. K. Bagian ka satoe Tamat. Batavia [1909]. B°. Asie (L'j Francaise. Bulletin mensuel du Comité de I'Asie Francaise: Indo-Chine, Levant, Extrême-Orient. Années 14-19. (1914—1919), No 154-177. Paris 1914-1919. 4°. Sur la couverture des 14e et 15/17 anneés: Comité de I'Asie Francaise. Bulletin mensuel. Assenderp (H. C. van), Staatsrecht van Nederland en Ned- Indië. 3e herz. druk. Bijgewerkt volgens de grondwet van 1917. Weltevreden 1920. B'. Asser (C), Handleiding tot de beoefening van het Ned. Burgerlijk Recht. Met medewerking van Ph. van Heusde. Deel 1. Zwolle 1896. B°. Atoeran Tanah mardika disebelah koeion Kali Tjimanoek ... Staatsblad tahoen 1836 No. 19, dengan atoeran pasar atas itoe tanah-tanah den atoeran pasar mardika... Ter salin oleh Alex. Regensburg. Batavia [191 .]. B°. Autenrieth {(Jeo.), Wörterbuch zu den Homerischen Gedich ten. Für den Schulgebrauch bearbeitet. Mit vielen Holz schnitten und 2 Karten. 3e umgearb. Auflage. Leipzig 1881.8°. Babad Diponagoro. Soerakarta 1913 -'14. 2 dln. BJ.8 J . [Jav kar] Rakker (S. K.), De zedelijke beteekenis van het socialisme. Rotterdam 1907. B°. Ballantyne (/?. Af.), Poelo karang. Disoendakeun koe R. Ganda Adinegara. Batawi 1920. Djeung gambar. B°. Uitgave van de Commissie voor de Volkslectuur. Serie No. 315. 19 Febr. '20 IV—V 1] 28 behandeling, welke bij de Directieleden in rondlezing is geweest. De Secretaris meent, dat de opzet van het stuk in zooverre minder gelukkig is, dat het den indruk vestigt alsof niet het verzoek om opgave van desiderata doch het verzoek om schenkingen, legaten etc. de hoofdzaak der circu laire is, wijl immers dit laatste bij wijze van sluitstuk achteraan komt. Mr. Creutzberq wil nog een stap verder gaan en alles wat lijkt op een aanslag op de beurzen uit het rondschrijven delgen. De vergadering stemt hiermede in, doch acht het niet uitgesloten, dat later en in een gansch anderen vorm een beroep op de offervaardigheid van het publiek in het alge meen in stede van de leden alleen zal moeten gedaan worden. Dr. Bosch stelt voor, den passus uit het eerste concept over den gedrukten catalogus, en over de wijze waarop men door middel van opgave van studie-doel en door aanvragen bij den Bibliothecaris alle gewenschte bibliogra phische gegevens kan verkrijgen, alsnog in de circulaire op te nemen. Conform De conceptcirculaire wordt nu doorgelezen, waarbij een aantal veranderingen en bekortingen wordt aangebracht. De eindredactie wordt aan den Secretaris in overleg met de Bibliotheekcommissie toevertrouwd. Rondvraag. V 1. Mejuffrouw Lulius van goor brengt, mede namens Mr. Schumann, verslag uit van het commissoriaal jaarlijksch onderzoek der boekerij in de volgende bewoordingen: De ondergeteekenden, in de Directie-vergadering van 12 Januari 1920 aangewezen om het jaarlijksch verslag over den toestand van 's Genootschaps Boekerij uit te brengen, hebben op 17 Februari 11. hun commissoriaal bezoek aan Bijlage XII]. 280 Bartsch {Paul), Experiments in the breeding of Cerions. Washington 1920. With 59 pi. B°. Department of Marine Biology . . . Vol. XIV. Carnegie Institution of Washington Publication No. 282. Bauduin (F.), Het Ned. eskader in Oost-Indië, 1914— 1916, benevens eenige beschouwingen over onze marine. Met kaart en pi. 's-Gravenhage 1920. B°. Baumgarten (Fri.), Fra. Poland, RL Wagner. Die Helleni sche Kultur dargestellt von—. 2e starkvermehrte Aullage. Mit 7 Taf., 2 Karten und über 400 Abb. B°. Bebel (Aug.), Akademiker und Sozialismus. 2e verb. Auflage. Berlin 1906. B=. Begrooting van Ned.-lndië voor 1919. (z. g. Hoofdenlijst). Splitsing in artikelen van de begrooting van uitgaven . . . Raming der middelen . . . [Weltevreden 1918]. 8 0 . Bemmelen (W. van), Wonderlijke Geschiedenissen der Stof. [Batavia 1920]. B°. Benjamins (//. A.), Het communisme in de Semarangsche stakingen en het bolsjewisme in Rusland en op Java. [Semarang 1920]. B°. Bérard (V/c/.), La révolution turque. Paris 1909. B°. Bérard (Vict), Révolutions de la Perse. Les provinces, les peuples et Ie gouvernement du Roi des Rois. Avec 1 carte. Paris 1910. B°. Bérard (Vict), La mort de Stamboul. Consideration du Gouvernement des Jeunes-Turcs. Paris 1913. B°. Bérard ( Vict), Le sultan, 1' Islam et les puissances. Constan tinople, la Mecque, Bagdad. Avec 2 cartes. 2e Edition. Paris 1916. B°. Bereboet toendangan. Tersalin dari boekoe Tionghoa... Shanghai... 1914. Di tjeritaken doea dedjaka bereboet satoe nona... Tersalin oleh T.H.N. Batavia 1915. 12°. Bergh van Eysinga (/. van d<?«), Multatuli. Geïllustreerd naar oorspr. afb. en portr. Amsterdam 1920. kl. B°. De Meulenhoff-editie. Onze groote Schrijvers. [Bijlage XII. 281 Berichten uit Ned. Oost-Indië ten dienste der Eerw. Direc teuren van den St. Claver-Bond, 1889—1896 afl. 11. 's-Gravenhage [1889-96]. B°. — uit Ned. Oost-Indië voor de leden van den St. Claver- Bond, 1896 afl. 111— 1919. 's-Gravenhage [1896—1919]. Met afb. B°. Ontbreken: jaarg. 1915 geheel en 1917 afl. 1. Besant (An.), Tiga djalan kesampoemaan. Bhakti marga. Weltevreden 1917. B°. Bescheiden in Italië omtrent Nederlandsche kunstenaars en geleerden, beschreven door G. f. hoogewerff. Deel lil: Rome, Overige bibliotheken. 's-Gravenhage 1917. B°. Rijks Geschiedkundige Publicatiën. Kleine Serie 17. Bescheiden uit vreemde archieven omtrent de groote Neder landsche zeeoorlogen, 1652—1676, verzameld door H. T. Colenbrander. Deel I-H, 's-Gravenhage 1919. B°. Rijks Geschiedkundige Publicatiën. Kleine Serie 18-19. Bescheiden (Diplomatieke) betreffende de toelating van oorlogschepen en bewapende handelsvaartuigen der oor logsvoerenden binnen het Ned. rechtsgebied. Batavia 1917. B°. Beschouwing betreffende de in de naaste toekomst te ver wachten uitbreiding van de Staatsspoor- en Tramwegen op Java en de Buitengewesten [door /. C. F. van Sandick]. Batavia 1919. B°. Dienst der S. S. en Tramwegen. Mededeelingen. Opname No. 14. Beschouwingen omtrent de wenschelijkheid van hervormingen in de staatsinrichting van lndië. Weltevreden 1920. B°. Algemeene Toelichting [tot Verslag van de Commissie voor de staatsinrichting van N. I.j. Bestuursmededelingen van de Afd. Ned.-Indië van de Vereeniging van Ned. gezagvoerders en stuurlieden ter koopvaardij. Jaarg. VU No. 1-10. Weltevreden 1920. Met pi. 4°. Beyer (H. Otley). Population of the Philippine Islands in 1916. (Población de las islas Filipinas en 1916. Prepared under the direction of—, lst Edition. Manila 1917. B°. Bijlage XII]. 282 Bhundarkar (D. R.), The Archaeological Remains and Excavations at Nagari. Calcutta 1920. With pi. 4°. Memoirs of the Archaeological Survey of India. No. 4. Bhavviaveka, Prajna-pradipah. A commentary on the Ma dyamaka Sutra. Edited by M. Walleser. Calcutta 1914. B°. Bibliotheca Indica. New Series No. 1896. Bibliotheek (De Nationale). Populair Politieke Serie No. 1 e. v. [Bandoeng 1919—1920]. B°. Bidyabinod (B. B.), Varieties of the Vishnu Image. Calcutta 1920. With 2 pi. 4°. Memoirs of the Archaeological Survey of India. No. 2. Biographie (Allgemeine Deutsche)... Herausgegeben durch die Historische Commission bei der Kön. Akademie der Wissenschaften. Leipzig 1875-1900. B°. —, Idem. Bd. 46-55: Nachtrage bis 1899. Leipzig 1902— 1910. 8„. —, Idem.Bd. 56: Generalregister. München-Leipzigl9l2. B°. Blaauw (A. H.), Korte handleiding voor de bespreking van de koffiecultuur bij de lantaarnplaten . . . van het Kol. Instituut. Amsterdam [1919]. B°. —, Idem voor de Rijstcultuur. Amsterdam [1919]. B°. —j „ « „ Suikercultuur. . „ —, n » » Theecultuur. „ „ „Blad" van den Plaatselijken Raad van het Cultuurgebied der Oostkusl van Sumatra. Jaarg. 3 afl. 1 e. v. Medan 1920 e. v. B°. —, Idem Bijvoegsel: Notulen van het verhandelde in de Vergaderingen. Blink (//.), Sumatra's Oostkust in hare opkomst en ontwik keling als economisch gewest . . . Met kaarten en pi. 's-Gravenhage [1918], 4°. Overdruk uit het Tijdschritt voor Econ. Geographie 1918. Blink (H.), De schapenteelt naar haar ontwikkeling en verbreiding over de aarde in verband met de wolpro ductie en den wolhandel. Met krtn. graph. voorst, en [BIjLAGE XII. 283 pi. Een economisch-geographische en histcrrische studie. 's-Gravenhage 1920. 4°. Tijdschrift voor Economische Geographie. Jrg. 11 No. 10 en 11. Blumberger (/. Th. Petrus), Lezing over stemmingen en stroomingen in de Sarekat Islam. 's-Gravenhage 1920. B°. Vereeniging „Moederland en Koloniën" 19e jaar. 1920. Boedihardjo (/?.), Pataneman. (Serat kawroeh taneman ing kang gampil tinampi dêning mitro padoesoenan). Djilid I. Kediri 1918. 12=. (Jav. kar.]. Boek (Het) in 1919. Catalogus van het Ned. boek... 20e Jaargang [Amsterdam 1919]. B°. Boekoe Noekillan. Inggih poeniko hisi ... Asli metiq saking boekoe Poestokorodjo. Kawedalaken dêning ''Aondnosastro. Soerakarta 1917. 8 & . [Jav.-kar.]. Bocnga-mawar dari Dekama. Satoe tjerita jang kedjadian di negeri Olanda [oleh Jac. van Lennep\. Batavia 1917 — 1919. 10 djilid 12°. Boer (D. W. N. de), Het Toba-Bataksche Huis. Batavia 1920. Met 35 pi. B°. Mededeelingen van het... Encyclopaedisch Bureau. Afl. XXIII. Boer (M. G. de), Gedenkboek, der Stoomvaart Maatschappij Nederland, 1870-1920. Amsterdam. 1920. Met portr. pi. en graf. 4°. Borchardt (/«/.), Die Grundbegriffe der Wirtschaftslehre. Eine populare Einführung. Liepzig 1908. B°. Bornco Barat Bergerak. Pembatjaan, pemimpin dan penolong anak negeri. Tahoen 1 No. 2 setr. Pontianak 1919. B°. Borst (L.) en L. A. Lezer, Practische leercursus voor zelfon derricht in de Soendaneesche taal. Weltevreden-Bandoeng 1919. B°. Bosboom (H. D. H.). Oude woningen in de stad Batavia. Met toestemming van het Bat. Gen. v. K. en W. [herdrukt uit Tijdschrift voor I. T. L en V, deel 40. Batavia 1920]. Met 3 uitsl. pi. en 4 vignetten. B°. Aangeboden door het Int. Ingen. Congres ter gelegenheid van de tocht door oud-Batavia 8 Mei 1920. Bijlage XII]. 284 Bosch N. Jzn. (A. ten), Het viertalig technisch woordenboek. Deventer [1911]. 4 deelen. B°. [I]. Engelsch-Nederlandsch. [ll]. Fransch-Nederlandsch. [lII]. Duitsch-Nederlandsch. [IV]. Nederlandsch-Engeisch-Fransch-Duitsch. 2e Druk. Bot/ia (Ca. Grah.), Early Cape Land Tenure. Cape Town 1919. B°. Reprinted from the „South African Law Journal" May and Aug. 1919. Bouwhiiys (M. ten.), Serat ringkesan babad Rasoel, babon saking boekoe ten-boeng walandi karanganipoen toewan —. Kapetik sarto bagoebah dèning Mandrksastra. Soera karta 1917. BU.8 U . [Jav. kar]. Braak (C), Het klimaat van den Idjen. Weltevreden [1920] Met afb. 4°. Het Idjen-Hoogland (Afl. 1). Monografie V' Brandsteder (/. .4.), Ons dappere Indische leger. Knipsels uit kranten en brieven. [Soerabaja 1919]. Met afb. B°. Brandstetter (Renw.), Architektonische Sprachverwandschaft in allen Erdteilen [Luzern] 1920. B°. Broersma (/?.), Een vrije Volksverplaatsing Java-Deli. Wel tevreden 1919. B°. Overdruk uit Koloniale Studiën. Oct. nummer 1919. Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche Universiteit, uitgegeven door P. C. Molhuyzen. Deel 11-IH. 's-Graven hage 1916—1918. gr. B°. 11. 1610-1647 111. 1647—1682. Rijks Geschiedkundige Publicatiën, deel 29 en 38. Bronnen tot de geschiedenis van de Leidsche textielnijverheid verzameld door N. W. Posthumus. Deel IV-V.'s-Qraven hage 1914—1918. gr. B°. IV. 1611 — 1650. V. 1651—1702. Rijks Geschiedkundige Publicatiën, deel 22, 39. Bronnen tot de geschiedenis van den Oostzeehandel ver zameld door H. A. Poelman. 's-Gravenhage 1917. 2 deelen. gr. B°. Rijks Geschiedkundige Publicatiën 35-36. [Bijlage XII. 285 Brouwer (H. A.), Geologisch overzicht van het oostelijk gedeelte van den 0.1. Archipel. Stratigraphie, tektoniek, vulkanisme. Met 1 kaart in 4 bl., 3 prof., 1 teek. en 16 foto's. Weltevreden 1919. B°. Overdruk uit het Jaarboek van het Mijnwezen in N. O. 1., 46e Jrg. 1917 Verhandelingen, 2e deel. Brugmans (//.) en G. W. Kernkamp, Algemeene geschie denis. 2e herziene en bijgewerkte druk. Leiden [1920]. 3 deelen. gr. 8 0 . I. Oude geschiedenis, door H. Brugmans en G. W. Kernkamp. 11. Middeleeuwen, door H. Brugmans. 111. Nieuwe geschiedenis, door H. Brugmans. Bruin (A. G. de), Chineezen ter Oostkust van Sumatra. Leiden 1918. Met 1 kaart. B°. Oostkust van Sumatra-Instituut. Mededeeling No. 1. Bruyne (/. A. de) en AA Japikse, Staatkundige geschiedenis van Nederland in onzen tijd. Deel VI: 1887—1917. door N. Japikse. Leiden [1919]. 8° maj. Buchwald (Bru.), Die Technik des Bankbetriebes. Ein Hand und Lehrbuch des praktischen Bank- und Börsenwesens. Berlin 1904. B°. Büchmann (Geo.), Qeflügelte Worte. Der Zitatenschatz des deutschen Volkes gesammelt und erlautert. Fortgesetztvon Wa. Roberüornow u. A. Volks-Ausgabe, auf Grand der 26. Auflage bearbeitet von Bog. Krieger. Berlin 1919. B°. Buhturi (Abü 'Übadah al-Watid ibn 'Übaid al-). The Hamasah of—, A. H. 205-284. Photographic reproduction of the Ms. at Leiden in the University Library, with indexes by R. Gcyer and D. S. MargolLuth. [Preface by C. Snouck Hurgronje], Leiden 1909. 4 e . Printed for the Trustees of the „De Goeje Fund [Publication No. l]. Buitenzorgsche (De). Orgaan van de Onderlinge Verbruiks vereeniging. .. |aarg. 1 no 1-3 Buitenzorg 1920. 4°. Bulletin mer.suel [du] Comité de I'Asie Frangaise. 14e—17e année[s].(No. 154-177). (1914—1919). Paris 1914—1919. 4°. Aussi s. V t.: \' Asie Frangaise. Bijlage XII]. 286 Bulletin of the National Research Council. The national importance of scientific and industrial research. Vol. I. p. I. no 1. Washington 1919. B°. [Bulletin of] the New York Chamber of Commerce for the Netherlands and the Neth. E. and W. Indies. New York 15 Sept. 1920]. fol. Getypt. Burney (The) Papers. Printed by order of the Committee of the Vajiranana National Library. Bangkok 1910—[1920]. 5 vol, B°. Buijs (/. S. Brandts), -Over het onderzoek der Javaansche en daarmee verwante muziek. Weltevreden 1920. B°. Overdruk uit Koloniale Studiën (Juni-no. 1920). Byron (Geo. Go/don Lord). — The Poetical Works of Lord Byron. London a. e. 1917. B°. Oxford Edition. Candler (tdm.), The tinveiling of Lhasa. London a.e. [1905]. With 6 illustr. 16°. [Nelson's Popular Editions of Notable Rooks] Catalogus van de boeken en kaarten, uitmakende de biblio theek van het Departement van Koloniën. 5e Vervolg, 's-Gravenhage 1919. B°. Catalogus van kaarten en boekwerken uitg. door de Afd. Hydrographie van het Ministerie van Marine. Bijgewerkt tot en met No. 105 (1920.) 's-Gravenhage 1920. B°. Chabrillat (//.) dan Paul d' Ivoi, Dengan setalen mengitari boemi. Tersalin [dari bahasa Frans] oleh Tjoe Bou San. Djilid MI. Batavia 2462 [1918]. B°. Cheng (Sih Gung), Modern China. A political study Oxford 1919. B°. Chïrol {Val.), Indian Unrest. A reprint, revised and enlarged, from „The Times," with an introduction by Alfr. Lyall. London 1910. B°. Clements {Fred. E.), Plant Indicators. The relation of plant Communities to process and practice. Washington 1920. With 92 pi. B°. Carnegie lnstitution of Washington Publication No. 290. [Bijlage XII. 287 Coen {Jan Pieterz.). Bescheiden omtrent zijn bedrijf in Indië verzame'ld door H. T. Colenbrandcr. Deel I. 's-Gi»aven hage 1919. Met 2 portr. gr. B°. Uitgegeven door het Kon. Instituut voor de Taal-, Land-en Vol kenkunde van Ned.-Indië. Cotne to Java. Information for travellers. With 2 maps Weltevreden [1920]. Ulustrated. 8° obl. lssued by the Official Tourist Bureau, 1920—1921. Compendium (Alfabetisch). — Mindere Inl welvaart op Java Madoera. Alf. Compendium op de Alg. Edita der Centrale Kommissie (Welvaarts- Kommissie) voor 't oorzaken en verbeterings onderzoek ... [door H.E. Steinmeiz]. Welte vreden [1920] B°. Congres (Algemeen Ingenieurs), Batavia 8-15 Mei 1920. [Prae-adviezen en Mededeelingen]. le-5e Sectie. Welte vreden 1920. Met teek. In 5 portef. B°. — Idem. Mededeelingen No. [l]-4. Weltevreden 1920. B°. — Idem. Dag-agenda, Reisplan, Programma, Lijst van Congresbijdragen. Contributions to Embriology. Vol IX (No. 27-46). A memorial to Franklin Paine Mali. Washington 1920. Wilh pi. 8° maj. Carnegie lnstitulion of Washington Publication No. 272, Coomaraswamy (An. K.). Visvakarma: examples of Indian architecture, sculpture, painting, handicraft, chosen by—. Ist Series: 100 Examples of Indian sculpture, with an introduction by Eric GUL Londor.-Leipzig-Bombay 1914. 4°. Cooper (La.), A Concordance to the Works of Horace. Washington 1916. B°. Carnegie lnstitution of Washington Publication No. 202. Cooper-Oakley (/.), De graaf de St. Germain. Het geheim van koningen. Met talrijke [2] illustraties. Amsterdam [na 1911]. 8». International Committee for the research into mystical tradi tion V. Croo (Af. H. du), Jan Fuselier. Schetsen uit het Indische soldatenleven. Amsterdam 1916. 16°. De Meulenhoff-Editie. Een algemeene bibliotheek. [No. 39?] Bijlage XIII 288 Ciiltmiralmanak (Indische) (met Supplement) voor 1920, samengesteld door A. H. Berkhout en H,C. Prinsen Geer ligs. Jaarg. 34. Amsterdam 1919. 8° min. Czaplicka (M. A), The Turks of Central Asia in History and at the Present Day. An ethnological inquiiy into the Pan-Turanian problem, and bibliographical material relating to the early Turks and the present Turks of Central Asia. Oxford 1918. With a map. B°. Dake (Wa. Jac. Leo.), Over dysenterie-bacillen. Acad. Proef schrift. Amsterdam 1919. B°. Darah Bharaia, Collection of head figures out of wayang poerwa. Weltevreden [1919]. 4°. Published by the Committee for popular literature. Serie No. 323- As for the 37 plates see the Dutch edition (Serie No. 426). Darwin {Cha.), La descendance de I'homme et la sélection sexuelle. Traduit par Edm. Barbier d'après la 2e édition anglaise . . . Préface par Ca. Vogt. Edition définitive. Ornée de 38 pi. Paris [1875?]. B°. Dekker (E. F. E. Douwes), Ons volk en het buitenlandsche kapitaal. Rede, uitgesproken op het 4e Nat. Congres der C. S. I. te Soerabaja [Bandoeng 1919]. 8«. Uitgave van „De Nationale Bibliotheek." Populair Politieke Serie No 2. Deloustral (Raym.), La justice dans Tanden Annam. Code de procedure. Traduction et commentaire. Hanoi 1919.8°. Bulletin de 1' Ecole Frangaise d'Extrême-Orient Tomé XIX no. 4. Deutschland (Das Gröszere). Wochenschrift för Deutsche Welt-und Kolonialpolitik. Schriftleiter Wa. Bacmeister. ]ahrg. [lil-] V no 42. Dresden 1916-Oct. 1918.6 Bde. B°. Devesvara, Kavi-kalpa-lata, a vvork on rhetoric, together with his own commentary. Edited by Sarat Chandra Sastra Pait 1. Calcutta 1913. B°. Bibliotheca Indica. New Series No. 1361. Diercks (G.), Hie Allah ! Das Erwachen des Islam. Berlin 1914. B°. [Bijlage XII. 289 Djamaloedin Rasad (B.), Pintoe rezeki . . . Weltevreden Il 920 J. 12°. Uitgave van de Commissie voor de Volkslectuur. Serie No. 475. Djie Sie tlauw (Swatoe tjerita dahoeloe kala . . .) artinja anak-anak jang baik jang telah berbakti pada iboe dan bapanja. Tjitakan jang ke 2. Batavia 1917. 12°. Djinaradjadasa (C), Dharma tanah Djawa dan orang Djawa. [Dimelajoekan oleh R. Djojos<>ediro\. Batavia [1919]. B°. Djinaradjadasa (C), Soefie dan tentang mentjari Toehan. [Dimelajoekan oleh R. Djojosoediro]. Batavia [1919] B°. Dikeloearkan oleh Djokertologe. Documentos (Alguns) do Archivo Nacional da Torre do Tombo acerca das navegagoes e conquistas Portuguezas publicados [por fos. Ramos-Coelho\ ao celebrar-se acomme moragao quadricentenaria do descobrimento da America. Lisboa 1892. Con facs, fol Dorssen (T. F. van), De Administratie van het Goederenver voer over Spoor en Tramwegen. Haarlem [1920]. B°. Dubois (Fel.), Le Péril Anarchiste ... [Avec] 70 illustr. et documents. Paris 1894. B°. Duchesne (A. E), Democracy and Empire. Oxford-London a.e. 1916. 8". Royal Colonial lnstitute Monographs 11 Dupouy (Edm), De prostitutie bij de volken der oudheid. Sociaalhygienische studie. Met afb. 5e druk. Amsterdam [1890]. BU.8 U . Dussen (W. J. van der). Handleiding bij het onderwijs in het landmeten en waterpassen voornamelijk ten dienste van opleidingsscholen voor Inl. ambtenaren, Weltevreden 1919. 2 deelen. Met fig. en pi. B°. Dwidja-Atmadja (A.), Resi Boeddha. Weltevreden 1920. Mawi gambar. 8° maj. Uitgave van de Commissie voor de Volkslectuur. Serie no 291. Ehlers (Ernst), Polychaeten von Java und Amboina. Ein [19 Febr '20 V 1. 29 de boekerij gebracht en hebben thans de eer zich van hunne opdracht te kwijten. Met de revisie der tijdschriften werd in den aanvang van 1919 een begin gemaakt, maar zij is nog niet beëindigd, omdat de Bibliothecaris uit practische overwegingen het catalogi seeren van dit gedeelte gelijktijdig met de algemeene revisie ter hand heeft genomen. De arbeid aan den alfabetischen, zoowel als aan den systematischen Catalogus gaat thans hand in hand met de revisie. Het omvangrijke werk der catalogiseering gaat dus nu geregeld voort. Voorts heeft de bibliothecaris een vervolg-register op de Verhandelingen en het Tijdschrift van het üenootscbap samengesteld. Het reeds bestaande Register, door den heer D. van Hinloopen Labberton bewerkt, loopt slechts tot 1*907, zoodat dit tweede deel, waaraan sinds lang behoefte gevoeld was en dat thans tot 1919 loopt, een hoogst nuttige en hoogst welkome aanwinst genoemd mag worden. De Bibliotheek leed een vrij gevoelig verlies door het vertrek van Mey. H. E. s'Jacob. Voor de voortzetting van haar arbeid kreeg de Bibliothecaris geen nieuwe(n) assistent (e). Met de bedoeling, dezen functionaris te ontlasten van kantoor- en inlichtingswerk werd hem in den persoon van Mej. Kühler een assistente toegevoegd. Ook dit was echter slechts van korten duur, daar uit hoofde van de kortelings doorgevoerde scheiding van het secretariaat, en het bibliothe cariaat, Mej. Kühler als assistente, nu speciaal van den Secretaris, in functie bleef. Bij ontstentenis van geschikte personen, die als assistent van den Bibliothecaris, bij diens thans enger omgrensden arbeid, aan dezen toegevoegd zou den kunnen worden, zonder dat deze zijn assistent eerst op moet leiden, verricht de Bibliothecaris thans allen arbeid weder alleen. Evenwel is ook thans die arbeid reeds te zwaar voor één persoon en zal dit nog in veel grootere mate het geval worden bij de aanstaande, omvangrijke uit breiding der bibliotheek. Wat het bezit aan boeken betreft, dit nam evenals vorige Bijlage XII]. 290 Beitrag zur Kenntnis der malaiischen Strandfauna. Mit 3 Taf. Berlin 1920 4°. Abhandlutigen der Kgl. Gesellschaft der Wissenschaften zu Göttingen. Math, phys. Klasse... N. F. Bd X, No. 7. Encyclopaedie van Ned.-Indië. 2e Druk, onder redactie van D. G. Stibbe ... Deel 111. (N — Soema). 's-Gravenhage Leiden 1919. gr. B°. Engels (Frie.), De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap. Uit het duitsch vertaald door/. T. Anker smit. Amsterdam 1903. B°. Epigraplüa Birmanica being lithic and other inscriptions of Birma. Edited by Taw Sein Ko and Cha. Duroisetle. Vol. I. Rangoon 1919. With pi. 4°. Es (L. f. C.van), De tektoniek van de westelijke helft van den O. I. Archipel. Met 1 kaart in 4 bl. en 1 schetskaartje. Weltevreden 1919. B°. Overdruk uit het Jaarboek van het Mijnwezen in N. O. I. 46e Jg. 1917. Verhandelingen 2e deel. Espe (W.), Über einige bemerkenswerte Missbildungen. Mit 2 Taf. und 1-5 Fig. Berlin 1918 4°. Abhandlungen der Kgl. Gesellschaft der Wissenschaften zu Göttingen Math. phys. Klasse, N. F. Bd X. No. 5. Essays published by the Netherlands East-lndian San-Fran cisco Commiltee. Semarang a.e. 1914. 33 nos lllustrated In portfolio. B°. Department of Agriculture, Industry and Commerce. Ezerman (/. L. J. F.), Beschrijving van den Koan lem-Tempel „Tiao-Kak-Sie" te Cheribon. [Batavia 1920]. Met 24 pi. gr. B°. Baraviaasch Genootschap van K. en W. Populair-Wetenschap pelijke serie. No. 11. Faillissementswet (De) verklaard ... door W. L. P. A. Molen graaf/, 's Gravenhage 1898. B°. Federatie (De). Maandblad van de Federatie van Eur. Werk nemers in Ned.-Indië. Jaarg. 1. Bandoeng 1920. 4°. Fischer (Gu), Een papierfabriek te Palembang. [Kediri 1920]. B°. [Bijlage XII. 291 Fisher (Sian.), Ottoman Land Laws containing the Ottoman Land Code'and later legislation affecting land, with notes and an appendix of Cyprus laws and rules relating to land. London a. e. 1919. B°. Francisco José [ps. van F. f. Grooss], Van eenzame stranden. Oorspronkelijke Indische zedenroman. 2e Druk. Bandoeng 1918. B°. Francisco José [ps. van F, f. Grooss\. De Vloek der toege vendheid. (Vervolg op: Van eenzame Stranden). Cheribon z.j. [191.]. B°. lnsulinde-uitgave. Francisco José [ps. van F. f. Grooss], Darkest Batavia. Oost Indische schetsen. Spoorlectuur. [I]. Het spel. Cheribon [191 ]. 12°. Francisco José [ps. van F. f. Grooss], Herinneringen [1] Cheribon z.j. [191.]. 16°. [IJ. Soerabaja. Op den omslag: Het binnenland in) Francisco José [ps. van F. J. Grooss], Queen Wapiti. Oor spronkelijke Amerikaansche roman. Cheribon z. j. [191.]. smal B°. Fransen-Herderschee (A.\ De klappercultuur als middel ter bevordering van de welvaart der Molukken. Amsterdam 1920. B°. Overgedrukt uit „De Indische Gids", Juli afl. 1920. Friedensvertrag (Der) nebst Ausführungsgesetzen. Unter Hervorhebung der abgeanderten Teile. Mit lnhaltsaufgabe, Karten und Sachverzeichnissen. Berlin 1919. B°. Fruin-Mees (Wi.), Geschiedenis van ]ava, met een inleidend woord van Hoesein bjajadiningrat. Deel 1. Weltevreden 1919. gr. B°. 1. Het Hindoetijdperk. (Met 30 pi. en 3 Kaarten). [Serie uitgaven door bemiddeling der Commissie voor de Volkslectuur No. 326]. Führer durch das Museum für Völkerknnde zu Leipzig. Mit 12 Taf. und 5 Grundrissen. Herausg. von der Direklion [Ka. Weule]. 3e Auflage. Leipzig 1919. kl. B°. Bijlage XII]. 292 Ganga-rao Brahmputr, Indien. Seine Stellung zum Weltkrieg und zu seiner Zukunft. .. Tübingen 1918. B°. Garraud (/?.), Traite théorique et pratique du droit pénal francais. 2e Edition complètement revue et considérable ment augmentée. Paris 1898—1902. 6 tom. B°. Gazetteer of the Province of Sind. B vol. I-IV, VI-VII. Compiled by /. W. Smyth. Bombay 1919. B°. I. Karachi District. 11 Hyderabad District 111 Sukkur District IV. Larkana District. VI. Thar and Parkar District. Vil. Upper Sind Frontier District. Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het anderhalve eeuwfeest van het Zeeuwsch Genootschap der Weten schappen, te Middelburg. Middelburg f 1919]. Met afb. 4°'. Gedenkschrift. — Deli-Maatschappij. Gedenkschrift bij gele genheid van het 50-jarig bestaan. [Amsterdam 1919]. Met pi. en plattegr. 4°. Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840, uitgegeven door H. T. Colenbrander. Deel VII-X. 's-Gravenhage 1914—.919. gr. B°. VU. Vestiging van het koninkrijk. 1813—1815. (Met 1 kaart). Vlll. Regeering van Willem 1, 1815—1825, le-3e stuk. IX. Regeering van Willem 1,1825-1880, le—2e stuk. X. Regeering van Willen 1, 1830-1840, le,-2e stuk. Rijks Geschiedkundige Publicatiën, deel 23, 25, 27, 30, 31, 37, 40, 42. Geerligs (Pt. Joh. Prinsen), De zeeverzekering tegen molest en vrij van molest. Proefschrift. Amsterdam 1916. B°. Gemeente Batavia. Tentoonstelling Juli 1920. [Catalogus]. Weltevreden 1920. B°. Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht voor Ned.-lndië. Bewerkt naar de van regeeringswege uitgegeven officïeele bescheiden. Gerangschikt door A. P. Hirsch. Batavia [1920]. B°. Geuns {M. van), Het Oosten in vogelvlucht, van Boeddha tot de Groot- Mogols. Met een inleidend woord van G. P. Routfaer. Amsterdam 1919. B°. Overgedrukt uit ~De Indische Gids". Maart-Nov. afl. 1919. [Bijlage XII, 293 Giese, Die Toleranz des Islam. Weimar 1915.8°. Deutsche Orientbücherei. Hrsg. von Ernst Jackh. VIII. Giuf/rida-Ruggeri (V.), I caratteri craniologici degl' Indo nesiani. Firenze 1918. B°. Estratto dall "Archivio per 1' Antropologia e la Etnologia, Vol. XLVI, fase. 30-4 o (1916). Giuffrida-Ruggeri (V.), Preteso ibridismo degli Australiani. Napoli 1919. B°. Estratto dal Rend. della R. Acad. delle Scienze Fis. e Mat. di Napoli. Ser. 3a vol. XXV. Gobée (E.), Fetwa van den Moefti voor Egypte over het Bolsjevisme. Weltevreden 1920. B°. Overgedrukt uit het Tijdschrift van het Bat. Genootschap (deel LIX, afl. 4). Goes (F. van der), Organische Ontwikkeling der Maatschappij. Socialistische studie. Amsterdam 1900. B°. Goes (F. van der), De arbeidskracht. Rede Openb. Les Univ. Amsterdam 1900. B°. Goethe (Jo. Wo. von), Faust. Eine Tragödie. Mit Illustrationen. Berlin 1887. fol. Goor (M. [E.] Lulius van), Korte gids voor de tempelbouw vallen in de Prambanan-vlakte, het Dieng-plateau en Gedong Sanga. Met 8 foto's en 7 kaarten. Weltevreden 1919.8°. Oudheidkundige Dienst in Ned.-lndië. Goor (Af. [E.] Lulius van), Panoentoen tjekakan toemrap tjandi ing tanah Perambanan Dijèng, sapanoenggilanipoen. Kadameling temboeng Djawi déning R. Ng. Poerbatjaraka. Batavia 1919. B°. [Jav. kar.]. Gorter (//.), De grondslagen der Sociaaldemocratie. Am sterdam [na 19051. B°. Gorter (//.), Sociaal-Democratie en Anarchisme. Amsterdam [190 .]. B°. Gorter (H.), Het historisch materialisme voor arbeiders verklaard. Amsterdam [190 .]. B°. Uitgave „De Tribune". Bijlage XII]. 294 Graesel (Arn.), Handbuch der Bibliothekslehre. 2e völlig umgearbeitete Auflage der „Gründzüge der Bibliotheks lehre, Neubearbeitung von Jul. Petzholdt's Katechismus .. .** Mit 125 Abb. und 22 Schrifttafeln. Leipzig 1902. 8° maj. Grage. Orgaan van de Vereeniging „Katjirebonan". Jaarg. I No. 1 setr. Weltevreden 1919. 80. Grier (Sydn. G)- In Furthest Ind. The narrative cf Mr. Edward Carlyon of the Hon. East India Company's service. Edited, with a few explanatory notes by —. Edinburgh- London 1894. B°. Grierson (Geo. A.) assisted by Mukundarama Sastri. A dictionary of the Kashmiri language. Compiled partly from materials left by Isvara Kaula. Part . Hertford 1916.4°. Bibliotheca lndica.. New Series. No. 1405. Groot (/. J. M. dé), Der Thupa, das heiligste Heiligtum des Buddhismus in China. Ein Beitrag zur Kenntnis der esoterischen Lehre des Mahayana. Mit 6 Taf. Berlin 1919. 4°. Abhandlungen der Preuss. Akad. der Wissenschaften. Jhrg. 1919. Philos. — histor. Klasse. No. 11. Groot (Leo de), Overdenkingen op het gebied van het (Hooger) Onderwijsvraagstuk in de lijn van de lnlandsche en (Indo-) Europeesche samenleving en de door de Commissie van het Bataviaasch Genootschap . . . opge worpen vragen . . . [Batavia 1920]. B°. Gruijter (/. dé), Het leven en de werken van Eduard Douwes Dekker (Multatuli). Met 10 illustr. Amsterdam 1920. 2 deelen. B°. Guesdon (Jos.), Dictionnaire cambodgien-frangais. Fase. 2. Paris 1919. B°. Haan (F. de), Jan Pietersz. Coen. Bescheiden omtrent zijn bedrijf in Indië, verzameld door Dr. H. T. Colenbrander uitgegeven door het Kon. Instituut... deel 1... 1919. [Boekbespreking]. Weltevreden 1920. B°. Overgedrukt uit het Tijdschrift van het Bataviaasch Genoot schap, deel LIX, afl. 4. [Bijlage XII. 295 Haeften (F. W. van), Penjakit perempoean. Dibahasa Mela joekan oléh Goelan. Weltevreden 1920. 12°. Uitgave van de Commissie voor de Volkslectuur. Serie No. 484. hamel (G. A. van), Inleiding tot de studie van het Ned. Strafrecht. 2e geheel herziene druk. Haarlem —'s-Gra- venhage J 907. B°. Handboek voor Cultuur- en Handelsondernemingen in Ned.- Indië. Jaarg. 1920. Amsterdam 1919. B°. Handleiding bij het onderwijs in de gonio-en trigonometrie aan de K. W. S. te Batavia. Batavia [1919]. Met fig. B°. Handleiding voor de Inl. Bestuursambtenaren enz. No. 24, 30, 38, 42. Batavia-Weltevreden 1919—'20. B°. Handleiding voor de Volkstellers. [Bandoengl92o]. 10stuks.8 0 . Volkstelling 1920. Ned., Mal., Socnd., Jav., Mad., Balin. tekst. Handlin&ar (Göteborgs K. Vetenskaps och Vitterhets Sam halles). IV. följden. XIV-XX. [del). 1914-1917. Göteborg [1914-1919]. Med bill. B°. Haribhadra, Dharmabindu. A work on Jaina philosophy with the commentary of Munlcandra. Edited by L. Suali. Fase. I. Calcutta 1912. B°. Bibliotheca lndica. New Series. No. 1853. Harreveld (Ph. van), Statistiek van de verbreiding en pro ductie der rietsoorten in oogst 1919. Soerabaja 1920.8°. Mededeelingen van het Proefstation voor de Java Suiker industrie. Landbouwkundige serie 1920, No. 8. Hartmann (/.), Die astronomischen Instrumente des Kardinals Nikolaus Cusanus. Mit 6 Fig. und 12 Taf. Berlin 1919.8°. Abhandlungen der Kgl. Gesellschaft der Wissenschaften zu Göttingen. Math-phys. Klasse, N. F. Bd. X. No. 6. Hartmann (Ma.), Der lslamische Oriënt. Berichte und For schungen, Band 1-11. Berlin 1905 — 1909. B°. Band 11: Die arabische Frage mit einem Versuche der Archao logie Jemens. Hartmann (Ma.), Reisebriefe aus Syrien. Berlin 1913. B°. Bijlage XII]. 296 Hasse (Ad. R,), Index to United Slates Documents relating to Foreign Affairs, 1828—1861, in 3 parts. Part 1 (A to H). Washington 1914. 8° maj. Carnegie Institution of Washington Publication No. 186 p. 1. Havens (Belgische) en Nederlandsche waterwegen. Den Haag 1919. B°. (Uitg. der Vereeniging tot verbreiding van kennis over Nederland in den Vreemde); Havens (Ned.-Indische) [door Wou. Cool\. Aangeboden door het Dep. van B. O. W. aan het Alg. Ingenieurs Congres 1920 (Zie Mededeelingen van het A. I. C. No. 4, Ie Sectie, Ond. atd. Havens). Batavia 1920.Metpl.enplattegr.gr B°. Overgedrukt uit het Jaarboek 1020 van Ned.-lndië. Hedin (Sven), Zu Land nach Indien durch Persien, Seïstan, Belutschistan. Mit 308 [281] Abb. und mit 2 Karten. Leipzig 1910. 2 Bande. B°. Hedin (Sven), Bagdad, Babyion, Ninive. Leipzig 1918. Mit Taf., 1 Bildn. und 1 Karte. B°. Hedin (Sven), Jerusalem. Leipzig 1918. Mit Taf., 1 Karte und 1 Plan. B°. Hehewerth (F. K.) en W. A. Kop, De reactie van Wassermann ook met niet geïnactiveerd serum bij malarialijders in de tropen. Batavia 1920. B°. Overdruk uit het Qeneesk. Tijdschrift in N. 1. deel 60 afl. 1. Heidendom (Het Indonesisch) [door C. Spat]. 2e, omgewerkte druk. Breda K M. A. 1909. br. B°. Hekmeyer (F. C), Formulierboek voor de rechtspleging bij inlandsche rechtbanken en gerechten op Java en Madoera. 2e herziene druk... Batavia 1910. B°. Hellmann (G.), Beitrage zur Erfindungsgeschichte meteorolo gischer Instrumente. Berlin 1920. Mit 5 Fig. 4°. Abhandlungen der Preuss. Akad. der Wissenschaften. Jhrg. 1920 Phys-math. Klasse. No. 1. Heuvel (H. W.), Volksgeloof en volksleven. Met illustraties. Zutphen [1919]. B°. [Bijlage XII. 297 Hilgers (Th.j.A.) met medewerking van C. Lekkerkerker, Populaire schetsen over Land en Volk van Indië. Een boekje voor allen, die naar Indië vertrekken. Met een kaartje der bevolking. Amsterdam 1920. B°. Uitgegeven door het „Tijdschrift voor Ziekenverpleging". Hornell (Jam.), The origins and ethnological significance of lndian boat designs. Calcutta 1920. With 6 pi. and 34 fig. 4°. Memoirs of the Asiatic Society of Bengal. Vol. VU no 3. (pp. 139-256). Houwink (L.), Diepboortechniek. Qrondpeilingen. Batavia 1918. Met pi. en fig. B°. Vademecum voor het personeel van het Mijnwezen (Afd. Grond peilwezen). Hovelacque (Ém.), Les peuples d' Extrême-Orient: La Chine. Paris 1920. B°. Bibliothèque de Philosophie scientifique. Huurcommissie-ordonnantie (De) (Regeling ter beteugeling van onredelijke opdrijving van de huurprijzen van wonin gen). Staatsblad 1918 No. 288, benevens de uitvoerings voorschriften, Staatsblad No. 289, toegelicht door K. L. J. Enthoven. Weltevreden 1918. B°. Huygens (Const.). —De briefwisseling van C. H. (1608 — 1687) uitgegeven door /. A. Worp. Deel IV-VI. s'-Graven hage 1915—1917. gr. B°. IV. 1644-1619. V. 1649-1663. VI 1663—1687. Rijks Geschiedkundige Pußlicatiën, deel 24, 28, 32. Ibrahim (Af. Soetan), Tjeritera si Kantan dan Sja'ir poelau Belitoeng. Weltevreden 1920. 12°. Uitgave van de Commissie voor de Volkslectuur. Serie No. 483. Iken (D.) dan E. Harahap, Kitab arti logat Melajoe. Koepasan jang ke 1 [A-C]. Batavia 1914. B°. India (Southern). lts History, People, Commerce, and lndus trial Resources. Compiled by Som. Playne, assisted by /, W. Bond. Edited by Arn. Wright. London 1914—1915. With pi. 4°. Bijlage XII]. 298 Indië (Jong). Tijdschrift voor de Indische jeugd. Redactie /. v. et. Meij. Jaarg. V no 10 e.v. Tasikmalaja 1920. M. afb. 4°. Indo-Chine (L') Francaise... Sites, monuments, types, forets vierges. Paris s. a. 8° obl. Touring-Club de France. Comité du tourisme colonial. Ingenieur Herman van Brakel [Oleh Maurits =P. A. Daum] Satoe nasehat bóeat orang jang bersobat pada kartoe main dan minoeman keras. Tersalin oleh Go Swie Tjhiang. Soerabaja 1917. 3 djilid. 12°. Inscriptions (Kharrosthi) discovered by Aur. Stein in Chinese Turkestan. Part I. Oxford 1920. With pi. 4°. " 1. Text of inscriptions discovered in the Niya Sita 1901. Tran scribed and edited by A. M. Bayer, E. ]. Rapson and E. Sénart. Instituut (Het) voor Tropische Hygiëne, 1912—17. Amsterdam [1919]. Met pi. B°. Vereeniging Koloniaal Instituut Amsterdam. Jaarboek van Ned.-Indië. Uitgave [Buitenzorg] 1920. Met pi. en kaarten. B°. Samengesteld bij de Afd. Handel van het Dep. van Landbouw enz. Jaarcijfers voor het Koninkrijk der Nederlanden. Rijk in Europa 19)8. Bewerkt door het Centraal Bureau voor de Statistiek. 's-Gravenhage 1919. B°. Jaarverslag van den Topographischen Dienst in Ned.-Indië over 1919, 15e jaarg. [deel |]. Batavia 1920. B°. Jaarverslag van het Kantoor voor de Voedselvoorziening te Batavia 1919. Batavia 1919. Met pi. 4°. Jahresbericht des Frankfurter Vereins für Geographie und Statistik. 77.-83. Jahrgang. 1912/13—1918/19. Frankfurt a.M. 1914-1919. Mit Abb. u. Beil. B°. Jahresübersichten (Statistische) der Stadt Frankfurt a. M... Ausgabe für das Jahr 1914/15—1916/17. Frankfurt a.M. 1916—1918. B°. 9-11. Erganzungsheft zum: Statistischen Jahrbuch der Stadt Frankfurt. Ie Ausgabe. [Bijlage XII. 299 Janin (/«/.), Les symphonies de I'hiver. [Avec 14] illustr. de Gavarni [ps. de Sulp. Gui. Chevalier]. Paris 1858. B°. lava Nippo. Hoofdred. As. Kato. No. 1 ev. Weltevreden 2 Nov. 1920 e.v. fol. Journal of the Federated Malay States Museums. Vol. IX ... Kuala Lumpur-Taïping-Calcutta 1920. B°. Kainz (C). Praktische Grammatik der Chinesischen Sprache für den Selbstunterricht. Mit Lesestücken, Wörterbuch und 10 Schrifttaf. 2e verb. Auflage. Wien-Pest-Leipzig [18 . ]. kl. 8". Die Kunst der Polyglottie. 29. Theil. Kalff (G.), Van Zeevarende Luyden en Zee-Poéten. Een inleiding tot Scheurieer's „Mannen ter Zee" en „Van Varen en van Vechten". 's-Gravenhage 1915. B°. Kalff (G), Huiselijk leven van Amsterdam in de 17e eeuw ['s-Gravenhage 1918?). Met pi. fol. Titeldruk van : Amsterdam in de 17e eeuw [1897 — 1900]. Karsten (Tho.), Prae-advies uitgebracht voor het 10e Decen tralisatiecongres ... Mei 1920 te Bandoeng over: Indiese stedebouw." [Semarang 1920]. B°. Locale Belangen. Mededeeling No. 40 (7e [lees Be]. Jaarg. Bijlage van af 1.19/20)..19/20). Kartaasmara, Pakem padalangan ringgit poerwa lampahan rabinipoen R. Soerjatmadja. Weltevreden 1920. Mawi gam bar 5 idji. B°. Uitcave door bemiddeling van de Commissie voor de Volkslec tuur Serie No. 434. Kartadiredja (.R. B.), Hikajat negeri Duitschland Ditjeritera kan dari moelai Radja Ferdinand dengan Poeteri Isabella pada awal taoen 1504 teroes meneroes... dan keadaan Duitschland sekarang berikoet sedjaiah pendeknja. Wel tevreden [1915]. B°. Kats (/.), Spraakkunst en taaieigen van het Maleisch. Welte vreden 1919—1920 2 deelen. B°. Kats (/.), Het alcoholkwaad en zijn bestrijding voornamelijk [7 Jan. '20 IV 3 reeds bestaande corporaties zal worden gestreefd; dat reeds thans het Genootschap dient over te gaan tot: 1. uitbreiding der boekerij over het gebied der „Geis teswissenschaften" in het algemeen, daarbij uitgaande van «ene ruime opvatting van het beginsel in artikel 1 der statuten; 2. beschikbaar stelling daartoe van een crediet van ƒ 25.000. — uit het reserve fonds. 3. instelling van een Boekerij-commissie bestaande uit 3 directieleden, en wel a). voor de ten uitvoerlegging, in overleg met den bi bliothecaris, van de beslissing sub 1, daarbij te rade gaande met de wenschen van 's Genootschaps leden en met de aanwijzingen van deskundigen; b). tot voorbereiding van verdere stappen op dit gebied. Wijders wordt besloten, Mej. Dr. M. E. Lulius van Goor eenen zetel in de directie aan te bieden, (pag. 15, sub 26). Behoudens de bewilliging van het eerste vrouwelijke di rectielid, wordt de bovenbedoelde Boekerijcommissie, nadat Mr. Creutzberg en Mr. Schumann zich hebben geëxcuseerd wegens tijdsgebrek, samengesteld uit: Dr. Bosch, Dr. Schrieke en Mejuffrouw Dr. Lulius van Goor Als lid der Bibliotheek-commissie stelt Dr. Bosch de vraag, of men bij de besteding der f 25.000 zich ten doel moet stellen, de boekenschat te completeeren op die gebieden, waarop reeds iets aanwezig is, dan wel onbeschroomd nieuw terrein zal betreden Hij stelt voor, de belangstelling der leden aan te vuren, door hun middels een circulaire in de gelegenheid te stellen, hun desiderata voor nieuwe aankoopen bij de Commissie te bepleiten. De Vergadering oordeelt het laatste een zeer gelukkige gedachte. Zij noodigt de Commissie uit, den aankoop in de 19 Febr. '20 V I— VI 2]. 30 jaren geleidelijk toe door geschenken en aankoop voorna meiijk in Indië zelf. Thans, nu de definitieve beslissing omtrent, den aard der voorgenomen uitbreiding van de bibliotheek gevallen is, zal die uitbreiding met kracht ter hand genomen worden door de nieuwe Bibliotheek-Commissie (Zie boven pag. 3) welke hare werkzaamheid reeds aangevangen heeft. Het ruilverkeer met Holland is weer hersteld. Üe Commissie voornoemd, (w. g.) Schumann. M. E. Lulius van Goor. Weltevreden, 18 Februari 1920. 2. Mej. Dr. Lulius van Goor, enz. VI 1. Dr. Bosch acht het nuttig, dat op een van den weg af zichtbare plaats duidelijk te lezen komt te staan, welke de openingsuren van de Leeszaal zijn. Na eenige gedachtenwisseling wordt besloten, op de hoekneuten bij den oprit discrete marmeren platen te doen aanbrengen met een opschrift als: Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Museum, Bibliotheek en Openbare Leeszaal. Geopend op alle werkdagen van 7 uur 30 tot 1 uur 30 behalve des Maandags. Op Zon- en feestdagen van 8 tot 12 uur. De Heer Ott de Vries zegt zijne medewerking toe bij de uitvoering. 2. Dr. Bosch deelt wijders mede, dat de Gedenkplaat Kern thans onder de handen van den steenhouwer is. Hij stelt voor, aan den Heer A. W. Jansz den dank der Directie te betuigen voor zijn welgeslaagd ontwerp. Tevens ware een dankbetuiging en een geldgeschenk te zenden aan Ra. Bijlage XII]. 300 met het oog op Ned.-Indië. Bahaja minoeman keras serta daja oepaja mendjaoehinja. Weltevreden 1920. B°. Dikeloearkan oléh Balai Poestaka Serie No. 346. Kautsky (Ka.), De economische theorieën van Karl Marx. Populair uiteengezet en toegelicht. (Vertaald uit het Duitsch door J.F. Ankersmit.) Amsterdam 1900. B°. Kawaguclü (Ekai.), Three years in Tibet, with the original Japanese illustrations. Benares-London 1909. BC.8 C . Published by the Theosophist Office, Adyar, Madras ■Kaye (G. /?.), A guide to the old observatories of Delhi, lahpur, Ujjain, Benares. Calcutta 19?0. With 15 pi. B°. Keesing (D.), De invloed van den oorlog op geld- en bank wezen. Purmerend [1916]. B°. Oorlogsmonographieën [No. 2] Kenang-kenangan atas kedatangan Z. E den G. G. . . . di-Alam Minangkabau, tanggal 11 Aug. 1920. „Serikat Combinatie Minangkabau.'' Padang 1920. 8° maj. Keur van Werken van Oost-Aziatische kunst in Nederlandsch bezit. Ie Serie.'s-Gravenhage 1920. Met pi. 4°. Ook o. d. t. Choix d*objets d'art ete. Vereeniging van Vrienden der Aziatische Kunst. Uitgaven onder redactie van T. B. Roorda. Keynes (/o. Mayn.), De economische gevolgen van den vrede. Met een inleiding van G. Vissering. Amsterdam 1920. B°. Kirkpatrick (Fred. A.), Imperial Defence and Trade. London 1914. B°. Royal Colonial lnstitute Monographs 1. Kist (Mc. Chr.), De verweerder in het eigendomsproces naar Romeinsch recht. Proefschrift. Leiden 1914. B°. Kitab soetji I-11. Singapore, British and Foreign Bible Society 1915—1916. 3 vol. B°. [Jav. char.]. I. The Old Testament in Javanese. 2 vol. 1916. 11. The New Testament in Javanese. 1 vol. 1915. Kitab (Inilah) tangga pengatahoean d.s., djilid ke 3. [Terka rang oléh R. O. Winstedt\. Singapore 1920. B°. [Arab. char]. Printed for the Education Dept. S.S. and F.M.S. [Bijlage XII. 301 Kitaboe 1' Koedoes ija-itoe segala kitab wasjat jang lama dan wasjat jang baharoe tersalin kepada bëhasa mëlajoe. Amsterdam, Ned. Bijbelgenootschap 1909. B°. Klopper (/.), De Indische Technische Hoogeschool. Welte vreden [1919]. Met 2 pi. fol. Overgedrukt uit De Waterstaatsingenieur No. 6 (1919) Koesoemadlningrat (K.P.A.), Javaansche lezing over theoso fie. Bijdrage. Weltevreden 1919. B°. Konow (Sten), Indien. Leipzig-Berlin 1917. B°. Aus Naturund Qeisteswelt. 614. Bandenen. honversations-Lexikon (Meyers Groszes). .. 60... Auflage.Mit Abb., Krtn und Planen. Kriegsnachtrag. 3er Teil. Leipzig- Wien 1920. B°. Kooy-van Zeggelen {M. C), Indische levens. Amsterdam [1918]. 12°. Meulenhoff's Kleine boeken van groote schrijvers. Kop (W. A.\ De diagnostiek van malaria uit het leucocytaire bloedbeeld. Batavia 1920. Met fig. B°. Centraal Militair Geneeskundig Laboratorium te Weltevreden. Kops (G.F. de Bruyri), Overzicht van Zuid-Sumatra. Amster- dam 1919. Met pi. en kaart. B°. Zuid Sumatra Instituut. Körie (Gu.), Göttinger Bronzen. Mit 19 Taf. Berlin 1917. 4°. Aus dem Archaologischen Institut der Univ. Göttingen 11. Abhandlungen der Kgl. Gesellschaft der Wissenschaften zu Göt tingen, Philol.-histor. Klasse, N. F. Bd. XVI No. 4. Kraus (y.) en G. J. de Jongh, Verslag over verbetering van haventoestanden van Makassar . . . Batavia 1910. Met 1 plan. B°. Knshna Das Sarva bhauma, Anumana didhitiprasarini, with Tattvacintamani and Didhiti edited by Prasanna Kumar Tarkanidhi. Fase. I. Calcutta 1911. B°. Bibliotheca lndica. New Series No. 1270. Krom (N. ƒ.), De hoofdpersoon der vierde gaanderij van Boro-Budur. 's-Gravenhage 1916. B°. Overdruk uit de Bijdragen tot de T. L. en V. van N. L, deel 71 afl. ö en 1. Bijlage XII]. 302 Krom (N. ƒ.), De Bodhisattwa's van den Mëndut (met een plaat) 's-Gravenhage 1918. B°. Overdruk uit de Bijdragen tot de T. L. en V. van N. 1., deel 74 afl. 3. Kroon (F.), De vorming van Beroeps- en Verlofsofficieren voor het Indische leger. Bandoeng 1919. B°. Orgaan van de Indische Krijgskundige Vereeniging 1919 No. 62. Kruyt (Alb. C), Ta Lasa. Een tegenhanger van Papa i Woente. Den Haag [1916?]. Met 1 pi. B°. Uitgegeven door den „Boekhandel van den Zendings-Studie Raad". Kruyt (Alb. C), Measa, eene bijdrage tot het dynamisme der Bare'e-sprekende Toradja's en enkele omwonende volken I-1I ['s-Gravenhage 1919]. B°. Overdruk uit de Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van N.I. Deel 75 afl. 1-2. Kwee Seng Tjoan, Anak prampoean di bikin sebagi parit mas atawa iboe jang doerhaka ... Batavia [191 ].3djilid 8° min. Lajonquière ( [E.] Lunet de), En Insulinde. Paysages et tables d'hotes. 2e Edition. Paris 1914. lllustré. B°. Landbouwnijverheid (Particuliere). Lijst van Ondernemingen (Periodieke publicatie van het Dep. van B.B.). Batavia 1918. 4 deelen. 1 band. 4°. 1. De erfpachtperceelen in N. 1. 11. De landbouwconcessiën in de Buitenbezittingen. 111, De... huurlanden in Djokjakarta en Soerakarta. IV, Algemeen register. — Verbeteringen en aanvullingen tot 1 Juli 1918. Sema rang e.e. [1919] 3 deelen. 1 band. 4°. Landon (Hen. Sav.), Tibet & Nepal paintëd & described. London 1905. With 75 pi. 8° Langelaan (E. /.), De verdediging van Ned -Indië met een vloot van klein materieel. Met een bijdrage van A. Vos Jr. De ontwikkeling van de Onderzeeboot. Haarlem 1920. B°. Uitgegeven in opdracht van de Kon. Ned. Vereeniging „Onze Vloot". Latif (S. Af.), Mr. C. Th. van Deventer. Weltevreden 1917. B°. [Bijlage XII. 303 Laveleye (Em. de), Het eigendom en zijne oorspronkelijke vormen. Vrij bewerkt door F. Domela Nieuwenhuis, Amsterdam 1898. B°. Internationale Bibliotheek. Leadbeater (C. W.), Penghidoepan batin. a. Sang Maitreya. b. Goeroe-goeroe dan moerid- moerid. Weltevreden 1916.8°. Leadbeater (C. W.), Kitab Theosofie. [Tersalin oleh A. F. Folkersma dan H.A. Sclim]. Weltevreden ]1915]. B°. Leeder (S. H), Veiled mysteries of Egypt and the religton of Islam. With photographs. London 1915. B°. Leeuwen (f. van), De wereldbeschouwing der Sociaal-Demo cratie. Rotterdam 1908. B°. Lehmer {Der. Nor.), List of Prime Numbers from 1 to 10,006,721. Washington 1914. 4° obl. Carnegie Institution of Washington. Publication No. 165. Lekkerkerker (C), De Baliërs van Batavia. Amsterdam 1918. B°. Overgedrnkt voor het Bali-Instituut. Uit .De Indische Gids'', April afl. blz. 409-431. Lekkerkerker (C), Geschiedenis der Christelijke Zending onder de Baliërs. Amsterdam 1919. B°. Overgedrukt voor het Bali-Instituut. Uit „De Indische Gids" Juli-Afl. 1919, blz. 835. Leiara Influenza. Weltevreden 1920. Mawi gambar. 12°. Kaetjap saha kawedalaken dening Balé Poestaka. Serie No. 481. Leven (Sociaal), Orgaan v. d. Katholieken Socialen Bond, afd. Batavia. Jaarg. 1 No. 1 e. v. [Weltevreden 1920]. 4°. Lezer (L. A.), Kleine leercursus in de Soendaneesche taal. Weltevreden 1916. B°. Lichtendahl (M. F.), Jong Indië economisch eji militair weerbaar. De economische, politieke en strategische ligging van Indisch-Nederland. [Semarang e. e. 1919]. Met 10 bijlagen. B°. Liem (T. T.), Conversationbook. Boekoe bertjakep-tjakepan di dalam bahasa Melajoe dan Inggeris. Tjitakan jang I. Semarang 1908. B°. Linden (P. W. A. Cort van der), Leerboek der financiën. De theorie der belastingen. 's-Gravenhage 1887. B°. Bijlage XII]. 304 Literatur (Buddhistische) Nordarisch und Deutsch von Ernst Leumann. Teil I. Leipzig 1920. B°. 1. Nebenstücke. Abhandlungen für die Kunde des Morgenlandes. Bd XV No. 2. Literatuurlijst voor het Adatrecht van Indonesië. Uitgegeven door de Adatrechtstichting te Leiden. [Bewerkt door W.J. Muller}. 's-Gravenhage 1920. B°. Liturgien (Mandaischei mitgeteilt, übersetzt und erklart von Ma. Lidzbarskï. Berlin 1920. B°. Abhandlungen der Kgl. Gesellschaft der Wissenschaften zu Göttingen. Philol.-histor. Klasse. N. F. Bd XVU, 1. Loeroes. (Berhaloean benar). Redacteur, R. Indo Soetan. Tahoen ke 1 no 1 setr. Padang 1919. fol. Louise B. B. [ps. van L. de ISieve] , Janneke de Pionierster. Amsterdam [1914]. pi. B°. Modern-Bibliotheek. [IX]. Lumholtz (Ca.), Among Cannibals. An account of fouryears travels in Australia and of camp life with the aborigines of Queensland. Translated by Ras. B. Anderson. With portr., maps, 4 chromo-lith. and wood-cuts. New York 1908. B°. Library of contemporary exploration and adventure. Luymes (/. L. /ƒ.), Overzicht der getijleer tendienste der hydrographische opneming. 's-Gravenhage 1919. Met graph. en fig. 8„. Maandblad van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht in Ned. Indië. Redactrice: M. Nittel-de Wolffvan Westerrode. 1920. No. 1 e, v. [Batavia 1920]. 4°. Mac Dougal (D. T.), Hydration and Growth. Washington 1920. With 52 fig. B°. Carnegie lnstitution of Washingion Publication No. '2'h Macler (Fréd.), Le texte arménien de I'Evangile d'après Mathieu et Mare. Paris 1919. B°. Annales du Musée Guimet. Bibliothèque d'études XXVIII. Maand-en jaargemiddelden van den regenval voor 1977 waarnemingsplaatsen in Ned.-Indië, volgens waarnemingen verricht in het tijdvak 1879—1917. Bewerkt en uitgegeven [Bijlage Xfl. 305 door het K. Magnetisch en Meteorol. Observatorium. Wel tevreden 1920. Het 1 kaart in 2 bl. B°. Mallée (Af. /.), Alphabetische lijst van jaarboeken, perio dieken en serie-werken, aanwezig in de Boekerij van het Departement van Koloniën. 's-Qravenhage 1919. B°. Malot {Heet.), Sabatang kara. Djilid 1. Dimelajoekan olèh Abdoel Moeis. Weltevreden 1920. B°. Uitgave door bemiddelling van de Commissie voor de Volks lectuur. Serie No. 303. Mandere (H. Ch. G. ]. van der), Thomas Woodrow Wilson. Baarn 1919. B°. Mannen en Vrouwen van Beteekenis 1. 6 (N. Reeks). Mandrosastro, Boekoe sembahjang, hamarsi takaken patrap pratingkah toewin 2e druk. Semarang 1918. Mawi gambar. B°. (Jav. kar.). Mangoenwidjojo, Sêrat Poerwokanti. Soerakarta 1912. B°. (Jav. kar.). Mangoenwidjojo, Sêrat Djiwandono. Soerakarta 1913. B°. (Jav. kar.). Mangoenwidjojo, Sêrat Hasmorolojo. Hanjariosaken bab kaw roe kasanpoernan, piridan saking . . . kahimpoen dateng —. Tjitakan jang ke 3. Soerakarta 1919. B°. [Jav. kar.]. Mangoenwidjojo, Sêrat Kridohatmoko. Tjitakan jang ke 2. Semarang 1919. B°. [[av. kar.]. Mangoenwidjojo, Sêrat Kridosastro. Piridan saking serat Poes tokodarjo, mawi . . . ingkang ngedalaken. Kediri 1919. 12°. [Jav. kar.]. Mangoenwidjojo, Sêrat Prasidodjati. Tjitakan jang ke 2. Semarang 1919. B°. [Jav. kar.]. Mann (A.F.H.), A.H.]. Schwëitzer en J. van der Wateren. Nieuw Leesboek. Bloemlezing ten dienste van de scholen voor Mulo enz. Samengesteld door—. Weltevreden-Ban doeng 1919—1920. 3 deelen. B°. Mannen [en Vrouwen] van Beteekenis. Levensschetsen en portretten onder redactie van N. C. Balsem. Haarlem 1879— 1880. Met portr. B°. Bijlage XII]. 306 — Idem. (Nieuwe Reeks). Levens en karakterschetsen. Red. Hen. van der Mandere. Deel I no 6, 11 no3. Baarn 1919. Met portr. B°. Manual (A) of the public benefactions of Andrew Carnegie. Compiled and published by the Carnegie Endowment for International Peace. Washington 1919. With pi. B°. Manual du voyageur & du resident au Congo, rédigé sous la direction du Général Donny. Bruxelles 1900-1910.3 tom. B°. I. Renseignements pratiques. 11. Quide pratique d'hygiène, de médicine et de chirurgie par Dryepondt et E. Van Campenhout. 111. Notions de droit. Construction . . . Leve d'itinéraire Collections. Société d'Etudes Coloniales. Marty (Paul), Études sur fislam et les tributs du Soudan. T. I. Paris [1920). B°. I. Les Kounta de l'est. Les Berabich. Les Iguellad. Revue du Monde Musulman. Vol. XXXVII (1918-19), Marx (Ka.) en Frie. Engels, Het Communistisch Manifest. Vertaald door H. Gorter, 3e Holl. uitgave. Amsterdam [190 ]. B°. Mathuranatha S'arma, Ravisiddhanta Manjari. A treatise on astronomy, Edited by Bisvambhara Jyotisarnava. Calcutta 1911. B°. Bibliotheca Indica New Series No. 1275. Mathuranatha S'arma, Visvahitam. Edited by Bisvambhara Jyotisarnava and Sr is Chandra Jyotiratna. Calcutta 1913. B°. Bibliotheca Indica New Series No. 1367. Matthes (ö. F.), Boegineesche chrestomathie. 2e Druk. Deel I. Batavia 1919. B°. Uitgegeven voor rekening' van het Ned. Bijbelgenootschap, Amsterdam. Maurits [ps. van P. A. Daum], Aboe Bakar. Indische roman. 2e druk [van deel I]. Batavia [1894]. 2 deelen 1 band. 8\ Mededeeling No. 1-2, Oostkust van Sumatra-lnstituut. Am sterdam 1918—1919. B°. Mededeelingen omtrent enkele onderwerpen van algemeen [Bijlage XII. 307 belang. (Afgesloten 1 Jan. 1920). Weltevreden 1920. fol. Mededeelingen. — Koloniaal Instituut te Amsterdam. Mededee ling No. 111, V, VII, VIII, XI, XII (Afd. Tropische Hygiëne No. 1-7). Amsterdam 1914-1919. Met pi. en fig. B°. 1. J. J. van Loghem, Hygiënische informatiereis naar Egypte enz. 2. L. Leopold, De gezondheidstoestand der arbeiders van Poeloe Laoet. 3. N. H. Schwellengrebel, De anophelinen van Ned. O. Indië. 4. W. T. de Vogel, De taak van den B. G. D. in Ned. Indië. 5. J. C. H. Fischer, Maatregelen tegen malaria. 6. Ch. W. F. Winckel, Hondsdolheid in Ned.-lndië. 7. F. H. van Loon, Pest en pestbestrijding. Megasthenes (Ancient India as described by) and Arrian; being a translation of the fragments of the Indika of Megasthenes, collected by [E. A.J Schwanbeck and of the first part of the Indika of Arrian by ]. W. Mc Crindle. With introduction, notes and map. Calcutta a. e. 1877.8». Reprinted (with additions) from the „Indian Antiquary" 1876—77. Mémoires de I'Académie de Stanislas, 1913/14-1917/18 (CLXIVe-CLXVUIe année), 6e série, t. Xl-XV. Nancy 1914—1918. B°. Mémoires de I'Acadétnie des sciences, arts et belles-lettres de Dijon. 4e Série, t. XII (1910-14); 5e Série 1.1(1913— 16). Dijon 1913—1916. Avec cartes. B°. MUI (Jo. Stu.), Principles of political economy, with some of their applications to social philosophy. sth Edition. London 1812. 2 vol. B°. Misa Mëlayu, edited with introduction and notes by R. O. Winstedt. Singapore 1919. B°. Malay Literature Series 15. Mitteilungen der Gesellschaft für Erdkunde in Leipzig für das Jahr 1913—1919. München-Leipzig 1914 — 19. M. Taf. B°. Moedana. Serat tjarios ringgit poerwa. Weltevreden < 920. B°. Wedalan Balé Poestaka. Serie No. 237. Monde (Le) libre. Magazine des nations. [le] année No 1 e. s. Paris 1919-1920. Illustré. 8° maj. Bijlage XII]. 308 Monographs (Royal Colonial Institute) E— II. Londen 1914 — 1916. B°. Monthly (Sluyters')- East Indian Magazine. Edited & published by Sluyters & Co. Vol. I no 1-e.v. Batavia 1920. Illus trated. 4°. Moritz (B.), Der Sinaikult in heidnischerZeit. Berlin 1916. 4°. Abhandlungen der Kgl. Gesellschaft der Wissenschaften zu Qöt tingen. Philol.-histor. Klasse, N. F. Bd. XVI No. 2. Morren {Th. , De jongens-Weezen-Inrichting te Soerabaja, 1858—1918. [Soerabaja 1919]. Met pi. B°. Motortijd (De) in indië. Met Engelsch supplement: Java Motor Age. Redacteur E. Jansen. Jaarg. 4 no 13 e.v. (1 Jan. 1920 e.v. Semarang [1920]. Met afb. fol. Muller (W. Max), Egyptological Researches. Vol. 111: Bilingual decrees of Philae. Washington 1920. With a port. and 40 pi. 8° maj. Carnegie lnstitution of Washington Publication 53, vol. 111. Multatuli [ps. van Ed. Douwes Dekker], Max Havelaar of de Koffy-veilingen der Ned. Handelmaatschappij. Uitgegeven naar den druk van 1875, met alle door den schrijver later bijgevoegde noten, naar aanwijzing van M. Douwes Dekker- Hamminck Schepel. Ingeleid door J. Prinsen JLz. Geillus treerd naar oorspr. afb. en portr. Amsterdam 1920. kl. B°. De Meulenhoff-Editie. Nansen (Fri.). Siberien, ein Zukunftsland. 3e Auflage. Leipzig 1919. Mit Abb. B°. Nathan (/. E.) and R. O. Winstedt, Johol, lnas, Ulu Muar, |empul, Gunong Pasir and Terachi. Their history and constitution. Calcutta 1920. B°. Papers on Malay Subjects (2d Series). Neophiloiogus. Driemaandelijks tijdschrift door de wetenschap pelijke beoefening van levende vreemde talen en van hun letterkunde en voor de studie van de klassieke talen in hun verband met de moderne. Onder redactie van J.J. A. A. Frantzen e. a. Sekretaris der Red. K. A. Gallas. Jaarg. V e.v. Groningen-den Haag 1919-1920. B°. [Bijlage XII. 309 Neratja Sachifata, terkarang dipedjabat toean penoeloeng pe ngoeasa peladjaran. Koeala Loempoer-Selangor. Singapora 1919. B°. [Arab. char.]. Nichols (Edw. L.) and Hor. L. Howes, Fluorescence of the Uranyl Salts. In collaboration with Ern. Merrit, D .T. Wil ber, Fra. G. Wiek. With pi. and fig. Washington 1919. B°. Carnegie Institution of Washington Publication No. 298. Nietzsche (Frie.), Also sprach Zarathustra. Ein Buch für Alle und Keinen ... 3e ... Auflage. Mit Portrat und Facs. und Vorwort des Herausgebers [Pt. Gast]. Leïpzig 1894. B°. Nietzsche 's Werke. Band VII [Grosse Ausgabe]. Nietzsche (Frie.) 's Werke. Taschen-Ausgabe. Band I-VI, VIII-X. Leipzig 1906. kl. B°. I. Die Geburt der Tragödie. Aus dem Nachlasz 1869-73. 11. Unzeitgemasze Betrachtungen. „ „ 1873-75. UI. Menschliches, Allzumenschlisches, 1. „ 1874-77. IV. „ „ 2. „ 1874-78. V. Morgenröthe „ 1880-81. VI. Die fröhliche Wissenschaft „ 1871-88. Vlll. Jenseits von Gut und Böse. Zur Genealogie der Moral. Aus dem Nachlasz 1885/86. IX. Der Wille zur Macht 1884-88. Versuch einer Uuwertung aller Werthe. X. Der Wille zur Macht 1884-88 (Fortsetzung). Götzen-Dam merung 1888. Der Antichrist 1888. Dionysos-Dithyramben 1888. [Titelregister der 10 Bande]. Band Vil: Also sprach Zarathustra ist da in der grossen Ausgabe. Nieuwenhuis (A, W.), De mensch in de werkelijkheid. Zijne kenleer in den heidenschen godsdienst. Rede Univ. Leiden 1920. B°. Niggli (Paul), Die leichtflüchtigen Bestandteile im Magma. Mit 132 Fig. Leipzig 1920. 8° maj. Preisschriften gekrönt und hrsg. von der F. Jablonowskischen Gesellschaft zu Leipzig. XLVII. Nitik karaton Soerakarta B. XI, X [karanganipoen Ki Wiro poestoko]. Soerakarta 1912. B°. [Jav. kar.]. Northrop (ƒ. L.), A naturalist in the Bahamas... AMemorial Volume edited with a biographical introduction by Hen. [19 Febr. '20 Vl— Vil 2 31 den Soekami voor zijn arbeid aan de Javaansche tekst der inscriptie. Conform besloten Vil 1. De Heer Ott de Vries brengt mede namens den heer Schumann, verslag uit van het jaarlijksch com missoriaal onderzoek van de Archaeologische Verzameling, zulks in de volgende bewoordingen : . Ondergeteekenden, in de vergadering van den 12en Ja nuari j.l. in commissie gesteld tot opneming van den toestand der Archaeologische Verzameling, hebben zich den 17en Februari j.l. onder voorlichting van den betrokken conser vator van die taak gekweten. Met voldoening werd geconstateerd, dat de Korte Gids der Archaeologische Verzameling in het afgeloopen jaar ver schenen is en thans voor het publiek verkrijgbaar is. De commissie acht het met den conservator gewenscht, dat maatregelen worden genomen, waardoor de in de rotonde opgestelde voorwerpen beter tot hun recht zullen komen. Voorts acht zij het op grond van hare persoonlijke be zichtiging een aangename plicht aan de Directie voor te stellen haar dank voor het door den conservator gevoerde beheer uit te spreken. De Commissie Voornoemd, (w. g.) Schumann P. J. Ott de Vries. Conform het voorstel wordt den conservator dank betuigd. 2. De Heer Ott de Vries deelt wijders mede, dat het vraagstuk van de uitbreiding van 's Genootschaps gebouwen complex en de daaraan vastgekoppelde ontruiming van het Bijlage XII]. 310 Fair f. Osborn. New York 1910. With portr. and pi. B°. Oldenberg (//.), Zur Geschichte der altindischen Prosa. Mit besonderer Berücksichtigung der prosaisch-poetischen Erzahlung. Berlin 1917. 4°. Abhandlungen der Kgl. Gesellschaft der Wissenschaften zu Göttingen. Philol.-histor. Klasse, Bd XVI No. 6. Olsoeloedin (Kawroeh), Segesipoen oewiting agama hinggih poeniko . . . Kadjawèkaken saking temboeng Arab déning Bagoes Ngarpah. Soerakarta z. j. B°. [Jav. kar.]. Oeij Tjoen Bin, Bou Kou Sin Tjiong. Satoe pladjaran baik bagei orang laki-laki dan prampoean tersalin dari roepa roepa kitab tjina. Batavia-Semarang 1897. 12°. Oltmans (ƒ. F.) Geinbala domba. Dibahasa-melajoekan oleh Oemar gelar Marah Baginda. Bagian I. Batavia 1920. B°. Uitgave door bemiddeling van de Commissie voor deVolkslec tuur. Serie No. 316. Onderwijzer (De Christelijke). Orgaan van de Chr. Ond. Vereeniging in Ned.-Indië. Tevens Algemeen blad voor de Chr. opvoeding . . . Jaarg. 11 no 15, 33— 111 no 33. Djokjakarta 1919—1920. 4°. Ontbreken II no 42. 111 no 1,8,17.21,25. Opmerkingen (Eenige) in verband met de plannen voor een wettelijke vaststelling van minimumloonen voor den veld arbeid in de suikerindustrie. Soerabaja [1920]. B°. Alg. Syndicaat van Suikerfabrikanten in Ned.-Indië. Overgedrukt uit het Archief voor de Suikerindustrie in Ned.-Indië. Opstellen (Volkenkundige) I. Amsterdam 1917. Met pi. en fig. fol. I. [}. P. Kleiweg de Zwaan, Tanimberschedels. Herm.F.E. Visser, Over ornamentkunst van Seram.]. Koloniaal Instituut te Amsterdam. Mededeeling No. 1X, ... (Afd. Volkenkunde No. 3). Oss (S. 7. van), Duitschland in den wereldhandel. Den Haag 1917. B°. Uitgave van de „Haagsche Post". Ostmeier (J.J.8.), Punten en problemen. Een en ander over het Javaansche volk: Semarang [1914]. B°. [Bijlage XII. 311 Oudegeest (/.), De vakbeweging. Eenige beschouwingen over ontstaan, doel en middelen der vakorganisatie. Rotterdam 1904. B°. Overzicht der Staats-en Bijbladen, betrekking hebbende op den dienst der Opiumregie. [Weltevreden 1920]. B°. Overzicht van verschillende adviezen in zake de afschaffing der poenale sanctie. Medan 1920. B°. Planters-Comité. Mededeeling No. 8. Padmosoesastro (Ki), Lajang Madoeboso. Soerakarta 1912. B°. [Jav. kar.]. Padmosoesastro (Ki), Serat Soebosito. Soerakarta 1914. B°. [Jav. kar.]. Padmosoesastro (Ki), Serat Hariwono (Pétangan dinten). Soe rakarta 1916. B°. [Jav. kar.]. Padmosoesastro (Ki), Serat Madoewasito, pitedah lalaboehan nisto madyo oetomo, ingkang . . . Soerakarta 1918. B°. [Jav. kar.]. Padvindersblad (Het Ned.-Indische). Jaarg. 6 No. 1 e.v. Soe rabaja 1920. 4°. Pannekoek (Ant.), Godsdienst en Socialisme. Voordracht... te Bremen gehouden. Uit het Duitsch vertaald. Leiden [1905]. B°. Pannekoek (Ant.) en H. Gorter, Marxisme en revisionisme. Amsterdam [na 1905]. B°. Overdruk uit „De Nieuwe Tijd", Soc. dein. Maandschrift. Pannekoek (Ant.), Ethiek en Socialisme. Leiden 1907. B°. Pannekoek (Ant.). Omwentelingen in den toekomststaat. Lei den 1907. B°. Pantoen Melajoe oleh Balai Poestaka. Weltevreden 1920.8°. Uitgave door bemiddeling van de Commissie voor de Volkslectuur Serie No. 424. Papyrusurkunden der öffentlichen Bibliothek der Universitat zu Basel. I. Urkunden in griechischer Sprache .... hrsg. von E. Rabel. 11. Ein koptischer Vertrag hrsg. von W. Spiegelberg. Mit 2 Taf. Berlin 1917. 4°. Abhandlungen der Kgl. Gesellschaft der Wissenschaften zu Qöt tingen. Philol. histor. Klasse, N. F. Bd. XVI No. 3. Bijlage XII]. 312 Parmentier {Men.), Catalogue du Musée Cam de Tourane. Hanoi 1919. 8 6 . Bulletin de 1' Ecole Francaise d* Extrême-Orient. . . . Tomé XIX No. 3. Partolongan momolan tomrap ka orang sè nemmo tjelaka'. Esalèn dari bhasa Maladjoe bi' Sastrasoebrata. Weltevre den 1920. Djanggoei garrrbar-gambar. B°. Uitgave van de Commissie voor de Volkslectuur Séri No. 431. Pears (Edw.), Life of Abdul Hamid. London 1917. With a portr. B°. Makers of the nineteenth Century. Edited by Bas. Williams. Pelampas akal bagi darjah 111 sekolah Malayu. [Terkarang oleh R. O. Winstedt]. Singapore 1919. Dengan gambar 2 . B°. Printed for the Education Dept. S.S. and .FM.S. Penoemboe 'akal, jaitoe kitab batjaan bagi moerid-moerid tahoen jang kedoea, d.s., djilid ke 2. [Terkarang oleh /?. O. Winstedt]. Singapore 1920. B°. [Arab. char.]. Printed for the Education Dept. S.S. and F.M.S. Penoendjoek djalan pada orang-orang jang hendak melihat Kamar Inten di Gedong Artja. Batavia 1919. B°. Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Peratoeran Inkomstenbelasting. (Ordonnantie dari 13 Sept. 1920 Staatsblad No. 678). Disalin oleh Gouw Peng Liang. Batavia 1920. 16°. Perdjandjian P.B. VII. Soerakarta 1912. B°. [)av. kar.]. Perrot (Geo.\ et Cha. Chipiez, Histoire de 1' art dans 1' antiquité. [Avec] grav. Paris 1882—1898. 8° maj. I Egypte. 11. Chaldée et Assyrie, 111. Phénicie. Cypre- IV. Judée. Sardaigne. Syrië. Cappadoce. V. Perse. Phrygie. Lydie et Carie. Lycie. VI La Grèce primitire. L' art Mycénien. VII. La Grèce de 1' épopée archaique (Ie tempte). Perzynski (Frie.), Hokusai. Mit 101 Abb. und 7 farbigen Einschaltbildern. 2e verm. und verb. Auflage. Bielefeld- Leipzig 1908. 8° maj. Kiinstlermonographien hrsg. von H. Knackfuss [No 68]. Petersen (Eug.), Rhythmus. Berlin 1917. 4°. Abhandlungen der Kgl. Gesellschaft der Wissenschaften zu Góttingen. Philol.-histor. Klasse, N. F. Bd XVI No. 5. [Bijlage XII. 313 Pfeiffer (Chr.), Jongen. Amsterdam 1920. Met 1 pi. kl. B°. Philo Byzantinus. —Exzerpte aus Philons Mechanik B. VII and VIII. (vulgo V. Buch). Griechisch und Deutsch [herausg.] von H, Diels und t.Schramm. Berlin 1920. Mit 33 Bildern. 4°. Abhandlungen der Preuss. Akad. der Wissenschaften. Jhrg. 1919. Phüos.-histor. Klasse No 12. Pinon (René), L' Europe et I'Empire ottoman. Les aspects actuels 'de la question d' Oriënt. Paris 1917. B°. Pitoeloeng saheulaan dina waktoe katjilakaan, disoendakeun tina basa Melajoe koe Soemanta Poera. Weltevreden 1920. Djeung 12 gambar. B°. Uitgave van de Commissie voor de Volkslectuur Serie No. 433. Poe (Edg. All.), The complete poetical works. With three essays on poetry. Edited from the original editions, with memoir, textual notes & bibliography by R. Bri. Johnson. London a. e. 1909. B°. Oxford Edition. Poerbatjaraka. (R. Ng.), De Batoe-Toelis bij Buitenzorg. Weltevreden 1920. B°. Overgedrukt uit het Tijdschrift van het Bat. Genootschap deel LIX afb. 4. Poerbotjaroko (R. Ng.). Hal wajang Tjotjognja dengan keada'- an Alam Besar dan Alam ketjil (orang manoesia). Ditjeri terakan oleh —. [Batavia 191 ]. B°. Dikeloearkan oleh Djokarto Loge. Poerwotjarito Hindoe. Soerakarta 1908. B°. ]|av. kar] Portengen (Alb. ƒ.), Oudnoorsche Wijsheid. Deventer 1916. 12°. Porter (Rob. P.), Japan. The rise of a modern power. Oxford 1918. With a map. B°. Prapanca (Het Oud-javaansche Lofdicht Nagarakrtagama van) (1365 A. D.). Tekst, vertaling en bespreking, overgedrukt uit de verspreide Geschriften, dl. VII-VIII van H. Kern. Met aanteekeningen van N. ]. Krom. 's-Gravenhage 1919. B°. Uitgegeven door het Kon. Instituut voor de Taal-, Land-en Vol kenkunde van N. lndië. Bijlage XII]. 314 Prawirawinarsa. Boekoe pantangan. Emadhoer&'aghi sareng Djajanegara. Weltevreden 1920. B°. Uitgave van de Commissie door de Volkslectuur. Serie No. 430. Press Guide (Willing's) and Advertiser' Directory and Handbook. 47th. year. London 1920. B°. Probitas [ps.], Harta jang terpendem atawa tjeritanja Njai Marsina. Batavia 1920. 2 djilid. 8° min. Problème (Le) turc ... Préface de Vict. Bérard. Paris 1917. B°. Programma van het Eerste Congres voor de taal-, land en volkenkunde van Java. Soerakarta 24, 25 en 26 Dec. 1919. B°. [Met Overzicht van de lakon Soedamala en van het tooneelstuk Dewi ..Angreni"]. • Programma. — Middelbare Koloniale Landbouwschool te Deventer (opgericht 1912). Programma van het Onderwijs voor het schooljaar 1920/21. Deventer 1920. B°. Ministerie van Landbouw enz. Protestantenblad (Algemeen) voor Ned.-Indië . . . Jaarg. I no 1 e.v. Weltevreden 1920. fol. Prthviraja Vijaja, a Sanskrit epic with the commentary of Jonoraja. [Edited] by S. K. Belvarkar. Fase. I. Calcutta 1914. B°. Bibliotheca lndica. New Series. No. 1400. Publicatie der bescheiden in zake den aanleg eener haven te Soerabaja. Batavia 1903. fol. — Idem. Bijlagen, ontwerpen en 3 pi. te samen 19 stuks, in cartonnen koker gr. fol. Publicatiën (Rijks Geschiedkundige). [Groote Serie. Deel] 26- 43. 's-Gravenhage 1914-1919. gr. B°. — Idem. Kleine Serie. [Deel] 14-19. 's-Gravenhage 1914-1919. B°. Ranzow (C. J. von), Wat gebeurt er met mijn nalatenschap, als ik overleden ben? Geschreven voor Europeanen... weldra ook voor Chineezen, alsmede v00r... Inlanders, op wie... het Eur. Privaatrecht van toepassing is. Weltevreden 1919. B°. [Bijlage XII. 315 Rapport nopens de mogelijkheid om Dampit met Pasirian door eenen spoorweg Ie verbinden in verband met een plan tot aanleg van gewone wegen in Zuid-Malang. Weltevreden 1918. Met 1 kaart en 1 prof. B°. Dienst der S. S. en Tramwegen. Mededeelingen. Opname No. 7. Rapport over de Chineezenwetgeving [door P. H. Fromberg). Batavia 1903. B°. Rapport van de Madoera-Commissie, ingesteld bij G. B. van 5 Maart 1919 N°. 35 [betreffende de loonen in het zoutbedrijf]. Weltevreden 1920. fol. Rapport.—De economische en financieele toestand der kolonie Suriname. Rapport der commissie benoemd bij besluit van Z. E. den Min. van Kol. van 11 Maart 1911, Afd. B. No. 56. 's-Gravenhage 1911. Met 1 kaart. B°. Rathöra Prithi Raja, Bardic and historical survey of Rajpu tana: Veli Krisana Rukamani. Edited by L. P. Tessitori. Part 1. Calcutta 1919. B°. 1. Dingala Text with notes and glossary. Bibliotheca Indica New Series No. 1423. Reader (English-Malay first). With illustr. Boekoe-Batja Inggris-Melajoe jang pertama. Dengan gambar. [Batavia] w. y. B°. Reboeng batjaan I, bagi kanak-kanak sekolah melajoe ter karang dipedjabat toean penoeloeng pengoeasa peladjaran Koeala Loempoer-Selangor. Singapore 1919. B°. [Arab. char.]. Reckendorf (H.\ Mohammed und die Seinen. Leipzig 1907. B°. Wissenschaft und Bildung [No.] 2. Regeling van het Openbaar Gehoor, den 31 sten Aug. 1920 te houden in het Paleis Rijswijk, ter gelegenheid van den verjaardag van H. M. de Koningin. Weltevreden 1920. B°. Regeling (De) voor het reserve-personeel van het leger in Ned.-lndië. Met toelichtingen door H. Bakker. 's-Graven hage 1918. B°. Regelingen (Agrarische) voor de Zelfbesturende Landschap pen in de Gewesten buiten Java en Madoera. Samengesteld Bijlage XII]. 316 door het Dep. van B. 8., Afd. Agrarische Inspectie Weltevreden 1919. B°. Register op de Verhandelingen van het Bataviaasch Genoot schap, deel LVI (5e stuk)-LX! (1907 — 1919) en het Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, deel LI-LVIII (1909-1919). [Door P. Gediking]. Weltevreden 1920. B°. Reglement dari pengadilan Landgerecht dan lain lain pera toeran jang perloe oleh karana berhoeboeng dengan reglement itoe. Disalin didalam bahasa Melajoe disertai dengan paha'm keterangannja oleh R. B. Djajanegara. Tje takan jang ke 2. Weltevreden 1920. B°. Reglement omtrent de Particuliere Landerijen gelegen ten westen der rivier Tjimanoek (Staatsblad 1836 no 19 enz). Weltevreden 1906. B°. Reitsma (S. A), Prae-advies uitgebracht voor het 10e De centralisatiecongres . . . Mei 1920 te Bandoeng over „De voedselvoorziening en de taak der Locale Raden." [Se marang 1920]. B°. Locale Belangen, Mededeeling No. 39 (8e Jaarg. Bijlage van afl. 19). Rekeningen der stad Nijmegen 1382—1543 uitgegeven door H. DJ. van Schevichaven en }. C. J. Kleijntjens [vanaf deel V door J. Kleijntjens en Lou. Sormani]. Nijmegen 1910 — 1919. 8 deelen. Met pi. B°. 1. 1382-1427. 11. 1428-1513. 111. 1521-1526. IV. 1527-1531. V. 1532- 1534. VI. 1535-1538. VII. 1539-1540. VUL 1541-1543. Report (Export Market) published monthly by the Handels vereniging Makassar. Makassar Nov. 1919—1920. 4°. Report (Market-) published under the Direction of the Padang Association of Merchants. 20th. Oct. 1919—1920. [Padang 1919-1920]. fol. Reports and papers on Malaria, contracted in England in 1918. London 1919. B°. Report to the Local Government Board on public health and medical subjects (N. S. no 123). [Bijlage XII. 317 Resolutiën der Staten-Generaal van 1576 tot 1609. Bewerkt door N. Japikse, Deel. I—IV. 's-Gravenhage 1915—19. 8° maj. 1. 1576-1577. 11. 1578-1579. 111. 1580-1582. IV. 1583-1584 Rijks Geschiedkundige Publicatiën deel 26, 33, 41, 43, Review (The Quarterly). Vol. 225-230 (comprising Nos. 446-457). London 1916—1918. B°. Ricardo (Dav.), Oeuvres complètes traduites en francais par Constancio et Alc. Fonteyraud, augmentées des notes de J. Bapt. Say . . . etc. et précédées d'une notice biogra- phique . . . par Alc. Fonteyraud. Paris 1847. B°. Rivers (W. H. R), A. E. Jenks and 5. G. Morley, Reports upon the present condition and future needs of the science of anthropology. Washington 1913. With 14 pi. 4°. [Carnegie Inslitution of Washington Publication No. 200], Roesaknja negeri Troija. Tjaritaan dari djaman koena (kedhé wan) tertjeritaken di dalem bahasa melaijoe renda dari boekoe olanda oleh W. N.J. G. Claasz. Semarang 1897. B°. Rohrbach {Paul), Weltpolitisches Wanderbuch, 1897-1915, Königstein i. T.-Leipzig [1918]. B°. Roo de la Faille (P. de), Hal-ihwal kota Betawi semasa dahoeloe. Dimelajoekan oléh S. M. Rassat. Weltevreden 1920. Dengan 14 boeah gambar. B°. Uitgave door bemiddeling van de Commissie voor de Volks lectuur. Serie No. 285. Rouffaer (G. R), De agrarische rechtstoestand der inlandsche bevolking op lava en Madoera. (Rapport uitgebracht aan Mr. C. Th. van Deventer op 16 April 1904). Antirouffaer (Naschrift op het Rapport) door C. van Vollenhoven. [VGravenhage] 1918. B°. Overdruk uit de Bijdragen tot de T. L. en V. van N. ]. Deel 74, afl. 3. Rules The Bihar and Orissa Local Statutory) and Orders, 1917—1919 . . . Compiled . . . by W. S. Coutts. Patna 1918—1919. 3 vol. B°. 1. Lists of Local Rules and Orders. 11-111. Local Rules and Orders. Bijlage XII]. 318 Rundschau (Koloniale). Zeitschrift für Weltwirtschaft und Kolonialpolitik zugleich Organ der Deutschen Gesell schaft für Eingeborenenschutz. Herausgeber Ernst Vohsen und D. Westermann. Jahrg. 1916—1918 No 9/10 (Sept. Okt.), berlin 1916-1918. 3 Bande. B°. Rutten-Pekelharing (C. /.), Verhalen over Indië voor Neder landsche jongens en meisjes. Amsterdam [1916]. Met 28 pi. 4° obl. Uitgave van het Koloniaal Instituut te Amsterdam. Sachse (F. J. P.), Gegevens uit de nota betreffende de onderafdeeling West-Ceram. Batavia [1919]. fol. Voor den dienst. Sa'di Shirazi (Muslihu-d-Din). The Odes of—. Part I. Edited by Luc, Whi. King, Calcutta 1919. B°. 1. Tayyibat. Fase. 1-153 and part of 154. Bibliotheca lndica-New Series No. 1424. Saüh (Schaich) Ascharif Attunisi, Haqiqat aldschihad. Die Wahrheit über den Glaubenskrieg. Aus dem Arabischen übersetzt von Ke. E. Schabinger. Mit einem Geleitwort von Ma. Hartmann und 1 Bild. Herausg. von der deutschen Gesellschaft für Islamkunde. Berlin 1915. B°. Salim (//. A.). Hak Berserikat dan Berkoempoelan jaitoe ke trangan atas peroebahan pasal 111 Regeeringsreglement,.. dikarangkan dan disalin oléh—. Betawi 1919. 16°. Samporna otama. Se njalén da' bhasa Madhoera' Ab. Prawira amidarma. Weltevreden 1920. B°. Uitgave van de Commissie voor de Volkslectuur Serie No. 352. Sana'i (Hakim Abu'l-Majd Majdud) of Ghazna, The first book of the Hadiqatu'l-Haqiqat or the enclosed garden of the truth. Edited and translated byj. Stephenson. Calcutta 1910. B°. Bibliotheca lndica. New Series. No. 1272. Sanoesi (Moh.). Tembang lagoe Garoet gendjlong. [Bandoeng] 1919. kl. B°. Ditjitak dari Padjadjaran October 1919. Santaella (Joaq.), La industria petrolera en Mexico. Confe- [Bijlage XII. 319 rencia ... — El derecho sobre el petroleo. (Apuntes his toricos). Mexico 1919. 8° maj. Secretaria de lndustria, Comercio y Trabajo. Sarwana (Bart.), Serat Sandi oekara, meladjeng toe win Djawi sarana gambar kaotak-atik. [Weltevreden 1920]. B°. Uitgave van de Commissie voor de Volkslectuur Serie No. 495. Sastradihardja, Dongèng ketèk lan koera. Tjitrawasita, Serat tridyatmika. Weltevreden 1920. B°. Uitgave van de Commissie voor de Volkslectuur. Serie No. 188. Schadee (W. M. H), Kroniek 1917 samengesteld voor de jaar vergadering ... door den archivaris. Amsterdam 1918. B°. Oostkust van Sumatra Instituut Schadee (IV. M. //.),. Geschiedenis van Sumatra's Oostkust. Amsterdam 1918—1919. 2 deelen. B°. 1. De Oostkust voor de afscheiding van de Res. Riau e. o. in 1873. 11. De Oostkust als zelfstandig gewest van 1873 tot 1900. Oostkust van Sumatra Instituut. Mededeelingen No. 2. Schoffie (A.), Die Quintessenz des Sozialismus. 14e Auflage. Gotha 1906. B°. Schmid (C), Genoveva. Disoendakeun serta dianggit deui koe Oanda Adinegara. Weltevreden 1920. Djeung 6 gambar. B°. Uitgave van de Commissie voor de Volkslectuur Serie No. 248. Schoolblad (Het Katholieke) van Ned.-Indië. Orgaan van den Kath. Ond. Bond. Jaarg. V No. 1 e.v. Buitenzorg 1920. 4 0 . Schoon (/.), De militaire bepalingen van den Volkenbond en Nederlands toekomstige legerorganisatie. Volksleger of politieleger? Amsterdam [1919]. B°. Schrieke (ƒ. ƒ.), Bepalingen en beginselen der decentrali satie van 1903. B'ijgewerkt tot 1 Apr. 1920. Weltevreden [1920]. 4°. Uitgave van de Commissie voor de Volkslectuur. Serie No. 386. Schulz (Wa. PhiL), Die Welt des Islam. Bd. I: Landerund Menschen von Marokko bis Persien. Ein Bilderband mit rund 200 Photos, einer Einleitung und einer Darstelling der geistigen Welt des Islams. ... München 1917. 4°. Schwartz (H. f. E. F.), Gids voor den bezoeker van de Ethno- 19 Febr, '20 VI 2]. 32 perceel, thans geoccupeerd door de Bestuursschool, voor gebracht bij het schrijven van de Directie aan de Regeering van 24 December 1919 No. 752 in een nieuw stadium is getreden sinds in de Directievergadering van 7 Januari j. 1. besloten is, dat het Genootschap de leiding zal nemen in de oprichting van een universeele bibliotheek, zoodanig dat in het ten behoeve van de bestaande en uit te breiden boekerij van het # Genootschap op te richten gebouw ook plaats zal kunnen worden gegeven aan andere boekerijen. Hiermede wordt een denkbeeld verwezenlijkt, dat spreker reeds vroeger, n. 1. in de Directievergadering van 5 Juni 1916 (notulen blz. 53) heeft ontwikkeld: „het toekomstig samenhuizen in een groot, nieuw, monumentaal gebouw, met wederzijdsche zelfstandigheid''. Tengevolge van de beslissing in de Directievergadering van 7 Januari j. 1. zullen derhalve, althans in de toekomst, aan het op te richten centrale bibliotheekgebouw hoogere eisenen moeten worden gesteld dan uit hoogerbedoeld schrij ven van de Directie van 24 December 1919 volgt. In de eerste plaats rijst de vraag: is het thans door de Bestuursschool geoccupeerde pand groot genoeg om daarop, naast de universeele bibliotheek, ook den Oudheidkundigen Dienst en een gedeelte der zich steeds uitbreidende ver zamelingen te huisvesten ? Die vraag kan eerst beantwoord worden, indien men bij be nadering weet, welke ruimte zoowel aanstonds als in de toe komst voor elk der drie zooeven genoemde doeleinden noodig is. De vorming van een permanente bouwcommissie acht spreker het aangewezen middel om den zoo gewenschten spoed te kunnen betrachten. In die commissie zullen in de eerste plaats de 4 betrokken conservatoren en de bibliothe caris zitting moeten hebben, omdat ieder hunner voor zich het beste weet wat de tegenwoordige en toekomstige be hoefte aan ruimte voor de verzamelingen en de bibliotheek is. Het departement der B. O. W. zou een der Ingenieurs voor de Landsgebouwen kunnen aanwijzen voor de samen Bijlage XH|. 320 graphische verzameling. Zaal B. Bali en Lombok. Batavia 1920. Met 13 platen. B°. Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Schweitzer (Geo.), China im neuen Gewande. Kultur und Wirtschaft im fernen Osten. Berlin 1914. B°. Seidel (A.), Praktische Grammatik der Japanischen Sprache für den Selbstunterricht. Mit Lesestücken, Wörterbuch und 10 Schrifttaf. Wien-Pest- Leipzig [18..]. kl. B°. Die Kunst der Polyglottie. 22. Theil. Seidel (A.), Wörterbuch der deutsch-japanischen Umgangs sprache, mit einem Abriss der Grammatik ... Berlin 1910.8°. Semaoen, Penoentoen kaoem boeroeh. (Dari hal Vakbond vakbond). Semarang 1920. B°. Serat Graaf de Monte Cristo, djilid I. Soerakarta 1911. B°. [Jav. kar.]. Serat pranataning nagri, toemrap para abdi-dalem wadana kliwon djawilebet sahahon-hanonipoen sapangandap, bab lampahipoen hajahan sarta patjohosan, poenapa déné liboe ran sapanoenggilanipoen. 2e druk. Soerakarta 1909. B°. [|av. kar.]. Serat Tapel Adam, kidoeng matjapat. Djilid onka I-11. Kahe tjap ingkang kaping tiga. Soerakarta 1912. B°. [Jav. kar.]. Setten (ƒ. G. van), Pengadjaran jang ringkas tentangan hal bertanam para ... Disalin oleh 5. M. Latif. (Tjetakan jang ke 2). Weltevreden 1920. Dengan gambar. B°. Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel. Shreve (For.), A Montane Rain-Forest. A contribution to the physiological plant geography of Jamaica. Washington 1914. With 28 pi. and fig. B°. Carnegie Institution of Washington Publication No. 199. Sie Hian Ling, Tjerita JangSoen Sia .. . Bandoeng 1910. 12°. Sierevelt {A. M.), Woordenlijst van de omgangstaal in West- Seran (Ceram) ten behoeve van ambtenaren en officieren. [Weltevreden 1920]. smal B°. Behoort bij de nota „voor den dienst" betreffende West Ceram door F. J. P. Sachse. Uitgegeven door het Encyclopaedisch Bureau. [Bijlage XII. 321 Sievers (WL), Süd- und Mittelamerika. 3° neubearb. Auflage. Mit 54 Abb., 19 Kartenbeil., 20 Doppeltaf. und 6 Taf. Leipzig-Wien 1914. B°. Allgemeine Landerkunde hrsg. von W. Sievers. Simons (D.), Leerboek van het Ned. Strafrecht. 3e Druk. Groningen 1917. 2 deelen. B°. I Algcmeene leerstukken. 11. Bijzondere Strafbare zaken. Sitzungsberichte der (Kgl.) Preussischen Akademie der Wis senschaften. Jahrg. 1914—1919. Berlin 1914. B°. Sjarafoe'ddin Maneri—Tasaoei dalam agama islam. Soerat soerat seorang Goeroe soefi jaitoe Sjeich — jang di gelari Machdoemoe 7 Moelk. Tersalin dari asalnja oleh Baynath Singh, tersalin kedoea kalinja oleh H. A. Salim. Buitenzorg 1916. B°. [Lat. kar.]. Perhimpoenan Widya Foestaka. Slingenberg (}.), Inleiding tot de staatsinstellingen van Ned. Indië, vooral met het oog op de agrarische en de arbeids wetgeving. Haarlem 1919. Met 12 pi. B°. Smits (M. B.), De rijstcultuur in Noord-Amerika met behulp van mechanischen arbeid. Weltevreden 1920. B°. Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel. Snijders (/. A. C), Waarom wij materialist zijn. Baarn 1907. B°. Soara-Batak. „Pinatoepa ni Hatopan Kristen Batak." Hoofd red. M. H. Manullang. Taon 1 no 1, 3, 4, II no 2, ö, 8. Taroetoeng 1919—1920. 4° en fol. Soeata-Bondjol . . . Dikeloearkan di Medan oleh Vereeni ging Setia Bondjol. Tahoen ke I. Medan 1919. 4 3 maj. Soeara Kota-Gedang. Tahoen ke IV no 1-24. Kota Gedang Fort de koek 1919—1920. kl. 4». Soejitna Martaatmadia (R.), Tjatoer toenggil. Weltevreden 1920. B°. Uitgave door bemiddeling van de Commissie voor de Volkslec tuur. Seri*- No. 288. Soembangsih. Gedenkboek Boedi-Oetomo, 1908—20 Mei -1918. Amsterdam 1918. Met pi. 4°. Uitgave Tijdschrift Ned-lndië Oud en Nieuw. Bijlage XII]. 322 Soerat peratoeran bagi dienst sein pandangan, R. O. S. (Mal.)- Batavia, Top. Inr. 1920. Dengan 6 gambar. 12°. Soeria Adiwidjaja, Bab pëpëlakan I mëlak sisikian, II mëlak angkrek 111 mëlak tjaoe. Weltevreden 1920. B°. Uitgave van de Commissie voor de Volkslectuur. Serie No. 496. Spat (C), Maleische taal. Overzicht van de Grammatica. 4e gewijzigde druk. Breda 1920. B°. De Kon. Militaire Academie No. 521. Sperco (Kapt.) [ps. van /. Grader], De zwarte Portugees en zijne toepassing van de wereldenergie. Geïllustreerd. Bandoeng 1918. B°. Spinoza (Ben. de). Godgeleerd-staatkundig vertoog. Uit het Latijn door W. Meijer. Met inleiding door ]. P. N. Land. Amsterdam [1895 J. kl. B°. Spinoza 's Werken 1. (Klassieke Schrijvers no 24—29). Spinoza (Ben. de), Ethica op de wijze der meetkunde be- handeld . . . Uit het Latijn door W. Meijer. Amsterdam [1895]. kl. B°. Spinoza's Werken 11. (Klassieke Schrijvers no 32-36). Spoorafstand bij dubbel spoor en van aan elkaar grenzende sporen op de vrije baan en op emplacementen. . . . Weltevreden 1920. B°. Dienst der S. S. en Tramwegen. Mededeelingen. Aanleg No. 4. Spoorwegpotitiek in Zuid-Sumatra [door 5. Upton]. Batavia 1920. Met 1 kaart. B°. Eerste Zuid-Sumatra Conferentie 1. Sri Govinda Kavibhusana Samantaroy, Sri Surisarvasvam. Edited by Sri Misra. Fase. I, 111. Calcutta 1912-1914. B°. Bibliotheca lndica. New Series, No. 1344. Staatsalmanak voor het Koninkrijk der Nederlanden 1920. 's-Gravenhage 1919. B°. Staats-Courant (Nederlandsche). Jaarg. 1816 (Jan.-23 Maart en Mei-Juni) 2 dln; 1818 (Febr.-Maart) 1d; 1823-24, 2 x 4 dln; 1826 (18 Mei- 4 Oct.) 1 d; 1829 (3 d.); 1832 (2 d.); 1839, Ie halfjaar, 1 d; 1849, 2e halfjaar, 2 d; 1850-1853 (elk 4 d.); 1854, 2e halfjaar 2 d.; 1855, [Bijlage XII. 323 2e-4e kw. 3 d; 1856-83, elk 4 dln; 1884, 2e-3e kw. 2 d; 1885-1886, elk 4 d; 1889, 4e kw. 1 d.; 1890, 2e halfjaar, 2 d; 1891, Ie kw., 1 d. ['s-Gravenhage 1816-91]. fol. Stager (Hen. Wa.), A Sylow Factor Table of the first twelve thousand numbers ... Washington 1917. obl. Carnegie lnstitution of Washington Publications No. 151. Staschewski (F '.), Die Banjangi [N. W. Kamerun]. Ueberarbeitet und herausg. von B. Ankermann. Leipzig-Berlin 1917. Mit 84 Fig. 4°. ttaessler-Archiv. Beiheft Vlll. Sfarufcn.-„Indo-Europeescti Verbond." Statuten, Werkpro gramma en Algemeen Reglement. Weltevreden [1920]. B°. Steinmetz (S. /?.), De nationaliteiten in Europa. Eene socio graphische en politische studie. [Deel I.] Amsterdam 1920. B°. [I]. Zuid- en Oost-Europa. Stegemann (Herm.), Geschichte des Krieges. Band I-111. Stutt gart-Berlin 1918-1919. 8° 1. [Bis zum 15, Sept. 1914] Mit 5 farb. Kriegskarten. 11 [Bis zum 21. Febr. 1915]. Mit 4 farb. Kr. 111. [Bis zum 10 Jan. 1916]. Mit 2 farb. Kr. und 2 Nebenkarten. Stem (Onze). Officieel orgaan van het Indo-Europeesch Ver bond. |aarg. I No. 1 e.v. Weltevreden 1920. 4°. Stillich (Osk.), Geld- und Bankwesen. Ein Lehr-und Lesebuch. Berlin 1907. B°. Studieplan 1920/21, Ned. Handels-Hoogeschool gevestigd te Rotterdam. [Rotterdam 1920]. B°. Studies (University of Madras Economie) edited by Güb, Stater. Vol. I. London a. e. 1918. With pi. B°. 1. Some South lndiart villages. Sung (CS.) (Young), Euglish-Malay Royal Primer, with illustrations, and full translations and pronunciations in Malay, Boekoe ABC Inggris Melajoe st. Batavia 1914. B°. Sung (CS.) (Young), Fifty lessons in English conversation. (With Malay translations. Ist Edition. Lima poeloe pela djaran s. t. Batavia 1914. 8° obl. Bijlage XII]. 324 Suthoff (e.)» De civiele procedure voor het residentiegerecht op Java en Madoera met formulieren. Semarang e.e. 1914.8°. Swellengrebel {N. H.), Anophelinen van Ned.-Indië. Aanvul lingen en Verbeteringen. [Weltevreden 1919]. B°. Uitgaven door den B. Q. D. in Ned.-lndië, in overleg met de Afdee ling Tropische Hygiëne van het Koloniaal Instituut te Amsterdam. Tagore (Rcb.), Chitra. A play in one act. London 1914.8°. Jahmazian (K.), Turcs et Arméniens. Plaidoyer et requisi toire. Paris 1919. B°. „ ra/nv/m-Sarekat Islam" 1920. Tahoen I. Diterbitkan oléh perhimpoenan „Centraal Sarekat Islam" Dikarang dan dihimpoen oleh Brotosoehardjo c. s. Soerabaja 1920. D.g. 12°. „Taman Poestaka Kebangsaan". Salsilah ilmoe negeri oen toek penbatjaan oemoem No. 1-3. [Bandoeng 1919 — 1920]. B°. Tan Goan Tiat, Tjerita achirnja menjesal atawa satoe ka tjintaannja sobat... Tjitakan jang 1. Soerakarta 1910.12°. Tan Khing Tiau, Boekoe elmoe peritoengan tersalin dari boekoe Tjina doeloe kala Yak Kieng Ho Thian Ik 50... Soerabaja 1916. Dengan 1 gambar. B°. Tasso (Torquato). —Le Tasse, (érusalem délivrée. [Traduit de I'italien]. Paris s. a. B°. Les meillieurs auteurs classiques frangais et étrangers. Tauern (Odo Theo.), Patasiwa und Patalima. Vom Moluk kenland Seran und seinen Bewohnern. Ein Beitrag zur Völkerkunde. Mit 31 Abb., 24 Buchdruck-, 96 Lichtdruktaf. und 2 Karten. Leipzig 1918. 8 0 . Texis (Minor Tibetan) I. [Edited] by Joh. van Manen. Calcutta 1919. B°. 1. The song of the eastern snow-mountain. Kibliotheca lndica. New Series No. 142&. „Thans" (ps.), Pemandangan di waktoe malem tentang kaa dahannja negeri Japan... Batavia 1920. 12°. Theal (Geo Mc Call). Kaffir Folk-Lore ; or, a sclection from the traditional tales current among the people living on [Bijlage XII. 325 the eastern border of the Cape Colony. With copious explanatory notes. London [1882?]. B°. On the cover: Südafrikanische Volksmarchen. Kaffir Folk-Lore etc. Leipzig 1884. Thomas (Th.), Gedecoreerd. Indisch Bestuursdrama in 3 Be drijven. Weltevreden [1919]. B°. Tjarita (De) Parahijangan [uitg. door R. Ng. Poerbatjaraka]. Weltevreden 1920. B°. Overgedrukt uit het Tijdschrift van het Bataviaasch Genootschap (deel LIX afl. 4). Bijlage A van het artikel: De Batoetoelis bij Buitenzorg. Tjeriia Bie Giok Siotjia di benoewa Canton, afd. Lam Haij Koan pada djaman Keizer Ham Hong. Batavia 1915 —1916. 10 djilid. 12°. Tjerita Dji Touw Bwe. Tjerita di negri Tiongkok pada djeman karadja'an Ta ij Tong Tiauw radja Siok Tjong. Batavia 1914—1915. 4 djilid. 12°. Tjerita Esteban de Lima atawa manoesia jang djoeal dirinja kepada Setan ... Tjitakan jang pertama. Batavia 1912. 12°. Tjerita Fantomas radja pendjahat di kota Paris ... Tjitakan jang pertama. Batavia 1916. 8° min. Tjerita saratoes ampat dari dalem kitab soetji terhijas dengan gambar. 104 Verhalen uit de Bijbelsche geschiedenis in het Maleisch. Met pi. Uitgegeven door het Ned. Bijbel genootschap. Amsterdam 1916. B°. Tjia & Tan, Tjerita „Gadis jang dibikin kapiran". Satoe hal jang soedah kedjadian di Palembang dalam taon 1916. Tjitakan pertama Grissee 1919. 12°. Tobi-van der Kop (H), en T. J. Bezemer, Practische cursus voor zelfonderricht in het spreek-Maleisch en het Soen daneesch. Amsterdam 1914. B°. Mevr. Af. Tobi-van der Kop (Maleisch) T. J. Bezemer (Soenda neesch). Trcnité (G. J. Nolst), Van Vollenhoven 's jongste agrarisch geschrift. [Weltevreden] 1920. B°. Overdruk uit Koloniale Studiën Febr. nummer 1920. Tijdschrift van de „Vereeniging van Gediplomeerde Gezag- Bijlage XII]. 326 hebbers". Red. G. A. van Bovene. Jaarg. I no 1 e.v. Batavia 1919. t°. Tijdschrift (Maandelijksch) „Al Ittifaq-Wal-Iftiraq". Voor algemeene belangen. No. 4, 6, 7. [Red. H. Abdullah Ah mad\. Padang 1919. B°. Tijdschrift (Teyler's Theologisch), onder redactie van de leden van Teyler's Godgeleerd Genootschap . . . Jaarg. I-IX. Haarlem 1903—1911. B°. Voortgezet o. d. t. Nieuw Theologisch Tijdschrift. Udayanacariyya, Kiranavali. Edited by Siva Chandra Sarvva bhouma. Fase. I. Calcutta 1911. B°. Bibliotheca lndica-New Series No. 1277. Uitgaven door bemiddeling van de Commissie voor de Volks lectuur No. 192, 193, 257, 258 a; 260, 286, 314,343,345, 364, 395, 396, 408, 411, 463, 464. Weltevreden 1919— 1920. B°. Uitgaven van de Japansche Commissie der Vereeniging tot verbreiding van kennis over Nederland in den vreemde No. 1. Amsterdam 1918. B°. Vajjalaggam. A Prakrita poetical work on rhetoric with Sanskrit version. Edited by Ju!. Laber. Part 1. Calcutta 1914. B°. Bibliotheca lndica New Series. No. 1398. Varen (Van) en van vechten. Verzen van tijdgenooten op onze zeehelden en zeeslagen, lof- en schimpdichten, ma trozen-liederen, verzameld door D. T. Scheurleer. 's-Gra venhage 1914. 3 deelen. Met 3 portr. B°. 1. 1572—1654. 11. 1655-1678. 111. 1679—1800. Vasudeva Ratna, Smritiprakasha. Edited by Sadashiva Misra. Fase. 1. Calcutta 1912. B°. Bibliotheca lndica New Seiies. No. 1339. Veer (K. van der) dan Sofjan, Goeroe toelisan tjepat, (Tje pat kaki ringan tangan). Buitenzorg 1920. B°. Dikeloearkan oleh: De Stenograaf. Verbeek (R. D. M.), Opgave van geschriften over geologie en mijnbouw van Ned. Oost-Indië. ['s-Gravenhage 1913]. [Bijlage XII. 327 —, Idem le-7e Vervolg. 's-Gravenhage 1914—1920. B°. Overgedrukt uit de Verhandelingen van het Geologisch-Mijn bouwkundig Genootschap, Geologische Serie. Deel I-V. Verkenningsverslag nopens Tramplannen in Tapanoeli. Ba tavia 1920. Met 9 bijlagen. B°. Dienst der S. S. en Tr. Mededeelingen. Opname. No. 15. Verklaring van de namen der schepen. [Batavia 1920]. 12°. Kon. Faketvaart Maatschappij. Verne(fuL), Poeloe-asia.Tjaritaan tertjeritaken di dalam baha sa melajoe renda oleh W. N.J. G. Claasz. Semarang 1895. 2 bagian. B°. I. Kadampar dingen bola hawa. 11. Jang tertinggal sendiri. Verponding. Batavia 1920. B°. Handleiding ten dienste van de lnl. Bestuursambtenaren op Java en Madoera. Pemimpin setr. No. 46 F. Verslag betreffende de Gemeente Medan over het jaar 1919. Medan [1920]. Met pi. B°. Verslag der Gemeente Soerabaja over 1918. Soerabaja 1920.8°. Verslag officieel pendek dari vergadering-vergadering oe moem dan ... tertoetoep dalam Nationaal Congres jang ke IV dari perkoempoelan C. S. 1. di Soerabaja 28 Oct. sampai 2 Nov. 1919. Teroetama oentoek perhimpoenan perhimpoenan Locale S.I. dan lid-lid S.I. Soerabaja [1919]. B°. Centraal-Sarekat-lslam. Verslag van de Arbeidscommissie betreffende wettelijke vaststelling van minimumloonen voor werknemers op Java en Madoera. [Batavia 1920]. B°. Verslag van de Commissie voor de hervorming van de op leiding van Indische Bestuursambtenaren [door C. van Vol lenhoven e. a.], met 4 bijlagen. 's-Gravenhage [1920]. B°. Verslag van de Commissie voor de hervorming van de opleiding van Indische rechterlijke ambtenaren [door C.van Vollenhoven e. a.[. 's-Gravenhage [1920]. B°. Verslag van de Commissie tot hervorming van de Inlandsche Rechtsschool (ingesteld bij G.B. van 4 Jan. 1919N0. 18) [C. C. van Helsdingen Jr secr.]. Batavia 1920. B°. Bijlage XII]. 328 Verslag van de Commissie tot herziening van de staatsinrich ting van Ned.-Indië, ingesteld bij G. B van den 17en Dec. 1918 No. 1 [A. B. Cohen Stuart secr.]. Weltevreden 1920. B°. Verslag van „de Handelsvereeniging te Batavia" .. . over het jaar 1919. Batavia 1920. Met bijlagen. B°. Verslag van de Vereeniging „Nederland in den Vreemde" over 1919. [6e Vereenigingsjaar. Amsterdam 1920]. B°. Verslag van het Nationaal Congres voor de weerkracht van het Ned. volk, op 19 en 20 Sept. 1919 te 's-Gravenhage. Z. pi. [1920]. B°. Verslag. — Tweede Koloniaal Onderwijscongres 's-Graven hage 22, 23 en 24 Oct. 1919. Stenographisch verslag. [Den Haag 1920]. B°. Verslag.— Vereeniging tot Bevordering van het Bibliotheek wezen in Ned.-Indië, Batavia. Ie Verslag (1916/20) [door /. de Groot]. Weltevreden 1920. Met pi. B°. Verslagen betreffende het onderzoek in zake de instelling van Regentschapsraden op [ava en Madoera, ingesteld ingevolge het Regeeringsrondschrijven van 11 Jan. 1919 No. 89. Weltevreden [1919|. fol. Voor den dienst. Verzameling van Ned.-Indische rechtspraak en rechtslitera tuur, bewerkt door J. Duparc, 2e Vervolg (1910-1919) bewerkt door A. S. hirsch. 's-Gravenhage 1920.-B°. Vierlingh (Andr.), Tractaet van dyckagie, uitgegeven door J. de Hullu en A. G. Verhoeven. 's-Gravenhage 1920. B°. —, [14] Platen behoorende bij [het voorgaande]. 's-Grav. 1920. portef. kl. 4°. Rijks Geschiedkundige Publicatiën. Kleine Serie. 20. Vissering (G.), Over den internationalen financieelen en economischen toestand. 4e druk. Amsterdam-'s-Gravenhage 1920. B°. Vissering (G.), Muntwezen en circulatie-banken in Ned.- Indië. Amsterdam 1920. Met 24 illustr. B°. [Bijlage XII. 329 Vlugschrift No. 1 e v. [van het] Deli-Proefstation te Medan. [Medan 19201. Met afb. B°. Volken (De) van Ned. Indië in monographieën door deskun digen, uitgegeven onder leiding van /. C. van Eerde. Geillustreerd met ruim 500 afb., 2 prenten in kleuren en 2'groote ethnogr. kaarten. Afl. 1 e. v. Amsterdam [1920]. gr. B°. Volkenkunde van Ned.-Indië. Dictaat Kon Mil. Academie [door C. Spat]. Deel I. Breda 1920. Met pi. B°. Uitsluitend ten dienste van het Militair Onderwijs. Volkscredietwezen (Het). Pekerdjaan pindjaman ra'jat. Batavia 1920. B°. Handleiding ten dienste van de lnl. Bestuursambtenaren op Java en Madoera. No 35 B. B. Volksliederen (Noord-Nederlandsche) en dansen. Uit den volksmond opgeteekend, eenvoudig bewerkt voor zang en piano en van aanteekeningen voorzien door Jaap Kunst. 2e Druk (van Ie en 2e Reeks) le-3e Reeks. Met talrijke silhouetten van Henr. Baukema. Groningen-Den Haag 1918-20. langw. B°. Voorschriften voor het onderzoek en de beoordeeling van levensmiddelen. I. Melk. Samengesteld door de bij G. f}, van 3 Nov 1914 No. 48 ingestelde voedingsmiddelencommissie. Buitenzorg [1920]. Met tab. 8 0 . Vrijburg (ö.), Bab nangkarake radja kaja. Djilid 1. Nganggo gambar. Weltevreden 1920. B°. Uitgave door bemiddeling van de Commissie voor deVolkslec tuur No. 377, Vrijburg (ö.), Bhab malar èbin. Senjalèn ka bhasa Madhoera M. Djajanagara. Djilid 1. Weltevreden 1920. Nganggoej ghambar-ghambar. B°. Wagner (RL), Gesammelte Schriften und Dichtungen. 4e Auflage. Leipzig [1907]. 10 Bande. B°. Walch(!.L.\ Dr. Willem Royaards. Baarn 1919 B°. Mannen en Vrouwen van Beteekenis. 11. 3. (N. Reeks). [19 Febr. '20 Vil 2 -VU). 33 stelling der noodige ontwerpen op voorlichting van de per manente bouw-commissie. Hiertoe wordt besloten. De Commissie zal uiteraard geen beslissingen nemen, maar alle werkzaamheden voorbereiden en ze in concreten vorm ter directievergadering voorbrengen en de Directie nauw keurig op de hoogte houden van hare verrichtingen. Aangezien voor de oprichting van een nieuwe Bestuurs school op het werkplan van het Departement der B. O. W. voor 1920 slechts een memoriepost voorkomt, en dus met den bouw daarvan niet vóór 1921 aangevangen zal kunnen worden (') zal op het werkplan van laatstgenoemd jaar ten behoeve van een centraal bibliotheekgebouw wellicht met een memoriepost volstaan kunnen worden. Deze post ware zoodanig te omschrijven, dat niet alleen de urgentie van de oprichting van nieuwe gebouwen blijkt, maar ook re kening wordt gehouden met de mogelijkheid van aankoop van terrein. De vergadering stemt gaarne met deze redactie van den begrootingspost in. VIII. Dr. D. A. Rinkes kan tot zijn genoegen mededeelen, dat de „Beschrijvende Catalogus der Javaansche Gedrukten" thans persklaar is. Hoewel de prijs der uitgave/155.— per vel moet bedragen bij een oplage van 500 exemplaren, acht spreker de publicatie niettemin gerechtvaardigd. Op desbetreffende vragen van den Penningmeesterantwoordt Dr. Kinkes, dat het aantal vellen druks zich nog niet laat schatten, dat echter de kosten wellicht over twee jaren verdeeld zullen kunnen worden, met het oog op de langzaamheid van den drukkersarbeid in den tegenwoordigen tijd. De Directie besluit den catalogus te publiceeren als afzon derlijk werk. (Statuten, artikel 2 II d en 6). 1). (Vgl. intuschen Notulen 26 Mei sub lil, 1). Bijlage XII]. 330 Weekblad van de Handelsvereeniging te Soerabaja. Jaarg. II no. 23 e.v. Soerabaia 1920. fol. Weekblad van het Recht. Jaarg. 68—80. (1906—1918. No. 8308—10234). 's-Gravenhage 1907—1918. 4°. Weintz <H. ƒ.), Japanese Grammar Self-Taught (in Roman character). 2d Edition. London 1907. 8° min. Marlborough's Self-Taught Series No. 18. Weiss (H.), „Ons Suriname." Handboek voor zendingsstudie. [Utrecht]-Den Haag [191 IJ. Met pi. en 1 kaart. B°. Weiss (H.), Vier maanden in Suriname, Met een inleiding van /. R. Callenbach. Nijkerk 1915. Met pi. B°. Weissman (A. W.), Bouw- en beeldhouwkunst te Amsterdam in de 17e eeuw. ['s-Gravenhage 1918?]. Met pi. fol. (Titeldruk van. Amsterdam in de 17e eeuw, 1897-1900]. Welt (Die Islamische). Illustrierte Monatsschrift für Politik, Wirtschaft und Kultur. Herausgeber: Scheich Abdul Aziz Schauisch und Abdul Malik Hamsa Bei. Jahrg. I— l l Heft 6/7. Berlin 1917— 1918. Mit Abb. 4°. Wenken met betrekking tot het onderhoud van grintwegen. Batavia 1919. B°. Departement der B. O. W. Westkust (Sumatra's) in beeld. Weltevreden 1920. Met 89 foto's en 2 Kaarten. B°. Uitgave Encyclopaedisch Bureau. Wetten en andere wettelijke voorschriften ten dienste van het Onderwijs in Straf-en Tuchtrecht, aan Cadetten bestemd voor het leger in Ned.-Indië. Bewerkt door P. J. Stigter. Breda 1919. B°. Kon Millitaire Academie No. 655. Wetten en verordeningen betreffende Ned.-Indië, Suriname en Curacao, uitgegeven onder toezicht van Ph. Kleintjes. 8e geheel herz. druk. Amsterdam 1920. B°. Wetten (Javaansche), Verordeningen en regelingen, beheer schende de agrarische verhoudingen in het Rijk van den Soesoehoenan van Soerakarta, verzameld en voor zooveel [Bijlage XII. 331 noodig vertaald door P. W. Jonquière. Ketandan- Soerakarta 1912. 2 deelen. B°. I. Omvattende de bepalingen betreffende Bêkêls, Ngabeis, Rong gos en Demangs, de z. g. desahoofden. 11. Omvattende de overige onderwerpen van agrarische wetge ving. Met medewerking van /. W. Kiliaan. Weule (Ka.), Die Kultur der Kulturlosen. Ein Bliek in die Anfange menschlicher Geistesbetatiging. Mit 3 Taf. und zahlreichen Abb. 6e Auflage. Stuttgart [i9lo?]. B°. Kosmos, Gesellschaft der Naturfreunde. Weule (Ka.), Kulturelemente der Menschheit. Anfange und Urformen der materiellen Kultur. Mit 4 Taf. und zahlreichen Abb. 10e Auflage. Stuttgart [1911? J. B°. Kosmos, Gesellschaft der Naturfreunde. Weule (Ka.), Die Urgesellschaft und ihre Lebensfürsorge. Mit zahlreichen Abb. und Originalaufnamen... 11e Auflage. Stuttgart [1911?]. B°. Kosmos, Gesellschaft der Naturfreunde. Weule (Ka.), Der Krieg in den Tiefen der Menschheit. Mit zahlreichen Abb. Stuttgart 1916. B°. Kosmos, Gesellschaft der Naturfreunde. Whitehead (Hen.), The village gods of South India. Oxford- London a. e. 1916. With 15 pi. 8° min. The Religious Life of India, ed. by /. N. Farquhar [vol I]. Wiedenhof (F. A.), Over arbeidsfederatie en vakcentrale. Schets eener algemeene arbeidersorganisatie. [Bandoeng 1920]. B°. Uitgave van „De Nationale Bibliotheek" Populair- Economische Reeks No. 3. —, Dari hal Perserikatan Kerdja dan Vak-Centrale Ban doeng 1920]. B°. „Taman-Poestaka Kebangsaan" Salsilah Ekonomi oentoek Pem batjaan Oemoem. No. 3. Willcocks (WL), Irrigation of Mesopotamia. 2d Edition. With preface on the Future of Mesopotamia. Londen-New York 1917. 8". —, Idem. 46 Plans. Londen-New York [1917]. Port. fol. maj. Bijlage XII]. 332 Winckel (W. A. P. F. L)., Rechtsbedeeling onder de inlan ders en daarmede gelijkgestelde personen in Ned.-Indië. Inlandsche strafvordering. Rechtsbedeeling van het land gerecht. 2e Herziene uitgaaf. 'sQravenhage 1920. B°. Winstedt (R. O.), Dictionary of colloquial Malay (Malay- English & English-Malay). Singapore 1920. 8° min. Wirapoestaka, Dongèng mandoem iwak. fitnasastra alias Har djawiraga, Dongèngé Njai Padmasoesastra [dongèng koena]. Semarang 1920. B°. Wedalan Balé-Poestaka Serie No 40G. W iropoestoko (Ng.), Lajang Bahoewari. Soerakarta 1864. 4°. [Jav. kar.]. Wirjo Koesoemo, Serat Widio Kirono. Soerakarta 1914. B°. [Jav. kar]. With (Ka.), Buddhistische Plastik in Japan bis in den Beginn des 8. Jahrhunderts n. Chr. Wien 1919. 2 Bande. 4°. I. Textband mit 28 Abb. 11. Tafelband mit 224 Abb. nach eigenen Aufnahmen. With (Ka.), Java. Brahmanische, buddhistische und eigenle bige Architektur und Plastik auf Java. [Mit] 165 Abb. und 13 Grundrisse. Hagen i. W. 1920. 4'. Schriftenserie Geist, Kunst und Leben Asiens. Bd. 1. Witte (ƒ.), Ostasien und Europa. Das Ringen zweier Welt kulturen. Tübingen 1914. BU.8 U . Wolf (Hen. W.), Co-operation in India. London 1919. 8". Woltmann (Lu.), Der historische Materialismus. Darstellung und Kritik der Marxistischen Weltanschauung. Düsseldorf 1900. B°. Woods (H. C), Washed by four seas. An English officer's travels in the Near East. With an introduction by Mar. Conway. Illustrated. London-Leipsic 1908. B°. Woord (Het Vrije). Vooruitstrevend weekblad voor Ned.-Indië. Red: D. M. G. Koch. Jaarg. I no 1-17 (5 Oct. 1907-25 Jan. 1908). Weltevreden 1907-08. 4°. Voortgezet o. d. t. De Vrije Tribune Jrg. 1 No. 1-12 (11 Jan.-28 Mart 1908 daarna weer: Het Vrije Woord jrg. 1 no. 1 (10 April 1908). [Bijlage XII. 333 'Woordenboek (Sijthoff's) voor Kennis en Kunst, naar de nieuwste bronnen bewerkt. Leiden [1891 —1895]. 10 dee len. B°. Wright (Atb. Haz.), North American Anura. Life-histories of the anura of lthaca, New York. Washington 1914. With 21 pi. B°. Carnegie Institution of Washington Publication No. 197. Year Book.- Carnegie Institution of Washington Year Book No. 18. Washington 1920. With 1 portr. B°. Yoshtsaburo (Oka.), De geest van Japan. Met een inleidend woord van Geo. Meredith. Amsterdam [1906]. B°. Wereld Bibliotheek No. 14. Zabel (Ru.), lm Kampfe um Konstantinopel und die wirt schaftliche Lage der Türkei wahrend des Weltkrieges. Mit Bildern. Leipzig [1916]. B°. Zeitschrift der Geselischaft für Erdkunde zu Berlin 1914 — 1919. Berlin [1914—1919]. B°. Zondervan (hen.), Nederland buiten Europa. Aardrijkskundige schets der bezittingen en koloniën. 4e herz. druk Geïllus treerd. Groningen 1914. B°. Zwijndregt (L. van), Verhandeling van den Hollandschen Scheepsbouw, raakende de verschillende Chartres der oorlogschepen .. . Waarbij, tot een aanhangsel, gevoegd is eene Verhandeling van 't bouwen van Koopvaardysche pen, door C. de Ruiter. 's-Gravenhage 1759. Met 8 p). 4°. Bijlage XIII. 334 LIJST der Aanwinsten van de Archeologische Verzameling in 1920. 5762. Bronzen doosje met deksel; afgeplat-bolvormig, geheel onversierd, de helft van den rand door roest weg gevreten. Hierin werd aangetroffen een bronzen schaaltje, dat zich naar den vorm het best laat vergelijken met een groot, diep horloge-glas; eveneens geheel onversierd, van iets kleiner middellijn dan de doos. Hierop lagen de hier onder beschreven voorwerpen. Hoogte doos met deksel 5H c.M., middellijn 7J4 c.M. Middellijn schaaltje 654 c.M. In den grond gevonden ds. Soekoredjo, onderdistr. Boeloela wang, distr. Gondanglegi, afd. Malang, res. Pasoeroean. 5763. Gouden armbanden; drie stuks. De dunne, bolronde draad geheel onversierd, aan de uiteinden omwonden met een anderen draad, die in een haakje en een oogje eindigt. Middellijn 5 c.M. Afk. als boven. 5764. Een paar gouden oorsieraden, op ongeveer dezelfde wijze versierd als de Nos 1440-1447 en het exemplaar afgebeeld in den Cat. v.h. Rijks. Ethnogr. Mus. te Leiden p. 185; met achterstuk, scharniertje en rechthoekig slootje. Afk. als boven. 5765. Gouden oorsieraad in den vorm van een paardenkop met groote, recht opstaande ooren en een kruisvormige bladversiering op den kruin; door een benedenwaarts ge richten boog verbonden met een bloemornament (voor het laatste zie de teekening Catalogus Ethn. Mus. p. 186 No. 3194). Hocgte 2H c.M. Afk. als boven. [Bijlage XIII. 335 5766. Ringetje van gewonden gouddraad met twee mi niatuur half-edelsteentjes. Doorsnede 1 c.M. Afk. als boven. 5767. Ringetje van gedraaid gouddraad j aan één zijde open. Doorsnede 1 c.M. Afk. als boven. 5768. Ma-muntjes, twee stuks, Afk. als boven. 5769. Blauw half-edelsteentje, onregelmatig gevormd. Afk. als boven. 5770. Bronzen olifantje met twee vrouwen-figuurtjes op den rug; hol; de linkerflank van het dier vertoont een groot gat; de slurf houdt een bloemknop met steel omvat. Het eerste vrouwenfiguurtje, schrijlings op den nek van den olifant gezeten, heeft in de rechter hand een stok (misschien de ankuca, waarvan dan de haak afgebroken is) door de linkerhand ondersteund ; vrouwensnoer, groote oorringen, haarwrong in de hals. Het andere vrouwenfiguurtje, op het kruis van den olifant gezeten, kleiner, meer afgesleten, heeft een dergelijk voorwerp in de rechterhand. Door het inwendige van het voorwerp loopt een holle buis, waarin de stok gestoken moet zijn geweest, waarop het bij proces sies e. d. rondgedragen werd. Hoogte 11 c.M, breedte 8 c.M. Afbeelding Oudk. Versl. e 2 kwartaal 1920 p. 64. Geschenk van den Controleur B. B. Steinbuch te Kota Nopan. Gevonden in de rivier bij Penjaboengan, onderafd. Kota Nopan, afd. Padang Sidempoean, res. Tapanoeli. Zie Notulen 1920 p. 148. 5771. Voorwerpen geknipt uit bladgoud, zeven stuks; a. en b. : beschreven plaatjes, langwerpig, van onderen rechthoekig, van boven scherp gepunt; het eerste met 10 regels schrift aan de ééne zijde, waarvan slechts enkele woor den te lezen zijn, het andere eveneens aan één zijde be schreven, nog meer afgesleten. Lang 5 Vi c.M., breed 1H c.M. Bijlage XIII]. 336 c. vogel (pauw?) met langen, neerhangenden staart, hooge pooten, afgebroken kop. Lang 6 c.M. d. rund, de kop gedeeltelijk afgebroken, hoog 2 cM. breed 3 c.M. e. naga, het lijf spiraalsgewijs opgerold, met cüdamani op den kop. Breed 3 c.M. ƒ. langwerpig onbeschreven plaatje met afgeronde hoeken. Lang 3 c.M., hoog 2 c.M. g. voorwerp in den vorm van een T, aan den onderkant afgebroken. (Misschien een ploeg?). Hoog 2 c.M., breed 2 c.M. Bij deze voorwerpen werden nog aangetroffen twee stukjes sterk geoxydeerd brons, waarschijnlijk de overblijfselen van het doosje, waarin de pripih gedeponeerd werden. Afk. ds. Soetji, distr. Gempol, afd. Eangil. —Not. 1920 p. 116 en 148. 5772. Bronzen lamp met sluitstuk Beschreven en afgebeeld Oudheidk. Versl. 2e kwartaal 1920 p. 60. Afk. ds. Soekodono, onderdistr. Wadjak, distr. Toeren, afd. Malang.—Not. 1920 p. 130 en 148. 5773. Bronzen kom, geheel gaaf, onversierd, van gewoon model. Diameter 35 c.M., hoog 15 c.M. Afk. als boven. 5774. Bronzen schaaltjes op voetstuk, onversierd, van gewoon model (twee stuks). Diameter 21H c.M., hoog 5 c.M. Afk. als boven. 5775. Bronzen urn met wijde opening en ronden buik. Onversierd. Diameter 16 c.M., hoog 11 c.M. Afk. als boven. 5776. Bronzen bel van gewoon model met liggend rund als top-stuk. Hoog 13 c.M. Afk. ds. Ngaliran, distr. Ngadisono, afd. Wonosobo. —Not. 1920 p. 128. [Bijlage XIII. 337 5777. Bronzen bel van gewoon model met vijfpuntige wajra, één punt afgebroken. Lengte 13 c.M. Afk. als boven. 5778. Handvat van een bronzen bel met vijfpuntige wajra, één punt afgebroken. Lengte 11 c.M. Afk. als boven. 5779. Bronzen spiegel van gewoon model, zonder handvat. Diameter 14 c.M. Afk. als boven. 5780. Bronzen arm- en polsringen, onversierd ('vijf stuks). Afk. als boven. 5781. Bronzen ketting van vijf schakels van 4H c.M. di ameter. Afk. als boven. 5782. Bronzen ketting van vijftien schakels van 2 c.M. diameter. Afk. als boven. 5783. IJzeren speerpunten, door roest ingevreten (twee stuks). Lang 24 en 21 c.M. Afk. ds. Bantar bolang, distr. Pemalang, res. Pekalongan.— Not. 1920 p. 141. 5784. Bronzen voorwerp van onbekende beteekenis: aan de ééne zijde vierkantig en hol met twee gaten voor een spijker ter bevestiging aan een (houten) steel, naar de andere zijde zich sterk versmallend, dan naar beneden buigend, dan eindelijk zich in een dwarsstuk plotseling verbreedend, dat zwak naar boven gebogen is en dus alleen met de uiteinden een plat vlak raakt. Afk. ds. Genito, distr. Tengger, afd. Probolinggo. 5785. Bronzen beeld van een rakaasa. Beschreven en afgebeeld Oudheidk. Versl. 2e kwartaal 1920 p. 57 vlg. Afk. ds. Babadan, onderdistrikt Mangoewan, distr. Seng goeroeh, afd. Malang.—Not. 1920 p. 148. Bijlage XIV. 338 LIJST der Aanwinsten van de Ethnographische verzameling in 1920. JAVA. 17921 a/e. Vijf staatsiebanden (samirs) in gebruik in den kraton te Soerakarta (not. 1920 blz. 6), geschenk van P. Ario Hadiwidjojo. 17959. Besnijdenistoestel in gebruik in de afdeeling Tasikma laja (Preanger Regentschappen) geschenk van R. Natadisastra. 17960. Besnijdenistoestel in gebruik in de afdeeling Tasik malaja (Preanger Regentschappen) geschenk van den zelfden. 17961. Besnijdenistoestel (van hoorn) in gebruik te Garoet, geschenk van den zelfden. 17962. Besnijdenistoestel (van hoorn) in gebruik te Garoet, geschenk van den zelfden. 17963. Staatsiebanden (samirs) 2 stuks van Solo (not. 1920 blz. 142), geschenk van P. Ario Hadiwidjojo. 17964. Een wichelboekje uit Toeban (not. 1920 blz. 142), geschenk van den heer P. V. van Stein Callenfels. SUMATRA. 17946. sirihstamper (tolé) houten vijzel, ijzeren stamper met houten handvat. Nias (not. 1920 blz. 34), geschenk van den heer E. E. W. G. Schröder. 17947. Bandelier van katoen, versierd met kralen en schel pen. Toba Bataks Tapanoeli, geschenk van den heer P. V. van Stein Callenfels. [Bijlage XIV. 339 17948. Bamboe—waterkoker, versierd met ingesneden ornament-werk, zoomede met een menschenfiguur en een hagedisfiguur. Simsim Pak-Pak Bataks Tapanoeli (not. 1920 blz. 125), geschenk van den heer P. V. Van Stein Callenfels. 17984. Bataksche rijstmaat (soloep, taboeng, toernba) af komstig van Baros (not. 1920 blz. 157 en 168), geschenk van den heer E. E. W. G. Schröder. 17985. Gordelsluitstuk van zilver, fraai bewerkt, afkomstig van Indragiri (not. 1920 blz. 158), geschenk van Radja Mohammed Soetan Moeda uit Indragiri. BALI. 17922. Twee houten dubbele slaghamers voor gambang (2 stuks) (not. 1920 blz. 11), geschenk van den heer P. V. van Stein Callenfels. 17949. Santi, geheel van geel koper. Kloengkoeng, geschenk van Dr. F. D. K. Bosch. 17950. Mesje (pengroepak) geheel van ijzer, zonder heft om op lontarblad te schrijven. Boeleleng, geschenk vanden heer H. J. E. F. Schwartz. BORNEO. 7 „„ 1 Modellen van beschilderde houten doodkisten q ' voor hoofden (parèns). Kenja Dajaks uit den Apo ) Kajan (not. 1920 blz. 34). 17925. Beschilderde beeld van een hond, als wachter geplaatst bij nos 17923 en 17924 (not. 1920 blz. 34). 17926. Model van een beschilderde houten doodkist voor hoofden (parèns). Bahau-Dajaks aan de Mahakam (not. 1920 blz 34). 17927. Model van een houten doodkist voor slaven Kenja Dajaks uit de Apo-Kajan (not. 1920 blz. 34). 19 Febr. '20 IX—XI]. 34 IX. De Heer Zimmermann doet aan de hand der ont werpbegrooting eenige mededeelingen over den staat van de financiën. Enz. Dr. Rinkes betreurt het, dat op de ontwerpbegrooting geen posten zijn uitgetrokken voor den herdruk van eenige uitverkochte werken, waartoe reeds in beginsel besloten is. (Notulen 6 October 1919, Sub 11, 17). De uitgaven voor deze herdrukken acht spreker wel te verantwoorden, wijl immers de Volkslectuur bereid is, een goed deel der oplage over te nemen en wijl daardoor dus een groot percentage der gedane uitgaven aanstonds in de kas terugvloeit, terwijl de rest der oplage blijkens ervaring wel gaarne door het publiek zal worden gekocht. Spreker acht het billijk, dat het Genootschap den prijs van zulke publicaties, waarvan een vlotte afzet verzekerd is, niet te laag stelt. De wd Voorzitter stelt voor de boekafsluitings- en be grootingsstukken alsnog in rondlezing te zenden. Conform besloten. XI. Dr. Schrieke demonstreert eene schenking van den heer Jongejans, omvattende een aanzienlijk aantal Dajaksche ethnographica. Tevens toont hij een Niasser sirihstamper, geschenk van den heer E. E. W. G. Schröder. Aan beide schenkers den dank van het Genootschap be tuigen. 2. Voorts stelt Dr. Schrieke een collectie vlugschriften en dergelijke betreffende den strijd tusschen de Sjechs en en de Saids ter beschikking van de boekerij. Een beknopte inhoudsopgave ter publicatie in de Notulen zal eerstdaags volgen. (Bijlage V). XI. De Secretaris demonstreert eenige boekwerken, hand schriften en een gekleurde teekening, zijnde de inmiddels aan gekomen geschenken van wijlen den Heer H. M. la Chapelle. (Zie Notulen 12 Januari 1920, 11, 20). Handschriftenverzameling. Bijlage XIV]. 340 17928. Met snijwerk versierde bamboekoker voor blaasroer pijlen. Tenggalan Dajaks uit de Tidoengsche landen (not. 1920 blz. 34). 17928. Bamboekoker voor blaasroerpijlen met kalebas voor vergift. Kenja-Dajaks (not. 1920 blz. 34). 17929. Kinderspeelgoed, bestaande uit een beschilderde houten menschenfiguur. Kenja-Dajaks (not. 1920 blz. 34). 17930. Krom-zwaard met ingesneden figuren op den rug, houten scheede versierd met snijwerk, versterkt middels koperen banden Tinggalan-Dajaks uit de Tidoengsche lan den (not. 1920 blz. 34). 17931. Mandau, recht zwaard, breed uitloopend, het einde schuin weggesneden, breede rug. Ma-koelit-Dajaks (not. 1920 blz. 34). 17932. Mandau, recht zwaard, breed uitloopend, het einde schuin weggesneden, breede rug met snijwerk en geitenhaar versierd. Ma-koelit Dajaks (not. 1920 blz. 34). 17933. Ziekte-afwerende middelen (talisman) Tinggalan- Dajaks uit de Tidoengsche landen (not. 1920 blz. 34). 17934. In het midden breeduitloopend mes Tinggalan Dajaks uit de Tidoengsche landen (not. 1920 blz. 34). 17935. Steel van een mandau. Bahau-Dajaks aan de Maha kam (not. 1920 blz. 34). 17936. Priem voor het bewerken van rotan. Uit de afdeeling Samarinda (not. 1920 blz. 34). 17937. Bilbedekking tevens zitmatje van gevlochten rotan reepjes, versierd met ingevlochten zwarte figuren. Tinggalan- Dajaks uit de Tidoengsche landen (not. 1920 blz. 34). 17938. Twee Dajaksche jassen van boombast zonder mou wen (not. 1920 blz. 34). 1739. Grof geweven katoenen Dajaksche jas zonder mou wen (not. 1920 blz. 34). [Bijlage XIV. 341 17940. Gevlochten rotan-strijdmuts overtrokken met bor duurwerk. Kenja-Dajaks (not. 1920 blz. 34).' 17941. Ziekte-afwerende middelen (talisman) uit de afdeeling Samarinda (not 1920 blz. 34). 17942. Boetseerwerk van damar, voorstellende het borstbeeld van een mensch. Uit de afdeeling Samarinda (not. 1920 blz. 34). 17943. Houten stempels met tatouage-motieven voor vrou wen. Uit de afdeeling Samarinda (not. 1920 blz. 34). 17944. Masker van getah (rubber) uit de afdeeling Sama rinda (not. 1920 blz. 34). 17945. Beschilderde houten masker ingebruik bij den gees tendans tijdens het zaaifeest. Bahau aan de Mahakam (not 1920 blz. 34). 17958. Gesnelde Dajakkoppen. Oost-Borneo (not 1920 blz. 34). De Borneo-Ethnografica aanwinst in 1920 geschonken door der Controleur van Boelongan J. Jongejans. CELEBES en Onderhoorigheden. 17919. Twee met goudbeslagen striklansen. Tanette (not. 1920 blz. 7 en 94) in bewaring. 17920. Een met goudbeslagen rotan-karwats. Tanette (not. 1920 blz. 7 en 94) in bewaring. 17951. Deksel van een doodkist der Saadang Toradjas. Rante Pao (not. 1920 blz. 115). 17952. 5 stukken houtsnijwerk van de Saadang Toradjas. Rante Pao. (Not 1920 blz. 115). 17953 a/e 9. stuks gevlochten bamboehoeden van verschillend model. Makale en Rante Pao (not 1920 blz. 115). Bijlage XIV]. 342 17954. Twee deksels van pandanbladeren, gekleurd. Watoe aan de Golf van Bone (not. 1920 blz. 115). 17956a/b Twee rijk met mica, gekleurd doek en alemive zel (alemi = een orchideesoort) versierde hoeden. Banggaai (not. 1920 blz. 115). 17957. Kalebas drink-watervat. Badjo's van saleijer(not. 1920 blz. 115). De ethnografica van 17951 t/m 17957 zijn door den heer L. Van Vuuren geschonken. NIEUW GUINEA. 17955. Twee modellen van prauwen met uitleggers. Sarong Noord Nieuw Guinea (not. 1920 blz. 115), geschenk van den heer L. Van Vuuren. Bijlage XV. LIJST der Aanwinsten van de Numismatische Verzameling in 1920. Maleisch Schiereiland, 8 soorten tinnen munten, of speel- pennïngen (nog niet gedetermi- neerd). Trengganoe. 1 cent, tin. id. Speelpenning, tin. Boeton. 25 verschillende Ex. lapjes (zie boven p. 134). Nederland. Ducaat 1920, goud. Ned. Indië. Ropij 1806. Stempelvariant, zilver, id. id. Bankbiljetten Javasche bank ƒ 300.— ƒ 40.— ƒ 30.— & ƒ 20.— (elk 2 Ex.). id. id. Muntbiljetten ƒ2H ƒ I.— & ƒ0.50 (elk 2 Ex). Straits Settlements. Papiergeld 1919, 10 cents. Poeloe Samboe. 1 cent, tin. Poeloe Buckom y 2 en 1 cent, tin. Singapore Harbour board. H, H & 1 cent. blik. Duitschland. 5 pfennig, ijzer. id. een paar Ex. papieren noodgeld. China. 1 tsien, Koper. Ned. Indië. een stel blanco's, voor het papieren geld, cre atie 1815. / I.— t/m. ƒlooo.— Britsch Indië, Arkat. H ropij, zilver. 343 Bijlage XVI. LIJST van de Aanwinsten der Handschriften verzameling in 1920. Javaansch. 608. Fragment Babad Padjang (zie boven p. 129 sub 5). 609. Babad Tjerbon (zie boven p. 149 sub VI, 1). Maleisch. 424. Contract Padri-hoofden (zie boven p. 104-106). Diversen XLIJ. Papieren uit de nalatenschap van Holle (zie boven p. 95 sub 7; p. 142 sub 26; p. 161 sub 14). 83. Handschrift op boombast uit Benkoelen (zie boven p. 125 sub XI, 2; p. 131 sub 17). Woordenlijsten Holle, e. a. 88. Poetoek- en Tanggalan Dajaks, Tidoengsche landen (zie boven p. 12 sub 19) door C. L. Becking. 158. Lepow-Tow, Apo Kajan, (zie boven p. 98 sub 14) door Tabbers. 159. Amahei, Sepa, Mane Sila en Seti (zie boven p. 131 sub 15) door J. L. Tichelman. 344 [Bijlage XVI. 345 Chineesch. *) 13. Ch'ien Tzü Wên j£, „Het Boek der Duizend Karaktcs", calligrafische estampage als schrijfvoorbeeld. 14. Ming Fei Ch'ü $ï #B Ö „Het Lied van de Dienst maagd des Ming-keizers" ; calligrafische estampage als schrijfvoorbeeld. 15. Calligrafische estampage als schrijfvoorbeeld; eulogie zonder titel. Japanneesch. *) 16. Liang Yuan Pao T'ieh Ml H 3Ü tó „De Kostbare Estampage van den Tuin van Liang"; calligrafie. 17. Verzen of vers-fragmenten; calligrafie in rolvorm. Titel ontbreekt; nog niet gedetermineerd. 18. Prent voorstellende verschillende culinaire utensiliën en producten met bijschriften, zijnde gedeeltelijk Japanneesche transcripties der Hollandsche ramen. *) Voor deze Aanwinsten zie boven pag. 13 sub 20, en pag. 34 sub XI. Bijlage XVII. LIJST van Instellingen, waarmede het Genootschap in verbinding staat. NEDERLAND. Amsterdam. Koninklijke Academie van Wetenschappen. Koninklijk Nederlandsen Aardrijkskundig Genootschap. Koloniaal Instituut. Bibliotheek der Universiteit. Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Munt- en Penningkunde. Nederlandsch Bijbelgenootschap. Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst. . Breda. Koninklijke Militaire Academie. Deventer. Middelbare Koloniale Landbouwschool. 's Gravenhage. Bibliotheek van de beide Kamers der Staten-Generaal. Ministerie van Koloniën. Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land-en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië. Koninklijke Bibliotheek. Indisch Genootschap. Centraal Bureau voor de Statistiek, Koninklijk Instituut van Ingenieurs. 346 [Bijlage XVII. 347 Groningen. Bibliotheek der Rijksuniversiteit. Haarlem. Teyler's Genootschap. Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van Nijverheid. 's Hertogenbosch. Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant. Leeuwarden. Friesch Gen. van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde. Leiden. Bibliotheek der Rijksuniversiteit. Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Nederlandsche Oudheidkundige Bond. Rijks Ethnographisch Museum. Rijksmuseum van Oudheden. Commissie voor het Adatrecht. Middelburg. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Rotterdam. Nederlandsch Zendelinggenootschap. Nederlandsche Zendingsvereeniging. Museum voor Land- en Volkenkunde en Maritiem Museum „Prins Hendrik". Rotterdamsch Leeskabinet. Utrecht. Bibliotheek der Rijksuniversiteit. Historisch Genootschap. Maatschappij tot Bevordering van het Natuurkundig Onder zoek der Nederlandsche Koloniën. Bijlage XVII]. 348 Provinciaal Utrechtsen Gen. van Kunst, en Wetenschappen Meteorologisch Observatorium. Utrechtsche Zendingsvereeniging. Wageningen. Landbouw Hoogeschool. NEDERLANDSCH-INDIË. Bandoeng. Vereeniging van Waterstaatsingenieurs in Ned.-lndië. Opleidingschool voor Inlandsche Ambtenaren. Bureau van den Generalen Staf. Batavia. Departement van Onderwijs en Eeredienst. Departement van Gouvernements-Bedrijven. Departement der Marine. Bureau van den Oudheidkundigen Dienst Bureau van het Mijnwezen. Topographische Dienst. Koninklijke Natuurkundige Vereeniging. Nederlandsch-lndische Maatschappij van Nijverheid en Landbouw. Vereeniging tot Bevordering der Geneeskundige Weten schappen in Nederlandsch-lndië. Koninklijk Instituut van Ingenieurs, afd. Ned.-lndië. School tot Opleiding van Inlandsche Artsen. Bestuursschool. Volksraad. Commissie voor de Volkslectuur. Bestuur der Staatsspoor- en Tramwegen. Buitenzorg. Algemeene Secretarie. Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, 's Lands Plantentuin. [Bijlage XVII. 349 Ned. Ind. Vereeniging voor Diergeneesk. en Dierenteelt. Magelang. Opleidingsschool voor Inlandsche Ambtenaren Semarang. Vereeniging voor Locale Belangen. Probolinggo. Opleidingsschool voor Inlandsche Ambtenaren. ARGENTINIË. Buenos Aires lnstituto Geographico Argentino. BELGIË. Antwerpen. Académie Royale d' Archéologie de Belgique. Société Royale de Géographie d' Anvers. Brussel. Institut Colonial International. Académie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux- Arts de Belgique. Société Beige d' Etudes Coloniales. Société des Bollandistes. BRAZILIË. Rio de Janeiro. lnstituto Historico, Geographico, e Ethnographico do Brazil. CHINA. Shanghai. Statistical Secretary, Custom House. [19 Febr. '20 XII. 35 XII. Ledenlijst. De Secretaris deelt mede, dat berichten ontvangen zijn van het overlijden van het eerelid, Mr. J. G Pott, te 's Gravenhage; alsook van de correspondeerende leden, Dr. B. Hagen te Frankfurt en Prof. Dr. Jos. Kohler te Berlijn. Krachtens besluit der vorige directie-vergadering zijn be noemingen tot correspondeerend lid verzonden aan de heeren : Prof. Dr. N. J. Krom, te Leiden, Prof. Dr. Ph. S. van Ronkel, eveneens te Leiden. De Secretaris stelt vervolgens voor: le. de volgende leden op hun verzoek van de ledenlijst af te voeren : a. gewone leden: W. H Roth, Solo. M. C. Koning, Weltevreden. A. C. Uhlenbeck, Tjibeber. R. M. A. Koesoemo Joedho Soemiodo, Regent van Ponorogo. W. H. M. van Noort, Djocja, en A. J. A. van IJsselstein, Magelang. b. buitengewjne leden : G. L. van der Molen, Weltevreden. A. Pleysier, Poerwadadi, Ngebroek. L. W. W. Karthaus, Djombang. H. F. van der van Gulik, Soerabaja. J. J. Mulder, Solo. T. Stuimer, Weltevreden. Mr. C. C. van Helsdingen Jr., Weltevreden. Gito Hoesodho Klaten, en Mr. ). D. Werkman, Soekaboemi. 2e. te benoemen a tot gewone leden: Kratonbibliotheek Sonopoestoko, Solo. Bijlage XVII]. 350 DENEMARKEN. Kopenhagen. Det Kongelige Danske Videnskabernes Selskab. Kongelige Nordiske Oldskriftselskab. DUITSCHLAND. Berlijn. Preussische Akademie der Wissenschaften. Generalverwaltung der Staatlichen Museen. Anthropologische Gesellschaft. Gesellschaft für Erdkunde. Bremen. Geographische Gesellschaft. Dresden Verein für Erdkunde. Frankjurt a. M. Stadtisches Völkermuseum. Göt tingen Gesellschaft der Wissenschaften. Holle a. S. Deutsche Morgenlandische Gesellschaft. Hamburg. Zentralstelle de Hamburgischen Kolonial-lnstjtuts. Keulen. Verein zur Förderung des Rothenstrauch-Jöst-Museums. Leipzig. Gesellschaft für Erdkunde (Grassi-Museum). Stadtisches Museum für Völkerkunde. [Bijlage XVII. 351 München. Bayerische Akademie der Wissenschaften Geographische Gesellschaft. ENGELAND. Cambridge. University Library. Londen. India Office. Trustees of the British Museum. Royal Asiatic Society of Great Britain and Ireland. Royal Anthropological Institute of Great Britain and Ireland. Royal Colonial Institute. Royal Geographical Society. Manchester. Literary and Philosophical Society BRITSCHE DOMINIONS EN KOLONIËN. Bombay. Bombay Branch of the Royal Asiatic Society. Calcutta. Asiatic Society of Bengal. Imperial Library. Colombo. Ceylon Branch of the Royal Asiatic Society. Hongkong. University Library. Mandalay, Birma Archaeological Survey. Melbourne. Royal Society of Victoria. Public Library. Bijlage XVII]. 352 New Plymouth Polynesian Society, Ottawa Geological Survey of Canada. Penh. Colonial Secretary's Office. Simla. Director General of Archaeology. Singapore. Straits Branch of the Royal Asiatic Society. Toronto. Canadian Institute FRANRIJK. Havre. Société de Géographie Commerciale Parijs. Institut National de France. Société Asiatique. Société d'Anthropologie. Société Ethnographique. Société de Géographie. Société de Géographie Commerciale Musée Guimet. Ecole Spéciale des Langues Orientales Vivantes. Tours. Société de Géographie. [Bijlage XVII. 353 FRANSCHE KOLONIËN. Hanoi. Ecole Francaise d'Extrême-Orient. Papeete (Tahiti). Société des Etudes Océaniennes. Saigon. Société des Etudes Indo-Chinoises. Tananarive. Académie Malgache ITALIË. Mode na. Accademia delle Scienze, Lettere ed Arti. Rome. Accademia Reale dei Lincei. Reale Societa Geografica Italiana Turijn. Accademia delle Scienze. JAPAN. Tokio. Deutsche Gesellschaft für Naturund Völkeikunde Ost- Asiens. MEXICO. Mexico. Sociedad de Geografia y Estadistica. Bijlage XVII] 354 NOORWEGEN. Kristiania Videnskabs Selskab. OOSTENRIIK. ■) Krakau Académie des Sciences de Cracovie Praag. Bühmische Gesellschaft der Wissenschaften Wecnen Akademie der Wissenschaften. Anthropologisch-Ethnographische Abteilung des Naturhis orisctien Museums. Orientalisches Museum. Oesterreichisches Handelsmuseum. Anthropologische Gesellschaft. Geographische Gesellschaft. Wissenschaftlicher Club. 1) Daar nog geen bericht van naamswijziging der instellingen werd ontvangen is hier de oude opgave gevolgd. PORTUGAL. Lissabon. Sociedade de Geographia RUSLAND. Petrograd. Académie des Sciences de Russie. Société Russe de Geographie. (Bijlage XVII. 355 SI AM Bangkok. Vajiranana National Library. URUGUAY. Montevideo Museo de Historia Natural. VEREENIGDE STATEN VAN NOORD-AMERIKA. Berkeley University of Calitornia. Boston American Academy of Arts and Sciences. Chicago. Field Museum of Natural History. University of Chicago Libraries. Newhaven. American Oriental Society. Yale University Library. New York American Geographical Society. Academy of Sciences. Philadelphia. Numismatic and Antiquarian Society. Washington. Library of Congress. Smithsonian lnstitution, Bureau of American Ethnology. Bijlage XVII]. 356 AMERIKAANSCHE KOLONIËN. Manila. Ethnological Survey (Bureau of Science). ZWEDEN. Gothenburg. Kongl. Vetenskaps och Vitterhets Samhallet Upsala. Universitetets Bibliothek. Bijlage XVIII. LIJST DER LEDEN VAN HET BATAVIAASCH GENOOTSCHAP VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN AAN HET BEGIN VAN 1920. Beschermheer: Z. Exc. Mr. J. P. GRAAF VAN LIMBURG-STIRUM, Gouverneur-Generaal van Ned-lndië. Directie. P. de Roo de la Faille, Voorzitter. Mr. K. F. Creutzberg, Onder-voorzitter. J. P. Moquette, Conservator van het munt-, penning- en zegelkabinet V. Zimmermann. R. A. Dr. H. Djajadiningrat, Conservator der handschriften verzameling. Dr. F. D. K. Bosch, Conservator van het oudheidkundig en het historisch museum. Dr. B. J. O. Schrieke, Conservator van het ethnographisch museum. J. Th. Moll, Secretaris.-thesaurier. Mr. A. Neytzell de Wilde. R. A. Kern. A. G. Allart. A. van Lith. Bibliothecaris: P. Gediking. Assistent: C. E. du Perron Jr. Adjunct-conservator bij de ethnographische afdeeling : W.J. Kroon. Bureau-assistente : Mej. K. Verkouteren. 357 Bijlage XVHI] 358 Eereleden. Mr. J. H. Abendanon, den Haag. Dr. N. Adriani, Posso. Prof. Mr. L. W. C. van den Berg, Delft. H. D. H. Bosboom, den Haag. G. C. E. van Daalen, den Haag. W. B. van Goor, Bloemendaal. Dr. F. de Haan, Weltevreden. Prof. Dr. G. A. J. Hazeu, Leiden. A. W. F. Idenburg, 's-Gravenhage R. A. A. Kromo Djojo Adinegoro, Modjokerto. F. A. Liefrinck, den Haag. Mr. H. A. Lorentz, Vogelensang. Mr. J. C. Mulock Houwer, Bandoeng. Prof. Dr A. W. Nieuwenhuis, Leiden. J. W. van Nouhuys, Rotterdam. Prof. Dr. C. Snouck Hurgronje. Leiden. Dr. R. D. M. Verbeek, den Haag. Dr. J. W. l]zerman, den Haag. Correspondeeren.de Leden. Prins Roland Bonaparte, Parijs. Dr. Renw. Brandstetter, Luzern. Dr. J. Burgess, Edinburgh. A. Cabaton, Parijs. J. C. Chailley—Bert, Parijs D. Clive Day, New Haven, Conn. U. S. A. S. Coolsma, Apeldoorn. Dr. A. Ehrenfeld, Weenen. G. Ferrand, Parijs. Prof. Dr. J. J. M. de Groot, Berlijn. Prof. Dr. E. Hultzsch, Halle Dr. H. ten Kate, Utrecht Prof. Dr. N. J. Krom, Leiden. Prof. Dr. A. Maass, Berlijn. A. Meulemans, Brussel. [Bijlage XVIII. 359 Dr. E. Modigliani, Florence. Prof. Dr. F. L. Pullé, Bologna. Prof. Dr. Ph. S. van Ronkel, Leiden G. P. Rouffaer, den Haag. Prof. Dr. H. Schuchardt, Qraz H. J. E. F. Schwartz, Weltevreden. Prof. Mr. S. M. Steinmetz, Amsterdam. Buitengewone Leden (oude stijl). P. V. van Stein Callenfels, Diëng Plateau. J. F. de Corte, Meestei-Cornelis. T. van Erp, den Haag. O: L. Helfrich, Willemstad, Curacao. R. M. Kartadirdjo, Djogjakarta. |. Knebel, Bandoeng. Dr. Alb. C. Kruyt. Pendolo. H. L. Leydie Melville, Weltevreden P. J. Perquin, Djogjakarta. R. Ng. Poerbatjaraka (Lesya, Weltevreden. W. H. Sundermann, Honnef. C. W. J. Wenneker, Moentilan. Vertegen woordiget s. Mej. G. Andreae, Medan. P. V. van Stein Callenfels, Diëng Plateau. Th. B. A. Faubel, Soerabaja. Mevrouw W. Fruin — Mees, Tegal. Donateurs {Art 10 der Statuten). H. Tutein Nolthenius, Delft. Secli Oemar bin Joesoef Manggoes, Batavia. Leden, die per jaar ƒ 500.— bijdragen. De Nederlandsch Indische Handelsbank, Hoofdagent schap Batavia. De Nederlansche Handelmaatschappij, Factorij Batavia. Leden, die per jaar f 100.— bijdragen. De Semarang-Cheribon Tramweg Maatschappij, Semarang 19 Febr. '20 XII]. 36 W. Manz, Koopman, Batavia. b. tot buitengewone leden : Joebhaar. Assistent-Demang, Weltevreden. Soepardjo, Assistent-Wedana, Weltevreden. T. Machmoed, leerling Bestuursschool, Weltevreden. R. Sosrohadiwidjojo, Wedana, Rawakele Idjoe. IJsbrand Rogge, Planter, Mr. Cornelis. R. Soedjiman, Assistent-Wedana,'Weltevreden. R. Soeriokoesoemo, Assistent-Wedana, Weltevreden. S. T. Tondokoesoemo, Mantri bh Regeeringsbureau. Weltevreden. G. van Duinen, Bandoeng. J. Gerbfr, Bouwkundig-Ingenieur, Bandoeng. R. M. Pandji Darko Soegondo, Assistent-Wedana, Weltevreden. T. L. Lekerkerker, te Salatiga 3e. op zijn verzoek van het buitengewone naar het oewone lidmaatschap over schrijven: Th. Lighart te Amsterdam. Aldus wordt besloten. Niets meer aan de orde zijnde wordt de vergadering vervolgens door den wd. Voorzitter gesloten. Aldus goedgekeurd en gearresteerd in de directieverga dering van 29 Maart 1920. (w. g.) P. De Roo de la Faille, wd. Voorzitter J. Th. Moll, Secretaris. [BriLAGE XVIII. Gewone leden]. 360 Gewone Leden (Art. 5-7 der Statuten). G. J. Aalbers. Weltevreden, J. Aalders, Blitar. R. Mohammad Achmad, Weltevreden. Mr. N. A M. van Aken, Lawang. P. A. Mohammad Djamaloedin Aloeda, Cheribon. Mej. G. Andreae, Medan. P. de Kat Angelino, Gianjar. J. V. Arnold, Boroboedoer bij Moentilan. D. Bakker, Jogjakarta. F. H. Bakker, Weltevreden. G. S. Bakker, Soerabaja. H. S. Banner, Cheribon. K. F. van den Berg, Weltevreden Mr. O. O. Bergsma, Klaten. Chas. Berlin, Semarang. J. Beumer, Klaten. W. F. van Beuningen, Weltevreden. Biliton-Maatschappij, Tandjoeng Pandan. A. Nering Bögel, Madioen. W. C. Bonebakker, Amsterdam Dr. S. E. Boorsma, Bandoeng A. G. Böseken, Dlanggoe, Klaten. Dr. J. Bosscha, Taloen, Pengalengan. K. A. R. Bosscha, Malabar, Pengalengan. A. Braam, Sadaréhè, Madjalenka J. van Breen, Soerabaja. R. M. Brenthel, Temanggoeng. G. L. N. Britt, Boroboedoer. Mr. W. W. Brouwer, Semarang. M. van Meeteren Brouwer, Bandoeng. C E. Brugman, Weltevreden. C. W. A. Buma, Parijs. J. Bunger, Semarang. P. Büttner, Soekodono, Modjoagoeng. [Qcwone leden. Bijlage XVIII].' 361 Joh. Buwalda, Djebres, Solo. O. J. van Stein Callenfels, Maswati. W. van Stein Callenfels, Tanah Datar, Tjibeber. A. W. Naudin ten Cate, Weltevreden. Sociëteit Concordia, Weltevreden. Wouter Cool, Semarang. L. van Cooten, Semarang Ch. G. Cramer, Weltevreden Ed. F. W. Croese van Vinkeveen, Loemadjang. M. H. Damme, Bandoeng. H. Th. Damsté, Singaradja, Bali. R. T. Danoesoegondo, Magelang, Chr. L. Dat, Soerabaja A. Defais, Weltevreden. E. M. Delfos, Hilversum. Deli-Maatschappij, Medan. A. Dirks, Moeko-moeko. R. A. A. Achmad Djajadiningrat, Serang R. T. Djojoadinegoro, Lamongan H. van Doggenaar, Semarang Ch. H. van Dorp, Semarang. D. J. Duynhouwer, Magelang. J. van den Ende, Makassar. G. R Erdbrink, Buitenzorg. A. M. Erkelens, Bandoeng A. Eterman, Gembong, Soeroebrantan, Djokja. Th. B. A. Faubel, Soerabaja. Mr. J. J. de Flines, Padang. Waldemar Freundlich, Soerabaia. Mr. Th. A. Fruin, Tegal. Mr. A. A. Galestin, Weltevreden P. Gediking, Weltevreden. Mr. A. van Gennep. Soerabaia. Fr. J. Gentis, Soerabaja. S. W. G. Gisius, Ranoe Pani. Toempang G. B. Gloyne, Batavia. |Bijlage XVIII. Gewone leden]. 362 Dr. E. C. Godée Molsbergen, Weltevreden. C. de Graaff, Soerabaja. Mr. J. H. Guye, Medan. B. de Haan, Blitar. Dr. J. de Haan, Bandoeng. T. C. Th. Hampe, Djokjakarta. J. A. M. Hanssens, Bindjei H. C. G. Harmsen, Semarang. W. R. Hartkamp, Bandoeng. Mr. C. W. Baron van Heeckeren, Semarang. O. voh Heeringen, Wonosobo. Th. Helfferich, Weltevreden. A. M. Hens, Bandjermasin. V. Hereman, Weltevreden. G. A. Hogenraad, Weltevreden. F. K. R. Höjgaard, Wates, Kediri. D. J. N. van der Hoop, Soebang. Ir. A. G. Horst, Semarang. G. L. Hovenkamp, Tasikmadoe, Halte Kemirie. D. van Hulstijn, Bandjar. ]. H. B. Baron van Ittersum, Poerwodadi, Barat. Mr. H. 'sjacob, Weltevreden. Dr. C. W. Janssen, Amsterdam. A. W. Jansz, Weltevreden. Mr. L. J. P. J. Jeekel, Semarang J. A. Josephus Jitta, Weltevreden. H. H. Kan, Weltevreden. S. de Kanter, Djokjakarta. Thom. Karsten, Semarang. J. Kats, Depok. J. Kempen, Soerabaja. J. Kenswil, Weltevreden. R. A. Kerkhoven, Malabar, Pengalengan R. A. Kern, Weltevreden. Khouw Kim An Weltevreden. J. B. H. Kivit Blitar. Bijlage XVIII]. Gewone leden]. 363 M. J. Koch, Malang. R. T. A. Koesoemoadinoto, kediri. Koningin Wilhelmina School, Weltevreden. A. C. Koorenhof, Soekaboemi. F. H. D. Kop, Tanggoel. Kiatonbibliotheek „Sonopoestoko'', Solo. Ch. R. Krijgsman, Sindangwangi, Tjitjalengka. W. C. Krijgsman, Srengat. Soerabajasche Kunstkring, Soerabaja. Mr. N M. Lebiet, Kedawoeng, Pasoeroean. Th. Ligthart, Batavia. R. A. Lokhorst, Garoet. E. S. Luypen, Weltevreden. Vereeniging „Maloeka", Ambonia. W. Manz, Batavia. F. O. Meek, Soerowinangoen, Paree. Mr. H. M. Meertens, Weltevreden. W. Mees, San-Francisco. J. F. Metzelaar, Soerabaja. A. H. Meijer, Salatiga. C. F. G. Meijer, Tjibeber. G. J. Meijer, Soerabaja. W. H. Meijer Breda. Mr. A. Meyroos. Weltevreden. Ch. M. Mioulet, Simpang Ampat, Serdang. J. H. Misset, Weltevreden. |. L. Moens, Weltevreden. P. A. J. Moojen, Weltevreden. M. A. A. van Mook, Soerabaja. A. C. H. van Motman, Dramaga, Buitenzorg. Dr. D. Mulder. Jr. Bandoeng. Mevr. H. Mulder-van hennep, Weltevreden P. G. J. Muller, Medan. G. Nieuwenhuys, Soengai Bras. S. O. K. R. M. A. A. Koesoemo Oetojo, Japara. Mr. W. H. R Olt, Solo. [Bijlage XVIII. Gewone leden]. 364 W. van Oosten. Soerabaja. Mr. A. H. van Ophuysen, Batavia Opleidingsschool voor Inlandsche Ambtenaren, Blitar. Mr. F. D. E. van.Ossenbruggen, Soerabaja. J. F. van Oyen, Semarang. Dr. Eugen M. M. Paravicini, Buitenzorg. H. Pek, Weltevreden. P. F. Pelt, Semarang C. E. du Perron Jr. Mr. Cornelis. G. A. Pieper, Semarang. J Pinedo, Soerabaja R. M. A. A. Poerbahadiningrat, Semarang. H. J. Neervoort van de Poll, Bussum. Mr. A. J. G. Maclaine Pont. Weltevreden. H. Maclaine Pont, Weitereden B. N. Powell, Soerabaja. P. A. A. P. Prang Wadono, Soerakarta Mr. H. W. Pruissen, Solo. Mr. J. D. Pijper, Padang. J. E. Radersma, Galang. Deli. Th. G. J. Resink, Djokjakarta. A. J. van Riemsdijk, Tempel, Djokjakarta. W. G. F. L. Rissink, Blitar. A. D. Robijn, Lawang Kedaton, Probolinpgo. Jhr. C. M. H. Roëll, Bindjey. Dr. L. S. A. M. von Romer, Weltevreden, C. van Rossem, Soerabaja. J. Th. van Rossum, Soerabaja. L. Sand, Pagilarang, Pekalongan. R. A. Sasra di Ningrat, Soerakarta. J. Schaap, Weltevreden. K. J. Schell, Den Haag. G. Schmitz, Soerabaja. C. P. Schoemaker, Bandoeng. Mevr. J. Schüffner-van Vollenhoven. Brastoli. Mr. Dr. W. M. G. Schumann, Weltevreden Bijlage XVIII]. [Gewone leden 365 P. H. W. Sitsen, Djokjakarta H. Smeets, Soerabaja. E. P. Snijders, Medan. Soebono, Djokjakarta. R. M. A. Soejono, Soerabaja. F. G. Stammann, Proempang, Pekalongan. F W. Stapel, Bandoeng. W. C van dtr Steen, Medan. D. J. G. van Steenbergen, Solo. L. P. L. van der Tas, Weltevreden. W. G. Tesser, Soerabaja. L. Thomas, Bodjonegoro. Mr. Th. Thomas. Weltevreden. J. H. Tobias, Soerabaja P. W M. Trap, Bantonl, Djokjakarta. Th. A. Uljée, Weltevreden. Dr. H. van der Veen, Rante Poa, Midden Celebes. Dr. K. van der Veen, Apeldoorn. F. J. van Veen. Amsterdam. L. P. J. Vermeulen, Weltevreden. S. van Vleuten, Pesantren, Kediri M. Vlierboom, Malang. H. Vogel, Lausanne. Ir. J. Voute. Weltevreden. C. de Vries, Mr. Cornelis. L. van V uuren, Weltevreden. J. van de Wal, Probolinggo. A. Wattendorf, Randoeagoeng. Dr. F. Weber, Bandoeng. H. E. Taylor Weber, Tasikmalaja. H C. Westendorp, Kroewoek, Wlingi. J. B. White, Magelang. J. P. E. Willemsz, Bandjermasin. C. H. Wilson, Wonokromo. W. A. Winsser, Redjoagoeng, Madioen H. Wisboom van Giessendam, Oost-Voorne [Bijlage XVIII. Buitengewone leden]. 366 |. M. Wolffers, Soerabaja. N. A. Wijmenga, Weltevreden. C. W Zeeman, Soerabaia. E. A. Zeilinga, Weltevreden. Zendingsconsulaat, Weltevreden. J. H. Ziesel, Weltevreden. 0- L. Zimmerman, Soerabaja. G. W. R. van Zij!l de jong, Lawang. Buitengewone leden (nieuwe stijl, Statuten art. 5-7). Abdulroniahil. Palembang. Aboebakar bin Hadji Hasan, Weltevreden. L. Adam, Djokjakarta. M Ali, Weltevreden. W. |. D. van Andel, Palele, N. Celebes. Mr. F. M Baron van Asbeck, Buitenzorg. W. van Asch, Padang Boelan Estate (Deli). Mr. E. C M. A. Batta, indramajoe. A. F. G. Becker, Semarang. C. L van der Bel Sangkapoera. Mej: Suzon Beynon, Bandoeng. E. van Bienema, Pengadjaran, Djombang. G L Blot, Meester Cornelis. Mr. O. van Bockel, Magelang. Mej. W. G. E. Boers, Madioen. Mr. P. C Bloys van Treslong Prins, Weltevreden. Boediardjo, vialan^. R. Boedihardjo, Weltevreden. W. Boyd, Toeloengagoeng. E. H. B. Brascamp, Buitenzorg. j. C. Bree, Bandoeng. Dr. R Broersma, Weltevreden. H. W. Th. de Bruijn, Weltevreden. Bureau van den Onderwijsraad, Weltevreden. Mej D. Burgemeestre, Fort de Koek. H. J. F Bijlmer, Amboina. [Buitengewone leden. Bijlage XVIII]. 367 J. J. Callenfels, Wonoredjo, Kediri. Mr S. Cohen Fz., Soerabaia. B. Cox, Seulimeun, (Groot Atjeh). B. J. K. Cramer, Weltevreden. P. F. Dahler, Weltevreden. Dajat Hidajat, Toboali, Banka. Isa Dalimonthe, Weltevreden. Mohamed Damiri, Weltevreden. F. C. H. Darlang, Weltevreden. R. M. P. Dartosoegondo, Malang. Redactie „Deutsche Wacht,'" Weltevreden. R. Ng. W. Dharmopranoto, Weltevreden. R. Mohammad Djajadiningrat, Menes (bij Serang). Abdoel Djalil, Weltevreden. Raden Djojowinoto, Batang. A. |. P. Doom, Djokja. A. Doup, Weltevreden. R. Dradjat, Weltevreden. Mr. G. H van Driel, Weltevreden. G. van Duinen, Baam Mr. E. |. F van Dunne, Weltevreden. E. N. Engelhard, Soerabaja. Mr. K. L. J. Enthoven, Weltevreden. C. |. Feith, Soerabaja. Jhr. Mr. W. W. Feith, Magelang. J. D. Ferman, Poertdoeng, Djokja. E. W. de Flines |r. Soerabaja. F. L. P. G. Foumier, Weltevreden E. J. L. Führi, Benkoelen. Mevr. Mr. J. van Gelderen-de Witte, Mr. Cornelis W. K. van Gennep, Magelang. J. Gerber, Bandoeng. A. de Geus, Weltevreden. H. Fievez de Malines van Ginkel, Soerabaja. S. G. Ginsel, Karimon Üjawa, Japara. Mej. Dr. M. E. Lulius van Goor, Bandoeng. [Bijlage XVIII. [Buitengewone leden]. 368 C. van de Graaf, Probolinggo. Mr. H. Groeneveldt, Semarang. Mr. B. ter Haar Bz., Djokja. G. de Haas, Weltevreden. H. Hadikoesoemo, Weltevreden. R. D. S. Hadiwidjana Weltevreden. M. A. Hamid, Weltevreden. J. Hardeman, Buitenzorg. R. Harst. Weltevreden. G. H. de Heer, Mr. Cornelis. Mevr. N. Hengefeld, Djokja. H. W. F. Hessels. Soerabaja. J. van der Heyden, Mr. Cornelis. K. Heyne, Buitenzorg. P. M. Heyning, Weltevreden. L. C. Heyting, Tabanan (Bali). Dr. A. Hischmann, Mr. Cornelis. Th. M. A. Hoebink, Soerabaja. T. Baron van Hogendorp Tebing Tinggi. G. A. M. Hondius van Herwe/den, Singaradja. Hoofd Iste en 3de Opnemingsbrigade, Benkoelen W. H. Hoogland, Bandoeng. Mr. T. Hornstra, Weltevreden. Hotchand sons, Weltevreden. W. A. Hovenkamp, Weltvreden. P. A. Hijnekamp, Grissee. Mr. M. H. Idema, Toeloengagoeng. Inggris, Weltevreden. A. J. Jansen, Tamansari, Banjoewangi. A. P. Janssen, Magelang. Joebhaar, Weltevreden. M. Tj. de Jonge Weltevreden. Jhr. A. U. W. de Jonge, Ngrangkah, Kediri. H. J. Kiewiet de Jonge, Weltevreden. J. Jongejans, Weltevreden Mr. J. A. Jonkman, Tebing Tinggi. Bijlage XVIII]. [Buitengewone leden. 369 F. J. Junius, Pagar Alam. T. T. Kan, Weltevreden Asadori Kato, Weltevreden. A. P. van Katwijlk, Soerabaja. J. U. van Keeken, Martapoera. (Borneo). P. F. M. Kievenaar, Weltevreden. Mr. N. C. Kist, Sampang, Madoera. R. Koesnadi. Weltevreden. Mas Koesrin, Weltevreden. S. Koperberg, Weltevreden. A. Kops, Boemiajoe. J. P. Koster, Weltevreden. W. L. J. Koymans, Weltevreden D. J. C. Kriebel, Palembang. M. Kromodiwinoto, Weltevreden. W. J. Kroon, Weltevreden. Mr. J. Kunst, Bandoeng. A. Kuyer, Pajeti, Soemba. Kweekschool (Particuliere), (Keucheniusschool, dir. D. Koelewijn), Djokja. D. van Hinloopen Labberton, Weltevreden R. A. T. Lach de Bére, Weltevreden. E. O. Langenhagen, Lam Meula, Sigli, Atjeh. G. A. Laurman, Toeban. Leeszaal (Openbare) en Bibliotheek, Semarang. J. van der Leeuw, Weltevreden Mr. T. L. Lekkerkerker, Salatiga. M. T. Lichtendahl, Ambarawa. Lie Sim Tjoan, Padang. A. J. Lievegoed, Semarang. E. Louzada, Djokja. A. J H. Baron van Lijnden, Dordrecht T. Mahmoed, Weltevreden. L. Maitimo, Bandoeng. A. Th. Manusama, Weltevreden. P. Th. Mariano de Calouta, Soerabaja. Buitengewone leden]. [Bijlage XVIII. 370 F. K. Meeter, Mr. Cornelis. Mr. J. H. Meiss, Medan. H. van Meurs, Buitenzorg. J. van der Meij, Tasikmalaja. G. J. Meijer, Solo. A. Meijroos, Weltevreden R. Moerjono Djojodigdo, Weltevreden. Mas Moesa, Weltevreden. J. T. Mojet, Utrecht J. F. T. M. Moormann, Solo. R. A. M. Mooy, Weltevreden. A. Mühlenfeld, Pasoeroean. J. G. Mühlenfeld, Soerabaja. D. van Mullem, Weltevreden. R. Natadisastra, Wetevreden. Ngiso, Weltevreden. J. H.' Nieuwenhuis, Samarang. R. R. Nitidipoero, Djokjakarta. A. H. Nijhoff Jr., Blitar. Ch. J. Odenthal, Djokja. Oemar, Weltevreden. M. Oemar Said, Weltevreden. L. A. P. F. van Oosterzee, Weltevreden. E. W. Ostreig, Jr. Weltevreden. P. J. Ott de Vries, 's-Gravenhage. T. Ottolander, Tamansari, Banjoewangi. L. C. Ouwerling, Moeara Tewe, Kandangan, Borneo. Pardjo, Weltevreden M. Patah, Weltevreden. L. M. F. Plate, Tandjoeng Pinang, Riauw. Mr. W. J. M. Plate, Weltevreden. R. Ng. Poerbapranoto, Weltevreden. Ds. F. Pont, Weltevreden. J. E. Pothoff, Priaman A. Pott, Modjokerto. R. Prawiro Soemarto, Weltevreden. Bijlage XVIII]. [Buitengewone leden. 371 R. Prawoto, Weltevreden. Ph. C. A. J. Quanjer, Mr. Cornelis Abdul Rachman, Weltevreden. Mr. H. Rahder, Medan. W. E. H. Rappold, Soerabaia. Mej. M. Reinsma, Djokja. A. M. Reuter, Panataran, Blitar. G. J. Reijers, Weltevreden. IJ- Rogge, Mr. Cornelis J. J. Romein, Buitenzorg. Th. Roque, Beran, bij Djokja. H. Rosé, Palembang. Dr. Q. Royer, Modjowarno, Djombang. J. J. G. E. Rückert, Semarang. Sajjid Jahja bin Oethman bin Jajah, Weltevreden. Moh. Salim, Weltevreden. A. L. Samson, Soeroelangoen, Djambi. R. Sarengat, Weltevreden, R. M. Sarwoko Mangoenkoesoemo, Solo. Sasrasoegondo, Djokjakarta. Mich. Schetter, Banjoemas. H. J. Schmidt, Meulahboh. Atjeh W. Schmidt, Djokja, J. Scholte Poerwakerto. J. S. Scholten, Pandeglang Mr. L. Schoutendorp, Weltevreden E. E. W. G. Schröder, Taroetoeng. Tapanoeli. J. H. Schijtsma, Soerabaja. W. H. D. Segboer, Weltevreden. L. Serry, Soerabaia. R. Moh. Sidik, Weltevreden. P. A. Sipkema, Medan. F. Sjoukes, Madioen. R. Slamet, Weltevreden. Mr. R. Slotema, Medan. J. N. Smith, Sitoebondo. Buitengewone leden]. [Bijlage XVIII. 372 J. B. Snellen, Leiden. Soebardjo, Weltevreden. Soedilar, Weltevreden. R. Soedjiman, Weltevreden. R. M. Pandji Darko Soengondo, Weltevreden. R. T. Soemantri, Bodjonegoro. Soepardjo, Weltevreden. Soepono, Weltevreden. R. Soeratin, Mr. Cornelis. R. Soeriokoesoemo, Weltvreden. R. Soerjo, Kertosono. Soetan Gelar Datoe Rangkajo Maharadja, Weltevreden Soetan Toemanggoen, Weltevreden. Soetardjo, Weltevreden. Soetarto, Weltevreden. R. M. Soetatmo Soerjokoesoemo, Depok. R. Sosrohadiwidjojo, Rawakele Idjo S. S. W. L. A. I. Spits, Weltevreden. S. J. Stameshaus, Weltevreden. W. Staugaard, Poorzhein, Duitschland. Mr. E. Ph. C. E. Steinmetz, Weltevreden W. J. H. Graaf van Limburg Stirum, Pladjoe,Palembang. Mr. W. R. van Stockum, Soerabaja. A. Stuyvenberg, Rengat, (Riouw.). Jhr. B. C. C. M. M. van Suchtelen, Djambi. M. Moh. Tajib, Poerworedjo. Mr. J. S. Thieme, Semarang. Thung Liang Lee, London. Mr J. J. Tichelaar, Pasoeroean. D. Tilkema, Mr. Cornelis. Toebagoes Roesjan, Weltevreden. S. Tondokoesoemo, Weltevreden. M. J. J. Treur, Karanganjar. M. F. Tydeman, Salatiga. H van Velthuyzen, Weltvreden. J. Verboom, Soerabaja. [Buitengewone leden. Bijlage XVIII]. 373 W. A. Verburgh, Weltevreden. A. Verheul, Sigli (Atjeh). Dr. E. A. Zegers Verhoeven, Madjalengka. J. A. Verhoog, Solo. M. Vertregt, Djatiroto, Pasoeroean. J. ]. de Vink, Brambanan (by Djokja). H. A. Voet, Temanggoeng. J. J. de Vos tot Nederveen Cappel, Soerakarta. V. I. van de Wall, Weltevreden. Mr. J. M. van Walsem, Banjoewangi. A. L. Wawo Runtu, Buitenzorg. F. L. C. Weehuizen, Weltevreden. J. P. Werner, Weltevreden. Dr. P. Wirz, Buitenzorg. L. C. Westenenk, Medan Deli. J. Wetsteyn, Soeroelangoen. (Palembang.). R. T. Wiranata Koesoema, Bandoeng. R. Wiriadinata, Weltevreden. C. H. D. Witte, Bandoeng. G. IJmker, Mr. Cornelis. A. Young, Weltevreden. R. Zain '1 Abibin, Weltevreden. W. Zeehandelaar, Madioen. [Bijlage XIX. 375 Anom (Dipati) 268 Ansedaa 267 anti-Duitsch 97 Apo Kajan 98 Aqib (Ahmad bin al) 207 Aqil (S. Moeh. b.) 230, 231, 239 Arabische vlugschriften 34, 189-240 Arbeidsbeurs Indische Dienst 119, 138 Arbeiter(Allgemeiner Verband Geistiger) Weenen 120 Archaeological Survey of Bir ma 26 archaeologie zie s. v. verza meling archief K. F. Holle 95, 142 — Sultanaat Ternate 15, 121 — Wedloopsociëteit 176- 177, 272-275 Ardjoena Wiwaha 111 areeknoten 71 Aroe 258 Asiatic Society of Bengal (Royal) 160 Asoe-ansang rivier 103 Ass: Resident v. Bandjerne gara 11 — Indramajoe 245-249 — Malang 130 — Sitobondo 245-249 — Wonosobo 26, 119, 128 assistent zie s. v. biblio- thecaris assistente (bureau) 29, 133- 134 associatief denken der pri mitieven 75 Astana (begraafplaats) 246, 249, 267 Atjeh 42 'Attas (S. 'Abd Allah b. al) 209, 236 'Attas (S. Ismail al) 201 auteursexemplaren 141 auteursrecht 96 Awalokitecwara 83 Awwal radd li Awwal Man sjoêr 204 Aziatisch Réveil 189 e.v. Babad Padjang 120, 129, 269. „ Tjerbon 149, 257-258, 264, 267, 269 Babadan 148 Bacoerrah (Oemar b.) 236. Badoeng 26 Badoewi's 266 Bajanoellah 258 Bakrl (Hoesain al) 206 Ba'l Fas (Salim) 198 Ba'l Wil (Salim b.) 223 Bali 11, 12, 26, 73, 98, 122, 246 Balineesche handschriften 171 „ poera en poeri 17 Balizaal 17. bamboelatten (handschriften op) 167 Bandjar 259 Bijlage XIX]. 376 Bangkalan 61-75 Banka 174 Bantam 18, 48-51, 258,265- 269 „banteng poetih" 219 Barbosa 270 Barita ni Bondjol 114 Baros (Tapanoeli) 158, 168 Barros (de) 19 Basalamah (Hasan b.) 192 Basjïr (al) 196 Bataksche ethnografica 157, 158, 168 Bataksche (Karo-) spraak kunst 16, 143 Batara 259, 261 Batavia (burgemeesterschap) 159 — (oud) feesten 119 — (oud) zie Gedenkboek batik-patronen 6 Batoe Hapoe (legende) 11, 180-181 Batoetah (Ibn) 258 Becking(L. C.) 12 bedak 63 e.v. Bedoe 125 beeldjes (bronzen) 81-87, 148 beeldzuil (Dajaksche) 18, 121, 184 begraafplaats Astana 246, 249, 267 — Goenoeng Djati 176, 276 — Pengandjang 245 — Sindang 246 — Teungkoe Sarèh 44 begrooting 15, 34, 99, 132, 156, 157, 165 benoeming voorzitter 94 — ondervoorzitter 94 — eereleden 39, 42, 88 — correspondeerende leden 16, 114, 115 — donateurs 139, 153 — gewone en buitengewo ne leden zie s.v. mutaties — bibliothecaris 156, 164- 165 — adjunct- bibliothecaris 100, 108-110, 111, 133, 156, 165 — assist.-bibliothecaris 29 ethnograafmuseumdi recteur 111, 134, 173 — bureau-assistente 29, 133-134 Berg (L. M. v. d.) 131 Berkem (J. van) 13 (S. 20 en 23) beroegah (Lombok) 173 beschermgeest v. erf e. keu ken 61 e.v. besnijdenis 157 Bestuursschool 32-33, 113- 114, 175 bewaking 95, 135 bewaring van Regeerings eigendommen 7, 15 bewerking handschriften 131 — lexicografisch materiaal 12 [Bijlage XIX. 377 bezieling (animistische) 62-75 bezoek (Clémenceau) 155, 171 — (op Zondagmorgen) 135 bezoldiging personeel 19-21, 100, 108-109, 122, 129, 132, 134, 144, 151, 156, 179 Bhagvanlal 86 bibliografie v. Javaasche ge drukten 99 — v. Ned lndië 98, 142 bibliografische inlichtingen 28, 120. bibliothecaris 19, 29, 32,96, 97, 100, 108-110.111,120, 126, 129, 133, 139, 144, 145, 146, 152, 156, 164, 165, 179 185-188. — (assistent) 29, 100, 133, 176 bibliotheek v.h. Bat. Gen. 2-4, 11, 20, 22, 27-28, 92, 97, 99, 111, 133, 139, 145, 146, 151-152, 156, 159, 160, 161, 164-165, 176, 185-183 bibliotheek (aanwinsten) 25, 29-30, 99, 115, 276-333 bibliotheek catalogiseering 29, 96, 132, 151 bibliotheek-commissie 3-4, 30, 108, 145, 146, 156, 185-188 bibliotheek, doubletten 151- 152, 176 — revisie 29, 151-152 bibliotheek-gebouw (nieuw) 16, 31-33, 175 bibliotheek (universeele) 32 bibliotheek, verslag jaarl: opname 28-30 bibliotheek v. h. Sultanaat Ternate 15, 121 bibliotheekvereenigingB,ls2, 159 bibliotheekwezen in Ned: Indië 159, 185-188 Bintara 268 bladeren (palm- en pinang-) 71 bladgoud 11, 148 bloeitros 71 bloeiwijze van de pinang 63 e. v; 74 Blij ( - van der) 82 Boe' Njaè Towo' 61 boek daloeng 49 boekafsluiting 99 boekerij zie bibliotheek Boeket (Radja) 262 Boekit Segoentang 174 Boengsoe (Radja) 260 Boetonneesch zie s. v. woor denlijsten Boetonneeschemuntlapjesl3s bolsjewisme 219, 227, 233, 234, 238 bond (Katholiek sociale) 143 Bondjol (Barita ni) 114 Bontius-editie (nieuwe) 172 boomencultus 245-249 boomnamen 248-249 Bijlage XIX]. 378 Borel (Henri) 76 Borneo 103 Borobudur 53, 54 „Borobudur" (Weekblad) 239 Bosboom (H.D.H.) 115, 150 Bosch (Dr. F.D.K.) 3,6,16,19, 20, 21, 28, 30, 51-59, 94, 100, 108-110, 113, 123- 124, 128, 132, 134, 137, 138, 145-149, 155, 162, 164, 170, 172-174 bouwcommissie 32-33 bouwplannen 137 bovenlichten 161-162 Brandes (Dr.J.) 111, 7, 53, 55, 90 Brascamp (E.H.8.) 7, 26 Bratan (Bali) 182-183 Britsche Regeering en Con- suls 208 e. v. Brojohartono (R.Ng.) 168 bronsgieterij 86 bronzen 81-87, 115,148 334- 337 bruikleen 110, 121, 126,131, 140, 149, 159, 173 Buddhisme 54 Budur 53, 54 bureau-assistente 29,129,133- 134 burgemeester v. Batavia 159 — v. Makassar 171 Burma (Archaeological Sur vey of) 26 Bwoolsche taalstudiën 114 Bijbelgenootschap 12 bijgeloof 209 Calapa 84 Callenfells (P. van Stein)s-6, 125, 139,142,148,170,182 Cama Oriental Institute (The K.R.) 14 Cambay 44 Capellen (Gouv. Gen. van der) 272-274 catalogus boekerij Bat. Gen. zie s.v. bibliotheek „Catalogus der Javaansche Gedrukten"(Beschrijvende) 43, 99 — v. Maleische HSS. 260 Cate(W.C.ten)l7-18,121,184 Chapelle (H.M.la) 13, 34 Cheribon 176, 257, 258,267, 268, 269 (zie voorts s. v. Tjerbon s. v. begraafplaats s. v. tempel en s.v. babad) China (oude handelsrelaties met) 76, 80 Chineesch porcelein 76-80 Chineesche geschriften 13, 34 Chineesche tempel te Cheri bon 125J175 Christelijke persvereeniging 140 Christelijke zending 195 „Chronologische lijst'' (Wes tenenck) 114. Chijs (Mr. J. A. van der) 167 circulaire 27- 28, 185-188 [Bijlage XIX. 379 Ciwa 82, 83, 182 Clémenceau (G.) 155, 171 Clercq (F. S. A. de) 259-260 Coen (j.Pzn.) 171 Coeratoe '1 Djawab 191 Comité (Java) 262 — (oud-Batavia) 110 — (centraal) van Arab : ver eenigingen 201 — (4e congres tropical me dicine) 157, 171-172 — (Zuid-Sumatra) 131 Commandant d. Zeemacht 11 commissie (bibliotheek-) 3-4, 108, 145-146, 156 — (bouw-) 32-33 — (financieele) 125, 130, 147 — voor de jaarlijksche op- name v.d. bibliotheek 22, 28-30 — ethnografische verz: 21, 123-124 — financieel beheer 21, 147 — handschriften verz: 21, 123-124 — numismatische verz : 22, 101 — oudheidk. verz : 21, 31 — v plaatselijke aangelegen- heden Ingenieurscongres 115 — hervorming v. h. Ency clopaedisch Bureau 120- 121, 160, 170, 172 commissie (Hooger Onder wijs-) 102-103, 119 Compagnie (Oost Ind.) 77 compagnieskamer 174-175 completeering ethnografische collectie 5-6 conciërge 11, 95, 135 (zie voorts s. v. bezoldiging) congres Far Eastern Assoc: of Tropical Medicine 157, 171-172 congres (oriëntalisten-) 90 congres te Solo v. d. Taal-, Land-en Volkenk. V.Java 114 conservatoren 32, 39,40,114 Consul (Engelsche) 208 e.v. — Generaal v Duitschland 124, 139, 159, 168 — (Turksche) 195 contract m Padrihoofden 104- 106 contributie 99, 139 Controleur Oost-Lombok 173 ~ Tabanan 11, 12, 182-183 correctie 16 correspondeerende leden 16, 26, 114, 115,126,158,164, 176, 178 Coute (Diogo de) 18 Couvreur (A. J. L.) 119 crediet voor Gedenkboekoud- Batavia 95 Creutzberg (Mr. K. F.) 3, 25, 28, 94, 102, 108, 112, 113, 121, 128,;i37, 142/.155, 164 cultus van heiligen 192, 209 cultuurhistorie 124, 187 8 Maart '20 I—ll]. 38 het mij, ondanks mijne gedwongen afwezigheid, mogelijk hebben gemaakt den band met het Genootschap en zijne Directie te bestendigen, daar gij het mij vergund hebt deze laatste maanden „Voorzitter op non-actief" te zijn. Een tweede biecht, die mij van het hart moet betreft het opstel, dat ik beloofd heb te wijden aan de nagedachtenis van Prof. Kern, wiens heden aangebrachte, keurige gedenk plaat wij zooeven voor het eerst in de voorhal van dit gebouw hebben kunnen bewonderen. Gaarne hadde ik die bijdrage heden avond in dezen kring voorgelezen, doch de zelfde plichten, die mij belet hebben mijn voorzitterstaak te vervullen zóó als ik zelf dat had gewenscht, hebben ook niet gedoogd, dat ik dit werk van piëteit voor de heugenis van den grooten Kern vervulde. Thans echter, nu de aard mijner bezigheden gewijzigd staat te worden, vertrouw ik het opstel binnen bekwamen tijd ter beschikking van de Directie te kunnen stellen. (Zie boven, pag. I—XVI.)1 — XVI.) 11. Daarop verzoekt de Voorzitter den Vice-president, den Heer De Roo de la Faille, de taak van waarnemend Voor zitter ook dezen avond te willen vervullen, gelijk hij die reeds zoo geruimen tijd vervuld heeft. De Onder-voorzitter neemt het presidium over en wendt zich tot Dr. Hazeu met de volgende woorden : Hooggeachte Heer Hazeu, Zoo is thans voor U het oogenblik gekomen, dat den mees ten onzer vroeg of laat wacht, het oogenblik om Indië en Batavia vaarwel te zeggen, een ambt dat met onverdeelde toewijding werd behartigd, een kring die lief geworden is. En uit naam mijner mede-Directieleden mag ik U wel zeggen hoezeer ons dit ter harte gaat. Niet voor niets heeft men jaren lang elkaar leeren kennen en waardeeren, en heeft men gezamenlijk naar beste krachten gearbeid aan den bloei Bijlage XIX]. 380 cultuurrelaties m. China 80 Daalen (G. C. E. van) 39 dachïl 199 dagboek Controleur Tabanan 12, 182-183 — Gezaghebber Oost Soemba 174, 250-251 „Daghregister 1681" 15, 27, 169 Dahlan (S.'Abd Allah b ) 193 Dajaks 12, 34, 184 Dajaksche beeldenzuilen 18, 121, 184 Damar Woelan 129, 138 Damsté (H. Th.) 95 Dannenberger ( ) 174,250- 251 dansen (teeken van bezieling) 67, 68, 72 Darah Poetih 49 Darmo Lelangon 95-96, 130 Datoe (Tandjong) 103 decimaal-systeem (Dewey) 8, 98, 99, 142-143 Demak 265, 267, 268, 269, 270 demarcatielijn (1493) 19 Dencher 82 Departement der 8.0.W. 32- 33, 113, 138 143 Dewey-system 8, 98, 99, 142- Dhyani-buddha's 83-84 dialecten (Javaansche) 14 „ (Soendaneesche) 14 Diëng-plateau 87 „Dievenbijgeloof op Midden- Java" 96 Dingdingtja' 61 e.v. Directeur v. Binn. Bestuur 142 Directeur v. h. Museum 96, 150, 173 Directeur v. Onderw. e E. 7, 8, 11, 15, 96, 98, 104,111, 120, 132, 139, 141-142, 161, 164, 165, 168-174 Directie (mutaties) 3, 8, 15, 123, 138, 140, 141, 150 District Gazetteers 13 Djajadiningrat (R. A. Dr. Hoe sein) 8, 10, 18, 47-51, 94, 100 108,113,120,122,125, 128, 137,155, 164,170,173, 175 Djambé (ontloken bloeiwijze v.d.) 63 e.v. Djambi 258. Djamboe Ajer 262. Djaratan 262. Djati (Sinoehoen) 257, 264, 265 Djawi Hisworo 195 Djeumpa 260 Djhirn bettjè 67 - djahat 67 Djhoema'at (malem) 65 Djiboet 61-75 Djimboen 268 Djoemadilkobra 259 Djongdjo (Ki) 265 doehoen 61, 67, 69 donateurs 139, 153, 177 [Bijlage XIX. 381 doodenvereering (Dajaks) 184 doubletten i. d. bibliotheek 151-152, 176 — i. d. verzamelingen 168 Duitsche Consul Gen. te Ba- lavia 124, 159, 168 „• muntbiljetten 160 „ vertaling Barita ni Bondjol 114 Duroiselle (Chas.) 26 duurtetoeslag 20, 29, 144 dwerghertverhalen 90 Edita 15, 27, 29, 33, 34,99, 121, 123,125, 129,130,132, 139, 141, 143, 145,150,151, 158, 159, 161, 169,171,172, 174-175, 176, 179, 185, Edita (uitverkochte) 132 „ (nieuwe) 2 „ • (verzending) 121, 176 „ (in commissie bij ln- landers) 24, 121 „ (zie voorts s.v. herdruk) Eereleden 39, 42, 88, 91,95, 114,117, 140, 143,159,161, 164, 170, 171, 176 Eigl (H. J. H.) 6 Elout (Lt. Kol.) 106 emancipatie 199 Encyclopaedisch Bureau 119, 120, 160, 170, 172 Engelsche regeering en Con suls 208 ev. Enthoven 104 Enver Pasja 196 erf (beschermgeest v/h) 61 e/v Erlangga 57 Ethnograaf zie Museum-di recteur 96, 150, 173 ethnografica zie s. v. verza melingen 168 — (Bataksche) 157-158, 168 — (Dajaksche) 34, 121, 184 — (Nias) 34 — (N. Guinea)l-2, 106 — (S.W.K.) 125 ethnogr. Museum Leiden 168 estampages (Chineesche) 13, 34, 345 ethnoloog 173 etymologie 116, 117, 129, 245, 249 etymologie van boomnamen 248-249 expeditie naar N. Nieuw Guinea 2 expositie Inl. Geneeskunde 157 extra maand salaris 122, 129 Ezerman (J. L.J.F.) 125, 175 „Fabriekswerk" 44-47 Facl al Chitab 193, 200,204 Factorij 271 Faille (P. de Roo de la) zie Roo Faltahan 258 Familie van den Profeet 210, 230 Fatawi (al) al Hadïthijjah 206 Bijlage XIX]. 382 Fatimah 262 Faubel (Th. B. A.) 116,129 feest-uitgave van Bontius 172 Ferrand (G.) 158 Fidji-taal Vil financieel beheer 21, 27, 34, 99, 100, 102, 109,111,116, 121, 122, 124, 125, 128, 129, 130, 131-132, 135, 139, 140, 144, 145, 146, 147,157,161,166, 169-170, 172, 174, 175, 187. Flines (E. W. de) 26 folklore 11, 40, 59, 61-75, 89, 90, 143 Fortgens (].) 15, 121 fotografieën in de ethnogr. verz: 17, 148, 162, 169 Fowler (Mrs. J.) 175 Gabriël (C.) 114 Gagak Batang 260 Gajoe-collectie 39 Gamak 167 gambang (Bali) 11 Gapoera Wetan 261 Gaul (K.) 100, 108-110 geboorteadel 199 Gedeng Kedokan (Ki) 257 „ Pangandjang (Ki) 257 gedenkboek Oud-Batavia 95, 117-119, 133, 161 gedenkplaat Prof. Kern 1,30, 38, 41, 100, 159. Gediking (P.) 2, 19, 20, 26, 29, 109, 129, 164, 176, 179 Gedong Sanga 87 geest (onvangst van den 73) — (overgang v.d) 65, 67 Ge'eti (Soeltan al) 212. geeuwen van het medium 68 Geisteswissenschaften 3, 185- 188 geldzendingen van Hadramöt 224, 225 gelijkheid (leerstuk der) 199, 202, 203 genealogie der Alawiden 201, 209, 210 geneeskunde (Inl.) tentoon stelling 157 Generale staf (Bandoeng) 25 Gërsik 44 geschenken 13, 25, 28, 30, 34, 35, 135, 142,148,158,160, 161, 166, 167, 171, 173, 175 geschiedenis van den Islam op Java 257-270 — (Oude v. Java) 160 — van Soerabaja 116-117, 129 Geurtjens (Pastoor H.) 141, 143 Ghalib al Qa'aitï (Soeltan) 212 214 Gids Archaeologische verz : 31, 134, 145 — Bali-zaa199,123-124, 145 — Compagnieskamer 174- 175 — Goudkamer 99, 125 — Java-Sumatra zaal 14 [Bijlage XIX. 383 Gids Museum (in het alge meen) 132, 134, 145 Girang (Banten) 265 Giri 262, 263 Gitgit 182-183 Gloyne (G.B) 134 Goenoeng Djati (begraaf plaats) 176, 252-270 Goenoes (Seignore) 270 Gonon Besar 266 Goor (Mej. Dr. M. E. Lulius van) 3,5,15,22,28-30,81- 87, 94, 103, 109, 113,122, 123 gordelsluitstuk 158 Gosa (Kjai) 264 goud- en bronskamer 40, 99, 125, 173 Gouvernements besluiten 20, 94, 144, 169, 170, 172 grafboomen 172, 245-249 grafschriften 44-47, 262 grafsteenen 44-47, 259, 261 grammatica zie spraakkunst Grissee 44, 176, 258, 261, 263 Groneman (J.) 150 grot,(Batoe Hapoe) 11,180,181 guerilla in Hadramöt 214, 225 Gijzeis (Aart) gouverneur v. Ambon 262 Haan (Dr. F. De) 19, 95, 117, 118, 161, 171 Hadiwidjojo (P. A.) 6, 142 Hadjar (Ibn) 206 Hadramöt 189-240 Hadramöt (couranten) 222 — (geldzendingen) 224 225 — (guerilla) 214, 225 — (onderwijs) 222 — (qabilah's) 214 Haen (Dr De) 264 Hageman 270 Hagen (Dr. B.) f 35 handboek over Java's oude geschiedenis 160 handelingen v.h. Congres te Solo 114 Handelsbank (Ned. Ind.) 161 handels relaties met China 76 Handjoeang (zie Grafboomen) 245-249 handschriften (Javaansche) 160, 168 — (transcripties) 126, 131 — zie voorts s. v. Verza meling Hanoi 90 haren (magisch vermogen) 74 Hari Hara 182 Hasannoeddin 48, 49, 265, 267, 269 Hasjim (S. Moeh. b.) 192, 196, 203 Hazeu (Dr. G. A. J.) I-XVI, 8, 37-43, 48 50, 51, 59, 61, e. v, 75, 88-92, 97, 100, 102, 137, 140, 159, 165 Hayam Wuruk 56 heilige plaatsen 103 heiligen-cultus 192, 209 Helfrich (O. L.) 115, 171 Bijlage XIX], 384 hellevaart van Poernawidjaja 179 Henny (Mr. G. I. B.) 274 herdruk van edita 34, 99, 111, 129, 132, 138 (Zie voorts s. v. Pararaton) herziening ruillijst 152 Heyting (L.C.) 1,1, 12, 182- 183 Hèzm (el) 213 Hibat Allah 262 Hidajatoellah 258 Hikajat Radja-Radja Pasei 258 Hindoe inscripties 52-59,174 „ munten 11 „ Zie voorts s.v. Oud heden historische gebouwen 161-162 „ kronieken 262 „ verzameling 167 Hitoe 262 Hodgson 86 Hoedt (W.H.) 150-151 Hoesain (Sjerief) te Mekka 196 Hoetink (B.i 49-50 Hollandsch-Arabische school 201 Holle (K.F.) 95, 142, 149,16 honorarium v. lezingen 124 Hooger Onderwijs vraagstuk 102, 103, 119 Hooykaas' Repertoruim 179 houtleveranties onder de O. I. C. 7, 26 Hoytema (J.F. van) 110, 133, 160 Huizinga (Prof. Dr. J.) 99 huwelijk Prang Wadono 148 huwelijk Sajjids dochter met niet-Sajjid 190 Hyang (Sang) 258 Ibrahim Asmara 259 Ibrahim (Malik) 261, 263 Iclah (al) 201. Illustratie v. d. ethnogr: Verz. 17 immigratiebepalingen 200,201 incantatie zangen 73 Ingabey Nata di Prana 49 Ingenieur v. d. Lands gebou- wen 32 Ingenieurs Congres 115 Index Generalis Universita tum etc. 97 Index (Agricultural) 119 Indië Weerbaar 143 Indragirische pending 158 Inlandsch personeel (zie per- soneel) „Inlandsche zaken" 170 In memoriam Kern I-XVI, 38 100, 140, 159 inscripties 6, 52-55, 174 Inspecteur (onderwijs) 121 Institute (the K. R. Cama Oriental) 14. Instituut (Centraal Encyclope disch) 170 — (Kon) voor Taal- Land en Volkenkunde v. Ned. Indië [Bijlage XIX. 385 Inten (Raden) 49, 50. Iqbal (al) 193 e. v. 234 Irsjad (Vereeniging al) 191 e.v. Ishak (Vlolana) 259 Islamiseering v. Java 257-264. Jaarverslag v. d. topografi schen dienst 257 Jacob (Mej. H. E. 's) 29. Jacobson (E) 141, 160. Jafi'ieten 214, 215 Jahja (S. Moeh. b.) 195 Jansz (A. W.) 30, 133. Japanneesche boek- en plaat werken 13, 34, 345 Japara, 7, 258, 268 Java-China-Japan-lijn 174 Javaansche Gedrukten 33, 99 „ handschriften 160, 168. „ volks verhalen 90, 261 Java Instituut 174 Javasche Bank (directie) 271 Jayabhaya V Jayapattra 55 Joesoep (Molana) 259 Jong (M. de) 11, 95 Jongejans (J.) 34 Jonker (Prof.) 7 Juristenvereniging (N.1.) 103, 124, 137 jury 203 Kadiloewih (Zuid Kedoe) 52 55 Kafa'ah 193 Kali Pasei 260 Kaki Diwoet 62 „ Edok 62 Kanekes (Oerang) 266 kantoor assistente 29, 129, 131, 133 Kapitein der Arabieren 177 Karang 266 Karo Bataksch 16, 143 karwats (Tanette) 7, 94 Kasepoehan (Wakil Sultan) 207,264,269 Ka'shan 263 Kathiri (Soeltan 'Ali al) 212, 237 Kathiri (Abd Allah al) 212, 213, 214 Kathiri (Moehsin al) 212, 215 Katholieke Sociale Bond. 143, 144 Kauer 98, 125, 167 Kawi 11, 111 Keling (Ratoe) 264 kembang soreng pate 66 kembodja zie grafboom. Kemmes (Malem) 65 kemoening 267 Kemoening zie grafboom. Kern (Prof. H.) I-XVI, 30, 38, 41, 52,82-85,100,140, 159 zie voorts Gedenkplaat. Kern (R. A.) 137, 140, 150, 155, 158, 164, 170, 172 keuken (beschermgeest van de) 61 Bijlage XIX], 386 Keyeesche Spraakkunst 141 Kilajoe (Jav. treurboom) 172, 173, 245-49 zie voorts bijl. 8 kinderspel 61. e. v. Klerk (paleis v. d. Gouv. Gen. Reynier de) 140 Klompen 66 Knebel 262 Koedoes 268, 270 koeploek boetjoe tiga 262 Koewoeh Dipati 265 Kohier (Prof. Dr. J. B.) 85 Kolff (Firma) & Co. 145 Kollewijnsche spelling 141 Koning (Ir. C. de) 162 koperen platen 48, 54, 55 koperinscripties (Balinee- sche) 6 koperinscripties (Lampoeng sche) 48-51 Kopi (Sech Datoek) 257 korwar 2 Kosala 266 Koster (J. P.) 103, 104 Kota Kapoer (inscriptie) 174 Kotaringin 259 krissen 173 krokodil 117 Krom (Prof. Dr. N. J.) 7, 16. 35, 81, 84, 95, 114, 134, 143, 268 Kroon (W. J.) 151 Kruyt (Dr. A. C.) 90 krijgskunde 25 Kühler (Mej. N.) 29, 129, 131, 133 Kunjakarna legende 179 kunst (Chineesche) 76 Kunstkring (N. I.) te Batavia 76 kunstnijverheid (oude) 86 Labberton (D. van Hinloopen) 2, 29, 129, 138, 179 Lajang Damar Woelan 129, 138 Lakon Ngroena Ngroeni 39 Lamarantaroeng 245 Lamoek (Sapoeran, Kedoe) 119 lamp (bronzen) 148 Lampoengsche Oorkonden 48-51 Landbouw Hooge School (Wa geningen) 95 landbouwleeraar (Inl.) 60 Landsarchivaris 19, 95, 117 Landsdrukkerij 15, 27, 170 landsverordeningen (Balinee- sche) 26, 98, 122 Lange 105 Laoetan 267 lapidair stijl 53 Later (J.F. H.A) 149 Layuwatang 52-53 ledenlijst (mutaties in de) 22, 23, 106, 126, 135,152- 54, 161, 162-63, 170, 177- 178 leeszaal 20, 30, 41, 271 legende 11, 180 Legerbestuur 96, 167 [Bijlage XIX. 387 legertocht (Mohammedaan sche) 145-147, 176 en bij lage 10 Leme (Henrique) 18 Lepo Tow 98 Levan 261, 262 lezingen I, 119,124,143,144 lezing (Dr Adriani) 1, 119 — (Dr. Ueberschaar) 124 lidmaatschap (der Directie) 1, 8 15, 123,138,140,141 zie voorts s.v. Corresp. lid, Eerelid en mutaties) lidwoord 249 Liefrinck 26, 122 literatuurbewerking v. d. O. 1. Archipel 8, 142, 186 Literatuurstudie v. Halma hera 8 lithanieën 74 Logat Melajoe 9 Lombok 261 lontar's (Bali) 11 loonregeling Personeel (zie personeel) Lummel (Dr. M. J. van) 8, 98, 142 Luypen (E. S.) 25 Maan (lichte) 62, 63, 74 Mac. Gillavry 104, 105 Madjapahit 176, 258-261, 263-265, 268 madjah pottrè 63 Madoera 60-75, 246, 260 magie 72, 74 Mahangoerak (Dipati) 260 Mahayana 54, 85 Mahdar (Sajjid bin) 223, 236 — (S. Hoesein bin al) 214 Maimoen 262 majang 71 Makassar 171 makuta 83 e. v. Malang (ass. resident van) 130 Malik al Saléh 46 Malik Ibrahim 44, 263 „ Thahir 259, 264 Mangoer (Soeltan) 212 Mandalay 26 Mangkoenegara 14, 138 Mangkoerat Mas 262 Mangoen Widjojo 172 Mangoes (Sjech Oemar bin Joesoef) 177, 191 e.v. Mangsoer (Wawatjan H.) 265 Mansjoer 204 Marre (A) 126 Martapoera 11 Martodarsono 195 Masani (R. P.) 14 Mataram 54, 264 Mawloed 206 Mayer (Mej. Dr. Cl.) 139 medewerkers (Edita) 89, 123 Medicine (Association of Tropical) 157, 171, 172 medium 61-75 megalithisme 24, 130 melati 65, 66 Melawi 121, 184 Melolo 174, 250-251 Bijlage XIX]. 388 memerakan 63 memonjetan 63 Menak Bajbaj Batoek 48 Menanggung 52, 53, 54 Mendez Pinto 266, 267 Mengwie 26 mennjan branden 64 e. v. Mensen en Menigte in Amerika Huizinga 99 meubilair 17 Meyroos (Mr. A.) 159 Middelkoop (A. ).) 161 militie 201 Minahassische talen 13 Minangkabau 258 Minerva 98 modellen 169, 173 Moeadin 258 Moeara Tambesi (pities) 167 Moedjtahid 202 Moe'awijah 230 Moehamad 259 Moehasin al Kathiri 212, 215 Moens J. L. 167 Moeroewatoe 'lichwan 202 moestika 247-248 Mohammed S. moeda 158 Mohammedanisme op Java zie bijlage X Monorok 260 Mouw (H.) 219, 227 Mojet (J. T.) 120 Molenvliet (Historisch ge bouw) 161 Moll (J. Th) 1, 8, 27,28,34, 35, 75-80, 94, 97, 102, 107, 108, 109, 112, 113, 125, 126, 127, 128, 135, 137, 144, 145; 146, 151, 154, 155, 163, 164, 178 Moquette (J. P.) 11, 21,43-47, 94, 96, 102, 108, 110,113, 128, 134, 137, 147, 155, 164, 167, 258, 262 Morren (Th.) 129 Mpu Sindok 55 Munt,- Penning en Zegelkabi net zie (verzameling) munten (Hindoe) 11 munten (publicatie over Ned. Indische 167 Museum (Ethnogr.) Leiden 168 Museum (gouvts. ambtenaren voor het) zie ambtenaren Museumdirecteur 96, 150, 173 Museumverwaltung Langen salza 168 Museum (West Friesch) Hoorn 171 Mutaties (directie) 3, 8, 15, 123, 138. 140, 141, 150 — (ledenlijst) 22; 23, 106, 126, 135, 139, 152, 154, 161, 162, 163, 170, 177, 178 — (personeel) 108, 110, 131, 150 151, 156, 164. 165, 173 muziek (Bali) 11 Mijnwezen 140, 159 [Bijlage XIX. 389 Naambord 30 Nagarakrtagama 111, 53, 54, 57, 82, 116, 258 nalatenschap Holle 95, 142, 149, 161 — (Morren Th.) 129 — (Wilkens) 166. Nanga Djenkarang 184. Nanggha'a djiboet 63 Nariman (CR.) 14. Nata Kroma 49. Nata di Prana (Ingabey) 49, Natuurkundige Vereeniging (Kon) 185. Netscher (E.) 167 Neumann. (J.H.) 16, 143, 170 Neytzell de Wilde (Mr. A.) 102, 103, 119, 137, 140, 155, 164. Ngampel Dento (vondsten) 140, 159 Ngandjoek-bronzen 81-87 Ngroena Ngroeni (lakon) 39 Nias 34, 158. Nieuw Guinea collectie (Schröder) 1-2, 106 Nieuw Guinea zaal 40 Nini Diwoet 61, 62 Nini Edok 62 Nini Katisen 61 Nini Korek 61 Nini Towong 59, 75, 89,90. Njaé 61. Njaè Djiboet 66, 67 Njé (of Njaé) Towo' 61 notenschrift (Balineesch) 11 Notojoedo (R) 59-75 Nouhuys (W. van) numusmaticus 96, 165 Nijhoff & Co (M.) 129 Oedara (Dipati) 270 Oemoem 265 Oepih (S. D.) 257 Oerang Kanekes 266 Oethman (Hoesain b.) 210 Oethman (Sajjid) 191,192,200 offerplaats 103. omboe' 63 e. v. ondergang v. Midden Java 55. e.v. Ondervoorzitter (benoeming) 94 onderwijs (Arabisch) 197,222 Onderwijsinspecteur 25, 121 Ons Leger 143 onthulling (gedenksteen) zie gedenkplaat Oost Indische Compagnie 77. Oost Lombok (ethnografica) 173 openingsuren (boekerij en museum) 20, 30, 100. Ophuyzen (transcriptie-van) 8, 11, 120, 140. oplage (edita) 33, 125, 176 Oriëntalisten-congres 90 Ossenbruggen (F. D. E. van) 74, 75 Ott de Vries (P. J.) 16, 17, 21, 30, 31-33,94,108. 113, 128, 138. [8 Maart '20 11. 39 van ons Genootschap. Maar al moge in Indië de Directie U niet meer in haar midden zien, wij wenschen van harte, dat ook in Holland U den band met ons Genootschap zal aanhouden: met bijzondere waardeering heeft de Directie de eer U bij monde van mij aan te bieden het Eerelidmaat schap van ons Genootschap. Een waardige plaats neemt U daar in naast onze andere Eereleden, mannen die ik niet met name behoef te noemen, maar die allen in Patria of elders met ons meeleven, gelijk de meesten hunner het hier hebben gedaan, aan lndië gevende hun beste krachten, niet alleen in ambt ot beroep, doch ook daarbuiten den fakkel van het intellect "ten nutte van het Gemeen" hooghoudende. Als jong maatje deed U Uw intree in de Directie ten jare 1898, pas uit Leiden gekomen, gedoctoreerd op Uwe „Bijdrage tot de Kennis van het Javaansche Tooneel" —een oude liefde, waartoe U eenige jaren later in ons Tijdschrift zou terug keeren met Uw studie over de Lakon Ngroena-NgroenL Destijds was het Ambtenaarschap ter Beoefening van de Indi sche Talen onder het Mentorschap van Snouck Huroronje wel dubbel interessant en niet licht: Uw collega Van Ron kel had het Maleisch, U zelf het Javaansch voor Uw reke ning, en op U beiden werd door de Directie spoedig beslag gelegd; ons Genootschap is er wel bij gevaren. U waart al gauw Conservator van de Archaeologische, later van de Ethnographische verzameling: nieuwe vondsten kwamen ter tafel, nieuwe aanwinsten vorderden wetenschap pelijke beschrijving; ik denk hierbij o.a. aan de Gajoe-col lectie, tijdens Van Daalen's vermaarden tocht bijeengebracht en door U, als naar gewoonte, degelijk beschreven en grondig vestgelegd. Met de jaren namen de verzamelingen toe in alle richtin gen en groeide de taak der Directie. Bescheiden begonnen, vorderde de uitbouw van het Museum sedert met sprongen. Het eerst begon het bij de Oudheidkunde: de kanonnen verdwenen uit de Voorhal, de oude Rontonde werd door geslagen en een nieuwe schikking vond plaats. De Volken Bijlage XIX]. 390 Oud Batavia 110, 119 Oud Batavia (wedloop socië teit) 271-276 oudheden (Hindoe) 12,182-83 oudheden (vondsten) 26 (2), 81-87, 115, 116, 119, 128, 130, 139 140,141 148,159, 174, 184, 250, 251, 262 Oudheidkundige Dienst 32, 81, 118, 139 162, 174,182 Oudheidkundige Rapporten 26, 18 Oudheidk. verslagen 18, 26 27, 82, 174 Overbeck (H) 171 Overdracht v. h. fiscaat 124 overgangsletters 9-11. overleveringen 180, 181, 184 245, 249, 252-270 Padjadjaran 258, 266, 268 Padjang 269 Padri's 104 zie contract Pager Alam 26 Pajang 54. pajoeng antoe 71 Pakoewan 258, 265,268,269 Palasara II Palembang 261 Palembangsche oudheden 26 palmbladeren 71 Palo rivier (Borneo) 103 pamphletten (Arabische) 34, 189-240 pan-Arabisme 230, 283 Pandjoenan (Pangeran) 267 Pandu II Panei 258 Pangeran Sabakingking 48 pan-Islamisme 196 e. v. Pantangs 90 Papoeasche ethnografica 1-2, 106 Papoeasch godenbeeld 161 Papranga 59 Parakan moentjang 149 Pararaton 7, 57, 115,130,143, 171 pas-questies 208, 225 Pasei 43, 44,176,257-262,264 Pasemahlanden 26 Pasir 260 Pasoeroean 266, 267, 269, 270 „Passaruan" 266 Paswara's Tabanan zie Peswa ra*s Patah (Raden) 268 Patiunus 268, 270 Pekan Malam 98 pending 158 Pengandjang (begraafplaats) 245 Penjaboengan (brons) 148 Penjandingan 167 Penningmeester zie Zimmer mann en Moll. Pennings 266 Pepakam Tjerbon 40 Perlak 258 Perron(C. E. Du) 176,271-276 Perry (W. J.) 24, 130. [Bijlage XIX. 391 personeel 11, 19, 21,26,99, 100, 108, 119, 122, 129, 131. 133, 134, 135, 139, 144, 150, 151* 156, 164, 165, 173 Persoverzicht (Inlandsen) 149 Persvereeniging (Christ) 140 Pertahian 158 Peswara's (Balineesche) 26, 98, 122 Peudada 260 Peusangan 260 Pigafetta 268 pinangbloeiwijze 63 e. v. 71 Pinto (Mendes) 266,. 267 Pirngadie (Mas) 173 pities (munten) 167, Plate (L. M. F.) 271-276 platen van Rach 117, 140, 159 Poelosari 265, 266 Poerbatjaraka (R. Ng.) 54, 82-85, 148 Poetjoek 265 Poëzie (Balische) 17,182,183 Poernawidjaja (hellevaart) 179 Poetoek Dajaks 12 Poetri 257-264. pop 62 e.v. Populair-Wetenschapp. Serie 123, 125, 132, 175 porcelein (Chineesch) 76-80 portretten 166, 171,175,271- 275 Portugeesche Zuil 18-19 Pott (Mr. J. G.) f 35 potten (steenen en aarden) zie arch. verz. praeanemisme 74 praehistoricus 173 Prang Wedana (P. A. A. P.) 6, 148 Prawira Winata 24, 121 Prawira Wijata 138, 159, 160 Prawoto (Raden) 96 Preangerbrieven 142, 149 Preusz (K. Th.) 72 priesteressen 73 priestertaai 74 primitivisme 75 proclamaties 275 proefneming verkoop edita door Inlandsche agenten 24, 25, 172 propagandastaat 129 prospectus (Pop. Serie) 125 Pryce (Th) 272, 274 prijs der edita 34 zie voorts fin. beheer Prijsvraag 14 Qa'aiti (Soeltan al) 212,214, 237 Qabilah's (Jafi'itische) 214 Qanig ('Ali b. al) 216 Raadgeving door medium bij ziekte of diefstal 67, 71 raboenan 61 Rach (platen van) 117, 140, 159 Raffles 266 Bijlage XIX]. 392 Rahmat (Molana) 267 Raksasa 148 Rama 111 Ranayana V rapport-Mouw 219, 227 rapporten zie commissies jaarl. opname — (oudheidkundige) 81 Raradjati Ningsi (Nji Mas) 257 rationlisme 192, 209 Ratoe Mas 48 Rawajans 266 Redactie-Commissie 7, 26, 114, 115, 119, 171. reductie (vracht) 174 Rees (P. van) 271-276 Refet Bei 192 Regeering v. Ned. Indië 16, 32, 40, 96 113 118, 120, 134, 139, 146, 155, 160, 165, 168 Regeeringscommissaris voor Inl. en Arab. zaken }104 regen lokken en verdrijven 90 Register Verh. en T. B. G. (1907-1919), 2, 29, 176, 179 Reiniging v. h. medium 63 — Museum en Boekerij 101 Repertorium Hooykaas 179 Reservefonds 3, 116 Resident van Bali 12, 95 „ van Batavia 7, 95, 155, 271, 273 „ Benkoelen 98 „ Cheribon 149 Resident Djambi 167 „ Djocjakarta 9 „ Kedoe 115, 140,159 „ Palembang 174. , Soerabaja 116,148 140, 159. » Soerakarta 14. „ Timor 174. „ Wester afd. borneo 17, 121, 184. „ Westkust Sumatara 104, 105. Zuider en Ooster afd. Borneo 89 restauratie Toko Merah 113 160 — Waterkasteel (Djocja) 150 restitutie kosten Daghregis- ter 27 retourvloten 77 revisie (bibliotheek) 151, 152 — (Ethnograf. verz.) 123, 124 réveil (Aziatisch) 189 Rinkes (Dr. D. A.) 8, 12 13, 14, 19, 20, 24, 33, 34, 94, 108,109, 111, 113,116,117, 120, 125, 128, 132, 137, 138, 142,144,149,150, 160 Ronggoworsito 160. Ronkel (Pof. Dr. Ph. S. van) 7, 16, 25. 35,39,115,116, 128, 130, 131, 140, 143, 198, 171, 260. Roo de la Faille (P. de) 1, 5, 14, 18,21,22,24,38-43, 59, 94, 101, 107, 108,113, [Bijlage XIX. 393 123-124, 27, 128, 135,127, 145,148,154,155.163,164, 176, 178, 257-270 Roode Kerk 54 Rotonde 39. Rouffaer (G. P.) 260, 268, 270 ruiken (ter bezieling) 71 Ruil 14, 26, 30,95,141,145, 152, 161, 171, ruïnen 12. Rijksbestuurder Djocjakartaö. rijst (uitvoerverbod) 225 rijstmaat (Bataksch) 157, 168 rijstschuur 173 Sabranglor 268,-270 Sa'edan (Sj. Awad) 230 Sajjids en Sjechs 34, 189-240 Salam (al) 232, 239 salarisreg. 19-21, 26,122, 129 salarisverhooging 122,144 Salverda de Grave (Prof. Dr.) 140 Sambar (Kaap) 140 Samiam 18 samir's 6, 142 Samoedra 44, 46, 258, 259, 360-363 Sangiang (Bali) 72 Santri (Ki) 265 Saqqaf (S. Oeinar al) 215 Saraswatï 85 Sasaksch huis (Lombok) 173, 261 scheiding secretariaat en bi bliothecariaat 20 schenkingen 13,25, 28, 30,34, 35, 135, 142, 148, 158, 160, 161, 166, 167, 171, 173, 175, scholen (Arabische) 197, 201, 222 Schouten (Dirk.) 7 Schrieke (Dr. B. |. O.) 3, 6, 8, 16, 17, 34, 59-75, 94, 103, 104,106,108, 109,113,116, 120,125,128, 134,137,144, 145,146,148,149,150,155, 157,160,164, 168,169,170, 173,176, 189,240,245-249 Schröder (E. E. W. G.) 1 -2, 24, 106, 130,131,138,158,168, 169 Schumann (Mr. Dr. W. M. G.) 3,21,22,28-30,31,94,100, 102, 108, 123 schutterij 167 Schwartz (H. |. E. F.) 14, 17, 123, 164,'169, 173 schijndood van medium 73. secretariaat 8, 19, 29, zie Moll. Seda-ing-laoetan 269 Sedang Kemoening 267 Sedang Laoetan (Pangeran) 267 Sedjara Banten 18, 48, 265, 267, 268 Sedjara Melajoe 259, 264 Selasih zie grafboom. Semarangsche schutterij 167 Semboeng 258 | Sembodja zie grafboom BIJLAOE XIX]. 394 Sennen (malem) 65 Senstius (Mej) 166 Sepet (Raden) 265, 267 Serdang 262 serie (pop. wetensch.) 123, 125, 132 149, 150, 175 Siak 258 sfma 52-53, 55 Simbar (kaap) 104 Sin Po 189-230 (passim) Sintrèn spel 61, 62 Sintring 61-75 sirihstamper 34 SjaMb (S Ali bin)212,231 „ (Moeh : b) 190, 212, 231 Sjahbal (Sj. 'Awad b.) 200 Sjahr al Hawi 264 sjamanisme 70-75 Sjechs enSajjids 34, 189-240 Sjiblï (Sj. 'Ali al) 202, 203 slaan door een geest 65 slapen v. e. medium 68 Sloet v, d. Beele (G. G.) 272, 273 Sluyters Monthly 151 smeden (Bratan) 182, 183 Smith (J. N.) 172, 245, 249 Smits (A.) 11, 180, 181 Snouck Hurgronje (Prof. Dr. C.) 39, 49, 97, 165 Sociale Bond (Kath) 143 Sociëteit (Oud Bat. wedloop) 177, 271-276 Society (Royal Asiatic) 160 Soe(d)ari (Poetri) 262 Soedijam (M.) 119 Soekami (R.) 31 Soekadana 264 Soekodono (vondsten) 130 Soeloeh-Hindia 191 Soemba 119, 174, 250-251 Soenan Goenoeng Djati 264, 269 Soenda, 266, 268 Soenda Klapa 258 Soerabaia, 116, 117, 129 Soerandie (Goenoeng) 258 Soerasowan 265, 267 Soerjo Alam 41 Soêrkarti (Achmad) 190, e.v. Soeradi 139 Soera-ing-baja 116-117 Soerapringga 116 Soesoehoenan Mangkoerat 262 Soetji 116 soloep (Bataksch) 157 Speelman (Corn. Jzn.) 171 speerpunt 139 spelen 61-75 spelling (Kollewijnsche) 141 spellingstelsel Inl. talen 8-11, 120, 140 spiritisme 74 Spoon (Dr.) 121 spraakkunst Karo-Bataksch 16, 143, 170 — Keyeesche 141 staat van zangen 149 standbeeld (Dajaksch) 184 standenverschil 203 (Bijlage XIX. 395 Steinbuch 148 Steinmetz (Prof.) 97 165 striklansen (Tanette) 7, 94 studiecommissie zie commis sie Stuers (H. J. J. L. de) 104. subsidie 40, 131, 132, 145, 158, 172, 175 Sultan Sepoeh 149,176,257, 264, 269 Sultanaat Ternate 15, 121 sultansbegraafplaats (Goen. Djati) 176,257,270 Sumatra (W. K.) 104 Sura 266 Surabhaya 116 Sweep (A. A.) 173 Taal (priester-) 74 taalkaart 13 taalkundige nalatenschap Wil ken 166 Tabanan 12, 26 Tabbers 98 Taboeng (Bataksche) 157,168 tahi 158 Taimijjah (Ibn) 202 talen (Minahassische) 13 zie voorts woordenlijst. talen (transcriptie Inl.) 8-11 zie Talib (Sj. Roebajjah b.) 195, 197, 218 Talib (Dja'far) 213 Tambesi (Moeara) 167 tampah 62 Tandjoeng Datoe (Kaap) 103 Tanimbareesche folklore 143 tantrisme 86 Tapel Adam 259 tegengeschenk aan adathoofd 168 160. teksten (Simaloereesch) 141, tempel (Chineesche) 125,175 Tentara Kandjeng Nabi Moe hammad 196 e. v. tentoonstelling v. Chineesche achtevul kunst 76 — Inl. geneeskunde 167 Tenggalan Dajaks 12 Termijtelen 81 Ternate (sultanaat) 15,121 terreinschets (Goen. Djati) 257-270 Thahir (Moh. of Malik al) 259, 264 theosofische vereeniging 195 Teungkoe Sareh 44 thesaurier 15 zie Zimmerman en Moll Tichelman (G. L.) 131 Tidoengsche landen 12 Tjakraboewana (Raden) 257 Tjandikoening (Bali) 12, 182, 183 Tjandi Lor 86-87 Tjandi RedjoB6 Tjempa 259, 260 tjempaka 65, 66 Tjemporet 138, 159, 160 Tjerbon (Babad) 257, 258, 264, 265, 267, 269 Tjermé 262 Bijlage XIX]. 396 Tjermen 261, 262 Tjermim Islam (tijdschrift) 192 Tjokroaminoto (R O. S. 205,) 218, 231, 218, 231 Toeankoe Imam 105 Toelang bawang 50 Toebagoes Pase 258 Toemba (Bataksch) 157, 168 Toen Mat 45 Toen Salamah 45 Toewankoe Lintan 104 toilet maken (medium) 68, 69 toko Merah 95, 133, 160 tooneel (Javaansch) 39 Topografische dienst 104, 257 Topong 262 Toradja's 1, 89 Towo' (Njaè of Njè) 61 Towong (Nini) 61 Tranggana 269,270 transcriptie handschriften 126, 131, 149, 167, — Inl: talen, zie spelling stelsel Trautz 139 triangulatie post 104 Troemon (Radja v.) 105 Turksche consul 192 Tutein Nolthenius (H.) 139 Tijdschrift Bat. Gen. 7, 26. 29, 88, 89,90,95,96,114, 115, 141, 149,150,169,176,179, 259, 264, 268, 270 Tijdschrift Java Instituut 174, Ueberschaar (Prof. Dr. J.) 124 uitbreiding boekerij 2-4, 27, 28, 29-30, 185-188 — (gebouwen) 16,31,39,40, 113, 114, 131, 175 — (verzamelingen) 32, 39 uitgifte Balineesche wetboe- ken 26, 98, 122 — Bontius (feestuitgave) 172 — (Daghregister) 169 — gids Comp. kamer 174- 175 — museum gids in het Engelsch 134 — Jav. woordenboek Wil kens 166 — Register verhandelingen en T.B.G. 176 2, 179 uitleeningen bibliotheek 121, 126,131 — voorwerpen uit decollec ties 110, 120, 140,159, 173 Union Académique Internati onale 25,128 Universiteit (Leidsche) 88,92 — (Californische) 175 Unuz (Dipati) 268 urn (oud Palembangsche) 26 Vaandel (Semar. schutterij) 167 veiligheid der collecties 135 Verband Geistiger Arbeiter (Algem.) Weenen 120 Verbeek (R. D. M.) 115, 150 Verbond (Algem. Ned:) 110 [Bijlage XIX. 397 verbouwing 40, 41 verdiepingbouw 40 vereeniging al Irsjad 191 e.v. — t. bevordering v. h. Bi- bliotheekw. inN.I. 8 — tot bevordering v. d. geneeskundige weten schap in Ned. Ind. 157. — (Ned. lndie. Juristen) 103, 124 — Ned. Z. Afrikaansch 171 vereenigingen (Arabische) 201 vereering van heiligen 192, 200 vergelijkende taaistudie 12-13 zie voorts s.v. etymologie en woordenlijsten verhandelingen 2, 16, 29, 88, 89, 99, 116, 122,141,143, 170, 171, 176, 179 verhooging contributie 139 — drukkosten 145 — Gouvernements-subsidie 131-132, 145, 158, 175 — salaris personeel 122, 144 verkoop edita 130 — id in commissie bij In landers 24, 172 verkoop bibliotheek doublet ten 151-152, 176 Verkouteren (Mej. S. Th. C.) 134 Vermeer (P) 162 verslagen jaarlijksche opname zie commissies verslagen oudheidk. 174 Versnel (L. |.) 160 verspreiding Register Gedi king 176 vertaling edita in het Ma leisen 99 — gids archeol. verz. 134 — Inl. teksten 96, 114,129, 138 vertegenwoordigers Bat. Oen. 5, 116, 125, 129, 130,131 139, 142, 170 vertegenwoordiger Jur. facul teit 137 vertegenwoordiging in de „Ned. Groep" der Union Academique Intern. 25, 128, 140 verzameling (archaeol )21,31, 39, 116, 119, 128,140,159, 174, 262 — doubletten 151-52 — ethnografische 1-2, 5-6, 7, 16-17, 21, 34, 39, 98, 106. 1,114,115,121,123, 124, 125, 143, 161,164, 168 173 — handschriften 21, 95, 96 120, 121, 122, 123, 124,129,138,141,142,143, 149, 160, 161,166,167,170, 171, 174, 175 — (historische) 161, 167 — (munten) 7, 2, 11, 22, 96, 101, 134, 135, 160 Bijlage XIX]. 398 verzending edita 121, 176 Vink (de) 148 vischfuik 63, 75 vischvangst 168 vlugschriften (Arabische) 34, 189-240 Volksgeloof 90, 103,158, 167, 168, 183, 245, 249 Volkslectuur 20, 21, 24, 34, 122, 144 volkslectuur (sub-depothou der) 24 Volksraad 201 Vollenhove (Prof C. van) 140 vondsten (Arch.) 11, 12, 26, 81-87, 115 116, 119, 128, 130, 139, 140, 141, 148, 159, 174, 182, 183 voordrachten zie lezingen voorhal 38, 39, 41 voorouderen vereering 18 voorzitter, zie Hazeu en Roo de la Faille voorspellingen van het me dium 67 vrachtreductie 174 vrijstelling bouwvoorschriften 160 Vuuren L van 8, 98, 115, 125, 135, 142, 161 Wagijjah (al) al'amirijah 206 Wairocana 84 Wajang zie tooneel Wajra 52, 54 Wajradhara's 53, 54 wakker maken v.h. medium 67 wapenspreuk 116, 129 wasschingen 74 waterkasteel (Djokja) 150 waterschepper 63 wedloop sociëteit 177, 271, 76, bijlage 111 Weerbaar (Indie) 143 Wellan (J. W. J.) 131 Welter (Ch. J. I. M.) 95, 142, 149, 155, 160, 161 wenkbrauwen (knijpen tus schen de) -v. e. medium 69 werkplaats (bronsgieters) 86 Westenenk (L. C.) 114, 147 Wetstein (J ) 98,125, 126,131, 167 wichelboekje van bamboe kaartjes 142, 168 Widjojo (Mangoen) 172 Wilkens (Dr.J.A.) 166 Wilkens (JA. Sr.) 166 Wilson Company 119 wonderen van een medium 70 wonderen (leerstuk) 209 Wonosobo (oudheidk. vond- sten) 26, 119,128 woordenlijsten (taalvergelij kende bewerking van) Holle 10,12,131,170 woordenlijst Amahei 131 — blanco 170 woordenlijst Boetonneesch 96 — Bevoolsch 114 — herziening 13 — Keyeesche taal 141 [Bijlage XIX. 399 Woordenlijst Lepo Tow 98 — Mane Sila 131 — Lepa 131 — Seti 131 — Simaloereesch 141-160 woordenboek (Jav) Gericke- Roorda-Vreede 166 Worohartono (Raden) 120,129 Zaterdagochtend bijeenkom sten 40,42,92 zeekaarten 11 zeemacht (commandant der) 11 zeeroof (Borneo) 103 Zeinoelabidin 259 zendelingen 13 zendelingleeraar 15,16 zending 12, 195 Zimmermann (V) 22, 27, 33, 34,76,94,101,102,108,110, 113, 117, 118,124,125,128, 137, 148, 155, 064 zuil (Portugeesche) 18-19 zuil (Dajaksche beelden-) 18, 121 zuinigheid 100 7 Jan. '20 IV]. 4 eerste plaats te leiden in de richting van actueele boeken en vooral ook priodieken van algemeen belang en daarbij Indocentrisch te werk te gaan. (Zie notulen 19 Februari 1920 sub IV). Dr. Schrieke werpt de vraag op, of de Commissie het mandaat en de volmacht krijgt om de lijst van aan te koopen werken vast te stellen. De Vergadering antwoordt bevestigend, doch acht het van zelf sprekend, dat de Commissie voortdurend overleg pleegt met den bibliothecaris en in twijfelachtige gevallen met deskundige directieleden en zoo noodig met de direc tievergadering in haar geheel. De datum van de gewone Directievergadering voor Januari wordt bepaald op den 12en e.k. Niets meer aan de orde zijnde sluit de Voorzitter vervol gens de vergadering. Aldus goedgekeurd en gearresteerd in de Directieverga dering van 19 Februari 1920. (w. g.) P. de Roo de la Faille, wd. Voorzitter. J. Th Moll, Secretaris. 8 Maart '20 ll]. 40 kunde volgde: de Nieuw-Guinea- zaal werd gebouwd en hoe dachten wij toen, dat voor lange jaren er genoeg plaats zou zijn! Toch ervaren wij nog zelf, dat weer uitbreiding wordt geeischt. Ten slotte het optrekken van het gebouw — er is voor ontsiering toen wel eenigszins gevreesd, maar de uit slag was bevredigend, en wij danken daaraan de nieuwe Qoudkamer: wat is aan die verschikking niet een tijd, zorg en kunstzin besteed! Maar de uitvoerders, die ik niet behoef te noemen, hebben allen wil van hun moeitevollen arbeid; dat bewijst het drukke bezoek. Steunende meest op eigen krachten, en verder dank zij den bijstand van de Regeering en van Regeeringspersonen, de laatsten soms mede lid van de Directie, hield deze den rechten koers, bedachtzaam steeds vorderend. Er is toen, zooals U U zal herinneren, over allerlei zaken heel wat van gedachten gewisseld, veel overwogen maar ook geschapen, en dit waar wij toen nog niet de mooie Regeeringssubsidie van later hadden: reeds drong de quaestie van den aan de Conservatoren te verleenen bijstand, en die blijft nog steeds min of meer aan de orde. Dat, vergeleken bij twintig jaar geleden, het Genootschap nog wel hetzelfde is, maar dat het Museum een gansch ander aanzien heeft gekregen, dat zal U wel met mij eens zijn. Ik heb den tijd niet om dat verleden op te halen; dat is trouwens voor U onnoodig en voor anderen allicht vervelend. Maar dit wil ik nog even aanstippen; wanneer, zooals toen de gewoonte was bij de jongere Directieleden, dezen des Zaterdagsmorgens in het gebouw bijeenkwamen, bladerende in oude en nieuwe boeken, omziende naar de nieuwe aan winsten en vriendschappelijk van gedachten wisselende, dan was ook U daar gemeenlijk te vinden, met alles geheel medelevende. Verschillende opstellen zagen van Uwe hand het licht, de folklore van Java vond o. m. daarbij in U een belang stellende, maar vooral herdenk ik Uwe zorgvuldige uitgaaf van de Pepakem Tjerbon van 1768, en ik spreek den wensch Bijlage XIX. 401 p. 74, regel 8 v. b. staat: spiritisch, lees: spiritistisch p. 82, regel 10 v. o. staat: Aksobhya, lees: Aksobhya met een kroon p. 93 regel 1 v. b. staat: gearesteerd en, lees: gearres- teerd in p. 99 regel 19 v. b. staat: Gontributies, lees contributies p. 104 regel 17 v. o. staat: de Steurs, lees de Stuers p. 111 regel 7 v. o. staat: weaanzigen, lees aanwezigen p. 113 regel ] v. o. staat: ersoneel, lees personeel p. 120 regel 12 v b. en p. 129 regel 16 v. o. staat: Babat; lees Babad p. 125 regel 14 v. b staat: Notulen, lees Notulen 1917 p 125 regel 11 v o. staat: Waterkokers; lees Waterkoker en dansbandelieren p. 131 regel 9 v b. staat: J L. Tichelman ; lees G. L. Tichelman p. 131 regei 9 v. o staat: XI, I; lees XI, 2 p. 148 regel sv. o. staat: Torstenlanden; lees Vorsten- landen p. 155 regel 6v. b. slaat: Moquete, lees Moquette p. 156 regel 1 v. b. staat: Toorzitter, lees Voorzitter p. 158 regel 15 v. o. staat: penting, lees pending p 158 regel 5 v o. staat: Rerrand, lees Ferrand p. 160 regel 7 v b. staat: indentiek, lees identiek p. 171 regel 16 v o. staat: Aanvulligen, lees Aanvullingen p. 173 regel 4 v. o. staat: rijsthuur, lees rijstschuur p. 175 regel 14 v. o. staat: drietaai, lees drietal p 176 regel 12 v. o. staat: begraaf laapts. lees begraafplaats p. 177 in het bovenschrift staat 20 Nov: lees 29 Nov. p. 177 regel 3 v. o. staat: Semrang, lees Semarang p. 187 regel 14 v. o. staat: ader, lees ander p. 241-144 Wijl in het kleine lettertype geen geteekende d en f voorhanden waren, zijn deze letters vervangen door de cursieve d en t p 257 in den titel staat Dajti, lees Djati p. 267 regel 1-2 v b. staat histosrische, historische [8 Maart '20 11. 41 uit dat Leiden U den rustigen tijd zal verschaffen om dien of soortgelijken arbeid weder aan te vatten: misschien wil U daarbij wel eens denken aan de Soerjo Alam. Uwe drukke werkzaamheden op ander gebied hebben, vooral in de latere jaren, U zoo in beslag genomen, dat niet veel overschoot voor ander werk. Toch vorderde het Genootschap U als Voorzitter op, en met groote bedachtzaam- en welwillend heid, ook voor uitingen van belangstelling bij eenvoudigen in de inlandsche wereld, gaf U Uw oordeel en raad, bij meeningsverschil gaarne den bemiddelenden weg van ver zoening inslaande, zonder aan wetenschappelijke eischen te kort te doen. Steeds heeft U gegeven naar beste vermogen en inzicht, en waar dit van harte wordt erkend, daar heeft U mijns bedunkens alleszins reden tot voldoening, al had U gaarne meer willen geven. Waar U thans naar Leiden gaat, zal U uit ondervinding kunnen zeggen dat wij, na de oorlogsjaren, die, om allerlei redenen, ook aan ons niet zonder schade zijn voorbijgegaan, weder goed op streek zijn. En ik vind het een aardige bijomstandigheid, dat deze Uw laatste vergadering wordt gehouden in onze nieuwe vergaderzaal, die terecht gestoffeerd blijft in den ouden trant, een historische herinnering aan ons mooi verleden, maar die als nieuwe zaal een symbool is van Indië's nieuwen tijd, levendig geworden nog sterker dan te voren onder Uw voorzitterschap, een tijd van krachtig werken aan onze nimmer eindigende taak, de taak van te zijn, als van ouds, een centrum van wetenschappelijke studie op lndischen bodem, vooral gewijd aan die, waarvan de uitstekende vertegenwoordiger was ons heengegaan Eerelid Prof. Kern, tot wiens herdenking wij zoo even in de Voorhal een gedenkplaat hebben aangebracht. Dit is het, wat ik U, ons nieuw Eerelid, namens de Directie heden avond meen te mogen zeggen, ons verder aanbevelende in Uw voortdurende belangstelling in het Land van Overzee, waarmede wij steeds nauw voeling moeten houden. Dat het U welga, en dat het U gegeven moge zijn in Uw 8 Maart '20 11-111]. 42 nieuwen werkkring, hartelijke belangstelling te wekken voor Indië, in kringen van degelijk onderlegde jonge mannen, eene belangstelling zoowel voor den wetenschappelijken als den ambtelijken arbeid hier te lande, opwekkende om hier niet alleen te werken om den broode, maar ook tot ontplooiing van den vollen mensch. En hiermede bied ik U ten bewijze van onze gevoelens het diploma van het Eerelidmaatschap aan, dat ter herinnering aan onze tegenwoordige Directie, door allen persoonlijk is onderteekend. 111. Dr. Hazeu zegt den spreker dank voor zijne woorden en betuigt aan de Directie zijne erkentelijkheid voor het Eerelidmaatschap, dat hij op zeer hoogen prijs stelt. Onder den indruk van de woorden van den Onder-voorzitter, zoo vervolgt Dr. Hazeu, gaan mijne gedachten als vanzelf terug naar de vroegere jaren, toen ik meer dan later mij kon wijden aan den arbeid die mij lief was, gelijk hij ons allen lief is; toen de onafwijsbare eischen van het ambtelijk werk nog niet verhinderden dat men althans een deel van zijn tijd en werkkracht wijdde aan het Genootschap, zijne verzamelingen, zijne publicaties, zijne boekerij. Maar de ambtsplichten moesten voorgaan. Den weemoed om hetgeen ten gevolge daarvan onverricht bleef wil ik niet trachten te onderdrukken of te verbergen; slechts gevoelens van wrok daarover willen wij buitensluiten. Het liefste staat mijn herinnering stil bij de ouderwetsche Zaterdagochtenden. Niet alle huidige Directieleden hebben ze gekend, deze informeele bijeenkomsten van bestuurders en soms gasten of doorlrekkenden, waarbij heel wat arbeid werd verzet, doch welker bekoring vooral uitging van de opwekkende kracht, de bevruchtende uitwisseling van ge dachten die vanzelf uit deze nauwe, dwangvrije aanraking voortsproot. Of zulke tijden nog eens terug zullen keeren? Men kan het ons Genootschap slechts toewenschen, want het is er steeds zeer wel bij gevaren. [8 Maart '20 111— IV. 43 Hoezeer ik het Eerelidmaatschap waardeer, dat de Directie mij op zoo vleiende wijze aanbiedt, kan ik thans nog slechts zeggen; te toonen hoop ik het door naar beste krachten de belangen van ons Genootschap te behartigen ook na te rugkeer in het Oude Land. IV. De Wnd. Voorzitter geeft vervolgens het woord aan den Heer Moquette, Conservator van het Munten-, Penning en Zegelkabinet, die allereerst met eenige woorden van dankbaarheid herdenkt hoe Dr. Hazeu het was die hem in de gelegenheid stelde om zijn reis naar Atjeh te maken voor het archaeologisch onderzoek van het Pasè-gebied, en die vervolgens voorlezing doet van de navolgende bijdrage: 44 „FABRIEKSWERK" door J. P. MOQUETTE. (met 6 platen) In een paar vroegere opstellen, opgenomen in het Tijd schrift van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen ') toonde ik aan dat vele der grafsteenen in Pasè gevonden, alsmede die van het gravencomplex van Malik Ibrahim te Gërsik, in Britsch-lndië en wel in Cambay, vervaardigd werden. Reeds toen uitte ik de meening dat wij bij die steenen te doen hadden met „fabriekswerk", d. w. z. dat men aldaar niet alleen tombes, dan wel enkele steenen volgens elk gewenscht type vervaardigde, doch dat men evenzeer steenen in voor raad aanmaakte voorzien van geëigende spreuken en Koran verzen, waarbij dan een der zijden, dan wel een deel daarvan opengelaten werd voor het eventueele grafschrift. Een voorbeeld daarvan zien wij te Gërsik, waar op de steenen naast het graf van Malik Ibrahim (een er van was voor een vrouw bestemd) het grafschrift oningevuld bleef. Het waarom? is een geheim van het graf. Sedert vond ik onder de grafsteenen uit de Pasèstreek en wel van de begraafplaats „Teungkoe Sarèh" grenzende aan gampong Samoedra, een paar voorbeelden die niet al leen geheel in het kader van fabriekswerk vallen, doch die tevens gelegenheid geven om aan te toonen hoe in sommige gevallen bijna machinaal gewerkt werd. De hierbij afgebeelde steenen sierden, alle vier het graf van vrouwen, die blijkens den datum op denzefden dag over leden zijn. 1). Deel LIV (Li)l-2) pags. '208 en 586. [8 Maart '20 IV. 45 Op No. 421 luidt het grafschrift: (zie plaat I) : Ï/LjW. jJm:. fji •—"^''** «*" of vertaald: Dit is het graf van de hoog geborene, de hooggeëerde, de orthodoxe, de volmaakte, genaamd Toen Mat, die overleed op Maandag, den nacht al-barat, in het jaar 923 na de verhuizing van den besten der schepselen, op wien de voortreffelijkste zegeningen en heilgroeten mogen neder dalen. Op No. 426 leest het grafschrift (zie plaat 1): wat zeggen wil : Dit is het graf van de hooggeborene, de hooggeëerde, de orthodoxe, die genade moge bekomen, genaamd Toen Salamah, gestorven op Maandag, den nacht al-barat van het jaar 923 na de verhuizing van den uitverkoren Profeet, op wien de voortreffelijkste zegeningen en heilgroeten mogen neerdalen. De dateering is ietwat zonderling, want er staat dat de dames over dag en des nachts overleden. Mogelijk was de bedoeling van den steenhouwer om aan te geven dat zij stierven op Maandag vóór den nacht al-barat, doch zulks staat er n m. m. niet. Nemen wij echter alleen den nacht al-barat van het jaar 923 A. H. tot basis dan komt zulks zijn overeen met den nacht 1). Instede van dit woord, dat op beide steenen schijnt te staan had ik liever gelezen <ïj*wjJi.l (de edele), doch 1° ontbreekt de en 2<> komt dit woord ook op andere grafsteenen voor. Een andere vertaling er voor heb ik echter niet kunnen vinden. 8 Maart '20 IV-V]. 46 van 14 op 15 Shaban, dus Dinsdag 2 September 1517 A.D. De grafschriften zijn evenwel bijzaak en wil ik er hoofd zakelijk de aandacht op vestigen dat de rest van de steenen zuiver "Schablonenarbeit" is Beide hoofdsteenen (zie plaat II) voeren op de keerzijden hetzelfde vers dat reeds door mij werd aangetroffen op den grafsteen van Malik al-Salèh van Samoedra ( 1 ) slechts met het kleine verschil dat het op deze steenen begint met de woorden UjjJ) ï) LJI en dat in het onderste vak de alifs com pleet zijn. Op de zijwanden van die steenen staan geheel gelijke verzen (zie plaat lil) die ik evenwel tot mijn leedwezen niet lezen kan. De voetsteenen van beide graven voeren dezelfde Koran verzen. De voorzijden beginnen met Soerah 59 : 22, doorloopende in dezelfde volgorde op de zijwanden tot en met: 24 (zie platen IV en V) daartegen voert de keerzijde (zie plaat VI) op beide steenen vers 16 en een gedeelte van vers 17 tot en met het woord uit Soerah 3. Zooals men bij vergelijking zien zal is op alle steenen, het eigenlijke grafschrift natuurlijk uitgesloten, het schrift niet alleen gelijk doch duidelijk volgens eenzelfde model daarop aangebracht. Wij zouden dan ook aan een verwisseling door den foto graaf kunnen denken, ware het niet dat de figuurranden onderaan de steenen alsmede de topvignetten op de zij wanden, bij beide graven verschillend zijn. Weltevreden 8 Maart 1920. V. Nadat de mede overgelegde photo's de ronde hebben gedaan onder eenige nadere toelichtingen van den heer 1). Zie, Rapporten Oudheidkundigen Dienst in Nederlandsch Indië 1913. [8 Maart '20 V. 47 Moquette en nadat Dr. Hazeu en de wd. Vooizitter den spreker dank gezegd hebben voor zijne belangwekkende verhandeling, verkrijgt Raden Dr. Hoesein Djajadininorat, Conservator van de Handschriften-verzameling, het woord. 48 Nog iets omtrent de Lampoengsche Oorkonde over de OORSPRONKELIJKE VERHOUDING TUSSCHEN LAMPOENG EN BANTEN. door R. Dr. HOESEIN DJAJADININGRAT. Dr. Hazeu heeft onder den titel „Een beschreven koperen plaat uit de Lampongs" in het Tijdschrift van het Bataviaasch Genootschap, dl. XLVIII (1905) eene Javaansche, in Arabische karakters geschreven oorkonde bekend gemaakt, die belang wekkend is, doordat ze eene schets geeft van het ontstaan der betrekkingen tusschen Lampoeng en Banten, alsmede van de daarbij gesloten overeenkomst, en geschreven heet te zijn door de „raji'' (door mij opgevat als gemalin) van Pangeran Sabakingking, genaamd Ratoe Mas, en de ~raji" (gade) van den toen reeds overleden Lampoengschen vorst, genaamd Menak Bajbaj Baloek. De historische beteekenis van het stuk wordt natuurlijk in voorname mate bepaald door de vraag of het inderdaad in den tijd van Pangeran Sabakingking, d i. Hasanoeddin, Banten's eersten Mohammedaanschen vorst, is opgesteld. Dr. Hazeu, die als in al zijne verhandelingen ook hier het onderwerp alzijdig heeft geschouwd, heeft niet nagelaten die vraag naar voren te brengen, doch achtte zich niet bevoegd daarover een definitief oordeel uit te spreken. Bij de vermelding van hetgeen de Sedjarah Banten aan gaande Hasanoeddin's tochten naar de Lampoengs en andere streken van Sumatra mededeelt, heb ik in mijn proefschrift „Critische beschouwing van de Sedjarah Banten", p. 119-130 de kwestie van de authenticiteit dezer Lampoengsche oorkon de aan eene nadere behandeling onderworpen. Ik heb daarbij getracht aan te toonen, dat het document niet echt kan zijn, [8 Maart '20 V. 49 en voorts aannemelijk te maken, dat het eene mystificatie moet zijn van Raden Inten, uit omstreeks het begin van de vorige eeuw, ter staving van zijne aanspraken op de heer schappij over Lampoeng tegenover den door hem afgezworen vorst van Banten. Tot twijfel aangaande de authenticiteit van het stuk kwam ik, behalve door eigenaardigheden in taal en schrift, hoofd zakelijk op grond van den inhoud, die, kwalijk passend in het kader van hetgeen omtrent de geschiedenis der betrek kingen tusschen Lampoeng en Banten bekend is en vaststaat, de oorspronkelijke verhouding als eene bondgenootschappe lijke voorstelt met de nauw verholen strekking daarbij aan Lampoeng zelfs eene in meer dan een opzicht hoogere po sitie toe te kennen. Aan eene mystificatie van Raden Inten werd gedacht, wijl, volgens een contemporainen berichtgever, van Raden Inten werd verteld, dat hij een boek, bevattende de historie der Lampoengs ten eigen bate had vervalscht. Waar nu in het Lampoengsch „boek" of „boek daloeng" eene beschreven koperen plaat beteekent en verwarring hier van met het gelijkluidende Hollandsche woord dus licht kan plaats hebben, waar voorts Raden Inten erfelijke rechten op Lampoeng vindiceerde op grond van de door hem beweerde afstamming van Darah-poetih, die volgens onze oor konde het bondgenootschappelijk verdrag met Hasanoeddin sloot, en eindelijk de oorkonde werd aangetroffen in het bezit van een nakomeling in de rechte lijn van Raden Inten, scheen de gedachte aan eene mystificatie van dit Lampoengsch hoofd voor de hand te liggen. Nu mocht ik, door tusschenkomst van Prof. Snouck Hur- ORONjE,van den Heer B. Hoetink eene mededeeling ontvangen betreffende door hem bij zijne archiefstudiën aangetroffen passages in de Resolutién van Gouverneur Generaal en Ra den van Indië, die aanstonds aan de kwestie van de onder werpelijke koperen plaat doen denken. In de Resolutie van 17 Augustus 1734 wordt gewag gemaakt van twee Lampoengers, ~Nata Kroma" en „Ingabeij Nata di 8 Maart '20 VJ. 50 Prana", die op 13 Juli t. v. te Batavia waren gekomen, voor gevende „van Lampong Toelang bauwang herwaarts gevlugt te wesen en het bestier gehad te hebben over dat district". De Resolutie van 1 October 1734 vermeldt, dat deze twee Lampoengsche hoofden verzocht hadden naar hun land te mo gen terugkeeren „ten afhaal van peeperen een seekere kopere plaat, waarop geschreven soude staan het contract aat tus schen de Lampongers en het rijk van bantam is aangegaan en volgens hare opgave komt aan te toonen dat geen onder danen maar bondgenoten zijn van den koning van bantam'. Uit de Resolutie van 4 Juli 1735 blijkt, dat deze hoofden werkelijk zijn teruggekeerd. „Over de koperen plaat".— schreef de Heer Hoetink, die mij vrijheid heeft gegeven van zijne vondst naar goedvinden gebruik te maken, — „is in de resoluties niets meer aangetroffen" Ook in de door Dr. Hazeu gepubliceerde oorkonde wordt, gelijk is gereleveerd, Lampoeng als een bondgenoot van Banten voorgesteld. Aanvaardt men verder de gissing, dat Raden Inten, bij wiens nageslacht de oorkonde als een erfstuk bewaard is gebleven, zich erop heeft beroepen ter legitimee ring zijner aanspraken op de heerschappij over de Lampoengs, dan ziet men ook op dit punt eene treffende overeenkomst. De Lampoengsche hoofden der resoluties immers gewaagden, — naar uit den samenhang valt te verstaan, — van hunne koperen plaat met de bedoeling daarmede hunne rechten op het hun blijkbaar door Banten ontnomen gezag over Toelang bawang aan te toonen. Slaat het uit de Resolutie van 1 October 1734 medegedeelde inderdaad op de ons bekende koperen plaat, dan is deze dus ouder dan ik in mijn proefschrift heb betoogd en bestond ze reeds in de eerste helft van de 18de eeuw. Hare authen ticiteit kan echter ook dan nog in twijfel getrokket. worden. Weltevreden, 8 Maart 1920. [8 Maart '20 V—VI. 51 Deze bijdrage geeft Dr. Hazeu — behalve tot een woord van dank aan den spreker voor het gebodene — aanleiding tot eenige opmerkingen over de oorkonde in questie, welke steeds zijne volle belangstelling behouden heeft. VI. Vervolgens geeft de wd. Voorzitter het woord aan den Conservator der Archaeologische verzameling, Dr. F. D. K. Bosch, die de volgende verhandeling voorleest en overlegt: 52 Het steenen zuiltje van Kadiloewih door Dr. F. D. K. BOSCH met twee foto's Het steenen zuiltje met inscriptie, waarover deze mede deeling handelt, trof ik aan op mijn laatste dienstreis door Midden-Java, in de voorgalerij van een lnlandsche woning in de desa Kadiloewih, gelegen aan den voet van den Ooe noeng Woekir in Zuid-Kedoe (W. ten N. van Salam en Z. ten O. van Moentiian '), dezelfde desa, waar in 1879 de bekende, door Prof. Kern behandelde inscriptie van 654 Caka gevonden is. Volgens zeggen der inlanders is het steentje afkomstig van het basement van een bouwwerk boven op het plateau van den genoemden heuvel. Zooals men uit den vorm en den onbewerkten staat van het onderste gedeelte kan opmaken was de steen bestemd om tot ongeveer twee derde van de hoogte ingegraven te worden en voor de rest boven den grond uit te steken. Aan twee tegenoverliggende zijden is een inscriptie aangebracht, terwijl op de beide andere zijden een wajra in basrelief is uitgebeeld. Op den top van het zuiltje heeft nog iets als een ornament gezeten, waarschijnlijk een lotusknop, die afgebroken of afgesleten is. De inscriptie op de eene zijde luidt: Swasti (akatita 878 tatkdla stma sang Layuwatang pu Mananggung. 1). Zie Rouffaer, Oudheidk. Opmerkingen, Bijdr. Kon. Inst. Dl. (>7 p. 145. noot; Rapp. Oudheidk. Dienst 1914 no. 843 p. 261 sq. en, Oudheidk. Versl. 1919 p. 87. [8 Maart '20 VI. 53 De andere inscriptie is geheel gelijkluidend, alleen is het woord stma, dat in den tekst vergeten was, onderaan op een nieuwen regel bijgevoegd. De bedoeling van het inschrift is uitgedrukt in een vorm, die zelfs voor den Midden-Javaanschen lapidair-stijl uiterst kort mag heeten, maar geen andere beteekenis kan hebben dan deze: „Heil 878 (jaren) van de Qaka jaartelling verloopen; te dien tijde (had de stichting van plaats) van het rechtsgebied vanden heer Layuwatang, den Eerwaarden Heer van Menanggung." De belangrijkheid dezer inscriptie is omgekeerd evenredig aan haar lengte. Mananggung, de plaatsnaam, die hier op 't onverwachtst op een steen in het hart van Midden-Java voor den dag komt, doet eene verrassende verklaring aan de hand van een belangrijke passage uit den NSgarakrëtcigama, de 3de strophe van den 77sten Zang, waar van de heiligdommen, die de Buddhistische secte der Wajradhara's toebehoorden, een opsomming wordt gegeven. Men leest daar volgens de vertaling van prof. Kern: „En te Budur, Wirun, te Wungkulur, en Mananggung, Watu kura, Bajrasana, en Pajambayan, te Samalantën, Simapura, Tambak laleyan, te Pilanggu, Pohaji, te Wangkali, en Bëru, Lëmbah, Dalinan (?), Pangadwan, (deze) zijn het vooral die voor een getrouwe opsomming (in aanmerking komen)". ') Van deze plaatsnamen heeft één 'n zeer bekenden klank. Bij de bespreking van de geciteerde strophe in den door hem bewerkten herdruk van het lofdicht 3 ) heeft Dr. Krom reeds de aandacht gevestigd op de opvallende gelijkenis van het in den eersten regel genoemde Budur met de 2de helft van den naam Borobudur. Aanleiding om de twee namen 1) Volgens Brandes' vertaling T. B. G. LVII p. 551: Boedoerwiroen Badjrahasana (wegens den maat onmogelijk), Patjambajang, Beroeh. Lembah-dalinan. Het pacarccan van den tekst, door Kern in pacarccan verbeterd, leest Br. als Pratjartjan en vertaal: Pit was de voornaamste. 2) Nag. kert, uitg. Krom (1919) Aant. p. 298. 8 Maart '20 Vl]. 54 te identificeeren vond hij overigens niet, daar van de andere plaatsnamen in het bewuste vers geen enkele met zekerheid in Midden-Java kan thuisgebracht worden. lets verder waagde zich Poerbatjaraka toen hij in zijn bijdrage over de Majapahitsche heiligdommen in de Lampong 1 ) op het voorkomen van de overbekende Midden-Javaansche plaatsnamen Pajang en Mataram in den Nagarakrëtagama wees en naar aanleiding daarvan de vraag stelde of het Budur van de 3de strophe 77sten Zang niet het wereld beroemde Borobudur kon zijn. Wij meenen thans die vraag bevestigend te mogen beantwoorden. Nu de plaatsnaam Mananggung op een inscriptie terug gevonden is en de steenhouwer om alle twijfel als 't ware weg te nemen een wajra, het embleem der Wajradhara-secte, waartoe immers het Mananggung van den Nagarakrëtagama behoorde, op de zijkanten van het zuiltje heeft afgebeeld, aarzelen wij niet het Mananggung van de inscriptie met de in het lofdicht genoemde kabajradharan en het daarmede in één adem genoemde Budur met de in de nabijheid van Ma nanggung gelegen Borobudur te vreemzelvigen. Boroboedoer heeft dusdesecte derWa jradhara's toebehoord. De beteekenis dezer ontdekking, zoowel voor de ge schiedenis van het Buddhisme op Java als voor de kennis van het stupa-heiligdom zelf, is vooralsnog niet nauwkeurig aan te geven. Al kan voor zeker worden aangenomen, dat de „Roode Kerk" voor het geheele Mahayanistische Oosten en in het bijzonder voor Java een zeer groote, moeilijk te overschatten beteekenis heeft gehad, het is er wel verre van, dat men zich bij den huidigen stand onzer kennis omtrent den oorsprong, groei, verbreiding, dogmatiek, eeredienst en kunsttradities der ontelbare secten, die zich uit het Mahayana ontwikkeld IJ. Oudheidk. Versl. 1918 p. 164 vlg. |8 Maart *20 VI. 55 hebben, een helder beeld van de geheimzinnigste van al die secten — die der Wajradragers — zou kunnen vormen. Met de ontdekking der geestelijke orde, die Boroboedoer onder haar bezittingen telde, is dus niet plotseling de sleutel tot de duisterste geheimenissen van het heiligdom teruggevon den. Wel schijnt één der vele wegen aangewezen, die tot een dieper inzicht in zijn wezen beloven te voeren. Wij kunnen van onze inscriptie geen afscheid nemen zon der daaraan nog enkele beschouwingen verbonden te hebben. Naar men weet wordt als een der belangrijkste en tevens geheimzinnigste gebeurtenissen uit de Oud-Javaansche ge schiedenis beschouwd de ondergang van Midden-Java en de daarmede samengaande opbloei van het Oosten van het eiland. Omtrent de oorzaak, die deze machtsverschuiving te weeg heeft gebracht, tast men nog steeds in het duister. Men heeft aan een ontzettende catastrophe als een vulcanische eruptie, een epidemie, een ontzettende hongersnood of iets dergelijks gedacht, die de bevolking naar het Oosten verjaagd en Centraal-Java ontvolkt zou hebben, zonder dat men die gissing door positieve feiten kracht heeft kunnen bijzetten. Evenmin is het tijdstip, waarop Midden-Java's onder gang heeft plaats gehad, met nauwkeurigheid bepaald. De laatste in Midden-Java gevonden oorkonden zijn in koperen platen gegrift en die gemakkelijk transportabele stukken kunnen licht in later tijd van Oost-naar Midden-Java zijn overgebracht. Daar het jongste edict van dien aard, de bekende door Brandes uitgegeven jayapattra, van 849 dateert, nam men "tot dusver aan, dat de ondergang van Midden- Java in ieder geval vóór het midden der 9de Caka-eeuw zijn beslag gekregen had. Het jaartal van het zuiltje van Kadiloewih noopt ons nu die opvatting te herzien. Wanneer in 878 Caka, dat is dus nog na het eind der regeering van Mpu Sindok, een sima in het hart van Midden- 8 Maart '20 Vl|. 56 Java gesticht is, blijkt daaruit, dat op dat tijdstip althans het land nog niet verlaten en uitgestorven was. Dit feit is niet zoo bijzonder belangrijk als men er alleen de conclusie uit trekt, dat de doodstrijd van Midden-Java een dertig jaren langer geduurd heeft dan men gewoonlijk aannam. Maar wij vragen ons nu af: Bestaat er wel voldoende grond om over den doodstrijd van Midden-Java te spreken, alsof dat als een feit in de historie onwrikbaar vaststond? Wanneer Budur, Mananggung en de andere Midden-Ja vaansche heiligdommen die, mogen wij nu wel aanne men, in den eersten regel van de genoemde strophe van het lofdicht schuilen, in Hayam Wuruk's dagen nog bestonden, hebben zij toch naar alle waarschijnlijkheid on afgebroken bestaan, vanaf hun stichting in de 9de Qaka-eeuw of daaromtrent tot op het eind der 13de eeuw. Het bestaan alleen van zulk soort stichtingen onderstelt een categorie van lieden, ten behoeve waarvan ze bestonden, dus geeste lijken, monnikken en bedevaartgangers en daarnaast — voor hulp, bediening en approviandeering — een populatie, hoe dun gezaaid ook. Zouden die vestigingen in stand zijn gebleven als de geheele bevolking naar het Oosten was gevlucht en op Midden-Java de vloek der goden gerust had ? En verder, zou Hayam Wuruk een reis ondernomen hebben naar Pajang, dat toch wel het bekende landschap ten Oosten van de Me rapi is, als het gansch en al ontvolkt was? En zou hij zijn neef over Mataram hebben aangesteld als het een woestenij geweest was zonder inkomsten en zonder opbrengsten? Neen, al deze feiten zijn in lijnrechten strijd met de gang bare voorstelling, dat Midden-Java aan zijn berucfiten „on dergang" zou zijn ondergegaan. Men zal hiertegenover het argument stellen, dat het onbreken van alle levensteekenen in den vorm van oorkonden, stich tingsjaartallen op bouwwerken enz. na 878 Caka toch een duidelijke aanwijzing, zoo niet het bewijs voor het afsterven van Midden-Java levert. [8 Maart '20 VI. 57 Wij zijn niet geneigd die conclusie zonder meer te aanvaarden. O. i. zal men in het oog moeten houden, dat de vind plaatsen en jaartallen van inscripties ons een onjuist beeld suggereeren omtrent den „bloei" of het „verval" van bepaalde gewesten. Uit alles blijkt, dat de Hindoe-Javaansche vorsten bij voor keur hunne tempels bouwden, goden-beelden oprichtten, per dikans uitgaven, kortom hunne vrome stichtingen in het leven riepen in het gewest, waarin hun kraton gelegen was. Door de concentratie van de op die stichtingen betrekking hebbende inscripties.in een bepaalde landstreek, en de snelle opvolging hunner data — het snelst zal die opvolging in 't algemeen zijn onmiddellijk na de overbrenging van de kraton wanneer ook die stichtingen worden overgebracht — krijgt men licht den indruk dat alleen die landstreek gedurende een bepaalde periode bloeit, terwijl de andere gewesten, waar geen inscripties voorkomen een kommeilijk bestaan lijden of „ondergegaan" zijn Hoe valsch die indruk is komt aan het licht als zij door andere historische gegevens gecorrigeerd kan worden Indien men eens niet over den Nagarakrëtagama, de Para raten en de Javaansche overlevering beschikte en alleen was aangewezen op de enkele inscripties uit den Majapahitschen tijd, zonder eenigen twijfel zou men zich dan, afgaande op de vindplaatsen en jaartallen dier edicten, een totaal onjuiste voorstelling omtrent de machtssfeer van het keizerrijk en den bloei of het verval van de gewesten, waaruit het was opgebouwd, gevormd hebben. En wat leert de Oost-Javaansche epigraphie zelve ? Als in de eeuw na de regeering van Erlangga Kediri tot bloei komt, worden vrijwel uitsluitend in dat gewest oor konden uitgevaardigd, ') welker data binnen één eeuw saam 1). Dr. N. J. KROM. De Vorsten van Kediri, 103 S —1144 T. B. G LVI, p. 242 vlg. met kaartje. 8 Maart '20 Vl j. 58 gedrongen liggen, terwijl de andere gewesten, waar kort geleden nog opgewekt leven scheen te heerschen, zwijgen. Is het „de stilte des doods' die daar dan heerscht? Men behoeft zich niet bezorgd te maken. Na 1144 is het de beurt van Kediri om te zwijgen terwijl Singosari van zich spreken laat. In de volgende eeuw zal het Majapahit zijn, die de rol van Singosari overneemt en zullen de andere gewesten met koninklijke stichtingen, waarvan inschriften en oorkonden getuigen, slechts uiterst spaarzaam bedeeld worden. Dus ziet men, dat telkens bij het verplaatsen van den kraton de bron der inscripties zich mede verplaatst. Alleen het gewest, waarin de nieuwe kraton gelegen is, schijnt be woond te zijn, zelfs te „bloeien", terwijl de andere land streken geene of weinige teekenen van leven geven. Als nu op Midden-Java na een periode, waarin de kunsten florisseeren en de epigraphische bronnen rijkelijk vloeien, plotseling een gat in de historie valt, een periode intreedt, waaruit geen teekenen van leven tot ons doordringen, zijn wij geneigd dat verschijnsel uit dezelfde oorzaak te ver klaren, die in de latere geschiedenis zoo vaak werkt: De vorst heeft, vrijwillig of noodgedwongen Midden-Java ver laten en zijn residentie naar het Oosten overgebracht, terwijl met hem het centrum, vanwaaruit het land met stichtingen en schenkingen bezaaid werd, zich Oostwaarts verplaatst heeft. Al is Midden-|ava om die reden vanaf de 9de Caka eeuw van vorstelijke gunstbewijzen verstoken gebleven, niets belet ons te gelooven, dat de inlandsche maatschappij er rustig en onbezorgd is blijven voortbestaan en misschien wel in gelukkiger omstandigheden verkeerd heeft dan de Oost-Javaansche, die zich in 's vorsten onmiddellijke na bijheid met alle voor- en nadeelen daaraan verbonden heeft mogen verheugen. De geschiedenis der Midden-Javaansche religieuse en andere stichtingen is dan in weinige woorden verhaald: Na de verlegging der koninklijke residentie'kwamen er zeker geen nieuwe bij en van de oude werd ongetwijfeld [8 Maart '20 VI— VU. 59 het meeiendeel naar het Oosten overgebracht of ging, in den loop der eeuwen, te niet '). Zoo is het verklaarbaar, dat Prapanca, als hij in 1287 Caka de lijst der bestaande stiften opmaakt, maar weinige Midden Javaansche te ver melden heeft. Een moraal valt aan het bovenstaande nog te verbinden. Als de onderstelde gang van zaken juist is en 't inder daad aan de verlegging van de vorstelijke kraton is toe te schrijven, dat in Midden-Java na dat tijdstip geen bouw werken verrijzen, geen godenbeelden worden vervaardigd en geen bronzen gegoten, zou daaruit ten duidelijkste blijken, dat het bestaan der kunsten gansch en al van den vorst en van hem alleen afhankelijk was en niet, zooals het wel gaarne wordt voorgesteld, in een onuitroeibare levensbehoefte van de Hindoe-Javaansche bevolking wortelde. Weltevreden, 8 Maart 1920. De demonstratie van het onderwerpelijke zuiltje, dat ter vergadering aanwezig is, geeft met de daarover vernomen beschouwingen aanleiding tot eenige discussie tusschen Dr. Hazeu, den Heer de Roo de la Faille en Dr. Bosch zelf. Vil. Na beëindiging daarvan komt de Conservator van 's Genootschaps Ethnografische Verzameling, Dr. B. J. O. Schrieke aan het woord. Bij wijze van inleiding releveert spreker, hoe Dr. Hazeu's folkloristische studiën sedert geruimen tijd zijne belangstel 1). Dr. Schrieke, lets over het Ferdikan-instituut. T. B. G LVIII 399 vig. 20 Jan. '20 111 1 a-c]. 6 bijzonder aandringt op aanvulling van hetgeen aanwezig" is op het gebied van batik. Een zoo compleet mogelijke collectie van de oude batikpatronen dient z i. te worden aangelegd, waarin ook de speciale patronen, die uitsluitend op de kleederdracht van personen van vorstelijken bloede mogen voorkomen, dienen te worden opgenomen. De Conservator Dr. Schrieke stemt gaarne met het denkbeeld van den wd. Voorzitter in; hij stelt voor, zich in verbinding te stellen met den Prang Wedono. De wd. Voorzitter verwacht minstens evenveel resultaat van de medewerking van den Resident en den Rijksbestier der van Djocja. Dr. Schrieke wordt door de vergadering uitgenoodigd in dezen naar bevind van omstandigheden te handelen. Hij zegt toe, zoo spoedig mogelijk de noodige stappen te zul len doen. Aangaande het voorstel van den Heer van Stein Cal lenfels ontraadt de conservator, dat het Genootschap zich zelf verbinden zou tot een systematische benoeming van agenten voor den aankoop van Ethnograpica. Incidenteel daarentegen dient de medewerking van daartoe bijzonder geschikte personen dankbaar te worden aanvaard. Wat betreft den in het onderhavige schrijven met name genoem den Heer H. J. H. Eiql te Temanggoeng, zoo zal het Genootschap zich ten spoedigste met ZEd. in verbinding stellen. b. eene aanduiding van de door hem gelijktijdig opge zonden „samirs". Ethnographische Verzameling. Dankbetuiging zenden aan den schenker P. Ario Hadiwidjojo te Solo. c. een voorstel om met de publicatie aangaande de Bali neesche koperinscripties te wachten, totdat hij —de heer van Stein Callenfels — de photo- en afschriftenverzamelirig op dit gebied geheel zal hebben gecompleteerd. De Conservator Dr. Bosch adviseert met dit voorstel mede te gaan. 8 Maart '20 Vl]. 60 ling gewekt hebben voor het Nini 7owong spel. Op zijne onlangs gemaakte reis heeft hij gespeurd naar hetgeen op dit gebied Madoera te leeren gaf. Bij zijne onderzoekingen heeft hij grooten steun ondervonden van den Inlandschen landbouwleeraar Raden Notojoedo aldaar. Deze was zelfs zoo welwillend, een aantal gegevens op schrift te verzame len, die van nauwkeurig observeeren en grooten studiezin getuigen en deze aan spreker toe te zenden. Deze zijn in de navolgende bijdrage verwerkt. 61 De „Sintring" of „Djiboet" op Bangkalan. Naar mededeelingen van Raden NOTOJOEDO. door Dr. B. SCHRIEKE. In zijn bekende Nini Towong-studie (T. B. 0. K. W. 43) heeft Dr. Hazeu er reeds opgewezen, dat Nini Towong blijkens het spel, dat haar naam draagt, het karakter ver toont van „beschermgcest van het erf". „En zoo kan het ook niet vreemd schijnen, dat ze op sommige plaatsen meer in het bijzonder als beschermgeest van de keuken vereerd wordt" (Hazeu, Nini Towong overdr. p. 43). Zelfs kent men haar op Bangkalan alléén als bescherm geest van de keuken en wel onder den naam van Njaè of Njè Towo' of ook wel Boe' Njaè Towo' (vgl. Hazeu overdr. p. 46-47, 24). Dit neemt echter niet weg, dat aldaar wel soortgelijke spelen ') worden aangetroffen, al worden ze hier geen ni 7.-spel genoemd. Inderdaad moet hier van spelen gesproken worden, daar men op Bangkalan meer dan één dergelijk spel kent, dat beschouwd kan worden als een nini Towong spel, waarvan vele onderdeeleno ntbreken, öf slechts als een onderdeel ervan. In de eerste plaats vindt men er de z. g. „dingdingtja"': een zuiver kinderspel ; geen doekoen of iets dergelijks komt er bij te pas. De materialen zijn : een versleten koekoesan (Mad.: raboenan), een dito siwoer (Mad.: tjantèng bhStok), een oud baadje en een versleten saroeng. Daarvan maakt 1). Ook op Java kent men behalve het Nini- Towong-spel nog an dere verwante spelen, zooals Nini Katisen, Nini Korèk, Nini Diwoet enz. Voor het sintrèn-spet aldaar zie beneden p. 62 nt. 8 Maart '20 Vil]. 62 men een pop ongeveer zooals door Dr. Hazeu op blz. 40 (overdr. p. 4) is beschreven, doch met dit verschil, dat de Bangkalansche pop niet op een tampah zit, en een baadje aan en een saroeng om heeft. Een jongetje of een meisje kruipt erin, en loopt dan andere kinderen na. Aan het uiteinde van de slaphangende mouwen bindt men een bamboestokje vast, hetwelk door het kind wordt vastgehouden met zijn onder de saroeng verborgen hand. Zoo kan de pop ook in de handen klappen en gesticuleeren. De pop wordt niet als de Nini-Towong van Dr. Hazeu (overdr. p. 52) eerst op op een plaats, die „angker" is, gebracht. Ook behoeft ze niet „bezield" te worden. Zoowel jongens als meisjes mogen er aan deelnemen. Terwijl de pop voortstrompelt — alhoewel het spel bij lichte maan gespeeld wordt kan 't jongetje of 't meisje in de pop immers niet goed zien — zingen de anderen een tonig: dingdingtja' dingdingnong, dingdingtja' dingdingnong, dangdingdangtja' dangdingdangnong" .Zoo gaan ze om de beurt, in de pop. Kleine kinderen vinden het een vermakelijk spel. Naast de„ dingdingtja'" kent men op Bangkalan nog de z.g. „djiboet" *). In tegenstelling met den dolanan — *) Ik herinner er hier aan, dat. naar Dr. Hazeu (overdr. p. 15 v.) op grond van inlichtingen van den Heer Knebel mededeelt, in Madioen (speciaal te Magetani het spel niet alleen onderden naam nini Tbwok, bekend is, „maar ook onder dien van nini Edokennini of kaki D\- woet, al naar gelang van den geest of de widadari, die in de pop afdaalt. Hieraan kan nog worden toegevoegd, dat de kaki Edok aldaar door jongens kan worden gespeeld. De nini 7"owok onderscheidt zich in Madioen van de nini Diwoet alleen, doordat de pop tengerder is. De gang der genoemde spelen is overigens in hoofdzaak dezelfde. Zooals bekend is Jav. Diwoet en Mad. Djiboet in origine hetzelfde. Op Java is ook het sintrèn-spel bekend. Daarbij zet men een jongen of een meisje in een overdekte mand, waarin het kind onder invloed van wierook en eentonige liederen der omstanders etc. „bezield" wordt. Het komt dan met verwilderde gebaren uit de mand en gaat met wilde gebaren ronddansen. Als het kind weer tot zich zelf gekomen is, herinnert het zich van het gebeurde niets meer. [8 Maart '20 Vil. 63 Ni Towong op Java mogen bij de djiboet jongens mee doen; de materialen zijn: een versleten waterschepper, een dito vischfuik, — een koekoesan wordt er nooit voor ge bruikt (vgl. Hazeu overdr. p. 48) —meestal echtereen on ontloken bloeiwijze van djambè' (pinang) „omboè" genoemd. Wanneer iemand ten genoege van zijn kinderen „dji boet" wenscht te maken, of wanneer kinderen voor hun eigen pleizier, zooals ze zeggen : ~nangghaa. djiboet" — het ge schiedt altijd b ij lichte maan —, dan is daarvoor noodig een onontloken bloeiwijze van den pinangboom. Deze „om boe"' wordt dan eerst gereinigd met water (èpand'i ètoloè) en vervolgens gewikkeld in een stuk wit goed, bijwijze van saroeng Daarna wordt het onbedekte gedeelte van de „om boe"' met bedak ingesmeerd en de aldus bewerkte pinang bloeiwijze naar een kennengngan berrit of sèng'et —men heeft in de kampoeng zijn eigen „kennengngan berrit of sèngèt — overgebracht en daar achtergelaten, terwijl men op die sèngèt-plek naast de „omboe"' mennjan brandt. Men zegt: omboe' èsaba èrit-berriddlia. Bij 't djiboet-spel spelen behalve een i.loekoen — een bejaarde vrouw, die de kunst verstaat met geesten om te gaan ') — 'n paar jonge meisjes (een, twee, drie soms vier) een groote rol. Men neemt daarvoor jonge meisjes, die nog „madjha pottrè" zijn (meisjes, die nog geen teeken van geslachtsrijpheid vertoonen). Deze gaan zich eerst reinigen (akaramas, of atolo, asosottjè of abhabhersè); daarna brengen zij „omboe"' naar de angker-plaats: anderen mogen het niet doen. Men denkt hierbij onwillekeurig aan een suggestie-spel zooals erop Java en Sumatra (vgl. ook B. K. I. G II p. SI v.v., W. Borneo, en voor den oorsprong o.a. Wilken III p. 349—850, 393) meerdere ge bruikelijk zijn. Snouck Hurgronje, Atjehers II p. 212 heeft daarvan o.a. het Soendaneesche (tevens Bataviasche en Javaansche) momonjèt an en memerakan wat uitvoeriger beschreven. I). We zien de doekoen hier dus in haar voormalige priesterlijke functie optreden, zooals nu nog bij de Tenggereezen vgl. T.B.G.K.W. 30 p. 129; B.K.I. 4 III p. 139. Verg. ook Wilken, Verspr. Geschr. (ed. van Ossenbruggen) III p. tl (rijstcultuur op Java); 111 p. 131 (Sumatra). 8 Maart '20 Vlij. 64 Tegen een uur of acht halen de meisjes de „omboe"' weer van de „heilige" plek: vinden ze de bloeischeede van de „omboe"' gescheurd, dan is dit een goed teeken, want in dit geval zit er een geest in. Ook het „zwaar'' zijn van de „omboe"' geldt hier als bewijs, dat deze , bezield" is geworden (vgl. 'Hazeu overdr. p. 53). Uit deze bezielings ceremonie kan men zien, dat het „Djiboet"-spel op Bang kalan meer dan het (door Hazeu beschreven) Nini-7owong spel op vele plaatsen op Java, nog zijn oorspronkelijk karakter bewaard heeft (overdr. p. 53). Bij het afhalen van de „omboe"' gaat de doekoen mee. De meisjes houden de ,omboe''' vast. De „omboe"' wordt dan naar de latar (Mad.: tanèan) ge bracht; daar gekomen zegt de doekoen tot de meisjes: DjhMjha.l kèdjhoengè" of ma.ro. kèdjhoengè (zing jelui voor die in de omboe' zit)! De meisjes zingen dan eerst één der volgende liedjes: 1. Sintring dadi, ') oeroen-oeroen temmoeroeno, ono kern bang joen-ajoenan, si kembang bo' loro Endro. (Of in plaats van „Sintring", zeggen ze: „djiboet", dus „Djiboet dadi" enz.), 't Lied wordt telkens herhaald. De omboe' beweegt zich dan heen en weer. Daarna zingen de meisjes—en deomstanderszingen mee —de volgende liedjes: 2. Ongghn tooroon di bhabhiitoor, sassa'aghi, sambajjaghi. (Herhaald). 3. BhM-gliabhig gfioela limpoeng, „ „ 2 ). (Herhaald). De bewegingen worden dan heftiger 3 ). Naast de djiboet wordt evenals op de angker-plek (Mad. rit berriddha) mennjan gebrand. Men heeft verder op de 1). Vgl. Hazeu, op cit. overdr. p. 54. 2). De liederen zijn naar de uitspraak opgeschreven. b). Vgl. Hazeu, op. cit. overdr. p. 54. [8 Maart '20 Vil. 65 latar bloemen (tjempaka en melati) en ook daar wordt men njan gebrand De „omboe'", vastgehouden door de meisjes, loopt dan de omstanders na '), heeft zij iemand ingehaald, dan slaat zij dien, waarop een of twee van de meisjes, die de omboe' vasthouden, flauw vallen. De omboe', de bloeiwijze van de pinang, heeft nu voorloopig zijn rol afgespeeld; men legt hem op een veilige plaats neer en bekommert er zich voors hands niet meer om. De geest is of de geesten zijn thans in 't lichaam van de bezwijmde meisjes overgegaan. Voor het omboe' s p e 1 kiest men 'n goeden dag, n.l. Donderdag of Maandag, nooit Vrijdag (dus malem Sennèn, of malem Kemmès, echter nooit malem Djoema'at). In plaats van meisjes kan men ook jongens nemen, maar deze mogen evenzeer nog geen teekenen van geslachtsrijp heid vertoonen. Ook zij moeïen zich van te voren eerst reinigen evenals de meisjes Men neemt meestal twee meisjes, soms 3 soms 4; en wel om de volgende redenen: wanneer men slechts één meisje zou nemen, dan bestaat altijd de mogelijkheid, dat de geest in de pinangbloem om de eene of andere reden niet in het meisje wil afdalen, en dan zou het spel dus niet kunnen slagen; men neemt daarom twee of drie, soms ook vier, opdat de geest onder de meisjes een keuze kan doen, en ook omdat er wellicht twee geesten in de bloem zitten, hetgeen zich manifesteert in het feit, dat er - wanneer de omboe' iemand heeft geslagen — soms twee meisjes flauw vallen. De overgang van de geest (of van de geesten) van de omboe' in het meisje (of de meisjes) heeft n.l. slechts plaats, nadat de omboe' iemand geslagen heeft. Het komt evenwel ook voor, dat de geest in 't lichaam van 't meisje gaat, zoodra zij de omboe' aanraakt, dus reeds dadelijk bij 1). Vgl. HAZEU op. cit. p. 59. 8 Maart '20 VII]. 66 het afhalen van de „heilige" plaats; dit gebeurt echter zelden '). Njaè D j i b o e t schijnt de algemeene naam te zijn van dergelijke geesten of nimfen, want ook ingeval er twee nimfen in de bloem zitten, heeten ze allebei Njaè Djiboet. Dat Njaè Djiboet thans inderdaad de generieke naam moet zijn, blijkt ook wel hieruit, dat, indien de geest, die in het lichaam van het meisje is gevaren, zich bekend maakt, hij voorgeeft te zijn de geest van deze of gene prinses. Men spreekt zoowel van Sintring als van Djiboet. Zoo lang de geest nog in de bloem zit, noemt men (hem of) haar Djiboet, en van Sintring spreekt men, zoodra de geest in 't lichaam van 't meisje zit. Men noemt ook 't meisje zelf, als ze „bezield" is, wel sintring, want men zegt b.v. „Sa rinten dttkddhi Sintring''. Meisjes willen graag „Sintring worden'', of als speelster bij 't djiboet-spel gekozen worden ; menig ouder echter heeft er bezwaar tegen, want dan worden de meisjes, indien in haar lichaam eens 'n geest is neergedaald, meestal bleek (ze worden wat men noemt: „tè-potèen") hetgeen men niet mooi vindt. Hierom bekommeren de meisjes zich echter niet 2 ). De meisjes — de speelsters — dragen allen, na zich te heb ben gereinigd, bij het afhalen van de pinangbloem van de „angkèV'-plaats, de „kembang sóréng paté", in de haar wrong, d.i. de roode tjempaka met melati (in de liedjes genoemd: „soering patéé"). De sóréng-paté bloem wordt natuurlijk gedragen tot den afloop van het spel. Ze gaan ook op klompen (aghamparan) naar die „angker"- plek 3 ). 1) Vgl. WILKEN IV p. 90, 92. 2) Hetzelfde o.a. op Bali en Z. Borneo vgl. Wilken 111 p. 371, 389; VAN Eck, T. N. I. II 8 I (187 ) p. 50. 3) Vgl. van Baarda. Woordenlijst Galelareesch-Hollandsch p. 208, Nieuwenhuis, Quer duren Borneo I p 172; Schadee, B.K 1 .03 p. 433. In den magisclien toestand, waarin zij verkeeien, mogen zij den grond niet aanraken. Zie ook Frazer, Golden Bough Part Vil (Balder the Beautiful) Vol l p. 2 v.v. [8 Maart '20 VIL 67 Ingeval er slechts één geest in de omboe' zit, valt, nadat er iemand geslagen is, één der meisjes flauw. De anderen — vrouwen, jongens en andere meisjes — gaan dan met de doekoen om het bewustelooze meisje zitten. Thans gaat men het meisje „wakker" maken, en zingt men 't volgende liedje: 4. Tangijo bó' njai djiboet, kojo menéat kojo mendót tengairo njang pótóngo, djambir asar-asir, gellang èkakalóng, sasoemping soering paté, bó' njai djiboet. Ze herhalen het lied. Men brandt, terwijl de djiboet wakker gemaakt wordt, weer mennjan. De Sintring — 't meisje met de njai djiboet in zich — geeft daarop teekenen van leven (wordt wakker). De.doekoen nadert het meisje en prevelt wat in haar oor. Ze vraagt dan, wanneer het weer is gaan zitten: wie ben je? De Sintring antwoordt: Ik ben prinses . . . dochter van Koning .... van (het land) .... (sèngko' Radhin Adjoe kènè' .... pottrana rato . . . ~ naghSra ....). — Radhin Adjoe kènè' is R. Adjeng of poetri in het Jav. — Zooals boven reeds werd opgemerkt, schijnt „djiboet" de algemeene naam te zijn, want nu noemt de nimf haar eigen naam. Soms heet de afgedaalde nimf Lati, soms Fatimah; ze zegt dan: Sèngko' djoe-kènè' Lati, pottrana roto Poser-aèng": Sèngko' djoe-kènè' Fatimah. Soms heeft men te doen met een „Djhim djahat" 1 ), soms met een „djhim betjè'" hetgeen men kan op maken uit het doen en laten van de Sintring. Een „djhim bettjè'" spreekt zacht en is min of meer bedeesd. Een „Djhim djahat" daarentegen niet, en danst in den regel graag. De Sintring wordt evenals de Nini Towong (Hazeu overdr. p. 61 v.) geacht te kunnen voorspellen, raadgeven bij ziekte, ongeval en eventueel bij diefstal. Vraagt men haar om medicijn, dan wijst ze bv. bepaalde bladeren of planten aan, of ze gaat obat bereiden uit rem 1). Vgl. Lekkerkerker, T. B. G. K. W. 45 p. 282 v.v. 8 Maart '20 Vil]. 68 pon-rempop, om verschillende soorten waarvan ze dan eerst vraagt. Indien de Sintring wil gaan dansen, vraagt ze om een mooie kain, een mooi baadje, een slendang (Mad.: pèn djhoeng), bloemen, bedak, een spiegel, 'n kam etc. Terwijl ze toilet maakt, zingen de toeschouwers het vol gende lied: 5. Bh&ng limbliing, bhang limbhing boewa'a emmas, em mas enten doeng-kodoeng paradha papan, djambir asar-asir, ge Hang èkakaloeng, asoemping socring pa té, létir. 6. Kelléléran kendogo kennèng sari, bo'asri-asri katon, katon kemantin anjar, djambir asar-asir gellang èkakoloeng, asoemping soering paté bo' njai djiboet. Deze liedjes worden herhaald. Is de Sintring klaar met haar toilet, dan gaat ze evenals een ronggèng dansen. Voordat ze gaat dansen, vraagt ze om een gamelan — soms 'n ware gamelan met de nijogos. Men haalt dan een gamelan voor den dag. Daarbij worden dan weer de bovengenoemde liedjes gezongen, vermeerderd met de volgende 7. Toeroen permana boe si ombnc', njang sajang njang djoempoet tampa roempoet. 8. Djaran daboek toempa'é bidaddaré, aké-akè molonggem so'-goso'an. 9. Djaran poeté, ring-kéring toempa'ing banjoe, ing banjoe ta' njèddhïi. tcAoeng, èdandané djaran daboek. De liederen 5, 6, 7, 8 en 9 worden telkens herhaald. Wanneer de Sintring genoeg gedanst, gepraat, etc. heeft, dan zegt ze, dat ze naar huis wil gaan; 't meisje geeuwt, en valt in slaap. De doekoen constateert thans of de geest werkelijk uit haar is of niet: ze slaat het meisje met eea „lèntèna arren", een nerf van een aren- blad, en zegt: „ga maar naar huis". |8 Maart '20 Vil. 69 Gaat de geest toch nog niet weg, dan knijpt de doekoen 't meisje tusschen de wenkbrauwen, hetgeen 't meisje pijn doet, zoodat het soms schreeuwt van pijn; de geest zegt dan „houd op, het doet me pijn, ja, ik ga naar huis". En de geest gaat dan weg. De omboe' — de pinangbloem — wordt vervolgens door de doekoen weer op de angker-plaats teruggebracht. Het meisje wordt nu wakker en indien men haar vraagt, wat ze gedaan heeft of iets dergelijks, dan herinnert zij zich van het voorgevallene niets: ze zegt, dat iemand haar overal gebracht heeft ')• 'n Jaar of 30 geleden was er — zoo vertelt men — in Bang kalan eens een djiboet-spel, waarbij zich het volgende voordeed: Nadat de geest haar naam bekend had gemaakt, wilde de Sintring gaan dansen ; ze vroeg om een ware gamelan, en men haalde 'n gamelan met de nijogos'voor den dag; daar na vroeg ze om een mooie kain, 'n baadje, bedak, 'n spiegel, 'n kam, 'n sampoer (Mad.; pèndjhoeng). De Sintring maakte vervolgens haar toilet, terwijl de omstanders liedjes 5 en 6 zongen. Toen ze klaar was met haar toilet, vroeg ze om een ladder, en toen men een ladder voor haar bracht, zei ze dat dit geen ladder was: ze wou twee toembaks (lansen) hebben, en de twee toembaks werden voor haar gebracht Deze werden toen tegen den wand van een daar in de nabijheid staand huis gezet. De Sintring klauterde erin, en in 'n oogwenk was ze op de nok van het dak. Daar ging ze toen dansen, terwijl de nijogos de gamelan bespeelden. Toen zeide er iemand: „Je bent natuurlijk 'n gekke sètan, want wie danst er nu op de nok van het dak?" De Sintring werd kwaad, hield op met dansen, en als dood rolde ze langs 't dak naar beneden, echter zonder, 1) Dit laatste is wederom een zeer bekende Irek in de over het sjamanisme handelende literatuur. [20 Jan. '20 111 1 c—6. 7 Aldus besloten. 2. Renvooi van den Directeur van Onderwijs en Eere dienst ten geleide van eenige voorwerpen. Overeenkomstig het advies van de betrokken conservatoren zijn twee munten voor ƒ 4. — aangekocht. 3. Brief van den Heer E. H. B. Brascamp, ddo. Buiten zorg 14 December 1919, waarbij ZEd. een artikel aanbiedt, getiteld: „Stichting van een Comptoir te Japara in 1651 en de Opperkoopman Dirk Schouten als eerste Resident aldaar." Overeenkomstig het gevoelen van de redactie-commissie het artikel aanvaarden behoudens eenige door den wd. Voorzitter in margine voorgestelde wijzigingen; met den schrijver over dit punt in nadere correspondentie treden. 4 Brief van Prof. Dr. Ph. S. van Ronkel, ddo Leiden 7 November 1919, waarin deze in zijne hoedanigheid van vertegenwoordiger van de Directie in Holland het voorstel doet om de nieuwe bewerking van Dr. Brandes' Pararaton editie toe te vertrouwen aan het voormalig directielid Prof. Dr. N. J, Krom. De aanleiding tot dit voorstel is het feit, dat Prof. Jonker door den dood ontrukt is aan den arbeid voor deze uitgave. Prof. van Ronkel zegt tevens zijne mede werking toe voor de bewerking van de door Prof. Jonker nagelaten desbetreffende aanteekeningen en voor het noodige overleg met den uitgever. Volgaarne accoord (zie Notulen 26 Mei '20 sub lil, 11). 5. Herinnering van den Directeur van Onderwijs en Eere dienst aan de afdoening van diens schrijven ddo. 1 October 1919 No. 33382 betreffende eenige oude munten. Deze aangelegenheid is afgedaan bij schrijven van 29 December No. 751. 6. Schrijven van den Resident van Batavia ddo. 17 Dec. '19 No. 29222/1 ten geleide van drie door de Regeering eventueel in bewaring af te stane voorwerpen, t.w. twee met goud beslagen striklansen en een dito karwats. (Tanette, Z. Celebes). Op het bezit wordt prijs gesteld voor de ethnographische 8 Maart '20 Vil]. 70 dat ze zich bezeerde. De doekoen probeerde haar weer goed te stemmen, hetgeen gelukte: de Sintring ging met de toeschouwers praten. lemand vroeg haar toen om rijst: de Sintring hield haar beide handen omhoog (zooals men doet wanneer men Allah om zegen smeekt) en ziet! haar handen waren vol met melati's. Daarop gaf zij die bloemen aan de persoon, die om rijst had gevraagd en zei: „Hier heb je rijst, wij hebben geen andere rijst dan deze, dit is de rijst van „orangaloes" (fijne menschen), jelui „orang kasar" (grove menschen) eten natuurlijk andere rijst. Onder de omstanders waren er, die hadden hooren vertellen, dat een Sintring wonderen kon doen o.a. palabloemen of jonge palavruchten voor de menschen halen zonder in een palaboom te klimmen. Daarom vroeg deze de Sintring toen om palabloemen en palavruchten. Weer hield de Sintring haar beide handen omhoog en — weer geschiedde 'n wonder — palabloemen en-vruchten waren in haar handen. Overigens verliep dit spel zooals boven reeds is be schreven. Het ligt niet in de bedoeling van deze korte mededeeling om het hierboven beschreven hoogst interessante, in oorsprong sjamanistische spel te ontleden en te verklaren. Daarvoor acht ik den tijd eerst gekomen, als over meerdere gegevens wordt beschikt. Slechts mogen hier enkele elementen ervan terloops worden aangestipt. In de noten werd hier en daar reeds op enkele paralellen gewezen. In de eerste plaats worde hier een enkel woord gewijd aan de pinang-bloeiwijze. Het is bekend,'dat de pinangboom een belangrijke plaats bekleedt in de voorstellingswereld veler indonesische volken. In de. mythologie der Toradja's is het een hooge pinangboom, die uit de Onderwereld opgroeit en den natuurlijken verbindingsweg tusschen de zoo eng met elkaar verbonden Midden-(— menschen-) en |8 Maart '20 Vil. 71 Onder (= Dooden-) wereld vormt 1 ). Op Bangka heet de roode pinang-boom de pajoeng antoe. De areeknoten (en sirih pinang) hebben bij tal van gebruiken over geheel Indonesië' een magische beteekenis en worden voor wichelen gebruikt '-). Op Atjeh speelt de pinangbladscheede bij het verdrijven van een reeds heerschende epidemie een groote rol (Snouck Hurgronje, Atjèhers 1 p. 461). Doch ook aan zijn bloei tros kent men — met name in het Indonesisch sjamanisme — eene bijzondere beteekenis toe 3 ). Bij de inwijding van een leerling in de kunst van het „gomahate" (het sjama niseeren) bij de Galelareezen laat b.v. volgens Riedel (Wil ken 111 p. 363 v.) de „guru" den adept o.m. aan een arecabloem ruiken teneinde bij hem de gewenschte extase te verwekken. Volgens denzelfden schrijver neemt de sjamaan bij ziektebehandeling eveneens wel een pinangbloeiwijze „und drückt damit auf die kranken Theile, bis . . . die von den bösen Geistern in den Körper gebrachten Objecte hinausgetrieben sind" (Wilken 111 p. 383). Op Halmahera treft men echter volgens Campen (Wilken UI p. 387) een gebruik aan, dat het boven beschreven Madoereesche spel dicht nabijkomt. De sjamanistische danseres neemt daar vóór de bezieling met gekruiste beenen plaats op een rustbank met een jongen majang (pinangbloesem) in de 1). Adriani, V.M. K. A. W. Afd. Lettrk 5 IV: Indonesische Pries tertaai p. 2. 2). Vgl. Kruyt, Animisme p. 150; van Ossenbruggen, B. K I. 71 p. 20Ü vgl. p. 2:;4 (Kruyt. T A. G. 1908 p. 1289); van Baarda, Woor denlijst Galelareesch-Hollandsch (1896) p 219. Zie verder: Wilken, Verspr. Geschr. ed. van Ossenbruggen index s.v. pinang; Matthes. Over de Bissoe's p. li; Kleiweg de Zwaan, Geneeskunde der Minang kabau-Maleiers p. 292 v.v.: Ber. Utr. Zend. Vereen. 16 (1875) p, 75; Kruijt, Animisme p. 429 enz. Zie verder nog Wilken 111 p. 238, 385: IV p. 44 enz.: Kruyt, Animisme p. 138 v.v., 10:!, 103 v. enz. over het gebruik van palm-(ook pinang-) bladeren, waarover men van Ossenbruggen, B. K. 1. 71 p. 90 v., 97 v en 233 v.v. raadplege. 3). van Baarda, 1. c p. 108: vgl. ook Wilken 111 p. 350. 8 Maart '20 VII]. 72 handen. De muziek laat nu hare tonen weerklinken „om den djin (geest) te lokken". Tegelijkertijd schijnt de djin danseres haar bewustzijn te verliezen en vallen hare oogen dicht. Nadat dit een poosje geduurd heeft en men den geest nabij acht, wordt er een weinig wierook onder de rustbank verbrand. Zoodra de rook daarvan in de pinang bloesem slaat, begint deze zacht te ritselen; dit wordt hoe langer hoe sterker; de schokken deelen zich aan het lichaam der danseres mede 1 ) en terwijl de muziek, die reeds het fortissimo bereikt heeft, steeds wilder speelt, maakt de geest zich geheel van het medium meester, hetgeen uit de nu volgende stuiptrekkingen zeer duidelijk blijkt. Schier bewusteloos en met de oogen dicht, wordt de door den geest bezetene vervolgens van den grond geholpen. Nauwe lijks is dit geschied of zij begint te dansen. We zien hier dus, dat de dans op Halmahera en op Ma doera evenals zoo vaak niet een middel tot opwekking van den trance-toestand, maar een symtoon ervan is. (vgl. Wil ken 111 p. 387). Naar Preusz's studiën in Qlobus LXXXVII (p. 336) is de dans ook hier wel te verstaan als middel om het magisch vermogen te verhoogen, i.c. „dass der Schamane Ktaft genug habe, urn eine Krankheit zu heilen". De pinangbloeiwijze wordt dus gebezigd als het middel om den geest, aangelokt door de wierook, op te vangen. 2 ) Van daaruit gaat deze in het medium over. Het overig deel van het spel laat zich het beste met den dans der sangiangs op Bali vergelijken. In beide gevallen zijn het onvolwassen meisjes, die door het inademen van wierook in een somnambulistischen toestand geraken. Op Madoera worden zij dan bezield door de in de pinangbloem neer l). Vgl. Wn.ken lil p. 350 (Malaka) naar Maxwell. 2). Vgl. Kleiweg de Zwaan, op. cit. p. 347 fonontloken pisang bloem) vgl. Kruvt Animisme p. 43ü en zie vooral Kruyt, B. K. 1. 74 p. 251. (8 Maart '20 Vil. 73 gedaalde geesten, op Bali door de goden der in den tempel opgestelde beelden. 1 ) In de tweede plaats zien we de jonge meisjes alvorens naar de angker-plaats te gaan als voorbereidende handeling zich reinigen. In een ander verband 2 ), waar ik over het wezen veler initiatie-ceremoniën sprak, heb ik er reeds op gewezen, dat we een dergelijke materieele of symbolische reiniging in dit verband waarschijnlijk hebben op te vatten als het zich voorbereiden op de ontvangst van den geest. Voordat deze het aldus ontvankelijk gemaakt receptaculum binnenvaart, treedt bij het medium ook hier weer een schijn dood in, gevolgd door een herbeleving met den geest. Het is het bekende in de hierbesproken gedachtenwereld zoo vaak aan te treffen „process of death and resurrection" 3 ). In de derde plaats nog eene opmerking over de onver taalbaarheid der Javaansch-Madoereesche incantatiezangen. Het schijnt mij toe, dat deze niet alleen is toe te schrijven aan verbastering door de mondelinge overlevering van eeuwen, maar dat we in deze liedjes hoogstwaarschijnlijk rudimenten over hebben van overoude priesteressen-litha 1) Mr. O. J. H. Graaf van Limburg Stirum T. N. A. Q. 2e Serie IV (Afd. Versl. en Aard. Med.) p. 23. Vgl. nog van Balen bij Wilken IV p. 92 en Teffer, MNZO 4 p. 77-83. 2). Der Islam Ge Jg.: Die Himmelsreise Muhammeds p. 7. Het is een soort „Erneuerung des Körpers"! De boven gekozen bewoor dingingen (voorbereiden op de ontvangst van...") sluiten nietuitde mogelijkheid, dat ook in deze animistische voorstellingswereld het reinigingsproces der meisjes, magisch moet worden opgevat, waarvoor het gebruik van klompen (boven p.66 met nt. 3) zou pleiten. Ook de afwassching van de omboe", die vervolgens met bedak wordt inge smeerd, duidt n.h.v. wel in deze richting. 8). Der Islam 1. c. p. 10. Vgl. Frazer, Belief in Immortality en vooral van Gennep, Rites de Passage. Voor de bovenaangehaalde ceremonie op Halmahera, die hetzelfde karakter draagt, vergelijke men nog: Wilken 111 p. 362 v. 8 Maart '20 Vl!]. 74 nieën 1 ). Nu Adriani ons onlangs het wezen van de Indonesische priestertaai onthuld heeft, komt het mij voor, dat aan een afdoende verklaring der verzen in de toekomst bij vermeerdering onzer gegevens wellicht niet geheel ge wanhoopt behoeft te worden. Ten slotte nog iets over het karakter der beschreven voor stelling. Al is deze laatste gedecideerd animistisch (Wilken UI p. 192 v.v., IV p. 89 v) of wil men spiritisch-sjamanistisch, zulks neemt niet weg, dat er praeanimistische elementen in voorkomen, ofschoon sommige ervan wellicht in de animis tische gedachtenwereld, waartoe het geheel behoort, reeds een Umdeutung hebben ondergaan (de volle-maa«snacht, de wasschiiu* der jonge meisjes; de muziek (geluidsmagie); het wierook branden; het „anders doen" van het medium; de onontloken pinangbloeiwijze 2 ) enz.). Een praeanimistische trek in het spel, die waarschijnlijk ook nog als zoodanig moet worden opgevat —de bekende studie van van Ossenbrugoen in 8.K.1. 71 laat dunkt mij ten deze geen twijfel meerbestaan — wordt gevormd door verschillende van de deelen, waaruit de pop van Nini Diwoet (en Nini 7owong) is samengesteld. We stippen daarvan alleen aan de oude koekoesan, die als ingrediënt tot het kooken van rijst 3 ) 1). Vgl. Wilken 111 p. 377, vgl. id. IV Index s.v. geestentaai. Over het karakter dezer magische liederen is vooral Preusz, Globus 87 p. 396 v. te vergelijken. 2) We zullen hierbij waarschijnlijk ook aan een gedachte-overdracht door de overeenkomst van zulk een bloeiwijze met de (zoo bij uit stek als „magisch" beschouwde) haren (vgl. Wilken 111 p. 543,477 rit. 124 haren als medium vgl. nog van Ossenbruggen, 8.K.1. 71 p. 150 v.v. 235) moeten denken. Wellicht is de „heiligheid" vande waringin (vgl. Wilken lil p. 103) in oorsprong ook wel aan gelijkenis tusschen de luchtwortels en haren toe te schrijven, al zal daarbij mede met andere factoren te rekenen zijn (vgl. overigens de boven p. 71 nt. 2 aangehaalde plaatsen uit van Ossenbruggens opstel). 3). van Ossenbruggen l.c p, 141 v.v. vgl. Kruyt, op. cit. p. 429. Zie ook Kruyt, 8.K.1. 74 p. 250. |8 Maart '20 Vil—Vlll. 75 dient, terwijl ook het gebruik van de vischfuik (hulpmiddel tot het vangen van den geest, vgl. van Ossenbruggen, I.c.p. 84) n.h.v. uit het associatieve denken der primitieve men taliteit verklaard zal moeten worden 1 ). Ook de wijze van afbeelden van Nini Towong zal wel als door van van Ossenbruggen op. cit,p. 192 is aangegeven, moeten worden verklaard. Het gesprokene levert den stof voor eenige gedachten wisseling tusschen den heeren Hazhu, Adriani en Schrieke. Dr. Adriani doet uitkomen hoe hij persoonlijk in Mid den-Celebes meermalen heeft kunnen opmerken dat goden declasseeren. Een god, die vroeger bij een heele bevol king in grooten reuk van heiligheid stond en vol ontzag vereerd werd, zakt meer en meer af en belandt ten slotte op het peil van een grappenmaker of dient nog slechts tot kinderlijke spelen. Spreker heeft bij vertoonigen, die een even ontwijfelbaren religieuzen, animistischen oorsprong verrieden als deze Sintring- of Djiboet-spelen en die door de deelnemers blijkbaar even weinig au sérieux werden genomen, de ouden van dagen onder de omstanders het hoofd zien schudden om de herinnering aan den tijd dat diezelfde god groot was en bloeide. Dr. Hazeu en dr. Schrieke vermelden parallellen van dit verschijnsel op Java. Vlil Vervolgens geeft de Wd. Voorzitter het woord aan den Secretaris, den heer J. Th. Moll, die vraag aan de orde stelt: l). Vgl. Wilkün lil p. 366 v. vgl. van Ossf.nbrug.gbn, 8.K.1. 71 p. 98 v. 188 v — In verband met van Ossenbruggen, l.c. p. 158 is het haarkammen en toiletmaken der Sintring wel werkwaardig. 76 Wat is er bekend van de Geschiedenis van het CHINEESCHE PORCELEIN IN NEDERLANDSCH-INDIE? Men heeft sedert geruimen tijd bevonden, dat Neder landsch Indië rijke schatten bergt aan Chineeschporcelein. Toch was de in 1903 door den Kunstkring, en wel voornamelijk door ons mededirectielid den heer Victor Zimmermann georganiseerde tentoonstelling van Chineesche kunst voor velen nog een ware openbaring. Het porcelein was stellig niet het minst belangwekkende onderdeel dezer tentoonstelling, zooals in het daarover handelende boekje van den Heer Borel ') duidelijk uitkomt. Het verschijnsel, dat dit porcelein in zoo groote hoeveel heden in deze gewesten beland is, laat zich in zeer alge meenen zin verklaren uit den specialen aard der oude han delsrelaties tusschen dezen archipel en China. De Chineezen immers, die het verkeer onderhielden met een betrekkelijk geringe vloot van merkwaardig kleine schepen, waren in nog sterker mate dan onze eigen voorouders aangewezen op kost bare ladingen, welke ook bij de kleine quantiteiten die hunne jonken konden verschepen, voldoende winsten beloofden, om de moeizame en gevaarvolle handelsreizen te beloonen. Of het Chineesche porcelein van den aanvang af gewild is geweest bij de Inlandsche bevolkingen op de verschil lende eilanden, dan wel of het den Chineezen moeite heeft gekost, de lieden van de bcgeerenswaardigheid ervan te (1) Henri Borel, Chineesche Kunst, naai aanleiding van de ten toonstelling, gehouden te Batavia door den Ned.-lndischen Kunst kring. Amsterdam. L. J. Veen. 1906. [8 Maart '20 Vlll. 77 doordringen, is mij nitt bekend. Het zal waarschijnlijk ook niet gemakkelijk vallen, daaromtrent gegevens te verzame len. De verbreiding van het Chineesche porcelein overden archipel bewijst echter, dat dit artikel — hetzij aanstonds, hetzij allengs — een zeer goeden aftrek heeft gevonden. Van Atjeh tot Ceram vindt men het terug. Zelfs op Nieuw Guinea ontbreekt het niet. Gedetailleerde gegevens echter zijn omtrent deze verbreiding niet voorhanden. Men mag aannemen, dat een groot gedeelte, wellicht het grootste deel van het Chineesche porcelein, dat door de Compagnie naar Europa is gebracht, niet met de eigen schepen uit het land van oorsprong is weggehaald, doch in den Archipel is verhandeld : aangebracht door de Chi neezen zelf, hier te lande ingekocht en overgescheept op de retourvloten. Behalve de Compagnie bleven ook de Inlanders afnemers van dezen import. De Chineezen van hun kant leverden „op bestelling", hetgeen aanstonds blijkt uit het feit, dat men onder het porcelein hier te lande vormen aantreft, die in China nimmer inheemsch zijn geweest of geworden. Behalve vazen en behalve voorwerpen, die als „curiositeiten" gezocht waren verlangde de Europeesche markt serviezen en dergelijke, naar eigen modellen vervaardigd, doch van het nergens elders voorkomende, harde, fijne, Chineesche materiaal. Aan den anderen kant komt het mij voor, dat bijvoorbeeld de „gendi" moest voorzien in een behoefte van de Inlandsche markt. Het is mij namelijk niet bekend, dat dit eigenaardige model van Chineeschen oorsprong zou zijn, en toch zijn hier in de kolonie „gendi 's" van Chineesch porcelein geenszins zeldzaam. Celijk bekend dreven de Chineezen van ouds hunnen handel, niet rechtstreeks met den Inlandschen producent, met den „kleinen man" dus, doch door bemiddeling van de vorsten en landsgrooten. Deze omstandigheid schijnt mij de verklaring te zijn van de mogelijkheid, om van oude tijden af in dezen archipel afzet te vinden, niet alleen voor 8 Maart '20 Vlll]. 78 een kostbaar artikel als porcelein in het algemeen, doch zelfs voor de uitzonderlijk fraaie stukken, die hier te lande in zoo grooten getale gevonden worden. Sedert de aandacht van opkoopers en verzamelaars van Chineesch porcelein op Nederlandsch-indië is gevallen, zijn dan ook van de lnland sche hoven en uit het erfelijk bezit van de grooten des lands aanzienlijke collecties bijeengekocht. In den loop der tijden is natuurlijk eveneens een groote hoeveelheid porce lein in het bezit van lieden van minder hoogen rang en stand geraakt, tot zelfs onder de kleine luiden toe. ledere verzamelaar en handelaar weet dan ook te vertellen van de rol, die het Chineesche porcelein als „barang poesaka" in de wereld der Inlanders speelt. Men kan dus zeggen, dat dit sinds eeuwen hier inge voerde porcelein in zekeren zin in het cultuur-bezit der Indonesische volkeren is opgenomen. Stellig sprak het tot hunnen aesthetischen zin, doch het ging hunnen vermogens te boven, het te imiteeren op de wijze, waarop in Europa de porceleinkunst zich aan het Chineesche voorbeeld heeftopge trokken, als een bekroning der ook daar van oudsher be staande aaidewerkkunst. In déze gewesten werd het aanvaard als iets vreemds, doch het is geworden tot iets vertrouwds. Tot deze vertrouwdheid concludeer ik niet alleen uit het feit, dat dit buitenlandsche goed heeft kunnen worden tot „poesaka" onder lieden, die het stellig niet bijwege van „geldbelegging" in hun bezit aanhielden, wijl zij immers tot op den tijd, dat het „verzamelen" in de mode kwam, van de handelswaarde ervan geen of weinig begrip hadden, doch vooral uit nog sprekender verschijnselen. Op Bali worden Chineesche schotels en borden en vazen gebezigd in de decoratie van graven, altaren en andere bouwwerken. Op Ceram en in andere streken van de Molukken behooren Chineesche borden, pullen etc. tot de ritueele geschenken bij huwelijk. In Zuid-Celebes wordt, naar men mij vertelde, het vruchtwater bij de geboorte in een porceleinen schotel [8 Maart '20 Vlll. 79 opgevangen; deze dient vervolgens bij verschillende plechtig heden, wordt gedurende het leven met bijgeloovige zorg vuldigheid bewaard en ten slotte bij het overlijden hetzij ritueel vernietigd, hetzij mede begraven. Bij het opruimen van oude begraafplaatsen zijn in het Makassaarsche ongemeen fraaie stukken opgedolven. De Oud- Palembangsche asch urnen, waarvan heden avond voor het eerst een specimen wordt gedemonstreerd, worden, gelijk de schenker aanstonds heeft medegedeeld, afgedekt met sluitborden van Chineesch porcelein ('). Het is wegens deze opneming in het Indonesisch be schavingsbezit, dat — naar ik meen — het Chineesche por celein de aandacht van het Bataviaasch Genootschap verdient. Ik zal het niet bestaan, een lans te breken voor het aanleggen eener porceleincollectie, opgezet uit artistieke overwegingen. De kans daartoe is vrijwel verkeken, wijl de door de „liefhebbers" gedicteerde marktwaarde thans is opgeloopen tot eene hoogte, welke men naar verkiezing absurd of niet absurd kan noemen, doch welke de zaak in verband met de overige taak onzer verzamelingen om fi nancieele redenen rechtaf onmogelijk maakt. Bovendien is veel van het beste reeds onherroepelijk het land uit. Wel zoude ik deze aangelegenheid in de blijvende aan dacht onzer ethnographische experts willen aanbevelen, teneinde althans de hand te kunnen leggen op het een en ander, dat van belang is voor de kennis van zeden en gewoonten. Behalve dat zou het mij niet verwonderen, indien de zaak bij nadere bestudeering bleek een zeker historisch interesse te hebben. In het spraakgebruik van verzamelaars en opkoopers hier te lande hoort men namelijk verschillende soorten en „families" van porcelein vereenzelvigen met bepaalde landstreken: zoo wordt er gesproken van Djambi porcelein, van Palembangsch blauw, enz. enz. Of deze 1) Notulen lü Febr. sub 11, 8. 20 Jan. '20 111 6-10]. 8 verzameling; ZHEdGestr. zulks mededeelen. Notulen 29Maart, sub lil. 1.) 7. Zie beneden, No. 13, (pag. 11). 8. Brief van den Heer J. Th. Moll, waarbij deze het lidmaatschap van de Directie alsmede het Secretariaat van het Genootschap aanvaardt. Voor kennisgeving aangenomen. 9. Missive van den Directeur van O. en E. ddo. 16Dec. 1919 No. 43499 betreffende de „literatuur-bewerking" van den geheelen archipel volgens het door de Heeren van Lummel en van Vuuren in hun „Literatuur studie van Halmahera en Morotai' toegepaste decimaal systeem. Eene desbetreffende Nota van de Bibliotheek Vereeniging ddo. 10 Nov. '19 is mede bijgevoegd. (Zie Notulen 1919 pag 164). In rondlezing. Enz. 10. Missive van den Directeur van Onderwijs en Eere dienst ddo. 18 December 1919 No. 43915, houdende het verzoek om advies omtrent de vraag of het huidige offi cieele spellingsstelsel in Latijnsch letterschrift van de In landsche talen dient te worden gehandhaafd, dan wel vervangen door het vroeger geldende stelsel-VAN Ophuyzen. De wd. Voorzitter leest, naar aanleiding van eene door Dr. Schrieke op dezen brief gestelde kantteekening, uit de mede overgelegde retroacta de ter zake geformuleerde meeningen voor van de Heeren Hazeu en Rinkes. Dr. Rinkes merkt op, dat de wijd verbreide meening, als zou alleen de z.g. „nieuwe spelling" (d.i. het thans vigeerende, officieele stelsel) gericht zijn op uniformiteit voor alle Inlandsche talen, onjuist is. Ook de daarvóór reeds vrij algemeen toegepaste regels, die geheel aansloten bij het' systeem — van Ophuyzen, voldeden aan den nood zakelijken eisch van eenvormigheid. Vooral met het oog op het feit, dat ter gelegenheid van het in den jare 1919 over deze questie gehouden plebisciet verreweg de meeste inzenders zich voor de „oude spelling" (d.i. het stelsel van Ophuijzën) hebben verklaard, meent Dr. Rinkes het bepaald wenschelijk te achten, om tot dat stelsel terug te 8 Maart '20 Vlll— lX]. 80 onderscheidingen eenige motiveering vinden in de werkelijke verbreiding van verschillende fabriekaten, durf ik niet met zekerheid bevestigen of tegenspreken. Doch, mocht het zoo zijn, dan zou dit verzamelaars-jargon een aanwijzing kunnen leveren van historische waarde voor de geschiedenis der Chineesch-Indische handels- en cultuurrelaties. Ten einde hieromtrent klaarheid te schaffen, zou men zich tot de huidige eigenaren van collecties of van enkele stukken dienen te wenden, met het verzoek om photogra fiëen, beschrijvingen en gegevens betreffende de vindplaats en de „geschiedenis" der afzonderlijke stukken. Ook in geval de aldus verzamelde gegevens van geschiedkundig standpunt beschouwd van onwaarde mochten blijken te wezen, dan zou in ieder geval het Genootschap op deze wijze in het bezit kunnen geraken van eene verzameling photo's van in Nederlandsch Indië aangetroffen porcelein, welke op zich zelf van aesthetisch en anecdotisch belang zou kunnen worden geacht. Ik heb de eer, mijnheer de Voorzitter, dit denkbeeld ter overweging aan deze vergadering voor te leggen. J. Th. Moll. Weltevreden, 8 Maart 1920. Voor zoover deze bijdrage een voorstel behelst, wordt de nadere bespreking daarvan, met het oog op den beschik baren tijd, aangehouden tot eene volgende gelegenheid. IX. Mej. Dr. M. E. Lulius van Goor komt daarop aan het woord met: 81 Een paar mededeelingen aangaande de BRONSVONDST VAN NQANDJOEK. Over deze vermaarde bronsvondst publiceerde Dr. Krom een korte studie in het Rapp. v.d. Oudhk. Dienst van 1913. De collectie, welke hij daar beschreef, omvatte toen reeds 39 exemplaren; maar Dr. Krom was er toen nog onkundig van, dat de vondst veel grooter geweest was. Op grond van wat er na 1913 nog voor den dag gekomen is, nadat men het eerst achtergehouden had, zal men vermoedelijk zonder veel overdrijving vast mogen stellen, dat de betee kenis der vondst moeielijk overschat kan worden. In 1914 kreeg het Museum van het Genootschap er 19 stuks bij, maar over deze gaf Dr. Krom niets in het licht. De aanwinst was dan ook belangrijker wegens het aantal, dan als materiaal ter vergelijking met de eerste groep. De grootste verrassing wachtte ons echter nog. In den zomer van 1918 ontving de O. D. voor eenige maanden de collectie Termijtelen in bruikleen, welke uit 26 stuks bestaat, eene collectie met ongemeene deskundigheid uitgezocht. Ook voor den Hr. Termijtelen, die aanvankelijk de geheele vondst opgekocht had, was het hemd nader dan de rok en het beste en zeldzaamste heeft hij zelf gehouden. Van de drie grcepen spant de coll. T. dus de kroon; niettemin had zij door de onvolledigheid, die ook haar eigen is, op zich zelve beschouwd ons niet zoo heel veel kunnen leeren. Zij wierp echter onverwacht licht op vele stukken in 's üenootschaps Verzameling en zij heeft daardoor voor de wetenschap reeds nut gehad. Met behulp van de fotografische opnamen, die er van gemaakt zijn, kunnen de afbeeldingen gepubliceerd worden, zoodat de vraag wie de eigenaar is, voorloopig 8 Maart '20 VUI]. 82 althans van minder belang is. Volledigheidshalve zij hier nog een drietal beeldjes vermeld in het bezit van den Heer Van der Blij, niet zeer belangrijk, en een collectie in het bezit van een zekeren Heer Dencher, die geen gevolg heeft willen geven aan ons beleefd verzoek, ook zijn beeldjes te mogen bezichtigen. Over de geheele vondst, voor zoover die bekend is, zal later een meer uitvoerig artikel verschijnen, namelijk be schrijving en voor zoover mogelijk determineering. De vondst zal misschien echter ook indirect meer licht kunnen verspreiden aangaande |ava's oudheid. Ik ben reeds in de gelegenheid op een paar bizonderheden de aandacht te kunnen vestigen. Een der eerste resultaten van een beschouwing der Ng.- bronsjes stelde ons in staat een correctie te geven op een wetenschappelijk artikel van Raden Ng. Poerbatjaraka ; zie Oudhk. Verslag 1917 Bijlage V p. 143 sq.: Het beeld van Tj. Djawi. Schr. kan zich daar o.a. niet vereenigen met Kern's vertaling van Zg. 56,2 en 57,2 van den Nagara krtagama. Het gaat om een tempel, die volgens Kern's ver taling een verdieping gehad zou hebben en waarin beneden een Qiwa-beeld en boven een beeld van Aksobhya gestaan zou hebben. Poerbatjaraka komt tegen deze vertaling op en zijn argumenten worden hem aan de hand gedaan door wat architectuur en iconographie hem geleerd hebben. Schr. begint met er op te wijzen, dat een tempel met een verdieping tot heden niet gevonden is op Java '); het komt mij voor, dat dit ten slotte een bouwkundig vraagstuk is, zoodat men dit punt voorloopig kan laten rusten. Alleen zou ik op willen merken, dat Schr. hier het veiligste pad bewandelt, door namelijk als beginsel aan te nemen, dat men een vertaling 1) Men zie hierover echter: Kern, Het oud-Jav. Lofdicht Naga rakrtagama van Prapanca (overgedrukt uit Kern s Verspreide Ge schriften, dl. VU—Vlll) met Aanteekeningen van Dr. N. J. Krom ('s Gravenhage 1919), p. 281 Aant. bij Zang stf. [8 Maart '20 VUL 83 uit een nog onvolledig bekende taal niet onvoorwaardelijk als juist behoeft aan te merken, speciaal indien daar sprake is van dingen, wier voormalig bestaan tot heden niet aan getoond, en op andere gronden betwijfeld kan worden. Aan den anderen kant hebben wij in bescheidenheid te bedenken, dat er meer is verdwenen dan overeind gebleven. Kon Schr. voorloopig en terecht niet besluiten tot een tempel met een verdieping, dit bracht hem er toe, het bestaan van slechts één beeld aan te nemen, van een £iwa namelijk met een Aksobhya in de kroon. Maar nu geeft hij de zoo even gevolgde logische wijze van redeneeren prijs. Waar Schr. niet wilde weten van een tempel met een verdieping zondere meerdere bewijzen dan Kern's vertaling, daar behoe ven wij evenmin te gelooven aan een Qiwa met een Aksobhya in de kroon zonder meerdere bewijzen dan Poerbatjaraka's vertaling en wij kunnen hem tegemoet voeren: toon ons eerst aan, dat er meer Qiwaïtische beelden met Dhyani-Buddha's in de kroon gevonden zijn. Men kan er zich niet van af maken met te zeggen: Qiwa is Awalokitecwara; zoo iets .kan toch maar in zekeren zin en niet onvoorwaardelijk gelden. Wij bezitten zuiver Qiwaïtische en zuiver Buddhis tische beelden, maar er is nog geen beeld bekend, dat ons grond zou geven tot de onderstelling, dat de wijsgeerige bespiegelingen, die aanleiding gaven tot het diepzinnige woord „Qiwa is Buddha" ') zich ook geuit zouden hebben in het vervaardigen van beelden, die als het ware een compromis vormden tusschen de iconografische voorschrif ten voor Qiwaieten ter eene en Buddhisten ter andere zijde. Voorts zou men nog kunnen vragen: „Awalokitecwara draagt onveranderlijk het beeld van zijn vader Arnitübha in de kroon, hoe komt het dat deze Qiwa, die dan eigenlijk een Awalokitecwara zou zijn, een Aksobhya in de kroon heeft?" Met te zeggen: Awalokitecwara heeft een Dhyani- Buddha in de kroon en dus kan £iwa er ook wel een gehad 1). Kern 1.1. p. 21. 8 Maart '20 Vlll]. 84 hebben, en dan zulks te verklaren als een akal van den Javaanschen koning, komt men er niet. Het eenige argument van Schr. dat dezen naam verdient, is het feit, dat er geen beelden van Dhyani-Buddha's met kronen zijn. Zulke beelden acht hij in hooge mate onwaarschijnlijk en onaannemelijk, zoodat hij Kern's vertaling verwerpt en de m.i. veel zonder linger onderstelling oppert van een Ciwa met een Buddha in den makuta. Ook Krom heeft in zijn Aanteekeningen op Prapanca gewezen op de leemte in Poerbatjaraka's betoog, maar heeft als eenig tegenargument het Leidsche bronsje van den Dhyani-Buddha Wairocana, dat een kroon draagt. Een verwijzing naar dit bronsje is echter niet voldoende om Poerbatjaraka te weerleggen. Deze Wairocana toch heeft zijn Cakti naast zich en het is bekend, dat de Dhyani-Buddha 's geheel anders voorgesteld worden, wanneer zij zich in ge zelschap van hun Qakti bevinden, dan wanneer zij alleen zijn. Een van de verschillen is, dat zij een kroon dragen wan neer de Cakti mede uitgebeeld wordt (zie Grünwedel, My thologie des Buddh. p. 98). Het Leidsche bronsje beslist dus niet en op dit bronsje, dat in |uynboll's Catalogus van 1909 beschreven is, heeft Dr. Krom zich dan ook niet, en terecht niet, beroepen toen hij in zijn artikel in het Jaarrapport van den O. D. over 1913 zoo positief mogelijk nederschreef: „bij de geheele groep is geen enkele Buddha" '). Derhalve is dit bronsje ook nu niet voldoende om den Schr. te weer leggen. Thans hebben wij echter de geheele Ngandjoek-vondst, voor voover die althans bekend is, en deze brengt het on weerlegbaar bewijs, dat men op Java Dhyani-Buddha's zonder Cakti, met kronen uitgebeeld heeft; want wij hebben er nu vier, allen met hun eigen mudra, hun eigen attribuut, hun eigen wahana. Het is de collectie Termijtelen, die hierin zekerheid bracht. Waar Poerbatjaraka's bewijsvoering niet meer aangemerkt 1) Op grond van de kronen en van het ornaat durfde Dr. Krom indertijd in een paar van de beeldjes nog geen Buddha's zien. [8 Maart '20 VUL 85 kan worden als gebaseerd te zijn op de feiten, daar blijft voorloopig alleen weer de vraag, wie de taal van den Nêg. het best verstaat: Het vraagstuk of Kern's vertaling al dan niet als juist mag gelden, is weer teruggebracht tot een zuiver litteraire kwestie, die door den heer P. nog niet op gelost is. Zoolang als wij geen tempel met een verdieping kennen, mag men het er voor houden, dat Kern zich vergist kan hebben, maar aantoonen is een tweede en de heer Poerbatjaraka is er vooralsnog niet in geslaagd, op deug delijke gronden Kern's vergissing aan te toonen. Ook in haar geheel kan de collectie ons misschien wat leeren, hoewel nog niet in den zin zooals Professor Krom dit hoopte. Hij schreef (p. 62): „dat de belangrijkheid van deze vondst niet zoozeer ligt in wat elk stuk afzonderlijk weergeeft, als wel in de verzameling als geheel, in de sa menvatting van v/at alle exemplaren gezamenlijk leeren omtrent de godsdienstige voorstellingen, die in den tijd dat deze beeldjes vereerd werden, moeten geheerscht hebben". Nu is het waar, dat het een Mahayanistisch-Buddhistische verzameling is, maar dat het Mah. Buddhisme op }ava geheerscht heeft, wisten wij voor dezen; om samen te vatten wat de beeldjes ons gezamenlijk leeren, zullen wij toch eerst het materiaal moeten hebben dat samengevat moet worden. Gaat men na, dat Krom van de 39 exemplaren er slechts twee met zekerheid kon determineeren, twee met waarschijnlijkheid (en zooals later bleek juist) gedetermineerd heeft, dat hij met een vijfde, de zgn. Saraswati zich ver moedelijk vergist heeft en ook ten opzichte van een zesde, het hoofdbeeld, nog niet overtuigend is, en dat ook thans de meerderheid nog niet gedetermineerd kan worden, dan lijkt het geboden, voorloopig nog niets samen te willen vatten. Het zijn ontegenzeggelijk Mahayanistische beeldjes, maar het meerendee! leert ons nog niets, eenvoudig omdat wij geen litterair bewijsmateriaal bezitten. Waar is b.v. de tekst, die ons zegt, wat de hoog boven het hoofd geheven hand met het 8 Maart '20 Vlll]. 86 juweel beteekent? Zoo kan men meer dan een dozijn vragen doen. De teksten zijn er ongetwijfeld, maar vermoedelijk niet in ons bereik. Bij de beeldjes zijn duidelijk tantrische voor stellingen ; het tantrisme is esoterisch en bij Bhagvanlal en bij Hodgson kan men lezen, hoe geheimzinnig de lama's met hun esoterische kennis, boeken, beeldendienst zijn. Wat wij weten, zijn slechts fragmenten. De beeldjes zijn echter in ander opzicht leerzaam. Zij zijn gevonden bij Tjandi Lor, een tempel, waarvan nog slechts de fundamenten over zijn. Op die plaats is ook gevonden de steen D 59 van 857 Caka. Misschien mag men uit de vindplaats, de desa Tjandiredjo in de onmiddellijke nabijheid der tjandi, besluiten tot een betrekking die er bestaan heeft tusschen de bronzen en de tjandi. Wij hebben waarschijnlijk de sporen gevonden van een bronsgieterij, van een werkplaats van Javaansche kunstenaars. De staat van onafgewerktheid, waarin sommige beeldjes ver keeren, het feit dat er grove en fijne exemplaren zijn, dat ook de qualiteit van het materiaal verschillend is, dat er voor sommige groepen één enkel model geweest is, dat ter afwerking met verschillende attributen gesierd werd, dat er van dezelfde godheid groote en kleine beeldjes zijn, dat er van sommige duplicaten en triplicaten zijn, dat het zelfs aan te wijzen valt, dat er vijf verschillende stellen van de vijf Dhyani-Bud dha's geweest moeten zijn — dit alles wijst op een bronsgieterij op groote schaal. Wat de werkplaats in den loop der jaren leverde, werd natuurlijk heinde en ver verstrooid en is zoo doende verloren geraakt; wat wij hier bij elkaar hebben, is vermoedelijk datgene, wat aanwezig was in de werkplaats, toen er iets gebeurde, dat een eind maakte aan de bedrij vigheid. Op de plaats van de tegenwoordige desa Tjandiredjo moet dus vroeger een centrum van kunstnijverheid geweest zijn. Zulk een centrum wijst op een dicht bevolkte streek of, met het oog op dit speciale voortbrengsel der kunst nijverheid, op een druk bezocht oord. Het is niet onmogelijk, dat Tjandi Lor het aantrekkingspunt was voor talrijke bezoe (8 Maart '20 VIII. 87 kers en dan misschien een bizonder heiligdom geweest is. Bedevaartplaatsen hebben in het Hindoe-tijdperk op Java bestaan ; men behoeft slechts het Diëng-plateau en Gedong Sanga te noemen. Wel waren deze Ciwaïtisch, maar als men zich de vier klassieke plaatsen in Voor-lndië herinnert, beroemd door de vier gewichtigste voorvallen in de laatste aardsche loopbaan van den Buddha Gautama, plaatsen wer waarts groote scharen van geloovige pelgrims bedevaarten ondernamen, dan mag men de onderstelling uitspreken dat er ook op Java zulke bedevaartsoorden geweest zijn. Niet ieder kon naar Voor-lndië gaan. Tjandi Lor kan zulk een oord geweest zijn; misschien was er een handel in bronzen beeldjes aan den tempel annex en waren deze bestemd om door den pelgrim als herinnering aan de reis medegenomen te worden. Ook zulks, het medenemen van souvenirs aan heilige plaatsen, die men bezocht heeft, is een overoude Buddhistische zede; hierover kan men lezen bij Foucher, Les Débuts de 1' Art bouddhique. Uit de verscheidenheid der bronsjes mag men opmaken, dat er waren voor groote en kleine beurzen. Een andere mogelijkheid is, dat de pelgrims in de ge legenheid waren aan den tempel beeldjes te koopen, om die op een der altaren te offeren. Dergelijke industrieën bestaan ook thans: men denke slechts aan een plaats als Lourdes, waar de geloovigen in staat gesteld worden ge schenken te koopen, die zij in geval van genezing uit dank baarheid kunnen offeren. Zondere meerdere gegevens blijven dit alles natuurlijk slechts onderstellingen; toch leek het mij goed de aandacht te vestigen op den zeer bizonderen aard van de vondst, en op de vindplaats in de onmiddellijke nabijheid van Tjandi Lor, waardoor het vermoeden rijst, dat er verband bestaat tusschen de bronsvondst en de tjandi. Weltevreden, Maart 1920. M. E. Lulius van Goor. 8 Maart '20 Vlll— X]. 88 Nadat de mede overlegde pholografieën gecirculeerd heb ben, betuigen Dr. Hazeu en de Wd. Voorzitter de spreekster dank voor hare verhandeling, waarop vervolgens het woord gegeven wordt aan Dr. N. Adriani, die op zijn eigen spe ciaal verzoek de rij der sprekers sluit. X. Dr. N. Adriani : EEN WOORD VAN AFSCHEID. Zeer waarde vriend Hazeu Nu de omstandigheden veroorloven dat ik, die al lang op Celebes had moeten zijn, Uw afscheid van ons Bataviaasch Genootschap en Uwe benoeming tot Eerelid mag bijwonen, wil ik het liefst tot U spreken als veeljarig vriend. Aan de Leidsche Universiteit verschilden we een halven academi schen leeftijd; Ge hadt juist Uw candidaats gedaan, toen ik Leiden verliet, maar toen Ge op |ava kwaamt, zijn wij denzelfden weg gaan bewandelen en hebben op dezelfde wijze onze sympathie voor de inheemsche bevolking van onze woonstreek opgedaan Ik herinner mij nog dat ik Uw proefschrift op Midden- Celebes ontving en mij verheugde over de wijze waarop Ge Uw onderzoek hadt ingericht. Het was een ethnologisch onder werp, maar ge wist ook de taal daarbij behoorlijk dienst plichtig te maken en dat deze werkwijze reeds een beginsel bij U was, hebt Ge zelfs in een Uwer stellingen uitgesproken. Sedert hebben wij eikaars werk bijgehouden en dat is ons bizonder vergemakkelijkt door het Tijdschrift en de Verhandelingen van ons Genootschap. We hebben altoos zeer ver van elkaar gewoond, en dat ik veel bij U ben geweest, maar Gij nooit naar mij zijt overgekomen, is waar lijk van geen van ons beiden de schuld, want ik had U zeer gaarne eens bij mij gehad en als Gij tijd en gelegenheid [8 Maart '20 Vlll. 89 hadt kunnen krijgen, zoudt Ge Midden-Celebes en wat meer zegt, de Toradja's hebben bezocht en hoewel het vrij lastig is om bij ons te komen, het zou U nog moeilijker zijn gevallen om weg te gaan, dat weet ik zeker. Want Ge zijt niet alleen maar nieuwsgierig naar het doen en laten der Indische volken en Uwe belangstelling voor hen komt niet voort uit de zucht om wetenschappelijken roem aan hen te behalen, maar het is Uw inzicht, dat voor den mensch niets belangrijker is dan zijn medemensen. Maar die medemensch wil niet als een curiositeit behandeld worden: hij vindt het hinderlijk louter voorwerp van studie te zijn. Hij heeft recht op onzen eerbied en onze liefde. Dit beginsel hebt Ge in Uwen wetenschappelijken arbeid altoos hoog gehouden en daarom heeft ons Genootschap aan U zulk een goed lid en hebben zijn Tijdschrift en Verhandelingen zulk een goed medewerker aan U gehad. Beiden hebben we door een grooten afstand gescheiden en voor verschillende volken arbeidende, elkaar tot steun kunnen zijn. Zeer dikwijls heb ik, op Midden-Celebes aan U en Uw werk denkende, daaraan bemoediging en aanspo ring ontleend, omdat ik wist dat Uwe werkwijze en Uw omgang rnet de Indische bevolking er op gericht waren om in wederzijdsche kennis, waardeering, belangstelling en liefde toe te nemen, zonder die hinderlijke jacht naar populariteit die alles bederft, maar met de vaste overtuiging: wij kunnen elkaar verstaan, wij kunnen met elkaar samenwerken tot elkanders heil, al valt er tusschen Oost en West ook nog zooveel wantrouwen, misverstand en onverschilligheid voor elkaar weg te nemen. Een wetenschappelijke arbeid, die door deze overtuiging wordt gesteund is levend en frisch, want ze ontleent telkens weer leven aan de objecten harer beoefening. Het eerste stuk waarmede Ge in het Tijdschrift van ons Genootschap zijt opgetreden, draagt daarvan al het karakter. Men voelt in Uw Nini 7owong-artikel, dat Ge toen reeds smaak hadt voor het echte Javaansche volksleven en de begeerte voeldet [20 Jan. '20 111 10. 9 keeren. in sprekers oogen ontleent het plebisciet zijn waarde, niet aan de bevoegdheid der beantwoorders om over de wetenschappelijke verdiensten der beide systeemen te oor deelen, maar aan de omstandigheid, dat de voorkeur voor het systeem — van Ophuyzen kennelijk voortvloeit uit zijn meerdere bruikbaarheid voor de praktijk van het leven en het onderwijs, aangezien het handzaam en eenvoudig is. Uit de oudere gedachtenwisseling over dit vraagpunt is naar sprekers oordeel overtuigend gebleken, dat geen van beide stelsels volmaakt is, ja zelfs dat een ideale, uniforme trans criptie theoretisch nagenoeg ondenkbaar is. Nu de practijk zoo sterk ten gunste van van Ophuysen heeft gesproken, meent spreker, dat men over de bezwaren van het wederom veranderen, heen moet stappen. Tenslotte wil Dr. Rinkes nog aanstippen, dat indien de Regeering tot den terugkeer naar de spelling van van Ophuysen besluit, zulks practisch gemakkelijk uitvoerbaar zal zijn, wijl im mers bij den jongsten herdruk tot 25.000 exc. van het standaard woordenboek Kitab Logat Melajoe in 1919 niet de huidige officieele, doch de oude van Ophuysen spelling is gebezigd. Dr. Hoesein Djajadininorat deelt mede, dat het meenings verschil hoofdzakelijk loopt over het al of niet bezigen van de overgangsletters w en j. Terwille der eenvormigheid zijn die overgangsletters, die voor het Javaansch kwalijk achter wege gelaten kunnen worden ook voor het Maleisch en het Soendaneesch ingevoerd. Dr. Adriani, uitgenoodigd om van zijn gevoelen te doen blijken, stelt voorop, dat geen enkele spelling een geheel juist beeld van de uitspraak eener taal kan geven, en dat een ,normaal-spelling" voor alle talen van het Indonesisch gebied niet te vinden is. Daarom moet men tevreden zijn met de minst onvoldoende wijze van spelling. Spreker ver klaart zich tegen het gebruik van w en j als overgangsletters, wijl zij niet spreken tot het gezonde phonetisch besef, dat hij zoo menigmaal bij het onderwijzen van primitieve vol keren heeft kunnen constateeren. 8 Maart '20 X]. 90 om den achtergrond van een aardig overleefsel uit den ouden tijd weder uit de schaduw van het voorbijgegane naar het licht van het heden te brengen. Zulk een werk, gedaan op zulk een wijze als Gij dat hebt verricht, is goed werk. Hoe dieper de achtergrond van het volksleven wordt gepeild, hoe belangrijker niet alleen de volksgebruiken, maar ook het volk zelf voor ons wordt. Al behoeft men het den Javaanschen vrouwen en meisjes nu niet als eene bijzondere verdienste toe te rekenen, dat zij het Nini-Towong spel nog wel eens spelen, wanneer we het spel door een onderzoek als het Uwe leeren doorgronden, dan worden diezelfde vrouwen en meisjes toch voor ons van meer beteekenis, omdat we gaan gevoelen, dat ze van een volk met oude tradities stammen en plaatsvervangers zijn van voorouders, van wier geestesgesteldheid zij ons iets hebben mede te deelen, indien we hare gebruiken van heden leeren verstaan. Niet iedere persoon wint bij intiemere kennismaking, maar ieder volk wel. Om ons dit te laten zien hebt Gij, waarde vriend, ruimschoots het Uwe gedaan. Het was ook juist van U gezien om deel te nemen aan de hulde door het Bataviaasch Genootschap aan het Oriën talisten-Congres te Hanoi aangeboden, door in den Feest bundel die deze huldiging uitsprak, over „Javaansche Volksverhalen" te schrijven. Er was juist in dien tijd door Dr. Bhandes weder werk gemaakt van de Dwerghertverhalen in den Indischen Archipel en daarna ook van die buiten den Archipel; van Sumatra, Borneo en Celebes kwamen ook allerlei volksverhalen los en bij deze beweging hebt Gij U aangesloten. Zoo vielen onze werkzaamheden weder te zamen en waren we elkaar zelfs tot onmiddellijken steun. Ook toen Ge in het Tijdschrift over taalpantangs en over regen-lokken en regen-verdrijven schreeft, kondt Ge weder in directe verbinding komen met hetgeen Dr. Kruyt daarover in het Tijdschrift had geplaatst. Zoo bleef het Bataviaasch Genootschap in zijn uitgaven de plaats waar wij elkaar ontmoetten en met elkaar in samenwerking traden. [8 Maart '20 X—XI. 91 Wij hebben beiden onze omgeving zeer sterk zien ver .anderen. Zoowel de volken die Java bewonen, als de volksstammen van Celebes zijn niet meer waf ze waren voor ruim 20 jaar. Gelukkig zijn ze dat niet meer. Er is niets zoo treurig, als te zien dat een volk stilstaat of bijna stilstaat. Laat Uwe wetenschappelijke studie vooral zich gericht hebben op het verleden van het volk van Java, dat Uw blik zich daartoe zou hebben beperkt en dat Ge het rustig bestaan van een kamergeleerde zoudt hebben aangenomen, dat zal niemand U ten verwijte kunnen voor houden. En toch, hoeveel gemakkelijker zou dat voor U zijn geweest! Een onzer vakgenooten heeft eens aan de literatoren verweten, dat zij zich bij voorkeur met doode talen bemoeien. Een hatelijke benaming is dat „doode talen". We zouden met alle genoegen de stelling willen verdedigen, dat er geen doode talen zijn. En men kan iedere taal dood maken in eene doodsche grammatica. Maar het is waar, studiën van menschelijke dingen te maken en dat te doen buiten de menschen om, dat is rustig en ook wel eens verleidelijk. Maar ik geloof, waarde vriend, dat Gij U zooiets tot schuld zoudt hebben aangerekend. Het is U om de menschen te doen geweest en daarvan getuigt ook Uw werk in het Bataviaasch Genootschap. Laat mij ten slotte mijne hartelijke vreugde mogen uit spreken over Uwe aanvaarding van de eervolle benoeming, U ten deel gevallen. Ge zult te Leiden onder Uwe ambt genooten ettelijke oud-directie-leden van ons Genootschap terug vinden. Moogt Ge nog lang in vriendschap met hen samenwerken voor Indië. En dan, lid van ons Genootschap zijt Ge met eere geweest, Ge zijt het nu voor goed, blijf het met eere en wees er van verzekerd, dat het Balaviaasch Genootschap Uwen naam in eere houdt. XI. Dr. Hazeu zegt nogmaals de verschillende sprekers dank voor hunne bijdragen en betuigt zijne erkentelijkheid aan allen, die zijnen naam daarbij hebben genoemd. 8 Maart '20 Xl]. 92 In het bijzonder echter wendt hij zich tot Dr. Adriani om met de beantwoording van diens rede, een oogenblik stil te staan bij talrijke gemeenschappelijke herinneringen. Daaronder neemt de bemoediging en de opwekking die hij — van de eer ste kennismaking inden Leidschen Studenten tijd af — aan de frischheid en de bezonken geestdrift van Dr. Adriani heeft mogen ontleenen, wel de voornaamste plaats in, een invloed die door verderen omgang en vriendschappelijke samenwer king altoos zooveel voor hem heeft beteekend. Deze gansche vergadering, zoo verklaart spreker vervol gens, is voor hem een bijzondere vreugde geweest: hij schroom niet haar een unicum in de annalen van het Genootschap te noemen. Welken beteren indruk van den huidigen staat van het Bataviaasch Genootschap kon hij medenemen naar Holland, dan zulk een bewijs van leefkracht en bloei! De periode van de Zaterdagochtend-bijeenkomsten was insgelijks iets eenigs in den ontwikkelingsgang van het Genootschap. Aan het begin van den avond heeft spreker de Directie een terugkeer van die periode toegewenscht. Doch waartoe de wenschen zoo eng beperkt, nu alles wat heden avond ten beste gegeven werd het bewijs levert, dat het Genootschap ook op andere wijze een vruchtbare en vruchtdragende werkzaamheid weet te verrichten? Daar zijn vele wegen die naar Rome voeren! Dr. Hazeu neemt alscheid van het Genootschap en zijn Directie met een heilwensch voor zijn duurzamen. bloei en groei, zoowel wat het voortbrengen van en het prikkelen tot wetenschappelijken arbeid betreft, als ook op het gebied van zijn kostbare verzamelingen, niet het minst de biblio theek, voor welker ontwikkeling de Directie onlangs zulke hooggegrepen idealen heeft gesteld. De Wd. Voorzitter roept Dr. Hazeu namens de vergade renden een hartelijk vaarwel toe, het Genootschap in zijn blijvende belangstelling, ook na aankomst in het Vaderland, aanbevelend, en sluit vervolgens de vergadering. [8 Maart '20 XI. 93 Aldus goedgekeurd en gearresteerd en de Directie ver gadering van 20 Augustus 1920. (w. g.) P. de Roo de la Faille, wd. Voorzitter. J. Th. Moll, Secretaris. [29 Maart '20 111 3—B. 95 3. Verzoek van den bibliothecaris van de boekerij der Landbouw Hoogeschool te Wageningen ddo. 20 Januari 1920 om het Tijdschrift, de Notulen en de Verhandelingen ten geschenke te mogen ontvangen, waarvoor genoemde Hoogeschool hare ~Mededeelingen" in ruil zal zenden. Conform. 4. Brief van Prof. Dr. N. J. Khüm te Leiden ddo. 20 Januari 1920, waarbij ZijnHoogQeleerde ter plaatsing in het Tijdschritt een artikel aanbiedt getiteld: Epigraphische Aan teekeningen. Nos. XIV-XVI. — Redactie-commissie. 5. Missive van 's Genootschaps Eerelid, den Landsarchi varis Dr. F. de Haan nopens het Gedenkboek Oud- Batavia. Aangezien Dr. de Haan's voorstellen en inzichten bij de meeste Directieleden niet aanstonds ingang vinden, wordt besloten om met ZEd, onder het vragen van nadere inlich tingen, in overleg omtrent een en ander te treden. Daar de ter beschikking van Dr. de Haan gestelde geld middelen uitgeput zijn, besluit de vergadering opnieuw een bedrag van ƒ 1000. — voor de onkosten der voorbereidende werkzaamheden beschikbaar te stellen. Ten aanzien van Dr. de Haan's verzoek om medewerking tot het verkrijgen van een gelegenheid, om de zeer bijzondere zaal van de „Toko Merah", thans nog in gebruik als pakhuis, te laten fotografeeren, biedt de Voorzitter persoonlijk zijn bemiddeling aan, om met de eigenaars in overleg te treden. 6. Afschrift van het besluit van den Resident van Batavia ddo. 28 Februari 1920 No. 3765/4, waarbij de conciërge M. de Jono tot onbezoldigd Hoofdagent van Politie wordt benoemd. Voor kennisgeving aangenomen. 7. Schrijven van den Heer Ch'. J. 1. M. Welter, Eerste Gouvernements Secretaris, ddo. 1 Maart 1920, waarby ZHEG. een deel van het ter Algemeene Secretarie berustend archief Holle aanbiedt voor 's Genootschaps collectie. Dankbaar aanvaard. Voorloopig Handschriftenverzameling. 8. Brief van den Heer H. Th. Damsté, Resident te Si ngaradja, ddo 26 Februari 1920, nopens het Darmo Lelangon. 29 Maart '20 111 B—ll]. 96 De toegezegde copie en vertaling van den thans gevon den, origineelen text van het Darmo Lelangon worden gaarne tegemoet gezien. Aan het verzoek om toezending van een exemplaar van 's Qenootschaps uitgave van dit werk en van Teillers Ethnografica zal zoo spoedig mogelijk worden voldaan. 9. Verzoek van Raden Prawoto ddo. Weltevreden, 5 Maart 1920 om de vrije beschikking over het auteursrecht op zijn artikel „Dievenbijgeloof op Midden Java", (Tijd schrift Bataviaasch Genootschap deel LVIIf, afl. 1) wat betreft vertaling en herdrukken. Conform. 10. Missive van den Directeur van Ondeiwijs en Eere dienst ddo. 8 Maart 1920 No. 8661, waarbij een woorden lijst der Boetonneesche taal, door ZHEdG. ontvangen van het Legerbestuur, ter kennisneming wordt aangeboden met verzoek om terugzending. In handen te stellen van den Conservator der Hand schriften-Verzameling voor het doen vervaardigen vaneen afschrift. Daarna retour. 11. Brief van den Directeur van Onderwijs en Eerediensi ddo. 8 Maart 1920 No. 8682 nopens het door ZHEdG. aan de Regeering ingediend begrootingsvoorstel, om drie amb tenaren ter beschikking van het Genootschap te stellen, en om voor het jaar 1921 alreeds te rekenen op de aanstelling van twee daarvan. Van dezen brief is bij de rondlezing door de Directie leden met groote voldoening kennis genomen. Terwijl vroeger sprake is geweest van eenen ethnograaf, een bibliothecaris en een numismaticus, verklaart de Heer Moquette, de aanstelling van een specialen ambtenaar voor de muntenverzameling onnoodig te achten. De omvang der werkzaamheden aan 's Qenootschaps Muntenkabinet zal, na dat de thans nagenoeg voltooide nieuwe catalogus geheel gereed zal zijn, van dien aard wezen, dat één der in het voorstel bedoelde ambtenaren dat werk naast andere bezigheden zal kunnen waarnemen, indien hij van huis uit de onontbeerlijke [29 Maart '20 111 11 — 12. 97 numismatische belangstelling bezit en indien hij zich de noodige studie wil getroosten. De Voorzitter acht het dienstig, het aantal dezer ambtena ren niet te veranderen, doch hunne bestemming te wijzigen in dezen zin, dat naast één ethnograaf twee krachten worden beschikbaar gesteld voor de bibliotheek. Aan één van deze drie personen ware dan in de toekomst de zorg voor 's Genootschaps Muntenkabinet toe te vertrouwen. De Heer Moll stelt de vraag, of het niet geraden zou zijn, bij de beantwoording van dit schrijven den Directeur van Onderwijs en Eeredienst te verzoeken, althans de mogelijkheid te openen om reeds in 1921 tot de aanstelling van alle drie de ambtenaren over te gaan. Het is immers overtuigend gebleken, dat de bibliotheek twee krachten onafwijsbaar noodig heeft, een behoefte die natuurlijk nog sterker gevoeld zal worden naarmate de thans reeds ondernomen uitbreiding der boekerij voortgang zal hebben. De vergadering meent, dat er geen bedenking bestaat het antwoord in dien zin op te stellen. Enz. Wat den ethnograaf betreft wordt besloten, den Directeur van Onderwijs en Eeredienst te verzoeken, de Regeering in overweging te geven, om den Minister van Koloniën voor te stellen, zich — eventueel door bemiddeling van den Minister van Onderwijs — te wenden tot de professoren Steinmetz, Snouck Hurgronje en Hazeu met het verzoek, in of buiten Nederland om te zien naar geschikte candidaten en met deze niet bindende, voorloopige onderhandelingen aan te knoopen. (Zie voorts Notulen 1 Mei Sub IV.) 12. Verzoek van de Redactie van den „Index Generalis Universitatum et Eminentium Scholarum" om de voor dat werk vereischte gegevens betreffende het Bataviaasch Genoot schap, zijne publicaties, verzamelingen, boekerij etc. te mogen ontvangen. Uit hoofde van het wezenlijk belang eener dergelijke publicatie wordt na eenige discussie besloten om, ondanks het geprononceerde anti Duitsche karaktervan dezen „Index" 29 Maart '20 111 12—16]. 98 de gevraagde gegevens niet te weigeren, docb der Redactie mede te deelen, dat met haar verzoek om ten behoeve van Duitsche werken van den zelfden aard (zooals „Minerva, Jahrbuch der gelehrten Welt") geen inlichtingen te ver strekken, geen rekening kan worden gehouden. 13. Brief van den heer P. de Kat Angelino te Singa radja ddo. 10 Maart 1920 nopens de uitgifte van doorhem bewerkte Balineesche wetboeken, (zie Notulen 19 Februari 1920 11, 12). De heer de Kat Angelino is inmiddels te Batavia geweest en heeft, deze aangelegenheid met den Voorzitter bespreken de, de toezending van het manuscript in uitzicht gesteld. Op de aankomst daarvan zal worden gewacht. 14. Missive van den Resident der Zuider en Ooster afdeeling van Borneo ddo. 18 Maart 1920 No. 2131/2 ten geleide eener door den Gezaghebber van Apo Kajan, den heer Tabbers, samengestelde „Lepo Tow" woordenlijst. In afwachting van verdere bewerking opnemen in de Handschriften verzameling. 15. Schrijven van den Resident van Benkoelen ddo. 19 Maart 1920 No. 2202/20, ten geleide van eenen brief van den Gezaghebber van Kauer, den heer Wetsteyn, nopens de Pekan Malam aldaar. Aan ZEd.'s uitnoodiging om een afgevaardigde te zenden tot bijwoning van de Pekan Malam kan helaas onmogelijk gevolg worden gegeven. Verzoeken omeene beschrijvingen om opzending der voor de Pekan Malam benoodigde voorwerpen, voor zoover die voor opneming in de Ethnografische collectie in aanmerking komen. 16. Wederwoord ddo. 10 Nov. '19 der Heeren van Vuuren en van Lummel (aangeboden bij missive v.d. Dir. v. O. en E. dd. 16 Dec. '19, No. 43499) op het desbetreffend schrijven der Directie van 7 Aug. '19, nopens het decimaal systeem in verband met de bibliografie dezer gewesten, (zie Notulen 12 Januari 1920 111 9). [29 Maart '20 111 16— IV. 99 De Voorzitter doet voorlezing van eene samenvattende resump tie der inmiddels ontworpen repliek en van het bijschrift. Een der Directieleden zou gaarne zien, dat in deze repliek meer aandacht werd gewijd aan de wetenschappelijke waardij van het decimaal sijsteem, en van de tot dusver daarin gepubliceerde bibliografieën. Hierbij zal bij de eindredactie rekening worden gehouden. Een ander Directielid stelt voor, het door Prof. Dr. J. Huizinga in zijn voortreffelijk boek „Mensch en Menigte in Amerika" over het decimaal systeem gevelde oordeel te citeeren. Conform IV. De Voorzitter stelt aan de orde de stukken betreffende de boekafsluiting van den Penningmeester en de begrooting, die bij alle Directieleden in rondlezing zijn geweest. De Voorzitter enz. De Penningmeester zet uiteen, dat hij slechts met moeite een z.g. sluitende begrooting heeft verkregen, en wel door aan de ééne zijde de posten „Gontributies" en „Verkoop der Edita" zeer optimistisch te begrooten en door aan den anderen kant verschillende uitgaafposten sterker te besnoeien dan wenschelijk geacht kan worden. Volgens deze begrooting zou in 1920 van het herdrukken van uitverkochte werken moeien worden afgezien. Ook de uitgifte van nieuwe Ver handelingen is niet gedekt. De post „Andere Edita" zal waarschijnlijk te laag blijken, aangezien de Maleische ver taling van den Schatkamergids, den Gids van de Balizaal en de lavaansche bibliografie al ter drukkerij zijn. Hoewel de post „Aankoop voor de Boekerij" zèèr laag is, zal zulks in de practijk geen schadelijke gevolgen hebben ten gevolge van de aanschaffing uit het speciale crediet van f 25000.— Voor de toekomst is dit echter een onhoudbare verhouding tusschen gewone en buitengewone uitgaven. De Secretaris wijst er op, dat de begrooting zooals zij ter tafel ligt, thans reeds met een aanzienlijk bedrag over II beter dan schrijver dezes het zou vermogen. Ik wil slechts een enkel woord van eerbiedig dankbare herinnering wijden aan hem, wiens naam thans in marmer gebeiteld staat in het huis van ons Genootschap. Toen, nog in de zestiger jaren der vorige eeuw, Kern's eerste pennevrucht op het destijds nog zoo gebrekkig ont gonnen en ook hemzelven nog weinig bekende terrein van de Javaansche taaistudie verscheen, toen zal wel niemand er aan hebben gedacht, van welke hooge beteekenis het zou worden voor de wetenschap en voor Indonesië, dat een man als Professor Kern, die niet alleen met de talen van Indo-germaanschen stam volledig vertrouwd was, maar bo venal het oude Indië met zijne talen en literatuur, zijne godsdiensten en wetenschappen, zijne oudheden en wijs geerige stelsels grondig kende als geen ander, — dat zóó iemand tevens aandacht ging schenken aan Java en het Javaansch. Wie kon toen ook vermoeden, dat deze „Bij drage tot verklaring van eenige uitdrukkingen in de Wa yangverhalen Palasara en Pandu" slechts het bescheiden begin zou blijken van Kern's wetenschappelijke aanrakingen met Java en geheel Indonesië; dat hij weldra de talen—, de literatuur, de oudheidkunde en de geschiedenis van deze landen binnen den reeds zoo uitgebreiden kring zijner studiën zou gaan betrekken en gedurende al de nog volgende jaren zijns levens een belangrijk deel zijner krachten daaraan zou wijden ? En toch, betrekkelijk kort daarna moest het voor een ieder duidelijk worden, dat de tot op dien tijd door Vrouw Fortuna zooal niet stiefmoederlijk bedeelde, dan toch zeker niet zeer begunstigde Indologische wetenschappen, met Kern's toenemende en duurzame belangstelling konden wor den gelukgewenscht, waarmede voor deze studiën een nieuwe periode werd ingeluid en zij tevens opeens haren Groot meester gevonden hadden. Dat bleek voor het oud-Javaansch eigenlijk reeds in 1871, bij de publicatie van Kern's „Kawistudiën", om hun III verrassenden wetenschappelijken inhoud door Brandes terecht „een verschijning" genoemd, „waarmede de eerste stap ge daan was tot de ware ontraadseling van dat geheimzinnige Kawi . . . . , waartoe kort te voren van der Tuuk om zoo te zeggen het boschpad had opengekapt". Doch tegelijk bevatten deze Kawistudiën een uitnemende vertaling van de eerste twee zangen van het Oud-Javaansche gedicht „Arjuna wiwaha" (Ardjoena's bruiloftsfeest), die ten volle recht deed wedervaren aan de eigenaardige schoonheid van dit proefje van Javaansche poëzie met zijne levendige na tuurbeschrijvingen en fijn geestige vergelijkingen. Wat er verder, tusschen 1871 en 1917, door hem in en over het oud-Javaansch is gepubliceerd, dat heeft op on geëvenaarde wijze vervuld de belofte, welke in dien eer steling geboden werd. Inderdaad, het is verbazingwekkend, wat Kern —en dat nog wel naast zooveel anders, geheel buiten dit gebied liggend — voor de kennis van het oude Java en zijne taal heeft verricht: alleen reeds de quantiteit van dezen arbeid ware voldoende om een normaal welbe steed menschenleven te vullen. Tekstuitgaven, vertalingen archaeologische en literair-historische verhandelingen, taal vergelijkende en ethnologische beschouwingen, lexicologische bijdragen, en grammaticale studiën, het vormt alles tezamen een eerbiedwaardig standaardwerk over deze taal en hare literatuur, steunend op den breeden en hechten grondslag van Kern's zeldzame kennis, en doortrokken van zijn fris schen, levendigen geest, zijn fijn gevoel en — last not least — zijn warme liefde voor het object zijner studiën. Zijn laatste geheel voltooide werk van grooteren omvang op dit gebied was de vertaling van het geruimen tijd gele den door onzen Brandes (oud-leerling van Prof. Kern) in tekst — zonder vertaling— uitgegeven oud-Javaansche gedicht Nagarakrtagama, een lofdicht op koning Hajam Woeroek, ook genaamd Radjasanagara, die van 1350 tot 1384 A. D. den scepter voerde over het toen ter tijd buitengewoon mach tige Oost-Javaansche rijk van Müdjapait. Het is moeilijk in IV woorden uit te drukken, hoe grooten dank niet alleen „de geleerden", maar vooral ook allen die in Java's geschiedenis belang stellen, Prof. Kern verschuldigd zijn voor het kost bare geschenk, dat hij ons in deze vertaling, met zijne toe lichtende aanteekeningen daarbij, heeft achtergelaten: geen der Oud-Javanici — trouwens allen zijn leerlingen — zal zich te kort gedaan achten, indien wij verzekeren dat noch nu, noch ook in eene afzienbare toekomst, iemand in staat zou zijn, dezen zoovele en velerlei moeilijkheden biedenden arbeid te verrichten zóó als Kern zulks deed. Thans kan een ieder zich ervan overtuigen, van hoeveel belang het is, dat deze zeldzame, indertijd door Brandes op Lombok ont dekte bron met al de daarin vervatte gegevens voor de kennis van de Oost-Javaansche cultuur, Java's geschiedenis en de toestanden (het hofleven, politieke en maatschappe lijke verhoudingen, godsdienstige gebruiken enz. enz.) al daar in de 14de eeuw, door de meesterhand van Kern voor ons is toegankelijk gemaakt. De moeilijkheden, welke deze tekst zelfs voor prof. Kern opleverde waren zoovele, dat hij na reeds vroeger enkele bijzonder belangrijke fragmenten te hebben vertolkt, langen tijd aarzelde eene vertaling van de overblijvende gedeelten te publiceeren. Naar Prof. Snouck Hurqronje (') heeft medegedeeld, waren het ten slotte eenige „jongeren, voor al Rouffaer", die, „hem drongen om' toch van het geheele Nagarakrtagama te maken wat hij kon, en zich niet door de vele overblijvende vraagteekens te laten weerhouden van het te boek stellen zijner wetenschap". „En toen hij, voor zulken aandrang bezwijkend, eenmaal besloten had het ge heele gedicht te behandelen, toen was het alsof hijzelf ver vuld was van de begeerte om die taak nog vóór zijn levens- einde af te werken " Hier herkennen we een zeer gelukkigen trek van Prof. Kern s wetenschappelijk karakter: een natuurlijken afkeer van geheimhouding, een sterke be (1) Bijdr. Kon. Inst. 1917. IX gegevens ter bepaling van het stamland der Maleisch-Po lynesische volken", waarin hij het waagstuk ondernam om op grond van de namen voor eenige der meest gewone planten en dieren en enkele materialen of gebruiksvoor werpen, die de verschillende Maleisch-Polynesische talen gemeen hebben, te trachten uit te maken, vanuit welk gebied de voorouders der volken welke die talen spreken, zich over de eilandenwereld van Madagaskar tot ver oostelijk in Polynesië hebben verspreid. Hier worden dus de uitkom sten van een zich over een honderdtal talen uitstrekkend, zuiver wetenschappelijk, taai-vergelijkend onderzoek direct in dienst gesteld van de oplossing van een groot en moeilijk probleem, buiten het gebied der taalwetenschap gelegen. Zelfs zij, die tegenover het aldus bereikte resultaat zich eenigszins sceptisch zouden willen plaatsen, zullen toch hunne bewondering niet kunnen onthouden aan den koenen opzet en de geniale uitvoering van dit onderzoek en boven dien moeten toegeven, dat Kern hier met zijne middelen en zijne methode de kwestie heel wat nader tot eene op lossing gebracht, althans de waarheid dichter benaderd heeft, dan tot nu toe langs andere wegen, bijv. door anthro pologische onderzoekingen, mogelijk is gebleken. Wat wij met dit voorbeeld wilden toelichten is, zij het ook in een ander verband, door Caland (') aldus geformu- leerd: „ Kern was niet alleen een kenner van vele talen, niet alleen linguist; hij was in de eerste plaats Phi loloog; achter de talen vond hij de gedachte, achter de gedachte de geschiedenis, achter de geschiedenis de beschaving". En nooit — zoo zou men hieraan misschien nog mogen toe voegen, verloor hij „den mensen" uit het oog, die ten slotte door allen wetenschappelijken arbeid behoort ge diend te worden. Zijn warm hart, zijn echt menschelijk gevoel hebben steeds ook zijn wetenschappelijk werken en streven beheersclit. Zelfs zijn merkwaardige neiging om (1) Levensbericht van H. Kern. V hoefte — voor een deel ook wel uit een hoog plichtsgevoel voortspruitend — om met volle hand, met gulle liberaliteit aan anderen mede te deelen van wat hij aan geestelijke rijkdommen had verzameld. Vooral in de latere jaren is die neiging in hooge mate juist aan Indonesië en het oud- Javaansch ten goede gekomen: ik herinner slechts aan Kern's waardevolle serie „Bijdragen tot de spraakkunst van het oud-Javaansch"; immers ook dit was een hachelijk werk, dat wellicht later zal blijken hier en daar aanvulling of verbetering té behoeven, doch waartoe tot nu toe feite lijk alleen prof. Kern bevoegd en in staat was. Kort na de voltooiing der vertaling van de „Nagarakrta gama" zette de toen 82-jarige geleerde zich nog weer tot een nieuwen omvangrijken arbeid: de vertolking, van het door hemzelven in 1900 reeds in tekst uitgegeven oud- Javaansche Ramayana. Dit werk heeft hij niet mogen voltooien. Voor ons was het een weemoedige voldoening, dat de laatste publicaties van zijne hand „Zang VI van het oud-Javaansche Ramayana in vertaling" en „Een en ander over Koning Jayabhaya" (') op Java's literatuur en geschiedenis betrek king hebben. Bleef het Oud-Javaansch voor Kern hoofdzaak, op het gebied der Meuw-Javaansche literatuur maakte hij toch herhaaldelijk uitstapjes, waarvan de beschrijving verschei denen jongeren ten gids strekte; door zijne superieure wegwijzing, door zijne anregende „wenken en raadgevingen" werden zij aangespoord om in de door hem aangegeven richting grootere reizen te ondernemen. Ik voor mij zal nooit kunnen vergeten, wat ik in dat opzicht aan de lezing van Kern's „Eene Indische sage in Javaansch gewaad" te danken heb. Hand aan hand met de bestudeering van het Oud-Javaansch ging die van de archaeologie en epigrafie, de verklaring van de Sankrt- en Oud-Javaansche inscripties, hoofdzakelijk (1) In deel 73 van de „Bijdragen" (1917). VI op Java, doch ook elders in den archipel gevonden. Het is wel overbodig hier nog te vermelden, hoe Kern's wel haast volledige kennis van het Sanskrt en het oude Indië hem heeft in staat gesteld, op dit gebied telkens en telkens weer nieuwe ontdekkingen te doen en moeilijkheden op te lossen, welke zonder hem ongetwijfeld nog langen tijd raadselen zouden zijn gebleven. De onschatbare waarde van zijne langdurige werkzaamheid op dit gebied is herhaal delijk in 't licht gesteld, en ook thans kan men geen verhandeling of artikel over een daarmede Verband houdend onderwerp opslaan, zonder aan Kern herinnerd te worden. Hier is hij, mèt van der Tuuk, de eigenlijke ontginner ge weest; de latere archaeologen van Java waren zijn leerlingen of kunnen althans tot Kern's „school" gerekend worden, ook de jongeren, die thans deel uitmaken van den staf van den in zijn geest voort arbeidenden Oudheidkundigen Dienst te Batavia, een instituut, tot de oprichting waarvan Kern mede den stoot gegeven heeft en waarmede hij voortdurend in nauwe betrekking heeft gestaan als raadsman van door niemand betwiste, door allen eerbiedig erkende autoriteit. Toen Kern eenmaal zijn blik naar Indonesië gericht had, toen kon het wel niet anders of hij, de scherpzinnige linguist, die met zeldzaam gemak, men zou bijna zeggen spelenderwijze, talen leerde, moest tot de beoefening van de Maleisch-Polynesische talen worden getrokken : de vele onbekende woorden en niet-geheel begrepen grammatische vormen, waarop hij bij de lectuur van Oud-Javaansche teksten en inscripties herhaaldelijk stuitte, leidden hem als vanzelve ertoe, opheldering en verklaring daarvan te zoeken in de verwante talen, voorzoover deze toegankelijk waren of later geleidelijk bekend werden. Ten slotte bleef geen enkele taal der Maleisch-Polynesisshe taalgroep hem on bekend. Hoe hij, de voor taalvergelijking van nature bui tengewoon begaafde, en door zijne lndo-germaansche studiën volledig geschoolde, hier eveneens weldra meesterwerk VII verrichtte, dat is wel het meest schitterend aan den dag getreden bij de verschijning, in 1886, van zijn verrassend omvangrijke studie „De Fidji-taal vergeleken met hare ver wanten in Indonesië en Polynesië", waarin ongeveer veertig Maleisch-Polynesische talen — het Malagasi zoowel als het Samoa'sch, het Bikol evenzeer als het Soemba'sch — bij de vergelijking zijn betrokken. Brandes, die dit boek „een bewonderenswaardig stuk werk" noemt, legt er tevens den nadruk op, dat het „vermoedelijk nog langen tijd de legger en basis zal zijn vopr alle verdere studie in die richting" en ik kan niet nalaten de naar aanleiding daarvan door een linguist als Uhlenbeck gemaakte opmerking hier te citeeren. „Is Kern's Fidji-taal", zoo zeide deze in de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, „reeds om de onomstoote „lijke resultaten, die hij met behulp van een ontzaglijk verge lijkingsmateriaal door strenge redeneering bereikt heeft, van „het grootste gewicht voor de studie van het Austronesisch „in het bijzonder, uit een algemeen methodisch oogpunt is „dit werk niet minder van beteekenis, daar het een treffend „bewijst levert, hoe ver men met uitgebreide feitenkennis „en aangeboren scherpzinnigheid kan komen, ook al legt „men zich niet aan banden door deductieve beginselen „omtrent de verhouding tusschen het physisch en psychisch, „het organisch en het analogisch gebeuren in de verande „ringsgeschiedenis van het gesproken woord. In de taal is, „indien wij tot het dieper wezen doordringen, immers alles „psychisch, en Kern heeft er nimmer aan getwijfeld". Sedert heeft Kern van eiken in den loop der jaren gepubliceerden tekst in, van elke lexicografische of gram matische verhandeling over eene Maleisch-Polynesische taal kennis genomen en terwijl hij dit alles op de hem eigene wijze benuttigde voor zijne talrijke studies op dit gebied, deed hij bovendien bijna altijd van zijne belang stelling blijken door eene bespreking of aankondiging in een onzer vaktijdschriften, waardeerend en aanmoedigend waar slechts eenigszins te loven viel, in allen gevalle VIII „opbouwende kritiek" leverend, die tot betere praestatie aanspoorde. Maar ik moet mij beperken. Slechts één zijner vele belangrijke artikelen wil ik nog afzonderlijk vermelden, omdat dit naar mij toeschijnt een nog niet genoemde eigenaardig heid van Kern's geest helder belicht. Buitenstaanders zijn wel geneigd den linguïst, den man die een groot deel van zijn tijd besteedt aan het bestudeeren en vergelijken van woor den en taalvormen, zich voor te stellen, zooal niet als een min of meer duffen ploeteraar, dan toch als iemand die, hoe knap en verdienstelijk ook, op den duur door zijn voort durend détail-onderzoek de belangstelling en de geestelijke frischheid voor de behandeling van grootere, meer algemeene vraagstukken goeddeels moet inboeten, kortom ten slotte „door de boomen het bosch niet meer ziet". Moge deze populaire meening in hare algemeenheid veel eer een dwaling heeten, in minder algemeene termen uit gedrukt en scherper omlijnd kan haar een kern van waar heid niet ontzegd worden. Maar ook zelfs dan — en daar op wilde ik even wijzen —is zij op professor Kern aller minst toepasselijk. Niet alleen heeft zijne genialiteit, de gemakkelijkheid, de „luchtige elegantie", waarmede hij „letter- en woordkluwens" wist te ontwarren, hem steeds voor al wat zweemt naar verduffing van den geest of ver enging van den blik, geheel en al immuun gemaakt, hij had bovendien in zichzelf een onuitputtelijk fonds van echt menschelijke belangstelling in de menschheid, eene hoog ruime en tevens volmaakt gezonde opvatting omtrent het doel van alle wetenschap, waardoor alle détail-studie, hoe minutieus en ingewikkeld ook, voor hem toch altijd wel bewust bleef een middel om tot de oplossing van voor de gansche menschheid belangrijke problemen te kunnen geraken, althans daartoe het zijne bij te dragen. Als een typeerend voorbeeld daarvan nu meen ik te mogen wijzen op Kern's in 1889 verschenen studie „Taalkundige X altijd meer vreemde talen zich eigen te maken, was niet uitsluitend gegrond in die „weetgierigheid van hoogere orde", welke geen wetenschappelijk onderzoeker vreemd is, maar hield ook verband met zijn breede belangstelling en het geestelijk leven van de menschheid in haar geheel. Valt het, voor wie kennisgenomen heeft van Kern's tal rijke publicaties, niet moeilijk vast te stellen, dat hij gedu rende ruim veertig jaren als Grootmeester der Indologische wetenschappen heeft gefungeerd en deze in verbazingwekken de mate heeft bevorderd, men zou zich vergissen, indien men meende, alleen naar zijne geschriften zijne beteekenis voor Indonesië te kunnen afmeten. Immers op die wijze zou geen rekening zijn gehouden met twee eveneens ge wichtige factoren: Kern's onderwijs en zijn persoonlijke omgang met leerlingen, oud-leerlingen en alle anderen, die zich om raad of voorlichting bij hun werk tot hem wendden. De waarde van die beide factoren is niet in een cijfer uit te drukken; zijn aandeel, qualilatief en quantitatief, aan wat anderen werkten en schreven, is natuurlijk in de meeste gevallen zelfs niet bij benadering te schatten, maar allen die het voorrecht hadden, hem meer dan oppervlakkig te kennen, weten dat de door Kern langs dien weg uitgeoe fende directe en indirecte invloed buitengewoon groot en intens is geweest. Als docent was Kern voor den beginneling weinig aan moedigend : men zou waarschijnlijk vrijwel algemeen hebben gewenscht, dat b.v. het elementair onderwijs in het Sanskrt aan een ander, minder geniaal Sanskrtist ware opgedragen geweest, die meer rekening hield met het bevattingsver mogen van den normalen student. Maar voor de „provec tiores", die de eerste moeilijkheden achter den rug hadden en aan des professors abrupte en ongelijkmatige wijze van mededeeling, zijne snelle overgangen van de platte vlakten van declinatie en conjugatie tot de hoogste toppen der vergelijkende taalbeschouwing gewend waren, voor hen XI waren Professor Kern's altijd inspannende colleges in den regel uren van wetenschappelijk genot, die tegelijk tot studie prikkelden ; dan bezielde bij zijne hoorders, ja, wekte niet zelden hup geestdrift voor die wetenschap, die verras sende en verrukkelijke vergezichten opende, zooals hij ons wist te schetsen ! Ik herinner mij nog levendig hoe wij, een klein getal candidaten in de Indische letteren, in het aan de meeste Leidsche literatoren welbekende, onaanzienlijke achterlokaal in de Kloksteeg, in bewonderende aandacht zaten te luisteren naar zijne sonore stem, die ons den onder lingen samenhang van de schijnbaar zoo uiteenloopende beteekenissen van sommige praefixen in de verschillende Maleisch-Polynesische talen uitlegde, zijne vergelijkingen nu eens aan het Sanskrt of 't Grieksch, dan weer aan het Gothisch of het Fransch ontleenend. Ik zie hem nog vóór mij, de kleine figuur met het imposante hoofd, staande op zijne geliefkoosde plek vlak voor de kachel in zijn ruime, ouderweische studeerkamer van het bekende huis aan den Ouden Rijn, met een ondeugende schittering in zijn spre kende, donkere oogen, vertellend van het vermakelijke mis verstand, tengevolge van een bezoek aan Java van den Koning van Siam bij sommigen gerezen over aard en be stemming van eenige Hindoe-oudheden op dat eiland. En welk een voorrecht achtten wij het, als hij zich bereid verklaarde van zijn kostbaren tijd enkele uren af te staan voor een privatissimum, een onverplicht college over het Oud-Javaansch ! Die colleges van professor Kern waren voor ons het fijnste geestelijk voedsel, dat ons destijds aan de Univer siteit te Leiden geboden werd. Voor veler studierichting zijn ze beslissend geweest, en wij allen hebben er iets van meegenomen, voor ons gansche leven. Ik herinner mij niet, iemand zijner leerlingen ooit anders dan met eerbied en liefde over professor Kern, onzen Mahagoeroe, te hebben hooren spreken; wij allen vereerden en beminden hem, ook omdat hij voor een ieder onzer zoo XII „gewoon", zoo toegankelijk en zeldzaam hulpvaardig was. Dat laatste hebben ook zijne oud-leerlingen in ruime mate ondervonden: verscheidenen hunner bewaren nog steeds de brieven, waarmede hij in zijn fraai, duidelijk en vast handschrift, hen antwoordde op uit de verte den vroegeren Leermeester voorgelegde vragen. Hoe ontelbaar velen ook die, niet tot zijn eigenlijke leerlingen behoorend, toch op een deel van het uitgestrekte Indonesische, door Kern in zijn ganschen omvang beheerschte studieveld zich bewegen, riepen mondeling of schriftelijk zijn oordeel en zijn raad in ! Men wist dat hij toegankelijk en mededeelzaam was, en zoo geëerd was zijn naam, dat er helaas naar men be weert ook wel lieden waren die, misbruik makend van zijn bekende welwillendheid, het waagden zonder eenige nood zaak doch onder het een of ander voorwendsel beslag te leggen op zijn tijd, alleen om later bluffend te kunnen verzekeren : „Ik heb er met professor Kern over gesproken!" Hoe dit zijn moge, Kern zelf heeft er nooit naar gevraagd, welke de geheime beweegredenen zijner bezoekers waren. Hij ontving allen, indien maar eenigszins mogelijk: bestuurs ambtenaren, zendelingen, onderwijzers en anderen uit Indië, hoevelen hebben niet leerzame uren doorgebracht in Kern's studeervertrek. Niet weinigen zijn, aangespoord en geleid door zijn aanmoedigend woord en raad, ertoe gekomen, het een en ander op Indologisch gebied te publiceeren, dat anders wellicht in portefeuille of ongeschreven ware geble ven. En ook wanneer hij hun zijne aanmerkingen niet spaarde, dan gingen dezulken toch nooit geheel ontmoedigd heen, want Kern behoorde tot hen, wier kritiek niet neerdrukt, doch opwekt tot meerdere inspanning. . Van iemand met een ruime belangstellingssfeer en een humanen zin als waardoor Kern zich onderscheidde, valt reeds a priori te onderstellen, dat hij, die zich zoo intensief en met zulk een voorliefde heeft gewijd aan de ontraad seling der bronnen, waaruit men de cultuurgeschiedenis XIII van de Javanen en de Indonesische volken in het algemeen althans ten deele kan leeren kennen, niet onverschillig kan blijven voor den actueelen toestand dier menschengroepen en voor hun toekomstig lot. Inderdaad heeft hij herhaaldelijk, en in toenemende mate, te midden van zijne veelzijdige wetenschappelijke werkzaamheid getoond, ook daarvoor hart te hebben en door den invloed van zijn woord ertoe medegewerkt, dat de Nederlanders en de Nederlandsche Regeering hunnen plicht tegenover de inheemsche bewoners van Nederlandsch-Indië zouden volbrengen, waarbij zijne uitgebreide kennis van het geestelijk leven van vele volkeren hem in staat stelde, de onhoudbaarheid aan te toonen van sommige als axioma's aangehangen stellingen over aanleg van ontwikkelingsmogelijkheid der „Inlanders''. Zeer leerzaam in dit opzicht is de in 1883 door hem uitgesproken rede „Over den invloed der Indische, Ara bische en Europeesche beschaving op de volken van den indischen archipel, als bijdrage ter beantwoording der vraag, in hoeverre het Maleisch-Polynesische ras voor hoogere beschaving vatbaar is". Hier roerde Kern — naar ik meen voor het eerst — een vraagstuk aan dat, toen zeer waarschijnlijk door velen nog als van louter academische beteekenis beschouwd, weinige decenniën later midden in 't politieke strijdperk zou worden geworpen, de hartstochte/i gaande maken en een belangiijke factor worden zou bij de bepaling van veler houding tegenover wat men thans „de Inlandsche beweging" noemt. In 1883 dacht ook Kern daaraan nog niet; hij kon toen de kwestie nog met rustige objectiviteit beschouwen. Juist daarom kan aan allen, die direct of indirect in den hui digen strijd der meeningen te dien opzichte betrokken zijn, de lezing dezer rede ten zeerste worden aanbevolen. Behalve een scherp verwijt aan de Nederlandsch-Indische Regeering over verwaarloozing van het Inlandsch onderwijs, waarin zij — naar Kern's oordeel — achterstond bij het Spaansche bewind op de Filipijnen, bracht hij bij die gele XIV genheid o.a. het volgende te berde: „Wij hebben niet gevon „den, dat gezegd (d.i. het Maleisch-Polynesische) ras uitmunt „door groote oorspronkelijkheid; het schijnt dat het haar „ontbreekt aan initiatief, doch geenszins aan vatbaarheid „om te leeren. Als daarin eene reden ligt om met verach ting op de Malaio-Polynesiërs neer te zien, dan zullen „veel volken, zelfs van de meest begaafde rassen, van de ~ Ariërs en Semieten, alle aanspraak op onze achting ver beuren. Het is zelfs de vraag, of al te groote oorspronke lijkheid wel bestaanbaar is met een gezonde ontwikkeling, „en of het vermogen om na te bootsen niet door sommigen „te laag gesteld wordt. Niet de zucht tot navolging is het „kenmeik van bekrompen geestvermogens, maar het onver- „mogen om goed na te bootsen" „Of zijn de „Europeesche volken zoo onbeschaafd te achten, omdat zij „met verzaking van alle mogelijke oorspronkelijkheid hun „modes van Parijs ontvangen?". . . . „Indien men zich een „redelijk oordeel wil vormen over de vatbaarheid van een „volk, van een ras, is het niet voldoende nauwkeurig den „toestand in een gegeven oogenblik waar te nemen; men „moet ook de oudere toestanden opsporen. Veel verschijnse len, die anders uitstekende waarnemers, wien het echter „aan historische kennis ontbreekt, als kenmerkend voor „een ras beschouwen, hebben niets met het ras als zoodanig „gemeen, maar zijn alleen de uitvloeisels van zekere toe standen. Hoe dikwijls hoort men niet spreken van de luiheid „en vadsigheid van zekere volken, alsof die eigenschap „daaraan van nature meer eigen is dan aan een ander. De „feiten der geschiedenis leeren het tegendeel, namelijk dit, „dat een zekere gemakzucht aan alle menschen eigen is, dat „alleen de nood of plichtbesef zoowel individuen als volken „wonderen van werkzaamheid kan doen verrichten " En de geleerde spreker besloot zijne rede met een ernstige waarschuwing: „Er ontbreekt nog ontzettend veel voordat „wij, Europeanen, ons mogen verhoovaardigen op hetgeen „wij daarginds gewrocht hebben, maar er is vooruitgang XV „merkbaar, en dus vooralsnog geen reden om te wanhopen „aan de toekomst". Gevoelt men, na herlezing van deze rede van een onzer grootste Indologen, het niet als een diep bedroevend en beschamend feit, dat er heden ten dage nog honderden ontwikkelde Nederlanders zijn, die in vollen ernst den „Javanen'' de geschiktheid tot het.bereiken van een hooger maatschappelijk peil ontzeggen op grond van hunne zoo genaamde „raseigenschappen", ter verklaring waarvan dan weer onwaarschijnlijke theorieën worden verkondigd over den invloed van het r alle energie doodende" tropische klimaat en „het mysterie van het Oosten"? Hoogst belangrijk was ook Kern's voordracht, in Novem ber 1890 in het Indisch Genootschap gehouden over het onderwerp ~ln hoeverre is bevordering van meerdere kennis der Nederlandsche taal onder de lnlandsche bevolking wen schelijk". Ook deze rede bevat gulden woorden en kostbare adviezen, die echter, jammer genoeg, geruimen tijd verwaar loosd en eerst jaren later goeddeels zijn opgevolgd. Maar ik mag hierover niet verder uitweiden. Het medegedeelde is voldoende ter kenschetsing van Kern's opvatting nopens de ontwikkelingsmogelijkheid der Indonesiërs en de van Overheidswege aan te wenden middelen om hunnen gees telijken vooruitgang te bevorderen. In hoeverre hij door zijn persoonlijken invloed direct aan de totstandkoming van bepaalde maatregelen in die richting heeft medegewerkt, valt moeilijk uit te maken, waar hij immers als zoodanig geen officieele functie vervulde. De indirecte invloed daarentegen, door zijn woord en door zijne geschriften, op de personen en op de meeningen in zekere kringen uitgeoefend, is ongetwijfeld beduidend geweest. Hoezeer de zooeven bedoelde belangen der Indonesiërs hem ook in zijn laatste levensjaren nog ter harte gingen, dat mocht ik persoonlijk ervaren, toen ik na een langdurig ver blijf in Indië in 1915 (twee jaar vóór zijn overlijden) den 82-jarigen, geëerden leermeester een bezoek bracht. In den XVI van vroeger zoo goed bekenden, levendigen toon sprak hij over de „lnlandsche beweging" en de zoo duidelijk aan den dag getreden onderwijsbehoefte, informeerde belangstellend naar enkele hem persoonlijk of uit hun brieven bekende Javanen en legde bijzonderen nadruk op de hooge wensche lijkheid. dat toch vooral alles zou worden in 't werk gesteld om goed aangelegden Indonesiërs ruimschoots gelegenheid te geven, zich zooveel mogelijk overeenkomstig ieders aanleg, wetenschappelijk te ontwikkelen; „immers", zoo besloot hij, „ten slotte moeten zij zelf hun volk vooruitbrengen". Mag Nederland trotsch zijn op dezen grooten Nederlander, zal de Wetenschap hem blijven eeren als een Harer Hooge priesteren, zal hij in de dankbare herinnering blijven voortleven van zijne leerlingen en vrienden, ook de inheemsche bewoners van Java en geheel Indonesië hebben hem voor veel te danken. Dat wordt nu reeds ingezien door de besten onder de Indonesische intellectueelen: juist zij, die thans streven naar „vernieuwing der Javaansche cultuur", hebben reeds getoond professor Kern's buitengewone beteekenis voor hun land te beseffen. En wanneer later, laat ons hopen in een niet te verre toekomst, op Java zelf een algemeen wetenschappelijk centrum zal zijn gevormd, waar de Indo logische wetenschappen de haar toekomende plaats zullen innemen, dan zullen de Indonesiërs in Professor Kern ook hunnen „Mahagoeroe" leeren vereeren, die voor hen den weg tot hooger geestelijke vorming heeft helpen effenen, de geheimen hunner oude cultuur heeft ontraadseld, van wiens rijke geestelijke nalatenschap zij zullen genieten en wiens gansche leven en werken ook zij zich ten voorbeeld mogen stellen. G. A. J. Hazeu. Notulen der Vierde Directie Vergadering, gehouden op Zaterdag I Mei 1920. Aanwezig de Directieleden: Mr. K.F. Creutzberg, wd Voorzitter, J. P. Moquette, Dr. F.D.K. Bosch, R. Dr. Hoesein Djajadininorat, Dr. B. Schrieke, Dr. D.A. Rinkes,J.Th. Moll, Secretaris-thesaurier en Mej. Dr. M. E. Lulius van Goor. Afwezig de Directieleden: P. de Roo de la Faille, V. Zimmermann en Mr. Dr. W. M. G. Schumann wegens uitstedigheid, P. J. Ott de Vries wegens ambtsbezigheden. I. De wd. Voorzitter opent te 8 uur voormiddag de vergadering, constateerende, dat hij eerder dan hij had verwacht, in zijne functie van Ondervoorzitter moet optreden als leider eener Directievergadering. De reden dat deze bijeenkomst als spoedvergadering is uitgeschreven en dat zij op een zoo ongewoon uur wordt gehouden, is gelegen in de urgentie van de onderwerpen, die spreker ter tafel heeft te brengen en in sprekers ambts bezigheden, die geen anderen dag en tijd van vergadering gedoogen. 11. De wd. Voorzitter stelt aan de orde de schriftelijke, voorwaardelijke ontslagaanvrage en het bijbehoorend verzoek om een nieuw dienstverband op andere condities, van den onder-bibliothecaris, K. Gaul. De brief is, met eene aan teekening van den Secretaris, in rondlezing geweest. Spreker verzoekt allereerst de inzichten van de bibliotheek commissie te mogen vernemen. De bibliotheek commissie verklaart bij monde van Dr. Bosch, dat zij nog geen omlijnde opinie heeft kunnen vormen over de waarde van den Heer Gaul voor 's Genootschaps Notulen der vijfde Directie Vergadering, gehouden den 26sten Mei 1920. Aanwezig de Directieleden: P. de Roo de la Faille, Voorzitter; Mr. K. F. Creutzberq, Ondervoorzitter; V. Zim mermann; Dr. F. D. K. Bosch; Raden Dr. Hoesein Djaja diningrat; Dr. B. Schrieke; Dr. D. A. Rinkes.J. Th. Moll, Secretaris-thesaurier; Mej. Dr. M. E. Lulius van Goor. Afwezig de Directieleden: J. P. Moquette om gezond heidsredenen; P. J. Ott de Vries, wegens uitstedigheid; terwijl van Mr. Dr. W. M. G. Schumann op den morgen van dezen dag een schrijven is binnengekomen, waarin ZHEG. uiteenzet, dat hij zich uit hoofde van zijne ambtsbezigheden en van zijn op handen zijnd vertrek naar Europa genood zaakt ziet zijnen zetel in de Directie beschikbaar te stellen. I. Van deze mededeeling, welke bij de opening der ver gadering door den Voorzitter aanstonds ter tafel wordt gebracht, wordt met leedwezen kennis genomen. 11. De notulen van de Directievergaderingen van 29 Maart en 1 Mei worden, met inachtneming van de daarop bij de rondlezing geplaatste kantteekeningen, goedgekeurd en gearresteerd. 111. De Voorzitter stelt aan de orde de navolgende in gekomen stukken : 1. Afschrift van den brief van den Eersten Gouverne ments Secretaris ddo. 30 Maart 1920 No. 884/111 B, gericht aan den Directeur van 8.0.W. De Landvoogd oordeelt, dat op grond van den memoriepost op het werkplan voor 1920 in dit jaar zeer wel begonnen kan worden met den bouw eener nieuwe Bestuursschool, indien althans het noodige ersoneel beschikbaar is. Notulen der zesde Directie Vergadering, gehouden Maandag den 21en Juni 1920. Aanwezig de Directieleden: P. de Roo de la Faille, Voor zitter; J. P. Moquette; V. Zimmermann; Dr. F. D. K. Bosch. Dr. D. A. Rinkes en J. Th. Moll, Secretaris-thesaurier; Afwezig de Directieleden: Mr. K. F. Creutzberg, onder voorzitter, Dr. Hoesein Djajadiningrat, P. J. Ott de Vries en Dr. B. Schrieke, de eerste en de derde wegens ambts bezigheden, de tweede wegens familieomstandigheid, de laatste wegens uitstedigheid. 1. Na opening der vergadering door den Voorzitter worden de notulen van de vijfde Directievergadering van 26 Mei met in aanmerkingneming van de bij de rondlezing gestelde kantteekeningen goedgekeurd en gearresteerd. 11. Vervolgens neemt de Voorzitter de ingekomen stukken in behandeling. Deze zijn: 1. Schrijven van den Assistent Resident van Wonosobo ddo. 26 Mei 1920 No. 2972/10. De daarin vermelde voorwerpen, zijn op advies van den Conservator aangekocht voor ƒ 12.50. Postwissel bereids verzonden op 11 Juni. 2. Brief van den vertegenwoordiger in Nederland, Prof. Dr. "Ph. S. van Ronkel ddo. Leiden 12 April 1920, betref fende de vertegenwoordiging van het Bataviaasch Genoot schap in de „Nederlandsche Groep" van de Union Académique Internationale. (Vgl. Notulen 19 Feberuari 1920, 11 sub 3 en 20 Augustus Sub II 14). Notulen der Achtste *) Directievergadering gehouden op Vrijdag den 20 Augustus 1920. Aanwezig de Directieleden: P. de Roo de la Faille, Voorzitter; Mr. K. F. Creutzberg, Ondervoorzitter; V. Zim mermann, Dr. F. D. K. Bosch, Dr. B. Schrieke, Dr. D. A. Rinkes, |. Th. Moll, Secretaris-thesaurier; Mr. A. Neyt zell de Wilde, R. A. Kern, A. G. Allart. Afwezig de Directieleden: J. P. Moquette en R: Dr. H. Djajadiningrat, beide om gezondheidsredenen. I. Nadat de Voorzitter de vergadering geopend en tot Mr. A. Neytzell de Wilde, die voor de eerste maal aanwezig is, als vertegenwoordiger der juridische faculteit een spe ciaal woord van welkom gericht heeft, wordt overgegaan tot de behandeling der Notulen. Die van de afscheidsver gadering van Dr. Hazeu — 8 Maart '20 —en die van de 6de Directievergadering ddo. 21 |uni worden goedgekeurd en gearresteerd. Na de vaststelling van de Notulen van de 7de vergadering ddo. 27 Juli merkt de voorzitter op, dat waar die bijeenkomst uitsluitend gewijd was aan de bespreking der bouwplannen en waar die aangelegenheid vooralsnog in staat van wording verkeert, de publicatie dier notulen overbodig geacht moet worden. De vergadering stemt met deze zienswijze in. 11. Vervolgens stelt de Voorzitter de ingekomen stukken aan de orde. Deze zijn : *) Voor wat aangaat de Notulen def zevende Directie vergadering zie beneden op deze blz. sub [. Notulen van de Negende Directievergadering gehouden op Maandag 18 October 1920. Aanwezig de Directieleden: P. de Roo de la faille, Voorzitter; Mr. K. F. Creutzberq, Ondervoorzitter; Dr. F. D. K. Bosch, Dr. B. |. O. Schrieke, J. Th. Moll, Secre taris-thesaurier; Mr. A. Neytzell de Wilde; R. A. Kern, A. G. Allart. Afwezig de heeren: J. P. Moquete, wegens ongesteldheid, V. ZimmeRiMANN en R. Dr. Hoesein Djajadiningrat wegens uitstedigheid. I. Nadat de Voorzitter de vergadering heeft geopend, wor den de Notulen van de Directievergadering van 20 Augus tus goedgekeurd en gearresteerd. 11. Allereerst neemt de Voorzitter een pas ontvangen brief van den Resident van Batavia dd. 13 October '20 No. 25277/1 in behandeling, waarbij — onder overlegging van een desbetreffend schrijven van den Hersten Gouvernements Secretaris — tegen den 26 October het bezoek wordt aan gekondigd van den heer George Clémenceau, den gast der Regeering. Daar de Voorzitter tegen dien dag verhin derd is, worden de Ondervoorzitter en de Conservatoren der Archaeologische en Ethnografische verzamelingen uilge noodigd het gezelschap van den heer Clémenceau te ont vangen en rond te leiden. Genoemde Directieleden verkla ren zich gaarne bereid. Op voorstel van den Ondervoor zitter wordt besloten het Museum gedurende dit bijzondere bezoek niet toegankelijk te stellen voor het publiek, zulks ter vermijding van mogelijke overlast van nieuwsgierigen. Notulen der Tiende Directie Vergadering, gehouden op den 29 November 1920. Aanwezig de Directieleden: P. de Roo de la.Faille Voorzitter, J. P. Moquette, V. Zimmermann, R. Dr. Hoesein Djajadiningrat, Dr. F. D. K. Bosch, Dr. B. J. O. Schrieke, J. Th. Moll, Secretaris-thesaurier; R. A. Kern, A. G. Allart, en het Correspondeerend lid H. J. E. F. Schwartz. Afwezig de Heeren: Mr. K. F. Creutzbero, Ondervoor zitter, en Mr. A. Neytzell de Wilde, die door ambtsbe zigheden verhinderd zijn. 1. Bij het openen der vergadering memoreert de Voorzitter, dat de Directie bij rondlezingsvel heeft ingestemd met zijn voorstel om het Correspondeerend Lid, den Heer Schwartz op den zelfden voet als de ter plaats vertoevende Eereleden uit te noodigen, de gewone Directie vergaderingen bij te wonen. Spreker richt een speciaal woord van welkom tot den Heer Schwartz, aan wien met name de Ethnografische Verzameling reeds zooveel te danken heeft en spreekt de hoop uit, dat hij geregeld gevolg zal willen geven aan de convocaties, zoodat de Directie ook bij hare beraadslagingen van zijne voorlichting zal kunnen profiteeren. 11. Terugkomende op hetgeen ter vorige vergadering is te doen geweest over de personeelsvoorziening van de biblio theek (vgl. Notulen 18 October 1920 Sub. UI) deelt de Voorzitter mede, dat hij den bibliothecaris heeft ingelicht omtrent de voornemens der Directie. Nu derhalve het oogenblik gekomen is om den Directeur van Onderwijs te verzoeken, den Heer Gediking te ge legener tijd bij de Regeering voor te dragen voor benoe Bijlage VI. *) DE STRIJD ONDER DE ARABIEREN in pers en literatuur. Over de beteekenis van den strijd onder de Arabieren sprak ik reeds in T. B. G. K. W. LIX p. 289 v. v., waar ik hem schetste als uiting van het z.g. Aziatisch Reveil: een streven naar emancipatie in religieusen en sociologischen zin (ibid. p. 280 v.v.). Daarover behoeft dus hier niet meer te worden gesproken; met eene verwijzing naar de bedoelde beschouwingen kan worden volstaan. Zooals uit het hier volgende overzicht zal blijken, heeft de quaestie langzamerhand ook een politiek aspect gekregen, waarover ik mij echter, zooals van zelf spreekt, te dezer plaatse niet kan en mag uitlaten. Thans worde dus slechts objectief gerelateerd, bijwijze van „zeitgeschichtliche" documenteering, wat over de on derhavige aangelegenheid in pers en literatuur wordt aan getroffen, zonder dat ter zake conclusies worden getrokken i). Het hier beneden gegeven overzicht kan in zekeren zin als nagenoeg volledig worden beschouwd. 1) De gebezigde afkortingen van courantennamen zijn Iqb al- Iqbal; O.H. üetoesan Hindia; P.S. Pewarta Soerabaja; 1.8. - Islam Bergerak; S.P. Sin Po; Pern. = Perniagaan; Dj.T. = Djawa Tengah; B.N. Bataviaasch-Nieuwsblad; S.H. Soerabajaasch—Handelsblad; N. = Neratja; Pert. Pertimbangan; P.W. Pantjaran Warta. *) Zie boven, p. 34; het ter vergadering door Dr. Schrieke overgelegde inhoudsoverzicht is sedert door hem aangevuld en bijgewerkt tot op December 1920. Het gemis aan geteekende letters op de drukkerij maakte een consequente transcriptie van de Arabische namen en woorden on mogelijk. Notulen der Eerste Buitengewone Directie- Vergadering, gehouden op 7 Januari 1920. Aanwezig: de Directieleden P. de Roo de la Faille, wnd. voorzitter; J. P. Moquette, Mr. Dr. W. M. G. Schumann, Raden Dr. H. Djajadininqrat, Dr. F. D. K. Bosch, Mr. K. F. Creutzbero, P. J. Ott de Vries, Dr. B. Schrieke, Dr. D. A. Rinkes, J. Th. Moll, Secretaris. Afwezig: de Directieleden Dr. G. A.J. Hazeu, voorzitter, wegens ambtsbezigheden en V. Zimmermann, thesaurier, wegens uitstedigheid. De vergadering wordt mede bijgewoond door den biblio thecaris P. Gediking. Bij de opening der vergadering heet de wd. voorzitter het nieuwe directielid, den heer Moll, welkom. Alvorens tot de eigenlijke agenda dezer buitengewone directievergadering over te gaan, stelt de wd. voorzitter de volgende punten aan de orde, welke op spoedige afdoening wachten: 1. Vaststelling van dag en uur der door het eerelid Dr. N. Adriani te houden lezing over „de Taal en de Letterkunde van het Toradja-volk in Midden Celebes". Behoudens andere wenschen van 's Genootschaps Be schermheer, Z. Exc. den Gouverneur Generaal, tot Wien de Directie zich zal richten met het verzoek deze voor dracht met Hare tegenwoordigheid te vereeren, wordt de lezing bepaald op Donderdag 22 Januari ten 6.30 ure n.m. 11. Een schrijven van den Heer E. E. W. G. Schröder, die mededeelt voor zijne Nieuw Guinea verzameling een Notulen der tweede Directie Vergadering, ge houden op Donderdag 19 Februari 1920. Aanwezig: de Directieleden, P. de Roo de la Faille, wd. voorzitter; V. Zimmermann, thesaurier; Raden Dr. Hoesin Djajadiningrat; Dr. F. D. K. Bosch; P. J. Ott de Vries; Mr. K. F. Creutzbero, Dr. B. Schrieke; Dr. D. A. Rinkes J. Th. Moll, Secretaris, en Mej. Dr. M. F. Lulius van Goor. Afwezig Dr. G. A. Hazeu en Mr. Dr. W. M. G. Schumann wegens ambtsbezigheden en J. P. MoquETTE wegens ongunstigen gezondheidstoestand. 1 De notulen der buitengewone directievergadering van 7 Januari en die der eerste directie vergadering van 12 Januari, welke bij alle directieleden in rondlezing zijn geweest, worden goedgekeurd en gearresteerd. 11. De wd. voorzitter stelt aan de orde de navolgende ingekomen stukken: 1. brief van den Heer E. E. W. G. Schröder ddo. Weltevreden. 13 Januari j.l. waarbij wordt overgelegd een korte critische bespreking van „W. J, Perry, The Megalithic Culture of Indonesia, Manchester 1918", enz Aangezien het werk van Perry nog niet in de bibliotheek aanwezig is, wordt besloten de beoordeeling der bijdrage aan te houden ter latere beoordeeling door de redactie com missie; enz. (vgl. Notulen 21 Juni, sub 11, 11). 2. Schrijven van den inlandschen onderwijzer Prawira Winata te Bandoeng ddo. 11 Januari 1920, die verzoekt om tegen een commissieloon als agent voor den verkoop van 's Genootschaps publicaties te mogen optreden. Na toelichting der zaak door Dr. Rinkes, die den persoon in questie kent als sub-dépothouder van de Volkslectuur, BIJLAOF.XII]. LIJST van ingekomen boekwerken gedurende het le-4e kwartaal 1920. N.B. Ter bekorting en voor de overzichtelijkheid zijn eenige jaarlijks wederkeerende Gouv. uitgaven en andere publicaties, wier aanwezigheid in de Bibliotheek van het Genootschap kan worden ondersteld, niet vermeld. Aan wie moet de leiding van de dierenteelt in Ned.-lndië worden toevertrouwd? Weltevreden [1920]. B°. Uitgave voor de N.I. Vereeniging voor Diergeneeskunde Aarböger for Nordisk Oldkyndighed og Historie, udgivne af det K. Nordiske Oldskrift-Selskab. lil. R. 9 Bd. Kjobenhavn 1919. B°. Abbildungen hervorragender Gegenstande aus den Sammlun gen des Stadtischen Völker-Museums Frankfurt a. M. Heft 1, Tafel 1-4. Frankfort [1913]. 4°. Abbott (G. F.), Macedonian Folklore. Cambridge 1903. B°. Abendanon (ƒ. /ƒ.), Het onderwijs in Japan. Amsterdam 1918.8°. Uitgaven van de Japansche Commissie der Ver. t.v. v. kennis over Nederland in den vreemde. No. 4, Aberg {Nils), Ostpreussen in der Völkerwanderungszeit. Uppsala-Leipzig 1919. Mit 2f>3 Abb. und 8 Karten. B°. Arbeten utgifna med understöd af Vilh. t-'kmans Universitets fond, Uppsala 24. Abhandlungen der Kgl. Preussischen Akademie der Wissen schaften. Jahrg. 1913- 1920. Mit Tafeln.Berlin 1913-1920.4°. Philosophisch-historischeClasse. Physikalisch-mathematische Classe. Aboe Basoeki (S. R.), Serat Soponomoeljo, djilid I-U. Soera karta 1913. B°. [Jav. kar]. Abu Musa' Ahmadu'l Haqq, Faridatu '1 'asr: a eomprehensive index of persons . . . etc. referred to in the Yatimatu'l dahr, the famous anthology of Tha'a libi. Calcutta 1915. B°. Bibliotheca Indica. New Series No. 1215. Bijlage XIX. Alfabetisch Register. Aankoop (bibliotheek) 3-4, 30, 99, 129, 138, 145-146, 159, 160, 185-188 — (manuscr.) 129, 160 — (oudheden)ll9,l2l,l4l, 148, 159 — (systematische van eth nografica) 6, 139, 169 — zie voorts s. v. verza meling „Aanvullingen" (Helfrich) 116, 171 aanwinsten, bijlagen XII-XVI 'Abd Allah (huis van) 212 Academie (Kon.) v. Weten schappen, Amsterdam 25 Académie des Sciences, Arts et Belles Lettres, Parijs 25 Adriani (Dr. N.) 1, 5, 9-10,13, 15-16, 74-75, 88-92, 114, 119, 143, 170, 249 Adviseur v. Chineesche Zaken, 219, 227, e.v. Adviseur v. Inl. Zaken, 170 aghSmparan 66, agenturen voor verkoop v. edita 24, 121 afkomst 193, 202 afscheidsvergadering Dr. Ha zeu 37-93, 100, 137, 159 afzonderlijke werken 33, UI Agricultural Index 119 Ahaly 224, 239 Ahmad 259 Aksobhya 82, 83 'Alawiden 201, 209,210 Albuquerque (Jorge d') 18 Alexander VI (Paus) 19 Allart (A. G.) 137, 141, 155, 164, 175 alphabetten (oude) 131, 138, 167 'Alwï ('Alwf bin) 193 Ambtenaar ter Beoefening van de Inl. Talen 39. ambtenaren (Gouvernements) voor Bibliotheek en Mu seum 96-97, 111, 133, 156, 164-165 Aminah (Dinda) 261 Amitabha 83 Amparan 258 Ampel (Soenan)2s9, 263, 264 Ampel-denta 259, 263 Ampel-Gading 260 Anak Agoeng 247 Anak Poentiang 103 Angarï (Ahmad bin al) 193,200 Andel (W.J.D. van) 114 Angelino (P. de Kat) 26, 68, 122 Angké 268 „angker" 62 e.v. aninisme 74 Adenda et Corrigenda. p. 6-16, boven aan de blz. staat: 20 Jan; lees: 12 Jan. p. 28, regel 9v. o. voeg bij: (zie Bijlage V, 'op blz. 185 e.v.) p. 34, regel 6 v. o. staat: Bijlage V ; lees: Bijlage VI p. 36, regel 19 v. b. staat: Lighart; lees: Ligthart. p. 54, regel 15 v. o. staat: vreemzelvigen; lees: vereenzel vigen, p. 61-75. Wegens gemis aan compleet geteekend lettermateriaal is de cursieve geteekende d door de niet- cursieve d weergegeven ; evenzoo de cursieve geteekende T en D door Ten D niet cursief en omgekeerd de geteekende T en D niet-cursief, door T en D cursief. Voorts leze men door het geheele opstel (blz 61-75) in stede van doekoen en bedak naar de Madoereesche spelling : dhoekon en beddha'. Verder verbetere men s. v. p. het volgende: p. 61, regel 10 v. o. lees: onderdeden ontbreken p. 62, regel 10 v. b. schrap: op. p. 63, regel sv. b. staat: djambè', lees: djambé' „ regel 11 v. b. staat: èpand'i lees: epand'i, „ regel 14 v. b. staat: pinang, lees: pinang „ regel 19 v. b. staat: èrit-, lees: è rit p. 64, regel 13 v. b. staat: tanèan, lees: tanèjan „ regel 19 v. b. staat: Endro, lees: Èndro „ regel 24 v. b. staat: di, lees: di „ regel 30 v. b. staat: rit, lees: rit p. 65, regel 14 v. b. staat: Djoema'at, lees: Djhoema'at p. 67, regel Bv. b. staat: tengairo, lees: tengngairo „ regel 10 v. o. staat: betjè, lees: bettjè' p. 68, regel 9 v. b. staat: enten lees: enten, „ regel 12 v. b. staat: ekakoloeng, lees: ekakaloeng p. 69, regel 14 v. b. staat: voorbeeld, lees: voordeed Notulen der eerste Directie Vergadering, gehouden den 12en Januari 1920. Aanwezig: de directieleden P. de roo de la Faille, wd. voorzitter; Raden Dr. H. Djajadininqrat ; Dr. F. D. K. Bosch ; P. J. Ott de Vries; Dr. B. Schrieke; Dr. D. A. Rinkes ; J. Th. Moll, secretaris; Mej. Dr. M. E. Lulius van Goor. Eenigen tijd na de opening treedt ook Mr. Dr. W. M. G. Schumann de vergadering binnen. Afwezig: de directieleden Dr. G. A.J. Hazeu, voorzitter; J. P. Moquette, V. Zimmermann, thesaurier; Mr. K. F. Creutzberg. De vergadering wordt bijgewoond door 's Genootschaps eerelid Dr. N. Adriani. 1. Bij de opening der vergadering richt de Voorzitter een speciaal woord van welkom tot Dr. Adriani, alsook tot Mej. Dr. Lulius van Goor, de eerste vrouw, die in de Directie van het Genootschap zitting neemt. 11. De notulen van de op 15 December 1919 gehouden Algemeene Vergadering en van de directievergadering, die onmiddellijk daarna plaats had, worden met eene daarin aangebrachte wijziging goedgekeurd en gearresteerd. 111. De Voorzitter neemt in behandeling de navolgende ingekomen stukken: 1. Brief van den heer P. V. van Stein Callenfels, ddo. Solo 13 December 1919 behelzende: a. het voorstel om een aantal personen, verspreid over Java, uit te noodigen om mede te werken aan de completee ring der Ethnographische Verzameling betreffende dit eiland. De wd. Voorzitter heeft bij de rondlezing alreeds eene aanteekening op den brief gesteld, waarin hij in het Notulen der derde Directie Vergadering, gehouden den 29sten Maart 1920. Aanwezig de Directieleden: P. de Roo de la Faille, wd. Voorzitter; Mr. Dr. W. M. G. Schumann, J. P. Moquette, V. Zimmermann, Penningmeester; Dr. F. D. K. Bosch, Dr. B. Schrieke, R. Dr. Hoesein Djajadiningrat, Dr D. A. Rinkes, Mr. K. F. Creutzberg, J. Th. Moll, Secretaris en Mej. M. Dr. E. Lulius van Goor. Afwezig: de Heer P. J. Ott de Vries, wegens ambts bezigheden. I. Nadat de wd. Voorzitter de vergadering heeft geopend, worden de Notulen van de tweede directie-vergadering van 19 Februari met eenige daarin bij de rondlezing aange brachte redactie-wijzigingen goedgekeurd en gearresteerd. 11. De Heer Moquette stelt voor, den Heer De Roo de la Faille tot Voorzitter te benoemen, waartoe de ver gadering bij acclamatie besluit. Desgelijks stelt de Heer Moquette voor, Mr. Creutz berg te verkiezen tot Vice-voorzitter. Ook hiertoe wordt bij acclamatie besloten. 111. De Voorzitter neemt vervolgens de ingekomen stuk ken in behandeling. 1. Uittreksel uit het Gouvernements Besluit van 14 Fe bruari 1920 No. 50, waarbij twee striklansen en een karwats ter bewaring aan het Bataviaasch Genootschap worden afge staan (pag. 7 sub 6). 2. Enz. In memoriam Professor H. KERN. *) Met de plaatsing van een gedenksteen voor Professor Kern in het gebouw van ons Genootschap wenschte onze Directie een plicht der dankbaarheid te volbrengen, die niet onvervuld mocht blijven. Hoofddoel daarbij was, dat voort aan alwie ons Museum binnentrad, hij mocht dan Neder lander, Indonesiër of vreemdeling zijn, door een zichtbaar teeken zou worden herinnerd aan den man, wien geheel Indië, en zeker niet in de laatste plaats het „Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen", eerbiedigen dank en hooge vereering verschuldigd is, voor wat hij in zoo ruime mate en op zoo bijzondere wijze heeft verricht voor de Indologische wetenschappen. Door allerlei omstandigheden — grootendeels in verband met den wereldoorlog — werd de uitvoering van het be doelde plan aanzienlijk vertraagd. Nu het eindelijk ertoe gekomen is, nu past tevens een „In memoriam" aan Pro fessor Kern. Niet om zelfs maar te trachten, hem in zijn volle, buitengewoon veelzijdige beteekenis te schetsen, dan wel hem als geleerde of als mensch naar waarde te schatten, evenmin om een inventaris te leveren van zijne gansche gees telijke nalatenschap : dat alles is — voorzoover nu reeds doen lijk— bereids verricht door verscheidene meer bevoegden ('), (1). Onder hen noem ik slechts: Huizinga in „Mannen en Vrou wen van beteekenis" (1899); Uhlenbcck in de „Koninklijke Akademie van Wetenschappen" (1917); Caland in de „Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde'' (1917 — 1918); Snouck Hurgronje in de „Bijdragen van het Koninklijk Instituut voor de taal-, land- en volkenkunde van N. 1." (1917) en meer in 't bijzonder wat Kern's werkzaamheid voor Indonesië betreft, Brandes' artikel „Kern en de archipel" in het Bataviaasch Nieuwsblad van G April 1913, derde blad. Een bibliographisch overzicht van Louis D. Petit vindt men in het „Album Kern" (1903), een vervolg daarop (1903 —1917) achter het zooeven genoemde „Levensbericht van H, Kern" door Caland. *) Zie beneden, Notulen 8 Maart sub I. Plaat II Plaat Vla Ngandjoek-bronzen. Twee slechts in grootte verschillende voorstellingen van dezelfde godheid. Ngandojek-bronzen. INHOUD. In memoriam Professor H. Kern ..... I-XVI Buitengewone Directievergadering van 7 Januari 1920 . 1 Directievergadering van 12 Januari 1920 .... 5 Directievergadering van 19 Februari 1920. ... 24 Buitengewone Directievergadering van 8 Maart 1920 . 37 Rede van den Voorzitter 37 Rede van den Ondervoorzitter 38 „Fabriekswerk" door J. P. Moquette (met 6 platen). 44 Nog iets omtrent de Lampoengsche Oorkonde over de oorspronkelijke verhouding tusschen Lampoeng en Banten, door R. Dr. Hoesein Djajadiningrat . 48 Het Steenen Zuiltje van Kadiloewih, door Dr. F. D. K. Bosch (met 2 foto's) 52 De „Sintring" of „Djiboet" op Bangkalan. Naar me dedeelingen van R. Notojoedo; door Dr. B. Schrieke (met 3 platen) 61 Wat is er bekend van de Geschiedenis van het Chi neesche • Porcelein in Nederlandsch Indié? door J. Th. Moll 76 Een paar mededeelingen aangaande de Bronsvondst van Ngandjoek, door Mej. Dr. M. E. Lulius van Goor (met 3 platen) 81 Een Woord van Afscheid, door Dr N. Adriani . . 88 Slotwoord van den Voorzitter 91 Directievergadering van 29 Maart 1920 .... 94 Directievergadering van 1 Mei 1920 108 Directievergadering van 26 Mei 1920 113 Directievergadering van 21 Juni 1920. .... 128 Directievergadering van 20 Augustus 1920. . . .137 Directievergadering van 18 October 1920 . . . .155 Directievergaderiog van 29 November 1920 . . . 164 Bijlagen: I Brief van den Heer P. Gediking, nopens diens Register op de Verhandelingen en het Tijdschrift (1907—1919) 179 Bladz.    Plaat 111 Ngandjoek-bronzen, alleen van elkaar afwijkend ten ofzichte van het attribaut in de linkerhand. NOTULEN VAN DE ALGEMEENE EN DIRECTIEVERGADERINGEN VAN HET BATAVIAASCH GENOOTSCHAP VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN OPGERICHT 1778 DEEL LVIII 1920. Weltevreden G. KOLFF <£ Co. 1921 's Gravenhaoe M. NIJHOFF. GEDENKSTEEN Aangebracht in den noordelijken wand van de voorhal van het museum gebouw.  Plaat lila. Plaat IV Plaat IVö Dingdingtja' (p. 01). De meisjes, de omboe' dragende, OP weg naar de latar. (p. 64, 66).  Prof. Dr. H. Kern. f  NOTULEN VAN DE AL&EMEBNE EN DiHBCTIEYERGADERINÖEN VAN HET BATAVIAASCH QErxOOTSCHAP VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN OPGERICHT lTi9 DEEL LVHi 1920 WELTEVREDEN G- KOLFF & Co. s Gravenhage M. NiJHOFF. 1921  Plaat Va  Plaat I. (No. 421) Grafschrift.   Notulen der Tweede Buitengewone Directie- Vergadering, gehouden den 8 Maart 1920. Aanwezig zijn alle Directie-leden, te weten: Dr. G. A. J. Hazeu, Voorzitter; P. de Roo dk la Faille, Onder-voorzitter; J. P. Moquette, Conservator van het Munten-, Penning- en Zegelkabinet; V. Zimmermann, Thesaurier, Mr. Dr. W. M. G. Schumann; Raden Dr. Hoesen Djajadiningrat, Conservator der Handschriften-collectie ; Dr. F. D. K. Bosch, Conservator van de Archaeologische Verzameling; P. |. Ott de Vries, Mr. K. F. Creutzbero, Dr. B. J. O. Schrieke, Conservator der Ethnografische Verzameling; Dr. D. A. Rinkes; J. Th. Moll, Secretaris; Mej. Dr.M. E. Lulius van Goor, benevens het eerelid Dr. N. Adriani. I. In de korte rede, waarmede de Voorzitter, Dr. G. A.J. Hazeu, de vergadering opent, vergelijkt hij de gevoelens die hem bezielen, nu hij na zoo lange afwezigheid wederom eene Directie-vergadering presideert, met die van een officier, die na langen tijd van zijn leger afgesneden te zijn geweest, behouden tot zijn vendel is teruggekeerd. Ja, zoo vervolgt hij, gedurende mijne lange, gedwongen afwezigheid heeft mij menigmaal een gevoel bekropen als stond ik schuldig aan desertie Desertie niet alleen uit den eerestrijd van den wetenschappelijken, van geestelijken arbeid, den arbeid, die mede in ons Genootschap is belichaamd, die de atmosfeer van deze samenkomsten vormt, die den band slaat tusschen allen die aanwezig zijn, maar vooral desertie uit de eenmaal op mij genomen taak van Voorzitter van ons Genootschap. Ik verlang dit gevoel van schuld tegen over mijne mede directieleden thans te biechten en tevens uiting te geven aan mijne dankbaarheid voor Uwen hartelijken aandrang, die Bijlagen : II Qicah Batoe Hapoe, uit eenen brief van den Heer A. Smits 180 111 Dagboek van den Controleur van Tababan, den Heer Heyting (uittreksel) 182 IV Brief van den Heer Ten Cate nopens Dajaksche beeldenzuilen 184 V Circulaire aan de Leden van het Bat. Genoot schap nopens de bibliotheek 185 VI De Strijd onder de Arabieren in pers en Literatuur, door Dr. B. J. O. Schrieke . . .189 VII Babad Tjerbon, staat van varianten. . . . 241 VIII De Kilajoe als Javaansche Treurboom, naar mede deelingen van den heer J. N. Smith, door Dr. B. J. O. Schrieke 245 IX Dagboek van den Gezaghebber van Oost-Soemba, den heer Dannenberger (uittreksel).... 250 X Bij de Terreinschets van de Heilige Begraafplaats Goenoeng Djati, door P. De Roo de la Faille . 252 XI Over de Oud-Bataviasche Wedloopsociëteit, door C E. Du Perron Jr 271 XII Lijst van ingekomen boekwerken gedurende het le-4e kwartaal 1920 276 XIII Lijst der Aanwinsten van de Archaeologische ver zameling in 1920 334 XIV Lijst der Aanwinsten van de Ethnografische ver zameling in 1920 338 XV Lijst der Aanwinsten van de Numismatische ver zameling 343 XVI Lijst der Aanwinsten van de Handschriften verza meling 344 XVII Lijst der Instellingen, waarmede het Bat. Genoot schap in verbinding staat 346 XVIII Ledenlijst 357 Alphabethisch Register. Addenda et Corrigenda. Bladz.    Plaat VI De omboe' op de sènoèt-plek <p. 63). (No. 126) Grafschrift. Plaat \a Plaat Ho. Plaat V